ALGEMEENE BIBLIOTHEEK,   ALGEMEENE BIBLIOTHEEK, vervattende NAAUWKEURIGE en ONPARTYDIGE BERIGTEN VAN DE VOORNAAMSTE WERKEN, IN DE GELEERDE WAERELD ALOM VAN TYD TOT TYD UITKOMENDE. VIERDE DEEL. Te AMSTERDAM, By de Wed. J. D Ó L La MDCCLXXXIV.   t N H O U D DER WERKEN, van welke berigt wordt gegeven IN DIT VIERDE DEEL. INHOUD van No. t iuë. Herm. Niemeyer, de Cbarakterkunde van den Bybel, ifte Deels, 2 ftuk. Bladz. 1, Isaak Iselin, Dróomén van eenen Menleken Vriend, vervolg van Bladz. 4931 des voorgaanden Deels. . . . 22. William Robertson, Gefchiedenis van Schotland, ide Deel, vervolg van Bladz. 333. des voorgaanden Deels. . , 43,^ EzocR-VeDam, of Verklaaring van den Godsdienst en Wysbegeerte der Indiaanen. 7Ö. Letternieuws. . . 92—120. IN H O Ü D van No. II. William Robertson, Gefchiedenis van Schotland %de Deely vervolg van Bladz. 75. m. V öe  INHOUD. De Guignes, over de Oude Cbineefche Gefchiedenis. . _ j Ezour Vedam, of Verklaaring van den Godsdienst en de Wysbegeerte der Indiaa- Verhandeling van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. VI Deel .... 1D* Missive en Memorie van zyne Hoogheid den Ueere Prince van Orange en Nassau. . t.\ , 2o3> I N H O U D van No. III. i- F. W. JeruSalem, Verhandelingen over. , de voornaamfte Waarheden ™„ den Godsdïenn I Deel. » ■ . -258 Bailly, Brieven j>ver' den oorfp rong der Wetenfchappen , ™ Volkeren van Afia. 282. Riedel en van A^lphen, 'Ihcorie der ■ .Kunjlen cn IV-te fcbappen, 1 Deelen. 313. W. Urouwer':Bosch, ƒ. D. Metzoer, en anderen over % Epidemfcbe Zinking, koorts van V Jaar 17#2. . . 330. J. le Francq van Berkhbï,-, Zeetriumph d?r aataafjche Vryheid» . / Nodige Bylagejs, en aanmerkingen op\^ dm Zeetriumph en Lauwerbladen voor dei Zoonen der Vryheid. , J * J. F.  INHOUD. J. F. Campe , Ontdekking van America. 'iDeel. ■ • 3öi.~ Letternieuws. 383 /o? I N H O U D van No. IV. - 9 J. F. W. Jerus alem, Verhandelingen over de voornaamjie Waarheden van den Godsdienst. II Deel. . • 418. Onderzoekingen, wegens den Koophandel, of gedagten betreffende de belangen der verfcbeiden Volken van Europa 2de Deel. Wc Stuk. . • • 437- Ingenhousz, over de Gedephlogifticeerde Lugt. . • • 463. Perrenot, Bedenkingen over de beoefening der Rechtsgeleerdheid. • • 475- B e k k E r en Deken Hiftorie van Mej. Sara Burgerhart. . . • 4i>3« Cr as Prysverhandeling van het Stelpiaansch Legaat. . • • • 5ïlm Letternieuws. • jjo*c* 593- INHOUD van No. V. j. Priestley, Gefchiedenis van V bederf des Cbrhtendoms, a Deelen. • 599» C. C. L. HirSchekld, Samenftel van 1 aïnkunde, 0/ Onderivys over het aanleggen van Lusthoven. . . .624. J. H.  IN HOUD. J. G. Herder, Samenfpraaken «ver de He* breemufcbe Poëzy. Ifte Stuk. . 653. j. H. van der Palm, Ecclejiafies Pbilologice & Crittce tlluftratus. . 684. Letternieuws. . 096. af 73a. B l ad *xzer, vm iif ivj detu % ^  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. I. De Charaktehkunde van eè>j Bybel , door Aug. Herm. Niemeijer, Lceraar der Wysbt' geerle en der fraaie Letteren op dc Hooge Schools te Halle. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfle Deels Tweede Stuk. Te Amsterdam by Jan Dóll. 1779. in gr. 8°. In een der voorgaande Stukjes van deze Algcmeene Bibliotheek CO -s den Lezer een verflag wegens- het Eerde Stuk van dit Werk van den Heere Niemeijer gegeven , by welke gelegenheid ook genoeg over zyne algemeene bedoeling gefproken is. Wy zullen daar omtrent alleenlyk aanmerken dat zy gelegen is in te toonen, ,, dat de gefchiedenis van den Bybel de waarag„ tigfte en zekerfte is, die ooitgefchreven werd,en „ dat de mensen in geene andere gefchiedenis met „ een zoo wel getroffen beeld werd voorgefteld." Eer. wy iets tot lof van het Werk zeggen, zullen wy de wyze voordragen, op welke de verftandige Schryver het gemelde oogmerk, in dit Tweede Stuk, heeft pogen te bereiken. Het beftaat uit drie afdeelingen , welker In« houd wy in het byzonder zullen aanwyzen. —— De (•) H. Deel n. 4. bhdz. 423-437. Algem.Bibl. IV Deel. N. 1, A  S AUG. HERM. NIEMEIJER, De eerfte vertoont ons het Cha-raktermatigc in de Historie van Jofcf en van zyne Broederen. De Heer Niemeijer befchouvvt dezelve als eene gebeurtenis, die in eene gefchiedenis der Goddelyke Voorzienigheid de hoogde verwondering verdient. Wy vinden hier het gedrag en de lotgevallen van Jofcf, van zyne kindschheid af, opgegeven. — De fterkte van zyne deugd in eenen hloeienden leeftyd, welks charakter juist de voorzigtigheid niet is; de ontwikkeling der oogmerken van de Voorzienigheid; de vaardigheid van zynen geest, die in een oogenhlik de beste middelen om eenen geheelen veegen Staat te behouden, overziet; het gedrag, dat hy, na tot eene zeer hooge waardigheid verheven te zyn , gehouden heeft, en meer andere Karaktertrekken, worden hier met de vereischte naauwSceurigheid opgemerkt, en met zeer veel oordeel éh geleerdheid uitftekend leerzaam verklaard. De wyze, op welke hy de magt, die hy als Regent in handen hadt, gebruikte, wordt tegen verfcheidene tegenwerpingen der ongelovigen , met groote bondigheid, verdedigd, en in het beloop dezer geheele Historie vindt de geleerde man meermalen gelegenheid om de vitreryen der Deisten te beantwoorden, door aan te merken dat hunne zwarigheden niet rusten op omftandigheden, die in de gefchiedenisfe voorkomen, maar op loutere gisfingen, welke zy ftoutclyk verdigten cn als verhaalde byzonderheden opgeven. Schoon hy dus doet zien dat de vyanden der Openbaringe te vroeg en ongerymd triomfgekraaid heb-  de Charakterhmdt van den B'jbel. '% hebben; dat zy betere wapenen hadden moeten aangorden, of geheel van hunnen aanval afzien, laaï hy egter niet na tevens aan te merken dat, „ al „ ware 't ook dat zy werklyk de overwinning op „ Jofephs charakter hadden kunnen behalen, het „ gezag van den Bybel daardoor even weinig „ zoude verzwakt zyn als door andere fouten „ der Bybelfche perfoonen. Het zoude (zegt hy „ verder) in het geheel niet vreemd fchynen, in» „ dien Jofeph in veele opzigten inderdaad te verr» ,, was gegaan. Zodanige ampten, gelyk dat, 't „ welk men hem had toevertrouwd, kunnen ie„ mand al te ligt verleiden.om fomtyds tegen de „ wetten der menschlievendheid en regtvaardig- heid te handelen, en door eenen te verregaanden „ dweepagtigen yver voor het best van zynen „ Opperheer, wreeder en onredelyker te zyn dan „ men volgens zyn temperament en overige eigen„ fchappen zoude geweest zyn." Het zoude ons niet moeijelyk vallen meer foort» o-elyke trekken uit de gefchiedenisfe van Jofef, by te brengen orfi te toonen dat de Schryver in het handhaven van de eere der gewyde gefchiedenisfen,de zuivere Oordeelkunde tevens met de bevordering der ware Menschkunde in het oog houdt. Doch de veelheid der zaken, die ons in dit werk als by üitnemenheid aanmerkenswaardig voorkomen, vordert dat wy tot andere byzonderheden overgaan. Wy zuüen ons dan niet inlaten met de befehouwinge van die dingen, welke gezegd worden om Jofef'm het karakter van Broeder en Zoon te vertoonen. Heer Niemeijer erkent dat de A a hier-  AUG. HERM. NIEMEIJER, hieromtrent geopperde zwarigheden zekerlyk veel fchyns hebben, en by den yverigften verdediger der Bybelfche gefchiedenis zno veel aanmerking kunnen verdienen als by den vyand van dezelve. 5, Men heeft, (zegt hy) niet zonder eenige aanleiding in zyn gedrag, vry veel ontdekt, het welk 5, naar wreedheid zweemt. Men heeft het ver5, eischte vuur en de tederheid in zyne liefde niet „ kunnen vinden. Men heeft eindelyk geloofd, „ dat hy niet geheel en al kan vry gepleit wor„ den van wraakzugt en lust tot wedervergelding." De gegrondheid dier zwarigheden wordt by het verhaal der byzondere omftandigheden onderzogt. (*} Voor- (•) De zeef fchrandere en oordeelkundige Schryver heeft de ©pregtheid en wysheid, om de gebreken der grote Mannen van den Bybel geenzins te verbloemen of te vei fchonen .* Hy noemt het kwade niet goed, zo min als 't goede kwaad; dewyl hy te regt oordeelt, dat de Waarheid en Goddelykheid der H. Schrift zulke averecbtfchè hulp geenzins nodig heeft; maar in tegendeel daardoor veeleer ontluisterd, aan regtmatige verdenking by verflandigen, en aan befpotting by ongelovigen bloot gefield word:. Inderdaad, wanneer men de gebreken en ondeugdjn dier grote Mannen verbloemt, of met onwaarfcbynlyke en dikvvils zelfs met belagchelyke draaijen trngt te verfchonen , geeft men alle aanleiding om te doen denken, dat men zulke bepleistering nojig oordeelt, om de II. Schriften te verdedigen; en daaruit volgt dan. a-s van zelfs, dat de Lezers, de ongegrondheid en ongerymdlieid .van zulke klein verlhndige draaijeryep ziende, in 't begrip vallen, dat de H. Schriften geenzins waafagtlg en goddelyk kunnen' zyn, en dat hunne zogenaamde verdedigers of zeer onopregt zyn, of ten minden zeer bevooroordeelde of belangzieke beuzelaars. Dezen misllag egter begaan veelal de Godgeleerden van de laagfie Clasfe, gm hunnen yver voor de II. Schriften kwtnswyze te tonen; daar ze ondertusfchen op die wyze alleenlyk hunne onkunde vérraden of op zyn best hunne onedelmoedige verkleefdheid: to-  de Charahterkunde van den Bybel. ff Voorafgaat egter eene drieledige bedenking, welke wy oordeelen dat, by het lezen der gewyde gefchiedenisfen in het algemeen, niet genoeg in het oog kan gehouden worden. Zy komt ons te fraai en te gewigtig voor om hier geene plaats te vinden. „ De kortheid eener gefchiedenis kan zeer dik„ wyls oorzaak zyn van veele duisterheid, en „ meenige trek kan anderen fchynen tegentefpree„ ken, alleen dewyl 'er eene kleine byzonderheid „ is uitgelaaten, welke op eenmaal een merkelyk „ licht over de geheele gebeurtenis zou verfprei- „ den. Bovendien moeten wy ook niet ver- „ geten, dat 't geen wy befchaafdheid en kiesch„ beid noemen, in dien tyd in geenen deele moet „ gezocht worden. Eindelyk zal ik flechts „ met een woord aanroeren, 't geen ik by eene „ andere gelegenheid welhaast breedvoeriger zal „ ftellen , dat de vurigheid van temperament, „ waaruit toch de wraakzucht mede haaren oor„ fprong heefc, insgelyks behoort tot het natio- „ naal- tonen aan vooropgevatte leerftukken, die met bet gezond ver. ftand even zeer als met de waarheid der iT. Schriften ftryriendc zulke ongerymde verdediging inderdaad nodig hebben. Men ziet hiervan ongelukkige voorbeelden in twee of drie onzer bedendaagfche Godgeleerde Schryvcren , waarvan 'tr één den fchranderen en doorgeleerden Niemeijer zelfs bitter en| zeer ongerymd gehavend beeft, om dat hy de ondeugd van l.ots dronkenfehap en bloedfchande niet heeft verdedigd of verbloemd; gelyk de twee adderen, zyne Medebroeders, zulks vervolgens allerongelukkigst car.r belachlyke uiivlugttn getragt hebben te doen; met zulke aanwerkingen duidelyk tonende, hoe verre zy afzyn van \ zuiver» oordeel en de er.eie geleerdheid van onz<:n Schryver. A 3  6 AUG. HERM. NIEMEIJffR, „ naai charakter der Oosterlingen , en dat dus „ toorn en wraak eigenfchappen zyn, waarvan, „ vooral by het toenmalige minder doorzicht in 39 de zedelykheid, weinigen vry waren. Ja men zal, in de aanmerkingen van de reizigers, dit „ Charakter als nog gemeenlyk by de inwoo„ neren van die landftreeken aantreffen." Na uit alle de aanmerklyke verhalen wegens Jofefde byzondere trekken tot een vry volkomen afbeeldfel van zyn karakter verzameld te hebben, fpreekt de Heer Niemeijer kortelyk van eenige andere perfonen, die in deze gefchiedenisfe voorkomen. Dezelven zyn in de eerfle plaatfe de Huisvrouw van Potifar, Farao, en de Opperfchenker. De eerfte is het ware afbeeldlel van een ontftuken en beledigden wellust. Farao komt voor onder het karakter van een'goed Koning, die naar dien tyd reeds zeer vry is van het vooroordeel als of de geboorte en rang het regt der heerfchappy geven. Het gedrag van den Opperfchenker jegens Jo/tf/gelykt zeer naar het gedrag van veelevergeetagtigen,die aan hunne vrienden, wanneer zy in eenen gelyken nood zyn, de beste beloften doen, maar zo ras de zonnefchyn des geluks hun wederom toelacht, vergeten hoe dien te moede is, die nng in den nagt der rampen zir, en naar de ftraal der hoop angstvallig en met verlangen uitziet. —— By gelegenheid van het geen over Jofifs Broederen gezegd wordt, Maat de verftandige Schryver in het byzonder .fbl op het naarfporen van de bron, waaruit de fnelie ontaarding van Jacobs kinderen tntlkan is. — -Hy merkt zeer wel aan dat in de Fa-  de Charakterkunde van den Bybel. ï Familien der Aartsvaderen , die niet zeer groot waren, en meest uit enkele perfonen beftonden, het verval volgde, zooras als de minde vermeerdering van dezelven voorging: dat 'er onder broederen byna altyd een onderfcheid was; en het ontiïaan van zeer vele nieuwe driften en begeerten zeer dikwyls, zelfs onder hen, tweedragt verwekte: en eindelyk dat geene ondeugd fchielyker en geweldiger uitborst, dan de nyd en wangunst. „ Jacob (zegt hy vervolgens) heeft twaalf zoonen. ,, Zy zyn van vier verfchillende moeders. Elk „ heeft (dit behoeft niet bewezen te worden) zyn „ eigen charakter, zyn eigen temperament, zyne „ eigene hartstogten, zyne eigene belangen. En „ evenwel zyn zy by eikanderen, en nadien, ge„ lyk natuurlyk is, die aangehaalde eigenfchap„ pen by den eenen, tegen dezelfde eigenfchap,, pen by anderen geheellyk moesten overgefteld „ zyn , zoo ontftonden daaruit nieuwe trekken, „ indrukfels, richtingen in het charakter van ejlc „ in 't byzonder. Zy waren niet altyd de bes„ ten. Ook hier was nyd , wangunst, eigenbe„ lang, twist over den voorrang, en daaruit in „ duizend moogelyke gevallen gekyf, tweedragt, „ partyfchap — ten laatften toorn, woestheid, „ buitenfporigheden van allerleie foort." „ Van waar dan nu het menigvuldige zedenloo„ ze, ten deele zelf ondeugende in het charakter „ van Jofephs broederen ? — Zekerlyk voorna„ melyk uit hun getal en het onderlinge herdersleven ; het tegenover malkanderen daan van „ hunne byzondere neigingen,en het kwade voor. A 4 ■» beeld  f AUG. HERM. NIEMEIJER, „ beeld onder eikanderen. — In elk byzonder „ mensch zyn grondbeginfels ten kwaade; maar „ door het eenzaame ftille leven, door de verkee„ ring met de Goeden wordt 'er naauwlyks een „ van dezelven opgewekt. Kwaade voorbeelden, „ het aanfchouwen der ondeugd , aanfpooring , „ uitnoodiging, onderlinge betrekking wekt ze des „ te meer op, zo dat zy uitfpruiten en de betere „ grondbeginfels der deugd onderdrukken. — „ Dus zouden dan de Zoonen van Jakob onfchul,, dig zyn aan het verergeren van hunne denkwy- ze? —- Niet onfchuldig! Daar is eene kracht „ om over elke ondeugd te heerfchen, maar zy ,, wil gebruikt zyn. De zonde loert op roof; „ wie haar den teugel viert, wee hem, dat hy haare offerande worden wil!" De tweede Afdeeling vervat eene verzameling van fommige algcmcene aanmerkingen over het eer- fie Beek der Gefchiedenis van Mofes. Na ee- nige bedenkingen, die het zeer aannemelyk maken en fterk bevestigen dat de Schryver van dit Boek, of liever de Schryvers der gedenkfchriften, die in dit Boek vervat zyn , naby de tyden, welke zy befchryven , geleefd hebben , vinden wy aangetoond dat het zelve met regt voor de bewaarplaats der aloude zeden gehouden wordt. -— Dit wordt bewezen, ten aanzien van de gewoonten der menfchen in het algemeen, van de volksgewoonten, en van de gewoonten der familien. Tot de eerden behoort de benaming der kinderen, de vervolging der Dieren, de eerbied voor de dooden, en de bezorging van derzelver lig.  de Charaherkunde van den Bybel. 0 ïigchamen , de vereeniging van zekere genootten onder één Opperhoofd, en mi^chien het voorregt der eerstgeborenen, welk laatfte egter in het onzekere gelaten wordt, fchoon deszelfs hooge oudheid wordt vastgedeid. Tot de volksgewoonten vinden wy de oudlïe bezigheid van den mensch, te weten den akkerbouw gebragt, welke ondervindingen leerde, tot ontdekkingen opleidde, en befehaafdheid bevorderde. — De vervulling der noodwendigheden leidt de volken, die voor eenige befchaving vatbaar zyn, tot het vermaak, het herdersleven bevordert fommige gebruiken ; eerbewyzingen ontdaan zeer vroeg, en getuigen eene toenemende befehaafdheid der zeden ; het vrouwelyk geflagt is reeds vroegtydig van het onze afgezonderd, en fchynt ook by de maaltyden niet tegenwoordig geweest te zyn; herbergzaamheid is in het Oosten zeer charaktermatig, en het balfemen der dooden is aan Egipte eigen. —■ Van de Familiegewoonten werdt alleenlyk gezegd, dat wy meer bewyzen van dezelven in de volgende gefchiedboeken vinden. — In den beginne was de befhydenis niets anders dan eene familiegewoonte , ten minden in de landdreken, in welken Abraham leefde. Men zoude 'er ook dit toe kunnen rekenen, dat 'er zyne naaste nakomelingen zeer veel aan gelegen legt, waar zy begraven worden. De Heer Niemeijer neemt vervolgens gelegenheid om uit het eerde Boek van Mofes de Gefc. dedenis der Codlyke Opvoeding van den Mensch, £dus noemt hy de ondervvyzingen en leidingen van A 5 God  10 AUG. HERM. NIEMEIJER, God omtrent de vroegfte menfchen) in de eer* fte tyden der waereld, op te geven. In deze opgave toont hy, door verfcheidene zeer treffende en keurige aanmerkingen, hoe de Vader der menfchen met hun gehandeld, hoe hy hen tot de volmaaktheid opgeleid, hoe hy van tyd tot tyd de meerdere ontzwagteling des menfchelyken geflagts bevorderd heeft. Ten aanzien van den eerften mensch maakt hy, in ditopzigt, deze aanmerkingen, die hare nadere overweging, ten hoogflen, verdienen: „ De natuur -mensch, die, gelykik „ hoop bewezen te hebben, nog wel zeer verre „ was van de volmaaktheid, waarvoor de men- fchelyke natuur vatbaar is; maar ook niet zo „ zeer naby de dieren kwam; ontving al vroeg onderrechting, aanwyzing, waarfchouwing. Dit „ was noodzaaklyk. Een mensch zonder onder„ vinding gelykt naar een kind, en heeft by de „ klaarfte reden nogthans eenen leidsman nodig. Hy was een vreemdeling, geplaatst in een ge- heel onbekend land. Hy zoude door duizend „ afdwaalingen en mislukkingen veel hebben kun„ nen leeren; maar hoe langzaam! en met hoe- veel gevaar! — God is een goede Vader; en „ hy maakt den weg gemakkelyk ; hy onderwy^t het menfchelyk verftand ; hy onderrecht het „ wat het tot zyn voordeel doen moet, en elk ge„ bod is eene aanleiding tot gelukzaligheid. Dit „ gefchiedde reeds vóór de eerfte ongehoorzaam„ heid, door alle ons bekende en onbekende vooryy fchriften: Gene/, i. 28-30. 11. 16, 17. Ongemeen veel zigtbaare wysheid ligt 'er, .» ook  de Charaherlunde van den Bybel. tt „ ook voor ons, in de bekendmaaking van de eer,9 fte wet. God geeft Hechts een willekeurig ge„ bod,- hy dreigt willekeurige ftraffen o£ gevolgen „ der overtreeding: en hoe veele oogmerken be- „ reikt hy daar door ten zelfden tyde! Voor- „ eerst wordt het gedrag van den mensch, als hy „ gehoorzaam is, nu terftond eigenlyke Vroomheid „ of Godsvrugt. God voed hem op tot zynen „ Zoon, die niet alleen zedelyka maar ook om zy„ nent wil goed handelt; dus voed hy hem, in den eigenlykften zin, op tot Godsdien ft. Eene „ gewigtige omftandigheid, welke de deugd eerst „ recht tot deugd maakt. Vervolgens wordt even „ daardoor de zonde, welke echter moogelyk was „ en van den Alvveetende vóóraf gezien kon wor„ den, minder fcbadelyk, naardien een zcdenloos gedrag tegen natuurlyke wetten veel meer het r zedelyk bederf bevordert, dan dat tegen willckcurige verordeningen. Eindelyk was ook de ftraf„ fe aan den eenen kant minder nadeeüg, dan ee„ ne zedelyke verergering, als een natuurlyk ge„ volg der zonde befchouwd, wezen zoude; aan „ den anderen kant te merkelyker, dewyl natuur„ lyke gevolgen eerder konden fchynen louter toe„ val te zyn." Na deze aanmerkingen vervolgt de Heer Niemeijer dit zyn onderwerp wegens de Opvoeding of Leiding van de vroegfte ftervelingen door hunnen Schepper en Vader, door vele andere voorbeelden uit dit oudfte gefchiedboek by te brengen , a!s uit de aanwyzing tot de fpraak; uit de voorzorg van God in den mensch geene verkeering zyner waardig te dden ontbreken;  ïfi AUG. HERM. NIEMEIJER, ken; uit zyne fchikkingen om de menfchen van hunne dwalingen weder te regt te brengen, en uit meer andere byzonderheden , en hy merkt aan dat Gods opzigt zich in den beginne hadt uitgeftrekt tot het geheele merifchelyke geflagt, maar zich vervolgens meer bepaalde tot enkele fïammen. „ Tot hiertoe (zegt hy ver„ der) had God meer onmiddelyk gehandeld; „ thans begint hy den mensch door zinlyke tekens „ zekere onzichtbaare dingen te herinneren. Tot „ dus verre hadden zyne openbaaringen byna al„ leen tegenwoordige dingen ten onderwerpe ge„ had; weldra zullen wy vinden dat dezelven be„ trekkelyk werden tot toekomende gebeurtenis^ „ fen, die nog zeer verre af zyn. Tot dus verre bedoelden de Goddelyke onderrechtingen meer liet behoud van dei; algemeeneren Godsdienst, „ en van deszelfs indruk op het hart; thans be„ gint de Voorzienigheid zich meer zichtbaar te „ bemoeijen met byzondere veranderingen,en van , tyd tot tyd den mensch nader tot eene burger„ lyke gefteldheid te brengen,waardoor zich haar „ plan meerder zal ontwikkelen. Eindelyk fcheen „ het tot dus verre meer haar oogmerk te zyn den , mensch gehoorzaamheid te Ieeren ; thans fchynt „ zy nog nadruklyker tevens op de voortbrenging „ van vertrouwen en geloof te werken." Wy zouden te lang vallen, wanneer wy op de aan. merkingen van den Schryver over Gods handelwyzen met Noachs zoonen, en in volgende tyden, met Abraham en zyne nakomelingen wilden Itil ftaan; of ons bezig houden met de fraaye aanmer-. kin-  de Charakterkunde van den Bybel. 13 kingen, waartoe de gefchiedenis van den alleroudften Godsdienst, of die van het zedelyk verderf den Heere Njemeïjer gelegenheid oplevert. —De befpiegelingen, welke daarin voorkomen, zyn van het uiterde belang voor den mensch. Zy vertoonen de Godheid als een wezen, waarin de hoogde mngt gepaard gaat met de hoogde liefde: zy betreffen onmiddelyk de gefchiedenis van het menfchelyk geflagt; en doen ons het eerde Boek van Mofes als een zeer merkwaardig gedenkteeken der aaloudheid voorkomen. Het geen wy tot dus verre gezegd hebben is genoegzaam om te toonen dat de Cbara&erkunde van den Bybel onder de leerzaamde en nuttigde Werken, die in onzen tyd gefchreven zyn, behoort geteld te worden. Zy geeft een eenvoudig en getrouw verhaal van de gewyde gefchiedenisfen en van derzelver ware bedoelingen. De gisfingen, welke de Schryver zich veroorlooft, en die allen als gisfingen worden opgegeven, zyn zeer aannemejyk, dewyl zy, met zeer veel oordeel, uit de omdandigheden der tyden en de bekende hoedanigheden der perfonen genomen zyn; en het Werk is ongemeen gefchikt om met vrugt en genoegen gelezen te worden, dewyl het in eenen gemaklyken en aangenamen dyl gefchreven is, en de Lezers opleidt om Gods wysheid en goedheid te eerbiedigen, en de heilzame kennis van 's menfchen afhanglykheid,zwakheden en onvolmaaktheden aan te kweeken. De derde Afdeeling behelst Proeven over het CharaEtermatige in het Boek van Job. De eerfte Proe'.  14 AUG. HERM. NIEMEIJÉR,' Proeve handelt over de Oudheid en den OpftelIer van het zelve: de tweede befchouwt het als een Gedigt: in de derde worden de charakters, die 'er in voorkomen, opgegeven; en in de vierde vindt men den Godsdienst, de zedeleer en andere kundigheden van den Schryver van Job aangewezen. De Heer Niemeijer fchryftj op de gronden door den geleerden Michaelis en anderen aangenomen , aan dit Boek eene zeer hooge oudheid toe. — Hy ftelt met reden dat 'er in de denkwyze, en dus ook in de Schriften altyd iets van het charakter der tyden wordt overgenomen. Op dien grondflag befluit hy derhalve dat men dit gefchrift niet kan brengen tot den tyd der Babylonifche gevangenisfe, of tot dien, welke na dezelve gevolgd is, omdat door de veranderingen van den Joodfchen ftaat, en de onnoemelyke wisfelvalligheden der lotgevallen , de geheele denkvvyze der Joden toen dermate verlaagd was, dat de verhevenheid van dit boek zich daarmede op geenerleie wyze laat overeenbrengen. Het was zelfs, naar alle waarfchynlykheid, voor den tyd der Koningen van Juda en I/raelteeès opgefteld: want men vindt in het zelve geene gewagmaking van Koningen , noch van Mofaifche Priefteren , noch van den Tempel noch van den Godsdienst. De tydkring der Rigteren kan dus ook hier niet in aanmerking komen. Deze bedenkingen gevoegd by eenige andere, hebben fommigen doen ftellen dat Mo/es voor den opfteller van Job moet gehouden worden. Huns oordeels fchynt zelfs de  de Charaherktinde van den Bybel, t$ inhoud daarvoor te pleiten. Want toen de Joden, eertyds een gelukkig en ryk volk, onder de zware verdrukkingen der Egyptenaren, in armoede en ongelukken zugtten, was een boek van dien aart ongemeen gefchikt om vertroostende gedagten in de harten van velen te verwekken. Onze Schryver maakt egter tegen deze gis- fing eene zeer gewigtige zwarigheid, welke, wy niet zien dat op eene voldoende wyze kan beantwoord worden. „ Men ftaat toe (zegt hy) dat „ 'er voor dien tydkriug zekerlyk niet veele „ fchriften geweest zyn. En nu zal in eenen „ tyd, waarin het geheele ongelukkige gedacht van Abraham dag noch nacht rust heeft, en onder de hardde flaaverny geen oogenblik kaa ,, vinden, om eenmaal vryen adem te fcheppen, „ — Mofcs gehoopt hebben een Boek , het ,, welk hy in de Woestyne fchreef, bekend te „ maaken, onder zyn volk uit te drooyen, en „ het zelve daarmede op te beuren ? Het fchynt „ dat wy toch het denkbeeld van onze drukke„ ryen by de ouden niet geheel kunnen vergee,, ten! My is niet één boek des ouden Testa„ ments bekend , het welk tot een algemeen „ leerboek voor de Natie gefchikt zoude zyn ge„ weest. Zy wierden allen als oirkondenbewaard, ,, of het waren openlyk bekend gemaakte en dik„ wils herhaalde wetten, of het waren, gelyk de „ Schriften der Profeeten, gehoudene redevoe„ ringen, of Liederen, welke men in 't openbaar „ zong. En Mofes evenwel zou voor de arme flaa„ ven in Egipten gefchreven hebben; voor hen, » die  gé AÜG. HERM. NIEMEIJER, „ die in alle plaatfen verfirooid waren, die geene „ vergaderplaats tot hunnen Godsdienst hadden, „ alwaar diergelyke fchrifren , gelyk naderhand „ zyne wet, hadden kunnen bekend worden. „ Waartoe dan zodanig een troost, welken niemand „ van hen , die denzelVen noodig had , zoude „ hebben kunnen hooren; te meer daar Mo/es niet ,) weder in Egipten kwam, voor dat het bevel „ des Heeren hem aan het hof van Pharao zond 9" — De Schryver is, om deze en meer andere redenen, van gedagten dat men in het bepalen van den tydkring tot welken de opftelling van dit boek moetgebragt worden, tot nog hoger oudheid behoort op te klimmen. Zonder te onderzoeken wien men voor den opfteiler te houden hebbe (als waar van men, zyns agtens, zonder groot nadeel onkundig kan blyveh) meent hy dat dezelve in Arabic woonde, uit eene zydelingfche linie van Abraham gefproten was, en genoegzaam gelyktydiglyk met dien Aartsvader, ten minden voor de bekendmaking van de ffraetitifchewet, leefde. De Heer Niemeijer vindt geene zwarigheid in het gevoelen der geenen , die beweeren dat het boek van Job voor een leerryk verdigtfel moet gehouden worden. Hy befchouwt het als een gedigt, en wel als zulk een, dat gevoeglyk tot de dramatieke digtkunde gebragt wordt, fchoon hy erkent dat het geenszins voldoet aan de regelen, welke men uit de Werken der beroemdfte Griek* fche Digteren heeft opgemaakt. Wy zullen ons niet inlaten over hetgeen wy wegens de fchikking van het plan van dit Digtftuk, we-;  de GbarakterTiunde van den Èjbeh %1 wegens het regelen der gedagten, en de vereeniging van dezelven tot een geheel door onzen Schryver vinden bygebragt, voor te ftellen. — Dit gedeelte van het Werk is wel kondig en uitmuntend uitgewerkt, het flrekt zelfs dikwijs voor een Uitlegging of Verklaring, die nieuw en aan-• merklyk is; maar het is zekerlyk het gefchiktfte niet om het genoegen en de aandagt van alle Lezeren even levendig te houden. — Voor liefhebbers van digtkundige befpiegelingen behelst het inderdaad gewigtige aanmerkingen ; maar men heeft juist genen grond om te denken dat velen , die dit Boek lezen, zodanige kennis van , en zo veel fmaaks voor poëzy zullen bezitten , als noödig is om in deze fraaije aanmerkingen het regte belang te ftellen. Nadat ondertusfchen de Schryver zeer vele treffende voorbeelden van de verhevene Digtkunde, die in dit boek fchitterende doorflraalt, heeft voorgedragen, befluit hy dus: „ Wat dunkt u* ,, Myne Leezers? behoeft men na zodanige voor„ beelden, waarvan elk, die aan het poëti- fche gevoel van het fraaije en verhevene ge„ woon is, de wezenlyke waarde moet bemerken J „ behoeft men, zeg ik, na dit alles nog te vra„ gen, of 't Boek van Job een Gedigt zy? -—„ Wat Gefchiedfchryver, wat Zedeleeraar heeft „ ooit met zulk een vuur, met zulke ftoute beel- „ den gefproken? Wie hier de kragt, het „ vermogen der Dichtkunst niet gevoelt, waar zal „ by ze dan gevoelen? Ik durf nog meer zegi, gen! Indien wy de llomcrusfcn , de Pindarusfen * B de  18 AUG. HERM. NIEMEIJER, „ de Sophokhsfen, de Euripidcifen, de Maroos en „ zo veele andere groote mannen, wier luister in „ den Tempel der Dichtkunde uit de gryze aêl„ oudheid ons nog in de oogen fchittert; indien „ wy deezen als Leeraars van het verhevene waar„ deeren, dan verdient zekerlyk de Dichter van „ Job, wie hy ook geweest zy, in den zelfden „ graad deeze eer. Het eenig onderfcheid is dit, „ dat zyn gedicht van alle de meer of min aan„ ftootlyke uitwasfchen eener te fterk gefpannen „ of gemisbruikte verbeelding geheellyk vry is, „ daar in tegendeel de overigen daarmede zodanig „ opgevuld zyn, dat het veeltyds moeite kost» „ om by de fraaiheid van het koloryt,by de gehee„ le tekening, de fchikking en de fynheid van el„ ke kleine trek, — het Laffe van het denkbeeld „ zelf over 't hoofd te zien. Daarentegen dingen „ wier verhevenheid van gedagten en verheven„ heid van uitdrukking om den prys. Overal ademt „ de geest vair zuiveren en Goddelyken Gods„ dienst; overal ziet men, overal ondervindt men, „ dat de Dichter in eene verhevener en waaragtig „ Goddelyke verrukking fchryft. En hoe zoude „ hy op eene zodanige wyze niet een Leeraar „ van het verhevene en fraaye geworden zyn? „ Zouden de Dichters van laatere tyden, de „ tkiJtons* tasfboiï Khpfiokken ook niet van hem „ geleerd hebben ? Groote Mannen ! Leerlingen, „ zulk eenen Leeraar waardig!" De Heer Niemeijer, dus fprekende, toont daardoor zeer levendig, hoe fterk de verhevenheid van 't Boek hem hebbe aangedaan en zynen geest als geheel ver-  de Charakerkunde van den Bybel. ï9 vervuld. Inderdaad het blykt uit zyn gantfehc Werk, dat hy niet alleen een zeer verftandig en oordeelkundig Uitlegger der H. Schrift, een zeer groot Godgeleerde, een fchrander en diep denkend zedenkundig Wysgeer en kenner der menfchelyke natuur is; maar dat hy ook eenen geest bezit, uitmuntend gefchikt en vatbaar voor alle de aandoeningen van 't geen fchoon en veiheven is, en vervuld van alle de kundigheden en geleerdheid , die zulken geest luisterryk maken ; vooral wanneer dezelve vol is van die edele en gemöedelyke Godsvrucht, welke ieder gedeelte van dit gefchrift als bezielt. Meermalen vindt men dus hier en daar, in het beloop van dit Werk, ook uitweidingen, die vry wat van het digterlyke hebben. Zulken egter, die alleen op eenvoudigheid van verhalen, of enkel op ftrikte redeneeringen, of oordeelkundige en geleerde naarvorfchingen gefield zyn, zullen ongetwyffeld wel eens reden meenen te vinden om over des Schryvers langwyligheid teldagen Doch wy zien niet hoe hy deze langwyligheid (wanneer men dit woord verkiest te gebruiken) gevoegiyk zoude hebben kunnen vermyden, zonder tevens van zyne voorname bedoeling af te wyken. Zyn oogmerk was niet flegts om voor geleerden alleen te fchryven; maar hy poogde zynen arbeid van algemeener nut te maken door de kennis der gewyde gefchiedenisfen ook by minkundigen te bevorderen, hun redelyke begrippen wegens dezelven in te boezemen, en vooroordeelen, die den voorlranderen van het ongeloof maar Ba al  20 AtJG. HERM. NIEMEIJER, al te veel te ftade komen, uit den weg te ruimen. Hierin is hy ook uitmuntend gedaagd ; maar ten dien einde was het noodig fomtyds vry lang dil te liaan op byzonderheden, welke, indien hy zyn Boek alleen voor geoeffenden gefchikt hadde, zekerlyk flegtsmet een enkel woord waren aangeroerd, of geheel met ftilzwygen voorbygegaan. Eer wy eindigen kunnen wy niet nalaten nog eene aanmerking, welke by den Heer Niemeijer vrugteloos zal gezogt worden, by te brengen. Onder de reden, met welke men de hooge oudheid van het Boek van Job heeft tegengefproken, is de bedenking dat men den Satan hier ook vindt ingevoerd, daar men duidelyk genoeg kan bewyzen dat dit kwade wezen den Ifradicten niet zeer lang voor AftBabylonifche gevangenis maar weinig of niet is bekend geweest. (*) — Dochonzes oordeels verfchaft dit alleen geen gronds genoeg om te (tellen dat dit werk oorfpronklyk eerst na dien tyd gefchreven is. Want de geleerde A. Schultens heeft, naar onze gedagten, met regt geoordeeld, dat de Inleiding, of het Eerde en Tweede Hoofdduk, waar alleen van den Satan gefproken wordt , zoo wel als het Befluit, in de elf laatde verzen des twee-en - veertigden Hoofddeels begrepen, 'er door eene latere hand is bygevoegd (f). En, op» dien grond zou men ook mis- (*) Wauburton dl Godlyke zending van Mozss, D. v. Bladz. 134, enz. (t> Ojmment. in Jobum. Tom. I. Praef.  de Cbarakterkunde van den Bybel. ai misfchien niet kwalyk gisfen, dat het Boek van Job, 't zy het oorfpronklyke Werk zelfvan die hoge oudheid zy, als onze Schryver wil; 't zy het Drama of Dichtftuk alleen dien ouden tyd wil afbeelden, en dus om tegens het welvoeglyke niet te misdoen, nergens of zeldzaam blyken van laater tyd laat doorfchynen; men zou, zeggen we, hieruit mogen gisfen, dat het Boek zelf voornaamlyk is uitgegeven of gefchreven ten dienfte der Joden, toen zy in de Babylonifche Gevankenis waren; of liever, dat het oorfpronklyk een oud Arabisch Dichtftuk geweest zynde, toen, ten dienfte der Joden, in 't Hebreeuwsch is gebragt, en nevens eenjge andere kleine veranderingen met zulke inleiding en (lot uitgegeven ; waaruit ook waarfchynlyk ontftaan is, dat de naam van Jehovah in 't Boek zelve maar éénmaal, Hoofdjl. XII. 9., doch in 't begin en flot menigmalen voorkomt. B3  sa ISAAK ISELI'N, II. Droom en van eenen Menschenvriend, uit het Hoogduitsch , van den Heere Isaak Is el in, Doctor in de Rechten en Raadfchryver te Bazel. In 's Gravenhage, by J. van Cleef, 1780 in gr. 8vo. (Vervolg van bladz. 493 des voorgaanden Deels ) In een voorig Stukje van onze Bibliotheek, gaven wy wegens het eerde Deel van dit Werk verflag. Wy befchouwden toen , in een korte fchets, het ftelfel van geluk, naar't welke, over het algemeen, de natuurlyke gefteldheid der menfchelyke faaienleeving is ingericht. Doch vermits de Huishoudelyke^ en Burgerlyke Orde, op zichzelven, zonder de befcherming en onderfteuning der politieke regeering onmogelyk kunnen beftaan, ten minften nimmer eenigen trap van volmaaktheid bereiken, gaat de Heer Iselin, in het tweede deel, over om de middelen en fchikkingen, waardoor het een en ander in de burgerlyke Maatfchappy kan bevorderd worden, nader, te onderzoeken. Laat ons dan 's mans gedachten over den Godsdienst, de Zeden, de Wetten, het Rechtersümpt, de Politie, den Oorlog en Vrede, het Staatsbeftier en de Vryheid, op dezelfde wyze nagaan. Wat dan,vooreerst, betreft den Godsdienst:nien za'i genoegzaam kunnen vermoeden, hoe een Christen Wysgeer, gelyk onze Schryver, hierover moet  Droomen van eenen Menfctynvrieni. 23 moet oordeelen. Zie hier eenige zyner beginfelen en redeneeringen. „ De Zeden, zegt hy reeds „ in den beginne, (bi. 201) zyn de wetten, door „ welken de mensch zich zeiven regeert. Het „ vormen der zeden, is, derhalven, een der eer„ fte en voornaamfie onderwerpen van de Staat„ kunde; en alles wateenigen invloed of betrekking „ tot dezelven heeft, is voor de Regeering van het „ uiterfle gewigc Niets verdient in dit opzicht, ,, zo wel als in alle anderen, meer opmerkzami„ heid dan de Godsdienst. Deeze beftaat in de „ begrippen, welke de menfchen van God en van „ deszelfs eigenfchappen voeden, en in de gevoe„ lens en grondregelen , naar welke zy hun eer„ bied en hunne afbangkelykheid aan hem betoo„ nen." Deeze invloed is ontegenzeggelyk, en behoeft dus geen breed betoog. Maar, is nu onder alle Religiën de Christclyke Godsdienst zekerlyk de beste, gelyk uit zyn verheven bedoelingen en drangredenen ligtelyk kan worden afgeleid, dan is het ook de eerfïe zorg eener wyze Regeering, zulk een' Godsdienst te bevorderen, en door betaamelyke middelen, met zynen geest overeenkomende, uittebreiden en te bevestigen, (bh 205) Eene gewigtige zorg , zegt onze Si;hry;ver , „ doch tevens een gevaarlyke! De weirneenendfle „ Vorften zelfs hebben maar al te dikwerf, door , den Priesterlyken yver misleid, onder dit yogr,, wendfel, de rechten des menschdoms gefchon,, den, en de eer van den Godsdienst bevlekt. Het ,, Geloof te beveelen; daartoe is geen Vorst, geene Overheid bevoegd. Geen fterfelyk mensch B 4 „ kan  ISA A K I S E L I N, , kan het recht hebben, om over liet oordeel en „ over de gevoelens van een'ander mensch te heer„ fclier. Niets is minder aan de nienf'chelyke „ heerfchappy onderworpen dan de waarheid, wel,, ke, door de onverwinnelyke magt der overtui„ ging, gefchapen is, om over het geweld zelve te „ triomfeeren. De minde tewerkftelling van „ dwang, hoe gering die ook zyn moge, is het „ zekerst kenmerk eener valfche of eener verdor„ vene religie, Priesterlyke magt is een aifchu„ welyk misbruik , het welk in verlichte tyden „ onmogelyk geduld kan worden ; even zo min „ als waereldlyk geweld, het geen de gewetens wil tirannizeeren. (,Ibid.) Wanneer dus eene „ of meer andere Godsdienstoefeningen en Ker„ ken in een' Staat zyn ingevoerd, maatigt een „ wys en rechtvaardig Vorst of Landbeftierder „ zich nimmer de magt aan, om de rechten van „ deeze vreemde gezindheden, tot bevoordeeling „ van zyne eigene, aantetasten (bl. 208.) „ Maar (dus begint onze Schryver een volgend „ Hoofdftuk, over de Zedeti) even zo min als de Godsdienst, kan ook de deugd bevolen of ge», dwongen worden; —- zy is een vrucht der aan„ moediging, des voorbeelds, der opvoeding en „ van het onderwys (bl. 215.) Daar is geen waa„ re deugd te wachten, waar niet een wyze op„ voeding den mensch gewend heeft, om de groot» „ fte belooning der deug3 in de deugd zelve te „ vinden, enz. (b'. 218.) Deeze opvoeding is de „ gewigtigfte bezigheid van eenen Vader, die zy8S ne kinders, en de verheven fte pügt van eenen Land*  Droomen van eenen Menfchenvriend. 2J \\ Landbeftierder, die zyne burgers gelukkig maa„ ken wil. Zy is ook in alle tyden, als het voor„ naamfte voorwerp der Wetgeeving en Regeering „ aangemerkt geworden," (bl. 219.) En, geen wonder ; dewyl zy voor alle de onderfcheidene ftanden der Maatfchappy ten uiterften nuttig en noodzaaklyk is (bl. 224.) (*). Het is ons niet 1110gelyk, den Schryver in het uitvoerig bewys deezer waarheden, en vooral in zyne toepasfende bedenkingen op de verfchillende ftanden, te volgen. Wy kunnen echter niet nalaaten, het een en ander, uit deeze bedenkingen, ter loops, aantehaalen. Zo toont hy, onder anderen, hoe heilzaam het voor de kinderen van Ambagtslieden wezen zou,indien zy, in hunnen vroegen leeftyd,met allerhanden mechanieken arbeid wierden bezig gehouden (bl. 243,); en hoe nuttig het, zo wel voor de gantfche Maatfchappy in het algemeen, als voor ieder beroep in het byzonder, is, dat de jeugd van den dienstbaaren ftand, in de Tekenkunst en in (*■) Hoe zeer men ondertusfchen dit a"es erkent en toegeeft, mUfen echter niet zelden, ten deezen opzichte, de beste inrichtingen haare voornaamfte bedoeling: En welke is deeze ? — Zy is: allen menfchen, hoofd voor hoofd, te leeren „ wat zy zyn moeten , en hoe zy zulks zyn moeten ; hen zichzelven te leeren kennen, en, na eene verftandige toetfing hunner krachten, hunner behoeften en hunner omftandigheden, het famenftcl hun„ ner uitzichten en bedryven en het gantfche ontwerp vin imn „ leven wysfelyk te beraamen, en dagelyks mecrlichi, meer orde „ en meer volmaaktheid daaraan toetebrengen; befcheiden, maa„ tig, rechtvaardig, grootmoedig, verdraagzaam, ftandvastig, „ menschlievend, onrecht, vroom en deugdzaam te wezen." snz. (bi. 22c.) B5  36 I S A A K ISELIN, fn de Geometrie onderwezen word; en dat, ten dien einde, by alle inrichtingen tot de opvoeding, een tekenfchool zyn moest, gefchikt, niet zo zeer om Kunftenaars te vormen, als wel om de tot ie. der beroep verëischt wordende zaaden van genie te ontwikkelen , en dezelven tot een nuttig gebruik voortebereiden: (bl. 244.) Zo zien wy by den Kunftenaar, hoe het zo wel zyn eigen geluk, als de algemecne welvaart vordert, dat hy zorgvuldig en vroegtydig tot orde, tot maatigheid, tot befcheidenheid, en tot alle andere deugden gewend, en dat hy met edele en waardige begrippen van de bedoelingen der kunst, en van het gebruik het welk hy daarvan maaken moet, vervuld worde. (bl. 246.) Zo zien wy hoe, inzonderheid, „ de toekomende Koopman overtuigd moet wor„ den, dat door misleiding en onderdrukking, „ geen ftand, geen klasfe van eenigen ftand, geen „ enkel lid van eenig beroep, voorfpoedig of ryk „ kan Vorden: (bl. 249.) dat geen mensch, in „ eenig waerelddeel, op eene rechtvaardige wyze, „ gelukkig en ryk worden kan, zonder dat ook „ het menschdom , en alle leden van hetzelve, „ daarby winnen: dat geen mensch, in eenigen ,, hoek van den aardbodem, onrechtvaardig, traag „ en ondeugend zyn kan, zonder dat daardoor de „ welvaart van het gantfche menfchelyk gedacht, „ en van ieder byzonder mensch, voor het tegen„ woordige of toekomende, verminderd word: dat hoe onbegryplyk klein, en hoe ongemerkt dee„ ze vermindering ook in eenig geval fchynen mo- ge , dezelve echter niet min wezenlyk is; en „ dat  Droomen van eenen Menfehenvriend. dat de menigte der kleine onrechtvaardigheden „ en wanorden, eene groote fom van elendcn en „ onheilen uitmaaken, door welke ieder Lid van „ de Maatfchappy oneindig veel rampen lyd. (b'. 250.) En het is dit nuttig grondbeginfel, 't geen onze Schryver elk Lid der Samenleeving, maar vooral den Koopman, by herhaaling, tracht intcboezemen. Nog ééne plaats ten bewyze. „ Men „ moet de Leden deezer klasfe, zegt hy (bl.253) „ wapenen tegen de gevaaren en verzoekingen aan „ welken zy blootgefteld zyn. Te winnen, ryk „ te worden, is hun eenigst oogmerk, een gêvaar„ lyk oogmerk, het welk de eenvoudige en dwaa„ ze, die Hechts een weinig list bezit, veel te ge„ redelyk,met te rugzetting der rechtvaardigheid „ en van zyn wezenlyk nut, te bereiken tracht. ,, Het genot is een natuurlyk, maar veel te dik„ werf een verderflyk gevolg van dit bereikt oog„ merk. Hoe menig een maakt niet zichzelven en „ veele andere ongelukkig, om rykdommen te ,, verwerven; en hoe menig een maakt niet de „ verworvene rykdommen tot een werktuig van „ zyne eigene en van veeier andere elenden! Ee, ne meer dan gemeene deugd heeft de man noodig, die zich voorftelt met eere ryk te worden; en eene niet mindere hy, wien zyne fchatten, '„ wanneer hy reeds tot rykdom geraakt is, niet „ des te verderflyker worden moeten,naar maate „ zy grooter zyn. Men moet, derhal ven, den „ aanftaanden Koopman voornaamelykleeren,met „ eere te verkrygen, en met wysheid te genieten, Men moet hem gewennen, alle winften te verst foey-  28 ISA AK ISELIN, „ foeyen, die ftryden met de grondregelen der „ rechtvaardigheid, die de vryheid of den eigen„ dom van eenig ander mensch benadeelen; en „ zich het genot van alles te weigeren , waardoor de waare welvaart der maatfchappy verzwakt, „ en zyne eigen natuurlyke of zedelyke volmaakt. „ heid verminderd kan worden." En het is niet alleen de vorming van den eerlyken Koopman, maar ook die van den dienstbaaren ftand, waaraan het Gemeenebest verbaazend veel gelegen is. Voor de opvoeding van deeze klasfe is het gemeene wezen even zo zeer verpligt te zorgen, „ als voor eenige andere. Niemand is 'er, wiens belang niet verëischt getrouwe, bekwaame en „ gefchikte dienstbooden te hebben : en het is voor de openbaare orde, en voor de welvaart ., der maatfchappy van veel gewigt, dat ook dee„ ze foort van menfchen, wanneer zy uit hunnen „ dienst raaken, in ftaat mogen zyn hun onder„ houd te vinden, en dat zy niet door hunne nutteloosheid en verdorvenheid aan de maatfchap„ py tot last worden." (bl. 259) Eindelyk „ de „ ftand der Eigenaaren, of van zodanige Burgers, „ die van de zuivere inkomften hunner goederen „ leeven, verdient omtrent de opvoeding niet min„ der, dan de overige ftanden byzondere aandacht ,, en zorg." (bl. 203.) En wat betreft de rang der Regenten, der Beftierderen van geheele Maatichappyen, „ boven alle Standen, boven alle „ Burgeren Van den ftaat verheven, heeft de Vorst „ meerder wysheid en grooter deugd noodig, „ dan alle overige ftervelingen. Hy moet zo zeer „ doos  Droomn van eenen Minfchenvriehd. 29 „ door zyne eigenfchappen, als door zyn magt „ en aanzien, boven de menfchen, over welke hy „ heerscht, verheven zyn. Hy moest, indien „ zulks mogelyk ware, van eene hoogere natuur „ dan zyne onderdaanen zyn. Maar, dewyl dit „ niet mogelyk is, * dewyl hy een mensch is als „ alle andere menfchen, moet hy op de zorg„ vuldigfte wyze trachten, in het beoefenen zy„ ner verhevene pligten, de Godheid, welke hy „ op aarde verbeeldt, zo gelykvormig te worden, „ als immer eenig fterfelyk mensch, naar de gaa„ ven door de natuur aan hem gefchonken, zulks , worden kan. De opvoeding moet hiertoe, van zyne vroegfte jeugd af, de zaaden in zyn hart , zaaijen, en met alle naarftigheid aankweeken. Derhalven is de opvoeding van den toekomen„ den Vorst, de gewigtigfte zorg van den tegen„ woordigen." (bl. 275.) Zeer leezenswaardig is alles, wat onze Schryver over dit onderwerp heeft aangemerkt (*)• Het (•) Gave God, dat aan alle Vorften zodanige beginfelen wierden ingeboezemd! Overtuigd welk een geluk bet zy, dc liefde van vrye burgers te bezitten, zouden zy nooit hunne magt misbrui, ken, zou het nooit in hen opkomen, naar een onbepaald gezach te ftaan. De Vorst, zegt onze Iselin aan het einde van dit Werk, (bl. 476) „ de Vorst die zyn waare voordeden kent; die , weet, hoe noodig het hem is van zyn volk bemind,onderfteund „ en onderrecht te worden; die voor de gevaaren beeft, door welken het onbepaald gezach nog geduchter word voor hem „ die het zelve bezit, dan voor die geenen, die daarör.der zuch. „ ten; die gevoelt en ondervind hoe groot en edel het is over „ vrye en gelukkige menfchen te heerfchen ; die inziet hoe zeer „ de maate der algemeene gelukzaligheid vermeerdert, en de 3, waar»  30 fSAAK ISELIN, Het volgende Hoofdftuk behelst een uitvoerige befchouwing van de Wetten. Eigenlyke Wetten mogen wy ons niet voorftellen als een uitvinding van fterfelyke en zwakke menfchen. „ Zy zyn „ het werk der Godheid: zy zyn voorfchriften der „ eeuwige wysheid, by welke iets aftedoen, of „ daarin eenige verandering te maaken, eene mis„ daad tegen de hoogde Majefteit is. Deeze voor„ fchriften aan hunne onweetende medebroederen „ bekend te maaken; ieder by dat genot, waar„ toe dezelven hem recht geeven, te befchermen, „ en de vaste orde te bepaalen , naar dewelke „ zulks op de nadrukkelykfte en zekerfïe wyze „ gefchieden kan : dit is alles wat menfchelyke „ magt bevoegd kan zyn, omtrent medemenfchen „ te oefenen. Cbl. 290) Met veel nadruk gaat ook de Heer Iselin het wanbegrip te keer, het geen zich veelen van de Wetten vormen , dat deezen naamelyk zich moeten fchikken naar de byzondere gefteldbeden der Regeeringsvorm. By voorbeeld. „ Een ftrydbaare ftaat, zeggen zy, moet ,, wetten hebben , welken de krygsdeugden be,, gunftigen: een handeldryvende verèïscht weder„ om geheel andere: aldaar moet alles rechtvaar- „ dig „ waarr/e der Natie verhoogd word, waar elk hurger hoopen kan, „ naar maate zyner talenten, tot het best van zyne medeburge„ ren medetewerken, en die toeftemt, dat een tyran niet beter „ nog gelukkiger is, dan zyn Haaf; — in dén woord, de edelhar„ tige en waarlyk wyze Vorst zal het als een pligt befchouwen, welke hy aan zich-zeiven, aan zyne eer en aan zyne veilig„ heid fchuldig is, om volftrekr van wiliekeurig gezag aftezicn, * en aan zyn volk een goede flaatsgefteldheid te fchenken."  Droomèn van eenen Menfchenvriend. $t „, dig gevonden worden, wat den Koophandel be„ vordert. Eene Zeemogendheid moet alle haare „ Wetten daarheenen doen ftrekken , om eene „ geduchte Zeemagt te verkrygen. In een Ari„ Jlokratifchen ftaat, moet alles het gezag en de „ vryheid der heerfchende geflagten bedoelen; in „ een' Demokratijchen, moet alles de gelykheid „ bevorderen, en voor de vergrooting der burgeren nadeelig worden. In eene Monarchie einde„ lyk , moet alles den luister en de grootheid van „ den Vorst tot oogmerk hebben." (bl. 292 ) Indien men dit, zonder aanmerkelyke bepaalingen en uitzonderingen, wilde vastftellen, zouden 'er blykbaar de nadeeligfte gevolgen uit moeten voortvloeijen: dan moesten wy zekerlyk de Wetten, welken de Regenten, in hunne verfcheidene beftieringen , als gepaste middelen gebruiken , op deeze wyze uitleggen : dat in de Ariflokratie of „ Adelregeering, de heerfchende gedachten, al„ leen groot en alleen magtig, aan het volk geen ., ander of meer voordeel deeclen genieten, dan „ het geen dienen kon tot bevordering hunner 5, eigen welvaart, en tot meerder vergrooting hun„ ner magt: dat in de Demokralie of'Volksregeering „ een grooter getal onrechtvaardigen een kleiner „ getal lydenden, onder den fraaijen naam van „ vryheid, onderdrukten: dat in de Monarchie of „ Al/eenheerfcking, één groot Dwingeland en veele „ kleine het volk in daaverny hielden; dat in een „ Krygsverbond alles den ftryd ; in eene Maat,, fchappy van Kooplieden, alles den handel al„ leen tot oogmerk zou hebben." (bl. 500.) „Neen, »5 zegt  ja ÏSAAK ISËLIN, „ zegt onze Schryver, de waare Wysheid ver*' „ werpt billyk alle de kunftige uitvindingen van" „ eerzucht en eigenbaat, en kent geenen anderen „ geest der Wetten, dan den geest der rechtvaar„ digheid en der raenschlievendheid. Naar dee„ zen eenigften waaren Geest der Wetten is het „ wezenlyk oordeel van het menschdom op alle „ plaatfen gelyk, en het zelfde in het barre Noor„ den zo wel, als in het zwoele Zuiden ; in eene „ Alleenheerfching zo wel, als in een Gemeene„ best; voor den Koophandel zo wel, als voor „ den Landbouw. Het beftaat alom en overal in „ de rechtvaardigheid, in de veiligheid , in de „ vryheid, in den eigendom, in de wysheid, in „ de weldaadigheid en in de orde. Dus moeten „ ook alom de Wetten gelyk zyn; en wat in Chi„ na rechtvaardig is, moet noodwendig ook in St. „ Marino rechtvaardig zyn. (Ibid.) Vervolgens komt de handhaaving der Wetten in aanmerking, welke beftaat in belooningen, die tot het betrachten der Wetten aanmoedigen; en in ftraffen, die de overtreeding derzelvenweêrhouden moeten.(bl. 305) Onder andere fraaye aanmerkingen over de belooningen en ftraffen, is de volgende, ten opzichte der laatfte, zo verftandig als waarachtig. „ Daar zyn flechts twee foorten van ftraffen, te „ weeten die, welke de verbetering van den Over„ treder tot oogmerk hebben; en die, door wel„ ke hem het vermogen totbefchadigenbenomen, „ en de uitwerking der gevolgen krachteloos ge,, maakt word, welke zyn ilecht voorbeeld in dc ,, Maatfchappy veröorzaaken kan. De wyze ftrafc „ niet  Droomen van eeneti Menfcbenvriend. 33 „ niet om dat 'er gezondigd is, maar alleenlyk „ opdat 'er niet meer gezondigd worde, zegt „ Plat0. Een kwaad, uit het welk niets goeds „ verwacht word, kan nimmer het werk van een „ wys en rechtvaardig wezen zyn, (bl. 315.) Natuurlykerwyze worden wy door deeze en diergelyke bedenkingen opgeleid tot een onderzoek wegens het eigenlyke Rechtersampt. In dit betoog ontmoeten wy, onder anderen, des Schryvers zeer ongunftige gedachten over het zogenaamde Recht van Pardon te verleenen. (bl. 332.) Het volgende Hoofdftuk handelt over de Politie; dat is, in den ruimden zin, over alles het geen, door middelen van gezach, den bloei en volmaaktheid der verfcheide ftanden, en de evenredigheid tusfchen dezelyen, op de beste wyze kan bevorderen en bevestigen. Ook hieromtrent heeft men van ouds, door verleidend eigenbelang, een menigte van wanbegrippen gekoesterd, (bl. 334.) De een beweerde dat de Landbouw boven alles moest begunftigd worden ;(bl.335)een" ander dat aan den Koophandel en de Manufactuuren de 'eerfte moest worden opgeofferd (bl. 336.) Het laatfte is gewisfelyk een dwaaling; want hoe zeer ook de handwerken en fabrieken een land kunnen doen bloeijen, is het daarom niet waar, dat zy boven het vertier der. ruuwe producten van een land te fchatten zyn. (bl. 338) Het ftelfel, dat men de mededinging of concurrentie van alle vreemde Handeldryvers en Manufacluuren moet tegengaan en weeren; — dat men moet trachten4 zo veel mogelyk is, aan vreemden te Algem. Bibl. IV Deel N. 1. C »ef*  34 ISAAK ISELIN, verkoopen, en zo weinig flechts doenlyk is van dezelven te koopen; —— dat men alle vreemde waaren moet verbieden, of, ten minden , met zwaare tollen belasten: dit ftelfel, gegrond op" het denkbeeld, dat het voordeel van eiken ftaat in het byzonder, van het nut aller andere Staaten in het algemeen kan worden afgefcheiden, en dat elk, met billykheid en voordeel, zich tot zichzelven alleen zou kunnen bepaalen; dit is even zo onmogelyk, als dat een byzonder mensch, zonder medehulpe van eenig ander mensch, ooit zo gelukkig zyn kan, als hy door de maatfchappy kan worden, (bl. 34a ) En dit uitfluitend ftelfel is niet alleen onnatuurlykj maar ook op zichzelven nadeelig; gelyk onze Schryver zulks door verfcheidene byzonderheden opheldert, (bl. 345.) Maar, zal men zeggen, is dit ftelfel zo gevaarlyk, zo nadeelig; welke Politie - wettert moet men ter bevordering der neering dan aanwenden ? «=» De Heer Iselin zal kort en eenvoudig antwoorden: in het geheel geene. (bl. 350.;» En waarom? Om*dat het bloote handhaaven van de rechten der natuur en der billykheid, hier in allen opzichte voldoet. , Zo ras de menfchen zich niet meer vermeeten zullen, om den natuurlyken loop der neerings„ bezigheden naar hunne willekeurige invallen te „ meesteren; zo ras zy ophouden zullen de vry„ heid eirden eigendom te benadeelen, die ou„ der, én niet minder heilig zyn dan alle andere ,$ rechten, en welker befcherminghet eerfte oog„ merk der burgerlyke Maatfchappy, en de eerfte „ pligt van de gebiedvoerende magt is; zo ras zy • , • r : » de  Droomen van eenen Menfcbenvriend. Sj" „ de van deeze heilige rechten oniiffcheidelykebe,. voegdheid van elk mensch, om zich met zoda„ nig werk te mogen bezig houden, waarmede hy 'het meeste voordeel denkt te behaalen, onge„ krenkt Iaaten; zo ras zy aan elk en ieder het „ onbepaald genot der vruchten van zynen ylyt, „ of van df»n vlyt zyner voorouderen onbelemv ,, merd doen genieten; zo ras zy zich bepaalen „ zullen, aan den eigendom en aan de vryheid s, geene andere wetten voortefchryven, dan zoda„ nige, welke ieder weêrhouden, om van den ei„ gendom eens anderen, zonder deszelfs bevvilli„ ging, zich meester te maaken; of iemands werk^, zaamheid, zonder dat hy zich daartoe verpligt hebbe,tot eehebepaaling, welke hemtegenftaat, „ te dwingen; zo ras de Vorften en Overheden „ deezen grooten pligt in zynen geheelen omtrek „ vervullen; zo ras zy elk by zyne vryheid en by „ zynen eigendom befchermen ; zo ras zy alle in„ richtingen en verordeningen verhoeden, door j, welke de verdeeling der weldaaden verhinderd, ,, en door welke aan hoogmoedige en geldgierige „ burgeren } de middelen tot verkryging van on„ geoorloofde, én voor de zeden zo wel als voor „ het algemeen welzyn gevaarlyke rykdommen, „ gemakkelyk gemaakt worden, als dan zuL „ len alle Standen der Maatfchappy hunnen vol„ maaktften bloei verkrygen. De volmaaktfle „ Rechtvaardigheid is de beste, is de eenigfte goe9, de Politie. (bl. 350.) Na dus de wanbegrippen der eigenbaat aangetoond, en, om zo te fpreeken, een negatief bewys geleverd te hebben, gaat onze C s Schry-  36 ISAAK ISELIN, Schryver thans over, om pofitive, eenige gewigtige grondftellingen der gezonde Politie optegeeven. De eerfte grondftelling is, „ al wat mogelyk is „ aantewenden, dat ieder zyn'eigendom en zyn „ werkzaamheid, tot zyn meestmogelyk nut, on. j, geftoo'rd aanwende en te werk ftelle, zonder ie„ mand anders daarin het minfte nadeel toetebren„ gen; —<— en dat alle voortbrenging, alle ar„ beid, alle genot, met de minstmogelyke aan„ wending en befteeding van krachten, van tyd en „ van onkosten verkregen worde." (bl. 353.) De tweede grondregel is „ alle bepaalingen omtrent „ de naarftigheid en de werkzaamheid, zelfs in „ het binnenfte van den ftaat, uit den weg te rui„ men, en aan ieder Burger zodanigen arbeid toe„ teftaan, door welken hy het meeste nut kan „ hoopen te verkrygeu. (bl. 355.3) De heilzaame gevolgen hiervan zyn blykbaar. Hierdoor word naarftigheid, vlyt en nayver ontdoken; hierdoor ontfangen de • behoeften, die men eikanderen bezorgt , en de dienften , die men eikanderen bewyst, een wezenlyke waarde; hierdoor word elk burger in zyn natuurlyke vryheid gehandhaafd (Ibid.) Naast de onrechtvaardigheid, iszekerlyk de weelde het grootfte huishoudelyk kwaad, (bl, 362.) Zelfs buiten het bederf der zeden, zyn de gevolgen der weelde allernadeeligst voor den ftaat. (bl. 365.) Hierom* was ook altyd het breidelen van den ftroom der verkwisting, het groote doel der verftandigfte Wetgeevers. De twee beste tegenmiddelen zyn onbetwistbaar de bevordering der goede zeden , en het verlichtend onderwys der bur-  Droomen van eenen Menfchenvricnd. 37 burgeren, (bl. 366.) en zeer overtuigend en met nadruk wordt de beproefde kracht deezer middelen beweezen. (bl. 366-372.) Men ziet, ondertusfchen , dat de gedachten van den geleerden Iselin, in dit Hoofdftuk over de Politie, zou men 'er in onze Republiek geen verkeerde toepasfing uit afleiden, eenige opheldering verdienden; en hieromtrent heeft zich de Nederduitfche Vertaaier ook in een breede aanmerking uitgelaaten (bl. 380-401.), gelyk wy reeds in het begin van ons verflag deeden opmerken. Wy volgen dan onzen Schryver in zyn befchouwing van den Oorlog en Vrede, waarin hy riiet alleen wysgeerig de natuurlyke oorzaaken van den kryg nafpoort, (bl. 402-405.) maar ook aanmerkt dat in onze dagen de gefteldheid der zaaken zo'„ danig is,dat geene Mogendheid,die zich gerust n wil houden, van anderen het geringfte meer te „ vreezen heeft; dat geene Mogendheid thans , meer rechtvaardige veroveringen kan maaken." (Ibid) Wel is waar, de Staatkunde der Hoven heeft zekere ftelfels uitgevonden, ten einde der Dwingelandye en Overheerfching den geëischten wierook te kunnen toezwaayen; maar de wetten der Natuur fpreeken zo luidruchtig, dat men niet kan nalaaten haare Hem te hooren, entevens de Dwingelanden en hunne werktuigen te verfoeijen, welken op zulk een fchreeuwende wyze de heili<-fte rechten van het geheele menschdom beledigen, (bl. 410.) Eenige regelen , ter verbetering van het krygswezen, befluiten dit Hoofdftuk, en doen ons overgaan tot een volgend wegens C 3 Bet  38 ISAAK ISELIN, Het Staatsbeftier. Tot de voornaame onderwerpen van hetzelve behoren de belastingen, of dat geen, 't welk elk Lid van den Staat verpligt is tot de openbaare onkosten en 's Lands gemeene middelen optebrengen. Elk zal hieromtrent met ons de billykheid der volgende grondregelen moeten erkennen. „ Het voornaamfte oogmerk van het „ Staatsbeftier moet inzonderheid zyn, elk bur„ ger, naar maate van zynen overvloed 3 te belasten ; van niemand meer te vorderen", dan de „' voordeden waardig zyn , by welker 'genot de „ Staat hem beveiligt; alle beroepen naar maate „ hunner algemeene nuttigheid te begunftigen; al„ les wat willekeurig is, te vermyden; de heffing 3, der belastingen zo weinig kostbaar, en zo een9, voudig te maaken, als mogelyk is; en daaröm9, trent alles zorgvuldig te verhoeden, wat ftrek„ ken kan om de vryheid van den Koophandel en a, van de neering te' ftremmen." (bl. 437) Van de Hoofdgelden of perfooneele belastingen fpreekende, merkt onze Wysgeer aan, hoe billyk het zou weezen dat alle ongehuuwde menfchen, en alle „ kinderlooze weduwnaars, boven de dertig jaa3j ren oud, naar maate van' hun beroep en'om,V Handigheden, met een hoofdgeld belast wier- -3', Jen; dat ook de ongetrouwde en kinder- „ looze Eigenaars, dubbel zó veel betaalden als de -3, getrouwden ; en , daarentegen s dat de „ Huisgezinnen, met veele Kinderen belast, naar „ evenredigheid daarvan , verlicht en ontheven „ wierden." (bl. 429.) Wy zullen ons over zyne asadere bepaalingen, wegens de heffing der belastin-  Droomen van eenen Mcnfchenvriend. 39 tingen» niet inlaaten; dewyl de verfcheidene liggingen en gefteldheden der Landen, hieromtrent gewigtige veranderingen maaken, en zekere Staa-1 ten en Landen, (waaronder misfchien ook onze Republiek behoort) meer als een Maatfchappy van Koophandel, dan als een eigenlyke Staat moeten befchouwd worden, (bl. 436.) , Het laatfte Hoo.fdftuk handelt over de Vryheid., Hoe verfchillend, hoe verkeerd heeft men reeds in de oudfte tyden hierover gedacht! welke wanbegrippen hieromtrent gekoefterd! Spartel Atheenen! Rome! „ die volken zelfs , welken door „ hunne liefde tot de vryheid het vermaardst ge„ worden zyn, fchynen wezenlyk het minst de „ waare vryheid gekend of genoten te hebben." (bl. 460.) En is het 'er in onze dagen wel beter mëde gefteld ? Denken de Natiën, in het algemeen , over de Vryheid thans wel juister? Mogelyk is de verftandige Brit, omtrent dit gewigtig onderwerp, zo min van dwaaling bevryd, als de ruuwe Zwitfer (bl. 461.) Evenwel is, ondanks zo veele afdwaalende begrippen, de Vryheid iets wezenlyks. „ Zy bezit voor de ziel van een denkend „ mensch, de werkzaamfte bekoorlykheden,, welke haar tot eene foort van noodzakelyke behoef-» ten aan denzelven maaken;en zonder haar blyfc „ zyn geluk altoos onvolmaakt. Maar wy moeten 3, ook niet trachten te verbergendat onder haar „ voorwendfel en naam, de menfchen zich ver„ fchrikkelyke onheilen veroorzaakt, en dat zy, „ onder haar beeldtenis en gedaante,in plaats van eene weldaadige Godheid, meeftendeeis eenen C 4 n be-  ï S A A K I S E L I N, „ bedrieglyken Afgod aangebeden hebben. De zo „ zeer geroemde liefde tot vryheid, waarover wy 9, ons in de helden van den ouden tyd boven- maatig verwonderen, en welkë wy in eenigen „ onzer tydgenooten ten minften met medelyden verëeren ; deeze Vryheidsliefde, die ook mej, nigmaal Patriotismus genoemd word, is, veel „ te dikwyls, niet anders dan Eerzucht, welke „ zich tegen honger Eerzucht, en Heerschlust, „ welke zich tegen hooger Heerschlust verzet. „ Gelyk het mogelyk is dat eene waare liefde voor „ het algemeene best haar bezielen kan, zo ge„ fchied nogthans het tegendeel niet zelden, (bl. 456.) In allen gevalle is en blyft het misbruiken der Vryheid voor een' Staat en Volk van de nadeeligfte gevolgen. „ Wanneer een verderfelykê „ heerschzucht de Grooten vervoert, om hunaan„ zien tot onderdrukking van den Burger te werk „ te ftellen ;nf wanneer een rampzalige eerbegeer* te de burgers verleid, om hunne krachten tot ,. ftooring van de openbaare Orde te misbruiken: dan is het één deezer kwaade zo affchuwelyk „ als het ander, en zeer rampzalig is de Staat „ alwaar deeze beiden, gelyk gemeenelyk ge-,, fchied, te gelyk heerfchen. (bl. 459.) Dat men dit altoos in het oog houde! Dat men zich, ook by de Vryheid, om de zaak-zelve bekommere, niet aan de klanken vergaape! Dat men toch dè voorbeelden van een' Br ut us, van een' HarmodiüSj van een' Aristogjton, niet te hoog opvyzele! „ Wacht u wel (zegt onze Wysa, geer) deeze vergoode monfters onder de "deugd- 55 ZEiia  Droomen van eenen Menfchenvriend. 41 „ zaame Stervelingen te rekenen. Hunne daaden1, „ hoe fraai dezelven in de Jaarboeken der Oud-' .', heid voorgefteld zyn, nikkeren echter flechts „ door eenen valfchen luifter, welke geheel iets „ anders is, dan de zuivere glans der deugd. Ee„ nige weinigen derzelven mogen, als middelen „ eener rechtvaardige noodweering, gebillykt, „ maar de meeften echter moeten, als uitbarftin„ gen eener barbaarfche wraakzucht, verfoeid wor„den. De Tirannen, welken door hen geveld „ zyn, verdienden het noodlot, het welk hen ge„ troffen heeft; doch de weinigften nogthans van „ hen, die hunne handen tot derzelver vernieling j, geleend hebben, zyn daarom de achting van ', Wyzen en Deugdzaamen waardig, (bi. 465.) Het waare middel om Vryheid te verkrygen en te verdedigen, is alleen de uitbreiding van 'een weldaadig licht en van menschlievende neigingen (bl. 467.) „ Zo ras een wys Patriotismus zich daartoe „ bepaalen zal, om de Vorften, de Staatsdienaars „ en de Burgers omtrent hunne waare voordeelen „ te verlichten, en aan dezelven menschlievende „ en rechtvaardige neigingen inteboezemen; alsdan zullen terflond de droevige wolken der ,, dwinglandy verdwynen; het lieflyk licht der „ Vryheid zal, door het uitfpreiden zyner ver,, kwikkende ftraalen, de kwynende volken koe„ fleren; en welvaart, rust en vergenoegen zul,, len dezelven gelukkig maaken, naar maate „ de orde, uit welke alleen het waar geluk kan 5, voortvloeijen, onder hen zal zyn ingevoerd. „ Eerst dans wanneer het heerfchend eh rykstgeC 5 „ deel-  4a ISAAK I S E L I N, „ deelte van een volk, door een verhevene wys„ heid verlicht, en dooreen zuivere geneigdheid „ tot weldoen ontvlamd, de overige deelen ge,, lukkig en voorfpoedig maakt, kan het als we„ zenlyk vry aangemerkt worden. Wanneer de deugd der Overheden, met de deugd hunner ,, onderdaanen in een gelukkige harmonie, tot „ bevordering der algemeene orde overëenftemt; „ wanneer de eene zo wel als de andere niets „ verlangen, dan wat wezenlyk goed en recht„ vaardig is; wanneer de werkzaamheid der mee„ fte en der aanzienelykfte Leden van den Staat, „ tot dit heilzaam oogmerk zich verëenigt „ alsdan ontftaat de waare Vryheid, de gelukje kige toeftand van een'Staat, alwaar, vooralle „ aanvallen van nyd, van boosheid en van on,, rechtvaardigheid veilig, elk burger de voor,, fchriften der deugd opvolgen, de vruchten van zynen vlyt en van den vlyt zyner voorouderen „ ongeftoord genieten, alles wat hem de wetten „ der Orde en der Reden niet verbieden, alles ,, waardoor hy de rechten van anderen niet be,, nadeelt, naar zyn goedvinden onderneemen, „ en de werkzaamheid van zyn ligchaam en van „ zyn'' geest, in de meestrnogelyke uitgebreid„ heid, geftadig oefenen kan," (bl. 469.) Ten befluite van dit werk, vinden wy nog een Aanhangfel, onder den tytel: Omwerp eener Staatsgejleldbeid. Wy erkennen dat in dit gantfche opftel veel oordeel en wysgeerige kundigheden doorftraalen; dewyl onze Schryver echter het zelf voor niet hooger dan een welmeenende droora,  Droomen van eenen Menfchenvricncl. 43 droom opgeeft CM.459.) en wy niet inzien, welk merkelyk nut diergelyke denkbeeldige ontwerpen kunnen voortbrengen; te meer, daar zy toch altoos het vooroordeel der verdichting tegen zich hebben, zullen wy ook hiermede onzen Leezer niet afzonderlyk bezig houden. III. Geschiedenis van Schotland enz. door William Robertson D. D. enz. Tweede Deel. Amfterdam by Interna en Tiboel 1779. in gr. 8°. {Vervolg van bet III. Deel N. 3. bladz. 297-333-) Wy gaven, in een vorig Nommer van dit ons Tydfchrift, een zeer uitvoerig verflag van dit voortreffelyk werk des te regt beroemden Ro. bertjom. De korte aaneenfchakeling der Schotfche Gefchiedenis, welke wy, met inlasfmg hier en daar van 's mans eigen woorden, en doorgaans op den voet van den Schryver zelf, ondernamen, was velen onzer Lezeren niet onaangenaam. Het geen ons aanmoedigt, om, op dezelfde wyze, in de behandeling van het Tweede en Derde Deel te werk te gaan,en den draad der Schotfche Gefchiedenis kortelyk te vervolgen, daar wy dezelve onlangs gelaten hebben. : Terwyl de misnoegde Edelen,deHoofden van den Pro-  44 WILLIAM ROBERTSON, Proteftantfchen Aanhang, buiten'sLandsomzwierven, bevond zig de Koningin in geene kleine verlegenheid , hoedanig zig omtrent dezelve te gedragen. Eindelyk befloot zy, zo edelmoedig als voorzigtig, hun vergiffenis te geven, in weerwil van den Koning en hare eigene gevoeligheid. Doch de komst van den Franfchen Afgezant, die in naam van den Koning en van hare Oomen, de Prinfen van-Lotharingen, zulks op het nadrukkelykst afried, bragten de Koningin aan 't wankelen. Maria ver-, voegde zig tot het Bondgenootfchap, ten verderve der Proteftanten aangegaan, en veranderde het ganfche plan van haar gedrag, ten opzigte van Af«rray. en zynen aanhang: Een beiluit waar aan de onheilen en rampfpoeden van Mar/a's volgend leven moeten worden toegefchreven. Welhaast werd een Parlement zamengeroepen, om de uitgeweken Edelen aan Majefteits-fchennis fchuldig te verklaren : doch deze poging werdt verydeld door de zamenzwering tegen Rizio, den gunfteling der Koningin. Damly, haar Gemaal, verbond zig met Morton, Ruthven, Lindfay en Maitland, alle Vrienden der uitgeweken Edelen en byzonder van Murray, en Rizio wierd in de (kapkamer derKoJ ningin vermoord. Al fpoedig kwam Murray te Edenburg,. en wierd van den Koning en Koningin in gunst aangenomen: terwyl de Zamenzweerders tegen Rizio den wyk naar Engeland moeiten nemen. Nu begon de verkoeling'tusfen den Koning en Koningin hand voor 'hand toe te nemen. Damly vond zig welhaast van een ieder verlaten, en. Maria  Gefchiedenis van Schotland enz. 45 ri* nam den Graaf van Bothwll, een voornaam Proteftantsch Edelman, die hare belangen altoos ftandvastig had aangekleefd, aan tot haren gunfteling. Öp den 9 van Wiedcmaand 's jaars 1566 beviel Maria van haren eenigen Zoon Jacohus. Zyne komst op den Throon van Engeland vereenigdein't vervolg van tyd de twee van een gefeheiden Koningryken tot ééne magtigeMonarchy,en zette de magt van Groot-Brittanje op een vasten grondflag. De Koningin betoonde, na hare herftelling, geene verandering in hare gevoelens, ten opzigte van den Koning. Hy befloot dan Schotland te verlaten, en verwyderde zig in der daad naar Stirling, terwyl zig de Koningin te Jedburg onthield. Botwell, intusfchen, was niet alleen haar vertrouweling in het beituur der Ryks-zaken,maarhy had, bovendien, een volkomene heerfchappy over het hart der Koninginne. Vele omftandigheden begunftigden dit veel gewaagd plan van Bothwell, het geen naderhand zynen ondergang en een reeks van onheilen voor het Ryk en Maria na zig fleepte. De Koningin begon nu hare gedagten te wenden naar Engeland. Elizabeth ftond aan Morton en zyne medegenoten heimelyk het verblyf in haar ryk toe, en Maria verleende op hare beurt be- fcherming aan de Engelfche Vlugtingen. Beide deze Koninginnen floegen elkander gade met een jaloers oog, en onderfteunden heimlyk de kunfte- naryen, te werk gefteld, om elks Ryksbeftuur te ontrusten. T In  46 WILLIAM ROBERTSON In dezen arbeid, zegt de Heer Robertfon, „was „ Maria's Afgezant, Robert Melvil en „ andere Zendelingen, zeer werkzaam en geltik„ kig. Voor een groot gedeelte mogen wy aan „ hunne kundenaryen toefchryven dien geest, „ welke in het Parlement van Engeland heerschte, „ en een ftorm verwekte, welke de huislyke rust „ van Ei-iz abèth meer dreigde, dan eenige an„ dere gebeurtenis in haareRegeering,en al haare „ bekwaamheid vorderde, om denzei ven te doen bedaaren. „ Euzabeth hadtnu acht Jaarengeregeerd, zonder het minde oogmerk, van ooit in den Egt „ te treeden, te laaten blyken. Eene geweldige „ Ziekte, waar doorzy onlangs werd aangegree„ pen, haar Ieeven in gevaargebragt,en het Volk „ ontrust hebbende door het vooruitzicht van alle ,, de onheilen, uit efne betwistte en onzekere „ Throon-opvolging te wagten, delde men in bei„ de de Huizen voor, en het vondt gereeden in,, gang, om zich by deKoninginne te vervoegen9 „ met verzoek, dat zy zorge zou dragen om zulk ,, een gevaar in 't vervolg van tyd, te voorkomen, „ of door haar eigene genegenheid tot het aangaan „ eens Huwlyks te verklaaren, of door haare toe- demming te geeven aan een Beduit, de opvol„ ging der Kroone bepaa'lende. Haare liefde tot „ haare Onderdaanen, haar pligt het Gemeen ver„ fchuldigd,haarebelangneeming in deNaakome„ lingfchap, riepen haar niet alleen, maar dron- gen haar, gelyk men bybragt, tot het doen van „ een deezer dappen. De onverwinnelyke afkeer „ van  Gefchiedenis van Schotland enz. 47 „ Van hét Huwlyk, dien zy lang betoond hadt, „ maakte het onwaarfchynlyk dat zy den eerften „ zou verkiezen: en indien zy tot den laatften be„ floot, kon niemands regt op de Kroon, met ee„ nigen fchyn van wettigheid, tegen dat öerSchot- fche Koninginne worden overgefteld. Eli. „ zabeth bezat fchranderheids en doorzigts ge„ noeg, om de verfte gevolgen van dien voorflag „ op te merken, zy befchouwde dezelven met de „ uiterfte angstvalligheid. Maria hadt door zoo „ dikwyls de bekragtiging des Verdrags te Eden„ burg te weigeren, duidelyk haar oogmerk te „ kennen gegeeven, om de eerfte gunftige gele„ genheid, die zich opdeedt tot het voortzetten „ van haar regt op de Kroon van Engeland, aan „ te grypen, en, door haare heimlyke onderhan„ delingen, veelen overgehaald, om haar Throon„ regt te begunftigen. Alle de Roomsch- Catho* „ lyken wenschten van harten haare opvolging. ,, Haare vriendlykheid enmenschlievenheid weer„ den veel van de vrees, die de Proteftanten an„ derzins uit hoofde van haaren Godsdienst, koeij fterden. DeHofparty, nydig over de magt van „ Cecil, en genegen om den klem des Ryksbe,, ftuurs zyne handen te ontwringen, bevorderden „ de eifchen der Schotfche Koninginne, in tegen„ kantige van hem. „ In deeze pmftandigheden,en terwyl de gunst„ neiging des Volks zodanig was, zou eene Ver„ klaaring van het Parlement, M aria's Throon„ regt bekragtigende, hoogst nadeelig voor Eli- „ za-  48 WILLIAM ROBERTSON. „ zabeth geweest zyn. De tegenwoordige on„ bepaalde toeftand der Opvolginge liet veel iri haare magt. Haare ongunst alleen kon zeer verre gaan, om een der Mededingeren na „ de Kroon uit te fluiten; en de vrees hier voor hadt tot dus lange, de eerzugt der Schotfche Ko„ ningitme wederhouden en beteugeld. Doch in„ dien men deezen flag hadt kunnen afwenden, „ door de wettige erkentenis van haar regt, zou „ Maria volkomen vryheid gehad hebben, om „ haare gevaarlyke oogmerken doortezetten , en „ zonder eenigen fchroom, of agterhoudenheid,te handelen. Haare aanhangers waren reeds be„ dacht op ontwerpen, om oproeren te verwek„ ken in verfcheide gedeelten van het Koning„ ryk; en een befluit des Parlements, het regt „ dier Vorftinne, wier eifchen zy begunftigden, „ erkennende, zou niets minder dan een wapen- kreet geweest zyn , en Elisabeth niette„ genftaande haar wettig regt op de genegenheid „ haarer Onderdaanen, op den Throon in gevaar „ gebragt hebben. ,, Terwyl deéze zaak in beide de Huizen hing, zondtMELViL, Maria's Afgezant, haar des„ wege een berigt over. Dewyl het haar aan geene „ Voorftanders mangelde, zelfs onder de zodani« gen, die dagelyks met Elisabeth verkeer„ den, poogde zy de neiging, welke zich opdeedt „ om het regt der Opvolginge, ten haaren voor„ deele, te doen overflaan, aan te kweèken door „ eenen Brieve aan de Geheimen Raaden van En„ geland. Zy verklaarde in denzelven haare dank- „ ba?I-  Üefcbiedems vdh Schotland. 49 v, baare erkentenis van Elisabeth's Vriend* fchap , die zy voornaamlyk toefchreef, aan 5, hunne goede dienften, by de Vo'rftin, ten haa5, ren gevalle: Zy betuigde haar oogmerk, om in beftendige goede Verftandhouding met En„ geland te leeven, zonder haaren eisch op den „ Kroon verder aan te dringen of voort te zet„ ten, dan aangenaam was aan de Koninginne, „ Doch zy hoopte teffens, dat, daar haar regt ter Opvolging onlochenbaar was, hetzelve met », oprechtheid zou overwoogen en met onparty- digheid beoordeeld worden. De Edelen, die ,, met haar waren, fchreven, op den zelfden trant, aan den Engelfchen Geheimen Raad. 3, Maria gaf listig aan deeze Brieven het voor„ komen als of zy niets meer behelsden, dan „ eene betuiging van haare eigene dankbaarheid „ en van de dankbaarheid haarer Onderdaanen „ aan Elisabeth. Doch dewyl zy niet on„ kundig kon zyn van de jaloufy en vrees, waar mede Elisabeth de handelingen des Par,, lements gade floeg kon een ftap zoo ongemeen ,, als deeze, dat eene Vorllin eene openlyke Briefwisfeling hieldt met de Geheime Raaden ,, van eene andere Vorftin, niet anders geduid ,, worden dan als genomen met oogmerk, om de „ geestneiging, die zich reeds onder de Engel. „ fchen geopenbaard hadt, aan te moedigen. In „ zulk een licht fchynt ook dit uuk aan Eli», sabeth zelve voorgekomen te weezen. Maar 4 de geneigdheid haars Volks het noodwendig ,, mankende, Maria's perfoon met de uiteifte D ,, kiesch-  50 WILLIAM ROBERTSON, „ kieschheid, en haar regt met veel omzigtig„ heids tc behandelen, gaf zy dit alleen in de „ zagtfte bewoordingen aan haar te verftaan. „ Niets egter kon eene doodlyker kwelling „ baaren aan eene Vorstin van Elizabeth's „ Character, dan de geneigdheid die beide Hui„ zen des Parlements, in dit geval, beloonden. „ Zy ftelde alle haare ftreeken van Staatkunde te „ werk, om deezen voorflag in rook te doen ver„ dwynen. Naa de eerfte vlaag van de hette des „ yvers te hebben laaten vervliegen, riep zy een ,, zeker aantal leden van beide de Huizen tot „ zich. Zy ftreelde en vleide hun: zy dreigde en „ beloofde, zy floeg verfchuldigde onderftandgel„ den af; en weigerde aangebodene te ontvangen: „ en wist in 't einde, te vvege te brengen, dat „ deeze gedugte voorflag in die zitting, zou ter „ zyde gelegd worden. Gelukkig voor haar, be,, lette het gedrag der Schotfche Koninginne, en „ de ongelukken, die deeze Vorstin troffen, dat ,, deeze voorflag in eenig Parlement, weder ter „ baane kwam. Maria was, te midden van alle hare bezorgdheden, altoos yverig in de weer, om het belang van den Godsdienst, dien zy beleed, te behartigen. Zy herftelde den Aartsbisfchop van St. Andrews in zyn oud Regtsgebied, en bewerkte dat de Cardinaal Laurea, als Nuncius van den Paus, naar Schotland wierd afgezonden: doeh Maria wist hem eenigen tyd te Parys optehouden, ten einde geen aanftoot te geven aan het Engelsen Gezantfchap, dat de Doopplegtigheid van  Gefchiedenis van Schotland. £X Van haren Zoon ftond by te wonen. Deze wierd verrigt volgens de Roomfche Kerkgebruiken» met alle mogelyke Staatfie, doch in afwezigheid Van Darnly, die zig te Stirling in zyn Kamer hield opgefloten. Terwyl, weinig dagen daarna, Morton en de andere Zamenzweerders tegen Rizio vergiffenis en verlof verwierven om in Schotland te mogen wederkeeren. Bedford, de Gezant van Elizabeth, had, behalven het bywonen der Doopplegtigheid, in last opening te doen, ftrekkende om de jalouzyen, die zoo lang tuffchen de beide Koninginnen ftand ge» grepen hadden, weg te neemen. Men vorderde van Maria, dat zy allen eisch op de Kroon van Engeland zou laten varen, gedurende het leven van Elizabeth, en de levens haarer Nakomelingfchap, dewyl deeze zig verbinden zou geen ftap te doen, die ten nadeele van Maria's eisch ter opvolging kon dienen. De Koning bleef nog te Stirling in eenzaamheid en in een veragten ftaat, Doch, bevreesd voor een toeleg op zyn perfoon, vertrok hy onverhoeds naaf zynen Vader te Glasgow. Eer hy echter daar kon aankomen wierd hy aangetast van eene gevaarlyke kwaal- Maria, welke zig zulks in het eerst geheel niet aantrok, en vervuld bleef met billyken afkeer van den Koning, terwyl zy Botbwell de tederfte liefde toedroeg, befloot egter hem te Glasgow te bezoeken. Het viel haar niet moeijeiyk haren ligtgeloovigen Echtgenoot overtehalen, om zig ter herftelling zyner gezondheid naar Eden* D a burg  52 WILLIAM ROBERTSON burg te doen overbrengen: en welhaast liet zig de Koning in een draagftoel derwaarts voeren. „ De plaats, gefchikt om hem te ontvangen, „ was een Huis , behoorende aan den Provoost „ van een Collegiaale Kerk,geheeten Kirkof Field. „ Het ftondt bykans op dezelfde ftede, als waar tèV, genwoordig het Huis van den OpperftenderUni„ verfiteit gebouwd is. Zulk eene ligging, op ee„ nen hoogen grond, en tevens in een open Veld, „ hadt alle voordeden van eene gezonde lugt, om „ het aan te pryzen, maar, aan den anderen kant, „ maakte de eenzaamheid der plaatze 't zelve „ wonder gefchikt tot het pleegen van dat mis„ dryf, om 't welk te volvoeren het duidelyk „ verkooren fchynt. „ Maria voer voort met den Koning zeer „ zorgvuldig op te pasfen. Zelden begaf zy hem •,, over dag, zy fliep verfcheide nagten in eene „ Kamer beneden de zyne. Zy fchonk hem zo „ veele blyken van tederheid en vertrouwen, „ als, in grooten deele, ftrekten, om de vermoe„ dens, door bem langen tyd met groote onrust „ gekoesterd , te verdryven, Maar , terwyl hy „ zich geheel en al overgaf aan de droomen van „ de wederkeering zyns voorgaanden geluks, ftondt ,, hy op den kant van den oever zyns verderfs. Op „ Zondag , den negenden van Sprokkelmaand, „ ging de Koningin, 's avonds omtrent elf uuren „ u';t de Kirk of Field, om tegenwoordig te zyn by „ eene Masquerade in 't Paleis. Ten twee uuren „ in dien nagt fprong het Huis, waar de Koning lag, door buskruid, in de lugt. Het geraas en „ de  Gefchiedenis van Schotland enz. 53 de fchok, door deeze fchielyke uitbarfting veroorzaakt, zette de geheele Stad in rep en roere. _ De Inwoonders fnelden na de plaats van waar „ het geluid kwam. Het Lyk des Konings, bene„ vens dat eens Lyfknegts, die met hem in dezelfde Kamer geflaapen hadt, lag in eene naby„ gelegene tuin gefmeeten, buiten de ftadsmuur, „ niet gebrand en zonder eenig letzel of teken van „ gewelddaadigheid daar aan gepleegd. „ Dit was het ongelukkig lot van Henry S t e„ ward, Lord d arnlY) in het één-en-twin„ tigfte jaar zyns ouderdoms. Hit goed geluk, en zyne eigene uitwendige bekwaamheden, zonder *, eenige°andere verdienden, hadden hem tot een toppunt van aanzien opgevoerd, 't welk hy ge„ heel onwaardig was. Door zyne dwaasheid en " ondankbaarheid, verloor hy het hart eener Vrouwe , fmoorlyk op hem verliefd. Zyne onbefchoftheid en onbeftendigheid vervreemden hem " van de zodanigen onder de Edelen, als hét yverigst gearbeid hadden aan zyne va-heffing. Zyne " losbandigheid en grilligheid (telden hem ten doel van den fmaad des Volks, 't welk hem eenigen ' tyd eerde als de Aframmeling van hunne oude Koningen en Helden. Was hy eenen natuurly, ken dood geftorven, zyn einde zou onbeklaagd , '* en zyne naagedagtènis welhaast in de vergete!', nisfe begraaven geweest zyn: doch de wreede omftandigheden zyns moords, en de flapheid '„ met welke deeze vervolgens gewrooken werd, ',' hebben zynen naam met fmerte doen gedenken, en hem een voorwerp doen worden van mede- d 3 »iy-  54 WILLIAM ROBERTSON, „ lyden, waar toe Iiy anderzins niet geregtigd 9, was," Bothwell en de Koningin wierden openlyk van dien moord verdagt gehouden. De Graaf van Lennox, de Vader van Damly y hield by Maria fterk aan, om dezelve te wreken. De befchuldiging té» gen Bothwell wierd dan, met alle overhaasting, in den Geheimen Raad overwogen, en hy wierd van zyne Regters plegtig vrygefproken van de misdaad, hem aangevreven, Twee dagen, na de gehouden Regtspleging, verkreeg hy van het Parlement de bekragtiging van alle bezittingen en eerampten, hem opgedragen. Zelfs ftrekte zig zyn invloed op Maria zo ver uit, dat hy eene merkwaardige wet ten voordeele der Hervormden, van wier gunst hy zig verzekeren wilde, in het Parlement wist door te dringen. Elke (lap, door Bothwell tot nog toe genomen, ging verzeldmet al't geluk, 't geen zyne vurigile hoop kon wenfchen. Welhaast haalde hy de voornaamfte Edelen, door beloven of dreigen, over, om by onderteekening van een papier, zyne onfchuld omtrent de moord van den Koning en zyne goede dienden te erkennen, en zig te verbinden, om hem der Koninginne, als den gefcbikften per» foon, die zy ten Egtgenoote kiezen kon, aan te pryzen, Drie dagen, na het fcheiden des Parlements, ging Maria van Edenburg naar Stirling, om den Prins, haaren Zoon, te bezoeken. Bothwell. zyne ontwerpen thans tot rypheid gebragtziende, faaakte zig met fchynbaar geweld, dog inderdaad niet  Gefchiedenis van Schotland enz. 55 met baar goedvinden, meester van haar perron, en voerde haar als gevangene naar zyn Kafteel te Dunbar, en van daar naar het Slot van Edenburg. Op den 15 van Bloeimaand des jaars 1567, wierd de huwelyks plegtigheid tufiën de Koningin en Bothwell in het openbaar voltrokken. De oogen der nabuurige Volken waren, ten „ dien tyde, gevestigd op de groote Gebeurtenis„ fen in Schotland; ftaande de drie laatst verftree„ ke maanden voorgevallen. Een Konirg in den „ bloei zyns leevens, in de Hoofdftad, met de ,, verregaandfte wreedheid, vermoord; de Per,, foon, verdagt van dat haatlyk misdryf, niet al„ leen vergund om overal in 't openbaar te ver„ fchynen, maar in de tegenwoordigheid der Ko„ ninginne toegelaaten, door haare gunstbetoonin„ gen boven anderen onderfcheiden, en bekleed „ met het voornaam beftuur haarerzaaken;onder„ worpen aan eeneRegtspleeging,metdefchaamdloosfte partydigheid voortgezet, en vrygelproo., ken door een vonnis, alleen dienende om de ■ vermoedens van zyne fchuld te verfterken; ge„ fcheiden van zyne Egtgenoote, onder beuzelag„ tige of onbetaamelyke voorwendselen; en, n.aa „ dit alles, in (lede van de fchande, op zulke be„ dryven pasfende , te draagen , of de ftraffen, „ door zyne gruwelftukken verdiend, te lyden, „ openlyk, en zonder tegenftand, vergund eene „ Koningin te trouwen, de Weduw des Vorften „ door hem vermoord, en aangefteld tot Befcher„ mer der Wetten, door hem zo fchendig over„ treeden. Zulk eene fchielyke opeenvolging van D 4 „zo  J6 WILLIAM ROBERTSON, „ zo zonderlinge en verfoeilyke gevallen, treft „ men in geene andere Gefchiedenis aan. Zydruk-* ten, in her denkbeeld der Buitenlanderen, tekens „ van fchande op het Character der Schotten. Men „ hadt geheel Europa door een affchrilc van dit „' Volk: iemand van deezen Landaart durfde zich „ nauwlyks in 't openbaar vertoonen: en zy wer„ den, zo veele fchend-daaden ongeftraft hebben* ,, de laaten doorgaan, algemeen verfmaad als lie-? ,, den zonder moed of zonder menschlykheid, als ,, even agtloos ten opzigte van de agting hunner „ Koninginne, en de eer huns Lands. Dusdanige verwyten gevoegd by de buitenfpo.righeden van Boihzucll, wekten de Edelen, fchoon van onderfcheiden gezindheid en belangen, op. Zy vergaderde te Stirling, alwaar zy eene verbin* tenis aangingen ter befcherming van 's Prinfen perfoon. De Koningin en Bothwell, met fchrik vervuld , vertrokken, naar Dunbar, alwaar hy zyne krygsmagt verzamelde. Zy was echter te zwak om de zaamverbonden Edelen het hoofd te bieden, en de Koningin was verpligt zig overtegeven, terwyl Bothwell de vlugt nam, met eenige weinigen zyner navolgeren. Maria, fchoon met eerbied ontfangen van de Hoofden des Legers, moest van de gemeene Soldaten de fmadelykfte fcheldnamen hooren, die de heffe des volks tegen de veragtfte en fnoodfle misdadigers uitfpuwt. De zaamgezworenen voerden de Koningin, door vermoeidheid afgemat, met ftoï begruisd en in tranen fmeltende. naar Edenburg. AI.  Gefchiedenis van Schotland enz. 57 Alwaar zy, als een fchouwfpel haarer Onderdanen, geleid wierd naai het huis van den Provoost, zonder iets te mogen ondervinden van dat medeiyden, 'c geen zelden aan ongelukkige Vorften geweigerd wordr. Hier mede befluit de Heer Robcrtjon het Vierde Boek zyner Gefchiedenis. In het Vyfde maakt hy een aanvang met het befchryven der Raadpleginge van den verbonde Edelen ten opzigte van de Koningin. Maria wierd vervoerd naar het Kafteel te Lochlevin, daar zy als een Gevangene bewaard wierd, en het kon haar weinig baten, dat eenige Edelen, te Hamilton vergaderd, zig haare belangens aantrokken, ja zelfs dat Eliza* heth, Koningin van Engeland, door haaren Gezant Throgmorton, de uiterfte pogingen tot hare redding in 't werk ftelde. De zaamverbonden Edelen dwongen zelf de Koningin om fchriftelyk afftand te doen van de Kroon, den Graaf van Murray aan te ftellen tot Regent, en te bewilligen in de Krooning des jongen Konings, haren Zoon, die pas den ouderdom van één jaar bereikt had. De plegtigheid gefchiede den 29. van Zomermaand 1567, en zints dien dag zyn alle papieren op naam van Jacohis den VI. uitgegeven. Bothwell, intulfchen, zig in het Ryk niet veilig agtende, nam zyn toevlugt tot de Zeeroovery, ten einde daar uit het noodig levens onderhoud voor zig en de zynen te erlangen. Zyne kleine Vloot wierd welhaast verftrooid, en hy genoodzaakt om met één enkel Schip, naar Noorwegen te vlugten. Op die kust een rykgeladen Schip D 5 wil-  58 WILLIAM ROBERTSON, willende vermagtigen, wierd hy van de Noorwegers gevangen genomen, en na tien jaren kwynens eindigde hy zyn ongelukkig leven, onbeklaagd by zyne Landgenoooten en door vreemden niet geholpen. De goede uitwerkfels der komst van Murray tot het Regentfchap werden welhaast gevoeld. Velen der Edelen, die de party der Koningin tot nog toe hadden aangekleefd, verzoenden zig met den Regent. In eene Parlements vergadering wierden de ondernemingen der zaamgezworen Edelen goedgekeurd, Maria^s nederlegging der kroon aangenomen, 's Konings gezag en Murrafs verkiezing tot Regent bekragtigd, en verfcheiden vastftellingen ten voordeele van den Proteftantfchen Godsdienst bepaald. Eenige maanden daarna wist Maria uit hare gevangenis te ontfnappen. Binnen weinige dagen zag Zy zig omringd van een luisterryken fleep Edelen en een talryk Leger. De Regent befloot haar flag te leveren, zyne zaken met zo veel voorzigtigheids overleggende, dat het Leger der Koningin, fchoon het zyne in aantal overtreffende, teLangfide, geheel verflagen wierd. „ Geduurende den flag ftondt Maria op een „ niet ver afgelege heuvel, en aanfchouwde alles „ wat 'er omging , met gemoeds-aandoeningen, „ die niet wel befchreeven kunnen worden. Wan- neer zy het Leger, waar op haare laatfte hoope „ gebouwd was,in eene onherftelbaare verwarring „ zag, ontzonk haar de moed, dien alle haare „ voorgaande onheilen niet geheel hadden kunnen fnui-  Gefchiedenis van Schotland enz. 59 s, fnuiken, te eenemaal, In de uiterfte verbaasd5., heid floeg zy op de vlugt, en zo diep waren de 9, indrukken van vreeze, datzy haare oogen niet j, floot eer zy de Abdy van Bunclrenan in Gallo35 way. volle zestig Schotfche mylen van het Slagveld, bereikt hadt. „ Deeze Staatsverwisfelingen van Maria waren 9, niet min fchielyk dan zonderling. In het korte tydsbeflek van elf dagen, was zy eene gevanget, ne geweest, overgelaaten aan de genade haarer „ onverzoenelykfle vyanden; zy hadt een magtig ,, Leger onder haar bevel en een' talryken fleep „ van Edelen op haare zyde gezien; thans vondt „ zy zich genooddwangd, met het hachlykst lee,, vensgevaar, te vlugten, en, van flegts weinigen „ vergezeld, in een' hoek haars Koningsryks, te „ fchuilen. Zelfs in deeze wykplaatze zich niet , veilig agtende, dreef de vrees haar tot eene daad, ,, die de onberaadenfle en ongelukkigfte van haar „ ganfche leeven mag heeten. Naamlyk haar ver- trek na Engeland: een flap, welks voorbaarig,, heid en gevaar zy, om veele redenen, moest ,, bevroed hebben. Op den 16 van Bloeimaand 's jaars 1568 kwam Maria in Engeland aan. Terflond gaf zy 'er kennis van aan Elizabeth, welke zig niet weinig verlegen vónd, hoedanig zig omtrent haar te gedragen. Eindelyk befloot zy de Schotfche Koningin in Engeland gevangen te houden: tot welk onedelmoedig befluit zy, niet alleen door Staatkundige redenen, maar ook door nyd en jalouzy, welke de fchoonheid en bekwaamheden van Maria haar had-  6o WILLIAM ROBERTSON, hadden ingeboezemd , bewogen wierd. Te veigeefsch verzogt Maria tot een mondgefprek met Elizabeth te worden toegelaten. Men weigerde zulks, onder voorwendfel, dat, zoo lang zy onder de befchuldiging lag van den moord hares Egtgenoots, Elifabeth haar, zonder haren eigen naam te fchandvlekken, niet in hare tegenwoordigheid kon toelaten. En wanneer de Schotfche Koningin aanbood haar gedrag te verdedigen, wierd dit vooritel listig, doch gantsch tegen het oogmerk van Maria , aangenomen. Elizabeth befchouwde zig nu als gekozen om regterlyke uitfpraak te doen in het gefchil tuffen de Schotfche Koningin en derzelver Onderdanen,en begon op dien voet het werk voort te zetten. Duidelyk ontdekte Maria de kunftenary van Elizabetlfs bedryf. Doch het was te vergeefsch, zig daer tegen te verzetten. Zy werd vervoerd naar het Kafleel van Bolton, alwaar zy, fchoon met eerbied, echter als een Gevangene behandeld wierd, en eindelyk de toeflemming gaf, dat 'er onderzoek op haar gedrag zou gedaan worden. De Regent benoemde dan benevens zigzelven eenige Gemagtigden , gelyk mede door Maria en Elifabeth gedaan wierd. ,, Den vierden van Wynmaand was de Dag, tot „ het openen van de Onderhandeling beflemd. De „ groote bekwaamheden der Afgevaardigden van „ beide de Partyen; de waardigheid der Regteren " voor welken zy (tonden te verfchynen; de hoo„ ge Rang der Perfoonen, wier zaak zou bepleit 11 worden, en het belang der zaak in gefchil, „ maak-  • Gefchiedenis van Schotland enZi 6i maakten deeze geheele verrigting niet min luis» ,, terryk dan zonderling. Het licht, waar in Eli„ zabttb zich te deezer gelegenheid vertoonde, „ treft ons met een ftraal van grootschheid. Haa„ re Mededingfter, eene onaf hanglyke Koningin, „ en de Erfgenaame eens ouden ftams van Mo„ narchen, was eene Gevangene in haare handen, „ enverfcheen, door haare Afgevaardigden,voor „ haare Regtbank. De Regent van Schotland, die „ de Majelteit-van een Koning verbeeldde, en 't „ gezag daar van bezat, ftondt in perfoon voor „ haare Balie. En het lot van een Koningryk, „ welks magt haare Voorvaders dikwylsgevreesd, „ maar nooit hadden kunnen onder brengen, was „ nu geheel te haarer befchikkinge. De Regent echter weigerde de Koningin van den moord hares Egtgenoots te befehuldigen. Hy had zig, benevens Maitland, ingelaten in eene geheime kuipery met de Hertog van Norfolk, ter dier tyd de. magtigfte en van 't Volk meest beminde man in Engeland. Deze had een ontwerp gevormd, om den Schotfchen Throcn te beklimmen, door Koningin Maria te trouwen, en vastgefteld om zulk een gruwelyke befchuldiging van haar, was het mogelyk, af te wender. Elizabeth, dus hare oogmerken te leurgefteld ziende, bragt de Onderhandeling over naar Westminfter, en liet de ongelukkige Maria naar een zekerer en afgelegener Kafteel vervoeren. Te vergeefsch klaagde Maria en vorderde een mondgefprek met Elizabeth: te vergeefsch herriep zy hare toeftemming in het overbrengen der onderhal  63 WILLIAM ROBERTSON. handeling naar Westminfter, Men ging voort 'en de Regent was genoodzaakt of zig zeiven fchuldig te erkennen aan wederfpannigheid, of Maria te befchuldigen van den moord hares Egtgenoots. Hy befloot dan tot het laatfte, zelfs in de nadrukkelykfte bewoordingen. Lennox kwam nu ook te voorfchyn en bevestigde de befchuldiging tegen Maria, omtrent den moord van zynen Zoon, met eede. De Gelasten der Schotfche Koningin weigerde op zulk eene vermetele befchuldiging te antwoorden, alvorens Maria tot een mondgefprek met Elizabeth zou zyn toegelaten, een voorwaarde, die zy wisten, dat nooit zou worden ingewilligd. Elizabeth drong, op hare beurt, dat de Koningin hare eigene eer zou verdedigen. Het blykt, intulfchen, uit de verwytingen, de uitvlugten en voorwendfels, waar van zig de beide Koninginne beurtlings bedienden, dat Maria het verder onderzoek ontweek, en dat Elizabeth het voortzetten daar van niet verlangde. De Regent keerde dan, onverrigter zaak, naar Schotland te rug, alwaar de Hertog van Chatelherault, die zig aan het hoofd der party van de Koningin gefteld had, aangemoedigd door een kleinen onderftand uit Frankryk, eenige bewegingen maakte. De Regent dwong hem egter welhaast tot onderwerping, en wanneer hy daarna weder de hoornen begon op te fteeken, deed hy hem te Edenburg gevangen zetten. Norfolk intulfchen had zyn ontwerp nopens eene huvvelyksverbintenis tuflehen hem en Maria, met allen  Gefchiedenis van Schotland enz. 6$ allen ernst, dog in 't geheim doorgezet. Hy haalde de voornaamfte Engelfche Edelen in zyne belangen over- en hield by den Regent fterk aan, om eene egtfcheiding tuflen Maria en Bothwell te be* werken. De Regent echter had daar thans geen ©oren na. Daar hy zig met de ongenade van Elizabeth, voor welke dit geheele plan van geen geheim meer was, gedreigd zag, verraadde hy den Hertog lafhartig, met dat gevolg, dat deze in de Gevangenis geworpen wierd, en niet eerder ontflagen, voor hy, op zyne trouw, beloofde geen verdere briefwisfeling met de Schotfche Koningin te zullen houden. De Aanhangers van Maria verwekten zelfs in Engeland een opftand tegen Elizabeth. De Hertog van Alba had, uit naam van zynen Meester, beloofd, hen met geld en manfehap te onderfteunen. Zelfs zond hy Chiapin Vitelli, een zyner bekwaamde Bevelhebberen , hun ter hulpe. Dog Elizabeth wist welhaast den geheelen hoop te verftrooyen en ftond op het punt van Maria, die haar zoo veel onrusts brouwde, aan den Regent over te leveren, wanneer de tyding van zynen geweldadigen dood zulks verhinderde. Hamilton van Bothwellhaugh, kort na den flag te Langfide ter dood verwezen, doch gefpaard door des Regents goedertierenheid, doorfchoot hem op.de (traatte Linlithgow, terwyl hy vanStirling naar Edenburg vertrok, met dat gevolg, dat hy den zeiven nagt aan zyne wond in 't jaar 1570 overleed. In het Zesde Boek befchryft de Heer Robcrtfen de wanorders, die door den dood van Murray, dea  C4 WILLIAM ROBERTSON, den Regent, in het Koningryk veroorzaakt werden i Nadat de beide partyen langen tyd, beurtlings 4 vergeeffche pogingen gedaan hadden ter aanfte'linge van een Nieuwen Regent, wierd, eindelyk, in eene Vergadering der beide partyen, in Zomermaand desjaars 1570, gehouden,deze eer aan den Graaf van Lennox,op aandrang van Elizabeth, opgedragen. De Aanhangers van Maria ondervonden wel ras het nadeel, dat hen uit deze aanftelling boven 't hoofd hing, en zouden mogelyk hunne zaak wel geheel hebben mogen opgeven, zoo niet Elizabeth door het voorflaan van een Verdrag van bemiddeling tufiën de Schotfche Koningin en haare Onderdanen, de vyandelykheden eenigen tyd had doen ophouden. Dan deze onderhandelingen liepen vrugteloos af. Het Kafteel van Dunbarton, de eenigfte versterkte plaats, die de Koningin in bezit gehouden had, wierd door den Regent bemagtigd; Hamilton, Aarts-Bisfchop van St. Andrews gevangen genomen, en met den dood gelïraft; terwyl Edenburg door Kirkaldy ten behoeve de Koningin werd ingenomen. Ter wederzyden werden te Stirling en te Edenburg Parlements Vergaderingen gehouden, waar in men -elkanderen beurtlings aan Majefleit-fchennis fchuldig verklaarde. De tegenparty der Koninginsge?zinden wierd echter, door de behendigheid des Regents, van tyd tot tyd flerker, wanneer deze, in eenen onverwagten aanval, werd om hals gebragt. Terwyl de zaken in Schotland op dien voet voorgingen, was het geen in Engeland voorviel, van geen minder aanbelang voor Maria, en nog nadee- Ü«  . Gefchiedenis van Scholkind enz. 6$ iiger voor hare zaak. Behalven een merkwaardig beüuit van het Parlement, omtrent de opvolging op den Engelfchen Throon, werd de zamenzweering van den Hertog van Norfolk ter herftelling van Maria ontdekt. Norfolk werd gevangen genomen en met den dood geftraft; den Bisfchop van Rofs , eerften aanftoker in afe de kuiperyen tegen Elizabeth, het Koningryk ontzegd.- Maria werd met meerder ftrengheid behandeld,Ten Elizabeth verklaarde zig thans openlyk voor de party der Koningsgezindem De beide partyen woedden intusfchen in Schotland met de uiterfte wreedheid tegen eikanderen, zonder acht te flaan op de wetten des oorlogs, of de beginfels van menschlykheid. En fchoon de Aanhangeren der Koningin wel eenige tusfchenpozing genoten uit het beftand, het welk 't gevolg was van een verdrag, tuffchen Engeland enFrankryk aangegaan i en voor twee maanden geflooten was, liepen des niettcgenftaande de zaken van Maria, in Engeland, zo wel als in haar eigen Ko-; ningryk, agterwaards; Hare onderhandelingen met den Hertog van Alva hadden haar een algemeenen haat op den hals gehaald, en zy werd, by vonnis van het Parlement, fchuldig verklaart aan Hoog-.Verraad en van alle regt tot de Throons opvolging beroofd. Frankryk verzaakte haare belangens, terwyl de tyding van de Parysfche Moord haare zaak in Schotland een ongelooflyk nadeel toebragt. Mar, die na den moord van Lennox tot Regent was aangefteld, had met zeer veel moeite de Algsm. Biel. IV Deel N. i. E bei-;  66 WILLIAM ROBERTSON, beide partyen byna vereenigd, doch de eerzucht van Morton verydelde dat, ten nadeele van het Koningryk. De ontdekking hier van maakte een diepen indruk op den Regent, een beminnaar van zyn Vaderland en van den Vrede. Hy ftierf, in Wynmaand van den jare 1572, en werd welhaast door Morton opgevolgd. Hoewel deze den Vrede niet verlangde uit zulke edelmoedige beginzelen, als de voorgaande Regent, bevlytigde hy zig nogtans, in goeden ernst, om dien ftand te doen grypen. De Aanhangers van Maria, thans in twee partyen verdeeld zynde, kon hy zyne onderhandelingen met hun op geenen voordeeligen voet voortzetten. Hy befloot dan hen te verzwakken, door eene afzonderlyke onderhandeling. Eerst deed hy voorflagen aan Kirkaldy en Maitland, die echter dezelve van de hand wezen. Beter Haagde de Regent met Chatelherault en Huntly, de Hoofden der andere party van Maria, en op den 23. February 's jaars 1573 vvei'd de Vrede, door één Verdrag te Perth gefloten. Het beleg des Kafteels van Edenburg was hier het gevolg van. Kirkaldy . werd eindelyk genoodzaakt zig overtegeven, en korten tyd daarna, benevens zyn broeder, door den Regent, ter dood veroordeeld. In den Vrede, die Schotland thans genoot, gedoelde men nogthans velen der onheilen, die den Burgerkryg vergezellen. De Regent, die zig bevlytigde om de algemeene wanorde te herftellen, verloor zyne agting, door zyne gierigheid en knevelaryea. De Geesteïykheid had, in het byzon- dèr»  Cejchiedcnh zr.n Scbütlana enz. 6? der, hkr gevoel van; en de Edelen, uit verfchillende oorzaken op den Regent verbitterd, begonnen het oog te flaan op den Koning. Jakobus bereikte thans, in den jaare 1577, het twaalfde jaar zyns ouderdoms. Vervuld met agterdenken wegens Morton's magt en oogmerken, en opgevoed in het denkbeeld, dat hy geboren was om te regeeren, ftemde hy gereedelyk toe, in het famenroepen van eene Vergadering. De Edelen, die dezelven uitmaakten,grootendeels vyanden van Morton, ontnamen hem het Regentfchap, en de aanvaarding van [s Konings Ryksbeftuur werd, op den ia Mlart 1578, openlyk afgekondigd ; terwyl een Raad van twaalf Ryksgrooten benoemd werd om den Koning, in't beftuur der zaken, de behulpzame hand te leenen. Morton, die zig intusfehen naar een zyner Land*' goederen begeven had, bleef agt geven op de bewegingen zyner. party. Door zyne behendigheid wist hy zig meester te maken van het Kafteel te Stirling en van den perfoon des Konings, waar door hy vervolgens zyne vorige agtbaarheid wedernam. Maar zynvoorfpoed was van korten duur. Twee Gunftelingen van den Koning,EsmeStewart', naderhand Hertog van Lennox, en James Stewart, naderhand Graaf van Arran,'tweede Zoon van Lord Ochiltree, fpanden te famen om Morton's gezag te onderraynen.Hy werd gevangen genomen en befchuldigd wegens aandeel aan den Moord van Darnly,'sKonings Vader. Te vergeefsch trad Elizabeth ter zynen voordeele tusfehen beide. Morton werd fchulE 2 dig  63 W1LLIAM ROBERTSON, dig verklaard en openlyk op een fchavot onthoofd. Terwyl de burgerlyke zaken zo veel buitengewone omwentelingen ondergingen, was de Kerk niet vry van bewegingen. Twee (tukken trokken bovenal den aandagt der Geestelykheid. Het eene was het vervaardigen eener Kerk-Orde. Dit Werk geraakte, eindelyk, voltooid, doch bleef zonder goedkeuring leggen, door de befturiug van 's Konings Raadslieden. Het andere Huk was de vernietiging van de Orde der Bisfchoppen. Men werd het ook hieromtrent eens, en de bediening van Bisfchop werd afgefchaft. Het Hof echter berustte niet in dat befluit. Korten tyd hier na viel de Aartsbisfchoppelyke Zetel te Glasgow open. Montgomraery, Leeraar te Stirling, een trotfchen vermetel man, werd, op aanpryzen van Lennox, door den Koning met die waardigheid begiftigd. De Algemeene Vergadering ftond gereed hem in den ban te doen, wanneer een Heraut des Konings binnen trad, hen op ftraffe van weerfpannigheid verbiedende met de zaak voorttevaren. Dit zelfs werd door hun verfmaad, en het banvonnis in alle de Kerken afgekondigd. De Leeraren, vooral te Edenburg, voeren dagelyks uit tegen het verderf in het Ryksbeftuur, en noemden Lennox en Arran als Hoofd Veroorzakers der bezwaren, onder wel. ke de Kerk en Staat zugtten. De Hovelingen, op hunnen beurt, beklaagden zig over de onbefchoftheid en oproerigheid der Geestelyker. Om de ftoutheid hunner Redevoeringen te beteugelen, Het Jacobm een bevelfchrift uitgaan, gelastende Du-  Gefchiedenis van Schotland enz. 69 Dury, een der volkbehagendfte Leeraaren, de Stad te ruimen. Het Volk vergezelde hem tot aan de poort, met tranen en klagten, en de Geestelykheid kondigde 's Hemels wraak aan tegen de veroorzakers van deze mishandeling. Tot zodanige en andere volksmishagende Maatregelen zetten de Gunftelingen den jongen Koning aan. De Edelen, verbitterd wegens derzelver onbefchaafd en totsheid , verbonden zig onder elkanderen , maakten zig te Ruthven meester van 's Konings perfoon, namen Arran gevangen eja noodzaakten Lennox het Koningryk te ruimen. Jacobiis werd, verfcbeiden maanden, door de zaamgezworenen, gevangen gehouden, in weerwil der tusfchenfpraak van den Franfchen Afgezant. Eindelyk zig verbeeldende, dat de tyd den Koning met hun bevredigd en met zyn ftaat vergenoegd gemaakt had, bewaakten zy hem met minder voorzorge. De Koning vond middel om te ontkomen, en zag zig welhaast van een groot getal Edelen omringd. Schoon zyne vreugde buitenfporig was, bedoot hy nogthans gematigd te werk te gaan, verklarende, dat, fchoon hy eenigen tyd, door geweld, onder bedwang gehouden was, hy zulks niemand tot een misdaad wilde toereekenen , en eene aigemeene vergiffenis verleenen zou. Maar Jacobus kleefde dit voorzigtig en gematigd plan niet lang aan. Zyn voorgaande Gun fteling, de Graaf van Arran, werd weder ten Hove oDtboden, en hernam binnen weinige dagen zyn oud gezag, met al de trotschheid, hem byzonder eigen. De Eedverwanten in den aanflag E 3 te-  7o WILLIAM ROBERTSON. te Ruthven werden, in weerwil van 's Konings belofte van vergiffenis, in weerwil der tusfchenfpraak van Elizabeth, fchuldig verklaard aan Hoog verraadBehalven den Graaf van Augus, die zig gevangen gaf, vlugtten de meesten naar Engeland, of verkregen de vryheid, om naar vreemde Gewesten te trekken. „ Het belang der Kerke leedt zeer by deeze ftrydige Staats-orawentelingem Terwyl de Za„ menzweerders de magt in handen hadden, ht:r„ kreegen de Kerklyken niet alleen hunne voof„ regten, maar breidden dezelve uit. Daar zy te „ vooren de Kerkheerfchappy voor onwettig ver .' klaard hadden, namen zy eenige doute maatregels, om de Bisfchoplyke Orde uit de Kerke " te weeren; en men hadt het meer toe te fchry, ven aan Adamson's behendigheid, om het 5' geding, over dit duk, te verwarren en uit te „ rekken, dan aan hun mangel van yver, dat zy „ alle de Bisfchoppen van Schotland niet van hünne Bisdommen beroofden, en misfchien in den 9, ban deeden. Wanneer de Koning zyne vryheid „ weder kreeg, namen de dingen een geheel an„ der gelaat aan. „ De gunfl betoond aan Arran, den vyard van alles wat wclvoegelyk en heilig was, en de „ ftrenge vervolging der Edelen, die de yven'g„ de verdeedigers van de zaak der Protejlanten 3, geweest waren, hielde men voor gewisfe voor„ tekens van den naderenden val der Kerke. De „ Kerklyken konden hunne bedugtheid niet verbergen, noch dit over 't hoofd hangend ge- ., vaar  Gefehiedenis van Schotland. „ vaar met ftilzwygen aanfchouwen. Drury, .„ die in zyn Ampt als Leeraar te Edenburg her„ fteld was, keurde den Aan flag te Ruthven, op „ den Kansfel, openlyk goed, dit verbitterde den *, Koning dermaate, dat hy hem, niettegenftaande „ eenige tekens van zyne onderwerping, geboodt „ het 'leeraarampt in de Stad neder te leggen. „ Mr. Andrew Melvil , voor den Geheimen „ Raad gedagvaard dm zich te verantwoorden, „ wegens eene Leer, door hem in eene Reden„ voering te St. Andrews voorgedraagen, en be„ fchuldigd, dat hy de tegenwoordige bezwaaren „ des Volks vergeleeken hadt, by die 't zelve „ onder Jacobus den III drukten, en van ter .,, zyde aangeduid te hebben, dat ze op dezelf, de wyze moesten herfteld worden, dagt dat „ hy zich ftandvastiger moest aanbellen. Hy „ verfmaadde het Regtsgebied van een Burger„ lyk Geregtshof, in eene zaak, welke hy voor 9, louter Kerklyk hieldt. De Presbytery, of het „ Ouderlingfehap , waar van hy een Lid was, ,, hadt, zo als hy beweerde, alleen regt om hem „ rekenfchap af te vorderen, wegens woorden „ op den Predikfloel gefprooken, en noch de Koning, noch de Raad, kon, in de eerfte „ plaats, oordeelen over de Leer door de Leer„ aars verkondigd, zonder de Kerklyke vryhes, den te fchenden. Deeze ontheffing van 't Bur- gerlyk Regtsgebied was een voorregt, om 't „ welk de Roomschgezinde Geestelyken, wonder „ bevoegde regters over alles wat ftrekte om den luister en magt huns lichaams te doen aanwasE 4 s, fen,  72 WILLIAM ROBERTSON, „ fen, lang met veel moeite gezogt, en eindelyk ,, verworven hadden. Indien men 't zelfde pleit thans hadt laaten gelden, zou de Proteftantfchc „ Geestlykheid onafhanglyk van de Burgerlyke „ Overheid geworden zyn; en een Orde van Men„ fchen, allernuttigst voor de Maatfchappy, wan* „ neer zy de pligten inboezemen, (trekkende om den vrede en rust daar van te bevorderen, „ zou niet min verderflyk geworden zyn, door, „ zonder vreeze voor bedwang, de gevaarlykde beginzels in te boezemen, of hunne Toehooi;- ders tot de fnoodfte en gruwlykfte bedryven „ aan te zetten. „ De Koning, bovenmatig yverzugtig omtrent „ zyn voorregt, voelde zich gevoelig getroffen „ door deezen flouten indrang op 't zelve: en de„ wyl Melvil, van wegen zyne geleerdheid en ,, yver, de agting en 't gezag eens Hoofds van ee,, ne Party verkreegen hadt, befloot hy hem te „ ftraffen met de ftrengheid, welke die voorrang verdiende, en, door eene tydige ftrengheid, „ het herleeven van zulk eenen gevaarlyken eisch „ te beletten. Melvil ontweek, egter, 's Konings „ woede, met naar Engeland te vlugten; en de Pre„ dikftoelen daverden van klagten, dat de Koning „ het licht der Geleerdheid in het Koningryk uit„ gebluscht, en de Kerk beroofd hadt van den „ bekwaamden en getrouwden Befchermer haa- rer Vryheden en Regten. „ Zulk giweldig uitvaaren der Geestlyken, tev gen de maatregels van het Hof, fmaakte zonderj, ling aan het Volle. De Zamenzwcerders, hoe- v wel  Gefchiedenis van Schotland enz. 73 „ wel uit het Koningryk verdreeven, bezaten 'er s, nog grooten invloed: en daar zy alles te vreezen „ hadden van den haat eens jongen Vorsts, opge„ ftookt door de doldriftige raadgeevingen van „ Arran, lieten zy niets na, em hunne Aanhan-? ,, gers tot het opvatten der Wapenen aan te „ maanen. Wel haast bemagtigden de Graven van Angus, Mar ?ien de Voogd van Glamis hetKaftcel van Stirling en lieten eene afkondiging uitgaan, in welke zy verklaarden de wapenen om geene andere reden op te vatten, dan om uit 's Konings tegenwoordigheid een onwaardigen en fnooden Gunfteling te weeren, Zy waagden het echter niet, den Koning, die met 20000 Man tegen hen optoog, aftewagten , maar vloden in der yl naar Engeland. Lord Ruthven, onlangs tot Graaf van Gowrie verheven , overtuigd deel gehad te hebben in deze famenzweering, werd, na een ongeregeld regtsgeding, openlyk te Stirling onthoofd. „ De Kerk te vernederen was 's Konings naaste ftap: doch vermids hy, ten dien einde, het wetgeevende gezag te hulpemoest hebben, werd ,, 'er fchielyk een Parlement zamengeroepen; en ,, dewyl zo veele Edelen het Ryk uitgebannen, „ of verboden waren in 's Konings tegemvoordig„ heid te komen; dewyl Arran's trotsheid andc„ ren op een afftand verwyderdeninvreezehieldt, „ beftondt de Vergadering alleen uit Perfoonen, geheel naar den zin van \ Hof. „ Om de Wetten, die men buiten weeten der „ Kerklyken zou opftellen, bedekt te houden, E 5 „ wer-  74 WILLIAM ROBERTSON, „ den de Lords der Artykelen onder den eed „ van geheimhouding genomen: en, wanneer ee„ nigen der Leeraaren, die of het gevaar ver- „ „ moedden , of des eenigzins verwittigd waren, „ één hunner afvaardigden, om den Koning van „ hunne vrees te verwittigen, werd hy aan de 9, deur van 't Paleis gevat, en na eene verafge„ legene Gevangenis gevoerd. Anderen in het „ Parlements-huis poogende te komen, werd de „ toegang geweigerd. En men ftelde zodanige ,, Wetten vast als ftrekten, om de gefteltenis en 9, tugt der Kerke te eenemaale het onderst bo„ ven te werpen. Het weigeren van 't erkennen „ des Regtsgebieds van den Geheimen Raad; „ het voorgeeven van ontheeven te zyn van 't „ gezag des Burgerlyken Geregtshofs; het be„ ftaan, om de regten en vrydommen van een „ der drie Staaten in het Parlement te vermin„ deren, werd voor Hoog-verraad verklaard. Het „ houden van Vergaderingen, 't zy Burgerlyke „ of Kerklyke, zonder verlof en befteraming des ,, Konings; het uiten, in 't openbaar of in 't heim„ lyk,in Leerredenen, of in Redenvoeringen, van „ eenige valfche en fchandelyke ftukken tegen den „ Koning , zyne Voorzaaten en Staatsdienaars, ,, kwam op de lyst der hoofdmisdryven. ,, Wanneer deeze Wetten, volgens het oude „ gebruik, by 't Kruis van Edenburg bekend ge„ maakt werden, verklaarde Robert Pont, Leer„ aar van St. Cuthberts, en een van de Lords der „ Zittinge, uit naam zyner Broederen, zich ftaat„ lyk daar tegen: dewyl ze gegeeven waren buiten „ wee»  Gefchiedenis van Schotland. 75' „ weeten of toeftemming der Kerke. Zints deHer„ vorming, hadt men de Predikftoelen en Kerkly„ ke Geregtshoven altoos heilig gehouden. Op „ de eerfte waren de Kerklyken gewoon, met ee„ ne onbepaalde vryheid, te beftraffen en te ver„ maanen. In de laatfte oefenden zy een onbe„ dwongen en onafhanglyk Regtsgebied. Beide „ deeze voorregten werden nu teffens met een „ zwaaren flag gedreigd. De nieuwgemaakte vast„ Hellingen ftrekten, om de Kerklyken even on„ vermogend te doen worden, als zy behoeftigwa„ ren; en daar de Gierigheid der Edelen hun van „ rykdom beroofd hadt, was 's Konings Eerzugt „ thans bezig, om hun te ontzetten van de Magt, , welke eertyds tot hunne Orde behoorde. Geen ,, wonder, in de daad, dat de ontfteltenis alge, „ meen was, en dat men luidkeels klaagde. Alle „ de Leeraars in Edenburg ftonden van hunne be« diening af, en vlooden na Engeland, De voor„ naamfte Kerklyken,door geheel hetKoningryk, „ volgden hun voorbeeld. Jammeren en verbaasd, heid vertoonden zich in alle deelen der Schotfche l] Kerke; het Volk beweende het verlies hunner " Leeraaren, door hun hooggeagt: en vol vanvers, legenheid, over eene zo onverwagte gebeurte„ tenis, betuigden 'zy openlyk hunne woede te^ „ gen Arran, en begonnen den Koning zelve „ te verdenken, van vyandlykheid tegen tenHcr„ vormden Godsdienst. IV,  p EZOUR-VEDAMo/ Ferkïaaring van IV. L'EzOUR-VeD am , ou ancien CoMUEN- taire ou Veoam; contenant Pexpofition des opinions reiigieufes & philofophiqu.es des Indiens; traduit du SamscretanxrxtuiiBrahme; revu & publié avec des Obfervations préliminaires, des Notes & des EclairciÜemens, Y VERDON, 1778, II Vol. in 21", dat is 3 De Ezour-Vedam, of Oude Verklaaring over den Vedam; vervattende eene uitlegging van de Godsdienftige en Wysgeerige gevoelens der Indiaanen; door een Brahmin vertaald uit de Samscretan; nagezien en met voorafgaande Aanmerkingen, Aan-* tekeningen en Ophelderingen uitgegeven: te Yverdon, 1778, 1 deelen in 120, Niets is door geleerden en ongeleerden van de vroegfte tyden af met meer verwondering aangemerkt dan de hooge en onnafpeurelyke oudheid der Indiaanen, en hunner Godsdienftige en Wysgeerige gevoelens: houdende men hunne denkbeelden deswegens voor zo veel zuiverer en volkomener, als men meende, dat de Indiaanen andere Volken in Eeuwen overtroffen. De Grieken zelfs, zpjaloersch over den rang onder de oudfte Volken des Aardbodems, zo nayverig over hunne voortreffelykheid boven alle andere Volken, zig zeiven uitgeevende voor  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. 77 voor' de uitvinders van alle nuttige Kurtften en Weetenfchappen , en houdende alle overige inwooners der waereld voor barbaaren en weetnieten, werden door de grootfche voorgevens der Indiaanen weggefleept, en erkenden met verbaazinge derzelver hoogere oudheid en grootere vorderingen in geleerdheid. Vooral wil men, dat de Wysgeeren van Griekenland veel voordeels gekreegen hebben uit de Wysbegeêrte der Indiaanen, na dat Alexander de Groote hun Land vermeesterd hadde. Dan om juist te bepaalen, wat de gevoelens der oude Indifche Wysgeeren geweest zyn, kan men zig niet veilig op de Grieken verhaten, als die zig door het fnoeven der Indiaanen hebben laaten misleiden; en die ook tot de bin* nenfle deelen van Indien niet zynde doorgedrongen, dus de kennis der Indifche Wysbegeene niet van daar gehaald hebben, alwaar zy eeniglyk te verkrygen ware. Daarenboven hebben zy overal, zeer ongerymdelyk, eene groote overeenkomst en naauw verband gezogt en gevonden tusfchen de gevoelens der Indiaanen en hunne eigene Hellingen. Weinig meer lichts is ons verfpreid over de oude zo wel als tegenwoordige kundigheden der Indiaanen, in 't Huk van Wysbegeêrte en Godsdienst, door de Reizigers der voorgaande en tegenwoordige eeuwe. Dewyl hunne gedenkfchriften daarin voornaamlyk gebrekkig zyn, dat zy geene genoegzaame onderfcheiding maaken tus, fchen de gevoelens en leerftellingen der oude en laatere of tegenwoordige Indiaanen; noch tusfchen de begrippen van het Volk, en van de verftandi- gen  78 -EZOUR-VEDAM of VcrUaaring van gen onder het zelve. «—- Dewyl zy of door de verhaaien der Grieken vooringenomen ten voordeele van de Oudheid van dit Volk en de voortreffelykheid hunner gevoelens; of ook te ligtgeloovig aan de hooge en al te ongerymde opgaave der Indiaanen zeiven, zig hebben laaten misleiden: althans zy hebben, zonder genoegzaamengrond, de Godsdienftige en Wysgeerige kennis der Indiaanen ofte laag vernederd of te verre verhoogd, en verfchillen, in hunne verhaalen, zo hemelsbreed van elkanderen , en zyn zo onnaauwkeurig (zekerlyk om dat zy met geenen der kundïgen en eerlyken geraadpleegd hebben) dat men naauwlyks kan gelooven, dat men de gefchiedenis van het zelfde volk, hunner zeden en geleerdheid, leeze, zodat men daaruit geen genoegzaam klaar begrip van zaaken kan vormen, en 'er in het geheel geen ftaat op maaken. De Hollandfche Predikant Abraham Rogers, en de Deenfche Zendeling Ziechenbakh, moeten hiervan alleen uitgezonderd worden, als welken in hunne berichten naauwkeuriger zyn geweest, dan alle de overigen, dewyl zy met eenige Brahmins zeiven hebben gefproken, doch zig ook voornaamlyk bepaald hebbende by de Godsdienftige begrippen en plegtigheden van het gemeen,zyn hunne fchriften van minder nut, dan ze wel anderszins zouden hebben kunnen wezen. Ondertusfchen moet men zig hierover te minder verwonderen, wanneer men overweegt, dat deEuropeaanen naar Indien gereist zyn en die Gewesten bezogt hebben, niet zo zeer ter bevorderinge van kennis en geleerdheid, als wel ter bevorderinge hm?  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. hunner byzondere voordeelen en inzigten en der belangens van hun Vaderland en van den Koophandel ; en daar nog byvoegt de zeer verregaande ftilzwygenheid, agterhouding en bedriegelykheid der Indiaanfche Wysgeeren en Geestlyken» Maar veel eer moet men verbaasd zyn over het zeer onwysgeerig gedrag van eenige zo genaamde Wysgeeren deezer eeuwe , welken zonder eenig behoorelyk voorgaand onderzoek de gewaande oudheid der Indiaanen, en de voorgewende voortreffelykheid hunner Godsdienftige en Wysgeerige kennisfe aanneemende en vastftellende, daardoor gevoelens gekoesterd hebben , welken derzelver uitvinderen en verdedigers even zo zeer ter oneere ftrekken, als zy ingerigt zyn om het geluk des menschlyken geflagts te onder mynen, indien zy eenmaal algemeen werden: eene oudheid en voortreffelykheid, die alleenlyk is uitgedagt, om het gezag en de geloofwaardigheid der H. Schrift te doen waggelen, en de nutteloosheid eener Godlyke Openbaaring ongerymdelyk ftaande te houden. Uit deezen maalftroom van onzekerheden zouden wy volkomen gered worden , indien de zo zeer geroemde Schriften der Indiaanen, in eene bekende taaie vertolkt, der weereld werden medege* deeld, wanneer door een oordeelkundig onderzoek," naar alle waarfchynlykheid, de ongegrondheid en ongerymdheid deezer voorgewende oudheid en voorireffelykheid derlndifche geleerdheid welras zouden blyken: daar wy thans, door gebrek aan egte en geloofwaardige berigtfchriften der Indiaanen zelve  8o EZOUR-VEDAM of VerUaaring van ven, berusten moeten by enkele,- hoewel zeer gegronde vermoedens en gisfingen. Dit blykt reeds ten deele uit het werk, dat wy thands aankondigen , en waarvan wy onzen Leezeren eenig verflag znllen geeven. Het is eene verklaaring over den Vedam of heilige Schrifcuure der Indiaanen ,(a~) en behelst eene Uitlegging over hunne Godsdienftige en Wysgeerige gevoelens; het is oorfprongklyk gefchreeven in de Samscretan, de taaie van den Vedam, en uit dezelve in het Fransch vertaald door een Brahmin van Benares, welke een Correspondent was van de Franfche O. ï. Com' pagnie. Het werdt gevonden onder de papieren van den Heer Barthelemy, tweeden Lid der Regeeringe te Pondichery. De Heer de Modave bragc een affchrik daarvan in Vrankryk over, in den jaare 1759? gaf het ten gefchenke aan den Heer de Vohaire, die het egter nooit gelezen heeft. De Hr. de Voltaire zegt, dat de Emir-Vedam voor de tyden van Alexander den Grooten gefchreeven is.' maar de tegenwoordige Uitgeever daarvan toont de valschheid van dit zeggen door een onweder- ieg- («) Veelen houden den Vedam voor de Heilige Schrftuure der Indiaanen, welke gefchreeven is in die taaie, welke, volgens de berigten der Europeërs, genoemd wordt Samfcretan,Samskortani' Sainskroutam, Sankrit en Hauskrit:. maar anderen mcenen, dat de taal van den Vedam, by alle Brahmins bekend, alleen dient, om een nog veel ouder taal, en maar by weinige Brahmins bekend, te verklaaren, welke oudere de taal zoude wezen der ooiTprongklyke Heilige Schriftuur of Canonyke Boeken der Indiaanen, en tnisfehien die taal is, welke Ktrendum genaamd wordt. Zie Hl* dend. Hist. van [£ndoflan, D. VI. St. U> bi. 585 en 588.  den Godsdienst en flysbegeerte der Indiaanen. 8z leggelyk bewys aan, dewyl namelyk daarin van de Mahomedaanen en Mooren gefproken wordt, maar het wederom in het jaar 1761 ten gefchenke gaf aan de Koninglyke Boekery te Parys. Doch aan dit affchrift ontbraken eenige hoofddeelen. Een ander affchrift van die zelfde vertaaling werdt 'er gemaakt door den Heer Anquetil du Perron, volgens een ander, mogelyk het oorfprongklyke, het welk berustte onder de papieren van eenen bloedverwant van den Heer Barthelemy. Uit deeze twee affchriften is de tegenwoordige Franfche Uitgaave vervaardigd door den Baron de Sainte Croix, genoeg bekend als een uitmuntend geleerd Man , vooral door zyn voortreffelyk en oordeelkundig onderzoek over de oude Gefchiedfchryvers van Alexander den Grooten. Deeze twee verfchillende affchriften heeft degeleerde Baron zorgvuldig met eikanderen vergeleeken; ook heeft hy in dit werk veel gebruik ge-, maakt van zekere gefchreeven vertaaling van een ander Indisch Werk, genaamd Bagavadam, berustende in de Boekery van den Heer Bertin, Minister en Secretaris van Staat aan het Franfche Hof, die dat Werk ook van Pondicherry gekreegen heeft, en het welk men met alle >reden vvenschte, dat insgelyksjdoor dien geleerden Heer te gelyk met den Ezour - Vedam ter drukpersfe? ware bezorgt geworden. Een uittrekfel van deezen Baga-Vedam is door den geleerden Baron agter dit Werk geplaatst; en omtrent het einde van dit ons Uittrekfel zullen wy daarvan een en ander Haaltje mededeelen. Ar.gem. Bibl. IV Deel N. r. F Het  82 EZÓUR-VEDAM óf Verllaaring van. Het voorenftaande berigt ons deB.d. S.C. breedvoeriger in eene leezenswaardige voorrede, voor het werk zelve geplaatst. Daarop Iaat hy volgen eenige voorafgaande Aanmerkingen, en onderzoekt in dezelve den oorfprongk van denGodsdienst der Indiaanen , en welken voortgang en lotgevallen dezelve door geheel Afie gehad heeft. Hierop volgt de Ezour-Vedam; en de geleerde Uitgeever beiluit het Werk met een verflag van de Heilige Schriften dier Volkeren , en een onzydig onderzoek van dat boek, het welk hy thands heeft gemeen gemaakt. De Heer d. S. C. beweert niet, met veele andere geleerden , (U) dat de Indiaanen eene Volkplanting zyn der Egyptenaaren, maar hy ftemt met hun daarin overeen, dat zy reeds zeer vroeg kennis gehad hebben van den Godsdienst der Egyptenaaren. Hy Iaat ten dien einde in de XVIde Eeuwe voor de Christlyke Jaartellinge verfcheiden Egyptenaaren naar Indien reizen; hy grondt zig voornaamlyk op Fl. Jofephus, hoewel hy de plaats van Jofephus, hoe gewigtig in dit geval ook, niet aanhaalt: en toont vetder de groote gelykheid en overeenkomst aan in de gevoelens der Egyptenaaren en Indiaanen. Doch de laatften hebben niet alleen van de eerften veel overgenomen, maar ook van alle Volken, met wel- Zie la Croze, Hist. du Christ. des Indes, Livre VI. en verfcheide Verhandelingen van de Leden der Akademie der Op. fchriften en fraaije Letteren , met naame die van den Abt Bar- thtltmy*  den Godsdienst en Tfysbegeerte der Indiaanen. 83 welken zy eenige gemeenfchap gehad hebben, (cj De Perfiaanen, Grieken en Romeinen, Jooden en Christenen, allen hebben iets toegebragt tot de Geleerdheid der- Indiaanen. De geleerde Auteur toonti dat 'er niet alleen eene groote gelykheid gevonden wordt tusfchen de gevoelens der Indiaa* neri eh der Perfen^ vooral van de Inwooneren der Per'fifché Provintie Ariana; maar hy meent ook, dat.de berUgte Secte der Indifche Wysgeeren', bekend onder den naam van Samman'èers, van daar oorfprongldyk, en tot de Indiaanen overgekomen isi Hierop geeft hy ons een breedvoerig vesflag van de opkomst 9 voortgang en lotgevallen hunner Leere in de Indien, waarvan wy het volgende zullen overneemen. Budda, Boudda of Boutta, leerde het eerst de gevoelens der Sanimanë'ers, welken zig door ge- (c) De Kirendum, welke taal ee'rtyds in het noorden, gelyk de Üratidaiu in het zuiden, van Hinduftan gefpioken werdt, vloeit over, van Griekfche woorden. M. la Croze heeft ook eene groote overeenkomst aangetoond, tusfchen de benaamingen der Egyptifche en Indifche Godheden. En het woord SamScrctafn, Sankrit licmskrU, enz. fchynt van de Christenen afkomftig. SanSiafcriplura, fantn Scrittura, feint Escrit, fchynt niet moeilyk in Samfa-etum i Sankrit &tv [veranderd te kunnen worden. De Vedams kwamen, volgens de gedagten van onzen Schryver, den Heer B.d. & C-eerst icoo jaarenna J. C-te voorfchyn:waarinhy ook aantoont, dat verfcheiden trekken te vinden zyn, ontleend uit den Christlyken Godsdienst, of de gevoelens van eenige vroege Ketters. Maar de Indiaanen hebben alles door de biütenfpoorigfte bygeloovigheid misvormt, en dan hunne nieuwlte wei ken de hoogfte oudheid beftaan toe te fchryven : waarin de Europeërs wel zo goed geweest zynjf om hen op hun woord te gelooven. Fa  84 EZOUR-VEDAMo/ VerUaaring van geheel Indien, Tartarye en China verfpreid hebben. Hy werdt gebooren 683 jaaren voor J. C, 38 jaaren voor de verdrooijing van het Ifraè'litïfche Ryk; zodat door deeze gebeurtenis ook een menigte van Jooden door Indien verfpreid zyn, welke hunne gevoelens aldaar insgelyks hebben overgebragt, en waarvan deeze Budda niet weinig fchynt overgenomen te hebben (W). Budda, wiens leerlingen, by de Indiaanen bekend onder de naamen van Buddergneuls en Schammanergucuk, in 't vervolg zynen Godsdienst verbasterden, en hem als eene Godheid, en wel als den opperden God, eerden; Budda was in den beginne in groot aanzien in Indien , en de Sammaneërs werden gehouden voor de uitvinders en leermeesters van alle fraaye Konden en nutte Weetenfchappen. De leer van Budda, waarin de zielsverhuizing en de aanbidding van de Koe de voornaamfte Ieerdukken fchynen geweest te zyn, verfpreidde zig door het geheele Oosten ; want Budda fchynt dezelfde te zyn, welke by de andere Indiaanen Xaca oïChaca* by de Chineezen XeUu en Foë, (d) Volgens zomtnigen ; wordt in den Vedam de Joodfcfre Godsdienst voorgefteld als eene Kettery,we]ke uit dat boek zeiven haaren oorfprong zoude genomen hebben :danhoeongerymdditook zy, is het eene bekentenis, dat de Indiaanen reeds zeer vroeg kennis gehad hebben aan de Joodfche Schriften. En het is, in de daad, zeker, dat zy veele plaatl'en der H. S. verbasterd hebben overgenomen. Men kan deswegens nader berigt vinden in twee zeer aanmerklyke Brieven van Vader Bouchet aan den Risfchop Huet, in les Lettres Edifiantes Tom. lt & XIII. Voyez auffi la Crozev. f  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. 85 Foe\ en in Siam Sommona - Codom genaamd wordt (e); ook hebben de Talapoins van Siam veele overeenkomst met de oude Sammaneërs. Zelfs fchynt de Leer van Budda tot in Tartarye te zyn doorgedrongen: maar onze Schryver meent, dat ze in Thibet niet voor de VlIIfte Eeuwe der Christelyke Jaartellingen gekomen, en aldaar in plaats van den ouden Godsdienst van Zamolxis is aangenomen. De geleerde Schryver meent tevens , dat de Brahmins, voor de komst van Budda en der Sammaneërs, reeds het beftier van den Godsdienst in handen hadden, 00 doch dat zy van eikanderen verfchilden in de wyze waarop zy leefden en leerden ; :terwyl de Brahmins uit de geboorte tot Leeraars gefchikt waren,en zig voórnaamlyk ophielden by den Ganges, werden by de Sammaneërs allen, zonder eenig onderfcheid van rang Cg), tot Leeraars toegelaaten, en bewoonden byzonderlyk de boorden van den Indus. Het fchynt nogtans, dat de gevoelens van deeze Sammaneërs beter en zuiverer geweest zyn, dan die der Brahmins, gelyk uit het vervolg van ons (S) De Lama m Thibet is insgelyks dezelfde als de Budda der ln.ii»»iiwi, wiljan» den Heer d, S- Croix. U I Dtt * "'" "'• ' ii met het zeggen der Malabaaren, welken Ma Godsdienst zeer veel ouder is dan die der Smmancün; niur het ftrookt niet zeer met het gene de Brahn) oos zelvcn verhulen, als die alle hunne Weetenfchappcn vin de SjmmiaeBtJ zouden gekreegen hebben. (j) De Sammr.cüta zyn mogelyk dezelfde als de Monniksorde der IftSatBcn, dooi hen genaamd Sannian althans zy leeren onsa dat beiden in dcnzelfdcii tyd hun beftaan gekreegen hebben. — 7. i. ... . 11 •; .ti v.-.'l.'ii overeen te komen met de Ctiiinigutuh an zyi aulclr.:". CcécIU:. F s  86 EZOUR-VEDAM of Verklaring van ons uittrekfel klaarder blyken zal: althans hun beftaan , om den ongerymden eerdienst, welke aan VIschnou en Ifuren betoond werdt, en de dwaaze en bygeloovige plegtigheden van dien eerdienst aftekeuren en te befpotten, fchynt hun den haat der Brahmins op den hals gehaald te hebben: welken het door hunne vervolgingen eindelyk zo verre hebben gebragt, dat deeze Secte in Indien geheel is uitgerooid geworden: of? zegt onze Schryver, hun naam is veeleer dan hunne leer verbannen, dewyl nog verfcheiden boeken deezer Wysgeeren op de Kust van Malabaar bewaard worden, en in zo groote agting zyn, dat ze thans door de Brahmins geciteerd worden , gelyk by ons de Griekfche en Latynfche Schryvers. Ook hebben verfcheiden Brahmins hunne gevoelens en leevenswyze naderhand omhelsd, en de besten onder hen volgen dezelven ook nog in deezen tyd. Dan hoe onzeker het ook zyn moge, wien de voorrang toekome, of den ouden Sammaneërs of den Brahmins dier tyden? dit is zeker, dat de tegenwoordige Wysgeeren der Indiaanen verre te kort fchieten in geleerdheid en bekwaamheid by hunne voorgangeren; zo verre zelfs, dat veelen hunne Schriften naauwlyks verdaan, noch de taaie, in dewelke zy gefchreeven zyn. Deeze taal is de Samscretan ; en die boeken ,welken de Wetten en den Godsdienst behelzen, worden Vedam. genaamd, waarby men naderhand wel eenige Aanhangfels gevoegd heeft, maar die men ook verkort Iieeft; en de Ë, d. S. C. is van gedagten, dat daar-  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. 87 daarvan tegenwoordig niet anders, dan zodanige uittrekfels en verminkte ftukken overig zyn. Ook verhaalen de Brahmins zeiven,dat ten minften een en ander gedeelte daarvan verboren is; indien zodanig een Boek maar ooit een wezenlyk beftaan gehad heeft, waaraan door veelen, en met eenigen grond, is getwyfeld geworden (7'); want misfchien is de Vedam niets anders, dan eene mondelinge overlevering van den ouden eerdienst des lands, die vol is van ongerymde bygeloovigheden en onnatuurlyke Afgoderyen; waaroverjteenige meer verlichte of Brahmins of Baudisten zig gefchaamd, en daarom getragt hebben daaraan eenigen fchyn van redelykheid te geeven,gelyk wy weeten,dat verfcheiden Grieken en Romeinen met de ongerymde Fabelleer hunner Goden hebben gehandeld. Dus, b. v., verhaalt Biache, in den Ezour-Vedam, de leer vaa den Vedam, dat is van den meest algemeen aangenomen eerdienst, den Godsdienst des lands of des volks, terwyl Chumontou daarvan eene redelyke verklaaring tragt te geeven, waarin, gelyk in alle by ons bekende boeken der Indiaanen, wel eenige vry goede dingen te vinden zyn, maar die onder oneindig meer ongerymdheden bedolven liggen. Dit vindt te meer geloof, omdat de zogenaamde hei- (h~) Het is vreemd, dat de geleerde Uitgeever noch hier noch nergens in het geheele Werk een woord fpreekt van die Vedims, welken volgens de opgaave der Schryveren van de H e n e n d. Geschied. van.Hinduftan,(VI. D.U St. p. 588 en 589} reeds in het jaar 1733 op de Koninglyke Boekery te Parys zouden g*-. •ragt geweest zyn. ' F 4  88 EZOUR-VEDAM of Verklaar ing van heilige boeken van den Vedam of der Wet by allen niet voor Godlyk erkend, en als zodanig aangenomen worden; zodat de Indiaanen geene, eigenlyk zo genoemde, heilige Schriftuur hebben, welke voor hun van eene verbindende kragt is, gelyk het Evangelium is voor de Christenen: draagende die boeken der Indiaanen, welken over den Gods" dienst handelen , zo veele verfchillende naamen (als Roukou-Vedam, Tajour- Vedam, Sama-Vedam Adarvana* Vedam en z. v.) als zy door verfchillende Schryvers zyn opgefleld geworden. Van die onfcheiden, by ons bekende, Vedams geeft de Baron ons eenig verflag, volgens de opgaave daarvan breedvoeriger in de Gedenkfchriften en gefchiedverhaalen van Indien te vinden; tevens den ouderdom daarvan aanwyzende,en in welke agting zy gehouden worden. Zommigen verwerpen de Vedams,anderen de Pouranams:enhet fchynt, dat de eerfte door Sammaneërs öf Baudiften, de ande-> ren door Brahmins gefchreeven zyn (Y). De Pouranams kwamen,volgens onzen Schryver, eerst te voorfchyn in het begin der XVde Eeuwe, en dus na (0 De Hr./a Crozt leert ons, in zyne Hiftoire du Chriftiamisme des Indes, Livr. VI. p. 499, dat de verdryving der Sammaneërs uit de Indien, en de tegenwoordig heerfchende grove Afgodery der Indiaanen nog geen 600 jaaren oud is. De Vedams toonen meer gezond veiftand dan de Pouranauis , welken de Theonogonie der Indiaanen fchynen te wezen, en te bevatten alle de daaraan verknopte ongerymde fabelen, als de woonplaats en verrigtingere der Goden, hunne ftryden met de reuzen, en andere dergelyka zetheden meer, welken men in alle befehryvingen van Indien k?n vinden-  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. So na de ballingfchap der Sammaneërs, en de Vedams zagen het licht niet voor de Xlde Eeuwe. Hoewel de geleerde Heer zig grondt op het gevoelen der Brahmins , welken verzekeren , dat de AdorboVedam maar 500 jaaren ouder is dan de Pouranams, is het nogtans meer dan waarfchynelyk, dat beiden ouder zyn, dan ze hier donr den Heer d. S." C, worden opgegeven; fchoon zy zeer zeker dien ouderdom niet bereiken, welke daaraan in Europa is gegeven. Na de Pouranams volgen de Schafters, welke boeken , ongetwyfeld , een veel jonger herkomst hebben, als die niet anders zyn dan Uitleggingen en Verklaaringen van de Vedams, en die ook geenszins zuiverer denkbeelden geeven, dan de gemelde Vedams en Pouranams : hoewel alle deeze Schriften en byzonderlyk de Schasfers door de Indifche Wysgeeren fchynen opgefteld te wezen, met oogmerk, om den Godsdienst van hun land minder ongerymd en meer redenmaatig te doen voorkomen; om ons te overtuigen, dat deszelfs buitenfpoorig dwaaze fabelleer niets anders behelst dan wysgeerige Allegoriën; en eindelyk ruim zo veel, om de Filofophifche Leer* (tellingen te verklaaren van die Seéte, welke zy toegedaan zyn, als ter ophelderinge der oude boeken. Want indedaad, de verfcheidenheid van gevoelens heeft niet alleen plaats onder de Christenen ; de Indiaanen zyn in oneindige Seéten verdeeld, waarvan de eene de ander veroordeelt en verkettert, zonder eenige de minfte verdraagzaamheid. De Heer d. S. C. noemt eenigen van dezei% ven op, en denkt, dat de Ezour-Vedam gefchree- F 5 ven  93 EZOUR-VEDAMe/ Ferklaaring van ven is door ieraant, welke tot de Gnanigueuls behoorde. Uit het gene wy tot dus verre van d& Letter-? kundige en Wysgeerige Gefchiedenis der Indiaanen gezegd hebben, blykt dat de egtheid van den Vedam en Ezour-Vedam niet minder dan zeker beweezen is. En hy, die beweerde, dat zy niets anders waren, dan een mengelmoes van oude en nieuwe ongerymdheden, famengeraapt om de Eu» ropeërs te bedriegen, zou misfchien geene onwaarfchynelykheid noch ongerymdheid beweeren. Het js 'er zo verre van daan, dat door deeze Schriften een zeker plan zoude begunftigd worden, waar door aan de Indiaanen eene allerhoogfte oudheid wordt toegefchreeven, en eene wysheid, die vanhet overig menschdom , welks leermeesters zy geweest zouden zyn, verre overtreffende , dat daaruit veeleer de onbeftaanbaarheid van zodanig een ontwerp'ontegenzeggelyfc voortvloeit, en de befchouwing daarvan niet weinig dient ter flaa? vinge van die bewyzen, welken gewoonlyke ten voordeele eener Godlyke Openbaaringe, en derzelver nuttigheid gebeezigd worden. Nimmer vondt men onder eenig volk op den ganfchen aardbodem zulk een verwonderlyk mengelmoes van eenige vry goede denkbeelden wegens de Godheid, vermengd onder eene zo groote menigte van de onbegrypelykfle dwaasheden, de ongerymdfte fabels, en de buitenfpoorigfte en belagchelykftc plegtigheden, waaronder dat weinig goede als verflikt wordt, gelyk wy reeds meer dan eens gelegenheid gehad hebben aan te merken;  den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen. 91 ken; en het gene verder blyken zal uit de mer nigvuldige ongerymdheden, die men in den EzourVedarn, Baga-Vedam, en de berigten der Reizigers aantreft; waaruit men tevens over de gewaande wysheid en zogenaamde Filozofie der Indiaanen zal kunnen oordeelen. En indien die Schriften egt zyn, dan is het alleronbegrypelykst, dat men de gedrogtelykfte zotheden, en de onwysgeerigfte leerftellingen met eenige zuivere denkbeelden, in dezelfde werken, door een gemengd ontmoet. Dit is, in de daad, een, onoplosfelyk verfchynfel. Maar laat ons tot den E?:our-Vedam zeiven overgaan, van welken we in ons volgende Stukje berigt zullen geven. (*) Oe Abt Guenee dagt misfcbien niet, dat zyne voorfpelling aan den Hr. de Voltaire zo ras zoude zyn vervuld geworden. Hadt de Digternog geleefd, toen de B- d. S. C dit Werk in 1778 in 't licht gaf, hy zou gezien hebben, dat zyne loffpraaken over de gewyde boeken der Indiaanen al te poëtisch waren, en dat de Vedams , Pouranams en Schasters, in plaatze van de oudfte en uitmuntendfte boeken der weereld te zyn, nieis anders waren dan de verfoeilykrte beuzelingen, gelyk hy naderhand de te vooren door hem zo zeer geroemde Werken van Zoroaster, met het grootfte regt, noemde; na dat hy derzelver uitgave dopr den Heer AnquetU du Perron gezien hadt. LET-  LETTERNIEUWS. ITALIË. Te Naples is uitgegeven Lettrefub Monte Volture, a fua Excellenza il Signor Gugl. Hamüton, dell' Abate Domen Tata i 778. in 80. De berg Vultur , in de Pouille, die hier zeer omflandig befchreven wordt, is niet alleen aanmerkelyk uit hoofde zyner natuurlyke zeld. zaamheden, maar ook uit aanmerkinge van de Stad Fenofa , de geboorte plaatfe van Horatius, die 'er op ligt. De Berg, die omtrent dertig Italiaanfche mylen in omtrek beflaat, en even veele mylen van de zee ligt, wordt van den Schryver gefield'op 41 graden en 50 feconden breedte, en 13 graden 14 minuten lengte te liggen: en hy houdt niet alleen dezen berg voor een gewrocht van een Volcano, maar zelfs de gantfche keten der Apenynfche Gebergtens. By de Stad Lavalle , te Venofa, en in de velden daaromftreeks heeft de Abt Tata eene menigte van allerleye Opfchriften gevonden, die hy hier mededceldt. Dan dit is geenzins het voornaamfte, waarom we van dit Werk melding maken. Het behelst een ander keurlyk ftuk; want byna de helft van 't boek beftaat uit een brief, die voor zeker lang valt wanneer men weinig geduld heeft tot eene verdrietige leezing, en die over de Etymologie van den naam van dan Berg Vultur handelt. De Schryver daarvan is een geleerde Napoütaan, Signor Ciro Saverio Minerviw, dis den naam van den Berg Vultur, a!s mede de nwieq van verfcheidene Steden , Rivieren en Bergen in Italië afleidt niet alleen uit de Hebreeufche, Arabifche, Ethiopifche, Koptifche en Perfifche talen, maar zelfs ook uit de Pehlvi, Zend, 't Chineesch, 't MaleyJsch , enz. als dagt hy, dat alle ue Torenbouwers van Babel derwaards gegaan waren, om  LETTERNIEUWS." st om 'er namen uittedeelen. Signor Minervino is een dier verfcheidene geleerden van onzen tyd, welke zeer ■veel met de vindingryke konst van Etymologien op hebben; eene wetehfchap, welke inderdaad van uitftekend nut kan zyn ; maar door buitenfporigheid aller belagchelykst wordt. Sommige hedendaagfchen zyn 'er won. derlyk op verliefd, en men zou byna wel mogen zeg. gen, dat die dwaze verliefdheid befmettelyk en verderfelyk is, dewyl zy, hoe ftrydig ook tegens het natuurlyk verftand, thans mannen van zeer groote geleerdheid, ten zelfden tyde, in Engeland, Frankryk , Duitschland en Italië, een groten fchat van kundigheden, tyd en arbeid, die oneindig nutter hadden kunnen befteed worden, in herfchenfchimmen doet verfpillen, en een Don Quichotismus onder de Geleerden invoert. De Heer Minervino fchynt zelfs Grootmeester van die geleerde Dolende Ridderorde : hy belooft een groot Werk in 't licht te zullen geven, onder den Titel van Saggio della Religione de Pagani, Proeve van den Godsdienst der Hei.' denen; waarin hy con fomma evidenza, met de grootfte klaarblyklykbeid, gelyk hy fpreekt, zal aantonen, dat alle dü gemelde en vele andere talen de allernaauwfte verwantfchap onderling hebben. En om ons van den Heidenfehen Godsdienst een juister denkbeeld te geven, belooft hy , ,, byzondore Verhandelingen by dat Werk „ te zullen voegen, waarin men byeen verzameld zal vinden alle de banrblykelyke Bewyzen van 't geene » hy reeds-oor langen heeft gezegd: Ik zal volmaakt „ klaar betogen , zegt hy , indien 'de eigeliefde my „ maar niet alte verre vervoerd heeft, dat de Made, „ de Odysfee, en alle de andere Werkjes , die men „ Homerus toefchryft, niet anders zyn dan de heilige „ en Symbolifche Boeken van onze Priesteren in de „ Stad Siris. Het is klaar, dus gaat hy voort, dat „ men in de Iliade , door alle de zogenaamde Hel- >, den  54 LETTERNIEUWS. „ den en Goden, op eene Symbolifche wyze, enkel „ de rampspoeden en ongevallen, die door het onder„ aardfche vuur in Troas veroorzaakt zyn, heeft willen „ befchryven, nadat het zyne verfchriklyke uitwerkfuls „ in de overige deelen van Griekenlanden hadt doen. „ gevoelen. De Odysfee is insgelyks niets anders, dan „ eene Symbolifche Historie van zulke verwoestingen „ in ettelyke andere oorden, na de verdelging van het „ Trojaanfche Landfchap, door het vuur veroorzaakt, „ 'twelk de aarde doet opzwellen en zig eeft' nieuwen „ weg baant, door haar te fcheuren. Ik zat ook ,• in „ dat zelfde Werk betogen, dat Homerus maar een fabelagtige perfonaadfie is, en dat die naam enkel de Titel is van de boeken , die men hem toefchryft, en geenszins de naam van een wezenlyk perfoon." Dell' Êfmologia dell' Monte Volture: pag. 152. not. 30. SPANJE. Te Madrid is reeds voor eenige Jaren uitgekomen een uitmuntend Werk, onder den titel van Examen Maritimo théoretico praBico, 0 tratado de Mechanica, aplicado a la conflruiïion, conocimiento y manejo de los navios y de* mas embarcaciones, dat is, „ 't Theoretisch en Pra&isch „ Onderzoek, of Verhandeling van de Werktuigkunde toegepast op de Bouwkunde en Behandeling der Sche„ pen en andere Vaartuigen, door D. GeorgesJuan, „ Commandeur d'Aliaga in de Orde van Maltha, Op„ perhoofd der Vloot, Commandant van de Garde der „ Spaanfche Zeemagt, Lid van de Koninklyke Maat„ fchappyen te Londen en te Berlin." 1771. 2 Deelen in 40. De Schryver van dit Werk is de beroemdfie Bevelhebber onder de Spaanfche Zeemagt, en bekend door den togt.dienhy met den Heer Êouguer, in 't jaar 1735» naar Peru gedaan heeft. Hy heeft het geluk van  LETTERNIEUWS. 95 te gelyk een der grootfte Meetkundigen en Zeelieden van Europa te zyn, en daaruit kan men ligtelyk nagaan, dat hy in ftaat geweest is zeer gewigtige ontdekkingen te doen omtrent de beginfels en regels, die of onbekend , of reeds aangenomen waren, en om vele derzelven, die van de kundigfte mannen zeiven waren aangenomen, te verbeteren. In eene voorafgaande redenering handelt de Schryver van verfcheidene Werken, die het zyne zyn voorgegaan, en welker gebreken in de Theorie door hem worden aangewezen. Voor het midden der voorgaande eeuwe, hadt men geen Werk over den Scheepsbouw, volgens eenige Meet - of Werktuigkundige beginfels; en men werkte alleen naar zyne byzondere ondervinding, begrip en gisfing. In ons Nederland werdt daarover wel 't eerst in 't jaar 1671 gefchreven; maar de Nederduitfche Werken worden buiten 's Lands zelden verftaan of gelezen: zo dat we hier van 't grote Werk van den Heer Witsen over de aloude en Hedendaagfche Scheepsbouw, of van anderen niets vinden gemeld. De JefuitPARniES was een der eerften, die 1673 in zyn Fransen Werk over de Water weegkunde(2>szté de Statique) de Werktuigkunde op de beweging van een Schip heeft toegepast. In 't jaar 1689. fchreef de Ridder Renau, volgens dezelfde beginfelen, een Werkje onder den Titel van Theorie de la Manmvre des Vaiffeaux, waarin hy ftelde, dat de wederftanden zyn als de vier. kanten van de fnelheden der vloeiftoffen, en, als da vierkanten van de Sinus van haar inval op de oppervlakten , die zy aanbotzen. Dit Werk, in verfcheidene opzigten gebreklyk zynde, werdt door den vermaarden Huigems wederfproken, en door Renau verdedigd:De beide Eernouillies fchreven ookoverdiegefchillenin'tjaanrJoö ,ende jongftegaf in't jaar 1714 eene Nieuwe Theorie uit, over de manamre derSchepen.Vexvó\gens fchreven daarover deHeer Parent, Lid van de Koningl. Akademie der Weten-, fchap«  §6 L Ë T T E Pv N I E Ü W S. fchnppen, en Vader P. Hoste , Hoogleeraar der Wis1» kunde te Toulon. De laatfte gaf zyn bekende Werk in Folio uit, eerst over den Scheepsbouw, en vervolgens over de konst van den Oorlog ter Zee enz. In 't jaar 1731 fchreef de Heer Pitot eene Theorie de la manmvre des Vaijfeaux, reduite en praUique, maar zeer onvolmaaktlyk. Weinige jaren te voren hadt de Hr. Bouguer eene Prysverhandeling gefchreven de la mdture des Vaijjeaux. De beroemde MacLaurin, maakte ook gewigtige aanmerkingen ter oplosfinge van het voordel over de hoeken, die de zeilen moeten maken met de kiel, in zyne Verhandeling over de Fluxions. Vervolgens gaf de Heer Bouguer zyn voortreflyk Werk uit, Traité du navire de fa conflru&iert £ƒ de fes mouvemens, waar door hy groten roem behaalde. Eindelyk kwam nog in 't jaar 1749 in't licht het Werk van den zeer beroemden Meetkundigen, den Heer L. Euler, genaamd Scientia Navalis , feu Traüatus de confiruendis ac dirigendis navibus, 2 deelen in 40. en hadt hy de praktyk by zyne overige kunde mogen voegen, zou zyn Werk volmaakt lubben kunnen zyn. Dit zyn de Werken, die de Heer Georges Juan tot leiddraden hebben gediend in zyne Befchouwing, en de Praclyk heeft hem in ftaat gefield om over de oorzaken te oordeelen, wanneer de uitkomften aan de Befchouwing niet beantwoordden. Het is ondoenlyk, om hier maar een matig verflag te geven van zyn Werk, waarin alleszins zyne diepe kennis van de Meetkonst en van de Werktuigkunde, dat moeilyke gedeelte der Wiskunst, uitblinken en menigvuldige nieuwe ontdekkingen voorkomen, of althans zodanigen, die geheel ftryden met het gene men te voren pleeg vast te ftellen Het verdient, by uitnemenheid, alle oplettenheid van de Wiskundigen en Zeelieden , die den Zeedienst en Scheepvaart, thans zeer gewïgtige voorwerpen by de bloeiendfte Volken, wenfehen bevorderd te zien. Men verwagt ook ten dien einde in't kort  L ËTTÉRNiEU W S. '$j &ort verwagt eene vertaling van dit Werk in 't Franscli\ door den Heer Leveq_ue , Hoogleeraar te Nantes. V R A N K R Y K. Te Parys zyn . uitgegeven Obfervations far la Ma." Sique , £? principalement fur la METAPHYSiQr;E de l'ARt. 1770. in go. in dit Werkje, uit twee en twinr tig Hoofdftukken belïaande, wordt op eene diepzinnigs en wysgerige wyze over de natuur der Muzyk gehandeld. Het begint met een keurig onderzoek over deze vragen: „Is de Muzyk eene kons: van navolgins, ge ? Is haar voorname voorwerp het navolgen ?" en deze vragen beantwoordt de Schryver ontkennende : hy merkt onder anderen aan, dat de Muzyk niet alleen den mensch aandoet en ftreelt, maar ook de.beesten, gelyk de kat en den fpmnekop; de laatffe is in 't byzon. der aandpenlyk voor eene langzame en harmonieufe Muzyk; ook luisteren daarna de visjes, en, gelyk bekend is, de jonge kinderen. Waaruit de Schryver befluit, dat het de Navolging niet is,, welke het aangename der Muzyk voortbrengt: want daarover kunnen noch de jonge kinderen noch de dieren oordeelen. 't Zelfde befluit hy uit de Muzyk, by de Wilden en onder hes gemeene Volk in zwang gaande. De Krygs - en Lykgezangen der Wilden verfehillen van elkander byna niets j zy zyn veel meer zagten vrolyk, dan fchriklyk en treurig. Even weinig overeenkomst met de natuur de zaken is 'er ir» de gezangen van onze Negers in de Volkplantingen, by hunne vrolyke en droevige gefteftenisfen; want de manier van hun gezang is altyd dezelfde. Onze Matrozen en gemene Volk rekken hunne meló'dien alryd uit, zodat zy als zekere droefgeestigheid fchynen uittedrukksn, zelfs wan-! neer'zy uit vro'lykheid zingen. De natuur, die alïea doet zingen, eist derhalve, volgens onzen Wysgeer* gene navolging , om de Muzyk aangenaam te doen iyn. De Muzyk, zegt hy, kan oojs niets navol- Alöjjm. Bibl. IV. Dsel. N. r. G gen,.  93 LETTERNIEUWS. gen, dan Gezang, en dikwils kan zy ook dat niet wel navolgen. Zy werkt onmiddelyk op onze zinnen; en ons verftand zoekt vervolgens in de geluiden eenige betrekkingen en gelykende overeenkomfr.cn tot en met andere voorwerpen of uitwerkfels der natuur: en om ons daarin te gemoet te komen, tragt de Muzyk, zo veel zy kan, daartoe mede te werken; dat is, zeer onvolmaaktelyk: Want die navolging is maar iets ac. cesfoirs, iets bykomende, en haar niet natuurlyk eigen. Vervolgens toont de Schryver , dat het Gezang zelf geene navolging is van de Spraak, Hy handelt verder over de betrekking der Muzyk op 't danzen. Hy toont, dat de uitwerking der Muzyk niets is, dan gewaaarwording, en haar eind-oogmerk niets dan vermaak: en derlialve behoort zy alwat vermaak toebrengt meest te betragten: ook wordt zy van den mensch daartoe, als van zelfs, gebezigd; want die voor vermaak, door ongefteldheid van geest of gemoed, in 't geheel niet vatbaar is, zal geene Muzyk of Gezang zoeken Voorts handelt hy over 't geene de Muzyk in hare foorten voornaamlyk charakterizeert; het tedere, het bevallige, het vrolyke, het fterke. Dan fpreekt hy van de Compofi. tie en van de Uitvoering : hy onderzoekt of het loutere willekeurige in de Muzyk plaats hebbe, en of de onbedrevene menigte over haar kan oordeelen; en in hoe verre dit beide kan gefield worden. Tot dus ver over de Melodie alleen hebbende gehandeld, fpreekt hy wy* ders over de Harmonie, waarover hy keurlyke aanmerkingen voordraagt. ■ 't Is een aanmerklyke zaak , dat de te gelyk"beftaande verfcheidene geluiden, die het oor allen onderfcheidt, door hunnen gelykfydigeirindrukmaar eene juiste en ondetfcheidene gewaarwording voortbrengen: tot zodanige, famengeftelde en te gelyk eenvou* dige, gewaarwording is, onder alle onze zinnen, het gehoor alleen bekwaam, en de Muzyk alleen, zegt de £chry-  LETTERNIEUWS. g§ Schryver, kan haar voortbrengen. Hier handelt hy ook van de verwantfchap der Melodie en Harmonie onder, ling. Maar 't is onmogeiyk alles aan te roeren, wat iri dit wysgeerig ftuk voorkomt. Het is, dit moeten we 'er nog van zeggen, met zo veel aangenaamheid en met zo grote verfcheidenheid van aanmerkingen, voorbeelden , ophelderingen en levendigheid gefchreven , als men zou kunnen wenfehen; en 't is geen geringe verdiende van het zelve, dat het geheel gefchikt is naar de bevatting zelve der zulken, die In de Muzyk niet bedreven zyn. Dit eerfte gedeelte z?.l waarfchynlyk van «en twede gevolgd worden, , Te Parts is ook uitgegeven een Werkje onder den Titel van Theatre a l'ufage des jeunes Per/onnes. 17790 in 80. Het vervat zeven Tooneel Stukjes, die waarlyk niet anders zyn dan uitfeekende lesfen voor de jongelui» den, voornainelyk voor jonge Juffers, zy zyn met alle mogelyke behoedzaamheid gefchreven .nietflegtsomgene verkeerde indrukfels, maar ook om geene zulke indruk, fels altoos te geven , die eenigzins g'evaarlyk kunnen worden: Met een allerfynfte fmaak zyn in dezelve dia gebreken en ondeugden afgefchilderd, waartegens men de tedere jeugd wilde waarfchouwen, en die deugden aangeprezen eri beminnelyk gemaakt, welke men wilde inboezemen ; en met grote kunst zyn alle de ftukjes uitgewerkt , om tevens te behagen en nut te zyn. Men is onder ons gewoon op fommige Scholen de Kinderen Tooneelftukjes te laten fpelen, zo om haar de Franfche Taal te leeren, als om 't verftand optefcherpen; maar daartoe zyn gewisfelyk gene beter gefchikt, dan deze, naardien zy het hart ook vormen, en in alle o'pzigteri volftrekt, niet alleen onfchuldig, maar ook deugdzaam zyn; want alwat voor den geest beminnelyk, voor de èaelffie aandoeningen teder, en omtrent de zeden zuiver Ga sn  te* LETTERNIEUWS. cn leerzaam is, vindt men met eene allerkeurigfte behandeling in dezelve uitgewerkt. De Titels der To. neelftul'jes zyn deze: Hagar in de Woeftyne; De Schone en het Beest; De twee Flesjes; Het gelukkig Eiland; Het bedorven Kind; De Nieuwsgierige; de Gevaren der Wereld. Ook kwam hier in 't jaar 1779 uit eèn gedeelte van 't doorlugtig Werk over de Natuurlyke Historie van den Heer Grave de Büffon, onder den Titel van Hiftohe Naturelle des Oiseaux. Tom. VI!. Vill. IX. X- in 4°. en 8°- Dit Werk handelt in deze vier deelen over de kleine Vogelen , als daar zyn Leeuwrikken , Vinken , Mosfen, Nagtegalen , Kanaryvogels , enz.; als mede over de menigvuldige byfnorten van deze en andere gcflagten, die de onderfcheidene waerelddeelen aan den Schryver hebben opgeleverd. De Heer de Buffon, hadt in zyn Voorberigt, voor het eerfte deel va:: dit Werk geplaatst, verklaard niet voornemens te zyn, om alle de foorten der Vogelen, die 'er gevonden worden, zo te befchryven , als hy de viervoetige dieren hadt gedaan: want van dezen zyn 'er niet veel meer dan twee honderd foorteri bekend, daar hem reeds in 't jaar 1770, wanneer hy dit Werk wegens de Vogelen ondernam, reeds tusfchen de zeven en agt honderd foorten van Vogelen bekend waren ; terwyl hem nog van tyd tot tyd of nieuwe foorten, of befchryvingen van dezelven werden toegezonden ; zo dat hy niet twyfelde, of 'er zoude wel een dubfcel getal der zeiven, of misfehien wel twee duizend foorten te vinden zyn. Onder meniga keurige aanmerkingen is 's 'er eene, die in 't begin van het X Deel gevonden wordt, en daar we dit kort berigt mede befluitcn zullen: te weren , dat het getal der graan eetende vogelen van de Nieuwe Wereld veel minder is, dan dat van de andere en vroeger bekende en bewoonde werelddeelen; „ dan- inre-  LETTERNIEUWS. ioj „ gendeel, zegt hy, de foorten die zwak van bek zyn ., en van gekorvene diertjes moeten leven in de later „ ontdekte waerelddeelen veel talryker worden gevon., den. En dit doet ons van zelfs opmerken , hoe groot 3, de invloed des rnenschdoms op de natuur zy; dewy! ,, de menfchen het graan aangekweekt en vermenigvuldigd hebbende, daar door tevens het getal der graan „ eetende Vogelen vermeerderd hebben, welke ner„ gens talryker zyn, dan in gewesten, daar men ve„ le bebouwde Landen vindt: terwyl de wyd uitge„ llrekte Bosfchen en Velden in Amerika, daar de „ woeste natuur niets van onze granen oplevert, ,, fchoon wel eenige vrugten, kleine zaden en eene „ grote menigte van Inftcten, die Vogels, welke hier„ aan een overvloed van een voor hun bekwaam ,, vóedfel voor zig vinden , in getal fterk hebbea „ doen toenemen," Te Parts is cok uitgekomen L'Intrigue dwCdbinet fout Hen&v IV & Loois XIII terminée par la Fronde; por Af. Anquetil, Chanoiije regulier de la congréga'ticn de la Fraoce, CorreSpOndant de 1'Academie Royale düs Infcriptions & Belles - Lettres, P-rieur de Chat eau Renard., & auteur de l'Efprk de la Ligue. IV Vol. in 120. 1780. Pc Heer jfaquetil, Schryver van 't voortrefiyk Werk, L'Cj],rit de la Ligue, en van het tegenwoordige onder den titel van de Intrigue van 't Cabiaet onder Hendrik den IV. en Louis den XIII. eindigende met de party van de Frvu • de, gelyk dezelve genoemd werdt, is, zo wy menen., de Broeder van den beroemden Heer Anquetil du Perron, bekend door zyne Werken over de Schriften en'gevoelens van Zoroaster, en verfcheide anderen. Het eerst gemelde van onzen Schryver over den Geest van de bekende Samenjpanuing of Ligue, heeft de algemecne toejuiching weggedragen van alle die eenig begrip van G 3 heb,  joe LETTERNIEUWS. hebben van 't gene tot eene voortreflyke Historie behoort ; want dat alles is 'er volkomen in waargenomen. Het twede, waarvan we hier verflag geven is wel zd treffend en gewigtig niet; maar daarvan is de natuur van het onderwerp de oorzaak, en niet de Schryver. want het is met dezelfde onzydige getrouwheid , naauwkeurigheid en juistheid van oordeel, wat de zaken; en met dezelfde eenvoudige edelheid en deftigheid, wat den. ftyl aangaat, als't vorige gefchreven. De gcbeurtenisfen zelve, die hier verhaald worden, zyn genoeg bekend : zy beginnen met het jaar 1599 en eindigen met het jaar 1659, en vervatten een groot gedeelte der gefchiedenisfen van Hendrik den IV, die in de twee eerfte Boeken verhaald en verklaard worden ; die onder Maria de Medicis, en vervolgen» onder Rühelieu, welke in 'C derde, vierde en vyfde Boek worden verhandeld; en het zesde Bock behelst de Historie van de party der Fror.deurs, en derzelver uiteinde. Maar fchoon de gebcurtenisfen zelve genoeg bekend zyn; hier worden ze op eene wyze verhaald en verklaard, die grotendeels nieuw, aanmerklyk en gewigtif is: zy worden in haren oorfpronk nagegaan, en uit de beginfelen van eerzugt, afkeer, minn;iryen, ontrouw, ftaatkunde, gierigheid, wraak, trotsheid, laagheid of grootheid van ziel, met één woord, uit de eerfte beweegoorzaken afgeleid, naargefpoord, vervolgd en in vollen daglicht gefteld; zo dat deze gefchiedenis van de Intrigues van 't Fran» fche Hof een levendig tafereel zy van de driften, deugden en ondeugden, die in 't zelve gedurende omtrent • zestig jaren, gewoeld, en van de lotgevallen, welken zy indien tyd veroorzaakt hébben; een tafereel, welk ontelbare byzonderheden, te voren duister en in haren oorfprong onbekend, van hare eevfte beginfelen af, op «ene zeer kundige ca aangename wyze, afbeeldt. GROOT  LETTERNIEUWS, tgg GROOT-BRITTANNIE. Te Londen heeft men in het voorleden jaar uitgegeven The Doctrine of Divine Infiuence on the Humcm Mind co'ifrdered, in a Sermon, by Joseph Prif.sti.ey , LL. D. F. R. S. 1779. in 8°. Deze Leerreden verdient des te meer opmerking, naar mate haar inhoud aanmerklyker en vryefc is: want fchoon de Leer, welke daarin door den Heer Priestley wordt voorgedragen en bevestigd, by alten die redelyk en bedaard denken, endeH. Schrift volgens de regte beginfels eener zuivere oordeelkunde uiticggen , over het geheel genomen wel doorgaans omhelsd wordt; egter zyn velen van oordeel nog iets toe te moeten geven aan de beginfels van eenige geestdryve-. ry, die onder de Christenen van byna alle gezinten, in min of meer mate, de overhand hebben; dewyl zy die gefteltenis van Geest, of die Gemoedsgefteltenis, v/elke de Geest des Evangeliums ons inboezemt, ('t zy tot boete en bekeering, 't zy tot opwekking van eerbied, liefde en dankbaarheid voor God, 't zy tot aanmoediging , troost en hoop in lyden en benaauwdheden , 't zy tot ingetogenheid, matiging onzer hartstogten èn godsdienftige blymoedigheid ;}nog gewoon zyn infehikkelyk toetefchryven aan eene inwendige onmiddelyke wer. king van God op 's menfchen gemoed. De Scholen vm de beroemde Heren Scmler , Tiilner, en anderen hebben in Duitschland , federt eenigen tyd , dergelyke beginfels begonnen te keer te gaan; en in Engeland hebben de aanmerklykfte Godgeleerden al lang 't zelfdetragten te doen, doch minder rechtftreeks en duidelyk; maar alle toegevenheid zeive heeft de Heer Priestley in deze zaak fchadelyk geoordeeld, en kant 'er zig in zyne Leerreden zeer fterk tegens; bewerende, dat de grote Waarheden en kragtige Beweegredenen des Evangeliums duor haren uatuurlyken invloed op.'s menfchen geest, G 4 vo!.«  iW LETTERNIEUWS. volmaakt gefchikt zyn, om die heilryke uitwerkingen voorttebrengen, waartoe het Evangelie geopenbaard is; en dat men van Gods Geest geenzins, onder de bedeëling des Evangeliums, eenige'andere onmiddelyke inwenwendigc tusfehenkomst te verwagten hebbe, om eene bovennatuurlyke kragt aan die Waarheden cn Beweegredenen by te zetten. Om dit ftuk optehelderen en te bevestigen, merkt hy aan, dat onze Goddelyke Leer' meester zig zei ven en zyne Apostelen vergelykt by zodanigen , dje. goed zaad zaaijen ; maar dat Hy hen geens» zins voorfleit als of. zy de hoedanigheid en gefteltenis van den grond veranderen: dat Hy, in eene andere gelykenihfe, de menfebelyke natuur by een Vygenboom vergelykt, welke, ten aanzien zyner nature of hoedanigheid nief< wordt veranderd dan aUeenlyk door de aarde te omgraven en te bemesten, op dat de boom vrugten voortbrenge; enz. De ganfche wonderbare en al wyze toeftel der Goddelyke Openbaringen aan de Aartsvaderen , Ifraëliten en Christenen , beweert Dr. Priestley geheel overtollig en nutteloos te zyn, indien de zedelyke indrukfels door eene onmiddelyke werking van Gods Geest op 's menfchen gemoed vaortgebragt moeten worden. Met welk redelyk oogmerk, vraagt hy, werden de menigvuldige wonder werken, door Mozes.door J. C. en zyne. Apostelen gedaan, indien God, na dat alles, nog nodig hr.dJe, door zyne byzondcre inwendige werking?. bet geloof en de genoorznamheid in 's menfchen gee"sc voortttbrengen; en op welken, regtmatigen grond worden de joden d;in toch veroordeeld, die zig doorjefus wonderen niet hebben laten bewegen, Mattk. XL 20, 2! ? —- Schoon, zegt hy, God wü, dat alle merifclien zalig worden, nogthnus oordeelt Hy het niet eigenaartig ' daartoe wonderwerken te doen op hunne gemoederen ; maar Hy wil hen alieenlyfc voorzien met ouderrigtij.geu. van zyn Goddelyk gezag, en eigspaatti»  letternieuws. ïosr ge beweegredenen, welken hun gemoed kunnen treffen en volgens eene eenparige en geregelde wyze daarop werken. — 't Is waar, God geeft de wasdom; maar hoe? door middelen, die met de natuur der menfchen overeenkomen ; en 't is niet min het werk van God, wanneer Hy van zulk foort van middelen gebruik maakt, die uit hunnen aart gefchikt zyn , om aan zyne oogmerken te beantwoorden: want zyne werking is dan juist eeven zo volkomen, als wanneer Hy omtrent andere dingen eene andere werking gebruikt; en al het onderfcheid beftaat fiegts in de wyze van werking. Het betaamt ons derhalve altoos verder te zien dan op de twede oorzaken; op de eerfte en eigenlyke Oorzaak, namelyk , van alles goeds, welke G o d alleen is. • God geeft ons eene goede gemoedsgefteltenis, gelyk Hy ons daaglyks brood geeft; te weten , op eene natuurlyke, en niet op eene bovsnnatimrlyke wyze, door de hulp van van redenen en middelen.die gefchikt zyn om indruk op ons gemoed te maken , en nimmer zonder dezelven. De Hr. Priestley dringt dit alles aan met verfcheidene andere zeer gewigtige redenen ; en beweert, dat alle praktikale Godsdienst op dezen eenigen grondflag veilig en redelyk rust; een grondflag, die alle geestdryvery weert , en alle gewaande wonderdadige wedergeboorte en bovennatuuilyke bekeering door eene fouvereine en onweerftaanbare genade uitfluit. Onder verfcheidene anderen, min waardig te melden, zyn nog in 't licht gegeven Sermons, by A l e x a n r> 'e h .Gekard, D. D. Profesfor of Divinity, in the Mari* fchal College of Absrdeen , 7780, in 8°. De Heer Ger a r r> is reeds beroemd door eenige Verhandelingen ter bevestiging van de Goddelykheid van Christusprediking, weike In 't NederJuitsch vertaald zyn, en waarvan we in 4jgn vagend Artikel van dit Letternieuws inreken zul- g 5 kt)  roff LETTERNIEUWS. len; en door zyne Effay on Genius, of proeven over de Genie, die hy in 't jaar 1774 uitgaf; gelyk ook door penige andere Werkjes: door alle welke Schriften hy uitnemend getoond heeft, dat hy een man is van oordeel en van vernuft; die in eenen zeer befchaafden ilyl en eenvoudigen en klaren redeneertrant, doch watlankwylig, fchryft. Deze Leerredenen, die nu door hem zyn uitgegeven, dragen wederom alle de blyken van de bekwaamheden des Schryvers. In de twee eerften toont hy, hoe de Godsdienst op 't naauwfte verknogt is met de gewone levenswyze in de burgermaatfehappye; en deze Predikatiën zyn juist en fraai, bi de derde toont hy dat de Regtvaardigheid het ware fieraad is van de Regtereu. De vierde handelt over de eerfte belofte van den Verlosfer, Gerief. III. De vyfde over de Belofte aan Abraham wegens eenen Verlosfer. De zesde over Standvastigheid in Godsdienst, door de gemene ongevallen des menfehelyken levens verfterkt. De volgende tien handelen allen over gewigtige en ftigtelyk ftoffen : maar de plaaats laat ons niet toe dezelven optenoemen, omdat we onzen Lezeren liever eene aanmerking of twee willen mededeelen over de gemelde vierde Leerreden; waarin de Heer Gerard door de Slang , die Eva verleidde, volgens het algemeen gevoelen, den Duivel verftaat; fchoon hy niet ftclt, dat de Duivel de gedaante, van een Hang hadt aangenomen; waarom hy de woorden , die Genef. Hl; 1. voorkomen , de Slang nu was listiger dan al 't gedierte des Velds, .dus vertaalt, daar was een-Slang , listiger dan eenig beest, of dan al't gedierte des Velds; en Mozes, zegt hy, noemt hier den Duivel eene blang, en dat weL zeer eigenlyk ; niet met eenig opzigt op zyne gedaante, want hy verfcheen aan Eva waarfchynlyk onder de gedaante van een Seraph; ma.3r ten aanzien zyner listigheid enz. Wegens deze uitlegging , heefc men ouder anderen eene aanmerking gemaakt,  LETTERNIEUWS. 107 aiaakt, om welke medetedeelen , wy van deze Leerrede in 't byzonder fpreken: „ Tegens deze „ uitlegging zal men waarfchynfchyk inbrengen , „ dat 'er, indien in dit geval gene wezenlyke Slang ge„ moeid is geweest, 't zy als een werktuig of anders, „ gene de minfte gelegenheid was om den Duivel dien „ naam te geven en hem Juist met de beesten des velds „ te vergelyken, en veel minder nog om in die Meta„ phora zo lang te blyven hangen, 't welk geenszins „ overeenkomt met de eenvoudigheid, die men an„ ders in de Mozaifche Historie ontmoet; om 'er nier; „ bytevoegen, dat het geen wonder is dat de Duivel s, listiger is dan een beest, enz Maar, om an- „ dere aanmerkingen voorby te gaan: het geheele Ver„ haal heeft een Apokryphifche houding; en wy heb„ ben fomtyds het vermoeden gehad, dat de gefchiede„ nis van den Hof Eden en van den Val, van 't 4 vers „ des Ilden Hoofdftuks af tot aan 't einde van 't lilde „ Hoofdfluk, eenig oud Fragment is, 't welk oorfpronk„ lyk tot het Boek mzGenefis niet behoord heeft. Deze „ twee Hoofdflukken veroorzaken in 't begin eenige Taxi. „ tologie of blote herhaling van't reeds gezegde; en het is „ aanmerkelyk, dat God in dit gedeelte, en ook alleen „ in dit gedeelte van de gantfche gefchiedenis der ge„ beurtenisfen voor den zondvloed , üantvastig ge;, noemd wordt de HeeRe God. Maar wy laten deze „ gisfing over aan 't oordeel en onderzoek der geleer. „ den." Dus verre die aanmerking; doch indien men liever fielt, dat dit gedeelte een Huk van een Fragment is van een oud Gedigt, door Mozes hier ingelast, dan is 'er gene reden om de egtheid in twyfel te trekken ; en deze onderflelling wordt ook, door de hier gemaakte aanmerkinge zelve, nader bevestigd. Vergelyk onze Algem. Bibl. 11% Deel, b{. 402,  ioS LETTERNIEUWS." Te Londen is ook gedrukt An Inquiry into the eaufes, that have hirtherto retarded the Advancement of Agriculcure in Europe: with Hints for temoving the CircumJlances, tliat have chiefly objïructed its Progres, by Ja. mes Anderson, Esq. 1779. in 40., dat is, „ Onder„ zoek omtrent de oorzaken, welke tot nog toe de Vorderingen van den Landbouw in Europa vertraagd hebben: met Aanduidingen om de voornaamfte om„ Handigheden, die den voortgang daarvan hebben ver„ hinderd, uit den weg te nemen." De Heer Anderfon, beroemd door verfcheidene andere Schriften over den Landbouw , is uitnemend gefchikt geweest , orrj over dit moeilyk onderwerp met alle vereischte kundigheid te fchryvenj dewyl hy niet alleen in de kennis van den Landbouw zeer bedreven is, maar ook met cca wysgerig oog alle byzonderheden , daartoe betrek* lyk, weet te befchouwen. Dewyl nu de Landbouw, federt eenigen tyd, in ons Vaderland, het ernftig onderwerp van onze oplettende oeffeningen is geworden, en hier de plaats te klein is, om van dit Werk; een genoegzaam verflag te geven, zal het misfehien den Lezeren niet onaangenaam zyn , in een onzer volgende Stukjes, een uittrekfel uit het zelve te onfc moeten. Te Londen is insgelyks gedrukt The History of the Efiablishment of the Reformation of Religion in Scotlakd , by Gilbert Stuart , LL. D. 1780. in 40. Deze Gefchiedenis van de invoering en vastftelling der Hervorming in Schotland, is met veel oor^ deel en op eene bondige en aangenaame wyze gefchreven, vol van defi^e en verftandige aanmerkingen en wel getroffene en fraai uitgevoerde Charafterbefchryvingeft; Het onderwerp js ook op zig zelve gcwigtlg en aanmerklyk, en het Godsdienftige, Kerke-  UTTERNIEÜWS. 10» kelyke en Staatkundige is 'er zo zeer in gemengd en aan eikanderen verknogt, dat het, op zulke interesfante wyze als hier gefchreven, den Lezer leerzaam en vermaaklyk bezig houdt. Agter de Historie heeft de Schryver eene uitgelezene Verzameling van aanmerklyke Stukken én Gedenkfchriften gevoegd, welke tot de invoering van den Hervormden Godsdienst in Schotland behoren. DUITSLAND. Bf.ri.in. Alhier Is onlangs, by Voss en Zoon, een Snikje uitgegeeven, onder den Tytel: Die Erziehung , dis Menfchen geflschts. ;.De opvoeding van het'menfchelyk geflacht.) Hcec ornnia inde ejfe in quibusiam vera, unde in quibusdam fdfa fuut. Augustinus. De geleerde Schryver, de bekende Gotthold Ephraïm Lessing heeft in dit gefchrift, zyne gedachten, by wyze van gelykenis, ten naasten by in deezen famenhang voorgefleld: God zond den mensch, als het ware, met het denkbeeld van zyne Eenheid in de waereld. Het menfchelyk vernuft, aan zigzelven overgelaaten , vervalschte het zelve weldra. Na dat dit gebeurd was, verkoos God het flechtfte onder de volken voor het zyne, om met het zelve als van vooren af aan te beginnen, en gaf het in de fchriften des ouden Verbonds een Leerboek , waaruit de Ifraëlieten, onder anderen, de Eenheid van God zouden leeren kennen. Doch dit Volk, niet ongelyk aan een kind, in zyn Oudershuis onder tuchtigingen en weldaaden opgevoed, werd van deeze groote waarheid niet eer overtuigd, dan na dat het onder een vreemde Natie,de Perfenraameiyk, werd verftrooid. Hier. werd het eerst recht opmerkzaam; hier leerde het eerst recht, W3t het vóór dien tyd niet had willen begrypen. Wat betrof de leer van de On- flerf-  11* letternieuws: fterflykheid der zielen, en van de belooningen en ftraffen na den dood, deeze kon by hen m'et algemeen worden, dewyl hun onderwys hieröp niet dan ingewikkeld, en door zinfpeeling doelde. Nu verfcheen Christus,' de eerfte praktikaale Leeraar deezer gewigtige leer. Het eerfte boek van onderwys werd nu, met reden, ter zyde gelegd. Het Nieuwe Testament trad in deszelfs plaats, en is tot nu toe voor het menschdom het tweede gebleven, het behelst mede toefpeelingen en aenwyzingen op een derde Openbaaring of liever Huishouding, door zyn geheimen enz. Alhier is ook by Pauli, het eerfte Deel van een Werk , in O&avo , betiteld, Ueber die Reformation Cover de Reformatie) zonder naam des Schryvers, uitgegeeven. Het oogmerk is dé gdntfche gefchiedenis dier gewigtige Kerkhervorming, in haare beginfelen, dryfveeren, gevolgen, leerftellingèn met derzei ver verfcheidene lotgevallen ën veranderingen, naauwkeurig te toetfen, of wel, met het byzonder oogmerk eens onderzoekers, by wyze van historie té verhaaien; daarby den goeden of fchadelyken invloed der Kerkhervorming voor Europa natefpoóren, en, als het ware in dit Werk iets te leveren, het geen men den Geest der Reformatie zou kunnen noemen; dat is, zulk een pragmatieke historie der Hervorming én der Hervormers , waaruit men over de onderfcheidené oorzaaken en uitwerkfels genoegzaam zou kunnen oordeelen. Ten dien einde heeft men ook geen lastigen fnippering der gefchiedenis in zekere tydperken gekozen, maar alles in een aanëengefchakeld verhaal voorgefteld; het geen echter, in dit Deel, onder eenige Hoofdftukkcn gebragt is, van deezen inhoud: I. Het politieke ftelfel van Europa, voor de Reformatie. II. Weetenfchap- Pen?  LETTERNIEUWS. ui pen, Kerkelyk Beftier, Historie van den Godsdienst; Gewoonten. III. en IV. De Kerkhervorming zelve. Vóóraf gaat het Chara&er van LütheR en Calvyn. V. De Reformatie in Engeland. VI. In Zwitferland: Eerfte Afdeeling Zwinglius. Men vindt geene bewyzen bygebragt, ten opzichte der bekende gevallen, doch wel van zodanige gebeurtenisfen en omftandigheden, welke in de gewoone gefchiedverhaalen der Kerkhervorming niet voorkomen: zelfs ontmoet men hieromtrent eenige kleine oorfprongkelyke Stukken. Ongetwyfeld moet dit Werk, met Rosinsons Historie van Karei den Fyfden vergeleken, veel ver. liezen; echter heeft het, in 't uitwerken van fommige characters en verfcheide gelukkige ophelderingen, wezenlyke verdienften. Leipzicii. In 1779 verfcheen hier Das gleichfam auflebende Pompeji enz., dat is: Het verrezen Pompe. ji, of Ptoeve eener Historie dier Stad, waarin haar oirfprong, lotgevallen, zonderlinge ondergang, de verfcheide nafpooringen en opgegraven kunstftukken en overblyffelen, befchreven worden door Georg Heinrich Martini, Rektór te S. Nicolai. De Schryver heeft zulks inzonderheid bevlytigd, om de wyd en zyd verfpreide narichten by een te verzamelen , in orde te brengen, en den Leezer in zeker geheel, voor zo verre de ontdekkingen tot hiertoe dienen, medetedeelen; en zekerlyk is 'er, noch in de Brieven van Winkelman» over het Hercnlaneum, zo wel als in zyn andere Schrif. ten, noch in de Berichten van Volkman , over Italië en de byvoegfels van den Heere Bernouilli, noch in Hamiltoms arbeid, in het groote Werk der Napelfche Akademie over de Oudheden van Herhilanewn, iets te vinden, het geen men hier niet op zyn rechte plaats zal  ïn LETTERNIEUWS. i$\ ontmoeten; behalven dat de Heer Martini nog 1 bier en daar, van zyn goede Vrienden in Italië het eeri en ander ter opheldering heeft ontfangen. Het is be. kend dat Pompeji te gelyk met de Stad Herkulanettm, het ongeluk gehad heeft, in het 7yfte jaar onzer tydrekening, door een verfchrikkelyke vuurfpuwing van den Vefuvius bedolven te worden, en dat men onlangs de overblyffefen dier Steden, met de aanzienelykfte fchatten der oudheid , heeft aan 't licht gebragt. Men heeft zekerlyk van den jaare 1759 tot 176S met den grootften yver hier aan gearbeid , doch federt is die merkélyk verflaauwd en heeft in 1776 byna geheel opgehouden, 't Is waar, men graaft nog wel by eenige tufffchenpoozen, doch zo traaglyk, dat het naauwlyks eenige aanmerking verdiene (*). Voh (*) Dit wor.1 nader bevestigd door de volgende plaats, cit een Brief van den beroemden Hamilton , nog onlangs aan een zyner Vrienden gefchreven. „ Het zou u finarten, zegt hy, te zien, „ hoe veele gewigtige ontdekkingen men hier nog zou kunnen 3, doen , welke nu ten eenemaal verwaarloosd worden, by gebrek „ van een* goeden fmaak voor weetenfehappen en kuniten, welke „ in dit eertyds bloeyend land geheel fchynt verdorven. Men heefc voor de opdelvhigen van Pompeji In een geheel jaar niet „ meer over, dan misl'chien honderd fequienen; terwyl de bee„ renjacht van een enkelen dag, zyn Siciiiaanfche Majeftcit we[ viermaal zoveel teflaan komt. Ik houde my verzekerd, dat indien „ men beflniten kon de ruïenen te Baja behoorlyk narefpooren» men daar meerder en waardiger overblyffels der oudheid zou ,, ontdekken, dan men mmer in Hirculaneum of Pompeji heeft op',, gedolven; doch men heeft 'er zelf geen lust toe, en wil ook „ niet gedoogen, dat het door anderen gefclïied. ]k voor my, „ ben geduurende de zestien jaaren, dat ik my aan dit Hof heb „ opgehouden, nog zo gelukkig geweest, een' vry aanmtrkelykert ,, fchat van oudheden te verzamelen, welke nu in het Britfcha 1, Mufetira geplaatst zyn; waarvan de aarden Vaafen, doorgaans „ Etrufc  LETTERNIEUWS. r ÏÏ3 Volgens Winkelman» beloopt de omtrek des heuvels , welke Pompeji omringde, ruim 3860 fchreden, een bewys dat het geen der kleinfte Steden geweest isj gelyk zich ook de volkrykheid der inwooneren daaruit" laat afneemen, dat in het ontdekte Amphitheat#r 30000menfchen konden geborgen worden; hoewel het tevens waar is, dat men by de openbaare fpeelen, den toevloed der nabuurige Inwooners mede in rekening moet bren» gen. Een aanmerkelyk gedeelte der Stad wierd onder Keizer Nero door een aardbeeving verwoest,en naauw* lyks had zy zich een weinig herfteld, of zy wierd, in het eerfte jaar der regeering van Titus , door de verfehrikkelyke uitbarfting van den Vefuvius, welke bee gantfche omliggende land verwoestte, mede ten eenemaal bedolven. Het eerstgenoemde ongeluk heeft fommigens aanleiding gegeeven, om de verwoesting van Pompeji 26 jaaren vroeger dan die van Herhdaneum te ftellen. Tacitus en Seneca fpreeken van de aardbeeving, ea Dio Cassius van den geheelen ondergang der Stad, door den brand van den Vefuvius, welke ook den ouder*. Plinius het leven koste. Tacitus zegt, dat de Stad door Aardbeeving verzonken is, (defedfsfe) en dit bragt onzen Schryver op het vermoeden, dat de aarde mogelyk naar het Meir is toegezakt, en als het ware in het meer gefchoven, waardoor de ligging der Stad kan veranderd weezen , en zy op die wyze van den zeekant, waar zy eertyds ftond, verwyderd. Soortgelyke vera'n» deringen op onzen aardbol maaken dit niet onwaarfchynlyk, al is het dat 'er de Schryvers dier tyden van zwy- gen. ^ Etruscifche genoemd, doch het geen zekerlyk Griekfche zyn» „ het keurigfte gedeelte uitmaaken, zynde omtrent 700 in getal,meestal met beelden, behelzende een volledige Mythologie van „ dit Landfchap, het geen, gelyk gy wèet, een gedeelte was'van, ^ het beroemde Magna Grcscia enz. .Ajl-qem. Bibl. IV Deel N. i. H  8i4 LETTERNIEUWS. gen. De Lava zelve kon deeze Stad, weegens haaren sffland, niet overftroomen; doch zy wierd door een vervaarlyke wolk van asch , die boven haar als een wolkbreuk los borst, geheel bedekt. Dit is de reden, dat men by het opruimen der gebouwen, minder moeite heeft de losfe asch wegtewerken. De Inwooners fchynen het aannaderend gevaar bemerkt, en tyds genoeg gehad te hebben, hunne draagbaare kostbaarheden met zich te neemen; anders zou men zekerlyk een menigte van geraamten, en ook wel geld gevonden hebben, het geen echter niet gefchied is. Men heeft in het geheel omtrent 6a lyken ontdekt, en wel eenigen by de barak> ken, waarfchynelyk gevangenen, gelyk de daarby gevondene ketenen aanwyzen: men had ze in den haast vergeeten, en zy moesten elendïg omkomen. Op eenigen afftand van de huizen, heeft men hier en daar veel zwaar huisraad opgegraaven, het geen de Inwooners , naar alle gedachten , van zich afwierpen, .om bun vlucht te bevorderen. Men kan de verfcheide n*> fpooringen tot drie beDaalen. De eerfte gefchiede, zo veel men gisfen kan, in de zeventien jaaren tusfchen de groote aardbeeving en de geheele verwoesting der Stad; men zou anders een grooter menigte van Standbeelden en Vaafen gevonden hebben. De tweede, door een byzonder Perfoon, in het jaar 1689, en l'e derde omtrent 1748. By het befchryven der opgedolven oudheden, verdeelt de Heer Martini dezelve in onbeweeglyke en beweeglyke; brengende tot de eerfte voornaamelyk een Amphiteater, een Stadspoort, drie Graffter den en drie Buitenplaatzen ,• tot de tweede, de Standen Borstbeelden, en andere zo marmeren als gebronsde figuuren. Een lyst der basreliëfs, vaten en huisraad, als mede een opgaave van eenige inferiptiën , maakt' het einde van dit vsrmaaklyk en lezenswaardig werk. N E-  LETTERNIEUWS. 115 NEDERLANDEN. Tc Amsterdam zyn by Allart en Wesfmg uitgei komen Verhandelingen over de Zeventig Weeken van Jeruzalems herJjouwinge, en eene Week van deszelfs Vermestinge. Tweede Stuk , door Rutger Schutte, Predikant te Amfterdam 1779. in 8°. Van 't eerfte Stuk dezes geleerden Werks gaven we in 't eerfte deel dezer Bibliotheek een omftandig berigt. Dit twede Stuk is met geen minder naauwkeurigheid uitgewerkt, dan 't eerfte , en draagt insgelyks tekens van veel geleerdheid. In de Verhandelingen der zaken zelve wordt menegtereene denk-en-redeneer wyze gewaar, die den derlandfchen Godgeleerden, in 't zoeken naar de vervullingen der Voorzeggingen, eenigzins byzonder fchynt; halende dezelve ook uit zaken en byzonderheden, welke van verre daartoe worden getrokken. Ook is de geleerde Schryver wat omflaglyk en uitgebreid; 't welk hem egter aanleiding heeft gegeven tot ettelyke uitweidingen, die min of meer betrekking tot zyn onderwerp hebben, en op zig zeiven inderdaad fraai zyn. De plaats laat ons niet toe van 't Werk zelve eenig nader verflag te geven, dewyl we van dè uitgewerkte Voorreden van den Schryver eenig berigt verkiezen medetedeelen. Daarin handelt hy breedvoerig wegens het gefchil over de Letters, benevens ie Klink - en Toonftippen van 't Hebreeuwsch in 't O. Testament; om dat hy zig op dezelve, in zyne Verhandelingen over de LXX Weeken, nu en dan beroept, gelyk we in ons verflag wegens het eerfte Stuk reeds hebben aangemerkt. Deze Verhandeling heflaat S4 bladzyden, toont grote geleerdheid, maar nog groter yver voor de gevoelens der BuxtorfFen tegens de Cappellusfen, die egter niet altoos zo kragtig wederlegd worden , als de Heer Schutte zig fchynt verbeeld te hebben. Ook is "t niet genoeg L. Cappel wederlegd te heb» • H 2 ben,  t-f LETTERNIEUWS, ben, o:n de hooge oudheid der Hebreeuwfche KlinkToon - en Zinftippen aanteto^en : want 't is zeker, dat men althans ten eenigen tyde het Hebreeuwsch zpnder Klinkftippen heeft gefchreven ; fchoon 't ook volftrekf zeker zy, dat geen taal zondei klinkers kan beflaan, of gefproken, jn 't eerst uitgevonden en by gefchnft uit. gedrukt kan worden: zynde het fchryven ,uiet enkele Medeklinkers daarvan flegtseene verkortefchryfwys; doch 't is onbekend, hoe vroeg of laat, of wanneer die ten ^anziffl van 't Hebreeuwsch, eerst is ingevoerd; ja misfchien al voor Mozes tyd; Qok blykt hef niet of men pltoos, nadat die verkorting, (waardoor het fchrift een feort van hieroglyphisch fchrift werdt met betrekking tot ■woorden, gelyk het eigen'yk hieroglyphisch betreklyk is jtot zaken",) was inge'voerd ,nimmer teekens van Klinkers fchreve, enz. 't Is ook duister wanneer de Hippen allen zyn ingevoerd, en niet denklyk, dat ze allen te gelyk ingevoerd zyn. Doch dit alles komt by den Geleerden Schryver niet in overweging. Hy wederlegt voornaamlyk Capellus, die de uitvinding daarvan aan de Joden te Tiberias, omtrent het begin der zesde Eeuwe na Christus, toefchryft, 't welk zekerlyk wat laat is. 't Is ondertusfehen wonder , dat de Keer Schutte gene de minfle aanmerkipg heeft genomen op een ander berigt, 't welk men wegens het ftellen der ftjppen heeft voor den dag gebragt, en gevonden wordt in de Memoires de 1'Academie des lnfcriptior.s £f Belles Lettres, depuis 1734 jusque 1737. Tom. XX- pag. 222 — 248. d'Amfterd. in 80. ou Tom. XfH. pag. 491. Ed. de Paris in 40. Waar M. Fowmont l'Atnè eerst uit waarfchynlyke gisfingen opmaakt, dat de Mofora of de Klink-en Toonftippen, in Chaldea en byzonder in de Stad Nehardea, waar de beroemfte Hogefchool der Joden was, een honderd of wat meer jaren na de verwoesting van Jeruzalem, in den Text moeten zyn gefield; en vervolgens die gisfingen  t E T TTE R N I E ü W S. 117 ftaaft met eene plaats, die gevonden wordt in een zeer woortreflyk Manuscript van den Hebreenwfchen Bybel, met flippen en aantekeningen, in de Kon. Bibliotheek te Parys, N. 5, welke plaats in 't Hebreeuwsch deze woorden vervat: „ Deze is de Mafora (of overlevering „ wegens de wyze van 't plaatfen der Klinkftippen,) ,, welke overgeleverd heeft Douja, de Zoon van Eleci„ far, de Zoon van R. Aphji, die ze ontfangen hadt „ van R. Jehuda, den Babylonier, die haar ontfangen ,, hadt van Simeon zynen Vader; en Simeon, zyn Va„ der, hadt ze ontfangen van R. Ada. Ten dien tyde was R. Ada een beroemd man [Bemikra] in de Lee„ zing , welke hy ontvangen hadt van Rab. Hamme,, nt)una, die dezelve bekend maakfe te JSfahardea. En Rab Hammenouna en Rab Ada beide hadden dezelve ,, van Menakkai, die uit het land van Ifraël verhuisd ,, was, weggevoerd door Dofes, opdat 'er gene Wet „ zou zyn in 't land van Ifraël. En zy teekenden (of „ fielden de Klinkftippen by) de Wet, de Profeten en „ de Ketubim of overige Heilige Schriften, de XXIV' „ Boeken , opdat zy niet mogten dwalen , volgens de „ Letterkunde [Dikdouk]. De Verfen zyn 2244.7 noch „ minder, noch meer." De Heer Fourmont toont vervolgens , dat R. Ada geboren was in 't Jaar der Christ. Jaartellinge 183. fprekende Epiphanitts van hem op vier plaatfen, als van een bevorderaar der overleveringen of Mafora; ook bewyst hy dat R. Hammenouna op den zelfden tyd leefde, en een man van geleerdheid was; en uit vele andere omftandigheden befluit hy dan in deze Woorden: ,, De Stipteekening van de Mafora was 't „ werk niet van één dag, noch van een Jaar of vier. „ R. Ada en Hammenouna waren in ftaat om dezelve „ ten uitvoer te brengen en gezag bytezetten. — De „ Stipteekening van den Hebreeuwfchen Text is dan ge„ maakt in Chaldea te Nehardea, door die twee Rab. n_3 »ty.  n8 LETTERNIEUWS. „ bynen, in 't midden der derde Eeuwe, tusfchen de „ de jaren 244 en 260." Inderdaad, dit is zeer veel waarfchynlyker; dan 't gevoelen van den Heer Cappel, en aan verfcheidene zwarigheden, door den Heer Schuu te gemaakt, niet onderhevig. Dan, hoe het 'er ook mede gelegen zy; dewyl de Stipteekening aan nog veel meer vergisfingen en dus ook aan ontelbaar meer ver» fchillende lezingen onderhevig is, dan de Bybel van Kennicot omtrent de Medeklinkers vervat; ja aan zo veelen, dat die alle te verzamelen onmogelyk fchynt, zo ziet men ligtelyk, dat zy geenzins van zulk gezag zyn , dat ze voor beter leezing niet terftond zouden moeten wy. ken: en wat wil dan toch hun gezag veel beduiden? vooral daar hun oorfprong verre af is van zo duidelyk te blyken, als de navolgers der Buxtorfen fchynen te denken. Te Utrecht by A. van Paddenburg kwamen op 't einde van 1779 uit, twee Vertogen, onderden Titel van Verhandelingen over Onderwerpen betreffende den Eigen Aart en de Bewyzen van de Christelyke Leere, door Alex» ander Geraud, Doctor en Profesfor in de H. Godge. leerdheid te Aberdeen; uit het Engelsch vertaald. Met eene Voorreden over den Oorfprong en Voortgang van het Ongeloof tegen de Waarheid van de Goddelyke Openbaring, ter overtuiging van Vrygeesten, door w. v. J. v. D. in 80. Hier voren hebben we, onder het Letternieuws uit Groot-Britannie, reeds gefproken van de Leerredenen van den Heer A. Gerard, en van dit Werk gewag gemaakt, als een zeer fraai ftuk. Het beftaat uit twee Vertogen, in welker eerfte wordt' aangetoond, dat „ Jesus Christus de Bewyzen van de „ Christelyke Leer oorfpronklyk op eene zeer eenvoudigs ,} wyze blotelyk voordroeg; d$t die oorfpronklyke een- M VOU«  LETTERNIEUW S. m „ voudige voorftelling uitnemend gepast was; dat J. C. „ en zyne Apostelen, in 't voordragen van de Leer des „ Evangeliums vervolgens, wanneer 'er tegenwerpin„ gen werden gemaakt, van die eenvoudige wyze van „ voorftelling afgingen , en de bewyzen nader ophelder„ den, aandrongen en kragtig verdedigden; dat deze „ handel wyze grote voordeelen voor de waarheid en „ Goddelykheid hunner Leere verfchaft; en dat deze „ wyze, waarop het Evangelie dus werdt voorgedra„ gen en verdedigd , in zig zelve zeer volmaakt is, en „ uitflekende blyken van hare Goddelykheid oplevert. Dit zyn de onderwerpen der zes Afdeelingen van het eerfte Vertoog; en zy worden op eene zeer oordeelkundige wyze verhandeld, volgens de gefchiedenis van de prediking van J. C. en zyne Apostelen, zo als we die in de Evangeliën en Handelingen der Apostelen befchreven vinden; en tevens heldert de geleerde Schryver vele plaatfen in die H. Schriften op. In het twede Vertoog toont de vernuftige en verftandige Schryver de voordeden ter bevejtiginge van het Christendom, die uit dc-i tegenftand der Ongelovigen zyn voortgevloeid, en nog vorrtvioeijen; dewyl die tegenftand langs den weg van redenering gediend heeften nog dient, om de Godlykheid van den Christelyken Godsdienst te bevestigen, en een nieuw licht over deszelfs bewyzen te verfpreiien. Dit Voorftel wordt in de eerfte Afdeeling opgehelderd : In de twede wordt dsszelfs waarheid bewezen uit den tegenftand , die J. C. Leer van de Ongelovigen in de eerfte tyden ontmoette, waar door en onze Goddelyke Meester en zyne Apostelen gelegenheid kregen haar optehelderen, aantedringen en te verdedigen. In de derde Afdeeling wordt 't zelfde bewezen ten aanzien van den tegenftand der Ongelovigen in de volgende eeuwen: en by deze gelegenheid toont de verftandige en geleerde Schryver, op de edelfto en fchitterendfte Wy.  120 LETTERNIEUWS- wyze, de grote nutheid en het gewigtig belang van 5ê vryheid der Drukpersfe, waartegens zig bekrompene erx onkundige zielen van Godgeleerden met een drift, die hunne onkunde evenaart, zeer dwaaslyk gewoon zyn te verzetten. In de vierde Afdeeling wordt getoond, hoe uit de voordeelen, welke de Leer des Christen doms uit den gemelden tegenftand heeft ontvangen, een afzonderlyk bewys voor hare waarheid voortvloeid. In' 't oorfpronklyke Engelfche Werk is de ftyl zuiver en fierlyk; in de Nederduitfche Vertaling genoegzaam verftaanbaar en draaglyk. De grootfte fout van den Heer Ge. rard is t dat hy een weinig langdradig en omflaglyk fchryft, 't gene men anders in zulke voortreflyke Engelfche Schryvers niet ligt ontmoet. Wat de Voorreden van den Heer W. v. J. v. D. betreft, die voor deze Vertaling is gevoegd; zy is een elendig Haaltje van onkunde en brabbeltaal, en in geen opzigt altoos van dienst ter overtuiginge van vrygeesten: zo dat het onbegrypelyk zy, dat zulk een Voorreden - Schryver met eenig genoegen het Werk van den Heer Gerard kan gelezen hebben; of dat de Heer Vertaler kan hebben toegelaten , dat zy voor zyne Vertaling van dit deftig ftuk' geplaatst wierdt.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK I. Geschiedenis van Schotland^ doof William Robertson, enz. Derde Deel, te Amfteldam by Tntema en Tiebar.1^ 1779. »rt gr. 80. Vervolg van het vierde Deel No. I, bladz. fg0 Het Dei-de Deel van dit uitmuntend Werk neemt een aanvang met het Verhaal der ontdekking eener Samenfweering tegen de Koningin El;ztieth, door Francis Throgmorton gefmeed. Deze Edelman leed niet alleen, in het openbaar , de ftrif zyner onvdorzigtigheid, in 't jaar 1584; maar Elizabeth j op hare eigene veiligheid bedagt * wist den Graaf van Arran op hare zyde te lokken, doorhem van 't bewind over den Koning, zynen meeste^ te verzekeren. De Gebanne Lords en hunne Aarihahgelingeti gevoelden wel haast de uitwerkfels van Arrans vriendfchap met Engeland. De Graven van Au* gus, Mar, Glamis en vele anderen» werden aan Majefteits fchennis fchuldig verklaard, terwyl de Kerkelyken met de uiterfte geftrengheid door het Hof behandeld werden. Aiipem. Binr* IV DfifiL N. II, ï £g*  10a WILLIAM ROBERTSON, Eene nieuwe Samenzwering tegen Elizabeth, niet lang daarna ontdekt, verbitterde het Engelfche Volk' tegen de Schotfche Koningin, en veroorzaakte een plegtig Verbond tegen Maria, by het welk lieden van allerleyen rang de verdediging van Elizabeth en van haare regten plegtig beloofden. Maria, die deze Verbintenis als een voorbode van haar verderf aanzag, tragtte de uitwerking daar van voortekomen, met aanbiedingen van een volkomener onderwerping aan den wil van Eli' zabeth. Doch te vergeefsch. Elizabeth, het gedrag der Schotfche Koningin en haare onderhandeling verdagt houdende, deed haar zelfs naauvvkeuriger bewaren. Zy ontdekte ook verfcheide ge« heimen van Maria, uit Gray, den Schotfchen Afgezant, eenen onwaardigen gunfteling van Jacobus, en gewaanden Vertrouweling der Koningin, welke hy lafhartig verried. Maria'i zaak, welke dus van tyd tot tyd ag«teruitging, ontving bovendien eenen geweldige* flag door het ontdekken van den toeleg, door zekeren Parry tegen het leven van Elizabeth gemaakt. Deze herhaalde Samenzweringen maakten jn 't jaar 1585. de verontwaardiging des Engelfchem Parjements gaande, en bragtten eene zonderlinge vastttelling te wege,die in't einde heilloos voör de Koningin der Schotten afliep.„Door deeze Wet werd het Verbond tot verdeediging van Eiizabe(hJs leeven bekragtigd , en verder bepaald, „ dat, indien 'er eenige opftand in 't Ryk ver. » wekt, of iets ondernomen wierdt, tot benadeeld ling  G efchiedenïs van Schotland: Ï2§ j ling van haafs Majefleits Perfoon, door o£ voor' ,j iemand, die eisch op de Kroon maakte, de Ko„ ningin , door eene aanflelling onder 't Groot s, Zegel, vier-en-twintig Perfoonen zal gelasten, „ om op zulke misdaaden onderzoek te doen, en „ daar over vonnis te ftryken.1 en, naa het gcftree„ ken vonnis, zal 'er een Bevelfchrift uitgaan, by „ 't welk de fchuldigbevondene Perfoonen uitge„ geQooten zullen worden van allen regt op de „ Kroon: en haars Majefteits Onderdaanen mogen „ vrylyk elk der zodanigen, met alle hunne me„ dèftanders en begunitigers* tot den dood toe ver- ,j volgen. ■ En, indien eenige toeleg öp het „ leven der Koninginne daadlyk ter uitvoer ge^ „ bragt worde, zullen de Perfoonen. door of'voor „ welken zulk eene verfoeilyke daad gepleegd „ wordt, en hunne Nakomelingfchap, op eehiger» lei wyze kundfehap bezeten, of toeftemming „ ge^eeven hebbende, voor altoos tot eenige aan„ fpraak op de Kroon onbevoegd verklaard, ert„ desgelyks tot den dood toe vervolgd worden." Deeze vastftelh'ng was baarblyklyk op de Koningin van Schotland gemunt; en $ 't zy wy dezelve aanmerken als eene vrywillige betuiging van der» yver en. 't behng, door het Volk in Elizabeth'i behoudenisfe gefield, of toefchryven aan den invloed, welken die listige Vorftin op haare Parlementen hadt* 't zal zeer bezwaarlyk vallen $ zodanig een fluk overéén te brengen met de algemeene beginzelen van Regtvaardigheid en Menschlykheid. Maria werd daar door aanfpraaklyk gemaakt> niet alleen wegens haare eigene bedryven; l 2 maar  is4 WILLIAM ROBERTSON, nraar ook voor die van anderen: in gevolge waarvan zy haar regt ter Throon-opvolging, ja zelf haar leeven, kon verbeuren." Van dien tyd af aan werd Maria, met veel groöter geftrengheid, dan tevoren, behandeld. De Koning van Frankryk Hendrik de III, van Elizabéth afhankelyk,durfde zig Maria"s zaak met geen ernst aantrekken. ItMJacolus, die zyne Moeder nooit gekend, en reeds vroeg geleerd had aan te merken als de flegtfte perfoon van baartSexe,wendde g»ene pogingen altoos aan tot haare behoudenis* Het geen dan ook Maria, op haare beurt, aanzette, om ernftig te denken op hit onterven van haa* ren Zoon. Bekommernisfen van een anderen aart en niet min ontrustende hielden EUzabetli's overleggingen bezig. Alle de naburige Volkeren hadden veranderingen, grootlyks ten haarennadeele, ondergaan. De H-rtog van Guize, grrugfteund door den Paus , en geholpen door den Koning van Spanje, had zig gefteld aan het H >ofd van het zoogenaamde Heilig Verbond, waar van niet alleen de Vastftelling der opvolging op den Franfchen Throon, maar voornamelyk ook de uitroojing der Hervormden over geheel Europa het voorwerp was. De vermeestering van Portugal en de gelukkige krygskans in de Nederlanden gaven Filipt de handen ruimer dan t« voorcn. _— Elizabeth moest dus een nieuw plan vun verrigtingen vormen. Zy verfchafte den Hugenooten eene magtige onderfteuning in geld. Zy zette eene heimelyke onderhandeling voort mee Hendrik den III, die, fchoon gedwongen, zig by het  Qefchiedenis van Schotland. saj feet Heiiig Verbond te voegen, de Hoofden van 't zelve haatte. Zy zond een fterk Leger tot bytland der Nederlanden. Zy poogde eene algemeene Verbintenis der Proteftantfche Vorften te vormen, in tegenltelling van het Paapfche Verbond. Zy bepaalde op den ftrengften voet te werk te gaan met de Koningin der Schotten, alle pogingen aan te wenden, om eene naauwere vereenigingmet Schotland tot ftand te brengen, en haaren invloed op de raadflagen diens. Volks, uittebreiden en beftendig te maken. De voorflag van Elizabeth tot eene naauwe verbintenis tusfchen de beide Ryken werd in Schotland met drift aangenomen , fchoon eenige gebeur* tenisfen aldaar bet vol beflag daar van nog een wyle tyds verfchoven. Arran had nu eenigen tydj al de magt, rykdom en eere bezeten, welke zyne onbepaalde heersebzugt en on.verzadelyke inhaligheid wenfehen, korjden, en zig eenen algemeenen haat op den hals gehaald. De byftand van zulk een Staatsdienaar kon dus Elizabeth weinig baten» terwyl zy zig op de uitgebannen Lords geheellyk verlaten kon. Arran werd dan, opder zeker voorwendfel, te ;St. Andreas gevangen genomen, terwyl de gebannen Edelen, op verlof en aanmoediging Vin Elizabeth, naar de Grenzen vsm Schokland keerden. Welhaast waren zy in ftaat den Koning te belegeren, die zig fpoedig gedrongen vond, naar voorflagen van verdrag te luisteren, en een? volledige vergiffenis aan hun te verleenen. Men beriep een Parlement, om de rust des Lands te fycrftellen. De gebannen Edelen werden in hunne ï 3 eer  123 WILLIAM ROBERTSON, eer en goederen herfteld, en de vergiffenis, doorden Koning verleend, hekragtigd. Arran echter, die weder hy den Koning in gunst geraakt was, werd ontzet van alle zyne waardigheden, beroofd van alle zyne zaraengeraapte fchat^en, en voor een vyand des Vaderlands verklaard. Het Schotfche Hof was nu vervuld met perfoonen , zo fterk aan Elizabeth gehegt, dat het Ver. bond tusfen de twee Koningryken, in 't laatfte afgelopen jaar voorgeflagen, geen tegenftand ontmoette, dan van cPEfueval, den Franfchen Afgezant. Het kreeg dan ook zyn vol beflag in Hooimaand van den jaare 1585, en Elizabeth verfchafte zig daar door eene mate van gerustheid aan dien kant,die alle haare Voorzaten wel gewenschtmaar nooit verkregen hadden. Niet lang daarna, in 't begin van den jaare 1586, "gaf de onbedagtfame verkleefdheid der Engelfche Catholyken aan Maria, en hunne onverzoenelyke wraak tegen Elizabeth, gelegenheid tot eene Samenzweering die heilloos afliep voor de eene Koningin, en eene onuitwisbare vlek aan deagtingvan de andere aanwreef; terwyl dezelve aan Europa een tooneel vertoonde, waar van men nog geen Voorbeeld gezien had in de Gefchiedenis des Menschdcms. Babington, een jong Engelsch Edelman , had zig aan het hoofd gefield van eenige Catholyke Eedverwanten. De Koningin der Schotten te verlosfen, verfcheiden Landfchappen tot het opvatten der Wapenen aan te moedigen, en de Moord van Elizabeth, waren de hoofd - artikelen hunner Ver- bin.  Gefchiedenis van Schotland. 12? Ibintenis. Hoe geheim dezelve bewaard werd, geraakte zy egter al ras ter kennis van Elizabeth. De Eedverwanten werden gevangen genomen, en als Verraders met den dood geftraft. Dus verre mag Elizabetlfs gedrag voorzigtig en lofwaardig gekeurd, en zy kan niet befchuldigd worden van het fchenden eeniger wet der Menschlievenheid, of het neemen van voorzorgen verder dan noodig was tot haare eigene behoudenis. Doch 'er volgde een droevig treurtooneel, waar over de Nakomelingfchap een geheel ander vonnis zal ftryken. De doldriftige yver van eenige weinige voorbaarige Jongelingen dient genoegzaam, om reden te geeven van de onbezonne en fnoode oogmerken, door hun gevormd. Dan dit was het licht niet, waar in Elizabeth en haare Staatsdienaars deeze Zamenzweering wilden plaatzen. Zy maalden Babington, en zyne Medeftanders, af, als werktuigen gebruikt door de Koninginne der Schotten, de wezenlyke doch verborgen oorzaak van zo veele aanflagen op ElizabetFs leeven, en den vrede haarer Ryken. Zy bragten Brieven te berde, die zy aan haar toefchreeven, om deeze befchuldiging te onderfchraagen.. Deeze, zoo wel als de omftandighedeu, langjt welke zy hun in handen gekomen waren, werden opengelegd by de regtspleging der Eedverwanten. En, terwyl het Volk onder den invloed ftondt van den fchrik door het Bondgenootfchap verwekt, en het laatfte gevaar dien vermeerderd hadt, geloofde men dezelve, zonder twyfel of I 4 W-  Ï48 WILLIAM ROBERTSON,' onderzoek, en zy verfpreidden eene algemeene ontfteltenis. Maria's yver voor haaren Godsdienst was te overbekend: en, ten dien dage, waren de voorbeelden van den gewelddaadigen en bloeddorftigen geest, welken dezelve inboezemde , talryk. Alle de kuiperyen , tegen den Vrede des Ryks, hadden op haaren naam gegaan, en het bleek nu duidelyk, zeiden de Engelfchen , dat de veiligheid der eene Koningin onbeftaanbaar was met die der andere, Geene gevoelens konden aangenaamer zyn dan deeze voor Elizabeth en haare Staatsdienaaren. Zy zeiven hadden ze eerst onder het Volk ver- . lpreid, enzy dienden thans tot eene verdeediging en een beweegreden, om tot zulk een uiterfte tegen de Schotfche Koningin te komen, als zy, zints lang, beraamd hadden. Hoe meer fmaads Elizabeth op *t hoofd van Maria hoopte, hoe meer zy die ongelukkige Koningin vreesde en haatte, en, ten laatften, overtuigd werd, dat haar eig<-'U leeven rjiet veilig kon zyn, dan door den dood haars Mededingflers. Burleigh en Walfinghawi hadden alle haare maatregels, ten opzigte van de Schotfche zaaken, met zulk een' yvef voortgezet, en, met zo weinig wederhoudings, zjch tegen Maria aangekant, dat zy reden haddeqs om de geweldigfte uitwerkzels van haaren, haat te gevoelen, indien zy immer den Engelfchen Throon beklom: en, daarom poogden zy eene ge? beurtenis,, zo heilloos voor hun zeiven, voor te k'pmen? door de vrees en haat haarer Meestres- fe.  Gefchiedenis van Schotland. i tf &, ten opzigte van de Schotjchc Koningin » ïe verfterken. Middelerwyl werd Maria met meerder waakzaamheid opgepast; haare huisgenoten en papiereiï in bewaring genomen, en zy zelve naar Fotheringay, een fterk Kafteel in Northamptonshire, gebragt. Er bleef thans niets meer over dan te bellisfen, wat haar lqt zou wezen. Men befloot haar openlyk te regt te ftellen; eene handelwys, welke, fchoon de onvoorbeeldigfte, den fchyn van regt had, vergezeld met een ftaatlyk voorkomen. Op den nden van Wynmaand i586verfchenende Gelastigden, door Elizabeth tot het hooren en be? ilislen dezer groote zaak aangefteld, te Fotherin^ gay. Maria weigerde in het eerst de wettigheid haarer Regters te erkennen: doch naderhand liet zy zig door een bedriegelyk bewys van een hunner, ontleend uit het nadeel dat zy, door eene aanhoudende weigering, haaren goeden naam zou aandoen, overhalen. By Maria's verfchyning voor de Regters, in de groote Zaal des Kasteefs gezeten, waar zy haatmet alle ftaatlykheid ontvingen, droeg zy zorge om te verklaaren, dat zy, door zich te vernederen in befchuldigingen , die haar voorgefteld zouden worden te hooren, te beantwoorden; noch de wet? tigheid van het Geregtshof erkende; noch eenige waarde en regt toefchreef aan deRefluiten, inge. yolge van welke zy het zich aanmatigden haar tq regt te ftellen. £>e Kanfelier poogde, door eene tegenverklaaT 15 ring»  $9 WILLIAM ROBERTSON, ring, het gezag des aangeftelden Geregtshofs tt verdeedigen. Hier op ging de Procureur der Koninginne de befchuldiging tegen haar inbrengen, met alle de omftandigheden der laatfte Zamenzweeringe. De affchriften van haare Brieven aan Mendoza, Babington, Englefield enPaget, werden in 't midden gebragt. Babitighton's belydenis, die van Bal* lord, Savage, en de andere Zamenzweerders, benevens de Verklaaringen van Nauè en Curie,haare Geheimfehryvers, werden geleezen, en alle in de beste orde gefchikt,die de Regtsgeleerden konden verzinnen, en aangezet door allen fchyn, die hunne welfpreekenheid daar aan kon toevoegen. Maria luisterde na hunne Redenvoeringen, met aandagt en zonder ontroerenisfe. Maar, op 't vermelden van den naam des Graaven van Arundel, die toen in den Totver gevangen zat, op 't vermoeden dat hy in de Zamenzweering deel hadt, borst zy uit in deeze tedere en edelmoedige betuiging • „ Helaas! hoe veel heeft'het edele Huis van Ho* „ ward voor myne zaak geleden!" Toen de Raad der Koninginne voleindigd hadt, ftondt Maria grootmoedig op, en begon , met tt-, ne groote tegenwoordigheid van geest, haare verdeediging. Zy beklaagde zich over haaren ongelukkigen toeftand ; dat zy, naa eene negentienjaarige gevangenis, in welke zy eene niet min wreede dan onverdiende mishandeling geleden hadt, in *t einde bezwaard werd met eene befchuldiging, die niet alleen ftrekte, om haar van 't Regt ter Throon-opvolging, en .'t keven zelfs, te beroo- ven sr  Ge/thkdenis van Schotland. ven; maar ook haar naam met fchande gebrandmerkt, tot de laate Naakomelingfchap zou doen overgaan : dat zy tegenwoordig, zonder agt te flaan op de heilige regten der Oppermogenheid, onderworpen werd aan Wetten tegen byzondere Perfoonen gemaakt; en, fchoon een gezalfde Ko* ningin, geboden om zich te vervoegen voor de Regtbank van Onderdaanen; dat, even als een gemeen misdaadiger, haar eer werd blootgefteld aan de vermetele tongen der Regtsgeleerden , bekwaam om haare woorden te verdraaijen, en haare daaden in een verkeerd licht te zetten; dathaarzelfs, in deezen onteerenden toeftand, de voorregten, doorgaans den misdaadigen vergund , geweigerd wierden, en zy verpligt was haare eigene verdeediging op zich te nemen, zonder de tegenwoor-, digheid van één enkelen Vriend,dien zy kon raadpleegen, zonder het behulp van een Raad, ja zonder het gebruik haarer eigene Papieren. Hier op ging zy over tot de byzondere Artykelen der Befchuldiginge. Zy loochende voluit het houden van eenige Briefwisfeling met Babington; de naam van Ballard kende zy zelfs niet; alleen werden 'er Affchriften van haare voorgemende Brieven aan die Perfoonen te berde gebragt; fchoon niets minder, dan haar eigen handfchrift of ondertekening, genoegzaam was, om haar van zulk een haatlyk misdryf te overtuigen. Geen bewys kon 'er in 't midden gebragt worden, dat de Brieven haar ter hand gekomen waren, of dat 'er, volgens haare befchikking,eenig antwoord op gefchreeven was: de bekentenisfen van ongelukkigen, veroordeeld  ï3a WILLIAM ROBERTSON, deeld en gevonnisd wegens zulk een verfoeilyk be«. dryf, waren van weinig gewigts; vrees of hoopkon hun verfcheide Hukken, ltrydig met de waarheid, ten halze uit ha,alen; ook behoorde de Eer eener Koninginne niet gefchandvlekt te worden door zulk een veragtlyk getuigenis. De verklaaring, haarer Geheimfchryveren was niet beflisfender: beloften en bedreigirgen konden zeer ligt het be» fluit van twee Vreemdelingen doen wankelen; orrt zich zeiven te dekken konden zy baar eenig kwaad, ^antygen; dan 't was hun onmogelyk iets ten haat ren nadeele te zeggen,zonder, in de eerde plaats hun éigen eed van getrouwheid te verbreeken: en, hunne meineedigheid, in één geval, maakte hun, in eenig ander ongeloofwaardig. De Brieven,, aaa, den Spaanfehen Afgezant,.waren, of niet meer dan enkele Affchriften, of zy behelsden alleen 't geen volkomen onfchuldig was. Op twee onderfcheide dagen verfcheen Maria yoor de Regters, en bewaarde, in elk deel haars gedrags, de grootmoedigheid eener Vorftinne, ge-, nmtigd door de heuschheid en zedigheid eener Vrouwe. De Gelastigden lieten, op EUzahetVs. volftrekt bevel, het fpreeken van het vonnis over, aan de Star Kamer te Westmwfter. Wanneer zy daar vergaderd waren, werden Nauè en Curie te voor-? fchyn gebragt, en bekragtigden hunne voorgaande Verklaaring met een' eed. En alles naagegaan hebbende, verklaarden de Gelastigden , eenpaarig, , Maria medepligtig aan Babington* Zamen- zweering, en het verzinnen van verfcheide ftuk» * » ken.  'CeJch'udenU van Sohöüahi. 133 4 ken, ftrekkende tot het benadeelen» het dooden 9 en verderven van Elizabeth; ftrydig tegen de m uitdruklyke woorden der vastftelling, tot be- veiligïng van't Leeven der Koninginne gemaakt." Met hoe veel ongeregeldheids deze regtspleging ware begonnen en voortgezet, werd nogtahs het Vonnis» tegen Maria geftreken, door het Parlefaent bekragtigd. Hier mede niet voldaan, ver» zogten zy aan Elizabeth de uitvoering van hetzelve. Deze, fchoon zulks haar aangeniam was, hield! Zig daar van zeer af keerig Zy veinsde zwarigheid te maken, om hare handen met Koninglyk bloed te bezoedelen. Doch het voorgaand verzoek met ïneerdar ernst vernieuwd zynde, deed zy eindelyk het Parlement fcheiden, en hield de befchikking over 't lót harer Mededingfter in haare eigene handen. Te vergeefsch ftelde z;g de Konirg van Frankryk in de wéér voor Maria. Geen meer agt floeg Elizabeth op de aanzoeken des Schotfchen Konings, die met allen ernst op de redding van *t leven zyner Moeder aandrong. Het Vonnis zelf tegen Maria werd uitgegeven, en zy met de uit er* fte geftrengheid behandeld. De nieuwe voorflagen door Jacobus, tot vermaling zyner Moeder gedaan* veroorzaakten Elizabeth. niet Weinig ongerustheid. Maar het Volk, door valfche gerugten Van gevaar opgehist en woedende, fchreeuwde om de uitvoeting van 't Vonnis, als het eenigfte middel om de rust des Ryks te herftellen, Elizabeth dan ondertekende het, «n de uitvoering daar van werd aan M  134 WILLIAM ROBERTSON, de Graven van Schrewsbury en Kent, benevens den Opper-Scheriff des Landfchaps aanbevolen. Op Dingsdag,den zevenden van Sprokkelmaand * *s jaarsi587,kwamen de tweeGraaven teFotberingay, en verzogten by de Koningin te worden toegelaaten, lazen, in haar byweezen,het Gefchrift, de voltrekking van het Vonnis bevelende, en eischten dat zy zich zou bereiden, om den volgen Jen morgen te fterven. Maria• hoorde hen tot het einde toe, zonder ontftdtenis, en zich gekruist hebbende, in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests, betuigde zy : „ De Ziel, welke imert „ gevoelt, om dat het Lichaam den flag des beuls „ moet verdraagen, is de vreugde des Hemels on„ waardig; en, fchoon ik niet verwagtte, dat de , Koningin Van Engeland het eerfte voorbeeld zou " geeven,om de geheiligde Perfoon eener Oppermagtige Vorftinne te fchenden, onderwerp ik my gewillig aan het lot, door de Voorzienigheid „ over my befchooren " En, haare hand flaande op een Bybel, welk digt by haar lag, verklaarde zy plegtig haare onfchuld aan die Zamenzweering, welke Babtngton tegen het Leeven van Elizabuth gefmeed hadr. Zy fprak , vervolgens, over de verzoeken, in haare laatfte Brieven aan Elizabeth \ maar bekwam geen voldoenend antwoord. Met byzonderen ernst drong zy de bede aan,"dat, in haare jongde oogenblikken , haar Aalmoesfenier haar mogt vergezellen; en zy dan den troost genieten van de Godsdienftige Aftellingen, door haaren Godsdienst voorgefchreeven. Maar zelfs &s* ze gunst, welke zelden den fiioodften en flegtften Mis-  Gefchiedenis van Schotland. 13^ Misdaadiger geweigerd wordt, floeg men volftrekt af. Haare Oppasfers Honden, geduurende deeze onderhandeling , de traanen in de oogen, en zy konden, hoe zeer ook bevreesd door de tegenwoordigheid van twee Graaven, hunne boezemfmerten nauwlyks onder houden; maar Kent en Shrewsbury waren niet vertrokken, of zy vloogen naar hunne Meestresfe toe, en borllen uit in de fterkfte betuigingen van tederheid en rouwe. Ma* ria behieldt, ondanks al dit geween en gejammer, niet alleen eene bedaardheid van geest; maar poogde ook de overmaat van fmert in anderen te maatigen. Op haare knieën vallende, met alle haare Huisgenooten rondsom zich, dankte zy den Hemel, dat haar lyden nu zo byna ten einde liep, en fmeekte, dat zy in ftaat mogt weezen , om, 't geen 'er overig was , op eene voeglyke wyze en moedig, te verdraagen. Het grootfte gedeelte van den avond, befteedde'zy in het befchikken haarër tydlyke Zaaken. Zy fchreef haar Uiterften Wil met eigen hand. Haar Geld, haare Juvveelen, en haare Kleederen deelde zy uit onder haare Bedienden, volgens derzelver rang, of verdienden. Zy fchreef eenen korten Brief aan den Koning van Frankryk. als mede eenen uan den Hertog van Guife, vol van tedere , doch teffens grootmoedige, uitdrukkingen ; zy beval haare Ziel aan hunne voorbede , en haare bedrukte Bedienden aan hunne befcherming. 's Avonds at zy, volgens gewoonte, maatlg, en fprak, onder het eeten, niet alleen gerust,  j36 WILLIAM RÖBËRTSÖNj fust, maar eenigérmaatè vrolyk? zy dronk op dê gezondheid van elk haarer Bedienden, en verzogt hun vergiffenis, zo zy in eenig geval haar pligt, ten hunnen opzigte, mogt te buiten gegaan hebben. — Op haaren gèwoonen tyd ging zy té bedde, en fliep eenige weinige uuren gerust. Vroeg in den morgenftond, bègaf zy zich in haar Binnenvertrek, en befteedde een geruimen tyd in Godsdienst-oeffeningen. Ten acht uuren kwant de Opper ■ Sheriff, met zyne Dienaaren in haar Kamer, en voridt haar nog geknield voor 't Altaar. Zy ftondt onmiddelyk op, en ging, met eene Vorstlyke houding, een onverfchrokken , en zelfs vrolyk gelaat, na de plaats der ftrafbefeninge; leunende op twee van Paulefs Bedienden. Zy was in RóuWgewaad gekleed; doch mét een zwier en pragt, die zy latlg hadt afgelegd, uitgenomen op eenige weinige Feestdagen. Eert Agnus Dei hing met een Keten aan haar hals: een Roozekrans aan haar gordel, en in haar hand droeg zy een yvooren Krucifix. Beneden aan dèn trap, ontvingen haar de twee Graaven, vergezeld van verfcheide Edellieden uit de Nabuurfchap : hier werd het Sir Andrew Melvil, haaren Huisbezorger, die eenige weeken haar niet hadt mogen zien, toegelaaten haar het laatfte vaarwel te zeggen. Op 't gezigt van eene Meestresfe, die hy tederlyk beminde, in zulk een toeftand, fmolt hy weg ia traanen; en als hy haaren ftaat beweende, en zich beklaagde over zyn eigen hard lot, om hee verhaal eener zo treurige gebeurtenis na Schotlandover te brengen, fprak Maria'. „ Ween niet * „ royn-  Gefchiedenis van Schotland. 137 myn braave Melvil, gy hebt tegenwoordig meer ^, reden om u te verheugen. Gy zult deezen dag ■„ Maria Stuart verlost zien van alle haare zor,» gen, en dat 'er zulk een einde gemaakt wordt „ aan haar lyden , als zy zints lang verwagtte» „ Draag getuigenis, dat ik ftandvastig in mynen », Godsdienst derf, vast in myne trouwe omtrent Schotland, en onveranderd in myne genegenheid „ tot Franhjk. Prys my aan by myn' Zoon. Zeg „ hem, dat ik niets 1'chandelyks gedaan heb voor zyn Koningryks voor zyne Eer, voor zyne Reg. „ ten: en god vergeeve het allen, die, zonder „ oorzaake, na myn bloed dorden." Met veel moeite en veel fmeekens, verwierf zy van de twee Graven , dat Melvil, met drie van haare Knegten entwee van haare Dienstmaagden, haar op het Schavot zouden vergezellen. Dit was opgerigt in dezelfde zaal, waar men haare Regtspleeging hieldt, een weinig boven den vloer verheven , en, zo wel als de Stoel, het Kusfen en het Blok, met zwart Laken bekleed. Maria klom de trappen met fpoed op , aanfehouwde alle dc toebereidzels ter dooddraffe met een onverdraaid gezigt» en» een Kruis gemaakt hebbende, ging zy in den Stoel zitten. Beale las den Lastbrief der flrafvolvoering , met een verheven derh ; zy luisterde met eene agtlooze houding, en als iemand die andere overleggingen in 't hoofd hadt. Hierop ving de Deken van Petcrbofough een godsdiendi * onderhoud aan, ingerigt naar Maria's tegenwoor* digen toedand, en fmeekte den Hemel ten haaren beste; maar zy verklaarde, dat zy in gemoede naz ALGE.M. BlBL. IV DfiEL N. 2. K \  3i8 WILLIAM ROBERTSON, 't eerde niet hooren, of zich met het laatfte veri eenigen kon: en, op haare knieën vallende, fprak zy een Gebed in 't Latyn. Toen de Deken zyne Godsdienst-verrigtingen geëindigd hadt, beval zy, met eene hoorbaare ftemme, en in de Engelfobc taak, God e den jammerlyken ftaat der Kerke, en badt om den voorfpoed van haaren Zoon, en om het lang leeven en de vreedzaarae Regeering van Elizabeth. Zy betuigde alleen op genade te hoopen, door den dood van Christus, aan den voet van wiens beeldtenis zy nu gewillig haar bloed ftortte; voorts het Crucifix opligtende , en kusfende, fprak zy \ zelve in deezer voege aan: „ Gelyk uwe armen, 6 Jefus, op het Kruis zyn „ uitgeftrekt, ontvang my zo in de uitgeftrekte „ armen uwer Genade , en vergeef my myne „ zonden!" Hier op maakte zy zich gereed, om 't hoofd op het Blok te leggen, door haar fluier en opperkleed ■af te doen: een der beulen ruwelyk haar eenige hulp willende toebrengen, beftrafte zy hem heusch; zeggende, dat zy niet gewoon wns zich voor zo veele aanfehouwers te ontkleeden, noch bediend te worden door zulke Bedienden. Met eène bedaarde en onbezweeke kloekmoedigheid, fchikte zy haar hals op 't Blok; en, terwyl een der beulen haare handen vasthieldt; hieuw een tweede, met den tweeden flag, haar hoofd af; haar hoofd dekzel viel, en haar hair was, door harteleed en zorgen, reeds geheel grys geworden. De beul hieldt het druipende van bloed in zyne hand ; wsar op de Deken uitriep: „ Dat alle de vyanden „ vaö  'Gefchiedenis van Schotland. 139 ... van de Koningin deezer wyze vergaan ! De Graaf van Kent alleen zeide 'er Amen op. De overige Toekykers zweegen, en weenden, op dat oogenbiik niet vatbaar voor eenige andere aandoeningen, dan die van medelyden en verbaasd» heid." Dit was het treurig einde van Maria, Koninginne der Schotten, na een leeven van vier-enVeertig jaaren en twee maanden , waar van zy bykans negentien jaaren in de Gevangenis fleet. De Staatkundige Partyfchappen in het Koningryk, geduurende haare Regeering geVormd, hebben , onder verfcheide benaamingen, zints dien tyd ftand gehouden. De bitterheid» waar mede zy, in den beginne, bezield waren, is tot volgende Eeuwen overgegaan; en de vooroordeelen, zo wel ais de woede daar uit fprujtende, volduurden en vermeerderden zelfs. By Gefchiedboekers, die onder den invloed van alle deeze driften ftonden, en haar of alle deugden en beminnelyke hoedanigheden toegekend, of alle ondeugden , waar voor 't menschlyk hart vatbaar is, verweeten hebben, zoeken wy te vergeefsch. na Maria's weezenlyk Characler. Zy verdiende 'ai den uitbundigen lof niet der eerstgemelden, en even min de niets onderfcheidende berisping deilaatstgenoemden. By alle de bekoorlykheden der fchoonheid en Fraaiheid Van geftalte, voegde zy de volmaaktheden, die derzelver indruk onwederftandlyk maaken. Beleefd, fpraakzaam, inneemend, geestig, bekwaam om vloeibaar en teffens deftig te K a fpree-  i4o WILLIAM ROBERTSON, fpreeken en te fchryven. Schielyk , nogthans, was zy, en geweldig in alle verbintenisfen; dewyï zy een vuurig en niets kwaads denkend hart bezat. Tegenipraak kon zy niet verdragen; van haare kindsheid af, gewoon zynde als eene Koningin bejegend te worden. By zommige gelegenheden toonde zy geene Vreemdelinge te weezen in 't veinzen; eene kunst, die,aan het trouwloos Hof, waar zy haare opvoeding ontving, onder de noodwendige kunde» der Regeeringe gehouden werdt. Niet ongevoelig voor vleiery, genoot zy dat vermaak , waar mede elke Vrouw den invloed haarer éigene fchoonheid bemerkt. Bedeeld met de hoedanigheden, die wy beminnen, niet met de talenten , welke wy bewonderen, was zy eer eene beminnelyke Vrouw, dan eene doorlugtige Vordin De leevendigheid van haar vernuft, niet genoeg gemaatigd 'door een welbeklonken oordeel, en de vuurigheid van hart, ten allen tyde niet onder het bedwang van betaamelykheid, vervoerden haar tot dwaalingen en misdryven. Te zeggen dat zy altoos ongelukkig was, is geene genoegzaame reden geven van den langen en bykans onafgebroken reeks der rampfpoeden, die haar troffen: wy moe ten 'er by voegen, dat zy dikwyls onvoorzigtig te werk ging. Haare drift tot Darnly was voorbaarig, jeugdig en buitenfpoorig. En , fchoon de fchielyke overgang tot een ander uiterde, het natuurlyk uitwerkzel was van haare flegt beantwoorde liefde, en van zyne ondankbaarheid , onbefchoftheid en beestagtigheid, kunnen deeze nogthans, gepaard met Bothmffs listige inneemen- heia  Gefchiedenis van Schotland. \\x heid en gewigtige dienstbetooningen, haare verknogtheid aan dien Edelman niet billyken. De Zeden zelfs dier Eeuwe, hoe ongebonden zy ook mogten weezen, leveren geene verdeediging op voor deeze ongelukkige drift; en kunnen ons niet beweegen, om het treurig en fchandelyk tooneel, 't welk daar op volgde, met minder affchriks te aanfchouwen. Menscheüefde zal een dekmantel fpreiden over dat gedeelte haars gedrags, 't welk zy niet kan goedkeuren, en misfchien zommigen aanzetten, om haare daaden meer aan haaren toeftand, dan aan haare geaartheid, toe te fchryven: en eer het ongeluk van den eerften te beklaagen , dan de verkeerdheid van de laatfte te befchuldigen. Maritfs lyden overtrof, en in maate en in duur, de Treurfpelige onheilen, door de vinding vercierd, om droefenis en medelyden op te wekken: en, terwyl wy dezelve nagaan, Zyn wy gereed om haare zwakheden te vergeeten, wy denken met minder verontwaardiginge aan haare misflagen , en keuren de traan, die ons oog ontrolt, goed, als ware dezelve geftort over een Perfoon, die veel nader kwam aan het toppunt van zuivere Deugd." Elizabeth geliet zig Maria's dood te beweenen. Om de welmeenendheid harergeveinsde fmert te bewyzen, ontnam zy Davidfoa, haren Geheimfchryver, zyn Ampt en zette hem gevangen, ouder een verdigt voorwendzel, dat hy den Lastbrief ter ftrafvolvoering van Maria, buiten haar weten, hadt uitgegeven. In Schotland toonde men duidelyk deze veinzery als een befpotting op te nemen. K 3 Staat-  ,43 WïLLIAM ROBERTSON, Staatkundige redenen evenwel noodzaakten Jacsbus, wien de tyding des doods van zyne Moeder met fmert en wraak vervuld hadt, zyne gevoeligheid op te kroppen, en allen fchyn van vriendfchap met het Hof van Engeland te blyven ver, toonen* De vyandfchappen onder de Edelen , die de kragt des Ryks verzwakten , hadden allang den aandagt des Konings bezig gehouden. Hy bevre-. digde hen eindlyk onder eikanderen, fchoon de uitwerkfels dezer verzoening niet aan zyne goede oogmerken of aan de vurige wenfchen des Volks beantwoordden. In een Parlement, niet lang daar na te faam geroepen, droeg men nieuwe zorg voor de veiligheid van denProteftantfchenGodsdienst. De Landen der Kerke, tot nog toe in 't bezit der Bisfchoppen, werden aan de Kroon gehegt, die Ter echter, wegens eene kwistige mededeelzaamheid, weinig voordeels van trok. Meerder nuttigheid wierd den Koning aangebragt, door een andere vastftelling des Parlements, waar by de kleine Ba. ronncn vryheid kregen, om hunne Gelastigden iu " het Parlement te zenden. En zints dezen tyd hebben de Gemeenten in Schotland zig van dit voorregt bediend. Het jaar ij83 leverde verfcheiden zeldzame gebeurtenisfen op. Fiüps, Koning van Spanje, zond een ont^.gchelyke Vloot naar de Engclfche Kusten, met" oogmerk om dat Ryk te vermeesteren. En wetende, hoe zeer eene verbintenis met Schotland zyne onderneming zou begunfligen, was hy hier toe Jacobus onophoudelyk aan. Deze echter be-  Cefchicdenis van Schotland. 14^ begreep zyn belang in het tegenswoordig tydsgewricht te wel, om daarnaar te luisteren. Hy befloot zelf zig, benevens Elizaheth,te verzetten tegen den algemeenen vyand van denProteftantfchenGodsdienst. Het Volk boven dien ging tot verdediging van denzelveneene verbintenis aan, die ook door de Koningen de Edelen onderteekend werdt. Deze voorzigtige maatregelen, gevoegd by de dapperheid der EngeHchen, hadden een gunflige uitwerking. De Spanjaarden werden niet alleen belet eene landing te ondernemen, maar hunne zoogenaamde onoverwinnelyke Vloot bovendien, zoo veel dezelve door de ftormwinden gefpaart was, werdt verdreven of vernield. Filips, door eene droeve ondervinding geleerd, hoe roekloos het was de vermeestering van Engeland, door een fcheepsvloot, te ondernemen, befloot zig derwaarts door Schotland den weg te banen. De Schotfche Roomschgezinde Edelen , Iltintly, Craivfort en Errol, door Filifs Zendelingen opgeftookt, benevens Francis Stezuart, door den Koning tot Graaf van Bothwell verheven, fchoon door geene beweegreden van Godsdienst genoopt, vingen eene Briefwisfeling aan met den Prins van Parma. Overeenkomftig de goedertierene en verdraagzame maatregels, óitjacobus tusfchen de Hervormden en Roomschgezinden meende te moeten vasthouden, was eene korte gevangenis dé eenige draf, die hy Hutitly en zyn Medegenooten aandeedt. Zy, hier door niet verbeterd, plantten, welhaast, openlyk, den ftandaard des oproers, na dat zy zelf, fchoon te vergeefsch, getragt hadden K 4 den  i44 WILLIAM ROBERTSON,' den Koning in hun geweld te krygen. Dan hy trok hen fchielyk in eigen perfoon tegen, hunne troepen werden verftrooid, en zy zelf openlyk te regt gefteld. De Koning liet nogthans niet toe, dat 'er een. vonnis geftreken werdt; en na hun eenige weinige maanden gevangen gehouden te hebben, bediende hy zig van de gelegenheid,om hun, te midden van de feestlykheden en vreugdebedryven over zyn aanftaande huwelyk, op vrye voeten te ftellen. Na dat Jacobus door de kunftenaryen van Elizabeth, en het bedrog zyner eigen Staatsdienaaren, eenigen tyd, was op den tuil gehouden, floot hy eindlyk eene huwlyks verbintenis met Anna, de tweede Dogter van Frederik den II, Koning van Denemarken. De Koning ftak zelf over om zyne Bruid te trouwen: gelyk deze plegtigheid dan ook in Slagtmaand van den jaare 1509 te Upslo verrigt wierd. Het Agtfle Boek, waarmede deze Gefchiedenis eindigt, neemt een aanvang met de komst van den Koning en de Koningin in Schotland, in 't jaar 1590. en ie daar op gevolgde onlusten. De verregaande goedertierenheid des Konings omtrent Misdadigers deed zyn Ryksbeftuur in ver-, agting vallen en gaf voet tot de vermeenigviildi«ing van allerleie misdryven. De Graaf van Bothwell , befchuldigd eenige Toovenaars te hebben geraadpleegd , en gevangen genomen , ontkwam zyne wagters en lag het toe op 's Konings leven. Het verraad ontdekt zynde, ontkwam hy het ter naamver nood, en nam de wyk naar het Noorden van  'Gefchiedenis van Schotland. 145- van Schotland. Huntly, die Jacobus gelast hadt, om Bothwell en zyn aanhang te vuur en te zwaard na te zetten, voldeedt, onder den fchyn van hier aan te voldoen, zyn perfoonlyke wraak, door het Huis van Murray, den Erfgenaam des geweezen Regents, aftebranden en Murray zelf te vermoorden. Deze Moord verwekte eene algemeene verontwaardiging. Dan fchoon Huntly zig aan het Geregt over gaf, fpaarde hem nogthans de Koning niet alleen voor de ftraffe, door zulk een fchelmftuk verdiend, maar bevrydde hem zelfs van eene openlyke Regtspleging, Om 's Volks misnoegen, dat hy zig hier door en door zyne infcfaikkelykheid voor denPaapfchen Aanhang hadt op den hals gehaald, te verzagren, gaf hy het Parlement de vryhtid, om het Presbyteriaanfche Kerkbeftuur, op de volkomenlle wyze vast te ftellen, iets waarnaar de Geestelykneid, toe nog toe, te vergeefch verlangd had. In dit Parlement wierden Bothivell en zyn aanhang fchuldig verklaard aan Hoog-Verraad, Wel. haast deed hy een nieuwen aanllag om dtn Koning te vatten. En toen deze gelukkig was te leur gefteld, ontdekte zig wederom een andere en gevaarlyker famenzwering, (trekkende om eene verbintenis aantegaan met het Spaanfche Hof, ten einde den Roomfchen Godsdienst in Schotland te herftellen. M^ar 's Konings wankelheid en verregaande toegeeflykheid, in weerwil der me enig vul dige vermaningen van Elizabeth, in weerwil van 's Volks eisfehen en van het gefchreeuw der Kerkelyken, voortdurende, gaf bothwell vergiffenis, en trok K 5 die  146 WILLIAM ROBERTSON, die naderhand weder in. Bothwell, wien -Elizo heth in hare befcherming genomen hadt, ten einde door dat middel den geest der partyfchap in Schotland levendig te houden, thans aangezet door den Engelfchen Afgezant, nam de wapenen op , onder voorwendfels, die het Volk behaagden. Het gelukte echter Jacobus, door de hulp der Ingezetenen van Edenburg, hem te doen aftrekken, en den wyk te doen nemen naar het Noorden van Engeland. . De Koning vond ziguit het eene gevaar niet gered, 0f hy zag zig een ander ingewikkeld. De Paapfche Lords eenige onderfteuning in geld uit Spanjen ontvangen hebbende, fchenen nieuwe ondernemingen te bedoelen. Zy werden dan fchuldig verklaard aan Hoog-Verraad. Doch het hadt meer vverks in, dat vonnis ten uitvoer te brengen. Jacobus zondt den Graaf van Argyll en Lord Forbes tegen hen te velde, met dat ongelukkig gevolg, dat zyne benden werden op de vlugt gedreven en verftrooid. Met beter geluk ftelde zig de Koning zelf aan het hoofd van een klein Leger. De Paapfche Lords verwierven verlof het Ryk over zee te verlaten, onder voorwaarde van nimmer, zonder >s Konings verlof, te zullen wederkeeren, en Boihvicll zelf werd genoodzaakt den wyk te nemen naar Spanje. Dan, fchoon de Koning, langs dezen weg, het vertrouwen zyner Proteftantfchfe Onderdanen eenigzins wederkreeg, verloor hy in tegendeel dat der Roomschgezinden; het geen, gevoegd by het ver-  Gefchiedenis van SohotlanS. 147 verlies van den Kanzelier Maitland, die in *t jaar 1595 overleedt, hem in geene kleine verlegenheid bragt. Na den dood van dezen kundigen Staatsdienaar raakte het klem der Regeering in handen van eenen Raad van agt Regtsgeleerden s voornamentlyk aangebeld , om zorg te dragen op het beduur van 's Konings Geldmiddelen , terwyl de gerugten der groote toebereidfelen in Spanjen , Engeland en Schotland met fchrik vervulden, De Vergadering der Kerke, 's Konings ernst en opregtheid in twyfel trekkende, delde hem een plan voor tot beveiliging van het Ryk en den Proteftantfehen Godsdienst. Maar Jacobus, in plaats van het oor te leenen naar de gedrenge maatregelen, die men hem ten aanzien der uitgebannenen en hunnen aanhang voorfchreef, toonde zig bereid de Itraffen , die zy reeds leden, te verzagten, en hen, onder zekere voorwaarden, in hun Vaderland te rug te roepen. Zy, hier yah welhaast verwittigd, leverden een Smeekichrift aan den Koning over, verzoekende verlof om in hunne eigene hui^ zen te mogen woonen, met belofte van verzekering te zullen geven van hun vreedzaam gedrag, in het toekomende. Naauwlyks hadt Jacobus, na ingenomen raad van eene Vergadering der Staten , het gedane verzoek toegedaan, of de Kerkelyken, hier van verwittigd, kwamen te Edenburg famen, en namen, met al de verhaasting, die de vrees en yver inboezemen, zodanige befluiten, als zy tot welzyn des Koningryks noodig oordeelden ; maar die ook te gelyk, niet min drydig met den aart der daats gijdeltenisfe eh zon  i48 WILLIAM ROBERTSON, zonder voorbeeld, duidelyke inbreuken waren op het Koninglyk voorregt, en ftoute flappen tot een openbaren opftand. By rondgaande brieven, vermaanden zy alle Ouderlingfchappen tot verdediging hunner regten, en om van alle Predikftoelen het befluit van den ban der Paapfche Lords voor te leezen. Jacobus was niet ongenegen een openbare breuk met de Kerk voor te komen, doch de onbuigzaamheid der Kerkelyken vervulde hem met verontwaardiging, die door de onvoorzigtigheid van een byzonder Kerkelyken tot woede overfloeg. Mr. David Black, zig in zeer bitfe uitdrukkingen omtrent den Koning van den Predikftoel hebbende uitgelaten, werdt voor den Geheimen Raad gedagvaard, om zig te verantwoorden. Black echter, op last der Kerkelyken, weigerde te verfchynen. Men ging dan voort met de regtspleeging, en de Koning geboodt hem over de Rivier Spey te trekken, en daar te blyven, zo lang het den Ko* ning behaagde, terwyl de Leden van den zoogenaamden Standhoudenden Raad der Kerke, niet lang te voren door de Kerkelyken ingefteld, gelast werden Edenburg te ruimen. Deze beflisfende flap veroorzaakte een oproer in Edenburg, dat den Koning zelf in gevaar bragt, en hem welhaast aanzette om de Stad te verlaten. De Geregtshoven werden gelast zyn voorbeeld te volgen, en de Overheid der Stad aanbevolen, om de Leeraars in hegtenis te nemen, aL openlyke ftokebranden en óprperkraayers. De voorregten der Ingezetenen van Edenburg werden verminderd,  Gefchiedenis van Schotland. I45 defd, nieuwe bepalingen gemaakt ten opzigte der Kerk, de Leeraars niet dan onder aanneming der Zelve tot hunne bedieningen toegelaten, en de Paapfche Lords in den fchoot der Kerke weder aangenomen. Om dit verlies eenigzins te vergoeden, en het vereischte evenwigt, om de magt en het aantal der Edelen optewegen, in het Parlement te herHellen , werden eenige Leeraaren verkoren, die het lighaam der Kerke aldaar zouden verbeelden , terwyl het Geestelyk Regtsgebied nader zou bepaald worden, gelyk in den jare 1600, in de Vergadering te Montrofe, hoewel met veel tegenftribbeling, gefchiedde. Vermids het vooruitzigt op de kroon van Engeland allengskens nader kwam, vermeenigvulde Jacobus zyne voorzorgen , om zig daar van te verzekeren. Zyn Afgezant in Engeland, Edward Bruce , Haagde daar in niet ongelukkig. Eliza* beth echter, welke uit zyne verregaande infehikkeiykheid voor de Roomschgezinden nadeelige vooruitzigten meende te mogen vormen, en hem verdagt hieldt van eenige verftandhouding met den Paus, verkoos niets beflisfend hierop te antwoordden, en floeg het gedrag van Jacobus gade, met meer zorgvuldigheids, dan ooit te voren. Gedurende den Zomer des jaars 1600, genoot het Koningryk eene buitengewone rust; wanneer 's Konings leven eensklaps het uiterfte gevaar liep, door eene zamenzweering, geheel onverwagt, en bykans onoplosfelyk. De Berokkenaars bier van waren John Ruthvcti. Graaf van Gow- rieJ  Igo WILLIAM ROBERTSPN, ïie ,en deszelfs broeder Akxander. Zy werden ech> ter beiden afgemaakt, en 's Konings leven werd» door eene wonderdadige fchikking der Voorzienigheid , bewaard. Niet lang daarna borst 'er in Engeland een Eedverwandfchap uit tegen Elizabeth, 't welk» hoewel het eerfte gevaar terftond geweerd wierd t« treurige uitwerkfels baarde, die het einde van de Regeering dier Vorftinne jammerlyk en onge^ lukkig maakten. Robert d'Evreux, Graaf van Esfex, en Six Robert Cecil, waren EUzabetFs eerfte Staatsdienaars, doch te gelyk mededingers en vyanden van elkanderen. Esfex, eenige verftandhouding hebbende met Jacobus, tragtte hem te bewegen om gewapender hand zyn regt ter Throonopvolging te handhaven. Maar Jacobus te voorzigtig zynde om door eene gevaarlyke onderneming het verlies van een Koningryk te wagen, 't welk hem eerlang in handen moest vallen , floeg Esfex, door haat verblind , en van wraak brandende, tot woede en wanhoep over. Met 200 of 300 Navolgers, gebrekkig gewapend, poogde hy een der best gevestigde Thronen van geheel Europa te befpringen, met dat gevolg, dat hy van Krygsbenden omfingeld, zig, in zyn eigen huis, moest overgeven. Elizabeth bleef eenigen tyd befiuiteloos omtrent zyn lot. Eindlyk, onophoudlyk door haare Staatsdienaren aangezogt, beval zy, dat het doodvonnis over hem zou voltrokken worden. Het was niet gedaan, of zy hadt berouw over haar fchie- lyk-  Gefchiedenis van Schotland, s§t iykheid, en beweende 's Graven dood met hartelyke rouwe. Haar hartzeer deswegens van tyd tot tyd toeneemende, gaf zy den geest op den 54 van Lentemaand 's jaars 1^03, in den ouderdom van 70 jaaren. „ De Gefchiedfchryvers van Engeland tellen Elizabeth onder de roemrykfte Vorftinnen;" nadat zy zich uitgelaten hebben in den lof van haare Liefde tot haar Volk, van haare fchranderheid in het ontdekken van deszelfs waar belang; van haare ftand vastigheid om hen te bevorderen; en haare wysheid in de keuze haarer Staatsdienaaren; van haaren roem door de Wapenen bevogten; van den Vrede, dien zy haaren Onderdaanen verfchafte; als mede van den aanvang des roems, des rykdoms en des Koophandels, de vrugten van alle deeze bedryven. Zelfs de gebreken in haar Charaéter, merken zy aan, waren niet, van dien aart dat ze den Volke benadeelden. Haare verregaande fpaarzaamheid ging van geene inhaaiigheid vergezeld, en, fchoon dezelve het beftaan van groote onderneemingen belette, en andere gebrekkig deedt afloopen, bragt zy het wel te raade houden der geldmiddelen in haare Regeering te wege, en onthief het Volk van veele lasten, die een Monarch van kwistiger, of onderneemzieker aart, zou hebben moeten opleggen. — Haar traagheid, in 't beloonen haarer Bedienden, maakte zomtyds nutte verdienden mismoedig; doch deeze belette, dat lieden zonder verdienden, magt en rykdom verkreegen, waar op zy geen regt hadden. —— Haare verregaande jaloufy omtrent de Vorften, die  tgn WÏLLIAM ROBERTSON, die voorgaven haar regt tot de Kroon te betwisten j zette haar aan om zodanige voorbehoedzels te neemen, als niet min ftrekten ten algemeenen nutte, dan tot haar zelfsbehoud, en, om te ftaan na'de genegenheid haars Volks, als het fterkfte fteunzel van haaren Throon. Dusdanig is het Portrait, 't welk de Engdfchc Gefchicdfchryvers van deeze groote Koningin geeven.'* ,, Wie het onderneemt de Gefchiedenis van Schotland op te ftellen, vindt zich menigmaal genoodzaakt haar in een geheel andef, en min bevallig, licht te befchouwen. Haar gezag in dat Koningryk was, gëduurende het grootfte gedeelte haarer Regeeringe, weinig minder dan 't geen zy in haar eigen bezat. Maar dit gezag, in 't eerst verkreegen door grooten dienst aan het Volk te doen, ftelde zy te werk op eene wyze, aüernadeeligst voör deszelfs geluk. Door haaren onvermoeiden yver, om de woede der twee ftrydende Partyen op te ftooken; door de eene met partydige hulp te onderfteunen ; door de andere met ydele hoope fe voeden; door derzelver kragt zo kunftig tegen elkanderen op te weegen, dat de een in ftaat was, om de andere te ontrusten, zonder dat een van beiden de ander kon te onder brengen; maakte Zy Schotland langen tyd tot een tooneel van tweedragt, verwarring en bloedftorting. Haar list en kunstftreeken bragten te wege, wat de magt haarer Voorvaderen niet kon uitvoeren,en dat Koningryk in een Staat van af hanglykheid aan Engeland. De grondregels van Staatkunde, dikwyls weinig za»gnikmmende met die der Zedekunde, mogen mis-  Gefchiedenis van Schotland. 153 mïsfehien haar gedrag verontfchuldigen. Maar geene verdeediging kan 'er ingebragt worden voor haar gedrag jegens Koninginne Maria: een tooneel van veinsery zonder noodzaaklykheid, en van ftrengheid zonder voorbeeld. Elizabeth is, in meest alle haare andere verrigtingen, het voorwerp onzer hoogstgaande verwondering ; in dit ftuk moeten wy toeftaan , dat zy niet alleen de grootmoedigheid, die haar als eene Vorftin voegde, ter zyde ftelde; maar ook de gevoelens, die haar als eene Vrouwe beraamden." Naauwlyks had Elizabeth den adem gegeven, of de Lords van den geheimen Raad riepen jacobus uit tot Koning van Engeland Hier van door een plegtig Gezantfchap kennis gekregen hebbende, aam hy welhaast de reize derwaards aan, en op den 7 van Bloeimaand 1603 vreedzaam bezit van den Engelfchen Throon. „ In dezer voege werden twee Koningryken veréénigd, van onheuglyke tyde af verdeeld; doch door derzelver ligging, gefchikt om één e groote Monarchy uit te maken. En door deze zamenvoeging van de geheele natuurlyk eigene magt is Groot-Brittanje tot een rang en gezag in Europa opgeklommen, waar toe Engeland en Schotland fcet nooit zouden hebben kunnen brengen." Hier eindigt de Geleerde Robertfon zyne voortreffelyke Gefchiedenis van Schotland, waar van wy onzen Lezeren, op het fpoor van dien HoogIeeraar , by verkorting eene aaneengefchakclde fchets hebben gegeven: en hy laat ten bsfluite der. Klve volgen eene befchouwing der omwentelin. ALGEM.13rBL.IVDfiELN.il. L gen  ï54 WILLIAM ROBERTSON, gen in Schotland, zints Jacobus dé VI den Engelfchen Throon beklom, werwaarts wy onzen Lezeren wyzen. Het geheele Werk word beflooten met eene Oordeel-en Gefchiedkundige Verhandeling over den Moord van Koning Hendrik, en de egtheid der brieven van Koningin Maria aan Bothwell. Een ftuk , waar in 's Schryvers oordeelkundige naauwkeurighcid en onnavolgbaare fchryfftyl om 't zeerst naar den prys dingen. Van de Anthentique (tukken, welke benevens een Algemeeen Kegister en het Pourtrait van den Autheur na de uitgave van het Derde Deel zyn afgeleverd, hoopen wy onzen Leezeren by eene naderegelegenheideen kort verflag mede te delen. Ziet daar, Lezers, een breedvoerig verflag van een Werk , waar van wy het lezen niet genoeg kunnen aanbevelen. Wat de Historie van Schotland zelve betreft, daaromtrent hebben wy liefst geene aanmerkingen willen maken, dewyl wy geene zwarigheid maken te bekennen, dat wy te weinig kennis van de egts gefchiedenis van dat Land hebben, om eenen man, als den Heer Roherifoiu in eenige gedeeltens derzelve, tegen te fpreken. Maar de volgende aanmerkingen vallen binnen het bereik onzer kundigheden, en die kunnen we niet voorby onzen Lezeren medetedeelen. Vooreerst, hebben wy nimmer in eenige tale van de'tegenwoordige Schryvers'er eenen .dezen, 'die den Heere Robertjon over het geheel evenaart in deftigheid van ftyl en taal, en by de fraaiiieid zy  Gefchiedenis van Schotland. ig§ èyner aanmerkingen zulke onopgefmukte woorden voegt ; om welke reden alleen hy niet genoeg kan gelezen worden, door een ieder, die zig ee« nen goeden dyl zoekt te verkrygen. Ten tweeden, kunnen wy niet nalaten daarby aantemerken, dat van de tegenwoordige Gefchiedfchryvérs 'er ons ook geen bekend is, die by zyne gegronde Historiekunde zo vele kennis toont te hebben van het menschlyk hart, dan dé Heer Robertfon, 't geen vooral blykt uit de redenen , die hy telkens geeft van het gedrag van de ongelukkige Koningin Maria, van haar charaéter* en van de redenen van haar langdurig lyden, midsgaders van hare fchaadelyke Onderdrukker, Koningin Elizabeth van Engeland: het geen ook ten klaarden doordraait in de befchryving der gedragingen van alle Edelen en Grooten, die in deze Historie een voornamen rol gefpeeld hebben. Met één woord , wy kennen geene Gefchiedboeken van den tegenwoordigen tyd, die de Gefchiedenis, door hem te boek geflagenjop eene meer Wysgeerige wyze behandelt; aan zyne Lezeren altyd gelegenheid gevende, om met dezelve het ware voordeel ie doen; terwyl ons al verder niemand bekend is, die meer opregtheid betoont in hetbeoordeelen der' daden van hun , die in de Gefchiedenis, door hem befchreven, voorkomen. Maar, in de derde plaats^ moeten wy voora! aanmerken, dat wy nimmer eenen Gefchiedfchryver lazen, uit wien zo veel te halen is tot verbetering van het hart en tot leering voor het verftand * L 3 i dad  156 WILLIAM ROBERTSON, dan (V) uit dit en de andere Werken vandenHeere Robertfon. Men kan 'er, namelyk, op de treffendfte wyze uit zien, welke altyd de gewisfe gevolgen zyn geweest van goede en kwade daden, en dat 'er zelden in deze waereld door de menfchen eenig goed of kwaad verrigt wordt, 't welk niet,onmiddelyk of ten minften vroeg of laat, zyn loon krygt : waar door het ons. voorkomt, dat niemand dit Werk gelezen kan hebben, of hy moet ten bcfluite meer liefde tot de deugd, en meer affchrik van de ondeugd, gekregen hebben. Terwyl het verftand uit alle deze voorbeelden van allerleien aart niet weinig ftoffea halen kan, om het leven en gedrag, als mensch en als burger, zodanig te regelen, dat men niet ftruikele over dezelfde fteenen van verkeerdheid en ongeregeldheid, waarover men by de uitkomst, nu van agteren, ziet, dat alle anderen vroeg of Iaat deerlyk gevallen zyn. Men kan zelfs, dit Werk van den Heer Robertfon met opmerkzaamheid lezende, duidelyk ontwaren, welke menfehelyke misdaden en driften het Opperwezen meest fchynt aftekeuren, — te weten, ontrouw, onregtvaardigheid, hoogmoed, en de fchandelyke drift, om over zyne evenmerfchen te willen heerfchen, of altyd de eerfte te willen zyn. Deze ondeugden fchynen, om dat ze van de heilloosfte gevolgen zyn voor het menfche- lyk (a) 't Gene wy van dit Werk in alle <1eze opzigten zeggen, willen wy ook toegepast hebben on des Heeren RoBERTiStrns Utttaru yan Kerel V, en zyne tlislorie van Amerika*  Gefchiedenis van Schotland. ' 157 lyk geflagt, ook gedurig door den Hemel voorbeeldig geftraft te worden , en het zou te verwonderen zyn, hoe iemand, die zig aan deze gebreken fchuldig kent, dit Werk konne lezen, zonder een ernftig voornemen, om zich zeiven daaromtrent te beteren, dewyl hy daarin zyn onfeilbaar lot, hem anders eindelyk te wagten ltaande,duidelyk vooroogen ziet. De Gefchiedenis,op deze wy^ebehandeld» kan van het grootfte nut zyn voor het menschdom; doch behandeld , zo als dezelve doorgaands onderwezen wordt, is zy een nutloos dagverhaal van de bedryven der menfchen, zonder eenige beöor. deeling of waarneeming, en ftrékt nergens anders toe, dan om het geheugen der ftudercnde jeugd met een ballast van afzonderlyke optellingen van daden en van verfchillen over den juisten tyd, waarop dezelven zouden moeten zyn voorgevallen, te bezwaren, zonder haar door het befchouwend oog der wysgeerte aan te wyzen, welk gebruik zy eigenlyk van de Historie, om van dezelve het regte nut te trekken, maken kan; -— waarom dezelve dan ook hier te lande in zo weinig agting fchynt te zyn, en met zo weinig graagte beoefend wordt; 't geen inderdaad minder aan de jeugd, dan wel aan de wyze, waarop de Gefchiedenis des menschdoms onderwezen wordt, te wyten is. Voor 't overige moeten wy hier nog by voegen, dat deze Historie van Schotland, zo wel als de Historie van Amerika, zeer wel vertaald is, en den Vertaler tot groote eer ftrekt, die wy hopen, dat zig benaarftigen zal, om ons al het nog toegezegde van denHeereRobertfon fpoedig in handen te leveren. h 2 »•  *58 II. yittrekfel uit eene Verhandeling van den Hee? de Guignes, Lid van de Akademie der Op-, fchriften, enz.; waarin de gronden der oude Chineesche Geschiedenis onderzogt worden; en tevens wordt aangetoond, dat de bewyzen der Zendelingen voor de Oudheid van het Chinecfehe volk gegrond zyn op verfcbeiden' vervalschte plaatfen der Chineefche gefchiedfchryveren. In eene' voorgaande verhandeling (*) onderzogtik eenige ftukken van de oude gefchiedenis^ van China, en toonde aan, hoe onzeker die gefchiedcnis ware. Veele Zendelingen hebben geantwoord op de hedenkingen, welken ik toen voorftelde; waarom ik my verpligt reken , om hetzelfde onderwerp nog eens te behandelen, en wel om de gefchiedenis van China in haare gronden te onderz)eken. Ingevolge hiervan is myn voorneemen , om de bewyzen , welken men gebezigd heeft om de Chineefche tydrekening boven alle teganfpraak te ftellen, afzonderlyk te overweegpn. Mm heeft die bewyzen gevonden vooreerst in de fchriften der Zendelingen, en ten anderen jn de jaarboeken van China zeiven. Maar de Zendelingen, zeiven te veel ingenomen met die jaarboeken ,hebben ons hunne vooroordeelen tragten in te boezemen ; en zy fchynen daartoe middelen gebezigd te hebben, welken eene gezonde oordeelkunde niet toelaat te gebruiken. In dit kort verflag myner onderzoekingen zal ik my alleen i?) Z'te De?e Mgm. Biil. III Deel, V. Stukje^  Chineefche Gefchiedenis. 159 ieen bepaalen, om daarvan maar eenige voorbeelden te berde te brengen, ten einde daaruit te kunnen oordeelen, of ze gegrond en bondig zyn. De Heer Freret gebruik maakende van de vertaaling, welke Vader Noël ons bezorgd heeft van de werken van Confucius en van die vznMcng-tze, welke vertaaling gedrukt is te Praag, haalt eene plaats aan uit Meng tze, welke hy voor een der fterkfte bewyzen houdt voor de egtheid der Chineefche tydrekeninge,en allen,welken nahem die tyd rekening verdeedigd hebben , gebruiken ook die zelfde plaats, welke ons, in de daad, een bewys fchynt op te leveren, dat alles afdoet. Beeze Meng-tze leefde omtrent 320 jaaren voor J. Cv, en is een fchryver van den eerften rang. Hy verhaalt, naar men voorgeeft, dat men verfcheiden duizende jaaren te vooren den dagwyzer Q~) vastftelde op den winter-ftilftand , by eene nieuwe maan , en by eenen eerften dag van den Chineefchen cirkel; en wanneer men, gelyk de heer Freret gedaan heeft,vastftelt, dat deeze drie omftandigheden zig vereenigd bevonden hebben op den nden Januari des jaars 2450 voor}. C., onder het ryk van Hoang-ti, die , volgens der Chineezen voorgeeven , een dagwyzer vastftelde; moet men daaruit befluiten, dat de fterrekunde, ten tyde van deezen Vorst, by de Chineezen reeds een zoort van volmaaktheid bereikt hadt,en dat men toen aldaar reeds gewigtige fterrekundige waarneemingen deedt; en dit alleen, dus vervolgt de heer Freret, zoude genoegzaam zyn, om de zekerheid der Chineefche tydrekening te bevestigen, en hy L 4 zelf C) Calsndricr,  3po DE GUIGNES, over de zelf houdt het ook daarvoor, gelyk men uit het beloop zyner verhandelinge zien kan. Deeze plaats is al te gewigtig, om dezelve hier niet in te lasfchen, volgens de latynfche vertaaling van Vader Noël: De tusfchenruimte, welke ons affcheidt van de flerren, is byna oneindig; de uitgeftrektheid des hemels, door welke zy haaren loop hebben, is onmeetelyk. Ondertusfchen, indien wy de hemelfche beweegingen aandagtig nagaan , en beboorelyk zoeken na de verfchillende plaatfen, alwaar de fterren zig bevonden hebben , fchoon ,er veele duizende jaaren verhopen zyn zedert den winter-flilfland, wanneer men den dagwyzer vast/lelde, welke inviel op eene nieuwe Maan, in den middernagt van den dag Kia-tze, dan zal men zeer gemaklyk kunnen bepaalen, wanneer dit gebeurd zy. De heer Freret heeft verfcheiden berekeningen gemaakt, en veele bladzyden zyner verhandelinge gebruiktom aan te toonen, dat alle deeze omftindigheden zig by een bevinden onder Hoang-ti, in het jaar 5450 voor J. C. Naardemaal hy de Chineefche taal niet verflondt, en altyd volgens de Zendelingen gewerkt heeft, was hy ook ge. noodzaakt zig aan de vertaaling van Vader Noël e gedraagen. Ik oordeelde het daarom noodig den tekst zeiven ia te zien, en ik bevond, dat alles, wat van den dagwyzer gezegd wordt, niets anders was,dan eene aanteekening van eenen Uitlegger der twaalfde eeuwe na J. C,;en dat deeze aanteekening geen gedeelte is van den tekst van. Meng-tze, die alleenlyk zegt: Schoon de hemel zeer. fyoog is% en fchoon de Jlcrren zeer hoog zyn, kun*  Oude Chineefche Gefchiedenis. 161 pen zvy nogtans kennen, het geene daartoe behoort; fchoon 'er in duizend jaaren veele dagen verkopen zyn, kunnen wy nogtans derzelver getal ligtelyk weeten. Zie daar den ganfchen tekst van Meng: tze; het overige is het maakzel van Vader Noc'I, dat is, hy heeft de aanteekeningen van eenen laateren Uitlegger in den tekst ingelascht, zonder ze van eikanderen te onderfcheiden (gelyk gedaan is in het Chineefche werk,) en zonder den leezer daarvan te verwittigen. Zyne ganfche vertaaling is opgevuld met diergelyke byvoegfels, in voege men dezelven van den tekst niet kan onderr kennen. Vader Couplet heeft, in zyne vertaaling van de werken van Confucius, op dezelfde wyze gehandeld; en indien men zig op deeze vertaalingen beroept, zal men aldaar menigvuldige bewyzen vinden ten voordeele der oude Chineefche tydrekening , maar die in den oorfprongkelyken tekst niet te vinden zyn. Dus is het bewys, dat men uit het werk van Meng.tze heeft willen haaien ten voordeele deezer tydrekening en der oudheid van den Chineefchen dagwyzer , niet anders gegrond dan op eene verbastering in den tekst gemaakt door Vader Noëh Wat moeten we dan denken van de naauwkeurigheid van deezen Zendeling , en waartoe dient alle de arbeid van den heer Freret? Maar Vader Noê'1 is niet de eeniglte, welke diergelyke middelen gebruikt heeft, om de Oudheid der Chineezen aan te dringen. In de Chineefche jaarboeken (*), welken men thands uitgeeft ,tragt Vader v. , . Mail- if J Zie wegens deze Jaarboeken de Alsem. Jsibl. I, Ueel bl. >75- eu verv. L 5  ifo DE GUIGNES, over de Mailla aan te toonen, dat de Chineezen de duuring der regeeringen van hunne oude Koningen niet zonder grond bepaald hebben; en dat de Chou-Mng, een boek van een onbetwistbaar gezag by de Chineezen, de duuring van tien deezer Koningen uit de tweede Dynastie vastftelt.- en om dit te bewyzen, verzendt hy ons naar een hoofdftuk van dat boek, alwaar, volgens zyne verzekering, de duuring dier regeeringen is aangeteekend. Maar niet zonder reden zal men verwonderd zyn , wanneer men, dat hoofdftuk leezende, aldaar niet meer vindt dan drie van die Vorften , welken 'er worden opgenoemd met het getal der jaaren hunner regeeringen ; ja van de meeste regeeringen der overigen wordt zelfs geene melding gemaakt, zelfs niets in den geheelen Cbou-king. Eene diergelyke onvergeeflyke onnaauwkeurigheid doet ons zien, dat de Chineefche Gefchiedenis, zo als-men ons dezelve opgeeft, niet fteunt dan op misvattingen en op ongetrouwheden der Zendelingen , of op de gisfingen van eenige hedendaagfche Schryveren, Wy moeten dus zeiven de oorfprongkelyke teksten nazien, willen we anderszins een net denkbeeld hebben van de gefchiedenis van China. En waarlyk, deeze Zendelingen verzwygen dikwyls gebeurtenisfen Qfada^, om datze nadeelig zyn voor de Chineefche gefchiedenis, hoewel de Chineezen ze zelfs in hunne werken hebben aangetekend. In myne verhandeling, waarvan dit een uittrekzel is, heb ik daarvan bewyzen byge-  Oude Chineefche Gefch'.edenh, i6j Welke gedagten moeten wy, na deeze waar*, neemingen, hebben van die zelfde Zendelingen, welken beweren, dat wy ons met diergelyke onderzoekingen niet moeten ophouden, maar blindelings vertrouwen op het getuigenis van die genen, weiken dg buiten hun vaderland begeven, en twintig of dertig Jaaren in China, in het mid* den der geleerde Chineezen, geleefd hebben; en dat wy over een diergelyk onderwerp niet behoor ren te fchryven, omdat, zo zy zeggen, onze boeken, welken na China gezonden worden, en aldaar door zommigen verflaan worden, binderi lyk zouden zyn aan den voortgang van den Gods. dienst. Men moet derhalven alles, wat ons van China verhaald wordt, zonder eenig onderzoek aanneemen ; maar het voorbeeld van den Heer Freret kan 'er ons niet fterk toe aanmoedigen. Om deeze gefchiedenis te doen gelden, heeft men fterk aangedrongen op de Sterrekundige waarneemingen: maar in eene voorgaande verhandeling heb ik de onzekerheid deezer waarneemingen reeds aangetoond,naardemaal de Zendelingen,zelfs niet weeten, waaraan zy zig moeten houden. Vader Amiot verzekert, ineen werk, aan de Konirglyke Boekery gezonden in den Jaare 1769, dat de vereeniging der vyf planeeten, voorgevallen onder Tchuen ■ hio, maar een verdigt tydperk is, waarvan geen gewag gemaakt wordt, in eenig egt en geloofwaardig boek, zodat ze niet kan dienen ter ftaavinge der Chineefche tydreker.inge; fchoon hy naderhand, in een ander werk, overgezonden in den Jaare 1775» het welk nien thans drukt, die zelfde  i6a DE GUIGNES over de zelfde vereeniging befchouwt als een bewys van de egtheid dier tydrekeninge, dezelve bepaalende or> den a8 Fehruari des jaars 2449 voor J. C, zonder dat hy eenigen dier redenen opgeeft, waardoor hv bewoogen is aldus van gevoelen te veranderen. De gefchiedenisfen, waarop hy bouwt, waren W 1769 geen geloof waardigi en in 1775 verhaalen die zelfde gefchiedenisfen deeze gebeurtenis met alle de kenmerken van eene allernaauwkeungfte waarheid. Van zommïgen der overige Zendelingen wordt ze verworpen, van anderen aangenor men; maar allen berekenen dezelve op eene verfchillende wyze. Wat moeten wy dan deuken w het midden van zo veele onzekerheden ? Met de zonne-taaning van Tchong-kang is het eveneens gefteld Vader Premare fpot, in een zyner werken, met alle de Sterrekundigen, die ze berekend hebben; en in de ftigtelyke brieven doet men hem die ftaaride houden en verdedigen. . In alle deeze bereekeningen, zowel als m de tvdrekenkundige dagteekeningen (dattes chronohgiLn bedient men zig veelal van den Chineefchen cirkel van zestig, eerst ingefteld tot het maaken van een kring van zestig dagen, en welken men l9n on , 1778, ïl vol. in-12. dat is; De Ezour-Veoam, of Ouden Verklaaring over de n Vedam; Vervattende eene uitlegging van de Godsdienftige en Wysgeerige Gevoelens der Indiaanen; dooreenBrahmin vertaald uit de Samfcretan ; nagezien en met voorafgaande Aanmerkingen, Aantekeningen en Ophelderingen uitgegeven: te Yverdon, 1778, 2 deelen in-12. Vervolg van Bladz. 91. Dit bo.ek is, gelyk wy reeds gezegd hebbens eene verklaaring over den Vedam, of zogenaamde heilige fchriftuur der Indiaanen, en beftaat in een zamenfpraak tusfchen twee Perfoonen, den eenen genaamd Biache , den anderen Chumontou. Biache ligt bedolven onder de allerdikfte duifterm's der Afgoderye, maar Chumontou is een wysgeer yan de Sefte der Gnan'gueuls, welke geene eigenlyk bepaalde en vastgeftelde leeringen volgen, maar van. een ieder dat gene overneemen, het welk hun het meest aaiiftaat. Deeze Gnanigueuis, dat is wyzen  Godsdienst en de Wyslegeerte der Indiaanen. 177 zen en vroomen, behooren tot de Iaatfte der vier voornaame Secten of clasfen, waarin de Indiaanen verdeeld zyn» en welke clasfen genaamd worden Tcbariguei, Kinguei, Jogigueuls en Gnanigueuls. Zy verwerpen allen eeredienst der Afgodsbeelden en de bygeloovige gebruiken van den godsdienst hunnes volks: zy aanbidden den eenigen God, fchoon zy hem geenen uitwendigen , zigtbaarea eeredienst bewyzen, als die geene uitwendige gedaante hebbende, dus ook voor de menfchen onbegrypelyk is: ook verwerpen zy de Casten, of onderfcheiden rangen, waarin het volk verdeeld is, en die alleenlyk door de Brahmins fchynen uitgedagt te wezen, om daardoor hunne waardigheid, hun gezag, en invloed by het gemeen te beveiligen en te vermeerderen. Zy zyn of dezelfden, waarvan wy te vooren, als Sammaneërs, gefproken en eene breedvoeriger befchryving gegeven hebben; of behooren tot die wysgeeren, welken wy ook aldaar zeiden, dat de gevoelens en leevenwyze dier Sammaneërs omhelsd hadden en volgden. De leerwyze ten minften en de gevoelens van den fchryver deezes Vedams komen geheel en al overeen met de begrippen dier oude verdreevene wysgeeren. Biache geeft ons een verhaal van het Indiesch Heidendom en der volksleere, waarin hy hetzelve onderweezen heeft; en terwyl Chumontou de ongerymdheid daarvan aantoont, en de Afgodery wederlegt, geeft hy een verflag van zyne eigene gedagten over de Eenheid der Godheid, over de Schepping, over de natuur der Ziele, over de toekomende belooningen en ftraffen, over de wy. M 5 ze  178 Ezour-vedam, of Verklaaring van den ze, op welke de Godheid waardJglyk moet gediend worden, en over de onderfcheidene pligten der verfchillende rangen onder de menfchen. De Autheur verdeelt zyn werk in agt Boeken, welken wederom in verfcheidene Hoofdftukken verdeeld zyn, en handelt daarin over de Schepping der Weereld, over de Vedams, over de verfchillende rangen of Caften, over de wording der dingen, over de hel, de zonde en goede werken j over de Befpiegeling, over het Paradys, de verfcheiden menschwordingen der Goden, over de Reuzen, over den Lingam, en zynen dienst, over de ziel, enz. enz* Het is onmogelyk van dit werk een agtervolgend en aaneengefchakeld uittrekfel mede te deelen ; waarom wy ons alleen bepaalen zullen by het opnoemen van zodanige Hukken uit het zelve, welken ons gelegenheid tot onze reeds dikwyls gemaakte , en hiervooren bladz. 90, breeder voorgeftelde aanmerkingen over dit en alle andere boeken der Indiaanen gegeven hebben. De fchandelyke en affchuwelyke eeredienst van den Lingam is te bekend, om denzelven hier breedvoerig te befchryven : Biache verhaalt ons deszelfs oorfprong in deezer voege. De Goden Brabma en Vischnou, zegt hy, waren op zekeren tyd vergezeld van de andere Goden, en leiden te zamen een bezoek af by Cbib of Cbiven, welke toen juist met zyne vrouw te bed was. Chiven was niets het minde aangedaan over dit bezoek en de tegenwoordigheid van alle de Goden, maar ging, als of hem niets deerde, onbefchaamd met zyne zaaken voort. De Goden, die ten hoogden vergramd waren  ' Godsdienst en de TPysbegeertc der Indiaanen. 179 ïen over dit onbetaamelyk en wanvoegelyk gedrag van Chiven , vertrokken vervuld van verontwaardiging en gramfchap. Brahma en Vischnouvloekten hem , en Chiven en Dourga, zyne vrouw, ftierven oogenblikkelyk, en wel in dien zelfden ongevoegelyken ftaat, waarin de Goden hen gïzien hadden. Of deeze Chiven eene Godheid geweest zy, wordt ons hier te plaatfe niet gemeld; maar wel, dat deeze daad, eenbewyszyner onbefchaamdheid en fchande , volgens zynen uitterften wil, (waarvan ons egter ook niet gezegd wordt, hoe dezelve aan de menfchen is bekend ge-? worden) met godlyke eer zoude gevierd worden b onder de gedaante van den Lingam, waaraan men offerande doet, als aan de opperfte Godheid. Deeze en dergelyke fabelen, misfchien zinnebeeldig uitgedagt door de onbefchaamfte domheid, werden door het gemeen met alle mogelyke eerbied behandeld, en voor even zo veele.buitengewoone daaden hunner Goden gehouden. Eenige Brahmins zyn zelfs daar over befchaamd, enverklaarenze zo goed, als hun mogelyk is, in welke verklaaringen zy egter met elkanderen niet overeenftemmen: deAutheurvanden Ezour-vedam befehouwt die zotheden geenzins als verdigtfelen, onder welker fchors de uitmuntendfte waarheden zouden bedekt weezen, maar als fabelen, welken men ligtelykkon invoeren, uithoofde der verbaazende ligtgeloovigheid van het volk; en noemt den eeredienst van den Lingam, teregt, de fchandvlek van het menschlyk verftand , die gefchiedenis behandelende met al die verontwaardig ging en veragting3 welke zy verdient. Deeze Indiaan  i8o Ezour-vedam, of Vcrüaating van den diaan handelt dus veel verftandiger, dan de twee beroemde Engelfche Schryver, Dvw enHolwel, welken de Indien bezogt en hunne reizen befchreeven hebben. Zy zyn tot verbaazens toe Ingenomen met de wysheid en filofofie der Brahmins, en zyn yverige voorftanders van de zuiverheid hunner leerftelling;n; geevende, in de daad, vernuftige verklaaringen van de Mythologie of Fabelleer der Indiaanen, als welke volgens hen niets anders is dan een reeks van filofofifche Allegorien of wysgeerige Zinnebeelden, waarin de eenvoudigfte en zuiverde kundigheden eener redelyke Godgeleerdheid zyn opgefloten, Hoe zy dit met eenigen fchyn van blykbaarheid van den Lingam en deszelfs eeredienst zeggen kunnen, bekennen wy niet te weeten: Chumontou dagt er zo niet over, en laat zig ten aanzien van den Lingam aldus hooren : Iemant, welke zig zo zeer aan de vrouwen verflaafde , zegt hy , en zig aan deeze drift zo verre overgaf, zoude men onder de menfchen voor den veragtelykften en verfoeilykften vuilik ver. klaaren: en ziet gy dan niet, vraagt hy aan Biache, hoe onbeftaanbaar met, en hoe onbetaamelyk voor het Opperwezen zulk een gedrag is, als gy aan hetzelve toefchryft? Wel is waar, dus vervolgt hy, dat eenige boetelingen godlyke eere bewezen hebben aan den Lingam, en denzelven als eene. Godheid hebben gediend ; maar deezen waren even dwaas en ondeugend als gy zyt. Eindelyk befchuldigt hy Biache als den uitvinder van dat verbaazend groot getal van Pourhnams, of gefchiedenisfen der Goden, welken, volgens het zeggen van  Godsdienst en de JVysbegetrie der Indiaanen iS t Van Chumontou, ftrydig zyn zo wel met den Vedam als met de waarheid, en die het rampzalig beginfel geweest zyn van de dwaaling en de afgodery,door die.'vertelfeis van de menigvuldige Vleeschwordingen van Vischnou te verdigten. Hy veroordeelt en berispt fcherpelyk zulk eene ligtvaardigheid, en wil niet datmen aanBrahma, Vischnou, ChiboïChiven, GoTiecho enz. den naam van Goden geeve, noch hen als zodanig eeren zal; ook beftrydt en verwerpt hy de Casten, waardoor de menfchen in on. derfcheiden rangen verdeeld worden , en welken het fondament zyn van de ydele verwaandheid en eerzugt der Brahmins, en leert ons hy deeze gelegenheid, dat Adimo de eerüe mensch is geweest, welken God heeft gefchaapen, van welken ook zyn voortgekomen alle die genen, welken Biache verkeerdelyk voor Goden hieldt, daarbyvoegende het gebed, waarmede de opperde Godheid werdt aangeroepen door Adimo, en zelfs door die genen , welken Biache als Goden opgeeft. Zie hier hetzelve in zyngeheel.,, O God, Schepper, Onder„ houder van alle dingen, gy die my uit het niet ge„ trokken hebt, op dat ik een betaamelyk gebruik „ zoude maaken van dat leven, het welk ik van U ,» heb ontvangen, om U te beminnen en U te die„ nen; maar die ik naauwlyks door uwe hand geformeerd was, toen eene noodlottige betoove„ ring mynen geest vermeesterde, en myn hart ,, bedorf. Onweetendheid en dwaaling hebben ,, my doen vergeeten en verwaarloozen en verag. „ ten myne pligten jegens U. Dit belyde ik met „ droefheid en fmarte , en werpe my thans voor  i8ü Ezour-vedam, of Verklaaring van dcii „ U neder, om U om genade te bidden , en ver» „ geevinge van U te fmeeken. Ik werd overheersend door de begeerlykheid, en gaf my „ over aan haare (brikken ; en werd door de „ zorgen en bekommernisfen deezer weereld weg. J, gefleept, om tusfchen U en tusfchen de wee„ reld te verdeelen een hart dat zig geheel en „ al aan U hadt behooren over te geven. On„ zin-tbaare, eeuwige God! onderfteun my met ". uwe magtige hand, opdat ik geheel aan U en „ uwen dienst moge verbonden zyn." Heerlyk gebed! Uitmuntende denkbeelden ! hoedanigen men in dit werk verfcheiden aantreft. Dero-elyke kundigheden wegens de Godheid en haare natuur vindt men ook in den Baga-vadam, Dit boek behelst insgelyks de leer der Indiaanen over de Godheid, over de gelukzaligheid, over de befpiegeling, het eenigfte werk der Indiefche kluizenaars; over de gefchiedenis der Schepping, over de fehepping en onderhouding van 't Heelal, over den oorfpronk der mindere Goden * over de menfchen, de reuzen, enz. De Schryver veroordeelt daarin den beeldendienst, en zegt: de waare Godsdienst is die van den geest en " het hart. Da onweetenden rigten hunne gea beden tot Goden * door menichen handen ge' maakt ; maar de wyze aanbidt God in den £ Geest. Dat opperde aller weezens is, uit zyne eigen natuure , boven alle menschlyke wisfelvaligheden: die God is alleen aan zig zeiven , bekend; hy is onbegrypelyk voor alle weezens.*, Die wysgeeren, welken onder eikanderen over « zy-  Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. 185 5ï zyne natuur twisten, weeten niet wat zy zeg* „ gen. Die God is groot en onmeetelyk, boveö „ alle gedagten der menfchen; daarom wordt hy „ genoemd de onuitfpreekelyke, de oneindige, de onbevattelyke." Dit alies is, in de daad, uitmuntend, en overeenkomftig met de zuivere denkbeelden eener gezonde Bovennatuurkunde. Maar is dit alles in dien ftand , waarin wy het vinden, wel zo fraai en naïf, als wy ons hetzelve verbeelden: Men mag daaraan geweldig twyfelen. Want hoe zeer deeze en dergelykeftukken ons geenen twyfel overlaaten,ofzommige Indiefche Wysgeeren, als de Schryvers van den Ezour-vedam, Bagavadam, en diergelyke werken, kennen en dienen een eenigen God, eene opper/ie Godheid ; blyft nogtans de vraag van een zeer groot man deezer Eeuwe altyd bedenkelyk; een vraag, die zekerlyk door deeze weinige trekken, hoe zeer zy ook overeenkomen mogen met de beginfelen eener door het Evangelium van J. C. gezuiverde kennis van den eenigen waaren God, nog niet opgelost is: te weeten of deeze eenige en opperde Godheid, welker beftaan de Indiefche wyzen leeren, en welke zy voorwenden te dienen; of die Godheid, welke volgens hen boven alles verheeven is en over alles het beftier heeft; of die God de Wetgeever zy niet alleen van Hindustan, maar ook van Vrankryk, Duitschland, en van de ganfche aarde? of die God ook de God en Heer is van Europa enz. dan of er eene andere Godheid over Hindustan, eene andere over Engeland het opperfte gebied hebbe? of de magt van dien God be-  184 Ezour-vedam, of Verklaaring van deh bepaald zy binnen Hindustan, dan of hy ook iets buiten het zelve vermoge, eri het gansch Heelal beftiere? enz. enz. (*). Maar laat ons toeftaan, dat de Indiaanen of hunne Wysgeeren , dezelfde denkbeelden aan deeze woorden hegten als de Christenen, dan komt allernatuurlykst deeze vraag te berde : hoe lang hebben zy deeze verhevene kundigheden» deeze Zuivere, en der Godheid waardige, denkbeelden van den eenigen en opperften God gehad ? De blyken zyn al te zigtbaar, dat al dit fchoone, al dit edele en verhevene uit de heilige fchriften der Jooden en Christenen ontleend en daaruit overgenomen is, dan dat wy die plaatfen hier zouden behoeven aan te flippen* Vervolgens; Het gebed dat Chumontou laat doen door den eerften mensch Adimo, (Zonder tWyfel den Adam van Mozes) en door die Welke Biache eert als Goden, en die dus waarfchynlyk ook in het eerfte begin derweereld,inden allereenvoudigften ftaat dei* natuur , geleefd hebben; dat gebed is ontegenzeggelyk fchoon; maar is het ook niet even onwederipreekelyk* dat Chumontou , gelyk véelal redenaars en gefchiedfchryvers de gewoonte hebben, zyn mond en pen aan Adimo en de overige eerfte inwooneren der aarde geleend heeft? dit behoeft, dünkt my, geen bewys. Dit gebed behoort zonder twyfel tot die tyden, welke door eene verfynde wyze van denken verlicht zyn? en geenzins tot die eenvoudige eeuwen,' waarin de zorg (^Moshïmius sd Ctt'.hworthi S)it: Jnt. Tom. t p=£> 704. F.*u. in 4.  Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. 185 zorg voor zyne: behoeftigheden de mensch geene gelegenheid overliet, om zo fyn te filofofeeren: het heeft niets van die beminnelyke eenvoudigheid der eerwaardige Oudheid, zo als ons dezelve door eenen Hes/en Niemeijerde oudften der H.Schriften, naar waarheid en volgens de natuur aangeweezen worden. Het verraadt zelfs zyne eigen laater geboorte; en mogelyk zoude iemant niet ongegrond gisfen, indien hy dagt dat dit gebed van Adimo en foórtge lykefchoonheden, hier voorkomende, in dit werk waren ingelascht door dien Brahmin van Benales, welke deezen Ezour-vedam in het Fransch vertaald heefr. Wie zal ons het tegendeel verzekeren en daarvan overtuigen? WieheeftdenoorfprongklykenEzourvedam gezien? En wie zal dien ooit zien.? Maar indien deeze Hukken egt zyn , waaraan wy tot nog toe zeer fterk twyfelen, dan is het alleraanmerkelykst, dat ze gevonden worden in een werk, waarin niet alleen de onwysgeerigfte leer' ftellingen, die door het verftandigfte gedeelte des menschdoms reeds voor langen als met de waarheid en zig zeiven onbeftaanbaar gehouden en verworpen zyn; waarin de ongerymfte zotheden en de belachlykfte gebruiken opeen geftapeld zyn, eri die nogthans als de gewigtigfte waarheden , als de heiligfte en voornaamftepligten van den mensch befchouwd worden; maar wiens Schry ver in zaaken van alle andere natuur ook eene onbegrypelyke onkunde verraadt. Hoe zyn die denkbeelden over de Godheid, in deeze voorgaande ftukken voorkoomende, overeen te brengen met hunne leerftukken over de ziel der wc f reld.endc Leer der floffelykbeid, welken men ovei il Aj.GEM.Bini.JVDeELN.il. N 'io  $86 Ezour-vedam, of Verklaaring van den in den Ezour-vedam aantreft? Hoe overeen te brenó gen met hun gevoelen wegens de ziel der menfchen, dat ze naamelyk eerï deel is van de zelfltandigheid van God; dat de ziel der befchouwende filofofen door de kruin van hun hoofd uitvliegt, en als met de Go 'heid vermengd wordt, en niet zal behoeven weder te komen op deeze weereld ; terwyl de zielen der overige menfchen verfcheiden verhuizingen, zelfs in lighaamen der dieren, zullen moeten ondergaan: welke verhuizingen hunne ftraffen of belooningen zyn, naar zy zig gedraagen hebben, en dus in meer of min veragtelykelighaan en gefchieden, naar hunne onderfcheiden verdienften;endatzy allen,voor hunne tweede geboorte, eenige ftraffen ondergaan moeten in de helle. Voor het overige verfchillen de Indifche Wysgeeren zeer in hunne verklaaringen over de natuur van s'menfchen ziel en de Godheid , en veelen vervallen tot een volkomen Matirialismus, anderen tot het Pantheismus; ook verfjhillen zy over de formeering derwaereld; beweerende de een,dat de Godheid alles uit haare eigen zelfftandigheid heeft voortgebragt; en anderen dat het Geheel - al voor de Godheid is te houden; een derde eindelyk, dat God één is en eenvoudig, en dat hy giene wezenlyke vereeniging heeft met de ftoffe. — Hoe is ook het te vooren aangehaalde uit den Bagn-vadamovereen te brengen met dit volgende? „ Gy moer weeten, dat er geen onderfcheid is tus. „ fchen dien God en het Heel-al, het welk met Hem „ een is in wezen. Het heel - al is niets anders „ dan Vischnou. Deeze God neemt alle die ver„ fchilleude gedaantens aan, en werkt op onein- „ di-  Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. 187 „ digerleie wyzen, zonder nogtans onderhevig te zyn aan die bedriegelyke wisfelvalligheden s „ die enkel fchynen te gefchieden , gelyk ge„ beurt aan iemant, die zig in den droom ver„ beeldt het een of ander te verrigten, hoewel „ niets daarvan wezenlyk is, Zy, die weinig „ verlicht zyn, zyn zeer gehegt aan de geboden, „ van den Vedam wegens de plegtigheden en gods„ dienftige gebruiken ; maar de wyzen , in te„ gendeel, afllaande van de ge waande geluks. 5, goederen van dit en het toekomend leeven, be„ fchouwen de dingen uit een geheel verfchillend s, gezigtpunt. Zy begeeren noch bedden om te „ flaapen, noch ïpyzen om zig te voeden; zy ver5'» genoegen zich met kruiden en wortels; zy drins, ken niets dan fchoon water, en flaapen op de „ aarde. Maar de weereldgezinden, die zig niet be9, kommeren nochbeezig houden met de befpiegeling „ van de grootheid van Vischnou, worden na hunnen dood geworpen in een poel van vuur, alwaar zy gepynigd zullen worden door de dienaars van den w God des doods, welke genaamd wordt Yamen." Het is naauwlyks mogelyk, dat beide deeze ftukken door den zelfden perzoon gefchreeven zyn„ Hebben alle weetenfehappen een zeker verband met eikanderen , en wordt de een niet verwaar» loosd , daar anderen reeds een zekeren trap van volmaaktheid beklommen hebben^; hoe kan dan deeze Chumontou, of de Schryver van deezen Vedam, zo verbaazend onkundig zyn, of kindtragtig beu„ zelen in het ftuk van de Geographie. Laat ons hier van een en ander voorbeeld bybrengen. Hy N a fielt  183 Ezour-vedam-, of Verklaaring van den ftelt dat in 't midden van de waereld een Berg is, welke genaamd Wordt Chumerou, op welks kruin Vischnou woont, en de naam van die plaats is Veikoutam. Daar boven woont Brahma. Deeze Vischou is gebooren uit de regter zyde van Adimo, de eerfte Man. Hy bewoont deeze plaats met zyne Vrouw Lachtmi, met zyne kinderen, en met een groot aantal Boetelingen, wier ge. duurige beezigheid is het leezen van den Vedam. Vischnou leeft aldaar, is niets meer dan een mensch, en moet ook aldaar fterven als andere menfchen. Volgens deeze beginfelen is Vischnou, welken veele Indiaanen voor de hoogfte Godheid houden, gebooren en geftorven by de menfchen; van welken hy is overgegaan naar de Veikoutam, alwaar hy nog leeft, doch ook wederom moet fterven. — De Keilasfan is een ander verblyf, alwaar Chib of Chiven, met zyne Vrouw Parvati woont. (Of deeze Parvati een tweede Vrouw van Chiven is, of dat Chivens Vrouw twee' naamen heeft, weet ik niet; altans Biache verhaalt ons , boven bladz 179., dat Chivens Vrouw Dourga heette.') Chiven leeft aldaar ook met zyne kinderen: een derzelven, genaamd Gonecho heeft zig geheel aan de Befpiegelingen Avaarvan zo aanftonds nader) overgegeven; een ander heeft geen vermaak, dan in de wapenen. Het hof van Chiven is vol van de allerverfchrikkelykfte Demons of Geesten: hy zelfs is nog gedompeld m de fnoodfte buitenfpoorigheden. Hy is dezelfde , welke by veelen gehouden wordt voor Jsuren of Eiioara- en door hen als de op.  ' Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. 1S9 perfte Godheid wordt aangebeden: maar hier beweert men, dat hy, even als Vischnou, niets meer dan een mensch is. — Eindelyk wordt er nog gefproken van twee andere plaatfen, de eene genaamd Chouargam , en de andere Pataïam; de eerfte is een plaats van vreugd eïi vermaak , bewoond door de Goden , en de tweede is de hel. Maar het verveelt my reeds meerdere blyken van des Schryvers onnozele beuzelpraat over te neemen; en dit weinige is ook genoeg ten bewyze van zyne onbegrypelyke onkunde; die by geene mogelykheid zo groot kan zyn in een mensch van goeden fmaak of uitmuntende wysheid, waar voor men deezen Schryver gaarne zou willen gehouden hebben. Maar laat ons voortgaan, hoewel wederom tot beuzelingen, fchoon vaneenen. anderen aart. Is het gebed van Adimo uitmuntend, niet minder fchoon en juist denkt de deugdzaame Chumontou over de zedenkunde: hy fpreekt er aldus over. „ Wanneer men zyne driften beteugelt, is ,, men vatbaar en gefchikt voor dat GodlykLicht» „ het welk ons verlicht, en alle onze dwaalin„ gen verdryft. Hy, die een behoorelyk gebruik „ weet te maaken van die kennis, welke het ons „ geeft, is de waare wyze en deugdzaame. Zie „ hier een korten inhoud van het gene het zelve „ voorfchryft en leert. Hy, die altyd vergezeld „ van dit Godlyk licht wandelt, vervult ten al„ len tyde en in alle gelegenheid alle de pligten „ van zynen ftaat, zonder ooit daartegen te zon„ digen. Deeze getrouwheid in zynen pligt bezorgt IN 3 „ hem  ïpo Ëzour-vedam, of Verklaaring van den „ hem de vriendfchap van God , waarin hy al „ zynen troost en al zyn geluk vindt. Meester zynde van zyne driften, door welken anders de „ menfchen vermeesterd, en tegen eikanderen „ opgeruid worden, ziet hy zonder nyd, zonder „ afgunst, het geluk van zynen naasten; ja zelfs », tragt hy dit by iedere gelegenheid te bevor, deren en te vermeerderen, en vermydt integen„ deel met alle zorgvuldigheid alles, wat denze'ven 9, eenig ongemak of onheil zou kunnen veroorzaa„ ken. Altyd behoedzaam voor zig zeiven, ver>, mydt hy naarftiglyk alles, wat hem zou kunnen ontreinigen. Het gebed en het leezen van den Vedam zyn zyne voornaamlte beezigheid; en de 9, lydzaamheid , die hem onaffcheidelyk verge„ zelt, bewaart hem voor ftruikelen, zyneanders», zins al te groote leevendigheid en driften beteu„ gelende. Eindelyk, wanneer hy valt, want de „ mensch ftruikelt zomtyds door zyne zwakheid, tragt hy zig te herftellen, doorbidden en zig tot God te bekeeren." Indien deeze Zedenkunde de leer was van het geheele volk van Hindustan, dan zou men in de daad zeer groote gedagten moeten koesteren van de vorderingen in geleerd* heid, weetenfchappen en befchaafdheid van de inwooneren van dat wyduitgeftrekt gebied; maar onder volken, alwaar de hoerery gehandhaafd wordt door den Godsdienst en als een gedeelte van denzelven wordt gehouden, en daar de grootfte bedriegeryen ongeftraft gepleegd worden, kan men niet verwagten , dat befchaafdheid en goede zeden groote vorderingen gemaakt hebben Dit  Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. I91 Dit alles zou ook zonder uitzondering fchoon zyn, indien het niet bedolven ware onder het ongerymdfte bygeloof, en verdorven door de belagchelykfte dweepery. Want dit Godlyk Licht is geenszins de Ajjlatus divinus van Cicero, maar eigenlyk dient het alleenlyk om een zekere mysflike onaandoenlykheid en ongevoeligheid uit te werken, hoewel de Indiaanen zeggen , dat de bekwaamheid tot de Befpiegelingqn daardoor bevorderd en volmaakt wordt. Om dit Godlyk Licht te verkry* gen, en tot dien ftaat van volmaaktheid, welke men vordert ? te geraaken , moet men eerst he woordeken Oum (zonder twyfel op zekere geheimzinnige wyze) uitfpreeken , daarna alle werking der zintuigen opfchorten, ja zelfs de ademhaaling verhinderen , waarvan men zig niet dan by tusfchenpoozingen mag bedienen, en men moet zonder ophouden denken aan de Godheid. In deeze geftalte moet men bidden, om vergiffenis van zonde te verkrygen en de reinigmaaking: alle overige plegtigheden als ook de baden zyn, volgens Chumontou, overtollig. Hoewel de Autheur zig niet breed uitlaat over deeze foort van Befpiegelingen, om ons dezelven volkomen te doen kennen» zegt hy nogtans op eene andere plaats, dat men zyne handen hemelwaarts moet oprigten, en zyne oogen gefloo'ten houden, opdat niet eenig uitwendig voorwerp de aandagt ftoore en onze gedagten verftrooije. Nadat de Lefpiegelende eenigen tyd in deezen ftaat geweest zyn* en na het uitfpreeken van eenige geheimzinnige woorden , verbeelden zy zig een witte ftip gewaar te worden, en deeze N 4 is  194 Ezoup-vedam', of Verklaaring van den is dat Godlyk Licht. Door deeze verzaakinge vari al wat hen omringt, komen zy tot eene volmaakte gëvoeleloosheid, en wanneer zy die bereikt hebben , gelooven zy, dat zy der Godheid gelyk zyn; ja de Godheid zelve, waarmede hunne ziel, die een deel daarvan is, weder vereenigdwordt. Deeze zyn de heerlyke bezigheden der befpiegelende fiïozofen, waaronder er gezien zyn, die geheele jaaren hunne oogen op zeker voorwerp vast gevestigd gehad hebben, om toch niet afgetrokken noch verftrooid '.e worden. Een derzelven heeft geduuTéndé negen jaaren aldus geleeft, zyne oogen onbeweegelyk op een muur vestigende; en dit was zyne eenigïte beezigheid : anderen onder deeze dweepers zitten gerust, en doen niets anders, dan naar de zon te zien; anderen kyken alleen naar den top van hunne neuze, anderen kyken weer op eene andere wyze. Deeze leer is alleen uitgedagt, om het gemeen te misleiden ,en zig by het zelve in te dringen, als waren zy de allervolmaaktfte menfchen van den ganfchen aardbodem; maar dat onder deeze fiïozofen de grootfe huichelaars gevonden worden , daarover zal niemant zig verwonderen. De Reizigers leerén ons,dathetallergevaarlykstis» eenige bende van deeze befpiegelende Wysgeeren te ontmoeten, welker meesten niet anders zyn dan de grootfte deugdnieten engodloofte fchelmen. Hunne zo genaamde wysheid is vergezeld van zo veele en zo diepe onkunde, geestdryvery en de kinderagtigfte bedryven, dat men hen naauwlyks voor menfchen, 'die by hunne zinnen zyn, kan houden. Zy ftellen verfthéiden ftanden in dit leeven, waardoor men tot ver fchil-  Godsdienst en de Wysbegeêrte der Indiaanen. 19$ ïende trappen van deeze zogenaamde volmaaktheid kan konen, welke niet te verkrygen is dan door eene volkomen verzaakinge van alles, doordedoodinge der zinnen en der hartstogten, en dus door eene volkomen gëvoeleloosheid en onaandoenelykheid. Uit dit alles blykt, dat deeze Indifche Wysgeeren onder alle deeze doodingen des vleefches de heerschzugtigfte trotsheid bedekken, en zig ontheffende van alle onderhoudinge der gods-' dienstplegtigheden waanen een deel der Godheid te wezen, waarmede zy nog zelfs in dit leeven vereenigd worden; en dat zy alle deeze trappen van volmaaktheid met geen ander oogmerk hebben uitgedagt, dan om zig boven de wetten, welken zy allen ten hunnen voordeele gerigt hebben, en boven hunne medemenfchen, welken zy met uiterfte veragting behandelen, te verheffen. Het is onnoodig hierby onze aanmerkingen te voegen, dewyl alle deeze dwaasheden te noemen en te wederleggen een en hetzelfde is. Alleenlyk zullen wy 'er ten befluite van dit ons verflag nog by voegen, dat de Auteur van deezen Ezour-vedam tot deeze be&iegelende fiïozofen behoort, dat hy die menigte van Godheden , welken de Indiaanen eeren en aanbidden, niet erkent, maar aan Biache ftelliglyk de Eenheid van God leert. Hy keurt alle godsdienstplegtigheden en de offeranden, als ook de.tempels af; en beweert, dat men de Godheid niet betaame- n 5 w  194 Ezour-vedam, of Verklaaring van den lyk kan dienen, dan door haare Grootheid, ia de eenzaamheid, te befpiegelen, en zig te ontdoen van alle hartstogten, tot eenen ftaat var} gëvoeleloosheid, welken den mensch geheel on" aandoenelyk maakt. Eindelyk dit werk geeft ons een veel netter en duidelyker verflag van de godsdienftige gevoelens der Indiaanen, dan eenig reiziger, die deeze gewesten bezogt heeft. De zeer geleerde en oordeelkundige Baron de Sainte Croix heeft op verfcheiden plaatfen hetzelve door zeer keurige aantekeningen verklaard, en vooral geeft hy op het einde daarvan een aantal van ophelderingen,in de welken hy verfcheidene deelen van deezen godsdienst nader ontvouwt. Uit het geheele werk Mykt, dat het Matcrialismus, Pantheismus en de Zielsverhuizing de geliefkoosde leerftellingen der Indiaanen zyn. Doch hoeveel lichts dit werk over de gefchiedenis van den Godsdienst en Wysbegeêrte der Indiaanen ook verfpreide, wy zullen egter van dezelve geen genoegzaam klaar denkbeeld kunnen maaken, voor dat een grooter aantal van Indifche fchriften tot de gefchiedenis van dat wyd uitgeftrekte land zo wel, als tot deszelfs wysbegeêrte en den Godsdienst behoorende ■ ons beter zullen zyn bekend geworden. ïV,  195 [IV. Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeene te R otterdam. VI Deel, Te Rot. terdam, 178 U in 4to. In dit deel van het aanzienlyk Genootfchap komen \ ier Verhandelingen voor; van welker eerfte en laatfte wy eenig verflag zullen geven, dewyl de inhoud der twee andere verhandelingen, hoe nut en aanmerklyk ook op zig zelve, voor onze Bibliotheek min gefchikt fchynen (*): De eerfte Verhandeling draagt tot Titel: Antwoord op de Vraag: door Proeven te toonen, welke Lugtverhevclingen van de Werking der natuurlyke Eletlriciteit afbangen ; hoe zy ''er door worden voortgebragt, en welke de bekwaam fle middelen zyn om onze Huizen, Schepen en Perfoonen tegen dm fchadclyken invloed daarvan te beveiligen? Het Bataafsch Genootfchap hadt deeze vraag, uit naam van het Genootfchap van Konsten en Weetenfchappen te Batavia, in het jaar 1779 0pgegeeven. Zy werdt door den zeer Geleerden Heer Martinus van Marum zo volledig beantwoord, dat zyne verhandeling de Gouden Medaille waardig gekeurd wierdt. Alles wordt in (*) De twede handelt over het Gevaar van het te fchielyk afhalen der Nageboorte; door den Heer van den Haar. De derde vervat eene naauwkearige befetuyving van een wanfehapen kind, in den jare 178c. te Bergen . op - Zooui geboren; door den Heer tan Lis.  1$>5 Ele&rifche Lugtverhevelingen, in dezelve in eene zeer juifte orde verhandeld! De Schryver gaat, na eene korte befchouwing van de overeenkomst der lugtverfchynfelen met de Electrifche kragt, tot het aan wyzen der middelen over, waar door haare fchadelyke invloed en uitwerkzelen te keer gegaan, en tot het meeste nut des menschdoms aangewend kunnen worden. In de Eerfte afdeelinge toont hy aan, dat de Blixem voor'een uitzverkzelder natuurlyke Eletlriciteit van den dampkring, en voor eene ontlaading van de EleStrifche kragt der wolken te houden is: hy bewyst dit; z. door den flangswyzen loop van den Blixem, even als die van de Electrifche Stof van den eenen knop tot de anderen 2. door de ondervindinge, die ons leert, dat de Blixem gewoonlyk de lighaamen, die de beste leiders xyn, als de Metaalen, treft. 3. daardoor, dat de Electrifche Stof ook verfcheide brandbaare Stoffen, even als de Blixem , aanfteekt, 4. dat zy, even als de Blixem, Metaalen fmelt, 5. dat zy by fterke ontlaadingen hout, glas, en verfcheide andere lighaamen verbryzelt, 't welk de Blixem ook doet in muuren, balken, masten van fchepen &z. 6. dewyl zy, even als de Blixem, levendige Schepfelcn doodt, en verfcheide wanorden veroorzaakt in de dierlyke huishouding» terwyl zy zomtyds wederom zeer heilzaame uitwerkzels te wege brengt; en 7. uit den invloed des Blixems en der Electrifche Stof op de Magneetnaalde; befluitende uit dit alles met regt, dat Blixem eene ontlaading der GeêlcBrifeerde WotUn is. Om dit nu verder door Proeven te be- ves»  en Behoedmiddelen tegens dezelven. Vestigen , befchryft de Heer van Marura een werktuig, 't welk den naam van Dondergevel draagt; in verfcheide opzigten overeenkomende, (doch in andere opzigten wederom aanmerkelyk verbeeterd, en veranderd,) met dien van Fergufon. Met dit werktuig door den Heer van Marum omftandig en duidelyk befchreeven, heeft hy verfcheide proefnemingen gedaan, van welke hy 'er eenige bybrengt, alle op de voornoemde verfchynzelen van N«. i tot 7. betrekking hebbende; behalven die wegens de verandering der Magneetkragt in eene naaide, welke alleen door middel van fterke batteryen verkreegen kan worden; Zy toonen alle de naauwe overeenkomst tusfchen de Electrifche Stof en den Blixem, en ftaven het befluit, dat de uitiverkzels der EleBri. fche ontlaading en des Blixcms van foortgelyken aart zyn, en alleen in trap onderling verfchillen. Om dit hoofdftuk volledig te maken, voegt hy 'er eindelyk nog eene proefneeming by met een boute Scheepje, door den Heer Cuthbertfon uitgevonden en vervaardigd, waar door de uitwerking van den Blixem op de masten van Schepen nagebootst, en aangetoond wordt, hoe zy, van leiders onvoorzien zynde, door het geweld des Blixems gefpleeten en van een gereeten worden. In de Tweede afdeeling onderzoekt de Schryver, hce de Blixem door de natuurlyke Electriciteit van den dampkring wordt voortgebragt? hy befluit uit de Electrifche verfchynzelen, dat de Blixem cc-  jpg Electrifche Lugtverhevelingen, eene ontlasting van eene pofitief geëlectrileerde wolk in eene negative is, even als twee lighaamen, waar van het eene pofitive het andere negative electriciteit bezit, eikanderen aantrekken, en de overmaat van Electrifche Stof in het pofitive overgegeeven wordt, om het evenwigt te herftellen, aan het negative. De Donder is het geluid van de ontlasting der wolken, en de te rugkaatfing daar van in de wolken. Schoon nu meest al de wolken zig onderling ontlasten, zo gebeurt het ook meenigmaalen, dat die ontlasting op de aarde en aardfche lighaamen plaats heeft: dan, dit kan alleen gebeuren, wanneer de wolk pofitief clectriesch zynde, de oppervlakte, waar op hy zig ontlast,negatief,en dus ook omgekeerd zy.Dit wordt door eene proefneming duidelyk voor oogen gefield. Men bange, zegt de Schryver, een rond lord van 3 voeten middellyn, aan den onderkant geheel-vlak en met plaatzilver bekleed j aan zyde koor' den op, en felle een dier gelyk bord, even eens tos* gefield, onder het zelve op geïfoleerde ft anders, zo dat de tusfehenruimte tusfchen de 2 borden overal ofl duim groot zy. In dit onder fte bord moet op het midden een koper klootje van \of\ duim ingelaten zyn ; zo dat het zig \ duim daar boven ver heffe .-van den onderkant van dit bord moet eene Ketting op de aarde afhangen, en de ConducJor der Eleütrifeermachine met het bovengedeelte van het bovenftc bord gemeenfehap hebben. Dit bovenbord verbeeldt nu de Electrifche wolk, het beneeden bord de oppervlakte fier aarde. Indien nu de Ketting van het onderfte bord  en Behoedmiddelen tegens dezelven. 199 hord wordt afgenomen, en dit wel vry {laat, dun kan de pofitive Eledrifche kragt van het bovenfle hord de ftof van het onderbord niet afftooten om dat dit vry flaande zyne Stof niet kan overgeeven, en dan zal het boven bord zig op het onderbord niet kunnen ontlasten : maar wanneer het onderbord door de Ketting met den grond gemeenfchap krygt. welke de Stof uit dezelve kan afleiden, en dus de pofitive kragt van het bovenbord aan de oppervlak.* van het onderbord eene negative doen ontfiaan, dan gefchiedt Vr etne ontlafting op het klootje, &z. Even gelyk eene gewoone bekleede fles by haare ontlasting eenen ftraal van een voet lengte maakt, wanneer die over eene oppervlakte heen gaat; zo ook is het tmet de lengte en golving des Blixemflraals geleegen : hy loopt van deeltje tot deeltje en maakt door zynen oogenblik lyken overgang als eene aaneengefchakelde vuurftraal, welker buiging ontflaatuit den ongelyken afftand der waterdeeltjes in de wolk. Na deeze befchouwing gaat de Heer van Marum tot een der gewigtigfte punten van de vraag tover , welke , namenlyk , de bekwaamftc middelen zyn, om onze Gebouwen, Schepen en Perfonen tegen de fchadelyke uitwerkfelen van den Blixem te beveiligen. De voorgaande en meenigvuldige andere Proeven leeren, dat'er om eenig lighaam voor de nadeelen, die door den Blixem ontftaan kunnen, te beveiligen, niets anders noodig is, dan de Electrifche ftof eenen vryen doorgang te bezorgen; doch, de wyze, waar op dit in het werk gefteld moet worden, is niet onver- fcEÖ.  oo EleBrifche Lugtver hevelingen, fchillig. De Schryver geeft vraagswyze eenigé Hellingen op, welke hy ieder afzonderlyk bet fchouwt en door Proeven wederlegt of beveiligt. Het eerfte voorftel is, of de afleider fpits of flomp. aan het boveneinde zyn moet; zeer verfcheiden zyn hier omtrent de gevoelens geweest. Na het ge> voelen van Franklin, die zig voor de fpitfen verklaarde, om dus niet alleen den Blixem afteleiden, maar ook de Electrifche ftof der aannaderende wolk te verminderen, en als intezuigen, en dat van Wilfon, die dezelve Homp en niet boven den top van het gebouw verheeven wilde hebben, om dus te minder volgens zyn voorgeeven de Electrifche ftof aantetrekken; bygebragt en overwoogen te hebben, maakt onze Schryver op, uit zyne eigene Proefneemingen, dat de fpitfe boven de ftompe te •verkiezen zy; en op de vraag of eene enkele fpits van den afleider zo veel mogelyk aan dit oogmerk voldoet, of dat er door verfcheide fpitzen of'punten, cp den afleider geplaatst, meer EleHrifcbe ftof 'zuordt mangetrokken; antwoordt hy, 1. dat twee punten, die op een duim of meer afftands van eikanderen ftaan, meer Electrifche ftof uit den Conductor trekken, dan een enkel,punt. 2. dat zy zo veel meer ftof aantrekken , naar maate zy verder van eikanderen ftaan. 3. dat, indien zy niet verder dan eenen halven duim van eikanderen verwyderd zyn, zy niet meer ftof dan eene enkele punt opzuigen, dus dat een afleider eene grootere hoeveelheid Electrifche ftof kan aftrekken, wanneer hy van verfcheide punten voorzien is, én zo veel VS  en Behoedmiddelen tegens dezelven. %oi te meer , naar maate deeze punten eenen groote» ren.afftand van eikanderen hebben. De tweede vraag is :hoe hoog de afleider boven het hoog/Ie gedeelte van het gebouw verheeven moet zyn; • de Schryver bepaalt zig by een of twee voeten boven hethoutwerk ofden Schoorfteen, dewyl de Electrifche ftof wanneer zy op zeer groote hoogtens geplaatst, zyn (zo als zommige gedaan hebben,) al te veel wordt aangetrokken. Ten opzigte van de dikte des afleiders wordt aangemerkt, dat hy buiten twyffel den fterkften blixem zonder nadeel voor zig of het gebouw behoort te kunnen afleiden. Eenige voorbeelden,door den Schryver aangehaald, hebben aangetoond, dat dunne yzerdraaden zomtyda den Blixem zeer wel hebben afgeleid; maar niet zonder zelfs op verfcheide plaatfen gefmolten te zyn; waar door dan het gebouw wel voor den eerften , maar niet voor de volgende flagen beveiligd is: een dikke afleider,die evenwel genoegzaam is, wanneer hy eenen halven duim evenaart, kan dus van veel meer dienst, en van minder gevaarlyke gevolgen wezen. In de vierde vraag onderzoekt de Schryver, of ■het genoeg zy, dat de ftukken, waar uit. de afleider beflaat, elkander ftegts raaken, of 'dat zy aan elkander behooren verbonden te zyn? en uit verfcheide electrifche proefnemingen met fterke ontlaadingen, door Kettingen, waar in men het vuur van den eenen tot den anderen fehalm ziet overgaan , door Kettingen met eenen harstkorft te bekieeden, watr van de harst op den doorgang der O files*  30» Eledrlfehe Lugtverhevelingen', Electrifche ftoffen met brokken affpringt, cfoo* Kettingen in oleum vini te doopen, die als dan dikwïls in brand wordt geftooken, geeft de Schryver met reede de voorkeur aan 'de onafgebroke geleiders, welke men in de meeste gevallen . vaneen reep dik gootlood kan maaken, fchoon yzere ftaaven in veele gevallen ook zeer nuttig zyn» De vyfde vraag is: of men het einde van den afleider veilig op den grond digt by het gebouw ban laaten hangen, of ter diepte van eenige voeten in den grond moet fteeken , of dat hy in let water behoort te eindigen, of elders heen t* worden voortgeleid. Een fraaije Proefneeming, door den Heer van Marum zelf genomen, toont duidelyk aan , dat zelfs de diepte van 6 of ft ypeten niet genoegzaam is, om den Blixem onbelemmerd afteleiden, en eenige andere bygebragte voorbeelden bewyzen ten volle, dat niets veiliger is, dan den afleider in het water te brengen, 't zy in een rivier, beek, ftilftaand water» of in een waterput of waterriool, daar geduurig water door loopt, of dat men, by gebrek van dit alles, den Staaf zo diep mogelyk in den grond heeft te fteeken, en eenige roeden onder den grond voorteleiden. Ten VI vraagt de Schryver: of het yzerwerk en het lood op de Schoorfte enen en aan het dak van het gebouw met den afleider ver° eenigd moet zyn: en uit twee bygebragte voorbeelden befluit hy, dat men van alle de Spitfen der Schoorftecnen afleiders moet laten hangen» die  tn Behoedmiddelen tegens dezehen. ClQ% die door den looden goot of anderzins met den gemeene afleider gemeenfchap moeten hebben, en dat al het yzerwerk van en aan het dak met den gemeenen geleider vereenigd behoort te zyn. Is het voordeelig, vraagt de Schryver in de VII vraag, dat 'er meer dan een afleider op het gebouw ftaat: hy beantwoordt dit met ja, omdat een punt natuurlyk minder electrifche ftof uit de wolk trekken zal dan twee of meer punten; en iii de VIII vraag: of het ter Beveiliging van ten groot gebouw noodig is. dat 'er meer dan een beider van ha dak afioope; verklaart hy zig voor twee afleiders, indien een gebouw meer dan ioo voeten lengte heeft; en indien het Ioo. voeten lengte en breedte heeft, voor eenen aan eiken hoek; dan voor middelbaare gebouwen oordeelt hy dit onnoodig, wanneer maar. al het Vzer en lood aan het dak met den gemeenen geleider gemeenfchap heeft. De IX vraag eindelyk befluit de Schryver met het onderzoek, of men den afleider veilig langs het gebouw of touwwerk van een Schip , kan laten afloopen; of dat het veiliger is, den afleider vry te ft'ellen van het gebouvt cffchip, of 'er ten minften op eenigen af ftand van "eftehoudtn. Twee proefnemingen toonen, en de waarnemingen bevestigen, dat de afleider behoorlyk gemaakt en aan het gebouw geplaatst zynde niet behoeft vrygefteld te" worden; dewyl hét electrifche vuur geene zydelingfche kragt oeffent, maar onafgebroken den geleider volgt. Na alle deeze onderzoekingen omtrent de beste af»  S04 Ekftrifchs Lugtverhevelingen, leiders gaat de Schryver over tot een ander gewigtig onderwerp; hoe men namenlyk de afleiders op de gebouwen en fchepen belmore opterigten. Eerst handelt hy over de plaatzing der afleiders aan de gebouwen, vervolgens aan de Torens, ten derde aan de Molens en eindelyk aan de Schepen; voegende daar by nog eenige voorbeelden, waar door het groot nut der geleiders ter voorbehoedinge voor de fchadelyke uitwerkfels des Blixems onwederfpreekelyk geftaafd en bevestigd, wordt. Doch een der gevvigtigfte en nuttigde vragen is de wyze, hoe wy ons zeiven tegen dn uitwerkfelen des Blixems beveiligen kunnen: Ten dien einde moeten wy alle plaatzen vermyden, waar een geleider voorbyloopt ; men moet de muuren , waar fcheldraaden zyn, en de goudleere behangzels myden, en zig in geene laage verdiepingen ophouden; de nabyheid van fpie» gels, loode pompen , kagchels en waterputten fchuwen, maar zig in een hoog en droog vertrek begeeven; in de Kerken zig onder geene kroonen, noch onder het orgel of onder den tooren ophouden; op de Scheepen, niet te naar by de mast wezen, maar zig in het agterfchip hóuden. Voor 't overige kunnen noch zyde, noch wolle , noch doornatte kleedercn, zo als zornmige gewild hebben, iemand voor den Blirein beveiligen ; men kan alleen de voorzorg gebrtiiKen, om alle metaalen, die men by zig heeft, afteleggen ; by voorb. den degen, de goude en ïilvere vercierfelen der Vrouwen, alle hoofcieraa« des  m Behoedmiddelen tegens dezehen. apt «den enz. Om dezelve reede is het ook veiliger» wanneer men op de ïtraat van eene donderbuije wordt overvallen, midden op de ftraat, dan langs de huizen te gaan, en allergevaarlykst is het onder hoornen, hooibergen , en koornfchooven te verfchuilen: in het open veld moet men flooten en gragten vermyden en liever vlak op den grond gaan neder liggen. De Schryver befluit deeze afdeeling met het belachlyke aantetooneri der zogenaamde donderfchermen, die men te Parys verkoopt; en denkt met reeden, dat dezelve veel eerder het gevaar vermeerderen, uit hoofde van hetKoperdraad waar meedezy voorzien zyn,dan verminderen. De laatfte afdeeling is gefchikt , om de lugtverfchynfeis , welke van de Electriciteit afhangen, te verhandelen. De Heer van Marum brengt hier toe de Waterhoos, de Dwarrelwind en het Noorderligt. Na eene zeer juifte befchryving van de Waterhoos bewyst zyn Ed. da^ dezelve door deElectrifche kragt van den dampkring gebooren wordt; i. omdat zy meest ontftaat by donderbuijen, wanneer de lugt het meest Electrisch is, 2. omdat men zomtyds vuurftraalen daar om gezien heeft. 3. Omdat men aantrekkingen en afftcotingen van waterdroppelen, of andere lighaamtjes daarin heeft waargenomen. 4. Omdat men ze door fpitfe afleiders heeft doen verdwynen. Volgens deeze waarnemingen geeft de Schryver eene zeer fraaije opheldering omtrent den oorójoronk der Hoozcn. De aarde, zegt hy, trekt de O 3 Ge-  2o6 EleHrïfche Lugtverteveiingen geëlectrïzeerde wolken aan, vooral den onderkant derzelver, welke zig daarom als eene colom naar de aarde toe ftrekt; daar nu de water- . deelen meer door de aarde, dan door de lugt worden aangetrokken, moet het water noodwendig daardoor naar beneden worden opgehoopt, én de Colom door de onderlinge aantrekking der waterdeelen hoe langer hoe zwaarder wordeh, en ehv de lyk daar door nedervallen. Zo doet ook de Electrifche kragt der wolken het water onder de hoos en de lighaamen op de aarde opryzen; 't welk eene zeer fraaije Proefneeming, door den Schryver genomen, ten vollen bevestigt. 2. Den Dwarrelwind noemt mén , wanneer de ligte* lighaamen van den grond in de lugt opryzen, fchoon de wind zorntyds weinig en zeer gering van kragt is. En dat de dwarrelwind, ten minden zomwylen, eene uitwerking der Electriciteit is , toont de waarneeming van dén Heer Wilke duidelyk aan: hy kan ook dooi* de kopere plaaten, die men tot de aantrekking en afftooting van ligte lighaamen gebruikt, nagebootst worden. 3. Dat het Noorderligt insgelyks eene Electrifche Stof is, is eene gisfing die door verfcheide proeven allerwaarfchynlykst wordt gemaakt. 1. De Electrifche Stof flikkert zelfs met verfcheide kleuren, wanneer zy door eene verdunde lugt heen gaat. 2. De lugt is zomtyds byzonder Electrisch, wanneer het Noor. derligt zig vertoont. 3. Is 'er in de Noordelyke 'Landen zomtyds eene aanmerklyk geruisch by^ cve»  «n Behoedmiddelen tegens dezehen. even als by de uitfehieting der Electrifche Stof in eenen minderen graad. 4. De verandering in de miswyzing der Kompasfen door het Noorderligt voortgebragt, en. verfcheide maaien waargenomen , is even als die welke door de Electriciteit in (ie Compasnaald veroorzaakt wordt; met reeden befluit men dan hier uit, dat het Ncorderligt Electrifche Stof is, die zig boven den dampkring verJpreidi, en dat zy in het hoogere gedeelte des -dampkrings, alwaar de lugt die ylheid heeft, het aelfde verfchynzel maakt, als in de door konst verdunde lugt. Deze drie lugtverfchynzels betrekt de Schryver tot de Electriciteit; doch de overige, als het Weerligt, de Regen, deOrkaanen, vallende Sterren enz. kunnen volgens zyn gevoelen door geene beflisfende proeven hier toe gebragt worden; feboon zyn Ed. te gelyk van gedagten is , dat zy zomwylen ook gedeeltelyk door de Electriciteit des damnkrings voorgebragt worden, De Tweede Verhandeling , v/aarvan we, uit dit Werk van 't Bataafsch Genootfchap verflag sullen geven, is van den Heer Ingenhousz, en handelt van de Gedephlogisteerde Lucht;doch de plaats ons hier ontbrekende, zullen we die in *t volgende ftukje van deze Bibliotheek mededeelea; O 4 Mb-  2o8 Miffive en Memorie IV. Missive en Memorie, door Zyne Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nassau aan Hu n Hoog-Mogenden op den 7 October 1782 overgegeeven : houdende eens gedetailleerde opening van zyne gehoudene Direclie als Admiraal Gene- r aal van de U n i e. De Verantwoording door zyne Doorluchtige Hoogheid, den tegenwoordigen Heer Erfftadhouder, in zyne qualiteit van Admiraal Generaal , aan Hun Hoog-Mog. gedaan, en kort daarop, by herhaaling, in openbaaren druk gemeen gemaakt, is een voorval, zo gewigtig in deszelfs aart en omftandigheden, dat de aandagt der, gantfche Natie daarop met reden gevestigd is, en dat wel te meer, omdat diergelyk eene gebeurtenis zo al niet geheel nieuw, ten minften zeer onverwagt genoemd mag worden, daar het genoegzaam bekend is, dat hier van geen ander voorbeeld voorhanden is, dan dat van den grooten Grondlegger van dit Vry Gemeenebest, den onfterffelyken W1 liem den I. die, door het bekende Edicl of Ban-Vonnis des Konings van Spanje, nu ruim twee honderd jaaren geleeden , genoodzaakt werdt zyn gedrag openlykte verdeedigen, vervaardigende, of liever onder zyn opzicht laatende vervaardigen, eene Apologie of Verantwoording, die, uit hoofde van deszelfs kracht er. nadruk, de verwondering van elk on-  Han Zyt? Hoogheid. 209 onpaftydigen tot zich heeft getrokken, en hoogstwaarfchynelyk de aandagt van het laatfte nageslacht zal tot zich trekken. — Met reden onderftellende, dat de Inhoud van 's Prinfen Misftve en Memorie genoegzaam bekend is , zullen wy, inplaats van onze Leezeren met eene bekende en uitvoerige opgave van het zaaklyke gedeelte van dien lastig te vallen, ons liever beezig houden, met,by wyze van Inleiding, vooraf te laaten gaan, eene korte Paralelle of vergelyking van beide deeze zo aanmerkelyke Verantwoordingen,om vervolgens nader en meer bepaald onze gedagten over de Me. morie van den tegenwoordigen Heere Erfftadhouder, met eene betaamelyke vryheid en welvoegelykheid, mede te deelen. Men gelieve zich dan te herinneren, dat de Hoofd-belchuldiging, die de Koning van Spanje tegens den onvergelykelyken Willem den I. in zyn Barf-Vönnis aangevoerd hadt, voornamentlykhierin beftondt , dat die Prins , in weerwil van de gunstbewyzen, welke Hy en zyn Huis van Keizer Kar el den V. en van den Koning zelve genooten hadden; in weerwil der gehoorzaamheid, die Hy aanPniLiPs den II. als zynen Leenheer en Oppervorst fchuldig was, op eene ondankbaarewyze misbruik van zyn gezag en invloed by dë Nederlanders gemaakt zou hebben, en zyne heerschzuchtige bedoelingen, onder het fchoonfcheinend voorwendzel van yver voor 's Volks welvaart en Vryheid, bedekkende, met niets minder te vreeden zou geweest zyn, dan om zich, na het verbannen O j vaa  jio 'Mijfive en Memorie van zynen Wettigen Opperheer, in deszelfs zetel te vestigen; ter bereiking van deeze zo haatelyke Inzichten eerst in 't geheim, en vervolgens openlyk deBeroertens aanftookende,en zich eindelyk niet ontziende de Wapenen tegens zyneri Opperheer op te vatten. — Deeze en foortgelyke Be* fchuldigingen, te vooren tegen 's Prinfen gedrag en handelwyze in verfcheide fmaad en 'fchot fchriften voortgebragt, hadt die groote Prins, en met reden, met een verachtend ftilzwygen behan» deld; maar nu de Koning zich niet ontzag een Ban vonnis tegens hem uittevaardigen; nu men 's Prinfen Character niet meer,gelyk die verftandige en. doorzichtige Vorst-zich letter lyk uitdrukte, in verachting zogt te brengen ,, by kleine „ fmaadfchriften, ofte fameuze Libellen, gemaakt „ by luiden van-geender weerde, en derwelker 9, fchandelyk naafpreeken, ons "nooit meer be„ weegt en heeft, dan de tonge van , een klyn „ jlanghsken, dewelke men in 't voortfehryden, „ veeleer met den voeten pleecht te vertreeden, dan , hem veel te bemoeijen, om daar tegen te gaan „ vechten; " nu achtte die beroemde Zwyger het tyd om eens dingtaal te fpreeken,.en zyn gedrag voor het oog der gantfche waereld, op eene zo edele als krachtige wyze, te verdeedigen. —— Met dit oogmerk dan ftelde Hy den Algemeenen Staaten op den 13 van Wintermaand van den jaare 1580. zyne Apologie of Verantwoording ter handen,, ten geleide van welke Hy (even gelyk onze tegenwoordige Heer Erfftadhouder «ede  van Zyri1 Htogheid. 21 e medegedaan heeft),, een brief aan Hoogst dezelven voegde; in welken Hy de kennelykfte blykea van zynen eerbied, onderdaanigheid en hoogachting voor de wysheid van 's Lands Staaten alom. méten toon fpreidt, gelyk daarvan de volgende ftukken, uit zynen Brief en Apologie letterlyk getrokken, ten bewyze kunnen (trekken. Na dat de Vorst kortelyk verhaald hadt, hoe hy met verfcheide aanzienelyke en vermaarde Mannen geraadpleegd hadt, wat hem tegen's Konings Ban-vonnis te doen ftondt, gaat Hy dus .voort: „ Achtervolghended'welcke Advys , myne Hee- ren,nademaal w y u-li eden alleens ,, in deze wereld v oor. o nz f. O v e rh e e- „ ren bekennen.' foo prefenteeren tuy u- lie,, den deeze onze verantwoordinge, tegen de laste„ ringen van onze tegenpartije gefchreven, door „ dewelke wy niet alleene en verhopen haare val„ fche befchuldinghen wettel yk verdediget te „ hebben. Dewyle dan dat hare voorneemfte in„ tentie ende meininge is, alle middelen te foec., ken om ons V leven te benemen, ofte immers ayt „ dezen Landen te verbannen, ende ten minften die authoriteyt,die u-lieden bel; e ft heeft , ons te gheven, eenighfins te zwichten ende „ te verminderen, even als of 't hen alsdan alle dingen na haaren wille ende wenfehen fouden gaan, fo zy konden 't zelve te wege brengen: „ ten anderen, gemerkt dat ze ons valfchelick be?, fchuldigen, als dat wy door onbehoorlicke mid„ delen de voorfchreven onfe authoriteyt fouden jj be-,  Sla Mifive en Memorie behouden ,foo bidden wy u-lieden myne Heeren, „ te willen ghelooven, hoewel dat wy te vreden ,, zyn nog fo langhe als 't God believen zal,onder u-lieden te leven ende te verkeeren, mitsga- ders onzen getrouwen dienst voorder te conti„ nueeren: dat wy 't felve niet tegengaande, noch ,, ons leven (cP -welk tuy tot uwen dienjle heel ende ,, al hebben toegheëyghent) noch onfe tegenwoordig» „ heit in 't midden van u-lieden, zo lief en weert „ niet en zyn houdende, dat wy niet van herten „ gheerne ons leven en begheerente laten ofte uyt „ den Lande te vertreden, ivanneer ghy f.ilt bevin*. „ den, dat cT een ofd' ander u-lieden mocht e eemgh- ftns dienftelyck wezen, om een verfeekerde vry, ,, heyt te mogen verwerven. En de belanghende „ de authoriteyt die u-lieden belieft „ heeft 'ons.te ghiven, gy weet myne Heeren, hoe menigmaal dat wy u-lieden heb„ .ben ghebeden , te willen met den dienst, die „ wy tot nu toe gedaan hebben, u-lieden te vre- den houden, is't by aldien dat ghy bevint iot ', uwe ende der gemeene zaken welvaert alfoo re „ behooren, gelykèrwys als wy noch tegenwoor„ delick het zelve met ernst verzoeken: U- lieden „ daer beneven niet te min aanbiedende,dat wyin „ alle 't gene, dat u-lieden believen zal ons „ teï e vee le n, bereidt zyn ghetrouwlick voort „ te varen ende te continueeren, om ons tot den „ dienst des Vaderlautste laaten gebruyeken: by „ den welcke wygeen.dinck ter werelten achten, ?, alzo wy 't zelve u-lieden breeder zyn verthoo. nea-  van Zyn Hoogheid. 213 „ nende in deze onze Verantwoordinge. Dewelc „ ke , foo 't u-lieden raetfaam dunckttf wy u-lieden ,, verzoeken te willen goetvinden ende gedoo„ gen , dat ze ■ 1 aan het licht ghe„ brocht werde, ten einde dat niet gy, Myne „ Heeren alleene, maar ook de gheele werelt p- van onfer faken billikheytende onzer teghenpar„ tije ongerechtigheyt mogen dies te beter oor„ deelen. De Apologie zelve heft dus aan: „ Alfoo wy „ van dien tyd af, Myne Heeren, doe wy eerst „ hebben ons felven,mid;sgaders al het gene dat „ in onfen vermogen was ghewillighlyck-toe-geëi„ gent tot het wederkrygen van uwer Vryheidt „ ende der verfekeringe van uwe Perzoonen.—— „ dit van Gode infonaerheidt begeert hebben —• „ namentlyk waar 't dat wy 't ghene dat ons ei„ gentlyckis raeckende, grooter geacht ende meer gefocht hadden clan uwe algemeyne welvaart, dat wy alsdan met goeden rechte eene eeuwighe „ fchande en de ftraife fouden lyden, als heb- bende door onzen eyghenen wille die zelve „ op onfen hals gehaalt: ende .ter contrarien fo „alles wat wy hier te vooren gedaan hebben, ,, ende alle den last van deze zware Oorloghen, „ by ons eensdeels dus lange gedragen, ware „ tot dien einde alleene gefchiedt om den 1, ftaat onfes Vaderlands te verfekeren, ende „ in fyn wezen te onderhouden: dat in fulcken 5, gevalle, den heymelicken ende verborghenen haat j> door de quaatwillighe al over langhe tegen defe D Lan*  214. ' . MiJJive en Memorie „ Landen, ende alle eerlycké luyden eens-„ gangs ware uit-gebroken veel liever over onfen Perfoon alléène, dan over zoo veel luiden van „ eeren,ja over de Ghemeynte van alle deze Landen:. „ doch op Conditie, dat wy hier van eens raochten voor alle de werelt een heerlick ende open„ baar ghetuygenis verwerven: fo is 't, dat wy dus„ danighe onze begheerte tot onfen grooten vemoe„ gen teghenwoordelyck hebben verkreghen,door „ 't middel van deeze wrede en barbarifche verban„ ninghe. — Ware den haat der SpaenTche Natie, „ midtsgaders haren aanhangeren ons niet teghen „ gevallen ;foo fouden wy nu moeten dit voordeel 9, misfenvanalzulck een getuigenis, als^onfe Vy„ anden felve ons hebben gegeven: het welke wy „ achten de fchoonlte bloeme van den krans der „ eeren te wefen, waar mede wy nog voor den „ eynde onfes levens wel begeert hadden vercicrt „ te werden.— Wat kan ter werelt doch aangenamer wezen, inzonderheid den genen die voor hem genomen heeft een fo grooten de uytneme„ lyck werk te volbrengen, als daer is de weder„•keeringevan de vryhéyt eenes foogoeden volks, ■ „ zynde doorTo fnoode luyden verdruckt, dan tot #, ter doodt toe ghehaat te werden van fynen ende 0, des Vaderlandts vyanden, ende door haeres eyghen „ mondts beleydenisfe te ontfanghen een lovelyk B, ghetuighenis van fyner getrouwigheydt tot den fy„ nen, ende ftandvastigheydt tegen de Tyrannen, „ ende tegen de ghene, die de gemeine ruste zyn vcr~ „Jlwmde'i In dier voegen dat de Spangjaerts „ ende  van Zyn Heogheid. 215 ende haere aenhangers — ons veel eer door des, felve een fondêrlinge Vrientfchap gedaan heb„ ben, ende oorzake gegeven om ons dies te meer „ te verblyden, dewyle dat fy buiten onzen wen„ fchen ons deze liane hebben geopent, om ons „ zeiven te mogen verantwoorden ,ende om de ge„ heele werelt kennelyck te maken de billickheyd „ en gerechtigheyd van onfe aenflagen ende voor„ nemen : nalatende onfen Nakomelinghen milsdezen „ cenenPatroon van deugden, omnagevolgtte „worden van allen den geenen die „ geen schande sullen willen aa'n„ doen,der edele afkomste van on- s £ voorouderen: onder den welken nooit ,, niet eenen heeft de tyrannije toegedaan geweest, s, ofte eenighfins voorgedaan, maar hebben alle ghelyck „ bemint, ende naer haere'n fiaet vervordert de vry beidt „ der Volcken,over de welckefy eenige macht ofte bevel „ hadden?'- Voorts „ Wy bevroeden wel ghenoegh , dat de ghene,die ons verbannen in veele dinghen „ meerder voordeel hebben dan wy,-'—maar wy verhoopen,*ftw het toedoen van uwe goetjonfligheydt ende gheneyghden wille? onswaert, dat ons.noch .„• d' een noch d'ander zal konneh eenighe fchade toebrengen: gemerkt dat gy van over langen „ tydt wel ervaren hebt, hoe dat de Jlatelycke ende doorluchtige qualityten , als fè met tyrannije eenigh- fins bevleckt zyn, geen kracht noch vermogen en „ hebben, om de vry een manlycke herten tot henwaartt „ te trekken ofte te geiuinnen. Soo dat wy van „ u-lieden niet anders en zyn begeerende, dan dat  'Mijfwe en Memorie gy de kennisfe ende de oordeele van deze faeke wilt „ aennemen, ende tot uwe meerder verfekeringe,ruste ende welvaert,fulcke ordredaerin ftel,, len, als u-lieden by de Rechten, Vryheden en„ de Privilegiën des Landts belast ende bevolen is, „ achtervolghende de hope ende '(\goct betrouwen, dat „ de gemeyne man heeft op uwe wysheydt ende oprecb„ tigheidf. 't tuelck wy van u-lieden feer ernftelyk ende hertelick zyn verfoekende , ende tot den fel„ ven vermanende by den eed ende plicht daer gy „ Gode ende den Vaderlande mede verbonden zyt: — „ Ende hoewel dat wy onzen goede name ende fa„ me zo leedt niet en hebben, dat wy niet wel in dan„ keen zouden nemen—van alle Vorften, Potenta„ ten, ende Gemeinen defer werelt, wel geè'stimeert „ endegeachtte werden, behal ven van den Spang„ jaerden ende haren aenhangeren, van den welken, „ foo lange als ze in haer tyrannisch voornemen „ zyn volhardende, wygheenen dank, noch jon fte „ noch eenige vrientfchap en begeeren: nochtans, „ dewyle dat gy lieden in defer werelt alleene de „ gene zyt. den welken wy met eede verplicht'zyn. „ ende aan dewelke alleene wyons „houden verbonden te weezn, ja „ alleene vermeugt onze daden te „ loven ofte te schelden: fo willen wy „ alsdan ons ook te vreden ende voor voldaan „ houden , als wy zullen van uwentwegen een M getuigenis ontfangen hebben, overeenftemmenw de met onze intentiè'n ende voornemen, de„ welke nooit en zyn verfcheiden geweest van u. „ we  van Zyn Hoogheid. 21? „ wewelvaert, dienst ende ruttigheydt, ja wy wil„ len als dan gheerne ende geduldiglick lyden. Nu gaenfe ons voorder een feer groote ende vervaerlicke misdaet voorwerpen — Namelyck „ dat wy bet dan twee jaren ons binnen Antwer„ pen onthouden hadden fonder daar uyt te gaen, „ ende dat wygetoghen zyn binnen Wtrecht. Het is „ goed te lien dat fe feer wel weten al Is wat wy „ doen: even als of wy tot haren grooten leetwe" „ zen binnen de voorfchreven twe jaaren niet en „ hadden twee reyzen in Vlaenderen geweest, al„ waer wy met hulpe van de vier Leden van „ Vlaenderen, beter ordre tot's Lands faken ghe„ ftelt hebben,danfe wel ghe-erneen fighen. Maer laet het nu foo wefen, dat wy binnen twee jaren „ niet en fouden buyten Antwerpen zyn ghekomen, „ en moet dat niet wel een groote crime ende mis„ daet zyn, dat wy ons altydt by ende ontrent u „ gbebouden hebben, om u-lieden te dienen in alle't , ghene dat u belieft heeft ons te ghebieden ? So fy dan ons hebben eenighe beloften ofte prefentatien >, (alfo fe feggen) tot onfen groote voordeden „ gedaen, ende fo wy defelve geweyghert hebben „ aen te nemen: wat konnen fy daer in anders ,, ftraffen ende fchelden, dan onfe ftandtvaftig„ heydt en trouwe, Gode ende den Vaderlande „ bewefen, dewelcke wy voor alle 't goet van der „ werelt voorgheftelt ende hoogher dan al *t felve „ geacht hebben. En wilt niet ghedencken, myne „ Heeren, dat wy — niet en fouden alle andere menj fchen van der werelt (lachten, die alle gelyck • Alcem. Bibl, IV Deel. N. 2. P lie»  MiJJivc en Memorie „ liever rufte dan moeyte ende arbeyt, oock liever „ voorfpoed dan kwellinge ende overlast hebben. „ Maer als wy nu fodanigh gheluk ende fo voorfpoe$, dighe conditie niet en weten te verkrygen, fon„ der u-lieden te verraden, ja fonder u te veria„ ten: ende fo veele als in ons ware tot eenen », roof ende buyt te ftellen , midtsgaders tusfchen „ de tanden van defe bloetdorftige Wolven te werpen, fo fa! de reste van de gheheele werelt „ ons dit voor goet houden dat wy noch om „ lyf, noch om goet, noch om wyf noch om kin„ deren , jlechts een droppel van verraderije of diergelycke vergift in onfe dranck en willen doen. , . Wy hebben geftadiglick geantwoordt fo , verre als fe den Vrede fouden veraccordeeren „ op fulke conditiën, als ghy lieden, myne Heeren, „ doe ter tydt aen ben waert verzoekende, dat wy „ ons daer mede hielden voor voldaen, niet begee„ rende andere conditie, 't zy goede of quade, te „ ghenieten, dan even defelve die ghy lieden foudt „ verkrygen, ende dat wy ons felven noch recht 9, noch dwers en begeerden van de gemeyne fake ^ af te fonderen: aan dewelcke alleene wy achteden, „ dat alle ons gheluk ofte ongheluk was hangende. Is het dan niet een feer wel uitgefochte laste„ ringe, dat men yemant gaet befchuldigen, dat „ hy een man met eere is, getrouwe ende ftantvastich, boven dien alfo wel verzekert teghen de „ winden der beloften, als hy door Godes genade t> is tegen de groote vloet van dreygementen ? „ Dus verre, myne Heeren , hebt ghy verftaen ,i de  van Zyn' Hoogheid. ai9 „ de befchuldingen, ofte om beter te feggen, het ,, fchimpichnafpreken,—-diefy tegen onfe eere », by een hebben vergadert. Daerom foo willen „ wy u-lieden (in de tvelcke alleene wy ons bekert. „ tien gehouden ie zyn , belangende onfe goede, „ midtsgaders de geflalienisfe der [elven ende infon„ derheyt onfen ghedaene eedf) laten nu teRichters hier „ van wefen, ende na uwe beliefte het vonnisfpre* „ ken , niet weygerende ten rechten gcflraft te „ werden, is 't by aldien dat men ons bevinden „ aen 'tgene dat fe voorghebrocht hebben fchuldigh ., te wefen. Maer fo ghy ter contrarien (alzo wy „ verhopen) oordeelen wilt , dat wy van fnoode „ luyden , verraders ende tyrannen befchuldigt „ fyn! als dan willen wy achten , dat wy onfen „ tamelicken , ende niet te min feer ghetrouwen „ dienst, feer wel hebben aengeleyt ende be- „ fteedt. Ende foo veele als ons in 't byfonder , is raeckende ,ghy ziet, myne Heeren, dat het al meest is, om dit hooft te doen, ende dat is 't „ ghene dat fe voor alle dinghen foecken, hebbende „ 't felve om foo hoogen prys ende om fo groot „ een fomme geks tot der doodt befchikt ende „ toeghevoeght:endereggendaer en boven, dat fo „ langhe als wy onder u-lieden fullen wefen, dat defe oorloge geen einde en fal nemen. Maer " of 't doch Godts wille ware, myne Heeren, * dat een van beyden,ofte ons eeuwigh balling. ,', fchap,oftc oock oafe doodt, u-lieden mochte 's', een oprechte verlosfinge van fo veel quaets '„ ende ellendigbeytmedebrengen— hoe aenghei' % i» na-  jjÖ Mijjivt en Memorie „ name fouden ons fodanigen Ban zyn , ende hoe geerne fouden wy fodanige doodt willen lyden? „ Want wat is de oorfake waerom dat wy allé „ onfe goeden hebben als tot eenen roof ende buyt „ geftelt? Is het om ons daar mede ryck te mae„ ken?—» Waerom hebben wy onfe eygen Broeders „ verloren, die ons liever waren dan ons leven? „ — Waerom hebben wyfo langen tydt onfen Sone „ — in hechtenisfe gelaeten? Waerom heb ,, ben wy ons leven onfe lanckdurige moeyte „ ende arbeydt, tot in onfen ouderdom ende met „ verlies van alle onfe goeden, u-lieden ten dien- flegedaen, konnen wy anders venvachten, dan „ dat wy begeer eti, felfs met onfen bloede , /ö 7 nood,, is, u-lieden een vreyheyt te gewinnen ende te koo. pen? Soo ghy dan bevint, myne Heeren,ofte het „ u-liedenfodunckt,dat ons afwefen, ofte oockon„ fe doot, u-lieden yet dienen kan: wy fyn be», reydt u-lieden gchoorzaem te wefen. Seyndt ons j, flechts henen , ende ghebiedt ons tot aen V eynde der Werelt te gaen: ende wy fullen 't gewillighlick t, doen. (*) Ziet daer is ook ons hooft, over 't ïf welke geen Vorst noch Potentaet macht en heeft dan ghy alleene: doet daer mede wat u-lieden belieft (*) Indien de Staaten dierhalven den Prins geboden hadden, met eenige Oorlogfchepenna Brest te gaan , wat dunkt uLeezer? zou hy vertrokken zyn, de reis flechts mogelyk, fchoon misfehien niet zonder groote en bynt onoverkomelyke zwaarigheden zynde. ?  van Zyn Hoogheid. sa* „ Heft tot uwe welvaert, ende tot onderhoudinga van uwen algemeynen Staet. Maer fo u-lieden •» daer»entegen dunckt dat de tumelicke ervarentheyt -, ende vlytigheydt, die wy met fo langen ende geduerigen arbeydt verkregen hebben, ofte dat de restevan onfe goeden, midtsgaders ons leven u-lie», den in toekomende tyde noch konnen dienstelyek «> fyn —— Co ontfluydt ende refolveerc u op de poincten die wy u-lieden teghenwoordelick voor„ houden;ende is 't dat ghy acht dat wy eensghe ,, liefde den Vaderlande zyn dragende ——■ fo ge„ looft vastelyk dat het felve is het eenigh middel om ons te verlosfen ende te bevryden, d' welk n ghedaen zynde,/ê> laet ons dan te famen met een,, dragtiger herte en wille de befcherminge van dit „ goede Volck aengrypen ende voor de handt nemen; v, het welke niet anders en begeert, dan dat hen ,, openingeghefchiede van goeden rade, om denfel* „ ven na te komen, en te volgen. Dit doende, fo „ ghy-lieden die jonfte blyft voorder 't onswaert „ draegende, die ghy ons tot noch toe bethoont hebt, „ wy verhoopen door 't middel van defelve, ende „ voornamelick door Godes ghenade — 't gene dat 5, ghy tot uwe eygen welvaert ende onderhoudinge „ uws felfs, uwer Wyven ende Kinderen, midtsga„ ders van al wat den dienst Godes aengaet, raed- . „ zaem vinden ende befluyten fult, 't felve met ,, aller getrouwigheydt te handhaven ende voor te „ ftaen. " Met zulk een heiligen eerbied voor de Souvereine Mogendheden des Lands, die Hy by her» P 3 haa-  il4 ~Mfive in Mtmorie haaling voor zyne Opperhceren erkende, was die ■ groote Grondlegger van dit Vry-Gemeenebest aangedaan, hoezeer Hy den Lande zo meenigvuldige dienden beweezen, zo veele moeijelykheden en wederwaardigheden , zo veele levensgevaaren hadt moeten doorworftelen; met eene voorbeeldige en hoogst betamelyke ondergefchiktheid, die niet anders dan in een groot en heldhaftig gemoed vallen kan, zyne Apologie of Verantwoording aan het onderzoek en het oordeel der Algemeene Staaten onderwerpende; hoe zeer hem nimmer door eenig Li d der zeiven eenige verdeediging van zyn gedrag gevraagd was geworden; ja zelfs integendeel het gantfche Volk van Nederland een onbegrensd vertrouwen op zyn wysheid en deugd hadt, > Die edele Prins deedt het dierhalven ongevergd., ongedwongen, en juist daardoor met een veel gelukkiger gevolg, dan anderzins plaats gehad zou hebben ; gelyk onder anderen daar uit blyken kan, dat de Algemeene Staaten, by Hun befluit en oordeel over deeze Apologie aanboden „ tot meerder „ verfeekertheid van haren perzoon te onderhouden een Cornette van Paerdevolck voor hare Lyffguar„ de, verzoekende (zyn) Vorjlelyke Genade die te „ willen aanneemen, van wegen der genen die hen „ bekenden verobligeert ende verbonden te wezen de-. w felve te bewaaren." Maar het is meer dan tyd om tot de Mijftve en Memorie van den tegenwoordige Heer Erfftadhouder zelve over te gaan, en te onderzoeken of, en in hoe verre daar ia da zdfle voetfpoor gevolgd is.  van Zyn Hoogheid. T2$ ïs. En het is ons, by eene naauwkeurige en herhaalde vergelyking van een en ander, voorgekomen, dat de Stelder van dien nimmer op de gedagten gekomen is,om dit gedenkwaardig ftuk alvoorens te raadpleegen. Wy voor ons, ten minden, kunnen niet ontdekken, dat men daar van gebruik heeft gemaakt, althans niet zodanig één , als de aart der zaakeen de verfchillende omltandigheden gedoogden; zynde de aanhef, toon, beloop, met éénwoord, de gantfche aanleg van Mijfive en Memorie hemels-breedte verfchillende van die van Willem den F. Want daar die fchrandere Vorst, gelyk wy gezien hebben, met zeer veel oordeel en beleid, de zaak in dat daglicht hadt weeten voor te ftellen, als of de Koning van Spanje en zyne aanhangeren,hem door hun Ban-vonnis in de hand gewerkt hadden, door Hem eene allergunftigfte gelegenheid, die zich of nooit of maar zeer zeldzaam opdoet, te geeven, om met eenige welvoegelykheid zyn gedrag voor het oog van de gantfche Wacrehl te kunnen verdeedigen, en zich van alle verdenking van misdaad, voor groote en verheven zielen ondraagelyk en onlydelyk, vry te pleiten: daar die groote man, gelyk wy almede aangemerkt hebben, terwyl hy alle fmaat en fchotfchriften meteen veragtend ftilzwygen beantwoord hadt,geheel en al ongevergd zyn gedrag aan het naauwkeurigst onderzoek onderwierp, ja wat meer is, met een ongedwongen en klaarblykelyk vertrouwen pp de wysheid en rechtvaardigheid der Algemeene Staatcn, dezelve in de allerfterkfte bewoorI? ^ dia.  524 Mijfive tri Memorie dingen voor zyne eenige % wettige en bevoegde Rechters op aarde , wiev uitfpraaken Hy zich verplicht reekende,te eerbiedigen en te gehoorzaamen, erkende; zich aan hunne Rechtfpraak en judicatuure onderwerpende ; daar heft de Misfive van den tegenwoordigen Heer Erfftadhouder daarentegen dus aan: „ Thans vinden wy ons in ftaat gefteld, om ter , voldoeninge aan de verplichting welke wy voor „ eenigen tyd op ons genoomen hebben , onder het „ oog van Hunne Hoog-Mog. en langs dien weg „ ook onder dat van de Hooge Bondgenooten te „ brengen , een aan eengcfchakeld Tafereel van on„ ze pogingen en verrigtingen &c ". Niet dierhalven om dat Z. H. daartoe aangemaand wordende,het zy doorH. H. M. en dus als Admiraal Generaal van de Unie, het zy door een of meer der byzondere Staateu , en dus als Admiraal Generaal der afzonderlyke Gewesten,rekenfchap van zyn gedrag en handelwyze verplicht soude zyn te doen, maar eeniglyk en alleen, om dat zyn H. hiertoe zyn woord gegeeven, om dat de Vorst zulks aangenoomen hadt, heeft Hy deeze Misfive en Memorie aan H H. M. doen toekomen; biertoe misfchien bewoogen om den aanwas van het meer en meer toeneemend mistrouwen der Natie, het geen van de fchroomelykfte gevolgen voor het Doorluchtig Huis van Oranje zyn kon, zo mogelyk tegen te gaan en te fluiten. Men zou dus aan de waare bedoelingen van den Heer  van Zyn Hoogheid, iig Heer Admiraal Generaal eene gantsch verkeerde uitlegging geeven, indien men deeze Memorie voor eene Apologie, gerechtelyke Jujiificatie.oi Dedu&ie wilde houden; of dat Zyn Hoogheid daarmede zyne verplichting, om rekenfchap zyner verrigtingen aan de Algemeene en Byzondere Staaten te moeten geeven, door Willem de I. zo hartelyk, zo onbewimpeld toegeftaan, zou hebben willen erkennen. Wy zouden ondertusfchen op deeze zaak, hoe gewigtig ook in zich zeiven,onzen aandagt minder gevestigd hebben , ja ligt wel in het denkbeeld gekomen zyn, dat deeze woorden, hoe baarbiykelyk het oogmerk en plaatzing van dien, onmiddelyk by het begin der Misfive zelve, ook fchynen moge, tegens des Schryvers bedoelingen en inzichten aan, en dus zonder genoegzaam overleg dei penne ontflipt waren , indien wy niet wisten, dat het zelfs in Vriesland geenzins ontbrooken heeft, aan zodanige Leden der Hooge Regeering, die geen zwaarigheid gemaakt hebben openlyk te beweeren, dat Myn Heer de Prins tot het doen van verantwoording van zyn gedrag niet gehouden ofverplicht zoude zyn ; een gevoelen, het geen tegenwoordig te meermaalen, in openbaaren druk, dan eens rechtftreeks.dan eens meer van ter zyde, voorgeftaan of aangekweekt wordt, gelyk daarvan ten getuigen kunnen (trekken, zekere twee ongenoemde Schryvers, waarvan de eerfte, alleen met oogmerk om 's Vorften Memorie te verdedigen, tegens den Post van dea Neder-Rhyn, de moeite genooP j men  22*5 Mijftve en Memorie men heeft No. 154, 125 en 126. van dat in elks hande zynde Weekblad met aanmerkingen te vermeerderen: uit welke vermeerderingen op meer dan eene plaats niet onwaarfchynelyk afteleiden is, dat de Schryver goede gelegenheid gehad , heeft, om van de eigenlyke bedoelingen van 's Prinfen Misfive en Memorie zeer wel onderrigt te worden, waarom dan ook de woorden van deezen Schryver hier onder geplaatst zyn;(*) terwyl de andere Schryver, .-(*) De Schryvers van den Post van den Neder-Rhyn haddén gezegd — zedert Z. I). H. Zyne Juflificatie • heeft overgeleverd. Hier op merkt de Vermeerderaar van den Post aan. „ Juftficatie: Uit de gantfche „ inrigting der Memorie van Z.H. is het zichtbaar, dat „ het eigenlyk niet zo zeer eene Juflificatie is, welke „ men daarmede bedoeld heeft. De taak, „ welke Zyne Hoogheid zich fchynt voorgefteld te „ hebben, was niet" om elke van die verrigtingen e» „ bedoelingen goed te maaken en te bewyzen, dat Z. „ H., behoudens 's Lands welzyn, zo en niet anders „ heeft moeten handelen: Hadt Z. H. het eerfte „ voorgehad, dan zoude die Prins genoodzaakt geweest „ zyn, om alle die hoonende gefchriften , en kwaad„' aardige bedenkingen, met welken men hoogstdeszelfi „ beftuur.,t?elasterd en begispt heeft, ftuk voor ftuk op te neemen en te beantwoorden. De Schryver dier " Juflificatie hadt geene Memorie, maar eene Deduüie " moeten opftellen. Dit nu kon niet gefchieden, of men '„ zoude daar uit gehaald hebben eene erkentenis " dat de Admiraal Generaal van de Unie zich tot ver. " ütitwoording gehouden rtkend, niet flegts aan het ge.  van Zyn Hoogheid. iif ver, die zich onderden naam van Reinier Vry aardt goedvindt te bedekken, doch die buien twyffel eerlang tot Profesfor Magnificentisfimus over alle de Univerfiteiten van ons Land ftaat bevorderd te worden , om het zo gebrekkig onderwys in alle takken van geleerdheid, 't geen thans op alle de Hooge Schooien, tot merkelyk nadeel van het Vaderland, naar zyn voorgeeven plaats heeft, te ,. geheele Rondgenoodfchsp, maar ook aan eenige der „ Bondgenooten en Staatsleden in het byzonder, en „ zelfs aan een voorbaarig, onkundig en vooringeno. ,, men gedeelte van het Publicq, opgehist door de opM roerigfie Schryfwyze van eenige zo genoemde Va. „ derlandcrs. —— Wy Iaaten deeze aanmerkingen voor„ af gaan, om weg te neemen of te doen ophouden „ de verwonderinge, welke by deezen of geenen zoude ,, mogen plaats hebben, dat in de Memorie van Z. H. ,, geene oplos(ing gegeeven is aan alle de gemaakte heil denklykheeden en bedillingen, welke in veele opzich„ ren zo los en eigendunklyk, of zo verfchillende en „ tegenftrydig zyn, dat de vergelyking van dezelven „ met eikanderen genoegzaam is, om ze van zelfs te „ doen vervallen. En op eene andere plaats: Men eischt, men dwingt den Prins, om opening: „ te geeven van deszelfs gehouden beftuur, misfchien ,, in hoop dat dit geweigerd , en daardoor nieuw voed» )f zei gegeeven aal worden aan mistrouwen. Men be„ driegd zich in die onderflelüng. Zyne Hoogheid, of „ fchoon zich daartoe ongehouden oordeelende, verbind zich „ tot het geeven van die opening. " — Zie den Post van den Neder-Rhyn, met eenige aanmerkingen vermeerderd bladz. i, i, 5.  ft2R Mitftvc en Memorie te hervormen, en de Hoogleeraaren te onderrigten en voor te fchryven, hoedanig zy hunne Letteroeffeningen en hun onderwys dienen in te rich. ten , zullen zy aan hunne eigentlyke beftemming voldoen, 't geen die Heeren (moet men hem gelooven) nog nietfchynen te weeten,in zyne Openhartige Brieven ten deezen opzichte eenige waarheden geheel heeft ontdekt, en anderen nieuwelings beginnen te ontwikkelen, op welke noch de groote Willem de I. noch zyne fchrandere Raadslieden eenigen inval gehad hebben, en die daarom hieronder mede eene gedijlingueerde plaats verdienen , onze geachte Léezeren tevens allerernftigst verzoekende, dezelve tegens die, welke wy hier boven bladz. 217, 219, 220, uit de Apologie aangehaald hebben , te vergelyken, naardien wy 'er voor durven inftaan, dat men nooit fchoonder Contrast geleezen zalhebben. (*) Maar om nog nader vande waare bedoe* lin- (*) Wanneer wy . . ons het losraaaken en 't „ vervallen van 't graaflyk gezag voordellen, wat „ is dan het natuurlyk begrip, dat by ons opkomt ? „ Enkelyk dit. Dat ieder zyn Recht, hetwelk hy heeft. „ behoudt, en dat ieder ontflagen wordt van die ver„ plichting,onder welke hy ten aanzien van het Graaf„ lyk gezag ftond. „ Als wy nu verders agt geeven op de betrekkingen, „ in welke de Edelen en Steden , als Onderdaanen der „ Graaven, ten tyde der Graaflyke Regeering fbonden, „ hoe verfchillende vind men die dan niet? De Ridders en Edelen waren Leenmannen van den Graaf. „ Flet voornaanuïe verband der onderdaanigheid van „ een Leenman tot zyn Leenheer, faeitond in deezen te „ hel-  van Zyn Hoogheid «9 lingen ter bereiking van welke de Memorie overgeleeverd is, overtuigd te worden, heeft „ helpen tegen die gcenen, en fomtyds tegen allen, di« „ den Leenheer zouden aanvallen en beleedigen; envers ,, &Contretous, qui peuvent vivre & mourir, tegen al„ le die leeven en flerven kunnen, zo als de Franfcher» „ zich uitdrukken. Het verband aan de zyde van den „ Leenheer tot den Leenman, was van deezen te befcher„ men. Hu go de Groot noemt het eene onderling* verbintenis fe van fchut aan de eene zyde, en plicht van Man„ fchap en Heergewaaden aan de andere zyde. Dit waseigent„ lyk het verband van Oppergezag en onderhoorigheid „ tusfchen den Vorst en zyne Mannen. Een algemeen ,, Oppergebied , zo als men hetzelve hedendaags voor» „ fielt, en 't welk over alle leden gelykelyk loopt, had „ geen plaats en was zelfs onbekend. Alles wierd af„ gemeeten naar de afgiften, door welke de goederen „ der Edelen aan hun of aan hunne geflagten warea „, gekoomen.—— Dan wat hier ook van weezen mo. „ ge , de band tusfchen Graave Philip en de Edelen, „ door de afzweering van dien Vorst, verbrookeri „ zynde, zoude de Opperheerfchappy, indien dezelve „ daardoor verftaan moet worden, tot deezen of gee„ nen overgegaan of vervallen te zyn , niet vervallen zyn „ tot de in-of opgeze'etencn van de Heerlykheeden, „ maar tot de Edelen zeiven , alzo dezelven door die „ afzweering los raakten van de onderhoorigbeid onder „ welke zy ftonden. Die Heeren waren nooit by re „ prefentatie, plaatsvulling, of als gemagtigden van of „ voor hunne Land of Onderzaaten, verfcheenen,maat „ uit krachte van eenRecht, 't welk zy uit hunnen boe* „ zem haalden. Derhalvén fchynt men, met betrekking n Ut tnt Gewest, U verre te gaan, wanneer men fielt, ti «tol  3j0 Miflve en Memorie beeft men zyn aandagt alleen te vestigen op den verdere inhoud van 's Prinfen Mis/ive, dus voort- gaan- ,, iat, by.de afzweering van Philip, de opperheer-Jchappy „ tot het Volk zoude overgegaan of vervallen zyn. Met de Steden is het geheel anders geleegen. „ Men weet hoe dezelve langfaamerhand, uit geringe ba„ ginzels,zyn opgekomen. Dezelve behoorden tot de "y domeinen der Graaven: de Steeden verlangden zelfs om van de heerlykheid van een byzonder Heer ontflagen te zyn, en onmiddelyk onder die der Graaven te hooren: zy merkten het aan als een gunst van een " onfcheidbaar of integreerend Lid, (om het woord inte'* greerend eens in zyn egten zin te gebruiken) van het ,', Graaffchap Holland te worden—De Steden, aan het Graaffchap ingelyft, ftonden dierhalven onder geen byzonder Heer, gelyk de Heerlykheden der Ede- " Ien , maar onder de Heerfchappy der Graaven. Weshalven men, ten aanzien alleen der Steeden, zou" de kunnen zeggen, dat de Opperheerfchappy der Graaven, tot het Volk of op het Volk is vervallen en overgegaan; alzo 'er tusfchen den Graaf en de Steden „ geen Middelperfoon was. „ Deeze korte befchouwing doet ons, 20 ik my „ verbeelde, zien, dat de Ridders en Edelen , uit " hunnen eigen hoofde zyn integreerende Leden van den „ Staat, daar de Regenten ilegts lasthebbers zyn van die geenen, voor welke zyde plaats van eenintegreerend " Lid vervullen; en mits dien, dat Z. D. Hoogheid , " als Edelman, als Ridder, als heerlyke goederen in " Holland hebbende, uit zyn eigen recht een inte„ greerend Lid van Staat is, offchoon de oeffening van !! dit Recht aan het Huis van Oranje nu en dan is be„ noomen geweest. Want niemand kan betwisten, " dït  vêtt Zyn Hoogheid. 33 c gaande: » en daardoor op te richten een altoos„ duurende monument van onze waare bedoelingen, „ dat de band tusfchen Philip, als Graaf, en dit Ge„ west, als Zyne Graaflykheid, gefGheurd zynde, it „ Prins van Orarje daardoor wierd ontjlagen van zyn vafa„ lage of leenroerigheid; en dat deeze Forst daardoor ver„ ftaan moest worden, zynt heerlykheeden van niemand te „ bezitten dan van God en zyn degen. Elk, die eenig „ denkbeeld van het leenroerig Staatsweezen heeft, zal „ reoeten erkennen, dat 'er noch grond noch tytel uit tl „ denken is, waaruit , of waardoor de Prins, na de af„ zweering, een Souvsreiniteit, in deeze Landen,ten zyn „ aanzien zoude hebben moeten erkennen ; en waardoor „ deeze of geene Vergadering een Recht van Oppergezag „ op hem , en over zyne goederen zoude hebben kunnen „ krygen: de Prins hadt het zwaard tegen Philip niet ge„ trokken , zyn goed v erf pilt, het leeven gewaagt , en „ heeft dat eindlyk niet door een Moordenaars hand verloo„ ren, op dat zyne aframmelingen Onderdaanen zouden „ worden van eenige Regenten uit de Steden , van een „ HOOP JONGE KNAAPEN, DIE, in WAT OP- „ ZlCHTEMEN DEZELVE BESCHOUWE, VOLGENS den BURGERLYKEN staat EN ZAAMENLEIVING, MINDER GELYKHEID M E T HEM HEB. ,, BEN, DAN EEN SLEEPER MET EEN B V R C E R- ,, MEESTER. ,, Maar hoe is dit Graaflyk gezag op die ver* „ gadering gekomen, en hoe heeft dezelve het recht „ verkreegen, om dat ten aanzien der Landzaaten „ in het byzonder te oefFenen ? Want voor de afzwee„ ring was niemand eenige gehoorzaamheid, of eenige „ ondeidaanigheid aan die Vergadering verfchuHigd, t, nademaal die «Heen den Graave verfchuldigd » was:  »3a Mifftve en Memorie gen, en zuivere liefde tot het Vaderland,zo wel », als van de ongegrondheid der vermoedens en dif- ,, was: met de afzweering raakte die band los, en „ daar wierd iet vereischt, om denzelven , tusfchen die „ Vergadering en de geenen die aan den Graave onder„ worpen waren geweest, voort te bretigen. Dit is, „ zo 't my voorkomt, gefchied door het bezit neemen van het Opperfte gezag, en door de onderwerping der Landzaaten, eerst Jlilzwygende en naderhand door eene uitdrukkelyke erkentenis; daar de blyken en bewyzen van te vinden zyn in de eeden welke de Regenten, Burgers, en verdere Inwoonders doen, en waarin aan de Vergadering van hun Ed. Gr. Mog. als Hoo> ", ge, Overheid trouw en onderdaanigheid gezwooren " wordt. - de geheele verandering heeft enkelyk " daarin beftaan , dat de betrekkingen, welke alle ^ Landzaaten hadden tot den Graaf, plaats en ftand 1, gegreepen hebben tusfchen hen en de Vergadering '„ van hun Ed. Gr. Mog. en dat ieder is geworden Onderdaan van die Souveraine Vergadering op den voet, als hy Onderdaan was van den Graaf. Dit eens in ". overweeging neemende, wat een onderfcheid ont' dekt men dan niet wederom tusfchen de Ridders en " Edelen, en byzonderlyk tusfchen den Prins van Oranje aan de eene zyde, en de andere Landzaaten aan den anderen kant. De leenroeri-;heid van den Prins, als bezitter van verfcheide goederen in dit Gewest ge" leegen, maakt hem tot een Onderdaan van den Staat, " voor zo veel men aan dit woord die uitgebreide betekenis " wil geeven; maar die Onderdaanigheid ftrekt zich niet " verder uit dan de aart wro de leenroerigheid mede brengt; " cn die beftaat daarin, van den Staat met zyne vermo" eens fes te Jitan, wanneer é's zyn hulp vmnttien heeft " * „ vttt  van zyn Hoogheid. fidentien, welke men zeedert een geruimen tyd „ (met al te veel fucces voorde belangen van de Re„ publicq)getragt heeft teegens ons in te boezemen; j, aaneen natie Onderwelke wy gebooren en opge„ voed zyn, en wiervoorfpoed en welvaart fteeds „ met de onzen, en die van ons Huis, onaffcheid,, baar verknogt zyn, en dus een weezentlyk, ja „ zelfs het grootfte gedeelte van ons geluk uit5» maaken. ——• En daar wy, met het geeven van « deeze Ouvertuurcs ons voornaamelyk gepropo„ neerd hebben, om waare het moogelyk dat on5, derling vertrouwen te herftellen, endieharmo- >> uio „ voor 't overige maakt hy zodanige fchikkingen 'in 'enS s, over zyne bezittingen , als het leenrecht medebrengt, „ of met den aart van Zyne bezittingen overeenkomen.- . » Vraagt men , of de waardigheeden van Capitein Ge„ neraal en Admiraal hem niet tot een onderdaan maaken^ „ zal iK 'er kort op antwoorden: ik twist nooit over „ woorden. Wil men ftel.en, dat iemand, welke door „ de Hooge Overheid tot het bewind, bedryf, bf oef. „ fening van de eene öf de andere zaak aangefteld' i, word, daardoor een Onderdaan van Haar wórd, of „ voor derzelver Onderdaan aangezien moet worden; „ ik zal 'er enkelyk op vraagen, wat verplichting zal „ daar uit geboren worden in dien geenen , welke op dié „ wys Onderdaan word) Zullen 'er andere verplichtiri. „ gen uit ontftaan dan die, welke uit de aanftelling aafi „ de eene zyde, en uit de aanneeming aan den andé- »i ren kant voortvloeien ? Immers neen." Ziet IU ViiYAARTs Brieven. IX ftuk bladz. 130-^57. Algem. Bibl. 111 Deel. N. li Ö  234 'Misftve en Memorie „ nie te doen herleeven, zonder welken het on« mooglyk zal bevonden worden, om het Vader„ land uit deszelfs hooge nood te redden en te „ verlosfen, hebben tuy gemeend Ons zorgvuldiglyk „ te moeien wagten van alle zodanige reflcBien als „ aanleiding zouden kunnen geven tot vermeerde* „ ringe der animofiteiten, of ook tot ver minder in ge „ der egards en conftderatien, welke die geenen, die op eenige wyze deel hebben aan 's Lands „ hooge Regeering, aan eikanderen vtrfchüldigd „ zyn, en uit dat beginfel hebben wy niet willen „ releveeren zoodanige uitdrukkingen en remar. „ ques, waarin, by meer dan eene Refolutie, Propo~ „ fitie, of Misftve, ten aanzien van Onze perfoon , s, aan die hoog nodige decentie is te kort gedaan. J5 — Wy hebben Ons eenvoudig geborneerd tot „ het opgeeven van facta en gebeunenisfen die elk „ onpartydig en waarheid- lievend mensch—kunnen „ overtuigen,dat ,hoe verre ook Ons beftuurmoo,1 ge geoordeeld worden aftewyken van de vol,, maaktheid, egter Onze oogmerken altoos zuiver „ geweest zyn. En gelyk Wyniet twyffe- „ len of de Memorie zal aan Ons oogmerk „ volkoomen beantwoorden, zoo meenen Wy ook „ van de Landvaderlyke en équitable fentimen„ ten van Uwe H. M. te kunnen verwagten, dat „ Hoogftdezelve met cle hooge Bondgenooten en „ met ons wel zullen willen concurreeren om „ de bron, waaruit de tegenwoordige binnenland„ onlusten en diffidentien gefprooten zyn als nog hoe „ eerder hoe beeter te floppen —■ door het neeme»  van zyn Hoogheid. 9-35 „ men van de kragtdadigfte mefures teegens de ,, hoogft ftrafbaare en dagelyks meer en meer veld „ winnende pogingen, die aangewend worden, om „ niet flegts de tegenwoordige Regeeringsvormte „ renverfeeren, maar zelfs alle gronden van Regee„ ring te ondermynen. . Nu zyn wy tot de Memorie zelve gehaaderd ; waaruit een ieder , met een bloot opflag van bet oog, zeer ras ontdekken zal, dat Z.U. het totaale verval van 's Land-Zeemacht, als de eenige waare reden, waarom men tegens het Verbond - breekend Engeland zo weinig heeft kunnen uitrechten, opgeeft. En naardien men hierop natuurlyker wyze zoude kunnen aanmerken, •waarom hier voor nietin tydsgezorgt 1 zo heeft Hoogstdezel ve zich wyders, in het eerfte gedeelte zyner Memorie, voorgefteld gehad, een ieder,zo mogelyk te overreeden, dat dit verzuim buiten zyn toedoen ^ ja tegens zyne waarfchouwingen,aan deHooge Bondgenooten byherhaatinggedaan,heeft plaats gehad; dat dus defchuld hier van niet by den Prins gezogt zoude moeten worden: op welken grondflag de gantfche Memorie en verdeediging van den Vorst, indien men de beantwoording van eenige weinige byzonderheden in de Memorie voorkomende, hier van Uitzonderde zo al niet eeniglyk en alleen ten minften voornamentiyk berust: waarom het dan ook, al ware het om die reden alleen, noodzaakclyk wordt hier by wat langer ftil te ftaan. ,, Zo haast, als wy — gefteld waren, in dedaj, delyke posfesfie der Charges en Digniteiten,*— Q 2 ^ óör-  n $6 Misfive en Memorie „ oordeelden wy de exercitie van het aan ons toe» „ betroude gezag niet beter te kunnen aanvan„ gen — dan door het beraamen van de nodige „ middelen, om het Vaderland niet -wederurn ge. „ exponeerd te Iaaten aan 'het eminent gevaar, waar „ aan het zelve had blootgestaan in den oorlog, die »« geduurende onze minderjaarigheid gevoerd „ was, en waaruit het zelve genoegzaam als door ,, een wonderwerk der Goddelyke voorzienigheid nog „ is gered geworden. „ Wy begreepen, dat het de hoogfte temeriteit „ zoude zyn, de Republicq, in foortgelyke om„ Handigheden als die van den laatstvoorgaanden „ oorlog, in den zelfden ftaat van weerloosheid te „ Iaaten. „ Na dat Wy Ons derhalvén de noodige onderrig„ tingen hadden Iaaten geeven nopens den (laat der „ Finantien van ieder der Bondgenooten, om te „ kunnen opmaaken, tot hoe verre de kosten der zoo noodzaakelyke vermeerdering van 's Lands ,, Zee- en Land-magt daar uit zouden konnen „ gevonden worden, werd er door Ons en den Raad „ van Staate genoegzaam geene jaarlykfche Peti„ tie gedaan, of de noodzaakelykheid vandiever„ fterking, particulier ook ter Zee, wierd daar in „ op het fterkfte aangedrongen. In de befchou. „ wing waren het alle de Bondgenooten met ons 3, eens, en echter hebben wy het genoegen moe,, ten misfen, om tot Conclufie gebragd te zien zul„ ke mefures, zonder welke Wy voorzagen dat t'ec- niger tyde inevitabcl zoude worden de elendige fitiia-  ■van zyn Hoogheid. 337 [ittiatic in welke de Republicq zich thans bevind: en hoe jammer lyk word dat voor uit zigt door de evenementen met gejuftificeert! „ Het Plan, het welk wy in den Jaare 1768 formeerden, om, onder anderen, ten minden „ altoos zes fehepen van linie 's jaars, ten kosten „ van de Provintien uit te rusten, behalven de ,, Fregatten, die er de Collegien ter Admirali- teit", uit hunne eigene middelen, by zouden ., konnen voegen, bewyst, dat wy het byzonder „ ook hadden toegelegt, om de Marine van den „ Staat allengskens op te beuren, en voor de protectie van een uitgedrekte Commercie en „ Navigatie te zorgen. „ Ongelukkig hebben onze poogingen niet gehad „ de uitwerking, welke wy er ons van beloofden; „ maar eerlang werden de Bondgenooten gedrun„ gen, eenigzints voer de diep vervallen Zeemagt „ te zorgen, door den oorlog, met welken de Kei„ zer van Marocco goedvond de Commercie en 5, fcheepvaart van de Republicq te belemmeren en „ te ontrusten, bedr-aagende de kosten, welke by de verfchillende Petitiën van den Raad van », Staate tot de uitrusting der in zee gezondene „ fcheepen, met het geen er toebehoord van de „ Bondgenooten, zedert den jaare 1767 tot 1777 „ beide ingefloten, gevraagt, en door dezelven i, toegedaan zyn, eene aanzienlyke fomme van •» f 9158870 - : - zonder daar onder te begrypen „ de Petitiën van ƒ417850!) - : - in 1771 gedaan , M. tot den aanbouw van 24 fcheepen, noch dif: Q 3 van  $38 Misftve en Memorie „ van ƒ1800000 - : - in 1777 gedaan, tot her„ ftelling der oude fchepen en voorzieningen der „ Magazynen, tot welke verfcheiden der Bond„ genooten vry gereedelyk hunne toeltemmingga„ ven, noch eindelyk de onkosten der expeditie „ naar Suriname, waar in de Provincie van Hol„ land boven de overige Bondgenooten belangheeft. „ Op den 24 April 1771 bragten de Heeren Ga„ deputeerden van de la atstgemelde Provincie ter „ Generaliteit eene Refolutie in, waar by hunEd. Groot Mog. verklaarden bereid te zyn, om tolk „ het beeter in flaat ftellen van de Land en Zee,, magt, met al haar vermogen te Contribueeren; ,, mits beiden pari pasfu gefchiedde. „ Hier toe verklaarde zich de Provincie van Gei„ derland, eenige dagen laater, insgelyks bereid, „ op nieuws infteerende op eene convenable ver„ meerdering der Landmagt; met byvoeging van „ de geneegenheid der Heeren Staaten, tot het verbeeteren der Zeemagt, door het Confen?, teeren in den aanbouw van 24 fchepen. „ Maar de icver der Heeren Staaten van Hol9, land voor de vermeerdering der Landmagt ver,, fiaauwde merklyk , wanneer zy in 177a op de 4, verbestering der Navaale Magt infleerden, en „ in fpecie «p het furnijfement van de quotes der „ Provinciën, in de petitiën van 1770 en 1771, tot ,a extraordinaris Equipagien gedaan, en op den ge_ „ petitioneerde aanbouw der fcheeptn, thans alleen 9, verklaarden bereid te zyn, om de voorziening op ¥, de Landmagt pari pasfu met de Zeemagt in over- „ wee»  Wh zyn Hoogheid. 236 „ i»eeging te tieemerr, daar zy in het voorlge jaar „ -verklaart hadden, bereid te zyn, om er met al ,, hun vermogen toe te contribueeren: mogelyk was „ zulks daar aan toe te fchryven, dat de overige Bondgenooten minder bereid waren, dan Holland ,, verlangde, om de Zeemagt tot eene zekere hoogte. „ te brengen, terwyl misfehien deeze niet gezint .9 om al hun vermogen aan de Zeemagt te beftee5, den, in hunne toe/lemming tot dezelve niet al t& 5, fchootig hebben willen zyn, uit vreeze, dat.wan„ neer de Zeemagt op de door Holland bedoel- de hoogte zoude gebragt zyn, minder geleegen,, heid voor hun zoude overblyven, om zich ook „ van de Lan^zyde,de zo langgewenschte,enby „ hen zo nodig geoordeelde zekerheid te bezorgen. „ In deezen ftaat bleeven de zaaken tot in het „ volgende jaar, wanneer wy door hunne Hoog Mog. ,, verzogt wierden, om de inftantien van dellee„ ren Staaten van Holland, tot verbeeteringe van „ de Navaale Magt, ten minsten pari pasfu met die van de Landmagt, by de zes andere Pro,, vinden, met ons appui te willen fècondeertn, en „ om met den Raad van Staate een Plan tot verftcr- kinge van de Troupcs van den Staat aan hun„ ne Hoog Mog. te willen open leggen.— Aan bciJe, die verzoeken werd door ons voldaan, met dat „ empreffement, het welk — het gc-m'gt der zaa„ ke vorderde. — Groot was de verwondering der „ overige Bondgenooten, inzonderheid van de Hee. ,', ren Staaten van Vriesland, dat de Provincie ,s van Holland zich deswegens niet expliceer de: bc- Q 4 uji'  lip Misftve en Memorie* tuigende de Heeren Staaten van Vriesland niet „ anders te hebben verwagt, dan dat die Provin„ cie zig aanftonds bereidvaardig zoude getonnt „ hebben ; maar in plaatfe van dat, verklaarden ,, hun Edele Groot Mog. bereidwillig te zullen ,, zyn , om te Confenteeren in eene Augmentatie van „ de Landmagt, wanneer ahoorcns by de Bondge„ nooten een jaarlyks fonds van ƒ700000 - : - ten „ behoeven van de Marine zoude geaffecteerd zyn , „ en fecuriteit geftelt voor de betaalingc der gcconfen„ teerde Penningen : zonder dat het ons „ mogelyk geweest zy, om HEtCoN» ,, ciliatoir, door ons ontworpen, „EN in gevolge van het welk db „post voor de geproponeerde aug- „ mentatie, welke omtrent ƒ1500000 - : zoude gekost hebben, tot op ƒ900000: ver» „ mindert en een vaste post van ƒ 600000- : „ voor de Marine op den Staat van oorlog zou„ de gebragt worden, aan die Leden in Holland, „ die van alle vermeerdering der Landmagt zig. „ meer en méér alleen toonden, te dot n gouteeren, ,, hoewel wy de Provinciën van Gcld-'rland , Vries„ land,Overysfel en Stad en Lande gtpermoveerd „ hadden,om het uit infchiklykheid aan tcneemen, „ Alle de bovengemelde omftandigheden „ hebben Wy gemeent, in een kort bellek te. moeten Iaaten vooraf gaan, om dat zy tot bewyzen verftrekken van den ernst, roet welken „ Wy, van het begin Onzer adminiftratie af, waakss en vyerkzaam geweest zyn, om, ware het moge*  van zyn Hoogheid, i^t ,i gelyk, alle de Bondgenooten te doen concurrteren , ,, om ook de Marine van den Scaat, welke Wy „ altoos hebben aangemerkt, als een object van „ de uitterfte confideratie, uit haar verval op te ,, beuren, zodanig, dat Wy fpeciaal ook in die „ Provinciën, waar in wy de regtmaatige effec„ ten van On< door hunne Hoog Mog. verzogts „ appui konden te gemoet zien, niet zonder merk" „ lyk fucces, onze pogingen tot herftel der zeezaa- ken helbtn aangewend, en zo veel mogelyk van „ de gefteldhcid van zaaken daar toe geprofi. teerd. -r- „ Genoeg is het, te hebben doen zien, dat het „ van ons niet gtdependeert heeft, om de Repu„ blicq zo ter Zee,als te Land,inbeeter ftaat van „ defenfie te brengen, in dien tyd, toen zulks zon3, der aan iemand offenfie of ombrage te geeven, ,, zoude hebben konnen, en Ons bedunkens, hadbehoo» ren te gefebieden. „ Toen de onlusten tusfchen Vrankryk en En„ geland ontftaan waren, en de toenmaalige ftaat s, der zaaken tusfchen den Keizer en den Koning „ van Pruisfen Qns deeden vreezen , voor het uit„ bersten van een algemeenen Oorlog in Europa, „ oordeelden Wy ons verpligt om aan de hooge „ Bondgenooten voor te ftellen het gevaar, waar aan de Republicq zicb geëxponeerd zag,om van „ haare onafhanglykheid niets anders overtehou„ den, dan den blooten Eertietel; indien men niet ,, in tyds alle efforts deed, en de handen in een 9, floeg, om haar ïe brengen in een refpectabelen Q J » ftaat,  MiJJive en Memorit „ ftaat, die haar beveiligen konde, tegen de on„ aangenaame en hoogftnadeelige noodzaakelyk" „ heid van te moeten party kiezen, daar de Neutraliteit en de vreede de wenfchelykfte zaak was „ voor haaren bloei en welvaart, in welken nie,, mand in het gantfche Land zulk een groot be„ lang heeft, als Wy zelfs. Derhalvenjeifchten „ de zuiverfte oogmerken tot bevorderinge van de „ weezentlyke belangen van het Vaderland, dat Wy niets verzuimden van het geene flrekken „ konde om het zelve by den vreede te bewaa„ ren, en het te ftellen in zulk een ftaat, dat geen „ der oorlogende Mogendheden ons dwingen kon,, de deel te neemen in haaren twist. — Hier in „ hadden wy ook de fatisfa&ie, dat verre de mees5, te Leden van Staat het met Ons eens waren. An~. „ deren, zig verbeeldende, dat Engeland met des" „ zelfs Colonie» genoeg te doen hebben, en geen M oorlog met Vrankryk waagen zoude; en dat „ de Republicq met den waarfchynelyk aanftaanM den Oorlog in Duitschland niets te doen heb„ ben zoude, prefereerden, om het land buiten de* fenfie te Iaaten, en de vermeerdering der Zeemagt zelve, voor als nog voor onnodig te houden. Wy „ lieten ons hier door niet affchrikken, maar ons, „ Eeds-en Amptshalveu verbonden reekenende tot „ bevorderinge van 's Lands waare belangen, werd " op ons verzoek door de Heeren van de Ridder„ fchap van Holland gedaan eene Propofitie,hou„ dende de meest gemotiveerde inftantien, dat, hoe eer zo beeter, en met allen ernst de no-  Vin Zyn Hoogheid. 343 „ dige middelen mogtcn worden by de hand ge„ nomen, en in het werk geftelt, om de Repu„ blicq, zo te Lande4als ter Zee, in een behoor,, lyk poftuur van defenfie te brengen.—'Dan dee- ze propofitie had het zelfde, lot van alle Onzepogin„ gen, om, in beide onze qualiteiten, zo van Capitein Generaal, als van Admiraal Generaal, „ voor de zekerheid van het Land te zorgen, „ en in die van Erfftadhouder van alle de Proj, vincien, tot ieder van welken wy e;ne egaale „ betrekking hebben, de disfentieerende fenti„ menten, zo veel mogelyk, te concilieeren, en «, ieder der Staatsleden te bewegen, om,mev af. ,, pand van een al te ver gepousfeerde confidera,, tie van eigen belang, voor de confervatie en veiligheid, zo wel als voor den luisteren voor„ fpoed van het geheele Lichaam de nodige zorg 3, te draagen, In de meeste Provinciën waren „ wy gelukkig genoeg om daar in te reusfeeren. In Holland zelfs verklaarden zig alle de Leden „ of uit overtuiging, of uit infchiklykheid, favo- rabel voor de Propofitie van de Ridderfchap; „ Amfterdam alleen bleef pcrftjleeren by deszelfs ge- voelen, dat de vermeerdering van de Landmagt „ niet noodzaakelyk was. Naar maate de fi- ' „ tuatie van het Vaderland critiquer en de onze„ kerheid grooter wierd, of, en in hoe verre des„ zelfs magtige en alleszins gewaapende Nabuu„ ren aan de Republicq permitteeren zouden, om, onder de fchaduwe eener wenfchelyke Neu, traliteit, de vrugten te plukken van haaren ie- veï  *4* Miftftve en Memtrie „ ver, om van de omftandigheden gebruik terna„ ken tot het doen floreeren van haaren Koop- „ handel naar die zelfde maate vermeer- „ derden ook Onze bekommering en zorg, om de ,, Republicq in ftaat te ftellen, om het aangeno„ men en met haare belangen zo zeer ftrooken» „ de fyftema van Neutraliteit, desnoods, tekon. nen defendeeren; waar toe niet flegts Equipa- gien ter zee, maar ook eene getwegzaame Land-., magt vereiscbt 'wierd. In de gevraagde extra„ ordinaris Equipagie hadden alle Provinciën ge- confenteert, tot de augmentatie te Lande in„ dineerden de meeste Bondgenooten; fommige ,, infteerden 'er op, en in Holland was'er de groot' „ fte meerheid toe geneegen. „ Wy zullen niet fpreeken van Ortze nadere In„ ftantien; en overgegeeven Plan, ter voldoening „ aan haar Hoog Mog. Refolutie van den 21 May „ daar aan volgende, alzo het zelve wederom ,, buiten effecr gebleeven is, en 'er ten dien tyd j, reeds eenige Leden van Regeering waren, die begeerte toonden, om ongeprcepareerd, zo ah de 4, Republicq was, party te kiezen tegen Engeland, ,, door het oefenen van reprefaillcs tegen de gewel„ denaryen, welke door de Engelfche Konings Jche„ pen en Commisftevaarders begonnen geplecgt te worden jegens de Nederlandfche Koopvaardyfche„-pen, zonder dat die Heeren bedachten, hoe „ magtig het Brittannifche Ryk ge wapent, hoe „ zwak Ons vermogen was , en welke immcnfe tyd 'er vereiscbt word, om eene geheele verval* „ lene Marine wederom op te regt en, Even  'van Zyn1 Hoogheid. 545 „ Evèn vrugteloos liep af een nieuw Conciliatoir, hetwelk op den ao November van datzelfde jaar „ ter vergadering van Holland geproponeerd werd. „ —Intusfchen groeiden dagelyks de reederen van „ klagten over de verregaande pratenfien van hefc „ Hof van Londen; en, zo wy, met de grootfle. „ meerderheid geconcurreert hebben tot het neemen „ der Refolutie, waar by, ter contemplatie -van het „ Hof van Londen, het Cmvoy voor de Hout» fchepen voor een tyd, gefuspendeert werd, gé« „ fchiedde zulks niet, om dat wy van oordeel watt ren, dat men ten gevalle van Engeland moest rc~ ,, nuntieeren aan een recht, 'den Ingezetenen van „ deezen Staat,uitkragte van de Tractaaten,com„ peteerende; maar, om dat wy, den ftaat van „ weerloosheid kennende, waar inde Republiek „ zich, zo ter Zee, als te Lande, bevond, en uit „ welke wy te vergeefs getragt hadden haar te „ redden , overtuigt waren, dat het raadzaamer „ was de executie van een gedeelte van dat recht, voor eeii tyd te furcheeren ,ten einde al hetove„ rige te behouden, dan zich door hetfoutenee„ ren van dat gedeelte,het welk boven dien voor de ger.eraale Commercieele belangen van niet veelconfederatie was, te exponeer en aan de importante „ verliezen, die de Republicq zedert geleeden „ heeft; en dat men derhalvén het verkenen van „ prote&ie van dien betwisten tak van Commercie behoorde uit te feilen, tot dat de Republicq zich 5, behoorlyk gewaapend, en in ftaat gefteld zoude heb-  %^» veel mogelyk, te beletten van aan het Vaderland nasi deel toe te brengen; egter fteeds in het oog houdende ,, die bedagtzaame voorzigtigheid, die een gezond Oor• , logsbeleid voorfchryft, de gedetailleerde ouvenures, >, welke Wy gepraepareert hebben van .alles , wat ten M dien opzigte door Ons is verrigt geworden, vertrouwen Wy, dat voldoen zullen om alle de Bondgenooten in het generaal, en een iegelyk van de Leden der >i Regeering in het byzonder, en zelfs elk waarheid '»» lievend Ingezeeten van dsRepublicq, wien deezeMett morie zoude mogen onder het oog komen, en die niet >, vooraf bellooten en vast geftelt heeft.dat het publicq beftuur gebrekkelyk is, en 's Lands belangens ver,, waarloost worden door een hoögstftrafbaare ina&ivi„ teit, te overtuigen , dat, zo Wy niet hebben kunnen. ■i voldoen aan de begeerte, waarvan IVy fteeds ge-penetreert s, zynom Onze Landgenooten zoo veel vcordeels, en aan. „ den Vyand zoo veel nadeels toe te brengen, als ir.en van „ Ons Jcbynt vervaagt te hebben, da reeden daarvan alleen moet gezogt, en ook daadlyk kan gevonden worden, in de Juperioriteït van den Vyand , in de geringheid „ der middelen, die Wy, tot hier toe, in handen hebben 9 „ en in een zamenloop van omftandigheden, die het — „ niet in Ons vermogen , nog in dat van eenig Mensch gej, weest is te veranderen, en tot verbeetering van welken, „ het uit den aart der zaaken zelfs voortvloeit, dat, nud„ Bondgenooten niet hebben kunnen bewogen worden, om, met eenpaarigbeid , in tyds daarvoor '„ te zorgen, thans nog een zeer geruimen tyd gevorderc f, word. Wanneer men dit alles in confideratie „ neemt, vertrouwen Wy, ebt niemand zig zsl verwon„ deren, dat bet Ons, by het uitbersten van den Oor\, log, nog eenigsiinS tot ti oost beeft gejlrekt, van tot den„ zeiven niet alleen geene aanleiding §egëevën, maar „ zelfs al wat in Ons vermógen was, te nebbeo aange,, wend om denzelvtn te prasvenieeren, öffchoon Wy ', met Je gevoeligfte fmert hebben moeten ondervinden, , dat deeze pogingen zyn misduid geworden , en toessfcb'eeven aan eene cbimerique en bfiogstlaakbaare Enl gelsj:bgezi:idbeid. , i-S Algem. Bibl, IV Dkil. N- 2. R *> deo  450 Mijfive en Memorie „ Daar Wy echter ons thans bevonden in de onaangenaam „ me fituatie van met ongenoegzaame, en zeer verte kort „ fchietendemiddelen, te moeten zorgen voor de uitvoe,, ring van de nadrukkelyke maatregulen, en befluiten , „ waartoe dehoogeBondgenooten, door den aanval van den Koningvan Groot-Brittannien, gedwongen wierden, „ daar Wyons derhalvén thans gefieltzagenin deomftandigheeden, zoo menigmaalen by Ons voortj zien, en, by zoo veele gelegenheeden, voorspelt ,van }J naamelyk met alle de fcbatten van de Republicq, te zamerz tt genomen, niet te konnen bekomen het geene 'er nodig is, ' tot behoud van het Vaderland, tot protectie van deszelfs . Navigatie, en Commercie, en tot confervatie van deszelfs verafgelegene en wydverfpreide Bezittingen ; immers . niet zo fcbielyk, als de nood het vorderde; begreepen Wy voor eerst, en hy provifie, Uns te moeten bepaalen tot bet defenjief ageeren, étc.'* ■■ " Wy achten het niet noodig, noch met ons oogmerk overeenkomstig, hier, met den Prins, te treeden in alle de details der Militaire Operatien, by Zyn Hoogheid in 't breede opgegeeven: zo om dat wy gaarne onze mindere ervarenheid, in dit opzicht, willen erkennen , als wel voornamelyk, om dat het facit van alle die byzonderheden toch altoos is en hier op nederkomt. ——• Ik heb met de weinige magt, die ik in banden bad, alles wat mogelyk was, ten minste alles wat aan myuitveerelyk, nuttig , of voorzichtig voorkwam, gedaan; dat ik niets meer heb kunnen verrigten is daar aan toe te febryven, dat men my geen mstr magt in handen gefield hadt. Dit tieSt dus niét aan my , maar aan de Bondgenooten zélve geweeten word:n. Hierom hooren wy den Admiraal Generaal zich, in het verflag der Kry^sverrichtingen, onder anderen over eene formeele Refolutie van de Staaten van Zeeland, dat is van een der Souveraine Bondgenooten van den Staat, in deezer voege beklaa- jrer- „ Wenfchelyk ware het, dat Wy die Provin. ,,'de (Zeeland) altoos, en op den duur, van meerder ,, Troupes en meerder Schepen konden voorzien. ■ ,, Hadden Wy het vermogen gehad, om aan de begeerte „ van de Heeren Staaten , ten dien opzichte, in alle baa,,re uitgefirektbeid te konnen voldoen, Wy zouden waar„ fchynelyk niet geëxponeerd geweest zyn aan het dis„ agrement var, by eene formeele Staats-Refolutie , onver... dient, S&ugtliWt te wo«ten, alsof Wy door inactU „ vittit  vun Zyn Hoogheid-, 352 'ü viteit het belang van de Republiek in bet generaal eri „ van die Provincie in het byzonder, fchandelyk ver„ waarloost hadden." En van Hoogstdeszelfs propofitie (om het fteeds aanhoudendgebrek aan Zeevolk uit de Armée te fuppleeren) melding maakende, drukt Hy zich in deezer voege uit. „ En daar Wy met dit voorftel wederom geen ander „ oogmerk hadden, of konden hebben, dan de bevorde3, ring van de prefTantste belangen van den Staat, zou„ den wy Ons natuurlyker wyze over deszelfs rejectie door verfcheide Leden der hooge Regeering, hebben moeten verwonderen, indien Wy niet reeds, zedert een „ geruimen tyd, en telkens met nieuwefmerte, waren gea, waar geworden, de prmventien en vooroordeelen, waar ,, mede Onze ieverigfte pogingen, byfemmigen befcbouwS „ en behandelt worden; terwyl Hy zich wegens de Propofitie van de Stad Amfterdam van den 18 Meyi78i.,ter Vergadering van Holland gedaan, in deezer yoege hooren iaat. ,, Welke impresfie vervolgens op Ons gedaan hebbo „ de Propofitie, op den 18 Mey ■ ter Vergader ,. ring van Holland gedaan, onder anderen om zich ta ., beklaagen over het niet voortgaan der Expeditie naar de Weezer, en over de traagheid en inactiviteit in de „ behandeling van de zaaken der Marine ; propofitie, „ welke naderhand door verfcheide Hollandfche Steden „ fuccesfivelyk is geappuyeert geworden .; willen Wy i, gaarne overlasten aan het oordeel van Hun Hoog Mog ,, en van de Hooge Bondgenooten, die uit het geeno „ Wy dus verre gezegd hebben, reets genoegzaam,heb,„ ben kunnen opmaaken, dat het verval der marine tsS „ een al te hoogen trap geklommen was, om daar mede, irx weerwil Onzer ieverigfte pogingen, iets meer te doen, ,, dan het geene Wy voor hadden : en dat het mislukken, ,; zelfs van die voo.rneemens eeniglyk heeft gedepen„ deerd van omftandigheeden, die boven het bereik van alle Menfchelyk vermogen en difpofitie gefield wa= ,, ren — en nog eens ■ ,, In weerwil van. deeze Onze fentimenten en van dö >, ieverigfte pogingen,. die wy onophoudelyk aanwendeden, om.'s Lands Zeemagt in ftaat te ftellen, gaf de - hier voorgemelde propofitie van de Regee„ ring van Amfterdam, en de inbafte, approbatie en op',i p'tii, het walk verlcheide andere Staatsleden van Hol» Ë * l, ïmi  Misftve en Memorie „ land fuccesfivelyk daar aan gaven, niet duister te ken„ nen, dat men de zwasrigheden vanallerley foort, met „ welke Wy te worstelen hadden, niet aanzag voor zo* „ grooten zoo onoverkoomelyk, als zy Ons dagelyks blee- ., ken te zyn, en effectivelyk waren, en dat men Ons „ een prestens verzuim en inactie attribueerde en bet zelve „ aan gebeel andere oorzaaken toefchreefdan aan die, welke > Wy'tot ons leedweezen ondervonden, en ook te vooren ,', voorfpeld hadden dat dadelyk exteerden tfc. °ffch?°n „ Wy nu voor Ons zeiven bewust waren ■ dat Wy , nimmer iets verrigt, of verzuimd hadden, waar door Wf „ bet geringjie deel van ons Inconteftabel regt op bet ver. trouwen deezer Natie zouden hebben kunnen verliezen; oordeelden Wy echter, ter voorkominge van alle dtjfi' >( dmtie aan Hun Ed. Gr. Mog. te moeten ken- ', nisfegeeven van onze Intentie, om aai) Hun Hoog Mog. '„ voorteftellen, om met alle nauwkeurigheid te exami,' neeren, of'er behoorlyke zorg gedraagen was, om de ,', Marine van den Staat in die fituatie te brengen.dat zy met effect, tegen een Vyand had kunnen ageeren, danof&c. Eene kennisgeeving, die niet hadt het gevolg, het ,. welk Wy 'er van verwagten ; naardien verfcheide : Staatsleden in Holland, anderevues hebbende, welke " zy fchesnen te vreezen, dat door het onderzoek, het " welk Wy hun Hoog Mog. wilden verzoeken te doen, ,', en waar uit blyken moest, of 'er waorlyk reeden ware om te klagen over inactiviteit fliet voornaamc fundament van de Propofitie van de Heeren van Am" fterdam) zouden mogen getraverfeert worden , niet „ dan fchoorvoetendè daar toe kwamen, om de Heeren , Gedeputeerden van wegens deeze Provintie ter Generaliteit te autborifeeren, om deeze Propofitie aldaar te „ appuyeeren (*). ., , , Dezelve werdt echter door H. H. M. geamplec 'teerd, en aan hoogt derzei ver requifitie door alle de " Coliegien ter Admiraliteit-fuccesfivelyk voldaan, op " zodanig eene wyze, dat de lefture van die berigten aj[een voldoet, om overtuigende te doen zien, " » dat r«*j Men Vcr?e!yke alle deeze plaatzen met die uit de Vb. fac zelve. hier vooren bladz. »33 en 234 afgehaald. Voege ' 'er wydeisnon by de iajlfnetkioeen ophladz. 100 &c. van Z. M. Memorie voorkomende, en oordeels dan, in hoe ven» een en »«- d:r msi elkander ftiowkt. —  van zyn Hoogheid. t-^j s, dat alles wat naar maate van de Conlritutie der Re„ geering ■ naar maate van de genomene Refolu„ tien van de Bondgenooten ; naar maate van hoogst „ derzelver Confenten in degedaane petitiën; naar maa. „ te van de reëele prseftatte der geconfenteerde fournis„ fementen,* en naar maate van de omftandigbeden ved ,( tyden en zaaken; mogelyk geweest is tot hiertoe, „ gedaan was, en dat gevolgelyk de ware oor- „ zaaken van de moeijelykheid en langfaamen voort„ gang van haaren daadelyken aanwas en vermogen, uit ,, gantsch andere bronnen dan die van eene aftueele traag„ heid en verzuim moeten worden afgeleid." Dringende Z. PI., by het flot zyner Memorie, nog veel krachtiger aan op de beteugeling van de drukpers, dan zulks by het'flot zyner Misfive gefchied was. • „ Als mensch draagec Wy een gevoelig hart om, 't », welk niet met onverfchilligheid verdraagt zekere foort „ van beleedigingen. Als Inboorling en lngezeeten van „ een Gemeenebest, het welk volgens wyze Wetten be„ ftiert word, en het welk binnen en buiten 's Lands „ zig den roem verworven heeft, dat 'er het regt met „ onzydigheid gehandhaaft, en zelfs aan den minden „ Burger niet geweigert word; als Inboorling „ en lngezeeten van zulk een Gemeenebest hebben Wy „ dezelfde aanfpraak op de proteftie der Weiten, neven. allen en een iegelyk. onzer Landgenooten; en als ge„ plaatst aan bet hooft der Uezeering dezer Landen, heb. „ ben Wy een incontejiabel regt op bet onbepaaldver'rowwen „ eener Natie, op welke wy de teederfte betrek- ,, king hebben ; met wier voorfpoed Onze voorfpoed. „ wasfen, en met wier rampen Onze rampen zig ver,, meenigvuldigen moeten; eene natie, voor welke Wy „ t'allen tyde bereid zyn, op het voetfpoor onzer Voor„ ouderen Goed en Bloed op te zetten; worden 'er dan „ onder die natie gevonden, die uit een overgebleeven „ wrok tegens Ons Huis en het Stadhouderlyk bewind, „ of uit ongenoegen over het weigeren van verzoeken, \, die Wy niet alioos verleenen konnen; of uit onkunde „ en een geprsciptteert oordeel ■ de vryheid van „ie Drukpers , de conniventie der Overhe„ den misbruiken, om Ons op de fchandelykfte wyze „ ten toon tc ftellen en af te fcbilderen als een Verrader „ van bet Vaderland en als de oorzaak van deszelfs tegen„ woordige rampen; Wy kunnen ons.niet difpenfeeren van R 3 in  'Misftve en Memorie r„ in alle die betrekkingen te reclameeren de regtmaa„ tige werkzaamheid der Wetten en Placaaten van den „ Lande, die nooit door iemand te vergeefich gerecla„ meert word ,• of zoude alleen tot Ons nadeel een uit„ zondering gemaakt worden in dien algemeenen re» „ gel? zouden Wy de eenigfte zyn van *s Lande « Ingezeetenen, wiens goede naam en reputatie zooon„ regtvaardiglyk als ftraffeloos kon worden bezwalkt; s, zouden Wy onder alle de redelyke fchepzelen de ee„ nigftezyn, wien het opgelegt was, ongevoelig te zyra „ aan de hoogst onteerende beleedigingen. „ Verre zy het egtervan Ons, dat Wy ■ 1 de wet„ verdiende ftrafoeffening vraagen of verlangen zouden „ van die geenen , die zig zoo grovelyk tegen Ons mis» „ grepen hebben; maar het geen Wy mcenen van de „ Hooge-Bondgenooten te mogen vraagen; het geen wy „ begrypen van hoogst dezelven te mogen eisfehen, op „ fundament van de regten der menfehelykheid; uit „ krachte van de exifteerende Wetten; uithoofde van „ het gezag, met het welk Wy in deeze Republicq be„ kleed zyn (en van het welk een iegelyk der geenen „ die op eenige wyze deel hebben in de Regeering weet, „ dat Wy nimmer misbruik gemaakt nog getragt hebben, „ deszelfs paaien uitte breiden) beftaat daarin,dat einden jyk ■■ ■■ worden by de hand genoomen de nodige „ maatregelen om voor het vervolg — kragtdaadigte be„ letten de boosaardige pogingen , die aangewend zyn, ,, om het vertrouwen tusfchen Overheden en Onderdaa„ nen weg te neemen ——— en die geenen, die door „ hunne gevoelens liefde, en door hunne Amptsbedie„ ningen eerbied waardig zyn — aan de verachting,haat „ en verguizing niet flegts van deeze Natie, maar zelfs „ van geheel Europa te exponeeren." - ■■ Dus verre • de Memorie, * Wy behoeven aan opmerkzaamen niet te herinneren, dat wy uit deeze Memorie veel meer overgenomen, en doorgaans letterlyk gebeezigd hebben , dan wel anderzins gebruikelyk is; alleen om dat wy in eene zaak, van aanbelang als deeze, ons liever aan eenige overtolligheid hebben willen'fchuldig maaken, d3n onsaandeverdenking, van opzettelyke agterhnuding, of verkeerde voordrag, van 's Vorsten voornaamsten en eenigen grond van vèrdeediging , bloot te ftellen. Die breedere opgave ondertusfehen , zal ons genoegaaame gelegenheid ,, . - - •< i ' •! : -■ - gse-  van Zyn Hoogheid, 25$ geeven, om het tweede gedeelte van dit verflag, waarin wy belooft hebben onze gedachten over den wezentlyken inhoud van de Memorie zelve, met eene beuamelyke vryheid en welvoegelykheid mede te deelen , in meer dan een opzicht te kunnen bekorten. Men vcrgenoege zich dus met de volgende aanmerkingen. En wel. om de paralelle tusfchen de Apologie van Willem den I en de Memorie van W illem den V, door eene overweeging van de omftandigheden, waarin beide die Vorsten zlgh bevonden, verder te voltooijen.— Voor eerst - Willem de I,,een Prins, wiens huis door geene betrekkingen van eenig aanbelang aan dit Land verbonden geweest was; die], wel is waar, eenige aanzienelyke goederen in Nederland bezat, maar echter de liefde en genegenheid van den Landzaat voor zyn Muis geenzins tellen kon onder de bezittingen, Hem door zyne Voorouderenten Erfdeel nagelaaten. Willem I, dien men, in zekeren opzigte, een Vreemdeling zou kunnen noemen, hadt echter, in weerwil van dit alles, ïn weerwil van den invloed van Koning Philips en zyne Hovelingen, onder welken de naam van O a & n j e voorzeker noch de aanzienelykfte noch de oiachtigfta kon genoemd worden; zodanig zelfs, dat Hy, in den aanvang der Troubelen ten minsten naauwelyks voor het hooft dier Oppofitie, die zich tegens de ten Hove alles vermogende en alles dwingende Spaanfche Cabate verzetten dorst, te houden ware, of daar voor aangezien kon worden; in weerwil van den haat en het wantrouwen, welke het bloot verfchil van Godsdienst geeft, en door het welk, in die dagen , zelfs het beste deel des Volks, hoe veel te meer dan nog-de dwaaze, de onkundige, de domme menigte, tot de grootfte, en voor onzen leeftyd bykans onbegrypelyklte vyandigheden gedreven wierdt ; in weerwil eindelyk van de onaigebrokene poogingen zyner Vyanden en afgunstigen, om dien afkeer; dat wantrouwen; dien haat, door het verfpreiden van allerlcy fmaad en fchoifchriften aan te ftooken en in vuur en vlam te zetten; zich eene maate van hartelyke, van ongeveinsde eerbied , genegenheid en lieide by alle Nederlanderen, Roomfchen zo wel als Onroomfchen , weeten te verwerven, die, daar zy den Vreemdeling, die onze Gefchiedenisfen, zonder eenige deelneeming, overdenkt, bekooit, tevèM in de harten van alle rechtfehaapen. NederlandsR 4 ren,  ££6* Mijfivt en Memorie ren, zo lang zy eenig belang in de lotgevallen van Hun Vaderland ftellen, de verhevendfte denkbeelden van zyn beleid en bekwaamheden inprenten en altoos inprenten zullen. ■ Willem de V diar en tegen , een Prins in Nederland gebooren én opgevoed; een afrtammeling'van dien Held, en van den besten zyner Zoonen Fredrik Hendrik; — Willem deV, die op de onverdeelde liefde en ongeveinsde genegenheid der Nederlanderen eene billyke , eene gegronde aanfpraak maaken kon, en> dezelve ook daadelyk, by gebreke van één éénig ander Prins,uit dat Huis gefprooten en in Nederland gevestigd, in een zeer hoosen graad ondervonden beeft (*) van een Volk, by het welk (*) Om hier van nader overtuigd te -.inlen , herlecze men flegts nee fchoone Latynfche Vaars, dat by de Meerderjarigheid van Z. H. het licht zag, vooral de eerste druk van hit Xrlve, zonder naam uUgeceeven, doch waar van federt gebleeken is, dat wy het zelve te danken hebben aan den Beroemden JProfefor Hursian , één man, die hoogst waarlehynelyk nimmer voor een largen en laffen vleijer, of loontrekkenden Huur» ling van het Hnis van Oranje gehouden zal worden ; doende de inhoud van het zelve overvloedig zien, welk een genegenheid de Prins roen reets verworven hadt, en wat Hy verder te wagtenhadt , ook zelfs van de zulken, die men wel eens, fchoon riet juist of naanwkeurig, met den naam van Republicains heeft lioo~ 'en beftempelen , en van welker handelingen , denkwyze en grondbeginzelen de Profffor buiten twyffel zeer wel onderrijc geweest is. Het lust ons, voor den Nederduitfcbe Leezer.eemge regelen van die keurige Vertaaling van het zelve , welke wy aan wylen eten Heere H. de Rtsch vetfchuldigd zyn, te Iaaten volgen. O Willem ! Nasfauw's hoop, uit Heldenbloed gefprooten, ■ Aanvaart vry 't hor*/ hewind, waar in U Neêrland fielt; Gy ziet airede uw wensch begunstigd van 's Lands Grooten s Daar V Volks genegenheid U overal verzelt. Gy ziet, by 't Vreugdevuur de daken fchooner ryzen, U wierook toegezwaaid, langs veld en markt en ftraat; By al dit handgeklap, by al deez' eerbewyzen, Verfchynt myn Nymph ten Hove in nederig gewaat. Leen, leen den vry'en zang eens Bataviers uwe ooren, 'Zo hy flegts *t kenmerk, van Bataaffchen inborst draagt, Ligt dat de Heil wensch , uit een zuivre zugt geboeren : Veel meer uw groote ziel, dan laf gevlei behaagt. Qeen zugt van eigenbaat kan ooit d'oprechtheid ftreelen, 1 öentigt haar Vaderland trouwhartig voor te itaan,, ...» . ! - > .- JD*4  van Zyn Hoogheid a£*> welk de naam van Orakje , in weêrwil der grove en onverfchoonelykemisflagen van Maurits, Willem den II en Willem den III altoos in eene hooge achting en eerbied geweest is ■ ■■' Willem de V. wien het lot en de tydsomftandigheden zo gunstig geweest zyn , dat wanneer Hy hadt kunnen goedvinden de Maatregelen, door de Regeering van Amfterdam, zo ernstig, zo nadrukkelyk, zo dikwils aangedrongen Doet ze ons in 't vaar ieUtng van Wasfaas Erfprins deelen, En fmeeken dat den Gein dit mtog ter harte gaan. Cy zult de wetten hier nog fterker luister geeven, Als elk verheugd zul zien dat gy ze 't meest betragt; Cewisfelyk zal men zich naar 's Prinfen oordeel voegen; Zo Hy den raad zelfs volgt, dien Hy aan andren geeft Mistrouw het wuft gemeen, dat nooit te vergenoegen In onbeftendigheid alleen beftendig leeft. Vliet Hem, die 'c Vaderland in rep en roer durft jaagen Of fteden, op uw naam, beroert in eeuv'len moed, Zo dat het Raadhuis treurt, de Burgerheer ontflagen In 't wettig eergefloelte een muitziek Burger groet. Laat U*door de Eendracht aan 's Lands Staaten naaliw verbinde» • Die band blyf heilig, kleef, kleef hen ftandvastig aan En ftreef, in alles wat g* U ooit zult onderwinden Met hen voorfpoedig langs de waare glorie-baan. Gv zult "door lange ervaarenis in Staatkunde uitgeleert, 'Uw Heilftand zien voltooit, terwyl g' ons voor gevaaren Beveiligt, en uw zerg den Vyand van ons weert. T)e Olyf van Pallas zal veel meer uw roem vermeeren Dan eer op eer, behaald in Mavors bioedig veld. "k. Voorzie het reets, 't gaat wel, Apol heeft ons begeeren Uit Pindus hoogen kruin een gunstig lot voorfpeld. En daar de Zangberg hoopt den groei der kunst- lauwrieren „ Door U veel vrolyker te zien op Batoos grond ; Zal tJy die gaarne uw kruin mït eeuwig loof zou sisren, Uw roem verbreiden met een vryer hart en mond. • i • • ne naam, die Titus en Trajaan voorheen genooten, Een naam alom ontzien,van ieder hooggeacht; De liefde van het Volk , de wellust van de Grooten Zal ook uw Eernaam zyn by 't dankbaar Nageflacht, ; Helaas ! wat zyn die tyden verandert! R 5  ajg Misftve en Memorie gen en nu belaas! door.de ondervinding maar a! te zeer bevestigd . in tyds te volgen , zyn Vaderland hoogst waarfchynelyk , zo niet zeker, de zegeningen van den V, ;ede had t kunnen doen hehouden, ja zelfs ,wat meer is, tot eeuwige eer vanllem en van zynHuis.deScheidsman der Gcfchillen tusfchen Engeland en deszelfs magtige Vyanden hadt kunnen worden. Willem deV. ——— rnaar laat ons liever zulk een onaangenaam taffereel niet verder voltooi jen. — Genoeg zy het te zeggen.---— De Prins beklaagt zich ten hoogste, en in de daad naar waarheid, over; denfalgemcenen af keer en wantrouwen, welke Hy thans alomme, vooral ook hy de Vriezen, voormaals altoos en by alle gelegenheden de trouwhartige, fomtvds zelfs de al te ieverige Voorftanders van zyn Huis, ontmoet. — Wat kan toch de oorzaak van dit zo onverwagt als onaangenaam verfcbynzel zyn? • De Prins meent dia gevonden te hebben in de meenigte van fchot en lasterfchriften, waar mede men zyn Perfoon en bellier, vooral na het uitbarsten van den Engelfchen Oorlog, is aangevallen, en wii daar uit dien afkeer en dat algemeen mistrouwen der Natie, voornameiyk,afge!eid hebben: dringende daarom allernadrukkelyksten by herhaaling, gelyk wy reets zagen, op de beteugeling van de vryheid van de drukpers aan , en dat wel Indiervoege, dat men bykans in het denkbeeld komen zou, of het groote doelwit, waarom de Memorie gefchreeven is, niet daarin gezogt zoude moeten worden. Onder verbeetering echter komt ons de zaak niet alleen geheel anders voor, maar wy twyfFelen zelfs, of het voorgemelde en aangepreezen hulpmiddel niet eigenaartig gefchikt is, om de kwaal te verergeren. De afkeer en het wantrouwen, over welke Z. H. zich zo zeer beklaagt, zyn, onzes oordeels, niets minder dan de gevolgen van het verfprciden van die laster en fchot-fchriften: in zo verre zelfs.dat het mis fchien betoogbaar is , dat het aanweezen , of verfpreiden van zodanige gefchriften in zulk een groote en tallooze meenigte , klaarblykelyk en buiten alle tegenfpraak, een^evolg en gewisfe blyk is van dien afkeer en dat algemeen mistrouwen, waar over men zicb beklaagt, ja dat,zonder het vooraf beftaan van dien afkeer en van dar mistrouwen , van die Caufa prcedifponens, 'er gewisfelyk in 't geheel geene, althans niet zodanig een meenigte van focrc-  $en zyn Hoogheid, 35^ fooitgelyke Gefchriften beftaan zoude , of met moge~ lyk zoude kunnen beftaan. Van waar toch vraagen wy die talleltoze meenigte, gefchriften, in weêrwil van alle de pogingen der wetgeevende Magt, daar tegen, van tyd tot tyd, te werk gefield ? "Dewyl verre de meeste van die laster en fchot-fchriften, zo niet alle, in eenen ftyl gefchreeven zyn , waarin noch kunde noch oordeel gevonden worden"; naardien verre de meeste van die pampblets de kennelykfte blyken draagen , dat zy hunne exijientie verfchuldigt zyn aan luiden van geender weerde, gelyk Willem de I zich uitdrukt, wier fchandelyk nafpreeken Hem, zo als wy reets gezien hebben , nooit meer beweegt en beeft dan de tonge van een Meen Jlangbsken, dewelke men veel eer met den voeten pleecbt te vertreden, dan bem veel te bemoeijen, om daar tegen te gaan vechten, zyn wy voor ons verzeekert en overtuigd, dat men in de greetigheid , waar mede die Gefchriften ontvangen zyn, de oorzaak van de algemeene verfpreiding der zeive alleen zoeken moet. Eti van waar die kennelyke greetigheid van verre het grootfte deel der Natie, zonder onderfcheid van rang of geboorte voor dit foort van fchriften, waar in Zyn H. en hoogstdeszelfs beftier in het ongunstigste daglicht gefteld worden? ■ Voorzeker nergens anders in dan in den afkeer en het mistrouwen , waarin Z. H. al te ongelukkig , zelfs voor het aanwiezen dier fchot. fchriften, vervallen was. Of zouden eenige Breekebeenen, eenige naamlooze Broodfchryvers en papierbekladders, — met een woord,luiden, die men, in den volftrektens zin en nadruk, vangeender waarde,fans adveu, kan en mag noemen, zonder eenig plan of beleid in 't wilde fchermende, ja dikwils zeer veel nadeel toebrengende, zelfs aan die party,waar voor zy zich in de bresfe fchynen te ftellen, over de nygingen en hartstochten van eene waarlyk flegmatique Natie in zo verre den baas kunnen fpeelen, dat zy eene voor lang reets gezette en algemeene genegenheid voor het Doorluchtig Huis van Oranje in 't gemeen, en voor den eenigen afftammeling van Willem den I. en van Fredrik HknaiKin 't byzonder, in een gezetten afkeer en algemeen wantrouwen zouden hebben kunnen verkeeren ? —— Wy antwoorden, met eene volle overtuiging ——— on- mogelyk ki et.  2fb Mhfwe cn Mcmorti En wat het hulpmiddel zelve aangaat, ons heftek Iaat niet toe , hier over zo veel te zeggen, als het gewigt der zaake vordert. Alleen merkenwy daarom aan, dat ons geen voorbeeld, noch in Je Gefchiedenisfen van onsLand, noch in die van andere Volken, te vooren gekomen is, waarin men,in omftandigbeden,waarin wy ons thans bevinden , dat is, wanneer 'er by eene gantfche Natie eene algemeene gisting en misnoegen over 's Lands beftier befpeurd wordt, den loop van diergelyke Gefchriften, zelfs door het pleegen van de hoogstmogelyks geftrengheden, met eenig kennelyk goed gevolg te keer gegaan is; kunnende daar van, onder anderen, de vrugtelooze gejlrengbiden, onder Philips en Alva gepleegd, ten getuigen ftrekken» Ja wy zyn niet vreemd van te denken, dat, door het by de hand neemen van ernstige maatregelen, de kwaal flegts verergerd enlangduuriger wordt. Dat men dierhalven veel voorzichtiger en beter doet, even gelyk Willem de I. al het zelve te verachten, dan wel om daar tegen te gaan vechten, eene zaak, die dan voorzeker nog minder in aanmerking komen kan, wanneer men befpeurt, dat eene Natie, altoos jaloers over de bewaaring en befcherming haarer Rechten ert Vryheden, meent dat deeze in gevaar zyn, en ook uit dien hoofde een zigtbaar wantrouwen heeft opgevat: dewyl men zich daar door in verdenking brengt, of men niet wel, onder voorwendzel van de beteugeling van lasteren fchotfchriften, de Vryheid der drukpers zelve, dat is het voornaamtfte, zo niet het eenigst overgefchootene bolwerk van Burgerlyke Vryheid en Veiligheid, wil aanvallen en overweldigen. Maar indien die tallooze meenigte van Gefchriften den algemeenen afkeer en wantrouwen tegens Z. H. en hoogst deszelfs beftier niet veroorzaakt, fchoon ligt wel eenigermaate vermeerderd hebben: ja deeze zelfs als een onbetwistbaar blyk van het hooggereezen misnoegen van het gros der Natie moet aangemerkt worden — van waar toch is dan die zo onbegrypelyke afkeer, dat algemeen wantrouwen ontdaan? Wy zullen deeze vraag , in meer dan een opzicht gewigtig, zo openhartig en befcheiden als mogelyk is, trachten te beantwoorden, endaar door als van zelve tot de verdere mededeeiing onzer gedagten over het zaakelyk gedeelte van 's Prinfen Memorie geleid worden. Onzes oordeels dan moet de oorzaak van een en an= der  tfh'h Zyn Hoogheid. aöl der Voor eerst en wel byzonder daarin gezógt worden, dat de Natie merkelyk in haare hoop en verwagtmg fchvnt teleur gefteld te zyn. De groote, de gewigtigfte beweegreden, namentlyk die op het befcheidenfte en verftandigfte deel des Nederlandfchen Volks gewerkt heeft om op de herftelling der Stadhouderlyke waardigheid aan te dringen, is voorzeker deeze geweest, dat men bei'reep, dat ons Gemeenebest, het welk uit zo veele van eikanderen genoegzaam onafhangelyke deelen te famen gefteld was, dat toppunt van beftendige welvaart voorfpoed en duurzaamheid, waar voor het anderzins vatbaar was, niet bereiken kon, zonder een naderen band van vereeniging, die de nadeelige gevolgen uitwezentlyk verfchillende, offlegts in fchyn verfchillende belangen gebooren, uit den weg rüimen, en de Vrvheid en Onaf hangelykheid van den Staat, zo wel tegens uitheemscb. geweld als binnenlandfche overheer- fchine beveiligen kon. Met andere woorden, men begreep dat 'er, ter beveiling van diergelyke zo heilzaame als wenfchelyke Bedoelingen, eenpomS doppui noodig was, om de Eendracht en Harmonie onder de Hooge Bondgenooten meer en meer aan te kweeken en I een grooter kracht, nadruk, eenpaarigheid en fooed te geeven aan de Bevelen en Befluiten der Hoo•4 Reeeerins, zo wel in tyden van Vreede als van Oorlof: ooi langs dien weg de Republiek by Haare Vrienden en Nabuuren zo geacht, en by Haare Vyanden zo ceduet te maaken, als de maate haarer, in vergelyking van die der Nabuuren, niet zeer uitgebreide vermolens , üegts wilden gedogen. Vooral verwagte en ftelde een ieder als zeker, dat de eenige bronnen van der Ingezeetenen befhan en welvaart, Handel en Zeevaart namentlyk , eene meer byzondere aandacht tot zich trekken, en onder dat beftier nieuwe aanmoediging en uitbreiding verwerven zouden : in zo verre dat de Commercieerende Gewesten van het Bondgenoodfchapzich, niet zonder grond, vleien konden, dat de invloed van een Stadhouder, wiens belangen aan die van het geheele Lichaam van den Staat onaffcheidelykgekeetend waren , van eene gewenschte uitwerking zyn zou, om die Gewesten van het Bondgenoodfchap, die blykens. hun tot nu toe gehouden gedrag , in dat ongegronde denkbeeld geweest waren , ais of de bloei van Handel en Zeevast hen zo zeer niet betrof, te overreeden, om net  fce"2 Misftve én Memorie met meer yver en nadruk dan ooit te vooren, op do herftelling van de Zeemagt van den Staat, voorheen de verwondering en fchrik niet alleen van Europa, maar van degeheeleWaereld, doch thans in een totaal verval geraakt, üit al hun vermogen mede te werken. Deeze Inzichten en bedoelingen fchynen dan ook zo zwaar by Willem den IV gewogen te hebben, dat die Vorst zich meer dan gewoone moeite gegeeven heeft? om 's Lands Handel en Zeevaart in voorigen bloei en luister te herftellen: waarom men dan bok niet rwyffelen mag, óf die Prins zou zich even ieverig getoond hebben om aan dezelven, door het weder opbeuren van 's Lands Navale Magt, de hoogst mogelyke befcherming te verfchaffen , indien zyne te ontydigé dood en de kort daarop ontftaane Oorlog tusfchen Engelanden Vrankryk ons niethadden doen ondervinden, hos veel Nederland , in dit opzicht ten minste, aan deezen edelen Prins verlooren hadt. Toen immers verdweenea alle die aangenaame vooruitzichten in rook en damp. Groot-Brittannien, het geen, zo wel uit Staats belang als uit nationaalen afgunst, onzen Handel en Zeevaart altoos en by alle gunstige gelegenheden alle mogelyke afbreuk gedaan hadt,was r.u wel buiten ftaat om ons eenig deel in haare bloedige krakkeelenlte doen neemen, maar hadt des niettemin,hier te Lande, zo veel invloed bekomen, of behouden, dat het de Vaderland-lievende poogingen veriedelen kon van hen, die voor de herftelling der Navaale Magt, met eeneonbezweeken ftandvastigheid, ieverden , en met mannen-taal en klemmende redenen betoogden , dat eene maatige Vloot Oorloge j'chepm allesn genoeg was, om deeze Republiek zo wei vau ingeland als van Vrankryk te doen ontzien, en onze onzydigheid, is 't nood te verdeedigcn , ja dat ee= negelyktydige vermeerdering der Landmagt, in dusdanige omftandigheden], eigenaartig ftrekken moest, om ons, in onzen weet wil, in een Oorlog met Vrankryk in ts fleepen. Neêrlands Handel en Zeevaart, dus van genoegzaame befchsrming ontbloot, viel wederom ten prooy aan de onverzaadelyke roof en plunderzugt van GrootBrktannien, dat zich deeze fchoone gelepeijheid, maar al te zeer ten nutte wist te maaken. Men kan gettakkelyk. begryperjj hoezeer dusdanig een beftier van 'i Landi  'van Zyn Hoogheid1. 26$ 's Lands wezentlykfte belangen gefchikt was, om den haat en afkeer der gantfche Natie tegens Haare Konfngi lyke Hoogheid, aan wien men, zo uit hoofde haarer geboorte, als anderzins, de voornaame fchuld van alles gaf, ten hoogsten top te voeren. De blyken daar van zyn ook voor handen, en Jzullen ligt wel altoos in ieders geheugen geprent blyven, vooral indien men gelooven Hioet, hetgeen vryalgemeen voorwaar gehouden wordt, to weeten, dat die Prinfes, eindelyk door de gepleegde Geweldenaryen en plonderingen haarer Landsgenooters gedwongen , Om de noodzaakelykheid der afzonderlyke vermeerdering van's Lands Navaale Magt, eindelyk niet langer in twyffel te trekken, echter weigeren bleef haare) toeflemming daar toe te geeven, alleen om dat het, zo als men zich ten Hove goed vondt uit te drukken, eenpoinctille geworden was: om welk poinBille dus een grooc aantal van de nuttigde Ingezeetenen deezes Lands onherftelbaar geruïneerd wierdt. Indien men echter niet al te onbillyk oördeelen wil, gal men niet wel 'kunnen tegenfpreeken, dat 'er voor dit gedrag der Prinfesfe nog al eenige redenen van verfchooring by te brengen wareH. Immers kon zy met reder» bedugt zyn, dat wanneer eens 's Lands Navaale Magtop eenen refpeBabelcn voet gebragt zou zyn, en men teffens bleef voortgaan, de Commercie en Navigatie deezer Landen te kwellen en te onderdrukken, dezelve als dan tegens Groot-Brittannien, dat is dus tegens Haaren Vader en Vaderland gebruikt zou worden. Maar hoe weinigen geeven aan foortgelyke redenen gehoor, vooral dan, wanneer hunne wezentiykfle belangen daar volllrekt tegens aanloopen, en, om deeze of foortgelyke relatien en invloeden, verwaarloost wordenF Wat wonder dierhalven, dat die afkeer en dat wantrouwen van den Moeder op den Zoon overging, zo ras men meende te befpeuren, dat Zyn Hoogheid meergeneegen febeen, om die maatregelen , naar welke Zyne Moeder haar gedrag hadt ingericht, aan te neemeri.dan wel om een plan te volgen, waar van Zyn Hoogheids Vader de eerste grondflagen hadt beginnen te leggen , en 't welk die Vorst, buiten allen twyffel, verder voltooit zou heoben , indien de \oorzienigheid Hem een langer leeven hadt willen fchenken? Zonder een volftrekt wonderwerk dierhalven kon hec niet misfen ©f Z. II-, die geene, althans geene 20,  3*4 Misftve en Memorh zo tedere betrekkingen op Engeland hadt, moest uït* hoofde van een beftier, het geen aan dat zyner Moeder zo gelykvormig fcheen, den afkeer en het wantrouwen der Natie nog des te nadrukkelyker ondervinden , en dat ■wel naar maate het gebeurde onder het beftier zyner Moeder nog in versch geheugen was, en de ondervin-i ding van die tyden ons zo ontwyffelbaar geleerd, ja als mee den vinger aangeweezen hadt, welke maatregelen, en welke maatregelen alleen 'er in acht genomen behoorden te worden, om de zegeningen van den Vreede te behouden, ep het Vaderland één trap van welvaart en handel te bezorgen , die nog nimmer, zo lange de Republiek aanweezig geweest was, hadt plaats gehad. Aanmerkelyk is het ondertusfehen ,!dat Z. H., genoeg, zaam van het tydftip zyner meerderjaarigheid af, op de vermeerdering van Landen Zeemagt, en dat wel, zo als ten minsten vry algemeen gelooft wordt,met eene kennelyke overhelling en preferentie voor de eerstgemelde aandringende, daar door de genegenheid en het vertrouwen der Natie, in 't geheel niet verlooren heeft, hoe zeer deeze met reden kon aanvoeren, dat een Commercieerende Staat, zonder Navale Magt, zonder zelfs, tot nogtoe^ op den Staat vajh Oorlog een gewione post voor de Marine te hebben kupnen verkrygen, een, zo vreemd als zorgelyk verfchynzel was; dat het dierhalven dan er, dan eerst tyd wierdt, om op de vermeerdering van de Landmagt te denken, wanneer de Marine van den Staat aan het. leger te lande gelyk gemaakt en daar mede in evenredigheid gebragt zou zyn : maar dat dit wantrouwen en die afkeer eerst met het begin der Amerikaanfche onlusten en den Oorlog, daar uit ontftaan, gebooren , en federt tot een verbaazende hoogte geftegen zyn: waar van de reden voorzeker geene andere is, dan dat de Natie vry algemeen begreep, dat het, voor den aanvang der Amerikaanfcheonlusten, vry onzeker was, van waar men, by eene opkomende rupture, den eersten aanval te vreezen hadt, en de regelen van voorzichtigheid , in diergelyk een omfïandigheid, fcheenen aan te raaden, om zich zo wel te Lande als ter Zee in een beteren ftaat van tegenweer te ftellen, met ctitn verftande altoos, dat daar het verval ofpnmagt het gioot.t was, de eerste en grootste vermeerdering behoorde plaats te hebben ; maar dat de zaaken omtrent den Jaare 1774, of nel met'den aanvang der Amenk'aanfche onlusten gehéél '' ' ctf  •van Zyn Hooghticl. 2o"5 ch a! van gedaante veranderd waren: dat de regelen eener gezonde Staatkunde, zo wel als die van het gezond verftand en middelmaatig doorzicht, geflerkt door de droevige ondervinding van voorige tyden, als toen onbetwistbaar vorderden , dat men, met allen mogelyken ernst en nadruk, alleen daarmede begon daarde nood het hoogst en eene vyandelyke aanval het waarfchyi.lykst was : vooral wanneer de wezentlykfte belangsn van den Staat daardoor tevens behartigd wierden. Terwyl men, al verder, vry algemeen begreep, dat her aandringen op de Vermeerdering van de Zeemagt , waarop Z. H., buiten twyffel, meer dan eens, by het ove-rleeveren van de Staaten vanOoRLOo, aangedrongen heeft, in die tyds omflandigheden, niet wel ernst kon zyn , zo lang dezelve gepaard ging met een gelyktydige aandrang op eene gelyke ja grootere vermeerdering van de Landmagt: en dat wel, om dat het toenmaalige gebrek 2an manfchap zo grooten zo notoir bekend was, dat eene gelyktydige Vermeerdering van beide, in diergelyk eene voorbeeldelooze fchaarsheid aan volk, ter uitvoer te brengen, eene moreele onmoogelykheid in zich bevatte, en de eene zo wel als de andere daar door bykans onuitvoerelyk wierdt. Om alle deeze redenen is het dan ook, dat de Stad Amfterdam, welke federt de Meerderjaatigbeid van Z. H. altoos,en by alle gelegenheden, baare toeftemming in eene Vermeerdering van de Landmagt gegeeven heeft, onder deeze zeer billyke voorwaar» de, dat de Navale Magt tevens een gelyke Vermeerdering onderging, of, zo als de Refolutien dien aangaande woordelyk medebrengen, mits zulks pari pasfu met de Vermeerdering der Zeemagt gefchiedde; één plan waar van zy, zelfs na dat Engeland deezeRepublek zo trouweloos als vyandig aangevallen was, niet afgegaan is (*); dat Amfterdam , zeggen wy, gantsch ten onrechte, ja tegens de waarheid, om geene fterker bewoordingen te (*) Ziet Refolutien van Holland 21 April 1774. 14 April 1778. Het gedeclareerde door de Stad Amfterdam ter Staatsvergadering op den 4 Sept. 1778. Voorts de Refolutie van de Vroedrchap der Stad Amfterdam van den 1 Sept. 1778J E» wyders de Verzameling van (lukken, betreffende de Augmenratie der Lai.d en .Zeemagt bladz. ■ H fqq. blad. 33. f'nq. vooral bladz. 45. 89, 90. 91. 100. 101 en 102. gelyk mede de IntutS' jante Vooraiïpraak voor die Verzameling geplaatst. AS-gem. Bisl IV. Deel. N. 2, R*  Miffive en Memorie te gebruiken, befchuldigd wordt, door het weigeren van de Vermeerdering der Landmagt de Vermeerderrjg der Marine tegengehouden te hebben —- eene befchuldiging niet alleen by herhaaling, maar tevens op de onbetamelykfte wyze 'tegens haar ingebragt, wanneer men al verder overweegt , dat die aanzienelyke Stad, in eene Vermeerdering van beide pari pasfu tot zelfs na het uitbavften van den Oorlog , bewilligende , zich by het verftandigrte en verlichtfte gedeelte der Natie bezwaarlyk van eene te verregaande faciliteit , infchikkelykheid , en condescendance voor Z> H. z^ude kunnen, vrypleiten: althans nadat men uit de Memorie van den Prinsfe, met een allerfuT-rtelykst gevoel, befpeurd heeft, niet alleen dat de laagte, tot welke onze Marine vervallen was, alle denkbeelden en geloof te boven gaat, maar ook dat, boven dien, de tyd die'er noodig is om eene dusdaanig totaal vervallene Marine wederom op.te beuren, oneindig verre overtreft den tyd, die 'er noodig is, om de Landmagt te vermeerderen, en in behoorlyke ftaat van tegenweer te brengen: hebbende het vyandig Engeland ons , by den aanvang der Amerikaanfche. onlusten , ten klaarfte getoond , dat 'er niets anders dan geld noodig is , om in Duitschland, by verfcheiden Duitfche Vorsten, een tamelyk groot en welgeoeffend leger, dat genoegzaam marschvaardig is, te koopen. Dan het fchynt, dat de oorzaak van den afkeer en het wantrouwen, tegen Z. H. zo algemeen opgevat, niet alleen in het bellier der Buitenlandfc.be zaaken gezogt moet worden ■■■ Althans, daar het zeer rjatuurlyk was, dat de blyken van het misnoegen der Natie zich allerbyzOnderst in de Kooplieden deezer Republiek zouden vertoonen, om dat deeze den grootften , ja eenigen aanval geleden hebben, zyn echter dezelve, meestal, in eene tamelyke rust; terwyl, daaren tégen 9 tot inde klein* fte Binnen-fteden der Landprovintien toe, de gemoederen kennelyk aan het gisten zyn. Welk Vaderlander is 'er, die, terwyl Hy met een beklemd hart befchouwt de beweegingen, die in Vriesland, Zutpher, Arnhem, Utrecht en elders dagelyksgrooterengrooterworden.zichriet tevens over ds bykans onbegrypelyke kalmte en rust, dié 'er te Amfterdam befpeurd wordt, verheugc? Is het niet zeer opoierkelyk, dat juist op die plaatzen, daar 's Prinfen  van Zyn Hoogheid* 2c5?. fen invloed voormaals het groo-st geweest i«; daar ge- nocpza-.m alles nsar 'sVorften wenfchen. inzichten en bedoelingen gefchikt, ja niet zelden gepioM wierdt, de crcuïtfte' blvken van afkeerigheid en vantrouwen befpeurd worden ? Leevert dit geen klaar bewys op dat roep even /eer,zo niet nog -eer.over het beflier der binnen landfche za iken misnoegd is?-? En behoeft men wel veeK.oorzicht of ervarenis in d-~ w^erehifchezaaken te bezitten, om de eerfte zaaden van dit kwaJd op te (peuren, en re ontdekken * - Laat ons , dewyl wy van Utrechten Vriesland gewag maakten, hiér by een oogenbük flilftaan. - Ieder' een is de invloed, die dè Heeren Stadhouderen.onder anderen door het Rcgeerings-Regiment van den Jaare i''74.°P deUtrech-fche Regeering in 't gemeen verkregen hebben, overvloedig bekend, zo wel als de wyze , wa >wp het zelve itr-evo-rd, of liever. niet zonder eene kenne lyke verkorting van de Unie van Ui-recht, opgedrongen is.—— Hoe zeer nu dit Reglement de Regenten dier Provin. tiedeklem derRegeerinagenoegzaamontwrorger h-v't.en dezelve, daardoor, in eene grootere afhange.ykhtid i ijl de Stadhouders gebragd zyn, dan wel overeenkomt net de oorfprongelyke Conjlitutie en Smivemimteit van dat Gewest; — hoezeer dit Reglement, in meer dan een opzicht ftrvdig is, met de oogmerken en inzichten, waaróm'de Unie van Utrecht aangegaan ia, en de wapenen tegens de Spain fche overheerfching door onze vryheid ademende Voorvaderen opgevat, en tagtig jaaren gedraagen zyn ; zo zyn echter de zaaken hier by niet gebleeven. Immers wy hebben tyden beleeft waarin men , in plaatfe van de kennelyko verbreèking, die het Utreehtfche Verbond , door het opdringen en in train houden van hst zelve Reglement geleeden hadt, te herftellen , ofte maatigen, nog een ftap verder gegaan is. in zo vérre, dat zelfs de fcnaduw der Regeering aan Utrechts-Regenten niet meer over»elaaten was. Zonder ons in het gehoudene gedrag ven den gewee7enen Overften Pesters te Utrecht, in te Iaaten, of het ze've hier mede te willen tauxeeren, dewyl wy van eeruee bv/onde.heden van het zelve niet zeker genoeg onderligt en nog veel minder gewoon zyn over het zedeIvk Charakter van eenig Sterveling , groot ot klein, uit eenige Paskwillen en Libellen een overhaast oordeel  ü68 Misftve en Memorie] te vellen; mecnen wy echter tiaar van zo veel te kunnen zeggen,dat het waereldkundig is, althans.by allen, die eenigzlns van h?t gebeurde te Utrecht meenen onderrigt tezyn, vry zeker gefteld, en'algemeen geloofd wordt,' dat die Heer, niets meer dan een vergeeten Burger, serugfteund door of met het Vorstelyk gezag en invloed, jaaren agter den anderen, het factotum, de fpil , waarop in die Stad alles draaidde, geweest is. Magiftraats beftelling, Benoeming tot Ampten en Commisften van eer, of voordeel,de kleinfte de burgerlykfte bedieningen, de huisfelyke en domeftique zaaken van de Stad zelfs niet uitgezonderd; met een woord, alles hing van zyn goedvinden en welbehaagen zo zeer af, dat geen Regent zich, met eenige vrugt, tegenshetgeu/arpewfegezagvan den Overften kon verzetten; ja niet zelden, uit vreeze voor de Vorstelyke ongenade, dulden moest, dat die Heer zelfs over bedieningen, ter particuliere difpofitie van deezen of geenen ftaande, naar willekeur befchikking maakte.* terwyl aan een ieder, die wat te verzoeken hadt, van wat aart zyn verzoek ook zyn mogt, als de eerfte les zyner follicitatien, aangepreezen wierdt van toch eerst en voorat zyn Cour by den Heer Pesters te gaan maaken, dewyl alles van zyn gunst en prote£lie afhing in 't kort dat men op Utrechts Achtbaare Regeering en Vroedfchap, in vollen nadruk, toepasfe'yk maaken kon .hetgeen ■wel eer met waarheid van de gefteltenis van denRoomfchenRaad gezegd wierdt. — Aut adfentiendum fine gravitate multis , aut fine fruBu disfentiendum. Waarop toch, vraagen wy, moet dusdaanig een beftier"en openlyke behandeling van zaaken, zo by de Regeering zelve, als by het gros der Burgery eigenaartig uitloo"pen? —• Op niets minder dan op misnoegen en wantrouwen , van de zorgelykfle verwarringen en fchroomelykfte üeroertens op de hielen gevolgd wordende, waarvan de blyken zich maar al te duidlyk beginnen te vertooren. En wie weet, watwy dienaangaande nog te wagten hebben ? Of zou zulk een kennelyke en ge¬ wigtige afwyking van de eens gevestigde RegeeringConfiitutie immer op iets anders dan op verwarringenen beroertens kunnen uitloopen ? Daar het, en uit de Gefchiedenisfen van het Menschdom, en uit den aart der zaak zo zeker te betooi?en is, als eenige Mathemaiifcbe propofitie betoogd kan worden,data//ewezentlyke afwykinren, of veibasteringen van eene gevestigde Regeerings* forra  'van zyn Hoogheid. 269 form altoos.zonder eenige de minde uitzondering, door alle tydenheer,, vroeg of laat, op verwarringen en beroeitens moeten uitloopen. — Of zou men kunnen beweeren , dat deeze afwyking van Utrechts Regeerings - Confiitutie van geen gewigt of belang altoos was? Daar dezelvezu'k een aajnmerkelyken invloed opdeffemdierProvintieter Algemeene Staatsvergadering en dienvolgende op degewigtigfte belangen van de gantfche Republiek zelve hadt, of hebben kon — om niet aan te merken, dat dusdaanig eene handelwyze boonende , ja bykans ondraagelyk was zo wel voor de Regeering, als voor de welgeftelde en weldenkende Burgery van eene Stad, die, al ware het alleen om dat de U n i e van U t r e c h t , de teugel en breidel van alle eigendunkelyfc en geujurpserd gezag .waardoor onze Vroome Voorvaderen gedrukt wierden, binnen haare muurengeflootsn is,veae gtdijlingueerde behandeling van elk weldenkend Vaderlander verdient. _ En hebben wy te veel gezegd, wanneer wy dusdanig een handelwyze boonend en ondraag hoe veel heimelyk en openbaar misnoegen alleen veroorzaakt is door de Stadbouderlyke Recommandatien tot posten van eer en voordeel, waar door men zich van de begeeving van alle Ampten.de geringde, de onaanzienelykfte, delaagfte zelfs niet uitgezonderd , genoegzaam meester gemaakt, en een onbegrypelyk aantal Regenten, ter wier befchikking dezelve ftonden, en die dus op de begeeving van dezelve een kennelyk , een onbetwistbaar recht hadden, de gelegenheid benomen heeft, om hunne F ar milien , hunne Vrienden , hunne Bekenden , hunne. Scadaenooten cn Burgers eeniz plaizier te doen? Welk  van Zyn Hoogheid. VJ% een invloed moet dit niet op de gemoederen der Regenten' ■maaken, wanneer dit jaaren agter den anderen plaats gi ypt, en men , zonder zich aan du onaangenaamfte gevolgen bloot te ftellen , of deVorstelyke ongenade, in vollen •nadruk , te ondervinden , genoodzaakt is, zulks ftilzwygend op té kroppen? Welk een Invloed moet ditwyders ,niet op een gantfche Burgery maaken, wanneer zy zien en verdraagen moet, dat he; hunne Regenten aan genoeg* zaam gezjg en invloed mangelt, om gerecommandeerde Vreemdelingen uit posten, waar op de Burgeren, de Inboorelingen zelve, een gegronde aanfpraak hebben, te weeren ?' — Wy zwygen opzettelyk van het misnoegen, het welk de Ufurpatien omtrent de Militaire ^urisdiÜie', by Regenten en ingezeetenen, Militairen en Burgers, de gant,cue Republiek door, verwekt heeft; niet alleen, om dat de blyken van dit misnoegen in alle die Gefchriften, die daar over, min of meer uitvoerig, gehandeld hebben, genoegzaam voor handen zyn, maar ook om dat s'Lands Hooge Regeering thans, meer dan ooit, en met de gelukkigfte vooruitzichten, beezig is, deezen bron van algemeen misnoegen voor altoos te floppen, en de verbastering onzer Conftitutie, ook van dien gevreesden ksnt, krachtdaadig te keer te gaan —Hebben wyondertusfehen de oorzaaken van dit misnoegen en afkeer, met eenigen ernst en nadruk , aangeweezen , het is niet gefchied, en wy betuigen zulks als lieden van eer, om iemand ter Waereld eerige onaangenaamheid aan te doen, maarom, overeenkomftig de plichten,diewyden ^aderlande verfchuldigd zyn, de oorzaaken onzer tegenwoordige rampen, zo trouwhartig mogelyk, op te geeven, of ook, door deeze onze geringe pogingen, de ons meer en meer naderende gevolgen, die hier uit te dugten ftaan, en welker verfchrikkelyk vooruitzicht alleen onze Vaderlandfche harten doet bloeden, nog konden afgewend worden: waartoe zich voorzeker, de oorzaak der kwaaie eenigzins nader bekend zynde, eene betere gelegenheid opdoet: gemerkt uit al ons aangevoerde vry klaar af te leiden is, dat de bepaaling en beteugeling v m den Drukpers, onderfteld dat zulks met eenig gewenscht gevolg gefchieden kon, nog een gantsch verkeerd en geheel ongepast middel zyn zoude, om eenige verbeetering ten dien opzichte te weeg te brengen, maar dat de eenige waare middelen , om het verlooren vertrouwen en dc genegenheid van het beste deel der R* S N*>  274 Misftve en Memorie Natie te herwinnen, alleen daarin te zoeken zyn, dat men, met betrekking tot her binnenlanJfch beftier, met fpreekende daaden toone. dat men ue RepuUicainJcbe Grondbtginzelen , door Willem den I.by du oprechring van dit Gemeenebest gelegd, en in zyne Apologie zo krachtig, zo ernstig aangedrongen,"met eenefcrupuleuse naauwgezetheid volgen wil. en overzuiks zo ieverig,zo hartig, sis een eenig Nederlander, dieden grootfchen eernaam vaneen Rechtfchaapen Patriot billyk voeren mag, overeenkomstig den bekenden raad van Willem den I., medewerke tot herftel v.in alle die verbasteringen, die 'er in de Unie van Utrecht, geduurende den loop van Twee honderd jaaren, gekomen zyn. Voorts dat s' Lands Regenten in t gemeen, en fpeciaal mede die van de drie Gewesten, die voormaals 'iongelukkig genoeg geweest zyn , voor de o -ermagt der Franfche Wjpenen te moeten bukken, met vernietiging van alle inbreuken , en Re gle mekten, daartegen aan druifchende, herftelt werden in dat Gezag, Invloed, en Rechten, die aan dezelve, en volgens deU« i e, en volgens den aart en Eigenfchap onzer Regeerings Conftitutie toekomen: -zich wyders vooral wagtende, omaande zulken , die by het gros der Natie voor ondeugende Lieden bekend ftaan , of daarvoor algemeen gehouden worden, het oor te leenan, en aan dezelve, métterzyde ftellmg van braaveen onbefprookeLieden, zyngunften: te bewyzen, of, het geen nog veel erger zyn zoude, zich verdagt te maaken , van eenige zogenaamde Frolyfcbeden, onder de hand, aan te moedigen, of oogluikende te begunftigen, naardien het bykans ongeïooffelyk is, hoe veel nadeels de berugte Vrelykbeden , zo kort op de uitgave van s'Prinfen Memorie gevolgd , en nog nooit met ernst en nadruk geduadvoueerd en geimprobeerd, den Prinfe by het onbevooroordeelde en eendracht minnende gedeelte der Natie berokkend hebben. En met betrekking tot de Onafhankelykheid, Eer en Aanzien van de Republiek buiten 's Lands, dat men de befcherming en heveiliging van s'Lands Commercie en Scheepvaa«t, meer dan ooit ter harte neeme, en met de daad bevordere, zonder te gedoogen , dat de Marine, van den Staat andermaal tot die laagte vervalle , dat deeze Republiek immer wederom gebragd worde in dien vernederden en verachtelyken ftaat, waarin wy de-  vm Zyn Hoogheid. $7S dezelve gezien hebben , en waar van men voorzeker zeggen kan» Op Zoutman rust onze eer, en zonder't loof vsn dezen, Was 't voor 't heel al een fchand een Batavier te weezen. Dit brengt ons tot onze Aanmerkingen op hetzaake- lyk gedeelte" van s' Prinfen Memorie zelve. Dat de ongewapende ftaat onzer Republiek ter Zee de hoofdoorzaak van onze Rampen is is eene waai heid die niet ligt door iemand ontkend zal worden. De «ntfche Memories Z. H. leevert van die nooi ott.ge waarheid helaas! maar al te veel bewyzen op. Verder The e en onlochenbaar.dat Z H., uit hoofde van alle die banden en betrekkingen , waarmede, Hy aan den Vaderlandé verhonden is , gehouden was , niets onbeproefd te Iaaten , om , terwyl het nog tyd was, de zo zeer vervallene Marine van den Staat zo veel mogelyk op te beuren: gelyk het al verder-even onbetwistbaar is dat'er genoegzaime gelegenheid geweest i>, om s Lands Navaïe Magt op zodanig een refpcttabelm voet te brengen , dat het , n* het u.tbarften van den Oorlog van den Jaare 1778 , toen Amerika reets het Engelfche leger, onder den Generaal Burgoyne, hadt krygsgevangen gemaakt, en men zich in Spanfe mede met nadruk ten 00. loge toerufte, voor Enge' land gantfeh geen onverfcbillige zaak zyn kon, of wy het getal haarer vyanden vermeeider len or met: hebbende het formeeren van een zo formidabele Zeemagt als Vrankryk, federt den dood van Lodeivïs den XV.. genoegzaam uit niets tn in zo kort een tyd, te voorfebyn gebragd heeft, maar al te klaar getoond, wat er door een habiel en aüif Mttusteru verricht kan WDatD*Z H. dierhalven, om zich van allen blaam en verdenking, deezen aangaande, op eene eclttante wyze te zuiveren, by Hoogst deszelfs Memorie op eene overtuigende, althans genoegzame wyze, zoude moeten doen «eDat Hoogst dezelve, voor het daadelyk uitbarften van den Oorlog, hier voor niet alleen behoorlyk gezort fche gedrag, deezen aangaande, zich als ged-ongen gerekent heeft, om aan de Inzichten en Begee«e"S van denjPrinfe meer toe te geeven, dan zy, in anoero omftandigheden geplaatst, gedaan zou hebben. Aan Amfterdam al evenwel moet de fchuld van alles '««even werden. - Want het is Z. H. niet: mogelyk Iweest, om zeker „ Conciliatoir, door Hoogst denzelven ^ ontworpen, en in gevolge van het welk depost voor 'te " geproponeerde Augmentatie (te Lande) welke omtrent '•' f i,5co,ooo zoude gekost hebben, tot oP f9™*** •' vermindert, en een vaste pcstvan ƒ 6co.coo> voor •* Marint op den Staat van Oorlog zoude gebragt wor den , aan die Leden jn Holland, die van alle Ver- meerdering van de Landmagt zig meer en meer aiieen >> toonden, te doen gouteeren. _ Wy willen hier tegens niet aanvoeren, dat nier u». althans geen bewys te haaien is, dat Z. H. op eene Vermeerdering pari pasfu , dat is , die gelyktydtg en twn eroot zyn zou, heeft aangedrongen; maar wy merken hier op aan, dat dit Conciliatoir, onder verbetering, gantsch en al ongepast, en geheel onaanneemelyk was, om meer dan eene reden. .. . a Om dat wy , blykens het eigen fchryven van. den Prins en den Raad van Staate, te Lande Zeven en dertig duizend combattanten daa- delyk en effectief in dienst hadden, en daarentegen geene , of genoegzaam geene Zee - magt, en het dien volgende noch billyk noch redelyk was, de Commercieerende Leden van het Bondgenoodfchap , die uit loutere infchikkelykheid , of, zo gy wilt, uit loutere overtuiging, dat zy anderzins alle hóóp op eene Vermeerdering van de Zee-magt, hoe noodzaaklyk dezelve ook"ware, moesten Iaaten vaaren, hunne toeilemming pari pasfu gaven, iets verders of anders te Willen vergen, gslyk echter gefchiede, gemerkt dit Conciliatoir de Vermeerdering pari pasfu daadelyk aart een zyde fchoof, en dezelve bragt gelyk als 3 tot 2. üan het is deeze reden, afgeleid uit het totaaie verval onzer Marine alleen niet, die dit Conciliatoir volftrekt onaannemelyk maakte, maar hier komt by ï dat gefield, en tegens de waarheid toegegeeven, dat, * de Land-magt even zo zeer als de Navale Magt eene AiGui-. Bxbu iv, Deel. n. k &**. *«t  »82 MiJJive en Memorie aanmerklyke Vermeerdering noodig hadde, dan nog de tydsomftandigheden mede bragten , dat de Vermeerdering van de Zee-magt de eerfte en voornaamfte zorg van den Staat, en dus mede van Z. H. tot zich trekken moest, om dat de Amerikaanfche onlusten toen reets. van tyd tot tyd, ernftiger wordende, het vry waaifchynelyk was, dat wy, ingewikkeld wordende in de gevolgen van deeze gefchilien, het onweder ons allereerst van den Zeekant opkomen zoude, en hetdierhalvcn hoog tydwierdt, in die omftandigheden, opdebefchermingvanonze Ü.en W. Indifche bezittingen, en op de beveiliging van onze uitgebreide Scheepvaart, voor alle dingen, met ernst en nadruk te denken — eene aanmerking die te meer onze overweeging verdient, wanneer menhier by bedenkt, dat het belang van Vrankryk, wanneer dat Ryk, by gelegenheid van den twist met Amerika, in Oo.log met Groot-Brittannien geraaken mogt, onbetwistbaar vorderde, dat deeze Republiek onzydig bleef, om, door middel van onze Scheepvaart, zich die gerieffelykheden, en die noodwendigheden te verfchsffen, die het uithoof, de van den Oorlog zelf niet overvoeren kon. Ja dat, gefteld al eens, Vrankryk wilde ons, in weerwil van deszelfs eigen belang, in dien twist inwikkelen, of ons eenige moeijelykheden berokkenen , het dan nog zeker was, dat een maatig getal OorJogfcheepen in Zee ons veel zekerder tegens alle onaangenaamheden van dien kant beveiligde, dan eenige duizend man Troupes meer of min: daar het toch zeer onzeker en hsgge'lyk was, of Vrankiyk tegens de Engelfche Zee-magt heftand zyn zou, en alle haare Colonien volftrekt verlooren waren, indien Engeland; het zy alleen, het zy door onze Zeemagt geholpen , eene gedecideerde overmagt op Zee verkreeg: gelyk de ondervinding zulks in den laatst afgeloopenen Oorlog aan Vrankryk zodanig geleerd hadt, dat men als volftrekt zeker voorzien kon, dat Vrankryk een Oorlog te Lande, zo veel haar mogelyk ware, vermyden zou, ten einde alle haare kragten tegens Engeland ter Zee te werk te kunnen ftellen. By al het welk dan eindelyk nog komt c. De Immenje tyd en kosten, die 'er, blykens deMem+i rie van Z. H., vereiscbt worden, om eene zo totaal vervallene Marine als de onze wederom op te beuren, waas;  van Zyn Hoogheid. 385 waartoe voor zeker een jaarlykfche fomme van f oooooó niet zeer veel beteekent .-terwyl men, daarentegen, in eenen aanval te Lande, door het koopen vanbuhoorlyk geoeffende Krygsbenden , zich veel fpoediger in genoegzaame ftaat van verdeediging ftellen kan, dan zulks ter Zee, daar het vooral op eigene verdeediging aankomt, gefchieden kan, en het uitrusten van Schepen, zo wel ais het oeffenen der manfchappen, een' bykans ongeloofiyken tyd, moeite en kosten verllinden. De overweeging hier van alleen, hadt, onzes oordeels, Z. H.. die dit laatfte argument, in zyneMemorie, fchoon tot een geheel ander einde, om namentlyk reden te geven , waarom 'er zo weinig tegens Engeland verrigt is, aangedrongen heeft,behooren te beweegen, om niets onbeproefd te laaien , om zynen post van Admiraal General wezentlykbeia) en luister by te zetten, waardoor Hy voorzeker zich zelve roem verfchaft en het Vaderiand oneindig aan zich yerplicht zou hebben.— IndeCoNsiDERATiENvanLMrORTANTtEopde gewigtige Propofitie der Stad Leyden , een Werkje klaarblykelyk met oogmerk gefchreeven, om Z. H. van alle verzuim vry te pleiten, waarom wyjuist het tot nadere aandrang van dit ons argument aliergefchikst oordeelen te zyn , leezen wy, onder meer andere byzonderheden, het volgende : ,, Wy voor ons, in zoo verre wy de gedachten van „ Krygskundige, ■ kunnen nagaan , vinden dat „ dezelve allen overeenftemmen, dat met relatie tot de ,, Land-magt 'er geen 18 maanden maar ten minften 4 ,, jaren nodig zyn, voor en aleer men een nieuw aange- „ worven Regiment in ftaat kan brengen , om „ met eenige hoop van fucces tegens een vyand te wor„ den gebruikt, j Maar indien dit een en ander nu waar is met opzicht tot de Landmagt, zoo komc ,j ons voor, dat men met evenveel, zoo niet met meer „ zekerheid, mag vast ftellen , dat het zeifde ook omtrent „ de Zee-magt plaats heeft. Men behoeft allee» ., maar de Algemeene Scbeeps-dienst, of het Zeemans,, handboek van den Ridder van Kinsbergen te doorblaJe„ ren, om met een op/lag van het oog te overzien; „ hoe veel: 'cr noodig is, om een enkel fcbip op eene „ b;hoorlyke Zee-krygsmanier te disciplineeren, en'er R** 2 SS:  lc?4 Misftve en Memorie „ gemakkelyk uit te kunnen befluiten, dat de vereisch-* „ ten van een foidaat tot die van een Matroos ftaan ala ,. i tot 6. „ Daarenboven zoo kunnen de Officieren in den Zee„ dienst, te gelyk byna als Officieren van de Artillery „ worden geconfidereerd; met dit onderfcheid alleen, „ dat zy, buiten en behalven dat alles, en behalven de „ wetenfchap van een Zeeman, of de Stuurmans-kunst, „ die alleen zoo uitgeftrekt is, en waartoe niet alleen „ zoo vee! applicatie maar ook zoo veel experientie „ vereischt wordt, nog de geheele Zee-tactique, die ,, in veel opzichten zoo veel moeijelyker is dan de „ Land-Taftique, grondig moeten leeren en verftaan. • „ Als men dit 3lles bedenkt m»et men dan „ niet bekennen dat 'er veellicht zoo veel jaren als ,, Hun Ed Achtb, maanden gefteld hebben, vereischt „ worden om een goed Zee-Officier te maken. " „ De Jammen zeiven, welker gereed en bereidwillig toe„ ftaan, na de. Oorlogs-declaratie, men zoo breed laat „ verluiden , zyn alleen maar immens met betrekking „ tot de last die daardoor op de Ingezetenen — vervalt; „ maar niet met opzicht, tot het onmiddelyk voordeel, „ 't welk het Land daaruit kan trekken. — Men hadt „ in Vreedens-tyd — voor de helft van het geld— „ de Zeemagt op denzelfden voet'kunnen brengen als „ tegenwoordig; zoo dat deeze fommen, die voor de „ Ingezetenen in haar gehee l blyven, voor den dienst „ van het Land wezentlyk 50 pC. van haare waardy „ verliezen; niet door eenige fchuld van de executive „ magt, maar alleen om dat men in tyds tegen het „ dreigend gevaar niet heeft goedgevonden te „ voorzien. (*) Zyn deeze aanmerkingen, hoe zeer tot een geheel ander oogmerk gebezigd , in meer dan een opzicht gegrond? Mag men niet onderftellen dat Z. H. hier van voor het uitbarften van den Oorlog onkundig geweest is? Hoe komt het dan toch, vraagen wy, dat Z. H. niet meer op eene aftzonderlyke en noemenswaardige Vermeerdering onzer Navale magt aangedrongen heeft.? Daar toch alle deeze en andere redenen, gepaard met de ondervinding van voorige tyden , deeze zaak buiten eeri- («) Zie Co;ü,!erstien van Importantie blad. 7—ia—  van z$n Hoogheid. ±$5 «enige redelyke twyfFeling fielden , en de onnoemelyke fchatten, in de Vier Waerelddeslen op Zee zonder eenige beScherming omzwervende, zoowel als de beveiliging onzer Colonien, zulks ten hoogften nooozaakelyk maakten. Ten befluice van een en ander zullen wy hier nu de aanmerkelyke Verklaaring door de Gedeputeerden der Stad Amfterdam den 4 September 177S5 ter Vergadering van Holland gedaan , by gelegenheid der Raadpleegingen over den voorflag eener Vermeerdering der Landmagt, Iaaten volgen. „ Amfterdam zegt, dat zy dit Plan van augmentatie ,, hebben vergeleeken met bun Ed. Gr. Mog. Refolutie „ van den <2if April 1774. en bevonden dat by „ die Refolutie (met volkomen eenpaarigheid en dus „ wel en wettig genoomenj deze generaale grond is „ gelegd ,, dat Hun Ed. Gr. Mog., zoo lang de Bord„„ genooten niet concurreeren tot verbetering der A«„,, vale wagf.zoo in aanbouw als jaarlykfche Equipage, „„ nimmer van zig zullen verkrygen,om hunne provin„„ tiaale Financie door eenige verdere of meerdere „„ last voor en ter zaake van de defenfie te Land te ,„, bezwaaren." Dat deeze Refolutie met hun begrip ,, overeenkwam , zynde zy altoos van gedagten geweest, dat beide , Land en Zeemagt moet worden „ gebonden in eenen beboorlyken ftaat, en dat zy nooit \, hadden gedifficulte erd, om tot beide Pari pasïu te „ con:urreéren: En zullen, alsnog, zoo de Bond- „ genooten beide deeze zaaken op een eenpaarigen , \oet en gelyke maat willen behartigen, nooit '„ difficulteeren. Maar dat 't nu de vraag was, of 'er aan ,, beide deeze Pointen was voldaan ? waarop zy neen moes„ ten zeggen , terwyl 'er in den brief van H. H. M. een „ altisftmum ftlentium word gehouden van 't werk van de Zee, en de zaak zodanig wordt voorgedraagen in de Mifive van den Raad van Staate, als of 'er voor ', de Marine reeds gezorgd was. Dat zy vervolgens daar " uit hebben gezien, dat het de intentie niet is, om tot 't werk van de Zee te Concurreeren, en dus zy ook " niet konden Concurreren tot de Augmentatie vanLand,', magt, immers zoo lang niet als de Financien der Provinciën buiten ftaat zouden zyn , om voor AeMarine te kun !' nen medewerken: en dat zy daarom zyu gequaiificeerd, &'* 3 „ om,  aS6 Mijftve cn Memorie \, om te reelameeren het fyllema van 1774. en deeze „ Provintie nimmer te bezwaaren met de geproiec» „ teerde Augmentatie." —- En, vermits verfithei- dene Bondgenooten, agter hunne Confenten vryfter„ ke Declaratoiren hadden gedaan, de Heeren Hunne „ Principaalen' hebben gemeend genoo kaakt te zyn, om zig ook by de Posteriteit te moeten zuiveren, en daarom gerefolveerd de Refolutie van de Vroed' „ fcbap op dit werk mede in de Notulen te doen in,, iereeren, om daar door te doen zien aan wien 't gemankeerd heeft." Moet het dan, na dit alles, niet verbaazend voorkomen, dat de Stad Amfterdam in de Memorie van Z. H. bladz, 13, 14, door ons hier vooren bladz. 241—243. eenigzins verkort opgegeeven , eerst van ter zyde ern naderhand met naamebefchuldigd worde, geprefereerd te hebben, het Land buiten defenfie te Iaaten, en de Vermeerdering der Zeemagt zelve voor als nog voor onnodig te houden. Voorts , dat Amfterdam alken perfifteeren ïleef, by deszelfs gevoelen, dat de Vermeerdering van de Landmagt niet noodzaakelyk was; daar uit al het voorgaande gebleeken is, dat, hoe zeer die Stad vcor de Vermeerdering der Zeemagt zich genoegzaam alleen in de bresfe ftelde, en de Vermeerdering van de Landmagt ïiaares oordeels, minder presfeerde , zy echter in eene Vermeerdering pari pasfu, by herhaaling, en juist in dat tydftip zelve, in welk haar deeze befchuldiging te lade gelegd wordt, bewilligd heeft: —van welkSyllema zy, gelyk wy reets meermaalen aangemerkt hebben , na het uitmrften van den Oorlog zelve niet afgegaan is ; fchoon het betoogbair is, dit zy, althans na het byleg. gen der gefchillen over de Beverfche Nalatenfchap, toen. de geweldenaryen der Engeffchen perk en paal begonnen te buiten te gaan, van plan hadt kunnen en mis. fchien hadt moeten veranderen. Al ware het dierhalven al eens, des neen, dat de Stad Amfterdam het. voorfteldoor Z. H. den 15 Maart 1779. gedaan, waarvan in de Memorie bladz. 13 en hier vooren bladz. 246. gewag gemaakt wordt, hadt afgeflagen , Of helpen afflaan, zou zulks volftrekt niets tegen haar kunnen doen, onder ander;n, om de \olgende redenen. X, Om dat dt omftandigneden toen reed, zoo kiaarbly- kelyk mede bragten, dat men zich voornamentiyk ter Zee moest wapenen. s. Oia  van Zyn Hoogheid. i?>7 fc, Om dat eene zoo aanmerkelykc^agmJnfcitie der Landmagt, in een tyd, waar in een zoo kenuelyk en notoir aebrek aan Manfchap plaats hadt, dc bemanning der Oorlogfchepen volftrekt onmogelyk zou gemaakt 3 'oni'da't eene zoo aanmerkelyke Augmentatie s' Lands . Finantien, binnen een zeer korten tyd , moest uitputten. a Om dat eene Augmentatie te Lande, die niet minder dan 02 a 23000 Mannen zou hebbenbeloopen nietalleen röinnoodzaakelykwas, maar zelfs het beOuit daar toe ten hoogden fchaadelyk en noodlottig voor den Staat v/orden kon, dewyl het Hof van Vrankryk. hierdoor, zeer ligtelyk hadt kunnen Komen in dat begrip, dat de Engelschgezinde party, toen in de Repuoliek klaarblykelyk de overhand hebbende , voorneemens was het Gemeenebest, ten voordeele van GrootBrittannien, in den Oorlog tegen Vrankryk in- te wik- * Om"dat een goede Vloot Oorlogfchepen alleen het eepaste en gefchikte middel was, om onze Onzydigteid zoo wel dóór Engeland als door Vrankryk te doen eerbiedigen. • Wy zullen van het eerfte gedeelte van s' Prinfen Memorie afftappen met de volgende Aanmerking, dat het ons bykarisonmcelyk voorkomt, dit de onbevooroordeelde Posteriteit immermeer zal kunnen begrypen dat Z. H. zich in deze've van alle verzuim vrygepleir. heeft, niet alleen om alle deredenen, by ons bereids aangevoerd, maar wel voornamentlyk, om dat het ons te vooren gekomen is dat men het eerile en voornaamfte gedeelte van 's Prinfen Verdeediging , waar over wy nu bereids in t breedegehandeld hebben, niet behoorlyk doordagt fchynt te hebben. Althans wy voor ons begrypen, dat men daar vangeengebruikaltoos,immers niet zodaanig een, alsduar van gemaakt is, hadt moeten maaken. De .reden is, 0111 dat men door al het geene men tot Verdeeding van *s Prinfen gedrag voor het ontdaan van den Oorlog van b'adz Q—it, heeft aangevoerd, (door ons hier vooren biadz' ;"6-249 — merkelyk verkort overgenomen ,) naar óns inzien ten minden, aan de zaak van Z. fl. een onherdelbaar nadeel toegebragt heeft, en wel zodanig, dat uit dat eerfte gedeelte van 'sPrinfen Memone een II** 4  983 Misftve en Memorie Argument, dat onzes oordeels zeer klemmende, zo niet/ onoplosbaar is, tegens Z. H. gehaald kan worden .hierin beftaande — Het zy eens zo, dat de Befchuldiging van Z. H. tegens de Hooge Bondgenooten van den Staat volkomen gegrond ware. ■ Het ware eens zo, dat de Staaten der byzondere Gewesten , in tyds, de nodige' befluiten, ten aanzien van de Augmentatie ter Zee en tèLaid met meer nadruk hadden moeten neemen . voor de uitvoering van dien behoorlyke zorg draagende — óp wien toch (luit die befchuldiging natuurlyker wyze te rug? —. Op wien anders dan op Z. H zelve? Daar het waereldkundig is, dat Z. H. tot kort voor of op het uitbariTen van den Oorlog bet eenige beweegrad en dry/veer, door welke de byzondere Staaten alleen in werking gebragt wierd en geweest is, zodanig en in zo verre, dat niemand, der zaaken kundig, ligtelyk zal kunnen of durven in twyffel trekken, dat Hoogstdeszelfs Invloed zo groot, zo uitgebreid geweest is, dat het van zyn bloote wil en welbehaagen alleenlyk afgehangen heefu' om alle de Bondgenooten in eene Vermeerdering pari pasfu, toen het nog meer dan tyd was, te doen bewilligen. — Welke verzuimen 'er dierhalven tegens de Hooge Bondgenooten ingebragt kunnen worden; hoe groot;, hoe nadrukkelyk, hóe gewigtïg die ook aangedrongen mogen worden, zy kaatzen onmiddelyk en in vollen' nadruk op Z. H. te rug. 'Ziet daar her eerfte gedeelte van 'sPrinfen Memorie afgehandeld, want wy achten het geheel overtollig van het Plan van Equipage van 32 Schepen of Fregaten op den 26 April 1779 voor dat jaar vast gefteld, zoo min als van dat van het Equipeeren van ^2 Scheepen en Fregatten, waartoe de Rencontre met Fielding aanleiding gaf, eenig ander gewag te maaken, dan alleen, dat deeze maatregelen , blykens de Memorie van den Prinfe zelve, veel te laat genomen wierden, om daar door zoo fpoedig als de nood het vorderde, eenig wezenlyk nut te kunnen erlangen, of eenegevreesde rupture voor te komen , dat zeer waaifchynelyk gefchied zoti zyn, indien men dusdanige maatregelen vier faarên vroeger genomen en met nadruk uitgevoerd hadt. — Elk onpartydigeoordeele nu wie van beide, Z U.,, of de Regeering van Amfterdam het meeste rechtheeft, om zich de nadiukkelyke woorden van den Prinfe, door ons' '"';.-' hier  'van zyn Hoogheid. fi?9 hier fooren'op het einde van bladz. 2,47 en 248 aangehaald,; te bedienen; aan wien van beiden, dierhalven het verzuim, en de daar uit voortgefprooten rampenen wederwaardigheden toegefchrceven moeten worden.—-Ondertusfchen hebben wy deVerdeediging van de Regeering van Amfterdam daarom met te meer nadruk en ernst op ons geno-. men, om datwy, niet zonder eenef nertelyke aandoening, gezien] hebben, dat men van zich heeft kunnen verkrygen, de vuilaartige lasteringen tegen eene zoo refpeftabele' Jtegeering, door eenen ReinietVry'aart, uit eene perfoneele haat en vyandigheid tegens dezelve, voor een geruimen tyd areeds uitgefchooten, nu wederom in eensn Courier duBasJRbin genoegzaam dagelyks te verleevendigen. Veel korter zullen wy by de Verdeediging van 's Prinfen gedrag, na het uitbarften van den Oorlog, ftilftaan, en ons flegts tot eenige weinige aanmerkingen dien aangaande bepaalen. De eerfte is, dat wy overtuigd en giconvincctrd zynde van het totaal verval onzer Marine, in dien hoogen graad, zoo als dit door Z, H. wordt opgegeeven, dan ook tevens erkennen, dat dezelve zo fpoedig niet opgebeurd en in dien ftaat gebragt heeft kunnen worden, als de wensch van alle Rechtfchaapen Nederlanders, en de nood , waarin het veege Vaderland geftort was, vorderden; wordende in de Berichten der Admiraliteiten, in de Bylagen geplaatst, vry klaar getoond, dat by dezelve een grooter trap van attiviteit heeft plaats gehad, als gemeenlyk geloofd wordt; - dan dat dit het gepleegde verzuim, voor bet uitbarften van den Oorlog, waar van Z. H. zich in zyne Memorie getragt heeft' te zuiveren , althans niet kleinder maakt, indien 'er al «it voortvloeien mogt, dat men daarmede, al ware 'er zelfs de hoogst mogelyke aStiviteit geoeffend , nog veel minder tegens het vyandig Engeland zou hebben kunnen verrigten, als de hoop en verwagting des Volks \' Onze tweede aanmerking is, dat wy even geredelyk erkennen en toeftaan, dat het gros der Natie zich, door de herinnering van het geen in de voorige Eeuw, in geheel andere omftandigheden, gebeurd is, al te groote denkbeelden van ons tegenwoordig Nationaal vermogen gevormd heeft, mee dat gevolg, dat men wel eens verfiboonelyke misflagen van een in wantrouwen ■ R** s ver»  SG3 Mijftve en Memorie vervallen beflier bovenmaate vergroot heeft, zonder in behoorlyke aanmerking te neemen, dat onze Marine in de daad met zeer veele ongelukken heeft te worftelen gehad; — en dat 'er in alle de departementen van de zelve, uit hoofde van de langduurigheid van den Vreede, en de daaruit voortvloeiende ongeoefFendheid en onervaaxenheid , in de behandeling van dusdaasige zaaken , vooral by den aanvang van een Oorlog, en in de eerfte ConfuRe, zeer veele, ja zeer groote misflagen onvermydelyk begaan hebben moeten worden, die in andera omftandigheden geen plaats gehad, ot ten hoogften ftrafbaar geweest zouden zyn. Dat het dus wel waar is, dat men zeer onbillyk bandelen zou, wanneer men van een beftier, georganifeerd zoo als het onze by het uitbarften van den Oorlog was, vorderen wilde-, het geen men van een de WiTTen diRuitie, met zeer veel reden, eisfehen kon;dan dat het niet te min eene waarheid is en blyft, dat de Natie zich grootelyks beklaagen kan, dat 'er, vooral in den jaare 1782., niets noemenswaardig verrigt is, ja dat men zelfs de Lauweren , in de toevallige ontmoeting op Doggeesbank bevogten, heeft Iaaten verwelken. Hierom gelooven wy ook niet, dat de Redenen, by den Prinfe, ten betooge zyner aStiviteit, by gebragt, zeer veel ingang vinden, of iemand overtuigen zullen, dat 'er door Z. H. zo veel verrigt is, als 'er met mogelykheid hadt kunnen en moe? ten gefchieden. Het voorflaan en aandringen op eene aanmerkelyke Vermeerdering van de Landmagt , door den Prinfe onmiddelyk na het uitbarften van den Oorlog gedaan, gefteld zelfs, die Vermeerdering ware noodig geweest, om den Oorlog met nadruk door te zetten, was althans, in zulk een tydftip.niet gefchikt om in eene fchaarsheid aan volk, die zonder voorbeeld was, het aanwerven van Matroofen, die eerst en vooral noodzaakelyk waren, gemakkelyker te maaken, of het onmaatig ftygeren der handgelden voor te komen. Hoogst waarfchynlyk zou ook des Prinfen herhaalde tegenwoordigheid ops'Lands timmerwerven, gepaard met eene gulhartige aanmoediging en belooning van het werkvolk, den aanbouw aanmerkelyk hebben kunnen bevorderen. Ook kunnen wy geene reilen altoos vinden, waarom de aanbefteeding der Oorlogfchepen eerst Maanden na het uitbarften van den Oorlog gefchied is, gelyk 'er ook  van Zyn Hoogheid. aoi 0ok, noch in de Memorie, noch in de Bylagen, een enkel woord gefprooken wordt, of 'er wel eenige poogingen gedaan zyn, om in 't Noorden of elders, zo mo, gelyk Schepen en Volk te bekomen, hetgeen des te noodzaakelyker was, dewyl men hier deor zou hebben kunnen te keer gegaan de vry algemeen voor waarheid aangenomene verzeekeringen en gerugten dien aangaande, als of men daar toe niet alleen geen poogingen altoos aangewend, maar zelfs,wat meer is, de aanbie* dingen, dies wegens gedaan, van de hand geweezen zou hebben. Welk laatfte althans, indien het daadelyk plaats gehad hadde, iets meer dan eene lata 'culpa zou kunnen genoemd worden, onderfteld dat die aanbiedingen zonder genoegzaame reden afgeflagen waren. Wy zeggen, zonder genoegzaame reden, om dat wy weeten , dat ons van elders eenige Matroqfen zyn aangeboden, die, om eene zeer gewigtige reden , die geene opentlyke melding duldt, niet aangenomen hebben kunnen worden. Ook heeft het ons ten hoogften verwonderd, dat 'er geen emplooi van de Regementen Mariniers, die blykens derzelve naam daar toe gefchikt zyn, gemaakt is : door welk middel voorzeker het gebrek aan Manfchap verminderd zou zyn. Men heeft immers op de Sche; f>,i foldaaten noodig, en zy konden dus als Soldaaten dienst gedaan hebben? Hadt men zelfs geen gelegenheid», om deeze, daar 'er toch een zoo groot gebrek aan DekOfficieren was, onder het bevel van eenige bekwaame Artillerieën., aan het gefchut te plaatzen ? — Z. H. geeft hiertegen in zyne Memorie te kennen, dat zulks zeer nadeelig voor die Regimenten geweest zou zyn. Het is zo; die Regementen, op de Schepen geplaatst, en in den Zeedienst gebruikt, zouden gewisfelyk aan veel meer ongemakken en gevaaren bloot gefteld geweestzyn , dan wanneer zy in hunne Guarnifoenen waren gebleven; maar het komt ons voor, datditgeene reden altoos opleevert.— Hadden die Regementen zelfs in een Zeeflag, dapperlyk ftrydende voor de eer der Hollandfche Vlag, zeer veel geleeden, dat verlies, hoe fcbadelyk ook voor dezelve, zou den Vaderlande zeer voordeelig hebben kunnen zyn. Of worden de Mariniers en andere Troupes van den Staat niet in dienst gehouden, om dezelve in tyden van nood tegens den vyand aan te voeren ? Het kan wel zyn, dat het gebruik van Land Troupes op de Sghe-  aps Misftve en Memorie^ Schepen aan eenige Inconvenienten onderheevig is, gelyk Z. H. zulks al mede te kennen geeft, maar die Inconvc nientin, die ondertusfchen nergens in de Memorie bepaald opgegeeven worden, kunnen van geen groot gewigtzyn. Althans wanneer men het Rapport van de Zee-Officieren, in de Bylagen fub. N. 18. te vinden, inziet, blykt daar uit vry klaar, dat die Heeren den 30 Maart 1781. dat is, met het begin van den Oorlog, wel begreepen hebben, dat het plaatfen van vier Bataillons Mariniers, of wel van Detachementen, genomen uit de refpeÜive Regementen van den Staat, geen gepast middel was, om in de omftandigheden, waarin men zich bevondt ds Convoyen fpoediger te kunnen verleenen ,■ maar het [is 'er zoo verre van daan, dat die Heeren het Emplooi van die Manfchap, als aan veele inconvenienten onderheevig, onbepaald, en in alle gevallen zouden afgeflagen hebben, dat zy het zelve veeleer, in andere gegeevene omftandigheden, fchynen goed gekeurd te hebben. Ziet hier hunne eigene woorden, „ en wat het twee» de Poinft aanbelangt, zyn de ondergeteekende Zeen „ Officieren, na rype deliberatie, eenpaarig overeenge-j „ komen, dat, namentlyk door het plaatzen der vier „ Bataillons Mariniers, of wel Detachementen uit de „ refpeSive Regementen Infanterye ten getale van 124S „ Man op s'Lands Schepen, wel zoude worden gefuppleert „ bet gemis der noodigeManfchap tot Soldaaten opvoorscb „ Schepen, maar dat daar door geenzins zoude worden ,, herfteld, het zoo dringende gebrek aan bekwaame Dek» „ Officienn en bevaare Matroofen, en dus, dat na hunne ., gedagten door die vier Battaillons de Schepen niet ., zouden kunnen worden gebragt in ftaat,om voor de Maand „ Mey te kunnen zeylen , en veel minder, dat het ge„ brek daar door alleen zou kunnen worden gefuppleerd." Hierom is het dan ook , dat Z. H. zelve begreepen njoet hebben , dat die Inconvenienten van geen groot belang waren, nademaal Hy zelve, aan H. H. M. heeft geproponeerd gehad, om het fteeds aanhoudende gebrek van Zeevolk uit de Armee te fuppleeren een klaar bewys, dat men van de Land Troupes op de Schepen eenig gebruik maaken kan. En dan vraagen wy wederom, waarom dit niet gedaan? Zegt men, Het is ons leed, dat ons voorftel dien aangaande geen ingang gevonden heeft V Wy repliceeren hier op, de ie».  van Zyn Hoogheid. *93 reien hier van moet hoogst waarfchynelyk alleen in de ■wyze van voorftelling zelve gezogt worden; want was'er in dit Plan niets geweest, het geen zoo niet voor eene directe ten minfte voor eene zydelingfche Vermeerdering van de Landmagt deedt vreezen, het voorftel zou gewis niet van de hand ge weezen» maar mee groot genoegen ontvangen zyn, —— Indien wyders, de Zeedienst door gepaste aanbiedingen van eer en voordeel aan de gantfche Armée van den Staat, met den noodigen ernst en nadruk fuiaakelyk gemaakt ware, en men aan Vrymüigers uit dezelve verlof gegeeven hadt , geduurende dezen Oorlog ter Zee te dienen, behoudens een gedeelte hunner Soldyen, of foortgelyk voordeel, om vervolgens naar verkiezing daar in te biyven, of wel na hunne Regementen te rug te keeren, zou men ook hier uit, met den tyd, ten minfte kundige Dek-Officieren» en bevaaren Matroofen, waaraan geen klein gebrek was, met- weinig bezwaar voor s'Lands Finantien hebben kunnen bekomen, en behouden; waartoe zelfs, indien wy ons niet bedriegen, het inruimen der Barrières eene gunstige gelegenheid gegeeven heeft, gemerkt men hier door minder" Guarnizoen plaatzen te bewaaren hebbende, de Armée van den Staat eene ligting van Manfchap uit de refpeftive Regementen ondergaan kon, zonder dat de Guarnizoenen daar door te zwak wierden, om den gewoonen dienst te kunnen verrigten. Laatftelyk en hier mede flappen wy van deeze Me. merie af. De langduurigheid van den Vreede en het daar uit voortvloeijend gebrek aan genoegzaame ondervinding by onze Zee-Officieren, eenige weinigen uitgezonderd, plaats hebbende, gepaard met de Woede en Verbi'tering, die het ganfche volk bezielde en in vuur en vlam zette', over het geweld en den hoon, de Republiek door Engeland aangedaan, maakte het, onzes oordeels, volftrekt noodzaakelyk, om den Kryg met kleine Expeditien te beginnen , en Officieren en Matroofen, hier door, van tyd tot tyd.tot het uitvoeren van de gewigtigfte bedryven bekwaam te maaken. Slaagde dusdaanig een Expeditie, min of meer, naar wensch, kon het niet misfen, of de moed en dapperheid moesten hier door aanmerkelyk aanwakkeren, ook zelfs by die geenen, die geen deelgenooten van den togt geweest waren, teiwyl een gew lee-j  294 Misftve en Memorie leedcn nadeel, dat onze Natie nog nimmer moedeloo* gemaakt heeft, maar altoos tot eene wanhoopige dap-; perheid aanleiding gegeeven heeft, de woede van het zo zeer getergde Nederlandfche Volk flegts vermeerderd zou hebben; althans veel ligttr te herftellen zou zyn geweest, dan wanneer de gantfche Vloot van den Staat, of het grootlle gedeelte van dien, aan het onzeker lot des Oorlogs bloot gefield , een ramp van eenig aanbelang geleeden hadt. Wat toch zou 'er van i de Republiek geworden zyn, indien wy op Doggers, bank de neêrlaag gehad hadden? Zou niet alles verlooren geweest zyn, indien de goede Voorzienigheid onze Officieren en Matroofen dien graad van Dapperheid, Standvastigheid en Beleid niet ingeblaazen hadt, waar over de laate Naneef zich niet minder verwonderen zal, dan wy ons over de Zee - helden der voorigeEeuw verwonderen ? Waarom dierhalven de Expeditie naar de Wezer.niet ondernoomcn? Waarom befluiten, ten dien einde genomen , niet daadelyk uitgevoerd , maar de hevelen, daar toe reets gegeeven, wederom ingetrokken? Het befluit tot dien togt was immers na ryp overleg genomen , en deed ten klaarile zien, dat dezelve uit voerelyk en mogelyk was? terwyl alle de redenen hier vooren opgegeeven, en waarby nog andere gevoegd zouden kunnen worden, zulks ten flerkften vorderden. Ta hoe dikwils zyn 'er niet eene groote meenigte Tranfport en andere Schepen van den vyand, zonder genoegzaam geleide, onze Havenen voorby gezeild, terwyl onze Schepen in de Havens werkeloos bleeven leggen? Waarom hierop nimmer een kans gewaagd? Uit de Engelfche Nieuwspapieren , zo wel als van elders, is immers onbetwistbaar zeker gebleeken, dat, wanneer wy flegts hun laatfle Convooy van Hout en andere Scheepsmateriaalen onderfchept en genomen hadden, de Engclfchen, door gebrek aan alle Scheepsnoodwendigheden, in die engten gebragt geweest zouden zyn, dat niet zy aan ons, maar wy aan Hun de Voorwaardens van Vreede hadden kunnen voorfchryven : terwyl het niet min zeker is, dat die neeming met een niet zeer aanmerkelyk gedeelte onzer in Texel gereed leggende Oorlogfchepen hadt ktinnen gefchieden. ]a, wat meer is, d:e kans hadt moeten gewaagd zyn , al ware dezelve al eens aan eenig waar-fthynlyk gevaar'bloot 6* •  van Zyn Hoogheid. 39J gefteld geweest, gemerkt de onfchatbaare voordeelen, die het Vaderland, by eenen gelukkigen uitflag, daar van geplukt zoude hebben. En wat zullen wy van den Togt naar Br est, waar toe de last gegeeven , maar niet uitgevoerd is, zeggen?— DiC alleen, dat de Verdeediging, die men daar voorheeft, noofzaakelyk hier op nederkomt, dat de Schepen van het noodige tot het doen van dien onverwagt opgekomen • togt niet behoorlyk voorzien waren. Dan, wanneer deeze Verdeediging vergeleeken wordt met de omftandigheden, die deeze zaak verzeld hebben, fchynt men min gunstig over die Verdeediging te moeten oordeclenDe toeftand namentlyk van de Vloot, was immers aan 2. H. zo wel als aan die geenen, met wien Z. H over den voorflag van den Franfchen Ambasfadeur geraadpleegd heeft, ten volle bekend ? Indien dierhalven die bekende toeftand der Schepen den togt volftrekt onuitvoerelyk maakte , zou de last niet gegeeven, ert den Franfchen Ambasfadeur de onmogelykheid van dien in *t breede voorgehouden zyn. Daar nu de last, niet dan na herhaald en ryp overleg, gegeeven is, moet men onderftellen, dat ook deeze zwaarigheid gewoogen, maar te ligt bevonden , en alzoo geoordeeld is, niet alleen by de Afgevaardigden uit Ff. H. M. maar ook by de geconJuleerde Vlag - Officieren, dat de toeftand der Schepen, op zich zelve befchouwd , geene reden kon opleeveren om daarom en daarom alleen van den voorgeflagenen Togt af te zien, en 'er fchoot dus, na het geeven van dien bepaalden last, voor den Graaf van B y l a n d en de verdere Officieren niets anders over, dan de eervante geboorzaamen: al ware het zelfs, dat de Schepen inderdaad niet behoorlyk gereed waren,en de togt, bovendien, om andere redenen, geen plaats behoorde te hebben. Kor« telyk de Graaf moest vertrekken, zo lang de Togt flegts pbyfice mogelyk was; de verantwoording van dien last voor die geenen laatende, die dezelve gegeeven hadden. Een onzer Zee-helden van de voorige Eeuw, heeft een geval gehad , in meer dan een opzicht methetonzo vry wat overeenkomst hebbende. Zich met eene Vloot ïn de Middelandfche Zee bevindende, werwaarts hyge. zonden was om deBarbaryfcbe Roofnesten in behoorlyk ontzag te houden , kreeg hy, gantsch nist gereed, om  % maaktheid bereid moet hebben, welke met de maate van deeze bekwaamheden, en het ge„ bruik, dat hy er van maakt, overeenfterat; in „ 't kort, dat zyn God hem kent, dat hy hein „ met eeuwige wysheid en liefde kent." Hierop gaat de Schryver vervolgens over tot het onderzoek van- de oorzaaken, waarom God het kwaad in de weereld toelaat, het welk ten allen tyde is aangedrongen als eene tegenwerping tegen het beftaan eener Goddelyke Voorzienigheid. Met den aanvang van de vyfde verhandeling, in welke alleen de toelaating van het natuurlyk kwaad onderzogt wordt, maakt de Heer Jerufalem vooraf eenige algemeene aanmerkingen overde menigvuldige verfchillende leerftelfels, die men hierover al vroeg ontworpen heeft, en ten blyke verftrekken, hoe gewigtig deeze twyfeling den menfchen ten allen tyde hebbe toegefcheenen, en hoe moeilyk haare oplosfing zy; en vervolgens toont hy, naar de grondftellingen der Theodicée van Leibnitz, dat de toelaating van het natuurlyk kwaad zeer wel met de wysheid,goedheid, en regtvaardigheid der GoddelykeVoorzienigheid beftaan kan,dewyl dezelve alleen in zwaarder weegende betere bedoelingen gegrond is, en de onvolmaaktheden , die wy hier op aarde befpeuren, (behalven dar zy meestal voortkomen uit de gefteltenis van deeze weereld, en de  de voornaamjfe Waarheden van den Godsdienst. 267 de onvolkomen natuur der fchepfelen, die dezelve bewoonen, aan welken God zekerlyk niet verpligt was meerder volmaaktheden te fchenken, dan hy hen gegeeven heeft) allen daarenboven door de volmaaktüe wytheid tot de verftandigfte oogmerken zyn in gevoerd, door de voor. deelen, die daaruit voortvloeijen, rykelyk word.-n opgewoogen, en dus gefchikt zyn om de volmaaktheid van *t geheel, en het algemeen geluk te bevorderen. Dit op eene zeer treffende wyze hebbende aangetoond, neemt de Heer Jcrufalem vervolgens in de zesde Verhandeling het zedelyk kwaad in overweeging. „ Indien God door zynen wyzen en al„ magtigen invloed niet alleen de ftoifelyke wee, reld, maar zelfs de vrye daaden der menfchen „ beftuurt, hoe kan hy dan toelaaten, dat zy „ hunne vryheid tot verffooring van zyne oog. „ merken, tot het pleegen van allerlei ondeugd „ en gruwelen misbruiken?" Dit is degewoone tegenwerping tegen de Voorzienigheid. —- Maar zou God dan verpligt zyn alle zedelyke onvolmaaktheid volftrektelyk van de aarde te verbannen? In de natuurlyke Weereld ontdekken wy in de fchepfelen oneindige trappen van volmaaktheid f zou dan het- zedelyk ryk van God armer zyn dan het natuurlyk? De eigenliefde, die de gantfche leevende natuur bezielt, zien wy reeds op eene oneindig verfchillende wyze in de die» ren werken; maar by den mensch verkrygt zy door de leiding der reden eene geheel andere, eene  af3 J. F.JW. JERUSALEM, Verhandelingen evtr eene veel edeler natuur: zoü God nu van deeze fchepfelen flegts eene foort gemaakt hebben? Welke armoede zou hier dan heerfchen! Er is geene reden, waarom God, wiens wysheid en goedheid in het fcheppen van mindere weezens zo overvloedig geweest is, dit zyn plan by de menfchen veranderd, en hen allen een gelyken trap van volmaaktheid toegedeeld zou hebben, daar dezelfde verfcheidenheid, die by de dieren plaats heeft, ook by hen mogelyk is, voor zo ver er verfchillende trappen van gewaarwording en reden zyn kunnen. — De menfchelyke natuur is uit zig zelve altyd vatbaar voor overyling; en dit moest zy ook weezen; want in de hartstogten zyn bykans alle geneugten van dit leeven gelegen, en zonder dezelven zou 'er ook geene deugd kunnen zyn. —;— God is daarom evenwel de oorzaak der zonden niet. Wat verontfchuldiging kan een mensch voor zyne gebreken inbrengen, wanneer hy de trouwe raadgeevingen van zyn verftand verwaarloost , en zig aan zyne blinde driften overgeeft? God heeft ons zulk eene maate van verftand gegeeven, als genoegzaam is om onze zinnelyke driften opteweegen. Als het op het onderfcheiden van deugd en ondeugd aankomt, fpreekt dereden, even als een inftinkt, zeerfchie]yk, kragtig, en nadrukkelyk, en altyd zyn wy fterk genoeg, om haare beflisfingen intevolgen. Wat kon God nu meer doen, om de zonden voortekomen, dan ons zulke verftandige vermogens te fchenken? Hy kon de reden geene voU ftrck.»  de voornaam/Ie Waarheden van den Godsdienst. 26*} ftrekte overmagt over onze begeerten geeven: want daardoor zou hy onze vryheid vernietigd hebben; hy kon ook op deeze aarde geene Engelen plaatfen, die voor eene volmaaktere woonplaats gefchikt zyn. - Doch behalven dit blykt het ook by eene aandagtige overweeging middagklaar, dat in de zedelyke natuur de fom van het goed altyd de fom van 't kwaad overtreft. Want wy handelen zeer onregtvaardigmet de menfchen, indien wy by hen alle deugd ontkennen» De eerfte eigenfchap van de deugd is ootmoedigheid , daarom tragt zy zig altyd te verbergen, en om deeze reden moeten wy vastftellen, dat er altyd meer waare deugd in de weereld is, dan er fchynt te weezen. De deugd is ook zo zeer aan onze redelyke natuurverbonden, de fchikkingen, die God gemaakt heeft om ze te handhaaven zyn zo juist ingerigt, en de drangredenen, waarmede de Christen Godsdienst ons tot derzelverbetragting aanfpoort,zyn zo kragtig, dat het kwaad, onmogelyk volftrektelyk de overhard bekomen kan. Onze dierlyke driften zelve heeft God wysfelyk zo ingerigt, dat zy, zelfs dan, wanneer zy niet door het verftand beftuutd worden, den mensch doorgaans zo doen handelen, als anders de deugd zou doen ; en wanneer zy door de reden gemaatigd worden, veranderen zy zelfs in deugden, en onderfteunen de reden in de beoeffening van alle zedelyk goede daaden, 't Is derhalve zeker, dat de fom van het kwaad nooit de fom van het goed kan overtreffen: ja 't is zelfs blyk. baar^  pjo J. F. W.JERUSALEM, Verhandelingen ever baar, dat het kwaad zelf ter behoudenis van dit overwigt van het goed behulpzaam is. Door de wyze fchikkingen der Voorzienigheid verkrygt de eigenliefde, de algemeene drift van het memehdom, by elk eene byzondere iigting; by den een wordt zy liefde tot eer, by den anderen liefde tot vermiak, en daaruit ontdaan wederom andere met eikanderen regtftrydige driften. Deeze verfchillende driften werken met de toevallige gebeuitenisfen der weereld altyd in en door elkander,daar houden zy geftadig de eene de andere in toom,en dus veroorzaak en zy onderling etn allergelukkigst eyenwigt, 't welk onverklaarbaar zou weezen, ten zy men ftelt, dat een oneindig wys Weezen de zedelyke zo wel als de natuurlykeweereldregeert9 en deeze fchoone orde heeft voortgebragt. — God heeft de gelief enis van deeze weereld naar zyne wysheid zo ingerigt, dat het zedelyk kwaad, hoe zeer het . ook toeneeme, altyd in het daaruit voortvloeijend natuurlyk kwaad zyn geneesmiddel vindt. Het zedelyk en natuurlyk kwaad gaan altyd hand aan hand, en klimmen en daalen bene' dig in eene onveranderlyke evenredigheid. Wat ij er rampzaliger voor 't menschdom dan oorlog, tiranny, en pest? Deeze rampen zyn egter,met betrekking tot de zedelykheid der menfchen, zeer groote zegeningen in de hand der Voorzienigheid, die zig van deeze middelen bedient om de ondeugd te beteugelen, veele edelaartige driften opcewekken, en eene verflaauwde werkzaamhei 1 ten algemeenen nutte te herftellen. — De Heer Jerufaïem  devoornaamfte Waarheden van den Godsdienst, ijl befluit deeze verhandeling met eenige aanmerkingen over de waarfchynlykheid, die er is, dat de toeftand van het menschdom in het algemeen in vervolg van tyd by eene fteeds toeneemende verlichting ook ten opzigte van het zedelyke fteeds volmaakter zal worden. Wanneer wy den trapswyzen voortgang van kunsten en weetenfchappen in voorig; tyden, en derzei ver verbaazende vorderingen in de tegenwoordige eeuw Lefchouwen, zouden wy dan hieruit geene regtmaatige hoop mogen opvatten, dat deeze verlichting zig nog fteeds verder zal uitbreiden ? en zo dit eens plaats heeft, is het meer dan waarfchynlyk., dat zulks eindelyk den heilzaamften invloed zal hebben op het zedelyk gedrag der menfchen. De kunsten en weetenfchappan verzagten de zeden, tn hoe meer zy in haare volle zuiverheid gekend 'worden, destemcer neemt ook de gezelligheid met alle de edelaartige deugden, die haar verzeilen, onder de menfchen toe; gelyk uic de gefchiedenis van alle befchaafde volken blykt, die, zolang zy aan de Weetenfchappen en fraaije kunsten geene kennis hadden, aeer ruuw van zeden waren, maar vervolgens, toen zy zig daarin oeffenden, naar maate van hunne vorderingen in dezelven, by trappen tot die befchaafdheid gekomen 2yn, welke zy thans bezitten. By eene fteeds toeneemende befchaafdheid moet de Maatfchappy, moeten deugd en goede zeden noodwendig winnen, of fchoon men niet kan twyfelen, of er zullen altyd rmenfch.cn gevonden worden, die hunne  27a J*F. W.jERUSALEM,r«*Wc//«^«w*» ne bedorven neigingen behouden. — Tot dee?ê fteeds toeneemende befchaafdheid en verbetering der zeden kan ook de Christen Godsdienst niet weinig toebrengen. Overal waar deeze is aangenomen, heeft hy reeds onfchatbaare voordeden te wege gebragt: waarom zouden nu die voordeeIen by eene algemeene aanneeming door den tyd ook niet algemeener kunnen worden? Door eene gezonde Wysbegeêrte geholpen, begint thans de Christen Godsdienst zyne oorfprongelyke zuiverheid weder te verkrygen: de meeste gebreken, waarmede Onkunde en Bygeloof denzelven in voorige eeuwen ontluisterd hadden, zyn thans werkelyk in verval, en die moorddaadige, ten vuure doemende geest, die weleer de Christen Kerk tot haare fchande beheerschte, verdwynt fteeds meer en meer. Er is derhalve geen twyfel aan, of deeze Godsdienst, van alle vreemde cieraaden ontdaan, zal zig welhaast overal, waar hy verfchynt, niet anders dan in zyne natuurlyfce Goddelyke eenvoudigheid vertoonen: en hoe fchoon, hoe eerbiedenswaardig zal hy dan niet in aller oogen worden! De Christen Godsdienst is eigenaartig de Godsdienst van het gantfche menschdom, gefchikt om deszelfs geluk zowel als zedelyke volmaaktheid in alle landen en ftaaten te bevorderen. Waarom zou dezelve zig dan altyd alleen tot Europa bepaalen? Wie kon ten tyde vanjulius Caïfar vermoeden, dat de Barbaarfche volken van Gallie, Germanie, en Britannie eenmaal de Rotjeinen zeiven in befchaafdhdd zouden te boven gaan"?  itvoornaamft- WaarhtdcnvandmGodsdimU *fi • .aan? - Alle poogingen, 't is waar, die men tot fus ver heeft aangewend, om den Christen God dienst algemeen te doen worden, Zyn vrugteloos u!tgevalleên,deelsdoordenon^ a«4en eiver van deszelfs verkondigers, deels ook om dat de volken daartoe nog niet genoegzaam waren voorbereid. De zagtaartigfte Godsdienst kan onmogelyk by eene volftrekte woestheid woonen. Eerst moet de reden eemgermaate opge kla rd, en de waarde van alle gezelhge deugden bekend zyn, eer men denzelven naar verwensten k n wa rdeeren. Behaagt het dan eenmaal de ™ Voorzienigheid, die verlichting, die thans fc deeze gewesten het verftand heeft opgeklaard , lemeener te maaken, en daardoor ook die volden fmaak te doen krygen in de weetenfchappen fchoone kunsten, dan zullen deezen-ook mmedS verzagten, de gezelligheid^en met haa. alle burgerlykë deugden aankweeken. De neve n die het verftand verduisteren, dus eemgermaate by hen verdreeven, en hun woeste aart «Jre zeden geneigd zynde, is er geen twyfei ! of be e vfrd cLiJendom zal ookby hen > v i s by ons, in vollen luister verfchynen en Tesze l weldaadigen invloed oefenen tot verdere S ving der zeden, en dus tot bevordering vl waare deugd en zedelyke volmaaktheid i» de ^'zevende Verhandelmg begint de Heer JeruWem met het bewys, hoe ongepast eene vol- Algem; Biel. IV Ijeel. n. 5'  274 J-F.W,]ER\JSALEM, Verhandelingen over aarde zou weezen, en dit brengt hem verder op zyn eigenlyk onderwerp, het onderzoek, naamelyk, aangaande de zekerheid,die wy hebben, van een toekomend leeven. — Ten bewyzevan deeze waarheid wordt hier onder anderen aangedrongen, dat het met Gods wysheid en goedheid niet zou ftrooken, dat hy redelyke weezens volftrekteiyk vernietigde. Indien er van alle klasfen van redelyke fchepfelen (want dat er van dezelven nog andere foorten, en wel volmaakter dan de men. fchen, beftaan, is zeer waarfchynlyk uit die oneindige aaneenfchakeling van mindere weezens, waardoor de gantfche ruimte van 't geringde infekt af tot op den mensch toe zeer naauwkeurig is ingevuld, en die ondertusfchen den onmeetbaarcn afftand, die er nog tusfchen ons en den oneindigen God is, geheel ledig zou Iaaten, indien er ook niet boven ons diezelfde menigvuldigheid en verfcheidenheid heerschte, die wy by de laagere weezens ontdekken) indien er dan onder alle die foorten van redelyke fchepfelen niet één was, die niet na een kortftondig leeven zyn beftaan verloor, dan kon de fchepping van deeze weereld in het algemeen, en van deeze redelyke fchepfelen in het byzonder geenzins eene verftandige oedoeling hebben : dan was dit Heelal niet beter dan eene weereld zonder redelyke Weezens, eene oneindige volmaakte weereld , alleen bewoond door geringe veragtelyke infekten. Terwyl in de gantfche natuur ieder foort van fchepfelen, eer het vernietigd wordt, tot eene volkomen  dtvoornaamftc Waarheden ven den Godsdienst. 275 men' rypheid komt, en aan het bedoelde oogmerk beantwoordt, zou het redelyk fchepfel het eenige zyn, dat als een onvoldraagen vrugt moest fterven. Elk verftandig fchepfel is altyd voorhoogere volmaaktheid vatbaar; zyne vermogens kunnen altyd toeneemen, zyn geluk fteeds volkomener worden. Zou nu God fommigen zyner fchepfelen met zulke edele vermogens hebben uitgerust, opdat zy hem kennen en dienen, en daardoor fteeds volmaakter en gelukkiger worden zouden, en zou hy hen egter, lang voordat zy dit oogmerk ten vollen bereikt hadden, vernietigen, terwyl hunne vermogens haare eerfte kindsheid nog naauwlyks ontwasfen zyn? — vStaat men derhalve toe, dat fommige redelyke weezens hun beftaan tot in de eeuwigheid zullen uitftrekken, dan moet men hetzelfde noodzaakelyk van allen , en dus ook van de menfchen ftellen: want dezelfde bekwaamheden , die fommigen tot de eeuwigheid jrefcbikt en bevoegd kunnen maaken, hebben alle redelyke weezens met eikanderen gemeen. De mensch heeft daartoe even goed regt, en is daartoe even zo gefchikt als eenig ander fchepfel: en «revolglyk moeten vvytoeftaan, dat geen mensch, t „iet éen enkel redelyk Weezen vernietigd zal worden. Dit bcwys is den Materialist onmogelyk te wederleggen. De gronden, waarop hy redeneert, zyn volftrektelyk valsch: doch men ftaa zyne geliefde ftelling van eene denkende ftof al eens toe, hy heeft daarmede evenwel nog niets gewonnen: hy moe: dan nog bewyzen, dat de verTa hïé.  «-2.fi J. F. W. JERUSALEM, Verhandelingen over nietiging van dat geen, dat in hem denkt, 't zy het van eene ftoffelyke of onftofFelyke natuur zy, niet alleen met Gods wysheid en goedheid beftaan kan, maar ook dat deszelfs eeuwigduurend beftaan eene tegenftrydighcid is, en van God niet begeerd kan worden. —— De verdere bewyzen, die de Heer Jerufaletn ter bevestiging van deeze waarheid aandringt, zyn ontleend zo van de noodzaakelykheid eener nauwkeurige belooning "enftraf van deugd en ondeugd, die in dit leeven geen plaats hebbende, (hoezeer ook de Stoicynen ons daarom een laagen loondienst aantygen,) noodwendig in een toekomenden ftaat gefchiedenmoet, om ons kragtdaadiglyk ter deugd aantemoedigen en van 't kwaad aftefchrikken; als van de gefteltenis der menfchelyke natuur,welkergeheele aanleg duidelyk toont, dat zy tot de eeuwigheid gefchikt is; welk alles wy flegts met een enkel woord aanroeren, om niet alte breedvoerig te worden. In de agtfte Verhandeling, die de zedelykheid van de menfchelyke natuur tot onderwerp heeft, 'onderzoekt de Schryver deeze twee byzonderheden, 1. Of de menfchen vrywerkende weezens zyn? 2. Of er eenig onderfcheid is tusfchen goed en kwaad? beide welke zaaken moeten plaats hebben, indien de menfchen zedelyke Weezens, en dus voor hunne daaden verantwoordelyk zyn. Wat dan der menfchen Vryheid aangaat; deeze moet  de voornaam/Ie Waarheden van den Godsdienst. 277 moet zig ontdekken in deeze twee zaaken, vooreerst, datwy over iets kunnen beginnen te denken, en die gedagten vervolgens voortzetten en eindigen: en ten anderen, dat wy ons lighaam kunnen bezveegen of niet beweegen, zonder dat wy daartoe iets meer noodig hebben-, dan ons befluit. Dat nu de menfchen zulke vryheid bezitten, wordt hier betoogd uit hunne redelyke natuur, waardoor zy in ftaat zyn om den verfchillenden aart der dingen te overweegen, en daarover te oordeelen. Hierop moet noodzaakelyk volgen, (want anders zou dit vermogen geheel onnut en overtollig zyn) dat wy twee zaaken met eikanderen vergeleeken hebbende , de voorftelling van de eene boven die van de andere verkiezen, het welk reeds een uitwerkfel van den wil is. De mensch bezit derhalvén het vermogen om te denken en te willen; doch deeze beide vermogens zouden al wederom onnut en zonder eenige bedoelirg zyn, indien God hem ook niet in ftaat gefteld en vryheid gegeeven had, om overeenkomstig met zynen wil te befluiten en te handelen. Deeze drie vermogens veronderftellen eikanderen, de eene is zonder de andere te vergeefsch, maar vereenigd zynde maaken zy zulk een volledig nuttig vermogen uit, waarin eigenlyk de zedelykc natuur van den mensch gelegen jg> _ Zy, die een eeuwig Noodlot ftellen, rede. neeren hiertegen op deeze wyze. „ Een redelyk „ fchepfel kan zig de dingen niet anders voorftelj, len, dan hy ze gewaarwordt: hy kan ook niet „ anders willen, dan 't geen zyn verftand hem als T 3 „ het  278 J.F.W. JERUSALEM, Verhandelingen over „ het beste voorftëlt; de voorftellingen van het „ verftand, en de bepaaling van den wil zyn dus „ beiden noodzaakelyk, en gevolglyk kan er by „ den mensch geene vryheid zyn." 't Is waar, by de gewaarwording van eenig goed is zeker de voorftelling van het verftand, en dus ook ons verlangen naar het bezit van dat goed, noodzaakelyk; doch er behoeft daarom evenwel nog geenzius terftond een bepaald befluit optevolgen om dat goed natejaagen. Want dewyl het mogelyk is, dat de gewaarwordingen ons als een geluk voorftellen, 't geen wel voor het tegenwoordige goed, maar in de gevolgen kwaad is, nf dat ons van een grooter goed, dat wy reeds bezitten, berooven, of ons een grooter kwaad veroorzaaken zou, dan het gemis van dat goed was, heeft God ons wysfelyk het vermogen gefchonken, om ons belluit tot het vol. voeren van ons verlangen uitteftellen, tot dat wy de eerfte voorftellingen, die onze gewaarwordingen wegens eenig goed of kwaad in ons verwekken, naauwkeurig getoetst, en bedagtzaam tegen de gevolgen overwoogen hebben: en dit vermogen is het eigenlyk, dat men Zedeïyke Vryhtid noemt. Dat er nu verder een weezenlyk onderfcheid tusfchen deugd en ondeugd plaats heeft, toont de Heer Jerufatem uit hét inwendig zedelyk gevoel, dat der menfchelyke natuure is ingeprent, en de grondflag van het ge weeten is, waardoor wyhoogagten, hymnen, en eerbiedigen alles wat wy onder de naamen van Regtvaardigheid, Weldaadig. heid,  de voornaam/ie Waarheden van den Godsdienst. 279 heid, en Grootmoedigheid begrypen, maar alle tegengeftelde ondeugden integendeel veragten en verfoeijen; van wélk zedelyk gevoel, dat op het befef van de inwendige fchoonheid en weldaadigheid der deugd, en op eene verftandige redekaveling wegens de betrekkingen der dingen gegrond is, de oorfprong, natuur en werking hier breedvoerig ontvouwd worden. De natuur van God en der menfchen dus bekend . zynde, onderzoekt de Heer Jerufalem, in de nep-ende Verhandeling op deeze gronden voort redoneerende, de natuur van den dienst, welken wy aan Gcd verfchuldigd zyn, naar onze drievoudige betrekkingen, tot God, onze medemenfchen en ons zeiven; waarna hy deeze verhandeling befluit met - eenige fraaije aanmerkingen over de uitterlykeoeffening van den Godsdienst, en de eenvoudigheid, die by denzelven behoort plaats te hebben. Tot dlot van dit eerfte deel fpoort de Schryver in de tiende Verhandeling de onderlinge betrekkingen naar,die Godsdienst, Ongeloof, en Bygeloof op eikanderen hebben. Onder alle gewigtige zaaken, die hier verhandeld worden, is inzonderheid merkwaardig een zeer fraai vertoog over fe fchadelykheid van het Bygeloof, vvaarby wy ten beftuite van dit uittrekfel nog een weinig zuïkn ftilftaan. Door Bygeloof verftaat de Heer Jerufalem, «alle byvocgfelen tot den Godsdienst, die, „ zonder eenige kennis en beproeving, als wee- zenlyke ftukken van den Godsdienst worden „ aangenomen, en in onze regtfehapenheid noes: T 4 in  ü2o J. F. W. JERUSALEM, Verhandelingen over „ in onze gerustheid esn' weezenlyken invloed „ hebben." Het bygeloof Iaat dus onze verbiptenis met God in haar geheel, en voor zo ver is het ook minder fchadelyk dan het Ongeloof; doch met dat alles is het egter zeer gevaarlyk, en gaat doorgaans van Ongeloof verzeld. Het wordt wel zelden met een opzettelyk kwaad oogmerk ingevoerd, doch dit beneemt het evenwel deszelfs fchadelykheid niet. Het vordert van de menthen een blind geloof, daar ondertusfehen elk verftandig mensch het regt bezit, om voorzig zeiven te oordeelen. God handelt allezins met ons als met redelyke weezens, en als zodanigen vordert hy van ons, om alle zyne geboden aan den toets der reden te beproeven. Welk eene vermetelheid derhalve is het, een blind geloofvan eikanderen te vorderen, en zyne byzondere inzigten en verklaaringen aan anderen optedringen, als weezenlyke hoofdpunten van den Godsdienst, zonder eenige moeite te doen om er hen van te overtuigen! Indien de Godsdienst eeniglyk in Formulieren en plegtigheden beftond, zou er niet veel kennis noodig weezen, maar daar dezelve eigenlyk in Godsdienstige neigingen, en eene waare eerbiedigheid des harte gelegen is,moet hynoodwendig op redelyke overtuiging rusten. Het voor. wendfêl, dat de menfchen tot zjlk een eigen onderzoek niet bekwaam zyn, is ydel. Men ftelle flegts den Godsdienst in zyne natuurlyke eenvoudigheid voor, dan moet, dan zal de eenvoudigite öienseh zelfjn ftaat zyn, om den grond van zynen God:  ievoomaamfle Waarheden van den Godsdienst. a8,r Godsdienst intezien, zo hy anders waaragtigis.-De byvoegfelen van het Bygeloof verkrygen fpoedig een zo heilig aanzien, en worden dienvolgens als voornaame grondwaarheden van den Godsdienst zo hoog in waarde gehouden, en zo eiverig verdedigd, dat, terwyl men de weezenlyke grondftellingen van den Godsdienst uit het oog verliest, het niet erkennen van deeze byvoegfelen vooreen zeer groote en ftrafwaardige kettery gehouden wordt. —- Die byvoegfelen draagen altyd den itempelvande Wysbegeêrte, denkwyze en zeden hunner eeuw. Wat zal men nu beginnen, indien er eens een meer verlichte tyd verfchynt.? Zal men dezelven dan nog eigenzinnig blyven aankleeven? Dan fielt men den Godsdienst gewis aan fmaadheid bloot; en men geeft daardoor aan het ongeloof gelegenheid om den Godsdienst aantetasten, door die byvoegzels te beftryden; en de getrouwe belyder, altyd gewoon die punten als weezenlyke hoofdwaarheden te eerbiedigen, wordt Iigtelyk een prooi van 't Ongeloof, zo haast men hem derzelver ongegrondheid aantoont. — Indien het bygeloof eeniglyk in eene altevergetrokkene zedenleer beftaat, is zy nog het allerverdraaglykst; doch door de menfchen tot grootere heiligheid te willen brengen, dan de Godsdienst vordert, neemt zy da overeenftemming onzer pligten weg, en maakt, dat men niet zelden den een' met verwaarloozing vandèn anderen betragt,daar ondertusfchen de waare Godzaligheid geene uitsondering lydt, maar in eene algemeene beoefT j fe.  $82 J. F. W. JERUSALEM, Verhandelingen, enz. fening van alle deugden gelegen is. Doch wanneer het Bygeloof integendeel leerftellingen aanneemt, die met eene gezonde zedenleer, of den welftand der Maatfchappy ftrydig zyn, wanneer het by voorbeeld geweetensdwang en liefdeloosheid predikt, wanneer het de menfchen onder beloften van den Hemel aanzet, om eikanderen ter eere van den God des vredes te verketteren, te vervolgen, en te moorden, dan triumpheert het Ongeloof, het welk, terwyl 't de Onverdraagzaamheid aantast, zig geene gelegenheid laat ontflippen, ora den Godsdienst te ondermynen. Lettres, sur l'origine des Sciences, et sur celle des peuplesde l'asie, adreféesa M. de Voltaire par Af. Bailly ê? precedées de quelques Lettres deM. de Voltaire a rAuteur. Dat is Brieven over den oorsprong der Wetenschappen, en der volkeren van Asi a, gefchreven aan den Heer de Vol. t aire, door den Heer Bailey, voorgegaan dooi' eenige brieven van den Heer de Voltaire aan den Schrijver. hond 8 Parys. *777- In de gefchiedenisfen der Starrekunde, in het jaar 1776 te Parijs uitgegeven* had de Heer Bailly onder anderen gefteld, dat het licht der Weten*  BAILLY, Brieven over Afta. 283 tenfchappen en de Wijsgeerte afkomftig fchenen te zijn uit het Noorden van Afië,dat ze ten minften gebloeid fchenen te hebben op de breedte van vijftig graden,eerze zig uitbreidden in Indien en Chaldea. Deeze nieuwe denkbeelden, op de waarfchijnlijkfte bewijzen gegrond, zegt de Heer Bailly in zijn voorberigt, hebben en goedkeuring en berisping gevonden; In de Gefchiedenis der Starrekunde kwamen ze flechts van ter zyde in, en konden niet uitvoerig bewezen worden, zonder de voornaamfte en algemeene onderwerpen van dat werk,door haare bijzondere uitvoerigheid, te verdringen: Men heeft ze daarom liever afzonderlijk willen behandelen, en dewijl de Heer de FoUaire, in bijzondere brieven,'er eenige zwarigheden tegen gemaakt heeft , dagt het den Heer Bailly zeer gevoeglijk, hem de oplosfingen daarvan, te gelijk met eenige ophelderingen over dit geheele onderwerp , te doen toekomen, Hem over dit gantfche gefchil tot Hegter te ftellen. . Ingevolge van dit ontwerp,' vinden we in dezen bundel, eerst drie brieven van den Heer de Vdtaire, en vervolgens tien van den Heer Bailly. De eerfte dienen om de zwarigheden te doenopmerken, welke zig in de ftelling van den Heer Bailly, althans bi] het eerfte inzien, opdoen. De tweede zijn ten deele gefchikt om die zwarigheden weg te nemen ofte verminderen , ten deele om' aan^ de ftelling zelve, door ruimer opheldering, en nieu. we  BAILLY, Brieven over den Oorfprong we bewijzen des te meer waarfchijnlijkheid bij te zetten. Overal wordt de moeilykbeid der ftoffe en betoogen rijkelijk verligt, door eene aangename levendigheid van voordel, waartoe- het lofle en vrije van den bneï-Jlijl ook , boven alle andere wijze van fchrijven, fchijnt gekozen te zijn. . Dewijl evenwel deHeer2?- (6) bl. 30.  s$8 BAILLY, Brieven over den oorfprong heeft, hebben zij gekend; maar ver van denzelveri op zijne regte waarde te fchatten en ten nutte te gebruiken, hebben ze in tegendeel nieuwe en minder naauwkettrige jaarkringen uitgevonden, oiri hem te verbeteren, (i) De eerfte Keizers Fom, Hoangti, en Yao, hadden eene volkomene kennis der Starrekunde , waarvan de beginfelen , in verfcheidene gedenkftukken, vooral in den T-king, en in de geheimzinnige lijnen, Ktua ge. rioemd,verfcholen liggen. De Chouking, een oud en heilig boek in China, getuigt overvloedig van de vorderingen van Fok in de Starrekunde. De punten der Zonué-ftilftanden, en Nagtëveningen waren ontdekt; weinig tijd daarna, Vondt men de ware lengte van het jaar. (2) Alle die kundigheden behooren tot den tijd van Fohi; Dezo bragt ze den Chineezen van elders aan; Want > dat zij ze voor zijnen tijd niet zelf hebben kunnen uitvinden, wordt daaruit opgemaakt, datze, na hem, bij eene werkelooze onverfchilligheid, altijd gebleven zijn, zoo als zij van Hem gevormd waren, zonder ooit den minften trek getoond te hebben, om nieuwe vorderingen te maken, om meer te doen, dan te bewaren, het geen ze van Hem ontfangen hadden. (3) Toen Perfepolis 3209 jaren voor Christus gebouwd wierd, was de Zon in het teeken van den Ram; Die dag wierd gekozen, om het jaar te beginnen, en was vervolgends het tijdperk vaii eenen (1) bl. 30. (a) bl. 32. (3) bk 34-40.  der Weetenfchappen 'in "Afia. a8ij eenen kring, welke de ware kennis in zig befluit van het Zonnejaar.(i) Zulk eene wijsheid verwagt men niet bij een volk, dat maar even geboren wordt. Dicmfchid, de ftichter van Perfepolis , bragt gewis [deze kundigheden uit een bewoond en befchaafd land, aan de Perfen over,(2) die, behalven dit, in het eeren van de Zon en het Vuur, een duidelijk bewijs van hunne hooge oudheid dragen (3). Toen Babel zijnen eerften Chaldeeuwfchen Koning Evechous kreeg, was het woest en onbe» fchaafd ; de Chaldeen bragten 'er de wetenfchappen të gelijk met hunne wapenen en overheerfching. Men bewaarde ze bij eene vergadering van Wijsgeerige Priesters, niet ongelijk aan onze tegenwoordige geleerde Maatfchappijen. Zij fielden reeds, 't geen Ticho eeuwen daarna, nimmer aan ffeveïi'us, met moeite aan Casfini heeft kunnen fmakelijk maaken, maar thans niemand méér ontkent, dat de Cameeten om zeker e tij den wcderkee'ren f4). Zij kenden den Sterrekundigen tijdkring van 600 jaar, maar wisten 'er geen gebruik van te maken (5). Alles draagt dus blijken, dat zij alleen het overfchot hadden van kundigheden , welke bij een ouder en wijzer volk door naauwkeurige waar- (1) Bl. 42. De Heer Bailly verwijst tot betoog van dit alles den lezer naar zijne Histoire de VAJlronvm* Jncienne pag. 354. (2) bl. 43. (3) bl. 42. (5) bl. 45 49,' (5) bl. 50. Algem.Bibl.IV.Deel.N.3 V  290 BAILLY, Brieven over den oorfprong waarneemingen vergaderd, en gedeeltelijk tot hun waren overgebragt. De Indiaanen verdienen nog meer oplettendheid: Zij worden bij den Heer de Voltairc, voor de oudfte Leermeesters van het menschdom gehouden. 'Er is eene verwonderlijke wijsheid in hunne Shastabad; en de Schooien hunner Bramen wierden zelfs yan Pythagoras en andere Griekfche Wijsgeeren, bezogt (i). Dan die kunde en wijsheid erkent men veelzins: Zij geloofden de onfterfelijkheid van de Ziel; de Eenheid en Onveranderlijkheid van God : uit wiens zelfftandigheid alles voortgefproten en uitgebreid is, zoo als,(deze is hunne eigene maar veel te lage gelijkenisfe) zoo als de fpinne haar webbe uit zig zelf weeft, en weder intrekt naar haar welgevallen (a> Behalven meer andere gezonde denkbeelden, Helden zij ook hetzelfde, dat naderhand Harvey beweerd heeft, dat de zaden van alle planten, boomen en dieien,van den beginne der wereld beftaan, en zig flegts elk op zijnen tijd ontwikkelen, en als uitdeiën tot hunne voorgeftelde grootheid (3). Zy gelooven, even als de Perfcn, twee grondbeginzels (4,), en de Ziels-ver- hui- (1) BI. 3-H- (2) bl. 5I-54- (3) bl. 55- (4) bl. 56. waar de Heer Bailly in 't breede tragt te bewijzen, dat de geheels natuur tot twee grondbeginzels kan gebragt worden, vastheid en vlugheid , of rust en beweeging , d. i. Aarde en Paar, welke natuurkunde in verbloemde fpreekwijzen omzwagteld, en door het gemeen niet wel be- gre-  der Weetenfchappen in. 'Afia, 30Si huizing, geboren uit het begrip der onfterfelijkheid (i> Zij hebben in de fterrekunde, verfcheiden zeer goede en naauwkeurige bereekeningen (>),riiaar, onder alle deze trekken van geoefendheid en wijsheid, vindt men inmengfels van de wonderlijkfte dwaasheid (3)- De aarde is bij hun plat, zij zetten 'er een berg midden op, oiri de Zon bij nacht te bedekken; zij vormen zig twee draken, den eenen zwart, en den anderen rood, om de verduisteringen van Zon én Maan te veroorzaken, en zetten de aarde op eenen gouden berg. Een volk dat van de fchoonfte natuurkundige ftelfels op lange ondervinding en oefening gebouwd , tot zulke ongerijmdheden is neergedaald, kan de rijkdommen van wetenfchap; welke het noch bezit,niet zelf gewonnen hebben-,(4) De taal, waarin hunne vier heilige boeken gefchreven zijn y en die men Hamskrit of Samskret noemt, ftrekt 'er ten naderen bewijze van; Ze is in agttien Woordenboeken, en verfcheidene Letter-kunsten bewaard; ieder eenvoudig denkbeeld is dooreen der grond-letteren uitgedrukt, en de bijzondere wijzingen en omftandigheden worden vertoond door een tweede foort van letters, welke bij de eerfte gevoegd worden (5). Deze fchoone en rvke taal evenwel verftaan ae Indianen niet \ de grepen, verbasterd zij in eene wanftaltige Godgeleerdheid bl. 57-64. (1) bl- 64-70. (2) b!. 8?-. (3) bl, lil (4) bl. 88-90. (5) bl- 83- V 3  -292 BAILLY, Brieven over den oorfprong de Bramen alleen leggen 'er zig op toe; en weinigen onder hun durven zig vleien, haar të begrijpen. Het is zeer klaar dat de oudfte Bramen, herkomftig uit een land, waar die taal in gebruik was, waar die heilige boeken gefchreven waren, dezelve roet zig in Indië meêgebragt, en aan dien landaart medegedeeld hebben fj). Die oude Volkeren evenwel, welke geene uitvinders kunnen geweest zijn der Wetenichappen, van welke ze flechts de overblijffels bezitten; die* Volken hebben, volgens de tweede ftelling, waarin ook de Heer de Voltaire toeftemt (2), eene treffende gelijkheid in overleveringen, gezuoonten, wijsgeerte godsdienst, wetenfchappen, en injlellingen. Het godsdienftig plengen , van water , wyn , melk, olie (3): Het denkbeeld van eene alleszins gelukkige, van eene gulden eeuw, geboren uit voorgaande verhuizingen en gemis van Vaderland (4). De geheugenis van eenen algemeenen Vloed, en de vrees voor deszelfs wederkomfte (5). De Godsdienst-verrigtingen op de bergen (6^. Het verhaal van eenen Reuzenftrijd (7). Het Atlantisch of Gelukkig Eiland (8). Het groote voorwerp van Godsdienftige eerbewijzing, en de eerfte (1) BI. 87. (2) bl. 3. (3) bl. 93. (4)-M. 95. (5) bl. 104. ( De Chineezen hebben in eene oude Chronyk een vertelfel, van eene Princes Nanca, die met drie Zoonen uit het Noorden,omtrent van den62fte graad, gekomen was (3). De Indianen zeggen ook dat hunne Bramins gekomen zijn uit het Noorden (4). Veele van onze planten en kruiden, die aan de Ouden onbekend waren, zijn overvloedig in het Noorden te vinden: Koorn en garst groeien van zelf in Moscovich Tartaryë, en in Siberië bakt men brood van rogge , welke zonder zaaien voortkomt; zoo dat, zegt de Heer Linnaeus, „ Siberië misfchien het land geweest is, waaruit „ de menfchen na den Zondvloed zijn uitgegaan, „ om zig te verfpreiden over het overige van de we- (1) bl. 228. (2) 331-233. (3) bl. 235, (4) bl. 81.  der Wetenfchappen in Afta* „ wereld, om dat die ftreek de eenige is, welke „ de eerfte voedzels oplevert voor befchaafde „ menfchen "(O-In Tartaryé', ten Noorden van de groote muur van China, vindt men een merkelijke overvloed van Salpeter, welke zig egter niet vormt, dan in een bewoond land, in de overblijffels van planten , beesten en menfchen (2). De waarneemingen wegens het opgaan der ftarren, door Ptolemaeüs verzameld,zijn, gelijk ook de Voltaire toeftemt (3), genomen onder eene lugtftreek, waar de Idngfte dag 16 uuren was, en Europa evenwel had toen in dien oord geen Starrekundigen : Zoroafler fchrijft, dat de langfte dag van den Zomer het dubbeld is van den kortiten van den winter: Zoroafler zelf konde die waarneming in Perfic niet maken; hij moet ze getrokken hebben uit aanteekeningen, gemaakt in het land, dat de wieg der Wetenfchappen geweest' is (4)' De omtrek der aarde, zoo als ze door de Ouden bepaald is, verfchik weinig van de bereekening van den graad van Parys (5). De Indianen fpreken van twee fterren, welke hunne omwenteling om de aarde doen ia 144 jaren; deze jaarkring vergelijkt de Heer Bailly met eenen anderen bij de Tartaren , welke 25920 jaren bevat en, volgens de nieuwfte waarnemingen, juist de tijd is der om- (1) bl. 230-238,. (a) bl. 240. (3) bl. 7, 12. (4) bl. J42. (5) bl. 244.  300 BAILLY, Brieven over den Oorfprong omwenteling van de vaste fterren CO» Als de Indianen gaan in Peïgrimfchap naar het beeld van den grooten Lama, en naar Siberië, fchijnen ze noch eer te willen bewijzen aan het land hunner geboorte (2). De Egyptenaars geven aan den Phmix een leven van 1461 jaren , juist den tijdkring van hun groot Zonne-jaar, en in de Edda der Zweden is een verdigtfel van een Vogel, die na 300 dagen levens met alle andere Vogels, naar /Ethiopië vliegt, zig daar met zijn eij verbrandt, in eenen rooden worm herleeft, maar eindelijk zijne veeren en vleugels wederkrijgt, en in Zweden te rug koomt : Dit verdigtfel wierd in het Noorden geboren omtrent den 7iften graad, om de afwezigheid der Zonne te fchilderen , en de Phanix der Egyptenaars is 'er flegts een vervalscht namaakfel van (3)., De verdigtfelen wegens Janus, Frcja, Proferpina, Ado* ms\ Of ris, hebben insgelijks hunnen grond in de Noorderlijker waarnemingen van den Zonneloop (4). De lange en koude, maar niet altijd nevelige nagten van Tartaryë, zijn misfchien gunftiger voor fterrekundige waarnemingen , dan de heldere en warme, maar altijd korte nagten van Indië en Chaldea. Qerbillon deed waarnemingen in Tartaryë: De Rusfen deden ze menigwerfin Siberië (5). 'Er moet gedurige beweging <0 bl. 246. (2) bl. 248. (3) bl. 249-254. (4) bh 254. 357- (5) bi. 25Ï.  der Wetenfchappen in Afia» $Ót ging en verandering in lugt en hemel voorvallen v zal een Volk levendig en werkzaam zijn Waar eene gedurige gelijkheid en eentoonigheid van dezelve plaats heeft, is het Volk, even als in China en Indië, log, vadfig, en ijverloos (i> Waarfchijnlijk derhalvén zijn de eerfte ontdekkingen in het Noorden gefchied, en met derzelver befchaafde en verligte uitvinders afgezakt naar het Zuiden; en deze gisfing krijgt, in de oogen van den Heer Bailly, nog meer aannemelijkheid door befchouwing van het onder aar dfche Vuur, het welk door den Heer de Voltaire niet gretiglijk aangenomen, in 't breede befchreven en verdedigd wordt, in de twee laatfte Brieven van den Heer Bailly, waar hij in zijne Vle. ftelling aandringt, dat 'er een inwendig vuur of hette in het midden» van onzen Aardkloot is; het welk aan de Poolen eerder, dan onder de middag-lijn, verminderd zijn-, de, dc Noor der Volken naar het Zuiden gedreven hebbe. Zoo men alleen de meerdere kragten, en het langer werken der Zonneftralen bij Zomer, dan bij Winter, bereekene, moest de warmte te Pauys, volgens Fatio, 52, volgens Mairan 17, en volgens de eenvoudigfte en fpaarzaamfte bereekening van ailly , 6 malen grooter zijn in den zomer, dan in den winter. Maar indien men het punt van volftrekte koude, waarin niets zoude kun- bekoelde naderhand tot bewoonbaarheid en moei langzamerhand tot een Volftrekt koud , bevroren en dood lichaam bevriezen, gelijk thans de maan reeds is (2). 'Er is maar eene wet in de Natuur, die der geboorte en vernietiging. De warmte dan, die alles heeft doen geboren worden, moet ook verminderen tot de vernietiging (3). Volgens genomene proeven, bekoelen gloeiende bollen, het eerst aan de poolen (4). Het begrip der Ouden, dat de gezengde luchtüxeek onbewoonbaar was: Eene overlevering in Siberië, dat het 'er voor den Zondvloed veel warmer geweest is: De Oude tempels en afgoden, welke men bij de Indianen, ^Ethiopiërs, en/Egyptenaars in diepe en uitgegraven holen vindt (6): De voetftappen van Indifche gewasfen en dieren, welke men in het Noorden aanhoudend in verfteende lichamen aantreft, terwijl 'er zig geene opdoen van de tegenwoordige voortbrengzels dier landen zelf(7):De Olyphants-beenen in Frankryk, in het Noorden van Ierland; en de menigte daar van, in allerleis grootte, in Siberië (8): Wien zal dit alles niet gaarn doen toeftemmen in de eenvoudige en natuurlijke ftelling van denHeerBuFFON,dat die planten en dieien te voren in het Noorden gehuisvest, bij het verminderen der warmten aldaar, af- (1) bl. 334--S37- O) b!- 338. vo'g. (3) bl. 309-311. (4) bl. 308. (5) bl, 312. volg. (6) b). 315-310- (7) bl. 320-325. ,  '3O4 BAILLY, Brieven over den Oorfprong afgezakt zijn naar het Zuiden, zig eindelijk geplaatst hebben onder den verzengden lugtftreek, en daar blijven zullen, tot dat ook in die oorden de koude de overhand krijge, en hun geflacht te' niet gaa , gelijk zoo veele anderen, die niet dan in noch grootere, in vroegere hitte leven konden, eh thans niet meer overig zijn , dan in de fchriften der Ouden (I). Tot dus verre zijn wij den loop der denkbeelden van dev Heer Bailly des te breeder gevolgd, ora dat ons dit zijn werkjen noch bij weinige onzer Landgenooten fcheen gelezen te zijn : Evenwel is de vreemde nieuwigheid zijner ftellinge bekend, en bij veelen dikwijls het onderwerp der gefprekken , waar door eene algemeene nieuwsgierigheid verwekt is, om 's Mans gevoelen en bewijsgronden wat meer van nabij te Ieeren kennen. Eene uitgeftrekte belezenheid, vooral in de nieuwere Befchrijvers van het Oosten, eene meer dan gewoone kennis van de Sterrekunde, en eene allerlevendigfte verbeeldingskragt, in het te hulp roepen en vergelijken van allerande gebeurtenisfen, waarneemingen en denkbeelden , hebben moeten famen loopen om een ftuk, als dit is, te kunnen bij een Hellen. Maar bij dezelfde en noch meerder kundigheden; (1) bl. 326. volgi  dér ■Wetenfchappen ih AfiC 305 tien, zoirie eene bijna ongelooflijke bedaardheid en voorzigtigheid vereischt worden, indien uien alle ftellingen en betoogingen , naauwkeurig nagaan en met eenige zekerheid, of als valsch verwerpen i of 't zij als aannemelijk, 't zij als zeker wilde goedkeuren* . ,, . Welke waarborgen heeft de Heer Bailly vooroudere en nieuwere ftarrekundige aanteekeningert» voor veele der oude .en nieuwe verhalen van zaken* welke den grond zijner redeneeringen uitmaken ? Hij beroept zich, omtrent de oude gefchiedenisfen, op de fchriften van Zoroafter en Serafus* als op ftukken van erkende egtheid ; dan, indien de Misfionairen en andere nieuwe Befchrijvers van China,Indië enz.,geene meerdere geloofbaarheid hebben, vreezen wij dat de Heer Bailly, te zeer verdiept in zijne fterrekundige onderzoeken, en weggesleept door de vlugheid zijner verbeelding, die oordeelkunde niet heeft kunnen oefenen, volgens welke men den aart en het gewigt der getuigen moet onderzoeken, eer men op derzelver verhalen voortbouwt» . .... i. Wat is 'er vervolgens willekeuriger , dan dé uitlegging van verdigtfeïen en overleveringen „ liaar zekere opgevatte begrippen ? Pythagotas, Plaio , Heraclides, Paiaephatus, Cornutus en anderen onder de Ouden , H* de Groot,, Vesfttit\ Huet, Pluche, Bannier , Siruchtmeier met eene geheele bende van andere Nieuwen \ hebbeft zig toegegeven in het te rug leiden van velerlei verdigtfels tot zekere bronnen van oude eri Algeai. BiüJU IV Das.-. N- 3'. X ge"  3^5 BAILLY, Brieven over den, Oorfprong , gezonde Godgeleerdheid , van Regeerkunde, vari vroegere en naderhand vervalschte Gefchiedenis. fen, of eindelijk van de eerfte Goddelijke Openbaringen ; Olaus Rudbeck in 't bijzonder, heeft omtrent het midden der voorgaande eeuw, in zijne Atlantica, veele dier verdigtfels dienstbaar gemaakt aan zijne opvatting, dat alle vermaardeVolkeren afkomftig waren uit Zweeden. Allen vonden ze hier en daar iets, dat met hunne meeningen vrij gemaklijk fcheen te ftrooken, maar geene van allen evenwel heeft dit onderwerp kunnen behandelen, zonder in veele, zonder in de meeste ftukken *.door ik weet niet welke, vooringenomenheid en verbijstering, harde , ongerijmde , belachelijke verdraaijingen Voor klare en tastbare uitleggingen aan te zien en op te geven. Zoude de Heer Bailly de eerfte en de éenigfte zijn, die zich hier van had kunnen wachten ? Wij vreezen dat men dit over het geheel naauwlijks zal mogen vertrouwen, als men de proef neemt aan deze en geene bijzondere trekken; als men, bij voorbeeld, in goeden ernst beweerd vindt, dat de lengte van ellen en voeten door geheel Afië niet geregeld en aangenomen is, dan volgends de juiste lengte der geheele aarde, te voren naauwkeurig bepaald en in bijzondere onderdeelen afgemeten (i) 3, Veele lieden , zegt de Heer Ëailly (a) „ wagen de gis-kunst, zonder dat zij 'er het ,, gebruik , en zonder dat zij 'er de palen „ van (i) bl. 148-153- (2) bl.' 328.  der Wetenfchappen tn Afia» §0? ' van kennen» Gisfen is waarfchijnlijkïieden, hij waarheden voegen; den kring van onze kundig» 5j heden uitbreiden. De gisfingen moeten hièt „ voor den dag komen, dan na dat de oorzaken w bekend zijn. . . . Men verbastert ze, als mesi „ ze tegen hunnen Aroom doet ;op loopen om 2, de oorzaken zelf Om ver te werpen. Het i, rijk der mogelijkheden is onmeetbaar; merl „ moet 'er nieuwe nuaarheden zoeken, en gèehé j§' wapenen om de oude om ver te werpen;". 5£r moeten dan Ook hier waarheden tot grbhd gelegd zijn , zullen de gisfingen waarfchjjnelijls worden , en deze waarheden bepaalt de Heer "Bailly zelf tot twee r bat men in de Ster'rekuhde vart China j ihdiü en Chaldea, meer de over blijjfels dan 'de gronden vindt 'eener zuetenfehap: en dat fommigè Aflronomifche kundigheden en waarnemingen bchoo° ren tot eene vrij 'aanzierielijke breedte in AfiS (i), Dan, deze beide ftukken zelf berusten, en op berigten, welker echtheid veelszins twijfelagtig is^ en op. uitleggingen van veele derzelve, dié onna» tuurüjk en gedwongen zijn. Deze twee ftukkeri behooren niet Onder bewezen waarheden , maar kunnen zelf voor niet meer gehouden worden, dari voor' onderfiellingen , en Vernuftige gisfingen. Ën zoo men in dezelve al toeftèmdej zoo meri den Heer; Bailly de meeste andere ftukken al Êoegaf, welke hij 'er op gebouwd heeftj zoüêeü (i) bh tit ijfi t i  •joÖ BAILLY, Brieven over den oorfprong 'er evenwel nog, twee vragen, niet volkomen be* antwoord zijn. Waarom kunnende Chineezen,India* nen enz. hunne ihfieltingen enz. niet gekregen hebben door gemeenfchap met anderen? Het antwoord van den Schrijver, boven door ons Opgegeven (O, is naauwlijks voldoende. Wij hebben te weinig berigten we° gens den Koophandel dier oude tijden, en het is niet zeker en duidelijk genoeg welke de waarheid et» gevolgen geweest zijn der beruchte tógten van Bacchus en Üercules,mar het Oosten, — Waarom^ ten tweeden, kunnen die Volkeren niet zelf de Uitvinders zijn hunner wetenfchap en kundighcdinl Waarom motten ze, van hunne eerfte beginfels of, even vadfig,traag en dom geweest zijn, als men ze tegenwoordig vindt ? „ Geen volk , antwoordt „ de Heer Bailly, verwoest zijn eigen werk; als „ zijne eerfte jeugd over is , moge het vernuft ontbreken, de verbeel'dingskragf worden uitge,, doofd, maar de rede behoudt hare kragt, duurt ,-, tot in den ouderdom : De jaren ontnemen het „ niets (2). Komt een verligt volk immer van de kennis van den waren God, tot het Veelgoden„ dom? (3) Waar wetenfchap is, zonder dat nien „ 'er zaden of vruchten van vindt, daar moet ze „ van elders aangebragt, en het eigendom van een ander Volk geweest zijn " (4)» Doch deze ftelling wordt door zoo menigvuldige en zekere bc- (1) Zie hoven bl. hj. 293—207. (») Zie Bailly b!v jfc, ii) bl. 22. U) bi. 194-  der Wetenfchappen in Afta. 3cc) bewijzen wederlegd, als 'erin A/ia, Africa, en Europa Oorden zijn, welke voorheen door fchrandere en wijze Volken bewoond, tegenwoordig de zitplaats zijn van domme en drieste Natiën. Laat ons deze zelfde ftelling van den Heer Bailly een* toepasfen op zijne geliefkoosde Noordelijker bewoonders van Afië. Hoe is de woeste onbefchaafdheid, welke daar, op den 49ften en joften graad, zoo ver men gefchiedkundige berigten kan nagaan, geheerscht heeft", en nog heerscht; hoe is die on* befchaafdheid, dat onverftand over een te brengen met de hooge wijsheid, met de volkomenheid van kunftcn en wetenfchappen, welke, volgens den Heer Bailly, daar reeds voor eeuwen gebloeid , welke zich van daar over de geheele wereld verfpreid heeft? De Chineezen, 't is waar,hebben langduriger rust van rondsomme gehad , dan misfchien eenig ander Volk : Doch ze zyn evenwel, althans in de vroegfte eeuwen, niet altyd van oorlogen noch van inwendige bewegingen vry gebleven, en waarom moet dan de tegenwoordige vadfigheid der Chineezen &c. meerder onaffcheidbaar en van alle eeuwen her, aan deze Natiën eigen zyn, dan de driestheid aan die Noordelyker Volken? Welke of nimmer zoo veel wysheid gehad hebben, als de Heer Bailly meent te betoogen,of, tegen zyne ftelling aan , niet alleen hunne levendigheid, en vernuft, maar ook door de jiren hun gezond verftand verloren hebben. Ik zie niét hoe de Heer Bailly zich hier redde, X 3 dan  3j ro BAILLY, Brieven over 4en Oorfprong dan door het geweldig middel van zijn onderaard» fche Vuur. Door de vermindering daarvan moet het Climaat verkond, en even daar door vernuft en verftand beide, als bevrozen zijn. Dan, raisfchjen is Voltaire de eenige niet, die aan dat vuur niet gelooven kan. Misfchien althans ontbreken ons noch menigvuldige waarnemingen ? of rnogten wij wenfchen om, gelijk 'er onlangs Water-kijkers opftonden, zoo ook Vuur-Ujkers te hebben, welke den loop enden invloed van dien in» wéndigen Vuur-ftroom nauwkeuriger konden bepalen.. Zoo, men 'er over oordeelen mag naar de uitwerkfels, die 'er de Heer Bailly aan toe fchrijft, naar de fchranderheid en wijsheid der Volken van de bijzondere lugtftreeken, zal hij niet alleen van de poolen naar de middellijn vloeien, maar in verfchillende kronkels en wendingen niets toegeven aan den bogtigen Maeander. Wij gronden ons niet op gisfingen, maar op zekere, en onlochenbare Historifche waarheden. Toen de bewoonders van Klein - AJië , den Archipel, Peloponne/us en Grieken/and, reeds hunne beroemdfte Digters en Wetgevers hadden,was men, onder denzelfden graad noorderbreedte, noch dom en woest in Italieti9 en andere oorden van Europa, Zijn nu noch de bewooners van het Oostelijker Europa, of van Afia, &\e op denzelfden graad als Parys liggen, eenigszins te vergelijken met de befchaafdheid en £ckianderheid der Franfchen ? De Vuurvloed moe: ius, onder dezelfde breedte , • niet overal even  der Wetenfchappen in'Afta, 311 fterk zijn,maar flechts hier en daar aan eenen enkelen ftreek, met een zijner kronkels,de behoorlijke warmte geven. Toen daarenboven in de bovengemelde landen van Klein-Afië enz. del wetenfchappen bloeiden , waren de Noordelijker bewooners van Europa, de Galliërs, Germanen, en wat 'er verder meer ten Noorden ligt, driest en onbefchaafd. Onze Aardbol was dus van zijne warmte reeds zeer ver bekoeld: De koude had die Noordelijker Volken reeds tot domme woestheid doen bevriezen: Het vuur was met zijne heilzame warmte geweken , tot omtrent den 45ften graad en verder naar de middellyn. — Dan tegenwoordig zijn de bewoonders dier Zuidelyker ftreeken in de jammerlijkfte driestheid vervallen, en betwisten in tegendeel de Galliërs en Germanen den roem der befchaafdheid en wetenfchap aan de Oude Grieken: Moscou en Petersburg worden zetels van vernuft en geleerdheid : De uitwerkfels der onderaardfche warmte zijn verdwenen in de meeste Oosterlijke ftreeken, aan geene zijde van den 45ften graad, maar vertoonen zig in meerder of minder ruimte inde Westerlijke gedeeltens van Europa,van de ftraatvan Gibraltar af,totover den 65ften graad, byna tot aan den NoorderPoolkring toe. 'Er is dus niet aan te twijfelen, of de Vuurftroom van den Heer Bailly , moet niet alleen van het Oosten naar het Westen geweken, maar ook van httZuiden, weder te rug gekeerd zijn naar het Noorden; en in deze verfcheidenheid van kronkelingen en wendingen,zal het, met alle de proeven en X 4 waar»  BAILLY, Brieven over den Oorfprong, & c„ waarnemingen van den Heer de Bujfon , altijd moeielijk vallen zijnen loop te bepalen De oorfprong evenwei blyft zeker: Want volgens de fteU ling en proeven van dien Heer, is het onloochenbaar, dat onze Aardbol, voorheen geheel gloei=fende, het eerfte bekoeld en bewoonbaar geworden is aan de Poolen (i): Zoo dat wy ons verwonderen, waarom de Heer Bailly, de eerfte woonplaatfen van menfchen en wetenfchappen, van daar tot aan den soften graad naar den Evenaar verfchuift; daar ?cr nochtans verdigtfelen voor handen en bij Hem aangewezen zijn, die Hy zelf brengt tot Starrekundige waarnemingen , welke moeten gemaakt zijn opveelhoogeren,opde7iftengraad(2), en daar de waarnemingen en ftellingen van den Heer de Bufon Hem, om met zich zelf over een komen, hadden moeten bepalen tot de Poolen, Dan wij mogen ons in geene verdere aanmerkingen ingeven : Wy zouden anders noch verfcheiden vragen kunnen voorftellen, en daar onder deze; Hoe komen °er, na zoo veele eeuwen bekoe* Hngs, noch warme wateren op 80 graden breedte I ih Spitsbergen^^ (3) Van waar de uitwerkfelen van onderaardsch Vuur,welke men thans in het Noorden van Europa waarneemt? Van waar in *t byzon* der het brandend Eiland, dat onlangs uit Zee opgekomen en door de Deenen in bezit genomen is? Doch, wy meenen reeds genoeg gezegd te hebben , om, VTijè'jjjk te mogen befiuitenjj dat de Heer Bailly zijnen eigen arbeid niet te kort doét, wanneer Hij 'er zelf. ien naam sjangeeft van een ffö/sgeerigenRumatiQf)^ -CO bl. 3P5 3ii.'(2)b!.349 ?54. (3; bl. bf.ft) W. I0.  S.U£1)EL «« VAN ALPHEN, over de fchosne&c. 31 $ III. Theorie der fchoone Kunsten en Wetenfchap* pen, grootendeels overgenomen uit het Hoogduitsch van F, j. Riedel, en met byvoegzeïen, aantekeningen, en eene Inleiding vermeerderd door Mr. Hieronymus van Au phen, Lid van de Maatfchappy der Neder» landfche Letterkunde te Leiden. Twee Deelen, Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg, de Wed. Schoonhoven, en G. van den Brink Jansz. 1778—1780; Toen wy onlangs de Dichtkundige Verhandelingen van den Heer van Ar-phen in handen kreegen , herinnerden wy ons , dat wy, by gelegenheid van de uitgave van het eeilte Deel van Riedels Theorie, een verflag gaven van het oogmerk, het welk de Heer van Alpben, met de Nederduitfche Vertaaling van dit werk, volgens zyne veelbevattende Inleiding, bedoelde, Wy merkten toen hoofdzakelyk aan , dat onze Nederlandfche Dichtkunde , fchoon wel eenige verbeteringen nodig hebbende, egter geenzints ia dien ftaat van agterlykheid was, waarin het den Heer van Alphen behaagde dezelve met betrekking tot die van ander? volken voorteftellen, — Dat. Wy gaarne wilden toeftemmen, dat men by dc meesten van onze hedendaagfche Dichters het fchoone en vindingryke van Hooft en Vondel niet. «aptreft, zo, dat 'er, volgens de voorzegging van, X s den  3h riedel en van alphen, ovtr de fchoone den vernuftigen Moonen, na Vondel geen Vondel is opgedaan : doch dat deeze agterlykheid voor? namelyk daaraan te wyten is, dat men de beoefening van de beste Griekfche en Latynfche Dichters, van welken Hooft en Vondel het fchoone afgezien, en op eene kunstige wyze in hunne wer* ken hebben overgeplant, in onze' dagen te veel verwaarloost, en dus het loflyk voetfpoor verhaten heeft, dat deeze twee uitmuntende Vernuften met zulk een gewenscht gevolg betreeden hebben, gelyk wy met het getuigenis van eenige beroemde Maftnen bevestigden. De Heer van Alphen, wiea deeze onze aanmerkingen niet fchynen bevallen te tiebben, heeft kunnen goedvinden in zyn ant* woord op den brief van den Heere de Perponchcr , geplaatst voor het tweede deel der Theorie, onze gezegden eene belagchelyke wending te geeven , even als of wy een' Anachronismufi begaan hadden, en in het jaar 1779 de voortreflykheid van Hooft en Vondel boven de beste hedendaagfche Dichters van andere Volken niet alleen beweerd, jnaar voornaamelyk daaruit afgeleid hadden , dat Grotius in zynen leeftyd onzen Vondel in veele opzigten met de beste Dichters der Oudheid gelyk ftelde. Dit zou waariyk wel eene navolging gelyken van den redeneertrant van den Heer van Alphen, wanneer hy de agterlykheid van onze Poëzy onder anderen mede daaruit afleidt , dat zekere Duitfcher, die mogelyk geen Hollandsch. verftaat, en wiens uitfpraaken , volgens het getuigenis van. onzen Schryver zei ven, buitenfpoorig  Klutsten en Wetenfchappen. 3*5 2yn en onkunde verraaden, een or.gunftig oordeel over onze Letterkunde velt. - Doch zulk eene dwaasheid hebben wy nooit gedagt, veel minder gefchreven. Het is met de zaak eenvoudig dus geleegen. Onze Schryver had in zyne Inleiding beweerd, dat Hooft en Vondel weinig fmaak hadden, dat zy de Ouden wel geleezen hadden, doch dat hunne voortbrengzels egter tevens aantcooen, dat zy'er al het nut niet uitgetrokken heb, ben, dat 'er uit te haaien was, en dat b. v, hunne wyze van uitdrukking en voorftelling verre af was van die der Ouden. — Van dit onregtmaatig vonnis beriepen wy ons op de gunftiger uitfpraaken van Grotius en Broekhuizen, van welken de eerfte onzen Vondel in zekere opzigten boven Sophocles en Euripidcs verhief, en veele plaatzen uit zyne Trcurfpelen met de fchoonfte plaatfen uit de Latynfche Dichters gelyk ftelde; en van welken de laatfte van onzéq vindingryken ' Hooft getuigt, dat hy de bevalligheden van een* libullus en Propertius zo geestig en met zo veel fmaak en oordeel in zyne zangen heeft overgebragt, dat deeze uitmuntende Dichters zig niet beter hadden kunnen uitdrukken. — Een ieder ziet dus zeer klaar, dat wy geënzints ten oogmerke hadden, de getuigenisfen van Grotius cn Broekhui^ zen aantevoeren, om daaruit afreleiden. dat Hooft en Vondel voortreflyker zyn, dan de beste hedendaagfche Dichters van andere landcri, maar alleen om deeze Opbouwers, der Nederduitfche Taal- en Dichtkunde tegen de onbillyke uitfpraaken van oa-  gl6 RIEDEL en VAN ALPHEN, over de fchoone onzen fchryver te verdeedigen , en , fchoon wy hen geenzints als volmaakte modellen ter navolging voorftellen, het geen dikwih? al te onbedagt» zaam gefchied, egter den weg aantewyzen , dien zy met zo veel voordeel bewandeld hebben , na,anelyk de beoefening der Ouden, en de navolging van zo veelvuldige fchoonheden , die den toets van zo veele eeuwen hebben doorgeftaan, en van welken de Heer Riedel zelf gedrongen is te zeggen : „ Eene onafgebrokene goedkeuring van hons, derde jaaren bewyst, dat de fchoonheden in de s, werken der Grieken en Romeinen waare fchoon„ heden, en overeenkomftig met de menfchelyke ,, natuure zyn." Daar in tegendeel de voorbeelden uit de Hedendaagfchen, byzonderlyk de Duitfchers, die men ons ter navolging opdringt, aan zoveel tegenfpraak onderhevig zyn, dat dezelve plaats, welke de Heer van Alphen uit Klop/lok als een voorbeeld van eene onvergelykelyke verhevenheid bybrengt, door eenen anderen Kunstregter, wien geenzints een gezond oordeel ontbreekt, aan de regels van Riedel zelf getoetst zynde , zo buitenfporig en onnatuurlyk bevonden wordt, dat by onze Natie geluk wenscht, dat zy onder hare Sivaneburgcn zulke hoogvliegers niet heeft, die zig zeiven in het etherisch gewest verliezen (*\ En (*) Zie Riedels Theorie I. deel. bl. 66. vergel. met de Proeven van Dicntkundige Letteroefeningen over Vondel cn AntoniJes 11, deel. bl. 15a—-155. in uanteek.  Kunsten en Wetenfchappen, 3*7 En hier mede van dit verfchil aftoppende, zullen wy thands overgaan, ora te voldoen aan het geen wy waren fchuldig gebleven , en een kort verflag geven van de Theorie zelve , welke , hoe verfchillend men 'er ook over denken moge , egter deeze nuttige uitwerking reeds gehad heeft, dat het eenige Vaderlandfche vernuften heeft aangefpoord, om handen aan het werk te flaan, en we! uitgewerkte ftukken over de Dichtkunst hunne Landgenooten opteleveren, waarvan'de Prysverhandelingen van de Heeren van Engelen, Feithé de Bosch en anderen ten bewyze .trekken. In het eerfte Hoofdftuk ontmoeten wy veele Wysgeerige befpiegelingen over het weezen der fchoonheid, die, fchoon op zig zeiven haare nuttigheid hebbende, egter voor het vveelig vernuft van jonge aankomende Dichters, die gemeenlyk niet fterk genoeg georganifeerd zyn, om alle die metaphyfifche fpitsvindigfieden , welke de Vryheid en de Bevalligheden vernietigen, te bevatten.; Wat al te afgetrokken en diepzinnig zyn. -—* Vart de lighaamlyke fchoonheid fprekende , zeggen onze Schryvers, dat dezelve geene innerlyke eigenfchap der voorwerpen is, die ook buiten onze denkbeelden, Qicmine cogitante'), daarin van andere eigenfehappen zou onderfcheidenzyn,zodar„ zonder by voeging van eendenkend weezen, het regelmatigst gebouw niet meer dan een bloote fteen» hoop, en de (tem van den nagtegaal niet fameriftemmender zy dan het geUrysch vau den nagtuü. De  3i?t RIEDEL en van ALPHEN, over de fehootii De Schoonheid kan dus als een betrekking of beftemming van het gewaarwordend wezen worden aangezien,en is,behalven dat, als zynïet gevoeld wordt, niets. En hier uit befluit de Heer Riedel met Messes Mendeifon , dat 'er voor God niets fchoons kan zyn. — Deeze gezegden worden vervolgens niet alleen op de fchoonheid der verbeelding , maar zelfs ook op het zedelyk fchoon overgebragt, eu daar by beweerd, dat, al hoewel de fchoonheid van eene deugdzaame daad in die daad zelve fchyne gelegen te zyn* en niet flegts in den aangenamen indruk, dien zy voortbrengt , zulks egter, by naukeuriger onderzoek, geheel anders bevonden wordt, „zo dat eene deugdzaame daad hiare volkomenheid wel in zig heeft,doch de fchoonheid van dezelve eerst een gevolg is van ons gevoel, het welk door de Natuur zo gevormd is» dat het in zulke gevallen zamenflemt met de zedelyke denkbeelden, ten einde ons des te meer aantefporen, om het goede te doen, uit hoofde dat het niet flegts goed, maar ook fchoon is, en het kwaade te Iaaten, niet alleen om dat het kwaad, maar ook om dat het affchuuwlyk is." Schoon iiu deeze befpiegelingen geenen regtftreekfchen invloed hebben op de behandeling der fraaije kunsten en wetenfchappen, en aan fommigen wat Paradox zullen toefehynen , komen dezelve ons egter, niet tegenftaande de tegenbedenkingen van den fchranderen Perponeher , (welke met dé Hellingen onzer Schryvers , en de nadere verklaringen van den Heer van Alpken voor heg  Kunflen en Wetenfchappen. 319 tweede deel der Theorie geplaatst, wel verdienen vergeleken te worden) niet ongegrond voor. Het I fchoone en het lelyke zyn toch, even als het ver; hevene en laage , flegts' betrekkelyke denkbeel! den, die,naar de verfchillende gefteldheid of Or; ganifatie van een gewaarwordend weezen, dat zig ! dezelve voorftelt, verfcheiden zyn. Het geen voor : een' mensch van de laagfte clasfe fchoon en verhe1 ven is, sral op eenen anderen, die een' gezuiVerden ' fmaak heeft, eene geheel andere werking doen» ! even gelyk het geen voor de vereelde handen van : den arbeidsman zagt is, voor de poefle handjes i van een teêr opgevoed meisje by uitftek ruw kan i zyn; en is dit zo met gelykzoortige weezens, welk \ onderfcheid, gelyk de Heer van Alphen wel aani merkt, moet 'er dan niet plaats hebben voor onf gelykfoortige weezens? Het geen voor ons fchoon i is, zal mogelyk aan een' geest van eenen hogeren ij kring geheel anders voorkomen; en dus kan men I: ook,om eigenlyk te fpreeken, met Mcndelfon zeg! gen, dat voor God niets fchoon is , even gelyk 1 Riedel ook elders zegt, dat 'er voor God niets 1 verheven is, dan, om op eene menfchelyke wyze ij, te fpreeken, Hy zelf. Na dat onze Schryvers vervolgens de eigenfchap. J pen, welke in een fchoon onderwerp behooren IJ plaats te vinden, hebben opgegeven , merkt de ïf Heer Riedel eindelyk aan, dat men de werkelyke I fchoonheid in de Natuur wel onderfcheiden moet i van ons ideaal eener hoogstmogelyke fchoon1 heid. In de 'Natuur zyn de fchoonheid en volkomen!  330 PxïEDEL en Van ALPHEN, tverdefchon» mcnheid elkander dikwils in den weg, en dan moet de fchoonheid wykën voor de volkomenheid, doch by den Konftenaar is de fchoonheid zyn ee» nig doelwit, hy behoeft geene uitzonderingen te maaken,en wanneer hy zelfs de Natuur nabootst, blyft hy toch in Haat, om daar 'fchoonheid intebrengen, waar de Natuur ons ten kosten der fchoonheid de volkomenheid gaf. — « De fchoo„ ne kunsten en wetenfchappen, zegt hy, moeten düs zulke voortbrengzels leveren, die de fchoonheden der Natuur te boven gaan , en aan het „ ideaal der hoogstmogelyke fchoonheid nabyko* „ men." Eene navolging, als navolging, is wel aangenaam, maar men wil egter altyd liever het oorfpronklyk zien. J'ai tant vu lefoleil, zegt de Spartaner. — Dit moet men egter niet zodanig opvatten , als of onze Schryvers alle nabootzingen der Natuur voor vervelende onderwerpen hielden i en alle Schilders, die beesten, bloemen, fruiten, Zeeën enz. fchilderen , den naam van fchoone Kunftenaars ontzeggen willen." Zülke Schilders, zegt de Heer van Alphen, die zig hier nader over verklaart heeft, „ behagen zeker , en dit min of mesr, naar maate van de keuze hunner onder* werpen, zo wel als naar de wyze van behande„ ling; dus men hen ook onder de fchoone Kun* „ ftenaars tellen kan , doch niet irt den eerften „ rang, want hoe ver zy het ook brengen , hoe j, kiesch hun fmaak zy, genie\ in den eigenlyken „ zin, ftraalt 'er in hunne werken niet door." — De beroemde Potter by voorbeeld fchilderde zyne koet*  kunsten en Wetenfchappen* §SA koeijen, even als of ze levendig voor ons ftonden * en om de illufie nog grooter te maaken , fchilderde hy ze , zo als ze zig bemorst en bevuild in dè wei bevinden. Potter was dus, als nabootzer der Natuur een groot Schilder , doch hy was daarom geen eigenlyk gezegde Genie. Dus is het ook met een Landfchap - Schilder , die gezigten naar 't leven maalt. Want fchoon deeze of in dè ftoffeering,of in hetgezigtpunt,of in de fchikking van licht en bruin genie kan vertoonen, hy blyft egter altyd beneden hem, die ons de Natuur maalt, niet geheel zo gelyk zy ïs, maar naar het ideaal,gelyk zy geweest zou zyn,indien de Schepper alleen iets fchoons had willen voordbrengen* Door zulk eene navolging van de fchoone denk^beeldige Natuur bereikten de Ouden dien hoogen graad van volkomenheid, dat men zig over het diep inzigt en de gelukkige genie van den kunftenaar niet genoeg kan verwondeien. Zy lieten zig geheel over aan het edel vuur van hunne verbeeldingskragt,die te vooren door eene vlytige welin^ gerigte navolging der natuur tot verhevene gedagtert was voorbereid , en wanneer zy een geval wilden uitvoeren, wisten zy het zelve altyd eenen nieu° wen trap van Schoonheid te geven, die alleen uit hunne verbeelding voohfpruitte, maar die te geiyk-zo Waar, zo natuurlyk, en zo ovëreenkorhftigr met de zaake fcheen,dat die geenen, wier gevoel fyn genoeg was, om hunne Voordbrengzelè met de regte oogen te befchouwen, dezelve aïé de verbeterde Natuur aanzagem Dus verhaalt Algem. Bibu IV Deel. N. |. Y ®*  5:2 RIEDEL en VAN ALPHËN, over cte fchooht Cicero, dat Phidias, wanneer hy een ftandbeeld van Jupiter of Minerva wilde vervaardigen , zig geen eigenlyk voorwerp uit de Natuur voorftelde, dewyl hy begreep, dat zy allen verre berieden de majeftueufe waardigheid van eene Godheid waren. Doch hy verliet zig alleen op zyne verbeeldingskragt, en werkte volgens de begrippen, die hy zig van de hoogstmogelyke fchoonheid had voorgemeld , en met deeze denkbeelden bezield, gaf hy aan zyne werken het leven en de onfterflyk- heid. Zo werkten de Ouden, en zo werkten alle Kunftenaars van Genie, een Rafael^ een Rubbens, een Michel Angelo, een Titiaan enz. en niet anders werkten ook een Homerus en Firgilius voor zo verre zy Schilders waren (*). De algemeene grondregel dan, die alle voordbrengzels der fraaije kunften en wetenfchappen hebben moeten, is dus de fchoonheid. De toetsfteen is het genoegen , dat uit de fchoonheid voortvloeit, en de gronden van dit welgevallen, zyn de wetten onzer gewaarwording. De denkbeelden nu,* welke in dat der fchoonheid liggen opfeflooten,daar uit volgen, of daaronder begre- 1 ° pen (*) Mi artifices , Ve. in fimulacris, vel in piBuris s tumfacereni Jwis formam aut Mineivcs , non contmplabantur aliauem , a quo fimilitudinem ducerent; fed ipjorum in mente infidebat fpecies Ptdehritudinis eximia: quetdam, quam intuentes, in edque defixi ad illius fimilitudinem ar* tem et manum dïrigebant. Cicero. Orat. Zie Volkman reisboek door ltaiien Deel I. bl. 66 — 70- in de Aant. cn verg. R. Mengs over den fmaak en de fchoonheid fel. 118—ao.  Kunfien en Wetenfchappen. 3*3 pen zyn, worden in eene volgende afdeeling uit eikanderen gezet. „ Waar fchoonheid is, zeggen onze Schryvers, daar is ook verfeherdenheid j „ verfcheidenheid , die zinnelyk gedagt wordt; „ zinnelyke overeenftemming en eenheid." Verv'olgens onderfcheiden zy de deelen, welke met eikanderen overeenftemmen; het punt, waarin zy overeenftemmen; de overeenftemming zelve en dfc zinnelyke 'erkentenis daarvan. Met opzigt tot de deelen, welke famenftemmen,moet men gedeeltelyk op hunne grootheid en wigtigheid, deels op hunne menigte en betrekking letten. Vanhier twee befchouwingen, de eerfte over het grobifche tn verhevene, welker hulpmiddelen kenteekencn eri foorten, benevens de tegenovergeftelde fouten; opgegeven en met voorbeelden geftaafd worden' de tweede over de eenheid en verfcheidenheid waar onze Schryvers, na eenige voorafgaande aanmerkingen, dit befluit opmaaken , dat'er tot een voordbrengzel der kunst drie ftukken behooren , afwisfeling en verfcheidenheid , famenvoeging van het verfcheidene naar eenen eenparie de grenzen der Geneeskonst even aangeroerd heeft, ooit ontkennen zal. De fchets der Ziekte is meesterlyk. — De genezing op befchouwing , en ondervinding berustende. Het tafereel is zo duidelyk afgebeeld , dat men geen de minfte twyffel kan voeden, of het is dezelf-  Êpidemifche Zinkingkoorts* 134 zelfde Ziekte geweest, welke door den Heer Metzger, in het boven aangehaald werkje, en door Dr. Michell te Amfterdam , in de Letteroefeningen befchreven is ; alleen met dit onderfcheid , dat de laastgemelde meerdere complicatie, in deze Ziekte, waargenomen heeft: — dewelke ons ook van andere Geneeskundigen bericht is waargenomen te zyn. In het twede deel befchryven zy de hevige Pleuris en verdere onftekene Ziekten welke dié Zinkingkoorts onmiddelyk volgden.—Zy gronden den oorfpronk dier ontfteking Ziekten, op de zelfde oorzaken, waar op zy de êpidemifche Zinkingkoorts gegrond hadden. — Zy bewyzen deze hunne ftelling door de berichten , welke van elders over deze Ziekte ons toe zyn gezonden, en door de waarnemingen van verfcheidene Geneesheeren, in verfchillende plaatfen van ons Vaderland. — Zy ftellen ene algemeene gefchiktheid tot ontfteking in de ligchamen, — en zy bewyzen dezelve uit het onftokene bloed van zodanige menfchen, welke gene de minfte tekenen van ontfteking hadden: — ja zelfs van gezonde Heden:— deze difpotitis leidedegrund/lag lot de Pleuris en ver* dere ontjlekene Ziekten 'Welke zich daar na vertoonden. Q. E. D. . Zy noemen onder de tekenen dier ontfteking pyn, benaauwdheid , ingetrokken pols , welke door aderlating meer vol en hard wierd. Ene droge huid, fterke dorst, ene brandige, gn fomwylen vliezige pis (urina fpajlica Hippocra- tis~)  §35 Sefchryvihg van de iis) weinig ftoelgang, verloren eetlust, ene drogè glad blinkende tong, waren toevallen, welke meri by de meeste waarnam. Zy bewyzen dé kwaadaardigheid dier ontfteking uit de verfpreiding dér pyn tot andere delen, uit de famentrekking der fpierachtige delen van de borst, en dé toeneming der pyn over de gehèelö borst. —— De aderlatingen boe wel ingericht,en hoi dikwyls herhaald brachten gene of flechts kortflondige verlichting by , fomtyds niet langer, dan gedurende, de bloedvliet.——Ja zelfs,die fchenenregenezen, wierden op eens door zulk eene hevige benaauwdbeid overvallen, dat zy geheel overeinde in het bed moesten zitten terwyl de ademhaling allermoeielykst ge/chiede. Men zag vele lyders aan koud vuur fterven. — Sommige ftierven op de 13, andere op den 11, fommige op de 10 en op de 6 dag der Ziekte. —- De ontfteking viel fomwylen op de blaas, op de hersfenen en op andere plaatzcn. By fommigen echter was de Ziekte niet zo hevig: deze genazen door a, 5 a 4 aderlatingen; by deze was de tong zelden beflagen geweest, ook had■ den zy ever geen wanfmaak geklaagd. By anderen was de Ziekte heviger, en de aderlatingen wierden tot vyf en zes reizen herhaald. —• de inflammatie wierd aan de longen medegedeeld: —s en eenige bezweken; fchoon alle hulpmiddelen aangewend waren. —~ Hy de derde foort eindelyk was de ontfteking 20 kwaadaartig, dal het om het even ware of dcis Ly*  Êpidemifche Zinkingkoorts* 337 Lyders adergelaten wierden of niet. De gantfche cura antiphlogiftica ten flerkfle te baat genomen betekende niets. By de lyders, die aan de Pleuris ziek lagen en by welke ene faburra in primis viis was , is de Pleuris niet van de ergfte fonrt geweesr. Deze hadden toevallen, weike men van deze fordes gemeenlyk afleid. In het laatst van Juny wierden menfchen, die te voore gezond geweest waren , aan zodanige koortfen Ziek. —- Daar was ene apparatus prima-' rum viarum en ene intermitterende koorts, -welkè na twee of drie dagen in ene tertiana uitliep, gelyk zich toen ook wederom verfcheidene Febres tertiana, welke gedurende de Catarrhale Epidemie van Junjr gezwegen hadden, op nieuws lieten zien, en als noch het Cara&eriftieke van tertiance vernales {waar op men verzoekt, dat men wel gelieve te letten) behielden. Kinderen zyn van deze Pleuris het minst aangedaan geworden. — Volwasfene en meer bejaarde lieden wierden 'er het meest van aangedaan. — Onder de tekenen d^r ontfteking reeds aangehaald, was voornaamelyk de crujia pblogi-, ftica. De genezing beftond meest al in de cura antiphlogiflica. — Dan voor dat 'er door herhaalde aderlatingen getracht was, aan het geweld der ontfiekinge ten minjlen enige palen te ftellen; voor dat 'er door allerlei ontbindende en verzachtende ftovingen beproefd was de plaatfelyke pyn te verzachten en ie verminderen; met een woord, voor dat wy zagent Alcem. Bibl. IV. Deel. N. 3 Z da»  $38 Befchryving van de dat alle de hier toe aangewende middelen-niets deden, althans niet genoegzaam, kwamen wy niet tot het aanleggen van veficatoria ; wyl de ondervinding ons federt lange ervarenis geleerd had, dat dit middel in het begin ener inflammatie aangelegd, de koorts veel al daar door aangezet, en de ontfteking, voorzeker vermeerderd wierd enz. Deze genezing gebruikte men in de ftaat van raauwheid der Ziekte. — Daarna bezigde men expeëtorantia, ten einde de Natuur in de ftuimlozing behulpzaam te zyn —- dikwyls zonder enig goed gevolg, wyl wen vele dezer Lederen kort daar na wederom op nieuw zag verergeren ,ja fterven; alle tekenen hebbende, dat'er inwendige gangraena plaats hadde. Sommige vervielenin ene vomica. Dat 'er inflammatie op catarrhus volgen kan, bewyzen zy uit de voornaamfte geneeskundige fchriften , over zodanige Ziekten. — Ja zy brengen een geval uit HippocRATEsby, om hare ftelling te ftaven. —■ En Jialen Selle tot getuigen aan. Wy merken alleen aan , dat de Pleuris, een gevolg van de catarrhus zynde , ook als zodanig moest behandeld worden. — Het was ene pleuritis carrhalis: een Ziekte, welke Stoll allernauwkeurigst befchreven heeft. — Een Ziekte, waar in de aderlating volgens het getuigenis van de allerberoemfte Geneesheren, en van die zelve, welke zy tot haar voordeel aanhalen , niet dan by toeval te pas koomt. —- Een Ziekte, waar in de veficatoria een Goddelyk hulpmiddel uitmaken, wanneer zy , niet na alle aangewende middelen., maar  Êpidemifche Zingkingkoorts. maar in den beginne der Ziekte worden aangelegd. — Een Ziekte, welke zig altyd in het voorjaar min of meer openbaart, en die door zagte ontfpannende middelen genezen moet worden. — Alle middelen, welke de krachten der Natuur ondermynen, zyn fchadelyk. Een aderlating is niet dan in den beginne van deze Ziekte, en dan zelfs nog niet altyd, dienllig. — De tekenen, welke deze pleuris, van het waare ontftekings zydewee onderfcheiden,heeft STOixmeesterlyk afgefchetst,— En wy vinden, onder de allerduidelykfte, en door ondervinding geftaafde middelen, geen beter, dan wanneer de aderlating ene ogenblikkelyke en voortdurende verlichting verfchaft. — Ene ontfteking immers wordt 'na ene aderlating nooit erger. — Al was het dat ene aderlating geen de minfte verlichting verfchafte. — Verplaatzingen van het ene naar het andere deel neemt men in gene ware ontftekingen waar. — Deze zyn allen toevallen van een Zinkingachtigen aart. — Het koude vuur volgt ook zo gemeenzaam niet op ware ontftekingen , wanneer zy wel behandeld worden , dan op die van ene Zinkingachtigen aart, wanneer de krachten uitgeput zyn.— Uit alle waarnemingen, welke de zeer Geleerde Geneesheeren van Haarlem achter hunne Verhandeling geplaatst hebben , wordt onze ftelling Zonneklaar bewezen. — De aderlating veroorzaakte gene verlichtenis, dan van enige weinige ogenblikken. — En de •veftcatoria deden veel dienst, fchoon zy te laat wierden aangelegd. Z a Mog-  54<5 T- Befehryvlng van de Mogten wy, om minder kundiger van het gebruik dier onnodige aderlatingen aftefchrikken , gebruik maken van de plaats, van den beroemden MicHAè'Lxs, een artz, welke door zyne kunde de achting van de gehele waereld verdient; daar hy zegt C) „ Men heeft in de Geneeskunde mis„ fchien geen middel, het welk algemener mis„ bruikt wordt, dan de aderlating; men ziet al„ tyd op de beweging der vochten, zonder dat „ men de oorzaak dier beweging zoekt wegtene3, men. Immers is 'er niemand, of hy begrypt, „ dat de aderlating de uitwerkzelen flegts vermin„ derd, en in het algemeen, niet op de oorzaak, „ welke de Ziekte door prikkeling heeft voortge„ bracht, werkt. Eindelyk, merken wy aan , dat, dé Heer Bosch,zo zynEd. van zin zyn mogt de drie vragen van de Geleerde Haarlemmer Stads Medici te beantwoorden, met vruchtgebruik kan maken van defraije Verhandeling van Wienhold de inflammationibus occultis,van Boode de V. S» vfu in morbis biliofis : vergeleken met de waarnemingen van Stolt- en Sarcone, waar in het antwoord dier problematu vry gemakkelyk te vinden is. i Laat ons nu overgaan tot het werkje van de Heer METzGER,het welk den oorfpronk voortgang en loop dezer epidemie in Duitschland ophel» (+) De angina polypofa pag. ijf.  Epidemijche Zinkingkoorts. 34I heldert: en geen gering licht in het gemelde gefchil verfpreidt. — M°en mag immers uit vergeïykingen der Ziekte elders waargenomen wel eens een gevolg trekken; hier in zyn ons de Haarlemmer Stads Medici voorgegaan. Na dat de Heer Metzger dan de luchtsgefteldheid der voorgaande winter van het jaar 1781 aangetekend heeft, in veranderlykheid zeer overeenkomende met die, welke wy in ons land hebben waargenomen , na dat hy de voorafgegane Ziekten opgegeven heeft, zo befchryft hy den gewonelyken loop der Zinkingkoorts, welke met tekenen van verkoudheid, methoofdpyn,hardïyvigheid; by fommigen bloedfpuwing; by anderen een beflage tong, geene of bittere fmaak , verlorene eetlust, enz. gepaard ging. Rust, dieet, verdunnende dranken enz. genazen deze lichte onpasfelykheid, welke egter van de minfte oorzaak recidiveerde. ; Dan men heeft dodelyke borstontftekingen op deze Ziekte zien volgen, waar door fommige omkwamen.— De Ziekte heeft algemeen geheerschr, dit blykt uit de berichten van de Geneesheren van Oost-Pruisfen aan onzen Schryver medegedeeld,— waar uit wy met den Schryver deze gevolgtrekkingen afleiden O dat deze Ziekte haaren loop van het Noorden na het Zuiden genomen heeft 2.) üat by het Zinkingachtige zig iets galachtigs bymengde. 3) Dat zy in het algemeen Biet gevaarlyk; egter voor die genen, welke borstziekten hadden, gevaarlyk, ja dodelyk worden kon. Z 3 Dit  Befchryving van de Dit heldert hy door voorbeelden, uit Geneeskundige fchriften, en door berichten, uit Nieuwspapieren, van elders opgegeven, op. Hy zoekt te betogen dat deze epidemie uit een befmettend vermogen ontdaan is. Eindelyk zo gaat hy over tot de befchouwing der geneeswyze. — Hy tekent te recht het galachtige aan, dat deze Ziekte in verfchillende onderwerpen had. — Hy bekent, uat zy zomtyds iets van de ontfteking aannam. — Hy merkt verder aan, dat 'er weinig zuivere ontfteking Ziekten zyn, welke niet min of meer iets van het galachtige gemeen hebben, —- En befluit, volgens het gemelde , houde ik het daar voor, dat die gene, welke de Zinkingkoorts voer zuiver ontflekende hielden, en de aderlatingen in alle gevallen aanrieden, niet op den rechte weg waren. --—- En verder. In onze Ziekte vond men onderwerpen, waar het aderlaten niet dan zeer fpaarzaam te pat kwam , terwyl dc Galachtige complicatie 'er ene grote rol tn /peelde. In het tegendeel blykt uit het gehele werkje dat de veficatoria veel dienst deden, en dat maagen buikzuiverende middelen in vele gevallen recht gefchikt waren, tot onderbrenging dezer Ziekte. — T£n dit-wordt noch door twee brieven van de Heeren Marx en Blqch aan den Schryver toegezonden bevestigd. IV,  343 V. £>t Zeetriumph der Bataaf fche Vryheid op Doggers, bank bevochten, door J. Le Franc q' van Berkhey, twee deelen met pl. in 8vo. te Amfterdam, by J. Allart, 1782. Nodige bylagen en aanmerkingen op den Zeetriumph van J. Ie Francq van Berkhey 2 ftukjes in 8vo. te Amfterdam by J. de Jongh 1783. Lauwer bladen voor de Zoonen der Vryheid'te Dordrecht by A. Blusfé en Zoon .782. Daar de giorieryke Zegepraal onzer Helden op Doggersbank bevogten, welke 's Lands vervallen roem eenigermate herfteld heeft, wel verdiend had in een grootsch en deftig Dichtftuk der vergetelheid onttrokken te worden , en het dus niet te verwonderen is, dat een groot getal welmeenende Nederlanders,zo dra de Heer Berk. hey zig tot deeze onderneming had aangeboden , hunne&begeerte, om zulk een gedenkftuk te bezit, ten, openlyk betoond hebben, zo fmert het ons, dat dit werk zo allerongelukkigst is uitgevallen , dat deeze onze goede Landgenooten in hunne billyke verwagting zig zoo jammerlyk bedroogen vinden, gelyk wy onzen Leezers in eene korte fchetze van den inhoud van dit dichtftuk zullen aantoonen. Na eenige omflagtige, en hier in 't geheel niet te pasfe komende aanfpraaken , van welken 'er eene vol laffe vleijery aan den Oramc Z 4 Vorst,  344 van BERK I-I li Y'S Zeetriumph Vorst , dien hy zeer gemeenzaam zynen Willem* lief noemt, is ingerigt, vangt de Schryver een werk aan van den volgenden inhoud: De Vryheid, fchoon door den band der Eendragt aan haar zeven vrye landen verknogt, verlaat egter deeze landen, en zeilt in een bootje naar Creten, om Zufter Euroop dingen te vertellen, die haar reeds lange bewust waren. Zoo geestig deeze vinding is, even onnavolgbaar is derzelver ontwikkeling. Het was niet genoeg de Vryheid van Land te zenden, de Prins moest haar aan boord brengen, niet om mede een togtje ter Zee te doen, maar alleen om een taal te voeren , die zulke eene verbazende onkunde verraadt, en zo veele ergerlyke, en voor den Souverain deezer Landen en deszelfs hoogen Bondgenoot hoonende uitdrukkingen bevat, dat» -ndien wy niet van des Schryvers ongemefureerde en enthufiaftifche zéle voor het huis van Oranje «vertuigd waren, wy waarlyk in het vermoeden 'ouden vallen, dat hy een fcherp hekelfehrift op. i^len Vorst had willen Schryven. Vervolgens wordt deeze taal' door de Vryheid beantwoord, doch op zu!k eene laffe wyze, dat men duidelyk bemerken kan, dat zy zederd eenige jaaren verbaasd vervallen en veranderd is. Na dat deeze Vryheid,of liever dit wanfchepfel van le Francqs verwilderde verbeeldingskragt, van den Prins affcheid genomen , en deeze op een Bootsmans rug ge-» fprongen , van boord naar ftrand gedragen is, lTeekt zy in Zee, en begeeft zig in de Capteins fcqoi ter luste, waar een zagt zwaaendons bed va»  der Bataaffche Vryheid, enz. ' 345 van Haarlemfche linnen lakens, en Leidfche Dekens gefpreid was, naast het welk een eiken tafel niet allerhande fpyzen , met groote eerbiedigheid in evenwigt gehangen was. Om egter fpoedig by onraad op den been te zyn, laat zy haar fchoon gelaarsde voetjes met propertjes gebroosde zooien van de kooi op den grond nedergooijen. Met het aanbreeken van den dag begeeft zy zig rustig ter kooije uit , beziet de paskaart, ontdekt de Zeeuwfche ftroomen, vaart door 't Canaal, fnapt en kakelt als een oud wyf, leugen en waarheid door eikanderen, raast en tiert als eene woedende Bachhante, terwyl haar oogen van toorne branden, en tegelyk, dat zo zonderling als tegennatuurlyk is, de matroozen belonken. Vervolgens komt zy, na ftorm belopen te hebben, behouden te Cadix binnen, banketteert met de Spaanfche Dons, leegt lustig den beker, en ontmoet, zo als zy te bedde wil gaan, den dapperen Oorthuizenj Dees zegt de Dichter Verhaalt haar 't Brilfche fchenden , Zyn overwinning,Melvils boei,van Cr ul den dood. Be Maagd beloont den Held, en gaat vol toorn te boot, Eindelyk landt zy te Creten, geeft haar credentiaalen over, en biedt Europa de gefchenken van de Eendragt en de Staaten aan, onder welken uitmunt een fupra fyn Haarlems Damast tafelftel, Z 5 mss  34<5 van BERKHEY'S, Zeetriumph ' met de wapens der Provinciën en Steden daaria geweven, en in 't midden derzelven alle de VaJerlandfche zeeden, raastdenkelyk uit de Natuurlyfce Historie van Holland overgenomen; alles even kundig bewerkt; zelfs de landdwalen en fervetten waren als rag zo fyn, en met gouden kwasten verfierd.—Vervolgens biedt zy uit naam van den Oranje Vorst deszelfs beeldtenis aan: waarom voog tyn gemeente De ridderlyke Spreuk gewrocht was in rohyn fiat hy het Maintiendr. ai zou van de Vry* heid zyn. en van wegens deszelfs Gemaallinne: Ben ftelfel van fyn kant en keurig Jpcldewcrk Fol ftopdraad juist en net van ftuitpatroon en perh Eindelyk biedt zy nog uit naam van de Oost-Indifche Compagnie Europa een kostelyk fervies aan van Kraakporcelein, Confituuren, Theeboe, Mahoniehouten Kabinetten, Grenobelhouten Zaal. bufetten, en meer andere fraaijigheden, breder in den Zeetriumph gefpecificeerd. —— Vervolgens voert zy een taal , die het Vaderland niet veel éér aandoet; doch zo beweeglyk was, dat America, die hier tegenswoordig was, bitter begon te fchreijen» Zelfs Aftu en Africa, anderzins zo onbeweeglyk, perstten voor de Vryheid een traan van bloed uit het oog. Brittanje alleen ftond  ' der'jBataaffchi Vryheid, ent. *~ 347 ftond van fpyt te trippelen , en zwol zig fchier te bersten, terwyl de Franfche Afgezant dejMaagd zeer beleefd de hand bood. Doch Europa , die zo min Franfche Complimenten als Engelfche on* befchoftheden dulden wilde, beval een ieder te vertrekken,waarop zy met de Vryheid in gefprek treedt: dan wat hier beraamd en befloten zy » blyft een zeer diep geheim. Alleen meldt ons de Dichter, dat zy de Vryheid goeden moed inboezemde, en de Zege op den Brit voorfpelde. Voort* geeft zy de Maagd eenige gefchenken mede voor den Oranje Vorst, te weeten een' antieken Lauwerkrans van den Helmkam van AchJI 0 als mede 't pantzer: dat de Roomfche Titus droeg. Voor Goeden Willem (zegt zy) is dees Kol* jersrok genoeg. 'En voor Oranjes Gemaallinne een heerlyk briljant, Europaas hart en godlyk Diamant. — Voor de jonge Prinsjes een oud harnas met Trojes heerlykheden, 't Geen kleine Aftyanax gepast heeft om de lecden. Daar (zegt zy) is 't gepluimd heimet van V lieve kind Ascaan Dat hy den kruin ontrukte van Turnus broer Nu. maan. En meer andere gefchenken breeder in deezen RymCatalogus omfchrever. — Doch Europa was verlegen , welke giften zy aan de Bataaffche Burgerheeren wilde verééren. Zy had nog wel een oude  ttfjt van BERK HE Y'S Zeetriumph Japon van Ne/tor, een verroest harnas van Lyfander, of een verfleeten Mantel van Epaminondas t ja zelfs nog een' antieken romp van Phocion; maar zy begreep, dat dit de nagedagtenis van der Grieken wrok zou opwekken, en daarom gaf zy liever een fnoer van Tyrus wormgefpin en heerlyk purper met fyn goud, dat Europa zelfs met eigen handen 'er in en doorgeviogten had. Dit fnoer moesten de Vaderen om hunne pylen flingeren, en ieder Grootachtbaarkeid moest 'er zyn knoop in leggen , wanneer dees nieuwe band weer om de oude gehegt werd. -— Vervolgens neemt Europa van de Tuinmaagd affcheid, welke eene zeer beleefde dienarelTe maakt, en, eer zy ter- zaale uittreedt, Europa nog een vriendelyk zoenhandje toewerpt, en, ten fpyt van Brittanje, de fchoone Americaanfcha Maagd,"in 't voorbygaan, eens toelonkt,waar na zy, op een Elefant gedegen, den heuvel van Ida ftatelyk afreidt, en des nagts by ftilte vertrekt. In den morgenftond ontdekt zy een roeigalei ter harer diende gefchikt, ontzeilt eene Vloot, en ■wendt het om de Noord, waar zy 's Lands Schepen ziet, en door den Graave van Weideren gepraaid wordt, wien zy met eene onbegrypelyke gezwindheid deeze vragen vooritelt Hoe heeft het myn Oranje t Zyn Gemaaltinne? Vaart het Vorstlykkroost nog wel? Die lieve Jongens met haar zusje, kom! vertel My ietsvan't Meisje! wil myn Willempje ' braaf keren ? En  'der Bataaffche Vryheid, enz. 345 'En oefent Freerikjez^ wel in 't exerceer en Met zyn kadetjes? leeft myn dierlren F ag el nog 7 Dien gryfen wyzen , voor myn zaak.? ei, zeg my tog Hoe 't Blysweik heeft? kan hy den last van Staat nog dragen ? Hoe gaat H te Amfterdam? «Temmink, dien Eerwaarde Der Zeevaardy, in vollen welvaard nog op aarde? Dien ouden ftok, den fteun der ryke Koopvaar dy, Hoe heeft hy 't? is ook aan V wimpelvoerend T Groot acht hre Re n dorp, zo doorkneed in wyze klaar en, Welvaarend? leeft ook Hooft en Am [leis Has« ïelaren? Verziende HuiGENS is die nog van myn Athe'én Den fteun ? Hoe hebben 't tog ook de Groot achtbaarhein Van Dordrecht, Rotterdam, en Haarlem, Delft en Leiden ? Wie leeft 'er nog voor my ? Wie 'er 'er reeds ver» fcheien ? Is de eedle Ridderfchap, elk in zyn rang en Staat Nog bloei jende voor *t heil van de Eendragt in den raad? Blinkt Neêrlands Adeldom nog uit in moed en trouwe foor my ? ach dat ik hen welvaarend weer aan~ fchouwe ! Myn Graaf, gy kent hen, zeg my rond, hoe V ieder gaat. i£f lieve toef niet! zeg, hoe is H met den Staat Des Lands ? wie leeft 'ernog ? wie aimt de Zaligheden t  sgo van BERKHEY'S, Zeetriumph Nadat de Vryheid buiten adem was, en den Graaf gelegenheid gaf om deeze en meer andere vragen te beandwoorden, en den Staat van 's Lands Zeemagt, benevens het gebeurde zederd men uit Texel en het Vlie was uitgelopen, te verhaaien, omhelst zy den Jonker, voorfpelt hemden aanftaanden Zeetriumph, en brengt hem vervolgens aan boord van den Ajax. Hierop , zegt de Dichter: Ging men terflond zich tot het fcheiden fpoeijcn De Bolders waren los, en Ajax vloog vooruit, Terwyl de Vryheid met haar hulk hier bleef vertuit. Nadat de Dichter met deeze en foortgelyke Vindingen twee derden van zyn werk vervuld had , geeft hy ons eindelyk een verhaal van den Doggerbankfchen Zeeflag , welke hier zeer omftandig, tot de geringde kleinigheden, het dcm dem der Engelfchen , en het Vendame der Hollandfchen zelfs niet uitgefloten , wordt opgegeven ; in welk verhaal hier en daar eenige details voorkomen, die, als zy door eene kundige hand befchaafd wierden, mogelyk nog iets goeds zouden opleveren, uitgenomen egter de twee aanfpraaken van Parker en Zoutman, van welken de eerfts zulk een beestagtig fchotfchrift op onze Natie uitmaakt, dat men dergelyke taal zelfs van den alleronbefchofdften Engelsman, en dit is alles gezegd , niet verwagten zou , welke wnfpraak, het geen waarlyk zonderling is, door  der Bataaf fche Vryheid, enz. onzen dapperen Zoutman, even als of de twee Vlootvoogden de zaak in quaftie op het zelfde Schip bepleit hadden, by replicq beantwoord wordt, doch op eene wyze, die niet zeer gefchikt is, om het Volk ten ftryde optewekken, voornamelyk, wanneer de Dichter zig niet ontziet, dei» achtenswaardigen Held deeze taal te Iaaten voe« ren * La helle poule maak voor Vrankryh Dames ivind9 Cy mannen flrydt met my voor 't oud Oranjen lint. Lieve hemel, welk eerlyk mensch van gezonde harzenen zou in onze dagen om een Oranje - lint willen vegten! 0 Coridon, Coridon, qua te dementia cepit\ Eindelyk komt de Vryheid, nadat zy onze Helden in den ftryd onzigtbaar had bygeftaan, behouden in Texel binnen , waar zy aan land tredende den Oranje Vorst om den hals vliegt, dien de Dichter vervolgens de eerepryzen laat uitdeelen , en deeze woorden in den mond legt: Genoeg voor Hollands Eer, genoeg voor V Vaderland! Waarfchynlyk erinnerde hy zig de woorden van Virgilius, Sat Priamo , Patrisque datum \ doch de man had geen oordeel genoeg om te begrypen , dat deeze woorden hier in 't geheel niet te pasfe kwamen , fchoon men 'er egter duidelyk uit bemerken kan-, dat de Dichter gamscjj  jgl vanBERKHEY'S% Zeetriumph gantsch niet misgedeeld is van de gave der Pro* fezye, dewyl 'er zedert dien tyd, zo verre wy weeten, niets voor 't Vaderland verrigt is. Deeze opgegeven fchetze zy genoeg, om eet» denkbeeld te geven van den vindingryken geest van den Dichter, die elders in dit werk van zig zeiven zegt: Dus ftout fchep IKmy zelfs met al myn ferflykhedeti Tot een dichtvondlg held, die moediglyk wil treden. Schoon deeze woorden, die mogelyk in den mond van een' Hansworst op het theater niet onaardig zouden luiden, wat duister fchynen, komt ons egter de gisfing van zekeren Scholiast over deeze plaats niet onaannemelyk voor , welke meenrs dat de Dichter eigenlyk zeggen wil, dat hy dit werk Jnvitis Mufis, alleen met zynjlichaam heeft afgewerkt, zonder dat zyn ziel 'er eenig deel aan had, het geen wy wel willen geloven, dewyl het dichtftuk, behalven de uiterlyke fieraaden van Druk- en Graveerkunst,niets heeft, dat hetzelve aanbeveelt, en van niemand met eenig genoegen kan gelezen worden, ten zy zyne fmaak zo bedorven was, dat hy het onnatuurlyke zelf voor natuurlyk aanziet; fchoon 'er toch iemand gevonden is , die dit beuzelagtig ryinboek met een brommend lofdichtje heeft willen vereeren; doch mee mag hier gerust met Boileau zeggen: Un fot trouve toujours un plus fot qui fadmire. Dn?  der Bataaffehe Vryheid, enz. 353 Daar wy tot dus verre een berigt gegeven hebben van het werk van den Heer Berkhey, kunnen wy niet nalaaten onzen Leezers ook iets medetédeelen uit het eertte (tukje van de Byiagèn en Aanmerkingen op het zelve, onlangs alhier by den Boekverkooper J. de Jongh uitgekomen. Nadat onze Dichter in zyne aanfpraak aan dè Staaten, H. H. M. geroemd had wegens derzelver heldhafte knegten, die ruim 15 a 16 eeuwen geleeden aan Syracufes ftrand voor Cafar dorsten vegten, fpreekt hy den Vorst op deeze wyze aan: 1 Gy Voixsr, die op uw Vadren fpoor, , Den Batavier geleid, en in het hei)fpits, voor Zyn legioenen ftaat, en voert den leeuwen ft ander : Tot voor de kaaken van den vuur gen Salamander, , Daar hyeen Aethna van vergif te blixems braakt & a Op deeze woorden , waarin de geest van den 1 grooten Zwaanenburg zo zigtbaar is, merken onze I Schryvers aan, dat die een onbefchaamde vleijery i en logentaal is, die le Francq hier den Vorst voor 't oog der geheele weereld durft voorhouden. — „ In wat Oorlogsvuur, (zeggen zy Oheeft Willem „ de Vde ooit aan een heirfpits van Batavieren „ gedaan ? Of zou de Dichter door deeze bloem dige fchildery van het vernielend Oorlogsvuur, „ door zynen brakenden vuurigen Salamander, „ Aethna en vergifte blixems verdaan het campe„ ment, het welk die Vorst jaarlyks by Waasdorp „ pleeg te houden T AtGEM. Bibl. IV Deel. N. 3. Aa reg.  3$4 J. VAN BERKHEY'S, Zeetriumph reg. 15 en volg. Daar gy, ('s Lands Zee-Officieren) heldhaftig op het VaderlanJfche duin, Uw fiere Scheepskroon zet op haaren (der Vryheid) vry en kruin; De Maagd aan uzve zy, den esfen fpeer doet trillen, Waarop zy de bonet der Vryheid op wou tillen, Wyl naast de gouden kwast, waarop het hoedje draait, 't Orange Manche bleu van uwe wimpels waait! „ Het isfmertelyk(zeggen zy), dat de Dichter ons „ niet verhaalt, op wat wyze, en door weikramp„ zalig toeval de bonet der Vryheid van de fpeer is „ afgetuimeld ; indien het door het floddren van „ zyn Oranje blanche bleu vaandel of wimpel ware gebeurd, (zo als niet onmooglyk was, „ want zulk een ding vat zeer veel wind, en heeft „ veel kragt, om het een en ander van boven ne„ der en onder den voet te werpen) zou hy ons „ zulk eene gewigtige omftandigheid niet verzwe„ gen hebben, daar hy ons in dit vaarzeboek ruim ,, drie vierde gedeelten wisjewasjes heeft medege„ deeld. Maar — wonder boven wonder! — in het eerst volgende vaars ligt die bonnet of hoedje „ (het welk het zelve is), niet op den grond, . „ ftaat ook niet op de fpeer der Vryheid, maar „ boven op een gouden kwast; de Dichter zegt ons „ niet wat voor een gouden kwast deze geweest n Zy! De fpeer der Vryheid is met ftaal en ,, niet met gouden ktvasten tafranjens bekleed; ,, on-  der Bataaffcbe Vryheid, enz. 355 „ onze dappere voorouders wisten van die leuren „ niet! —- welk een kwast of deze dan geweest 4 zy?" ,, Ten minde het hoedje heeft daarop gedraaid: „ op wat wyze het aan het draaien geraakt zy.wyst „ de Dichter ons niet; mogelyk heeft men daar „ mede gefpeeld , als de kinderen met de mo- 9, lentjes! — „ Men kan uit alle deze vaarfen een grondig be„ fluit opmaken, dat de oogen van den Dichter „ fterk gefchemerd hebben op het flingeren en „ wapperen van de Örange blanche bleu wimpel, „ want dergelyke fpreekwyzen zyn de lieffte „ trekken van den man; en wonder is het, dat „ hy 'er Wilhelmus var. Nas/ouwe niet heeft byge„ plakt.'' Vervolgens merken onze Schryvers aan, dat dé Dichter hier niet fpreekt van den hoed, maar van het hoedje, en zy denken, dat hy hier mede heeft willen aanduiden, dat de hoed van onze Vryheid, door het follen daar mede gedaan, en door het aanhoudend knagen aan den rand,zyne voormalige gedaante had verloren. Schoon ons deeze gisfing zeer waarfchynlyk voorkomt, moeten wy egter hier byvoegen, dat onze Dichter zeer gezet is op die fluweelzagte woordjes ; en wy herinneren ons by deeze gelegenheid een pasfage uit een zyner Dichtftukjes , waar hy den Nederlandfchen Leeuw, voor wiens gebrul weleer de Nabuuren beefden, thands van zwaard en pylen beroofd, en in een zoet Bokje herfchapen voor een vvagentAa a je  355 J. van BERKHE Y'S, .Zeetriumph je fpant, om Willempje en Frerikje met het lieve Meisje voortetrekken. De Landleeuw Jl'.iimert op een kusfen van fluweel, En voelt van Willems kroost het vriendelyk geflreel, Of trekt aan 't BloemgareeVt aanminnige Prince je Met bet haar broertjes,voort, in 't Kinderiyk kalesje. Welke woorden wy hier voornamelyk aanhaalen , omdat deze fluimerende en door 't Oranjekroost in 't gareel geflagen leeuw mogelyk tot opheldering zou kunnen (trekken, van dat afgetuimelde en verfolde hoedje der Vryheid. " Bladz. 42. reg. 8. noemt de Prins de Vryheid Een onbfmette Maagd, van zeven minnaars Vrouwe. „ Hier (zeggen onze Schryvers) heeft de Dich„ ter den Prins de grootfte onwaarheid in den „ mond gelegd, en fielt hem voor als een onkundi„ gen in 's Lands gefchiedenisfen. — Is de Vry-. „ heid eene onbefmette Maagd ?Zy is wel jammer„ lyk misbruikt, en nog dagelyks wordt zy van „ haare goivergeten vyanden , hoe fchoon die „ ook praten, jammerlykgefchonden; 'er zyn be„ halven die zeven minnaars, nog fchynvrienden „ van haar, die haar met b'ydfchap en met een „ lagchend gelaat den dolk in het hart zouden „ drukken. — Of, zeggen zy, zou misfchien de „ Dichter hier fpreeken van de Moedermaagd „ Maria; zou hy hier mogelyk zo wat in de maling  der Bataaf fche Vryheid, enz. - 357 „ ling zyn geraakt, want als hy op het ftuk van de „ tedere fexe komt, dan ziet hy 'er niet na, of ,, hy de eene voor de andere neemt, en dat hem „ zulks meer in het hoofd zy gekomen, kan bly„ ken uit zynen Jubelzang op den Roomfchen „ Priester Ten Eyken, in welken Jubelzang hy, fchoon in naam een Proteflantder heerfchen„ de Kerk, den lof van de Moedermaagd Maria, „ St. Franciscus en andere Roomfche Heiligen zo „ kragtig heeft opgezongen, dat men ten vollen „ overtuigd is, dat hy of een geveinsde Proteftant „ of eenhuigelagtigeCatholyk zy. Om welke „ reden zeker Vaderlandfche Dichter van dezen „ zynen lofzang ter eere van Maria zeide: „O Lieve Moeder Godsl hy weet niet wat hy doet', „ Hy is by heiligheid, noch kruisfen opgevoed ; yFIy weet van bedecel noch Adamsvleesch te beuken, „Hy heeft een wasfche Ziel, en plooit haar naar de keuken, „ En werpt uw hecrlykheid op eenmaal weer in 't zand „ By 't overlyden van een ryken Proteftant." s Reg. 9. En echter van geen een die uvje koets genaakt Door dertelheid verkracht, noch door geweld gefchaakt. , Regt zo; hier heeft de man gelyk; het is wel Aag „waar,  §58 J° VAN BERKHEY'S, Zeetriumph s, waar, dat een gehuwde Vrouw niet bevreesd „ hoeft te zyn, dat haar man haar dertel verkrag5, ten of met geweld fchaaken zal, — Het is regt ,, fpytig, dat lePrancq hier niet heeft aangehaald , „ dat die zeven gemaals van de Vryheid haar niet „ alleen niet verkragt hebben, maar dat 'er onder „ zyn, die met geduld hebben aangezien , of „ moesten aanzien, dat zy door anderen verkragt „ wierd. — En och was de goede Vrouw voor „ het toekomende daar ten eneraaal voor beveiligd!" Deze weinige ftaaltjens zyn genoeg om het geestige van deze aanmerkingen te doen kennen, fchoon wy echter niet ontveinzen willen, dat de Schryvers zomtyds wat fterk gecoccejanifeerd,en uit 's Dichters woorden zaken hebben afgeleid, daar hy mogelyk niet om gedagt heeft, en het fpyt ons, dat de Schryvers zelfs zo verre gegaan zyn, om den Dichter eenige zwakheden te verwyten, gelyk uit een der bygebragte ftaaltjes blykt, en dat waarlyk niet nodig was geweest, daar het werk zelf zulk een Ilias van aanmerkingen oplevert. Om nu onzen Leezers te doen zien , hoeveel de taal van een' Vryheidademenden Vaderlander verfchilt van die van een'Iaffen en kruipenden vleijer, zullen wy hier nevens een fraai dichtftukje van den kunstkundigen J. de Kruyf over hetzelfde Onderwerp hier plaats geeven, het welk wy vin* den in den Bundel der Dichrftukken , onder den titel van Lauwerblaaden voor de Zuoncn der Vry* » heid.  der Bataaf fche. Vryheid, enz. 359 heid, te Dordrecht, hy A. Bluffé en Zoon 1782 uitgekomen. Herleeft met uwen roem, herleeft, myn Landgenooten ! 'k Herken u aan uw deugd; gy vecht nog ah wel* Pas Top *t hang gefchreeuw u H glorieperk ontftooten, O ft zuchtend Vaderland vindt zyne Helden wegr% Getergde moed, ontrukt aan langvervloekte banden, Brak los, gelyk een veer, van 't knellend juk be* vryd. Zocht met een tintiend oog naar 't rot der Dwingelanden , En ftuurde een vrye Vloot al juichend naar den ftryd. De Brit, allesn gewoon op weerloos aas te loeren, Zag, fchoon met over magt,dit heiral beevendaan: De wanhoop deed de vrees barbaarfche wapens voeren; Dan,een regtfehapm Held durft drie verraaders ftaan. Fluks fcheen aan Zoutman s boord de Ruiten wéér verreezen; Fluks klom, door vuur en damp , de moordkreet naar de lucht; De Godheid gruwde 'ervan, maar moest regtvaar- dig weezen, En peg, door cTarm der deugd, de trolschheidop de vlucht, Nog eens dan , Bataviers! herleeft met uw victo*  3«o J. vAN BERKHEY'S, Zeetriumph Wat gloeit eene edle Ziel by zulk een grootsch be* gin, Triumph! bedrieg ik my, of flort de flem der glorie Het kwynend Hollandscb hart zyn oude grootheid in ! O ja, verhit door roem, is 't Heldenbloed aan 't ko. ken. Wel aan! geplunderd West, de veege Koopvaar dy , De moord van Krul, 's Lands eer, '/ moet alles nog gewrooken... Verwinnaars! Keert in Zee! God blyv uw kielen by ! Deeze taal luidt anders dan die laffe en fchandelyke woorden, welke le Francq zig niet ontziet den Prins in den mond te leggen. Genoeg voor Hollands eer, genoeg voor *t Vaderland! Maar! wat zal men zeggen. Een laage Ziel kan zulk een hogen vlugt niet nemen. — In deezen bundel vinden wy ook eenige fraaije Latynfche Dichtftukjes van den Heer Mr. J. H. Hoeuft als, twee ter eere van onze dappere Zeehelden Melvill en Oorthuizen , uit het Latyn door den HeerP. van Braam in 't Nederduitsch nagevolgd; één ter gedagtenisfe van J. G. Baron Bentinck, door den HeerP. Leuter in 't Nederduitsch gevolgd, het welk gefchikt was voor een gedenkteeken, op 's Lands kosten ter nagedagtenisfe vaa Ben*  der Bataaffche Vryheid> enz. 361 2?. Het eenpaarig getuigenis van alle lieden van fmaak en oordeel, die 's mans fchriften kennen, bevestigt ons gezegde. Dees werk» zaame Geleerde, die reeds voor lang een ontwerp vormde, tot het opftellen van eenige boeken, welke den kindfchen en jeugdigen ouderdom, op eene aangenaameen nuttige wyze konden onderhouden, maakte daarmede een begin in zyn Biblio*. theek voor Kinderen, welke nog word voortgezet; leverde vervolgens Robinfon Crufoe , den Jongen; en laastelyk de gefchiedenis der Ontdekking van America, in drie deeltjes, van welks eerfte Deel wy hier verflag doen (*) ; terwyl dit alles weder zou dienen , tot een noodzaaklyke voorbereiding van een ander werk, eene verzameling naamelyk van de beste en nieuwe Reisbefchryvingen*, mede ten dienfte der Jeugd ingericht; een verzameling, waarvan het nuttige en aangenaame ons ftraks in de oogen valt. „ Indien 'er eigenlyk, zegt de „ Heer Campe, in den ftriktften zin , iets ge„ fchikt is, om het jeugdig brein te vervrolyken, „ om zyne waereld- en menfchenkennis op eens y> ge- (*) Van eenige andere ftukjes , door denzelfden Schryver opgeftekl, welke mede reeds in onze taal het licht zien, of nog onder de pers zyn , gelyk Kort Be. grip der Zedeleer, kteine Zielkunde voor Kinderen, Theo... phronsgoede raad aan'zynen Zoon maaken wy hier geen gewag, dewyl ze, hoe keurig ook ieder op zichzelven , 'door den opfteller niet als eigenlyke deelen vau dit geheel worden opgegeeven.  Ontdekking van America. 3^3 „ gemakkelyke en aangenaame wyze uittebreiden, ,, om de zucht tot romaneske uitzichten in de „ toekomende dagen,en allerlei Arkadifche droo„ men, waartoe zo veele andere boeken naar de „ mode hem uitlokken, te verzwakken; om hem „ vroegtydig eene heilzaame walging van al het „ beuzelende , oppronkende , vertederende ge„ klap der gemelde modeboeken , welken van tyd „ tot tyd en ligchaam en ziel bederven, te gelyk „ met eenen menfchelyken fmaak voor alle ern„ ftiger en nuttiger onderhoud in te boezemen: „ het zyn gewisfelyk zodanige Reisbefchryvingen, „ by welker vervaardiging men, zo wel met op„ zicht tot de zaaken als ook tot de fchryfwyze, „ alleen deezen jcugdelyken ouderdom onverzet„ telyk in het oog houdt." De gevallen van Robinfon Crufoe , den jongen, zyn door eene goede vertaaling onzen Landgenooten te over bekend, en de lof die 'er ook ons Publiek aan heeft toegezwaaid, mogen wy als een gunftig voorteken aanmerken voor deeze gefchiedenis der Ontdekking van America; te meer, daar deeze op denzelfden voet is ingericht, dezelfde behandeling in 't oog gehouden, in zo verre, dat dezelfde Vader, die de lotgevallen van Robinfon aan zyn kleinen, in het byzyn hunner Moeder verhaalde, ook hier,voor het zelfde gezelfchap, zyn vertellingen voortzet; en dit was te noodiger, dewyl in Robinfon zekere kundigheden wierden medegedeeld, zekere denkbeelden ontwikkeld,waarvan de Schryver, als een gepaste voorbereiding, ter  3^4 J» H. Campe, over de ter uitbreiding van verdere kundigheden en opheldering van meerdere denkbeelden,in dit werk gebruik kon maaken. Dit eerfte Deeltje behelst twintig gefprekken,diemenals zo veele rustpunten der gefchiedenis zou kunnen aanmerken; terwyl deeze gefprekken niet weinig verlevendigd worden door het aangenaame der redewiifeling; echter niet zo, dat men het als vraagen en antwoorden moet befchouwen, maar dat, hier en daar, de Moeder, of eene der Kinderen , door eene gepaste aanmerking of inval, het doorloopend verhaal afbreeken, op zulk eene wyze, dat 'er de Leezer niet ligt overmisnoegd zal Worden, of den Schryver verdenken, dat hy den ftyl der famenfpraak niet volkomen in zyn magt heeft. Het • groote oogmerk , ondertusfchen, is, de gewigtige gebeurtenis der ontdekking van America , en wel, met opzet, het Leven en de lotgevallen van driemannen, welke hierby een aanmerkelyke rol fpeelden, naar waarheid de Jeugd onder het oog te brengen; alles, waarvan men kon verwachten, dat zy geene duidelyke denkbeelden mogt hebben, optehelderen; waar het te pasfe komt, haar met de verëischte kundigheden, tot het beoefenen der Aardryksbefchryving, Historie , Natuurkunde enz. te verryken; en, eindelyk, alles te doen dienen, om de ontluikende Jongelingfchap gevoelens van braafheid en godsdienst inteboezemen. Wy zeiden dat hier de gefchiedenis naar waar? heid wierd verhaald, en dit achten wy geene geringe verdiensten, in een werk van uien aart; dewyl  Ontdekking van America. 365 wyl het ons altoos is voorgekomen, dat gefchriften, waarin deweelige verbeelding zichzelven den ruimen teugel viert, en verdich-tfelen en waarheid ondereen mengt, gelyk, by voorbeeld , in les Inca: van Marmontel, Willem den Eerften, van Bit au bé en andere voortbrengfels in dien trant, dat, zeggen wy, foortgelyke Amphibia niet dan verwarring kunnen veroorzaaken in het brein van elk Leezer, die niet in de Gefchiedkunde door en door bedreven is, die zelfs niet alle de kleine byzonderheden weet van die Historie, welke op deeze wyze wordt mishandeld. De Heer Campe, integendeel, is hieromtrent met zo veel naauwkeurigheid te werk gegaan , dat hy de voornaamfte bronnen van zyn verhaalde gefchiedenis pveral heeft te baat genomen. „ Dat „ ik, zegt hy, niet blind, en zo als het viel, „ maar met eene wikkende keuze, nu uit deeze, „ dan uit eene andere bron heb gefchept, naar ,, maate my de eene zuiverer voorkwam dan de „ andere , zullen des kundigen van zeiven ont„ dekken, In onzekere gevallen, waar ik geane „ andere gronden ter beflisfing voor my had, „ heb ik zekeren Schryver de zaak iaaten voldingen, welke nog onlangs de bronnen deezer ge„ fchiedenis, met eene Britfche fcherpzinnigheid „ en eene Duitfche naarftigheid heeft opgedolven. „ Evenwel heb ik ook nog gelegenheid gehad, „ om by hem deeze en geene onnaauwkeurighe„ den in het klein te verbeteren." Door  365 J. H. CAMPE, over de Door het fraaije werk van den bedoelden Roi bertson, zelfs door een uitvoerig verflag van datwerk in onze Bibliotheek, meenen wy, dat de Hiftorie van America en van de grondleggers der Europifche heerfchappy in dat waerelddeel, te veel bekendis, om 'er hier in uitteweiden. Ons oogmerk was voornaamelyk, den Nederduitfchen Leezer de manier van behandeling in deeze ver* korte gefchiedenis van onzen Hoogduitfchen Schryver te leeren kénnen. En tot zyne byzondere bedoeling behoorde zekerlyk, gelyk wy reeds aanmerkten , de jeugd met kundigheden te verryken, met deugdzaame gevoelens te vervullen. Laat ons met een en ander voorbeeld toonen in hoe verre hy hieraan voldaan heeft. Zonder een genoegzaame kennis van Zeevaart-en Aardrykskunde,vari de werktuigen daartoe betrekkelyk, en zelfs van fommige fpreekwyzen, is het onmogelyk eenige reisbefchryving, of de gefteldheid van vreemde landen te verftaan. O verwaardig is het, in dit eerfte Deel, (behelzende het leven en de lotgevallen van Kolumbus, gelyk het tweede en derde die van Ferdinand Cortez en Pizarro) te leezen, op welk eene eenvoudige en gemaklyke wyze hier de Vader zyne Kinderen eene verklaaring geeft van de Geographifche lengte en breedte; eene verklaaring, welke, met behulp eener kleine fchets van de globe, zo volledig is, dat men hieruit alleen tot de bekwaam, heden van den Opfteller met reden kan befluiten ; (bladz- j2.) zo ook zyn onderrechtingen wegens het  Ontdekking van America* het gebruik van den graadboog; (bl. 4?.) insgelyks, met betrekking tot de natuurlyke historie, zyn befchryving van de pasfaatwinden (bl. 6yO en wegens het verfchynfel der miswyzing van het kompas; (bl. 62.) en dit alles in eenen trant en ftyl, recht gefchikt om Kinderen op eene vrolyke wyze te onderhouden. Dit komt vooral te pasfe, by het leezen der Natuurlyke Historie. Ten bewyze ftrekt de befchryving van zekere wilde Katten , (bl. 302.) en over het algemeen van de Haaijen, (bl. 310.) die wy hier, tot een Haaltje, in zyn geheel geeven. „ De fchepen, zegt de Va„ der, waren omringd van eene groote menigte „ van haaijen. „ Lotje. Wat zyn dit voor visfchen? „ Johannes. Weet gy niet meer, LotjeI „ wat de Heer B. ons onlangs daarvan heeft ver„ haald, toen wy met de Natuurlyke Historie be. „ zig waren? „ Lotje. O dat is reeds zo lang geleden! „ Vader. Verhaal het haar toch , Johan„ nes, wat gy 'er van hebt onthouden. „ Johannes. Welaan! Vooreerst is 't „ een groote, een zeer groote visch; zelfs nog ,, wel langer dan dit vertrek (*), en daarby ook , zeer dik. Vervolgens heeft hy eene ontzachly„ ke groote keel, welke van onderen en van bo- „ ver» (*) Sommigen, zegt aiep, zyn wel van twintig tot dertig voeten lang.  $ög J. H. CAMPE, over de „ ven met drie ryen fcherpe tanden gewapend isV welke kruisling door eikanderen loopen , eri „ waarmede hy iemand op éénmaal een been, of „ eenen arm, of het hoofd kan af byten. Daarby „ heeft hy ook een' zwaaren ftaart, waarmede hy „ rondom zich flaat, en hem, dien hy 'er mede ,» raakt, verbryzelt hy arm en been, of flaat hem ,, op de plaats dood. „ F r e ê r i k. Ho! dat moet een affchuwelyk dier zyn. ,, Vader. Daarby ook een recht verflindend „ dier. In zynen dollen honger zwelgt hy gulzig „ in , alles wat hem voorkomt, zelfs yzeren haa,, ken en bylen, als die hem worden toegewor„ pen. Zeker Reisbefchryver verhaalt, dat men „ eens het lyk van een' overleden man, in zeil„ doek gewonden, over boord had geworpen, ge» „ lyk men op zee, waar men geen dood ligcbaam „ kan begraaven , altyd pleegt te doen. Der* „ volgenden dag had men een' grooten haai ge„ vangen, en by het openen van dien visch, het „ geheele lyk met het zeildoek in zyn ligchaam „ gevonden. Het vleesch is traanig en walgelyk; „ het wordt echter van de zwarten in Afrika met „ zeer veel graagte gegeeten. Om het nog fmaa„ kelyker voor hunnen mond te maaken, Iaaten „ zy het agt dagen in de Zon liggen, op dat het ,, recht aan 't rotten geraake en ftinkénde wor« ,, de. „ Lotje. Foei! ,, Vader. De bygeloovige reisgerjooten Van  Ontdekking van America. 369 \'. Koiumius befchouwden de verfchyning van ,, dit zeegedrocht, als iets, 't geen hen ongeluk voorfpelde. Maar, in weêrwil van deeze by„ geloovige vrees, en den walg, welken de Eu„ ropeaanen tegen het traanig vleesch van deezen „ visch hebben , aten deeze uitgehongerde men„ fchen daarvan met veel gulzigheid, dewyl het „ toch altoos nog beter fmaakte, dan hun brood ,, met wormen. „ Ferdinand. Maar hoe konden zy die vis» j, fchen vangen ? „ Vader. Zeer gemakkelyk: men moet zich „ flechts bedienen van hunne gulzigheid , waar„ door deeze dieren , even gelyk fommige men„ fchen door hunne hartstochten, in 't .verderf „ gelokt worden. Dewyl zy happen naar alles, ,, wat hen wordt toegeworpen, ftaken de Matrooj, zen flechts een' rooden lap aan eenen fcherpen ,, yzeren haak, en wierpen dien haak , aan een „ ketting vastgemaakt, in zee. Terflond was 'er „ een roofzuchtige haai, die den haak inzwclg, waarmede men hem vervolgens ophaalde. In „ den buik van één' dier visfehen vondt men eene „ leevendc fchildpad , welke , uit haaren kerker ,', bevryd zynde, op het dek rond kroop. In een' „ anderen vondt men den afgefneden kop van een' „ anderen haai, welke de matroozen kort te voc» „ ren over boord hadden geworpen, waaruit men „ zien kan, dat zy onbefchroomd eikanderen ver„ flinden. En dit zy genoeg van den haai," Zeer fraai weet ook onze Schryver-elke gelegen- Algem. Bul. IV Deel. N. 3. Bb heid  37° J> H. CAMPE, over de heid aantegrypen, om zo wel voor het hart, als voor het verftand zyner jonge leezeren van nut te weezen. Somtyds gefchieden zyne opwekkende onderrichtingen in een' vrolyken tram* By voorbeeld, wanneer de Vader van zeker eiland, hy den Oronokoftroom fpreekt, zegt ,, Fr e erik. O , het eiland waar de gekke 9, aapen zyn. „ Vader. Wat voor aapen,meent gy,Free- „ rik? „ Freerik. Die zich op zulk eene kluchtige wyze Iaaten vangen. „ Vader.. Hoe zo? vertel het ons eens. „ Freerik. Ja, de jaagers zetten een flesch ., met rnaiz onder den boom; en zodra is de jaa„ ger niet weg, of daar komt terftond een aapje „ naar beneden, en fteekt zyn eenen poot in de „ flescb. Maar als hy den poot vol heeft, kan hy denzelven , door den naauwen hals van de „ flesch, niet weder terug trekken. Dan komt de „ jaager weerom, en men zou denken dat de aap 5, de maiz zoa Iaaten vallen en wegloopen; maar „ neen; de domme aap is zodanig gefteld op zyn „ fnoepery, dat hy zich liever laat vangen of „ doodflaan, dan dat hy dezelven in den loop zou tt Iaaten. „ Moeder. Is 't niet waar Freerik! dat „ zyn recht domme aapen? „Freerik. Ja wel, Moeder! „ Moeder. Maar zouden hier ook wel zul„ ke aapjes zyu? „ Fres-'  Ontdekking van 'AmericOi % Freerik. O neen, Moeder! hier niet. „Moeder. Met vier voeten zekerlyk niets „ maar als nu een klein fchepfel, met twee bee», nen, eens even zo gulzig naar fnoeperijen was, „ dat het liever de maag daarmede bederven, en „ daarna fmarten lyden, dan zynen lust naar de„ zeiven wilde beteugelen ; wat denkt gy, zou „ men van dit fchepfel oordeelen? „Freerik. Cdreigende met den vinger) „ Moeder, Moeder! daarmede ziet gy zekerlyk 3, op my. „Moeder. Pasfen u dan die fchoenen? „ F r e e r i k. Nu, ik zal het nooit meer doen i £ waarlyk niet; dat beloof ik u. Ik roep u allen „ daarby tot getuigen. „ Vader. Dat is braaf, Freerik! Wan* „ neer gy ooit een groot man denkt te worden, 9, (en dit'denkt gy toch te worden) moet gy alle „ de lekkernyen reeds vroeg leeren verachten,eri „ u houden aan gezonde en voedzaame boeren» „ kost. Die geeft frisch bloed en kracht, daar'„ entegen maaken de fnoeperyen ons flechts ver„ wyfd èn ongezond." t Meestal worden de gedachten der jeugd iti een' ernftiger trant geleidt. Dus luidt de eerfte aankondiging, welke de Vader zyne Kinderen van Kolumbus doet:,, Kolum bus toonde reeds „ als een kleine knaap, den veelbeloovenden aan„ leg tot alle de groote hoedanigheden , welke „ tot een' bekwaam zeeman in 't byzonder, gelyk t] tot een braaf man in 't algemeen vereischt wor« Db & •> den  372 J. H. CAMPE, over h „ worden. Hy was vol moed en levendig vart geest; hy beminde geenszins de traage rust en «, het gemak, welke ons vérwyfd maaken ; hy „ verfmaadde reeds vroeg alie lekkernyen, welke „ de tong wel kittelen , maar tevens de gezond„ heid verzwakken; hy was een vyand van allen „ lediggang, en van alle kinderachtige zotter» nyen, welke niets nuts bedoelen; en 't was zy„ ne aangenaamfte bezigheid iets te leeren, waar■>, door hy voor zynen evenmensch in het toekox, mende van nut kon weezen. Men zcide hem, dat hy, zo hy zich op de weetenfchappen wil„ de toeleggen , zich eerst der Latynfche taal moest kundig maaken ; en wie was hiertoe „ ooit gereeder dan hy ? Binnen eenen korten tyd 4, had hy 'er zo veel van begrepen, dat hy nu tot de „ weetenfchappen zei ven kon opgeleid worden. En nu had gy eens moeten zien, hoe greetig „ hy elk woord, om zo tefprseken, inzwolg,het „ geen uit den mond van zyne Leeraaren voort,, kwam. Hy had binnen eenen korten tyd zulke „ verbaazende vorderingen in de Aardrykskunde, „ Meetkunde , Stefrekunde en Tekenkunde ge„ maakt, dat hy reeds in zyn veertiende jaar, „ voorzien van alle de kundigheden, welke voor „ een' Scheepskapitein noodzaaklyk zyn , zee „ kon kiezen. Ziet Kinderen! Zodanig hebben », allen, die eerlang groote en voortreffelyke mannen wilden worden,gemeenlyk in hun vroege jeugd uitgemunt; en het is wel een waar ,, fpreekwoord : wat men jong leert, kent men „ als men oud wordt. Verheugt u dan, wanneer ex  Ontdekking van America. 373 ■>» gy hy uzelven de bewustheid hebt, dat gy u „ ook thans even zo yverig, gelyk eertyds de 59 jonge Kolu mbus, voorbereidt tot eene loop„ baan, welke u eer zal toebrengen; want in dit „ geval zult gy ook eerlang, met Gods hulp, ge„ wisfelyk een heerlyk doel bereiken. Maar kunt „ gy uzelven dit getuigenis niet met eene ruime overtuiging geeven; ö fpoedt u dan toch, zo veel gy kunt, om het welhaast te verdienen. ,j. Want als gy nog wat verder komt, zou de beste tyd ter voorbereiding, mtsfchien voor altoos „ kunnen verlopen'zyn — denkt eens, Kinderen! ,, voor altoos! welk een verlies!" By gelegenheid van het getuigenis van Kolu mbus, wegens de beminnelyke gemoedsgeiïeldheid eenigcr wilden, op de kunst van Hispaaiola, vraagt de Moeder aan de Kinderen;;„ Hoe behaagen u deeze Indiaanen ? „ Allen. Buitengemeen! 6 wat zyn dat goede-j, zieien! „ Moeder. En dit zyn Wilden, menfchen „ die in het geheel geen onderwys, in 't geheel „ geene opvoeding hebben gehad; die niet eens. „ den lieven God kennen. „Vader. Schande, eeuwige- fchande zou „ het voor ons zyn, indien zy in goedaartigheid „ en werkzaame menschlievendheid boven ons „ zouden uitmunten. Hoe veel meer drangrede„ nen ten goede, hoe veel meer hulpmiddelen „ tot braafheid, heeft de Goddelyke Voorzienig-. „ heid ons verleend, dan deeze arme Indiaanen, Bb 3 door»  574- J. H. C A MP E, over d& 9, door volflagen gebrek van onderwijs', hadden! ,, 6 Kinderen! laat ons toch vooral alle onze krachten aanwenden, om ons zulke groote voorrechten waardig te maaken. Wat zou 'er „ van ons worden, zo wy eerlang by een' van „ van deeze goedaartige Wilden gefteld, en in 3, edelmoedigheid en braafheid van hem overtroffen wierden?—• Het is bekend, dat zeker Italiaan, Americus Vestucius, meteenen der eerfte reisgenooten van Kolumbus , denzelfden koers vol» gende, ook te Pavia aanlandde, aldaar eenigen handel dreef, in zegepraal weder naar Spanje keerde, en zich voor den eerften ontdekker van het vaste land uitgaf. Dit verhaalt de Vader hier aan zyne Kinderen, en befluit zyn verhaal.- „ Op die wyze wierd hy, aan wien men de ontdekking van het nieuwe! „ waerelddeel alleen moest toefchryven, uitgeflo„ ten van de welverdiende eer, om aan hetzelve ,, zynen naam te geeven; en het wierd, van dien „ tyd af, naar den naam van den ydelen pogcher 9, Americds Vespucius —. America s, genoemd. 9, C h r i s t i a a n. O Foei! dat is toch dom. „ Vader. Zekerlyk is het dom; maar laat ons deeze verdrietige byzonderheid niet vruch„ teloos vernomen hebben. Leert hieruit, welke ,, onrechtvaardigheden een man van verdienden s, van zyne tydgenooten kan verwachten. Men &, kent hem dikwerf niet genoega ja men benydt, men  t)nidckking\vmi America. SUV , men haat hem niet zelden , en onwaardigen \ draagen het loon weg, 't geen zyne deugden verdienden. Wilt gy nu, gelyk ik hoop, ook „ eens mannen worden, die, in 't geen waartoe „ zy gefchdtt zyn, willen uitmunten: maakt dan .., toch vooral geen rekening op de algemeene „' toejuiching der menfchen , en vcornaamelyk „ niet op de beloonitigen van de grooten deezer ,, aarde; maar vestigt uwe oogen enkel en alleen , , het beloonend welbehagen van den overalte„ genwoordigen God, die elke daad, welke gy „ verricht, in het verborgen opmerkt, en u dë„ zelve, eerlang , in den klaaren dag vergelden „ zat. Want de tyd der onrechtvaardigheid ,, duurt niet lang, in de groote ftad van God; wat „ vroeger of laater klaart alles op, en elk zal dan „ ontfangen, het geen hy verdiend heeft. Ook „ hiervan kan u dezelfde byzonderheid ten voor„ beelde ftrekken. Wat toch kon het Am er i„ cus baaten, dat de nieuwe waereld, op eene ,, onrechtvaardige wyze, naar zynen naam , en niet „ naar dien van Kolumbus genoemd wierd ? „ Heeft dan thans de nawaereld voor hem meer, „ en voor Kolumbus minder achting ? Ver„ acht men hem niet veel meer, juist om die re„ den, en bemint en fchat men de verdienden „ van Kolumbus niet zo veel hooger , dewyl „ dezelven van zyne ondankbaare tydgenooten „ over het hoofd gezien wierden.? Oordeelt, uit „ uwe eigene ondervinding, in wiens plaats gy «, wel het liefst zou willen zyn? Bb 4 „Klaas,  376 X H. CAMPE, over dt 3, Klaas. Ik zou duizendmaal liever Ko^ „ lumbüs willen zyn. „ Hendrik. Ik ook, al was het zelfs ook „ aan niemand bekend geworden, 't geen ik had 9, gedaan. „ Allen. O, ik ook! ik ook! ,, Vader. Hier ziet gy nu, dat de deugd, al s, is het dat zy eenen tyd lang zonder uiterlyke 8, belooning b'lyft, nochtans niet ophoud bemin„ nelyk en wenfchenswaardig te zyn." Eene der treffendfte voorvallen, in de gantfche gefchiedenis van Amerika, is zekerlyk het deerniswaardig lot, het geen den grooten Kolumbus overkwam , toen hy, naamlyk , door deri fnooden Bovadilla, den nieuw aangeftelden Stedehouder (op het aanftöken zyner vyanden tot die waardigheid verheven) op het onverwachtse, als een' eerloozen verraader, in ketens wierd geflagen, en naar boord gef]eept,om, indien toeftand , naar Spanje vervoerd te worden. Dit ontzettend tooneel fchildert ook hier de Onderwyzer aan zyne verbaasde kinderen met de fterkfte kleurca. Gaarne zouden wy dit geheele verhaal onzen Leezeren mededeelen, indien het voor ons beftek niet te breedvoerig ware. Nu zullen wy ons vergenoegen, met het opgeeven der voorafspraak, waarmede de oude man zyn verhaal begint, om de harten zyner jeugdige toehoorderen' tot deeze gefchiedenis voorteberciden. „ De * Vo°rzienigheid, myne lieve Kinderen Maat dik„> werf, om wyze en goedertiercne oogmerken . icti'  Ontdekking van 'America. iets gebeuren , waarvan wy arme, kortziende « menfchen niet in ftaat zyn den grond te benier,, ken. Maar uit honderdduizend voorbeelden, „ welke ons dagelyks voorkomen, leert elk, die 5, 'er met aandacht op let, dat zy in alle gevallen ,,' indedaad het waare welzyn van ons en van alle „ haare fchepfelen bedoelt. Indien ons dan al „ het een of ander mogt overkomen, waarvan wy. ,', niet kunnen begrypen, waarom het dus en niet „ anders gebeurde: ö dat toch de goede God ver5, hoede, dat wy nimmer hieruit gelegenheid nee,, men, om flechts één oogénblik te twyfelen, o£ », de wegen van zyne heilige Voorzienigheid, ook„ alsdan, wanneer dezelven het bereik van ons» „ verftand te boven gaan, wel altoos de wyste en „ beste zyn. — Lieve Kinderen ! ik heb hier op „ aarde nu reeds een' geruimen tyd geleefd; ik heb veel gezien en veel ondervonden. Ik weet „ wat geluklrge, maar ook wat ongelukkige da„ gen zyn-. Dikwerf was het rondom my zó duis„ ter; dikwerf wierd myn hart zó bekneld, en ,', eene fchrikkelyke benaauwdheid deedt my fid,, deren, wanneer ik vooruit zag in de. toekomen,s de tyden. Dan dagt ik wel eens, in myn on,,' verftand: lieve God !. waarom laat gy my toch „ langs deezen doornachtigen weg wandelen? 4, Waarom zyn dan anderen , die mogelyk zo „ goed niet zyn als ik, naar 't fchynt zo gelukkig, en waarom toch laat gy my zo veel lyden.? Zo „ beuzelde myn onverftandig hart, en niemand B b 5 „ wai  37S /.RCAMPE,wr* „ was 'er die eenig antwosrd gaf. Dit antwoord „ bleef echter niet uit; want toen ik wachttgrin myn ongeluk, en de oogen onwrikbaar vestigde „ op Gods goedertierenheid , veranderde alles 9, eenklaps eer ik het verwachtte. • De rjacht der „ droefenis verdween gelyk een' droom , en de „ fchoone morgenen van geneugten , welke ik „ niet hoopen kon, rees wederom op voor myne „ ziel. En, goede God ! waar zal ik woorden ,, vinden om uwe goedertierenheid naar waarde „ te verkondigen ? —- hoort het allen, myne lie„ ve Kinderen! prent het, ik bid het u , recht „ diep in uw geheugen — juist dat geene, het „ welk ik in den tyd van nood, als myn grootfte ongeluk befchouwde, juist dit was de grond „ geweest, waarop de liefderyke Voorzienig» „ heid, zonder dat ik het wist, myn wezenlyk geluk had gevestigd. Toen zeide ik by my-zel» „ ven : wat my nu in het toekomende ook moge overkomen; hoe ruuw ook de weg moge zyn, „ waarop myn^oede God my in het vervolg van „ tyd zai leiden; ik zal 'er nooit weder misnoegd „ over zyn: ik zal altyd bedenken, dat de alwee„ tende God beter weet dan ik, vvatmy goed is» „ en dat zyne wyze goedertierenheid eindelyk al* „ les, alles ten besten bedierf. En waarlyk, lie-, ,, ve Kinderen! — gelooft de blyde traanen , „ welke my altyd langs de wangen rollen, zo dik„ werf ik 'er met u van fpreek — van deezen „ tyd af, dat ik zulk een vast vertrouwen op de „ God-  Ontdekking van America. 379 a, Goddelyke Voorzienigheid vestigde, heb ik, ,, in geluk en ongeluk, eerst recht gefmaakt wat „ waare gelukzaligheid is." enz. Kolumbus op zekeren tyd door de Indiaanen en zyn eigen volk , dat aan het muiten geflagen was , in het naauw' gebragt, nam zyn toevlucht tot een kunstgreep, om de wilden wederom eerbied en dienstvaardigheid jegens hem inteboezemen. Hy maakte hiertoe gebruik van zyn bedrevenheid in de fterrekunde. Hy voorzag dat 'er een verduistering aan de maan zou gefchieden: hy liet de hoofden der Wilden by zich komen , en zeide tegens hen, dat hy en zyne reisgenooten menfchen waren, welke dien God kenden, die hemel en aarde gefchapen had. Deeze God y die de goede menfchen befchermde, en de boozen firafte, zou hen ook ftraffen, indien zy nog verder weigerden , om deszelfs aanbidders van mondbehoeften te voorzien. Ten teken van zulk eene aanftaande ftraffe, zouden zy in den volgenden nacht de maan zien opgaan met een toornig en bloedig gelaat, en daaruit hadden zy optemaaken, welk lot hen dreigde, indien zy Kolumbus en de zynen niet in allen opzichte behulpzaam waren. Toen de voorfpelde verduistering gebeurde, wier* den deeze onnozele Wilden doodelyk verlegen, fraeekten hem, dat hy God toch bidden wilde, de gedreigde ftraf van hen afteweeren, en beloofden hem in 't vervolg allen byftand. Kolumbl's liet zich beweegen, ging in zyn kajuit, en gaf hen. kort  38o J. H. CAMPE, ever de kort daarop, toen hy wist dat de verduistering zou afneemen, te kennen, dat zy niet meer be. hoefden bekommerd te zyn , dat God hen niet zou ftraffen', en, ten blyke hiervan , dat de maan welhaast weder haar' voorigen glans zou vertoonen. Het zedelyke van dit bedryf, kon noch mogt de Heer Campe by de oplettende jeugd ongemerkt voorby gaan. Hy laat, derhalvén de Vader vraagen: Welnu, Kinderen! wat zegt gy 'ervan? Handelde Kolumbus verftandig en recht, dat liy op deeze wyze gebruik maakte van de onkunde deezer menfchen? — (Eene algemeene ftilte.> Johannes! wat zegt gy 'er van? „ Johannes. Ja, verftandig was het zeker. „ lyk, maar recht. — „ Vader. Wel nu? „ Johannes. Ik weet het niet, maar het „ komt my evenwel zo voor, als of het niet Zo „ geheel recht geweest is. ,, Vader. En waarom niet, myn lieve Jo- „ hannes? „Johannes. Ja, ik kan het zo niet uit„ drukken, als ik het wel meen; maar ik denk „ evenwel, dat men van God nooit onwaarheid „ moet fpreeken. „Vader. Dit denk ik ook; maar laat eens „ hooren, of wy 'er wel dezelfde reden voor heb„ ben, om zodanig te denken. Waarom gelooft „ gy dan, dat men geene onwaarheid van God „ moet fpreeken? - 4' J«?.  Ontdekking van America. 38, „ Johannes. Om dat het dan onze fchuldis^ 5, dat andere menfchen God niet recht leereh kennen. „ Vader. Recht zo Johannes! dit is ook „ myn grond; en gy weet het reeds allen, hoe ,, gewigtig het voor den mensch is, God recht „ te leeren kenren. Alles wat eenvoudige men„ fchen van God gelooven, 't geen onwaar is, is „ bygeloof. Dus verdient ook dat geene, 'twelk „ Kolumbus hier den Indiaanen diets maakte, „ dat God om zynent wil de maan verduisterde, ,, dien naam; en het was bygevolg zyn fchuld, „ dat deeze eenvoudige menfchen, in het toeko„ mende, één bygeloovig gevoelen meer hadden. ,, Pryzen kunnen wy dus dit zyn gedrag geenszins.* », maar , indien eene op zich zeiven berispens„ waardige fout ooit verdient verontfchukligd te „ worden; dan is het zekerlyk in dit geval. Ko„ lumbus zag geen ander middel, om zich en ,, de zynen te behouden: daarenboven boezemde „ hy de onkundige Wilden indedaad eenige ken„ nis van, en eerbied voor den waaren God in s ,, en hy maakte hen daardoor genegen, om in 't „ vervolg nog andere en betere onderrechtingen „ aanteneemen. Laat dit dan eenigzins tot zyne „ verfchooning verftrekken." En dit is ook misfchien de beste veröntfchuldiging , die 'er in dit geval te vinden was. Ondertusfchen heeft men, over het algemeen, den Heer Campe wel eens te laste gelegd, dat hy in dit werk zich wat alte zeer bevlytigt, om Kolumbus, ook by zyne  S8a J. H. CAMPE, Ontdekt, van /Imericai ne onedele daaden, vry te pleiten, en men hem dus meer als den lofredenaar van zynen held, dan als een'onpartydig' historiefchryver moet befchouwen. Men zou echter kunnen aanmerken , dat, de zaak toegegeeven zynde, hy hier in allen gevalle handelt naar zyn aangenomen grondbeginfel van opvoeding, waarvan hy zelf in het voorbericht getuigt: ,, Meer dan eens heb ik deeze grondftel„ ling geopperd, dat een opvoeder de gebrekkige „ zyden van het menschdom aan de kinderen „ niet met opzet ontdekken, maar dezelven, zo ,, veel als mogelyk is, voor hen verbergen moet; „ om niet deeze gevaarlyke gedachten in hen te doen opkoomen: zyn andere menfchen met zo „ veele dwaasheden en ondeugden bezet, hoe kan „ men dan van my begeeren, dat ik alleen hier„ van eene uitzondering zal weezen ?J' In hoe verre dit grondbeginfel kan verdedigd worden, flaat ons niet te onderzoeken. Wy zullen nog alleenlyk zeggen, dat by dit deeltje tevens wordt uitgegeeven, een fraai kaartje van de golf van Mexico, gecopieerd naar de kaart van Kitchin ontleent uit Robertsons gefchiedenis van Amc rica, hetgeen , op bordpapier geplakt ,;zeer gefchikt is, om,onder het leezen , telkens met dé jeugd tot opheldering te gebruiken.  LETTERNIEUWS. I T A L I E. Te Padua kwam voor de tweedemaal, in 't jaari7gi, zeer vermeerderd en verbeterd , in *t licht 't Werk van den Hooggeleerden en wydberoemden Heer T o z e r T o a l d o, onder den Titel Della vera Influenza degli Aflri Julle ftagioni £? Mutazioni di Tempo Sag aldo, Profesfeur d'Aftronomie a Padoue, etc. 1781. in 40. Het woord Saros betekende by de Ouden eenen tydkring, wiens regte duurzaamheid thans onbekend is , maar door fommigen gehouden wordt de tydkring van 18 jaren geweest te zyn, waarvan by Plinius en Ptolemens gefproken wordt. Dezelve vereffent de Eklipfen en de ongelykheden van de maan, en diende eertyds om de Eklipfen te berekenen. Deze Tydkring , zo aanmerkelyk voor de Sterrekunde, is het, welken de Heer Toalpo bevonden heeft niet min gewigtig te zyn voor de Me. teorologï, dewyl het blykt, dat de droge en regenagtige  a4a LÉTTÈRNIÊUWS. ge, de koude en warme Jaren volgens dien kring om» trent in dezelfde orde wederkeeren. De Heer Toaldo bewyst dit met een Tafel van waarnemingen van 57 jaren, federt het jaar 1725 tot 1781, De overeen, komst der drie tydkringen van die jaren is zeer veel groter en geregelder, dan men zou hebben durven vermoeden: by voorb. van 't jaar 1743 tot 1760 vindtmen 6is Nieuwe Manen of o".'' Maanden, die zeer vogtig waren; en in den tweden tydkring van 1761 tot 177!? viadtmen'er juist evenveel. De eerfte der drie Sarosfen, in der daad, heeft 'er een weinig minder, maar nog. thans grote overeenkomst met de twee anderen. De Manen, die als matig vogtig bekend ftaan, ko: men ih de drie Tydkringen nog ruim .zo goed overeen: van de 90 Manen, in ieder Tydkringen, vindt men meer dan 30, die zeer juist overeenkomen. De Heer T. heeft meermalen waargenomen, dat een onweer of ftormbui weder gekomen is na 18 jaren en n dagen, welke de juiste duurzaamheid is der fterrekundlge Periode; maar over 't algemeen vindt men de gelykheid kenbaarder in den loop van eene Maan, of fomtyds in dien van eene voorgaande of volgende. De Saros wyst niet alleen aan de Regens, maar ook de Sneeuw, de Stormen , de Nevels , enz. waarvan men een kenlyk voorbeeld vindt in het jaar 1781, vergeleken met het overeenftemmend jaar van den Tydkring, 1763; gelyk de Heer T. hier in vele by zonderheden aantoont. Somtyds egter verfchilt het weder wel een maand of twee: in 't jaar 1781 hadt men de regens tegens de laatfte dagen vanÓftober, welken in den vorigen tydkring eerst in December vielen; en de laatfts dagen van de maan van Oftober 1781. waren geheel gelyk aan de laatfte dagen van de maan van December 17G3J ook wïs het regenagtig weer in de overeenkom.  LETTERNIEUWS.' 3S5 komftige manen van de jaren r743 en 1727, die zeer vogtig waren: maar in den laatften Tydkring waren zy niet zeer kwaad, en gaven hoop, dat het ook mooi weer zou zyn omtrent 't einde van 1781. gelyk ook gebeurd is, vooral in Italië. In de noordelyker lartden kan het wel zyn, dac de overeenkomst zo gelyk niet is, om dat andere bykomende oorzaken, ais ftormwinden, enz daar verand'erly. ker en min geregeld zyn; doch 't blyft altyd aanmerk:lyk, dat die overeenkomst zo blykbaar is in het klimaat van Padua. De Heer T. eikent egter, dat in dit alles verfcheide uitzonderingen zyn, gelyk ook blyken kan uit de Tafel, die hy agter zyne Verhandeling heeft gevoegd : De regens komen wel eens een maan of twee vroeger of later; fomtyds fchynt het weer.van de eene maan met dat van de andere verwisfeld te worden ,enz. Hy merk: ook aan, dat de koude ende vogcigheid, federt 40 of 5q jaren, volgens de waarnemingen te Padua, vermeerderd zyn; en dat men tegenwoordig omtrent 20 dagen in 't jaar meer regen heeft dan eertyds. Doch dit uitgenomen, vindt men grote overeenkomst in de verfchillende manen van de derde Saros met die deitwee vorigen. We zullen dit berigt befluiten met eene aanmerkings van den Heer Gafterers,. die zig met ongemeene vlyt en oordeel op de waarnemingen van do Meteors, te Gottingen, toelegt: Hy verwerpt geenzins de ftelling van het wederkeeren des'weers volgens zekere tydkringen, vooral volgens dien van omtrent negentien jaren : doch naardien de oorzaken van de onderfcheidene gefteldheden des weers niet allen in die tydkringen juist wederom te famenlopen; zo heeft men tot dezelven veele invoegfels ter verefFenlnge nodig. D.:e tydkringen, welken dezelven minst nodig hebben, zyn, ter oorzake van den groten invloed van Zon ed Maan, ten.aanzien, der Maan van 350, en ten aanzien Aloem.Biel.IV deel. N 3 Cc der  3SS LETTERNIEUWS. der Zonne van 400 jaren : zo Jat de Waarnemingen we gens het weer den latercn nakomelingen eerst regt van nut zullen kunnen zyn. VRANKRYK. Te Pahys kwam in 't jaar 1782reeds uit-de ConnoisJance des Tems, 011 Connoisfance des Mouvemens céléstez, poitr fannée 1784- in 8°. By 't aankondigen van dit ftuk, gaf de Heer De la Lande eenig berigt van een Nieuwen Planeet, die in Engeland, den 13 Maart 1781 door den Heer Herrfchel, by de voeten van de Tweelingen is waargenomen, en als eene Ster van de zesde grootte fchynt, die men naauwlyks met het blote oog zien kan. De Sterrekundigen, die denzeiven met vlyt hebben waargenomen, zyn terftond 'er op uit geweest om zynen loop te berekenen; maar die is al te langzaam, om juist te konnen bepalen , in welke kromme lyn deze Planeet zig bewege. De Heer De La Lande egter waarnemingen, agt maanden van eikanderen verwyderd , berekend hebbende, heeft gevonden (*), dat men dezelve zeer wel kan aanwyzen, wanneer men onderftek, dat deze Planeet rondsom de Zon (_*) Uit twee waargenomene plaatfen kan men (!en Loopkring en onloops tyd vinden, volgens de Wet van Kepierus, dat de Vierkanten van de omloopstyden evenredig zyn aan de taadingen der middelbare afftanden van de Zon. Uit ivvee waarnemingen van den Heer Mnskelyn, op rien 2 April en ;S Mey 17W gedaan, heeft men opgemaakt, dat de ftraa! van den omloopkring van deze Planeet, de ftraal van den omloopkring onzer Aai\ie voor 1 gerekend zynde, 19,053 is- en derhalve de omloopiyd 13,167jaren: Uit de laatfte waarneming en eene andere, door don Heer Bode gedaan den 13 September , is de llraal van den omloopkting 18,413 ; en derhalve de omlooptyd 79,009 jaren. Het onderfcheirt ontihat misfehien daaruit, dat de Loopkring niet volkomen rond is.  LETTERNIEUWS. fc8? Zon eenen loopkring befchryft op eenen affland 18 en IPj maal verder wan de Zon dan de Aarde, in den tyfvan 82 jaren en En dat op den i van January 1782 's middags de Lengte van de Planeet, uit de Zon gezien, geweest is 3 tekens en eenen graad: Deze kring heeft gene groter helling op de Eküptika dan van 46 minuten; zo dat men de Breedte thans kan over't hoofd zien , of dezelve op den 1 van January 1782 kon ftellen op 14 minuten en 20 feconden, met eene vermeerdering van 3 minuten en 2 feconden, in 't jaar: zynde de knoop 2 Tekens "en 13 graden, en de daaglykfche beweging van dezen Planeet is van 43 en jlf feconden, uit de Zon te zien. Dit opgegevene is genoeg om deszelfs plaats op alle dagen van 't jaar te kunnen vinden. De ontdekking van deze nieuwe Planeet is een van de buitengemeenften die men in langen in de fterrekunde gedaan heeft. Hy heeft noch in zyne gedaante noch zynen omloop niets, dat naar een Comeet gelykt. Misfchien hebben de fterrekundigen hem te voren voor eene der kleine vaste fterren, aangezien; althans in de lyst der vaste fterren van Tyche Brahé ontmoet men eene fter van de zesde grootte, die Hevelius reeds niet meer vinden kon. De zeer geleerde Berlynfche fterrekunde, de Fleer Bode, heeft de plaats berekent, welke onze nieuwe Dwaslfter moet gehad hebben in 't jaar 1587, wanneer Tycho Brahé die verdwene fter kan gegist worden gezien en waargenomen te hebben; en beeft bevondtn dat die plaats juist dezelfde is, die Tycho heeft aangewezen. Op gelyke wyze heeft Tob. Maijer, by onzen tyJ, eene fter in zyne lyst geplaatst, die men tegenwoordig ook niét langer ziet, en nu door dergelyke bereke-iing tasgelijks bevindt onze nieuw ontdekt Planeet te zyn, die van ftandplaats is veranderd. Cc 2 Schoon  35ï L E T T E R N I E U VV S. Schoon we de ontelbare vragen der menigvuldige Akademien en Genootfchappen der Geleerden , niet voornemens zyn, optegeven; dewyl met dezelven een byzonder, daartoe gefchikt, werkje zoude kunnen vervuld worden; kunnen we egter niet voorby, eene VraagJ die zeer veel betrekking heeft tot ons Vaderland, hier te plaatfen. De koninklyke Akademie der Opfchriften en fraaije Letteren te Parys heeft, met toezegging vtn eene buitengewone prys, die op Paasfehe 1784 zal worden toegewezen, 't volgende onderwerp vooigefteld : Met etkandejren te vergelyken het Verbond der „ A„ cheërs, tweehonderd en tagtig jaar voor Jezus Chris„ tus; dat der Zwitjers in 't jaar 1307 der Christelyke „ laartelling; en dat van de Ver'èenigde Provintien in't „ jaar 1379, en de oorzaken, den oorfprong, de na„ tuur en het voorwerp dezer Staatkundige Verbintenisfen te ontzwagtelen. " [Comparsr enfemble la Ligue des Achéens, deux eens quatre-vingts ans avant J. C.; cello des Suisfes en 1307 de l'Ere Chrétienne; la Ligue des Provinces- Unies en 15 79, 6? developper les caufes, 1'origine, la nature &f Vobjet de ces Asfociations politiques], ——— De prys zal beftaan uit twee gouden Medailles, ieder van 400 Livres. Allen, van wat land of ftaat zy zyn, uitgenomen de Leden der Akademie, mogen naar den Prys dingen; ei hunne fchriften moeten of in 't Frahfch of in 't Latyn gefchreven zyn. ■ De fchryvers zullen, naar gemeen gebruik, enkel een devies onder hunne , werken ftellen; doch om zig bekend te maken in een verzegeld papier met hunne eigene hand , hunnen naam, woonplaats, en hoedanigheden fchryven; en op dat verzegeld papier hun devies, ten einde, na het uitwy. zen van den prys, het zelve te openen. —- De fchriften moeten, vry van port tot Parys, bezorgd worden aan den aacblyvenden Secretaris der Akademie, voor den eerften van December 1783. Tv  LETTERNIEUWS. 3S3 Parys Alhier is by Nyon, inden jaare 1781, ïn Twaalve, gedrukt een werkje, betyteld: Reflexions jur ï'ètat acluel, de V'Jgriculture; behelzende zodanige aanmerkingen over den ftaat des Landbouws , welke den minnaaren dier nuttige hoofdweetenfchap, ook in ons Vaderland, niet onverfchiliig kunnen voorkomen. Eene der hoofdbedoelingen van den onbekenden Schry. ver fchynt te weezen, om de waarneemingen en gevoelens der laatere Natuuronderzoekers, wegens de verfcheidene foorten van lucht, op den Land - en akkerbouw toetepasfen; en waarlyk, hy heeft van zyn ongemeene beleezenheid, met veel vernuft, gebruik gemaakt, om zyn byzondere begrippen deswegen teftaavqn. Demeestaangenomen denkbeelden, wegens de voeding der Planten , gaat hy te keer, door tegenwerpingen , welke reeds meermaalen gemaakt, en dus niet onbekend zyn. Het is niet waar, zegt hy. dat een land of akker rust zou noodig hebben, om zyn voorige krachten te herwinnen ; even zo min als dat het door menigvuldig ploegen, zou kunnen verbeterd worden. Le waare v»edende deelen van alle de planten zyn, naar het gevoelen van onzen Schryver , eigenlyk de brandbaars Lucht ende Lichtftoffen, welke beiden door de bladen worden ingezogen ; gelyk ook water en vasten lucht, welke door de wortelen en andere uiteriykedeelen indringen. Water en lucht worden door de Natuur zelve aangebragt; dus heeft de Landman alleen voor den toevoer der overige voedfelftofFen te zorgen. Al!e -de ryken der Natuur leveren zelfftandighaden op, welke door gisting, rotting en andere middelen, brandbaare lucht kunnen verfchaffen. Eene te groote hoeveelheid van deeze lucht benadeelt de planten; en dit heeft gemcenelyk plaats, wanneer de Landman zegt :• dat de planten door de mest verbrand worden. Vel. gens deeze vooronderfteüing is dan ook de kalk een, Cc 3 w«t»  390 LETTERNIEUWS. waare mest, welke haar vaste lucht door het Zuur ver» liest, 't geen in de aarde, by het verrotten van mest of andere organifche ligchaamen , ontftaat. Het is derhalvén verkeerdelyk gehandeld, wanneer men tot mest zodanige gebrande kalk bezigt, welke door het vuur die deelen verloren heeft , welke daarïn zo noodig verëischt worden. Hierom verdorren ook de planten, wanneer zy zich in de nabyheid van ongebluscbte kalk bevinden. Eerst naderhand, wanneer de gebrande kalk weder met vasten lucht bezwangerd , of wel doorvoed is, kan zy voor de planten van dienst weezen. Ook wordt het gevoelen van den Heer M e y e r afgekeurd (wiens verdienden,als Scheikundige,onze Schryver echter gaarne erkent) dat naamelyk de verfche kalk voor haare fcberpte fchadelyk is. In hoe verre de gips door mest kan dienen, hebben wy hier niet aangeroerd gevonden; evenwel wil onze Schryver in geenen deele tegenfpreeken, dat verfche. F. R. S. in 8v°. De Schryver, zo beroemd door zyne natuurkundige werken, dat hy boven onzen lof te verre verheven is > om met eeriig Epitheta vereerd te worden, geeft in deze Brieven ook wederom voortreflyke blyken van zyne fchranderheid in Godsdienftige onderwerpen. Hy bepaalt zig egter in dezelven tot de bewyzen, welken het Beftaan en de Eigenfehappen van G o d betreffen. In den eerften brief gehandeld hebbende, over klaarblyklykheid, of Evidentie, in 't algemeen, toont hy het Beftaan van God op dezen grondflag , dien geen redelyk wezen zal ontkennen: dat alle uitwerkfels hunne volmaakt evenredige oorzaak hebben; of met andere woorden: dat niets voortkomt zonder oorzaak. Waaruit hy dit gevolg afleidt, dat het, wanneer men al toegaf, dathet menfehelykgeflagt geen begin hadt gehad, egter geenzins zou volgen, dat het de oorzaak van zig zelve is, of gene oorzaak hadt. em Vervolgens beantwoordt de Heer P. zeer voldoende de gewigtigfte tegenwerpingen der ongelovigen; tonende onder anderen, hoe nietig de tegenwerping zy, dat het oorfpronklyk beftaan der Godheid van ons niet begrepen wordt; dewyl de bekrompenheid van ons Begrip geenzins een bewys is van onmogelykheid of tegenftrydigheid. Onze onkunde is enkel eene moeijelykheid van het te begrypen, ontftaande uit de bekrompenheid van ons verftand. Het is onmogelyk hier breder over deze uitftekende brieven en hunnen inhoud uitteweiden; waarom we hier nog enkel eene aanmerking van  LETTERNIEUWS- 355 van den Schryver zullen aanroeren; die niet gemeen is; en waarmede hy bewyst, dat een Atheïst zelf reden heeft om een toekomenden ftaat van geluk of ongeluk, na dit leven, te verwagten. Het is eene zaak, een Fa&um, onafhankelyk van alle redenkaveling wegens het beftaan van God zei ven , dat de gefteltenis der Natuur de betragting van Deugd begunftigt, en de ondeugd ongelukkig maakt. Deze vastgeftelde loop der Natuur behoort het gedrag van den Atheist te regelen; en wel destemeer, naar mate hy, gene hogere magt (lellende, dien loop der nature als volftrekt onveranderlyk moet aanzien. Het is derhalve zyn, en aller menfchen belang, de Deugd te betragten. ~ Wyders; naardien het overeenkomt met de analogie der nature, zonder opzigt zelf op den Autheur der natuur, dat de dingen in eenen ftaat van gedurigen voortgang en vordering zyn, gelyk de Heer P. te voren getragt heeft te bewyzen, en dat 'er derhalve, in ds natuur, eene {trekking is tot naauwkeuriger en evengelyker bedeeling of vergelding; zo moet dit ons doen verwagten , dat deze loop der natuur verder zal voortgaan om de Deugd fteeds meer te begunftigen: en derhalve kan het zeer wel behoren tot den loop der natuur, dat de menfchen, als zedelyke wezens, het graf overleven of weder zullen voortgebragt worden, om de volle vergelding der deugd of der ondeugd te krygen. ™ 't ls waar; wy hebben geen denkbeeld, hoe dat zulks zou kunnen gefchieden: maar we weten ook even min hoe wy menfchen in wezen zyn gekomen; zo dat voor zo verre wy niets ten tegendeele weten, onze hervoortbrenging zo wel tot den loop der natuur kan behoren, als onze eerfte oorfprong; en by gevolg hindert ons niets in 't verwagten van een volmaakter ftaat der dingen , eenen ftaat van juister vergeldinge, zynde die verwagting gegrond op de aanmerking van den dadely- ken  3oS LETTERNIEUWS. ken loop der natuur. Geen Atheist, ten minften, kan zig verzekerd houden, dat 'er na dit leven niets zal volgen : dingen, die zo vreemd zyn als dit, hebben in den loop der natuur plaats gehad , op de ongodistifche onderftelling zelve; en dus kan ook dit, 't welk genoegzaam analogiesch is, plaats hebben. Te Londen zyn, zedert twee of drie jaren uitgegeven Sermons, preached at Lincolns hm. By Richard Hurd , D. D. Lord Bishop of Lichtfield and Coventry. III. Vol. in 8v. De zeer Geleerde Bisfchop, thans Bisfchop van Worchester, zo wy menen, heeft deze Predikatiën met zeer veel geleerdheid en grote welfprekendheid, en doorgaans met vele juistheid van redenkavelinge opgefteld; zo dat zy alle aanpryzing verdienen. Over verfcheide Texten, die hy verhandelt, heeft hy zeer fraaije oordeelkundige aanmerkingen voorgedragen; fomtyds egter fchynen dezelven wat al te geleerd en te verre gezogt, en fomtyds niet al te wel getroffen. Ook zon men mosen vermoeden , dat hy zig heeft toegelegd, om de Lceringen van zyne Kerk, de Engelfche Hoge Kerk namelyk , ten koste van zyn goed verftand wat fterk te handhaven. Over 't geheel genomen egter verdienen deze Predi. katiën in weerwil van die fouten, de oplettenheid, agting en navolging van allen, die de Engelfche Predikatiën, dat is de beste die in de wereld zyn, beminnen. Ook kwam te Londen uit A Treatife conctrningCivil Gouvernment, in three Parts. Byjos'iah Tucker, D. D. Dean of Glocester. I78r. in 8vo. De Deken van Glocester is in ons Vaderland hekend door eenige zyner ftaatkundige fchriften wegen den oorlog der Engelfchen tegens de Amerikaan fchs Vol? k  LETTERNIEUWS. 39? Volkplantingen, thans de Republiek der XIII Amerlcaanfche Provintien. Hy beweerde altoos de onvoorzigtigheid van den oorlog, die de Engelfchen tegens ii Amerikanen voerden, fchoon hy den opftand der laatften geenzins billykte; en 't fchynt dat zyne ftaatkundige begrippen hem geleid hebben tot het begrip, 't welk hy zig thans over den Oorfprong , Grondflag en het Regt der Burgerlyke Regeering vormt, en in dit werk over de Èurgerlyke Regeering verklaart en verdedigd. In het eerfte Hoofdftuk zyner verhandelinge verwerpt hy, als zeer ongerymd, ten uiterften gevaarlyk, en verderflyk 't gene de grote Wysgeer, J. Locke,en na hem veelen der uitmuntendfte Mannen, 'en nog onlangs Dr. Priejiley en Dr. Price, als den oorfprong en grondflag en 't regt der Burgerlyke Maatfchappije beweerd, en bewezen hebben: maar de goede Deken heeft de Leer van Locke niet regt begrepen, en komt, na lange' redentwisten, eindelyk zelfs over tot de begrippen van dien groten man, welke hy egter met andere woorden voordraagt; hebbende zig vooraf verbysterd door zeer verfchillende Maatfchappijen te verwarren. Volgens Locke hebben de menfchen, die oorfpronklyk en volgens de natuur gelyk, en van elkanderen onafharikelyk waren , zig meerder veiligheidshalve in eene Burgerlyke Maatfchappy vcreenigd, en dus, zo veel als daartoe nodig was van hunne oorfpronklyke Vryheid afgedaan, en ook niet meer; daartoe hebben zy Regeerders of Beftierders dier Maatfchappije verkozen ; aan welker voorzorge en beftieringe zy zig, of uitdrukkelyk of ftilzwygend onderwierpen ; die uit na.me derhalve van de ganfche Burgerlyke Maatfchappije, of derzelver Meerderheid regceren; en derhalve niet meer gezag en magt hebben, of mogen oeffenen, dan hun, ter algemeene veiligheid en welzyn, is afgeftaan en toebetrouwd. De Heer Tucker beweert, dat de-  SfS LETTERNIEUWS. ze ftelling verkeerd is in hare beginfelen en verderflyk in hare gevolgen. Volgens hem is de Oorfprong der Burgerlyke Maatfchappije gelegen in de natuurlyke nei. ging der menfchen tot dezelve; in een natuurlyk Injlinlt daartoe: want dat de menfchen gezellige wezens zyn; dat zy geenzins gelyk zyn, dewyl zy verfchillende bekwaamheden hebben; dat zy elkanders hulp behoeven; dat zy een fterke neiging hebben om elkander te hulp te komen in nood, dat hunne behoeftens van honger en dom, enz. ben bewegen, om zig te onderwerpen aan die genen , welken hunne behoeftens kunnen vervullen, en bekwaam zyn hun welzyn te bezorgen. » Doch de Heer Tucker verwart, ten aanzien des oorfprongs, de natuurlyke en gezellige Maatfchappy met de Burgerlyke; en deze eerfte valsheid brengt alle de volgende voort. Men kan de nodige onderfcheiding daarvan , in zeer weinige bladzyden , vry juist en kort vinden aangewezen in eene Inleiding voor de werken van Locke, Noo$t, Barbeiracen Hoadly, enz. over de Vryheid van Godsdienst in de Burgerlyke Maatfchappije, uitgegeven te Amfterd. by J. Doll, 1774, in V DUITSCHLAND. Nurnbïrg. Alhier verfcheen in 1781 een klein doch keurig bewerkt ftukje van den Heer Doderleih ter beantwoording der Vraage: Giebt uns die Bitel hofnung zu einer kunftigen allgemeinen Judenbekehnmg? Alhoewel het zeker is dat 'er veelen gevonden worden die voornaamelyk uit aanleiding van eenige plaatfen in de Apostolifche Schriften zich met een algemeene bekering der Joadfche Natie tot het Christendom vleijen; ontbreekt het ook niet aan anderen , welke meenen dat de verbeeldingskracht, en inzonderheid de vooronderHelling, dat in de gewyde boeken zeer veele geheimzin-  LETTERNIEUW S. 359 zinnige aanwyzingen van aanftaande groote omwentelingen te vinden zyn, hiertoe wel den meeften voet hebben gegeeven. Het kan den zodanigen niet dan aangenaam weezen, wanneer zy zulk een kundig Bybelkenner en Schriftverklaarer vrymoedig hooren belyden, dat zyns oordeels de gewyde boeken ons tot zulk een ftreelende verwachting geen recht geeven; dat de verheven uitdrukkingen der Profeeten voor het grootfte gedeelte algemeene befchryviugen behelzen van gelukkige omwentelingen ; dat de meeste voorzeggingen des OudenTestaments, welke men van deeze groote bekeering verftaat, gevoegelyk kunnen verklaard worden van de bevryding des Joodfchen volks uit de magt der Heidenen; en eindelyk dat de natuur der menfchelyke ziel zulk cent fchielyke en algemeene omwenteling in de denkwyze van een gandfche Natie niet fchynt te hegunftigen, ten zy men een reeks van wonderwerken te hulp neeme. Ieder Christen, die zyn geluk en waardy als Christen met overtuiging gevoelt, kan niet nalaaten van harten te wenfchen, dat deeze voorrechten meerder algemeen aan zyn Natuurgenooten mogen gefchonken worden; echter zal hy zyn hoop wegens de vervulling deezer wenfchen meerder gronden op de algemeene voorzorg van zynen hernelfchen yader, die alle de behoeften zyner Schepfelen zo naauwkeurig kent, dan op eenige duistere Schriftiuirpiaatzen wier onfeilbaare uitlegging aan zo veele zwaarigheden onderhevig is. Wittekberg. Onder de ontelbaare menigte Van Schriften welke tegenwoordig door geheel Europa' en inzonderheid in Duitschland over de opvoeding en ten dienste der Jeugd worden uitgegeeven, durven wy wel aanpryzen een werkje in 1781 verfcheenen onder den tytel: Werners meralifchs unterhaltungen mit Wilhelm uni wagner; evenwel met de bepaaling, dat deeze ge!  LETTERNIEUWS. gefprekken , hoe bearbeid en leerryk zy ook weezen rnogen, meer gefchikt zyn voor onderwyzers en weldenkende Ouders, dan voor de Kinderen zeiven, die ziclv hiermede misfchien niet genóeg zullen kunnen bezig houden. Men kan dit zelfs uit den inhoud eenigzins beoordeelen. Zie hier de onderwerpen. Aanpryzingen ter deugd ontleend uit 's menfchen gefteldheid •• Tegen de kinderlyke wuftheid. Van de pligt der kinderen om zich te bèvlytigen dat zy altoos de vreugd hunner Ouderen blyven. Over de vlyt en leerlust der jeugd.——Het gedenken aan God de fterkfte fteun der deugd . De goede jongeling na eenen misftap.-— De dikwerf herhaalde zelfbeproeving. Stichtelyke overdenkingen in de eenzaamheid, - . Zachtmoedigheid , goedhartigheid, en weldaadigheid de grondtrekken van het charakter eens braaven jongelings. ——— Over het medelyden met de dieren. Tegen de val- fche begoochelingen en aanlokfelen der ondeugd. Van hec edele en baatzuchtige vertrouwen op God. —» Tegen de zucht van onbedachte navolging. Over de zindeiykheid.. De verkeering met het vrouwe- lyk gedacht. —— De zorg voor de gezondheid Tegen vervolging en het haaten om den Godsdienst.—i De kunst van huishouding en liefde tot orde. Liefde voor de waarheid oprechtheid en goede trouw. • De fchaamte noodzaaklyk voor de jeügd. Befchei- denheid de byzondere pligt der jonge lieden.; Het arbeiden ten gemeenen nutte Liefde voor het Vaderland. ■ Yver in ons beroep. De pligt der volharding in onzen arbeid en bezigheden. — Ds grootheid des jongelings in het geduldig draagen van tegenfpoeden. Hal-  ï, E T T E R N I Ü W S. ïoJj ÏIalle Alhier is, op Lósten van het Weeshuis gedrukt: Rketorica Paullina , vel qaid oratorium fit in 'Oratione Paulli; notante Bauero P. I, II, III. in Octavo 1782. Dit werk ftaat eenigzins in verband met eert ander, door den zelfden Schryver, onder den tytel: Logica Paullina, voor eenige jaaren, uitgegeeven. Wat het denkbeeld zelve betrèft, om alle de brieven van den H. Pautus, of liever alle zyne gedachten en uitdrukkingen , aftemeeten , naar den maatftaf van een kunftige Rethorica, en hem in zekeren opzichte, als een' Volmaakt Redenaar te doen voorkomen; hem, die juist op deezen tak van menfchelyke kundigheden geen aanfpraak maakte, maar die dit zelfs voor het goddelyk gezach zyner leer als nadeelig befchouwde ,• dit denkbeeld, zeggen wy, heeft ons nimmer kunnen behaagen. Ook fchynt het geheel hieraan niet zeer te beantwoorden, ï'auius verfchynt zekerlyk in alle zyne Schriften als een man van een gezond natuurlyk en fchrander verftand en van een levendige verbeeldingskracht; en wat mogen wy hieruit, als van zeiven verwachten? Dit, Immers, dat ook zulk een man, fomtyds met een vuur en padruk moet fchryven, waarin hem de befchaafdfte geleerde, de bekwaamfte Redenaar niet ligt zal overtreffen. Doch dit is nogvgeheel iets anders, dan die fyne kunstige vorming van den geest, zo wel in denkbeelden als uitdrukkingen, welke het charakter van welfpreekendheid, het charakter van den eigenlyken Redenaar uitmaakt. Ook blykt het nog zo klaar niet, dat een foort. gelyke ontleeding der Schriften van den Apostel, de verklaaring derzelven merkelyk zou kunnen bevorderen. Integendeel is het te duchten, dat een al te beangfte najaaging en ontwikkeling van oratorifche fraaiheden,niet zelden den ongezochten, natuurlyken zin zou over het hoofd zien, of misfchien wel weg-verklaaren. Dit alles belet ons echter geenzins, het werk van den Heer Algem.Bibl. IV Deel. N. 3, Dd Bauer  402 L2-TTER. NIEUWS. Bauer aantepryzen, voor zo verre het naamelyk een menigte van plaatzen die ophelderingen byzet, welke men van de fcherpzinnigheid en geoefende taalkennis des geleerden Schryvers met reden kon verwachten. Frankfort en Leipzich. Alhier verfcheen in 1781 in 80. Unparheyifche Gefchichte der gefangen Schaft des vormaligen Generals der Gefellfchaft Jefu, Don Lorenzo Ricci, und feiner Asfiftentem , in der Engelsburg. Elk die eenig belang fielt in de gefchiedenis en lotgevallen der Jefuiten - Orde , moet dit flukjo als zeer gewigtig voorkomen. Deeze gefchiedenis, en vooral die der laatfte levensjaaren van Paus Cl e mens de XIV verfchynen in een geheel ander licht, dan wy ze tot hiertoe befchouwd hebben. . Naar dit verhaal hebben de Jefuiten, en vooral hunne Opperhoofden te Romen, door de geweldige vervolging van Paus Clemens en eenige Kardinaalen, zeer veel hardigheden moeten ondergaan. Onder andere gewigtige ftukken, vinden w,y hier: het Proces van den Pater Generaal der Orde Ricci, gelyk het door hem eigenhandig is op- gefchreven; Het opftel van Pater R1 c c r zeiven, na zynen dood gevonden; Uittrekfels uit het ver< hoor der andere Adfiftenten; Eenige fterke fchil- deringen van fommige leden , ter uitvoering deezer Commisfie tegens de Jefuiten aangefteld; Eindelyk een wederlegging van het algemeen gevoelen , als of Paus Clemens de XIV door vergif was van kant geholpen; waartegen verfcheiden, zo historie-als geneeskundige gronden worden bygebragt. Over het algemeen is het zeker, dat, voor zo verre wy aan dit verflag (het geen veel waarfchynlykheid heeft) geloof flaan, het Charakter van deezen Heiligen Vader een tobber figuur maakt. Het zou ondertusfchen den gefchied. kundjgen niet dan aangenaam hebbsn kunnen weezen, in-  LETTERNIEUWS. 4»3 indien de opfteller zich had gelieven bekend te maaken, en tevens aan het Publiek medetedeelen , door welk Kanaal , en uit welke handen, hy de bygebragte Alle had ontfangen. Leipzich. L. Crtjsius geeft uit een Rukje, in 8°, betyteld; Zur Chrisclichen besferung und zufreeden; heit,'in vornehmen ftanden. (Aanleiding ter Christelyke verbetering en tevredenheid voor lieden van rang en opvoeding). Onder deezen tytel verfchynt, in een ge. heel andere gedaante, het bekende werkje van den Ierfchen Godgeleerden Wicliam Law, ajeriêus call to a devout and holy life, waarin de alte ftrenge eifchen des vrooraen Schryvers met oordeel zyn gemaatigd, iategendeel duidelyke gezuiverde en breedvoerige aanwyzingen ter Godsvrucht aan de hand gegeeven, en vooral zorg gedraagen , dat Christenen van verfcheidene begrippen en gezindheden, hetzelve met Richting e* nut kunnen gebruiken. Dit boek, gelyk het thans verfchynt , wordt in fommige Journaalen toegefchrevero san den Heer D asedow, een man wiens uitmuntends verdienden omtrent de opvoeding der Kinderen genoeg bekend zyn, doch wiens vrije denkwyze in andere Schriften, dit boek by veelen niet zal aanpryzen , die anders (indien *s mans naam flechts onbekend ware gebleven) daarvan een nuttig gebruik zouden hebben kunnen maaken, zonder eenigen aanfloot te vermoeden of te ontdekken. Te Gott inces is uitgegeven, Michael Sarcone. Trofdir artzeney gelahrtheid in Neapoli. Von der Kinderpokken , und der r.ethwendigkeit die ausrotting der zeiben zu vtrfuihen, aus den ltêlianU fchen überfetst und mt mmerhmgen vermthret von Dd2 Ps  LETTERNIEUWS. D. L. F. B. Lekt in Konigl-Grosbrit. und Churf. Brsunfchw, Lunsburg. Oberhartzigen Bargazet. Gotting 1782 in 8vo. De Heer Sarcone ftaat reeds langen by de Geleerde weereld te boek als een der grootfte Geneesheeren, en der beste Schryveren. Getuige hi°i van het voortreffelyke werk, dat hy in de Italiaanfche taal over deneerfchende ziekten van Napels gefchreeven heeft. {*), en waarvan men reeds in den jaare 177a eene hoogduitfche vertaaling heeft in 't licht zien kootnen: getuige hiervan het Boek, dat wy thans voor ons hebben, waarvan de groote Halïer reeds in den jaare 1773 met zo veele verdiende loftuigingen melding heeft gemaakt, en waarvan de Heer Lentin eene Hoogdnitfche vertaal inge, ten besten van zyne Landgenooten heeft uitgegeeven. Flan en uitvoering in dit Boek zyn meesterlyk. —— Wy zullen onzen Leezer den hoofdzaakelyken inhoud daarvan ineededeelen. Vooraf befchouwt de Heer Sarcone den algemeenen loop, en het Charakter der Kinderziekte, in haare ver. fchillende tydperken, vervolgens onderzoekt hy zo den aart en de wyze der befmetting als de middelen, waardoor dezelve bevorderd wordt, en baant zig door deeze voorafgaande algemeene befchouwinge eenen zeer na. tuurlyken weg tot het onderwerp zelve. Het Boek zelf is in negen Hoofddeelen gefplist. In het eerfte Hoofddeel onderzoekt de geleerde Schryver de beteekening van het woord variohe, (vajuolo) voor zo verre het dienen kan om het eigentlyke tydperk en de Gefchiedenis deezer Ziekte, als mede haare eerfte verfchyning onder byzondere natiën naawkeurig te bepaalen Het tweede Hoofddeel bevat eene naarfpeuring vaa aié Lan. C*) Jfior, rag. de mali olferv. in Nap. nel ifoi  LETTERNIEUWS. 50* Landen, waar zig de Kinderziekte het eerst geopen- , baart heeft en hoe zy vervolgens van natie*tot natie is doorgedrongen. In het derde Hoofddeel wordt^ aangatoond, hoe fommige Landen, langen tyd van deeze Ziekte zyn bevryd gebleeven. Het vierde handeld over de verfchillende Systemen, welke men zig van de natuur en eerfte oorzaaken deezer Ziekte gevormd heeft. In het vyfde koomen zeer gewigtige aanmerkingen voor, over het befmettelyke en bet heerfchende deezer Ziek. te. In het zesde onderzoekt de Schryver of de Pokken uit haaren aart doodelyk zyn ? In het zevende wordt uit de Gefchiedenisfe van byzondere Epidemien getoond , dat de Pokken .eene Pest van een byzonderen aart zyn. Het agtfte Hoofddeel handelt over de Sterf-Lysten, en het verlies 't welk de Scaat door deeze Ziekte wordt aangebragt. Het negende en laatfte Hoofddeel bevat eene korte herhaaling van het voorgaande, benefFens een ontwerp, om de uitfooijing deezer Ziekte te onderneemen. Diep inzigt in de Gefchiedenisse der vroegfte Volkeren , uitgebreide beleezenheid , en kennis van ds denkbeelden der vroegere en laatere Schryveren, rype oordeelkunde, en eene duideiyke en aangenaame wyze van voorftel, onderfcheiden dit gefchrift van veele anderen , die over dit onderwerp gefchreeven zyn. Niemand heeft zo veel Ligt, over den loop, en den voortgang deezer Ziekte verfpreid; niemand is,' door mid. del van de Taal- en Gefchiedkunde, zo diep doorgedrongen om het echte Vaderland deezer Ziekte in da duisternisfe der vroegfte tyden, optezoeken, en niemand is in dit alles zo gelukkig geftaagt als de Heer Sarcone.. Wenfchlyk ware het, dat eene kundige hand ons eene Nedeiduitfche vertaaling van dit fraaije werkje bezorgde. Dd 3 Zurich.  4cS LETTERNIEUWS. Zurxch. Heeft men hier in Nederland, hoe veei 'er ook aan®de Vertaaling mogt haperen, met groote gretigheid geleezen, de Gefchiedenis der drie laatste levensjaaren van onzen Heiland, door den Zwitzerfchen Godgeleerden J. J. Hess; het zal dan onze Landgenooten niet onaangenaam weezen, dat wy hen aankondigen een nieuw werk, van den zelfden Schryver, in het afgelopen jaar, als een Aanhangfel op het eerstgemelde uitgegeeven. Het voert ten tytel: Ueber dis Leliren, Thatcn und Schickfale unfers Herrn. (Over de Leer, bedryven en lotgevallen onzes Heeren) Ziehier de lyst der verhandelde onderwerpen, i. De Gefchiedenis van den Joodfchen ftaat ten tyde van 's Heilands komst, vooral met betrekking tot zyn gefchiedenis. 2. Over de Reizen onzes Heeren. 3. Over de Leer en Ieertrant van J. C., als gefchikt naar den tyd, omHandigheden en toehoorers. 4. Zyn verkeering met de Apostelen, als hun Leermeester. 5. Schets der Joodfche vooröordeelen. 6. Over de Parabelen, in hun vérband met de Leer van Gods Koningkryk. 7. Over verfcheiden zaaken, welke tot vorming van's Heilands Charakter, zyn kennis der H. Schriften, enz., hebben medegewerkt. 8- Zyn Leer wegens de geeften, en de betrekking van zyn Gefchiedenis tot dezelven, 9. Zyn Godsdienftige, Burgerlyke en hulsfelyke betrekkingen, en hoe hy zich hieromtrent heeft gedraagen. 1». Wegens den verfchillenden indruk zyner Lesfcn en handelingen op zyne tydgenooten. ir. Over 's Heilands won. derwetken en voorfpellingen. 12. Over faet algemeen bellek en den famenhang der Godiyke leidingen, in het gantfche belr.op van Jefus lotgevallen. Uit deezen inhoud der ftoffe, zal men reeds eenigzins kunnen opmaaken, dat dit werk , als een rype vrucht van 's mans nadenken, ook inzonderheid gefchikt is voor geoefende en zelfdenkende leezers, waar aan  LETTERNIEUWS. 4"7 aan het echter ook onder onze Landgenooten met zal ontbreeken , indien wy anderzins dit befluit mogen afleiden, uit den yver, waarmede men de voorigeSchriften van den geleerden Hess, en onder anderen zyn Gefchiedenis der Jsraëlüen heeft ontfangen, en het vervolg daarvan te gemoet ziet. Wy wenfchen van harten oat uit nieuw-aangekondigde werk in de handen eens goeden Vertaalers moge vallen, dewyl bet, met dat alles, nog handen vol werks heeft; onzen Schryver overal behoorlyk te verftaan , die behalven zekere langdradigheid (wy weeten 'er geen zachter benaam ing voor,) daarenboven gewoon is zyne gevoelens fomtyds in een menigte van duistere uitdrukkingen, als in zo veeie nevelen te omwinden; misfchien wel, om eenige waarheden den verftandigen met zekere agterhoudenleid te kennen te geven, zonder min kundigen te ftoo. ten, of zig zeiven aan de hevigheid van anders denkende Godgeleerden bloot te ftellen. En waarfchynlyk heeft dit ook invloed gehad in 't opftellen van dit aaahangzel. Te Jj e a l y n en Straatsburg kwam de volgende kleine Verhandeling in 't licht; Johannes Gottlieb Walter, de DijfeBi ene Synehondrofeos Osfmm pubis,. in partu difpZcili. Cum ta bula cenea Berolini rjf Stralfundia, 1782. Met de Hoogduitfche vertaaling. Buiten de opdragt en de tytel groot 30. bladzyden. De naam van J. G. Walter, voor eene Verbandeling over een gefchil, dat in de Vroedkunde zo veel invloed heeft,'doet den Lezer, eene groote verwachting opvatten van deszelfs inhoud. Dan wy vrezen, dat veele Lezers met ons bedroogen zullen zyn.- ■ Immers buiten eene befchryving der vereenigingen van het bekken, waaraan zo veele beroemde mannen hebben gearbeid, buiten eenige bewyzen tegen de KraakD d 4 been  40$ L-TÏERNIE U W S> been - fnec.le, welke reeds lang door anderen opgekookt zyn, vindt men in deze Verhandeling, niets., dan twee ongelukkig geflaagde Waarnsgmingen der Keiferlyke fneede;' en eene befchryving en afbeelding van een bekken, waar in de osfa pubis, een groote tusfchenruimte van elkander, waarfchynelyk reeds van de ge> boorteaf, zyn afgefcheiden. Een gebrek, waar van j ons wetens, geen voorbeeld befchreeven is; en het welk even daarom deze Verhandeling wicht byzet. Het Laiyn is, als het gewoonlyke van Walter,. en daarom is 'er te recht eene Hoogduitfche vertaaling naast gevoegt. -—r» Te Weenen zyn uitgegeven , Josephi Jacobi Plenk, Chirurgï, DoUoris* £p Proffesforis &c. Ekmtnta Medicina fc? Cfarurgice Firenjis: Vienna 1781. Schoon deeze Grondbeginzelen der GerecMelyke Genees- en Heelkunde reeds twee jaaren het licht gezien hebben , en fchoon zy dus buiten het beftelc der Nieuwe Boeken fchynen te vallen; zo hebben egter haare innerlyke waarde, gevoegd by de graagte, waar mede onze Landgenooten de Schriften van den Hoogleeraar Plenk ontfangen hebben, ons genoopr, deze grondbeginzelen, welke nog niet algemeen genoeg be. kend zyn, het algemeen als een handboek, het welke in dezen tak van Studie zeker het allerfraaist en naauwkeurigsc is, aan te pryzen. De Schryver heeft zig voornamelyk toegelegd om duidelyk , kort, en naauwkeurig te zyn. --— Hy heeft alle nieuwe gefchillen aangeroerd. Hyheeft aan alle vereischtens van een Leerftelzel voldaan, en zynen Lee- zers egter vee! ftof tot denken overgelaten Het was daarom ce wenfchen, dat een kundige hand, dit fraaije Leerftelzel, over de Gerechtelyke Genees - en Heelkunde, in onze Taal, ten nutte van zyne Landgenooten overbragt. wgi  LETTERNIEUWS. NEDER LANDEN. Tc Brussel is uitgegeven : Traite fur divers accouchemens Lalnrieux & fur les pal lypes de la matrice. Ouvrage dans le quel on trouve la dejcription d\m Nouveau Levier Imite de celui ds Roonhuifen & mis en parallele avec le forceps: ainfi, que d'un nouvel Instrument, propre a la ligatu. re des Polypes, approuvè par Vacademie Royale de Chirurgie de Paris Par M. G. Herbiniaux Chirurgim Accoucheur £f Lühotomifte d Bruxelles. Tom. II. Rruxelles. chez J. L. de Boubers a. 1782. Zonder tytelen voorreeden 130pag. De Schaver geeft in dit werk de historie , befcbry* ving en het gebruik van den Roonhuiziaanfchen hefboom op Hy toont de voortreffelykheid van dit Werktuig boven de tangen. Hy meerit te kunnen bewyzen, dat noch de beroemde Levset , noch de groots Camper, noch eindelyk de Koninglyke Akademie der Heelkunde te Parys, de handeling van dit Werktuig regt geweten hebben. Hy fielt een'nieuwen hef. boom , door hem uitgevonden, ten gebruike voor , en tracht het nut door waarnemingen te bewyzen. — In het twede deel handelt hy over de Polypi van de baarmoeder. -— Hy fielt een werktuig voor, dat ons van meer gebruik toefchynt dan zynen hefboom. — Om kort te gaan: dit boek bevat nuttige waarnemingen. » Een brief van den beroemden en kundigen Titz ing, Vroedmeester der Stad Amfterdam en van haare Koninglyke Hoogheid de Vorftin van Orange over het gebruik van den hefboom, en deszelfs waare behandeling, maakt dit werk voor Vroedkundigen on fchatbaar en onwaardeerlyk. Hadde de Schryver dezen brief met zyne waarnemingen over den hefboom alieen medegedeeld,en zyn werktuig, dat door zyne famengefteldheid alle de vrordeelen van den eenvouD d 5 di-  4r0 LETTERNIEUWS. digen hefboom van R o o n h u i z e n verliest, met de berispingen van mannen, welke hem ver overtreffen , daar gelaten ; hy had allen Vroedkundigen een uitmuntenden dienst gedaan.. Te Leyden by A. J. Honk oor is uitgeko» men Proeve van Taal en Dichtkunde in vrymoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde .Herscheppingen van Ovidius, voorgemeld door B. Hui decoper., Tweede uitgave door F. van Lelyveld met b^voegzels en vermeerderingen van den Schryver, en eenige aantekeningen van den Uitgever. Eerffe deel. 17S2. De Heer Huidecoper, ia zynen hoogen ouderdom verneemende.dat'er van zyne Proeve van Taal-en Dichtkunde eene tweede Uitgave begeerd Werd , verzogt, eenigen tyd voor zyn overlyden, den Heer F. van Lelyveld, de bezorging dier Uitgave op zig te nemen ; en daarin te plaatzen eenige verbeteringen en vermeerde, ringen, door hem, van tyd tot tyd, op een afdrukzel der Proeve aaögeteekend. De Heer Lelyveld dit verzoek niet kunnende weigeren, heeft de Heer Huidecoperhcm het gemelde afdrukzel der Proeve overhandigd, met volkomen volmagt, om van zyne aanteekeningen zodanig gebruik te maaken, als hy zoude oordeelen te behooren. Van dien tyd af heeft de uitgever wekelyks eenige uuren aan dit werk toegewyd; met voornemen om het zelve langzamerhand ten einde te brengen, en in twee, of drie deelen, teffens, uittegeven; doch om het verpiigtend verlangen van veelen te gemoet te komen, heeft hy zig onlangs Iaaten overhalen, om het eerfte deel, by voorraad, te laten uitkomen. Op dat men nu de plaatzen, die uit den voorigen druk, in verfcheiden Taal en Dichtkundige werken zyn aangehaald , in deeze nieuwe Uitgave zoude kunnen vinden, zyn de bladzyden van den voorigen druk op den  LETTERNIEUWS. 4iï den kant geplaatst. ■ Voords zyn de Byvoegzels e*n verbeteringen op den Quarto druk bl. 619. tot 0143. op hun plaats, daar het mogelyk was, in den text in. gevoegd, of in een aanteekening gebruikt. Zo heeft de Uitgever ook gedaan met de aanteekeningen van den Heer Huydecoper op het afdrukzel der Proeve , die^ voor zo veel ze iets me«rder behelsden dan voorbeelden , tusfchen Guülemets zyn ingezet. Hier en daar heeft hy ook iets bygevoegd, het zy om de gezegden van den Heer Huydecoper te verfterken, of den Taalminnaar eeni« ga meerdere aanleiding te verfchaffen , of daar de Uitgever in alle zedigheid van den grooten Man verfchilt. In de eerfte bladen is zulks wel eens tusfchen twee haakskens in den text ingevoegd, doch verder doorgaans in aanteekeningen. Voords heeft hy ook in eenige aan. taekeningen zyn werk gemaakt,om den Liefhebber der Vaderiandfche Taal-en Oudheden eenig berigt te geven van de seldzaame Handfchriften, door den Heer Huy. dicoper in zyne aanmerkingen op M. Stoke gebruikt, en hier en daar in zyne gefchreven byvoegzels op de, Proeve aangehaald. Het was zeer onaangenaam telkens te vinden aangehaald Walewein , Ferguut , Limburg, van Heelu, der Yjïorien Bloems, DoEtrinale, Prnfeüus, Wint von Gravenberg, Fabelen van Efop, D. van AJfe. nede in Fl. en Bl. en meer anderen, zonder iets daarvan te weeten, dan dat het zeer oude Handfchriften waarefi. —> Daar de uitgever tot des overledenen papieren geen toegang heeft kunnen verkrygen , heeft hy zig vervoegd by eenigen zyner Vrienden, de Heeren Mr. Z. H. Ale wyn, Mr. H. van W yn Mr. Henrik Calsoen, enHERM. Ger. Oosterdyk, welke Heeren, by de verkooping der Boeken, van~ wylen den Heer Huidecoper eigenaars geworden waren van genoegzaam alle de boven aangeroerde Handfchriften. Deeze welicn kende kunstminnaars hebben de goedheid gehad,  4i* letternieuws; gehad, die handfchriften den uitgever ten gebruike' C3 geven, of eenig verflag van dezelven mede te deden. Vervolgens heeft'de uitgever, na dat dit eerfte deel was afgedrukt, gelegenheid gekregen, te Delft van den Heere Mr. Mathias Rover, de drie oude handfchriften van Melis Stoke op eene verpligtende wyze ter leen te ontvangen, het welk den Uitgever inftaat ftelt, om vervolgens de nodige ophelderingen te geven van de hand. fchriften , welke door den Heer Huidecopek in zyne aanteekeningen op Melis Stoke onder de Letters A, B. C T. V gebruikt zyn. Voorts heeft de zeer kundige en weldenkende Heer, "Mn. Cornelis van Lennep, de vriendelykheid gehad hem ten gebrriïke te geven Vondels eigen handfehrift zyner beryming van Ovidius herfchepping,. Dit Handfehrift is den uitgever dikwils van nut geweest, en heeft hem verfcheiden malen gediend om gisfingen van den Hr. Huidecoper tot zekerheden te maken. Ook heeft de beroemde Hoogleeraar Schui.tens het afdrukzel van Huidecopers Proeve van Taal en Dichtkunde, hetwelk wylen zyn Vaderde Hoog Eerw. en Hoog gel. Hr. J. J. Schultehs wel eer bezeten , en met verfcheidene aantekeningen verrykt heeft, ten gebruike gegeven. De meeste der voorbeelden, welke de Heer Lelyveld in deze Uitgave gebragt heeft, beeft hy hieraan te danken, als mede aan het gunftig befluit van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leiden, waarby dezelve hem Vryheid verleend heeft, om uit den voorraad, welken de Maatfchappy tot het vervaardigen van een algemeen, omfchryvend Woordenboek der Nederduitfche tale verzamelt, zodanige aanteekeningen en voorbeelden af te fchryven, als hem tot deeze Uitgave zouden te ftade komen. Eindelyk hebben ook des Uitgevers byzondere Vrienden de Heeren Mr. C. van Wachendorpf, Ni-  LETTERNIEUWS; %t% Nicolaas Hinlopen, en Mr. Z. H. Alewyn, hier voren gemeld, hem by verfcheidene gelegenheden met hunne taalgeleerdheid en oordeelkundige aanmerkingen bygeftaan, en over het geheel niet weinig toegebragt tot de naauwkeurigheid dezer Uitgave. Aan het einde van het tweede of derde deel zal de Uitgever eene verhandeling plaatzen over de verdubbeling der klinkers in onze taal. en byzonderlyk we. genshet gebruik van onze enkele en dubbele E. en O.; uit welke verhandeling ieder Taaioefenaar zal kunnen blyken, op welken grond de uitgever van den Heer Huidecoper in de verdubbeling der Klinkers geheel afwykt. Te Leyden zyn by Cornejis Heftiger in 't licht gekomen , Prysverhandelingen, uitgegeeven door het TaaUen Dichtlievend Genootfchap, ter fpreuke voerende Kunst wordt door arbeid verkregen. Eerfte deel 1782. Dit loffelyk Genootfchap, in overweeging neemende, hoe zeer het met de inrigting eener Dichtlievende Maatfchappye nvereenftemme, niet alleen de daadelyke beoe-1 fening der Poëzije door het nitlooven van Eerpenningen, aantemoedigen, maar tevens, door het bevorderen der Theoretifche kennis, tot den aanwas eener meer gezuiverde kunst mede te werken, had in den jaare 1780 een befluit genomen, om jaarlyks een gouden eerpenning aan te bicden aan den Schryver van de beste nederduitfche verhandeling over eene door haar opgegeevene Stofte, het Theoretifche der Dichtkunst"betreffende. Het was dus der Maatfchappije byzonder aangenaam, in het volgende jaar, haare eerst uitgefchreevene Stoffe, De waare vereischten -van het Heldendicht, keurig beantwoord te zien, door een' van onze beste hedendaagfche Dichters, den Heere Mr. Rhynvis Feith. Deeze Verhandeling, van welke wy in een der volgende ftukjes van onze Bibliotheek een breeder ver-  LETTERNIEUWS. verflag zullen geeven, is zo wel ingerigt, dat wy niet kunnen nalaaten, dezelve onzen jongen aankomenden Dichters ter beoefening aan te pryzen , en te wenfchen, dat ze van meer diergelyken moge agtervolgd worden. 's Hage by C, Plaat is uitgekomen Histoire des revcï lutions, arrivées dans le gouvernement, les hix & [esprit humain , après la Converjion de Conjtantin jufque a la Chüte de l'Empire d' Occident. De onbekende, doch oordeelkundige Schryver heeft in dit werk, uit den ruuwen mengelklomp der Gefchiedenis , die gebeurtenisfen, daaden en grondregels byëen getrokken, die de karakters en vermogens van die Vorsten en volken af fchilderen, welke de voornaamfte omwentelingen in den regeeringsvorm, in de Wetten, en in het menfchelyk verftand veroorzaakt hebben. Hy heeft alles getrokken uit zuivere bronnen, en met alle die omftandigheden voorgedragen, welke hy noodzakelyk oordeelde, het zy om den aandagt van den Lezer optewekken, het zy, om hem de middelen gemakkelyk te maaken, om ze in zyn geheugen te prenten. De Schryver heeft reeds voorzien, dat zyn Han aan die geenen eenigen aanftoot zal geven, die wel willen, dat men in de gefchiedenis alles zegt, doch altoos met die omzigtigheid, welke eenigen eerbied van den Schryver aanduidt voor de algemeene aangenomene gevoelens, en tevens met die behendigheid-, die voor het gemeen der Leezers de Bronnen der vooroordeelen bedekt, welke de langduurigheid van tyd eerwaardig gemaakt heeft. Doch hy oordeelt, dat een eerlyk man, de bedriegery, hoewel gevestigd dezelve ook zyn moge nooit kan of mag ten dienfte ftaan. Van dit oordeelkundig werk, het welk in een' zeer bevalligen ftyl gefchreeven is, zullen wy in een der volgende ftukjes van onze Bibliotheek een breedvoeriger berigt geeven. Te  LETTE RNIE'UWS. 41$ Ts Amterdam i gen, of de aarde begint droog te worden. Het », eerfte werk van hen beiden, zo dra zy de aary> de wederom betreden, is een altaar op te reg»> ten, en aan de Godheid voor hunne behoudenis „ een offer toe tebrengen ; en beiden worden zy s, daarna de Stamvaders van 't nieuw menfchelyk ,, geflagt."Het is ten boogften waarfchynlyk, dat deeze vloed van Xifuthrus dezelfde als die van Noach geweest is; en ten aanzien van den vloed van Deucalion, die alleen een gedeelte van Griekenland betrof, is de Heer Jerufalem van gedagten, dat eene der eerfte Phenicifche Volkplantingen, die naar Griekenland overkwamen, het be„ rigt wegens den vloed van Xifuthrus of Noaeh mede derwaarts gebragt heeft, en dat het vervolgens met de overleveringen wegens eenen anderen, Griekfchen, Vloed vermengd is geworden; gelyk men hiervan in de gefchiedenisfen verfchei,, den' voorbeelden heeft opgemerkt. — Zeer aanmerkelyk is ook de overeenkomst tusfchen het berigt  'de Voor■naamfe Waarheden van den Godsd. 421 rigt van zekeren Indiaanfchen Watervloed en het geen wy aangaande den vloed van Noach by Mozés vinden. ,, De God Rutbren, verhaalen zy» wilde het menfchelyk geflagt om deszelfs boosheid „ Iaaten verdrinken. Wistnou, de Heiland, (zyn„ de eene zinnebeeldige of allegórifche perfoon, „ mogelyk de Liefde van God betekenende) zei het „ aan Saffia Varti; deeze klom, zohaast de vloed ,, aanbrak, op een hoogen berg, en Wistnou bew zorgde hem een Schip, waarin hy agt honderd „ en veertig millioenen zielen en oorfprongelyke , ftoffen van fchepfelen, ter nieuwe bevolking „ van de aarde, verborgen had." (*) Men verandere in deeze Berigten flegts de naamen der perfoonen, en de zinnebeeldige vercierzels, men zal 'er bykans woordelyk hetzelfde verhaal in vinden, als 't geen ons van Noachs vloed by Mozes is nagelaaten. Maar van waar komt nu die verbaazende overeenkomst onder deeze berigten, indien zy niet allen uit eene zelfde bron zyn voortgekomen? En welke algemeene bron kan men zig by zulke verafgelegen' volken, in den tyd der allervroegfte oudheid, toen zy nog genoegzaam geheel geene gemeenfchap met eikanderen onderhielden, (want dat die berigten van eene zeer oude herkomst zyn is onbetwistbaar zeker) op waarfchynlyker gronden voorftellen, dan den vloed van Noach, welke, indien dezelve waarlyk is voorgevallen, den eerften menfchen nog lang daarna niet geheel on» be». O m. a+?. Ee S  m J. F. VV. JERU5ALÊM, Verhanitli^^er ' bekend kon weztfn, en naar maate de gedaptenij daarvan verflauwde, door byfeans alle oude vol* ken met hunne landsgefcbiedenisfen vermengd werdt. Voor de waarheid van deeze gebeurtenis zyt* veelen van gedagten, dat 'er ook in de gefteltenis varr deeze aarde verfcheiden' onbeiwistbaare blykenVoor handen zyn. En inderdaad dat de aarde, eer zy haare tegenwoordige inrigting heeft bekomen * door vuur en water zeer veele en groote veranderingen heeft ondergaan , ja dat zy eens geheel de grond der Zee geweest is, kan men afneemen uif die menigte van Schelpen, verfteende zeegewasfen, en zeedieren, waarmede het aardryk op fommlge plaatfen, verfcheiden' roeden diep onder den grond, mylen lang, en vademen dik bedekt is; zelfs op hooge bergen, en in landen, die door hunne hooge ligging voor alle overftroomingen veilig fchynen, of zeer ver van alle zec cn zyn afgefcheiden , en aan welker naastgelegen' zeeën die zeegewasfen cn dieren geheel friet eigen zyn. Alle deeze geweldige veranderingen zyn onbetwistbaaruitwerkfelen van aardbeevingen en van overftroomingen, die doorgaans gevolgen van dezelven zyn. Doch men beweert egter te veel met te ftellen, dat zy allen door dezen enkelen vloed zyn voortgebragt. Het blykt in tegendeel, dat fommigen van eene veel oudere herkomst, en naar allen fchyn nablyfftls zyn van dien eerften vloed , welke deeze aarde bedekt hadt, eer zy door den Schepper tot eene woonplaats vour den mensch was  (k Voornaamfte Wa-arhechn vei den Go duf. 433 > was «oegerigt. Andere zyn. baavhlyberyk döop Iaa- ' tere, langduuriger» en herhaalde overilpooMnngen veroorzaakt. De aarde was ten alle tyde, en zelfs nog heden' is zy aan zeer merkelyke veranderingen door aard" beevingen en watervloeden onderhevig. Doch dewyl in de eerfte tyden de zee en de rivieren nor niet overal, gelyk thans, binnen vaste dyken b2ilooten waren, en het omteraardsch vuur door veelvuldige openingen nog geene genoegzaame lucht gekreegen hadt, mogen wy veiliglyk vastftellen, dat de aardbeevingen en overftrorimingen toen veel fterker en algemcener geweest zyn, dan ten deezen tyde, gelyk uit de oude gefchiedenisfen en de tegenwoordige gefteltenis des aardbodems ligtelyk zou kunnen beweezen worden , waaromtrent wy egter, om niet altebreed uittewyden, den leezer tot onzen Schryver zei ven wyzen moeten. Alleenlyk merken wy'aan, dat de fpits toeloopende gedaante van Afrika en Indie ten Zuiden, en die menigvuldige zeeboezems, die rondom Afie gevonden worden van de Roode Zee tot aan Kamtzchatka, die zig allen van 't Zuiden naar 't Noorden uitftrekken, en eindelyk die verfdirikkelyke asrdbeevingen en vuurbraakingen , waaraan alle de eilanden in de Zuidzee van Nieuw Zeeland tot aan Japan toe onderhevig zyn, ons natuurlyker wyze op de gedagten moeten brengen, dat 'er weleer uit het Zuiden eene geweldige Overftrooming over de aarde gekomen is, zo als ook de menigvuldige geraamtens van groote landEe 4 die-  m J.F.WJERUSALEM, Verhandelingen over dieren, die in Siberië gevonden worden, en welker leevend foort men alleen in veel zuidelyker. landen aantreft, insgelyks aan wyzen. Dit nu past yolmaaktelyk op den vloed van Noach, die door. Mozes uitdrukkelyk befchreeven wordt als ko» mende van dien zelfden zuidelyken Oceaan, die by hem de groote diepte genoemd wordt, Op zulk eene wyze kan men dien vloed gemakkelyk uit natuurlyke oorzaaken verklaaren: de Sluizen des He* pieUx die rjaar 't zeggen van Mozes geopend werden , eh de plasregen , die daarop volgde , en yeertig dagen duurde, kan men gevoeglyk als den gevvoonlyken aanhoudenden regen aanmerken, tyelke in 't Oosten in bepaalde jaargetyden nederyalt: en dat de Fonteinen des grooten Afgrond* op* gebroken werden kan men zeer natuurlyk verftaan Van den Zuidelyken Oceaan, die door aardbeeVinge.n opgezet zyne oevers ovcrftroomde. Dan hier doet zig eene zwarigheid op: Indien de vloed ten tyde van Noach voorgevallen, zegt men, niet anders geweest is dan e.en natuurlyke oyerftroomïng van den Zuidelyken Oceaan, dan kan dezelve niet algemeen geweest zyn , gelyk: Mozes fchynt te willen aanduiden', en dan was ook de zorg, welke God op eene zo buitengeW.oone wyze voorde behoudenis der dieren droeg , geheel overtollig, — Dan hieromtrent ftaat aan*emerken, dat de. geheele aardbodem , alle dieren der. aarde, all&vagelen onder den hemel\ vergrootende fpreekwyzen, aan de taal der natuur eigen, zyn; ■^aarvan men ook in de H. Schrift meer voorbeelden  ie Voornaamjle Waarheden van den Godéd. 4=5 den aantreft; (*) en die vooraï in den digterlyken ftyl, waarmede dit verhaal is opgeftetd, moeten ingefchikt worden; zo dat zy eigenlyk niets an? ders betekenen dan een gedeelte der aarde, een aanmerkelyk getal van dieren of vogelen. Het verr haal van Mozes in deezen zin opvattende, hebben wy geene reden om deezen vloed in den yolftrektften zin als algemeen, en zelfs de hoogfte bergen der gantfche aarde te bovengaande, aantemerken. Vermoedelyk was toen nog maar alleen het zuidelyk gedeelte van Afie bewoond en genoegzaam bekend: dat nu die vloed zig zo ver kan hebben uitgeftrekt, is genoegzaam zeker; en in dit geval kon dezelve zeer gevoeglyk gezegd worden den geheelen aardbodem bedekt te hebben, dewyl men onder die uitdrukking volftrektelyk geene andere landen kan begrypen , dan die toen bekend waren, en volgens de denkbeelden dier tyden de geheele aarde uitmaakten; dus verdelgde die overftroomingook het gantfche menschdom, dewyl zy alle bewoonde landen trof. — Wat nu verder de dieren aanbelangt, welken Noach op Goddclyk bevel met zig in de Ark nam , in de onderftelling dat de vloed volftrektelyk algemeen ge? weest"is, en dat God met dit bevel niet minder bedoelde, dan de geflagten van alle dieren te bewaaren , heeft men zig vrugteloos afgefloofd, om te berekenen welk een getal van dieren met den f *) Ezech. 6é ' Ee5  $3f5 J, F. W. JERUSALEM, Wrtmmtg» over den noodigen leevensvoorra-ad in het vaartuig van Noach geplaatst kon worden: maar indien- men de zo even voorgemelde ver-klaaring aanneemt, bleeS "er voor allerleie foorten van dieren geduurende den vloed op aarde gerroegza-a-rrte ruimte over, om te beftaan, en derhalve behoefde Noach alleen zulke en zo veele dieren met zig te neemen, als hem tot zyn onderhoud en de aaaftaande bebouwing der aarde volftrekt noodzaakelyk waren. —. Eindelyk deeze gebeurtenis, dus uit natuurlyke beginfels verklaard zynde, houdt daarom even zo min op eene Goddelyke ftraf te zyn, als of dezelve op eene bovennattiurlylce wyze door zyne a!« magt ware voortgebragt. Want alle veranderinggen, die in de gefteltenis van deeze weereïd voorvallen , heeft God reeds by de Schepping vooraf gezien, en derhalve moeten zy mede begrepen geweest zyn in 't bellek van zyne aanbiddenswaardige wysheid, die deeze weereld in orde gefchikt, en daaraan zulke inrigting gegeven heeft, waaruit hy wist dat dergefyke veranderingen juist op dien tyd op eene natuurlyke .wyze volgen moesten. Of nu God uit vooraf gekoozene oorzaaken iets Iaat gebeuren, dan of hy op het oogenblik, dat eene zaak gefchiedt, met zyne almagt onmiddelyk werkzaam is, maakt geen verfchil; en derhalve 'tzy men deezen vloed als een natuurlyk gevolg van de iarigting des aardbodems of als een bovermatuurlyk uitwerkfel van de Goddelyke almagt befchouwe, zy biyft egter in alle gevallen eene werking van de goddelyk? Voorzienigheid, eene ftraf over de zonden en de boosheid van het menschdom. Niet  de Foornaswfie Waarheden van den Godsd. 427 Niet minder gewigtig zyn de aanmerkingen van onzen fchryver, waarvan wy nu vervolgens den Leezer tot eene verdere proeve een uittrekfel geeven zullen , betreffende het geen wy by Mozes verhaald vinden Gen. XI 1—9. aangaande het opbouwen van den toorn van Babel, en de verwarring der fpraken, die daarby voorviel; eene gebeurtenis, om haare gewigtige gevolgen onze opmerking waardig, doch die door den digtcrly. ken en voor ons ongewoonen ftyl, waarmede zy befchreeven is, een zeer wonderlyk aanzien heeft verkreegen, en by de geleerden een onderwerp van zeer veel verfchil geworden is. ■— Daar naamlyk het gantfche menschdom door den vloed tot op één huisgezin was verminderd, bleef het nieuw geflagt, ten mauwden aan eikanderen verbonden door den natuurlyken band van bloedverwantfehap, en door het befefhoe zeer zy in vee, le opzigten de wederzydfche hulp en onderfteuning behoefden, een geruimen tyd byeën. Deeze hunne fterke verknogtheid aan eikanderen noopte hen vervolgens, hunne eerfte verblyfplaatfen te verlaaten, en zig in de uitgeftrekte vlakte van Sinear nederteflaan; welk gewest hen door deszelfs vrugtbaare landsdouwen bekoorde , en het gefchiktfte fcheen om het menschdom by de fteeds toeneemende vermenigvuldiging te bevatten en te voeden. Hier dan beflooten zy, ten einde alle 'verftroojingen voortekomen , tot eene algemeene hoofdplaats eene Stad , en tevens eene' hoogen toren-of Piramide te bouwen, welks top tot aan de wol'  4a8 J.jF. W.JERUSALEM, Verhandelingen over Valken reiken zou. De uitdrukking', die hier door den H. Schryver gebezigd wordt, is, hoezeer ook fommige vyanden van den Godsdienst dezelve misbruikt hebhen, om Mozes deswege te befpotten,°bykans in alle taaien der weereld, byzonderlyk in digtftukken, zo als dit verhaal ook is, zeer natuurlyk om eene aanmerkeiyke hoogte aanteduiden. — Men moet by dit en alle andere verhaalen van Mozes aangaande de oudfte gebeur» tenisfen der weereld, altyd in 't oog houden, dat zy befcbreeven zyn met uitdrukkingen, eigen aan de kindsheid der reden en derzelver fpraak. De ruuwe mensch , geen denkbeeld hebbende van Gods alweetendheid, voorweetenfcbap, en alomtegenwoordigheid, ftelt zig God op dezelfde wyze voor als hier gefchiedt * als hebbende zynen eigenJyken zetel en vaste woonplaats in den Hemel 9 van waar hy op deeze aarde nederziet, en, telkens met zig zeiven overleggende en fpreekende over de gebeurtenisfen deezer weereld, geduurig nederva ;rt om zyne oogmerken uittevoeren. Hieruit ziet men ligtelyk, dat die alleenfpraak, wel. ke God in den text met zig zeiven houdt over het voorneemen, 't welk de menfchen hadden opgevat, en zyne nederdaaling uit den Hemel om hetzelve te beletten, in de taal der befchaafde reden niets anders kan betekenen, dan dat de uitvoering van dit hun voorneemen der Voorzienigheid mishaagde a en daarom door haar belet werdt. Het was eigenlyk niet het opbouwen van deezen, toren, maar 't waren de gevolgen, welken deeze  de Voörnaamfte Waarheden van den Godsd. 4*5 onderneeming zou gehad hebben* die door God werden afgekeurd. Want daar het oogmerk van deeze bouwing was alle verftroojingen onder.het menschdom voortekomen , zou bet gelukken van dit voorneemen niet alleen zeer nadeelig geweest zyn voor de bevolking van degeheeleaarde, maar ook ontelbaare innerlyke verwarringen veroorzaakt hebben tusfchen de byzondere Hammen, die, allen een gelyk regt hebbende op deeze met algemeene poogingen yverig opgebouwde hoofdplaats, uit dien hoofde ook zeer jaloers op eikanderen moesten geworden zyn, en in eene aanmerkelyke menigte in één gewest te digtineengedrongen woohende, .■ eene de anderen noodwendig telkens belemmerd zouden hebben. Om deeze reden dan oordeelde de Voorzienigheid het raadzaam die onderneeming te duiten; doch dit deed zy geenzins, zo als fommigen uit het verhaal van Mofes te onregt hebben opgemaakt, op eene wonderdaadige, maar op dezelfde natuurlyke wyze, waarop zy alle de gebeurtenisfen deezer weereld overeenkomftig met haare wyze oogmerken beftuurt. Dewyl naamlyk de eerfte menfchen door hunne ruuwe leevenswys, en de geduurige jagt op het wild gedierte,tot een'aantmerkelyken trap van woestheid waren vervallen; was het zeer natuurlyk, dat zy, nog ongewoon aan een befchaafd beftuur, in een nog niet genoeg bebouwd gewest in een talryke menigte op één gepakt, en eikanderen aldaar in hunne behoeftens geduurig aanrandende, welhaast onderling  4^o J. F. W. JERUSALEM Verhandelingen over1 ling oneenig moesten worden, en, overeenkomftig met de wyze oogmerken der Voorzienigheid;, eikanderen hoodzaaken van de voorgenomen onderneeming aftezien, en zig in alle gewesten der aarde te verfpreiden. Dat de menfchen dus waarlyk oneenig zyn geworden en zig daardoor gedwongen zagen den begonnen arbeidde ftaaken, geeft Mozes tekennen met de uitdrukking, God heeft hunne fpraaken verward; waaruit 'zommige opmaaken , dat God hen op eene wonderdaadige wyze hunne moederfpraak heeft doen vergeeten, en hen vervolgens zo veele andere verfchillende fpraken ingeftord dat zy eikanderen n^'t meer kunnende verftaan, daardoor genoodzaakt werden van hun voorneemen aftezien. — Dan dat deeze meening niet zo noodzaakelyk aan deeze woorden gehegt is, dat zy niet met hetzelfde regt ook op eene andere wyze zouden kunnen verftaan werden, zal men ligtelyk toeftemmen, als men overweegt, dat, de H. Schrift, voornaamlyk bedoelende om den menfchen deeze groote waarheid inteprenten, dat 'er niets op deeze weereld voorvalt, of het ftaat onder het toezigt en de beftuuring -van 't Opperweezen; dienvolgens ook in dezelve alle natuurlyke zowel als bovennatuur!yke gebeurtenis-, fen befchreeven worden als zoveele onmiddelyke werkingen van de Godheid zelve. (*) Wanneer der (*) Men zie onder menigvuldige antfere vorrbeelden Pfaim civ. •o; De CtdtT'omntn wu Libanon, üit geplant heeft.  V-oernaumfe Waarheden van den Godsd. 431 derhalve gezegd wordt, dat God de fpraken der menjchen vcriuard beeft, wordt daardoor even zo min te kennen gegeeven dat het een wezen lyk wonderwerk, ais dat bet eene natuurlyke gebeurtenis geweest is: het /geval $efchiedde volgens de oog. mer-kea der Voorzienigheid, maar of het op eene gewoone of 'buitengewoone wyze gefchied zy, laat deeze uitdruk kring onlx-flist. Gelyk ften, en vooral de weveryen medebrengende. Deeze onkunde en onbekwaamheid of ongefchiktheid der Engelfchen Gg 4 voor  *5* Onderzoekingen voor den Koophandel en de Zeevaardy was nog in XlIIde en XlVde eeuwen zo groot, dat de Koophandel byna geheel door Vreemdelingen, en de Handel in de geldfpecien enkel door Italiaanen en weinige Jooden gedreeven wierdt (*_); terwyl zy eerst tegen het einde der XVde eeuwe met hunne eigen fchepen naar de Middenlandfche Zeeën de Italiaanfche kusten voeren, zynde voor dien tyd nooit verder geweest dan Lisfabon. Ook was hun C*) Wy vinden hier by onzen Schryver bladz. 104 een zeer na» (mirlyke reden van den onverzoenlyken haat tegen de Jooden en ysn die ysfelyke wreedheden tegen hen gepleegd, ten deezen ïyde in Engeland. Zy waren naamlyk , met de Italiaanen of tie Lombarden, de eenigfte handelaars in geld; en hoe gevaarlyker het was geld op Interest te gseven, hoe hooger de woeker werdt, om dat men volftrekt geld noodig hadt. Men handelde dus reeds iu deeze eeuw vry algemeen, gelyk helaas I thands maar een al te groot aantal lieden zelfs uit de voornaamfte familien doet, die zig in weelde, overdaad en allerlei buitenfpoorig. heden gebaad hebbend», door een nieuwe dwaaling , nog erger dan de eerfte, ter zogenaamde redding hunner geldmiddelen r» Sig met ontmenschte woekeraars in Iaaten. Indien nu de Koning of de Grooten tot zulke hulpmiddelen (_hoewel in zig zeiven al. lerverdervelykst) hunne toevlugt niet hadden kunnen neemeii, zouden zy die of in fpaarzaatnheid of by het volk hebben moeten zoeken, door naamlyk aan het volk eenige voorregten en vryheden te vergunnen. De Jooden en naderhand de Italiaanfche Koop. Jisden waren derhalvén zo veele hinderpaalen veor de vryheid des Volks, zo dat men zig niet moet verwonderen, dat het volk zo algemeen verbitterd was tegen de openbaare woekeraars. Hunne onheilen en elenden waren als zo veele ftraffen en gevolgen van hun voorgaand gedrag. Hieiby kwam een godsdienftige haat. — P.e Italiaanen raakten alleenlyk vry uit de gelykheid van hunnen fndeilingen godsdienst.  wegens den Koophandel. A$7 hun handel op den Levant of Archipel, in het begin der XVIde ecuwe, 'nog zeer gering: en, ten blyke van hunne weinige kunde en ondevvindinge in dien handel,hunne eerfte Confuls in die gewesten waren Vreemdelingen; zynde zeker Londensch Koopman, met naame Harris, de eerfte Engelsman welke, in den jaare x5JO. door Hendnk VIII in die hoedanigheid aldaar verfcheenen is: En fchoon de meeste handeldryvende Nawen reeds voor den jaare 1572 hunne Conjuls te Conftantinopel hadden, is de eerfte Engelfche Koopman door Koningin Elizabeth eerst derwaards gezonden in 't jaar 1579. — De reden, waarom de En; elfchen in de XVde en XVIde eeuwen nog geen meer deel hadden in den Koophandel, en vooral in dien op de Middenlandfche zee , terwyl Brugge en Antwerpen toen reeds de groote Marktplaatzen waren voor den handel van geheel Europa; deeze «den ftelt onze Schryver daarin: dat 'er inEngeland nog geene zeemagt opgerigt, noch op een vasten voet gebragt was, om de koopvaardy te verdedigen en te befchermen: — omdat de Keseering nog niet bevryd was van inwendige on„ rusten burger - oorlogen: — en eindelyk omdat de Koophandelniet alleen niet genoeg befcnermd, Lr zelfs door den Souverain benaauwu werd door allerleie lasten en bezwaaren, door mtflui tende Privilegiën en Monopoliën enz. enz.; zo dat de Koophandel in Engeland, voor het verlies van Calais in 1558. >">6 zeer ge*»*», bepaald en Gg5 alS  4^5\ Onderzoekingen als tot niet gebragt ware; doch waar uit dezelve door het verkeerd gedrag van Filips van Sp.inje endefchrandereftaatkunde van Elizabeth is gered» en onder de volgende regeeringen den hoogden trap van uitgebreidheid en volmaaktheid bereikt heeft. Daartoe heeft, wel is waar, niet weinig toegebragt de berugte Navigatie - .Akic , waartoe het ontwerp reeds gemaakt werdt, in de jaare 1622, door eene Commisfie tot den Koophandel, op orde van Koning Jacobus I aangelteld; doch welke eerst tot eene wet gemaakt werdt door Cromwd% onder den titel: Wet ter uitbreidingvan de Scheepsvaart en den Koophandel\ welke Wet, om dit in het voorbygaan aan te merken, eene huishoudelyke wet is, tot welke te maaken het Parlement van Engeland het grootde regt en de volkomende vry'ieid hadt, en het welk te doen hun do >r geene Natie . kon betwist worden ; maar waar tegen door de andere Natiën reciproque wetten hadden kunnen en mogelyk behooren gemaakt te worden, en die ook als nog doorhaar gemaakt kunnen worden: als b. v. dat zy uit Engeland geene goederen willen ontvangen of derwaarts verzonden hebben, dan met eigenen niet met vreemde Schepen; door welke of foortgelyke wetten die Navigatie - Akte der Engelfchen geheel vervallen zoude, dewyl de een de andere zoude om verre dooten en vernietigen, en dus alles van zelfs wederom komen op den ouden voet, 20 als het voor het uitvaardigen dier wet  wegens den Koophandel. 4.50 «et der Engelfchen geweest was. Een wet derhalvén door de wetgeevende raagt van Engeland ten voordeele des volks gegeven, en dus in zo verre ten nadeele der overige zeevaarende volken, en geenszins een plegtig traftaat, dat tuiTchen Engeland en Nederland of eenig ander volk van het vaste land gemaakt is, zo als veelen onzer Vaderlanderen zig dit verkeerdelyk verbeelden; of zig zulks, uit haat tegen onze Staatsperzoonen en Ministers van dien tyd, hebben Iaaten wys maaken. — Tot de vergrooting van de zeevaardy en koophandel der Engelfcliea heeft niet weinig toegebragt deeze hunne berugte Navigatie■ Akte ^ maar die zelfde wet heeft hun ruim zoveel nadeels gedaan als den Hollanderen en Zeeuwen,ter vernielinge van welkers Zeevaardy dezelve door Cromwel gemaakt werdt, om zig daardoor te wreeken over hun gedrag, het gene zy geduurende zyne regeeringe gehouden hadden : want voor het einde der eeuwe toonde de ondervinding hun, dat zy den buitenlandfchen handel al te fterk hadden uitgebreid, waardoor de landbouw verwaarloosd en het land ontvolkt werdt, zodat men deezen door het belooyen en uitdeelen van premien wederom moest aanmoedigen. Wy zullen dit tegenwoordig berigt fluiten met een aanmerkelyk gezegde van den Auteur , te vinden op Bladz. iza en 123. In den tekst aangemerkt hebbende , dat de leevensmidde!en in Engeland, onder anderen door de verandering van"het gemunt geld, zeer hoog in prys ge-  Onderzoekingen gereezen waren ; waardoor men genoodzaakt werdt de Fabrieken uit Londen en andere fteden naar het platte land te brengen, en zig daar neder te zetten; toont hy aan, dat de Fabrieken een veel vaster grond van beftaan en beftendiger welvaart zyn voor Engeland, dan deszelfs tegenwoordige zeer uitgebreide handel op de Oost - Indien ; en laat zig dan in eene aantekening over dien handel dus uit. " Het is ontegenzeggelyk, dat Engeland, „ door het opregten van verfcheiden Fabrieken, „ zyne Inwooners zeer aanmerkelyk verrykt heeft, „ en zyne bevolking op een zeer goeden grond en „ vast beginfel heeft aangemoedigd. Deeze Fa„ brieken zyn grootelyks ten nadeele der andere „ Natiën. Dit lydt geene tegenfpraak. Maar kan „ men het zelfde wel zeggen van Engelands han„ del op de Oost-Indien, vooral na dat Lord „ Clive de regeering op Bengalen heeft omge„ keerd? Byzondere perfoonen hebben daardoor, „ wel is waar, onmeetelyke fchatten vergaderd» „ en de finantien van de Kroon zyn 'er eenigszins „ door verbeterd: maar hoeveel volks kost niet „ deeze handel, en hoezeer is niet het bederf der „ zeden by een gedeelte des volks door die ryk„ dommen verhaast! — Doch ik zal my hier „ over niet verder uiten, dewyl het my, als „ vreemdeling, niet geoorloofd is , daarover zo „ vry te fpreeken als een Engelsman: ik zal 'er „ alleen byvoegen , dat de Maatfchappy, zig „ meefter gemaakt hebbende van Pondicheri, en andere Franfche Comptoiren 0p de kust van n Ka-  •wegens den Koephandeh 461 Koromandel, gelyk van die in 2te»s«fe, Engeland dus, om zo te fpreeken, als Souverain fchynt te regeeren op dit gedeelte van denaard» klcot. Heeft het dan van dien kant niets meer „ te vreezen ? — Maar eene Factie onder de be" dienden kan voor de Maatfchappy veel nadeeli„ ger zyn dan alle de magt der Franfchen, welken „ ik in dat verafgelegen land befchouwe als een , verfchanzing voor Engeland zelve". Waardoor is de inval van Hy der-Alle veroorzaakt? En wat gal daarvan het einde zyn? (liet flot hiervan in een volgend Stukje?)  4.6a III. Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindefyke Wysbegeêrte te Rotterdam, VI Deel. T® Rotterdam 1781. in 410. In het Tweede ftuk van dit IV Deel der Algemeene Bibliotheek , .bladz. 195 en volgg. gaven we een uittrekfel uit dit Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap , mettoezegging van een berigt wegens eene twede Verhandeling , door den Heer Ingenhousz gefchreven , en waarvan dit de Titel is: Verhandeling over de Gsdephlogifticeerde lugt en de Manier, hoe men dezelve kan bekoomcn, en tot de ademhaling doen dienen, door Joh an Ingenhousz Med. Dr. &c. &c. den Heere Salomon de Monchy Med. Dr. &c. Pro/r. te Rotterdam, Bricfsvuyze toegezonden. Deze Verhandeling van den beroemden Heer Ingenhousz , die zig door veele andere, maar vooral door zyne fraaije proeven over de verfchillende foorten van Lugten by de geleerde Weereld en het menschdom verdienftelyk gemaakt heeft, is in eenen brief aan den Heer Salomon de monchy, Med. Dr. en Prof. te Rotterdam, toegezonden. Zy was in het Franfch gefchreeven, en is door den Heer J. van Breda Med. Dr. te Delft, op verzoek  INGENHOUSZ over de Lugt. 463 zoek van den Autheur zeiven, in het Nederduitsch vertaald. Na eenige voorafgaande aanmerkingen zo over de natuurlyke aanleiding, welke de Gedejshlogirticeerde lugt aan de hand geeft, om daar van in verfcheiden foorten van ziekten , voor al zulken, welke door een bederf en befmetting der lugt en door rottige uitwaasfemingen omftaan, als meede in die, welke door eenen minderen graad van deugdelykheid en zuiverheid der lugt veel verërgeren, als krampigtige aemborftigheden, in* flammatore en rotziekten , heilzaame uitwerkzelen te verwagten , als over het aangenaam gevoel en de verkwikkende aandoening, welke men by het inademen der gedephlogifliceerde Lugt ondervindt, neemt de Autheur zynen aanvang met het aanwyzen der zelfftandigheden, uit welke men gtdephlö°ifticcerde lugt kan verkrygen, en van de lyzondere hoedanigheid dier lugt , op onderjeheide wyzen uit verfchillende zelf [tandtgheden getrokken. In het werk, getiteld Proeven over de Plantgewasfen, had de Heer Ingenhousz een middel ontdekt , om des Zomers eene groote meenigte gedephlogifticeerde lugt te verkryger. Alle Planten, doch vooral zulke die vleezige bladen hebben, als het Scdum Arborcum Sempervivum Majus, &c. verfchaften dezelve,- dan hy ontdekte naderhand ook, dat zy op de allergemakkelyLfte wyze uit het flyk der Delfftoffen getrokken kon worden. Salpeter gaf hem eene verbazende hoeveelheid , ge-  464 INGENHOUSZ over dè gelyk ook groene vitriool, menie, roode precipitaat, by welk laatfte de glazen, waar in zy heet gemaakt word, minder gevaar van breeken Ioopen, dan door de Salpeter, wiens alkali ook daar. enboven de glazen ontbind wanneer het zuur voor, het grootfte gedeelte is uitgedreeven. Iri het maaken van gedephlogifticeerde lugt uit devoorge» noemde zelfftandigheden zal altyd in het begin de vaste lugt met de Gedephlogifticeerde vermengd , door de hitte uitgedreeven worden ; waarom men eerst eene aanmerkelyke hoeveelheid lugt moet laten vervliegen, of anders dezelve in water fchudden, waar door de vafte lugt zal worden opgeflurpt. Het teeken van zuiverheid is, wanneer eene uitgebluste kaars , wiens pit nog even vonkende is, wederom daar in ontbrand. De Heer ingenhousz ondervond verder door zyhe proeven, dat de zuiverheid der voortgebragte Gedephlogifticeerde lugt uit Salpeter niet altyd dezelfde was; ditverfchil,zegt hy, kan afhangen van de zuiverheid der Salpeter zelve; een en de zelfde Salpeter geeft niet altyd even zuivere lugt; en de lugt heefi,geduurende een en dezelve bewerking, niet altyd denzelfden graad van zuiverheid. Schoon ik de oorzaak daar van niet heb kunnen ontdekken , heeft hel my egter toegefcheenen, dat ik lugt van betere en eenpaariger hoedanigheid, geduurendc de gantfche bewerking, verkreeg, wanneer ik het vuur altyd even fterk deed zyn. Het vuur moet fterk  Gedepblogifiiceerdi Lugt. %6$ genoeg zyn9 om de Salpeter geduurig te doen kooien s maar het vuur al te fterk zynde, zo zwelt de Salpeter op, gaat in den hals der retort over, ett Puit dm doorgang voor de zig ontwikkelende lugt, of de retort fmelt en de Gedephlogifticeerde lugt (intfnapt door de zelfftandigheid van het glas. In het midden der bewerking if de lugt uit Salpeter gemeenlyk de zuiverftt&c. ■■ De manier op welke de Autheur zyne waarnemingen doet, om de uitkomften der verfchillende gedephlogifticeerde lugt te zien, beichryft hy op de volgende wyze: Ik begin, zegthy, met inde groote glaze , buis van den Eudiometer eene maat jugtjdie getoest moet worden , te doen opklimmen s by deeze voeg ik 'eene evengroote maat. Niterlugti ep het oogenblik, dat dieze lugten met elkandereti in aanraaking komen4 begin ik de buis in het wa* ter te fchudden^ of het geen nog beter is, voor dat de lugten eikanderen aanraaken. Na dat de buis omtrent eene halve minuit lang gefchud is% onderzoek ik delengte van de lugtkoftom.swaarna ik *er wederom eene tweede ntaat. Niterlugt byvoeg% en na de buis gefchud te hebben, even als de eerfte reis de lengte van de lugtkolom op nieuw, waarneem , en gaa dus voort de eenen na de andere tgang deor het water 2 Cubicq duimen in uitgebreidheids cn door de fcbuddingder buis ge duur ende eene minuit nog 3 Cubicq duimen: 'er bleeven dus vati de 12 duimen alleen 5 overig, zynde 'er'7 verhoren gegaan, 1door de ademhaaling der twee vogels , en 5 door den doorgang door het kalkwater en de fchudding inhet zelve. In deeze overgebleeven lugt %eite by wederom een vink, die 27 minuiten bleef leeven, en de uitgebreidheid der lugt tol 4.4 duhit bragt. Deeze Proef bewyst onbetwistbaar, dat dé aanraaking van water de lugt , door ademing in goedheid vèrminderd, van een van baare fchadeiyke inmengzels, het lugt-zuur, kan zuiveren. Dè vogel uitgenomen zynde, fchudde hy die lugt eené minuit lang in kalkwater 3 -haare uitgebreidheid kwam tot 4 duimen en dus van alle vaste lugt gezuiverdwas zy volftrekt onbekwaam gewordeni Om de vlam te voeden, of het leeven van eenig dier te onderhouden. Haare goedheidflend tot die vangemeene lugt, als 38 tot 96 &c. In de laafte afdeeling der verhandeling geeft de Heer Ingenhousz eindelyk een manier aan de hand* om den graad der goedheid van gedephlogifiiceerdé tugt fpoedig te bepaalen. Het is bekend, dat de Niterlugt, dat is lugt door verflapt Salpeter zuur. uk kwikzilver of koper getrokken, de toetileen is-, om den graad der goedheid van verfchillende U'.gten- te onderzoeken» Verfcaeide. Natuurjkun*  Gedephlogifticeerde Lugt. 473 iigen, onder welke de Heeren Priestley en Fonjana, hebben zig in dit ftuk zeer veel moeite gegeeven , waar van de laafte eenen byzonderen Eudiometer heeft uitgevonden, welken de Heer Ingenhousz ook gewoonlyk, doch eenigziris verbeeterd, gebruikt heeft, en waar van men de befchryving in zyn werk over de Plantgewasfen vinden kan» Schoon om den ftaat der lugt te onderzoeken,eene gelyke maat Niterlugt genoegzaam is, is het egter meermaalen noodig, wanneer een enkele maat Niterlugt-eene gelyke hoeveelheid gedephlogifticeerde niet kan verzaadigen, eene tweede en derde, ja zomtyds vierde en vyfde bytevoegen. Daar 3cr nu dikwils verfcheide bewerkingen tot eene toets noodig zyn, heeft de Autheur een rmddel bedagt, om dit te bekorten, zo dat de uitkomst evenwel, ten minften byna, met den uitflag der proeven, op de oude manier in het werk gefteld, overeenkome. Ia zyn werk over de Plantgewasfen heeft hy door Proeven aangetoond,, dat. de vermindering van de uitgebreidheid der twee faamgevpegde lugten , zo veel te grooter is, hoe grooter het wat, waar in de menging gefchied, van middellyn is: om dus de proeven te doen overeenftemmen, moet 'er een vat van,dezelfde middellyn zyn, als dat, waarin jpen verfcheide maten Niterlugt tot de volle verzaadiging by de gedephlogifticeerde lugt voegt: hier toe geeft de Autheur de afmeetingen van de groote en kleine maat van zynen Eudiometer, als meede van het glas, waar in de lugten gemengd' Hh5 wor-  474 INGEN HOUSZ over de ■worden; zyne kleine maathoud iets minder dan eenen hal ven Cubicq duim, en in de groote houd delengte van 3 Parysfche duimen ook iets.minder dan eenen hal ven Cubicq duim; het glas tot de menging der lugten moet in middellyn op den bodem iT? van eenen Paryfchen duim, en in hoogte omtrent 8£ lang weezen. Zie hier kortelyk de wyze op welke hy zyne toets doet. In bet Cylin-> driescb glas van 1 duim en 7 lynen eene maat gedephlogift ceerde lugt gedaan hebbende, doet by \r op eens viermaal zo veel Niterlugt by, dat is eene maat, die vier gewoone maaten van den Eudiometer bevat s zodra deeze vierdubbele maat in bet Cylindrieschglas is opgeklommen, onmiddelyk, zonder door den tregter te gaan, .zet hy bet glas op de plank, en fchudt het ligte lyk geduurende 5 ef6 Seconden , en dit moet gefchieden, terwyl bet mengzel eene roode koleur heeft t de vermindering der uitgebreidheid van die twee Jaamgevoegde lugten , zal dan genoegzaam overeenkomftig zyn met. die, welke men verkrygt, wanneer men in de groote buis van den Eudiometer de eene maat Niterlugt na de andere brengt, tot dat de laafte geene vermindering het mengzel veroorzaakt. Deeze manier dient zeer juist gevolgd te worden, want wanneer de middellyn van het vat alleen een weinig grooter was, verfchildc de uitkomst al te veel om met de toets, waar van hy te vooren gebruik maakte, vergeleeken te konnen worden. Ten laafte voegt de Auiheur hier eenige voorbeelden by van de verfchillende uitwerkingen der Niterlugt op gemeene en ge-  Gedephlogifticeerde Lugt 475 gedephlogifticeerde lugt vooral ten opzigte der fchudding. Eene maat gemeene by eene maat Ni» terlugt gevoegd, had de överblyvende lugtkolom,de buis gefchud zynde, de lengte van 1,06; daar een diergelyk mengzel niet gefchud, niet meer dan tot 1,43 verminderde. De Schryver laat vervolgens hier op de befchryving van zyn nieuw uitgedagt werktuig volgen , en befluit eindelyk zyne verhandeling met eene Proef, welke de Profesfor Stoll in eene verouderde krampagtige aamborftigheid met vry veel voordcel genomen had» IV. Bedenkingen over de beoeffening der ,;:Rechtsgeleerdheid , benevens vier verhandelingen over Wysgeerige Stoften, door Mr. A. Perrenot, te Dordrecht by A Blusfè en Zoon 1781. ,e Onder dezen titul worden aan de Nederlandfché wereld, in eenen aangenamen ftyl, medegedeeld vyf voortreffelyke proeven van den oordeelkundigen letter-arbcid van den Heer Perïenot: zynde de Bedenkingen over de beoeffening der Rechtsgeleerdheid, vergezeld met de volgende verhandelingen, I. Over de vrye, willekeurige doch, teffens aller•solmaakfte Goddelyke Wet-geevitig. 2. Over de Algemeene heginfehn of gronden der zedelyke pligt enm 3. Over het Zedelyk Gevoel, 4. Over het betoogen V»n  47ó Mr. A. PER R EN O, T, van het aanwezen van God, uit bet denkbeeld vag: een noodzaakelyk Wezen. Gaarn wilden wy onze Leezers, door een breedvoerig verflag ,de waarde van elk dezer ftukken in, het byzonder leéren kennen. Doch wy zullen ons thans moéten vergenoegen, en het zal waarfchynelyk ook voldoende zyn, de geleidelyke en overredende denk-en fchryf- wyze van den Schryver over de Rechtsgeleerdheid alleen naar te gaan, om ieder op het krachtigst.uit te lokkert, tot het lezen en overweegen der overige Verban? delingen. . Onder alle de onderwerpen dan, v/elke, zedert ■ reële jaaren, de gevoelens der kundigfte Mannen, of verdeeld, of opgefchort gehouden hebben, zyn ser weinige, waar omtrent men de verfchifiende begrippen minder heeft kunnen vereffenen, dan omtrent de wyze van het beocffenen der Rechtsgeleerdheid. , De beroemde Perrenot fchikte voor eenige jaren zyne denkbeelden omtrent [dit ftuk, op eene byzondere, en aan Hem als eigene wyze,by eenj en zondt ze ter lezing aan eenen der grootst^ Vorfteh, terwyl de keurige fmaak zyner vernuftige en Ibhrahderè Echtgenoote,' Hem drong, dezélve , benevens de vier andere Verhandelingen, aan Zyne Landgenooten door den druk mede tc deelen. Het onderzoek van onzen Wysgeer, over de beoeffening der Rechtsgeleerdheid, bepaalt zig, tct de drie volgende hoofdzaken, i, „ De  VerHMBngmmt 'Wysgeerige Stóffen 477 * % De noodzakelykheid die >er is om van de % Zedekunde dat te maken, 't welk zy be. hoort te zyn-, te weeten, eene beoefenende „ en door proefondervindingen gefterkte Weeten'üfchtp : gelyk Locke de Bovenatuurkunde „ gedaan heeft. 2. „ De moogelykheid, om zich, op deeze wyze „ te ontflaan van die vraag - en verfchil-ftukken, „ die in woordenftryden afloopen, of welke „ men niet kan beantwoorden , dan door de vraagen zelve. , 3. „ De nuttigheid, om de ftellige, en bepaalde„ lyk de Roomfche Wetten, geschiedkundig te „ behandelen, zonder zich ooit te ve'rwyderen van het eenige grondbeginieitot het welke de katuurlyke , burgerlyke os „ strafoeffenende rechtsgeleerd- l, heid zich laat herleiden» .Na eene korte'en gepaste inleiding, waarin ons de ondervinding, als de leermeesteres, als de eenige waare bron eener gezonde, en van fpitsvindigê uitpluizingen bevrydde zedekunde, wordt aangepreezen; waarin, ons de drie groote Hervormers der natuurlyke Rechtsgeleerdheid, Grotius, Lofkg én Leibnitz , niet alleen ter navolging worden voorgefteld, maar ook de geringe misliagen waarin zy, meestal door omftandigheeden van tyd of plaats, mogten vervallen zyn, op de befcheidenfte wyze worden aangewezen; en waarin eindelyk de gewoone vooroordeelen tegens de fchran- deréy  478 Mr. A. P E R R E N O T, dere, doch fomtyds buitenfpoorige Hellingen van den Wysgeerigen Hobbes, voorzichtig worden iveggenoomen •. Na zulk eene gepaste inleiding dan, bepaalt zich de Schryver tot de ontwikkeling van het eenvoudige en waare beginfel, waaruit alle de lesfen der natuurlyke zedekunde, op de zekerfte wyze, moeten afgeleid worden. De waarneeming eener vastgeftelde natuurlyke en onveranderIjke orde , (*) in ons zeiven en in al het geene ens omringt,moet ten regel ftrekken van alle onze vrye handelingen. „ Om het recht der menfchen te leeren kennen, hebben „ wy, gelyk Pope zegt: alleen te befcbouwen „ wat ons omringt. Men bezie den mensch een„ voudig, gelyk hy zich vertoont, zonder 'er geheimen in te zoeken, en zonder ons zeiven 5, in onze eigene befpiegelingeh te verliezen; dan 9> zullen wy nog de Wolven vanHoBBEs, nog de „ Engelen van Cümberland vinden: ook zul„ len wy dan geen aanhangers van hun worden, „ die den woesten wilden, boven den befchaaf- den burger, en den flechthoofd boven den vers, lichten fterveling fchatten. De eenvoudige befchouwing van den mensch, eerst als afgefcheiden van alle t'zaamenleeving vervolgens als vercenigd met eene gade, verdej* als vader van kinderen, deeze weder als hoofden van hunne genachten, en eindelyk deeze hoofden en (*) Wy hebben overal de vryheid genomen om, in gevolge het oogmerk van den Heer Perrenot, te fchryven en Jiie.S wür. Oftos is ercfo. Ordbr manittum , jufus.  Verhandelingen over Wysgeerige Stoffen. 473 en aanwasfende volken als broeders levende, met de beoeffêning van alle de plichten, uit deeze verbintenisfen ontftaande, leidt den Heer Perrenot op, tot het vastftellen van twee leerftukken. j. „ dat de opvoeding en vsetgeeving uit dezelfde „ beginfels fpruiten, en dat het oogmerk van de „ eene en de andere veel eer zy, om de ondeugden aftewenden , dan om juifte bepaalingen, „ aangaande den aart der deugden, op te gee„ ven." 2. „ Dat het haare zaak is, de verfchillende „ hoofdneigingen der menfchen na te fpeuren, „ ten einde de buitenfpoorigfte driften, door te„ genftelling van een minder ongeregelde neiging, „ in bedwang te houden. Deeze twee Hellingen leiden den Schryver tot het onderzoek der dryfveeren zelve , welke \ s'menfchen vermogensin beweeging brengen. Hoe zeer de verfchillende neigingen in de maatfchappyën, op eene verwonderlyke wyze vermengd, en fomtyds tot den volkomenften Haat van onkenbaarheid gebragt worden, het grootste doel evenwel, de zugt om gelukkig te zyn, vertoont zich altyd in het helderst licht. Wy worden met een onweerftaanbaare kragt gedreven, het zy naar een wczentlyk, het zy naar een ingebeeld goed. De meerdere of mindere naauwkeurigheid van de zedenkundige bereekening , omtrent den aart van het voorwerp, 't welk wy begeeren, heeft den Xleindercn of grooteren trap van geluk of ongeluk tot onaflcheidbaar gevolg. Deeze bereekening grondt  480 Mr. A. P ;E R R E N O Ti, . grondt zich. alleen op de zedelyke orde, welke d© orde der i Natuur., door de Godheid vrywillig daargefteld, tot haaren eenigen regel heeft. Te regt, merkt de Heer-Perrenot aan, dat de verpligting hier alleen gegrond is op het hoog gezag van hem,die de orde gefteld heeft; dat het opvol-gen van den, Wil van den Schepper, welke wy in de orde der natuur vinden uitgedrukt, ongetwyffeld belooning, de verwaarloozing daaren» tegen ftraf meede brengt. Dan; by deeze aanmerkingen komt het ons vfeemd en-,enbegrypelyk. voor, dat de Schryver § 4. het volgende ter nederfteldt. Ik erken, wanneer men de Natuurlyke orde befchouwt als den eenigen regel ter-zedelyke „ erde, als eene algemeene wet ingedrukt in de ' natuur, dat men dan fchynt verbonden te zyrr aan veele pligten, waar by men niet noodig „ heeft aan dén wil èêher gezagvoerende magt te ,:, denken." . cp Deeze bedoelde pligten worden vervolgens ontwikkeld , en derzei ver corfprong in de orde tword als eenen raad befchouwd, wiens opvolging alleen van den aart der zaak zou afhangen,.daar integendeel de andere een Wet, dat is de wit van een opperlle magt, tot haaren onverbreekelyken régel hebben. 1 Wy erkennen gaarne dat'er, in de burgerlyké maatfchappy, zodanige onderlinge pligten voorkomen , welker betrachting of verwaarloozing, aan den vryen wil van ieder lid js overgelaten, in,zo yer-  Verhandelingen over Wysgeerige Stoffen. 48* verre als dezelve niet onder het bereik der menfchelyke oppermagt kunnen of moeten vallen: Maar het is een geheel verfchillende vraag, of 'er byzonder' lyk zodanige pligten in den ftaat der natuur, waarin alles van den opperden wil des Scheppers afhangt, gevonden worden? Of'er in den ftaat der natuur zulke pligten voorkomen, in tegen overftelling van andere, waar omtrent de wil van den opperften Wetgeever meer ftellig, meer als wét, zou moeten befchouwd worden? Wy kennen geen denkbeeld van pligten, zonder dat van orde, wy kennen geen denkbeeld van orde, zonder het denkbeeld van een oorfprong, waar uit dezelve ontftaat. Wel is waar, dat 'er een hemels - breed verfchil is, tusfchen bevelen raad, tusfchen raad en Wet; maar het is ook waar, dat als men de zaak in deeze betrekking, afgetrokken, wil befchouwen,dat als dan het Natuurlyk regt of geheel in raadgeevingen moet beftaan, of in raadgeevingen en wetten. Beide deeze Hellingen éven wel, zyn ongegrond en valsch. Misfchien wordt de zaak klaarder, als wy ze op de volgende wyze befchouwen. De opperfte wil heeft de orde der natuur daar gefteld: hy heeft dezel e tot een regel voor Zedelyke fchepfelen willen inrigten:hy heeft gewild dat alles pligt zou zyn, niets uitgezonderd, wat 'er uit voorcvloeje; deeze wil is voor het fchepzel, niet een raad, maar een wet'. Daar is geen pligt in de natuur, welkers opvolging of verwaarloozing, niet de belooning of de ftraf tot onver- Amjejm. Bml, IV. Dei-l. N. 4. Ii my-  4^2 Mr. A. PERRENOT, mydelyk «revolg heeft De ondankbaarheid b. v. heeft, fchoon de mensch vty is, zo wel haar ftraf in de natuur, als eenige andere misdaad. De mei sth heeft in den ftaat der natuur, dezelfde vryheid tot dievery, als tot ondankbaarheid. Maar beide ftryden eveneens tegen de orde,beide ftr den teren den wil der oppermagt, die de orde gefteld heeft De opperfte wil vertoont haar gezag ten klaarften in de handhaaving der orde; dezelve wordt zodra niet gefchondenj of de ftraffen, die de gezag voerende magt, als gevolgen derzelve doet voorkomen, gaan er meede gepaard. Wy kennen dus geen pligten in de natuur, waar omtrent men niet aan een gezach voerende magt zou moeten denken. De natuurlyke orde is geen wet, of alle de pligten die 'er uit voortvloeijen, moeten eenen opperften wil, een gezag voerende magt, onder 'ellen. En in deezen zin pasien wy'op alle pligt n gaarne toe, de ftelling , welke de Heer Perrenot vervolgens ten klaariten bewyst, dat het eenige middel, om den menfchclyken wil te onderwerpen aan de wetten der nat. ur, is het hoog gezach van hem, die ze gegever, heeft : „ Want waar het hoog gezag ,, fpreekt, begint de eigentiyk gezegde of ver„ ichuldigde pligt, wiens gewigt het meest in„ ftaat is, om indruk te maaken op eenen ander- zints onafrianglyken wil; de eenige toom toch, die genoegfaam is om 's menschen vrijen wil te „ bepaalen, wanneer hy zich van de vastgeftelde „ orde'  Verhandelingen ore-r Wysgeerige Stoffen 4S3 •„ orde, poogt te vervvyderen, is het bevindelyk ,, denkbeeld van een onafhangklyk weezen, *t „ welk de geenen, welken van hetzelve afhangen, „ zeekeren reegcl van gedrag heeft voor gefchre„ ven, onder bedreiging van kastyding, mgevalle „ van overtreeding." Na op deeze wyze het denkbeeld van phgt en wet ontwikkeld te hebben , treedt de Schryver by zyne tweede afdeeling in een onderzoek, over het waare beginfel van het regt der Natuur. Men begint (zegt hy ) het onderzoek over het „ regt der Natuur, met zich eerst een geheim' zinnig denkbeeld te willen maaken van hetgeen „'recht is, eer men zelfs nog een wet vooron„ derftelle, 't welk het zelfde is, als of men de „ helderheid en het fchynfel voor het hcht be5, handelde." Hy toont aan, dat de vermaarde Montesquie* dit denkbeeld gevoed he ft , daar Hy beweert, dat eer men een cirkel trekt, alle de ftraalen gelyk moeten zyn ; dat fchoon dit in zichzelven waar is, het met de wetten evenwel geheel anders geleegen is; dat men de menfchen zich kan voorftellen, zonder de wettenen betrekkin-en, dat deeze wel mogelyk waaren maar daarom evenwel niet beftonden voor den wil, die dezelve bepaalde, voor de wet, die ze vastftelde. De keurige kortheid en fcherpzinnigheid , waar meede de Heer Perrenot den geheèlen omüag van alle de onvoldoende grond-beginfelcn, die men van tvd tot tyd der waereld heeft zoeken op tc drinIi 2 gen»  484 Mr. A. PERRENOT) gen, overziet, verbiedt ons 'er een naauwkeurig verflag van te geeven. Het zy genoeg daaromtrent aan te merken dat hy genoegfaam bewyst, dat men eikanderen niet verftaat, fchoon men inderdaad byna het zelfde voorllelt, dat men zich in de geheime denkbeeldige beteekenisfe der woorden verwart, cn dat het, terwyl. elk in den kring deezer vieeten chap, n-et den rug naar het middelpunt gekeerd, zyn eigene byzondere regte lyn naar den omtrek volgt, niet moogelyk is de verfchillende partijen by eikanderen te brengen. En 'cr is voorzceker in deezej weinige bladzyden omtrent dit onderwerp meer waarheid cn gezond vei ftand te vinden, dan in veele omflagtige boekdeelen, waarin men het eenvoudige en waare met een dikke nevel van geleerdheid bedekt heeft^ Het beginfel, 't welk onze Wysgeer als het zyne aanneemt, en 't welk in het inrichten van onze vrije daaden, naar de onveranderlyke orde der Schepping beftaat, heeft ongetwyffeld de kenmerken -an algemeenheid en waarheid. Het vloeit uit de bron zelve voort, het is zeer gemakkelyk te bevatten, en het wyst den mensch op alle zyne pligten jegens d^n Wetgeever der waereld, jegens alle menschen, als lecden van dezelide maatfchappy en jegens de overige fchepfelen. Op deezen grondflag vertoont zich de natuurlyke rech.tsgeleerdhei in haaren eenvoudigen en zuiveren oorfprong. Zy is dus overal dezelfde, en binnen het bereik van ieder verftandig Weezen. Zy verbindt zich met liet denkbeeld van het be-  behandelingen over Wysgeerige Stoffen. 485 beftaan van een rechtvaardig Opperheer, en de handhaaving der wetten dooreenen alzienden Rechter. Zy fielt de volmaakte orde der Natuur tot een voorbeeld voor hetSchepfel, en de gebrekkige navolging van dezelven voldoet aan het einde. Zy ftelt op deezen grond alle afgetrokkene oefchouwing tot werkdaadige waarheid. Zy erkent niet alleen de zugt van alle ftervelingen tot volkomenheid ; zy roept den mensch niet alleen toe, dat hy zyn geluk bevordere, maar zy wyst hem daarenboven den weg zelve, tot beftendigen welvaart '■> zy n°opt hem alleen zichzelven en 't geen hem omringt met bedaardheid te befchruwen, zichzelven op het voorbeeld van Pope te vragen.' „ Ik ben in een ftand geplaatst, van den welken „ ik de betrekkingen en derzelver invloed duides> lyk gevoelen dan welke is myne beftemming; „ en hoe bereik, hoe vervul ik dezelve? Ik ge„ vueleeenen prikkel die my tot werken aanport; „ dan ik geviel insgelyks eenen breidel die de ,, buitenfpoorige driften en woelingen van mynen wil beteugelt, zodra ik aandachtig lette op het .', einde der fchoone orde, die my omringt. Der, halven hy, die myn Meester is, wil, dac ik " my in overeenftemming gedraage met dien *s ftand, in welken hy my geplaatst, heeftdat ik my fchikke naar de orde, welke hy heef; , vastgefteld; zyn wil, die alles bevat, die alles bezielt, beveelt my mynen natuurlyken ftand nooit te verlaten j hy heeft myn welzyn gefteld li 3  486 Mr. A. PERRENOT, in de overeenftemming myner natuurlyke neig}»* „ gen met de zedelyke pligten, welken uit mynen „ ftand voortvloeijen. Zou 'er Iterker drangree„ den voor my kunnen gebruikt worden, dan „ deeze •. Mensch het hangt van u af, uwe cigen», liefde te voldoen en teffens uw heil te bevorde„ ren; 't is uw belang deugdzaam te weezen. ,.. maar gy zult zulks zyn, indien gy in uw zel,, ven en 't geen u omringt, de wanorde ver„ mydt; ja dan zult gy, 't geen meerder zegt, „ dan zult gy gelukkig zyn." Dit beginfel is klaar en voor de onkundigfte te bevatten. ,, Deeze waarheid wordt zelfs gevoeld .„ van die geenen, die'er zwaarigheden in zoe„ ken, — Men zegge den onkundigen; dat hy „ sp dee re, of die wyze, zich moet gedragen, op ,, dat de wezenlyke of toevallige bepaaling zyner „ daadtn dienstbaar moogezjn aan de volmaaking van zynen ftaat; hy zal 'er geen enkel woord „ van begrypen Doch zeg hem: dat te veeldranks „ zyne harsfenen benadeelt en te reel eetens zyne 9, maag overlaadt; dat het aan hem ftaat deeze „ wanorde door eenen goeden leef es el, voortekomem; en voeg 'er by, dat het de wil is van „ zynen Opperheer — dat geluk en welvaa„ «en nooit beft aanhaar zouden zyn met wan„ orde Deplompfte boer zal deeze les begry,9 pen, fmatken, en volgen." Op deezen voet, dit eenvoudig grond-beginfel volgende, leeren wy niet alleen alle onze pligten kennen, maar wy baanen ons tevens den weg, om.  Verhandelingen over Wysgeerige Sttfen. 487 om, of de meeste verfchilftukken als nutteloos te kunnen befchouwen, of anderen op de eenvoudigfte wyze naar waarheid te beüisfen. Pus bekommert men zich weinig of men de wetten van het Opperweezen willekeurig of onver ander lyk, wil noemen ; of men de wetten der natuur als volftrekt en eeuwig duur end', de lur^erlyke daarentegen, alsftellig en toevallig, wil befchouwen: dus leert men b. v. de onnozele reedenen , waarmeede de grootfte mannen het verbod van bloedbekleed hebben,in eenvoudige en natuurlyke gevolgen veranderen. „ In dc daad (zegt de ,, Heer Perrenot) de bloedfchande keert de orde , der Natuur om, zy berooft eenen Vader van *, zynen aangeweezen en verheven rang, of zy „ verneedert eene moeder, enïftelt de regten van ,, eenen man in de plaatzen van de onderdaanige », pligten van eenen Zoon.'' De fchrandere Schryver gaat vervolgens voort, met de nuttigheid van het beginfel, waarvan hy zich bedient, op de burgerlyke maatfehappv en het recht der volkeren toetepasfen. Hy wil dat men de Natuur volge, de wetten eenvoudiger maake, naar het voorfchrift van billykheia cn ordeHy keurt het als dan overboodig te onderzoeken, welk eene regeerings vorm de beste zy. Pan, volgens zyn grondbeginfel, is de Heer Perrenot van oordeel, dat de minst afwykende gelykvoimigheid met de stad Gods, in eene gelukkige Eenhoofdige regeering, te vinden is; „ waar „ eene in allen opzie"'te duidelyke en eenvoudige li 4 „ ort  488 Mr. A. PERRENO. T, „ orde, fpoedig en met weinig kosten, dienstj, baar gemaakt wordt aan 't algemeen belang, ., en haar kragt en byzondere richtingen ont-" vangt, door de wederz\ dfche betrekking en „ liefde van een vader en zyne kinderen." Wy gelooven met den Schryver, dat zulk eene regeeringsvorm het meeftegelykvormig zoude zyn met de regeering zan hei Opperweezen, maar wy zien in al het gefchapene geene orde der Natuur, waaruit het Opperweezn kan fchynen deeze gelykvormiüheid met zyne regeering gewild te hebben. Het Opperweezen heeft wel gewild, dat het fchepzel van Hem afhing, maar Hy heeft ons nergens door de orde der Natuur willen leeren, dat de eene mensch van den anderen, in gelykvormigheid van zyn regeering, zou afhangen Nergens is 'er een blyk te vinden, dat de Schepper der waereld zou begeeren, dat de eene mensch, als tot een Godheid over den anderen zou gefteld zyn. De opperde Wetgeever heeft den mensch ten opzichte van zyn evenmensch in eenen ftaat van volkomene onafhanklykheid gefteld. Hy heeft hem de Natuur tot eenen regel gegeven, maar Hy heeft het aan hem overgelaten, om over zynen vryen ftaat te belchikken. Het algemeene gezegde van den beroemden Pope, dat die regeeringsvorm de beste is , die het beste beftierd wordt, kan niet ontkend worden, doch wy kunnen 'er met even goed recht by voegen; dat volgens het grondbeginfel der natuurlyke orde, die vooral de beste is, welke aan ieder lid die waar • dig-  Verhandelingen over Wysgeerige Stoffen. 489 aigkeid, en gefteldheid het meest laat blyven, die ?er het Opperweezen aan gegeeven heeft. Dan,om met den Keer Perrenot voort te gaan: Wat het Recht der Volken betreft; alles komt hier neder (zegt Hy) op deeze twee Hellingen. 1. „ Dat de verwoesting der natuurlyke or,, de zo onwettig is voor duizend fja voor duizen„ den van byzondere Perfoonen, als voor Een „ eenig k. 2. Dat het zedelyke lichaam, 't welk „ een Volk uitmaakt, een lid is van de groote Maat„ fchappy, die door de algemeene menschlievend„ heid even naauw vereenigd wordt, als de be„ krompene omtrek van eenen volkftaat zyne „ burgers in zich befluit. P. Het Recht der Volken, is dan niets anders, als het N tuurrecht op de Maatfchappyen toegepast; het grondt zich op het zelfde beginfel der algemeene orde. Men behoeft geen toevlugt te neemen tot een fsort van algemeene rechtbank der Volken; noch tot verbon. den' of verdragen van byzondere perfoonen of Volken. Het zelfde grondbeginfel der orde vertoont ons eindelyk ook de pligten omtrent alle de werken der Scheppinge. De Schepper ftaat den mensch het gebruik der overige fchepfelen toe, onder dis? voorwaarde, dat alles diene tot een billyk en wettig einde. Wil men hieromtrent de orde omverwerpen ; wil men zich een fpel maaken van wreedheid en bloedftorting, dan is'er (gelyk de Heer Perrenot te regt aanmerkt) aanleiding genoeg om ®nze Natuursenooten niet beeter te behandelen. Ii 5 » Men  4Q0 Mr, A. PERRENO T, „ Men denke alleen, hoe men de Negers be„ handele.» Wy gaan over, om noch een kleine proef op te geeven van des Schryvers bedenkingen over de Hedendaagfche Rechtsgeleerdheid: Dezelve bepaalen zich in de eerfte plaats tot de befchouwing van het Roomfche Wetboek. Het waare, doch voor deszelfs bewonderaars aandoenelyke,denkbeeld, 't welk zich de Heer Perrenot van dit dierbaar gedenkfluk gevormd heeft, vertoont zich in het zuiverfte licht, daar wy hem hec volgende hooren.zeggen: , Toen Just iniantjs de denkbeelden en het », ontwerp van Ce sar en Hadrianus wilde „ vernieuwen , zou hy ons misfehien grooter dienst hebben beweezen, indien hy ons in »t „ geheel had meedegedeeld de werken der oudfte ?, Rechtsgeleerden; waar van die, welke in derzeiver redeneeringen het minst oppervlakkig 9, waoren, ons nu nog van veel nut zouden zyn: daar nu derzelver. verminkte brokken, die (ge,i lyk veele andere vcrzaamelingen) zyn t'zaam »v geflanst, zonder behoorlyk onderzoek, en in „ een rangfehikkinge geplaatst , waar dezelve „ dikwyls zeer weinig pasfen, ons geen ander „ middel overlasten, dan om dezelve met be„ hulp der opfchriften van elke byzondere Wets „ te verfchikken; volgens eene tyd reckenkun„ dige orde, tot den leeftyd en omftandighee„ den van derzelver Schryver te brengen ; en „ eindelyk de gewysden, gebruiken, cn gevoe- „ lens,  Verhandelingen over Wysgeerige Stoffen. 491 lens die de gefchiedenis ons, van voor den ■ \\ tyd van J u s t 1 n 1 a n u s, heeft nagelaten 'er by „ te voegen". De Heer Perrenot m&kl verder aan, dat de wyze waarop men zich van deeze verzameling bedient niet alleen gefchikt is tot verwarring , maar ook tot bederf, zo wel van de rechtsvordering als van den Smaak en het vernuft van hun, die tot de zelve worden opgeleid. Hy verwondert zich met regt, dat de Encyclopedie, op het Artikel Loix des XIItables, zich nog ophoudt, met de bezending der Romeinen naar Griekenland , om deezen kostelyken fchat van daar te haaien , daar zulks niets anders, dan een ftaatkundige list der Raadsheerlyke genachten geweest is. „ In de daad 'zegt hy) de Romeinen moeten vcor zeer onnoozel gehouden worden, l indien men hen niet bekwaam keurt om dier- gelyke wetten zelve te hebben opgefteld! En waarlyk het is althans te beklaagen, dat men m onze daagen nog met eenen heiligen eerbied blyft ftaroogen op de lettergreepen van deeze verwarde blaaderenj dat men fommigen de oude handfehnften van Florence als het heilig affchrift van Tribonianus, ziet eerbiedigen en dat men in zyn eigenland,als verdoolden naar den weg vragende, f-K naar vreemde wetten wil omzien; „ Dit , fmart my (zegt de Heer Perrenot) en het imarn ons met hem) dat braave Lieden zich zo flaafs " „ aan (*) z. Pag. 99' CD z' PaS' SM*  492 Mr. A. PERRENOT, , aan den letter der wetten binden, en hunne „ denkwyze in zulk eenen en^en. kring bepaalen ^ „ dat zy elke pooginge, om den geesr der Wet" ten naar te fpooren, byna voor ketcery hou- „ den, Montesqüieu hek aagt zyn vader- „ land; in het welk men van de Roomfche wet„ ten zo veel heeft overgehouden, dat nutteloos, ja zelfs erger dan nutteloos is.". En welk is het lot van ens Vaderland ten deezen opzichte ? Onzaajig Neederland! het gebruik der reede zelf is aan uwe Rechters, ten gevalle van Roomes willekeuren ontnoomen! Daar onze eigene wetten zwygen, yinden zy zich met duuren eede aan vreemde inzettingen gebonden! Daarr de natuur, de reede, daar alles voor ons open flaat, moeten wy ons als onvernuftigen, als onbekwaam cm ons zei ven te beftuuren , aan - het ilaaffche juk onderwerpen , van inzettingen, die van onzen aart en gewoontens geheel en al verfchillen. Gelukkig zy, die dit juk verbroken hebben! De Heer Perrenot gaat voort met verfcheide verkeerdheden van het Roomfche recht, en vooral van deszelf» beoefFenaaren, als in het voorbygaan aan tc flippen ; Hy toont vervolgens het ongelukkige aan van de nog heerfchende vooroordeelen over de ftrafvorderende misdaaden, hy grondt z ch op den billyken reegel: dat elke daad, die. de burgerlyke orde niet y/r/loprt, der menjchelyke rechtbank niet onderworpen kan zyn. Wy zouden nog breed, kunnen uitweiden over de  Verhandelingen'-over Wysgeerige Stoffen. 493 verfchillende en gewigtige aanmerkingen, welke in meenigte door deeze verhandeling verfpreid zyn", dan wy oordeeien hier mede genoeg gezegd tc hebben om eene proef te geven van de waarde van dit ftuk en om den oordeelkundigen lezer te doen merken, welk genoegen hy,by het doorbladeren der vier daarby gevoegde verhandelingen, te wachten hebbe. —— V. Historie van Mejuffrouw Sara Burger, hart, u'tgegeven door E. Bekeer Wed. Ds. Wolf, en A. Deken , niet vertaald. 2 Deelen. 'j Gravenhage Jylfaacvan Cleef. 1782. Het oogmerk, welk de vernuftige Vriendinnen Bekker en Deken met het uitgeven van deezen oorfpronklyk vaderlandfchen Roman bedoelden , wa; niet alleen om te doen zien , dat onze Landgenooten ook in werken van dien aart met de beroemdfte Buitenlanders naar den prys kunnen dingen; maar voornamelyk om die bevallige, zoetaartige, ouderlooze of niet wel opgevoede meisjes, welke, in dien gevaarlyken leeftyd, waarin de jeugd gevoelige harten ontwikkelt, ei> nog fluimerende driften wakker maakt, de w' ereld intreeden met de onargdenkenheid eens kinds, dat geen gevaar kent noch vreest,  494 BEKKER en DEKEN, Hiftoria vreest, een leerzaam voorbeeld te geven, waarult zy zien kunnen, hoe die overmaat van levendigheid , en daaruit ontftaande fterke drift tot verftrooijende vermaaken, welke de Mode en Luxe gewettigd hebben, de beste Meisjes dikwils in gevaar brengt, om in de allerdroevigfte rampen te ftorten , die haar veracht maken by zulken, die nimmer in ftaat zyn, om haar in goedheid des harte en zedelyke volkomenheid gelyk te worden, cn die zig niet verwaardigen zig immer intelaten met haar , die niet der ondeugd, maar der onbedagtzaamheid ten prooije wierden; en welk een onfchatbaar voorrecht het dan om die reden ook zy, wanneer zy onder de befchcrming komen van zulke vrouwen , die voorzigtigheid aan minzaamheid, en goedhartigheid aan eene beredeneerde onverzetlykheid verbinden ; dewyl het die geenen zyn, onder welker beftuur de beste meisjes ook de braaffte vrouwen worden. Dit edel, dit menschlievend plan was de vernuftige pen van Bekker en Deken dubbel waardig, en zy hebben dit zo treffend, zo fchilderag. tig uitgevoerd , dat wy, die dit ons tydfchrift ook voor de bevallige fexe, door het fchetzen en beoordeelen van vernuftige en zedelyke Romans, en andere werken van fmaak, die nu en dan by de Buitenlanders uitkomen , zullen poogen gefchikt en belangryk te maaken , thands het genoegen hebben van een aanvang te kunnen nemen met deezen oorfpronklyk Vaderlandfchen Roman,. waar-  90» Mij. SARA BURGERHART. 495 waarin het vernuft niets wonderbaars heeft uitgedagt, doch die, voor den meridiaan des huizelyken levens berekend alleen in het Natuurlyke blyft , en door eene aangename mengeling van Nederlandfche Karakters, en door een treffend fchildery van menfchen, die , gelyk men voorgeeft , in ons Vaderland werkelyk gevonden worden, des te nuttiger en belangryker wordt. Sara Burgerhart, de hoofdperfonaadje van deeze gefchiedenis , is een jong , bevallig , onuitfpreeklyk beminlyk, geestig en goedhartig, doch tevens los en onbedagtzaam meisje» dat het ongeluk hebbende, van haare Ouders vroegtydig te verliezen , door haare ftervende moeder ter inwooning wordt toevertrouwd aan eene oude Tante, eene leelyke, inhaalige, geveinsde Feeks, die in haare jongheid geene Liefhebbers gevonden hebbende, geen beter party voor haar uitzag, dan zig te voegen by de zogenaamde Fyncn, van welken de besten uit de zö haar grimmige uitkyk, haar grommig vóórkomen] en nuttelooze berisping voor zoete vrugtjes-van een nauwgezette Godsvrugt aanzagen , en dagten, dat zy los was van de weereld, om dat de fchikkingen der Voorzienigheid nooit de eer hadden haar Ed. te behagen. Egter zegt men dat zy by de fusteren meer gezien was, dan by de Broederen Deeze Tante, welke zeer veel van zyn Satanfche Majefteits karakter heeft, en Bregt, een oude ftomppootige Hottentot van een meid, die wel  4QS BEKKERenDEKEN,H^w> wel een' fchoonen dienst in zyn onderaardsch ryk verdient, doen het lieve meisje alle verdrietelykheden aan, welke vrekhéid én dweepery immer kunnen uitdenken. Alle kerkdagen moet zy, als een oud wyf toegetakeld, met dikke drommels van fchoenen en dieren van groene kousfen, die Leeraars naaloopen , welke Tante uitkiest, en 's maandags en faturdags Tante en die lompe zog van een dronken Bregt naklungelen, om alles in gereedheid te zetten voor de Öefenings- Vrinden , die by deeze moeder in Isrel braaf komen fmullen, zig verlustigen met de vrugten des wynftoks, en dan nog eenige prefentjes medeneemen voor de Aquilaas en Prixillaas, die onder haar arbeiden. Des avonds moet zy in malle dweepagtige boeken leezen, welke Tante, die by ieder zinfneiding een' diepen zucht laat, terwyl dronke Bregt zit te fnurken , zielsdierbaare Schriftjes , kostelyke pandjes enz. noemt Daarenboven moet zy dogelyks den zotten-klap en lastertaal aanhoren van JufFr. Cornelia Slimpflamp, een eerloos vroumensch, die juist weet te vertellen, hoe vee* uuren en kwartieren zy in de ftrikken des Satans heeft verward gezeten, en Broeder Benjamin met zyn paarfche japon en palmhouten pruik, een van die vadfige zuipzakken en fmulpaapen, die, hunne Studie maaken van de geestelyh werkeloosheid, en dagelyks by de huizen omgaan, om de Vroutjes gevangen te nemen, die met zonden belaadenz^n. Geen wonder dan, dat Saartje, die vreugd en vryheid bemint, dit vuilaartig kwezel-  »an Me}. SARA BURGERHART. 497 agtig gefpuis moede zynde, na dat zy vooraf haa* fen Oom en Voogd Abraham Blankaart , een oprecht vrolyk en goedhartig man, van 't een ert ander had kennis gegeven, eene gunftige gelegenheid waarneemt, om uit dit haatelyfc huis te ontfhappen, cn haaren toevlugt te nemen tot eene vrouw van fatfoen, de verftandige en braave weduwe Buigzaam, die door tegenheden in de noodzakelykheid gebragt was, om door het logeeren van fatzoenelyke Dames een ordèntelyk beftaan te hebben, en waaraan Burgerhart door een haarer; oude ichoolmakkertjes, Letje Bruinier, die by dezelve inwoonde, kennis gekregen had. Om nu onzen Lcezercn het karakter van Tante Hofland zo wel als van den evengemelden A. Blankaart, die het fchoonfte contrast, dat men ooit gezien heeft, opleveren, wat nader te leeren kennen, kunnen wy niet nalaaten, den draad der gefchiedenis voor eenige oogenblikken aftebreeken, en hier, uit de briefwisfeling der twee evengenoemd e perfoonen, eenige trekken inte» vlegten, die derzelver aart en denkwyzc ken» fehetfen, „ De Apostel zegt, fdus fchryfe Tante Hof- „ land aan A. Blankaart) dat wy allen omgang „ „ met Zondaren niet kunnen vermyden, want „ dan zouwen wy buiten de weereld gaan „ :, moeten" ''. En fchoon ik my zo kan vin„ den in de woorden van dien Heiligen fuk„ keiaar, zo als Broeder Benjamin Koning Da,, vid wel eens noemt, zo kan vinden,.zeg ik, Alüém. rijBL: IV. peel N, 4. K k in  _49* BEKKER en DEKEN, Hijiarie „ in de woorden, daar hy zegt, ik komc niet ,, op den weg der zondaren: zo vind ik het nu „ in mynen weg noodzakclyk, myne oogen naar „ 'het Afgodisch Vrankryk te ftaan , ende my , als te begeven onder hen, die.het tceken des Beestes op hun voorhoofd dragen". Vervolgens geeft zy op eene kwaardaartige wyze, gelyk de zogenaamde Fynen niet oneigen is. de vlugt van Saartje te kennen, eischt het volle geld, dat zy voor kost en inwooning trok rot Saartjes meerderjarigheid toe, en eindigt met deeze ftigtelyke woorden : „ Ik geef u aan u ,, zelf en haar den Duivel over , wiens lievrey „ zy al drasgt. Ik fny haar af. Nou ! 't geld „ wagt ik op den vervaldag. Hoe heucheiyk zou „ het zyn, indien gy ook in onzen wyngaard „ arbeidde; maar uwe vervreemding van het goe„ de laat my niet toe u anders te noemen dan „ uwe beterfchap en bekeering wenfehende Zu„ zanna Hofland. Ons kort beftek Iaat niet toe, om hier het geheele antwoord van A. Blankaart te laten volgen ; egter zullen wy 'er de voornaamfte karakteriftie. ke trekken' uitkiezen en onzen Leczeren mededeelen. . „ Wat leg jy, (fchryft hy) te wauwelen over „ afgodisch Vrankryk, en van menfchen, die het ,, teeken des Beestes aan hare voorhoofden dragen. „ -Ik weet niet veel van al die nieuwe fnofjes en y, modes, noch hoe die Duivelderage hiet, die de „ Dames nu al weer opzetten; doch jy weet 'er „ ook  van Mé.}. SARA BURGERHART. 409 « ook niet veel van; maar zo zyt gy alt-maal: >, dat gonst-en bromt over zottigheden, cn we* „ zenlyke zaaken laat men, zo als zy zyn Je j, flagt de Dominees, die, als zy haar ftudeertyd verkwanfelt hebben, zulk ruig op den preek„ ftoel brengen , daar het te pas komt als een olykoek in een Trcurfpel. i n wat bruit het ,, my, al droegen de Fransjes het Zevengefternte „ op hun hoofd? Ik ben een oud Hollander, die „ hier niet kom om zulke grillen, maar om myne „ affaires aftedoen , en' bemoei my niet met het „ teeken des beestes , of waar zy dat opplak, ken; doe ook zoo, en je zult wel doen. 4 „ Wel ik denk, dat ik zo wel in den Bybel „ lees als jy ; maar wie Duivel heeft daar ooit., van Heiligen fukkelaar gelezen? Broer Benjamin is ten zotte vent, hoor ! En ik zou my „ dood fchamen, dat zou ik op myn eer, indien „ ik zo met Gods woord emfprong, en het zo „ Satans gek toepastte . zo als jy fynen doet. , Weetje wat ? David was een Held, die de oor_ „ logen des Heeren voerde , en een kaerel als , een Boom aandorst: den Reus Goliad van Gad • meen ik, paf, daar lag hy, en David ook niet „ lui, als de blis 'er op, flink maar, zyn dikken „ kop afgeflagen: dat was zeker geen fukke'aars }, werk, meen ik. Hy was een groot Generaal; „ dat klinktje wat anders voor den fnoet. „ Paulus? van Paulus moetje afblyven. „ Paulus was de beste, de raifonabelfte man van „ de weereld, want hy zegt met ronde zeeuwKk 2 „ fchf  SCO BEKKER EN DEKEN, Hifloric „ fche woorden: Gierigheid is afgodery. ó He, „ kwam di^vrome Apostel eens hier, ik verze„ kerje, (voor een \ Percent) dat hy uw huis „ een afgodisch huis zou noemen „ Wc heb zo veel achting voor braave vroome ., menfchen, als iemand in de weereld, maaralje „ gekwaek en al je geteem is geen fnuifje waard. „ Ik weet meer van joului werk der Duisternis dan je denkt. Ik ken dat lieflyk oefening hou ■ „ den, de goeyen niet te na gefprooken, want ik ', wil alles niet met één kwast overftryken, maar „ gy en uw Soci daar heb ik de nyd op, „ Wat weet zo een luye zuipzak van Gods „ woord? Had hy liever voor »t Vaderland en „ (alle zoete meisjes) Osfen en Schapen geflagt, „ hy zou een veel nutter werk gedaan hebben. „ Hoe hebben wy dan in Amfterdam geen wyze „ Dominees, die werk van hunne ftudie maken, ,s en kunnen wy daar niet Kokfeaanfche, Voetfe„ aanfche en Lampiaanfche waarheden horen ? „ maar neen , die goeye menfchen klagen over „ yverloosheid , en velen preken , God betert, „ ook voor ftoelen en banken, en in je lui ka„ mers zitten de Vroom pjes gepakt als haring in „ de ton: zo dat ik wil maar zeggen dat ik een „ vyand van zulke Oefeningen ben". Het aangehaalde zy genoeg, om het cordaate, hetvrolyke ,hetluimachtige in Blankaart, te doen zien, wiens karakter zig door dit geheele werk heen.op zulk eene aangename wyze ftaande houdt, dat een ieder, gelyk onze fchryffters zeggen; de kaar-  ïgk Me}. SARA BURGERHART. 501 kaarten zou neerleggen, om den Heer Blankaart te horen praten, fchoon hy maar een niets.be.dui' dend oud Vryer is. Zyn nu dc karakters van een Zuzanna Hef land , CorneliaSlimpftamp , en Broeder Benjamin hier met die donkere trekken afgcfchilderd , weljce de Huichelary en Dweepzucht vorderden, niet min-_ der natuurlyk, doch met zagter en bevalliger verwen vi -den wy hier de braavc en edelmoedige weduwe Willis, den cerlyken en goedhartigen Willem Willis, en dcsfelfs verftandige en doorzigcigc zuster Anna Willis'zo eigenaartig afgemaald, dat alle deeze karakters het vernuft en de denkwyze van haar, die dezelve fchetften, eer aandoen. In-'t byzonder munt hier uit het edele karakter van de bovengenoemde weduwe Buigzaam, welkers fmerteiyke lotgevallen, door den vcrfpilzieken geest van haaren man veroorzaakt, hier op eene pathetieke wyze befchreeven worden. Aan het huis van deeze Weduwe, die geheel liefde en zorg voor Burgerhart is, woonen drie Dames, van welken 'er twee aan Burgerhart niet veel fmaken, en in deeze gefchiedenis oök meer in 'r. verfchiet voorkomen, te weten. Juffrouw Lotje, een onnozel eenvoudig goedaardig Icaepzet, dat geen vast karakter heeft, en Juffrouw Cörneha Hartog van een manlyk voorkomen, ervaren in veele onvrouwlyke kundigheden , eene fcavante van de allerergtte foorr, die alleDichters Rymers, en alle Nederduitfche Poezy vodden Kk 3 noemt,  502 BEKKER lfN DEKEN, Hi/lorie noemt, en die daarenboven te veel verftand waant te hebben om aan den Godsdienst te gelooven: een karakter, dat, gelyk het altyd ongelukkig is, in eene Vrouw tevens onnatuurlyk wordt. Letje, de boezemvriendin van Burgerhart, is een lief, bevallig, handig, goedhartig meisje, die veel bezogt wordt van haaren broeder Cootje Bruinier, eenfletze blonde jongen, gekapt en gekleed comme i/faui, een regte meisjes gek, die den gantfchen dag verbaasd geoccupeerd is, om alle fraaije beuzelingen voor zyne Dames Favorites te bezorgen; met een woord, een van die wezens , die men gcmeenlyk Petit Maitres noemt, en die voor een enkel uur nog al draaglyk zyn, ja zelfs zomtyds belangryk woraen, wanneer zy, gelyk Cootje, van een zeer menschlievenden aart zyn, het geen diergelyke karakters, uit hoofde van hunnen gemeenzamen ommegang met de bevallige Sexe, die zo gefchikt is om onzen ftuggen aart te lenigen , niet oneigen is. Geen wonder dan, dat Saartje, die thands een geheel nieuw leven geniet , en Cootje, die in de daad een hupfche jongen is, w7el mag lyden, haar vermaakt fchept, om nu eens met zyne onfchuldige zotternyen te railleeren, dan weder met hem en de Dames een Quadrille- party tje te maken, of wel, daar zy thands door het haar toegezonden geld van dengulharti. gen Blankaart in ftaat gefteld is, om als een meisje van fatfoen voor den dag te komen, om haar benevens zyne zuster overal te laten brengen, waar de Etiquette de Dames niet toelaat, zon-  m Mej\ SARA. BURGERHART. 503 zonder chapeau te verfchynen, om dus, gelsk zy zig zelve uitdrukt, den ftroom van zmnclyke vermaken met een fpringvloed over haar te Iaaten heenvloeijcn, en'er al dat drabbige, en zwaarmoedige te iaaten affpoelen, dat 'er in haar verdrietig leven is op-cn om-en onder.czakti Dan van meer belang is het karakter van Hendrik Edcling, een man van een fchoon gelaat , verficrd met het zonagtige bruin der gezondheid en werkzaamheid, die , fchoon geen Grandlfon, egter alle die uitmuntende hoedanigheden bezit, welke het karakter van een'man luister byzettcn, cn die ons op het eerlte voorkomen reeds inneemt door die edelmoedige denk en handclwyze , waar mede hy zig terftond doet kennen. De Weduwe Buigzaam namelyk, .die door haare verftandige fchikkingen, op eene fom van honderd Ducaaten na, de fchulden van. haaren overleedenen man had afbetaald, wierd thands door eenen ryken Vrek om deeze fom lastig gevallen. Edeling by geval in kennis rakende met den goedhartigen doch onvermogenden Bruinier, had dit naulyks van hem vernomen. of zyn onbekrompen hart, getroffen door de rampen eener deugdzaame Vrouwe , wenschte niets meer dan Zyn geld op deeze wyze uittezetten, en haar van de lastige bezoeken diens, ouden gierigaarts te bevryden. Des anderen daags gaat hy met Bruinier, onder voorwendzel van désfeifs fuseer tót eene wandeling uittenodigen , daar aan huis, Kk 4. . •»«-  504 BEKKER en DEKEN, Hiftorh' verzoekt de eer te hebben van haar een ogenblik te fpreeken, en biedt haar het geld aan met die kieschheid en wellevendheid , welke alleen aan een weldenkend en wel opgevoed man eigen is. Dan hier was het dat hy tevens, voor het eerst, door Burgerharts bekoorlykneden , als door eenen Musfrhenbroekiaanfchen fchok, zodanig getroffen wierd , dat hy deeze of geene Vrouw begeerde. Trouwens een bevallig meisje, dat de fraaiite zaken met de bekoorly kfte losheid cn onbedwongenheid voordbrengt, moet aan ieder welgefteld oog, aan ieder braaf gemoed vol" ftrekt b-'hagen. Dit was zeer 'natuurlyk. Doch zonderling zou het geweest zyn, indien een le. vendig luchtig meisje, als Sa'artje Burgerhart, jn die verftrooijing van vermaaken , waarin zy zig bevond, eene wederkcerige liefde voor den braven doch tevens ernltigen Edeling gevoeld bad. De gefchiedenis zou ook hier door te eenvoudig geweest zyn, zonder eenige intrigue- hebben afgelopen 3 en het zedelyke doelwit, dat men zig had voorgefteld , niet bereikt zyn. 'Er moest dus eerst iets gebeuren, dat regt gefchikt was, om die overmaat van levendigheid , die buitenfporige zugt tot uithuizige vermaken in Burgerharts karakter te matigen , en haar in 't vervolg bedagtzamer en voorzigtiger te doen han. delen. En hier toe zien wy een nieuw' verfchynfel aan den Horifont van dit huizelyk leeven opdaagen, te weeten den Heer R.ï, een geestig en belchaafd man , doch tevens van een zeer  ïm Mj* SARA BURGERHART.' jfiS zeer bedorven hart, die onder het uiterlyk masker eener innemende wellevendheid, de fnoodfte treeken verbergt, om onnozele meisjes in het verderf te lokken, en aan zyne wellust opteofforen; een irgevleeschte Duivel, zou Lavaier zeggen', en egter is hy nog geen Lovelace. Een volmaakte booswicht toch behoort niet minder tor de denkbeeldige weereld , dan een volmaakt deugdzaam man. Een toomeloze drift en de gewoonte om altyd tc overwinnen maken de hoofd, trekken van het karakter van den Heer R.. ut. Deeze man aan Burgerhart en de overige Dames van Juffr. Buigzaams Huisgezin in zekere modeswinkel kennis gekregen hebbende, weet zich; door het leenen van eenige boeken van fmaak en andere gedienftigheden, zodanig by de Dames te infinueeren, dat hy na een herhaald bezoek aan het huis van Juffr. Buigzaam , gelegenheid vindt, om Juffr. Burgerhart, onder voorwendzcl van haar de fraaije planten en heestergewaslen in den Hortus Medicus en op de buitenplaats van een' zyner Vrienden te haten bezigtigen, buiten haar weeten op zyn eigen buiten te brengen , waar zy op e,ne zeer byzondere wyze, door hulp van des Tuinmans Dochter, aan zyne listige en fnode lagen gelukkig ontfnapt. Wy kunnen niet ontveinfen , dat de wyze van ontkoming, zoo als dezelve in deeze gefcniedeniswordtopgegeven,onszeerRomanesk,datis niet al te waarfchynlyk voorkomt, en ae Schryffters fchynen met dit geval niet minder verlegen Kk 5 te  *|Ó5 BEKKER EU DEKEN, Hifiorh te zyn geweest, dan Burgerhart zelve. Daft wat hier van zyn moge, wy willen dit gaarne toegeven, uit hoofde van het daar uit voortvloeijend tafreel van die eenvoudige en onbedorven zeden, die wy op het land onder gemeene lieden aantreffen, en van onze fchryfilers zo na. tuurlyk en naif zyn afgefchilderd, als mede van die beminlyke hoedanigheden, die zig in het karaktervan Edeling, als zo veele onzigtbaarefpringveeren , telkens op nieuw ontwikkelen , hoedanigheden , die Sara Burgerhart , welke thands haar eigen dwaasheden ziet, afkeurt, en zig zelve daar over beftraft, niet alleen eene wezen, lyke hoogachting , maar ook de tederfte liefde voor zyn perfoon inboezemen , zo dat zy hem niet langer laat reikhalzen naar een geluk, dat h"y zoo vuudg wenscht, om dat hy het met zoo weinig geduld kan afwachten. Dus genieten zy, door de tederfte banden vereenigd, alle die zaligheden, welke het huizelyk leeven aan eensgezinde en welgeftelde harten aanbiedt. Dit aandoenlyk tafreel hunner huuwlyks. liefde is zo wel afgemaald, dat het ons het gevoelig hart kennen doet van haar die het zelve fchetfte. Alle de overige perfonaadjes van deeze gefchiedenis, te minften de zulken, daar wy eenig belang in ftellen, genieten mede die zegeningen^, welke uit een weigefteld hart voortvloeijen. De verftandig; en deugdzaame juffr. Willis trouwt tm. den Predikant Smit, die, even gelyk de Heer Re-  »an Mej. SARA BURGERHART. 507 "Redelyk, tot die cordaatc Godgeleerden behoort, voor wier verftand wy niet minder achting hebben dan voor kun hart. Juffr. Letje trouwe met den eerlyken en goedhartigen Willem Willis, die door den menschlicvenden Blankaart, even gelyk Letje door haaren voogd , den weldenkenden tielmers , in eenen ftaat van onbekrompenheid gefteld worden. Beide deeze mannen ryk cn kinderloos worden door dezelve beginzelen gedreven, fchoon.hunne weldadigheid zig op eene verfchillende wyze voordoet. Helmers doet wel, met de defIkheid van een boven anderen verheven weezen. Bkmkaart, fchynt dc oudfte broeder van allen die hem omringen. Willis fpreekt tegen Helmers met den eerbied eens zoons; tegen den Heer Blankaart met de hartlyke gemeenzaamheid censvriends. Beiden hebben zy,fchoone karakters, doch die niet meer onderfcheiden zyn dan de trekken huns gelaats. Blankaart heeft zyn gezond verftand in het werkzaam, Helmers in het denkent afgezonden leeven geoefend. Dc laatfte heeft niets van dat wonderlvkc, het welk by den eerften de natuur zelfis; en de eerfte heeft ook niets van dat grootfche, 'het welk den laatften even natuurlyk is. De edelmoedige weduwe Willis haare kinderen gehuuwd ziende , leeft thands met de weldenkende weduwe Buigzaam, die door eene onverwagte en ruime erfenis in eenen ftaat van onafhangiykheid gefteld is, op een aangenaam buitcnplaatstje. Haare vriendfehap is gevestigd op;de onwankelbaare zuilen der Deugd: het wederzydsch behagen, vry  5®S BEKKER in» DEKEN, fliflorie vry van alle jeugdige vleijeryen, drukt 'er het zegel op. Alle de karakters van deeze en andere menfchen, zeivs van de zu'ken, die meer in de fchaduwe ftaan , als van de cerlyke Pieternelletje Degelyk, en den dankbaaren en trouwhartigen Frits worden hier zo eigenaartig afgefchilderd, dat men deezen Nationaaleft Roman, die daarenboven mee zo veele naar de natuur gefchilderde tafreelen uic het gemeene leeven doorweeven is, naast de meesterftukken van eenen Fielding plaatfen mag. Juffrouw Hofland eindelyk, het flagtoffer van haare gierigheid en dweepzucht, door de bovengenoemde Fynen van al het haare beroofd, wordt door den goedhartigen Blankaart befteed by Styntje Doorzicht, een waarlyk godvrugtig mensch, die, fchoon zeer naauwgezet leevende , .egter geenzints met de Fynen bevreesd is, om op een Armimaanseh flikgrohdje van eigen gerechtigheid te blyven kleevcn, haar vreugd in het werkend Christendom vindt, niemand veroordeelt, . en weldoet aan allen. Om dit zo zonderling en tevens eerbiedwaardig karakter nog wat nader te leeren kennen, en tegelyk de oefenings gefchiedenis van de Benjamins en Slimpflamps te zien afgemaald, zullen wy met dit volgende uit een der brieven van gem. Styntje Doorzicht befluiten. „ Het eerfte (zegt zy,) dat „ my in de oefening tegenftond , was een aller„ oneerbiedigfte wyze van fpreken over God en fi goddelyke zaken. Myn hart rilde, als ik hoor- » de  ■van Mej. SARA BURGERHART. 509 „de; dat men tegen bekommerde zielen zei: „ Hoe ftaje zo beteutert jonge ziel: jou Borg heit 3, voor jou voldaan , eisch de genade: jy meet die 3, hebbenï jy hebt1 er recht op: daer is alles voor jou betaalt. Ik zwyge van alle tege en „ ichandelyke zinfpelingen op het werk des gees- ces, zoo als: Werkheiligen vergeleek men by „ Galeiboeven, die tegen winden ty oproeiden . men noemde die gemoedclyki Christenen, ba„ rejyke Duivels , die loon voor werk vorderden ^ „ en die, ze God hun het loon op zeide, hem den „ dienst opzeiden , men fprak van Pelagiaansch 5, decordeeren, al was "t dan ook maar tegen vyf „ ten honderd. En dan was 'er een geraas een ge9, tier een geklop op den Bybel, en de Oefenfus„ ter riep riemen binnen; laat het bootje op Gods ,, genade dry ven: geef handen en vceten los. Hal' „ ta fondaar ! Benjc al gearrefieerd booswicht ? Wilje den Dhivel eens een pots bakken? Leg „ de fteutel op de kist. Geef je heele zedelyke „ boeltje aan de Defolate kamer. Word een Gees,, telyke Dunlap.... Maar ik mag u niet meer „ zeggen. Toen de oefening uit was, bleven de „ aanleggers en ik op een Liefdemaaltje. Toen „ maakte men zyn buik tot zyn God , ei^ ber „ merkte ik fchandelyke dingen. De wellust „ werd bot gevierd, de oogen waren vol over„ fpel, en de handen vol bedrog: men befloot „ dit liefdemaaltje met een gebed, witgeftottert „ door half dronken fwynen: Heerl jeknegtheit  510 BEKKER en DEKEN, Wflorie #j gefckepfelt. Heerel doe verzoening over de Ko. „ ningszondetjes uwer Dienstmaagd. Het klam„ ree zweet brak my uit. Ik dagt dat de aarde „ zig zou :openen, om al, die in huis waren , te „ verdelgen. Hoe blyde was ik , toen ik den lie- ., ven fterrenhemel weer zag. Eerst dagt „ ik, dat ik de Regeering moest waarichuwen, „, doch 't was of iemand tot mv zeide: dewyl dit „ werk niet uit God, ja zelvs niet eens uit on„ bedagte menfchen, maar uit den bozen is, zal „ het verbroken worden : aanbidt gy in flilheid. „ Hoe het met dat Rot is afgeloopen, is bekent. Zy, de Zuster, gaarde de vrugten haarer onrei„ nigheid en vlugtte met haaren mensch der zon„ de naar Duitschland , latende hy eene brave „ vrou met zes kleine fchapen na. Na dit geval vernaalt zy dat zy meer opgewekt wierd om den bybel naarftiger dan ooit te leezen, en uit deszelfs zedenleer een klein uittrekzcltje te maken, om 'er haar eigen praktikalen godsdienst naar te regelen. „ Hier door (zegt zy) „ bleef ik vriendelyk tegen allen, en dwong nie„ mand om ooit myn byzonder wegje te gaan, „ als hy oprecht voor den Heerwas. — Ikhadge,, noeg met myn eigen beftaan te doen-: wel te „ doen uit liefde tot den Heere, en om hem na„ tevolgen, was myn hoofdplicht: den tyd my„ ner ontbinding gelovig en werkzaam aftewag„ ten, dit was myn jagen: ook milddadig te zyn „ tegen behoeftigen; minzaam tegen myn minde- „ ren;  9an Mej. SARA BURGERHART. 511 r, ren, beleeft omtrent myne hogeren, en dat al,, les tot roem der genade die in Christus is". VL Henrici Constantini Cras, j. U. D:& Profesforis in Illuftri Athenseo Amftetedamenfi Dispütatio, Qua demonftratur: Nullam in Ethica Chriftiana Praceptam ejfe, quo &c. dat is: Verhandeling van Mr. Hendrik Constantyn Cras, Hoog Leeraar der beide Regten op deDoorluchte fchoole van Amfterdam , waar in betoogd wordt: Dat 'er in de Christelyke Zedekunde geen gebod zy, waar door en elk byzonder Burger, in de behartiging van zyn welvaart, en de Hoofden des Volks in de bejluurïng van It Gemeenebest, volgens de regels der Staatkunde verhinderd worden. Welke den XVII. Oftob. cioioccLXXXi. volgens de Stolpiaanfche Inftelling den Prys heeft weggedraagen. Schoon deeze Tytel alleen gewaagt van de eerfte Verhandeling; welke bekroond is ; vervat deeze Bundel echter nog drie andere; namentlyk die van den Heer Pieter Verstap Junior , welke gelyke ftemmen met die van den Hoog-  512 Mr. H. C. CRAS, Hoogleeraar Cras gehad heeft; zynde het Lot alleenlyk aan den laatften gunftig geweest; dan nog eene derde zonder naam; en eefle vierde van JosephPapde Fagaras Leeraar in de Wysbegeêrte, en Hoogleeraar op de Doorluchtige Schoole van Valarhely. Voor deezen Bundel van Verhandelingen is een Voorreden geplaatst, welks inhoud aanmerkelyk genoeg is, om 'er eenige oogenblikken by ftü te te ftaan. In dezelve komen drie zaaken voor waarop onze aandagt byzonder gevallen is, te wee ten, een beklag , dat de Vraag door geene andere Lieden, -dan de Schryvers deezer Verhandelingen, beantwoord is — Een beklag, dat de Schryvers de Vraag niet wel begrepen hebben. — Eene nadere Verklaaring, van de opgegeevene vraag; met eene by gevoegde redengeeving, waarom des niettegenftaande de Eerprys toegeweezen , ja zelfs vier Verhandelingen, van welken geen één éénigc ondertusfchen de Vraag, naar de bedoelingen en Inzichten, die Heeren Bezorgeren by de voorftelling van dien gehad hebben, beantwoord heeft, uitge° geeven zyn. Gaarne zouden wy voor onze Leezeren verborgen gehouden hebben, dat een herhaalde overweeging van deeze Voorreden ons eene onaangenaame aandoening veroorzaakt heeft, ja dat het, om rondborstig te zeggen, het geen wy denken,' ons geweldig gefpeeten heeft, dat Lieden van wier Braafheid en Kundigheden wy zulke verheeven denk-  'Verhandeling ' 5r3 denkbeelden vormen, tot die zwakheid vervallen zyn, van met dusdaanig eene ongepaste, ongefihikte en in de daad mets beteekenende Voorreden voor den dag te komen •, ware het niet dat onze Onpartydigheid, zo wel als het gewigt derzaake, ons, zelfs in onzen weerwil, noodzaakte, ons gevoelen, ten gemeenen nutte, en zonder eenige bewimpeling , voor te draagen. Wy houden heC namentlyk daar voor, dat de gewoonte om eenige Vraagen over de gewigtigfte Onderwerpen opentlyk ter beantwoording of oplosfing voor te ftellen, — eene gewoonte in de eeuw, die wy bekeven, hoe langs hoe meer velt winnende, van eene onbegrensde nuttigheid voor de uitbreiding van allerleie nutte Kundigheden is , indien maar de Onderwerpen met Overleg gekoren, in de gepaste Bewoordingen voorgefteld en met de* onzydigfte Rechtvaardigheid en hoogst mogelyke Kundigheid , noch voor eenige Vooröordeelen , van welken aart die ook zyn mogen, noch voor, eenige geleerde Partyfchappen vatbaar , be' flist worden: ter bereiking van welk laatfte byzonder dienftig is het lofwaardig gebruik, volgens het welk de Schryvers verplicht zyn en het recht hebben, om gemaskerd te blyven tot dat de Oordeel- Veiling gefchied is. Uit den aart en het oogmerk, zo wel als uit de wyze van Inrichting zelve, is het dierhalven vry klaar en zeker, dat de Schryvers, hunne Verhandelingen met befiootene briefjes, waarin hunne naa- Alqem. Bwl, IV Deel. N. 4- LI men  $T4 Mr. H. C,' CRAS, men gevonden worden, zendende; hunne Werken alleen aan de Oordeelvelling der Opgeeveren of Voorftellers der Vraage onderworpen hebben, zo lange hunne naamen verborgen zyn en verder niet — Dat mitsdien alle rechtftrcekfche ofzydelingfche Beöordeelingen, die, na de opening1, buitenvoorkennis en toeftemraing van den Schryver gefchieden, zo ongepast als onbevoegd zyn, — vooral wanneer die oordeelvellingen niet zeer gefchikt zyn om den roem, door den Schryver in de beantwoording verworven, te vermeerderen ofte verheffen. — Het is dus, en hier omtrent hebben de Schryvers zich aan de oordeelvelling van de Beoordeellaars onderworpen, de plicht van deezen te beflisfen, of 'er onder de ingekomene Verhandelingen één gevonden wordt, die den beloofden Eerprys verdiend heeft, en zo ja — dien aan den geenen, die zy voor den besten houden, zonder eenige bepaalingen , van welken aart die ook zyn mogen, toeteleggen. Wanneer daarentegen by hen geoordeeld wordt, dat de Antwoorden niet voldoende zyn dat is , dat aan het oogmerk van de Vraag' hunnes oordeels , of geheel niet , of niet ge! noegzaam voldaan is , en zy daarom van begrip zyn, of dat de Prys niet verdiend is, of dat de toewyzing van denzclvcn niet dan onder zekere bepaalingen en voorwaarden gefchieden kan mogen zy die Bepaalingen en Voorwaarden wel publiek maaken, maar zy zyn tevens verplicht alle de Biliietter. ongeopend te Iaaten liggen, op  Verhandeling' ' 5*5 dat de Schryver, of Schryvers, goed vindende zich aan die Bepaalingen en Voorwaarden, te onderwerpen, zich dieswegens verklaaren en hunne toedemming in de openbaar-maakinghunnernaamen geeven kunnen, wordende dit, en niet reden, zo algemeen in acht genomen , da Beftierderen van het Stolpiaansch Legaat m dit geval zelve getoond hebben van oordeel te zyn, dat wanneer, door het üeeken der temmen , de prys door het Lot aan deeze of geene Verhandefin, toe geweezen wordt, het briefje van dien Schryver alleen geopend kan worden, aan wien hec Lot gunftig geweest is , om dat het „iets minder dan zeker is, of de eer van den tweeden Schryver wel gedoogt in dusdaamg eene Conrurrenne en gelykheid te komen met iemand, . die nu bekend ge worden is: - het welk van zyne vrye keus geheel en al afhangt, en afhangen moec. Hoe vreemd en ftrydig met een en ander moet het dan niet voorkomen, wanneer wy Bezorgers van het Stolpiaansch Legaat, die by den aanvang der Voorreden zelve te kennen geeven, dat zy alle Liefhebbers van Waarheid en Deugd tot de beantwoording van hun Voordel uitgenodigd hadden by de uitgave der Verhandelingen, dat is dus lan*' na de opening der biUietten hooren zeggen, dat zy wel gewenscht hadden, dat zodanige " Schryvers dit werk hadden by de hand getfó" men, die cn in geleerdheid en in ervaarenhcid " uitmuntten." Welke woorden, indien dezelve al niet betekenen, dat Heeren Eedierdcren van LI 2 be-  Jitf Mr. H. C. CRA S, begrip zyn, dat de Schryvers noch in geleerdheid, noch in ervarenheid uitmunten, echter vry klaar aanduiden, dat Bezorgeren van oordeel zyn, dat aan de bedoeling, die men by het voorftellen van de Vraag hadt, door die geenen, die naar deezen prys gedongen hebben, maar gedeekelyk en vry onvolkomen voldaan is; het geen in de daad voor geen gratieus Compliment, aan de Schryveren zo opentlyk gemaakt, te houden is. — Beftierderen hadden echter, dus vervolgen zy. „ een geringe „ hoop opgevat, dat Mannen, in voornaame pos„ ten gefteld, eenigen tyd tot fchryven zouden s, hebben willen neemen, om die dingen, die zy „ gedaan hadden, of hadden zien doen, zelve naar „ de geftrenge wetten van Voorzichtigheid en „ Godsdienst te beöordeelen , en dat zy ,door „ hunne aanmerkingen, van de ondervinding afge„ leid, uittegeeven, of aan anderen mede te dee„ len een uitneemende dienst aan de goede zaak, „ ja aan het gantfche Menschdom gedaan zouden „ hebben. Het was, voorzeker, niet te vermoeden, dat dé Keizer, de Koning van Pruissen, deGraaf de Vergennes , de Prins van Kaunits of eenig ander Staatsdienaar zich zou verleedigen, om deeze Vraag van het Stolpiaansch Legaat op te losfen, en daar over het oordeel van Heeren Beftierderen van dat Legaat af te wagten. Zelfs twyftelen wy zeer , of dit wel vereischt wierdt om het voorftel volledig en naar eisch van zaaken af tc  'Verhandeling 517 te handelen. Althans wy voor ons zyn, behoudens het gewigt, dat wy in de ondervinding van genoemde Mannen ftellen, nederig van gevoelen, dat j voor zo verre dit onderwerp eenige ophelderingen, van de üeoeffening of Ondervinding afgeleid, noodig hebben mogt, in de Gefchiedenisfen van het Menschdom, met een wysgeerig oog ingezieny overvloedige voorraad voor eenen kundigen Theoreticus, die zich niet voor altoos op zyn Boekenkamer opgefloten heeft, te vinden is, om her. gebrek aan daadelyke ondervinding daar uit aan te vullen. Wy zyn zelfs van oordeel, dat men aan de Gefchied en Staatkundige bekwaamheden van eenen Pest el, van eenen Cras, en andere be" kwaame Mannen, aan wien het onderwys in het Staats-Recht in ons Land opgedraagen is, veel te kort doet, indien men hier aan twyflèlen wilde. Ja wy herinneren ons nog met genoegen, hoe gewigtig en aangenaam de Profesfor Pest el zyne Lesfen overhet Jus Bslli ac Paci:, door het aanhaalen van Gebeurtenisfen, uit de Gefchiedenisfen van de o-eheele bekende waareld ontleend, wist te maaken. ö Nog veel minder behaagt ons het beklag van Beftierderen, dat hun Voorftel door de Schryveren niet welbegrepen zou zyn. Niet zo zeer, om dat dit al wederom geen gratieus Compliment voor de Schryveren is, als wel byzonder om dat dit beklag gantsch niet gefchikt is, om het Credit en vertrouwen, het geen Heeren Bezorgeren by het publiek verworven hebben, en in de LI 3 daad  5t8 Mr. H. C.CU fK daad verdienen, te vermeerderen: naardemaal het vry klaar is, dat de fchuld hiervan dan niet by de Schryveren,maar in de duisterheid van het voorlid, dat is dus by Heeren Bezorgeren zeive gezogt zou moeten worden. — Ziet hier ons bewys — Wanneer de meening van Bezorgeren klaar enduidelyk voorgelteld geweest ware, zou het bykans voor een wonderwerk aangezien moeten werden, dat alle de Schryvers en Mededingers, die niets van eikanderen gewceten hebben en tevens ieder op zich zelve blyken van kunde en oordcel gegeeven hebben, de Vraag tegens de meening van Heeren Bezorgeren, en dat wel allen op dezelfde wyze, begrepen zouden hebben — om niet aan te merken, dat H< cren Bezorgeren zelfs, voor het openen van de Briefjes, zulks ook zodanig fchynen begrepen te hebben. Want hadden zy te dier tyd begrepen, dat hunne meening, hoe klaar ook voorgefteld, verkeerd verftaan was, dan zouden zy den gevvoonen Eerprys , als inzulk een geval niet te pas komende, geenzins hebben toegewezen , om dat als dan de Vraag niet voldoende beantwoord was. Dan moest het voorftel nog eens gedaan, en den Schryveren de mcening van Bezorgeren nader voorgefteld geweest zyn , om andere en meer voldoende antwoorden , over een onderwerp, waarin Heeren Be zorgcren zo veel belang ftellen, in 't vervolg te kunnen bekrooncn. -- Wat ondertusfehen hier van zyn moge dit is zeker, dat wy , na een herhaalde leezing deezer Voorreden, meer en meer over-  Verhandeling JIO ©verreed geworden zyn , dat de Schryvers de Vraag in: geen anderen zin hebben kunnen neemen, als waar in zy denzelven opgevat hebben. Laat ons nunogkortelyk onderzoeken, wat het cigentlyke oogmerk derHeerenBezorgeren/volgens hunne nadere opgave, geweest zy. —Wy hebben gewilt, dus hooren wy Hen (bladz. IV.) fpreeken; dat men buiten alk bedenking fielde , dat de kunst,, die -men ftaatkunde noemt, en die benoeming waardig is, dat is de kunst van waare en zuivere Voorzigtigheid, hetzyinhethuys- hoüdelyke, 't zy in het burgerlyke, nooit teegen den Godsdienst aanloop en. Derhalvén te betoogen.- „ Dat 'er in de jChristelyke Zedekunde geen „ Gebod zy, waar door elk byzonder Burger, in „ de behartiging van zyn welvaart, of de Hoof„ den des Volks in dc beftuuring van het Gemee„ nebest, volgens de regelen der ftaatkunde, ver„ hinderd worden." Men lette hier in 'c voorbygaan, op de definitie van de Staatkunde — de kunst pan voorzigtigheid zo in het huishoudelyke als in '/ burgerlyke. Dat het voorzichtig beleid in het bellier van de Burgermaatfchappy Staatkunde genaamtwordt, is bekend, maar dat het voorzichtig beleid in het beftier van het huishoudelyke, in tegenoverftelling van het burgerlyke, ook Staatkunde genaamd zou worden, is zeker iets nieuws. Volgens bladz III. was het oogmerk: „ Dat „ Mannen in voornaame posten gefteld , die din„ gen , die zy gedaan hadden, of hadden zien LI 4 >, doen  55o Mr. H. C. CR A S, . „ doen , naar de geürenge Wetten van Voorzfgtigheid en Godsdienst zouden beöordeelen, ert dat zy door hunne aanmerkingen, van de on„ dervinding afgeleid, of uit te geeven, of aan „ anderen medetedeelen , eene uitmuntende „ dienst aan de goede zaak, ja aan het gantfche „ Menschdom zouden bewyzen." Hier van ten minfte wierdt in het Voorftcl geen enkel woord gefprooken, of flegts van verre aan de hand gegeeven. Volgens bladz. VIII. moest men betoogen. „ Dat alle de Voorfchriftcn van Christus met „ die verdorvene gefteldheid van hun, die Chris„ tenen willen genoemt worden, en met die yfe„ ren eeuw, die wy beleeven, wel overeenkom„ ftig zyn." waar over braave mannen, cn die opregle beminnaars waren van de Goddelyke fchriften , wel eens getwyfeld hebben ; welke twyfeling dus voornamelyk hadt,moeten weggenoomen worden; • Dan moest 'er wederom betoogt worden : „ Dat men , zonder het zekerst ongemak, zon,, der gevaar te loopen, om veele en uitneemen„ de zegeningen van dit leeven te misfen, en ,, zonder eene openbaare verwaarloozing, van het „ zo byzonder, als fomtyds in gevaar gebragt algemeen welzyn, alle de Geboden van Chris„ tus wel vlytig en behoorlyk kan betragten." Want hier over hebben die braave Mannen en Foorf anders der Goddelyke Gefchriften , volgens de Voorreden, mede getwyfelt Dan  Verhandeling S"* Dan moest men aan tocnen; „ Dat het Leeven van zulk een mensch ge„ noeg beveiligd is tegen alle laagen, en dat hy „ een genoegzaam aandeel hebben kan aan die ge„ noegens, en aan die dingen, in welken de reg- te waardy van het Leeven gefteld wordt." Laatftelyk ,, Dat die Christus als zyn Leeraar volgende, „ liever hondert verongelykingen wil lyden f „ dan eene eenige andere menfchen aandoen; en „ die, zelfs in een geval van dringende noodzaa„ kelykheid, veel te naauw gezet is, dan dat hy „ een valsch gemoed , en bedrog met bedrog, „ leugens met leugens teegengaan, ontrouw aan„ moedigen , zig van verraaders bedienen, door „ eene verdeediging, in welken eenig zweemzel „ van bitterheid cn wraak gevonden wcrde, „ verongelykingen afkeeren, en wreeken zou, , en die in twyffel zou ftaan, om benadeelingen '„ van veelcn af te weeren, of te herftellen door „ onrechtvaardigheid, enfomtyds door eene ze- kere wreedheid; dat zo een mensch echter ge- noegzaam aandeel kan hebben aan die genoe„ gens, en aan die dingen, in welken de regte ' waardy van het Leeven gefteld wordt." enz. bladz: VIII en vo^g. Wy willen gaarn aan het oordeel van anderen overlaaten in hoe verre dit een en ander met elkanderen ftrookt en hoe veele verfchillende Vcor ftellen en Vraagen hier in cpgefioten leggen daar het toch zeker is, dat dit alles geenzins uit de Lij . Vraa^  p2» Mr. H. C. CRAS, VraSg, zo als die is opgegeeven, te haaien is. Wat ■wil het ook zeggen, dat 'er getwyfelt zou worden, of de Voorfchriften van Christus met de verdorveitegeflettheid der Christenen, met die yzere eeuw, die wy bekeven, wel overeenkom/lig- zyn ? — Zouden dan die Voorfchriften, uit hunnen aart, natuut en weezen (esfentid) gefchikt tot bevordering van het waar geluk, zo van byzondere Burgers als van gantfche Burgernuatfchappyen ; zouden die door de bedorven gefteldheid , door het verval van 't Christendom, door de tegenwoordige yzere eeuw, (gelyk men die gelieft te noemen) die kracht, die aart, die natuur, dat weezen (esfenïtaT) verlooren hebben .? Zodanige twyfelingen, indien die ontftaan mogten, verdienen die ernftig wedcrlegt te] worden ? En zy die twyfelen of of men de uitneemendfte zegeningen van dit heven niet zou misfen, indien men de geboden van Christus betrachtte, zyn dat juist braave Mannen, en oprechte Beminnaars der Goddelyke fchriften ? Zyn het braave mannen, en oprechte Beminnaars der Goddelyke Schriften, die twyffelen, of een mensch genoeg aandeel aan de genuegtens van dit Leeven zou hebben, zo hy liever ongelyk wil lyden, dan doen? zo hy een Valsch Gemoed, en Bedrog met Bedrog, Leugens met Leugens niet tegengaat? Ontrouw niet aanmoedigt? zich niet van Ver ra aders bedient; niet door eene verdeediging, zelfs met bitterheid en wraak gemengt, de verongelykingen afkeert, en w r ee k e , zelfs 'door onrecht- v a ar-  Verhandeling $23 vaardigheid, en zomtyds door eene zekere wreedheid? —Met een woord, of hy genoeg gelukkig zou kunnen zyn, die geen fnoode booswigt zou willen zyn ? Want , ontrouw aan te moedigen ; zich met, bitterheid en wraak te verdeedigen; verongelykingen door onrechtvaardigheid en wreedheid af te keer en en te wreeken; dit ruikt fterk naar boosheid. —Die twyfelingen moesten dan weggenoomen worden; en die zo twyfelen , zyn dan nog braave Mannen, en oprechte Beminnaars van de Goddelyke Schriften, tegen welken men eigenlyk moest rcdentwisten, en niet tegen Grootlpreekers, niet tegen bygeloovige Godgeleerden. En, op dat men aan de braafheid, de vroomheid, en opregte hoogagting van die Mannen voor de Goddelyke fchriften, niet zou twyfelen, zo worden zy ons bladz. XI. der Voorreden nog nadcf befchreevcn , als zodanigen, die door eene verderf elyke dwaaling voorzichtigheid verwarren met Arglistige Kwaadaardigheid, en met eens looze najaaging van een voor het tegenswoordig vermaakelyk voordeel. Men kan niet ontkennen , dat deeze Befchryving van braave en vroome Mannen Hoogachters der Goddelyk Schriften , mede nieuw is. Tegen deezen moest nogthans geredentwist worden. En wy hebben gewenscht , bladz. XI. dat zy allen dit befluit zig inzonderheid zouden voorftellen , die zig tot de behandeling van het fchoon , en zo wy ons niet bedriegen , allernut- \ tigst  $34 Mr. H. C. CRAS, tlgst onderwerp, waar tot wy een ruim veld geopent hebben, begeevea wilden. Maar zegt men (Voorreeden bl: IV,) de dwaalingen der Beftryders van de Christelyke Zedekunde zyn reets, voor langen tyd, in Duitschland, Nederland , Engeland , overvloedig wederlegt. Even als of Bezorgers van 't Stolpiaansch Legaat nooit Vraagen hadden opgegeeven over Onderwerpen , die al reeds door geleerde Wannen verhandeld waren — Even als of over de Bedenkingen van Bayle, Vohaire, Rousfeau, en anderen niets meer te zeggen viel: — Even alsof dit een wettig gevolgwas — Die Bejlryders der Christelyke Zedekunde zyn door t eelen wederfproken; derhalvén kon men opmaaken, dat de Vraag tegen braave Mannen en oprechte Beminnaars van de Goddelyke Schriften , en hunne twyfelingen was ingerigt. Wy zullen ons niet ophouden met het geen bladz. IX: gezegt wordt van Staatsmannen, die, voor den overgang tot een ander leeven, zich van hunne posten hebben ontflagen. De oorzaaken hier van kunnen oneindig zyn. Zy zyn niet allen aangeteekend, en men weet zeer wel , dat de redenen, die van diergelyk ontflag worden voorgewend, niet altyd, ji zelden de waare redenen zyn , weshalven dit wederom weinig tot de Vraag doet. Het febeen ons derhalvén heilzaam en voordelig te zullen zyn, leezen wy bladz. X. indien zodaanige voor vullen uit de Gefchiedenis] en en Jaar* /be9'  Verhandeling &5 boeken van deeze en van voorige tyden wierden by een verzameld, en van elk derzelver in '* byzonder duidelyk wierd aangetoont , dat het nooit gebeurd is, en ook niet heep kunnen gebeuren , dat de hoogfle Voorzigtigheid, en de hoogfte Christelyke deugdzaamheid niet zouden zaamen gaan. Maar indien die waarlyk de meening van Heeren Bezorgeren geweest is, waarom is die meening dan niet uitgedrukt? Waarom heeft men dan, in de plaats van de nu opgegeevene Vraage, niet liever zyne meening aldus verklaard. „ Men verzamele zodanige voorvallen (als „ naamlyk even te vooren befchreeven zyn) uit „ de Gefchiedenisfen en Jaarboeken van deeze en „ van voorige tyden by een, en'men toone van „ elk derzelver in 't byzonder duidelyk aan , „ dat het nooit gebeurd is, en ook niet heeft „ kunnen gefchieden, dat;de hoogfte voorzichtig„ heid, en de hoogfte Christelyke deugdzaam-. „ heid niet zouden zaamen gaan". Uit al het geen wy tot nu toe beredeneerd hebben , zullen onze Leczeren genoegzaam in ftaac gefteld zyn,om te oordeelen, of de nadere verklaaring der Vraage, die hier in de Voorreden wordt opgegeeven , met de Vraag zelve, zo als die is opgegeeven, overeenkomftig is, of niet. Wat 'er dierhalven zy van de rechtmaatigheid of onrechtmaatigheid van de klagte van Heeren Bezorgeren over het niet beantwoorden der Yraage, overeenkomftig hun meening en oogmerk. Voor het overige hebben wyj met eene Holland- fche  Ö2Öf ' Mr. H. C. CRAS; fche Rondheid den inhoud deezer Voorreden voorgefteld; het zwakke het ongepaste, daar in voorkomende, aangewezen; niet uit eenige byzondere, en min prysfelyke inzichten, min nog, om de door Heeren Bezorgeren verworvene roem in de Geleerde Waereld, door hen zo billyk verdiend, eenigzins te verminderen, of te verdonkeren, maar wel in tegendeel, om voor te komen het misbruik dat 'er van het Schryven van Voorredens voor diergelykeü itgaven van Pry s -verhandelingen,op het voetipoor van Heeren Bezorgeren, gemaakt zou kunnen worden.—Ja wy kunnen 'er met waarheid by voegen, dat het alleen uit Hoogachting voor hun-, ne verdienden gefchied is. "Want hadden wy hier van minder doordrongen geweest; hadden de oordeelvellingen van Heeren Bezorgeren by ons op dien geringen prys gefteld geweest, als die van veele Vraagers in ©ns Vaderland; wy zouden ons voorzekerzo lange niet bezig gehouden hebben met de aanwy zing van eene zwakheid, die by laatstgenoemden zeer verichoonelyk is, doch die wy, in Heeren Bezorgeren aantreffende, meenden, dat niet geheel Ongemerkt voorby flippen moest, en dat nog wel te meer, om dat hun voorbeeld befmettelyk zyn kon. Maar, om van de rechte waarde der Vier medegedeelde Verhandelingen te kunnen oordelen, Iaaten wy tot derzelver befchouwing zelve overgaan, en met die van den Heer Cras beginnen. De Inleiding heft aan met eene aanmerking, dat, gelyk foramige Godgeleerden, de Wysbe- geer-  Verhandeling Ja-. geerte hebben berispt, en voor de Godgeleerdheid fchaadelyk geoordcelt ; zo ook fommige Wysgeeren, of die zo voortreffelyken naam ligtvaardig aannaamen , de H. Schrift misprefen, en met alle ingefpannen krachten gepoogt hebben ia verachting te brengen. Deeze verachters zyn van tweederleie foort: want ofzy verwerpende Leerftellingen van Christus , terwyl zy zyne Zedekunde hoogachten; of zy verachten ook zelfs die Zedekunde, en hou Jen die voor nutteloos, van alle kracht ontbloot , en vol van zodanige geboden, die cn de Burgers, in de behartiging van hun by zonderen Welvaart, en de Hoofden des Volks, in 't beftieren van het Gemeenebest, grootelyks verhinderen en weer* ftreeven. Na de vraag voorgeftelt tc hebben, merkt de Schryver aan, dat by dezelve het bewys van eene ontkenning gevordert wordt. Te betoogen, dat *tf in de Christelyke Zedekunde geen een gebod is , waar door enz: dit fchynt te vorderen , dat men alle de geboden der Christelyke Zedekunde in overweeging neeme , en van ieder derzelver in 't byzonder het gevraagde bewyze — te meer daar in de Vraag niet wordt aangeduid , omtrent welke geboden dit byzonderlyk moest worden aangewezen. Doch dewyl dit een oneindige taak zoude zyn t flaat de Schryver deezen weg in , dat hy zyne Verhandeling afdeelt in drie Deelen van welken Het  jfüS Mr. H. C CRAS, Het eerfte eene algemeene Schets of Tafereel bevat van de voortreffelykheid der Christelyke Zedekunde , zo voor de belangens van byzondere Burgers, als voor het welzyn van de Burgërftaaten. In 't tweede Deel worden zekere Rege's van Uitlegkunde] geftelt, en, met behulp van dezelve , die Voorfchriften der Christelyke Zedekunde, die kwaalyk verftaan zyn, verklaard, derzelver waare zin en meening aangeweezen, en van alle berisping vry gepleit. Eindelyk worden in het "derde Deel die Geboden der Christelyke Zedeleer verhandeld, •over welker zin en meening geen verfchil is, maar die door fommigen als nadeelig, zo voor den welvaart van byzondere Burgers , als voor de geheele Burgermaatfchappyen , zyn uitgekreeten; en aangetoont dat zy ten onrechte voor zodaanige worden gehouden. Laaten wy op ieder der Afdeelingen deezer Verhandeling een weinig nader ftilftaan. Alhoewel het oogmerk van Christus noch van zyne Apostelen geweest is, om op eene leerftellige wyze voorfchriften te geeven , om of den welvaart van byzondere Burgers te bevorderen f of om de Burgerftaaten wel te beftuuren , zyn echter de geboden van Christus voor beide deeze oogmerken uitmuntent gefchikt Waar toe men geen ander bewys behoeft, dan die hoofdles alleen, welke door de gantfche Christelyke Zedekunde uitblinkt , namentlyk ; dat wy met a//t krag  Verhandeling , 529 kragten en vermoogen naar de hoogfte volmaakt ■ heid moeten dingen op welk gebod alle andere geboden en plichten, als op eenen vasten grond , geboud zyn. vVant men is het wel eens , dat alle menfchen hun voordeel, hun nut, hun geluk moeten betrachten, maar hier komt het op aan, en dit is de hoofdbron van alle kwaad , wat waar voordeel, waar nut, waar geluk is, en op v/elke wyze men dat waar geluk kan deelachtig worden. Dit nu wordt ons in de Goddelyke Schriften door Christus en zyne Apostelen voortrefTelyk geteerd. Zyt volmaakt, en gy zult gelukkig zyn: Matth: V. 48. Uit deeze les vloei jen , even als uit eenen heilryken bron, allerleie voortreffelyke deugden voort, maatighcid, naarftigheid mildheid, minzaamheid, billykheid, rechtvaardigheid , zachtmoedigheid, nederigheid, lydzaamheid , ftantvastigheid, trouw, dapperheid, grootmoedigheid, en een onfchuldige en eerlyke wandel ia het geheele leeven. Door deeze les worden dus te gelyk alle tegen overgeftelde ondeugden ten hoogften gewraakt en verboden. Dit in 't algemeen omtrent den grond en hoofdles der Christelyke Zedekunde aangemerkt zynde, wordt verders , in 'c byzonder , nagefpoord , volgens de aangenomene verdeeiing der plichten tot ons zelvcn , welke hun opzicht hebben of op ons Lichaam , of op onzen uitwendigen ftaat cn goederen. En de eerlte wederom ftrekken, of tot verlichting van 't verftand Algem. mm. IV. deel N, 4. M m en  530 Mr. H. C. CRAS, cn vermeerdering van kennis, of tot het bellieren van den wil en 't verbeeteren van ons hart. De Schryver toont, volgens deeze orde en onderfcheiding. aan, dat de Voorfchriften der Christelyke Zedekunde, in alle de verdeelingen van plichten , waar door elk byzonder mensch zyn welvaart en geluk becragt, allcruitmuntendst zyn, en verre de leafen van Heidenfche Wysgeeren, hoe voor • treffelyk anders, te boven gaan. Wy kunnen in dit alles den Schryver niet ftuksgewyze volgen, maar zullen alleen eenige plaatzen aanroeren. „ Alhoewel de kennis van God en de Goddelyke deugden, in de geweide Bladeren , hoog ge,, fchat word, en de plicht van God te beminnen, te „ eeren, te dienen, vooral geboden , echter wordt de kennis van andere noodzaakelyke of nuttige zaaken geenzins gewraakt, Niet als of in het „ Euangelium de beoeffening der Weetenfchappen, „ en het verkrygen van kundigheden byzonder„ lyk wierd aangeprezen, want dit waseigentlyk „ het oogmerk van Christus niet, noch behoorde „ niet tot het Ampt van den Zaligmaaker. Maar „ dit willen wy alleenlyk zeggen, dat nergens de „ waare en gegronde weetenfehap door Christus „ is afgekeurt. Daar en booven , hier moet ge„ noeg zyn, 't geen Paulus in het algemeen in zy-, „ nen Brief aan de Philipp: IV: 8.vermaant; welke ., vermaaning zich zo ver uitftrekt, dat zy op alle „ konsten en weetenfchappen,zo die fraaije weeten„ fchappen genaamt worden,en in 't Vernuft beftaan, » als  Verhandeling1 53* „ als alle anderen, waar door de nuttigheden en „ het ruim beftaan van het dagelyks leeven bei,, vorderd worden, toepasfelyk zyn". En hier door vervalt dan noodzaakelyk al het gefchreeuw van die geenen, die met veel ophef hebben ftaande gehouden, dat alle beoeffening van fchoone Konsten en Weetenfchappen, in 't byzonder de Wysbegeêrte, in de Leer van Christus veracht en misprezen wierdt. En by noodzaakelyk gevolg is het dan bewezen, dat de Voorfchriften van Christus, omtrent dit gedeelte var» de plichten, gcenzins zodanig kunnen zyn, dat zy den Burger beletten zyne belangen te behartigen , of de Hoofden des Volks in het beftuur van 't Gemeenebest, volgens de Regelen van Staatkunde (tot welke byzonder de voortplanting van Konsten en Weetenfchappen behoort) zoude» verhinderen. „ Niet minder is de Voortreffelykheid van „ Christus Geboden, welke tot het ander ver- mogen van onze Ziel, tot het begceren of „ verwerpen behooren. Want zodanig zyn de „ menfchen , dat de meesten, door het vleijen„ de van tegenwoordige vermaaken geftreelt en „ bedorven, het waare goed van het fchynbaare niet onderkennen. Uit deeze dwaaling ontdaan „ zeer veele hartstogten, en alle gebreken, zon„ den, en oorzaaken van een ellendig Leeven , „ welke de Zaligmaaker naauwkeurig heeft opge- telt Mare: VII. ai — 23. Het is derhalvén plich» „ telyk, en voorzichtig, dc gemoeds beweesingen Mm 2 „ie  ft* Mr. H. C. CRAS, „ te beltieren, te bedwingen, en aan de Reden ter tugtiging te onderwerpen. En in dit opzicht „ kan men de Leer van Christus niet dan 'voor„ treffdyk achten, in welke de toornigheid, „ tweedracht, haat, wraakzugt, begeerlykheid, hoogmoed, en alle andere gebreken , geen „ Christen pasfende, krachtig worden berispten „ afgekeurd, en in 't algemeen dit beoogd, dat ,, de menfchen van een verkeerd Leeven tot de ,, waare Godsdienst , en eene onfchuldige Lee„ venswyze worden bekeerd en overgebragt". „ Na dat een zaak voortreffelyk is, moet zy „ vooral in aanmerking komen. Dus zien wy, ., dat de Christelyke Zedeleer op de volmaaking „ van de Ziel, a!s het edelfte gedeelte van den mensch , en op het bevorderen van derzelver „ eeuwig geluk, vooral aandringt. Echter wordt „ niet alle zorg omtrent de voorfpoed van dit lee* „ ven, en de gemakken voor het Lichaam, om„ trent eer, lof, en goederen geheellyk verwor„ pen : maar alleenlyk bevolen , dat by verge„ lyking van het eeuwig heil, alle andere zaa„ ken , die van weinig belang, zeer broos en „ vergankelyk zyn, en op een enkel genoegen „ van dit kortftondig leeven uitloopen, wyken „ en agtergefteld moeten worden". ' „ En even zo is het met de geneugtens en aan„ genaamhcden van dit Leeven gelegen , wel. ,, ke,maatiglyk gebruikt, geenzins:zyn te mispryzen. Dus worden zy in het Euangelie niet 9, verworpen, maar zelfs aangeprezen, zo ech- „ ter  Verhandeling J33 „ ter, dat wy door de ftreeling van vcrmaaken „ niet bedorven worden, i Cor. VI. 12. Eph. v. „ 18. Jac: I. 14. Tim: VI. 17- noch ons onma„ tiglyk, of ontydig in vreugde te buiten " Verders gaat de Schryver over ter overweeging van de geboden, welke tot het Staatsbeftier Behooren. Waar toe het zeggen van Christus MatthXXII. si.wordtbygebragt, en verfcheide anoe re plaatfen, als 1 Petr: Jf. 13- H- 1 ï'f: u1 — 2. maar voor al Hom: XUL 1 — 6. Zo een ter dat de eerbied, voor de menfchelyke Opperipagt, voor 't Goddelyk gezag wyke , en men God meer dan den menfche gehoorzaame. Handel IV. 19- v; 29. Tot dus verre over de eigentlyke plichten der Burgers aan den Burgerftaat verfchuldigt: want omtrent de plichten der Regeerders zeiven komen weinig geboden in de Christelyke Zedelecr voor. Doch de geheele aart, loop en houding van de Christelyke Zedeleer is zodanig, dat daar uit een allervoortreftelykft afbceldzel van een Staatsregeerder kan worden opgemaakt. Dus beweeren wy met recht, dat een Staats. beftierder, die naar de voortreffelyke Leer van " Christus gevormd is, de Vreede van den Staat, " en rust van binnen , als mede de veiligheid " van buiten, met alle vermogens zal behartigen l en befchermen-, met zyn eigen voorbeeld de ' Burgers tot eene heilige nakominge der Wetten', tot bedaardheid , tot gemaatigdheid, tot * Mm 3  53+ Mr. H. C. CRAS, „ lerleie deugden, en een geheel eerlyken wan. „ del opwekken; de Konstenen Weetenfchappen, „ Koophandel, 'cKrygs weezen, het Geld weezen, „ en alle andere zo noodwendigheden, als fie* ., raaden van den Burgerftaat, uit welken des„ zelfs bloei, en voorfpoed, aanzien, magt, roem „ gebooien wordt; bevorderen, aankweeken, en „ uitbreiden , geen andere noch grootere magt „ zich aanmaatigen, als die hem wettig isopge„ draagen, of die uit het algemeen welzyn der „ Burgers, welke het oogmerk van alle Burger. „ ftaaten is, van zelfs voortvloeit'1. flet tweede gedeelte der Verhandeling vangt dus aan. „ Zo uitmuntend zo voortreffelyk, zo 9, luiderryk is de Zedeleer van Christus, welker „ gedaante wy flegts met weinig woorden ge„ fchetst, als in een fchildery hebben opgehan„ gen, Men kan dus vraagen, wat de oorzaak is, dat zo veele en zo doodelyke vyanden te- gen de Christenheid ontdaan zyn, doch wan. „ neer wy de zaak overdenken en wat nader in „ zaen, komt het ons voor, dat al dat onheil ty voornamelyk van twee oorzaaken, en wel zo„ danigen, die in fchyn zeer tegendryaig zyn» „ moet worden afgeleid: te weeten zo wel van „ een al te grooten yver voor de Christelyke leer» „ en een gantsch bygeloovige eerbied voor dezel- ve; als van eene verachting van dezelve en bit, teren haat". Sommige braave mair minkundige Mannen, voor &1 dc Kerkvaders hebben de Ckristelyke Zedeleer  Verhandding J35 leer, op dat die boven de Heidenfche Wysbegeêrte zo veel te meer zoude uitblinken , tot een trap van ernst en geftrengheid gebragt, welke met dc menfchelyke natuur geheel ftrydig is: hier in de voetftappen der Stoicynfche Wysgee. ren volgende. Hier van daan die Verachters der Christelyke Zedeleer, Tindal, Toland, Collin, 'ïVolfton (*) , Schaf sbury , Tranchard , Rayle, Faltaire, Rousfeau, Diderot en anderen, welke voornamelyk door de kinderagtige cn bygeloovige uitleggingen van de voortreffelykfte Leer daar toe vervallen zyn. Anderen wederom , dat dezelve tot zodanige zaaken opleiden, welken de menfchelyke vermoogens verre te boven gaan. Anderen wederom, dat dc Christelyke Lesfcn vreesachtig, befchroomd , laag en laf maaken, en niet alleen alle licht en luister van vernuft verdooven, maar ook de Vaderlands Liefde , die fterke ftagfpoor om allerleie plichten, zo van Burgers, als van Vorftcn te volbrengen, verftompen, en geheel uit het hart rukken. De verkeerde uitlegging, de hoofd oorzaak van deeze verachting cn beftryding der Christelyke Zedekunde zyn.'e, meent de Profesfor Cras dat een goede uitlegging het eenigfte middel is om de Christelyke geboden van alle bedenking te vrijen, en tegen alle befchuldigingen te handhaaven. Derhalvén ftelt hy vooraf, ryf Regels, niet zodanigen, die uit het diep- fte i vibiiTu'ioö» £?u -• ü t *Vx- •-' *' w (*) Zo zal denkelyk voor Wistou moeten geleezen worden, Mm 4  53Ö Mr. H. C. CRAS,' fte geheim der kunst gehaald, maar eenvoudig, klaar, en voor een iegelyk tastbaar zyn; de ine iS deeze—D at veele geboden , in de geweide schriften van het nieuwe testament voorkomende, niet eigenlyk maar figuur lyk, niet naar den letter, maar leenspreuk 1g moeten worden opgevat. Dc tweede 1'eegel is — Dat in veele geboden van het euangelie , inwelkeeenige zaaken slegtelyk en in 't algemeen berispt worden; niet de zaaken zelfs, maar derzelver misbruik en by komende gebreken worden a fg ek eur d,'of slegts verboden die zaaken boven anderen van meerder gewigt te stellen. Omtrent welken onder anderen aangemerkt wordt. „ Al wat moeijelyk is, baart een zekere ver. % wondering cn eerbied. En dit is de reden , s, dat de Kerkvaders, zo als gezegt is, met den „ luifter der Stoicynfche Zedenleer ingenomen, s, met alle krachten het hier op toeleiden, dat de „ geftrengheid der Stoicynen, nog voor den errst 5, en naauwgezetheid der Christelyke Leer moest „ wyken, en dus hebben zy, met veele geboden „ van Christus veel te ftreng uit te leggen, aan „ de Vyanden van Christus Leer veel ftofFe tot 5, berisping en verachting gegeeven. En deeze „ zyn wel dwaas, dat zy de Voortreffelykheid „ van Christus Leer, naar de dwaalingen van on- „ kun-  Verhandeling 53? \ kundige Lieden afmeeten; dc^ Kerkvade- 5, ren hebben noch de kracht en het wezen van die geheele Leer gevat, noch den waarenzin en „ meening van de byzondere geboden begre„ pen". „ De Beoeffening; der Letterkunde, en Wee„ tenfchappenkomennute voorfchyn. Ieder Volk „ naar dat het meer in dezelve geoeffend is, heeft „ ook daar door tevens zyn vernuft meer opge„ fcherpt tot de kennis van alle voortreffelyke „ zaaken: en niets anders is in ftaat, om of de „ byzondere Burgers zo veel waar geluk, of den „ Staatsbcfticrder, zo veel Lof, aanzien, gezag „ of kundigheid in het Staatsbeftier toe te brengen, dan de beoefening der Wectenfchap,, pen '. ' ' " . „En waarly.k Paulus Colosf: \l. 18. veragt „ geenzins dc waare en echte Wysbegeêrte, de ], moeder van al'ie konften, en Leermeefteres der „ Zceden, maar alleen dien ophef, die looze fy„ nigheden en valfchen fchyn van Wysgeerte , „ door welke fommigen zich verbeelden, dat zy „ zeer wys zyn — voor deeze valfche fchyn van „ wysheid heeft Paulus den Collosfenfen gewaar„ fchouwt','. Tot eene derde regel van goede uitlegkunde wordt het volgende geftelt: —Dat veele gezegdens in de goddelyke schriften al gemeen voorkom en, die echt er niet anders dan met eene zekere bepaa- xing moeten verstaan worden. Mm 5 St En  53» Mr. H. C. CRAS, „ En hier vrees ik byna , dat het fommigen „ van weinig belang en dwaas zal dunken, dat „ ik zo een klaare zaak, niet voorbeelden ge„ itaaft, en een regel van uitlegkunde heb aan„ geprezen, die zo duidelyk is, dat zy nie„ mands oplettendheid kan ontflippen , en dus „ naauwlyks waardig fchynt, dat zy hier tc ber-; 9, de gebragt werde. Deeze die dus redenee„ ren, zouden juist geen ongelyk hebben, in„ dien het waar was, dat men van de regels» welke duidelyk en gemakkelyk zyn , altyd „ gebruik maakte. Doch, nu het anders is, en ,, men tegen diezelfde regels aangaat; moeten zy, of de domheid van die onkundige Uitleg„ gers der Christelyke Leer befchuldigen , of „ misnoegd zyn op de ftoutheid van die toom„ loofeBerispers, welke de voortreffelykfte Voor„ fchriften van de uitmuntendfte Zedeleer, over „ het niet keeren van geweld met geweld, „ over het niet opvatten der wapenen, en vee* „ le anderen, verkeerdclyk hebben uitgelegd „ of berispt". En hier worden Montesquicux en Vohairewederlegt, welke de Leer van Christus wegens de onfeheidbaarheid van de Huwelyken ten hoogden nadeelig achten. „ Maar indien wy dit nader befchouwen j, blykt het, voor eerst, dat die moeijelykheid „ van Echtfchelding niet alleen, noch voor het .„ byzonder, noen, voor het Staatsgeluk fchadc- ,i lyk,  Verhandeling 539 „ lyk, maar zelfs ten hoogden voordeelig is;. , Ten anderen — het geen veelen ftellen, dat een. ., Huwelyk of om geen oorzaaken hoe genaamt, „ of alleen om overfpel, of eindelyk ook om „ trouwlooze verlaating, maar niet om andere. „ redenen zou kunnen geichciden worden, dit „ loopt zo wel tegen de geweide bladeren, als tegen de gezonde reden aan". „ Want, om eerst van dc oorzaaken der Echt„ fcheidingen te fpreeken , en daar van aan te „ vangen, het geen de gezonde reden ons leert, „ wie zal ontkennen , dat 'er meer zulke re„ denen kunnen voorkoomen , die het wezen van het huwelyk verbreeken? Want om my „ hier van te bedienen, daar kan geen ichynbaa„ re reden uit gedagt worden, waarom iemand „ zou kunnen beweeren, dat het huwelyk wel moest verbroken worden door den dood van „ Man,of Vrouw, maarniet door eene eeuwige „ gevangenis , of zodanige ballingfchap , waar „ door de Echtgenooten van eikanderen worden „ gefcheiden. En men kan het niet wel vatten, „ waarom , als een huwelyk om overfpel moet „ verbroken worden, hetzelve niet zou moeten ,, verbroken worden, indien dceene Echtgenoot „ den anderen het Leeven, 't zy door Vergif, „ of door andere fnftode Schclmftuklcen zogt te be„ neemen. Uit al het welk, niet breed berede,, neerd, hetwelk hier niet te pas komt, maar ., alleen kortelyk aangeroert; wy meenen, dat bet  y4o Mr. H. C. CRAS, r„ het blykbaar is, dat de gezorde reden vordert, „ dat het huwelyk om alle zodanige redenen „ kan verbrooken worden, welke het wezen , „ de natuur en aart van het huwelyk wegnee„ men". Maar, zeggen Montefquieux, en anderen, fchoon het al waar is, dat om verfcheide redenen , ook volgens de Leer van Chriftus, een huwelyk kan gefcheiden worden, zo is het nogtans te gelyk waar, dat volgens die leer van Christus de fcheiding veel moeijelyker is, dan eertyds by de Jooden, of ook by andere Volkeren; en die moeL jelykheid is, zo voor elk byzonder Burger als voor geheele Burgerftaaten , ten hoogden nadeelig. Doch zulks wordt voor eerst hierdoor wedcrlegt, dat de vryheid omtrent het huwelyk wel eene voortreffelyke zaak is, als men die Vryheid verHaat, die tot de verkiezing in den beginne behoord; maar, na het voltrokken huwelyk, moet de algemeene Regel gelden, dat het geen te, vooren willekeurig was, daar na aan de noodzakelykheid van plicht is onderworpen; gelyk zulks in alle verbintenisfen, handelingen en overeenkomften plaats heeft. — Ten anderen is de aart van het huwelyk en deszelfs naauwe verbintenis zodanig, dat de een des anders gebreken geduldig moet verdraagen, gelyk alle Staaten deezes leevens zo wel hunne voor-als nadeelen hebben, welke nadeelen door de genoegens en aangenaamheden vergoed en verzoet worden. Erx  Verhandeling > En 't geen Montefquieux beweert, dat de Echtfcheidingen daar om te minder zouden zyn, om dat die vriielyk konden gefchieden; dit worde door de ondervinding ten eenemaale wederfproken, daar, in laatere tyden , by dc Romeinen een groote vryheid van Echtfcheidingen plaats hadt, en die Echtfcheidingen ook zeer menigvuldig waren. Men zwyge hoe weinig omzichtigheid dan zou plaats hebben in het aangaan van huwelyken, welke men zodra men berouw hadt maar zou kunnen verbreeken. p:49- „ Dus zien „ wy op het ligt verbreken van huwelyken, ., het ligtvaardig aangaan van dezelven volgen, „ en dit ligtvaardig aangaan, even daarom „ veelvuldige echtbreuken na zig üeepen. De „ ftaat der kinderen zou dus allerongelukkigst , zyn. Want die huwelyken aangaan moeten niet alleen het oogmerk hebben van kinderen „ te teelen, maar vooral, om die met gemeenen „ raad, daad, hulp, en vereenigde krachten op „ te voeden , en hunne harten tot de deugd te „ vormen, op dat zy, in het algemeen-, braave „ menfchen, en in 't byzonder, nuttige Bur„ gers voor hun Vaderland worden. . En wat , zal van de wederzydfche kinderen, en derzel',, ver opvoeding worden, indien een onmaatig „ gebruik van Echtfcheiding de overhand krygt? Wat anders, dan dat de onfchuldige kinderen , van die gemeene zorg en hulp zullen berooft '„ worden: om van andere nadeelen te zwygen, '„ die Montefquieux weinig telt, terwyl hy de „ na-  542 Mr. H. C. CR A S, „ nadeelen van de geftrengheid omtrent de nu„ welykfcheidingen breed uitmeet.*' De vierde reegel is: — Dat in de Christeltke Zedekunde veele zaaken slegtelyk en algemeen worden gebo den, die alleen tot zekere omstandigheden en persoonen behooren. Door deezen regel wordt vervolgens aangetoont, dat het leeven buiten den Echt gcenzins in het Euangelie als een deugd wordt aangeprezen, en dus de Christelyke Zedekunde deswegen ten onrechte berispt is ; dat Bayle groot ongelyk gehad heeft, van te beweeren, dat een Gemeenebest van Christenen niet zodanig zou kunnen zyn, dat het, of inwendig bloei, vooripoed en magt, of uitwendig, gezag, en aanzien by andere Volkeren zoude kunnen verkrygen. De vyfde regel is deeze: Dat de Vorm en wyze van veele geboden verorooten de is, welke wy dus ons wag* ten moeten, van eigen tl yk op te vatten. Met eene plaats van Seneca wordt aangetoont, dat deeze figuur by alle Schryvers, byzonderlyk die Zedelesfen voorfchryven, gebeezigd wordt, en zo veel te meer in de geweide bladeren, in welke nog veel van de Oosterfche wyze van grootfpraak overig is. Door behulp van deezen regel worden de plaatfen uitgelegt, in welke van den Eed gewaagd wordt, als mede van het fpreeken van onwaarheid, van renten, Wn rechtbanken, en't voeren van Oorlog; omtrent  Verhandeling 54.3 trent welk laatfte de Schryver zich aldus uitlaat: Voortreffelyk zyn ook de Lesfen van Christus " omtrent de liefde tot allen, zelfs tot onze Vy\\ anden, over de zachtmoedigheid, nederigheid, „ verdraagzaamheid ; alle wraakzucht, twist en oneenigheid te myden, geen geweld te oeffe- s> nen Maar dit alles word zo geleerd, „ dat een gedeelte, zo als wy gezien hebben, „ alleen tot de eerfte tyden van het vestigen van „ het Christendom behoort ; een gedeelte tot „ de figuur van Grootfpraak moet gebragt wor„ den, als zynde met eene vergrooting, aan de 55 Oosterfche Volkeren niet oneigen , gezegd. Het„ welk door de Kerkvaders niet zynde in acht ge„ noomen, zy tot dat verkeerd begrip zyn ge5, vallen, dat zy alle rechtfpraak , alle oorlog „ van Christus verboden achteri , den Christenen „ niet pasfende, en van alle Christelyke Burger„ ftaat moetende geweerd worden." Daar is nog een andtr foort van Berifpers der Christelyke Zedekunde, namelyk die veele geboden van Christus, over welker verftand, zin, en meening geen twyffeling is, echter cn voor de belangens der byzondere burgers en voor de beftiering van den Staat, fchadelyk achten, cf ook de nadeelen, welke niet uit de Christelyke Zedekunde zelve, maar uit de gebreken der menlchen voortfpruiten, aan de Zedekunde zelve toewyzen, en op deeze wyze de voortreffelykfte Leering haa» telyk trachten te maaken. Van het eerfte foort is een voorbeeld in de  544 Mr. H. C. CR A S; Bjgamie, of Veelwyvery. „ Een aanmerkelyk, „ voorbeeld van de eerfte onbezonne befchuldi „ ging heeft men in de veelwyvery, welken. „ die Berifpers naauwelyks dulden, dat verbo„ den is, en het fmert hen, dat de Menfchen „ door Chriftus tot die eerfte en allerwyste inj, ftelling worden te rug gebragt, volgens welke „ één Man, maar ééne Vrouw in den Echt kan „ neemen: het welk zo men die menfchen ge„ hoor geeft, voor geen wysheid, maar voor „ groote onwysheid, te houden is, die zo voor het byzonder als het algemeen geluk zeer nadee» Hg is. Waar tegen aan getoont wordt, dat de waare en beftendige, aangenaamheid van 't huwelyk, en die met de waardigheid van een mensch overeenkomt, voorna'melyk fpruit uyt de naauwe vereeniging, en uit de tedere Liefde der Echtgenooten, zo onderling, als met betrekking to£ hunne dierbaare panden, welKe zy met vereenigde vermoogens, moeten trachten op te kweeken , tot nuttige leden van de Maatfchappye te vormen, cn gelukkig te maaken. Maar hoe kan nu de naauwe vereeniging, die tedere Liefde, die inéénfmelting van beftaan, plaats hebben, wanneer de Liefde, van eenen man afdaalende , over véele vrouwen verfpreid wordt, en door die verfpreiding, als het waare, verzwakt, en haar kracht verliest. Behalven het geen reets voorheen van anderen omtrent de kyveryen, tweedragt, haat en nyd, welke gebreken van de Veelwyvery onaf-  TerhanSiling 545 affcheidbaar zyn, is aangemerkt. En al was,het eens toegegeeven , dat de Veelwyvery gefchikt was, om het getal der Inwooners te vermeerderen, zo volgt daar nog niet uit, dat dc goede regels van Staatkunde dezelve zou vorderen: Geenzins. Want het fluit weinig, dat al wat het getal van Burgers en inwooners vermeerdert, daarom voor den Staat nuttig zoude zyn. Dit gaat dan eerst door, wanneer h etzelvc geen meerdere en grootere nadeelen na zig fleept. En het is verre van de waarheid, dat dc bloei en voorfpoed van een Volk alleenlyk uit deszelfs groot getal Burgers zou moeten worden afgemeeten, daar dit getal zo wel te groot als te klein kan zyn, en de ondervinding ftaaft overvloedig, dat de Eénwyvery genoegzaam is, om een Staat behoorlyk te bevolken. Ook ryst de bloei van eenen Staat niet zo zeer uit het groot getal, maar vooral uit de goede gefteltheid en deugdzaamheid der Bewooners, als die wel zyn opgevoed 9 eerlyk van zeden, en uitmuntende in allerley handwerken en konften. En nadien dit voornamclyk van de Opvoeding afhangt, zo volgt van zei ven, dat, hoe meer kinderen in één huisGezin zyn, hoe moeijelyker de zorg van opvoeding is-, die opvoeding, en dus ook derzelver gevolgen, ds'or de Veelwyvery zeer moeten benadeeld worden; gefteld, (het geen de Voorftanders der Veelwyvery vooral beweeren) dat de Veelwyvery meer kinderen doet gebooren worden. Maar ook dit zelfs, hetgeen de voornaamfte grond is , op £.wem. Bï'jl. IV Deel. N. 4« Nn wel-  $4<5 Mr. H. C CRAS, welken de Voorvegters der Veelwyvery zich vestigen, is niet alleen nooic met zekere bewyzen aangetoond , maar wordt zelfs, zo door het cezag van voornaame Mannen, als door wettige redeneringen wederfprooken. Hier op volgt een onderzoek en wederlegging van 't gevoelen van die geenen, die beweeren, dat de Christelyke Zedekunde, door dien zy zagtmoedigheid , lydzaamheid, nedrigheid, liefde, zelfs tot zyne vyanden, preekt, en alle toorn, wraakenhaat, verbiedt, te gelyk weekhartig, laf, en vreesachtig, en ten eenemaale onbekwaam tot het onderneemen en . uitvoeren van groote daadcn maakt. By deeze gelegenheid wordt gefprooken van Nachiavel, van Baylc , Didcrot en Rousfeau tegen welken laatfien", als den voornaamften Tegenftreever, vervolgens word geredentwisten, onder anderen, de berisping van Rousfeau, dat een Christen zo maar alles op de Goddelyke Voorzienigheid laat aankomen, al Jus wederiegtword: „ E„ ven als of die overtuiging van een Christen, dat „ alle dingen door de Goddelyke Voorzienigheid „ beftierd worden , alle beproeving van eigene krachten afkeurde, en alle prikkelen tot poo- gingen verftompten. Wat tog ? hebben ook de „ oude Wysgeeren zeiven niet geloofd, dat niets „ in het ondermaanfche buiten Goddelyk bellier „ gefchiedde? En echterzyn zy daarom niet traag „ of laf geweest, noch hebben dies te minder vee„ le en groote Helden onder zig geteld. Weshal- yen  Vtrhandtling 547 „ ven de befchuldigingen, die mén van het God.', delyke beilier haalt, niet meer gelden tegen £ de Christelyke Leer, dan tegen alle Wysbe' geerte, in welke geleerd wordt, dat de men; fchelyke zaaken door de Goddelyke Voorzie" nigheid beilierd worden: wélk zeker het ge" voelen van alle Wysgeeren, Epicurus alleen „ uitgezondert,.geweest is." „ Immers wy begrypen niet, wat 'er in de i, gan fche zedeleer van Christus is, 't geen de „ Christen Burgers van den Burgerftaat zou ver- wyderen; dat hun liefde tot het Vaderland of "j verminderen of geheel zou uitblusfchen. In „ tegendeel is in die Leer veel bevat, dat deeze Liefde, deeze goedwilligheid zo jegens deby„ zondere Burgers, als den geheelen Burgerftaat „ ten hoogften opwekt, vermeerdert, en doet ,\ ontvlammen. En dit zelf heeft Rousfeau eens „' moeten erkennen, dat de Christenen zeer goe„ de Burgers zyn, waardig , en bereid om aan „ de wetten te gehoorzaamen; dat de Christen y Vorlten zeer maatig zyn, zagtgeaart, heusch; „ dat de Christen Overheden oprecht mensdh•, lievend, van een bedaard en bezaadigd gemoet „ zyn ; dat zy billyke cn rechtvaardige Rech« „ ters zyn, en van een onkreukbare eerlykhcid; eindelyk dat zy zodanige Krygslieden zyn, die „ den dood weinig achten." Verders wordt die fterke plaats van Rousfeau bygebragt, daar hy in zyn Contr: Soc: JF~. B. 8. d. p. 205. de Christenen, als vrees chtige flaaven, Nn a dan  543 Mr. PL C. CR A S, kleinhartige , laffe en laage zielen affchildert die 'er weinig om geeven of zy 'flaavcn dan vrije menfchen zyn; of zy overwinnen, dan overwonnen worden, zich aan den eerften ftoutcn dwingeland laaghartig onderwerpen, en tot alle Oorlogs daaden, en het dapperlyk afkceren van den Vyand ten eenenmaale onbekwaam zyn: en dus beantwoord. „ Doch met deeze woorden bc„ fchryft ons Rousfeau geenzins het waar af„ beeldzel van een Christen, maar fchilderr ons „ dc gedaante van een bygeloovig cn dweepziek „mensch, naar willekeur, hoedanig naauwlyks „ onder de oude weerlooze herdoopers gevonden „ wordt. Zeker is 't, dat men aan Rousfeau een „ ongelooflykevrugtbaarheidvan Geest, bekwaam „ om alles te verderen, en een groot vermogen „ van Welfprekenheid in de vercierdc zaaken af te maaien, moet toekennen; maar fchoon dit veN „ mogen in veele zaaken voortreffelyk is, moet „ een Wysgeer zich altyd wagten, dat de vrugt* „ baarheid van vernuft, of levendigheid van ver„ beelding hem niet misleide , en dat hy niet „ ydcle Vercieiingcn voor waarheden aannee„ me. Wat is toch onbillyker, dan daaruit, dat „ de Christelyke Leer ons tot gehoorzaamheid „ aan de wetten, en Staatsbeftierders en Overs, heden krachtig aanzet, te willen afleiden, dat „ de Christenen het een confeientiewerk zouden „ aohten, een dwingeland te wederftaan, en zwaa, „ ngheid zouden maaken , een onrechtvaardigen „ Onderdrukker der Vryheid uit het land te jaa- 5j gen  Verhandeling f49 „ gen. In teegendeel de gebreken, die van den „ aarc der Christelyke zedeleer geheel vreemd „ zyn, als iedele Eerzucht, dorst naarfchatten ; , begeerte tot Eerampten, die maaken de men„ fchen veel eer tot laage , laffe en fchandely„ ke vleyers der Grooten, dat is tot zodanigen^ „ die zeer ligtelyk hunne halzen onder het juk „ van eenen godloozen geweldenaar bukken. Daar ,, en boven, indien wy ons de voorledene zaa„ ken in het geheugen herroepen, is 't 'er waar, lyk zo ver af, dat men daarin zou bevestigt vin„ den, het geen Rousfeau zo maar los heen in „ zyne vrugtbaare verbeelding verciert, dat in „ tegendeel alles met de zekerfte getuigeniss, fenwederlegd wordt" Dit zy genoeg wegens de Verhandeling van den Heer Cras — In een volgend ftukje zullen wy bericht van de drie overige geeven. Nu 3 LETTER-  LETTERNIEUWS. i t a l i r;. Te Napels by O. Settari is uitgekomen La Filu ' fofia dell' Eloquenfa &c 2 voll. in Uvo 1783. De Schryver van Hit uitmuntend werk , beginnende met den oorfprong der Taa'en, en langzamerhand tot op onze tyden afdaalende, toont ons aan, hoedanig de Welfprekendheid van byna alle volken , zo wel Ouden ak Hedendaagfchen in verfchillende tydbeftclikcn geweest is ; welke omwentelingen niet flegts in de welfprekendheid in 't algemeen , maar ook in alle derzelver deelen zyn voorgevallen ; en hoedanig dé leerftelfels zyn, welke de beroemdfte Griekfche en La. tynfche Schryvers onder de Ouden, en de beste Italiaanen , Franfchen Engelfchen , en Duitfchers onder de hedendaagfchen ons over de Welfpreekendheid in hunne fchriften hebben nagelaten; voegende by deeze nafpooringen, die, om zo te fpreeken, eene oordeelkundige gefchiedenis der Welfprekendheid uitmaken ,■ veele andere opmerkingen, die van veel meer aanbeling zyn, over de waare beginzelen en gronden der Welfprekendheid zelve, als mede over derzelver waare en eenige bronnen, en de kenmerken, die de goede van de valfche Welfprekendheid onderfcheiden', en over de beste en kortfte wyze om dezelve te lee.' ren en zig eigen te maaken. Deeze en meer andere onderwerpen zyn hier behandeld met eene grondige geleerdheid en juiste oordeelkunde, die den Geleerden Schryver veel eer aandoen, en dit weik voorden leezer niet minder aan- ge.  LETTERNIEUWS. &l genaam dan leerzaam maken. Hy blyft Iangftilftaanopde aanmerkelyke les van Hor at i u s Scribendi reSe fapere efl & principium & fans. üe gewoone Verhandelingen over de Rederykkonst fpreeken gemeenlyk alleen van de keuze en fchikking der woorden ; deeze daarentegen ontdekt de waare bronnen en geeft ons de kostbaarste werkftoffen aan ds hand: Trouwens wanneer men hier eens eene genoegzaame kundigheid van heeft, komen de woorden van zelfs; Verbaque provifam rem non invita feqw.ntur. Onder de hoofdftukken van dit werk verdienen in 't byzonder het agtfte van de eerfte afdeeling des eerften deels onze opmerking, waar, de Schryver den bekenden ftelregel, Poeta nafcitur, orator fit, op eene wysgeerige wyze onderzoekt. Vervolgens het IV5* Hoofdftuk van de vyfde verdeeling deszelven deels, *t welk handelt over de teekenen van de valfche en Sophiftifche welfprekendheid, en de beste wyze om dezelve zo in de fchriften als gefprekken te- onderkennen het lfte Hoofdftuk van de vyfde afdeeling van het tweede deel, t welk de oude welfprekendheid van het ftilfwygen ten onderwerp heeft. en eindelyk het IVde Hoofdftuk van dezelvde afdeeling, waar de aucttur die oppervlakkige Schryvers wederlegt , .die de welfprekendheid der Heilige fchriften ioeken te verla3gen. Nn 4. VRANK-  55* LETTERNIEUWS. VUNKRYK, Te Parys hy Moutard , (fchoon London op den titel fta;it,) is uitgekomen Galerie Bhikfophijne da feifiemc fecle par M. r>£ May er. 2 vof, in 8V0. I7S3- De Zestiende Eeuw, zo vrugtboar in omwentelingen , levert zo veele Koffen tot opmerking aan den wysgeerigen geest op , dat men zig niet behoevt te verwonderen, dat veele Schryvers hunne pennen geoefend hebben , om ons dit toneel van groote misdaaden en groote deugden aftefchilderen; een toneel waar de woede der partyfchappen, de geest van dwce. pery en bygeloof, en de heerschzugt van verm,-.gen» dc Dwingelanden de geheiligde banden der maatfchap. py van een rukken, doch waar tevens de belangelooze deugd van eenige edele zielen ter verdadiging van de heilige voorregten des menschdoms door alle hinderpaalen doorbreekt, en met nieuwen lu'ifter te voorfchyn treedt. Hoe veele verfchillende karakters, die «Je trefFendfte contrasten uitmaaken, bieden 21'g van zei« ,ve aan het Penceel van den Schilder. Hoe veeIe verschillende .poumaitcn levert ons Frankryk alleen op, zedert Francisciis den eerften tot aan Hendrik dea vierden; cn indien men van daar zyn oog wendt naar het overig gedeelte van Europe, naar Italië, Engeland, Spanje, d® Nederlanden en het Noorden, hoe veele beroemde perfonaadjes doen zig aan ons gezigt pp, die men, om zo te fpreeken, flegts heeft te fchikken, om de treftendfte en belangryltfte gaiery te. ter. men, die ooit geweest is! Het werk, dat wy thands aankondigen, is een ïa« frcel dsi sebeurfsnisfen van de zestiende Eeuw , die I ia  LETTERNIEUWS. 553 In alle de deelen van Europa, doch byzonder in Frank ryk zyn voorgevallen. De Schryver poogt de oorzaa. ken en gevolgen van alle die omwentelingen natefpooren naar het onpartydig onderzoek van eene menigte oorfpronglyke ftukken, volgens welke hy het oordeel der Schryvers, die hem voorgegaan zyn, en van welken de een den anderen dikwils uitfchryven , tracht tc verbeterer.. Des niet tegenftaande fchynt de Schryver in zyne gefchiedenis meer zyne ?ugt tot het won. ierfpreukige te hebben ingevolgd, dan zig bekreund te hebben, om zyne uitfpraaken met oude handfchriften te bevestigen. Het is in de daad wat vreemd, dat iemand na verloop van tweehonderd Jaaren alle onze denkbeelden wegens perfonaadjes, die men onherroepelyk dagt beoordeeld te zyn, op eenmaal verandert, de hatelykfto kleuren verfpreidt over het karakter van Franciscus den eerften, en, gelyk hy zelv zegt de fpons ftrykt over dat van Catharina de Mediois, Carel den IXden , en Hendrik den III'lt-nj en de zagtfte e.n bevalligfte kleuren ftelt in plaatfe van die fombere en harde trekken , ender welken zy tot dus verre zyn afgebeeld. Hot eerfte Tafreel, dat aan het hoofd van deeze. galery zig opdoet is dat van den Staat van Europa in het begin der zestiende eeuw. Franciscus de eerfte valt ons hier het eerst onder het oog. Alle gefchiedfchiy-. vers erkennen eenpaarig in deezen Vorst groote gebreken, maar zy ftaan hem ook tevens zulke hoedanig, heden toe, die regt gefehikÊ zyn om ons hart te winnen. Indien men zig beklaagt over de blinde verkleefd, haid aan zyne moeder, die eene wulpfche, wraak- en fwerfchzugtige vrouw was, eene verkleefdheid, die de oorzaak van alle zyne ongelukken, doch tevens in een' zoon zeer wel in tc fchikken was, moet men aan den Na 5 an'  55* LETTERNIEUWS, anderen kant hem beminnen , om dat rondborstig edel. moedig en onbaatzugtig karakter, ora die heldhaftige dapperheid , waar in de geest der oude Ridderfchap doordraaide, die opregtheid, welke jreene de minfla treeken kende, en zo verwonderlyk aflrak by de fombere en agterdogtige Staatkunde van zynen mededinger. Wat moet men dan denken van eenen Schryver, die alle zyne poogingen aanwendt, om deeze beminnelyke hoedanigheden te verduisteren, en deezen waarlyk grooten vorst, wiens naam rfeFranfchen dierbaar zyn moet, tot een voorwerp van verachting ja van afgryfen voor de nakomelingfchap te maaken. Zyne fchoonfte daaden worden aan laage oogmerken toegefchreven , zyne beste voornemens veroordeeld , zyne dapperfte krygsbedryven ontluitterd, Ja het is' byna onbegrypelyk , dat de Heer de Mayer zelfs de edelmoedigheid laakt, waar mede Franciscus zynen me dedinger Carel aan zyn hof ontving, die, (zegt hy) zyn verblyf te Parys zig te nutte maakte, om de Franfchen geallieerden voornamelyk de Turken, en vervolgens den Koning van Engeland van Franciscus te verwyderen. Doch aan wians zyde vindt men dan de waa. re eer en grootheid van ziel? Behoort zy aan den fchalken bedrieger, die het zig een fpel acht de geheiligde regten dei;, herbergzaamheid te fchenden, en zig met het masker der Vriendfchap bedekt, om den edelmoedigen en niets kwaads vermoedenden vorst te verraaden, en aan desfelvs Hof de listigfte ontwerpen tot zyn bederf te fmeeden, ja zig aldaar als 't waare in zyne armen werpt, pm hem des te heter den dolk in het hart tc ftooten. Men mag dit ftaatkunde noemen ! doch zo de ftaatkunde niets anders is dan een zamen. weefzel van valsch . en trouwloosheden, dat zy dan voor eenwig verbannen worde van den aardbodem!  LETTERNIEUWS. 5SS Indien de Hr. de Mayer Franciscus den eerften den lof niet kan weigeren die hem als befchermer der fraaije kunften en befchaafde Letteren toekomt, merkt hy egter te gelyk aan, dat de grootfte Mannen reeds rondfóm, hem gevormd en in beweeging waren, dat eene vrugtbaare ftraal reeds alle hoofden verlichtte, dat voor het overige de kunften en wetenfchappen zo voordeelig niet zyn als men zig wel inbeeld, dat de eeuwen van Alexander, Auguftus en zelfs van Franciscus den eerften geenzints de deugdzaamfte tyden waren, dat het befchaafde Griekenland minder eerbied verdiende dan het ruuwefparte, en dergelyke wonderfpreuken, die reeds meermalen wederiegt zyn; en die de fchryver alleen opeenftapelt uit vreeze, dat de glans van den Held onze oogen te veel verblindde. Wy verwonderen ons minder, dat de Heer de Mayer zyne vermogens heeft aangewend , om iets van dien affchrik te verminderen, dien wy gewoonlyk voor een Carel den IXde. gevoelen. Die mengeling van goede en kwaade hoedanigheden , welke de Schryver in de tedere jeugd van deezen Vorst aanwyst, de verregaande zedeloosheid van dien tyd, het bederf van het hof, den verfchriklyken toeftand des iyks, de woede der partyfchappen, die het Vaderlarrrl vernielden, beneemen zekerlyk iets van dat ysfelyk denkbeeld, welk de vervloekte Bartelsnagt ons van deezen Vorst gegeeven heeft. Het is egter zonderling, dat de Heer de Mayer in overeenftemming met den Heer de Voltaire zelve erkent, dat deeze Vorst, wien men de ysfelyke order tot deezen moord had afgeperst, die niet zonder Adderen het geluid van den eerften pifloolfchoot gehoord had , eensklaps alle menfchelyke gevoelens in zo verre uitfchudtj dat hy zelve in staat is om uit een der ven- fters  555 LETTERNIEUWS. fiers van zyn Paleis' op zyne eigen onderdaa. nen te fchieten. Doch gefield zynde dat deeze by. zonderheid door den haat cn partyzugt zy uitgedagt, cn dat deeze f wakke Vorst, die reeds in zyne jeugd door de ondeugden van zynen gunfleling den Marecbal de Rets bedorven wierd, meer ongelukkig dan fchuldig was, wien moet men dan anders deezen vervloekten moord wyten dan aan Catharina de Medicis, die, inet behulp van den Hertog van Anjou en eenige anderen van haare guraftelingen, uit vreeze van den gunst des Konings te verliezen , de fchandelykfle ontwerpen fmeedde, om h3ar gezag te vestigen in het bloed van zo veele onfchuldige flagtoffers. (*) liet bordeel dat de Hr. de Mayer verder over Hendrik tien derden velt, fchynt ons1 minder roefceloos dan het voorige. Hy heeft hem zodanig afgefchifderd, als de weereld hem verbeeld heeft, overga geven aan bygeloof en ongebondenheid , een zwak vórst, beheerscht door zyne gunstelingen, maar tevens van een gevoelig hart, weldadig, dapper, welfpreekend, regt gefchikt om zig beminnelyk te maaken , niet als Koning, maar als mensch : alleenlyk moet men hier in den Schryver berispen, dat hy de ongebondenheden van Hendrik met al te veel infchiklykheid , en onder zulke verleidende kleuren afmaalt, «lie eerder gefchikt zyn om in dezelve belang te dóen neemen, dan'er dien affchrik van inteboezemen, dien zy met regt verdienden. Niettegenftaande deeze aanmerkingen, die wy over dit werk hebben opgegeven, moet men egfer be. ken (*) Men vergelyke liet uitmuntend werk van den Hu/tngnttify genaamd VEsprit de la Ligue. vol. 2. p. 34, 37, en 40..  LETTERNIEUWS. SS? kennen dat het zelve vol is van weetenswaardige byzonderheden en uitmuntende fchetfen van de zeden en den geest der zestiende Eeuw. Hy heeft alle ftukken van aanbelang opgezameld; wetten, ordonantien, brevetten der Pauzen, brieven van verfchei. den perfoonen &c. al het welk hem gelegenheid , heeft gegeven, om over verfcheide;1 duistere en weinig bekende zaaken een nieuw licht te verfpreiden, en de rykdommen , den koophandel en de zeeden van de Eeuw, die hy affchetst, te doorgronden. In de aanteekeningen vindt men ook veele leerzaame byzonderheden wegens die Vorsten en Vorstinnen, die toen de grootfte rol in Europa gefpeeld hebben. Het ta. freel, dat de Schryver van den inwendigen ftaat van Vrankryk, de vorderingen van het menfcbelyk verftand en de voortgangen der Kunsten en Handwerken gefchetst heeft, geeft geene mindere blyken op van de Vlyt zyner nafporingen , dan van zyne Kundigheeden. Ifocratis opera omnia, Grace £5* Lat'me cum verfi-ont nova, triplici indice, variantibus Lettionibus notit, 3 vol. in üv0. & 4*0. Paris 1782. Deeze cierlyke en naukeurige uitgave van Ifocrates is het Publiek verfchuldigd aan den geleerden arbeid van den Abt Auger, Lid van de Academie des lnfcriptüns. Deeze vernuftige man, terwyl hy zyn reeds lang gevormd plan, om de griekfche fchryvers, die als de beste modellen in het ftuk van welfprekendheid befchouwd worden, in het Fransen overtebrengen, ontdekte, gelyk hy ons verhaalt, verfchillende leezingen in den text van deeze Schryveren en tegelyk de middelen , om dezelve te verbeteren. Hy befloot daarom de waare leezing overal te herftelleu, en Ifocrates is de eerfte aucteur,  558 LETTERNIEUWS. aucteur, aan wien hy zyne oordeelkundige talenten beproevd heeft, die over 't algemet-n uitmuntend zyn , fchoon zyne bewyzen fomtyds mank gaan. De Fran. fche overzetting Van dezen griekfchen aucteur door onzen geleerden Abt vervaardigd is aanpryzenswaardig om des elfs naukeurigheid encierlykheid; endeongemeene fchoonheid der uitgave zo wel van den quarto als octavo druk doet de Franfche pers eere aan. L'HiJloire des jinimaux d'Ariftotle, avec me Traduüim francaije par M. Ca mus Advocat du Parlement, eer* feur Royal. 2. voll. in 4'° Paris 1783. Meer dan twintig eeuwen zyn 'er verlopen, zedert dit uitmuntend werk van den wysgeer Ariftoteles het eerfte daglicht zag; en niettegenftaande er zedert dien aanmerkelyken tyd zo veele nieuwe ontdekkingen gedaan zyn, wordt het zelve egter nog in onze dagen van de beroemdfte Natuurkundigen niet alleen met achting, maar zelfs met verwondering befchouwd ; en men heeft het over het algemeen altoos voor een der keurigfte en verwonderlykfte voordbreugzels der Oudheid gehouden. De Griekfche Test is in deeze uitgave van dit onfterflyk werk, zeer cierlyk en zuiver gedrukt, en de Franfche overzetting fchynt zeer getrouw en met zeer veel juistheid uitgewerkt. In eene Verhandeling voor dit werk geplaatst vinden wy een zedig doch belangryk berigt van den aart en de verdienften van den arbeid, welken de Heer C amus aan dit werk in deeze uitgave hefteed heeft; behalven veele geleerde aanmerkingen over de Genie van Ariftoreles en het kenfehetzend Karakter van deeze' gefchiedenis der Dieren en eene opgave van de verfchillende editien welke men van tyd tot tyd van dit werk gegeven heeft, en  LETTERNIEUWS. S59 en van de voornaamfte Boekeryen in Europa, waarin eenige Manufcripten van hetzelve gevonden worden. Deeze Handfchriften zyn zeer zeldzaam. Men vindt 'er een in de Koninglyke bibliotheek te Parys welke geteekend is met het cyfer van Hendrik den vierden- De Heer Ca mus heeft de verfchillende leezingen van manufcripten, welke in de Vaticaanfche , Porentynfche en Milaanfche Boekeryen gevonden worden, mogen raadpleegen, doch hy heeft geen toegang kunnen krygen toe de Boekery van Venetië. De Heer Vikijon fchynt men alleen met dit voorrecht tebe» gunftigen. — Op deevengemelde verhandeling volgen de negen Boeken van de gefchiedenis der Dieren met den oorfpronglyken text tegen over de overzetting, en aan het einde van het eerfte deel de verfchillende Leezingen van de Manufcripten, welke onze Schryver heeft geraadpleegd De aanteekeningen, welke zeer uitgebreid en geleerd zyn, beflaan alleen het geheele tweede deel. GROOTBRITANNIE. London- Hier kwam niet lang geleden uit A. Treatife on the S t u uy o f A n t i q u i t y , as the Commentary to Hijlorical Learning, etc. With an Appendix , By T. Pownall, 1782. in 8°. De Schryver, die weleer Gouverneur in eene der eertyds Engelfche Volkplantingen van Amerika was, tragt aantewyzen , hoe de beöeffening der Oudhe len van groot nut kan zyn voor het we'zyn van 't menschdom, wanneer zy met een wysgeerig oogmerk wordt aangelegd. Hy gaat, op-dien voet, de zeden en gebruiken der ou. den na met veel fmaak en oordeel, en kiest zulke on. derwerpeji, die byzondere opmerking verdienen. In- zon>  tjfjó LETTERNIEUWS. gonderheid toont hy de overgrote voordeelea aan, die de Oudheidkunde aan de Hiftorie toebrengt; en alleszins blykt, uit dit werk, de uitmuntende kennis van den Heer Powhail in de oude gewoontens, zyne uitgeftrekte belezenheid en grote geleerdheid. Het ganfche oogmerk van dit zyn werk, 't welk hy heeft opgedragen aan den Voorzitter, Raad en Leden van de Maatfchappye der Oudheidkundigen in Engeland, is de beginfels te verklaren, waarnaar de Oudheidkundigen moeten handelen, en 't einde, waartoe zy hunnea arbeid moeten doen dienen: Zy moeten met den geest der Wysbegeêrte hunne oeffeningen betragten, en hunne verkregene kennis aanleggen tot de verklaring der Hiftorie. ■ ■ — Hy maakt een aanvang van zyn werk met eene Ontleding van de fpraak en hare beginfelen. En hier handelt hy van de Taal der menfchen, dis ten tyde van Troje, die by de oude Grieken voor de komst der Hellenisten, die in 't oude Europe in 't algemeen gefprooken werdt. Hy vergelykt de benamingen der gemeenfte dingen in de oorfpronkelyke en nog niet bedorvene talen, het Welsch, het Celtisch, het Amerikaansch. By deeze gelegenheid merkt hy aan, de grote verwantfehap tusfchen de talen der noordoosterfche en Chineesfche Tartaren met de Westerfche Indianen van Amerika, en tragt daaruit den oorfpronk der inboorlingen van Amerika, klaarder dan de aardrykskundige ontdekkingen , afteleiden. Vervolgens handelt de Heer P. van de verfchillende wyzen , ■waarop men zyne gedagten op afftand mededeelde of aan de nakomelingen naliet doer 't Hieroglyphisch of Beeldfchrift; en hy merkt aan, dat de Oudheidkundigen , van Jamblichus af tot Kircherus toe, de wereld wegens dit ftuk, door hunne verfyningen, misleid hebben, in,plaatfe van te onderzoeken de ware gedaante vat)  LETTERNIEUWS. 561 van de werktuigen, die in de vroegfte tyden in gebruik waren , en als zinnebeelden dienden , om de denkbeelden der ongeoefende eeuwen natelaten ; en die werktuigen beveelt hy onzer naarfporinge aan , om de vroegfte gedenkftukken en opfchriften te leeren verftaan. De onzekere natuur der Etymologie en woordafleïdinge, en de zigtbare duisternis der oude fabelkunde geven ons weinig hoop, om 'er iet nuttigs op te kun» nen bouwen. Hy ftelt, dat de Egyptenaars egter hunne denkbeelden wegens de Godheid en de verfchillende blyken der Voorzienigheid, zo wel als hunne andere denkbeelden door Beeldfchrift uitdrukten , en dat de Afbeeldingen dier denkbeelden misfehien de oorfpong zyn van de groote en geheimnis volle Afgodery van dat volk; maar dat alle hieroglyphifche opfchriften dat onderwerp verhandelen, is de beuzelary van hun, die de fchande der Afgodery wilden verbloemen en bedekken. —:— Voorts gaat de Heer P. over tot de tyd. rekenkunde der ouden; en vergelykt hunne Hiftorie met hunne Fabelkunde, en trekt daaruit gevolgen, die de onzekerheid van beide tonen. Vervolgens overweegt hy de verzamelingen der oudheden en haar gebruik, en. geeft aanleidingen tot het maken van hiftorifche befchryvingen van de eerfte to ■ nelen, en den voortgang des menfehelyken levens , welken den algemenen loop der gebeurtenisfen vertonen. —— Wyders overweegt hy, hoe de wysgerige oudheidkunde hare verklaring over de ware en eigenlyke Hiftorie opmaakt; en hy geeft een fraaije fchets Van de ftaatkundige oogmerken van Aiexander den Groten. Zeer kundig en fraai is zyne Verhandeling over de inkomsten, de belastingen, fchattingen en 't geen verder behoort tot 's lands inkomften O o der  5<5j LETTERNIEUWS. der Romeinen ; en hierin verbetert hy verfcheiden misflagen der geleerden. — Ook geeft hy eenige aanmerkingen op wegens de werktuigkundige verrigtingen der ouden, die nog niet genoeg zyn opgehelderd, en dit gedeelte wordt vervolgens opgehelderd, door eene befchryv ing van de GalleijeB en Wagens der ouden. De Groei ftellige en wysgerige geest van den fchryver bezielt zyn ganfche werk, en is alle navolging waardig; fchoon hier en daar eene grillige aanmerking voorkomt. Hy befluit dit eerfte deel van zyn werk met een onderzoek der Fabelen, die naar zyne gedagten dienen, om de kennis van het gebruik van den zeilfteen in de fcheepvaart der ouden te bedekken. Het aanhangfel van dit ftuk vervat vier verhandelingen : Over de beginfels der taal, als toepasfelyk op de Etymologie in de beöeffening der oudheden; Over het Beeldfchrift of Hieroglypisch en het Letterfchrift; Over ontdekkingen ten aanzien der fchepen van de ou. den , door den Generaal Melviü : en Over de Wagens der ouden in het Renperk en den Oorlog. Het werk is zekerlyk zeer geleerd ; en de onderftellingen zeer vernuftig, en de gedagten fomtyds zonderling. Te Londoh is ook gedrukt An Esfay to Jhew thai Christianity is best conveyed in Historic Form; by John Simpson; in s° J782. Deze Pro've om aantetonen, dat de Hijhrifche Bejchryving de beste wyze is om het Christendom overtcleveren , ftrekt voornaamlyk om de vitteryen der minagteren van de Eyangelifche Leer te wederleggen. De vier Evangeliën, namelyk, bevatten bet wezenlyke des Christendoms  LETTERNIEUWS. £63 doms in korte verhalen van de bedryven, gefprekken > predikatiën, wonderwerken en voorzeggingen van onzen Heere j. C; tusfchen beide mengende veele omftandieheden, die op zig zeiven en in vergelykinge der Leere zelve van weinig gewigt fchynen. Dit heeft aanleiding gegeven , om de Christelyke Openbaring tc veragten , als ware zy op eene zo onregelmatige, onbepaalde en onnaauwkeurige wyze aan de nakomeling, fchap overgegeven, dat daaruit duidelyk genoeg kan worden opgemaakt, dat zy gene goddelyke onderwyzing behelst. Doch in deze Proeve toont de Schryver, dat die HifÈorifche Schryfwyze op het uitnemendfte gefchikt is, om de Leer van j. C. aan het menschdom medetedelen. Vooreerst merkt hy aan, dat een Hiftorisch Verhaal uitftekend bevestigt en uitbreidt de klaarblyklykheden voor de Waarheid van 't Christendom. Ten anderen, dat het daarvan de klaarfte denkbeelden geeft , en de onderfcheidenfte kundigheden van den cïadelyken godsdienst aan allerleie menfchen inboezemt; dat het een uitnemend behoedmiddel is tegens dwalingen en vervalfingen; zeer gefchikt om Iigtelyk en naauwkeurig in andere talen overgezet te kunnen worden; alle de voordeden bezit, welke een famenftel, offystema, kan uitleveren; en dat het noodzaaklyk'is , om een volkomen denkbeeld van 't volmaakte Charakter van j C. te geven. Ten derden bewyst de Heer S j m p so n , dat zulk een Hiftorisch berigt de leeringen np 't allerdiepst in 't geheugen prent; En eindelyk, dat het best gefchikt is om invloed te maken op t hart en 't leven, dewyl het de aandagt vestigt, de aandoeningen opwekt ende genegenheden inneemt,tot dadefyke navo'ging aanfpoort, en de bevelen en leeringen, de wonderen en de voorzeggingen overredender voordraagt; en dewyl .het aantoont, op welke wyze waardige Charakters geO o 2 vorrod  5ö4 LETTERNIEUWS. vormd wnrdcn, de werking van goede en kwade be~ ginfe's in verfcheiderhanden gevallen openbaart; een volmaakt voorbeeld van 'Godsdienst en Deugd , ten toets van de Charakters opgeeft; de hyzondere voortreflykheid van 's Heeren Leerwyze ontvouwt; menigvuldige nutte verhalen en fchetfen van gemengde Charakters voordraagt, en de edelfte befchouwingen ver* fchaft van Gods zedelyk beftier der wereld. Uit deze et lergelyke beginfelen bewyst de Schry* ver de nuttigheid en het gewigt van de hiftorifche Vnordragt der Leere van 't Evangelie. Het zou zeer gepast zyn, dit werkje te voegen by het wysgeerig_/amenflel van de Leere der Gelukzaligheid van het Christendom, door den Hooggeleerden Heer G. S. Steinhart: want gelyk in dit wysgeerig werk de uitmuntende gefchiktheid der Leere van 't Christendom ter gelukzaligheid , van der zeiver hiftorifche Kekleedfelen ontdaan, wordt aangetoond; zo too'nt de Heer Simpson van den anderen kant, hoe uitmuntend die bekleedfelen gefchikt zyn, om zulk een heerlyk famenftel aan de wereld, op de overtuiglykfte en indrukbaarfle wyze, medetedeelen. Te London kwamen in 't jaar t783 uit Leüures tn the Rhetoric and Belus Lettr.s. By Hu oh Blair, D. D. One of the Minifters of Hiefi Church and Profesfnr of Rhetoric and Belles Letre-. in the Univerfity of Edinburgh » Vol. in 40. Dit voortri flyk werk v.m den Heer Blaïr, die door de vertaling van fenigen zyner Predikatiën by ons Nederlanderen reeHs eenigzins bekend is, verdiende zeer uitvoerig bekend gemaakt te worden dewvl het de geg) i Ht< - annnierklykile regels ophelderingen en voorbeelden aan de hand geeft, zo om te oordeelen over  LETTERNIEUWS, 5. AM. Lib. U- 13. § 3. XX. 11. § 2. Conf. Matlh. XlU. 54. Mate. VI. 2. Luc. IV. 16. C2) Mtt. XVI, 7. § 6. conf. VI. 9. § 2, II, 9. § 6. I' is. § 4- Oo 4  56* LETTERNIEUWS. flag by Actiutn, ftellende, en menende, dat Jefus toen geboren was, gedagt moet hebben, dat Jefus, die eg. ter tien jaren vroeger was geboren , maar 24 jaren oud was , toen hy gekruist werdt; zodat hy Jefus, naar zyne fchryfwyze, toen nog maar voor een Jongman hieldt (3), Misfchien heeft hy zelfs Christus jonkheid opzettelyk willen te kennen geven, omdat de Joden, ftellen, dat de ware Mesfias lang op aarde zou ver. keeren. De woorden; want hy was een dader van wonderbare werken, («» yxf jr*{«J»] zyn, volgens Hefychius, woorden van dezelfde betekenisfe (61. Ook is het woord meermaalen van Jofephus gebruikt, gelyk uit verfcheide plaatzen blykt ■(7). En nadat de plaats van Jofephus eens veranderd was, is 't geen wonder, dat die by Eufebius ook werd veranderd; fchoon zyne uitlegging zelve die verjnde. ring wederfpreekt. De volgende woorden by Jofephus zyn. Deze wat ook de Christus der zeiven, te weten van die Grieken, of Heidenen, waarvan hy even te voren fprak. In 't Grieksch van lofephus flaat volgens de gewone lezing; Deze was de Christus, en de woorden der zeiven ftaan met een klein verfchil by de volgende zinfnede gevoegd (8); te weten, daar leeft men »«» «u7m en niet. gelyk de Heer Knittel wil, **« «*>?#»• Maar de veramle. ring (5) In Demonst. Ev. Lib. III, cap. 5. (f3) Hy zegt: |«»<^*r«* , <»AAopvA«s, un^nt, *«*. (■f) Jntt. XIII, c 10. § 2. III, c. 5. § 2. Coll. XVIII. c. tt § ii V, c. § 27- (8) O x^f'i 'aSuln — Sed legitS. V. Auc¬ tor O. »7«J rfl xtu uvluf, Oo s 4  S70 LETTERNIEUWS. ring is zeer klein, en by Eufebius leest men, zo als de Heer Knittel meent, dat men lezen moet, namelyk x«i mó\n; zodat alleenlyk bet onderfcheid beftaat in het voegen van deze twee woordjes by de voorgaande en niet by de volgende; dair zy weinig by fchynen tebehoren. Want iTy vsrfcheen (dus gaat Jofephus voort na drie dagen wederom levende volgens de Gtidelyks Pnfeeten. Dergelyke woordemchiKKing en uitdrukking, als hier voorkomt, gebruikt Jofephus meermalen (o). Doch de Heer Knittel voegt de woorden volgens de Goddelyke. Trofeeten by de voorgaande; daarzyin de gemeene lezing by en voor de volgende gevoegd worden; om te zeggen : hebbende de Goddelyke Profeeten deze en duizen de andere wonderen van hemgezeg'l; 't welk de ongelovige Jood fche fchryver niet kan onderfteld worden gemeend te hebben; daar, volgens deze kleine veranderingen, de gehele periode zeer wel uit de penne van denjoodfchen Historiefcfiryver kan zyn voortgekomen. Hier nu voegt de Heer K. de gewone bewyzen by voor de egtheid van dit getuigenis van Jofephus, en eenige andere oordeelkundige aanmerkingen s zodat men erkennen moet dat hy beter dan iemand die egtheid verdedigd heeft. Wy zullen hier alleenlyk nog byvoegen; dat een geleerd man in Engeland, wiens naams niet genoemd is, reed* gegist hadt, dat men by Jofephus lezen moest TA ah0h, hec Ongewone, en niet TaAhöh de W*arbeid: Dat men de woordèfi; Deze tvas de Christus vei- kla- CsD Annt. Lib. II. 5. § 3. Lib. I. c. 13, § «. Lib. V. 1 S 5- B. J. Lib. VI. c. 2, § 5. c. i - § 6. Com. Apion. Lifa. h: $ 40.  LETTERNIEUWS. $ji klaren kan in dezen zin; „ Deze is het,die by de Heidenen bekend is onder den naam van Christus," of gelyk Tacitus fpreekt, De Aucteur vin dien naam is Christus. En eindelyk, dat dezelfde üngelfche Geleerde de woorden, de Goèlelyke Profeten, oordeelde te moeten gelezen worden, hunne eigene Pra; heten; Niet T*t* buut np«p»T«» , maar t»> Vi ^w> np»^*.». Dewyl egter over deze woorde&fchikkingen verfcheide aanmerkingen te maaken zyn.moogende oordeelkundigen daarover hunne gedagten laten gaan. 't Is althans uit Eufebius ter aangehaalde plaatze klaar, dat hy de woorden, de Goddelyke Profeeten, volgens de gewone leezing heeft opgevat. Hamburo. Onder deeze plaatstekening doch waaifchynlyk te Neufchatel gedrukt, isverfcheenen een werk, betyteld: Des lettres de cachet et des prifons detat, ouvra. ge posthume, compofe, 1778 in twee Octavo deelen. Met Heeft in Parys veel geruchts gemaakt, alwaar het door eenigen aan Linguet , door de meesten aan Mercier, mogelyk aan beiden te ourecht is toegefchreven. (f) Het is althans warm, en veelal in den fmaak en ftyl dier Politieke Schryvers opgefteld. Eenige alte fterke Aanmerkingen hebben het in Vrankryk doen verbieden. Hier en daar wordt Montesquieo wederlegd. Over het algemeen worden de rechten der natuur beoordeeld en verdedigd in dien mannelyken toon, welke voor foortgelyke onderwerpen zeer gefchikt is. Inzonderheid heeft dit plaats in verfcheide gevallen der Franfche gefchiedenis, en waar de gevoelens, vooroordeeien en verdraaijingen van een' nu Bos, H^nault, Moreau smvwim •• *• • Ten minften de fchryvers van the Momhly Review hebben het zekeren Marquis de Mirabeau toegekend.  5rt LETTERNIEUWS. en andere vleijers van het Hof worden te keer gegaan.' Wegens de middelen om de zogenoemde Leures de Cachet te verkrygen, leest men hier zaaken, die elk gevoelig hart met afgryzen moeten vervullen. Een or.tmenschte Vader ; een boosaartige Vrouw, een wulp. fche Dochter, een vrekke Bloedverwant, een misleMe of ondeugende Staatsdienaar, kortom , de üinodfte fchandvlekken van het menschdom, bewerken hier een bevel brief , waardoor jongen en ouden, lieden van al'erleijen ftand en klasfe, eensklaps, uit het midden der maatfchappy weggerukt, en voor een reeks van |aaren, zo niet voor hun gantfche leven ,opgefloien worden in een' donkeren tooren of eenzaam hol, ten prooijo eener woedende raazernye of van een' vroegtydigen dood. De Schryver getuigt, dat hy zelve het flagtoffer geweest is van deezen grouwel der Dwingelandy, deeze verkrachting van alle menfchelyke rechten. Men kan hieruit ecnigzins afleiden, met welke kleuren de oorfprong ende uitwerkzelen der Alleenheerfching in Vran. kryk zyn afgefchilderd; zo dat men de Lettres de Cachet niet zo zeer zou moeten aanmerken als het gevolg van een byzondere Conftitutie, door zekere toevalligheden veroorzaakt, maar veeleer als een handgreep, waarvan zich bet Despotismus altoos , het zy vroeg of Iaat, zal trachten te bedienen, om zyn oogmerk te bereiken. Wy wenfchen dat dit boek, in het Land .waarvoor het eigenlyk gefchikt is, het bedoelde nut moge voortbrengen : fchoon wy 'er ons aldaar minder van btlooven, dan wel van de heilzaame uitwerkfelen, die het hebben kan by vrye volkeren , wanneer zy hierdoor worden aangafpoord,om zich tegen het Despotismus met de;zelfs geheelen ftoet van gruwelen te wapenen. Wy verneemen by deeze gelegenheid, dat de grootte Hohtisqiheu over hetzelfde onderwerp, gelyk ook  LETTERNIEUWS. 573 ook over het Stadhouderfchap der vereenigde provinciën , een byzonder vertoog heeft opgefteld, doch onder het Drukken van zyn EJprit des Loix befloot die achter te houden. Jammer is het, dat men tot nog toe niet heeft kunnen goedvinden die ftukken in het licht te geeven. Witten berg. Ry den Boekverkoper Zimmerman is alhier op het einde van het Jaar 17*2, zonder naam van den Schryver, waarvoor echter de Hoogleeraar Reinhard bekend ftaat, uitgegeven, het eerfte deel van een Werk onder den tytel; ueber das wonderbare und die verwundering; ein pfichologifcher verfuch. (Over het wonderbaare en de Verwondering' De ftnffe is te gewichtig, en de manier van behandeling te fraay, dan dat wy den Hoogleeraar geen menigte van denkende Leezers zouden toewenfchen. De Inleidinge behelst eenige Aanmerkingen, waarvan het beloop der gedachten hierop uitkomt: Onder de Voorwerpen, welke met den meesten nadruk op de menfchelyke ziel werken, haar het zekerfte treffen, behooren onbetwistbaar de zodanigen, welke iets van het wonderbare hebben. Dingen van dien aart zyn ook niet weinig in getal. Een algemeen onderzoek derhalvén omtrent alles, wat ons als wonderbaar voorkomt, en een oplettende waarneming der indrukfelen , die het op onze gemoederen maakt, te gelyk met de gevolgen die het in ons gedrag te wege brengt, kan niet alleen voor den Staatkundigen en Wysgeer van nut weezen , maar moet zelfs over het wonderbaare in den Godsdienst, en wel in het byzonder over de zogenaamde wonderwerken, een nieuw licht verfpreiden. By de groote menigte van Schriften 0\?er de wonderen vaa den Joodfchen en ChrisKlykerf Godsdienst fchynt men ééne zaak uit het oog verlooren te hebben. Men heeft naamelyk, die ' foort  574 LETTERNIEUWS. foort van wonderen, welke men rekent tot den Godsdienst te behooren , om het eens zo uittedrukken , als uit het gantfche geflacht van het wonderbaare uitgeligt, en alleen afzonderlyk en op zichzelven befchouwd , zonder behoorlyk acht te geeven op dat geene, het welk zy u;t haar eigen aart met al het wonderbaare, van wat foort ook, gemeen moeten hebben. Zulk een fchifting of affcheiding moest natuurlyker wyze deeze twee nadeelige gevolgen voortbrengen. Vooreerst dwaalde men, op deezen weg, ongemerkt af van het fpraakge. bruik, van de denkbeelden, en wyze van redeneering welke men omtrent dit wonderbaare in de fchriften der oudheid aantreft, waarï'n men niet gewoon was zulk een onderfcheid tusfchen de zogenaamde wonderwerken en de zeldzaame wonderbaare dingen in het algemeen te maaken. Ten tweeden, was men hierdoor genoodzaakt, zekere algemeene kentekenen te bepaalen , waardoor men die wonderwerken van elk ander wonderbaar verfchynfel en deszelfs gevolgen kon onderfcheiden , en dit weder gaf aanleiding tot nafpooringen in een veld, het geen geheel en al buiten onzen gezichtkreits ligt. Men ziet hieruit het nut van een meer zamenhangende en algemeener befchouwing; en deeze is ook misfehien niet ongefchikt, om ons klaarer denkbeeld te geeven, wegens het gebruik van het wonderbaare in de werken van Poëzy en andere fraaije weetenfchappen. Zie hier de hoofdafdeelingen, waartoe alles. in dit eerffe ftuk, gebragt is, en waaruit men eenigzins den inhoud kan opmaaken I. Over het denkbeeld.en de natuur van het wonderbaare in het algemeen II. Over de twee hoofdzoorten van het wonderbaare voor zo verre die Jiaamelyk tot het zinnelyke en bovennatuurlyke of het verftandelyke behooren. Hl. Over de uitweikfelen van het wonderbaare IV. de verwondering en V. de gevolgen  LETTERNIEUWS. 575 gen cn invloed derzei ve op onze befluiten, op ons gedrag en op onze gewoone denkwyze. VI Over het wonderbaare met betrekking tot den Godsdienst. VII. Over het wonderbaare in de fraaije kunften Koningsberceis'. De Heer G. C. Pesanskt leverde alhier in het voorleden jaar, in een octavo deelt, je, eenige Aanmerkingen over de Oostzee, voornaamelyk aan de kusten van Pruisfen. ( Einige Bemerkungen ueber die Ostfee etc) een ftukje het welk den Liefhebberen der Phyfique Geographie niet dan aangenaam kan weezen, en in een kort beftek eene menigte van wetenswaardige zaaken behelst. Laat ons het een en ander aanftippen. Wegens den naamsoorfprong Mare Balticum waarfchynlyk van het Oud. Prtiisfifche Baltus dat eigenlyk de witte kleur beteekent. De witte bergen naamelyk van de Pruisfifche Provincie Samland vallen den Zeevaarenden byzonderlyk in bet gezicht, waarom men ze ook in de Litthauwfche taal Baltickey noemt. Oostzee: deeze naam wierd er vermoedelyk door de Hollanders en Deenen aan gegeeven, ten wier opzichte deeze Zee Oostelyk gelegen is. Het water in dezelve is des zomers koeler dan andere wateren : Zy heeft laager, doch tevens fneller op elkander volgende golven dan andere zeëen; zy is uit hoofde van de groote menigte vloeden, en rievieren , die 'er in vallen , minder zout, en daarom ook van minder eigenlyke zwaarte, het geen dan ook de reden is, dat de Schepen in deeze Zee minder vaart hebben dan in de Noordzee. Het is niet bekend, dat men ooit ergens in Pruisfen , gelyk in andere Landen,- uit Zeewater keukenzout heeft vervaardigd. Een geregelde ebbe en vloed heeft in de Oostzee geen plaats, dewyl zy alleen door de fmalle ftreek van de Zond met de Noordzee gemeenfchap heeft; echter ontdekt men daarvan, nu en dan , flaau-  5?5 LETTERNIEUWS, flaauwe blyken. Niet zelden is deeze Zee, by iïrengé vorst, ook bevrozen. De Vischvangst fchynt 'er ze. dert de voorige eeuw merkelyk te verminderen. De Schryver trekt echter in twyfel, of het water van de Oostzee werkeiyk afneemt. Dit laatfte verdient, als de waarneeming van een kundig ooggetuigen op de plaats zelve, te meerder aanmerking, dewyl de Recenfent zich herinnert, in de Wysgeerige Befpiegelingen over America, van den Heere de Pauw geleezen te hebben, dat indien die vermindering in de zelfde even. ledigheid bleef aanhouden, als 'er onder anderen de Heer Manfoon aan heeft toegefchreven, alsdan de geheele Oostzee binnen vierduizend jaaren uitgedroogd zou weezen. Hal Le. Met een Voorrede van den Heer B uchikg te Berlin, verfcheen alhier, in 1781, een tweede uitgaave met merkelyke verbeteringen, van ee» fraaigefchreven werkje, betyteld: Nachrkht von dem Urfprwge und Portgange und hauptfachlich von der ge gen. •wartigen verfasfung der Brudetunitcet. (Verflag van den Óirfprong, voortgang en inzonderheid van de tegenwoordige gefteldheid der Hernhutfche Broedergemeenten.) Na de Inleidirg volgt een korte historie van den óirfprong en voortgang der Broedergemeenten. Vervolgens word afzonderlyk gehandeld van derzelver alge. meene inrichting, van het beftier der broederfchap en der Synoden, en van de onderfcheidene gezindheden* Over het geheel houden zich de Hernhutfche Broederï aan de Augsburgfche Geloofsbelydenis. Verder word gehandeld van de Godsdienftige Vergaderingen „ de intrede in de Gemeente, en van de verfcheidene graden, welke een lid rferzelve moet doorgaan: van c"e chooren, van het Echtchoor, van de buitenlandfche Maagfchappen en Vrienden der gemeente, van den doop  LEETTRNIËUWl 577 doop, van den dood en de Begraafenisfen, van de bediening der Vreemden in de gemeente, van de geestelyke ampten, vaa eenige ftukken die tot het uiterlyk beftier behooren, van de tucht der Gemeente, van het Paedagogium en de Akademie der broederfchap, van haare zendelingen. De opfteüer, die zelfs een* tVdlahg aan de Broedergemeenten is verknocht geweest, geeft in dit'verfhg alle blyken van nnpartydigheid , doorzicht, en een ede'ldenkend hart. Het is, gelyk de Heer Rernoulli in zyn ,verzamëlinge van Reisbefchryvingen reeds had 'aangekondigd, en 't geen nu door den Heer Busching bevestigd word, de Graaf van Lynar, een man 'wiens uitmuntende verdienften genoeg bekend zyn. Gottingen. Eindelyk verfcheen hier in 1732 in één deeltje in Octavo, het lang beloofde en verwachte werk van den Heer L. J. Spittler, beroemd wegens zyne, kundigheden in hetVak der gefchiedenisfen, ten tytel' voerende : Gnndnjs' der Gcfchiclite dir Chii'tliche Kirche. (Grondfchets van de Gefchiedenis der Christelyke Kerk.) Dat 'er over een werk varï dien aart, en van zulk een' Schryver, zowel in tyd, als andere Schriften, zeer verfchillend word geoordeeld , behoeft ons niet te verwonderen. Het werk moest, naar het plan des opftellers, te gelyk twee verfcheiden oogmerken bedoelen. De HoOgleeraar wilde het zelf, hy zyne vocfrleezingen, als eene Schets, éep leidraad, een verzameling van Tabellen tot de Kerkeiyke Hiftorie gebruiken: hy wilde het tevens doen dienen tot een nuttig leesboek, voor onderzoekers der waarheid, voor Liefhebbers der geleerdheid. Onbetwistbaar is het, dat elk die deezen arbeid alleenlyk uit éene der opgegeevene oogpunten befchouwt, yry veel zal vinden aantemerkenV maar ook even zeP p ker  578 LETTERNIEUWS. is het, dat hy hierdoor den Schryver onrecht doet. Of ook indedaad uit dit tweeledig oogmerk niet altoos iets meer of min gebreklyks moet ontftaan, willen wy hier niet onderzoeken. De fchryver zelf heeft dit gevoelt, hy erkent het ook in zyn Voorbericht, doch hy heeft ook tevens, naar zyu beste vermogen, het gebreklyke trachten te vergoeden, dewyl hy het dorre) eener fchetfe, door de fraaiheid van uitdrukkingen en het fchilderachtige der verhaalen, heeft zoeken te verlevendigen , en door het aanwyzen der bronnen, waaruit hy zyn betoog heeft famengefteld, tevens aanleiding gegeven, om , hetgeen men gaarne omftandiger wilde kennen , aldaar te kunnen opfpooren. De Heer Spittlee heeft alles tot zes tydperken gebragt. I. De) tyden van onderdrukking, en de vroome Mythologie, welke niet zelden hieruit ontftaan moest, tot op Conjïantyn den Grotten. II. De 1 yden der Theologi. fche gefchillen, tot op Muhamed. III. tot op Grego» rïus den VII. IV. tot op Luther. V. tot op de ftichting der Univerliteit te Halle (eene afdeeling voor welte, fchoonze ons in den eerften opflag te plaatslyk eft willekeurig mogt voorkomén, zich genoegzaame redenen opdoen) en eindelyk VI. tot op onze dagen. De wyze van behandeling, by elk deezer Ferioden, is zodanig ingericht, dat eerst de uiterlyke toeftand der Christelyke Kerk, der uitbreiding van den Godsdienst enz. word opgegeeven, voorts de innetlyke gefteldheid, kerkentucht, loop derhierarchy, oneenigheden, enz. en eindelyk, de eigenlyke gefchiedenis zo wel der Theologie als der byzondere Leerbegrippen, aangewezen. Wy achten het overbodig eenige ftaaltjes uit het boek, ten bewyze van den meesterlyken trant, waarin ''het gefchreven is, by te brengen, dewyl de uitgeeffter dezer Bibliotheek onzen. Landgenooten reeds eene  letternieuws; 570 «ne vertaaling van het zelve heeft aangekondigd, dia eerlang het licht zal zien; doch dit kunnen wy gerust verzekeren, dat misfchien nergens het gantfche beloop van den óirfprong en den haatelyken aangroei' der hierarchy, in zulk een beknopt tafreel, zo krachtig wierd gefchilderd; een vertooning , die elk welmeenend Christen met aandoeningen van medelyden, afkeer en verontwaardiging moet vervullen. nederlanden. Omtrent gelyktydig zyn ons onder het oog geko^ men vier aanmerkelyke werken, welke alle, ieder naar zyn oogmerken zoort, van gewigtig belang zyn voor de Gefchigt - en Taal kunde van ons Vaderland : Het Charterboek der Hertogen va» Ge lne land en Graaven van Zutfhen door Mr. P>. Bondam Ifte D Ifte St. ütr. 1783-De Gefchiedenisfen van Graaf Willem van Holland Roomsch Koning, door Mr. f. Meerman. I. D» s'Hage 1783- DeSnE- GEL HlSTORIAAL of Rt m KRONYKVan Ja cos van Maerland met aantekeningen door Mr. J. A< Clignett.. en Mr- J. Steenwinkel. ïfl1 Deel Leyd. 1784. en de Lyst der Gebruikelykjle zelfstandige Naamwoorden door D. van Hoogjlraaten en G. Outhof aanmerkelyi vermeerderd en opgehelderd door A. Kluit Amfierd. I7«3- , \ Terwyl wy ons het genoegen voorbehouden van de drie eerstgemelde ftukken by nadere gelegenheid, breeder verflag te doen, zullen wy ons thands alleenlyk tot eene korte opgave bepalen, van het geen wy by de nieuwe uitgave van Hoogjlraaten"s Gejlacht - lyst gewonnen hebben. De waarneming van de Geflagten der zelfltandige Naamwoorden, is iu de Mederduitfcbe Pp a taal  5*a LETTERNIEUWS, taal van geen minder noodzakelykheid, om te verftaan en verftaan te worden , dan in de Griekfche, Latynfche of eenige andere fpraak, en de algemeene regels even. wel, naar welke men die geflachten getrsgt beeft te regelen, zyn by ons, even als by hen, zoo onzeker, en aan zo veele uitzonderingen onderhevig, dat men daarin geen genoegzaam rïchtfnoer vinden kan. Het gebruik heerscht, ook in dit gedeelte der letter, kunst, met byna onbepaald gezag. De Lyst derhalvén dier Gedagten, door den Geleerden D. vmi Hoogftraten, uit het gebruik onzer beste Schryvers, opgemaakt en met voorbeelden uit dezelve bevestigd; De Byvoegzels op dit werk naderhanddoor den Heer G. Outhof verzameld en uitgegeven , en da in eenfmelting eindelyk van beide die ftukken, door denHeer A. KnurT, reeds in den jaare 1750. te's Hage verzorgd en met eene geleerde Votrrede , byvoegzels en aanmerkingen vermeerderd; Deze byzondere ftukken, en de laastgemelde uitgave vooral van den Heer kluit behoorden aan niemand-onbekend te zyn , die immer ia 't Nederduitsch gefchreven heeft Daar die druk thans viitverko>t was, heeft de Heer Kluit zyne Landgenooten op nieuw verpligt met deze herhaalde uitgave, •welke in vele opzigten zoo ver verfchilt van de voorgaande, dat de uitgever deze laatfte, hoe zeer de andere ook hare waarde behoude ,' alleen voor da zyne erkenne (1). {1 Voorerest toch is 'er in dezen Druk gebruik gemaakt van alle opmerkingen en verbeteringen , weiken ze. tiert de eerfte uitgave onder het oog gekomen zyn van den Heer Kluit, die zoo weinig vooringenomen is net • CO Voort bladz. iï,  LETTERNIEUWS., '5>t met dien voorigen arbeid zyner Jeugd, dat Hy zelfs niet fchroome te erkennen. Ik hek zodanige misjlallen aangetroffen , die waar lyk den vlym verdienden. Men is nooit te wys om te leeren (2), Ten tweeden is de Geflagtlyst zeIve aangevuld met een goed getal Naam s woorden, die 'er nog in ontbraken, en andere zyn met nieuwe voorbeelden geftaafd, of, opgehelderd met «aramerkingen, die de tyd en nadere ervarenis den kundigen taalkenner geleerd hebben. Ten derden zyn vroegere aanpryzingen, Loffpraken , Berigten., Foorreden, en Opdragten, welken by de Voorige uitgave waren bygevoegd , in deze nieuwe agtergelaten; en eindelyk is aan het hoofd derzelve , eene breedvoerige Foorrede van 'den uitgever gefteld, waarin alle de algemeene regels onzer Spraakkunftenaars omtrent de geflagten der naamwoorden, met de meest mogelyke kunde- en fcherpzinnigheid, een-voor een op het naauwkeurigst ,on> "derzogt worden, (zoo die op den aart der beteekende» zaak, als die op den uitgang der woorden zelf gebouwd zyn.) en waarin men van verre de meestsn onwederfprekelyk betoogd vindt, dat zy of aan de moeie-: lykfte en fynfte onderfcheidingen, of, door het ver. loop der taal, reeds zedert de budftetyden, aan memenigvuldige uitzonderingen onderhevig zyn, en dat' dus eene byzondere Lyst der Gejlisgten onzer naamwoorden, opgemaakt uit het gebruik onzer beste Schryvers het eenigfte rigtfnoer is, dat men hieromtrent of krygen of verlangen kan — waarom wy te meer wenfchen dat deze nieuwe Lyst, veel ryker en naauwkeuriger in •woorden, voorbeelden, en aanmerkingen, dan de voorige, by elk bekend en gebruikt worde, die het niet onver» (3) Vcorr. bladz. 7* r? 3  letternieuws: onverfchillig is zich in zyne moeder taal ten minften even klaar en regelmatig te kunnen uitdrukken, als in ee:;e vreemde. ~—- Te Amsterdam by P. dm Hengst is van de pers geko.' men Bibliotheca Critica Volumen Seemdum. Reeds voor langen hebben wy aan onze Landgenooten een berigt gegeeven van het eerfte ftukjen van dit geleerde tydfchrift, en wy voegden 'er toen een wensch by dat dit hegonnenwerk onzer Latynfche Ambtgenooten , gelukkig mogt worden voortgezet fi) De uitkomst heeft aan dien wensch beantwoord : Met de uitgave van het vierde ftukjen wierd in den jare 1779 het eerfte, en thans wordt met de uitgave van het agtfte ftukjen, het tweede Boekdeel van deze oordeelkundige Bibliotheecq gefloten. Het werk meest en voornamelyk gefchikt voor de Griekfche en Latynfche Letterkunde, blyft by lieden van wetenfchap en fmaak fteeds den voorrang behouden boven alle zoortgelyke Schriften. Daar men dus algemeen regt doet aan de verdienften der Schryvers, hopen wy, dat zy ook hier door te ge» reeder zullen bewoogen worden, om de belangen der geleerdheid, en den ouden roem van ons Vaderland in het ryk der Wetenfchappen, door het vervolgen Van hunnen Oordeelkundigen arbeid, te blyven bevorderen en ftaande houden. Te Amsterdam werdt reeds voor de vierdemaal, in 't jaar 1783. by P. Schouten en J. Wesfmg gedrukt de Peinzende Kristen, of Bundel van fiigtelyke Gedagten voor de Eenzaamheid „ door Petrus Broes, Predikant te Amfterdam; in gr. 8vo. Het oogmerk van dit werkje zou , volgens den Eerw. Schryver , voor Gods  [LETTERNIEUWS. 583 Gods Kinderen ftrekken ter beftiering van hunne godsdienftige aandagt in eenzaamheid. In elf befpiegelingen worden die ftigtelyke Gedagten vervat. Zy worden voorgefteld, als regelregt uit den mond vaa een waar Kristen voortkomende , in eenen ftyl , die naar 't Verhevene tragt te zweemen; en ih uitboezemingen van een gemoed, dat vervuld is met godsdienftige aandoeningen. De eerfte Befpiegeling heeft tot opfchrift de Eenzaamheid. Van de gelegenheid tot eenzame gepeinzen , zegt hy : „ Aanmerklyk Voorrecht, dat ik „ geniete! Menig een Kristen wordt door een'drom „ van bezigheden zo voordgeftuwd, dat 'er naauwe„ lyksoogenblikken overfchieten , om, met achterlating der ezelen aan den voet des bergs, met Abraham „ op te klimmen, en zig aan het godsdienftig gepeins „ overtegeven." 't Is wat duister, welke Verhevenheid de Ezels by den voet des bergs aan deze gedagten byzetten. Ook komt het ons duister voor , om vele andere plaatfen overteflaan, wat in de twede Befpiegeling , Morgenftend getiteld „ door het Kind van God-, „ of een waar Kristen wordt gezegd: bl. 12. 1 „ Een nieuwe dag! —En met denzelven een vernieuwd „ Evangely! Toen ik van myn leger flapte, kwam „ my het Evangely te gemoet, en nodigde my, om den Verlosfer der Zondaren te aamaarden met die „ nieuwe opgenomenheid, als of ik heden morgen de aller. „ eerfte berigten, dat 'er by God in Kristus genade is, n gekregen had. Zoo wenkt my de morgenftond, „ om den Verlosfer, op de vergunning van het eeu„ wig Evangely, in den arm en fchoot te vliegen." Is deze taal wel zeer gevoeglyk, voor zo verre wy ze verftaan, in den mond van een waar Kristen ? Op de volgende bl. 13. lezen we — „ Een nieuwe „ dag! —- In Neerland is myn verblyf; een land, dat Pp 4 >,  584 LETTER NIEU W.S. „ wegens zyne ondankbaarheid, godloosheid, weelde , „ en byzonder wegens de fmalelyke bejegeningen, het „ Evangely der genade aangedaan, in de rampen en „ benaauwingen van den oorlog door Nederlands God „ is ingewikkeld; en evenwel, evenwel, zitte ik hier „ in zooveel rust, enz.'* Heeft God ons om onze goddeloosheid in den oorlog ingewikkeld , of heeft de fnood heid onzer Vyanden, onder GoJs gunftige toela. ting ten onzen nutte, dat gedaan? — Is ook Neerland , waarlyk, zo goddeloos, enz ? ~ En is het fiigtelyk zulks van het grooter gedeelte zyner Medevaderlanderen , zonder het zeker te weten, te zeggen ? Een weinig verder, bladz. 17. leest men : „ Myn God „ doet in deezen morgenftond ook aan my de vraap „ der edelmoedigfte vergunning en der minzaamfte aan„ moediging, die Hy aan Mofes deed: Zou myn aanti gezigt moeten me.legaan, om u gerust te ftellen? „ Kuntgy het buiten my niet ftelk-n? Zyt gy 'er zoo „ onverzettelyk op gefteld? Sp-ecki _ ik an£woor. „ de: Heere! aan dat woord befteift de hand van myn „ geloof, daar uwe minzame vrrag de uitfpraak aan „ my overhat! — Onfchatbare vergunning! Hee- „ re nu beding ik uitdrukkelyk, dat Gy met my gaat.'" Wyzien hier noch het verhevene, noch het fraaije, noch het ootmoedige en eerbiedige. Wy zien ook niet, hoe men overeenkomftig met het karakter van een waar Kristen kan zeggen pp bl. 19. „ Helaas! de „ belediging behoeft niet groot te zyn, die myn hart „ in vuur en vlam zet, en myne tong onbedagtzaam „ fpreken.doet. ,— .Schromelyk gevaar, waarin ik „ leve! En wie zal my beveiligen buiten God? Wie an„ ders, dan Hy , legt het bejlag van majesteit op de „ bronnen tnyncr driften ?" Deze laatfte woorden zyn wel majcftueusch, doch duister. De vierde Eefpiegeling heeft  LETTERNIEUWS. .58$ heeft het opfchrift; Liefcis tot Jezus aangevuurd; en de vyfde: het Welgevallen van Kristus uitgelokt: Ongewone en duistere uitdrukkingen ! de laatfte wordt du»< delyker , wanneer men in de befpiegeling zelve leest, bladz. 41 ,, Dan behage ik Hem, wanneer ik by an„ deren een verheffend getuigenis aflegce van zyna „ grootheid en goedheid, en het by myne inedemen„ fchen wel weten wil, dit ik in Jezus geregtighsid en „ fterkte al myn betrouwen ftel De medgezellen mer„ ken op myne ftem. Myn Verlosfer beluistert my, Hy „ verneemt wat ik van Hem zegge; en dan behage ik „ Hem , als ik Hem roeme en aanpryze, en my zynes ,, naams en eere nimmer fchame." In deze beftiering, gelyk ze genoemd wordt in de Voorreden, mogt wel een weinig bepaalderaangewezen zyn, waar en wanneer de ware Kristen dus mag of behoort tc roemen. De wellevende Schryver kon dat ligt gedaan hebben , gelyk uit zyne volgende woorden is op te maken, bladz. 44. „ Dan behage ik myn Verlosfer , wanneer ik een op. „ zettelyk verkeer met Hem zoeke in eenzaamheid; „ niet alleen dan, wanneer ik iets byzonders, hulp „ in hangen ftryd, raad in duisternis, troost in treil» figheid, te vragen heb; maar ook, om buiten opzicht tot dat al, bezoeken van eerbswyzing by Hem is , gaan afleggen, en gehoor te vragen, om myne yerplig* ting aan Hem te betuigen, Hem aantezeggen, wat ik „ van Hem denke hoe lief ik Hem hebbe, en wat ik al van Hem wachté." Op zeer vele plaatfen fpreekt de Eerw. Schryver met de fterkfte uitdrukkingen van de bedorvenheid van zyn hart: Op de ide bladz. zegt hy: ,, Toen ik in myne kamer intrad, bracht ik het 'be„ derf meê , dat in myn hart woont; dat hart, 't welk „ de boosheid opgeeft, gelyk de bornput het water; „ bederf, dat altyd tegens den geest ftrydt; " en op Pp 5 bladz.  '$M LETTERNIEUWS. bladz. 46. Ieéstmen :„ Van Adam af tot op dezen dagiw ,, en is niemand in flerkeren zin een onwaardige, dan „ ik ben; niemand, die de hevigfte uitwerkfelen van „ den Godlyken toorn meer verdiend heeft, dan ik; „ enz." Hoe een waar Kristen, een kind van God (want voor dezulken is dit werkje gefchikt) nog zo bedorven van hart zy; en hoe zulk een met de opregtfïe gevoelens van zyn hart van zig zeiven voor God betuigen kan 't gene hier gezegd wordt , mogen anderen uitleggen: wy hopen en vertrouwen, naar den aart der liefde, van hun beter dingen. Zou de Wel Eerw. Schryver r alle de hartstochten , die oorfpronklyk zo heilzaam en noodzaaklyk, en daarom ons van den wy. zen en goeden Schepper in gegeven zyn; zou Hy die ook verwarren met de fnode hebbelykheden der goddelozen, die dezelven ongeregeld laten heerfchen? Dit heeft geen plaats by Gods kinderen. Ook hopen we, dat hy te ongunstig en te hard fpreekt , wanneer hy, bladz. 46, zegt: „ De meeste menfchen, vrees ik, „ leeven zonder gemeenfchap met God te hebben in „ zyn' Zoon." Vooral is dat hard, daar hy bladz. 48. van zulke bedorvenen , als hy ftraks befchreef, met een woord, dat wat vreemd luidt , zegt, dat zy nog „ uitgekipten van God" zyn. Doch 't zou verveelen zulk foort van uitdrukkingen, die telkens op ieder bladzyde voorkomen , verder aan te halen ; weshalve ik met deze zonderlinge aanmerking zal befluiten , die bladz. 58. voorkomt: „ Adam ftont voor eigens, re- „ kening. Adam viel. Ik fta voor rekening van „ Kristus." Zou men hierop niet mogen laten volgen? die weent te Jlaan, zie toe dat hy niet valle. Het is te verwonderen, dat dit werkje zo vele Lezers heeft gevonden, en daaruit kan men opmaken , hoe algemeen de diepe onkunde zy en tevens de op.  letternieuws; $$« regie zugt tot Godsvrugtige onderrigting, in ons Va. derland, of liever in de grote Stad, waarin de Eerw. Schryver predikant is. Hoe is het te bejammeren , dat menfchen van zo veel dierbare geneigdheid tot Godsvrugt en Deugd geen edeler aanleiding krygen, om op eene min dweepagtige, doch zeer eenvoudige en tevens zeer gemoedelyke wyze, voorgegaan en ge. leid te worden ter oeffeninge van den redelyken Godsdienst. Het ongelukkig kreupele verhevene , het misvormde fierlyke van dit werkje is, onzes oordeels, juist gefchikt, om den goeden fmaak te bederven, het hart zonder kennis te laten, en het godvrugtig gemoed met verwarde indrukfelen te bedwelmen. Wy fluiten dit kort berigt met de gegronde aanmerking van den Voortreflyken Schryver over de Rhetorika en Fraaije Letteren, „ Alle overreding moet op overtuiging ge- grond zyn. Men moet altyd in de eerfte plaats op ., 't verftand werken, indien men eenen duurzamen iiu „ druk op het hart zalmaken: en hy, die op der men. ,, fchen hartstogten werken wil, of invloed tragt ts „ hebben op de praktyk, zonder eerst juiste beginfels „ op te geven en de gemoederen te verlichten, is niet „ meer dan een loutere fchreeuwer. Hy mag haast „ voorbygaande bewegingen voortbrengen , of „ een oogenbliklyke vinnigheid ontfteken; maar kan ,, nimmer een wezenlyke, beftaanbare en duurzame uit- werking voortbrengen." H, Blaik, LeS. on Rhe* tor Leef, XXIX. Legaat van Gillis Blasius Ster» (niet vertaald)] 1784.' Dit geestig, doch Iugtig opgcflagen Stukje fchynt flegts een aanvang te zyn van een uitgebreider werk, dat de vernuftige Schryver in den luimagtigen trant van ./ Ster-  588 LETTERNIEUWS. Sterne, fchoon In eenen beteren zamenhangen met min.' der uitweidingen ontgonnen heeft, om het gebrekkige onzer Zeeden en gewoontens ©p eene vrolyke wyze te gispen, v/aar in hy over 't geheel niec ongelukkig geflaagd is, gelyk wy in eenige weinige tafreeltjes, die wy uit dit werkje getrokken hebben, om dat zy ons naar de Natuur gefchctst fcbynen, zullen doen zien. Gillis Blafius, een jongeling, die meer met boeken dan met menfchen had omgegaan, ongelukkig verliefd makende op een meisje, welkers Vader, een Koopman zynde, dus zeer natuurlyk geenen anderen Schoonzoon begeerde, dan die niet alleen geld, maar ook liefde toe het geld, of ten minsten een zeer lucratief ambt had, fpoedt zig ten flove, om het laatfte te verkrygen, daar hy aan het eerfte gebrek had. Aan het Hof gekoomea treedt hy in de Antichambre , waar hem door een voornaam Lyfknecht van den Vorst, den Edelman du Jour genaamt, om het laage van zyne bediening opdcr den luister van dientytel te verbergen, eene lyst wordt aangeboden, om zyn naam en kwaliteit te fchryvcn. Den eerften gaf hy op, doch zyne kwaliteit? Ik heb 'er geene, was het antwoord, doch koome juist hier om 'er eene te krygen, en dan zal ik die opgeven. > Zyn Edelheid plaatfte hem hier op in eenen verfchovenen hoek van de Kamer , en wyl hy 'er van 's middags twee tot 's avonds zeven uuren bleef ftaan ,. had hy den noodigen tyd om 'er zyn geduld en geest te oefenen. „ Het is den mensch (zegt de Schryver) natuurlyk ,, eigen, om, eer hy de voorwerpen, die buiten hem „ zyn, gadeflagt, vooraf zig zeiven zo gemaklyk en gevoegzaam te verzorgen, als mogelyk is. « „ Denhoek, waarin ik geplaatst was, my ten yiutte „ maakende, leunde ik met myn rug tegen de twee  LETTERNIEUWS. 553> zydmuuren,-ftak de eene hand in myn broekzak, en. „ de andere voor de borst, en loosde een diepen zugt.'—■• Dit fein van inwendige Zielskwelling" wierd door „ verfcheiden Heeren, die als ik mede zwarte rok„ ken aanhadden en mogelyk ook hunne boeken ver« „ Iaaten hadden, getrouwelyk herhaald-, maar de ge„ galoneerde en gemonteerde rokken veranderden den' „ by hun opkomenden zugt in een gemaakten doch „ politen hoest 'er heerschte in het vertrek eene „ onafgebrokene ftilzwygendheid , niet ongelyk aan „ die, welke men in de huizen van afgeftorvenen op ,, eten dag van hunne begraafenis onder de Lieden, „ die het lyk de laatfte eer zullen aandoen, ontwaar „ wordt. Het fcheen als of het Vaderland geftorven „ was, en wy daar waren, om den Vorst desw;gens „ den rouw te beklagen. Deze vertoning beves- „• tigde my de waarheid van het geen ik te vooren in „ eenige boeken ge'eezen had, dat het waar geluk al« „ thands niet ten Hove moet gezogt worden. —wiw He: gelaat der eerfte Staatsdienaars droeg teekens, „ van een ongerusten geest , de overige regeerders „ fcheenert my door ftrydige belangens en inzichten ge„ flingerd en de gezanten der vreemde Mogendheden. meesmuilden. „ O Myn Vaderland, myn Vaderland wat ziet het, 'j 'er flecht met u uit, als gy uit den hoek van eene. „ Antichambre befchouwd wordt! Eindelyk myn beurt ,', gekomen zynde, wierd:ik mede ingelaten. Ik nader„ de eerbiedig den Vorst, en na hem met korte woor,-, den hét oogmerk van myne komst te hebben ont„ vouwd, bood ik myn dienst Hem en den Lande aan, „ met verzoek, dat my eene bediening mogt worden „ gegeven, waartoe ik, na behoorlyk onderzoek"het bekwaamst zou bevonden worden: De Vorst ant« woord.  59» LETTERNIEUWS.1 Y, woordde my, dat hy 'er op denken zou, en ik ver? „ trok." Gnze goede Gillis in dén onnozelen waan zynde dat men in ons land altyd ambten gaf aan menfchen, die 'er de vereischte bekwaamheid toe hadden, en tevens de nodige flerkte van geest' om hunne byzondere belangens aan die van het Gemeenebest opteofferen, begon egter door onderrichting van zynen Hospes, die vyftig jaaren aan de Hofplaats gewoond had, en dus de kaart van het land beter kende, te begrypen, dat deeze regel aan zeer veele exceptien onderhevig was, waarin hy onder anderen bevestigd wierd door het voorval in da roef van de Trekfchuit. Hier vond hy een gezelfchap beflaande uit eene deftige Vrouw met een effen mutsje en een oog fcherp als een eist, een bejaard Man met eene groote ronde paruik en een ligt blaauwe Rok met pagnees, en eene Dienstmeid. Onder een gemeenzaam gefprek haalde de Man eene gouden fnuifdoos uit zyn zaken nam een fnuifje, „ he lief, zei Mevrouw, al „ weêr fnuiven, waarlyk Kind! gy fnuift te veel." Da man bekende fchuld, en wist niet hoe hy zyn doos fchielyk genoeg zou bergen; doch zyn handen waarfchynlyk geen werk wetende te geeven, fpeelde hy eenigen tyd daarna met zyne vingers he lief, zei Mevrouw, „ doet dat toch waarlyk niet, ik zou 'er misfelyk van „ worden." De man ftak terftond beide handen in zyne rokzakken, waar van hy 'er een weder uithaalde meteen Tabaksdoos; voorts greep hy met de andere naar eene fchoone pyp, die op het fchuitentafeltje lag, „ he lief, zei Mevrouw, rocken, dat kan ik waarlyk niet verdraagen in zo een naauw plaatfie." De man ftak de Tabaksdoos weder in zyn zak en zuchtte ■ „ doch flraks fchepte hy weder nieuwen moed, ftond op en aette de deuren van de roef open, om, daar hy toe!»  LETTERNIEUWS. 59* toch niet fnuiven, noch met de vingers (peelen, noch . rooken mogt, ten minften den Schipper te zien, „ he „ lief zy Mevrouw de deuren open zetten waarlyk, Kind , „ het is veel le tochtig." De man ftond weder op , en, deed de deuren toe. Onze GillisBlafïus intusfchen zich bedenkende,dathy zeer onbedagtzaara in de eerstvarende Schuit geloopen was, zonder zyn Hospes te betaalen of zelfs zyn reiszak mede te nemen, wilde dat de Schipper zou aan land zetten, doch deeze hem raadende te blyven , terwyl men wel haast zou ian zyn, liet onze Gillis, die zulk een goed voorbeeld van infchikkelykheid voor zig had, tzig gezeggen, en begon thands Myn Heer en Mevrouw die zo fraai gedebuteerd hadden, wat nader in oogen» fchyn te nemen, toen Mevrouw hem het woord addres> feerende zeide, dat hy wel gedaan had maar te blyven 't is eene droevige zaak, „ zeide zy, die onachtzaam...., „ die vergetelheid, myn mantje lief is daar mede al heel „ vast aan, is 't niet fchatje ? men heeft ook zo veele », zaaken in dat Bolletje, niet waar? want myn Heer „ gelieft te weeten, dat myn man fejfie heeft in hun „ Edele Groot Mogende, en daar gaat nu in deeze ty„ den al zo wat om! is 't niet zo myn Engeltje? apro.' s, pos Kind I hebt gy onzen Koetzier Jan al geholpen ? „ (hier kreeg de Meid een kleur) Neen hartje zei de „ Edel Groot Mogende Heer, ik heb dit tot hier toe „ niet kunnen doen ; Jan kan redelyk wel fchryven „ fchoon wat gebrekkig Neerduitsch ; als 'er eens een „ Klerksplaats open komt, zal ik aan hem denken " —— „ doet dat mantje zei Mevrouw; hy heeft onze Paarde. „ gies altyd welgedaan en hy reid op een ftuiver Myn „ Heer!" — Bl. Ik verheug my Mevrouw, in de on„ derfcheiden bekwaamheden van den Koetfier Jan, maar wil  j$£ LETTERNIEUWS." '„ wil Mevrouw permitteeren, datik uwen Koetfier Jan j, wanneer hy door Myn Heer uw Edele Groot Mogen* 3, de Man' tot de uitfteckende waardigheid van Klerk „ bevorderd zal zyn nu voor als dan uithuwelyke" —— Mevrouw wierd door het innemend voorftel van Gil* lis, die 'er in zyn jeugd nog al redelyk wel uitzag, getroffen. Toen zegt hy ftond ik op , „ en zag Me* „ vrouw aan met een oog, dat,indien het niet heeft „ uitgedrukt, wat zyt ge goed Edele Groet Mogende Vrouw, voorzeker aan myne meening niet voldaan heeft; „ daar na wende ik my tot de naast myne zyde zittende „ dienstmaagd en vatte haar by de hand : Zy ftond me„ de van Zelf op: Zie hier zeide ik,'Mevrouw, het juweel, dat ik uwen Koetfier Jan , wanneer hy de „ zweep met de pen zal verwisfeld hebben, heb toege„ dagt, de Hemel zegene deeze toekomende Echtver„ bintenis ..." dan riep de Schipper en Mevrouw had maar even tyd, om te verzekeren, dat zy haar woord geftand zou doen. Vervolgens komt onze Gillis, na eene ongelukkigs Vrouwe gered te hebben, zeer onfchuldig in de gevangenis , en deze gelegenheid neemt hywaar, om fterk üittevaaren tegen eene ongerymde en onregtvaardige Wyze van regtspleeging, die in ons Land, naar zyn voorgeeven, zou plaatshebben. Dan fchoorVer hier bf daar mogelyk wel eens een misvatting heeft plaats gehad, gelyk 'er toch niets volmaakt is, zo kunnen wy egter volkomen verzekeren, dat onze wyze van regtspleeging zo in 't burgerlyke als Jyfftraffelyke over 't algemeen geenzints die blaam verdient , welke de Schryver dezelve oplegt, en dat de laatfte in 't byzonder boven die onzer nabuuren verre den voorrang verdiént.- Meer naar waarheid en veel geestiger is da Ziekentrooster afgebeeld, wien de goede Gilles aan zyn man-  LETTERNIEUWS. mantel en bef voor een Predikant aanzag, en die hem» juist niet met de grootfte nedrigheid, verzekerde, da4 hy zo wel als de beste bedienaars des woords in ftaat was om hem de waarheden voortehouden , en uit dit tranendal ten hemel op te beuren; en om hem hier van te verzekeren, begon hy met de abfolute Predestinatie, „ een léerftuk (zeide hy) waar by de Kerk ftaat of „ valt. Ik begryp dat berugte leerftuk door en „ door,(ik niet) het is een troostryk leerftuk, en het „ zyn niet dan werkers van eigen geregtfgheid, die zig daar tegen verzetten; is de mensch niet geestelyk „ dood?" Onze Gillis bekende dat alle menfchen eft in 't byzonder hy en de Ziekentrooster Gods genade grootelyks nodig hadden , maar dat 'er ook Christelyke pligten ... ó Heer (viel de Ziekentrooster hem in de rede) ligt ge in dat zog? hangt gy dc godlooze Zeden, predikers aan, o dan gaat gy zeker verloren, dan behoort gy tot het overgroot getal, dat God van eeuwigheid ter verdoemenis heeft voorbefchikt .... r.;a« ftus hernam dat deeze taal juist niét zeer opbeurende was, daar zy hem, in plaatfe van als het ware ten hemel te voeren, reeds hypothetisch in de Hel plaatfte; dat hy met hem begeerde te fpreeken over de ydelheid deezes leevens, en hoe onverfchillig het is, of men hetzelve op eenen throon of in eene gevangenis doorbrengt, over de heerlyke verwagting van den waaren pn nedrigen Christen. Ziek. Het' fpyt my dat ik het zeggen moet maar dit is de taal van het ongeloof. Bl. Van het ongeloof? Ziek. Ja zoo fpreeken altyd da Deïsten, Sociniaanen, Arminiaanen, heele en halve Pelagiaanen Bl. Zo dit het ergfte is, dat zy zeggen, wist ik niet, datik tot alle die by my onbekende- fectens behoorde. Q<] Ziek.  594 LETTERNIEUWS. Ziek. Het is myn pligt u van den dwaalweg af te helpen. Bl. Redeneeren is dan de zaak .... niet verdoemen. ... maar nog eens, ik wenschte liefst over de Christelyke plichten met u te fpreeken. Ziek. Wilt ge dan met my niet over de waarheden handelen ? Bl. Van gantfche harten ? .... maar over zulke waar. heden , die ons of door de rede kennelyk of duidelyk in Gods woord geopenbaard zyn. Ziek. Dan heb ik; noch eenig Predikant hier nodig; uw Dienaar Heer! en hy vertrok. Blafius eindelyk uit de gevangenis weder gelukkig ontkomen zynde , neemt affcheid van zyne vrienden, gaat reizen en treed op den postwagen , daar hy in gezelfchap van eene zeer dikke doch ongezonde Mevrouw mede omver valt. Deeze zieke Dame, waar mede de Schryver' onze Republiek in haaren tegenwoordigen toeftand, niet onaardig affchetst , fchryft lilafius een veizagtend Palliatif voor, dat fchoon haare kwaaien niet radicaal geneezen , dezelve egter draagelyk kan maaken , op dat zy weder in ftaat gefteld worda om op nieuws met eenigen luister,is het rliet op danspartyen, ten minften op geregelde byeenkomsten van Heeren en Dames te verfchyncn, nu en dan een kaartje, en wel zodanig een fpel, als zy best verfiaat, en daar iets me,de te winnen is, te fpeelen, en raaken znmmigen Heeren of Dames in krakeel; liever iets toetegeven, om hen te vrede te ftellen , en zich als dan zagtjes en vroegtydig te retireeren. — Voorts een fterken dieet te houden — vooral geen Rosbif en Pudding of fter- ke ragouts te gebruiken een arbeidzaamer leven te jyden en zig vooral met groentens in haaren eigen tuin gewasfen te behelpen. Hy  LETTERNIEUWS. 5S>S Hy geeft haar vervolgens te kennen, dat zy zig in een' zeer zwakken ftaat bevindt, en derze'ver pols hevae binnenkoortfen verzeld met ylhoofdigheid aanduidt, ontftaande uit fcherpe vogten, die thands aan het gisten zyn ; dat Mevrouw een inwendig chagrin moest hebben, 't welk, gelyk onder de grooten niet zeldzaam is, zyne geboorte aan eenige verwarring tn het huisbeftier verfchuldigd was. — De zieke Dame bloosde, en wierd hier door uitgelokt om in een omftandig verhaal te treeden van alles wat haar zedert haa» re geboorte wedervaaren was, welk verhaal eene Alle. gorie behelst van den Staat onzer Republiek van vroegere tyden tot op heden; eene Allegorie, die hier en daar niet ongeestig is, doch zich over 't geheel niet te wei ftaande houdt, en zomtyds haare paaien te buiten treedt Ons beftek laat niet toe, om in een breeder detail deswegens uitteweiden. Het zy ons genoeg eenige weinige ftaaltjens opgegeven te hebben, en wyzen den Leezer verder tot het werkje zelve. Leydpn. \Ecclefiafies; Phihlogics et Critice ilbtL ftratus a Johanne Henrico van der Palm , Lugd. Bat. apud v. d. Eyk et Vygh, 1784- Saamenfpraaken over de Hebreewfthe Poëzy door J.G. Herder. Uit liet Hoogduitscb vertaald. Eerfte Stuk. Ltyden by J. v. Tiffelen en B. Onnekink , 1784- Het eerfte deezer pas uitgekomen werkjes is, als eene Academ.fche Verhandeling, onder voorzitting v;n den Hoog Geleerden Heer Schuiten*, in het openbaar verdedigd. Het laatfte is, op aanraden van denzelven Hoogleeraar, door den kundigen Heer C van Engelen, in het Nederduitsch vertaald. Beide zyn zy, elK in hunne zoort, uitmuntend; en verdienen aan onze le- Qq 2 ZCÏS  59fï LETTERNIEUWS. ztrs nader bekend gemaakt (e worden; het welk 'wy, door gebrek aan plaats thans verhinde!d zynde, tot het eerstkomends Stukje moeten uitftellen. Te Amsterdam by P. den Hengst werd tn den jaare 1732. uitgegeven GezangKn mïNer Jeugd. De Jeugdige Dichter van deeze geestige (tukjes , v/elke alle aan de Liefde zyn toegewyd, verdient geen minder lof dan eertyds onze vernuftige Vaderlander Janus Secundus, wiens voornaamfte fchoonheden van de oude Latynfche Dichters.met zeer veel kunst ontleend zyn, terwyl de hier aangekondigde gezangen meer eene oorfpronglyke Genie aanduiden , en niets behelfen , dat de Deugd eenigzints kwetzen kan. De meeste deezer ftukjes, welke in eene netgekuischte taal zyn opgefield , hebben zeer veel van dat fchilderagtig fchoon, en dat tedere niiive, 't welk in de Minnedichten van Hooft en Poot met regt zo hoog geroemd wordt, en verdienen dus naast de vernuftige voordbrengzels van deeze uitmuntende mantien geplaatst te worden. Van meer aanbelang egter zyn de Vadeklandsche Gezamgen , die dezelfde Dichter onder den naam van Zeelandus in den jaare 1782 en 1783, te Utrecht by J. M. van Ploten heeft uitgegeven. Deeze fraaije gezangen, welke onze Natie tot eere ffrekken, behelzen de vrugten van een levendig Dichtvermogen , dat door de edelile zugt tot het Vaderland en deszelfs Vryheid is aangevuurd. Men zal hier niet ligt eenige ileraaden vinden, die van anderen ontleend zyn. Onze Vaderlandfche zanger, die door de Natuur zelve gevormd fchynt, heeft alle zyne onderwerpen, in  LETTERNIEUW S. s*7 ïrt de warme taal van het hart met de verhevenfte en ftoutfte trekken zo treffend afgemaald, dat zy niet alleen de aandagt van ieder weldenkend Nederlander, by wien de verwyfde weelde onzer Eeuw de voorouderly' ke deugd en heldenmoed nog niet heeft uitgewischt , overwaardig zyn , maar zelfs door onze Vaderlandfcher jeugd in het geheugen behoorden ingeprent te worden, om hun vroegtydig te bezielen met de edelfle gevoelens voor deugd en Vryheid. Schoon 't moeijelyk valle te bepaalen, welke ftukken uit deezen Dichtbundel den voorrang verdienen, komt het ons egter voor dat de volgende zangen de meeste verhevenheid hebben. De morgen. Aan Washingthon. Aan EUiot den Verdediger van Gibraltar. Ter gedag'.enisfe van den gefneuvslden Jar* rey. Aan de Utrecktfe Burgeren. Aan Vlisfingen. De Vaderlandjche Vrouw. Aan myn Vaderland. Jammer is het, dat de Dichter, gelyk hy zelve te kennen geeft door zyne beftemming in andere kringen geroepen,genoodzaakt is zyne Lier, die geheel aan zyn Vaderland wa- toegehslligd, thands aan deszelfs voeten neer te leggen , en wy kunnea niet nalaaten de fchoone Dichtregelen, waarmede hy dit keurig werkje befluit, hier te Iaaten volgen : Myn fpeeltuig! 't is genoeg! —— ik leg u fchreijend neder ! — - Met a, helaas! de bron van 't zuiverfte vermaak !—i En fchenkt een weiflend lot u immer aan my weder , Dat dan nog 't zelfde vuur in mynen boezem blaak'1 Dan zal , myn Vaderland , fchoon my een last van jaaren, Op myn' onzeek'ren weg , gebukt, gekromd doe gaan, » Dan  599 LETTERNIEUWS. Dan zal myn flramme hand nog trillen op de jhaa^ ren , Voor u, myn Vaderland, nog blyde toonen flaan. En leg ik, afgefloofd, dit kommervolle leeven In de armen van den Dood gerust, blymoedig af, Dan zal ik, flervend , u myn fpeeltuig wedergeeven: ■ Hang dan, myn Vaderland, dit fpeeltuig op myn graf J  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. ii Geschiedenis van't Bederf des Christendoms, door JOSEPH PRIESTLEY, LL. D. Medelid van de Koninglyke, Maatfchappy, enz. Te Londen by JohnRrn, 1782. * Deelen in 8°» De zeer beroemde Heer J. Priestley is een man van wonderbare arbeidzaamheid» van verbazende kragt en levendigheid van Geest$ en van de uitgeftrektfte geleerdheid en kundigheid in menigvuldige wetenfchappen: zynde niet alleen een uitmuntend Natuurkundig Wysgeerj maar tevens een groot Godgeleerde, fchrander Oordeelkundige , en uitlegger der H. Schrift j een Bovennatuurkundige , en een beijveraaf der fraaije Letteren; van alle welke kundigheden hy zeer voortreflyke Proeven heeft gegeeven in de> menigvuldige onderfcheiden werken, door hcrri federt weinige jaren uitgegeven ; welken genoegzaam allen met zeer groote opmerkzaamheid Van de geleerden zyn ontvangen, 't zy ze des Schryvers gevoelens in fommige opzigten goedof kwaadkeurden: want uit alle zyne fchrifteri blykt, dat hy een man is die zelf denkt, en geenzins los aanneemt, wat anderen voor ons hebben geleerd; waaruit ook voortgevloeid is, dat hy nu en dan eenige Paradoxe en vreemde ftet~ Alqem» bibi» IV. peel N. 5. A liri-  6oo JOSEPH PRIESTLEY, lingen heeft voorgedragen. Zulk een werkzame geest, als die van den Heer Prieftley, was ze. kerlyk niet gefchikt, om gekluifterd te worden aan ketenen van Geloofs-voorfchriften, of aan de Formulieren der voorouderen. Zelf onderzoekende, is hy ook van tyd tot tyd van gevoelens omtrent verfcheide Godgeleerde Leerftukken veranderd, dat is, gelyk hy denkt, gevorderd in de kennis der waarheid. Hiervan geeft hy zelf, ïn een zyner laatst uitgekomen fchriften, dit berigt; dat hy in het vroegfte tyd perk zyns levens een harde Calvinist was,en zelfs zeer fterk regtzinnig; maar vervolgens is hy tot geheel ftrydige begrippen, omtrent de Leerftukken der Voorfchikking, der Erfzonde, Onmagt, Genade, enz. overgegaan, en heeft met allen yver tegens de Calvinifche gevoelens gefchreeven. Op of om. trent zyn twintigfte jaar verliet hy ook het Athanafiaansch gevoelen wegens de leer der H. Drieëenheid, en omhelsde dat van Arius, waarin hy tot zyn vyf of zesenderftigfte jaar bleef; waaneer hy, by nader onderzoek, het gevoelen der Unitarisfen omhelsde en een Sociniaan werdt. ïn deze gevoelens is thans de Schryver van de Hiftorie van 't bederf des Christendoms ; een werk, 't welk, de byzondere gevoelens van den Heer P. daar gelaten, over 't geheel zeer uitmuntend is, zo dat het, indien onze Nederlandfche Lezers of onzydig of verdraagzaam genoeg waren, de Overzetting in onze taal, te over waardig zou zyn; als waarin menigvuldige on-  Gefchiedenis van H lederfde: Christehdetns 6oi önderrigtingëh wegens de kerklyke gefchiedenisfen gevonden worden, en eene grote verfcheidenheid van byzonderhëden, die verre de meestert gefchikt zyn, om de eer en belangen van 't Christendom te bevorderen; dewyl hier de grote verbasteringen worden ten toon gefteld,welken öp verfchillende tyden in h zelve zyn ingevoerd. Ook is de fcjirandere en geleerde Schryver 9 gelyk uit het reeds gezegde blykt* aan gene kerkelyke Geloofsformulieren verbon. den, en dus zo vry in zyn onderzoek, als vry iri 9t ronduit verklaren van zyne gevoelens; en by gevolg waarlyk regt gefchikt, om't gebreklyKé Van de leeringe der Christelyke gezinten of kerken nafcègaan, en naar zyne beginfelen voor të dragen, zonder agterhoudenheid of ontveinfinge. I. Het werk zelf beftaat uit twee Hoofddeelem in 't eerfte wordt gehandeld van 't bederf der Leer; in 't twede van de verbasteringen dei- Kerketügt. Dr. Prieftley begint 't eerfte gedeelte met de Hiftorie van de gevoelens wegens Christus, het gevoelen der ouden wegens de Eenheid van\ God, ■ vafi 'dé eerften , die begonnen te leeren dat Christus God is, doordien zy den Logos (Het Woordy Joan. I. als een perfoon aanmerkten, van de moeilykheden* waarmede de leer van Christus Godheid wefdt ingevoerd,-—van de Unitarisfen voor den tyd van het Niceefche Concilie, >van de verfchillen rnet Arius, -Vati ft leer wegens den H. Geest,— de Leer der A i t>nr  502 JOSEPH PRIESTLEY; Drieé'enheid, fedcrt de Conciliën van Nïcea en Conftantinopole tot de Eutychiaanfche gefchillen, de Leer der Drieëenheid in de Latynfche Kerk, ■ en federt de Eutychiaanfche twisten; enz. Dit eerfte en gewigtige gedeelte van de Kerkelyke Gefchiedenisfe wordt docr den Heer P. met eene algemeene befchouwing befloten van de egte leer des Christcndoms, wegens de natuur van Christus, dat is, volgens Dr. P., wegens Christus enkel menschelyke natuur in tegenftelling van den Athanafianismus en Arianismus; welker eerfte aan Christus de Opperfte Godheid, en de laatfte eene voorbeftaande cn ver boven de Engelen verheven natuur toefchryft. De Heer P. dus hebbende opgegeven een fchets van alle de veranderingen, welke het Leerftuk der H. Drieëenheid ondergaan heeft, zegt ons: „ dat de Leer van de enkel menfehe3, lyke natuur van Christus in dezen onzen tyd „ het gevoelen is 't welk de overhand heeft on- der de zulken, die zig doen uitmunten, door 5, vrijelyk over de zaken van den godsdienst te „ denken:" enhy meent, dat wanneer het eenmaal alom aangenomen zal zyn, het Christendom door de ongeloovigen, door de Mahometanen en Joden algemeen omhelsd, en over de gehele wereld uitgebreid zal worden. Dan dewyl dit gedeelte van Dr. Prieftley's werk aanleiding heeft gegeven tot eenige gewigtige gefchillcn , zullen we gelegenheid vinden, om in een volgend ftukje onzer Algemene Bi- bli-  Gefchiedenis van 't bederf des Christendons. 603 bliotheek, zo van dit gedeelte zelf, als van die gefchillen daarover omftandiger te handelen; thans zullen we den verderen inhoud van dit werk kortelyk aanwyzen. II. In 't tweede gedeelte dezer Hiftorie handelt de Heer P. van de gevoelens wegens het Leerituk der Foldoeninge. Hy houdt de leer, „ welke God voordraagt , als zyne barmhar„ tigheid aan een waarlyk berouw hebbende „ zondaar weigerende, tot dat 'er aan zynege„ regtigheid volftrekt voldaan is, en als zynen s, onfchuldigen Zoon. in de plaats van de zondi„ ge menfchen Hellende;" hy houdt, zeggenwe, die leer voor een grof bederf van de zuivere leer des Evangeliums, en als van allen grond, 't zy uit de reden, 't zy uit de H Schrift, ten eenenmale ontbloot. Hy toont eerst aan, dat Christus niet is geftorven, om God voldoening te geven voor de zonden der menfchen: vervolgens wyst hy aan, wat naar zyne gedagten het ware einde en oogmerk van Christus dood ware. En vervolgens handelt hy van de figuurlyke wyzen van fpreken, waarin de dood van Christus verfcheidenlyk wordt voorgefteld als een Offerande, Verzoening, Rantfoea, enz , enz. Nadat hy wegens de leer der Voldoening de H. Schrift eerst heeft onderzogc, verhandelt hy verder de gevoelens der Apostolifche Kerkvaderen, over dat leerftuk; gelyk ook die der Christen Schryveren na de eerfte eeuw tot den tyd van Auguftinus; en federt dien tyd tot den As  f304 JOSEPH PRJESTLEY,1 tyd der Hervorming, eh van Fauftus Sficims en zyne navolgers. De vroegfte Christen Schryvers, zegt hy, fpreeken van 't werk der verzoeninge op die zelfde figuurlyke wyze als de Apostelen; maar de leer, dat Christus dood eene vergoeding, of in eenigerhanden zin een Voldoening voor 'smenfchen zonde is, was in de eerfte Kerke geheel onbekend: men fprak toen van de zedelyke goede werken als verdienftelyk; en nergens vindt men by de vroeger Kerkvaderen ooit eenige de minfte waarfchuwing, om op zyne zedelyke geregtigheid en deugd niet te vertrouwen, opdat men niet tc kort moge doen aan Christus verdienften, en aan de leer der zaligmakinge door zyne toegerekende regtvaardigheid. —— Nimmer, zegt de Schryver, om dit nog verder aan te dringen, nimmer is het leerftuk der voldoeninge, in eenig oud kort begrip van de leer des Christendoms, als een Artikel des Christelyken Geloofs geteld ; fchoon de vroegfte Christen Schryvers, inzonderheid de Schryvers der verdedigingen of Apologien des Christendoms, als Juftyn de Martelaar, Athenagoras, Tertulliaan,en anderen, daartoe telkens gelegenheid hadden, en wy verfcheiden zulk foort van korte begrippen by hen ontmoeten : ja, Laótantius fpreekt 'er in ' 't geheel niet van, fchoon hy opzettelyk het famenftel des Christendoms, zo als 't zelve in zyne dagen algemeen was aangenomen, befchreven heeft. JNogthans werden in de eerfte tyden fommigc ge-  Gefchiedenis van '? bederf des Christendoms. 605 gefchillen gedreven, die niet zouden hebben kunnen misfen de regtzinnige verdedigers van 't geloof wegens dit leerftuk hun gevoelen te doen zeggen, indien zy wezenlyk geloofd hadden,dat Christus dood zodanige offerande was, zonder welke God de zonden noch konde, noch wilde vergeven. Alle de Doketen en Gnoftiken in 'c algemeen, welken ftelden, dat Christus flegts een mensch in fchyn was, en wezenlyk niet icedt, konden geen denkbeeld altoos hebben van zulke verdienftelyke natuur van Christus dood; en egter is hun dit nimmer tegengeworpen van Ireneus en anderen, die breedvoerig tegens hen gefchreven hebben. "Wanneer de Kerkvaders, zegt de Heer P.s van Christus komst en dood fpreken, als wegnemende de uitwerkzels der zonden, en als de dingen in dien ftaat herftellende, welke voor den Val plaats hadt, zodat de mersch nog een. maal ter onfterflykheid wierdt herfteld; dan was hun begrip; niet, dat dit te wege werdt gebragt door 't verwerven van vergeving van die zonden van Adam, waardoor de dood zig over zyn nageüagt uitbreidde; maar door middel van st gene Christus deedt, ('t welk zy egter niet klaar uitleiden,) en 't geen Adam niet doen konde. In dit tydperk, waarvan we hier fpreken, was men, waarfchynlyk door de figuurlyke fpreekwyzen der Schriftuur alle eigenlyk te nemen, zo verre gevorderd in het leerftuk der Voldoening, dat de dood van Christus een prys A 4 was  loS JOSEPH PRIESTLEY, was voor onze verlosfing van de magt des dood», Maar dit lamenftel was nog zo verre af van volkomen te zyn, dat deze Schryvers niet konden bepalen, aan wien die prys betaald ware; en men in 't algemeen overeenkwame, dat dezelve aan den Duivel was betaald, aan wien het mensch» dom, in gevolge van Adams zonde, was overgegeven geweest. De begrippen der Schoolfche Godgeleerden, zegt de Schryver, waren over dit ftuk woest en verward. Het werdt in geen geregelde orde gebragt voor de tyden der Reformatie; zynde de Reformateurs daarop zo yverig gefteld, omdat, het gefchil met de Roomfchen zyn begin xiam, van de 4fl*ten, die op de leer der Verdienden was gegrond; en omdat zy Auguftinus Schriften en zyne leer wegens de Genade, Erfzonde en Predeftinatie,(Luther was een Augustyner Monnik geweest) toegedaan waren; ende leer der Voldoeninge, fchoon die door Augus* tinus zelren eigenlyk niet geleerd was, daarop bauwden. "VVy hebben op dit gedeelte van des geleerden Schryvers werk wat langer ftil geftaan, op dat men daaruit eenigzins mag opmaken, van hoe veel of weinig gewigt de hedendaagfeke twist zy van 3t leerftuk, en deszelfs uitlegginge, over Christus borgtogtelyke Geregtigheid. Wy menen egter, dat de Heer Prieftley, geen regt begrip heeft van dc leer der H. Schrift, WC£?n Christus dood als, een zoenofïèr, toor en  'Gefchiedenis van H bederf des Christendons. 907 in de plaats der Zondaren. Hy begrypt dat men, van een offerande voor de zonden fpreekende, altyd verftaat dat derzelver oogmerk is de vertoornde Godheid te bevredigen en te voldoen. Doch dit was 't denkbeeld, 't welk 'er de Heidenen van maakten : maar de zoenofferanden, door God bevolen, waren, gelyk alle andere plegtigheden, oorfpronklyk.ingefteld, om de M e nschen;teweten om hen van de zonden aftefchrikken, en tot godsvrugt en deugd aantefporen; zo door hen in de ppofferinge te tonen de ftraf, die zy door hunne zonden verdiend hadden , als door hen van de vergeving der zonden, indien zy met een berouw kebbend gemoed offerden, op eene plegtige wyze te verzekeren. En tot zulken einde gaf God zelf zynen Zoon, naar den rykdom zyner barmhartigheden, tot een Zoenoffer voor de Zonden van 't menschdom, aan 't welke Hy en bekeering en eene algemeene vergiffenis liet aankondigen; terwyl tevens de dood van J. C. tot verfcheide andere grote en Gode waardige oogmerken diende. Doch laat ons met de Hiftorie van 't bederf des Christendoms voortgaan. III. In het derde gedeelte van dat werk handelt de Heer P. van de gevoelens wegens de Genade, de Erfzonde en Predeftinatie, Het is, zegt hy, aanmerkelyk , dat men van deze leerftukken naauwlyks eenige voetftappen vindt voor den tyd der Pelagiaanfche gcfchillen, die in 't laatst der vierde en 't begin der vyfde eeuwe A 5 . be*  *og JOSEPH PRIESTLEY, betwist werden. Van deze gefchillen handelt hy vervolgens; gelyk ook van de halve Pelagianen; en van den tegenftand , waarmede Auguftinus zig tegens de Pelagianen verzettede. In de derde {afdeeling van dit gedeelte verhandelt hy de Leer der Genade, enz, volgens de fchoolfche Godgeleerden; en in de vierde afdeeling fpreekt hy van de gevoelens der beroemdfte Hervormers over deze moeilyke en betwiste leerftukfcen. m De Schoolfche Godgeleerden, zegt Dr. P. kwamen hierin overeen, dat de jonge kinderen eigenlyk onderhevig waren aan Adams zonde, en aan de verdoemenisfe ter oorzake van die zonde, om dat Adams wil eeniger wyze de wil der jonge kinderen was (*). Thomas Aquinas tragt te (*) [Aan hoe vele zwarigheden deze ftelling onderhevig zy, fchynt reeds M ah o met begrepen te hebben: want'hy vertelt in zyn Koran, In 't kap. Al Araf, dat God, een verbond met den eerften Mensch zullende) maken, volgens 't welk het ganfche menfchelyke geflagt Hem zou eeren en gehoorzamen, twederlei voorzorg gebruikte; vooreerst, het gehele menschdom,on< der de gedaante van Mieren , doch met menfchelyk verftand begaafd , byè'en verzamelde, in de Valleije van Noöman , by den berg Arafat; en dat God aldaar, ten anderen, Engelen tot getuigen nam en zeide: „ Wy „ hebben hierby getuigen genomen, opdat de ment, fcken, ten dage des oordeels, niet mogen zeggen; „ JVy^ weten niets van dit Verbond;" enz. Voyez Ds ' Chaufxpii, Dift. Hiftor. Crito. Art. Admn Rem. h.]  Gefchiedenis van 5* bederf des Christendoms. 6o& te bewyzen, dat alleenlyk de eerfte zonde van) Adam tot zyne nakomelingen overging en zyn gantfche nageüagt bedorf; maar dat zyne vol- / gende overtredingen hem alleen raakten. — Men vindt duidelyke voetftappen van de leer der? Genade , Erfzonde en Voorfchikking onder de Waldenfen, die de vroegfte hervormers des Pausdoms waren. In fommige der eerfte Geloofs- belydenisfen, door de Lutherfchen en anderen onder de Hervormers uitgegeven, worden die leerftellingen met aanmerklyke geftrengheid, en met een beftudeerde juistheid van uitdrukkingen, voorgedragen. Calvinus beweerde die gevoelens met niet minder ftrengheid, en dewyl de Lutherfchen dezelven vervolgens verwierpen, zyn zy thans algemeen bekend onder den naam van Calviniste leerftukken. Niet zeer lang na den dood van Luther en Melancthon, - liet de Keurvorst van Saxen door eenige Godgeleerden het Qoncordie-boek opftellen, waarin zy, Luthers leer latende varen, het befluit van Gods verkiezinge geenzins volftrekt ftelden; maar integendeel leerden, dat God allen,die geloven willen, behoudt; dat Hy aan alle menfchen genoegzame middelen ter zaligheid verfchaft; en dat zyne Genade wederftaan kan worden. De beginfels van de overige Hervormde Kerken zyn eg* tsr- nog Calvinist, en onder anderen die der Engelfche en Sohatfohfi Kerken ; fchoon de Godgeleerden der Engelfche Kerke in 't algemeen aLt gene groote verwonderaars of yoorftanders var» dat  6ro JOSEPH PRIESTLEY, dat leerftelfel bekend zyn. In de Nederlanden lagen de Leeraars in den beginne der hervorming . deswege onder gene verplrgting , voor dat het Dortfche Synode vastftelde, dat zy de Calviniste keringen moesten voorftaan; want doof behulp van eene factie in den Staat, kreeg de Calviniste party aldaar de overhand; en zy, die 'er zig te. genkantten, kregen, in gevolge van zekere Remonftrantie daartegen, den naam van Remonfiranten; en werden wreedelyk vervolgd, in gevan- • kenisfen en in tugthuizen gezet, gebannen,enz. "Het is klaarblykelyk, dat tegenwoordig de voorltanders van de leer der volftrekte en onvoor•waardelyke Verkiezing, en der overige Calvi. niste leerftcllingen, voornaamlyk beftaan uit perfonen van weinige geleerdheid of opvoeding; en dat, indien de geloofsformulieren van de vastgeftelde Proteftantfche Kerken overgezien, [gerevideerd"] moesten worden, de Artikelen ten, voordeele van die leerftellingen , ongetwyfeld zouden worden agter gelaten. Maar dewyl zy aldaar blyven ftand houden , en de geest van dezelven door den ganfehen openbaren godsdienst verfpreid is, zal 't geloof daarvan by 't gemene volk wel blyven duuren; cn men zal ook altyd menfchen genoeg vinden, die kerkelyke bevorderingen geredelyk willen aannemen onder voorwaarde van te ondertekenen 't gene zy niet geloven, en dag aan dag zulke kerkdienften te herhalen, die zy zei ven geheel afkeuren.» IV,  Gefchiedenis 3>an't bederf des Christendoms. 6lf ' IV. In 't -vierde gedeelte handelt de Heer P. meestal over de Leerftellingen der Roomschge* zinden; inzonderheid die, welken op; den dienst der Heiligen, der Engelen, van ds Maagd Ma-1 ria en der beelden betrekking hebben. Wegens de aanbidding der Heiligen merkt hy aa", dat zy,die dezelven meest invoerden, zeer weinig in 't ftuk van ware verdienften bedreven, de zulken canonizeerden, die den naam van Heiligen weinig verdienden; namelyk een party elendige geestdryvers, waaronder fommige enkel Martelaars van zigzelven waren, door dwaaze zelfpyninge en geftrengheid ; en anderen zig flegts aanmerklyk maakten door de zo genaamde regten der Kerk, met dollen yver, tegens de wereldfche Vorften van hunnen tyd, voor te ftaan; by voorb. Thomas a Bekket, Aarts-Bisfchop van Kantelberg. Eer 'er nog geregelde Canonizatien waren, en in de tyden van diepe on« kunde, werden louter ingebeelde perfonafien, die nimmer beftaan hadden gehad, onder de Heih> gen ter aanbiddinge geplaatst. Zodanig eene is St. Urfula met haar elfduizend maagden, die té Keulen zouden gemarteld zyn , met den Pau& Cyriacus, die haar verzelde; waaromtrent egter Baronius zelf getuigt, dat 'er nimmer een Paus ?an dien naam geweest is (*). Zodanig is ook; de (*) [De Nederlandfche Lezer kan van deze Fabel berigt vinden in de Kerkelyke Oudheden, uit het Latyn ver-i  öt* JÖSEPH PR,ÏËSTLE t," de //. Veronika, een naam, enkel oorfpronklyfe uit een verdigtfeltje van een Neusdoek, waarop de Zaligmaker, onder het torfen van k Kruis bezweet zynde, zyn beeltenis zoü hebben afgedrukt, 't wélk Vera Ikon, dat is, ware beeldteuts, genoemd werdt, waarvan men de H. Veronika heeft gemaakt, welke die Neusdoek aan Jefus kwanswyze hadt toegereikt. Even beuzelagtig is de vertelling van de zeven Slapers, die in een Spelonk, van Decius ty^ af tot aan Theodofius regering toe, 162 jaren, gelyk gezegd wördt4 zouden geflapen hebben, en wakker wordende ter wederlegging van fommigen, die de opftanding loochenden, zo fris als ooit voor den dag kwamen. Zeer waarfchynlyk is St. Orefte geen ander Heilig dan de Berg Sora&e, zynde de uitfpraak op h Italiaansch maar een weinig verzagt. Hoe dwaas en goddeloos de verdigtfels van St. franciscus, en van Sn Jgnatius zyn, is aan niemand onbekend i (*). V. vertaald, en met Aantekeningen opgehelderd door H. V. R. Hiftorie van 't Utrechtjche Bisdom, I Deelj bl, 172 , en verv. En Oudheden van Rynlandt, bl. 208. en verv.] ■ (*) [ Die dit onderwerp verder wil nagaan, moet onder anderen vooral lezen Mabilloks kleine werkje , in het IV Deel der AnaleUa D'A c h e e i 1, de Verhandeling over den dienst der onbekende Heiligen; dt Cultu Sanftorum lt^wtorum Euïebix Romani Mpi. ftola. ]  Gefchiedenis van *ï lederf des Christendoms. óïj V. In >t vyfde gedeelte is de Hiftorie vervat van de gevoelens wegens den ftaat des Doods, welken de Heer P. nagaat van de vroegfte tyden des Christendoms af tot dezen tyd toe. De leer, zegt hy, wegens het beftaan van de Ziel, en van haar bewust zyn na 't overlyden tot de opftanding,was de grondflag van 't Vagevuur en e» vele andere Roomfche misbruiken. Sommigen onder de vroeger Wederdopers fielden, dat de Zielen In dien tusfchentyd fliepen; en de Zwit* ferfche Geloofsbelydenis veroordeelt allen, die den flaap der zielen ftellen, waaruit fchynt te volgen, dat 'er velen in dat gevoelen geweest zyn. Luthcr zelf is in dat gevoelen geweest, fchoon het twyfelagtig zy, of hy in 't zelve tot zyn dood gebleven zy. Velen der Hervormers waren 'er in; zo dat het, naar alle waarfchynlykheid, het algemeen begrip zoude geworden zyn, indien Calvinus 'er niet met opzet tegen gefchreven hadde. En federt is het door velen egter aangenomen geweest; en niet zeer lang geleden heeft het veel veld gewonnen door de Schriften van den Bisfchop van Carlisle en van den Aarts-diaken van Cleveland,den fchranderen Blackbourne. Dr. Prieftley beweert, onder zyne andere vreemde ftellingen, dat de mensch uit een ligchaam alleen beftaat, gene onftoflyke Ziel heeft, en zo ras hy fterft, in zekeren zin opftaat en geoordeeld wordt. VI. Het zesde gedeelte, waarmede het Twede Deel van dit werk begint, handelt oyer de ge- voe*  j24 joseph priestley* VóelcHS wegens het h. Avondmaal, federt 4e eerfte eeuw tot den tyd van Augustinus; en Van dezen tyd af tot dien van Pafchaiius Rad* bertus, die in 't jaar 818, in eene Verhandeling het eerst, en niet zonder vry wat tegenfpraak te ontmoeten, beweerde, dat het Brood en de Wyn in 't Heilig Avondmaal niet alleen in 't wezenlyke ligchaam en bloed des Heeren, maar zelfs in dat zelfde ligchaam en bloed veranderd wordt, 't welk uit de Maagd Maria was geboren, vervolgens gekruist, en wederom opgewekt» Het was ook niet voor 't begin der dertiende eeuw, dat die leer tot een artikel des geloofs werdt gemaakt, te weten, door Inno-< centius den III. in 't Concilie van Lateraan in 'é jaar 1215. De uitdrukking van Tranfubftantlatieï is flegts 't eerst gebruikt van Stephanus, Bisfchop van Autun, in 't begin der twaalfde eeuwe. De geleerde Schryver heeft, met grote juistheid , het leerftuk der Tranfu-bftantie van tree tot tree in alle deszelfs byzonderhederi nagegaan , en befluit deze Verhandeling met de hiftorie van de herftelling der ware leer des Christendoms, wegens het h. Avondmaal des Heeren. Zwinglius dagt 'er veel redelyker over dan Calvinüs, en Caroloftadius dan Luther. VII. Het zevende gedeelte handelt over de verfcheide begrippen en praktyken der Christelyke Kerke ten aanzien van den Doop. De Heer Prieftley is een groot voorftander van den Kinderdoop; hy beweert, onder anderen, dat d£ eer-:  tiefchitdems van '/ bederf des Christendoms 615 eerfte Christenen, volgens de algemene denkbeelden en vastgeftelde gewoonte der Joden, en andere Aüatifche volken, in diergelyke gevallen, niet konden gedagt hebben, om een andere praktyk in te voeren , dan de kinderen te dopen, ten zy ze een byzondere tegengeftelde onderrigting hadden ontvangen. De Stokbewaarder en alle de zynen, Lydia en haar geheele huisgezin werden gedoopt; gelyk we lezen: en deze woorden moesten een' Jood noodwendig doen denken, dat de kinderen ten minften, zo niet alle de Slaven van 't huisgezin, ook gedoopt werden, zo wel als 't Hoofd des Huisgezins. Uit de Kerkvaderen blykt ook, dat de Kinderdoop de algemeene praktyk der Kerke was. De Schryver merkt ook aan, dat de Doop der befprenginge , fchoon men daarvan by de eerfte Christenen geen gewag vindt gemaakt, niet min een zinnebeeld van zuiverheid is, dan de onderdompeling, die ouwlings in gebruik was, doch niet uitdrukkelyk geboden; zodat we thans de vryheid hebben in 't bedienen van den Doop te handelen naar ons het gevoeglykfte fchynt. In de twede eeuw gaf men den gedoopten melk en honig, en hy moeft zig dien dag niet weder wasfehen. Tertulliaan is de eerfte die gewag maakt van het tekenen der dopelingen met het teken van 'c Kruis,doch enkel in de byzondere, en niet in de openbare godsdienst-oeffeningen. Na hctConcilie van Nicea'voegde men by het dopen neerft de bezwering in tegens den bozen geest, Algem.Bicv1V.deu..N,5. Ss en  6iö JOSEPH. PRIESTLEY, en andere plegtigheden. Degedoopten droegen teen ook witte klederen tot aan den volgenden Zondag. Vervolgens fpreekt de Heer P. van de invoering der vyf andere zo genaamde Sacramenten, benevens den Doop en 't Avondmaal, te weten, van 't Vormfel, Boetdoening, Heilige Orders, 't Huwelyk en laatfte Oliefel; en tekent aan, dat Petrus Lombardus, in de twaalfde eeuw, de crfte is , die van zeven Sacramenten fpreekt. lly befluit dit artikel met de volgende aanmerking: ,, Het is zeer te wenfchen, dat gelyk de Hervormde Kerken deze vyf byvoegfels van Sacramenten hebben verworpen,'zo ook de Christenen in 't algemeen hunne denkbeelden wegens den Doop en 't H. Avondmaal verbeteren , dezelven niet langer blyvende houden, gelyk men deedt ten tyde der Paapfche duisternisle, voor uitwendige en zigtbare tekenen van inwendige en geestelyke genade: want zulke begrippen zullen , altyd tot aanmoediging ftrekken, om 'er eene kragt aan toetefchryven , die'er geheel vreemd van is, en tot minagting van die goede gemoedsgefteltenisfe en goede werken, welken ons alleen Gods gunst kunnen doen verwerven, en waaraan alleen zyne genade en gunst byzonderlyk is gehegt." VIII. Het agtfte gedeelte vervat de hiftorie van de veranderingen, die in de manier, waarop de openbare Godsdienst gehouden werdt, ingevoerd zyn; van de Kerken, van de Plegtigheden, van 'c gewyde water omtrent 't jaar 518.  Gefchiedenis van *$ bederf des Christendoms. 617! 538. van 't inwyden der Klokken door Joannes den XIII. in 'c jaar 896. van 't irvoeren van orgels in de Kerken, in 'c jaar 1312. van 'tvastftellen van Feesten, van Kersmis, enz. Het Kersfeest, ter gedagtenisfe van Christus geboorte, vindt men by Chryfoftomus gemeld, als niet bekend te Antiochie, dan flegts tien jaren voor dat hy fchreef; wiaruit hy befluit, dat het eerst onlangs uit Rome aldaar was ingevoerd. Men houdt het daarvoor, dat het 't eerst gevierd is door de navolgers van den Ketter Bafilides, en van hun door de RcgtzinnigeT, in de vierde eeuwe, is overgenomen, wanneer het Feest van Christus Doop werdt ingevoerd: want daarvan was 't gevolg, dat het Geboorte-feest, H geen op den 6 den van January gevierd werdt, tot den 25ften van December werdt te rug geIchoven; fchoon het Feest va*n Christus doop, »t welk alleen, en niet Christus Geboortefeest4 in 't ooste gevierd werdt, den naam van Epiphanie behieldt. IX. In het negende gedeelte wordt de hiftorie verhandeld van de Kerkentugt, van boetdoening, belydenis, pelgrimagien, aflaten, excommuniatien, de Inquifitie, die in 't jaar 1193 is ingefteld, van geesfelingen, die in de XIII. eeuw in manier kwamen, enz. Ook wordt dit gedeelte befloten met een aanmerklyk berigt van de verfcheiderhanden verkeerdheden, waarin zig verfcheide gezintheden onder de Christenen, met betrekking tot de natuur cn verpllgtin^ Ss z  618 JOSEPH PRIESTLEY, der zedelyke deugd hebben verlopen. Hier onderzoekt de Heer P. ook de wanzedelyke en bedorven zetregels van de Roomfche Kerk; doch hy fpreekt de tegenwoordige Roomschgezinden vry van de befchuldiging, als of zy helden, dat men den eed en beloften aan Ketters gedaan, niet behoeft, ja niet mag houden , wanneer dat nadeelig zou zyn aan het Kathoiyk geloof. „ Ik heb, zegt hy, gene openbare en algeme, ne verklaring gevonden, op 't ftuk van het niet bewaren van zyn woord en trouw aan de Ketters, dan alleen die van Paus Clemens den IX. in zyne Jlcla, die in 't jaar 1724 te Rome gedrukt zyn ; waarin hy uitdrukkelyk verklaart, dat alle beloften en verdingen, met Proteltanten aangegaan, geheellyk nietig en van gene waarde zyn, wanneer zy fchadelyk zyn aan 't Kathoiyk geloof, der zielen zaligheid of aan de regten der Kerke, zelfs al waren zy bekragtigd en bevestigd met plcgtigen eede. Dan, wat de Heer P. hier ook zeggen, egter fchynt de Kerkvergadering van Conftans, ten aanzien van 's Keizers vrygeleiden aan Jan Hus, reeds dergelyk befluit vastgefteld te hebben (*). Doch men behoeft niet te twyfelen, of de Roomschgezinden volgen thans eerlyker en godsdienftiger grondbeginfels. X. In het tiende gedeelte wordt de hiftorie van (*) [Voyez Lirfant, Hiflv du Conc. de Conftance, Tom. I, pag. 402, 493.]  Gefchiedenis l>an '/ bederf des Christendoms. 619 van de Bedienaars der Christelyke Kerke verhandeld, en inzonderheid ook over de Bisfchoppen en hunnen oorfprong gehandeld, tragtende de Schryver aantctonen, dat zy oorfpronklyk mee de. Ouderlingen dezelfde orde uitmaakten. Hy haalt ten dien einde aan de bekende plaats van Hieronymus, die over 't eerfte Hoofdft. van Paulus brief aan Titus zegt; dat de Ouderlingen en Bisfchoppen by de ouden dezelfde waren. Hy gaat de onderfcheide voetftappen na, langs welken de Dienaars der Kerke met den tyd daarvan de Heren, ja tevens de Heren der wereld werden; en toont dat aan in de hiftorie yan de Kerkdienaars tot aan den val van't Westerfche Keizerryk, en vervolgens van dat tyd-. ftip tot aan den tyd der Hervorming. XI. In 't elfde gedeelte wordt de oorfprong, voortgang en val van de Pauslyke Magt verhaald : En in drie Aanhangfels tot het tiende en elfde gedeelte is vervat de Historie der Kerkvergaderingen, die van 't Gezag der burgerlyke Overheid in de zaken van den Godsdienst,-^ en die van 't Gezag der Overlevering en Heilige Schriftuur. Dr, Prieftley ftelt eene Ingeving of Infpiratie vin de H. Schrift ten aanzien van de gebeurde zaken, de Leer en de daden van onzen Heer J. C.; maar hy beweert, dat de 11 Schryvers, wanneer zy zig tot redeneren bege. ven, even feilbaar zyn als andere menfchen: ., De H. Paulus. zegt hy , redeneert nu en dan gcenzins juist en bondig; en fchreef derhalve s s 3 !<&  610 JOSEPH PRIESTLEY, gelyk ieder van zyne denkwyze en gemoedsgefteltenis in zyn' ftaat en omftandigheden, zonder eenige byzondere infpiratie, zou gefchreven hebben." XII. In 't twaalfde gedeelte is de Hiftorie van het Monniken Leven vervat. NIH. En in het dertiende wordt de Hiftorie van de Inkomften der Kerke verhandeld. Het algemene befluit van dit werk vervat twee deelen; waarvan het eerfte tegens de Ongelovigen is gerigt, en in't byzonder tegens den Heer Gibbon; en het twede is gerigt tegens de Voorftanders van de tegenswoordige vastftcllingeh der Christen Kerken, en in 't byzonder tegens Bisfchop Hurd. „ Het doet my leed , zegt de Hr. P, dat ik den Heer Gibbon (*_) moet vermanen naauwkeuriger onderfcheid te maken, dan door hem gedaan is, tusfchen het Christendom zelf en deszelfs bedorvenheid. Hy moest niet voor toegedaan hebben aangenomen, dat de leer van drie Perfonen in eenen God, of de leer der Voldoeninge van de zonden des menschdoms door den dood van een' Mensch , eenig gedeelte van 't Christendom uitmaken f daar hy, indien hy ooit het Nieuwe Testament voor zig zeiven gelezen hadde, noodwendig moest gezien hebben, ' ' ' ' hoe (*) Zie wegens dr2en Schryver deze Algemene miittAeck, III. Dtel, ftlariz. öSo.  Gefchiedenis van V bederf des Christendoms 621 hoe in 't zelve de leer van Gods eigenlyke Eenheid, en die van zyne vrye cn zuivere Barmhartigheid tegens den berouw hebbende zondaar, byna op ieder bladzyde geleerd wordt. Van de bedorvenheden des Christendoms Sprekende, moest .hyinzynonderzoeK verder zyn voortgegaan, zo wel in zyne hoedanigheid van hlltoriefchryver als in die van mensch: want als een mensch heeft hy zo veel belang in dat onderzoek als iemand; en geen onderzoek kan voor eenig mensch zo ge - mgtig zyn als dit. " De Heer Gibbon, gelyk ook doorgaans de Ongelovigen in 't algemeen, hebben nog veel te leren uit het Euangelie, eer zy waarlyk de nodige vereisten hebben om 'er tegens te fchryven. Tot nog toe fchynt hy gene kennis te hebben, dan alleenlyk van de bedorven vaststellingen van 't geen zeer oneigenlyk de leer des Christendoms genoemd wordt; daar het zyn pligt was het Nieuwe Testament zelf te lezen en te onderzoeken. Daarin zal hy niets vinden, dat naar het Platonismus gelykt; maar integendeel leeringen, in ieder opzigt, het tegengeftelde van dat famenltcl van wysbegeêrte, 't welk zwakke Christenen, die niet wisten te onderfcheiden, in later tyd in het zelve hebben ingelyfd. Hadt de Heer Gibbon in Vrankryk, Spanje, of Italië geleefd; hy kon met even zo goede reden de leer derTransfubftantiatie, en die van den dienst der Heiligen cn Engelen, onder de wezeniyke deelen des Christendoms, als de leer van de Drieëen£ s 4 beid  6n JOSEPH PRIESTLEY, heid en der. Voldoeninge gefteld hebben. Be vrienden van het egte en ik zal 'er byvoegen ('t zyn de woorden van Dr. P.) van 't redelyke Christendom, hebben egter, over 't geheel niet veel reden om zig te beklagen, dat hunne vyanden deze onderfcheidingen niet gemaakt hebben; naardien wy, langs dezen weg, zei ven geleerd hebben die te maken: zodat het Christendom misfchien al zo veel aan zyne vyanden, als aan zyne vrienden, ten aanzien van dezen gewigtigen dienst, verfchu'digd zy. In hunne woeste aanvallen zonder onderfcheidinge, heeft men hun gaar ■ ne overgelaten alwac onhoudbaar bevonden werdt • en ik hoop dat de aanval zal voortgezet worden, tot dat 'er niets van de elendige buitenwerken overblyft; en dan twyfel ik niet, of men zal, in 't middelpunt eene onverwinbare fterkte vinden; eene fterkte, op eene rots gebouwd, tegens welke de poorten des doods niets zullen vermogen." In zyne aanmerkingen tegens de verdedigers der tegenwoordige Kcrkelyke vaststellingen, zegt Dr. P. dat het te beklagen is, dat mannen van den eerften rang in de Kerke en van on. twyfelbare bekwaamheden, of geheel onverfchillig fchynen omtrent de hervorming der Kerke, of in plaatfe van dezelve te bevorderen, al hun vernuft gebruiken om ons in net aangenomen famenftel te doen berusten; daar egter al wac ssy aandringen zo klaarblyklyk zwak is, dat het enkel maar mogelyk zy, dat zy het ernftig menen, -f-  Gefchiedenis van '/ lederf des Christendoms. 623 nen.—— En na deze fterke aanmerking laat Dr. Prieftley dit volgen: „ te moeten zien dat zulke mannen als Bisfchop Hard, (.*) onder dit foort van Schryveren, die zo weinig agtbaarzyn,behoort, daar hy alle de hoedanigheden bezit om by Tillotfon, Hoadley en Clarke gefteld tc worden, verwekt te gelyk ons medelyden en onze verontwaardiging. " Op deze wyze tragt de geleerde fchryver te tonen, dat hy, als een wysgeer en godgeleerde over de Kerkelyke gefchiedenisfen redenerende, niet anders zoekt, dan den Christen godsdienst, volgens zyne wyze van denken, te zuiveren, en van alle hinderrdsfen te ontlasten, waarmede het door trotsheid, valfche ftaatkunde en onwetenheid is beladen, en het zelve tot zyne eerfte zuiverheid en eeuvoudigheid te herftellen. (*) Zie onze Algemene Bibliotheek, IV. Dml, Bladz. 396. SS5 1L  024 II. Theorie derGartenhmst von C. C. L. HIRSCHFELD,Koningl. Dan. wurklicher Juftitsrath, und ordent. Profesfor der Philfbphie und der fchoner JPïsfenfchaften zu Kiel. Leipzig 1779-1782. 4 Banden in 4to. mit vielen eingedrukten Kupferen. Dat is. Samenfiel van Tuinlunde, of Onderwys over het aanleggen van Lusthoven, door C, CL. HTRSCHFELD , gewoon Hoogleeraar der Wysbegeêrte en fchoone Weetenfchappen, enz. te Kiel. Vier Stukken in 4to. met veele plaaten. TT\it zeer fchoone, en in zyn foort tot nogtoe -Lr eenige werk, handelt niet .over het eigenlyke zogenaamde hovenieren of warmoezieren, maar. over de Kunst in het aanleggen van Tuinen of Lusthoven, welke volgens den tegenwoordigen fmaak zeer naauw aan de Schilder-; en-Bouwkunst verbonden is. Hierom zullen wy van hetzelve in onze Bibliotheek een breedvoerig verflag mededeelen, en zouden zulks reeds, eer gedaan hebben, hadden we niet gewagt na de volle uitgaave des gantfchen Werks, waaraan thands nog wel één ftuk ontbreekt, maarwaarvan de Schryver reeds vooraf den korten, Inhoud heeft opgegeven *, zodat wy nu het ge- hee-  C. C. L, HIRSFELD, over het enz. 625 heele Plan des werks kunnen befchouwen, en daarover oordeelen. Eer de Heer H. tot zyn werk zelfs overgaat, maakt hy vier aanmerkingen in even zo veele afdeelingen. In de eerfte , waarvan de titel is: Befchouwing van de Tuinen der oude en hedendaagfchen , geeft de Schryver eene korte gefchiedenis van deeze kunst, een begin maakende met de beroemde hangende Tuinen der Babylonié'rs, waarna hy tot die der Grieken en Romeinen overgaat. Hierop fpreekt hy van de Tuinen der tegenwoordige befchaafde Volken van Europa, en befchryft ze kortelyk. By de Tuinen van Italië hadt kunnen aangemerkt worden , dat ze doorgaans naar den Franfchen fmaak al te regelmaatig zyn. Hunne Villa zyn te vol gepropt met Standbeelden, die wel agtenswaardig zyn voor den kenner der Oudheid 'en de Vrienden der Beeldhouw-kunde, maar hoedanige aanleggen tegen den goeden fmaalt ftryden; zelfs de'fchoone Villa Ludovica, waarvan onze Schryver fpreekt, geheel volgens het Plan van le Notre. Derzelver elendige Waterwerken heeren te regt Guiochi d' acqua, want zy zyn waarlyk kinderagtig. Met dat al hebben de groote Italiaanfche Tuinen veel bevalligs, en verfcheiden kunnen met geringe kosten tot heerlyke Lusthoven veranderd worden, waartoe egter, zo lang de Italiaanen geen meerdere zugt, dan tegenwoordig voor het Landleeven hebben, weinig hoop is. Ook vertoonen veele Landhuizen  625 C. C, L. HIRSCHFELD, zen van Palladio en Scamozzi zig beter in tekening, dan dat men ze daadelyk ziet ftaan. Zeer goed is het oordeel des Schryvers over de Franfchen en hunne Tuinen, fchoon hy by zeer veeleh onzer blinde aanbidders van alles, wat Fransch is, daardoor weinig danks zal behaalen: „ Verrukking en verwondering," zegt hy zeer wel, „ in den beginne; waarop wel „ haast een verdriet volgt, en die in walging eindigt, zie daar de uitwerking van de vermaarde Tuinen van Verfailles." Maar zedert eenige jaaren is een verbeterde fmaak uit Engeland ook in Frankryk gekomen, en fchoon de Koninglyke Tuinen nog in den ouden fmaak blyven , beginnen nogtans veele Franfche Edelen den Engelfchen aanleg te volgen. Hier heeft de Heer Hirfchfeld de befchryving overgenomen "van de lustplaats des Heeren Watekt, zc als die in zyn Effai fur les *jardins te vinden is. Van de Buitenplaatfen in ons Vaderland, oordeelt hy zekerlyk, over het algemeen te ongunftig\ waarfchynelyk dewyl hy hierover niet genoeg uit eigen ondervinding heeft kunnen oordeelen. Want fchoon het waar is, dat de meesten derzei ven nog op den ouden voet gefchoeidzyn, zeer eentoonig aangelegd, en dikwerf met ongerymde opfierfels overladen, is het echter zeker, dat een^ menigte van aahzienelyke Lusthoven, gelyk een Reder-oorZuidwyk , Bakkershagen en veele anderen. ten getuige ftrekken, hoe merkelyk eok by ons, ten deezen opzichte., de fmaak reeds,  ober het aanleggen van Lusthoven. reeds is verbeterd. By de Engelfche Perken, houdt onze Schryver zig lang op, en befchryft de Perken van TVentworth, Duncombt en Hagley, doch waarby hy veele anderen hadt kunnen voegen, en byzonder dc befchryving van Stourton Perk, in PFiltshire, dat wel niet zo groot is als veele anderen, maar met den fynften fmaak is aangelegd, en waar de grond en ligging op de voordeeligfte wyze gebruikt zyn. Ook geeft de Heer H. met veel vlyt eene naauwkeurige opgave van alle werken,die aan de Reizigers door Engeland, in dit opzigte van dienst kunnen zyn, doch onder dezelven misfen wy een zeer nuttig en voortrefFelyk werk, ten titel hebbende: a New Difplay of the Beauties cf Engeland, waarvan de 3de uitgaaf in a Deelen in gr. 8vo in 1776 is uitgekomen. Van de Lusthoven der Duitfcheren fpreekt de Schryver ook maar weinig, omdat de meesten nog al te veel den ftyven Franfchen fmaak verraaden ; doch in vergoeding daarvan geeft hy etlyke befchryvingen van die van Gotha en eenige andere adelyke Lusthoven, waaruit blykt, dat ook in Duitschland de goede fmaak meer wordt aangekweekt. Omftandiger is zyne befchryving van Afchhtrgy in Holftein, toebehoorende aan den Graave van Ranzau. Deszelfs ligging aan het Ploenifch Meir, is een der gelukkigfte, die men wenfchen kan ; ook is de plaats, op welkers eerfte gezigt men van verwondering wordt weg- ge-  628 C. C R, HIRSCHFELD, geüeept, zeer goed gebezigd, hoewel 'er nog veel aan verbeterd kan worden. Zeer breedvoerig handelt de Heer H. van de Tuinen der Chineezen, volgens Chambers (*)* die zekerlyk in 't eerft al te veel opgehadt heeft met deeze der Natuure wel naby komende Tuinen, maar die zonder twyfel ook te veel overgehouden hebben van den algemeenen ja zelfs te ver gedreeven fmaak der Oosterlingen. Met re» # den heeft men altyd aan het waare beftaan deezer Chineefche Tuinen getwyfeld, onze Schryver is onder deeze Twyfelaaren, en geeft daarvan onder anderen deeze redenen. De Chineezen hebben de vereifchte kennis van het fchoone nietj men ziet in hunne tekeningen niets van dien juisten fmaak in die Kunften, welken in de nieuwe Tuinkunde in zo hoogen graad onderfteld worden. Bouw-fchilder-en Vergezigtkunde zyn by hen nog in haare kindsheid. Maar Chambers, een man van zeer fynen fmaak, bemerkende, dat zyne Landsgenooten nog al te zeer aan de oude ftyve manier bleeven hangen , dat het by de nieuwe aanleggen aan uitvindingen ontbrak, en dat zy zoms tot buitenfpoorig heden vervielen; meende daarom, dat zyne gedagten te eer aandagt verwekken, en te beter aangenomen zouden worden, indien hy ze aaneen (*) Men zie hiervan eenig berigt in de Algem. Oe/tnjchoois, VI. Afd. D. I. bl. 413. env.  óver .het aanleggen van Lusthoven. 6af; een ver afgelegen Volk toefchreef, by het welk ze reeds met de daad in 'c werk gefteld waren. Kortom, hy plantte britfche denkbeelden op chineefchen grond, en deedt 'er eenige byvoegfelen in "den fmaak der Chineezen by, om zyne eigen denkbeelden, daardoor te meer aanzien en waarfchynelykheid by te zetten. Intusfchen zal zyn werk altyd zyne waarde behouden (*). In de tweede Afdeeling gaat de Schryver over tot het onderzoeken van den ouden en nieuwen fmaak. De oude wordt voornaamlyk aan Je Notre toegefchreeven , en door de zugt van alle befchaafde volken tot d'e franfche manieren , ten tyde van Lodewyk XIV, namen zy ook die van de Franfchen over, tot dat de Engelfchen zig van deeze kluisters ontfloegen. Milton, Pope en Addifon hadden een zo fyn gevoel, dat zy het ftyve en walchelyke zagen, en begonden in hunne fchriften daartegen te yveren. Kent, een man van groot verftand, maar dieby ons niet genoeg bekend is, baande in 't begin deezer eeuwe den weg, en bragt de Natuur weder in de Lusthoven te rug Allengs kwamen 'er meer en meer Schryvers, die deeze nieu- (*) Het voornaamfte is Dijfertation on mental Gar. dening Lond. 1772 in 4X0. waarvan in 1775 eene Hoogd. Vertaaling is uitgegeeven te Gotha: ook behoort hiertoe zyn Defigns of Chineje Buildings, 1757 «itgegeeven , en een Franfche Overzetting te Parys 1776 in fol.  630 C. CiL. H I R S C H F E L D. nieuwe wyze van aanleggen beter behandelden 4 van welken Whately de fchraiiderfte is. Roujfflait tragtte in zyne nieuwe Heloife den Franfchen het eerst een beteren fmaak te geeven, dan zy tot nog toe gehad hadden; doch te vergeefs: tot dat men voor eenige jaaren , toen dc befchryvingen en afbeeldingen der Engelfche Perken bekender werden, eensklaps in het tegengeftelde viel, en de Engelfchen blind wilde naavolgen. Hierna poogde de reeds geroemde Watelet zyne Landsgenooten op den regten weg te brengen , en hunne Lusthoven aan de regelen van verftand en fmaak te onderwerpen. Hem volgde de Marquis de Gerardin, en een ongenoemde iri zyne Theorie des jardins ; die niet weinig tot uitbreiding van den goeden fmaak toebragten, hoezeer alle hunne voorfchriften niet vry zyö van alle berispingen. Na eenige aanmerkingen over het wanvoegelyke eener al te groote menigte vanby een gepaarde Gebouwen, en der Engelfchen al te angstvallige naarvolging van de Natuur, maakt hy eene andere gewigtige aanmerking : dat het voor de Dukfchers , [wy voegen 'er Nederlanders by3 die andere Volken in veele weetenfchappen en kunsten overtreffen, ongevoegelyk is, om in dit ftuk de Engelfchen en Franfchen blindelings te ▼olgen-, „ ook is 'er, voegt hy 'er by, tus„ fchen de twee heerfchendefmaaken een mid, denweg, die met het verlaaten van de oude " wyZe zig niet geheel'en al in de nieuwe ma- . „ nier  over het aanleggen van Linthoven. 631 „ nier verliest." Hieraan moeten wy volkomen onze toeltemming geeven ; want in tuinen van middenmaatige grootte niets dan flingerlaanen te vinden geeft ook eene verveelende gclykvor. migheid; eene fraaie regte Laan doet in veele gevallen ook een groote uitwerking. In de derde Afd. wordt de Tuinkundc als eene fraaije konst behandeld, en waarin de Schryver tragt aan te toonen,datze het naast overeenkomt met het Landfchapfchilderen, ja deeze konst in zo verre overtrefe, als de natuur de copy tc boven gaat. In de vierde Afd. wordt ein. delyk van het oogmerk en de waardigheid der Lusthoven gehandeld. Daar men zig in dezelven. niets anders kan voorftellen dan de voorwerpen der fchoone Natuur op het land, bepaalt de S. daaruit twee algemeene wetten.voor den Tuinkunftenaar. Vooreerst moet hy zodanige voorwerpen der fchoone Natuur verzamelen en kiezen, die voornaamlyk op de inbeeldingskragt werken, en die zodanig vormen en fchikken, dat derzelver indrukfelcn daardoor verfterkt worden. Hierdoor onderfcheidt een Lusthof zig van eene ftreek die aan zig zelve is overgelaaten. Maar opdat zulk een voortbrengfcl van 't verftand fterker zal treffen dan" de bloote Natuur, moet de Kunftenaar deeze verzamelde en verëenigde voorwerpen der kunst daaronder mengen, en met het gehee' verëemgen. Deeze is de tweede grondwet; beiden volgen zy uit de hoofdttelling: roer door uwe Lusthoven fterk de Algkm. 13ISL. IV. peel N, j. T t ver-  63a C.C.L. HIRSCHFELD, verbeeldingskragt, cn wel fterfeer ,dan een bloot natuurlyk fchoon zulks kan verrigten. Hierop volgt de Leer der Tuinkunde zelve, en dit eerfte ftuk bevat nog twee Afdeelingen: I. Van de voorwerpen der fchoone landfchappelyke Natuur over 't algemeen. 2. Van de verfchillende Karakters der Landfchappen en derzelver werkingen. Het tweede ftuk handelt in zes Afd. 1. over de ligging der Tuinen of Lusthoven, a. over het Plantfoen. 3. over de Bloemen. 4. over de Graszooden. 5 over het Water. 6. over de Wegen. Het derde ftuk geeft in vyf Afd. regelen voor de werken der kunst in de Lusthoven. 1. Van Lust-en-Landhuizen. 2. van kleinere Tuinhuizen. 3. Van Tempels, Grotten, Hermitages, Kappellen en Ruinen. 4. van Zitplaatfen, Bruggen en Poorten. 5. van Standbeelden Gedenktekens en Opfchriften. In het vierde ftuk komen eerst eenige gemengde bedenkingen over den nieuwen fmaak van Lusthoven voor; daarna wordt in de 2de Afd. het denkbeeld van Tuinen of Lusthoven nader bepaald; en in de derde wordt de verdeeling der verfchillende foorten voorgedraagen. »t Overige wordt voor het vyfde en laatfte ftuk orergelaaten. Wy zullen den Schryver in dit zyn ontwerp wat nader volgen. En dus eerst van de voorwerpen der fchoone landfchappelyke Natuur in 't gemeenI — Grootheid en Verfcheidenheid komen hier >t eerst in aanmerking. Hoe grooter ruim-  over het aanleggen van Lusthoven. 633 tuimte, hoe meer voorwerpen: maar hier komt nog een andere foort van grootheid in aanmerking naamlyk die den voorwerpen zelfs; zo doet een bosch van oude ilaatelyke Eiken meer werking dan een nieuw geplant. Maar verfcheidenheid is voor den Geest nog veel onontbeerelyker dan grootheid: eene onophoudelyke eenpaarigheid vermoeit, en daarom walgt niets eer dan plat gefchooren Haagen en afgetekende Perken. Deeze beide vereifchten krygen derzelver volmaaktheid van het fchoone, dat ten aanzien der Landsdouwe, in twee wezenlyke ftukken, de Kleur en~de Beweeging zamenloopt. Goede evenredigheid is ook wel een gedeelte van het fchoone, maar de Natuur fchynt zig by Landfchappen daaraan zo naauw niet te verbinden, en daarom heeft de Tuinkunftenaar daarin ook meerdere vryheid. Door de Kleur, en een gelukkig treffen der verdiepingen moeteH in de nieuwe aanleggen buiten twyfel heerlyke uitwerkingen worden voortgebragt, gelyk men dit in veele Perken in Engeland,met zeer goed gevolg, heeft in agt genomen, doch dat men tot nog toe in andere Landen te veel uit het oog heeft vcrlooren; fchoon men het misfehien niet altyd in zyn magt gehad hebbe, vooral wanneer men flegts oude plantfoenen naar de nieuwe manier wilde inrigten. Daarvoor worden hier eenige goede regelen opgegeven. De Beweeging, of dat de Schilders in hunne Landfchappen ftoffeering noemen, is volftrekt een noodig ftuk, en hoe T t 2 meer  P34 C. CL HIRSCËPÉLD, meer beweegelyke uitzigten Qo>ues moupantes} op Dorpen, Weilanden, Vloeden cn Meiren, die door de fcheepvaart verleevendigd worden, aan een Lusthof gegeven kunnen worden, hoe beter. Noodzaaklyk is het by een aanleg bedagt te zyn op het Nieuwe en Onverwagte, omdat onze ziel altyd door de verrasfing getroffen en tot een leevendig gevoel wordt opgewekt. Is de Kunftenaar hierin gelukkig, dan zullen zyne aanleggen zekerlyk de goedkeuring wegdraagen. Het Plan moet daarom terftond niet geheel in de oogèn vallen; hoe meer hy kan verbergen, hoe meer de onverwagte verfchyning van iets zal aandoen. Doch deeze zugt om te verrasfen moet van den anderen kant niet op beuzelingen vallen, die beneden de waardigheid van Lusthoven zyn, en tegen den zuiveren fmaak ftryden. Een contrast levert zeer dikwyls goede gelegenheid tot veirasfingen, wanneer men van een zeker voorwerp tot een geheel ftrydig wordt overgcbragt. De regelen, die hier deswegens gegeven worden, kan een Kunftenaar zig niet genoeg eigen maaken, wil hy niet, gelyk veele Engelfchen gedaan hebben, in groove misflagen vervallen; doch welken zo hier in Nederland als in Duitschland zeldzaamer zullen begaan worden, omdat onze aanleggen van zo groote uitgeftrektheid niet zyn als in Engeland Ondertusfchen, fchoon wy niet, gelyk volgens Chambers berigt de Chineezen doen, Uilen, Wolven en Tygers hl  ever hei aanleggen van Lusthoven. Ö35 In onze bosfchen Iaaten fehreeuwen, noch galgen en raden oprigten, om fchrikverwekkende rooneelen te vertegenwoordigen , hebben wy nogtans in onze hoven , volgens den ouden fmaak, tegenftrydigs genoeg, als daar zyn waterfpuuwende Leeuwen, Draaken, Walvhdchcn cn andere monfters, die buiten het onaangcnaame ook geheel tegen alle gezond verftand aanioopen: want welke leeuw toch fpuuwt water, en welke walvisch leeft in een kleinen omtrek van zoet water? In de tweede Afd. gaat de Schryver over tot de verfchillende Charakters der landfehappen en derzelver werkingen. Zy hangen af van de ge_ fteltenis des lands, als het Vlakke, hooge, of laage, of van deszelfs vorming en beweeging, door rotfen, heuvelen, bergen, bosfchen, water, beemden, uitzigten en toevalligheden. Ieder ftuk wordt afzonderlyk door den Schryver behandeld maar hoe fchoon en gewigtig zyne aanmerkingen ook zyn, kunnen wy hem zonder al te breedvoerig te worden, hierin niet volgen. Ten laatften worden eenige ftreeken gekenfehest, als het vrolyke , fombere , romaneske en deftige. Van iedere foort vindt men voorbeelden. Onder de romaneske ftreeken telt de Heer H. Staubbach mede de vallei Lauterbrunn. En wie, die gelukkig genoeg is, deezen waterval gezien te hebben, gevoelt niet nog den indruk van dit pragtig.tooneel? Een fraaie afteekening in dit werk, en een nog fchooner onder de Gezigten Tt 3 van  63G C.C.L. HIRSCHFELD. van Zwitferland door den Heer Aberli, geeft'er voor de overigen eenig denkbeeld van. In het tweede ftuk komt de Schryver tot de voorfchriften, die het daadelyk aanleggen van Lusthoven betreffen, en fpreekt voor eerst van de ligging pf plaats. Eene in allen opzigte gewigtige regel is, dat men onderzoeke, welk het natuurlyke onderfcheidend kenmerk, of het byzonder cigenaartige eener plaatfe zy, om daarnaar den. aanleg te maaken, opdat men door veele konften niet iets wille dwingen, 't gene daarmede ftrydig is. Hier wenschten wy een paar woorden tot lof van den agtenswaardigen Digter Schenstone. Waarom worden de Leafowes ,door Engelfchen en Vreemdelingen nog altyd als een volmaakt herdcrlyk tooneel bewonderd? Juist omdat hy het gelukkig vermogen bezat, om den grond op de voordeeligfte wyze te gebruiken, en zyne aanleggen geheel tc fchikken naar deszelfs byzonder kenmerk; hierom behaagen ze aan allen, zelfs aan hun, die niet weetcn, dat de oorzaak daarvan te vinden is in dat inwendig gevoel, 't welk door de zagte overeenftemming van alle de dee • len tot het geheel verwekt wordt. Door hierop geen agt te geeven, zyn veele nieuwe aanleggen begonnen met de ouden te verwoesten, doch waartegen de Heer H. met regt yvert en waarfchouwt Eerst rooit men alles uit, en meenig boom die door honderd en meer jaaren gefiaan te hebben, een heerlyke vertooning ge- kree-  over het aanleggen van Lusthoven. 63? kreegen heeft, word onbarmhartig omver gerukt, daar dezelve, r.a een naauwkeuriger overdenking , en behoorelyk gebezigd een groote werking zoude hebben kunnen doen. Boomen en Struiken zyn de wezenlykfte ftukken tot het aanleggen van Lusthoven ; hierom heeft de S. ook zorgvuldig getragt, om ze naar derzelver grootte en naar de kleur der bladen cn z. v. tot klasfen te brengen. Hierin heeft hy du Roi en Munchaufen wel gevolgd, maar 'er van zyn eigen veel nieuws bygevoegd, en in beter orde gefchikt. Maar zullen de, zo zeer en te regt geroemde, Magnolia en Plumeria en veele anderen in het Noorden van Europa kunnen aangekweekt worden? om haarer fchoonheid wille is het allerzins wenfehelyk. De volgende verhandelingen over het Boom. werk zyn, volgens den eisch van het onderwerp, breedvoerig, en behooren tot de voornaamften des gantfchen werk*. In de Boomgroepen heeft onze S. Whately geheel gevolgd, als die dit onderwerp gantsch heeft uitgeput. Hierop volgen het Bosch, het Woud, het Kreupelbosch, waaronder hier eene ongefchikte verzameling van open en digt bosch, ftruiken en enkele boomen verftaan worden, de Warande en de Wildernis. Hier geeft de S. ook een goede aanleiding tot het by ons nog niet genoeg bekende fchilderen van het Loof. De Tuinkunftenaar moet hier, zo wel als de Landfchapfchilder, de veelerlei voordeelen van licht en fchaduw van de Natuur T t 4 ont-  633 CCL. HIRSCHFELD, ontlccnen. Het met wit en geel vermengde Groen moet zig het eerst aan het oog vertooncn daarna het iigt-groen, hierop het bruingroen . en ten laatften het donker-groen en iiet zwartagtige volgen. Het donker-gr en moet van verre cn het ligt groen digter by geplaatst worden. Het ftrydige {contrast') en de verdieping moeten anders in agt genomen worden bygroo. tc uitgeilrektheden als Bosfchen en Wouden, anders by enkele ftukken, als Groepen en Bosfchaadjen — Voor de tooneelen in de Bosfchen vinden we hier vier tekeningen van de uitvindinge van den Heer Brandt, die bewyzen zvner uitmuntende bekwaamheid zyn; en dewyl Graftomben voor deeze toonee'en zeer gefchikt zyn, ïs 'er die van Rousfeau te Ermenonville bygevoegd, gelyk ook een ontwerp van den zelfden Heer Brandt tot eene Graftombe voor Sulzer. Veel zegt onze S. ook over de regte Laanen of Alleen , en zy worden in veele gevallen, b. v. toegangen tot de Landhuizen goedgekeurd. Dan met alle liefde tot den fmaak der Engel, fchen kan men, buiten dit geval, de Alleen niet geheel verwerpen. Een hooge gewelfde regte laan, waaraan door kunst van fcheeren niets bedorven is, heeft veel fchoons en zyne eigen bekoorly kheid, vooral indien die niet te lang is, en op een goeden gezigteinder uitloopt. De reg;e Laanen van Lusthoven, die van geene uitgeftrektheid zyn, geheel verbannende, zullen de onophoudelyke fiingerlaanen de zelfde walging ver-  over hei aanleggen van Lusthoven. 639 veroorzaaken. Een tuin enkel met regte laanen heeft ontegenzeggelyk veel eenvormigheid, zo wel als de weleer zo geliefde Sterrenbosfchcn, maar het zelfde heerscht in de Slingerlaanen. Men behoclt zig niet te verwonderen, dat de Heer H. de Doolhoven, met Home en anderen van goeden fmaak, voor beuzelagtig verklaart. Om de maat van het ongerymde vol te meetcn, heeft men in den eertyds zo geroemden Doolhof van Verfailles den gantfehen Efopus in kleine fonteinen afgebeeld, en men ontmoet onophoudelyk Vosfen, Vorfchen, Vogelen , en met een woord, het halve ryk der Dieren Water fpuuwen, In de derde Afd. leert de S., welk gebruik men van Bloemen moet maaken, zonder tc vervallen in de misdagen van de aanleggers der Franfche Bloemperken, welken Addifon niet onaartig de Klinkdigt-maakcrs in deeze kunst noemt. — In de vierde Afd. 'komt hy tot de Graszoden, die volgens den Engelfchen fmaak een wezenlyk gedeelte der Lusthoven uitmaaken. Zyne voorfchriften zyn goed, rnaar moei-^ lyk voor de uitvoering, omdat ons gras zelden de fchoonheid van het Engelfche fyne gras kan krygen, 't welk in Engeland door de vogtige en zagte Lugtsgefleldheid, en omdat daar zelden lang aanhoudende hette en droogte heerscht, veroorzaakt wordt , cn waartoe ook een kostbaare arbeid van veele handen wordt vereischt. Iedere plant, welke niet tot het eigenlyke grasr Tt 5 ioorc  640 C C. L. H I R S C H P E L n, * foort behoort en fpitfe bladen heeft, fteekt men zorgvuldig uit; het gras wordt geduurig met korte daartoe byzonderlyk vervaardigde, Seizen gefehooren, en gerold, en z. v., waardoor het 't aanzien van zeer fyn tapyt bekomt. Dit veroorzaakt by groote Grasperken aanzienlyke onkosten. Op deeze wyze worden de Lawn der Engelfchen behandeld, dat is hunne waranden of wildbaanen , uitgezonderd dat men in dezelven geen Wild aantreft dat ze open vlakken grond hebben, en met bosfchaadjen en met hout beplante wallen omringt zyn. Het Water vertoont zig onder veele veranderingen, welke allen, ter regter plaatfe gebezigd veel leevendigheid, afwisfeling en het aangenaamfte fieraad aan de Perken geeven. De liggingen aan een Meir zyn gelukkig, maar zeldzaam; daar ze ontbreeken, Iaaten de Engelfchen ze in aanmerkelyke omtrekken uitgraaven; maar hierin moet men zorgvuldig letten, dat de kunst zig nergens verraade. Eilanden in dezelven izyn zeer fchoone fchilderagtige voorwerpen maar moeten met kiefchheid en in kleinen getale aangelegd worden. De Heer H. heeft hier uit ffoung de befchryving ingelafcht van het Meir by Keswichs het verdient zulks om deszelfs romaneske ligging zowel, als het Winander Meir, welke beiden, deeze in Lancasthire, gene in Cumberland, beftendig door de Engelfchen bezogt worden. Hierop volgt de befchryving van het Geneeffche Meir, 't welk veel grooter is, en ver-  \over het aanleggen van Lusthoven. 641 verrukkingen van een gantsch andere foort heeft. j)e Vyver is wel kleiner, dan het Meir, heeft egter veel met hetzelve gemeen, inzonderheid, dat men daaraan het aanzien der kunst, en by gevolg de regelmaatige gedaante van den voor», gaanden tyd ontneemen moet. Indien 't mogelyk is, moet men 'er het water doen afloopen, opdat het altyd zuiver en helder blyve , waardoor het omleggende oneindig verfraaid wordt» De Strem, de Vloed en de Beek, hebben hunne ondericheidende kenmerken , en byzondere fchoonheden, die door onzen Schryver duidelyk worden aangetoond. Even zo verfcheiden zyn ook de vallende wateren , die hier in den Water gieter , in den door grootere hoeveelheid fterkeren Waterval en in de door grootere fnelheid en geweldigheid verdoovendc Waterftorting verdeeld worden. De Natuur heeft de laatfte aan zig alleen behouden; en de zwakkere kunft moet voor haar wyken. Eenige zodanige Waterftortingen, die alleszins de verwondering der Reizigers verwekken, worden hier befchreevcn^ twee in Zwitferland, t. w. in de vallei Dy de Urfa ofRusf, en in Walliferland, twee in Italien, te Tholi naamlyk en Terni, en die van Niagara in Canada. Een Zweed zal veclligt wenfchen, dat hier ook zyn Waterval te Ttollhaita in Westgothland befchreeven was. Eindelyk is het ons aangenaam, dat de S. de Fonteinen niet geheel uit de Lusthoven verbant. De Natuur zelfs vertoont ons eenige fpringende Wa-  642 C. C. L. H I R S C H F E L D, Waterftraalen; waarom zouden wy ze dan geheellyk verwerpen, daar derzelver geruisch en het verfrisfen van de lucht daardoor zo veel aangenaamheid aanbrengen ? Zekerlyk moeten ze ter regter plaats gefteld worden ; en niets belagchelyks, gelyk eene Allée van fonteinen te Tivoli en Verfailles, hebben, noch waterfpuuwende dieren of menfchen, waarvan de Lusthoven van den Koning van Frankryk vol zyn. De laatfte Afd. van dit ftuk geeft de regelen, waarnaar de Wegen en Paden in de hoven rnoeten aangelegd worden. Regte paden, omzigtig gemaakt, zyn niet geheel en al te verwerpen; zy doen dikwyls een goede werking, doch moeten niet te lang zyn: ook llryden ze niet tegen de Natuur. — Om het tot dus verre verhandelde in de daadelyke uitvoering; te vertoonen, volgen in een Aanhangfel befchryvingen van Lusthoven cn Perken, als Herfehenberg en Sielbeck in Holftein, de Lusthoven te Darmflad, de Parken te 'Ènvtly Hackfuïl, Painshill, en Persfield in Engeland, en dat te Guiscard in Frankryk. De Schryver tot dusverre alteen behandeld heb.bende die deelen der Lusthoven, welken onmiddelyk met de Natuur in verband ftaan, gaat daarop in het derde ftuk over tot de werken der kunst, naamlyk tot de verfchillende foorten vsn. Gebouwen, zo ten gebruike als tot fieraad. De eerfte Afd. betreft de Lust- en Land-huizen,QX\ is voor de eigenlyke Bouwkunftcnaars. Hier wor-  over het aanleggen van Lusthoven. 643 worden ze alleen befchouwd naar derzelver ftand, fchikking, vernering, en in zo verre ze met de Lusthoven in zeker verband en betrekking ftaan moeten; ook vindt men hier alleszins de beste regelen, vol goeden fmaaks, hoe alles met betrekking tot de Tuinkunde moet aangelegd worden; en die voor veele Bouwmeesteren te noodigcr zyn, omdat men maar al te dikmaals ziet, dat zy tegen het eigenaartig kenmerk van Landhuizen zondigen. Té regt worde hier de buitenfpoorige fmaak van Paulus Dekker in zynen P^or/lelyken Bouwmeester berispt, als wiens verfieringen, met eene Gothifche angstvalligheid op een gcftapeld, verdriet en walging veroorzaaken moeten aan allen, wien de oude Griekfche eenvoudigheid niet onbekend is. Onder de hier gedrukte plans van Gebouwen zyn eenigen zeer fchoon. Zeer juist is aangemerkt, dat de grond naby een pragtig Landhuis maatiglyk met Standbeelden, Vaazen, een Fontein,en op andere wyzen verherd mag worden, en bykans eenigzins moet zyn. Zoms vallen de Engelfchen in de misflag, dat men uit een Paleis vol marmer en goud plotfeling in eene Wildernis komt; de overgang van de hoogfte pragt der kunst tot de onagtzaame eenvoudigheid der Na* tuur, is al te fchielyk. De fraaifte gedaante van een groot Lusthuis, is ongetwyfeld een fchoon Midden-gebouw met twee regte Vleugelen. Een colonade in 't midden , waarop een Geevei rust, of die de al te bree-  <$44 C.C.L HtRSCHFÉLD, breede vlakte op eene andere wyze eene wyking geeft, doet altyd eene voortreffelyke uitwerking. In Engeland vind men daar gelukkige voorbeelden van. Palladio was de eerfte, die ze aan eenige Villa in Lombardijen gebruikte, (ze zyn gedeeltelyk in dit werk hier en daar ingelast) maar de Italiaanen hebben ze wederom nagelaaten , veelligt om dat de Colommen te kostbaar zyn. Doch de nieuwe Villa van den overledenen Cardinaal Albani toont, welk een heerlyk aanzien een Colonade aan een Gebouw byzet. De tweede Afd geeft allerlei algemeene aanmerkingen, betreffende de mindere Tuingebouwen zo ten gebruike als tot fieraad. Zy behooren meer tot uitgebreide Perken. Hier zyn eenige tekeningen van dezelven, van de vinding van den Heer Schuricht. De Engelfchen overkroppen hunne Perken met Gebouwen; dit wordt in hen, gelyk reeds veelmaalen gedaan is, afgekeurd , omdat Tuinkunftenaars daartegen volftrekt moeten gewaarfchouwd worden. Dikwerf vindt men in korte bedekken Egiptifche Obelisken, Griekfche Tempels, Romeinfche Gedenktekenen, Gothifche Toorens, en Chineefche Tenten. Kan men zig wel een tegenftrydiger vermenging van tyden en landen verbeelden ? De Tuingebouwen moeten met het onderfcheidend kenmerk der plaatfe overeenftemmen, en derzelver bedoeling moet zonder bedenken als gevoeld worden. Het is een hoofdregel voor het ver-  ever het aanleggen van Lusthoven. 645 verbinden der Gebouwen, met derzelver rivie» vieren, dat zy dien ftand bekomen, waardoor , derzelver werking op het fterkfte, zeker en duidelyk gevoeld wordt. Daarop rusten de indrukzelen van het geheet; en indien dit gelukkig ig in agt genomen, kan men daaruit met grond van het verftand des Kunftenaars oordeelen. De derde Afd. gaat tot de byzondere Gebouwen zelve over, als de Tempels, Grotten, Haremitages, Cupellen en Ruinen. De Engelfchen geeven aan hunne Tuingebouwen veelal den naam van Tempel, en begrypen daaronder niet alleen, 't gene de Ouden voornaamlyk verftonden door hunne Tempels, b. v. die van Flora, Venus, de Vriendfchap enz., maar ook in 't algemeen, 't gene men anders Priè'elen en Speelhuizen noemt, omdat zy aan die geftigten altyd een oude gedaante met colommen geeven. Maar deeze benaaming zo wel als de bouworde, welke die der Grieken naarvolgt, is ongevoegelyfc voor deeze Tuingebouwen. Uit hoofde deezer volginge moeten Tempels edel en eenvoudig zyn, maar Speelhuizen, Priëelen en Kabinetten gedoogen in tegendeel een veel fierlyker bouwkunst, en uit- en inwendige verfieringe. De Lusthoven te Stowe en Kew zyn by uitftek beroemd wegens de Tempels, maar zy zyn ook met gebouwen van allerlei foort opgevuld. In Kew hebben ze grootere fchoonheid, ten aanzien van de Bouwkunst; te Stowe, 't welk meest naar den aanleg van Kent is, beter met ryke  ÓAfi C.CL HIRSCHFELD, ryke en wel gefchikte tooneelen verbonden. De voornaamfte deezer Tempelen zyn hier befchreeven en getekend, t. w. de Tempel der Eendragc en der Overwinninge te Stowe, een der fchoon ften in Engeland. en die van de Zon, de Overwinning, van Eölus, Pan, en der Eenzaamheid te Kew. Tot Tuingebouwen moet men altyd den zuiveren fmaak der Bouwkunde verkiezen, en alle Chineefche Pagoden, die geene fchoonheid hebben, daaruit verbannen. Onze weelderige eeuw is daarmede egter niet te vreeden; maar zy voert ook Turkfcke Moskeen, de Egiptifche, Gotbifche en Moor fche Bouworde in de Lusthoven en Tuinen in: „ gaat dit zo voort," voegt de S. 'er te regt by, „ dan zal de naar„ volging zig tot de Hallen der Kamfchadalen uitftrekken." Het eigenaartige of onderfcheidend kenmerk der Grotten bepaalt de S. uit het gene de Natuur ons zelfs heeft voorgehouden, als het beroemde hol van Antiparos, en het hol van Fingals een Schots Eiland. De Leafowes, en het hol van den beroemden Pope te Twickenham geeven hem voorbeelden van den goeden fmaak. Maar hoe dikwyls hebben de meeite Bouwmeesters in het eigenaar tig kenmerk van Grotten misgetast; en hoe meni maal zyn zy in het avantuurlyke vervallen. De Grotten te Meudon en St. Vloud en veele anderen zyn waarlyk in pronkkamers herfchapen. De Heremitages zyn op de zelfde wyze mishandeld geworden; ds hier  evtr het aanleggen van Lusthoven. 647 hier voorgelen reven regelen zyn zo juist als de medegedeelde Afbeeldingen met fmaak getekend zyn. Onder de aanftootelyke en fmaakelooze Heremitages, zo als ze dikwerf zeer ten onregte genaamd worden, is de zo zeer beroemde te Bareuth. Rondom kondigt alles eene Wildernis aan; de door het Bosch verftrooide Huizen, waarin eertyds voornaame Lieden van het Hof woonden, zien 'er van buiten uit als op eeh geftapcld hout; zodanig is het toneel, dat van alle kanten dreigt in te ftorten, ter ftigtinge van den Kluizenaar: maar zodra komt men niet iii zyn Kluis, of men ziet niet dan goudfchitteren in een kamer, die naar den uitgezogtltcn Chineefchen fmaak gemeubileerd is, met één woord volftrekt alles, wat een Kluizenaar niet heeft. De Engelfchen hebben ook Tempels der Bruiden in hunne Perken begonnen in te voeren; een gelukkige inval, inzonderheid voor dit Ryk, daar de Druïden oudtyds hunne Godheden in Bosfchen eerden, en daar men zo veele merkwaardige Ruinen, als b. v. de verbaazendeft.eencn te Stonehenge, van hen aantreft. Wanneer de omftandigheden en liggingen wel in .agt genomen worden, maaken Ruinen in Perken een grooten indruk- Te regt hebben de Engelfchen zc ook in hunne Perken gebragt. De ■Natuur vertoont ze in landfehappén , waarom zouden ze dan niet in een met fmaak en kunst gemaakt landfehap, zo als Perken zyn moeten, geduld worden. Gelukkig, die wezenlyke Rui• Algem.BibuIV.deei,.N.j. Vv nen  64& C C. L. HIRSCHFELD, ncn tot gezigteinders zyner aanleggen neemen kan, gelyk die Tan de Abtdy van Fountaine, in het perk te Studley in het Graaffchap York, en anderen, in de Perken te Hagley en Landhek. \ Is moeilyk dezelven naar te volgen, en de grootfte kunst is, daaraan alle aanzien van de kunst te beneemen. Daarom zyn voor Engeland, Duitschland en het Noorden Gothifche Ruinen de gefchiktftc, omdat men aldaar in voorgaande tyden geene dan deeze Bouworde kende. Van de Gebouwen gaat de S. over tot de kleinere werken van Bouwkunde, als de ZUfiaau zen, Bruggen en Poorten, doch fpreekt daarvan kortelyk; maar in de vyfde Afd. breedvoeriger van de Standbeelden, Gedenktekenen en Op/chrifien. Standbeelden worden in Lusthoven en Tuinen zeer misbruikt; onmogelyk kunnen wy al het leerzaame van den Schryver hier overneemen; men moet het werk zelfs daarover naleezsn. Goede Standbeelden kunnen ook tot walgens toe te veel by een geplaatst worden; maar nog onvergeevelyker is het, als men armhartige blokken , die naauwlyks de gedaante van een mensch vertoonen , voor Standbeelden wil opdisfehen. Doch hoogst ongerymd is het, als men Harlequijnen, Bedelaars en dergelyke poppen ter hoogte van twee of drie voeten, of de twaalf maanden van 't jaar als kleine kinderen rondom de fraaifte Bloemperken ftelt, gelyk men zulke ongery radheden veel in menigte in ons Vaderland aan-  ever Kt? aanleggen van Lusthoven. 640 - - . ' ':. /;;..- Ui v/j.fs, de verdediger van deii FranfcJlöl fiw»ki kwirt de menigte van Standbeelden tc Vetiaillc's tf. Op de fi/fc Ludrjic* ie Rome ontmoet men by den ingang zeer groote Standbeelden, van twee gevangen' barbaarfche Koningen, waarvan het ongevoegelyke een ieder moet treffen. Enkele Standbeelden , met fpaarzaamheid hier cn daar geplaatst, als van een Flora, Diana, Pomona, van Faunen of A'ywphen, wetten veel uit; maar zy verliezen allen indruk, wenze in groote meenigte geplaatst worden. Gelukkig is de inval om in de Elifecfche Velden te Stowe, den Tempel der Bntfche Helden te plaatfen. De Heer H. geeft een ander Plan daartoe op, 't welk goedkeuring verdient, cn beter behaagt dan het Nprmanusdil in den Lusthof te Friedensburg, dat door den S.in het Aanhangfel befchreeven wordt, en van welks uitwerkinge men niet veel kan verwagten. Immers fchynt het beuzelagtig en ongerymd, als men hier Boeren Arbeiders, Visfers, Jagers, Mufikanten, Danzcrs, Bruiden, Huisvrouwen, Moeders enz allen in noordfche kleeding met derzelver byzondere gelaatstrekken en fieraaden ziet by een verzameld; Het gezelfchap beftaat airede uit 64 perfoonen, en zal nog vermeerderd worden. De Standbeelden zyn van witten bikfteen 4 en door den Hofbeeldhouwer Grand vervaardigd 5 die daarvan in 't jaar 1783 eene befchryving gegeven heeft met plaaten van Vee M' n.  6$ó C.C.L, HIRSCHFELD, De Gedenktekens zyn kragtige middelen örH de gedagtenis van zekere perfoonen leevendig te houden, en doen in Lusthoven eene grootfche Uitwerking: Die van Koningen, Helden en Staatsperfoonen zyn beter voor de Stad gefchikt; maar van Wysgeeren, Dichters, Kunftenaars, Burgers en Vrienden voor Lusthoven van byzondere menfchen. De uitvinding van den Heer Brandt, bl. 143, van een treurend Gedenkteken in een Grot is wel heerlyk; maar kan ze wél uitgevoerd worden ? De Heer Schuric/ii heeft hier goede plans van Gedenktekenen voor verfcheiden beroemde Mannen gegeven, als b. v. van Halier, van den dichter Hagedorn en zynen Broeder, van Kletst, Gesfner en anderenDe noodigé vereischten voor Opfchriften zyn, dat ze kort, duidelyk , eenvoudig en nadrukkelyk moeten zyn. Zy voegen best aan Gebouwen en Gedenktekenen, ook aan bruggen, doorgangen enz. Zy kunnen den wandelaar eene gewigtige les erinneren, of hem gewaarwordingen geeven, die met de eigenaartige gelteldheid der plaatfe overeenkomt. Wel getroffen zynde doen ze een goede uitwerking; cn hierom moeten ze zeldzaam geplaatst worden, anders verliezen ze allen indruk. De Latynfche taal is door haare bondige kortheid 't gefchiktfte; in de Leafowes heeft Shenflone ze meesterlyk gekoozen; daarna is de Moedertaal van ieder Land het beste: vremde taaien zyn zeer ongefchikt. De Heer H. heeft voor zyne Landgenooten, die met hunne Dichters  9»er, het aanleggen van Lusthoven. 651 tc,rs niet al te wel bekend zyn, eenige treffende plaatfen opgegeven, om tot Opfchriften te dienen. Tot een Aanhangfel heeft de Heer H. de befchryvingen gegeven van dc volgende Lusthoven: Friedensburg , Jagerpreis , Marienlust^ Sophienberg en Friedricksberg by Copenhagen; van Bernsdorff'm Zeeland, Schwanfer in Mecklenburg, Broje in Luneburg, en van de Vorfte* lyke Tuinen te Cel'le. Het vierde ftuk begint met gemengde aanmerkingen over den nieuwen Tuinfmaak. Eerst een korte gefchiedenis van denzelvcn in Engeland, volgens Walpole. De verdienden van Kent', van wien Walpole zegt: Muhamed verbeeldde zig een Paradys, maar Kent fchiep 'er veelen. Hy ftierf in 1748, in 't64ftejaar zyns ouderdoms \ hy was te gelyk Schilder en Bouwkundige. Pope bragt veel toe tot het vormen van zynen fmaak. Op Kent yolgde Englefield; en tegenwoordig heeft Brouwn een grooten naam: behalven deezen zyn 'er nog veele anderen. De Hertog Archibald van Argyle bragt de eerfte uitlandfche boomen en heefters, welken zo veel tot de afwiffeling en 't colorit toebrengen, in Engeland. De Lusthoven en Tuinen naar den tegenwoordigen fmaak aangelegd, zyn in veele opzigten, veel minder kostbaar, dan naar den ouden trant. Hoe veele fchatten zyn in ons Vaderland niet aan Bloemen verfpild? Welke Sommen worden niet vereischt tot die ontzaggelyke Vv 3 ws-'  6j2 C. C. L. H ï R S C H F E L D, Waterwerken, Standbeelden, Vaazen, Hekken,, Lat en Roosterwerken enz. Thands brengt men, velden en beemden in de perken; men beplant kaale heuvelen en zandige vlaktens, die te vooren niets gaven, men legt gantfche bosfchen aan, die voordeelig voor de nakomelingen zyn; en alzo paart men het nuttige met het aangenaame. Ondertusfchen kan men niet ontkennen, dat het naarvolgen van den Engelfchen fmaak tot nog toe, zo hier als elders,eenvormigheid heeft, omdat die naarvolging by veelen zeer gebrekkig , by anderen beuzelagtig is. In een kleinen omtrek maakt men niet dan flingerlaanen, plaatst een Gedenkteken, een Tempel, een Chineesch Tuinhuis, legt een Meir aan, plaatst daar een kleinen Heuvel in, en men waant een volmaakten Engelfchen Tuin te bezitten. Maar foortgelyke voorbeelden ontbreeken ook niet in Engeland. In de tweede Afd. wordt de waare bepaaling van Lusthoven gegeven; volgens dezelve beftaat het werk van de fchoone Tuinkunde daarin, dat zy het natuurlyke en eigenaartige kenmerk der Landsdouwe onderfteunt, om haare werkingen te zekerer en treffender te maaken. Dit werk voert ze uit door het bearbeiden van den grond en ligging, door planten, bouwen en verifiëren, en laat zig daarin leiden door het opmerken der Natuur, door de Plantkunde, fmaak en oordeel. De Heer H. maakt de volgende ver» daling der Lusthoven, vyclken by dan één voor , één  mr het Aanleggen van Lusthoven. 653 één doorloopt; gedeeltelyk reeds in dit vierde ftuk, maar waarvan het overige in het vyfde ftuk, dat nog niet uitgegeven is, zal verhandeld Worden, Lusthoven: I) Naar het onderfcheid van de Lugtsgeueldheid, e) Naar de verfchillende ligging, a) Bergen £) Dalen c} Bosfchen. 3) Naar het eigenaartige kenmerk van den grond, d) een aangenaame, vroiyke, b) een zagte, fombere, c) romaneske , d) deftige Lusthof, e) en die uit dit alles is te zaamen gefteld. 4"f Volgens het onderfcheid van de vier getyden des jaars.—Tot dus verre gaat het vierdeftuk. 5) Hoven of Tooneelen naar de tyden des daagsi morgen, - middag - en avondtooneelen. 6) Lusthoven naar het aanzien van derzelver Eigenaaren, d) Koninglyke en Vorftelyke Perken van de eerfte grootte, of in eenen pragtigen fmaak, V) voor hoogüdelyke goederen, Perken in eenen edelen fmaak, c) adelyke en burgerlyke Lusthoven, dj Landhoeven en Tuinen. aaken,&c. 659 val is. Wy houden ons verzekerd, dat de meesten derzelven zeer kortzichtig zyn zouden, indien zy niet door den nuttigen arbeid van eenige voornaanie Letterhelden waren voorgelicht. Het is 'er derhalvén zeer verre van daan, dat wy de verdienden dier beroemde Mannen zouden trachten te verkleinen, of weigeren met dankbaarheid te erkennen, dat zy ons door hunne grondige Taalkennis in ftaat gefteld hebben de betekenis van zeer veele duistere woorden en fpreekwyzên met meer zekerheid vast te ftellen. Zonder de voortreffelyke Commentarie van den grooten a lbert schultens, zouden onze tegenwoordige Geleerden, die men zonder beleediging zeggen kan, dat in Taalgeleerdheid voor dezen Man wyken moeten, minder gelukkig zyn in de opheldering van het Bock van Job, het fchoonfte, doch teffens het moejelykfte Dichtftuk in den geheelen Bybel. Eveneens hebben drusius, en, voor zo ver derzelver letterlyke verklaringen aangaat, coccejus, POCOCKE, vitringa, venema, Onze he- dendaagfche Uitleggers der Pfalmen, en Propht* tifche Schriften op den rechten weg gebragt. Doch alle die genoemde Mannen , en een groot aantal van anderen, die fchoon op een' verren afftand , derzelver voetfpoor volgden, bleeven fteeds befloten binnen den kring hunner Schoolgeleerdheid , die, wel is waar, nuttig maar echter tot verklaring van Hebreeuwfche Dichtftukken. op zich zelve niet genoegzaam was, Hiertoe  66o j. G. HERDER; toe behoort een goed inzicht in den aart, eigenfehappen, en rechte genie dier Poëzie Men behoort, al is men zelve geen Dichter, doof eenen Dichterlyken geest bezield, zich in die tyden, plaatfen, en omftandigheden zo te verzetten, dat men voele het geen de Dichter gevoeld heeft, en dat gevoel aan anderen mededeele. "Welk een' nadeeligen invloed het gemis van dit zo wezenlyk vereischte op de uitlegging, b. v. der Pfalmen, gehad hebbe, wordt thans algemeen gezien en erkend. Hoe jammerlyk heeft men die verhevene Dichtftukken door eene gevoellooze geleerdheid gemarteld! Voornaamelyk toen de heerfchende fmaak medebragt, dat men, ten koste van eenvoudigheid en gezond verftand, uit derzelver zogenaaraden hoogeren zin en geestelyke beduidenis de God* geleerde kundigheden , ieder volgens zyne byzondere begrippen, meende te moeten verryken. Doch die tyden zyn .thans gelukkig verandert. Maar maate de H. Uitlegkunde zich van de flaaffche banden eener Systematifche Godgeleerdheid begint te ontflaan, durft men, zelfs hier te lande, een vrijer gebruik maaken van die hulpmiddelen , welke, zedert ruim eene halve Eeuw, tot betere kennis der Hebreeuwfche Taal zyn aan de hand gegeven. Men durft, door eene gezonde oordeelkunde geholpen, de vóórtbrengzeis der oude Hebreërs op dezelfde wyze als die van alle andere oude volken behandelen, zonder die bygeloovige vrees, dat men daar door aan der-  Saamtnrpr. over de Hebreeuwfche Poüzy. Ö6l derzelver waardigheid en gezag, tot nadeel van den Godsdienst, iets zal te kort doen. Men begint in tegendeel hoe langer hoe meer te begrypen, dat deze weg de gefchiktfte is, om by alle onpartydige en weldenkende menfchen den eerbied voor de gewyde Bladen , en dus ook voor den Christelyken Godsdienst, op eene redelyke en overtuigende wyze, te veftigen. Maar in 't byzonder is het ook een voorrecht van dezen tyd boven den vroegeren, dat men duidelyker en meer geregelde begrippen krygt van de eigenfehappen en waare kenmerken der Hebreeuwiche Poëzie. De zeer vermaarde Bisfchop lowth heeft in zyn bekend werk de Sacra Po'èji Htbfaorum daar toe den weg gebaant. Deze was de eerfte, welke met een recht Dichterlyk gevoel, en teffens met een juist oordeel , en een' fmaak, die zeer verfynd was door eene grondige kennis aan Griekfche en Romeinfche Dichters , de gewyde Poëzie als uit haare fchuilplaats te voorfchyn bragt; haare uitwendige houding en gedaante van nader by deed befchouwen ; en de verfchillende foorten van Dichtftukken, benevens derzelver eigenaartigen ftyl, behoorlyk leerde onderfcheiden. Naar maate nu dit werk, met oordeelkundige aanmerkingen van denfehranderen Heer michAëLis verrykt zynde, algemeener bekend en gebruikt wierd, heeft men ook van tyd tot tyd betere verklaringen der Poëtifche boeken van het Oude Teftament zien voor den dag komen; zulke ver- kla-  662 J. G. HERDER, klaringen £ welke, het fchoone en verhevens dier Poëzie, waar over men te vooren meest op eenelosfe eaydele wyze gedeclameerd had, in het rechte licht plaatfende, teffens door hunne eenvoudigheid fterker overtuiging van waarheid met zich brengen. In deze gelukkige gefteldheid onzer hedendaagfche Uitlegkunde opent de Heer herder, van wiens werk wy thans nader fpreeken moeten, een geheel nieuw veld, waarin men veel uitgebreider zo wel als klaarder inzicht krygt in eene menigte van zaken, van welken men te vooren of geene of zeer onvolkomene en i verwarde begrippen had. Zyn werk kan met dat van den even gemelden Bisfchop in geene vergelyking gebragt worden, als verfchillende geheel en al in aanleg en oogmerk. Het boek van lowth bepaalt.zich, gelyk wy reeds mei een woord te kennen gaven, tot de uitwendige houding en gedaante der Hebreeuwfche Dichtftukken; waar toe b. v. het Metrum behoort, of wat dan ook in plaats van Metrum in dezelve kan worden waargenoom.cn; daarenboven tot den verfchillenden ftyl en deszelfs voornaamfte eigenfehappen; eindelyk tot de verfcheide foorten van Dichtftukken, en derzelver byzondere kenmerken. De geheele behandeling derhalvén is enkel Rhetorifch. Die van herder daarentegen is meest Philofophisch. Zyn werk behelst eene zeer uitvoerige befchouwing van den Geest (de PEfprif) der Hebreeuwfche Poëzie, tot eene aan-  Saamenfp'h over de Hebreeuwfche Poïzy. §3$ éanlïiding, gelyk de Hoogduit fche Tytèl zegt: voor de Liefhebbers dier Poëzie, en van de oud"fte gefchiedenis van het Menfchehk verftand. Het bevat dus de gantfche Hebreeuwfche Poëzie in haaren ruimften omtrek. Het befchryft inzonderheid haaren inwendigen aart, en eigentlyk chara&er, waarvan de wezentlykfte en beftendige trekken uit de eerfte bronnen en oorzaken worden afgeleid. Het. vestigt den aandacht op het verband, welk 'er is tusfchen de lotgevallen der Hebreeuwfche Natie,en haare Poëzie, door eene fraaije en zeer volledige aan wy zing , hoe deze verfchillende lotgevallen op hunnen geest gewerkt, ï?n de verfchillende geest gefteltenis wederom invloed gehad hebbe op hunne Schriften, voornaamentlyk op hunne Poëzie.—^ Doch wy kunnen onzen Lezers den aart van dit werk niet beter doen kennen, dan door een gedeelte hier in te iasfehen van het bericht, waarin de Schryver zelve zyn geheele Plan vooraf heeft opgegeven. „ In eene voorlopige Inleiding worden de drie ,. voornaamfte ftukken onderzocht, op welke de „ Poëzie der Hebrëers zich in haaren oorfprong „ grondt. Vooreerst de Poè'tifche aanleg, en de „ Rykdom hunner Taal. Vervolgens de oorfprort,. kelyke denkbeelden, die zy van de oudfte ty„ den af gekreegen hadden, ert die tenens eene „ zo verhevene als eenvoudige Poëtifche Cosmo, Iogie behelzen. Ten derden de Gefchiedenis s, hunner Voorvaderen tot aan hunnen Wetgever; in zo verre in die Gefchiedenis de grond ligt Algèm. Bibl. IV. peel, N. 5. X x „ van  664 J- &i HERDÉR van het Charafteriitique der gantfche Natie, „ byzonder yan haare Schriften en Poëzie. „ Het Werk zelve begint van den grooten „ Wetgeever der Natie; om te doen zien, wat 9, hy door zyne Daden, door zyne. Wetgeving, j, en door het voordel van die beiden, deeis in „ gefciiiedverhaalen, deels in Poëzie, op den „ Geest van zyn "Volk en van zyne Nakome„ lingen al of niet hebbe uitgewerkt ; Wel„ ke denkbeelden der eerfte Wereld hy voort„ geplant of verandert hebbe; Hoedanig hy wil„ de , dat zy zich zeiven en hunne rondom3, liggende Nabuuren zouden befchouwen; En „ eindelyk door welk middel hy de Poëzie de» „ zer Natie tot eene Herder- en Land-Poëzie, „ tot eene ftemme des Heiligdoms en der Pro,, pheten gevormd hebbe. De oorzaken dezer dingen worden uit de Gefchiedenis ontwik„ kelt, en hunne Werkingen door de levendig„ fte voorbeelden der volgende tyden aange,, toont. „ Hier op gaat men, langs den draad der Gefchiedenis, over tot de befchouwing van het „ tweede tydperk der Hebreeuwfche Poëzie s s, onder David en Salomo, wanneer zy in vollen „ bloey was. Haare fchoonfte verfchynzelen worden uit de oorzaken, waar uit zy ont3, ftonden, verklaart; in hun Oostersch licht „ geplaatst; en haare uitwerking in het vervolg „ der tyden wederom aangewezen. Ten welken 5, einde zornmige der aangenaamfte en leerrykfte „ ftuk-  Saatnetifpr. over de Hebreeuwfche Poe'zy. Hukken dier Poëzie in eene leesbaare vertaling, welke teffens nfiar de Oosterfche Genie ingericht is, worden voorgeftelt. Men komt vervolgens tot het derde tyd,j vak dier Dichtkunst, namentlyk tot de fterh„ me der Propheten, eenigen tyd voor het ge„ heele verval der Natie. Men ontwikkelt het ft charafter dezer Patriotfche en Godlyke Dema„ gogen; en geeft den fleutel ter inleiding in het rechte verftand hunner Schriften ; waar „ van wederom eenige der verhevenfte, fchoon,, fte, en.roerendfte ftukken, als voorbeelden, ,, worden opgegeven. „ Hier na wordt de aandacht gevestigd, deels Op de klagende ftemmen by en na het ver„ val van den Jood fchen ftaat, deels, op de be., moedigende ftemmen der geenen, welke hoop * gaven tot herftelling; vervolgens op de wer,, king van de gezamentlyke Schriften der Na„ tie, welker taal nu met andere talen, inzon„ derheid met de Griekfche, begon vermengd „ te worden; En eindelyk meer byzonder op derzelver werking in de fchriften en by de Leeraars van het Christendom, tot op onzen „ tyd. „ Ten laatften wordt in eenige byzondere Af„ deelingen gelchiedkundig onderzocht; op welk ,9 eene wyze de Jooden en andere volken de„ ze Poëzie doorgaans behandelt hebben; hoe „ de navolging dier Poëzie in verfchillende ty„ den, en in verfchillende talen, meer of min Xxi i, ge-  665 J. G. HERDÈ R, „ gelukkig geweest zy; En ten derden, welken 5, invloed de Hebreeuwfche Dichtkunst, en de 5, Genie dier Natie, fteeds gehad hebbe op den ,, aanwas der vorderingen van het Menschdom, „ en de veranderingen daarin voorgevallen '' Uit deze opgave ziet men de uitgeftrektheid van des Schryvers bedoeling, en de nuttigheid, zo wel als de grootheid zyner onderneeming. Niemand toch zal loochenen, dat zulk een wefkj in alle deszelfs deelen wel behandelt zynde, en van den Uitlegger der Gewyde Schriften met Oordeel gebruikt Wordende, zeer veel kan toebrengen tot betere en meer opgehelderde inzichten in den waaren zin, niet alleen der Poëtifehe, maar oök der andere boeken van dc Heilige Schrift; voornaamentlyk in dezen onzen leeftyd, die by uitnemendheid gefchikt is om zulk een werk te ontfangen, Immers, wanneer wy de trapswyzc vorderingen der H Uitlegkunde gadeflaan, vinden wy bezwaarlyk een vroeger tydftip, waarin een diergelyk werk had kunnen -geboren worden, of, geboren zynde, door alle belemmering van vooroordeelen en bygeloof had kunnen doorworftelen, en deszelfs bedoelde nuttigheid bereiken. Die nevelen moesten eerst door eene meer uitgebreide en vastere Taalkennis, door het invoeren van een goeden verftandig gebruik der Critica, door het verbeteren van den fmaak, en opwekking van het Poëtisch gevoel, verdreven worden , eer men zich vry en onpartydig aan de befchouwing van de denk- wy-  Saamenfpr. over de Hebreeuwfche Poëzy. 667 wyze en verftandelyke vordering dier Natie, tof welke de Gewyde Schriften behooren, kon overgeven; terwyl daarenboven de diepstdcnkende Wysgeer tot het wel uitvoeren eener diergelyke ondernecming geheel onbekwaam was, zo lang hy de gelegenheid miste , om, door de gemelde hulpmiddelen, die kundigheden te verkrygen, welke daar toe onontbeerlyk zyn. Dit Werk dan zo ter goeder uurc in Duitschland verfcheenen zynde, heeft de Hoogleeraar schtjltens niet alleen aan de jongelingfchap, welke door hem tot Uitleggers van het Oude Testament moet gevormd worden, maar in het algemeen aan zyne Landgenooten eenen wezentlyken dienst gedaan door de vertaling van het-, zelve aan te raden; en daar toe den Heer van engelen te beweegen, die zekerlyk, zo wel uit hoofde van zyn' bekenden goeden fchryfftyl, als van zynen wysgeerigen geest, cn geoefend verftand , tot dien arbeid best gefchikt was. Wy hebben ook by vergelyking van het Oorfpronkelyke fteeds bevonden , dat de Verta ing byzonder wel met het zelve overeenkomt; het geen des te moeijelyker was, dewyl de Heer herder, het zy toevallig, het zy door eene zonderlinge affe&atie, gewoon is zeer duifter te fchryven; zo zelfs dat de Herderiaanfche duiderheid reeds voor eenige jaaren in Duitschland tot een fpreekwoord wierd. 't Is waar,in dit Werk 3ioet men hem het recht doen van te erkennen, dat hy doorgaans klaarder gefchieyen , en zyne Xx 3 de^K-  m ƒ. G. HERDÉR, denkbeelden duidelyker heeft voorgeftelt. Maar ook dit niet tegenftaandc blyft het, van wegéns! veele zonderlinge woorden en fpreekwyzen, moeijelyk en minder aangenaam om te leezen. Het tegendeel heeft plaats in de Vertaaling, die men met genoegen lezen kan, en waarin de meening van den Schryver door een' beteren ftyl, en meer gepaste uitdrukkingen, dikwyls klaarder dan in het Oorfproriklyke worden voorgeftelt. ' Er zyn, voor zo ver ons bekend is, reeds twee Deelen van dit Werk in 't licht gekomen. Doch het tweede niet gezien hebbende, kunnen wy niet met zekerheid zeggen, of de Schryver 2yn geheele Plan reeds volvoerd , dan of men nog meer Deelen te wachten hebbe. Het eerfte Deel behelst de voorlopige Inleiding in tien Saamenfpraaken; welken vorm de Heer herder verkozen heeft, voor eerst om de kortheid; ten tweeden om door meer levendigheid van voorftel zyn onderwerp des te gemakkelyker uit verfcheide gezichtspunten te kunnen befchouwen; en ten derden om de noodzakelykheid te vermyden van geduurig de gevoelens van anderen aan te halen, te betwisten, ofte wederleggen. „ Alciphron," zegt de Heer herder, „ fpreekt dikwyls gelyk hondert verfchillende w hoofden onder het Publyk. Eutyphron beant„ woordt hem, maar zy onderrechten of weder„ leggen niemand in de wereld buiten hen zel„ ven. Die van Eutyphroti's gevoelen niet zyn »> wils  Saamnfpr. over de Hebreeuwfche Poëzy 6Cg „wil, volge dat van Alciphron, of zyn eigen. „ Wat betekent het toeh als men voorgeeft het „ Publyk iets te leeren ? Waar woont dit Pu,, blyk? In welken toon moet men tegen het„ zelve fpreeken, zo dat men dien toon noch „ te hoog noch te laag voere? Ik heb daarom t twee enkele menfchen onder malkander doen „ fpreken. Men hoore hen, indien men wil, „ en neme .hunne onderrechtingen aan, of on„ derrechte hen beter." Het eerfte ftuk der Vertaling bevat in zes Saamenfpraaken de twee eerfte Hoofdftukken der algemeene Inleiding, namentlyk de gefchikt heid der Hebreeuwfche Taal tot de Poëzie, benevens haaren rykdom; en ten tweeden eene zeer uitvoerige befchouwing der oorfpronkelyke denkbeelden, welke de Hebrëers van de alleroudfte tyden af ontfangen hebben, en van derzelver invloed zo op de Poëzie,als,door middel der Poëzie, op de denkwyze en veruandelyke vordering der Natie. Daar het geheele Werk niet van dien aart is, dat men het zelve door een;ge uittrekfels van byzondere ftukken genoegzaam kan doen kennen , zullen wy liev( r den hoofdzakelykcn inhoud, voornamentlyk der drie eerfte Saamenfpraaken, kortelyk opgeven. Na dan alvoorens de oorzaak onderzocht te hebben der heerfchende vooroordeelen tegen de Hebreeuwfche Taal en Poëzie, welke hy voornamentlyk afleidt uit de kwaade leer wyze, die men in zyne eerfte beoeffening van dezelve hts Xx 4,  670 J. G. HERDE R, ongeluk gehad heeft aan te treffen en te volgen, (doch waaromtrent wy niet voorby kunnen aan te merken , dat die kwaade leerwyze meer plaats had in de jonge jaaren van herder, dan tegenwoordig , nü de betere leertrant van scHULTENsen schroeder algemeener is ingevoerd) gaat de Schryver over tot zyn betoog van de byzondere gefchiktheid der Hebreeuwfche Taal tot de Poëzie ., even gelyk de talen „ van alle volken , die nog weinige vorderin,, gen in de befchaafdheid gemaakt hebben, de voordcelen eener Dichterlyke taal bezitten „ boven andere nieuwe talen, die te fyn geplo. „ zen zyn, om niet een zeer groot, gedeelte „ van het Treffende, het Grootl'che , en het „ Hartstochtelyke te verliezen." Tot deze voordeden, of onontbeerlyke eigenfehappen eener dichterlyke taal brengt hy voornamentlyk „ Wer„ king ; Vertoning der voorwerpen ; Roering „ der Hartstochten; Harmonie en Rolling. ,, Het Verbum is boven alle andere deelen der „ taal, het meest gefchikt om de werkzaamheid ,, te fchilderen; of liever dezelve te vertegen., woordigen , en haar te doen zien en voe- „ len. — Nu is by de Hebrëers byna alles „ Verbum; De Nomina (ja zelfs alle de ParticuU) „ zyn van de Verba afgeleid, en zyn by„ na nog Verba; zy Zyn als levendige wezens ,, in hunne werking, uit den wortel van htin- nen oorfprong opgenomen en gevormd. ■ „ AUcs roept ons in deze taal toe: Ik leef; ik  Saamenfpr, frer de Hebwuwffihe Po'êzy. 67.K „ beweeg my; ik werk; ik ben uit de zintui„ gen en hartstochten, niet uit de afgetrokke;, ne befpiegelingen van Wysgeeren geboren j „ ik ben dus voor de Dichters gefchikt; ja ik „ ben uit eigener aart Gedicht. 't Is waai; „ eene menigte namen van zaken heeft deze „ taal niet, om dat de oude Hebreers die za„ ken niet hadden of kenden, terwyl'zy veele „ andere hadden, welke wy niet hebben. In „ afgetrokken denkbeelden arm, is zy daarente„ gen ryk in zinnelyke voorftellingen; en het ,, is te dezer oorzake, dat zy zo veele -Synony* „ ma heeft, om dat dezelfde zaak dikwyls in „ haaren gantfchen omtrek, en mét alle bykc.- mende zinnelyke omftandigheden, uitgedrukt „ en als gefchildert wordt. —1— Daarenboven „ heeft zy veele namen ter betekenis van vöort„ brengzelen der Natuur, en zelfs van voorit werpen van opfchik en weelde, daar zy, die „ deze taal gebruikten, vroeg genoeg mede be„ kend zyn geworden ; want, dewyl het He„ breeuwsch in de nabuurfchap der meest ge- vorderde volken, der Phoeniciers, der Isjnaé,, liten, der Aegyptenaaren , der Babyloniers, „ en dus als in het middelpunt der toenmaalige ,-, befchaafdheid gefproken wierd, kon het met „ alle omringende voorwerpen genoeg zyn voor''' deel doen.— Uit deze gefteldheid der Taal ,-, volgt , dat dc Hebreeuwfche Dichters wel „ niet fyn fchilderen , niet overfyn, maar ech- ter fterk , levendig, treffend; Hunne Verba Xx 5 „ zyn  6ii ' J. G, IfERDER, „ zyn geheel werkzaamheid en beweging. De „ Nomina, nog half Veria, zyn dikwyls wer- kende wezens], en verfchynen in eene geduu„ rige Perzoonsverbeelding. Hunne Pronomina „ komen fterk vooruit, gelyk in eene taal der „ hartstochten. Het gebrek van Adje&ha ver„ vullen zy door andere woorden zaamtcvoe„ gen, zo dat het toevoeglyk naamwoord, dat is te zeggen, de toevallige omftandigheid, of de gefteldheid der zake, als zelfs een wer- „ kend wezen wordt. De wortels hunner „ Verba zyn Beeld en Gewaarwording; en mis„ fchien is 'er geene taal, daar het eenvoudig „ en gemakkelyk verband van beiden zich zo 3, gevoekg, zo duidelyk, vertoont.—In hunne 9, dringendfte woorden is alles beeld en aandoe„ ring.* De fpraak komt uit yoller borst, door ^, werktuigen , die nog niet afgebruikt, maar „ in hunne oorfpronkelyke kracht zyn; en deze 3, orgatta drukken onder een' zuiveren, en met geene dampen beladen hemel, de dingen uit 9, zo als de fpreeker- die voelt. Want de „ grooyere of fynere nabootzing der Natuur, welke in de naamformeering van verfchillen5, de talen plaats heeft, hangt meestendeels af ,, van het klimaat en de ftemwerktuigen der „ eerfte formeerders.". De afleiding uit de wortelwoorden, zegt de Heer herder, dat zeer natuurlyk en zaeht is, „ zo dat men in de meest verwyderde beteke^ nis nog iets hoort van den oorfpronkelykcn  Saamenfpr. over de Eebreeuwjehi Pofry. 0*7$ klank, het beeld der eerfte gewaarwording,^ doch hy beklaagt zich teffens over den verkeerden arbeid van veele Etymologiften, welke dit gedeelte hunner taal-beoeffening niet Philofophisch genoeg behandelende, in hunne afleidingen en overgangen, eer te fchielyk voortwoeden, dan te zacht gaan, enz. — ,, Wy moeten „ echter," voegt hy '.er by, „ deze Negerfla„ ven in de Hebreeuwfche Palmplantagie met „ zachtheid behandelen, dewyl zy noodzakelyk? „ en nuttige lieden zyn, en, zelfs dan wanneer , , zy te veel doen, het doen met een goed oog, mcrk.'V Hy wenscht daarom, „ dat men het ',, door fmaak, vlyt, gezond verftand, en de ' vereeniging van meer dialedten, zo verre in de Woordenboeken brengen zal, dat men het wezentlyke en toevallige in de betekenis der „ woorden zal onderfcheiden , de zachte ovcr,', gangen vinden, en in de afleiding der woorden, in het gebruik der Metaphord>s die uit. vindingen en kunst van den menschelyken, *' geest, die Logica der beeldfpraak, die 'er „ waarlyk in is, zal ontdekken en doen opmerken." Wy vereenigen ons geerne met dezen wensch,doch gelooventeffens ,dathetallermoeiielykst is aan denzelven te voldoen, en dat men byzonder voorzichtig zyn moet om het gevaar te vermyden van dien zogenaamden Philofophifchen trant te misbruiken, cn, zyne verbeelding te veel botvierende, de Hebreeuwfche Taalkunde wederom in die zelfde ongelegenheid te brengen»  #74 J. G. H ER DE R, waar in zy zich bevond, voor dat de beste Nqderlandfche Philologi eenen zekerder weg aanwezen, langs welken men, indien hy wel betreeden wordt, dat einde, het welk herder. zich voorftelt, zeer gelukkig zal kunnen bereiken. Hierop beantwoordt de Schryver eene tegenwerping, die meermaalen tegen de Hebreeuwfche taal, ten opzichte haarer Grammaticale inrichting , gemaakt wordt uit het gebrek aan genoegzaam bepaalde Tempora; ., dewyl deze in s, den grond niet ander? zyn dan Aoristi, die „ tusfchen het Voorledene , Tegenwoordige en 9, Toekomende zweven." Hy merkt zeer wel San, „ dat de Poëzie niet meer van noden „ heeft, nadien by dezelve alles tegenwoordig 9J is. De gefchiedenis zelve is by de He- brëers Poëzie, dat is, de overlevering van een verhaal, dat als tegenwoordig gemaakt wordt. „ En dus bevordert de onbepaaldheid der Tem„ pora de duidelykheid, door het geen befchre„ ven of verhaalt wordt altyd als tegenwoordig te kunnen voordragen." enz. , Eindelyk behandelt hy in het laatfte gedeelte van deze Saamenfpraak den Hebreeuwfchen Paraïïelisèm, of dat foort van Symmetrie, „ waar „ door in twee Hemiflichen, woord tegen „ woord, denkbeeld tegen denkbeeld, overftaat „ in eene gelyke verwisfeling, die teffens eenen „ vryen, doch zeer eenvoudigen en welklin„ kenden rhytmüs maakt." Hy toont dat dij >- ' Pa-  Saamenfpr. over de Hebreeuwfche Poiizy. 6)5 Parallelismus gegrond is op Maat, Evenredigheid' en Harmonie. — Dat hy daarom zeer veel fchoonheid heeft—byzonder in't Hebreeuwsch boven de Noordfche talen — en dat hy van eene uitftekende nuttigheid is tot verklaring van eend menigte duistere woorden en plaatfen, tot welke men zonder d«szelfs behulp, den weg niet kon opfpooren. „ Hy is dus als de item van een vriend , die ons in wilde bosfchen van -\t verre toeroept: Herwaards! hier woonen men- fchen! Maar de ooren onzer ouderwetfche „ Theologanten en Philologi zyn doof voor die „ ftemme. Zy gaan de Echo als den Perfoon ^ zeiven opzoeken, en willen in het tweede „ lid van de reden fteeds een' nieuwen won„ derzin vinden." In de tweede Saamenfpraak onderzoekt de Heer herder de oorfpronkelyke denkbeelden, welke de Hebreërs in de oudfte tyden gekregen hebben, en die men kan aanmerken als eene verhevene zo wel als eenvoudige Poè'tifche Cosmologie. „ De fchoone dageraad, zegt hy, was* „ de dageraad der menfchelyke wetenfchap, en , misfchien de wieg der eerfte Poëzie, en van „ den vroegften Godsdienst op aarde." Dit zeggen rust op zyne bekende, doch, onzes inziens, geheel niet waarfchynlyke ftelling , die hy in zyne Aeltefte Urkunde des menfchen geflechts heeft voorgedragen, dat het verhaal der Zesdaagfche Schepping moet verftaan worden als eene befchryving van de opvolging der gewaarwordingen,  0r0 % G. HERDER gen, die de eerfte mensch , op eenen hóogën berg, in den donkeren nacht gefchapen, ondervond , naar maate hy , by het doorbreken van den dageraad, de voorwerpen, die hem Omringden, trapswyze befchouwde. Het eerfte kort bericht der Schepping , hoe men dan ook over deszelfs byzondere verklaringe denken moge, houdt hy te recht „ voor den „ eerften omtrek der Schlldery, naar of met de„ welke de Poëzie en Godsdienst zich gefor„ meerd hebben." Vervolgens tot de oudfte b-grippen der menfchen aangaande den oorfprong der dingen overgaande, merkt hy zeer welaan, „ dat het eerfte gevoel van eenen groocen Geest „ als een machtig wezen, wel eerbiedige huive„ ring, maar geenzins ilaaffche vrees, of redelo- „ ze domheid geweest is. *t Is waar de „ Godsdienst van veele oude volken was met „ fchrik en vrees vermengd ; doch dit had voor* namentlyk plaats by die volken, die na ruwere oorden verhuisd, by rotfen en branden„ de bergen, aan eene onftuimige zee, in holen „ en fpelonken woonden; en het gezicht van „ vreesfelyke voorwerpen voor zich hadden.— „ Ook behoort dat werk van fchrik en angst, „ het welk meest door het Bygeloof uitgevoh- „ den is, tot laatere tyden. Het menfche- „ lyk genacht fchynt met een kostelyken fchat „ van eenvoudige, doch zuivere kennis uitge„ rust te zyn. Maar de verhuizing na vreem* a, de ftrekenj de verbastering van zeden en denk- „ wy.  Saamenfpr. ever de Hebreeuwfche Poëzy. 677 9< wyze; de ongelukken en rampen hebben diert „ fctiat met valsch metaal vermengd, om de „ masfa te vermeerderen, tot dat het gezond verftand is toegefchoten, en de hoop heeft 3, gaan onderzoeken en zuiveren." In deze aanmerking » die zeer waarachtig is, vinden wy tenens eenen genoegzaamen grond tot wederlegging dier zonderlinge ftelling, welke de Schryver kort daarna aan Alciphron in den mond legt „ dat het woord Elohim uit „ hoofde van deszelfs meervoudige terminatie een „ duidelyk bewys oplevert van de 1'olpheisti$,fehe begrippen der eerfte menfchen; en dat „Mofes, om de Veel-Godery voortekomen, „ misfchien het woord schiep in het enkelvou„ dig getal daar by ftelde." Indien Alciphron de Grammatica van den Heer schroedei gebruikt had, zoude hy geleert hebben, dat het een beftendig, en teffens alleroudst taalgebruik by de Hebreërs geweest is, om eéne zaak, die in haar foort groot, uitmuntend, en voortreffêlyk is, in het meervoud uittedrukken; en dit meervoud met een Werkwoord in 't Enkelvoud te verbinden. Zegt men, dat Mofes, om de gemelde rede, in dien Soloecismus het eerst is voorgegaan , hoe zal men dan verklaaren , dat de Schryver van het boek van Job, die van Mofes niets fchynt geweten te hebben, echter het zelfde taalgebruik heeft in acht genomen? Waarom heeft Mofes, indien hy het denkbeeld van Veel* Godendom uit dit woord verbannen wilde, niet lie-  673 J. G. HERDER. liever , op eene veel eenvoudiger wyze, den Singularis EloaiI in de plaats geftelt ? E'uiyphron denkt omtrent de Elohim eenigzins anders , eh, fchoon hy aan den meervoudigen uitgang ook eene meervoudige betekenis geeft, meent hy echter, dat deze voorftelling niet ftrydig is met het denkbeeld der eenheid van God den Schepper^ zo als het zelve in de eerfte Schepping duidelyk ligt opgeflooten. „ Zy waren," zegt hy, „ eerst Genii, Geesten der Schepping, op „ welker rekening eene laatére Mythologie al- lerhande vertellingen plaatste.—— Toen de ,, eigentlyke Engelen opkwamen, moesten deze „ Elohim en Natuur-Geniën wat wyken; De „ eerften ftonden voor Gods throon, en waren Hemel-Vorsten; De laatftön flechts Schutgees„ ten der Schepzelen , en dus ondergefchikte „ Geesten. Tot Veel-Godery is dit begrip , „ zelfs in de oudfte tyden, by deze volken nog „ niet gekomen.'' Maar ook deze gedachte fchynt ons meer vernuftig dan gegrond te zyn, cn geheel niet over een te komen met de geftëldheid der alleroudfte tyden, en die byzondere ruwe eenvoudigheid der toenmaaligc' menfchen, voor zo verre wy uit het beloop der gefchiedenis kunnen oordeelen. De Natuur-Geniën, Hemel-Vorften , Schutgeesten, en al dat foort van wezens, dunkt, ons uit eene meer weelderige befpiegeling van laateren tyd te moeten geboren zyn. Wy hechten dus veel meer gewicht aan de vol-  Saamenfpr. ever de Hebreeuwfche Peëzy. 67$) volgende redeneering van den Schtyver, waardoor hy zeer overtuigend doet zien, „ hoe het „ denkbeeld van Gods eenheid .aan de Poëzie der , Hebreërs zulk eene verhevenheid , waarheid, „ eenvoudigheid , en wysheid gegeven hebbe, „ dat zy gelukkig de Leermeelteres der wereld „ wierd. Hoe zy dit uitwerkte door een zeer eenvoudig ding, d«n Papallelismtis van Hemel „ en Aarde; waar door de Schepzelen op eene „ zekere wyze van malüander afgefchciden, en „ als op reijen geplaatst worden. — Hoe veel de „ Poëzie by dien Purallelimus gewonnen heb- SJ be. Hoe vervolgens die Poëzie God fchilde- ,, re, als Hemel en Aarde te zamen vattende en „ verbindende, deels in rust en gedeeltelyk in „werking," het welk, onder andere voorbeelden, ook met een ftuk uit den \dffien P/alm word^ aangetoond; by welke gelegenheid ook gefproken wordt over de Perfoonsverbeeldingen, waar toe, behalven de zeer gewoone Pcrfoniricatie van het Woord van God, ook de geheele dienst der Engelen werkzaam is.— Terwyl God voorgefteld wordt „ als een overal „ werkzaam Huis-Vader cn verzorger van het „ groote gezin; die, gelyk hy in het Schepping* ., werk voorkomt, het niet beneden zich geacht „ hebbende alles voort te brengen, zo ook nog „ dagelyks alles gadeflaat , onderhoudt, en be,, ftiert. In de derde Saamenfpraak vervolgt de Heer herder zyne ontwikkeling van de oudfte be* Algem. bibl. IV. peel N, y. Y y grip-  68o J. G. HERDE R, grippen der menfchen, en derzelver invloed op de Poëzie. Hy brengt daartoe „ het denkbeeld „ van den Schedl als den ftaat der ongeborenen , die op het licht wachten, en met denzelven ,, op geluk en vreugde hopen; tot dat hun ge» „ boorte-uur flaat, en God hen roept. Zulk „ een zinnelyke voordragt is aan alle Dichtftuk„ ken der Hcbreërs eigen. Dus kennen zy geen „ Chaos, waar in de Atomï, voor dat onze we„ reld beftond, danfende omzworven. Maar zy kennen eene donkere zee, waar over de roe,, rende wind Gods zweeft. En dit beeld is des „ te fchouner, om dat het waar is. Het heeft „ natuur en grenfen ; het ander Monfler, de „ Chaos ? heeft noch het een, noch het ander. — „ Uit het denkbeeld van den wind Gods over ,, de wateren zwevende, fchynt het bezef van „ Geest oorfpronkelyk voortgekomen te zyn, ,. het welk by de Oosterlingen het eerfte en 5, natuurlykfte beeld geweest is van dat geen, wat leven, kracht, beweging, in de Schep„ ping is." Hierop gaat hy over tot de befchouwing der beelden van het Licht, die in de Hebreeuwfche Poëzie fchooner zyn dan in eenige andere. Inzonderheid toont hy dit aan, uit de fraaije Perfonificatien van het Licht en den Dageraad. YerVolgens vestigt hy den aandacht op de Poëtifche afbeelding, of zogenaamde Mythologifche voorftelling des Hemels ., als een gewelf uit wate„ ren—> als eene voorraadsfehuur ter verkwik- „ king-  Sdamenrpr. over de HebreeuwCche Poëzy. 6§t „ king —als een Sapphier—als de Tent van den „ algemeenen Huisvader.» Waar by hy -eene zeer gewichtige aanmerking voegt, raakende de onderfcheidene voorftellingen van het Opperwezen in vroegeren en laateren tyd, „ eerst als Huisvader, die menfchen en vee verzorgt; „ naderhand als Koning des Hemels." „ Niet minder fchoon, natuurlyk, en waar„ achtig is de Poëtifche Gevgonie der Hebreërs, „ of derzelver Poëtifche voorftelling van de for., meering der aarde; het welk met een tref„ fend voorbeeld uit den CIVden Pfalm wordt „ opgeheldert. Zulk eene Poëzie derhal- „ ven, die fchoonheid en waarheid vereenigt, „ en de eene en andere met belangwekkende „ aandoeningen verlevendigt, is de Poëzie van „ het Hart en het Verliand." „ Godsdienftige gezangen aan de Zon r óf ee„ nig ander voorwerp der Natuur gericht, kan „ deze Poëzie niet hebben. Dat zoude afgode- „ ry geweest zyn. Maar Zun, Maan, en „ andere Hemel-lichten waren Gods Dienaars — „ Koningen der wereld onder God; zyne Ste,, dehouders , zyne boden, maar fteeds zyne ., Schepfelen. enz. Te recht derhalvén moet „ men zulK eene Poëzie, die de natuur der din„ gen zo hoog te zamen vat, die al het gefcha„ pene in regelen en -grootfche choorgezangen „ verbindt — aanmerken als de dochter des He- „ mels en der Aarde. Zy is daarenboven „ met dieren en levende fchepfelen gehed SymYy 2 „ pat-  ÖSa j. G. HERDE R; w pathetisch; zy trekt zich dezelve hartelyk aan, en deelt in derzelver lot. Eindelyk is „ zy vol Natuurgevoel, en draagt de algemee„ ne orde der Schepping en de Godlyke zorg ,» voor al het gefchaapene op de treffendfte wy„ ze voor; zy is aan den boezem der Natuur „ gezoogd, en in den fchoot dier groote Moe,, der opgevoed." In de vierde en vyfde Saamenfpraab wordt het geen over den aart der Hebreeuwfche Poëzie» en de oorfpronkelyke begrippen, die, van de oudfte tyden af, in dezelve geheerscht hebben, te vooren gezegd was, uitvoerig opgeheldert, met eene befchouwing der byzondere fchoonheden van het Boek van Job. Waarby de Heer ïi ek.der. teffens zyne gedachte opgeeft raakende den tyd waarin dit gedicht gemaakt is, en het Vaderland van den Dichter. 11 y meent, dat het van een'onzekeren, doch hoogen ouderdom, uit Jdumaca afkomltig, en onder de regeering van David by de Hebreè'rs bekend is geworden. Doch wy kunnen, dewyl dit ons verflag reeds zo breed uitgeloopen is, den kundigen Schryver in' het beloop dezer Saamenfpraaken thans niet verder volgen. Misfchien zullen wy dit by eene nadere gelegenheid doen; te meer om dat de zesde Saamenfpraak in 't byzonder, uit hoofde van derzelver gewichtigen inhoud, eene meer naauwkeurige beoordeeling vereischt. Zy handelt alleen Over de Gefchiedenis van het Paradys, en den Val onzer eerfte Ouders; en ontwik-  Saatnenfpr. ever de Hebreeuwfche Poëzy. <5ft$ wikkelt zeer breedvoerig derzelver werking op het geheele wezen der Hebreeuwfche Poëzie door de volgende tyden. Wy moeten nog ten beüuite melden, dat de Schryver door het geheele werk heen, z#ne redeneeringen bevestigt en opheldert met zeer uitmuntende voorbeelden uit verfcheide Hebreeuwfche Dichtftukken, waar van hy den waaren zin doorgaans zeer gelukkig getroffen en krachtig heeft uitgedrukt; zo dat wy niet gelooven, dat kundige Taalkenners rede 'zullen hebben om daar over te onvrede te zyn. Ook zyn aan 't einde van elke Saamenfpraak tot verlevendiging van den voordragt, zo wel als tot betere vergelyking, eenige dichtftukken van andere volken bygevoegd. Yy 3 IV;  6S4 IV. Ecclefiaftes Philohgke £? Critice illuftratus * Jo. HENR. VAN DER PALM Lugd. Bun apud P. v. d. Eyk & D. Fygh, 1784. Dit Boekje, het welk als eene Academifche Verhandeling, onder Voorzitting van den Heer Profesfor schültens, te Leyden in het openbaar verdedigd is, behelst in een klein bellek zeer veel goeds', tot Opheldering van zulk een duister boek als den Prediker, waaraan zo veele Uitleggers tot hier toe hunnen arbeid met weinig vrucht befteed hebben. Wy kunnen derhalvén niet nalaaten eenige van deszelfs voornaamfte verdienden kortelyk op te geven. De geheele Verhandeling beftaat uit drie ftukken; voor eerst, eene algemeene befchouwing van den Prediker; ten tweeden, eene nieuwe Latynfche Vertaling ; en ten derden, eenige Taal-en Oordeelkundige Aantekeningen, meest tot ftaving of opheldering der byzonderheden in die Vertaling voorkomende. In het eerfte ftuk vinden wy, na eene korte optelling der voornaame oorzaken, waarom de verklaaring van den Prediker in het algemeen zo moeijelyfc is , een breedvoeriger onderzoek aangaande deszelfs inhoud en oogmerk; den Schryver ; den ftyl; en de tegenwoordige gefteldheid van deszelfs Hebreeuwfcheri Text. In de behandeling van allé deze zaken geeft de Heer  J. H. VAN DER PALM, Ecclcjïaftes ge. 685 Heer van der palm zeer treffende blyken van. fchranderheid en goed oordcel, zo wel als van eene edele vryheid van denken, die echter geenzins tot jeugdige losheid overflaat. Mén ziet duidelyk, dat hy zyn onderwerp meester geweest is, en het zelve wel heeft doorgedacht; terwyl in de voordracht van zyne byzondere gevoelens eene eenvoudigheid heerscht, welke derzelver waarfchynlykheid niet zelden vermeerdert, en zeer behaaglyk is, zelfs dan, wanneer men door zyne voorgeftelde redenen zich niet kan Iaaten overtuigen. Ieder een weet, hoe verfchillende de gedachten zyn aangaande het oogmerk, den aanleg, en het beloop der redeneeringen van den Prediker. Voornamentlyk vinden zich de meeste belemmerd door zeer veele plaatfen, die, op zich zelve befchouwd zynde, vlak aanloopen tegen de voorfchriften eener goede Zedekunde; welke het derhalven zeer moeijclyk fchynt met het Godlyk gezag des boeks overeen te brengen. Men zie b. v. Cap. II. 15 , 16. III. 18, enz. V, 17 enz. IX, 1—12. Uit deze belemmering zyn verfchei* de onwaarfchynlyke , dikwyls zeer ongerymde, verklaaringen voortgefproten ; vooral wanneer men, den natuurlyken zin dier plaatfen geweld aandoende, alle des Predikers redeneeringen naar eene volmaakte Zedekunde, hoedaanig de Christelyke is, heeft willen fchikken. Edelmoediger is de denkwyze van den Heer van der palm. Hy erkent voluit, dat 'er valfchc/ïteilingen, en Yy 4 daar-  636 J. H. VAN DER PALM, daar uit afgeleide verkeerde redeneeringen in den Prediker gevonden worden , die men niet. als tegenwerpingen , of opgegevene dwalingen der toenmaalige Vtygeesten aantemerken hebbe, maar van den Schryver zeiven afkomftig zyn, tot wiens oogmerk het voorftellen dier verkeerde redeneeringen wel degelyk behoorde. Op dien grond voortgaande, komt zyne gedachte hoofdzakelyk hier op neder. , Het oogmerk van den Prediker is twee„ ledig. Voor eerst om aantetooncn de dwaass, heid en ydelheid der menfchelyke voornemens ,, en bedryven. En ten tweeden, om eenige „ zedekundige lesfen en voorfchriften ter geluk„ zaligheid aan de hand te geven. Deze ver„ deeling word Cap, I. vs. 2 en 3 duidelyk op„ gegeven, mits men vs. 3 niet, gelyk door„ gaans gefchiedt, ontkennender, maar vragen„ der wyze opvatte: Welk is dan het voordeel, f» net welk de mensch heeft van al zyn arbeid ,, in deze wereld? Vervolgens, de gewcone onderftelling, dat Salomo dit boek na zynen ouderdom gefchreven hebbe , aannemende, meent de Heer v. p. p, „ dat de gryze Koning in het betoog zyner eer„ Ile helling, Cap. 1 —VI, meest uit eige on„ dervinding redenccrcndc, de verfchillende ge„ wjarwordihgen befchryft, die hy , na het ,, waarnemen van den uitfiag, niet. alleen der „ menfchelyke bezigheden in 't gemeen, maar „ ook byzonder van zyne eigene bedryven ge- had  EccUJÏa(les Philologice & Cr. illuftra'us. 687 „ had hebbe; voornamentlyk toen hy door e aanlokzels der wellust van het rechte fpoor „ der rede, en van den Godsdienst was afgetroka, ken. ' In deze ongelukkige gefleldheid is „ het zeer natuurlyk, dat hy , zomtyds gcmelyk „ over het mislukken zyner ondernemingen, of „ bekropen van verdriet en ongenoegen wegens ,, de kwaade gevolgen van zommige niet wel aan„ gelegde daden, een verkeerd befluit opmaak„ te, het welk hy niet zoude opgemaakt heb„ ben, indien hy met een kalm gemoed den ,, waaren aart der zaken had kunnen ipzien." Het tweede gedeelte, Cap, VII — XII, merkt hy aan als „ de vrucht van Salomo's langduuri3, ge befchouwing der nietigheid van het onder„ maanfche, waar door hy geleert had, dat het „ beftendig geluk der menfchen alleen gelegen ,, is in de vrees van God, en de betrachting „ der Deugd. Doch ook in de ontwikkeling „ van deze voorfchriften vervalt hy nu en daa „ in twyfelmoedige bedenkingen, en min voor„ deelige belluiten; inzonderheid van Cap. Vill, ;, vs. 14 tot IX, ia. Waar van hy zich ech.„ ter vervolgens herftelt, en de waarachtige ,, gronden vastlegt, waarop de hoop ter geluk,, zaligheid, voornamentlyk in het toekomend „ leven moet gebouwd worden. „ Indien men derhalvén, den Prediker uit dat „ oogpunt befchouwende, de opgave dier ver„ keerde redeneeringen aanmerkt als voorb^el5, den der misleiding van een hart, het welk, Yy y „ door  688 J. H. VAN DER PALM, „ door kwaade driften bezet, tot verftandig en „ bedaard onderzoek minder gefchikt is, dan „ behouden de bovengemelde plaatfen hunnen „ natuurlyken zin, en ftryden tegen het God„ lyk gezag van den Schryver even weinig, „ als de verkeerde redeneeringen van den wan„ hopigen Job kunnen gerekend worden aan de „ Godlykheid van dat Boek nadeelig te zyn.»» De Heer van der. palm tracht vervolgens» den inhoud van ieder Hoofdftuk meer byzonder ontvouwende, den zamenhang der geheele redeneering aan den dag te leggen. Dit fchynt in de daad naar de tegenwoordige gefteldheid van den Hebreeuwfchen Text zeer bezwaarlyk te zyn. Doch hy bewyst met overtuigende redenen, dat deze gefteldheid verre is van volmaakt te zyn; dewyl niet alleen de Prediker, gelyk alle de overige boeken van het Oude Teftamenr, door het menigvuldig affchryven eenige verandering in de Lezing ondergaan heeft, maar ook in 't byzonder de fchriften van Salomo, die, zo het fchynt, lang na zynen dood eerst verzameld wierden, meer dan andere boeken zyn onderhevig geweest aan dislocaties, of verzettingen van zommige plaatfen buiten hun recht verband. Van deze aanmerking, welker waarheid door het gezond verftand by het inzien der voorbeelden ten fterkften bevestigd wordt, maakt onze jonge Schryver een zeer oordeelkundig en voorzichtig gebruik. Hy verfchikt geene plaatfen, dan na vooraf aangetoont te hebben, dat de-  Ecckfiajies Philologice & Cr, illu/lratus. 689 dezelve in zulk een redenbeleid geheel niec (treken, maar daarentegen in eene andere redeneering volmaakt te pas komen. De voornaamfte plaatfen, die hy verzet, zyn deze: Cap. IV, 13, 14: Beter is een arm en wys Jongeling enz. moet volgen op Cap. IX, 16: Toen zeide ik, Wysheid is beter dan kracht enz, Cap. V, 1—7 behoort tot Cap. X, inzonderheid tot deszelfs laatste gedeelte, waarin over de onbezonnenheid in het fpreeken gehandeld wordt; waarby derhalvén de waarfchuwi.ng tegen onbezonnen geloften beter voegt, dan midden in een vertoog over de onbillykheid der onderdrukkingen; de dwaasheid van den nyd; de ongemakken van een eenzaam leven; en de onrust der gierigheid. Eindelyk maakt hy ook eene. kleine verfchikking Cap. IX, 18 en X, 1. In het tweede lid van dit laatfte vers volgt hy de lezing der Seventigen, en ftelt de geheele plaats op deze wyze voor: Wysheid is beter dan krygswapenen; Koftelyker is weinig goed door wysheid, dan veele fchatten door dwaasheid verkregen. Eene doode vlieg doet de welriekende zalve des Apothekers met flank opwellen: Alzo verderft een eenig zondaar zeer veetgoeds. Men begrypt ligt, dat diergelyke verfchikkingen den Heer v. d. p. niet weinig geholpen hebben om het verband der redeneeringen in den Prediker gemakkelyker aantetoonen. Het kan - ook  6po J. H. V A/N DER PALM, ook by onkundige of bevooroordeelde menfchen meer of min den fchyn hebben, als of hy tot zulk een geweldig middel den toevlucht genomen had, om den knoop, dien hy niet ontbinden kon, in eens door te hakken. Wy twyfelen echter geenzins, of kundige en onpartydige beoordeelaars zullen hem van alle losheid hieromtrent vry kennen; dewyl het, hoe men ook over zyn byzonder gevoelen, aangaande den ge« heelen zamenhang, denken moge, op zich zelve waar blyft, dat de gemelde plaatfen in zynefchikking beter dan in de gewoone te pas komen. De Styl van den Prediker is geenzins eenpaarig, maar zeer verfcheiden, en kan tot drie Hoofdfoorten, den plat-eenvoudigen , den Poëtifchen, en den meer redeneerenden Leerftyl, gebragt worden. Over elk dezer verfchillende foorten, en de byzondere wyze , waarop elk derzelver in den Prediker gebezigd wordt, vinden wy zeer [goede aanmerkingen; die echter, wel overwogen zynde, het oordeel over den Styl des Boeks in het algemeen meer tot de ongunftige dan de gunftige zyde bepaalen. Wy hebben ons om die rede te meer verwondert dat de Heer van der palm in het gewoon gevoelen aangaande den Schryver van dit boek gebleven is, en zich zo veel moeite gegeven heeft om de bewyzen, welke doorgaans daar voor bygebragt worden, met alle mogelyke kracht aan te dringen. Die bewyzen blyven, ia  Ecclefiaftes Philologice $ Cr. illuflratus. 691 in weerwil der aangewende moeite,- onzes bedunkens , zeer zwak. Althans zy hebben ons niet kunnen te rug brengen van de tegenovergeftelde meening, voor welke de Heer Profesfor scHütTEHS, by gelegenheid eener Aantekening op Cap. II, 25, zich insgelyks verklaart heeft, dat de ftyl van den Prediker, eenen goeden Schryver , hoedaanig Salomo zich in zyne Spreuken en Gedichten betoont heeft te zyn, onwaardig is; en dat men derhalvén dit boek. voor een opftel van laateren tyd, onzeker hoelang na de Babylonifche Gevangenis, te houden heeft. Doch wy hebben geen lust om ons in de behandeling van dat gefchil in te Iaaten. Liever willen wy eenige der aanmerkelykfte by.zonderheden, die ons in de Vertaling voorgekomen zyn, aan onze Lezers mededeelen. Cap. II, 12 verzet de Hr. v. d. p. het laatfte lid in de pteats van het eerfte; waarna hy, met eene kleine verandering in de Punóten, dezen zin uitbrengt: o>s. 11. Toen wendde ik my tot alle myne iver- fan maar ziet het was alles y delheid.—- Daar is geen voordeel van eenig ding op deze wereld. Want de geen, die na my komen zal, dit zal bezitter worden van al het geen ( door my) verricht is. vs. ia, 13. Toen wendde ik my om de wysheid te befchouwen in vergelyking met de onzinnigheid en de dwaasheid. En ik zag dat de wysheid zo vul uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, als het  f592 J. H. VAN DER PALM, het licht uitnemendheid heeft hoven de duistertiisfe. III, iii wordt, zonder eenige verandering in den Text, dus vertaald: God heeft alles fchoon (en gepast) gemaakt op zynen tyd. (dat is: mits het op zynen tyd verricht worde j Maar hy heeft ook een Zegel ep der menfchen harten gedrukt, zo dat zy het werk Gods van het begin tot hst einde niet kunnen nagaan, ( of bevatten.) IV, 12—16. Wy hebben te voren reeds gezien, dat de Heer v. d.p. vs. 13,14 verplaatst achter Cap. X, if>. Het verband nu van vs. 15 en 16 met de vorige redeneering vs. 8—12 vindt hy op deze wyze: dat 'er, als by tegenoverftelling, van tweederlye foort van menfchen gefproken wordt. Eerft van zulken , die volgens vs 8, geen kind noch maagfchap' hebbende, echter met onverzadelyke begeerlykheid fteeds arbeiden , en vruchteloos woelen; waar op eetie kleine uitweiding volgt over de ongemakken van het eenzaam leven. En dan ten tweeden, van zulken, die, fchoon een erfgenaam hebbende, en voor hunne nakomelingfohap met kommer arbeidende, echter aan dezelve geen vrucht van al dien arbeid overbrengen. Hy vertaalt derhalvén vs. ry en 16 aldus: Ik zag ook menfchen op deze -aarde, welke nakroost hadden, dat hen zoude opvolgen. Daar was geen einde van al hunnen arbeid; van al wat hen te doen fond. Evenwel hadden de nakomelingen daar van geen het minfte voordesl. Het is alleen door het by voegen van ééne letter, dat in s>s.  Ecclcfiaftes Philologice g> Cr. illuflratus. 693 ys. 16 die verandering van Folk in Arbeid wordt te weeg gebragt. V, 19. Dit vers fluit beter op het voorige , wanneer men het vertaalt: Hy zal niet veel zulke gelukkige dagen voor zyn leven kunnen optellen; want God wisfelt de blydfchap van het hart beurtelings door droefheid af. - VII, 2j—29. Deze plaats krygt door de vertaling van den Heer v. d. p. eene gantfch andere gedaante; vooral vs. 29, het welk hy te recht opmerkt, dat buiten alle rede en waarfchynlykheid door de uitleggers tot de oorfpronkelyke rechtheid van den mensch , en zyn verval uit dien gelukkigen ftaat gebragt wordt. 25. Ik wendde myn hart na alle kanten om te weeten, en natefpooren, en te zoeken wysheid, en de rechte waardy der zaken; en om de godloosheid der zotheid en de dwaasheid der onzinnigheid ts leeren kennen. 9.6. Toen vond ik een ding, bit ter er dan den dood; Eene Frouw: Welker hart netten cn garen gn haare handen frikken zyn. IFie goed is voor Gods aangezicht zal van haar ontkomen maar de zondaar zal .van haar gevangen worden. 27. Ziet wat ik gevonden heb, zegt de Predi-. ker, toen ik de Vrouwen, de eene by de andere voegende, gadefloeg, om derzelver rechte waarde te kennen. a8. Ik heb namentlyk te vergeefs gezocht, en bevonden , dat die waarde niets is. Een'' (voortreffclyken jman uit duizend kon ik vinden; maar ééne  694 J- H. VAN DER PALM, ne (voortreffelyke) vrouw onder zulk een getal kon ik niet vinden. 19. Alleenlyk ziet l dit heb ik gevonden , dat de mensch, fchoon Godt hem recht gemaakt heeft, echter na de waardy van veele dingen te vergeefs zoekt. De Heer van der. palm, maakt, gelyk het een wellevend Jong Heer betaamt, by onze vrouwen eenig excus voor Salomo wegens deze onhoffelyke ftelling. „ Dit oordeel zegt hy, is „ zeer onbillyk. Misfchien evenwel minder ony biliyk voor de Oosterfche Vrouwen, dan het ,, voor de onze zyn zoude dewyl de Ooster„ fche door opvoeding en levenswyze minder „ befchaafd waren, en die voortreffelyke hoedaa„ nigheden niet in die ruime maate hadden, „ waar in dezelve by onze Vrouwen uitblinken. ,, Daarenboven had hy groote rede om zich over „ die Sexe te beklagen, welke hem door haare „ bekoorlykheid van zyne uitftekende wysheid „ beroofd had, en hem zelfs tot afgodery had doen vervallen. Men kan dus ligt begrypen, „ dat hem . het gevoel dier onaangenaamheid bitter was,, voornaamentlyk in zynen ouder• „ dom." Tot dus verre de Heer v. d. p. Hy had 'er kunnen byvoegen, dat Salomo gunftiger pver de Vrouwen dacht, toen hy het Hooge Lied fchreef. — XIi, 9—14 Houdt onze Schryver voor een byvoegzel dat tot het boek zelve niet behoort. Hy meent echter, dat het ook al van Salomo af-  Ecclefiaftes Philologice & Cr. illuftratas. 695 afkomftig is. En om de tegenwerping, die van veelen tegen dit gevoelen uit de uitdrukking vs. 11 van den eenigen Herder gemaakt wordt, uit den weg te ruimen, vertaalt hy dit vers aldus : De woorden der Wyzen zyn gelyk prikkelen* De Zedelejfen zyn gelyk diep ingeflagene nagelen' En het laatfte lid: Die gegeven zyn van den eenigen Herder, of liever, van dien ttitfiekenden Koning , meent hy dat eene randtekening van een der affchryveren is, die naderhand by ongeluk in den Textindoop. Wy Iaaten in het midden, in hoe verre deze laatfte gisfing aannemelyk zy. Maar wy zyn zeer genegen om die gelukkige verklaaring van het tweede lid, alwaar hy door de Meesters der verzameling , naar een bekenden Oosterfchen fpreektrant, zedelesfen verftaat, boven de ge- woone te verkiezen. Doch wy moeten af- breekea, cn meenen ook genoeg gezegd te hebben , om te doen zien, dat dit Stukje den Meere van der. palm zeer veel eer doet; gelyk het teffens voor den Heer schultens eene eer is, zulk een bekwaam Difcipel gevormd te hebben. Alsem. Bibl.IV. deel. N.yrV Zz LET-  LETTE R NIEUWS. GROOT BRITTANIE. Te London is by Johnfin uitgekomen A Nev Translation ef the Gofpel of St. Matthbw, with Notes, critical, philological and explanatory ;by Gilüïrt Wakefijsld, B. A. &c. 1782. in 4«o. Degeleerde Schryver dezer nieuwe Vertaling van t Euangelie Van den H Mattheus, met oordeel - letter-en uitleg, kundige Aantekeningen, is aan geen der vastgeftelde godgel erde Smienftellen gebonden; maar geeft zig met de grootfte vryheid toe in zyne befchouwingen over allerleie onderwerpen, die hem hier voorkomen ; en by doet dat met zeer veel oordeel en verftand Uit zyne oordeelkunde b'ykt, dat hy en met geleerdheid en met veel fcherpzinnighe'.d te werk gaat , dikwils nieuwe oorfpronklyke verklaringen voordragende : want hy is een uitbgger, die oordeelkundig op den oorfpronklyken aart der taal, op den famenrpng der redeneringen , op 't oogmerk der H. Schryveren, en dc byzondere omft;md:gheden van tyd, plaats, zeden, enz. waarop zy zinspelen, agt geeft; die juist weet te onderfcheiden zulke redeneringen , welke op byzondere perfonen zien, .van die welke algemeen voor 't ganfeho menschdom zyn gefchikt: die boven alles ook agt geeft óp 't gene de reden leert , waardige denkbeelden van God heeft, aafó gene leerftelfels van menfchen zig bekreunt, maar de egte leeringen des Christendoms met dlle oordeelkundige fchranderheid en vryheid naarfpoort, Ondertusfchen geeft dit alles ook aanleiding, dat hy van den gewonen weg afwykende, zulke be. grippen hier en daar voordraagt, die van anderen voor grote dwalingen zullen gehouden worden. By voorb. . Hy verwerpt geheel de doorgaans aangenomen leer der H. Drieëenheid; hy vindt de begrippen en Hellingen der .Kerkvaderen over dat Leerftuk, zo ongefchikt en  LETTERNIEUWS. 69? hunne taal, en woorden, zo verward en-onverftaan* baar, dat het volfuekt onmogelyk zy , daaruit een klaar en duidelyk begrip van hunne gevoelens op te ma. ken: „ het is gelukkig voor ons, zegt hy, dat wy on* mogen begeven tot de bron zelve, en daaruit de wa. teren des levens drinken, zonder dat zy beïmet zyn, door zulke onzuivere leidingen. Laat ons tragten daar» van tot onj heil het beste gebruik te maken."-—— Het woord Geest, zegt hy, is, volgens deszelfs ge* woonlyk gebruik in de H. Schriften, en altyd wan. neer het op God wordt toegepast, eene loutere Hebreeuwfche taaieigene uitdrukking, eene loutere omfchryving van God zeiven, een ovettoliige bewoording, die men algemeen, zonder nadeel van de woorden» fchikking, of 't oogmerk van den text kan overflaan; en, by gevolg, is de H. Geest volgens den Heer W. geen wezen of perfoon van God onderfcheiden be. flaande. Wegens de verzoeking van onzen Heiland doorden Satan fielt hy meer dan eene uitlegging voor; doch hy meent» dat de Heiland enkel op deze dingen gedagt heeft, dezelve in zyn eigen geest overdenkende , zonder dat Hem eenige daadlyke verfchyning voor oogen zou zyn gekomen. En onder andere redenen t die hy aanvoert, om dit zyn begrip te rtaven, beweert hy, dat de Duivel of Satan aan Christus, zelfs noch zigtbaar, noch denkbeeldig verfcheenen is; dewyl, zegt de Schryver , zulk een perfonaadfie, eert onverbeterlyk hoos en tevens zo uitmuntend verftah» dig wezen als een Engel, een vyand van God en men* fchen , een tegenftreTer van de genaderyke inzigten der Voorzienigheid, en de pest des menschdoms, nimmer beftaan heeft gehad of heeft konnen hebben» De Schryver behandelt dit ftuk vry breedvoerig, en tragt de leer van 't Duiveldom als eene tastbare en zig £2 2 tok  r>$3 LETTERNIEUWS. zelve weerfprekende ongerymdheid ten toon te ftel. len. - Ten aanzien der duurzaamheid van 't won. derwerkend vermogen in de Christelyke Kerke neemt hy aan 't gevoeien, 't welk hetzelve alleen tot de tyden van Jesus Christus en zyne Apostelen bepaalt : tot Int einde der eeuwe betekent, volgens hem , tot het einde der Joodfchs bedeeling by Matth. XXVIII: io. Dit zal genoeg zyn, om .den Lezer over den fmaak van den Heer Wakefield eenigzins te doen oordeelen. Te L on don by Robinfon Is uitgegeven: The General Prtvalence of the Worfhip of Human Spirits in the Ancient Heathtn Natio?is, asferted and proved. By Huoh Farmer &e. Dat is. De Dienst der Menfchelyke Geejlen, als algemeen onder de Oude Heidenfche Volken de ovirhind hebbende, gefteld en bewezen; door Huoh Farmer. 1783. in 8°. De Heer Farmer is in Nederland reeds zeer bekend door zyne werken over de Wonderwerken en over de Bezetenen; van welk laatfte wy in onze algemene Bibliotheek meer dan eens hebben gefproken. (*) In zyne Verhandeling over de Bezetenen heeft hy beweert, dat door de Demons, (welk woord doorgaans, doch verkeerdelyk, Duivels vertaald wordt,) waardoor die ongelukkige kranken gezegd worden bezeten te zyn, oorfpronkelyk niet anders verftaan worden dan de Geesten der afgeftorven menfchen. Wy hebben no:;thans in eene der reeds aangehaalde plaatfen onzer Bibliotheek al aangenierkt, dat deze zyne ftelling niet algemeen kan toegeftemd worden. Zy heeft hem egter aanleiding gegeven tot een breedvoerig onderzoek over de Afgodery der heidenen, welke hy in dit tegen- (*) Zi» Beel I. bl. 301 - gij. eu Deel 3. bl. 425—458,  LETTERNIEUWS. «09 genwoordige werk (telt en tragt ts bewyzen. grotendeels beftaan te hebben in den Dienst van de Geesten der afgeftorven Menfchen. Hy heeft voor ten dien einde deze vier hoofdzaken te verhandelen: I, Hy zoekt aan te tonen, dat de Dienst van der Menfchen Geeften, in de Heidenfche wereld ouwiings algemeen de overhand hadt. tl Vervolgens zal hy onderzoo ben^le gronden van dit en ieder ander foort van Afgodereije, dat is, de beginfels, waarop het ganfche Sa. menftel van Veelgodendom was gebouwd. III. Hy zal overwegen de hoge oudheid der Afgoderye. en in •t byzonder die van dit foort; namelyk den dienst van Menfchen als Goden. IV. Eindelyk zal hy nagaan,in hoe verre de H. Schriften , omtrent het voorftellen der Heidenfche Goden , overeenftemmen met de Schriften der Heidenen; en in hoe verre die twee berigten elkander onderling ophelderen en beveftigen. In het ftukje, 't welk hy thans heeft uitgegeven, en waarvan we hiér fpreiien , verhandelt hy alleen de eerfte Hoofdzaak; en dit ftukje zal eerlang van de verhandtlingen der drie anderen worden gevolgd. Vooraf bepaalt hy naauwkeiiriger zyn onderwerp , 't welk hy verhandelt; onderfcheidende de Demons, als een byzonder foort van de natuurlyke cn hemel fche Goten, fchoon die ook fomtyds Demon, genoemd worden; welke benaming nu en dan door de Philofophen ook gegeven wordt aan de Geesten , welken onderfteld worden een middelbaren rang te hebben, tusfchen de Goden en de menfchen. Hy handelt hier eindelyk alleen van zulke Demons, welke de onmiddelbare voorwerpen. waren van den vastgeftelden dienst onder die oude volken, van welken fommige, Demons of ondergafchikte Goden , tusfchen de Hemelfche en Aardfche Goden , erkenden ; 't welk byzondere betrek. kinS heeft op de befchaafder vo,ken, en auiken, van Zz 3 wel'  709 LETTERNIEUWS. welker Demons in de H. Schrift gefproken wordt. -— Vervolgens bewyst hy met de getuigenisfen van Heidenfche Schryveren , dat de Geeflen der menfchen gewoonlyk gadiend werden onder de barbaarfche volken; de Scythen, Masfageten, Gothen, Germaniërs, Ambiërs, Perfen, enz. En devyl de geleerden over den godsdienst der Perfen zeer verdeeld zyn, onderzoekt de geleerde Schryver naauwkeurig. 't gene Herodotus, (*) Dr. Hyde cn anderen daarover gezegd hebben; en hy toont, das het onderfcheid tusfchen hen en de Grieken geenzins Steer aanmerklyk geweest is, en waarfcbynlyk niet lang na Herodotus tyd heefc ftand gehouden; ja, dat dit onderfcheid zelve volmaakt beftaanbaar is met eene algemene overeenkomst in andere opzigten, en in 'c byzonder met de vergoding van de Geeften der menfchen. Voorts toont hy aan , dat genoegzaam alle andere barbaarfche volken in Afrika, Europa en Afia, den dienst van afgeftorven menfchen oeffenden. In het twede Hoofdftuk bewyst hy, door Heidenfche geïuüienisfen , dat onder de befchaafder volken, de Pheniciërs, Egyptenaars, Asfyriërs, Chaldeërs, Babyloniërs, Syriërs, Grieken en Romeinen, gene of byna gene andere voorwerpen van godsdienst, ja zelfs hunne groter Goden, niet anders geweest zyn, dan vergode mannen en vrouwen. Het derde en laatfte Hoofdftuk vervat algemene be. wyzen, dat de geleerder volken , en anderen , die hun famenftel van Godgeleerdheid hadden aangenomen, afgeftorven geeften eerden. Deze bewyzen zyn uit de getuigenisfen van allerieie oude Schryveren ontleend, cn uit verfcheide gebeurde zaken, welken dit duidelyk to. fiQ BuM.oi. Lib. r. C»p. ijl»  LETTERNIEUWS. 7pi innen: by voorb. Men bewees den Dodtn by a'Ie d° Graflieden Goddelyke eer De Heidenfche Tem- ptls waaren begraafplaatzen ; en tot verWyveu voor zulke Goden gefchikt, die menfchen geweest waren. De Pyramiden, en met name He Egyptifche Pyramiden waren, zo wel als de grote Pyramide. van Babyion , die onder den naam van den Tempel van Belus bekend is,, berraafplaatfen, en te gelyk Altaars voor de Goden , die 'er begraven waren. Dit toont de Heer Farmer breedvoerig , met veele nauwkeurigheid en groote geleerdheid. Vele andere ftukken worden in dit hoofdftuk bygebragt, welke allen de ftelling van den zeer geleerden Schryver beveftigen. In't voorleden jaar 1783 zyn ook verfcheiden ver. zamelingen van uitmuntende Predikatiën uitgekomen, waarvan we fommigen hier zullen opnoemen : Thirty-two Sermons on Plain and Practical Subje&s. By the late Rev. ThomasPyle. London, 1783- M vol in De Heer Pyle is bekend door eene uitmuntende Uitbreiding van de Handelingen der Apostelen de Brieven en de Openbaringe van Joannes, en door eene uitbreiding van de Hiftorifche Boeken des Ouden Testaments. Hy was een vriend van Pisfchop Hoadly, Dr. Samuël Clarke en Dr. A. A. Sykes. Ook was hy een geleerd en oordeelkundig Godgeleerde, en een beroemd prediker. De twee eerfte deelen dezer Predikatiën kwamen reeds in 't jaar 1773 uit; en vier Predikatiën over den Barmhartigen Samaritaan, als mede een over de Natuur van Christus Roninkryk, in't jaar 1777 by welken thans dit derdedeel gevoegd is. Alle zyne vei handelingen zyn gegrond op gezond verftand en redelyke aodsvrugt, en zeer klaar in ftyl en fjitftekend in orde; zo dat zy onder de heste predik^ Zz 4 *'  702 LETTERNIEUWS. tien moeten getelf worden. Zy verhandelen genoegd z;aatn allen zedelyke ftofFsn van groot gewigt, • Ook zyn hier uitgegeven Sermons on Stveral Subje&s. By the Right Rev. B. Port sus, D. D. BIfhop o£~ Chefter, London 1783. in );°. In dit werk zyn agtien Predikatiën vervat, welken zig door haare kragt van redenen, frerlykheid van ftyl zonder opgeblazenheid, menigte van juists aanmerkingen, en gemoedelykheid zonder geestdryvery, alleszins aanpryzen. Een eenig Haaltje van juistheid en klaarheid laat de plaats ons hier toe flegts medetedeelen. In de eerfte Predikatie over de Liefde tot God, Matth. XII. 30. waarin op eene uitmuntende wyze de waaragïige beginfels en cgte uitwerk* féls van dezen grotêri pügt des Cbriftendoms worden afgefchetst, en de- menfchen tegens de uiterftens van onaandoenlykheid eh geestdryverye gewaarfchuwd, zegt de geleerde Bisfchop. „ De Liefde jegens onzen Schep„ per is noch een loutere, dierlyke en niets betéke„ nende Vuurigheid van geest; noch eene levenloze „ uitwendige dienst en gehoorzaamheid. Zy beftaat, ,", en in ootmoedige godsdienftigheid des harte, en in ,, zuiverheid dos levens; en uit de vergelyking van „ den text, met andere plaatfen der II. Schrift, mo- gen we haar bepaalen te zyn, zulke eerbiedige ver. ■f, wondering over Gods volmaaktheden in 't algemeen, ,, en zulk een dankbaar gevcei van zyne volmaakte goedheid in 't byzonder, welken de befpiegeling „ én den: Hiênst van -Hen ons uïtftekcnd aangenaam „ makenen in ons een ftandvaftige begeerte en betrag. „ ting tj wege brengen, om Hem, in ieder gedeelte „ van onzen zi-delyken en godsdienftigen wandel te be„ hagen." Dit b, gelyk hy vervolgens omftandiger aanmerkt, 't gene de H. Schrift door'de Liefde tot God verftaat; en 't is niets meer, dan 't gene ieder, 1 ■ . fn  LETTERNIEUWS. 703 indien hy wil, gemakkelyk kan varkrygen. Het is gene nieuwe gewaarwording van eene zaak, die we nimmer te voren ondervonden. Het is eene onverftaan» bare verborgen of bovennatuurlyke indruk in onze ziele. Het is alleenlyk een zuiverer mate van die allerzelfdfte aandoeninge, welke wy dikwils in onze zielen koefteren voor de waardigfte voorwerpen van ons eigen foort. Het is tevens egter eene dier vele byzonderheden, welken de Leer des Euangeliums zo uitftekend onderfcheiden van de droge en levenloze voorfchriften . De zeer kundige Schryver dezer Proeve van de Mishandelingen der flaven in de Britfche S'jikerplantagien, welken zo menigma'en door a'.Ien, die'maar eenig gevoel van menschlievenheid bezitten, met de uiterfte verontwaardiging betreurd worden, heeft dezelven met de grootfte naauwkeurigheid en tederfte aandoening befchrëven. Eerst fpreekt hy van de onderfcheiden rangen in de faaienleving, en van de betrekkingen' van meesters en flaven in de oudfte tyden. Hy roemt de billyk -en zagtheid der Mofaifche Zz 5 Wet-  704 lte tternïeüws. Wetten jegens de flaven; en vervolgens, de gematigd* heid der Atheneren omtrent dezelven. Daarop merkt hy aan , hoe de Romeinen in de vroegfte tyden hen ook gefchiktelyk behandelden, doch naar mate de weelde by hen de overhand kreeg, zig wreielyk omtrent die ongelukkigen gedroegen; zodat, by voorb. de ou* der Cato zyne flaven. die door den ouderdom buiten ftaat waren van te werken, van honger het fterven. Keizer Hadriaan was de eerfte, dis den Heren :t regt benam van leven en dood over hun gezin. Voorts be« Ichryft de Heer Ramfay den ftaat der flaverny in de tyden der Gothen, welke zeer draaglyk was Dan gaat hy over, pm met bittere klagten over 't ongelyk en de wreedheid 't gedrag der bngelfchen te befchryven in den onmenfchelyken flavenhandel , die zy, byna het eerst hebben ingevoerd, tot de fchriklykfte oneer van die Natie, welke zelve zo aanzienlyk en gelukkig is door den invloed van vryheid Daarop laat by volgen, hoe de Franfchen hunne flaven be. bandelen, en hunne wetten zelf voor hun zorg draagen, en zy, door zendelingen , ten dien einde gefchikt , min of meer onderwys krygen, en bu en dan pok rust genieten. In de derde Afdeeling befchryft hy den verfchrikly. ^en harden ftaat der flaverny in de Britfche Volkplan. tingen; waarin de menfchelykheid en regtuaardigheid Biet de minfte onderfteuning krygen van de wetten, en de rampzalige flaven overgelaten worden aan de wrede grilligheden van onkundige meerleren, menfchen doorgaans zonder eenige beginfelen, of van boze ge. heel gevoeloze opzieneren; om niet te fpreken van den onophoudelyken en zwaren arbeid, daar zy, pp de allerhardfte wyze toe gedreven worden en die hier rtaauwkeurig befchreven wordt. Dit gefchrift van den Heer Ramfay behoort van ail$n, die eenig menfche. lyk  LETTERNIEUWS. 7»5 lyk gevoel hebben, en iets kunnen toebrengen, om onmenfchelyke fnoodheid uit rle wereld te weren, met alle oplettenheid gelezen, en van alle Overheden erns. tig overwogen te worden. Nog is hier uitgegeven een zeer geleerd werk wei gens The OHgin and Progrei of Writtng, as veil Hief nglyphic as elementary, &c. Den Oorfprong en Fordeï ringen van 'tfchryven, zo in't Hieroglyphisch als met Letteren, opgehelderd met platen uit Marmere Gedenkftuk-, ken, Handfchriften enChartren, zo oude als latere, op. gemaakt: Als mede een Berigt van den Oorfprong en vorderingen der Drukkonst. Door Thomas Astle, Schildkn. Lid van de Koninkl. en Oudhei dkund. Sociëteiten , enz. Londen 1783. in 4<»- De Schryver verhandelt met groot vernuft en vele oordeelkunde alle, zelfs de kleinfte byzonderheden, welken tot dit onderwerp betrekking hebben. In de Inleiding fpreekt hy van 't onherftelbaar verlies, 't welk de wereld heeft geleden door de verwoestingen van de Pheniflfche tempels, deEgyptifche.genootfchappen, de Pythagorifche fcholen in Italië, de'= Boekerijen van Alexandrie, Conftantinopole, Rome en andere bewaarplaatfen van de geleerdheid der ouden. Vervolgens handelt hy van de gebeurtenisfen, die de Letteren hebben doen her. leven; en met name de uitvinding van de drukkonst. In 't eerfte Hoofdft. wordt van het fpreken, en van den oorfprong van 't Hieroglypisch en deszelfs verfchillende foorten gehandeld ; welker konst de Egypte-' naars tot eenen groten trap bragten. Dan, deze fchryfwyze verbazend omfbglyk zynde, voerde men in hare plaatfe eenige willekeurige tekens in, die niet alleen het zigthare uitdrukten, maar ook de denkbeelden van •s menfchen geest: doch die tekens waren ook al te menigvuldig, gelyk uit de Chineesfche fchryfwyze nog  7©5 LETTERNIEUWS. nog blykf; die volgens fommige geleerden zelfs na nog de overblyffels van Hieroglyphifche trekken vertonen. Voorts gaat hy over tot het onderzoek naar den oorfprong der Letteren; toetst de gevoelens van verfchef. den gïleerden deswege , en toont aan, dat de Letters van genen godlyken oorfprong zyn; en lang voor Mofes tyd waren uitgevonden. Dewyl nu He oudheid ons niets voldoende wegens den oorfprong der Letteren opgeeft, tragt de Heer Aftle de werking van 's men. fchen geest, in de uitvinding van dezelven nategaan; en doet dat met veel vernuft. Daarop laat hy een onderzoek volgen wegens de oudheid van 't letierfchrift, en beweert, dat de Pheniciërs het meefte regt hebben op de eer der uitvindinge Hy zoekt te bewyzen, uit de verfcheidenheid der (.etteren, dat zy allen egter niet zyn voortgekomen uit één oorfpronkelyk alfabet; alzo de letters, die ten oosten van Perfïe in gebruik zyn, geheel verfcheiden zyn van de Phenififche. uitgenomen daar de Mahometanen de Arabifche hebben ingevoerd. Vervoleens verhandelt de Schryver, met grote geleerd» heid, de afkomst van de verfchillende letteren en fcbryfwyze, die by de volken hebben plaats gehad; doch de plaats laat ons hier niet toe daarvan, en van dit fraaije werk breder verflag te geven. DUITSCHLAND. Het Hoogduitfche werk , van den Gotting fchen Hoogleeraar Gottfried Less, over de waarheid van den Christelyken Godsdienst, is by onzen Landgenoten reeds lang, door een Nederduitfche vertaaling, met roem bekend. Sedert de uitgaave van hetzelven in 't OnrCprongklyke, is zekerlyk de ftryd over dit allergewigtigst onderwerp eenigzins van gedaante veran. derd ,  LETTERNIEUWS. 7»? derd, heeft men zich, by den aanval , van andere en nieuwe wapenen bediend. Om den C. Godsdienst op alle mogelyke wyzen afbreuk te doen, heeft men inzonderheid eenigen plaatfen en trekken uit de vertnaardfte Schryvers der Oudheid, zo Grieken als Romeinen, verkeerdeiyk aangevoerd en toegepast; heeft men de gewyde Schriften des Ouden Verbonds of in twyfel getrokken, of trachten beiagchelyk te maaken; heeft men zelfs den natuurlyken Godsdienst niet ontzien, openlyk Godverzaakery gepredikt, en ande» ren foortgelykes middelen te baat genomen. Dit fpoorde den kundigen Heer Less aan, zyn' voorigen arbeid op nieuw over te zien, zyn eerften ont. werp meerder uitgebreidheid te geeven, en dus, in zekeren opzichte, een geheel nieuw werk te leveren. Althans in den beginne van dit jaar verfcheen te Halle : Ueber die Religion , ihre Gefchichte, wahl und Rejlutigung. ( Dat is: Over den Godsdienst, zyn hiftorie, keuze en beveiliging) in drie o&avo deelen, doch waarvan nu alleen het eerfte deel is uitgekomen. Zo verre het ons toefchynt, is het ontwerp van den Hoogleeraar, in het eerfte deel de Ge. fchiedenis van den C. Godsdienst, in het tweede zyn bewyzen. en in het derde zyn verdediging tegen de laatere tegenwerpingen te behandelen. Het tweede deel, behelzende het reeds uitgegeeven en in 't Nederduitsch vertaalde werk, zal dus weinig verandering ondergaan: het eerfte en derde deel heeft men als nieuws aan te merken; weshalven ook voor de bezitters der voorige uitgaave het eerfte en derde deel afzonderlyk zullen te bekomen zyn, en wel elk onder een eigen tytel. Die van het eerfte ftuk is: .Gefchiedenis van den Godsdienst; waarin de Schryver de hiftorie van den Natuurlyken Godsdienst, zo >roor als na den tyd des Zaligmaakers, Chronologisch doorloopt, zo wel als di»  7©8 LETTERNIEÜ w£S. die van de onmiddelyke Goddelyke Openbaaring, waar^ by ook over de voorgewende Goddelyke openbaringen by andere volkeren gehandeld wordt. Inzonderheid heeft de Heer Less de echtheid en het gezach van de Schriften des N. Verbonds, op eene uitmuntende) Wyze betoogd; en men vindt, over het algemeen, in dit werk, niet alleen het beste uit veele fchriften ter verdediging van den C. Godsdienst opgefteld; maar ook de juiste orde der zaaken en een zo aangenaame als gepaste Schryftrant, geeven aan hetzelve byzon» dere verdienften. Neurenberg. Sedert de uitvoerige Geogenie, door den Heere Shjerschli6, te Berlyn uitgegeeven, waarin de Geleerde zich by het onderzoek van de gefchjedenis der Schepping, zeer heeft toegeleg I, om alles naar den letter van Mofes verhaal optevatten, heeft het aan geen beftryders van 's mans verklaaring ontbroken, zyn verfcheide wysgeerige onderzoekers op de baan gekomen. By die gelegenheid heeft men ook alhier vertaald een werkje, het geen reeds in 't jaar 1770" te Ulm het licht zag, onder defftytel: uimiquiffima ielluris hifloria, a Mofe Gen. I. defcripta. De Hoogduitfche tytel is: D. Johawn. Georo. RosenMullers, Abhan&lung uber die altefle ge. fchkhte dtr erde , welche Mofes , im erjlen Kapitel feines erjlen buchs befchrieben; aus dem Lateinifchen uberfetzet, mit einem anhang vermehret, und von dem Herm Verfajfer uberfehen und gebilliget. Octavo. 1782. (dat Is: Verhandeling over de oudfte gefchiedenis der aarde, door Mofes in het eerfte hoofdftuk van zyn eerften boek befchreven; uit het Latyn vertaald, met een aanhangfel vermeerderd, en door den Schryver nagezien en goedgekeurd.) Dit ftukje is met veel kunde en phpartydigheid opgefteld. De Schryver is van het ge. V96.  LETTERNIEUWS. 709 voelen der geenen , die het verhaal van Mofes niet van de eerfte ooirfprongklyke Schepping der aarde, maar alleenlyk van zekere vernieuwing en nadere vorming derzelve verftaan. De gronden, welke laatere Natuurkenners bybrengen, om de groote veranderingen te bewyzen, welke onze aardbol, eer zy van menfchen bewoond wierd , waarfchynlyk heeft moeten ondergaan, deeze gronden, zegt hy, zyn te gewigtig, dan dat een letterlyk Bybel verklaarder die, volgens het aangenomen en gewoone ftelfel zou kunhen° wederleggen. Volgens zyn gevoelen is het niet noodig de befchryving van Mofes tot de oorfpronklyke Schepping te bekaaien. Zon, maan en fterren, zegt hy, hadden reeds beftaan, vóór het opgegeeven dag. we'rk: in zes dagen wierd de aarde alieen meer be. woond, met gewasfen, dieren en menfchen voorzien, en wel In de volgende orde: Op den eerften dag wierd het wat lichter, zo dat men dig en nacht van elkan. der kon onderfcheiden; op den tweeden dag wierd de hemel nog helderer, nog meerder opgeklaard; o-den derlen dag ontdekte zich het onderfcheid tusfchen de •zeeën, meiren en den vaften grond; op den vierden dag begoften zon, maan en fterren het aardryk dien dienst te bewyzen, welken zy het nog toebrengen; op den vyfden en zesden dag wierden alle leevende fchep. felen, dieren en menfchen , voortgebragt. Wy Iaaten het voor anderen over, op deeze en geene byzonderheden van dit ftelfel aanmerkingen te maaken, of wel het zeiven geheel te wederleggen, De gefchiedenis der Schepping, zo als ze door Mofes verhaald wordt, zal altoos voor den Bybeluitlegger moeijelyk blyven, fca den Wysgeer ftoffe tot menigvuldige gisfingen opleveren. Over een ding echter moet men zich verwonderen, dat naamelyk een Schryver, die zo ongedwongen denkt, de verdeeling van het werk der Schepping, 6 juist  7/o LETTERNIEUWS. juist in zes dagen, zo flipt naar den letter opvat, daar zo veel fchrandere mannen dit alleen aanmerken als behnorende tot de optooijing van een verhaal, waarin» buiten dat, toch onbetwistbaar veel van het poëetifche en Schilderachtige, wordt gevonden. Dessau en Leïpzich. De Heer A. F. W. Crome, door zyn onlangs uitgekomen Producïenkaart van Europa , ook den Nederlanderen bekend, heeft hier, met weinig verandering, afzonderlyk uitgegeeven een beknopt flukje , het geen men onder anderen in de Ephemeriden der Menscheid met vee! genoegen had gelezen ; Ueber die grosfe , volksmenge, Clima und frucktbarkeit des Nordamerikanifchen Freyjlaats , (dat is; over de uitgeftrektheid , bevolking, lucht, ilreek en vruchtbaarheid der vrye Staaten van Amerika.) Wy zullen 'er eeniglyk uit aantekenen, dat de inhoud der vlakte, waarvan Engeland by den vrede afftand, deed, het gedeelte van Canada daar onder gerekend, door de Engelfchen zelve op 43470 quadraatmylen wordt gerekend ; het geen den Heer Crome wat te groot voorkomt; die echter , ten minsten, 36000 (juadraatmylen vastftelt. Het getal der bewooneren bepaalt hy op drie millioenen. Wat 'er van zulk een magtige natie, in zulk een uitgeftrekt land, en wel onder zodanige omflandigheden, nog kan worden, geeft hem aanleiding tot eenige Staatkundige en wysgeerige gisfingen. Hamburg en Kiel. Op verzoek en aandrang van zeker waardig Minister aan het Deenfche Hof, vervaardigde de Heer Jacou Fredrich Fedder» sin, Predikant by de Domkerk te Isrunswyk, een Christelyke zedeleer , gefchikt voor de vatbaarheid van den gemeenen man, onder den tytel: Cliristliches Sit* tenbuch fur den burger undLandmmn; het geen alhier in  LETTERNIEUWS. in den voetleden jaren, in Octavo, is uitgegeeven. Dit boek behoeft geen fterker aanpryzing, dan, het geen men vry algemeen getuigt, dat de Heer FeddeRsen ook deezen taak volbragt heeft, gelyk men. het van zyn bekende bekwaamheid dorst verwachten. Hy bevlytigde zich niet zo zeer om pligten te leerenen voor te fchryven, als wel inzonderheid , om met klaarheid en ernst te toonen, op welk eene wyze men zich best van de voorgefchrevene pligten kan kwyten, en door welke middelen men de tegenövergeftelde ondeugden of gebreken kan vermyden en te keer gaan. Zie hier de hoofdtytels der onderwerpen, en de orde waarin ze voorkomen. Huislyke vroomheid. ■ Het nut derzclve , en de middelen om die te oefenen. Voorbeelden van vroome huisgezinnen. —■ Pligten van Christelyke echtgenooten en ouderen. Gebreken inde opvoeding. Pligten van Christelyke kinderen , Heeren, dienstboden, onderdaanen.—- Nyverheid. Nadeelige gevolgen der luiheid . Heilzaams gevolgen van kuischheid en maatigheid. —— Kwaade gevolgen van onkuischheid en onmaatigheid. Spaarzaamheid. — Verkwisting Christelyke, eer- haare en nuttige gefprekken Zondige , nadeelige en onnutte gefprekken Misbruik van Gods heiligen naam. Trouwe en waarheid, bedrog en valschheid omtrent den evenmensch.-^-Christelyke dienstvaardigheid omtrent onze medeburgers en gebuuren.. . Christelyke toegeevendheid. Huislyke vrede. - — Huislyke ingetogenheid. Christelyke voorfchriften, in huislyke geneugten en rampen. —— Byzondere herinneringen voor Ambagts- land - krygs- en zeeheden.—. Eed en meineed. AlgüMibibl. IV.debi.N.$. Aaa Hak-  71» LETTERNIEUWS. Hamborg. Het Inftituut, alhier gevestigd, om jonge lieden tot den Koophandel bekwaam te maaken, onder het opzicht van den Hoogleeraar J. G. Bosch, en den Huere C. D. E beling, heeft het Publiek nu reeds zestien jaaren van de praktikaale kundigheden deezer Geleerden overtuigd, welke door hunne Theoretifche Schriften zich niet minder een algemeenenroem verwierven. Deeze twee ervaarene mannen hebben thans een aanvang gemaakt, met het uitgeeven van een Journaal voor Kooplieden, onder den tytel Handlungs bibliothek. (*) Het oogmerk van dit gefchrift is, om alles wat de Theorie zo wel, als de Praktyk van den Koophandel betreft, te onderzoeken en mede te deelen. „ De voorraad daartoe (zeggen de Schryvers in „ hun Voorbericht) is groot. De Theorie van den Koophandel kan zekerlyk nog veel worden opgehel„ derd. De Politie van den Koophandel fteunt nog „ niet op zulke onwrikbaare gronden, dat elke regee„ ring daarop, met de geruste verzekering van een* „ goeden uitflag, kan bouwen. De gewigtigfte tyd. „ perken en voorvallen der Historie van den Koop„ Handel liggen nog gedeeltelyk in het duifter. Eene ,, Geographie van den Koophandel is honderd maaien „ te vergeefs gewenscht, en wie weet hoe dikwerf te „ vergeefs beproefd. De kennis van de Produkten „ verdient te recht dat zy, voor den Onderzoeker „ der Natuurlyke Hiftorie en voor den Koopman, met, „ yver bearbeid worde; en de Manufaktuuren, zo wel als alles wat tot de zeevaardy behoort, leveren ryke „ Stoffen op tot narichten van ontdekkingen en ver- „ be- (*■) Het Hoogdiiitfclie werk is ook in Amfterdam by de Boetverkoopers Selfcknp «n Huurt te bekomen.  LETTERNIEUWS. 71$ » beteringen. Over de eigenlyke opvoeding van den „ jongen Koopman , inzonderheid, is met opzet nog „ weinig goed en volledig gezegd; en een zedeleer „ voor deezen ilahd behoort nog onder de wenfche„ lyke dingen." Zo veel is 'er nog in dit vak te verrichten; en door de hulp van ervaren Kooplieden onderfteund, vleijert 2ich onze Geleerden, met den voorraad > dien zy reeds geduurende zo veele jaaren verzameld hebben, een werk te zullen leveren, het welk in zyne foort, van de grootfte nuttigheid kan weezen. Jaarlyks zullen daarvan zes of agt ftukjes, van 10 of 12 bladen, verfchynen. Wy hebben thans het eerfte ftukje voor ons liggen, en meenen dat eene opgaave der onderwerpen daarïn voorkomende , het best gefchikt zal weezen, om onzen Leezeren wat nader met het algemeene plan bekend te maaken. I. Over de openlyke Compagnien. (Eene uitvoerige en doorwrochte Verhandeling van den Heere Büsch. Met opzet handelt hier de Hoogi leeraar over de Nederlanufche Oost-en Westindifche Compagnie , en inzonderheid over de Engelfche Oostindifche Compagnie , waarvan hy tevens verfcheide berichten mededeelt, die niet zo algemeen bekend zyn, en een treffend tafereel fchildert van de ellenden, waar in de fchraapzucht van de bedienden der Maatfchappy de rykfte ftreeken in dat gewest,en bovenal Bengalen, heeft gedompeld.) II» Verzameling van lyfteu Van in en uitgevoerde goederen in Nieuw-York, Philadelphia •Engeland en Schotland. III Proeve en berekeningen van den tegenwoordigen toeftand der Engelfche Bank. IV. Opgaave en beoordeeling van Engelfche, Amcrikaanfche, Italiaanfche, Rusfifche en Hoogduitfche boeken over den Koophandel. V. Berichten wegens Schooien en Akademiën van Koophandel.  714 LETTERNIEUWS. Wy zyn door den Hoogleeraar Buscw verzocht dit werk onzen Landgenooten aantekondigen, en wy doen dit zo veel te gereeder, daar wy ten vollen overtuigd zyn van de bekwaamheid der opftellers, en daar het een onderwerp betreft, met welks belangen de bloei en welvaart van deeze geheele Republiek op eene onaffcheidelyke wyze zyn verbonden. NEDERLANDEN. Zamenfpraaken tusfchen PieSer van 't Heetveld, Jan van Leusden en Cornelis van Maare, over den overlast van het grof en klein Wild in de Provincie van Utrecht» als mede over het Regt van de Burgers van Stad en Steden tegens de Judicature van het Jagt - Gericht; mitsgaders over de vrye Jagt, zoo dezelve aan den Stadhouder is gedefereert buiten de Jud,icatuure van dien, Amersf'oord by Pieter Brakman Junior 1733. 2n- — Het komt ons waerfchynelyk voor, dat de perfoonen, in deeze fpreekende ingevoerd, en mogelyk wel de Drukker, gefingeerd zyn.-—Dan dit beneemt niets aen de uitmunten de waerdije van dezelve. — Daer zy in den fmaek van eenvoudige Landlieden gefchreeven, met merkwaerdige Anecdotes, s'Lands bellier, vooral dat der Provincie van Utrecht betreffende, doormengd zyn, en eene ongemeene kunde in de aloude Regten, en voorregten der Stichtfche Ingezetenen, nopens de Jagt, ten toon fpreiden. In de eerfte Zamenfpraek betoogt de kundige Schryver het willekeurige en onbeftaenbaere in de Inftruflie van het lagt- Gericht binnen die Provincie van dato 20 Augustus 1749. Waer by Art: 4, niet jegenftaende vorige Jagt ■ Ordonnantiën, ook die van Willem den der-  LETTERNIEUWS, 7*5 derden dato iê8o, aan gemeldea Rechtbank de faculteit gegeeven wordt om te wyzen by Ar best, zonder eenige Revisie, Appel, Provocatie o/Red v c t i e fubjeü te zyn. Als mede het nog grievender bezwaer 't welk 'er voor de burgers van Stad en Steden is geleegen in de laeifte Ordonnantie op de Jagt van den jare 1781. Waerby gezegd wordt, Art. 73: zonder dat de Lieutenant Opper Houtvejler de arreften apprehenfien en- Executien elders dan voor 't Jagt-GericH zal behoeven te verantwoorden. - Waerdoor een gevoelige inbreuk gefchiedt op het ftedelyk Privilegie de nonevocando, hetwelk zelfs, onder het Stadhouderlyke gezag van Willem den derden, door Utrecht en Amersfoort tegens de Ufurpatien der Houtvesterye, ongefchonden bewaerd heeft kunnen worden. En toont niet alleen met duchtige bewyzen, dat het onbetamelyk gedrag der Koddebyers aenleiding tot de verregaendfte vexatien geeft, maer doet teffens zien, datnogaen de Utrechtfche Burgers het eenige middel tegens de executie der wederrechtelyke JagtVonuisfen ontnomen is, vermits de tegenswoordige Lieutenant Houtvefter , contrarie 't vorige gebruik, te gelyk Hoofd-Officier dier Stad zynde, zich in die qualiteit aenmaetigt om Execucotialen op de Gewysdens van het Jagt-Gericht te verleenen. Na dus de geweldaedige fchennis van dc rechten der Burgers van Utrecht, welke hy getuigd, dat zy oudtyds, uit hoofde van hun geboorte, tot de Jagt bevoegd waren , met levendige verwen afgemaeld te hebben , gaet de Schryver dezer Zamenfpraeken over tot een onderzoek der wettigheid van het zogenaemde Prin. fen Jagt-Gericht, ter gelegenheid dat hy gewaegd van de Requeften , door de In - en Opgezetenen van Leus» den, het Heetveld en te Maere, over de fchaede, door Aaa 3 he =  ?ir> LETTERNIEUWS. het vermenigvuldigen van allerlei wild den noesten Landman dagelyks bejegenende, aen de Staeten 'sLands van Utrecht geprezenteerd. Wy zullen ons niet ophouden met het verhael, het welk de Schryver in deeze Zamenfpraekengeeft, van de meenigvuldige tergiverfatien, door den Lt. OpperHoutyefter en die van zynen Raade in 't werk gefteld tegen dit en andere zo billyke verzoeken, waer op de Requeftr. by Ap. dato 16 April 1783, aen 't Jagtgerigt van den Erfft. geaddresfeerd zyn; maer liever denzelven volgen in het onderzoek het welk hy nopens de exiftentie van het Princelyk Jagt- Gericht in de Provincie van Utrecht doet. In den jare 1683 ,• zegt de Schryver, deedt Willem de 3de aan de Staten van Utrecht bekend maken, eene Commisfie voor Meesterknapera over de Heerlykheden van Soest, Baarn, ter Eem, Emmenes binnens-en buitensdyks, mitsgaders het Gonyland; dog meldt ons teffens, dat die Meesterknaepen van 't Gooy. land ter dier tyd by de Staeten niet zyn erkend gewor. den, ——en dat het gecombineerd Jagt - Gericht, hoewel door den overleeden en tegenswoordigen Erfftad. houder weder ingevoerd, tot heden in de Provincie van Utrecht nimmer is gewettigd geworden, gelyk hy ook meent, dat hetzelve, behoudens de Hoogheid van den Lande, nimmer gewettigd kan worden. ——• Waer van hy deeze aenmerkelyke reden opgeeft, omdat de Giftbrief van Renswoude, dato io September, 1674, waer by mede de Jurisdictie in 't ftuk van de Jagt aen die Heerlykheid was gegunt , vergeleeken wordende met de uitgiften van Zoest en Driebergen, aan Willem den derden, en den Heer van Oiyck, blyken zal, dat jn de laetstgemelde geen enkel woord van eenig Rechtsgebied orer ds Jagt gemeld wordt.»—En het geen, naqr  LETTERNIEUWS. 717 naer zyn gedachten ten deezen de knoop toehaelt, is, dat in den jaare 1682 en 1693, uitdrukkelyk by de Staeten van Utrecht is verftaen; dat Geene van alle de Hooge Heerlykheden, in die Provincie gelegen, eenige Judicatuure over zaken, concernerende de Jagt, competerende is, ja dat in het laetstgemelde jaer zelfs de hier vorengemelde Giftbrief van de Heerlykheid Renswoude, deszelfs bezitter niet heeft kunnen baeten , om zyne Jurisdictie over de Jagt te behouden. —— Dit nu zo zynde, trekt de kundige Opfteller deeze gevolgtrekking, dat nimmer een Jagt-Gericht van't Gooyland, op enkele Commisfie van den Stadhouder, Jurisdictie over de Utrechtfche Heerlykheeden, Soest, Baarn, ter Eem en Emmenes, binnens-en buitensdyks, naer rechten kan exerceeren, ten zy men te gelyk de ongerymdheid wilde toegeeven, dat eene Rechtbank, die door den Souverein, van wien alle Rechtsgebied afvloeit, nooit erkend is, echter zoude kunnen oefferen, een rechtsdwang, door den Souverain aan zich. zelfs voorbehouden. ■ En in de laecfle plaats voegt hy 'er by, dat zulk een tegenftrydigheid voor een ogen» blik toegeftaen zynde, Leusden , het Heetveld en ds Maare tot dit willekeurige Prinfe Jagt - Gericht daerom niet behooren, daer de limieten van het zelve zich alleen bepaelen tot de bevorens genoemde Heerlykheden Soest enz.———Hiermede gaet hy over tot een nader Request door die van Leusden op 21 Mey 1783, aen de Staeten van Utrecht, ter zake van het gem. Appointiment 16 April 1783, geprezenteerd,— waarby wordt aengetoond, dat de Landen onder Leusden door Hun Ed. Mog. als Thins en Keurgoed aan de Domeinen, en dal behoudens een ieders goed recht, uitgegeeven zynde, de Staeten als Guarandeurs gehouden zyn, de Ingezetenen by dat recht te befchermen. —— Dat Z» H. noch Aaa 4 als  7i* LETTERNIEUWS. als Stadhouder noch als E'genaer van zyne heerlykegoe. deren eenig regt van Jagt, of Warande aldaer heeft — en zelfs niet, al ware aen Z. H. het recht tot de oude Bisfchops Warande'gegund Op welk Request het Advis van den Hove gevraegd is. By de tweede Zamenfpraek worden de. recherches naer den Aerd en Oorfpronk van het Prinfelyk JagtGericht vervolgd.—*Wtitem de deide\ zegt de Schryver, inden jare 1074 eenjagthuiste Soestdyk doende timmeren, was door de Staeten van Utrecht aen hem op den 14 September 1674, opgedraegen de h oge vrye en micfdelbaere Jurisdictie over de meergenoemde Heerlykhee- ,den van Soest enz.- .Bovendien hadden de Staeten van Holland op 18 January 1675 a*ri elk en een iegelyk verboden, om inde Landen van gemelde Staeten, aan de overzyde van de Rivier e de Vecht gelegen, te jagen . De Prins trok toen, uit hoofde der opdmchte van gem. Heerlykheeden, mede aen zich het regt van de Jagt op de Gooyfche Landen ih 't Sticht, en die Vorst •emaneerde den ifte Maart 1675, °P eigen naam, fchoon •in de qualitt.it van Opper Houtvelter van Holland, een Placaat op de Jagt over Gooyland. Het welk naer het gevoelen van den S hryver , alleen maer tot Hol- landsch Gooyland zyn betrekking had. Zo dat 'er twee van deze Jagt • Gerichten over 't Gooy door Willem den derden zyn opgericht. Bet eerfte by het voorgemelde Placaat van 1675 over de Gooyfche Landen, die. tot Holland behoorden En het andere, ingevolge de Commisfïe van gem Prins 1 Maart 1683, over de Heerlykheden van het Stichts Gooyland , Sêest enz Op eene bedenking of Leusden niet tot de Prin- felyke Jagt behoord—antwoord de Schryver, dat zulks zo niet kan begreepen worden, alzoo de Staeten van Utrecht dan in iCSr aan Willem den derden het recht van  LETTERNIEUWS. 719 van Jagt in de Leusdenfche Bosfchen niet afzondcrlyk gedefereerd zouden hebben. Vervolgens tot het tydflip van 't jaar 1747, waer op 't voornamentlyk aenkomt, genadert zynde, onder, richt de kundige Schryver ons, dat op 24 Mey 1747 door de Staeten van Holland aen Willem dm vierden, het Opper-Houtvesterfchap over die Provincie opgedragen, en ten zynen faveur Hoogst derzelver vorig verbod van de Jagt in het gedeelte van Holland aan de Oostzyde van de Vecht, doorgaens begreepen onder de lenaeming van Gooyland, op den 21 Auguftus 1749 verDieuwd zynde,.de Stad Utrecht ter Staets- Vergadering van die Provincie den 2pften July 175©- heeft voorgeflagen, om aen den Heer Erfftadhouder te defereereu de hotge Jurifdictie over de Ambachts Heerlykheden van beide de Emmenesfen , en van Dimt, de Staar en Zevenhuizen, mitsgaders de privative Jagt en & Jüdicatu. be van dien,"--doch dat die delatie op 28 Augustus van dat jaer alleen is gefchied met de privative Jagt zonder meer Dat echter die Prins op 18 Juny 1750 reeds had doen emaneeren een InftruStie op het ftuk van de Jagt in Gooyland, mitsgaders in de Hooge en vrye Heerlykheden van Soest, Soestdyk , Baern ter Eem, als mede over de beide Emmenesfen, waer by Hoogdezelve , naer luid van de daer uit aengehaelde Artykelen, het Hollandsch Gooyland, en de genoemde Heerlykheeden, tot een quartier op zich zeiven, en één van hem afhangend Domein, gemaekt, mitsgaders de Ingezetenen van het Sticht genoodzaekt heeft, om buiten hun Provincie voor dit, uit dien hoofde alleen onwettig Jagt. Gericht, te recht te ftaen. Dus de Prinfelyke Gooyfche Houtvestery, ten aenzien der Provincie van Utrecht afgehandeld hebbende, deelt hy ons mede, zyne oordeelkundige havÓrfcKnYAaa s gen  720 LETTERNIEUWS. gen over de hiftorie van de Jacht ia het geheele Sticht. Het recht van Warande is, naar des Schryvers juiste denkbeelden , oorfpronkelyk uit der Vorsten eigen goed, en ftrekte zich oudtyds alleen uit tot hun proper Do. mein -Dit bewyst hy, met betrekking tot de Ut» rechtfche Bisfchoppen , uit een verbod van den jare 1422 aen de Burgers der Stad Utrecht, om grof Wild te vangen op des Bisfchops Wildbaen, welke vol» gens eene oude aenteekening, in het beneden Sticht hepaeld was tusfchen den Dynjioo ende der Grebben en tusfchen den Rhyn, en ter Eem, en in het Bovenfticht tot de Bisfchoppelyke huizen in Zalland en Twenth met dat gevolg, dat by eene permiflïe tot de Jagt door den Bisfchop gegeeven, alleen de vryheid toegeftaen wierd, om in zyne bosfchen duinen en wildernisfen te Jaegen— maer geenfints op een anders Land. Dan onder de geweldaedige overheerfching van Keyzer Karei den vyf den , wierden de natuurlyke regten der Ingezetenen van het Sticht nopens de Jagt merkelyk benadeeld — want offchoon alleen de Reisfenburgfche Warande, en nog eenige weinige ande. re diftricten tot des Keizers Jagt behoorden, eigenden zyne Stadhouders zich toe het regt, om nopens de Jagt door de geheele Provincie generaele verboden te doen. Des niet te min oeffenden die Dwingelanden dit gepretendeert regt met eenige befcheidenheid , en het bleef vry aan de Prelaeten en Heeren van de vyf Caphtelen, de Edelen en gemeene Ridderfchap, en de goede luiden der Stad en s'Lands van Utrecht, mitsgaders aen die van Amersfoort, om buiten de gemelde Warande des Keifers, in de gemeen gebleeven zynde Duinen, Wouden en Velden te Jaegen.——. Na dit oudheidkundig gefchiedverhael van het voor* gevallene over de Jagt in de Provincie van Utrecht, volgt  LETTERNIEUWS. 721 volgt een keurig betoog : Dat noch in vroegere ty. den, noch heden ten dagen, de qualificatie van iemand tot de Jagt hem bevoegd maekt, om op een anders Land tegens de wil van den eigenaer te komen — als zynde dit ftrydig tegens het eigendommelyk - of bezit- regt. Dat dit onaffcheidelyk gevolg van 't recht van eigendom, om een ieder, naer goedvinden des eigenaers, de komst op zyn Land te beletten, door geene willekeurige Jagt - Placaeten heeft kunnen vernietigd worden, alzoo in het onderzoek der daeden van de vorige Landsheeren, en van die der Staeten, ea Stadhouders gelet moet worden op het geen zy Wettig hebben kunnen en mogen doen, maer niet op Ufurpatien tegens s'Volks regten. — En eindelyk dat men door eene gezonde uitlegkunde de tegenswoordige Jagt-PIacaeten in dien zin moet verkfaeren, dac het voorgemelde regt van eigendom in zyn geheel blyft, nademael by de Unie geen nieuw ftelfel van regeering ingevoerd, maer het Hoofdoogmerk van dat Verbond de herftelling en bewaernisfe der aloude voorrechten van Lands Ingezetenen geweest zynde, de rechten van de Heeren Staeten , als Souvereinen, op 't ftuk van de Houtvestery alleen tot de oude Bisfchoppelyke Waran. de zich uitbreiden. ——— - Hier maekt de Schryver zich eene zwaerigheid, dat, zo tot de Houtvestery der Provincie van Utrecht de Bisfchoppelyke Wildernisfen gehooren , dan die van Leusden weinig grond van hoop voor hun verzoek hebben, - dog lost dezelve wel dra op, door aeis te toonen uit bet manuael der Domeinen, dat alle die vorige eigene goederen des Bisfchops, welke te voren zyne Warande uitmaekten, en in het byzonder de fes en twintig Leusderhoeven, niet meer in bezit van ds Staeten, maer door Hun Ed. Mog. op verbetering. ea  722 L E TTERNIEUWS. en onder betaling der zoogenaemde Bisfchops lasten uitgegeeven zyn. — Uit welk een en ander dat befluit opgemaekt wordt, dat 'er thans in de Provincie van Utrecht geene Houtvestery uit hoofde van de Bisfchoppelyke Wildbaen meer is — maer dat een ieder de bevoegdheid heeft om op zyn eigen Land , en in de onuitgegeevene Duinen, Heylanden en Velden de jagt te exerceeren.—— Eindelyk word deeze Zamenfpraek befloten raet een onderzoek, of uit die algemeene oeffening der Jagt ook eenige ongeregeldheden ontftaen zouden — als mede waer van daen het generael verbod 'van grof Wild, als Harten, Rheën enz., te fchieten herkomstig zy - Nopens het eerst merkt de Schryver op, dat de Jagt in de vroegfte tyden eene algemeene exercitie der burgers en landlieden zynde, hun teffens in den Wapenhandel bekwaemde, zonder dat eenige onrust daer door in de burgerlyke Maetfchappye veroorzaekt wierd.——Maer dat de heerschzucht der Vorften, die door een ftaende Armée de Vryheid der ingezetenen op alle wyzen aen üaeffche banden zochten te leggen, door het verbieden van de Jagt, allengskens de burgeryen van de behaij. deling der Wapenen heeft afgetrokken En, betrek- kelyk het grof Wild, dat het verbod om het zelve re fchieten, op even nietige fchynredenen fteund, als de belemmering der Jagt op klein Wild — zynde de gifte van Keizer Otto de groote In de tiende Eeuw aen den Utrechtfchen Bisfchop,om in Zalland en Twenthe alleen op grof Wild te jagen, betrekkelyk tot des Bisfcliops Wildbaen, hier voren omfchreeven.—■ De derde Zamenfpraek, waer omtrent wy merkelyk korter kunnen zyn, behelst voornamentlyk het Advis van den Hove van Utrecht op het bovengemelde Request der Leusderifcke Ingezetenen van 21 Mcy 1783, 3 . ea  LEETTRRIEÜWS. 725 gn zeer gefundeerde aenmerkingen op 't zclven. s'Hofs Advis is gegrond op de aen Z. Hs. Vader gedaene De. Iatie den 16 July 1740, der Hoge middelbaere en Lage Jurisdictie over Soest, Baarn, ter Eem en de -privative Jagt aldaer en in de Leusdenjche Bosfchen, zoo ver en wyd in 1681, aen Willem den derden was gedefereert mitsgaders op de Aflens posfesfoir, zo ten aenzien van het ftellen va» ordres tot de confervatie der Jagt, als het houden van een byzonder Jagt-Gericht over die diftriéten , door den vorigen en deezen Stadhouder gepleegd. ; Edoch de vernuftige Opfteller vermeent, dat uit de voorgemelde Acte, die hy woordelyk opgeeft, geene jurisdictie over de Jagt te halen is omdat in materie van Regalen, het geen niet uitdrukkelyk afgeftaen is, gerekend moet worden by den Souverein verbleeven te zyn, en by dezelve Acte geene directe melding van de Judicature in Jachtzaeken gemaekt word. — Dat wyders het ftellen van Ordres tot confervatie van een Wildbaen beteekend het doen beletten aen ongenualificeerdensom te jagen, zonder daerom dezelve te berechten , het geen door een voorbeeld van de Pachters der Jagt in Ysjelftyn en Culemburg opgehelderd word —* mitsgaders zorg te dragen, dat de Wildbaen door geen roofdieren befchaédigt word En laetstelyk , omdat by eene latere Acte 28 Aug. 1750-, waer van hier voren mede gewag gemaekt is, aen Wdlem den vierden, in voorz. Heerlykheden eeniglyk is toegeflaen de pri, vatire Jagt zondes meer. Hoe zeer nu in deeze Zamenfpraeken de rechtmaetige klagten der Utrechtfche Ingezetenen over de ongehoorde kwellingen in het ftuk van de Jagt, op eene krachtige wyze zo als een waer beminnaer der Vryheid f& , worden voorgedraegen , moeten wy aen den op-  7-4 LETTERNIEUWS. Opfteller van dezelven den welverdienden lof geeven; dat hy by een overtuigend voordel van s'VoIks onvervreemdbaere rechten, en opwekking tot een fpoedig herftel van dezelven , echter te gelyk zyne medeburgers van alle daeden , die maer eenige de minfte fweem van geweld zouden hebben, nadrukkelyk afmaent Het is volgens het flot deezer Zamenfpraek te wachten, dat meer van diergelyke natuur volgen zullen. Dan onze hartelyke wensch is, dat eerlang deeze wettige be* fwaeren onzer Utrechtfche Landgenooten uit den weg geruimd zynde, de fchryver derzelven geen nnodzaek meer hebben zal om een tafereel van zodanige dwinge. If.ndy, als hy thans voor de oogen der Natie opge. hangen heeft, te geeven, terwyl wy niet kunnen af. zyn, hem vriendelyk aentefpooren , om zyne uitgebreide kundigheden verder ten nutte des Vaderlands te befteeden. Onlangs is uitgekomen eene Misjive van den Hove van Holland aan dén Heer Erfftadhouder over het emaneeren der Jacht - Placaaten in Holland dato 17 September 1767, 8°. In eene welgepaste aenfpraek aen zyne Landgenooten geeft de vryheid - üevende Uitgcever ons de reden op , welke hem aengefpoord heeft, om deeze Misfive aen het public-] mede te deelen.—— Namentlyk om een nieuw bewys aen den dag te leggen van het gevaer, waer in ons Vaderland geweest is, om haere inwendige vryheid geheel en al te verliezen. Daer, niet jegenftaende de herftelling van zo veele gefchondene regten, 'er nog gegronde klagten dagelyks gehoord worden over de inbreuken, welke, zo op de Regten van den Souverein, als der Ingezetenen in ;t byzonder, plaets hebben.' Een bewys daer van ontleent de Uitgeever, on- der  LETTERNIEUWS. 7»5 der anderen, uit deeze Misfive welke haer oorfprong verfchuldigt is aen het Placaet op de Klingen, door Zyne Hoogheid op ei oen naam den 3ofte Juny 1767 gearrefteerd, met zïh Furstelyk Zegel, en contrafignature van zynen Geheim - Secretaris bekrachtigd. By de Misfive van den Hove zelvs word met bondige redenen betoogd, dat de Surintendance over de Jacht tusfchen Maeze en Zype, en in het byzonder 't maeken van Placaeten op dezelve voor en na «Je Erectie van de Republiecq , altyd by Stadhouder Prefident en Raeden, onder 't Zegel van de Juftitie, en nooit voor Anno 1750, by den Stadhouder al~ leen is geëxerceerd——dat dit nimmer door vorige Stadhouders, in qualiteit als Opper - Houtvesters, is gecontesteerd — dat de titul en posfesfie van den Hove op s'Lands Grondwetten berustende , 't Hof, niet Je. genftaande drie vorige exempelen, waerop teffens door den Hove juifte remarques gemaekt worden, verplicht is voor de hun toebetrouwde Regten van den Souverein te waeken.— Hoe nadrukkelyk nu ook deeze Misfive van den Hove is , hoe klaer daer by ook word aengetoond de onbevoegdheid van Zyne Hoogheid om Jacht-Placaa. ten op eigen naam onder zyn Furstelyk Zegel en contrafignature van zynen Geheim - Secretaris te emaneeren —- heeft het echter Hoogdenzelven "immer goedgedacht de wettige befwaeren van den Hove te beantwoorden, maer in tegendeel in den jare 17R2 een gelyk Placaet op eigen naam uittegee- ven. Te regt derhalvén wekt de Uitgeever zyne Landgenooten op, om te beöordeelen, welke inbreuken 'er nog op hunne Regten te herftellen zyn, en wel-  72d LETTERNIEUWS. welke middelen hun daertoe zouden kunnen dienen.—-. Wy worden intusfchen door s'Hofs Misfive niet weinig verfterkt in ons gevoelen, by de recenfie der Verhandeling van den Heer R end o rp -over de Jacht, 2de deel van onze Bibliotheek pag. 113 reeds opgegeeven — dat uit de Commisfie van Z. H., als Opper» Houtvester, dato 8 Maart I7fit5, het recht om Wetten op de Jacht te maeken, geenfints kan afgeleid worden. Terwyl wy deeze Misfive , ais der leezing overwaerdig aen onze medeburgers gerust durven aenpryzen.— Amsterdam. Onder zo veele verfchynfelen, welke het den Wysgeer moeilyk valt te verklaren , behoort ook iets dat ons dagelyks in het ryk der letteren voorkomt, de ongelyke opgang naamelyk, die zekere nieuws uitkomende Schriften maaken, vergeleken met de wezenlyke innerlyke waarde, die zy bevatten. Dit heeft inzonderheid plaats omtrent de voortbrengfelen van vernuft, fmaak, fraaije letteren en verfcheide wee. temchappen. Menig romannetje, by voorbeeld , dat flechts de hartstochten roert; en de tedere Sekfe een' vloed van traanen afperst; menig ftukje van vernuft, dat flechts levendig en fchitterend is gefchreven, of met anecdoten opgepronkt; of zy waarheid behelzen en oirbaar zyn gedrukt te worden, neemt men zo naauw niet,—zulke gefchrifcjes maaken dikwerf net weinig gerucht, en worden weldra zo zeer het onderwerp der gemeenzaame gefprekken , dat zelfs do man van bezigheid zich verpligt vindt, die te moeten leezen„ om mede te kunnen fpreeken , hoe zeer hy zich ook naderhand bek'aagt over het geringe voedfel dat zyn geest daaruit ontfing, zo wel als over den kostelyken tyd dien hy 'er aan verkwistte , en veel beter had  LETTERNIEUWS.' 727 had kunnen befteeden, Integendeel gebeurt het niet zelden, dat een Boek van wezenlyke verdienden en eene ontegenzeggelyke nuttigheid , 't welk uit de geflepenfte Pen, uit het fcbranderfte brein,en edelst hart voortvloeide, geen fortuin maakt, niet geleezen wordt, dan hier en daar van een verftandig mensch, die 'er misfchien in den kring zyner vrienden met lof van fpreekt, en wanneer hy merkt dat de een zyn fchoudcrs ophaalt, de tweede een fnuifje neemt, de derde toont 'er niets van te weeten, eindelyk befluit te zwygen, en alleen voor zichzelven daarvan gebruik te maaken , of misfchien wel zyn eigen fmaak en oordeel begint te mistrouwen. Onze denkende Leezers zullen zich meer dan één voorbeeld van dien aart herinneren, en wy zouden het vry fterk met da bioote opgaave van eenige Boektytels kunnen bewyzen: doch dit zou men mogelyk als een hekelfchrift np ons leezend publiek aanmerken. De gemaakte bedenking, ondertusfchen, kwam in al haar' nadruk by ons op, toen wy onlangs zeker Werkje ontmoetten, alhier reeds in den voorleden Jaare by de Wed. J.Dóll. uitgegeeven, onder den Tytel Theophron , of de ervaaren Raadgeever voor de onbedreven Jeugd, van J. H- Campe; een gefchenk aan zyne Voedfterlingen en alle volwasfen jonge Lieden, die 'er gebruik van willen maaken. Uit. het Hoogduitsch vertaald , in twee Deeltjes. Wy konden niet nalaaten om een Stukje over zulk een gewigtig en nuttig onderwerp, zo bondig en kort by een gepakt, en van zulk een' bekenden en gelief koosden Schryver opgefteld, met gretigheid intezien,- en toen wy het doorgeleezen hadden, zochten wy vrüch. teloos naar de redenen , waarom ons hetzelve niet eerder was onder da oogen gekomen, waarom ons heir van Journalisten het zyner opmerking zo luttel Alq£m.Bibl.IV.deel.Nu. 5. fibb waar-  728 LETTERNIEUWS. waardig keurde, waarom wy 'er nog naauwlyks va» hadden hooren fpreeken. Doch —— liever dan hierover verder te filofofeeren, zullen wy enkel het Werkje zelve aankondigen, en indien dit de oplettendheid van eenigen onzer Leezers mogt wekken, kan hef ons niet onverfchilüg zyn waarteneemen hoe 'er de meerderheid over zar oordeelen. Het algemeene oogmerk is uit den Tytel genoegzaam optemaaken. Het eerfte Deel behelst eenige gefprekken tusfchen een' Vader en zyn Zoon, welke gereed ftaat in den kring des beezigen levens over te gaan; welke Vader, overtuigd dat het goede willen alleen in deeze Waerek! niet genoeg is, maar dat men ook voorzichtig, verHandig en door ondervinding moet wys geworden zyn, dierhalven zyn veeltyds duurgekogte ondervindingen aan zynen Zoon, ter onderrechting, mededeelt. „ Di'; Boekske, zegt de Heer Campe, (Voorred, bladz. vu) is de nalaatenfchap van myn hart, voor u en voor alle jonge Waereldburgers , die 'er deel in willen neemen." „ Het tweede deel, zegt hy, behelst, „ by wyze van aanhaogzels , het wezenlykfte en „ beste uit eene byzondere verzameling van Brieven des Graaven van Chesterfield, welke gevoegd zyn „ by de Engelfche oorfpronkelyke uitgaave van „ 's Graaven bekende brieven aan zynen Zoon, van „ den Jaare 1776." In het werk van Chesterfield is zekerlyk zo veel oordeel, vernuft, waereld-en menfchen kennis, dat het ten dien opzichte groote verdienften heeft; doch ook te over bekend zyn de redenen , waarom het niet raadzaam is dit werk, in zyn geheel , der Jeugd in handen te geeven, „ Uit dien hoofde ook, zegt de Heer Campe, ,, vertrouwe ik te mogen gelooven, dat wel niemand „ deeze myne onderneeming overtollig zal rekenen, „ ooi  LETTERNIEUWS. 729 '„ om de beste en nuttigfte lesfen des levens, uit zo veele andere voorfchriften, ten deele tot walgens „ toe herhaald, ten deele alte byzonder, ten deele op „ eene alte ligtvaardige zedekunde gebouwd, uitte„ kippen en dezelve te voegen by myn werkje, om „ aan 'hetzelve hierdoor eene grootere volmaaktheid „ bytezetten." Wat de behandeling betreft, kon de Nederduitfche Overzetting, onzes oordeels, wel wat aangenaamer, en de ftyl wat meer bearbeid weezen; echter is de vertaaling, zo verre wy die met het oorfpronkelyke hebben vergeleken, ons getrouw en vry duidelyk voorgekomen, en hier kwam het voor-, naamelyk np aan, by een werkje, dat meer de vorming van het hart, dan de bsfchaaving van den fmaak, bedoelde. Ook is alhier by de Wed. J. Dóll, onlangs uit-' gekomen eene fraaije naauwkeurige en veel vermeerderde Nederduitfche Uitgave van de Biooraphische Kaart van j. Priestley; van welk werk wy hier een kort verflag zullen mededeelen, om dat het ons voorgekomen is, dat veelen onzer Landgenoten geen regt denkbeeld hebben van de uitgebreide nuttigheid van dit werk. Deeze Kaart, welke ons al den tyd vertoont tusfchen het Jaar 1200 vóór Christus en het Jaar 1800 na Christus (welke tyd door eene gelyke fchail in eeuwen verdeeld is) behelst meer dan twee duizend naamen van de vermaardfte Mannen , die in het Staats- of Krygswezen uitgemunt of" zich in de fraaije Konften, befchaafde Letteren of meer verhevene wetenfchappen verdiend gemaakt hebben , welker Leeftyden hier door Lynen zyn afgebeeld zo dat men uit de lengte van elke Lyn zien kan, hoe lang ieder van deeze Mannen geBbb % leeft  73Ó LETTERNIEUWS. leefc heeft, wanneer hy gebooren en wanneer hy ge. ftorven is. Deeze naamen zyn door andere lynen, welke de geheele lengte der Kaart doorlopen, onder zes verfcheidene klasfen of vakken verdeeld. In het eerfte of benedenfte vak vind men de Staatsmannen en Krygshelden. In het volgende de Heidenfche Wysgeeren, die volgens hunne feclen verdeeld zyn; de Joodfche Rabbies, Hoogepriefters, Propheeten; de Christen- Oudvaders; de Ketters, die tusfchen de Joden en Ortho. doxen geplaatst zyn; de Scholaftiken; de Mohamedaan,fche Leeraars; de Metaphyfici; de Moderne Godgeleer. d n; de Zedekundigen; de Staatkundigen; en eindelyk de Pauzen, die toch een middelflag tusfchen de Politieken en Theologanten uitmaaken. In het derde Vak zyn begreepen de Wiskundigen , Natuuronderzoekers , Natuurkundigen en Sterrekundigen; voorts de GeneesOntleed- en Scheikundigen. - .- In het vierde Vak vinden wy alle de voornaamfte Dichters zo wel der Oude als Hedendaagfche Volkeren; voorts de beroemdfte Schilders , Beeldhouwers, Drukkers, Graveerders, Bouwkunftenaars, Mujicanten en Aileurs, • _ vyfde Vak behelst de Redenaars , Critici, Taalkundigen, en allerleie Schryvers, over eenigen tak der Belles Lettres onder de Hedendaagfchen. — In het zesde Vak vinden wy de Hiftoriefchryvers, Geographiften, Chronologiften, Oudheidkundigen , Regtsgsleerden en Reisbe. fchryvers. De Tydreekening is aan den bovenften rand geteekend met het Jaar vóór en na Christus, en aan den benedenften rand met dezelfde aera, en te gelyk met de opvolging van die Koningen, welke in ieder tydkring het meest vermaard zyn geweest. De nuttigheid nu, welke uit eene dus ingerichte Kaart voortvloeit, is deeze, dat men niet alleen de leef|yden der beroemdfte Mannen en de betrekkingen we!- kem  LETTERNIEUWS. 73 f ken deeze leeftyden zo wel op den algemeenen tyd als onder eikanderen hebben, met een opflag van het oog zien kan, maar dat wy ook hier een beroemd Man, op wien onze aandagt valt, b. v. onzen onflerfelyken Huigens in het midden zyner vrienden, en doorluchte tydgenooten geplaatst vinden ; dat wy in ééns kunnen zien, met wien hy gemeenzampn ommegang kon houden , en op wat wyze en in welk tydbeftek hy met dezelven verkeerd heeft, door middel van de onderfchcidene fchetze van hunne betrekkelyke leeftyden ; terwyl wy tevens de orde kunnen waarnemen, waarin deeze beroemde Mannen van het toneel aftreden, en ons de bedenkingen voorftellen, welke zy misfchien maakten by het agtervolgend verfcheiden van hunne vrienden en mededingers. Dus zien wy ook eenigermaate by de naamen der geenen, die eenig perfonaadje voorafgaan , welke voordeden hy heeft kunnen genieten van den arbeid en de ontdekkingen van anderen, en by de naamen der geenen , die hem volgen, van wat nut zyn eigen arbeid voor zyne opvolgers geweest is. Insgelyks geeven ons de verfcheidene ledige vakken, die wy tusfchen zulke groepen van groote Mannen ontdekken , ons een klaar denkbeeld van de groote omwentelingen in alle foorten van wetenfchappen en van derzelver waaren oorfprong, zo dat deeze yle en ledige plaatfen , welke als zo veele woeftenyen zig op de Kaart vertoonen, niet minder leerzaam zyn dan de meest op een gepakte vakken, omdat zy ons een denkbeeld geeven van de groote ^remmingen in de wetenfchappen en tevens van de tusfchentyden, waarin zy gebloeid hebben; terwyl ejndelyk die digt op een gepakte drang van naamen, in de verdeeling voor. de Kunften en Wetenfchappen in de twee laatfte eeuwen, waar alle de rangen van ver,Bbb 3 • maard-  73* LETTERNIEUWS. maardheid en verdienden beiden opgepropt vol zj'n," on? een ftreelend gezigt verfchaft en tevens gerust fielt wegens de fteeds durende voortplanting en uitbreiding van kundigheden. Uit deeze en meer andere nuttigheden, welke uit zodanig een Kaart voortvloeijen, kan een ieder zien , welk een dienst "de Heer Th ie eens zynen landgenooten gedaan heeft met dit werk niet flechts te verduitfchen en hier en daar te verbeteren, maar in 't byzonder door het zelve te vermeerderen met een zeer aanzienlyk aantal naamen van beroemde Mannen , en in 't byzonder van onze Vermaardfte Vaderlanders, die onze dierbaare Vryheid tegen uit en inheemfche dwingelanden verdeedigd, of .zich door hunnen geleerden arbeid zo wel by hunne tydgenooten als nakomelingen een eeuwigen naam verworven hebben. Voortsheeft de Heer T. hier by. gevoegd eene zeer duidelyke en verflaanbaare Vertaaling van de Verklaaring en Befchryving der gemelde Kaart, benevens eene door hem op nieuws nageziene en vermeerderde lyst van alle de naamen, die op de Kaart ftaan, met aanwyzing van den tyd en de Verdeeüng waarin men dezelve zoeken moet; en eindelyk een leezenswaardige Voorrede, waarin hy op eene aangenaame wyze verflag geeft van den arbeid, dien hy aan 'dit werk verricht heeft, en dis geenzins gering geweest is. Wy hoopen van harte, dat zy, die de opvoeding en het onderwys der Jongelingen zo wel op de hooge als laage Schooien in ons Vaderland is toebetrouwd, hunne eleves cn leerlingen dit Werk zullen aanbeveelen, op dat het zelve het gewènschte nut moge voortbrengen, het geen de kundige en Vaderlandlievende Uitgeever met *+• Go eb of'er een wezenlyk onderfcheid tusfchen goed en kwaad plaats hebbe. 278. H. Haajen welk foort van Visfchen. 367. derzelver aart. 368. hoe zy gevangen worden. 369 H AMiLTONAardbisfchop van St. Andrews gevangen en met den doodgeftraft. 64. Haiwilton van Both- . wELiiüNo brengt den Regent Murraï om het leven. 63. Hartstogten de leer van Christus omtrent het beftuuren der hartstogten allervoortreflyk&t. 531. Heiligen veelen door de Roo m fche Kerk d aar voor verklaard , welke dien naam weinig verdienden» en anderen, die nimmer beftaan hebben. 61 r. Hennett (Samuel) Difcourjes on Domejiic Duties in 8vo. * 703. Herbikaux' (m. g!) Traite fur divers accouchemens Labotieux & fur les polypes de la matrice. Tom. 4. * 409. Hess. (J. J.) ueber die Lebren, 1 baten und febikfale unfers Berm. in 8vo * 406. Hijleire des révolutions, ar fchryven. 44. tragt zig te Verzekeren van de opvolging op den troon van Engeland. 45-50. zeer yverig om het belang van den Rpomfchen Godsdienst te behartigen 50. wegens den moord van haaren man verdagt gehouden. 54. moet zig aan de Edelen overgeeven. •56. wordt van deSoldaaten met de fchandeiykfte fcheldnaamer. bejegend. 55. ce Edinburggevangen ■gebragt. 56. van daar als gevangene vervoerd na het Karteel te Lochlevin. 57. wordt door de Edelen genoodzaakt fchrifrlyk afftand van de Kroon te doen. 57. ontfnapt uit haare gevangenis. 58.ziet zig binnen weinige dagen daarna omringd van een luifterryken fleep Edelen en een talryk leger. 58. wordt geheel verflagen. 58. neemt de vlugt na Engeland. 59. geeft ken nis van haare aankomst aan Elizabeth 59. wordt van dezelve gevangen gehouden. 59. tragt te vergeefs met Elizabeth in een mondgefprek te geraaken 60. geeft haare toeitem ra ing om haar ge "drag te onderzoeken. <5s. wordt vervoerd na het Kafteel van Bolton. 60. wordt na een afgelegener plaats vervoerd. 61. haar aanhang verwekt een op- ftand tegen Elizabeth. 63.' verwekt door haare onderhandeling met den Hertog van Al va zig een algemeenen haat. 6* wordt fchuldig verklaard aan hoog verraad en van alle recht tot de troonsopvolging van Engeland beroofd. 65. wordt in een openbaar rechtsged ing ge* trokken. 129. weigert de wettigheid haarer Rechters te erkennen, doch door een beclrieglyk bewvs hiertoe overgehaald. 129. befchuldigingen tegen Haar ingebragt. 130. haare verdediging. 130132. fchuldig verklaard. 132. ter dood verwezen. 134. haar kloekmoedig gedrag in de laatlte uuren haares levens. 134-137. fterft met eene bedaarde kloekmoedigheid. 137, 138. haar Karakter. 139I4S- Martthi (Georch. Heikrich) Das Gleichfam auflebende Pompeji. enz. * ' 111. Melvil (Mr.Andrew) geroepen om zig wegens zyne leer te verantwoorden weigert zulks. 71. beweert, dat de Kerk en kerklyken onafhanklyk zyn van het burgerlyke Rechtsgebied. 71, 72-. . vlugt na Engeland. 72. Menscheu of zy vrywerkende Weezens zyn. 276. hoe God met de vroeg-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. , vroegfte menfchen heeft gehandeld, zie God Misfive van den Hove van Holland aan den Heer Erfftadhouder over het emaneeren der Jacht Placsaten in Holland, dato 17 September 1767. in 8vo. * 712- Montesqoieu en Volta 1 re wederlegd ten aanzien van de 011icheidbaarheid der HuwJyken, door Christus bevolen , doch door hun als nadeelig befchouwd. 538. enz. Mozes eerfte Roek de bewaarplaats der aloude . zeden. 8. Morton tot regent aan- . gefteld. 66. afgezet. 67. maakt zig meefter van het Kafteel Stirling en der. perfoon des Konings. 67. gevangen genomen en befchuldigd wegens den moord van des Konings Vader. 67. fchuldig verklaarden onhoofd. 67, 68- Mürray (de Graaf van) aangefteld tot Regent gedurende de minderjaarigheid van Koning Jacobus. 57. door het Parlement daarin bevestigd. 58. weigert de Koningin van den moord haares Egtgenoots te befcbuldigen. 6r. dwingt den Hertog vanChatelherau't tot onderwerpinge en neemt denzelven naderhand ge¬ vangen. 62. wordt doorfchooten. 63. Musique ( Obfervations Jnr la) & frincipalement jur Za Me TAPHYsiQUK de L'art. in 8vo. * 97. N. Naavolgers onder de fchoo. ne Kunftenaars te tellen, doch hoe verre. 330 Navigatie-Akte (del ftond den Engelfchen vry te maaken. 458. hoe andere Natiën hiertegen hadden kunnen en behooren tê handelen. 458. heeft aan der Engelfchen Koophandel en Zeevaart veel voordeel aangebragt, doch groot nadeel aan hunne Landbouw. 450. Noorderlicht waaruit hetz ve ontftaat. 206. Norfolk (de Hertog van) tragt met Koningin Maria in het huwlyk te treeden. 61. dit ontwerp verydeld en hy gevangengenomen, doch daarna ontflagen. 63. zyne zamenzweering ter herftellinge van Maria ontdekt, gevangen genomen er. met den dood geftraft. 65. O. Opvoeding wat men behoort in acht te neemen in de opvoedinge der Kinderen van byzondere levensftanden. . 25. erz. C c c O s t.  BLADWYZER dbk 0o s t s e e eenige Bemerkungen ueber die OJifee &c. in8vo* 575. Overeenkomst van oude VolKen in overleveringen, gewoonten , wysgeerte &c. waarvandaan oorfpronklyk. ' 293. R Plenk (Josephi J 4cobi) EletnenraMedicina} & Chirurgiaj Forenfis. * 408. Pligten (natuurlyke) waar' uit zy ontftaan, en hoe te befchouwen 480 enz. Poëzy over den inwendigen "' aart der Hebreeuwjcbe Poêzy, en over den wederkeerigen invloed dier Poëzy op den geest van het Joodfche Volk en van den geest van dit Volk op hunne Poëzy. 6S2. enz. Jfolicie welke wanbegrippen men van ouds daaromtrent gekoefterd heeft. 33. welke de wezenlyke grondftellingen der gezonde Policie zyn. 36. PorTeos (B.) Sermons 1 on feveral fubjaÜs in8vo. * 702. Pownal (TO A. treatife on tbe StÜdï op Aktiquity, as tbe Comneniaryto Hijlorical Learning 6fc v)ith an appendix. iu'8vo*- SS9- Predejiïnatie. zie Genade. v,£»iïei (het Boek de) wat het oogmerk van het zei ve zy .,686. ver vat in zig eenige vaifche Hellingen ne daaruit afgeleide verkeerde redeneeringen. 685- de zeiven ftryden echter niet tegen het Godlyk Gezag van den Schryver.687.hetzelve vordert verfcheidene verzettingen' van plaatfen. 688. hoe men den ftyl vanditBoek té befchouwen hebbe. 690. Hoofdft. II. 12. hoe te vertaaien. 691. Hoofdft. III. 11. hoe te vertaaien. 692. VII. 2529. hoe te vertaaien. 693»' XII. 9—12. te houden voor een byvoegzel van een lateren tyd. 694-' Priestley (Josf.ph) the doctrine of divine infiuence on tbe Human Minct confidered, in a fermon. in 8vo. * 103. Letters to a Pbilofopbical unbeliever, untaining an Examination of tbe Principal Objecliont to tbe DoSries of Nat ijba 1. Rexigion, and efpeciallytbofe contained in in tbe Writings of Mr. Hume. in 8vo. * 394- B ioorap. hische Kaart. * 729. enz. Prysverhandeling e n uitgegeeven door let Taal- en Dicbtlievend Genoodfcbap , ten Jpreuke voerende, K u n s t wordt door arbeid v er ICïEOEH. Ifte Deel. * 413Pri.£  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Ptle (Thomas) Tbirto 'tixio Sermons ón plain and practical Jubjeüs. 3 vol. in 8vó. * ~o\. \ R ams at C James) dn ejfay on tbe Treatment and converfton of Afbica» Jlaves in tbe 8 kiti sch fugar Colonies. in Svo. * v] 1 ... .703- "Recht der Natuur,.. weiK het waare beginzel daarvan zy. 483. der Volken, wat het zelve zy. 480- Rechtsgeleerdheid hoe te beoefenen. 476. {Natuurlyke) wat zy is. 484 (Hedendaagfcbe jbedenkingtin over de zelve. 497. Regeeringsvorm welke de beste is. 487. enz. Rees(Boüdewyn van) Zestal Kerklyke Redevoeringen , gedaan op de Be deftondenin bet jaar 1782. in 8vo * 4'5- Reformation (Ueber die) * 110. rosenmuller ( j o t ha nn. georo.) M bandlung ueber die aiiefle gefcbicbten der erde , v)elcke Mofes im erjlen Kapitel feincs erjlen bucbs lejcbrieben; aus. dem Lateviifcben uberfetzet, mit einem anbang vermebret, und van dem Herrn Verfasfer uberjeben und ge billiget. in 8vo * 708. Üousseau zyne berispin¬ gen , dat de Christelyke Godsdienst de menfchen laf, weekhartig en vreesagtig maakt, wederlegd. 546" en?. Ut u v en (John) Graaf vanGowrie en des zelfs broeder Alexand e r ftaan naar het leven van Koning Jacobus-, doch komen óm. 149,150. 8. Salpeter (hoe men uit) gedephlogifticeerde lucht . kan trekken. , 4I7. Sammaneërs een . berugte Seóce der Indifche wysgeeren , waar van daan oorfpronklyk. 83 gehouden voor \ie Uitvinders en Leerme'ef\ers van alle Konften en Wetenfchappen. 84. thaalden zig den haat der Brahmins op den hals, en waardoor. .8(5. Sarcone" (MlchaSe) von der Kinderpokken, und der nothwsndigbeit die ausrotting der zeiben zti verfuicben, aus deri ltOf lianifcben uberfetzet, und mit aanmerkingen vermebret von D. L. F. Lekt. , in 8vo * ... 403. Schoonheid wat dezelve- is, 317. (werkel-yke) wel te onderfcheiden ,van ons Ideaal eener hoogstm'oog- • lyke fchoonheid. 319c waaraan .te toetfeni 322. Schriften C Euangelïfcbe ) welke uitlegkundige feCcc a gfcl?  BLADWYZER der SI gels men heeft in acht te neemen om derzelver geboden wel te'verklaaren. 535. S.'chutte fB.) over de 70 Wkèkéft van | e ruz a- lbms herbouw inge &c. 2de ftuk. in 8'/o. * Sermons : by A l e x a n- • der- Gerjkd." in 8vo. * 105. Sigrais (Mr. de") Confiderations fur VEfprit Militaire des Güsmsiss, depuis l'an' de Rome jufqu'au commertcement de ' la M o n a r C h i e F r a n- cois e vers l'an 476. de ' l'ere vulgaire, in 12vo. * . 39t. Simpson (John.) An : Ejfay to fbtiv , tbat Christianitï is heft conveyed in H 1 s ■ tortc Form. in 8vo. * ^62. •.Spittler (L. J.) Grun' drisf der Grfcbichte der Cbristlicben Kitcbe. in 8 vo * ' . ■ 577Staatsbeftuur welke devoor- naame onderwerpen van hét zelve zyn. 38. Stern (Legaat van G 1 llisBlasiüs) in 8vo. * ' ■ 587. Stuart (G.) the- His tory of the Establishment of the r.eforma- " non of Religion in • scotland iÖ Svd * 108. f 1 •■•> (««^«e T l a-a* 3 'i- fijft r k< 1 , Taal ■(Hebreeuwfche') haar« ' gefchiktheid tot de Poëzy, eh waarin dezelve beftaat. 670. enz. Zaak» (verwarring der) té BarVel niet wonderdadig te befchouwen. 429.enz. The atre a l'ufage des jeuhes Perfones in 8vo. * 09. TÖaldo (Jozef) Dellaz v'erp Iv.ftüenza degli Aftri fulle ftagionï &Mutazioni de Tempo faggia Meteorologico in 4'o. * 483. — Le Saros Meterologiquê . ou Effai d'wi nouveau Cyrte pour le retour des faifons. in 4to. * 483. Transfuhftanti'atie wanneer en door wien dit woord het eerst is gebruikt geworden. 614. Tucker CJosiah) a treatife conceming civil Gouvernement, in 8vo. * '39^ Tuinen van Italië, wat daarin1 'aftëkeuren. 625. • wat het oogmerk en de waardigheid der Tuinen zy, fR wat men ten dien einde in 't algemeen nebbe in acht te neemen. 631 wat men al in 't aanleggen der zei ven hebbe waar te neemen. 6>2- enz. Tydrekening der Chineezen, wat men van da zei-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. • zelve te denkenen te ftellen hebbe. 158. enz. ■ ; \ ■' v.' ITrsula (St.) wat men van deeze Heilige te denken hebbe. 611. .©! 5 1 Jtbmpr •". ïfi •H toobwsw (SAvbtnrQ) Vdgevuüt "uit welk gevoelen dit'leerftuk ontftaan is. f513. Vedam. zie. Ezour- Vedam. Veelwyvery .door het E u. met het hoogfte recht verboden. ^44. Verhandelingen over Onderwerpen betreffende den eigen aart en de btwyzenVan de Christlyke leer door A. Gesard. in8vo* 118. Vekosika j'i/e H,) heeft nimmer, beftaan, maar is van èeu vèrdigtfel ontleend. 61. Verzoening, zie Christus. Vlaanderen wanneer onder de Graailyke regeering gekomen. 446. door welke oorzaaken' derzelver land fchielyk' en' fterk is bevolkt geworden. 416. Vlamingen (de, verzitten fc'fa ter. tyde van Koning Echiard III uit goede inzigten tegen de keus des Gra'a'fs om in den oorlog tusfchen Engeland en Vrankryk de zyde 'van Vrankryk te kiezen. 449'. Veldoeninge (het leerftuk der)'hoe te befchouwen. 603. niet geleerd door dè Chriften Schryvers. 609. hoe ontftaan. 605. niet voor de tyden der Reformatie in eene geregelde ' orde gebragt. 604. Vrtken.^ zie overeenkomst. Voltajre. zie Mon- tës quieu. Voorzienigheid (op de Godlyke) behoort men altoos te vertrouwen. 376. Vryheid 'derzelve voortref. lykheid. 39. het misbruik . vder zelve allernadeligst voor een Staat en Volk. . 40. welk het ware middel om dezelve te verkrygen en te verdedigen. 41. W. .. i»i.s>Vti)'j t» ir&unjL tï** Wakefield (Gilbert) a ntvo transLatian of.. tbe Gosfpel of St. Mat. . h £ w, with Notes criti- cal, pbilological'and ex planatory, in 4to. * 606. Walter (Johannes Gottlieb) de Dis, .Jetlione JynebondroJ'eor ■ Ösfium. pubis , in partu ■ difficili. * 407. Waterhoos waaruit oor- fpronklyk. 205. W e r n e r s moralifebe ün- terhaltingen mit W 1 l- h e l m und Wagner. * 399Wetenfchappen zyn van bet Noorden naar het Zuiden uitgebreid. 283 enz 2?6. enz. 297. enz. Ccc 3 Wst'  BLADWYZER dm fatten, wat dezelven zyn. 30. moeten niet gefchikt foorderi naar de byzon dere gefteldheid van den Regeeringsvorm. 30 hoe dezelve te handhaaven. Wil (de) van God de grondflag der zedelyke Verpligtingen. 48a. enz. Wisfekars en Lombardboücïers in oude tyden niet dezelfde perfoonen 451. waren mannen van aanzien. 451. Wunderbare (ueber das) und die verwunderung , ein p/icboiogijcber verfucb. * 573- Z. Zamenfpraaken tusfcben Pil- , ter van 't Heetveld. Jan van Leusden en Cornelis van Muze over den overldst van het grof en klein wild in de Provincie van U tn. e c fi t , als mede over bet Recht van de Bürgers t>an Stad en Steden tegen de judicature van bet Jagt-Gericht, mitsgaders over de vrye Jagt, zo dezelve aan den Stadhouder is gedefereerd buiten de Judicature van dien • in 8vo. * 714. Zedekunde (in de Christlyke) geen gebod te vinden; waardoor en elk by zonder burger in de behartiging van. zyn wel vaart, en de hoofden des Volks ia de beftuuriiige van 't Gemeenebest, volgens de regels der Staatkunde, verhinderd worden. 5:6 enz. (de voorfchriften der Christlyke) in alle de verdeelingea der pligten , waardoor elk byzonder mensch zyn \vel vaart en geluk betragt, alleruitmuntendst. 530. (Christlyke) waardoor by veelen in verachtinge geraakt, 534. enz. welke uitlegkundige regels men heeft in acht te neemen om die Voorfchriften der Christlyke Zedekunde, die kwalyk verftaan zyn, te verklaaren , aan te wyzen, en van alle berisping vry te pleiten. 535. erns. maakt de menfchen geenzins laf, weekhartig eh vreesagtig. 546. enz. uit welk beginiel alle de lesfen der natuurlyke zedekunde op da zekerftewyze moeten afgeleid worden. 478. Zeden (goede) hoé te bevorderen. 24. Zeelandüs Vadeh1. andschè Gezangen in 8vo. * 596; Zeemagt door wien het eerst in Engeland opgerigt. 454. naderhand wederom aldaar vervallen. 454. door wien herfteld. 455- Zeevaart. zie Koophandel. Zielen (ftaat fier) tusfchen) dood en oordeel op hoe verfchillende wyzen varr tya  VOORNAAMSTE ZAAKEN. tyd tot tyd begrepen. 613. Zinkingkoorts (over de Êpidemifche) 331. Zondvloed welke fpooren daarvan by andere Volken gevonden worden. 418. of 'er ook een bewys voor deszelfs waar- heid uit de gefteltenis der aarde is op te maaken. 422. enz. of dezelve algemeen zy. 424. uit natuurlyke oorzaaken ontftaan. 424 fchoon na. tuurlyk, echter niet minder eene Godlyke ftraf. 42$.