ALGEMEENE BIBLIOTHEEK.   1  VI Brief van Mr. J... D... aan Mr. J. Ren- dorp, over her. Recht van de Ja gt. 477 Verhandelingen , uitgegeeven door de Maat- fchappy van den Landbouw. . 498 J. Leake, over de fleepende Ziektens der Vrouwen 5*5 Bericht,wegens Origineele Stukken, de Unie van Utrecht betreffende. . 5H . Letternieuws 53* tot 552 INHOUD van N°. V. H. Venema, Aanleiding tot de Kerkelyke Historie, 2de deel . • 553 Garnier, Gefchiedenis van Frankryk, vervolg van bladz. 45Ö. . • • 574 Letternieuws 59 ö tot 648 Register 6W AL-  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK HER MA NNI ve NE MA INSTITUTIONES histori/e ecclesia: veteris tes- TAMENTI, SEU P ATRl A RCHALIS & IS RA e LI TI c AS. TOMUS i. AB ORBE CONDITO AD TEMPLI SALOMO NIS INITIUM. Lugduni Batavorum, apud SamuekmB Johannem Luchtmans, Leovardia., apud Gerarduni Tresling. MDCCLXXVII. dat is: Aanleiding tot de Kerkelyke Historie des Ouden Testaments, of tot de Aartsvaderlyke en Israëlitifche Gefchiedenis ,door HERMAN VENEMA. Eerfte Deel. Van de Schepping der Waereld, tot het begin van Salomons Tempel. Tc Leyden, by Samuel en Johannes Luchtmans, en te Leeuwaarden by Gèrard Tresling. 1778. in 4to. T~\e hoogeerwaarde en hooggeleerde Schryvér van dit Werk, het welk eerlang van een tweede Deel, waarin wy de verdere lotgevallen van den Joodfchen ftaat zullen vinden, zal gevolgd worden, geeft in een e korte Voorreden berigt van de wyze, op welke de zaken, in het zelve voorkomende, behandeld zyn. Voor eerst heeft Algem^ Biel. II. Deel. N. t. A hy  * H. VENEMA, Aanleiding hy de gebemtenisfen, in de tydbellekken, -waartoe zy behoorden, bekncptelyk verhaald, en dat verhaal door verfcheidene aanmerkingen, die tot het wel verftaan van de gewyde Gefchiedenisfert noodig zyn, opgehelderd. \ ervolgens ftaat hy ftilop eenige byzonderheden, welke tot de Tydrekening betrekking hebben; of de naburen der Israëlieten, die eenigen byzonderen invloed op hunne handelingen hadden, of met welken zy in oorlogen waren ingewikkeld, lecren kennen; en eindelyk heeft hy de voornaamfte deelen, in ieder Tydbeftek, aangewezen. In de Inleiding vinden wy de grondbeginfels der Tydrekenkunde kortelyk voorgefteld, en de benamingen, welke men aan de verfcheidene verdeelingen van den Tyd heeft gegeven, verklaard. De Hoogleeraar brengt de voorvallen, die tot de Historie des Ouden Testaments behooren, tot de zeven volgende Tydbeftekken. Het Eerfle gaat van de Schepping der Waereld tot aaa den Zondvloed. Het Tweede van den Zondvloed tot den uittogt van den Aartsvader Abraham uit Chaldea. Het Derde van dien af tot den Uittogt der Israëliten uit Egypte. Het Vierde bevat de komst der Israëlieten in het Land Kanaan , en gaat tot de grondlegging van Salomom Tempel. Het Vyfde ftrektvan dien tyd af, tot aan de verdelging van dien Tempel, te gelyk, met den ondergang van het Ryk van Juda, door den Chaldcen. Het Zesde gaat tot den tyd der Asmoneefche Vorften s die de vryheid tegen de Syriers handhaafden. Het Zevende Tydbeftek eindigt met de geboorte van den Mesfias, Jezus Christus. . Ia  tot do Kerkelyke Historie. 3 In de byzondere behandeling van het Eerfte Tydbeftek, vindt men, na cene korte opgave der gebeurtenisfen, die 'er in voorkomen, eenige aanmerkingen ter ophelderinge van de Historie, die van de Aardryksbefchryving en van de vastftelling der Tydrekening gevolgd worden* Ons oogmerk is geenszins onzen Schryver van flap tot flap tc volgen, dewyl wy dan het bellek, waaraan wy ons dienen te bepalen, verre zouden moeten te buiten gaan. Wy oordeelen het egter niet onvoegelyk zyne aanmerkingen over den Schryver van het Boek, Gencfis genaamd, onzen Lezeren onder het oog te brengen. Schoon Mozes" (zegt hy) „ van wien wy in het ver„ volg nader zullen fpreken, dit Boek, volgens deaan, genomene en wel bevestigde onderflelling, in welke „ wy mogen berusten, hebbe opgefteld, heeft hy zulks „ egter niet gedaan door ceneonmiddelykeopenbaringe» „ fchoon wel onder het toezigt en geleide van den H. „ Geest, en ook niet uit mondelinge overleveringen, " maar uit aartsvaderlyke gedenkftukken, en uit korte „ aanteekingen, die door de godvrugtige mannen der „ oudfte tyden zyn gemaakt, en in de aartsvaderlyke „ familie bewaard geworden. Deze aanteekeningen heeft „ hy of in haar geheel behouden, of dezelven famen„ getrokken: ook heeft hy'er, tot opheldering van zyn „ verhaal, het een en ander, uit woorden, fpreekwy„ zenen gewoonten van zynen tyd ontleend, bygevoegd, „ De onderflelling wegens de korte aartsvaderlyke aan" teekeningen, door Mozes gebruikt, is reeds door den „ Hooggeleerden Vitringa, Obf. S. I. 4. aangeno„ men. Maar zy is omftandiger, met aanwyzinge dier „ aanteekeningen zelfs, bevestigd en opgehelderd, fchoon „ niet altyd even gelukkiglyk, door den geleerden Ge„ neesheer Astruc, die een Boek,zonder byvoeging h 2 n van  4 H. VENEMJ; Aanleiding „ van zynen naam, in het Fransch heeft uitgegevenr ,, ten titel voerende: ConjeStures fur les memoires origi. naux du livre de la Genefe. Wy zullen ons derhalven ,, met het nader aandringen dier Hellingen niet ophou„ den, maar het genoeg agten aan te merken, dat uit „ de wyze van fchryven, welke in dat Boek gevolgd • „ is, duidelyk blykt dat Mozes zich van losfe en korte ,r aanteekeningen heeft bediend, dewyl wy ch'kwyls in „ het gemelde Boek, van iets dergelyks vinden gewag „ gemaakt, onder de benaming van geboorten, geflagten of gejchiedenisfen, waarin de zaken, door Mozes ver„ haald, met byvoeginge van het een of ander, vervat „ waren:' by voorbeeld, Gen. II. 4. V. 1. VI. 9. „ XXXVI. 1. XXXVII. 2. „ Mozes heeft zich egter niet zoo naauw aan die oude aanteekeningen gebonden,dat hy 'ernietsbygevoegd, of niets in veranderd hebbe: hy is met eenige vryheid „' te werk gegaan, en heeft 'er eenige woorden enpleg„ ügheden van zynen tyd onder gemengd, om zyn ver„ haal op te helderen, het verftaanbaar te maken, en „ zich naar de begrippen van zyne tydgenooten te fchik„ ken. Hiertoe behoort, voor eerst dat hy de zaken „ in Leenfpreuken, die ten zynen tyde in gebruik wa„ ren, heeft ingewikkeld, gelyk blykt uit de Historie „ der verzoekinge van onze eerfte Ouderen, Gen. III. 5, Ten tweeden heeft hy de namen der oude plaatfen „ nietflegts verklaard, gelyk blykt uit Gen. XIV. 7,1, „ XXIII. 19, en XXVIII. 19. in welke laatfte plaatfe „ wy nog een merkteeken van eene latere hand dan die „ van Mozes vinden: maar hy heeft ook, in plaatfe van „ de oude namen der zaken , benamingen van zynen tyd „ gebruikt, als onder anderen Gen. III. 22, waar het „ woord Cherubincn voor eenen Engel voorkomt, Gen, „ XXVIII. 22. Het woord, De ut. XXIII.. 17, 18. „ dooB  tot de Kerkelyke Historie. 5 a, door hotre en hoerenïoon vertaald, past op zulken, die „ zich aan Priapus en Venus hebben toegewyd. Hier„ toe behoort ook de naam van Jehova, die voor dety„ den van Mozes niet bekend en buiten gebruik was, „ Exod. III. en VI. Ten derden heeft hy zich mede „ van eenige fpreekwyzen, die in zyne dagen gemeen „ waren, bediend, als Gen. XXXIV. 7. waar de fpreek„ wyze voorkomt, dwaasheid in ■ Israël doen , welke „ eerst in zwang heeft kunnen komen, toen Israël tot „ den vorm van eenen geregelden itaat gebragt was. „ Deut. XXII. 21. Jod. XIX. 23, 24". Met zeer veel reden mag, naar onze gedagten, het voorgeftelde gevoelen van den Heer V ene ma worden aangenomen. Mozes heeft ongetwyffeld, in het opbellen der gefchiedenisfcn, die voor zynen tyd gebeurd waren, van oude aanteekeningen of Fragmenten gebruik gemaakt, en wel Dichtkundige, dcwyl de Dichtkunde by alle de oudfte Volken doorgaans, als gemaklyker voor 't geheugen, gebruikt werdt, om hunne gefchiedenisfen overteleveren. Doch wy zien geene reden om te ontkennen dat ook veele byzonderheden, welke hy verhaald heeft, hem door mondelinge overleven' n ge zyn bekend geworden. Voor, en ook eenen geruimen tyd na den Zondvloed, mag het menschdom befchouwd worden, als beftaande uit verfcheidene aan eikanderen vermaagfchapte ftammen, die als eene familie kunnen aangemerkt worden, voor zoo veel zy allen eenen gemeenen ftamvader hadden, aan wien zy gedagtig waren. Dit vond zelfs nog plaats in de dagen van Mozes. Zulk eene verwantfchap der menfchen onder eikanderen moest noodwendiglyk veel toebrengen om de mondelinge overlevering van de gebeurtenisfen, die betrekking tot de oudfte tyden hadden, lang in ftand te houden. Onder de nakomelingen van Seth, die zich door huweA 3 lykea  H. VENEMA, Aanleiding lyken met ongodsdienftige flammen verbonden, is de kennis daarvan nog niet geheel verloren gegaan. Gedurende eene reeks van eenwen heeft men de oudfle byzonderheden uit Adams mond kunnen vernemen. Schoon men moet erkennen dat, na het verkorten van den menfchelyken leeftyd, de overlevering fchielyk ver. valscht werd , omdat zy ten hoogften veertig of vyftig jaren uit eenen mond kon gehoord worden, en zy dus, zoo wel als de geflagtcn der menfehen zeiven, van tyd tot tyd aan veranderinge onderhevig was, is het egter zeker dat in die tyden, in welken twee geflagten zich tot meer dan vyftienhonderd jaren uitftrekten, de oude berigten zeer lang onvervalscht konden blyven. Volgens de Hebreeuwfche tydrekening leefde Adam tot in het 5öfte jaar van Lamech9 en Lamech totinhet595fte jaar van Noach, dat is tot vyf jaren voor den Zondvloed; en hoe aanmerklyk het onderfcheid in de jaren ook zvn moge, die, volgens de Samaritaanfche of de Griekfche Tydrekening der Zeventigen, van de Schepping tot den Zondvloed verloopen zyn, blykt egter dat in al dien tusfehentyd niet meer dan twee opeenvolgende geflagtcn geleefd hebben. Wanneer men verder aanmerkt dat Sem eenige jaren met Jakob geleefd heeft, en dat Levi eerst geftorven is, toen Amram, de Vader van Mozes, den ouderdom van negenentwintig jaren bereikt had, zal men geringe zwarigheid vinden in te ftellcn dat de Wetgever der Israëlieten vele byzonderheden, die tot de Historie des Volks voor zynen tyd behoorden , door mondelinge overlevering geweten heeft. Na eene korte opgave van den Inhoud des tweeden Tydbefteks, vinden wy voor eerst eenige voorname gevallen opgehelderd, vervolgens de tydrekening vastgefteld, en eindelykd;e byzonderheden, welke andereryfcen. en volkeren betreffen, en welker kennis eenige nuttig-  tot di Kerkelykc Historie. 7 -tigheid ter ophelderinge van de gewyde Historie kan hebben, aangeweezen. — Zoiuler dat wy een oogmerk hebben om op alle die byzonderheden ftil teftaan, meenen wy egter te moeten melden dat 'er drie zyn, welke naar het oordeel van den Schryver opmerking vorderen. De eerfte betreft den ftaat" van Noach en van de aarde na den Zondvloed; de tweede de verdeeling der aarde onder de Zonen van Noach; en de derde dé Bouwing van den Tooren van Babcl, en de daarop gevolgde verwarring. — Het geen de Heer Venema ten aanzien van het laatfte der drie merkwaardige gevallen zegt, komt hierop uit: „ In de ophelderinge van het geval der bouwingevan „ den Babelfchen Tooren, en der daaruit ontftaanè ver„„ fpreidinge der volkeren, die wy Gen. XI. verhaald „ vinden, ftaat aan te merken, t. dat de aanvoerders „ of onderneemers van dit werk uitdrukkelyk hinderen der menfehen genoemd worden; zoodat zy nakomelingen van Cham enjapheth geweest zyn, hademaaldeze naam, volgens den ftyl des eerften Boeks van Mo, „ zes, aan hun gegeven wordt, die niet tot de aartsva„ derlyke linie behooren: de nazaten van Sem moeten „ hier derhalven niet in aanmerking komen, dewyl het „ niet waarfchynlyk is dat zy zich tegen het befluit van „ God, hun door Noach bekend gemaakt, zoo openlyk „ hebben willen aankanten. 2. De plaats komt voor „ onder de benaming van het land Sinear, in denabuur„ fchap van Babel, zynde dezelve dus genoemd naar-dit „ geval zelf, voor zoo veel het de inwooners verftrooid ,, heeft, welke beteekenis het woord influit. 3. Moet „ men letten op hun oogmerk, het welk wy met deze „ woorden vinden voorgefteld: laat ons cenen-'naam voor ons waken, liever een verheven teeken, 'opdat zvy niet „ misfehien over de gantfebe aarde verftrooid worden. Hier. A 4 ftaat  fi H. V E N E M A, Aanleiding „ ftaat vooral aan te merken dat men dom naam, gelykwy„ in onze overzetting lezen, geenszins zekere Kerkelyke „ Regtbank te verftaan hebben, die, met het hoogfte „ gezag om zaken, tot geloof en Godsdienst betrekke„ lyk, te regelen en voor te fchryven, bekleed zynde, op dezen Tooren zoude geplaatst worden, gelyk na„ derhand, onder het Christendom, in het Geestelyke „ Babel gefchied is. Want behalven dat het niet waar„ fchynlyk voorkomt, dat deze menfehen gedagt heb„ ben om het aartsvaderlyk geloof op zulk eene zonder„ linge wyze te bewaren, is het voor eerst zeker dat „ het woord tD&, I^aam, nooit genomen. wordt, en „ ook niet gevoeglyk kan genomen worden, om zulk „ eene Vergadering aan te duiden. Ten tweeden wordt „ 'er uitdrukkelyk bygevoegd: opdat wy niet misfebien over de gantfche aarde verftrooid worden. Hierdoor ge„ ven deze Toorenbouwers hunne bedoeling duidelyk te kennen, welke geene andere was dan te weeg te „ brengen dat zy niet van eikanderen mogten gefcheiden „ worden; gelyk ook in het 8fte vers gemeld wordtdac „ dit werk Gode alleenlyk om die reden mishaagde. „ Uit deze bedoelinge, opdat ik weder ter zake kome, „ blykt tevens dat door het woord OBf geen naam, vermaardheid of roem beteekend wordt, dewyj daar-; „ door de verftrooijing niet kon voorgekomen worden, „ maar een hoog en verheven teeken, hetwelk van verre „ kon gezien worden: deze is de oorfpronglyke kragt „ van het woord, komende het zelve van eenen wortel, „ die nog in het Arabisch overig is, en hoog zyn te ken>, nen geeft, vanwaar ook OW voorden hemel, en „ o;?" voor een verheven en roemryk teeken, en voor a, eenen groeten Naam. in gebruik zyn. Zulk een verhe-. ven teeken, in eenen hoogen Tooren beftaande, ^ icheen hun zeer gefchikt toe om de verftrooijing voot » te  tet de Kerkeïyke Historie. $ „ te komen. Want dewyl zy een herderlyk leven Ieid„ den, en nog niet zeer talryk waren, konden zy ge„ maklyk in de. gedagten vallen dat zy, hier en daar „.zwervende, op het zien van dezen tooren, indezelf„ de plaats weder byeen konden komen, en dus met elr „ kanderen vereenigd bly ven." Wy zullen hier niets meer byvoegen, dewyl men dit voorgeftelde gevoelen breedvoeriger vindt aangedrongen door den geleerden Perizonius, in de Origen. Babyion. „ God heeft door een zonderling oordeel de volvoer „ ring van dit werk, tegen zyn befluit wegens de ver,, deeling der aarde aanloopende, verhinderd,en demenr fchen in de noodzakelykheid gebragt om zich van el„ kanderen te verwyderen, door de verwarringc der ta„ len, door welke, daar zy te voren van eenerleie „ fprake, en van eenerleie woorden waren, zulk eene „ groote verwarring onder hen is veroorzaakt geworden, „ dat zy van eikanderen gefcheiden zyn. Dit oordeel „- moet men egter niet begrypen bcftaan te hebben in eene wonderdadige en oogenblikkelyke voortbrenging „ van nieuwe talen of dialekten, daar te voren alleen de aartsvaderlyke of Hebreewwfche taal in gebruik was, ,, De geleerde Vitringa, naar vvien wy den Lezer „ wyzen, heeft dit algemeen aangenomen gevoelen, in ,, zyne Obferv. tegengegaan. Wy zullen het genoeg „ agten aan te teekenen, dat verfcheidene talen naauw,, lyks het aanzien van een Goddclyk oordeel, en van „ eene ftraffe, den menfehen aangedaan, hebben, en „ nog veel minder een wonderdadig en onmiddelyk ge„ wrogt van God kunnen zyn, dewyl zy allen van den, zelfden ftam afkomen, en dialekten zyn, die door , den tyd, gelyk het gewone en natuurlyke beloop van' „ zaken is, door de menfehen in zwang gebragt en be„ fchaafd zyn j .eindelyk komt die uitlegging niet overA 5 „ een  io H. VENEMA, Aanleiding „ een met de fpreekwyze van ver-warringe der ff rake,, „ als welke een gantsch ander denkbeeld verwekt, en „ eenen anderen zin uitlevert. Want het verfchikzeer „ van eikanderen de fpraak te verwarren, of nieuwe ta„ len en dialekten voort te brengen. Myns oordeels „ zyn dan de fpreekwyzen figuurlykop te vatten, voor „ oneenigheid der gemoederen, en daaruit ontftane ver„ fchillende en tegen eikanderen aanloopende redenen, „ zoodat zy, te voren dezelfde raad/lagen en voorne„ mens gevormd hebbende, nu van elkandercn verfchil-„ den, waaruit eene fcheiding en verftrooijing moest „ geboren worden. Door deze uitlegging wykt men „ niet af van het gewone gebruik der fpreekwyzen. „ Verdeeling der tonge wordt, onder anderen, geno.men voor twisten en oneenigheden, Ps. LV. 10. over „ welke plaatfe onze aanteekeningen kunnen naargezien worden: dus vindt men ook i Cor. I. 10. het zelfde „ [preken en fcheuringen tegen elkandercn overgefteld. „ Het woord fprake dient derhalven om gevoelens, door ,, de fprake uitgedrukt, aan te duiden ; en ivoorden ge„ ven overleggingen en aancengefchakelde redenkavelingen te kennen , welke beteekenis het Hebreeuwfche woord "ïm baarblyklyk influit. Byaldien deze uitleg„ ging iemand mogt mishagen, kan men eenigongewoon „ gebrek in de uitfprake ftelien', het zy het in ftame„ len, of in iets anders gelegen ware, zoodat zy elkan„ deren niet konden verftaan: welk gebrek zoo lang heeft ,, ftand gehouden, totdat zy geheel van elkandercn ge„ fcheiden waren, tot welke verklaring het Hebreeuw„ fche woord 773 eenige aanleiding geeft, enz." Onzes oordeels heeft de Heer Venema de ware bedoeling, welke de menfehen met het bouwen van den Tooren gehad hebben, aangewezen. Ligtelyk begrypt men ook dat, by zulk eene onderneming, onder eenen tal-  tot de Kerkelyke Historie. II talryken hoop, die aan geene vaste wetten gebonden was, misverftand moest geboren worden. Uit de armoede der tale ten dien tyde, en de onmogelykheid, waarin men zich uit dezen hoofde bevond, om over alle zaken, die in de uitvoering van dit ontwerp voorkwamen, met gepaste uitdrukkingen te fpreken, mag men veiliglyk befluiten dat die verwarring voornamelyk in twist over woorden en benamingen gelegen was. En wat moet naraurlyker wyze het gevolg zyn, wanneer de noodige overeenkomst van tale geene plaats heeft onder hen, die gezamelyk aan een groot gebouw, in welks oprigting men zich een gewigtig oogmerk voorftelt, bezig zyn ? Wat anders dan dat het gefchil over de benamingen van deze of geene dingen, die tot het bouwen noodig zyn, of daarby voorvallen, onderling misnoegen verwekken, en het vuur van oneenigheid aanftooken? Meer was 'er zekerlyk niet noodig om dezen hoop, die zich at te naauw wilde vereenigd houden, te verdeelen, en uit de afzonderlyke leden van dit eene ligchaam, verfcheidene partyen te doen ontdaan, die zich ïq verfchillende plaatfen nederzetten. In het Derde Tydbeftek, het welk begint met de Roeping van Abraham uit Ur der Chaldeen, en eindigt met den Uittogt der Israëlieten \x\t Egypte, vinden wy den korten inhoud der gefchiedenisfen , die in het Twaalfde en alle de volgende Hoofdftukken des Eerften, en in den aanvang des Tweeden Boeks van Mozes vervat zyn, voorgedragen. Na eene byzondere opheldering der gevallen, wordt de Tydrekening vastgefteld, en de omftandigheden, welke tot de kennis der naburige volkeren en der voornaam^c jaartellingen behooren, worden opgegeven. Wy zullen op de aanmerkingen, welke ons hier in de vastftellinge der Tydrekeninge voorkomen, een weinig ftil ftaan. Tot dezclvcn behooren twee by- zon  ia H. VENEMA, Aajleiding zonderheden. De eene betreft de jaren, gedurende wel, ken de Israëlieten in Egypte geweest zyn, en de andere betreft den tyd, waarin dit Tydbeftek zynen aanvang neemt. Het gefchil, het welk omtrent de eerfte plaats heeft, is van het grootfte belang, dewyl de bepaling der duringe van het geheele Tydbeftek afhangt van de wyze, waarop het beflist wordt. Het heeft voornamelyk zynen oorfprong uit Exod. XII. 40. waar, volgens den Hebrecuufchen Tekst, gezegd wordt, dat de Kin, deren Israëls vierhonderd en dertig jaren in Egypte ge. ruoond hebben. Velen, die zich hier ten naauwflen aan de woorden binden, Hellen in dit gantfche Tydbeftek eenen tyd van 645 jaren ; want by de 430 jaren de overigen, die uit de jaren van Abraham, Izaak en Jakob gemaklyk kunnen opgemaakt worden, voegende, verkrygt men de bovengemelde fom. Anderen, die mede niet weinige in getal zyn, en in geleerdheid uitmunten, bepalen de aangehaalde plaats niet tot de inwoning in Egypte, maar tot den gantfchen tyd der omzwervinge van Abraham en van zyne nakomelingen in Kanaan, zoo wel als in Egypte. Dus meenen zy dat de woorden gevoeglyk verklaard worden, of zy gronden hunne verklaring op de lezing der Zeventigen, by welken men de woorden in het land Kanaan bygevoegd vindt, zoodat, volgens die onderflelling, dit geheele Tydbeftek flegts 4.30 jaren zal bevatten, waarvan men 214 of 215 jaren voor de inwoninge der Israëlieten in Egypte kan ftellcn. . De geleerde Heer Venema erkent dat, zoo van de eene als van de andere zyde, vry aannemelyke bedenkingen worden bygebragt: doch hy verklaart zich voor hetlaatfte gevoelen, waarvoor, zyns oordeels, de llerkfte bewyzen zyn. In het voorbygaan merkt hy aan dat het eene groote zwarigheid is in de eerfte ftelling, dat God de vervulling der belofte aan abraham ge-  tot de Kerkelyke Historie. _ i§ gedaan, meer dan zes eeuwen heeft uitgefteld, en toegelaten dat zyn volk ten minften twee eeuwen lang onder eene harde flaverny en dienstbaarheid bleef zugten» pje redenen, door welke hy vervolgens het twee-, de gevoelen, doorhem aangenomen, bevestigt, komen hoofdzakelyk hierop uit. i. Lezen wy, Gen. XV". 13, dat God tot Abraham gezegd heeft Uw zaad zal vreema zyn in een land, dat hunlieder niet is, en zy zullen hen dienen , en zy zullenze verdrukken vierhonderd jaren* Deze woorden behooren zekerlyk niet bepaald te worden tot de inwoning in Egypte, maar men moet ze uitftrekken tot den geheelen tyd der vreemdelingfchap van Abraham, van de geboorte van Izaak af, eensdeels, omdat de fpreekwyzen daartoe leiden,andersdeels, omdat zy niet pasfen op de inwoning in Egypte. 2. Een tweede bewys vinden wyin het geen Gen. XV. 16, gezegd wordt, te weten, dat het vierde geflagt in het Land Kanaan zoude wederkeeren. Maar vier gefiagten kunnen, vooral wanneer het vierde nog in wezenis,geen vierhonderd en dertig jaren uitmaken. Het laatfte bewys, het welk ter ftavinge van het aangenomen gevoelen wordt bygebragt, is getrokken uit het getuigenis van Apostel Paulus, die Gal. III. 17. verzekert dat tusfehen de belofte wegens het zaad van Abraham en de wet, op den Berg 'Sinatgegeven, 43° jaren verloopen zyn. Daar blyft egter eene zwarigheid over wegens de wyze, op welke wy, deze verklaring aannemende, de woorden, die Exod. XII. 40. voorkomen, te verftaan hebben. Onze Schryver ftaat wel toe dat men de woorden in het Land Kanaan in den Hebreeuwfchen Tekst zoude kunnen voegen, dewyl zy in de Griekfche Overzetting, en in het Samaritaanfche Codex gevonden worden, en daarenboven in een Hebreeuwsch Codex, door den  'H H. VENEMA, Aanleiding den geleerden Kennicott naargezicn, voorkomen i doch hy oordeelt tevens dat het beter is naar eene aannemelyke verklaring te zoeken', die met de volkomenheid van den Hebreeuivfchen Tekst beftaanbaar is. Hy merkt aan dat de Historiefchryver wel fpreekt van de Kinderen lsraëls; doch dat niets gemeener is dan dat onder die fpreekwyze ook de voorouders en ftam vaders begrepen zyn. Dus wordt, by voorbeeld, gezegd dat alle de zielen van den huize Jakcbs, die in Egypte kwamen, zeventig geweest zyn, Gen. XLVI. ongetwyffeld mee Jakob 'ér by gerekend, hoedanige voorbeelden vry me^nigvuldig zyn. Men vindt grooter zwarigheid in de bedenkinge dat in de aangehaalde plaatfe van Egypte alleen gefproken wordt, en dat de Kinderen lsraëls voorkomen als 430 jaren in Egypte gewoond hebbende, zonder dat Kanaan eens gemeld is. Doch men kan de woorden gevoeglyk opvatten alsof 'er ftond in het Land Kanaan en in Egypte, dewyl dergelyke uitlatingen in de Historie gantsch niet ongewoon zyn. Van de inwoning in Egypte alleen wordt uitdrukkelyk gefproken, omdat Israël in dat Land onderdrukt geweest, en na in het zelve gewoond te hebben, in Kanaan wedergekeerd is. De andere byzonderheid, welke den aanvang van dit Tydbeftek betreft, laat zich gemaklyk verklaren. Want fchoon dit begin op verfchillende wyzen bepaald wordt, komt het ten hoogften waarfchynlyk voor, dat het zelve in het 7ofte jaar van Abraham, wanneer hy uit Ur is uitgegaan, moet gefield worden. Want het begin der rekeninge wordt verknogt aan de belofte van het zaad, aan Abraham in Ur der Chaldeen gedaan, Gal. III. en Hand. VII. Ook worden van de geboorte van Izaak af allcenlyk vierhonderd jaren geteld, Gen. XV. Voor dien tyd moeten 'er dcrhalven dertig jaren verloopen zyn, om de vierhonderd en dertig jaren, uit welken het  - tot de Kerkelyke Historie. ij het Tydbeftek beftaat, te vinden. Zoo veel tyds nu is 'er juist verloopen federd den Uittogt van Abraham tot de geboorte van haak. In dit Deel der Kerkelyke Historie vinden wy nog het vierde Tydbeftek afgehandeld. In een volgend Stukje hopen wy den Lezer een verflag te geven wegens eenige voorname byzonderheden, die in het zelve voorkomen. ii. LETTER- en GESCHIEDKUNDIGE BRIE• VEN, dienende ter nadere Bevestiging, dat op Bevel van den Keizer Augustus, kort na en by de ge. boorte van Christus, eene Romeinfche Befchryving in 't Oosten door Kurenius, en eene Joodfche Befchryving van Herodes in zyn Ryk gefchied is: ' Maar dat Augustus in zyn Bevel, noch Lucas in zyn verhaal, Hoofdft. II. f. 2. om die Befchryving, die na het Bannisfement van Archclaus in Judea gevolgt is, in 't byzonder niet gedagt hebben, enz. door J. D. v. H. Ifte Bundel, te Kampen, 1775. Ilde Bundel, 1776. lilde Bundel, 1777. in gr. 8vo. y-xe opgegeven titel bevat eïgenlyk den titel van de JU eerfte Bundel der Brieven, die hier voorkomen; want in de titels der twee andere Bundels is de omfchryving der zaken, die zy bevatten, eenigzins veranderd, ter oorzaake van een gefchll, waarvan we op 't einde van dit uittrekfel zullen fpreken; maar die nadere befchryvingen, althans die van de derde Eundel, zyn m bewoordingen vervat, waarmede geene befchaafde Schriften befmetmocten worden,waaromwy dezelve verzwygen. De Heer J. D. van Hoven is een oud naarftig man , 4, die  iö J. D. van HOVEN, die by groote regtzinnigheid veele belezenheid in dé Letter- en Oudheid-kunde voegt. Hy v/as eertyds Profesfor in of omtrent Wcstphalen, en vervolgens te Kampen; heeft vry veel gefchreven, en fomtyds ook vry wel; maar in andere fchriften heeft hy, uit gebrek van fraai vernuft en fynheid van oordeel, en boven al uit Jioofde van zekere ruwheid van geest en inborst, zyne pen ongelukkig befteedt aan onderwerpen, welke boven zyne begrip en van zyne wyze van denken geheel Vreemd waren. In het tegenwoordige werkje, waarvan we nu eenig verflag zullen geven, heeft hy, door zyne haarftigheid en belezenheid, onzes oordeels, de zaak die hy voor hadt vry wel gevat, maar zeer woest behandeld. Doch ter zaake zelve. De Heer Profesfor van Hoven hadt, federt den jaare 1762, in verfcheidene gefchriften C*), zyne verklaring over de moeilyke plaats by Lukas II. 1,2. medegedeeld. Volgens zyne gedagten moet dezelve dus worden uitgelegd ; „ Het gebeurde omtrent dien tyd, dat Keizer Augustus een Bevel gaf, dat de geheele waereld, dat is, het ganfche Oosten, en met naame Syrië, moest befchreven worden. (Deze Befchryving, welkeuitkragte van dit toenmaals gegeven bevel moest gedaan worden , gefchiedde eerst, of begon eerst gedaan te worden, wanneer Kurenius over Syrië Stadhouder was.) De Koning Herodes de Groote, thans allezins gereed om den Keizer te behagen, liet ook aanftonds zyne onderdanen befchryven, doch niet op de manier der Romeinfche Befchry-i vingen, maar naar de Joodfche wyze; ook niet om zyne onderdanen fchattingen, ten dienfte des Keizers, opteleggen, maar om hun getal en fterkte te weeten. En in gevolge daarvan gingen alle de Joden, om befchreven Ml CO z!' Wer, M. 72.  Lettor- en Gefehiedkundige Brieven. 17 $e worden, een iegelyk naar zyne eigene Stad," enz% Tot ftaving dezer verkiaringe tragt hy met eene mee-» nigte plaatfen uit oude Schryveren te toonen, 1. Dat het Bevel des Keizers, om de geheele waereld te befchry ven,, niet moet opgevat worden van zulk een klein landfehap als het eigenlyk genoeirjde Judea is; dewyl nimmer eenig fchryv.er daarvan zou gezegd hebben de geheele waereld, «-«Van i»\ êmuftatit. Zoodat men derhalve, hier in 't ifte vers, niet kan denken op een Bevel door Augustus gegeven, volgens 't welk Judea, verfcheide jaaren laater, door Kurenius befchrcyen is en onder fchatting gebragt; maar dat het zelve zekerlyk het ganfche Oosten, en in 't byzonder Syrië, moet hebben betroffen ; 't welk dus volgens gewoone grootfpraak genoemd werdt. II. Dat de woorden Deze befchryving, in 't 2de vers , zekerlyk zien op die Befchryving, waartoe Augustus bevel hadt gegeven; en geenzins op eene. Befchryving, die eerst tien of twaalf jaaren daarna, uit kragt van een ander bevel, door Kurenius. oyer 'teigenr lyke Judea gedaan werdt, om het zelve, na Archelaus tyd , cynsbaar te maaken als een Romeinsch Wingewest; op welke laatfte befchryving Keizer Augustus toen nog niet eens kon denken, wanneer hy het bevel gaf omtrent of kort voor de Geboorte van Jezus Kristus. III. Dat de woorden yan den Evangelist, «.urn tj èyé»s7o, vertaald moeten worden deze befchryving gcfchiedde eerst, en geenzins deze eerjle befchryvinggefchiedile. Dit bewees onze Schryver reeds in den jaare 1762 en 1763, dcor 't gebruik der Griekfche Artikelen »;, Ui aantetoonen, en door te bewyzen, dat het adjeStivum of by voeglyk woord, in zodanige woordenfchikkïng, voor een bywoord of als een adverbium moet genomen worden; zodat de zin zy, dat die door Augustus bevolene befchryving over Syrië of het Oosten eerst begon geAlgem. Biel. II. Deel N. i. B daan  i8 J. D. van HOVEN, daan te worden, toen Kurenius over Syrië Stadhouder was; 't weik de Evangelist in eene tusfchenrcde of Parenthefls zegt, om te kennen te geven, dat's Keizers bevel wegens deze befchryving terftond geen voortgang hadt, maar eerst naderhand werdt uitgevoerd; zyndedoor eenige toevallen de uitvoering waarfchynlyk opgefchort geweest tot den tyd toe , wanneer Kurenius als Stadhouder in Syrië kwam. IV. De Heer van Hoven beweert egter tevens, fax Kurenius veel vroeger Stadhouder van Syrië geworden is, dan de Geleerden doorgaans ftellen , welke, zeer verkeerdelyk naar zynegedagten, tusfchen Quintilius Varus en Kurenius eenen Stadhouder verzinnen , wiens naam zy niet weeten optcgeven (*), en van welken geen Historiefchryver eenige melding maakt. Ook beweert hy, dat Q. Varus geenzins zo lang Stadhouder was, en door Kurenius vroeger is opgevolgd, dan men doorgaans denkt; te weeten Kurenius werdt, naar zyne meening, in 't jaar van Rome 752 of een weinig laater tot opvolger van Q. Varus aangefteld; en hy beweert, dat dit tegens het berigt van Jozefos, den Joodfchen Historiefchryver, niet ftrydt, wanneer die verhaalt, dat Kurenius, na de verzending van Archelaus in ballingfchap, Judea tot een wingewest gemaakt, befchreven en gefehat heeft. De befchryving van Syrië kon èn zal dus ook al veel vroeger door dezen Kurenius, ter uitvoeringe van Augustus bevel, gefchied zyn; zynde eenigen tyd daarna, en wel na Archelaus verzending, Judea cindelyk ook befchreven en by Syrië gevoegd onder den zelfden Stadhouder. V. Wat nu betreft de Gelegenheid, waarby Jozef en Maria befchreven werden; de Profr. van Hoven toont geleerdelyk aan, in hoeverre de Koningen, die Vrienden en Bondgcnooten van 't Romein- (*) No ris, Pogi, enz.  Letter- en Gefchiedkundige Brieven. 19 meinfche Volk waren, den Keizer als Opperheer moesten erkennen en eerbieden; en daaruit leidt hy af, dat Herodes de Groote, 't zy op aanfehryving des Keizers, *t zy om den Keizer te behaagen, en enkel ter gelegenheid van 's Keizers bevel ten aanzien der OosterfchcWingewesten, ook gewild heeft, dat de Joden in zyne landen zouden befchreven worden; doch niet naar de wyze in de Romeinfche cynsbaare wingewesten gebruikelyk; maar naar de Joodfche wyze. Deze befchryving nu, die Herodes doen liet, hadt terftond haaren voortgang, fchoon de Befchryving over Syrië of de Oosterfchc wingewesten, door Augustus eigenlyk bevolen, eerst voortgang hadde, toen Kurenius eenige weinige jaaren laater Stadhouder over Syrië was; die ook eemgen tyd daarna, tien of twaalf jaaren na Kristus geboorte, Judea als een cynsbaar Wingewest ging befchryven, nadat Archelaus gebannen was, op welke laatfte befchryving nogthans door den Evangelist ter dezer plaatfe niet eens gedagt wordt; gelyk uit ditganfche beloop der zaken van zelfs blykt. Dus meenen we onzen Leezeren een berigt gegeven te hebben van de Verklaring des geleerden Schryvers, welke wy uit zyn werk niet zonder moeite hebben op. gemaakt; vermids 't zelve'by gedeelte is gefchrevcn en uitgegeven, en meer opgevuld met de aanhalingen uit oude Schryveren, hoedanige de geleerden over dit onderwerp gewoon zyn bytebrengen, dan in juiste orde voorgedragen, 't Is niet mogelyk in ons kort bedek berigt te geven van alle de bewyzen, welke de Hr. van Hoven bybrengt, ter ftavinge van zyne verkïaringe. Wy zullen daarvan maar twee proeven geven, die juist voor ons openleggen. De gelegenheid, waarby Augustus goed vondt dit bevel te geven, dat de Oosterfche landfehappen befchreB 2 ve*  20 J. D. van H O V E N, ven moesten worden, was volgens den Heer van Heven deze: „ De naaste en voornaamfte aanleiding, zegt , hy, tot dit bevel, fchynt my toe gegeven te zyn door " de Armenifche,Parthifcheen Arabifche onlusten, die " in 't jaar na de Bouwing van Rome 748, na den dood van XigrANES den II. opgekomen, geen geringe " zorge aan Augustus veroorzaakten; gelyk Noris ge" toond heeft, Cenotaph. Disf. II. c.IX. col. 171. Au\\ gustus wilde derhalve naauwkeurig onderrigt zyn van 35 den ftaat van het Romeinfche Oosten, om zig in ge- val van nood daarvan te bedienen. Hy heeft " zelfs kort daarna zyn' Kleinzoon Ca jus naar Azie ge" zonden, om die Gewesten te verdeedigen, endaar " order op' te ftellen. Dat Augustus toen ter tyd naauw" kem.jge kennis van het Oosten hebben wilde, blykt " klaar daaruit, dat hy ook den beroemden Landbefchry" ver Dionysius, van Alexandrie in Arabie, indien " tyd naar het Oosten heeft gezonden, om het zelve " naauwkeurig optenemen, en ten dienfte van Cajus te " befchryven, gelyk Usferius, Noris, en anderen uit 3' Plinius, Hist. Nat. Lib. VI. c. 27. reeds hebben aanf' gemerkt. —— Doch dit was enkel eeneLandbefchry" ving> Augustus wilde ook weten, hoe veel Volks " men uit die gewesten tcgens deParthers kondete veld " brengen, en wat Schattingen men uit dezelve konde " haaien, om zig en zyn' Kleinzoon van de overwinning „ te verzekeren. Nu blyft 'er, zegt onze Schryver op eene andere plaatfe, nog deze eenige zwarigheid over, waarom deze van den Keizer bevolene Syrifche befchry- ' ving niet aanftonds voortgang heeft gehad, en zoo lan" is uitgefteld, tot dat Kurenius Stadhouder van Syrië wierd. Dcch deze zwarigheid drukt de onder" üelling van anderen vry meer, naar maatezy de komst „ van  Letter- en Gefchiedhmdige Brieven. 21 „ van Kurenius in Syrië langer uitftellen ". Na aangemerkt te hebben, dat men thans niet kan vorderen de redenen dier korte uitftellinge van weinige jaaren klaar aantewyzen; en na daarvan by gisfing opgegeven te hebben als waarfchynlyke redenen, dat de Armenifche Onlusten, die tot het bevel aanleiding hadden gegeven, bedaard waren gefchenen; dat Tiberius den last om naar *t Oosten te gaan hadt ontweken; dat des Keizers Kleinzoons Cajus en Lucius'daartoe nog al'te jong waren, en de Keizer zelf te oud; zegt de Heer van Hoven verder: „ Dat vervolgens in 't jaar van Rome 752, wanneer de ,, Parthers den Armenifchen Koning Artavasdcs, die door „ Augustus tot Koning was benoemd geweest, verdreven en zig meester van Armenië gemaakt hadden; Cajus, 's Keizers Kleinzoon, met de beftelling van '„ het Oosten is belast geworden, en Kurenius, als ge„ woon Landvoogd of Stadhouder, tot opvolger van Q. „ Varus, over Syrië aangefteld. Ook werdt Kurenius „ kort daarna, wanneer Lollius de Schoonvader en be„ ftierder van Cajus geftorven was, aan Cajus tot by. „ ftand en tot opziener toegevoegd. In dezen tyd dan „ is ook die grote en vermaarde befchryving, die Au„ gustus eenige jaaren te vooren bevolen hadt, gefchied „ envolbragt; doch waarfchynlyk ten koste van't leven „ van Cajus; want zekere Domnes wondde hem doo„ delyk onder het overgeven van lysten of van een inven. „ taris, die waarfchynlyk tot deze Befchryving eenige betrekking hadden/' Ter bevestiginge van deze aanmerkingen voegt 'er de Profesfor by, dat Q. Varus in den.jaare 748 reeds Landvoogd van Syrië was, gelyk Noris uit penningen getoond heeft; dat Cajus, Keizers Kleinzoon, over 't geheele Oosten het bellier hadt, wanneer Kurenius, kort na het overwinnen der Homonaders, hem tot Befticrder werdt toegevoegd, volgens B 3 Ta:  22 ji d. vin Hoven, Paritas. An. L. III. c. 48. en dat Kurenius dien veldtogt deedt, wanneer hy Landvoogd van Syrië was, dewyl Noris, fchoon van een ander gevoelen, te regt, in Cenotapb. Pif. Disf. I. c. 16. col. 305. aanmerkt, dat de Landvoogden van Syrië ook het krygsgebied hadden over Cilicic en Kappadocie tot aan Groot Armenië toe, fchoon zy, volgens Strabo, daar altoos niet tegenwoordig nochmagtig genoeg zyn konden. Deze zyn de onderwerpen, die in de twee eerftender drie bundels gefchriften voorkomen; fchoon daarin ook telkens tegens anderen, en inzonderheid by herhalingen tegens den Heer A. Kluit, getoond wordt, dat hunne verklaringen over Lukas II. 2. onvoldoende zyn. Die twee eerfte bundels vervatten zes Brieven; waarinde volgende onderwerpen worden verhandeld: In deneerflen dringt de Hr. v. H. nader aan, dat de woorden by Lukas de geheele waereld, nar* iixufinvi, zynde eene Oosterfche fpreekwys, op 't Oostelyke Romeinfche Ryk, en in 't byzonder op Syrië ziet, en niet blotelyk op Judea. In den ■tweeden wordt getoond, dat Herodes de Grootenimmer een Onderdaan van Augustus is geworden; en dat 'er veele ongerymdheden uit volgen, indien men door de Woorden de geheele waereld enkel Judea wil verflaan. In den derden wordt gehandeld van den ftaat en afhanklykheid, zoo der Romeinfche Wingewesten, als der Koningen, Vrienden en Bondgenooten der Romeinen, en in 't byzonder van Herodes: alsmede over het eigenlyke en naaste doelwit der befchryvingen zoo van Augustus , als van Herodes ten tyde van Kristus geboorte. De vierde brief ftrèkt ter nadere bevestiging, dat Augustus aan die befchryving, welke in Judea, na het verbannen Van Archelaus, door Kurenius gedaan is, voor Kristus geboorte en by het leeven van Herodes den Grooten, ïiiet heeft kunnen denken, veelmin dezelve bevelen; en  Letter, en Gefcbiedkunw'ge Brieven. 23 en dat, by gevolg, Lukas daarvan niet fpreekt. De vyfde brief is ingerigt, om nader, inzonderheid tegens den Heer Kluit, aantetonen, dat de Wyzen uit het Oosten Jezus te Bethlehcm, en niet te Nazareth hebben gevonden, enz. De zesde brief dient tot nader bevestiging, dat zowel eene algemeene Landmeetkundige, als ook Staatkundige befchryving van het Romeinfche Ryk, op bevel van Augustus gefchied is;' waarby *t gevoelen der Kerkvaderen wegens dié befchryving wordt aangewezen. Verfcheide andere onderwerpen en Schriftuurplaatfen worden nog in deze brieven verhandeld en opgehelderd; waarvan we thans niet kunnen berigten; om nog een woord te fpreken van de hevige, onbefchaafde en fchandelyke twist tusfchen den ouden Heer v. Hoven en den Heer A. Kluit; waarover in een aanhanglel op de gemelde brieven, en in de gehele derde Bundel dezer Schriften gehandeld wordt. Derzelver oorfpronk is, volgens den Heer van Hoven, deze: Hy hadt in de jaaren 1762 en 1-63 reeds getoond uit den aart der Griekfche Artikelen, i, i,ri, en uit dewoordenfchikking, waarin het woord J^t-., by Lukas voorkomt, dat de woorden Luk. II. 2. vertaald moeten worden, deze befchryving gefchiedde eerst toen Kurenius over Syrië Stadhouder was, en zyn Hooggel. hadt daarop zyne verklaring van die plaats gebouwd. Een gedeelte ten minften van die Schriften hadt de Heer A. Kluit gelezen, gelyk hy door zyne aanhalingen erkend heeft, en egter gaf hy in de jaaren 1768 —17713 invyf deelen in 8vo. (beknopter kon 't niet zyn) zyne verklaringen in 't licht van 't gebruik van ö, i, V in 't Nieuwe Testament, en van de uitdrukkinge by den Evangelist Lukas II, 2. gebruikt; waarin hy 't zelfde deswege voordroeg, 't geene de oude Profesfor daarvan reeds te vcoren° elcerdhadt; zoodat zyne Overzetting van die plaats, B 4 die  24 ]. D. van HOVEN, die hy voor geheel nieuw opgaf, of niets, of flegts in eene enkele bewoordinge, verfchilde van die van den Heer v. Hoven, van welken hy, in dit opzigte, egter geen het minfte gewag maakte. Hieruit ontftont de eerfte driftige onaangenaamheid; waarby verder verfchil gekomen is over de verklaring der zaken; want fchoon de beide Heeren, ten aanzien der'woordelyke vertaling, in den beginne geheel, naderhand nagenoeg, doch vervolgens wat minder, met elkander overeenkwamen; egter verfchilden zy in dezaaken, welke door die woorden betekend worden. Door ** En hier door hadden deze Heeren de magt van den oorlog altyd in banden. Maar hadden deze Heeren de magt van den oorlog inderdaad in handen, zoo als onze Schryver, zeer te regt, aanmerkt, waarom behoefden de Landzaten dan juist den Vorften een Privilegie aftetronen, om niet buiten de palen van Holland en Zeeland te gaan vegten ? Zy konden dit dan immers zonder Privilegie voorgekomen hebben. —r- Wy voor ons gelooven daarom liever, dat het aftronen van dit Privilegie 't fterkfte bewys oplevert, dat onze Landzaten 't regt, om den Grave al of niet met manfchap te dienen, toen reeds hadden verloren , of ten minften reeds zo verre onderdrukt waren, dat zy zig op hetzelve niet meer dorften beroepen. „ Het overgaan van 't Graaflyk gebied in andere huizen deed de Landzaten waken tegen de?z indrang der Vreemdelingen in de hooge ampten van het Land. Hec verblyf der Graven buiten 'sLands veroorzaakte het Privilegie van niet buiten de palen des Landfchaps te regte geflecpt te worden. De geftadige nood van geld by de graven, en waartoe zy genoodzaakt waren de Sta» ten dikwils te befchryven, verfcha,'te aan dezen 't Privilegie om zoo dikwils te vergaderen, als 't hun goeddagt. " Dit laatfte zou men wederom niet kunnen toeftemmen , zoo de Schryver 'er mede wilde aanduiden, dat de Staten dat regt te voren niet zouden gehad hebben. Daar het zeer klaar is, dat de Graven 't regt niet hadden om 't Volk, of naderhand de Steden, als verbeeldende 't Volk, te beletten byeen te komen, om over ha-  33 HISTORIE der SATISFACTIE hare belangen te raadplegen; daar meencn wy, dat de Steden tot dat gene, 't welk haar van regtswege toekwam, het Privilegie van den Graaf niet van^ nooden hadden. Dereden, welke de Graven hadden, om zig tegen dit t'zamen vergaderen der Heden fterk te kanten toont middagklaar, dat de Graven dat regt niet konden hebben.. Maar de reden, waarom zy dit zomin vergaderen der fteden zoo zeer zogten te beletten, was, om dat de fteden , elk afzonderlek, zoo veel harts niet hadden, om des Graven eifchen van de hand te wyzen, maar zaaien vergaderd zynde, zig gezamenlijk tegen zyne onmatige vergingen beter dorften verzetten.'— Dit Privilegie moet dus, in tegendeel, naar onze gedagten, aangemerkt worden als een bewys van het inkruipen der Graaflyke Oyermagt, en van 't verminderen van *s Volks oorfprongkelyke vryheid. , Vervolgens geeft onze Schryver nog verfcheiden* weegen op, langs welke de onderzaten aan fommige Privilegiën gekomen zyn; en hoe zorgvuldig de Steden waren, om de Graven, by hunne komst tot de Regering, alle die Privilegiën te doen bezweren, welken uit dien hoofde aangemerkt werden , als zoo vele Grondwetten van den ftaat, en dus als voorwaarden, waarop de Graaf van zyne Onderdanen als Vorst werd aangenomen". „ Maar ongaarn, voegt hy 'er zeer naar waarheid by, liggen groote Heeren aan zulke banden. Al vroeg zag men de Graven zig van de laagfte uitvlugten bedienen, om deze Privilegiën te herroepen. Somtyds verklaarde men, dat den Grave dit regt toekwam, om deze fraaijc reden: dewyl hy een Vorst is, en daarom, niet verbonden aan de Wet, welke zyn Voorzaat hem opgelegd'heeft; of, om dat een Privilegie, tegen het regt der Schatkiste ge. geven, nul is; of andere zoortgelyke gewigtige redenen". „ Maar  van G O E S. ^3 „ Maar zulke gefchillcn, vei volgt hy, moesten tel„ kens voorvallen in ecme gemengde Regcringe, gelyk „ de onze. Daar een Vorst aan 't hoofd is, ontbreekt „ het toch nooit aan Vleiers, die der Vorften eerzugt ,', ftreelende hunne eigen grootheid zoeken te bouwen ,, op den ondergang van Vryheid en Voorregten \ men„ fchen, die door openbare en heimelyke ftreken de „ Voorftanders der Privilegiën haatelyk en ten Hove „ verdagt maken, als waren zy vyanden van des Vor„ ften wettig gezag; handlangers der dwingelanden , „ bedervers der deugzaamfte Vorften , fchadelyker „ voor 't Gemeenebest, dan pest en oorlog. Ziet daar de taal van eenen allezins rendborftigen Zeeuw; doorgaans de eenige, maar altyd de waaragtige oorzaken van den ondergang van zoo vele Volken, die voorheen vry waren, maar nu al zyn omgekomen, in zig bevattende. Dezelve is op den tyd, welken wy beleven geenzins toepaslyk; hoewel wy nogthans niet kunnen nalaten by deze £ elc enheid onze verwondering te betuigen, dat fomtyds deze zelfde jlellingeny die weleer ten voordeele der Gravelyke overheerfching aangeroerd wierden, nog tegenwoordig voorftanders vinden en openlyk verdedigd worden. Wy fchryven dit egter niet toe aan eene lage vleizugt of aan eenige veragtlyke oogmerken! maar wenfehen tevens dat men hierin altoos zeer omzigtig te werk ga, op dat men de gronden, waarop de regtmatigheid onzer bcvogte vryheid rust , niet ondermyne, noch fchyn bytezetten aan de flaafagtigheid der voorgaande eeuwen. „ Ondertusfchen ging het met het behouden der Privilegiën nog al wel, zoo lang het gebied van onze Landheèren binnen de Nederlanden bepaald bleef; maar federt dat zy uitgebreider Ryken en Vorftendommen, Algem. Biel. II. Deel. N.i. C alwaar  24 HISTORIE der SATISFACTIE alwaar eene onbepaalde Regeringwys plaats had, gekregen hadden, begon men dezelve ook in deze Landen, door middel van vreemdelingen, geld en krygsvolk, allengskens intevocren." Dit toont de geleerde Schryver voorts met het voorbeeld van Philips van Bourgondiën; van zynen oorlogzugtigen Zoon, Hertog Karei; van Maximiliaan, die met Maria» Kareis Dogter, getrouwd was, en van Keizer Karei. Ten tyde van dezen laatften dreef men openlyk, zegt hy, „ dat de Privilegiën nadeelig voor het Land waren, en dat het beste Privilegie vaas, 'er in 't geheel geen te „ hebben." En hy wyst vervolgens door verfcheiden' treffende byzonderheden aan, hoe zeer deze Keizer toeleg maakte op eene volftrekte alleenheerfching over de Nederlanden, en dat zyne langdurige regering een geftadige worfteling van indragt was op de Privilegiën, en van ftandvastigen wederfhnd der Ingezetenen. Terwyl hy 't plegtig affchcid nemen van Keizer Karei van de Staten, toen hy de Regering op zynen Zoon Philips overdroeg, zeer aandoenlyk befchryft, ons deze aanmerkelyke woorden van 's Keizers redenvoering voordragende: ,, dat hy naar't licht van zyn geweten meendegeregeerd „ te hebben; en had hy niet genoeg voldaan, liet was. „. meer door onwetendheid dan opzetteiyk gefchied. Hy ,, bad vooral God om vergiffenisfe, en verzogt zynen „ Zoon het te verbeteren. Hy betuigde zyne dankbaar„ heid aan de Nederlanders; nooit zou hy zyne liefde „ tot dezelve vergeten. Naar zyn vermogen had hy „ hunne Privilegiën voorgedaan; en hy verzekerde zy„ nen Zoon, dat, in zoo verre hy ook alzoo deed, de „ Nederlanders hem ook genegen zouden zyn, en hem ,, nooit in den nood verlaten ,■ maar handelde hy anders ,, met hun, zy zouden integendeel het verderf en de „ ondergang van zyne Ryken en zyner Kroone wezen." — Hiee  van G O E S. 35 Her hield hy op Vorst te zyn, voegt de Schryver der S. 'er by; hy fprak ais mensch, en vierde den teugel aan de tederfte aandoeningen van zyn gemoed: want naauwlyks had hy deze redenvoering geëindigd, of de tranen berftten hem uit deoogen, en alle omftanders weenden met hem." En deze zyne woorden, laten we 'er dit mogen bydoen, waren, om zo te fpreken, eene wonderbare Voorzegging van 't gene naderhand gebeurde. „ Hierop deed Philips den eed aan de Staten, en dezen wederom aan hem. En uit deze wedcrzydfche ceden blykt, dat de verbindtenis tusfehen den Vorst en't Volk rustte op wederzydfchc verpligtingen. De Onderzaten zouden den Vorst gehoorzaam zyn, op voorwaarde, dat deze hunne Privilegiën en oude Herkomen bewaren zoude. De Graaf daarentegen zwoer het bewaren dier Privilegiën, en ontving op'dien voet de belofte van gehoorzaamheid." „ Doch Philips was zyner belofte niet lang indagtig. Hy volgde wel dra dezelfde maatregelen, die tot eene volftrekte of onbepaalde Heerfchappy over de Nederlanden ftrekten, en waarvande grondflagen onder deregeringe van Keizer Karei, zynen Vader, reeds gelegd waren. Hy voerde vreemdelingen ter regeringe der Landen in: Hy zogt, om een vry konfint der Ingezetenen te ontgaan, eene altoosduurende belasting in te voeren: Hy dreef de vervloekte Inquifitie met eene buitenfporigc ge, ftrengheid: en dwong eindelyk door 't een en ander de Nederlanders tot het opvatten der wapenen," Al 't welk door onzen Schryver op eene vcritandige wyze in't breer de verhandeld wordt; en waaruit hy dan eindelyk de regtvaardigheid onzer wapenen, of de geoorloofdheid onzer geweldige zelfsverdediging, op de klaarfte wyze afleidt, C 2 Na  3tS HISTORIE der SATISFACTIE Na dus tot hier toe de rampzalige oorzaken van den oorlog gefchetst te hebben, gaat hy, tot befiüit van dit Hoófdftub, over, om den waren aart en natuur der Godsdienftige en Burgerlyke Vryheid te befchryven: ,, hoedanige, en geen ruimer, zegt hy, onze Voorouders alleen verlangd en op ons overgedragen hebben." ,, Godsdienftige Vryheid veroorlooft ieder Ingezeten, God te dienen naar het licht van zyn gewisfe; zy is ,, afkeerig van alles wat naar heerfchappy over de con,, fcientien der menfehen zweemt." Men mag dus, in den volden zin en nadruk, by tegenoverftelling, gewetensdwang noemen alles, dat eenigszins ftrekken kan, - om iemand in deszelfs Geloofsonderzoek in 't minst te belemmeren. Indien Godsdienftige Vryheid is de magt, om in 't ftuk van Godsdienst te handelen, zo als( wy verMezen,; of, met andere woorden, om die wyze van Godsdienst, welke wy aan 't Opperwezen 't aangenaamfte oordeelen, te mogen bclyden en te oeffenen; indien allen 't zelfde onvervreemdbaar regt op deze Vryheid hebben: zoo inoet van zelfs volgen, dat niemand zoodanig een regt op 't gebruik dezer Vryheid kan hebben, waardoor de vryheid van anderen zou verkort worden_ 't Regt van elk mensch, om in den Godsdienst te handelen zoo als hy raadzaam vindt, kan dus niet verder gaan, dan zooverre hy de evengelyke vryheid van anderen niet belemmert. — En dat het regt van elk mensch op Godsdienftige Vryheid zig juist zoo ver, en niet verder uitftrekt, moet ieder toeftemmen, die geen vriend van vervolging is; want ftrekte 't zig niet zoo ver, of'verder, uit, dan was'er eene tcgenftrydighcid in den aart der dingen; en 't zou eene waarheid moeten worden, dat elk 't regt heeft te genieten 't gene elk wederom '/ regt heeft hem te ontnemen. „ Maar," gaat onze Schryver voort," „ het belang „ van  van G O E S. 3? s, van een geregelder) Burgerftaat vordert nogthans dat „ 'er één Godsdienst zy, door publiek gezag vastge9, fteld, ora openbaar geleeraard te worden, als den „ weg, dien de Overheid den gefchikften oordeelt, „ om het Volk tot gelukzaligheid en deugd te leiden." De zeer geleerde Schryver heeft hier aan fommige alge. meene vooroordeelen meer toegegeven, dan men van een man, zo uitnemend bedreven in 't Regt der natuur en deivolken, en in onze Gefchiedenisfen, zou verwagt hebben. „ Het belang, zegt hy, van een geregelden Burgerftaat „ vordert, dat 'er één Godsdienst zy, door Publiek gezag „ vastgefteld, om openbaar geleeraard te uüorden, als „ den weg, diende Overheid den gefchikften oordeelt, om het Volk tot Godzaligheid en Deugd te leiden." Dat 'er Godsdienst in een geregelden Burgerftaat moet zyn, is zeker, dewyl dezelve N. B. tot de Veiligheid en het Welzyn dier maatfehappye volftrekt nodig is: Dat het openbaar leeraaren van Godsdienst derhalve door Publick Gezag behoort vastgefteld te worden, zal men niet betwisten; mits egter, dat dan door Godsdienst enkel worden verdaan die gezuigtige Godsdienftige Leeringen, welke volftrekt nodig zyn tot de Veiligheid en het Welzyn eener geregelde Burgermaatfehappye: want deze zyn het alleen, welke, door Publiek Gezag, dat uit den boezem des Volks oorfpronklyk en op deszelfs wil gegrond is, tot dat einde mogen, kunnen en behoeven vastgefteld te worden; gelyk ons toefchynt, op de onbetwistbare grondbeginfels van 't Regt der natuur en der volken, in zekere Verhandeling, niet Jang geleden, in'tlicht gegeven (*), zeerwel bewezen te (*) Te weten in een Vertoog ter Inltidinge vo >r de Verbtodelingen van Locke, Noodt, Barbzibac, Ho adley, en anderen, over de Vryheid van Gods* dienst in den Burgerftaat, zeer vermeerderd en verbetert uitgegeven te Amfterr d.mi byJ.Dill, 1774. in gr. 8vo. Dit onderwerp is van ?oo groot gewigt ,é armen by de Tlascalaanen ontfangen wierden. Cortes, zó ftandvastig als onderneemend, bleef ondanks  Historie van Amerika. 39 daiiks het zwaar geleden verlies, nog op de bemagtiging van Mexico bedagt. Hiertoe kweekte hy de vriendfchap der Tlascalaanfche Opperhoofden , zond vier fchepen van Narvaez vloot naar Hispaniola en Jamaica, om volk en oorlogsbchoeftens op tefpooren; en gaf bevel om in de gebergten van Tlascala de bouwftoffen tot 12 Brigantynen gereed te maaken, die, by ftukken afgevoerd, fchielyk te zamen gezet, zouden kunnen afloopen in 't Meir van Mexico, wanneer hy't nodig hield; en fchoon de muitzugt van eenigen hem weder moeite gaf, zag hy zig onverwagt verfcheide verfterkingen toegebragt, door de uitrustingen der Gouverneurs van Cuba en Jamaica, en door een fchip uit Spanjen zelf, welken, fchoon tot gantsch andere einden gefchikt, gelukkig zyne magt hielpen ftyven, die, na 't afdanken der misnoegden, nu uit 550 man voetvolk. 40 ruiters, en 9 veldflukken heftond. Na den dood van Montezuma, was Quetlava, zyn broeder, op den troon verheven. Zyn voorzigtig beleid en moed, waren gelyk aan zyn' haat tegens de Spaanfchen ; en hy nam allezins gepaste maatregelen om dcrzclver voortgangen kragtdaadig te fluiten, en de Tlascalaanen van hunne zyde af te trekken, toen de kinderpokjes, voor de komst der Europeaanen in Amerika onbekend , hem wegrukten; waarop in zyne plaats Guati* mozin, fchoonzoon van Montezuma, door dc cenpaarige flem des volks wierd aangefleld. Cortes betrok nu in .1521 de fladTezeuco, omtrent 20 mylen van Mexico, aan den oever van'het Meir gelegen, en daar, naar zyne Brigantynen moetende wagten, bragt hy, zo door de wapenen, als vooral door verdragen cn handelingen, veele der rondsomliggende flcdcn en kleine volken tot zyne zyde over, en begon ■dus allengs de Mcxicaanfche magt in naauwcr omtrek F 5 te  S>o W. ROBERTS O NS te prangen, toen 'er een allergevaarlykst verraad uit. brak, dat, door eenige oude aanhangers van Narvaez en Velasquez tegens hem geihieed, den volgenden dag Rond ter uitvoer gebragt te worden. Cortes, hoe zeer daar over verzet, greep ylings Villefagua, den belhamel der muiters aan, ontweldigde hem een gefchrift, door 't ecdgefpan getekend, en vond daar naamen op die hem met droefheid en afgryzen vervulden. Na 't flraffen van dit hoofd der muitelingen, geliet hy zig, als waren de medepligtigen hem onbekend, die hy dus fpaarcnde tevens kost in 't oog houden. Nu was, onder het geleiden van den getrouwen Sandoval, die ruim twee honderd man onder zyn bevel had, benevens 8000 dienstbaare Tlascalaanen, al den onderfcheiden toeitel tot de Brigantynen, van 60 mylen verre over land te Tezeuco aangebragt, en die fchepen, eindelyk volbouwd, liepen ondanks alle vyandelyke hindernisfen, den 28 April 1521, in 't Meir van Mexico af. Cortes uit Hispaniola eene verflerking van 200 foldaaten, 80 ruiters, 2 Rukken gefchut, en verdere oorlogsbehoeften ontfangen hebbende, deed nu Mexico van drie kanten aantasten , terwyl hy 't gebied der vloote zelf op zig nam. Guatimozin, die al de kragt des Ryks ter verdcediging der hoofdRad had vergaderd, beRond vrugteloos de fchepen te vernielen, welken, na 't overzeilen van eene menigte zyner booten, meester biceven van het geheele Meir. Geduurende eene maanda verdeedigden de Mexicaanen zig met geenen minderen moed dan de Spaanfchen hen aanvielen. Cortes befloot nu eene beRisfende pooging te doen, en de zynen, op zyn voorbeeld, onweêrflaanbaar voortrukkende, wonnen reeds zeer veel gronds; dog een bevelhebber, die gelast was dc breuken der dyken te doenherftellen, om by onvoorzienen rampfpoed den  Historie van Amerika. 91 den aftogt te verzekeren, verzuimde zynen pligt, en voegde zig by de ftrydenden. Guatimozin deed ylings voordeel met dien misflag, en veinzende te deinzen, lokte hy zynen vyand meer en meer vooruit, inmiddels eene talryke bende langs verfchillende wegen agtcr hen om doende trekken, waarna hy den trom van den Oorlogsgod , door dc priesters in den Hoofdtempel deed roeren, en zelf zyn woedend volk op de Spaanfchen aanvoerende, dreef hy hen in de dykbreuk, befprong hen van alle zyden, en bekwam, na 't verflaan van veelen, 40 gevangenen. Cortes zelf aangegrepen, ontkwam ter naauwer nood, gevaarlyk gewond. De blvde Mexicaanen zonden nu de hoofden der opgeofferde krygsgevangencn,naar de omliggende volken, met by voeging, dat de Oorlogsgod, voldaan over deeze offerhande, verklaard had, dat binnen agt dagen de vyand geheel verdelgd zou zyn. De invloed dier godfpraake beroofde Cortes van byna alle zyne bondgenoo■ten, dog de onvoorzigügc bepaaling van zulk een kort tydperk tot deszelfs vervulling, bewoog hem, dien tyd zonder eenig krygsbedryf door te brengen, endevalschhcid der voorzegging nu blykende, bragt dit zulk een. ommekeer te weeg, dathy, volgens zyn eigen verhaal-, zig dra aan 't hoofd van 150 duizend Indiaanen bevond. Nu benaauwde hy de ftad zo zeer dat de hongersnood daarin de overhand nam; egter bleef de moed van Guatimozin ónbezweeken, en hy betwistte den grond hardnekkig, voet voor voet; ja, 't was niet, voor dat reed» drie deelen der ftad vermeesterd, en het vierde onmogelykweêrftand bieden kon, dat hy, eindelyk, door de zynen wierd overgehaald, voor zig zeiven te zorgen s op dat hy, de ftad ontweken, met de overige magt des Ryks den vyand mogt te keer gaan: dog ontdekt en gevat zynde, fprak hy Cortes dus aan: „ Ik heb ge- „ daan  92 W. ROBERTSONS 9, daan't geen een' Vorst betaamde; neem nu uw poot, „ dryf dien door myn hart, en eindig een Jeven dat voortaan nutteloos is." De ftad nu geen weêrftand meer kunnende bieden, ging den i3den Augustus over, maar dc gehoopte ryke buit was, door bevel van Guatimozin, toen hy den val der ftad voorzag, den vyand reeds heimelyk ontvoerd. Nu wierd hy met zyn' vertrouweling deswegens aan de felfte folteringen overgegecven. Deeze, fchier bezwykende, fcheen zyn meester verlof te vraagen tot ontdekking hunner geheimen, die alleen hernam: „ Wat dunkt u, rust ik ook op bloemen." 't Lot der hoofdftad had nu dat des gantichen Ryks beflist; de Spaanfchen waren hier en daar tot aan de Zuidzee doorgedrongen, en Cortes fpitfte zyn vernuft alred op nieuwe vonden ter ontdekking der Oost-Indiën van dien kant; dog hy wist niet dat het zelfde ontwerp, reeds terwyl hy Mexico onderwierp, ter uitvoer was gebragt. Ferdinand Magalhaens, of Magellan, een Portugeesch Edelman, in Oost-Indiën onder Albuquerque , met roem gediend hebbende, nam, te onvreden over het Portugeefche Hof, dat hem weigerde te bcloonen, zyn toevlucht tot dat van Castille in j.j r 7. Cardinaal Xime•nes, en Carel de Vde begunfti,;den met yver zyn voornemen, om, volgens Columbus denkbeelden, westwaards aanzeilende, een' doortogt naar het Oosten op te fpooren. Hy ging daartoe in Augustus 1519, met 5 fchepen en 234 man van Scville in zee. 't Liep tot in January 1520 aan, eer hy de rivier de la Plata bereikte, die hy eenige dagen opzeilde, dog die hy zag, dat wegens de verschheid van haar water, gcenzins de gewenschte doortogt kon zyn. Hy overwinterde in dc haven van St. Julian, 48 giuaden ten zuiden van dc Linie,  Historie van Amerika, 93; öter? waar zyn volk zo veel leed door de ftrenge koude, dat het openlyk begost te muiten. Hy wist egter zyn gezag te handhaaven; deed by tyds dc belhamels ftraffen; vervolgde zyn reis zuidwaarts aan, en ontdekte, omtrent 53 graaden zuiderbreedte, eene ftraat, die hy inliep, ondanks 't gemor der zynen, waarin hy 20 dagen omzwierf, en die hy zyn eigen naam gaf, en uit welke hy eindelyk, na dat hem een zyner fchepen had verlaaten, in de groote Zuider-Oceaan kwam opdaagen, door hem de ftille zee genoemd, van wegen het fchoone weer dat hem op dezelve bejegende. Dog na omtrent vier maanden noordwest gefteevend te hebben, zonder tot zyne verbaazing eenig land te ontdekken, begon het zyn fcheepsvolk, reeds door gebrek geprangd, en door de fchurftziekte gekweld , geheel aan voorraad te ontbrceken; en hun bederf fcheen zeker, wanneer zy een'fchakel van vruchtbaare eilanden aantroffen, die zy Los Ladrones noemden, waar zy dra herftelden; en toen, den togt vervolgende, de Philippynfche eilanden ontdekten, op een van welken Magellan zelf omkwam, ftrydende aan het hoofd van zyn volk. Dit volk bezogt nu, onder andere bevelhebbers, 't eiland Borneo, en eene der Molukfche eilanden, van waar het, over de Kaap de Goede Hoop, naar Europa fteevende, met een der twee overgebleevene fchepen, eene lading fpeceryen medebrengende, en te St. Lucar op den iften September 1522 aanlandende, na den aardkloot rond gezeild te hebben in ruim 3 jaaren. De Molukfche eilanden waren nu een twistappel tusfehen Spanje en Portugal geworden , dog dc eerstgemelde Kroon ftond, by verdrag, voor 350 duizend ducaaten, haare eifchen aan de laatfte af. De togt van Magellan had egter, naderhand, voordeelige gevolgen voor den Spaan-  n W. ROBERTSONS Spaanfchen koophandel; dog laat ons tot Cortes we> derkeeren. Fonfeca, Bisfchop van Burgos, Voorzitter -in den Raad der Indien, had door zynen invloed bewerkt, dat men Christovai de Tapia had afgezonden om Cortes te vatten; zyne goederen te benaderen; onderzoek op zyn gedrag te doen, en daar van verflag naar Spanje te zenden. Cortes wist, op de aankomst van Tapia, hem zo zeer, door dreigen, door beloften, en door gefchenken aan >t wankelen te brengen , dat deeze zwakke geest, van de. uitvoering van zynen- last afzag. Cortes hield wederom, door een gezanfehap by 't Hof, in 1522, fierk aan, om hem in 't verkreegen bewind te handhaaven. De ftem der Natie fprak voor hem, en Carel zelf, thans in Spanjen tegenwoordig, Relde hem aan tot Kapitein Generaal, en Gouverneur van NicuwSpanje ; niemand tot dien post bekwaamer keurende, dan hem, die door de Spaanfchen bereidwillig gehoorzaamd, en door de Indiaanen gevreesd wierd. Intusfchen had Cortes reeds de grondflagen gelegd tot de nieuwe grootheid van Mexico, welke Rad daarna allengs, volgens zyn bewerp, de luisterrykfte der nieuwe waereld is geworden. Hy deed Mynen openen, die meer dan alle vorigen opleverden, en deelde in elke provintie land en Indiaanen uit, aan zulken die 'er zich wilden nederzetten. Het geheefe Ryk wierd egter niet dan met moeite, in een wingewest der Spaanfchen hervormd; overal Ronden hunne flappen met bloed geteekend, en de barbaarschheid der menigvuldige flrafoefeningen, of liever plegtige moorderyen, was des te ■afgrysiykcr, dewyl dc voornaamfte bevelhebbers, Cortes niet uitgezonderd, in koelen moede daartoe bevel gaven. Guatimozin zelf wierd eindelyk, op een los vermoeden van zo genaamd gefmeed verraad, openlyk op-  Historie van Amerika. 9Ï opgehangen. Zulke voorbeelden gaven byzondere perfoonen, niet dan te veel aanmoediging, rochet begaan van wreedheden. De groote fterfte der Indiaanen in den ftaat hunner verdrukking, bragt, benevens verfcheide andere redenen, veel toe om de Spaanfchen, die zig in Nieuw-Spanjen in de eerfte tyden ter neder hadden gezet, groote armoede, verdriet en gevaaren te doen lyden. De vruchten van hunnen arbeid zyn door 't nageflacht geplukt. • Cortes zelf wierd, ten Hove, van heerschzugtige oogmerken verdagt gemaakt, en om de fchande te ontgaan, van te regt gefteld te worden in een land, dat het tooneel zyner zegepraalen was geweest, begaf hy zig naar 't Vaderland, daar hy met den luister eens overwinnaars van een magtig Ryk verfcheen, en zig zuiverde, door deezen ftap, van den blaam hem aangewreven. Ook ontmoette hem een goed onthaal ten Hove ; dog de wantrouw, door Carel hem eenmaal betoond, liet niet toe dat hy met voorig gezag wierd bekleed; dus keerde hy wel met nieuwe tytelen, maar de klem der burgerlyke regeering wierd in andere handen overgebracht: de krygsmagt en de vryheid tot het doen van nieuwe ontdekkingen, bleef hem alleen nog overig. Hy onderftond te vergeefsch op verfchillende plaatfen eene ftraat,die met den Wester-Oceaan gemeenfchap hebben mogt, te vinden; begaf zig daarna op een' togt in de Zuidzee, en na het ondergaan van buitengemeene rampfpoeden, ontdekte hy, in i53ö> "c uitgeftrekt fchicr-eiland van California, welke~ontdekking hem egter weinig te ftade kwam. Wederom geduurig gekweld door tegenftreevers die hy beneden zig achtte, befloot hy nogmaals in 't Vaderderland herftelling zyner bezwaaren te zoeken; dog 't viel anders uit. Men had van een'man van zyne jaarea niet  $5 Verhandeling over het Recht van de Jagt, niet veelc dienften meer te wagten; en alle zyne vorigcfl wierden vergeeten. Hy zelf door den Vorst met koelheid, door de Staatslieden met kiemagting bejegend, onderging een gelyk lot, als allen die by de bemagti' ging der nieuwe waereld, zig loffelyk kweeten; dat van gehaat te worden by hunne tydgenooten; flegt beloond te zyn door hunne Vorften, en met roem gedagt te worden by het nageflacht. Hy ftierf, 62 jaaren oud zynde, in 1547/ VI. VERHANDELING over het RECHT van de Jagt, door Mr. JOACHIM RENDORP, VRY. HEER van Marquette; MEESTERKNAAP . van Holland enz. enz. Te Amftcrdam, by P. Schouten, 1777. in 8vo. (Vervolg van het I. Deel bladz. 515—535.) Wy hadden, om-de liefhebberen van de Jagt, die wy zeer wel begrepen, dat het zeer moeijeïyk vallen zou, den lir. R. in zyne begrippen toe te val-, len, cenigzints trooitelyk te gemoed te komen, in onsvoorig yerflag, een en andere aanmerking medegedeeld, die voor hunne zo zeer geliefkoosde begrippen konden dienen, meer om hen van het geweldig verdedigen van hunne voorgewende Regten,dat wel eens van deezen of geenen Nimrod te vreezen was, af te houden, dan wel om hen in hunne begrippen eenigzints toe te vallen, of den Hr. R. in hetzaakelyk of wezentlyk deel zyner Verhandeling te willen tegenfpreeken. Niettemin heeft men dit, gelyk wy van meer dan eenen kant vernomen hebben, zodanig opgevat, zig ten dien einde wel byzonder be-  ■door Mr. JOACHÏM RENDO'RP. 97 beroepende op de- bedeiikifig, by ons gemaakt, uit het Charter van Koning Otto, in den jaare 943 aan l'u Ütrechtfche Kerke gegeven, waar mede men begreep, althans voorgewend heeft, dat het gevoelen van den Hr; R., door ons, wöderlegd zoude zyn. Gelyk dit nu geheel niet ons oogmerk ftrydig is, zo vinden wy oi.s verpligt dén liefhebberen van de Jagt te raaden, zig op deeze door ons gemaakte bedenking vooral niet te verhaten. Ontdekkende het gewigt, dat men in die aanmerking, boven onze meening en verwagting,Relde-, hebben wy daar over nader gedagc, en zyn nu genoeg"-zaam overtuigd, dat de bedenking, uit dat Charter gehaald, geenzints doorgaan kan. Wanneer men flegts overWeegd, in welke tyden dit verleend is; wanneer men zig flegts herinnerd, hoe weinig gehoor men, in die tyden van onbefchaaftheid en woestheid, aan rechterlyke uitfpraaken gewoon was te geven, welke men niet zelden in den wind floeg, Ja Zelfs te mccrmaalen door kragt van wapenen en geweld te keer ging; wanneer men eindelyk zyn aandagt op hec woord fervetur, in het Charter voorkomende, vestigd, waar uit af te leiden is, dat hier geen nieuw recht gegeven,maar een oudrecht gehandhaafd, gemaintineerd word; dan verliest de bedenking, uit dat Charter afgeleid,> alle kragt. Dan is dit Charter, inderdaad, niets anders, dan eene nadere verklaaring cn vastflelling van een recht, dat betwist wierd, of zo gy wild een Mandament poenaal',Maintenue of Complainte, zo als men thans fpreeken zou, daarom van den Vorst des Lands zeiven gevraagd en gegeven, om dat men, te dier tyd, zig aan de uitfpraaken der byzondere Rechtbanken weinig ftoorde, en 'er alzo, tot gewisfer fluiting Van alle inbreuken op eens anders recht, het bevel van den Vorst zeiven nodigwas,' Algem. Bibl. II. Deeè. N. i . G waat  98 Verhandeling over het Recht van de Jagt, waar aan men zig, uit vrees van zyne onderhoorigheid te krenken, veel minder onttrekken kon of dorst. Wy behoeven niet aan te merken, dat, de zaak in dit licht befchouwd wordende, dit Charter vry kragtig voor het gevoelen van den Heer R. pleit, terwy] wy, by deeze gelegenheid, zo met betrekking van de reets gemaakte aanmerkingen, als die nog volgen mogten, uitdrukkelyk verklaarén, dezelve alleen en niet verder dan als bedenkingen te willen aangemerkt hebben, de k.agt •van dien aan de nadere overweeging, zo van den Hr. R. ■zeiven, als van onze Leezeren, overlaatende. — In het derde Hoofdftuk bandeid de Heer R. over de betekenis der woorden Houtvester^ en Duinmeijerfchap. Aangemerkt hebbende, dathet Recht van Houtvester^ geen recht is, dat zig over het gantiche Land, maar alleen over zekere bosfehen, Foresta, uitftrekt: en dat "er dus zo veele Houtvcstcr.ycn kunnen zyn, als 'er zodanige Forestcc of bosfehen gevonden worden, toond. de oudheidkundige Schryver vervolgens aan, dat dit ook daadclyk het geval in Holland geweest is. Dat de i laarlemmer Hout, 'het Haagfche bosch en andere, hunne byzondere Houtvesters of Bewaarders gehad hebben. Dat gevolgèlyk het gezag dier Houtvesteren niet verder dan dezelve bosfehen gegaan is. Dat egter de Houtvester van den.Haarlemmer Houte de voornaamfte geweest is. Ja dat Vrouw Jacobaen Franckvan Borfelcn, in hunne Commisftm, nog ter Leenkamer berustende, niet anders genaamd worden, dan Houtvesters van Hacrlcmmer IIoutef Van de vereeniging van het Höutvesterfchap met bet Stadhoudeifchap, onder Maximiliaan en Maria, fpreekende, en daar mede een pagtbrief van dien zei. ven Maximiliaan cn Maria, flegts een jaar na dc gemelde vereeniging gegeven , vergeJykei)de, lost de kundige Schryver dc ftrydigheid ,in beide die flukkea voor' - • koo-  ■dóór Mr. JOACHIM RENDORP. 09 komende, vry aanneemelyk op, met aan te merken, dat de tytel van Opperhoutvester van onze Houtvestery „ voorfchreeve, en onze Wildernisfen, overal in onzelan. „ den van Holland," geenzins in dien uitgeftrekten zin kan genomen worden, als of onder denzelven alle bosfehen, duinen en wildernisfen begrepen waren, 'tzyden Gravc, 't zy anderen toebchoorende, maar dat men het, belangende de Houtvestery, daar voor houden moet, dat, met dien grootfehen titel,alleen het PJoutvesterfchap over den Haarlemmer Hout, als het voornaamfte, bedoeld word. De redenen hier voor, zyn uit den Brief van vereeniging zeiven, uit vergelyking van dien met den pagtbrief, en eindelyk van elders ontleend, naardemaal, zelfs na die vereeniging, alle de Graaffelyke bosfehen geenzins onder een en denzelfden Houtvester behoorden, gelyk by voorbeeld het Haagfche Bosch in den ydzre 1516 nogonderFloris Oom van Wyngaarden, als Bewaarder, of Houtvester geftaan heeft. Uit al het welk, volgens de meening van den Hr. R.,vry klaar is, dat de vereeniging van het Höutvesterfchap met het Stadhouderfchap, niets anders geweest is, dan eene vereeniging van het Höutvesterfchap van den Haarlemmer Hout met het Stadhouderfchap. En volgens, dat gevoelen moet het woord Opperhoutvester, inden brief van vereeniging voorkomende, niet in denzin van eenige of algemeens Houtvester, maar in de betekenis van Primus of Vlornaamfte der Houtvesteren genomen worden. Wanneer men nu "verder, met den Hr. R., de boven aangehaalde woorden, en onze Wildernisfen overal in onze landen van Holland, alleen betrekkelyk maakt op de duinen, den Graavetoebehoorende, en waar over de Houtvester van den Haarlemmer Hout doorgaans, niet altoos, Opperduinmeijer was, cn tevens in aanmerking neemt, dat het woord Wildernisfen, in dien zin genomen, in de woorden, overal in onae landen van G 2 Rol-  ico Verhandeling over het Recht van- de Jagt, Holland, als dan geen zwaarigheid meer overig blyfc", dewyl her dan daadelyfc waar is, dat de wildernisfen, zoo verre zy den Graave in eigendom toebehoorden, «vcral'm Holland, aan den opperften, eerften en princi■paa'Iften Houtvester, in zyn daar mede veelal verknogt . arapl van Opper of Opperfte Duinmeijer, onderhevig waren, dan komen deeze ftukken, die anderzints zeker niet zonder bedenking zyn, zeer wel overeen. Wy voegen 'er, wat de betekenis van het woord Houtvester aanbelangd, alleen dit by. Dat het zo veel is als Vorfter van het Hout. Vorfters nu zyn, die 't recht van de Overheid handhaaven en ter uitvoer brengen. Dus is Houtvester of Houtvorfler, die geen, die 't recht van de Overheid omtrent het Hout bewaard. Dit afgehandeld zynde, vind de Hr. R. het eerfte van eenen'Houtvester gewag gemaakt in eenen Brief van Graaf Willem, var, *t jaar 1^14. De Hr. R. heeft verder dit leczenswaardig Hoofdftuk geëindigd met eenige aanmerkingen, over de betekenis der woorden, wildernisfen en warande, in de Placaaten wegens de Houtvestery en Jagt voorkomende: wegens het eerfte aantekenende, dat het oorfpronkelyk zodanige plaatzen betekend, die onbebouwd of met hout begroeid zyn, of ook, geen eigenaar hebbende, daardoor tot bekwaame fchuirp'natzen voor 't wild gedierte dienden. Dat het, in kiatere tyden, wel eenige reizen by denHaerlemmer Hout voorkomt, en in een ruimeren zin genomen is, doch'dat het, in de eerfte tyden, gevoegd word- by dat van :Duinen, èn alzo het opzigt over de Duinen cn Wildernhfn', niet aan den Houtvester, maar aan den Opperften Doinnio)jer'gegeven.is, en wel met deeze bygevoegde bepaaling, Ditineii en ll/kirnisftn van NoordhoJland, zig'-ten bewyzc'daar van op.de Cotnmisfien, ter Leenkamer berustende, en door zyn Bd. I ;' bc-  door Mr. JOACHIM REN DORP. 101 bevoorens opgegeven, beroepende. Dat men het dus wel niet altoos in denzelven zin genomen, maar egter voornamentlyk daar mede die ftreek duinen bedoeld heeft, die van den hoek van Holland loopt tot aan de .Hillegommer Beek, of wel tot aan de duinen van Brederode. Wegens de betekenis van het woord -warande, zullen wy alleen melden, dat de Hr. R. het zelve, onzes oordeels, zeer letterkundig opgeeft, ja dat hy zeer wel heeft aangemerkt, dat dit woord geenzins betekend bosfehen, die niet omheind of omrasterd zyn, gelyk de liefhebbers van de Jagt ons gaarne zouden doen geloo- ven. , Wy gaan over tot het IV. Hoofdftuk, waarin van de legging der Graaflyke bosfehen en duinen, vandegrensfcheidingen derzei ven in 't byzonder, en van die der Houtvestery in 't algemeen gehandeld word. Hoe veel moeite de HeerR. ookaanhetvoorig Hoofdftuk te koste gelegd had, nog meer moeite heeft hy zig in dit Hoofdftuk gegeven. Wy kunnen 'er geen verkort berigt van mededeelen, omdat het geheel verdiend geleezen, ja met de kaart in de hand beftudeerd te worden. Wy zullen dus alleen den zaakelyken inhoud kortelyk voorftellen. Eerst teld de Hr. R. alle de Graaffélyke bosfehen by naame op. Merkt vervolgens zeer wel aan, dat het zeermoeijclyk is, dc gelegenheid cn uitgeftrektheid dier bosfehen te bepaalen. Tekend verder van ieder afzondcrlyk aan , wat hy daar van, niet alleen by onze Nederlandfche Schryveren, maar ook ter Leenkamer van Holland gevonden heeft, ons by die gelegenheid eenige onuitgegevene ftukken, over dit duister gedeelte onzer Gefchiedenisfen, mcdedeelcnde. Wy beroepen ons, ten bewyze hier van, alleen op twee brieven, ter Leenkamer berustende, en bladz. 74. en 84. deezer Verhandeling zaakelyk medegedeeld. Uit de G 3 eer-  102 Verhandeling Over het Recht van de Jagt, eerfte kan men de grensfeheiding van YGraaven wildernis e, by Haarlem gelegen, gedeeltelyk afleiden, terwyl de tweede ons die van 't Duinfchooter bosch eenigzins nader doet kennen. Het oogmerk, waarom de Hr. R. de legging en grensfcheidrag der Graaffelyke bosfehen zo naauwkeurig heeft nagefpoord, zullen wy niet beter dan met zyne eigene woorden kunnen opgeven. -— Dus merkt hy aan, „ dat men niet denken moet, dat, hoe zeer de Haar„ lemmer Hout zig oudstyds veel verder dan te^enwoori, dig heeft nitgefpreid, alle de landen, in dien omtrek „ gelegen, den Grave in eigendom hebben toegekomen: „ want men vind in die uitgeflrektheid de Sloten engoe„ deren van verfcheidene aanzienelyke Edelen, als de „ Huizen van Heemftede, van Tellingen, Hillegom&c. „ De eigenaars van die goederen bezaten ze in vollen f, eigendom,gelyk de Graaf zyne bosfehen,zyne duinen „ en wildernisfen in dezelve." En nog klaarder ir. 't flot van zyn onderzoek wegens de Graaffelyke bosfehen, „ Ik wenschte zekerlyk hunne palen nader te kunnen „ aanwyzcn, maar alhoewel ik zulks gebrekkig gedaan „ heb, — het gezegde is genoeg, om mynenonzydi. „ gen Leezer te overtuigen, dat die Graaflyke bosfehen „ binnen zekere palen begrepen zyn geweest, en dat, by „ gevolg, al'tgeenin de placatcn en ordonnantiën,op „ 't ftiak van de Graaflyke bosfehen, by de Graven ge„ boden, verboden of vergund is, niet kan worden uit„ gebreid buiten de palen der gemelde Graaflyke bos. fchen." Dc legging en gelegenheid der Graaflyke bosfehen, in voege voorgemeld, afgehandeld hebbende', gaat deHr. R. over, om zulks van de Graaflyke duinen en wildernisfen, op gelyke wyze, te doen, fpreekende eerst van die in den Haarlemmer Hout gelegen waren, of daar onder be-  door Mr. JOACHIM RENDORP. *>3 behoort hebben, en onder den Houtvester van den Haarlemmer Hout, als Houtvester, geftaan fchynen te hebben i vervolgens tot die duinen en wildernisfen overgaande, die onder het Duinmeijerfchap behoorden. Dit Duinmeijerfchap heeft," om 'er dit kortelyk van aan te tekenen, „ zig langs de zee uitgeftrekt, en is „ oudstvds genaamd geweest het Duinmeijerfchap van „ Noord-Holland, wordende eerst in laater tyd genoemd „ van Holland. Dewyl nu van ouds, gelyk men weet, „ onder den naam van Noord.Holland niet anders plagt " begrepen te zyn, dan Delfland, Rhynland, Schieland „ Woerden, (als benoorden de Maazc gelegen) zoo ,', fchynt het Duinmeijerfchap en de Graaflyke duinen „ zig van ouds ook niet verder te hebben uitgeftrekt, „ dan tot de paaien van Kennemerland." Egter fchynen dezelve niet altoos dezelfde grensfeheiding gehad te hebben,want dan eens wo'-den die,in de oude brie\en , opgegeven,'tusfehen de paaien van Kennemcrland en de Maaze. Dan eens tusfehen de Maaze en Hillegommer beek. Dan eens tusfehen Maas cn Zype. De reden van die verfchillende opgave, denkt de Heer R. daar in gelegen te zyn, dat deGraaven, dan eens meer, dan eens minder duinen bezeten gehad hebben, welk zeker zeer waarfchynelyk is. Aan de Graaflyke duinen ten noorden, grensden de duinen der Heeren van Brederode. Omtrent welke Hécrlykheid en Houtvestery, in deeze Verhandeling, eenige aanmerkingen voorkomen \ waar uit de tot heden zeer onzekere Limiten van die Houtvestery eenige opheldering verkrygen. Dit afgehandeld hebbende, ftaafd de Hr. R. zyn gevoelen verder met eenige oude ftukken en redeneeringen, daar uit afgeleid, helderende een en ander zeer oordeelkundig op, terwyl hy tevens eenige bedenkingen G 4 op.  ï.04 Verhandeling over het Recht van de Jagt, ppperd en beantwoord; al het welk wy genoodzaakt zyn •voorby te flappen, om niet te zeer uit te weiden. Wy kunnen dus alleen tot flot van dit Hoofdftuk melden, dat de Hr. R, uit al het gezegde, het zelfde beflqit,met betrekking tot de duinen en zoildernisfen en het Duinmei. jerfchap over dezelve, getrokken heeft, 't geen hy bevoorens, met betrekking van de bosfehen en Houtvesteryen overdezelye, opgemaakt had, te weeten dat de Graaflyke duinen en wildernisfen limiten hadden, en alleen tot dezelve, als over der Graaven proper domein, betrckkelyk gemaakt moet worden, al wat deswegens in de placaaten en ordonnantiën gevonden word. Dit gevoelen dringd de Hr. R. nog nader'aan in het volgende V. Hoofdftuk, handelende over 't Recht der Edelen en Graaflyke Officieren tot de Jagt, ten tyden der Graven. Aangemerkt hebbende, dat de voornaamtfle Graaflyke Officieren of Hovelingen, DomefliquesdesGraaflykhelds Huis van Holland in de Jagtplacaaten genoemd, van alle tyden af, in huns Heerens goederen hebben mogen jagen, worden wy onderregt, dat van de vergunning, aan de Edelen verleend, voor het eerst gewag gemaakt word, in den voorheen reets te meermaalcn aangehaalden pagtbrief van den 9 July 1478. en vervolgens in eenige placaaten op de Jagt en Houtvcsteryen .vastgefteld. Uit al het welk blykt, dat deeze vergunning uit gratie zeer bepaald was. Eerftelyk was zy „ tot wederzeggen toe, ten anderen mogten, volgens „ meergemelden Pagtbrief, die van de Ridderfchap H maar jagen eens ter wceke, mits ip perjoon daar by ?, wezende; niet meer gebruikende dan één zeelwinden; en 'c vliegend wjkk niet -vangende dan met valken' ?, of andere kleine vogelen; en daarenboven, '.confetti p hebbende van cbn Houtvester, en anders niet." Éfe JKSJ 5?ycf nog epn en andere aanmerking gemaakt te hek.  door Mr. JOACHIM RENDORP. 105 hebben, trekt de Hr. R. dit gevolg. — „ Ik heb reets te meermaalen doen opmerken, dat al 't geen in de ' ordonnantiën en placatcn — verboden of vergund „ word, niet toepasfelyk kan zyn, dan op de eigene „ goederen der Graven. De naauwe bepalingen, ge„ field aan de vergunning ten behoeven der Edelen, „ zyn daar weder een nieuw bewys van." Welke waarfchynelykheid," dus hooren wy zyn Ed. dit gevolg aandringen, „ is "er, dat de Edelen, „ door gantsch Holland, ja in hunne eigene goederen „ niet anders zouden hebben mogen jagen, dan een of tweemaal 's weeks: alleen op haas of conyn: nictmeer •„ dan met één zeel winden en in eigen perfoon. Daar „ zy immers van ouds 't zelf de regt in hunne bczittin„ gen, als de Graaf in de zynen, hadden. Ieder was „ Heer en Meester in en op zynegoederen,ende Graaf „ hadt in dezelven niets te gebieden, nog kondc van „ hun eisfchen, dan Lcenmans dienden, dat is, hem „ te dienen met lyf en goed, wanneer hy oorog ,, voerde met bewilliging der Staten, en anders m'et. „ Welke waarfchynelykheid is 'er, dat de Edelen zig „ zodanig in hun regt zouden hebben laten verkorten, „ en niet zonder 's Graven toeftemming hebben durven „ jagen? Immers is 't genoeg bekend, dat onze Graven, „ in den aanvang flegts zyn geweest AmHenaaren der „ Frankifche Koningen, onder den tytel van Graaf: dat „ zydierhalven wel verre zyn geweest van eenige wille„ keurige magt door 't ganfche land te hebben kunnen „ oefrenem Zy hebben alleen met de goederen, diezy „ als vry en eigen goed bezaten, kunnen handelen naar „ welgevallen: dog deze magt konde zig niet ftrekkea „ buiten de palen vaa die goederen zeiven. &c. Het komt ons voor, dat deeze redeneeringen, over liet geheel genomen, vry aannccmelyk raaakea, dat alle G 5 dec.  ic6 Ferhandeliing over het Recht van de Jagt, deeze en diergelyke bepaah'ngcn ecniglyk bet rekke lyk zyn • tof Js Graaven eigen en proper Domein, dac.is rot die goederen, van. welke de Graaven waarlyk en inderdaad, by wettigen titel , den eigendom bekomen hadden. Dat op derze redencering ten minften dan niets wezentlvks aan tc merken valt, wanneer men toegeeft, dat dezelve bepaaüngen mede toepasfelyk zyn op die goederen,' die niemand toebehoorden, en waar van de Graaven 'zig uit dien hoefde, den eigendom aangemaatigd hebben\ gelyk de Hr. R. niet ondnister fchynt te kennen te ge' ven, deezen betwistbaaren eigendom dus aan de Graaven toekennende, immers niet tegenfpreekende. De Hr. R. dringt dit een en ander nog nader aan , door de volgende twee aanmerkingen, waar mede hy dit Hoofdftuk befluit. De eerfte komt zaakelyk hier op neder. Alle de bosfehen en wildernisfen, in Hoi- land gelegen, kunnen nimmer onder de Houtvestery en haar Rechtsdwang, zo als men gemeenlyk voorwend, geftaan hebben. Want niet alleen hebben veele derzei! ve hunne byzondere eigenaars gehad, maar de Graaven hebben dikwils uit hunne eigene goederen een zeker gedeelte, en met het zelve alle hunne gcregtigheden, weggefchonken. „Dus is, by eenen Brief van 1409, dc' Ambagts-Heerlykheid van Wimmenum aan Philips„ van Wasfenaar uitgegeven, met regt van wilden wil,, dernis/è." — De tweede aanmerking is deeze. „ Men -, vindt nergens den geringften blyk,dat de Edelen ooit „ geklaagd hebben, dat de Graven, door hunne placa. „ ten en ordonnantiën, hun regt verkort hebben: daar „ zy nogthans, zoo men die placaten en ordonnantiën ' ,, aan wilt"zien, als zig (trekkende over 't ganfehc land ., en over al het wild, merkelykc reden toe zouden gc» ,iad hebben. Poe zouden die Heeren, die, buiten ., den krygshandel, ten dien tyde geene bezigheden had. „ den  door Mr. JOACHIM RENDQRP. 107 „ den dan de Jagt, zig hebben kunnen vernoegen, met „ weekelyks een of twee hazen, en een of twee kop„ pel konynen te mogen vangen? en dat nog maar by „ gratie, cn zoo lang 't den Grave luste hun die gunde , te bewyzen ? Hoe zouden zy hebben kunnen dulden, „ op geen patrys, fefaan, of anderen edelen vogel te ,, hebben mogen vliegen, zonder alvorens daartoe te „ hebben verkregen, Confente van den Houtvester of „ zynen fubftituut P De vergunning van de Jagt aan de ,, Graaflyke Officieren, Domefiiques van 's. .Graaflyfc ■ „ Huize van Holland, bewyst immers mede ten klaar„ ften, dat de plaatzen, in welken hun vergund was te mogen jagen/sGravens^e«^ö»^«proper domein was? „ Zouden Egmond, Brederode, Wasfcnaar, en andere „ magtige Heeren, geduld hebben, dat's Gravens die„ naars in hunne bosfehen en in hunne goederen kwa„ men jagen? 't is buiten allen fchyn." Het Vb Hoofdftuk, waar toe wy nu genaderd zyn, handeld van de limiten der Houtvestery, zedert dc opregting der Republiek, cn onder de Regeering der Staten. Daar de Heer R. in al het voorgaande getoond had •, dat geduurende de Graaflyke Regeering, die van tyd tot tyd cigendunkelyker wierd, het verbed en de vergunning van de Jagt zig niet heeft uitgeftrekt buiten de eigen goederen der Graaven , buiten hun eigen proper domein, behoeven wy flegts met een enkel woord te melden , „ dat men niet denken moet, dat het zelve onder ,, eene vrye Volks Regccring, of ten munten in een ,, Gemenebest, in het welk de bezittingen, zoo vaa „ grootcn als van kleinen, even verzekerd moeten zyn , „ verder zy uitgebreid gewerden; cn zulks moet geen „ betoog nodig hebben. Des.nicttenftaande is de yver „ tot dat tydverdryf zoo groot, dat ieder zyn'verftand „ fchynt  io8 Verhandeling over het Recht van de Jagt, „ fchynt gefcherpt te hebben, óm het recht van het wild „ te vervolgen en te vangen, zo veel mogelyk, uit tc „ breiden. „ De zogenaamde Gequalificeerden meenen gerech- »» tigd te zyn, om den ongequalificeerden te ontzetten „ van't recht, dat hun uit de natuur, volgens de aloude „ wetten van den lande, en uit de gevolgen vandeConr „ ftitutie van onze Regeering, allezints toekomt." Om grondig te kunnen onderzoeken, of die yveraars waarlyk reden hebben van te denken, dat de Staten meerder gedaan hebben, als de oude Opperheeren, ja meerder als de laatfte Philips zelf, is het dan nodig, met den Hr. R. na te zien de voornaamtle placaaten cn ordonnantiën, die, zedert het afzweeren van evengemelden Vorst-, op het ftuk van de Jagt gemaakt en afgekondigd zyn. Eerst komt dus in aanmerking hetplacaatvandcn jaarc •157°, wel op naam van den Koning uitgegeven, maar tevens door eene verklaaring der Staaten bevestigd. En dewyl dit placaat niet anders inhoud dan de voorgaanden, hebben de Staaten getoond, dat zy op 't ftuk der Houtvestery, bosfehen, duinen en wildernisfen dagten, even als de Graaven gedagt hebben. Dat zy dus onder dezelven niets anders begrepen dan hun eigen proper domein. Het welk nog aanneemelykcr word , wanneer de Staaten, in de volgende placaaten, fchier niet meer doen • dan die zelfde placaaten te vernieuwen, meerendeeis der zelve woorden gebruikende. Wegens het placaat van den 19 Maart ij85, teekend de Hr. R. als iets aanmerkelyks aan, dat Graaf Maurits dit alleen op zyn naam heeft uitgegeven, daar alle de voorgaande afgekondigd waren op den naam van den Graaf, of van zynen Stadhouder en Raaden, behalven dat van 1583, 't welk op naam van Willem den I. als Hooge- Ovcr-  door Mr. JOACHIM RENDORP. iep Overheid ftaat. Weike bevoegdheid Graaf Maurits daar toe gehad heeft, is den Hr. R. onbekend, dewyl Graaf Maurits eerst op den 15 January i593> Opperhoutvester geworden is. Ten zy men wilde ftellen, dat dit uit krakte der vereeniging van het Höutvesterfchap met het Stadhouderfchap, onder Maximiliaan en Maria, waar over wy hier boven handelden, gefchied ware. Dan naardien de ampliatie van het zelve, van den 7 April i5y3., toen Graaf Maurits reets Opperhoutvester was, op zyn. naam en dien van Pmfsdent en Raaden gegeven is, komt het ons, onder verbetering, voor, dat de naam van Prafident en Raaden , in het hoofd van het placaat van 1586 alleen by misfJag weggelaaten is. Ende reden voor ons gevoelen is, dat in het flot van dit placaat gezegd word, dat het uitgegeven is ter ordonnantie en onder het zegel van Gouverneur, Prctfident en Raaden. Wat nu den inhoud zelve aangaat, het zelve word op «elyke wyze uitgelegd en verklaard, alsbevoorens de placaaten,onder deGraafl yke Regeering vastgefteld,uitgelegd zyn,wordendein depramisfen van de zo gemelde ampliatie met'ronde woorden gezegd, dat het placaat niet ziet dan op de wildernisfen, terwyl in het 28 art. een duideiyk onderfcheid gemaakt word, tusfehen de Houtvestery van Holland en Westfriesland, en deszelfs heele bedryve, en de duinen van Brcderodc, Egmond, en asdere particulieren. Een klaar bewys, gelyk de flr. R. aanmerkt, dat men oordeelde, dat alle de duinen en wildernisfen, hoe veel meerder beplante en bepoote landen, onder de Houtvestery en deszelfs bedryf niet begrepen waren. In de prcemisfen van het daarop volgende placaat van 17 Maart 1595. word gezegd, dat het ziet op de bosfehen, duinen en wildernisfen, gelegen in de Houtvestery en Duinmeijerfchap van Holland. Voorts is. dit het eer-  Iio Verhandeling óver het Recht Van de Jagt, eerfte, waarin den Jageren vergunt word tweemaal ter weeke te jagen, gaande eens oost en eens west, dezelfde ilrekking, die aan 't lyden derruiteren, by placaat van 1517. gegeven was, moetende het een en ander in dien zin genomen worden, als of 'er ftond Noord-Oost cn Zuid-West, gelyk de Hr. R. reets bevoorens op dat placaat aangemerkt had. Klaarder bewys, dat de wildernisfen waarlyk hunne grenzen gehad hebben, kan 'er niet gegeven worden, dan het placaat van den 10 Sept. 1597. op de decliviteit van de floten aan de zyde van de' wildernisfen, gegeven op verzoek van bewaarders en gezwoorens van verfcheideDorpen, gelegen NB. aan, niet in de wildernisfen. De placaaten van 1522. en 1628., als geene zaakelyke verandering bevattende, overkappende, merkt de Hr. R, op het placaat van 7 Mey 1648. aan, dat in het zelve het eerst van klingen gewag gemaakt, en van Bollanden West friesland gefproken word. Dat het wel waar is, dat Keizer Karei, in 't placaat van 1.517., ook van Friesland fpreckt, doch dat het uit alle de vo'gende Renovatie» van het placaat van 1517. gelaten, cn misfehien daarom alleen in dit placaat van 1648. gebruikt is, om alle twist over dê eigenlyke grenzen van Noord-Holland voor te komen. Wat hier onder, oudstyds, gerekend wiérd,hebben wy,hier boven, reets uit de Hr. R.aangcteekend, en die hier over nadere önderregting begeeren mogt, verv wyzen wy met zyn Ed. naar den Schryver van den Tegenw. Staat van Holland, IV. D. p. 285. Dit afgehandeld zynde, toond de Hr. R. verder, met betrekking van het placaat van den 12. Maart. 1674., en detweeRenovaticn van het zelve, van 1680. en 1684., aan, dat ook in deeze geen merkelyke verandering in het Recht der Houtvestery en de Jagt gemaakt word. Dat het wel waar is, dat in 't placaat van 1674. VOor het  door Mr. JOACHIM RENDORP. in ,het eerst het vlakke bv bosfehen, duinen, wildernisfen gevoegd, en alzo op of in het vlakke de Jagt mede, even gelyk in de klingen, verboden word, doch dat men door het vlakke geenzins in ï algemeen verftaan moet het platte land van Holland, maar alleen het platte land, van ouds in de Houtvesteryen en wildernisfen gelegen. En dewyl de woorden klingen en het vlakke, m de gemelde placaaten voorkomende, aan zommigen aanleiding gegeven hebben, om te beweeren, dat het territoir der Houtvestery en wildernisfen zig verder uitgeftrekt zoude hebben, dan de Graaflyke bosfehen, duinen en wildernisfen, onderzoekt de Hr. R. of dit uit die woorden met eenige grond af .te leiden is, by welke gelegenheid hy den waaren zin en betekenis van het woord lilingen cn van het vlakke, in 't breede, onderzoekt, onzes oordeels vry klaar betoogende, dat zulks uit die woorden niet af te leiden is (*). By het placaat van denaj.Jan. 1716, heteenigftedatop naam der Staaten zelve uitgegeven, en het geen dat van 1684. gevolgd is, ftaat de Hr. R. wat langer ftil, omdat de liefhebbers van de Jagt zig voornamentlyk op het zelve beroepen , toonende, dat hun in het zelve geen grootere voor* rechten toegevoegd worden,dan in de voorigen, dat het flegts eene vernieuwing is der oude placaaten &c., gelyk hy vervolgens mede toond, dat in het placaat van den 3. Aug. 1750., door den laatst overledenen Heer Houtvester, Zyne Doorl. Hoogheid Willem den IV. H. L. M., en in dat van den 24. July 1767., door den tegenwoordigen Heer (*) De naauwkeurige Schryver, meldende dat het woord «Mt. te e«s£>tiÜ zig zelve gerteld , voorkomen zou in het placaat van 1674., lift» dit woord in de placaaten van 17. April 1633.cn "-8. Junyiö48. , over h:t'hoo;'d gezien te hebben. Dan, fchoon dit dus vroeger voorkomt, maakt het in de uitlegging, die dc Hr. R. daar aan geeft, geen verfchil altoos, gelyk een ieder ligtelyk begrypt.  112 Verhandeling over het Recht ven de Jdgt, Heer Houtvester-Generaal vastgefteld, al mede 0.ecne zaakclyke verandering gemaakt is. Wy zullen ^ dea inhoud deczer placaaten geen nadere melding kunnen maaken, om dat ons berigt reets zo verre uitgebreid is • Wy kunnen egter niet nalaaten by eene byzonderheid ' door den Hr. R. aangetekend, wat nader ftil te ftaan' Dc Hr. R., van het zo gemelde placaat van 3 Aue i7t0 fpreekende, meld ons, dat het alleen op den naam van den Hr Houtvester, zonder voorkennis of byvoe-ing van Prafidcnt en Raaden afgekondi .d is, voegende 'ei by dat de Heeren Houtvesters, tot het maaken van placaat ten,op het ftuk der Houtvestery,*, gerechtigd zvn Ware het niet, dat de Hr. R. zulks by herhaaling L'. zegd had, zouden wy hier aan durven twyffelen om dat Keizer Karei, ja zelfs zyn Zoon Philips, geen'pJa caatcn gemaakt en vastgefteld hebben, althans, voor zo verre wy weeten, zonder advis vah Prafident en Raaden, of die van de Reekeninge van Holland &c. Zelfs het placaat van den jaare ij83. door Willem den I als Hooge Overheid afgekondigd, hier vooren gemeld, is gefchrèven by zyne PrincelykeExcellentie, ter relatie van den Pra.fident ende Raden over Hollandt 'Zeet landt en Vricslandt. \ Geen nog daarenboven opmerkelyk is, om dat, al wat de Heeren Stadhouders, anderzins, als hoogfte Overheid gedaan hebben, zulks als dan , zo wy ons niet bedriegen, geichied is ter relatie van de Heeren Staaten van Hollanden Westfriesland'zelve • Wel is waar, Willem de lil. heeft cp zyn eigen naam," een placaat op de Houtvestery van Gooyland,in dato 1 Maart 1675. afgekondigd (*), doch dit zeifis met ad. vis van de Raden en Meesters van de. Reekeningen 's Gravelykheids Domeinen van Holland en Westfriesland eeëmaneerd. (*) Ziet Groot ïlac. Bock, 3. d. bi. 623. En  door Mr. JOACHIM RENDORP. 113 " En wat het Placaat van Graaf Maurits betreft, waar* omtrent de Hr. R: zelfs als iets aanmerkelyks heeft aangetcekcnd, dat het op zyn naam alleen uitgegeven is, daar alle de voorige afgekondigd waren op den naam van den Graaf, of van zynen Stadhouder en Raaden; wy hebben reets', hier boven, opgemerkt, dat dit ons voorkomt een misdag in 't hoofd te zyn, dewyl in het flot met ronde Woorden van Prdfident en Raaden gefproken word, zo dat het eerfte voorbeejd, dat wy hiervan weeten, het bovengemelde placaat van den jaare 1750. is. Ook meenen wy, dat het Hof van Holland, hierover, Remonjlrav.tien gedaan heelt. Althans, en hier mede ftap^ pen wy'eraf,ih de Cofnmisfie, waar by aan ZyneDoorh Hoogheid, Willem den IV., het Opperhoutvesterfchap is opgedragen (*), vinden wy niets, waar uit het recht van placaaten, op 't ftuk der Houtvestery te maaken, is af te leiden, maar wel om te bezorgen, dat de ordonnantiën en placaaten, op 't ftuk van de wildernisfen en Jagt gemaakt en gepubliceerd, of nog te maken, worden cgtervolgd en onderhouden, zonder die te laaten t'nfringeeren, maar tegen de Trans gr esfeurs van dien, tiaar inhoud van dezelve, zonder faveur of disftmulatie te procedeeren, &c. Laat ons nu nog het VII. en laatfte Ploofdftuk deezcr gewigtige Verhandeling doorloopen. Het handeld van het Recht van de Jagt onder de Staats-Regeering, en is voornamcntlyk ingerigt, om nader te betoogen, dat geen Jagers, ondanks den eigenaar, op de landen en inde; bosfehen der particulieren mogen komen. ,, Waar uit „ zou doch dat Recht geboren zyn ? Is 'er eenige fchyn „ van het zelve te vinden, in 't geen getoond is, ge- duu- 0) Zicc Gr. Plac. Boek, 7. D. bl. S;6. Alge:,!. Bibe. II. Deel N. i. H  114 Verhandeling over het Recht van de Jagt, duurende zoo veele Eeuwen, hier te lande rechtens „ of gebruikelyk te zyn geweest ? Zal men in een vry „ Land zig bevoegd agten tot zaaken, die geduurende „ de Regeering' van magtige en dikwils geweldige Op- „ perheeren geen plaats hebben gehad? Men is „ dan niet verpligt den toegang, tegens wil en dank, te „ verleenen aan Jagers, die met honden en bedienden ,, 'tzclve komen platloopen: Jagers, onder welken 'er „ zyn, ja de meesten, die geen duim lands in de pro„ vintie bezitten." 't Gemeen zeggen is dikwils, „ men moet omrasteren, „ omheinen of omgraven, wil men de Jagers van zyn ,, land houden. Doch waar is zulks geboden? Waar is „ de wet, by weike dit gebod gegeven is? Hoe „ komt men in 't denkbeeld dat zodanige wet ■ in „ wezen is, daar geen woord daar van, 't zy in de ou„ dc, 't zy in de jongere placaaten, gevonden word ? „ Hoe! zouden in ons Land onze bezittingen niet vry ,, zyn, of men zoude ze moeten onder den fleutel hou„ den! fleutels, deuren ,• hekken, heiningen, graften, ,, zyn gemaakt tegens dieven en geweldenaars, maar, „ daar ze niet zyn, verkrygt doch niemand recht om in „ of op eens anders huis, thuin of grond te komen. „ 't Is waar, wanneer een ftuk land, een bosch enz. open" „ ligt, kan men voorgeven niet tc weten , cf het dc wil „ van den eigenaar is den Jager daar af of uit te houden ; „ maar bchalven dat de Jagt eene te groote last — is,dan „ dat men die zvil ligtelyk kan vermoeden, zo dra het „ tegendeel blykt, en de eigenaarden Jager waarfchouwd 31 kan deeze geen onwetenhcid voorwenden, eh is „ verpligt te gaan van of uit een plaatze, in of op „ welke hy geen recht heeft den voet te zetten." Vervolgens merkt de Hr. R. aan, dat de liefhebbers der Jagt „ zig ook geenzins op een langduurigc bezit- ■„- tiug,  door Mr. JOACHIM RENDORP. Ü5 3, ring, als eenen wettigen tytel, kunnen beroepen." De Heer R. is hier zeer kort over, doch deeld ons,in vergoeding daar van, een zeeruitvoerigen brief, aan zyn Éd. door een goed Vriend gefchreeven, en over het recht van pmfcriptie handelende, mede. Hec komt ons met den Hr. R. voor, dat de liefhebbers van de Jagt zeer kwaalyk beraaden zouden zyn, indien zy hun voorgewend recht op eene verjaaring of prafcriptk wilden vestigen Veel beter zouden zy doen met te beweèren, dat, by de vestiging van deeze of geene Maatfchappy, de verovering of bezitneeming van het gantfche Land, gemeenfchappclyk cn ten behoeve van het algemeen, naar de beginzelen der Feodaak Regeeringswys gefchied en vervolgens nader onderling verdeeld zynde, al wat niet klaarblykeiyk afgeftaan of vervreemd is, als nog in den boezem van het algemeen, of van die geenen, die het algemeen verbeelden, dat is de Souverain, geoordeeld moet werden te berusten. Dat de byzondere eigenaars dienvolgende zouden moeten toonen, dat het recht tot het wild en wildernisfen, 't geen in vcele giftbrieven met naame afgeftaan word, hun mede afgeftaan is. Immers dat zy, by gebrek van een kennelyken afftand van dat recht, bewecrende daar toe, niet te'min, met uitfiuiting van alle anderen, gerechtigd te zyn, en dat wel uit hoofde van verjaaring en prafcrïptte, of diergelyke , de last Van het bewys dierpresferiptie alsdan niet op de Jagers, maar op de eigenaars zelve is leggende. Dewyl het recht tot het wild en wildernisfen, volgens die redeneering, zo lange in den boezem van den Souverain is blyven berusten, als het niet daadelykdoor den Souverain afgeftaan,of by verjaaring als een wettigen titel befchouwd^ gelyk het waarlyk is, verkregen is. Doch ook deeze redeneering, fchoon vry wat aanneemelyker dan die, welke de prafcriptie tot een grond voor het afzonderlyk recht der H % }/êt  li<5 Verhandeling over het Recht van de Jagt, Jagtlegd, kan den liefhebberen der Jagt geenzins baaten, als aanlöopende tegen de denkbeelen, die aan eenen afzonderlyken eigendom onaffcheidelyk gehegtzyn, om nu geene verdere of andere aanmerkingen op deeze redeneering te maaken, 't geen anders niet moeijelyk zyn zot'. De Hr. R., nog een en andere aanmerking tot ftavibg van zyn gevoelen gemaakt hebbende, heeft zelfs, voor het eindigen zyner Verhandeling, om den Jageren eenigzins troostelyk te gemoed te komen x eenige bedenkingen medegedeeld, die voor hun zo zeer geliefkoosd recht, behalyen de reets genoemde, zouden kunnen aangevoerd worden. En men kan inderdaad niet ontkennen-, dat een en andere van die bedenkingen door den Hr. R. zo kragtig voorgefteld zyn , als zulks door de liefhebberen der Jagt zelfs zoude kunnen gefchieden. . Het voetfpoor van den Hr. R. volgende, zullen wy mede ons verflag befluiten, met den liefhebberen van dc Jagt nog eene andere troostreden mede te deelen, die uit een geval, na de afzweering der Graaven, onder het beftier van de Staaten voorgevallen, af te leiden is, te weeten: In 't Gr. Plac. Boek. V. D. bladz. 778. word eene Publicatie van Prsfident en Raaden over Holland enz. gevonden, van den 13.06!. 1702., waarby gezegd word: „Alzo by ons op den 11. Febr. 1059. over het fubject van de Jagt in 't Westlandt is gedaan emaneeren zekere ordonnantie, ter oorzaake, dat aan den Hove was te kennen gegeven, dat door het menigvuldig jaagen en ftroopen, de wildernisfen omtrent den Hage, genaamd de klingen, gantsch zouden worden ontbloot van wildt, en ten eenemaal gedepeupleerd; en dat nu by Requeste van diverfche Ingelanden, Eigenaars en Bruikers in het voorfch. Westlandt, den welgemelden Hove klaagclyk is te kennen gegeven, dat zy jegens- woor  docr Mr. JOACHIM RENDORP. m woordig zeer groote fchaade lyden, en ook eenigen tyd herwaarts geleden hebben, door de groote menigte der haazen, dewelke haar in Jt Westland voornt. onthouden, tot zo verre zelfs, dat het koorn en ander gewas, te velde ftaande, daar door ten eenemaal zoude werden vernielt en bedorven, zoo is 't dat hetgem. Hof, in achtinge genomen hebbende de voorfch. klagten, de gemelde ordonnantie buiten effet\üe\ó, laaiendeoverfulks aan alle Edelluyden en ander* Per/bonen, tot de Jagt in deeze Landen gequalificeerd zynde, de vryheid omme de Jagt in het voorfch. Westland te mooghen excerceeren," enz. Wy eindigen dit verflag met de aanmerkelyke woorden , waar mede de Hr. R. zyne Verhandeling befloten heeft: „ Ziet daar, myne Landsgenooten, 't geen ik denke noodig te wezen, om u in ftaat te Rellen, om „ zelfs te beflisfen, hoe verre gy geregtigd zyt, om „ uwen wel verkregen eigendom te bewaaren, tegens „ alle Jagers, die daar op eenigen inbreuk zouden wil„ len maaken. U onder 't oog te brengen, 't geen my „ voorgekomen is, daar toe beflisfende te zyn, is myn „ cenig doelwit geweest. Zoo ik ongelyk hebbe, zo „ is het' ter goeder trouwe: en ik troost my mynen ar,, beid in allen gevallen: maar hy zal my ten uiterften „ aangenaam zyn, zoo gylieden oordeelt, dat ik de zaak „ onder 't waare daglicht befchouwd en gefield heb." Zofpreeken en fchryven Verflandigen, die, der men- fchelyke zwakheid indagtig, niets met een beflisfenden toon ter neder flellen, en juist daardoor, met den Hr. R., te meer indruk op de gemoederen hunner onzydigs. Leezeren maaken, h 3 r&-  ïlS REIZEN VII. VOTAGES en different Pays de L'EUROPE, en 1774, 1775, 1776. Ou LETTRES ecristes del'AU lemagne, de la Suisfe, de l'Italië, de Steile, & de Paris. A la Haye, chez C. Plaat & Cqmp. 1777.2.F0W. in 8vo. dat is: REIZEN in verfcheide Landen van EUROPA, gedaan in de jaaren 1774, i775, I7?6. Of BRIEVEN, gefehreven uit Duitschland, Zwitserland,Italië, Sicilië, en uit Parys. In 's Gravenhage, by C. Rlaqt en Comp. 2 Declen in 8vo. TVaar den Schryver of Uitgever dezer Brieven is niet ligt te gisfen; en men mag misfehien wel onderftellen, dat de Uitgever die aan zig ze] ven gefehreven heeft, gelyk zulks meermaalen gebeurt. Zyne kieinagting voor Keizer (a) Justinianus en het Roomfche regt, zoude wel eenige verdenking doen opkomen, op een naamelozen Schryver, die, niet lang geleden, over die onderwerpen in het Fransch gefehreven heeft; doch die gisfing. zou wat zwak zyn. Dan, wie hy ook zy, deze zyne brieven zyn in eenen lugtigen trant gefehreven, en zullen om die reden mogelyk niet behaagen aan eenige zwaarmoedige, of zeer ernftige Lezeren; vooral wanneer zy zig geenen tyd gunnen om deze twee deeltjes te doorloopeD, en het zaakelyke, dat op het laatfle voornaamlyk voorkomt, in opmerking te nemen. Anderen, die minftreng zyn, zullen met vermaak het lugtigezoowel als het zaakelyke kunnen lezen, en ondertusfehen hier en daar OO Tome L pag. 60, po en elders.  door EUROPA. H9. daar van den Schry ver in begrippen verfchillcn, te gelyk in het oog houdende, dat de geloofwaardigheid, die m dc Gefchiedenisfen zoo dikwyls gebrekkelyk is, n het algemeen in Reisbefchryvingen nog zwakker mag onderleid worden, dewyl'er, behalven zulke openbaarevalsheden, als die van eenen Thevenot, Bibliothecaris van den Koning van Frankryk, in het midden der voorledene Eeuw, die nooit eenen voet uit zyn Vaderland gezet hebbende, egter eene Reisbcfchryving naar de Levant befchreven heeft; en gelyk die van eenen zeekeren Kapolitaan, GemeJii Carreri. genaamd, die in zyne geboorteftad, door eene üeepende ziekte t'huis wordende gehouden, eene Reisbefchryving, die hy rondom den Aardkloot zoude gedaan hebben, ging verdigten; men verder verzeekerd zyn kan, dat ook andere reizigers, in het geene zy zelfs waarlyk waargenomen, cn te gelyk ter. goeder trouwe cn met eenig oordeel befchreven hebben, nogthans zig bedriegen kunnen in zaaken, van welke zy geen genoegzaam inzigt hebben gehad. Dus by voorbeeld wordt Tournefort, die niet alleen wel gefehreven heeft over de Botanie, maar ook zeer wel over de Oudheden enGeographie der landen, die hy doorreist heeft, befchuldigd in het geene hy van het Turkfchc volk en deszelfs regeering heeft aangemerkt, grove misflagen begaan te hebben. Ons voornemen is met om van het eerfte gedeelte van dit zeer amufante, doch fomtyds wat beuzclagtig werk, een omftandig berigt te geven, dewyl de aart van het zelve het niet vordert. Waarom wy ons vergenoegen zullen met eenige voorbeelden aan te haaien uit die meenigte van aanmerkingen, welke de Schryver maakt over de Wereldlyke en Geestelyke Vorften van Duitschland; over hunne, getytelde Hof- Domein- Finantie- of an: dere Raaden, waar van'er, zegt de Schryver, wel zeven H 4 en  I20 REIZEN en vyftig verfchillende foorten zyn: over de JefmVn en andere Monniken, daar hy gansch geen vriend van is; over de Venetiaanfche Nonnetjes, en over boeken, door zotte Geestelyken, met betrekking tot dezelven gefehreven: over deCieisbéi: over de Monfïgnori, de Abten, en de Antiquarii van Romen: over de Napolitaanfche Juffertjes, cn over den goeden Pater Rocco, die alles aanwendt om haar op het pad van eer en deugd te brengen; enz. In het Ifle Deel (a) handelt hy ook over den fïaat der Geleerdheid en Letteroefeningen inDuitschland, in welk opzigt hy de Roomfchen zelfs wat al te fterk fchynt te veragten; maar van de Protestanten heeft hy een veel gunftiger denkbeeld, cn. fprcekt met zeer veel agting van fommigen hunner Geleerden; doch befpot ook de pedanterie van veeic anderen, gelyk ook de wyze, om van alle zaaken niet alleen korte begrippen te maakcn,maar die ook in allerlei deelcn en onderdeden te verfnipperen, naar de wyze, die. in de eeuwe der onbefchaafdheid is ingevoerd door Scholastiekfche Monniken. Hy verheft ook de Protestanten verre boven de Roomsgezinden (£), in hunne bekwaamheden tot handwerkencn koophandel; cn onder hen geeft hy den Kalvinisten nog den voorrang boven dc Lutheranen; en gaat zelfs zoo verre, dat hy de reden van den voorfpoed enrykdomder Mennoniten in Holland, hier in meent te vinden, dat hun geloof, zoohy zegt, nog meer van het Roomfche zoude verfchillcn, als dat der Kalvinisten. Voor welke vriendelyke aanmerking, deze onze medeburgeren, den Schryver, naar gedagten, dankbaar zullen zyn; jndien zy dezelve gegrond oordeelen. Een zonderlinge uitflap van dezen Schryver komt ons hier 00 Pag. 49-65. (A) Pag. 84-86.  door EUROPA. 121 hier vervolgens voor (a), ciicn wy niet geheel kunnen voorbvgaan. Hy verhaalt, met hoe veel waarheid weeten wy niet, dat hy tc Trcnto eenen Monnik bezogt had van de orde der Sërvkén, waar onder de geleerde Paolo Sarpi insgelyks behoord heeft, die niet als een Monnik, ■ maar als een Philofoof, in den fmaak van den bekenden Jean Jaqtics Rousfeau., tegen den. Schryver redeneerde over hetnadeel/t welk de Runden enWetenfchappen in dc meeste tyden zouden veroorzaakt hebben: Doch nadat hy die onderftelling door eene meenigte van voorbeelden uit de gefchiedenisfen der Grieken,'Romeinen, en andere oude Volken, hadt tragten te bevestigen,maakte hy nogthans deze uitzondering (b): „ Meent gy dan, „ zeide hy, dat dc Wetenfchappen cn de fraaije Kun„ ften verderffelyk zouden zyn voor de faamenleving? Geheel niet. De Wetenfchappen kunnen het nooit „ in zig delven zyn; maar wel door de wyze waarop • zy behandeld worden, en de misbruiken die men 'er , van maakt. Daar zyn tyden, in welke zy op zoo eene wyze beoeiFend worden door gekken, datzy het „ gezond" verftand geheel fchynen te willen verbannen. In andere tyden wederom, geeft men den voorrang „ aan het fraaije boven het wezenlyke, en aan het ver„ maakelyke boven het nuttige. Maar daar zyn ook tv „ den, hoewel die niet veel voorkomen, in welke ver „ hevene vernuften opftaan, die, zonder zig van het „ regte fpoor te verwyderen, regelregt het groote, „ waare, en wezenlyke weeten te vatten, en aan hefr „ menschdom bekend té' maaken. Eenieder, die met „ opmerking de gefchiedenisfen der meeste volken ge„ lezen heeft, kan nagaan, dat zulke groote vernuften „ in alle tyden opgedaan zyn onder Volken, die hunne „ on- 00 Pag. 11113a. O) Pag. 129 en !3°. H 5  122 REIZEN „ onkunde en rauwheid begonden te ontworftelen i „ Doch dat zulke groote mannen in het vervolg van tyd' „ gemeenelyk opgevolgd zyn geworden , door eene ,i meenigte van lieden, die hen niet alleen wilden na„ apen, maar zelfs verbeteren; doch by gebrek van „ bekwaamheden het tegendeel gedaan hebben. De „ tyden der Aapen zyn gemeenelyk die, in welke de „ Staat in verval komt, wanneer een ieder het wezenlyke „ verzuimt en de fchaduwe volgt Daar integen- „ deel in de tyden, waar in de groote mannen te voor„ fchyn komen, de Staaten zig tot dien top van magt m verheffen, welken zy bekwaam zyn ooit te bereiken; „ om dat men dan het wezenlyke in het oog behoudt' * e" door groote vernuften geleid wordt, enz. Hy maakt ook in dit Ifte deel gewag van den ftaat der Wetenfchappen in Italië Ca), daar waarfchynelyfc meer goeds voor den dag zoude komen, indien de drukpers overal zoo vry was, als in Toskane: . maar de fchryver merkt by deze gelegenheid aan, dat daar met dat al niet veel byzonders in de laatfte Jaaren voor den dag is gekomen, naar gedagten om de voorige verbastering der fmaak, veroorzaakt door de vrees van over wezenlyke zaaken zyn gevoelen te uitten. In het hehandelen dezer ftoffen haalt de fchryver verfcheidc voorbeelden van bclagchejyke fchriften der Monniken aan, by voorb. een nieuwe uitgaavc van de Werken van den Heiligen Bonaventura, eenen bedelmonnik der ,XIIIde Ecuwe, van welk heerjyk werk dat veele declen uitmaakt, de overledene Paus Rezzonico de Mecenas was. Desgelyks haalt hy ook aan een werk van eenen geheel anderen aart, door den geleerden Pater Martordli in Quarto uitgegeven over eenen ouden pennenkooker, die in het overftelpte PIcrcuIanum ge- 00 Pag. ai« —252. von'  door EUROPA. 123 vonden was. Welke Pater zoo gezegd word, eene Historie van het Koninkryk van Napels onder handen heeft, die hy met Adam zal beginnen. De fchryver fpot verder niet alleen, met de menigvuldige Antiquarien, maar ook met de Arkadifchc Poëeten, die niet alleen voorbevallige dames, maar voor haare feboothondjes gedigten maaken, of derzei ver dood met tedere Lykzangen betreuren. In weerwil egter van allerleie foorten van Zotternyen, die te Romen menigvuldig voorkomen, merkt onze brievenfehry ver nogtans aan (a), dat de bygeloovigheid onder het Volk aldaar veel minder is, niet alleen dan in Duitschland , maar zelfs in Frankryk ; en dat de Inquifitie daar by uitftek infchikkelyk is, en meer den naam dan de daad van zoo eene affchuwelyke regtbank bezit. Ook is,zegt hy, de lyst der verboodene boeken aldaar veel kleiner dan te Weenen of in Spanje. Over het Koninkryk van Napels en . over het Eiland Sicilië is deze fchryver aanmerkelyker,om dat de meeste reizigers te Napels hunne reis eindigen, en niet verder Zuidwaards gaan. Terwyl het aan de Noord- en Oostzyde van den Apennyn, zegt hy, nog winter is, vindt men in dat Ryk de Zoomer en alles groen en met bloemen, en het Land zeer vrugtbaar en op veele plaatfen fterk bewoond, gelyk dit hier uit blykt, dat men in het jaar 1774 in het Koninkryk van Napels 4millioenen en 449,601 menfehen van allerlei Sexe, Ouderdom, en ftaat geteld heeft (b), daar tien jaaren te vooren dit getal flegts 3 ■> 953,098 menfehen beliep ;by welke gelegenheid men egter, onzes oordeels, ligtelyk begrypen kan, dat de inwoonderen van dat Ryk in dien korten tyd van tien jaaren geen half millioen menfehen kunnen toegenomen zyn i 00 IWe Deel, png. 39 —4=> 00 Pag. 26s.  124 REIZEN zyn, doch dat dit meerder getal door de grooter naauwkeurigheid der laatfte tellinge zal veroorzaakt zyn. Verder is het te geloven, dat de tegenwoordige regeering van dat Ryk onder zyn eigen Koningen voor het zelve veel voordeeliger is, dan, zoo alstevooren, eene Provintie van Spanje of van het Duitfche Keizerryk te zyn, en door Onderkoningen beftierd te worden. Deszelfs Vrugtbaarbeid en veelvuldige voortbrengzelen zouden hét tot eenen zeer vermoogenden ltaat kunnen maaken: dewyl daar by nog het fchoone Eiland Sicilië gevoegd is, cn zy tezaamcn genoomen door over de millioenen menfehen bewoond worden , en van alle kanten door de Zee omringd zynde , tot den Koophandel zeer gelegen zyn, en daar toe zelfs zoo als zy tegenwoordig gefteldzyn, eene meenigte van Kooren, Wyn, Oly, Zyde, Wol en andere Voortbrengfelen tot de buitenlandfche Verzending uitleveren, behalven de verbeeteringen die daar by zouden kunnen komen, en de manufacturen die men aldaar zoude kunnen opregten. Met dit alles evenwel levert deze magtigeStaat, die van de natuur zoo gezegend is, zo weinig inkomften aan den Koning op, dathy voor die twee Ryken flegts eene vry zwakke krygsmagt en genoegzaam geene Zeemagt onderhouden kan. Van waar dan dit onvermogen en de geringe inkomften? De Schryver verwerpt de redenen van hen, die het aan de luiheid van het Volk en aan de Zagtheid en Warmte van de Lugtftreek toe. fchryven; dewyl dé bloeiende ftaat, waar in het grootfte gedeelte van die Landen in oude tyden geweest is, daartegen ftrydt, daar nogtans eertyds de gronden en de lugtftreek nogtans genoegzaam dezelven waren ; maar hy oordeelt met reeden, dat men die veel eer hier in zoeken moet, dat het land aan magtige Lecnheeren en aan de Geestelykheid meest in eigendom toebehoort, door  boor EUROPA. 125 door dezelven opgegeten, en de gemeente daar door arm en elendig gehouden wordt. Want onder dc 4£ millioenen menfehen van het Koninkryk van Napels telt men ruim honderd duizend geestelyken van allerhande foort,waar van zommige kloosterlingen groote inkomften bezitten. Onder welken de fchryver (a) de beroemde Abtdy van Monte Calino door den heiligen Benedictus geftigt aanhaald, aan welke de Stad San Germano en wel twintig dorpen daar omtrent toebehooren. Veel grooter en aanzienelyker nogtans zyffi de bezittingen der Prinsfen, Hertogen,Graaven,Marquizen en Baronnen, welker getal hy in de ryken van Napels en van Sicilië zaamen opruim negenhonderd begroot, die in hunne bezittingen, burgerlyk en halsregts oeffening hebben, en dus het regt van leeven en dood over hunne Onderdaanen of Lyfeigenen; welken zy, als zy zeiven geene braave Lieden zyn, of door kwaade dienaaren beftierd worden, op allerleie wyzen plaagen en uitzuigen , en dus allen yver verdooven en eene geheele moedeloosheid en luiheid tc wege brengen, dewyl niemand onder hun gebied in dat geval van eenige eigendom zeeker is. Zoo dat de Vrugtbaarheid van het Land, om dat 'er zoo weinige handwerken plaats hebben, en in weerwil van alle die hinderpaalen, hun nogtans die groote inkomften opbrengen moet, die zy afperzen. In de reize van den Schryver door Calabrie handelt hy verder van dit onderwerp: zoo dat men befluiten mag, dat deze ongelukkige magt en het het gezag der Groote Heeren of Leenmannen , herkomftig van den tyd der Normanfche Vorsten , die in de Xlde Eeuw het Zuidendeel van Italië vermeesterden, volftrekt alle de Vryheid en welvaart van hei volk vernietigen; zynde dit juk te lastiger en zwaarder drukkende voor een Volk dat fchrander en O) Hde de«l pag. 98.  126 REIZEN en doorzigtig genoeg is om zynen ongelukkigen toeftand te begrypen, en niet dom nog ongevoelig genoeg , om, zoo als zommige volken van het Noord-Oosten, door ftokfiagen geregeerd te worden. By welke gelegenheid de Schryver (a), als in het voorbygaan, deeze zeer merkwaardige gebeurtenis aanhaalt, te weeten den opftand der ontwaapende Genueezenindeniaand December van het jaar 1746, en het verdryven vaneen klein Oostenryksch leger,dat binnen hunne muuren was. Verder merkt hy a3n, dat men te Napels, zoo wel als in andere landen daar de Adel zoomagtigis, befpeurt, dat de inwoonders, die onder de domeinen van den Koning leeven, een foort van welvaart vertoonen, en daar door ook werkzaamer zyn; en dat by die der meeften zoogenaamde Baronhen of Leenmannen van dat Ryk, integendeel de armoede en elende, en de daar uit voortgefprootene moedeloosheid cn luiheid in een hoogen graad huisvesten. Van de gemelde groote inkomften leeven de meeften dezer Grooten en Edellieden te Napels, met veel uiterlyke pragt; en die van Sicilië, welke hy doorgaans voor befchaafder en kundiger houdt, vertecren de hunnen te Palermo. Hy merkt ook aan (b), dat die van Napels, hoe groot hun uiterlyke pragt ook zyn mag, doorgaans in hunne huishoudingen fpaarzaam, ja zomtyds gierig zyn. Op eenige feestdagen ziet men de dames zeer bejuweeld en net gekapt, doch in het zwart gekleed, in cierlyke doch zeer wyd opene koetfen of draagftoelen gezeten, zig vertoonen: vooral op het feest van de Madon. na di piédi Grotta, wanneer het Hof zelfvan departy is; hoewel anders, zegt de Schryver, dc Madonna in veel minder aanmerking en by hen maar een arme Heilige is, in vergelyking met den Grooten Januarlus (San Gen- naroi) O) Ilde deel pag. 1:8-130. (i) pag. 140-155.  door E UR OPA. Ï27 intro.) en deze togt gaat naar de kerk der Madonna, aan den voet van den Paufilypus.Men fpeelt te Napels ook vry grof, maar men bezuinigt zyne verliezen op verfcheidene wy. zen • zoo dat men fomtyds in eenige aanzienelyke huizen geen licht, hoe genaamd, op de trappen en bordesfen vindt, en gevaar loopt in die duisternis den hals te breeken: ja dat men het vertrek zelve, waarin men fpeelgezelfchap ontfangt, dikwyls flegts met twee of drie waschkaarsfen verlicht vindt; ja, dat de fpeel- of vermaakreisjes naar St. Lucia of naar den Paufilypus afgcfncden worden. Maar in het algemeen leeft men veel rykelyker en beter in de huizen der grooten uit Sicilië, die zig in de algemeene hoofdftad Napels ophouden. De Schryver voegt hier by, dat de meefte vreemdelingen, die, zoo als men zegt, geaddresfeerd worden aan den Prins van Franca Villa, befluiten zouden moeten , dat de Napolitaanfche Adel de allermildfte en befchaaffte van geheel*Europa is; gelyk ook zy die de overleden Hertogen van St. Severa en van Noja gekend hebben, de groote heeren van Napels voer kundige lieden hebben moeten houden, en uit hunne voorbeelden, en uit die van den Abt Galliani, en van den Pater dc la Torro hebben moeten opmaaken, dat Napels de verblyfplaats is van fraaje vernuften cn groote natuurkundigen; maar die oordeel fteunt op gebrek van eenig uitgebreider onderzoek. Verder is Napels een ftad vol gewoel en de flraaten vol volks, dat zeker niet te verwonderen is, dewyl meer dan 35 ,000 menfehen in die ftad woonen, die zooveel gronds niet bellaar, als Amfterdam. Deze talryke Gemeente moet leven door de verteeringen van het Hof, van die der Grooten, en van die der Geestclykheid. Men dryft 'er weinig koophandel, de handwerken hebben niet veel te beduiden, en de voortbrengzelen van dit aanzienelyke Ryk worden meest uit andere havenen van  128 REIZEN van het zelve naar buiten afgefcheept. De Scbfyvef oordeelt egter, dat wezenlyke traagheid 'er geenzins de oorzaak van is; maar -wel dat 'er tc weinig geld onder de burgery is te vinden, om dat het meestal in handen van den Adel en'Geestclykheid is. Ook houdt hy het gemeene volk zoo flegt niet, als men het gemeenlyk wel affchilderd, en dat, zoo men het behoorlyk werk konde verfchaffen, deszelfs diefagtige aart ook fchielyk zoude veranderen. Ook bewyzen hunne veelvuldige opftanden niet veel tot hun nadeel, want nu zy eenen Koning hebben, en niet mecraf hankelyk van vreemde Mogenhedenzyn, hebben zy zig, zelfs in denhongernood van 174.1, vreedzaam gedraagen. By welke gelegenheid de Schryver aanmerkt, dat hem eene Verhandeling in handen is gekomen, met dit zonderlinge opfchrift: „ Re„ lationc della Quarantefima rebeiïione deïïa fedé/isfïma „ Citta di Napoli. Dat is „ Verhaal van de veertigfte „ opftand van de allergetrouwfle ftad Napels." Dc Koning onderhoudt eene kry^smagt van ruim aocoo mannen, weinig voorwaar over 4i millioenen menfehen. Dit leger beftaat uit fchoon volk, maar die flegtgeóeffend cn flegt gekleed zyn: doch een regiment in dc Eilanden van Lipari geworven, zoude men moeten uitzonderen, en naar die zouden de Italiaanfche en Zwitferfchc Gardes de besten zyn. Van de Albaniërs heeft hy zulke groote gedagten niet, welker voorouderen voor de Turken vlugtig zig in Calabrie neder gezet hebben. Van Napels reisde de Schryver naar het allerzuidlykfte gedeelte van Italië, doch hy houdt zig weinig op met befchryvingen van puinhoopen cn andere Oudheedcn, die by voorbeeld uit Herculanum gehaald zyn en te Porticibewaard worden, waarvan hyzegtdatmenzeergcheim en omzigtig is in dezelve te vertoonen, Van de puinhoopen  door EUROPA. 129 pen van de oude ftad Poëstum of Pofidonia (*) fpreefct hy ook niet veel: maar men kan oordeelen uit een gedeelte van zynen 22ften brief, hoe hy denkt over de Antiquarii van het hedendaagfche Italië, of zulken die voor Ciceroni of onderrigters dienen, wanneer hy een verhaal geeft van twee Geestelyken, over den ouden naam van de ftad Poli Castro, en of die ook dezelfde zoude zyn als eene oude ftad, weleer Temefa geheeten. De priester van de plaats geloofde dit niet; maar een bedelmonnik van Cofenza hieldt het voor zeker ; welke laatfte dan, de verfchillende gevoelens van de geleerden van het land voorftellende, eene belaglyke onkunde verraadde. Wat bezuiden Policastro, meende de Schryver dwars door de landtong, die Calabrie, of het oude Bruttium, van Lucanie fcheidt, heen te reizen naar de Adriatifche Zee en de ftreeken, daar wel eer de oude ftad Sybaris geftaan heeft; maar de ruuwheid, zoo der gebergten, die een gedeelte van den Apennyn uitmaaken, als die van derzelver inwoonderen, beletten hem in dit voornemen. Zoo dat hy voortréisde naar eene plaats, genaamd Altomonte, niet verre van het oude Pandofia, alwaar hy eenen man ontmoette, die te vooren fponsfen en vioolfnaaren te Farys had verkogt, en die zeer verwonderd was hem hier te zien, en zig verbeeldde dat hy te Parys zeer gezondigd moest hebben, om in Calabrie en in de herbergen van dat land boete te komen doen ; maar gehoord hebbende dat het uit nieuwsgierigheid gefchiedde, wees hy hem eenen hooggeleerden Monnik aan, die hem veele zotternyen over de oude naamen van deze plaats vertelde, onder anderen dat die, op het verzoek van den Baron Sanginetti, door den Koning Robert, in het jaar 1337 Altifluvium genoemd wierd, doch dat naderhand (*) Gelegen aan de inham van Salerno. Algem. Bibl. II. Deel. N. 1. I  13° REIZEN hand die naam in die van Altimontium, door deSjKoningin Johanna, was veranderd (aj. Van daar vervolgde onze Schryver zynen weg over Paula, en over Cofenza, eene bisfchoplyke ftad, en over Monte Leone, aan den Hertog van dien naam toebehoorende, naar Tropiam Zuid Calabrie, en doortrok een plaatsje, Lamato genaamd; „ het Vaderland, zegt „ onze Schryver, (b) van Don Michek Torcia, onzen „ vriend, dien wy te Londen en te Parys ontmoet heb„ ben (*), en dien ik met veel genoegen te Napels we„ derom gezien heb, alwaar hy werken uitgegeven ,, heeft, die hem tot veel eer verftrekken, en vervuld „ zyn met veele wetenswaardige aanmerkingen, over „ den tegenwoordigen ftaat van verfcheide landen van „ Europa." Van daar doortrok hy verfcheide vrugtbaare ftreeken, en kwam te Reggio, by welke gelegenheid hy aanmerkt, dat de Heer d'Orvilk, in zyn werk over Sicilië, veel van de Oudheden van die ftad gefprooken heeft; maar dat de Abt Morifano, die men zeer kundig houdt in de Oudheden van deze zyne geboorteftad, het met hem niet eens is. Van Reggio reisde hy langs de Oostkust van Calabrie tot heel naar Tarento toe, in welk gedeelte oudstyds de fteden Loert, Croton, Sybaris, Heracka, en Metapontum door Griekfche Volkplantingen gefticht waren, over welke plaatfen en gelegenheden hy niet veel zegt^ bchalven van Sybaris. Maar hy merkt aan, dat die geheele ftreek, in welke zoo veel aanzienlyke fteden en vrye (a) Ilde deel pag. 207 en 208. (K) Pag. ci6. (') De Heer Torcia is in Amlterdanv by aanzienlyke lieden met veel agting en genoegen ontfangen geweest, daar hy door den hooggeleerden Heer P. Burman by bekend was geworden. (V) Pag. 251-264.  door EUROPA, 131 :| Vrye Staaten waren, nu aan zes of zeven groote Heeren | toebehoort; en dat het beroemde Tarentum' thans zeer | vervallen is, fchoon het in eene zeer vrugtbaare Laqdi ftreek is gelegen, dat deszelfs haven, voor het meeste ; gedeelte, is toegedamd, en dat de Barbaryfche ZeeroI vers dikwyls de ftoutheid gehad hebben om menfehen aan de waterzyde van de ftad te komen weg voeren, j: zoo wel als de Landlieden en Visfchers buiten dezelve. I Verder verhaalt hy, dat hy de overblyffels van eenen 1 ouden muur in dit Zuidelykfte gedeelte van Itahe gezien J heeft, die zommigen meenen,dat door zlnaxilaus, Ty1 ran of Vorst van Regium, zoude gefticht zyn, doch 1 anderen door Marcus Licinius Crasfus, wanneer hy ]; met zyn leger den oproerigen Spartacus in dit hoekje I van Italië omcingeld hadt. In zynen L iften brief geeft hy I eene vry goede befchryving van de Voortbrengfelen van | Calabrie, waar uit blykt dat het eene tamelyk ryke landI: ftreek zoude zyn, zoo zy niet aan Baronnen toebehoorde. | Het Land levert eene meenigte van oly uit, zoo dat 1 men aldaar in het jaar 1773 (1) voor eene waarde van • I agt millioenen Napelfche ducaten ingezameld heeft, I het geene de AbtGenoveli le MiniSopra terra, dat is de | mynen boven den grond, noemt. Van Zyde voert men 1 ook veel uit, en ook veel goeden wyn van verfchillende } foorten. Van Kooren, Kastanjes , en eene meenigte * fchoonc Vrugten heeft men insgelyks in overvloed;ook vindt men in eene ftad Catanzaro genaamd, nog eenige Zydemanufacruren. Het levert ook yzer uit, en in de | gebergten zyn Mynen van andere metaalen. 'Nadat de i Schryver ten laatften eenige aanmerkingen over de VolkI tellingen, waarvan reeds gefprookenis, heeft gemaakt, 1 befluit hy zynen brief (2) met deze woorden. ,, De voo. rige (1) Ilde Deel, pag. 259. (2) Pag. 264 en 265. I 2  13* REIZEN „ rige regeering onderdrukte het volk door haare onver„ zettelyke ftrengheid en monnikagtige bygcloovig,, heid, laage bedriegelykheden, en verkeerde grondre3, gelen van ftaatkunde, die onverftandige regeerdersin 3, het werk Helden. — De tegenwoordige regeering 3, van Napels, integendeel, bemerkt duidelyk de nood„ zaakelykheid om deze misbruiken af te fchaffen. Het ,3 zoude niet te verwonderen zyn , zegt hy, dat St. „ Pieter aan St. Januarius, door den tyd, hulde kwam „ doen, dewyl toch alle ftaaten volgens den loop der werèldfche zaaken veranderingen moeten onder aan, 3, en niets natuurlyker is om te gclooven, dan dat een 3, volk, welk magtig is geworden, een ander nabuurig 3, volk, dat in het verval is, te onder moet brengen, De 24de en 25de brieven van onzen fchryver handelen van het Eiland Sicilië. Wy kunnen in het algemeen zeggen, dat die op verre na zulke Poëtidhe en fchilderagtige befchryving van dat Aardfche Paradys niet uitleveren, als die van den Heer Brydone, die zoo verrukkelyk van de dad Palermo gefehreven heeft, dat iemand, die geen derk historisch geloof heeft, zig verbeelden zoude het werk eens digters te lezen, waar in by voorbeeld het oude Sybaris of Tarentum befchreven wierd. Met dit al, willen wy egter niet ontkennen,dat het geene de Hr. Brydone op den iEtna waargenomen heeft, lezenswaardig is, en ons een omdandig berigt van dien ontzagchelyken berg en van het nabuurige Catania kan leveren. Om een zeer beknopt denkbeeld te geven van het geene onze Schryver van dit zeer vrugtbaare en gezegende Eiland verhaalt, zal ik deze weinige plaatfen van hem aanhaalen (3). ,, Na u de Zeekust afgefchil3, derd te hebben, zult gy u zeer verwonderen over de „ fchoon- (3) P»S =95 - 300.  door EUROPA. 133 „ fchoonheid van het Land aan de eene, en de ver, „ mindering van deszelfs inwoonderen aan de andere j? zyde J Eene groote uitgeftrektheïd van hetzel*' ve, dat in oude tyden Kooren voortbragt, brengt nu 'l wy'n, olvven , en vrugten voort; en een groot Heer, „ die van deze voortbrengfelcn veel ontfangt,kan die „' tot geld maaken, en dus ruim en op zyn vermaak le' „ ven 7 zonder dat dit de arme lieden brood verfchaft. „ Ook is het binnenfte van het Eiland beter bevolkt' „ dan de kusten. De ftad Wcofid, onder Val „ Demona gelegen, heeft 20,000 inwoonders, terwyl „ Mesfi a, dehoofdftad van die Provincie, naauwelyks „ zoo bevolkt is, niet tegenftaande derzelver fchoone ■ „ gelegenheid. In de ftad Piazza in Vaidi Nota j „ zyn "18000 menfehen , en dus meer dan in Catania ', ^ Verder begroot hy het getal der inwooneren " van het ganfche Eiland op ruim Elfmaal honderd dui„ zend menfehen, het welk naar evenredigheid.van de „ grootte van het Land minder is dan in het Ryk van „ Napels. Verder zegt hy fa) „ dat zy, die over de „ beftiering der Landen gefehreven hebben (*), van „ begrip zyn, dat een Vorst, die Krygsvolk in dienst „ heeft, niet meer dan tien duizend mannen over ieder „ millioen van zyn onderdaanen in dienst kan houden, „ indien hy zyn land,zig zelvcn,en zyne -opvolgeren „ niet bederven wil ; en dat in Sicilië onder deeze ,„ iico,o"oo inwooneren wel 20, 000 kloosterlingen , J5 Zyn> Dat egter een monnik voor den ftaat las- I ,, tiger is, dan een Krygsman. En dat dus de ,, kloosters mede onder de hoofdoorzaaken van het ver- I „ val van dat Land zyn te houden. De 2ófte en laatfte dezer brieven is uit Frankryk van Parys 00 Pag. 337. C*) z<5° a!s Mor.tesquieu en anderen. 13  134 REIZEN door EUROPA. Parys gefehreven. In denzelven vindt men niets dat veel opmerking verdient. Ten zy men eene meenigte wispeltuungheden, die in die hoofdftad voorvallen daar voor zoude willen nemen. Hy heeft gelyk, dat het moeielyk voor eenen Vreemdeling is, om aldaar met heden zyns gelyken, en van verftand en kundigheden kennis te maaken. Dat onze fchryver verder verhaalt van de bevolkheid en geldmiddelen van Frankryk is genoegzaam geheel mis, en niet wel getrokken uit het geene daar over gefehreven is. Ten zy hy den toeftand van dat Ryk erger heeft willen voorftellen, dan die in de daad is; en met deze. aanmerking zullen wydit uittrekfel befluiten , by het gezegde alleen voegende, dat zyne manier van fchryven of verhaalen, gelyk in gemeenzame brieven voegt, niet onaangenaam is; en dat men zyne brieven waarlyk met vermaak leest. Hy zege ronduit, om zo te fpreken , al wat hy denkt; zelfs nu en dan wat min befchaafd, dan men zou kunnen oordelen te behoren. Hy is zekerlyk een man van geleerdheid en goed verftand, een groot voorflander van vryheid, en een bitter vyand van bygcloof cn dwaze godsdienftigheden, en op dien grond ook van allerleie monniken, en vervolgzieke geestelyken; fpaarende noch de groot, ften noch de kleinften, om hen deswege, dikwils op eenvrolyken trant, ten toon te ftellen. LET-  I3S LETTERNIEUWS. ITALIË. Rome. De Boekverkoper Francois Maenani, wonende te Rome ia de ftraat van St. Andries deila Vatte, heeft een Aanvulling of Supplement gedrukt op de uitgeftrekte verzameling van de Byzantynfche Bibliotheek; vervattende 't zelve de werken vrn drie Schryvers; te weten, die van Georgius Pis i das, den Lofredenaar van Keizer Heraklius; [zie Fabricii Bibl. Gr. Tom. VI. pag. 128. Tom. VII. pag. 694.] die van Theorosius den Diaken, wegens het veroveren van 't & land Kreta door den Keizer Rom3nus Augustus, of liever door zynen Krygsoverften;en de Lofreden van Justirustlen Jongen, door Corippos, wiens werk, fchoon ouder dan de twee eerften, op de laatfle plaatfe gefield is, omdat het in 't Latyn is gefehreven. Men heeft van Corippus meer dan eene uitgave; maar =y zyn zeldzaam, en hy behoorde by het ligchaam derByzantynfcheHistorie gevoegd te worden, dewyl hy daartoe veel betrekking heeft. Wegens de werken van Georgius Piftdas valt nog te zeggen, dat de meesten, die hier voorkomen, nog onuitgegeven waren, en dat de reeds uitgegevene hier met vele byvoegfekn en verbeteringen vermeerderd, en met geleerde aantekeningen opgehelderd zyn. De uitgave van deze drie Schryveren is met grote oplettenheid gefthied, opdat zy volkomen gelyk zouden zyn aan de andere Deelen der Byzantynfche Bibliotheek, welke op de Koninklyke Drukkety te Parys is gedrukt De prys is bepaald geweest voor de eerfte maanden op 50, en vervolgens op 60 Julien. VRANKRYK. Par'ï s. Hier is onlangs uitgekomen Eloge Historique de Michel de l'Hospital, Chancelier de France. 1777. in gr. 8vo. Op den titel vindt men alleen nog dit Opfchrift; Cf n'est point aux esclaves k loucr les grands Hommes; dat is, Het is 't ivcr^ niet van flavcn grote Mannen te pry%en. Dit opfchrift geeft duidelyk genoeg te kennen, en de inleiding dezer Lofreden over den groten Hospital legt het volmaakt uit, waarom de Schryver van dit vry en meesterlyk ftuk, dien men zegt de Heer Guib-t, Advokaat voor 't Parlement van Parys, te zyn, deze zyne Lofreden niet heeft ingeleverd, om te dingen naar den I 4 pryi  I3« LETTERNIEUWS. prys der Welfprekenheid, dien de Franfche Akadcmie voorseftddhaA voor den genen, die de beste Lofreden zou fëhryven over het Char-.kter en de Verdienften van dien groten Man; welke prys door den Ab: /^«/behaald is;fchoon het Vertoog van den Heer Doignygeoordeeld wordt, den zeiven niet min , of ruim zo zeer verdiend te hebben. De Marquis de Condorcat hadt 'er ook eene Lofreden over gefehreven; maar zy was te breedvoerig om naar den prys te kunnen dingen. , Doch de Schryver van de Lofrede.,, waarvan we hier ver flag doen, oordeelde, dat men niet vry gcnoeg kon of mogefchryven wanneer men in dit ftrydperk wilde treden, dewyl de Lofredenen' die by de Akademie gegeven worden, volgens hare infrellingc, vooraf beoordeeld moeten worden van de Sorbonne, die hy aegt, dat te de beginfcls der Verdraagzaamheid niet nalaat te woeden; en aan fuik een oordeel was hy niet laag genoeg om zig te onderwerpen in h fchryven van eene Lofreden over zulken groten en voortreflyken Man als den Kanfelier de 1'HospitaI, die te deugdzaam, te wys en te verheven geweest is, dan dat zulke bekrompene en lage zielen over eene vrye en waaragtige befchryving van Zyn Charaktcr zouden oordeelen. Doch dewyl dit fluk de oplettenheid qh*er Lezeren ten hoogften waardig is, zullen wy daarvan, by eene volgende gelegenheid, een uittreklêl tragten te bezorcen. Co n s i d e r a t i o n s Gcncraies fn'f P etude & /„ connaisfanfes, que demande la Composjtion des Ouvrages de Géo«raphie. Par M. d'Anviile, premier Géographe du Roi, des Academies &c. Secretaire de S. A. S. Mgr. Ic Duc d'Orle'ans. 3' Paris, 1777. in 8vo Deze kleine Verhandeling van den zeer vermaarden Heer d'Anviile handelt over de Geographie in 'r algemeen; eene Wetcnfchap, waarin hy, door eenen zesrfgjarigen arbeid, de uitgeflrqktfte kennis heeft verkregen, en in ftaat is gefteld om dezelve verre uittcbreiden boven al wat 'er tot nog toe van bekend is. Niemand, die zig eenigzins op deze wetenfehap toelegt, is onkundig van de grote menigte Kaarten, welke deze geleerde Man in 't licht heeft gegeven,- en aanmerkingen van zo groten meester over dit onderwerp, kunnen niet nalaten van merklyk belang te zyn,in 't maken en beoordelen van Kaarten, waarover hier inzonderheid wordt gehandeld. HxSTCfJRJp VIRITABIB DES TBMBS ÏABUlBCx; OliVragt S«f»"j  LETTERNIEUWS. 137 qui, en devoilanf le vrai que les Histoires Fabuleufes ont travesti ou altéré,fert « eclaircir les antiquités des Peuptes, & [Ur-ttpt t ve*. ger 1'Histoire Sainte. Pir M, Guérin du Rocher, Prêtre. a Paris., 1777. 3- Vol. in 8vo. De oeffening der Verbeeldingskragt, het ve'rmaaklyke en de wezenlyke nuttigheid der Historiën, het gebruik der Oordeelkundige Wetenfchap, de verrukkelyke aandoeningen van vindingen van 't vernuft, en alwat daarmede is verknogt, maken zekerlyk eene verloklyke bezigheid uit, wanneer men zig niet vroeg eigen gemaakt heeft de fmaak en zugt voor't gene wezeulyk, zeker en nut is. Aan 't vermaak dier oeffeningen waren we, in vofige dagen, zo ontelbare vernuftige en aartige verklaringen derCpccejaanfche Godgeleerden verfchuldigd 5 maar federt eenige weinige jaren hebben wederom ettely ke Schryvers van geleerdheid en vernuft dergelyke oeffeningen tot een ander foort van onderwerpen aangewend, om de hoogfteOudheid namelyk te verklaren: want deEtymologifche Afleidingen en de Zinfpelingen vindt men thans met een ongelooflyken yver en wonderbare vindingskragt, fchoon byna altoos zeer ongelukkig, in verfcheide werken, tot opheldering der vroegfte Oudheden gebezigd. In dit voerfpoor is ook de Heer Guérin getreden. Hy tragt de duistere Fabelen en onzekere Historiën der Oude Volken in een vollen dag te ftellén; en zyn werk is, in de daad, vry vernuftig en geleerd; maar met dat al zeer onzeker, en op zeer zwakke gronden gevestigd. In deze drie eerfte Deelcn handelt hy van de Fabelagtige tyden der Egyptenaren federt Menes, hunnen eerften Koning^tot den tyd dat zy aan het Perfifche Ryk onderworpen werden; en hy zoekt te bewyze.-i door onderlinge vergelykinge en fimenvoeginge, dat de oude vertellingen van dat Volk juist overeenkomen met de gewyde Historie federt Noachs tyden tot aan die der Babylonifche Gevankenisiè; „ ja datzy, „ gelyk hy zig uitdrukt, niet anders zyn dan een aaneengefchakeWj „ doch zeer misvormd, Uitsrckfel van 't gene de H. Schrift ons we„ gens die tyden van Egypten berigt; met één woord, dat al wat u Herodotus, Manethon, Erathostenes en Diodorus deSiciliër, ons „ wegens Egypten, ten aanzien van dat tydperk, verhalen, niet an. „ ders is, dan eene Overbrenging, 't is waar, vol van dwalingen en „ grove fouten, maar die Egyptenaars gemaakt hebben van de plaat„ fen der Schriftuur, die hun betroffen, cn waaruit zy eene Historie „ hebben opgemaakt." Dit is het onderwerp, welk de Schryver ia deze drie deelcn verhandeld; zynde voornemens om op dezelfde wyze I 5 <*e  138 LETTERNIEUWS, de Historie van de Asfyriërs, Lydiërs, Meden en Perzen, en deFatóhiswfie der Grieken te verhandelen; zodat dit werk omtrent tien of twaalf deelen beflaan zal. Jammer is 't dat zo vele Geleerdheid door dezen en andere Schryveren, Mannen, die zeer nuttig konden bezig zyn, zo beuzebgtig beneed wordt! ENGELAND. Londen Men heeft hier, by Johnfon, uitgegeven MmtWs of the Life, Charatlcr. Sentiment; and Writmgs o/Faustus Soci nus; By joshua To.imin, A. M. i777. in 8vo. ffc Wfk vervat eerst een berigt der voornaamfte byzonderheden van 't Leven van Faustus Sodnus; vervolgens onderzoekt de Schryver onderfcheidenlyk zyn zedelyk en godsdienftig Charakter, en geeft daarvan, zo door aanhalingen uit zyne werken, als door verhalen van eenige voorvallen in zyn leven, een naauwkeurig berigt; byzonderlyk ten aanzien van zyn gelove en eerbiedige uitzigten in en op de Onfterflykfceid, van zynen Yver, Opregtheid, Zelfs beftier en Godsvrugt; en dit zyn Charakrer befchryft hy in zulk een licht, dat men niet wel kan •aalaten te denken, dat de Dwalingen, waarin hy vervallen is, geenzins uit andere beginfelen, dan die van Zwakheid des menfeheïyken verftands, en buiten eenige verkeerdeoogmerken.ontftaanzyn. Verder vindt men hier eene befchryving van Socinus gemoedsgefteltenis in liet onderzoeken omtrent de Waarheid, alsmede van zyne gevoelens wegens Jezus Kristus, de Natuur zyner Ampten, zynen Dood en andere onderwerpen. Daarop volgt een kort verhaal van den voortgang en vastftelling der Socinianerye in Poolen, van de Vervolgingen der Socinianen, cn van de voornaamfte Schry veren voor en tegens hunne gevoelens; cn eindelyk, eene Lyst der Werken van Socinus, met eenig berigt van derzelver inhoud. De Heer Toulmin befluit zyn werk, onder anderen, met deze aanmerking: „ Wy hebben nu „ onze befchouwing wegens het Chirakter en de Gevoelens van So„ cinus geëindigd Zyne Gevoelens moet men geenzins voorbarig „ aannemen noch verwerpen op de kennis, die men daarvan mag „ krygen uit de voorgaande bladen. In zaken van groot gewigt moe„ ten onze onderzoekingen beftuutd worden met overleg, omzigrig„ heid en vlyt; gene namen, hoe groot of eerwaardi°, mogen^s :, oordeel bepalen; en ons geloof moetje onderwerping onzer zielen „ aan  LETTERNIEUWS. 139 „ aan de Reden, Bewys en de H. Schriftuur volgen. Maar ten aan„ zien van Socinus Leven en Charakter mogen we fpocdiger oordeel vellen: want wanneer een zedelyk en godsdienftig Charakter voor „ onze befchouwing is opengelegd, dan is 't zelve een voorwerp van j, ons gevoel wegens goed en kwaad , en wy hebben gene reden tot „ lang overleg of gene keten van redeneringen nodig, om te bepalen „ of het zelve beminnelyk zy of niet, of men het al of niet moet j, navolgen," enz. By Becket is uitgegeven The BJfe, Progres and Prefent State of the Northern Governments;'v«c- the United Provinccs, Denmark, Sweden, RuGa-, and Poland; &c. By J. Wiiiiams, Esq. 2 Vol in 4to. 1777. In dit werk vindt men, gelyk de titel verder opgeeft, „ Aanmerkingen over de Natuur, Conftitutie, Godsd'enst, „ Wetten, Regering, Inkomften, en Koophandel van de Verêenigde „ Nederlanden, Deenemarken, Zweeden, Rjisland en Polen; alsmede „ over derzelver Zeden en de Gefteltenis der Volken, hunne Krysmagt ,, ter Zee en te Land; Inkomften en Bronnen van ieders Vermogen; „ en over de Omftandigheden en gelegenheden, welke de verfchil3) lende Omwentelingen, in die Staten voorgevallen, veroorzaakt „ hebben. Alles in orde gebragt uit Authentike Aantekeningen en „ Historiën, en uit de Opmerkingen en Overwegingen gemaakt op ,, eene Reize van vyf jaren onder die Natiën." 'c Is zeker, d.--t in dit Werk aanmerklyke byzonderheden en verfcheide zeer goede bedenkingen voorkomen, die der oplettenheid zeer waardig zyn , dewyl het den Schryver, 't zy hy gereist hebbe of niet, zekerlyk aan geen oordeel fchynt te ontbreken; en men van de Noordfche Staten en Ryken, buiten dit werk, weinige berigten heeft, die voor tamtlyk goed kunnen doorgaan. Maar wat de Authentike Berigten betreft, waaruit het zou opgemaakt zyn; zy verdienden nader bewys van egthdd; en zeer vele opgaven , hier voorkomende, zyn gewisfelyk niet juist. Hoe kon het anders zyn ? want, by voérb., in de befchryving van de Historie der Vevëenigde Nederlanden, zegt hy., geraadpleegd te hebben met Benlivoglio, Grotlus, Strada en anderen: indien onder die anderen, welke van minder belang fchynen dan" de gemelden, het werk van den Heer Wagenaar, de VaderLindfche Historie,ook begrepen is, dan heeft de Heer Williams zeer ongerymd zig uitgedrukt; en indien het'er niet onder vervat is, dan heeft hy geenzins raadge- P* cgd  140 LETTERNIEUWS. pleegd 't geen by moest gelezen hebben, cm een goed berigt te geven. Maar de Heer J. Williams fchynt zelf een zeer onbekend perfonaadje. die zeer moeilyk is uit p vinden, zelfs in Londen; ook ïegt hy van zig zeiven , dat hy in zyne reizen voorn-amlyk betragtte alles, te ven. en «o -weinig aU mogelyk_-\va> geven te-worden, zodat hy in de Landen, daar hy gereisd heeft, ook niet veel zal bekend zyn. DUITSCHLAND. BïRtYK, H-er zyn uitgegeven Obfervations fur la Confiitution Militaire Cr Polittque des ^irmées de S. M. Prusienne; avec luelquei ^necdotes de la vie privée de ce Monarque, &e. 1777. jn 8vo. Dit werk kan niet nalaten voor genoegzaam alle foorten van Lezeren aangenaam te zyn, gelyk het inzonderheid van belang is voor dezoonen van Mars. De Schryver fchynt zeer wel onderrigt en kundig te zyn omtrent zyne berigten; en hy fchryft meteen vryen en openhartigen geest, noch uit vleierye pryzende, noch met bitterheid berispende: trouwens, hy berispt zelden. De Monarch, van welken hy berigt geeft, komt in dit kleine werkje, over het geheel genomen, als waarlyk groot voor, zelfs in de minderblinkende zaken van zyn byzonder leven. En dewyl wy maar zeer weinige Afbeeldingen van dien Koning, op'deze wyze gefchetst, ontmoet hebben, behalve die van den Heer S. Formey, welke daartoe min bekwaam fchynt; zo kan 't werkje van onzen Schryver niet nalaten , ook in dit opzigte, zeer te behagen; en misfehien zullen we 'er daarom in een volgend ftukje nader berigt van geven, indjen wc zo veel plaats over hebben. tJllgemeine Theorie des Denken? und Empfindïns. Eine Abhandlung, welche den von der Kon Akademie der Wisfens. zu Berlin auf des Jahr ,776 aufgefetzen Preis erhalren hat; von j o. A o G. Eberhard, Predik, in Charlotrenburg, l77ö. in 8vo. Deze Verhandeling behoort, naar ons oordeel, de oplettenheid tot zig te trekken van allen, die eene volkomener kennis van 's menfehen Ziel tragten te verkrygen. Zy bellaar uit drie Hoofddeelen; waarvan het eerfte de algemecne Wetten van de Denkens en Gewast wordings-kragren onzer Ziel; het twede den wederzydfehen invloed van bride; en 't derde de bepaaling van de Genie en het Charakterdcordezelve, vervst, Man-  LETTERNIEUWS. 141 M A n h e1 m Journal d'un Voyage, qui contient differentes Obfervations tmneialogique, particulurement fur les m * miMeln tot herllcl €Tc ■ moest dan natuurlyk ieder aan 't leezen helpen. En wy moesten, om de gewigtige ftoffen, welke daar in behandeld worden, van het zelve een breedvoerig verflag doen. Doch aan den eenen kant is ons zulks ondoenlyk, uit hoofde van dc menigvuldige misflagen, die 'er ons in voorgekomen zyn, en welke wy dan met onaangeroerd zonden hebben konnen laaten; en aan den anderen kant zouden we bedugt zyn, dat de liefde voor de Vryheid deezer Landen, welke daarin op zoo veele plaatfen, dan eens regtftreeka en zeer tastbaar, dan wederom van ter zyden, en zonder dat min oplettenden het bemerken, aangetast cn ondermynd wordt, alsmede de agting voor dc verdienften van groote en uitmuntende mannen, welke daarin niet zelden bezwalkt wordt, ons misfchien, tegen onzen wil en oogmerk, te veel zouden hebben doen zeggen. Wat moet men van de vryheidl levende inzigten van een Schryver opmaaken, die zeker geagt jong Schryver op zyne wys wederleggende, oeen zwaarigheid maakt ronduit tebeweeren, dat het goed, althans zeer zeker geen kwaad voor Hollands Ingezetenen zyn zoude, mdien zy allen voor den «tfite/raRegtet betrokken werden ? Die ponder rood worden ,in ftaat is te fchryven, dat geen Prins Erfftadhouder met moge- lyU-  144 LETTERNIEUWS. Iykheid iets doen zou kunnen, 'c welk Sjaar eenigzins tegen het algemeen intrest der Natie zoude aanloopen ? — Deeze en andere foortgelyke fraaije aanmerkingen, die hier bykans op elke bladzyde voorkoomen, leezende, hebben wy dikwils de kragt gevoeld van het zeggen : Difficile èstfdtyratn non fcribere. En welk vertrouwen kan men voor 't overige in eenen Sclnyver Hellen, voorgeevende, dat de Republiek, jaarlyks, honderd twintig millioenen guldens inkoomen heeft? — Verder is dit werk zeer langdraadig gefchreeven, zoo dat men haast zeggen zoude, dat het den Schryver te doen geweest was, om 'er eenig voordeel by te doen. Maar de materialen, in het zelve doorgaans gevonden, zouden, dit moet men zeggen, in de hand van een man van meer finaak en andere beginzelen, zekerlyk iets goeds hebben konnen uitleevercn. Te Rotterdam by Pieter Holfteyn is uitgegeeven, Historifche bejchryvmg van den loop der ziekte eens agtjaarigen Lyders, wiens heide voeten door de koude volkomen verflorven waren, nevens de opgave der zyidvifen van eenige voornaame Mannen, en het voorgevallene) in onderjeheiden Confültatien Door Abraham Muiier, Stads Med. Doctor, enz. te Vlisfingen, 66 bladz. in gr-. 8vo. Het geval van Daniei van Maidegem, in deeze befchryving bevat, heeft veel gerugt gemaakt, en bewyst ontegenzeggelyk de waarheid der ftelregel van Hip po krat es, dat de natuur voor zich zelfs genoeg is. De Jeugd, een goede Lighaamsgcfteldheid, en de gelukkige bepaling der Verfferving, even boven en in het gewrigt van de een en andere Voorvoet, hebben in dit geval alles afgedaan. Jammer is het, dat dergelyke gebreken niet altoos met zulke gunftige omftandigheden gepaard gaan, en men meerni3alen genood?aakt is om te befluiten tot de afzetting. Wy hadden gaarne gezien dat de HeefMui ie r deeze aanmerking wat meer hadt aangedrongen, en zyne Lezeren gewaarfchouwd, dat dit geval, hoe gelukkig ook afgeloopen, niet altoos ons gedrag bepaalen meest, en de afzetting des Heeren van den Haak, of de gewoone afzetting, in meest alle gevallen, waar de Verflerving zich tot in het lighaam der Beenderen uitflrekt} noodzaakelyk, 'Wtff.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. I; D. JO. S AL. SEMLERI Paraphrafis II. Efisto, lae ad Corinthios. Accesfet Latïna vetus Translatie», 6? Lectionum varietas. Halte Magdeb, 1777. in 8vo. pat is: hoftor JO. SAL. SEMLERS Uitbreiding van den Tweeden Brief aan de Korinthers. Waarby gevoegd zyn de Oude Latynfihe Overzetting, en de verfchil» lende Lezingen, te Halle, 1777. in §vo, TJoe klaar en eenvoudig de laatfte en volmaakite •£ J Openbaring van G o d zy, die het Hem genadigJyk behaagt heeft,door onzen Heer Jezus Kristus, aan de waereld mede te deelen, om eenen zuiveren en geestelyken Godsdienst algemeen intevoeren, te beves-< tigen, en aantedringen, welke, uit zynen aart tot die oogmerk derhalve, vooreen iegelyk, voor den gemenen man zo wel als voor den letterkundigen, in alles wat tot de Zaligheid nodig is geweten te worden, klaar en duidelyk zyn moet; het is riogthans zeker, dat eene regte doorgaande uitlegging te geven van de Schriften des Nieuwen Testgments, welken dien algemenen erj volmaakten godsdienst leeren, eene zeer moeilyke zaak Algem. Bibl. II. Deel N. 2. K is  I4Ó J. S. SEMLERS, Uitbreiding van den is en zeer vele bekwaamheden vereist. Door eene regte Uitlegging dier H. Schriften verftaan wy hier niet eene verklaring van de uitmuntende Zedenleer van Kristus Godsdienst, of van de zeer weinige Leerftellingen van denzelven, als daar zyn die van Gods oneindige Liefde voor *t menschdom en inzonderheid voor de Discipelen van zynen Zoon J. K., van de Vergeving der zonden, van een Leven na dit leven, wanneer we uit den Dood zullen zyn opgedaan; noch ook eene Verklaring van de Hisjorifche Gebeurtenisfen van 's HeiJands leven en gezegende verrigtingen, die ons de ontwyfelbare bewyzen zyner Goddelyke Zendinge uitleveren ; want alle deze zaken kan ieder opregt en godsdienftig Onderzoeker der gewyde Schriften, voor zo veel nodig is, ligtelyk uit dezelven opmaken: Maar door eene regt goede doorgaande uitlegging dier Schriften verftaan wy eene doorgaande oordeelkundige Verklaring van dezelve, die ons den zin en de mening van iedere bewoording ep redenering der H. Schryveren volkomen, zo verre zulks thans mogelyk is, doet kennen en verftaan. Welke kennis en wetenfchappen, en welke oplettenheden daartoe al vereist worden, hebben zeer vele geleerde Mannen, by voorb. J. A. Turrettiny J. J. fVetftein, J. A. Ernesti, en vele anderen aangetoond. Doch, indien we niet geheel mis hebben, is door hun niet genoegzaam en klaar aangewezen, hoe wy, door zekere toevallen, terftond nader te melden, in eene ongelukkige Verbysteringe zyn vervallen, die ons doorgaans geweldig belemmert, om den waren zin der H. Schryveren naar behoren uittevinden en voortedragen. —— Van de tyden voor 't begin der derde Eeuwe na J. K. geboorte kan men niet verwagten, dat derzelver Leeraars ons reeds eene doorgaande Verklaring dier gewyde Schriften zouden hebben opgeven, dewyl die Schriften of  Tweeden Brief aan de Korinthers. 147 of de meesten derzelven omtrent 't midden der twede eeuwe, wat vroeger of later , waarfchynlyk door de Roomfche Kerke, eerst in een Iigchaam zyn by een verzameld : En met het begin der derde Eeuwe hadden de Kristen Leeraars reeds de ongelukkige manier ingevoerd van zig met Allegorien , Zinfpelingen, en geestelyke verklaringen zodanig optehouden, dat de letterlyke en waaragtige zin der H. Schriften daardoor verduisterd wierdt; cm van hunne Platonifche of Oosterfche Wys, gerige begrippen nu niet te fpreken, die zy 'er ook in mengden. In *t laatfte gedeelte der Vierde Eeuwe be. gonnen de Griekfche Kerkvaders , by voorbeeld, een Theodorus Mopfuestenus , Chryfojlomus , Theochretus, en anderen, eerst eenig beter denkbeeld van 't uitleggen der H. Schriften te vormen; maar de twisten over Ver, borgenheden hadden toen zodanig de overhand, dat zy geen tyd overlieten, om die goede beginfeis aantekweken en doortezetten. Dit was derhalve één der ongelukkige toevallen, die de Uitleggers vervolgens van den regten weg deeden afdwalen. Maar nog ongeluk-, iiger zaak is daarby gekomen, in 't laatst der vierde en in de vyfde Eeuwe , door de Onkunde en tegelyk ds Meesterfchap der Latynfche en Afrikaanfche Kerkvaderen; die zeer weinig of geen Grieksch, veelmin het Grieksch der H. Schryveren, Joodfche Mannen, noch hunnen fpreektrant verltaande, van de leer van J. K, eenvoudigen Godsdienst een foort van Wetenfchap gevormd hebben, die zy veelal grondden op uitdrukkin* kingen, welke zy, naar den aart der tale en begrippen, waarin zy gefehreven waren , niet verftonden, en verkeerd opvatten; gelyk de zeer geleerde en oordeelkun-, dige Heer Ernesti hier en daar getoond heeft, en waarover de Heer Semler in zyn« fchriften overal byK 3 hef-  X45 J. S. SEMLERS, Uitbreiding over den herhalingen met regt bitter klaagt: de Twisten tusfehen den Griekfchen Monnik Pelagius (want zo mag men hem wel noemen, fchoon hy van oorfpronk een Schot ware) en de Afri aanfche Kerkvaders , met name den H. Augustinus, wiens gezag de overhand kreeg in de Latvnfche ker en, waren verder oorzaag dat men zig, in 't uitleggen der H. Schriften, op het leerftellige en niet op het Oordeel undige toelag, en overal zyne byzondere leerftellige begrippen zogt, en , gely het gaat, ook meende te .vinden. De tyden der Barbaarfche on unde, cn in later eeuwen de Schoolfche Godgeleerdheid daarop volgende bragten verder eene duisternis over de H. Schriften, die wy in onzen tyd zeiven op verre na nog niet verdreven hebben; die 't oros der Godgeleerden nog min of meer benevelt; en die in hunne verklaringen, tot onuitfpreeklyk nadeel van de volmaakte en goddelyke Leer van 't EvangeMe, ons veelal verbystert. — Metde herftelling der Letteren, federt het laatfte gedeelte der Vyftiende, en in 't begin der Zestiende Eeuwe, begonnen eenige weinige geleerden mannen, als L. Valla, Erasmus, enz. wel Letter- en Oordcel undige Aanmerkingen over de H. Schriften des N. Testaments te maken; maar de eerfte Hervormers van den toenmaligen misvormden Godsdienst aan de manier, waarop toen de H. Schiift.werdt behandeld en aan de Schoolfche Godgeleerdheid, in deRoomfche Kerke geleerd , van jongs af aan gewoon zynde, konden zig van die nieuwe Oordeelkundige wyze van verklaren zo gelukkig in alle opzigten niet bedienen, dat zy die Schoolfche Godgeleerdheid geheel vaar wel zeiden: En de eerbied die men vervolgens voor hunne verdiensten met reden hadt,deedt hun ras een Gezag omtrent deLeerftellingen irygcn, dat vele twisten en oneenigheden over dezelve voortbragt, en tot den huidigen dag veelal • een  Tweeden Brief aan de Korinthers. 149 een beletfel geweest is, zo om de H. Schriften zo wel te verftaan, als anderzins al lang mogelyk zou geweest zyn als om tevens eene min duistere Godgeleerdheid in te voeren, welke op die oordeelkundige uitleggingen der E. Schrift gegrond, de eenvoudigheid en klaarheid van den volmaakten Godsdienst van Kristus waardig, en dus niet alleen vry is van die vlekken, welken haar aan de zwarigheden der Ongeloofs alte zeer bloot ttellcn, maar die ook door haren eigen glans hare volmaaktheid. kan doen uitfehynen. Degeleerdfte mannen, die door gene vooröordeelen, noch door gebrek aan vryheid van onderzoek en van te durven zeggen 't gene zy denken, belemmerd worden, tragten thans meer dan ooit (en uit het reeds gezegde blykt, hoe volftrekt nodig dat zy) de tot nog toe heerfchende gebreken te verbeteren; en onder dezelven verdient buiten twyfel de wydvermaarde en zeer geleerde Heer Se ml er in 't byzonder genoemd te worden: want, fchoon het ons voorkomt, dat die beroemde en grote Man meer vry denktf dan zig juist en klaar uitdrukt, en fomtyds zelfs op oordeelkundige gisfingen, die , niet geheel zeker zyn, fchynt aftegaan ; egter verdient hy, om van zyne uitgeftrekte geleerdheid niet te fpreken, gewisfelyk den' grootften lof, zo door zyn voorbeeld in de wyze van de Schriftuur te verklaren, als door zyne openhartigheid , waarmede hy zyne gedagten aan de waereld mededeelt, en de fmaadheden der onkundige en flaaffche zielen veragtende, zig boven dezelven verheft. Jammer is het, dat hy niet befchaafder, klaarder en zuiverer Latyn fchryft! Van zyne wyze van de H. Schriften des N. T. te verklaren heeft hy weder eene proeve gegeven, door zyne Uitbreiding van en zyne Aantekeningen over den K 3 Twe-  ijo J. S SEMLËRS, Uitbreiding over den Tvveden Brief van Ap. Paulus aan de Korintheren; waar» j Van we thans eenig berigt zullen geven. In de Voorreden, die tamelyk breedvoerig is, en onze j ■opmerking zeer waardig, beklaagt zig de Hr. Semler, ■dat hy dit werk niet fpoediger heeft kunnen laten volgen op zyne twee vorigen over den Brief aan de Romeinen , 'en den Eerften Brief aan de Korintheren; zynde daarin , onder anderen, verhinderd geworden door de moeilykheid \ en duisterheid van dezen tweden Brief, en de onagtzaamfceid der voorgaande Uitleggeren, die zig, zegt hy, \ veeleer met andere dingen fchynen opgehouden te hebben, dan met eene historifche eigenaartige uitlegginge ! van dezen Brief. De leerftellige en naar den preektrant gefchikte gewoonte hebben zy veelal gevolgd; en fommigen van later tyd zyn ook of onagtzamer geweest, of al te bezig om dat gene te verklaren, 't welk minderen omflag vereiste. „ De duisternis van dezen Brief, dus gaat hy voort, ontftaat inzonderheid daaruit, dat dezelve, voor geen klein gedeelte, historisch is, en wy egter van 't ïiistorifche van dien tyd gene berigten hebben , die ons 't nódige licht verfchafFen. Zelfs vindt men by de Griekfche Schryvers, by voorb. Chryfoftomus, Theodor-etus, enz. gene hulpmiddelen tot dit historische gedeelte; en fchoon zy, van onze leerftellige bctragtingen vry, verfcheide plaatfen tamelyk wel verklaarden, nogthans waren zy, ten aanzien der historifche onderwerken, niet kundiger dan wy. Byna alles, wat de Gefchiedenisfen van 4p. Paulus betreft, is zeer duister en onbekend. Zelfs zyn Tertullianus en Ireneus, die anders met het gezag der kerkelyke Gewoonten zo veel ophebben, met in ftaat geweest eenige voetftappen uit die Hiftorie aantewyzen: Ja zelfs, zegt Dr. Semler, i Sneeft hy, die op den naam van "Clement den Romein «'/•'c;: brieven heeft gaan maken, en dus, als 't u gelieft, 1  Tweeden Brief aan de Korinthers. 151 lïeft, gedenkftukken der eerfte eeuwe opgegeven, van die historie der Korintheren, waarop Paulus, in deze zyne brieven aan hun, 't oog heeft, niets meer geweten , dan het weinige, dat hy uit deze brieven zeiven heeft tragten optemaken en natevolgen." Dit gebrek nu heeft de Heer Semler zoveel hemmogelyk was zoeken te vervullen, door de eerfte beginfelen van 't gene tot die gefchiedenis behoort, vlytig natefporen, om dus het voorname oogmerk van den Apostel te doen blyken. „ Het is my derhalve geenzins onbekend , zegt hy, dat ik dus doende meermalen eene byna nieuwe uitlegging voor den dag brenge ; in 't minst my niet bekreunende aan die Leerftellige Gewoonte, welke de denkbeelden, die wy thans van de zaken hebben en welke onze eigene denkbeelden geheel en al zyn, los en onbedaagtzaam aan Paulus woorden gewoon is op te dringen, met verwaarlozinge van het zo grote onderfcheid van tyd en menfehen. Dus zal men, reeds in 't eerfte Hoofdftuk, van myne nieuwe nafporingen, die ik heb aangewend, blyken vinden: want ik menegemerkt te hebben, dat Paulus hier voornaamlyk onderfcheidt het geestelyke of volmaakter denkbeeld van den Mesfias, van Kristus, en van deszelfs gantfche werk enregeringe,'twelk Hem regt waardig is,van die geringe en beuzelagtige verbeelding wegens Hem, welke de Kristenen uit de Joden zo zeer gewoon waren te liefkozen. En fchoon dit geenzins eene nieuwe zaak zy voor ons, die al voor lang niets anders dan geestelyke weldaden van Kristus wenfehen en ontfangen; nogthans twyfele ik, of dezelve van andere uitleggeren wel zy opgemerkt; ten minften ik heb 'er genen ontmoet, die deze deelen van des Apostels brief in dat licht hebben opgehelderd. Het berouwt my ook nog niet over myn gevoelen, 't welk ik by eene andere gelegenheid reeds K 4 heb  tjft J. S. SEMLERS, Uitbreiding over dm heb opgegeven; dat, namelyk,in verfcheidene brievea van Paulus, het onderwerp zelf en de wyze, waarop het verhandeld wordt, veel naauwkeuriger moeten onderfcheiden worden, dan doorgaans de meeste uitleggers gewoon zyn. Want wat den meesten Leerflelligen Schryveren aangaat; zy geven hier op geen agt altoos, en handelen dus, hoewel niet zonder klaarblyklyken misflag, naar hunne gewoonte: zy worden,namelyk, door het gebruik dier ftrikte regelen, welke zy omtrent de leer wegens dc H. Schriftuur, hare volkomenheid en noodzaaklykheid hebben voorgefchreven, daarin bepaald en verhinderd. En op dien ouden weg, welken zy zelve hebben afgetekend, gaan zy maar voort, zonder zig te bekreunen , of Paulus zelf dergelyke zaken voorgefchreven en voorgehad hebbe. Dewyl zy nu Hellen , dat 'er in de H. Schriften niets gevonden wordt, of 't is voor ons even noodzaaklyken nut,als voorde eerfte Lezeren van die vroege tyden, en afgelegen oord ; zo bekleedden zy terftond des Apostels bewoordingen , ja begraven dezelven met en onder eenen voor ons nutten en gewigtigen zin, zodat 'er geen fchyn of blyk overblyve, waaruit men kan opmaken, dat zodanige zaken op zulkewyze, opmenen anderen tyd en aan andere menfehen, gefehreven zyn; omdat voor zulxe menfehen zodanigewyze van verhande linge, als daar in voorkomt, alleen gepast was. Wanneer thans i.".nand hier beftaat te zeggen, dat die deelen der Schrift alleenïyk van Paulus gefchikt waren voor die Lezeren, weLenog ruwen onbefchaafd van kundigheden waren.-, en geenzins met oogmerken bevel, op dat die zelfde denkbeelden vervolgens door alle Kristenen van alle andere ty len , plaatfen en kundigheden , allerzorgvuldigst zouden ingezogen en onverzettelyk vastgehouden worden, opdat men de zaa:, die men verftaan moet, onder geen ander denkbeeld , hoe zeer ook thans eenig. lyk  Tweeden Brief aan de Korinthers. ij3 ]yk voor ons en voor onzen leeftyd gepast, zoude mogen voordragen of bevatten : dan moet hy voor een Intjifferentist, een Veragter der Openbaringe, een geheel goddeloos mensch, ten minften voor een Naturalistisch Kristen, (want die belagchelyke uitdrukking gebruiken fommigcn als met wettig gezag) of voor een Kristelyken Naturalist uitgemaakt worden. Dit zyn de zotternyen, die fommigen in onzen tyd met groten ophef aanrigten, terwyl zy zich de eer aanmatigen, dat zy, indien het u belieft, den ganfchen Kristelyken Godsdienst , die aan 't wankelen zou zyn, verdedigen en onderfchraagen! Te weten, de gantfche Kristelyke Godsdienst wordt ons, indien gy het geloven wilt, onttrokken , wanneer wy de woorden en gevoelens van andere Godgeleerden veranderen, omdat wy niet leven op die tyden en in die plaatfen, waarop zy geleefd hebben. Zulke onkundige kinderen zyn zy, die zig beroemen de eenige regte Mannen en Kristen Helden te zyn, dat zy de wyze van uitdrukken voor de zaak zelve houden, waarvan zy op die wyze eertyds gewoon waren te fpreken , toen zy nog niet vooruit zagen, dat men zig van dezelfde zaak op verfchillende wyze een waar en regt denkbeeld kan vormen. En dan zyn zulke kinderen nog terftond de Heren, en zelfs wel de harde Heren, die een iegelyk verbieden, van hun (die met andere fchryveren van korte begrippen of Compendia overeenkomen) niet te verfchillen, dewyl men ander» geen Kristen is, die Gode kan behagen, t°n minften geen nut uitlegger der H. Leere; of althans niet Luthersch, enz" Wy hebben deze aanmerkingen en klagten of beftraffingen van den voortrcflyken Dr. Semler hier gedeekelyk voorgedragen, om onzen Lezeren te doen zien, hoe men overal onverdraagzame kwasten cn vervolgers vindt. K 5 llia-  154 J. S. SEMLERS Uitbreiding over den Iliacos intra muros peccetur £?, extra. Vervolgens merkt de Heer Semler aan, dat zelfs kundiger mannen, die in de talen en fpreekmanieren niet onbedreven zyn, dikwils niet genoeg agt geven op \ verfchil van tyden en lezeren, noch bedenken hoe Brieven en redenen tot byzonder gebruik van hun dienen, aan wien zy gefehreven zyn. „ Vele uitleggers althans, zegt hy, gaan te werk, als of zy dagten, dat dc Apostel zyne oogmerken even goed zou hebben kunnen bereiken , by voorb. indien hy zynen brief aan de Galatiërs gezonden hadde aan de Thesfalonikers; of dien aan de Romeinen gefehreven, aan de Korintheren. Maar 't is zeker, dat het anders met de zaak gelegen is, en dat ieder brief zyne byzondere inrigtingen heeft, dienaar de verfchillende tyden en plaatfcn zyn gefchikt ■ en dat derhalve een Uitlegger daarop moet agt geven in denzelven te verklaren , opdat men tevens begrype, dat de lezers dier brieven te Rome, of te Korinthe, of wy nu in deze latere tyden, van eikanderen zeer veel verfchillen." Dat onderfcheidene historifche Charakter, 't welk ia vele declen en ze/gingen plaats heeft, moet opgemerkt en van eenen uitlegger aangewezen worden; waaruit verder blykt, dat men geenzins eene goede verklaring kan geven , wanneer men dat historifche verwaarloost , en zynen lezeren zulke zaken en vermaningen daaruit voordraagt, welke op de oude tyden of menfehen, waarin of voor wien de Schriften gefehreven zyn, niet zien, omdat ze op ons en onze tyden pasfen. „ Daar is, voorwaar, overvloedige gelegenheid, zegt de Hoogleeraar, om de Leeringen, die voor alle menfehen en tyden dienen, aan onze tydgenoten medetcdeelen; zonder dat wy de tyden en menfehen van alle eeuwen cn plaatfen onder elkander verwarren: en het is derhalve billyk en regtmatig, dat we zulke denkbeelden vormen, en zodanige  Tweeden Brief aan de Korinthers. 155 tiige befchryvingen der zaken voordragen, die voor ons voegen; en niet onvernuftig en verkeerd die denkbeelden en'befchryvingen nagalmen, welke ouwlings voor die Lezeren zeer gepast waren, wier omftandighedenen denkenswys geheel van de onze verfchillen." Indien deze aanmerkingen van den geleerden Man gegrond zyn, gelyk ze zekerlyk zyn, hoe vele hedendaagfche Kerkredenen zullen dan onnut worden, waarin ontelbare zinfpelingen of redeneringen, by voorb. uit de Joodfche plegtigheden ontleend, voorkomen; fchoon zodanige zinipelingen of redeneringen ten tyde der Apostelen zo zeer gepast en hoogst nuttig waren, als zy thans voor ons byna onverftaanbaar en van weinig invloed zyn. , Deze Oplettenheid, dus gaat de Heer Semler voort, welke de Denkbeelden cn Kundigheden, die men plaatslyke en kenmerklyke of Caraktristisch zou mogen noemen, wel onderfcheidt, fchynt aan vele uitleggeren nog te ontbreken; waardoor veroorzaakt wordt, dat men, federt zo vele eeuwen, de kennis des Kristendoms byna niets heeft zien toenemen; 't welk geenzins ftrekken kan tot lof van den Godsdienst zeiven, welke voor alle •tyden zeer gepast is; daar bepalingen, welke voor vorige tyden dienden, voor alle tyden niet pasfen. De kragt en volmaaktheid des Kristendoms moeten wy, die de post van Leeraars bekleden, vooreerst en vooral onderwyzen en bevorderen; 't welk ik hope dat niemand om onzekere agterdogt en dubbelzinnige inzigten zal willen ontkennen: en indien dat waar is, dan volgt 'er klaar uit, dat we niet behoren te dringen op eene en dezelfde leerwyze, om haar altoos te behouden, als ware het, namelyk, niet geoorloofd om beter en klaarder op eene andere wyze te gaan onderwyzen, dan onze voorzaten door hun voorbeeld in de gewoonte gebragt liebben. En die agterdogt, welke flinks gevoed wordt, dat  156 J. S. SEMLERS Uitbreiding ever den dat 'er dus Nieuwigheden worden gebrouwen en de gan. fche Godsdienst in gevaar gebragt; kan men ligtelyk te boven komen door gelukkige voorbeelden en de ondcrvindinge: fchoon het zekerlyk tevens waaragtig is, dat brave en getrouwe Leeraars zig door de gemene vooroordeelen der menfehen niet moeten laten beheeren, maar 't voorbeeld van Paulus en van die andere voortreflvke Leeraars volgen, welken daarop alleen en voornaamlyk aandrongen, dat de Kristenen eene nieuwe «w,, een nieuwfchepfelwerden, zonder eenige byzonderheden of formulieren, welken alleen behoren tot eene maatfchappy met Joden, Joodsgezinde Kristenen, en dergelyken. Ook moeten zy, in navolginge van den Apostel niet weigeren, ter zake van gelove en deugd, alles te ondergaan, door eere en oneer e, door kwaad gerugte en goed gerugte, ah verleiders en nogthans waaragtigen, 2 Kolt inth. VI. 8. Tot deze voortreflyke Kristelyke gefteltenis wordt geenzins als nodig vereist, dat men,omtrent de wyze van de zaken te verftaan en te gebruiken, in zo vele verfchilftukken en formulieren, als waarover de Godgeleerden gewoon zyn allezints te twisten, overëenkome; by voorb. over het dricdubbeld gebruik der Wet, 't welk Paulus gewisfelyk noch in 't III Hoofdft. leert, noch in het Vde befchryft, wanneer hy dc kennis van Kristus naar bet vlees voor anderen overlaat, welken nog niét verftonden, dat al het Oude voorby is gegaan, waaraan zy te veel toefchreven. En zo behoorde die aller voortrrrlykfte. en hoog waardigfte Leer, dat alle deze dingen uit God zyn, die ons, ons ongelukkige menfehen, met zig zeiven verzoend heeft door Jezus Kristus, (2 Kor inth. V. 17, 18.) ook vry te zyn van die eeuwigdurende twisten, welken de eenige wyze, van die aller grootfte en heerlykfte zaak, hoe men God door Kristus nu kan genieten, met ydele pogingen en bui-  Tweeden Brief aan de Korinthers. Ij-j buiten alle gezag der Schriftuurboeken te bepalen. Dus fchamen wy ons geenzins ons gevoelen te zeggen ; fchoon vele anderen, volgens ouder gewoonte, een onophoudelyk geroep maken, dat men hoodzaaklyk, omdat zy het namelyk op eigen gezag zo willen en bevelen, hier moet (tellen die bekende Latynfche SatisfacJie (*). Den Geest e" Kragt der gewigtigfte en heiligde zaak, die 't godvrugtig gemoed aandoet, durf ik geenzins door gedruis van woorden onteeren of in veragting brengen. De weg, waar langs God tot het gemoed komt, en 't waaragtig zaligmakend gevoel opwekt, is niet een en dezelfde. Hebben de Leerftellige Schryvers van vroeger tyd, door de gewoonte van twisten vervoerd, of omdat zy het anders regt oordeelden, dit nog niet begrepen gehad, en gemeend, dat men die zo grote zaak, die niet onder de zinnen valt, alleen door de aandoeningen des gemoeds befeft wordt, en door gene zekere afgemeten en bepaalde woorden op eene enkele wyze omfchreven kan worden, maar in duizend menfehen op duizenderleie wyzen plaats heeft; de toepasfing namelyk van de grote en goddelyke verrigtingen van Kristus, zo als ieder zig daarvan denkbeelden vormt; hebben, zegge ik, vele of liever de meeste Leerftellige Schryvers. dit nog niet begrepen gehad, omdat zy onze hedendaagfche wyze van' naar vereisen en naar de natuur der zaken verklaringen te geven niet kenden,met welk regt toch eisfehen daarom nu nog dc dorre voorftanders der Formulieren, dat de Leeraars en Leerlingen van dezen tyd af moeten hangen van die vorige Leeraaren, die zig (*) [Dus noemt de Heer Semler da Leer der Voldoening! aan Gods Wrekende Geregtigheid; omdat dezelve by de Latynfche en Afriiaanfch* Kerk eerst dus bewoord is : want men.leest in 't N. T. en by deGriekfthe Kerkvaders van gene voldoening of Satisfaitie.J  158 J. S. SEMLERS, Uitbreiding over den zig het gezag van te heerfchen niet hebben aangematigd"? Voorwaar, indien wy de kragt en t oogmerk van Kristus dood onder de menfehen bevorderen, indien wy de oude gebreken en eeriïë beginfelen der kennisfe luisterryk verbeteren, indien de Kristenen Kristus gelyk worden; dan zullen we, voorwaar het gezag van den zo heerlyken en heilzamen Godsdienst, en de Eer van God en van Kristus op het luisterrykfte aanpryzen; en alle menfehen zelfs de fnode en ondeugende zullen dat gewaar worden. Ja, in dit gevoelen zyn Paulus en Kristus zelf ons voorgegaan , dat 'er velen zyn, die Kristus naar het vlees, k«t* «i genoemd werden; of die't gezag der Kerken van Palestina, en de toegenegenheid van velen, ten nadele vaniraulus misbruiken wil-  xr5o J. S. SEMLERS, Uitbreiding over den wilden. Tegens dezen ftelt hy den byzonderen ml, 'i Bevel van God ten aanzien van zyn regt a!s Apostel. God zelf, hadt aan Paulus een veel waaragtiger en waardiger denkbeeld van Kristus, van den Mesfias, geopenbaard; zie Galat. I, 15, ïct. in welke plaatfe hy zegt, gelyk ook Rom. I. u dat hy van God tot het Apostelampt afgezonderd en gefchikt was op eene byzondere wyze. De zaak zelve, de veel voortref^ker kennis van 't Evangelie, befchryft hy, hier Hoofdft. IV. 6. Uit Gods ingevinge, verlichtinge en openbaringe zegt hy deze zyne Leer gehaald te hebben, welke onder de Paleftynfche Kristenen, aan dezen Geest, mtvftml,, nog min gewoon, nog geenzins algemeen was", . „ De Apostel fpreekt hier van de Gemeente van God, als of 'er maar een eenige, en alle fcheuring weggenomen ware; en geeft tevens eene vermaning tot gehoorzaamheid. De Naam van Kerk zelf is overgelïeld tegens den naam van Volk van God, welken de Joden zig valslyk bleven geven. Verder befchryft Paulus hier deze Gemeente als zyn eigen genootfehap, zyne Maatfchappy, die zig naar zyn gezag voegde ; en welke daarom de voorftanders van andere partyen van hem zogten aftetrekken, en ovcrtchalcn tot eene andere wyze van godsdienst, nader aan die der Joden komende" „ Heiligen noemt de Ap. hier alle de Kristenen, 't onderfcheid der volken nu weggenomen zynde; want dc Joden waren gewoon de Heidenen als onreine en onheiligen te veragten : maar Paulus fchat boven al de inwendige heiligheid des gemoeds, welke de vereeniging te wegebrengt van alle de Kristenen, 't zelfde gevoelende en wenfehende: vergel. Hoofdfl. VII. 1". Die in geheel Achaia zyn; te weten dc Kristenen in de kleiner plaatfen van Achaia waren aan Korintben als aan  Tweeden Brief aan de Korinthers. 161 aan de Hoofdftad onderhorig. Dit uitwendig en ftaatkundi- verfchil der fteden kon vervolgens met nuttigheid behouden worden in 't famenvoegen van het Algemenebest der Kristenen, om de uitwendige orde en andere nuttigheden daardoor te bevorderen". Om niet te breed uit te wyden, zullen we by de aanmerkingen van den Heer S. over deze woorden, hier nog voegen, dat hy op andere plaatfen van de Joodsch«ezinde of Paleftynfche Kristenen zegt, dat zy waereldfche en vleeslyke begrippen van Kristus Komnkryk voedden, en Hem uit den hemel eerlang weder verwagtten om een aardsch Koninkryk in alle vleeslyke grootheid, weelde en wellusten, voor \ Joodfche Volk optengten, met uitfluiting der Heidenen, die overwonnen en den Loden onderworpen zouden worden; leggende m dien zin de oude Voorzeggingen uit, dringende daarom aan op de aanneming van Mozes Wet, en ontveinzende zelfs het Kruis van Kristus 5 zodat zy Vyanden van Kristus Kruis genoemd worden, (vergel. Gal a t. VI. 1 •, i" V 11. en misfende dus de geestelyke kennis van'deKristelykeBedeelinge cn van derzelver grote oogmerken, de vergeving der zonden, en de hemelfche zaligheid door de heiligmakinge der gemoeds te verwerven' welke kennis Dr. Semler meent, en zeer dikwils zeot' (zie over Hoofft. III. 6, 7.) dat doorgaans door 't woord n.,^-, Geest, van den Apostel betekend wordt, (ver- Galat. V. 16 en verv.) Of deze verklaring iöist zy, en in hoe verre de Joodschgezinde Kristenen, of velen derzelven in Palestina,en hunne valfcheApostelen of Zendelingen inzonderheid, dit of alles of gedeeltelyk ftelden, laat ons de plaats niet toe naauwkeurig te onderzoeken. Het is ons genoeg uit den Heer Semler hier aanleiding aan onzen Lezeren gegeven te Algem.Bibl.II.Deel.N.2. L heb-  162 J. S. SEMLERS Uitbreiding over den hebben, om 'er in 't lezen van dezen en andere brieven des Apostels agt op te geven. Vers 17 en 18. breidt de Heer Semler dus uit. „ Ik „ had voorgenomen tot u te Korinthen te komen, en „ door fommigen van u wenschte ik zelfs naar Judea bege„ leid te worden. Dit voornemen had ik genomen; Si maar heb het niet kunnen uitvoeren: met welk regt „ nu, kan dit aan my, gelyk fommigen doen, als eene ,, ligtvaardigheid of als kleinagting voor u toegerekend „ worden? of waarom maakt men daaruit tegens my op, „ dat ik los myne voornemens verandere, en onwaar„ dige oogmerken zoeke te behartigen, als of ik zelfs „ nu niet iarger voorftonde, *t gene ik te voren leerde „ en bevestigde? Maar 't is onnodig, dat ik zulke ver„ moedens met veel yver van my zoeke te weren. God „ zelf ^ is een waaragtige en geloofwaardige getui„ gen in deze myne zaak: want de goddelyke Leer, „ die ik u te voren heb onderwezen, beb ik in geen „ opzigte veranderd; en ik heb zo weinig eerbied voor „ God niet, dat ik thans in deze gewesten zou ontken„ nen, wat ik wegens het Evangelie byu te voren heb „ gepredikt en geleerd." Onder deze uitbreiding voegt de geleerde Schryver zyne Verklaringen, waaruit we eenige aanmerkingen zullen overfchryven. Hebbeikook ligtvaardigheid gebruikt P T, i^,* fcjj^j „ Dit fchynt niet al te goed Grieksch; maar deLatynen gebruiken in dien zin het woord levitas, losheid, ver- anderlykheid. De Apostel wil tonen, dat het niet volvoeren zyns voornemens noch aan wispelturigheid in hem, noch aan veragting jegens hen moest toegefchreven worden; vooral niet aan 't Jaatïle, dewyl hy zelfs voorgenomen hadt uit hun zyne reisgenoten te nemen." Of  Tweeden Brief aan de Korinthers. 163 Of neme ik het naar den vleefche voor, 't gene ik voorheem ? Naar bet vlees fluit een verkeerd oogmerk in, om 't gene best is te verwaarlozen en het onwaardige te behartigen. Theodoretus legt het uit van dc driften en verkeerde gemoeds bewegingen: Misfchien ziet de Ap. op de handelwyze der Joden en Joodscbgezinden, en ontkent dat hy daarom zyne reis hadt uitgefteld, omdat hy, zelf een Jood zynde, den Joden meer toegenegen toras j waarom hy dan ook zou mogen fchynen zyne leerwyze, ten hunnen gevalle, veranderd te hebben: welk vermoeden hy daarom ook terftond niet duister van zich weerdt, der Joden hardheid en onkunde befchryvende. Dit ten minften is zeker, dat Chryfoflhomus deze woorden verkeerd uitlegt, wanneer by ze uitlegt als of de Ap. zeide; Ik maak gene voornemens als de menfehen gewoon zyn, maar volg altyd den EL Geest op. De zaak zelve, >\ 16, brengt het tegendeel mede, en toont duidelyk, dat Paulus zich menfehelyker wyze iets hadt voorgenomen, 't welk hy naderhand niet kon uitvoeren." Opdat by my zoude wezen Ja ja, Neen neen. „ Dit valt hier voornaamlyk aantemerken, dat meest alle de Uitleggers de woorden alleenlyk verftaan van zyne belofte wegens de voorgenomene reize; waarover ik anders denke, zegt de Heer S. Losheid of Ligtvaardigheid was de oorzaak niet van de verandering van des Ap* voornemens; ook gene vleeslyke inzigten van gierigheid of begeerlykheid. Daar bleef dan over, dat men misfchien mogte denken; „ Paulus zal mogelyk geen kans „ zien, om eene leer, zo ftrydig tegens de Joodfche „ gevoelens, langer te verdedigen, welke by egter te „ Korinthen geleerd heeft; en daarom durft hy nu niet „ weder te Korinthen by ons komen enz. 't Vervolg althans doet duidelyk genoeg zien, dat Paulus zyne L 2 ftand-  iH J. S. SEMLERS Uitbreiding over den ftandvastige volharding in 't zelfde te leeren, zeerfterk verdedigd." God is getrouw, dat ons Woord tot u niet is geweest Ja en Neen. „ Ons Woord, onze Leer, dat is, onze befchryving van den Nieuwen Godsdienst, dien wy prediken, onze onderrigtingen van den Mesfias, en van zyne verngtingen en 't gene hy doen zal; welke geheel verfchillen van de fabelen en wenfchen der Joden. Van deze Leer en derzelver inhoud zegt hy geenzins afgegaan te zyn, gelyk fommigen van hem valfchelyk uitftrooiden, blykens zyn zeggen 2 Thesf. II. 1,2. Te weten, die woorden, Onze Leer is niet geweest (terwyl wy van u af waren) Neen, moeten verftaan worden van de verandering, die hy in andere landen buiten Achaia in zyne Leer zou gemaakt hebben. Ik benoude, wil hy zeggen, hetzelfde onderwerp der Zaligheiden Geestelyke Zegeningen, welke alleen van Kristus te wagten zyn, geheel en ongcfchonden, in weerwil van alle de dromen en verkeerde raadflagen der Joodschgezinden. Want 'cis geheel mis, den Apostel hier tc willen verftaan, als fprake hy nog al van zyne reize. Sommige Uitleggers handelen hier breedvoerig over de Eenheid der Kerke ; maar zeer weinig komt dat ftuk hier te pas. In de daad het Fundament en de inhoud van den Kristelyken godsdienst is een eenige; een cenig is ook deszelfs oogmerk, 's menfehen Geestelyke Volmaking, en op dien voet zyne grootfte Zaligheid. Maar hier uit volgt niet, dat alle de regte Kristenen, die deze geestelyke zaligheid aan Kristus als auteur derzelve toefebryven, en de voortrcflykheid van het geestelyke enkel beminnen, niet zoude verfchillen mogen of van dc manier, waarop verfcheide Kerklyke Leeraars die Kristelyke leer verftaan, of in de wyze van de plaatfen der H. Schriften uitteleggen. Want die manier van dezelve te verftaan, te leeren en 'er  Tweeden Brief aan de Korinthers. 165 'er van te fpreken, is maar een gevolg van de wyze van oefening en van de manier van onderrigting, die men ontfangen heeft: maar die wyze van oefening is verfcheiderhande, ten zy dezelve door verkeerd geweld en den vallenen waan van godsdienst bepaald en belemmerd worde, 't Is zelfs een valfche godsdienst, die zonder agt te nemen op 't onderfcheid der tyden en menfehen, daar de goddelyke Voorzienigheid den gedurigen loop v,n dat onderfcheid voortzet, die wyze van oeffeninge in 't leeren en verftaan alleen en eeniglyk eist en beveelt, welke by voorb. aan de tweede, derde, vierde of vyfde eeuwe eigen was. Want wie is zo bygelovig of zo ondeugend , dat hy van harte die wyze, fchikking en bepaling van leer zou willen omhelzen, welke men uit de werken van Irenéus kan opmaken ? Wie is zo onbedreven, dat hy niet weete, dat de denkbeelden en begrippen wegens de dingen, die tot den Kristelyken Godsdienst betreklyk gehouden worden, grotelyks verfchillen ,blykens de gefchiedenisfen, naar/t verfchil van tyden en landen ? Het Voorwerp der begrippen en leeringen blyft altyd een en het zelfde, by voorb. ten tyde van Paulus; de Mesfias, de Kristus, de auteur der nieuwe veranderingen : doch van dat zelfde Voorwerp leerde Paulus een ander en beter, een waaragtig begrip vormen; maar vele Kristenen (want zy zyn Kristenen, die van de overige Joden, welken Kristus verfmaden, afgezonderd zyn) volgen een ander , een lager begrip, omdat zy of in andere landen leefden, waar Paulus niet was komen prediken, of omdat zy zelfs 4» J» 10, 12, 13, 15, iq, 20. HER.-  H. VENEMA j Aanleiding tot de Kerkelyke Historie. 169 II. HERMAN NI VENEMA institutiones HISTORIE ecclesia; VETERIS TESTAMENTI, seu PATRIARCHALIS & ISRAËL IT ic Al. tomus I. ab orbe CONDITO AD TE MP L1 salomonis initium. Lugduni Batavorum, apud Samuelem £? Johannem Luchtmans, Leovardics, apud Gerardum Tresling. mdcclxxvii. dat is: Aanleiding tot de Kerkelyke Historie des Ouden Testaments, of tot de Aartsvaderlyke en Israëlitifche Gefchiedenis, door HEKMAN VENEMA. Eerfte Deel. Van de Schepping der Waereld, tot het begin van Salomons Tempel. Te Leyden, by Samuel en Johannes Luchtmans, en te Leeuwaarden by Gerard Tresling. 1778. in 4to. (Vervolg van bladz. 15.) In ons voorgaande ftukje hebben wy het algemeene beloop der Drie eerfte Tydbeftekken van dit Werk opgegeven, en zyn dus gekomen tot het Vierde Tydbeftek, gaande van den Uittogt der Israëlieten uit Egypte tot de Grondlegging van Salomons Tempel, en bevattende eenen tyd van 648 jaren. De gevallen, hiertoe behoorende, moeten uit de Boeken van Mozes, van Jofua, van de Regteren en van Samuël worden opgemaakt. Volgens de opgave van den Heer Venema, komen zy hoofdzakelyk hierop uit. De Israëlieten, onder eene harde dienstbaarheid L 5 zng-  17° H. VENEMA, Aanleiding zugtende, werden door God, gedagtig aan zyn verbond met de Aartsvaderen, uit dien ftaat van flavernye verlost. Nadat den Egyptenaren, die hardnekkiglyk weigerden het volk uit hun land te laaten trekken, zware ftrafïen waren aangedaan, geleidde Mozes de verdrukte Israëlieten droogvoets door de Roode Zee, in welke de Egyptenaars omkwamen, en bragt hen in de woestyne Sinat, waar zy, door de wetgevinge en een plegtig verbond, tot Gods byzonder volk werden aangenomen • maar tevens, om hunne weeripannigheid jegens God, veertig jaren moesten omdwalen, totdat alle mannen, die in eenen ouderdom van meer dan twintig jaren Egypte verlaten hadden, uitgezonderd Jofua en Kaleb, door den dood waren weggerukt. Vervolgens, onder het geleiden van Jofua, in het Land Kanaan gekomen zynde, hebben zy alle deszelfs bewoners in den kryg doen fneuvelen of aan zich onderworpen: ook heeft ieder ftam zyne eigene landftreek, of door het lot, of door de verdeelinge van Jofua, gekregen. Doch nadat Jofua en de Oudften overleden waren, bejegenden hun verfcheidene lotgevallen, zoo voor- als tegenfpoedige, naar mate zy Gods wetten of opvolgden, of dezelven, door hunne verllaafdheid aan afgoderye, overtraden, zoodat zy nu eens door dezen of geenen hunner naburen onderdrukt, dan weder door Regteren, welken God verwekte, in vryheid hcrfteld werden; totdat zy der beftieringe van Regteren en der regeeringe van God moede, eenen Koning begeerden. Hun eerfte Koning was Saul, die zich in den beginne als een goed Vorst gedroeg, maar in 't vervolg ten kwaden veranderde, cn David gewcldiglyk vervolgde, waarom hy door de fhilijlynen overwonnen en omgebragt werd. David, die hem, op Goddelyk bevel, opvolgde, maakte zich door zyn gedrag zoo aangenaam in Gods oogen, dat hem  tot de Kerkelyke Historie. 171 hem de overgang van het Ryk, op zyn kroost, en de geboorte van den Mesftas uit zyn nageflagt beloofd werd. Doch zich aan overfpel en moord fchuldig makende, verwekte hy Gods ftraffende hand tegen zich. Zyn huis, hy zelf (die voor Abfolom moest vlugten) en zyn Ryk werden door verfcheidene onheilen getroffen. Hy ftierf na een opregt berouw over zyne misdaden getoond te hebben ; en werd, ingevolge van Gods fchikkingen, door zynen zoon Soloman, den grondlegger en opbouwer van den Tempel, in de regeeringe gevolgd. Ter ophelderinge van de Historie, agt de geleerde Schryver het gevoeglykst dezelve in drie Tydpcrken af te deelen: het eerfte gaat van den Uittogt der Israëheten uit Egypte tot aan hunne komst in het land Kanam, het tweede tot de Invoering derKoninglykeregeering, en het derde tot de Bouwing van den Tempel. Dewyl de byzonderheden van het eerfte Tydperk, uit de vi'cr laatfte Boeken van Mozes moeten getrokken worden, gaat hier een onderzoek vooraf of hy. met regt voor' derzelver Schryver te houden zy. De Heer Vesema oordeelt dat de zaken, in die Boeken voorkomende, zoo die de wetten als de gefchiedenis betreffen, inderdaad aan Mozes moeten toegefchreven worden; doch dat in de fchikking van verfcheidene omftandigheden ook de hand van anderen, die na hem geleefd hebben, te ontdekken is. Hiervan brengt hy het laatfte Hoofdftuk van Deuteronomium, waar de dood van Mozes verhaald wordt, ten bewyze by; ook beroept hy zich op de benamingen van plaatfen, die ten tyde van den genoemden Schryver nog niet bekend waren, en op verfcheidene andere byzonderheden. Na eene korte opgaaf van eenige merkwaardige omHandigheden, die den perfoon van Mozes betreffen, vinden wy den Uittogt der Israëlieten uit Egypte verhaald  172 U. VENEMA, Aanleiding haald. Hierin worden drie dingen aangemerkt. Voor eerst dat Pharao Israël niet heeft Jaaten vertrekken, dan nadat hy door verfcheidene plagen, die Egypte duur "te ftaan kwamen, wegens de magt en grootheid van den God van Israël was overtuigd geworden. Ten tweeden dat de Israëlieten ,0p het punt ftaande om uit te trekken, de Egyptenaars van hunne gouden en zilveren vaten, en van hunne kostbaare klederen beroofden Ten derden dat hun Uittogt met grooten haast gefchied is. Wy agten het niet ongevoegelyk hier een weinig ftil te ftaan op het geen de geleerde Schryver tot opheldering van de twee eerfte byzonderheden heeft bygebragt. De aanmerkingen, welken wy in dit Werk ten opzigte van de tien plagen van Egypte vinden, komen hierop uit: „ De drie eerfte teekenen, te weten de „ verandering van Aarons Staf in eenen Draak, de ver„ andering van het water der Rivierein Bloed, en de „ voortbrenging der Vorfchen, werden door de'wyzen, „ en de guichelaars, en de Egyptifche tooveraars (gelyk „ het fcheen) wel nagedaan: het gelukte hun wel de „ oogen der aanfehouweren door hunne bezweeringen „ en konftenaryen te verblinden. Doch fchoon het „ Gode behaagde zulks toe te laten, zorgde hy egter „ om de grootheid der Wonderwerken van Mozes, en „ de bedrieglykheid van de guichelaryen der Egyptena. „ ren kenbaar te maken: want de ftaf van Aaron ver„ Hond de ftaven der Wyzen. De Wyzen fchynen „ flegts een weinig waters in Bloed veranderd, en eenige „ weinige Vorfchen voortgebragt te hebben: maar Mo. „ zes deed alle vergaderingen der wateren in Egypte in „ Bloed veranderen". De Visch die in de Riviere was (lezen wy Exod. VII. 21.) Jlorf, en de Riviere /lonk, zoo dat de Egyptenaars het water uit dc Rivierenietdrin. ken  tot de Kerkelyke Historie. 273 len konden i en daar was bloed in den gantfchen Egypten- lande. „ De Toveraars konden flegts eenige wei- „ nige Vorfchen te voorfchyn brengen, maar Mozes „ deed ze in eene zeer groote meenigte opkomen: ook " werd door hem alleen, deze plaag weder afgewend". Men moet (opdat wy dit hier ter voorkominge van zwarigheden aanmerken) vastftellen, dat, fchoon al het water in Egypte bloed geworden was, 'er egter nog middel overbleef om bronaderen, welker water nog onveranderd was, aan te treffen: door in verfcheidene plaatfen te graven, kon men vinden het geen men tot lesfching van den dorst noodig had: en dus hadden de Tooveraars ook gelegenheids genoeg om hunne konst te beproeven. De Heer Venema vervolgt op deze wyze: „ De „ vierde plaag was de verandering van het (tof in lui„ zen, of andere fchadelyke Infekten, muggen, by „ voordeeld: want het woord, in den grondtekst voor,s komende, geeft in het algemeen alles te kennen „ wat door een koesterende warmte wordt voortgebragt „ of wasdom krygt. Dewyl de Tooveraars dit door „ hunne bezweeringen niet konden naarbootfen, poog„ den zy de kragt van betooginge, welke hierin gele„ gen was, door eene uitvlugt te ontzenuwen: zy zeiden, dit is Godts vinger; waardoor zy wilden te ken„ nen geven dat Mozes alleenlyk door de eene of an„ dere Godheid als een werktuig gebruikt werd, om „ den Egyptenaren eenigen ramp te doen overkomen, „ zonder dat men daaruit kon befluiten dat de God Is„ raals ten voordeele van zyn volk werkzaam was: — „ en deze reden was genoegzaam om Pharao in zyn „ befluit om de Israëlieten niet uit zyn land te laten „ trekken onverzettelyk te maken. De Koning „ kon tot nu toe befchouwd worden, als misleid te zyn, 3, ge-  174 H. VENEMA, Aanleiding gedeeltelyk door de bezweeringen der Tooveraaren ■ „ en gedeeltelyk door hunne bedriegjyke uitleggingen „ God heeft uit dien hoofde andere teekenen doen ge „ fchieden, welke niet den minften grond van twyffe„ lingen overlieten, dewyl *er onderfcheid gemaakt werd „ tusfchen de Israëlieten en de Egypfenaren, ten dui „ delyken blyke dat niet de eene of andere Godheid „ (onzeker welke) maar Jehova, de God van Israël „ die teekenen veroorzaakte. Hierdoor geraakte Pharao „ eenigszins aan het wankelen, en gaf reden om te den„ ken dat hy den Israëlieten den Uittogt niet langer „ zoude weigeren; doch telkens keerde hy, by het op„ houden eener plage, weder terug, en verviel dus in „ het oordeel der verhardinge, zoodat hy den grond „ leide tot zynen volftrekten ondergang. ■ „ Voordat God de tiende en laatfte plaag, welke be„ ftond in het ftcrven der eerstgeborenen door geheel „ Egypte, den Egyptenarm deed overkomen, heeft hy 3, die door Mozes, te gelyk met het gevolg, den Uit„ togt der Israëlieten namelyk, aan Pharao laten aan„ kondigen. Want dat de woorden, Exod.XI. i —8 „ tot Pharao gefproken zyn, wordt met reden opge„ maakt uit Exod. X. 8. waarom wy jn het 4de vs.des „ Xlden Hoofddeels, voor der zeide Moze, uit den Sa. 3, maritaanfehen Tekst moeten voegen, tot Pharao. „ Daarenboven heeft God het Paaschfeest ingefteldj „ wel niet opdat het ten dien tyd, maar in vervolg van „ tyd, zoude gevierd worden: toen moesten de Israë„ lieten flegts een lam Aagten, en als een offer eten, na „ beide de zyposten en den bovendorpel van hunne hui„ zen met deszelfs bloed beftreken te hebben, en nadat 3, zy dit bevel gehoorzaamd hadden, is Israël, desmid» dernagts, met grooten haast uit Egypte getrokken. « Dat het Feest zelf ten dien tyde niet is gevierd ge- 33 woj--  tot de Kerkelyke Historie. 175 „ worden, maar dat het lam alleenlyk geflagt en gege. ten is, blykt daaruit, omdat men leest dat de ïsraè, lieten geen gedeesfemd brood met zich genomen heb„ ben, uit hoofde van den grooten fpoed, welken zy moesten maken, Exod. XII. 39, daar anders zoude moeten gezegd zyn dat zy, ter oorzake van het feest, „ geen zuurdeesfem gebruikt hadden. De viering van „ het feest wordt ook uitdrukkelyk bepaald tot het land „ Kanaan. Hierby komt eindelyk, dat het ter gedag „ teuisfe van deze verlosfinge is ingefteld." Wy zullen by dit algemeene berigt flegts eene aanmerking voegen wegens het oogmerk, het welk, onzes oordeels, met deze plagen is bedoeld, en door den Hooggeleerden en verftandigen Schryver met ftilzwygen voorbygegaan. De omftandigheden, in welken de //railieten zich bevonden, waren van dien aart, dat zy niet uit den ftaat van flavernye konden gered worden, zonder dat eenige buitengewone voorvallen tot hunne verlosfing medewerkten. Daar zoodanige voorvallen gefchikt waren om hen van eene harde dienstbaarheid te bevryden, konden zy nog ftrekken om hun in een ander opzigt te bevoordeelen: zy dienden namelyk om hun de magt van den eenigen waren God te vertegenwoordigen, en hen in het byzonder wegens de getrouw, heid des Allerhoogften, in het vervullen van zyne beloften , in zoo verre te verzekeren dat zy grond hadden om den God hunner Vaderen ook als hunnen God aan te merken. Hierdoor kregen hunne harten eenen gevoeligen indruk wegens zyne grootheid en goedheid, eö zy werden opgeleid om aan de naauwe betrekkingen, in welken zy, als zyn byzonder volk, tot hem ftaan zouden, te beantwoorden. Wegens de tweede byzonderheid zegt onze Schryver: „de Israëlieten, nu op het punt ftaande om uit te „ trek- M  176 H. VENEMA, Aanleiding „ trekken, beroofden de Egyptenaren van hunne zilve„ ren en gouden vaten, en van hunne kostbare kledcj, ren: om welken zy niet vriendelyk verzogten, en die zy veel minder ter leen namen : (want hiervan vinden „ wygeen blyk altoos in de historie) maar zy vorderden j, en verkregen dezelven, ter vergoedinge van den har„ den en flaaffchen arbeid, dien zy, zonder behoorlyk Sj loon te trekken, voor de Egyptenaren gedaan hadden. „ Hierom oordeelden zy de gemelde dingen als eene „ betaling van fchuld, met volkomen regt te mogen 3, eifchen; waarby kwam dat de Egyptenaars de Israëlie3y ten niet langer wilden houden, en dat zy op geene an- dere voorwaarde van dezelven konden onflagen wor3, den. Dus blykt volkomen dat in dit bedryf geen de 3, minfte zweem van bedriegerye of diefftal te ontdek„ ken is. Hierby komt nog dat het Israëlitisch volk het 5, gevorderde zonder tegenkantinge van de Egyptenaren 3, gekregen heeft, Exod. XII. 36. Dit wordt geens3, zins weerfproken door de kragt van het grondwoord » 5 net WC"< door berooven vertaald wordt; want het „ geeft niets anders te kennen dan dat de Isra'Jieten de „ goederen der Egyptenaren verkregen hebben. In ee„ nen gelyken zin zegt Ap. Paulus, 2 Cor. XI. 8. dat hy, door het nemen van bezoldinge, andere ge„ meenten beroofd had". Niet onnatuurlyk was het dat de Egyptenaars (gelyk Jofephus het uitdrukt) de Hebreërs by hunnen aftogt met gefchenken vereerden. Velen hoopten misfehien, dus doende, den magtigen God, door wiens misnoegen Egypte zwaar gedrukt werd, te zullen bevredigen. Zulk eene wyze van denken was by de oudheid in het geheel niet vreemd ; men wist dat de Israëlieten een groot feest zouden vieren, en kon gemaklyk in de verbeelding vallen dat het hunnen God aangenaam zyn zoude, dat hun het m  lei de KerMyh Historie. f77 J»et een en ander gefchonken werd, waardoor zyinftaat gefield mogten worden om het op handen zynde feest met eene behoorlyke waardigheid te vieren. Na de opgave van den tyd en de wyze van den Uit-k togt, volgt een omftandig berigt wegens de voornaamfte lotgevallen, die den Israëlieten, gedurende hunne veertigjarige omzwervingen in' de woeStyne zyn overgekomen , en ook van zulkèn, die Mozes in het byzonder betroffen. Tot de wetgeving op den Berg Sinaï gekomen zynde, zegt de Heer Venema: „ Deze heerlyke gey, beurtenis, verdient een weinig omflandigcr verhaald „ en opgehelderd te worden, het geen ik égter met alle „ mogelyke kortheid, gelyk oiis' bellek vordert, zal doen. Toen het voorbereidend verbond tusfchen God „ en het volk, onder de bemiddeling van Mozes was j3 aangegaan, waarin God verklaarde dat, schoon de' „ gantfche aarde de zyne was (want die beteekenis heefc „ het woordje >«jj Exod. XIX. 5.) het volk Israëls, „ indien het zyne femme gehoorzaamde, zyn eigendom „ zyn zoude, heeft het volk zyne geneigdheid' en be- reidvaardigheid hiertoe betuigd, Exod. XIX. 3-8. i, God' gaf vervolgens aan Mozes te kennen, dat hy op „ den Berg Sinai zoude afkomen y en de Wet, in te„ genwóordigheid van het' gantfché vólk, verkondigen, „ opdat zy allen Jehova en zynen knegt Mozes geloof- den, mids dat het volk zich tot die ontzagbarende „ vertooning behoorlyk voorbereidde, door de klede„ ren te wasfchen, zich van byflapen te onthouden, „ om naar de gewoonte diertyden rein te zyn, en vooral „ doof zich van den opgang op den Berg te wagten, Exod. XIX. 9 —13. Door welk laatfte bevel hun„ niets anders werd opgelegd, dan dat z*y een weinig „ van den Berg zouden verwyderd blyvert, tótdat zy „ door den klank van den ramshoorn genoodigd wierden Aigem.Bibl.II.Deel.N.2. M « OSÜ  *7* . H. V ENE MA, Aanleiding ,, om te naderen; want dit fchynen de Woorden in het „ 13de vs. aan te duiden: als de ramshoorn langzaam „ gaat, zullen zy op den berg klimmen, dat is dan zul „ len zy nader by denzelven komen. Dit alles volbragc „ zynde, verfcheen God, terwyl het donderde enblik„ femde, en eene fterke fchudding den Berg deed bee„ ven, m eene zware wolke, en Mozes leidde het volk „ tot aan het onderfe des Bergs Gode te gemoet, vs. „ 14-18. Toen Mozes God aangefproken en gevraagd „ had wat hem verder te doen ftond, kreeg hy, ten „ aanhooren des volks, ten antwoord, dat hy op den „ top des Bergs by God komen zoude. Want deze „ fchynt de zin te zyn van de twee volgende verzen. „ in het 19de lezen wy dat Mozes fprak, en dat God „ nem met eene femme antwoordde, zonder dat 'er by>, gevoegd wordt wat Mozes gezegd of wat God geant„ woord hebbe; en in het sofe vers wordt 'er byc„ voegd dat de Heer hem tot zich cp den top des bergs „ geroepen heeft. Het komt my waarfchynlyk voor dat „ Mozes aan God zal gevraagd hebben, wat hem te doen „ ïtond te blyven of nader te komen, en dat het ant„ woord zal geweest zyn een bevel om op den Berg te „ komen. Vindt men deze gedagte niet aannemelyk „ dan moet men feilen dat de woorden :/prak Moze' „ en God antwoordde hem, eenvoudiglyk en in het alge! ,, meen te kennen geven, dat het gefprek van God met „ Mozes m het openbaar gehouden werd, en gefchikt „ was om Mozes als een' perfoon, die by God hoog in » gunfefend, bekend te maken. Dit wordt ook door het „ 4de vs. bevestigd. Dit gefchied zynde krygt hy een „ nieuw bevel, om te weeg te brengen dat noch het „ volk noch de Priesters zich verftoutten om te nade„ ren, vs. 21, 22. Van dit verbod heeft hy onmid„ delyk daarna eene nadere verklaring verzogt en vcr- „ kre-  tot de Kerkelyke Historie. ij9 „ kregen, vs. 23, 24. Het eerftc gedeelte van het 23de vs. is ongetwyffeld als eene vraag op te vatten, Zal het volk niet (zal volftrektelyk niemand hunner) ; op den berg Sinai kunnen klimmen ? Waarop God ant„ woord, niemand, behalven Aaroh, wien, omdat hy haast tot het Hoogepriesterampt ftond verheven te worden, de eer vergund werd van nevens Mozes op den „ Berg te mogen komen". De bepaaldheid van ons bellek verbiedt ons debyzonderheden der Wetgevinge, welke wy vervolgens vinden aangeteekend, verder op te geven, of onzen Schryver van°ftap tot ftap te \olgen in zyn bcrigt wegens het gedrag en de lotgevallen der Israëlieten, gedurende den tyd hunner omzwervinge. — In het tweede Tydperk, het welk zich van de Komst in het beloofde Land tot de Invoering der Koninglyke regeeringe in Israël uitftrèkt,maakt de Heer Vekemü drie verdeelingen: —■ ie eerfte bevat de zaken, welke van de komst iri het beloofde Land tot aan den dood van Jofua zyn voorgevallen: de tweede de byzonderheden van dien tyd af tot den ondergang van het geheele geflagt, het welk in Kanaak gekomen was; en de derde al het gebeurde tot de zalving van Saul als Koning: De verfcheidenheid der zaken, tot dit Tydperk behoorende, is te groot om ze hier op te tellen. -—- In plaatfevan ons in eene dorre en gebrekkelyke opteliinge in te laten , zullen wy den Lezer de gedagten van den Hoogleeraar over eenige van de Historifche Boeken des Ouden Testaments mededeelen. Het gebeurde tot aan den dood van Jofua, is, zyns oordeels, genomen uit Gedenkfchriftcn of Jaarboeken, door Jofua zeiven, of door eenig' ander' geloofwaardig' Schryver van die dagen opgefteld. „ Het Boek, zegt „ hy, is van zoodanigen aart, dat desaelfs inhoud ten M 2 ,', dieii  i8o H. V E N E M A, Aanleiding „ dien tyde moet gefchreven zyn, omdat anderszins de ver„ deelingen des lands,en denamen der fteden bezwaar„ lyk hebben kunnen bewaard blyven, en omdat het, „ zonder dit middel, niet mogelyk was twisten over de „ grensfcheidingen voor te komen: hieruit meen ik „ egter geenszins te kunnen beiluiten dat de vorm van „ het Boek het werk is van den zelfden Schryver, of „ van iemand zyner tydgenooten, dewyl men,uitouds„ tyds gemaakte Gedenkfchriften, alles, in het ver„ volg, tot den tegenwoordigen vorm, by wyze van „ kort begrip, heeft kunnen brengen, gelyk blykt dat „ het geval geweest is ten aanzien van de Boeken der „ Koningen en der Chronyken." De Heer Venema toont vervolgens dat 'ergeen be« wys van eenig gewigt kan bygebragt worden om tetoonen dat Jofua de Schryver van het bedoelde Boek is, maar dat 'er vele redenen zyn, waaruit men moet beiluiten dat het na den leeftyd van Jofua, m die orde, waarin wy het thans hebben, gefchreven werd. Uit den naam kan men het tegendeel zo weinig opmaken, als men uit de opfchriften der Boeken van de Regteren, van Samuel, van de Koningen, van Esther, van Rul'h en anderen, derzelvcr Schryvers kan aanwyzen. Onder de redenen, ter ilavinge van het voorgeflelde gevoelen, is de aanmerking dat in dit Boek verfcheidene gebeurtenisfen ilaan aangeteekend, die eerst na den dood van Jofua zyn voorgevallen, zonder dat men eenige blyk vindt dat zy 'er door een' ander' dan door den Schryver zeiven zyn ingelascht. Wy vinden, by voorbeeld (cm geene andere byzonderheden by te brengen) in het Xde Hoofdltuk gemeld, dat de -lijfland der Zonne en Mane gefchreven was in 7 boek des Oprechten, het geen de Heer Venema meent dan ten dien tyde nog niet in wezen was. Doch naar onze gedagten kan zulks uit 2 Sam.  tot de Kerkelyke Historie. i«I É S'am II 18. niet beiloten worden. In de laatst aangehaalde plaatfe wordt wel gezegd dat de klagt van Da. lid over Saul en Jonathan in het boek des Oprechten gefchreven werd, maar uit de gelykheid van titel kan men zekerlyk niet bewyzen, dat in beide de plaatfen juist het zelfde bock is bedoeld geworden. Daarenboven kan het boetdes Oprechten zeer wel beftaan hebben uit eene verzameling van gezangen, die tot de daden en lotgevallen der Hebreen betrekking hadden, en in onderfchei- dene tyden in het zelve gefchreven werden. Van meer kragts is eene andere bedenking, welke de geleerde Schryver ter bevestinge van zyne ftellinge heeft bygebragt, en die getrokken is uit Jos. X. 14, waar wy lezen: En daar was geen dag dezen gelyk, voor hem noch na hem, enz. welke woorden niet by het leven van Jofua kunnen gefchreven zyn. Degedagte dat dit Boek voor den tyd van David, of ten minden voor dien van Salamon, was opgefteld, en wel door Samuel, gelyk de Heer Venema beweert,is onzes oordeels een loutere gisting, die vooral geen' meerderen grond heeft dan het gevoelen der geenen, die willen dat het door Esdras, of een' ander, in de tegenwoordige orde gebragt is. Wegens het Boek der kegteren vinden wy aangemerkt dat deszelfs eerfte gedeelte, het Eerfte Hoofdftuk namamelyk, en de vyf eerfte verzen van het Tweede, eene byzondcre aanteekening behelzen , die van het Boek zelf onderfcheiden, en 'er niet door den Schryver voor geplaatst is: want anders zoude 'er zekerlyk eene gantsch andere orde in geheerscht hebben. — De Vyf laatftc Hoofdftukken dragen duidelyke kenmerken dat zy van eene latere hand, dan het Tweede en de Veertien volgende Hoofddeelen, gekomen zyn. Waarfchynelyk is dit Boek gelyktydiglyk met dat van Jofua in orde gebragt. De famenhang, welken men in die twee M 3 ftu'k-  & H° VENEMA, Aanleiding «ukken vindt begunftigt het gevoelen dafzy beiden voor het werk van denzelfden Sehryver moeten geTouden worden. Voor 't overige is de Historie der tegteren ongetwyifeid uit zeer oude gedenkftukken, den hunne dagen een beftaan kregen, getrokken, gelyk uit vericheidene byzonderheden, die 'er in voorkLL, i op te maken. 5 se^fSfl VENEMA mt Wyders dat «*■ geen ^kerheidkan aanwyzen wie voor den Schryver der Leken welken de Hebreeuwen tekst de Boeken van Sa muel, maar de Griekfche die der Koningen n0emt moet gehouden worden. Het gemeene gevoelenTs 'da! de vierentwintig Eerfte Hoofdftukken des Eerften Boek! door Samuel zeJven zyn opgefte]dj £fl ^ a„ der m be,de die Boeken gevonden wordt, aan Gad en Naihan ls toe te fchryven; het geen men agtbewyTba" en Tri™ ! cHR0N- XXIX' =9' Samuel, Gad Z f " SchryVCrS de< grfchiedenisfcn van Koning iW genoemd worden. Doch de Hoogleeraar merkt! naar onze gedagten. zeer wel aan, dat uit dit alles "iets anders kan beiloten worden, dan dat de drie 1 melde perfonen alieenlyk aanteekeningen, betrekkefvk tot de gefchiedenisfen en regeering van David, gemaakt hebben, uit welken de Historie, zoo als wy dezelve «u vinden, is getrokken eri opgemaakt. Daar zyn zelfs redenen om te ftellen dat het Samuel geenszins geweest Js, die het verhaal der zaken, totzynen dood toe voorgevallen, m orde gebragt heeft. Want hetberigt wegens den dood van Samuel en volgende gebcurtenisfen draagt kenmerken van dezelfde hand. Samuels lof wordt het geheeleEerfte Boek door, te breed uitgemeten, om het voor zyn eigen werk te houden, en hier en daar vindt men ook blyken, die toontn dat het na zynen tyd gefchreven is. De berigten van GadmNathan we-  tot de Kerkelyke Historie. 1S3 wegens Davids gclchiedenisfen fchynen ook voüeJiger geweest te zyn dan die, welke in de Boeken, waarvan wv thans fprekcn, gevonden worden. Op den inhoud des derden deels van het Vierde Tydbeftek, kunnen wy, zonder te wydloopig te worden, niet in het. byzonder ftil fa». Het bevat (gelyk wy reeds gezegd hebben) de voorvallen van den tyd, die federd de zalving van Saul tot Koning, tot aan de grondleeein* van Salomons Tempel verloopen is. De geleerde Schryver befluit dit Eerfte Deel met rmïge weinige Tydrekenkundige Aanmerkingen , en mei eene korte Verhandeling over de Volkeren , die naburen van de Israëlieten geweest zyn ; by welke gelegenheid wy ook de Historie van de Moabtttfche Ru.b in het byzonder verhaald vinden. III. Ehge historique de MICHEL DE L'HOSPITAL, Chancelier de France. Ce nest point aux Esclaves a louer les grands Hommes. MDCCLXXVIL in 8vo. dat is: Gefchiedkundige Lofreden over MICHEL de L'HOSPITAL, Cancelier van Vrankryk. 't Is het -werkmei van /laven grote Mannen tepryzen. 1777. in gr.8vo. Van den oorfpronk en titel dezer Lofreden iets gezegd hebbende in ons voorgaande ftukje (*), zullen we van den voornaamften inhoud derzelve thans verflag doen. Men verwagtte cgter niet, dat we hier van de zo menigvuldige als uitmuntende, vryeen wyze aanmerkingen » <•♦) Zie bladz. Ü5.  lS4 Gefobiidh/adigé Lofreden over gen, door den Lofredenaar op ieder bladzvd- 5 -der «mtrek zyner redenj ml de leen ma t dp bondigfe welfprekenheid voo " gedragen, bengt zulien geven. WaM dgc r- We zullen ons tot het gewigtigfe der Gefchieden sfen' van den waariyk zeergroten Man, Michfl de r ft wtai., bepalen. Hy werdt te Aigue-PerT ^ ^ ftad in Auvergne, in den Jare :Vof "^n A ^ geboorte was hy geen luister Luii£Sn gI?" der wa.ee. Jood geween Zyn Vade", Z* £*ÏÏiï~ gal een braaf en. verftandig^an, di/zg eer t als G neesheer, en vervolgens in vele andere opzigln aan den d.enst van den Connetabel van Vrankrvk Ï r t,g Charles de Bourbon, hadt toegewyd Ïn'wtns mI en vertrouwen hy door zynen yveegTouTe aanklevmge geheel gewonnen hadt, gaf z^n Zoon eene op di overecnkom% ^ ƒ ^ Zoon h«d en deugd, en gefchikt om den zoon tot eenen der" allermtmuntenfte mannen te vormen. De vader en / zoon werden in de ongenade en on^efeH I i de agt.en jaren oud, te Touloufe on J af "°SPItaI' oefTenende, oP order van , Hof', kems geworpen. Hy verfcheen voor eenf GereehS" d* wdtefcrtjse heerfchappye in tyden der bierftZ' terdogt te„ d.enfte ftaande, 'liever tien' fchuS£ een onfchuld.gen vindt; hy verfeheen 'er mefd on fehuld.ge eenvoudigheid van een kind, en met de ver* hevene vrymoedigheid van een man, en werdt vrlZ fproken door regteren, die benoemd fchenen om hfm ^uldig K moeten verklaren. Dus leerde hy al vrol Z drukking p vervojging haten, en de onderdrukZ' binnen. Zyn vader hadt zig met eenige a„ e^e a n f rs van den Connetabel naar Milaan zoon,  M. de L'H O S P I T A L. i8 aoon, nu ontflagen, zig by hem voegde, en nevens hem door 't leger van Francois den Iften ingefloten werdt. Doch om zyne letteroeffeningen te vervolgen, kwam hy vermomd uit de belegerde ftad en begaf zig naar de'Univcrfiteit van Padua. De letteren waren in Italië begonnen te herleven, en thans maakten zy daar reeds groten opgang: nergens dan daar werdt de Regtsgeleerdhcid in alle hare deelen geleerd, en te Padua was in dit opzigte de voortreflykfte hoge fchool. De fraai je konften en de dichtkunde hielden den jongen Hospital onledig tot uitfpanning; de Regtsgeleerdheid was .zyn werk. Dus bragt hy, met de voorwerpen van'befpiegelend vermaak en in geleerde oeffeningen, zes jaren door. Gedurende dit tydperk vielen vele gewigtige zaken voor; de flag van Pavia, de gevankenis van Francois I, 't verdrag van Madrid, de vrugteloze veldtogt van den Connetabel de Bourbon in Provence, en cindelyk de dood van dien Prins in 't beflormen van Rome, op 't oogenblik, waarop *t geluk hem zegepralende binnen die ftad fcheen te zullen geleiden. Dit ongeval beroofde beide den vader en zoon van allen fteun en alle hoop, uitgenomen die, welke de jonge Hospital in zyne grote hoedanigheden en deugden, waardoor hy tot Hoogleeraar der Univerfiteit van Padua bevorderd was, mogt vinden. Zy gingen te famen naar Rome, daar de verdienften van den zoon reeds bekend zynde hem, op zyne'komst, tot het ampt van Auditeur der Rota deden bevorderen. Doch de Cardinaal de Grammont tragtte zynen voortreflyken landgenoot in zyn Vaderland zeiven liever te bevorderen, en deszelfs vader aldaar vergiffenis te bezorgen. L'Hospital ging met den Cardinaal naar Parys; deze laatfte ftierf op reis, en de aanzoeken van den zoon om pardon voor zynen vader waren vrugteloos; waarop de vader naar Lotharingen ging, en als M 5 Ge-  iS6 Gtfchiedkunaïgc. Lofreden over Geneesheer in dienst der Hertoginne, kort daarna flierf. * L'flospital bevondt zig thans zonder vrienden en zonder middelen in Parys, daar zyn naam zelf by de regering verdagt was. Hy verkoos zig tot de pleitzaal te fchikken, en werdt daarvan wel ras de godfpraak Zyne verdienden deden hem de hoogagting van den' Luytenant-Crimineel, Morin, en de liefde vandeszelfs eenige dogter verwerven, met welke hy een vry aanzienlyk fortuin behuwelykte, waarvan de waardigheid van Raadsheer in 't Parlement een gedeelte uitmaakte. Francois de I. namelyk hadt kunnen goedvinden de RaadsheersAmpten te gaan verkopen, tot onuitfpreeklyk nadeel van het recht, dat eerlang ook te koop was. Wanneer L'Hospüal, in 't jaar 1537, een lid van dat hoge Gerechtshof was geworden, deedt hy ongelooflyke moeite, om daarin hervorming te weeg te brengen; en fchoon hy verre af ware van bloedgierigheid, nogthans was hy een fterk vervolger van den Prefident Genty, die om zyne malverfatien te Montfaucon met de galg werdt geftraft. Hy hadt kort te voren egtcr reeds aangemerkt, dat men dus flegts de takken fnoeidc, maar dat het kwaad in den wortel zat, en dat de eer of veragting der wetten van V gedrag der regteren afhing. Zyn gedrag gaf hem regt om dus te fpreken: 't was zo onbefmet en deftig als ware hy een ftichter van eencn eerst opkomenden' Staat geweest; en zyne uitmuntende kennis ibrekte zte tot alle de deelen der wetten, en van de oude zo wel als van de hedendaagfche rechtsgeleerdheid uit: ook was zyne welfprekenheid zo groot, zo juist en bondig, als zyne kennis; en by dit alles voegde hy eene wonderbaare arbeidzaamheid, zynde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in 't palcis bezig. Voor zo grote talenten was de kring van Regter te klein,  M. de L'HOSPITAL 187 klein, en men zag dezelven ook eerlang in eenen ver, hevener kring werkzaam. Door den invloed van Olivier te voren zyn mederaadsheer en boezemvriend, thans Cancelier van Vrankryk, werdt hy als Afgezant van Hendrik den Ilden naar de Kerkvergadering gezonoen, welke Paus Paulus de IJlde, in 't jaar 134?, van Treni te naar Bologna verplaatlte. Gewisfelyk niemand kon tot dezen post bekwamer zyn dan L'Hospital: hy kende den geest van 't Roomfehe Hof, toen het middelpunt der ftaatkundige handelingen van Europa: hy kende de «rebrekcn der Pauzen, de gierigheid der Kerklyken, de oneoddelyke ontëeringen des Evangeliums : maar vry groter Wysgeer, dan ' vele hedendaagfche betweeters, verwarde hy geenzins den Godsdienst met de dwalingen die 'er door de onkunde of de verkeerde driften en ondeugden der menfchen zyn bygevoegd: hy wilde den Godsdienst in zyne oorfpronklyke eenvoudigheid en zuiverheid herfteld zien; dewyl hy begreep, datdezelve de grondflag is van de algemene zeden, de teugel der Vorllen, de troost der ongelukkigen, en, om te fpreken met zyne eigene woorden, waarin hy zig van eene gelykenisfe van Homerus bedient, é gouden keten, waarmede de aarde aan den troon des Allerhoogjlen ver. • knogt is. Boven al was hy ook van begrip, dat de Godsdienst noch onverdraagzaam is, noch onderdrukt, en dat dezelve, volltrekt van alle dwingelandye vreemd, gelyk een tedere moeder den fchoot voor alle hare kinderen opent, zo cok alle gezinten ontvangt, die flegts over eenige leerftukken van weinig belang ter bevorderinge van zedelyke volmaaktheid, of over den uiterlyken dienst verfchillen. Met zulke begrippen kwam hy tot de Kerkvergadering, waarin een regt tegenftrydige geest beerschte, en de Paus en de Keizer, Karei de Vde, allerleic kunfteaarven, omkopingen, en bewegingen gebruik-  !88 Gefchiedkundige Lofreden over bruikten, om de oogmerken van gierigheid en heerschzugt te bereiken. Te vergeefs wendde hy hier alle edele pogingen aan, om een verlichte en deugdzame party te vormen, die over de vyanden van vryheid verdraagzaamheid en waren godsdienst zou mogen ze' genpralen ; de bevelen van zyn Hof zeiven verhinderden hern daarin; hy verzogt te rug geroepen te worden en verbet na vier maanden dit toneel van listen en ondeu gendc oogmerken; nu door ondervinding geleerd heb bende, dat de bcginfels vanregtheid, vryheid en deugd maar zelden genoegzame onderfteuning ontmoeten; en misichien nimmer minder dan in eene Kerkvergadering In Vrankryk te rug gekeerd, vondt hy zynen vriend ' den Cancelier Olivier, door toedoen van Diana de Poi-' tiers, Hertoginne van Valentinois, tc voren mecsteresfe van^ Francois I. thans van zynen zoon Hendrik II, in ballingfchap gezonden; werwaards hem de agting van 't algemeen en de liefde van L'Hospital volgden. L'Hospita! fchreef hem eenen brief in Latynfche verzen over 't geluk van 't landleven, waarin men de wysbegeerte van Epiktetus, en hier en daar de dichtkunde van Horatius vindt. Gy doet wel, antwoordde hem Olivier, datgy u de denkbeelden van ongenade en ballingfchap eigen maakt; want gy hebt de talenten, die u tot grote eerampten roependen de deugden, die oorzaak zyn, dat men ze niet lang bekleedt, 't Verlies, dat L'Hospital leedt door de ballingfchap van zynen vriend, werdt vergoed door de kennisfe,welke Margarite deValois,zuster van Hendrik den II. van zyne geleerdheid en verdienften hadt. Zy was eene Prinfes, die déugd en wetenfehappen beminde en begunfligde; en op hare aanbeveling maakte de Koning hem eerst Requestmeester, en vervolgens eerften Preiident van de kamer der rekeningen In deze bedieningen kweet hy zig met de grootfte^op- regt-  M. d e L'H O S P I T A L. 189 regtheid en yver, om den ondergang van de natie voortekomen,diende verfpilzugt van Koning Hendrik dreigde te veroorzaaken. 't Was hem onmogelyk alle wanorder te weeren; doch hy bewaarde het Koningkryk van zyne verdelging. Sire, zei hy eens tegens den Koning, die een buitenfporige gift hadt toegeftaan, welke L'Hospital weigerde te betalen; Sire, dat geld, 't welk Uwe Majesteit wil wegfehenken, is 't goed des Volks: bet is de eogst en het voed/el van twintig vlekken, die opgeofferd worden aan de inhaligheid van een' man. 't Gevolg van dit gedrag was, dat hy eerlang aan zynen vriend Olivier kon fchryven; „ Ik ben haatlyk geworden door 't gena „ my eere moest doen;" enz. In dezen tyd viel 'er eene zaak voor, die wel gene onmiddelyke betrekking tot de finantien hadt, doch L'Hospital egter in grote moeilykheden inwikkelde. Den Raad van Hendrik II., beftaande uit de Guifen, den Connetable de Montmorency , den Maarfchalk de Saint-André en den Zegelbewaarder Bertrandi, mishaagde geweldig de gedurige tegenftand, welken zy by 't Parlement van Psrys in hunne ediften ontmoetten; dewyl een gedeelte flegts van deszelfs leden hun van de hand vloog. Zy maakten dan, onder fchyn van den arbeid desParlements te vcrligten, eene fchikking, dat dat gerechtshof in twee partyen zou verdeeld worden, die beurt om beurt, ieder één half jaar, zouden dienen, terwyl de andere helft rust zou hebben; opdat zy dus kwanswyze met meer yver en fpoed, vervolgens de rechtszaken zouden afdoen. En dewyl 's Konings Raad de verdeeling maakten, fchikten zy die leden van 't Parlement, die hun geheel waren toegedaan, by elkander, opdat zy, gedurende het half jaar van derzelver dienst, alle Edicten , die zy nodig oordeelden voor hunne oogmerken, zonder moejelykheden of bepalingen geregistreerd zouden  I9o Gefcbiedkundige Lofreden over den krygen. Ook fcbaften zy af alle de gefchenken' die men onder den naam van épïces aan de regters van dat gerechtshof gewoon was te geven of te betaalen • maar verhoogden in derzelver plaatfe hunne eerwedden' om dus, als 't ware, alle omkopingen voortekomen, en' 't algemene welzyn beter te bevorderen. Het Parlement kantte zig heftig tegens deze nieuwe fchikkingen • maar des Konings raaden wisten L'Hospital, dien zy 'l geheime oogmerk niet bekend maakten, en die den allcrgrootften afkeer hadt van de omkopingen en wanorders; welken toen algemeen in de gerechtshoven heerschten! op hunne zyde te krygen, zodat hy met al zyn verftand en vermogen hunne fchikkingen onderfteunde. De invloed des Parlements om 's Konings gezag te beperken werdt dus wel verminderd; maar L'Hospital fchynt dat toen min in aanmerkinge genomen te hebben, dewyl hy wegens de Parlementen een begrip hadt, 'twelk hy al den tyd, waarin hy aan 't beftier der zaken was ' gevolgd heeft; dat zy namelyk niets anders waren en ook niets anders behoorden tezvn, dan Gerechtshoven Hunne voorgevens of eisfehen, als waren zy de Raad des Komnkryks en de plaatsbekleders der Algemene Staten hielde hy niet alleen voor ongerymd, maar ook voor geheel beuzelagtig en ftrydig met de belangen der natie, gelyk 0nzeLofredenaarfpreekt,diedatbegripvandezeng?oten man met vele aanmerkingen tragt te ftaven; voegende'er by, dat het Hof de voorgevens der Parlementen oppervlakkig toegevende, door derzelver registreringe als eene noodzaaklyke bekragtiging en als 't ware een we zenlyk deel der wet aantemerken, daarmede de natie alleenlyk zoekt te vleijen, als met eene fchaduwe van tegenwigttegens * gezag van den troon, om dezelve dus te gewennen aan t zeldzaam byeenroepen der Algemene Staten. L'Hospital, zegt hy, oordeelde, dat de  M. d e L'H OSPITAL. ipr de vergadering dier Staten de waaragtige Raad des Volks uitmaakte, het Palladium hunner rechten , en de eenige bron, waaruit t'eniger tyd de hervorming van alle de wanorders was te verwagten. In gevolge van dit begrip heeft hy ook de Algemene Staten, gedurende zyne beftieriuge, drie malen doen byeenroepen, en bezorgt, dat zy, in den tusfchentyd hunner byeenkomfte, eene commisfie aanftelden, aan welker zorg de uitvoering hunner befluiten en maatregelen bleef aanbevolen; waartoe hy de Parlementen noch bevoegd noch bekwaam of genoeg vermogende agtte. Hy bedoelde derhalve in dit alles de grote zaak der Vryheid te bevorderen, fchoon het hem geweldig misduid werdt, als zogt hy alles, om zig by 't Hof bemind te maken, aan hetzelve te onderwerpen. Inzonderheid hadt hy hierdoor het Parlement tegens zig verbitterd, door deszelfs lage en onregelde voordelen te befnoeijen. 't Is egter bekend, dat deze fchikkingen van korten duur waren. De wanorde van 't Hof, de heerschloosheid der regeringe, de oncenigheden, die in 't hart des Koningryks broeiden, de nederlagen der legers, en ontelbare andere ongeregeldheden, ondeugden en ongevallen, hadden thans, gedurende zes jaren, den geest van L'Hospital , byna zonder tusfehenpozen, in de zwaarfle bekommernisfen bezig gehouden. De komst van Francois II. tot den troon, in 't jaar 1559, hadt hem wel een blik van hoop gegeven op beter tyden; want zyn vriend Olivier was uit zyne ballingfchap te rug geroepen; maar in de weinige maanden, die dezelve daarna leefde, liet hy zig, uit weekheid van geest, door zyne ballingfchap waarfchynlyk veroorzaakt, als een lydelyk werktuig der Guifen, aan welken hy zyne herftelling te danken hadt, gebruiken; niet bedenkende, dat een Staatsdienaar zig noch door ontfangene beledigingen, noch door ge-  192 Gefchiedkwdige Lofreden over genotene weldaden, mag laten zwaaijen, daar het os zyn phgt aankomt. En wat den Koning betrof; dezelve was maar zeventien jaren oud, en fcheen niet gefchikc te zyn, om zyne minderjarigheid, al leefde hy lang, ooit te ontwasfchen. In dien ftaat, welke zeer weinig hoop gaf op betere tyden, werdt L'Hospi tal Cancelier van Margarite de Valois, thans door haar huwelyk, Hertoginne van Savoije; welke mindere waardigheid hy aannam, om die Prinfes, zyne Weldoenfter en Vriendinne te volgen; latende zyn Vaderland, als een andere Eneas, met de bittere fmert van het niet te kunnen redden, ten prooi aan de vlammen der burgerlyke woede. De oorzaken en werktuigen van dien brand derfchrik-' lykfte oneenigheden, worden hier met eenemeesterlyke penne befchreven. 't Is jammer dat we die befchryving dienen overteflaan, om L'Hospital te verzeilen, 't Duurde maar kort, wanneer hy, in phatfe van den overleden Olivier, tot Cancelier werdt verkoren, zo door de aan. bevelinge der Hertoginne van Monpenfïer, die heimelyk gereformeerd was en ckn geest der verdraagzaam» heid van dezen groten man kende, als uit hoofde der heimelyke oogmerken van Katharina de Medicis, Moeder des Konings, welker hecrschzugt, met dier der Guifen worftelende, tegens den invloed dier trotfche en bekwame Prirrfen een tegenwigt zogt, in eenen man, die in ftaat was om haar te raden en te onderfteuncn Door deze hoge waardigheid, welke toen oneindig ge" wigtiger was dan naderhand, werdt L'Hospital deopperfte Dienaar van Staat, onder wiens opzigt en beftieringe alles ftont; zodat hy zig dus in een post bevoude, zyne uitmuntende talenten waardig. Doch zo aanzicnlyk als deze waardigheid was, zo moeilyk en hachelyk was ook dezelve; niet zo zeer uit hoofde van hare menigvuldige bezigheden, als wel ter oorzake van 't ongeluk der tyden,  M. de l'H o s P I t A L. I9S den, der algemene wanorders, menigvuldige ondeug! d n van 't Hof, en zwakheden, wispelcungheid * ' fnode geaartheid van Medici,; Om van de= bitterheidI en , heersehzucht der Guifen niet te fpteken. Deze laatstge, noemde Prinfen deden nieuwe en harder bevelen tegens , de Calvinisten by het bitter edift van Escouan voegen, I en de Cardinaal van Lotharingen, die reeds tien bisdommen, vier abdyen en vele andere aanziende bedieningen in de Kerk tegelyk bezat, tragtteop raad van den Cardinaal van Granvelle, dien Spaanfchen Staatsdie naar in de Nederlandfche gefchiedenisfen zo berugt, de grouwelyke rechtbank der Inquifitie in Vrankrykinte voeren, waarvan hy zelfs, onder den titel van Groot Lquifiteur, het hoofd zou zyn. Alle de leden van » Konings raad waren hiertoe reeds overgehaald , Medicis had S haar woord toe gegeven, en de Koning was niet te tellen: nogthans wist L'Hospital door wonderbare voorzigtigheid en beleid dat rampzalig ontwerp te ver. vdelen. Hy wist in den raad het Edift van Romorantin doortedringen, waarby alle de voorgaande fttaffen teeens de Protestanten wel bevestigd werden, maar het oordeel over hen aan de Bisfchoppen van hunne ftichten werdt toegevoegd. >t Was hem tevens niet onbekend dat de Bisfchoppen egter geheel onbevoegd waren 'om over dezelven te oordeelen, en dat het Parlement zig tegens dat edift zou kanten, zodat het tot geen ftand zoude komen ; maar dus zelfs won hy tyd, maakte de Bisfchoppen wakker, om voor hunne eigene belangen zig tegens de vastftelling der Inqufitie te kanten, en kreeg gelegenheid om zyne brave oogmerken te bereiken De vrienden der vryheid waren in 't eerst over ZVn'doen verontwaardigd; maar de uitkomst toonde zyne wysheid, diepe ftaatkunde, en edele beginfels. Want tyd gewonnen hebbende, maakte hy eene party Algem.Bibl.il Deel N. a. N op  154 Gefchicdkundige Lofreden over op van de bekwaamlle en uitmuntendfte mannen onder de Kcrkelyken en Magiflraten, die voor de Verdraai zaamheid en Vryheid fpraken; en fleldehet beroepen eener verga ermge van de Algemene Staten, en eener nationale Synode voor, om de wanorders van den Staat en Kerk te berilellen. In weerwil der magtig^tegenL " tmgen vande Guifen, drong hy door ^ cW ftand™"gheid en deugd die zyn J^l door, en fchreef aan deprovintien van 't Ryk, da zv tot de Vergadering der Staten Generaal gene and ren behoorden aftevaardigen, dan mannen van moed Jdtf dseeem plaats verdienden in die doorlugtige vergaderZe de bcwaarplaatfe van de gevoelens der natie Het 1S ons onmogelyk om onzen Schryver te volgen m zyne befchryvmge van de yslykheden der burger lykë oorlogen, van de ftaatzugt en gruwelen der Gu fen den averegtfehen yver en fanatistifche onvoorzTg fhc- -d, grootmoedigheid en hefde voor Verdraagzaamheid, Vrede en Vryheid van den groten L'Hopital op 'tbeerlykst uitblinken/ Hy beh,eldt het leven van den Prinfe van Condé, den groten tegenftrever der Guifen en den fteun der Hervormden, d.e reeds door toedoen der Guifen van gefielde regteren ter dood veroordeeld was: hyweerftondtallezinsmeton zugtige Panfox humen ganfchen aanh d In t midden der verwoestingen en ysfelykheden wist hy  M. d E v L'H O S P I T A L. t«| L by de KoninginneMoeder zynen invloed te bewaren, en tot tweemalen toe de bevrediging der ftrydende partyen te bewerken; maar de veranderlykheid en trouwloosheid dier verfoeilyke en heerschzugtige Vrouwe vernieuwde telkens de fchriklykfte verdeeldheden, die de grondflagen des Ryks deden wankelen. Emdelyk bragt zyn grote vyand, de Cardinaal van Lotharingen, hem by haar in veidenkinge, als ware hy den Hervormden godsdienst in zyn hart toegedaan , als hadde hy Koning Karei den iXden geheel vooringenomen en een volmaakt bellier over hem, en als tragtte hy deganicne regering des Ryks aan zig te trekken. Dit laatfte vermoeden vooral, fterker dan alle zyne vyanden en dan alle de vrienden van ondeugd, by geloof en dwingelandye, zou hem ten val gebragt hebben; maar hy ontflocg zig van zyn ampt, dewyl hy zag, dat zyne pogingen tegens den vloed van dweperye en algemeen bederf geheel vergeefs waren, en een derde burgerlyke oorlog onvermydelyk. Doch Jiy eindigde zyn ftaatsbeftier met meer luister en heerlykhcid zelve, dan hy het begonnen hadt. Hy gaf de zegels over, gelyk een Haaf, die in vryheid gefteld wordende de ketens aflegt, biddende den Koning en Koningin, dat zy de eerfte gelegenheid toch wilden waarnemen, nadat ze, dit waren zyne woorden, met het bloed hunner onderdanen hunne harten verzadigd en hunnen dorst zouden gelest hebben, om eene vrede te fluiten, eer 't Koninkryk geheel verloren ginge. Hy onttrok zig op zyn landgoed van Vignay, naarby Etampes, in 't jaar 1508. daar hy ftil, zuinig en in de gelukkige oeffeningen der letteren, ten allerhoogften vergenoegd leefde; fchoon al te bekrompen ten aanzien van middelen, een blyk wederom zyner deugden! Zulke levenswyze was hem niet ongewoon; want m zyne hoogfte waardigheid zelve hadt hy altoos zeer geN 2 m"  19<5 Gefchiedkundige Lofreden over matigd, zedig en ingetogen geleefd. Schoon hy de ge. negenbeid des Konings niet hadt kunnen behouden, egter hadt hy zyne agting niet verloren: een doorlag, "ge blyk daarvan ftrekte 't geval van den gruwelyken nagt van St. Bartholomeus. Gelyk hy by de bittere Roomschgezinden verdagt was van den Hervormden godsdienst toegedaan te zyn; zo hadt hy alle reden om te denken, dat hy onder de flagtoffers van dien ysfelyken nagt zou genoemd zyn. Men kwam hem ook boodIcnappen, dat een troep gewapenden in aantogt was naar Vignay; en zyne onderhorigen en huisgenoten wilden zig in flaat van tegenweer ftellen: Neen, zei hy hun Gods wil gefchiede! indien de kleine poort niet wyd genoeg ts om hen in te laten, doet dan de grote open. Deze troep gewapenden beftond egter uit eenige ruiters, die dezen groten man tot befcherming en Sau ve-garde moesten dienemZyne deugd namelyk hadt de woede van 't bygeloof en der dwingelandye van den Koning en van Medicis ontwapend. Zy moesten hem uit name des Konings zeggen, dat hy hem in zyne befcherming nam en hem de tegenkantingen vergaf, welke hv altyd gemaakt hadt tegens zyne maatregels. Ik wijt niet, antwoordde L'Hospital, dat ik ooit of den dood of vergif enis verdiend had. Zie daar een voorbeeld van zeldzamen moed en deugd gegrond alleenlyk op een onveranderlyk charakter en een geweten, dat zig niets verkeerds bewust is! Zyne dogter, die gelyk ook haar man en kinderen van den Hervormden godsdienst waren, was op dien noodlottigen tyd te Parys, en zou een flagtoffer der bygelovige woede geweest zyn, hadde zy by de Hertoginne van Nemours gene fchuüplaats gevonden. L'Hospital overleefde dat gruwelyk tydftip niet lang, waarop hy den dood wenschte; want hy ftierf den 25 van Maart IJ73- Op de zark van zyn graf, die eenvoudig van mar-  M. d e L'H O S P I T A L. 197 marmer is, leest men dit nog eenvoudiger opfchrift, MicHAëL L'Hospital kxcessit rebus humanis die XXV Martii IJ73- Zodanig behoren van alle beroemde mannen de graftomben te zyn, de enkele bewaarplaatfen hunner asfche, zonder praal, zonder trotsheid, met dit opfchrift, hetnagejlagt zal u nrdcekn. Men heeft aangemerkt, dat de Cancelier de L'Hospital zeer veel gelykenis hadt met een beeldtenis van Ariftoteles, ten zynen tyde gevonden; en zyn beeld is één der vier Statuen, welke door de Akademie der Beeldhouwkunde, op aanbeveling van Lodewyk XVI. in 't lest voorgaande jaar opgerigt is in de galderye van de Louvre; doch de gedenktekens, die L'Hospital zelf heeft nagelaten, zyne Gedagtenis en zyne Wetten, zetten hem groter luister by! N3 TRAL  is* PETIT, Verhandeling der IV. TRAITÉ des MAL A DIES CH1RURGICALES & des OPERJTIONS, qui leur conviennent. Ouvrage posthume de Monfr. J. L, PETIT de rAcademie de Roy. des Sciences, & 'de la Sociétó Roy. de Londres, ancien Dircaeur de 1'Academie Roy. de Chirurgie, Cünfeur & Profesfeer Roy al des Ecoles, &c. &c. Mis au Jour,par M. LES NE, ancien Prevót du College, & Confdller du Comité de V'Academie Roy. de Chrirugie. 3 Vol. in 8. avec 90 Fig. A Paris, chez p. Fr. Didot le Jeune, im, dat is: VERHANDELING der HEELKUNDIGE ZIEKTENS, en van de KUNSTBEWERKINGEN hierin noodzaakclyk. Een nagelaaten Werk van den Heer J. L. PETIT, enz. In het licht gegeeven door den Heere LES NE, enz. 3 Deelen in groot Oclavo, niet 90 Plasten. Te'parys, by P. Fr. Didot de Jonge, i774. gebrek aan plaats heeft ons tot noch toe belet, om onzen Leezer dit fchoone Werk te doen kennen. Wy voldoen thans aan onze verplichting j en verkiezen hier toe gebruik te maaken van de eigen woorden des Uitgeevers, in wiens uitmuntende Voorreden, byna alles begreepen is, wat hetzelve onderfcheid van alle andere Heelkundige faamenftelzels. Redenen (zegt hy) my onbekend, hebben de uitgave van dit Werk, geduurende drie en twintig jaaren, opgefchort. Het verfchynt eindelyk, ter eere der Heelfconst, en voor het welzyn van het Menschdom.  Heelkundige Ziektens, enz. 399 DC Heer Petit, gebooren voor de Kunst die hy oeffende, was een dier zeldzaame verftanden, welken d Natuu , niet dan na verloop van Eeuwen voortbrengt. Hv zoude ^ Heelkunde gefchaapen hebben, indien ze Sc alvoor ns beftaan hadt. Hy is derzelver licht gewe st geduurende zyn leven. Men fpreekt noeh van den vloed welke hy hadt op de oefFemng d,er Kunst f„ deeze Hoofdftad. Hy werdt in de zwaarfte gekken geraadpleegt. Weinig moeilyke, of gejngnge, Kun t bewerkingen werden 'er gedaan, dan onder zyn toezicht. Zyne raadgeevingen verzekerden als 't ware derzelver goede uitflagen. De meerderheid zyner gaven ook, werdt erkend door alle zyne Amptgenooten. Dusdanig is geweest het beginzel van grootheid, tot weTk de Iranfche Heelkunde, federt het begin deezei Eeuw is aangewasfehen. Hoewel de dood van deezen uitmuntenden Heelmeester, derzelver voortgangen met belet heeft, durve ik nogthans zeggen, dat dezelven veel rasfer zouden geweest zyn, als hy het ontwerp door hem gemaakt, geheel hadt kunnen uitvoeren. Hy hadtnaamelyk, eene algemeene Verhandeling begonnen der Heelkundige Ziektens, en van derzelver Kunstbe. werkingen. Men mag, uit het gene daar van is nagelaten , befluiten, dat deeze juist gefchikt zoude geweest zyn, om de beginzelen dier Kunst voor altoos vast te "Ik heb het geluk gehad, een Leerling te zyn van den Heer Petit, geduurende de tien laatfte jaaren zyns Zll Gelyk hy my verkoor om onder zyne voor eezing 'e fchryven, kan ik verflag doen van zyne handelwyf/in de faamenftelling van dit Werk gehouden. Dee e groote Meester ontleende alles van zynen, eigen oorforong. De Natuur was zyne eenige geleidfter. Hy las geene Heelkundige Werken, dan om een algemeen  sco PETIT, Verhandeling der denkbeeld te hebben van de vorderingen der Kunst toe op zynen leeftyd; maakte weinig werk van die geleerdheid welke een fehyn van wysheid aan middelmaat verftanden geeft; en zogt, als hy eenig onderwerp De handelde, altoos de paaien te kennen, daar aan gefteld door zyne voorgangers. geiteia Zyn onderwerp bevatte, gelyk ik gezegd hebbe alle Heelkundige gebreken, die der Beenderen uitgezonderd van welken hy afzonderiyk gefehreeven h "1 n' geleid door zyn eigen oordeel, volgde by geene be paalde orde in de fchikking der ftoffen JuZ T , handelde. Dus na de vip^'S^£ begonnen te hebben, ondernam hy die der Verzweer ' gen; en het deeze weder voor eenen zekeren tyd «ter" wege, om te fpreeken van de Afzetting, of van de Ziektens der Pisblaas; waar na hy de twee eerften het vatte, en daar van andermaal afweek ter V^h* j der Wonden, Breuken, en dergel^v^cf derhalven de voorwerpen van zynen arbeid, na r de omftandigheden. Meestal werdt hy hier in geleid door de gebreken welkers behandeling men ^ trouwde; en die zyne oplettenheid vestigde op die Leer fte lingen der Heelkunde, welken daar "toe betrekk ng hadden, door de ennnering van daar medeovereenftem mende waarneemingen. Hier van is het afteleiden datTv vanbynaalledeelenderKunstgefProoken,enwe1n;gede" zeiver geheel beflist heeft. Men kan, met eenopLvL het oog, in de Tafel der Hoofdftukken, de gewfeZ voorwerpen zien, welken hy behandeld. Sommigen derzelver, eisfchen van mynen kant een ige aanmengen, ter verdeediging van zekere punten zyner Kunstoefening welken met de gevoelens van eenige der hl rfeadaagfche Heelmeesters niet overeenftemmen. Pe Heer Petit begint zyn Werk met eene ah-mce, n&  Heelkundige Ziektens, enz. 201 ne Verhandeling der Wonden. Hy bepaald zich in die Leerftuk, tot eenige voorbereidende kundigheden, aangaande haare verfcheidenheden, toevailen, en de a!gemeene oogmerken haarer behandeling: een meer byzonder verflag deezer gebreken , befpaarde hy tot de byzondere Befchryving derzelver. Deeze uitmuntende Heelmeester heeft het misbruik gezien der hegtingen: hy bepaald derzelver noodzaaklykheid tot gevallen, waarin het verband en de plaatfing van het Deel onvoldoende zyn zouden. De Heer Pibrac heeft eenigzints uit een zelfde beginzel gewerkt, in eene Verhandeling , geplaatst in die van de Koninglyke Academie der Heelkunde. Maar, is deeze Heelmeester niet te verre gegaan met dezelve geheel af te keuren? Gecnig geval heeft hy aangeweezen, waarin het geoorloofd zyn zoude daar van gebruik te maaken. Hy heeft zich met reden aangekant tegen de zulken,' die haar onverfchillig, in byna alle Wonden te werk ftelden. Hy heeft daarenboven aangetoond, dat de hereeniging der meeste Wonden, door veel zagter hulpmiddelen konde bewerkt worden. Maar, onderlteld de verbetering van eenen dergelyken misflag, de volftrek-e verwerping der hegtingen? Men kan niet twyffelen, of Jer zyn veele Wonden, welken zonder behulp der hegtingen kunnen geneezen worden. 'Er zyn niettemin ook anderen, wcannze de geneezing aanmerkelyk bevorderd; en fommigen, waarinze ter behouding van de werking der gcl'cbeidenDeelen, volftrekt poodzaakelyk is. Deeze gevallen zyn volgens den Heere Petit, de doprfnyding der Spieren , op eene wyze, die de hereeniging der gefcheiden vezelen, door een verband, of de plaatfing van het Deel, onmogelyk maakt. Onzen Schryver, fpreekende van de uitwendige Wonden der Borstholte, geeft daar van . N 5 ver-  *o2 PETIT, Verhandeling der verfcheiden voorbeelden. Men ziet uit dezelven, Kit hy door het doen der hegtingen weinig dagen, Wonden geneezen heeft, in welken de groote Ruggefpier de groote Borstfpier, de Monnikskapswyze, de RuitwyVe de agterbovenfte Zaagfpieren, en dergelvken, dwérsch doorfneeden waren. De Heer P e t i t erkend te gelyk dat even dezelfde Wonden, zonder hegting geneezen zyn , maar heeft daar by aangemerkt, lat zulks eenen anger tyd vorderde, de kragt van het Deel verzwakt bleef, de vryheid der beweeging verminderd werd, en cr veel meer wangeftalte nableef. De overweeging der toevallen, welken de hePW fomwyien voortbrengt; de pyn naamclyk, de zwelbng! de ontftek.ng, en de verfcheuring der vezelen, in den draad begreepen, hadden inzonderheid den Heer P i b r a c voonngenoomen tegen het gebruik van dit vereenigend hulpmiddel. Deeze overweeging zou zeker een ge^" t.ge beweegreden zyn ter verwerping der hegtingen indien deeze toevallen op gcenerlye wyze konden vermeid worden, en zy niet veel eerder afhingen van de onoplettenheid des Heelmeesters, en hetonbefeheiden gedrag van den Lyder, dan van den aart zelfs der heg^ng Inderdaad, men heeft door het opvolgen der voorfchinten van den Heere PETIÏ, in verfcheiden ^ wagten D' V°°rdee,eD ^ V3n Het oogmerk van den Heer Petit was, om na de algemeene Verhandeling der Wonden, de byzon er befchryvmg te doen deezer gebreken; en dezelve be! trekkely* te maaken tot alle deelen zonder onderfcheid. Welk een heht zoude die groote Praktizyn niet over deze^ nen voldoen aan zyne oogmerken? Naauwlyks kan men leezen,hetgeene hy over de Wonden der uLlyke dee- len  Heelkundige Zicktens, enz. 203 Jen van het Hoofd, en der Borst gefchreeven heeft, zonder zich te beklaagen, dat de dood hem niet heeft toe-elaaten, zich over deeze ftof verder uit te breiden. 0 Het Hoofdftuk over de Gezwellen met ophooping van vost, zoude eene zeer groote uitgeftrektneid gehad hebben, indien de Heer Petit, hetzelve na genoegen hadt kunnen voleindigen; dewyl hy in honderd agt en zeventig bladzyden, die het nu beflaat, niet gefprooken heeft, dan van de Gezwellen welken aan iommigc deelen van het Hoofd, den Hals, der Borsten, en in de Galblaas gemaakt worden. De Schryver handeld in hetzelve van de Gezwellen der Oorklieren, der omringende deelen van den Mond en de Keel, van het Vorschgezwel, van de Verzweeringen des Verhemelte, van die, welke agter de Ooren plaats grypen, van het Kropgezwel, de Bcursgczwellen, en het wegneemen, zoo van de Kanker, als van fommige Aderfpatten. Ik heb gedagt hier te moeten by voegen, zyrfe Verhandeling over de Gezwellen van den Galblaas, geplaatst in de Verhandelingen -jan de Koning, lykc Academie der Heelkunde, om dat dezelve in dit gedeelte van zvn Werk was aangcwcczcn. 't Is in dit Hoofdftuk, dat de Heer Petit wel de meeste nieuwe waarneemingen verzaameid heeft, over Zicktens, die te gevaarlyker zyn, naar maate zy rileper huisvesten. Geleid door het licht der Ontleedkunde, ziet hy met een opflag van het oog, alle hoedanigheden der Ziekte, waar van gefprooken wordt; kent deszelfs waare zitplaats; voorziet de toevallen welken dezelve kan voortbrengen; en verkiest ter gelyker tyd, de meest zekere hulpmiddelen, ter verhoeding of geneezing van deezen. Hy onderfcheid de gevallen, in dewelken men het leven van den Lyder, door eene ftoutmoedige Konstbewerking kan behouden, van die, wa't in  *°4 PETIT, Verhandeling der in men aan de Natuur moet overlaaten, het gene de Kunst niet dan met gevaar kan uitvoeren. Men zal zich verwonderen, over het belang, dat hy ons doet neemen in de gevallen welke hy voordraagt, door zyne fchrvf wyze, en een gevoelig hart, zal niet zonder aandoening fommige Waarneemingen kunnen leezen, welken zyne zorg in het behandelen der ongelukkige Lyders ten toon fprciden. De Heer Petit, bepaald zich niet altoos tot het bv byzonder vcrflag van ieder Ziekte: hy helderd meestai de gewigtigfte Lcerftukken op, zoo veel hier toe de gelegenheid zich aanbied. In het Hoofdftuk daar we nu van fpreeken, handeld hy van de affchilferin? der Beenderen, by gelegenheid dat hy de Gezwellen onder zoekt, welken verzeld zyn van Beenbederf. Hy ver gelykt de ontaarting der Beenderen, by die der zagte" Deelen. Gelyjc in de drooge Verfterving, zich fomwy. len aanzienlyke lappen zonder verrotting affcheiden zyn 'er ook Beenbrokken, die hun leven verliezen door' uitdroogmg, en zich van het gezonde Been affcheiden zonder Beenbederf. Meestentyds egter is'er in het ver anderdBeendeel eene rottigegefteldheid,welke het eisren" lyke Beenbederf daarftelt, en met de vogtige Verfterving der zagte Deelen kan vergeleeken worden. De Heer Petit egter, onderfcheid deeze vernielende beweegW van die welke de affchilfering voortbrengt, door het doode té fcheiden van het levende. Hy verklaard zich niet dui deIyk,over de natuur deezer laatfte werking; maar zegt altoos de werkzaamfte middelen gebruikt te hebben' om dezelve te doen ftand grypen. ' De Heer Fabre, in zyne Verhandeling over de hereeniging der Wonden en Zweeren, fchynt de waare X£ / fCmeting tC hebbe" ***** Hy on" wlkeld, doch m een ander gezichtpunt, het denkbeeld van  Heelkundige Ziektms, enz. S05 van zynen Meester. „ Men heeft," zegt hy, „ altoos mJ verwondering gezien,, dat de Beenderen (taande de affehilfering, bedekt werden met eene vleeschagtige zelffondigheid, gelyk aan het vleeseh dere deelen. Alles wat men daaromtrent kan vastftel" len is, dat de Beenderen bedeeld zyn met allerlye " foorten van vaten, in ftaat, om buiten hunne natuurlyke paaien verwyd te worden. Alles ook loopt faamen, om te bewyzen dat de uitzetting deezer vaten l van hetzelfde beginzel afhangt als de Ontfteeking, werkende op het vleeseh der Zweeren. Beenderen, " ontbloot van hun eigen bekleedzel, ondergaan meestal eene affehilfering. Deeze affchilfenng ia fomwylen het werk der Natuur. De Kunst ondertussen, " bediend zich fomtyds van verfcheiden hulpmiddelen " om dezelve te bepaalen ofte verhaasten. Het ver anderd Beendeel, is voor deszelfs aficheidmg reeds levenloos, en men kan hetzelve zeer wel vergelen met de drooge Verfterving der zagte deelen. Maar " het is bekend, dat het verftorvene in deeze deelen, " door de Verettering moet affcheiden. Als het eene " doode korst, of een geheel verftorven deel is, komt 'er eene ontfteking, ter plaatfe alwaar de Verfterving ' zich bepaald; en de Verettering, hier op volgende, doet het verftorvene affcheiden. Het is hetzelfde " met de affehilfering der Beenderen. De gezonde " vaten, gaande naar het veranderd Beendeel, worden verlengd en verwyd, door een zelfde beginzel van Ontfteking; en vertoonen zich, na dit Beendeel afgeftooten te hebben, onder de gedaante van een ette' rend vleeseh, dat zich vervolgens inkrimpt en uit. " droogd, ter maaking van een Lidteken. Dusdanig ' is het wertuigkundige van de affehilfering der Been„ deren, welke, gelyk ik reeds gezegd hebbe, de Na-  205 PETIT, Verhandeling fa „ tuur fomwylen alleen uitwerkt, en in de meeste ge» „ vallen, door de Kunst moet bevorderd worden De „ middelen waarvan men zich gewoonlyk hier toe be„ diend, bewyzen ontegenfpreeklyk het gene ik gezegd „ hebbe: want, niet alleen doet men eene Ontfteking » gebooren worden door fcherpe en prikkelende hulp! „ middelen, maar men gebruikt daar toe zelfs de fterk » fte Bytmiddelen en het Vuur. Men bediend zich „ daarenboven van Kunstbewerkingen, terbegunftiging 3, der werkingen van deeze hulpmiddelen. Men dringt „ met de doorboorende Trepaan, tot in het gezonde „ gedeelte van het Been. Men neemt zelfs, zoo veel » mogelyk is, al het verftorvene weg met het Schraap. „ yzer, de Bytel, of eenig ander werktuig, om de „ werking der gezegde middelen te verhaasten, en ** meer onmiddelyk te bepaalen tot dat gedeelte des „ Beens, welk vatbaar is voor prikkeling, ontfteking, „ en vercttering." Onderftcld zelfs voor een oogenblik, dat het gevoelen des Heeren Fabre niet meer dan eene gisfiig «y, zoo beantwoord dezelve nogthans volmaakt aan dePraktyk van den Heere Petit. Men kan geenzints hetzelfde zeggen van dat des Heeren Te non, waar in beweerd word, dat de affehilfering der Beenderen, niet zoo zeer bevorderd wordt, door werkzaame en prikkelende, dan wel door verflappende en vette hulpmiddelen. Dit gevoelen verdiend onderzogt te worden, zoo wel uit hoofde van den roem des Heeren Te non, als van het gezag der Koninglyke Academie van Weetenfchappen, welke hetzelve door den druk heeft gemeen gemaakt. Men ftaat toe, dat, als een Been door eeneinnerlyke oorzaak ontbloot is, hetzelve niet kan gedekt worden met een vast en duurzaam Lidteken, zonder dat alvoo- rens  Heelkundige Ziektens, enz. 307 rens eenige blaadjes van deszelfs oppervlakte, zyn afgefeheiden: dat is te zeggen; zonder dat 'er eene affehilfering plaats grype. Deeze affehilfering egter gebeurd niet altoos, als de Beenderen door eene uitwendige en verfche oorzaak, door een wond by voorbeeld, ontbloot zyn. . De Ouden waren van gedagten, dat de affehilfering, aan alle ontbloote Beenderen noodzaakelyk gebeuren moest De Hedendaagfchen, door waarneemingen beter onderri-t, verzekeren dat zulks niet altoos waar is. Deeze verscheidenheid van gevoelens egter, heeft zoo weinig invloed gehad op de behandeling van ontbloote Beenderen, dat de Ouden en Hedendaagfchen, daarin denzelfden weg hebben ingeflagen. Maar, indien de affehilfering niet altoos gebeurd als een Been van zyne bedekzelen ontbloot is, fchynt men te moeten vraagen, in taetke omftandigheden, en waarom, bet een deezer uitwerkzelen eerder gebeurd dan het ander? En, indien de geneezing vaardiger en duurzaamer gefchied, na'dat 'er of al of niet eene affehilfering plaats grypt, moet men in de tweede plaats vraagen, welk de hulpmid. delen zyn, die dezelve kunnen verhaasten, of beletten ? De Heer Te non is van gedagten, dat de oplosfing deezer Vraagftukken,'ons gedrag in de behandeling van ontbloote Beenderen bepaalen moet; dewyl, als men de affehilfering geheel verhoeden kan, men alvoorens diend te weeten, of dezelve voordeelig zy dan fchadelyk In het eerfte geval moet men zich bedienen van die' middelen, welken dezelve kunnen voortbrengen, en in het laatfte van dezulken, welken haar afweeren. Wanneer integendeel de affchilfering onmybaar is, moet men tragten, om dezelve, zoo dra moogelyk zy, tot ftand te brengen; enmisfehien, om haar te vermeerderen of te verminderen, na dat de byzynde omftandig- he-  208 P Ë T I T, Verhandeling der heden haar voordeelig, onvoordeelig, of fchadelyll maaken. De Ouden en Hedendaagfchen, hoe verfchillend ook in gevoelens, hebben gelykelykde ontblooting derBeen^ deren behandelt, met geen ander oogmerk, dan de uitdrooging van het Been. Hier toe hebben ze zich bediend van dezelfde foort van hulpmiddelen, de geestryke naamelyk, en de droogende, en zich geJykelyk aangekant tegen het gebruik van bevogtigende en vette geneesmiddelen. Men moet nogthans hier van uitzonderen den Heere Mo.nro, die, als gezonde Beenderen ontbloot waren, en men de geneezing zonder affehilfering wilde bewerken, de geestryke en bevogtigende middelen verbooden, en de vette aangepreezen heeft. Het oogmerk nu van den Heere Te non in zyne Verhandelingen, is, te onderzoeken of de affehilfering altoos, of flegts fomwylen plaats heeft, en de voor- en nadeelen aan te toonen, van de handelwys des Heeren Monro, vergeleeken met de gewoone. De Waarneemingen, welken de KunstocfFening verfchaft aan een Heelmeester, die zich door zyne eigen ondervinding wil onderrigten, zyn te zeldzaam, om daar uit in eenen korten tyd genoegzaame kundigheden te kunnen ontlecnen. De Heer Te non derhalven, nam den toevlugt tot proefneemingen op Dieren. By verfcheiden Honden heeft hy de Beenderen van het Bekkeneel, voor een gedeelte ontbloot van hunne Bekleedzelen. Hy heeft deeze Wonden, ingevolge het verfchil der bekende handelwyzen, verfchillend, en met verfcheiden foorten van hulpmiddelen verbonden. Sommige zelfs heeft hy geheel aan de Natuur overgelaaten 5 en dagt, door het naauwkeurig in agt neemen van de* gevolgen deezer onderfcheiden behandelingen, zich best te  Heelkundige Ziektcm, enz. 209 te zullen onderrigten aangaande de onderwerpen zyner nalpooringen. In de eerfte Proefneeming bedektte de Pleer Tenon het ontbloote Been met plukzel, nat gemaakt in Brandewyn: een gedeelte van hetzelve fcheide zich af in den tyd van zeven en twintig dagen. In eene andere werdt het Been gedekt met de Koningszalf, en de affehilfering den 29 dag tot ftand gebragt. In een derde bragt het wel gedroogde plyster, de affehilfering voort ia 19 dagen. In een vierde gaf de Heer Ten on het ontbloote Been aan de werking over van de Lucht; en de affehilfering gefchiedde niet dan na verloop van 30 dagen. In een vyfde werdt het Been verbonden met het Kwikwater: de affehilfering gebeurde in 49 dagen, en de dikte van het afgefcheiden Beendeel was aanzienlyk. In een zesde , alwaar men zich van het koude Water bediende, was de affehilfering gering, en in 21 dagen voltrokken. In een zevende, waarin het Been met warm Water behandeld werdt, bevond zich hetzelve den 13 dag bedekt met een dunne vleeschlaag, zonder eenige blyk van affehilfering. In een agtfte eihdelyk, waarby men van eene weekmaakende Pap gebruik maaktte, gebeurde hetzelfde, na verloop van 10 dagen- Uit deeze Proeven heeft de Heer Tenon beilooten» dat de Praktyk des Heeren Monro , beter was dan die der Ouden en Hedendaagfchen: dat is te zeggen, hy heeft de voordeden erkend van bevogtigende hulpmiddelen en der warmte, in de geneezing der Wonden met Beensontblooting. „ De bevogtigende middelen, zegt hyi , hebben de Beenderen beter befchermd dan de droo'„ gende. Zy zyn derhalven van meerder dienst geweest „ dan deezen, in het ontwikkelen der vleeschgraancjes. „ Dikmaalen hebbenze de geneezing bewerkt zonder „ eenige blykbaare affehilfering; en als'er iets van dien Algem.Bibl.II.Deel.N.2. O „ aart  2io PETIT, Verhandeling der „ aart plaats greep, is zulks a]toos minder aanmerke] fc „ geweest, en veel vaardiger gefchied, dan wanneer „ men ach bediend hadt van droogendeen geestryke „ hulpmiddelen. Staan wy derhalven toe, dat van dee„ ze beide foorten van hulpmiddelen, de bevogtigende „ den minften indruk op het Been maaken. Erkennen „ we te gelyk, dat de bevogtigende middelen, in onze • Proefneemingen, de ontwikkeling der Vleeschgraan„ tjes meer begunftigt hebben dan de geestryke " Het is bezwaarlyk te onderfcheiden, of voorgemelden Heelmeester, m zyne Verhandelingen, de affthilfering der Beenderen m het algemeen bedoeld hebbe; dan of hy alleen heeft willen fpreeken van die der o tbloote Beenderen, in het geval eener Wonde. De natuur zy ner Proefneemingen, fchynt in den eerlten opflag £ bewyzen dat hy zich geheel tot de laatfte omftandigheid bepaald heeft, en zyn oogmerk niet geweest zy om e fpreeken van die affchilferingen, welken het gevoL zyn van Beenbederf, en dergelyken. Maar, dif oog! merk onderfte d zynde, zou de Heer Tenon zutts zekerlyk bericht hebben, om dat het volftrekt nóód. zaaklyk was ter bepaaling van de oplettenheid zyner Leezeren. Het is daarenboven geenszins waaifchynlyk dat zulk een gering voorwerp, het voornaame doelwi zoude geweest zyn zyner nafpooringen. ft zegge zulk een gering voorwerp, om dat de ontblooting van een gezond Been, geene andere aanwyzingen vorderd dan eene eenvoudige Wonde- en men, door het gebruik van bevogtigende middelen, de geneezing zekerlyk ee mge dagen verhaasten kan. Een zoo gering voordeel 171 T1 d3t Z£er Zddzaam "> verdiende met dat de Academie 7ich daarmede, geduurende verfcheiden zittingen, ophield; noch dat men zoo veele wreedheden oeffeade op Dieren. Het is derhalven waar*  Heelkundige Ziektens, enz. 1 fchynlyk, dat de Heer Tenon alles bedoeld heeft wat betrekkelyk is tot de affehilfering; en men uit dit gezichtspunt, zyne behandeling met die van den Heere Petit zal moeten vergelyken. ïk heb reeds aangemerkt, dat deeze uitmuntende Heelmeester, de bederving der Beenderen vergeleek by die der zagte Deelen. Het is uit dit beginzel, gegrond op de Natuur zelfs, dat men de regelen van ons gedrag in de behandeling der ontbloote Beenderen moet afleiden en niet uit eenftemmïge Proeven, die altoos dezelfde zaak influiten. Als een gezond Been, by voorbeeld, door een verfche Wond enkel ontbloot is, is degewoonepraktyk, hetzelve, of droog, of met plukzel, in Brandewyn nat gemaakt, te verbinden. Schoon men nimmer heeft waargenoomen, dat deeze behandeling eenig het minlte toeval verwekt hebbe, is het egter°genoeg dat ze de geneezing eenige dagen vertraagd, om het' gebruik van bevogtigende middelen, van den Heere Tenon aangepreezen, de voorkeurtte geeven.' Deeze omftandigheid ondertusfehen, dat een byzonder geval is van Beens - ontblooting, verfchaft ons geene onveranderlyke regelen voor andere ontblootingen. Onderfteld immers zynde, dat een fteen, een fnaphaanskogel, of een ftuk van een bom, de Bekleedzelen weggenoomen, en het Been aanmerkelyk gekneusd heeft: Onderfteld daarenboven, dat een Been ontbloot is door eene fterke en langduurige verettering, of aangetast van Beenbederf en vermolming. Kan de Heer Tenon in deeze gevallen, ingevolge zyner Proeven, verzekeren, dat de bevogtigende middelen de affehilfering met meer vermoogen zullen afweeren of verhaasten, dan de geestryke en prikkelende? . Zoodanig is het misbruik, dat men kan maaken van Proefneemingen; als men het voorwerp van ons onder^ O 2 zoet  212 PETIT, Verhandeling der zoek niet van alle zyden, en in alle zyne betrekkingen befchouwd. Om de affehilfering der Beenderen te behandelen, is het niet genoeg dat men hunne ontblooting in de eenvoudigfte gevallen befchouwe. Men moet ook zynen aandagt vestigen op de verfchillende ontaartingen, welken dezelven ondergaan kunnen, en onderzoeken , welke betrekkingen deeze ontaartingen kunnen hebben tot andere deelen. De Heer Petit heeft het Beenbederf met de verfterving der zagte deelen vergeleeken; en het is van deeze vergelyking, dat zyne Genees-aanwyzingen afhangen. „ Een Zweer, zegt „ hy, met Beenbederf, kan niet geneezen worden, „ om dat men geen vast Lidteken kan maaken op een „ bedorven Been. Men moet der^Iven eerst den voort„ gang van het Beenbederf beteugelen, en naderhand „ de affehilfering voortbrengen. Dus volgt men hierin „ dezelfde behandeling, als die van de verfterving der „ zagte deelen, waarin men eerst aan de verfterving •„ paaien fteld, en naderhand, door middel der verette„ ring, de affcheiding der doode korsten doet ftand „ grypen." Op dit zelfde beginzel zyn de voorfchriften gegrond, welkende Heer Petit vervolgens geeft ter behandeling van het Beenbederf. „ Indien, zegt hy, hetzelve oppervlakkig is, is het „ drooge plukzel, of dit, bevogtigd in Brandewyn , „ byna altoos een voldoend middel ter vernietiging van „ hetzelve. Als ze dieper indringt, moet men het „ plukzel bevogtigen met het aftrekzel van Myrrhe, „ van Aloë, of van de Holworte], of wel met de Gua„ jac- Tym- of Kaneel-olie. Men bediend zich ook „ ten zelfden einde van het poeijer der Euphorbhm • „ maar, het gene my altoos beter gelukt is, vooral in „ het Beenbederf met vermolming, is de ontbindt „ der levendige Kwik in het Sterk Water, of den Geest >} van  Heelkundige Ziekt'ens, enz. 213 Dit laatfte middel inderdaad,is " loó v nnoog'end', dat ik daar mede dikmaalen eene ' Soomen Affehilfering bewerkt hebbe m den tyd " Z vyftien of twintig dagen." In het diep doorbande Beenbederf eindelyk, geeft de Heer Petit ^^^^^^ / Ite elcn, als eene zelfde zaak befchouwrdfh 1\edoU;Beenderen,geene hulpmiddelen de,dagt ny v _pnoompn uit de clasfe der bevogti" rHvT^rSStègendeel, om paaien te gende. Hy bco^n kfte bederfwCerende SSïïeT Hy w~lyk, dat men geen beweeging 1 verding konde doen ophouden door warm Water van veriotting k door geestryke lg7nekrkzeet K Vuur. Dat eene enkele So'ntbiooting niets vorderd dan be^ehnlP; middelen, is om dezelfde reden, als dat eervericne y ees hwonde! door zagte en verflappende roddelen gene» en wordt. Maar,het Beenbederf op gelyke wyze en met dezelfde middelen te willen behandelen is het ï of men eene vogtige Verfterving der zagte deelen', wilde geneezen door een pap van de Heemst- W Het is intusfehen niet genoeg, paaien f eld te heb ben aan het Beenbederf. Men moet ook het: veritar vene doen affeheiden van het levendige, en deeze af. ehdding gefchied door een beweeging geh*. 0,1de fcheiden van die der Verrotting, gelyk door den Heere P E; I T zeer wel is aangemerkt. De affehilfering kondigt zieh eerst aan door een goede Etter, vloeiende u verfcheiden ftippen des omtreks van dat gedeelte e O 3 Beers  ??4 PETIT, Ftrhandeling, der Beens welk moet affcheiden: en, als ■dit is weggenoomen, fchynt de oppervlakte van het gezonde Been, dat daar onder ligt, als veranderd te zyn in een korrelagug, vast, en roodkleurig Vleeseh. In versch ontbloote Beenderen, ziet men dit Vleeseh met kleine knobbels uitfpruiten. De Heer Tenon, heeft zich daar mede zeer bezig gehouden, in de tweede en derde zyner Verhandelingen. Hy heeft met een foort van Wiskundige naauwkeurigheid, alle verfchynzelen befchreeven, hem ten deezen opzigte, door zyne Proeven aangebooden. Het verfchillend tydftip van den oorfprong deezer knobbeltjes, derzelver getal, de maat van haaren aanwasch, de verfcheidenheid haarer kleuren, niets is zyne verregaande oplettenheid ontweeken. Zyn befluit is, dat voorgemelde knobbeltjes niet anders zyn, dan zoo veele uitfpruitzels eener zelfftandigheid, welke door aangroeijing,' het verftorven gedeelte van het Been affloot. Dit denkbeeld van aangroeijing buicen twyffel, is het, welke hem heeft doen denken, dat de bevogtigende middelen meer den oorfprong dier knobbelige zelfftandigheid begunftigde, en beter waren ter verhaasting der affehilfering, dan de gcestagtige. Maar, dit is eene andere dwaaling, uit zyne Proefneemingen voorvloeijende. Zeeker is het, dat de oppervlakte van een Been dat ontbloot is, of affchilfert, of door eene vleesagtige zelfftandigheid bedekt word: Maar, niets bewyst, dat die zelfftandigheid door den weg van groeijing gebooren wordt. Men ziet integendeel, datze veretterd, op dezelfde wyze als het vleeseh der Zweeren; datze vervolgens inkrimpt; datze uitdroogt, ter maaking van een Lidteken; en dat het Been, uit hetwelkezy voortkoomt, als door indrukking, een gedeelte van zyne dikte verliest, gelyk men waarneemt in de Beenderen van het Bek-  Heelkundige Ziekt ens, enz. 215 Bekkeneel, na het ftellen van de Panboor. Het is derhalven natuurlyker, dat men met den Heere Fabre, de roode knobbeltjes, welken zich op de oppervlakte van een afgefchilferd Been vertoonen,afhanglykmaake van eene Ontfteking, die eene goede verettering voortbrengt. Deeze Heelmeester heeft zyn gevoelen met gegrond op enkele Waarneemingen. Hy heeft het voorwerp van zyn onderzoek, befchouwd in alle zyne betrekkingen. Hy heeft de knobbeltjes onderzogt, welken altoos befchouwd zyn als uitfpruitzels eener nieuwe vleeschagtige zelfftandigheid, in Wonden, of Verzweeringen, met verlies van zelfftandigheid zich vertoonende. Hy heeft gezien, dafde laatfte verandering deezer knobbeltjes, beftendig was, de inkrimping en verdunning der deelen, uit welken zy voortfprooten ; en hier uit met reden beflooten, dat het eene dwaaling was, te gelooven, dat deeze knobbeltjes, de voortbrengzeïs waren eener nieuwe zelfftandigheid, gemaakt ter vervulling van het yerloorne. Hy dagt eindelyk, dat men dezelven met alle regt konde toeëigenen aan de Verettcring, die in de Beenderen zoo wel, als in de zagte Deeïen, de vermindering en inkrimping van derzelver Wceffel uitwerkt. Het zy ons derhalven geoorJoofd, om in dit gezichtspunt, de behandeling des Heeren Petit te befchouwen. De ftaat van een Been, dat van zyne Bekleedzelen ontbloot is, moet, gelyk we gezegt hebben, vergeleeken worden met die der Spieren, verdeeld met verlies van zelfftandigheid. Deeze gevallen eisfchen geene werkzaame noch prikkelende hulpmiddelen, om de Verëttering te bepaalen, welke de geneezing der gefcheiden deelen moet uitwerken. De indruk van de Lucht, en de aanraaking van droog plukzel, is hier toe voldoende, om dat de versch gefcheiden of ontbloote Deelen, alO 4 toas  215 PETIT, Verhandeling der toos meer vatbaar zyn voor prikkeling en verettering dan wanneer derzelver gevoeligheid verftompt s Zl uiterlyke ooraken, welken daar op eenen li "JZ gewerkt hebben. Het is dus niet te verwonde/ n dat m een enkele ontblootins, "elvk al dP ™ ,, van den Heer TPK l „ 7 gevallen waren van den Heer Tenon, de Beenderen fchielyk bedekt worden met eene vleesehagtige zelfftandigheid of da op het zelfde uitkomt, datze in weinig dagen zien b vmden in eenen ftaat van Verettering? voS ^ men op de wyze van Beeeoste, met de doorboog de Trepaan verfcheiden gaatjes boord, welken tot in het gevoehgfte gedeelte der Beenderen doordringen " Het is geenzints hetzelfde met Beenderen, dié federt JJezeirde hulpmiddelen zouden onvoldoende zyn om die werking te doen ftand grypen, welke de afSi^rt bepaalen moet, om dat de ongevoeligheid van h^ ver anderd Beendeel, het vermoogen vernietigt van zagte plaatsmiddelen In deeze gevallen derhalven m0 roen tot fterker en doordringender hulpmiddelen den to vlugt neemen mderdaad, het is hier mede, op dezelfde wyze gelegen als met de Verfterving der zal Deelen. Dezelfde hulpmiddelen , welken de vX gang bepaalen van deeze, bewerken ter gelyker tvd de Verettering die het doode van het levende Z^tf feheiden Wy hebben gezien, dat de Heer P e i t" deeze foorten van geneesmiddelen, altoos evenredig deed zyn aan den trap van het Beenbederf. Als deezf met aanmerkelyk was, gebruiktte hy niets anders dan Brandewyn of de Aftrekzeis van Myrrhe en Aloe Wanneer het Beenbederf dieper doordrong, bediende hy zich niet alleen van eene ontbinding der Kwik, en het Vuur, maar nam zelfs zoo veel van het bedorven" weg als moogelyk was, om de hulpmiddelen meer on- mid?  Heelkundige Ziektens, enz. 217 middelyk te doen werken op het prikkelbaare gedeelte der Beenderen. In het Jaar 1734 gaf de Heer Petit aan deKoninglyke Academie der Weetenfchappen, zyne eerfte Verhandeling over de Traanfistel. Hy voegde hierby een tweede, in den jaarc 174°; cn liet deeze> in het Jaar 1743 en de twee volgende Jaaren, van drie andere Verhandelingen agtervolgen. Deeze onderfcheiden en verëenigde Verhandelingen zyn het, welken den inhoud maaken van het vyfde Hoofddeel deezes Werks, onder den Tytel van De Ziektens der Traanwegen. Het altoos tegenwoordig denkbeeld van het maakzel en den dienst onzer Werktuigen, was voor den Heere Petit een bron van kundigheden, welke de oorzaaken en hulpmiddelen van een oneindig getal gebreken ontwarden. De Traanftippen, de Traanbuizen, de Traanzak, en de Neusbuis; Werktuigen, door dewelkcn de de Traanen naar den Neus worden afgeleid, vertegenwoordigden hem een Hevel, welks kortfte arm, die in het vogt gedompeld word, hooger geplaatst was dan de langfte, welke hetzelve afvoerd. Behalven de werking van dit Waterloopkundig Werktuig, ontdekte de Heer Petit noch eene andere oorzaak, door welkedeTraanen in de Traanbuizen gebragt werden, en die met de voorige medewerkt. Dit zyn de Oogleden; door welkers maakzel en beweeging, het gemelde vogt aan den binnenhoek der Oogen verzaameld , en zelfs geperst wordt in de Traanftippen, Dusdanig zyn de werkingen, welkers wanorde, de verfcheiden Ziektens der Traanwegen voortbrengt. Als de Traanftippen verftopt zyn, wordt den loop der Traanen naar den Neus afgeleid, en zyn deezen verpligt over de Wangen te vloeijen. Zie daar de oorzaak der Traaning. Wanneer de Neusbuis verftopt is, gefchied O 5 '«  218 PETIT, Verhandclwg der *er niet alleen eene zelfde Traanvloed, maar verzaamelen ook de Traanen in den Traanzak, en doen deeze een gezwel maaken , dat zich door drukking ontlast door de Traanftippen. Als 'er eene Ontfteking gebeurd in den Traanzak, of in de daar bovenliggende Bekleedzelen, opent zich de ccn en ander, en ontfpruit daar uit, een Pypzweer. Deeze Ziekte kan zelfs verzweerïngen, en weelige uitgroeijingen in deeze deden voortbrengen ; gelyk ook het bederf der naastgelegen Beenderen. Om aan deeze wanorders te gemoet te koomen, wist men geen ander hulpmiddel dan de doorbooring van het Nagelbeen, en het maaken eener nieuwe weg voor de Traanen. De Heer Anel was de eerfte, die begreep dat de verftopping der Traanbuizen, en van den Neusbuis, de oorzaak was der verfchillende Ziektens, van welken wy fpreeken; en het dus genoeg was, de natuurlyke loop van deeze te herftellen, om haar te geneezen. Met dit oogmerk deed hy een zilvere Sonde maaken, die met een klein olyfswys knopje eindigde, en welks dikte gelyk was aan een Varkens-borstel. Deeze Sonde deed hy in de Traanftippen ingaan, en tragtte hier mede de verftopte Traanbuizen, en zelfs den Neusbuis te openen. Hy bediende zich vervolgens van een fpuitje, welks pypje evenredig was in dikte, aan de wydte der Traanftippen; om verfcheidencrlye vogten ter zuivering der Traanwegen, daar in te fpuiten. Schoon de Heer Anel verfcheiden geneezingen verhaald, welke op die wyze bewerkt zyn, en hy verzekerd, dat die manier voldoende is, om alle gebreken der Traanwegen te geneezen, ziet men ligtelyk, dat een Sonde, zoo dun als de zyne, door het bovenfte Traanftip ingebragt, niet in ftaat is om in den Neusbuis, den minften tegenftand te overwinnen; dewyl de  Heelkundige Ziektens, enz. 219 de fchuinte van den weg welke de Sonde moet volgen, en de afgelegenheid van het punt van tegenftand, noodzaakelykde kragt moet doen verlooren gaan, welke ter overwinning deezer weêrftand vereischt wordt: en zulks zal altans waar zyn, wanneer deezen tegenftand niet buitengemeen gering is, gelyk waarfchynlyk heeft plaats gehadt by de Lyders, welken op deeze wyze geneezen zyn. De Heer Petit heeft wel eenig voordeel kunnen trekken uit het denkbeeld van Anel, wiens verftand hy zeer verheft, omtrent de Werktuigen, dienende ter afleiding der Traanen in de Neusholten. Het was egter voor hem befpaard, om op eene zeer overtuigende wyze, het werktuigkundige deezer Werkingen te verklaaren, en de zekerfte hulpmiddelen ter geneezing deezer gefchonden werkingen, uit te denken. Overtuigd, dat de verftopping van den Neusbuis, de voornaame oorzaak was van de ophouding der Traanen in den Traanzak , van de Traanfistel welke hier van dikmaalen het gevolg is, en van noch gewigtiger wanorders, welken fomwylen in deeze deelen plaats grypen; twyffelde hy geenzints, dat door het maaken eener opening in den Traanzak, en het inbrengen van een kaarsje inden Neusbuis, om den loop te herftellen der Traanen, op gelyke wyze als men doet in den Pisweg, ter geneezing der verhinderde Pisloozing ; twyffelde hy geenzints (zegge ik) dat, door het herftellen der werkingen van den Traan-hevel, in zynen langen arm verftopt, op de wyze die wy gezegd hebben, de Gebreken, door deeze verftopping veroorzaakt, zouden opgeruimd worden. De ondervinding inderdaad, heeft hem ook in oneindig veele gevallen, zulks bevestigt. Naauwlyks was deeze manier bekend gemaakt, of de Heer Molinelli, beroemd Hoogleeraar aan de Aca- de-  220 PETIT, Verhandeling der demie te Bologne, nam dezelve ten onderwerpe zyner Oordeelkundige Aanmerkingen. De Heer Petit befchcüwde, (gelyk we gezegd hebben) de Traanftippen, de Traanbuizen, de Traanzak, en de Néusbuis, als een Hevel, welks kortfte arm, die dubbel is, aan het Oog beantwoord, en de Traanen opneemd, welken door den langften arm in den Neus gebragt worden. JvIolinelli betwiste deeze vergelyking, om dat Petit de gemelde Werktuigen niet befchouwde als Hairbuisjes maar als behoorende tot het gewoone foort der Hevelt, dat geen vogt kan opneemen, tèn zy het reeds te vooren daar mede vervuld is. De Heer Molinelli derhalven vraagd, welt't de oorzaak zy, die de Traanhevel op. vuld, na datze in een /laat van Ziekte omleedigt is} Het fchynt my toe, dat de Heer Petit deeze tegenwerping voorzien heeft, met de werking der Oogleden aan te wyzen, als eene medehelpende oorzaak ter indringing van de Traanen, in de Traanftippen. Het is onnoodig dat wy ons met dit gefchil ophouden: de Heer Bordenave heeft hetzelve ten voordeele van den Heere Petit beflist, met niet minder oordeel als befcheiden • heid. Men zie het tweede Deel der Verhandelingen van de Koninglyke Academie der Heelkunde. Terwy] de Koninglyke Academie der Weetenfchappen, de eerfte Verhandeling van den Heere Petit gemeen maakte, in den Jaaré 1734, deed het Edinburger Ge. nootfehap, eene Proeve drukken van den Heere Monro , beroemd Hoogleeraar der Ontleedkunde ter dier plastic, * betrekkelyk tot de Ziektens der Traanwegen. Het is waarfchynlyk, dat Monro, het denkbeeld om den natuurlyken loop der Traanen door de Traanwegen te herftellen, van Anel ontleend hadt. Petit zelfs, heeft hem in dit denkbeeld kunnen gebragt hebben : want, deszelfs manier was reeds in den Jaare 1720 be- fchree-  Heelkundige Ziektens, enz. . 2£i fchreeven door Carengeot, in de eerfte uitgave zyner Verhandeling der Heelkundige Kunstbewerkingen. ,, De Heer Petit (zegt deezen Schryver) heeft fe„ dert korten tyd, de Operatie der Traanfistel gedaan, „ op eene geheel byzondere wyze, en met eenen ver„ wonderlyken uitflag. In plaats van eenen nieuwen ,, weg te maaken voor de Traanen, door het doorboo„ ren des Nagelbeens, dat nimmer gelukt is, verbeelde „ hy zich, dat door den weg der Natuur te behouden, „ de Lyders zouden kunnen geneezen worden, zonder „ nablyvend Traanoog. Inderdaad: ik hebbe hem een ,, kaarsje zien brengen door de Traanzak en Neusbuis, „ dat de waare Traanwegen zyn, en hetzelve door den „ Neus zien uitkoomen. Hy bediende zich van dit „ kaarsje, tot zoo lange, dat hy uit de natuur der ftof „ befluiten konde, dat de Buis gezond was. DeLyder, ,, die het onderwerp was van deeze Proefneeming, is „ zonder de minfte Traaning geneezen." Wat hier van ook zyn mooge; de Heer Monro gebied de manier van Anel te volgen, ter behandeling der enkele ophooping van het Traanvogt, in den Traanzak. Hy onderfteld vervolgens, dat het binnenfte dier Zak verzwooren, of met weelig vleeseh bezet is, 't gene volgens hem gekend word uit het vloeijcn van een Etteragtig vogt, door de Traanftippen, als het Gezwel gedrukt wordt, en het onderzoekyzer. In dit geval, pryst hy het openen aan van den Traanzak, en het inbrengen van een fteekwiek of kapittelftokje, met bekwaamc hulpmiddelen doordrongen of beftreeken. Als de Neusbuis met weelig vleeseh verftopt is, wil hy, dat men dezelve met een Schoenmaaker Els zal doorbooren , de rigtlyn volgende van den Buis, en naderhand eenige lamengevoegde draaden, op de wyze eener Seton, daar doorbrengen, ter behouding van den weg wel-  222 • PETIT, Verhandeling der welke men gebaand heeft voor de Traanen. Vervolgens egter, zegt hy, dat als den Neusbuis by een Kind vernaauwd is, en men deeze ongeneezen Iaat tot in een gevorderden ouderdom, deeze Buis alsdan dermaaten zal vernietigt, of verminderd zyn, dat de manier, door hem voorgefteld, geen de minfte uitwerking meer zal kunnen hebben, en men den toevlugt zal moeten nee. men tot de doorbooring van het Nagfelbeen. In alle gevallen eindelyk, waarin dit Been bedorven is, befchouwd hy deeze zelfde door Kunst gemaakte weg, als het eenige hulpmiddel. De Heer Monro zou zeker; door het openen van den Neusbuis, in de eenvoudigfte ongefteltheden der Traanwegen, de Kunst eenigermaaten bevorderd hebben , indien hy niet door de Heeren Anel en Petit was voorgekoomen. Hy is, om de waarheid te zeggen, geen trede verder gegaan, en zelfs, in faamengeftelde gevallen, weder gekeerd tot de doorbooring van het Nagelbeen. Maar: het is door de volftrekte afkeuring van deeze handelwys, dat het verftand van den Heer Petit zich doet onderfcheiden. In het Hoofdftuk, waar op thans onzen aandagt gevestigt is, zal men zien, dat deezen Heelmeester, door de hulpmiddelen ter herftelling der werkingen van den Traanhevel, naar eisch van de byzondere natuur haarer Gebreken, te veranderen, zeer wel gefiaagd is in het geneezen van de meest faamengeftelde gevallen zelfs, zonder voor de Traanen eenen konftigen weg te baanen, en zonder nablyvend Traanoog. Men moet ondertusfehen toeftaan, dat men verfcheiden voorbeelden van gevallen kan aanwyzen, waarin de manier van deezen uitmuntenden Heelmeester, niet voldoende geweest is. Dit is het lot van alle, en'zelfs van de beste Kunstbewerkingen. Eene oorzaak die men niet  Heelkundige Ziektens, enz. 223 ■■ „iet vermoede, een verhooien gefteltheid, een niet, doen dezelven dikmaalen kwalyk flaagen. Maar, dit wettigd ons geenzints, om in eenig geval van Traanfistel, zich te bedienen van de doorbooring des Nagelbeens, dewyl deeze manier uit zynen eigen aart gebrekkelyk'is, een Traanoog nalaat, de gemaakte weg vroeg of laat verlooren gaat, en fomwylen van degeheele vernieling deezer deelen, en van den dood gevolgt wordt. I Men moet tevens toeftaan, dat 'er naden tyd des Heeren Petit, verfcheiden hulpmiddelen zyn uitgedagt, niet minder vermoogend, en zelfs beter, dan de zyne, ter herftelling van den natuurlyken loop der Traanen. | Deezen zyn voornaamelyk het openen van den Neusbuis door de Neusholte, en de infpuitingen, langs deeze zelfde deelen in den Traanzak. Maar, ingevolge de ' verftandige aanmerking van den Heere Louis, hebben zy, die deeze middelen hebben voorgefteld, daarmede zeer duidelyk hun vertrouwen in de zyne, aan den dag gelegt; dewyl alle hunne voortbrengzels, niet zyn,dan zoo veele foorten zyner handelwyze. „ Deeze is (ver' vo]gt de Heer Louis) eene ftam, op welke men \ verfcheiden meer of min overdagte vindingen heeft \\ ingeënt; die, wel verre van haar te vernietigen, " eere doen aan het verftand des Heeren Petit, en gelykelyk dienen, om de door hem bedoelde ónder" houding der natuurlyke Traanwegen te bewerken." "üe Heer Petit begind zyn Hoofddeel over de Zweeren, met eenige algemeene aanmerkingen over de oorzaaken, verfcheidenheden, kenmerken, en geneeswyze deezer Gebreken. Deeze orde was noodzaakelyk, om die weczenlyke Leerftellingen te bepaalen, welken inzonderheid zynen aandagt tot zich trokken. Zyn ontwerp was, om niet te fpreeken van die Zweeren, welken van eene innerlykc ongefteltheid, van een Krop- zweer-  224 PETIT, Verhandeling der zweeragtige, by voorbeeld, een Venerifche, Scheurbuikige, of Kankeragtige, afhingen. Hy wilde aüeenlyk handelen van Zweeren, door een plaatslyk gebrek onderhouden, door Beenbederf te weeten, door de tegenwoordigheid van eenig vreemd Lighaam, door de gemeenfchap van de Zweer met eenig groot Vat, Ontlastbuis, of holte; en betrok onder de Jaatfte Clasfe ook de Aderfpattige, dezulken welken de Darmen de Pisbuis, de Blaas, de Traanzak, en de Slymboezems diorboorden; die der Gewrigtsholtcns, van den Buik, der Borst, van het Hoofd, en dergelyken. Men kan, uit de wyze op welke hy fommige deezer voorwerpen behandeld heeft, van het onherftelbaar verlies oordeelen, welk door het gene daaraan ontbreekt, geleeden wordt! De Zweeren, onderhouden door Beenbederf, de tegenwoordigheid van een vreemd Lighaam, Adcrfpatten, en Aamberjen , vertoonen in dit Hoofdftuk, ontallyk veele nieuwe en leerryke Waarneemingen. De Heer Petit gaat vervolgens over tot de Ettergezwellen van het Fondament. Deezen zyn fomwylcn het gevolg van Aambeijen. De voortgang der Verettering omblootdikmaalen, in eenemeerof min groote uitgeftrektheid, het einde des Endeldarms. Men heeft gevraagd, of men, als het Ettergezwel zich in het VetvÜes een weinig uitbreid en den Endeldarm ontbloot is, deeze Darm, noodzaakelyk moet opklievcn; dan, of men zich kan vergenoegen, met de opening alleen van het Gezwel, en de groote Kunstbewerking tot eenen anderen tyd uit feilen? De Heer Fa g e t heeft dit Voorftel beflist, ingevolge eene enkele Waar'neeming. Hy verhaald het geval van een man, die een Ettergezwel hadt aan het Fondament, welk in zyne gantfche lengte geopend werdt, zonder den Endeldarm die ontbloot was, aan te raaken. Vyftien dagen hier na, verfcheen 'er een tweede Ettergezwel, aan de an- de.  Heelkundige Ziehehs enz, 225 ■dere zyde van den Aars. Men vergenoegde zich ook tt deezen opzigte,met hét doen eener infnyding, vclke evenwydig was aan de eerfte. Deeze beide wonde oeffenden gemeenfchap met eikanderen, onder de Huid welke het Staartbeen bedekt; en de Verzweering befloeg vervolgens byna den gantfchen omtrek van den Endeld°arm. De Heer Facet, den ftaat c£en»tf hebbende der Verzweering, door den gewoonen Heelmeester verklaard voor ongeneeslyk, bepaalde ziet, n gevolge den raad zyns Broeders, en van den Heere Bonnen, om een gedeelte van het einde des Endeldarm* te lengte van anderhalf duim weg te neemen. darms, ter leng men daar Deeze bewerking hadt al den uiiudg, van verwagten konde. De Heer Facet befluit hi« Z dat telkens als de Verettering den Darm van h l iggend Vetvlies ontbloot heeft , dezelve met het m" moet gekliefd worden, om eene vaardige en gemakkelyke geneezing uit te werken. DeHeer FonBERT, wiens uitgéftrekte kundigheden, de Heelkunde zoo zeer vereerd heeft en waar aan deeze verfcheiden vorderingen verfchuld.gt is; de Heer FodbKrt zegge ik, kantte zich eenigen tyd daar na, tegen dit te algemeene Voorfchrift. In eene uitmuntende Verhandeling ovet de groote verzwee ingen, aan het Fondement, deeld hy verfcheiden Waarneemingen mede, uit dewelken men ziet dat dergelyke Ettergezwellen, geneezen zyn door eene enkele ope* nin- hoewel den darm, in eene aanmerkelyke uitgeftrektheid ontbloot was. De Heer Petit, wettigd in Zyn Hoofddeel der Zweeren, de Leerftellmg van Foun ert Hy onderfcheid met zeer veel naauwkeungj heid, 'de gevallen waar in den Darm moet gekliefd worden, van die, in welken men zich.met eene enkele opening moet vergenoegen. Hy onderfteld dat den Alcem.Bibl.II.Deel.N.2. P uarm  225 PETIT, Verhandeling der Darm, eene aanmerkelyke diepte , en zelfs in zynen gantfehen omtrek ontbloot is; en zegt, dat in dit geval de enkele opening gemeenlyk onvoldoende is ter geneezing; gelyk ook, dat 'er onhandigheden zyn, waar in, niettegenftaande de ongenoegzaamheid der opening, men egter verplicht is, om zich daar by, ten minften voor een tyd te bepaalen, in weêrwil der diepte van den Boezem, de veelheid der Etterholtens, de doorboonngvan den Darm, en verfcheiden andere wanordes. Deeze omftandigheden zyn, zegt hy, de verzwakking van den Lyder, door eenige langduurige Ziekte, fterkeKoortfen, een gedunrige Buikloop, Longteering, Verkouwdheid, Venusziekte, of de Scheurbuik. In alle deeze gevallen, gebied de Heer Petit, dat men zich zal vergenoegen met eene enkele opening, die noodzaakelyk eene groote verligting toebrengt aan den Lyder. „ Zyne Pynen, zegt hy", „ hier door verligt „ zynde, zal zyne rust herfteld, en de Koorts vermin„ dert worden. De Voedzelen zullen beter verteerd, „ de Kragten herfteld , en den Lyder, in weinig Da3, gen in ftaat gefteld worden tot het ondergaan der groote Konstbewerking, als deeze noodzaakelyk is, „ 't gene niet altoos, en in alle gevallen kan gefteld „ worden waar te zyn; om dat men meermaalen derge „ lyke Gezwellen zich van zelfs heeft zien openen, en ,, volmaakt geneezen, en dit laatfte zeeker noch eer„ der kan ftand grypen, als men ter behoorlyker tyd, „ voor den Etter eenen weg gebaand heeft door infnv„ ding. 1 Als integendeel, de Lyders gezond, fterk, en in een tegengeftelde omftandigheid zyn als we befchreeven hebben, gebied de Heer Petit, onmiddelyk over te gaan, tot de groote Kunstbewerking; maar in dit geval zelfs, doet hy zulks niet dan met een foort van weerzin.  Heelkundige Ziektens cm. 22? *in Ik zegge niet (dus vervolgt hy)" „ dat het niet üZ^,^ indien de Koorts eenigermaaten ' fterkTs beter zy dat men dezelven tot eenen ande;;feentduitftelll ^>^,°^™Z " Ten u vreeze van door het Algemeen befchuldigt l zullen worden dat ze niet aanftonds alles wat ver eiseht werdt gedaan hebben. De vrees egter, voor de redeneeringen van een onregtvaardig en onkund g Gemeen, moet ons niet beletten, eene goede manier "Se HeefpKTIT5 eindigt zyn Hoofddeel der Zwec. ren met de Aarsfiftei; Dit gebrek bevat verfcheiden veranderingen, zoo ten opzigte van deszelfs oorzaak als van de wyze op welke het de deelen inneemt. Hy tleedin een zeer ^wigdg verOag. van alle deszelfs on> Handigheden. Weinig Konstbewerkingen zyn er in welken hy niet iets. gevonden heeft te verbeter^ t ZY, in dezelven meer eenvoudig, of meerder zee.cr te maaken, 't zy, in derzelver wreedheid zoo veel moo,elyk ware te verminderen. In de Aarsfistel vooral, is zyne zorg voor de volmaaktheid van derzelver Kunstbewerking, blykbaar. De Heer Foubebt, heeft daar toe veel bygebragt, doorhet hernieuwen der manier van Celsus, welke beftaat, in de Fistel met een gedraaide draad te binden. Hy heeft een looden draad m de plaats gefteld van deeze, en beloofd, eene verhandeling over dit onderwerp , te zullen mededeelen. Buiten twyffel, zou by deeze manier met in alle gevallen zonder onderfcheid, aangepreezen, maar dezelve bepaald hebben tot eene eenvoudige Aarsfistel, welke niet zeer hoog in den Endeldarm opklimt. In dit geval P % waar-  a*8 PETIT, Verhandel, der Heelkund. Ziektens enz. waarlyk, verdiend ze zoo veel meer den voorrang, om datze den Lyder niet onderwerpt aan eene ftrikte leefregel, noch verpligt, om zyn Bed of zelfs zyne Kamer te houden. {Het vervolg hierna^ V. TheHISTORT of AMERICA, ly William robertson, D. £>. &c. dat is: HISTORIE van AMERIKA, door William Robertson, Doöor der Godgeleerdheid,enz. Te Londen, 1777, 2 Deelen in 4to. {Vervolg van bladz. p6.) TT\e ontdekking en bemagtiging van Peru en Chili, is het onderwerp van 't zesde boek deezer Historie van Amerika. De beweegredenen tot die onderneeming en de uitflag derzeive, de aart en de denkwyze der voornaamfte Perfoonen, waar door die ter uitvoer wierd gebragt, zowel als hunne lotgevallen; de gebeurtenisfen zeiven en haare gevolgen, hebben zo veel overeenkomst met het geene omtrent de ontdekking en verovering van Mexico plaats had, dat wy des te korter zullen kunnen zyn in ons verflag der bedryven van Francisco Pizarro, Diego de Almagro en Hermando Luque, die in 1524 zig te Panama bevonden, en door dezelfde driften aangezet, hunne poogingen vereenigden om van éaar Oostwaarts het ryke Land optefpooren, waar van Bal-  " W. ROBERTSONS, Historie van Amerika. 229 Balbao, toen hy de Zuidzee ontdekt had, eenige flaauwe berigten had gekregen. Pizarro was de natuurlyke zoon van een Man van aanzien byeene Vrouw van zeer laagen ftaat; zyne opvoeding zeer verwaarloosd zynde, zo zelfs dat hy leezen noch fehryvenkon, bezat hy egter het voordeel dat een moedig hart, een fterk ligchaam, en een ongemeen geduld in 't ondergaan van rampen geeft. Almagro was een vondeling. Beide in 't leger opgebragt zynde, beide m bekwaamheden tot den krygsdienst uitmuntende, had Almagro meer van de openhartigheid eens Krygsmans, en Pizarro van de doorfleepenheid eens Hovelings. Luquewas een Geestelyke, dierykdommen had verkregen, welke hem naar hooger ftaat deeden ftreeven. pedrarias hunne verbindtenis goedgekeurd hebbende, nam Pizarro aan, Geleider der benden te zyn op den togt; Almagro zou hem met volk en voorraad verkerken naar tydsgelegendheid, en Luque te Panama blyven om voor het algemeen belang te waaken by den Gouverneur. Hun gering vermogen deed Pizarro met een enkel klein fchip , bemand met na koppen, in zee gaan den 14 November. Dit juist het ongunftigst jaargetyde tot zyn oogmerk zynde, zworf hy langen tyd jammerlyk om , en zag zig genoodzaakt te rugte keeren, dog trof door een gelukkig geval Almagro. met eene kleine verfterking van manfehap aan, die intusfehen mede veel geleden had, en die, tot de Rivier St. Juan doorgedrongen zynde, 't land en de inwooners eenigzins gunstiger gevonden had, dan zy die tot nog toe hadden waargenomen. Na nog menige te leurftellingen, landde men op de Kust van Quito ten zuiden van de Rivier der Emeranden waar de inwooners in wol of katoen gekleed gingen, en gouden of zilveren fieraaden droegen. Met een handvol verzwakt volk niet magP 3 ci£  23a W. ROBERTSONS tig zynde iets te onderneemen, week men in hoop oq «ydige verfterking naar een klein eiland; dog de opvolger van Pedrarïas oordeelde het geduurig verlies van volk op eene onzekere onderneeming, zo fchadejyk voor zyne Volkplanting, dat hy Fizarro zeiven op ontbood, die, wat hem betrof, dit egter volftrekt weigerde, dog eene Jyn op het zand trok met zyn zwaard , vryheid geevende aan elk die 'er overtapte om naar huis te keeren. Slegts 13 beiloten met hem het lot te deelen * welfchy ging verbeiden op het eiland Gorgona, dat, onbewoond en van de kust verwyderd, hun een gefchikte wykplaats toefcheen. Almagro en Luque bragten byden Gouverneur eindelyfc ie weeg,dat hy ter zyner hulpe één fcheepjezond, waarop egter geen Soldaat wierd toegelaaten, om Pizarro tot geene nieuwe onderneeming aantemoedigen. Deezen, na vyf maanden in een allerongezondfte plaats gefleeten te hebben, en tot wanhoop gebragt te zyn, was egter by de aankomst van dit fchip de moed zo zeer gewakkerd, dat hy, in plaats van naar Panama te ftevenen, zyn ontwerp vervolgde, en in 't jaar 1520, na twintig dagen Zuidoostwaarts aantezeilen, de kust van Peru ontdekte. Daar zag hy den overvloed en de befchaafdheid van het Peruaanfche Ryk; flaatelyke tempels; paleizen der Ineaas; een bevolkt en bebouwd land; welgeklcede inwooners, die zig van tamme dieren wisten te bedienen; en wat meest bekoorde, overvloed van gouden en zilveren vaten en verfierfels. Pizarro verwierf'er eenigen van de inwooners; ook voerde hy twee van hunne jonge lieden en eenige Llamaas of tamme dieren met zig naar Panama, na eene reis van drie Jaaren, waarop hy meer gevaaren rampen en zwaarigheden had doorgeftaan, dan een der gelukzoekers van zynen tyd. De Gouverneur, ondanks de gunftige berigtenvan Pi- zar-  Historie van Amerika. *3X zarro, verderen onderftand weigerende, befloot men dat Szarro dien in Spanje zon verzoeken, en voor hem zelVP H \U van Gouverneur, voor Almagro die van T rftenant Gouverneur, en voor Luque dien van BisLuitenanc eerst £e vermeesteren was, tT^tZen- Pi-ro flaagde zo wel ten Xe dat hy 't Bisdom voor Luque, en voor zigzeiven een eglsgebiedvan 2co mylen langs de kust ten Zu den vande'Rivier St. Jago,en al de magt verkreeg |e hy wensehte; Almagro fchier vergeetende, die fJs Bevelhebber zou zyn van de fterkte welke men te Tumbez dagt opterigten. Tweehondert mannen en de noodige oodogsbehoeften byeentebrengen waartoe Pizarro zl ten Hove van zynen kant verbonden had, was Ten ft zo zeer boven zyn vermogen, dat hy er Tauwelyks de helft van kost volvoeren, en heimelyk "oesTvertrekken om 't onderzoek deswegen te ont- gaNa dat hy by zyne wederkomst 't billyk ongenoegen vafAlmagroglmid had, ^f^£L? j- u A\f hv voor z gzelven had verkregen, S™nen langgewenschten togt te famen gebragt, m drie Se Sehepen met 180 Soldaten voorzien, waarvan 36 Rn Ss warel. Hiermede flak Pizarro, met zyne bro» en Gonfalo. op deze vaart thans kundiger dan te vooren , in dertien dagen over tot de kust van Peru, hoewel door ftorm en wind gedwongen tco mylen no rdelykerte landen danTumbez,de plaats ico myien noor y zuidwaarts aan langs zyner beftemming Ylings r0K ƒ derzelver de zeekust; en daar hy alle de 1]Vieren * P 4  ?3* W. R O BERTSONS lingen in deProvintie van Coaque; goud en zilver ten beloope van 30 duizend Pezos tot buit bekomende. Hiervan zond Jiy een deel naar Panama aan Almagro, en een ander deel naar voornaame lieden in Nicarague* om van beide oorden hulpbenden tot zig te trekken • van de laatfte plaats bekwam hy 'er twee onder 't bevel van zeer bedreevene Opperhoofden, en" vestigde toen de eerfte Spaanfche Volkplanting in Peru, welke hy St Michaël noemde. Ten tyde van den inval derSpaanfchen in Peru, was dat Ryksgebied i5co mylen langs de Zuidzee uitgeftrekt; dog van veel mindere breedte, als bepaald zynde door de rey van zwaare bergen die de Andes uitmaaken. Eertyds was dit land , gelyk het overige van Amerika, door geringe verfchillende ftammen bewoond geweest, die, naakt omzwervende, eer wilde dieren dan menfehen geleeken. Men wil, dat hun in dien ruuwen ftaat, aan het meir Tiliaca, een Man en eene Vrouw van achtbaare gedaante en in gevoegelyke kleedy ver. fcheenen, die zig uitgaven voor kinderen der Zonne, en als door dien weldaadigen oorfprong tot hun onderwys afgezonden. De verftrooide Wilden verzamelden zig onder hun bevel, en lagen den grondflag toe de StadCuzco. Manco Capac, dit was 's mans naam, leerde hun den landbouw en andere nutte kunften; Mama Ocello, zyne vrouw, leerde de vrouwen het fpmnen en weeven. Na de eerste zorg voor voedzel dekfcl en verblyf, voerde Manco Capac zodanige wetten, inrichtingen en bepaalingcn van ondergefchikt gezag onder hen in, die den groei en bloei van zynen ftaat meest konden bevorderen. Dit was volgens de Indiaanfche overlevering de oorfprong der In c as of Heeren van Peru, weiker gebied zig allengs uitbreidde, dog die yan den beginne af aa.n mep een onbepaald gezag heersch-  Historie van Amerika. 233 heerschten; niet alleen als Monarchen maar als Godheden gediend werden ; zig tot geene huwclyken met het volk vernederden , en in eene opvolging van twaalf Vorften, zo men dit gelooven mag, nooit ander gebruik maakten van hunne willekeurige magt, dan ter bevorderinge van 't geluk hunner onderdaanen. Huana Capac regeerde, en had door zyne wapenen het ryk van Quito aan het zyne gehecht; maar, tegens de grondwet des Staats gehuwd aan de dochter van den overwonnen Monarch,had hy eenen zoon Atahualpa genaamd by haar verwekt, dien hy tot zyn opvolger in 't Ryk van Quito beftemde; dat van Peru nalaatende aan Huascar, zynen zoon, verwekt by eene moeder uit zyn' eigen' koninglyken Ham. Deeze fchikking, zo ftrydig tegens de algemcene denkbeelden zyner onderdaanen , veroorzaakte veel misnoegen te Cuzco, en Huascar vergde hierop van zynen Broeder den afftand zyns Ryks; maar Atahualpa had de bloem der legermagt zyns vaders op zyne zyde getrokken, en toog daarmede tegens hem op. De uitilag dier binnelandfche twist was ten voordeele van Atahualpa; dog een wreed gebruik makende van zyne zege, tragte hy de geheele koninglyke ftam der kinderen van de Zon uitteroeijen, alleen Huascar fpaarende voor eenen tyd, om op dien naam bevelen uittevaardigen en zyn eigen gezag intusfehen te beter te vestigen, 't Was deeze binnelandfche ktyg, waarvan Pizarro egter lang onkundig bleef , die het alleen voor hem mooglyk maakte tot in 't hart van 't Ryk door te dringen, eer men eenige fchikking tot tegenftand had beraamd; en terwyl hy door beide partyen wierd aangezogt, trok hy met 60 ruiters en ico foldaten door ongebaande wegen en bergëngten, die door weinigen tegens een talryk leger verdeedigd zouden hebben kuünen worden, heen, naar Caxamalca, eene P 5 Stad,  234 W. ROBERTSONS Stad, in welker nabuurfchap Atahualpa geleegerd was Pizarro nam 'er een groot plein in bezit, aan de eene zyde van het welk een gebouw was, *t welk de Spaanfchen een paleis der Incas noemen, en aan welks andere zyde een tempel der Zonne ftond, alles met een fterken aarden wal omgeeven. Van hier zond hy Gezandten met vriendfchaps betuigingen tot Atahualpa, die beloofde den volgenden dag een bezoek by hem te zullen afleggen. De glans van zo veel goud, als de Gezandten in het Peruaanfche Leger gezien hadden, en 'twelk de denkbeelden der Europeaanen van dien tyd verre te boven ging, had hun allen zo zeer getroffen; dat Pizarro 'er door aangedreven wierd tot hetverraaderlyk befluit om zig vandenperfoon des Incas, dien hy genoodigd had, meester te maaken, waartoe hy bedaardelyk alle de noodige bevelen gaf. Het was den r6 November 1532. wanneer Atahualpa, met groote ftaatfie en een luisterryk gevolg tot hem uittoog, op een Troon zittende met veelverwige pluimen verïïerd, en als bedekt met goud, zilver en edele gefteenten. Toen de Inca de Spaanfche kwartieren genaderd was, kwam Vader Valverda met een kruis in de eene en een getydeboek in de andere hand hem te gemoet, om hem in eene lange redevoering te verklaaren den val van Adam, de lydensgcfchiedenis van den Heiland, *t Stedehouderfchap Gods aan St. Pieter verleend, den overgang van hetzelve op de Pauzen, en de gift, die Paus Alexandcr aan den Koning van Castilien had gedaan van de geheele nieuwe waereld; uit welken hoofde hy beweerde dat Atahualpa zigylings moest onderwerpen, of dat hy, zo hy zulks godlooslyk weigerde, de fchrikkelykfte draf te wagten had. Het antwoord van Atahualpa op deeze aanfpraak, door eene gebrekkige vertolking hem voorgefteld, was bedaard  Historie van Amerika. 135 daard en gepast; wyders wenschte hy wel te verneemenj waaruit men zulke verwonderlyke dingen geleerd had. Hieruit, hernam Vader Valverda, hem zyn getydeboek overreikende. De Inca hield het tegens zyn oor: „ 't „ leert my niets, zeide hy, en wierp het op den „ grond". Te wapen, Christenen ! te wapen ! kreet Valverda uit; Godswoord is gefmaadigd ; wreekt die ontheiliging op deeze godvergetene honden. Het aanval teken door Pizarro gegeven zynde, brandde het gefchut los, de paarden rukten voort, en het zwaard maakte zulk een geweldige flagting op de weerlooze en vlugtende menigte, dat 'er 400O omkwamen zonder verlies van één der Spanjaarden. De buit ging alle hunne verwagting te boven; en de Inca, die zelf het voornaamfte daarvan uitmaakte, bood aan tot zyn randfoen ^t vertrek daar hy zig bevond, dat vry groot was, met goude vaten te doen vullen; en op deze voorwaarde beloofde Pizarro hem de vryheid. Almagro was nu met eene aanzienelyke verfterking geland; en Atahualpa, ontrust over den aanwas van een Volk, dat hy niet begrypen kon van waar, noch op wat wyze het kwam verfchynen, deed zynen Broeder Huascar dooden, uit vrees dat de Spanjaarden , deezen verlosfende,hemzelven mogten ombrengen. De Indiaanen lieten de kleine benden der Spanjaarden, overal door het land ter befpieding afgezonden, veilig heen en weder trekken, en volbragten gewillig de bevelen van hunnen Vorst tot opbrenging van den fchat, welken men op den dag van St. Jago, dengrooten befchermheilig van Spanje, onderling verdeelde; waar by elk Ruiter 8000 Pezos bekwam , waar aan eene gelyke Som van ponden Sterlings thans evenredig zoude zyn. De Inca' drong nu billyk aan op 't verkrygen zyner vryheid; dog Pizarro dagt hem die geenzins te verlee- nen:  *3 en,. g. bied van 2oo mylen land, zuidwaarts van dat t welk an pizarro verlLnd was, wierd aan Almagro gekken , dog met elkander in twist geraakt zynde, wierd de zoen getroffen,op voorwaarde,dat Almagrotragten zou X Chili te onderwerpen; en indien dit mistakte, zou pfzaro hem een behoorlyk aandeel in zyne Staaten af- ft De rust, welke aan Pizarro nu eene poos mogt gebeuren, befteede hy met onvermoeiden yver aan t beamen van een geregeld burgerlykbemer 't weü: n« de onhandigheden van dien tyd gefchikt, teven ten g oncfl gkost verftrekken van eene laatere groothe,, fn hy bouwde in een allezius gunftigen oord eene aan-  238 W. ROBERTSONS zienelylce Stad, die hy Cividad de Jos Reyos noemde £ in Europa meest by den naam van Lima bekend, om tot den Zetel van zyn Ryk te ftrekken , liggende naby Callao, de gemakkelykfte haven der Rille Zee. Almagro was in Chili getrokken , dog had 'er een ftout, gehard en onafhangkelyk volk gevonden, dat van hunnen eerflen ichrik ras bedaard, eenen hardnekkigen wederftand bood. Dit deed hem befluiten met den behaalden aanzienelyken buit terug te trekken, waartoe eene groote omwenteling, in Peru voorgevallen, hem nog te meerder aandreef. Manco Capac thans eenige Inca van Peru bemerkte , hoe naauw hy ook in *t paleis zyner voorzaaten door de Spanjaarden bewaakt wierd, dat zy zich alomme door het Ryk verfpreid hadden, en 'er flegts een handvol volks in Cuzco was overgebleven. Dit gaf hem gelegenheid tot het verwekken van een algemeenen opRand, welke in 1536 zo ernstig wierd, dat de Spaanfchen overal in 't land vermoord en uitgerooid, en de Reden Lima en Cuzco door eene verbaazende overmagt belegerd wierden, welke de laastgenoemde plaats tot het uiterfte had gebragt, wanneer Almagro, uit Chili gekeerd, daar voor verfcheen; dog zyn toeleg was, om Cuzco voor zig zei ven te vermeesteren, dewyl hy uit hoofde van den giftbrief, hem uit Spanjen gezonden, regt op die Stad beweerde te hebben. Hy verfloeg de Peruaanen, nam Cuzco des nagts by verrasfïng in, en" dwong Ferdinand en Gonzato Pizarro zig op befcheidenheid overtegeeven. Dog Francis Pizarro,de Peruaanen van Lima verdreven hebbende, bad onder Alvarado.500 man ter hulp zyner broederen afgezonden. Almagro vergeefsch gezogt hebbende deezen Bevelhebber op zyne zyde te lokken, deed eenige benden des nagts over eene rivier agter hem omtrekken, overviel hem en kreeg hem  Historie van America. 239 hem in handen. Had Almagro zynen Gevangen doen fterven, en was hy regtftreeks op Lima aangetrokken, de ftrydwaare beilist geweest, dog hy liet zig door Pizarro, onder voorwendfel van minnelyke onderhandelingen* zo lange om den tuin leiden, dat Alvarado en Gonzalo Pizarro middel vonden om te ontfnappen ; en floot toen een verdrag, volgens de voorwaarde van het welke Ferdinand Pizarro, op vrye voeten gefield, naarSpanjen moest keeren om de uitfpraak hunner verfchillen aan de kroon te verblyven. Naauwelyks had hy zyne vryheid bekomen, of de Bevelhebber Pizarro,nu niet meer bekommerd voor het leven zyns Broeders, was trouweloos genoeg om gewapenderhand tegens Almagro op te trekken, die in een hevig hoöfdtreffen verflagen en gevangen wierd; waarna de zegepraalende benden van Pizarro, Cuzco uitplunderende, een grooten buit bekwamen. Eene zogenaamde rechtspleeging over Almagro was flegts het voorteken van zyn doodvonnis, en Pizarro, nu alleen bezitter van Peru, ging over tot de uitdeeling der Landeryen, 't welk hymet veel partydigheid verrigtte; dat niet misfen kon nieuw misnoegen, en 't zaad van volgende beroerten te kweeken. War Chili betreft; in weerwil van den dapperen aart der inwooners, drong Pedrode Valvidia zo verre in hetzelve door, dat hyde Stad St. Jago daarin grondvestte, totfteun der aanwasfende magt van Spanjen in dat .gewest. Aanmerkelyk was de onderneeming van Gonzalo Pizarro, broeder des bevelhebbers in Peru, tot vermeestering der Landen ten oosten de Andes. Koude en vermoeijing op 't gebergte , onophoudelyke regen in de vlakten aan geene zyde van het zelve; gebrek aan onderhoud, moerasfen en ondoordringbaare wonden deeden veelen van zyn volk omkomen. Tot de oevers van eene der takken van de Maragnon gevorderd, bouwde  Ho XV. ROBERTSONS de men een boot om de Rivieren over te vaaren elï Voorraad te vervoeren. Deeze boot, met 50 koppen onder bevel van Orellana bemand, wierd door den fnelleü ftroom ras buiten 't gczigt der overigen afgedreven. Orellana,zyne makkers vergeetende,beflootden ftroom aftezakken, welke hem eindelyk in den grooten Oceaan voerde, over welke hy met die gebrekkige boot op Cubagua aanlande. Van daar in Spanjen aangelanden niet voldaan met het wonderbaare van zynen gevaarlyken togt te vernaaien, verfpreide hy de fabelen van een Gemeene best der Amazonen, en van een Land waar de daken der tempelen met goud waren overdekt. Gonzalo Pizarro, zig door Orellana verlaaten ziende, moest befluiten tot den terugtogt naar Quito, van waar hy nog 1200 mylen af was, en eer hy die plaats met 80 overgeblevenen der zynen bereikte, waren 4cco Indiaanen en ruim 200 Spanjaarden gefneuveld door gebrek en elende. De jonge Almagro had zig intusfchen een fterken aanhang weeten te maaken, beftaande uit de oude vrienden zyns Vaders en de misnoegden tegen Pizarro, die onbezorgd over derzelver faamcnrottingen, eindelyk het Aagtoffer wierd van eene famenzweering, waar door Lima, en de fchatten van Pizarro in handen van Almagro den zoon overgingen. Het Spaanfche Hof, verlegen ovef de tegenftrydige berichten die het van de twistende partyen had ontfangen ,Zond Vaca de Castró af naar Peru, met volmagt tot bevrediging of bcflisfing der gefchillen! Hy, na den dood van Pizarro aangeland in 1581, vertoonde zyne aanftelling tot Gouverneur van Peru van wegens de kroon, ftelde zig aan 't hoofd der tegenparty* dcrs van Almagro, en wist kunstig tyd en aanhangers te winnen, tot dat hy den jongen Almagro Rag leverde, en na een hardnekkig en zeer bloedig gevecht eene overwin-  Historie van Amerika. 241 'winnnig behaalde, door welke het geflacht en den aanhang van Almagro vernietigd wierd. Geduurende deeze gewelddaadlghedenin Peru, was men aan 't Spaanfche Hof bedagt gewéést, op het vormen van wetten en het ontwerpen van een geregeld bellier óver de Wingewesten inde nieuwe Waereld. 't Wasniet de magt der Natie, maar het waren byzondere perfooneri geweest, die dezelven t' onder hadden gebragt; en derzelver drift tot het opfpooren van goud eh zilver, deed de Indiaanen' onder hun juk dermaatébëzwyken, dat hun gebied eerlang flegts eene üitgeftrekte doodfche wildernis fcheen gelyk te zullen wórderi. Keizer Karei zag dus naar middelen uit, om de wreedheden zyner ondërdaanen tegens de Indiaanen, hem nogmaals op 't treffendst door Las Cazas afgemaald, te weeren. De diepe inzichten zynef doorfleepene flaatkunde kwatrièn by deeze beweegredehen, en hy befloot eindelyk vast te ftellen: ,, Dat het „ Koningklyk Gerechtshof magt zou hebben, om elks aan„ deel der landeryèh nader te bepaalen; dat de Landen 11 en de Indiaanen, na den dood des bezitters, niet tot „ vrouwen kinderen overgaan, maar tot de Kroon vervallen zouden; de Indiaanen, voortaan van dienstbaar" heid öntflagen, tot een vasdgeflelde fchatting verpligt, " dog anderzins, als knegten, voor hunnen gewilligen ar, béid betaald zouden worden; dat alle Amptenaaren,' „ Geestelyken ènKloosters, hunne Landen en Indiaanen „ aan dé Kroon móesten afftaari; én dat ieder dezelven had verbeurd, die flegts gederfd had in de partyfchap„ pen van Pizarro en Almagro".' Om de flipte uitvoering dier bevelen te bevorderén', wierd Sandoval naar Mexico gezonden, om niet Mendoza, dén Onderkonin g,' eenftèmmiglyk dezelven te handhaaven; en Nugnez Vela ging als Onderkoning naar Peru, mét eenen Raad hem toegevoegd, ten zelfden einde. Algkm.Biel.II.DeelN.2. C< In  *42 W. ROBERTSONS In Peru, waar die bevelen nog RerJcer klemden, en de gemoederen, door de losbandigheid, diehet gevolg Van Lurgeroorlogenftouterwaren,enminderhandelbaa?;waar deOnderkonmg,ftrengentrots,geenedeminftevrzï mg, noch vertoogen gedoogde; waar mannen van aanzief op zynlast alsoproerigenongevonnisdterdoodgebr tt' en Vaca de Gastro zelf geketend was; daar iloeg eÏTfet oog naar Gonzalo Pizarro, die overvloedige bewefede «en vond om zig aan >t hoofd der misnoegen te Re Jen en die met opene armen in Cuzco ontfinzvnde zl' gewapenderhand naar Lima begaf, waarde Ond«Sf nmg gehaat by de Leden van zynen eigenen Raad t derzelver gezag i„ zyn Paleis gevat, en voorts naar een onbewoond ei and nn r?f» , het Pizarro ZT ? , J- ' Verzonden Was- Nu viel Z rn V f' ZIg 3JS Gouvemc« te doen erkennen, dog de Onderkoning, in vryheid gefteld door den Schip! per die hem moest overvoeren, zette te Tumbez voet aan land, en wist zig weder eenenaanhang e ma. ken welke dagelyks aangroeide, door deftrengheid wlr mede Pizarro zulken behandelde, welke hy eenigznn, verdagthie d. Pizarro egter,na hem uit Quitoverdree ven te hebben leverde hem Ragden I8 January7540. Beide partyen ftrecden me, de bewustheid, dat de uifiJag moes SCVT ;t beZfng VM Cen *** be/lisfen moest; eindelyk wierd de Onderkoning geftagen en ge- dood en Peru was nu gehcelin de magt van Pizarro. Hy had door zyne Vloot niet alleen het gebied over de Zuidzee maar was, door de Bezettingen van Panama en naar Peru. Carvajal, de voornaamfte zyner Krygsbcvelhebbers,zettehemaan,om zigonafhangkelykvan Span. jen te verklaaren, en Relde hem de middelen om zig in t gezag te handhaaven, in het helderRe licht voor Pi zarro kon egter daartoe niet beiluiten, maar dagt' dat" men  Historie van Amerika. 243 frierx in Spanjen wel zou overgaan om hem te bevestigen in den rang> dien hy thans bekleedde. Karei, uitgeputdoor menigvuldige oorlogen in Europa was onmagtig om zig op zulk eenen afftand te verzetten, tegens de magt vanPizarro, en egter niet genegen hem dien in handen telaaten. De keuze zyner Staatslieden, om iemandvan 's Keizers wegc naar Peru te zenden, viel op Pedro de la Gasca, een Priester, die geen hooger titel begeerde, dan dien van Voorzitter desRaads te Lima; noch eenige beloocingvoor zig zeiven; dog die daarentegen met eene onbepaalde magt wierd bekleed, om naar vereisch van omftandigheden te handelen. Zonder geld,-zonder krygsbenden, vertrok hy tot demping van eenen gevaarlyken&opftand; dog met een gering gevolg, in zulk een vreedzaamèn fchyn aangekomen, en verklaard hebbende, dat hy flegts tot hèrRelling van bezwaamisfen verfcheen,terwyl een zagtzinnig gedrag hem meer en meer ingang deed verkrygen, wist hy verfcheide Bevelhebbers op zyne zydetetrekken. Dehaatelyke maatregelen, welke Pizarro' nam om zig van Gasca te ontflaan, deeden eene tegengeflelde uitwerking, en op het onverwagtst kreeg hy tyding dat Gasca meester was van de Vloot van Panama, en van de benden daar gelegerd. Ten zelfden tyde bragt een opltand, die hem Cuzco deed verliezen, hem in nog meer bekommering en fchoon 't hem gelukte Cuzco te herwinnen, na 't verflaan zyner tegenparty , verklaarde de Stad Lima, zyne onderdrukking moede ,zig, zo dra hydie verlaten had, voor 's Konings zyde; terwyl GascateTumbez aanlandde met 500 man, en alomme vergiffenis aanbood en herroeping der meestgehaate wetten. Pizarro, zig de overwinning beloovende, had naar geene voorflagen van vergelyk willen luisteren; dus bereiden zig de beide partyen, in 1548, tot een hoofdtreffen; dog op het oogenblik van het aangaan des ftryds, verlieten q 2 R>ró>  *44 W. ROBERTSONS fommige voornaame Bevelhebbers van Pizarro, zyne zyde, en fchaardenzig by den vyand, en hun voorbeeld deed in een half uur tyds eene Legermagt verzwinden, welke 't lot van Peru kost beflist hebben. Vergeefsch tragte Pizarro en Carvajal, de Benden te weerhouden. De eerfte gaf zig lafhartig over aan een van Gasca's Bevelhebbers. Carvajal poogde vrugteloos te ontfnappen. Beiden wierden onthoofd, dog Gasca hezoedelde wyders zyne overwinning door geen bloedvergieten. Op dat de rust, thans herfteld,door geene woelzieke gelukzoekers mogt verbroken worden, deed hy het ftoutfte krygsvolk bezigheid zoeken in het verder veroveren van Chili, en het ontdekken der uitgeftrekte gewesten naby de Rivier de la Plata, Thans ftond hem nog uitdeeling te doen der Repartimientos. Groot was derzelver beloop, overtreffende eene jaarlykfe rente van 2 Millioenen Pezos , dog groot was ook 't getal der geenen die 'er aanfpraak op maakten. Gasca luisterde met geduld naar elks redenen ; overwoog de gegrondheid hunner vorderingen, en deed de verdeeling met de uiterfte onpartydigheid. Hoewel het niet misfen kon of dezelve moest, uit hoofde van de verfchillende driften der belanghebbenden, een algemeen ongenoegen veroorzaaken, wist hy egter, door eene tydige gezagsoeffening,elk tot zyn pligt te houden. Hy beloofde; beloonde ; ftelde goede orde op de rechtsplegingen, op de invordering der koninglyke inkomften, en op de behandeling der Indiaanen; en bragt nog 13^0 duizend pefos voor 's Lands fchatkist, in 't Vaderland te rug, terwyl hy voor zigzelven zo belangeloos had gehandeld , dat hy om eene kleine fom tot betaling zyner eigene fchulden moest verzoeken. Karei- deed zyne verdiensten regt; en daar hy metalgemeenetoejuigching ontfangen wierd, bragt hy, tot Bisfchop van Palencia be-  Historie van Amerika. 245 bevorderd, zyne overige dagen door in rust Die van Peru, was egter van geen langen duur; dog de wanordeT, van tyd tot tyd, door de driften en de Raatzucht van byzondere Perfoonen verwekt, waren flegts voorbygaande flormen, en de woeligfte geesten Kwamen in de onderlinge beroerten door elkanders handen om. Menfchen, meer gewoon op eene vreedzaame wyze de bevordering hunner belangen te bewerken, zetten zig neder in Peru; en het Koningklyk gezag wierd zo onverwrikbaar aldaar gevestigd, als in de overige Volkplantingen der Spaanfchen. VI. ETTMOLOGICUM TEUTONICM LfNGUAS Jive BiBionarium Teutonico-Latinum, pracipuas Teutonica Lingua diStiones & phrafes, latine interpretatas, & cumalüs nonnullis linguis obiter collatas compledtens flu. dioS opera CORNÉLII KILIANI DU F F Ai I. &c. Sc. &c Curante GERARDO HASSELTO Arnhemienfi, qui £? fuas adnotationes adjccit.% Voll. in 4to. \7an dien tyd af, dat onze taal uit vermenging van . het Oud Alamannisch en Frankduitsch geboren en eene byzondere land-taai geworden is, fchynt ze, voor zoo veel men uit de oudfte gedenkftukken kan nagaan, meestal dezelfde regel-maet en dezelfde grond-trekken vertoond te hebben, welke wy naderhand inde fchriften der Vlamingen ontmoeten. De taal , by voorbeeld, van Melis Stoke , van van Velthem en van zoortgelyke fchryvers, komt aan geene onzer dialeden nader, dan aan de Vlaamfche: In deze is ook, onder en Q g evea  «♦* CORN. KILIANI Etymologicum .even na de Spaanfche beroerten, het meeste gefchrevea en zy mag dus byna als de Ram worden aangemerkt, waaruit de andere dialedten, a]s zoo veele takken, ontfproten zyn. Hierom hebben altyd de doorzigtigRe beoefenaars onzer taalkunde grooten prys op de vlaamfche fchryvers gefteld en vooral veel gezags aan de woorden-boeken van die dialect toegekend, onder welke dat van Juliaan om veele redenen de eerfte plaats verdient. Terwyl de vermaarde Antwerpfche Boekdrukker Christoph. Plantyn, in het eind der zestiende eeuw, bezig was met het vervaardigen van zyn JVederduitsch woordenhoek, bekleedde onze Corn. van Kiel met veel lof den post van CorreStor op deszelfs drukkerye, en door zynen meester aangezet om ook iets tot luister der Vaderlandfche tale te ondernemen, beantwoorde Hy zoo yverig aan dat verlangen, dat hy hem zelfs vooruit liep, en dit woordenboek van zyn eigen maakfel in h ligt gaf, eer Plantyn met het zyne gereed was. Het was met vry veel orde, naauwkeurigheid en oordeel uitgevoerd, en;'t kon dus niet wel anders of dit Etymologicum moest greetig ontvangen, fpoedig vertierd en in korten tyd meermalen herdrukt worden , waar door de naarftige Kiliaan, de aangenaamfte gelegenheid erlangde om iii den jaren vyftien honderd negen en negentig den derden druk merkelyk verbeterd en vermeerderd uit te geven. Hy vertaalde daarin , niet alleen de gebruikelykfte Brabantfche en Vlaamfcbe, maar ook veele Zeeuwfike, Hollandfcbe, Friefche, GelderJcbe, Kleeffche , Luykfche, ja zelfs Saxifcbe en Germanifcbe of Hoogduitfche woorden:  Curante GER. HASSELTO. 247 den- By veele zyn de oorfprongen en afleidingen bygevoegd; Sommige vindt men ook met Franfche, taliaanfchc, Spaanfebe, en zelfs Latynfche of Griekfib* vergeleken, zoo dikwyls daaruit eenige opheldering te erlangen is. Achteraan gaf hy een byvoegzel van Bastard-ivoorden, eene lyst van de namen der voornaamfte landfcbappen, volken , /leden &c en eindelyk volgden, als een toegift, veele eigen namen der Gothcn , Wandalen Hoog- en Neder-dttitfchers,Saxers en AngelSaxers, alle met bygevoegde uitlegging hunner beteekenisfen. Deze laatstgemelde uitgave werdt daarna gevolgd in alle de overigen, zoo veel ze op den ütul geen gewag van vermeerdering, noch het woord, AuBus, hebben, gelyk we ftrak noch met een woord zullen aanteekenen. Hier zy het genoeg te doen opmerken, dat verkeerde yver om dit werk voor de Latyn-Ieerende jeugd nuttiger te maken,het zelve in volgende, kwanswys ver„„a,jovr!p pn verbeterde, drukken geheel en al verminkt UH.liu\.iuv ~" ■ — en verdorven heeft: Men heeft er, om van geen verdere veranderingen te fpreeken, men heeft 'er veele oude woorden , als verouderd, en veele vlaamfche, als vreemd, uitgemonflerd, hoewel derzelver uitlegging van het meeste nut zy tot verftand onzer fchryvers, welke met of voor K i l i a a n geleefd hebben: Men heeft dus alles omtrent achter gelaten, wat de wezenlyke waarde van Kiliaan voor onze taalkenners uitmaakt: en evenwel is de doorgang van deze latere drukken zo algemeen geweest, datze langzamer hand de oudere uitgaven byna geheel verdonkerd en verltoten hebben. 'Er is geen liefhebber der Vaderlandfche Letterkunde, welke niet wete hoe moeiëlyk het noch zy eenen echten druk van den onvermeerderden Kili aan te q 4 kry-  ?48 CORN. KILIANI Etymologicum fcrygen, en hoe yverig men overlang gewenscht hebbe, dat de gelegenheid daartoe door eene vernieuwde uitga-" yc mogt overvloediger worden. Reeds in den Jaren zeventienhonderd negen en vyftig zag men een bewerp ener gansch nieuwe uitgave te voorfchyn komen; waarin men de beste uitgave van 1593 onverminderd zoude herdrukken, doch zoo, dat CO Kiliaans mis/lagen wierden aangewezen en yerbeterd, (2) dat die bastard - woorden , welke 'er noch in 'twerk zelf te vinden zyn, wierden uitgemonfterd, dat (3) de Z, een letter in Kiliaans tyd maar even bekend, ip alle woorden, die het vereïfchen, voor de S geplaatst wierd, cn dat (4) alle fubftan. tiva en alle verba, te gelyk met hunne gefachten, tydvorrningen &c, ja zelfs misfchien ook alle de overige woorden, door voorbeelden uit Scbryveren, om ieder Ruk te bewyzen van de meeste kracht, bevestigd wierden. By welk alles enige kundige lieden noch verlangden gevoegd te zien CO dat alle aanmerkingen, gisfmgen of afleidingen, immer by eenigen taalminnaar te boek ge. flagen, m zoodanig een volledig woordenboek wierden opgegeven, dat (2) ieder woord, vfrzeld ginge met zyne Synonyma, uit de Gothifche , Angelfaxifche of enige tnzer taaltakken, wanneer die ietwes tot opheldering dienen konden, dat (3) hy ieder woord een of meer ne. derduitfche Synonyma wierden bygcVoegd, dat eindelyk (4) zo veel mogelyk, alle wortelwoorden, met eene groote Capitale, derzelver eerile betekenisfen met eene kjeine, en de volgende en overdrachtelyke met eene gemeene Roïjieinfche letter wierden uitgedrukt, (a) CO z. Xlaatii. Bylyk zyn medegedeeld ,(a) en 't geen hy daaruit, en uit zynen eigenen voorraad» hier en daar, als by -eval aanteekent, zal den Liefhebberen dezer letteroefeningen aan de eene zyde niet weinig vermaak geven, maar ook aan den anderen kant fpyt verwekken, dat maar hier en daar een enkel woord geflaafd, cn niet de ge» heele Kiliaan, of ten minften alle de moeiélykfte woorden even naauwkeurig zyn opgehelderd. Wat de andere aanmerkingen betreft, welke deze of geene oude gebruiken of fpreekwyzen ophelderen, ook hieromtrent fchynt de vervaardiger dezer uitgave alleen eenige weinige ter proeve te hebben willen opgeven, die hem in den loop zyner Letteroefeningen toevallig voorgekomen zyn of getroffen hebben, zonder 't zy hier toe, 'tzy ter verzameling van voorbeelden der oudere of nieuwere woorden, welke Kiliaan opgeeft, eene byzondere en gezette doorlezing van taalkundige of andere Schryvers ondernomen te hebben. Wy fchryven het aan dit oogmerk toe, dat de uitgever, daarhy fommige verouderde woorden of duistere fpreekwyzen verklaart andere geheel in 't duister laat liggen; dat hy weinig of geen gebruik heeft gemaakt van fommige Rukken, by de taalkenners op hogen prys gefteld, als den BYBKtvan i477, h! O) Zie de Aaajetk. van d«n Hr. ta» Hatfi/t, op Kil. d. i. bl. 12, 1$.  Curante GER. HASSELTO. üji H. L. Spiegels Hertfpiegel en veele anderen, en dat hy eindelyk de gewoone handboeken onzer taalminnaars wel op veele plaatzen toont te kennen, maar fomtyds by die woorden zelfs niet aanhaalt, welke in dezelve opzettelyk behandeld zyn. L. ten Ka te, welke anders op alle bladzyden kon van dienst geweest zyn, vindt men zeer fpaarzaam genoemd.—-. Op het woord Ambacht «www beroept zig de Schryver op een oud Glosfarium, dat men vindt by B o x h o r n Hifi, Unw, maar herinnert den lezer niet, dat over dit woord enig licht verfpreid is door den Heer Huydec Proev. bl. 585 en volg. — Op het woord 23atö-ac&fe vindt men twee plaatzen uit oude Charters, maar geene melding van 't geen over Bar de en Helm bar de, Hellebaard, in 'c breede gezegd is door den naauwkeurigen M. T. in de T- & D- Rund. Bydr. D. tl. bl. 248 en volg. Zelfs op het woord Helm-barde vindt men wel van andere Schryvers en hunne gisfingen, maar niets van deze verhandeling gemeld. Op het woord bacr metus, geeft er de Heer van Hasselt enige voorbeelden van en verwyst den Lezer, indiende zyne niet. genoeg mogtcn zyn, naar de Biblioth. des Sgienc. T. IX. P. II. p. 5*4- Maar te dier plaatze vindt men ter verdediging van Datheens bekende regels, Pf. III. vs. 3. gcït faï oc£Waac/ont* Men fcnöec boet / Hechts aangemerkt dat H. de Groot zich van dit woord voor vrees wel heeft willen bedienen , Inleid, tot de Holl. Rechtsgel.B. Hl D. 58.: terwyl 'er veel meer voorbeelden van zyn by een gebracht, deels in de Maand. Bydrag. D. I. bl. 73, 74.» deels door den Taelkundigen Heer Kluit, welke dit woord met de bewyzen van deszelfs geflacht in de Naamlyst van van Huogflraten, op zyn plaats heeft ingevoegd — faolcn illudere, bewyst de uitgever met eene plaats uit Hoofd: maar men vindt een breed verflag wegens deszelfs  2j>a CO R N. KILIA N J Etymologicum zelfs gebruik en beteekenisfen by J. Fortman in de taalt. Aanmerk, op zyne Dicbtliev. Mengel, bl. 77 en •volg. Dan, deze voorbeelden zyn genoeg om onze gis/W te Raven, dat het oogmerk van den uitgever niet geweest is om nu noch eene geregelde en naauwkeuite verzameling te geven van alles, wat eene ruime en bedaarde belezenheid aan eenen oordeelkundigen uitleg ger, ter verklaring van K1 l i a a n , zou kunnen opgeven, maar dat hy, dit woordenboek doende herdrukken, die gelegenheid evenwel heeft willen waarnemen, om 'er by te voegen wathy hier en daar by toeval, ter "opheldering dienstig gevonden had. 'Er fchiet ons nu niets meer over dan dat we een of twee Haaltjes van des Schryvers aanmerkingen aan onzen lezer ter proeve opgeven, welke wy, om van alle onze lezers even gemaklyk te kunnen beoordeeld worden, liefst uit het Latyn , waarin ze alle gefchreven zyn, vertalen willen. — „ ffoute/ toonrr. Want J en „ V zyn dikwyls over en weder verwisfeld, gelyk vorst „ enfurst, folckjeld, fier, fordeel, freemde ,flaemscb, „ volck, veld, vier, voordeel, vreemde, vlaamsch, (Z. „ B. Huydec op M. Stoke B. 1. v. 193.) en hon,, derd anderewoorden. Voor vont echter ftaat bene,, den vunte, en in 't ftadr. v. Devent. by G. Dumb. „ bl. 168. Jt welk is ingevolge van de Overysfelfche „ dialeêt, en zoo zeggen wy noch munnick, uiver voor ;, Ojevaar.cn Munster, komende van het latynTche monaflerium. De Hollanders zeggen konstwy (Gelder„ fche) kunst. Alle zeggen wy tonne, maar het ver3, klein naamwoord is by de Hollanders tonnetje, by „ ons tunneke, en voor jongetje, jungske. Men moe » dit ophelderen uit de H- Duitfche taal-, welke gemeens, lyk ou en a heeft, daar wy de 0 fcliryven , (hund „ mund,  Curattte GER. HA SSELTÖ. 253 »» mand, phund, fchuk, wund,) waarom zy een vreefc„ lyk tn hard geloei heet by P. Burman in Orat. de Prof. Hum. discipl. munere, maar waarlyk voor hun ■,' alleen, die een Nêerlandsch Oor hebben, doch zelfs niet voor de Ralianen j hoewel hunne fpraak niets "„ heeft dat ruw en hard is, en. Perron daar van „ naar verdienRen zegt. Lh langue Italienne ejl fort „ propre pour les chofes d'amour, a caufe de la quantiti des diminutifs, qu'elle posfede , & efi propre a reprc„ fenter quelque chofe plus petite qu'elle n'efl.Z. Per„ roniana p. 221. Voor hetoverige is dit woord uit „ het choor der graauwgerokte Monniken aan onze ta„ le opgedrongen, welke , zoo als het fpreekwoord „ zegt, hoe ongeleerder hoe onbefchaamder , in de „ Griekfche en Latynfche talen weinig bedreven, zig „ alleszins op hflnne kundigheid verheften , en die „ woorden vooral invoerden, die ter aanduiding van „ geweide dingen dienden , als Aal moes, Tempel, „ priester, paap, fiool, kerk, aütaer, trans en anderen. „ Men kan hier by voegen J. N. Herttus, een ge„ leerd en geoefend manj in zyn boek, de Vet. Germ. „ Pop. Vol. IIi p. 21. Zoodanig een kopere font, „ het werk van Gillis van den Eynde, bewaart men te „ Zutphen in St. Walburgs Kerk. Zie de Geograph. Be. „ fchr. van Gelderl. bl. 211 en 212. In Ermelo, een „ dorp van deVeluwe, dicht by Harderwyk, wordt'er „ een andere bewaard wel ruw, maar zoo 't fchynt van „ ouder tyd." „ 3©pe facer. Men kan hier over nazien A. de Root „ Mengeljloff. bl. 32. Haetaosius, Wachteros „ en Jo. Sc heffer, in Miscell. Obfi Vol. X. p. 95. „ En van daar heeft men te Muyden den Wyfieen, van welken J. Vossiüs zegt in de blyde inkomst van G. ,t Bakker bl. 192, 193, dit is de plaats, daar de zoonen » van  254 CORN. KILIANI Etymologicum „ van de Graz en van Holland menigmaal tot Droften van i, Muyde en Baljuwen van Goiland ingehuldight zyn In „ deze Reen is een ring vast gemaakt, gelyk Vossius „ vervolgt, Hy jlak zyn rechte voet, naa zeker out „ Voorrecht, in een yzere ring, die in de fteen vast ge„ maakt was. 't Welk misRhien ook eenig ligt kan „ aanbrengen omtrent den fleen met een ring, welken „ men te Utrecht op de Oude Gracht ziet: Maar ik be„ pale niets, daar men ook zou mogen geloven dat hy „ gediend heeft ter gedachtenisfe van een werptuig, „ waar uit hy geworpen zy. Men zie aangaande een „ Utrechtsch werptuig B. Huydec. op M. Stoke D. „ MM 195-~ " —. De Jaatfte gisfïngzal misfehien by fommigen mgang vinden, indien die fteen van zeer zeldzame grootte en gewicht mogt zyn: De eerfte heeft geencn onwaarfchynlyken grond in het oude gebruik on zer Voorouderen, zoo men althans daarvan ook omtrent Utrecht enig bewys vindt Dan we willen ons in geen byzondere uitweidingen over de gisfingen van on zen Schryver inlaten: Wy zullen ons te vrede houden , dit verflag wegens zynen arbeid te fluiten met eene enkele aanmerking over de vierde uitgave van dit moor denhoek van Kiliaan, welke aan den tegenwoordigen uitgever, en moogelyk ook aan andere taalminnaars niet zeer algemeen, fchynt bekend te zyn. Wy merkten boven aan , dat na twee voorlopige drukken, een derde door den opfteller zelf, vermeerderd en verbeterd, wierd uitgegeven in 't Jaarijpo, en dat de volgende uitgaven van geen waarde zyn/dan voor zo veel ze deze getrouw en lettcrlyk volgen Onze uitgever in de Aanteek. op de Voorreden van Kil bl. 3. roemt 'er flechts twee als zoodanig, te Utrecht gedrukt 1623 en 1632: voegt 'er by dat de laatfte ver. zorgd is door Ludolph.. Potter us een Groninger,  Curante GER. HASSELTO. 255 ser, dies tyds Reclor te Alkmaar , leert ons dat die druk niet weinig van de echte uitgave verfchiit, en meent daar van zelfs enige bewyzen op te geven in zyne aanmerkingen op Kiliaan zelf bl. 2. — Dan de eerfte druk van Potter, welken we thans onder 't fchryVen voor ons hebben, kwam niet te Utrecht in 1032. maar reeds te Alkmaar in 1605 te voorfehyn; Hy was de eerfte na dien van 1599. en dus de vierde; waarom ook op het titulblad, na het volledige opfchrift van Kiliaan zelf, terftond volgt, Qcartaï editioni, AuStariumefi additum, continent propriorum nominum Germanicce Originis Etyma & Significationes utriusque fexus t & nomenclaturas animalium , quadrupedum, volatilium ac piscium, in ufum tam docentiüm quam discentium ex variis autoribus colleBum. operaD. Ludolphi Potteri, Groeningenfis, AlcmarUt ex Typographeio Jacobi Meestert. & proftant Amftellodami, apud Cornelium Nicolai Anno MVhV. De Schryvers der Maandel. Bydragen, waarfchuwden reeds in den Jare 1760 (a) dat wel de uitgave van 1598. Antw. by Plantyn voor de Origineel/ie, maar die van 1605. Alcm. voor de netjle en zinlykfie by de liefhebbers gehouden wordt. En in deidaad, wat 'erook zy van latere uitgaven, die den naam van Potter dragen, 't is zeker dat in deze vierde, door hem verzorgd, van Kiliaan niets afgedaan of bygevoegd is, behalven dat 'er als een toegift twee lysten van eigen namen van menfchen en dieren, van Hoogduitfche afkomst, zyn achter geplaatst, welke ook de uitgave van den Heer van Hasselt verfieren: Voor het overige is de text zelf gelaten zoo als hem KixiaAfgegeven had en komen zelfs de bladzyden, van het begin («) z. MetmA. fyir. D. I. il. 304.  2J6 CORN. KIL. Etymol. Curante GER. HASSELTO gin tot het einde overeen. De misftagen, die de Heer van Hasselt bl. 2. aan den druk van Potter ten Jaste legt, zyn 'er niet in te vinden: Eene drukfeil zelfs welke hy zegt aan alle uitgaven met de eerfte gemeen te wezen, tpp &upcft/ venter collatinm; js dezen ver beterd in collativm; Met een woord, de verongelykte" Potter verdiende al in zynen tyd den roem, welkende Heer van Hasselt thans met hem deelen mag, dat hv ons eenen naauwkeurigen na-druk van Kiliaan bezorgd heeft, die naast den oorfprongkelyken te achten is. LET-  357 LETTERNIEUWS. ITALIË. ïtorbnce. Men heeft hier een ^lmamh voor 't lopende jaar o • «ren die ten voorbedde kan (trekken, om dergelyke en 2S^~ «Ata--,ta famenteftelle; VT" misicnien nug „„„„., om 't eew gt van den Landbouw den, daar men verbek genoeg, », om g g ^ ka, &c. -ftw»* landbouw, te f/wwr, in 16. Deze »zs.s:£!2ïz »*r Almanacn is uC oplettenheid wordt vervolgd, dt; en ^ "^trlhone onderrug voor den «d zy, b.nnen ^«^^ In deze van dlt jaar vindt men, Landbouw van Toskan u t ve ^ ^ ^ ^ 76 Ï wegens de Ed.ften en Werkjes, die aangaande den LandT in Tiaar 1777 zyn uitgekomen; de Vragen d.c door de Aka5° ï Remnnaren van den Landbouw zyn voorgefteld, enz. enz. £ToSg"S Altnanach vervat verhandelen en onderrigSrover verfcheide deekn van de Oeconouufche «etenfehappen. PISA Hier is uitgegeven Commentarium infeTviturm Hhtorix rpSCSX^n^ byzonderheden wcje de sZL n dezie heeft weten mtevlegten; waattut ook wederom bSn gene algemeen bekend is, dat Toskane federt de laatfte dne ook van Europa. J*n vindt by d,t werk een ftaaue Plaat, «te plan van de Pifaanfche Kruidtuin vertoont. Kom, HierZyngedruktPHYSicaQu^sTioKES fracifua, Aigem.Bibl.II.Deei.N.2. «•  258 LETTERNIEUWS. Arena, Siculo Platienfi, Phyfica: experimentalis & Mathematica! olim Profesfore in Academia Melitenfi , Tom. I. &c, 1777. in 4to. De Abt Arena, die zig reeds door verfcheidc werken, en inzonderheid door eene Verhandeling over de Natuur en de kyeekjfunde der Bloemen, welke voor eenige Jaren te Palermo in 't Italiaansch uitkwam, bekend heeft gemaakt, geeft hier zes Verhandelingen in dit Deel, die zonderling genoeg zyn, om de oplettenheid, en zo wc ons niet geheel bedriegen, in zeer vele opzigten de tegenfpraak van geleerde Natuurkundigen tot zig te trekken. In de eerfte handelt hy over het Licht; en daarin beweert hy dat het oorfpronklyke (elementaire) vuur 't zelfde is als het Elektrieke Vuur, en dat de voortplanting van 't licht door uitvloeifels gefchied van vuurdeeltjes die de lichtende lichamen uitwerpen. II. De tweede handelt over de Natuur der Kometen, en daarin onderftelt en beweert hy eene nieuwe Onderftelling wegens den oorfprong der Kometen, die hy geenzins zo oud ftelt, als ons Planeetgeftel, en waaromtrent hy vry zonderlinge gisfingen byeen flapelt. III. Inde derde verhandeling beweert hy, dat deze *Jarde, als een "Ware komeet, een ft aart heeft, welke gemaakt wordt door hare uitwafèmingen , en die tegens de zon overflaat: dit bewyst hy uit de vaste winden, die altyd van 't Oosten naar 't Westen waaijen, uit de ongelykheid van den Dampkring, die door de Noorder lichten wordt bewezen, uit dat flaauwe licht, 't welk men rondsom den rand der Maan ziet in eene maanverduistering, en volgens zyn gevoelen niets anders is dan de ftaart onzer Aarde, en eindelyk uit het licht van den Zodiak, 'twelkhy insgelyks daaruit afleidt. IV. In de vierde Verhandeling worjt over de Vlaken in de Zon gelproken, die hy beweert zwarte en bitumineufche flof te zyn, die ook tot voedfel dient van die overgrote zee van vuur. V. In de vyfde beweert hy het gevoelen der Peripathetifchen en van Descartes wegens de vrye Be-weging in eenevolftrekje Volheid, tonende dat eene volmaakte vloeiftof, waarin geen famenhang van deelen, noch zwaarte- of aantrekking-kragt plaats heeft, mogelyk is, en tragt vervolgens te doen zien, dat de vermindering van fnelheid en beweging van een lichaam, 't welk door een weeritand biedend midden loopt, niet uit de kragt van werkloosheid ontftaat, maar uit de vasthoudenheid en fimenhang van eene onvolmaakte vloeiftofte. VI. De zesde Verhandeling loopt over de Maat en figuur der tAarde, en daarin geeft de geleerde Schryver eene nieuwe  LETTERNIEUW* 2*9 , we manier aan de hand om in volle zee de graden van denmeriI dïaan te meten. Ook is hier uitgekomen Ve Vila & K^s Gesüs Bessaki£ ■ kis Cardinalis, Nkani Commentanus, Roma: 1777- »n 4to. ^ Sch^ an dit leven van den Kardinaal Be.fi*.* de geleerde Ab • EaLiki 't Is bekend, hoe beroemd deze Gnek m de XVde : £zy 5 Hy ,as een der allergeleerdfte b^>^ , indien tyd in Italië leefden, of misfchien de geleerdfte en m zyn , Vaderland om zyne bekwaamheden reeds tot Aartsb.sfchop van N-kea bevorderd geworden, >t Is ook bekend wel en opgang hy« t de party der Larynfche Kerk begeven; hebbende maakte, zo dat he i: maar weinig fcheelde, of hy ware tot de Pausy e ^"gj^ i: delykopgeimmen. ^^J^^^£Si nis van zyn leven, van zyne duistere geboorte at 1 , f Maar rjoj, door alle zyne vorderingen in zyne vexfchfflen* fc \ vensftanden, tot aan zynen dood toe, in den ouderdom van 77 J ' ! ren. Ook geeft hy eene zeer aanmerklyke ^^1T ^ j leerdheid, en van zyne ftaatkundige verngungen ten dienfte der La | tyniche Kerke. vrankryk. Te Parys by de Broeders Debure en Moutard is gedrukt u CYROpéDiE, ou Histojre de Cyrus, traduite du Grec de ! Xcnophon; parM Dac ier, de 1'Academie Royale desilnfcnp, tions & Belles-Lettres. 1,77- » Vol- in mo. Men z.et edert , nige Jaren in Vrankryk enEngeland telkens alleruitgewerktfte en iierly | ke vertalingen uitkomen van de „itmuntendfte oude Gnekfche en I Latynfche Schryveren, ,0 Dichters als anderen; waardoor gev^felyk aan de Letterkunde den grootiten dienst gedaan wordt; dewyl , de hedendaagTche talen met de edelfte fchatten der oudlund te verryken, niet anders is dan alwat in de befchaafde eeuwen «rtmuntend Sedaot en gezegd is met de hedendaagfche geleerdheid, fcherpz.nn.gheidÖ, ontdekkingen en welfprekenheid in het tydftip, dat wy beleven, te vereenigen. Wat is toch de reden, dat wy Nederlanden hierin zo nalatig zyn ? Mangelt het de hedendaagfche fraaije vernuften en taaibeminnaars aan genoegzame geleerdheid, oudheid- en taair 3 kundej  200 LETTERNIEUWS. kunde; of zyn onze geleerden en kundige mannen, die de oudheid en de talen der oudheid kennen, te onbedreven in hunne eigene moedertale? Dit beide zou zeker niet tot eer flrekken van onze Natie, en inzonderheid niet tot aanpryzing van onze Nederlandfche Dichteren en Schryveren van vernuft; en 't is voor hun dan waarlyk zeer gelukkig , dat de Franfche Schryvers Cwant hunne taal is algemeen genoeg onder ons bekend) hen voorlichten, en als by weerkaatfinge het glansryk licht der Oudheid, gelyk de Maan dat der Zonne, eenigzins doen gewaar worden. Onder de menigvuldige hedendaagfche vertalingen der voortreflykfte oude Schryveren verdient deze van den Heer Dacier geenzins de laatfte plaats. Zy geeft ons niet alleen de denkbeelden van den groten Griekfchen Schryver, die de ^Jtheenfche Bye toegenaamd werd, maar zelfs zyne honigzoete welfprekenheid te kennen; dewyl zy uit hoofte harer bevalligheid, zagtheid, vloeibaarheid en zuiverheid van ftyl veeleer een oorfpronklyk werk dan vertaling zou fcbynen te zyn, indien niet lange redenvoeringen, in de gefchiedenisfe ingemengd; famenfpraken die voor de Grieken van meer gewigt en bevalligheid waren dan voor ons; en toefpelingen op de oude zeden en denkenswyze ons deeden bemerken, dat we eenen der allervoortreflykfte Schryveren van de Oudheid in het hedendaagfche bevalligfte Fransch voor ons hebben. Deze Vertaling dcet alle de drie voorgaande Franfche vertalingen geheel verdwynen, en toont ons niet alleen, dat Xenophons Cyropedie van de fchoonheden van allerleien aart overvloeit; maar doet ons dezejven byna zo levendig als het oorfpronklyke voelen. —■ De geleerde Schryver heeft 'er eene Verhandeling ter inleidinge bygevoegd, die zeer wel gefchreven is , zynde noch overladen met pronkeryen van geleerdheid , noch ontbloot van eenige dier kundigheden, welke 'er toe behoorden. In dezelve draagt hy de gevoelens der latere geleerden voor over 't gefchil of de Cyropedie eene ware Historie, of een Roman zy. De Abt Fraguier beweerde het laatfte, volgens de woorden van Cicero: Cyrus ille i Xenophonte non ad BistorU fidem firiptus , fed ad ejftgiem justi imperii; „ Cyrus is niet „ gefchreven van Xenophon naar de regelen eener getrouwe gefchie„ denisfe, maar om een regtvaardig ryksbeftier aftebeelden''. Die Abt meende, dat Xenophon onder de gedaante van eene vernuftige historie van Cyrus niets anders bedoeld hadt, dan om Sokrates Zedckunde voortedragen, uit nayver tegens Plato, die 't zelfde in zyne boektn  LETTERNIEUWS. 261 boeken over een Gemenebest bedoelde. De Abt Banier heeft den Heer Fraguier wederlegt; menende dat Xenophon met dit werk twee oogmerken hadt, zo om getrouwelyk , volgens zyne gewoonte de gefchiedenis van Cyrus te befchryven, als om de Vorflen te leeren, hoe zy behoren te regeren. De Heer Freret, fchoon dit veri fchil niet opzettelyk verhandelende (want hy bemoeit zig eigenlyk met het Geographifche famenftel van Xenophon te onderzoeken en te verdedigen) de Heer Freret tragt het midden te kiezen tusfchen de twee verfchillende gevoelens; denkende dat men Ciceroos woorden niet verftaan moet van de waarheid der gebeurtenisfen, die Xenophon verhaalt, als waren zy verdicht, maar van 't byzonder Charakter j 't welk hy van Cyrus heeft opgegeven en wat opgefchikt; hoewel hy tevens fchynt te menen, dat Xenophon ook het historifche gedeelte niet al te befchroomd heeft behandeld. Alle deze gevoelensder geleerden overweegt de Heer Dacier in deze Verhandeline, en bewyst door de vergelykinge van de verhalen van Herodotus en Xenophon, dat de eerfte het wonderbare en fabelagtige, de laatfte alleen het geloofwaardige en verftandige heeft gefchreven; era dat de ftaat- zeden- en krygs-kundige redeneringen, welke men irt de Cyropedie vindt, op den zelfden leest gefchoeid zyn, als de redenvoeringen, die men by alle de oude en deftige Historiefchryveren ontmoet, en derhalve tegens de waarheid der gefchiedenisfè niet kunnen geoordeeld worden te ftryden. 't Is ook zeker, gelyk de Heer Freret heeft aangemerkt, dat Xenophons verhalen wegens Cyrus veel beter met de gefchiedenisfen der H. Schrift overeenkomen dan die van Herodotus. ■ 1 De Heer Dacier heeft in deze Verhandelinge ook aardrykskundige aanmerkingen over Xenophons Cyropedie gegeven, en meest uit de Verhandelingen van den Hr. Freret zynen ouden Schryver verdedigd, als die zekerlyk boven anderen geloof verdient, naardien hy van landen Ipreekt, die .hy zelf gezien, en daar hy den oorlog gevoerd hadt. —- Ook heeft hy, in deze voorreden, eenige korte aanmerkingen over de Perfifche krygsfchikkingen medegedeeld, dewyl zy tot het wel verftaan der Cyropedie nodig waren. Hier en daar heeft hy zyne vertaling ook met korte aantekeningen opgehelderd. Te P ar ys is ook in 't licht gegeven HiSTOiRE de la derniere guerre entre les Russes O" les Turcs, (ar M. de Keraiio, R 3 Major  »6i LETTERNIEUWS. Major d'Infanterie, Chevalier de 1'Ordre royal & militaire de St. Louis, Membre de 1'Aead. roy. de Stockholm, a Paris 1777. 2 Vol. in 11. AKvat de Heer Keralio in deze Historie van den laatflen oorlog tusfchen de Rusfen en Turken heeft verhaald, is overgenomen uit aantekeningen of Memorien, die hem door den Prins GaIitzin, Afgezant van Rusland by Haar Hoog Mog. zyn medegedeeld, en welke hy in haar geheel heeft laten drukken, opdat een ieder zoude kunnen oordeelen, of hy de zaken regt heeft ingezien. Het dagverhaal der verrigtingen van het Rusfich Leger is dat van den Generaal zeiven. En wat den inhoud dier ft ukken betreft, welken men van eenzydigheid misfchien mogt verdenkenj de Schryver biedt aan , om anderen , die men hem mogt willen mededeelen, indien zy van egte handen komen, ook in 't licht te geven; al waren zy met deze ftrydig: want zyn oogmerk is om onzydig de waarheid te volgen , en allezins de naauwkeurigheid te betragten. Hy geeft daarom tegenwoordig alleen maar de historie van den Veldtogt van'c Jaar 1769 in 't licht, waartoe hy de bewysftukken hadt; verwagtende die van de volgende Veldtogten, om dezelven ook te befchryven: zodat dit Werk vry uitgebreid zal worden. De Historie, welke hy hier befchryft, is kort en beflaat nog het vierde gedeelte van het tegenwoordige werk niet; al het overige vervat de ftukken, die tot bewys dienen. Aan het hoofd van 't werk heeft de Schryver eene historifche en geographifche befchryving geplaatst van de landen, welke het toneel des oorlogs geweest zyn; maar hy fchynt in de oordeelkunde ten aanzien der oude gefchiedenislen min bedreven te zyn, dan in de krygskunde van dezen tyd ; althans hy ftelt in dit ftuk verfcheidene zaken als waarfchynlyk, die men hem niet ligt als zodanig kan toeftaan. / La Marine des Anciens Peupies, expliquée C conpdéree par rapport aux lumïeres qu'on en peut tirer pour perfeBioner la M-arine moderne; Avec des figures reprelèntant les vaisfëaux de guerre de ces Peupies. Par M. ie Roy, de 1'Acad. Roy. des Infcriptions & Belles-Lettres, Profeflèur & Historiographe de 1'Acad. d'Architefture, & de 1'Inftitut de Bologne. A Paris, 1777. in 8vo. Vele hedendaagfche Schryvers hebben dit onderwerp, de Zeevaart der Ouden namclyk, verhandeld; maar hun, die in de oude Schryveren al bedreven waren , mangelde het, volgens de aanrnsiking van den Heer  LETTERNIEUWS. *J gedeelte der Zeevaart om z, W ^ oudheidkennis ««drukken, en anderen , Ae m f ^ bezaten, waren met genoeg m ftaat orn^ ^ & ouden regt te verftaan. Dit s 0nder_ der Schepen det-den ^S^lVft-t« de bd». tusfehen is de historie der O dat ons aangenaam- daagfebe licht by te za«n ^e ^ ^ ^ beid verfchaffen kanI* ^ ^ ^ voo^ i^^mfc^^^apB^^ «« * ouden weigelezen, waar in hy * zelve tragtte P ^ ^ Lr woorden hy, zo na als moge yk was g y^,^ zen met des te meer kragt voonedragen^ ^ ^ is dit Werkie opgemaakt waarvaneh> r g § ,chiedenisfen, de Scheepvaart der Ouden na ^de onde Htao- metdeoudftetydenbeg,nnende: D ^J^^ ncyens zyne rien heeft hy opgegev en, agte1 * £n oordeelkundigeaan. aanmerkingen ter zodat het werk zelf tekeningen, die 't _ met aangenaamheid kan 8*-^^ ook l beginfels en held opgehouden te worden; en dus k n - «■* ~*T nagaan, terwyl de Geleerden o d meer ftaat maken, „„d. «ra»»* ^ to ,„ „« hebto g*.d, pen en verfcheide andere byzonoc oordeelen. 1 over dit onderwerp beter. dan^e nly , e ^ - Hyverdeeltzyn^vn^^^ V3n die vaartuigen of ruwe vlo» ^ ^ ^ ^ eerden, waarmede men in ^»™^n dezelve reeds een foort de vanSefoftris, Koning van W^"^^ eerden derzelver van lange vaartuigen; en m ae nimmer nood gedeeltens al zo konftig famengevoegd, te fcheep. hadde van] «e vergaan ; eene zaak, w - ~ , y met die lUvaart, hoe volmaakt zy ook moge Ö^J^J ^is liet reeds we beginfelen, nog niet heeft weten ^ £n op de Arabifche Golf een vloot van voor zo verre onze Schryver geeft eene befchryving van die Ichepe  2<*4 LETTERNIEUWS. hy dezelve uit de verfchiilende getuigenisfen der ouden heeft ton™ opmaken Dan handelt hy van de volgende tyden tot dtüZT wen van * Egyptifche ryk en de verbeteringen der fl^t e tusfchentyd. Hy fpreekt van de eerfte vlfi^^g^^1 en Egyptenaren ,„ Griekenland, en van de kundighedenIe de c ken omtrent de fcheepvaart van dezelven ontvingL vanÏ zl £ en van de hoedanigheden die de Griekf^'z^J^ fchepen gaven; van den ftaat der Zeevaart onder de C, I T van den Trojaanfchen oorlog, en van ' eeta df *" fchepen. De Heer Le Ro/verzatS ; f %hunne over dit onderwerp heeft kunnen vinden, over d fc i in! °dë «nen en roeijers; over de fchepen van drie en meer ro b T enz. , De>e duistere en zeer betwiste onderwerper^Tol\ u naauwkeurig en heldert dezelven met grote geleXd op De H tone van de Zeevaatt der Grieken, na AleWtyd 'die ™, gewigtige nafporingen is, volgt daarop; en het flor van rT werk ftrekt voornaam,yk om te tonen, dat JTo ou,le cheepvaart de hedendaagfche verder zou kunnen vtlma fn ^ beftand was. By , werken ^^^^ Nouvcllcs Experiences fur iA Resistance nrc * par MM. *Mert, ,c Marais de Con'Zft "aSw"'" Membres de PAcademies Rova.es des Sciences &c.; ar M X/ Boss o r, Rapporteur , a Paru, ,„,. in 8vo av£c' * Jh A« Heer Turgot, Controleur Generaal der Finantien, hadt^t jaar de dne Heren in den titel genoemd, belast met he nd 2 efe ^ Bereekening begaan , £ £ wegens den weerftand der vloeiftoftèn, * het eerfte en g w.chS voorwerp hunner onderzoekingen, de ondervinding raad feT^en ezy om de begmfels der reeds bekende befchouwingen ove^ato^ derwerp te ftaven, t Zy om daardoor data te verkregen, d e to den grond ag van nreuwe oplosftngen konden dienen; ef in gevo g 2 d on werp hebben zy zig, in July, Augustus en SepteLr van '£ Jaar r77ff, met het nemen van proeven op een grote plek waters, in den  letternieuws. ï<5j den omtrek van de Militaire Schole , bezig gehouden; en zyn daarin door de Hoogleeraars dier Schole met allen yver onderfteund. Van deze proeven doet de Abt Bosfut hier verflag. Het blykt uit dezel< ven dat de weerftanden van eene zelfde oppervlakte, met verfchiilende fnelheden in een onbepaalde vloeiftof gefteld , na genoeg volgt ; de reden van de vierkanten der fnelheden i deze wet vindt men zo ten aanzien van den regtftreekfchen weerftand , als ten aanzien der weerftanden, die uit fchuinfchen aanftoot voortkomen. Doch n aanwkeui rig gefproken vermeerdert vervolgens de weerftand in groter reden dan het vierkant der fnelheid, waarvan ook de natuurlyke oorzaak hier klaar wordt aangewezen; en getoond, dat het zelfde plaats heeft ten ! aanzien der ligchamen, die zig in vloeiftoffen bewegen, waarin zy ' geheel zyn ondergedompeld. Oppervlaktcns , die even diep in de vloeiftoffe zyn gezonken , en alleen in breedte verfchillen, ontmoeten den weerftand voor de zelfde fnelheid evenredig aan de uitgeftrektheid van de oppervlakte, die by het eerfte oogenblik der beweginge in 't water was gezonken: dit zegt de Schryver , is duidelyk te merken ,want de weerftand vermeerdert vervolgens in eene weinig groter reden dan de uitgeftrektheid van de oppervlakte vermeerdert. Vervolgens onderzoekt hy de uitwerking van het onderftheid van 't waterpas tus« fchen de vloeiftof, die zig opgeeft tegens de voorfteven en die lager is by de agterfteven; en hy geeft eene Tafel der bereekende wederftan» den, onderftellende dat de zakking van 't water agter de agterfteven drie vierde bedraagt van deszelfc verheffing van voren. De proeven omtrent ligchamen, die ongelyk diep gaan, verlchaffèn eene andere Tafel, waaruit men ziet, dat de weerftanden van oppervlaktens, die ongelyk diep in dc vloeiftoffen zyn, eene orde volgen, die overgefteld is tegens de orde der weerftanden van oppervlaktens, die even diep onder water zyn, enz. enz. want de plaats laat ons zelf niet toe alle de onderwerpen aanteroeren. Het werk wordt befloten met het ontwerp van eene manier om algemene Wetten te vinden van de verfchynlèlen, na byzondere waarnemingen over die verlchyniêlen gemaakt te hebben, door da» Marcjuis de Condorcet. De manier door dien groten Meetkundigen opgegeven is niet duister noch moeilyk; en deze zyne verhandeling zet dit werkje , hoe gewigtig ook de Proeven zyn die 'er in worden opgegeven, gene kleine waarde by. Te Parys is nog uitgekomen Histoire de ia Lorkaine, par r $ M,  15* LETTERNIEUWS. k. 1'Abbé Bbxc> n, Tom. 1.,777. in 8vo. De Schryver heeft met vlyt deze Gefchiedenis van Lotharingen famengefleld, waarvan dit het eerfte: Deel is,- 't welk met den dood van den jongen-Franciscus den Iften eindigt. Het twede deel eindigt met den dood van Stanislans, Koning van Polen. Het derde zal de Natuurlyke Historie van Lotharingen; en het vierde allerleie Anekdoten vervatten. Men zal dus m deze vier deelen eene vry goede verzameling tot de Historie van dit geneste vinden. Doch we maken van dezelve hier gewag' niet zo zeeromde fraaiheid en juistheid der befchryvinge, waaropnietteroemen valt, als om eene byzonderheid, welke in 't laatst van dit Eerfte Deel voorkomt. Dit Deel namelyk wordt geëindigd met een berigt van de doorlugtige Mannen van herland, gelyk de Heer Bexon hen noemt; en daaronder telt hy zekeren Nikolaas Rjmy, een Magiftraatperibon van Lotharingen, die omtrent het einde der XVI de Eeuwe leefde; en fchryver was van een Boek, wiens titel alleen ons verfchrikking en afgryzen ,kan inboezemen : Dtmonolatria Libri tres , &c. (•) d i. Drie Boegen over den Duiteidienst, uit de doodvonnisfen van' mm of meer dan Negenhonderd menfchen , dte om de misdaad van Tovery, binnen den tyd van vyftien jaren, in Lotharingen , met den dood gekaft yn. Te Lijon iW. Tot byfchrift vindt men op den titel de woorden van Levïtic. XX, 27. Als nu een man of Vrouw in „ zig eenen waarzeggenden geest zal hebben, of een duivelskonfte„ naar zal zyn, zy zullen zekerlyk gedood worden". Het zou moeijelyk zyn, zegt de Abt Bexon, een gedenkftuk van fnoder wreedheid en gruwelyker buitenfporigheid te vinden. De Schryver van dit ftuk is razende vol van de gedrogtelykfte inbeeldingen en allerleie herfenfchimmen van onzinnigheid en fchrik; en in deze zyne verzamelinge van de domfte woede vindt men alles, wat de naargecstigfte ylhoofdigheidvuil, onkuis en gruwzaam ooit kon dromen, en de frioodfte fchelmery ooit fchriklyk, verfoeilyk en laag kon uitwerken : Zy is egter tevens vervuld met eene opgeftapelde geleerdheid van belachelyke en walchelyke aanmerkingen, en ontheiligende aanhalingen der H. Schrift, waarmede de auteur, kwanswyze, zyne begrippen ftaaft.' In 't begin van zyn werk leest men deze woorden, die hy, als hadde hy O DsmonolAwu Libri tres, ex iudiriis capitalibus Nongentorum, plus minus, hominum, qui Sortilegii crimen, intra annos XV, in Lotharingia capite luerunt. LvgAtmi, MDXCV.  LETTERNIEUWS. zï7 hy zig wonderlyk gekweten, zonder de minfte aandoeninge gefchreven heeft. ., Binnen de zesden jaren, federt welken ik ,n Lothann, gen over halsmisdaden vonnis veile, geheugt my, dat-er met mm dan agthonderd klaar en duidelyk aan die misdaad fchuld.g zyn bevonden, en door vonnisfe van ons Tweemanfchap ter dood veroordeeld: behalve omtrent evenveel anderen, die z,g, of door de L, of door hardnekkig alle pynigingen te welaan, hebben weten te .behouden". (•) - Vervolgens vertelt hy; wy Twee. mannen hebben goed gevonden en bedoren de kmderen te veroor deelen om met roeden driemalen nakend gegeesfcld te worden 1 rondsom de plek, [den houtliapel] daar hunne ouders levendig ver- brand werden. En dit is federt byna altoos ,n gebruik gebra| Dochhy twyfelt, of zy ( Hy en zyn Amptgenoot dus aan dc Wet nog wel volkomen voldaan hadden: „ Maar zelfs op deze wyze zeet hy heb ik gemeend, dat nimmer aan de wetten genoeg voi" dian is.'_ maar dat men daarenboven , om de algemene veilig" heid te handhaven, de kinderen ook uit de wereld hadt moeten uit" delgen en uit de natuur uitrooijen"! Vervolgens bewyst hy dat zulke kinderen niet hard worden gehandeld, daar men te Athenen wel een kind veroordeelde, omdat het een vogeltje de oogen hadt uitgeftoken, en dewyl wel veertig kinderen door twee beeren verfcheurd waren omdat zy den Profeet Eliza befpotten ; enz. „ Wee hun j zegt' hy verder , die de haatlykheid van zulke gruwzame en verli doemlyke misdaad willen verfchonen, en de ftraffen verminderen " door de voorgevens van vreze, van de jonge jaren, van de Sexe, " van onvoorzigtigheid, en dergelyke ; welke niemand van gezond " verftand in ligter misdaden zou durven voorwenden. — Ik, voor" waar die door zo lange en daaglykfche gewoonte van de Tove" raars te onderzoeken, daarin bedreven en ten vollen bevestigd ben, " vreze niefmyn gevoelen, wegens hen openlyk en ronduit te ver" klaren, en »t zelve in 't licht der waarheid voortedragen ; hoe ik, " namely'k, geenzins twyfele, dat het Recht vordert, hen eerst door » al- (*) In Lotharingia memini intra annos XVI, a quibus rerum capitalium Judicia exerceo, non minus oaogintos ejus criminis manifeflo compertos, Duumviratüs noftri fententii capitis esfe damnatos: prater totidem fere alios, qui vel fuga , vel tormentomm pertinaci tolerantia vitv fure confuluerunt.  '-68 LETTERNIEUWS, " fetkk "f™" te pynigen en vervolgens door de vlammen van kant te maken" (•). RampzaIige tyden > Bygelovigheden en Vooroordelen 5gruwlyke Wreedheid! Welke zwakheid van Len f,hen geest, dwaasheid zyner verbeeldingen en begrippen, en ontaardhe.d zynes harte, uit die zwakheid en dwaasheid ontftaande' ZdZdT"™ *" ** ^ fede" zulke en Straatsburg.- ln h Jaar I7/6 werdt h;er u. toire de 1'Eglilê & des Evecjues deSTRASBouR<; depuis la fon danon cie fftttJ^j m0, ;w, par m. 1'Abbé Gr a n d i dj er" Z7:iLTW7£ * strasb°urs' ^"o-Breve! taire du Chap.Roy. de Haguenau, de 1'Academie Royale, &c Tom L a Strasbourg, m6. in 4to. Vele gM en hebben over de Gefchiedenisfen van de Eifis en >c gene tot dezel e betrekking heeft, gefchreven. Om van gene vroeger Schryveren te preken; de vermaarde Vlrkh Obrecht hadt daarvan eene fchets in 't licht gegeven in 't Jaar x68t, maar zyne menigvuldige bezigheden en de dood beletten hem de uitvoering. Vader Louis la Gulle eaf vervolgens eene vry goede Historie van dat geweste, in de Jen r )rel uu7j K Sfaatsburg "it; en de Schryvers van'c ChristeM GalUe hebben vervolgens, in >t V deel van hun werk, eene beknopte en naauwkeurige historifche lyst van de Bisfchoppen van Straatsburg, met oorfpronklyke ftukken verrykt, gegeven. De klemde Scheef- C*) Cenfuimus nos |Di>umviri damnandos , ut micU Kt virgis ^ renn,r „rcum eum locum, ubi vivi parentes comburerenmr. Quod & ab ipfo tempore fere fic est ufurpatum: Sed ne hac quidem ratio- ne unquam putavt legibus csfe fadsftdum. - Verum oportuisfe preterea q„o public* fecuritati confu.eretur e „atune finibus illos fjici atque extrud.. - V, quoque Ulo,, qui adeohorrendi atque execrandi cZms odium deprecentur, p^asque minuunt exeufarione men», *tatis fexus.^mprudentia,, atque aliarum id genus rerum; quas „e in jeviori! bus quidem pratexere quisquam fan* mentis audeat. - Equidem non verebor, q„i fum tam Ion/0 ac diutumo maleficorum examinandorum ufu exerctatus ac conflrmatus, palam atque ingenue de iis feutentiam meam olïendere, ac ipfam quautum potero proferre in lucem veritatfs: ut e ,ure esfe non dubitem, omnibus tomend, excruciatos, igne interticere.  LETTERNIEUWS. 269 SchoeWn hadt Tervolgens voorgenomen eene zeer uitvoerige Gefchiedenis van de Elfas famenteftellen , waar toe hy een groot geS e van zyn leven hadt befteedt, en vele razen m verfche.dene ee vesten van Europa gedaan, om alle oude ge enkftukken optefporen Het eerfte deel van zyn werk kwam te Colmar m * Jaar 175 i„ ie licht met den titel van ^Ifatia Mufirat*. en het tweede deel tien Jaren daarna. In een derde en volgende deelen zou hy de Gewyde en de Letterkundige Historie van dat geveste befchreven hebben, en hadt daartoe reeds genoegzame ftoffen byeenverzameld; die mogelyk nog uitgegeven zullen worden: althans zyn t uitgeven der drie cerfic Deelen van dezelve overleden is. Hy was reeds, als een geleerd en fc'hranderfchryver, bekend door eenige flukken, die in de Verzameling van de Akademie der ftaaije letteren , waarvan hy lid was, zyn uitgegeven. Zyn onafgebroken zugt voor de letteroeffcningen deedt hem dit zo moeilyke als zonderlinge werk ondernemen, om niet flegts 't gene ons van Sallustius is overgebleven in 't Fransch te vertalen, maar ook om de verwarde ftukjes en brokken, hoe klein ze ook mogten zyn, die men hier en daar van dien Schryver nog vindt, in orde te brengen , aantevullen , en op hare eigene plaatfen ter aaneenfchakelinge der Historie intelasfcn; waartoe grote fchranderheiden veel vernuft in het gisfen vereist werden, en waarin de Heer r>e Brosses egter zeer gelukkig geflaagd fchynt. Zyne geleerdheid en uitgeftrekte kennis van de Romeinfche gefchicdenisfen, zeden en fchry veren, welke hier alom uitblinkt, kwamen hem in dit  LETTERNIEUWS. 271 dit werk zeer te ftade; en daardoor heeft hy ons eenen gehelen Franfchen Sallustius gegeven; welke, den ftyl uitgenomen die minder deftig en gepast is dan de Latynfche van Sallustius zeiven, ons bvna heï verlies van vele deelen van dien oorfpronklyken, kragtigen, en juiste,, Schryver eenigzins fchynt te vergoeden; want m de daad, men zou byr.a zeggen, dat de Heer De Brosfes met alleen ten tyde van Sallustius geleefd, maar in de geheimen der Perfonaadien, diehy invoert, ingewyd geweest was In de Voor- reden heeft de Prefident eene aanmerking gemaakt wegens het overzetten uit andere talen, die zeer juist is en onze opmerk.nge waardig. Dezelve komt hierop uit: Alle woorden, van weke tale zy ook zyn mogen, drukken maar zeer onvolmaakt onze denkbeelden „it, voornaamlyk onze afgetrokkene en algemene denkbeelden, of onze zedelyke famengevoegde en uit vergelykinge geborene denkbeelden, welker eigenlyke voorwerpen buiten ons met beftaan, en die egter menigvuldig zyn. De woorden zyn veel bekrompe- «er dan onze gedagten, dewyl 't vermogen van ons uittedrukken oneindig bepaalder is, dan dat van * verftand en der verbee dinge, en derhalve onze denkbeelden niet juist en tot de volmaaktheid toe uitdrukt. Nogthans is de zin der woorden van de algemene en ons eigene tale door de gewoonte bepaald genoeg , en men verftaat dewoorden dier talen meestal in hunne volle kragt, waarin zy gezegd of gefchreven zyn. Maar indien iets in eene andere tale wordt voorgedragen, die ons minder eigen is, en waarin wy de bewoordingen zo ftrikten naauwkeurig, door ongewoonte, niet verftaan: dan oeven we, dezelve lezende, aan onzen geest, verftand of verbeelding vry wat fpelens in 't nagaan van des Schryvers meninge: Wy zoeken dan, om zo te fpreken, meer des Schryvers gedagten, dan we zyne woorden lezen, en tragten in den grond zyne denkbeelden te bevatten; zelfs dieper, dan zyne uitdrukkingen, die zwakker zyn, te kennen geven. Dit is de reden, dat we altoos meet kragt vinden, of menen te vinden in talen, die we zo volmaakt niet verftaan als onze eigene of gewone taal, en vooral m dode talen. En dus behoeft men byna niet te twyfelen , of de boeken der Ouden hebben daardoor in onzen geest een groot voordeel boven de hedendaagfchen, 't welk zy aan onze Verbeelding veelal hebben re danken. In onze gewone tale lezen we 't geen de Schryver zegt; in de andere, en inzonderheid in de oude talen ' lezen  LETTERNIEUWS, lezen we veeleer 't gene by heeft willen zeggen dan 'c gene lif zegt. Zie daar de reden, waarom eene Overzetting van eenen ouden Schryver altoos minder behaagt dan het oorfpronkiyke 5 ja, waarom doorgaans alle vertalingen in onze eigene tale minder be^ hagen dan 't oorfpronkiyke, waarvan ons de taal min eigen is. GROOT-BRITANNIE. Te Edinborg zynuitgegeven Esfaysrelating JoAgricuiture and RuRAt Affaires, by James Anderson, Farmer at Monks-hill, Aberdeen fhire. The Second Edition, with'large Addirions, 1777.1 vol. in 8vo. Dit werk over den Landbouw en zaken" tot denzelven betrekking hebbende , is gefchreven met grote klaarheid, eenvoudigheid en naauwkeurigheid, volgens eigene ondervinding, niet zo zeer om zonderlinge zaken aan de Befchouwinge voorteftellen; maar om de oeffening van den Landbouw daadlyk te bevorderen; „ veeleer, zegt de Schryver, om den onkundigen te on„ derrigten door eene eenvondige optelling van eenige weinige zekere „ en dadelyke zaken, dan om de befpiegelingen door eene ydele ont„ vouwinge van nucteioze vernuftigheden bezig te houden". In gevolge van dit voornemen des Schryvers geeft hy in het Eerfte Deel zes Proeven of Verhandelingen over ftoffen van aangelegenheid; zynde egter de zesde vry philofophisch. In het Twede Deel zyn allerleie nafporingen , twyfelingen en vragen , tot den landbouw betreklyk, vervat; welke allen ter nader onderzoekinge voorgefteld , en met de grootfte omzigtigheid en kundigheid beredeneerd worden. Te Oxïord zyn uitgekomen Britisch Remains; Of eene Verzameling van Oudheden, tot de Britten betreklyk; „ vervattende, „ I. eene beknopte Historie van de Lords Marchers, of Edelen op „ de grenzen van Wales, welken dezelve bewaarden en beveiligden; „ hunnen Oorfprong, Magt en Veroveringen in Wales. II. De Wapens „ van den ouden groten en kleinen Adel in Noord-Wates. III. Een „ Brief aan Dr. Lloyd, Bisfchop van St. Araphs, betreffende de ge„ fchiedenis van Jeffrey van Monmoutb. 1V. Een Berigt van de „ Ontdekking van Amerika door inwoners van Wales, 300 Jaren „ voor den tyd van Columbus. V. Een beroemd Gedicht van Talies. „ ft», overgezet in Sapphifche Veerzen. Alles uit oude Handühriftcn en  LETTERNIEUWS. 173 , en oorfpronklvke Gedenkftukken verzameld: waarby gevoegd z>n T, de Gedenkfchr'iften van Ed-ward Lhvyd, Oudheidkundig, overge„ fchreven uit een Handfchrift van 't Müfeum. Door den Ecrw. Heer „ N. O wen, Jun. A. M. 1777- in 8vo». Dit Werk vervat vele aanmerklyke zaken, en verfchaft den Oudheidkundigen geen onaangenaam onderhoud, fchobn deszelfs nuttigheid niet groot febyne; London. Hïer is gedrukt een Werk, 't welk vervat New Diskerks concerning the World and its Inhahtants, in Two Parts, &c. ibnmingacmumpantial Account of all the Islands in the Soihh Sea, that have lately been discovered, or eyplored ,&lc. With Maps and Prints, 1778. in' 8vo. In dit Werk vindt men èene verzameling, die met oordeel gemaakt is, van de berigten, welken men wegens de ontdekkingen in de Zuid-zee, iedert eenigen tyd , gedaan heeft. De Stoffen zyn ineen aardrykskundige orde gefchikt en betreffen de gelegenheid, geftcltenis en voortbrengÊls van de verfchilfende eilanden , onlangs ontdekt öf bczogt; hunne inwoners, derzelver zeden, enz; »t Welk alles getrokken is üit de werken van Dr. Hawkesworth, Pajfeinfön, Cook. Forftcr, de Bougainville, enz. enz. Voor ruim een Jaar of anderhalf kwam hier een Werk voor den dag , ten koste van de Engeljche Oost-Indifche Maatfchappye , in. q'uarto gedrukt, en alleenlyk onder de zulken te vinden, aan wien het tot èen gefchenk vVas gegeven: Het heeft den Titel van x Godzalig leven door een gelovig gebruik maken van God Drie Eenig Perfoneel! En 't antwoord is; zy maken °elovig gebruik van de beloften; door den Vader om zyn beloften te „ manen, Ezech. XXXVI. 25. — zy maken gelovig gebruik van den „ Heer Jefus — in zyne drie Ampten. — Zy maken gelovig gebruik j, van God den H. Geest, om bem interoepen om troost, licht, liefde, geloof, enz. — Doch de ondervinding zegt de Schryver „ leert, dat die, welke meest werkzaam zyn volgens des Gecsteslei- ding met God den Vader, veel werken met de Verkiezing en zi'o „ veel verwonderen met de eeuwige onbegrypelyke liefde des Va Iers en in het verbond der Genade en deszelis dierbaarheid. Ten twe„ den, die meest met den Heer Jefus werken, worden veel in liefde „ van den Heer Jefus geleid, en die oeffènen veel liefde tot den Heer „ Jefus, cn zulken worden veel ingeleid in het Hoogelitd Satomonst „ daar hebben zy zeer veel mede op, en het zyn doorgaans de Liefd„ dragendfte onder de Godzaligen. Ten derden; die meest met den „ Geest werken, worden veel bewrogt, en genieten doorgaans de „ meeste invloeden. Dit zyn egter doorgaans, fchoon zy de „ meeste verkwikking genieten, de zwakfte vromen, gelyk de ondervinding leert''. Uit deze Haaltjes kan de Lezer genoegzaam oordelen, wat van dit en veele dergelyke fiigtelyke boekjes voor het Gemeen te houden zy ,om het gros des volks in de ware Godsvrugt te onderrigtenenoptebouwen, In eenen anderen ftyl en imaakjis het volgende Werkje, waarvan we gewag maakten .gefchreven',- ichoon in »t wezen der zaake niet zeer veel verfchillende. Namelyk, De Noodzaakjykheid tot het gezet en aanhoudend gebruik maken van deGodlykf Openharing, aangedrongen ter vnaarfchouwinge tegens het thans bedncglyk ten troone voeren van onze zedïiïke Deugd, als de Ziel van het Evangelie; en ter opfforinge tot het verkry%en van desvlfs ware oogmerk, door Hendrik Lussing', . Matthysz. in gr. 8vo. tuAmjlerd, 1778. De Schryver zegt nergens opzettelyk wat hy door de Ziel van het Evangelie verflaat; maar men kan uit den titel zeiven wel opmaken, dat hy 'er deszelfs -ware Oog' merl^ door meent. Men ziet uit den titel tevens, dat hy hier niet aandringen wil op 't zeggen van Ap. Paulus wegens het ware Oogmerk des Evangeliums; de Zaligmakende Genade van God is verfche- nen  LETTERNIEUWS. tff ' r*n allen menfihen, ons onderkendet opdat wy de Roosheiden devereldjche bcgcerlykbeden verende , mat.ghk, regtvaarèglyien todwMyk Ic^n zouden in deze tegenwoordige wereld , Tit. U II» „ Hy zoekt aantetonen, dat die zedelyke Deugden thans als de Zièl of 't ware Oogmerk des Evangeliums bedrieglyk ten troon worden oevoerd; zo wanneer zy met wereldfche inzigten, en niet met inzigt om Gods wil en eer te behartigen, worden geöeffend, als wanneer men zig vleidt door derzelver opregte betragting Gods goedkeuring en de zaligheid te zullen erlangen: Want wat het laatfte aangaat, geen mensch is in 't oefiènen der Zedelyke Deugden geheel volmaakt; zodat men tot de Geregtigheid van Jezus Christus gelovig zyn toevlugt moet nemen; En dn te doen is, zo wy het wel vatten, naar 't oordeel o Ï.JXMICHAJÊLIS, „ vestigd zyn, het onbedrieglyk woord van God- met „ kl.ne vreze en uitzondering, echter, dat de'Z „ halers rntsfehten iets niet recht begrepen, en het onsnlt „ ten vollen naauwkeurig nagelaten konden hebben en * ZZrJZb ük dCBriCVen d^P°^Jen, onder„ field datzy m mm voorname zaken gedwaald had „den, e dikwerf herhaalde hoofdzin v^n den" „Chnstelyken Godsdienst, om welken te predike" „ Chnstus hen hadt uitgezonden, zo goed kunnen lee" S// 7rC leerfteJli"gen van de Filozofie van „ JVolf u,t de fehriften van [zynen diseipelj TJZer „ kunnen kennen. Het is derhalve zeer wel mo£elT „ dat .emand aan de Godlyke Ingeving van de gezamen„ yke fchnften van het N. T. twyfeJt, of haar™ chSl' dlt katfte ZC^en van den Heer Mi- chachs cn 't gene hy daar verder byvoegt, doch Mee met behoeft aangehaald te worden ,, tJ&£t vrv wat: want geen bcdagzaam man zaj ftellen, dat de H Schryvers des N. T. in hunne verhalen van ChrLus' üedenvoenngen misfehien iets niet recht begrepen Z zyne Leenngen niet ten vollen naauwkeurig Lge)aten .ouden hebben Ieder immers die de wonderen geboT wel^n xn het N. T. befchreven zyn , zal en kan n l7/f YT? dervU],i^ ^n Christus belofte by Joan XIV. 9o-. De Onderrichter, Cdus moet het woord 7eZT:JT]d WOrdCI° * H' ^ de Vader zenden zal m mynen narne, die zal u leeren alles en zal ^ndagtig ,naken alles, wat Ik u gezegdhebbe: en het ben de Apostelen dezen Godlyken Onderrigter gekre gen, en IS dezelve hun altoos by gebleven, gelyfcdeHeér S,""8^?' aldaar^. I6> I?, beJoof^^feZ Chnstea ook in twyfej za] treJdceü; dan • ,w gene  tot het Nieuwe Testament. 291 gene de minfte reden voor die kleine vreeze en uitzonderinge, (waarvan de Heer Micrnëlis, al te vlug en min naauwkeurig fchryvende, gewag maakt) zelfs fchoon men gene onmiddelyke Ingeving ftelt ; want daar het Geheugen der Apostelen door Gods Geest eenmaal verfterkt, en hun verftand volkomen geleerd was wel te begrypen al wat J. C. gezegden geleerd hadt, daar kon geen gevaar zyn, dat zy iets niet recht begrepen of niet naauwkeurig genoeg predikten of befchreven van 't gene Jezus gezegd en geleerd hadt. En op deze wyze begrypen fommige geleerde mannen de zaak, wanneer zy beweren , dat alle onmiddelyke Ingeving of byzonder Toezigt over de pennen der H. Schryveren onnodig was, en nimmer plaats hadt; en dat dezelven derhalve in 't verhalen van de omftandigheden van fommige gebeurtenisfen, en in de keuze en in de manier van 't voordragen hunner bewystedenen , of in hunne aanhalingen uit het Oude Testament, of in hunne gevolgtrekkingen, en dergelyke zaken , de wezenlyke Leer van j. C. niet betreffende, nu of dan zouden hebben kunnen misfen, waarom zy zig ook op 't oordeel hunner Lezeren fomtyds zelfs beroepen 5 1 Korinth. X, 15. Ook beweren de voorftanders van dit gevoelen, dat de Leer der zaligheid, die Jezus verkondigd hadt,nietingewikkeld ,niet duister, noch omflaglyk is, maar eenvoudig en klaar, zelfs naar de geringfte verftanden gefchikt; waaruit tevens, naar hunne gedagten volgt,dat 'er geen het minfte gevaar is, dat de Apostelen, nadat Gods Geest hun verftand verlicht en hun geheugen verfterkt hadt, in Jezus Leer volkomen voortedragen zouden hebben gemist. Tegens dit begrip verzet zig hier de Heer Michaëlis, „ dewyl volgens het zelve, naar zyne gedagten, de „ fc'iriften van het N. Testament geen onfeilbaar Principium cognoscendi, [of Begin fel van zekere kennisfe,] T 3 „ zou.  J< D. MICHAËLIS, Inleiding „ zouden zyn; en men, byzulk waggelend Principium „ cognoscendi, zeer bezwaarlyk een Christen zou kun„ nen zyn; en God derhalve maar zeer flegt zou ge„ zorgd hebben voor de genen, die waren zo als zy „ zyn moesten, dat is te zeggen, voor zulken die een „ teder geweten hebben, en den wil van God tot hunne onverbreeklyke Wet maken". Dit gevolg heldert de Geleerde Schryver vervolgens op door eenige byzonderheden; dan of en in hoeverre het zelve ten aanzien van de zaken, die noodzaaklyk gekend, geloofd, betragt, vertrouwd en gehoopt moeten worden, wettig voortvloeit uit het gemelde begrip , laaten we onzen Lczercn over, om te beoordeelen. „ Zekerlyk zoude, „ dus gaat de Heer M. voort, ieder een, die maar wil„ de, zig ook ligtelyk, uit een van God niet ingegeven „ Nieuw Testament, van de volgende zaken kunnen „ overtuigen: Jezus is -van God gezonden ; Hy is een „ onfeilbare Bode van God; Hyis de Mesfias der Joden, „ [onze godlyke Meester, Heeren Zaligmaker;] Hy heeft „ voor onze zonden geleden, en enkel door zyne genoegd». „ ninge [of offerande] verkrygen wy vergiffenis der zon„ den, waartoe aan onze zyde de Boete en het Geloof ver„ eist worden, [mitsgaders eene volgende gehoorzaamheid, „ door matig, regtvaardig en godzalig te leven;] de Le. „ vietifche Wet verbindt ons niet meer; integendeel de „ Doop cn het Avondmaal zyn van Christus ingefteld en „ godlyke geboden; na dit leven volgt een toekomend eeu. „ wig leven, waarin wy, [uit den dood opgewekt en ge. „ oordeeld zynde naar onze werken,] beloond of geftra ft „zullen worden; en Jezus Christus zeifis de „ Rechter der levenden en der doden: want deze ftellin „ gen komen zo dikwerf, nu in de redenvoeringen van « Christus zeiven, dan in den mond en de Brieven der „ Apostelen voor, dat men onmogelyk kan twyfclen , ,, of  I tot het Nieuwe Testament. 293 „ of zy zyn de Hellingen van dien Godsdienst, welken " Christus op godlyk bevel predikte en den Apos* " telen te prediken hadt aanbevolen. Maar wegens vele anderezaken, dus gaat de Heer M. voort, zou men „ toch in eenen martelenden twyfel blyven kunnen. 11? „ wil hier gene van de zulke aanhalen, die men moge„ lyk voor theoretisch zou verklaren ; als by voorb. Is „ dat gene, 't welk Joannes in het Ifte Kap. van zyn „ Evangelie, zo zeer duidelyk van de eeuwige Godheid „ van Christus zegt, eene dwaling van Joannes, diehy „ uit alte grote liefde tot Jezus en uit eene vreemde, „ wie weet uit welk afgelegen gedeelte van het Oosten „ afkomftige, Filozofie geput heeft? maar ik wil alleen „ zaken aanhalen , die dermaten praktikaal zyn, dat „ men daaromtrent noodzaaklyk werkzaam of niet werk„ zaam zyn moet. Wanneer men eens die Helling, „ welke een groten nafleep heeft , aanneemt, dat „ Christus een nieuw Wetgever is, welke vele zaken „ verboden heeft, die volgens het O. T. en volgens „ de Filozofifche Zedekunde geoorloofd waren , dan „ ontftaan de volgende vragen, welke men, indien zy, uit „ wien men het antwoord moet halen, niet door Gods „ Geest gedreven zyn, zo niet kan oplosfen , dat men „ 'er ten vollen in kan berusten: Heeft Jezus werklyk „ den Eed verboden, Matth. V, 34? en zondigt Pau„ lus, wanneer hy in zyne Brieven eeden zweert? en „ dwaalt Mattheus, wanneer hy Jezus, Kap. XXVI, „ 63, 64. eenen gerechtelyken Eed doet zweeren? — „ Moet men het gebod van jezus, Matth. V, 3;-\\. „ letterlyk opvatten , en is alle tegenweer ongeoorloofd, en dus ook de Soldatenftand verboden? Is „ derhalve 't gene men uit andere plaatfer- van het N# „ T. daar voor kan zeggen, eene dwaling der Aposte„ len cn Evangelisten? — Gaat het vcibod van 't T 4 „ Bloed  294 J. D. MICHAËLIS, Inleiding „ Bloed niet te eeten, Hand. XV. my nog aan ? Paujus „ 't is wel waar, verklaart het oogmerk van 'deze geba „ den der Apostelen en eerfte Christelyke' Kerke in „ den eerflen Brief aan de Korinthicrs zo, dat zy ophou „ den, nadat wy niet meer voor de helft uit nieuwbe,, keerde Joden beftaan, die zig aan het eeten van Af „ godenoffer en Bloed ergerden; maar zou dit niet ee, „ ne dwaling van Paulus zyn kunnen, die den Heidenen „ te veel inwilligde? Dergelyke Praktikale Vragen zyn „ 'er meer, cn naardien het tedere geweten, by eenen „ twyfel, altoos de gevaarlyke zyde, dat is, die tot „ dergelyke zaken verlof geeft, zal myden; zo zoude „ in de daad de Christelyke Godsdienst voor ons een „ groot ongeluk zyn, indien wy niet door andere plaatfen tot eene volmaakte zekerheid konden komen, „ maar fteeds twyfelen moesten , of niet het ftrenge „ een dadelyke gebod van God, en het verzagtende eene „ menfchelyke dwaling ware. Het is dus vol- „ ftrekt noodzaaklyk, dat de Boeken waaruit wy den 3} Godsdienst halen van God zyn ingegeven, om te be„ wyzen, dat zy goed, nuttig, of zelfs wel, dat zy „ onfchadelyk zyn. Zyn zy van God ingegeven, dan „ is het N. T. Een Geheel, waarvan het eene gedeelte „ den twyfel, die by my elders ontftaat, wederom met „ zekerheid kan oplosfen; maar zyn zy niet van God „ ingegeven, dan kan de eene plaats van hetN. T.zèer „ wel tegens de andere ftryden, en dan ben ik, zo. „ dra eene plaats my een nieuw gebod of verbod fchynt s, opteleggen, van twyfelingen omringd, die my dit „ ganfche leven kunnen bitter maken". Zie daar* 't bewys van den Heer M. voor de Noodzaaklykheid der Godlyke Ingevinge. Doch wy twyfelen of 't zelve doorgaat, en niet flegts alleenlyk toont , dat die Ingeving, wanneer wy, door onbedrevenheid, verzuim van, op-  tot het Nieuwe Testament. 295 oplettenheid of vooroordeel, eene plaats der H. Schriften kwalyk uitleggen, nut zou kunnen zyn, om ons te regt te helpen op eene gemaklyke wyze. En misfchien zal men daarop dan aanmerken , dat deze redenering van den Heer M. in dat geval zelfs te veel, en dus niets bewyzen zoude. Ook fchynt die ftelling eener onmiddelyke Ingevinge zelve nog zo zeker en ontwyfelbaar niet om ons te tonen dat Paulus geenzins kwalyk deedt, wanneer hy in zyne brieven Eeden zweerde, dewyl we zien, dat de Apostelen en eerfte verkondigers des Evangeliums in misflagen en misverftanden konden vervallen , gelyk onder andere blykt uit het verfchil en de bittere twist vanPau • lus en Barnabas, mannen vol van den H. Geeft; Hand. XV, 36 -40. In de daad; in alle de gevallen, die de Heer M. hier opnoemt, zal eene gezonde Oordeelkunde ons meer dienst doen, dan deonderftelling eener onmiddelyke Ingevinge, welker noodzaaklykheid door hem derhalve nog niet bewezen fchynt. In de volgende 14de Afdeelinge of Paragraaf, onderzoekt hy „Waaraan men kenne, dat een Boek van 'tN„ T.van God is ingegeven"; en hy zegt, „Wy nemen " defchriften der Apoftelen, indien zy echt zyn, als van God ingegeven aan". In zyne verhandelinge van deze onderwerpen bepaalt hy echter nergens naauwkeurig wat hy door de Godlyke Ingevinge verftaat, en hoe verre hy dezelve uitftrekt; 't zy tot alle woorden, of tot alle volzinnen, ( Perioden, ) of tot alle redeneringen, of alleen tot alle zaken. Hy zegt flegts, dat hy „ de Boeken des N. T. niet voor enkel menfehelyke en " aan dwalingen onderworpen fchriften van mannen '', door God gezonden, maar van God ingegeven houdt": en dit zeggen, fchynt niet bepaald en naauwkeurig genoeg; Want dat mannen, die van God zyn gezonden, van fommige zaken onkundig kunnen zyn, en dus dwaT 5 len  296 J. D. MIC H A È' LIS, Inleiding len kunnen, 't welk de Heer M. hier fchynt te Hellen, gelyk hy dat ook niet zou ontkennen kunnen, dewyl we daarvan voorbeelden vinden, in de aangehaalde plaatfe uit Hand. XV. 36. en in Petrus, Galat. II. g, ir. maar dat zy echter niet dwalen konden in hunne verhaalen en picdiJdngcn van Christus Leer, wordt ook beide erkend van hun ,dicdc Ingeving derH. fchriften tegenfpreken; zodat deze aanmerking van den Heer M. niets ter'zake doet, en niets bepaalt; ten zy hy daarmede wilde aanduiden, dat de H. Jchryvers in gene byzonderheden, hoe klein ook, cn de Leer van J. C. niet eigenlyk betreffende, znuden hebben kunnen milTen, wanneer zy fchrevci:. En waarlyk, dit fchynt hy hebben willen te kennen geven; maar dan zyn de bewyzen, waarmede hy dat ftaaft, geenzins genoegzaam; dewyl zy enkel toonen, dat de Apostelen van J. C. niet hebben kunnen dwalen in hunne Verhaalen en Predikingen van J. C. Leere zeiven. De Heer M., namelyk, merkt vooraf aan, dat de Apostelen meer waren dan de Profeten, volgens Matth. XI. 9, II. zie ook I Korinth. XII. 28. Efez. IV. 11. en vervolgens toont hy, dat Christus eene Godlyke Ingeving, in den eigenlykflen zin, aan de Apostelen zou beloofd hebben, wanneer zy voor den Regter zig zouden moeten verantwoorden; Matth. X, 19, 20. Luk. XII 11, 12. XXI. 14. Mark. XIII. ir. en daaruit redeneert hy dan op deze wyze;,, hadden de Apostelen by hunne „ redenvoeringen, die voor het gerecht gehouden, en „ voor de nakomelingfchap niet bewaard werden, en „ in welken zy niet zo zeer Leeraars als Pleitbezorgers 3, zouden zyn, eene Godlyke Ingeving te verwagten. ,, hoe veel temeer dan in hunne Schriften, die voorde „ nakomelingfchap de grond van hunne Geloofsleer zyn moeten". In hoe verre deze bewysreden en gevolgtrek-  tot het Nieuwe Testament, 297 trekking uit de toezegging van eene wonderdadige en voorbygaande onderfteuning in dat byzondcre geval, doorgaat om daaruit de Godlyke Ingeving by hunne gewone predikingen en Schriften als beftendigby hen blyvende te befluiten, mag de Lezer zelf beöordeelen ; altoos tevens bedenkende, dat de Apostelen inde wezen, lyke Leer des Evangeliums niet konden dwalen en dus zulke onmiddelyke ingeving,by die gelegenheden, niet behoefden, gelyk reeds gezegd is. Op Petrus, als op een rots, zou Chriftus zyne Kerk bouwen, zegt deHeeï M. verder, de woorden van onzen Heere by Mattb.XVÏ. 18. dus uitleggende, en daar voegt hy dan by, dat Christus dit zeide met betrekkinge op de toekomende Schriften der Apostelen, zowel als op hunne prediking, door welke beide de Kerk zo van dien als van alle volgende tyden gebouwd zou worden; en by gevolg zyn, volgens zyne gedagten, Petrus prediking en Schriften van Godlyke Ingevinge; maar dit gevolg fchynt zekerlyk minder klaar, dan of hy 'er uit hadt opgemaakt, dat by gevolg Petrus prediking en Schriften Goddelyk zyn en ontwyffelbaar de Leer van Chriftus vervatten. De zelf de aanmerking geldt ook op 't verdere bewys van den Heer M. voor de onmiddelyke Ingeving: te weten, hy brengt daarvoor by de belofte van Christus aan zyne Apostelen wegens den byftand van den H. Geest; Joan. XIV. 16, 17, 26. XV. 26, 27. XVI. 7 - icj. Waaruit hy opmaakt, dat de H. Geest, de Godlyke Onderrigter of Leeraar, de Apostelen, wanneer zy in hun ampt, als Leeraars des Evangeliums en Getuigen van Christus, te voorfchyn zouden komen, door eene onophoudelyke en eigenlyke Godlyke ingevinge zoude leiden; 't zy wanneer zy predikten, 't zy wanneer zy fchreven. Maar dit zal ook geen Christen ontkennen, namelyk voor zo verre de H. Geest den Apostelen de Leer  208 J. D. MICHAÊLIS, Inleidih* Leer van Jezus Christus en in 't geheugen hadt gebragt, en volkomen hadt doen begrypen of verftaan|, zodat zv gelyk we reeds zeiden, daar omtrent niet konden dwZ len en m alle de waarheid geleid wierden: maar wan neer men daaruit eene meer byzondere ingeving wil opmaken , zal men de woorden in zulken uitgeftrekten zin moeten nemen dien dezelven geenzins noodwendig vereisien, en welke door menigvuldige zwarigheden gedrukt wordende, ook geenzins boven de andere bJe kenis is te verkiezen. Dus verre de voornaamfte bewyZen van den HeerM voor eene eigenlyk genoemde Ingevinge, die hy egter met eemg opzet , niet naauwkeurig fchynt bepaald en befchreven te hebben, voorgedragen en overwogen hebbende; zullen we 'er nog alleen byvoegen dat't gene hy van dezelve hier zegt hem in de 31 en volgend, Afdeel ngen welken over de ^balin^^f^ tament handelen, zulke zaken doet zeggen d.V m J Zyne bedrevene Oordeelkunde nic^t^C fchoon daar ook vele andere voorkomen, die zyne&Ge' leerd exd en Vernuft zeer waardig zyn. Hy beTeert namclyk dat „ die Aanhalingen in bepaalden zin „ letta-lyk en volgens de Grammatlka verklaard, m 't „ O Testament dat moeten zeggen, waartoe zy in *t „ N,euwe worden aangehaald, of dat anders het N „ Testament van God niet is ingegeven": Hy toont" ook met ettelyke voorbeelden, dat verfcheidene van d e Aanhahngen juister zyn dan vele uitleggers hebben ge «eend: maar hy vindt zig ten aanzien van anderen t noodzaakt om gedrongen verklaringen te zoeken, of uit- k nnenT U ^ ^ «» *be¬ kennen, dat hy er geen' raad toe weet; zodat hy dan van diepjaatfen, dan zyne aangenomene Helling opge- ven:  tot het Nieuwe Testament. 299 ven: By voorbeeld, hy ii verlegen met de aanhalinge uit Jez. VII, 14. eene Maagd zal zwanger worden, enz. en met de toepasGng daarvan op de gezegende Moeder onzes Heeren; maar tragt zig uit die verlegenheid te redden, door de echtheid der twee eerfte Hoofdftukken van Mattheus Evangelie, in twyfel te trekken (*). Dit is 't gevolg van zekere begrippen, die men in den cerften opilag meent tot eer der H. Schrift te ftrekken; daar zy, ongegrond zynde op zig zeiven, by ilot deizake de Goddelykheid der Leere zelve twyfelagtig, en meer dan verdagt maken. Volgens het gevoelen van die genen, welken de Heer Michaëlis wederfpreekt, zyn de Voorzeggingen en Predikingen der Oude Profeten geenzins woordclyk van God ingegeven; maar de zaken, die zy voorfpellen of prediken moesten, waren hun van God, of in gezigten of in dromen, geopenbaard; en zy verkondigden of befchreven die met bewoordingen, die hun eigen waren, waaruit de verichillenheid van ftyl ten deele voorkomt. Hieruit nu volgt, dat men uit lnuv (») Niet min moet de Heer M. verlegen zyn, met de woorden van den H. Mattbens, Hoofdft. II. 15. waarin de woorden van Profeet Ilar.ca, XI. I. die een verhaal of vervvyt, en gene voorzegging behelzen, a)s eene Voorzegging, die vervuld werdt, aangehaald worden. Wat nu de aanmerking betreft, als of de twee eerfte Hoofdftukken van Mattheus onecht waren ; zy fchynt maar zeer weinig ter zaak te doen, dewylhy ten minften erkennen moet, als men hem de onechtheid zelve al toeftont, dat die Kapittels egter van de eerfte Chriftenen reeds zyn aangenomen geweeft; en daar uit zal dan volgen , dat men uit die Kapittelen klaar kan zien, hoe men in dien tyd gewoon was de woorden des O. T. by zinfpelinge aantehalen als waren zy voorzeggingen, fchoon ze het niet zyn. En waarom zouden clan de H. fchryvers des N. T. niet moeten geagt worden den fchryftrant tonner tyden gevolgd te hebben? eenen fchryftrant, die algemeen was aangenomen, blykens de fchriften van Phüo den Jood, den Brief van Barnabas, 't zy dezelve echt is of niet, en de Joodfche Schriften in 't algemeen; gelyk men uit G. Surtvh'jH B»,3A»f K«]»AA*VU5 zien kan.  30o J. D. MICHAËLIS, Inleiding tot het N.Tcfiam. hunne bewoordingen , op zig zeiven genomen, gene gevolgen moet afleiden, als of die iets byzonders bedoelden; dewyl dezelve alleenlyk aanleiding tot zinfpelingen konnen geven; zinfpelingen, welke by de Joodfche Schryveren, na het uitvinden van Allegorien, als Voorzeggingen gehouden werden. Den H. Schryveren van 't N. T. aangaande, zy waren door Gods Geest verlicht, zodat zy de Leer van hunnen Godlyken Meester, zonder te falen, konden verkondigen en befchryven: doch zy doen 't zelve insgelyks met hunne eigene woorden, en zy redenkavelen naar hunne byzondere bekwaamheden , met meer of met minder geleerdheid, gelyk uit Paulus, Petrus en Jacobus Brieven blykt; ook zyn hunne redenkavelingen gefchikt naar den trant van die eeuwe, en naar de wyze, en begrippen der genen, aan wie zy fchreven. Daar uit ontflaan dan hunne allegorien , zinfpelingen en zulke aanhalingen uit het O. T, die ons thans min gepast voorkomen, wanneer we niet bedenken, dat de H. Schryvers naar de aangenomene beginfels van die tyden en van hunne tydgenoten fchreven. Wegens deze hunne Aanhalingen, in 't byzonder, kan men met veel vrugt in dit opzigte lezen een werk door Surcnhufius m 't begin dezer eeuwe uitgegeven. Alwie nu uit deze fchryfwyze der Evangelisten en Apostelen tegenwerpingen tegens de Godlykheid der Leere van Jezus Christus en de Geloofwaardigheid der H, Schryveren maken wilde, zou moeten tonen, dat geene Openbaring van God, zelfs niet wegens den eenvoudigen weg ter zaligheid, gegeven kan worden, ten zy door woordelyke Ingevinge: en dit zal, naar 't oordeel der genen, wiens begrippen wy hier opgeven, by voorbeeld van Erasmus, Casta/io, Le Clcrc, Bcaufobre, Wetjlem, Priestky, Semïer, enz. nimmer bewezen worden. D.  3or II. D. JO. SAL. SEMLERI Paraphrafts II. Epistolae ad Corinthics. Acces fit Latina vetus Translat io> & LcStionum varietas. Halas Magdeb. 1777. 8vo. dat is: Doftor JO. SAL. SEMLERS Uitbreiding-van den Tweeden Brief aan de Korinthers. Waarby gevoegd zyn de Oude Latynfche Overzetting, en de verfchillende Lezingen, teHalle, 1777. in Svo. {Vervolg van bladz. 145 - 168,]. In ons vorige berigt van dit oordeelkundige werk merkten wy aan (*), dat de Heer Se ml er die plaatfen, waarin de Ap. Paulus van den H. Geest fpreekt, en die doorgaans verklaard worden wegens de wonderwerkende Gaven van den H. Geest, of van de vry algemeen onderftelde gewone Werkingen des Geests in de Gelovigen, gewoon is uitteleggen van de geestelyke en volmaakter kennisfe des Evangeliums van J. C, in tegenlïellinge van de vlecslyke begrippen, welken de Joodschgezinde Christenen zig van Christus Ryk, door den Heere hierop aarde eerlang opterigten,toen vormden. In dezen zin, om 'er een voorbeeld of twee van bytebrengen , legt hy des Apostels woorden uit 2 Kor 1nth. I, 22. God heeft ons ook verzegeld, en het onderpand des Geestsin onze harten gegeven:,, De Apostel hadt in de voorgaande verzen van zig zeiven gezegd, (*j Hiet voren b'.?.dz, i<5i>  302 J. S. SEMLERS Uitbreiding over den zegd, dat hy overal en.altyd dezelfde geestelyke en volmaakte leer wegens 't oogmerk en de gefteltenisfe van Christus Koninkryk predikte, en dat alle Gods beloften, die ouwelings door de Profeten gegeven en in dit geestelyk opzigte in J. C. vervuld waren, zyne prediking bevestigden; 't welk veelmeer tot heerlykheid van God ftrekte dan de Joodschgezinde begrippen: dat ook God deze gewisfer en waardiger kennis wegens zodanige leere aangaande den Mesfias bevestigd hadt; welke kennis zy Apostelen, die der Godlyke zalvinge deelagtig, dat is, „ met regtmatig gezag bekleed waren om „ dezelve uit de Profeten afteleiden en te betogen, in „ tegenftellinge der Joodfche leere, verkondigden:'dat „ verder God ook zyn zegel en als openbare getuigenis „ daar hadt bygevoegd, hebbende hun zo groten on„ derpand, den H. Geest, gegeven, opdat zy geheel „ andere wenfehen en voortreflyker inzigten , zulke „ namelyk die Gode waardig zyn, daarvan in hunne ge„ moederen zouden vormen , met veragtinge van de „ Hellingen der Joden wegens het onwaardige ampt van „ den Mesfias". Op dezen zin, f. 19-22. uitgebreid hebbende, voegt 'er de Heer Sejuer deze volgende aantekening by: „ Die zaak, zo klaar in 't licht ge„ bragt, datzy, volgens des Apostels zeggen, als een „ zegel en openbaar teken ware, is die nieuwe geftelte„ nis van verftand en gemoed, welke God dezen Apos„ telen en Leeraren hadt verleend; waardoor zy niet „ alleen zeiven van de waarheid en voortreflykheid der „ geestelyke zegeningen zeker waren, maar ook deftig ,, en luisterryk uit de Profeten betoogden , dat het „ Joodschgezinde begrip vals en ydel was. Thans be„ antwoordde dus de uitkomst aan die voorfpellingen: „ Ik zal van mynen geest uitgieten ook op de Heidenen. „ De ganfche uitgebreide omkring dezer nieuwe wel- „ daad  fweeden Brief aan de Korintbers. 3°3 .x l lwi, eeter nos niet, want 'er waren nog h, daad bleek egcu w& > Apru^vp de maar weinige Christenen ; zy wordt derhalve dc ,, maar wem g ^ ^ genoemd rJ^Tals zynde een gedeelte flegts van veel groter " Lk zodat 'er nog zeer veel overig ware t welk men niet kon twyfelen!, of God zou het ook gewisftiykverleenen. - 't Zelfde fchryft de Aposte Efez I 13- Gy zyt verzegeld geworden met den l Geest 'der'belofte, (dien Geest, welken God door de Profeten beloofd hadt, en waardoor derhalve die 1 fchrale Joodschgezindheid zou weg genomen worden ) die het onderpand is van onze erffemsfc, van l onze geestelyke erffenisfe, welke wy verkrygen zulleninplaatfe van een uitwendig eigendom en tyde. j lyk bezit, waarvan de Joden dromen; tot de verkre, gene verlosfing, hi **< 5 op weke wyze het alleen gefchieden zal, dat de menfehenwrlost worden, niet van de heerfchappy der Heidenen, " omm wellusten televen, maar van die geestelyke ! elende, en opdat zy Gods welbehaaglyk eigendom worden: dus is 'er gene plaats voor dat verderf t welk de Toden den Heidenen voorfpellen. Verder; " volmaakter kennis der Godlyke zaken, past ook vervolgens op andere Christenen, fchoon zy- ge, ne Apostelen of eerste auteurs zyn van deze Christelvke leere. Laat ik hier mogen aanmerken, dat er l niet weinige gezegden in veele plaatfen van Paulus brieven voorkomen, welke dat eerste histonfche hene „ nodig hebben, 'twelk men gemaklyk gewaar wordt, indien de uitlegger behoorlyke vlyt aanwendt. Dus verre de He^r S., met wien we het omtrent dit zyn laatfte zeggen volmaakt eens zyn; doch daarom zelfs zouden we liever 't gene de Ap. van den H. Geest zegt, Algem.Bikl.IL Deel. N. 3. V als  3C4 J. S. S E M L E R S, Uitbreiding over den als een Onderpand van God gegeven, en ook zeer velé1 andere van des Apostels gezegdens verklaren van die wonderwerkende Gaven des H. Geests, welken in de eerste Christelyke kerken, naar onze gedagten, aan vele gelovigen, en inzonderheid aan de eerste bekeerden in ieder Gemeente, de voornaamfte Voorftanderen en leeraren (*), gefchonken werden, zo ter bekeeringe van anderen, als ter bevestiginge en verzekeringe der Gelovigen : want fchoon' men veelal gewoon is die plaatfen van zekere onderftelde gewone werkingen des H, Geests, gelyk ze genoemd worden, te verklaren; dit gefchiedt, buiten twyfel, uit onkunde of uit onoplettenheid ten aanzien van de gefteltenisfe der eerfte Christelyke Kerke, waarin de gaven van den wonderwerkenden Geest alörn plaats hadden, waardoor de gelovigen onderwegen wordende meer en meer verlicht werden in 't verftand, en door wiens klaarblyklyke goddelykheid zy werden bevestigd in 't gelove, vertroost in de verdrukkingen en verfterkt in de hope; al 't welk men naderhand , wanneer de zigtbare gaven des H. Geests ophielden , aan zekere inwendige onzigtbare werkingen heeft gaan toefchryven. Het is egter zeker, dat op andere plaatfen door den H. Geest of den Geest van Christus den geest des Evangeliums, die heilige geaartheid, waar mede men bezield wordt door de evangelifche leere, verftaan wordt; gelyk 'er ook zekerlyk, op fommige andere plaatfen , de geestelyke uitmuntende kennis 'des Evangeliums door wordt betekend; maa? deze betekenis meent de Heer Semler byna overal te vinden. Op dergelyke wyze althans legt hy de woorden uit II. (*) Vide Ac tor. XIX, 2. & conf. Clement. Rok Episc. I. ad Vtrinth. Cap. 43. & ad eum lociun Ftllii au110c.1t;  Tweeden Brief dan de 'Korinthers. |c| Ü Korinth. XII', 12. waar de H. Paulus ter bevestiging Van zyn gezag, tegens zyne wederpartyen onder de Korinthers, zegt: * merktekenen van een Apostel zyn onder u betoond in alle lydzaamheid, met tekenen en wonderen en kragten. „ In deze woorden, zegt de Geleerde Uitlegger, fchynt eene tegenwerping Vervat te " zyn, waarmede zy Paulus tragtten te veragten, dat / hem, namelyk, die kentekens en duidelyke blyken " ontbraken, welken in eenen Apostel plaats moesten " hebben, en die de Joden begeerden, I'. KoR. I. 22; - Zeker, 't is een Joodgezinde geaarthcid zulke Tekens ", te beg'eeren. Zy hebben, zegt de Apostel onder tl l', ook geenzins ontbrooken, en ik meende, dat gy al " federt lang niet meer onbedrevene aanfehouwers en verwonderaars waart van zulke dingen: daar zy iri " myne lydzaamheid en toegevenheid betoond zyn: " Want dus zyn die Teekens, Wonderen en Kragten be" toond, waarvan die anderen zo veel gewoon zyn opll tegeven". Over deze uitlegging en verklaring maakt hy verder de volgende aantekening: „Ik durf, zelfs al ware ik m dit begrip alleen, dit alles betreklyk " maken tot dien ftaat der Korintheren, waar op de T, Apostel, in zynen eersten Brief, ten deele Hoofdft; 3, I. wegens de fcheuringen, ten deele Hoofdftuk XIL' " XIII. XIV. vry dikwils 't oog heeft, en niet duis- . " ter de veifcheiderhande gebreklykheden van de zo " o-enaamden Geestelyken, «mp/U», berifpt, welken " zelfs de vreemde taaien vry dwaaslyk gebruikten; T Alle die dingen, welken dejoodfehgezinden gewoon wa' ren^nteftciren,deverfchillendeuitwendigebediehingeni " wil de Apostel zeggen, heb ik geleden , verdragen en ƒ geduld; en daar zyn onder u die bedieningen van Talen, 'profetien, Genezingen geweest, toen ik by u was. En '/ voorwaar men kan niet ontkennen i dat dieganfche han" V 2 »dcU  3CÖ J- S. SEMLERS, Uitbreiding over den „ delwyze van uitwendige proeven aan vleesljke men-„ feben, e-*4weo«s, voegt; aan menfehen, die van kennisfe en Geest, ymnag xxi tmvft»l»(, ontbloot zyn : zo „ verre is 't 'er van daan, dat Paulus die manier van 3, doen zou hebben onderfteund of bevestigd. Deze „ zaak egter bedriegt ook in onze tyden nog velen. Sommige uitleggers vragen hier, hoe het bykome, dat ,, Lukas in de Handelingen niet een woord van alle die ,, dingen fpreekt, indien Paulus zulke Tekens, Won„ deren en Kragten te Korinthen heeft verrigt ? Maar „ ik meene, dat de Apostel hier niet zegt, dat hy zelf „ zulke zaken heeft uitgevoerd, welken de Joden als gedurige vertoningen begeerden; vooral daar hy zelf' duidelyk zegt, dat de Tekens, rvfuut, voor de Ongc 3, loovigen zyn en voor hun verhaald worden; gelyk hy „ ook I. Korinth. XII. 31. de Korintheren vermaant, ,, poert naar de beter gaven, 1,**™ r« XH^^i 1» *t%lT3, iet* en Hoofdhr. XIV. dien nayver cn groten toeleg „ op vreemde Talen berispt; want die ganfche verhan. deling is eene beftraffing over de verfcheiderhande s, fouten en gebreklykheden, die door anderen onder „ hen waren ingevoerd. Dus ftelt hy ook R o m. XV. „ 18, 19. woorden en zuerken vooraan, en dan voegt hy 3, 'er by, derhalve vooral door kragt van tekenenen won. „ derheden, te weten door de kragt des Geest Gods; zo s, dathy ook hier zig niet zo zeer toefchryft tekenen en wonderen, als wel eene groter zaak befchryft, waars, onder geen bedrog of leugen plaats vond, 2 Theflt ,-, II. 9". — En wanneer de Apostel hierop in 't 13.^. laat volgen; Want wat is 'er waarin gy minder geween zyt dan andere Gemeenten? dan maakt de Beer Semler daarover deze aanmerking: „ 't zelfde hadt de Ap. gezegdj I. Kor. I. 7. in deze woorden, alzo dat het 11 s, aan gene gave ontbreekt, of dat gy ten aanzien van* gene "  Tweeden Brief aan dc KorintUn. m «ne gave te kort fchiet; te weten, aan gene beten " Ze aan -ene geestelyke gave, x«.^ • «"fT " ' zodat gyfgewisfelyk, niet nodig hebt nieuwe * «UBtaB«--n de Joodsehgezinden " natl agen! Die ganfche vergclyking met de andere l Sen der Joodschgezinden ftrekt j£ toe; Paulus bevestigt met veel vlyt, dat bun mets ontbreekt van't gene tot de ware voortreflykheid beZon vol fommige andere inftellingen en tedieningen by de Joodsehgezinden grotelyks in waarde zyn " wetten by de zwakke en onbedrevene Christenen all ken van Lig belang kunnen fchynen. En indien gy ' n gene opzigten minder zyt dan andere Kerken, " waarom, bidde ik u, vervoegt gy u dan nog by myne " DuTStwe^o naauwkeurig als wy van wegens Dr Semlers ftyl vermogten, zyne verklaring opgegeven, van welke als zonderling zynde hy, in zyne Voorbede , -nader berigt geeft, met deze woorden: „ Vervoleens zegt hy, mene ik de Lezers te moeten verma* " fen wege'ns die vryheid, waarmede ik gefteld heb, " datdeAp.Hoofdft. XII. 12. van Tekenen, wonderen " en kragten fprekende, door my niet voorftaan wordt te zeeeen, dat hy zelf zulk foort van tekenen aldaar " gedaan en vertoond hadt, als waarop anderen gewoon l waren met ophef te roemen; maar dat hy die veeleer „ zeer middelmatig agt en minder aanpryst. Jk wee , dat velen om de nieuwigheid der zake zig aan dezelve zullen ftoten; en ik heb daar niet tegen, mits ^ men maar mene, dat het der moeite waarchg is die plaats en dat onderwerp naaukeung te onderzoeken en optehelderen. Ik voor my ben althans nog van " gevoelen, dat Ap. Paulus zelfde Tekenen, r,u„* en : andere dergelyke dingen, in zynenEerften Bnef niet Y 3 nooa  308 Jf. S. S E M L E R S, Uitbreiding over den. hoog fchat; fchryvende ten deele aan de Joden toe ,; I. Kor. I. 22, dat zy Tekenen begeren en vorderen, cn v ten deele ia de XII. en XIV.. Hoofdft. van zynen „ eersten Brief niet duister te kennen gevende, dat te „ Korinthe zulke Tekenen nog niet geweest waren, op „ welken de Joodschgezinden gewoon waren voornaam„ iyk te roemen : zodat hy maar historifcher wyze van •„ anderen fpreekt; en Hoofdft. XII. 2. als eene ontv fchuldiging maakt, fat de Heidenen voor zulke x«^xr«, „ gaven, nog niet vatbaar waren geweest, als elders ge„ roemd werden. Ook geeft hy I. Kor. XII. 31. hun ,, den raad, datzy naar de beste gaven yveren, en in 't „ XIII. Hoofdft. 1, 2, 3. verkleent hy niet duisterlyk „ de gaven der Talen, Profetien en de kragten, zelfs „ die, welke bergen verzetten. Dit voorzeker kan men „ zo niet opvatten, als of de Apostel dezelven wilde „ aanpryzen, gelyk hy in dien brief, Hoofdft. XIV. H ook volftrekt de ydele pogchers der Talen beftraft. n Maar indien zulke Gaven van God kwamen, zodat die „ dekennis en het gebruik dier taaien aan fommigen verleend hadt, (*) hoe hadden dezelven dan van Paulus eene 3? berisping en beftraffing over hunne plegtige bedienin- » ge Tot opheldcringc van't gene de Heer Semler hier zegt dient, dat hy 1 Korinth. Xlf. XIII. XIV. van gene bovennatuurlylte Caven des H. Geests, maar van Kerklyke Bedieningen verklaart, welken zekere ïiatmirlyke of verkregene bekwaamheden vereisten: in 't byzonder meent hy, dat de Gave der Talen, van welker misbruik de Ap. fpreekt, nergens Mders in beftondt, dan dat Vreemdelingen, die gene Grieken waren, en by gebrek van anderen tot het Leeraarsampt in de Korintifche Gemeente waren aangefteld, in hunne eigene landtalen predikten; 't zy Syriesch, 't zy Arabiesch, enz. (Zie D. j. S. Semleri Paraphrafis in i Pa'uli Kp. ad Cerintb. cum notis, &c. in 1.) Doch deze verklaring van die moeilyke plaatfe fchynt ons ook niet zeer waarfehynlyk; fchoon dezelve wtsfchien aanleiding zou kunnen geven tot eene andere wrarfchynlyler nitlegging.  Tweeden Brief aan de Korinthen. £C9 »#y&&«rf (uitdeStadGoesen het Eiland) tedoen vertrekkenen naar 'sHertogenbosch te begeleiden* Toen dees hier kwam, was Hopman Dieterich naar Brusfel vertrokken, om, zoo 't mogelyk ware, veranderinge in/t befluitvan den Raadteverkrygen, 't welk een fchoonc gelegenheid was- voor .den anderen Bevelhebber, om het vertrek te verfchuiven, terwyl het volk van Dieterich verklaarde, zonder hunnen Hopman niet te willen vertrekken, 't Is vermaakelyk te leezen in het Dagverhaal van Spranchneis, met welke voorwendfels de Duitfchers hem, van dag tot dag, van den 14 February tot den 23, ophielden. Eerst gaven zy voor, Zy moesten de rekeningen in de herbergen afdoen: dan verzogten zy van teerkost op de reize voorzien te worden: een anderen dag twyfelden zy of het bevel wel echt ware : den volgenden dag Jleeten zy in beklag over de flechte bclooninge van hunne getrouwe dienften : ten laatfte , ten einde zynde van redelyk fchynende uitftellen, gaven zy voor, dat men hen wilde infchcpen, om naar de Nasfaufche Vloot te voeren, endaar om hals te brengen, waarom zy althans niet vertrekken konden, zonder vry geleide van den Prinfe van Orange. De Regering zond aanftonds den Penfionaris aan den Prinfe, die niet vertoefde het vrygeleide te verleenen; maar gelyk het zelve den 22. Febr. aankwam, was den 23 Hopman Dieterich ook van Brusfel te rug gekomen. Spranchneis meende het toen gewonnen te hebben ; maar 't waren wederom nieuwe klagten cn verzoeken: het eenige, dat hy Verwerven konde (*) Bladz. 219. en volg. Algem. Bibl.II.DeelN.3. %  3*o HISTORIE der SATISFACTIE konde, was, dat de Hoplieden'hunne verzoeken in éénmaal zouden voorftellen. Hierop kwam een gefchrift door hun beide onderteekend, en met hunne vvapenfchdden bezegeld, aan de Regeeringe, inhoudende verfcheiden punten, en onder anderen: „ dat, al voren te „ vertrekken, de Regering hun verzekering moest ge„ ven, dat geen ander krygsvolk in de Stad of het Eiland „ zoude toegelaten worden. Men moest hen ook ter leen „verfcbaffen, op hun handfchrift, tweeduizend kroonen. „ Bovendien moesten zy volle kwjting hebben van alle „ fchuldcn en verklaringe, dat niemand iets op hen te „ eifchen had. Men moest hun bezorgen een Commis„ fans van den Prinfe; en vier Leden van de Regerin„ ge moesten mede trekken tot hunne verzekeringe. „ Eindelyk, wilden de Heeren van de Regeeringe aan de „ Hoplieden een gefchenk van affcheid doen, het zoude in „ hunne goede wille en believen Jlaan". Het is te denken, dat de regeering, in 't eerst, weinig ooren naar deze voorftellen had. Men deed den Hoplieden afvragen, uit wiens last zy dit alles vorderden. Het antwoord was gereed: uit nicmands lait; maar het zyn zulke redelyke zaken, dat Myn Heeren ze niet kunnen weigeren. Evenwel kwam het der Regeeringe zooniec voor, welke fchriftelyk op ieder van die voorftellen antwoord gaf, en verzogt te weeten , of het krygsvolk daarmede genoegen zoude nemen. Maar ongelukkig kwam dit antwoord na den middag; en de foldaten deeden de wethoudcrfchap aanzeggen, dat hunne gewoonte niet was eenige ZAaken van belang na het middageeten te doen. Eindelyk, wilden de Heeren den ruwen hoop kwyt raken , moesten zy alle de punten inwilligen, uitgenomen den Commisfaris van den Prinfe, 't geen in hunne magt niet ftond'\ Met dezen trek van delicatesfe der Duitfche Soldaten, om  van GOES. 321 tm na het middagëeten geene zaken van belang te verrigten, afftappende van dit vierde Hoofdftuk , gaan wy over tot het volgend vyfde, waarin de Schryver der S ons verhaalt 't geen aanleidingé gaf aan de Stad en het Eiland, om Zig door het nemen van Satisfactie van den Prinfe, te -voegen onder deszelfs Stadhouderfchap; en 't welk vervolgens handelt van den aart van zoodanige verdragen, welke men Satisfactie noemt. Het oogmerk van deze Verdragen, zegt hy, was eeniglyk Satisfactie, dat is, Voldoeninge te bekomen op zekere bevorens opgegeven punten of voorwaarden , op welke de' Steden zig onder het Stadhouderfchap van den Prinfe wilden begeven, volgenshet bejlootenebj de Gendfche ' Vn Ik zegge, vervolgt hv, bëpaaldelyk onder het Stadhouderfchap van den Prinfe en volgens de Gendfche vrede; in tegenftellinge van de breedcre magt, welke de Prins n Holland en Zeeland oefende, volgens het verbond van Verëenigbge dier twee Landfchappen; omdat het röv voorkomt, dat de Voldoeningen door de Steden byzonderiyk ingerigt waren, om zig tegen deze mtgeftrekte magt te dekken, welke men nu minder noodzaaklyk begon te oordcelen , naarmate de Regenten meerder fmaak in het opperbewind gekregen hadden, of ook het gevaar van den wand kleiner achtten". Zy wilden den Prins wel erkennen voor Stadhouder', maarniet voor Hoofd cn Hoogftc Overheid: zy wil- . den zig in 't geheel niet onderwerpen aan het uitgebrei. de gezag, den Prinfe by de Unie opgedragen". De Godsdienst, by dat Verbond vastgefteld, wis fcEuangelisch Gereformeerde: de Prins had ontvangen de magt, om Magiflraten te veranderen , krygsvolk m de Sieden te leggen, zonder toeflemming der Overheden, gelden op te nemen tot eene bepaalde fomme. Tegen dit alX 3 les  322 HISTORIE der SATISFACTIE. les verzekerden de Steden zig door het nemen van Satisfactie Zy bedongen , dat de Roomfche Godsdienst zoude gehandhaafd worden; dat de Prins geen Gouverneur of Krygsvolk in de Steden zoude zenden, buiten haare bewilligingen ; dat de Wethouderfchappen zouden gekooren wor» den by den geenen, die daartoe geregtigd was ; dat zy ongehouden zouden zyn in de Schulden , door die van Holland en Zeeland reeds gemaakt, enz. Alle welke punten het tegenftelde waren van de Unie tusfehen deze twee Gewesten". Vervolgens toont de Schryver der S. op eene zeer oordeelkundige wyze, hoe men kort daarna in Holland en Zeeland getragt heeft, om deze Satisfactien overal den bodem in te flaan, en de Steden te bewegen, den Prins te erkennen in het gezag van Hoofd en Hoogfte Overheid, by de Unie, tusfehen de twee Landfchappen vasrgefteld. ,, De Staten van HollandbeüotcTi afzonderlyk, op den 15 Maart ,1581., zyne Prinfelyke Excellentie te verzoeken, dat dezelve, tot defenfie van den Lande van Holland en Zeeland, gelieve te gebruiken de auctoriteit, hem b y de Unie, tusschen de twee Provintien, ge» confereerd. — Maar ik vinde niet, dat hec 'er ooit in Zeeland toe gekomen zy". ,, Men bcgrypt dus , dat in Holland de Satisfaétien van de Steden zyn vernietigd, toen zy op nieuw bewilligden in de opdragt der Hoogfte Overheid. — Maar in Zeeland zyn de Satisfactiën van Goes en Tholen onaangeroerd gebleven , en nog heden , voor zoo verre zy plaats kunnen hebben, dcugdelyke Privilegiën der Steden en Landen, welke dezelve bedongen hebben. Die van Goes en Tholen hebben zelfs niet geltemd inde Unie van Utrecht, dan behoudens en onveranderd de Satisj'actiën ,■ — doch waaraan egter niet voldaan is, misfehien om dat  van GOES. 3*3 dat men dezelve begreep onder de algemeene bewoordingen van alle andere Geregtigheden, in 't eerfte artykel dier Unie vermeld". Maar, eer wy affcheiden van dit Hoofdftuk, 't welk voorzeker een nieuw licht verfpreidt over dat gedeelte der Historiè dezer Landen, zal de kundige Schryver der S., zoo wy hoopen, ons ten goeden houden eene aanmerking, welke wy niet wel kunnen overftappen, wyl dezelve ons toefchynt volkomen te bevestigen, 't geene wy hier vooren , by eene andere gelegenheid , aangeteekend hebben. Op het tweede Hoofdftuk, namenlyk, hebben wy den geleerden Schryver der S. zien beweren, dat de Prins, by de Unie tusfehen Holland en Zeeland aangefteld zynde tot Hoofd en Hoogfte Overheid, daar door niet moet geagt worden in dien zin tot Hooge Overheid aangefteld te zyn , als wy het gewoonlyk nemen, te weeten, voor Oppermagt, en gelyk het gedaan is na dfi verlating van den Koning; maar tot Hoofd en Hoogste Overheid, als zynde hy een voornaamfteperfonagie dezer Nederlanden, en een principaal m eer fte der Staten. W y hebben toen reeds te kennen gegeven, dat dit onderfeheid ons te fyn voorkwam, en in de zaak zelve geene verandering maakte ; terwyl wy uit de refolutien der Heeren Staten van Holland toonden, dat de Prins althans gemeend had, da: hem by die Unie de Oppermagt was opgedragen. Maar 't zal waarfchynelyk den meesten vreemd voorkomen, dat de anderzins zoo naauwkeurige Schryver der S. in dit vyfde Hoofdftuk juist met zoo veele woorden en bewyzen aantoont, dat men in Holland en Zeeland overal van gedagten was, dat aan den Prinfe by de voorz. Unie tusfehen die twee Landfchappen de Op. permagt, in dien zin, als wy het gewoonlyk nemen, en «ven zoo als zulks gedaan is na de verlating van den Ko. X 3 "inS>  324 HISTORIE der SATISFACTIE ning, opgedragen waro. — Zoo aanftonds hebben wy het hem, onder anderen, zien bcwyzen,door de refolutie van de Heeren Staaten van Holland , van den 15 Maart, i58r,, waarby aan zyne Prinfelyke Excell. op nieuw opgedragen word dezelfde autoriteit, hem by de Unie tusschen de twee Provintien geconfereerd, ■— Maar wanneer men dit vyfde Hoofdftuk in deszelfs geheelen zamenhang leest, zal men in het zelve ongetwyffeld de fterkfte bewyzen vinden, om te toone^n, dat de magt, aan zyne Excellentie by de Hoilandfche en Zeeuwfche Unie opgedragen, zoodanige Oppermagt was, als aan Hoogst denzei ven, naderhand, is opgedragen geworden. Men zal 'er op ontegenzeglyke gronden uit leeren , dat de Opdragt der Hooge Overheid aan Prinfe Willem, eenige weinige Jaren later, door Holland alleen gedaan, en in Zeeland inzonderheid by die Steden , welke Satisfactie van den Prinfe gekreegen hebbende daar door onder de Unie tusfehen de twee Gewesten, en bygevolg onder de Oppermagt, by dezelve aan zyne Doorlugtigheid opgedragen, niet waren begrepen , ten fterkfte door de vrienden van den Prinfe aangedrongen, in der daad niets anders was, dan eene vernieuzving van 't gene te voren reeds plaats had gehad en geconfereerd geweest was ; maar welke nieuwe Opdragt (wy bedienen ons van de woorden van den Schryver der S. zelve , bl. 245. voorkoomende) noodzaaklek gekeurd wierd, dewyl de magt, uit de Unie fpruitende, niet geldig was by de Steden, welke door Satisjactiën vereentgd waren, en zig wel gevoegd hadden by het Stadhouderfchap van den Prinfe, maar niet by de Unie tusfehen Hollanden Zee. land. Vervolgens gaat de Schryver der S. over tot eene behandeling van de byzondere Artikelen der Satisfaftie, in het zesde Hoofdftuk een aanvang makende met het eerfte  van GOES. 325 eerfte Artikel, waarin door zyne Doorlugtigheid, den Prinfe van Orange, beloofd word, dat de Roomsch-Catbolyke Religie in de Stad Goes en bet Eiland zal gecontinueerd worden. In het zelve ontvouwt de geleerde Schryver op eene nette en duidelyke wyze het begin en den voortgang der Reformatie, welke na het nemen der Satisfactie weldra in de Stad en het Eiland almede doorbrak, met dat gevolg, dat de Regeringe reeds in 't laatst van 't jaar 1578gedwongen was de ophoudinge van den Roomfchen Godsdienst toeteftaan , en de openbare oefening van den Hervormden toe te laten, welke , zegt de Schryver der S., naderhand by zoo vele Grondwetten van den Staat, overal in de Provintie van Zeeland, voor den heerfchenden Godsdienst van het Land verklaard, en eeuwigdurend vastgefteld, dit eerste Artikel der Satisfactie voor altoos heeft vernietigd. De puntten in het tweede Artikel der Satisfaclie befproken, en waarvan onze Schryver in het zevende Hoofdftuk handelt, behelsden, ,, dat de Prins geen Gouverneur, „ Overften of Krygsvolk binnen de Stad of het Eiland in )* bezettinge mogt doen leggen, dan in tyd van nood en „ als de welvaart van de Stad of het Eiland zulks vor„ derde. De inlegering moest dan nog zyn met voorweten „ en toeftaan van de Stads Overheid, en ten koste van „ de gemene zake. En fchoon 'er Krygsvolk in bezet„ tinge ware, zouden de Stads ileutels by de Burge„ meesters in bewaringe blyven". „ Onder het Landbeftuur der Graven, uit de huizen van Holland, Henegouwen en Beieren, bediende men zig van geen gehuurd althans van gesnvast en vreemd Krygsvolk. Het Leger beftond uit de manfehappen, welke de Edele Leenmannen, als eene verpligting voor hunne Leenen, en de Steden, gemeenlyk inwedervergcldinge X 4 van  325 HISTORIE der SATISFACTI'E van verkregen voorregten, voor zekeren tyd te famen bragten". „ De Graven maakten veel werks van dit Burgerkrygsvolk, welk, onder de baniere hunner Bevelhebberen, die, zoo wel als zy, inboorlingen des Lands waren dikwerf daden bedreef, welke het geöeffendlte Krygsvolk van Europa zig billyk tot eere zoude rekenen". „ Zoo lang onze Landheeren zig vergenoegden met de palen van hun gebied te befchermen, was 'er geen beter volk van oorloge, dan deze eigen Landzaten: want de ondervinding heeft altoos geleerd, dat wanneer het aan. komt op de verdediging van haardfleden en altaren, een handvol Ingezetenen beter is, dan een geheel Leger van Vreemdelingen, die buiten de betalinge, welke zy ontvangen , geen het minste belang in het Land hebben. Maar fedcrt de Graven zig meer en meer in uitheemfche oorlogen wikkelden, welke de Staten niet goedkeurden ^bevonden zyzig dikwilsin verlegenheid van Volk, zoodat zy wel genoodzaakt waren naar gehuurde Soldaten om te zien, en een vast Leger op de been te houden; maar vooral moest men Vreemdelingen kiezen boven Landzaten , als zynde onafhankelyk van de Staten, Edelen of Steden, onverfchillig ontrent de Vryheid van 't Land en oneindig beier gefchikt, om op den wenk des Vorsten te pasfen, dan de vry geboren Nederlanders, waardoor het te velde trekken der Landzaten eindelyk geheel agter bleef, terwyl men 't in Holland ook ongeraden vond, Poorters of Landluiden te /lellen tegen knegten, die niets ie verliezen hadden". „ Behalven de verpligting der Heervaarten was de bewaring der Steden aan de Burgers toevertrouwd. Men merkte dit niet aan, als een last, maar als een voorregt; en de Steden bedongen het fomtyds uitdrukkelyk. De Graven of dczelver Stadhouders hadden , nadat men ïeeds  van GOES. 327 reeds vast Krygsvolk in dienst had, nooit het regt, om in de goede of Graaflyke Steden bezettinge te leggen, en in de leenroerige Steden of Sterkten;, zonder bewilliginge van derzelver Heeren". „ De Graven herbergden hunne Krygsbenden ten platten Lande, of in de Sterkten, welke zy op verfcheiden plaatfen hadden doen aanleggen, waarmede zy de Steden doorgaans in bedwang hielden ; doch daartegen werdt ook gewaakt door de Ingezetenen. Somtyds bedongen zy, dat de Graaf het Krygsvolk ten zynen laste zoude betalen: fomtyds dat 'er gene fterkten binnen zekeren afftand van de Stad mogten gefticht worden : dan wederom bepaalde men de dikte der muuren, op dat de vesting niet al te fterk zyn zoude". „ Op diergelyke wyzen zorgde men zoo veel mooglyk was, tegen 't gevreesde geweld van 't Krygsvolk; en daartoe had men vele redenen; want het Krygsvolk was, door den Eed, alleen verbonden aan den Grave en zynen Stadhouder, en niet aan de Staten; — daaren boven konde zulk een dwang op den halze den Koophandel belemmeren, en de Regenten den mond fluiten, zoo dat zy voor de Privilegiën der Gemeente niet zouden durven opkomen, of geen vrye Confenten behouden in 't geen van hun gevraagd werd". „ Nadat men zoo ysfelyk allerwegen geleden had van den moedwil der Spaanfche bezettingen, onder Alva en Requefens, was de fchrik voor het Krygsvolk nog grooter geworden. Waarom men by verfcheiden ver¬ dragen en SatisfacJien een diergelyk beding vindt van geen Krygsvolk in te nemen, gelyk die van Goes gemaakt hebben". Dit laatfte vervolgens met verfcheiden voorbeelden opgehelderd hebbende, toont de geleerde Schryver, dat, fchoon de Voorregten, welke de Stad Goes, ten X 5 aan-  328 HISTORIE der SATISFACTIE aanzien van het Krygsvolk, by dit Artikel der Satisfactie, bedong, wel aanzienlyk en uitftekend waren, boven het geene andere Steden van den Prinfe hadden konnen bedingen; dezelven al even wel geene nieuwigheid behelsden. Ja dat deze Voorregten fehynen, onder de Regeringe der vorige Heeren van den Lande, niet alleen aan de Hemmende Steden, maar zelfs aan de Vafalle en Smalfteden eigen geweest te zyn. Volgens dit beding dan der Satisfactie mogt 'er geen Krygsvolk in de Stad of op het Eiland van Goes gelegd worden, dan by voorweten en toeftaan van de Magiftraat der Stad. Maar, volgens de Unie van Utrecht, moesten de Steden zoodanige bczettinge ontfangen, als haar door de Geünieerde Provintien, by rade van den Heer Stadhouder van hare Provintie, zoude toegefchikt worden. — "De vraag derhalven is, zegt de Schryver der S., of dit beding der Satisfactie, door het Verbond van Utrecht, zyne kragt verloren hebbe, zoo dat de Stad Goes gelyk gefteld is met de Steden van ons Gemenebest , welke zoodanig beding niet gemaakt hebben"? De Schryver der S. deswegens eenvoudig opgevende, wat 'er ten voordeele van die van Goes zoude konnen gezegd worden, heeft zeer zeker zig van verfcheiden redenen en bewyzen bediend, welke zeer fterk voordat gevoelen pleiten. Om niet te ver uit te weiden, noch deze Recenfie te groot te maken, zullen wy de gronden, door den Schryver der S., tot ftaving van de volle kragt van het beding by de S., aan die van de Stad en het Eiland toegezegd, bygebragt, niet aanhalen, onze Lezers liever wyzende tot het werk zelve; vooral nog, daar wy zomtyds, door des geleerden Schryvers bewyzen in één te trekken, en flegts by verkorting op te geven, aan de kragt derzelve Jigtelyk iets zouden konnen ontnemen. Terwyl we alleen de vryheid zullen nemen eenige bedenk-  v A N GOES. 329 denklykheden te opperen, welke misfchicn tegen die van de Stad en het Eiland Goes, wanneer zy zig op dit beding der S. mogten beroepen, zouden kunnen gemaakt worden. . 'cis waar, cn zulks behoort zelfs nimmer in twyffel getrokken te worden, dat aan de gezamentlyke Bondgenootcn, of aan het gemecne lighaam der Unie, mets verders of anders moet worden toegekend, dan dat gene, 't welk aan het zelve by de Unie of andere Verdragen, kjaarbïgklyk en nominatim, opgedragen is, dewyl de Provintien, Souverainen zynde, dat geene onbetwistbaar moeten geacht worden, nog aStuèel te hebben cn te bezitten, 't geen zy nimmer hebben afgeilaan, Hiertoe diende het perste Artikel in het Verbond van de Unie, laaiende aan iegelyke Provintie, en de pariiculiere Steden, Leden en Ingezetenen van dien, hare particuliere en jpeciale Privilegiën, Vryheden, Exemtien, Regten, Statuiten, lofeljke en weiher gebragte Costurnen , Ufantien en alle andere haarlieder Geregtigheden, belovende zelfs eikanderen daarin met alle behoorlyke en mogelyke middelen , Ja ( was 't nood ) met lyf en goed te helpen handhaven, ftyven, fterken, enz. En uit hoofde van dit Artikel moeten ongetwyfelt alle deeze voorregten der Provintien, Steden, enz.in 't gemeen gefproken, heilig en ongefchonden zyn. Maar fchoon dit als de bafis en het hoofdoogmerk van het Utrechtfe Verbond mag en moet worden aangemerkt, kan men egter in eenen eigenlyken zin niet zeggen, dat het zoo algemeen cn onbepaald waar is, als het eerfte Artikel van de Unie van Utrecht fchynt mede te brengen, dat de Provintien, Steden, Leden, em.alle haar Voorregten, enz., Zonder eenige uitzondering, bedongen hebben. Indien dit waar zyn mogt, kon 'er voorzeker geene Unie tusfehen de Hooge Bondge- nooten  330 HISTORIE der SATISFACTIE nooten plaats hebben, want dezelve zou als dan geener. grondflag hebben, om op te rusten. Maar de woorden van het eerfte Artikel der Unie moeten dus van zelfs en natuurlyk in dien zin worden opgevat, dat de Bondgenooten daarby behouden alle hunne Privilegiën, Vryheden, enz. geenen uitgezonderd, dan welke zy in de volgende Artikulen aan het gantfcheBondgenootfchap Nominatim cn duidelyk zouden opdragen. Want moest het eerfte artikel zoo algemeen en onbepaald verftaan worden , dat daardoor elke Provintie, Steden of ieder van dezelve by alle hare voorregten, enz., zonder eenige uitzonderinge, gebleven waren; dan zoude elke Provintie almede nog tegenwoordig het regt hebben om Oorlog en Vrede te maken, zonder de overigen ; verbonden met uitheemfche Mogendheden aan te gaan; den loop des gelds naar welgevallen te regelen; met één woord, omtrent alle die gevallen te doen en te handelen, zoo als zy voor en de zonder de Unie gedaan hebben, en konden doen. , Maar dit de ongerymdheid zelve zynde, wyl daardoor het eenig doelwit der Unie den bodem geheel werd ingeflagen , dan valt de vraag, of de Bondgenooten by eenig artikel der Unie of eenige andere overdragt in zoo verre ook aan hunne Privilegiën en Vryheden kunnen gezegd worden gerenuncieerd te hebben, dat zy daardoor verpligt zyn, bezettinge te ontvangen, wanneer de AIgemeene Staten, of iemand van hunnentwege , zulks noodig oordeelen mogten ? — Hebben de Hooge Bondgenooten nu zig nimmer tot zoodanig iets verpligt, noch beloofd bezettingen te nemen op last van het gemeene lighaam; blykt zulks nergens duidelyk en ontwyfelbaar: dan is zeer zeker niemand der Leden van de Unie daartoe eenigzins gehouden. By het eerfte artikel bedongenze alle hunne Voorregten , Vry-  v A n GOES» 331 Vrvheden, enz., zonder dat iemand hun daarin vermogt I ftooren ; en wilden niet, dat eenige andere gerekend T Zn het gemene lighaam afgeftaan te zyn, dan en Plaatfen van de Unie te leggen, opgedragen hebben «an het algemeen lichaam der Unie, by rade van den Stadhouder van elke Provintie, zoo als zulks "yfTontegenzeglyk by het men* artikel der Urne gefchied is, en door den kundigen Sehryver der S.zelfs gme de woeden van dat artikel der Urne wordt opgeTeven: dan zou men misfchien ook kunnen zeggen, dat de van Goes zoo wel als andere Steden , die of**» ouds of door SatisfaStitn en verdragen het regt hadden , om geene bezetting in te neémen,Am by voorweten en toe/aan van de Magiftraat der Stad, na de Urne, waarby zy dit hun regt aan het Bondgenootfchap zelve haddL overgedaan, genoodzaakt zyn, alle zulke Garnizoe. nen in te nemen, als de Geünieerde Provintien goedvinden en de henluiden, by advys van den Gouverneur van de Provintie, daar 't Guarnizoen gelegd zou worden, ordonneren zullen. Ondertusfchen is dit gefchil van dien aart, dat het overwaardig is nader overdagt te worden ; ;en wy hebben deze bedenklykheden vooral deswegen gemaakt, omdat de zeer geleerde Schryver der S. almede een werk over het Utrechtfche verbond onder handen heeft , en dus gelegenheid zal hebben, om op het levende artikel van dat verbond deze vraag nader ter toets te brengen, en zyne gedagten of wel de onze nader te ftaven, of te wederleggen. Terwyl wy hopen, dat de zeer kundige Schryver van de Verklaring der Unie, de Heer Paulus, uit wiens gelegde gronden , in zyn *x werk  33'2 HISTORIE der SATISFACTIE werk hier en daar voorkoomende, wy deze bedenkïykheden voornamentlyk getrokken hebben , zig wel zal willen verleedigcn ,om ook deze bepaalde vraag nader te overwegen, en by eene laater uitgave van dat werk of by eene andere bekwame gelegenheid in het zelve zyne gedagten in te lasfehen. Met de behandeling van deze vraag laat de Schryver der S. het zevende Hoofdftuk geheel afloopen. En wy hebben van hetzelve een zoo uitvoerig verftag gedaan , om dat het ons toefchecn zeer veele wcctcnswaardigc zaken te behelzen. Men kan 'er uit zien. hoe groot de vryheid was, welke onze voorvaderen ten tyde der Graven reeds genoten, en welke cordate middelen zy dorften aanwenden, om dezelve te behouden ; terwyl wy 'er nog daarenboven dcor in ftaat gefteld worden, om 'er de waarde der Vryheid, welke wy thans in alle die opzigtcn genieten, naar aftemectcn. De zeer bekwame Schryver vervolgens overgaande tot den inhoud en het beding van het derde en vierde artikel der Satisfactie, welker onderwerp is de regtsplegende magt, zoo in lyfflrafelyke als burgerlyke, geestelyke en zvaereldlyke zaken , zoo in den eerflen aanleg als by booger beroep; wyst in 't agtfle Hoofdstuk op eene zeer geleerde en oordeelkundige wyze aan, op welken voet elk van deze foorten van regtsgebied, voor den aanvang der Spaanfche beroerten, geweest is, om daar uit, namenlyk, te kunnen opmaken, hoedanig dezelve, volgens het beding der S., moesten blyven ; terwyl hy'er ten befiuite nog byvoegt de verandering, welke na de Satisfactie in alle deze punten voorgevallen is; eindigende dit almede zeer lezenswaardige fjoófdftuk met deze vcor die van Goes cn het Eiland waarlyk zeer aanmerkelyke woorden : „ Thans vèrheuge ik my , dat ik myren Medé„ burgeren heb kuur.en aahwyzi n, hoe zy na twee eeu- „ wen,  van GOES* 333 „ Wen , wqjke 'er federt hunne Satisfactie verloopen „ zyn, nog in het -volle, en zelfs toegenomen, genot „ zyn gebleeven van alle de Voorregten , voor wier be- waringe onze Voorzaten by dat verdrag zoo ernftig gc„ zorgd hebben. Gezegende vrugten voorwaar van ee„ ne vrye Staats- en Stadhouderlyke Regeeringe! Hoe ,, zeer moet onze yver niet ontbranden, om die zelfde „ voorregten, zoo ongefchonden, als zy tot ons geko„ men zyn, ook aan het nageilagt over te dragen! Eindelyk beiluit de Schryver der S. dit fraaije werk met het negende Hoofdftuk , waarin hy den inhoud en het oogmerk der vyfde, zesde en zevende artikelen van het Verdrag der Satisfactie opgeeft, waarby die van Goes en Zuidbeveland, welke, gelyk zy zig in het begin van dit verdrag uitdrukten, in het voorleden Oorlog niet gedaan hadden met het meerendeel der andere Steden en Eilanden van Zeeland, deze zeer redelyke voorwaarde bedongen, „ dat zy niet gehouden zouden zyn in „ de fchulden, welke voor den tyd der Satisfactie door de „ andere Steden en Landen van Holland en Zeeland tot het voeren van den Oorlog gemaakt waren". Want hoe zeer de lasten aan de zyde der Nasfaufchen zwaar drukkende geweest waren, hadden de Zuidbevelanders in die vyf jaren (1572 — 1577.J niet minder geleden. By deze gelegenheid handelt de geleerd ; Schryver der S. nog van de iniddelcn, vjaar uit Holland en Zeeland het oorlog gevoerd hebben — van de evenredigheid tusfehen de tzvee Provintien in .het dragen der lasten - van de Gefleldheid der zelve Provintien tegen eikanderen vergeleken — en eindelyk van de manier van de Gemeene lasten goed te ' maken na de Unie van Utrecht onder de Staten Generaal van alle de Nederlanden, die de wapenen opgenomen haddjn. En 't is voornam^lyk uit hoofde dezer punten, dat wy dit laatfte Hoofdftuk met veel vermaak gelezen  334 HISTORIE der SATISFACTIE van (30ES. lezen hebben, als waarin de geleerde Schryver ons zeer duidelyke begrippen geeft van de byzondre en generale buishouding der Bondgenoten in de eerfte tyden; waarom wy het doorbladeren daarvan onzen Lezeren wel durven aanbevelen» Hiermede van het werk zelve afftappende, kunnen wy niet voorby met één woord te zeggen, dat het zelve nog met een deftige Opdragt aan de Westhouderfchap der Stad Goes, en eene regt mannelyke Voorrede aan de Ingezetenen van Goes en Zuidbeveland door den Schryver is voorzien. In dit laatfte zyne Medeburgeren aanzettende tot liefde voor het Vaderland, als de eenige Zuil, waarop ons Gemeenebest is gevestigd, en zonder welke onze Staat al fchielyk een Ievenlooze romp zou worden, zonder werkzaamheid, en gereed om te buigen onder het Juk van den eerften aanvaller ; fpreekt hy zyne Medeburgers met deze woorden aan: „ In die tyden, waarde Medeburgers, toen onze „ Voorouders met goed en bloed de Vryheid befcherm„ den, was de naaste weg, om tot eerampten te gera„ ken, en het roemrykfte getuigenis, dat men gaf. „ Hy is een getrouw liefhebber des „Vaderlands. Deze drift bezielde hunne raadfla„ gen, bevestigde hunne beiluiten, bemoedigde hunne „ uitvoeringen. Het Vaderland was hun eenig doel; „ dit te behouden deed hun alle gevaren klein agten. „ De Hemel geve, dat wy of onze Nakomelingfchap „ niet verbasteren! COR.  535 IV. C O R RES PONDEN CE de Mr. Le Marquis DE MO NT ALE MB ERT, etant emploié par le Rot de FRANCE a 1'Armée SUEDOISE en 1757 & 1758, Et a P Armée RUSSIEN 1769 & 1 60. pourfervir a ÏHistoire de la derniere Guerre. Londrei 1777- 3 v°t' *n ^vo' dat is: BRIEVENWISSELING van den Markgraaf DE MONTALEMBERT, Afgezondenen van den Konink van FRANK RYK in het ZWEEDSCHE leger in de jaaren 1737 en 1758; En in het RUSSISCHE in de jaaren 1759 en l76S- om te dienen tot de Gefchiedenisfen van den laatften Oorlog. Londen 1777- 3 Deel-in 8v0' Ons voornemen was eerst om van dit werk alleenlyk onder het Letternieuws gewag te maaken; maar na Jat wy het naaukeuriger doorlezen hadden, begrepen wy dat het zeer wel een uittrekzel verdiende, om dat veele wetenswaardige zaaken raakende den laatften Oorlog in Duitfchland in het zelve voorkomen; 'Waardoor onder anderen ook onze Verwondering verminderen moet, hoe het den Koning van Pruisfen mogelyk geweest zy, om geduurende eenige Veldtogten zulk magtig en ontzaggelyk Bondgenootfchap, *t welk van alle kanten op hem aandrong, te kunnen wederftaan; en om zelfs zyne verloorene Landen by de Vrede wederom te krygen. Het is bekend, dat het Ryk van Zweden in 't jaar 1757. door Frankryk, zynen ouden Bondgenoot, inden Algem. Biel. II. Deel N. 3. Y °er"  33« DE MONTALEMBERT, Gefcbiedenh Oorlog tegen den Koning van Pruisfen w#d ingefleept; 't geen niet alleen den Koning van Zweden, en voornamenlyk de Koningin , Zuster van den Koning van Pruisfen, zeer tegen de borst moest zyn; maar ook aan eenigen van het Volk, die de zaak wat dieper inzagen; dewyl de ïaatftgenoemde Mogenheid veel eer als gefchikt moest worden aangemerkt, om Zweden in tyd en gelegenheid te befchermen, dan door Zweden beoorloogd te worden. De oude Wrok evenwel over het ontweldigen van Stettin, meer dan veertig jaaren te vooren, fcheen by de meeften der Ryksbeftierderen zulke diepe Wortelen gefchoten te hebben, dat men goed konde vinden een leger naar Pameren af te fchepen, om Koning Frederik, die in den Veldflag van Chotzemits in Bohemen veel Volk verboren hadt, van agteren op het lyf te vallen. By deze Gelegenheid werdt de Markgraaf D e Montalembert, die in het leger van den MaarfchalkDe Richelieu diende, als afgezondene naar het Zweedfche leger in Pomeren afgevaardigd; en het is wel der pynewaardig hem in het naarfpeuren van al het gebeurde, en van alle de misdagen der Zweedfche Bevelhebberen naar te volgen, waar van hy ons in deze Brieven een vry klaar denkbeeld geeft. Het Zweedfche leger, dat in de natyd van het jaar 1757. ten grootften deele naar Pomeren was overgevoerd, was in het geheel 22000 mannen fterk. Doch na aftrek van de bezetting van Strdlfimd, van de Zieken, en van deRuiteren welker Paarden buiten ftaat waren, niet meer dan 1 jooo mannen (1). Om welke reden het gemakkelyk te begrypen xvas, dat het op zig zelve en niet veréénigd met Volk der andere Bondgenooten , van weinig (1) Tome Ier. pag. 31.  van den laatften Oorlóg. 33? weinig invioAs zoude zyn; ten minsten niet in ftaat tot het bereiken van het eenige wezenlyke oogmerk , Lt Zweden in dezen Oorlog konde hebben, te weten de verovering van Stettin; waartoe eene aanzienelyker KrygtmI twerdvereischt, dan het den Zweden moge. iyk was naar Strêifund over te zenden en aldaar te on- deSUHeer De Montalembert vondt het Zweedfche leger tusfehen Anklam en Pafezoalk, benoorden Stettin; daar net dat pas geenen anderen tegenftand konde verwagten, dan van eenige afgezondene partyen uit de bezeting van Stettin, en van eenige Huzaren. Maar de Generaal Lêwald, die met een klein leger de Rus/en het hoofd hadt moeten bieden, en tegen die meenigte eenen ongelukkigen Veldflag hadt geleverd, werdt uit Pruisfen, het geene de Koning geen kans zag langer te kunnen verdedigen, in Ponieren verwagt: tegen welk aankomend Volk de toenmaalfche Veldheer der Zweden, Graaf van Ungern, eenen kans fchroomde te waagen ; en daarom van meenig was om agter het Reviertje de Peene te wyken, en aldaar zyne winterlegenngen tc b De*Montalembert was van een geheel ander begrip, ge* Ivkblykt uit zynen Brief, den n November i757, aan den Maarfchalk De Richelieu gefchreven, en uit een daar by gevoegd ontwerp van het geene door het Zweedfche leger in die tyds omftandigheden verngt moes worden (i) Hy oordeelde, dat men zonder talmen dieper Z Brandenburg hadt moeten indringen; Ja zelfs de Stad Berlyn, onder brandfehatting ftellen O), ^ als de Oostenrykfche Generaal» kort te vooren gedaan COT.meto.p.g.8-19. CO Ibidem pag. »5. Y 2  333 DE MONTALEMBERT, Gefchiedenis hadt: maar op de aannadering van eene m€rkelyke Pruisfifche magt wederom in de Prignitzcr Mark te rug trekken. Het geene nogthans, hoewel het ook mogt bedagt zyn, fteunde op de Vooronderflelh'ng van de magt der Zweden met een gedeelte van die der Franfcben te kunnen veréénigen, welke zig op dien tyd in het veroverde Keurvorflendom van Hanover bevonden. Doch de nederlaag van een gedeelte der zeiven by Rvsbach in Saxen, welke op dien tyd aan Montalembert onbekend was, moest dezen Voorflag geheel onderden voet werpen. Want daar door werdt de Overeenkomst tusfehen de Franfchen (i) en de Hanoverfchen geflooten, geheel verbroken ; en de Maarfchalk De Richelieu in een volftrekte onmogelykheid gefield , om een genoegzaam getal volks af te kunnen zenden, dat zig aan de andere zyde vande. Rivier de Elbc in het Meklenburgfche by de Zweden zoude voegen. Waar op volgde dat de Generaal L£wald uit Pruisfen met 12 of iyoco Mannen aannaderde en dat de Zweden agter de Peene, en van daar tot aan Damgarten, hunne Win terlegeringen betrokken: In welken zy veilig zouden hebben kunnen overwinteren, wanneer de Winter zoo flap was geweest, dat de Wateren in het geheel niet bevroozen waren, 't welk zelden in het Noorden van Duitfchland gebeurt. Doch naar het ge-woone beloop begon het om Kerstyd te vriezen, en den 30^" December, na dat de wateren toegeraakt waren, vond de Maarfchalk van Ungern goed, om zyn legertje binnen de Stad Stralfund, en in het naar by gelegene Eiland Rugen te bergen (2), en zig door een zwakker magt, dan de zyne, aan de Landzyde te laten opfluiten. . Het bevel over het Zweedfche leger bleef niet lang in CO By Klmtrfevtn, den S September 1757. OOToniel.pag 61 -66.  van den la al ft en Oorlog. ' 335> in handen va* den Maarfchalk van Ungern en werdt door den Graave van Rofen, eenen der Ryksraaden, geduurende het vervolg van den Winter en in den Voortyd ^Montalembert ftelde aan den laatstgenoemden, den 2o«en January 1758, zyne gedagten voor over de Geiteltenisfe der zaaken (1). Hy beweerde, dat, wanneer de helft van het Zweedfche Voetvolk en drie vierde van de Ruitery in het eiland. Rugen bleven, de Pruisfen de Zeeëngte,diehetvan den vasten wal affcheidt,over het Ys konden overtrekken; en dat eene doorgaande Opbyting, van tusfehen de 30 en40 voeten breedte, in het midden derzelve, niet genoegzaam zoude zyn; en dewyl ook de Winterlegeringen in dat Eiland verfpreid waren , men verrast zoude kunnen worden, eer men in ftaat zou zyn om het Volk by een te krygen; cn dit laatfte zelfs onderfteld zynde, men niet meer dan 9000 Mannen zoude kunnen verzamelen. Zoodat alle veiligheid of van Dooiweder, of van de Zwakte van den Vyand moest verwagt worden- Gelyk dit laatfte ook de uitkomst getoond heeft. Om alle welke redenen, hy in plaats van een flegte verdediging te doen van begrip was, dat de Zweden aanvallenderwyze te werk behoorden te gaan, en de Winterlegeringen der Pruisfen, die zi°- van Greifswalde tot aan Barth uitftrekten, ter lengteÖvan omtrent 8 Duitfche Mylen of wel 13 of 14 uuren gaans, zelfs aan te gaan tasten; om zoo men niet een gedeelte van hunne magt konde agtcrhaalcn en verflaan, hen ten minsten tot eenen verhaasten aftogt uit Zweeds Pomeren te noodzaaken. Dit vondt noch by den Ryksraad Rofen , noch by iemand der verdere ZweedCO TomeI.pag.1a6— 136. In een gefchrift , of zoogenaamde Mtwru. Y 3  34o DE MONTALEMBERT, Gcfcbicdcnh Zweedfche Bevelhebberen ingang. Docji het Pruisfifche Krygsvolk, dat met meer vrugt tegen fterker en geöaffender vyanden, dan de Zweden, gebruikt moest worden , ruimde het omleggende Land van Stralfund van zelfs, zonder door iemant daar toe genoodzaakt te worden. In de Lente van het jaar 1758, wanneer men in de Verwagting was van de Verwerkingen uit Zweden, die wat traag bykwamen, ftont het nu te onderzoeken wat men zoude ondernemen ten voordeele van de gemeene Zaak; of om juister te fpreeken, van eene Zaak, daar Zweden geen belang in hadt. Dieswegen gaf Montalembert zyne gedagten in een gefchrift op (1 ) , waar in hy vry klaar aantoonde, dat'er flegts tweewegen waren, om tegen den Koning van Pruisfen iets uit te voeren: Vooreerst om zyn Krygsvolk uit Meklenburg te verdryven, welk onzydig (2) Land met brandfehattingen en inlegeringea door de Pruisfen zeer gekweld werd. By welke gelegenheid Montalembert aanmerkte , dat de onge'ukkea van het zelve nog verzwaard zouden worden; en het niet alleen door de Vyanden, maar ook door de Vrienden zeiven, wanneer die de eerstgenoemden op deszelfs bodem vervolgden, zoude worden bedurven: en dat het daarom beter was om in Pruisfisch Pomeren in te dringen, Doch hy was te gelyk van begrip, dat zoo men het Pruisfifche legertje , dat nog te Greifswalde en te V -ntzburg, beiden niet verre van Stralfund in Sweedsch Pomeren gelegen, fland hieldt en zig verfierkt hadt, regelregt en van. vooren wilde aantasten, deze ouderneming waarfchynelyk mislukken zoude ; of dat zoo de Pruisfen van plaats tot plaats agter uit weken, en het land agter zig van Levensmiddelen en Voeder ontblootten, O) Toise l pa£ Ï3S_,6e, (?) ffatr .,„/.  van den laatften Oorlog. 341 ten, men niet zeer verre zoude kunnen voortkomen: Dat'om die reden 'er niets beter was , dan de monden van de rivier den Oder en het Grosf Haff te bemagtigen door galeijen en andere gewaapende Vaartuigen; en dus de eilanden Ufedom en Wollin met Krygsvolk te bezetten ; en zig ook niet met dat geringe voordeel te vergcnoegen, maar Pruisfisch Pomeren beoosten den Oder onder teandfchatting te (tellen, en hier door niet alleen het Zweedfche volk, zoo veel mogelyk, ten kosten van den Vyand te voeden , maar ook denzelven hier door te noodzaaken om Zweedsch Pomeren en Meklenburg te verlaaten, en naar den kant van Stettin te rug te trekken Waar by hy ook een aanwyzing deed van het getal der Vaartuigen, zoo gewaapende als ongewaaperde, die men tot de overvoering van het Krygsvolk noodig hadt' (1). Verder voegde hy 'er met eenige aanmerkingen by,' dat dit voorgeflagenc nog van oneindig meer nut zoude worden, als {trekkende om de Zweedfche met de Rusflfche magt te vereenigen (2). Het was evenwel niet nodig om de Pruisfen op deze wyze te verdryven; want op den i%ieri Juny verlieten zy reeds Zweedsch Pomeren, en zelfs Anklam en Demmin, toen de Verfterkingen van volk nog niet eens uit Zweden te Stralfund aangekomen waren. En de reden daar van was dat de Koning van Pruisfen dit Krygsvolk tegen fterker en geoeffender Vyanden, te weeten de Rusfen, nodig hadt. De Heer De Montalembert bleef nogtans by zyn gevoelen , om zig van de Eilanden en monden van den Oder meester te maaken, dus het Ooster gedeelte van Pruisfisch Pomeren te kwellen (3), en zig te gemakkeWker met de Rusfen te kunnen vereenigen. Doch dit be- O) Tomel.pag.161 euiöi. (2) Ibidem nag. 163-167. (3) Ibidem pag. 183—187. Y 4  3*2 DE MONTALEMBERT, Gefchkdems gevoelen werdt niet opgevolgd. Men hadt het opperbevel over het Zweedfche leger aan den Generaal" Hamilton opgedragen : ten minfïen hy voerde het in naam, want naar de verkeerde gewoonte der toenmaalfche Zwe* den, werdt 'er niets beiloten noch uitgevoerd, zonder den Krygsraad van alledehooge bevelhebberen; ja zelfs niets ontworpen zonder denzelven. By het Zweedfche leger telde men toen wel 6000 Zieken , en de vermindering van 't, zelve bereekende men op 4000 mannen ; doch men verwagte in het midden van den Zomer 6000 mannen versch volk uit Zweden; die eindelyk en traag bykwamen. Ook berftelde de zieke manfehap zeer langzaam, het geene met reden toetefchryven was aan het gezoute Vleeseh, dat men hen uitdeelde, en vry duur kwam te ftaan: zodat de Duitfche regimenten van dat leger, die te vooren op eene andere wyze gevoed waren, ook fterk van het fcheurbuik aangetast werden. „ De foldaten klagen fterk, zegt Mon„ talembert (3). Zy vorderen niets anders dan hun (*) „ toegelegd voedfe] in geld. Waar op men hun tot „ antwoord geeft, dat men eenen grooten voorraad heeft 3, van gezouten vleeseh, 'twelk gebruikt moet worden. „ Maar moet men daarom het volk laaten weg fterven, „ dewyl het zekerlyk vergif voor hun is ? Daarenboven „ is het te denken, dat men niet ligt een einde aan dien ,. voorraad zal vinden, om dat 'er dagelyks van aange„ voerd wordt, en het te geloven is, dat die het aan„ genomen hebben te leveren, eene goede onderneming ., gedaan hebben, enz. Nu kwam het 'er op aan om het Zweedfche leger iets te doen ondernemen; en het begin van Augustus was aanftaande, wanneer het bleek, dat de Rusfen geheel iets (,.') Terne l pug. 133. (*) /Uvi**,  van den laatften Oorlog. 343 Iets anders in den zin hadden dan eene veréénigirig met de Zweden. Dit gaf eene geheele verandering in de fchikkingen van den aanftaanden Vcldcogt. Het Land tusfehen Stralfund cn Stettin, en verder op, was veriaaten , en Brandenburg ftondt vcor de Zweden zo wel open als Meklenburg, Dit deedt by De Montalembert her oude gevoelenherleleven, dat men het Zweedfche legertje met de Franfche magt behoorde te veréénigen, wanneer die op nieuw het Keurvorstendom van Hanovermogtoverilroomen(i)Het geeen egter niet gehenrde, zoo dat dit in het geheel tot geen ftand konde komen. Ook gaf het beloop der Zaaken hierin een foort van ;handleiding ; want de Rusfen zig naar de Rivier de Warta gewend hebbende, viel 'er den is Augustus 175% niet verre va» Custrin, een allerbloedigfte Veldflag voor, die niet tegenftaande de vernieling van een gedeelte van het Rusfifche leger, den Koning van Pruisfen ook duur kwam te ftaan, zodat hy niet in ftaat was om de Rusfen uit de Nieuive Mark te verdryven. Weshalve de Zweden, die zig liever van die gunstige omftandigheden wilden bedienen, en te .weinig magt hadden om iets wezenlyks uit te voeren, zig vergenoegden met, in de Uckcr en Prignitzer Marken van Brandenburg, brandfehattingen en levensmiddelen op te halen geduurende den Nazomer en Herfst, zonder zelfs eenen ftrooptogt op Berlyn te ondernemen , van welke Hoofdftad zy niet verre af waren- Met deze geringe bedryven, en twee fchermurzelingen werdt hun Veldtogt van het jaar 1753 , geëindigd. Van hoe weinig belang dit alles, op zig zelve befchouwd, zyn mag, geeft het nogtans aanleiding tot eenige gewigtiger aanmerkingen. De Graaf Hamilton, Opper» O) Tom. L Pag. «41* en 243. Y 5  344 DE MONTALEMBERT, Gefcbiedenis perbevelhcbber van dit leger, deedt niets op zig zeT ven, als met toeftemming van eenen Krygsraad der ovenge Hoofdbevelhebberen. Hy hadt wel een volmagc van den Ryksraad; doch was met dit al befchroomd, dat eene nadeelige uitkomst hem door den Ryksdag, of Staatsvergadering van Zweden, te last zoude gelegd worden (*). De Ryksraad zelf fchroomde om hem een klaar en duidelyk berigtfehrift te geven : waarom hy zig vergenoegen moest met het voorige aan den Veld maarfchalk Van Ungern gegeven, dat vry gebrekkelyk was Ci). y Zyne befchroomheid wordt door den Heer De Montalembert met deze woorden befchreven (2) in eenen brief aan den Markgraaf D'Avrincourt, Franfchen Gezant in Zweden. „ Gy kunt verzekerd zyn , dat deze Wakkere „ Man (f) minder vrees heeft voor honderd duizend „ Snaphaan Kogels, dan voor een enkel verwyt van den „ Ryksdag; en ik zie, dat alle de andere Opperbevel„ hebberen op dezelve wyze denken. Een Zweedfche „ Ryksdag moet wel een verfchrikkelyk ding zyn! De Heer Hamilton was een braaf Soldaat en zeer bekwaam om de bevelen *an eenen anderen als Lieutenant Gemraal uit te voeren. Maar tevens veele zaaken ontbraaken in dit leger: Voor eerst Jigte troepen om die van de Pruisfen, welken aJtyd om hem heene zweefden, af te weeren: Ook ontbraicen 'er beter Paarden voor de Ruitery, Bakovens, en Pontons om fchipbruggen te flaan • en dat wel de ziel van alles is, Geld. Verder C) Volgens de Voorbeelden van de Generaal, Uve„baupt m Budllen. Broek aan wien men te last heeft gelegc de ongelukkige uitkomst van den Veldtogt van het jaar 7742, in Finland. (1) Ibidem. Pag. 4I0 en 412. (2) Toime I. Pag. 370. d) Dt Graaf HamiltQK.  van den laatften Oorlog. 345 Verder was hec Krygsvolk zeer goed, nu het begon wat meer goöeffend te worden: Men hadt geene weglopers , nog rovers (*) onder hen: Maar van allen de hooge Bevelhebberen was 'er niemant, die gezag genoeg zoude ontvangen hebben, om met vrugt het Opperbevel over dat leger te voeren , hoe bekwaam men hem ook zoude hebben kunnen onderftellen;waarom Montalembert begreep, dat het beter was cm den eenen of den anderen Didtfchen Vorft het bewind op te dragen ; die door geen ontzag voor den Ryksdag of vreeze om zyn hoofd te verliezen, zoude kunnen verhinderd worden (r). Waar toe hy ook eenen der Saxifehe Prinsfcn vooriloeg. Het Zweedfche leger, na dat hetzelve hetWestelyke gedeelte van Pruifch Pomeren en het Noordelyke gedeelte van het Keurvorftendom van Brandenburg kaal gefchooren hadt, keerde wederom in het najaar zonder verdere verrigtingen te rug in Zweedsch Pomeren: waar het wederom , gelyk in het voorige jaar, den Winter overbragt. De Markgraaf De Mantalembert was, in het laatfte van het jaar 17^8, van Stralfund naar Zweden vertrokken; en keerde in het begin van het volgende jaar naar Frankryk, waar hem in de volgende maand een diergelyke last werdt opgedragen : te weeten om den Veldtogt in het Rusfifche leger by te woonen. Waar op hy zig over Weenen naar Petersburg begaf. Alwaar hy by zyne aankomst in de Maand July reeds een ontwerp in leverde (2), waar in hy fterk aanraadde, dat 12 of i?,ooo Mannen van het Rusfifche leg.: „ïogten worden afgezonden, om zig met de Zweden te veréénigen, ea Stettin te belegeren; van de fterkte van welke plaats hy geen groote gedagten hadt. Maar dit ontwerp was niet (*) MarSdturs. (i) Ibidem prg- 330 — 332. (2) Tome II. rag. %% — 44.  346 DE MONTALEMBERT, Gefchkdenis niet naar den fmaak der Rusfifche Bevelhebberen, die groote veragting voor de Zweden hadden. Het was eerst op den 2o — I124jËk  S48 DF MONTALEMBERT, Gefchiedenh jelyk zoude zyn om de Rusfen van dat begrip af te brengen. De brieven wisfelingen in het begin van het jaar 1760 gehouden tusfen De Montalembert, die toen te Petersburg was, en den Graaf van Choifeuï, Franfchen Gezant te Weenen (r), toonen ons dat het oude begrip van den eerften, te weeten de Verovering van Stettin, doorhem niet uit het oog verlooren was, en dat wel door het Rusfifche leger, dat op dezelve wyze als in den voorigen Veldtogt, den Oder zoude overtrekken; maar daar na zig nederwaarts langs den Westelyken Oever van die rivier zoude wenden, en zig by de Zweden voegen, om dan met vereenigde magten de belegering van Stettin te onderneemen ( 2 ). Hy gaf ook redenen op tot ftaving van zyn gevoelen; dat de belegeringen van Breslaw en van Grosf Glogaw in Silefie, en zelfs van Cuftrin in Brandenburg niet veilig ondernomen konden worden, dewyl de Koning van Pruisfen te digt by die plaatfen was om die te ontzetten, en zig aanftonds daar na tegen de Oostenrykfchen zoude wenden. Hy toonde verder aan, dat Stettin aan de oostzyde van den Oder, door het bezetten der moerasfige eilanden tusfen die ftad en het plaatsje Dam genaamd , konde ingefloten worden. Dat het Zweedfche voetvolk, met eenige daar by gevoegde Rusfen, genoeg in ftaat waren om de Stad aan te tasten; en dat Het grootfte gedeelte van het Rusfifche leger en der Zweedfche ruitery nog overig waren om de belegering te dekken, en gelegenheid hadden om een goed flagveld tusfen den Oder en het SteedjePrentslaw te kunnen uitkiezen: Dat men ten dien einde die landftreek moest bezigtigen, en zoo men zwaarigheden vond om den Vyand aldaar op te wagtcn, men dan de Westzyde door (O Tom- II- pag. 155—169- CO Ibidem dag. 169—183. Ü. 1  van den laatften Oorlog. 349 door eene goede omwallingc (*) konde befluiten, agter welke het leger zig zoude nederflaan: Dat verder de verdediging van zoodanige omwallinge (of Linie j afhing van den tyd, en het getal van arbeiders, die men daartoe bezigde; en dat men vooral, zoo haast men voorde Stad zoude zyn, handen aan dat werk moest flaan : Dat het Voetvolk der Zweden, dat op 15000 mannen berekend werdt, de Stad aan de eene zyde moesten aantasten , terwyl even veel Rusfen het zelve aan eene andere zyde deeden ; En dat daar toe al het zwaare gefchut, dat de Rusfen niet konden mede fleepen, te water van Pillaw door den Beneden Oder moest aangevoerd worden ;' terwyl de Zweden het geene zy nodig hadden van Stralfund moesten laten komen. Aangaande de voorgewende fterkte van Stettin hadt Montalembert,gelyk gezegd is, geen groote denkbeelden. In het jaar te vooren 1758 had hy (1) in een ontwerp aan de Zweedfche legerhoofden voorgeflagen om die Stad, dewyl de bezetting zwak was, by verrasfing, of om juister te fpreeken, met geweld zonder geregelde belegering te veroveren. Zoo als de Generaal Laudon drie jaaren hater, te weten des nagts tusfen den 30^ September en den ifte Odtobcr 1761, de Stad Schweidnitz vermeesterd heeft. Ten opzigten der buitenwerken geleek Stettin, zoo het fchynt, veel naar Schweidnitz: Te weeten het was aan de Westzyde omringd door verfcheide fchansfen cn andere losfe werken, die wel van buiten nog door eenen be- (*) Linie van Circwnvul/atie. Zulke Linien of omwallingen kunnen veel vertoonen op het Papier, en door Ingenienrstekenaars fraay afgefchetst worden, en onderwsfen gering van hoogte en met ondiepe gruppels van weinig nut zyn; Zoo als die van Prins Frtderik Henrik in het jaar 1627 voor Gul; en van de Franfcben voor Turin ia het jaar 170Ö. (O Tome Ier. pag. 375 — 386.  350 DE MONTALEMBERT, Gefchiedenis bedekten weg omvangen werden, maar die te gelyk zon- I de; grage, en dierhalven zonder tegen ftyl te (of Con- 1 trescharpe) waren, fchoon het benedenfte of de voet 1 dier werken met metzei werk bekleed was. Men kon ] ook tusfen die werken, die niet aan malkander verbonden waren, doordringen, en tot aan de Stads wallen komen, ] en die , dewyl de gragten droog waren, beklimmen, het I geene hy voorfloeg op vyf verfchillende plaatfen te 1 doen en daar toe ruim 14000 mannen, of het voetvolk \ van het' Zweedfche leger te gebruiken. Te dier tyde was de bezetting niet fterk , en de gevangene Saxen maakten een gedeelte van dezelve uit, van welke men j weinig tegenftand verwagtte. Ook konden de Zweden, ! onder voorwendlel van in het omleggende land voeder op te haaien, zig rondom de Stad legeren en alles wel j op nemen. Doch deze voorflag werdt door , de Zweedfche bevelhebbcren wederom niet aangenomen. De.gemelde gebreken in de Verfterkinge van Stettin moesten voor de Stad ook in een geregelde belegering nadeeligzyn : Want die buitenwerken, meest zonder gragten , liepen groot gevaar cm fchielyk en met weinig mociteftormenderhand veroverd te worden. Hoewel men evenwel in het aanleggen derzelvcn tegen eene geregelde belegering fcheen te hebben willen voorzien , door de bedekte wegen daar om henen te ondermynen, in de verbeeldingc, dat die ooit deze Stad belegerden, even flipt den gewoonen weg volgen zouden als of 'er een diepe gragt was. Ver- J| der oordeelde De Montalembert, dat tot deze belegering 2j of 3coco mannen voetvolk nodig waren ; en dat men in drie of vier weken die Stad zoude kunnen bemagtigen (1). De Graaf De Choifeul, na zyn ontwerp geprezen te hebCi) Tom. U. pag. 158—166.  van den laatflen Oorlog. ■ 551 hebben, antwoorde hem in eenen brief uit Weenen den 18 Maart i 760 gefchreven, dat hy voorzag, dat de verbondene Mogenheden veele zwaarigheden daar tegen zouden maaken: Dat de Zweden inzonderheid tegen de kosten van eene belegering zouden aanzien en tegen de trotsheid der Rusfen. Ook hadt men te Weenen een ander oogmerk, te weeten om het Rusfifche leger wederom in Silefie te doen komen. Het welk door den Oostenrykfchen afgezant, den Graave vanEsterhafi te Petersburg voorgeflagen wierd (O en aangenomen : doch zonder bepaaling, of men het op Breslaw of op Grosf Glogaw gemunt hadde. De Generaal Laudon verzogt het eerfte. Aanmerkelyk nogtans is het, dat de Markgraaf d'Avrincourt, Franfche Gezant in Zweden, in eenen brief van den 8 April 176a aan Montalembert gefchreven, voorzeide , dat de Rusfen door Prins Henrik met een middelbaar leger van tusfen de 30 en 40,000 mannen zouden worden opgehouden ; en dat deze Veldtogt al wederom niets ten voordeele der Oostenrykfchen zoude te wege brengen (2). De Generaal Soltikow floeg den 26 van July 1760, met het Rusfifche leger op weg van Pofen of Posnani naar den kant van Breslaw; niet verre van welke Stad hy den 6 van Augustus aankwam. Van daar zakte hy wat Westelyker af naar Auras aan den Oder, waar hy den ioden van den Marfchalk Daun tyding ontfing, dat hy dien dag, te gelyk met den Generaal Laudon, die over het kleine Oostenrykfche leger het bevel voerde, den Konink van Pruisfen in zyne legerplaats by Lignitz zoude aantasten. Doch hier van kwam niets; en de Rusfen bleven, daar zy waren. Maar den 15^0 Van Au- gus- (1) Tome ii. pag. 184—- 187. (2) Ibidem pag. 503. en 204. Algem.Bibl.II.Deel.N.3. Z  352 DE MONTALEMBERT, Gefchiedenis gusrus hoorde men in het Rusfifche leger fterk fchieten van verre, en dien zelfden dag ontfing men daar de tyding van de Nederlaag van den Generaal Laudon, die op weg gegaan zynde, om den Koning aan zyne linkerzyde aan te tasten , terwyl Daun het van vooren zoude doen, door den Konink in zynen aantogt onverhoeds was aangetast en ge/lagen. Welke gebeurtenis dien Vorst gelegenheid gaf, om naar den kant van Breslaw door te geraaken, en zig met het leger van zynen Broeder, Prins Hendrik, te kunnen veréénigen. Dit voorval deedt de Rusfen naar de Poolfche Grenzen agter Hernftat te rug trekken; waar hun leger tot den it*n September llilbleef leggen, en van daar naar beneden trok naar Carolath. Terwyl de Generaal Tchemitchezv met een gedeelte daar van aan de west of overzyde van den Oder zig by Beuthen nederfloeg. Deze bewegingen gefchieden ingevo'gen van de veranderingen in het ontwerp van dezen Veldtogt, dat door de Nederlaag van Laudon geheel van gedaante veranderd was (i). Want de Konink van Pruisfen niets tegen de Rusfen overlaatende, als de bezettingen van Breslaw en van Glogaw, en omtrent tien duizend mannen onder de Generaal Goltz , hadt,-nevens zynen Broeder, zig met de meeste magt naar den kant van Schweidnitz gewend, en lag tegen over den Marfchalk Daun, die zig met Laudon veréénigd hadt. Nu was het de zaak, op dat de Veldtogt niet geheel vrugteloos zoude afioopen, dat de Rusfen bewogen werden om eene afwending te maaken: waar toe de ziekte en de zwakke lighaams gefteldheid van den Graave van Soltikow zeer hinderlyk was. Men had de belegering van Grofs Glogaw wel voorge- fla- O) Tom. IL pag. as? —270 en pag. S-7 — 344-  van den laatften Oorlog. 553 Hagen, maarte gelykyeele zwarigheden 'er in gevonden; waarom die ter zyde weidt gefteld. Ondertusl'chen > waren de magten der Oostenrykfchen en der Rusfen allerontzaggelykst: ja te talryk om veréénigd te kunnen 1 worden. De Koning van Pruisfen oordeelde zig zeiven, j niet tenftaande zyne Overwinning op Laudon, nog in zeer gevaarlyke omftandigheden, gelyk te bemerken is uit zynen brief van 27^ van Augustus aan den Markgraave D'Argens gefchreven, waar van een vrygebrekkelyk affchrift in deze Verzameling ingevoegd is. Maaide onzerheid en moeite om het Rusfifche leger van Le- ' vensmiddelen te voorzien (1) moest in de daad 's Konings behoud zyn , en de Veróénigïng zyner vyanden beletten: Zoo dat het dan uitkwam op eene afwending, die de Rutfen zouden maaken in het Keurvorstendom van Brandenburg: tot welk einde hun leger den 26 van September van Carolath opgebroken was, en den 3 van ' Oélober te Güben aangekomen. Terwyl de Generaal Tchernitchew met de voorhoede van het zelve Furftenwalde bereikte ; en de Graaf van Tottleben met eene vooruit gezonden hoop van Granadiers , Dragonders, en ligte troupen dien zeiven dag voor Berlyn kwam, en den volgende nagt eenen vrugteloozen aanval op die Stad deedt: doch die mislukt zynde, ging hy Cöpenik aan de Rivier de Sprée bezetten. Den 4dcn Ocbober kwam de Generaal Tchernitchew te Furftenwalde aan, en het Hoofdleger te Furftenberg. Van waar het zelve den volgende dag by Frankfurt aan den Oder naderde en zig aldaar nederfloeg. De Generaal Tchernitchew veréénigde zig vervolgens te Cöpenik met den vooruitgezonden hoop van Tottleben, en kwam den 7den voor Berlyn. Den volgende dag werdt hy door zes (O T«me H. pag. 288. Z 2  354 DE MONTALEMBERT, Gsfchiedenh zes Regimenten Voetvolk, en een vanKuirasfiers onder den Generaal Panin uit het Hoofdleger verfterkt, zoo dat Tchernitchew dus 19 Bataillons en over de 20 Escadrons fterk wierdt. Ondertusfchen waren ook dePruis" fifche Generaals Hulfen en Kleist, in aantogt uit Saxen om Berlyn te verdedigen: doch daar tegen naderde de Generaal Lascy insgelyke met een Legertje van Oostenrykfchen : By 't welke de Generaal Tottleben, die aan de andere zyde van de Stad belast was zynen aanval te doen, genoodzaakt werdt zynen toevlugt te nemen: Zoo dat de Generaal Tchernitchew van begrip begon te worden om na Cöpenik wederom te keeren, om dat de Pruisfen in de Stad wel dertig Bataillons fterk waren, en op hen uit konden komen. Doch dit nader overwegende, werdt 'er beiloten, om, zoo wel als de Generaal Lafci het aan de andere zyde van de Sprée zoude doen, de Stad en de Voorlieden aan te tasten. Waarop ds Generaal Hulfen goed vond om dezelve te verlaaten, en naar Spandaw af te trekken. Het welk evenwel niet konde gefchieden zonder in den aftogt veel volks te verliezen, en wel omtrent vier duizend mannen, die meest Krygsgevangenen werden gemaakt. Ook werd de Stad genoodzaakt om een en een half Millioen Ryksdaalers aan Brandfehatting op te brengen, en nog tweemaal honden duizend Ryksdaalers voor het Krygsvolk. Verder werden, de Gefchut-Giëteryen en de Geweer-Makeryen vernield , en Geweer en de Kleederen voor wel dertig duizend Mannen tot buit gemaakt : zoo dat de fchaade voorden Konink van Pruifen zeer aanmerkelyk was(i) Na deze verrigting trokken de kleine vliegende Le, gers van Tchernitchew cnLasci wederom weg, dewyl zy gewaarfchuwd waren, dat de Konink van Pruisfen in CO Tome n. Pag. 303 308. en Pag. 352. en S5S.  ran den laatften Oorlog. 355 aantogt was ; en het Rusfifche leger, dat aan den Oder bv Frankfurt was gebleven, trok den 14*- van Odtober weg en den 20^ by Landsberg over de Warta, en leide zig by voorraad in de Herfst in de Nieuwe Markt, van waar het Rusfifche leger in de Maand van November wederom naar de Weisfel trok, om zoo als inde twee voorige jaaren, de Winterlegeringen aldaar te betrekken ; en deze Veldtogt eindigde wederom genoegzaam vrugteloos voor de Verbondene Mogendheden. Het derde deel van deze Brievenwisfeling, door den Markgraaf De Montalembert met den Hertog De Choifeul en met den Maarfchalk De Senneterre gehouden, aan welken laatften het Opperbevel over een gedeelte van de Franfche Zeekust in het jaar 1761, opgedragen was, behelzen genoegzaam niets, dat onze opmerking verdient. Aan De Montalembert wierdt, na de verovering van het'Eiland en Kasteel van Belisle door de Engelfchen het bevel en de verdediging opgedragen van het Eiland Oleron en van de Vesting op het zelve. Hier ontbraken veelerleie noodwendigheden tot eene behoorlyke verdediging, die men hem, zoo verre mogelyk was toefchikte: doch die geenen dienst deeden, dewyl de Éngelfchen het lieten by de verovering van Belisle; en niet ondernamen om de Eilanden Ré en Oleron, aantetasten. , Tot befluit moeten wy zeggen, dat deze brieven wat zeer omftandig gefchreven zyn. Doch de aart van de zaak vordert dat dikwyl, om dat men, behalve het verhaalen van voorgevallene zaaken, veel tot opheldering derzelven moet bybrengen. De Heer De Montalembert is ook niet zeer naauwkeurig in het fpellen van eigen naamen, waar van hy de Zweedfche dikwyls onverftaanbaar maakt, het geene de Gezant D'Avrincourthem ook te kennen geeft. Z 3 Vei*  256- DE MONTALEMBERT, Gefch.des laatften Oorl. Verder is het zeker, dat alle de gebreklykheden, die hyby de Zweden gevonden heeft, door hem in deze brieven in een klaar daglicht gefteld zyn: gelyk ook aan den anderen kant de kloekmoedigheid en ftandvastigheid van het Rusfiche Krygsvolk, het geene, om zoo te zeggen, het zwaarfte van dien geheelen oorlog verrig<: heeft. Doch door de Oneenigheid tusfehen hunne Bevelhebberen en den Maarfchalk Daun, en mogelyk wel door eenige geheime inzigten, is het belet geworden om reeds in het einde van het jaar 1760, den Konink van Pruisfen geheel te overweldigen, of ten minsten zoo verre in het naauw te brengen, dat hy de Wetten der Overwinnaaren zoude hebben moeten ontfangen. V. KORT BEGRIP der KERKELYKE HISTORIE, door den beroemden Heer J. H. S FORM E Y, Hofraad, Profeffor in de Filozofie, ftèeds aanblyvend Secretaris van de Kon. Mademie der Weeten. fchappen te Berlyn. enz. In't NEDERDUITSCH gevolgd; en met veele Byvoegfelen vermeerderd door J. delaFONTAINE, Rustend Predikant van 's Graavenzande. Tweede merklyk verbeterde uitgave. 11. Deelen, ir Stukken in gr. 8vo. Te Utrecht, 1778. gehoon het voortreflyk werk wegens de Kerklyke His^torie van den Geleerden Mosheim, met de Aantekeningen van den zeer Eerw. Heer A. Machine inde Nederduitfche tale, met eenige uitbreidigingc, die egter altoos niet even gelukkig is uitgevallen, is overgezet; zodat men daaruit eene genoegzame kennis van de Kerk- gc-  J.H.S.FORMEY, Kart Begrip der Kerleljke Hifl. 357 «■fchiedenisfen Kan halen, nogtbans verdient dit K o a tI i p nevens of misfchien boven dat uitvoerig welk wa rvan hier ook alom gebruik is gemaakt, ahe . „,vr va zeer uit hoofde van *t oorfpronk- «t okken hadt uit de korte begrippen dier Hhtone van f Heeren>«en^/«, als wel uit hoofde van Ve«deringen en zeer wezeniyke V—ge« tm den Geleerden, Onpartydigen en Oordeelkundiger, Heerdua Fontaine; welke nog daarenboven werk op eene zeer aanmerklyke wyze verrykt heeft m menigvuldige aantekeningen, die dikmaals veel meer Tduiden dan ze zeggen, en blyken zyn van zyne t .eftrekte belezenheid, juistheid van oordeel, en van een regt Christelyk, vreedzaam en befcheiden harte. En dewyl dit Werk! uit hoofde van dezezyne aantekeningen voornaamlyk zeer aanmerklyk is, kunnen we met nalaten van dezelven wat omftandiger bengt te geven, om het werk dus beter, dan door de enkele aankundiein^e van den Titel, die flegts een oppervlakkig kort begrip aanduidt, te doen kennen, 't Is onnodig lang te zoeken naar zodanige aantekeningen van den Heer de Ia Fontaine, die onze opmerking verdienen , dewyl ze zig overal voordoen. Wy zullen eenige derzelven, zo als zy ons voorkomen in 't opflaan van «e werk, hier voordragen. ... In 't I. ft.uk . bladz. 36. maakt de Heer de la Fontaine deze aantekening over 't woord Ketter: Aan 't woord Ketter, zo als het in de H. Schrift voorkomt, kan men dien zin niet geeven, in welken het naderhand onderdo Christenen gebruikt is, en byveelen, noch heden ten dage, genomen wordt. Het zegt, volgens de befchryving, die Paulus, ter aangehaalde plaatfe Tit. III, 10 , van een Ketter geeft, menfchen , die grove en verderfelyke ■ " 24 dwaa-.  353 J. H. S. F O R M E Y, Kort Begrip dwaalingen voorftaan, met een klaarblykelyk inzigt,ora daar door een Aanhang te maaken , en Hoofden van een Sefte of Party te worden, De waarfchouwing van den Apostel, tegen zulke menfehen , fchynt ook geen plegtige Uitbanning voor te fchryven, maar alleenlyk uit te drukken, dat men allen omgang of een naauwe verkeering met hun yermyden moet. Althans, het is zyne meenig niet, dat men met menfehen, die ter goeder trouwe, in 't een of ander Leerftuk, dwaalen, en daar by door hunne belydenis betoonen, dat zy de grondwaarheden van 't Evangelium niet Yerzaakcn , noch de Wet der Liefde en Christelyke Verééniging verbreeken willen , op die zelfde wyze, als of zy Ketters waren, die by zich zelfs veroordeeld zyn, zou moeten handelen. Dit is door onze Kerkhervormers, tegen de Roomschgezinden, met kracht beweerd. Het geen de. beroemde Bucerus, onder anderen, met veel nadruk hier van zegt, kan men Ieezen in de Verhandeling van den Hr. J. Zimmcrman tegen de Kettermaakery, Bladz. 14 — 19 , van de Nederduitfche vertaaling. Voor Let overige vinden wy nergens aangeteekend, dat tegen zulke, fchoon zelfs grovelyk dwaalende, (hoedaanig, onder anderen, de Joodschgezinde Christenen waren , wier dwaalingen door den Apostel Paulus zeiyen, in eenige zyner Brieven, als gewigtig en gevaarlyk worden voorgedraagen ,) ooit van Hem, of van een der anderen Apostelen eenige Inquifitie, of Geloofsonderzoeking en kerkelyk Rechtspleeging zyn voorgefchreeven of aangericht. En zo behoorde het tot de kerkelyke gefchiedenis der eerfte Eeuwe, dat niemand, in de .zelve, om bloote dwaalingen, die met geen fcheuring noch keubaare verbroeking van de grondwetten van het Christendom gepaard gingen, met den Ban geflagen, of uit de Kerk geworpen is, of eenige Procedurcn, voor een zo.  der Kerkelyke Hifioric. 359 genaamde geestelyke Rechtbank, of dergelyke vervolgingen als naderhand, byzonder by 't Pausdom, zyn in 't gebruik geraakt, heeft moeten ondergaan. Zo verre was het toen noch niet gekomen, dat men over het geloof en de begrippen van anderen , fchoon waarlyk Ledemaaten van 't verborgen Lichaam van Christus, wilde heerfchen, en het gevaarlyk of verderflyk keurde dat zulke Ledemaaten, eenftemmig in 't geloof aan de grondwaarheden van 't Evangelium, eikanderen, ten aanzien van andere Rukken, die noch in verfchil waren , verdraagen zoude in de Liefde. Het was dan, gelyk Bucerus aantoont, alleenlyk tegen de Scheuringen, die door Dwaalgeesten werden aangericht, tegen fnoode misdaden , of, zo als ze Paulus 'noemt, Werken des Vleeschs, waar mede de Scheurmakers en andere zich bezoedelden, en tegen die grouwelyke Leeringen, die de menfehen vryheid gaven om te zondigen, dat de eerste Kerk, en derzelver recht geaarte Leden, zo als gezegd is, een affcheiding of vermyding in acht namen , die zulke menfehen , als zy de Christelyke Byéénkomsten en Liefdemaalen nog wilden bywoonen, buiten twyfel, ook werdt aangezegd, doch waar toe mede zal behoord hebben, dat de tyd en plaats dier Byéénkomsten hun niet meer wierden bekend gemaakt, zoo dat zy, daar door en in zo verre, met de daad, zich vonden uitgeflooten, zonder dat evenwel de Ban of Vloek, als waar van wy in 't geheel niet leezen, tegen hen wierdt uitgefproken". Oordeelkundig en juist is 't geene de Heer de la Fontaine, in zyne aantekening wegens Julianus zegt; want hoe zeer die Keizer, om zyne fierlyke taal, vernuftige geleerdheid en vorftelyke hoedanigheden ook zy te waardeeren, 't welk niemand, danmisfehien een ruwe godgeleerde , van de befchaafde Ietteren onkundig, zal ontkennen; de Z 5 zwak-  36o J. H. S. F O R M E Y, Kort Begrip zwakheid van zvd verftand en zyne zo dwaze als bygelovige vooroordeelen verdienen alle veragtings De Heer Formcy gezegd hebbende, dat 'er geleerden zyn, welken bcweeren, dac Juliaan den naam van Afvallige niet verdient ; en dat derzelver redenen onderzocht worden, in de Lisfertations Historiques fur divers fuj'sts, die de Hr. La Croze heeft uitgegeven te Rotterdam in 1707. p. 70". &c. en dat 'er behalven het leeven van Juliaan, door den Abt La Bletterie, nog een ander is in 'tEngelsch, door den Hr. Les Faux, gedrukt te Dublin , in 1750. onder dezen titel van The Life and CharaBer of Julian the Apostat: De Heer Formey dit gezegd hebbende , gaat de geleerde Hr. de la Fontaine bladz. ic;8.dus voort: „Men vindt een zaakelyk bericht, van dit zeer geachte Werk, in de Journal Brita.vni- que, van den Hr. Maty Tom. III. p. 123. &c. . De beide genoemde Werken zyn vervuld met den lof van Juliaan. Zyne voortreffelyke, cn, wanneer men hem als een Vorst befchouwt, meer dan gemeene hoedanigheden en verrigtingen konnen , in de daad, ook niet geloochend worden. Men ziet ze in zyne Historie, zelf in het Verhaal van den Hr. Le Beau, die anders zyn vriend niet is, doorgaands uitblinken; en wie zal tegen fpreeken, dat ze, in 't byzonder , door den Hr.' Profr. A. Kluit, in zyne Redevoering pro Juliano, met veel kracht cn bevalligheid in haaren vollen dag gefteld zyn? Echter valt 'er | gelyk de Hr. Mosheim onder anderen zeer nadrukkclyk vertoont, wel iets te zeggen, waar door men, onpartydiglyk willende oordeelen, klaarlyk ziet, dat op den lof van Juliaan, niet weinig moet worden afgekort. Plet kan zyn, dat de Hr. Mosheim zulks wat alte fterk heeft voorgedraagen, en wy zullen niet herhaalen, het geen de Nederduitfche Leezer, in zyne vertaalde Kerk. Gefchicdenis, II  der Xerkelyke Ilijlorie. 361 II Deel bl. 25. nu zelf leezen kan. Doch om hier nog jets bytevoegen , dat in 't byzonder in een Kerkclyke Historie zyne opmerkinge verdient: waar is de groote Juliaan te vinden, wanneer men hem, in de verhaalen van zyn leeven, met de oefening der Toverkunde, met zoo veelerlei foort van Bygeloovigheden, en ongerymde Godsdienstpleegingen, als waren ze de allerernstig fte en met het gezond verftand ten eenemaal overeenkomende zaaken, zo yverig bezig ziet ? en wat zal men zeggen, als men zyn' haat en bitterheid tegen den Godsdienst van het Evangelium, en deszelfs goa ieiyken Grondlegger , wiens alzins uitneemend karakter, ten minfte, zyne hoogagting waardig was, van naby befchouwt, en zyne poogingen , om dien besten Godsdienst, met den tyd , uit het midden van het menschdom te verbannen, en een' redeloozen in de plaats te ftellen, in 't rechte licht zich voorftelt ? Het zal moeijelyk zyn dit alles over een te brengen met den roem van een recht verheven verftand, en met hetgeen men verder, ook volgens de voorfchriften van 't Natuurlyk Recht, verlangen kan, in een Vorst, die als een allerdoorluchtigst voorbeeld, voor anderen, word aangepreezen. Hoe het zy, de geloofwaardigheid van het Evangelium hangt van het karakter en de bedryven van Juliaan in 't geheel nietaf, en de Godsdienst heeft, in zo verre, daar geen belang by, of de Lofredenaars en fommige Schryvers van zyn tyd hem te zeer verheeven hebben. Het zou de ongerymdheid zelve zyn, van deezen, in veelen opzigten, roemwaardigen Keizer, omdat hy een vyand van het Christendom geweest is, niet, dan 't geen laag en verachtelyk is, te willendenden. Doch het zou niet minder buitenfpoorig zyn, de begrippen van een' Vorst, die zoo overvloediglykbetoond heeft, dat hy zelf aan verregaande vooroordelen en dwee-  362 J. H. S. F O R M E Y, Kort Begrip dweeperyen verflaafd was, te willen houden, voor iets bcflisfend, ten nadeele van 't geen zig aan een wel gefield gemoed , als waarheid, aanpryst, en na behoorlyk onderzoek, in zyne genoegzaame zekerheid, moet blykbaar worden". In dit zelfde I. Deels I. Stuk, Bladz. 308. van de Monotheliten, die maar éénen wil aan Christus, na de verééniging zyner men fchelyke en godlyke naturen, toefchreven, gefproken hebbende, zegt de Heer de la Fontaine. "Uit die gefchillen kon men, gelyk in dc Pelagiaanfche, van wederzydsch, magtig veele gevolgen afleiden, om eikanderen te bezwaaren, ten aanzien van de volflrekte afhankelykheid van Christus menfehelyke Natuur en die gewillige gehoorzaamheid, welkedie Natuur den Vader beweezen heeft. Doch de meesten zullen het fyne van 't Verfchil niet begrepen hebben, fchoon zy mede party koozen; en zelfs veeien, onder deeze, indien het ging gelyk gemeenlyk, zullen wel het meeste gefchreeuw gemaakt, en de grootfle bitterheid betoond hebben. Hoe het zy, men wilde in een Ruk, 't welk men zelfs erkende voor eene groote Verborgenheid der godzaligheid, zig niet te rugge houden van diepzinnige onderzoekingen en bepaalingen, die geen nut der waare Godvrucht konden toebrengen, en gedeeltelyk gefchept uit de Filozofie van Aristoteles, wel ras een bittere bron werden van haat en twistgierigheid, van verwarring en allen bozen handel. Doch'dit was het ongeluk der tyden, en hec verder gevolg der Nestoriaanfche en Eutychiaanfche flrydigheden, terwyl't in de gewoonte bleef, om met woorden en uitdrukkingen, welken men zelfs niet verflont, althans voor anderen niet genoeg bepaalde , elkanders denkbeelden te verwarren, en door alles, zo men meende, ten diepflen in te zien, en met alle mogelyke onderfcheiding ten naauwkeurigften te verklaaren, Hellingen te voorfchyn bragt,  der Kerkclyke Historie, 363 brart, die door anderen, fchoon in de hoofdzaaken overeenkomende , niet werden goedgekeurd , en dus aanleiding gaven, dat men aan 't twisten raakte, partyfchappen°maakte, en eikanderen over en weer vanKettery of Onrechtzinnigheid befchuldigde", In het II Deels Ifte Stuk, bladz. 310. van 't levendig verbranden van Michaël Servatus door toedoen van JomnesCalvinus, gefproken hebbende, merkt de Geleede Heer D. L. F., in navolginge van veele anderen geleerden aan, dat men die wreedheid niet zo zeer aan Kalvyns bitterheid van aart of perfonelen haat, als wel aan de tyden, waarin hy leefde, moet toefchryven. En ïn de daad, dit wordt met reden gezegd; hoe zeer wy menen te kunnen aantonen, dat Kalvyns yver zelfs nog meer te befchuldigen is, dan de Heeren Mosheim en Alwoerden hebben getoond. Tegens deze twee fchryveren wordt egter zeer gepast aangevoerd, dat ze Calvinus fterk befchuldigende, hunnen eigen Melanchton Dier hadden behoren te vergeten, die het van kant maken van Servetus hadt goedgekeurd. „ Onder de EpistoU en Refponfa van Kalvyn, zegt de Heer D. L. F., pag. 92. Edit Amfi. vindt men een Brief van Melanchton*, waar in hy den Geneeffchen Kerkhervormer geluk wenscht met het geen hy tegen Servetus gefchreeven hadt, en daar byvoegt, dat de Magiftraat van Geneve rechtvaardiglyk gedaan hadt, deezen Godslasteraar ter dood veroordeelende. Ook maakt G. Arnold, in 't Itte Deel bladz. 502. het zeer waarfchynlyk, dat drie wederdoopers, op den raad, immers met goedkeuringe van Melanchton, die langen tyd met hun gezintwist hadt, te Jena onthalsd zyn geworden. Dit en andere blyken, welken men heeft, dat Melanchton zelf het ter dood brengen van Servetus en van andere Ketters, met zyne goedkeuringe verwaardigd heeft, moesten , gelyk men zou konnen den-  364 J. H. S. F O R M E Y, Kort Begrip denken, by den Hr. van Alwoerden en anderen die voor de gedachtenis van den Saxifchen Leeraar den grootften eerbied hebben, het haatelyke, dat zy meenen te vinden in 't gedrag, door den Geneeffchen Leeraar in de zaak van Servetus gehouden, zeer verminderen. Doch om de waarheid te zeggen, het Ketterdooden werdt, nog te deezer tyd, by meest alle Christen gezindheden (die der weerlooze Doopsgezinden uitgezonderd) voor een' noodzaakelyken pligt der Overheid gehouden : de Schryvers van de Bibliotheque Raifonnée hebben zulks, Tom. II. pag. 151. duidelyk aangetoond, en doen verder zien , dat het niet grootelyks te verwonderen is, dat dit gevoelen, hoe Antichristisch en hoe ftrydig met de menfchelykheid , met den aart van het Evangelium en met de begrippen der eerfte Christenheid, uit de Paapfche in de Proteftanfche Kerken wierdt overgebragt, en door de Kerkhervormers niet aanftonds in zyne waare gedaante ontdekt, noch met afgryzen door hun verworpen is, fchoon het hun bekend was, hoe kwaalyk de Proteftanten zelfs zig by dit gevoelen vonden , als zy den Roomschgezinden yveraaren, die het, op hunne wyze, met de uiterfte geftrengheid handhaafden, ten prooie wierden (*)". De (*) 'tls zeer waaragtig, dat de menfehen, hoe zagt anders van aart en hoe bedaard, door de boos- en wreedheden der tyden geheel bedorven kunnen worden. Zeer gegrond zegt de wysgeerige en welfprekende Redenaar: „ Crudelitatem hanc tollite ex civitate, Judices; hanc pati „ nolite diutius in hac Rcpubl. verfari; qua; non modo id habet in fe ,. mali, quod tot cives atrocisflme fiiitulii, verum etiam bominibus huis„ Jimis aiemit mifirieordiam confuetudine incommodorum. Nam cum om„ nibus horis aliquid atroeiter ficri videmus aut audimus; etiam qui natu„ ra mitisfimi firaus , asfiduitatc moleftiarum fenfum ommm humamtatis „ ,x animis amittimus. Cicer. Or. j>ro Sex: Rofc. Jmtr. in fine. En dit is niet alleen van de wreedfte vervolgingen, maar van mindere, ja valt  êer Kerkelyke Hiflorie. 365 De Heer Formey verhalende, dat de Staten der Veréénigde Provintien de vrye oefening van alle Godsdiensten, in de uitgeftrektfteid van hun gebied, aan alle Ge» zintheden toegeftaan hebben, gedagtig aan de vervolgingen, die zy, of hunne Voorouders, nevens zo vele waardige Landzaten geleden hadden; maakt de Heer de la Fontaine daarop deze aantekening, bladz. 17c. „De Grondlegger van de Nederlandfche Vryheid, Prins Willem I, was mede van oordeel, dat zulks ook, om gezegde reden , behoorlyk ware. De Landzaaten, die den Hervormden Godsdienst niet hadden aangenomen, werden daarom, by die groote en heugelyke om. wenteling, die hier te Lande voorviel, niet beroofd van hunne vryheid om dien Godsdienst te belyden, welken zy waaren toegedaan. Roomschgczindcn, Lutherjchcn en Doopsgezinden, die in'sLands Vryheid een algemeen belang fielden, hadden dan, by de eerfte opkomst van onze Republiek, terwyl zy van de Openbaren Kerken waren uitgeflooten , byzondere Byéénkomstplaatfen, daar zy hunnen Godsdienst, buiten eenig verbod der Hooge Overheid, vryêlyk vierden. De Roomschgezinden, die of gedwongen, of vrywillig, tot 's Prinfen zyde waren overgegaan, hadden zelfs, op fommige plaatfen, noch iets meer bedongen. ,, Het is waar, kort daarna vonden "sLands Staaten goed, de ftrengste Plakaaten, tegen de Byéénkomsten der Roomschgezinden, te doen afkondigen, en die Plakaaten werden vervolgens, van tyd tot tyd, vernieuwd; niet, om dat men meende, den Roomschgezinden Inge- van kleine onderdrukkingen, en bittere miltziekte over LeerJtukken waaragtig, zelfs in onze tyden; men vindt zulke kleine vervolgingen niet eens vreemd door de gewoonte; men onthoudt koeltjes, om gevoelens , voorregten, die men zeer hard zou oordeelen, wanneer zy hunnen bezitteren om gevoelens ontnomen werden.  365 j. H. S. F O R M E Y, Km Begrip gezetenen, die mede het Juk van Spanje hadden helpen afwerpen, gene verdraagzaamheid fchuldig te zyn, maar uit yreeze voor de hoogst gevaarlyke Praktyken vao derzelver Priesters en Monniken, die de Spaanfche overheerfching hun weder fmaakelyk maakten, en, indien zy niet waren geftuit geworden, het Vaderland in de voorige Slavernye zouden hebben nedergeftort (*). Ook heeft men, in 't vervolg, de Byéénkomsten van Lutherfchen en Doopsgezinden, op fommige plaatfen, wel eens verbooden, of getracht dezelve te verhinderen; en over de volgende Eeuw zullen wy nader zien, hoe men de gezindte der Remonjlranten , toen zy zich, buiten de Publike Kerk, begon te vormen, door 't verftooren van haare Vergaderingen, door geldboeten, en het bannen of gevangen zetten van haare Leeraaren, alle mogelyke hinder heeft toegebragt. Doch de tyden van gevaar en beroerte voorby zynde, heeft zig alles, oofc van de zyde der hooge Overheid, met den tyd, gefchikt tot die verdraagzaamheid, die bereids zo lange in ons Land heeft plaats gehad, zonder dat de voorrechten, de waare luister, of het aanzien van de Gereformeerde Kerk, daardoor, eenigzins verminderd zyn. Het is dan een Historifche Waarheid, dat de Christen Gezinten , die niet tot de Publike Kerk behooren, haare byzondere en welbekende Byéénkomstpiaatfen , en in dezelven, de vrye oefening voor haaren Godsdienst, hier te (*) De wrevelmoed der tyden, de woelzugt, bitterheid en dolle iever van fommige Hervormden, enz. maakten de Roomschgezinden onverduldig en misnoegd: Zy zagen, dat ze ook niet Honden bevorderd te worden wanneer de Hervormden de overhand kregen; en dit alles veroorzaakte ook wederom hunnen wrevelmoed, en verraderyen; waarom zy, die dan liever onder de Roomschgezinden lyden wilden dan onder de Hervormden, hunne vorige trouw vergaten, en derhalve ook niet langer geduld konden worden.  der Kerkelyke Hijlorie. 3>5? Vè Lande, hebben, met kennisfe, en door de toelaating en vergunning der Hooge Overheid. Dit heeft men hier boven in den Text, ten befluite van de Historie der Kerkhervorming, met een niet ongepaste uitdrukking , kortelyk, voorgefteld, daarin eenvoudiglyk den Heer Formey volgende, die het woord aeeorder gebezigd hadt En de verftandige Leezer zal my, zo ik hoope, wel ten goede houden, dat ik niets ter wereld opmerke tegen zekeren ongenoemden Schryver, die, niet voldoende aan den grootfehen titel, welken hy zich had aangematigd , heeft willen kibbelen , of de Godsdienstvryheid , welke de Christengezindtheden, op gezegde wyze, zo wel als de vyanden van het Christendom, ik meen de Jooden, hier te Lande hebben en genieten mogen, haar wel is toegeftaan, of kan gezegd worden haar te worden toegedaan. Diergelyke hairklooveryen; fchoon gepaard met eenige haatclyke en onheufche trekken , moet men laaten voor 't geen ze zyn". ' In het II. Deels II. Stuk, Eladz. 222. van de gcfchiL len, welken ter gelegenheid der Cartefiaanen en Coccejaanen ontftaan waren in ons Vaderland, een zeer fraai berigt gegeven hebbende, merkt de Heer D. L. F. aan, over 't zeggen van den Heer Jablonski, dat de Coccejaanen mogten zegevieren, "doch men kan 'er, ineenzekeren zin, op toepasfen; zegt hy, bella cano, nullos haUtura tritmpbosi Egter is het zeker, dat de zaak der Coccejaanen in zo verre de overhand behouden heeft, dat de fcheuring is voorgekomen, de befchuldigingen van ketteryen en gevaarlyke wangevoelens, met den tyd, van zelfs vervallen zyn, en zy, vrymoedig voortgaande met het voorftaan van hunne begrippen, en in getale toeneemerde; over al, by grooten en kleinen, veel ingang vonden, en de meeste en voornaamfte Leerftoelen in kreegen. Zie Rhenferd of Irenaüa PMlülethèï, Algem.Bibl.II. Deel N. 3. Aa kon  368 J. H. S. F O R M E Y, Kort Begrip kort en opregt Verhaal van den Oorfprong der Broedertwisten Bladz. 97. Voor het overige fchoon de party'digheid tusfehen de Broeders zo gemakkelyk niet teheelcn was, (loopende hier eenige zaaken te zaamen, die ze deeden, en noch doen aanhouden, doch hier niet konnen gemeld worden,) zyn de driften met den tyd bedaard, en hetgeen 'er een natuurlyk gevolg van was, de vooröordeelen, in 't algemeen gefprooken, van beide zyden ook zeer verminderd. Ziende dat men elkanm o e s t verdragen, en terwyl de Overheid niet ophieldt, ' tot vrede te vennaanen, heeft men zich, voornaamelyk na 't affterven der eerfte Aanvoerders van deezen kryg, ongevoeliglykgezet tot een plooi van broederlyke eenigheid, waar aan men , door de rekkelykheid der voornaamften onder de wederzydfche Godgeleerden, dies te meer is gewend geworden, en de Regeerders in de Steden , met veel vrucht, in ontelbaare gevallen, de hand gehouden hebben. Het fterk Coccejanijeeren, gelyk men het noemt, byzonder in 't verklaaren der Prophetien, is ook by veelen, die den naam van Coccejaanen draagen, ailengskens uit gebruik geraakt. Sommige uitdrukkingen cn gevoelens, waar aan de' tegengeftelde party zich allermeest geftooten hadt, heeft men ook verzacht, immers, by 't verminderen van den tegenftand, metdien yver, als te vooren, niet meer ingeftampt. De Voetiaanen hebben, van hunnen kant, toen zy moesten toeftaan, en door de ondervinding leerden, dat 'er van de Coccejaanen niet zo veel kwaads te wachten was, als men zich voorheen verbeeld hadt, hoe langer hoe meer getoond, dat zy het onnoodig, of onftichtelyk oordeelden, over zaaken, die met de rechtzinnigheid nietftryden, heftiglyk te twisten; gelyk het braave leeraaren , die hunne waare achting lief hebben, ook niet wel mogelyk is, zulke afgezaagde verfchillen, op die wyze, te bchan-  'der Kerkelyke Hiftorie: 36* behandelen, dat het aanleiding geeft, om hen van onverftand of laage oogmerken te befchuldigen. Sommigen zelfs, die voor 't overige van hunne party niet afgaan, hebben fmaak gekregen in eenige begrippen van Coccejus, en de meesten, mag men zeggen, verfcheiden' zaaken, welken men te vooren zo niet inzag, m overeenftemming met de Coccejaanen, beginnen uit té leggen. Des niet tegenftaande, en hoe zeer alles, indien men van elders geen kwaad te vreezen heeft, zich, meer en meer, tot vroede fchynt te fchikken , blyven de menfchelyke naamen, die reets geduurende een ganfche Eeuw in de Kerk gehoord zyn, noch min of meer de Vlag, of het veldteken, onder welken men dienen moet, en de jonge Aankomelingen door hunne Ouderen aan den Dienst des Evangeliums gemeenlyk worden toegewyd". Schoon dit uittrekfel reeds vry lang is geworden, egter kunnen we niet nalaaten hier nog gewag te maaken van het fraai berigt, dat de Hr. D.L. F. geeft, wegens de Vertaalingen van den Bybel ten dienfte der Indiaanen; dat zo nieuw als naauwkeurig is, maar te breedvoerig om hier ingelast te worden, zodat we den Lezer deswege tot het werk zelve wyzen. Ondertusfchen met één woord nog aantekenende, dat de Hr. D. L. F. kort daarop een berigt laat volgen, wegens 't geen 'er nog ontbreekt en noodzaaklyk zou vereist worden, om het Komnkryk vart Christus; in Jndie en elders onder de Heidenen, uittebreiden; wyzende den Lezer naar 't aangehaalde werkje van den Hr. Vetec, en de Voorrede van den Hr. Profesfor J. H. Schacht, voor 't werk vanü. Miltar, Historie van de Voortplanting van den Christ. Godsdienst genaamd, en inzonderheid naar de drie voortreflyke, door de Hollandfche Maatfchappy der Wetenfchappen, te Haarlem in 't jaar 1776 uitgegeven, Verhandelingen van Aa 2 deQ  3 7 o J. H. S. FORMEY. Kort Begrip der Kerk. Hist. den Hoog Eerw. en Hoog Geleerden Hr. Profr. P. tióo ftedc, en van den Ed. Hr. C. van Vollenhove, en den Wel Eerw. en zeer Geleerden Hr. J. van Nuys Klinkenberg gefchreeven, van welke Verhandelingen de naauwkeurige Schryver der aantekeningen verhaalt, dat „ deEd. „ Achtbaare Heeren Bewindhebbers der Nederlandfche „ Oost-Indifche Maatfchappy dezelven aan de Hooge „ Regeeringe in Indie wel hebben willen afzenden, om „ weder van daar de welberaadene aanmerkingen dier „ Regeeringe. omtrent de daarin voorgeftagene midde„ len, te bekomen. Waarop men reeds eenige zekere „ berichten heeft, dat gezegde Ontwerpen, inzonder„ heid het Eerfte , fchoon ze , om de goede zaaken, „ die daarin voorkomen, niet geheel afgekeurd, maar „ zeer geprezen worden , echter in zeer veele ftukken, „ voor onuitvoerlyk in Indie gehouden worden, als aan „ den aart, de gefteldheid en omftandigheden van die „ Landen, in veele opzichten, niet beantwoordende". Men hoopte dan, dat 'er hier nieuwe poogingen zouden worden aangewend, waartoe men in Indie allcfins zou medewerken. V. The HISTORT of AMERICA, by William robertson, D. D. &c. dat is: HISTORIE van AMERIKA, door William Robertson, Doétor der Godgeleerdheid, enz. Te Londen, 1777. 2 Deelen in 4to. (Vervolg van Bladz. 228 — 245. Ons verflag van Dr. Robertfon's Historie van Amerika, is reeds, uit hoofde der menigvuldige zaaken  Historie van Amerika. 371 Jren van gewigt daarin voorkomende, tot grooter lengte ujrgejoopen, dan ons oogmerk, by dcszelfs aanvang is geweest; dog men treft niet dikwils werken aan, die zo gunstige gelegenheid verfchaffen , om wydloopig omtrent dezelven te zyn. Schoon wy nu de twee laatfte boeken deezer Historie, met geen minder genoegen dm de overigen, hebben doorleezen, zullen wy flegts kórtelyk de voornaamlte punten, daarin verhandeld, aanroeren, en dus ten einde fpoeden. 't Zevende boek onzer Historie begint met eene befehouwing van den trap der befchaafdheid, waartoe de Mexicaanen en Peruaanen waren opgeklommen, in tegenftelling van den wilden ftaat dier zwervende Stammen, van welken in 't vierde boek gehandeld is; waaruit, aan de eene zyde, blykt hoe veel de eerstgemelden hierin de laatften te boven gingen, fchoon zy, aan den anderen kant, nog meer te kort fchooten byde Europeaanen. De Hr. Robertfon begint zyn onderzoek deswe"ens met de Mexicaanen, en merkt aan, dat de duisterheid , waarin de onkunde der eerfte Overwinnaars de gefchiedenisfen en berigtcn deezer Volken hebben gewikkeld , nog verzwaard is door de bygeloovigheid hunner opvolgeren. De eerfteBisfchop van Mexico, yverigzynde om den afgodendienst tegen te gaan, waartoe hy ten onregte waande dat alle de fchriftfchilderyen behoorden, welke de eenige gedenkftukken der Historie deezer Volken uitmaakten, beval dezelve byéén te brengen, en offerde die voorts aan de vlammen op. Volgens de Mexicaanfche overleveringen waren eenige Stammen, in een tydperk met de icde Eeuwe onzer Jaarrekening overéénftemmende, uit onbekende Noordelyke gewesten afgezakt, naar die Landftreeken welke Nieuw Spanje uitmaaken ; en eindelyk waren de Mexicaanen een Volk wat meer befchaafd dan de overigen, van de Californifche Golf opgetrokken, en hadden zig in 't A a 3 hart  37* W. ROBERTSONS hart des Lands, aan de oevers van het groote Meir, waarin zy naderhand Mexico bouwden, ter neer geflagen in 't begin onzer 13de Eeuwe : dus was hunnen ftaat van korten duur geweest. Menige blyken van vorderingen in befchaafdheid , waartoe alle volken flegts traagelyk opklimmen, fchynen egter een' hoger' ouderdom van hunnen Staat aanteduiden. De Hr. Robertfon geeft naauwkeurig de redenen voor en tegen op. Hy merkt aan dat het recht van byzonder eigendom volledig was vastgefteld, zelfs met onderfcheiding van roerende en onroerende goederen, die door koop, ruiling, erfenis, enz. van den een tot den ander konden overgaan; dat ook de Landen met verfchillende bepalingen onder hen waren verdeeld; dat zy veele en groote Steden hadden gebouwd; dat *cr onderfcheidene beroepen en ambachten onder hen plaats hadden ; vooral zeer onderfcheidene rangen, van den Vorst afdalende, tot de Edelen, tot de vryen, tot de dienstbaaren , en tot nog laager ftaat van jammerlyke vernedering. Na een onderzoek op hunne Staatgefteldheid, komt het den Heer Robertfon voor, dat 'er zich eene afbeelding in vertoont van een Leenroerige Regeering, waarby derzelver drie onderfcheidende kenmerken in 't oog loopen; de Adel bykans onafhangkelyk; het Volk inden allcrlaagften ftaat van onderdrukking, en de Koning met al de daadelyke magt des Staats bekleed. De uitwendige vertooning van grootheid des Monarchs, in \ 't begin van klein bcflag, begon naderhand naar de Aziatifche praal te gelyken. Burgcrlyk en LyfftrafFelyk recht wierd, als men op de berigten ftaat mag maaken , met zo veel billykheid als order geöeffend; daar was behoorlyke zorg gedraagen, voor het onderhoud van de regeering, van den hofftoet, en de gebouwen des Keizers, door middel van fchattingen, die, wyl 'er geld onbekend was, opge« bragt  Historie van Amerika. 373 bragt wierden by gedeelten van de waaren zeiven. Veele huishoudelyfce inrichtingen, als die van postbooden, toen nog in Europa onbekend, van waterleidingen, dyk-adien, nachtwachten , en vuuren tot beveiliging^ der Hoofdftad, geeven blyken van hun vernuft, zo wel als van hunne vorderingen in handwerken en kunsten. GelaLn hiervan zyn hunne nabootfingen der natuur door gekouleurde vederen; hiyine Genaden van goud en zilver; hunne affchilderingen, hoe gebrekkig ook, van zaaien perfoonen cn gebeurtenisfen, cn vooral hunne tydrekening, waarby het Jaar eerst op 3oo. en naderhand door middel van vyf tusfehen gevoegde Feestdagen, oP ,65 was gebragt. Dog uit andere omftandigSeden fchynt men ongunftiger befluiten te moeten opmaaken. Hunne oorlogswoede, bloeddorst, en wrOmding derkrygsgevangenen;degeringevordermgenin landbouw, waardoorzy niet altoos van hunfobeonclei houd verzekerd waren; hunne zwakke ^haamsaeMdheid, die daaraan misfehien voornamenthyk «^wyten was; eindelyk hunne voorzorgen tegens het veikrygen van een talryk kroost, die men aan dezelfde red nkah toefchryven; doen hen voorkomen als volken che nog weinig van hunne barbaarschheid verlooren hadden De Hr. R- toont wyders aan, dat zeer veeie Volken cn Provintien naby Mexico gelegen, die men als onderhoorig aan hun wyduitgeftrekt Ryk had aangemerkt, derzelver onafhangkelykheid niet hadden opgegeeven, en zich fomtyds zelfs vyandig gedroegen; zo dat men zich doorgaans een al te groot denkbeeld van hun Ryk o-evormd heeft. Geringen handel en omgang met clkander; weinig blyken van vernuftige werkzaamheid; geen gedenkftukken van kunst; volftrekt gebrek, ondanks den overvloed der metaalen in hun Land, aan eene hoofdwaarde; fchoon zy dat gebrek, ten opzigte van kleinigheJen door Cacaoboontjes eenigermatc te gemoet Aa 4 kwa*  3;4 W. ROBERTSONS kwamen; armelyke bouwaidje hunner wooningen; bekrompenheid hunner vermaardfte tempelen; terwyl zich wyders nergers eenig overblyffel van voorige grootheid nog bouwpracht vertoont, zelfs daar de Steden van oorlogsverwoestingen bevryd zyn geweest; dit alles, kan ons geen denkbeeld van de hooge oudheid deezer Natie inboezemen. Op eene gelukkige wyze toont de Schryver de oorzaaken aan , die de Spaanfche Schryvers tot eene al te luisterryke befchryving hebben kunnen vervoeren; terwyl hy, aan de andere zyde, de geloofwaardigheid der voornaamfte berigten; als van ooggetuigen zeiven, mecrendeels te onkundig om zaaken zo vreemd te kunnen verdigten, buiten redelyke twyfel agtte zyn. In 't ftuk van Godsdienst alleen kunnen zy misfchien de ysfelyke barbaarschheid deezer Natie in al te fterk ligt hebben willen ftellen ; 't bygeloof der Mexicaanen was egter van de aakeligfte en wreedfte foort, en dat Volk, 't welke het befchaafdfte was, in de nieuwe Waereld, had tevens, door den invloed van zynen Godsdienst, eenige inftellingen, die in barbaarfche woede die der Wilden zeiven overtroffen. Schoon het Ryk van Peru, op eene hoogere oudheid dan dat van Mexico roemende, volgens de overleveringen 4:0 jaaren in ftand zou zyn geweest, is egter op dezelven niet veel ftaat te maaken. De gedagtenis van fommige voorvallen, door derzelver naauwe betrekking op hunnen Godsdienst en op hun bellier bewaard, is het voornaamste, waarop men zeker kan gaan in'het onderzoek omtrent dit ryk. De Godsdienstige verëering der Zon, vastgefteld door Manco Capac, die zig uitgaf als van dezelve afkomftig, had eenen zeer gunstigen invloed op het geluk des Volks, dewyl de Vorsten of Inca's, uit hoofde hunner goddelyke afkomste een onbepaald beftier voeid.'n, gelyk, aan dat van een Godheid, cn, zich tevens verpligt von-  Historie van Amerika. 375 vonden, omzieh in die waardigheid te handhaaven, de welda d gheid van hunnen gewaanden Oirfprong na te boXVan hier de zagtheid hunner zeden, fterk doorlaaiende tot in hunne oorlogen, waardoor zy de gevangenen fpaatden, en hen alle de voordeden van ïoen onderdaanenverfehaften; welke nulde handelwylunnen ftaat en Godsdienst wyd uitbreidde De toeftand der eigendommen was in Peru met uien des landbouw. door wyze inrigtingen verbonden, weJce ook tot meerdere volkomenheid aldaar, dan ergens elders in Amerika, was gebragt; 't genot deezer v^eelen, gunstig voor de ontluiking der kunsten, deed de Peruaanen ook eenigermaate daarin uitblinken; hunne gebouwen waaren duurzaam, hunne tempelen vry pragtig, en de ruïnen getuigen overal derzelver menigvuldigheid. De twee groote Wegen van Cuseo tot Quito , fleer dan 5o, mylen lang, verdienen nog meerder lof daarby hadden zy zig een zeker foort van touwe bruggen weeten te vormen over de Rivieren; en hunne vaartuigen , met een mast en zeil voorzien, zeilden met groote fnelheid Hun vernuft was ook blykbaar in t graaven, verfynen en bewerken van gouden en zilveren fieraaden; 't bearbeiden van ftecnen en koperen Vaten, welke laatften zy tot de hardheid van yzer wisten te brengen In alles ftraalde egter de onvolkomenheid hunner werktuigen, en hunne nog geringe bedrevenheid in de kunsten door. Cusco was de eenige plaats die geacht kon worden eene Stad te zyn ; en zo lange nog de menfehen met m o-rooten getale verzameld zyn, moeten hunne vorderingen van klein belang zyn. Schoon 'er een volkomen onderfcheid van rangen ingevoerd was, had men zig egter nog niet algemeen tot onderfcheidene beroepen , of ambachten afgezonderd, en 'er was byna geene koophandel nog verwisfeling van waaren tusfehen de bewooA a 5 ner»  3/6 W. ROBERTSONS ners van dit uitgeftrekte ryk. Men vond nimmer by andere ruwe naden zo geringen trek en bekwaamheid tot den Oorlog als by de Peruaanen , om welke reden zy ook eensklaps wierden te ondergebmgt. De gewoonten van eene groote menigte uit het gevolg hunner Monarchen, by derzelver dood, te Aagten, en die van viseh cn vleeseh raauw te verilinden, fchoon zy de groeibaare fpyzen door middel van vuur bereidden, waren nog merkelyke overblyfzels van barbaarsheid. Hoewel nu MexioenPeruuit hoofde van hunnen alöuden en tegenwoordigen Raat voornaamentlyk onzeaandagt getrokken hebben, zyn de overige Spaanfche bezittingen in Amerika egter zeer aanmerkelyk; dog de kortheid welke wy zoeken te betragten, belet ons omftandig verflag van dezelve te doen, te meer daar de wyze van derzelver verovering eene merkelyke overéénkomst heeft metdiedergemelderyken. Wy zullen ons dierhalven aan eene opnoeming der voornaamfte gewesten bepaalen. Cinaloa en Sonora , aan de Oostzyde der golf van California gelegen ; de uitgeftrekte Koningkryken van Nieuw Navarre en Nieuw Mexico, die naar 't Noorden en Westen trekken, maaken het aangenaamfte deel der gemaatigde Luchtftreek uit, en zyn vruchtbaar in voortbrengfelen, die in hunne foort de grootfte volkomenheid hebben. Derzelver bevolking is egter nog gering; zy kan door de bearbeiding der ryke Mynen , aireede hier en daar ontdekt, merkelyk bevorderd worden, en 'er zyn in Amerika veele voorbeelden, dat in derzelver nabuurfchap volkryke Vlekken en groote Steden, als 't waare eenklaps, in barre woestenyen zyn opgereezen. 't Is in Europa nog weinig bekend , hoe de Spaanfchen, door oorlogen met de Inboorelingen in Ao. 1771, in 't gewest van Sonora gedrongen, eene ftreek ontdekten, waar zy goudgryncn op 16 duim diepte vonden, fommige ter zwaarte van 9 marken; ver-  Historie van Amerika. 377 verzamelende zy in korten tyd met weinig arbeiders xcco marken gouds, en dewyl 'er verfcheide Mynen van geene mindere waarde ontdekt zyn, zo is het te vermoeden dat deeze Provintien beter ftaan bevolkt te worden. Californie is ten opzichte der bevolking in nog erger wetland, en tot nog toe een verwaarloosd en onnut deel derSpaanfche Monarchy. Jucatan en Honduras, ten Oosten van Mexico, leveren het bekende Campeachyhout op, eene verfftöf van algemeen gebruik. Costa Rica en Veragua, verdienen tot hiertoe weinig aandagt; dog Chili is de «ewigtigfte Provintie, aan den Onderkoning van Peru onderhoorig. De Inca's hadden zich zommige zuidelyke deelen daarvan onderworpen , dog de fiere geest der Inwoonderen wist derzelver onafhangelykheid te handhaaven, en eenigen dier Volken, gevaarlyke nabuuren van de Spanjaarden , zyn na twee eeuwen flryds nog in 't bezit der bergagtige ftreeken. De Zeekust, aan de Spaanfchen behoorende, heeft de liefffelykfte luchtftreek der nieuwe Waereld, en misfehien geene wedergade op Aarde. De vrugtbaarheid der grond is met dezelve overéénkomstig en kweekt de beste Europeefche gewasfen, daar verplant, in grooten overvloed voort. Onze dieren vermenigvuldigen 'er niet alleen, maar worden 'er volkomener; 't hoornvee grooter; de paarden treffelyker dan de beroemde Andalufifche waarvan zy afdammen ; de aarde leevert Goud , Zilver, Kooper cn Lood. Ondanks alle deze natuurlyke voordeelcn bevat dat gewest flegts 8000 Blanken, en heeft onder verkeerde maatregelen betreffende zynen koophandel gekwynd , tot dat het Spaanfe Hof onlangs betere fchikkingen heeft beginnen in te voeren, welker duurzaame voortzetting de bevolking, de nyverheid, en den overvloed ten gevolge hebben moet. De  373 W. ROBERTSONS Historie van Amerika. De gewesten van Tucumanen Rio de Ia Plata, eene uitgeftrektheid, ten Oosten de vindes, van meer dan 1300 mylen in de lengte, en meer dan ioco mylen breedte, begrypt, behalven de Spaanfche bezittingen het ryk van Paraguay aan de Portugeezen behoorende' 't welke de Heer Robertfon in 't vervolg belooft te befchryven, wanneer hy Portugeefch Amerika verhandelt, dewyl hy uit oorfprongkelyke ftukken, van den Spaanfchen en Portugeefchen kant hem verfchaft in ftaat zal zyn een volledig en juist tafereel te fche'tfen van de bedryven en inzichten der Jezuiten, en van hun ne oprichting van dat zonderling beftier in Amerika 'c welk zo veel opmerking heeft verwekt, en zeer onvol komen begreepen is geweest, 't Spaanfche gedeelte deezer Landen, in Tucuman en Buenos Ayres beftaande is ongemeen fchaars en flegts hier en daar bevolkt. Buenos Ayres, de eenige aanmerkelyke plaats, is van gewigt uit hoofde van de groote menigte Osfehuiden, welke zy naar Europa verzend, zedert dat die dieren, door de Spaanfchen aldaar gebragt, in oncindigen letale zvn voortgetecld. ° De overige bezittingen der Spaanfchen zyn begreepen onder de benamingen van 't Koningryk van Terra Eir mé, en dat van nieuw Granada. * In het laatfte is de grond zo hoog, dat fchoon het naby den Evennachtslyn legt, deLuchtsgefteldheid echter ongemeen gemaatigd is, tls met mryke Mynen, maar naby de oppervlakte van den grond, dat het Goud, in gelyken overvloed als in Sonora, hier dikwijs gevonden word. De Steden zyn hier volkryk en bloeijende ; de werkzaamheid groeit aan, en 'er word een aanzienelyken Handel met Carthagena, de beste haven der Spanjaarden in Amerika, gedreeven. ( Het vervolg hier na. ) VI.  Mr. P. PAULUS, Verkl. der Unie, enz. 379 VL VERKLARING der UNIE van UTRECHT, door Mr. P. PAULUS. Derde Deel. te Utrecht, by J.van Schoonhoven en Comp. 1777. In 8vo; Hoe zeer de twee eerste Deelen van dit gewigtig Werk van den Hr. Paulus reets lange voor de uitgave van onze Algemeene Bibliotheek het licht gezien hebben, gelooven wy echter, dat de meeste onzerLeezeren een naauwkeurig en Volledig verflag van dit gantfche Werk verwachten. Aan die billyke verwachting willende voldoen , zullen wy, in dit en een of meer volgende Stukken onzer Bibliotheek, een omftandig en tevens onzydig Bericht van dit voortreffelyk werk trachten te gceven. Dan eer wy hier toe overgaan zal het met ongepast zyn, eenige algemeene voorafgaande Aanmerkingen , by wyze van Inleiding op de Unie zelve, te maaken. Het is namentlyk den minst ervaarenen in onze Gefchiedenisfen en Staatsgefteltenis overbekend, dat de Unie van Utrecht, zo al niet de eenige, ten minsten de voornaamtfte Grondwet van deezen zo machtigen als vryen Staat is. Voorts dat dezelve eeniglyk en alleen aangegaan is, ter befcherming van de gefchondene en vertredene Vryheid van het Vaderland, tot verbanning van alle geweld, overheerfching en dwirtgelandy, tegen welken de grootfte Staatkundige zyner eeuw, de onfterffelyke W1l l e m de I-, by de Gendfche Bevrediging niet genoeg voorzien rekende, om dat de fcheuring van het Bondgenootfchap der Edelen, door de woeste en toomelooze Beeldenftormers alleen veroorzaakt, Hem by ondervinding gcleerdt had, dat eene beftendige verééni'ging van zo veele Landfchappen, zo zeer  380 Mr. P. PAULUS, Ferk'aring zeer in Godsdienstige denkwyze van eikanderen verfchil» lende, eerder te hoopen dan te verwachten was. Gelyk het dierhalven de plicht van eenen volmaakten Staatkundigen is, in het toekomende in te dringen, zo was de groote Willem, groot in alle zyne onderneemingen, reets by voorraad op de gepaste middelen bedacht, om het kwaad, het geen hy niet geheel te keer kon gaan , ten minsten gedeeltelyk te fluiten. En de uitkomst heeft van agteren doen zien, dat Hy hier in de beste maatregelen genomen heeft, die, naar de gcfteltenis der zaaken en tyden, mogelyk waren. Dan het is niet minder van belang, vooral in onze dagen, waarin Amerika genoegzaam den zelfden weg ingeflagen heeft, die onze Vaderen, voor twee eeuwen, onder het geleide van Willem den I.; zo heldhaftig als roemryk betreden hebben, te weeten, dat deeze maatregelen niet alleen ftaatkundig, maar ook rechtvaardig zyn. En dewyl deeze redenen minder bekend zyn, immers wel eens mogen herrinnert worden , zullen wy kortelyk de rechtvaardigheid van 'sPrinfen gedrag, in het heimelyk bewerken, aandryven en tot ftand brengen van de Utrechtfe Unie, trachten aan te toonen , waar door tevens onze Vaderen van de zo zeer gehaate als verfoeijelyke misdaad van ongehoorzaamheid en oproerige afval vry gepleit zullen worden. Dat 'er geen geval altoos uit te denken zou zyn; waar in het den Ingezetenen vryftaat, de plechtig en met duuren eede geftaafde belofte van burgerlyke gehoorzaamheid en onderwerping op te zeggen, is eene Helling, die zelfs door de grootfte Voorftanders eener lydclykc gehoorzaamheid, zonder fchaamrood te worden, niet meer te verdeedigen is. Reets voor lange is, uit de waare en onwederfprcekelyke gronden, waar op alle Burgerlyke onderwerping ceniglyk en alleen berust, betoogt,  oer Unie van Utrecht. 381 toogt, dat de plichten van Vorst en Volk ivederkeerig zyn; Dat geen Vorst ter wereld, onder welke Iuisterryke titelen de Oppermacht aan Hem toevertrouwd is, op de beloofde gehoorzaamheid aanfpraak maaken kan, ten zy Hy zelfs, van zyne zyde, het algemeen belang der Maatfchappy , het groote en eenig doel aller Burgerregeringen, zorvuldig en heilig betragt, het toevertrouwde gezag daadelyk en eeniglyk oeffenende overéén komftig de Voorwaarden en Grondwetten, waar op Hem de Oppermacht opgedraagen is, hoe bepaalt die Voorwaarden en Grondwetten ook zyn mogen. Het zogenaamde Heilig Recht der Koningen en Kroonen, waar mede men voormaals zo véél op had, dat alle tegenftand tegen het zelve voor Wetteloos gehouden wierd, is en word, in onze tyden, als eene Iaage en in flaverny uitloopende grondflag der Oppermacht by alle weidenkenden veracht en naar verdiensten verfoeit, immers voor zo verre men dit Heilig Recht der Keningen verder dan de hier vooren afgeperkte grenzen heeft willen uitzetten, Men kendt tegenwoordig de Rechten des Volks beter, Men is overtuigt, dat de meeste Opperheeren van Europa, zelfs de zodanigen, wier macht en gezag de grootfte uitgebreidheid hebben, aan Bericht, fchriften, aan Fundamenteele Wetten gebonden zyn, welker nakoming zy aan hunne Ingezetenen by Eede belooft hebben. Nergens heeft eene onbepaalde, eene onbegrensde, een eigendi/nkelyke Oppermacht plaats , en daar dezelve al eens plaats mogt hebben, is de zelve des niettegenftaande aan die eeuwige en onvervreembaare Rechten verbonden j die de Natuur en de Reden voorfchryven- Men erkent thans eenpaarig , dat de uitgebreid, heid, die door verftandige en kundige Schryveren aan het Oppergezag, in 't algemeen befchouwt, toegekent wordt  38i Mr. P. PAULUS, Verklaring wordt', flegts ideaal is, op veele Rykeri en Staaten i uit hoofde der bepaalingen en Voorwaarden, by de Opdracht vastgeftelt, niet toepasfelyk. Ja dat in tegendeel naar deeze, geenfints naar die uitgebreidere idedale begrippen der Souverainiteit , over het gezag der Vorsten geöordeelt moet worden. Dat overzulks het gezag der Vorsten zig niet verder uitftrekt dan het zelve , volgens de Wetten des Lands en het aahgegaane Verdrag, opgedraagen is. — Met een woord. — Men gevoelt het oneindig onderfcheid tusfehen een Vryburger en een af hangelyken flaaf in volle kracht. Ja het ontbreekt Europa niet aan Vorsten, die, wel verre van eenige aanfpraak op deezen voor Vorst en Volk zo zeer vernederenden en tevens gevaarlyken grondflag te maaken , de luister en flerkte hunner troonen eeniglyk vestigen op de achting en genegenheid hunner Ingezetenen en Natuurgenooten; ja die overtuigt zyn, dat het beter èn veiliger is, als dienaaren des Volks, gelyk zy waarlyk èn inderdaad zyn, te gebieden over Vryë Burgers, dan over een hoop Slaaven, wier gehoorzaamheid, alleen op vrees gegrond, in beftendigheid en duurzaamheid voo; die der eerstgenoemden verre té kort fchiet. Het is een uitgemaakte zaak, zegt de alöm geachte Hutchefon elders, dat het algemeene welzyn het groote doel van alle Burgerregeering is. Dit is het geene het Volk begeert en waar in zig alle Koningen beroemen, die niet uitzinnig genoeg zyn, om zig , na vergeeten te hebben dat zy maar menfehen zyn , de Rechten van het Opperweezen, op eene fchendige wyze, aan temaatigen; of, om beter te zeggen, Rechten, die het Opperweezen zelfs niet eischt. Al wat van eenen Burgerlyken aart is verfchilt hemels breedte van willekeurige Slaverny. Die macht is dierhalven alleen wettig, die het alge- mce-  der Unie van Utrecht. 3S3 ïrieene welzyn bevordert. De Overheden hebben geen andere macht of rechten, dan die hun oorfpronkelyk door 't Volk verleent zyn. In alle Burgcrmaatfcbaopyen is ergens eene zelfde Oppermacht te vinden; ten minften isdieby 't geheele Volk. Doch de macht, die aan eenen Koning, aan eenen Raad, of aan beiden te- vens toebetrouwt wordt is overal dezelfde niet. In fommigen heeft zig het Volk eenige rechten voor behouden; terwyl het in anderen alles aan de voorzichtigheid en trouw zyner Regeerders heeft overgelaaten. Uit dit alles volgt dus vry zeker, dat het Volk zig wettig van de plechtig beloofde Burgerlyke onderwerping ontdaan mag. Maar wanneer en in welke gevallen is zulks geoorlooft ? Indien men deeze vraag, volgens het ftrerige recht, het Jus flriStum, wil beantwoorden, is het vry klaar, dat eene opzettelyke en voorbedachte fchending en verbreeking der beëedigde belofte, by de Op of Overdracht gedaan, hier genoegzaam is, om den Vorst alle verdere gehoorzaamheid op te zeggen , dewyl hy, die de plechtigst aangegaane verbintenis het eerst breekt, met geen reden vorderen kan, de nakoming van een verbintenis, die hy zelve bevoorens eigendunkelyk gefchonden heeft. Het is waar, fommigen hebben zig krachtig tegen dit Syftema verzet, doch hunne redenen zyn meest al ontleent van de vrees voor nadeelige gevolgen , die zulk eene ftelling voor de rust, veiligheid en welvaart der Burgermaatfehappyen hebben zou. Maar, behalven dat men zeer bezwaarlyk eenige proefhoudende voorbeelden, uit de Gefchiedenisfen, te berde brengen kan, waar in een gantsch Volk misbruik van dit recht gemaakt heeft, ja de tegengeftelde voorbeelden veel eer zo meenigvuldig zyn, dat men veel meer reden heeft, zig over het geduld des Volks te verwonderen, dan wel zig Algem.Bibl.II.DeelN.3. Bb over  384 Mr. P. P A U L U S\ Verklaring over deszelfs te driftige en onbepaalde verdeediging zy, ner rechten te beklaagen ; zo is het zeker, dat alle deeze zo groot opgegeevene Redenen ab utili, dat is uit de regelen van voorzichtigheid en gemaatigdheid, geenfints uit de grondbeginzelen van rechtvaardigheid afgeleid worden. De fchending van het met duuren eede geftaafde verdrag geeft dan, onzes oordeels , aan het Volk een onbetwistbaar recht, om op zyne beurt van de aangegaane verbintenis af te gaan , maar de vocrichriften eener welberedeneerde voorzichtigheid leeren, dat men van dit recht, even gelyk in veeje andere gevallen , niet altoos gebruik moet maaken, en de vraag, hier boven voorgeftelt, uit dit oogpunt befchouwt wordende, weeten wy dezelve niet beter te beantwoorden, als met de woorden van den reets hier vooren genoemr den Hutchefon zeggende, „ zo 'er maar tamelyk voor „ het gemeene welzyn gezorgt wordt, moet men niet „ terftond, om geringe oorzaaken, tot dwangmiddelen „ en burgerlyke oorlogen toevlugt neemen; doch 0, wanneer 't zichtbaar is, dat 's volks vryheid en wel„ weezen niet genoeg beveiligt zyn, en dat 'er uit de „ regeeringsform zelve meer en duurzaamer onheilen „ dan uit een geweldigen omkeer van zaaken ftaan ge„ booren te worden ; dan is het loffelyk en geöorlooft ' „ het uiterfte te beproeven en door alle mogclyke mid„ delen de gedaante en wyze der Regeering te veran„ deren. Ziet daar kortelyk de redenen en gronden waar mede 's Prinfen gedrag, zo wegens het tot ftapd brengen der Unie van Utrecht als anderfints, naar rechten alleen verdeedigt kan worden. Had men deeze redenen aan het Hof van Philips gehoor verleent, hadden dezelve den behoorlyken invloed op zyne Staatsdienaarea ca vooraJ op den Raad der Beroer-  dêr Unie van Utrecht. 385 roerten gehad .Oranje zou .voor dezelve gedagvaart, hoe incompetent deeze Rechtbank, om meer dan eene reden, ook ware, ter zyner verantwoording verfcheenen zyn, dewyl hem niets gemakkelykergeweest was, dan, deeze Grondregelen eens vast geftelt zynde, zyn gantfche gedrag van alle misdaadige ongehoorzaamheid vry te pleiten. Want dat Philips, door eenen gehaaten en gevloekten Granvelle, door eene bloeddorstigen Aha en foortgelyke Staatsdienaaren aangehitst,met verbreeking van eer en eed, op eene volftrekt willekeurige en aan geen Privilegiën en Handvesten gebondeneRegeeringswyze oogde; ja met niets minder.dan met eene volftrekt onbegrensde gehoorzaamheid , zelfs tot in het Godsdienstige toe, te vreeden was, had waarlyk geen betoog of bewys nodig. En hoe zeer een Graaf van Hol. land niets minder dan een onafhankelyk Alleenheerfcher was; hoe zeer 's Lands Edelen en Steden geen gering aandeel in de Regeering van ouds toekwam ; hoe zeer zyne macht door meenigvuldige Handvesten en Privilegiën, door hem bezwooren, beperkt was; Philips hadt alle die heilige banden met geweld verbrooken, 't geen door zyn Vader Karei den V. op eene meer bedekte, langzaame en daar om voor 's Lands Vryheid gevaarlyker wyze, door list verricht was. Philips wilde eene Militaire Regeeringsform in deeze Gewesten doordryven. Hy was een Vorst. Het was dus, naar de regelen van de allerhaatelykfte Staatkunde, die te dier tyd meer dan thans opentlyk verdeedigt wierdt, fchande voor Hem een {laaf van zyn Woord, Eed, en de Wet, te zyn. De Privilegiën waren tegen het Recht der fchatkist gegeeven, en waren daarom nul. Ja 't geen men onder zyns Vaders Heerfchappy opentlyk beweerdt had, dat bet beste Privilegie was 'er in 't geheel geen te hebben, Bb 2 wilde  3*6 Mr. P. P A U L Ü S, Verklaring , wilde hy met behulp van vreemde Soldaaten en Vreemdelingen, zo in de Regeering van de Kerk als van den Staat tegens 's Lands Voorrechten ingedrongen doordry ven. Philips had daarenboven alle de Nederlanders m Spanje, op eene in de Gefchiedenis zonder voorbeeld zynde wyze, onverhoort laaten veröordeelen, en alle hunne Voorrechten verbeurd verklaart. Tot uitvoerder van dit onmenfehelyk vonnis was Alva. aan 't hoofd van eene geduchte Legermacht, herwaarts gezonden, die, alle de rechten des Lands met voeten treeder.de, en in zyne woeste en onbezuisdc handelwyze voorthollende , de affchuuwelyke Inquifitie overal invoerde of handhaafde, en, om in eens de Landen van het onfehatbaare voorrecht van vry Confent in de gevorderde Bedens te berooven, altoos duurende belastingen, naar zyn willekeur geëischt, met naame den Tienden Penning invoerde. Door alle welke maatrègelen de Nederlanders eindelyk tot eene wanhoopige zelfsverdeedigfng genoodzaakt wierden. En hier in zelfs hebben onze Vaderen, op den voorgang van den onvergelykelyker Grondvester van deezen Staat, met de uiterfte gemaatigtheid gehandelt, de wapenen in den beginne niet in fchyn maar waarlyken in der daad'opvattende niet tégen den Koning zeiven, maar tegen de geweldige aanflagen van den Her. tog van Alba en zynen aanhang. Om dus den Koning, ware het mogelyk, tot inkeer te brengen, laatendedien volgende den weg, om tot eenen redelyke verzoening te komen, open. Tot dat men eindelyk, in den Jaare r58i, ziende dat 'er niets op 's Konings gemoed te winnen was, de beloofde gehoorzaamheid voor altoos opzeide en plechtig afzwoer. Van welk tydftip en eerder niet de onverzetteiykc Philips, althans naar onze gedagten, van zyn wettig gezach, zo wel de Jure als de faiïo, geöordeelt moet werden vervallen te zyn, gelyk wykortelyk zul-  der Unie van Utrecht. 38T Lullen betoogen, wanneer wy tot de Inleiding van den Hr- P- zullen gekomen zyn. Maar het wordt tyd, dat wy tot d: Verklaring der ! Unie zelve overgaan. In het eerste Deel vind men, j behalven eenig voorwerk, de Historie van de Unie van i Utrecht. Voorts eene Verklaring van de drie eerste Arj tijjelen'van het Verbond, alles door den Heer Mr. N. Bondt, een Man, wiens achting by allerechtfchaa\ pen Beoordeelaars van wezentlyke Verdiensten zodanig gevestigt is, dat die onze aanpryzing zeer gemakkelyk i ontbeeren kan, in den Jaare 173 6, in 't Latyn gefchreeven , doch thans, onder het opzicht van dien Heer, in 't Nederduitsch overgezet en door den Hr. P. voor zyn werk geplaatst, zekerlyk om dat die Heer begreep, dat 'er tot een en ander niets wezentlyks toe te voegen ! was, en dat hy alle Regtfchapen Nederlanderen meer : dan genoeg aan zig verbinden zou, indien hy het werk : opvatte en voortzette , daar de Hr. Bondt het, door ziekte en andere omftandigheden gedrongen, had laaten Reeken. Na eene zeer uitvoerige Inleiding tot de verklaring I der Unie, door den Hr. P. ons mede gedeelt, begint : zyn werk dus eigentlyk in dit eerfte Deel met deuitleg> ging van het vierde Artikel en eindigd met het zesde ingeflooten. De orde vordert, dat wy vooraf van het werk van den Hr. Bondt verflag doen, en wel eerst van zyne beknop. te en zaakelykc Historie der Unie, zo aanftonds gemelt. Na eenige algemeene en meer byzondere aanmerkingen , wegens de redenen, waarom dit Verbond tot ftand gebragt is,, gemaakt te hebben, waaromtrent wy hier onderrecht worden, dat by de fchrandere Konin1 gin Elizabeth het eerfte denkbeeld eener nadere Unie op gekomen is, hooren wy den Hr. Bondt het beleid Bb 3 bï  388 Mr. P. P A U L U S, Verklaring - by den Prins, in het bewerken der Unie, in deezer voegen befchryven. „ Doch Oranje, wanneer hy groote „ ontwerpen fine dde, volgens zyne uitftekende voor- zigtigheid gewoon, de gevoelens der menfehen eerst ,, te polfen en hen met redenen tot de zynen over te haaien, om, dusdoende, alle zaaken, door geene hin„ derpaalen belemmerd, te beter ter uitvoer en tot ftand „ te brengen; verliet, ook in dezen, zyne gewone handelwyze niet. Ply handelde derhalven eerst hei„ melyk met de Utrechtfchen, Gelderfchen, Overys„ felfchen en Vriezen over een verbond met die van „ Holland en Zeeland te fluiten. Ook was deeze geheime bewerking van een Verbond een voornaarhe 3, reden, waarom de Prins zyn Broeder J n — drong, „ het Stadhouderfchap , dat hem van de Gelderfchen „ werd opgedragen, te aanvaarden". Hier op worden ons de gevoelens en nygingen der byzondere Gewesten over zodanig een Verbond ontvouwt. De Edelen en Steden van Holland waren over het ge. heel daar toe zeer genegen. Alleen aarfelden die van Delft het langst, beweerende deeze Stad, dat het ongeraden was andere ver'i :tenisfen aan te gaan. Dat men zig in tegendeel aan de Gendfche Bevrediging houden moest. Terwyl die van Middelburg in Zeeland weigerden zig in 't verbond te begec ven, ten zy de Bondgenooten verklaarden, dat zy daar door hunne Voorrechten, in geenen deele, benadeelen zouden. In Utrecht, alwaar de Geestelykheid deel in de Regeering van 't Gewest had , waren eenige Geestelyken aan de zuiverder beginfelen van Godsdienst toegedaan, niets minder dan af keerig van dit Verbond. Anderen daarentegen, die den voorouderlyken-Godsdienst aankleefden, waren 'er fterk tegen, gelyk mede de Stad Amersfoort. In Gelderland vond de Unie mede vry wat tegenftand, fchoon min-  der Unie van Utre ht. 3^9 minder dan in Vriesland, Overysfel en Groningen, over welke gewesten Rennenberg Stadhouder was. Met ftilzwygen vocrbygaande de tyd, plaats en wyze van onderhandeling, willen wy liever onzen aandagt met den Hr. Bondt vestigen op die geenen, die de Unie aangegaan en geteekent hebben, op dat deeze hunne naamen by ons te meer in zegening blyven mqgen. En hier komen ons allerëerst voor 's Prinfen Broeder Jan, Stadhouder van Gelderlandt, Alexander van Tellicb, Gelis Picck, Joachim van Liere en Alexander Bentinck. Wegens Holland wierd dezelve geteekent door Gerard van Poelgeest, uit de Edelen en door den Advokaat van Holland Paulus Buis, mitsgaders Reinier Cant, Raad der Stad Amjlcrdam. Willem Roêls , Nicolaas Blancx, Pieter de Rycke, het ampt van Eerften Edelen in Zeeland bekledende, en Kasper van Vosberghen ftaafden dezelve met hunne ondertekening voor Zeeland; gelyk zulks, van wegens Utrecht, verricht wierdt, door Antonius Galama, Schore, Pieter Verhaar, Adriaan van Zuylen, Lambert van der Burg, welke laatfte, als den Roomfche Godsdienst zeer toegedaan , echter niet dan ongaarne hier toe overging, na dat hy zelfs heimelyk geprotefleerd', en by zyn tekening de woorden op bevel van 't Kapittel gevoegt en een gefchrift ontvangen hadt, waar in verklaart wierdt, dat zy voor de meerderheid der ftemmen hadden moeten wyken. Na de Afgevaardigden der vyf Kerken, tekenden Fredrik van Uten-Eng, Reinhart van Azviinc en Bartholomeus van den Wael, Utrechtfche Edelen. Hier op volgden Nicolaas van Zuylen van Drakenborch, Hoofdfchout der Stad Utrecht, beneevens de twee Burgemeesters Aert Dirkz van Leyden, of van Leuzuen, en Lubbert van Cleeff. De laatfte eindelyk, welke onmiddelyk by het fluiten des Verbonds het zelve door Bb 4 hunne  393 Mr. P. PAULUS, Verklaring hunne tekening bekrachtigden, waaren Egbert Clandi en Eifo Jarges, Ommelandfche Afgevaardigden. Dan het leet niet lang, of verfcheidene Districten en Steden voegden zig,door afzonderlyke Verklaringen, by de Unie, met naame de Nieuwmeegfcben Adel en de Stad zelve. Voorts de Edelen, groote en kleine Steden van het Rechtsgebied van Arnhem. Ook die van Venlo. Maar het ontbrak ook niet aan de zodanigen, die zig tegen de Unie en de goedkeuring van het geflotene Verbond aankanteden. Onder anderen Amersfoort, welke Stad door Jan van Nasfau met de wapenen tot de aanneeming van 't Verbond gedrongen wierdt. Ook baarde dit Ruk veele onlusten in Friesland, alwaar de gemoederen hier over zeer verdeelt waren, tot dat eerst die van Franeker, Leeuwaarden en Sneek, met fommige Edelen en Grietmans, zig by de Unie voegden. Hun voorbeeld wierdt, na eenige tegenftribbelingen, door andere Steden gevolgt. En eindelyk door geheel Oostergo, veelen uit Westergo, en uit de Zevenwolden door allen, die 't tot nog niet eens geweest waren. „ Oranje nu den uitkomst der zaake, als ter fchuil „ afwagtende, en ziende, dat de Unie bykans door ge„ heel Nederland goed gekeurd wierd, voegde zig nu „ ook opentlyk by dezelve op den 13 Mey 15-9", wordende hierin nageyolgt, door den kort daar na wederom afvallig geworden Graave van Rennenberg, Stadhouder van Friesland, Overysfel, Groningen en Oimnelanden, Drenten en Lingen. Van welken het onzeker is, of hy zulks voor zyn perzoon dan wel als Stadhouder van de voorfchreeven' Gewesten verricht heeft. Dan wat hiervan zyn moge, zeker is het, dat niet alleengeheele Gewesten maar ook byzondere Steden zig, na *t fluiten der Unie, by dezelve voegden. Wordende te Utreeht en elders, indien men op de berichten daar van ftaat  der Unie van Utrecht 39* ftaat maaken kan, openbaare tekens van vreugde gegeeven zo dra men verftondt, dat eene of meer Steden zia 'bv het Verbond eevoegdt hadden. Die van Gent tekenden reets den vierden February 1579, en waren dus eeenfrts van de achterlykften. Op deezen volgden Ueren, Jnttverpen, Breda. Te 's Hertogenbosch, wierdt de Unie wel afgekondigt, maar tegen den zin der Wethouderfchap , Geestelykheid en veelen uit de Burgery, flaande de Stad, kort hier na, geheel aan de Spaanfche zvde over, zo dat zy nimmer een lid der Unie is geweest. Lier, Brugge en het Vrye, namen de Unie eerst inden Jaare 158- aan, welke laatften kort hier op, te weeten den 14 Juny 1. 84, by een befluit der AlgemeeneStaaten, voor openbaare Vyanden des Vaderlands, met die van Venh verklaart wierden, om dat zy de zyde der Spanjaarden gekoozen hadden. , Zoo wierd dit Nieuw Gemeenebest, door den Band der Unie , allengskens als tot een lighaam gebragt, " dat daardoor in magt en Rykdommen zodanig „ toegenomen heeft, dat het, na eenen altoos gedenkwaardigen Oorlog met Spanje, hunnen yoongen Heer " genoodzaakt heeft, hun Gemeenebest voor Vrj e» onafhankelyk te erkennen. Tot de Unie zelve, met den Hr. B., overgaande ontmoeten wy eerst de Inleiding of het Hoofd des Verbonds , waarin de Bondgenooten de Beweegredenen en Oorzaaken opgeeven , die hen aangezet hebben, om het zelve te fluiten, met ronde woorden verklaarende dat het hunne meening geheel niet is , zig van de Gendfche Bevrediging te fcheiden, maar in tegendeel, om die tegen de aanflagen van 's Konings Landvoogd Don Jan van Oostenryk en zynen aanhang te ftyven en Herken, door zig nog naauwer met den anderen te verbinden. Waaruit, om dit hier iu 't yoorbygaan aan Bb 5 te  592 Mr. P. PAULUS, Verklaring te merken, ontegenzeggelyk bïykt, dat de Bondgenooten zig, met het aangaan van dit Verbond nog niet recht ftreeks tegen den Koning zelvcn verzetten, maar den weg tot eene verzoening met hunnen Landsheer onen gelaaten hebben. Voorts vestigt de Hr. B. zyn aandagt meer byzonder, op het Hot deezer Inleiding, waar in de volgende aanmerkelyke woorden gevonden worden fin. der in allen gevalle hem by defin te willen onttrekken van ofte uyt den Heyligen Roomfchen Ryke. Hier by ftaat de Hr. B. in eenige korte afdeelingen ftil, om ons het be gin, voortgang en einde van de onderhoorigheiddeezer Landen aan het Duitfche Kcyzerryk te ontvouwen. De wyze, waarop de Hr. B. dit oudheidkundig onderwerp Uit deoudeGcfchiedenisfen,opgeheldert, geeft de klaar! fte blyken van *s Mans oordeel en fmaak in't behandelen van zaaken van aart als deeze. Niets dat naaeeneydele pronkjvan Geleerdheid fmaakt, waar in men anderfints by de behandeling van diergelyke onderwerpen. zeer gemakkelyk vervalt, wordt hier gevonden ■ Alle Gewesten van Nederland, dus hooren wy Hem zeggen, waren eertyds aan Karei den Grooten onderdanig en tot zyn Ryk betrokken. Na de verdeelingcn des Ryks, onder zyne Opvolgeren, bleven fommigen, als Gelderland, Holland, Henegouwen, Vriesland, Utrecht en Groningen aan Duitsehland ingelyfd. Anderen, als Vlaanderen en Artois , geraakten onder Vrankryk/terwyl eindelyk anderen, als Braband en Zeeland een deel van Lotharingen uitmaakten. Na den tyd van Otto den Grooten echter fchynt gantsch Nederland wederom tot Duitsehland behoort te hebben. En deeze onderhoorigheid is nimmer voor den aanvang der zestiende Eeuw door de Nederlanderen in twyffel getrokken. Verwyzende, deHr.B.,totftaving van het een en ander, den Leezer tot het bekende Werk van den Hr. G. van Loon, wiens  der Unie van Utrecht 303 wiens gevoelen Hy hierin als vry aanneemelyk verklaart, fchoon de Hr. F. van Mieris daar tegen eenige bedenkingen aangevoert heeft. De Hr. B. dringt dit alles nader aan in de volgende afdeeling, met aan te merken Dat Albert van Oostenryk , het Ryk, in den Jaare 1488, in vier K-reitzen verdeelende, Utrecht, Gelderland, Braband en Holland, onder den derden begreep Dat Maximiliaan de I., het Ryk, in den Jaare 1512, verdeelende, alle de Heerfcfiappyen van zyn Kleinzoon Karei V. by den Bourgondifche Kreits gevoegt heeft, dezelve tevens onder de verplichting Rellende, de lasten, ter verdeediging des Ryks nodig, mede op dien voet te draagen, waar over de Nederlanders echter zeer te onvrede waren, beweerende dat Maximiliaan daar toe geen recht had. En toen de Hollanders, in 't Jaar 152*. voor 't Keyzcrlyk Kamer gerecht te Spiers gedagvaart waren , weigerden deeze voor 't zelve te verfchynen. Duurende het gelchil hier over tot den Jaare 1548, wanneer 'er, teAugsburg, tusfehen Karei den V. en de Stenden des Ryks, deswegens een vergelyk getroffen wierdt, volgens het welk de Keyzer zyne Erffelyke Nederlandfche Gewesten aan de Befcherming en onderftand der Roomsch Keizeren , Koningen en Stenden overleverde , zodanig, dat dezelve Landen alle vryheden en voorregten des Ryks genieten en ten allen tyde, door de Keizeren, Koningen en Stenden , gctrouwelyk bygeftaan zouden worden. Wordende het aandeel in 's Ryks lasten, door dezelve te draagen, gefteltop het dubbel van één Keurvorst, uitgenomen in .een algemeenen togt tegen den Turk, wanneerze zoveeL zouden opbrengen als drie Keurvorften zouden draagen. Het verdrag bevatte nog, eenige andere voorwaarden, die wy hier met ftilzwygen voorby moeten gaan. Alleen meldende, dat de Nederlanden voor het overige vry  394 Mr. P. PAULUS, Verklaring vry cn onaf bargéyfc verklaart wierden, in zo verre, dat zy in geene and-re zaaken, bchal ven die in 't verdrag bepaalt waren, cn voer zo verre deeze of geeneLandfebappen of gedeeltens van dien niet Leenroerig aan het Keyzerryk waren , aan de Inftellingen en wetten des Ryks gehouden waren. Deeze overeenkomst, in 't wezen der zaak, niet andeis zynde dan een verbond van vvederzydfche befcherming, onder zekere voorwaarden en bepalingen, wierdt ten wederzyde, behoorlyk bekrachttigd, waar toe echter de Hollanders niet dan zeer fchoorvoetende beiloten. Nauwlyks echter was Philips zyn Vader in 't gebied opgevolgt, of hy poogde deeze Gewesten van alle verband met het Ryk te onttrekken. En toen de Staaten, hier tegen, in den Jaare, 1559 verzogten, dat de band van vereeniging met het Ryk ongefchonden blyven mogt, nam hy dit zeer euvel, als ftrekkendc, om de Ketteryen, die in,'het Ryk in zwang gingen, onbefchroomder hier te lande te doen invoeren. „ Dus handelde Koning Philips, toen hy zag, dat zyn „ gezag in 't Ryk gedaan had, en toen hy begreep, dat „ deeze verbintenis met de willekeurige Regeeringswy. „ ze, welke hy hier te lande zogt in te voeren, niet „ ftrookte. De Nederlanders, daar en tegen, wilden „ gaarne als een gedeelte des Keyzerryks aangemerkt „ worden, na dat tusfehen hen en den Koning on- „ cenigheden gerezen waren". Zy begrepen namcntlyk , en uit hoofde van de bovengemelde overeenkomst, met reden , dat het Ryk van rechtswegen verpligt was, haar te befchermen tegen het geweld der Spanjaarden, waar op de Heer van Aldegonde, Afgevaardigde der algemeene Staaten, op deRyksvergadning teWorms, in zyne voortreffelyke Redenvoering aldaar, gelyk over bekend is, gedaan, met kragt  der Unie van Utrecht. 395 kragt van redenen aandrong. En ziet daar het oogmerk, waarom de boven aangehaalde woorden in de Inleiding der Unie voorkomen , welke 'er voornamentlyk op de begeerte der Gelderfchen ingevoegd zyn. Hier op gaat de Hr. 3. over met ons te ontvouwen, op wat wyze de Nederlanden, ook van die onderhoorïg- heid aan 't Ryk ontflagen zyn. Het Ryk had hun öamentlyk tegen Spanje niet geholpen, gelyk het verplicht was. Dus ontfloeg men zig van het zelve langzaamerhand. Onder het handelen over een Beftand met Spanje herrinnerde Ru dolf II. de Staaten, in eenen brief, de onderhoorigheid deezer Landen aan het Ryk, beweerende, dat geheel Nederland een Leen en gedeelte van het zelve was. Doch de Staaten beantwoorden dien brief beleefdelyk, zonder echter een woord van de Leenroerigheid te fpreeken. Maar in 't Jaar 1623. gingen zy verder, den Keizerlyken Gezant, om dat de Staaten, fnzyne Geloofs-Brieven, des Keizers endes H. Roomfchen Ryks Lieven en Getrouwen genoemt wierden, ge¬ hoor weigerende. Philip s de IV. eindelyk by den Munfterfché Vrede, de Veréénigde Nederlanders vry en onafhankelyk verklaard en Keizer Ferdinand III. het 13 Artikel van'dat Verdrag bekragtigt hebbende, heeft ook die oude af hankelykheid der Nederlanderen daar mede een einde genomen. Vooral na dat de Keizer, van den Jaare 1710 af, de Algemeene Staaten met den Titel van Hoog-Mogende Heeren begroet heeft, zo dat het gemelde flot, by het aangaan der Unie in de Voorreden geplaatst, thans van geen kracht meer is. Nu komen wy tot het Verbond zelve,- te weeten tot het eerfte Artikel , door den Hr. B. als dc ziel van de Unie aangemerkt, waarom hy het zelve in zes-en-twintig afdeelingen verklaart. In de tweede  396 Mr. P. PAULUS, Verklaring tweede wordt onderzocht, of de handelende Bondgenoote: recht hadden, zig met den anderen te verbinden, om „ten eeuwigen dage by den anderen te blyven , „ fonder dat den zelve hem 't eeniger tyde van den an„ deren fullen fcheiden, laten fcheiden of fepareren, „ by testament, Codicille, donatie, Cesfie, Wisfe„ hng, Verkoping, Traftaten vanpeys, vanHuwelyck, „ noch om geen ander oorfaken, hoe datter gebeuren ,, foude mogen". De reden van twyffeling hier over is daarin gelegen, dat, Philips nog niet afgezwooren zynde, het dus bedenking maakt, of de Bondgenooten zulk een verpligting , zonder zyn toeftemming, op zig hebben kunnen neemcn. Dan men moet daar omtrent, met den Hr. B., aanmerken, dat de byzondere Gewesten een ontegenzeggelyk recht bekomen hadden , om nimmer van den anderen gefcheiden te worden, na dat Karel V. in 't Jaar 154.9, met toeftcmming der Staaten, door zyne Pragmatike SanStie, vastgeftelt had, dat de Nederlanden nooit gefcheiden, maar, ten allen tyde, van een en den zelfden Vorst zouden geregeert worden. — Hierop gaat de Hr. B. in de derde Afdeeling over ten betoogen, dat uit kragte van dit Artikel volgt, „ dat het aan geen der ,, Bondgenooten vry ftaat, eenen Heer over zig te ftel„ len dan met toeftcmming der anderen". Waar uit, in de vierde, afgeleid wordt, dat de Gelderfchen, in 't Jaar 1675 , verkeerdelyk geöordcclt hebben , dat het hun vry ftond, op eigen gezag, Willem den III. tot Hertog van hun Gewest te verklaaren. Welke waardigheid, doordien grootmoedigen Vorst, van de hand geweezen is, echter niet zonder eenige gemelykheid tegen dezulken, die Hem de aanvaarding hadden durven afraaden, by deeze gelegenheid te laaten blyken. Wy behoeven niet te herrinneren, dat de beroemde Bur-  der Unie van Utrecht 397 Burgemeester Cornelis Pieterszoon Hooft, maar zeer kort na het fluiten van dit Verbond, toen 'er namentlyk over de Opdracht der Graaffelykheid aan Willem den L gehandelt wierdt, roudelyk verklaarde, „ dat zulks te? „ gen de Unie van Utrecht ftreed". . Uit het Verbond van onderlinge befcherming en de belofte van nimmer te gedoogen , dat de Gewesten van den anderen gefcheiden zouden worden, volgt vry klaar, dat wanneer het een of ander Gewest, in deszelfs weerwil, door geweld van het Bondgenoodfchap afgefcheurt wordt, dat Gewest echter, van den vyand verlaaten, of door de Wapenen der overige Bondgenooten herwonnen wordende, weder, op gelyken voet en rechten, in het Bondgenootfchap treed, en volgens het recht van tuederkeering van den vyand ( Jure Postliminii) als zodanig door de overige Bongenooten erkent moet worden. Hierom handelt de Hr. B., in de volgende vyfde afdeeling tot de veertiende ingeflooten, over dit gewichtig onderwerp. In de vyfde de Gronden, waar op dat recht fteund , opgevende. In het zesde ons meldende, hoe Deventer en Zutphen, in den Jaare 1591, den Spanjaarden ontweldigt , volgens dit Recht wederom aangenomen zyn, gelyk mede de Stad Groningen in den Jaare 1594. Welke Stad echter niet in alle opzichten in het volle bezit van die rechten, die haar dit Verbond gaf, herftelt is. Waar over die Stad minder reden van klachten by brengen kan, dan de Drentenaars en de Brabanders, over welker geval in de zevende en agtfte Afdeeling gehandelt wordt, en welker geheele uitfluiting uit het Verbond daar mede alleen te verdeedigen is, dat de Bondgenooten het, zeker niet zonder grond, „ onge„ raaden oordeelden, om 't getal der flemhebbenden in „ de Algemeene Staaten, en de moeite, om de ver„ fchülen.de gevoelens te veréénigen, te vergrooten"'. Hieröp  398 Mr. P PAULUS, Verklaring Hierop volgt, in de negende en tiende Afdeeling, het gebeurde met de drie Gewesten, die, in den noodlottigen oorlog van den Jaare 1672, door de Franfche Wapenen van het Bondgenootfchap afgefcheurt wierden. Welke, wederom door de Franfchen verlaaten , in het volkomen recht, dat hun de Unie gaf, hadden behooren herftelt te zyn, gelyk de Hr. B. in de elfde Afdeeling betoogt , verklaarende, niet te weeten, op wat grond goed te maaken is, het geen de Algemeene Staaten, in dit geval, verricht hebben, ja dat het gebeurde hier omtrent niet beftaanbaar is met de rechten van het Bondgenootfchap. Hebbende de Hr. B., achter zyn werk, verfcheide onuitgegeevene (lukken, hier toe betrekkelyk, zo uit de Refolutien en Handelingen der Stad Utrecht als van het Gewest zelve, als Bylagen geplaatst, waar mede hy den 'Liefhebberen der Vaderlandfche Vryheid en Gefchiedenisfen geen geringen dienst gedaan heeft. Wy Rappen, met ftilzwygen, ie twaalfde, dertiende cn veertiende Afdeeling voor by. Alleen meldende, dat men in dezelve eene wederlegging vindt van die redenen, welke de Raadsheer Huber voor het tegengeftelde gevoelen, uit de Roomfche Rechten, heeft aangevoert, en die waarlyk,op dit geval, niet zeer toepasfelyk waren. Want het zou, „een zeer harde faak weezen" (het zyn de eigen woorden van Willem oen III.) „die pro,, vincien uit de Unie te willen fecludeeren, om dat ,, Godt de Heere Almachtig dezelve provintien het ge„ zag en gebiedt van een uitheemsch Heer hadde doen „ proeven, en de andere Provinciën daar van genade„ lyk verfchoont, daar de Unie wel expresfelyk mede„ bracht, dat de Geünieerde Provinciën voor des ande„ ren confervatie goedt en bloed opzetten moesten, enz. Over de woorden van verééniging als of zy maar een ge.  der Unie van Utrecht 399 gewest uitmaakte, in het eerste Artikel der Unie voorkomende, wordt in de vyftiende en zestiende Afdeeling gehandelt, en getoont, dat de Gewesten, elk op zig zelve, Souverain zyn. Voorts dat die woorden flegts zien op de gemeene verdeediging en den allernauwften band van Vriendfchap, dewyl de Bondgenooten geen oogmerk gehad hebben, om maar één Gemeenebest te maaken, gelyk zo uit het woord Verbond zelve als uit de woorden, in dit zelve eerfte Artikel voorkomende, zeker is. De Verééniging immers gefehiede, „ onver, mindert — een ygelyke Provincie en die particulie- re Steden, Leden en Ingezetenen van dien haarluy- der fpeciaale en de particuliere Privilegiën, Vryhe- „ den, Exemtien, Rechten en alle andere haar- „ luyder Gerechtigheden. Welke droevige gevolgen ondertusfchen het gefchil hier over, voor al in de Jaaren 1618 en 1619, gehad heeft, is maar al te bekend Exctdat illa dies, &c. In de zeventiende Afdeeling wederlegt de Hr. B. kortelyk het gevoelen van hen, die beweert hebben, dat het voor de Gewesten voordeeliger zou zyn, Indien de Oppermacht by de zeven Veréénigde Gewesten gefamentlyk huisveste. Met de achtiende Afdeeling gaat onze Schryver over tot het niet min gewichtig onderwerp , hoe namentlyk de woorden van dit eerfte Artikel, hunne betrekking op de vereffening der Gefchülen in de Gewesten hebbende, moeten uitgelegt worden, waar over mede in alle de volgende Afdeelingen, tot dit eerfte Artikel behoorende, gehandelt wordt. Betoogende de Hr. B.,met verfcheide redenen, met welke wy ons niet byzonder kunnen bezig houden, dat het algemeene Staats - Recht deezer Gewesten, uit kragte van dit eerfte Artikel, medebrengt, dat alle de Gefchillen tusfehen de Steden en Algem.Biel.II.Deel.N.3. Cc Le-  400 M. P. PAULUS, Verlïaaring Leden der Gewesten ontflaande, door de gewoone Rechters, in elk Gewest, moeten afgedaan worden, die tusfehen Groningen en de Ommelanden alleen uitgezondert, dewyl deeze, by de overgaaf der Stad aan Prins Maurits, aan de Algemeene Staaten verbleven zyn, „ ten ware de onéénige partyen liever verkiezen, de „ zaak onder eikanderen af te doen, of dezelve aan „ zegsmannen over telaaten. Maar is het, datgehee„ le Gewesten, of de Staaten zelve van eenig Gewest, „ het onééns worden, dan moeten die gefchillen door „ verdragen, of Scheids-mannen afgedaan worden, al„ zo men in diergelyke gevallen geen gewonen Rechter ,, heeft. Op dat echter zulks in 't vriendelykc gefchie„ dc, kunnen de Staaten Generaal (als Middelaars) „ tusfehen beiden komen, fchoon zy anders geen macht „ hebben, om in de byzondere Gewesten recht te oef„ fenen. Maar wat zal men zeggen, wanneer de op „ 't Hot van 't Artikel gemaakte uitzondering plaats „ grypt en partyen, naar geen regt willende luisteren, „ tot hun wederzydsch bederf de Wapenen opvatten ? „ Dan, voorzeker, kunnen de Bondgenooten met hun „ gezag tusfehen beiden komen, en zelfs door gewel„ digemiddelen beletten, dat het Gemeenebest, noch „ het Verbond, geen nadeel lyden. Alhoewel nu dier„ gelyke gevallen wel eens gebeurd zyn, hebben ech„ ter de Algemeene Staaten altoos liever hun best wil„ len doen, om de twisten in der minne, en by wyze „ van overéénkomst, by te leggen, dan over zig tene,, men, om iets Rerkers te beiluiten. En deze handel.„ wyze voorwaar is in ons Gemeenebest, zo lang men daar door de rust behouden kan, de beste, en gaat „ alle anderen verre te boven. Het tweede Artikel, op zig zelve zeer klaar zynde, en niets anders behelzende, dan de onderlinge belofte van  der Unie van Utrecht van eikanderen met lyf, goed en bloed by te liaan, tegens alle geweld der Spanjaarden, onder welk yoorwendfel zulks ook zoude mogen worden aangedaan, heeft de Hr. B. genoegzaam met ftilzwygen voorbygeftapt, om wat meer byzonder zyn aandacht op het derde Artikel der Unie te kunnen vestigen. Het is bekend, dat in het zelve Artikel de voorgaande belofte van Verdeediging met goed en bloed in t algemeen, en ten opzigte van allen, vastgeflelt wordt, welke in 't voorgaande Artikel, alleen met betrekking tot de Spanjaarden, bepaalt en belooft was. In laater tyd heeft men over de meening van dit Artikel eenigzins getwyffelt, of namenlyk de verplichting van onderlinge Verdeediging, in dit Artikel voorkomende, niet met den Vrede met Spanje, als alleen geduurende dien Oorlog belooft, ftond te eindigen. Dan de Bondgenooten hebben, voor het fluiten van den MunIterfchen Vrede, deeze twyffeling, die bovendien geheel niet ftrookte met de woorden eeuwig Verbond en dier. gelyken, geheel weggenomen. In de derde Afdeeling onderzoekt de Hr. B. of, uit krachte van deeze belofte van onderlinge verdeediging, de onwillige Gewesten kunnen verplicht worden, om de wapenen voor de gemeene zaak op te ncemen. De Prafident van Bynkersbock oordeelt van neen, zig beroepende op de woorden in *t flot van dit Artikel voorkomende, „Beheltelyk, dat die affiftentie by de Gene„ raliteit van deeze Unie gedecerneert zal worden, met „ kennisfe ende na gelegentheid van der fake". Zig verder op het negende Artikel beroepende, alwaar vast geftelt wordt, dat men tot geen oorlog dan met eenparigheid van alle de Bondgenooten zal mogen beiluiten. Dan de Hr. B. is, desniettegenftaande, van een ander gevoelen, beweerende, en zeker niet zonder vry wat C c 2 grond*  402 Mr. P. PAULUS, Verklaring der Unie van Utrecht, grond, dat men onderfcheid moet maaken tuschen eenen aanvallenden en eenen verweerenden oorlog. Wanneer een Gewest aangevallen wordt, houdt de Hr. B. het daar voor, dat het Cafus Fcederis plaats heeft. Ook wanneer het gantfche Gemeenebest aangevallen en de kragt der wapenen tegen een der Gewesten gewent wordt. Wanneer dierhalven, in die gevallen, de meerderheid der Bondgenooten tot de Verdeediging befluit, oordeelt Hy, dat die Gewesten, die tegen den oorlog Remmen, -des niettegenftaande verplicht zyn, de kosten, op zulk een verweerenden oorlog vallende, te moeten draagen. Dat de gemaakte uitzondering, voorkomende in de zo aanftonds aangehaalde woorden, overzulks alleen van de •wyze en hoedanigheid des byftands verftaan moet worden. In een aanvallenden oorlog daarentegen is de Hr. B. het met den Prafident Rynkershoek eens, in welke hy geene overftcmmïng toelaat, begrypende, dat als dan het negende Artikel te pasfe komt. Op deeze gelegde Gronden toont de Hr. B., in de vierde en laatfte Afdeeling zyner Verklaaring van dit Artikel, dat het gevoelen der Gelderfchen en Overysfelfchen, in den Jaare 1659 beweerende, dat de kosten van den oorlog, die toen ter zee gevoert wierdt, alleen door de Gewesten , die aan de zee gelegen waren en uit dezelve voordeel fchepten, gedraagen moesten worden, nog met de gefteltenis van dit gantfche Gemeenebest, voornamenlyk van Zeevaart en Koophandel beftaande, nog met de waare meening van het Verbond zelve overéén te brengen was. Nu zyn wy tot het werk van den Hr. Paulus genadert, waar over wy onzen Leezeren, by de eerste gelegenheid., hoopen te onderhouden. LETTER-  4°ï LETTERNIEUWS. ITALIË. Te Rome kwam voorle'en jaar uit Doctrine Ctvins AnaitsisPbHOSOPhica, Auflore Joan. Oiivier. J. C. Curpcntoraft. 1777- m 4"> Dit weikhandelc voornaam- lyk over het T.etteikundige gedeelte der Regcsgtleerdhcid, en 't gtene zy met de Phitofophie der Ouden gemeen heef:. De Schryver trage opteklimmen tot de eerfte bronnen der Romeinfche Wetten, en alles onder cn wysgecrig oogpunt te brengen. Ten dien einde toont hy in het eerfte deel van dit werk de verwwtfehap der PhilofopiecnRegts. geleerdheid, door de Phitofophie derzelver zedekundig gedeelte verftaande: en in het wede deel befchouwt hy de kermis der t\cgtcn m:t een Phdofiphisch coz- Het eerfte gedeehe, hoe zeer ook 't zelfde onderwerp zeer menigmaïen door anderen verhandeld zy, vervat verfcheide nieuwe of naauwkeuriger aanmerkingen; vooral in het laatfte vertoog, waarin de Heer Oiivier, met opzet,aantoont, dat Cicero met volle regt geoordeeld mag worden, onder de Ouden, de Wysbegeerte en Rcgtsgeleerdheid op hst uitnemendfte gepaard te hebben; en hy vertoont, met veel naauwkeurighdd, eene korte ontleding van 't Regt, 't welk men in de werken van dien welfprekendcn Redenaar vindt. Het twede Gedeelte is voornaamlyk voor de Reg sgcleerden gefchreven, en inderdaad met veele geleerdheid en bondigheid opgefteld, VRANKRYK. Te Parys heeft men, op nieuws, uitgegeven Esfais de Jean R ey, Dofteur en Medicine, fur la Recherche de la caujepour lacjuelle l'Etaim & le Pkrnb augmentent de poids cjiiard on les calane. Nouvelle Edition, revue fur 1'Exemplaire original, & augmentée fur les Manufcrits de Ia Bibliothequedu Roi & des Minimes de Paris, avec des Notes, par M. Gobet. A Paris, 1777, in 8vo. Dit werkje, 'r. welk reeds voor omtrent andei halve eeuw is uitgegeven geweest, was byna geheel in vergetenheid geraakt, fchoon het reeds de regte begin fels aan de hand gave ter oplosfinge van een der duisterde raadfelen der Natuurkunde, wiens oplosfing door de grootfte Scheikundigen te vergeefs gezogt, maar federt eenige weinige jaaren is gevonden, door de proeven, die in Engeland en Vrankryk over de Lucht en ant Cc 3 dcre  404 LETTERNIEUWS, dere Veerkragtige Vloeiftoffen, met gemengden yéreenjgd, gevonden worden, 't Is zeer te verwonderen, dat dit werkje, 't welk alle aanleiding gaf. om, met maar eenen enkelen flap verder te gaan , tot eene volkomene betoging te komen van eene zeer gewigtige waarheid, welke eerst honderd en vyfrig jaaren later ontdekt is, zo weinigen 0Pgang gemaakt hadt. Doctor Rey hadt opgemerkt, 't geene naderhand algemeen van de Natuurkundigen erkend is, dat de Lucht, gelyk alle andere ftoflyke zelfitandigheden, zwaarte hadt; en fchreef de vermeerdering van 't gewigt der gecalcineerde Metallen toe aan de Verëeniging der nabyzynde Lucht met die gecalcineerde Metallen, welke verëeniging, gedurende dat dezelve gecalcineerd worden, gcfchiedt; gelyk ook die Lucht 'er wederom wordt afgezonderd, gedurende hunne reductie of herflelling. Nadat de Doaor, in de XV eerfte Hoofdftukken, die hy Proeven noemt, over de zwaarte, verdikbaarheid, en andere eigeofrhappen der Lucht hadt gehandeld, verklaart hy zyn gevoelen met dezewoorden: „ De vermeerdering van gewigt komt voort van de lucht, die „ verdikt, verzwaard en eenigzins aanklevend gemaakt wordt door de s, grote kragt en langduurigheid der hitte van 'tvuur; welke lucht „ zig mengt met de kalk, de gedurige beweging daartoe helpende, „ en zig aan derzelver kleinfte deelen hegt; op dezelfde wyze als „ het water 't zand zwaarder maakt, wanneer 't zelve daarin gewor„ pen en bewogen wordt, door het te doortrekken en aan de kleinfte „ korreltjes aantekleven >' In de XI volgende Hoofdftukken weder* legt de Schryver alle andere {tellingen, die men gewoon was bytebrengen, om de vermeerdering van 't gewigt der gecalcineerde metallen te verklaren; en hy befluit dit gedeelte van zyn werk met de fterkfte uitdrukkingen , welke tonen hoe zeer hy overtuigd ware, dat hy van dit duistere ftuk de eenige waaragtige oorzaak hadt aangewezen. De reden, waarom dit werkje niet meer opmerking tot zig heeft getrokken, moet men mjsfehien zoeken in de onkunde van den Schryver ten aanzien van de Lucht; hoe namelyk eene zo dunne, vlugtige en uitzettende ftof vast en aanklevend kan gemaakt worden in en aan zulke dikke ftoffèn, als de aarde der metallen j en om dat uitteleggen maakte by ongerymde onderftellingen, zonder proeven, ja tegens alle ondervinding; b. v.dat het vuur de eigenlchap heeft om te verdijen, en te verzwaren zelfs wateren lucht, en dat dus de door het yuur verdikte lucht door dat vuur ook vereenigd wordt mee nog  LETTERNIEUWS. 4»? Uitgever van dit werkje, dc neer <-> , verVianJe- u v . , r. ?Pr penioe aewigcige vern Colleges & de tous ceux qui veulcnt s'initier dans VHisto.re naturelle en reu de temps & fans beaucoup de peine; formant la quatneme Partie des Opuscules de 1'Autheur. Par M. 1'Abbé S a u r i, Doft. en Medic te. a Paris, 2 Vol. in n. Dit kort Begnp vervat ontelbare fraaije en gewigtige aanmerkingen over allerleie oprnerkely*zaken van onzen aardkloot, *n is regt gefchikt naar 't begnp van zullen die in de wetenfchappen weinig zyn bedreven, 't Kan derhalve van zeer veel dienst zyn voor jonge Natuurkund.gen, en allen, 't zy jonge Heeren of Juffers, die lust hebben om, op eene zeer beknopte wyze, de beginfels der Natuurlyke Historie te leeren. Door den zelfden Autheur is hier ook uitgegeven Physiqüe d* Corps Humain, ou Pbyfiologie moderne, avec des Remarques fut la fanté & fur la nature, la caufe'& la traitement des Maladies, a 1-ufage des Etudians en Cfc sok. B D Reftor of Malpas, Chefhire, and late Fellow of Magdaleu College, Oxford, 1778. in 4t°- In dit werk tragt de geleerde Schryver met veel oplettenheid natefporen, welk het byzonder oogmerk van ieder der Evangelisten geweest zy, in het befchrvven van het leven van onzen Heer Jezus Christus. Mattheus fchreef, volgens den Heer Townfon, weinige jaren na 'sHeilands hemelvaart, wanneer de ganfche kerk alleen nog uit bekeerde Joden beflonr; en dit tragt hy te bewyzen uit veele plaatfen van 't Evangelie van Mattheus zelve. De Heer Lardncr heeft daartegens egter gewigtige bedenkinoen M arkus fchreef, waarfchynlyk, te Rome voor Christenen uit de Joden en Heidenen; waarom hy veele plaatfen uit Mattheus Evanoelie, met eenige opheldering voor hun ,heeft overgenomen., Dit is ook door den zeer geleerden Heer Wetftein reeds aangemerkt. Luk as fchreef voor bekeerde Heidenen; waarom verfchcide deelen van zyn Evangelie ingerigt zyn, om de godlyke Goedheid jegens de Heidenen aanretonen. Hy merkt daarom ook den tyd van Jesus geboorte, en't begin der pred.kinge van Joannes, door de regeeringen der Romeinfche Keizeren. Joannes fchreef zyn Evangelie ter vervulling van 't -eene de voorgaande Evangelisten hadden overgeflagen, erf inzonderheid tegens de opkomende ketteryen, en om dc waaraetige Leer wegens de Godheid van Christus en zyn Middelaars Cc 5 anipr  4oS LETTERNIEUWS. ampt te bevestigen; gelyk de Heer Townfon met veele aanhalingen uit dat Evangelie zoekt te bewyzen. Hy meent, dat de Evangelisten iii die orde gefchreven hebben, waarin hunne fchriften gefchikt zyn; en dat ieder Evangelist het werk van zynen voorgangetof voorgangers gelezen heeft: waaraan wy egter zeer twyfelen, menende liever, dat Mattheus en Markus, b. v. beide dezelfde aantekeningen of memorién, in't opftellen hunner Evangeliën, voor een gedeelte, gebruikt hebben. Markus zou, volgens den geleerden Schryver, onder het opziet van Ap. Petrus zyn Evangelie gefchreven hebben; doch dit wordt van hem niet zeer wel bewezen. Hy toont, onder anderen, verder aan, dat de geloofwaardigheid der Evangeliën geenzins benadeeld wordt, docr te Hellen, dat de laatfte Evangelisten de Evangeliën der voorgaande gezien hebben. Het gantfche werk befluit hy met twee Verhandelingen; in welker eerfte hy zoekt te bewyzen, dat Joannes de uuren van den'dag anders dan de andere Evangelisten rekende, en op dezelfde wyze als wy thans: en in de andere dat de Romeinen den natuurlyken dag in twaalf uuren verdeelden, en altyd van 't opgaan der zonne hunne telling begonnen. Te Londen zagen ook voorleden jaar het licht F i f t y S e r m o n s e» \arious SubjeÜs, critical, philofophical, and moral. By S a m u je r Bourne. Londen 1777. 1 Vol. in 8vo. De Heer Bourne was door zyne voorgaande werken reeds beroemd als een zeer oordeelkundig en diepdenkend man, en als een zeer aangenaam en klaar Schryver,- en deze Leerredenen, fchoon zeer kort, zyn niet minder, . De Ayin Akbary is eene bcfchryving van het Indifche Ryk, welke doov een genootfeh n van kundige mannen in de XVIde Euwe, op order van den Keizer ^Jkhar, gemaakt is. Die Keizer was zelf een man van geleerdheid, en hy ftclie zynen Gehcimfchryv.r t Verhevene in die bnvoordinge moet gezogt worden,' gelyk Longinus fcheen te kennen te geven ; dan of 't Verhevene* daarvan* enkel in de Kaak, zelve zy. Uit de aantekening van den Heer Ruhnkenius ziet men, dat gelyk vele geleerden reeds te voren geoordeeld hadden, zo ook de Hooggeleerde Heer C L. Valkenaar, met wien de gemelde oordeelkundige Schryver van de recente van dit werkovereenftemt, die plaats veel te afgebroken voorkomt, om te denken, dat zy van Longinus zou zyn gefchreven. Ook is t ontwyfelbaar, 't geene de Heer Ruhnkenius reeds,.by eene andere gelegenheid, (ad Rutd. Lup. pag. 88.) getoond hadt, dat die woorden van Longinus, waarin hy den Ap. Pacjius onder de welfprekendfte Grieken zou tellen, vervalst is. Te O x f o r d zyn ook onlangs uitgegeven Euripidis Van (*) Aan dit gebrek zyn byna alle onze verwalingen uit het Hoogduitse!» onderhevig; en de meesten derzelven duizendmaal meer dan deze, dewyl, gelyk ons berigt is, die kleine gebreklykheden, op de eerfte bladzyden befpeurd zynde, een edelmoedig Lief hebber en groot Kenner onzer taaie, uit enkele agting voor dit werk, de moeite genomen heeft, om ze te vsrbeteren. Algem.Bibl.IL Deel N. 4. Ee  4«4 A. H. NiEME YERj Van den titel en aart des Werks geeft de zeer geleerde Schryver zelf, in de Voorreden dit berigt: „ Cha„ rakterkonde noeme ik de beöeffenende wee„ tenfchap, om over het Charaktcr der menfehen, en „ hunne daaden, redenen en fchriften, die uit ditCha„ rakter kunnen opgemaakt worden, naar waarheid te „ kunnen oordeelen, en de waare hoedanigheid van de„ zeiven bepaalen. Want over 't algemeen is alles, „ wat enkele menfehen by uitftek eigen is, hunne wy„ ze van denken, van handelen, van fpreken en van ,, fchryven, by hen Charaktermaatig. Voor zo verre „ ik my nu bepaald heb tot de perfoonen van den By. „ bel, noeme ik zede Bybelsche Charakter„ kunde". Dit ontwerp, om de Charakters van die perfoonaadfien, welke in den Bybel voorkomen, met naauwkeurigheid aftefebetfen, is geheel nieuw, en echter van de grootfte nuttigheid, voor zo verre het ons in ftaat kan ftellen, om de H. Schriften allerduidelykst te verftaan, de godlyke geloofwaardigheid der zeiven gewaar te worden, de twyfelingcn te verdryven, van de zedekunde, niet alleen de befchouwclyke maar ook de werkelyke, dat is van de waare godsvrugt en deugd, klaare denkbeelden te krygen, en onzen yver ternavolginge van de Heiligfte mannen te ontvonken, of ons de ondeugden en gebreken van anderen te doen fchuwen. 't Is wonder, dat niemand voorden Heer Niemeyer met opzet zulk werk heeft ondernomen; en't is niet min aanmerklyk, dat hy, de eerfte zynde, die het, ondernam, 't zelve met een meesterlyke hand, indegrootfte volmaaktheid, voor zo verre dit van een dergelyk werk mag gezegd worden, heeft uitgevoerd: hoewel men misfehien zou kunnen zeggen, dat hy hier en daar op de trekken van de Charakters, welke hy befchryft, wat te lang heeft ftil geftaan; 't welk een gebrek is, den mecs- ten  Charakterkunde van den Sybeh < 25 ten Hoogduitfchen Schryveren, zelfs nu zy zo zeer uitmunten, nog eigen: Zy willen hunne ondemetpenmt. putten, en meenen nimmer genoeg gezegd te hebben. P Ond rtusfchen moet men erkennen , dat de Schryver van dit Werk zekerlyk een man is van wydmtgeftrekte geleerdheid, van de vernuftigde en zeer diepdenkende Lranderheid, van eene gevoelige ziek, en van eene «iLbreide kennisfe zo der menfchelyke natuur als d r Godsvrugt en Deugd; te gelyk bezield met de levendigtte zugt en yver voor dezelve; welfprekenheid en bekwaamheden in t affchetfen, of bever i^t fchilderen, der Charakteren met te fpreeken. Zyn werk, waarvan we thans verflag zullen geven, toont duidelyk, dat dit zyn Charakter, voor een gedeelte uitmaakt. — Wat het zelve verder betreft ten aanzien ZYner gevoelens; Hy is een leerling van den wydvermaarden en zeer geleerden Heer Abt Jeruzalem gelvk hy elders zelf betuigt, en volgt de gemaaugde denkwyze van dien grooten Man. Met denzelven en m«t alle de geleerdde Oordeelkundigen van onzen tyd is hy van begrip, dat Mozes zyne vroegde berigten u.e oudegezangenenaanteekeningenofvaderlyke overleeveringen ontleend heeft: Hy ontkent de eigenlyk letterIvke in-evingder Historifche Schriften;bekent vrymoed dat een!e weinige plaatfen, welke in die Schriften voorkomen, voor hem onöplosfelyk zyn; is vry van de bygelovige angstvalligheid van fommige Godgeleerden, die zelfs de openbaarde feilen en misflagen der Aartsvaderen willen rechtvaardigen; en hy kan zyne toedem mingniet geven aan het begrip en de zugt van die God geleerden, welke den Aartsvaderen reeds de duidelykfte Lichten in den godsdienst des Nieuwen Verbonds toefchryven, en overal het geloof in Christus, zyne gezegende verdienden, verrigtingen en lotgevallen vmEe 2 den  425 A. H. NIEMEYER, -' den, en alom deswege voorzeggingen en voorbeelden zoeken. Wat nu het werk van deezen Schryver, en de wyze, waarop het gefchreeven is, aangaat; de Charakters van de perfoonen, in den Bybel gemeld, worden daarin ten aanzien van alle hunne wezenlyke deelen, met groote oordeel-,oudheid- cn zedekunde ontleed; en 't goede, het edele, het fchoone van dezelven wordt met waare en leevendige verwen afgefchetst. Zelf volkomen kundig in het wezenlyke van goede en verhevene daaden, fpoort hy ze tot haare eerfte bron tce na, en draagt haare waare hoedanigheid in het helderfte licht voor; en recht bewust, hoe een goed gemoed zig gewoon is te uiten, bezit hy het vermogen om uit de enkele uitdrukking der gedachten een befluit optemaaken wegens de inwendige hoedanigheden des harte. Daar men een edele daad aantreft en een hart ontdekt, 't welk de zedelyke volmaaktheid zo naarby komt, als de menfcheJyke zwakheid mogelyk is; daar worden die Charakters met de tederfte deelneeming behandeld, des Schryvers uitdrukkingen worden verhevener, en hy fchynt allezins zich zeiven en den Leezer met die befpiegelingen te willen verleevendigen en verheugen. Met medelyden', met bekommering, met afkeer worden de ondeugende Charakters vry korter voorgedragen, als 't ware, om de onaangenaame bezigheid dier fmertelyke of hatelyke befchouwinge te ontwyken; fchoon 'er echter oplettend getoond wordt, hoe de eene ondeugd de andere volgt, de grooter' op de kleiner', en de mensch door dezelve in 't verderf wordt weggefleept. De menfchenliefde en 't vermaak van deugdzaame befpiegelingen doet hier nogthans de feilen en gebreken geenzins over 't hoofd zien of verkleinen; en goed verftand en juistheid van oordeel onderfcheiden in alle de befchry vingen het goede  Charakterkunde van den Bybel. 427 de van 't gebreklyke, het uitmuntende van 't zwakke; en dat Wel in die maate, dat zelfs de glans van groote deugden den Schryver nimmer belet de kleine vlekken van onvolmaaktheid tevens te doen gewaarworden. Met hoe groote deelneeming des harte, met welke godvrugtige gemoedsgefteltenisfe, doch verre van alle geestdryverye, dit werk zy faamengefteld, kan men opmaaken uit de eigene woorden van den Schryver, die, gelyk hy elders te kennen geeft, volkomen overtuigd is, dat de Godsdienst niet min tot het hart, dan tot het verftand behoort: „ God, zegt hy, is geen God derdoo„ den, maar der leevendigen! Hy was niet flegts de God „ van Abraham, van haak en van Jakob; maar Hy is „ het nog. Van deeze groote waarheid overtuigt ons „ de Leer van onzen Heer, die eer dan Abraham, en ,, zelf de weg tot de waarheid en ten leeven is. —— „ Deeze gedachte is mydikwils onder het bewerken van „ dit eerfte Deel te binnen gekomen.- Nog, dacht ik, zyn deeze ten deele groote voorbeelden des ge„ loofs in weezen; zy fpreeken nog na hunnen dood; en „ de tyd komt, dat wy in hun gezelfchap de voltooijing .„ van het groote plan van hunnen en onzen God ge- nieten zullen. Ik kan met geene woorden uitdruk„ ken, van hoe oneindig veel belang my alles, wat ik van hun las en fchreef, door deeze bedenkinge ge„ worden is. Misfchicn deelen fommige, die myn boek „ 'kezen, met my in deeze gewaarwordingen.'' . Zeer menigmaalen worden hier de zaaken ook in een geheel nieuw licht voorgedragen, dewyl de Heer Nie■meyer niet gewoon is de fchriften, die tot zyn oogmerk dienen, vooraf, maar naderhand te kezen, nadat hy zelf zyn oordeel over de zaaken heeft opgemaakt. Ook heeft hy, zo veel mogelyk, zyn werk naaide gefteltenis onzer tyden gefchikt, by de Charakters, Ee 3 wel-  428 A. H. NIEMEYER, welke aan de meeste tegenbedenkingen of zwaarighedcn blootgelleld zyn, zo veel zyn bellek toeliet, ftilgeftaan, en op die zwaarigheden met zo veel oordeel als befcheidenheid aanmerking genomen; nimmer echter zyne gevoelens meesteragtig opdringende, maar flegts die verklaaringen volgende, welke hem meest gepast fcheenen. Hy fchreef ten dienfte van alle gezintheden. Hy legt zyne eigene vertaalingen derSchriftuurplaatfen totdengrondflag zyner befehryvingen; zodanig echter, dat hy die van* Luther volgt, daar dezelve juist, fraai en kragtigis. Van dit eerfte Deel des werks getuigt de geleerde Schryver, dat het uitwerken van 't zelve voor hem eene zeer moeielyke taak geweest is, zo uit hoofde van den hoogen ouderdom der gebeurtenisfen, als van het duistere, 't welk 'er in voorkomt; en nogthans zal de Leezer, onzes oordeels, bekennen moeten, dat men het moeilyke van des Schryvers onderzoek in de uitvoeringe van zyn werk niet befpeuren kan. Dus, zo naauwkeurig als ons noodig fcheen, berigt gegeven hebbende wegens den Schryver, en de Wyze, waarop hy gefchreven beeft; zullen we thans van dit Ecrfte Stuk, onlangs in onze taaie uitgekomen, verflag doen. Na de Voorreden, welke de Schryver wenscht dat gelezen wordt, volgt eene Verhandeling over de Charakterkunde van den Bybel, die in de plaatze eener algemeene Inleidinge voor 't ganfche werk dient; en waarinde Charakterkunde in 't algemeen, of het onderzoek en de kennis der menfehen, hunne driften, oorfpronkiyke vermogens, vatbaarheden , neigingen, denkwyzen, enz. misfehien wat alte afgetrokken worden verhandeld, en vervolgens deregelen , tot deeze kennis vereist, op de Bybelfche Charakterkunde toegepast, en derzelver nuttigheid aantoond. Deeze Inleiding wordt op bladz, 33. gevolgd van eene zeer  Charakterkunde van den Bybel. 4*9 ?eer fraaije Verhandeling Over de Gefchiedenis van bet Oude Testament, uit het Oogpunt der Charakterkunde befchouwd. En hiermede neemt cigenlyk het wezenlyke Werk zyn aanvang; zodat men by de eerfte leezmg_ van 'Tzelve hier gevoeglyk kan beginnen. In de eerfte plaats de Hr. Niemeyer aan, hoe g— voorrang de waare gefchiedenis, ten rakterknnde,boven alle phürfophie en vcrdigtfels heeft, en hoe het byna een bewys uitlevert voor de waar- en goddelykheid der Heilige gefchiedenis, als men vindt, dat alles in dezelve naauwkeurig met menfehen natuur overeenftemt. Na dat hy dit met een meesterlyke hand heeft aangetoond, komt hy vervolgens op de gewichtige gefchiedenis der Israëlieten, zo als zy m het oude Testament befchreeven is, en toont eensdeels m welken zin men dezelve als eene gefchiedenis van hetmenfchelyk geflacht kan befchouwen, anderdeels van hoe veel belang zy, zowel wegens haaren hoogen ouderdom, als ook ten aanzien van haare geheele tnnerlyke natuur, tot de menschkunde is. Hierom alleen verdient zy uit dit oogpunt befchouwd te worden; want zy is eene gefchiedenis zo van de geheele Natie als ook van byondere Familiën, en onderfcheidt zich daardoor van alle andere gefchiedenisfen, dat zyniet flegts oorlogen, veroveringen enz. maar den mensch in den hoo Dat  Samen/Iel der zuivere IFysbegeertc. 441 5. ) Dat de indrukzelen van de uitwendige voorwerpen, ook byhet volle gebruik der rede, eene enkel zinlyke kennis en zinlyke begecrtens veroorzaaken, en dat Wy natuurlyk genegen zyn om die optevolgen. 6. ) Dat de menfehen in 't algemeen geneegen zyn, zich naar de voorbeelden van anderen te fchikken en de heerfchende grondbeginzels en gevoelens der natie natevolgen. 7. ) En eindelyk behooren tot de algemeene beletzelen der hoogere gelukzaligheid, de valfche begrippen van Godsdienst onder alle volkeren, door welke eensdeels de gegronde raadgevingen van 't natuurlyk geweeten verydeld, en anderendeels ongegronde zedelyke beangfiigingen veroorzaakt worden, omdat zy alle daarop uitloopen, dat men aan de Godheid eene wilkeurige denkwyze toefchryft, en zich daarom verbeeldt dat God den mensch wilkeurige wetten voorfchryft en op derzelver overtredinge wilkeurige ftraffen Helt. Hierby maakt de Schryver eene aanmerking, die hy zeer ter meerdere overweginge aanpryst: „dat namenlyk God , volgens zyne hoogfte wysheid, het plan in de natuur zo volkoomen gemaakt heeft, dat het geene verandering noch byvoegzel tot de wet der natuur behoeve, maar dat alle waare goddelyke openbaringen enkel daartoe noodig zyn en daarop werklyk doelen, om ons op het plan van God, in de natuurlyke inrichting van ons zeiven cn dedingen buiten ons, oplettend te maaken, en hetzelve in een nader licht of ons nader en meer regtftreeks voor oogen te ftellen. Al het wilkeurige leidt ons af van den natuurlyken weg tot gelukzaligheid, verwart de geweetensen brengt noodzakelyk eene menigte van onderling ftrydige'werkingen cn daaruit ontftaande zedelyke beangftigingen te weeg. Ik hoiide daarom (voegt hy'er by) zonder bedenkinge (taande, dat het openlyke Leerampt nuttig of fchadelyk is, naar maate Ff % het  442 G. S. STEINBARTS, het de denkbeelden van wilkeurige eisfchen der Godheid vermindert of vermeerdert, en dat het een hoofdoogmerk van den ChristeJyken Godsdienst is, om de denkbeelden van alle wilkeur in Gods gedrag jegens ons te verbannen. Met de vierde afdeeling begint hy de betrekking des Christendoms tot 's menfehen gelukzaligheid te onderzoeken. Hier toont hy vooreerst aan,. hoedanig eene Leere der wysheid zyn moet, door welke aan een geheel Volk de ' zedelyke hulp, welke het by zyne poogingen naar gelukzaligheid noodig heeft, in eene genoegzaame maat toegediend zal worden, en onderzoekt vervolgens, in hoe, verre het Christendom iverkelyk zulk eene volmaakte Leer der wysheid tot gelukzaligheid zy. De korte inhoud hiervan is deze: i.) Het Christendom neemt, door zyn hoager gezag, alle bygelovige begrippen van wilkeurige voorfchriften der Godheid ten eenemaal weg, en verwekt 's menfehen eige nadenken over hun gerneenfehap.lyk geluk en welzyn» 2.) Het ftelt, op eene voor alle verffanden bevatte.lyke wyze, de uitmuntendfte en vollcdigfte Zedekunde zodanig voor, dat cok een gemeen verftand zich in alle gevallen daar naar fchikken kan. 30 Het geeft aan de natuurlyke voorfchriften der rede, tot een zedelyk goed gedrag, een hooger gezag, dewyl het dezelve als godlyk geopenbaarde wetten voosftelt, van welken het in geen eenig geval geoorloofd is eene uitzondering te maaken; cn vermindert dus de an. ders gewoone uitzonderingen van dezelve. 4. ) Het verfterkt all e natuurlyke drangreden der deugd, terwyl het God voorftelt als een beftendigen aanfehouwcr en getuigen van 's menfehen geheele gefteldheid, en vermeerdert dezelve nog door hoogere drangreden cn door inzigten op eeuwige belooningen. 5.J Het bevordert de kennis van het overwigt der goe¬ de  Samenftel der zuivere Wysbegeerte. 443 de hoedanigheden onzes toeft: nds, terwyl het ons verzekert van eene zedelyke vaderlyke r -gecringe, door welke alle fchynbare onheilen middelen tot vermeerdering des welvaarens van deugdzame menfehen worden. 6. ) Het opent de blydfte uitzigten op eenen grenzeriloozen altoos voortgaanden wasdom der volmaaktheden, en vermindert daardoor de vrees des natuurlyken doods en de daaruit ontftaande kleinmoedigheid. 7. ) Door den pligt des gebeds aantepryzen,bevordert het de voortduurende bewustheid van hqt aaiiwasfcnd overwigt onzer goede hoedanigheden, verhoogt daardoor de zedelyke vreugde en verfterkt elke deugdzame neiging- , , , 8. ) Het gefchiedkundigkleed,waarmededealgemeene waarheden van de Rede en den Godsdienst omhangen zyn, is het voortreflykfte vehiculum, om ieder een, die tot het afgetrokken denken niet bekwaam is, kundigheden en zekerheid van alle tot wysheid en gelukzaligheid noodige waarheden te bezorgen. En daaruit befiuit hy dan, dat voor geöeffende menfehen de Christelyke Philofophie het volledigfte fystema van voorfchriften der gelukzaligheid behelst, waar de menfehelyke rede in een tyd van agtien eeuwen, hoe zeer ze federd ook befchaafd is, egter niets nieuws of beters heeft kunnen byvoegen of uitvinden, en dat de wyze -van voorftel door gefchiedenisfen voor het gros der menfehen de eenige en yeiligfte weg is, om de hoogere keren der wyheid voor dezelve verftaanbaar en zeker te maaken. In de vyfde afdeelinge handelt hy van de tvillekeurige gevoelens (hypothefes) die den invloed des Christendoms op de gelukzaligheid beletten. Volgens onzen Schryver gelukte het in de vyfde eeuw den Afrikaanfchen Rhetor en Bisfchop Augustinus, zyn, uit vermenging van het Ff i Ma-  444 G. S. STEINBART S, Manichcismus en de gefchiedcnisfen der H. Schrift genoomen, byzonder Leerftelfel in deKerkinteyoeren, en door magt en geweld tot de heerfchende Leer der Kerk te maaken, waardoor alle werking des Christendoms op de zedelykheid der menfehen en op de bevordering van de daaruit ontftaande hoogere gelukzaligheid, regtftreeks belet en gedwarsboomd werdt. Van dit fystema is byna in alle byzondcre Leerftukken der ftellige Godgeleerdheid iets overgenoomen, en zo lang dit niet alles weggeruimd en het zuiver Christendom herfteld wordt, is, naar 's mans gevoelen, niet te verwachten dat de Leer van Jezus haare volkoomene werking tot verbetering der zedelykheid en gelukzaligheid der menfehen zal kunnen hebben. Vervolgens geeft hy eenige van de voor naamfte lecrftellingen van Augustinus op, die de weldaadige werkingen des Christendoms grootelyks beletten. i.) De eerfte is, dat alk menfehen reeds in Adam gezondigd hebben, en dat hun daarom des zelfs eerfte overtreding van God tot fchuld toegerekend wordt. 2.) Dat door Adams zonde 's menfehen natuur verdorven is, en djt dit verderf in diervoege overerft, dat de menschlyke ziel reeds met zonde befmet en met eene ftellige neiging tot het kwaade ter waereld koome. 3.) Dat de mensch volftrekt en geheel enalonvermogendis ietwes toctebrengen tot zyne verbetering , en dat God deswegen elke goede gedachte, elke goede daad alleen in ons werken moet, waarom niemand met alle zyne opregte poogingen iets doen kan, maar alleen die geen, welken Gods genade overweldigt, het zy hy, eigenlykgefproken, zelf wil of niet wil, verbeterd wordt. ~— 4.) Dat het zaligmaakend geloof der Christenen eigenlyk met de omhelzing en toeëigening der geregtigheid van Christus te doen hebbe, en dat God den geenen, die vastiglyk gelooft dat Christus alles voor hem gedaan heeft,  Samenftel der zuivere Wpbegeertc. 445 fppff de geregtigheid van Christus toerekent er, zich ^ze'lven evenzo regtvaardig voorftelt als Chnstus ZeAlle'de"ze leerftellingen,uit de AfrikaanfcheiterkoverlorHen nader ontwikkeld en derzelver fchaSTvru^gÏ aangetoond; waarby de Schryver eenige groote en nadeelige gebreken en misfiagen Ïr GoS e ee§rde denkwyze en in de openlyke Leerrede, nen, die'er gehouden worden, ter nadere beproevinge VDaftarop wordt in 6.e zesde afdeelin'ge het onvervalschte zuiver famenftel der gelukzaligheids-leere van Jezus, zo als dezelve.volgen. het gevoelen van onzen Schryver, door " ne onmiddelyke Leer- en Volgelingen m hunne fchrrftLs voorgefteld, ontworpen. Ik verftaa ^zegtdeHeer Ze, niet anders dan zulk een duidelyk bepaald en bon. dig ontwerp en voorftel van de daartoe beboerende hoofdwaarheden "door welke een ieder in ftaat gefte d wordt de onderlinge overeenftemming derze ven tot e n algemeen oogmerk klaarblykelyk mtezien, en zich, door middel dezer overeenftemming, als het hoofdmerkteeken der waarheid, door zyn eigen verftand eene ge„oegzaame overtuiging daarvan te verfchaffen. Zu k een fystemamoet, volgens de verfchillende behoefugh den der menfehen,op tweederleie wyze ontworpen worden, wanneer men aan eene geheele natie daardoor dienst wil doen, om derzelver voortgang m gelukzahgheid te bevorderen. Want'er zyn nog, gelyk ini de dagea der Apostelen, tweederleie foorten van menfehen, namenlyk fommigen beminnen de wysheid en anderen mi ert uekens en wonderen zien, wanneer zy geloover, zullen. Voor de eerften is het noodig ^ufystema der Ghnstelyke Pbilofophie te ontwerpen, welk gene waarheden der geFf 4  446" GARNIERS fcbiedenis veronderftelt, maar volftrekt in zich zelve en op algemeene waarheden der gezonde rede gejond is Dan voor de laatften is, tot kennis en overtuiging van de hoogere verftandswaarheden desGodsdiensts, ,J bekleeding der zeiven in gefchiedenisfen noodzaakelyk ■ waar op de Schryver van beiden een kort ontwerp Lefc * welk verdiend gelezen en van kundige Lezers beoordeeld te worden. Ons oogmerk was voor 't tegenwoordige alleenlyk verflag te doen, en niet te oordeelen III. HISTOIRE DE FRANCE depuis Vetablisfement de la Monarchie jusqu'au Regné de LOUIS XIV par Mr. GARNIER, Historiographe du Roi &c & Profesfeur au Collége Roial, de V Academie des belles Lettres. Tome XXV. Paris chez Saillant & Nyou & Veuve Desfaint, 1778. In 8vo. dat is*- GESCHIEDENIS van FRANKRYK, zedert de vestiging van dat Ryk tot aan de Regcering van yk den XlVto. door den Heere GAR_ NIER, Historiefchryver van den Koning en Hoog leeraar in het Koninklyke Kollegie, enz. te Parys ï?78. In 8/0. ' "yan dit uitmuntende Werk zyn nu wederom twee deelen uitgekomen, waar van wy hier verflag zullen ge ven. De eerfte zeven deelen, en de helft van het agtfte zyn door den Abt ^gefchreven, en het eerfte in 't jaar 1757 aI uitgegeven. De Heer Villam heeft verder het agtfte deel vervolgt, gelyk ook de verdere dee- IcR  Gefchiedenis van Frankryk. 4^7 len tot op de 348fte bladzyde van het T7de, bet welke door den tegenwoordigen^Schryver, den Heer Garnier, afgemaakt is, van wien ook dc volgende, en daar onder deze twee laatfte, gefchreven zyn. Dog voor dat wy de uittrekzelen daar van beginnen, menen wy, dat het den Lezeren niet onaangenaam zal zyn hun eene zeer beknopte fchets deromftandigheden van het Franfche Ryk te geven voor en geduurende het gebied van den toenmaals regerenden Koning Francois den Ifte». Te meer om dat dit 25"^ deel begint met het verhaal van de vermeestering van ïavoien en Piémont, dat aan het voorige deel als vastgefchakeld is, en als een gevolg moet aangemerkt worden, van.het geene 'er in de twee voorige jaaren was voorgevallenVeertig of vyftig jaaren te vooren, in het einde der XVde Eeuw, was Frankryk een vast en in een gellooten ligchaam geworden, door de verëeniging van het Hertogdom van Bretagne, welks Vorften de laatften dermagtige Vasfallen van de Kroon waren, behalven die van den huize van Bourgogne; en hoewel die van Bourgogne zeer verzwakt waren door de woeste ftaatzugt van Karei den Stouten, zoo was nogtans hun uitgeftrekte en ryke erfdeel in het huis van Oostenryk overgegaan, en bleef eene groote Mogenheid, die met andere Volken verbonden zynde, voor Frankryk gedugt was; en hoe groot men ook de vereenigde en op zig zelve beftaande magt van dat Ryk mogt fchatten, zoo had men nogtans aldaar alle reden, om tegen den aanwasch van vermogen dezer nieuwe Oostenryk/che Vorjlen op zyne hoede te zyn, en alle voorzorgen te nemen, die met de regelen der billykheid en eene goede ftaatkunde beftaanbaar waren. Koning Karei de VIHfle begreep het nogtans anders, en hy vond goed, om in het jaar 1493 de Graaffchappen van/lrtois en van Bourgogne, gemeenlyk le Franclje Comté Ff 5 ; ge.  443 GA'RNIERS genaamd, aan den Aartshertog Filips wederom te geven; en hoewel hy die twee Gewesten niet aan het Franfche Ryk konde hegten, dan door eene verbeurt verklaaring, op de voorige Oorlogen gevestigd, zoo was het nogtans te geloven, dat zyne onvoorzigtigheid en ydele uitzigten op de Kroon van Napels hem meer, dan de billykheid daar toe bewogen. Te meer daar hy van den Aartshertog andere eifchen had te vorderen, die niet ongegrond waren, dog die hy even weinig fcheen te tellen, als het bewaren van het Graaffchap van Rousfillon, dat hy insgelyks aan den Koning van Arragon te rug gaf. Even als of de onzekere bezitting van het Koninkryk van Napels, dat hy voornam te veroveren, van zoo veel waarde voor hem was, dat hy daarom de veiligheid en verzekering van zyn eigen Ryk konde verwaarloozen; en dat de afgunst der naabuurige Mogenheden niet eens behoefde geteld te worden (i). De roekeloze togt in Italië van Karei den VUIJlen, hoe voorfpoedig die ook in het begin mogte fchynen, liep met nadeel af, en was de grond van alle de rampen, die dat door de natuur gezegende en tegelyk weerloze Land geduurende veele jaaren daarna getroffen hebben; en bewyst ten duidelykften de gebrekkelykheid van de Krygskunde der Italianen, in vergelyking van die der andere naabuurige Volken, die zy Barbpri noemden, en die hier door werden uitgenodigd om dien buit te deelen. Dog dit alles zoude niet voorgevallen zyn, zoo de opvolger van Karei, Lodewyk de Xllde, hoe loffelyk een Vorst hy anders mogte zyn, door zyne eisfchen op het Hertogdom van Milaan te doen gelden, niet drie groote Oorlogen in Italië had te wege gebragt, die niet alleen zeer verderflyk voor dat Land, maar ook voor Frankryk wa- O) Hist. de France, Tome XX. pag, 136 — 141.  Gefchiedenis van Frankryk, 449 waren; want wanneer die Vorst met den aanvang van het jaar 1515 overleedt, was in Italië den Franfchen geen duim breed gronds meer overgebleven. Francois de Ijle, zyn opvolger, die dezelfde aanfpraak op Milaan had, was geenzins de man om die eisfchcn met de wapenen niet te doen gelden. Te jong en driftig van aart om de zwaarigheden daar van in overweginge te nemen, en zig aan het hoofd bevindende van een talryk leger, trok hy in den volgenden zomer de Alpen over, cn na eene bloedige overwinning op de Zwitzcrs te Melignano behaald te hebben, herltelde hy' de Venetianen, die de flagtoffers van de onbezonnene drift van zynen voorganger waren geworden. En indien hy het Koninkryk van Napels op dat tydfripby den ftaat van Milaan had willen voegen, zoude dat Koninkryk waarfchynelyk door hem veroverd zyn geweest, of liever hem als befchermheer hebben ingeroepen. Het bewaren dezer overwinningen was nogtans een werk van meer omflag dan de verovering. Het onderfcheid tusfehen de zeden der volken; eene onbezuisde trotsheid der Franfchen; het gebrek aan geregeld krygsvolk om het land in toom te houden, en de fchrik, die de Italianen voor zoo eene magtige ftaat als Frankryk opgevat hadden , waren genoegzaame beweegredenen om een Verbond tegen Franpois te wege te brengen. Keizer Maximilaan in het jaar 1519 overleden zynde, waren Franpis en Karei van Oostenryk mededingers naa de Keizerlyke Kroon en Waardigheid, en die den laatften te beurt gevallen zynde, konde het niet lang duuren,of het zwaard moest uit de fchede getrokken worden. Dit gebeurde ook in het jaar 1521. Keizer Karei de Fde wierd in dien Oorlog door den Koning van Engeland Hendrik den FIHfter/,en door de meeste Italiaan. fche  45© G A R N I £ R s fche ftaatenbygedrongen; en het Milanees wierd fpoedig door de Franfchen verloeren. Een onderneming, in het jaar 1523 gedaan om het te herwinnen, liep ook vrugteloos af; en eene tweede van dien aart was allerongelukkigst door de nederlaag by Pavia, in het be»in van het jaar 1525, en door de gevankenis van den Koning van Frankryk. De omftandigheden dezer groote gebeurtenisfe en de haatelyke rol dfe Karei \n dit geval gefpeeld heeft, zyn te omftandig en te bekend, om in deze zeer korte fchets aangeroerd te worden. Het is genoeg om te zeggen, dat Francois, verbitterd door de flegte behandelingen van zynen tegenpartyder, zig ongehouden oordeelde, om de nadeelige vredepuntemdie hem door den Keizer waren afgeperst, geftand te doen, voornamcnlyk de wedergave van het Hertogdom Bourgogne; zoo dat hy, in vryheid gefteld zynde, den Oorlog voortzette, dog met weinig geluk. Waar door hy ten laatften genoodzaakt wierd, om in het jaar 1529 te Kameryk eene naadeelige Vrede te fluiten; en voor het behouden van het evengenoemde Hertogdom, en voor losgeld van zyne tweeZoonen, diehy als gyzelaars gedwongen was geweest over te leveren, by de vrylaating twee milUoenen goude Kroonen te betaalen, waar van evenwel omtrent drie maal honderd duizend, die voor den Koning van Engeland bedongen waren, hem door dien Vorst wierden kwyt gefcholden. Zoo dat hy nog 1700000 betaalen moest, diemenfehatten mag op de waarde van zes en een half millioenen vaa ênze guldens. Verder moest hy de vernedering ondergaan van zyne Italiaanfche bondgenooten aan de genade van den Keizer op te offeren. Waar van de Paus en de Fenetianen hunne byzondere Vrede maakten op vry goede voorwaarden. Maar de ongelukkige Florcntynch, die door het uitdryven van die van den huize van Medicis, hun-  Gefchiedenis van Frankryk. 45i hunnen burgerftaat herfteld hadden, wierden in het jaar 1530 door de wapenen van den Keizer gedwongen, om eenen Alexander van dien naam tot hunnen Vorst aan te nemen. De betrekkingen tusfehen Frankryk en Italië fchenen dus geheel afgefneden te zyn; en dewyl de Keizer zig in de zaaken van Duitsehland, by gelegenheid der Kerkhervorminge, had beginnen te fteken, was het te vrezen dat dit groote bevolkte Land, dat hem zoo veel krygsvolk konde uitleveren, zoo wel als Italië, voor zyne groote magt en listen zoude moeten buigen. Zoo dat Frankryk van alle buitenlandfche hulp voor altyd verftoken en als geheel omringd zoude worden van Volken , die op de wenken van den Keizer aanftonds zouden toevliegen, om het te overweldigen en geheel te overftroomen. Deze omftandigheden waren in de daad voor den Koning van Frankryk vol zwaarigheid, maar niet onoverkomeiyk, wanneer hy den regten weg wilde inflaan om zig daar tegen te verzekeren. Hiertoe waren de vermeerdering van zyne inkomften en het verbeteren van zyne krygsmagt wel de eerfb en zekerfte hulpmiddelen, en daar naa was het zyne zaak om alles aan te wenden om den kwaaden indruk van zyn bondgenooten weg te nemen, en die, of anderen' in hunne plaats, in zyne belangen te krygen. Wat het eerfte aangaat, Koning Francois was door zyne ongelukken wyzer geworden, en verfpilde de inkomften van zyn Ryk niet meer, als te vooren. Zoo dat de lof van fpaarzaamheid en goede orde, hem door den uitmuntenden Historiefchryver De Thougegeven (1 j, in dien zin kan toegeftaan worden. Verder deed hy nog ee- 0) Hist. Lib. 111,  452 G A R N I E R S eenen anderen ftap, die, zoo dezelve nog tot meerder volmaaktheid was gebragt, Frankryk toen ter tyde boven alle andere landen zoude verheven hebben, ten minften voor eenige jaaren. Ik meen het werven van een altoosduurend leger van Nationaal Voetvolk; en fchoon dit onder de kiisterryke naam van Legioenen gefchiedde (*), was 'er nogtans een zeer merkelyk onderfcheid tusfehen deze Legionarii en die der Oude Romeinen; en zonder eenige vergelyking tusfehen hun beider krygstugt en oeffeningen te maaken, dat inderdaad belagchelyk zoude zyn, is het zeker dat deze 42000 mannen in zeven legioenen verdeeld, voor niets anders waren te houden, dan voor een gewapend Landvolk,in vredenstyden t'huis bleef, en dat flegts beter geregeld was, dan de zoogenaamde Francsarchers, (ofvrye boogfehutters) die door Karei den Vilden eene Eeuw vroeger ingefteld waren. JHet eigenlyk geregelde en vastgeftelde krygsvolk en de zenuw der Franfche krygsmagt was de zoogenaamde Gendarmerie of zwaargewapende Ruitery in benden van Ordonantie verdeeld, en toen ter tyd beftaande in meer dan twee duizend mannen van wapenen en tweemaal zoo veel zoogenaamde Archers of boogfehutters, (fchoon de pylen en de boogen door de Ruitery niet meer wierden gebruikt, en zelfs by het Voetvolk, de Engelfchen en de Noordfche Volken alleenlyk uitgezondert, in Europa in onbruik begonden te komen.) Welke Archers eene minder zwaare wapenrusting voerden, en in de plaats van de fpeer, gelyk de mannen van wapenen, het zwaard en den heirbyi in den ftryd gebruikten. Verder waren 'er nog anderen die tot de benden van Ordonantie onder den den naam van Pages en Valets behoorden, waar van het (*) In het jaar 1534. (1) P. Daniël, Hist. de Ia Milice Fran^oife Tomé I. pag, 150—188.  Gefchiedenis van Frankryk. 453 bet twyffelagtig is, of zy wel in de veldflagen gebruikt Wierden. , , .' Men had behalven dezen nog de benden van de lyfwagc des Konings, en ook andere ligtgewapendeRuitery, en by gelegenheid van eenen vyandlyken inval, wierd ook de opontbodene Adel, onder de benaaming vanLe ban &iarriere ban, te velde gebragt. Verder was men ook gewoon voor eenige maasden vreemd krygsvolk van Duit[chers en Zwitfers in dienst te nemen: zelfs inde eerfte Oorlogen in Italië hadden die verre het grootfte gedeelte van het Franfche Voetvolk uitgemaakt, daar nogtans eene groote misflag in was begaan, door de ongehoorzaamheid en ontrouw dezer huurlingen! Ook hadden verftandige lieden van die tyden, zoo als Machiavel en anderen, ten hoogften afgekeurd zig van zulk foort van hulptroepen in den Oorlog te bedienen (i). De krygsmagt dan van den Koning van Frankryk was, op zig zelve genomen, naa die tyden zeer ontzagge]yk. Maar van den Koning van Engeland, den eenigen bondgenoot die hem naa de Kamerykfche Vrede bygebleven was, had hy niet veel byftand te verwagten; ten deele om de moeielykheden daar die grillige en woeste Vorst zig in geftoken had door zyne echtfeheiding, maar ook voornamenlyk bm de geringheid van zyne inkomften, naa dat hy de fchatten van zynen Vader Henrick den VU. verfpild had. Eene nieuwe verbinten's met Paus Clemens den VII. door Francois in het jaar .533 aangegaan, waar van de berugte Catharina de Medicis, die naderhand aan Frankryk zoo veel onheils heeft veroorzaakt, het onderpand was, wierd door den dood van dien Kerkvoogd in het volgende jaar verydeld. Van de Smalkaldifcht bondgenooten O) Machjavel Princip. Cap. XIT.  4«. GARNIERS ten in Duitsehland en van de Zwitfers, had hy, naa den aart dier Volken, flegts voor gereede penningen byftand te verwagten. Zoo dat het op de been brengen van Nationaal Voetvolk ten hoogden nodig ware. De Keizer daar tegen icheen allerontzaggelykst door de bezitting der Kroonen van Castille en Arragon, benevens die van Napels en Sicilië, en het beheerfchen van het Hertogdom van Milaan op den naam van Francesco Sforza, waar by nog gevoegd was bet ryke erfdeel der Burgundifche Vorflen, en eindelyk ook de veroveringen der Spanjaarden m de Nieuwe Waereld. By welk alles hy nog ftaat maaken konde op de hulp, die zyn broeder Ferdinand hem uit zyne Duitfche jlaaten konde toebrengen. Het geene te zaamen genomen het Franfche Ryk met eenen wisfen val fcheen te dreigen, waar na de overige ftaaten van Europa een gemakkelyke en zekere prooij zouden geweest zyn. Dog het is gebleeken dat die uiterlyke fchyn bedriegelyk was, want Spanje, dat men met reden voor 't hoofd van Kareis Ryken moest aanmerken, te meer om dat de Amerikaanfche fchatten reeds in het zelve begonden toe te vloeien, bragt weinig op door de voorregten der Castilxianfche en Arragonfche Volken, die eerst in bet jaar 1539 wat befnoeid wierden (1). Jaa Karei had ten tyde, toen de Markgraaf van Pescara de grootfte overwinning by Pavia voor hem behaalde (*), geen geld om een leger van weinig meer dan 20,coo mannen, voor of na den flag te betaalen. Zoo dat dit gedugte leger in Italië door allerhande afpersfingen zyn beftaan moest vinden. Het waren alleen de Nederlanders, eenvoudig genoeg om zig te verheugen over de wyduitgeftrekte heerfebappyen van hunnen Vorst en Landgenoot, van wien Karel (O Robertfon Hi«. of Charles V. Book VI. (*) In het jaar ijüs.  Gefchiedenis van Frankryk. 4*55 fél éenigen beflendigen byftand, onder de zedige benaaming van beden geheft, te verwagten had. De zaaken waren evenwel eenigzins ten opzigten var* Spanje veranderd, waar van Karei wat meer byftandsontfing voor zynen veldtogt in Hungarye tegen Schman m het jaar 153?; en vooral voor den togt van r«««in het jaar 1535, tot welken laatften buiten twyffel het geld, hem doo Pizarro uit het kort te vooren veroverde Peru toegezonden , zeer wel te ftade kwam. Dog dit was en bleef waar', dat Karei zyne voornaamfte middelen uit Italië en uit de Nederlanden moest trekken, het geene hem, behalven zyne verbintenis met de overige Italiaanfche ftaaten, om de Franfchen buiten te houden, een ontzaggelyk vermogen in handen fteïde. Karei was verder voor geen groot krygsheld bekend , en behalvenin zyn vrugteloozen veldtogt in Hungarye,nog niet aan het hoofd van zyne legers verfchenen, hoewel hem geen moed ontbrak. Maar hy had allerbekwaamfte Oppervelhebberen, zoo als Antonio Leiva, waarbymen ook den Markgraaf del Vasto, den Graaf van Buren den Hertog van Aha en anderen mag voegen. Francois daar tegen was een allerdapperst man, maar veel in de gelykheid der helden van Homerus, of van die der Ridder-Eeuwen; en fchoon zyne Veldoverften in het algemeen by die van Karei niet konden vergeleken worden, had hy nogtans een groot getal van minder bevelhebberen i die hem en zynen Zoon zeer groote dienften hebben gedaan, en veele blyken, niet alleen van moed, maar ook van krygskunde gegeven. Geheel Europa had de oogen op deze twee Vorften. gevestigd, en het was te verwagten, dat de Vrede tusfehen hun beiden van geen langen duur konde zyn. Ook deed zig al zeer fchielyk eene oorzaak van twist op;die hier in beftond dat de Koning van Frankryk eenen zekeren Algem.Bibl.II.Deel.N.3. Gg Ma.  456 GARNIERS Maraviglia als geheimen afgezant by Sforza te Milaaa hield, die wederom in de belangen des Keizers overgehaald zynde, de laagheid had om dezen afgezondenen door eenen zyner bedienden te laaten tergen, waar op deze belediger door de huisbedienden van Maraviglia verflagen, en Maraviglia zelfs, zonder dat men eenig gehoor aan zyne verdeediging wilde geven, te Milaan onthoofd wierd (i). Over welke belediging de Koning van Frankryk tegen den Hertog van Milaan ten hoogften verftoord moest zyn en "voldoening eisfchen. Dog dewyl hy niet aanftonds gereed was om wraak te nemen, bleef alles op dat pas nog in vrede. In dezen toeftand waren de zaaken in het jaar 1535, wanneer Keizer Karei zynen togt naa Tunis ondernam, van waar hy in de natyd van dat jaar zegenpraalend te rug keerde. Ondertusfchen was Francesco Sforza, laat. fte Hertog van Milaan, ook in dien zelfden natyd geftcrven (2), zoo men meende van fchrik voor de toerustingen van den Koning van Frankryk, die hy zig inbedde tegen hem gerigt te zyn. Dog die voornamenlyk een ander oogmerk hadden. ji Het Huis van Savoien, zegt de Schryver in denaans, vang van het deel, waar van wy hier een uittrekzel „ geven, was onder de befcherming van Frankryk ge„ duurende omtrent eene Eeuw in eenen bloeienden ftaat ,, geweest. DeHertogen, zonder hunne eigene waardig- heid in het minfte te kort te doen, kwamen aan het „ Hof van Frankryk, handelden hunne verfchillen met „ het zelve af; en pleegden doorgaans aldaar raad over 3, het uittrouwen van hunne kinderen. De Koningen j, daar tegen wel verre van zig uit die vrywillige infchik- „ ke- (1) Histoïre de France, Tome XXIV. pag. 490—496. (2) Ibidem pag 551 & 552.  Gefchiedenis van Frankryk. 457 5, keiykheid eenig regt aan te maatigen, offerden van J hunnen kant aan de vriendfchap op, het geene zy aari ' kragt en geweld zouden geweigerd hebben En " geduurende de minderjaarigheid van die Vorften, lie* *, ten zy dat Hertogdom beftieren, en hen onder hun " toezigt opvoeden; en gaven de jonger broederen der„ zeiven hun aandeel, en aan de dogteren uit hun ei„ gene penningen eene bruidfchat &c (:)." Hertog Karei, de lilde van dien naam, had een verfchil met Louifa, moeder van den Koning van Frankryk, zyne halve Zuster, over een gedeelte der erffenisfe, waar op zy aanfpraak had. Dog het geene men geduurende verfcheide jaaren hem met geenen merkelyken aandrang had afgevorderd. De Hertog evenwel, om dit te behouden, vond goed om met eene Portu-, gsefebe Prinfesfe, Zuster van de Keizerin, te trouwen; en dat nog meer is, aan de Franfchen, geduurende den oorlog van het jaar 1521, alle heimelyke afbreuk té doen, met de bannelingen uit het Milaneèfche te begunftigen. Jaa zelfs by gebrek van geld zyne juwelen te verpanden, om daar mede het Keizerlyke leger voorden fiag van Pavia te helpen onderhouden. In Welke gevoelens hy na de Kamerykfche Vrede was blyven volj harden. Het was dan zeer natuurlyk, dat de Koning van Frankryk, voor dat hy eenen inval in het Milaneèfche deed, zig van de ftaaten van den Hertog verzeekerde. Het geene dan ook in het begin van het jaar 15 \6 verrigt wierd, niet alleen door de verovering vznSavoien, maar ook door die van het grootfte gedeelte van Piémont. By welke gelegenheid de ftad Geneve zig onttrok uit de gehoorzaamheid aaa haaren Bisfchop en van alle (O Hisr. de France, Torae XXV. pag. i~7. Gg 2  453 GARNIERS alle afhankelykheid van den Hertog; cn de Zwitferfcbe Cantoris, zig bedienende van die gelegenheid, zig meester maakten van het Land van Vaud, en van het Graaf, fchap van Romont, ten Noorden van het Meir van Gerieve gelegen (i). Welke roofzugtige onderneming der Zwitferen hen van dien tyd af vaster aan de belangen van Frankryk verbonden heeft, van welke Mogendheid alleen zy in hunne veroveringen konden gehandhaafd worden. Deze fchielyke inval was flegts een voorbode van eenen groocer Oorlog. Door de verovering van de ftaaten van den Hertog moest dè hoogheid van den Keizer beledigd worden; en fchoon die listige Vorst in het begin niet klaar blyken liet het geene hy in zyn fchild' voerde, en dat hy vooreerst Koning Francois, met onderhandelingen over het opdragen van het Milaneèfche aan eehen van zyn Zoonen, tragtte om den tuin tejleiden, en zyne fchikkingen tot tegenweer te vertraagen; zo duurde het nogtans niet lang, of dit monr-aangezigt wierd volkomen door hem afgelegd1. Dit gebeurde by gelegenheid dat de Keizer te Romen. kwam, en aldaar in de tegenwoordigheid van den Paus Pau'us den Uilen, en van de Cardinalen, cn alle de vreemde Afgezanten, eene zeer fcherpe redenvoering deed tegen den Koning van Frankryk, in welke hy denzelven ook tot een tweegevegt uitdaagde. Eene uiterlyke betooning voorwaar van Ridderlyke dapperheid, daar de Italianen om moesten lagchen, en die weinig met den aart en wyze van denken van den Keizer over een kwam (2). Dog door dezen uitftap wierd Francois volkomen wakker gemaakt, en bemerkte dat het meer' dan tyd was, om zig in ftaat van tegenweer te ftellen;; en CO Ibidem pag. 7 —,'3. Ibidem pag. 41—50.  Gefchiedenis van Frankryk. 459 en fchoon tusfehen deze redevoering van den Keizer en den inval in Provence, weinig meer dan drie maanden verliepen, gelukte die evenwel: fchoon Francais was, door de opregting van die genoemde 4200 mannen gewapend Landvolk, die flegts by een verzameld en te velde gebragt moesten werden, en zekerlyk veel beter waren dan ander te zaamen geraaptVolk,endienognaderhand verfterkt wierden door eenige duizenden Zwitfers; hy was beter in ftaat om eenen aanval af te weeren, dan men wel kon geloven of verwagten. Behalven dat had hy in Italië, door Guido Rangoné en andere Opperhoofden, omtrent tien duizend mannen laaten werven en te Mirandola ■by een verzaamelen, die naderhand gebruikt wierden om Turin, de eenige plaats die de Franfchen aan de overzyde van de Alpen ingehouden hadden, te ontzetten. Al dit Voetvolk te zaamen genomen, en boe talryk ook ,naa die tyden, was nogthans van zulken goeden dienst niet als half zoo veel oude en geoeffendc foldaten, en niet te vergelyken by een gedeelte van 't leger van den Keizer, dat hy federt den voorgaanden Oorlog, ten kosten van Napels en andere ftaaten van Italië, had op de been gehouden, en in de tegenwoordige omftai.digheden door meer dan twintig duizend Landsknegten, in Duitsehland te zamen geraapt, verfterken konde. Zoo dat Karei zig aan het hoofd bevond van wel veertig duizend manmen Voetvolk, en van de Ruitery van geheel Italië. De Koning van Frankryk, ongeraaden vindende om dezen ftroom aanftonds te fluiten, liet zeer wysfelyk geheel Piémontverlaaten. Turin, Coni, en Fosfano uitgezonderd, waar van het eerfte behouden, en het tweede door de verraadery van den Marligraaf van Saluzza aanftonds verloren wierd: maar.Fosfano wierd door den Heere van Montpézat en andere dappere bevelhebberen eenigen tyd verdedigd, en niet dan met de laatfte Gg 3 beete  4'o GARNIERS heere broods overgeg-evrn in het einde van~Juny(i). Op St. Jacobs dag ( den 25 July) trok de Keizer over het rivieitje de Var in Provence, alwaar hy de lieden verlaaten en open vond, en het Land van inwooneren cn levensmiddelen ontbloot. Marfeilk, Arks en Avignon waren alleen bezet en in ftaat van tegenweer gebragt, en het grootfte gedeelte van het Franfche leger lag agter de rivier de Durange verfchanst tusfehen Avigaon en Cavaillon, alwaar het bezwaarlyk aan te tasten was; en de belegering van Marfcillc, die naauwelyks begonnen was, wierd fchielyk opgebrooken; maar de Keizer moest het Land in minder dan twee maanden ruimen , met verlies van wel de helft van zyn leger, dat door gebrek aan levensmiddelen, door de brandende hitte en droogte van de Zomer in dat dorre en weinig bewaterde land, en eindelyk door de geduurige aanvallen van de ligte Ruitery der Franfchen, en van het Volk van het gewest zelve, was omgekomen (2). Het berigt, dat men van dezen inval 'm Provence Vmd, is ten opzigten van de eigenlyke omftandigheden niet alleen by onzen Schryver, maar by anderen vry droor, fchoon het een aanmerkelyk tydftip is geweest onder de regeeringen van Karei en van Francois, en dat het wel der pyne waard zoude geweest zyn, de oorzaaken van het mislukken dezer togt duidelyker op te geven, die met zoo veel overmagt fcheen ondernomen te worden, dat men in Italië voor Frankryk bedugt was, en verwagte dat de Keizer in het binnenfte van dat Ryk zoude •indringen: Jaa zelfs dat veele zoogenaamde Profeten en Planeetlezers, naa de vooroordeelen dier tyden, aan het domme gemeen aldaar, dog voornamenlyk in Duitsch- • land 3 CO Ibidem pag. ?S—ai. CO Ibidem pag. ico—ioC, & 110 —112 &'111 — 125, & Dtóiel liist. de France, Tomé V. pag. 330—338.  Gefchiedenis tan Frankryk. 4<5i Mnd, den geheelen ondergang van het Franfche Ryk voorzeiden Welke belachelykheden door den Markgraaf van Saluzzo tot ontfchuldiging van zyne verraa.derv bvfebrast wielden (;)■ Ten zelfden tyde had de Keizer een leger van omtrent 2c,3CO Voetknegten en j of 6coo Ruiteren, dat met geld der Nederlanderen, of in * Walfche provmuen, of to Duitsehland peworven was, onder den Graave van Nas/au in Pieardie laaten intrek' en, en na het bemagtigen van Guife, een ander fteedje, Peronne genaamd, bell eren. Welk beleg egter door den wakkeren tegenftand5 der bezetting en der burgery met veel verlies en fchande moest opgebroken worden, hoewel de Hertog van Vendöme ter verdediginge van Pieardie niet veel meer dan 7000 mannen onder zig had, en van den Hertog van Gmfe,d\e met een diergelyken hoop volks Chmpagne bewaarde, weinig onderftandsgenieten konue(0~ Geduurende deze gelukkige uitkomften was aan Francois een ander ongeluk overgekomen: te weeten het verlies van zynen oudften Zoon. Alhoewel deze Jongman, verhit cn bezweet zynde, fchiclyk gedronken had, en daar op ziek geworden en binnen weinig dagen overleden was, en dat het zeer natuurlyk was zynen dood daar aan toe te fchryven, zo deden zig nogtans redenen van een arg vermoeden op tegen zekeren Graaf Sebastiano Monucuculi, die onder het Volk van Rangoné ten dienftc van den Koning van Frankryk uitgetrokken was, cn voorgevende door de Keizerfchen gevangen te zyn genomen, maar fpoedig wederom vrygelaten, telion^s gekomen, alwaar hy den jongen Prins het water of andere verkoelende drank had toegereikt; waarom hy op 't vermoeden der Geneesheeren in hegtenis wierd genomen, CO Ibidem pag. 80. CO Mfem pag. 106 & 107 & »9—1 n-4- Gg 4  4<& GARNIERS men, en dewyl men vergif by hem vond en fchriftelyke onderrigtingen om het te gebruiken, ter pynbank wierd gebragt, alwaar hy niet alleen Antonio de Leiva, die geduurende den togt in Provence overleden was, maar ook Ferdinand Gonzago befchuldigdigde, die hier over zeer getroffen, fterke betuigingen deed van zyne onfchuld aan zulk eenen euveldaad, en verklaarde dit veragtelyk mensch niet gefprooken te hebben dan in tegenwoordigheid van den Keizer en van wel vyf en twintig Edellieden, en zeer begeerig te zyn om zyne gefchondene eer tegen een ieder door kampgevegt te verdedigen. Welke omftandigheden aan onzen Schryver eenig vermoeden fchynen te geven (i). Nadat Francois het gevaar van dezen eerften Veldtogt ontworfteld was, en voor het vervolg door den goeden toeftand van zyne geldmiddelen O), en hetoeffenen van zyn Fransch Voetvolk, minder te dugten had, liet hy in het begin van het volgende jaar 1537, den Keizer als Graave van Vlaanderen en ArtoU, in de hoedanigheid van eenen Vasfaal die tegen zynen Leenheer oproerig was, geregtelyk daagen; fchoon Francois by de Kamorykfche Vrede al zyn Jeenregt op die Graaffchappen had afgeftaan. Deze ydele vertooning was flegts een vocifpel van den inval in Artois met een leger van 23000 Voetknegten en jcco Ruiters, alwaar HSdin, een verfterkt fteedje, door de Franfchen wierd bemagtigd, en «en ander fteedje, St. Pöl genaamd, door hen bevesrigd en met eene bezetting van 0000 mannen Voetvolk en eenige Ruitery voorzien; waarna een gedeelte van het Franfche leger naa Italië op weg floeg, waar door de (O ibidem pag. istf—135. Zie ook Robertfon ,B. Vit; & Daniël Hist, ie Fr. Tonie V. pag. 333. {» His. de Fraacc, Tome XXV. pag.» 76. Sc ??.  Gefchiedenis van Frankryk. 463 0e Landvoogdesfe der Nederlanden, die ondertusfehen een leger van omtrent 30,coo mannen Voetvolken 8..oo Ruiters by een verzameld had, aangemoedigd wierd om St Pél te laaten innemen, het geene ook na eene verdedHng van weinige dagen gefchiedde,zoodat deze vry talryke bezetting, door de flegtheid der fchielyk opgeworpene werken, ftormenderband overweldigd wierd en ten grooten deele door het zwaard fneuvelde. Eenigen tyd daarna kregen de Keizerfchen ook by verdrag in het fteedje Montreuil'm Pieardie, en Terouenne in Arfois wierd door hen vrugteloos belegerd, en verlaaten na een klein gevegt van de Ruitery, waarin de Franfchen eenig nadeel leden, dog daarna eenige kleine voordeden behaalden, zoc dat de Landvoogdesfe, ziende dat deze Oorlog voor . de Nederlanden fchadelyk konde worden, eenen ftilftand van wapenen voorfloeg, die ook te Bomt in Artois geflooten wierd CO, In Piémont liep alles, door de oneenigheden der ItaJiaanfche bevelhebberen, die niet onder Rangoné wilden ftaan, over ftuur. Waarom . de Komng den Heer van Humieres aldaar zond met eenig Fransch volk en tien ' duizend Duitfche landsknegten, die flegts zes duizend konden monftcren, en zoo oproerig waren, dat men dezelven moest afdanken en wegzenden. Zoo dat Humieres,door het verloopen der Italianen , tegen den Markgraaf del Vasto, die de krygsmagt van het Milaneesch gebood, niet beftand zynde, alle de veroverde plaatfen verloor, en niet meer dan Turin en Pignerola behouden kon, die door den honger tot het uiterfte gebragt wierdec. Des Konings Zoon Henrik, die door de dood van zynen broeder Daufin was geworden, voerde een tamelyk leger aan tot ontzet dier plaatfen. Dog om daar toe te (O Ibidem paj. 145 —J55. Ibidem pag. m-160, Gg 5  464 GARNIERS te komen moest men de berugtc bergëngte in de Alpen by het fteedje Sufa, die door omtrent tien duizend mannen van del Vastos leger bewaard wierd, overweldigen Het geene ook door het bemagtigen van de twee hoogtens opdezyden derzelvegelukte, zoo dat de Keizerfchen de wyk moesten nemen en zig over de rivier de Pd naa Asti begeven; wanneer in het Franfche leger de tyding aankwam van eenen ftilftand van wapenen, die te Men. pon in Arragon op den 16 November was geflooten, door welke ieder in het bezit bleef van het geene by in zyn magt had, en dus de Franfchen verfcheiqe plaatfen van Piémont bleven inhouden (ï). De onderhandelingen, om deze wapefchorsfing in eene beftendige vrede te veranaeren, wilden toen ten tyde niet gelukken, zoo dat deze ftilftand ook verlengd wierd, en het geene te verwonderen was in zulke omftandighcdcn, dat de Koning van Frankryk dien minder fcheen nodig te hebben dan deKeizer, welke tamelyk veele fchulden gemaakt had, cn van de Italiaanfche banken geen geld kon opnemen, dan tegen 12 of 14 ten honderd; daar de Koning van Frankryk den Oorlog gevoerd had uit eene verhooginge van de zoogenaamde taille, uit een buitengewoone belasting op de Geestelyke Goederen, en uit het geene in de voorige jaaren van zyne gewoone inkomften was overgehouden, en nog jaarlyks overbleef: Dog mogelyk vrezende dat andere Europifihe ftaaten aan de zyde des Keizers mogten overftaan, uit hoofde van des Konings verbintenis met den Grooten Heer der Turken, Soliman, die nogtans ydel was ter oorzaake van de onmagt dier ftaaten; vond hy goed om den oorlog, die hy met hoop van een goede uitkomst •zoude hebben kuunen voortzetten, te eindigen, en floot den £i) Ibidem uag. IS5—160.  Gefchiedenis van Frankryk. 4Ö5 den ftilftand van wapenen voor tien jaaren te Nizza, door de bemiddelinge van Paus Paulus den lilden. Van dit tydftip af begon Keizer Karei eene andere ui. terlyke gedaante tegen den Koning van Frankryk te houden: want bemerkende, dat hy door de wapenen niet in ftaat was hem te overwinnen, zogt hy hem dooi- uiterlyke betooningen van vriendfehap en gulhertigheid in te luiden, waar toe hem zekere te zaamen loopende omftandigheden zeer wel te pas kwamen. {Het vervolg in'tvolgende deel.) IV. The HISTORT of AMERICA, by William Rob erts o n, D. D. &c. dat is: HISTORIE vak AMERIKA, door William Robertson, Doctor der Godgeleerdheid, enz. Te Londen, 1777. 2 Deelen in 4to. (Vervolg en flot van Bladz. 387. :de deel. TT1 er wy van het werk van den Heer Robertfon afftapSIj pen, blyft nog voor ons overig, in een kort begrip, op zyn voetfpoor, te befchouwen, wat uitwerkingen de Spaanfche Volkplantingen hadden op den toeftand der Landen, door hen ingenomen; de Staatsregelen naar welke derzelver beftuur wierd ingerigt; de gefteld' heid van dat beftuur zelf; den invloed der Volkplantingen op Oud Spanje, en den ouderlingen handel der oude en nieuwe gewesten met elkander. De geweldige ontvolking van Amerika, was het eerfte ge-  460" W. ROBERTSONS gevolg der Spaanfche overheerfching. De Heer R. pleit egter, met klem van reden, het Spaanfche Hof en de Geestelykheidvry,van opzettelyke maatregelen tot verdelging der Indiaanen, en toont, dat de laatfte, hoe dom en bygeloovig ook in 't algemeen, doorgaans de voorfpraak en de verdeediging dier elendigen op zig nam terwyl het eerfte geduurig de ftrikfte bevelen uitvaar! digde, om de onderdrukking der Inboorelingen tegen te gaan; maar de pogingen van beiden fchooten ve'rre te kort tot weering van het kwaad, daar het byzonder belang der Fortuinzoekers, welken zig in Amerika terneder hadden gezet, met zo veel geweld de Indiaanen preste tot voortzetting der mynwerken, waaronder zy faezweeken, dat de bevelen van het Hof veeltyds niets daar tegen vermogten, terwyl men op zo verren afftand van den zetel des Ryks, zig genoegfaame ftraffeloosheid kon belooven. Ondanks de verbaazende fterfte der Inboorelingen, ten dien tyde, is 'er egter nog eene zo aanmerkelyke menigte overgebleven, dat die het getal van alle de overige inwooners verre te boven gaat. Men rekent in Nieuw Spanje nog ruim twee millioenen Indiaanen. Een groot deel van Peru, byzonderlyk 't Koningryk van Quito, is geheel daarmede vervuld; zyzyn hier en daar onder de Spanjaarden vermen d, en oeffenen de werktuigelyke konften. 't Volk in l^exico en Peru, reeds aan vaste woonplaatfen bepaald, was, met minder dwang, dan de wilde Stammen, te brengen tot eene levenswyze, min of meer, naar de Europeefche zweemende. De magt der Spaanfche Vorften, was juist tot hooger trap dan ooit gefteegen, ten tyde van de verovering van Amerika. Dewyl het goud, al vroeg van daar aangebragt, hunne oplettendheid ten fterkfte trok; maatigden zy zig onmiddelyk het eigendom van alle de Landen zei-  Historie van Amerika. 4<5? zeiven en de wetgeevende Magt daar over aan. Dit is eene byzonderheid, welke omtrent de Portugeefche, Engelfche, noch Franfche Bezittingen plaats heeft, uit welker Volkplantingen, in 't begin, zeer onzekere en traage voordeden te wagten ftonden; waarom men diebyna zonder de befcherming, en buiten het beftuur der oorfprongkdyke Staaten voort liet fukkden. De grondwet der Spaanfche Rechtsgeleerdheid wegens Amerika is, de Wingewesten aantemerken eerder als eigen aan de Kroon dan aan den Staat i de Bulle van Alexander den VI, is het groote Charter, waarop Spanje's recht berust. De wil des Konings is de wet; alle Veldheeren, Rechters en Priesters, worden door de Kroon gefteld, en alle Landen, door haar uitgedeeld * vervallen wederom tot dezelve. Vier Onderkoningen, die, by 't oeffenen eener Koningklyke magt,eene diergelyke praal als hunnen Monarch zelf vertoon en, regeeren thans, in zynen naam, het gantfche Land, in zo veele gewesten verdeeld; bygeftaan van Amptenaaren en Gerechtshoven, van welke laatften 'er elf zyn, onder den naam van Audiences, welken met veel gezag in burgerlyke zaaken zyn bekleed, en des noods, over eenen Onderkoning, voor den Raad der Indiën kunnen klaagen. Deeze Raad, welke altoos in de Refidentieplaats des Konings vergadert, heeft het opperbewind over al de Spaanfche Domeinen in Amerika; deszdfs magt en luister is, van tyd tot tyd, door de Koningen, hoe langs hoe meer, vergroot, om dezelve gedugt to maaken voor de onderdaanen der nieuwe waereld. Een Gerechtshof, Cafa de la Contratacion genaamd, heeft meer onmiddelyke betrekking, op 't geen den handel met de West-Indiën, en daaruit voortvloeijende verfchillen en bedryven aangaat; dog men kan van deszelfs vonnisfen zig beroepen op den Raad der Indiën. De  468 W. ROBERTSONS De eerfte en voornaamfte zorg der Spaanfche Vorften, was, de Amerikaanfche voortbrengfelen voor Spanje te verzekeren, verbiedende, op ftrenge ftraf, allen handel .rnet vreemdelingen; en om hunne Volkplantingen in eeuwige afhangkelykheid te houden, is haar ook het vervaardigen van veclcrleije Stoffen, het planten van Wynftokken en Olyfboomen, enz. verboden; terwyl zy, uit Spanje, van kleedaadje, huisraad, werktuigen, fieraad, en zelfs van een groot deel provifien, moeten worden voorzien, en den geheelen wederzydfehen handel, door geene andere dan Europeefche fchepen, mag gedrceven worden. Zo yKngs als de verwonnene oorden ontvolkt waren, zo traag, daarentegen, ging derzelver wederbevolking, in den beginne, voort. De uitdeeling van verbazend uitgeftrekte landen, in onvervreemdbaar eigendom, aan enkele perfoonen, onmagtig die, naar eisch, te doen bebouwen, is eene dier hoofddwaalingen inhetSpaansch beftuur geweest, welker verderffyke uitwerking zig nog doet gevoelen; daarenboven is het opbrengen der Tienden aan de Gcestelykheid, van alles, zelfs van de eerfte noodwendigheden, een last, reeds in 1501, gelegd op de pas begonnen Volkplantingen, terwyl het bygeloof, door 't ryk begiftigen van kloosters en kerken, 't noodig voedzel van vernuf tigen arbeid nutteloos verfpilde. Men telt vyfderleie inwooners in het Spaanfche Amerika. De Chapetonen, of Spanjaarden, die uit Europa geftadig aankomen, hebben de voornaamfte ampten en de klem der regeering in handen, befchou wende dus ook alle de overigen als beneden hen. De Creolen, of afftammelingcn der Europeërs, flyten hun leven meestal in vadzigheid en weelde, met de vernederenfte bygeloovigheid vermengd. De derde foort beftaat uit i\;u- lac-  Historie van Amerika. 4<59 latten, afftammelingen van Europeërs met Negers, of uit Mestizen, die van Indifche en Europeefche ouders zyn geboren: dit vermengd geflacht, by uitftek ruw en fterk, oeffent de meeste handwerken. De Negers, die de vierde Clasfe uitmaaken, worden meest tot huisdienften gebruikt, en zyn doorgaans zeer verknogt aan hunne meesters - die veel werk van hun maaken; waarom zy gewoon zyn zig verre boven de Indiaanen te verheffen , tegen welken zy zeer vyandig zyn : deze vyandfchap, kunftig gekweekt door de Regeering, doet de Spanjaarden kragt trekken uit dat geene, 't welk het zwakke van andere Europeefche Volkplantingen uitmaakt. De Indiaanen, de laagfte rang van menfehen in hun eigen Vaderland, worden nu niet meer zo fterk verdrukt, als in de eerfte tyden; zy zyn egter nog tot het opbrengen van eene kleine fchatting, en tot het doen van veelerleijedienften, verpligt. De Spaanfche Regeering heeft ontelbaare wetten, bepaalingen en voorzorgen, van tyd tot tyd vastgefteld, om hun lot te verzagten; egter braveert het geweld en 't belang van byzondere perfoonen dezelven nu en dan : zy worden in Peru nog dikwils zeer onderdrukt, dog in verfcheiden gewesten genieten zy thans gemak en overvloed, bezitten groote Landgoederen, hebben talryke kudden, endoordeverkreegene kennis van Europeefche kunften en uitvindingen, worden zy zelfs van menigerleije overtolligheden voorzien. Hoe verknogt aan den Pausfelyken zetel Spanje ook zyn moge,wist de nayverige Staatkunde van Ferdinand, den eigendom der Tienden en de begeeving der Kerkelyke ampten in Amerika, van Alexander den VI en Julius den II te verkrygen: dus loopt de Kerkelyke en waereldlyke magt aldaar in de Vorften van Spanje tefamen, en zy hebben 'er zig ten fterkfte in gehandhaafd, geene Paus-  47° W. ROBERTSÖNS Pausfelyke Bulle van kragt zynde in Amerika, dan na de goedkeuring van den Raad der Indiën; en hier aan iS het dat Spanje de ongeftoorde rust zyner Volkplantingen te danken heeft. De geheele ftoet van geestelyke Amptenaaren is 'er gelykvormig aan die van Spanje; de kloosters, allerverderfelykst voor Staaten, die het grootst gebrek hebben aan volk, zyn 'er tot een verbazend getal aangegroeid, zo dat de Kroon derzelver vermeerdering heeft zoeken te beletten; dog 't Volk, nog bygelooviger dan de Spanjaarden zei ven, en' door nog dommer Geesteiykeh b'eftuurd, verbeeld zig zo veel van de heiligheid van 't kloosterleven, dat niets hunnen yver' daarvoor kan doen verflaauwen. Om zig een denkbeeld van hunne wacreldiyke Priesters te vormen, zal 't genoeg zyn aantemerken, dat, hoewel 'er veelen leeven in omfiandigheden, gunftig voor 't beoeffenen der wetenfchappen, hun geheel Ligchaam, in twee en eene halve eeuw, naauwelyks éénen Schryver heeft uitgeleverd, van genoegzaame verdienftcn, om geplaatst te worden onder hen, die de oplettendheid van verlichte Natiën trekken. Maar 't gröotfte deel der Spaanfche Geestelykhcid, beftaat uit geordende Priesters, die dikwils de voornaamfte kerkelyke waardigheden in Mexico en Peru bekleeden, en onder wien 'er veelen geweest zyn, vooral onder de Jefuiten, die blyken van merkelyke bekwaamheid hebben gegeeven; dog ook een groot getal van zulk een ongebonden leven, dat de Regeering, om den fchandelykeu loop dier ongeregeldheden te ftuiten, in 1757, de geordende Priesters de zorg der zielen" heeft verboden, en bevolen dat voortaan geene dan waereldlyke Priesters met opengevallene ampten zullen' worden begiftigd. De vorderingen der gantfche Geestelykheid, in "t bekeeren der Indiaanen, zyn veel geringer dan men zou heb-  Historie van Amórita. 471 hebben mogen verwagten. 't Is waar, een enkeld Geestelyke heeft wel eens 5000 Mexicaanen op eenen dag gedoopt, en men hacl dié plegtigheid in weinige jaaren itan 4 millioencn van dezelven verrïgt; dog bekeerlingen, die, noch de gevoelens begreepen welke zy hadden* toeteftemnïen, noch wisten van welken zy moesten afkappen , bleeven zo zeef aan hunne voorige bygeloovigheden kleeven, en' hebben die zb wel hun nakroost ingeplant, dat dit, wanneer het de oogen der Spanjaarden1 flegts kan ontgaan, nog zynen afgodendienst onderhoud.; De pragtige plegtigheden van den Roomïchen Godsdienst behaagenhen wel, ehneemen hen in,[dog hun bekrompen vernuft, bezig omtrent zeer weinige, en wel geene andere dan tegenwoordige voorwerpen, fs voor alle verhevene leeringen onvatbaar, en 't is byna onmogelyk, om zulken, wier vooruitzigt niet reikt tot den volgenden dag, bezorgd te doen zyn omtrent eene toekoomende waereld,; Toen de doldriftige roofzucht der Spanjaarden, binnen eene halve Eeuw, grooter landftreek, dan geheel Europa, had ingenomen ,• en hun klein getal ongenoegfaam was om den bouw van zulken grond te onderneemen , viel al hunne v'lyt op het zoeken en bewerken der Mynen, waaruit zig elk een fpoedigen rykdom beloofde'. 't Liep egter tot in 1545 aan, eerderyke Zilvermynen vanPotozi inPeru,gevallig ontdekt wierden. Kort daan na wierd eène diërgelyke in Nieuw Spanje gevonden, en fints zyn de Zilvermynen zo talryk geworden, dat derzelver bearbeiding de voornaamfte bezigheid is der Natie, die de fchoone Vlakten van Mexico en Peru verlaat, voor de barre gebergten; dewyl het zoeken rïaaï nieuwe Mynen, onder hen, eene betoverende drift i3's niet ongelyk aan die van het fpel, welke den geest geheel inneemt, en elks byzonder vermogen doet verzwinAlgem. Biel. II. Deel N. 4. H h den j  472 W. ROBERTSONS den; belettende dus de aankweeking van nutte voortbrengfelen, en de aandagt afwendende van den koophandel, die den volken waaren overvloed verfehaft. 't Goud en zilver, dat Amerika, van de eerfte verwinning af, opleverde, was een al te verlokkende buit, dan dat Spanje niet zoude getragt hebben zig daar van beftendig te verzekeren, door eenen volftrektuitfluitenden handel, onder 't opperbeftier der Kroon zelve; en 't is tot dit hoofdoogmerk, dat alle, van tyd tot tyd gemaakte inrigtingen, wetten en bepaalingen te faamen loopen. „ 't Is ook waarfchynelyk om die reden,"zegt de Hr. Robertfon, „ dat Spanje niet is gevallen in de „ dooling, begaan dóór Volken, meer bedreeven in den„ handel, op eenen tyd, dat de ftaatkunde van den koophandel beter had bchooren begreepen te zyn. De „ Hollanders," zegt hy, „ ftonden hunnen gamfchen „ handel met de Oost- en Wesrindifche Volkplantingen, „ aan uitfluitende Maatfchappyen af. Zyzyn, wat de s, Oost-Indiën betreft, door de Engelfehen, Franfchen s, en Deenen nagevolgd, terwyl het menfchelyk ver„ ftand misfehien geen kragtdaadigcr middel uit kan den3> ken, om den voortgang der vlyt en der bevolking, in „ eene nieuwe Kolonie te ftuiten: 't belang van deeze, „ cn van de bevoorregte Maatfchappy, moet in alles „ regtftreeks tegen elkander overftaan, en, daar de „ laatfte, in deezen ongelyken ftryd, zoo veel over„ magt bezit, dat zy, naar willekeur, de wet kan voor„ fchryven, zoo moet de eerfte, niet alleen hoogen 5, prys befteeden en laag verkoopen, maar nog de ver„ needering ondergaan, van den aanwas baares over„ vloed te zien dwarsboomen, door die geenen, met „ wien 't haar alleen vryftaat te handelen." Dog, om tot Spanje weder te keeren, de fchat, fints 1492, in 283 jaaren aldaar aangebragt, beloopt, volgens de  Historie van Amerika, 473 ie begrooting van den Hr. Robertfon, die hy voor zeer gemaatigd opgeeft, ten minften 22 duizend millioenen guldens. Voeg hier by, den grooten voorraad van Couchenille, van Quinquina, van Indigo, van Cacao, vaa Tabak, Zuiker, Drogeryen en Huiden, welke jaarlyks word aangebragt, en men zal, met reden, verbaasd ftaan, als men, na 't befchouwen van zo groote en aanhoudende voordeden, bevind, dat Spanje, 'twelk,by de ontdekking van Amerika, een zeer welvaarend Ryk was, welks koophandel en fabrieken uitermaaten bloeiden, fints tot zulk eene laagte is gezonken, dat Philips de 3de, uit hoogen nood, door een Edikt, zyne koperen muntTtot byna de waarde van zilver tragtte te doen doorgaan. Vraagt men naar de reden van zo zeldfaam eene gebeurdtenis men heeft die, behalven in deigeldfpillingen der zwaare Oorlogen, die Philips de 2de voerde, en in het zwak bcftier van Philips den 3*™, voornaamentlyk te zoeken, in de verderfelyke maatregelen omtrent den koophandel, welke Spanje beftendiglyk gevolgd heeft, tot dat deVorften, uit het Huis van Bourbon, den troon beklommen hebben; van welke detlr. Robertfon zegt, dat zy wel geenfins hebben uitgemunt in voortreffelykheid van geest, dog allen oplettend zyn geweest, op de bevordering van 't geluk hunner on-. derdaanen. 't Geheele gedrag van Spanje, omtrent den koophandel gehouden, is zeerfraay gefchetst door den Heer R.,die doorflaande blyken geeft van gezonde en klaare begrippen, omtrent het waaragtig koopbelang, dog het. zou niet, dan gebrekkig, by verkorting kunnen worden voorgedragen. Men ziet 'er ondertusfchen middagklaar, uit de onwraakbaare bewyzen der ondervinding, hoe verkeerd het is, den handel door zwaare lasten te drukken, en aan veelerleije bepaalingen te onderwerpen, Hh 2 Z»  474 W. ROBERTSONS Zo dra, met oogmerk van een groot inkomen voorden Staat uit dezelve te trekken, het eerfte gefchied, moei het laatfte 'er een gevolg van zyn; een heirleger van ümptenaaren word dan vereischt, tot invordering en tot voorkoming van nalaatigheid in 't opbrengen derzelver, welker onderhoud den zwaaren last noodwendignog meer verzwaart, zo al niet eenigen hunner, door byzonder' belang van hunnen pligt getroond, tot werktuigen van ftinkfchen handel verftrekken. De ondervinding heeft geleerd, dat zwaare lasten, op den handel gelegd, dikwils de zelfde uitwerking hebben ter bevordering van iluikerye, ais of 'er eene groote premie op gefteld waïe; want wanneer die belastingen in geene behoorlyke evenredigheid ftaan, met de doorgaande voordeden, wdke de handel wezentlyk kan opleveren, dan fchynt de verzoeking, om dezelven te ontgaan, te groot te worden voor de menfchelyke zwakheid; en de noodzaakelykheid van zig een beftaan te moeten verfchaffen, dringt dan te fterk tegens den pligt omtrent het algemeen; om nu te zwygea van den nadedigen invloed, die het op de zeden van een volk moet hebben, wanneer veelen eene hebbdykheid verkrygen van ontrouw, omkooping, ja van meineedigheid, terwyl de braafften de ftagtoffers worden der bedorvenften. 't Zal verder, in dit ftuk, alles afdoen, wanneer men overweegt, dat de geheele ondergang des koophandels van zodanig een volk,door den nayver van minder gedrukte Natiën, al3engs het onvermydelyfc gevolg van zulke verkeerde begrippen zyn moet, en men dus het eerfte oogmerk, namentlyk, van daaruit een groot inkomen voor den Staat te trekken, verydelt, en te laat, het vermogen des Staats zeiven gekrenkt bevind. Zodanig was het met Spanje gelegen, en zyn voorbeeld bevestigt de wysheid der maatregelen van verlichter Volken, die met de  Historie tan Amerila. 475 de grootfte zorgvuldigheid, alles wat tot gemak, bevordering, verligting, en algemeene vryheid van den handel kan ftrekken, met goeden gevolge hebben in het werk gefteld, en langs dien redelyken weg, grooter, wezentlyker, en duurzaamer voorueelen uit denzeive hebben genoten. Inderdaad, de droevige ondervinding der geweldige nadeelen die Spanje leed, is oorzaak geweest, dat men, eindelyk, daar, meer en meer, van de oude vooroordcelen is afgegaan. . Vooral heeft men nog onlangs, in de jaaren 1764, 1765, 1771 en 177*5, zodanige veranderingen, tot bevordering van meerdere vryheid in den handel, als van order in 't burgerlyke beftier der Volkplantingen, gemaakt, dat men'er reeds ten deele gewenschte gevolgen van gezien heeft, en nog veel grootere, met zekerheid, verwagten kan. De Provintien van Sonora, Cinaloa, California, en Nieuw Navarre, zyn nu ook onder eenen byzonderen Gouverneur gefteld, wiens belang het is, den bloei dier veelbelovende gewesten te bevorderen door zyn gezag, 't geen niet veel verfchilt van dat eensOnderkonings. De wedden deezer Stedehouderen van den Vorst, die eene onbepaalde magt oetfenen, zyn zeer gemaatigd; dog volgens een Spaansch fpreekwoord, zyn de wettige inkomften eens Onder';onings bekend, en zyne wezentlykfte voordeekn hangen van de gelegenheden en van zyn geweeten af. Daar zyn egter voorbeelden van deugd, onbezweeken op zulk eene proeve. In 'c jaar 1772 voleinde de Marquis de Croix zyn bewind van 'Nieuw Spanje; zyne braafheid was buiten verdenking , en hy keerde met geenen grooten fchat, maar met de toejuiching terug; van een dankbaar volk, dat hy gelukkig had gemaakt. De inkomften die de Koningen van Spanje uit Amerika trekken, fchoon"niet gemakkelyk te bepaalen, zyn Hh 3 eg-  476 W. ROBERTSONS egter aanzienelyk, en fpruiten uit verfchillende belastingen; als de regten op het goud en zilver; de fchatring, welke van de Indiaanen gevorderd word; de menigvuldige lasten op den koophandel; 't geen de Koning , als hoofd der kerke, en Beftierder der Geestelyke goederen, in de nieuwe waereld geniet; alsmede de .voordeden van de aflaat-bullen, die telkens, na verloop van twee jaaren, worden uitgevent, en die, tot de zaligheid noodig geacht, worden gekogt tot den prys, welken de Regeering daarop ftelt. De Hr. R. geeft de redenen op, waarom hy meent, dat men nietverre.bezyden de waarheid gist, als men .ftelt, dat het zuiver inkomen, 't welk Spanje jaarlyks uit Amerika trekt, 15 millioenen guldens zou beloopen; hier komen dan nog by, de regten, op 't geene uit Spanje naar Amerika gevoerd word; de fchatting op de Negerftaaven gelegd, en wat dies meer zy; 't welk men niet kan nafpooren. Aanmerkelyk is het, ondertusfchen, dat Spanje en Portugal de eenige Europeefche Magten zyn, die onmiddelyke inkomften trekken uit haare Volkplantingen; als üitmaakcnde derzelver aandeel in de algemeene bekostiging van 't Staatsbeftuur; terwyl alles, 't welk de andere Natiën van de haare genieten, in de voordeden van een uitfluitenden handel met dezelven, beftaat. Thans zo veel, en zelfs meer dan in't begin ons oogmerk was, verhandeld hebbende, uit het werk van den Heer R., zou het hier de plaats zyn om verflag te doen van gezonde Critiques, die op het zelve gemaakt mogten zyn. Wy hebben de Engelfche fchriften, waarin mendingen, van dien aart, gemeenlyk vind, nagegaan; dog, met verwondering, gezien, dat men zo weinig aanmerkingen op een werk, dat zo veele verfchillende zaaken bevat, heeft opgegeeven. Eenigen zyn zodanig, dat derzelver partydigheid, of ongegrondheid >  Historie van Amerika. 47? heid, in 't oog loopen, en dat die ook uit het werk zeive zeer gemakkelyk te wederleggen zouden zyn; eeoigen betreffen kleinigheden omtrent taal of ftyl, welke dus buiten ons beftek loopen, en de overigen hebben ons van al te gering belang, of al te twyffelachtig toegefcheenen, om 'er onze Leezeren over te onderhouden. V. BRIEF aan den Wel Edelen Geftrengen Heer Mr. J. RENDORP, Vryheervan Marquette, enz. enz. Behelzende eenige Aanmerkingen , over zyn Wel Ed. Geur. VERHANDELING over het Recht van de JAGT, door Mr. J. D. in 'sGravenbaget by H. C. Gutteling, 1778. in 8vo. Het zou geheel overtollig zyn, onzen Leezeren , • by deeze gelegenheid , een breedvoerig verflag te geeven van den zaakelyken inhoud van de Verhandeling van den Hr. Rendorp. Wy hebben hier aan reets, zo wy hoopen, genoegzaam voldaan (a), en mogen daarom gerustelyk onderftellen, dat men, hier van volkomen onderregt, zig wel zal herinneren, dat de Hr. R., in zyne Verhandeling de algemeen aangenomene gevoelens over de Jagt niet flaafs gevolgt is, maar deeze, veel eer, heeft durven te keer gaan. Geen wonder dierhalven , dat de Hr. Mr. J. D., zo 't fchynt, van oordeel zynde, dat men van de algemeenaangenomene Begrippen, in dit opzicht, niet be O) Men zie Aljem. Bib!. I. D. No. 4. bl. 5J5 —5Iö. Ok D. No. f. W. 96— 117. Hh 4  472 BRIEF van Mr. J. . . D. . . behoort af te gaan, die aanmerkingen , welke Hy Keende-, dat tegen het gevoelen van den Hr. R. gebragt kunnen worden , op zyne beurt, door den druk gemeen gemaakt heeft. Laat ons dierhalven het gewigt dier Bedenkingen, wat nader, onderzoeken. En wy oordeelen zulks niet beter te kunnen doen, dan met de volgende voorafgaande algemeene aanmerking, die op deezen geheelen Brief en alle de Bedenkingen' daar in voorkomende, toepasfelyk is , te beginnen. — Te weeten, dat het gevoelen van den Hr. R., gelvk wy reets in 't verflag zyner Verhandeling aangemerkt hebben, voornamentlyk in ontkennende, in Negative voorftellen, welke zyn WelEd. Geftr. in meer dan een opzicht vry waarfchynelyk gemaakt heeft, beftaande; dierhalven, de Aanmerkingen tegen dezelve , zullen deeze van eenig gewigt zyn , voornamentlyk, zo niet eeniglyk, beftaan moeten in ftellige, mpofitive bewyzen van het tegendeel aan te voeren. Dat het daarom, in dit geval, niet genoeg is, eenige bedenkingen te maaken, 't geen altoos en in alle gevallen van dien aart zeer mogelyk is, maar dat die aanmerkingen flellig en pofitief het tegendeel van het geen de Hr- R. bewcerdt heeft, moeten bewyzen. Na eene korte en heufche Inleiding maakt de Hr. D. twee voor af gaande aanmerkingen. De eerfte op eene ftelling, voorkomende in de Inleiding van de Verhandeling. De andere op een diergelykc in het eerfte Hoofdftuk. De Hr. R. aange¬ merkt en beweezen hebbende , dat het Recht om te mogen Jagen, volgens het natuurlyk Recht, eenen iegelyken toekomt. Dat zulks ook in het Roomfch© Recht zodanig begrepen is, ftelt, hier op,het algemeen gevoelen, volgens welk de Jagteen Regaal zyn zqu, voor, en maakt, by die gelegenheid , onder anderen, deeze  wn Mr. JOACHIM RENDORP. 479 deeze aanmerking, „ dat het nodig is, voornaamlyk ia „ een vry Land, gelyk het onze, dat wanneer de Opper„ heer gebruik wil maaken,*t zy voor zig, 't zy ten nutte van eenige weinige Lieden van een zaak, die „ aan 't ganfche volk uit de natuur en oorfpronkelyk „ toekomt, dat hy aantoone, hoe hy hier toe gerech„ tigd is. Deeze Helling behaagd den Hr. D. niet. Althans hy maakt hier op deeze en geene aanmerkingen , welke, meestal, vraagender wyze voorgeftelt worden. „ Gaat ,, dieftelling," dus begint de Hr. D.,, welke ten opzich„ te van een vry Volk (met eenige bepaaling echter,) ,, waar kan zyn,ook door,omtfend allerhande Volken, „ en onder alle Regeeringen ? Zyn de Rechten van een ,, overheert volk; zyn die van een ingeplant volk, van „ een volk door een Overwinnaar in een Land ingevoert „ van dezelve natuur en eigenfehappen als van een ,, volk, dat oorfpronkelyk van 't Land is; dat onder ,, een Welgeftelde en bevestigde vrye Rcgeeringsfornt „ leefd? Is een Overwinnaar tot dezelve plichten te„ gens een overwonne volk gehouden, als een Opper„ heer, die, of zelfs, of zyne voorzaaten door een vrye „ verkiezing van de Natie, tot haar Opperheer verkoo- „ zen is? waar toe (dan) die aanmerking?zyn ooit „ in de vroegere tyden (immers na den Jaare 400 van „ onze tydreekening) de Inwoonders geweest aborigi. „ nes f Leeren ons de Historie-fchry vers niet, hoe de „ Batavieren, door de Catten uit hun Land gedreeven» ,, zich alhier ter neêr gefteld hebben, doch naderhand ,, door de Saxers, de Saxers wederom door de Friezen „ verjaagd zyn, tot dat eindelyk de Franken zich ge„ beel meester van deeze Gewesten gemaakt hebben -— „ Zyn zyooitbegunftigd geweest met een vrye Regee„ ring, gelyk wy ond^r Gods zegen genieten? En Hh 5 9i wat  48® BRIEF van Mr. J. . . D. . . „ wat bewyst dan (eene) aanmerking, genoomen uiteen „ vrye Regeeringsform ? Welke oorfpronkelyke Voor „ rechten kon toch voorwenden een overwonne volk ■ „ wiens leeven zelfs —, naar de wreedheid dier tyden, 3, verbeurd was? Wy twyffelen zeer, of deeze vraagen wel naar den fmaak vanrechtfehaapen' en kundige Nederlanderen zyn zullen. En mogelyk zullen deeze, overtuigd, dat het veel gemakkelyker is te vraagen, dan tyd en Iuft te hebben, om op alle vraagen, die mendoen kan,een voldoend en gepast antwoord te geeven, op hunne beurt vraagen Of dit alles wel zeer te pas komt? Of de meening van den Hr. R., in het maaken van zyne in twyffel getrokkene aanmerking, wel geweest is, dezelve toetepasfen, op de tyden, waar van de Hr. ü! fpreekt? Of niet, veel eer, het tegendeel af te leiden is uit de plaatfing van gemelde Aanmerking in de Inleiding, in welke eenige algemeene aanmerkingen voorkomen? Of het, in een Land, daar men tag. Mg Jaaren en meer, om het Vaderland van alle vreemde overheerfching en geweld te bcvryden, of te verlosfen, geftreden heeft, welvoegelyk is, de door den Hr. R. gemaakte Aanmerking tegen te fpreeken? en dat wel in één geval, in hetwelk de Hr. D. erkennen moet, „ volkomen met den Hr. R. eens te zyn, dat het met „ den aart en eigenfehap van een vry Gemeenebest niet „ over een te brengen fchynt, dat de Jagers kivito dof, mino op eens anders Land zouden mogen komen jaa„ gen, dat dit thans voor het eerst vergund wordende, s, eulks" met het ware denkbeeld van vryheid niet s, overeen te brengen zou' zyn" (*) .—. Of, in allen ge- ^•3 Ziet deew» Brief bljdz. j*i  aan Mr, JOACHIM RENDORP. 481 gevalle, indien onze Voorvaderen al eens, des neen, onder de knellende banden van flaverny en vreemde Overheerfching hunne vrye Halzen hebben moeten buigen de misbruiken der Eeuwen van onkunde of geweld in onze dagen van vryheid, tot een rigtfnoer moeten dienen? — Laastelyk wat reden of noodzaakelykheid den Hr. D. toch bewogen heeft de pen tegen den Hr.R.op te vatten ? Daar hyde groote Hoofdftelling van dien Hr., in de zo aanftonds aange* haalde woorden, volmondig erkent, en 'er.alzo geen we. zentlyk verfehil tusfehen hem en den Schryver der Verhandelingover de Jagc, na die erkentenis, over fchynt te blyven: of het moest zyn over het Jus Conflitutum. Maar wie ziet niet, dat dit van oneindig minder gewigt is, wanneer men het, gelyk hier, over het Jus Confli- tuendum eens is? Dan genoeg gevraagd. Ook zal men misfehien wel eenig meer regtftreeks antwoord op de door den Hr. D. gedaane 'vraagen begeeren. En dit weeten wy niet beter te doen, dan met de woorden van de Staaten van Holland en Westfriesland zelve, inden jaare 1587. opentlyk afgekondigd: welke wy daarom te liever aannaaien, om dat dezelve juist dat tydperk bevatten, over het welk de Hr. R. voornamentlyk, zo niet eeniglyk, gehandelt heeft, en daar het dus, om het bykomend gebrek van genoegzaame berigten van vroeger dagen, vooral op aan komt t >5 Het is kennelyck dat de Landen van Hollandt „ met Westfrieslandt ende Zeelandt, zyn tfedert den „ tyd van acht honderd Jaaren herwaarts geregiert ende bericht geweest by Graven ende Gravinnen, „ den wekken by den Ridderfchap Edelen en Steden, ?, Reprefenteerende de Staten van denfelven Lande, de Heerfchappye ende de Souverainitey t — is op- m go  482 BRIEF van Mr. J. . . D. . . „ gedragen — geweest, die oock met fuicJce difcre- » tie hen gedragen hebben in hare Regieringe^ „ dat defelve noyt hebben gedisponeert van oorlo4 „ aan te nemen, ofte pays te maecken, fchattingen of i, Contributien over den Landen te heffen fonder „ advys ende confent van de Edelen en Steden. — • 't ,, Welck als geweest zynde een gantsch Wettige Re„ gieringe, foo feer als oyt eenige andere is bevon„ den, heeft voortgebracht vruchten, die merckelick „ ende fonderlinge tot eere en reputatie van den voor,, fchreven Graven, mitsgaders welvaert der voorf. „ Landen — hebben geftrekt, als boven alle anderen, „ dat de Graven van Hollandt, Zeelandt ende Vries„ landt, op de heerfchappye van foo kleynen begrip, „ zyn geweest by alle Princen en Potentaaten niet „ alleen in fonderlinge refpedl, eere ende reputatie, als „ blyckt by de hooge alliantien van Houwelicken - 9, maar oock dat de felve by nae altydt zyn geweest 9, viBorieus over hare vyanden, de palen van de felve „ Landen feeckerlyk tegen alle hare vyanden heb- „ ben befchermt, waer deur de felve niet weynich zyn „ gerefpecteert ende ontfien geweest by hare Naghe„ beuren, immers mogen wy mette waerheyt feggen, ,, dat den ftaat der Landen van Hollandt ende Zee„ landt, binnen den tydt van acht honderd Ja- „ ren noyt metten swaerde en is geconq^t'es- „ teert — geweest, noch by uytheemfche, noch „ by Inlandfche Oorlogen, 't welck wy niet en we„ ten, of 't van eenige andere Rycken (ten ware van „ de Republycke van Venetien) tegenwoordelick foude „ mogen worden gefeydt , fonder dat men hier van „ eenige andere redenen foude konnen ghevcn , dan dat altydt goede Eendracht 3 Liefde en Verftandt is „ geweest  aan Mr. JOACHIM RENDORP. 4S3 geweest tusfehen den Princen ende de Staten, van ■, den felven Lande, dewyl doch den Princen (die by hen felven geen macht en hadden) fonder den Ede- len ende Steden — gantsch niet en vermochten, als ordinare gheen middelen hebbende dan het inkommen „ van de Domeynen tot vervallinge van de kosten „ haerder Hofhoudinge ende betalinge van de Ordinaris„ Officiers." (a) Behoeven wy, na dit een en ander, wel lang by de volgende woorden van den Hr. D. ffil te ftaan ? Dus gaat Hy voort. „ Daar beneven, gefteld zelfs, het was geen over„ wonnen volk, wat oorfpronkelyk recht kan toch toeko„ men aaneen hoop flaaven? UEd.G. verklaard immers, „ dat tot de dood van Graaf Floris aan de gemeente „ niet eens gedagt wierd, en dat men aan de belagge- lyke Kruisvaarten de beginzelen der vryheid van de ,, gemeene man verfchuldigd is." Vreemd zeker Co«-> trafleert het fchilderytje, dat de Hr. D. hier van de Oude Staat van delngezeetenen deezer Landen ophangt, met de aangehaalde woorden van de Staaten zelve. Terwvl het ods al verder voorkomt, dat de Hr. D. de meening van den Hr. R., in deeze woorden vervat, niet wel begrepen heeft. De aanmerking van den Hr. R. heeft geen mindere getuigen voor zig dan een Robertfon, Hume en Montesquieu, op wier voetfpoor dezelve gemaakt (a) Deeze woorden zyn genomen uit het Placaet, of Corte Vemntin~ gt van bet Recht by den Ridderftbap, Edelen en Steden van Holland ende Westfrieslandt van allen ouden tyden in dm Voorfibreven Landen gebruikt tot bcboudenisfe van de Vryheden, Gerechtigheden , Privilegiën inde loffelicke gebruyeken van den felven Lande 16 Odt. 1587. En die begeerig is dit fraaie ftuk geheel te leezen,kan het, tot aankweeking van rechtfchaapen' patriottifche denkbeelden, vinden in her Cr. Plac. Boek I. D'. bladz. 39 —48.  4S4 BRIEF van Mr. J. . . D. . . maakt is, en geeft voornamentlyk te kennen, dat de gemeene man van dien tyd geen aandeel in de Regeering had, en daarin door niemand gereprefenteert wierdt. Maar om dat de gemeene man, (op wien alleen dit dan nog, op zyn hoogst, toepasfelyk zyn zou , dat is dus, op een gedeelte niet op het geheele volk,) niet zeer op vryheid roem kon draagen, was daarom het gros der Natie, boven den gemeenen man verheven , een hoop flaaven, die eenen meester naar de oogen zien moesten? Wy hebben het tegendeel reets getoond en zullen dit in 't vervolg nog nader zien Ondertusfchen agten wy het nodig, tot opheldering van het geen men door den gemeenen man of gemeente van die tyden te verftaan heeft, de volgende aanmerking, wegens den Hand der perzoonen,te maaken. Te weeten, dat uit de oude Schryveren vry klaar te betoogen |is, datdie woeste Volkeren, welke het Roomfche Ryk in het Westen ten gronde toe gedoopt hebben, zeer oorlogzugtig waren. Dat zy geene kunsten dan die van overwinnen en op harten, zwynen, beeren en ander wild ter jagt te gaan, kenden. Dat akkerbouw, koophandel en andere handwerken en bezigheden by hen zeer veragtelyk waren. Dat de Landen, die zy bezaaten, of door het zwaard bekomen hadden, door hunne flaaven en vrygemaakten en die uit dezelve gebooren waren,bebouwdt,en door deezen genoegzaam alleen de weinige handwerken, in dien tyd van onkunde en woestheid nog eerst in hunne geboorte en van zeer gering aanbelang, geoeffendt wierden. Dat deeze Lyfeigenen en flaaven, om deeze en andere redenen , te zeer in veragting waren, om als Leden van den Staat'faangemerkt te worden. Althans dat van de flaaven vry zeker is, dat zy geen wapenen' mogten voeren, en gevolgelyk niet ter Jagt konden of mogten gaan. Dan dit was gewis niet, om dat de Jagt voor een Regaal  omi Mr. JOACHIM RENDORF. 485 gaal, of het wild als den Vorst toebehoorende,aangemerkt wierdt. — Niets minder dan dat. Het gevaar van een gewapenden en in de behandeling van het geweer geoeffenden hoop flaaven midden in het land te hebben,was daar alleen de oorzaak van. — Vegten en Jagen daarentegen waren de voornaame cn eenige bezigheden van alle vrye lieden, wier geboorte door geene eigene ofvoorouderlyke flaverny bevlekt was;en een Koddebeyer, of andere Jagtbediendc, die de floudtheid gehad had, deezen na hunne acte of Confent om te mogen Jagen te vraagen, zou gewis geen ander antwoord bekomen hebben , dan de Graaf van Warenne gaf, toen deeze, gevraagd wordende, met wat Recht hy zyne Landgoederen bezat, zyn zwaard uit de fchede rukte, dit als den grondflag van zyn recht vertoonende, met by voeging, dat WIL lem de Bastaard alleen het Koningryk niet had kunnen overmeesteren, maar dat de Baronnen en onder deezen zyn Voorvader dcclgenooten en helpers in die onderneeming geweest waren (a). De gemeene man van dien tyd was dus oorfpronkeiyk de heffe des volks, en men moet daar door geenfints verftaan het gros der goede Burgery, thans geen gering maar veel eer een vry aanzienelyk deel aller welgeregelde Maatfchappyen. Ja dat de Landzaaten van dien tyd niets minder dan een hoop flaaven waren, maar in tegendeel allen, dié uit hoofde van hunne vrye geboorte als Leden van den Staat aangemerkt wierden, in het Staatsbeflier, over de gewigtigfte zaaken, geraadpleegt wierden en hunne toeftcmming geeven moesten, is, onder anderen, uit het geval van deeze fchotbaare gemeente vry klaar af te neemen. Want. deeze zo door hunne nyverheid, als door de van tyd tot tyd toeneemende be- fchaafd- 00 Hume Hift. of Eng. App. n. 2.  486 BRIEF van Mr. J. , . D. fcbaafdheid en de dagelyks afneemende flaverny/Iang. faamerhand aanzienelykcr en als 't ware tot den ftaat van Wclgeboorneh opgeklommen zynde , hadden, by gelegenheid der Kruisvaarten, reets dien invloed op het Staatsbeftier zelve verworven, dat zy als Leden der Maatfchappy aangemerkt en alzo tot deszelfs mede-beftiergeroepen wierden. Een klaar bewys, dat men, te djer tyd, alom van oordeel was , dat aan alle eigentlyk gezegde Ledèn van den Staat eenig aandeel in deszelfs beftier toekwam, ja dat dit daar van onaffcheidelyk was. Dat men dus zeer oneigentlyk, ja tegen alle gefchiedverbaalen aan, het™populus met den naam van een hoop flaaven beftempèien zou. Wy gaan tot de tweede voorafgaande Aanmerking van den Hr. D. over. De Hr. R. had in zyn Eerfte Hoofdftuk gezcgt, dat het „hem onbekend was, waar „ uit het afzonderlyk Recht tot de Jagt zyn oorfprong „ genomen heeft". Hier op wordt hoofdzaakelyk aangemerkt, dat, daar de wettigheid of onwettigheid van de behandeling der Opperheeren afhangdt van de wyze, op welke dit recht verkregen is, een onwrikbaare grond vercischt wordt, op welke men een behoorlyk befluit kan maaken , en wel te meer, om dat de Hr. R. al wat buiten der Graaveri Domeinen zoude plaats hebben als een daad van dwingelan jy fchyndt op te neemen. Dat gis fingen en ivaarfchynelykhtden niet voldoende zyn,om de Opperheeren van dwingelandy te verdenken, te meer, daar, onder de fucccsfiveRegeeringsformen van dit Land, de order over de Jagt op denzelfdcn voet is gebleeven, en daaruit volgen zou, dat dezelfde daad van dwingelandy door de fuccesfive Opperheeren en Regeeringsformen gepleegd en onverbeterd gebleven zon zyn. Maar zouden diergelyke Aanmerkingen niet genoeg.— — zaahï  aan Ut. J0ACH1M RENDORP. 4*7" zaam beantwoordt zyn , wanneer men hier tegen inbr> t, dat het onverbeterd blyven van de ordres op de Jaöt aan misvatting van den ouden Staat der zaaken toegefchreeven kan, en dusgeenfints als een daad van dwingelandy of overheerfching aangemerkt behoeft te worden ?Ookgelooven wy, dat onze eerfte en algemeene aanmerking hier zeer te pasfe kan komen, en dat de Hr D , wil hy iets doen , het afzonderlyk Recht tot de Jagt ftellig , pofitie moet bewyzen; waar toe eenige bedenkingen op negative voorftellen, uit den aart der zaake, gecnfints voldoende zyn kunnen. Althans de ftaat des gefchils zou, volgens ons oordeel, dus moeten gcftclt worden. Volgens het Recht der Natuur mag een ieder de wilde beesten vervolgen en vangen. Uit Cétfar en Tacitus blykt, dat de oude Duitfchers, tot de Jagt geregtigt en bevoegt waren. Van de Franken en andere Volken , waarover wy handelen, en die genoegzaam geen andere bezigheden dan Jagen en Vegten kenden, is het zelfde, zo uit hoofde van hunnen heldhaftigen aart als gefteltems der Regeeringsform, af te leiden. Om niet aan te-merken, dat zulks ten minsten op zyn eigenen grond temogen doen, en anderen daar af te weeren, uit kragte van de denkbeelden, aan den eigendom verknogt, genoegzaam buiten bereik van twyffeling zeker is. De Hr. R. moge deeze en diergelyke redenen, volgens de regelen eener prysfelyke befcheidenheid en zedigheid ,gisfingen en -waarfchynelykJjeden genoemt hebben, maar hier door veranderen de zaaken niet van aart. Die dierhalven het tegendeel wil beweeren,'moet toonen of dat die algemeen gelegde «ronden niet waar zyn , 't geen de Hr. D. niet doen kan , om dat hy het een en ander, op verfchillende plaatzen Algem.Bibl.H.DeelN.4. ü vaa  48* ERIEF van Mr, J. . . D. . . van zyn Brief, zelfs erkent heeft f» of dat 'er van dit oorfpronkelyk Recht op eene wettige of behoorlyke wyze afftand gedaan is. Zo lang dit niet gefchied blyven de eerst gelegde en genoegzaam erkende gronden hun kragt behouden. Ja het zal 'er, als dan, onzes oordeels,gehee] niet toe doen,of in het voorftellen van zulk een gevoelen een zydclingfche befchuldiging van dwingelandy, overheerfching, of misvcrftand gelegen is of niet. Dit fchynt de Schryver van deezen Brief ook zodanig begrepen te hebben. Althans hy gaat vervolgens over, om een en andere gronden, welke zyns oordeels voor het afzonderlyk Recht tot de Jagt aangevoerd kunnen worden, te berde te brengen. De Hr. R. had namentlyk gezegt, dat de weinige Aanteekeningen, welke ons van die duistere en woeste tyden zyn overgebleven , daar in over eenftemmen, dat de Overwinnaars gemeenlyk de Landen onder zig verdeeldt hebben: een ieder krygende een grooter deel, naar maate dat hy in aanzien en magt boven de anderen uitftak. De kop van Sofsfonsen het gebeurd daar mede, waar door dit bevestigd wordt, ten dien einde ten bewyze aanvoerende, en uit een en ander vervolgens beüuitende, dat, buiten de hulp en byftand, die de Leenman zynen Leenheer in den Oorlog verfchuldigt was, hy ten eenemaal van hem onafbangelyk was en de Leenheer in des Leenmans Heerlykheid of goederen, niets te bieten of te gebieden had. Dan hier tegen wordt door den Hr. D. ingebragt, dat het wel zeer waarfchynelyk „ is, dat wanneer verfcheide van den anderen onafhan„ketyke Vorften te faamen een Land veroverdt hadden, „ ider naar maate zyner magt zich een gedeelte daar van „ toefa) Men zie zyn Brief bladz. 12. 72. en elders.  tan Mr. JOACHlM RENDORP. 4*6 toegeëigend en het zelveonafhankelyk van den anderen „ bezeten heeft; — maar dat het geheel anders gelegen „moet geweest zyn met een Overwinnaar en zyn eigen „ Edele en Overfte zyner benden. Deeze(zegt den Hr. D.) „ kunnen niet onder'field worden eenig recht over de over„wonne Landen bekomen te hebben. Het voorbeeld van de „kop, door een krygsknegt uit de kerk van Soisfom ge„ roofd, is volgens den Hr. D. van de allerminfte toepassing niet, om daar uit te willen vastftellen, dat gelyk „de buit, zo ook het Land gedeeld wierd. Die een weinig „onderricht is van de begrippen der Volken, in die „oudt'ïe tyden, zal niet wel kunnen ontkennen, dat, be„tialven den buit, alles zonder onderfekeid aan den Opper* „heer vervallen was".Wy durven ons niet vermeeten genoegzaam onderregt te zyn van de begrippen der Vol* ken van dien tyd. Maar zo wy ons op het te meermaa]en genoemde Driemanfchap, eenen Robertfon, Hume en Montesquieu, die zeker hier van nog al eenige onderrigting verworven hadden , mogen verlaaten , dan gelooven wy, dat 'er een aantal bewyzen voor de verdeeling der Landen zelve aangevoert kan worden, ja dat men maar zeer geringe kennis van de gefteltenis dier tyden hebben moet, om niet te weeten, dat het zeg gen der Franken aan hunnen Koning Clovis — Omniet Gloriofe Rex, qua cemimus, tua fuut, fed & nos ipfi tuo fumus dominio fubjugati — niets voor het gevoelen van den Hr. D. uitwerken kan. Met ftilzwygen voorbygaandede gebeurtenis met den Graaf Warennc, hier vooren reets aangevoert, welke geen gering bewys voor de verdeeling der Landen onder den Aanvoerder en zyne benden opleevert, heeft niet die zelfde Gregorius van Tours, op wien de Hr. D. zig beroept, aangeteekent, dat een der Frankifche Koningen, bv gelegenheid van het trouwen van eene Frankifche Princes, door zyIi a ne  493 BRIEF van Mr. J. . . D. . . ne Afgezanten liet weeten, dat hy het vermogen niet hadt, om van de Steden en fchatten van het Ryk iets tot Huwelyksgoed mede te geeven en alzo weg te fchen- ken O). Dan 't geen nader komt Montesquieu van de verdeeling der Landen fpreekende, Iaat zig dus hooren. Les Francs ne fuivirent pas le même plan — ils avoient conquis, ils prirent ce qu'ils vouturent «Sc ne firent de réglement qu'entr'eux (b). U n'eft pas vrai queles Francs, entrans dans Ia Gaule, aient occupé toutes les terres dupays, pour cn faire des Fiefs — fi, dans un tems oü les fiefs étoient amovibles, toutes les terres du royaume avoient été des fiefs ou des dependances des fiefs,& tous les hommes du royaume des vasfaux ou des ferfs qui dépendoient d'eux; comme celui qui a les biens a toujours auiTï la puisfance, le roi, qui auroit difpofé continuellement des fiefs, c'eft-a dire de 1'unique propriété auroit eu une puisfance, auffi arbitraire que celle du fultan Veil enTurquie; ce qui renverfe toute 1'histoire (c). En, fchoon deeze aanhaaling reets vry lang is, kunnen wy niet af zyn, van hier nog'eene andere van dien zelfden beroemden Schryver te laaten volgen. On voit, dans la même histoire (1'Auteur in- certain de la vie de Louis le debonnairé) que Louis . ayant été trouver fon pere en Allemagne, ce prince lui demanda cornment il pouvoit être fi pauvre, lui qui étoit roi: que Louis lui répondit qu'il n'étoit roi que de C«) Montesquieu de 1'Efprit des Loix. Liv. 30. c. 4. (£) Idem L. 30. c. 7. O) Idem L. 30. c, 5. De la canqulte des Francs Ziet verder Liv. 30 c. 8. c. 11. c. 12. ten opfchrift hebbende — Que les terres du pamge des barbares ne payoicnt point de tributs. Voorts Liv. 30, c. 13. princ. L. 30. c. 22. en aldaar in de woorden „ on n'a point. &c. cn Liv. 31. „ c. 9. in de woorden „ ïYoti e fifc. &c.  aan Mr. JOACIIIM RENDORP. m dcnom, & que les Seigneurs tenoieot prcrque tous fes domaines : que Charic mn.i'nc , craigDant que ce jeune prince ne perdit leur afttcltion s'i! reprenoie lui-mèrae ce qu'il avoit inconfidérémcr.t donr.é » il cnvoya des Commisfaires pour récablir les chofes. Les évêques écrivant a Louis, frerede Charles le chauve, lui difoient:,, Ayez foin de vos terres, afin que „ vous ne foyez pas obligé de voyager fans cesfe par „ les maifons des ecclefiastiqu'es, & de fatiguer leurs ferfs „ par des voitures. Faites enforte que vous ayez de quoi vivre & recevoir des ambasfades." (a) Wanneer men diergelyke zaaken leest, moet men, natuurlyker wyze, met den Hr. R. zeggen. Hoe weinig moeten die zo genaamde Koningen der Franken, buiten de befchikking in en over het hunne, te bieten en ie gebieden gehad hebben over de Landen cn Goederen der overige Frankifche Grooten en Edelen? Wy behoeven flegts met een enkel woord te herinneren , dat de beroemde Robertfon , in zyne Inleiding voor het Leeven van Karei den V., van geen andere begrippen is, en dat hy, fchoon een Engelschman zynde, niet fchroomt te verklaaren Montesquieu gevolgt te hebben; ja hem als een Schryver van doorzigt en nauwkeurigheid doed voorkomen (with his ufual discernementand accuracy). Terwyl Hyzyne begrippen met nieuwe bewyzen nog fterker ge tragt heeft vast te klinken. Ook heeft Hume zig, volgens zyn eigen zeggen, verpligt gevonden, zou hy een duidelyk denkbeeld van den Staat van Engeland geven na de overheering van de Normannen , te moeten herhaaien , het geen te vooren door Montesquieu en anderen over andere Landen aangemerkt was (b). Wy O) Idem, Liv. 30. c. 13. f» Hurte, Hift. of Eng. .App. n. 2. * ü 3  49* BRIEF van J. . . D. . , Wyzu'Ienvan deeze zaak afftappen, metdeoorfpronkelykc bcteckenis van het woord allocliaal op tegeeven. Dit woord is, volgens het getuigenis van des kundigen, (*) te famengeflelt van de woorden an en lot;en bcteekent, op Landen toegepast, zodanige Landen , die men an lot, by het lot,getrokken heeft;daar men dus eigenaar van geworden was niet door gunst van iemand , maar uit kragt van het deel, dat men in de overmeestering zeive gehad had. Hier van is'het, dat Graaf E verhard, getrouwd met eene Dogter van Lodewyk den Godvrugtigen, in het aanmerkelyk Testament, waar by hy zyne groote goederen, te weeten Landeryen met den aankleeve van dien, (want deeze waren, voor de ontdekking van America en voor dat 'er Hollandfche Obligatien, Engelfche en andere vreemde Fondfen bekend waren, de eenige Rykdom,)onder zyne Kinderen verdeelt; onderfcheid maakt tusfehen die Landen, die hy proprietats, in eigendom, en die hy beneficio, by gunst, ter leen bezat, en waar van de eerstgenoemde het aanmerkelykfte gedeelte uitmaakten. De Hr. D. voert nog ééne reden aan , ten bewyze dat de betuiging der Franken bovengemeld niet vreemd maar by de meeste Noordfche Natiën in gebruik geweest is, te weeten, „ dat de Koning by de oude „ Noordfche Volken genaamd wierd de levendige voet, waar uit als noch het fpreekwoord by de Zweedfche „ Natie, de woorden des Konings zyn blixems of don- derjlagen, de woorden des Konings zyn wetten" Dan kan dit bewys, ontleend van volkeren, zo hoog in 't Noorden woonende, op de Duitfchers, of volken van Duitfchen oorfprong, waar van wy hier handelen, toe^ pasfelyk gemaakt worden ? Immers de Gefchiedfchryver Taci- t» Du Cange in Glosf. Vètt jp^j.  aan Mr. JOACHIM RENDORP. 493 Taelius heeft de Duitfchers, ten opzichte van haare Regeeringsform, onderfcheiden van de vota e Noorden, welke, volgens zyn getuigenis,dat thans no daaSi^k waarachtig bevonden wordt, onder eene volftrekte alleenheerfching leefden. Hebben wy, om 't gewigt der zaaken, by dit een en ander wat langer OU geftaan, wy zuneu ons met het overige zo veel te meer kunnen bekorten. _ „ Indien de gemeene Akker en Bouwman zich me Taagen en Visfchen zoude ophouden, hoe zou het " Land bebouwt en beteelt en het algemeen van lee- vensmiddelen voorzien worden? — Solon bemer, kende, dat de Atheners de handwerken en konsten „ verlieten, om op de Jagt te loopen, verbood hun daarom de Jagt", en onze Solon, de onfterffelyke Willem de I. heeft insgelyks de Jagt aan de Mechamque Ambachten onthouden. — Dit verdient gewis opmerking — Arbeid en Werkzaamheid kunnen met genocg aangemoedigt en gehandhaaft worden. Indien dierhalven de Burgers in de Steden, of de Ingezeetenen van het platte Land, jaar uit jaar in, op de jagt gingen loopen, even gelyk de Weevers van Haarlem maar éen dag in't Jaar, te weeten op den Hartjesdag,zou hierin gewis de nodige voorziening behooren te gefchieden^ Dan drukt deeze aanmerking het gevoelen van den Hr. R. wel zeer? Hy immers beweert, dat niemand Recht heeft, od een 's anders grond,in weerwil van den eigenaar, te komen. En heeft zyn Ed. niet de grenzen der Jagt binnen zeer enge perken beftoten? Zou de aanneeming van zyn gevoelen dus niet eigenaartig ftrekken, om den Ambagtsman van de Jagt af te houcen i — Wy gelooven van Ja. „ Het iszeker.dat de Graven zeer vroeg m het bezit „ van het opzicht over de Jagt geweest zyn. daas li 4 »  494 BRIEF van J. . . D. „ Kolyn getuigd, dat het recht van Jagen en Visichen, „ alleen door de Graaven ge )effend wierd, en het „ blykt, dat reets,a! in zeer vroege tyden, tegens het „ vangenen vernielen van het wildt, boeten geftelt zyn „ geweest, en zonder Confent der Graaven niet mogt ,, gefchieden". Meer dan eene reden heeft onzen aandagt op deeze plaats doen vestigen. Doch wel voornamentlyk deeze, dat Claas Kolyn getuigt zou hebben, dat het Recht van Jag n en Visfchen alleen door de Graaven geoefend wierdt. Dit getuigenis doch is zo ftrydig met het gantfche beloop van zaak-en en gebeurtenisfen der Middeleeuwe, dat, indien het waarlyk by hem gevonden wierdt,zulks gegronde aanleiding geven zou, om de onegtheid van deeze Chronyk, welke, onder anderen, door den beroemden Hui de koper, over wiens verlies, onlangs voorgevallen , allen , die in den welvaart van Nederlandfche Letterkennis eenig belang Hellen, nog in rouwe gedompelt zyn , beweert is, des te zekerder vast te Hellen. Wy floegcn daarom deeze Rymchronyk, zo als die door van Loon uitgegeeven is, op, en het bedoelde getuigenis, op de aangehaaldeplaats, niet vindende, namen wy, in de onderftelling, dat 'er een misdag by de aanhaaling begaan was,de moeite deChronyk geheel teleezen, doch hebben niets diergelyks daarin gevonden. — Wel dat de Bisfchoppen van Utrecht, Luyk enTrier,uit hoofde van het gebruik van de Jagt en Visfcheryen, welke hun opgedraagen of gegeeven fchynen geweest te zyn in en by het bosch Merwe, dat bosch zelve ais eigen grond innamen, en dat de Graaf, wiens grond dit was, zulks belette door het ftigten van eene fterkte, welke de oorfprong van Hoilandsch oudfte Stad Dordrecht en van het Stapelrecht aldaar geweest is, en teveas ■*_a) Ziet deezen Brief tladz. 19, 50,  «an Mr. T O A C HIM RENDORP. 495 tevens aanleiding tot veele bloedige oorlogen gegeeven heeft. Maar dit bewyst niet, dat het Recht van Jaeen en Visfchen alleen door de Graaven ge< eff ndt zou zyn, maar veel eer het tegendeel. Dewyl die Kerkvoogden , uit krakte van het afgeftaane gebruik der Jagt en Visfcherven , aanfpraak op den eigendom der grond zelfs mankende, dam- uit vry klaar te ontdekken is, dat het jagen en Visfchen voorramentlyk onder die daaden gehouden wierdt, die een Eigenaar van een ftuk goed, uit kragtc van dien eigendom ,ocfrencn kon. (a) Wat wyders de aanhaaling uit het Charter Boek van Mieris, waarna de Hr. D. ons vc rwyst, aanbelangt, kan men niet tegerfpreeken, dat de artikelen, door zyn Ed. aangehaalt, vry wat aanmerking verdienen , indien men dezelve, zo als die in de Keur van Zeeland voorkomen, afzonderlyk befchouwd Maar dat het echter even zeker is en blyft, dat dezelve artikelen zeer wel,zonder aan derzelver bewoording eenigfïnts te kort te doen , opgevat en bepaalt kunnen worden tot het Jagen en vangen van het wilt in 's Graven eigen domein. Althans het opfchrift of Rubrique boven het voorgaande i?5 Artikel deezer Keure, alwaar met naame van des Graaven Duinen gefprooken wordt, en het verband van de volgende 126 en 157 Artikelen, op welke twee laatfte de Hr. D. zig beroept, geven geen geringe redenen aan de hand, om re denken, dat de gemelde \ i5, 126 en 127. Artikelen niets anders behelzen dan fchikkingen , op der Graaven Domeinen betrekkelyk. Wy moeten aan onzen Lerzeren overlaaten te oordeelen, van welk gewigt de aanhaaling uit het Apcryphe Boek 00 Men zie verder (want ons beftek gedoogt niet hier over breeder Vit te weiden) de Rym-Chronyk zelve, zo als die door van Loon uitgegeeven is, bladz. 232,283. en aldaar de aanteekening van van Loon, Voorts bladz. 324, 421, 423, 427, 4?9, in»#/i7, Ji 5  496 BRIEF van J. . . D. . . Boek Baruch zy. Wy zien dat ook hier mede de Oudheid van het Opperrecht over de Jagt, als een Regaal aangemerkt,door den Hr. D. geftaaft wordt. —De woorden van Baruch luiden, vertaald, aldus —,, de Vorften „ der Volken heerfchen over het wild en fpottenmet liet „ gevogelte des Hemels". Misfehien hebben deeze zelfde woorden den Toneeldigter Pieter Sloof aanleiding gegeeven,om,inzynTreurfpel J«yö»ff«,aan het Joodfche Opperhooft te Babel een Menagerie met Olifanten en Zivaanen toe te kennen. Wy gaan met ftilzwygen voorby al het geen de Hr. D. vervolgens tegen het bewys, uit het verbod van het hakken en verkoopen van dor en groen hout; het ontgronden en delven van turf; het verpagtcn van Konynen en wild; het uitgeven van Landen in Erfpagt, afgeleid , aangevoert heeft, om dat uit al het zelve geen Heilig bewys voor het afzonderlyk Recht der Jagt te haalen en onze voorafgaande aanmerking hier toepasfelyk is. Alleen vinden wy goed, met betrekking van het uit. geven der Leenen,aan te merken, dat de Hr. D. zeer wel heeft beweert, dat de Leenen uitgegecven wierden op zodanige voorwaarden als de Vorften (misfehien was beter gezegt de Leenheeren) noodig en dienstig achten. Maar dat de Hr. Rendorp, beweerende, dat de Frankifche Koningen, en na [Hen de Graaven, in de Heerlykheden van de Baronnen en andere Grooten niets te bieten of te gebieden hadden, klaarblykelyk en voornamentlyk doelt op hunne Allodiaale goederen, die zy in eigendom bezaten en by het lot of anderen titel van Eigendom verworven hadden, geenfints op zodanige goederen, die hun door de mildaadigheid der Vorften ter Leen gefchonken wierden. Omtrent welken zekerlyk de Giftbrieven en de Voorwaarden, daar in vervat, als demaatftaf derVorftelyke Mildaadigheid zynde, in'gezien  mn Mr. JOACHIM RENDORP. 497 zien eu daar naar geoordeelt moet worden. Zynde wy. ders genoegzaam bekend, niet alleen dat de allodmale goederen hier in de Nederlanden in de elfde, twaalfde en dertiende Eeuw zeer gemeen waren , maar ook dat de Feodaale Regeeringswyze, langzamerhand, by de van tyd tot opkomende Leen - Costumes, aanmerkelyke veranderingen ondergaan heeft, dan waaruit geenfints volgt, dat , volgens de allereerfte grondflagen der Feodaale Regeering,de Frankifche Koningen,cn de Graaven na hen, in de eigentlyke Goederen der Baronnen oorfprongelyk iets te bieten of te gebieden gehad zouden hebben: of dat hun Recht op die Grooten zig verder als tot de vordering, dat zy het gemeene Vaderland, tegen vyandelyke invallen, met de Wapenen, onder de Koninglyke of Graaffelyke aanvoering, zouden komen befchermen, uitgetïrekt zou hebben; gelyk zy dit wederom van hunne Smal Heeren, en de verdere Welgeboorne en vrye Landzaaten , in hunne Heerlykheden woonende, op hunne beurt, konden vorderen. Behoevende, nopens dit oorfpronkelyk Recht der Baronnen, niet aangemerkt te worden, dat het niet zeer ter zaakedoed, wat 'er, ten tyde van Karei den V., toen, door de van tyd tot tyd toegenomene overheerfching van magtige Graaven,de Staat der zaaken reets geheel van gedaante verandert was,door dien Vorst,by zyn Placaat van den 26 December 1517- en bY dat van den 2 Meyi529. en van 19 Mey 1544-»™ weerwil van dat oorfprongelyk Recht, vastgeftelt mogt-zyn geweest: Waar over, wy onze Leezeren, by eene volgende geleQenhcid, hoopen te onderhouden. VL  493 VERHANDELINGEN uitgegeven VI. VERHANDELINGEN, uitgegeeven door de MAATSCHAPPY ter bevordering van den LANDBOUW te Amftcrdam. Eerjie Deel, ge. drukt by C. N. Guerin, 1778. in 8vo. TJet is overvloedig bekend, dat de Nederlanders, -LI hoe zeer gedrukt door den overlast der Graaffely! ke Regeering, reets eenen vry uitgebreiden Koophandel, vooral met.'het Noorder Gedeelte van Europa, gedreeven hebben. Dit deed hen, natuurlyker wyze,'een* minderen aandagt op den Landbouw vestigen, dan men andcrfints van hunne nyverheid zou hebben kunnen verwagten. In laatere Tyden, toen men de Wapenen ter befcherming en verdeediging van 's Lands aloude Vryheid opgevat, en de Graaffelyke Regeering afgezwooren hadt, waren de omfïandigheden nog veel minder gefchikt, om dien aandagt te verlevendigen. Europa, hoe uitgeftrekt in zig zelve, wierdt toen te kleen, om den onderneemzieken geest van den Koopman daar by alleen te bepaalen. Zo ver zig de roem en voorfpocd der Hollandfche Wapenen, in dien gedenkwaardigen Oorlog metSpanje,door de vierWaerelddeelen uitftrektc zo ver wierdt ook de Handel uitgebreidt. Nederland wierdt het middelpunt en marktplaats van de geheele bekende Waereld. Koophandel en Handwerken waren dus,en zyn nog de Hoofdzuilen van 'sLands welvaart en rykdom , waar by echter de Landbouw gcenfints vergeeten moet worden. — Vooral,na dat die dagen van voorfpoed en overvloed helaas .'geweest, en alle befchaafde Volkeren, door ons voorbeeld geleerd, tot welk een magt en aanzien de Koophandel een volk verheffen  door de Maatfchappy van den LANDBOUW. 490 heffen kan, zig, als om ftryd, op dezelve toeleggen: terwyl denimmer fluimerendeafgunst van Anderen,die trotsheid genoeg bezitten, om, ftout op hun vermoogen,zig eene Heerfchappy over de zee, dat ontembaar Element, aan te maatigen, geene gelegenheid laat ontglippen, om, in weerwil van Regt, Reden en de plegtigfle Verbonden, onze Zeevaart te bederven , en is 't mogelyk te vernietigen. Prysfelyk en regt patriottisch zyn dierhalven de pogingen van de zulken, die meer dan ooit hunnen aandagt op den Landbouw vestigen ? — Gelukkig, dat 'er in de Hoofdflad deezer Republicq eene Maatfchappy gebooren is, die de bevordering van denzelven op zig genomen heeft, en waarin reets verfcheiden van de aanzienelykfte Mannen van dit Gemeenebest deel genomen hebben Eer wy tot de Verhandelingen, die in het eerfte Deel deezer opkomende en veel beloovende Maatfchappy gevonden worden, overgaan, moeten wy een kort Berigt van deeze Maatfchappy zelve geven. En dit weeten wy niet beter te doen, dan met haare eigene woorden, getrokken uit het Voorbericht, waar in zy haare oogmerken, met eene edele eenvoudigheid en zaakelyke kortheid, te kennen geeft. — „ Eene levendige overtuiging van de verplichting, „ om zoo veel in ons vermogen is tot het algemeene ,, welzyn toe te brengen,heeft de eerfte aanleiding ge„ geeven tot het oprichten deezer Maatfchappy. Men „ begreep, naamlyk, dat die Verplichting zich niet al., Ieenlyk bepaalde tot eene naauwkeurige waarneming „ van het ampt of beroep, waartoe een iegelyk, daar „ in gifteld zynde, noodzaakelyk verbonden is; maar „ dat men ook den tyd van uitfpanning tot het zelve „ einde kon en moest doen medewerken, en, in de „ keuze zyner vermaaken, niet onverfchillig zyn , in „ zoo  joo VERHANDELINGEN uitgeguvm ,, zoo verre die dit oogmerk mede konden bevorde„ ren. ,, De gewoonte van den Zomer op het Land door te „ brengen, moest ons, natuurlyk,den aandagt op den „ Landbouw doen vestigen; en dien als een allergefchikfte en den mensch allerwaardigfte uitfpanning, zo j, wel als nuttige oeffening , doen befchouwen. Dan 3, eene nadere overweeging deedt de Oprichters van 3, deze maatfchappy welhaast ondervinden, dat de ken- 3, nis van den Landbouw meerder aanhoudenheid 3, en vlyt vorderde, dan hunne gelegenheid hun toeliet 3, 'er aan te hefteden : terwyl zy echter, te gelyk, ge3, fterkt wierden in het denkbeeld van het voordeel, „ het welk ons Vaderland, door de aanmoediging van 3, denzelven, zoude kunnen genieten. Deeze bedenkingen hebben dus, gelyk men ons al verder onderricht, aanleiding gegeeven tot het in ftand brengen deezer Maatfchappy, „ om daar door , ware „ het mogelyk, anderen aan te zetten, door hunnen ,j arbeid en proefneemingen, deze zoo nuttige als on,, öntbeerlyke kennis te bevorderen en dat geene teon- 3, derneemen waar toe wyonze pogingen niet toerei- ,, kende oordeelden. Welke, tot hiertoe, degevolgen ,, van deeze onderneeming zyn geweest, mogen onze 3, Landgenooten, uit het leezen van dit eerfte ftuk, zelve 3, beoordcclen". Hierop gaat de Maatfchappy, na eene dankbaare erkentenis voor den yver, met welke eenaanzicnelyk getal welmeenende Vaderlanders als Leden deel in deeze ondernecming genomen heeft, en voor de bereidwilligheid, waar mede verfcheiden' geleerde en beroemde Mannen, zo wel in als buiten onze Provinciën, hebben aangenomen Honoraire Leden van dezelve te worden; tot eene meer byzondere ontvouwing van de regelen en wetten, waarop deeze Maatfchappy gegrond- ves  doSr de Maatfchappy van den LANDBOUW. 501 vest is, en die, gevoegt by de twee Naamlysten zo van aanzienelyke Macenaaten, als van geleerde en beroemde Mannen, in en buiten ons Vaderland, agter het Voorberichtgeplaatst, om onsHaareLeden te leerenkennende gegrondfte hoop opleeveren, dat deeze Maatfchap/ py het dierbaar Vaderland de duurzaamfte voordeden zal toebrengen. Waar toe Hy, die alles beftiert, zynen zegen gebiede! De Verhandelingen in dit deel voorkomende, waar toe wy als nu overgaan, zyn Vyff in getal. Te weeten — Vierantwoorden,opde door de Maatfchappy voorgefteldc vraag „ Zoude men zich, tot verbetering der Bouw en „ Weilanden , in onze Provinciën, van de Hout en „ Turf-asch met nut kunnen bedienen ? Voor welk foort „ van gronden, en op welk eene wyze, zoude men de„ zelve tot het meeste voordeel kunnen gebruiken" ? en de Vyfde over de ziekte onder het Rundvee, hoe dezelve zo veel mogelyk voor te komen , te verminderen, ofte geneezen, door den Heer Co rn el is Johannes Bloys van Treslong, Lid van hetBataafschGenoodfehap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam en Honorair Medelid deezer Maatfchappy, gefchreeven. De Schryver van het eerfte Antwoord, welk den prys der Goude Medaille waardig geoordeelt is, hebben wy reets by eene andere gelegenheid leeren kennen. Het is de kundige en werkzaame Heer Joachim. Frederik Muller, Burger der Stad Amfterdam, van wiens Verhandeling , door het Bataafsch Genoodfchap der Proefondervindelyke wysbegeerte met het accesfit bekroond, wy reets met lof gewaagden. (a). En maakten wy toen, wegens den ftyl waar in 00 Ziet Algem. Bibl. Tweede Deel N. I. bladz. SS—67.  502 VERHANDELINGEN uilgegee-ven in zyne Verhandeling gefchreeven is, eene Aanmerking^ om Hem de befchaaving van dezelve aan te raaden, thans hebben wy het genoegen te melden, dat de Heer M. ook hier in aanmerkelyke vorderingen fchynt gemaakt te hebben. Na eene zeer gepaste en zaakelykö Inleiding, verdeelt hyde vraag zeer gevoegelyk in twee Deelen,ons, voor de beantwoording van her, eerfte gedeelte, eene befchryving van den aart en eigenfchap der planten in 't algemeen gevende, waar over hy zig, onder anderen,in deezer voegen hoorcn Iaat. „ De plant,> gewasfen beftaan dan — voornamentlyk uit zout, , olie, waief en aarde. — Zyn dit nu de zelfftandig» ' heden der planten, dan is het ook nodig, dat de gron„ den, waarop men denkt te zaayen, die eigenfchap„ pen bezitten, om dezelve aan de daar op groeijende planten te konnen mede deelen. Maar, alzo het „ zout, olie en water in de aarde , door de 'ucht en zon , „ zoo naauw met eikanderen veréénjgt worden , dat zy eerst tot een zeepagtig vogt overgaan , voor dat „ zy aan de planten kunnen worden toegediend; is het 3, gevolgelyk ook volftrekt noodzaakelyk, dat 'er eene „ evenredigheid in de hoeveelheid van ieder dier ver- eischten plaats hebbe, om zodanig wel bereid zeepag„ tig vogt te konnen voortbrengen. Wy weeten , dat te ,, \ee\a/kaliscb zout de zeep fcherp en bytend ,te veel olie 3, dezelve te fmccrig maakt, en dat te vee] water dezcl„ ve verdunt". Dus, wanneer de grond te veel zoutdeelen bevat, zullen de planten wel fpoedig opichieten, maar egter in haareu groey als verbranden en te ontydig verdroogen. Of, zo de grond te veel oliedeelen bevat, dan moeten de planten als van honger kwynen, door de grove zelfftandigheid van het zeepagtig vogt. . of wanneer de grond te veel water bevat , dan kan de lucht en Zon denzelven niet genoeg verwarmen en  «W de Maatfchappy van den LANDBOUW. 503 «en in beweeging brengen, om 'er eene gisting te doen gebooren worden, waar door het zout en olie zig moeten vereenigen. By deeze laatfte gefteldheid verzuuren de voedende fappen in de aarde en de planten kwynen •van gebrek, fchoon zy inden overvloed van voedfel als begraaven leggen. — Dus moet een Landman de evenredigheid der voedende deelen zo vèel mogelyk in het oog houden, wil hy, met een gegronde hoop, winst van zynen akker verwagten, en die gronden, waar in, deeze evenredigheid niet gevonden wordt,moeten,door bekwaame middelen, te gemoed gegaan worden, op dat de kunst hier de natuur te hulp kome, Na deeze algemeene aanmerkingen gaat de Hr.M tot de Eigenfchap der Hout-Asch over. — In het hout wordt een groote kwantiteit alkalisch zout gevonden , zelfs dan, wanneer het door verrotting als tot aarde is wedergekeert. Zodanig verrot hout,op fchraale en zandige Bouwlanden gebragt, zou eer fchadelyk dan voordeelig zyn. Dewyl de zandgronden reets uit den aart meerder zout-dan olie-deelen bezitten.- Doch hier omtrent diend men onderfcheid te maaken in de foorteri van hout. In het eeken hout wordt eene groote hoeveelheid zout-en zeer weinig oliedeelen gevonden. Dus is, by voorbeeld, de afgeftokene aarde van een fcheepstimmerwerf best gefchikt voor de drasgronden; de bo> venfte korst der aarde van een zaagmolenaars werf, alwaar dennen, vuuren en greenen hout gezaagd wordt, daarentegen, is beter gefchikt voor de zandgronden. Na dat de Hr. M., uit een en ander, afgeleidt hadt, dat de Weilanden de gefchikfte zyn, om door de raauwe of onuitgeloogde houtasch verbetert te worden, en dat Bouwlanden, die dras leggen, de eenige zyn, op welke de Algem.Bibl.ILDeel.N.3. Kk raauwé  504 VERHANDELINGEN uitgegeeven raauwe houtasch,roet eenig voordeer,gebragt kan worden , gaat hy vervolgens tot de uitgeloogde, tot de Zeepfieders en Bleekers asfchen, over. Die van goede tvecd-asch komt is de beste, vooral wanneer 'er kalk onder gebezigt is, om de loog kragtiger te maaken. Deeze is in ftaat de Bouwlanden zodanig te bevoordeelen, dat men de goede uitwerking ruim twaalf jaaren op den akker befpeuren kan. En wanneer men die Landen behoorlyk te hulp komt met koe, paarden, of fchaapen mest, naar maate de verfchillende Bouwlanden onderfcheidene foorten van mest vereisfehen, dan zal men groot onderfcheid ontwaar worden tusfehen Bouwlanden, welke men alleen met ordinairen mest van beesten, en die welke men met uitgeloogde houtasch bemest heeft. De uitgeloogde pota^ch is minder duurzaam. Beide hebbea dit voordeel nog, dat deeze Landen,dus toegemaakt, zuiverder van onkruid blyven. Op de Weilanden daarentegen, gelyk ook op dedrasfige Bouwlanden, doet de uitgeloogde houtasch" geen voordeel. Tot de eigenfehap der Turfasch met den Schryver overgaande, merken wy flegts ter loops aan, dat de Hr. M. hier vry nauwkeurig de aart, eigenfehap en verfchillende fooVten van turf opgeeft: in alle welken een tamelyke kwantiteit zout gevonden wordt, dat, na de vei branding, in de asch overblyft, genoeg om de plantgewasfen, op zekere gronden een merkelyk voordeel aan te brengen. — Deeze is echter zo beftand niet voor de Bouwlanden als de uitgeloogde houtasch. Daarom moet men, met turfasch bemestende,de bemesting herhaalen, 'c welk ook te gemakkelyker gefchieden kan, om dat men dezelve, in ons Land, in meerdere hoeveelheid heeft, en ook genoegzaam zonder, althans met minder kosten, bekomen kan worden. Op de Bouwlanden, daar zy mede onder geploegt, cn dus onder de oppervlakte  doof de Maatfchappy van den LANDBOUW» 50$ Vlakte der aarde gebragt wordt, veroorzaakt zy eene verbreizeling in de te vast aan en op elkander gepakte aarde,en opent dus den toegang voor luchten zonne ftraalen. Op de Weilanden herftelt zy de evenredigheid derzout-en olie deelen, en geeft bovendien nog dit voordeel, dat de aanbrenging haarer deelen, juist m de oppervlakte gefchiedende, de ontbinding cn gisting der deelen, door lucht en zonneftraalen,gemakkelyker gefchieden kan. Hierop gaat de Hr. M. over tot het tweede of practikaale gedeelte der Vraag, waaromtrent Hy zeer uitvoerig de verfchillende wyzen van bemesting, op de verfchillende gronden, opgeeft. De groote verfchillentheid der gronden aangemerkt hebbende, brengt hy de Bouwlanden tot zes Hoofd-foor- ten te weeten de Kleigronden, de Zwartaardige, deDrasgronden, de Middelbaare, de Zandgronden, en de woestliggende Heilanden. De Weilanden verdeelt hy in drie foorten.Kleigronden, drasgronden en zwartaardige, Eene kleine uitflap wegens de'noodzaakelykheid ert het nut van het herhaalde ploegen gedaan hebbende, geeft hy de wyze op,hoe men de uitgeloogde houtasch, op de middelbaare kleigronden, na dat deeze door het ploegen genoegzaam geroert zyn , brengen moet, te weeten aan kleine hoopjes; waar na dezelve met fchoppen of andere bekwaame gereedfchappen van malkanderen geworpen wordt, — ook kan men de asch zo dikwils laatenomfpitten, dat zy met de handen over den akker gezaaid kan worden ,wanneer men altoos een dubbelden worp of meerder moet doen, om de vereischte kwantiteit op de landen te brengen. Dit verrigt hebbende y zaait men het graan daar op, en egt het met malkanderen onder. Wat nu de kwantiteit aangaat, deeze is, door de ervaaring, beweezen zyn, als men tarwe op Kk a de»  505 VERHANDELINGEN uitgegeten 2tk™ ÓTkt ^ Zaai"jen3 ^ mena!s^5voor ieder zak raan, die men zaan, wel twintig zakken uit se loogde houtasch op het land brengen mag, de tarwe de fterkfte voeding nodig hebbende. In dit geval brengt men de asch, vóór hetJaatfte ploegen, op het land, tl wvl men, by de andere graanen, dezelve, na her laatfte ploegen.met hetzaad onder egt. Garst of rogge willen de zaaijen,kan men met zestien zakken asch, tegen een zak zaad volftaan. Echter moet men de bemesfing der Bouwlanden met hout en turfasch niet verftaan, a!s of er dan geene verdere bemesting nodig ware; neen, de. zelve dient alleen tot meerdere verfterkipg der Janden terwylde ]andenjdie metMch bemestwordg ^ gelyk mindere kwantiteit ordinairen mest van doen hebben In t Holjleinfche en bemesten de Boe- ienofeverefS0ndCn ^ ^ ^ W/ met 'ai- ge of verfche paardemest, of laaten ze, om dezeven Jaaren, braak leggen, zonder ooit eenige mest daar op te brengen. Lr deeze foort van landen zou men de uit- f n Z L Ut3SCh °°k Z°nder eeni> ™d™ bemesting kunnen bezigen. Egter blyft dit zeker, dat als een land man clekleigronden, om de zes jaaren, metordinairen mest van beesten en vooral met paardemest te hulp komt, zyn akker niet alleen veel losfer en murwer, maar ook veel vrugtbaarder wezen zal, dan wanneer dit, om de twaalf jaaren, gefchied, of deeze, om de zeven jaaren, 1 braak laat leggen. Ja op deeze wyze fcarj hy verzeekeit zyn, dat de uitgeloogde houtasch ten minften twaalf WaTdoo byZ°ndere WCrking «I. Want door de mest krygt de asch nieuwen onderftand in het aanbrengen van vrugtbaarheid. — Tot het gebruik der turfasch op deeze middelbaare kleigronden overgaande, worden wy ondcrregt ,dat de beftrooijing, na de vereischte ploeging, zo gelyk mogelyk dient te gefcheiden..  door de Maatfchappy van den LANDBOUW. 507 den.Dus moet daar toe een zagten regen of ftil weder waargenomen, harde wind en fterk regens zorgvuldig vermyd worden. Dit verrigt hebbende , zaaid men het graan daar op en egt het te famen onder. Maar zo men zomergraan op den akker denkt te zaaijen, dan kan de turfasch ,op twee byzondere tyden , op den akkor gebragt worden. Voor eerst, wanneerde Landman het by kan brengen , zyn land reets in 't najaar te ftorten, dan kan hy de turfasch , voor het ploegen of ftorten ,'er opbrengen en dus mede onderploegen. Waar door de landman , onder anderen, dit voordeel heeft, dat als de tyd en het weder, in 't voorjaar, niettoelaaten, den akker de vereischte bebouwing te geeven , hy dan reets het najaars ploegeii vooruit heeh% Maar wanneer men tot de lente wa ten moet, dan dient men den akker eerst de behoorlykeber bouwing te geeven, het zy zulks, vier of liegt» drie maaien kan gefchieden , waarna men de turfasch op den akker firooit en met het graan, daar op gezaait zynde, te faamen onder egt. Wat de kwantiteit aanbelangt, deeze wil de voorzigtige Schryver, by gebrek van eigen ondervinding, niet zo ftellig bepaalen uit den aart en eigenfehap deezer gronden mag men egter befluiten, dat op één mor. gen, wanneer in het zelve paardemest gebragt is, gevoegelyk tweeëntwintig zakken turfach' geftrooit kunnen worden (de zakken gereekend tegen 36 op een last) en zo 'er koemest in gebragt is, dan mag men wel drie en twintig zakken neemen. Op deeze wyze mag de beftrooijing, om de twee jaaren, gefchieden, ten ware men bevond, dat de kwantiteit vermeerdert diende te worden, of dat'het flegts om de drie jaaren nodig was. Want het is niet wel mogelyK alles by eigene ondervinding te hebben, en buiten dezelve iets als zeker te bepaalen, zou gelegenheid kunnen geeven, het geKk 3 brnik-  5o8 VERHANDELINGEN uitgegeeven bruikder turfasch, hoe nuttig anders ook, geheel te verwerpen. Op gelyke wyze behandelt de Hr. M. alle de overige foorten van gronden, in alle welke byzonderheden de kortheid van ons bellek niet gedoogt hem te volgenDus zullen wy,wegens de kwantiteit der turfasch op de zwaartaardige gronden, met een enkel woord, aantekenen , dat tot één Holïandfchen morgen van 6co Rynl. Roeden, tweeëntwintig zakken, of zesenzestig fchepels nodig zyn. „ In Braband" (dus gaat de Schryver voort), da*c ons in dit geval voor een leidftar moetdie„nen,is men gewoon op een bunderlands, dat is na ge„noeg één Holïandfchen morgen,vierentwintig zeeuw„fche zakken (41Ï zodanige zakkenmaaken één last)te „ ftrooijen , en dan is die foort van bouwland in Braband „nog niet eens van de beste zwartaardige foort, als waar „ van ik hier fpreek. Het geen ik van deeze foort van „ bemesting in *t Holjieinfche heb waargenomen, was byna „ van een eevengelyke kwantiteit." Op de Drasgronden zou de uitgeloogde houtasch geen de minfte dienst doen. Op deeze moet men dus de raauwe houtasch, of wel de turfasch brengen. Wanneer deeze de bchoorlyke bebouwing hebben, ftrooit de Landman, op eiken Holïandfchen morgen, agt zakken raauwe houtasch. Dan het graan daar op en te famen onder geëgt. Turfasch gebruikende, heeft men twaalf zakken noodig, jaarlyks daarop te brengen. En zo men dit getal wilde verdubbelen, om voor twee jaar gelyk op het land te brengen, zou zulks den gehoopten uitflag geenfints hebben, om dat dezelve, in een volgend jaar, door het ploegen met de oppervlakte der aarde naa beneden gebragt wordt, en een Landman zorgen moet, dat de turfasch, op deeze drasgronden gebragd , zo veel mogelyk inde oppervlakte der aarde, waar zy alleen vaif nut z.yn  door ch Mcatfcbappy van de LANDBOUW. 509 zyn kan , blyve.; De laag leggende Drasgronden, — vereisfchen tien zakken raauwe houtasch. Maar juist zryn het deeze foort van gronden, die het-minste voordeel voor haare meerdere kosten opdiepen. Indien dierhalven deeze landen niet reets verzuurt zyn , in welk geval men door eene ftcrkere beftrooijing met raauwe houtasch voor ééns, en dit niet helpende, met zes of zeven zakken ongebluschte kalk op één Holïandfchen morgen , dit kwaad verhelpen kan; oordeelt de Hr. M. het beter te zyn de Verbetering deezer landen, door middel der turfasch, te bevorderen — , jaaiIyKs ■op één morgen dertien zakken brengende, terwyl wyders de paardemest en rum de nuttigde bemesting voor deeze landen zyn. Wy worden genoodzaakt des Schryvers aanmerkingen over de Middelbaare, cn over de Zandgronden , hoe gewigtig ook, met ftilzwygen voorby te flappen, om onzen aandagt, meer byzonder, op de woestleggende Heilanden te kunnen vestigen. Van deeze gronden heeft men — tot dus verre een zeer gering voordeel weeten te trekken. — Hier en daar hebben fommige Landlieden het wel gewaagt deeze landen te beploegen en te bezaaijen. Doch dit gefchiede bykans nooit anders dan gedrongen door de hoogfte noodzaakelykheid, uit gebrek aan genoegzaame uitgeftrektheid van landen van een beter foort ;fomtyds door misgewasfen , geduurende twee of meer jaaren, het welk hen noodzaakte hunne bouwlanden te vermeerderen, om een beftaan te vinden. Dan deeze oorzaaken waren juist niet de gefchikfte, om deeze fchraale Ian« den in vrugtbaare akkers te hervormen. De flegte uitflag van diergelyke pogingen heeft men, doorgaans, aan de onvrugtbaarheidder Heilanden alleen toegefchreeven. Ondertusfchen kunnen deeze, doormoeiteen kosten,in Kk 4 een  5'0 VERHANDELINGEN uitgegccven een' beteren ftaat gebragt worden. Hier van kan ten voorbeeld ftrekken de in Koornlanden veranderde Heide tusfehen" 's Gravenland en Hilverfom. Die deeze landen voör de hervorming gezien heeft, zal zig naauwlyks kunnen verbeelden, die kwartieren te befebouwen, welke, voor weinig jaaren, niet dan akelyke voorwerpen van de fchraalfte heilanden vertoonden. En indien ooit eene onderneeming weinig uitzigt van voordeel beloofde het was gewis deeze. Meerder en uitge- ftrekter heilanden leggen 'er nog in onze Unie woest, fchoon deeze van beteren aart zyn, dan die welke men in 't algemeen door Naarden, langs Soesdyk naar den kant van Utrecht vindt,niet tegenftaande ook op deeze heiden, veele plekken gevonden worden, welke — in vrugtbaare akkers hervormt,konden worden, indien dezelve vooraf,door een herhaald ploegen, wel wierden omgeroerdr. — In Gelderland en Overysfel vind men fommige ftreeken, die veel goeds belooven. In Friesland en Groningen is eene foort van heilanden, van de anderen in aart verfchillende, en uit eene Jigte en veenaardige ftoffe, met eenig zand vermengd, beftaande, doch veeltyds nat en vogtig. Deeze foort houd de kundige Schryver voor de gefchikfte, om , door middel der turfasch, goede bouwlanden van te maaken, wanneer men dezelve vooraf wel en effen beploegde, zo dat 'er het water bekwaam kon afloopen en vervolgens met ordinairen mest onderfteunde. Hoe veel maaien men deeze heilanden zou moeten beploegen, is niet zeker te bepaalen. In de lente met ploegen beginnende, diend men daar mede, om de week vier a vyf, zolange voort te vaaren, tot dat het land de nodige gelykheid krygt. Dan moet men het een geheel jaar laaten rusten, om verder door de lucht en zon doortrokken te kunnen worden. Het daarop volgende voorjaar brengt men de mest daar pa  door de Maatfchappy van den LANDBOUW- 51 r op en ploegt dezelve onder. Veertien dagen of drie weeken daar na ploegt men voor 't laatst, waar na men deeze landen bezaait. By de eerfte dragt is het egter niet geraaden, de turfasch op deeze nieuwe landen te bezigen, ten ware die vogtig, of met veele veenftoffen vermengdt 'waren, dan kan men reets het eerfte jaar met de turfasch beginnen , zo egter, dat men dezelve met zouten niet overftelpe, ftrooiende tien zakken turfasch op éénen Holïandfchen morgen. Vind men vervolgens , dat 'er meerdere zouten in den akker vereischt worden , vermeerdert men de turfasch met een of twee zakken telkens. — Egter moet men het tweede Jaar met de turfasch te rug blyven, alzo het dan nog geen bewys is, dat die grond tien zakken turfasch jaarlyks nodig heeft, fchoon het graan gewas ook buiten verwagting gefJaagt mogt wezen. — Doch, wanneer de zelfftandigheid meest uit dor zand beftaat, zal men best doen , de verbetering voor eerst in den ordinairen mest tezoeken, om te zien wat de grond oplevert. Betreffende de foorten van graanen kan men het eerfte jaar rogge zaaijen Het tweede jaar, of rogge, of haver, naar dat de grond zig in de eerfte dragt gunstig getoont heeft. Is het zeer voordeelig, beproeve men de Zomergarst. „ Doch dit alles", dus befluit onze Schryver te recht „ laat zig by de beoefening veel beter beoordeelen, „ dan dat ik daar over veele theoretifche ftellingen maake , „welke altoos kwaad zullen uitvallen, als de beoefenaar „dezelve alleenletterlykvolgt,zonderdaarbyzyn eigen „ oordeel te gebruiken , en zig niet weet te fchikken naar „den tyd,bevinding van gronden en andere omftandig„heden, welke menigvuldige veranderingen kunnen maa- „ken, zo wel in de foort van graanen, als in de 3, foort van mest". Wy hebben hier by daarom des te langer gemeendt te Kk 5 moe-  512 VERHANDELINGEN uitgegceven ten ftil gedaan, omdat de bebouwing der Heiland'en, tot hier toe te zeer verwaarloost, onzes oordeels van zodanig aanbelang is, dat dezelve den aandagt van elk recht geaart Vaderlander, zo uit hoofde van het eige als van het algemeen belang,billyk tot zig trekken moet, waar toe wy gaarne,zo veel in ons is,door het bekend maaken deezer aanmerkingen, wilden medewerken. Nu nog een enkel woord van het gebruik der Houten Turfasch op de Weilanden. Op Kleilanden brengt men, om de twee jaar,even gelyk de Brabanders, in de maand Maart, vyf zakken raauwe houtasch, deeze weilanden verder, om de vier of vyf jaaren , met eenige ordinaire mest te hulp komende. Dit zal zo wel voor wei als hooiland nuttig zyn: dewyl deeze bemesting,gewoonlyk in koemest bedaande, het land alzo nieuwe oliedeelen verwerft, die zig met de zouten der asch verëenigcn. Zo egter de bemesting uit paardemest beftaat, dan behoeft men flegts om de drie jaaren de houtasch daarop te brengen; met dit onderfcheid, dat de beftrooijing der houtasch geregeld om de twee jaaren gefchiede, wanneer men koemest daar op brengt, maar, om de vier jaaren paardenmest gebruikende, blyft men, in 't jaar der bemesting, met de houtasch terug. By de ftrooijing ©f zaaijing der asfche moet men harde wind en ftortregens vermyden. Negen zakken turfasch, mede in de maand Maart, jaarlyks, op deeze Weilanden gebragt,zullen gelykc vrugt doen, moetende deeze beftrooijing zo gelyk mogelyk gefchieden. Belangende nu de drasgronden — Op de droogere of hoogere diend men jaarlyks drie en een halve, of'wel vier zakken op de vogtigerof laager leggende vier a vyf sakken raauwe houtasch te ftrooijen, en zo mogelyk deeze landen, om de vyf jaaren, met /«^paardemest, om dat die  dior de Maatfchappy van den LANDBOUW. 513 die warmer of broeijender is dan de korte, te hulp komen- voor al, wanneer men genoodzaakt is die landen altoos, en zonder dat dezelven beweid worden, te hooien Dan dewyl de raauwe houtasch te kostbaar is, verkiest de Hr. M. de turfasch , die 'er mede in de maand Maart, of, wanneer de landen nog te vogtigzyn, als dan in April opgebragt moet worden; op de hoogere twaalf zakken jaarlyks, op de laagere dertien a veertien per morgen, en om de vier of vyf jaaren lange paardemest. Of ,by mangel van dezelve gemengde mest van paarden, koeijen en fchaapen, alleen koemest gebruinde, moet deeze dun over het land geflagen worden, liever de bemesting,om de drie of vier jaaren, herhaalende,dan op eenmaal te veel gelyk daar op brengende. Vier zakken raauwe houtasch dienen 'er, om de twee jaaren, op één morgen zwartaardige grond geftrooit te worden,doch, wat meer naar het drooge en zandige trekkende, maar drie zakken. Men onderfteunt dezelve, om de drie jaaren ,met koemest. Altoos beweid wordende is eene zesjaarige bemesting beftaanbaar, ten ware de grond al te zeer naar het zandige trekke , dan moet deeze, om de vier jaaren, met een weinig koemest geholpen worden. Hooilanden,welke nooit beweidt worden , worden best verbeterdt, als men,om de drie, of zelfs om de twee jaaren, daar op een weinig koemest brengt. Dan hoe meermaalen de Landman dit doed, hoe minder kwantiteit mest telkeas. De ordinaare zwartaardige weilanden , meer kleiagti• ge ftoffe bevattende, of vogtiger zynde, diend men , om de vier jaaren met enkelde koe, of wel gemengdenmest te verbeteren, en , zo zy zeer vogtig mogten zyn, kan de paardemest van veel dienst zyn, als men om de twee raaren vier zakken raauwe houtasch ftrooit. Gemeenlyk brengt men negen zakken turfasch, jaarlyks, in de maand Maart  514 VERHANDELINGEN uitgegeven door &e. Maart, op deeze landen. Maar naar maate de gronden meer naar het zandige en drooge trekken, diend men de kwantiteit der asch te verminderen tot op zeven zak. hen, de zwaarfte minder bemestende dan de ligtere. Op welke laatfte vooral koemest gebragt moet worden, terwyl de paardemest op de zwaartfte en vogtigfte van dienst is, mits men dat jaar met de turfasch te rug blvft. Dan deeze te rugblyving ! omt, by enkele koe, of wel gemengde mest van paarden, koeijen en fchapen,niet te pas. Wanneer ook de paarden en fchaapen mest de overhand hadt, moet men het getal zakken turfasch verminderen. — Ziet daar een omftandig verflag van deeze eerfte Verhandeling — Wy zullen van de overigen, by nadere gelegenheid, melding maaken. VII.  Ji5 VII. MEDICAL INSTRUCTIONS towards the PREVENTION, and CU RE of Chronic or Slow Difeafes peculiar to WOMliN: Efpecially, Thofe proceeding from over - delicacy of Habit called Nervous or Hysterica! ;from Female Obfruaions, Weaknesf, and inward Decay; a difeafed ftate of the Womb, or Critical Change of Conftitution at particular Periods of Life; in which, their Nature is explained, and their Treatment, by Regimen, and fimple Medicines , divested of the Terms of Art j is clearly laid down, for the ufe of thofe af* fected with fuch Difeafes, as well as the Medical Reader. By JOHN LEAKE, M. D. Member of the Royal College of Phyficians, London ; and Phyfician to the We-tmunster Lying in Hospital. The Second Edition, London. 1777. Svo. öat is: GENEESKUNDIGE ONDERRICHTINGEN, ter Voorbehoeding en Geneezing van fleepende Ziektensaan de Vrouwen byzonderlyk eigen; &c. Door Dr. J. LEAKE. Geneesheer van het Kraamvrouwen Hospitaal in Westmunfter. fsnder de voordeden, die het behandelen van onderwerpen, tot de geneeskunde betrekkdyk, in de Landtaalen te weeg gebracht heeft; (of deeze voordeden door grootere nadeden gebalanceert zyn geworden, bepaalen wy niet, en zulks valt ook niet gemakkelyk te bepaalen) onder die voordeden is dit gewisfelyk niet het'  p6 J. LEAKE, Over de fleepende* het minste, dat door dit middel de fom der nutte en heilzaame kundigheden ongelooflyk verfpreid, en menigte vooröordeelen van den allerverderfelykften invloed op gezondheid en leven van duizenden zyn uit den weg geruimt, zo onder het onkundig Gemeen als onder die talryke fchaare van Subalterne praktizyns, hier door gewoonte , fterker dan alle wetten, elders door noodzakelykheid ingevoert. Dit fpoor van medicinaale onderrichting voor den gemeenen Man hebben de uitmuntendfte Geneesheeren van onze eeuw met den hoogsten lof betreeden , en op hun voorgang is het, dat Dr. Leake zyn vlyt beftced heeft om de fchoone Kunne zyne gemeenzaame onderrichtingen mede te deelen ten aanzien van de Ongefteltheden en Ziekten, aan de Sexe byzonder eigen; een zaak van veel gewicht en groote noodzakelykheid. Immers is 'er niets gemeener, dan by de fraai je Sexe, hoe zeer hare tederfle belangen in deezen betrokken zyn, en waare fchoonheid zonder eene frisfche gezondheid niet beftaan kan, de dwaaste en fchadelykfte vooröordeelen en gewoonten ten aanzien van die ongelteldheden, aan welke hare Kunne haar onderheevig maakt, aantetreffen. Zulke vooröordeelen en gewoonten nu, wier invloed zich zomtyds tot de nakomelingfchap uitftrekt, te verbannen; het gevaar van geweldige geneesmiddelen aantewyzen; aan de Vrouwen eene welgegronde kennis der ziektens haar byzonder eigen, mede te deelen, en van de veiligfte tevens en krachtdadigfte behoed en hulp-middelen te voorzien, of haar ten minsten in zo verre te verlichten dat zy het gevaarlyke van het min gevaarlyke kunnen onderfcheiden en zeiven beöordeelen of zy den raad van meer ervarenen moeten inroepen; dit te doen op eene klaare, naar 't gezond verftand gefchikte en van alle fchooltermen ontkleedde wyze; is het oogmerk geweest tan  Ziektens der Vrouwen. 5-7 van onzen Schryver, cn wy meenen, daü hy dat oogmerk volkomen bereikt heeft. Wy zullen dit werkje doorloopende den aandacht onzer Leezers op deeze en geene gewichtige aanmerkingen bepaalen. Wy beginnen met eene waarfchuwing van onzen Schryver tegen het gemeene gebruik van ontydig in de vryster-ziekte, uit het achterblyven der maandëïykfche zuiveringen oorfpronkelyke, fterk dryvende middelen aantewenden: een gebruik dat duizenden op gezondheid en leven is komen te ftaan. Immers word door het ongepast gebruik van Staal, zwart nieskruid, koud bad, hec bloed met kracht naar de baarmoeder gedreeven, terwyl de vaaten van deeze te fterk geflooten blyven om aan hetzelve den doorgang te vergunnen; dus te rug gekaatst, oeffcnt het zyne kracht op zwakkere plaatzen, die minder weerftand kunnen bieden; doende dus de vaaten van de maag of longen barsten, veroorzaakt het eene hebbelyke bloed-fpuwing, en legt den grondflag van eene ongcneeslyke Teering. p. 68, 60. Een ander wanbegrip, niet minder algemeen noch minder gevaarelyk, is dit, dat de opftopping der maandëïykfche zuiveringen de eenige oorzaak der vrouwelyke ziekten is. Ingevolge van deeze dwaaling, heeft men door het dwaas gebruik der voornoemde forceerende middelen, meer onheil gewrocht dan de ziekeen zelvea, die men dus dacht te geneezen: terwyl ondertusfehen en rede en ondervinding leeren, dat zulke ongefteltheden* waaraan de vrouwen onderhevig zyn niet uit hoofde haarder Sexe, maar uit oorzaaken, die zy met de mannen gemeen hebben , doorgaans met eene opftopping der maandëïykfche zuiveringen verzelt gaan, maar dat, wanneer die ziekten zyn weggenomen, dje zuiveringen even als andere natuurelyke ontlastingen zich van zelve, herftellen. Van alle de gevallen van opgeftopte zui-  518 J. LEAKE, Over de Jleepende- zuiveringen , onzen Schryver voorge'.omen , waren 'er ten minften twee derde in dit geval. p. 76, 77. Handelende van dat critique tydperk en het leven der Vrouwen, wanneer de zuiveringen ophouden; geeft onze Schryver eene zeer nutte aanmerking: men moet namentlyk wel onderfcheiden tusfehen eene natüurelyke ophouding dier zuiveringen en tus» fchen eene Waarlyk ontydige opftopping derzelven. De eerfte heeft dan plaats, wanneer de vaten der baarmoeder zich evenredig fluiten naar mate de vrouwen minder overtollig bloed maken; en dit gefchied trapsgewyze in het geval eener volmaakte gezondheid: terwyl eene opftopping der zuiveringen , waaraan vrouwen in' alle tyden van haar leven uit veelerleie oorzaaken onderhevig zyn , ook in de afnemende jaren Jigtelyk kan voorvallen. Eh in dit geval is het geheel niet raadzaam eenige geweldige middelen tot herftelling deezer ontlasting te gebruiken; maar moet men alleenlyk het overtollige bloed door aderlaating en zachte buikzuiveringen afleiden; een fpaarzaamen leefregel voorfchryven, met maatige ligchaams-beweging gepaart, en Iaaten het overige aan de natuur over. p. 88. Wy hebben in het vierde Stukje van het Eerjle Deel onzer Bibliotheek een bericht gegeeven van de beste wyze van Uitteerende Ziekten te behandelen : thans kunnen wy niet van-ons verkrygen om de aanmerkingen van onzen Schryver over datzelfde onderwerp met ftilzwygen voorbytegaan, om dat deeze ftoffe den aandacht onzer Nederlandfche Doftoren meer en meer fchynt tot Zich te moeten trekken. Wy zien uit de Sterflysten der Stad Londen, dat het getal der overleedenen aan Teering en JBorst-ziekten byna^een vyfde deel bedraagt van de geheele fom der jaar-  Ziektens der Vrotlwcn.- 5ÏQ jaarlyks overleedenen. Onze Schryver heeft ons dezelven van zeven achtereenvolgende jaren meegedeelt. Totaale Som der Dooden van Dee.i770totDec.i77i-^78o:d.ond.aandeTeer.48o9 Dec. 71-Dec. 72-26053: 5f Dee. 72 -Dec 73-21656: ; > Dcc. 73-Dec. 74-20884:— ' Dec. 74 - Dec 75 - 20514: ~ 44*ö Dec. 75-Dec. 76-19048-—: " 405 Op den voet deezer Lysten ftelt onze Schryver, dat 'er volgens eene matige berekening jaarlyks 30, 000 menfehen en van deezen verre het meerder deel vrouwen aan de Teering fterven. p. 295 > «9*5- Wy zullen om het gewicht der zaake op deeze Londonfche Sterflysten volgen laaten een Uittrekzel van de Sterflysten der Stad Rotterdam geduurende deeze laatlte zeven jaren, zoals wy dezelven in de Couranten dief Stad vinden opgegeven. Totaale Som der Dooden van 1771 tot 1772- 1702; daar onderaan de Teering 334 " . . 42a 1772 — 1773-2443. NB. in dit jaar 650 aan de Kinderziekte. 1773 — 1774 - 1526: 1 "~ 4*° 1774 — 1775-1274» ——- ! ' 35 1775 — 1776- 1487: 1 ' 37 1776 — 1777-2148: 1 44J NB. in dit Jaar 783 aan de Kinderziekte. 1777 —I778"i627: • " 499 Uit de vergelyking deezer Lysten blykt,dat de evenredigheid der Teering-ziekten tot de geheele fom der Dooden in zeven achtereenvolgende jaren, in Rotter-dam grooter is dan in London. Indien men uit dit voorbeeld eenig gevolg mag trekken tot andere Steden en . Algem. Biel. II. Deel N. 4. LI an grote uitkomften; zy doen nu cn dan de Charakters der grote mannen, of der grote bewindsluiden ten minften, regt kennen; zy leeren de zeden en gebruiken best, door kleine byzonderheden, die zy behelzen, enz. Maar fbmtyds zyn zy ook alte beuzelagtig, en hebben te weinig pit, in een groten fchors. Men heeft daar onlangs onder ons zeiven voorbeelden van gezien in Gedenkfchriften en andere dergelyke Aanteken ningen. Van deze Verzameling egter kan men zeggen , dat 'er vele «ricuiê ftukken in voorkomen, gelyk ook eenige beuzelagtige,- doch dat  LETTERNIEUWS, Ui dat zy, over 'c geheel genomen, en van groot nut zyn, en zeer vermaaklyk, voornamelyk door de befchryvingen der, Charakters en der zeden van de tyden, waartoe zy betreklyk zyn. Ook helderen zy fomtyds de opvolgingen der gebeurtenisfèn of ukkomften merklyk op. Zy zyn, gelyk de Uitgever te kennen geeft, daartoe ook met eenige oplettenheid uitgekozen. Dus , by voorb. zetten zy de Charakters van Walfingham, Lcicester en Karei I. in een klaarder licht, dan men tot nog toe gezien heeft. Men heeft hier ook dit Jaar in 't licht gegeven The Orations of LySias and. Isocrates, translated from the Greek: With fome Account of their Lives, and a Discourfe on the History, Manners and Cha« raBer of the Greeks, ff om the Conclufton of the Peloponefian War ta the Battle of Ch«onea. By John G hei es, L. L. D. 1778. in 40. De Vertaling is kundig en wel gedaan 5 de Verhandeling over de Historie, zeden en Charakters der Grieken gaat over dat tydflip, 't welk veel dienen kan om de Redenvoeringen van de twee grote Redenaars, Lyftas en Ifokjates, volkomener te verftaan; en zy is juist en duidelyk, met een wysgerig verftand en eene geleerde hand gefchreven. 't Is bekend dat Lyfïas en Ifokrates onder de allerberoemdfte Griekfhe Redenaars behoren. Zy waren alle eeuwen door hoog geagt; fchoon de Kerkvaders, die meer godvrugtigen yver dan waare en fierlyke geleerdheid hadden, hunne fchriften verwaarloosden. De Heer Gillies klaagt, dat de Franfchen en Engel/eken de wer« ken dezer Redenaars insgelyks hebben verwaarloosd 5 van ons Nederlanders zullen wy flegts zwygen ; want die bemoeijenl zig met.de grootfte mannen der oudheid niet, en zyn (de weinige Letterkundigen en eenige weinige Geleerde mannen uitgenomen) met wat oppervlakkige Historiën, Katechismus-godgeleerdheid, Poefy, en eenige Natuurlyke Historie-kennis wel te vreden: wie zou lyjtas, Ifofyates, Xenophon, en vele andere van de geleerde oudheid vertalen? Wie zou ook die Vertalingen lezen? De fchriften der ouden wyzen ons egter, en banen alleen den weg tot waare geleerdheid: waarom het te hopen is , dat onze jongelingen vlytig de oorfpronkiyke fchriften van de grootfte mannen der oudheid zullen gaan lezen; en onder dezelven ook de redenvoeringen van deze twee Redenaren. De Redenvoeringen van Ifokrates, gelyk de Heer Gillies aanmerkt, verfchaffen ons een algemeen berigt van de Historie en Staats-belangen van Grie^ra 4 ken*  54* LETTERNIEUWS. .' ien'and: en de Pleidooijen van Lyfms vervatten een aanmerklyk berigt van hunne hu:slyken en burgerlyken ftaat: en beide de werken te famen leveren eene intereffante fchildery uit niet alleen van de buitenlandfche oorlogen, maar ook van de ftaatsgefteitenis en van 't byzondore leven der Grieken , weleer 't beroemdtte der volken wegens hunne befchaafdheid. DUITSCHLAND. Te Leipzjg zyn in het voorleden Jaar in het licht gekomen J. F. Ingiers. Betrage \ur fiiristijthat Biographie t oder fmtuiere litermifche und critijche Nachrichten Mm den Leben und den 'siht-}ten verflorbener Rechtigelchrten, auch Staatsmdmter, -welde fub in Europa beruhmt gemocht haben. Des dritten Bandes, erftes und zweytes ftuk, in 8vo. 1777. In het Jaar 1773. heeft men het eerfte ftuk van het eerfte deel dezes Werk gezien, vervolgens in het Jaar 1774. h« tweede ftuk, en in 1775. de twee ftukken van het tweede deel Men vindt in het eerfte deel bydragen tot het leven van zeven en dertig voorname mannen, in het tweede ook van zeven en dertio , en in het derde van zes en twintig De Schryver heeft gene orde van tyd of landaard in acht genomen; maar vroegere en latere Nederlanders en anderen geplaatst, gelyk hem dezelve fchynen voorgekomen te zyn. Onder die, welke in Nederland geboren zyn, of aldaar gebloeid hebben, zyn C Man Bynkerhoek,, E. Ctto, G. d'.Jrnaad, W. Sest, P. ToniHen. G. Sichterman, de drie *Ant. Matthxi, W. Goeftus, C. P^egner Man OoUerga, P. Faet,J. Voet, G. Noodt, D. Man Tulden, S. Siccama, F. Schenk_Man Tautenburg, Aattsbisfchop van Utrecht, N. Burgundus en anderen. Van de buitenlanders heeft men J. H v. Berger nevens deszeifs drie Zonen, verfcheiden Carp^oMi, J. Zanger, C. F. Muddeus, F. Balduin, C. H. Fabrot, H. Treutler, J. Mustertius, C. Land, tJ. zJlciat, tyi. Contius, W. zJ. Lauterbach, J. P. Kresj, enz. De Heer I n g 1 e r fchynt doorgaans vry wel onderricht van de byzonderheden, welken hy zo nopens de perfönen als derzelver werken opgeeft. Het werk kan niet wel een uittrekfel fyden, als 't welk alleen byzonderheden uit byzonderheden zoude wezen 5 doch 't verdient zeer de opmerking der geleerden. Rostock. J. HiRT^AiJNi, Coifijt. duc. confïl. PM & S. S. Theal.  LETTERNIEUWS. 545 Theol. Dctt.&Profesf pub] ord.Facult, TheoU&c &c. Syftema chra* nologU Biblk* , 1114 0 1777. Dit uitvoerig en najuwkeurig Chronologisch werk verdient zekerlyk veele opmerkzaamheid. Het flrekt zich uit van de Schepping der Waereld tot op de Verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. Alles is gebragt onder drie Afdeeiingen, of Hoofdftukken. De eerfte Afdeeling behelst de Heilige Gefchiedenis , in een Chronologifche orde , naar de opgave der H. Schrift. Hierin heeft de opfteller overal gebruik gemaakt van de uitdrukkelyke melding der jaargetallen, volgcnsden Mazorethi/chen Text des Bybels; alleenlyk uitgezonderd het bepaalen des tyds van de uitdeel ing van Canaan tot op Cufan; — van het einde der Babylonifche Gevangenis, tot het 2ofte jaar der regecring van Artaxerxes Longimanus, ~ en van het Sterfjaar van Tiberius, tot op de Verwoesting van Jeruzalem. Zie hier, in een korte fchets, de Jaartallen welke onze Schryver opgeeft. Jaaren. Van de Schepping der Waereld tot den Zondvloed. . . 1656. Van den Zondvloed tot de geboorte van Abraham. . . . 372. Van Abrahams geboorte tot zyn tweede roeping, .... 7j, Van Abrahams tweede roeping tot de reis van Jacob naar Egypte. . . . . 21 y; Het verblyf der Ifraëlieten in Egypte. . . 430, Van den uitgang uit Egypte tot de uitdceling van het Land Canaan. ..... 47. Van dien tyd tot op Cufan, ( Regt. III, 8.) . . 47. Van Cufan tot op Saul. .... 450-. De regeering van Saul, David en Salomon. . . 120. Van dien tyd tot de Babylonifche gevangenis. . . 38 De duuring derzelve. . . . , 70. Van dien tyd tot op het 2ofte Jaar van Artaxerxes Longima- nus, waarmede de 70 jaarweeken van Daniël een aanvang neemen. ..... 83. Van dien tyd tot op het Sterfjaar van Tiberius, of het einde der 70 jaarweeken, .... 400. Van dien tyd tot op de Verwoesting van Jerufalem. ... 34. Te famen 4458. Van de fchepping der Waereld tot het begin van onze tydrekening 4387 jaaren, Dc  Ï44 LETTERNIEUWS! De tweede Afdeeling beflaat uit wydloopige Chronologifche Tafelen, welke de orde van de voorvallen der H. Gefchiedenis aantoonen. Op den rand flaan de Jaargetallen, gerekend na de Schepping der wacreld, — na den Zondvloed, — volgens de rekening der Olympiaden ,— na de ftichting van Romen, — en na het tydperk van Nabonasfcr. Insgelyks zyn de Sabhath- en Jubeljaaren der Jooden naauwkeurig waargenomen. Nevens de Gefchiedenisfcn der H. Sehrift zyn die der «ngewyde Historie opgetekend. De derde Afdeeling behelst een uitvoerige Verhandeling over het verband der gewyde en ongewyde Historie. Voornaamelyk heeft de Schryver zich bevlytigd de Gcfchiedenisfen van Egypte in zulk eene orde te brengen, dat alle Chronologifche zwaarigheden worden weggenomen. Zekerlyk is aan dit gantfche werk een verbaazende moeite te koste gelegd, en alles op nieuw berekend; ook zyn veele zaaken in een beter licht geplaatst, en verfcheide aanmerkelyke gebreken in de Tydrekenkunde aangewezen. B e r r y N. Gefchichten einer Frau, die in ihrem Unterleibe ein verhartes Kjnd X\vey und zycanzigj'ahre getragen bat. Vorgelefen in der J^önigl. ^Academie der Wisfenfchajten nu Berlin, yon Johann Gorrüeb Walter, d. A. G. D. erften Lehrer der Zergliedeuwgskunst, und der Naturlebre. 1778. in groot 4». met vier plaaten. Deze Verhandeling behelst de naauwkeurige Historie van een Kind , in den eigelykften zin in de holte van het onderlyf ontfangen, en aldaar twee' en twintig jaaren gedragen. Zekere Vrouw, geboortig van Koningsbergen, gevoelde zich in den jaare 1752. zwanger. Op het eindeder negende maand, gevoelde zy hevige pynen in den omtrek der baarmoeder, en het gantfche onderlyf. Na dat deeze doorgeftaan waren, bleef zy beflendig vrolyk en wel vergenoegd. In de laatfte jaaren haares levens gewende zy zich vry fterk aan den brandewyn, en gevoelde federt geweldige bcnaauwdheid, hartklopping, ook allerhevigfte ftuiptrekkingen. Eindelyk geraakte zy, door zwaare bcnaauwdheid op de borst, in het Gasthui» te Betlyn, alwaar zy, in het laatfte van de maand December des jaars 1774. aan verzwakking flierf. By het openen vond men het verharde Kind, hier door den Heere Waiter befchreven, het geen de gantfche holte van het bekken vervulde. De befchryving zelve van dit zonderling geval, verdient gelezen te worden, en de bygevoegde plaaten door den Heere Stopt eer getekend  L E T T E R » I È ü & 54; tod en den Heere Bersér gegraveerd, dienen niet weinig tet opheldering. NEDERLANDEN. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, zyn reeds in den jaaré 1777. gedrukt, doch worden nu eerst uitgegeven, Nota & Obfervationes W Antonii Matih^i, Juris~in UI. Acad. Lugduno-Batava quondam Antecesforis, Libros IV. de Nobilitate Qrc. csidjun£iUs est Indeex plerarumque rerum ac Vcrborum, qua m diÜis libris continentur. ^JuCtore J ano Jacobo van Hasselt. Of Aantekeningen en Aanmerkingen van J. J. van Hasselt, op de vier Boeken van Ant. Mattheus, ever den Adeldom, enz. in 4ro. Dit werkje beflaat, behalven een Register der zaken en woorden, welke in hetzelve vervat zyn, in alles iöo. bladz. waar van de 28 eerfte, (uitgezonderd eenige geringe byzonderheden nopens den petfoon van Urn. Matthaus, welke naauwiyks eene halve bladzyde wegnemen) vervuld zyn met proeven uit het werk de Nobilitate zelve, mhet Fransch, zo als de Heer J. ie Cl erc die in het jaar 1686 m zyne Bibliotheque Univerjelle & Historiqut dezelve heeft voorgemeld; doch de Heer van Har feit meent die der herhalinge waardig te zyn, en hierdoor eenigen dank te zullen behalen, maar men mag met rede aan beide die onderftellingen twyfelen, om dat het uittrekfel van den Heet le Clere toen ter tyd aan het oogmerk voldeedt, om namelyk aan het gemeen een denkbeeld te geven van den inhoud van ean nieuw uitgekomen boek, 'twelk thans geheel en al onnodig is, en tot mets anders dient, dan om het werk, welk de Heer van Haspelt voornemens was het licht te doen zien, ruim een zesde gedeehe te vergroten. Het oordeel der Schryvers van de^éfc Erudit. van denjaare 16S6. en van den Heer Bayle, Nouv, de la Kepubl. des lettres Oft. 1686 over het zelfde werk van Mattheus, zal den Heer van Hasfeh met bekend geweest zyn; het zoude anders hier ook wel gevonden zyn geworden. Na het gemelde uittrekfel van den Heer J.le Clere tïZ l rekenin8en en werkingen, welke het werk uitmaken, dezelve beftaan, zo niet geheel, immers voor het grootfte gedeelte uit ftukken van andere Schryvers, welke de Heer van Hasfelt tot de^ byzondere plaatfen van M.tthaus betreklyk maakt, en die fbmtyds al vry uitgebrad door hem overgenomen worden; dus vindt men bladz. 36. over  *46 LETTERNIEUWS: ©ver den naam van Holland een gantsch woordclyk uittrekfel Van meer dan twee zyden, uit het Specimen ^Academicum van den al te vroegtydig overleden Heer j. W. v. Laar, exbibens Varia Juris Jielgici antiqui Capita Illuftrata, te Harderwyk 1770, uitgegeven. Op bladz. gen, om tct een verftandige befpiegeling tc worden opgeleid van de oneindige en aanbiddelyke verfcheidenheid, die de wyze Schepper in het Ryk der Dieren heeft ten toon gefprcid, zo nogtans, dat alles op iiet naauwfte is aaneengcflhakeld, zullen hier ryke ftof vinden voor opmerkingen, gefchikt om aan die verhevene oogmerken van den Grooten Maker aller dingen, te beantwoorden, op een wyze aan tedelyke Wezens voegende. Maar de dcugdlievende Lezer zal ons buiten twyfel inzondeiheid dank weten, dat we hem van iets waarfchouwen, waarop hy zekerlyk niet verdacht zou zyn: Het is dat hy in deze Befchryving vaneen gedeelte der Dicrelyke waereld een verfchynfêl zal aantreffen, 't geen tot de Zedelyke behoort, en ongelukkig zo zeldzaam is, als hec anders tot eer van 't menschdom verftrekt. Wy doelen op een zeeï uitmuetend bewys. van des. Befchryvers edelmoedigen inborst, aan wien deze bladen getuigenis zullen geven, dat hy in den alleruitge. flrekften zin kwaad met goed vergolden heeft. Elk, die een menfeheJyk harte bezit, en het werk kent, in den voorleden jaare tc Londen uitgegeven, onder den titel: a Vaiage. round the World- dwing the Years 1772, ; , \.and 7J. hy Georse Forster, Zal daar in reeds met verontwaardiging de aantekening hebben gelezen, waar in- AiGr.M.Eisi.II;DEEi.No.4. Nn de  ?4S LETTERNIEUWS; de Heer Vosmaer by het Publiek word a.ingeklaagd, als „ ierrar.dj die dom genoeg Was geweest, en de hondfche kwaadaartigheid had' gehad, om de bekwaanifte Anatomisten van Holland in hunne hoop te bedriegen, die zy hadden opgevat van dit dier te zullen ontleden." Wet verdere bcfchuldiging „ dat hy van dezen Orang-Outang het hoofd bad doen afmyden, om het onderzoek der fpraakdeelen te beletten, gelyk mede de handen en voeten om hun de mooglykhcid te ontnemen van de Phalanges van dit beest met het Skelet van den mensch, en die van andere dieren te vergelyken ;" en op welk alles dan nog een onbefchofte hatclykheid volgt, waar voor we niet gedacht zouden hebben, dat het gemoed van een befchaafd mensch vatbaar was, endie wy ten minden niet aan de pen van een fatfoeneIyk Schryver zouden toekennen, -ftond de naam en toenaam van den 'Auteur niet gedrukt. Men vind namelyk aan het flot der befchuldiging, met zo veele woorden, „ dat als men in aanmerking neemt, door wiens krediet de Direkteur Vosmaer rot die post is gekomen, niemand als dan over zyne laage gevoelens en verachtcïyke wyze van handelen, zich verwonderen zoude." Op beleedigingen van die natuur, bclcedigingen die rechtflreeks leiden om zelfs nopens de hoogstaanzienelyke perfonen van ons land, dc allerhoonendfte vermoedens te doen geboren worden; heeft de Heer Vosmaer met een voorbeeldige befcheidenheid, alleen zoveel geantwoord als nodig was, om den Lezer te onderrichten en overtuigen van de onwaarheden, waaruit de aantekening, die wy hebben opgegeeven, louter beftaat; en verre van hier over tegen den Heer Forftcr uittevaren, heeft hy integendeel hem vcrontfchuldigd, door te ondcifielten, dat aan denzelven valfche berichten zyn gegeven: de fmaad zyn petfoon door den Opfteller dier aantekeninge in het byzonder aangedaan, en die tc tergender is, om dat net tegendeel van 't geen zc onderdek dadelyk plaats heeft, die fmaad word hem, zegt de Heer Vosmaer, vetten, als vry ongelukkig misleid zynde, met tac-wenfebinge, dat zulke onwaarheden geenen invloed op de Lezers zyner Pjizeu mogen hebben. Maar, mogen wy vragen, wie zyn dan die lieden, welke zich van dc Ügrgelovjgheid eens vreemdelings bediend hebben, om een hunner landgenoten, wiens goede naam altoos onbczwalkt was, fchendig tc lasteren? Wie zyn ze, die zich met het voorwendfcl van yver ter bevordering der fraaije Konften en Wetenfchappen gemaskerd hebben, om tegen denzelven een fchrecuwende en*  LETTERNIEUWS. *fc brjregtvaardigheid, was het mooglyk, veilig te plegen? Wie zyn ze, die de onwaarheden, welke zy in hunne moedertaal niet durfden fch'ryvcn, door Franfche huurdigters, welke om geld alles doen, kt plompe Verzen hebben laten opdeunen? Wie zyn ze, nogéëns, die een Schryver van dat belang, als den Heer Forfter, een vertelling hebben laten doen, waarin mets was, of het leugenachtige derzelve (de aart der zake gedoogt geen ander woord) moest by de minfte navraag hem terftond voor het hoofd (loten, ja waar van hy uit zich zeiven het ongerymdc zou hebben kunnen voelen, wanneer door hem flegts bedacht was, dat het Kabinet van Zyne Door'uchtigfle Hoogheid die zeldzaam fchepfel ongetwyfeld had gevorderd, en hetzelve niet op= oezet kon worden, zonder dat men de kop en pootcn aan het vel be • hield. Op alle deze vragen, die een ieder terftond zal doen, welke de verdeediging leest van den Heer Vosmaer, en zich te binnen brengt, wat dezelve noodzakclyk heeft gemaakt, kunnen wy voor ons geeri befcheid geeven. Dan, vermids de Hser Forfter ons als met den vinger heeft geweesen op de voornaamften Ontleedkundigen van ons land, en hier door de gedachten noodwendig ook geleid worden naar den Heer Camper, thans buiten kyf onder ons den grootften man in die Weetenfchap, behoren wy niet natelaten den Lezer te onderrichten, dat, zo uit de Befchryving van den Heer Vosmaer, als uit de aantekening van den Heer Forfter, met elkander vergeleken, genoegzaam blykt, dat zulk vermoeden ten eenemaal ongegrond moet zyn. Immers uit het verflag van den eerstgemelden ziet men, dat we van den Heer Camper, die de bekwaamheid van opfnyden in een zo hogen graad bezit, Ontleedkundige Waarncemingen over den Orang Outan» te wachten hebben, als aan wien reeds in den jaare 1770, een dergelyke als deze in Wyngeest is overgezonden, en die het dier vervolgens ontleed, in Skelet gebracht, eti daar over voor zyne ftudenten openbaare lesfen gehouden heeft, waar van de Fleer Vosmaer een affchrift zegt onder zich te hebben. Wy worden te meer verfterkt in ons begrip, dat het de Heer Camper niet kan zyn, naar wien de Heer Forfter de aandacht van den Leezer zou kunnen fchynen te willen wenden , als iemand , wien de Heer Vosmaer zou hebben getracht te beletten het onderzoek der fpraakdeelen, en de vcrgelyking van hét Skelet van den Orang Outang met dat van den mensch, alzo, Nn 3 tof*  5f» LETTE R NIEUW S.- volgens het bericht van onzen Schryver, die fpraakdeckn in voornoemde lesfen reeds verhandeld, en zelfs in brieven van den Heer Camper aan de Heeren de Bujfon cn Vosmaer befchreeven zyn, wor • dende door den Hoogleeraar beucerd, dat de fpraakdeelen volftrekt. ongefchikt waren om te kunnen fpreken, terwyl we tcflèns uit de tegenwoordige Verhandeling vernemen, dat, nadien mm uit denOrang-Outang, in Wyngeest aan gemeldcn Hoogleeraar overgezonden , de ingewanden tot beter voorkoming van bedeif had genomen de Heer Vosmaer, in twee bezendingen van onder-fcheiden voorwerpen aan den Profesfor Camper, dit gebrek hadt getracht te verooeden. Het ftrekt inmiddels den Heerüeorge Forfter tot geen seringen lof en ons tot een byzonder genoegen, dat wy den waarheidhevendcrl Lez.r op onwraakbare bewyzen verzekeren kunnen, dat die oplettende reiziger, welke zich onlangs hier te lande heeft bevonden, zelfs met den uiterftenroem erkent de ongemeene heuschheid, waarmede hy het Voiftelyk Kabinet bezigtigende, en ook naderhand, door den, Heer Vosmaer is bejeegend , dat hy thans zich hooglyk beklaagt v door partydige opgaven verkloekt te wezen, en zyn bcganen misfbg en verongelykmg met oprechte betuigingen van leedweezen, als eenbraaf man, beleidtj die oyerzulks van nieuws het volkomenfte recht erlangt op de achting en het vertrouwen van-menfehen, die waarheid en deugd beminnen: Dus hebben wy dan de voldoening, van drie mannen van onderfchciden verdienden in dc achting , die ieder van. hun tpekomt, te hebben gehandhaafd, De Heer Forfter zal ondertusfehen in zyn geheele toer rondsom den aardkloot geene Schrikdieren hebben ontmoet zo affchuwelyk, als de Monfters weKe men in de Zeddyke wacield maar al te veel aantreft. De on* detvinding, diehy door dit geval heeft gekregen,' zal hem voor het vervolg meer omzigtigheid geven, en doen begrypen, dat dclynen/ die een eerlyk man moeten uitmaken , of eenen, die zelfs zyn vriend aan zyne byzonderc inzigten zou opofferen, niet zo ver van één liggen, dan men zonder een. genoegzame ervarenheid in de ontkedio* der menfehelykc Charactcrs dikwyls zou waanen. Te IIarlingen, by Volkert van der Plaats, is gedrukt Historisch Vertoog over het Eoe^ der Openbaaringe; uit het Fransch, naar een echt Handfchrift, 1778. in 8vo. In de Voorrede, welke zcet oiizydig gefteld fchynt, wordt van dit Vei toog gezegd.-; dat  LETTERNIEUW & ftf dat het gefchreven is door een der geleerdfle Mannen van aynen tyd, die de moeite heeft genomen, alle de getuigenisfcn, der Ouderr, van eenig belang, wegens de Openbaringe van den H. Joannes, do> zeiver Schryver en Gezag, naauwkeurig byeen tc zamelen, en daaruit eene uitvoerige en oordeelkundige gefchiedenis , van de vroegfle tyden af, tot aan de Tiende Eeuw , naar de orde des tyds gefchikt, op te maken. Op dezewoorden van deVoorredeheeftdeDrukkerecne aantekening gemaakt, en dezelve onder de bladzyde gefield; waarin hy zegt, dat dc Schryver van dit Vertoog geweest is de Heer Abaozit van Geneve, alwaar zyne verdienden, kundigheid en minzaamheid nog in lofly ke gedagtenisfe zyn,en dat men dit Vertoog vindt in eene verzameling van kleine ftukken, onder den titel van Oeuvres diverfes de Mr. dit gevoelen wordt uit verfcheidene plaatfen, in deze Boeken voorkomende, genoegzaam bewezen. Onze Schryver heeft egter een denkbeeld wegens den tyd, waarin deze verkortingen gemaakt zyn, dat van het gemeene gevoelen afwykt. Zyns oordeels zyn zy geenszins door Jeremias in, of door Ezra na de Babylonifchtt gevangenis in die orde, waarin wy ze nu hebben, gebragt geworden. Schoon alle de redenen, welke door hem ter ftavinge van deze ftellinge worden aangevoerd, ons wel niet gewigtig genoeg voorkomen, zyn 'er egter be-  tot de Kerkelyke Historie. 555 bedenkingen onder, die dezelve zeer aannemelyk !maken. Van dien aart is, by voorbeeld, de aanmerking dat de gedenkfchriften, uit welken de Boeken der Koningen getrokken worden, nog in wezen en in veler handen moeten geweest zyn, toen dit uittrekfel vervaardigd werd. „ Want, zegt de Heer VenemA, I, behalvendat de Schryver zich op verlorene Schriften „ gantsch te onregt zoude beroepen hebben, komt 'er „ niet alleenlyk geen de minfte blyk in voor dat zy geen beftaan meer hadden; maar zy worden aangehaald als „ ftukken, uit welken de waarheid der verhaalde gevali} len by allen kenbaar mogt worden, en in welken ,, elk de gebeurtenisfen breder kon lezen. Men erkent „ egter in het algemeen dat zy in den tyd der BabyloniM fche gevangenisje niet meer in wezen waren, en dit „ gevoelen wordt bevestigd door de overweging dat zy, ,, indien men ze uit den ondergang van de Stad en Tem„ pel gered had, langer by de Joden bewaard geble,, ven, en niet zoo gemakiyk geheel onbekend' zouden „ zyn geworden, gelyk zy egter voor de tyden van „ Ezra reeds waren." Wie weet egter, of deze verkorte uittrekfels niet eenigermate de omflaglyker aanteekeningen vry fpoedig hebben doen verloren gaan, gelyk meermalen in dergelyke gevallen gebeurd is. Onze Schryver gaat nog eenen ftap verder in zyne oordeelkundige gisfingen wegens de verkorting van de Boeken der Koningen, en meent, 't welk in de daad zeer waarfchynlyk is, dat zy uit wydloopiger aanteekeningen , niet door den zelfden man, cn ook niet in den zelfden tyd, zyn famengefteld: maar dat zy door ver fchillende Schryveren, van tyd tot tyd, in een kort be-grip zyn gebragt geworden, en dat 'er in de Babylonifcbs gevangenisfe de laatfte hand aan geflagen is, nadat Je. chonias in vryheid was gefteld geworden. Ter bevesOo 2 ti-  556 H. VENEMA, Aanleiding tiginge van deze gisfinge, wordt onder anderen aangemerkt dat in deze Boeken eenige byzondere Memorien, die niet allen van dezelfde hand zyn, voorkomen, waarvan men voorbeelden vindt in het IXde en Xde, en in het XIXde en de twee volgende Hoofdftukken van het Tweede Boek. Uit dit alles wordt met regt beiloten dat de uittrekfels of verkortingen, welke wy thans hebben , in verfchillende tyden, of door Profeten, of door andere Schryveren van beproefde trouwe, zyn opgemaakt, en dat dezelven in de Babylonifche gevangenisfe byeen verzameld, en in de tegenwoordige orde gebragt zyn, zonder dat men egter kan bepalen door wien dit werk is verrigt geworden. Wegens de Boeken der Chronyken wordt aangemerkt dat zy dien naam dragen, of omdat zyde zaken, naar de orde des tyds, in welken dezelven zyn voorgevallen , bevatten, of omdat zy uit breedvoeriger tydregisters getrokken zyn. Door de Grieken zyn zy Paralipomena of overgeflagene byzonderheden genoemd geworden, misfehien wel omdat'zy veel behelzen, het welk in de Boeken der Koningen niet te vinden is, en dus dienen om de gapingen, welke in dezelven plaatshebben, aan te vullen. Zy hebben met eikanderen gemeen dat zy uittrekfels zyn van vollediger aanteekeningen, die van verfchillende Schryveren in onderfcheidene tyden opgefteld , doch na de Babylonifche gevangenis door een' ander' byeengebragt zyn. Dat de verzamelaar der uittrekfels, die de Boeken der Chronyken uitmaken, inderdaad na de gevangenis leefde, mag men niet flegts befluiten uit de naauwkeurige opgave der geflagtlysten, welke toen om verfcheidene redenen noodzaaklyk was, maar ook uit de meldinge van het bevel van Cyrus ten voordeele der gevangenen, en uit die van het einde der gevangenisfe zelve, welke egter by het voltooijen van de-  tot de Kerkelyke Historie. 557 deze aanteekeningen niet lang moet geëindigd geweest zyn, dewyl 'er in het geheel niets van de herftellinge der zaken in gefproken wordt. Na deze aanmerkingen over de Boeken, in welken de Historie van dit Tydbeftek begrepen is, vinden wy een omftandig verhaal van het leven en de verrigtingen van Koning Salomon, behelzende de byzonderheden, die tot zynen perfoon, tot den ftaat van zyn ryk, tct zyne werkftukken en vermaardheid behoren , zo in de tyden j welke zynen val voorgegaan, als in die, welke op denzelven gevolgd zyn. Telkens neemt de Hoogleeraar de gelegenheden waar, om zulke plaatfen der Schrifture, waaromtrent duisterheden of zwarigheden eenige opheldering vorderen, kortlyk te verklaren. —. Hiervan vindt men onder anderen een voorbeeld in de befchouwing der blyken, die i Kon. IV. van Salomons wyshcid worden opgegeven. In het 33 vs. lezen wy: Hy /prak ook van de hoornen , van den Cederboom aan, die op den Libanon is, tot op den Tfop die aan den wandt uitioast. De Yfop kan niet gezegd worden aan den iuand uit te wasfen, dewyl hy niet behoort tot de planten, die aan muren groeijen. Tot beantwoording van deze bedenking wordt aangemerkt dat de woorden, die aan den wandt uitwast, geene betrekking hebben tot Tfop; maar dat zy behoren tot het woordje en tot op, het welk uit het voorgaande moet herhaald worden , zoodat de zin zy: hy [prak van dc boomen , van den Ce. derboom aan, die op den Libanon is, tot op den Tfop , en tot op dien die aan den wandf uitwast; dat is, tot op het geringfte en kleinfte van alle uitfpruitfels. Het geen verder over Salomons perfoonlyke hoedanigheden , over de uitgebreidheid van zyn gebied, over de veelheid van zyne bezittingen, en den luister van zyne hof houdinge gezegd wordt; het geen wy ten aanzien der O o 3 ge-  558 H. VENEMA, Aanleiding gebouwen, door hem opgerigt, gemeld vinden, wekê verhevene bevattingen wegens dc grootheid van zyn vermogen, en toont tevens zyne wysheid en werkzaamheid in den roem van het ryk uit te breiden, en deszelfs belangen te bevorderen. Ons bellek Iaat niet toe ftil te ftaan op alles, wat in het verhaal der gemelde byzonderheden, tot opheldering van eenige omftandigheden in dezelven, worde aangemerkt: even weinig kunnen wy onzen Schryver van Hap tot ftap volgen in de aaneenfchakelinge der gevallen, welke hy opgeeft. Wy moeten dan uitdevcelvuldige zaken, die in die Werk voorkomen, eene keus doen , en dezelve tot eenige weinige bepalen. Na dc befchryving van den gelukkigen ftaat van Salo* fnons regeeringe, in welke ook een breedvoerig verflag wegens de bouwing en inwyding des Tempels, en de öprigting van andere Gebouwen, gegeven wordt, vinden wy de beklaaglykc lotgevallen, die omtrent het èinde van 's Konings leeftyd plaats hadden, gemeld; Men mag zeggen dat Salomon, ten gevalle van zyne Hcidcnfche wyven of bywyven, den dienst van den Eenigen Waaren God voor de afgodery verzaakte, of met afgoderye paarde: waaruit de fcheuring en verwarde ftaat van het Ryk geboren is. Deze historie, die in de Boeken der Chronyken geheel is overgflagen, wordt in het Xlde Hoofdftuk van het Eerfte Boek der Koningen naauwkeuriglyk aangetcekend. „ 's Konings val, zegt „ de Heer Venema, kan als tweevoudig befchouwd , worden: in het eene opzigt was dezelvezwarer dan „ in het andere; en de eerfte afwyking had de laatfte „ ten gevolge. Zyn eerfte misdag was gelegen in de al „ te fterke liefde, welke hy vele vreemde en verbode„ ne vrouwen toedroeg, i Kon. XI. I—3. Den Ko„ ning van Israël was een uitdruklyk verbod gegeven „ vaa  toi de Kerkelyke Historie. 559 „ van vele vrouwen te nemen, Deut. XVII. 17 ' doch „ hieromtrent kon hem vryheid verleend worden: maar „ Salomon zondigde daarin dat hy vele buitenlandfche „ vrouwen, die van den dienst van Jehova geheel verM vreemd waren, gevoegd had by de dogter van Fa„ rao, met welke hy in den beginne van zyne regee„ ringe reeds getrouwd was,en diehy, zonder zich aan S/, misdaad fchuldig te maken, mogt beminnen: dat hy ook vrouwen uit de naburige volkeren gekozen had, met „ welken, volgens Gods uitdruklyk verbod, geene ge\\ meenfehap mogt gehouden worden, Exod-XXXIV. , 16. en Deut. VII. 3. Daarenboven beminde hy Z haar dermate, dat hy zich door haar van Jehova heeft „ laten aftrekken; gelyk wy 'er uitdruklyk vinden by„ gevoegd, om de reden. die zynen val zwarer maak„ te, aan tc wyzen. Salomons val beftond eigenlykdaar* in,' dat hy niet flegts, ten gevalle van de voorwerpen ,, zyner liefde, de afgodery in zyn ryk heeft toegelaten, maar ook zelf afgodifche gewoonten eemgszins „ navolgde, zonder dat hy egter den dienst van Jehova „ verzaakte, of van harte aan de Afgoderye was over„ gegeeven. Wy lezen wel dat hy niet flegts hoogten Z gebouwd heeft voor zyne wyven, die hare Goden „ rookten en offerden, vs. 8. maar ook dat zyn hart „ geneigd was tot vreemde Goden, ja zelfs dat hy ze SJ had nagewandeld; dat zyn hart van Jehova was afge„ weken; en eindelyk dat hy gedaan had het geen God, „ die hem tweemaal verfcheneu was, hem uitdruklyk „ verboden had. In het 33^ vs- wordt zelfs gezegd „ dat hy zich voor Afgoden had nedergebogen: want „ daar wordt in het meervoud van verfcheidenen ge„ fproken; en uit het flot van het vaars blykt dat de „ Koning zelf onder dezen begrepen is. Hy heeft eg„ ter, gelyk ik zoo even met een woord aanmerkte, O o 4 d£b  $6o E VENEMA, Aanleiding j, den dienst van Jehova niet nagelaten, en den Afgo,, den ook in zyn harte geenen eerbied toegedragen. „ Het eerfte befluiten wy niet flegts uit het ftilzwygen ,, der Historie, maar het wordt ook bevestigd dcor de „ verzekeringe dat hy hoogten buiten de Stad Jeruza„ lem heeft opgerigt, vs. 7. daarenboven vinden wy ,, alleenlyk gezegd dat zyn hart niet zoo volkomen was „ als dat van zynen Vader David, vs. 4. Het laatfte, „ behalven dat men dien hoogen trap van dwaasheid van „ een' Koning als Salomon niet fchynt te kunnen ver„ wagten, tenzy men tevens een verval tot eene vol„ ftrekte zinneloosheid in hem onderftelle, wordt be„ vestigd door de bedenking dat zyne afwyking gantsch en al aan zyne liefde tot de vrouwen wordt toegefchre?, ven: hy volgde derhalven niet de leiding van zyn ,, eigen hart, maar den eisch der liefde, toen hy zich ,, aan de Afgoderye fcheen over te geven, terwyl zyn „ hart nog aan Jehova, en aan deszelfs dienst bleef ,, vastgehegt. Wanneer wy dan lezen dat zyn hart tot „ de Afgoden geneigd was, moeten wy zulks geenszins ,, verftaan wegens de innerlyke geneigdheid van zyn ge,, moed, maar van zyn befluit en voornemen, waardoor ,, hy zich tot dien uitwendigen dienst heeft laten af* ., trekken, of van zyne liefde voor de vrouwen, door ,, welke hy tot de Afgoden is vervoerd geworden. Het „ zeggen dat zyn hart van den Heere was afgeweken, 3, kan zekerlyk met eenige bepaling worden opgevat, „ met betrekking namelyk tot den dienst van den Eeni„ gen Waaren God, en tot de onderhouding van alle de „ geboden der Wet." De Schryver erkent en toont vervolgens dat dit gehouden ge:lrag in eenen man als Koning Salomon, die annmerklyke gunften van God ontvangen had, en wiens voorbeeld groten invloed op het volk moest hebben, ten  lot de Kerkelyke Historie. 56c ten hoogden misdadig was. — De aanwyzing der gevolgen, welke het gehad heeft, verfchaft aanleiding om ove'r de onlusten, die 'er in het Ryk uk voortvloeiden, en over de fcheuring van het zelve in twee Ryken, in het byzonder te fpreken. Vooraf vinden wy egter eenige weinige aanmerkingen wegens de Schriften van Salomon, die tot onze tyden zyn overgebleven. Onder dezen begrypt men ligtlyk, dat de Heer Venema de fraaije cn fchrandere gezegden telt, wrlke in het Boek der Spreuken, en in dat van den Prediker voorkomen, die egter niet allen aan Salomon moeten tc egefchreven worden. Zyns oordeels zyn van de liederen, welke hy meent dat Salomon in grote meenigte heeft opgefteld, geene andere tot ons gekomen dan de LXXilfte en CXXVIIfte Pfalm. — Het Hoogelitd wordt, naar zyne gedagten, zonder genoegzaamen grond aan Salomon toe- gefchreven. De woorden , met welken het begint; Het Hooge Lied, 't welk Salomons is, behoren (gelyk de Heer Venema aantoont) vertaald te worden: Ik zal het Hooge Lied voor Salomon zingen. Het komt hem 'voor dat dit gezang is opgefteld om de huwlyksverbintenis van éénen man met ééne vrouwe als de beste en meest overeenkomftige met de eerfte infteliinge van het huwelyk te pryzen; van welk denkbeeld Salumon inderdaad niet vreemd fchynt geweest te zyn, dewyl hy in het eerst de Dogter van Farao alleen ten vrouwe heeft gehad, en haar vervolgens boven andere vrouwen agting en liefde toegedragen. Dit denkbeeld van den Hoogïeeraar aangenomen zynde, zoude men het Hooge Lied zeer gevoeglyk als een Digtftuk, ter gelegenheid van Salomons huwelyk met de Dogter des Konings van Egypte gemaakt, kunnen aanmerken. De Heer Venema (dit moeten wy nog inhet voorbygaan zeggen) heeft geene aanleiding willen geven om te denken dat hy het O o 5 ge-  55* H. VENEMA, Aanleiding gevoelen der geenen, die in het gemelden Gefchrift eenen Profetifchen zin zoeken, volftrektelyk afkeurt: hy oordeelt egter dat men in de toepasfinge der uitdrukkingen op geestelyke zaken met omzigtigheid behoort te werk te gaan. Voor de Historie der twee Ryken, welke na de veertigjarige regeering van Salomon zyn opgekomen, gaat een berigt wegens de oorzaak en de gelegenheid, die de verdeeling hebben te weeg gebragt. Nadat Rehaleam zynen Vader in het Ryk van Juda was opgevolgd, zogten de Israëlieten, die door de oproerige maatregelen van Jeroboam reeds tot afvalligheid waren voorbereid , eene fchynbare reden om zich van het Ryk van Juda af te zonderen, in den zwaren last, die hun ten tyde van Salomon reeds was opgelegd. „ Zy wendden ,, dan voor dat zy Rchabeam wel als Koning wilden er„ kennen, maar onder voorwaarde dat hy naar Sichem, „ de voornaamfte Stad der Ephraïmieten, zoude trek„ ken, om daar den eisch van het volk te horen. Dit „ geeft het ifte vs. des Xllden Hoofdeels te kennen, „ het welk dus moet uitgelegd worden. Dit alles werd op deze wyze gefchikt door de oproerige Israëlieten, s, die reeds te voren Jeroboams zyde gekozen hadden, „ en thans door zyne tegenwoordigheid gemoedigd wa„ ren. Dit blykt uit het 2 de vs. waar wy lezen dat „ Jeroboam, Salomons dood vernomen hebbende, uit „ Egypte " (werwaards hy zich, om 's Konings ongenade te ontwyken, had begeven) „ was weergekeerd." Want te regt merkt de Hooggeleerde Schryver aan dat de laatfte woorden van dit vs. dus moeten vertaald worden; en niet (gelyk 'in onze overzetting gefchied is) Jeroboam woonde in Egypte. De vetaling, aan welke hier de voorrang gegeven wordt, komt ook voor in de -gelykluidende plaatfe 2 Chron. X. 2. „ Toen deze „ te-  tot de Kerkelyke Historie. 563 „ terugkomst den Israëlieten ter ooren gekomen was, „ hebben zy, die hem aanhingen, het volk bewogen „ om Jeroboam te roepen, en te Sichem over de voor„ waarde, welke men Rebabeam zoude voorfchryven, te raadpleegen, met oogmerk om eenige ichynbare „ aanleiding om af te vallen te mogen vinden. In eene vergadering der gemeente vorderden zy dan van Re„ habeam verligting van de lasten en fchattingen, welke „ zy beweerden dat onder Salomon voor hun te zwaar s, gemaakt waren." De Heer Ven e ma is van oordeel dat de zwaarheid der belastingen flegts als een voorwendfel, en niet als de wezenlyke reden van den opftand is aan te merken. • De waare oorzaak van denzelven ftelt hy in den naaryver van twee der voornaamfte Stammen, van die van juda naamelyk, en van Ephraïm, eenen naaryver, die reeds lang onder dezelven geheerscht had. Rebabeam nam drie dagen tyds om zich wegens het antwoord, dat Hy zou geven, te beraden ; na verloop van dien tyd volgde hy den raad van heethoofdige Jongelingen, veragtte dien van bejaarde en voorzigtige luiden , oordeelde het overeenkomftig met de Koninglyke waardigheid den misnoegden groter ftrengheid dan onder de regcering van zynen Vader had plaats gehad, te dreigen, en kon dus niet belluiten hen door zagte woorden tot bedaren te brengen. Het onbedagtzaam antwoord waSj van dat gevolg dat tien ftammen, nadat Adoram was omgebragt, Jeroboam tot hun hoofd verkozen. De Heer Venema heeft hier eenige aanmerkingen, welke wy niet met ftilzwygen kunnen voorbygaan. „ 1 Kon. XII. 20. wordt te kennen gegeven dat gantsch Israël gehoord had dat ": eroboam wedergekomen was, „ en hem in de vergaderinge had geroepen: dit moet ,. ze-  554 H. VENEMA, Aanleiding „ zekerlyk wegens de tien ftammen in het algemeen „ worden opgevat, en het ftrydt niet tegen hetgeen „ in het derde vs. gezegd is, omdat daar alleenlykge„ fproken wordt van oproerigen en begunftigers van 'Je„ roboam, door welken hy,toen de bovengemelde eisch „ gefchiedde, geroepen was. Eene tweede aanmerking „ is dat, wanneer geheel Israël gezegd wordt afgeval- len te zyn, zulks niet zonder uitzondering moet op,, gevat worden, dewyl zy (gelyk wy uitdruklyk ver- haald vinden) die in de /leden van Juda woonden, den „ Koning getrouw gebleven zyn? gelyk ook in den be- ginne het geval van de Priesters en Leviten geweest „ is. — De derde zaak is dat Adoram, of (gelyk hy „ i Kok. IV. 6. genoemd wordt) Adoniram, die over ,, de fchatting was, tot de muitelingen fchynt gezonden „ te zyn, om hun misnoegen door zagte woorden en „ beloften te doen bedaren, en hen te bevredigen, „ door vermindering van belastingen toe te zeggen. De„ wyl hy een der oudfïen, en over de fchatting gefteld „ geweest is, had hy groote bevoegdheid tot zulk eene „ verrigting. Maar dewyl het volk over de belastingen „ klaagde, zo heeft het enkel aanzien van dezen man „ het hart der oproerigen dermate in woede ontftoken „ dat zy hem terftond hebben omgebragt." Nadat de tien afgevallene Stammen dc regeering aan jeroboam hadden opgedragen, deed deze Koning van Israël zyn best om zich in zyn Ryk te vestigen, en zyne ondetdanen van alle gemeenfchap met de onderdanen van het Koningryk van jttda terug te houden. — De Heer Venema toont dat hy, uit ftaatkundige inzigten, zeer groote veranderingen in den Godsdienst maakte, vreezende dat de fcheuring welhaast zoude geheeld worden, indien het volk driemaal in het jaar naar eru- zalem bleef opgaan. Om dan alle hereeniging met het  .tot dc Kerkelyke Historie,, 55j het huis van David voor te komen, agtte hy het raadzaam den Godsdienst aan de Staatkunde op te offeren. Hy liet twee gouden Kalveren, het eene te Dan en het andere te Bethel oprigten, en beval het volk naar eene van de gemelde plaatfen, die aan de twee uiterfte einden van zyn Ryk gelegen waren, op te gaan, zonder zich naar Jeruzalem te begeven.' Daarenboven maakte hy geene Priesters uit de Leviten, dewyl deze!, ven Rebabeam bleven aanhangen, maar verkoos dezelven uit de Leken, zonder op afkomst of verdienften eenige agt te flaan. In het verder beloop van dit Werk vinden wy de Historie der Koningen van Israël en Juda verhaald, en de voornaamfte lotgevallen van het volk aangewezen. De Schryver geeft berigt van Gods zorge, in de neiging tot afgodery in de Vorften van beide de Ryken tegen te gaan, welke zorg zigtbaar was in het zenden van Profeten, die den Godsdienst, toen hy door de Priesteren zeiven ontheiligd werd, nog deden in ftand blyven. Ten voorbedde van de wyze, op welke die byzonderheden behandeld zyn, zullen wy kortelyk eenige omHandigheden opgeven, die onder de regeering van Achab, omtrent welke de Schriftuur vry omftandigis, hebben plaats gehad. — „ De Historiefchryver, zegt de Heer „ Venema, laat, in het 3ofte en de volgende vaar„ zen des XVIden Hoofddeels van het Ifte Boek der ,, Koningen, een algemeen berigt voorafgaan wegens „ de Afgodery, die door dezen zesden Koning van Is~ „ raël werd ingevoerd." ■— Deze was de Phenicifche, welke hy, op aanrading van zyne Huis vrouwe J ezabel, dogter van Eth Baal, Koning der Sidoniërs, in zyn Ryk bragt. — Na een byzonder berigt wegens de voorwerpen en de natuur van den Phenicifchen Afgodendienst, fpreekt onze Schryver op de volgende wyze van den Pro-  566 É VENEMA, Aanleiding Profeet E/ias, die aan Achab gezonden werd. „ De „ Historie voert, in het XVilde Hoofdftuk, Edias, „ zonder eenige de minfte voorbereiding in: zyne af„ komst wordt ons niet befchreven, en ih den beginne „ wordt hy zelfs geen Profeet genoemd, even alsof het enkel noemen van zynen naam genoeg ware om hem s, te doen kennen. — Het komt niet onwaarfchynlyk „ voor dat deze man omtrent dien tyd omtrent Jericho, „ waar eene fchool van Profeten was, in het midden „ der Profeten, als hun hoofd en voornaamfte, zalver„ keerd hebben, dewyl E/ifa, zyn opvolger, zynewo-» „ ning aldaar gehad heeft, en dat hy hier Achab, oni, der wiens opzigt Jericho is herbouwd geworden, by toeval zal ontmoet hebben. Hierin moet men de re„ den zoeken waarom E/ias zonder voorbereiding ge,, noemd wordt, ter gelegenheid van die herbouwing, „ en van de vervulde bezweering van jofua" (waaromtrent men kan nazien Jos. VI. 26. en 1 Kon. XVI 34 „ Hieruit is de famenhang met het voorgaande duide„ lyk: daar komt by dat de woorden van E/ias, die ,, toen tot Achab gefchiedden, zeer wel als een vloek, „ door eenen eed bevestigd, kunnen opgevat worden, si en dat zy in dit opzigt niet ongelyk zyn aan de woor„ den van Jofua, moetende even als dezelven vervuld worden, gelyk nu bleek dat die van Jofua inderdaad „ vervuld waren. Want fchoon het zeggen van E/ias „ flegts als eene aankondiging voorkomt, kan het egter „.als een vloek worden aangemerkt, dewyl het eenig „ onheil aanduidt, het welk dooreenen man, als een' „ regtvaardig beftraffer van misdaden van God gezon„ den, gedreigd wordt: en vooral dewyl de Profeet het „ einde van dit onheil doet afhangen van zyne gebe„ den, gelyk ook by Jacob. V. 17. hetontftaan en het „ eindigen van de droogte aan de bede van E/ias wordt „ toe-  tot de Kerkelyke Historie. 56"? „ toegefchreven. Dit dient ten bewyze dat dc s, woorden van Elias een vloek behelsden, even als fe3, derd dien tyd de aankondiging van toekomende on„ heilen door de Profeten by wyze van gebeden ge„ fchiedden." Men moet erkennen dat dergelyke aanmerkingen uitnemend dienen om dingen, die in den eerften opflag geen' famenhang met eikanderen fchynen te hebben, in een fraai verband te doen voorkomen , en dat zy in den Schryver van deze Historie ons alle noodige bekwaamheden doen befpeuren om de Bybelfche verhalen, uit de vergelykinge van verfcheidene plaatfen met eikanderen, op te helderen. Wy zullen het geen wy wegens de byzondere verrigtingen en lotgevallen van den Profeet, voor zo veel zy tot de gefchiedenis der Koningen niet behoren, vinden aangeteekend, met ftilzwygen voorbygaan. Nadat de hongersnood, door de voorfpelde droogte veroorzaakt, drie jaren had aangehouden, gedurende welken tyd Elias niet by Achab was verfchenen, kreeg hy bevel om zich weder by den Koning te vervoegen, en na eene openbare erkentenis van Gods Oppermagt, hem regen toe te zeggen. Met zeer veel reden heeft de Heer Veneia hier gefproken van eene openbars erkentenis van Gods Oppermagt. Hy merkt aan dat in dit geval, gelyk in meer andere gevallen, eenige verzwyging in het verhaal plaats heeft. Schoon het bevel eenvoudiglyk behelsde dat Eliaszich by den Koning moest vervoegen om regen te beloven, fluit het egter in dat eene fterke beftraffing van de Afgoderye behoorde vooraf te gaan: dit blykt uit 1 Kon. XVIII. 36", waar de Profeet uitdruklyk betuigt alle deze dingen naar des Heeren woord gedaan te hebben. Elias fchroomde niet zich naar den Koning te begeven,  568 H. VENEMA, Aanleiding ven, fchoon hy wegens de gevaarlykheid van deze onderneming was gewaarfchouwd geworden. — Het volk werd vervolgens, op zyn verzoek, met alle de Baats Priesteren aan den Berg Karmel byeengeroepen, om te beproeven wiens offer door een vuur uit den Hemel zoude verteerd worden, en daaruit te oordeelen welke Godheid men als het voorwerp van Godsdienst hadde aan te merken. — De Baak Priesters begonnen zich hierop met fterk geroep af te matten, zonder dat zy verhoord werden: meenende dat een aldaar, door Elias voor Jehova opgerigt, die verhoring belette, begonnen zy het bovenaan te verrekken om dus deszelfs famenvoegfels los te maken: dus toont de Hoogleeraar dat men de woorden, in den grondtekst voorkomende, behoort op te vatten. — De Profeet fpotte intusfehen met hunne bygelovigheden , omdat zy eenen God aanbaden, die niet te gelyk op verfcheidene dingen kon letten, die wel eens Hiep, en dus door fterk geroep wakker en oplettend moest gemaakt worden. — In onze Overzettinge lezen wy: Koepet met luider flemme; want hy een Godt is; omdat hy in gepeins is, ofte omdat hy wat te doen heeft, ofte omdat hy eene reize heeft; misfehien flaapt hy, ende zal wakker zvorden. — Roepen kan zekerlyk van geene uitwerking zyn op eenen afwezenden, maar wel op iemand , die omtrent dc eene of andere zaak werkzaam is, in welken zin de Heer V e n e m a de woorden ook opvat. — „ Na dit alles, zegt onze Schryver, heeft „ Jehova vuur van den Hemel gezonden, waardoor het „ offer, fchoon het met water overgoten was, te gelyk „ met het water, in grote meenigte rondom het altaar „ gebragt, oogenbliklyk is verteerd geworden. Het „ gevolg van dit wonderwerk, is ten dien tyde voor het „ volk, heilzaam geweest, dewyl het Jehova als den „ Eenigen Waaren God erkende; het was daarentegen „ voor  tot de Kerkelyke Hlst'oHél 569 „ voor Saais Priesteren noodlottig, nademaaï zy, op bevel van Elias, door het volk, geflagt werden. Dit „ bedryf van den Prof et was zekerlyk ongemeen maar is egter op Gods last volvoerd géworden: naar dezen „ heeft hy zich in het geval gedragen; gelyk wy uit „ het 3de vs. kunnen opmaken. Het was, ver van te,, gen de wet aan te loopen, overeenkomftig met de„ zelve, zoo als zy Deut. xiii. is' voorgefteld. Met „ betrekking tot die Priesters was het geenszins onregt,, vaardig, dewyl zy de oorzaken waren van de verwar,, ringen in den burgerftaat, en van den moord van een „ groot aantal waare Profeten, die op het aanhitfen van „ Jizabel ter dood gebragt werden. Hieruit blykt hoe „ verkeerdelyk men dit geval aanvoert, om de wettig„ heid van de verfoeijelyke woede in het ketterdooden ,, te bewyzen." Ligtlyk begrypt men, uit de tot nu toe bygebragte voorbeelden, dat een volledig uittrekfel uit deze Kerkelyke Historie den Lezeren van ons Werkje te omflagtig zoude voorkomen. — Men verwagt in het zelve geen aaneengefchakeld verhaal van gebeurde zaken te zullen vinden : en het geen wy reeds gezegd hebben is genoegzaam om te toonen dat de Heer Venema de lotgevallen der Koningen van Juda en Israël, als een zeer' verftandig en geleerd Oordeelkundige, heeft opgehelderd. Dewyl dit Tydbeftek met regt den naam draagt van de eeuw der Profeten, heeft de Schryver niet nagelaten omftandige berigten wegens de voornaamftenderzelven, vooral wegens zulken, wier Schriften tot ons gekomen zyn, mede te deelen. — In het byzotider fpreekt hy; in den loop van dit Tydbeftek, vat Jonas, Amos, Ho. feas, Micha, Nahum ,Joël'ijefaias ,jeremias, Zephanjd en Obadja. Ten aanzien van ieder van deze Profeten Alcem. Bibl. ii. Deel N. j. Pp ftaat  470 H. VENEMA, Aanleiding ftaat hy voornaamlyk ftil op den tyd en de omftandigheden, in welken zy geleefd hebben, op het oogmerk hunner zendinge, en op de wyze, waarop zy aan dat oogmerk beantwoord hebben, welk alles aanleiding geeft om den algemenen inhoud van hunne Schriften voor te dragen; en tevens om den toeftand van het Ryk van juda, of van Israël, of van beide de Ryken, wanneer de bedoeling hunner zendinge zich tot beiden uitftrekte, aan te wyzen. Wy zullen, eer wy afbreken, hier kortelyk de byzonderheden opgeven, welke wy wegens den Profeet JoëL vinden aangeteekend. JoëL was de zoon van Pethuël, een' onbekend' }, man, dien wy als vader van den Profeet genoemd „ vinden, om onzen ' Het had nogtans niet veel waarfchynelykhad, dat de Keizerzynebeloften opregtelyk zoudenakomen van na. melyk aanden Hertog van Orleans, tweden zoon des Ko- ten huwelyk te zullen geven, met het Hertogdom van Miaan of met alle de Nederlanden. Ten zy hy mogelyk Sr mede beoogd heeft om door den tyd een meuwHu.s Z Bourgogne op te regten; en na den dood vanKonmg F ancois eenen broederkryg tusfehen deszelfs Zoonen te J wekïen, om het geene aan den Hertog ^ Orleans IfSaan was. Welk alles door den dood van den laatften geen gevolg heeft kunnen hebben. Onde tusfehen was de Koning van Engelan meester van Boulogne geworden; maar voor Montreud had zyn Wk ónverrigfer zaake moeten opbreken. Eer hy nogtans Boulogne in ftaat van tegenweer gebragt had, en na uit (O Ibjde.n, KI. 434^-450. Kt W Tomé V. pa*. 4°5~4'4. Qq 4  J92 O A R N I E R, dat zyn leger was afgetrokken, liet den Daufin eene proef doen om do benedenftad daarvan by verrasfing in tc nemen : het welke egter door flegt beleid en gebrek aan krygskunde mislukte In het volgende jaar 1545, waar in de Hertog van Qrhans kwam te overlyden, liet Francois aflemogéïyké pogingen in het werk ftellen om den Koning van Engeland, die door den Keizer zoo fchandelyk misleid en befpot was, zynen eenigen zegenpraal, te weten Boulogne, te ontweldigen. Hiertoe wierd eene grote tocftel gemaakt, en mogelyk groter dan nodig was. In de Franfche Zeehavenen wierden wel twee honderd fchepen toegerust, en vyf en twintig galeien 'er bygevoegd, die men van Marfeilk in den Oceaan had laten komen, waartoe zy niet al te wel gefchikt waren. Deze galeien deden nogtans by ftil weder al wat onder haar bereik was voor haar grof gefchut wyken; dat een zeer gerild denkbeeld van die Zeemagten geeft, en vooral om dat ieder der beide Vlootcn in twee uuren tyds wel drie honderd kanonfehoten deedt, dat minder is dan nu twee tegen malkander flaande fchepen zouden doen. Verder Waren de Franfchen overwinnaars in dezen zoo geringen fcheepsftryd. Zy dreven de Engelfchen in Portsmouthvermeesterden het Eiland Wight; en men ftond hard' in beraad oin bet in te houden, maar om de kosten die 'erop ftonden te lopen, wierd het verlaaten. Boulogne. wierd ook aan de landz-yde door een vry magtig leger aangevogten, en door eene fterke bezetting of klein legertje der Engeïfchen verdedigd. In het volgende jaar nogtans wierd de vrede tusfehen Frangois cn Henrik gefloten, met beding om die ftad, na het betaalcn van twee millioenen Kroonen in agt jaarcu, wederom te ge- ifi) Ibidem, j?ag. 461 & 46a. E; Moniltic Comment. paj. 114—1:8.  Gefchiedenis van Frankryk. 593 geven (2). Het gebeurde evenwel dat in dit verdrag eene merkelyke verandering kwam onder de volgende regeeringen, zoo dat de wedergave van die plaats naaulyks op het vierde deel kwam te Haan. Het blykt dat de Koning van Frankryk zig flegts van dien lastigen Oorlog heeft willen ontdoen, om zig beter tegen den Keizer te verzetten ; en dat de Koning van Engeland , wiens geldmiddelen (*) uitgeput waren, en die zyne dwaasheid bemerkte, ook wel te vrede was, door gelukkig loopende omflandigheden 'er zoo wel af te komen. Mogelyk had Koning Henrik ook in het oog om de Smalkaldi-che bondgenoten teonderfteunen, die nu, zoo als het ligt te voorzien was, de bittere vrugten van hunne eenvoudigheid, om niet meer te zeggen, gereedwa* ren te proeven. Want de Keizer, na zig van den Franfchen Oorlog ontdaan te hebben, had eindelyk de berugte en zoo lang uitgeftelde Kerkvergadering *e Tremen by een laten komen, en langs dien weg de gelegenheid gevonden om met hen in gefchil te geraaken ; het geene dan eindelyk op eenen openbaaren Oorlog uitkwam; in welken de bondgenoten al in het einde van het jaar 1546. begonnen te kort te fchie'ten en in het volgende jaar geheel ondergebragt wierden. Waar door de Keizer tot het hooglte toppunt van magt geraakte, en allerontzaggelykst voor geheel Europa wierd. Indien Koning Francois in het leven was gebleven, zouden (2) Ibidem Pag. 464—480. et 488—490. Et Daniël Hist. de la melice Francoife Tome II. pag. 471 — 476. («) By Rapin Thoiras (Tome V. pag. 456.) leest men dat deze Oorlog aan Koning Henrik, en dat in die twee jaaren, reedè 586,718 ponden ftcrling bad gekost, dat is wel zoo veel , ah; het beloop-van alle zyne inkomften in die r.vce jaaren. Qq 5  m G A R N I E R, de hy vervolgens zekerlykalleshebben opgezet om dien geweldigen ftroom te fluiten: maar al wat hy konde doen was zyne Grensfteden nu teverfterken. Ziekelyk zynde geworden, overleed hy op den 31 ften Maart 3 547. kort na Henrik den VIII, wiens dood onze fchry ver als een verlies voor Francois aanmerkt, van welk gevoelen de Prefident De Thou (1) ook geweest is (2). Hoewel dit niet ligt te begrypen is, want behalven het haatelyke CharaSter van Henrik, had hy aan Francois in de meefle gelegenheden veel kwaad en nadeel toegebragt, en dat zelfs ten voordeele van den Keizer, die voor hun beiden als een ge^ vaarlyk Vyand te dugten wa«. Francois, hoewel hy van menigvuldige onvoorzigtigheden niet vry gepleit kan worden, was evenwel, zoo niet een groot, ten minften een goed Vorst. En niet tegenftaande alle de tegenfpoeden van zyne regeering, liet hy een magtig en tezamen verbonden ryk na,ende geldmiddelen in eenen vry goeden toeftand. Hy is een befchermer en aankweker van Kunften en Wetenfchappen geweest, waar in men in Frankryk voor zyne regeering vry onbedreven was, doch die onder zyne. regeering eerst uit Italië zyn overgebragt: en die niet aanftonds in Frankryk in dien bloeikonden komen, waar in zy in Italië , door de befcherminge van het huis van Medicis en anderen, geraakt waren: Waar toe ook naderhand de burgerlyke Oorlogen, flegts vyftien jaaren na den dood van Francois begonnen, zeer hinderlyk zyn geweest, dewyl het Volk daar door in het algemeen tot dezelfde woestheid keerde, waar in het eene Eeuw te voren gedompeld was. Dc Heer Garmer eindigt dit deel met eenen uitftap over (O Thuanus Hifi. Libro III. C. S. Ft Hist. dc Frauce Tome XXV. pag. 505. CO Ibidea pag. 5Ö3. & £04-  Gefchiedenis van Frankryk 595 over de letterkunde en deszelfs voortgangen en vertragingen van de tyden der Oude Grieken en Romeinen af tot op de hedendaagicne toe, waar in niet veel merkwaardigs te vinden is, behalve eene fchets der Gefchiedenisfen * het Kord klyke College waar van hy hoog Leer. aar is, en die hy om deze reden veel gewigtiger moet befchouwen , dan veelen zyner Lezeren: En ten laatften zegt hy, dat zyn voornemen geweest was om met het einde van dit XXVften deel zyn Werkte befluiten, van wegens de menigvuldige tegenftrydigheden, die de volj gende tyden opléveren, het zy van de zyde der Room. fchen of van die der Hervormden, dié hem affchrikten om het te vervolgen. Dog op raad van eenigen zyner Vrienden heeft hy het nogtans vervolgd, in de hoop zynde om Oud Profesfor te worden en meer tyd te hebben. Het welke ook blykt hem gelukt te zyn uit den tytelvan het XXVIftc deel, waar van wy in het vervolg hopen, den uittrekzel te geven. LET-  LETTERNIEUWS. ITALIË. Te Rome werdt onlangs uitgegeven eene Werkje onder den tiiet, De f alfa VeterumChristianorum RJtuuma RJtihus Ethnicorum Origine, Dialnba, &c. dat is, Verhandeling-wegens den Valfchelyk_ [voorgeZevenen! Oorfprong van de Plegtigheden der oude Christenen uit ie Plegtigheden der Heidenen ; uitgegeven onder het opzigt en de bc* fcherming van den Cardinaal Franciscus Xaveriur de Zelada, Superintendent van het Collegie te Rome, door Petros Rinaidi Leeraar der Kerklyke Gcfchiedenistèn, enz. enz. 1778 In deze Verhandeling heeft de Schryver, met vele geleerdheid en kunst, tragten aantetoncn, dat het vals is, dat de Oude Christenen en inzonderheid de Roomfche Christenen, welke de plegtigheden vervolgens vermenigvuldigd en behouden hebben, hunne Kerkplegtigheden, voor een vergroot gedeelte, van de Heidenfche Plegtigheden zouden hebben ontleend. Doch hoe geleerd zyne Verhandeling ook mag wezen zy is zekerlyk niet genoegzaam , om eene aanmerking te wederleggen , • die op de enkele befchouwing en vergelyking der Heidenfche met de Roomfche Plegtigheden. van zelfs klaar is; gelyk in dc voo.g ande eeuw reeds bewezen was door Mr. Mufsard, Gereformeerd Predi* jfeant eerst tc Lyon en naderhand tc Londen onder de Franfchen, in een werkte, dat tot titel heeft, les Confomjtes des Ceremonies mo'dones avec les anciennes, ou il est prouvi par des autoritezinconteflables, que les Ceremonies dc l'Eglife Romaine font empruntées des Payens; a Leydc 1667. in 8vo. En voor ruim veertig jaren is dit zelfde onderwerp met grote geleerdheid behandeld door den zeer beroemden Heer C. Middleton in een Brief uit Rome , -waarin de juiste overeenkomst tus. fchen bet Pausdom en Heidendom -wordt aangetoond; of dat de Gods» dienst der tegenwoordige Romeinen van hunne Heidenfche Voorvaderen iorfpronklyk. »i Londen 1753. in 410. derde druk. Men zie hier over egter 't gene de Bisfchop Warburton, en zyn Nederduitfthe Vertaler hebben aangemerkt, in de Goddelyke Zending Vin Mozes, IV Boek, 6 Afd. bladz. rSj, en verv. van 't IV Deel, cn men zal °c. waar worden , dat dit onderwerp nog niet juist genoeg bepaald veel tain volkomen en onJerlcheiden afgehandeld is; om nu niet aanicmcrkc,ii, dat niemand nog naauwkeurig verhandeld heeft, of en in hoe verre  LETTERNIEUWS s?7 verre het geöorloofd en nut zy by den geeflelyken Godsdienst van' Christus, in de uitwendige en openbare Godsdienftigheden, mterlyke plegtigheden te voegen, gefchikt naar de verfchillende gefteltenisfen, aanen zeden der Volken; welk onderwerp egter insgelyks diende bepaald te worden, om te oordelen, of en in hoe verre de Christenen van de vyf of zes eerfte eeuwen wegens 't navolgen of overnemen van eenige Heidenfche Plegtigheden te befchuldigen of te pryzen zyn. Nog kwam te Rome uit eene Verhandeling onder den titel van La Mefofa ^Ueata dclla Religione &c. dat is, De Filofofie in bond' gencotjehap met den Godsdienst: zyde een wysgerige en ftaatkundigeVerhandeling, voorgedragen in eene openbare Kitting van de Akjdemie der Arkaden le Rome. Door den Abt S. ChrIstophore Amad uzz i , Erofesfor der Griekjche Talen en Oudheden in het Collegieder Sapienzo, I778. in Svo. Het is een grote blyk van de vorderingen van 't goed verftand en der ware kennisfe in Goddelykeen Menfchelykc Zaken , dat men zelfs ter plaatfe, daar Vooröordeelen Byge!oof,dooc heerszu'ot, weelde en inhaligheid onderfteund, hunnen zetel hadden gevestigd , thans Hellingen gaat beweren, die alle Bygelovigheid en ongerymde Leeringen in ftaat zyn uitterooijen, of Lever van zelfs tc doen vallen. De ware Wysbegeerte en Godsdienst, bode van he. mclfchen oorfprong, zvn beide tc famen de leidfterren des rederyken en zedelyken levens en de bronnen onzer gelukzaligheid. Zy fhyden nimmer tegens eikanderen; ja , van denzelfden oorfprong zynde, kunnen zy nimmer tegens elkander ftryden. Maar daar zy fchyncn te flryden , is zekerlyk, of de Philofophie vals voorgefteld, of de Godsdienst , de geopenbaarde Godsdienst van Jezus Christus , door ongegronde of ongerymde leerftellingen, opvattingen en bygelovigheden misvormd; want 't zyn alleen de Onkundigen, de Dwepers en Bygelovigen, die den Godsdienst doen ftryden met de ware Wysbegeerte; gelyk het alleen zwakke en verwaande voorgevers van Wysbegeerte zyn, die haar doen ftryden met den Godsdienst, zo als die in de Evangeliën geleerd wordt. De Overeenkomst enhet bondgenootfchap van Godsdienst met Wysbegeerte heeft de Abt ^Amaduzzi in deze fraaije Verhandeling zeer redenkundig en welfprekend aangetoond. Te Parma is gedrukt Specimen incdiu & Hexaplaris Bibliorum Verüoms Syro-Efirapghels , tm Simplici «tque utriusqn fintibus, r 3 ' Grxco  ;98 LETTERNIEUWS. Graeco & Hcbrio , collatx cum duplici I.atina Verfione Notls'. Edidit ac Diatriabam de rarisfimo Codice ^Jmbrofiano , unde dlud hairftum est, pramifit Johannes Bern. Rossi, in Regia Acadeinia Parmenfi Linguarum Orientalium Profcsför , ac Vice VtxCes Facult. Thcol. Corton. Ftrusc Academ. Soc. 1778. in 8vo. Daar zyn, gelyk bekend is, twee Syrijcbe Overzettingen van de H. Schriften des O, T., de.ccne wordt de I'erfw fimplcx., de eenvoudige Overzetting genoemd , waardoor die veiltaan wordt, welke volgens den Hebreeuwjchen text gemaakt is; de andere , volgens de Griekjche Overzetting der LXX. gemaakt, is nimmer in 't licht gegeven. Een gedeelte der laatlie Overzetting wordt te Milaan gevonden in de cAmbrofijcbe Boekery in een Handfchrift.dat zeur raar en zeer curieus is, en voor omtrent twaalf eeuwen is gefchreven geweest. De geleerde Aht Rossi heeft van 't zelve een ftaahjt by deze \ ei handt ling gegeven , zynde den Eerften P/alm. Dezen Pfalm vindt men hier op zes kolommen gedrukt; welker eerlie den Crer van dien aart tot nog toe onbekend, en van het bekende ongebruikt is. Hy fchynt 'er zich byzonderlyk op toegelegd te hebben, om aantewyzen hoe elke werkende kracht, al ware zy ook van het tederfte kind, tenalgemeerennutte opgewekt, beftierd, bedeed kan worden. Hy ontziet zich niet de fchadelyke gewnonten, vooröordeelen en misbruiken te keer te gaan , welke herkomften of heilige oudheid zy ook mogen voorwenden. Als een ervaren en ftoutmoedig Heelmeester, flaat hy gerustelyk de hand aan deeze etterende wonden, en tracht het ligchaam des flaats van deezen invretenden kanker te bevryden. Ten bewyze hiervan dienen zyne menigvuldige aanmerkingen wegens het nadeeligen van den monnikenfland, de ergerlyké luiheid van het klooflerleven, en de mogelykheid die 'er is, om het zelve tot nuttiger einden aanteleggen, gelyk ook zyn voorflag om in de nonnenkloosters fpinnewielen, weefgetouwen en diergelyke werktuigen intevoeren; om de kapitalen der geestelyke broederfchappen , de inkomften der ledigen prebenden , en meer foortgelyken fondlèn, ten nutte der algemeene welvaart, en byzonderlyk tot het bevorderen der inlandfche fabrieken te befteeden. In het kort, men zal niet ligtelyk een' ftaatkuridig Schryver kunnen opnoemen, die zyn Stoffe uitvoeriger heeft bewerkt, die zyn nafpooiingen met een volmaakter kundigheid van elk byzonder onderwerp heeft vereenigd, die zich zo onpartydig Voor algemeene en nationaale vooröordeelen heeft bewaard, en, eindelyk, die met zulk een blaakende liefde tot zyn vaderland , werkelyke verbeteringen ter algemeene welvaart heeft aan de hand gegeeven, als de Hr. Campomanes. En welk een ftreelend genoegen moet het niet aan elk weldenkend mensch" vcrfchaffèn, die in den bloei van geheele Staaten, in de uitbreiding van algemeen geluk, (the increafe of the common ftocl{_ of happines , gelyk de Engelfchen zich uitdrukken) wezenlyk belang ftelt, té vernemen, dat 'smans braave poogingen by zynen Landgenooten van eene gezegende uitwerking zyn geweest. De aanmoediging van AieiM.BiBt.III.DEEi.N. j. Rr 'slands  6oi LETTERNIEUWS. 's lands hooge regeering, de onderfland der aanzienelykfteinwooneren de vereenigde arbeid van een-e werkzame liefhebberen des vaderlands' hebben hiertoe krachtdaadiglyk medegewerkt. Het ontwerp onder anderen, van zekere Gebroeders Moreno, om te Grenala eene vryfchookopteriehten, tot het leeren fpmncn van vlas. hennip en katoen, en tot het weeven van lynwaat, is in zo verre tot ftand gekomen, dat reeds in den Jaare i777. feelyk ons de open]vke nieuwspapieren bericht hebben 1 op >sKonings last, dit kwcekfchool m trgenwoord,ghe,d van den Aansbisfcbop, den Prcfident des Wen' Raads, den Gouverneur der Stad, en van den voornaamflen Adel geopend is, by welke gelegenheid de Aartsbisfchop aanbood om de fpinncwiclen en twintig weefgetouwen te bekostigen, terwyl anderen een fonds aanweezen tot het uitdeden van jaarlykfche Premien, voor . de fpmiters en weevers, die het beste werk leveren. Een gefchrift dierhalven, gelyk dat van den Heere Campomanes, her geen reeds zulke heilza ime uitwerkfelen by zulk een traage natie heeff voorrgebragt, verdient zekerlyk in onze dagen van alle welmeencnde Nederlai-deren nader gekend te worden. Zy , ondertusfeben, die der hoogduitlche taaie magtig zyn, kunnen zich daartoe bed,enen vaneen overzetting, in den Jaare 1778., door den Eerw. K. A-. Gortj Predikant in het Weeshuis te Stutgard, vervaardigd, en by Metzzer inOéhvo uitgegeeven; een vertaa'mg die men veraekert dat met nie* minder getrouwheid behandeld is, dan de menigvuldige bygevoeofc ophelderingen aan dezelve eene byzondere waarde byzetteo. VRANKRYK. Te ParYS) by den Boekhandelaar Barbou en den Graveerer Tilhard wordt by infehryvinge gedrukt en uitgegeven rw pitv. raquedetourela Grece. i778. 2 Vol. in gr. Folio; waarvan reeds een gedeelte, t.en platen namelyk, het licht zien. Dit werk zal zekerlyk verre alle andere befchryvingen van Griekenland overtreffen gelykook deszelfs ontwerp veel uirgdhekter en algemener is, dan dat van die, welke men reeds ,„ ccn,ge «al of teekeningen heeft De Autheur en Reiziger , een edd Heer van hoge geboorte en grote rn.dde!en , door eene blakende drift gedreven om Griekenland, V aloude kweekfchool der Wyzen, Helden, Digteren en Konflenaren, door en door te kennen; verzeld van fommige KonfWs, die tot zyn  LETTERNIEUWS. 6t>3 ayn grote oogmerk volkorr.en gedhikt wan», ondernam deze reis, onder^ogt alle de plaatfen van dat beroemde 1 and , beragtte met de grootfte geleerdheid eene grondige kennis van alle de overMyt'fels en oedenkftukken der Oudheid; maakte zelf, of liet onder zyn cpzigt maken, en dat wel in een uitmuntenden fmaak , tekeningen van 't gene hy zag; cn geeft nu, in gevolge van dat alles, de flhdderryke Reisbefchryving van Griekenland , in eene menigte van platen , die ons den tegenwoordigen ftaat van dat land als voor 't gewigt tonen , in 't licht. Men geeft telkens een ftel pLr.en, van zes, agt of tien, die een hoofdftuk behelzen , te gelyk uit; want het zvn dc Pl.'tcn, die het voorname gedeelte van 't werk uitmaken, terwyl de befchryving, welke by ieder plaat gevoegd wordt, flegts tot bywctk verftrekt, om de platen nader te verklaren. Het gan'che Werk zal in twee grote deelen vervat zyn, die ieder verfcheide Hoofdftukken bevatten; en ieder Plaat beflaat een geheel blad; of indien de platen kleiner zyn, vindt men *er twee op een blad. Ook werden de Hoofdftukken nog verfierd met Vignetten en andere fieraden , die tot den inhoud of tot de platen betrekking hebben; welke door Mr. Cboffard , bekend wegens zyne bedrevenheid en kunst in dit opzigte, worden vervaardigd. Dus zullen hier gevonden worden de aanmerklykfte en zeldzaamfte Gedenkpenningen, waardoor de plaatfen of zaken, die in de befchryving vootkomen, opgehelderd of bevestigd worden; gelyk ook de beeldtenisfen van de beroemdfte mannen, en wat dies meer zy. Ieder Hoofdftukbeftaatuitfcbilderagtige 3ezigten, Plans, vermaarde Havenszo der Oudheid als die 'er thans zyn, enz.enz.ZelfszyndeHavens,welke door den ]{usfifcben oorlog zyn beroemd geworden, hier in herhaalde reistogten ten dien einde gcdaan,zeer naauwkeurig afeetekend. Degezigten derGedenkftukkenvan de Oudheid worden hier vertoond zó als de zeiven thans zyn, en dat wel in dezelfde juistheid , als de latere Envelfche Reizigers de Gedenk ftukken van Palmira hebben uitgegeven. De gebruiken . en al wat tot dezelve betreklyk is, welke in de verfchillende landftreken en onder de verfcheiderhande inwoneren plaats hebben, worden hier afgebeeld; zo dat dit Werk alles vervat en aan 't oog vertoont, wat in Griekenland opmerklyk is te vinden. - De intekening op dh geleerd en kunstryk Werk ftrekt alleen tot eene verpligting om telkens te ontvangen de ftelfels platen met hare befchryvin«en, en om dezelven by den ontfang te betalen. Men betaalt de ïlatcn alleen tegens den prys van 30 Franjche , dat is omtrent if Rr a Hol-  6°4 LETTERNIEUWS. Hollandfche Huivers't ftuk, de dubbele naar evenredigheid, «daar onder wordt dan gerekend de Befchryving met alle hare verfïerlèls waarvoor niets betaald wordt. Men gist, dat het ganfche Werk binnen drie Jaren zal afgeleverd zyn, en 10 of ,2 goude Louisfen zal kosten. Te Parys en Amsterdam zyn uitgegeven Disfertations fur xorgan-e dei'Ouxe, i. de l'Homme, 2. des Kept,les, .. des Pojsfins, par M. Geoffroy , Dofleur Regent de la Faculté dc Mediene in Svo. i778. Dit Werkje beflaat, gelyk de titel aanwyst uit drie Verhandehngen, welker laatfte, die, namelyk , over de werktuigen van 't gehoor in de Visjen, door den zeer ervaren Heer Ge o f f r o y , reeds in den Jare i7y3 , aan de Academie der Wetenfchappen was voorgelezen; en 'tis bekend, dat de zeer geleerde Heren C'mperm Viet byzonder van dat des gehoors, 't welk nog niet genoeg bekend is. Want het is, volgens zyne gedagten, klaar, dat indien fommige deelen in een zo zeer famengefteld werktuig ontbreken by een zeker foort van dieren «1 andere deelen wederom in anderen, daarde overige deelen flandvastig en algemeen by alle foort van levendige fchepfelen gevonden worden; dan daaruit duidelyk kan worden opgemaakt, dat deze laatfte deelen, die aan allen gemeen zyn , de wezenlyke deelen zyn, tot het werktuig en deszelfs verrigting volftrekt behorende; maar dat de overige eerften enkel dienen om zekere voordelen te bezorgen, doch geenzms volftrekt noodzaaklyk zyn. Wydcrs merkt hy aan, dat de levenswys en andere omftandigheden, welke byzonder zyn aan die dieren, in welke fommige deelen van 't gehoortuig ontbreken, ons van dienst kunnen zyn om het byzonder nut van die deelen in andere dieren, by welken zy  LETTERNIEUWS. óoy gevonden worden, te leeren kennen. Dit heldert de zeer kundige Schryver met voorbeelden op. 't Is onmogelyk hier een naaukeurig verflag van deze aanmerkingen en van de Verhandelingen zelve te geven. De eerfte handelt over 't werktuig van 'c Gehoor in den Mensch, welks uit- en inwendige deelen en derzelver gebruik naaukeurig befchreven worden: de twede handelt over 't werktuig van 't gehoor der Hangen of kruipende dieren en van fommige visfên , die men daartoe betreklyk maakt. De Schryver verdeelt dezelven in twee Claslèn, die ieder weder in twee verdeeld worden: de eerfte Clasfè beflaat uit die kruipende dieren, welke een uitwendig teken van geboortuig hebben; de twede uit die, welke zulk uitwendige blyk geheel misfen; en hy handelt over ieder foort zeer naaukeurig. De derde Verhandeling vervat zyne aanmerkingen en befchryving van het gchoortuig der Vi>fèn, gelyk reeds gezegd is. De liefhebbers van de kennis der natuur zullen zekerlyk de onvermoeide nafporingen van den Heer Geoffroy met groot genoegen kzen, niet alleen om dat zy een nieuw licht over de dierlyke huishouding verfpreiden, maar ook tevens van groot nut zyn, on» onze denkbeelden te bepalen omtrent de wezenlykheid van de aaneenfchakelina der wezens , die men in de fchikking der wyze Voorzienigheid ziet, eredie zonder gaping den trapsgewyzen voortgang van de natuur in hare drie ryken te famen fchakelt. Te Embrun en te Parys is uitgekomen Theorie des Senfations, par 1'Abbé Rossignoi, 1778. in Svo. Dit ftukje, fchoon klein en flegts agtenzestig bladzyden btvattende , behelst eene zeer fyne Bovennatuurkunde, die de Schryver egter kunftig naar 't begrip zyner Lezeren heeft weten te fchikken, door eene grote klaarheid aan zynen flyl en denkbeelden bytezetten. Doch, met-dat alles fchynt hy, hce zeer bedreven in bovennatuurkundige onderzoekingen, waarvan hy verfcheide andere blyken heeft gegeven, den knoop niet ontbonden te hebben, waar toe hy deze zyne Befchowwing der Gewaarwordingen van 't Gevoel gefchieven heeft; welke, namelyk, het verband of de aaneenfchakeling zy tusfehen de Beweging , die in 't ligchaam wordt ingedrukt, en de Gewaarwording van de ziel; een knoop, die de Bovennatuurkunde, hoe zeer zy dan dus dan zo daarover gedagt heeft, niet heeft kunnen ontbinden ; Deo dignus 'vendice nodus. En geen wonder 1 Wy hebben gene klare denkbeelden, hoe het eene ligchaam Rr 3 ' ' op  6o6 LETTERNIEUWS. op 't ailere we? kt , en zy eikanderen de beweging mededéekn: fchoon w- zeer ki.iar weten, dat zy het doen met aanrakinge. Hoe zy, zonder onmiJde'yke aanrakinge, door aantrekkragt op elkander werken, weten we nog minder. — Hoe een Oiftoflyk Wezen 'tzy God, 'f zy onze Ziel, werkt, hoe het op ligrhamen werkt, Zönder of met aanrakinge, van welk beide wygeen 'r minfte denkbeeld hebben is ons volmaakt onbekend ; en wederkeerig begryptn we even min, hoe een ligchaam op een onftoflyk wezen werkt, of hoe uit de beweging, in 't ligihaam veroorzaakt, G-'wa.ir'wording ih de Ziel wordt voortgebragt. Dit egier hebben dc Bovennatuurkundigen, ende Abt Rossignol in deze Verhandeling, willen verklaren, 't Is, dunkt ons, geenzins te verwonderen, dat hy in de onderneming is te kort gefchoten. 't Is ihans de manier geworden een ftatueofftandbeeld,dat God maakt en allengs met de eene hoedanigheid voor en de andere na bekleedt, tc gaan verdichten, om dus de zaken , als 'c ware klaarder voortedragen. En zulke wyze van voorftelhng is van nut zo lang men *t werktuiglyke verklaren wil; maar is volmaakt onnut, wanneer we de hoedanigheid of 't vermogen van gewaarwording, gevoel, denk. beeldvorming, of 't vermogen van werken, van eene werking tc beginnen, (dat is, van willen of van ons te bepalen om iets te gaan denken of doen) en van verder voorttegaan, of optehouden, enz', willen verklaren: want dan verwarren de werktuiglyke ftatuen of ftandbeelden ons meer, dan zy helpen; dewyl we danzo naarby, alsmaar eeniijzin^ mogelyk fchynt, by 't werkruiglyke willen blyven , fchoon we gaan fpreken van zaken, die van eene volmaakt daartegen ftrydige natuur zyn ; te weten, van eene werkende en nietenkel lydelvke natuut* Pan wil men uit beweging, trilling, flingering,eindelykGewaarwording en Denkbeelden voortbrengen; dan zoekt men uit lydelyke en noodzaktlyke Bewegingen de vryheid afteleiden, dat is, 't vermogen van werken, waaraan Vryheid onaffcheidlyk verknogt is, of waarin zy is ingefloten; enz. Onze Schryver verbeeldt ons een ftandbeeld, dat God in zeven dagen, zes dagen wil hy zeggen, fchept en organizeert, voegende'er eene Ziel by ,die in't midden der herzenen in een klein ligebaampje, corpus callofum genaamd, befloten wordt; vervolgens wordt de ftatue al meer en meer volmaakt, zo dat zy, zegt de Abt Rossignol hare vel kent en gewaarwordingen , welke zy ondervind: door eene inwendige en proefondervindelykcbcfihouwing. Wat  LETTERNIEUWS. 607 Wat dit eigenlvk zeggen wil, verftaan wy niet duidelyk t de ft.ituc, ■(dat is de bezielde ftatue,) zekerlyk ken t hare zie/; maar hoe en waardoor? gewiste lyk, door de gewaarwordingen en dus door dtiifterer of klarer denkbeelden, en door eene werking van overweginge of refleElie; maar de Schryver iswat tefchielyk geweest,om dit nategaan..Hy fpoedt zig om te onderzoeken, hoe de Ziel van 't beeld, die in een duisteren rn eenzamen hoek zit, eenig denkbeeld kan, krygen van UitsefT'-cktheid en Ruimte; en, gelyk zy tor die dei kberlden niet komen kan , zo kanzy derhalve even min, door middel v*n hare gewaarwordingen, tot de kennis van ligchamen komen; en hjr meent k bewyzen, dat zelf het Gevoel of de Zin van tasten en voelen, die kennis niet kan voortbrengen, zynde naar zyne gedagten al wat Locl>e, en zyne navolgers, en de nog naauwkeurigtr Abt Condillac deswege gezegd hebben , geheel onvoldoende Inderdaad dit gedeelte van 't werk is zeer gewigtig, zeer wel verhandeld, en op eene klare en eenvoudige wyze uitgewerkt. Maar aan hoe vele bedenkingen de gevoelens van andere ondethevig mogen zyn, de zaak is daardoor geenzins afgedaan, noch de zwarigheid weggenomen. De Abt R_osfignol voert de Godheid in, en beweert , dat dezelve door eene foort van ingegevene kenriisfè, onafhankelyk van eenige werking van ons verftand, door eene onmiddelyke meededeeling aan de Ziel de kennis van ligchamen geeft; dat zy daardoor gewaar wordt, en dat de Senfatien of Gewaarwordingen door de zinnen, voortgebragt worden door eene uitwendige oorzaak, door een Beginfèl, dat geheel onderfcheiden is van haar eigen wezen Door deze openbaringe of dit ingegeven befef van de fenlatien komt de Ziel trapswyze tot kennis van 'c in wezen zyn der ligchamen: en <3e Schryver wyst, op eene vernuftige manier, aan, hoe de ziel by trappen toeneemt in diekennisfê. Of de zwarigheden dus opgehelderd zyn, en of we dus de zaak, daar 't op aankomt beter begrypen, of we duidelyker bevatten, hoe God kennis iriitort in dc Ziel, en op ziel cn ligchaam werkt; mogen de Bovennatuurkundigen nagaan, die egter, wat zy ook mogen beweren, dit werkje, dat met veel vernuft en levendigheid gefchreven is, met genoegen zullen lezen. Te Parys kwam op dit jaar ook uit het voortreflyk werk, dat den titel heeft; Des Ca.na.ux de la Navgation, & Specialement du Canal de Languedoc; par M, de ia Lande, Profesfcur Royal, des Academies de France, d'Angleterre , de Hollande, de Rr 4 Sucde,  6oS LETTERNIEUWS, Suede, deRusfie, d'Allemagne & d'ïtalie. A Paris 177!?. in Fob orné de 14 planches. Het kanaal, van Languedo^, dat grote,kostbare en edele werkftuk te befchryven is in de eerfte plaats het oogmerk van den zeer beroemden Schryver in dit aanzienlyl: boekdeel. De Heer RJquet, Heer van Bonrepas, een man van verheven verftand en niet minder grootmoedigheid, en uitmuntend bedreven in de Wetenfchappen tot zulke onderneming nodig, vormde van dit werk 't eerfte ontwerp,- Lodewyk de xiv en de Heer Colbert onderfteunde het door hunne goedkeuringe. Het kanaal zou de gemeenfchap tusfehen de Middelandfche Zee en den Oceaan openen. De grootheid der onderneminge, de kostbaarheid der uitvoeringeen de vrees voor de uitkomst, zouden beletfels geweest zyn, indien de Heer Riquet, door edele zugt voor 't Vaderland gedreven, niet grootmoedig verklaard hadde, dat hy alle de voorafgaande kosten zou dragen, die vereist \yerden , om den elften loop van de wateren te bezorgen , en de mogelykheid der onderneming aantetonen. 't Werk begon dan in Oftober i<56j; 't begin was voorfpoedig; de regering moedigde het vervolgens aan; gelyk ook de Staten van Languedok. Twaalfduizend mannen werkten 'er aan: en in 't jaar ieSo, wanneer de Heer Riquet ftierf, was de Haven van Cette, daar 't Kanaal met de Middelandfche Zee zig vereenigt, en dus de onmetel^ke en verbazende werken, te Saint Ferriol, te Naroufe, te Repudre, te Malpas, enz., reeds geheel geëindigd. Drie Mylen fchoten 'er nog over om 't Kanaal te voltooijen, en de twee Zoons van den Heer Riquet hadden de eer, om te voleinden 't gene hun doorlugtige Vader met zo veel voorfpoed hadt begonnen. Den i?den van Maart 1ÓS1. werdt het Kanaal voor 't eerst bevaren. Het is m44,S toifen , dat is du»; onzer roeden, lang van den mond by 't meer van Thau tot aan de fluis van de Garonne te Touloule: 't heeft iqi kommen, die 6z fluizen maken: 't Is byna overal 60 voet breed aan de oppervlakte van 't water, en 32 voet op den grond, en de diepte is overal ten minfte C voet; daar de barken, die 200,000 pond of 100 tonnen gewigts voeren, maar vyf voet diep gaan. Het maken van dit Kanaal heeft zeventien'eneen half millioen Livres gekost; welke de Heer de la Lande op drieënderti» millioenen van 't tegenwoordige Franfche lopende geld rekent, dat is ruim 1S0 tonnen gouds Hollandsch geld. Het onderhoud kost jaar. lyks honderdduizend Franfche kronen, dat is omtrent honderdenveertig duizend gulden; maar 't Kanaal brengt eens zo veel op, 't welkeen uit-  LETTERNIEUWS. 609 uitmuntend bewys is van deszelfs over grote nuttigheid voor den handel, die daar langs zeer uitgebreid moet zyn. De Heer de la Lande verhandelt dit alles met de grootfte naauwkeurigheid. Het grote nut van zulke Kanalen levendig befeffènde, befchryft hy alles wat omtrent't maken van dezelven, niet alleen in Vrankryk, maar in de gehele Wereld en in alle zo ouder als later eeuwen, ooit is ontworpen of ondernomen of uitgevoerd; en deze zyne Verhandeling is met de grootfte oudheidkunde, geleerdheid en juistheid gefchreven; zodat zy voor de Gefchiedenisfen van alle eeuwen en gewesten van het grootfte belang zy. Hy toont ook uitnemend aan, het voordeel dat binnenlandfche Kanalen te wege brengen. Twee mannen kunnen een vaartuig, dat 300,000 ponden laadt, voeren; maar een wagen, zegt de Schryver, met zes paarden en twee voerlieden kan maar 2 of3000 pond voeren; zo dat zulk een vaartuig den arbeid van 200 mannen en óoo honderd paarden uitwint, welke anders door verbazende onkosten de vervoerd wordende waaren bezwaren. Hy rekent, dat'er 10,000 wagens in Vrankryk tot 't vervoeren van goederen worden gebruikt, en onderfteld zynde, dat ieder maar twee paarden en een mensch vereislchen, dan werden 'er onophoudelyk 20,000 menfehen en 40,000 paarden gebruikt, die de prys der waaren verhogen; om niet te (preken van 't daartoe nodig onderhoud der wegen; 't welk de arbeid van 100,000 menfehen vordert. Te Parys is nog uitgegeven Hiftoire de la Moidavie & de la Vaiachie, atiec une Disfertation fur l'ctat aBuel de ces Provmces; par M. Carra, qui a fejourné dans ces Provinces. 1778 in 12e. Het eerfte gedeelte van dit werkje, de Hiftorie , namelyk van Moldavien en Walachien, is zeer gebreklyk opgefteld, uitgenomen 't geen de Schryver van den Vorst Cantemir, die in 't jaar 1711 Hospodar van Moldavien was, en door zig met Czar Pieter I. te verbinden zyn gebied verloor, heeft aangetekend. Maar op zyne berigten wegens den tegenwoordigen ftaat van die Gewesten is beter te vertrouwen, dewyl de Schryver alles gezien heeft, wat hy befchryft. Reide die Provintien zyn omtrent even groot: Walachien zal omtrent 80 Franfche mylen of uuren gaans, lang, en 70 breed zyn: en Moldavien is althans niet kleiner. Yfiasfi, Hoofdftad van Moldavien cn verbiyfplaats van den Vorst, bevat 30,000 inwoners; en Bucha' rest.de Hoofdftad van Walachien, daar de Vorst zyn hof houdt, zal Rr J omtrent  6io LETTERNIEUWS. omtrent eens zo veel inwoners be/atten. De lucht/treek is omtrent zodanig als die van Bourgondie of Champagne,doch wat minder koud inden winter, en wat warmer in den zomer. De verdeelmg cier vlaktens, der heuvelen en bergen is in die landen wonderoaar fchoon voor 't oog, en al'ervoordeeligst voor den Landbouw; ja nergens in de wereld beter. De inwoners van dc beide Provintien belopen omtrent vyfhondcrd duizend. De grootfte ftcden zelve zyn nierbimuurd, en zwemen veel naar deeltndige dorpen van Vrankryk en Duiuschland. De Dorpen befiaan uit een deel hutten van zes of zeven voeten breed' en even zo veel voeten hoog, welke hier en da.ir in eene valeije of bosch, zonder pu:ten, zonder tuinen, verftrooid ftain. De alperfïngen en roveryen der grote Heren veroorzaken, dat de boeren alleen maar zo-gen, om niet van honger te fterven. D; gewone inkomften van Moldavien bedragen omtrent dertig millioenen Livres totrrnois; en die van Walachien de helft meer. De Vorst van Moldavien betaald aan de Porteeene fchatting van r 100,000, en die van Walachien eene van 1800,000 livres. De Godsdienst is die der Schismatike Grieken; en de Regeering is 'er despotiek. Het Regt is 'er te koop. De inwoners zyn in 't algemeen groot van ftatuur en fterk; de Vrouwen vry mooi, maar doorgaans bleek. Men kan van die volken in 't algemeen zeggen, dat hunne aangeborene goedheid , die in hunne *rote gastvryheid nog uitblinkt, enkel bedorven fchynt door de inhalige en fnode Grieken, die uit Thracie en de Eilanden van den Archipel derwaards komen. In 't vorige jaar weidt hier uitgegeven SynonymesLatins üt leur differentes siGNïi ica TioNs, avcc des exemples tirés des meilleurs Auteurs, d l'imitation des Synonymes Francois de M. l'^bbé Girard; par M. Gardin du Mesnil, Profesfeui Emerite de Rhetorique en 1'Univerfite de Paris, au Colleoe de Harcourt, & ancien Principal au College de Louis le Grand a °Paris 1777. in 8vo. Niet lang gele ien hadt de kundige en fchrandere Abt Girard zoekenaantetonen, datdegelyknamigeof5yM6»/«ie woorden der Franfche tale, fchoon derzelver betekenisfên in eene naauwe verwantfehap tot eikanderen ftaan, uit hoofde van eenig denkbeeld , dat hen onderling gemeen is; datzy, zeggen we, ieder egter in de daad hunne onderfcheidende betekenis hebben; zo dat zy, die \yy Synonimen ef gelyknamig noemen, zulks, ftnkt gefproken, r.iet zyn, ncch in alle  LETTERNIEUWS. 6tï alle opzigten gclyke betekenis hebben: want by naauwkeurig onder- . zoek zal men bevinden, dat die overeenkomst of gelykenis enkel in een algemeen denkbeeld beftaat, 't welk alle de Synonime woorden aanduiden, doeh't welk door eenig bykomend denkbeeld nader bepaald wordt, en aan ieder zyne byzondere onderfche.dende betekenis Let Dit beweert de gemelde Abt met veel vernuft van alle Franfche woorden ;en van velenheeft hy hetook klaar getoond zodat zyn werk de oplettenheid van alle Taalminnaren verdient. Volgens het zelfde ontwerp heeft de Heer Gard. n du Mhsnil 't werk, waarvan wc thans f-reken, ten aanzien der Latynfche tale famengeleli. Zyne onderneming >s moe.lyker, dewyl hy, over een dode taal fchryvende, noodwendig met de grootfte oplettenheid, de Latynfche Schavers m0et gelezen, nagegaan, vergeleken en alleryver.gstbeoeffendhebben,om 't'kleine verfchil der betekenisfen van woorden, die 't zelfJe fchynen aanteduiden, juist te ontdekken, 't Was niet genoeg de woorden te kennen, 't welk de meeste Letterkundigen betragten : hy moest ook zeer juiste denkbeelden weten te vormen, waartoe oordeel, zelfs een fyn oordeel vereist werdt. En men kan den Heer Gardin, fchoon hy misfehien fomtyds te fyn is in zyne onderftheidingen, en op andere tyden te duifter, den lof niet weigeren, van zig doorgaans in dit werk uitnemend gekweten, en den beoeffenaren der Latynfche taal zeer veel dienst gedaan te hebben. We zullen hiervan een der kortile voorbeelden bybrengen , fchoon het geenzins 't fraa.fte is; Comes, Socius, Sodalis. Comes is een Reisgezel, van cumenire. — Ipfe comes Nifo graditur. Virg. Socius is een Medegenoot van ons fortuin;— Cujus fugientis comes, rempublicamrecuperantis Socius csfe debes. Cic. Periculorum Socius. Cic. S o d a l i s is een makker van plaifier, epulabar cum fodalibus omnino modice. Cic. Te Parys is nog uitgekomen eene fraaije Hiftorie van 't Huis van Ooflenryk., onder den titel van Esfai fur l'H'\loire de la Maifon d'Aótriche; parM. le Comte de G... Dédié a la Reine, r778. 6 vol. in uve. In deze Proeve van gemelde Hiftorie heeft de Graaf deGirecour verkoren alleenlyk de voornaamfte gebeurtenisfèn der verfchillende takken van het Huis van Oostenryk, en met name deszelfs verfchillen met Vrankryk , te befchryven. 't Werk begint met Rjfctóf VJ" Haisbourg, die in 't jaar W73. aan het Rvk kwam., cn handelt vervolgens kortelyk over dc regering van dien Vorst tor aan  <5i2 LETTERNIEUWS. aan 't huwelyk van Maximiliaan I. met de Erfdogter van Bourgogne. Veel omftandiger is zyn verhaal wegens het tydperk, waarin het OosterykfiheHuis, door alleraanmerklykfte bezittingen zyne magt, in't einde der XV en het begin der XVI Eeuwe, uitbreidde. Kjrel V. verhief het zelve tot zynen groorften glans en magt, en hadt Hendrik, VIL,Koning van Engeland, zig toen met Keizer Karei volkomen vereenigd, Vrankryk was 'er geheel onder geraakt Het liep ook groot gevaat onder de laatfte Koningen uit het Huis van Valois; waren de Nederlanden niet opgeftaan, en Engeland in geen oorlog geweest. Hendrik, IV. zou een ontzaglyke vyand voor Spanje en Oostenryk geworden zyn, maar zyn dood redde hen. Wanneer de Spanjaarden en Oostenrykers in goede verftandhouding vervolgens zouden geleefd hebben, werdt die eensgezindheid geftoord door den bekenden dertig jarigen oorlog. Hadt Lodewyk XIII. de party gekozen om de weerfpannigen in Hngarie, Bohème en Oostenryk te onderfteunen,dan hadt het Huis vin Ferdinand een zeer groot gedeelte verloren van zyne bezittingen in'tRyk; en hadt de Kardinaal de RJchelieu het niet belet, Ferdinand zou geheel Duitsehland onder hebben gebragt, daar nu de Franfchen de overhand kregen over de beide takken van 't Oostenrykfche Huis. De onftand van Portugal en K^atdonie, in 't jaar 1640, bragt de Spaanfche Tak een groot nadeel toe; en de Zweien beroofden de andere tak, waarvan Ferdinand III. 't hoofd was, van zeer vele zyner ftaten. Gedurende de minderjarigheid van Lodnvy^XIV, herftelden zy zig genoegzaam, maar in 't jaar \6eg. beflistte het Traktaat der Pyreneen de overmagt van 't Huis van Bourbon; en eindelyk werdt by de Traktaten van Utrecht en Rastad de erffenis van Karei V. onder de twee mededingers, na een twist van dertien jaren, verdeeld. Spanje en de beide Indiën bleven aan den Hertog van ^Jnjou, Kleinzoon van Lodewyk XIV. De Staten, die dat Ryk in Italië en in de Nederlanden hadt, werden aan Karei VI. afgedaan, op eenige deelen na, die aan den Koning van I'ruisiên, en den Hertog van Savoije, en de Vereenigde Nederlanden kwamen. Philips V. van Spanje zogt Sicilien en Sardaigne te herwinnen, maar was in 't jaar 1720. genoodzaakt van zyne eisfehen afsezicn. En federt dit tydftip tot den dood van den Koning van Polen sn't jaar 1733, genoot Europa de zoetheden van de Vrede. Met dat jaar eindigt de Schryver dit werk, zullende, by gelegenheid, het zelve tot het jaar i7j. D. Bishop ofOrfory. 177S. Folio. In deze overcenftemming der Evangelisten heeft de Bisfchop, gelyk dè titel zegt, dezelfde fchikking gevolgd, die de Heer le Clere hadt verkoren; dat is, hy heeft den Text der Vier Evangelisten in vier kolommen nevens eikanderen geplaatst; zo dat men met een opflag van 't oog kan zien, waar in de Evangelisten overeenkomen, waarin zy verfchillen, en wat ieder byzonder hebbe. Eene fchikking, die zeer eenvoudig en zeer voordelig is, waarom dezelve ook hier is gevolgd, fchoon de Bisfchop in het plaatfen van fommige gebeurtenisfèn vry veel van den Hr. [e Clere verfchilt. Deze Harmonie is in zes deelen verdeeld •• I. Het eerfte vervat de Gefchiedenis voor Jezus openbare Bediening, en dus van den tyd van dertig jaren en zes maanden. II, Het twede verva; de gebeurtenisiên van zes maanden, federt Jezus doop tot het daarop eerst gevolgde Pafcha. III. Het derde begint met de woorden, by Joan, II: 13 vervattende de verrigtingen van twaalf maanden, federt het eerfte Pafcha verlopen. IV. Het vierde begint Joan. V-' 1. vervattende twaalf maanden, federt het twede Pafcha. V. Het vyfde neemt zyn aanvang met de woorden by Matth. XV. 1. En dit deel behelst weder 't gebeurde in de twaalfde volgende maanden federt het derde Pafcha. VI. Het zesde deel begint met Matth. XXVI. 7. Mark. XIV. 12. Lk£. XXII. 7. En op den eerjlendag der ongehtvelde broden, enz. en het eindigt met den dag voor de Opftanding van Je. zus, \  *;4 LETTERNIEUWS. zus, den derden dag na het vietde of laatfte Pafcha. Maar de Bisfchop onderftelt, dat Jezus Christus het derde Paaschfeest, Joan. V% 4. gemeld, niet gevierd hadt, volgens f oan, VII. 1. Eindelyk vervat het VI Deel de gebeurtenis van de veertig dagen, federt Jezus Opftanding tot zyne Hemelvaart. Zyn Lordfèhap ftelt derhalve vier Paaschfeeften in den tyd van Jezus bcdieninge; en toont dezelve nader aan in zyne Aanmerkingen onder den Text. Ook beweert hy daarin met vele redenen, dat Jezus het laatite Pafcha op den zelfden dag gegeten heeft, waai op de Joden het aaten, losfènde alle de zwarigheden naar zyne wyze op. Zyne Aanmerkingen over vele andere zaken en fchikkingen zyn doorgaans van veel belang en oordeelkundig. Nog is hier uitgegeven An Inquiry in to the Or igen ai State and Formation of the Earth; deduced from Fatls and the LaWs 0} Nature. To Wich is added an appendix, containing fome getier al Obfervations on the Strata in Derbyfhire. By John Whitehurst, 177S. in 4to Men heeft verfcheide Befchouwingen wegens den Oorfpronkelyken Staat van den Aardkloot; doch zy zyn alle op giifingen gegrond. De Heer Whitehurst tragt de zyne te vestigen op de Wetten der Natuur, die hy ftelt, dat in 't vormen van onzen aardkloot allezins hebben gewerkt. Hy begint met de gedaante van denzelven, die eirond is, en zyn ganfche onderzoek berust op de overeenkomst van die Spheroidijcbe gedaante met de Wetten der zwaarte , vloeibaarheid, cn middelpuntfchuwende kragten: want fchoon 'er ontelbare dingen en gebeurde zaken zyn, die tot opheldering van den oorfpronkelyken ftaat der aarde kunnen dienen , egter kan derzelve Spheroïdifche gedaante als het eenige algemene Datum aangemerkt worden, waarop het onderzoek kan worden vervorderd, en als den eenigen toets, waaraan men de waarheid van 't onderzoek kan beproeven. Hy laat, ter voorbereidinge van de oplosfïng van zyn Problema, twee voorftellen voorafgaan: vooreerst, dat volgens de algemene wet der zwaartekragt, de deelen die alle ligchamen uitmaken, elkander aantrekken , waar uit een gemeen middelpunt van zwaarte ontftaat, 't welk alle vloeibare ftof , die in rust is, eene bolronde gedaante doet aannemen ; ten anderen, dat alle de deelen, die een ligchaam uitm ken, en op hunnen as omwentelen, een middelpuntfchuwende vereisfehen, die in everedighcid is tot hunne  LETTERNIEUWS. .tftj hunne fnelheden: weshalve gelyk hunne opzigtelyke afftanden zyn van hunne asten, waarom zy bewegen, zo zyn ook hunne fnelheden, en tevens hunne middelpuntfchuwende kragten. Dit zyn, zcgt de Schryver, de gevolgen van de wetten der zwaarte, vloeibaarhetd en middeliuntfchuwende kragt: en naardien dit de eenige bekende wetten of beginfcls zyn, waardoor de ligchamen eene eironde gedaante kunnen kiygen, zo volgt, dat alle ligchamen van die gedaante rondfom hunne asfen hebben gewenteld, toen zy in een (iaat van vloeibaarheid waren, fchoon zy thans vast zyn in hunnen tegenwoordigen ftaat. De aarde heeft derhalve in een vloeibaren ftaat zynde om haren as gewenteld: - de daaglykfche omwenteling heeft gene verandering ondergaan; maar altoos in gelyke tyden gelyke omwentelingen gehad. Vervolgens onderzoekt de Schryver/of de vloeibaarheid der aarde zy toetefchryven aan eenig ontbindend beginfel, dan aan de eerfte menigte van hare famenitellende deelen , en hy beweert het laatfte: en daar op merkt hy aan, dat uit dievloeibaatheid volgt, dat deftofdeeïen, die nu de Strau van alle andere vaste ligchamen uitmaken, oorlpronklyk niet waren vereenigd; maar in die vloeiftof hongen , gelyk zoutdetfen in't water. Ir. 't volgende hoofdftuk onderzoekt hy of de Chaos in een oogenblik, of langzamer hand tot een bewoonbare aarde is gevormd; en merkt aan dat de natuur altoos, zo verre wy weten , langzamerhand werkt. In 't vierde Hoofdiiuk toont hy, dat de natuur der ftofdeelen niet verandert, en dat derhalve de Chaos oorfpronkelyk uit deelen van verfchillenden aart beftont, die met verfchillende wetten van aantrekking waren begasfd Daarop volgS een onderzoek wegens de algemene wetten der aantrekking, om dus derzelver werkingen nategaan in 't vormen van de Aarde; welke werkingen de Schryver nagaat en verklaart, om aan te tonen, hoe de deelen van den Chaos zyn van elkander afgezonderd of byecn gekomen; enz. Na verfcheide andere aanmerkingen, beweert hy, dat de deelen in 't middelpunt der aarde het eerst in rust, en derhalve heVtr to Dr. Priestley's Disquifitions on Matter and Spirit. London, 1773. in Svo. In het laatfte ftuk van 't I Deel dezer ^Algemene Bibliotheek., bladz. 652— 667. deden we verflag van die gevoelens van Dr Priestlcy l waar tegens deze'Verhandelingen zyn gerist; zynde des Schryvers oogmerk de ongegrondheid, valschheid en fchadelyke gevolgen van die gevoelens aantetonen, en in >c byzonder de redenen van Dr. Pricstley voor de floflykheid van 'smenfehen Ziel te wederleggen. Hy merkt ten dien einde aan, dat het begrip van Doclor P. onbeftaanbaar is met liet gene K licht der natuur en de Goddelyke Openbaring beide, ons wegens eenen toekomenden ftaat leeren, en dat het met ongerymdè gevolgen verknogt is, die uit de gedurige veranderingen van onze ligchamen ontdaan, en, wanneer men de gevoelens van Dr. Pricstley aanneemt, geheel onze Eigenzcifsheid of Identiteit zouden wegnemen. Hy beweert, dat de Beesten zo wel door een onftofiyk denkend Wezen bezield zyn, alswv;maar dat hunne zielen,als men ze zo mag noemen, voot geen toekomenden ftaat gefchikt zyn, dewyl zy duidelyk blyken onvatbaar te zyn vrjor aangenaamheden en gelukzaligheden van eenonligchaamlykc natuur. Om dc ongerymdheid van de itelbng óf héver van de reder.cring van den Heer P. aantetonen, zegt hy: „ Om dat Dr. P. niet kan begrypen, hoe de' ttof eenen Geest km befluiten ofomvac 11 ten, en 'er egter van kan oude ticheiden zyn, gelooft hy niet, dathy „ eene Ziel heeft in zyn ligchaam, niet meer dan dat hy die heeft in Aigem.Bibl.JI Dtn.No.j. Ss „ dc  6*iS LETTER. NIEUWS. „ de Maan; cn p.ogthans maakt hy gene zwarigheid om tc ge'overr, „ ft gene hy gewisfelyk even min kan bcgrypèn of uitleggen, hoe „ ftof kan denken, redeneren en God aanbidden. Hy Jagt met onze „ ligtgelovigheid in 'tgeloven, dat wy een onftoflyk denkendBegin„ fel hebben, enkel omdat wy het niet kunnen begrypen; en nog„ thans geeft hy ons een andere Helling op, die hy zelf erkennen „ moet op zyn allerminst niet min onbegcvpelyk te zvn"; te weten hoe door dc beweginge der zenuwen bevattingen, denkbeelden , redenenngen, oordelen, willen, enz. veroorzaakt worden. Vervolgens toont de Schryver, dat het Geweten geenzins 't enkele gevolg is "van opvoeding, gewoonte en heblykheid , maar een gevoel, dat'ons het goed en kwaadaanwyst, endoor den Schepperin onzenatuur is ingeweven: want niets, zegt hy, isongerymderteftellen,dandatde Schepper V£rfcheiderhande IrfÜQtw, of natuurlyke aandryvingen . aan de redenloze fchepfelen zou hebben ingegeven, die hen aanwyzen wa: tot hun welzyn nodig is, en dat hy den mensch zonder inwendig gevoel zou hebben gelaten wegens "t gene tot zyne tegenwoordige en toéko. mende gelukzaligheid dienftig is. Voorts beweert hy, dat de Heer Pricstley de Leer van Dr. Hurtlcy verminkt cn verduistert, maar nier opheldert. - En eindelyk handelt de Schryver over den Oorfpronk des kwaads, volgens de beginfels, dat de mensch een vry werkend wezen is. Jn den loop der Verhandelirige dezer onderwerpen heeft deSchrjver verfcheidene levendige en gewigtige aanm< rkingen over de natuurlyke blykbaarheid van een toekomend Leven, de Voorzienigheid van God, dc ongerymdheid van de zonden der menfehen aan den val van Adam toetefchrvven, de Wysbeid en Goedheid van God jn de famenftefling der menfehelyke nature, en andere dergelyke gewigtige onderwerpen. Te Oxford is uitgegeven cJ Disfcrtation an the Lanqtages, Lrterature and Mamiers o/Easterm Nations; Originally prefxfed to a Diêionary, Perfian, Arabic, and English. The fecond Edi. tion. To Tvhich is added, Parr II. coniaining addittonal Obfervatiottsi Together vrith further t\emarks on a New Analyfis of Antient Mythology; in ansiver to an cJpotogy, addresfed to the Author by Jacob Bryant, Esq. T.y John Richardson, Esq. F. S. A. &r. 177S. in 8vo. De zeer geleerde, arbeidzame en vernuftige Heer Richardsoh hadt in den jarc 177Ó. uitgeg2ven ^4 Grammax af the Arabi: Lait-  LETTERNIEUWS. iétwavt, &c. „ ccne Letterkonst,van rJc Arabikhe Taal, ■waarin de „ Regels uit de beste Schryveren worden opgehelderd ; cn die ini, zonderheid gefchikt is ten dienfie van de Oost-Indifche Maatfchap„ Py"; in Quarto. Deze Letterkonst is zo eenvoudig als leerzaam, zynde gefchikt voor zodanige Leerlingen, die de taal niet Zd zeer leeren, om zig op de Letteroefeningen , dan wel op den Koopmanfehap, Regeer- en Krygskur.de toeteleggen. De Autheur heeft daarin de Perfian Grcmmar, of Perfiaanfche Letterkonst van den beroemden Heer Jon es, gevolgd; en tragt, door deze zyne ^Arabifche, den beoefFenaren van de Pcrfifche taal hulp en gemak toete* brengen. Na dat hy deze ^Arabikhe Letterkonst hadt uitgegeven* heeft h) een veel groter en uitgebreider Werk in 't licht gegeven, onder den titel van *A DiSlicatafy, PÉRSIAN, Arabic, and EUr glish; &c. waar voor hy geplaatst heeft eene Verhandeling over de Talen, Letteroejfeningen en Zeden der OosterschE Natiën j in groot Folio. Te Oxford, 1777. Deze Iaatlle Verhandeling ij hier in Oclavo herdrukt; en een twede gedeelte van dezelve, verdere Aanmerkingen behelzende, is 'er thans bygevoegd. Doör het gemelde Perftfche en.Jlrabïfche Woordenboek, met de vertaling dertvoorden in 't Engelsen, (want liet andere deel, waarin het EngelschVooraan ftaat en de overzetting in die twee Oofterfche Talen volgt, isneg niet uit^egever.) heeft de oordeelkundige Schryver a!!e beminnaars van Geleerdheid en Wysbegeerte aan zig verpligt Hy heeft, met onbegrypclyken arbeid cn grote kosten, een Werk volvoerd,dat piet alleen voor mannen van Lettéfen, maar ook voor die van den Koophandel van de grootfte nuttigheid is. En dewyl dc ^iktatifihe Schryvers zeer dikwils op gewoontens, gevoelens* perfbnaadjen en gebeurtenisfèd 5-infpelen, die in Europa minbekend zyn, zo heeft de reiccrdeSthfyver vele gewigtige aanmerkingen, om die zinfpelingen te verklaren, in zyn werk, op de order van 't a, b, c, ingelast. Dit is men wel nier gewoon in andere Woordenboeken te vinden; maar ieder ziet ligtelyk, dat het van groot nut , en tevens vermaaklyk is. Op dien grónd bouwende, heeft de Heer Richarbson* in zyne, voor het Woordenboek geplaatftc, yoorafgaande Verhandeling ,dte ook afzonderlyk, én nu met byvocging var. 't Twede Deél'derzelye, en een cAanhangfel, in Ofiavo gedrukt, en in 't hoofd van dit ons Artikel gemeld is; Hy heeft, zeggen we, in dezelve yerfchcide dergelyke onderwerpen verhandeld, en die voornrranolyk tot drij; al-. j 5 ? gepen*  *id letternieuw! gemene hoofdftukken gebragt; waar van het ifte handelt over de Vorderingen der cArabifcke en Perfifche Talen Het Ilde over het Licht, 't welk de Oofterfche Taal en Letterkunde aan de Oude Hiftorie cn Fabelkunde byzet. En het IUde over Gebruiken , die waarfchynlyk uit tJxic oorfpronklyk, na den Val van het Romeinfche Ryk, invloed op de zeden van 't hedendaagsch Europa fchynen gehad te hebben. Het Twede Deel zyner Verhandeiinge, 't welk nu het licht ziet. vervat twee Hoofdftukken, die in verfcheidene Afdcelingen verdeeld zyn. Doch, indien we 'er plaats voor vinden, zullemve in een der volgende ftukken van deze Algemene Bibliotheek omftandiger verfla°"van deze geleerde, doch niet altyd even gegronde Verhandelingen geven. De Grammar of Arabic Language kost 10 sh 6 d. De DiÜionafy 5 liv. 5 sh. De Disfertation 7 sh. du.itschland. Berlyn. Alhier is by c. F Voss, i77g, in Odavo uitgegeven: Rittlalgefetxe der Juden, betreffend Erbfchaf'ten, Vormundfchafts. Jachen, Tejiamente und Ehefachcn, in fo ■weit fie das Mein und Dein angehen. Enfworfen von dem Verfasfer der philofophifchen Schriften, auf'Veranlafung und unter ^Juffcht r. Hirschei Lewin', Ober-Rabiners zu Eerlin. Dat is: Gewettigde Plegtigheden dtrjooden, betreffende Erffenisfen, Voogdyen, Teflamenten en Echtverbinte. nisfen, ontworpen door den Schryver der XVy4 LETTERNIEUWS. is en herdrukt, dewyl'er een goed gedeelte van des geleerden mans oordeelkundige aanmerkingen zyn uitgelaten , anderen verminkt opgegeven» en gebreklyk ingelast; zodat men daaruit met gene zekerheid 0'irdelen kan. Men heeft egter befloten een derde Deel dezer verkorte uitgave, tot Supplement te drukken, en 't is te hopen , dat men die gelegenheid zal waarnemen, om het gebreklyke der vorige deelen aan te vullen of tc verbeteren. Haiie. Joh. Meichior Goetzens Verzekhnifs feiner Jam nlung feiten-r und mer l(\v iirdt\er Bibeln in verfebiedenen fprachen , mit kritifche.n und litteririfchen anmer\ungen. 4to. 1777. En te Hamburg en Heimstadt. J. M. G o e t z e n s Fortfetzung ies Verzeicbnisfes feiner fammlung merlrwurdige, und feltener B-.belu , in ■verjehiedenen fprachen , mit kritifchen und litieririfchen noten, 4-0. 1779. Wy voegen hier de tytels by eikanderen van twee ftjkjes reeds' uitgekomen vaneen werk, het geen zekerlyk ons verflag verdient. De Heer Goet;e naamelyk, die reeds in den jaare 177j een hiftorie des Nederfaxifcbe Bybeli in het licht gaf, befloot twee jaaren laater aan het Publiek een uitvoerig bericht te leveren van dc fraaije verzameling , door hemzelvcn van de zeldzaamfte en merkwaardigfte Bybels gemaakt. Onder diergelyke Eybelverzamelingen is. (behalven die van den overleden Johann Meichior Kraft, Infpe£tor te Hoefèm , en die van de Bibliotheek te W°lfenbuttel) zekerlyk thans de fraaifte en uitgeftrektfte in handen van den Heere Jos 1 as Lork, te Koppenhagen, welke reeds meer dan drie duizend verfchillende uitgaven bevat, cn waaruit dc Heer Goftze meent te kunnen opmaaken, dat het getal der onderfcheidene uitgaven van Bybels, fèdert de uitvinding der Drukkunst, ten min. ïlen wel twaalf duizend moet beloopen. In het eerfte Stuk vinden wy de gantfche verzameling van onzen Schryver, naat de verfcheidenhcid der taaien, in iz klasfen, afgedeeld. Ieder deezer klasfc bepaalt vyeder de orde, eerst naar het formaat, cn vervolgens naar het jaartal der uitgaave. Onder de genoemde klasfen zyn zekerlyk de tweede , behelzende de uitgaven, van het Nieuwe Teftament in bet Grieksch, en de zestiende, vervattende de Hoogduitfchc vertaal ingen , die weder in tien andere klasfen verdeeld zyn, verre de ulrykfte. *"in het Vervolg, qf tweede Stuk, zien wy met yeiwondering., da:  LETTERNIEUWS. <5'-J dut net den Heere Goetze gelukt is, zyn groote menigte van Bybels, in zulk eenen korten tyd, zo ammerkdyk te vermeerderen, dat in dit Vervolg, deszelfs Aanhangfel, en nog een Bylagc tot dc Voorrede, weder izS nieuwe nommers worden opgegeevcn. Onder deezen zyn verfcheiden zeer zcldzaame Stukken. Het gantfche werk is doorzaaid met een Ichat van fchrandere wiarneemmgen en aanmerkingen, die voor ieder kenner van critiek en litteratuur ten uiterften gewigtig zyn. De navorlchende geen en het fcherp toezicht van onzen Schryver , overtreffen alles wat men, in dit vak , elders zal aantreffen; en dewyl hy niets meldde, dan het geen hy met eigen qogen gezien heeft, en het geen zo weinigen vergund is te zien, verdient ook zyn geuiigenis. ten deezen opzichte , alle aanmerking. Het meer byzonder bericht, of het opgeven van ennele waarnemingen, is ('behalven dat hier de keuze zeer moeijelyk zou vallen) buiten ons beftek. Brankeorten Leipzig. Neueuntcrfuchungenüberdie^JuferÜehmpgcfchichtc unfas Herrn und HeUandesJeju Chriftt, Svo. 177 3- Figenlyk een nieuwe harmoniederEuangelifcheverhaa!en,betrefFcndedie perfoonen, welken het graf des Zaligmakers bezocht, enhem gezien hebben, als mede den tyd wanneer dit gefchied is. De Schryver ftelt dat 'er twee gezelfchappen van Vrouwen geweest zyn, waarvan bet eene naby, het andere verre van het kruis heeft afgedaan; waarvan het eene op den vóorfabbath, het andere na den afgelopen Sabbath , tocbercidfelen ter zalvin° van den Heiland heeft gemaakt. Hy onderftelt ook twee Mariaas van Magdala, waarvan de eene, alléén, zeer vroeg, veior het aanbreeken van den dag , by het graf kwam. Vervolgens kwam 'er, ten drie uuren, het eene gezelfchap der Vrouwen, en, laater, ten zes uuren, bet tweede, terwyl de Opftanding zelve kort na middernacht gefchied was. De wachters bleven, na dat zy van hunnen eerften fchrik bedaard waren, nog by het graf, en zagen 'cr deeze verfcheide gezelfchappen en byzondere perfoonen in-trecden. Eerst lang na zonnenöpgang zouden de wachters het graf verlaaten hebben. göttikgek inLsmgo. M*ga*in fa d»> Thilofophie tund ére Gefcbiihtc, von Michaël Hiséman dfr iVeltweiskeit Dolt. tor in Göttinjen, 1778. De Heer Hissman heeft hiermede den aanvang g.mi.ikt van een werk, het geen, onder veele diergelyken , Ss j we-  626 LETTERNIEUWS. wegens deszelfs nuttigheid, in veelen opzichte lof verdient. Het beItaat eigenlyk in een verzameling der keurigfte wysgeerige Verhandelingen , welken in de Gedenkfchriften der Maatfchappyen van Londen. Parys en Berlin zyn uitgegeven, en hier in zeker verband op elkander volgen. Men oordeele over de keuzeen den aart der onderwei pen uit de ppgaave der Stukken, in dit eerfte deel vervat. J. Priestiey, PJychologifche Pr teven. Maupertuis, van de betekenis der denkbeelden. Me rian, over de gewaarwording (apperception) van ons eigtn bejlaan. Boivin, over het gejehil van de wysgeeren der vyfuende eeuw , of'het Stelfel van Piato, of dat Van Aristotbies den voorrang verdient( De ia Nauze, over de oudheid en den oir lp rong van de i\abala. Se vin over het leven en de Schriften Van Kaliisthenes. Canaye, over den Wysgeer Thaies. Se vin over het leven cn de Schriften van Ephemerüs. Lemgo. Chemifchcs Journal fur die Freumle der Naturlehre, Arzeneygelahrtheit, Haushaltungskunst und ManufaÜuren. EntWor» jen von Lorenz Creii, der zJrïneygclahrthcit Doclor. Eerfte Deel, 8vo. 1778. Zekerlyk berust de bloei der Scheikunde in het byzonder, zo wel als die der geheele Natuurkunde in het algemeen, op menigvuldige en herhaalde proefneemingen. By zo veele poogingen, als 'er reeds door ervaren mannen ter verbetering der Scheikunde zyn in 't werk gefteld, zou dezelve een' aanmetkelyken graad van volmaaktheid moeten bereikt hebben, indien niet veele, en misfehien gewigtige ontdekkingen, ten cenemaal in vergetenheid geraakt waren , eeniglyk dewyl het deeze fcheikundigen of aan tyd en gelegenheid ontbrak, om hunne menigvuldige proefneemingen der waereld medetedeelen, of wel, dewyl 'er voor hea geen weg openftond, om van enkele proeven , openlyk, ten algemeenen nutte, verflag te kunnen doen. Uit deeze overweeging is het ontwerp van den Heere Doftor Creii ontftaan, die zich ten dien einde aanbied, de byzondere proefneemingen der Scheikundigen, door dit werk algemeen bekend te maaken. Hy noodigt derhalven tot zykc medearbeiders, in deeze nuttige onderneeming, alle kenners en vrienden der gemelde weetenfehap; het zy ze zich met het bewerken éer metaalen, het vervaardigen van jgeneesmiddelen, of wel enkel met proefneemingen, ter oefening en vermaak, bezig houden. Ieder ïïieuwe éntdekking, of ook ieder bekende waarnecming , door een laa-  LETTERNIEUWS. 627 Uatere met meer naauwkeurkheid bevestigd en opgehelderd, zal in dit journaal een plaats vergund worden, en de na.im des mededeelers, naar zyn welgevallen, of bekend gema.ikt, of verzwegen worden. Ten einde de Scheikundigen ook de laaftiurtgegcven berichten van andere Geleerden mogen leeren kennen, zal men tevens uit de Gedcnkfchriftcn der beroemdfte Maatfchappyen, vJi> het jaar 1770 te, beginnen, een getrcuw verflag mededeclen. De berichten in dit cciv Ue deel zyn; 2 in getal, die wel van onderfcheidene waarde zyn, doch echter allen aanmerking verdienen. De meclk-iwynvertaalinren uk the Pbilojophical TranfaSions, en de Mcmorièn der Paryfche en Berlynfche Academiën, die niet dan aangenaam kunnen zyn voor hen die diergelyke kostbaarc werken niet bezitten, of dezelven by ieder byzondere waarneeming niet kunnen raadpleegen Eemgen der ve'rtoo» g.n zyn van den Uitgeever zeiven, of van zyne medearbeiders. Berlin. Befchreibung der Königl. Rjfidcn^ddie B erlin u>id I'oiSDA m, md aller dafelbit bejindlichen merfovfirdigkeitcn. Nebst anzeige der jetzt lebenden Gelchrten, Kunstier undMujil^r, und einer hijlorifchen nachricht von aller Kjfnsttem, ivelche vom t$tcn Jabrbunderte an in Berlin getebt haben, oder deren Kjfnsrwerte verhanden fmd. Eerfte en Tweede Deed 1779. Dit werk bezit zekerlyk alle die hoedanigheden, welks een gefchrift van dien aart verftandigen Lcezeren kunnen aanpryzen. Geen bloote befchryving van eene der fraaifte Steden, maar veeleer eene naauwkeur ige affchetfmg van een fchrander Staatsbeftier, en vooral een verbaazende aanwas van bevolking, enkel door een wyze politie, zonder andere buitengewoone middelen tot ftand gebragt, en, eindelyk , een opgaave van konfk-r naars, die zulk een merkelyke tak der kunsthistorie deezer eeuw uit-s maaken, — zyn de onderwerpen waarmede het weetgierig vernuft zich hier, op de aangenaamfte wyze, kan bezig houden. Ten bewyze wat wy van de bevolking gezegd hebben, behoeven wy alleen te melden, dat het getal der inwooners van Berlin,'t geen in den jarei.700 nog geen 30,000 beliep, in het laatstverlopen jaar 1778 tot 140,000 is opgeklommen. Het nafpooren der nuttige oirzaken van zulke hee(« iyke uitwerkfelen, kan gewislêlyk den ervaren ftaatkundigen en wysgeer niet genoeg worden aangeprezen. N E-  6ig LETTERNIEUWS. NEDERLA-NDEN. Te Leiden worden by S. en J. Luclittrtans uitgegeven C. Velieii Patercuii qux fuperfunt ex Hiftoria: Roman» volui minibus duobns, cum integris animadverjïonibus Doclorum , curante Davide Ruhnkenio, i Tom. in Svo. Maj. 1779. Onze Ncderduitfche Lezers, die niet geheel vreemd zyn van Griekfche en Latynfche Letterkunde, doch gene gelegenheid hebben, om dezelve gelyk hare waarde ten allerhoogfle verdient, te ocffenen, zonden zig ligtelyk verwonderen, dat men hier eene Nieuwe Uitgave kry^t van dezen Latynfchen Schryver, daar we eene fraaije van den ouden Heet P. Borman hebben. Maar zy zullen ras ophouden zig deswege te verwonderen, wanneer zy deze met die uitgave willen vergelyken, 't Is bekend , dat 'er maar één Handfchrift van deze Romeinfche Hiftorie van fellejus Patereulus in de waereld is (of liever geweest is, ■want het is thans te vergeefsch door den Heer Ruhnkenius alom gezogt,) waaruit door écn der eerfte Herftellers der Letteren in Duitsehland, Beatus Rhenanus, die dat Handfchrift in een klooster te Murbac in de Elzas gevonden hadt, de Uitgave in 't jaar if2a vervaardigd is; welke kort daarna door zekeren J. A. Burerius met het Handfchrift zelve weder is vergeleken, en met aantekeningen van de verfchillende lezingen, die hy vondt, uitgegeven. Het handfchrift zelf was gebreklyk; deszelfs begin was verloren, gelyk ook het einde; en over't geheel was 't zo vol fouten, cn zo gebreklyk gefchreven , dat de Schryver van 't zelve wel mag gerekend worden te onkundig geweest te zyn, om wel te verftaan, 't gene hy fchreef. Vervolgens is het Werk meermalen gedrukt, en heeft in byna ieder nieuwe uitgave vele veranderingen ondergaan door de gisfingen, waarin de Uitgevers zig vryer meenden te mogen toegeven ter verbetering ge van den text, omdat daartoe gene andere hulpmiddelen dan gisfingen overig waren. Maar dit geneesmiddel maakte niet minder nieuwe wonden dan genezingen: fchoon het eenen zeer verftaanbaren text voortbragt, die egter mfn uit de woorden van Vellcjus voortvloeide dan uit die van de verbeteraars en uitgevers, onder welke Erasmus verkeerdelyk werdt gerekend. En fchoon Burman voor heeft gegeven, dat hy zyne uitgave naar de eerfte uitgave van Rhenanus heeft ingerigt; '1 blykt egter by de ftukken, dat hy op de meeftc plaat-  LETTERNIEUWS. 62d plaatfen de verbasterde uitgaven heeft gevolgd. Onder allen , die fellejUs hebben behandeld, heeft Justus Lippus, een man van wonderbare fncdigheid om de fouten te zien en van uitmuntend vernuft om ze te verbeteren, den meesten lof verdiend; hoewel 'Burman in dit opzigte N. Heinpus hoger fchatte, doch ten onregte; want fchoon Heinpus in 't verklaren en verbeteren der Latynfche Poëten boven alle andere oordeelkundigen gelukkig ware; ten aanzien der overige Schryvers flaagde hy zo gelukkig niet, onderfcheidende zelfs denpoëtifchcn ftyl niet genoeg van den profaïfchen. En wat Burman zeiven betreft; dewyl 't hier niet aankwam op 't verzamelen der verfchillende leezingen uit de Handfchriften, maar alleen op de fcherpte der oordeelkunde, die in hem zekerlyk niet zeer groot was; zo is zyn arbeid omtrent Felle jus niet te vcrgelyken met dien van Lippus. Hier uit kan men nu opmaken, wat den Heer Ruhnkenius, een man, die by het ficrlykfle vernuft de bondigfle en fynfte oordeelkunde, te gelyk met de uitgeftrekfte geleerdheid, bezit, bewogen hebben om ccn nieuwe Uitgave van Paterculus te geven; welke een Schrvver is, die met reden by de uitmuntendfte en zuiverfte l atynfche Schryveren geveegd wordt K wat ook Burman moge gezegd hebben van 't verbazend verval van ftyl, 't weikin dien korten tyd fèdert Augustus leeftyd, zou zyn voorgevallen, toen Vallejus onder Tiberius fchreef; fchoon men erkennen moet, gelyk dc Heer Ruhnkenius ook aanmerkt, dat hy al tc zeer aartige en vernuftige zeggingen gezogt en tffefteerd heeftJ welk foort van fchryven, door Trcgus Pompcjus in profa, en door Oviilius in dicht t eerst ingevoerd, verkeerd door Paterculus is nagevolgd; d.iar hy zig ook hier in veeleer hadt moeten fchikken naar Sallustius, dien hy voor 't overige uitmuntend navolgt; 't welk te verwonderen is , dat het door de geleerden voor den Heer P^uhnl-enius niet al lang is aangemetkt geweest.' En dewyl wc hier met een enkel woord van Vellejus Paterculus fpreken , zullen we 'er nog byvoegen, dat de Heer Rjihnkenius hem ook tragt vrytefpre ken of liever te verfchoncn wegens die lage vleijery van Tiberius, die 1 em doorgaans wordt te last gelegd; dewyl dezelve niet uit zugt naar gunst en eer, maar uit vreze alleen voor den agterdogtigendwingland, by wien het zwygen zelf niet zelden voor misdaad werdt genomen, fchynt voortgevloeid te zyn. Wat nu deze uitgave betreft; de Heer Ruhnkenius heeft in 't Iftc fluk den Text, die met een zeer duidelyke en vry grote letter gedrukt  6}o LETTE R N I É Ü W S. gedrukt is, volgens de eerfte uitgave van Rjjenanjts gegevenj zonder eenige andere veranderingen, dan die van de lompfte fouten, welke aan ieder in 't oog liepen. Onder dien text heelt hy zyne verbeteringen en aanmerkingen geplaatst. In 't II Huk heeft hy de Aantekeningen byeen gevoegd van alle de voorgaande Uitleggeren , die over Vellejus hebben gefchreven, en de aanmerkingen , welke men hier en daar by dc geleerden over dezen Schryver vindt; zynde alle dezelven naar de orde van den text gefchikt. Agtcraan zyn geplaatst de Aantekeningen van zJndreas Schottus over Vellejus Paterculus, wegens de Volkplantingen ■ als mede die van den zelfden geleerden Man over Sextus Julius Frontinus wegens het zelfde onderwerp. Vervolgens jwordt dit (luk befloten met de Eladwyzcr van J. H. Boekjerus over dezen Latynfcbcn Schryver; met een Eladwyzcr over de Aantekeningen, en meteen derde Eladwyzcr der Schryveren, die in de aantekeningen verbeterd of opgehelderd worden. Het voorwerk voor 't I ftuk beftaat uit een opdragt van den Heer Ruhnkenius aan dc twee jonge Heeren Fagei, kleinzoonen van den Hoog Edelen Geftrengen Heer Fagei, Griffier van Haar Hoog. Mog. welke opdragt, nier de tdeHte eenvoudigheid en fierlykheid, zo wel als met mannelyke deftigheid , opregtbcid de-s harte en watc liefde en hoogagting voor 't huis van Fagel gelèhrevcn, den Heer l{j;n- noa-  LETTERNIEUWS. 631 dor pi o, Editio altera multo auBior & cmendatior. 1779. in Svo Allea, die de Latynfche Letterkundebeöeffcnen, weeten dat Fronti n 0 s in eene zuiverer en natuurlyker taaie, dan men van Keizer Domitiaans tyd verwagten zou, gefchreven heeft; en dat wylen de Heer Profesibr Ou dendorp een man van zeer fyne oordeelkunde in de Latynfche taaie, van,dit werk in 't jaar i7jr. eene fraaije uitgave heeft bezorgt. In deze twede uitgave vindt men alle dc verbe teringen en vermeerderingen, welke hy na dien tyd over dit werk gemaakt heeft, en die zekerlyk zeer aanmcrklyk zyn. Ook zyn in deze uitgaven nog te vinden de kleine aanmerkingen van Janus Parapus, die van den Heer Rouhier, als mede die van den Heer H;rels uit de uitgave van Sch/webel. Te Utrecht by de Wed. J. van Schoonhoven is gedrukt een fier tal "van Leerredenen door J. K. Lavater, Predikant te Zurich, op eene Reize in den Jaare 1774 uitgefproofyn. 1778. in groot Oftavo. Zy zvn de uitwerkfëls van de levendige Verbeelding, van den drift van geest, 't wild verftand en den yverigcn zugt tot godsvrucht van den Schryver. Zy doen de hartstogten aan, maar zyn noch tot overtuiging, noch tot leering gefchikt. Te Leeuwaarden by J. A. de Chalmot zyn uitgekomen H. V enema Opuscula. Leovard. 1778. in 4to. Dit ftuk vervat ertelyke kleiner Verhandelingen, die in 't zelve byeen verzameld worden uitgegeven, om des te beter bewaard, en by des Geleerden Schryvers overige werken gevoegd te kunnen worden. Sommigen dcrzelven waren te voren ai uitgegeven geweest; als de Vier Verhandelingen over de Godheid van Christus, of de Leczing en Verklaaring van Hand. XX: 28. i Tim. III: it>. ïjcan. V: 20. Koiofl: iö, jj. Drie, ter wederlegging van Artemonius [Sam. Crelilius'] over den zin van Rom. IX: 5. over 't begin van 't Euangelie van Joannes en '•enige plaatfen uit Ignatius brieven, en den tyd, waarop Joannes Eerfte .Brief is gefchreven. Vervolgens zyn hier, befchaafd en vermeerderd , herdrukt de drie Brieven aan de Heeren Weifeling, Hemfierhuis en Cannegieter over de Brieven van Clemerts, door den Heer Wetftein agter zyn Nieuw Testament, in 't Syrisch uitgegeven. By deze Schriften heeft de Heer Venen-sa gevoegd zyne Verklaring over Matth. XXXII: 1—2. en twee Redenyoeringen over Matth. IX: 16, 17.  632 LETTERNIEUW S. 17. En men vindt in deze laatstgenoemde fchriften den zelfden geest van geleerdheid en gematigdheid, die het Charakter van dezen vooi» treflyken Godgeleerden alom zo luisterryk hebben geëerd en beroemd gemaakt. Te Amsterdam byF. de Kruyf worden uitgegeven Evangelifehe en Zedelyke Liederen, door den Schryver van de Zedelyke Uitfpanningen. 1779. in gr. Svo. De Liederen zyn eigenlyk gefchikt voor deugdlievende Christenen, welke den Ecvindelyken Godsdienst, gelyk zy fpreken, fterk zyn toegedaan: maar de Digter is verre af van zulke voorftanders der Bevindinge, die de zedelyke Deugd van den troon' wetren, en als balling laten zwerven. „ Ik heb ontdekt, zegt hy tot de zulken, en zyne taal en gedagte is geheel redelyk, zedelyk , en regt Christclyk ; Ik heb ontdekt, dat 'er onder u gevonden worden^ die, niet da/i met aikeer, van het woord Zideiïke Deugd horen gewagen, en echter van Gelovige Jlcrksamiheden met Goi fpreken. Ik beklaag u, en voor u zullen myne Liederen niet voldoende zyn. Daar zyn zaken, die zonder bewys niet aanncemlyk zyn. Naar myn gevoelen is het Geloof Jer Christenen eene dérzelvcn: Indien wy door onzen deugdelyken wandel niet bewyzen, dat we geloven, dan hebben wy eveu zo 'weinig Geloof als Bev> ys; en zo ik geen verkeerd denkbeeld van Gods charadtc-r, mag .ik my op dit ftuk alzo uirdrükken , hebbe, God kan zig met geene zielen verecnigen, die zig niet toeleggen, om dc Deugd, door gedagten, woorden cn werken, uittcoeitencn. Ik wil gaarne toeftaan , dat onzedeugdelyké verrichtingen, die uit het geloof voortvloeijen, gebrekkig zeer gebrekkig zyn, en dat wy, zo ons God met met ontferming in Christus wilde befchouwen, geene verdienden, óm onzer deugden wille, zouden bezitten : maar ik word akelig op de bedenking, dat iemand, die zig een Christen laat noemen , flordig genoeg van hart is, om zig ondanks zyn tytel, hebbelyker en gereeder voor gemoedelyke en daadclyke Vergrypingen, dan voor eene volftrekte hc-file en zugt tot Heiligheid en Deugd te dulelcn; enz " Geen recht Christen, die/iets van Jezus godsdienst kent, en door loutere dwepetye niet verduisterd is in 't verftand, zal aan 't gezegde twyfelen. Vefgclyk hier mede 't gezegde opde voorige at! iBladz. van dit Deel der A!%fme'en'e tiibliothek,. Wat deze Liederen zelve betreftjzyzyn zekerlyk zeerftig- telyk.'  LETTERNIEUWS. c?33 elyk, doch konden hier en daar juister, en over 't algemeen verhevener zyn. Te Letden is onlangs uitgegeven het vierde Deel van de Wet' ken van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden. By ï. van der Eyk en D. Vygh. 1779.— In dit Deel vindt men twee Verhandelingen van zeer verichillenden aart. De Eerfte is opgefteld door den Wel Ed. Geftr. Heer Mr. Henr. van Wyn, thans Penfionaris der Stad Brielle , ■ en bevat eenige Oudheidkundigs Aanmerkingen over de Bellen; Vbornaemlyk, aen de Klederen} een aenZtenlyke dracht onzer Voorvaderen, en andere naluurige Volkeren, in de vyftiende en vroegere Eeuwen. — In dit ftuk ftraalt eene groote bedrevenheid door in de zaken der Middeleeuwe, en de behandeling van dergelyke onderwerpen kan (fchoon velen 'er geen belang in Hellen) niet dan aangenaam zyn voor zulken, die de kundigheden wegens de gewoonten van vroegere eeuwen befchouwen als bekwame hulpmiddelen , om 'er,der Volkeren aart en zeden uit op te maken. De tweede Verhandeling is de eerfte, welke door de Maatfchappy is gekroond geworden. Zy behelst het antwoord op de Vrage, door Haar in den jare 1775 opgegeven, om beantwoord te worden voor den eerften van Slagtmaand des jaars 177c». Welke zyn de algemeene oogmerken, die een Dichter moet bedoelen? Welke zyn derhalven de eigenaartige Onderwerpen voor de Dichtkonst} En welke Xynderzelven algemeene Regels ? — De Schryver van deze Verhandeling, aan wien de Maatfchappy den gouden Penning toegewezen, en vervolgens overhandigd heeft, is de Eerw. zeer Geleerde Heer CoRneiius van Engelen, Oudleeraar der Doopsgezinden; Honorair Directeur van de Maatfchappy tot redding van Drenkelingen; Lid van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden. — De naam van den Heer van Engelen, een Man, die door zynen goeden imaak en fraaije kundigheden omtrent dergelyke Onderwerpen als de bygebragte Vraag bevat, reeds groote agting, in ons Vaderland, verkregen heeft, maakt alle verdere aanpryzing van deze Verhandeling onnoodig. — Het Antwoord op de drieledige Vraag fplitst zich van zelf in drie. deelen.— In het eerfte Deel toont de Schryver dat een Dichter zich moet toeleggen om te vermaken. Hy mag, als mensch, vel nut en ftigting bedoelen, en het vermaak fchuldeloos m-ken maar daar het vermaak ophoudt, eindigt de Poezy. _ Hettwee1 Algem.Bibl.II.Deii.N. y. Tt de  *J4 LETTERNIEUWS. de bevat eenige aanmerkingen cm te tocnen dat alles, vwt zich voor dc Verbeelding mét belang Iaat fchilderen, een eigenaartig Onderwerp ToordeDichtkonst is.— In het Derde worden de algemene Regels der Dichtkonsr aangewezen. — Met reden wordt deze Verhandeling door de Maatièhappy, in het Voorberigt voor dit Vierde Deel van hare Werken, aangeprezen als een Stuk, het welk zy vertrouwt dat by alle onze Landgcnooten, die fmaak hebben in Poëzy, met genoegen za! ontvangen worden. — Met reden hoopt zy ook dat, „ het „ door aankomende vernuften, zal gelezen, en herlezen, en nage„ dacht worden, om hunne denkbeelden, nopens den aart der Dicht„ kunst, of te bevestigen, of te verbeteren; ten einde onze Natie M voor andere befèhaafde Natiën, ook hierin, niet behoeve te wy„ ken, en de ware fmaak, wiens invloed op het hart en den wandel „ van te veel belang is, om niet erkend en aangekweekt te worden, „ meer en meer in ons Vaderland moge toenemen, ter bevorderinge „ van alles wat fchoon, wat goed, wat nuttig is». Met ten Woord egter moeten we hier aanmerken, dat fommige voorbeelden , vooral die uit Latynfche Dichtcren, ter ophelderinge of bevestiginge van 't gezegde in deze Verhandelinge, zyn aangehaald, noch zeer juist gekozen , noch in hun regten zin voorgedragen zyn ; gelyk de Oordeelen Taalkundige Lezers, die met de oplettenheid, welke anderzins de ganfehc Verhandeling uitnemend verdient, dezelve nagaan, ligteJyk zien zullen. Te Dordrecht is het volgende ftuk uitgegeeven : Het Jagtregt onpartydig befchotnvd, in drie Bne\en aan den Heer Mr. J. D. by gelegenheid Van deszelfs Aanmerkingen op de Perhandeling van den Heer Mr. J. Rendorp over het Regt Van de Jagt, door Mr. P. y. D. 1779. in 8vo. Wy hebben deeze brieven tot nog toe flegts met een vlugtig oog kunnen doorloopen, doch het is ons reeds genoeg gebleeken, dat de Schryver het gevoelen van den Heer Rendorp veelal toegedaan is, 'tgcenhy, onzes bedunkens, met dat van den Heer Mr. J. D.zeer wel voorgefteld en vergeleeken heeftDezelve zyn in een' vloeijenden ftyl gefchreeven , echter niet altoot even zuiver. De grond is, hier cn daar, met eenige Beelden geftoffeerd, om de dorheid der itoffè te gemoed te komen, waar toe m:n , onder anderen,van den Sparmvotaoer Reus, uit Vondels Gysbrecht van Amftel, heeft weeten gebruik te maaken. Wy mcenen zelfs Do, miné  LETTERNIEUW è. ftjf ëine L a v A f e r 3 dien grooten Phyfiog"omist, in het verichiet gezien te iiebben. De Opfteller fchynt een wel opgebragt man te zyn, die deszelfs meesten tyd aan de Letteroeffeningen befteet, zonder echter , als eert rechtfehaapen geleerde van handwerk, vaneen zvvaarmoedig peflel té zyn. Althans wy ontmoeten in deeze Brieven vry wat geeftige en vrolyke fcherts, die echter,zo veel wy hebben kunnen nagaan, nimmer beleedigt. Men zal hier over best bunnen oordeelen uit de vólgende proeven.—-Dus laat de Schryvetzich (bladz. 48) hooren.— Gy (deHri Mr. J. D.) fchynt als zeer onverfchillig aan temerken en als iets, 't geéri Voor nog tegen bewyst, dat, öffchoon Keizer Frederik Barbarosfa alle de Regalia van het Keizerryk, in gefchfifte heeft doen ftellen in eené daar toe opzettelyk aangelegde vergadering van de Vorften en Groöien van Duitsehland, Frankryk^en Italien; onder die Regalia nogtHani het afzonderlyk Regt vart Jagt niet gevonden word. Een beflisfing vari een zo aanzienelyke vergadering, een vergadering, waar in , onder meer andere Nederlandfche Vorsten, de Bisfchop van Utrecht, en Graaf Fioris de III. tegenwoordig waren, benevens vier der voornaam* fle leerlingen van I r n e r i u s , die de noodige Verklaaringen van het Regi moesten geven; een zodanige beflisfing komt my met den Heer feu Voor, van zeer groot gswigt te weezen. 'c Is evenwel niet moeijeiyit te bevroeden wat u aan dat gewigt zo ligt heeft doen tillen; Gy hebë Voor u een Baruch, een BuRi.AMACi.ui; welke naamen.' derl een, een Pit of ess er, den anderen heeft men zelfs den titel vari Profeet gegeven; die Mannen verftaan de zaak beter dan alle did Vorsten, Grooten en Rcgtsgeleerden te iamen- Burlamaqui brengf zekerlyk les droits de Chasfe C de Pêche onder het getal des droits dë Hegute: Eri de Zoon NÉitië, des Zoons MAHASië; vti ZoonsSedechie enz. enz enz. enz. laat zich in deezer Voegen hoo^ ren: — Waar zynde Overfien der Heidenen, en die heerfchen over di Wilde gedierten j die op aarde zyn .? die /potten met di Vogelen des Hemels. Ik weet, dat Baruch by fommigen word gehouden voor apevs knefvan top tot teen, voor een KlaaS Kölyn in zyn foort;— maat dar raakt in allen gev; 1 de woorden niet; die blyven altoos ongemeen tóepasfêlyk; die bewyzen al zeer klaar de oudheid der pos/esjie— vart het Regaal der J-gt — Dat öndertusichen die heefichappy over dé beesten, en dat fjpotten met de vogelen des Kemels, 't welk de Von.' Tt 3 tc  6i6 LETTERNIEUWS. ten zich aanmatigen, juist tot de redenen behoort, waar om dezelf. de Baruch ons leert, dat de wysheid by hen niet gezogt moet worden, — dit laat ik in alle eerbiedigheid ter uwer verantwoording. Ik vraag alleen, of 't niet zou kunnen weezen, dat Keizer Frederik de plaats uit Baruch in zyn famenhang geleezen, en hier door afgefchrikt was geworden, dé Jagt alleen voor zich te houden ? — Zeker is het, dat, zo de Profesfèr Burlamaqui zich mede in de fchool van dien Joodfchen man, naar uw manier, heeft laaten onderwyzen ; de leerling als dan verder gaat, dan zyn meesier, dewyl Baruch van het Regaal der Visfchery niets geprofeteerd heeft. Den derden of laatften brief, (want wy kunnen niet alles mededeelen'hooren wy hem dus befluiten. — Of fchoon de eer niet genietende van u te kennen, heb ik my meestal bediend van een gemeenzamen toon. Beiden gemaskerd zynde, dagt my, dat dezelve aan ons geIprek het beste voegde. Ik heb om die zelfde reden gemeend my eenige vrypostigheden te mogen aanmaatigen. Als men zich verkleed heeft, komt, myns oordeels, het ftaatig fpreeken niet te pas. Myne Leezers, zo ik buiten u 'er eenigen aantref, vorderden ook eenige vervrólyking. Het onderwerp van de Jagt (wy zouden liever gezegd hebben van het Jagtregt) heeft in zich zeiven niets aanloklyks. Hen eenige uuren lang over dorre heiden, barre duinen, en door woeste wildernisfèn heen te leiden, en altoos een ftyl te voeren, zo ernftig, alsofmcn het Tractaat van IÓ74. verhandelde, zou niet weinig verveeld hebben. Myn Boekverkoper is van den Hemel gezegend met twaalf 1 e eVENdige kinderen — voor dien man moest ik ook zorgen. — En daar de Nimrods deezer Eeuw het grootfte getal der koopers zouden moeten uitleveren, wilde ik aan die Lieden myn hof maaken: lang te denken en aaneengefchakeld te redeneeren, hun dagelyks werk niet zynde, heb ik alles gedaan, wat myn krank vermogen toeliet, om hen zo min mooglyk te vermoeijen. Een gezigtje ki't verfchiet: een enkel beeldje: een klein fpiegelgevegt: voor de verandering eens een groote fprong : met deeze en foortgelyke onfchuldige vermaaken heb ik getragt hun gedult gaande te houden — de lange Klaas van Keiten zelf moest my helpen. Te Amsterdam, by de Wed. van Esveldt en by Holtrop, zyn »jtgegey«n: Ltenedenen van H»«o Br air, Doel:, der H. Gnd-  LETTERNIEUWS. 'egrisl'R.\»c. M'ivn — curante FranC; ÜUDENDOkPio. 630.* G. Gelukzaligheid, 'smenfehen gelukzaligheid, wat zy de gefchiktheid der menfehen tot gelukzaligheid. •» Beletzelen, die hunne gelukzaligheid hinderiyk zyü — de betrekking des Christendoms tot *s menfehen gelukzaligheid - willekeurige gevoelens die den invloed des Christendoms op de gelukzaligheid beletten. —* Hei zuiver famenflel dëü gelukzaligheids - leere vari Jesüs 438-446. Genefis. Dit boek is door Mozes zamengefteld, wel niet door eene onmidlyke Openbaringe} nochtans onder het geleide van den H. G. uyt Aardsvaderlyke gedenkftukken, aantekeningen en mondelinge overleveringen-. . 3* Gefcbichte der DEutsctiEN , von Miclj. Jgn. Schimdc 621. * Gefchichlsn einer Fraü, dië iti ïhrem Unterieibe ein Verhartes Kind 22 Jahre geragen hat. 544 * Godsdienst ( Christelyke ) Aanmerking over het uyt,. breiden van den Chrisrelyked Godsdienst jn Indie en elders onder de Heidenen. 369. • Graaven. Van de Magt der Graaven van Hodand 5 en dc voornaamfte • middelen t die de Natie hadt om Zich tegen eene v^ftrekjg overheerlching zeker te ftellen. An Ha rmomï of fbe Gos- VV 3 PKLS,  BLADWYZER der pels , in ishicb tbe orginal Text is dispofed after le Cler's general Marnier &c. by William Newcome. 613.* Histoire cle la Lorraine, Torn. f.' par M. I'Abbé Bexon. 265.* de l'Eglifé & des E- vequesde Strasbourg, par M. I'Abbé Grandidier. Tom. f. 268. * —— delaREPUBLiouE R 0 m a 1 n e dans le cours du Septieme Siècle, par Salluste , en partie traduite du Latin fut- 1'Original, en partie retablie &compofée fur les Fragmens &c. par de Brosses. 270. * — de Fsance depuis 1'etablisfemeiH de !a Monarchie jusqu'au Regné de Louis XIV. par M. Garmier, Tom. XXV. 446. 574. —— de la Moldavië & de la Valachie, par M. Carra. 609.* ——• — de ia demiere Guerre entre les R u s s e s & les Türcs, par M. de Keralio. 261. * —— Veritable des temps fabuleux , par M. guerin du roc her. 137.* " — Naturelle du Globe , ou Geograpbie Pbyftque, par M. i'Abbé SaURi. 405.* Iiistoria Antitrinitariorum , maxime Socinianismi & Sociniariorum —- Tom. I. Part. I L aucï. Fr. S amt. Bockio. 275.* Hiftorie. Kort begrip der Kerkelyke Historie, door F o rmey. Zie Begrip. van de Satisfactie, waar mede de Stad Gobs cn het Eiland van Zuydbeveland zich begeven hebben onder het Stadhouderfchap van Prins Willem van Ürange , in het Jaar 1577- 26 316. a History of the Late Revolution in S weden. By Charles F, Sheridan. 408.* the History of America , by WlLL. robertson. 68.228.465. Houtvestery of Duinmeijerfebap. Over de betekenisfe deezer woorden. 98.101. Van de Limiten der Houtvestery , federt de oprigting der Republyk, en onder de Regeeringe der Staten. 107. L'Hospital. Eloge histonque de Mich. de Hospital. J83. I. "Jagt. Over het Recht van deJagt, door Mr. Joach. Rendorp. 96. Het J a g t r e g t onpartydig befchouwd in drie Brieven aan den Heer N. J. D by gelegenheid van deszelfs Aanmerkingen op de, Verhandelingevan den Heer Mr'. J. Rendorp , over bet Regt van de jfagt,doorMr.L\v.D.634.* in.  VOORNAAMSTE ZAAKÉN. kers aantekening onder de 2^ Bladz. van het Voorbe' rigt van gein. Vertoog tegen de aanmerk, van de Schryvers der V a d e r l. L e tteroef feninoen, cu Algem. Bibliotheek. 646.* Brieven en eenige Schriften , onlangs wegens de gefiei'enis der zaaken in Walcheren , en byzonderlyk de Stad Vlisfingen uytgegevcn. 639.* ■ (Letter-en gefehied- kundige) over de Befchryvinge, die Aug. doen liet, en van we.ke de Evangelist Luc.il. 2,gewagmaakt. 15. 0. Des Canaux de la NaDiga* tion ; & Specialement dit Canal de Languedoc, par M de la Lande,607. * Catechismus , (urn gebrauche der Hbbammem in der Graflchafe I.ippe. 276,* De Charakterkunde van den Bybei, door Aug. Hekm. Niemeijer I. Deels I. Stuk. Een ontwerp dat geheel nieuw, en echter van de grootlte nuttigheid is, om de H. S. allerduideh kst te verftaan, en de godlyke geloofwaardigheid derzelve gewaar te worden. 424. Het Gharakter van jen Scnryver, en deszelfs gevoelens. 425. Berigt van het Werk eeiven, cn van de wyze, Waarop hec gefchreven is. 426. Verhandeling over dé Charakterkunde van den Bybel, dienende in de plaatze eener algemeene inleiding voor het ganfche werk 428. De waare gefchiedenis heeft, ten aanzien der Charakterkunde, den voorrang boven alle Philofophie en verdigtfeis, De gefchiede» nis der Israêliten over het algemeen uyt het oogpunt der Charakterkunde befchoud. Welke Zwarigheden by het beoefenen van de Charakterkunde des O. Ti zich opdoen. 429. Hec O. T. is armer in vrouwelyke Charakters, dan in die van goede en groote man nen, en waarom. 430. Charakterkundige fchets der eer/Ie menfehen , en vervolgens tot op Lea en Rachel. 43 re Charakters Qde~) der voornaamlte Heilige Mannen, voorgedragen in eenige Leerredenen door W. En* field. 417. * Charter van Koning Otto in den Jaare 943. aan de Utrechtfe Kerke gegeven. Bedenkingen op het zelve. pr' Chronik (kleine) des Konigreiehs Tatojaba van Wisland, dem mtern. 275.* Commentartum infervicurum Historie Pi/ani Vireti Botanici auCt. Jon. Cau vio ' 257.'* Co/,jiderations Générales jur r'etude & les Connais • Vv 2 jan-  BLADWYZER de(r fdnces, que demande la CoMPOSITION des OuvRAGES de GÉographie , par M. d'Anville. 136.* Correspondence de Mr. Le Marquis de Monta l e m • bert. 335. Cortes (Ferdinand) deszelfs vemgtingenin America.68. La Cyropédie ou Histoire de Cyrus, traduite du Grec deXÉNOPHoiv, par M. Dacier. 259.* D. Diatriba de falfa Veterum Christianorum Rituum a Ritibus Etbiiicorum Origine &c. Roma aucl. Pe tr. Rinaldo. 596.* Diatrihe de Authentia dialogi Justini M. curri Trythone Judajo: five DisCUifitio, qua ytvtrurtf ïllius iibri ab exceptionibus pise ■ cipue Westeniams vindicatur, auct. Jo. Krom. 413.* Dis cover ie» QNew^i concer«ing the World and its Inhabitants — containing a circumftantial Account of all the Islands in the South Sea — With maps &c. 273.* Discour/es on the four Gospels. By Thomas Townson. 407.* \/l Disfertation on the Lan guages, Literature and Manners of Eastern Nations ; Originally pref' xed to a Dt&onary Persian, Arabic, and E n g l 1 s h , the fecond edition &c. by John Rf. chardfon. 618.* Disfertations fur l'Organe de l'üuie i.del'Homme 2. des Reptiles. 3. des Poisfons, par M. Geoffroy. 604.* Drostendienfen in Overyssel. Brief over dezelve door een Hr. uyt Twenthe, 420.*. Tweede Brief over dezelve. 642.* E. Edelen, over het Recht de? Edelen en Graaflyke Officieren tot de Jagt, ten tyde der Graaven. 104. Eenheid, gedagten van J. S. Semler , over de Eenheid van Christus Kerk. 1 64. Eloge Historique de Michel de L'Hospital. 183. en I35-* Efklarung ( hirtze ) der Bricfe Ja co bi, Petri, |od.ï lind johannis, von D. G. Fr. Zacha- ria. 275.* An Esfay on the Immateriality of the Soul, and its Instinctive Sense of Good and Evil -t in oppofiliou 10 the Opinions , advanced in the Esfay introduUory to Dr. Pkiestley's Abrid of Dr. Hartley's Obfervations 01% Man 617.* Esfays relating to Agricult u r e and Rural Affaires , by Jam. Andersom. 272.* Es.  VOORNAAMSTE ZAAKEN, Mediclne, en F Univerfitè de Paris, depuis mo jttsqu'en 175° inclufvement — par Jacques Albert Hozon. 53Ö.* O. Obfervat'tones ad N. T. é Pmlone Alexandrino, auét. Chr.Frid. Loesnero.41 1.* Obfervations fur la Conftitution Militaire & Politique des Armées de S. M. Prusienne; avec quelques Anecdotes de la vieprivée de ce Monarque 140. * Oeuvres de M. le Cbancelier d'Aguesseaü, Tom. X. 536.* Ondervinding der Vromen op den weg na den Hemel, door Lamb. Myseras. 278.* Opuscides de Phyfque ani. male & Vegetable , par M. i'Abbé Spallanzani — traduits de Fltalien , & augment.es d'une Introduetion — par Jean Senebier. 5 38-* Orang-Outang. Befchryving van deeze zoo zeldzame, als zonderlinge Aap soort ; van 't Eiland Borneo, door A. C. Vosmaer. 546,* the Grations of L y s i a s and Isocrates, translated from the Greek: with (ome Account of dieir lives; and a discourfe on the History, Mantiers and Character of the G r e e k s, by John Gilhes. 54I-* P. Papers. Mis?ellaneous StatePapers, from 1501. to 1726. 540.* Peruaanen. Aanmerking over dezelve. 374. Phyfque du Corps Humain, par M. I'Abbé Sauri. 405. * Pisarro (Francisco) zyne en zyner medehelperen Bedryven in America. 228. Plagen. Van de 10 Plagen van Egypte. 172. Plakaaten. Aanmerking op de Plakaaten van de Heeren Staaten tegen de Roomsgezinden in de eerlle tyden van de Reformatie. 365. Principles Matbematical of Natural Philofopby, by fir Isa ac Newton, translated into Englisk, and iilustrated witb a Commentary, by Robert Thorp, I ft. vol. 616.* Prins van Orangr. Welke de inzichten des Prinfen van Orange, en der Staten van Holland cn Zeeland iri het voeren van den Oorlog tegen Spanje geweest zyn. 46. Proeven van het Verhevene en Schoone der H. Schrift, door Coortny Melmoth. 417.* Pynbank. Bedenkingen over her aanhoudend gebruyk van de Pynbank, — 420.* Q- Quastiones Pbyficez praci. pute , novis Experrrnentis & Qblèrvatiunibus rafoluta?, Vv 5 Tom.  BLADWYZER dér Tom. I. aucr. Phil. Arena. 257.* R. Recherches furie Ccmmerce, ou idees relatives aux interets desdifferens peupies de 1'Europe, Tom 1.281. * Regteren. Gedagten over de Schryvers van de Boeken der Regteren , en van Samuel. 131. Remains Britisch, by N. Owen. 272.* La R'whesfe de la Hollande. 143.* the Rife, Progres and Prefent State 0ftbe N orthern governments v'tZ tbe üni- ted Provinces, Denmark, Sweden, Rusia, and Poland &c. by J. Williams. ^139.* Ritualgefetze der juden, betreffend Erbfchajten, F'ormundfcba)'tsfacben , Testamente und Eh/ffachen - entworfen - unter Aufficbt R. Hirschil Lewin.' 620.* S. Samlung von Aufzützen uber gegenitande aus der Staatskunst , Staatswirthfchaft, und neueften Staaten gefchichte. — 412.* Schets der ontleedkunde , uyt hec Latyn vertaald door |. Plenck; en met veeie byvoegzelen vermeerderd door D. v. Gesschek. 284. * Semleri (To. Sal. ) Paraphrafis II Epistolas ad Corinïhios. 145- 301. Sermons Cfifty) 011 Various fubjects, by Samuel Bouu* ne. 408. * Servetus, ( Michacl ) Aanmerking over het verbranden van Servetus , door toedoen van J. Calvinus. 363. Specimen inedita & Hexaplaris Bibliorum Verfio* onis Syro-Estranghel.e » cum Simplici atque utriusque fontibus, GrjEco iS? Hebr^eo, collatie cum duplici Latina Verfiotie & Notis. Edidit, ac diatriham de rarisfmo Co* dice Ambroftano , unda illud hauftum est, prasmifit Joh. Bern. Rossi. 597.*- • primum Exami- nis Notarum criticarum Houbigantii in pfalmos, auét. Scridsbergio. 623.* Staatsvergaderingen ( van de) in Zeeland, vooral terwyl de Provintie in haare leden verdeeld was. 52. Supplement op de Byzantynfebe Bibliotheek te Rome by Fr. Magnani. 135.* Synonymes Latins , & leur differentes fgnifications, avec des exemples tirès des meilleurs Auteurs , (i fimitation des Synonymes Francois de M. I'Abbé Girard ; par M. Gardin duMesnil. 610.* Syfiem der reinen Philolöpl ie, . oder gelukfeligkeits Lehre des Chnstenthums, von G. S. Steinbarts. 438. Syftema Chronologie Bibiiea.', J. Hartman nu 543. * The-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Ingeving (godlyke) van de Schriften des N. T. Zie In. fpiratie. Inleiding in de godlyke Schriften van het N. V. door J. Dav. MicHAëus. 287. Jnquiry ( an Impartial) into the Café of the Gospel Demoniaks ; with an Appendix of an Esfay on Scrip, ture Demonology , by W. Worthington. 5 39-* An Inquiry into the Original State and Formation of the Earth , deduced from Fafts and die Laws of Nature &c. by John Whitehurst. 614.* Infcriptiones Muf ei Capitolini aF. Eugen. Guaseo, nunc primum conjunct im edita, notisque illuftrat(e, Rome. 600.* Infpiratie. Gedagten van den Hr. J. D. MicnAëLis, over de Godlyke ingevinge van de Schriften des N. T. 2 8p. Inftitutiones Historie ecclefia; Veteris Testam. Herm. Venema, Tom. 1. Ab orbe - condito ad templi Salom. initium, 1. 169. Tom. II. 554- Jnftru&ions Me die al towards the Prevention, and Cure of Chronic or Slow Difeafes Peculiar to Women, by John Leake. 515. JoëL. Eenige byzonderheden wegens den Propheet JoëL, 57°- J o s u a. Wie de Schryver van dit Boek zy. .180. Journal (chemifches) fürdie Freunde der Naturlehre, Arzeney geiahrtheit, Haushaltungskunst und Manufacturen , Entworfen von Lorenz Crell. 626.* Journal d'un Voyage, qui contient dijferentes Ubfervations mineralogique , &c. par C 0 l l i n r. 141.* De IsRAëLiTEN, hoe veele Jaaren die in ./Egypte geweest zyn ; en van welken Tyd de 430 jaaren , van welke wy Lezen Exod.XII. 40, moeten gerekend worden. 12. Juliaafh Aantekening van den Hr. de la Fontaine , over deezen Keizer. 359. K. Kabinet. H. W. Martini neues fyfrematifches Conchylien Kabinet. 274. * Katecbismus der Natuur, door J. F. Martinet, 2de en 3de Deel 637. * Ketter. Aantekening van den Hr. de la Fontaine over dit Woord. 357. 2 Korinth. I. 1. 17. 18. 22. XII. 12. IX. XII. XIII. verklaard door J. S. S e m- ler. I59. 162. 3OI. 305. 3ii- 313- L. Lavater. J. K.) Viertal van Leerredenen. 631.* Leerreden over Zach. Vllf, 23. uytgefproken te Mydreebt op den 7den Sept. 1777. door W. van der Souw, ter bevestig, van den Eerw. Cl S. Duytsch. 142.* Vv 4 Leer-  ÊLADWYZËR der Leerreden van Hugo Blair. 141.* 636. Letters to the Rev. Dr. Wor thington, in answer to his late Publication , intiu led, an impertial Inquiry into the Cafe of the Gospel Dcmoniaks , by Hugh Farmer. 539-* Lettres de M Alexander Volta, fur /'Air inflammable des Marais. 537. * Liederen (Evangelifche en Zedelyke) door den Schryver van de Zedelyke Uitfpanningen. 632.* ■ LONGIN r(DlONYSIl)^*<# fuperfunt, Grsecè & Lat. cum notis Touph, & cmendationibus Ruhnkenii. 410.* Luc. II, i, 2. Verklaring van deeze plaats , door I. J. D. v. Hoven. ió. Maatfchappy, (de Oost-Indifche) zou veel voordeel kunnen trekken uyt de Godsbuyzen. 57. Magazin für die Philofophie und ihre Gefchichte von MlCHAëL HlSSMAN. 625.* La Marine des anciens Peupies, expliquée &confiderée par rapport aux Lumieres, qu'on en peuttirer pour perfeëtioner la Marine Moderne, par M. le Roy. 262 * Memoirs of the life, Cba~ ra£ier, Sentiments and Writings of Faüstus Socinus, by Josua Toul- mim< I38.* ■ Mexicaanen. Aanmerking over deze vc. 371. Monotheliten. Aantekening van den Hr. de la Fontaine over dezelve. 362. Mozes. Of die de Schryver zy der 4 laatfte Boeken , die zyn' naam dragen. 171. N. Nachricbten von dem leben und Ende gutfefinnter Menfehen, mit PraéhTchen Anmerkungen von J. F. Fed- dersen. 412.* Nederlanden. Het begin, voortgang, en einde van de onderhorigheid der Nederlanden aan het Duytfche Keizerryk. 392. Nemefis Rationalis , of Redenkundig Vertoog over het Crimineel Recht, uyt het Natuur-Recht afgeleid, en volgens het Civiele Recht voorgefteld , door J. N. Reinar. 416.* de Naodzakelykheid tot het gezet en aanhoudend gebruyk maken van de Godhke Openbaringe, aangedrongen ter waarfchiuvinge tegen het thans bedrieglyk ten toon voeren van onze Zedelyke Deugd ; als de Ziel van het Evang. door Hend. Lussing Matthysz. 280* Nots & Obfervationes ad Antonii fViATT/Er Libroi 1 V. de Nobilitate , auét. Jano Jacobo van Hasselt. 545- * Notice des Hommes les plus celebres de la Faculte de Me-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. T. Theorie des Senfations, paf I'Abbé Rossignol. 605.* Theorie ( Ali'gemeine ) des Denkens und Em.findens , von j. A. Eberhard. 140.* Traité fur F Art desSieges & les Machines des Anciens , par M. J0ly de Maizeroy. 406.* . des Maladies Chi¬ rurgie al es & des Operations, qui leur Conviennent. Ouvrage posthume deMonfr. ]. L. Petit, Mis au Jour, "par M. Les.me. 198. Tooren v. Babel, het geval der bouwinge van dien Tooren opgehelderd; en de daaruit ontftame verfpreiding der volkeren. 7. V, Velleii Paterculi que fuperfunt ex Histokle Roman* voluminihus duobus, cum integris Anitnadverpombus Doctorum , curante Davi de runk-enio. 628.* Venema, (Hermanni) inftitut. historie eccl. V. t, Zie Inftitutiones. —— Opuscala. 631 .* Verhandeling over hetRecht van de Jagt, door Mr. 1 oach. Rendorp. 96. —— over de Reken- kunften, door J. B. de la Faille. 638.* . over het aan- moed:gen der algemeene ryverheid in Spanje, door Don Pedro Dodrig. Campomanes te Madrid 1774- op 'sRyks kosten gedrukt; in 1778.doorden Eerw. K. A. Gortz, in het Hoogduytsch vertaald 600.* van den Hr, Muller, uyt het 3de Deel der Werken van het Bataafsch Genootfchap, over de oorzaaken en middelen ter voorkominge van de Sterften op de Schepen van de Oost-lndifche Maatfchappy 55- waarom Batavia nu meer dan te vooren ongezond is. 63. Verhandelingen ( de ) van Hippocrates, C. Celsus,en Paul. ^Egineta over de Pypzweeren, en uytzakkinkmgen van den Aars; vertaald en met waarnemingen opgehelderd door Petr. Camper. 284.* Verhandelingen (drie) uytgegeven door de Faculteit der Geneeskunde te Parys , behorende tot eene geheel nieuwe Vroedkundige Operatie , gedaan door J. R. Sigault , uyt het Fransch vertaald door A. van de Laar. 285.* , uytgegeven door de Maaischappy ter bevordering van den Landbouw, teAmfterd. ifle Deel. 498. Vertoog (.Historisch*) over het Boek der Openbaringe, uyt het Fransch, naar een echt Handfchrift van den Hr. Abauzit. 550.* Verzeichnis feiner fammlung feltener und merkwürdiger Bi.  BLADWYZER. der Bibeln in verfchiedener fprachen, mit kritifchen und litterarifchen Anmcrkungen. En Fortfetfung des Verzeiehnisfes feiner fammlung, von Ioh. Melchior Goetzens. J 624.* Voyage pittoresque de toute la Grece , 2 voll. in gr. Folio, waar van reeds een gedeelte, 10 Plaaten, namelyk, te Parys het licht ziet. 602.* Voyages en dijferens Pays de l'Europe , en 1774 — 1776. 118. Vryheid. Bedenkingen over den waaren aart en de natuur van de Godsdienllige, en byzondere Burgerlyke Vryheid; door onze Voorouderen begeerd , verkregen , en op ons overgedragen. 36. over de openbare Vryheid, welke in de Regeringsform der Overheid is gelegen , of, wanneer men mag zeggen dat een Land of Volk vry is. 44. U. Unie van Utrecht. Historie derzelve, door den Hr. en Mr. N. Bondt. 387. Deszelfs Aanmerkingen op het 1, 2 , 3de Art. deezer Unie. 395. de regtvaardigheid van het gedrag van Prins Willem ben Ite", in het bewerken en in (tand brengen van dezelve. 380. Verklaring der Unie van Utrecht, door Mr. P- Paulus. 379. Aanmerkingen over dezelve, in drie Brieven., door E. H. J. Ontwerpen van de Unie van Utrecht, door Mr. Laur. Piet. van de Spiegel, 422.* Berigt wegens Originele Stukken, deeze Unie betreffende, op last van de E. M. Heeren Raaden van Staate uytgegeven._ 524. Unterfuchingen (neue) über de Auferflehungs gefchichte unfers Herrn und Heilandes Jefu Christi. 625.' über den Menfehen, von Diö. Tied e m a n n. 412.* Utkast til Medicinal Lagfe. ren heter, Domare til uplysning Forfattat af Jon. Kiernander. 277.* W, De Werken van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde, IVde Deel, 633.* Wildernisfen en Waranden. Over de betekemsfe deezer woorden. 100. Worterbuch.V. Bayle , Historisch , Kritifcbes Worterbuch fur Theologen, dit is het eerfte Deel van een Uyttrekzel van B a y l e s Woordenboek (1) over Bybelfche Perzoonen en Plaatzen: (2) over Kerkleeraars, C 3 ) over Ketters en Ketteryen. 621.* Z. ■Ziektens, Over de flepende Ziektens der Vrouwen , door John L e a k e. 515. -—— —~ Van de beste wyzo om Uitterende Ziektens te behandelen. 518.