5*9 LETTERNIEUWS, onbruik geraake, en een werk van meerder finaak en oitgebreider nut worde ingevoerd. Brieven oververfcheidene onderwerpen door Mr. Rh Ttr* Vis Feith, Lid van de Maatfihapy der Nederland, fche Lttterkunde te Leyden, van het Zeeuwfche genootfehap der wètenfchappen te Vlisfingen en verfcheiden nichtlievende Genootfchappen. ' Tweede Deel, by Johannes Mart, 17S5. in Rvo. Die Deel der brieven van den Heer Feith, is.in denzelfden bevalligen en populairen fmaak en netgekuischtén ftyl gefchreven, als het vorige, waarvan wy voor eenigen tyd gericht gaven. Groote Dichters munten zelden uit in Proza Schriften. Doch de Heer Feith is hier eene uitzondering. Zyne welgefchrevene Brieven laaten zich met hetzelfde vermaak leezen als zyne uitmuntende Vaerfen. De eerfte deezer brieven, waarin by ons een ruuwe fchets van de genie geeft, is met veel fierlykheid, levendigheid van vernuft, en fchilderach/tige welfpreekendheid gefchreven; van welken brief de tweede, behelzende de ontwikkeling van het Poêetlsch Naturel uit BoDmee, als een vervolg kan aangemerkt worden. De derde en vierde brief, waarin hy over den fmaak, deszelfs waatdy, en de middelen ter verletering van dtnzelven handelt, en tevens aantoont, dat de fmaak de Mentor der genie zyn moet, en waarin de genie zich van den fmaak onderfcheidt, zyn zeer leerzaam en met een wysgeerig oordeel gefchreven, terwyl by in den vyfden brief ons eenige brokken, de echtlieid en nabootzing der gewaarwording betreffende, uit het vierde deel van de fammtliche werken des Wandsleckêr Bothen mededeelt, waarin men een geestige mengeling van ernst en kortswyl aantreft; en eindetyk dit deeltje befluit met eenige aanmerkingen, koe ge~ nit  LETTERNIEUWS. ski nk en fmaak vereenigd werken. Ons bellek Iaat niet toe een gedetailleerd bericht van alle deeze ftukken op-, tceeven. Mogelyk doen wy dit wel eens by eene andere gelegenheid. Het is thans genoeg die werkje onzen leezeron. aantekondigen, wien wy thans flegts een enkel ftaal uit het zelve zullen mededeelen, waarin de Schryver aantoont, waaraan men de voortbreng* zelen der Genie kan erkennen Men erkent de voortbrengzelen der Gehie, (zegt hy)'aan hunne oorfpronglykheid. Dichters, die niets dan fmaak bezitten, hoe kiesch die fmaak dan ook zyn moge, gelyken zich allen onderling. Wanneer zy.het tot eene gelyke hoogte in hunne kunst gebrast hebben, zal men de Verfen van den eenen volftrekt niet van de Verfen van den anderen onderfcheiden, maar neem de werken van honderd Geniën in de hand, elk hunner ftaat op zyn eigen grond, heeft iets dat hem alleen behoort, en zodanig behoort, dat de waare Kunstkenner een enkel vers van Genie uit duizend andere Verfen haaien zal. De keurigfte fmaak fchynt altyd gedacht te hebben, verraadt altyd eenige kunst, draagt altyd eenige kenmerken van navolging. De Genie . fchynt alles daar neergeworpen te hebben zonder overleg, zonder aan de kunst gedacht te hebben. Hf heeft overal zyn gevoel, zyne gewaarwordingen eenvouwig uitgedrukt. Beiden willen zy ons een Karakter fchetzen. De Man van fmaak fchetst het in de daad, hy verzamelt verfcheiden trekken, en. brengtze gelukkig tot een geheel. Maar een Ge-, nie vertoont ons de perfonaadje zelve. Een halve regel, eene enkele beuzelachtige daad, ftelt ons het Karakter, daar hy ons mede bekend wil maaken, zodanig voor oogen, dat wy het zien en van alle foorc gelyke Karakters onderfcheiden kunnen. Ik zal poo«i gen u dit ip. een voorbeeld te doen gevoelen. ■ Wac  'j'fc LÈTTÈRNÏËÜW £ Wat zegt gy van de volgende üefchryving van CatheV liha de Medicis: Son epóuv expirdnt dans la fliur des fes jours „ Afon amMtion laisfoit un libre cours. Chacun des fes enfans, nourri fous fa tutelle, Devintfon ennemi, des quil régna fans eUec Ses mains autour du tréne avec confujiori Sembient la jaloujie ö> la diviflon: Óppofantfans reldche avec trop de prudenei Les Guifes aux Condés &p la France a la France„ Toüjours preis a s'unir avec fes ennerriis, Et changeant d'intéret, de rivaux d'amis; Eselave des plaifirs, mals moins qu'ambitieufe Infiiele a fa fecte, & fuperjlitieufe: Posfedant, en un mot, pour n'en pas dire plus, Les defauts de jon fexe & pen de fes vertus. Ze is fraai, niet waar? . Tvïen zou' moeite .hebben, om künftiger Verfen voor den dag te brengen . maar kennen Wy 'er de Medicis wel heel naauwkeurig door ? Kunnen wy buiten dat een qógenblik gelooven, dat deeze Verfen Volt ai rb r.atuuilyk uit de pen gevloeid zyn? Moeten ze hem niet veel hoofdbrekens «kost hebben, en riekenze nu nog niet naar de lamp? —i— De vier laatfte regels zyn louter geest Antithsfe op Antitbefè. Zy flian Op Catharina de Medicis, ja maar tenens op honderd andere Vrouwen, en ik houde my verze» kerd, dat Ratnal, indien hy Verfen maakte en een Karakter te befchryven had, juist zulke regels Voor den dag zou brengen —- en Boileau heeft 'et verfcheiden diergelyke. ——- Zien wy, hoe de Genie hier werkt ? . Shakespéab toont met eenen enkelen trek do t ver«  LÈTTSRNI Eli w f. -ste kieefdheid van Hendrik de IV van Engeland aan den zetel, door dien Vorst, reeds op zyn Doodbed uitgeflrekt, te doen zeggen: Zet de Kroon hier op myn hoofdkusfen —— Welk een trek! Reeds ontzonk hem de Majesteit Maar zyne brekende oogen moeten de Kroon nog aanitearen , zo langze een' licht* ftraal overig hebben. En deeze trek wöfdt te fterker door dat de eigen Vorst, eenige oogenblikken te vooren , in die fchoone aanfpraak aan den Slaap klaagt hoe hy onder den bangften kommer dc rust misten moet, die de oogen der geringde Menfchen ftreelt.en een hoofd, dat een Kroon torscht, zeer onzagt ligt. Denkt gy nu, dat het mogelyk zyn zou öra de heerschzucht van Hendrik de IVde fterker te doen gevoelen, al fchreef men 'er een foliant over vol, dan Shak espe ar in deeze weinige woorden doet? —— Al wat 'er by gevoegd wordt zou zeker verzwakken. Voltaire heeft echter op fommige plaatfen ook die trekken van Genie — die korte meefterlyke uitdrukking, die ons terftond alles dóet kennen wat de Dichter wil dat wy kennen zullen. Hoe gemeenzaam maaken ons de volgende weinige woordeh , met het heerfchzuchtigen ftoutmoedig Karakter van Maho. met? Zopire, Penfes tu me tromper ? Mahomet. Je n'en ai pas bejoin. Cest le faible qui trompe, ö* le puisfant commande. En wat verder, daar hy den verblinden Seïde aan» iet om het bloed van Zopire te plengen, en deeze verfchrikt uitroept: Skide. De lui! awl mm bras Ma-  5H LETTERNIEUWS. . Mahomet. Temeraire \ Ön devient facrilege alors quon delibere. I Lein de mot les mortels asfez audacieux Pourjuger par eux mimes £p peur voir par leurs jeuxl Quiconque ese penfer n'efl pas né pour me croire. Obeir en Jilence ejl votrefeule gloire. Maar niet alleen in befchryvingen en Karaktertrekken in het vercoonen van hartstochten en ge- waarwordingen is de Genie teffens elke Perfoon, dien ze voor wil ftdlen, daar de fmaak denzeiven alleen nabootst. Ik kan u van alles hier geen voorbeelden niefchryven, maar duld dat ik 'er u heen wyze. Neem de moeite van den Tempel der liefde, in den oden Zang van de Henriade, te vergelyken met de Epifoden van Olinde en Sofronia in den 2den , en van Hermi» nia in den oden en 7den Zang van het verlost Jerufatem van Ta sso, Hoe kunftig de tempel der liefde ook in de daad zy, men ziet echter duiU-!yk dat Voltaire noch Hendrik de IVde , noch Gahrielle d'Eftrees geweest is. Maar Tasso is beurtelings Olinde, Sofronia, Herminia geweest. Wy zien die edelen zelve ales is Natuur! Tasso heeft de befchroomde liefde van Olinde, de verhevene zich zelve opofferende deugd van Sofronia, de zachte, en noodlottige tederheid van Herminia gevoeld . alle drie ftaan ze daar levendig, en ik kenzeof ik 'er eeuwig mede omgegaan had.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK- I. Be Charakterkunde van den Bybel» door Aug. Herm. Niemeijer, Leeraar der Wysbegeerte en der Fraaije Letteren, op de Hooge School te Halle. Uit het Hoog* duitseb vertaald. III, Deel 2 Stuk. Te Amfterdam, by de Wed: Jan DM, 1781. In gr- 8vo. In het naastvoorgaande Bericht wegéns dit allervoortreffelykst Werk , beloofden wy onzett Leezeren eerlang te zullen mededeelen,des Hooggeleerden Niemeijers gedagten over het Karakter: Van David. Naar verdiénde behandelt hy hetzelve zeer uitvoerig, erkennende openhartig he'e Zwakke en misdaadigeïn 's Vorften gedrag, döch tevens hem verontfchuldigende — daar hy t' ohregt in een verkeerd, in een haatlyk licht geplaatst wordt. Bekender zyn de meefte byzon* derheden van deezen doorluchtiger! leevensloop » •welke door Geloovigen en Ongeloovigen verfchillende beoordeeld werden, dan dat wy dezelve •behoeven op te noemen. Gaarne wenschten wy iet volledigs te melden uit dit gedeelte van 's Hoogleeraars befchouwingen, 't welk zekerlyk Voor eene der gewigtigfte afdeelingen zyner Cba» %. £lgejs,Eib£, y. Dfifir,. N, V, Q g. rafc*  586 A. H. N I E M E IJ E R rakterkunde moet gehouden worden. Te menigvuldig zyn de byzonderheden, om op ieder van dezelve te kunnen ftil ftaan; en de Hoogleeraar is veelal zo beknopt en gedrongen in zyne redeneeringen , dat dezeJve, befiaanbaar met de vereischte klaarheid, niet gevoeglyk kunnen bekort worden. Belemmerende omfiandigheid voor eenen Recenfent, die aan een bepaald getal bladzyden meer of min verbonden, nogthans, in zyne aangenomene taak, binnen een zeker beftek, ieU volledigs wil mededeelen. Geen dienftiger redmiddel uit deeze belemmeringe biedt zich hier aan, dan het plaatzen van de vereenigde trekken van Davids Charakter, waarin de geagte Heer Niemeijer, zyne voorgaande befpiegelingen in een -kort begrip zamentrekkende, des Israè'Iitifchen Konings Karakter, in éénen opflag, volgens zyne gewoonte, met eene meefterlyke penne zeer tref. fende maalt, en zynefchetze aan 's Leezers oordeel onderwerpt. „ Met groote vatbaarheden gebooren, (dus fchryft hy) komt zyn Charakter reeds vroegtydig in zodanige omftandigheden, waarin hetzelve eenen veiügen weg neemen , en zich vormen kan, waartoe hy gefchikt is. In de borst van den Jongeling is Jïoutbeid en een geest -van onderneming. Dit hadt onjluimigbeid kunnen worden, zc de verdrukking der rampen deeze telkens opryzende kracht niet had ondergehouden. ,, Zyne Ziel i s geheel en al gevormd voor de Vro> iykbnd. Harp en Zang waren de fpeelgenooten zy. ■■«er  I Charakterkunde van den Bybel. 5$f 3S£r jeugd. Vriendfcbap, liefde, deelneming in al • les, waren de behoefte van zyne Ziel. Waar hy komt* bekoort hy de harten, en wordt welhaast Voor anderen noodzaakelyker, dan zy voor hem j want zulke geitellen, gelyk het zyne, gaan fchielyk van het een tot het ander over. ïn den Onhedreevenen Jongeling is eene beminnelyke openhartigheid. Hy wil vooral niemand beleedigen, niemand krenken; hy wil alleenlyk bemin' nen, alleenlyk weldoen, alleenlyk, was 't mogelyk, den geest der zwaarmoedigheid door V gezang toerdryven hoe kan men hem dan willen be» ieedigen? Treurig genoeg voor het menschdom, dat deeze heerlyke on fchuld in den ouderdom van Kinderen en Jongelingen binnen zekere paaien 'ïnoet beperkt worden , en dat zulks by zeer weinigen gefchiedt zonder verlies van hunne goed* Hartigheid. By David is de goede meening van anderen zo zeer ingevlochten in zyne geheele denkWyze, d it men ook, fchoon hy zeer indruk» kelyke ondervindingen gehad heeft, hoe Weinig ftaat men op veele menfchen maaken kan» nogthans altyd byna een onbepaald vertrouwen op het menschdom by hem ontdekt* Hieruit ontftondt meenige onvoorzichtige ftap ; hieruit Vloeide l/gtgelovïgbeid en voorneemens voort* waarby men den gèest4 die anderzins in het den* ken en overleggen zeer geoeffend is, byna geheel 'en al uit het ocg verliest. Het tegenwoordige maakt altyd den flerkflen$ ,m . veeltyds den eenigen indruk op hem. Ds Q die met een gelukkig geweld door alle hinder.paaien doorworftelt, en dus haar oogmerk bereikt. Van daar ook dat hy geen fyne opmerker is omtrent de listige ontwerpen van anderen; ona dat diergelyke ontwerpen nooit by hem bebbelyk* leden wierden, by gevolg ook niet, dan in uee ' tvd van nood, in zyne Zier tegenwoordig zyn. ': 1 *, E4  Charakterkunde van den Bybel. j$9 „' Een Charakter, gelyk het zyne , j is niet «aa'rne binnen zekere perken bepaald. Het is zon*er Vryheid niet gelukkig. Zie daar eene nieuwe fleutel tot veele van zyne daaden. Liever niet overwinnen, dan, den last van een pant'fer roede te fleepen; in 't herdersgewaad, óf in 't geheel niet. Liever, gelyk een gejaagde Rhee op rotfen en in woeftynen omdwaalen , dan aan de voeten van een' tiran liggen , en omr genade fmeeken. Over geene belee 'igïngen gevoeliger.» dan over die, welke .tevens beletfelen van zyne vryë befluiten zyn;—jegens geen mensch onverzoenelyker, dan die hem ontwerpen fchetlen, en ter uitvoering van dezelve willen twodzaakcn. Dit gaat zelfs over tot zwakheid. Goede daaden blyven dikwerf geheel en al of half .na,„wanneer hy van anderen, vooral die hy niet bemint, daartoe wordt aangezet. Wie iets van gewigt verrichten ■wil, moet alles zodanig fchikken en voegen,dat David gelooft enkel en alleen uit eene vrije keuze te handelen. „ Deeze eerzucht is evenwel byna altyd edel. Goede daaden zyn't, waarop hy trotschis: zyne ©nfchuld is het dekkleed by ftorm en ojiweder, waarin hy zich wikkelt en de lastering befpot^ Hebt gy hem met Saul, nadat hy hem tweemaal op eene edelmoedige wyze gefpaard had, hooren fpreeken? — Zeg dan, of dit niet zulk eene rust, zulk eene eerzucht is, van recht gedaan te hebben, als wy ons allen toewenfchen?-«-En wie is hier Qq S de  $9$ A. H. N I E M E IJ E R. de grootfte?—De man met de Kroon —of het infekt dat hy vervolgt ? ,, Het gevoel van zich zeiven wordt geen hoog: moed Hy is te wys en te goed, om hoogmoedig te zyn, Hy weet, wat de mensch van ftof is; en Jiy ondervindt, wat hy als mensch zou hebben kunnen zyn, en evenwel niet wss. Over 't algemeen genomen vind ik hem den man van een fynen fmaak van alles wat fraai9 groot en edel is. Eene aangebooren overeenkomst met het. goede, onderhouden en verfraaid door een geduurig nafpeuren , en zoeken of er ook nog ergens eenigen lof, eenige deugd te bereiken, was, Duidelyk openbaart zich deeze zucht, om wel te doen, in een verkeering met anderen; minder in de inuerlyke verbetering van zyn eigen hart, door de heerfchappy over zich zeiven en de zuivering der Ziel van 't geen niet tot de volmaaktheid opleidt. Zyne menschlievendheid is minder algemeen, dewyl hy in eene vroege eeuw leeft, in eene plaats, en onder omftandigheden» waarin het misfchien on mogelyk was, het menschdom met zekerheid te kennen. Hy doet hieromtrent echter byna zo veel hy kan ; hy lydt met de lydenden, is vrolyk met de vrolyken ; hy is een yverige verdeediger en wreeker van de zy. Ben, wanneer zy verongelykt worden; hy neemt ontvangene weldaaden niet weg, als een prooi, hy ondervindt de waardy van dezelven, en tracht ze te vergelden. Zyne waardigheid neemt zyne overtuiging van de wederz.ydfche rechten, welke de  Charakterkunde van den Bybel. 59* dc eene mensch op den anderen heeft, niet weg. Wanneer het fchynt, dat hy zich zeiven meer dan anderen fpaart, is 't meest al zyne vrye keui . niet; en in fommige gevallen ryst zyne menschlievendheid tot die edelmoedigheid, dat hy zich liever tot eene offerande voor hem wil overgeeven,dan dat zy om.zynent wille zouden lyden.— Voor zyne bloedverwanten is hy tot zwakheid, toe partydig, omdat zyn hart te veel lydt, als hy. hen krenken moet, en uit zekere tederhartigheid altyd die uuren uitftelt, die hem byna meer dan ben koften. Op deeze wyze kan men het koele verzuim begrypen,by zodanige gevallen, waarin het zo zeer zyn pligt geweest was, fchielyk te handelen. „ Wie verwacht, zo detze trekken wel getroffen zyn, in zulk een Charakter ftandvaftigheid? Het zal met hem in den hoogften trap geweest zyn, even gelyk het in allen meer of minder is —een wêerfchyn en afbeeldfel van de verfchillende omftandigheden, zyne gedaante dikwerf zo menigvuldig verfcheiden, zo ongelyk,zo tegenftrydig als de lotgevallen van zyn leven.— Van zodanige eigenfchappen, welke onder alle deeze wiffelvalliaheden de beftendigfte, de onveranderlykfte bïyven; waarvan ten minften de geóeffende befchouwer , ook dan, wanneer de grootfte hoop van opmerkers dezelve alleen verduifteren ziet, evenwel nog een flaauwe fchemering ontdekt, zal men dan toch met "zekerheid Qq 4 kun-  59a A; H. N I Ë M E IJ E R\ kunnen zeggen , dat het de grondtrekken van het geheele beeld 'zyn. „ Allerminst blyft hy zich gelyk in de uuren, waarin de hartstochten by hem opwellen; en deeze uuren komen hy dat uu% der verbeeldingskracht, by die fnelle opvo!gm| van -gedachten, die juist uit dien hoofde dikwerf zo duifter en verward moeten worden, by die aanprikkeling van zinlyke driften , welke zyn geftel met zich brengt -— zeer dikwerf weder. Voor zynen geest, die alles fchielyk bevat, vertoont zich alles met zulk eene duidelykheid en volheid, dat elke aangenaame indruk ten minften in den vuurigen Jongeling blydfchap; elke vreugde verrukking, en byna even zo,elke onaangenaame gewaarwording fmart, elke fmart diepe treurigheid wordt, zonder evenwel, om dat 'er nog een ander tegenwigt in de Ziel is, ooit tot wanhoop over te gaan. Hieruit ontflonden ook veele hevige opwellingen van toorn, zelfs eene lang aanhoudende wraakzucht, (dewyl hy onder de beleedigingeu zo zeer geleeden heeft), eindelyk onweerftaanbaare zinlyke begeerten, welke bovendien, hoe vroeger men dezelve den teugel viert, des te minder van ophouden weeten. O wat is, wat is de mensch , wanneer de hartstochten in zyn hart woeden! Hoe. weinig is hy zyn eigen meefter: 't is alleen de wil, en echter zonder eenige kracht, om ook flechts eenen ftap vry te doen. Hoe zeer treffen zy de Ziel, wat maaken zy dezelve moede, om ÏCts tegen zich zeiven. te waagen, hoe vervvueften  Charakterkunde van den Bybel. £9J zy in oogenblikken, 't geen in jaaren gebouwd Was! David! David! Van u heb ik dit op nieuws geleerd !" — De Hoogleeraar, vervolgens eenige trekken van 's Vorften Zielsvermogens hebbende nedergefteld, gaat nu voort, om hem in de hoedanigheid van Koning te befchouwen: „ De vroegtydige liefde voor bet Vaderland, welke zyne Ziel, die anders meer voor de zoete vreugde gefchapen was, byna met onftuimigheid jegens deszelfs vyanden vervulde, en hem fterkte van geest genoeg gaf, om ook dan, wanneer hy van zyn volk niet erkend wierd, nogthans even zo te handelen, als of de algemeene toejuiching hem opwekte; welke hem zelfs in dien tyd, dat hy in 's vyands land zyne eenige fchuilplaats gevonden had, zo weinig verliet, dat hy tot onoprechtheid jegens zyne C zekerlyk niet onbaatzuchtige ) befchermers overging; — deeze liefde voor 't Vaderland, zeg ik, was, voor zo verre hy voor den troon gefchikt was, een gewigtige trek van zyn Charakter; hy zoude echter daar door alleen de waardige Regent nog niet geworden zyn. Hierin evenaarde hy immers nog maar die oude ten deele woefte helden van dien vroegen tyd. Maar deeze. drift, gemaatigt door Wysheid— by een man, die gewoon is, alles te overdenken, ondervindingen na te gaan , en uit dezelve algemeene grondftellingen af te leiden ; die, waar ook niemand voor hem gewerkt heeft, zich zeiven wegen baant, ontwerpen maakt, en dezelve met Qq 5 evea  594 A. H. N I E M E IJ E R. even zo veel zekerheid, als omzichtigheid uit» voert, onderfcheidt hem merkelyk van allen, die vóór hem de Natie geregeerd hebben. „ In den oorlog draagt hy als Koning zorg door de tegenwoordigheid van geest, welke hem in dit geval zelden verlaat; door wysheid in de fchikkingen, welke hy maakt; door het gebruik van alle de voordeelen, welke by mogelykheid kunnen bereikt worden, meer ten besten van het land , dan ter vermeerdering van zyne eigene grootheid; door maatiging in het geluk, op dat het volk gefpaard worde; door eene betere inrichting en volmaaking van het geheele Krygsv weezen; door de belooning der verdienden; eindelyk door de zorge voor de zedelyke verbetering van zyne onderdamen, in eenen tyd, wanneer gemeenlyk hieraan het minst gedacht wordt. „ In den vrede is hy een befchermer der rechtvaardigheid, eenvadei van armen en verdrukten, onverdraagzaam omtrent valschheid en geheime vonden , een bewaarder van het verkreegene, een bevorderaar van het algemeene en byzondere geluk, van konden, van weetenfchappen, van naardigheid en werkzaamheid , een vergelder van goede menfchen en een aanmoediger van den vreemdeling. „ Dit alles verè'enigt zich, om hem tot een goed Koning te maaken, en nogthans,is 'er byna niet eene (meer of min verfchoonbaare)zïwz&&«f/ der Koningen, waarvan hy volkomen vry was. Uit eeae goede meening wil hy alles zelf doen s e»  Charakterkunde van den Bybel. 59$ cn veroorzaakt daardoor klagten en onrust. Zyne liefde tot rechtvaardigheid gaat dikwerf gepaard met vooroordeel , met partyfchap jegens zich-zelven en de zynen. Onder den last van de bezigheden der regeering, en by de onophoudelyke verftrooijingen , verliest hy fomtyds de ftrenge oplettendheden op zich zeiven, waardoor hy fomtyds lang in 't onzekere blyft. Het gevoel van magt haalt hem dikwerf over tof fnelle befluiten ; hy vonnist fomtyds, zonder de zaak te hebben onderzocht, en van achteren is zyn gevoel niet altyd fyn genoeg, om de begaane misdagen weder goed te maaken. — By alle zyne onbaatzuchtige liefde voor het Vaderland zoude hy echter veeltyds in gevaar geraakt zyn, om hetzelve de gevaarlykde wonden toe te brengen, zo hy niet het geluk gehad had, door getrouwe knechten omringd te zyn, die edelmoedig genoeg waren, om, fchoon hy dit niet altyd in hen erkent, oprecht jegens hem te handelen.- • „ Dit doet de magteloosheid, om meeder over zich-zelven te worden; een ondervinding in het klein dikwerf verkreegen, en dan zeer ongelukkig by grootere aangelegenheden gebruikt, dat fiaamelyk alles 't geen een Koning wil, noodzaakelyk moet gelukken, en indien 'er ook iets mogte verlo* iren gaan, dat zich dit alles door de macht wel gemakkelyk wederom zoude laaten dwingen.—Indien hy dikwerf derker had oadervonden —*t geen hy in betere uuren zo wel wist,— dat Koningen ook menfchen zyn; dat zy allermeest  #5 A. H. N I E M E IJ E R. meest bloot ftaan om misleid te worden; dat Zy zeer veel van hun gezag verliezen, wanneer de onderdaan te veel zwakheden in hen ontdekt; dat hun voorbeeld van zo weinig beteekenende gevolgen niet is, dan het voorbeeld van den gemeenen burger; dat hunne daaden juist het meefte blootgefteld zyn aan het oordeel van eene zo zeer verfchillend denkende menigte, onder welke echter altoos fcherpziende opmerkers zyn, die veele van deeze daaden zelfs wegens de plaats,, waarop een Koning (laat, in een onaangenaam licht befchouwen:— indien hy dit alles meer had overlegd, hoe veel grooter zoude hydan nog geweest zyn! Hy zoude het zwaard nimmer getrokken hebben tegen Nabal; hy zoude zo veele Vrouwen niet genomen hebben; hy zoude Bathfeba niet verleid hebben; hy zoude Uriiis niet hebben laaten dooden \ hy zoude de daad van jlmmn niet ongeftraft gelaaten hebben; hy zoude uibjalom edelmoediger hebben vergeeven ; hy zoude • de liefde van onatban beter vergolden, de trouw van Joëb beter erkend, en nooit aan meerder veroveringen gedacht hebben." Onzer opmerkinge overwaardig is het Charaktermaatige van Davids Godsdienst, welk de geleerde N. hier op laat volgen: „ De Godsdienst van David is, over V geheel genomen, nog altyd de Godsdienst van zyne Vaderen. Maar hy is 't zodaanig, als hy in eenen geest door overdenkingen en ondervindingen verbeterd zyn moet; meer gezuiverd, in veele opzichten al. leen-  Charakterkunde van den BybeK $97 leenlyk de voorige in--de-gedaante en de uitdrukkingen; .door veele omftandigheden meer bepaald, misfchien ook nog vermeerderd door ■adere openbaaringen» „ In eenen zeer hoogen graad was dezelve voor zynen geest noodzakelyk , in veele uuren zyne eenige gedachte, zyne eenige kracht, zyne eenige gerustftelling. Het hart des Jongêlings was door de gefchiedenis van zyn volk en door de menigvuldige wonderbaare gedenktekenen der Voorzienigheid met groote verwachtingen vervuld; hy was daar door als opgetrokken tot het .geloof in God; hy was daar door tot een onverboeiden onderzoeker van de voetfpooren der Godheid gevormd ; zodanig, dat 'er eindelyk niets is, .waarin hy. God (met meerd.er of minder waarheid in zyne denkbeelden) niet zoude ontdekken. Met meerder of minder waarheid zeg ik; want de mindere volmaaktheid in veele kundigheden, welke wy ten deele moeten dankweeten aan de grootere kennis van de krachten der natuur, blykt duidelyk uit veele van zyne uitdrukkingen over; de natuur■ verfchynfelen, hoewel een opmerker ook hier zekere vordenngen in dien tydkring ontdekken zal. „ Het Charaktermaatige van zyne godsdienstigheid beftaat in een hlymoed'g geloof in God, zyne voorzienigheid', en* zyn byzonder genadig toezicht over de menfchen ; 't welk-—hoe zeer het ook door zyn geitel moge onderfteund wor ,*en*~teyeM eene uitwerking is van zeer.duid*  A. H. N I E M E IJ E Ë. lyke en Waare denkbeelden van deszelfs liefdé; Het kon zyn, dat het levendig gevoel van Gods oneindige goedertierenheid, by toeval zekere ligtvaardigheid» of althans onvoorzichtigheid vef* oorzaakt heeft; maar dan is ook de deugd, welke door hetzelve tot haare rypheid komt, dies te meer gegrond en echt. David valt, hy valt dikwerf — maar wanneer hy goed en vroom han» delt, doet hy 't ook volkomen; zyn hart kiest, vindt zich gelukkig by de keuze, en volgt deeze keuze — niet om dat het een voet of eer pligt, maar om dat de liefde voor God, de dankerkentenis, de gelykvormigheid met God, de aangenaamfte gewaarwording en de bekoorlykfte gedachte van zynen geest is. „ Zoekt gy waardige denkbeelden van dea Vader aller Weezens — van zyne grootheid, van zyn goedertierenheid, van zyne voorzorg, van zyne vaderlyke genegenheid, van zyne verdraagzaamheid, van zyne verzoenelykheid, als men weder vroom is en recht doet —zoekt gy eene opwekking tot oprechtheid des harten, troost in tegenfpoeden, opbeuring., als het leven vooru en voor anderen begint laftig te worden zoekt gy onderwys, welken weg men bewandelen moet, om Hem wel te behaagen, wiens toejuiching van oneindig meer belang ook zelfs voor Vorften behoorde te zyn, dan de toejuiching van eene halve waereld—zoekt dit alles in Davids Gt' zangen. v Wilt gy by het blyde genot des levens op boog-  Clwakterkunde van den Bybel hoogten en in valeijen , beftrooid met den geheelen luider der natuur, by den luiden lofzang der fchepping alleen niet verdommen, en vloeit de bron van lof nog niet klaar genoeg uit u zeiven ,— ichept dan uit de bron van den lieffelyken zanger van Bethlehem, dan zal uwe geheele Ziel, indien zy niet reeds al te zeer voor deeze zuivere hemelfche toonen ontdemd is, gezang worden. Men leert van David met nadruk hoe de Godsdienst elke vreugde volmaakter maakt. „ Begeert gy in de uuren der eenzaamheid «ƒ'Sten met God te verkeeren, dankbaarlyk de we. gen te herdenken, langs welke Hy u leidde, en u met moed te verfterken tot die wegen, op welke Hy u nog in het toekomende geleiden zal,— leert dan met David, om in die allen God te vinden, en met blydfchap des harten de paden na te fpeuren , langs welke zyn Herder hem door 'groene landsdouwen en door duidere dalen geleid heeft. „ Wilt gy de waare. uitdrukkingen van de vm* rigde gewaarwordingen der Ziel, deeze openhartigheid voor hem , by wien de nacht ook fchynt, gelyk het licht, deeze kinderlyke taal met Hem die zich, gelyk een vader over zyne dienaaren ontfermt; wilt gy met God leeren fpreeken — 'leert het uit de gebeden van David. „ Vreest niet, (dus vervolgt de Hoogleeraar) dat ik de volmaaktheid van zynen Godsdienst al te veel vergroot. Alles wat ik gezegd heb, kan Oren» geloof ik,bewaarheid vinden, en evenwel Bog  . éoc* A. H. N I E M E IJ E R nog altyd het verbaazend verfchil der denkbeelden over den Godsdienst in die tyden en in de 'onze door de leer van Jefus Chriflus verlicht, gelyk ook de onvolmaaktheid van veele voorftellingen, welke door gebrek van opheldering in andere weetenfchappen noodzaakelyk gemaakt wierden, met zeer veel overtuiging ontdekken. Men denke alleenlyk aan den invloed van de verordeningen in den Mofdifchen godsdienst, en aan den ftaat van eene godsregeering. Uit beiden zullen veele te zinlyke en te menfchelyke denk. beelden van God en zyne handelwyze, veele zorgvuldigheid nopens al te geringe kleinigheden in het uiterlyke van den godsdienst, en de gewoonte der Ziel aan het zichtbaare, zelfs in een Charakter van zo veel doorzicht, begrypelyker worden. ,, Ook (merkt de Heer N. verder aan) zal ik niet boven:peil gaan, in het voorftel van David\s perfoneele vroomheid. Wilt gy (moet ik met even zo veel openhartigheid zeggen) aan den eenen kant leeren, hoe verheven elke deugd door deeze beweeggronden wordt; hoe gemakkelyk zy de wederkeering tot het goede, als men daarvan afgeweeken is, maaken ; hoe zy ons bewaaren voor de hovaardy by het gevoel van zekere voorrechten; hoe werkzaam zy ons doen zyn ter uitbreiding van de eenigfte gelukzaligheid der menfchen, welke de deugd is; eindelyk tot welke goede voornemens, tot welk eene edel« moedige opoffering zy den mensek kunnen brengen  Charakterkunde van den BybeL 6Dr gen;—maar ook aan den anderen kant, h oe veel 'er toebehoort, om zich by de menigte van geyaarlyke'aanprikkelingen, welke ons zwakke ftervelingen van alle zyden omringen , nooit aan die weldaadige heerfchappy van den godsdienst te onttrekken ; hoe moeijelyk het in 't byzonder voor den mensch valt, die zo zeer aan het zichtbaare geboeid is, om de indrukken van het onzichtbaare altyd even fterk by zich te onderhouden, maar hoe gevaarlyk ook de ftaat van het hart is, wanneer die indrukken te zeer daaruit gebannen zyn —onderzoekt dan Davids Levensgefchïedenïs. By al zynen yver,om beter te worden, blyven hem niet alleen eene menigte misflagen by, welke hy byna niet als misdagen kent; maar zyn uiterlyke voor-of tegenfpoed neemt ook zo vee! deel in de trappen van zyne vroomheid, welke telkens by hem plaats hebben , dat men nooit borg kan zyn van de onverleidbaare ftandvaftiüheid van zyn Charakter. Daar zyn tyden, dat hy diep, zeer diep beneden veelen ftaat, welke hy fchier met bitterheid berispte; dat hy den twyfelaar doet lafteren, en zich niet, dan door veele worftelingen, door veele vuurige gebeden enheete traanen,door veele trooftlooze fchrikkelyke bevindingen van Gods ftraffende gerechtigheid, weder kan ophelpen. Hem ontbreekt zeer veel, om die heilige te zyn, dien de laatcr leevende Israeliten en de Chriftelyke Leezers zyner gefchiedenis van hem gemaakt hebben." — ALG£M.BiBi,.V.D£jiL.N.V. Rr Hier  Coa A. IJ. N I E M E IJ E R Hier mede ein ligt de Hoogleeraar het Charakter van David, welken hy met reden ten'befluite nog noemt: „ een leerryk afbeeldfel van een 9, mensch, vol van waarfchouwing, vol van on» „ derwys, vol van gerustftelling." Wyders behelst nog dit Derden Deels tweede Stuk eenige Algemeene Aanmerkingen over BybelJcbe en andere oordeelvellingen aangaande David f gefchiedenis ; voorts de Charakterkunde der meest bekende perfoonen, welke in Davids Gefchiedenis voorkoomen ; wordende het eindelyk befljoten ■met eene Proeve over het Charakter van Salomo en deszelfs fchrtften. Schoon wy de leezing en gezette nafpooring van deeze Proeve in het Werk zelve ten allerfterkfte aanraaden,moeten wy, onj <3e bepaaldheid van ons beftek, thans van on* bericht een einde maaken, om het, by eene volgende gelegenheid, te hervatten. II. Vervolg van het voorige Uittreksel uit de HiJIofc re de Rusfie par Mr. PEvesque, &c. &c. T^Ja de herovering van de Hoofdftad, bleef'er ■L^ iets allernoodzaakelykst over voor de Rusfen ; te weten, om tot de verkiezing van eenen Tfaar over te gaan, en (zo veel mogelyk) de wettige Regeering van het Ryk te herftellen: Waar toe dan in het begin van het jaar 1613 eene Staats»  Gefchiedenis van Rusland. öa$ Staatsvergadering wierd te zamen geroepen, zonder welke het fcheen, dat deze hr-ogwigtige zaak in eene zoo willekeurige Monarchie niet gefchikt kon worden» 'Deze vergadering beftond niet alleen uit de voornaamfte Ryksgrooten $ ( gemeen» lyk Bojaren genaamd,) maar ook uit andere grooter en kleiner Edelen: en zelfs uit Burgeren4 die bezitters waaren van Landgoederen* Doof deze Vergadering wierd eindelyk tot Tfaar verkoren Mkhaêl Romanof, een' jongman van zeftrett jaaren en Zoon van Feodor Nikitifch Romanof, die al reeds op bevel van Tfaar Boris Godounof tot den Geeftelyken ftaat was overgebragtj en die in Polen Rusfisch Afgezant zynde, aldaar tegen het regt der befchaafde Volken was in hechtenis genomen, en nog gehouden wierd (*> Hoewel *er nu een Tfaar verkoren was, bleef Rusland nogtans belemmerd met twee buitenlandfche Vyanden: Te weten Polen en Zweden* Met het laatfte was zekerlyk de minfte zwaarigheid om te fluiten, want de Zweden waren toen nog een onbefchaafd en onkundig volk, en hun Land daar en boven onvrugtbaar en arm; eh zy hadden tegen Koning Sïgïsmundus <, wiens juk zy' "zo kort geleden afgeworpen hadden *. immers zo groote redenen van vyandfchap, als de Rusfen» Ook was hun jonge en te gelyk zo wakkere Ko* ning Guflavus Adolfus, die naderhand zig zeiven èn zyn Volk zo beroemd heeft gemaakt, te fehtan* (*) Tome I, pag. i—5- Rr a  604: Gefchiedenis van Rusland. fchrander om dit niet te begrypen. Zo dat eindelyk, na eenen flaauwen Oorlog door wederzyds onvermogen, in het begin van het jaar 1617 de Vrede tusfehen die twee Mogentheden wierd gefloten , waar by Karelie en Ingermanland, en alle aanfpraak op Lyfland door Rufland aan Zweden wierden afgeftaan ; terwyl Zweden wederom Novgorod en het verdere veroverde aan Rufland inruimde. (*) Met Polen liep het wel tot in het jaar 1618, eer de Vrede wierd gefloten: en de Tfaar was genoodzaakt om Smolensko met de verdere verloorene Landen aan Polen te laaten. Daar tegen wierd de Vader van den Tfaar, die, toen hy tot den Geeftelyken ftand overging, den naam van Philarethes had aangenomen, in vryheid gefteld: En hy wierd na zyne wederkomst Patriarch van Rusland: En dewyl hy een braaf en verftandig man was, heeft hy zynen Zoon, den overigen tyd van zyn leven, tot eenen getrouwen raads» man gediend, (f) De vreedzaame en meer verzagte Regeering van Michaël was van dien aart, dat het Ryk in veele opzichten verbeterd wierd, en de woestheid van het Volk, die door de felle onderdrukkingen van Ivan Vafilïévipscb, en daar na door de Burgerlyke Oorlogen, tot eenen hoogen top was gerezen, eenigzints verminderde, Hoewel de (•) Ibidem pag. 10. (D Ibidem pag. 11 — tgi  Gefchiedenis van Rusland. 6c? ie volgende Regeering daar van nog maar al te «rroote blyken heeft opgeleverd. fe De voorvallen met de buitenlandfche Mogendheden waren verder van weinig gewigt, behalven eene Oorlog met Polen in het jaar 1032, die niet lang duurde, en niet gunftig voor Rusland afliep; deze Tfaar Michaèl Feodorovitfcb overleed in het jaar 1645. (*) Zyn Zoon Alexeï Mkhaïlovitfch volgde hem op; die in gunftiger tyds-omftandigheden aan de Regeering kwam, als zyn Vader. Deze CAlexts) nam tot zynen eerflen Staatsdienaar zekeren Edelman, Som Jvanovitfch Morozof genaamd, die hem opgevoed had, en die naderhand door het trouwen van eene andere dogter van Ihd MtlosLavikï zwaager wierd van den Tfaar. Deze Morozof was wel een fchrander en bekwaam man, maar zyne gierigheid en fchraapzugt maakten hem, veele vyanden, en veroorzaakten eenen grooten oploop onder het Volk te Moskow, behalven nog anderen in de Provintiën. Die van Moskow kofte het leven aan twee hooge Amptenaaren van den Tfaar, die hy genoodzaakt wierd aan het verbitterde Volk over te leveren, (t) In het jaar 1653, nam 7jaar Alexïs de gelegenheid waar, om de Polen te beoorlogen, en de Provintiën, die zy aan Rusland hadden ontnomen , wederom aan het zelve te hechten, waar toe (♦) Tome IV. pag. 27 — 28. £f) Ibidem pag. 48 — 38. Rr 3  6o6. Gefchiedenis van Rusland. toe hy zig bediende van den opftand der Kozakken en verdere Inwooneren van dat gedeelte van het zuidelyke Rusland , het welke aan de Kroon van Polen was onderworpen; zo dat de Tfaar een Verbond floot met hun Opperhoofd, Chmelniski of Chminielski genaamd , en hen in zyne befcherming nam. Verder veroverde hy niet alleen Smolensko, maar ook verfeheide andere plaatfen, (waar onder ook Vilna in Utbauwen') in de jaaren 1654. en 1655. In welke tyds omftandigheden hy te gelyk befpeurde, dat Kottel Guftavus Koning van Zvscden, die zig van deze gelegenheid had bediend, én in het hart van Polen was ingedrongen, aldaar meer zwarigheden ontmoete, als hy wel had verwagt, door. dien de Polen tegen hem opftonden in her begin van 1656; waarom de Tfaar voornam geduuren, de een oogenblik den Poolfchen Oorlog te ftaa ken , en zig tegen den Koning van Zweden te" verzetten, en hem in lyfiand, Ingermerland en KareUe aan te taften. Doch hy veroverde niets anders als Dorp* en eenige andere kleine plaatsjes, en wierd genoodzaakt om het beleg van Ri,* op te breeken: En deze Oorlog was van kleine gevolgen. (*). Doch die met de Polen gevoerd was,eindigde n%e7IFïTïn d3arna' etl bIeef Aeepende! i>e Hoofdftad^ wierd door de Polen herno! raen„ {*) Ibidem pag. 43 „55,  Gefchiedenis van Rusland. 607 'juen, die ook nog eenige ardere voordeelen op de Rusfen behaalden : Dog Smolemko en Kief bleeven in hunne handen, en de wederzydfche zwakheid der beide partijen, en de vrees die zy hadden voorde Turken, en de Tataren, veroorzaakte, dat 'er tusfehen hen niet veel van belang^ voorviel : Het duurde tot in het jaar 1667, eer tusfehen deze twee Ryken eene Vrede wierd gefiooten. De verdere Regeering van Alexei Michatlovit/ch en zyn binnelarids beftier waren, over het geheel genomen, zeer voordeelig voor zyn Onderdaanen. Hy bezorgde hun een Wetboek, wel gefchikt naar hunne Zeden en gewoontenHy temperde door goedertierenheid de ftrengheid der willekeurige regeering, zeer gelyk aan die van de Afiatifche Volken. Nogtans vielen 'er eenige opftanden voor : Want niets is met den aart der zaaken meer overeenkomende, als dat eenige hoopen Slaaven, die door hunne byzondere0 Heeren en meefters mishandeld worden, door wanhoop tot opftand worden gebragt, alhoewel de Opperheer van het Land een goed Vorst zy. Van dien aart was onder anderen de 20 berugte opftand van eenen Donfchen Kozak genaamd Stenka Razin, die van den jaare 1668, tot 1071 veele verwoeftingen aanregte in de Zuid - Ooftelyke deelen van Rufland , en met rooveriien op de Volga begonnen, zo verre Voort liep, dat die zeer gevaarlyk begon te worKr 4 den  6o8 Gefchiedenis van Rusland. den door de meenigte van Lyfeigenen, die tegen den Adel opftonden. (*) Alexis overleed in het begin van het jaar 1676, nalaatende drie Zoonen, waarvan twee,te weeten Feodór en Ivan, van zyn eerfte Huwelyk waren, en de naderhand zo beroemde Peter by Zyne tweede Vrouw was overgewonnen; van weiJen drie Zoonen de Oudfte QFeodor) hem in het Ryk opvolgde. Deze Feodor regeerde flegts zes jaaren, in weiKen tyd 'er niet veel merkwaardigs voorviel ten opzigten van de buitenlandfche zaaken. Doch in het binnenlandfche beftier volgde hy de voet/lappen van zynen Vader, ten minften zo veel het de zeden en onkunde van den tyd toelieten. Verder was hy een Vorst van goede bekwaamheden,maar te gelyk van eene zwakke Lichaamsgefteltenis. Hy overleed in het begin van het jaar 1682, in den ouderdom van nog maar vyfentwintig jaaren. (f) Onze Schryver maakt hier eenige aanmerkingen over de zeden en gewoonten der Rusfen van die tyden, te lang, om die hier, zelfs by bekorting, in te voegen. (§y Het zy genoeg om aan te merken, dat zy, hoewel een Europisch Volk» nogthans vx-y wat van hunne Afiatifche nabuuren in hunne Zeden en Regeeringsvorm hadden OVergeCf") Tome IV. pa?. 39 & pag. ($-Zt, (t) Ibidem pag. Ki>-_ j07, i§) Undem pag. iq7-I5J,  Gefchiedenis van Rusland. Ccg gnomen Gelyk ook, dat de vreemde Reizi- gers, by gebrek van behoorlyke onderregting, vry oppervlakkig en verkeerd over hen geoordeeld hebben. Ook is het waar, dat alles in die zeventig jaaren , dat het huis van Romanof op den Troon was geraakt, merkelyk verbeterd was, en meer dan het was ten tyde van Ivan Vefihïvitsch, die door zyne wreedheid alles bedorven en verbafterd had. Des niet tegenftaande waaren de Rusfen van de geheele XVlIde Eeuw nog verre beneden de wes, telyke Européers, en zeer onderworpen aan by-. ' «eloovige begrippen ; en zo als de Afiatifche Volken nog heden zyn, zeer afkeerig van vreemde Zeden en gewoonten, zelfs van zodaanige, die tot hunne verbetering zouden hebben kunnen ftrekken, en die ook,. door de vooroordeelen voor hunne Griekfche Kerk, des te moeijelyker wierden, om onder hen in te voeren. Na den dood van Feodor zoude het natuurlyk zyn geweest, dat hy door Ivan zynen oudften broeder opgevolgd was. Doch die Vorst was niet alleen zwak van ligchaam en van gezigt, maar ook van geest. De jongfte, Peter genaamd, die naderhand zo beroemd is geworden, was een kind van omtrent tien jaaren ; en zyne moeder, uit het huis van Narischkin was jonger dan de Princes Sofia (eigene Suffer van Ivan en halve Sufter van Peter^ welke Sofia veel verftand had, en daaren-boven den bekwaamen Prins Vafili Gallitzin tot Raadsman had genomen. In den beginne nogthans plaatfte men Peter alleen op Rr 5 den  fio Gefchiedenis van Rusland. den Troon: Doch kort daarna floegen/fc Streltzi, die men in dat geval als de Cohortes Pratorian* van het oude Rome of dc Janitzers te Conftantinopolen kon' aanmerken, aan het muiten; en dat wel, zo veelen meenden, op aanhitzing van de Princes Sofia. In dit zeer bloedig oproer kwamen veele Rusfifche Grooten, en vooral van de bloedverwanten van de Moeder van den Jongen Peter, om het leven: En, na dat eindelyk deze geweldige Opftand geftild was, wierden Ivan en Peter te zaamen op den Troon geplaatst.- En het bewind bleef aan Sofia, die zo als gezegd is, in alles door den Prins Gallitzin onderfteund wierd. Dit gebeurde in den Zomer, van het jaar 1082; en behalven de Zaamen•zweerina van eenen Kbovanski, die aan het hoofd der Streltzen was geitel.I , doch die door goede voorzorg wierd gedempt, en Khovanski het leven kofte, viel 'er niet veel aanmerkelyks voor tot in het jaar i<586, wanneer 'er een Verbond wierd gefloten met den Keizer en Polen tegen de Turken , die kort te Vooren Weenen vergeefsch belegerd hadden. By dit Verbond wierden Kief, Tcberitigof, NovgorodSevirski, en Smolcnsko , die ruim dertig jaaren geleden door Tfaar sjlexis veroverd waaren, voor altoos aan Rufland afgeftaan; waar voor de Rusfen, onder de aanvoering van den Prins Galitzin in de jaaren 1687 en 1688 twee Krygstogten tegen de Tataren van de Krim hebben gedaan, die nogthans van geen merkelyk gevolg zyn geweest. (*) On- (*) Tome IV. i>ag. 164 —182,  Gefchiedenis van Rusland. 6i\ Ondertusfchen fmeulden 'er veel wantrouwen en vyandfchap tusfehen den jongen Peter en zynQ halve Zufter, dat naar maate dat hy ouder wierd aangroeide. Eindelyk gebeurde het in het jaar 1689, dat Peter bedugt voor eene Zamen-zweering der Streltzen, op eene plaats buiten Moskow, Dreobafchensko genaamd, eene hoop van ander Krygsvolk, dat hem toegedaan was by een trok, om deze Zaamen-zweering te dempen; het geene van dat gevolg was, dat Sofia en Gallitzin te zwak waren tegen Peter, zo dat Sofa in een Kloofter wierd opgefloten en Gallitzin in ballingfchap wierd verzonden na Kargapol; en eenige bevelhebberen der Streltzen met de dood geftraft wierden. (*) Dus geraakte Peter , de Groote bygenaamd* volkomen aan het beftier, nog weinig boven de zeventien jaaren oud zynde Het is verre buiten ons beftek, om naar waarde de daaden te befchryven van dien verhevenen Vorst, die in zynen leeftyd zo verre boven de andere Vorften heeft uitgemunt , als Hendrik de vierde Koning van Frankryk, en Guftavus Adolfus Koning ws Zweden boven hunne tydgenooten. Met welken laatften Tfaar Peter meer overeenkomst heeft gehad , om dat hy zowel als Guftavus een, te vooren weinig bekend Volk, uit de Laagheid verheven heeft. Doch Peter heeft het voordeel gehad, dat hy aan het hoofd was van een talryk Volk, en \f) Ibidem pag. 183—119;  ÓI2 Gefchiedenis van Rusland. en dat een vrugtbaar Land bewoonde, daar de vorderingen van Guftavus door de armoede en zwakheid van Zweden in korten tyd vernietigd zyn: Na dat Ivan (die eerst in het jaar 1696 overleed) de regeering had nedergelegd, bettonden de eerfte verrigtingen van Peter voornamen]yk om zig in de Europifche Krygskunde te oeffenen Men weet, dat by onder een klein hoopje Volk, dat door Le Fort en andere Vreemdelingen , dien hy begunftigde, was geoeffend, begonnen heeft met trommelfiager en gemeen Soldaat te zyn. Uit welken kleinen hoop, die van tyd tot tyd vermeerderd wierd , de Breobaf henski en Semonofki Lyfwagt-Regimenten zyn voortgekomen. Verder vermaakte hy zig, om met klein vaartuig in een binne-meer te zeilen; en hy deed naderhand een togtje in het jaar 1693, van Archangel op dt witte Zee, aan boord van een Hollands of Engelsch Schip, van welke ge. ringe beginzelen zyne fterke drift gebooren wierd voor den Zeevaart en Scheepsbouw, en het opregten van eene Zeemngt. Terwyl hy zig op deze zaaken begon toe te leggen; en f zo veel mogelyk) de kundigheden van zyn' onderdaanen tragte te doen vermeerderen, floten zyne Afgezanten eene Vrede met den Bog. doi Khan, dien wy, in navolging van de Portugefen, Keizervan China noemen. Waardoor de wederzydfche Grenzen wierden bepaald; en zeker plaatsje Albazinsk' genaamd, en gelegen aan de groo-  Gefchiedenis van Rusland. 6*3 «roote Rivier Sahalien of ylmür aan de Chineefen wierd afgeftaan, terwyl Nertfcbinsk" aan de Rus. (en bleef. Dit gebeurde in het jaar 1689, en van dien tyd af tot heden, zyn de Grenzen tusfchen die twee Volken zo gebleven. Het was omtrent het midden van die Eeuw, dat de Rusfen hunne ontdekkingen en veroverin. gen zo verre uitgebreid hadden, in die NooidOoftelyke deelen van Afia; het geene voorzeker niet zoude hebben kunnen gefchieden, indien zy zo onkundig en onbekwaam, als men hen in het ,algemeen onderfteld heeft, geweest waren. (*) Al in het begin der zeventiende Eeuw hadden Zy Temsk niet alleen, maar ook Koufnetsk, Narim en andere plaatfen gebouwd; en de Jenizea ontdekt, en aldaar eene houte Vefting of Ofirog aangelegd, en uit den Ob togten in de Ys - Zee gedaan. Vervolgens ontdekten zy, omtrent het jaar 1630, de Rivier de Lena, en ftichten aldaar jakoutsk: En van deze nieuw aangelegde plaats •vertrok eene Pojarkof, die te Land langs de Rivieren en over de Gebergten aan de Amour kwam, ih het jaar 1644 of 1645. Eene Khabarof volgde hem weinige jaaren, en raakte het eerst handgemeen met de Mantchéous en Cbinefen, gelyk ook eene Stepanofm het jaar 1655, met omtrent 500 Rusfen door 10,000 mannen Chinees Krygsvolk vrugteloos belegerd wierd. Deze Geweften wierden eerst vry zeker door de Rusfen, na £♦) Tome IV. pag. 130 — 1^,  6ï4 Cefehiedenis van Rusland. na dat die zig aan de overzyde van de Batkal hadden geyeftigd, (") in bezit genomen. In het jaar 1695 begon Peter eene proef te neemen van zyne Krygsmagt; doch hy ondervond, dat de vorderingen derzelve nog vry gering waaj-en, dewyl hy geen ander geregeld of eenigzints geoefend Krygsvolk bad, als de twee Regimenten der Lyfwagten. Hy ondernam de belegering Van dzofj doch veele gebrekkelykheden in het geene tot die belegering nodig was deden die onderneeming mislukken. Maar in het volgende jaar (1696) gelukte het beter; en Azof wierd, na het onderfcheppen van den onderftand, die de Turken daar te water wilden inbrengen, veroverd, (f) Nu zullen wy, zo kort als mogelyk is, onzen Schryver navolgen in het geene hy zegt, aan. gaanae de zo bekende Reize, die Peter in het weftelyke Europa gedaan heeft in het jaar 1697 Hy fchynt van gevoelen te zyn, dat'de Tfaar hier toe gebragt wierd door le Fort en andere Vreemdelingen, die by hem in gunst waaren, op dat hy zigzelven by de Nederlanders, en daar na by de Engelfchen, niet alleen in den Scheepsbouw, maar ook in andere Kunften en Wetenfchappen ging oeffenen. Doch hy oordeelt, dat alle Kunftenaars, en lieden, dieswegen kundig, tot (*) Zie onzen Schryver Tome VI. pag. 4ö-?6.En de Franfche Vertaaling van het Werk van den Profesfor Muller over ri* Ktisfifche ontdekkingen. (t) Tome IV. pag. 198—203.  Gefchiedenis van Rusland. o^i§ \ot den Tfaar in Rusland toegevloeid zouden hebben, om niet alleen die zaaken daar by hem te beoeffenen, maar hem zeiven daar ook in te onderwyzen. Hoe groot Peter ook in het uitvoeren van dit zyn voornemen moge geweest zyn, blyft dit nogthans zeker, en het is ook gebleken uit het geene naderhand is voorgevallen, dat hy veel waagde. Want na het ftraffeu van een Verraad voor 2yn vertrek, gebeurde het in het volgende jaar (1^98), dat omtrent 10,000 Streltzen aan het muiten floegen: en na Mosko-j} in den aantogt zynde, door eenig getrouw Krygsvolk van den Tfaar ontmoet, en verflagen wierden: Een gedeelte daar van wierd gedood, en nog meer gevangen genomen; die, zo haast Peter wedergekomen was, op de allerftrengfte wyze geftraft, wierden (*). In het volgende jaar 1699 ondernam Peter veele veranderingen by zyn Volk in te voeren. Voor al in de kleeding (namelyk onder de aanzienelyke Lieden) en ook door het affcheeren der lange baarden. Welke veranderingen, hoe onverfchillig ook in zig zeiven, van de Oude Vaderlandfche Zeden en Gewoonten afweeken, en om die reden veel inwendig misnoegen moesten veroorzaaken, hoe zeer men ook mogt voorgeven, dat dit op eene vrolyke en boertige wyze gefchieddej en het geene ook by demeefte oude RU35? Ibidjm i>3£» 2oj —234»  fucf Gefchiedenis van Rusland. Rusfen, die aan die Vaderlandfche dragten gewoon waaren, in dien zin niet wierd opgenomen; en aan een groot en voornaam gedeelte van dat Volk ten hoogften onaangenaam was. (*) Deze en andere veranderingen, die hy geweldiger hand invoerde, en die zo zeer niet ftrekten om zyn Volk te befchaaven en te verbeteren, als hen van Rusfen in Duitfchers en Engelfchen te veranderen, moeften hem zeer in den haat van ' veeleu zyner onderdaanen brengen. Zekerlyk had hy beter gedaan, hen Rusjen te laaten, en nogthans hunne Zeden te verbeteren, en het enkel aan hunne vrije wil en keuze over te laaten, om langzaamerhand van veele oude gewoonten af te wyken, en zig na die der weftelyke Européers te voegen. De onfterffelyke Mlontefquieu is ook van dit begrip geweest, (f) Hy zegt, dat Zeden en gewoonten nimmer door wetten geregeld en veranderd moeten worden. Hy keurt uitdrukkelyk het gedrag van Peter af, en zegt dat hy door zagtheid evenwel zyn oogmerk bereikt zoude hebben ; en dat hy van zyn Volk al te flegte denkbeelden had, dat hy het veel plomper onderftelde, dan het wezentlyk was. Hy voegt 'er ook by, dat de toenmaalfche Zeden der RusJen, als vreemd in dat Gewest waaren, en door de vermenging met andere Volken, aldaar ingevoerd. Zo dat Peter niets anders had te doen, als. £*) Ibidem pag. 227 — 231. tt) Efpric des JU)ix Livre XIX. Chap. 4. pag. 143 & 244.  Gefchiedenis van Rusland. 61? 6ndër een Volk van Europa de Europifche Zeden en gewoonten wederom in te Voeren» Hier mede zullen wy daar van afflappen» eü. een vlugtig oog laaten gaan over de aanmerkelyké Veranderingen; die Tfaar Peter in zyne _Kryg magt maaktei Want na den opftand derftr^ in het jaar 1698, nam hy voor; niet alleen dé Vier Regimenten die zig daar aan fchuldig hadden gemaakt; maar ook dit gantfche krygsvolk af te fchaffen, en in de plaats daarvan, zo als het.ooK ïn zvn Gedenk-fchriften zelveh by de Turkicne fanitzers vergeleken word, een beter en getrou. wer Leger op te regten, en dat geheel te laaten oeffenen, wapenen en kleeden* op den voet der andere Europifche Volken; het geene ook_mhet jaarx699,uitgevoerdwierd:Enindatjaarwierden a7 Regimenten opgeregt, die 30..00 mannen Voet, Volk beliepen, behalven nog 1800 Dragonders m twee Regimenten verdeeld: en buiten die, had hy reeds de twee Regimenten van de Lyfwagt, en een oud Regiment van den Generaal De Porti %o dat de geregelde Krygsmagt toen op tusfcbeii de 36 en de 38000 mannen gerekend kon wor> den. (*) . Ter zeiver tyd begon hy ook zyne Zeemagtj die hy te Voronetsch aan den Don had beginnen op te regten, merkelyk te verbeteren door hfi« bouwen van eigentlyke Oorlogfcheepen, om dift ifi (*) Journal de Pierre lè Grarid (Beiliri 1773 3 Wr M?  Ci8 Gefchiedenis van Rusland. in de Zee van Azof niet alleen, maar ook in de Zwarte Zee te gebruiken. Waarvan reeds in dat zelve jaar 1699 een Efquader de Zee van Azof bevoer en voor Kertfchi ankerde; en de Rusfifche Afgezant wierd met een Schip daarvan naar Conftantinopelen gebragt. (*) Nu komen wy rot gewigtiger ondernemingen van den Tfaar: Te weten tot den Oorlog met Zweeden , waarvan de voorwendzelen zyn geweest eenige onvriendelykheden , die hem te Riga waren ontmoet, toen hy zyne reize over die plaats had genomen; en waar in de Zweedfche Bevelhebber Dablberg niet zeer heufch gehandeld had, hoe bepaald zyne bevelen ook mogen geweest zyn, om dat hy die niet met de behoorlykebeleeftheid, die men aan aanzienelyke Vorften in ons Europa gewoon is te bewyzen, had getemperd, om dus allen grond van klagten af te fnyden. (f) De waare reden nogthans van dezen Oorlog was, dat Ingermanland en Carelie wel eer aan Rusland hadden toebehoord , en eerst door de Vreede van het jaar 1617, aan Zweden waaren gekomen; en dat de denkbeelden, die Peter aangaande de grootheid en de verbetering van zyn Ryk had gevormd, hem de bezitting van eene of meer Zeehavenen in den JFinfcbm Zeeboezem zeer gewigtig deden voorkomen, en als de kortste en bea- (*) Witzen , Noord en Oostelyk Tararijen bh 592-596. ft) Tome IV. pag. s085.au, fit Journal de rieue le Gr«nè Pag. 5'  Gejchiêdenis van Rusland. 6i0 beste wyze om het Rusfifche Ryk kragt en luister by te zetten : en dat het derhalven nodig was om die Landftreeken aan Zweden te ontweldigen. Ten dien einde floot hy in juny 1699, een ver* dedigend Verbond met Denemarken, en een ander wtAvguftus van Saxen, die kort te vooren tot Koning van Polen was verkoren in de maand November van het zelve jaar* dat tot het aantaften der Zweedfche Staaten zoude dienen, doch dat eerst na zyne Vrede met Turkijen plaats zoude hebben* Ondertusfchen gebeurde het, dat de Koning Auguftus kort daarna de vyandelykheden begon omtrent Riga in den aanvang van het jaar 3700; en de Koning van Denemarken liet kort daarna eenen inval doen in het Hertogdom HolJlein en de Vefting Tonningen belegeren. Doch hy wierd door den Koning van Zweden in den Zomer gedwongen, om van deze onderneming af te zien; die , ten dien einde door eene Engelfche en Nederlandfche Vloot onderfteund zynde^ niet verre van Koppenhagen geland was , waar door de Koning van Denemarken genoodzaakt wierd de Vrede te fluiten, en een gedeelte van zyn Krygsvolk ging naderhand over in den dienst der Bondgenooten, die in den zin hadden om tegen den Koning van Frankryk den Oorlog te be*; ginnen. Dus bleef de Koning van Zweden in Oorlog niet alleen met den Koning van Polen, die, behalven ïvne mijslukte onderneming op Riga, nog eeneti  620 Cefebiidenu van Rusland. i inval in het Zuidelyke gedeelte van Lyfland gedaan had, die nogthans van geen groote gevolgen was: Maar Tfaar Peter vond ook goed om met Zweden te breken, zo dra hy zyne Vrede met Turkijen gefloten had ; en liet Narva bele. geren. (*) De Koning van Zweden dus ziende, dat zyne Overzeefche Staaten van twee zyden wierden aangetast, verzamelde eenig Krygsvolk en fcheepte met het zelve naar Pernaw in Lyfland over in de maand Odrober, toen Aldoor de Rusfen reeds was belegerd. Zyn eerfte zorg was, de ftrooperijen der Rusfen in Efiland zo veel mogelyk te beteugelen. Vervolgens trok hy op in de maand November met een gedeelte, van zyne magt tot het ontzet van Narva , en naaderde den loden van dien maand (oude ftyl) in het gezicht der Rusflfche omwalling, of zogenoemde Linie van Circumvallatie. Deze Belegering van Narva was reeds in den aanvang van de maand October begonnen ; en van tyd tot tyd was 'er Krygsvolk en ook gefchut aangekomen: Doch met dat al was die fleepende gebleven, tot de tyd toe dat het zwaare Gefchut aankwam. Verder was de Tfaar daags voor het ontzet na Novgorod vertrokken om den aantogt, van nog eenig Volk te bevorderen; en van daar ergens een mondgefprek met den Koning van Po> les (») Tome IV. pag. 233-235 Et Journal de Pieire Le Gram? pag. 8-15.  Gefchiedenis van Rusland. óai lm te houden. Ook liet hy het opperbevel over zyn Leger aan eenen Hertog van Croï, die in zynen dienst was gekomen. Het Rusfifche Leger beftond uit 18 Regimenten te voet van na genoeg 2Qfoco mannen, behalven nog de twee van de Lyfwagten en dat van Ze Fort te zamen 4000 mannen, en nog ruim 2000 Streltzen, verdeeld in vier Regimenten, en dus na genoeg 26000 mannen Voet-volk en 2C00 Dragonders in twee Regimenten , daarenboven jooo Ruiters van den Rusfifchen Adel ; dus in het geheel 33 of 34000 mannen.' De Koning van Zweden had niet veel meer dan 8000 mannen , of omtrent een vierde gedeelte van de Rusfen , het welk veroorzaakt wierd door veele zieken en vermoeiden, die hy had moeten agterlaaten, die eerst daarna by hunne Regimenten konden komen. (*) Toen de Zweden de befchanfing genaderd waren op den middag , plaatften zy 21 ftukken gefchut ter linker , en nog 16 ter regter zyde ; met een dikke Sneeuw-Jagt, die daarna opkwam, naderden zy in twee Colommen, en waren tegen de Linie aan, eer de Rusfen hun konden gewaar worden , die daar en boven door het heevige vuur van het Zweedfche Gefchut hier en daar al begonnen te wankelen. Zo dat de Zweden door- dron- (*) Journal de Pieue Le Grand pag. 8-15. Et Hifioire Milit»ir* de Charles XU. par GufUve Adleri'eU Tome Ipag. 76-8*, Ss 3  6aa Gefchiedenis van Rusland. drongen, en metfcboppen en fpaaden den door> togt voor de Ruitery openden: En vermits deze aanval in het midden was gefchied , waren de voornaame afdeelingen van het Rusfifche Leger, onder de Generaals Golovin en Weide van malkanderen afgefneden en tegen de Rivier van Narva aangedrongen. Die van den Generaal Weide boven de Stad, wierd door de Ruitery der Edelen verlaaten, die verkozen met hun paarden de Rivier over te zwemmen , en in grooten getale verdronken. Die van den Generaal Golovin geraakte ook in verwarring, en veelen vlooden over de fchipbrug die zy beneden de Stad hadden, welke brak , waar door eenigen verdronken. Deeze iivifie gaf zig reeds in den nagt over, en trok met volle geweer af, doch metagterlaating van de Vaandelen: Maar die van den Generaal Weide, die zig eerst den volgenden morgen overgaf, wierd ontwapend, maar te gelyk vryheid gegeven, om naar Ru/tand :ekeeren. Van dut geheele Leger vond men naderhand, by monftering, dat'er omtrent 23000 mannen over waren , zo dat het verlies niet meer , dan gooo mannen kon beloopen: En als men daar by voegt t wel duizend van de Ruitery der Edelen, die in het overzwemmen van de Rivier even boven den waterval, daar die fnel ftroomt , verdronken waaren, zo blykt het dat de opgave der Rusfen van hun verlies in de Belegering en in den nederlaag waar is, en niet veel het getal van zes duizend kan te boven gegaan heb-  Gefcbiedehïs van Rusland- 623 hebben. (*) Ook was het grootfte gedeelte van dat Leger ontwapend , en een groot getal van hooge en laage bevelhebberen was gevangen genomen ; al het gefchut, beftaande in 145» z0 zvvaare als ligte ftukken, Mortieren en Haubitzen, was veriooren. Dit zyn de eigentlyke en waare omftandigheden van deeze merkwaardige gebeurtenis, waar by niets anders is te voegen, als dat alle de Regimenten van het Rusfifche Leger flegts in het voorige jaar waren opgeregt, alleen uitgezonderd de twee regimenten van de Lyfwagt en dat van le Fort. Ook was 'er door de afwezigheid van den TJaar geen genoegzaam bevel en gezag, om de-twee Afdeelingen, die van den anderen waren afgefneden, te zamen wederom aan te voeren en èe. Zweden, die den nagtin het open Veld tuslchen de Stad en de Rusfifche Veldwallen onder de Wapenen doorbragten, wederom aan te taften, en mogelyk te verdryven. Verder door den opkomenden Winter moeften de Zweden , zo wel als de Rusfen, de winter-kwartieren betrekken, en behalven eenige ftrooperijen, viel 'er niets merkwaardigs voor, geduurende dien Winter en het volgende voorjaar. De Tfaar zorgde niet alleen om zyn gefmolten Volk wederom voltallig te maaken , maar liet nog twaalf nieuwe Regimenten Dragonders,ieder van (.) Journal de Pierre Le Grand pag. e4-3>. Et AderfeW Hift. Müiu de Charles XII pag- 85-98. SS X  #24. Qefcbiedenis vatr Rusland.. van iooo mannen, opregten, zó dat zyn Leger al tpt 48 of 500S0, mannen geregeld Krygsvolk aangroeide. Verder waren de verrigtingen van den Veldttogtvan het jaar 1701, van geen groot ge* Volg tusfehen de Zweden en de Rusfen: en de Zweden die by den overtogt van de Duna eenig voordeel op de Saxïjche Troepen behaald hadden, maakten zig meefter van Koerland. Doch op bet einde van dit jaar deden de Rusfen eenen InVal in Lyfland onder den Generaal Scheremetcf, en behaalden eene kleine overwinning op'den Generaal Scblippenbacb , en regten daar eenige Verwoeftingen aan. CO Nu komen wy tot het tydftip, waarin de Ko-, ning van Zweden zig vry zeker had moeten beraad den over de wyze, of het zogenaamde Plan, waarop hy den Oorlog zoude hebben willen voortzetten; en men kan met \vaarheid'zeggen, dat de verkeerde keuze, die hy by die gelegentheid heeft gpdaan, en zyne haat en Wraakzugt tegen Koning Atigujlus de waare oorzaaken van alle zyne Rampen en tegenfpoeden zyn geweest, en daar tegen Van de Grootheid v/tn Rusland en van Ifaar Peter. Want zo Karei, in plaats van de voorflagen van 'Augtiflus te verwerpen, de Vrede met hem had gefloten; of zo dat niet had willen gelukken, een Legertje van 10 of iaoco mannen in Koerland en Samogitie had gehouden, en dat ten koften van die of nabuurige Landen had doen beftaan, dan bad (O Tome IV. pag. 344, Et journ*f de Pi Gefchiedenis van Rusland. ondernam. De laatfte wierd volvoerd door de» Generaal Scheremetef met een gedeelte van het Rusfifche Leger, na het bemagtigen van de Ge« wapende Vaartuigen op hetnaby gelegene Meer Peipus of Tchoudskoi Ozero : En fchoon dit byna ftormenderhand gefchiede , kreeg de bezetting, die nog overig was, den vryen aftogt. Doch de hardnekkigheid van den Zweedfchen Generaal Hom was oerzaak, dat Narva in de maand Augustus ftormenderhand door de Rusfen wierd ingenomen, zo dat een groot gedeelte van de be-; zetting door het zwaard fneuvelde (*). De verdere en byna geheele verwoesting va» Lyfland volgde hierop. En het was met moeite 9 dat de Generaal LSwenhaupt, de opvolger van Schlippenbach en bekwamer dan hy, zyn klein Leger nevens de bezettingen van Reval, Pernavt en O De bezetting van Narva alleen beliep ruim 4500 mannen.' Ce Stad was vry regelmaatig verfierkt met eene aaide wal, drooge.gragt, ravelynen , en eenen bedekten weg. Doch het is te denken, dat 'er een meikelyk gebrek in de Vestingwerken is geweest. Het zy door de te groote hoogte van de wal, het zy door de ondiepte van de gragt. Ook had zulk eene taltyke bezet, ting meer tegenftand moeten doen, wanneer hun bedekte weg wel gefchikt wss geweest tot verdediging en tot uitvallen: E« daar-en-boven nog voorzien van zo veel gefchut en krygsvoorraad. Men vergelyke dit by de wakkere verdediging van Matntz in het jaar 1689, door den Markgraaf tfUxelles regen het grootfte deei der Duitfche Legermagten, en men zal onderfcheid vinden — En dat ons nog meer verwonderen moest, is dat de Uusfchere ïn die geheele beleegering flegts 1740 dooden en gekwetsts^ kreegen.  Gefchiedenis van Rusland. €31 'en Riga onderhouden kon uit dat meest verwoeste Land, ook uit Koerland 6? Samogitie (*). De Zweeden deden hf het jaar 1705, eene vrugtelooze onderneming tegen Kxoonflad en Petersburg, onder de bedekking van een Esquader van ligte Oorlogfcheepen, en hunne landing by Kroonfiad mislukte met verlies van eenige honderden mannen. Ook wierd in den Zomer van dat zelve jaar een Rusfisch Legertje van it of 12000 mannen onder den Generaal ScheremetefivL Koerland verflagen door 7000 Zweeden onder den Generaal Lêwenhaupt. Maar dit gefchiede niet,, als met zwaar verlies van weêrszyden (f). Kort daarna kwam de Tfaar aan het hoofd van het voornaamfte gedeelte van zyne krygsmagt, en noodzaakte Lêvjenbaupt om zig met zyn Legertje onder het gefchut van Riga te bergen. En meester van het Veld zynde veroverde hy het kasteel van Mitaw in Koerland, en overftroomde daarna geheel Litthawen met zyn Krygsvolk , en nam aldaar zyn Winterkwartieren: Maar de Koning, toen in January 1706, alle de Rivieren en Moer rasfen vast bevrooren waren , trok fchielyk de Weisfel over na Grodno, alwaar hy gelegendheid vond om het Voetvolk van het Rusfifche Leger ender den Generaal Ogilvy van de Ruitery af te fny- <*) Tome IV. pag. 258—263. Journal de Pierrt li Gramtj £ag. 93— "3- Et dMcrfeld Tome II. pag. 163—215. Ct) JOHïCAl 1'»S» 135; Et Merfcld, pag, 417—41$;  Üjejcbiedenis van Rusland. ihydenizo dat hetby die Stad in eene verfchanfte Legerplaats moest blyven, tot dat de opkomende dooi in de maand Maart hun gelegendheid gaf om te ontfnappen: Doch niet zonder groot ver* lies van Volk, dat door de Ziekten gefneuveld was (*> In den natyd vari dat zelve jaar O706) behaalde Prins Mentchikof (een gunfteling van Peter, en die door hem van kleine beginzelen groot gemaakt was) eene overwinning by Kalish in Polen op omtrent vier duizend mannen Zweeds Krygsvolk onder den Generaal Mardefeld. Doch dit voordeel was niet gewigtig genoeg, om Koning Augustus de Vreede, te Alt.Ranflatt kort te vooren gefloten, en waar by hy eenen gedwongen afftand, van de Poolfche kroon had gedaan, te doen verbreeken. Verder liep het wel tot in de nazomer van het jaar 1707 aan, eer de Koning Van Zweden Saxen verliet (f). Nu komen wy tot een der gewigtigfte tydftippen van het Leven van Tfaar Peter s In het welke eene misflag in zyne verdediging tegen den ftrydbaaren Koning van Zweden van de allergevaariykfte gevolgen voor hem had kunnen zyn, zo hy (by voorbeeld in de vlakten van Polen) eenen algemeenen Veldflag had willen wagen. Doch in plaats van dit, verkoos Peter zynen aftogt te doen (*) Tome IV. pag. 274-276. Journal pag. 136-150. &t 'Jilerfel'l Tom. II, psg. 504—595' CV MerfelA Tom. UI. pag. 74—208,  Grjcfnedeitis van Rusland. 633 jïoen van de Weisfel na de Dnicper: En dat wel door de B osfchen en Moerasfen van Litthawen, om dus het Leger van zynen tegenpartyder, waar Van de grootfte helft in Ruitery beftond, geheet af te matten en te verzwakken. Voor den Koning van Zweden was het zeer rnoeielyk eene goede party te kiezen, om zynen Vyand te vernederen en tot Vrede te dwingen. Want van wat zyde hy hem ook wilde aantasten, ivaren 'er groore zwaarighedeh in gelegen: meer door de wyd uitgeftrektheid der wildernisfen van Rusland, als- wel door de Krygsmagt van den Tfaar, dewyl die van Zweden toen wel op omtrent honderd duizend mannén wierd bereekend,' en dus talryker was,.dan het geregelde Krygsvolk van den Tfaar. Hier van wierd het hoofd» leger, toen hy uit Saxen trok, gerekend op omtrent 45000 mannen ; en de twee kleine Legers van Ltwenbaitpt in Lyfland, en dat van Lubecker in Finland te famen op ruim half zo veel, behalven nog wel 30,000 mannen in de bezettingen van Zweden, Ponieren, en Lyfland. In de daad, 20 Zweden vermogend genoeg geweest was, om nog eens voor het laatfte den Oorlog in Lyfland over te brengen ; en de Rusfen niet alleen uit dat Verwoeste gewest, maar ook van de Tngrifcb* kusten te verdry ven, Petersburg en Kroonftad te veroveren, was dit het eenig dat 'er te doen was, öirl tot eene goede en eerlyke Vrede te geraaken. Aan Volk kon het den Koning van Zweden hiér loe zo zeer niet ontbreeken, dewyl de tweè Le- Alg£M.Bjjbl.V.D£ül,N.V. Tt ge«*  634 Gefchiedenis van Rusland. gertjes van Lyfland en van Finland met de bezet; tingen wel over de 30000 manuen moesten be* loopen, en zeer gemakkelyk door ruim 10,000 anderen van het beste Voetvolk uit het hoofdleger hadden kunnen verfterkt zyn geworden, zon» der dat hetzelve daarom in Polen niet had kunnen het Veld behouden om het gezag van Stani• Jlaüs te bevestigen. Doch de kosten om alle de - noodwendigheden3dievoor tusfehen de 30 en 40000. mannen in het verwoeste Lyfland voor liet meerendeel zouden ontbroken hebben, in andere havenen van de Oost Zee op te knopen, en ter fcheep aan te voeren, zouden voor zo eene arme Mogendheid, als Zweden,niet wel mogelyk zyn geweest. Hoewel zig op dat tydftip deeze gunftige gelegendheid aanbood , dat Koning Karei zynen Krygskas met eenige Millioenen, dien hy Saxen had afgeperst, had kunnen aanvullen, die xekerlyk nergens beter toe hadden kunnen hefteed zyn geworden,dan tot zulk eene onderneming. Het fchynt, dat de Tfaar iets dergelyks verwagte, dewyl hy Lyfland, zoo veel mogelyk, liet verwoesten, ja zelfs de inwooneren daar van in flaaverny wegvoeren, zo dat veele burgeren van Narva en van Dorpat te Wollogda en in andere Steden van Rusland geplaatst wierden, alwaar deeze nieuwe Volkplantingen wel wierden behandeld. Koning Karei verkoos met zyn geheele Leger 9 fterk ruim 36000 mannen, dewyl hy eenig Volk in Polen agter liet, door het woeste Littha-xen van  Gefchiedenis van Rusland. 63 j? Van de Weisjel na de Dnieper door te dringen , waar door zyn Leger van gebrek en andere on* gemakken kwam te verfmelten, geduurende den Winter, Lente, en Voorzomer van het jaar 1708: En in plaats van te Mobiïof zynen Generaal Lówenbaupi, die nog met 11000 mannen en veele noodwendigheden volgde, af te Wagten, ondernam hy de Dnieper over te trekken, waar door hy in het moerasfige Land naar den kant van Smólensko zyn Volk nog meer afmatte en in eenige. kleine gevegten fchaade leed, en eindelyk door de bosfchen van Severie naar klein Rusland of de zogenaamde Oukraine trok , om zynen nieuwen. Bondgenoot Mazeppa te hulp te komen ; van alle welke misflagen de nederlaag van Lówenbauptj en eenige maanden daar na die van den Koning by Pultava de natuurlyke gevolgen zyn geweest C*). Aangaande deeze twee overwinningen van den tfaar verdient * volgens ons beftek, dit opge-' merkt te worden, dat de eerfte op Lö-xenbaupt. behaald wierd met 14000 mannen , die in der daad op het flagveld waren, tegen omtrent 10000 van de Zweden: En wat verder aanbelangt den beflisfenden Veldflag by P«/»Vw?,kan men dit a|* ieen opmerken, dat van de talryke Krygsmagten ,. die onder den Koning, en ook onder LCvienbaupl opgetrokken waren, ten tyde van den fiag flegts ruim de helft, of eigenlyk om naauwkeuriger te. 'fpreë*' (*) Tome IV. pag. 235—295. Et Journal de Pierre U Qrstii Tt 2 . -i - . i  6$6 GtfcbiedênU van Rusland. fpreeken 27 of 28000 mannen over waren, waar van de zieken en de verminkten &c. moeten afgetrokken worden, zo dat 'er geen 25000 mannen jn der daad op het flagveld kunnen zyn geweest. Hoe fterk het Rusfifche Leger was werd niet gemeld. Men mag gisfen, dat het ten minften 40000 mannen zal beloopen hebben. Daar-enboven hadden de Zweden nog dit nadeel, dat hun Koning eenige dagen voor den flag gekwetst was, en hun dus niet, zo als anders, in deeze wanhoopige omftandigheden kon aanvoeren. Nogtans bezweeken zy niet, als na dat 'er van hen wel 9000 gefneuveld waren , terwyl de zegen aan de Rusfen op 13 of 1400 dooden en 3300 gekwetften kwam te ftaan. Verder gaf Peter in deezen flag blyken van zyne dapperheid, waar van eene fchoot door zynen hoed, en eene andera in de zadel van zyn Paard de getuigen waren Het gevangen nemen van het overfchot van het Zweedfche Leger en de vlugt van Karei naar 'furIkyen zyn zaaken die over bekend zyn, om voor ons aan te roeren, doch dit kunnen wy niet voorby van aan te merken, dat de geheele grootheid van Zweden, die nimmer op eenige inwendige kragt en vermogen van dat Ryk had gefteund, met deezen tegenfpoed eensklaps was vernietigd. Ook wist Tfaar Peter zig zeer wel van deeze omftandigheden te bedienen ; en hy liet door zyn Le- {*) Tome iv. pig. 4»3-.iq5, Et Journ»l d» PUnt li Grenfc  Gefchiedenis van Rusland. 037 Legers in het volgende jaar niet alleen het overige gedeelte van Lyfland; maar ook Karelie bemag'tigen , waar toe eene befmetteiyke ziekte, die onder de inwooneren en het Krygsvolk woedde, kragtdaadig mede werkte ; welke 'pest zelve in het Rusfiiche Leger voöï Riga overfloeg. (*) In het volgende jaar 17n geraakte de Tfaar ïn Oorlog met de Turken , door het verblyf van den Koning van Zweden te Bender. Na den dapperen Karei overwonnen te hebben, kon het hem toefchynen, dat de Turken vry gemakkelyk te overwinnen waren. Nogtans viel het anders uit; en wel voornamenlyk hier door, dat ondernemingen in verre afgelegene Landen hagchelyk zyn. De Tfaar was de Dniester overgetrokken, en door Moldavië langs de Proutb tot niet heel verre van den Donaw genaderd, wanneer hem da Otomanifcbe meenigte, verzeld door een groot getal Tataren, te gemoet kwam; die het Rusfifche Leger terftond omringelden, Paarden-voeder, en waterh aaiing affneden, en door geduurige fchermutzelingen ontrusten ; en fchoon dikwils met verlies afgeflagen, hetzelve geheel in het naauw bragten door het gebrek van levensmiddelen, waar van in Moldavië weinig voorraad was. Dit noodzaakte Peter om zynen togt na den Donaw voort te zetten, om de voorraad , die de Turken aldaar verzameld hadden, te bemagtigen, Het (f) Journal de Pierre U Grani psg. 283—3.51, Tt3  638 Gefchiedenis van Rusland. Het welke nogtans maar zeer gebrekkelyk geluk* te; en het Rusfifche Leger wierd zelfs door de Turken afgefneeden van eenen afgezondeneh honp van 70CO Dragonders onder den Generaal •Renne, die te Braila eenige voorraad had bemagtigd, die de Turken aldaar verzameld hadden, •zo dat 'er in deeze benaauwdheid niets anders overig was , dan zig door eene overwinning te •redden; en de Turken, niet tegenftaande hunne groote nvermagt, op de vlugt te dryven en te verftrooijen. Hier van was zekerlyk iets goeds te verwagten. De voorbeelden van Prins Eugenius voor Belgrado zes jaaren laater, en dat van den Rusfifchen Veldheer Romanzof in het jaar 1770 , hebben dit volkomen bewaarheid; en deeze beiden hadder: fiegts middelmaatjge Legers van naauwelyks dertig duizend mannen tegen het groote getal der Turken, en waren insgelyksin de noodzaakelykbeid om hen in hunne verfchansfingen en loop» graven aan te tasten. Het welke alhier ook plaats had, want de Turken, die in het gevegt tegen de Rusfen te rug waren gedreeven, hadden goed gevonden om zig op die wyze rondom de Rusfen te legeren en te verfchansfen, om hen dus geheel in te fluiten, en. door het gefchut tot overgaave te dwingen, Het Leger van den Tfaar was , behalven de |ooqDragonders onder den Generaal i?«;»r?, weinig meer als 38000 mannen fterk geweest, waar Van de dooden en gekwetften in den flag van den VOQ'  Gefchiedenis van Rusland. 63$J voorigen dag en veele zieken moesten afgetrokken worden. Nogthans wierd alles tot den aanval gereed gemaakt, die zeer wel aan de Rusfen had kunnen gelukken, dewyl hetTurkfche Voetvolk, dat in zyn aanvallen door de Rusfen met Veel verlies was afgedreven, den moed veriooren had, en hunne Ruitery tusfehen de loopgragten, of zogenaamde Paralelies der Turken, van weinig dienst kon zyn , hun talryk gefchut zeer kwalyk wierd beftierd; en in een woord, alle mogelyke verwarring en onkunde by hen plaats had. Het kwam nogthans zo verre niet; en dè Tfaar, op aanraaden van zyne manmoedige Gemalinne Catharina C*>» en van fommigen zyner bevelhebberen, vond middel om den vrede te treffen; on- ■ der het beding nogthans van Jtzofzm de Turken af te ftaan en Taganrok en eenige andere Vestingen te flegten. (f) Deeze toevallige Oorlog tegen de Turken, en de onvoorzigtigheid, om zig in een foortgelyk gevaar te brengen, als de Koning van Zweden - kort te vooren, was van kleine gevolgen. Het Deeze zo beroemde Vrouw, die naderhand Keizerh, van Uusland is geweest, was van zeer geringe *^ ™JW%* en aldaar donr ten Dorp ■ Pastoor Gluck opgevoed; en m he jaar I7oï, door de Rusfen gevangen weggevoerd. Waar na het haar gelukte by den Tfaar bekend te worden en in gunst te geraaken; en eindelyk zyne wettige Gemalinne te worden. (f) Tome IV. pag. 320-333- * J°«inal de U C'M- pag. 35I—380. T t 4  6<9 Gefchiedenis van Rusland. Het verlies nogthans van zyne Zeeplaats Tagan-. rok moest hem fmertelyk zyn ; doch dit belette, hem niet, om in het volgende jaar den Oorlog tegen Zweden voort te zetten \ waar van de verrigtingen van minder gewigt waren, als wel te. Vooren , en zig by de verovering van Finland bepaalden , en by de hulp, die de Tfaar verleende aan fommjge Vorften van Duitschland; even als of dis te faamen niet fterk genoeg waren, om de. Zweedfche bezittingen aldaar te veroveren. Wat Jaater nogthans veranderde Peter van gevoelen», en fcheen naar Zweden over te hellen: En eindelyk wierd in het jaar 17.21 de Nyfladfche Vr.eede, tusfehen Rusland en, Zweden gefloten: By welke geheel Lyfland , fagermanlandr, en Karelie aan. .^.ysland wierd afgeftaan (*),. Laat ons nu den Tfaar in zyn Regeerjngs beftier en verbeteringen befchouwen. Wy hebben reeds gewag gemaakt van die van zynen Landmagt. Nu komt nog in aanmerking de Zeemagt, daar hy eene byzondere genegendheid, ja eene onwederflaanlyke drift, voor had. Het is bekend, dat hy die te Vqronetschxn te Taganrok opregte, om. die in de zwarte Zee te gebruiken, wanneer hy eens de Krim mogt bemagtigen ; het geene eerste in onzen tyd eene halve Eeuw na den dood- van, fV*.r gelukt is. Die nieuw opgeregte Zeemagt flogthans ging te niet door de gevolgen van den TuKkfchen Oorlog in het jaar 17a. Doch daar> Tf?DJie V« pag. uo—i3i.  Gcfibitdeüis van Ruslaud. 64* tegen regte hy eenen anderen op in den Finfcbe» Zeeboezem, door eenige Oorlogfchepen te Petersburg te laaten bouwen, en andere in Engeland te laaten opkoopen in het jaar 1713 , het welk zo toenam, dat de Rusfifche Vloot in het einde van zyne Regeering wel dertig Oorlogfcheepea fterk wierd (*> Hy overleed in het begin van het jaar 1725.—--; In het algemeen kan men van hem zeggen, dathy een der groot fteen verhevenfte Vorften is geweest die in de gefchiedenisfen bekend zyn. Het invoeren van alle de Kunsten en Weetenfchappen van het Westelyke Europa in Rusland is zekerlyk iets , waar over de nakomelingfchap altyd . verbaasd moet ftaan. Zyne onvermoeide vlytenkragt van geest, en een fterk ligchaam, dat tegen alle ongemakken gehard was, kwamen hem hier zeer in te pas : Hy ontzag niet om reizen van twee of drie honderd uuren, en in alle jaargetyden, te doen, om alles zelf te gaan bezigtigen, en ook veele kunften en handwerken zelf te bt öelTenen. Zyne moed en ftandvastigheid blonken ten allen tyden uit,gelyk ook zynevoortvaarenheid in alles wat hem voorkwam. De gebreeken, die men in hem befpeurde , waren meer de uitwerkfelen van zyne onbefchaafde opvoeding , dan van eenige flegte beginfelen : Èn aan zynen onverzettelyken yver yoor zyn Vaderland, en voor de verbeteringen, die hy ingevoerd heeft, (*} Memoires de Manftein, pap. 567—574. TtS -  $4* Gefchiedenis van Rusland. heeft , moet men toefchryven de verregaande ftrengheid,die hy tegen zynen onwaardigen Zoon Alexis geöeffend heeft'(*). Op zyn overlyden was Rusland eene groote Mogendheid geworden, die niet alleen gevreesd was by de nabüUren, maar die ook invloed had verkregen op de verdere Europifche Mogendheden : En**waarlyk de raagt van hetzelve was tot eenen hoogen top gefteeger. Men verbeelde zig een uitgeftrekt Ryk , bewoond door meer dan twintig Millioenen menfchen, en waar van de jaarlykfche inkomften toereikende waren , niet alleen voor alle uitgaven van den Vorst en van den Staat, maar ook om een Leeger van tweemaal honderd duizend mannen geregeld Krygsvolk te onderhouden, en daar en boven nog eene tamelyke Zeemagt; welke laatfte nogthans onder da volgende regeeringen wederom aan het verval is 'geraakt, (f) Het is buiten otis beftek om uitteweiden over de Regeeringen der Rusfifche Vorften en Vorftinnen die Veter den Grooten opgevolgd zyn. Onze Schryver zelve is kort daar over. ' Men zoude dit omftandiger en beter kunnen vinden, tot het jaar 1744 toe, in de gedenkfchriften van den Generaal Manftein, die te Berlin in het jaar 1771 in de Franfche taal zyn uitgegeven. AI wat wy 'er Van zeggen kunnen bepaald zig hier hy, dat de twee (*) Tome V. pag. 165—173. (t) Memoires de Manüein pag 5-7—555?  Gefchiedenis van Rusland, 643 twee korte regeeringen, die van Catharina, die Tfaar Peter uit zo eenen laagen ftaat op den throon verheven , en die van Peter den tweeden, Zoon van den ongelukkigen Alexis, die beiden na den anderen flegts vyf jaaren (van 1725 tot l7$°ï geregeerd hadden, voor het Rusfifche'Volk geluk* kig zyn geweest. Die van Anna Ivanovna (de Dogter van Ivan den Broeder van Peter) en die in het jaar 1730, haaren jongen Neef Peter II.opvolgde, was zo gelukkig niet, voornamentlyk voor de Rusfifche grooten: En dat wel door.de wreedheid en geweldenaaryen van zekeren Koerlander, Bieren genaamd, die de gunfteling deezer Keizerinne was. Zy overleed in het jaar 1740; en wierd door haare Nigt de Princes van Meklenburg opgevolgd, die in het einde van het volgende jaar ontroond wierd door Elifabeth Dogter va» Peter den Grooten, welker regeering, die tot in de laatfte dagen van het ]aar 1761 geduurd heeft, zagt en' gelukkig voor Rusland was , en tot befchaaving der Volks-Zeden gediend heeft. (*) Het beftier van de tegenwoordige Keizerin van Rusland, en de luister, die de Rusfifche Mogendheid onder haar verkreegen heeft, door de overwinningen niet alleen, die op de Turken zvn behaald , maar voornaamenlyk door de inlandfche verbeteringen , en het volbrengen van veele zaaken, die de Groote Peter wel ontworpen, maar niet uitgevoerd had, zyn waardig om ■ na (*) Tom, V. pag. i?9-ag8. Et Tome VI. pag. .-44-  Ó4i Gefchiedenis van Ras/and, na haaren dood, door bekvvaame pennen befchre-ï • ven te worden : En waar over onze Schryver niet als zeer viugtig heeft kunnen heenloo» pen, III. Der unterhaftende Arzt uber Gefundheitspflege» Schönheit, Medicinalwefen, Religion und fit. ten von D. J. C. Tode, Koning}. Hofmedikua und Profesf. an der Univerfiteit, zu Koppenhagen. Koppenh. und Leipzig , 1785. 2 Bandeq in 8vo, Dat is: De Artz handelende over de zorg voor de Gezondheid, Schoonheid, Staat der Geneeskunde, Godsdienst en Zeeden, door D. J. C. Tode, 2 Stukken in 8vo. T\e Heer Todje, reeds lang beroemd zo wel wegens zyne grondige kennis, vooral in 't beoeffenend deel der Geneeskunde, als wegens zyn leevendig en fcherp vernuft levert in dit nieuw werkje een aantal verfchillende verbande, ' Iingen over de onderfcheidene onderwerpen op den titel vermeld. Voor kunstkenners is 't niet opzetlyk gefchikt, terwyl naauwlyks ééne verhandeling geheel geneeskundig is, en 't grootfte dee}  De Artz handelende óver de Gezondheid. 64 deel of nuttige voorfchriften ter bewaaring der gezondheid behelst, of zeedelyke gebreeken en fchaadelyke vooröordeelen ten toon ftelt. OfIchoon zy alle wel niet van 't zelfde gewicht zyn, behoudt echter 't getal van leerzaame eh nuttige onderwerpen ver de overhand; terwyl de geestige en luimachtige fchryftrant des Auéleurs het geheel met vermaak doet leezen. In 't eerfte ftukje deelt hy zyne gedachten onder anderen mede : Over de verbetering in de Voorjchrlften dtr Artzen, — over de In'int'mg der Kinderziekitlooze Helling zo te overtuigen, dat zyne,overreeding werkdaadig worde; dat een mensch met die zelfde goede gratie, —• waarmeie lieden van fatfoen de fpeeltafel verlaaten, aan de welke zy hun geld zonder hoop van herwinning veriooren hebben, — alles , 't geen hem lief en dierbaar is, vaarwel zeg-  Gezondheid, Schoonheid enz. 655 zeggen en in eene onwisiche eeuwigheid moet overtappen. Neen, vergeefs predikt men deezen bevreesden lyder de harmonie der Natuur , en hoe fchoon 't luide, zyne gezondheid, zyne zin» nelykheden, zyn leeven ten besten van 't geheel op te offeren. Zal iets in ftaat kunnen zyn hem verligting te verfchaffen, op te beuren, te troosten en te fterken; zo moet 't de Godsdienst zyn. Van de waare gerustftelling, welke deeze verfchaft, is de Artz dagelyks getuige. De leevendige voorftelling, de inwendige zekere overtui. ging , dat de Almachtige en algoede God niet flegts 't geheel, maar ook 't lot van ieder fterveling beftiert; —- dat in dit leven niets kan gebeuren, — geen kwaad ons wedervaaren, noch geen hair van ons hoofd kan vallen zonder den wil van onzen hemelfchen Vader; — dat hy even zo wel de dagen van den Slaaf, als van den Monarch en Waereldbeheerfcher in zyne hand geteekend heeft, — dat zyn befluit ondoorgrondelyk is en zyne regeering wonderlyk; — dat .hy tuchtigt welken hy liefheeft; — dat de tegenwoordige tyd eri dit lyden niet te vergelyken zyn byde heerlykheid, welke namaals ftaat openbaar te worden ; — dat de onfchuldige Verlosfer oneindig meer geleeden heeft enz. — Deeze befchouwing geeft moed, wanneer de bloote Na. tuur 't ergfte dreigt; — geeft onderwerping en geduld in 't langduurigst lyden; —< en de leevendigfte gerustheid der ziele in de ysfelykfte fmerten. Vy ^ Hoe  6yö De Artz handelende over de Hoe treffende is 't, wanneer men den geloovenden ftervenden zelfs zyne bedroefde vrienden hoort troosten, en nog, wanneer de doodkoude hem bevangt, met verftyvende tong tot God bidden! Door merg en been dringt 't gezicht van zulk een tooneel. Alles rondom den Iyder fmelt weg in traanen en medelyden, terwyl hy alleen wel te vreeden, rtandvastig en yroolyk is. Geen iraan ontglipt zyn oog. Hoop, de leevendige zalige hoop eens Christen's geeft zyne tot fcheiden- vaardige ziel vleugelen. Nog in den laatften ftryd des doods, — hygende en reutelende verheft hy zich tot den Allerhoogften en beveelt zynen Geest in de handen des Verlosfers. Dit nu zal by meenigen zo genoemden Philo» fooph verhitte verbeeldings-kracht heeten. Zeer veel zoude men tegens deeze uitlegging kunnen bybrengen: dit wifik echter aan anderen overlaaten en flegts ééne vraag doen : Waarom verheft de ftervenden Wysgeer zyne inbeeldingskracht niet insgelyks zo, — of hy haar? Waarom treft de Artz by den eigen gereeden wyzen, op zyn doodbed, by den overrtap in de eeuwigheid, zo zelden die gerustheid , wel te vreedenheid en vreugde aan, welke hy by den ftervenden Christen ontmoet ? Ik heb meer dan eenen zo genaamden fterken geest ir> deeze beflisfende oogenblikken gezien. Geen van hen ftierf met gelaatenheid, met die zeekere hoop, welke den ■ Chris-  Gezondheid, Schoonheid enz. 657 Christen, zo lang hy nog by zyne zinnen is, niet verlaat. De bloote Philofooph is meestentyds in blykbaare onrust: met alle zyne wysheid is 't hem niet mooglyk den ftryd te verbergen, die in zynen boezem omgaat: zyne ziel is in de yslykfte beweeging, en, om de woorden van P. Gerbard . te gebruiken, Sucht hie und da und fïndet nichts, Will fehn, und mangele doch des licht., Will aus der angst fich winden, Und kann den weg nicht finden. Wat die onweetende naapende Philofophen aangaat, die om dezelfde reeden , waarom zy niet langer fchoengespèn willen draagen, den Godsdienst verachten : van deeze kuanen alle beöeffenende Artzen getuigen, dat deeze copien van copien de grootfte bloodaards zyn, zo dra \ op 't leven aankomt, gelyk .zy zich by *t geringde gevaar niet weeten te helpen , en in 't minde lyden terdond hun geduld verliezen. Ook ziet men dikwils , dat deeze, welke helden zyn zo lang alles voor wind en droom gaat, fpoedig naar't kruis kruipen, wanneer 't ernst word. Dan befchouwen zy de dingen met geheel andere oogen, dan te vooren by min en wyn. De ongerustheid en angst met eenegevaarlyke ziekte verbonden, rukt hen den fluijer van de oogen./ Zo Hien dan flegts van de geleegenheid gebruik Vv 5 maakt;  658 De Artz handelende over de maakt; — de flem, welke in hunnen boezem fpreekt, onderfteunt; —- hunne elendige Phiïo- fophifche fpinnewebbe verbreekt; in hunne verduisterde ziel 't licht des geloofs ontfteekt en 't laatfte vonkje van hoop aanblaast; ö hoe fpoedig zyn zy dan niet gereed Hellingen, welke zy meer met den mond beleedden als van harten geloofden, te laaten vaaren en te betreuren. Dit weet de bende Godsdienst-fpotters ook zeer wel. En hierom laaten zy eenen ftervenden broeder zelden alleen, maar houden geduurig de wagt rondom hem, opdat hy tot aan zyn einde ftandvastig blyve in zyn ongeloof: De arme Candidaat des doods zucht en hygt in zynen boezem na troost en bevreediging; — met geheel zyn ziel gevoelt hy 't Ieedige, koude, valfche en bedrieglyke der Mode-Philofophie, terwyl zyn mond van dit alles niets durft reppen. Dan immers zoude men hem belachlyk maaken. — En hoe verfchriklyk hem ook 't aandenken aan den dag des oordeels zy, nog oneindig meer is hy vervaard voor 't verwyt van zwakheid van geest. Zo ging 't zelf 't echt hoofd der Deïsten, Voltaïre. Toen zyne vrienden eene neiging tot verzoening met de Christelyke Kerk by hem bemerkten, floegen zy terftond een kring rondom hem: en juist die zelfde lieden, welken hy tot 't ongeloof had helpen vervoeren, dwongen bena nu in zyn ongeloof te fterven. Eene aan- mer-  Gezondheid, Schoonheid enz. 65? merklyke gebeurtenis , welke men veelligt nog niet onder dit gezichtpunt befchouwd heeft ! Van dusdanige troostryke maar ook jammerlyke tooneelen is de beöeffenende Geneesheer getuige : Zulke vruchten van geloof en ongeloof heeft hy voor oogen. En evenwel heeft men beftaan den Artzen by uitftek 't Naturalistuus te last te leggen. ö Gy, die met uwe vergiftigde fchriften de menfchen in dit vooroordeel hebt gefterkt, gruwzaame de la Mettrie , hoe fchriklyk was hierom uw einde ! De buik was uw afgod. — Alleen om vry te kunnen zwelgen , fchreef: gy uw aflchu-vlyk boek , Fhomme machine. (*) Eindelyk werd uw buik uw moordenaar. Met dezelfde hardnekkige verblinding, waarmede gy de eeuwige waarheid befpottede, verwierpt gy ook de rechte hulpmiddelen (f). In den bloei uwes leevens, door de ondraaglykfte fmerten gefolterd , kwaamt gy op den rand des grafs; — zaagt te laat, dat gy uwe fpitsvindigheden met uw leeven moest boeten , —• en ging met dit pynigend denkbeeld, zonder den troost des Godsdienst, («) Dit is my door een eerwaardig man verzeekerd , welke ter zelfder tyd te Leiden ftudeerde , en den Herken geest vaa saby kende. (|) Zie Eller Obf. de Cognofc. & Cur. Morb- p. 3f I.  66o De Artz handelende ever de dienst, welken gy gelasterd had, zonder die zalige hoop, door u zelf weg geredeneerd, — ia eene eeuwigheid over. Dit jammerlyk einde, deeze trekkingen, deeze lyk-gedaante by 't nog leevend lichaam, dit koud kleevend zweet en deeze geheele verfchriklyke vertooning des doods brengen my weder tot myn oogmerk te rug: ik vraag naamelyk, of ook in dit laatfte bedryf des leevens, in 't voorafgaand lyden en in de opvolgende akeligheden van bederf en verrotting, die fchoone , verheevene, beminnenswaardige Natuur te befpeuren zy? Schoon en aanminning mag zy weezen in lommerryke dreeven en groene weiden, in 't ruifchend beekje en 't fpeelen der Westewindjes, in 't gezang van den Nachtegaal en in de eerfte onfchuldige driften der Natuur: —maar vertoont zy zich even zo in de Ziekenkamer, in een dol- en pesthuis? En evenwel is 't die zo zeer geroemde Natuur, welke ook deeze affchuwlyke, de menschheid verfcheurende tooneelen vertoont. — Die zelfde fchoone aanminnige Natuur, welke de tortelduiven doet trekkebekken, fpeelt ook in 't geheim de hoofdrol op vuilnisplaats. — Die zelfde weldaadige Natuur, welke aan de bron haar verkwikkend vermogen verfchaft; geeft den raazenden hond wil en kracht ^yne woedende kwaal mensch en vee mede te deelen. —— Die zelfde grootfche Natuur, die den mensch de zagtfte en edelfte drift ingeeft, voert  Gezondheid, Schoonheid enzi 661 voert hem foms in de armen van eene befmette bordeelhoer. — Zy mag den herder eenen gemaatigden gloed, den dichter een zagt vuur inblaazen; —■ doch 't eerloos Vrouwmensch geeft zy ook vuile zweeren. Doch zo dra fpreekt men niet van zulke affchuwlyke dingen, of men hoort geen woord meer van de fchoone, aanminnige, verheevene, heilige Natuur reppan: — dan fchynt 't, als of ze aan dezelve geheel geen deel heefr. Die de Natuur dus verheffen fpeelen 'er mede, gelyk de nieuwe geloofs' hervormers met den Bybel; — zy neemen 'er flegts uit en prediken niét dan 't geen hen in hunnen kraam dient. Kortom, al wat fchoon, edel, en grootsch is, moet van de Natuur koomen ; terwyl al 't Hechte, booze en fchaadelyke uit vooröordeelen ontfpruhV* L Et-  LETTERNIEUWS 1 T A t I E ff. te Ferrara is uitgekomen. Matthei Americ h i i Specimen veteris Romana Litermuree deperditavel adhuc latentis. feu Syllabus Hifloricus et Criticus veterum olim nota eruditionis Romanorum, ab urbe condita ad Honorii Augufli exces/urn , eorum imprimis quorum Latina opera vel omnino vel ex parte dejtde. tantur. in 8vo„ Dit werk, waarin een groote maate van geleerdheid doorftraalt, is gefchikt om ons een denkbeeld! te geeven van de Romeinfche Literatuur van de ftichting deezer Stad tot op den dood van Keizer Honorius. In de Voorreden geeft ons een vriend van den Schryver (mogelyk de Schryver zelve,) onder den verdichten naam van Q. Moderatus Cenforinus, een denkbeeld van de wyze, waarop de Romeinen, zo in de Hoofdftad als in de Wingewesten,geduurende dit tydbeftek, leefden. De Historifche en Critifche Syllabus behelst , ondernegen artikels, een verfcheidenheid van letterkundige ftofFsn , van welken fommigen leerzaam, anderen vermaakelyk en veelen beuzelachtig zyn. In het eerfte geeft ons de Abt Amuichi korte berichten en een oordeelkunHige herfchouwing van de oude Romeinfche Schryvers, zo wel Heidenen als Christenen, zelfs van de minst bekenden, welker werken , in publieke of privaate boekeryen voor den dood van Keizer Honorius te vinden waren. In het tweede vinden wy de titels en onderwerpen van verfcheiden werken die veriooren zyn geraakt, doch die aangehaald of aangewezen zyn door gelyktydige Schryvers, of ten minften zulken, welker getuigenisfen door onzen Abt zyn opge-  LETTERNIEUWS. 653 gegeeven. Het derr'e behelst berichten van de beroemdfte publieke en privaate bockeryen, die te Rome bekend waren voor den dood van Keizer Honorius; en in het vierde vinden wy des Schryvers narpooringen over de uitfpraak der Romeinen, hunne manier van fchryven , en de veranderingen die in hunne Ortographie hebben plaats gehad. In het vyfde handelt de Abt over de Overheids-ambten, en toont aan dat dezelve noch te Rome noch in de Wingewesten door iemand konden verkregen worden dan door Mannen van Geleerdheid ; als mede over de plechtigheden, de weelde, publieke Schouwfpeeien enz. In het zesde geeft hy ons zyn byzondere gedachten op wegens de oude Literatuur der Romeinen, en de vermenging van de Griekfche en Latynfche taaien , -die heide in den omsang en hunne Schriften gebruikt wierden. Het zevende (dat een der Iastigfte artikelen is) behelst een aanwyzïng van de voornaamfte Ketteryen, die de Kerk beroerden , van de tyden der Apostelen tot aan die van Honorius; en het agcfte verfcheidene gedenkwaardige zaaken en fce'.regelen die niet algemeen bekend zyn, en welke de Letterkundige, Burgerlyke, Krygs-en Kerkelyke gefchiedenis van dit tydbeftek behelzen. In het laatfte Artikel fpreekt onze Abt van die Latynfche werken , welke voor een geruimen tyd veriooren geweest zyn, en toont ons aan, hoe, en door wie zy wedergevonden zyn. De Corollaria, die deeze Artikelen verzeilen , zyn dikwils leerzaam en zomtyds vermaakelyk. Zy zyn niet als gevolgtrekkingen afgeleid, maar veel eer als uitweidingen of aanhsngzels, waarin de Schryver over belangryke onderwerpen van letterkunde en wysbegeerte uitweidt. In het uitpluizen der vraage : Of de tyd, die tusfehen het ryk van Honorius en de herftelling Te Parma, is voorleeden Jaar uitgekomen: A»«Kfi»»r«3 Tïio« Mi*i. . Jnacreontis Tëji Odaxa, praefirio Com% tt;en- (*) Van deeze Schryvers heeft onze Abt eenige ruuwe e» onverfcaanbaare woorden en fpreekwyzen hier opgegeeven, als amptrual, ridemptruat, depatilia — rem navéous marid gtrers—= poriabus, pui'mbus, mentihr, dormibo, £?e.  LETTERNIEUWS. ff s mentario, quo Poitae genus traditur, fcf Bibliotheca Anacretntica adumbratur , additis variis Lectionibus in Rvo & 4Ï0. Deeze twee fraai jé uitgaven, die het Publiek ver> ïchuldisd is aan den kiefchen fmaak, de geleerde vlyt, en den Klasileken yrer van den beroemden Bodoni. doen Je Koninglyke drukpers van Tarma zeer veel eer aan, en ftaan van een reeks Griekfche Schryvers van de beste foort gevolgd te worden. Anacreon opent de trein, en by verfcheen nooit ïn 't Publiek: met zo veel Typographifche fchoonheid. Het papier der bladen, in 't byzonder , is zo zuiver en fchoon, dat het wel manufcripten gelyken, dié door de Caligraphi van de vyhiende eeuw 'op parkement zyn afgefchrevtn^ De form der Letters, zo wel de Griekfche als Latynfche van verfchillende grootheid , zyn net en fierlyk, en derzelver famënftelling is los, en welgeprb. portioneerd. De text is zuiver, de (peiling naauw.' keurig , en de punctuatie , dat wy voor een zaak: van geen gering belang houden, met oordeel en fmaak uitgevoerd. Dé Heer Èodoni heeft de haaüwkeurigé Uitgave gevolgd, die Henrkus Stephanus ons van deri Tejaanfchen Zanger, in den Jaare 1554, gegeeven hoeft < en de Létter van die editie tot een model genomen. Voor dit werk vinden wy een voorafgaand vertoog, opgedragen aan den Ridder d'Azara, dien doorlucht tigen voórftander vim Kunften én Wetenfchappen, van wien wy meeriiiaalen gefptoken hebben. Iü dit vertoog, 't welk in twaalf Hoofdftukken verdeeld is, en 3a bladzyden bcflaat, maakt ons de geleerde Schry. ver, onder andere wetenswaardige zaaken , mét de gefchiedenis en omftandigheden van Jnacrebn, meer hélt end , dan de groots hoop van Levenshefchfyvers gedaan hebben, ea handelt verders over dén tyd, waarin hy leefde, over zyn Karakter, Schriften, erl AiiflèM. Biat. V. Dml. N. V. X£ dood,  m LETTERNIEUWS. dood, met een ftroom van geleerdheid, afgeleid uit de beste bronnen der Oudheid; waarop by een naauwkeurig bericht laat volgen van alle de uitgaven, op« helderingen, overzettingen in alle taaien, en navol, gingen van deezen, met roozcn gezierden, Votaris van Venus en Bacchus, tot op den tegenwoordigen tyd. In de uitgave, die wy thands aankondigen, is de text gevolgd door een uitgeleezen verzameling van verfchillende Leezingen, getrokken uit de beroemdftfl Critici, dis de levendige voortbrengzels van deezen Zoon van vernuft en vrolykheid, met hunne fierlyke aanteekeningen, of zwaarmoedigen letterarbeid, verfraaijd of overladen hebben. De uitgave in Quarto is veel fchooner dan die in Oftavo. De text is in het Griekfch met die groote foort van letters gedrukt, welke het eerst ingevoerd zyn dóór Johannes Lafcaris, die, na den val van het Griekfche of Oosterfehe ryk, een fchuilplaats ta Florence vond, onder de befcherming van Laurens dt Medicis. V R A N K R Y K. öbfervations fur les maladies Veneriennes, par feu M. Antoine- Nunes- Ribeir Sanches , publtées par M. Andry Paris 1785. ƒ 204. in 8vo. De Rus• Keizerlyke Lyfarts Sanches, dien men mei het grootfte recht onder de uitmuntendfte van 15 o e rhaaven's leerlingen, en Europa's Geneesheeren gefteld heeft, voor het eindigen van zynen roemvollen levensloop, 't welk in 1783 te Parys voorviel, alle zyne natelatene Handfchriften en papieren, van Geseeskundigen inhoud, by uiterften wille aan zynen  Letternieuws. voortrefiyken vriend, den Heer Aniry, gelegateerd heb-' , bende , maakt deze thans een aanvang, het publiek doo^, derzelver uitgave, een uitmuntenden dienst te bewyzen. . Het werkje, 't welk thans voor ons ligt, behelst zeer veele en gewigtige aanmerkingen, voor» al omtrent de Venuskwaal, en draagt alle kenmerken van daticherp vernuft, die grondige geleerdheid, -eó dat fynziftend oordeel, welke in alle 's mans uitgegeven fchriften zo baarblyklyk doorftraalen. Laat 'Óns kortelyk den inhoud van het zelve dourloopen„—• De Inleiding behelst verfcheiden aanmerkingen, nopens dé fleepénde of Chronifche Venusziekten, en de verfchillende vermommingen en gedaanten, waar onder zy zich voordoet. Hy gelooft niet, dat deze ziekte in onze tyderi minder gevaarlyk is, dan voorheen, maar in tegendeel , dat zy by eene meer algemeenere zwakte van het tegenwoordige menfchengeflagt, verderflyker zy, dan weleer,Ivooial wanneer zy zich, onder het mom van andere kwaaien fchuil houdt, en onkenbaar maakt, •— In 't voorbygaan verhaalt hy van de fublimaai, hoé een Duitsch Heelmeester, die langen tyd in Siberiën vertoefd had, alwaar het gebruik van dit middel hl Venusziekten algemeen is, hem hetzelve t' eerst had leeren kennen: — dat hy hiervan kennis gaf aan zynen ouden vriend en tydgenoot, van Swietek; die het voorfchrift daarvan in het 5de deel zyner Commentarii publiek maakte, dog, tot zyne verwonde^ ring, van de dampbaden,welke hem echter zyn vriend als een onontbeerlyk middel, by deze genees wyze, had aanbevolen, geen woord repte maar in dezelver plaats, eenige Ptifanae aanprees. Nooit had hy ook den Baron van S w 1 e t e n gemel 1, dat dit hulpmiddel eene kwyling moest veröorzaaken* daar by iets diergelyks nimmer had zien gebeuren, li 8 «1*  woon zyn te maaken. Na zyne terugkomst uit Rus* land, had hy ook, in andere gedeeltens van Europa, derzelver nuttigheid bevestigd gezien, en, by gebrek van Dampbaden, dezelfde uitwerkfels door wanngemaakte en daarna met water begootene , fteenen, die hy by de Kraamvrouwen in het bed deed leggen, naargebootst, s en door deze behandeling 4 of 5 dagen voort te zetten, en dus een maatig en aanhoudend zweet voort te brengen, verzekert hy de Zogkoorts altoos te hebben voorgekomen. Intusfchen moest de ftoel- gang altoos geregeld gehouden worden, en zo de Kraamvrouw zelve niet zogen wilde, deed hy het Empl. Stomachic. compos. Pharm. Edinb. op de borften leggen. - Wyders voert by, tot bewys van het krampftiüen.1 vermogen der zweetdryvende middelen, de gelukkige genezing aan van een zeer hevig Kolyk , door het drinken van koud water, by gebrek van eenig ander middel, te weeg gebragt: een fterk zweet volgde op deszelfs gebruik, en terftond week het or.j gemak. Het vuur of de verhittende middelen (waar onder ook de kwikzilver-bereidingen gereekend worden ,) zyn ook zweetdryvende en teffens krampftillen.' de. „ De kwik alleen maakt nooit kwyling, als de' zieke in eene geduurige vochtige warmte gehouden wordt: en dus moet deze veelëei aan de koude dan aan de fpecifieke kragt der kwik worden toege- fchreven. Met het Ung. bafilicum had hy ook, ep het voctfpoor van Dr. Sutherland, het onderlyf, in zeer kwaadaartige Pekken, laaten befmeeren, en daardoor hevige zweetingen en het herftel der ly-; ders bewerkt gezien Tot dus verre de Inleiding, wy gaan over tot het Werk zelve. . ï In het ïfte. Hoofdftuk befchryft de Heer S., de gefchiedenis der langduurige of üeepende Venusziekte, en geeft eene optelling der Schryvers» welk; Xx 3  610 LETTERNIEUWS. » over dezelve gehandeld hehben. —- In het ade geeft hy bericht van de behandeling, welke hy mee?, dan 40 Jaaren zo in. de fj.eepende als ontfteekingaarti- ge Venuskwaalen, heeft gevolgd. Zo lang zy pntfteekingaartig is, bedient hy zich van de aniiphlo.m giftlfche methode; en daarra gaat hy eerst over toi het gebruik der kwik, vooral de verzoete, met laxantia vereenigd: dog verwerpt het uiterlyk aan' leggen of infpuiten van alle kwikmiddelen ,hoe ook genaamd , by Chancres, laschbuilen en druipers. In het derde Hoofdftuk, gaat hy het te vrpegtydig gebruik der kwikmiddelen, gediiurende het daarzyn der ontfteekingaartige toevallen, te keer. Hierdoor zag hy meenigwerf allerleie verfchriklyke, en naderhand, volftrekt ongeneeslyke, ongemakken voortbren* gen. Het vierde Hoofdftuk bevat eene ontvouwing van, de wyzen, waarop het venusgif aan het lichaam, wordt medegedeeld, en de uitwerkingen daarvan op, de vaste en vloêlbaare deelen. De vermenging is niet de eenigfte weg, waardoor dit gift in het lichaam gebragt wordt, het kan ook op andere wy. zen als.by voorbscld, door de uitwaaafeming van een, befmet Perzoon, met welken men in een bed ligt Sec. worden medegedeeld. Even zo verfchillende zyn, ook de werkingen van het venusgif op het ligchaam; \ welk, vooral wanneer het verholen fs, ftuipen,val« lende ziekte, en dolheid kan veroorzaaken, zonder, dat er een eenige der gewoone uiterlyke verfchyn. zelen aanwezig is. Het vyfde Hoofdftuk handelt over de Iangduurige ongemakken, die uit een verholen venusgift tot aan. den huwbaaren ouderdom toe, ontdaan. Hiertoe brengt hy eene aangebooren misvorming, als een gespoten endeldarm, pisbuis $0, het iaat tandenkry gen, 4 (  LETTERNIEUWS. «7« gen, buikpynen, loopen en andere diergelyke toevaljen. Voorts wormen, met alle derzelver verfchynzelen , oogziekten , kliergezwellen, Engclfche ziekte, winddoorn , dauwworm , zeerhoofdigheid , en in''t gemeen een zwak ligchaamsgeftel, gepaard met eene buitengewoone levendigheid van geest. —■ Als een vry zeker teken y,an het aanwezen eens verhorgen vsnus-gifs, houdt hy een klein puistje of blaasje, 't welk aan de binnenzyde van de bovenlip, midden op het zogenaamde lippenbandje, in zodanige kinderen gevonden wordt. —— Het vierde Hoofdftuk, gaat over die kwaaien, welke een overgeërfd venus -fmet na de Jaaren der huwbaarheid gewoon is voort te brengen: deze 2yn in fterke geftellen voornaamlyk huidgebreken , buikpynen, oogontftekingen; in zwakke, vooral in Vrouwen, ongemakken des darmkanaals en der nieren , ~- de meeften vervallen eindelyk in de borstwaterzucht. —gHier tegen deed de Heer S. twee of driemaal 's weeks pillen met zoete Kwik, Kampher, Jalappenharst en Duivelsdrek inneemen.en den volgenden avond de Tmütuur van Spaanfche vliegen aan de beenen inwryven. Het laatfte Hoofdftuk behelst verfchillende aanmer. kingen over de behandeling der Venusziekte. Zweetdryvende middelen zyn het vermogendfte om het gif uit bet ligchaam te brengen, . de fublimaat- drank met dampbaden vereenigd is het zekerfte van alle bekende middelen. Kwikfmeeringen zyn m zwakke geftellen dienftig men moet eene groo- tere hoeveelheid daarvan inwryven, dan gewoonlyk gebiedt vermyding van koude, 't gebruik van warme dranken, gevoegd by eene tydige toediening van Kampher en van Moschus, belet meesttyds de kwy. ling terwyl alsdan een fterk en aanhoudend zweet het'kwaad wegneemt. Purgeermiddelen zyn Xx 4, V0ÜÏ'  $n LETTERNIEUWS. yooral noodzaaklyk als het gif inwendige deelen aan» tast, dog alleen zachte en die zonder veel op.' fchüdding werken, dewyl alle fcherpe drastica , altoos en in alle tydvakken der Venusziekte, de grootfte nadeelen aanrichten. Te Parys is uitgekomen. De l'autorite de l'ufage.fur-. la langue &c. par M. Marmoïvtel, Secretaire de l'academie £f ïlistoriographe de Franpe. in 4to. Onder alle de menigvuldige letterkundige voore-' brengzels van den Heere Marmonttl. is 'er geen dat zyn fmaak en oordeel zo veel eer aandoet, als deeze Verhandeling, in de vergadering der Franfche Aca> demieden xöden Juny 17S5 overgeleverd; welke verhandeling echter niet zonder gebreken is, fchoon deeze niet dan kleine en genoegzaam onmerkbaare vlekje* pp een fchoon gelaat zyn. Het is een netelige, en moeijelyke ftofFe.omwel In de taaien, te onderfcheiden , wat zy door het gezag of de gewoonte of den invloed der mode, gewonnen genie en geleerdheid in dit Land wat te ongunftig te befchouwen. Zyn oordeel over de Engelfche taal behelst een mengeling van waarheid en dwaaling. Dat de Engelfthen, gelyk hy zegt, van alle taaien woorden ontleend'hebben , is zekerlyk waar, maar dat zy, by het aanneemen van deeze woorden, om de gelykheid te vinden, dezelve zo geheel veranderd hebben, dat 'er niets van derzelver klank,uitfpraak, of articulatie zou zyn overgebleven, is verre van algemeen waar te zyn, en het is nog minder waar, dat, indien deeze verandering geen plaats gehad had, de Engelfche raai, in aanfchouw van derzelver aanwinst, de fchoonfte taal der Waereld zou geweest zyn. Ontleende woorden, die in hunnen uitgang niet zo gemodifieerd zyn, dat zy met den tongval der taaie, die dezelve aanneemt, overeenkomen, zyn eer gefchikt, om een Xx 5 ual  674 LETTERNIEUWS.' taal zo wel in de uitfpraak als de famenvoeging der let-i teren te misvormen. , Het fraaifte gedeelte van deeze Academifche verhandeling is dat, waarin de vernuftige Schryver overde aanmerkelyke veranderingen handelt, die de Fran» fche taal van tyd tot tyd ondergaan heeft, en wat zy. by deeze veranderingen gewonnen en veriooren heeft, ten opzichte van woordenrykheid .naauwkeurigheid en kracht. De Mode en gewoonte hebben deeze veranderingen veroorzaakt, en zy hebben, volgens onzen Schryver, de gedaante der taal verbeterd, terwyl zy tevens derzelver woordenboek verarmd hebben. De. Heer Marmontelis over deeze laatfte omltandigheidniet wel te vreden, Hy is zelfs zeer geiiegen, om het ge* zag der mode te wederftaan, met bet weder invoeren van in onbruik geraakte woorden, welker klank aangenaam, welker zin klaar, en welker energie juist gefchikt is, om de verbeelding te ftreelen. Wy wenfchen, dat de Heer Marmontel wel mag flaagen, in deezen zynen letterkundigen opftand tegen de gewoonte, dien dwingeland, welken zich met geweld zoekt intedringenin de Republiek der Letteren ,dat vrye gebied, 't welk, volgens de onfchendbaare rechten der Natuur, alleen en onvervreemdbaar toekomt, aan de Redeu en goeden fmaak. De la Mujique confiderèè en elle méme, & dans fes rap port* avec la Parole, la Poejïe £f le Theatre in gvo. Paris. 1785. Dit werk, dat het Publiek verfchuldigd is aan den Heer Chabanen, Lid van de Franfche' Academie, en wel be.  LETTERNIEUWS. «?S ijkend in de Letterkundige Waereld, door verfcheiden voortbrengzels van vernuft en fmaak, is de vrucht van een diepzinnige overdenking, en langduurige ondervinding; men ontdekt 'er een verfynden natuurlyken fmaak in, benevens eenen waarlyk wysgeerigen geest van navorfching. En fchoon dit onderwerp onlangs door verfeheide kundige pennen in Engeland is behandeld geworden, verdient echter de Heer Chabanon op zyn beurt ook gehoord te worden. Daar zyn in de daad verfcheiden nieuwe byzonderheden in zyne Analyfis van deeze byzondere kunst, en in de gevolgen die hy uit dezelve afleidt, van welken 'er veelen rpogelyk met recht zullen betwist worden. Men kan gemakkelyk van het juiste en waare afwykèn, over een onderwerp dat zo geheel en al van de verbeelding af hangt, welkers doelwit alleen is de zinnen te ftreelen, door een oogenbliklyk en vluchtig vermaak te bezorgen, en, dat zo vatbaar is voor begoocheling, wegens de verfcheidenheid van fmaak, organifatie enz. welke zichtbaar is , in alle de, individuus van het menfchelyk gegacht. Dan desniettegenftaande zyn de aanmerkingen van den Heer Chabanon onze opmerking waardig. Het werk zelve , waarin de Schryver de Muziek in alle haare betrekkingen nagaat, is verdeeld in twee Deelen. In het eerfte worden wy geleerd wat de Mn. ziek is t welke de byzondere eigenfehappen der klanken zyn door welke middelen de Mu¬ ziek dezelven dat beftaan geeft, waardoor de zinnen met zulke aangenaame indrukfelen worden aangedaan. Van hier gaat de Schryver over, om de Muziek te befchouwen in derzelver oorfprongklyke en eenvoudigfte gedaante, ontbloot van alle foort van fieraad; en te onderzoeken of het uitwerkzel.dat zy voortbrengt, op de zinnen of de ziel, of op beide te gelyker tyd werkt, guiten twyfel op beiden, gelyk de vernuftige en ge-  6H LETTERNIEUWS. geleerde Heer Harris nog onlangs op een meesterly» ke wyze heeft doen zien. Een niet minder keurig onderzoek vinden wy hier met kennis, fmaak en oordeel .behandeld, nopens bet nabootzende Karakter der Muziek, en onze Schryver fielt hier drie pointen als onderwerpen zyner nafpooring voor. Is de Muziek wezen.'yk en uit haaren aart verplicht om natebootzen? Welke onderwerpen moet zy in de nabootsing den voorrang geeven ? Door welke midüelen en tot welk een trap kan zy deeze nabootzing uitvoeren? Onze Schryver beandwoord het eerfte pntkennender wyze, en behandelt de twee laatfte pointen, met kunde en fcherpzinnigheid. Hy maakt te regt onderfcheid tusfehen die kunften, welke geen ander voorwerp dan navolging kunnen hebben , en die welke flegts vaa Verre eenige betrekking tot die voorwerpen hebben, «n wanneer zy op de zeiven worden toegepast, niet dan onvolkomen navolgen. Onder deeze laatfte k'asfe behoort de Muziek. Het eenigfte geval, waarin, vol. gens onzen Schryver, de Muzicaale navolging ons interesfeeren kan, is, wanneer zy verzeld gaat meteen dramatieke voorftelling, en hy heldert dit met een gelukkig voorbeeld op; een Symphonie zegt hy, welke een onweer nabootst, zal weinig werking hebben in een Concert, maar wanneer ze verzeld gaat, met het voorftel der aandoenigen van den fchoone Hero, daar haare minnaar Leander den Herlefpont overtrekt, vormt zy een Tragiek tooneel, en doet door deeze vereeniging een byzonder treffend uitwerkzel op onze ziel. Het geen de Schryver met betrekking tot de uitgeftrektheid der Muiicaale navolging aanmerkt, is zekerlyk vernuftig, en het Hoofd, ftuk, waarin hy dit keurige gedeelte van zyn onderwerp behandelt, ge;ft menige nieuwe denkbeelden aan de hand, die met veel juistheid en duidelykheid zy» YOCX-.  LETTERNIEUW S. voorgeteld, fchoon hier echter fommige dingen voor-» komen , die hem aan tegenfpraak bloot Hellen. Nadat de Schryver de Muziek in derzelver oorfprongkelyken aart gefchetst heeft, befchouwt hy dezelve als een plaats aanneemende onder de kunften» van het oor tot de ziel overgaande, en vergezeld van morden, eene vergezelling, zegt hy, die men als een voortbrengzel van het inftinct kan aanmerken , en alle famenfpanningen , van het verftand en vernuft vooraf gaat. Vervolgens befchouwt hy wat by het fpreekm in zang gewonnen of veriooren is, het geen hem eindelyk opleidt tot een onderzoek der taaien , en derzelver Muzicaate eigenfchappen. Dit onderzoek beflaat het geheele tweede deel van het werk, en behelst veele gewigtige opmerkingen, over de vereniging der Muziek met woorden, over derzelver vermaatichapping met alle de verfchillende foorten van Poëzy, en derzelver betrekkingen met het reciteeren en actéeren op bet tooneel. Daar echter het tooneel deszelfs byzondere wetten en conventien heeft, die in verfcheidene opzichten ftryden met den geest en de natuurlyke wetten der Muziek, ftelt zich de Heer Chabanon hierin als een bemiddelaar voor, onder^ zoekt derzelver onderfcheidene voorrechten, en bepaalt wat zy eikanderen wederkeerig moeten afftaan en opofferen, waaruit buiten tvvyfel da waare volmaaktheid van de Dramatieke voorftelling ontftaat. Hy onderneemt hier een moeijelyke zaak, nadat hy op een kundige en vernuftige wyze het gefchil tusfehen de geprofodieerde woorden en de melodie heeft beflist, door aan de Muziek toeteftaan, om de woorden te behouden en de tyrannieke Trofodie, die dezelve weerfpannig maakt, te verbannen. Dan hoe moeijelyk deeze taak is, heeft hy dezelve echter met zeer veel kunde en fmaak volbragt. .- - - feu  678 LETTERNIEUWS. Lettres fur CEgypte &c. par M. Sayasy, Vol. II> & 111. 8vo. Paris 1786. By eene voorige gelegenheid hebben wy reeds ge wag gemaakt van het eerfte Deel van dit gewigtig werk. Het tweede en derde Deel, dat wy hu het Publiek aankondigen, handelen over ftoffe van geeri minder aanbelang. De Heer Savafy reisde, vyf jaaren lang, in die landen welke hy befchryft, nadat hyj voor zyn vertrek 'uit Vrankryk, zodanige kundigheden met betrekking tot de Oudheid had opgedaan als noodzaakelyk waren, om zyne reize nuttig voor zich zelf, en leerzaam voor het Publiek te maaken. In de twee eerfte deelen geeft hy een Geographi^ fche befchryving van de verfchillende fteeden ert landftreeken van Egypte, en vergelykt derzelver alouden Staat met den tegenwoordigen. Om zyn verhaal des te gemaklyker te doen begrypen -, heeft hy 'er ee.t zeer naauwkeurige kaart van Egypte voor geplaatst, waarin hy den leezer, van flap tot ftap,door de wonderen van deeze oude en eerwaardige landftreek, dè moeder der Kunften en Weeten fchappert, van het Priefterfchap en de Staatkunde, heenleidt. Het derde deel-behelst algemeene aanmerkingen over het klimaat, de inwooners, koophandel en Godsdienst ven Egypte. Het grootfte gedeelte van dat Deel zou, daar het gefchikt is ter opheldering van Onderwerpen , dié allen tot het een of ander gedeelte van dit beroemde Koningryk betrekking hebben, mogelyk naauwkeurig genomen , de twee eerfte deelen hebben moeten vooraf gaan, daar het een aanmerkelyk licht over verfcheiden onderwerpen zou verfpreid hebben, die in het zelye verhandeld zyn. Onder het Artikel van het Climaat beftrydt de Heer Savary de gedachten van deri HeerPaaaw, en andere hedendaagfche fchryvers, die  LETTERNIEUWS. 67? beweerendat de pest haaren eerden oorfprong in Egypte genomen heeft. Deeze Helling merkt hy aati, dat door dc inboorlingen van Egypte zówet weêrfproken wordt, als door de uitheemfche Natuurkundigen , die zich in dat land hebben nedergezet, en dia verklaaren, dat de pest altyd door de Turken is ingevoerd. Het is reeds verfcheiden eeuwen opgemerkt, dat, wanneer perzoonen of goederen, met dit vergift befmet, in Egypte komen, in de maanden Juny, Juiy en Augustus, deeze ziekte zich hiet aandeekelyk ver* toont, en dezelver kwaadaartigheid fchielyk ophoudt. De pest brak zelden te groot Cairo uit, of in eenige andere landdeeden, uitgenomen in Jaargetyden van een .groote hongersnood: het begint altyd in de Zeehavens, na de aankomst der Turkfche fcheepen , verfpreidt zich door de omliggende landdreeken, en bereikt allengs de HoofdHad, van waar het zo verre Zuidwaards gaat als Siena ligt. Deeze doodelyke ziekte wordt in dezelver voortgang geftuic door een hovenmaatige hitte of koude. Geduurende den Winter houdt ze in Conftantïnopolen op, en de Zomer verbantze in Egypte. Zy klimt nooit op tot de landftreeken by de Polen, en gaat nooit boven den Keerkring. Hierby befchryft de Heer Savary verder de voorzorg, die de Grieken enFranfchengebruiken, welke deeze volken gemeenlyk verlost van de ellende, waaraan de Turken door hun eigen dwaasheid zynt bloot gefteld. Volgens onzen Schryvers zouden de Inwoonersvan Egypte veel meer dan vier millioenen bedraagen, en deeze worden op een despotike wyze geregeerd, door agtduizend Mamelukken , een bewys dat de hedendaagfche Egyptenaaren niet dapperer zyn dan hunne yoorouders, ten tyde van Augustus, toen drie Cohorten  tta LETTERNIEUWS. ten toereikende waren, om den opftand in ds uitgt? breide Provinciën van Tbebais voortekomen. In zynen brief over de huweiyken der Egyptenaa. ren merkt by aan, dat zyn berigt over deeze enanderé Ceremoniën, een genoegzaame overeenkomst hebben, met de befchryvingen in de Arabifchc Nachtvertellingen, omdat de Schryver van dit aarigenaame werk, die een volkomen kennis had, van de zeden en gewoonten van het Ooften, dezelve met zo veel waarheid als levendigheid befchreven heeft. En dit is het, voegt hy 'er by, dat dit werk van zo veel aanbelang maakt en zo fterk ohderfcheidt van die Rómanfché fchriften , waarin de Schryvers, onder den naam va;i Oosterfché vertellingen, ons de herfénfchimmeq vari hun éigen verbeelding geevën. Hy geeft óns vervolgens een vlugtige afbeelding vari de omwentelingen van den Egyptifchen koophandel, iri oude -en hedendaagfche tyden,- een zaak, die, hoé moeijelyk dezelve ook is, hy welgemoed ondernomen heeft, wegens het vooruitzicht der voordeelen, die hy hoopt dat uit dezelve voor zyn land ontdaan zullen. De Pharao's, zegt hy, kenden de voordeelen van den koophandel wel. De menigvuldige kanaalen, die zy gegraaven hebben, waren niet alleen gefchikt, om de vruchtbaarheid door de wateren van den Nyl te verfpreiden, maar ook oip de gerieflykheden des levens, des tegemaklyker, van den eenen kant van het ryk naaf het andere te vervoeren. Door het aanleggen van Jaarmarkten in Delta en Tbebais, verzamelden zy op ééne plaats de inwooners van de verst van eikanderen afgelegen wingewesten, ider district bragt de vrugten van zyn grond of naardigheid voort, en door onderlinge verruilingen had een ieder genot van de uitvindingen en voortbrengzels van het geheele Koning. ryfc*  letternieuws; csi ryk. De bekoorlykheden vari een eigen Zeevaart, de ■aamachgende banken en Fristche Zeewinden van den TNyl, gevoeg!by de noodzakelykheid, om, geduurende de overftrooming, op het water te leeven, maakten de Egyptenaars tot een zeevaarend volk , en het is 2eer waarfchynlyk, dat de eerfte fchepen , waarmede men het waagde zich zelven aan de onbeftendigheid der zee te vertrouwen, in dit land zyn faamgefteld geweest. Vermaak, belans, Godsdienst, die veel vermogende bronnen der menfchfclyke daaden-, deeden hen van den eenen Tempel naar den anderen zeilen. Vcor den tocht der Argonauten hadden zy reeds de roode Zee bevaaren. Danaus voerde den Zeevaart en Koophandel m Griekenland in. Kort daarna rustte zyn broeder Sefos^ tris een gewapende vloot uit om Afia te veroveren. Tewyl hy die ftreeken , welke diep landwaards lagen i. vermeesterde, nam zyn vloot van vieihondsrd zeilen hezit van de havens der Arabifche zee, en drong door ■de ftraaten van Babelmandel tot in de Indifche zee, die nooit te vooren zulke zwaare fchepen gevoerd had. Eu dit is de eerfte tydreekening van den koophandel der Egyptenaaren in het Oosten, die van die vroege tydftip altyd zonder hindernis is gedreven geworden. Van de regeering van Sefoftris af kunnen wy die ontelbaare volkplantingen nafpooren, welke Egypte naar 1'henicie en Colchos zond, zo' wel als de be-fchaaving en grootheid van 't Koningryk. Magtig van buiten en blneijend van binnen verfp'eidden de Egyptenaaren met hunnen koophandel het licht der wetenfchappen. Daar zy de kennis van den Landbouw aan Griekenland mededeelden, verdreeven zy tevens de diiike nevels die over dit land hongen. Op deeze wyze zyn de ftoute Zeebouwers van Europa door da menschlievendheid der Koningen gebruikt geworden» Bibl. V. DstL. N. V. Yy  Ö82 LETTERNIEUWS. om de Yslanders der Zuiderzee van hunne woestheid te ontheffen. De wreede Kanibaal van nieuw Zeeland zal zekerlyk zyn afgryzelyken maaltyd laaten vaaren, wanneer de voortteeling van vee en de aankweeking van ons koorn hem een overvloedig en zeker voedzel zullen verfchaft hebben. De Landbouw zal de moeder der wetten en kunften zyn; deeze rampzalige Wilden zullen eindelyk de voordeelen van befchaafde volken fmaaken, en mogelyk, naar het voorbeeld der Grieken, hunne eerfte leeraars vergoden, en ftandbeelden oprechten voor Gorge den 3den en Lodewyk den iaden. Pfammeticus, die een vriend der Grieken was; opende hun de havens van Egypte. Zyn zoon Ne. chos poogde dooreen Kanaal den Nyl met de Roode Zes te verëenigen. Te Sues bouwde hy fchepen, die hy aan Fhenicifche Kapiteins toevertrouwde, met laft om de kust van Africa rond te zeilen. Deeze ftoute gelukzoekers verlieten de Arabifche zee, deeden de Kaap de Goede Hoop aan , zeilden verder noordwaards op, en kwamen, na eene reis van drie Jaaren, aan de Zuilen van Hercules, vanwaar zy naar Egypte wederkeerden. Hy geeft voorts een ftaatelyke befchryving van de Kunften, Vlyt en Koophandel der Egyptenaaren ten tyde hunner veroveringen door Cambyzes. Hunne voorfpoed wierd afgebroken door het woefte Defpotismus van deezen herzenloozen dwingeland. Darius verbeterde de fouten , die zyn voorganger begaan had, zogt het Kanaal te voltooijen dat Nechos had aangevangen , van welk voorneemen hy afzag, uit hoofde van een verkeerd begrip der Ingenieurs van deeze tyden, „ dat namelyk de roode zee hooger was dan de Middellandfche, en dat, indien men dezelve met den fly! gemeenfchap gaf, dit eene gedmirige overftroo- ntng  LETTERNIEUWS. 683 intrig van Egypte zou veroorzaaken." Op last van Darius zeilde Scylax den Indus af, en, zyne richting naar het Ooften wendende, fpoorde hy de Zuiderkus» ten van Africa op. Na een reis van twee Jaaren keerde hy v/eder naar den Isthmus van Sues. Zyne berichten, die hy mededeelde, deeden Darius befluiteri om zyne wapenen in Indien overtevoeren, alwaar hy aanmerkelyke veroveringen maakte. Deezen goeden üitflag namen de Egyptenaars te baat, om hunnen koophandel uittebreiden, hun verlies te vergoeden, en hunne zeevaart te herftellen. In de volgende eeuw veranderden de overwinningen van Alexander geheel de gedaante van Egypte en het Oosten. Deeze groote Vorst, wiens ziel door de wysbegeerte befchaafd was, en wiens eerzucht zich tot het gebied van de geheele waereld uitftrekte, maaktd zich meester van zo veele Koningryken, alleen orri dezelven te verbeteren en derzelver onderdaanen bloeijender en gelukkiger te maaken. Daar hy wel bemerkte , van hoe veel gewigt Egypte was, ftichtte hy in deeze landftreek een Stad , met drie havens omgeven, en gefchikt om de fchepen van alle da hoeken der waereld te ontfangen. Zyn verlichte genie fchetste een plan van koophandel, gefchikt 'om de verfpreide leden van dit uitgeftrekte ryk te vereenigen; doch hy wierd uit deeze waereld weggefleept itt den bloei zyner Jaaren. Zyn opvolger Ptolomaeus verzamelde te Alexandrie de Kooplieden van Syriën en Griekenland. Door een gunftig onthaal deezer nuttige onderdaanen verrykte hy zyn Konigryk, overwon zyne vyanden, en maakte zich meefter van het gewigtig eiland Cyprus. Op het eiland van Pharos richtte hy een hoogen tooren van wit marmer op , die in den nacht verlicht wierd, opdat de Zeelieden hun gevaatlyken koers hier naar richten konden. Yy 2 AH«  684 'LETTIRNTBUW S; Alle volken hebben zich verêenigd om dit groöffche werk te pryzen. Dus zal ook de nakomelingfchap de gedagtenis zegenen van een Koning, die een ruime haven bouwde in het midden der zee, en, wanneer de reiziger, in toekomende tyden, de, fterke muuren befchouwt die met zulk een verwonderlyke kunst te Cherbourg zyn opgericht, zal hy met verbaazing uitroepen : „ Hier beteugelde Lodewyk de 14de de woede der Zee." Ptolomaeus rhiladelphus volgde het voorbeeld van zyn vader na , en beter bekend dan Nechos en Darius met de gefteldheid van Zee en land, deed hy bet graven van een kanaal van de roode zee tot aan den Nyl hervatten, en had den roem van dezelve te voltooijen. Op de breedte van Siéne flichte hy over de roode zee een Stad, die hy, ter eere zyner moeder, Berenice noemde; tusfehen welke Stad en Cophtos hy herbergen aanleide, en dezelve met regenbakken voorzag voor de Caravanen, die in twaalf dagen deeze brandende zandwoestynen doortrokken. Om den koophandel te befchermen, onderhielden de Ptolomaeusfen een aanzienlyke vloot zo wel op de Roode als Middelandfche Zee. Ptolomaeus Philadelphus had 97 fchepen , van welken de meeste 200 voet lang waren, met verfcheidene anderen van een minder maat, en onnoemelyke Advysjagten en vragtfehepen. By vergelyking van fommige deezer Egyptifche fchepen, in 't byzonder van de galey, die Plutarchus ons in het leven van Demetrius befchryft, zouden onze ruimfte oorlogfchepen flegts kleine fregatten febynen. Een volk, dat zulke wonderen der kunst kon voortbrengen, dat de volgende eeuwen niet in ftaat waren, om dezelve natebootzen, moet zekerlyk een groote kunde in den fcheepsbouw verkregen hebben. Door middel van den koophandel en zulk een vermogende Zeevaart waren de Egyptenasrs, fchoon zy niet zeer be.  LETTERNIEUWS, 685 beroemd waren wegens hunnen moed en krygsmagt, in ftaat om hunne veroveringen uittebreiden tot in de verafgelegenfte landen van Aethiopie en Jemen, en de Ptolomaeusfen hadden drieëndertig duizend Steden aan hun gebied onderworpen. Deeze ftukken zouden ongelooflyk fchynen, indien zy niet door zeer authentieke fcbryvers bevestigd wierden, en wy niet in overweeging namen , tot welk een luister de koophan, del een koningryk kan verheffen, dat door twee Zeën befpoeld wordt en de fchatten geniet van een onuit. putbaaren grond. Toen Egypte onder de heerfchappy der f o nemen kwam, bragt het onder dit volk zodanige uitwerkte. Jen voort, als de verovering van Peru onder de Spanjaards deed, en die van Bengalen denkelyk onder de Engelfeben doen moet. Het verdubbelde de hoeveelheid der fpecie en verhoogde tevens den prys van de gerieflykheden des levens. Het .vermeerderde den wel-, ftand van fommige individuus , doch .verhaastte den ondergang van het ryk. De Egyptenaars, beroofd van hunne Koningen, en aan een vreemd juk onderworpen, wierden de handeldryvers voor de Romeinen, die met groote drift in den vaart op Indiëo deel namen. Zommigen zeilden naar den Indus, eenigen naar de binnenlandfche ftreeken, en anderen landden in de havens van het eiland Ceylon, terwyl weder anderen, die wat meer dorften waagen, de Caap Comorin aandeeden, den Ganges opzeilden, en by de volkryke ftad Pallbothra aanlanden, die zeer lang door de Egyptenaars en andere volken van het Oosten was bezogt geworden. Van hier aan bragten de Romeinen cattoen , zyde , paerlen , diamanten ,. en welriekende kruiden, voorwerpen van weelde, die na.de eeuw van Augustus zeer fpoedig in de mod* kwamen. Yy 3 Ia  «85 LETTERNIEUWS, Na de overwinningen der Mahomedanen wierdr Egypte een wingewest van het ryk der Caliphs, en verloor allengs zyne kunften en koophandel. De woeste Amrou verbrandde de pragtige boekery, die de Ptolomaeusfen met zo veel zorg veriameid hadden, en de Mahomedanen, die een afkeer hadden van alle verbintenisfen met Christen Vorften, verwaarloosden' den koophandel der Middelandfche Zee. De Ve* netiaanen vonden echter middelen om toegang te verwerven tot de havens van Egypte, van waar zy met Indien handel dreeven. Hunne onderneemende vlyt bezorgde hun rykdom en fcheepsmagt. Door het goed gevolg aangemoedigd , verdeelden zy den roof van het Griekfche ryk, verfloegen de Turkfche vloot in den flag van Lepanto , en bleeven,' twee eeuwen lang, het voornaamfte bolwerk van het Christendom. Deontdekkingen van de Portugeezen bleeken doodelyk te zyn voor de Venetiaanen. De onderneemende geest van den koophandel begon ïn Europa doortebreeken. De Spanjaarden, Duitfchers, Franfchen en Engelfchen, volgden met naaryver den weg, die hun door den moed van Vasco deGama geopend was, terwyl Egypte, kwynende onder de onderdrukking van vierentwintig dwingelanden, niet in ftaat was om zich tegen derzelver vorderingen te verzetten, en de natuurlyke voordeelen van hun eigen ligging en ervarenheid voor zich te behouden» Tegenwoordig vaaren de onkundige Zeelieden van deeze landftreek niet langer naar Indien; hunne verafgelegenfte tocht is een jaarlykfche reis naar Moka, op, de uiterfte grenzen van de roode zee. Daar belaadden zy zich met coffy van lemen, de welriekende kruiden van Arabiën , de paerlen van de Baharems. eilanden , en het neteldoek van Bengalen , dat hier door de Banianen gebragt wierd. Deeze bepaal  LETTERNIEUWS. 687 paalde handel gaat nog met zeer groot voordeel verzeld'. De Coffy, die zy tegen agt duivers te Moka inkoopen, wordt voor dertig te Cairo weder ver. kogt. Dit artikel alleen beloopt omtrent elf millioenen Franfche Livres; het grootfte gedeelte van dezelve wordt naar Conftantinopolen, Griekenland, Marfeilles, en de kusten van Syrië; het overige in dit land verteerd. Niettegenftaande Egypte zich in deezen tegenwoordigen vervallen ftaat bevindt, kan het echter nog met glans onder de volkeren der aarde verfchynen, daar het in zynen boezem de waare bronnen der rykdommen bevat, Deszelfs overvloeijende graanoogst Is genoegzaam om ArabiSn, Syriën, en verfcheiden eilanden van den Archipelago te voeden : deszelfs ryst wordt naar de meefte havens der Middellandfche zee, zelfs zo ver als Marfeille, verzonden; deszelfs verw. ftoffen, mineraalen, linnens en veele andere voortbrengzels van dit land, hebben nog veel aftrek zo wel by de verafgelegene als nabuurige volken. De Abysfi. niers voeren hun yvoir en ftofgoud naar Egypte ; het geweer, kruid en loot, dat Frankryk naar dit land zendt, is niet voldoende om die artikelen te betaalen, welke zy'er by verwisfeling voor ontfangen, het overige wordt in piafters afbetaald. De fchepen, die de Turken te Alexandriën laadden, zyn niet genoeg, jjaam voor al het koorn, ryst en welriekende krui. den, die zy in deeze haven aan boord neemen. Buiten Mecca en Mocca voeren alle plaatzen, die met Egypte handelen, hun goud en zilver der waards, van • welke metaalen onder de Egyptenaaren nog zulk een overvloed gevonden wordt, dat AH Bey, in zyn vlucht naar Syriën, tachtig milioenen fpecie met zig voerde, en ïsmaël Bey, die korte jaaren daarna een toevlugt in deeze zelfde landftreeken zogt, vyftig kameelen met Yy 4 - Se:  63* LETTER N IE üf S. Seouynen, patakken of kroonftukken, paerlen en edele gefteentens laadde- Daar Egypte, na van zyne. manufactuuren en zeevaart beroofd te zyn, en niet dan de natuurlyke voordeelen van zyn eigen grond te genieten, nog zulke onnoemelyke rykdommen bezit, Wat zou 'er dan van zulk een landftreek onder de handen van een verlicht volk kunnen- worden. Welke, fchatten zouden deszelfs linnen, wollen en de beidefooi ten v,;n cat.toen onder eene nyvere.natie niet opr brengen.? Welke voordeelen zou men kunnen behaalen, als men deszelfs Kanaalen zuiverde, de dyken Lerfteldg, en den landbouw weder aankweekte in een darde gedeelte van dit land; dat thans in het zand begraven ligt.^ Het bevat mynen van fmaragden, die. de diamanten in hardheid genoegzaam evenaaren Des-_ z,elfs graniet , porphierlteen, en albast, kon een, zeer r.yken tak van koophandel.-maaken, en de luister, waarin dit Koningryk eertyds bloeide, leverteen bewys op, hoe verre het onder eene w'yze beftiering nog zcu kunnen komen. De vozende Brieven van den Heer Savary handeJen over den Godsdienst der Egyptenaaren , over welk onderwerp de fchryver geen nieuw licht verfpreid heeft,, en in het hoofdzakelyke niet veel verfchilt van den geleerden Jabionski. Na alles wat 'er over Egypte ge. fchreven is, blyven 'er nu nog verfcheiden voorwer-, pen ter onderzoek over, en, om een menigte zeer ge,, wigtige byzonderheden te verk'aaren en optebelderen, fteltde Heer Savary een plan van een reis voor, dat; hy vreest dat de zwakke ftaat van zyn eigen gezondheid hem niet zal roeiaaten te volbrengen Deeze leis is nooit ondernomen geweest, fchoon men 'er, Oiigeineene voordeden voor de kunften en wetenfehap^ pen van zou kunnen verwachten. Zyn voorftel.is in weinig woorden als volgt: „ Het flieir Menztje rond- t«  LETTERNIEUWS, «3? te zeilen; deszelfs opening in de Middellandfche zee te onderzoeken; op het eiland van Tanis te landen, daar, volgens het getuigenis van de Arabifche Schryvers en inboorlingen des lands, zeer veele puinhoopen van gebouwen , en marmere opfchriften te vinden zyn. Als de reiziger naar de uitterfte grenzen v.ra dit meii gezeild had, moest hy de o.verblyfzelen van Pelufiuin en Pharama onderzoeken, waar de Arabifche fchryvers denken dat waarfchynlyk het graf van den grooten Pojnpejus geweest is. Dan moest hy, langs het kanaal Sebenytus, nu genaamd Samanout, de banken van het Meir Boulos bezoeken, digt by welke de puinhoopen van het oud'e Butis zyn, waar Heto.dpt.us het heiligdpm van Latona plaatst. Voorts de overblyfzelen van Naucrates en Sais, zo wel als die van Phacufa en Babutra, waa-door het vermaarde kanaal van de Ptoloimeusren loopt, onderzogt hebbende, moest hy een beding maaken met een Arabifche karavaane, om hem naar de Oafis van Ammon te voeren, op een kleinen afftand van het meir Meris, en van daar naar den tempel van Jupiter Ammon , zo beroemd in de Oudheid, waar men nog, daar de inwooners nooit door omwentelingen verftrooid, en eenpaarig van het p,verig gedeelte van het menschdom zyn afgezonderd gebleven, de oude Egyptifehe taal, en denkelyk zulke hoeken en gedenktekenen zou kunnen aantreffen , als recht gefchikt zyn ter opheldering van deHieroglyphica, Vervolgens moest de reiziger, na de bronnen te Siena, waar de Egyptifche Priefters dezon waarnamen als zy den keerkring hefchreef'v, onderzogt te hebben , zich aan de Roode zee, in het karakter van een MahommeJaars koopman infcheepen, de fteden en havens aldaar onderzoeken , eenigen tyd te Moka doorbren- > gen, waar hy zeer ligt een menigte van veele kost,. Yy 5 TJsare  €& LETTERNIEUWS. baare Manufcripten zou kunnen opdoen. Van hief kon hy naar Sennaa gaan, de rykdommen van het oude Yemen onderzoeken, en dan met de karavane raar Mecca keeren. In deeze plaats zou by, onder voorwendfel van Godsdienst en koophandel, kunnen blyven, de vermaarde boekereien onderzoeken, die lang voor den tyd van Mahomet verfameld zyn , ko-pyen van de gewigtigfte manufcripten opkoopen* en den Godsdienst, koophandel,, en gedenkftukken van eene Stad befchouwen, die haaren oorfprong van de tyden van Ismaël rekent- Van Mecca zou hy met de karavane, die naar Damascus gaat, kunnen vertrekken , en, na zo veele vermoeijingen, in de Hoofdftad van Syriën uitrusten, waar hy insgelyks eenige Manufcripten van aanbelang zou ontmoeten. De man van geleerdheid, die in deeze werkzaame en gevaarlyke onderneéming wel geflaagd was, zou ftoffe genoeg vinden voor een volftrekt nieuwe historie van Arabiën. Hy zou de natuurlyke historie en Geographiemet veele ontdekkingen van gewigt verryken, en mogelyk het geluk hebben, om de waereld de laatfte boeken van Livius , Diodorus Siculus, en Tacitus, welkers onwaardeerbaare gefchiedverhaalen door de Arabieren zorgvuldig zyn overgezet» medetedeelen," De Heer Savary befluit dit werk met het voorftel van deeze gewigtige ontdekkingsreis, om welke met een goeden uitfiag te volbrengen, hy zelf byzonder gefchikt fchynt, wegens zyne kennis van cfe oude Literatuur en den tegenwoordigen ftaat 'van Egypte. Met opzicht tot de oude gefchiedenis van dit land, is het jammer, dat hy niet zorgvuldig genoeg geweest is om aUes met behoorlyke bewyzen te ftaaven, in 't by. zonder daar zyn bericht van verïcheidene ftukkeu van aangelegenheid van 't algemeen aangenomen gevoelen T§r-  LETTERNIEUWS. «ol verfchiït. In zyn Venoog over de omwentelingen van den Egyptifcben koophandel doet hy de vlyt en onderneemingen van deeze bygeloovige Natie te veel eer aan, die, gelyk wel bekend is, de Griekfche Koloniën, geduurende verfcheiden eeuwen, in Afia meester liet van deszelfs koophandel. Ook is te Parys uitgekomen, Theatre Allemande, dat is, het Duitfche Tooneel» of verfameling van de beste, ©ude en hedendaagfche Tooneelftukken, die in de Hoogduitfche taal zyn uitgegeeven : Waarvoor een Verhandeling geplaatst is, betreffende den oorfprong, voortgang en tegenwoordigen ftaat der Tooneelpoëzy in Dukfchland , door de Heeren juriker en Linlault, in 8vo 4 vol. Wanneer wy de fnelle vordering van fmaak en genie in Duitfchland befchouwen , is het niet te denkan, dat de uitgeevers het by deeze vier deelen zullen laaten berusten , daar de Dramatieke voortbreng, zeis van verfcheiden Dichters van de beste foort in deeze verfameling niet gevonden worden , die echter op zich zelve veele verdienften heeft. In 't byzonder geeft ons de verhandeling, die voor dezelve geplaatst is, een zeer aanmerkelyke gefchiedenis van deezen tak der Duitfche Literatuur , doormengd met oordeelkundige aanmerkingen, die fomtyds vernuftig zyn, doch fomtyds gemelykheid verwekken, wanneer Shakefpear voor de rechtbank van den Franfchen fmaak gebragt, en daar beoordeeld wordt volgens wetten, waar byde Natuur in het Franfche tooneelfpel zo veel te lyden heeft. In deeze Verhandeling leeren wy, dat voor de tiende eeuw geen voetftappen van Toneelpoëzy, in de letterkundige Historie vau Duuschland,te vindsn zyn. Die in 1 verdjenften en oprechte deugd aangedaan; of wanneer hy, mogelyk, wat te algemeen ("preekt, daar zyn bé. xisping flechts omtrent, byzondere omftandigheden en perzoonen in djen ftrengen zin kan gelden.' Echter kan men hier ook wel iets op rekening ftellen van het masker, 't welk onze Schryver heeft verkozen aan tè neemen, naamelyk van een' gevallen Staatsminister, die zyn jongen Vriend geen bloote regelen in den fmaak van een' Chesterfield voorfchryft, orri 'hem enkel'tot den man van aanzien en grootheid voor de Waereld te vormen; maar, voornaamelyk, om hem te waarichouwen tegen de konstgreepen der hovelingen, en de verleidingen van zyneïgcn hart en hartstochten. Zo waaïfchouw't hy hem, by voorbeeld, tegen de vleijery. „ De vleijery (zegt hy) is het aange'i, naamfte vergif, Iaat 'er u niet door Verleiden! ,, Geen honig is zoeter, geen valftrikken zyn ge„ vaarlyker,. geen wyn is meer bedwelmend. Daar „ zyn vleijers, die zich zo digt achter het maskér „ der waarheid verfteeken , dat men hen niet ontdekken. „ kan, niet ontdekken mag, dewyl zy met zekere „ toverkracht werken. Den geheimen lof, dien zy „ u met allé gebaar van oprechtheid toezwaaijen, ., heeft op uw hart een onweêrftaanbaaren invloed; „ uwe natuurlyke hoogmoed wordt gekitteld '; gy be„ fchouwt hen niet meer als menfchen die u met baat„ zuchtige oogmerken roemen, want zy zweeren u by ,, God, dat zy loutere waarheid fpreeken, en beroe-. „ pen zich op bewyzen, die u, al vleijende, meer „ en meer, in neemen. Zy bemerken, uit den mees. „ muilenden trek in uw gelaat, dat hun gefprek ii „ niet mishaagt. Het is u dan ohmogelyk zulke mert„ fchen te haaten, of aan lieden iets te weigeren, „ die u zo fterk verzekerden dat gy alle hunne liefde „ en hoogachting verdient. Zy gedraagen zich vriettAigem. Bist.' V. Ds'ejl. N. V. Zz dsf.  o3S LETTERNIEUW*. „ delyk en dienstvaardig, gy wordt hün vriend, ea „ nu — haaien zy den tirik toe, die u vangen „ moest. Doorgaands bereikt de vleijery haar oog,, wit, doch 'er hangt niet weinig van af; op welk „ eene wyze zy haar poogingen te werk (lelt. Zy „ klinkt aangenaam in aller ooren, doch met verfchil« *„ lende toonen; zy kan al haar invloed verliezen, „ wanneer zy dien verkeerdelyk , of althans niet mee „ de noodige geflepenheid, bezigt Hoe geheimer zy „ werkt, des te voortreffelyker, dat is , des te ge„ vaarlyker, is zy." Zie hier een fraaijen trek van ón. zeri (batkundigen over de leer der hartstochten. „ Verberg toch, zo veel u doenlyk is, uwe eigene driften en zwa: heden. Wees verzekerd dat, zo ras ,, gy dezelven ontdekt, uw lot gelyk zal zyn aan dat „ van Samfon, toen hy uit den fchoot van Delila ontwaakte, en zich van zyne hairen beroofd zag. „ Men zal u dan in 't vervolg gelyk een kind aan den lei- band doen gaan, en telkens de aandoenelykfte zyde „ van uw hart trachten te grieven om n te krenken, „ of u ten minften te doen gevoelen dat gy door dee„ ze • ontdekking een flaaf geworden zyt, en het be„ ftier over u zeiven aan het misbruik van anderen in „ handen hebt gegeven. Zo liet ik zelf, toen ik nog „ een luisterryke rol op het tooneel der waereld fpeelj, de, onvoorzichtiglyk zien dat eerzucht myn zwak; „ fte zyde was. En juist dit gebruikte men als een „ adder, die my met haar gevaarlyken angel zo dik„ werf gevoelig kwetfte, als men behaagen fchepte „ zich aan my te wreeken. Ik was eerzuchtig tot „ de geringde kleinigheid, en men vernederde my „ tot vertwyfeüng Zo lang gy u nog niet ont- t, dekte, wist men ook de plaats niet, waar men u „ moest aantasten, men moest in het blinde werken , j, en hierby had gy altoos aan uwen kant een zeken v VO&tj  LETTERNIEUWS. $99 voordeel : maar nu, nu men uwe zwakke zyde , kent, nu verwart men u telkens in het net dat gy „ voor u zeiven hebt geweeven". Nog eene plaats, om ons "oordeel te rechtvaardigen, het geen wy vel. den over het koloriet, waarmede onze Schryver de waereld fchiidert, wanneer hy haar in een al te akelig licht befchouwt; en men zal uit het een en ander zyn' denktrant en manier van voordragt genoegzaam kunnen opmaaken. Hy fpreekt van het zeldzaame der Waare, der oprechte vriend'fchap. „ Het is waar, zegt „ hy , haar denkbeeld is zaligheid; zy is het kost„ baarfte gefchenk des hemels, een gefchenk het welk „ fchepfelen van deezen aardbol onwaardig zyn. „ Doch zoek dit niet meer in een waereld, waar een echtgenoot die wederhelft met vergif van kant helpt, „ die hy den maagdelyken gordel met verrukking los„ maakte, terwyl hy in den heiligen nacht haar pleg„ tiglyk zwoer den laatften bloeddroppel voor haar te 3, zullen plengen: niet daar waar het oog de „ taal der liefde fpreekt, en het hart van moord „ gloeit: ■ niet daar, waar men, uit fchandely» „ ke baatzucht, het leven zyner braederen voor geld „ verkoopt; niet ddér, waar de zoon den val „ zynes Vaders berokkent, om in zyne plaats op te 3,, treeden: niet ddar, waar men flechts met hei- » üge pligten praalt, en ondenusfehen loosheid in den n boezem kweekt. Weet dat de zon nimmer in zee „ ondergaat, zonder dat zy van een verraad, van een onderkruiping, van een bedrog, van een moord, „ zonder dat zy van duizend derzelven getuige is ge. „ weest. Berlin. Alhier wordt by Maurer uitgegeeven s j. G. Sulzeis, Voorkezingen over de Geograplik der voornaamfle landen en Ryken in Europa, na v Zz 2  ?09 LETTERNIEUWS. den dood des Opftellers voortgezet, verbeterd en in het licht gegeeven door den Hoogleeraar C. D. Taaue; eerfte en tweede af deeling, in Octavo: Een werk zo gebreklyk, dor en duifter, dat het de groote Sulzer zekerlyk in dien vorm nooit het Publiek zou hebben medegedeeld, ets men .veeleer mag Vermoeden , dat het door eenen van 's mans toehoorderen uit het geheugen, Qp een zeer gebrekkige wyze isnagefchreveii en door de Heer T r a u e zeer vluchtig is overgezien Althans van de laatere ontdekkingen in dit vak , en de merkwaardige veranderingen'omtrent de verdeeling der landen, is geen het minde gebruik gemaakt. By voorbeeld. „ Het noor„ delyke deel van,Afie wordt gemeenlyk het groote ,, Tartarye genoemd". Wie zal in onze dager, zo fchryven V „ Egypte is buiten tw.yfel onder alle Afrij, kaanfche landen het eerfte bevolkt geworden". Ondemisichen Diodoor verzekert met zo veele woorden. dat men de Euyptenaaren als een Ethiopifche volkplanting moet aanmerken; en de geftelaheid van het land zelf toont ten klaarften dat het merkelyk Iaater bewoonbaar is geworden dan Ethiopië. „ Amerika (heet het) is nog zo weinig bekend , dat men niet ■„ zeggen kan of het een eiland is, dan of het met „ het vaste land van Afië zamenhangt". Is dit nog zo twyfelachtig? Of kan men nu nog zeggen: „ Door „. Zuid Indië verftjat men die landen aan de Zuid„ pool , wier kuften men van tyd tot tyd ontdekt „ heeft, en die mogelyk met elkander verbonden ,. zyn." Nog één voorbeeld: „ De voornaamfte bc. „ zittingen der Engelfchen in Oost-Indië zyn /5om„ bay en eenige forten te Madras (even als of Ma-, dras een land op zichzelven uitmaakt.) in Bengalen en v op Sumatra". Wy geeven deeze' Haaltjes alleenlyk op»  LETTERNIEUWS. 7®i ©p, of het ook dienen kon , den een of anderen Boekhandelaar in ons» Vaderland te waarfchouwen , die ligtelyk, op den naam van den beroemden S b l z b e zich verlaatende, door een Nederduitfche vertaaling van dit werk, flechts het getal der armzalige en gebrekkige Geographiën, die wy reeds te veel bezitten, zou vermeerderen. Te Berlyn is in den voorleden jaare mede uitgekomen, Hittoire de ia Refofmatior., ou origine 6f Progres du Lutheranisme dans 'L empire &c. oeuvre pofikumè dn reverend M. Isaac de Beausoüre 2 vol. in 8vo. I De Heer de Beausobre was een van die geleerde en Godvruchtige Geestelyken, welke, na de herroeping van het Edict van Nant'es, uit den boezem van hun Vaderland verdreven, verpl'igt waren elders in een vreemd1 oord den onderhand der menfchelykheid te zoeken. Zyn predikdienst en geleerde arbeid maakten hem een glinfterend fieraad van de Kerk te Berlin , waar hy zich met 'er woon neergezet had, en zeer bemind was; zyn gefchiedenis van het Manicheismus zou alleen voldoende zyn, om hem een uitfteekenden en duurzaamen naam in de geleerde Waereld te geeven. Het werk, dat wy hier aankondigen. was, zedert den dood van den Schryver in 1738, byna in vergetelheid begraven, en egter is het alleszins de beroemde pen waardig die hetzelve vervaardigde, en verdient het licht te zien uit hoofde van het leerzaame en interesfante dat 'er in een hoogen graad in te vinden is. Want fchoon de oorfprong en voortgang van het Lutheranisme deszelfs' voornaame onderwerpen zyn, in welker behandeling de Schryver zich zeiven bediend heeft van de uitmuntende Historie van Seckendorf, zo vindt Zz 3 meR  7ot LETTERNIEUWS. men 'er echter Hukken en ophelderingen van verfche^ den politieke es Kerkelyke handelingen, die men by Seckendorf, of andere Schryver's niet ligt zal aantreffen. Het behelst dus verfcheiden gewigtige en breedvoerige ftukken, die betrekking hebben tot den voortgang der Hervorming in Vrankryk en Zwitzerland, en het karakter, de geleerdheid en fchriften van die geenen, welke in de handhaaving of beftryding van de leer der Hervormers zich het meest.beroemd gerhaakc hebben. Perzoonen en zaaken van zo veel aanbelang door zulk een onpartydig, geleerd en fcherpzinnig fcbryver alsdeHeer Beaujobrs is, moeten deeze verzameling by uitnemendheid aanbeveelen aan de leeslust en aandagc zo wel van geleerde lieden, als van anderen die te zedig zyn om zich in deeze klasfe le plaatzen. De twee beroemde Predikanten van de Franfche. Kerk te Iterlyn, die zichzelve met de uitgaave van dit gewigtig werk belast hebben, denken dat het niet wel in een beter tydbeftek dan tegenwoordig het licht zien Jion. ,, De oaiftandigheden, zeggen zy, in Vrankryk Duitschland en andere Roomsen Catholieke landen fchynen deszelfs goeden uitflig en de indrukzelen , die het maaken moet, te bevorderen. De zucht tot on-^ derzoek en de verbetering van kundigheden, die in 't algemeen meer toeneemen, fchynen de vrees voor ver*, andering in eenige Godsdienftige inftellingtn, die een aanzienlyk gedeelte van Europa langen tyd aan haare oude gevoelens en bygeloovigheden verflaafd gehouden heeft, te verminderen, en 'er fchynt in 't algemeen een flerke genegenheid te heerfchen voor eene Godsdienftige hervorming, die byzonder in Duitschland meer of min openlyk aangemoedigd en bevorderd wordt door verfcheiden Vorften. Toen de eerfte Hervormers de misbruiken en het bederf dat in de Kerk was in«  LETTERNIEUWS. 703 fngeflopen voor oogen fielden, was het volk te veel v verflaafd aan zyne vooroordeelen, om dezelven een onparrydig gehoor te verleenen , en zelfs Vorften en Overheden, die, of verblind door dwaling, of door politieke inzigten en oogmerken bezield, hun gezag gebruikten om het bygeloof te onderfteunen; zodat, hy die zyn ftem tegen de heerfchende misbruiken dorst verheffen, alles, zo wel van de burgerlyke als Kerkelyke macht, te vreezen had. Doch gelukkigeren meer verlichte tyden, zeggen de uitgevers, geeven ons moed om te kunnen hoopen dat het tydbeftek gekomen is, Wbarin de leer van het Euangelie in- derzelver oorfpronglyke zuiverheid en eenvoudigheid zal verkondigd worden; en waarin die geenen. welken den naam van Christenen voeren. zich voomamelyk onderfcheiden zullen door dien géést van liefde en eendracht, welke do eigenaartigfle en edelfte vruchten zyn van het EuangeUum van Christus." -— Het zï zol Te Hanover is onlangs uitgekomen 1 Gejchichte des Duit* fchen Handelings, &c. d. i Gefchiedenis van den Duitjehen Koophandel, behelzende deszelfs Zeevaart, Visjchery , Uitvindingen , Kunften , Manufactuuren , Landbouw, Fabrieken enz. door Dr. FrebeRik ChRIst. Johathah Fischer, Profesfor in de Rechten op de Univerfiteit te Hall. drie Deelen in groot Octavo, Dit is een werk van zeer veel verdienden, zo wel met opzichte- tot de gewigtige ftofFen die het vervat, als de verheven manier, waarop zy door den geleerden en oordeelkundigen Schryver behandeld zyn. Het vertoont een ryke voorraad zo wel eener nuttige en onderhoudende geleerdheid als van mercantiele kun Z.z 4 dis-  704 LETTERNIEUW S; digheden; en de Staatsman, en geleerde zal 'er zo wel als de,Koopman een aangenaame ftoffe in vinden ora zyn leeslust te voldoen, In de Chronojogifche gefchiedenis van den Koophandel komen de Itaiiaanen aan het hoofd voor; na hen komen de Vlamingers, dan de Portngeezen , die door de Engelfchen en Franfche gevolgd worden, dewyl de Hollanders de achterhoedo befhan en de Duitfchers naauwelyks genoemd worden. Deeze dwaaling, welke de Abt Raynal onbedacht heeft aangeiaomen, wordt door onzen Schryver wederlegt, die beweezen heeft dat de Duitfchers de eerfte dermoderne F.uropeaanen waaien , die in 't groot handel dreeven -w dat alle de Zeeën met hunne fchepen bedekt waren, en dat de Zuidelyke Natiën van Europa van hen den - handel leerden. Zy ontleenden hunne merciantiele kundigheden van de Byzantyner Grieken,. de Arabiers, en de Oosterfche Slavoniërs: de Saxen,, die de Kusten der Baltifchc Zee bewoonden, waren de eerfte kooplieden in Duitschland; hun voorbeeld, wierd door de Friefen gevolgd, van welken de geest en kennis van den Koophandel aan hunne nabuuren dg Vlamingers wierden medegedeeld, en ten laatften zich ujtftrekten tot de Swaben, die terzei ver tyd hun aandeel hadden in den handel, die de Portugeezen op de Oost-Indien dreevea. Zodanig is de Chronologie van den Koophandel, die aan veelen onzer leezers nieuw zal fchynen. Indien dezelve waar is, moeten voorige Schryveis in de gefchiedenis van den Kpop». handel epoches onderfteld en zelfs aangewezen heb. ben die nooit eenig beftaan hadden. Men heeft, by voorbeeld , in 't algemeen gedacht, dat • Duitschland deszelfs Koophandel aanmerkelyk vermeerderd heeft, door zyne verbintenisfen, omtrent het midden der; tiende eeuw, met de Itaiiaanen, onder het ryk van Othp de groote, daar nogtans onze Schryver, z-.lfs met ge- tuU  LETTERNIEUWS. ?oj tuigenisfen van Italiaanfche Schryvers bevestigt, dat Italië op dien tyd naauwelyks eenigen koophandel in 't geheel had, terwyl de Duitfchers een zeer aanmerkelyken handel drevin met de producten van den Levant en het Noorden. Het Oosten was de bron van dien vreemden Koophandel, die denzeiven eenigen tyd het overwigt gaf boven alle de andere Europeefche volken. Zy kreegen zommige van hunne koopwauen van Conftantinopolen , de groote ftapelplaats in de middeleeuw, en anders onmiddelyk van de indien en byzonder van China, die zy, Ha een overvoering ter land, welke ons byna onbegrypelyk voorkoait, en meer dan Hercules arbeid en geduld onderftelt, te Lubek in Duitfche fcheepeninfeheepten, die dezelve naar alle dc Westerfche' landftreeken van Europa overvoerden. In de drieënzestig Artikelen, welke dit,eerfte deel bevat, geeft de geleerde Schryver een breedvoerig en welgefchikt bericht van den ftaat van Duitschland in die tydbeftekken, welke deszelfsbuitenlandfchen handel voorafgaan, en van den oorfpreng van deezen koophandel en deszelfs vorderingen geduurende de middeleeuw. Een eenvoudige optelling van deeze gewigtige voorwerpen en naff oringen , die den weetgierifjen leezer onder deeze drie hoofden worden voorgefteld, zou ons beftek verre te buiten gaan. Veelen van deeze nafpooringen zyn nieuw, cn anderen , fchoon minder nieuw, hebben ten minften de verdienften dat zy op eene nieuwe wyze zyn voorgefteld. Het bericht van den flaavenhandel in den boezem van Duitschland, in vroeger tyden, is zeer aanmerkelyk, fchoon fmertelyk voor de menfchelykheid. De gefchiedenis van de Scheeps- en Zeevaart der Duitfchers is leerzaam en aangenaam. De .oude handel en vlyt der Pruisfers en Slavoniers —~ de mercantiele verbintenisfen vaa de Rusfen met de Grieken en Afiatifche volkanen hunZ z s ne  7off LETTERNIEUWS. ne fcheepsvaart over den Dnieper te Conftantinopofe ,' den ftaat van de Financies van de tiende tot de der* tiende eeuw — den oorfprong en gefchiedenis der wisfelbrieven —— de fcheepsvaart der Germaanen, in de elfde, twaalfde en dertiende eeuwen, en hunne voortbrengzels, manufacturen en weelde in dit tydbeftek; — met de gefchiedenis van hunnen haringvangst; - alle deeze ftukken maaken flegts een gering gedeelte uit van de gewigtige onderwerpen, die in dit eerfte deel behandeld worden. Onder de menigte nieuwigheden, die wy in dit werk ontmoeten, kunnen wy de ftelling van onzen Schryver plaatzen, dat vóór de zestiende eeuw alle de andere Europeaanfche Staaten , zelfs Ital«n niet'uitgezonderd, aan Duitschland hunne meeste uitmuntende Kunftenaars en Ambachtslieden verfchuldigdzyn, en zelfs de grootfte Meesters in de Schilder- Graveer en Beeldhouwkunst Dit laatfte gedeelte van deeze ftelling, dat zeer paradox voorkomt, wordt onderfteund door de vermaardheid van een Albert Durer en zyne leerlingen, die ongetwyfeld groote verdienften in Schilder- Graveer- en Beeldhouwkunst had; doch vóór deezen of ten minften gelyktydigmethem vindt mende beroemdo fchoolen 'van Perrugino, Fr. Bartolomeo, Leonardo da Vinei, Michaël Angelo Buonaroti, Raphael en veele anderen, die den roem van de Duitfche Kunftenaars in deeze vroege tydbeftekken doen taanen. Wy hebben zo even melding gemaakt van den ftaavenhandel. Dit was de eerfte en voordeehgfte, do'ch tevens afgrylelykfte tak van den inlandfchen koophandel der Duitfchers, en wy hebben denzeiven nooit zo keurig behandeld gezien als in dit werk. Toen de Duitfchers, welkers bezigheden in den beginne niet dan in den oorlog en de jagt beftonden, hunne aandacht begonnen te vestigen op den landbouw, en begree- pen  LETTERNIEUWS. 70? pen dat 'er veel -volk toe vereischc wierd om het land te bewerken, ontleenden zy den nodigen onderftand uit hunne oorlogen. In plaatze van de gevangenen; die zy niet huisvesten noch voeden kosten, gelyk eertyds, te Aagten, maakten zy hen tot flaaven, en gebruikten ze om hun land te bebouwen. Daar zy dus de gevangenen in hunne huisgezinnen inlyfden, verminderden zy het getal hunner vyanden.en vermeerderden hunne bevolking. Doch daar de oorlog hunne vruchtbaarfta bron van rykdom was, wierd het zelve door andere middelen voortgezet. De Duitfchers waren van hunnen vroegften oorfprong af, (en dit is een zonderling verfchynzel) aan het fpel verflaafd., Zy fpeelden reeds met een foort van furie, toen zy nog niets te verfpeelen hadden dan de vruchten die zy in de bosfchen geplukt, of het wild dat zy gevangen hadden. In een meer befchaafden ftaat der Maatfchappy waagden zy niet alleen hunne goederen en Aaaven, maar zelfs hunne eigen perzoonen, op een worp der dobbelfteenen, en veriooren dus dikwils hunne vryheid. Ongelukkige vreemdelingen, die by fchipbreuk op hunne kusten gedreven wierden, moeften , in plaatze van de hulp der menfchelykheid te vinden, zich den zwaaren arbeid der flaverny getroosten; kinderen wierden dikwils by hunne geboorte gekocht; Reizigers, die op den Duit. fchen bodem voet zetteden, en geen rechtelyke befcherming der gastvryheid konden vinden, wierden als wilden heeften gejaagd, gevangen en in flaverny gevoerd : lieden die buiten ftaat wierden om te betaalen, moesten hetzelfde lot ondergaan — en allerhande misdaaden en wanbedryven wierden met flaverny geboet. De ver. baazende vermenigvuldiging der flaaven had men echter grootendeels te danken aan de geduurige oorlogen, die de voofnaamfte plaagen waren van deeze barbaar, fche tyden. Hierdoor krielde Vrankryk van flaaven onder  Yqg LETTERNIEUWS. der de regeering van Care! den Grooten, die een oori log van dertig Jaaren tegen de Saxen roerde; en hef is onmogelyk zonder afgryzen te kezen de roof die: op deeze wyze gemaakt wierd door den Keizer Otho, hygenaamd de groote. Hendrik de Leeuw Hertog van Brunswyk, en Aïbert de Beer, die genoegzaam geheel JVIecklenburg , en het Marquifaat van Branden-, burg ontvolkte. De ongelukkige vlugtelingen, die het juk van dit wreede defpotismus ontvlugten naar Pomeren en Denemarken , vonden hier dezelfde onmenfchelyke behandeling, en wierpen, als een kudde vee, aan de Poolen en Boheemers verkogt, tsrwyl de woeste landftreeken vervolgens door volkplantingen uit-, Vlaanderen, Holland, Friesland en Westphaalen weder bevolkt wierden. 'Er waren in Duitschland verfcheiden fteden, waar publieke markten voor de verkooping van flaaven walen; op deeze markten wierd deeze haatelyKe handel gewoonlykgedreven by ruiling, en paarden waren gemeenlyk de voornaamfte zaaken, die voor menfchelyke wezens gegeeven wierden. De ftukken van deeze trafiek, die van de Vdê tot de Xide eeuw in zwangwas, kan men zien in de Canones van den Monnik Marcülfus. Dezelve wierd echter door den voortgang van den Christen - Godsdienst onder deeze Barbaaren beteugeld, en de modincatien ,die in deeze en geene omftandigheden van denzeiven plaats greepen , worden breedvoerig door onzen geleerden Schryver opgeteld. RUSLAND. Petersburg. irSfï. Alhier zyn in het Rusfisch, en te gelyk in het Hoogduitsch vertaald, verfchecntn twee Blyfpelen, onder den tytel de Bedrieger en de rer-  LETTERNIEUWS. 70» ferblinde. Men houdt de beide ftukken in het oorfprongkelyke voor opftellen van de roemryke Alleenheerfcheresfe. In het eerfte ftuk fpeelt zekere Kalifalkskerston de hoofdrol van Bedrieger, misbruikt het vertrouwen van den ligtgeloovigen Samblin, dien hy goud leert kooken en kleine diamanten tot greote verfmelten, brengt zyn geheele huishouden in wanorde, berooft hem van alles, en tracht dan met zekere Francoije te ontvluchten , doch wordt door Dodin, den minnaar van Sophia, een dochter van Samblin, ontdekt en tegengehouden, waarop hem de buit ontnomen, en Samblin van zyne dwaasheid genezen wordt. Het tweede ftuk is ryker in karakters, heeft meer intrigue, en een moeijelyker ontknooping; echter fpeelc hierin ook zekeren Partolk byna denzelfden rol van bedrieger; en men verzekert dat het origineel van beiden niemand anders is dan de befaamde Caliostio, wiens bedriegerysn in Courland, onder anderen, in zeker gefchrift, den tytel voerende, Cagliejlro ta Warfchauw, openlykenmet menigvuldige bewyzen waereldkundig zyn gemaakt. NEDERLANDEN. Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap &rvandis Civibus. tiende Deel te Amfterdam by P. Conladi 1785. Hoezeer wy van de vorige deelen dezes nuttigen werks in onze Bibliotheek geen gewag hebben gemaakt, deels dewyl wy onderftelden, dat zodanig een. werk in de handen van'ieder Geneeskundigen was, deels dewyl zodanige ftukken en prysverhandeiingen , als in diergelyke werken gevonden worden ,• te volumineus zyn, om in het kort bellek van ons maandwerk  7Id LETTERNIEUWS. behoorlyk te kunnen worden uitgetrokken , en voor* gefteld zo kunnen wy echter, by nader inzien datonzeevengemeldeonderftellingop verre na niet .algemeen oj> de Geneeskundigen van ons land toepasfelyk zy, niet nalaten, de fraaije verhandeling van de Hee* ren van der Eem en van Leeuwen, in dit deel vervat, een weinig meer van naby aan de befchouwing onzer Lezeren bloot te leggen. ——• De Schryvers dezer verhandeling , aan welken de Gouden eerpenning is toegewezen, reeds op het roem* rykst bekend door hunne gezamenlyke arbeid tot opheldering der Vroedkundige gefchiedenis, vereenigen zich hier weder om te bepaalen, wat voor het men» fchelyk ligchaam vergif zy,. en van welke vergiften men in de Geneeskunde onder de vereischte voorzorgen een nuttig gebruik maken kan. Beide de gedeelten van dit vraagftuk zyn in deeze verhandeling volledig opgelost immers daar zy in het eerfte gedeelte der verhandeling de gren» zen der geneesmiddelen en vergiften zorgvuldig bepaalen en afperken, de eigenaartige onderfcheidingstekenen opgeven, en daar uit de bepaling der vergiften redeneerkundig betogen zo levert ons de tweede afdeeling een tafereel op der verfchillende vergiften .welken met min of meer recht in de Geneeskunde zyn ingevoerd. . Het dierlyk, het mynftoffelyk en plan- tenryk levert zodanige ligchamen op. De ryken der natuur aelve geven dus onzen Scbryveren eenen leiddraad, om langs deezen hunnen weg te vervolgen. Alle vergiften , welke als Geneesmiddelen worden aangeprezen, komen voorts in aanmerking. —— De proefnemingen metdezelven, door verfchillende Genees, kundigen op het dierlyk ligchaam genomen, worden, beoordeeld— de waarnemingen, welke het nut of nadeel dier middelen ophelderen, aangehaald en in baar waar  LETTERNIEUWS. waat licht gefteld hunne krachten en eigenfchap- pen daar 'uit opgemaakt en hun gebruik in verfchillende ziekten en ongemakken aangewezen. Niets , dat tot het onderwerp betrekkelyk is, ontgaat hunnen aandacht. In het dierenryk zyn het niet alleen de Spaanfche Vliegen, Meiwormen, Phosphorus, maar ook het pok, mazel, pest, fchurft, en venusfinet, welke hier nauwkeurig';!worden ondeizocht—• beoordeeld, en hunne krachten en gebruik in de Geneeskunde bepaald. Het nut der inenting van pokjes en mazelen wordt uit de uitwerkfelen, welke hun vsrgif op het dierlyk ligchaam oefent, betoogd , aan-, gedrongen, en tegen de tegenwerpingen verdedigd, — De inenting der pest, onlangs voorgefteld , op goede gronden verworpen en het nut der inenting van het fchurft en venusfmet in fommige gevallen door waarnemingen bewezen, —— Het beftek van onze aankondigingen duldt geene verdere uitbreiding over de vergiften der twee overige natuurryken die ze onderfchragen, zyn met deeze byzondere cieraden verrykt. Doch het is de ftyl en geenzins het hieroglyphifche, dat de werken van verfchillende eeuwen onderfcheidt, want 'er zyn verfcheiden ftandbeelden, die buiten twyffel zeer oud zyn, en egter in 't geheel geen hieroglyphen hebben. De navolging der Egyptifche Kunftenaars gelykt meer naar den ouden dan naar den nieuwen ftyl. Zy zyn meest van Romeinfche meesters, en wel van dien tyd , wanneer deeze infchikkelyfce natie alle de Goden van die volken , welke zy te onderbragt, te Home inlyfde. Te Pompcji heeft men zommige ftandbeelden van Ifis gevonden, zo dat zy veel ouder moeten zyn dan die men in de Villa Adriani heeft opgegraven. Deeze bygeloovige Keizer ftigtte een tempel, dien hy Canopus noemde; want de Egyptifche Godheden, en de voornaamfte nabootzingen van de Kunften der Egvptenaaren zyn onder de puinhopen van de Villa Adriani uitgegraven. Deeze zyn tweefoortig : in zommigen vindt men den ouden ftyl der Egyptenaren naukeuriggecopieerd, in anderen ziet men denzelven met diender Grieken vereenigd. Ongelukkig zyn de hoofden van deeze verbeterde werken verloren geraakt, en de oudheidkundigen hebben hunne nasporingen veel al bepaald tot de ftukken der nieuwe Kunftenaren. Deeze ftandbeelden heeft men dikwils tot de vroegfte eeuwen gebragt, maar zy 'laten zig gemakkelyk door een bekwaam oudheid» kun-  Histoïrc 'de ï'Art dc FAntiquité. at kur.dïgen or.derfchciden. De borst is hoog, de ribben onde; lcheiden, het lyf boven het middel gevuld, de gewrichten der kniën en de gedaante der fpieren duidelyk en glad, de ichouderbladen rond en de voeten naar de grickfche manier; ook heeft bet hoofd en dcszelfs houding niets naar den Egyptilchen trant. Zy , dit met het werk van onzen Schryver gemeenzaam zyn, zullen terftond de onvolkomenheid -van onze Ichetze, en derzelver reden zien. Wy hebben onze fchetze van de verfchillende ftylen voornaamelyk bepaald tot de afbeelding van het naakte leven ; onze fcliry ver daarentegen befchouwt ook de kieeding en cicraaden; doch zyne taal is zo uitdrukkelyk en zyne befchryvingen bevatten zo veel in zig, dat het niet gemaklyk is hem te verkorten. Wy hebben hem egter ver genoeg gevolgd, om den leezer een algemeen denkbeeld van dit gedeelte van zyn werk en van ieder natie, die 'er het onderwerp van uitmaakt, te geeven. Wy zullen thans met hem overgaan tot de gefchiedenis der Griekfcbe Kunst. De Schryver vangt deeze gefchiedenis aan met al dat vuur en die verrukking, welke een geliefdkoosd onderwerp kan inboezemen. By de Grieken ziet hy niets dan het geen fchoon en nuttig is, en hy wydt met vermaak uit over ieder omflandigheid, welke flsgts van verre eenige betrekking heeft tot derzelver Kunst. Hunne ibhoonheden , de ftandbeelden , die voor den B 3 yer?  22 WINKELMAN» verwinnaar op het flagtveld en in de Olympifche fpelen wierden opgeregt, het geding naar denprys, der fchoonheid , de achting die zy hunnen Kunftenaars toedroegen, en de geheiligde voorwerpen , tot welker afbeelding zy alle hunne vermogens infpanden, waren allen medewerkende oorzaaken, om de kunften te doen bloeijen. Maar hun zedelyk karakter, hunne liefde voordevryheid, hunne tedere aandoeningen en de warmte van het climaat hadden hier zeer weinig invloed, en verdienen, uit dit oogpuntbefchouwd, nauwlyks onzen nandagt. In het Hoofdftuk, dat handelt over het wezen der Kunst, befchouwt hy den grond der fchoonheid , en poogt dezelve te onderfcheiden van de nitwerkfels der kleedjng zo wel als der driften. Hy fpreekt van den deftigen en verheven ftyl der fchoonheid met al de koelheid van een kenner. Op dit geheele Hoofdftuk , fchoon zeer omftandig en met eene wysgeerige naaukeurigheid bewerkt, valt egter nog al wat te zeggen. Hy neemt het fchoone aan, eer hy het zelve in zyne deelen heeft opgelost. Dan daar de fchoonheid een afgetrokken denkbeeld is, zou hy zynen leezers eene groter voldoening gegeeven en te ge7 lyk zyne eigene beginfels veriterkt hebben, indien hyde fchoonheden, die in 't algemeen het belangrykst zyn,in hare beginfels had opgelost, en van de zinnelyke gedaante tot het afgetrokken denkbeeld was opgeklommen. Wy wenfehten dit onderwerp wel verder te kunnen vervolgen, maar  iïhtoire dc l'Art dc l'Antlqulte 23 de kortheid vaa ons beftek laat dit niet toe. — Met ditallesmoet men egter bekennen, dat het overige van deeze afdeeling over de byzondere fchoonheid of de fchoonheid der jeugd op zig zelve — dc idcaale fchoonheid, die ,uit verfchillende deelen is famengevoegd de fchoonheid der gcfnedenen en hermaphroöken, en tevens die, welke ontftaat uit dc ontleende vertoor.ing en uitdrukking der edele dieren, en derzelver toepaffing op de menfchelyke gedaante, zeer naau-, keurig en voldoende is. In de volgende verdeeling van dit Hoofdftuk behandelt onze Schryver de onderfcheideude omftandigheden van den ouderdom en de fcxe der oude ftandbeelden. De fcherpzinnigheid van zyn oordeel is in deeze opzigten niet minder ver. wonderlyk, dan de vuurige verrukking van zyne taal. Wy kunnen flegts een gering gedeelte van dit bekoorlyk onderwerp geeven. Egter zullen wy de inleiding affchryven. „ Door de aftrekking „ en vcreeniging der fchoonfle gedaantens verP, krygen wy, als door eene nieuwe Schepping, „ eene yeel edeler zelfitandigheid, en eene „ akoosdurende jeugd is de eerfte fora onzer 5, overwegingen over het fchoone. De den„ kende ziel heeft eene natuuriyke begeerte om zig zelve van de ftof los te maken, endeverftandige waereld der denkbeelden inteftreeven^ s, Zy is dan eerft wel te vreede, wanneer zy bevattingen van het nieuwe en bevallige kan S) vormen. De grootfte Kunftenaars yan Grie13 4 kea«  2.f. WINKELMAN, 3, kenland, die zig zeiven als nieuwe fchepper? 3, befchouwden, fchoon zy meer voor het ge,, voel dan voor het verftand arbeidden, poogden de hardheid derftoffe te overwinnen, en dezel3, ve het leven intedrukken*. Deeze edele poging s, van den Kunftenaar gaf in den vroegen morgens, ftond der kunst aanleiding tot het verdichtfel „ van Pygmalion en deszelfs ftandbeeld. Hunne s, nyverheid gaf het beftaan aan de voorwerpen 9, dergodlyke aanbidding, welke,om den eerbied optewekken, als wezens van een verhevener s, natuur moeften befchouwd worden. De eerfte 3, inftellers van den godsdienst, de Dichters, ga s, ven hun de verhevenfte denkbeelden voor de 33 afbeeldingen van het godlyk wezen. Deeze denkj, beelden gaven hunne verbeelding vleugelen, „ om het werk boven zig zelf en boven de fpheer „ der zinnen te verheffen. De menfchelyke bevatting, wanneer zy de godheid voor haar ,, zinnen brengt, kan zig niet wel een waardiger 3, of bekoorlyker gedaante verbeelden , dan den ftaat van eene eeuwigdurende jeugd, dan de „ lente van een onverganklyk leven. Derzel3, ver herdenking bekoort ons zelfs in een meer s, gevorderden ouderdom. Zodanig een Schil„ dery was overeenkomftig met het denkbeeld 3i van de onveranderlykheid van het godlyk wee„ zen. De fchoone gestalte der jeugd en bloei. s, jende godheid wekte den menfeh op'tot lief» Ji de en tederheid, de eenigfte aandoeningen, ii welke de ziel in een beko.orlyke verrukking „ kan,  Histoire de V Art de l'Anliquite. if S5 Jcanj'brengen. En is het niet in deeze vervoering der zinnen , dat het menfchelyk geluk „ beftaat, *t welk toch in ieder godsdienst, hy „ zy dan waar of valfeh, gezogt wordt?" Maar helaas deeze verrukking is louter zinnelyk, en de Godsdienst, welken onze Schryver zo zeer bekoort, is die van het oude Rome. In de vol» gende befchryving van de Venus de Medicis is zyne taal nog zonderlinger. „ Onder de godheden verdient Venus als de „ godin der fchoonheid den eerften rang. Zy al., leen, benevens de Gratiën en de Godheden der „ Seizoenen enUuren,heeft hètvoorregtomzon„ der gewaad te verfchyncn. Men ziet haar „ meer dan andere Godeffen dikwils zodanig afge„ beeld, en zelfs in verfchillende tydperken. Ikzal „ een korte befchryving geeven van het ftandbeeld deezer Godes, dat te Florence bewaard wordt. De Venus de Medicis gelykteene roos, wel, ke in den fchoonen morgen geflootcn is, doch ontluikt en bloeit by het opkomen det „ zonne. Zy treedt dien tyd haars levens in, „ wanneer de bloedvaten zig beginnen uittezetten en de boezem zyne vastigheid krygt. Wan„ neer ik haar in deeze gedaante bei'chouwde, „ verbeeldde ik my Lais te zien , die Apelles „ in de geheimeniffen der liefde onderwees. „ My docht ik zag haar in dien ftaat, toen zy „ voor de eerfte male verpligt was haare klederen aftewerpen en geheel naakt te yerfchynen 13 5 « VAOE  WINKELMAN. „ voor de oogen van den verrukten kunftenaarP Zy die eens dit ftandbeeld befchouwd hebben, zullen de volle kragt van deeze befchryving gevoelen. Na dat by van de hemellchc Venus gefproken beeft, welker eigenfehappen cn afbeeldingen zeer verfchillen, voegt hy 'er by,da: zy beiden oogen hebben vo3 bekaorlykhcdcn, die ons kwyneude en lieflyk aanlonkcn, welke dc Grieken Vyv noemen , of meer eigenaartig Idsfe dryvende oogen; maar hy voege 'er by (want zyne onderfcheidingen zyn dikwils zeer keurig,) dat dit aanlonken zeer veel vcrfchllt van die wellustige gebaarden, waar door de hedendaagfche Schilders hunne Venus tragten te kenfehetfen; want onder de Ouden wierd de liefde by de kunftenaars, zo wel als by de redelyke wysgeeren, als de medegezellin der wysheid aangezien, ta ftfi» itapt^tt Wy wenschten de afbeelding te kunnen ovcrfchryven van Juno- die zo onderfcheiden is door haare groóte oogen van de deftige en inge- togene Pallas, —— van de vuurige en levendige Diana, of van de zagteen bekoorlykeBevalligheden. Dan onze fchry ver is even gelukkig gedaagd , om ons een indrukzel van het ysfelyke te geeven. De Schikgodinnen worden hier befchreven als drie oude wy ven, die den hoogflen ouderdom te boven komen, met trillende leden, gerimpelde aange/Jgten,gebogen rug, en met een norsch en ftuursch gelaat; doch wy moeten dit aangenaam veld  Hisioirc de VArt de l Anliquite. 27 veld verlaten, om dat wy naauwlyks eene fchoone plaats kunnen uitkiezen, zonder tevens eene zekere fpyt te gevoelen dat wy eene andere noodzakelyk moeiten overflaan. Het werk gelykt een bekoorlyk vergezigt, waar het oog zig nooit op een plaats kan verzadigen, om dat 'er zo veeIe anderen zyn, die een gelyke aanfpraak op zynen aatidagt maken, en wanneer de ziel nooit rust, daar zig telkens nieuwe en verhevene fchoonheden aan haar opdoen. Schoon het niet voeglyk moge fchynen, van dc befchryvingen, dia in den vuurigften Enthuiiasmus zyn ingegeven,tot de houdingenen pro» portiën overtegaan, moeten wy egter onzen fchryver volgen. Hier vinden wy een zweem van kalmte en rust, welke zo gunftig is voor da fchoonheid, en waarin de oude Goden zyn afgebeeld. Egter hebben wy afbeeldingen van Jupiter, daar hy in de herigfte froerte der baringsnood, met hulp van den ruuwen Vroedmeefter Vulcaan,Pa!las uit zyn brein tevoorfchynbrengt, en eene,mdere van Apollo, na het ombrengen van den Python,met alle teekenen van gramfchap cn verontwaardiging; van gramfchap tegen den flang, die onder zyne voeten ligt, en met verfmaading van zulk eene laage overwinning. De houding der gedraaide bc-enen is keurig gefchikt naar den ftand van lydende perfoonen of min aanzienlyke karakters. In voorwerpen die regt hebben op onze achting en eerbied zal men ze nooit aantreffen. In.  a« WINKELMA N, In 't algemeen vinden wy in de heldeneeuw die ingetogene en deftige bedaardheid in de trekken van het gelaat, welke de wysheid en voorzigtigheid zo.kragtig uitdrukt. Nooit beelde de kunftefiaar de pynen van een 1 aöcoon of de droefheid van een Niobe af, met die weekheid, welke be;zwykt onder het gevoel der fmarte, maar met aiIe kenteekenen van die fterkte van ziel, die zig zelve boven de klagte verheft, en haar lyden kloekmoedig doorftaat. De gedaante van Philoctctes vertoont, om zo te fpreeken, een in zig zelve geconcentreerde fmarte, en die van Jjax eene zielgrievende droefheid, welke ontftaat uit de overweging van de gevolgen zyner dwaasheid. De vrouwelyke beelden misfen zelden dat zagte, het welk de fexe zo eigen is, zelfs in die gevallen, waar zy haar Karakter afleggen. Clytcmneftra fchynt den moordenaar van haar man veel eer te ontvlugten, dan haar eigen handen te bezoedelen met zyn bloed; en Mcdca fchynt zomtyds befluiteloos, ja zelfs met mededogen aangedaan in de ysfelykfte moordtoneelen. Het moet den kunftenaar vergund zyn, zomtyds het waare aan het fchoone opteofferen; de bejaarde Hecuba, en de moeder van Medea, fchynen , in zommigé voorvallen, in den bloei der jeugd. De aanmerkingen van onzen Schryver over de evenredigheid der oude ftandbeelden, en de famenftelling van den Kunftenaar, kunnen niet wel verkort worden; en gelyk wy in geen omflagtig datail moeten treden , zullen wy thans over-  Hisicire de VArt de l'Ahtiqitite. overgaan tot het vierde Hoofdftuk over de fchoon» heid van de verfchillende gedeelten van het menfchelyk lichhaam. Het valt niet gemakkelyk onzen Schryver met naauwkeurigheid te agtervolgen, waarom wy alleen in 't algemeen een befchryving geeven van den perfoon, dien hy volgens het Griekfche model fchoon noemt, zonder den leezer met zyne byzondere redenen optehouden. — De lyn, welke het profiel afteekent, van het voorhoofd tot aan het tipje van de neu3, moet ten naaftenby regt zyn, of ilegts een zeer geringe buiging hebben, want regte lynen geeven den vcrhevenen ftyl der fchoonheid te kennen, en een ligte vloeijende omtrek het tedere. Het voorhoofd kort, het hair om den rug vloeijende en langs de flaapen van het hoofd gekruld-; breede oogen, zo dat de boog der wenkbraauwen meer kan uitkomen, maar in zommige ftandbeelden ftaan zy holler in 't hoofd, dan wel beftaanbaar is met de fchoonheid. Ook verfchilt de houding der Oogen in de meeste ftandbeelden naar de verfchillende Karakters. In Jupiter,Apo!lo, fen Juno zyn de oogen breed rond en open, in Pallas breed, maar fchynbaar naar den grond gekeerd. In Venus zynze klein, het laager ooglid opgeheven, om een los dryvend oog te verbeelden, met verheven wenkbraauwen, welker boogjes met fyne en teere hairtjes bezet zyn. Onze Schryver beweert, in fpyt van fchynbaare auctoriteiten > dat de Ouden de vereeniging der  3^ t" I N K E L M A N, der wenkbrasuwen boven de neus geenzins als een fchoonheid befchouwd hebben; en in de daad is deeze verfchyningook zeer ongewoon in copyen van Griekfche modellen. De fchoonheid van den mond is algemeen bekend; egter denkt onze Abt, dat de bovenlip een weinig dikker moet zyn dan de onderlip. De koppen der Roomfche keizers en Helden hebben gemeenlyk den mond gefloten, doch de Goden hebben denzelven een weinig open. De Faunen en Saters zyn alleen lagchend afgebeeld; de kin is gemeenlyk vol en rond zonder een kuiltje. De ooren zyn zo keurig uitgewerkt, dat zy hier door gemeenlyk een antieke kop van een moderne doen onderkennen. Het hair is niet altyd op dezelfde wyze afgebeeld. Wanneer het hoofd Uit broze ftofFen gehouwen is, is het gemeenlyk kort, maar anders, en byzonderlyk in gedaantens van vrouwen, is het afhangend, dikwils in bevallige lokken gekruld , en van agteren gebonden. De Ouden waren niet minder zorgvuldig om de uitftekende deelen aftebeelden. De handen zyn van eene matige dikte. De vingeren nemen jn een fchoone evenredigheid af. De gewrichten kan men maar even zien, en de nagels zyn gemeenlyk zeer kort. De kniën kan men naulyks onderfcheiden, dan door eene zagte uitfteekendheid, welke zig trapsgewyze zo in het been, als in de dye verliest, en de voeten zyn even als de  Histoirc de VArt dc l'Antiqidte. 31 de handen met de grootfte naauwkeurigheid uitgewerkt , doch de nagels zyn hier wat platter. De fchoonheid van de borst in de manlyke ftandbeelden fchynt te beftaan in eene trapswyze afneerning van derzelver verhevenheid. In de vroulyke beelden is dezelve zelden zeer vol. De Ouden poogden den boezem aftebeelden juist zo als hy zig vertoont in dien ouderdom, wanneer hy zig begint uittezetten , wanneer men des * zelfs zagte golving, fchoon nog flaauw, egter duidelyk bemerken kan. Qrinis ad Obscure decurrcns cingula mamma. Het overige gedeelte van dit werk verfchaft weinig verfcheidenheid voor het onderzoek van den kunftenaar, en dit Hoofdftuk eindigt met eenige vlugtige aanmerkingen over de afbeeldingen der Dieren. Wy moeten nu onzen bevalligen fchryver verlaten,fchoon wy vreezen, dat wy, in plaats van de nieuwsgierigheid onzer leezers voldaan te hebben dezelve flegts hebben gaande gemaakt. Wy hebben de kunften der Grieken vervolgd, zo ver als wy ons voorgefteld hadden, en zo ver,als wy die der Egyptenaren vervolgd hebben. De kleeding, een onderwerp, 't welk den aandagt van den oudheidkundigen verdient, moeten wy noodzakelyk overilaan, dewyl het ons langer zou ophouden, dan ons beftek toelaat. Wy moeten ook menig een aangename befchouwing over het mechanieke ge.  32 W ï $ IC E L M A N, gedeelte der Griekfchè kunften; en den ftyl der verfchillende tydbeftekken overfiaan, waar vooi wy geene andere reden kunnen geven, dan dat wy de gewigtigfte ftukken en nuttigde plaatzen alleen getragt hébben uittetrekkcn. Wy zullen thands dit artikel befluiten niet eenige aanmerkingen over onzen fchryver en vertaaler. Het Karakter , het oordeel, de geleerdheid en boven al de ftand van de Heer Winkelman, hebben hem in 't byzonder voor dit werk gefchikc gemaakt, en wy hebben reden te denken, dat de yverigfte verwonderaars der Ouden in hunnë verwagting geenzins zyn te leur gefteld. Het is wel niet te ontkenen, dat driftige vooringenomenheid met de Werken der Ouden, en zyne vuurige begeerte om alles te pryzen, wat de gewyde roest der Oudheid geheiligd heeft, hem zomtyds van het regte fpoor afgeleid en in ongerymdheden hebben doen vervallen. Doch deeze weinige gebreken v/orden ruim genoeg vergoed door eene uitgebreide geleerdheid en fcherpzinnig oordeel; daar byna alle de wetenfehappen hunnen onderftand tot deeze navorfchingen geleend en tot lieraad van dit werk iets hebben toegebragt. De naarftigheid en naauwkeurigheid van den vertaaler verdienen ook haaren lof: en frhoon men in zyne taal zomtyds eenige Germanismi' vindt, (iets dat onzen Hollanders in hunne vertaalingen uit het Hoogduitsch ook niet vreemd  Histoire de l'Art de VAntiqutte. 33 is,) is egter zyn ftyl voor 't overige kragtig eri vloeijend. Ook is' deeze uitgave aanmerkelyk verbeterd met verfcheidene bekendmaakingen van den Heer Winkelman , en de Uitgeever heeft tevens zyn voordeel gedaan met alle de byvoegzelen, Welke de Abt van voornemens Was by de Franfche overzetting te voegen, en die hy opgeftcld had op die ongelukkige reize, toen hy vermoord wierd. G . He*  ,34 , Hcdcndaagfche Oej)cnende Heelkunde, doof D A Vï D van GESSCHER, Hcelmecflcr van bet St. . Picters Gafihuis te Amfierdqm, . Lid van dc llollandjche Llaatfchappye der Wcetcnfchappcn ic Haarlem, van het Zeeusch Genootfchap der Wcctenfcbapptn tc Vlisfingen, en van het Pro. linciaal Ut rechtfuhe Genootfebap van Kohflen cp R0 Weelenfchappen. Te Amfterdam, Uy, de Wed. j a n D ó ll , UI Deelen. In 410. Met Haaten. TT\it Werk, waar van wy aan onzen wectgie■*S rigen lezer reeds overlang verllag zouden hebben gegeven, waren wy niet in een zeker vertrouwen geweest, dat het onze Geleerde Landgenoten, en vooral het weetgierigst gedeel. te, waartoe de lezers van dit tyd werk zeker behooren, om zyne waarde te bekend was om aangeprezen te worden dit Werk, ondervinden wy met gansch geen genoegen, dat den Heelkundigen beoeffenaar in ons Nederland niet, of ten minften niet algemeen, bekend is. De Heelkunde immers, fchoon zy door velen als een ambacht geoeffend word, is, daar zy het tydelyk geluk cn welzyn van den mensch bevorderd , van te veel aanbelang om door lieden, welke als enkele werktuigen, zekere bewegingen, welke zy zich in hunne jeugd door de gewoonte hebben eigen gemaakt, maken , beoeffend te worden. —Neen zy vcreifchteven als de Geneeskonst, mannen, die geleerdheid, verftand, oordeel, üandvastigheid, moed, ec daarenboven een hand be-  Ileckndaagfche O effenende Heelkunde. 35 bezitten, die vastheid genoeg heeft, het blcedftortend ftaal, ten heil van het menschdom, te kunnen gebruiken. Mannen zo als Engeland in ecneri Wisema 1% S h fl r p , C h e s e l d e n , H t u w k i n s , P o l C , John Hu n t e r en anderen , Frankryk in eenen' Le Cat,Mor eau, Lo uis,d f.S aultenz,. Duitfchland in S c h m u i k e r , Thecens en ■ zynen, Richter , bewonderd heeft en nog bewonderd. En ons Vaderland zelve, dat kleine ftukje land in vergelyking der genoemde Koningryken , is. niet minder vruchtbaar in het voortbrengen van grote verftanden in de;en tak van wetenfehap. Om geenen onzer tydgenptenmeeraanteha-. Icn,waar van velen door hunnen geleerden arbeid by geheel Nederland niet alleen, maar door een groot gedeelte,van.Europa bekend zyn, zo kan dit Werk alleen onze Helling bevestigen. rii> Wprl-. dar ak eene toetsfteen van den Heel¬ kundigen arbeid van oude en nieuwereSchryvers,. van aue uitviuuiugi'u , '.;iuucft,s.i!je,<-K . gen,waarmeaemen ue utLiivuusi vau nx r r zend menfehen, waarvan het grootfte gedeelte geheel onfchuldig was, wierden, om zekeren opftand, door eenige weinige aangeregt, op de verraderlykfte en wreedfte wyze omgebragt, zonder onderfcheid van ouderdom of fexe. En men vond niemand dan de H. Ambrotius, Hy vond denzeiven naa eenige dagen in eene wrong jn de blaas, en hy haalde denzeiven, op den raad van den Kundigen Hoogleeraar Bon, die onze Stad geen geringe eer aan doet, met eene fmalle tang in de wrong te brengen, uit de blaas met behoud van het lydertje. In dit geval is de Hoogleeraar Camper geme» leerd, en dit fchynt den Heer van Wy aanleid ding gegeven te hebben tot fchryven. --—— Doch wy willen of zoeken ons met het verfchil, dat de Heer ïanWï met den Heer Camper heeft, niet in te laten; daar het ons voorkomt dat de Keoordeiing overdiergelyke gefchiilen het Pubücq beter , dan ons, in dit onzydig tydfchrift, toebetrouwd worden poet. Wy vinden ons genootzaakt, om de bekrompenheid van plaats,ons verder teontflaan,de verdere aanmerkingen van den Heer van Wif,nie$ F j aiiai  &0 Heelkundige Mengelftoften. minder nuttig , over het Steenfnyden, hier te plaatzen. De verhandeling zelve kan onzen weetgierigen Lezer best voldoen. Ons oordcel ftrookt nagenoeg met dat van. den Schryver omtrent den Aart der Kankergezwellen Wy geloven dat een Kanker plaatfelyk zyn kan, en dan moet weggenomen worden, dat het denkbeeld van eene Kankerachtige gefteldheid der vochten, in ieder plaatfelyke Kanker aante* n°men, tegen de ondervinding ftrydende is, en dat deeze Helling zelfs het behoud van veele lyders verhoed. — De overige waarneemingen , hoe zeer gefchikt tot bevordering der Heelkunde en tot duidelyke vertoning der Heelkundige kennis,'van onzen Schryver, zyn voor geene uittrekfels vatbaar. Me.  Memoires Sur VAncienne Chcvalerie. Dat is: Gedenkfchriften wegens het oude Ridderfchap. •pve ontwikkeling van het Nationaal Karakter \y en Zeden der oude volken, is zo leerzaam en gewigtig, dat het te bejammeren is, dat de Historifche Gedenkftukken van vroegere tyden zo weinig byzonderheden van dien aart opleveren. Het fs daarom een verdienftelyk werk in de Republiek der Letteren,de overblyfferenvanvorige eeuwen uittepluizen, ten einde zodanige ftukken voor den dag te brengen, die eenig licht ver* fpreiden over de Gefchiedenis der menfehelyke Natuur. In 't byzonder verdienen de tydperken van voorige eeuwen onzen aandacht, waarin de volkszeden door den invloed van eenige buitengewoone oorzaaken een byzonder aanzien aanneemen en bondige ftoffen vereisfehen, om de wysgeerige nieuwsgierigheid te voldoen. In dit opzicht is 'er geen tydbeftek in de Gefchiedenis der waereld, dat van zo veel gewigt is, dan dat, waarin geheel Europa door eene Godsdienftige ylhoofdigheid bevangen, zich vereenigde ter uitvoering van het Romaneske ontwerp om het heilige land uit de handen der ongelovigen te verlosfen. De Militaire geest, welken deeze onderneming door alle natiën verfpreid-de, was de grondflag van verfcheiden zonderlinF « Se  '9% Gedenkfchriften -wegens het ge gebruiken, in 't byzonder van de plegtigheden van het Ridderfehap. De opkomst en voortgang deezer inftelling, de byzondere kleeding, welke dezelve onder perfoonen Van beide fexen invoerde, en de zo wel voordeelige als nadeelige uitwerkfelen, welke zy inde Maatfchappy voortbragten, worden uitvoerig befchreeven in deeze fraaije verhandeling van den Heer de St. Palaye die men in de Memoires de 'lAcademie des infcriptions vindt ingelyfd, en in dit Jaar door eene Engelfche overzetting weder is vernieuwd geworden. " • De Zeden van het gemelde tydbeftek, welke de ftoffen voor deeze gedenkfchriften opleveren ,zyn zo geheel verfchillend van die der tegenwoordige tyden,dat derzelver verhaal niet dan ten hoogften aangenaam zyn kan. De volgende uittrekfels van dit vermakelyk Werk zullen, zo wy vertrouwen , onzen Leezers niet ongevallig zyn. f De plegtigheden, die vooraf gingen, eer de nieuwe aankomeling door het geheiligd zwaard der Ridderfehap wierd ingewyd, zyn de volgen ■ de: Strenge vasten, gantfche nagten in de gebeden mee een priester en doopheffer doorgebragt, de Sacramenten van boete, biecht en het heilig Avondmaal met de grootfte Godsdienftigheid ontvangen ; het bad, 't welk de zuiverheid der zeden, die in den ftaat van het Ridderfehap vereischt wierd, aanduidde, en witte klecderen, in naar» VGl-  Oude Ridderfehap. 93 5 i volging der Neophiten, of-nieuw bekeerden, als, een ander zinnebeeld van dezelfde zuiverheid, (en dit was een gewoonte, welker plegtigbeid, gebruikelyk was by de Koningen en Koninginnen van Groot Brittanje den avond voor hunnq Kroning), een oprechte belydenis van alle de zonden , die zy in hun leven bedreven hadden; een ernflige aandacht op de Predikatiën, waarin de voornaamfte Artikelen van 't Christelyke geloof en zeden verklaard wierden; alle deeze pligteq van voorbereiding moesten op de eerbiedigde wyze door den aankomeling volbragt worden, eer, hy gewapend wierd. De wyze van Wapening was deeze:eerst deed men hem de Spooren aan,dan de Maliënrok, her. Pantzier, de Armwapenen en de Handfchoenen; dan ging hy naar den Ridder, die hem wapenen moest, en knielde voor zyne voeten. Deeze vraagde hem , met welk een inzicht hy de heilige orde wenschte intetreeden, en of zyne oogmerken alleen de handhaving en eer van den Godsdienst en het Ridderfehap bedoelden ? waarop de Jongeling een gepast antwoord gegeeven hebbende, de Ridder, na dat hy hem den eed had afgenomen , drie flagen met het plat van het zwaard over den nek gaf, en hem het gouden zwaard aangordde , het welk het aanzienlykst teeken van het Ridderfehap was, en als het zinnebeeld van de moeijelykheden die hy te beftryden had, wierd aangemerkt. ' De Ridder, die hem het zwaard aangordde^ F 7 fpiak  9 'r Gedenkfchriften wegens het fprak deeze of dergelyke woorden uit": ln den name van God, van den heiligen Michaël en de H. Joris maak ik u Ridder" waarby hy zomtyds nog voegde": weest dapper ,ftoutmoedig en getrouw". 'Er ontbrak egter nog iets aan de Wapenrufting van den Ridder, te weeten, de Helm, het Schild en de Lans, die zy hem vervolgens gaven; -dan bragt men hem een Paard, dat hy dikwils zonder behulp van een ftygbcugel beklom. Om zyne bedrevenheid in deeze nieuwe waardigheid ten toon te.fpryden reed hy in 't rond, fpeelde met zyne lans, en zwaaide zyn blikkerend zwaard; waarna hy in dezelve Wapenrusting optrok naar een der opeabaare pleinen, opdat het een ieder mogt biyken dat hy volgens de orde was Ridder gemaakt; en om hem een verheven denkbeeld te geeven van het Karakter, dat hy ftond te bekleeden, en tevens een gepaste vrees inteboezemen voor alles wat het zelve eenigzins bevlekken of onteeren kon, moest hy de Stad rend ryden, en zich aan het Volk als hunne voorftander en befchermer doen zien. De zucht naar rykdommen, rust en eer wierd niet alleen als een onvoldoende maar zelfs als een onwaardige beweegreden tot deeze heilige verbintenis aangezien. De Schildknaap, die een ydele gloriezucht had of een vleijer was, wierd buitengeflocten, dewy] de zodanigen die ondeugden koesteren, welken de Ridder verpligt was uittèrooijen en te vernietigen. Ook wierd 'er niemand iü  Oude Ridderfehap. r S>j in deeze orde toegelaten, die kreupel was of eenige lichhaamlyke gebreken of zwakheden had, die hem ongefchikt voor het beroep der Wapenen maakten, hoe ryk, edel of kloekmoedig hy voorliet overige ook zyn mogt. De geftalte, het voorkomen, de weezenstrekken wierden van groot aanbelang gereekend; en voornamelyk die fterkte van Conftitutie, welke den Ridder in ftaat ftelde om, in welken Hand hy ook geplaatst mogt zyn, met eenen vuurigen en onverfchrokken y ver voor de handhaving der goede orde zich in de bresfe te ftellen, door eenen werkzamen aandacht op, en beproefde ervarenis in, alles, wat den Oorlog betrof. Overeenkomftig hier mede verhaalt Perceforest, dat de Koning Peleon, wanneer hy zyne Zoonen en neeven tot Ridders fioeg, hen dus aanfprak:" Al wie in eene heiliga orde, het zy van den Godsdienst, of van het Huwelyk, of van het Ridderfehap, zich begeeven wil, behoort eerst zyn geweeten te zuiveren, zyn hart van alle ondeugden te reinigen, het zelve met alle deugden te verfieren,en metdegrootfte zorgvuldigheid en yver dat alles te volbrengen, wat hy in 't nieuw beroep, 't welk hy op zich genomen heeft, verpligt is te doen , • met een woord —- hy moet zich zelve niets te verwyten hebben". Toen de Hertog van Bourgondie, zegt Monjlrelet, het Feest van het gulden vlies vierde, zond de Hertog van Alencon een' Ridder in zyne plaats, daar hy zelf gevangen was uit hoofde van een  p6 Gedenkfchriften weggas het een vonnis tegen hem geilagen: en fchoon 'er op deeze vergadering geene gevolmagtigdens van Ridders komen mogten,en alleen dezulken, daar niets op te zeggen viel, zo ftond de Hertog van Bour gondie dit echter toe, om dat hy geloofde dat de Hertog van Alencon als een eerlyk man onrechtvaardig en buiten zyn toedoen veroordeeld was. Verfcheiden Ridders verdienden in de daad deeze edele onderfcheiding, dat zy vry waren van allen blaam. Zodanig waren een Du Guesclin, een Basbafan, een Louis de la Trimouille, een Bayard en de braave Ridder d'Aumnt, die ftierf in 't Jaar ijqJj van wien de beroemde Du Thou dit glorieryk getuigenis geeft:" Hy was zo hooggeacht zo wel by de party van den Koning als van de Ligue, dat, indien men een Ridder zonder vlek of blaam, even als jn de dagen onzer Voorvaderen had moeten zoeken, de gantfche waereld eenparig het oog zou geflagen hebben op den braven en dapperen d'Aumont". De adelyke Vrouwen en jonge Juffers woon» den zomtyds deeze Statelyke plegtigheid der Ridderlyke Wapening by, en wanneer de Ridder ten ftryde trok, wierd hy door een jong meisje gewapend, die met haar zagte en poezele hand' jes zyn Wapenrok vastgefpte, het geen hy zeer geduldig toeliet, terwyl hy dit teeken van genegenheid ontving van haar, in wien zyn leven, om zo te fpreeken, was opgewonden. Gelyk het Ridderfehap zeer ftrekte ter beveiliging en befcherming van de fraaije fexe, zo was hec  Oude Ridderfehap'. 97 riet ook regt gefchikt om de ftipfte welvoeglykheid in de Vrouwelyke zeden te bevorderen; want daar de Ridder door de Wetten zyner inftellinge tot de hoogst mogelyke kieschheid in zyne manieren en gedrag jegens de Vrouwen gehouden was, zo waren ook de Juffers, die gaarne wilden geëerd zyn, verplicht haar Karakter zuiver te bewaaren, wyl zy als dan ten vollen verzekerd waren van de achting en eerbied, die men defexe fchuldigis; doch indien zy door een tegenovergefleld gedrag zelve reden gaven van verdenking en opfpraak, hadden zy alle redenen om te vreezen, dat zy Ridders zouden ontmoeten, dienaauwkeurigkennis zouden nemen van de ergernis, diézy gegeevea hadden. De Chevalier de la Tour maakt in een vertoog over de opvoeding van zyne Dochters omtrent het Jaar 137 f, gewag van eenen Ridder van deezen tyd, die op zynereis met verontwaardiging verby een verdagc Ka deel trekkende, als het verblyf van zodanige Juffers, die niet waardig waren een getrouwen Ridder volgens de Wetten van eer en deugd te ontfangen, dezulken tevens,die met regt aanfpraak maakten op de algemeene achting haaren verdienden lof geeft: "Het was thans,(zegt hy,) een tyd van Vreede,en'er waaren groote Gastmalen en gedurige Festynen; en allerleie orders van Ridders en Vrouwen, en Jonge Juffers waren by deeze Vreugdefeeften vergaderd ; en de deugzaame Ridders waren ter deezer tyd in groote achting. Doch indien het gebeur-  93 Gedenkfchriften wegens hei beurde, dat een Vrouw of Juffer van een flcgcëri naam haar naast eene deugzame Vrouwe of een Juffer van een onbefproken eer nederzettede, • zy mogt dan de bevalligfle cdelfte of rykfle Vrouwe, het zy van afkomst of door huwelyk,' weezen; docht het echter deezen braven Ridder niet ongemanierd by deeze gelegenheid van zyn gezag gebruik te maaken. Hy nam de deugdzaamc Vrouw of Juffer by de hand en plaatfle haar' boven de verdagte, zeggende tegen de laatflein tegenwoordigheid der gantfche vergadering: — Vrouwe! laat het u niet mishagen, dat deeze Vrouwe of Juffer vóór u geplaatst wordt; zy is onfchuldig, en daarom in rang boven u verheven : verwonder u dus niet over deeze onderfcheiding, want de eer moet gegeven worden aan haar die de eer bewaard heeft. Zo fprak de braave Ridder en plaatfte de waardige en onbefproken Juffer op de hoogfle plaats, waar over zy zich in alle nederigheid verheugde, en God . dankte, dat hy haar hart zuiver en rein bewaard en haar deeze eere waardig gemaakt had, terwyl de andere haare banden voor haar aanzicht hield, en vLn fchaamte bloosde; en dit was een goed voorbeeld voor alle Jonge Meisjes; want de fchande, die deeze eerlooze vergezelde, deëd de anderen' in 't vervolg des te meer op haar hoede zyn, om' haar éér onbevlekt te bewaaren. Dezelfde Chevdlier de la Tour voegt 'er by, dat hy verfcheiden' perfoonen heeft hooren zeggen, dat zy den voorzyden Ridder Godefroi hebben hooren vernaaien, dat-  Oude R'dderfclap. (59 dat, wanneer hy onder weg het Kafteel of verblyf eener adelyke Vrouwe voorby reed, hy altyd onderzocht, wie het bewoonde, en als men hem dan verwittigde,dat het eene Vrouwe behoorde, wier Karakter in 't ftuk van eer verachtelyk was, hy liever een myl in 'trond gereeden had, dan den drempel van h3ar deur te betreden. Maar dat hy dan een klein kruisje, dat hy by zich droeg, uit zyn' zak haalde , en haar deur met een merk van eerloosheid teekende, waarop hy zyn paard de fpooren gaf, en het Kasteel verliet. Doch in tegendeel, wanneer hy het verblyf eener Vrouwe of Juffer van onbefproken eer voorby reed, kwam hy altyd, indien hy geen te groote haast had,van zyn paard af, om haar te zien, haar minzaam te begroeten, eh tegen haar te zeggen". Mynedeugdzaame Vriendin, of myne deugdzaame Vrouwe, ik bid God, dat hy u, tot lof en verheerlyking van zynen naam, in deezen ftaat van rykdom en eere altyd wil bewaaren onder het getal der deugdzaamen ? "Ik wenschte wel, befluit de Chevalier de La Tour, dat deeze tyden nog eens weder kwamen, want ik denk,dat zy zo veele berisping niet zouden verdienen als de tegenswoordigen. Het belang, dat de Vrouwen in de openbaare vreugdefeesten en tournooifpeelen namen, worde door den Heer de St, Palaye dus befchreven. Het Muziek der Trompetten kondigde de komst der Ridderen aan, die prachtig gewapend cn uitgedoscht, door hunne Schildknapen gevolgd te paard verfcheenen, en met een deftig en majestueus  loo Gedenkfchriften wegens het tueus gelaat langzaam kwamen aanftappen. Zomtyds leiden geheele gelederen van Vrouwen en jonge Jufferen hunne edele fhaven met kettingjes, die zy aan den rand der toomzels vastmaakten, en alleen loslieten, als zy op het punt ftonden om ten ftryde voortterennen. De titel van den flaaf of dienaar eener Vrouwe wierd luiddruftig uitgeroepen alszy hetTournooifpel begonnen, en even gelyk in den Oorlog de Leenman het wagtwoord nam van den Heer, dien hy diende, zo vroeg de Ridder, als hy den ftryd begon, zyne Juffer, wat het woord zou zyn, dat hy voor haar in het Tournooifpel zou doen weergalmen. De Ridders namen dus de Deviefen ea Kleuren van hunne Juffers, even als de Leenmannen die hanner Heeren. Zomtyds waren deeze Deviefen zeer raadfelachtig, en wierden alleen verftaan door de per» foonen, voor wier liefde zy zo zinryk bedagt waren dat zy voor alle anderen onoplosbaar waren. Het gebruik van deeze zinfpreuken der Liefde, gaf aanleiding tot het verdichtfel in de Arresta Amorum: Een minnaar, die zich tot het Renperk gereed maakte, had een Wapenrusting en gewaad, dat hy in een vrolykeluim bedagt had,en waarop hy het Devies van zyn meisje zette, terwyl hy met de Kleuren, die zy droeg, zyn paard en lans veffierde: Wanneer hy op het punt ftond om te vertrekken, en zig by de Juffer vervoegde, om haare zegeningen te ontfangen, veinsde zy zich ziek, om zich zelve van zyn bezoek te ontflaan. Het hof  i m Oude Ridderfehap. lol hof der Liefde veroordeelde de voorzyde Juffer, om den gemelden verliefden eifcher te kleeden, intehuldigen en te wapenen, zo dra hy weder iü 't Renperk zou verfchynen, als mede zyn paard by den toom een tour in 't rond te leiden,en hem dan zyn fpeer overtegeeven en te zeggen: "Vaarwel myn Vriend, —- zyt goedmoeds — voor uwen welftand is de Hemel gebeden." De Ridders wierden dikwils genood de Tour» nooifpelen te hervatten met hunne zusteren en andere maagen : doch bovenal met hunne meestresfen of de Juffers hunner Liefde, en de Kampvechters mistten nooit dezelve in hunne renfpeeien te noemen, om eikanderen aantemoedigen en te bezielen." De Wetten(zegtde Schryver van het leven van Cervantes voor zyn Don Quichot geplaatst) veroordeelden dit alles naderhand als een misbruik, doch men dacht oudtyds, dat deeze teekenen van eer, door de Jufferen gegeeven, niet dan door de edelfte Krygsdaadent konden verkregen worden, en zy wierden by hen» die ze droegen , aangezien als waarborgen der overwinning, en als een geheiligde verbintenis, om niets te doen, waar mede zy de aanzienelyke eer, die hen door de Jufferen in den Rang, dien zy bekleedden, wierd aangedaan, onwaardig konden maaken. De zugt om de fchoone fexe te kunnen behaagen, was de zlél deezer Tournooiipelen. By Perceforest vinden wy een Klaaglied van deezen Vorst aan één zyner vertrouwelingen: „ Dat Algem. bibl. V. deel. N. i. G Rid*  ïc-4 Gedenkfchriften wegens hei Ridders, die in den boezem van het geluk endea overvloed van den Vreede woonende de Ren- en Tournooifpelen, en alle glorieryke bedryven van het Ridderfehap verlaaten hadden: - „ Gelyk de Nachtegaal, (zegt hy) die nooit ophoudt zyne verrukkelyke melodieufe toonen te fiaan, om zyne beminde te bekooren, voor dat zy zich ganftig toont aan zyne gebeden : Zo vervulden de Ridders, op het gezicht der fchoonheid, zagtheid, bevalligheid en bekoorlyke tederbeden der maagdelyke kuischbeid, het geheelal met hunne dappere daaden, en deeden de lucht van de deugd en den lof hunner meesteresfen' weergalmen, tot dat zy de geftrengheid der Juffers, die zy dus dienden, ontwapend hadden. En dit was buiten twyfe|,zegt hy,de regtmatige beloning van hunnen heldenmoed. En had dit langer ftand gegrepen, zou het Ridderfehap niet zo ras te niet gegaan zyn." —tt „ Dienaars der liefde (zegt Euflache Defchamfs) ziet met een oog vol vuur naar de verheven zitplaatfen van deeze Paradys-Engelen, dan zult gy met dapperheid ftryden, en geëerd en bemind worden". De Buitenfporigheden der Platonifche liefde, welke uit het Ridderfehap ontflonden, worden in de volgende plaats, waarmede wy befluiten zullen, befchreeven: „ Zy hadden veele fyn uirgedagte befchryvingen der liefde, welke den wanhoopigftenof heugelykften toeftand vooreen teder en oprecht hart, en de beminnelykfie of walgelykfte hoedanigheden vanhun-  Ouae Ridderfehap. 103 hunne meesteresfen behelsden. Zomtyds beftonden zy in grootfche en zwellende loffpraaken ter eere der Jufferen, die honderdmaal herhaald wierden« Zomtyds in onbetaamelyke uitroepingen wegens haar gedrag. De Rechter deezer twistgedingen had den titel van.Vorst der Liefde; zyne uitfpraaken waren dikwils dubbelzinnig,duister, enraad" felagtig; en de partijen onderwierpen zig egter met eerbied en gezeggelykheid aan zyne beflisfingen. De Cardinaal Richeticu, en veele perfoonen van aanzien behielden deezen fmaak nog, welken hunne voorvaderen uit de oude gebruiken ontleend hadden, en bragten zulke ftukken op nieuws te voorfchyn. DeFranfche Academie, om denCardinaal de Richelieu,haaren Richter, te behaagen , handelde in haare eerfte zittingen over verfcheiden onderwerpen, die tot de liefde betrekking hadden,en in het Hotel van Longueville wikkelden zich de fchranderfte en aanzienlykfle Mannen in twistgedingen over diergelyke floffen. De minnaars van de gouden eeuw der galanterie fcheenen, in hunne fyne befchry vingen, minder in Plato gelcezen, dan by de Scotiften fchool gelegen te hebben, van wien zy hunne fpitsvinnigeonderfcheidingen ontleenden. Zy beroemden zich dat zy alleen de deugden, gaaven en bevalligheden hunner Jufferen beminder?,, dat zy in dezelven alleen een bron van 't hoogde geluk vonden, en dat zy nergens anders naar ftreefden, dan om den roem en eer van die deugden en bevalligheden, waarmede de Natuur haar verzierd had, G 2 its  rc4 Gedenkfchriften wegert! iet tegen éeiï ieder ie verdeedigen en doorde gint»' fehe Waereld te verheffen en te verfpreiden; en' daar een ieder büitenfporig was in den lof van zyn meisje, wilden zy nooit toegeeven dat een andere Juffer volmaakter zou zyn dan de geene die het voorwerp was van zyn aanbidding. Zomniigen waren zelfs met een geweldige drift bezield voor de zulken, die zy nooit gezien hadden , waarvan men in de Gefchiedenis der Troubadours een treffend voorbeeld vindt in het leven van Geoffron Rudel, welke fchriften men niet genoeg waardeeren kan , om dat zy ons de oorfpronkelyke fchilderyen deezer oude tyden, die van onze zeden zo hemelbreed verfchillen naukeurig opleveren. De Chevalier de la Tour fpreekt vandedweepery deezer minnaars, die een foort van Herders leven leiden in Pokou, geduurende de gevangenis van St. Louis, en die, ondervoorwendfelvan hem te verlosfen, de grenfen van Vlaanderen en Prcardyen afliepen, en eindelyk in Orleans teniet gingen. Onder het zelfde voorwendfel wierd Langnedok in den Jaare 1320 ontvolkt. Zy noemden hunne maatfchappy de broederfchap van dc boe. telingen in de liefde. Ook waren 'er vrouwen die met de mannen om ftryd y verden, om de eer te handhaaven van deezen buitenfporigen Godsdienst , wier voorwerp voornamelyk beftond cm de grootheid hunner liefde te bewyzen door een onverzettclyk befluit om de ftrengheid der fei.  Oude Ridderfehap. ioj leifoenon, en de ongemakken vaneen zwervend ie ven te braveeren. En Ridders en Schilderknaapen , en Vrouwen en Meisjes, die deeze fecte omhelsden, moesten zich uit dezelfde be • ginsels,in de brandendfte hitte van den zomer in dikke warme mantels met dubbelde Kappen wentelen en groote vuuren aanleggen,waar voor zy zich, volgens de wetten der orde, verpligt waren te warmen , ais of zy klappertanden van koude; en dit was waarfchynlyk als een zinfpeling op het kragtig vermogen der Liefde, dat zulke buitengemeene veranderingen gewrocht had. Wanneer de winter zyne felle vorst begon te verfpryden, veranderde de Liefde de orde der feifoenen- De minnaar, die onder haare banieren ftreed,gevoelde dan de brandendfte hitte; en een dunne keurs met een eenvoudig rokje was de geheele kleeding der jufferen; want bonte mantels, handfehoenen of moffen te dragen , of een vuur aanteleggen, zou onder deeze fecte als een hoofdmisdaad gehouden zyn. De fchoorfleenen van hunne groote zaaien en kamers waren met wintergroentens, indien ze te bekomen w;;ren, opgefierd , eneendunferfiezonder .pluis was al het dekfel, dat zy op hun bed hadden. Zy die de liefde fterk maakte, gelyk een oud Dichter, Gontier, zegt, vreesden geene koude. Q 3 De  jcfS De Ontdekking van Amekika, gei fchikt ter aahgenaame en nuttige leezing, voor kinderen cn jonge lieden , door J. H. Camp ë. Tweede en Derde Deel. Te Amfterdam, By de Wed. J. Dóll. 1783. In i2vo. Deeden wy, in een voorig Stukje, (*) verflag van liet eerfte Deel deezes Werks, het zal ook nu onze pligt zyn, van de twee laatfte Deelen, behelzende het leven en'de lotgevallen van JFerdinandKortf.s en Pizarr o, waar* mede deezen arbeid voltrokken is, eenig bericht te geeven. Ons oogmerk was toen zo wel als thans, den Leezer te doen opmerken het eigenaartigc in de manier van behandeling, als opzettelyk gefchikt om de Jeugd met de gewigtige Historie van de ontdekking der nieuwe waereld békend te maaken, en dezelve zo wel met verfcheide kundigheden te verryken, als inzonderheid gevoelens van braafheid en Godsdienst in te boez/emen. Men zal ook hier, gelyk omtrent het ecrite Deel, moeten erkennen, dat de Heer C a mp k te recht den algemeenen lof verdient, juist het gewigtigfte en leerrykfle uit de Gefchiedenis , <£ot zyn byzonder oogmerk, op de beste wyze, gebruikt te hebben. De Historifche GcbcurteniSfen zyn met levendige kleuren gefchilderd; taal en ftyl voor den toon van gemeenzaame gefprekken zeer gefchikt, en echter naauwkeurig; het kv:: on- C*) In kt IV Deel, BLidz. 361 en volg. / v : h  Jo H. C AMPEj Ontdekking van Amerika, aoj .onderwys en de lesfen niet gezocht, maar natuurlyk uit de voorvallen zei ven afgeleid, en de aaneenfchakeling van het geheel meesterlyk bewaard, Deeze hoedanigheden verdienen zo veel te meer onze opmerking, dewyl hieromtrent, in Schriften van dien aart, niet zelden grovelyk wordt misgetast; naardien men, door de zonderlingfte ovcrfprongen, dingen vanterzyde invlecht, die ■met de hoofdzaak niets gemeen hebben. eeniglyk om dat men over dezelven iets heeft uittekraamen; daar men integendeel zich moest bevlytigen, de hinderen aan een famehhangend geheel te gewennen , en hen nimmer toegeeven zich telkens by de invallen van hunne verbeelding op te houden^ en van het groote oogmerk hunner overdenkingen te laaten aftrekken. Wy zullen nu weder een en ander ftaaltje te berde brengen, om hierdoor de byzondere manier van onzen Schryver te leeren kennen, dewyl wy mogen voorönderftellen, dac de Gefchiedenis zelve genoegzaam bekend is. De wreedheden door de Europeaanen by hurjt eerfte komst in Amerika gepleegd, zyn zo af-fchuwelyk, dat 'er de menfehelyke natuur voor yst, en wy gaarne van elders eenig middel zoeken, om ons tegen de onaangenaame aandoeningen, welke zy by ons verwekken, te wapenen., Hierom begint de Vader ook zyn verhaal met deeze woorden: „ Ket doet my leed, kinderen S s, u vooraf te moeten zeggen ,dat het genoegen, ,e, 't welk gy u van onze Gefchiedenis belooft, „ niet zelden, door misnoegen en treurigheid C 4. zal  ?c§ J. H. C A M P E, j, zal worden afgebroken. Ik zal u moeten over.. „ brengen in zulke tyden, waarin de menfchen zo 3, ontaard en verwilderd waren , dat men moeite J5 beeft, om hen van wolven, tygers, en andere 3) verfcheurende dieren te onderfcheiden. Dit nu „ is een treurig gezicht, waarvan ik u gaarne zou „ willen ontheffen: evenwel 'er komt ook nog al „ wat goeds uit voort. Gy weet nu reeds, dat ,, de menfchen in onze dagen, God zy dank! j, wederom menfchelyker geworden zyn, dewyl 'er thans in de meeste landen eene zorgvuldi3, ger opvoeding en beter onderwys plaats hcb„ ben dan in die tyden. Hoe gelukkig zyn wy s, dan, dat wy niet toen, maar in deezen tyd „ geboren zyn, waarin het elk een gemakkelyk „ wordt gemaakt, om verlicht en verbeterd', orh vroom en mcnschlievend te worden! Dus kan s, de Gefchiedenis van die ruuwe tyden ons voor- naamelyk daartoe dienen, dat wy dit ons geluk 3, behoorlyk leeren fchatten, dat wy Gode daar „ voor danken, en dat wy de betere menfchen, waarmede de goede Voorzienigheid ons te ge„ lyk in dit leven heeft geroepen, met eené „ blaakende broederliefde ombelzen". Om weder een enkel proefje te geeven, hoe de Heer Campe, daar het te pasfe komt, de jonge lieden in de Natuurkunde onderwyst, verkiezen wy het volgende gefprek over de Pasfaatwinden , waarin dat onderwerp zeer duidelyk wordt verhandeld , het geen echter niet zonder eenige uitvoerigheid kon gefchieden. va-  Ontdekking van Amerika,. jog „y&drr. By ongeluk was de hoedanigheid yan de zu'idamerikaanfche luchcgefteldheid in dien tyd nog zo weinig bekend, dat zy hunne vaart ongelukkig, in den onbekwaamften tyd begonnen. j oh a in nes. Hoe zo? vadkRx Dewyl het juist de tyd was, wauïn de periodieke winden woeijen van dien kant, werwaards zy wilden heenen zeilen johannes. Ik meende, Vader! dat 'er tusfchen de keerkringen altyd een en dezelfde wird waaide,* welk men den Pasfaattvind noemt? En deeze (treek ligt immers tusfehen de keerkringen? vader. Gy hebt volkomen gelyk; maar gy moet vveeten, myn lieve jo h a nn e s! datdeeze Pasfaat-winden alleenlyk midden op de groote Oceiianen, maar niet aan de kusten van de vaste waerelddetlen, hunnen regelmaatigen loop houden. Hebt gy lust, Kinderen! om uwe oplettendheid een weinig intefpannen: dan zal ik u de hoedanigheid van de verfchillende winden, welke om onzen aardbol waaijen , wat naauwkeuriger bq« fchry ven ? - de meesten. O ja, Vader lief! pietes'. My zal het buitengewoon aangenaam zyn, omdat ik tot hier toe nog nietduidelyk weet, wat Pasfaat-winden , Wisfel - winden , en, ik weet niet wat al voor winden, zyn, waarvan alle oogenblikken gefprooken wordt. vader. Wees dan nu maar opmerkzaam; dan G 5 ftaa  ïio J. ff. CAMP E, fha ik 'er u borg voor, dat u alles volkomen klaar zal worden. Tusichen de keerkringen, en nog wel eenige graaden verder naar het noorden en naar het zuiden, waait midden op den Oceaan, jaar uit jaar ïn , byna zonder tusfehenpoozing, dezelfde wind. Daar, waar de zon juist lynrecht boven de aarde ftaat, is 't een volltrekteoostenwind. Verder op naar het noorden, naar den keerkring van denjleen ■ bok toe, zuidöostelyk. Dit is de zogenaamde Pasfaatwind, welke echter, gelyk ik reeds gezegd heb, alleenlyk waait op den hoogen Oceaan, en zich verliest, zodra hy tot honderd, en 'in andere ftreeken tot hy op dertig mylen na, de vaste waerelddeelen genaderd is. joh annes. Nu begryp ik eerst recht, waarom men de kleine Antilles verdeeld heeft in Eilanden van den winden in de Eilanden onderden •wind. 1 vader. Laat eens hooren! t johankes. De Eilanden van den wind worden naar alle gedachten aldus genoemd , omdat de Pasfaatwind tot deeze eilanden toe waait; en de Eilanden onder den wind, omdat de Pasfaatwind in deeze ftreek eerder ophout, dan hy deeze eilanden bereikt heeft. vader. Hoort gy dit wel, gy overigen?Dit moet gy opmerken, dewyl het misfehienzofchielyk niet weder mogt voorkoomen. r i e t e r. Maar wat zou toch wel de oorzaak zyn van den Pasfaatwind? v a-  Ontdekking van Amerika. ïïi- vader. Ook deeze oorzaak hoop ik u begrypeïyk té kunnen maaken. Wat gebeurt 'er, als gy inden winter de deur of het venfter opendoet in een vertrek, dat wél geftooktis? pieteb. Dan komt 'er op éénmaal eene meenigte koude lucht in. vad er» En waar zou dat dan wel vandaan ko. men? ; j o h a n n es. O dit heeft Vader ons reeds eens uitgelegd! Dewyl naamelyk de warme lucht in hec vertrek veel fterker uitgezet, en dus ook veel ylder en ligter is, dan de koude lucht buiten het vertrek. Hierom kan zy deeze laatfteniet genoeg *:cgenftand bieden , en dus dringt deeze daarin, zodra 'er een deur of venfter geopend wordt. ' vader. Recht zo! Ziet nu eens, Kinderen! het zelfde geichiedt ook alle dagen met de lucht tusfehen de twee keerkringen. Boven deeze ftaat de zon ten deele geheel, ten deele byna, lynrecht.' Deeze lucht moet bygevolg ook meer verwarmd worden, dan alle de andere lucht buiten de keerkringen,'en waarop de ftraalen der zon Hechts van terzyde nederfchieten. Maar wordt nu de lucht tusfehen deeze kringen fterker verwarmd, dan wordt zy ook meer verdund, en dus ook ligter gemaakt. Zodra dit gefchied isf dringt de aangrenzende digter en zwaarer lucht onwederftaanbaar op dezelve in, om het afgebrpoken evenwigt weder te herftellen. Dewyl nu de zon zich van het oosten naar het westen beweegt,  iï2 j. H. CAMP E, of althans fchynt te beweegen, moet de lucht welke aan weder zyden grenst, in eene dubbele rchuinfche rigting toefchieten. De lucht naamelyk, welke van de noordelykezyde afkomt, moet in de rigting van.een' noordoosten wind komen; en die, welke van de zuidzyde aanwaait, moet in de rigting van een' zuidoosten wind indringen. Daar derhalven, waar beide deeze tegengeftelde winden faamenvloeijen , en de een den anderen in zynen loop verhindert, moet van beiden een volmaakte oostenwind worden, gelyk gy uit deeze aftekening zien kunt, waarby ik den tyd der nachtevening heb onderfteld, wanneer de zon juist boven den Evenaar ftaat. jantje. Maar waarom houdt dan deeze Pasfaatwind op te blaazen, als hy het vasteland 0adert ? vader. Zeg gy my eerst, waarom de Mk(*) in (*) Een kleine ri\ier by Hamburg.  Ontdekking van Amerika. 113 ih den zomer fomtyds zo weinig beweeging heeft als of het een itüftaand water was. ja KTjfF. Om dat de fluis dan gefloten isj vader. Om dezelfde reden ftaat ook de Pasfaatwind ftil, wanneer hy tot aan de vaste waerelddeelen gekomen is. De gebergten van het vaste land zyn naamelyk de fluis, welke hem affluit. Daardoor wordt zyn loop geftremd, en dit niet alleenlyk naby het land, maar ook nogalvry verre in zee; gelyk ookdeBille, wanneer de fluis gefloten is, niet alleen daar ter plaats, maar ook nog veel verder op, in haaren loop moet geftuit worden. Behalven deeze Pasfaatwinden, welke men ook wel gewoon is beflendige tuinden te noemen, zyn 'er ook nog andeie, welke in zekere gewesten niet dan in zekere jaargetyden waaijen. Deeze worden genoemd Periodieke winden. Onder deeze zyn vooreerst de voornaamften de zogenaamde IVisfelwinden, welke de Hollanders Mousfóns, en de Engelfchen Monfoons noemen. klaas, Wat zyn dit dan voor winden ? vADEï. Zodanigen, die geduurende zekere maanden in ééne rigting waaijen; vervolgens eenen tydlang gaan liggen, even als of zy eerst hunne zeilen over eenen anderen boeg wilden wenden, en dan eensklaps uit eene tegenöverftaande rigting waaijen. Zulke wisfelwinden heerfchen aan de Kust van China , en in veele gewesten tusfehen de Oostïndifche eilanden. Somtyds gefchiedt het omloo- pen  ii4 J- H. CAMP E, pen van dezelven niet by ftilte, maar met ftorm en onweder. Maar de zeevaarenden hebben die plaatfen opgemerkt, waar dit gemeenlyk gefchiedt, en weeten zich daarvoor te wachten. Een tweede foort van Periodieke winden zyn die geenen , welke regelmaatig alleen op zekere uuren van den dag waaijen. Deeze vindt men by voorbeeld op de Kust van Mexiko, en op dc Kust van Kongo in Afrika, alwaar overdag altyd een uit zee blaazende westewind, maar des nachts altyd een ooftelyke landwind waait. Op het eiland Si. Domingo fteekt altyd des morgens tusfehen agt en negen uüren een oostelyke zeewind op, en loopt tegens den avond telkens om, tot een' westlyken landwind. Des morgens vroeg en des avonds met den ondergang der zon, heefc men aldaar alle dagen in 't geheel geen wind. De laatfte foort van winden, welke op onzen aardbodem' beipeurd wordt, is die, welke wy by ons kennen, naamelyk de veranderlyke winden. Deeze waaijen nu uit dee^e, dan uit geene hcmelsftreek, en zyn nu warm, dan koud;nuvogtig, dan droog. De oorzaaken , waardoor deeze winden voortgebragt worden, zyn alte veel faamengefteld, en te ongeftadig, dan dat men dezelven onder algemene regelen zou kunnen brengen". ■ Op ande're plaatfen zien wy, hoe veel men-, fchenkennis onze Schryver bezit, en hoe zeer hy zich bevlyügt, telkens wenken te geeven, om  Ontdekking van Amerika. 115 óni zich in die hoognoodige weetenfchap, door zorgvuldige waarnemingen van allerleien aart, te oefenen. By gelegenheid van het verhaal eener ontmoeting en hcvigen ftryd tusfehen de benden vanFërdinand KORTEsendeinwoonersvan Tabasco, onderzoekt de Vader by zyn Kinderen welke aandoeningen dit verhaal by hen heeft voortgebragt, en, inzonderheid., wie van de twee partyen zy de zegen hebben toegewenscht. De Kinderen zeggen hierop rondborftig hunne verfchillende gevoelens, en de meesten erkennen den Europcaanen , de overwinningen het liefst gegund te hebben. Een enkele echter brengt de overigen onder het oog, dat zy hier, uit onberedeneerde partydigheid, dwaalen; en de Vader, om verder optehelderen, hoe wy menfchen ons oordeel dikwerf op de vreemd (te wyze laaten voorïnneemen, en tot verkeerde befluiten overhaalen, valt hem in dereden: ,, Recht zo, myn Kind! Gy hebt de dwaaling van uwe Vrien» den zeer goed verbeterd, maar ik moet even„ wel een woordje zeggen tot hun verfchooning. Ik wil wel wedden, dat wy allen, zo wel als „ zy, geduurende het gevecht, en eer dat wy nog tyd hadden om ons verfiand te raadplee3, gen, in de belangen van K o r ï e s zyn geweest; „ en zo zal het ons allen , zeer vermoedelyk, in „ 't vervolg van tyd, nog dikwerf gaan. Hon3, derdmaalen zullen wy het nog vergeeten, dat 3, onze Europifche landslieden roovers en onder„ drukkers,en daarentegen de arme Amerikaanen de  U6 J. H. CAMP E, ,1 de onfchuldige, geprangde en onderdrukte paf ty 'éi zyn; en zo wy ten allen tyde dé overwinning ,, in onze handen hadden, zouden wy dezelve, „ zonder daarby iets kwaads te denken, meestal ,, doen overflaan aan de zyde van dien man, dien „ wy nu reeds beminnen. Laat u ditniet vreemd- dunken, lieve Kinderen! De grond, waaröp „ dit berust, is juist zo kwaad niet. Het ligt in ,, de natuur van onze ziel, dat wy de party trek„ ken van hen, by wien wy eenen ongemeenen moed en eene meer dan gewoone infpanning „ van krachten ontdekken. Wy moesten daarby „ wel niet vergeeten, om altyd te overweegen, „ waartoe die moed bedeed, waartoe dieinfpan,, ning van krachten gebezigd wordt; maar in de „ drift van onze verwondering verliezen wy dit „ gemeenlyk uit het oog, en ziet daar de reden, ,, waaiöm wy fomtyds eene party kiezen, wel,, ke wy, zodra wy eerst tot bedaardheid en tot een „ verftandig overleg komen, noodzaakehk met ,, afkeer weder moeten verlaaten. En dit ,, nu was juist het geval van die geenen onderu, „ die zich zo even voor de roovende benden van „ Kortes verklaarden. Alleénlykdeongemee. 3, ne moed, en de dappere poogingen van deeze „ menfchen, om de zwaarigheden, welke hen inden weg lagen , te overwinnen .fchitterden n „ in de oogen. Zolang dit duurde , dachtgv niet >, aan de onfchuld der Amerikaanen, en aan hun ,, onbetwistbaar recht, om inhaalige en geweld oeffenende vreemdelingen, van hunne grenzen. „ af-  Ontdekking pan Amerika. i ï| „ aftewceren. .Nu, na dat men uwe oplettend„ held daarop heeft pevcFtic/1, ben ik verze„ fcerd, dat gy 'cr geheel anders over ztflÉ oor- • . , , „ r :• l. * • . - " . 5, deelen ... Van denzelfden aart is ccne aanmerking over het onverklaarbaare en fchynftrydigc in de denkbeelden en bedryven van even dezelfde menfchen. ' Wannócr dc Vader zyn Kinderen het oogmerk van Kor t e s verhaalt ,om het Ryk van M o nt e z bm a te beoorlogen , vraagt ccn derzei ven : „ Koen/aad. Wat had dieKoningden Spanjaar-' „ den dan gedaan.dat zy hem wilden beoorlogen ? J5 Vader. Niet?. „ Koenraad. Maar wat was dan dc reden,' s, waarom zy hem beoorloogden ? „ Vader. Om hem van zyn fchatten, van „ zyne lieden, van zyn volk, en van zyn lar.d te berooven. „ Koenraad. Dan waren zy immers roovers ? „ Vader. Niets anders, myn lieve Koen-„ raad! „ Koenraad. O foei! dan mag ik Kors, tes ook niet lyden : ik dacht dat hy zulk ccn braaf man was. „ Vader. Dit was hy ook indedaad in veele „ opzichten, en evenwel tevens een roover, maar „ zonder het te weetcn. Luister toe, Kinderen. s, Ik zal u beduiden hoe dit te famen hangt s, In dien tyd heerschte nog het verfoeijelyk by- geloof, dat alle de geenen , die den Christelys, ken Godsdienst nog niet omhelsd hadden, geé- Algem. bibl. V. deel. N. i. ki j, ne  u8 J. H. C A M P E, ,, ne rechte menfchen, maar haatelyke fchepfelen waren, van God zeiven verworpen, en tot ,, eeuwige kwellingen veroordeeld. Men hield het uit dien hoofde in het geheel voor geen „ kwaad , maar veel meer voor eene zeer vrome, ,, Gode - welbehaagelykc daad, zulke menfchen ,, te vervolgen, te berooven en onder het juk te „ brengen , om hen vervolgens met geweld te ,, dwingen tot het omhelzen van den Christelyken Godsdienst. Van dit afgrysfelyk bygeloof „was nu ook de anderszins braave Kor tes. „ verblind. Hy befchouwde zich zeiven als een 3, werktuig, waarvan God zich wilde bedienen, om de onchristelyke Mexikaanen te kastydeh , tt en hen te dwingen om Christenen te worden. ,, Is het dan wel wonder, dat hy met even zulk ,, een opgeruimd hart zich in denonrechtvaardig3, ften oorlog begaf, die 'er ooit gevoerd is, als 3, thans iemand van ons op de jagt gaat, omhaa- zen en vosfen te fchieten ? Ziet ,Kin- „ deren ! op deeze wyze is het begrypelyk, hoe ,, dezelfde man, op een' enden zelfden tyd, een held en een roover, edelmoedig en wreed, vroom en ontmenfcht tevens kon weezen: ziet daar een gewoon uitwerkfel van het bygeloof!" Ten blyke hoe de Heer Campe van de geringde omftandigheid gebruik weet te maaken, ten einde de jeugd met heilzaame lesfec aan de hand te gaan, dient het volgende voorbeeld. De Vader verhaalt dat Montezuma , in een van zyn tempelen, zelfs de moeite nam, om alles aan de Eu-  Ontdekking van Amerika. 119 Europeaanen te toonen en uit te leggen» Hy noemde hen de naamen der afgoden, waarvan de voornaamftê den naam Vizlipuzli voerde, en verhaalde hen welk een' dienst aan elk deezer afgoden beweezen wierd. (De naam Vizlipuzli kwam den kinderen zo kluchtig voor, dat zy in een luid gelach uitborstten. De Vader maakte om die reden een kleine tusfchenpoozing, en ging op de volgende wyze in zyn gefprek voort:) ,, 't Geen u „ in dit oogenblik overkwam, was ook het geval by eenige Spanjaarden, toen Mont ezuma „ hen de ongerymdheden van den Mexikaan,, fchen afgodendienst verklaarde. Zy borstten uïc „ in een luid gelach. Maar, wat dunkt u,Kinde„ ren! Deeden zy daar wel aan ? „ Sommigen. (.Eenigzins befchaamd)Neen! „ Vader. En waarom niet ? „ Johannes. Om dat men niets moet be- {potten, hetwelk by andere menfchen heiligis. „ Vader. Waarom niet? „Johannes. Om dat het grievende en be„ ledigende is, iets te hooren belagchen, hee „ welk wy voor heilig houden. „ Vader. Maar indien het dan indedaad eene „ ongerymdheid was? „ Johannes. Al is dit zo5 anderen houden „ het 'er evenwel niet voor. Vader. Gy hebt volkomen recht, mynlie„ ve Johannes! Nooit, nooit moeten wy ons „ toegeeven om iets belagchelyk te maaken, of „ zelve te belagchen, al ware't ook, dat 'er maar H 2 „ één  i2o ]. H C A M P È, „• ééa onder «Me die geenen was, waaronder wy leeman , die hetzelve op eenigerhand; wyze tor. „• zynen Godsdienst reekende. Want wat kan „ voor een vroom- gemoed grievender zyn, dan „• de voorwerpen van zyn' diepften eerbied, wel„ ke hem'troost in lyden, opwekking ten goede,. „ en hoop van eene gelukkige eeuwigheid verfchaffeu , te zien befpotttn en belagchen ? Al' „ js dan ook nu de dwaaiing nog zo grof, al is ,,, de óngcrymdheid ook ' nog zo klaarblykelyk: ,s het is voor ons genoeg, dat de een of de an,,'der Van onze broederen deeze ongerymdheid voor heilig houdt,' óra, ten riiinftea indeszelfs tegenwoordigheid,- binnen de perken van ee- „ nen bedaarden? ernst te blyven. Kinde- \\ ren! houdt deeze les in uw geheugen! want gy „ zult misfchien- ook onder menfchen komen, wier religie en Godsdienst van de religie, en den Godsdienst uwer vaderen zullen afwyken % 3, en in uwe oogen 'misfchien veele ongerymdhe,", den behelzen. Brengt u dan telkens deeze „ rayne waarfehu-uwing te binnen, en wacht u „ om iets te zeggen of te doen, het welk als „ ecv.Q befpotting zou kunnen aangemerkt worden. Wy moeten altyd medelyden gevoelen , P,! zo dikwerf 'wy1 ër&en evecmensch in;dwaa.l,in„ gen zien: maar daarmeede ie-lagen en, dqar„ in'edê té bódrt'en en te fpottea is ind.edaad ee3, ne ontmensclitbefd/ -waarvoor wy/ons in ons ,3 gélïeele léven MSe-teri wachten." ?(j«n io' :sb t:Ioo j'atcvr k , npdaje;3J Cj avlas tt Het  Ontdekking van Amerika. I21 ( Het gebruik van zekere plegtigbeden, by hec ontdekken en in bezit neemen van nieuwe landen, het geen ook nog in onze dagen plaats heeft, geeft de Heer C a m p ü gelegenheid tot eene gegronde aanmerking. De Vader naamelyk verhaalt dat Balboa, met wien Pizarso naar Peru ftevende, aan den zeeboezem van Panama genaderd zynde, met een ontbloot zwaard tot aan'het midden van zyn ligchaam in de zee trad, en in deeze houding den Spanjaarden en Indiaanen, welke op het ftrand ftonden toeriep: Ik neem u tot getuigen , dat ik deezen oceaan mee alle de aangrenzende landen, voor de Kroon van Spanje in bezit neeme, en ik roep u tevens tot getuigen vanmyne geloften, om de Heerfchappy van dezelven met deezen mynen degen tegen alle haare vyanden te wilden handhaaven! „Ik weet niet, Kin„ deren, zegt de Vader, of 't u ook zo gaat als „ my; maar zo dikwerf ik my zulk een tooneel voorttel, dat een troep Europeaanfche landloo„ peis, met de plegtigfte deftigheid,geheelelan„ den en zeeën , die niemand hen heeft gegeeven, „ voor hunne Heeren in bezit neemen; vind ik „ my beurtelings genegen, nu eens om te lag„ chen, dan eens om te weenen: ik moet lagchen, dewyl het indedaad inden hoogftengraad ,, belagchelyk is, ons te willen overreden, dat eenige zotte plegtigheden iemand een recht kun „ nen geeven op landen, welkein hunne bewooners ,, reeds hunne rechtmaatige Heeren hebben: ik „ moet weenen , dewyl het voor ieder menfehen„ vriecdeen zeer vernederend gezicht is, tezien, H 3 dat  J- BJ C A M P E, „ dat men zich door zulle een hokuspoküs vod* „ God en menfchen gerechtigd oordeelt, om „ over het eigendom, ever de vryheid, ja zeifs over het leven van veele duizende „ fchuldelooze menfchen te gebieden , waaraan „ de betekenis van deeze googchelaryen geheel „ onbekend was. En evenwel febaamt men „ zich, zelfs in onze dagen, niet, om zyneaan„ fpraaken op nieuwe ontdekte landen , door zul„ ke kinderachtige plegtigheden te doen gelden.' Gaarne wilden wy nog eenige andere plaatfen uit dit werk onzen Leezeren onder het oog brengen ; doch om dit verflag niet te verre te doen uitloopen, bepaalen wy ons nog tot de volgende bedenkingen over het nut Van eerlyke oprechtheid en ecn'ongeveinsden wandel. Zekere fterke trek \an valschheid in het karakter van den listigen Pizar r o, doet den Vader zyn ernftigeredewisfeling in deezer voegen befluiten. „ O mynelie3, ve Kinderen.' prent het u allen toch diep, recht „ diep in uwe jonge harten , dat de mensch in dezelfde maat den adeldom van zyn natuur, de liefde en achting van alle welgezinde mede a, menfchen , de toejuiching van zyn eigengewe. a, ten en van den alzienden God, en dus ookzyne geheele tydelyke en eeuwige gelukzaligheid ,, verbeurt, wanneer hy van den rechten weg van eene ongeveinsde ftrenge oprechtheid „ afdwaalt ; en veroorlooft u zeiven toch j, vooral nooit, nooit in uw geheele leven, 3, de minfte onoprechtheid, het zy in woorden of ,{ in daaden, al ware het ook dat gy 'er Vorften- „ kroo-  Ontdekking van Amerika. 123 „ kroonen door zoude kunnen verwerven. Alleea„ lyk de oprechte,de waarheidminnende, deon* " gemaskerde braave man, durfc zyn hoofd ge" '„ rusc opheffen; kan op den weg des levens, „ hoe ruuw, hos gevaarlyk ook zyne loop'„ baan immer zyn moge , r zonder eenige „ angstvalligheid, gerust, blymoedig en vol vertrouwen op Gods alles beftierende Voorzienig„ heid, met vaste fchreden wandelen; kan vry „ van alle zyden rondöm zich zien, en zelfs de „ lasterzucht trotfeereu, wanneer deeze , hoewel „ vruchteloos, poogt zynen'goeden naam eene „ fmet aantewryven. Hoe verachtelyk en ellen, dig is daarentegen een mensch, die zich tot ,', listige ftreeken verlaagt, die langs kromme we„ gen voortfluipt, en geduurig vreezen moet, dat „ het oog van den menfehenkenner, door het „ momaangezicht, tot het binnenfte van zyn on„ edel hart zal doordringen en zyne valschheid „ ontdekken! Met hoe veel angst moet hyalle „ zyne woorden op de weegfchaal leggen, en „ over alle zyne houdingen en gebaarden waaken t „ op dat hy zichzelven niet moge verraaden! En „ hoe kan zulk een mensch, die zich bewust is t „ dat het inwendig geheel anders met hem gefield 5, is, dan hy uiterlyk fchynen wil, hoe kan hy, „ zeg ik, ooit met vrymoedigheid en met eea „ kinderlyk vertrouwen op God, denalweetenden , hartenkenner denken,of wanneer den dood hem '„ treft, met het toeverzicht van een goed kind „ zich, in zyne vaderlyke armen werpen?Beeft, si kin-  k*4 3- H. C A M P E, kinderen! voor zulk een rampzaligen ftaat, en „ mydt toch het gevaar, om u zelvcn ooit daarin „ gedompeld te zien; maar dat gy u toch altoos ,, benaarftigt, om de grootfte oprechtheid in „ woorden en daaden te bewyzen, en dat gc u5, zei ven nooit, nooit aan de rninfte onwaarheid „ fchuldig maakt, en gy by geene gelegenheid „, voor iets anders wilt gehouden worden, dan „ voor het geen gy indedaad zyt".  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. Verhandelingen over dé voornaamfte Waarheden van den Godsdienst, uit het Hoogduitsch van den Abt. j. F. W. j erusalem vertaald, en met eenige ophelderende aantekeningen voorzien, door Balthazar Carull. Derde Deel, By de W ed. P. Spriet en Zoon, 1781. In Gr. 8vo. Van de twee eerfte Deelen van dit voortreffe. lyk Werk hebbenwe reeds eenig berigt gegeeven; thans zullenwe van het derde Deel verilag doen. Maar 't isonmogelyk in korte uittrekfelen den Lezer een regt denkbeeld van 't zelve te gevenj naardien de zeer Geleerde Schryver overal, zelfs in de uitbreiding der zaken, die hy eigenlyk verhandelt, ja in de enkele wendin"gen van zynen ftyl, zulke byzonderheden aan» loert of "erop zinfpeelt, welke biy ken zyn van zyne zeer groote belezenheid, geleerdheid en oordeel, en die te gelyk zyne manier van verhandelen een edelen zwier byzetteh. Doorgaans zyn die byzonderheden ingerigt ter wederlegging of ten toon ftellhpg van ongelovige Schryveren, als Vohaire, Huthe, en anderen. Van zulke kleine byzonderheden egter is *t niet mogelyk in een kort begrip verflag te doen. Zy moeten in 't Werk zelfs gelezen worden. Algem. eibl. V. deel. N. 2, I Di*  126 De Gefchiedenis, door Mo se s befchreven, Dit III de Deel is waarfchynlyk het laatfle, 'c welk wy van den hoogbejaarden Heer Jrrusalem te wagten hebben; hoewel we onlangs met blydfchap hoorden, dat zyne kragten van lichaam en geest, federt de uitgave van dit Deel, zeer veel waren toegenomen. Deftig is de taal, en een' groten en godvrugtigen Man waardig, waarmede hy in zyn Voorberigt zegt: 3, Ik ben „ in dit werk op verfchciden plaatfen van de „ gewoonlyke verklaaringen afgegaan; doch ik „ hoop niet,nu ik reeds boven hetalgemenetyd,, perk des Levens ben opgeklommen, en elkoo„ genblik moet verwagten van mynen Rechter, „ ook ter verantwoording van deze myncSchrif„ ten, te worden opgeroepen, dat men my van „ de laage en gewetenlooze bedoeling verdenken „ zal, alsof ik hiermede voor my eenig opzigt, „ en de gewoone uitleggingen veragtelyk of ver- „ werpiyk zou hebben willen maken. In „ de keuze dier Verklaringen heb ik myneover„ tuiging gevolgd. Maar myne overtuiging is voor niemand een voorfchrift. Vyf verhandelingen zyn in dit Deel vervat: I, De eerfte over de Gefchiedenis door Mofes befchreven. II. De twede over Mofes leeringe wegers God. III. De derde over Mofes leeringe vandefchep- ping. IV. De vierde over Mofes leeringe van Gods zedelyke waereldregeering, of de Gefchiedenis van den Val. V. De  Opgehelderd en Verdedigd. 12? V. De vyfde over den Godsdienst van Mofes en zyne uiterlyke inrigting. Doch dewyl we van alles niet fpreken kunnen, zonder maar zeer oppervlakkig een fchets van 't geraamte des YYerks te geven, waar uit de Lezer over de fchoonheid van 't zelve niets ter waereld zou kunnen oordeelcn; zo zullenwe ons tot het berigt wegens eenige deelen voornaamlyk bepalen. Zyne eerfte Verhandeling begint hy aldus; want dit Haaltje kan des geleerden mans vernuftige fchryfwys ons doen zien: " De tyd van vierhonderd jaren, dien Abrahams geflagt, volgens de ain hem gedane voorzegging, in een vreemd land, en onder menigerleie bezwaarnisfen, zou doorbrengen , eer het de bezitting van het land, hunnen Vaderen beloofd, verkrygen kon, liep nu ten einde; ook was het Oogmerk, waartoe die nakoraelingfchap zig in het vreemde gewest zo lang ophouden, en ten laatile zulk eene wrede flaverny verduren moest, tevens bereikt: Har., vermeerdering was ondertusfehen tot zulk eene grootheid in 't vrugtbaarfle Land der toen bekende waereld aangegroeid, datzy nu fterk genoeg waren het beloofde land in bezit te nemen, en zig4 als een byzonder Volk, daarin te vestigen: Aan de nodige Konflen, voornaamelyk aan den Akkerbouw , die voortaan hare grootfte bezigheid zou zyn, hadden zy reeds kennis gekregen: zy waren tevens aan eenen wettigen Vorm van Regeering gewend, en haar woeste Bedouïnfche geest, die ruwe zugt voor het zwervende en onafhankelyke I a hef-  128 De Gefchiedenis door'Mos e s befchreven<', herdersleven, was door de harde flavernymeef en meer verdoofd, en dus waren zy des te betcj voorbereid tot die ftrenge inrigting, welke haar aanftaande toeftand noodzaaklyk maakte. Het gewigiigiie, egter, beftond-hierin, dat intusfehen de gewone Schryfkonst, of het letterfchrrft, was uitgevonden, zonder welke de grote bedoeling dezer byzondere geftcldheid, naaralyk, de zuivere kermis- en eerend'ienst van den eenigen waren God, nevens de hieraan wezenlyk- verbondene omflaglyke en wettelyke inrigting, waarby alles op de naauwkeurigfte vervulling aankwam,' nooit bereikt hadt kunnen worden : want de oude Hieroglyphifehe Schryfwyze zou ras tot Afgodery en Beeldendienst aanleiding hebben gegeven," Na dit begin, zo vol van gewigtige byzonderheden, die flegts als aangeftipt worden, gaat de Heer -J. voort met de Gefchiedenis te verhandelen , cptehelderen en te bevestigen. Hy toont aan, hoe de Iraëlieten,dat is, de zeventig perfonen van Jakobs familie, met en nevens het groot aantal knegten, tot dezelve behorende,die noodzaaklyk op eenige honderden moeten gefteld worden, in het vrugtbaar Egypte, in vierhonderd en dertig Jaren (Exod. XII. 40.) tot tweeën een half Millioenen Menfchen vermeerderd konden zyn: waarom Pharao zulke groote menigte vreesde, en egter dezelve niet wilde laten vertrekken, maar door harde flaverny en wreedheid zogt te onderdrukken ; 't welk juist zelfs aanleiding gaf tot de kcnioklyke opvoeding van Mofes en zyne grote kun-  Opgehelderd en Verdedigd. 129 ïeundigheden. Hy befchryft het Chsraktcr van dczerTgroten Man; en toont, hoe zyne vlugt en ballingfchap zelve een blyk was, dat de Vcrlosfing der Jsraëlieten geen ftaadkundig ontwerp was 't welk Mofes, wanneer hy nog in het grootfte aanzien was, gefmeed hadt, maar het Werk der Voorzienigheid. Vervolgens legt hy cp eene zeer redelyke en verftandige wyze uit, in welken zin gezegd worde, dat God Pharaoshartverftokte, en hoe'deze verftoktheidgelegenheid gaf, zo om Egypte als om het Volk van Israël door eene grote reeks van Wonderwerken te overtuigen, dat het gene nu gebeurde Gods Werk was en de uitvoering van 't grote ontwerp, 't welk God van 't begin der waereld verkozen hadt, om de kennis van Hem en zynen dienst in de waereld te handhaven. Daarop nu laat de Heer Jeruzalem volgen eene verhandeling over de Wonderwerken die in de H. Schriften verhaalt worden, over hunne geloofwaardigheid in *c algemeen, en over die van Mofes in 't byzonder. Deze verhandeling is in een kort beftefc zeer fraai uitgewerkt: maar 't zou jammer zyn door eene gebrekkelyke fchctfe aan derzelver kragt te kort te doen. Die de waarheid lief heeft, en door de Schriften van den Heer Hume of anderen wegens de geloofwaardigheid der Wonderwerken in twyfel isgebragt, moet noodwendig dit gedeelte dezer verhandeling lezen. Verder toont de Schryver, mee zeer klaare redenen, de volkomen zekerheid vaa de Egtheid 1 3 de*  130 Dc Gefchiedenis door Moses befchreven, der Boeken van Mofes; en dat de Gefchiedenis van 'c gebeurde in Egypte en in de Woeftyne door Mofes, of 't welk het zelfde is, onder zyn opzigt, moet gefchreven, en derhalve ook zeer waaragtig zyn. Hy beantwoordt ook de tegenwerpingen der ongelovigen; en met name de tegenwerping van den berugten Hoogduitfchen Fragment .Schryver (*) tegens de mogelykheid van den doortocht door de Roden Zee; en in dit antwoord heeft hy, ter oplosfinge, eene nieuwe bedenking voorgefteld, welke onze opmerking fchynt te verdienen. Hy erkent, dat het groot getal van twee en een half- of drie Millioenen menfchen in 't leger der Israëlieten, eene groote en tot heden toe niet genoeg- opgemerkte bedenking oplevert en opmerkzaamheid verdient. Dat het Israëlietifche volk, toen het voor altyd Egypte verliet, over het geheel zo fterk zou geweest zyn, ftelt hy als ontwyfelbaar; om dat 't zelve, dertien maanden daarna ,by den aftogt van den berg Sinai, gemonilerd wordende, het getal der weerbare mannen , vo'gens de ftamlysten, ruim zesmaal honderdduizend beliep. ,Maar dan vraagt hy, moest al dit volk, by den uittocht uit Raemfes en de naastby gelegen oorden, en dus ook by den doortogt door de Roden Zee, juist by elkander wezen? De Israëlieten , zoals bekend is, waren eigenlyk herders, en bewoonden in Raemfes een oord, voor hunne Jevenswyze gefchikt, cn hun ten dien einde aan- ge- (*) Zie van die Fragmenten een kort berigt in deze AiiSMEENE Bibliotheek, IUde Deel, Bl, ijó, 137,  Opgehelderd en Verdedigd. 131 gewezen. Is het nu wel te denken, dat de Egyptenaars, die wegens hunne volksmenigte, reeds zeer digt by elkander woonden, gedoogd zouden hebben, dat deze gehaattc vreemdelingen, gedurende hunne vierhonderdjarige vermeerdering,zig met hunne kudden verder uitbreidden en hen als verdrongen; daar de grote vermeerdering hen reeds zo zorglyk voorkwam? Want een volk, zesmaal honderdduizend familiën fterk, en van de veefokfcery levende, zou zeker meer dan één nosmus, of provintie,hebben beflagen: de helft van het nedergedeelte van Egypte zou ten dien einde niet toereikende geweest zyn. Men dient derhal. ve, als noodzaaklyk, te ftellen, dat de meeste Israëlieten met hunne kudden en veedriften, buitel hun eigenlyk verblyföord, .in de Arabifche woestynen rondzworven, en onder tenten woonden, gelyk hunne eerfte ftamvaders deden, de tegenwoordige herdervolken te dier plaatfen nog doen > en de Israëlieten, toen zy het land Kanaan reeds bezaten, die gewoonte ook behielden, en zig met hunne kudden tot aan den Euphraat uitftrekren waarvan men een blyk vindt in'tverhaal, 1 Chron. vin. 21. voorkomende. Doe hier by, dat de Israëlieten waarfchynlyk, naar mate de vervolging soename, ook zo veel te meer, buiten het gebied hunner tyranen, veiligheid zullen gezogt hebben. " Uit dit alles befluit de Heer J. dat alle die verftrooide horden geenszins tegenwoordig waren by de eigentlyke uittocht uit Egypte: Zou Mofes, zegt hy, toen hy voornemens was de Israëlieten I 4 uit-  Ï32 De Gefchiedenis door Moses befchreven , uit te voeren, die zwervende horden eerst weder naar Raemfes hebben laten byeenroepen, om de Egyptenaars des te meer te verbitteren , en zigzelven den uit- en aftogt moeijelyker te maken ?ÖDeze horden waren reeds in veiligheid; en Mofes wist zeer zeker, dat, wanneer hy by den berg Sinai, de reeds vooraf verkozene verzamelplaats, zou zyn gekomen , zy daar ook verfchynen zou! den. Raemfes was dus alleen de hoofdplaats van de natie, waar de opperden der ftammen en huisgezinnen, die tevens, naar de Egyptifche wyze, (*) de Schryvers waren en de gcfiagt registers: bewaarden, met een gedeelte des volks hun ver blyf hadden. Zo lang Pfrrao dezen in zyn land' hieldt, bleven altyd de Israëlieten in zyn magt, hoe verre hunne kudden ook mogten omzwerven! Onze Schryver befluit derhalve, dat men het ver* haal, dat 'er zesmaal honderdduizend weerbare" mannen uittogen, dus verftaan moet; dat dit de fomme was van 't ganfche volk, 't welk door dezen uittogt voor altyd Egypte verliet, volgens de ltamregisters, en niet volgens eeue monflering te Raemfes, als waren ze, met alle hunne kudden, daar byëen geweest; tot hoedanige monfterin» aldaar op dien tyd ook geene gelegenheid altoos was". 'c Is zeker, dat deze aanmerking des fchranderen Schryvers, voor een gedeelte al-'' thans, zeer gegrond is; doch in hoe verre zy d» geopperde bedenklykheid wegneme, verdiend? (•O Exod. V. VI. X. XIII. XIV,  Opgehelderd en Verdedigd. 153 nog nader opheldering. Ook wyst onze Schryver zyne Lezers naar de voortreflyke verhandeling van qen geleerden en uitmuntenden, Godgeleerden ]. C- DöED ERLE iN, welke alle de tegenwerpingen der ongelovigen, tegens dezen doortogt der Israeiiten, fcherpzinnig beantwoord heeft in zyn Werkje, Antifragmentcn genaamd, en 13 twee Deeltjes te Neurenberg in 't licht gegeven'. Waarin ook de wederlegging der overige Fragmenten gevonden wordt. ! Vervolgens handelt de HeerJerusalemvan de reizen der Israëlieten in de woestyne. Wy zuilen flegts een aanmerking of twee uit de zynen hier inlasfen. Het israëlitiesch volk zou van hunne thans nieuw verkregene vryheid het vereischte gebruik niet gemaakt hebben; en moest daarom niet aanftonds regelregt naar Kanaan voortrekken. Het oude geflagt was te llerk aan den Egyptifchen beeldendienst gehegt; het was te verwilderd en te onbefchaafd, dan dat het zig aan een gantsch anderen Godsdienst, en een zeer ftrenge wettifche inftelling zou kunnen gewennen; derhalve moest het in de woestyne eerst uitfterven. Ook het nieuwe geflagt, dat voortaan den God hunner Vaderen , den cenigen Heer en Schepper der waereld, te kennen en te eeren hadt, moest eerst - nog meer in het gelove aan dien God verfterkt worden: Want de ganfche hierop ingerigtc geiteldheid zou nimmer eenig vast beftaan hebben verkregen, indien het volk terTond in verfcheiden gemenebesten verdeeld, niet eerst onder I c de  134 D'c Gefchiedenis doorMosEs befchreven, de ftrenge tugt zyns Wetgevers, aan eene flipte pligtbetragting gewoon was: en ten dien einde nam Mofes zynen togt door de woestyne van Sinai, dewyl deze berg het vooraf verkozen oord was, waar het volk verzameld op het allerplegtigst zyne Godsdienst- en Staat-Wetten zou ontfangen. Op hunnen togt door de woestyne werden zy geftadig door eene Vuur- en Wolk-kolom geleid. Sommige geleerden hebben gemeend, om de wonderen niet noodeloos te vermenigvuldigen, dat dezelve, fchoon naar de oosterfche wyze luisterryk befchreven, niet anders zou geweest, zyn dan het gevvoonlyk legervuur, welk men in oude tyden, des nagts, wanneer men in de warme landen doorgaans voortrok, tot het teken gebruikte, pm aantewyzen , wanneer het leger opbreken, of zig nederflaan, of welken weg het nemen moest. Maar onze Schryver merkt aan dat men te veel van de befchryving der Wolkkolom zou moeten afwyken, indien men dezelve voor niets anders zou willen houden, dan voor zodanige legerlicht of vuurvat: want deze kolom moest wel aan zulk teken beantwoorden; maar zy moest'tevens by de Israëlieten het zinnebeeld der hoger en onmiddelbare Godlyke leidingc zyn, die hen op hunnen togt beftuurde; waarom die kolom dan ook den naam van Engel kreeg, als zyade een geheel byzonder middel, der buiten gewone Godlyke Voorzienigheid; Exod. XIV. 19. 't Is waar, men moet de wonderen, niet buiten noodzaaklykheid vermenigvuldigen : ook behoeft men dat hier niet te  Opgehelderd en Verdedigd. 13ƒ te doen, daar de overige wonderen onweerleglyk kunnen bewezen worden: maar wanneer men zig erinnert de grote bedoeling, welke God met dit Volk voor hadt; en wanneer men alle deongemene gebeurtenisfen niet als enkele byzonderheden , maar in haare betrekking op en tot dat groote oogmerk befchouwt, dan zal men ook gene zwarigheid maken , om dit wonder te erkennen. Het groote oogmerk was dit Volk te bevestigen in de kennis van den eenigen God enzyne albefturende Voorzienigheid; eene kennis, die in deze onze verlichte tyden wel tot de eerfte algemene waarheden der reden behoort, maar die egter, zelfs vele eeuwen na de vroege tyden der Israëlieten, by volken, veel meer verlicht dan zy, nog niet eens kunnende doordringen , in die oude dagen door de reden zo weinig onderfteund werdt, dat bun misfchien niets zwaarder viel, dan zig een'onzigbaaren God , zonder beelden, en een' Schepper en Regeerder der waereld , zonder mindere Godheden, voorteftellen. Om deze grote bedoeling dan te bereiken, en den ruwen en onbefchaafden geest van 't Volk voor die waarheid eenigermate indrukbaar te maken, waren geenszins zulke buitengewone middelen onnoodzaaklyk. By deze en andere dergelyke fraaije aanmerking-n ter opheldering en bevestiging der Mofaïfche Gefchiedenis, en van hare Godlykheid, toont de fchrandere Schryver telkens, dat hy egter niet onoordeelkundig genoeg is, om overal onmiddelyke goddelyte werkingen en ingevingen in te voeren, ge-  ï3e De Gefchiedenis door Moses befchreven, gelyk veelal van onkundigen gefchiedt. Van de Wetgeving en het famenftel der godsdienstige en Staatkundige wetten van Mofes fprekende, merkt hy aan, dat Mofes van God, reeds voorzyne geboorte,tot de grote verrigtingen van zyn toekomend ampt was gefchikt en verkozen; dat hy daartoe de nodige zielsvermogens, de vorftelyke opvoeding, de daarmede verzeld gaande kundigheden en alle vereischte talenten hadt verkregen; dat de heerfchende afgodery en de kennis, die hy hadt van den God zyner Vaderen, en van het aannaderend tydftip, waarop God aan Abrahams nakomelingfchap beloofd hadt het bezit vanKanaan te zullen geven , hem gewisfelyk opwekten, om die allergewigtigHie zaken, vooral gedurende zyn verblyf in zyne balüngfchap, in volle rust te overwegen en doortedenken; en daaruit maakt de Schryver zyn befJuit op, in deze woorden: „ Zou nu die werk. fame, die verlichte geest, zyne grote beroeping, die zowel voor hem zeiven, als tot verovertuiging yafa anderen, door wonderwerken bevestigd was, voor oogen hebbende, nimmer op dezelver volvoering gedagten zig van de verordeningen wecten in 't geheel geen ontwerp gevormd hebben, naar 't welk hy de godsdienftige en burgerlyke gefteldheid van het aan hem toevertrouwdde volk hadt interigten ? En zou God, die dezen man zo zigtbaar hiertoe uitgekozen en federt lang voorbereid hadt, evenwel by deze inrigting niets aan hem overgelaten, maar hem alle die wetten, verordeningen en plegtigheden, onmiddeJykop- ea in.  ■ Opgehelderd en Verdedigd. 137 ingegeven hebben? Dan waren alle die grote talenten en voorbereidingen zonder bedoeling; dan ware de geringde herder in het heirleger ter verrigtinge dezer gewigtige zaak even zo gefchikt als hy geweest. Wie ziet ook niet, in alle deze wetten en verordeningen, den verheven, den fchranderen man uitblinken, die door eene lange ervarenis, door eene uitgebreide waereld- en menichen- kennis, zelfs van zyne opvoeding in Egypte af, daartoe gevormd was?" "Deze fchikking, dus vervolgt de Heer Jerufalem kort daarna; deze fchikking, ondertusfehen, zou egter, niet tegenftaande hare inwendige volkomenheid, voor het uiterlyke nog niets meer dan eene menfehelyke fchikking zyn geweest; doch nu moet zy meer zyn: zy moet thans voor het volk, van nu af, eene Godlyke inrigting wezen; alle de Wetten moeten de kragt en verbinding van Goddelyke Wetten hebben. En dit was ook op den berg van Sinai de bedoeling der buitengewone verfchyning, die, zo lang Mofes zig op den top bevondt, daar plaats hadt. Deze verfchyning moest de plegtige, de goddelyke bekragtiging en bevestiging zyn, dat God alle de Wetten, door Mofes zullende bekend gemaakt worden, voortaan by het volk wilde aangezien hebben als Wetten door Hem zeiven gegeven. Volgens de befchryving is wel alles, wat Mofes fpreekt en doet, onmiddelbare godlyke ingeving, onmiddelbaar bevel; maar zo moest het thans zyn: want volgens deze plegtige bevestiging handelt Mofes niet  138 De Gefchiedenis door Mos Es hfehreven, fiïet meer voor zig zeiven: het volk moet herri nu voor den godlyken heraut houden, die niet zyn eigen, maar des Heeren wil verkondigt; en ten dien einde is ook de ganfche befchryving ingerigt". Op deze wyze verhandelt de Hoogeerwaarde Schryver de geheele Gefchiedenis van Mofes, en legt dezelve telkens uit, wanneer 'er byzonderheden in voorkomen, die duisterer fchynen of door de ongelovigen beftreden worden; terwyl hy al het overige flegts met weinige woorden aanroert, om zyne aanmerkingen aan eikanderen te lasfen. Onder de duisterer gedeelten van Mofes verhaal, 't welk ook de ongelovigen dikwils tot een voorwerp van fpotterny misbruikt hebben, is zekerlyk de Historie van Bileam en zynenfprekende Ezel. Dezelve is te gewigtig en van onzen Schryver te breedvoerig verhandeld, om onzen Lezeren daarvan geen uittrekzel medetedeelen. Dus begint hy zyn berigt: „ Hier vlegt Mos Es (turner, xxn.) jn Zyn verhaal eene Gefchiedenis in, welke eene zeer byzondere opmerking verdient, om dat zy zulk een volledig Orakelbedrog in zig bevat, als mogelyk nergens in de gehele oude historie gevonden wordt. Ik zeg, voorbedagtelyk, dat Mofes die Gefchiedenis, en wel zo als hy dezelve by de Moiibieten vondt, in zyn verhaal flegts heeft ingevlogten. Want zelf was hy by die gebeurtenis niet tegenwoordig geweest. En van den anderen kant te geloven, dat deze verlichte Profeet en eer.  Opgehelderd en Verdedigd. 139 eerwaardigfte Historiefchryver alle dehuichelaryen van BileaM) en zyn voorgegeven belagchelyk gefprek met zyn ezel en met den Engel, als eene ware gefchiedenis verhaalt, en hy zulken openbaren bedrieger, als deze Bileam was, die van tovery, bezweringen en waarzeggeryën eene openlyke kostwinning hadt, die den J ehovah en den B a a l Peör tevens ofFerde, ten laatfte nog het Israëlitifche Volk, op dc verraderlykfte wyze, tot de fchandelykfte afgodery verleidde; dat Mofes, zeg ik, zulk een bedrieger te gelyk voor een Goddelyken Profeet zou gehouden, of, wat nog meer is , (en dit zou men,dewyl hy 'er zelf niet by tegenwoordig is geweest, moeten aannemen,) dat hy die gebeurtenis, als eene ware gefchiedenis, door eene Godlyke ingeving, zou hebben befchreven : dit zou, naar myn begrip, het gezag van dien groten en verlichten man, de waardy zyner fchriften, en met dezelven alle waarheid en voortreflykheid eencr Godlyke openbaring der mate in verdenking brengen, en aan den fpot der Deïsten zodanig ten prooije geven, dat de ernftige verdediging hunne fpottery flegts maar vergroten zon. Doch, neemt men die Gefchiedenis voor eeneMoabietifche vertelling aan, welke Mofes in zyn verhaal heeft ingelast , zoals hy dezelve by dat vólk gevonden heeft; dan houden niet alleen alle de fpotzieke en niet geheel te beiintwoordene tegenwerpingen volledig op, maar dan is die Gefchiedenis ook eene der merkwaardigfte fragmenten uit deoudfte Historie der menfchen, waardoor in dit opzigt, het  140 De Gefchiedenis door M o s E s befchreven, he: Boek, waarvan wy fpreeken, deszelfs vyanden huogst gewigtig en eerbiedwaardig moet worden, -—•— Wyder? kan de invoeging van deze Gefchiedenis, in het verhaal van Mofes, des te minder vreemd voorkomen, naardien hy, kort te voren (Ndmer. xxi. 27.) een foort gelyk, hoewel oneindig minder gewigtig ftukuiteen Amorietifche historisch lied bybrengt." Na deze inleiding geeft onze Schryver, overeenkomftig met zyn begrip wegens de boosheid eri de bedriegery van Bileam, eene uitbreiding van 't Gefchiedverhaal. De Israëlieten komen aan de Moabietifche grenzen en verzoeken Koning Eahik om een vryen doortogt. De Koning,aan de Amorieten reeds een droevig voorbeeld heb. bende, wat hem by weigering, te wagten ftonde, hoopt toevlugt te vinden in tovery, of verwenfchingen , vrlgens de bygelovige verbeeldingen der oude afgodifche Volken, welken waanden, dat ze de Befcher n- Goden hunner vyanden , door offeranden en geloften, vaD hun konden af tronen, en op hunne zyde trekken. Hy zendt derhalve om Eileam, den beroemdften waarzegger en bezweerder van hetganfche geweest,en laat hem, fchoon opeen verre afftand wonende, door de voornaamften van zyn ryk halen , met aanbieding van de grootfte beloningen. Zulk een Waarzegger van zo groten naam hadt gewisfelyk van alle aanmerklyke zaken, en dus ook van de Israëlieten , die nu . federt veertig jaren, in die ftreken zeer bekend en gedugt moesten zyn, goede kpndfchap, en zag ddar-  Opgehelderd en Verdedigd. 141 daaruit ligtelyk te gemoet, dat zyne bezweringen niet veel konden helpen. Hoe zou hy dan en zyn krediet bewaren , en egter het koninglyk loonmagtig worden ? Dit doet hy nogthans gelyk een groot meester in zyne kunst voegt. Hy weigert niet medetegaan , wantdat zou een wantrouwen op zyne konst verraden; maar wil dien nagtaan j ehovah, den God van Israël, eerst vragen, of hy in zyn medegaan bewillige : Jehovah verfchynt hem terftond , geeft hem eene Godfpraak, maar bewilligt met in zyn vertrek; dewyl het Volk van Israël een gezegend Volk was, 't welk hy niet mogt vloeken. Hy laat de gezanten dan vertrekken; genoegzaam verzekerd, dat ze wel zouden wederkomen: Zy komen ook weder en bieden allebeloningen; doch hy houdt zig, als waren dezelve hemonverfchillig.en blyftby zyn voorgeven,dat hy tegens Gods bevel niets kan of zal doen; egter, hy zal Jehovah dien nagt nog eens vragen; en , zie, Jehovah is wederom aanftonds gereed, om te antwoorden, en ftaat hem toe, hoewel ongaarne, mede te gaan; doch onder voorwaarde van niets te doen, dan wat hy hem zou belasten. Doch opdat de Gezanten niet mogten denken, dat hy de Israëlieten nu zou gaan vloeken, moest de Godheid over de inwilliging berouw hebben, en dit moest door een opgefchikte logen hun worden diets gemaakt: Want zo ras hy op reis was gegaan, en N. B het overig gezelfchap, behalve twee knegten, die tot zyn handwerk behoorden, hem verliet; komt een Engel meteen bloot zwaard Ajcgem. biel. V. deel. N. 2. K hem  14a De Gefchiedenis dóór Moses bcfchfeven, hem en zynen Ezel tegen en belet hen voortte. gaan: hy fiaat het arme getrouwe beest,en zie ! dat begint te fpreken en zig te beklagen: zonder dat nogthans dit vreemd verfchynfel hem t' allerminst ontzet; want hy is 'er zo min over ontfteld, als of hy en de Ezel aan vertrouwelyke gefprekken gewoon waren. Maar op dat oogenblik ziet Bileam ook den Engel, die hem beftrafte over de flagen aan den Ezel gegeven, en zeide, dat hy was uitgegaan, om hem in zyne ftoute reize te fluiten;. doch die hem egter, ten befluite, verlof geeft, om voort te trekken; doch met uitdruklyk bevel van de Israëlieten niet te vloeken , en niets anders te fpreken, dan 't gene hem zou geopenbaard worden. Dit vertelde hy, en werd geloofd. Dus durft hy het wagen zig naar den Koning te begeven, om zyne beloning te gaan halen; en zyn krediet is thans veilig, al durft hy niet vloeken. By den Koning Balak komende , die hem te gemoet was getrokken; zo groot was zyne agting! zei hy, dat hem niets bewegen zou, om iets anders te fpreken, dan 't gene God hem in den mond legde. Men deedt een offer, 't zy om zig te reinigen, 't zy om zig althans van hunnen eigen God, Baal Peör, te verzekeren; en vervolgens neemt Balak Bileam mét zig naar eenen berg, van waar hy den eenen vleugel deslsraëlietifchen legers kon overzien. Deze befchouwing overtuigde Bileam, dathy, by de verwarring, moedeloosheid en zwakte, waarin hy de Mo. «bieten vindt, nog des teminderingedagtenmoet ne  Opgehelderd en Verdedigd. 143 nemen, ter gunffe van dat kleine Volk, een leger te vervloeken, 'c welk hen geheel kan vernielen , en zyne bezweringen beipottelyk maken. Hy wil dan alwat hy doen zal, als eene Godlyke Openbaring doen voorkomen. Daarop gaat het guicheïfpel recht aan: men bouwt, naar Bileams order, eens, ander, en ten derden maal, zeven altaren, en doet offerhanden aan den God van Israël, en Bileam gaat alleen en afzonderlyk op eene afgelegen hoogte, om de uitfpraak van Jehovah te halen; terwyl Balak en zyne edelen by het offer blyven. De God is ook telkens op Bileams begeerte terflond gereed; en deze komt met zyn orakel in eene verhevene Godfpraak cn met groot gezwets, waarvan men geen wedergade by een waaragtigen profeet vindt, te rug: Maar ziet, ongelukkige Koning! Bileam kan en durft niet anders fpreken, dan 't gene de Godheid hem in den mond heeft gelegd; en in plaats van vloeken, zegt geheel iets anders; ja, voor de derde en Jaatffe reis geeft hy zig de hou" ding van grote zaken, ver in het toekomende, te voorzien, en een gedeelte van zyn orakel (N ijme r. xxiv. 24.) wegens Chittim,AsfurenEber, is onverflaanbaar of vals. Dus wykt onze geleerde en oordeelkundige Schryver ten eenenmale van de gewone verklaring af. Want. dewyl Bileam van de waarzeggery, die God door Mofes, als de greotfee afgodery verdoemt, eene kestwinningmaakte;dewyl hy van alle uitleggeren voor een groten booswig.. erkend K 2 wordt  144 De Gefchiedenis door MosEs befchreven, wordt; dewyl zyn gantfche gedrag, in aile omftandigheden, naar waarzeggers bedrog ten volle gelykt§ zo is het den Heer Abt Jerusalem altyd ónöverwinbaar aanftotelyk voorgekomen, dat zulk een bedrieger tevens een waar Godlyk Profeet zóu geweest zyn, aan wien God zig niet alleenlyk zou geopenbaard hebben,maar aan wien Hy ook, zo dra het dien Bedrieger flegts lustte, oogenbliklyk zou verfchenen zyn. Het lomp voorval met den Ezel, dat in den mond van den Bedrieger, ten dienfte van zyn guicheïfpel, zo wel past, is zo aanftotelyk voor het gezond verftand, Gode zo onwaardig in alle zyne omftandigheden s en zo ftrydig tegens het ware charakter van egte wonderwerken, dat het alle veragting verdiene. Dat Bileam zyne orakelen in den naam van Jehovah uitfpreekt, maakt hem tot geen waar Profeet. Hy moest dat doen, dewyl hy en de Moabieten God voorden volks-god der Israëlieten hielden. De valfche Profeten van Baal deden 't zelfde, i Kon. xxir. 6 en 't was BiJeams zaak de namen der Goden te kennen, om hen te kunnen bezweren. Hy erkende Jehovah niet als den eenigen God; want hy hadt deel aan de offerande van Baal Peör ,en gaf raad om de Israëlieten tot den ontugtigen dienst van dien fchandelyken afgod te verleiden, Num. xxxi. 16. Hy maakte zyn werk, om het ganfche gewest door zyne waarzeggeryen, die men allen immers niet voor goddelyke openbaringen zal houden, te bedriegen. En hoe is 'c dan mogelyk te denken, dat God zig hièi  Opgehelderd en Verdedigd. U5 hier aan dezen verleide , telkens op zyne begeert? geopenbaard, en geloofs bewyzen bygezet zou hebben, om zyne verleidingen, met goddelyk gezag te ftaven? Een Goddelyk Profeetdegro ,tfte bedrieger! wie kan dat denkbeeld verdragen? Zyn wensch, dat hy den dood van dit regtvaar. dig volk mogt flerven, en zyn einde, (of zyne toe. komst,) gelyk het hunne mogt wezen, maakt hem ook nog niet tot een Profeet. Want hoe kan zig iemand de eeuwige zaligheid van feen geheel volk toewenfchen ? en hoe geweldig zou die Profeet zig in zyne beöordeeling over de regtvaardigheid van dit volk bedrogen hebben? van dit volk, 't welk, op den raad van dien verrader zeiven, tot de fchandelykfte afgodery, kort daarna, verleid werdt. Daarenboven is zulke ontwyfelbare kennis van eene zalige toekomenheid, welke het geloof der onbetwistbaar rcgtgelovigc aartsvaderen zeer verre in duidelykheid overtroffen zou hebben, noehmethet charakter van dezen Bileam ,noch, over 't algemeen , met het zwakke licht van die tyden overeentebrengen. — Die wensch, derhalve,fchynt niet anders te zyn,dan die eener volkomene gelukzaligheid, namelyk van een gerust en voor allen geweld beveiligd tinde, en het nalaten eener talryke nakomelingfchap. Na deze gewigtige aanmerkingen, toont de Schryver, dat de zo genaamde godfpraken van dezen Profeet geenzins van dien aart zyn, dat zy, zonder de onderftelling van eene Godlyke Openbaring, niet zouden optelosfèn wezen, en dat K 3 Bi-.  r46 Dc Gefchiedenis door Mos Es befchreevcn, Bileam zyne kunst zeer weinig zou moeten verdaan hebben, indien hy niet befpeurd hadde. dat de wederftand tegens het Israëlietisch heir den Moabieten niet beter zou flagen, dan den onlangs verdelgden Amoricten. Ten befluite van dit gedeelte zyner vertandelinge lost de Heer Jkrtjsalkm opdefchynbaarfte tegenwerping tegen zyne verklaring; te weten, dat Mofes geen de minde blykgeeft,dat dit verhaal eene ingelaste Mcabietifcbegefchiedenis is, zo als de voorzigtigheid zou fchynen vereist te hebben, dat hy gezegd of getoond eadt. Hy antwoordt daarop, dat thans algemeen erkend wordt, dat Mofes dikwils vreemde bemten en ftukken in zyne verhalen heeft ingevlogten ; en dat hy geen oog getuigen van Biieamsgebeurtenis zynde, die dan door Godlyke openbaring zou hebben moeten leeren kennen : maar wie ka°n dat, zonder eenig bewys, waarfchynlyk agten, omtrent een duk', dat met gene waarheid van den Godsdienst eenig verband heeft ? Ook ziet men duidelyk genoeg, dat dit verhaal niet zo onmiddelyk aan Mofes eigene gefchiedenis verknogt is, als men doorgaans denkt; men vergelyke flegts het begin van 't xxn. Hoofdftuk met het begin van 't xxvfte: en men zal de natuurlyke onmiddelyke famenhang der gefchiedenis vinden; zodat het baarblyklyk zy, dat het vertelfel wegen Bileam een epifode, of een invoegfel is: gelyk men ook fchynt op te mogen maken uit deszelfs begin: Baled:, dc zoon van Zipor, enz. want waar-  Opgehelderd en Verdedigd. 147 waarom zou Mofes het van meer belang gerekend hebben optemerkcn, wiens zoon Balak, dan in 't xxv. Hoofdft. wiens zoons SiJm en Og waren (*), van welker vaderen hy niets zegt. Dus heeft de deftige Schryver deze gefchiedenis tragten uitteleggen; en'onzes oordeels, zeer wel bewezen, dat Bileam een bedrieger en geen Codlyk Profeet was. Men zou , dit toeftaande , nogthans misfchien kunnen (lellen, dat de Godlyke Voorzienigheid, terwyl Bileam, volgens de aangenomene regelen van zyne konst, (want de waarzeggers volgden veelal eenige by hen erkende vaste regelen,) ftandvastig te werk ging, zodanig was tusfehen beide gekomen, dat hy zulke voorzeggingen doen moest, die zyne eigene voorzigtigheid hem ook moest doen goedkeuren : want God gebruikte meermalen goddeloze menfchen tot werktuigen zyner voorzienig, heid. Doch dit uittrekfel is reeds te lang, om andere gisfingen mede te deelen. Wy kunnen 'er uit zien, met hoe groote vrye en edele oordeelkunde de Heer Abt te werk gaat, om de Godlyke Schriften te verdedigen. Wy zullen 'c zelfde zien uit een volgende verhandeling, waarvan we onzen lezeren nog een uittrekfel hopen mede te deelen. (*) [Zon men niet wel mogen onJerftelIen , dat 'er, ze'fs na Mofes overlyden, d'.ze en gene Itukken m zyne gefebiedenisfen, tot nadw opheldering, hier en daar zyn ingelast; en tüt dit ook 't geval is van de Moaoietifche vertelling wegens . Bileam'] K 4. Rec-  1^8 Recherches sur le Commebce, ou Idéés relatives aux Interets des differens Petities des l'Europe. Tom. 2. Part. r, &c. dat is: Onderzoekingen wegens den Koop k handel, enz. 2* Deels. ïfte Stuk. [Vervolg en flot van bladz. 461. des IWenDeels.] In ons voorig berigt van dit alleruitmuntendst; Werk, hebben wy den algemeenen inhoud daarvan en van des kundigen Schryvers oogmerk kortelyk opgegeven, te gelyk met eenig verflag der tweede, vierde en vyfde Hoofdftukken, behelzende, een zeer fraai en beknopt gefchiedkundig berigt van den Koop- en Wisfelhandel der Hollanueren en Engelfchen, voor het oprigten der Ranken van Amfterdam en Londen. Thands zul-' len wy den Schryver volgen in zyne Gefchiede. nis en beredeneerd betoog over de Banken eh derzelver voor- en nadeelen , in het algemeen, en Van de gemelde Banken in het byzonder. : ; Het eerfte Hoofdft., handelende over de Banken in het algemeen , begint met de bëpaaling , wat door een' Bank gemeenlyk verftaan worde ;naamlyk een door; den Souverein of de Regeering" des Lands gewet„ tigde ftigting, ten dienfte voor het Gemeen, 9, om hunne fchatten, ten behoeve van den Koop-' hans  rr" ' Onderzoekingen wegens den Koophandel. 14.9 3, handel en den Staat, te bewaaren (*).*' Verder toont hy aan, dat alle de tegenwoordige Banken, waarvan de oudfte en ammerkelykfte zyn die van Venetiefienua^eville.Amjlerdam .Hamburgen L onden, hoezeer van eikanderen in beginfelen en wj. ze van beftieringe verfchillende , egter daarin met malkanderen overeenkomen ,dat ze allen door derzelver Crediet (trekken tot het maaken van nieuwe tekenen van waardy, en dat zy uit dit oogpunt befchouwd wordende, fommigen als zeer nuttig kunnen aangemerkt worden , terwyl anderen zekerlyk nadeelig zyn voor dc Maatfchappy. De Banken van Amfterdam en Londen bevestigen dit ontegenzcggelyk; en niemant zoude de juistheid deezer aanmerking in twyffel trekken,indien men eene volledige Gefchiedenis hadt van denoorfprong eh den aart der inrigtinge en beftieringe van alle dc genoemde Banken: maar de bykans onoverkomelyke zwaarigheden en hinderpaalen ,om in deeze foorte van Heiligdom in te treeden, heeft onder andere redenen ook onzen uitmuntenden Schryver te rug gehouden. Wy hoopen, dat hy, vol. gens zynen wensch, daartoe eenmaal zal in ftaat g'efteld worden, en houden ons door de hier ge ■ piaatfte zo fraaije befchryving der Amfterdamfche ' en (*) Un EtaUisfemenl autorijé par le Souverain ou leGotrvcr. tttment d'un pays, pour fervir de depot au public <*), dejoutien O" de resfource au Commerce Cr * V Etat. (*), Dht. èt Commerct t«r S AVARY, au mot Bunjui. KJ v •»  150 Onderzoekingen en Londenfcbe Banken, vooraf verzekerd van den goeden uitfiag van een voor de Gefchiedenis des Koophandels zo nuttig werk. Vry algemeen heeft men de hooge Oudheid van de Bank van Venetië aangenomen, hebbende eenigen die gebragt tot het jaar 1157, anderen tot het jaar 1176. Doch, op welken grond dit vooroordeel en deeze mistasting rusten, betuigt onze Schryver niet te weeton. De gefchiedenisfen en jaarboeken van Venetië des jaars n$7 behelzen niets, dat daartoe aanleiding kan geeven, Iaat ftaarj dat zy van het oprigtcn. van een Bank van Koophandel zouden gewaagen: en in 't jaar 1:76 is wel een zekere Bank opgerigt, maar geheel verfchillende van de tegenwoordige Bank, of Banco del giro, als welke diende, om aan de behoeften van den ftaat te voldoen en de kosten van den oorlog, dien men tegen Keizer Manuel voeren moest, goed te maaken, en waarin op bevel van den Raadt ieder Burger van den Staat, naar gelang van zyn vermogen, een zekere fomme moest inbrengen. Deeze Bank was dus ten dienfte van den Staat, welke voor de opgefchooten gelden een zekere Rente betaalde, waarvan het laatfte gedeelte eerst fchynt afgelost te zyn in het jaar 1587 , als wanneer die Bank vernietigd werdt, of van zelve ophieldt. De onvermoeide naarvorichingen en zyne vcrgelyking van de geloofwaardigfte Schryveren in dit ft uk, Anderfon, Sabellico, Morofini en Savary, hebben onzen arbeidzaamen Schryver in ftaat ge-  •wegens den Koophandel 151 gefteld, om deezen twist met volle zekerheid af te doen, en uit dc vergelyking van de Ordonnantiën voor de Beftierderen van de Bink de oprigting van de tegenwoordige Bank van Venetië te ftellcn op den 11 April 1589. De Bank van Venetië is dus van laater tyd , dan die van Genua in r; 07, en van Frankryk in rjjo , opgerigt, en dus maar 19 jaaren ouder dan de Bank van Amfterdam, welke opgerigt is in ;6oC, hoe zeer allen van eikanderen in derzei ven aart en werkingen zeer verfchillen. Hieruit toont onze zeer oordeelkundige Schryver de ongegrondheid van een tweede vooroordeel: dat naamlyk de Bank van Venetië gediend heeft tot een voorbeeld en model van alle onze tegenwoordige Banken, de gegrondheid zyner ftellinge daarentegen bondig bewyzende. (*.) In eene aantekening zyn hier bygevoegd- BI. 13 en 14 eenige gewigtige berigten wegens den handel te Venetië, Alle de hedendaagfche Banken kunnen tot twee foorten gebragt worden, te weeten: die zuivere en eenvoudige bewaarplaatfen zyn, en anderen die te gelyk handel dryven, zo dat het Comptoir deezer laatften daardoor zelfs worde tot den eer. ften Bankier van dat volk, waar zodanige Banken zyn opgerigt. De Banken van Amfterdam en Londjn komen volmaakt met deeze twee foor- ten (*) In hei begin des d-rden HoofJd. toontdeScbryverdkoncerfchcid van de Bank van Amfterdom, met die van Venetië by.onderlyk aen.  Onderzoekingen, ten over een; weshalven de Schryver zyne onderzoekingen voornaamJyk tot deeze twee Banken bepaald heeft. Het tweede Hoofdft. behelst een uitmuntend kort berigt onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfen, met betrekking tot den Koophandel, den wisfel enz. van de vroegte tyden tot aan het einde der XVL&eeuwe, of tot op de oprigting van de Amfterdamfche Bank in 't begin der XVllde eenwe. Hieruit leidt hy eenige aanmerkingen af, en toont ons daarin de redenen, welken het oprigten van deeze aanmerkelykfte der hedendaagfche Banken veroorzaakt hebben. Zy beftaan hierin: t.j Het invoeren van wisfelbrieven. 2.) De zagte Regeering, die byna ten allen tyde in deeze landen geweest is, en waardoor veele Onder. daanen van vreemde onderdrukkende Vorften herwaards gelokt werden. 3) De kerkelyke onlusten. 4) De gelukkige verandering, die zedert dit vermaarde tydperk onzen ftaat in bloei gebragt heeft. 5.) De groote uitgebreidheid van onzen Koophandel. 6.) De verbaazende toevlugt van vreemde'Munt. fpecien naar deeze Gewesten. 7.) De veranderingen", die de waarde van het geld dagelyks onderging in andere Landen. Dit alles, te gelyk met de ny verheid', den Nederlanderen eigen, bragt een ontwerp voort, om den handel in alle opzigten gemakkelyk te maaken en te bevorderen, en het Credit der Natie buitenslands op een vasten voet te brengen. Reeds in 't jaar i6c6, en dus drie jaaren voor het fluiten van 't beftandmet Span-  wegens den Koophandel. 153 Spanje, nam de Regeering van Amfterdam deeze gewigtige zaak in ernftige overweeging, doch het ontwerp zelve kwam eerst twee jaaren daarna tot ftand, zynde de Bank opgerigt in July 1608, en door het Octroi der Heeren Staaten van Holland bevestigd in January 1609. H etderde Hoofdft.befchry ft de oprigting van deeze Bank,en doetinsw artikelenderzelver natuur en werkingen zo duidelyk en klaar zien, dat zy zelfs, die te vooren in de geheimen der Banken niet waren ingewyd, na eene oplettende leezing en herleezing haare gefteltenis zeer wel kunnen begrypen. 't ty Art' ëeeft een b<*nopt verflag van de inrigting deezer Bank, en van de wyze, waarop dezelve tegenwoordig de zaaken bedien. Het 2de handelt over de Agio, en wat men daardoor verdaan moet. 't ^de leert ons de voordeden en geryflykheden kennen, die deeze Bank aan de Kooplieden en zelfs aan Particulieren verfchaft. In 't c\de vindt men, welke fom 'er ten naasten by vereischt word tot goedmaakinge der kosten van beftier, en de voordeelen, die de Bank zelve daaruit trekt. In 't 5de komen eenige gisfingen voor wegens het Capitaal, dat hier°bewaard wordt, 't 6de draagt eenige bedenkingen voor wegens zodanige werkingen van de Bank, die voor het Gemeen nadeelig zouden kunnen wezen. Dit Hoofdft. is niet gefchikt, om daarvan een aan een gefchakeld uittrekfel te geeven, maar moet  354 Onderzoekingen, meet in bet Werk zelfs worden nagelezen. Wy zullen ons daarom vergenoegen, om 'er eenige der aanmerkelykfte zaaken uit te kippen, hoe zeer deeze keus om het gewigt van alles, wat hier Voorkomt, zeer moeilyk zy. Volgens de Ordonnantie van 31 janu: 1609 ftek de Stad zig tot Borg voor het weggelegde Capitaal; en alle wisfelbrieven, die te Amiterdamgenegotiëerd, of op Inwooners van die Stad getrokken werdeu en cco Guld. en daar boven bedroegen, moesten in Bankgeld betaald worden; maar dit is naderhand veranderd door eene laaterc Ordonnantievan 11 Dee. 1643 Het bellier van de Bank is aan eenige Commisfarisfen toevertrouwd, doch altyd onder het opperbewind van regeerende Heeren Burgecneesteren en Vroedfchappen. Maar in zekere gevallen kunnen Heeren Commisfarisfen, ook zonder toeftemming daartoe van de Regeering te behoeven, fchikkingen maaken en ordonnantiën uitvaardigen, in zaaken tot de Bank betrekkelyk. De Agio van de Bank is daaruit ontftaan, dat de Muntfpecien in dc Bank in den beginne niet aangenomen werden, dan op den voet, die door de Regeering bepaald of door Heeren Commisfarisfen geregeld was, en dus tot een laagcr prys, dan zy gangbaar waren (*), zodat dit nieuwe geld in de Bank uit zynen eigen aart van (*) bi v. Dc Kruisryksdaaler gangbaar tegen yo ft. en t welk grooter of kleiner is naar de meerdere of mindere Leeningen, is een zuivere overwinst ten voordeele van de Bank zelve. Wegens het Capitaal, dat in deeze Bank bewaard wordt,  15's 'Onderzoekingen, wórdt, zyn geenef gisfingen te maaken, Waarop men ftaat kan maaken. De befcheidenheid, welke de edele Schryver met reden meent in agt te moeten neemen, verbiedt hem gemeen te maaken *t geene hy daarvan met zekerheid weet, als die verfcheiden balanfen van de Bank gezien heeft, te meer dewyl daardoor alleen aan eene nieuwsgierigheid die tot geen voordeel ftrekt voldaan zou. de worden. Ook is deeze fom niet altyd dezelfde maar verfchilt naar de omftandigheden van den Koophandel deezer Landen, of van dien van Europa in 't algemeen, Maar hoedanig dit ookzy, dit kan de Schryver verzekeren, dat dit Capitaal zeer aanmerkelyk is, en dat de fchatten, die in deeze Bank bewaard en als voor het oog der menfchen verborgen worden, zeer onmeetelyk zyn, blykens een klein voorbeeld, da-t hier BI. 61. wordt bygebragt, als het welk bekend en in 1764 gebeurt,is. De Bank van Amfterdam is dus allereenvoudigst in werkingen,alleen gefchikt tot een zuivere bewaarplaats van die onnoemelyke fchatten, welken, tot den Koophandel nood. zaaklyk zyn, enkel ingcrigt tot gemak van den Koophandel, en om de verrigtingen daarvan des te meer fpoed by te zetten. Eene inftelling derhalven, die verre van nadeelig te zyn voor het algemeen, daaraan zo wel als aan den Koop. handel groote en wezenlyke voordeden aanbrengt , en waarvan de kosten van beftier niet noemenswaardig zyn. Deeze Bank verdient daaróm. aan 't hoofd van alle dergdyke inrigtingen ge-  wegens den Koophandel. t$J geplaatst te worden, omdat de grotidflag,waarop Zy gevest'gd is; zeer zeker en onwankelbaar is* Maar dus zoude het geenszins, volgens het zeer bondig oordeel van onzen Schryver, mee dezelve gefteld zyn, indien de Baflk het daaraan toebetrouwde geld in den handel deedt cïrculeeren , gelyk zommige Schryvers , onder anderen die van een Fransen werk getiteld de laCirculation 6? du Crediet ,bewceren dat zonder gevaar en zonder de goede trouwe te fchenden zoude kunnen gefchieden. Er zyn maar twee gevallen, zegt onze Schryver BI, 6;j en v,, waarin zulks zoude kunnen te werk gefteld worden, en waarvan het eene zyne voordeden zoude kunnen geeven,het andere zekerlyk nadeelig zyn ; altans zoude hy het laat. fle niet durven regtvaardigen. Kortheidshalven moeten wy onzen Leezer hier naar het Werk zelve wyzen, omdat wy anders eenige geheele bladzyden, zo wel de aantekeningen als den tekst, zouden moeten overfchryven. De wyze waarop in Engeland de handel, voornaamlyk in goud en zilver zo gemunt als ongemunt, gedreeven werdt, in het4 en 5 H. afgehandeld zynde , toont de Schryver op het einde des laatften Hoofddeels de redenen, welken het oprekten van een openbaare Bank mee privilegie van het Parlement noodzaaklyk maakten. De gantfche handel in'goud en zilver was jn handen van de zogenaamde Bankiers, Lombarden en Gcudr :eden, welken groote ongeregeldheden in het Kcnirgryk aanvegtcden, den Koop- Alcem. biel. V. deel. N. 2. L han-  *58 Onderzoekingen handel, der Maatfchappye en den Particulieren veele belemmeringen en nadeelen toebragten, zo door debuitenfpoorige Voorrcgten , die de Vorften hun verleenden, wanneer zy zeiven geld benodigd hadden, als door hunnen fchreeuwenden woeker en bedriegerijen. — Te meermaalen was men bedagt, om dit te keer te gaan; doch altyd te vergeefs, tot dat men in het jaar 1678 meternsE begon te denken op middelen om het Credit, vooral van Papier, by het Gemeen te herftellen en te vermeerderen. Vcrfcheiden ontwerpen werden gemaakt, doch geen van allen ter uitvoer gebragt voor de komst van Willem III tot den Troon in 1(588, en het hieldt aan tot aan het jaar 169;, voor dat een bevoorregte Bank tot ftand kwam. De- nationaale fchuld van Engeland, in 'tgemelde jaar van 168.3 , die men toen reeds voor zeer groot hieldt, en waardoor men meende, dat hec Land moest ten gronde gaan, bedroeg eene ge. ringe fomms (in aanmerking van de tegenwoordige nationaale fchuld) van één Millioenen vierenvyftig duizend negen honderd vyf en twintig Ponden St.— Deeze bezwaarende fchuld, die welhaast dooreen nieuwen oorlog met Frankryk, welke natuurlyk uit deeze groote omwenteling moest voortvloeijen, door het dempen van nieuwe inwendige bewcegingen, die gevreesd, en daadelyk gebooren werden, door andere Geldbehoeften moest aanwasfen; deedt Koning Willem, kundiger dan alle zyne Voorgangeren in het. ftuk van Geldmiddelen en Koophandel, het ontwerpen van zoda-  wegens den Koophandel. ijo danige plans aanmoedigen, waardoor wel de Koophandel zoude bevorderd worden, maar bet welk wel voornaamlyk dienen moest om de Beftiering der Geldmiddelen voor de Regeering gemakkelyker te maaken, en waardoor de Koning ontflaa» gen zoude worden van die banden, welken hem tot nogtoe, in het Ruk van finantie, van het goeddunken van fommige Particulieren hadden doen afhangen. Zodanig een plan kwam onder anderen werkelyk te voorfchyn in het jaar 1691, en was ontworpen door William Pnterfon,Koopman, Michel Godfroey, Esq., en eenige anderen. Het werdt met weinige veranderingen by het Parlement goedgekeurd en aangenomen; zodat een openbaare Bank werdt opgerigt, onder den naam van den Gouverneur en Compagnie van de Bank van Engeland. Deeze nieuwe Compagnie ontving haar eerfte Charter gedagtekend 27 Juli 1594. De gedaante, de gefteltenis en de wys van beftieringe van deeze Bank is het onderwerp des óden Hoofdft.;in welks begin deSchryvernog nader opmerkt, dat fchaarsheid aan Geld de eerfte oorzaak is van het oprigten van de Londenfche Bank (*) De openbaare infehryving daar- (*) Deeze Schaarsheid beftondt alleen in de Circulatie van liet Geld; 'er was genoeg in de kisten van Particulieren: maar 'er heerschte een algemeen wantrouwen, zodat niemand zyn Geld dorste waagen, of uitzetten. L 2  1do Onderzoekingen* 9 daartoe werdt te Londen geopend, in gevólgér van eeneAfte van het Parlement, voornaamelyk inhoudende: dat een ieder, zo wel Vreemdeling als Inwooner, op zekere Voorwaarden, kon deel .neemen in eene leening van Een Millioenen tweemaal honderdduizend Ponden Sc, mits ten minden de helft deezer fomme voor den eerden Augustus ware ingefchreven ; want anders zoude het Privilegie tot deeze infehryving ingetrokken en aangemerkt worden, als niet verleend te zyn. Maar de gantfche Infehryving was binnen tien dagen geheel vo!, zodat deeze Provifioneele Acle van het Parlement haar vol beflag kreeg. Het oogmerk en uitwerkfel van deeze Bank was derhalven om het geld uit de Kisten van Particulieren te trekken, den omloop daarvan in den handel te bevorderen, en voornaamlyk om een algemeen vertrouwen te verwekken op de beftiering der openbaare Geldmiddelen. Want door het Papier, 't welk men aan diezelfde Particulieren voor hun Geld gaf, vermeerderde men eenigermaate de masfa van het geld, waardoor van den anderen kant de Rente verminderd werdt (*). Hier- (*.) Dit was zeer voordedig voor dc Regcering. Men ton dus of een gedeelte der oude fchuld afdoen, of die vermeerderen ,zonder nieuwe belastingen. Dc Schryver heldert dit door dit voorbeeld op: i, ooo, oco, nationaale fchuld tegea 8 ten hondetd , maakt eene last van So, ooo 's jaars; als nu de Renten van 8 tot % ten honderd verminderen, kan denationaale fchuld, zonder nieuw Bezwaar met 600, 000 Ponden ver-  wegens den Koophandel. 161' Hier?p geeft de Schryver een uittrekfel van de A6te van 't Parlement en van hel Charter, raaken4e de Oprigting van eene openbaare Bank. Volgens Art. 8 mogt deeze Bank handelen in alle foorten van fchuldbrieven (Billets) of verkoopbaare Effecten , als Wisfelbrleven, in Goud of zilver, 't zy gemunt of in baaren of billioenen ; ookailerleie Koopmanfchappen en Landcryen (behalvcn de Goederen van de Kroon) belcenen ; rnaarzymogt geen eigenlyken handel dryven in Koopmanfchappen ,'t zy by koop of verkoop; noch eene nieuwe Infehryving of geldligting boven de gemelde fom van i, soa, cco P. ft. doen. By Art. ïi. verbondt deeze Bank zig, om by wyze van leening en om in de behoeften van den Saat te voorzien, aan denzeiven te bezorgen de fom van i,2oo, ooo P. ft. waarvoor aan haar een Rente betaald zoude worden van 96, coo P. ft., uit de belastingen op de ichepen, het bier, de cider en andere dranken: hier by zouden gevoegd worden nog* 4, 000 P. ft», voor kosten, die de Bank zou moeten maaken in bet bellieren van zodanige zaaken, die eenige betrekking op den Exchequer of deThefaurie van den Staat hadden. Uit maakte tefamea een vermeerderd worden. Wanneer dus na het jaar 1709 de Rente van 8 tot 6 ten 100 verminderde ,moest de Eank, om zyne Annuïteit of jaarlykrche Rente van 100, 000 P. ft. te bewaaten, aan de Regeering boven de 1, 200, 000 P. ft. nog; Jchieten eene fomnre van 400, 000 P. ft. L 3  ï 62 Onderzoekingen, een jaarlyks inkomen voor de Bank van 100,000 P. ft. Dit Privilegie was aan de Bank maar vergund tot 1 Aug. 1706: onder Koningin Anna werdt het zelve niet alleen bevestigd, maar ook verlengd tot Aug. 1733; en zy gaf aan deeze Bank haar beste Voorregt, verbiedende alle andere Banken of Compagniefchappen van Bankiers:ook vergunde zy aan dezelve een nieuwe icfchryvirg te openen, waardoor het Capitaal gebragt werdt' tot de fom van 2, 201, 171 Ponden en lofchellingen. In 1708 werdt deeze fom verdubbeld en dus gebragt tot 4, 402, 043. P. ft. In 1709 werdt 'er een oproeping of appel gedaan van 15 tenhon. derd; deeze gaf een fom van 6j6, 505 P. ft. I, fch. 9 P: en in 7710 een andere van 10 ten 100, waardoor het Capitaal vermeerderd werdt niet 501, 548 P. 12 S. 11 P. en dus gebragt tot eene fom van 5, 559, 995, 8. eindelyk bedroeg het zelve in het jaar 1746 tien millioenen, zevenmaal honderd en tagtig duizend P. ft-, en na deezen tyd heeft het Capitaal, waarop de Bank haar Divident uitdeelt, geene verandering' óndergaan. Ondertusfchen bedroeg derzelver leening aan de Regeering in 't gemelde jaar van 1746 eeneSomme van 11, 686, 8coP. ft. Het Ocfroi was wederom verlengd onder Georgc I. tot In 1743, onder George II. tot in 1765: en onder Gcorge III. is het op nieuw verlengd voor 21 jaa. ren; doch daarvoor moest men toen een uitkoop geeven, van 110, 000 P. ft. J Door  wegens den Koophandel. io"g Door deeze Bank en de uitgeftrektheid van haaien Handel weide aan den eenen kant wel de Rente aanmerkelyk verminderd, zo dat dezelve onder George II. gebragt wierdt op 3 ten 100, waarop ze naderhand gebleeven is: maar door deeze zelfde uitgeftrektheid van dien handel en vooral door deszelfs verbintenisfen aan de Regeering , is het Credit van de Bank meer dan eens zeer wankelbaar geweest, zodat indien dezelve op haare beurt door magtige Ingezetenen en door de Regeering niet onderfteund ware geworden, zy hetzelve niet zou hebben ftaande kunnen houden. (') Het (*.) Reeds in het jaar 1696 was het Credit van den Bank zeer ha°chelyk en aan 't wankelen. Dit werdt veroorzaakt, doordien Beftierders van dezelve alle p ogingen aanwendden om het Credit van den Staat te fchraagen, en door het vermunten van het Geld , dat in dien tyd plaats hadt. Hierdoor leedt het Gemeen zeer, de Koophandel werdt geftremd, 'er heeischte een algemeene Discredit, en aiIe omloop van Papier hielde op. De Bank moest, om haare eer te handlmven en haare verbintenisfen geftand te doen, alles in gereed Gelii betaalen, maar was daartoe fchielyk buiten ftaat, en dus vc-rpligt om de betaal'ingen uit te ftellen. Derzelver fchuldbrieven veriooren daar ter plaatfê zelve 15 a 20 ten 100 :Zy zag zig genoodzaakt om een nieuwe Inroeping,(^ppd,)iedoen (f,) by de (t) Men deedt eene Inroeping van ao ten Joo, naar gelang van liet Capitaal van ieder Eigenaar; men beloofde, daarvoor een Rente van 6 ten 100, en dac men de fchuldbrieven var* de Bink in betaaling zoude aanneemen; deeze veriooren o^, al Juni 1G97 nog 13 a 14 ten 100. Zie Anitrfon Bi 117. — L 4  Onderzoekingen, Het Divident of de Rente, welke deeze Bank aan de Eigenaars der opgefchooten gelden geeft, heeft veele veranderingen ondergaan, naargelang van het ryzen of daalen van de Rente daar te lande, en naar maate de werkingen van de Bank zelve zulks gedoogden; want hoe grooter de omloop zy van Papier, dat is van ingebeeld Geld, 't welk nergens te vinden is, hoe grooter voordeel voor deeze Bank: dewyl het belang van deeze Bank altyd vordert, om haare zaaken uit te breiden, daarom ook nooit naiaatende, om zig daarop zo veel mogelyk toe te de Eigenaars, en de uirgefchooten Gelden op te eifchen: doch beiden ging zeer langzaam voort. Men Hond zelfs toe, dac men tot ^/Ponden toe in de Bank kon laaten affchtyve* Onder Koningin Anna , welke geduurende haare Regetring 5n oorlog was met Frankryk, was de Bank, die den Staat op nieuw ondeifteunde, wederom in de engte gebragt, zodat, indien dezelve toen niet kragtdaadig befchermd tn onderlteund geworden ware door eenige vermogende Heeren, haar Credit voor altyd onherllelbaar zoude veriooren geweest zyn: doch daarenboven moest men, om het; Credit ftaancfe te houden en aan de verbintenisfen te voldoen, aan de eigen fchuldbrieven van de Bank op nieuw een jaarlykfchc Rente toeftaan van 3 ten 100, die in 't jaar 1708 zelfs tot 6 ten 1 co verhoogd is. — Men moet egter deeze fchuldbrieven ofBanknooten wel onderfcheiden van de Adtfen van de Bank. deezen maaken het eigenlyk zo genaamde fonds van de' Baak uit', waarop de' Renten of ^miui'teittn betaald worden; genen zvn gmgbaar even als wezcnlyk Geld, en geeven aan derzelver Eigcnaaren of Houdercn geeneRenttn,dan in sulke buitsngewoone gelegenheden.  •wegens den Koophandel. 165 te leggen, en daaraan alle zorgen, zo veel de voorzigcigheid toelaat, te beftceden. Toen in 1727 de Kenten verminderden , is het Divident van de Bank voor het volgend jaar gtbragt van 6 tot 5! ten ico, en naderhand zelfs tot 4!. Na den vrede van het jaar 1763 is het in 1765 wederom gebragt tot j, en in 1768 tot jt ten honderd; en op deeze hoogte, (zegt de Schryver in 1770) is het naderhand gebleeven,—• In eene aantekenig BI. 178 zegt hy, dat zoals hem berigt is,het hoogfte Divident geweest is 7, en het laagfte 3; ten honderd. Eindelyk volgt in dit Hoofdft.de tegenwoordige ftaat van de Londenfche Bank. Het eigenlyke Ca. pitaal daarvan is ic, 780, 000, waarvan tegen ji ten 100 jaarlyks aan Rente betaald wordt592, 930 F- ft. daartegen is deszelfs Leening aan de Regeering n , 686, 800. P. ft. waarvan men (tegen 3 ten 100) niet meer dan 1351, 604. P. ft; zodat daarby ten nadeele van de Bank is een fom van 233, 296 P. li. aan jaarlykfche Rente. De wyze, waarop de Bank deeze zo aanmerkelyke, ja nog veel groot er, fom vindt, is deeze: Men weet, dat dc Handel van de Bank te Londen voornaamlyk beftaat in het eseompteeren van Wisfelbricven, fchuldebrieven enz , maar vooral in het verfchieten van Geld aan de Regeering op verzekering door het Parlement aangeweezen. De Bank heeft ook de magt om , zo dikwyls men zulks noodig oordeelt, Geld te laaten liaan zonder buytengewoone onkosten; en om haare fchuld L 5 brie-  ïC6 Onder zotkingen, brieven, of Banknooten, die geene Rente geeven , te doen circuleeren: zy zyn gangbaar door hetgant. fche Ryk, dikwyls zelfs buiten hetzelve. Dit Geld- verbeeldend Papier bepaalt de Schryver op eene, volgens opgaave van anderen zeer maatige, fomirie van ij Millioenen P. ft. Onderfteld nu, dat 'er een gedeelte van deeze fom inwezenJyk Geld of baaren in Gasfa is, (op dat men altyd gereed zy aan zyne verbintenisfen re voldoen, 't zy voor den Koopman of Particulieren, en om in dringenden noodden Staat te hulp te komen; (fS) dan moet by gevolg de twee overige derde Gedeelte van dit Capitaal de Renten bezorgen van die verfchooten Gelden. Van deeze 10 Millioenen een voordeel genietende van 3 ten 100, maakt dit een inkomen van 300, 000 P. ft.' waarvan, de voorgemelde te kort komende fomme van 238, 295 P. ft. afgetrokken, overbiyft een fom van 61, 704. P. ft., doch van welke fom nog wederom afgetrokken moeten worden de onkosten het beftier van de Rank, het onderhoud der Gebouwen enz. enz., welke Anderfon bepaalt op 17, 000 P. ft., maar die onze Schryver denkt dat veel hooger loopen, het geduurig doen munten van nieuw Geld, de fchaade aan yalfche Schuldbrieven of Banknooten, enz. enz. Uit deeze korte opgaave van den aart, inrigting, werkingen en oogmerk der Banken van Amsterdam en Londen, ziet men, dat dezelven on- (t) Zie El 11 r. (4ó; ca (49):  wegens den Koophandel. i6? oneindig verre van eikanderen byna in alle deeze opzigten verfchillen. De Bank van Amfterdam is opgerigt uit overvloed van fchatten de Bank van Londen uit fchaarschheid aan penningen: de Bank van Amfterdam is eeniglyk voor den Koophandel gefchikt de Bank van Londen voor- naamlyk ten behoeve van het Ryk en om deszelfs geldmiddelen ftaande te houden: de Bank van Amfterdam is zuinig in beftier die van Londen aanme'rkelyk kostbaarer: de Bank van Amfterdam heeft niet gemeens, noch ietstedoen] met den Staat of deszelfs geldmiddelen de Bank van Londen is één, en ftaat of valt methec nationaale Credit: de Bank van Amfterdam behoeft geene de Bank van Londen groote onderbanden van den Staat: de Bank van Amfterdam is op een vasten en on wankel baaren voet geves- tig de Bank van Londen is altyd onzeker en waggelend : de Bank van Amfterdam is in zeker opzigt voordeelig voor het gantfche Volk —. de Bank van Londen daaraan hoogst fchadelyk en naadeelig; gelyk dit uit het vervolg nogklaarer en omftandigcr zal blyken — enz, enz. De Schryver fluit dat Hoofdft. met deeze zeer. aanmerkelyke woorden: ,, Is 'er in Europa wet „ een Maatfchappy, die meer belang heeft dan ,, de Bank van Londen, dat de omloop inden 3, Koophandel over het algemeen onafgebrookeq „ wordt ftaande gehouden-? Is het nietduidelyk, dat „ de Bank, naar maatc men haaren Handel verL groot 5 enzy dus meerdere winften heeft, ook het .. . ' Di-  1-63 Onderzoekingen, „ Divident vermeerdert,- en derhalven het capi« „ taal van de Bank of van derzelver belang heb„ bende of Eigenaaren vergroot ? Wy kunnen „ derhalven zeggen, dat deeze Maatfchappy of „ deeze Eigenaars meerder voordeelen heb„ ben naar gelang de behoeften van den „ Staat en den Koophandel meerder zyn". liet 7de en laatfte Hoofdft. dcezes aden Stuks, behelst Bedenkingen over de Foor- en Nadeden, die de Banken aan die Landen, daar ze opgerigt zyn, kunnen aanbrengen. Deeze Bedenkingen zo voi van fcherpzinnigheid en oordeel, als van waare Wysgéefige menfchenliefde, verdienen de-grootfte aandagt van elk burger der waereld, en wel byzonderlyk van alle die Nederlanderen, die zo veel op hebben met de Bank van Londen, en een zo fterk vertrouwen op de zekerheid daarvan. Wy zullen den Schryver, zo kort mogelyk, volgen, om onzen Leezeren eenig denkbeeld van het groote gewigt zyner Bedenkingen mede te deelen. De Bsnk van Amfterdam dryft geen denminften Handel, maar is een zuivere en eenvoudige bewaarplaats van weggelegde fchatten, welke aldaar veel veiliger zyn voor dieven en andere bedriege. ryen, dan in de huizen haarer Eigenaaren; verre van eenig nadeel aan het Gemeen toe te brengen, is deeze voor den Staat en den Koophandel van de allergrootfte nuttigheid, en verdient daarom aan *t hoofd vr.nallezodanigelcftellingen geplaatst te worden. Alleen gefchikt voor den Koopman, welke, zyne betaaling doende in Bankgeld met de,  wegéns den Koophandel. tfp de grootfte gemakiykheid en vaardigheid,daardoor uitwint a' dien tyd , moeite en kosten, die anders tot het tellen en overbrengen van geld vereischt zouden worden. Eehalven dit byzonder voordeel voor den Koophandel, heeft de Bank van Amfterdam geen minder voordeden voor de Maatfchappy in 't algemeen : i°- Dezelve maakt, dat het Geld, 't welk daar bewaard wordt, niet te gelyker tyd in den handel of onder het Gemeen Circuleere: ï°. Worden daardoor verydcld of zyn tevergeefsch zo veele kunstgreepen van Particuliere Bankiers, Kasfiers, en Jgioteurs: en 30. Zoude de Bank in " tyd van nood , een zeer groote fteun kunnen zyn voor den Staat; doch gelyk dit ftuk allertederst is, en daarom van hetzelve zeer fpaarzaam moet • gehandeld worden, zoude zodanig een gebruik maaJsen van een zo heilig Pand niet dan in het dringendfte gevaar geregtvaardigt kunnen worden;anders ware het, zegt de Schryver te regt, een fchending van het vertrouwen van het Gemeen. Met de Bank van Londen is het geenszins zodanig gefteld. Deeze bedoelde niets minder, dan om het Geld, dat vermogende Lieden, door het looven van hooge Renten uitgelokt, daaraan toebetrouwden , weg te leggen en voor den Koophandel te bewaaren ; maar om eene leening voor de Regeering gemaklyk te maaken. Zy werdt in 1694 opgerigt, en in 1683 bedroeg de nationaale fchuld iets meer dan één Millioen P. ft. De Bank deedt niets anders, dan 1, 200, ooo P.ft. te negotiëeren, om dat Geld terftond wederom te Helles  17° Onderzoekingen, Jen in handen van de Regeering. De Bank deedt dus het zelfde, dat de particu iere Bankiers te vooren gedaan hadden; alleen met dit zeer aanmerkelyk onderfcheid: dat deezen in hun eigen magt hadden de middelen, om hun Credit ftaande te houden, en hunne zaakendoor te zetten; daalde Bank alleen beftaat uit het Geld, dat zommige Particulieren daar aan ofopeenejaarlykfche Rente gefchooten, of ter bewaaringe toebetrouwd heb. ben, om daarover naderhand, naar hun welgevallen te befebikken. Deeze fchat gaf de Bank oogenbliklyk over aan den Staat; en deedt derhalven eene Leening voor Engeland, ten naasten by zo als alle Leeningen van andere Mogendheden zyn. Men moest zig dus op een andere wyze voorzien van de middelen, om zigzelven en den Koophandel ftaande te houden, 't geene voornaamlyk of eeniglyk door het eigen Credit gefehiedt. Maar daar de Regeering over het Geld . dat deeze Bank dus van eenige Particulieren op deeze wyze ontvangen heeft, befchikken kan, op welken grond rust dan het Credit van deeze Bank? Dc Schryver toont eerst, welke die behoorde te zyu, te weeten het algemeen welzyn; en noemt daarop'eénigen der voornaamfte omftandigheden, die noodzaaklyk vereischt worden, om zodanige Inftelling nuttig te maaken, en zonder welken, hy denkt, dat dezelve, in de uitkomst, veeleer fchaadelyk en nadeelig zyn moet voor het Gemeen. Gebrek aan plaats, en vrees om dit uittrekzel al te lang te maaken, noodzaakt ons om kort  wegens den Koophandel. i^f Jcort te zyn, en den Schryver in het aanwyzen deezer omftandigheden , hoe gaarne wy zulks anders doen zouden, niet te volgen, en moetendus den Leezer na het werk zelve wyzen. Het groote beginfel van ohzenSchryver isrdat alle circulatie van Papier, waarvan het verbeelde Geld niet daadelyk in de Bank gevonden wordt, in haare gevolgen (*) hoogst fchaadelyk is en dat ten aanzien van een Volk, welks welvaaren van de werkzaa-.nheid des Koophandels afhangt, nog byzonderiyker noodzaakelyk is, fat Geld alléén , de prys zy of de waardy verbeelde van de Koopmanfchappen. Zal dus de Bank van Engeland nuttig zyn ,dan moest het Fonds daarvan berusten in een Capitaal, aan dezelve door den Staat of eenige Particulieren verfchaft, en dit Capitaal moest genoegzaam zyn, om zo dikwyls als de Koophandel zulks vorderde, aan deszelfs behoeften te voldoen; ten welken einde een gedeelte daar- (*.) De Schryver maakt by deeze gelegenheid, Bl. 197204 eenige aanmerkingen over de publieke fchulden van meest alle de Vorften en Staaten van Europa: hy fchryft dezelven voornaamlyk ten diende zyner Medeburgeren, zegt hy,eri wenscht, dat zy deeze zaak, die naar alle waarlchynelykhcid, voor hun of hunne Nakomelingen, cn voor gantsch Europa de jammerlykfte gevolgen na zig moet fleepen, in ernllige overweeging mogen neemen. Hy haalt daarby twee zeer aanmerkelyke plaatfen aan uit Hu me Discours folit. P. 185- 287, en Lockï, Somc Confidera~ tions of the Conjequenct of the ioyoering of intrest, and rifoiij the value of money.  171 'Onderzoekingen. daarvan ledig en werkeloos irj de Bank moést biyven liggen, om altyd in ftaat te zyn tot het d.scompteeren van Wisfefbrieven, en in zekere gevallen, doch zeer zeldzaam, de Inkomften van den Staat tebeleenen, enz. enz.; terwyl het oveng gedeelte circuleerde onder het Gemeen of in eigenlyk Geld, alleen, of indien men wilde, in Pap'er, gelyk in de Bank van Amfterdam plaats heeft, dat is, waarvan het verbeelde waarlyk en met de daad in de Bank gevonden wordt. Volgens onzen Schryver zyn de elendenvan En. ropa vermeerderd door die ontzaggelyke meni-te van goud en zil ver, welke uit Amerika is ingevoerd, maar het invoeren van Papier heeft dezelven onhcrftelbaar gemaakt. In plaatfe van ons uit onze armoede te redden , bedekt dit nieuwe middel eemglyk onzen jammerlykcn ftaat, voor een korten wyl, voor onze oogen. Want naar maatehet Papier,'t welk Geld verbeeld, vermeerderd is, is het Geld gedaald. Het heeft zyne eerfte oorfprong- Jyke waardy niet meer Een Bank, wier Capitaal circuleert, ftelt de bezittingen van deszelfs Eigenaaren in groot gevaar, en maakt een flegts gebruik van het vertrouwen, 't we!k het Gemeen daarin heeft: maar een Bank, die Cgelyk de Bank van Engeland) haar Credit of fchuldbrieven, een fem boven deszehs Capitaal doet circuleeren , verhoogt den prys der Levensmiddelen , dreigt der Maatfchappye in veele opzigten den ondergang, ja brengt fommigen tot den bedelzak. Men vindt, zegt de Schryver, volgens het een paa  •wegens den Koophandel. paarig getuigenis van alle Reizigers, nergens meer Bedelaars dan te Londen en in Engeland. Om nu zo juist als duidelyk het nadeel te zien, dat door dit denkbeeldige Geld veroorzaakt wordt, onderzoekt de Schryver het toeneemendryzen van den prys van alle dingen, onder zyne berekening neemende huizen, landeryen, jaargelden , traclamenten en dagloonen zo wel, als leevensmiddelen en Koopmanfchappen. En op dathyzyne ver. gelyking op een vasten voet zoude maaken, neemt hy tot den grond daarvan niet aan den prys dier zaaken, zo als die weinige jaaren voor het opregten van de Bank waren, maar gaat veel verder ruggewaards naamlyk tot het begin der Regeeringe van Koningin Elizabeth, omdat de Muntfpecien toen op dien prys gebragt zyn , welken zy naderhand behouden hebben, en omdat, onder de Regee. ringen haarerOpvolgeren geduurig Papier- of Bahk nooten gecirculeerd hebben. De Schryver onderftelt dan, volgens een algemeen aangenomen gevoelen, dat ten tyde van Elizabeth, vier Millioenen P. ft. in fpecie in Engeland circuleerden, en dat, in aanmerkinge genomen de bevolking van dien tyd en vergeleeken met de tegenwoordige bevolkinge van Engeland, deeze vier Millioenen ten naasten by gelyk ftonden aan vyf. Deeze vyf Millioenen in Muntfpecien waren genoegzaam vooralle de genoemde Artikelen, en verbeeldden den gantfehen Rykdom van het Volk van Engeland. Omtrent eene Eeuw daarna bedroegen de Muntfpecien, volgens de beste Berekenaars, agtttenen Algem. biel. V. deel. N. 2. M een  i 74 Onderzoekingen $ een halve Millioenen : maar die fom was toen nief meer voldoende, bly kens het t redit en het Papier , die naar alle waarfchynlykheid, met het einde van Ehzabeth's Regeering, of met de komst van Jakobus I. tot denThroon zyn toegelaaten. Zedert de tyden van Elizabeth is de prys van alle bovengenoemde Artikelen drie dubbeld gefteigerd, en dus moet de hoeveelheid van Geld, in het begin der XVIIJ.de Eeuwe, driemaal vermeerderd zyn,ons de pryzen te verbeelden van die zelfde Artikelen, zo als zy te vooren onder de Regeering deezer Vorïïinne geweest waren. Daarenboven zyn door de uitbreiding van den Koophandel nieuwe Artikelen . en dus nieuwe behoeften, voortgebragt; waardoor een nieuwe vermeerdering vag Muntspeciën, om dezelven geduurig te verbeelden , vereischt werdt. De Schryver fchat dezelve op drie en een half Millioenen. Maar — dat wel van het alleruiterfte gewigt is, en de byzonderftè aandagt verdient, is de nationaale fchuld van Engeland. .Naar maate deeze toeneemt, wordt 'er een grooter hoeveelheid van Geld of van een equivalent vereischt, 't welk in den Handel die daarin te Londen gedaan wordt, moet verbeeld of vertegenwoordigd worden, niet alleen om in de behoeften van den Koophandel te voorzien , maar ook in de Lasten en Imposten, welken insgelyks vermeerderen; zodat een nationaale khuld een dubbele behoefte aan de Maatfchappy *eroorzaake,naamlyk een vermeerdering van Geld en van tekenen van waardy- verbeeldingen. Maar hoe  wegens den Koophandel. ris hoe ryk Engeland ook fcbyne, het is egter van zig zelve niet in ftaat om deezen zo drukkenden last te draagen (*_), en moet daarom geduurig zyne toevlugt neemen tot ingebeeld Geld, dat is tot Papieren - Credit. Volgens de beste berekeningen, zegt onze Schryver, bezit Engeland agttien of agttien en een halve Millioenen, in fpecie, en vyf tien Millioenen in Papier, die insgelyks onder het Gemeen circuleeren. Ziet daar, zegt de Schryver, genoeg, om den invloed te gevoelen, welken dit beleid van zaaken op alles heeft, en hoe hetzelve een verwarring veroorzaakt en noodzaaklyk veroorzaaken moet in den prys van alle dingen.» en doodlyke misbruiken in de middelen, om Rykdommen te vergaderen»; Want indien Engeland, zedert het begin deezer Eeuwe, niet ftandvastig ingevoerd hadde een zo verbaazcnde hoeveelheid van Papier, dan zouden dc agttien Millioenen in waar geld byna hetzelfde verbeeld of vertegenwoordigd hebben, dat nu door ée dertig ff) Millioenen in fpecie en in papier m ver. (*) Dit blykt uit de hooge Rente, die Engeland moet uitlooven, en uit liet aandeel, dat Vreemdelingen in deszelfe Fondfën hebben, en 't welk, volgens onzen Schryver en Brj. sching een vierde, zo niet een derde gedeelte bedraa°t. Engeland geeft thands veel hocger Rente, dan op het einde der Regeeringe van Koningin Anna. Welke is dan de tegenwoordige Staat van Engeland! (t) De Sehryver neemt hier de onderftelling van eenigeq aan, die beweeren, dat, Engeland twintig Millioenen in y>a*ï Geld bezit. Ei. 121 en 22'z. M 2  Onderzoekingen, (t) vertegenwoordigd wordt; want de prys van alles zoude, in gevolge daarvan, evenredig gefchikt geweest zyh De verfchillende Belastingen vernielen eeh groot gedeelte der inkomften. Wat voordeel heeft dan een Werkman, die 'wel tweemaal zo veel wint^dan te vooren, maar die met deeze meerdere winst geenzins de noodwendigheden voor zig en zyn huisgezin kan bekomen, gelyk hy te vooren kon doen? Dit Hoofdft. wordt befJooten met eenige zeer gewi^tige Aanmerkingen over de Rente van het Geld, en de veranderingen, die dezelve ondergaan heeft in Engeland, cn trekt uit zyne bedenkingen fommige zeer ernftige gevolgen in betrekking tot het gebruik dat dit Volk van deszelfs Otfdit maakt. De algemeene waarheid, welke uit de Onderzoekingen des Schry vers, in dit ftuk vervat, zigtbaar voortvloeit, is: dat zodanige Banken, als die van Engeland, in de Maatfchappy, daar zy opgerigt zyn, veel grooter ongeregeldheden en fchaaden kunnen veroorzaaken dan zy in ftaat zyn daaraan nut en voordeden aan te brengen : en van Engeland blykt in het byzonder, dat het zelve zyne Grootheid geenzins verfchuldigd is aan de Bank, noch zyne Rykdommen aan zynen uirge- ftrekt- (t) Van de vyf tien Millioenen, die cfe Bank doet circuleren: in Papier moet altyd in kas. en dus werkeloos buiten decirculatie zyn ten minften vy/Mrl!ioenen in gereedheid of in baaren Gouden Zilver. Zie BI. 19. In'Engeland circuleert dus, zelfs volgens de bovengemelde ondetftelting van ïö-ftfcilioenen, te» minden \c veel m Papier als in eigenly{ Geld.  wegens den Koophandel. 177 ftrekten Koophandel, rrnar aan de voortbrengfelen van zynen grond en aan zyne Handwerken, ja dat deezen daaraan een veel grooter fteun verfchafc hebben, dan zyne uitgefirekte Handel in de Oost- Indien ooit in ftaat is aan hetzelve te bezorgen, en dat zy als nog de eenigfte waarè bron zyn voor het welvaaren van Engeland. Wy kunnen niet nalaaten hier ten befluite eene aantekening van onzen doorfehranderen Schryver by te voegen: Frankryk en Engeland, " zegt hy, „ welker Nabuu'ren wy zyn, kunnen bei. 3, den ons zeer voordeelig in hunnen Koophandel ge. „ bruiken: maar van Fr'ankryk kunnen wy „ zeer veel grooter voor deelen trekken dan van En„ geund. Het is, "dus vervolgt hy, geen Euthufiasmus of Geest van Partyfchap, diemy „ deeze bekentenis afperst, maar het is eene s, waarheid, die onze beste Staatkundigen enbe< „ kwaamfte Kooplieden altyd beweerd hebben." (*) Wy fchryven dus deeze aanmerking niet over als iets nieuws behelzende, maar om het onpar. tydig oordeel van den edelen Schryver, als die van het Engelfche Volk niet alleen zegt, dat men onder hetzelve de eerste Wyzen van de Waereld vindt ( f), maar die ook een zeer groote zugt heeft voor deszelfs welvaaren, en wenscht daarom, dat hetzelve altyd zal blyven, gelyk het geweest is, de verwondering van de gantfche Waereld(§); ja! die om deeze reden veel andere (*). bl. 232. (t;. bl. 200 f{). bl. 183. Ivl 3  17.8 Onderzoekingen wegens den Koophandel* re bedenkingen over de Bank van Londen, en over den tegenwoordigen ftaat van Engeland, opzettelyk, niet heeft medegedeeld, toen hy dit ftuk fchreef in 't midden der onlusten met Ame. rika, en daarom andere tyden wilde afwagten, opdat zy, die in deeze zaaken niet zeer bedreeven zyn, zyne uitdrukkingen en oogmerken niet verkeerd zouden uitleggen, en daardoor aan het Credit deezer Natie nadeel toebrengen (*). — Het 2de ftuk van jjjt 2de Dee] is onlangs van de Pers gekomen, waarvan wy, met den eerften, eenig verflag zullen geeven. $ w. 234.  179 Wysgeerige en Staatkundige Ge. sc hi eden is van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaan en, in de Beide Indien, uit het Fransch vertaald. II Deel. Te Amfterdam, By M. S c H a. lekamp, 1776. In Gr- 8vo' In het Tweede Deel deezes beroemden Werks, gaat de Heer raynal voort op den zelfden voet, op welken hy begonnen was (*).DeFranfchen, en hunne verrigtingen in de Indien, zyn het onderwerp van het VUrdc, deDeenen, Ostendenaars, Zweeden , Pruifchen , Spanjaards en Rusfen van het Vyfde Boek. Niet minder opmerkelyk door hunne verfcheidenbeid, als merkwaardig door hunne aangelegenheid , zyn de onderwerpen, welke hier verhandeld worden. De befpiegelende Wysgecr ontmoet ook hier een treffend tafereel van het wisfclende lot der Volken ; hoe zy, nu ten hoogften toppunt van giori en voorfpoed geklommen, door den wankelenden kans der ondermaanfche zaaken, ftraks tot de diepfte laagte vervallen. Di: onder zonden, onder anderen, de Franfchen, door hun wedervaaren inde Oost.Indien. Naa dat zy op Madeagascar, te Guzuratte, op de Eilanden Ceilon en St. Thomas, inzonderheid te Rondichery,zich gevestigd, en hier door zeer aanzien» (*) Zie Algsmbene Bibliotheek. V T'i Pag. 6i.  l8o JPysg. en St. Gefchiedenis der Indien. zienlyke voordeelcn behaald hadden, ftilde op eenmaal de ftroom van hun geluk. DeEngelfchen, altoos den voorfpoed van andere Volken, byzonder dien der Nederlanderen en Franfchen, met een nydig oog befchouwende, deeden de laatstgenoemden , aan geene zyde dér Zeeën, den Oorlog aan, en beroofden hen bykans van allehunne Bezittingen. De maatregels, in 't Moederland, tot herftel van hunne zaaken genomen, deeden wei eenige uitwerking, doch Haagden niet in allen deele naar den wensch der Staatsdicnaaren. Een deezer maatregelen, was, het ftellen van den Indifchen handel, welke voormaals door de Maatfchappy wierdt gedreven, in de handen van byzondere Kooplieden. Doch deeze fchikking was van korten duur; de handel keerde eerlang weder tot zynen ouden bezitter, maar in een zo ongevestigden ftaat, dat de Maatfchappy, hoewel haare voorgaande regteneenigzins herkreegen hebbende, naauwlyks kon gezegd worden te beftaan. Want, gelyk onze Schryver zich uitdrukt, „ deezeMaatlchappy, tegenwoor„ dig zonder bezittingen, zonder werkzaamheid, „ zonder vast doelwit, kan egter, niet aangemerkt „ worden als volftrekt vernietigd: dewyj dc Aktionisten het verpande kapitaal hunnerAktienaan „ zich gezamentlykgehouden hebben,als mede Af„ gevaardigden , welke voor hunne belangen zorgen. Van den anderen kant is het Privilegie opgefchort, doch verder niet; het is niet be. „ greepen onder de voorwerpen, welke door de „ Maat-  BEIDE INDIEN. i8r „ Maatfchappy aan den Koning syn overgedraa" gen. De Wet, welke het Privilegie heeft vast" gefield, is nog in weezen; de fchepen, welke " na de Indifche Zeeën vertrekken, kunnende reize niet aanneemen,dan met behulp van een " verlof, welk uit naam der Maatfchappyegegee-, " ven wordt. De toegeftaane vryheid, wordt [I derhalven alleen tot weder opzeggens toegegee'■' ven; en indien de Aktionisten hunnen handel wilden hervatten,mids aanbiedende de noodige " fommen om dien te dry ven, zouden zy onweer" fpreeklyk regt hebben, zonder dat'ereenenieu„ we Wet vereischt wierdt. Maar, uitgenomen " dit fchynbaar regt, 't welk, in de daad, als ',, niet in weezen is, van wegens het onvermogen, " waarin de Aktionisten zich bevinden,om het te *l oefFenen, zyn alle haare andere regten, alle „ haare eigendommen, alle haare Komptoiren " overgegaan in de handen der Regeeringe". Öp deeze° aanmerkingen laat onze Schryver volgen, een berigt wegens den tegenwoordigen ftaat der Franfchen op de kast van Malabar, in Bengale, op de kust van Koromandel, en op Isle de France, en befluit voorts, het Vierde Boek, met een ernftigen aandrang by bet Franfche Hof, om zich te verfterken in de Indien, als het eenig middel om zich vry te maaken van den ftaat van onderdrukkinge, in welken zy, door de Engelfchen, gehouden worden. Met het Vyf de Boek gaat de fchranderen Abt over tot de Volken, welke wy boven reeds hebM j ben  182 Wysg. en Staatkundige '.Gefchiedenis van de ben opgenoemd. Eene niet onaangenaame Proeve, zal het, vertrouwen wy, voorden Leezer zyn, 't geen hy meldt wegens de oprichting eener Oostindifche Maatfchappye te Ostende, en de redenen van hnar verval. „ De kundigheden (dus laat hy zich hier over uit) betreffende den Koophandel en het LandbeT ftuur, en de gezonde Wysbcgeerte, welke, van het eene einde van Europa tot aan het ander, ongevoelig veld winnen, hadden, in zommige Mc narchiën, onoverkoomelyke zwaarigheden ontmoet ; zy hadden geenen toegang kunnen vinden aan het Hof van Weenen , 't welk op niets anders bedagt was dan op ontwerpen van Oorlog en . Grootwordinge, langs den weg van veroveringen. De Engelfchen en Hollanders, zich bevlytigende, om Frankryk het uitbreiden van zynen Koophandel, zyne Volkplantingen en Zeemagt te beletten, verwekten hetzelve vyanden aan het vasteland, en verfpilden aan het Huis van Ooftenryk onnoemelyke fommen, welke het tot het beoorloogen van Frankryk gebruikte; doch naa het fluiten van den Vrede, verzorgde de weelde van de eene Kroon aan de andere meer rykdom • men, dan het haar door den Oorlog hadt ontnomen. „ Landen, welke, door hunne uitgeftrektheid, de Oostenrykfche Magt gedugt maakten, zyn, door hunne legging, zeer bepaald in hunne vermogens. Het grootfte gedeelte haarer Provinciën legt verre van de Zee. Derzelver grond  BEIDE INDIEN. 183 .rond levert weinige fyne Wynen en Vrugten Sc voor andere Natiën. Hy brengt noch de Oly noeh de Zyde, noeh de fraaje Lakens voort,welTe elderfL gezogt worden. Niets gaf haar aanleiding of gelegenheid om narykdom teftreeven, en zv verftondt de kunst niet van fpaarzaam te 7vn Onder het voeden der pragt en weelde, natuurlyk eigen aan groote Hoven, moedigde zy de " verheid in de Fabrieken niet aan welke tot voedzel konden verftrekken van deezen kosj:baaren fmaak. De veragting, in welke de wetenfchappen, ten alle tyde,by haar geweest zyn , belemmerde in alles baaren voortgang De Kunftenaaren blyven altoos gering en middelmaatig in alle Landen, daar zy door de geleerden niet verlicht worden. De Kunften en Weetenfchappen kwynen te zamen overal, daar de vryheid van denken geene plaats beeft. De trotsheid en onverdraagzaamheid van het huis van Oostenryk deeden in zyne wyduitgeftrekte bezittingen, de armoede, het bygeloof en eenebarbaarfche weelde duurzaam worden. De Nederlanders zelve, voormaals zo verma'ard van wegens hunne werkzaamheid en ny♦erheid, hadden niets meer overgehouden van hunnen alouden luister. Antwerpen zag niet een vlag meer in zyne haven: het was niet meer het Pakhuis van het Noorden, gelyk het, tweeEeulen agtereen, geweest was. Wel verre van de Natiën van klederen te verzorgen ontvongen Brn*. fel en Leuven de haare van de Engelfchen. De  184' &J!g eti Staatkundige Gefchiedenis van de zo dierbaare Hanngvisfery was van Bruggena Holland overgegaan. Gend, Kortryk, benevens etJyke andere Heden, zagen haare Ly waar - en KantFabrieken dagelyks verminderen. Deeze Provinciën , gelegen in het midden van drie Volken, de kundigfte, de meesthandeldryvende van Europa, hadden , in weerwil haarer natuurlyke Voordeden deezen naayver het hoofd niet kunnen bieden'. Naadat zy eenigcn tyd geworfteld hadden met de onderdrukking, met de ftrikken, die door de Onkunde vermenigvuldigd waren, met de voorregten, welke een begeerlyk Nabuur der aanhoudende behoeften der Regeeringe afperfte, vervielen zy ten laatfte in eene volflagen uitteerin». „ Prins EugeniuSjZO wel een groot Staatsman als een groot Krygsheld, verheeven boven allerlei vooroordeelen , was zedert lang op middelen bedagt geweest, om den rykdom eener Mogendheid, wier grenzen hy zo verre hadt uitgebreid , te doen aangroeien, wanneer hem de voorflag wierdt gedaan om eene Oostindifche Maatfchappy te Ostende op te rigten. De uitzigten van hun, welke dit Ontwerp gefmeed hadden, waren uitgebreid. Zy beweerden dat indien deeze onderneeming kon ten uitvoergebragt worden ,■ dezelvede nyverheid in alle de Staaten van het Huis van Oostenryk zou doen opwekken, dezelve eene Zeemagt zou bezorgen, waar van een gedeelte zyn zou in de Nederlanden, en het ander gedeelte te St. Veit op te Trieste; dat het dus zou verlost worden van deafhankdykheid, in welkehetzich nog  BEIDE INDIEN. 185 «og ecnigermaate bevondt, ten aanzien der onderfteuningen, welke het van Engeland en Holland trok, en in ftaat zou gefteld worden om zich te doen vreezen op de grenzen van Turkye , en zelf tot in Konftantinopole. „ De kundige Staatsdienaar, tot welken deeze rede gericht wierdt, begreepgemaklyk de waarde der voorflagen , welke hem gedaan wierden. Nogthans wilde hy niets overhaasten. Om de lieden van kunde van zyn Hof, benevens die van gantsch Europa, aan deeze nieuwigheid te gewennen, wilde hy, dat,in den Jaare 1717, twee fchepen, van geene andere Paspoorten dan van dit Hof voorzien, na Indie wierden afgevaardigd. De goede uitflag hunner reize deedt de bezendingen, de volgenden Jaaren, vermenigvuldigen. Alle de proef neemingen vielen gelukkig uit, en het Hof van Weenen rekende zich, in den Jaare 1722, verpligt, het lot der deelgenooten, voor het meerendeel Engelfchen en Hollanders, op een vasten voet te moeten ftellen, door het ruimfte OQrooi, 't welk immer vergund wierdt. „ De nieuwe Maatfchappy, welke een Fonds hadt van twintig Millioenen Livres, verdeeld in tien duizend Aktien, verfcheen met luister op alle de Markten van Indien. Zy richtte twee Bezittingen op, te weeten die van Coblom, tusfehen Madras en Sadraspatnam, aan de Kust van Koromandel, en die van Bankibafar, op de Ganges. Zy ftelde zich zelf voor, het verkrygen van een ververfchingsplaats, en ten dien einde vestigde  j-85 I-Fysg. en Staalkundige Gefchiedenis van de \ Zy haare aandagt op Madagascar; Zy was gelukkig genoeg om zich met zekerheid in alles te mogen verlaaten op haare Agenten, die allen voormaals geweest waren in dienst van Engeland of Holland; die ftandvastigheids genoeg gehad hadden, om de hinderpaalen , welke de Jaloezy in hunnen weg gefteld hadt, te overmeesteren, en kundigheids" genoeg om zich te ontwarren uit de itrikken, weljke hun gefpannen wierden. De rykdom haarer' thuisvragten, en de beroemdheid haarer Aktien, welke vyftien ten honderd wonnen, deeden haar Credit toeneemen- Het is ligt te denken, datde uitkomst dit Credit niet zou gekrenkt hebben, indien de onderneemingen, welke 'er de grondflag van waren, niet waren gedwarsboomd door de Staatkunde. Om de oorzaaken hier van in een helder daglicht te plaatzen, is het noodig, de zaaken van wat hooger op te haaien. ,, Toen Isabeile haare magt geleend hadt tot het ontdekken van' Amerika, en men, door haaren byftand, tot aan de Phiüppynfche Eilanden was doorgedrongen, lag Europa zo diep in onwéetendheid gedompeld, dat men zich verpligt'rekende,- de vaart op de beide Indien te moeten verbieden, aan alle de Spaanfche Onderdaanen, welke niet in Castilie gebooren waren. Het gedeelte der Nederlanden, 't welk zyne Vryheid niet herkreegen hadt, in den Jaare 1598 tot een Bruidfchat gegeeven zynde, aan de Infante I sabelle, welke met den Aardshertog Albertüs in het huwelyk tradt, wierdt van de  BEIDE INDIEN. 187 de nieuwe Oppervorften gevorderd, dat zy pleg. ti" afftand zouden doen van deezen handel. De hereeniging hunner Staaten met de Monarchie% in den Jaare 1638 op nieuw gefchied , bragc geene verandering te weege in dit haatlyk verdrag. De Vlamingen, met reden misnoegd, omdat zy zich beroofd zagen van een Regt, welk de Na. tuur aan alle Volken fchenkt , om handel te dryven overal, daar andere Natiën niet in het wettig bezit zyn van een uitfluitenden Koophandel, deeden hunne klagten openlyk hooren. Zy wierden onderfteund door hunnen Gouverneur, den Kardinaal-Infant, welke een befluit deedt neemen, dat zy zouden gemagtigd worden tot de vaart op de Oost-Indien. Het Bevelfchrift, welk deeze fchikking moest bekragtigen , was nog niet afgevaardigd, toen Portugal het juk affchudde, waar onder het zo lang gezucht hadt. De vreeze van zyn misnoegen te vermeerderen, door het verwekken van een nieuwen Mededinger in Afie, deedt het fluiten deezer gewigtigezaak vertraagen. Zy was nog niet ten einde gebragt, wanneer, in den Jaare 1648, te Munfter wierdt vastgefteld, dat dj Onderdaanen des Konings van Spanje, hunnen Koophandel in de Indien niet verder zouden mogen uitbreiden, dan op dat oogenblik plaats hadt. Deeze Acte moet den Keizer niet minder binden, dan zy het Hof van Madrid bondt, naardien hy de Nederlanden op geene andere voorwaarden , en onder geene andere verbintenisfen bezat, dan  188 JF.ysg. en Staatkundige Gefchiedenis van de dan waarmede zy onder deSpaanfcheHeerfchappy belast waren. „ Dus redekavelden Hollanden Engeland, om de vernietiging der nieuwe Maatfchappy te verwerven , wier voorfpoed hun de verregaandere ongerustheid baarde. Deeze twee Bondgenooten, wier Zcemagt Ostende en deszelfs Koophandel kon vernietigen, wilden eene Mogendheid believen, welke zy zclven groot gemaakt hadden, en welke zy oordeeldden nodig te hebben tegen het Huis van Bourbon. Schoon zy derhalven befiooten hadden om het Huis van Oostenryk niet te laaten fcheppen uit de bron hunner rykdommen, vergenoegden zy zich met het doen van vertoogen aan hetzelve, wegens het fchenden derplegtigfte verbintenisfen. Zy wierden onderfteund van Frankryk, welk het zelfde belang hadt, en 't welk daarenboven Borg was van hetgefchonden Verbond. „ De Keizer luisterde niet naar deeze vertoogen. Hy wierdt in zyne onderneemingen geflyfd door de onverzettelykheid van zyn Karakter; door de eerzuchtige verwagtingen, welke men hem hadt doen opvatten ; door de groote Vrydommen, en de heilzaame voorregten, welke Spanje zyne Kooplieden vergunde. Deeze Kroon ftreelde zich toenmaals met de hoop om voor Don Cablos de Erfgenaame van het Huis van Oostenryk te zullen verwerven, en verbeelde zich nimmer te groote offeranden aan deeze verbintenis te kunnen doen. De vereeniging der twee Hoven, welke men voor onverzoenelyk hadt gehouden, ontrustte  BEIDE INDIEN. iSji Europa. Alle Natiën rekenden zich in gevaar. 'Er ontftonden Eedverwantfchappen en verbonden zonder tal, om eene Eensgezindheid te verbreeken , welke gevaar.lykcr fcheen, dan zy met'er daad was. Men flaagde 'er niet in, in weerwil van zo veele beweegingen, dan naa dat de Raad van Madrid, welke geen geld meer bezat om naar Dunschland ce zenden, overtuigd wierdt, dat hy barfenfchimmen naajaagde. De afval van zynen Bondgenoot verbaasde het Huis van Oostenryk niet. Het fcheen een bepaald befluit te hebben genomen om alle de eifchen, welke het gedaan hadt, byzonderlyk de belangen van zynen Koophandel, . te doen gelden. Het zy dat deeze ftandvastigheid deeze Mogendheeden misleide, het zy, gelyk waarfchynlyker is, dat zy alleen de beginzels eener nuttige Staatkunde raadpleegden, althans namen zy, in den jaare 1727» een befluit tot het ^arandeeren der Pragmatique Sanktie. Het Hof van Weenen betaalde een zo gewigtigen dienst met het opofferen der Maatfchappy van Ostende. „ Schoon de openbaare Aften alleen gewag maakten van eene opfchorting van zeven jaaren , bemerkten, egter.de deelgenoten gereedlyk,dat bun verlies onvermydelyk was, en dat deeze bedingst aldaar alleen gefield was ter handhaavinge der Keizerlyke waardigheid. Zy hadden te hooge gedagtcn van het Hof van Lenden en van de Algemeene Staaten, dan dat zy van oordeel konden zyn, dat men de onverdeelbaarheid der Oostenrykfche bezittingen zou verzekerd hebben tegen een AtGEM» BIBL. V. DEEL. N. 2. N VOO^  tqo tjPjsg, en Staatkundige- Gefchiedenis van de voordeel, 't welk flegts van geringen duur zou geweest zyn. De overtuiging hier van deedt hen befluiten, Ostende uit de gedagten te ftellen, en bun Kapitaal elders te belleeden. Van tyd tot tyd deeden zy poogingen om zich in Hamburg, te Triest en in Toskanen te vestigen. De Natuur, het geweld of de Staatkunde deeden hunne poogingen vrugtloos afböpen." Agter de' meesterlyke en welfpreekcnde febets van het karakter en de verrigtingen des Konings vanPruifen, Bladz. 256 - 263, ontmoeten wy, in het Aanhangzel op dit Deel, de volgende In vulling, de gegrondheid van wier inhoud elk rechtgeaart Nederlander, m de tegenwoordige omftandigheden, met eene verontwaardigende vercordeeling van 's Keizers overheerfchinge,-en met een angflig vooruitzigt wegens het toekoomerd lot van'c dierbaar Vaderland,moetbeaamen.„ Zodanig was de aanfpraak, welke ik tot u richn te, in den fchoot der ruste, in welken gy u j, vleide een heerlyken loop te zullen volëindi,, gen: gelykende dus, indien het geoorloofd zy „ deeze vergelyking te gebruik, n, naar den Ai„ magtigen, tot welken de Lofzangen zich ver„ heffen uit alle gewesten der aarde, wanneer „ een gewigtig voorval uwen donder van nieuws )} deedt opvatten. Eene Mogendheid, welke „ by het verklaaren van den Oorlog, of het fiuij, ten van den Vrede, nimmer met andere beweega redenen dan die van zyne magtvermeerderinge « te raade ging, zonder agt te geeven op den Ke-  BEIDE INDIEN. joi \i Regeeringsvorm van Duitschland, noch op de i, verbonden, welke deeze bekragtigen; zonder „ eerbied voor het regt der volken en der fami„ liën; met veragtinge van de gebruiklyke en 3, algemeene wetten der erfenisfe: deeze Mogend„ heid doet eifchen, verzamelt heirbenden, over„ valt in zyne gedagten den prooi der Vorften, te onvermogend om haar tegen/tand te kunnen , bieden, en dreigt de Vryheid van het Duitfche „ Keizerryk. Gy zyt die Mogendheid voorgekoo3, men. De oude Leeuw heeft zyne maanen ge„ fchud. Brullende heeft hy zyne wooning ver„ laaten, en zyn jonge mededinger heeft gelid„ derd. Tot op dit oogenblik heeft Frederik „ zich getoond magtig te zyn. De gelegenheid „ om te toonen dat hy regtvaardig is, heeft zich 5, insgelyks aangebooden, en hy heeft die gele. „ genheid aangegreepen. Europa heeft weergalmd „ van de wenfchen om het gelukkig flaagen zyner „ poogingen; toen was hy noch een eerzuchtig „ veroveraar, noch een fchraapziek handelaar, „ noch een ftaatkundig overweldiger. Men hadc „ hem bewonderd, en hy zal gezegend worden". Vervolgens handelt onze Schryver over de verrigtingen der Spanjaarden in de Indien ; over het. ontwerp der Rusfen om aldaar handel te dryven te lande, door het 'Onafhanklyk Tartarye, en hunne Verbintenisfen met dat waerelddeel, door middel van de Kaspifche - Zee. De verrigtingen der Europeaanen, in 't algemeen, in China, de goederen, welke zy uit dat Keizerryk haaien, als N 2 Thee,*  102 PFysg. en Staatkundige Gcfthhdehh van & Thee, Porcelein, Zyde en Papier, en hoe veeï alle deeze inkoopen bedraagen, trekken vervolgens zyne opmerking. Volgens onzen naauwkeurigen Abt, bedraagen de Jaarlykfche inkoopen„ gefchat naar dien van den Jaare 1766 , zesentwintig Miljoenen, zevenhonderd vierenvyftig duizend , vierhonderd en vierennegentig Livres. Van deeze fomme verfchafte Holland twee Miljoenen,. zevenhonderd vyfendertig duizend, vierhonderd Livres aan geld; vierenveertig duizend zes honderd Livres aan Wollen fToffen; en vier Milloenen honderdvyftig Livres aan voortbrengzeJs van de volkplantingen der Vereenigde Gewesten;, en dus bykans een vierde gedeelte der geheele fomme der inkoopspenningen. „ Moet Europa zynen Indifchen Koophandel- „ aanhouden ?" „ Zyn de groote Bezittin- „ gen (of Vastigheden) noodzaaklyk om dien met „ voordeel te dryven?" „ Moet deezehan- del geJaaten worden in handen van uitfluitende „ of bevoorregte Maatfcbappyen?" met het beantwoorden van deeze drie zeer gewigtige vraagen, loopt het Tweede Dee! ten einde. Met ?sMans bedenkingen omtrent de eerfte vraag, zullen wy ons tegenwoordig Uittrekzel befluiten ; ieder der twee andere is te lang, (want wy moeten met ons beftek te raade gaan,) om hier te kunnen geplaatst worden. „ Zy, die Europa willen aanmerken, als flegts1 uitmaakende een eenig Lichaam, wiens leden door een algemeen- of althans gelyk belang aan el*  BEIDE INDIEN, 193 ellcander zyn verbonden, zullen het niet als een betwistbaar ftuk opgeeven, of zyne verbintenisfen met Afie aan hetzelve voordeelig zyn. De Indifehe handel doet klaarblyketyk de fomme onzer genietingen toeneemen. Dezelve geeft ons gezonde en fmaaklyke dranken , uitgeleezcne gerieflj kneden, fraaier huisgewaden, etlyke nieuwe vermaaken , een aangenaamer befiaanlykheid. Dus kragtige aantreklykheden hebben even zeer gewrogt op volken, die, door hunne legging, hunne werkzaamheid . de heilzaamheid hunner ontdekkingen, en de ftoutheid hunner onderneemingen, in ftaat waren om deeze vermaaken uit de bronnen zelve te fcheppen, als op de Natiën, die ze niet hebben kunnen bekoomen, dan door de tusfchenkomst van Zeemogendheden, wier fcheepvaart den overvloed deezer wellusten ever ons gantfche vaste land deedt te rug vloeien. De drift der Europeaancn, voor deeze buitenlandfche weelde, heeft zo fterk gewerkt, dat noch de zwaarfte belastingen, noch deftrengfieverboden en ftraffen dezelve hebben kunnen beteugelen. Alle de Regeeringsvormen, na langen tyd geworfteld te hebben tegen eene neiging , welke groeide onder den last, welke haar drukte, zyn ten laatfte genoodzaakt geweest voor den ftroom te wyken, hoewel algemeene vooroordeelen, door den tyd en gewoonte bevestigd , hun deeze believing deeden befchouwen ah nadeelig voor de beftendigheid van het algemeene welzyn der Hatiën. N 3 » 'tWas  194 WP&i m Staatkundige Gefchiedenis van de „ 'tWas tyd dat deeze Dwingelandy een eii de nam. Kan men twyfelen of het een geluk zy, by de genietingen, aan eene Luchtstreek eigen, de zulken te kunnen voegen, als anderen opleveren? De algemeene Maatfchappy beflaat in het gemeene belang, en door het wederkeerig belang van alle de menfchen, welke dezelve uitmaaken. Met hunne wederzydfche onderhandeling moet eene vermeerdering van geluk voortkoomen. De Koophandel is de oefFening dier dierbaare vryheid, tot welke de Natuur alle menfchen heeft geroepen, aan welke zy hun geluk, en zelf hunne deugden heeft verknogt. Laat ons meer zeggen : Wy zien hen niet met vryheid begaafd dan in den Koophandel; zy worden niet vry, dan door de wetten, welke den Koophandel weezenlyk begunstigen: en 't geen hieromtrent een byzonder geluk is, is, dat terwyl de Koophandel, bet gewrogi is der Vryheid, deeze door den Koophandel kragtdaadig gehandhaafd wordt. „ Men kent den Mensch niet, wanneer men zich verbeeldt, dat,om hem gelukkig te maaken, hy aan ontbceringen behoorde gewend te worden. 3t Is waar, dat de gewoonte van ontbeeringen de fomme onzer onheilen vermindert; maar onze vermaaken fterker doende verminderen dan onze fmarten,-geleidt zy den mensch eerder, tot ongevoeligheid dan tot geluk. Indien hy van de Natuur een gevoelig hart heeft ontvangen; indien zyne verbceldingskragt hem, in weerwil van hem zeiven, onophoudelyk doet uitweiden in ontwerpen  BEIDE INDIEN. 195 oen of harfenfchimmen van een ftreelend geluk: laat dan zyne rustelooz: ziel een ruim veld van genietingen doorloopen. Dat ons Verftand ons. leere, in de goederen, welke wy genieten, de beweegredenen te vinden om ons niet te bekbagen van dezulken, welker wy niet kunnen deelagdg worden ; dit is het werk der wysheid. Doch te vorderen dat de Reden ons overreede om te verwerpen *t geen wy ons by onze bezittingen zouden kunnen voegen,dit is der Natunre wederfpreeken , en misfchien de eerste beginzels der Gezelligheid vernietigen. „ Welk is het middel om den mensch daartoe te'Wigen, dat hy zich vergenoege met het weinige, het geen de Zedenfchryvers tot zyne behoeften bepaalen ? Welk is het middel om da fcheidpaalefi te vestigen van hec noodzaakclyke, welk, niet zynen toefland ,zynekundigheden en heverten verandert ? Naauwlyks hadt hy, door zynen vlyt, de middelen beraamd om zich van het nood. zaaklvk onderhoud te verzorgen , of hy befteede den overfchietenden tyd aan het uitbreiden van de grenzen zyner vermogens en genietingen. HieruitontRonden alle de Kunstbehoeften. De ontdekking van een nieuw geflagt van gewaarwordingen dr,dc in hem dc begeerte gebooren worden om ze duurzaamer te doen worden, en de nieuwsgierigheid om eene andere foort te verzinnen. De volmaaktheid van ééne Kunst gaf aanleiding tot het u.tvinden van veele andere. De goede uitflag van ceaen Oorlog, door honger of wraakzucht veroorN 4 zaaks  IQG ÏFysg, en Staatkundige Gefchiedenis van dc zaakt, verwekte de zucht tot betmaaken van ver-, winningen. De wisfelvalügheden van den fcheep„vaart bragtcn de menfchen in de noodzaaklykheid om elkander te vernielen, of zich onderling te verbinden. Het ging met de verbonden van Koophandel tusfehen de Natiën, door de Zee van een gefcheiden, als met de gezellige verdragen tusfehen de menfchen, door de Natuur op den zelfden grond verfprcid of zameugevoegd. Alle deeze betrekkingen namen eenen aanvang metgevegten, en eindigden met vereenigingen. De Oorlog en Scheepvaart hebben de Maatfchappyen en Volkplantingen vermengd. Van dit oogenblik af hebben de menfchen bevonden, dat zy aaneen verbonden waren door afhanfcelykheid en onderhandeling. De vermenging der Natiën, door den brand der Oorlogen onder een gefmolten, wordt gezuiverd, en verkrygt luisterryker glans door den Koophandel. Het is de natuur des Koophandels r dat alle Natiën zich befchouwen als een eenige Maatfchappy, wier Leden allen een even groot regt hebben om aan de goederen van alle de anderen deel te hebben. In zyn voorwerp en middelen, onderftelt de Koophandel eene wel overdagte zucht en Vryheid by alle volken, om alle mogelyke verwisfelingen te doen, welke tot hunne onderlinge voldoening ftrekken. Zucht om te genieten, en Vryheid om te genieten, deeze zyn de twee eenigfte fpringveeren van werkzaamheid, de twee eenigfte beginzeis yan Gezelligheid onder de menfchen. „ Vv'aï:  BEIDE INDIEN. m „ Wat kan tegen deeze beginzels voor eene vryeen algemeene gemeenfchapsoeffening worden ingebragt, door de zulken , welke den Koophandel van Europa met de Indien wraaken? Laat dezelve een merkelyk verlies van menfchen veroorzaaken, laat hy den voortgang onzer Nyverheid belemmeren;laat hy ons Geld verminderen:'c vale gemaklyk op deeze tegenwerpingen te antwoorder. „ Laaten wy ons over het lot der Vervelingen niet bekommeren, zo lang zy de Vryheid hebben om een beroep te kiezen, en hunne bekwaamheden naar goedvinden te werk te ftellen. Gelyk in eenen fiaat van Vryheid ieder ding eene gepaste waarde heeft, zullen zy geen gevaar tarten, dan in zo verre zy 'er voor betaald worden. In wel ingerigte Maatfchappyen, moet elk byzonder Lid volkomen meester zyn om te mogen doen,'t geen meest ftrookt met zynen fmaak en zyne belangen, mids hy den eigendom en vryheid van anderen in geenen opzigte benadeele. Eene Wet, welke alle foorten van arbeid verboodt, in welke de menfchen hunsleevens gevaar kunnen Ioopen, zou een groot gedeelte des Menschdoms veroordeelen om van honger te fterven, en de zamenleeving van eene menigte voordeden berooven. Men behoeft niet tot aan geene zyde van den Evenaar te vaaren, om eene gevaariyke hanteering te dryven ; en zonder buiten Europa te gaan, zou men beroepen ontmoeten, veel vcrderflyfcer voor het M-.:nschdom, dan de vaart op de Indien. Indien de gevaaren der Zeetogten N 5 «?nv  19 8 IFysg. cn Staatkundige Gefchiedenis van de 'eenige menfchen doen fneuvelen, laat ons aanhee bebouwen onzer Ianderyen alle de aanmoediging en befcherming verleenen, welke het verdient, en ónze bevolking zal zo talryk worden, dat de Staat zich minder zal bedroeven over de vrywillige ilagtoffers, welke de Zee verzwelgt. Men kan hier nog by voegen, dat het meerendeel dergeenen, welke op deeze langduurigc togten omkoo. men, het- leeven verliezen door toevallige oorzaaken, welke men gemaklylc zou kunnen voorkoomen, door een gezonder leevensbeftier en geregelder gedrag. Maar wanneer men met de gebreken zyner eigen Luchtfbreeken en Zeden de gebreken der Luchtfheeken paart, alwaar men voet aan land zet, wat middel is 'er dan om aan dit dubbel bcginzel van vernielinge het hoofd te bieden? „1 Onderdek! zynde zelf, dat dc Indifche handel aan Europa zo veele menfchen kost, als men beweert dat hy verflindt of doet omkomen, is het nogthans wel zeker, dat dit verlies niet vergoed wordt door den arbeid ,tot welken de/elve aanleiding geeft, en die de bevolking voedt en vermenigvuldigt ?Zouden de menfchen , verfpreid op de fchepen , welke deeze verre Vaarwaters bezoeken, op herland niet eene plaats beflaan, welke zy nu open laaten voor menfchen, die nu nog zullen gebooren worden ? Men Iha een aandagtig oog op het groot getal inwooners, welke den engen grond van zeevaarende Volken bedekken, en men zal overtuigd worden, dat het niet de Vaart op Afie, noch  BEIDE INDIEN. 19% poch de fcheenvaart in 't algemeen is, welke de Volkrykheid der Europeaanen doet verminderen; maar dat, misfchien,. zy alleen alle de oorzaaken van het verval en derverminderinge des menfchety.ken gefiagtsin evenwigt houdt —r Laaten wy hen ook gerust ftellcn, die vreezen, dat de In; oifche handel de werkzaamheden en voordeden onzer Nvverhcid zal verminderen. „ Genomen , dat het waarheid is, dat deeze handel eenige onzer werkzaamheden belemmerd of hebbe doen ftil fiaan, aan hoe veele anderen heeft hy egter aanleiding gegeeven ? Aan hem is dc fcheepvaarc eene groote uitgebreidheid verfchuldigd. Onze Volkplantingen zyn daar aan het kweeken van Suiker, Koffy en Indigo yerfchuldigd. Veele van onze Fabrieken worden door de Indifchc Zyde en Katoen leeveudig gehouden, Indien Saxen en'andere gewesten van Europa fraaier Porcelein maaken;indien Valencia Pekins maakt, beter dan de Chineefche; indien Zwitzerland dc Neteldoeken en geborduurde Lywaaten van Benaale naabootst; indien Engeland en Frankryk fraaier Lywaaten drukken dan de Indien; indien zo veele ftoffen, voorheen in deeze landen onbekend, tegenwoordig aan onze beste Kunftenaars werk verfchalTcn, hebben wy evenwel alle deeze. voordcelen uit Indien oorfpronklyk ontleend. „ Laat ons nog een ftap verder gaan, en onderftellen, dat wy geeuerïei aanmoediging, geenerlei Kundigheid aan Afie. zyn verfchuldigd, de handel, welken wy dryven ia zyne Koopmanfchappen kan  ■500 Wysg. en Staatkundige Gefchiedenis van d& kan daarom geen nadeel doen aan onze Nyverheid. Want waarmede betaalen wy dezelve? Is het niet met den prys onzer Werkftukken, welke na Amerika gevoerd worden? Ik verkoop aan eenen Spanjaard voor honderd guldens aan Lywaaten , en ik zend dit Geld naar Indien. Een ander zendt derwaarts de zelfde hoeveelheid Lywaaten ïn Waaren- Wy beiden krygen Thee in betaaling. Is onze handel in den grond niet dezelfde ? Hebben wy niet even eens de waarde van honderd guldens aan Lywaaten in Thee veranderd ? Wy verfchillen alleen hierin, dat de eene deeze verwisfeling doet langs twee wegen, en de andere langs éénen weg. Onderfte! dat de Spanjaards, ïn plaats van Geld, my andere goederen geeven, welke in Indie gewild zyn, zal ik de werkzaamheid der Natie hebben verminderd , wanneer ik deeze Koopmanfchappen naarlndiën gevoerd heb ? Komt het niet op een uit, alsof ik onze Voortbrengzels zelve daarheen gevoerd had? Ik vertrek uit Europa met Inlandfche goederen. Ik verruil dezelve in de Zuid-Zee tegen Piasters, Ik breng deeze Piasters naar Indien. Ik breng van daar te rug nuttige en aangenaame dingen. Heb ik de Ny verheid van den Staat daar door gekrenkt ? Neen , ik heb het vertier van deszelfs voortbrengzelen uitgebreid, en zyne genietingen vermenigvuldigd Het geen de lieden, tegen den Indifchen handel vooringenomen, mis'eidt, is, dat de Piasters in Europa koomen , vóórdat zy naar Afie verzonden worden. In één woord, of het Geld ge-  BEIDE INDIEN. aor gebruikt of niet gebruikt worde als een tusfehen. koomend onderpand , ik heb middelyk of onmiddelyk met Afie geruild gebruikelyke dingen tegen gebruikelyke dingen , myne nyverheid tegen zyne nyverheid, myne Voortbrengzels tegen zyne Voortbrengzels. „ Maar, roepen eenige misnoegden, Indie heeft ten allen tyde de fchatten van het Heelal' verzwolgen. Zedert de menfchen toevallig kennis hebben gekreegen aan de Metaalkunde, zeggen deeze berispers, heeft men deeze kunst geftadig aangekweekt. De bleeke en rustlooze Gierigheid heeft haar duurzaam verblyf gevestigd in deeze onvrugtbaare rotzen, in welken de Natuur de trouwlooze fchatten wyslyk hadt verborgen. Uit de afgronden der aarde gerukt, hebben zy zich fteeds over haare oppervlakte verfpreid, van waar men, in weerwil van den verbaazenden rykdom der Romeinen, en van eenige andere Volken , dezelve heeft zien verdwynen in Europa, in Afrika, en zelf in een gedeelte van Afie. De Indien hebben ze ingcflokt. Het geld gaat nog heden ten dage den zelfden weg. Het ftroomt zonder ophouden van het Westen naar het binnenfte van het Oosten, en vestigt 'erzich, zonder dat het ergens door kan te rug ftroomen. Voor de Indien, derhalven, zyn de Mynen van Peru geopend; voor de Indiaanen, derhalven, hebben de Europeaanen zi.h met zo veele euveldaaden in Amerika bezoedeld. Terwyl de Spanjaards het bloed der ilaaven in Mex-  202 ffpg. en Staatkundige Gefchiedenis- van de Mexiko uitputten, om het Zilver uit de ingewanden der Aarde ten voorfchyn te haaien , vermoeien zich de Baniaanen nog frerker,om het derwaarts te doen wederkeeren. Indien immerdeRykdommen van Potofi uitdroegen of tot ftaan koomen, zal ongetwyfeld onze Gierigheid dezelvegaan opdelven op de kusten van MaJabar, waar heen wy ze overgevoerd hebben. Naadat wy Indie van Paerlen en Reukwerken ontbloot hebben , zullen wy, misfchien, gewapenderhand derwaarts trekken, om 'er den prys deezer weelde te rooven. Dus zullen onze wreedheden en grilligheden het Goud en Zilver naar nieuwe oorden ileepen, om 'er op raeuw door gierigheid en bygeloof begraaven te worden. ,, Deeze klagten zyn niet ongegrond. Zedert andere Gewesten der Waereld gemeenfebap hebben gekreegen met Indien, hebben zy Reeds Metaa-* len tegen Kunstwerken en Koopmanfchappen verwisfeld. De Natuur heeft den Indiaanen 't weinige, welk zy noodig hebben, met eene overmilde hand gefchonken: de Luchtfcreek verbicdc hun onze weelde, en de Godsdienst maakt hen afkeerig van dingen, welke ons tot vcedzel verftrekkéri. Dewyl hunne gebruiken , hunne zeden èn Regeeringsvorm de zelfde zyn geblecven, te midden der omwentelingen, welke hun land het onderst boven gekeerd hebben , is 'er geen grond . Om te hoopen dat zy immer kunnen veranderen. Indie is geweest, en zal altoos blyven, 't geen het thans is. Zo lang 'er handel gedreeven wordt, zal  BEIDE INDIEN, 203 zal 'men E'er Geld heen , en Koopmanfchappen te rug brengen. Doch voordat men zich verzet tegen het misbruik van deezen handel, moet men deszelfs beloop gade liaan, en op de uitkomst letten. ,, Vooreerst is het zeker, dat onsGoud niet naar de Indien gaat. Met Goud, welk de Indien zelve opleeveren, wordt geftaadig vermeerderd door dat van Monomotapa, welk aldaar komt langs de Oostkust van Afrika en langs de IN oord Zee; door het Turkfche Goud, welk derwaarts wordt gevoerd over Arabic en Basfora; en eindelyk door het Perfifche Goud, welk deels over Zee, deels te lande daar heen gebragt wordt. Nimmer wordt deeze verbaazende fomme vergroot door het Goud. welk uit de Spaanfche en Portugeefche Volkplantingen tot ons koomt. In 't algemeen is 't 'er zo verre af dat wy zouden geneigd zyn om Goud naar de Afiatifcbe kust te zenden , dat wy, integendeel, langen tyd Zilver na China gevoerd hebben, om het aldaar tegen Goud te verruilen. „ Het Zilver zelf, welk .Indie van ons krygt, maakt geene zo groote fomme uit, als men ligt zou kunnen gelooven, op het zien van die verbaazende menigte goederen, welke wy van daar haaien. Derzelver jaarlykfche verkooping bedraagt, zedert eenigen tyd, honderd vyftigMiD lioenen. Onderfteld zynde, dat zy flegts de helft hebben gekost van het geen zy hebben opgebragc, moeten 'er, voor derzelver inkoop, vyf en zeventig Millioenen naar de Indien ge-  frysg. en Staatkundige Cefdnedents van de gegaan zyn, zonder te rekenen 't geeri ■wy voor onze Vastigheden derwaarts hebben moeten zenden. Wy fchroomen niet te verzekeren , dat, zedert eenigen tyd, alle de Natiën van Europa te zamen genomen, jaarlyks niet boven de vierentwintig Millioenen derwaarts brengen. Frankryk zendt acht Millioenen, Holland zes Millioenen, Engeland drie Millioenen, Deenemarke insgelyks drie Millioenen, Zweetten en Portugaal ieder twee Millioenen. — Wy moeten den grond deezer reken inge open leggen. „ Schoon de Indien onze leevensmiddelen en Manufaktuuren geenzins noodig hebben, ontvangen zy, nogthans, van ons, aan Yzer, Koper, Lood, Wollen-Stoffen, en eenige andere goedejen van minder belang, voor de waarde van ten minften het vyfde gedeelte van het geen zy ons leveren. „ Dit middel van betaalinge wordt verfterkt,door de onder/leuningen, welke de Europcaanen in de Afiatifche Bezittingen vinden. Verre de aan-' merkclykfre van deeze zyn die, welke de SpeceryEüanden aan de Hol anders en Bengale aan dé Engelfchen verfchaffen. „ De rykdommen, welke de vrye Kooplieden en de Agenten der Maatfchappyen in Indien verzamelen , verminderen daarenboven den uitvoer onzer Metaalen. Deeze werkzaame luiden maaken hunne Kapitaalen over in de Kasfen van hunne eigene, en die van vreemde Natiën, om de betaaiing te ontvangen in Europa, alwaar zy allen vroeg  BEIDE INDIEN. 205 vroeg of laat wederkeeren. Dus wordt in Indien een gedeelte des handels gcdreeven met het geld, in het Land zelve gewonnen. 'Er gebeuren wyders nog andere voorvallen, welke de fchatten van het Oosten in onze handen fteilen. Wie kan twyfeIen,of deFranfchenenEngelfchen, de Throonen van Decan en Bengale om verre werpende, en naar hun goedvinden over deeze gewigtige plaatzcn befchikkende, hebben in hunne handen gekreegen de fchatten, in deeze gewesten , zedert zo veele Eeuwen, op een geftapeld. Het is klaarblykelyk, dat deeze fommen, gevoegd by andere van minder belang, welke de Europeaanen, door de meerderheid van hun vernuft en moed, verkreegen hebben, ons veel gelds hebben moeten doen behouden, welk, zonder deeze omwentelingen,den weg van Afie zou hebben ingeflagen. „ Dit ryk Waerelddcel heeft ons zelf te rug gegeevcn een gedeelte der fchatten, welke wy daarheen hadden overgemaakt. Niemand is onkundig van den togt van Koulikan naar Indien; maar elk weet niet, dat deeze geduchte veroveraar aan de verwyfdheid en lafhartigheid der Mogoüer, voor meer dan twee Millioenen aan gemunt gelu of kostbaarheden ontrukte, ficc Paleis alleen van den Keizer bevatte onwaardeerbaare en taüooze fchatten. De Zaal, in welke de Throon ftondt» was bekleed met gouden plaaten. De Zoldering was met Diamanten verfierd. Twaalf Kolommen van louter Goud, met Paarlen en Edele GeftecnAlgem. biel. V. deel. N, 2. O ten  ■ 206 Wfsg. en Staalkundige Gefchiedenis van dc :ten bezet, maakten de drie zyden des Throons uit,, wiens verhemelte inzonderheid de oplettende befchouwinge waardig was. Het vertoonde de .gedaante van een Paauw, die zynen ftaart en vleugelen uititrekkende, den Monarch met zyne fchaduw overdekte. De Diamanten, de Robynen, de Smaragden, alle de kostbaare Geiteenten, uit welke dit verwonderlyk kunstgewrogt beftondt, vertoonden de natuurlyke kleuren van deezen fchitterenden Vogel. Ongetwyfeld' is een gedeelte deezer fchatten in Indie te rug gekeerd. De wreede Oorlogen, welke,zedert deezen tyd, PerlTe verwoest hebben, zullen eene me.igte rykdommen, in de verovering van den Mogol behaald, in de aarde hebben doen begraaven. Doch het kan niet anders zyn, of verfchillende takken van den Koophandel hebben een gedeelte derzelven na Europa doen vloeien, langs Kanaalen, te bekend om 'er hier van te fpreeken. „ Doch men ftemme al eens toe, dat 'erniets tot ons is gekoomen, de zaak der zulken, welke den Indifchen handel veroordeelen, omdat dezelve met geld wordt gedreeven, zal 'er niet beter door worden, 't Valt gemaklyk dit te bewyzen- Het Zilver groeit niet op onze Akkers ; het is een voortbrengzel van Amerika, 't welk ons wordt toegezonden in verwisfeling tegen onze Voortbrengzels. Indien Europa het niet overmaakte naar Afie, Amerika zou wel haast in de onmogelykheid koomen, om het naar Europa te kunnen overzenden. Deszelfs overtolligheid op ons Vaste-Land, zoude het  BEIDE INDIEN. 207 het dermaate van zyne waarde doen verliezen, dat de Natiën, welke het tot ons brengen, het niet meer uit haare Volkplantingen zouden kunnen haaien. Zo ras de El Lywaac, welke tegenwoordig twintig Huivers kost, eenmaal tot een Pistool is geklommen, zullen de Spanjaards het niet meer kunnen koopen,om het te brengen naar het Land, i daar het Zilver groeit. 'Er moeten kosten gedaan j worden, om dit Metaal uit de Mynen te haaien. Zo dra deeze kosten tienmaal grooter worden, zonder dat de waarde van het Zilver toeneemt, ; zal deeze bewerking der Mynen, welke alsdan > voor haare onderneemers meer lastig dan voorI deelig zyn zal, noodzaakelyk moeten geftaakt i worden. 'Er zullen geene Metaalen mee'r uit de j Nieuwe in de Oude Waereld koomen. Amerika j zal ophouden zyne beste Mynen te bewerken, gelyk het zich allengskens heeft genoodzaakt ge1 vonden om van de minst overvloedige aftezien. Dit zou met 'er daad reeds gebeurd zyn, zo het 1 geen weg had gevonden,om over deKaapdeGoei de Hoop of de Philippynfche Eilanden ongeveer drie Millioenen naar Afie over tefcheepen. Dus is j deeze verzending van Metaalen naar Indie, welke zo veele lieden, door hunne vooroordeelen verblind , dus lang befchouwd hebben als zo verderflyk en nadeelig, even heilzaam geweest voor Spanje, welks eenige Fabriek dezelve onderfteund heeft, als voor andere Volken, welke zonder dezelve noch de Voortbrengzels van hunnen grond O 2 noch  208 Wysg. en Staatkundige Gefchiedenis van de Se.. noch de Vrugten hunner Nyverheid zouden hebben Icunnen verkoopen". In een volgend Berigt zullen wy met onzen Abt overfteeken naar Amerika,om eenig verflag te doen van de verrigtingen derEuropeaanen, zo aan de vaste Kust van dat uitgebreid Waerelddeel, als op deszelfs onderhoorige Eilanden. Ten befluite moeten wy hier nog aanmerken, dat, onder het vervaardigen van dit Uittrekzel, ons berigt wordt, dat de Nederduitfcbe Uitgaave deezer voortreffelyke Gefchiedenisfe bykans, zo niet geheel, is uitverkogt, en het Werk, waarfchynlyk, van nieuws ter Drukpersfe zal gebragt worden: eene omftandigheid, welke ons van den goeden fmaak onzer Landgenooten, althans in deezen tak van Letteroeffeninge, geene ongunftige gedagten doet opvatten. DB  209 £)3 Ch arakt f.r kun d e van den Bybel, door Aug. Herm. Ni eme ijkr, Lêeraar der Wysbegeerte en der Fraaije Letteren, op de Hooge School te Hélt. Uit het Hoogduitich vertaald. II Deels I Si uk. Te Amfterdam, by Jah Dóll, 1779. In Gr. 8yq. In dit gedeelte des aangekondigden Werks, gaat onze vernuftige en diepdenkende Schryver voort, op den zelfden voet, welken wy , in onze voorgaande berigten , reeds hebben aangeweezen. ïn dit Eerfte Stuk des Tweeden Deels handelt de Heer niemeijer over mozes, en over de Wetten, door hem, uit naam des Allerhoogften , den Israëliten voorgefchrecvcn. Vooraf gaat eene korte verhandeling over de Gefchiedenis van abrahams Nakomelingen, tot op deryden van mozes. Het zelfde doorzigt van onzen Hoogleeraar, omtrent het Charaktermaatige van perfoonen en gebeurtenisfen, 't welk wy voorheen meer dan eens onze Leezeren hebben doen ■opmerken en bewonderen, vertoont zich ook hier wederom; en, in de daad, in zo veel te klaarder licht, naargelange het onderwerp, onder de hand, in gewigt en aangelegenheid toeneemt; ■wyzende hy telkens aan, uit den aart en het beloop der gewyde Verhaalen , en uit het Charaktermaatige,'t welk in dezelve doorftraalt, dat 'deeze verhaaien , boven alle anderen Gcdenklchriftcn der aloudheid, de onloochenbaarile inwendige kenmerO 3 kca  2ro A. H. NIEMEIJER, leen van geloofwaardigheid bezitten: het welk te bewyzen de groote niemeijer zich als eeriö zyner hoofdbedoelingen heeft voorgefteld. Waarlyk, eene zeer gewigtige en pryswaardige bedoeling; en, indien zy met'er daad bereikt worde, gelyk hier gefchied is, het bekwaamde middel ter wederlegginge en befchaaminge van het Ongeloof, *t welk, hoe zeer het ook valle op de uitwendige bewyzen voor de waarheid der Godlyke Openbaaringe, nogthans zyne verwondering zal moeten betuigen over eene aaneenfchakeling van gebeurtenisfen en vcrhaalen, zo volmaakt befraanbaar met zich zelve en met elkander, enmetdebekende aandoeningen en werkzaamheden van het menschlyk hart, jn deszelfs onderfcheiden Randen, bedoelingen en betrekkingen. Voor het grootfte Wonderwerk,'t geen verhaald wordt ooit gebeurd te zyn, zou het moeten gehouden worden , dat 'er eene opvolging van Schryvers zou hebben kunnen onftaan,.zo bekwaam om de een naaden anderen in den zelfden geesten denkwyze te treeden, als de Schryvers van onze gewyde Boeken, indkn zy, tot een onderwerp hunner' Schryfftoffe gehad hadden een louter verdichtzel ;' of zei ven van de Waarheid hunner verbaalen niet op vaste gronden overtuigd geweest waaren. De voorafgaande Verhandeling, over abrahams nakomelingen tot op mozes, is uit den aart zeer beknopt. Wegens het voorgevallene in dien tusfchentyd.zyn, by den eenigen Gcfchiedfchryver van die tyden, mozes, zeer weinige by-  Charakterkunde van den Bybel. 211 byzonderheden aangetekend. Jofeph is naauw. lyks geftorvcn, of het naageilagt des grooten Stamvaders verdwynt,als 't waare,om niet vroer ger, dan naa verloop van Vierhonderd Jaaren, wederom ten voorfchyn te treeden. „ En wie", gelyk de Heer niemeijer zegt, ., zaldeeze „ duiftcrnis kunnen ophelderen ? Waar is de „ oorkunde? en wat vermag de gislrag, alwaar „ niet één ftraal van licht is, die ons zoude kun„ nen dienen en wy daardoor verder indringen? „ Hier en daar is misfchien wel iets te vinden '„ in de ongewyde gefchiedenis; maar (voegt hy „ 'er nevens) ik fchryf eené Charakterkunde van den Bybel". Dit Charaktermaatige vertoont zich duidelyk in het gedrag der Egyptenaaren omtrent het naagefi\agt van Abraham. Zekerlyk waren zy grootlyks vcrpligt aan Jofeph, en zy zelve gevoelden dit: zelf gaven zy, in de eerfte tyden, blyken van hunne erkentenisfe, „ Zo lang men nog van „ Jofeph fpreekt, bloeit het geluk van zyne Fa-, rnilie; maar de ondankbaarheid vergeet zynen naam welhaast, waartoe niet weinig zal hebj ben toegebragt, dat hy een Vreemdeling was." Want, gelyk de Schryver, een weiniger laager, uit diodorus van Sicilië aanmerkt, mogt, in Egypte, geen Vreemdeling tot den dienst van den Koning worden toegelaaten; en het zal dus alleen ontftaan zyn uit den dringenden nood des Koninkryks, en de gewigtige dienften, welke ,)ofeph aan hetzelve hadt beweezen, dat hy tot dien O 4 h00'  zi2 A. H. N I E M E I J E R, hoogen trap van aanzien gefteegen was. Doch de gewoone werking van Nationaalen hoogmoed oeffcnde wei haast hier zyne kragt. „ Loopen de „ verdienden van eenen Vreemdeling fterk in 't „ oog, wel nu, dan heeft men voor hemagting: „ misfchien fpreekt nu ook bet tweede gedicht „ nog van hem met deelneeming: het derde „ fpreekt 'er flechts koel van, het vierde ver„ ilumc in 't geheel; en eindelyk wordt de ver„ geetenheid ondankbaar. Aldus was het gele„ gen met de Egiptenaaren! Daar kwam, zegt „ Mofes m zyn Gefchiedenis, een nieuwe Koning ,, op den troon, die niets van Jofepb wist, mis„ fchien ook niet wilde weeten. De nakoomelin„ gen van Israël zyn hem in den weg; de argwaan „ doet hem beeven voor hunne te groote uitbrei,) ding, en zelfs, indien 'er Oorlog ontdaan „ mogt, wel vreezen dat zy de party van zyne „ vyanden zouden kiezen. Dit denkbeeld maakt „ hem, maakt alle ie Egyptenaaren wreed. Een „ vry volk, de zoonen van Abraham worden on,, der het juk gebragt; vry geboorenen worden ,, flaaven"! Uit zulk een oogpunt laat het zich gereedelyk oplosfen, dat de Egyptenaars de' genootene dienden fpoedig konden vergeeten,en het juk der flaavernye op de fchouders der Israëlieten werpen. Even Charaktermaatig is het, 't geen de Gefchiedenis ons aan de hand geeft, wegens het verblyf en de handelingen van Abrahams naagefjagt in Egypte,alwaar, volgens onzen Schryver, „de „ vor-  Charakterkunde van den Bybel. 213 „ vorming van het Nationaale Karakter der Joo" den, eigenlyk. moet gezogt worden". Hier 'was bet, dat zy tot een volk wierden zamengevoegd, terwyl zy, voorheen, om hunne zwervende leevenswyze, minder aan elkander verbonden waren, meer op zich zelve ftaande belangen hadden. Maar nu, daar zy het land Gofen toe hunne algemeene woonplaats hebben, en allen, van de Egyptenaars ,zo ten kwaade als ten goede, op éénen voet behandeld worden, nu wordt de welvaart van 't geheel, de welvaart van een enkel mensch. Elke fchakel werkt op de geheele keeten« Ook het onderling lyden verbindt, hecht re zamen, knoopt veele banden vaster en fterker aan een. Van hier, misfchien, die fterker onderlinge verknogtheid der Jooden aan elkander, van welke het vervolg der Gefchiedenis zo menigvuldige voorbeelden vertoont. Behalven eenige andere aanmerkingen, welke wy moeten voorbygaan, vindt de Heer N. in het verblyf der Israëliten in Egypte den grond en reden van hunne hoogagtinge voor hunne Stamvaders, inzonderheid voor Abraham, welke zedert onder de Natie als erflyk is geworden^ By al het goede, 't welk de Israjliten ont. "i vangen, wordt aan hem gedacht: het worde *', hen met opzicht tot deezen Stamvader beloofd of gegeeven; zy komen in het land te " rug, dat hen beloofd is. Zy zullen thans deeze landftreeken weder zien, alwaar Abra]] ham eertyds zyne tent opfloeg, alwaar hy God O j zag,  214 A. H. N I E ME I JE R, „ zag , alwaar hem zulke groote beloften gcgee„ yen wierden, alwaar zyn gebeente nog rustte. „ Een plechtig denkbeeld! Al Jaar zullen zy nu „ erfgenaamen worden van dien zegen, wel„ ken zyn geloof, zyne volkomen overgeeving, „ aan God over hen hadt gebrrgt. Daaruit ont„ ftondt het, dat zy zich geduurig op hunnen „ vader Abraham beroemden". Thans gaat onze Schryver over tot eene zeer gwigtige taak, eene der moeilykften van zyn geheele Werk, de befchouwing van mozes, in zyne onderfcheidene opzigten en betrekkingen van Mensch, van Leidsman van Israël, en van Wetgeever van eene Natie. Behalven het voorgedraagene door den befchaafden en geleerden Abt güenee, in zyne alom bekende zeer voortreffelyke Brieven van eenige J'ooden, aan den Heere de voltaire, en door den Hoogleeraar m i c h a ë l i s, in zyn Mozaïsch Recht, ter verdeediginge van mozes en zyne Wetten, ontmoeten wy hier eene reeks van aanmerkingen, door welke het Karakter diens doorluchtigen Wetgeevers in een zeer helder en beminnelyk licht geplaatst, en de grond van zeer veele tegenbedenkingen der Ongeloovigen ondermynd wordt,- toonende hy, met zyne gewoone naauwkeurigheid en klaarheid, dat alles, wat men, in laatere tyden, zo in het perfoonlyk gedrag, als in de onderfcheidene verrigtingen en inzettingen van Mozes, berispelyk heeft gevonden, alleen gegrond is, of óp eene blinde en hardnekkige vooringenomenheid ,  Charakterkunde van den Bybel. 215 . mp, "en zeker ftelzel van begrippen, of op Ïnev^ta onkunde van den aart, denkwyze, gewoonten, enz. dier vroegere tyden. De overvloed der doffe, welken wy voor ons hebben, en het eng bedek, 'c welk ons de handen bindt, gebiedt ons, uit den ruimen voorraad, ges deeze'of geene byzonderheden aan te wy L " terwyl wy onze Leezeren, wien deeere der Godlyke Openbaaringen eenigzins ter harte gaa , fen fterkde'en op 'ternftigde raaden het geheele Werk naauwkeurigte doorblaaden ; dit,gevoegd by de bovengemelde fehriften der Heeren go,N*E- en MKHAëLis, bevat, onzes oordeels, eene genoegzaam volledige Boekery, ter verdeediÈinee der Mozaifcht Wetgeevinge. In zyne Charaktermaatige Verhandeling over mo zes. befchouwt de Heer ni em ei J er dien Godsgezant, vooreerst, van den kant zyner vertonS 5 vermogens , en de gelegenheid, welke , door SSkeertog en opvoeding ten koninglyken Hove , hem wierdt aangebooden ,omdezelvetebe. fchaaven en uit te breiden , en hem tot zyn toekomend zeer gewigtig beroep voor te bereiden; Le-ende wyders dit verblyf worden aangemerkt, niet alleen als een Oejfenfchool, maar ook als ecuFroefml, in welken zyne bevoegdheid tot het Ampt, waartoe God hem bedemd hadt, getoetst, wierd , en hy, door zyne edele verfmaading van de hooffche pragt en grootheid reeds de b yken vertoonde van het Karakter, welk naderhand zich zo duidelyk vertoonde. De zelfde fchuwheid en  aiff A. H, NIEMEIJER, afkeer van alle cydelyke giootheid vertoont zich insgelyks by de eerite roeping van m oz e s,om zyne verdrukte geloofsgenoten uit Egypte te geleiden,en dus by dezynen en by hetnaageflagt met de eer te praaien, van geweest te zyn de Verlosfer van eene geheele Natie. Hy aanvaardt niet by de eerfte aanftelling, met eene eerzuchtige gretigheid, deezen post; maar als iemand, die overtuigd is van bet gewigt der zaake, en zyn eigen onvermogen, tragt hy dien van de hand te wyzen : Heers wie ben ik, om met Pharao tefpreeken, en de kinderen van Israël uit Egipten te leiden! Uit de zwarigheden, weikezich klaarblykelyk voorzvn oog vertoonden, en die hy,naa hetonderneemén van de opgeleide taak, met 'er daad ondervondt, toont onze Schryver, dat de befchuldigingen van bedrog en onoprechtheid, door tolod, mor. can, en anderen tegen hem ingebragt,kragtdaadig wederleid worden. Om dit rog klaarder te doen zien , en het Karakter te fterker te doen uitkoomen, befchouwt hy verder Mofes in zynen Godsdienst, in den eerbied, welken hy zelve den God Abrahams toedraagt , welke allezins blyken oplevert Van een overtuigd geloof en onwankelbaar vertrouwen, welke hem niet verlaaten by het vreeslyke der Wetgeevinge, maar hem kragtdaadig onder/leunen en opbeuren,by dehardnekkigetegenkantingen,welke hy zo menigmaalen ontmoette, van den kantzyner Israëliten. Dat Mozes zyne Godsdienttigbeid flegts tot een masker zou gebruikt hebben, om agter hetzelve zycen Rol dies tekunftiger tefpee- ka,  Charakterkunde van den Byhl, 217 len, merkt onze Schryver met regt aan, wordt door zyne daaden en gefprekken onmiddelyk wederleid. „ Nooit fchryft hy zich zeiven ook het , kleinfte gedeelte van den gelukkigen uitflag 11 der onderneeminge [denuittogtuit^fej toe, ,' nooit iets daar van aan zyn beleid: alles heeft, " in zyn oogen , God gedaan. Ik vraag, of dit " de wyze van handelen is, van een man, die den Godsdienst Hechts tot een Voorwendfel gebxmkt, " omzichzelven groot te maaken? of hy niet, ten ' minften van verre, het zo zeer zinlyk volk in„ dachtig zou gemaakt hebben, dat Jehov .h hem tot een werktuig van zulke groote daaden " hadt gebruikt?" » Men denke hier> (gelyk de Heer N. een weinig verder aanmerkt) aan die dankaltaaren, wanneer het volk eene \\ overwinning behaald had, terwyl Mofes intus„ fchen met een ftil en vuurig gebed voor God ,] lag en om hulp fmeekte — aan de menigvuldige vermaaningen, om niets van den wil van hunnen verhevenen weldoener, te verzui][ men, en 'er ook niets by te voegen — aan de welfpreekende eifchen by zyn affcheidenom 3, zich toch niet te laaten gelegen leggen aanzy„ ne eigene nagedachtenis, aan zynen eigen na„ roem, aan zyn Voorbeeld, aan zyne Voorflagen 3, (hier van fpreekt hy niet één woord) maar den ,, God van hunne Vaderen getrouw te blyven, „ den dienst van vréémde Goden te vlieden, „ niet te vergeeten hoe zeer jehovah zich onder „ hen had verheerlykt." Het  213 A. H. NIEMEIj E-R, ' Het enkel voorbeeld, waar in mozes geagt wordt, ongeloovig aan God gewanhoopt te hebben , ftrydt niet tegen zyne doorgaande Godsdienftigbeid. Zekerlyk zyn de zulken onder de Christenen bier mede belemmerd, welke alle perfoonen in den Bybel als Heiligen befchouwen, en niet kunnen dulden, dat in hun eenige vlekken worden aangeweezen. Maar wanneer wy ons houden aan den regel: men moet de Bybelfcheperfonaadjen neemen zo als de Gefchiedenis haar vertoont; zy waren menfchen, en diensvolgcns aan misdagen onderhecvig; dan zullen deeze of geene misdagen , en dus in 'z byzonder ook die wy wegens mozes verhaald vinden, als een blyk van de opregtheid en geloofwaardigheid der gewyde Verhaalen moeten worden aangemerkt, zonder dat de hoogagting, welke wy aan zyn Karakter zyn verfchuldigd, daar door eenigzins kan verminderd worde* Naa vervolgens te hebben flilgeftaan op de uitftcekende verdienftcn van mozes, wegens zyn ernftig en herhaald aandringen op deallergewigtigfte leere aangaande Gods Éénheid, in tegenftelling van het Veelgodendom der Heidenfche Vol. ken, en hoe kragdaadig deeze ieére door zynen Godsdienst ingeplant en bevorderd wierdt, ftaat hy eenige oogenblikken Itil op het geloof van mozk.s in de Onfterflykheid der Ziele, en of de Israëliten' in 't algemeen een denkbeeld gehad hebben van eenen ftaat naa ditleeven? Omtrent het eerfte is hy van gedagten, dat deeze groo-  Charalterlunde van den Bybel. 210 groote man zyne uitzigten niet bepaald heeft bv dit tegenwoordige leeven. Hy bouwt zyn gevoelen op de onwaarfchynlykheid ,dat een gevoelen, bykans onder alle volken algemeen aangenomen , ZOu onbekend geweest zyn aan een perfoon , zo Daauw met God verknogt, en die, fchoon hy de goedheid en bermhartigheid des Heeren zo hoog roemt, nogthans, voor alle zyne godvrugtige poogingen, in dit leeven geen loon, en niets dan kommer en verdriet hadt genooten, naa dit alles blymoedig en met gelaatenheid ten grave daalt. „ lk kan my niet voordellen (zegt hy), dat de man, " die van Benoch verhaalde,dat God hem om zy" ne vroomheid van de aarde had weggenomen, !, (immer niet om hem te vernietigen V) die zo hartroerende van de kortheid des menfchelyken , levens fprak, en dan na eene reeks van zodanige befpiegelingen het vuurige gebed deed: Heere! " leer gy ons het tellen van onze dagen, op dat ons T hart wys -worde! — dat deeze man ook " geene vooruitzichten na dit leven zoude gehad " hebben, en deeze wysheid niet zoude geleerd " hebben, uit de gedachten aan den dood, welke " het Vooruitzicht voor hem had opgehelderd".Omtrent het ander, de verwagting der Israëliten in 't algemeen van een toekoomenden ftaat, erkent hy, dat in de fchriften van mozes deeze verwagting niet geleerd wordt; doch het koomt hem tevens niet onwaarfchynlyk voor,datm ozes en de Oudlten des Volks, by voorkoomende gelegenheden, hen hier over nader onderhouden,  250 A. H. NIEMEIJE R, cn op den rechten weg zullen gebragt hebben: en hier in meent hy den grond te vinden van het „e. loof der Jooden, ten tyde van ch - istos, in een leeven naa den dood, niettegenftaande in niet één Boek van het Oude Testament, van een leeven naa den dood uitdrukkelyk enduid»lyk\NOïét gewag gemaakt. Met de volgende ineengetrokkene opgaave van het Karakter van moz e s, befluit onze Schryver deeze Afdeeling. „ Getrouw ia zyn geheel ampt, „ zo Charakterizeert hem Pnulus kort en treffen„ de, en wel altoos recht in den eigenlykcn zin „ getrouw uit Vroomheid; als uit liefde tot jehovah, „ uit dankbaarheid voor elk zyner weldaaden, wel„ ke dankbaarheid in zyn Charakter op zichzel„ ven reeds een der hoofdtrekken uitmaakt. Men „ ziet ook duidelyk, hoe zeer hy in den beginne „ aarzelde, om den post van een geheel Volk te „leiden, aantenecmen; zo zeer plaatst hy zich „ geheel en al in den Kring, waarin hywtrkzaam „ weezen /al; de belangens en behoeftigheden „ van het Volk worden geheel en al zyne eigene. By „ allcs'wat hydoet, ontdekt men duidelyk, dat „ hy in yver voor de Godlyke Wetten blaakt, ,, het weldaadige en wyze van dezelve diep on„ dervindt, en'er zorgvuldig voor waakt dat de „ eer van y&vah aan geene vreemde Goden „ gegeeven word. De dienst van den God van ,. Abraham is meer dan zyn halve leeven, en hy „ misfchien eigenlyker dan eenige ander aanbid. der van den waarenG°din het Oude Testament, „ de  Chüralurhwde van den Tylel. uit é de Knegt en Dienaar van Jehovah,^ hy ^byna altyd, in de Heilige Schriften befchree„ ven wordt, genoemd te worden.' Oo deeze algemeene aanmerkingen, laat onze Hoogieeraar volgen, eene nadere, befchouwing het ei^enlvk Charaktcr van mozes, byzonderlyk als d^en Leidsman der Israëliten uit Egypte, tot aan de grenzen van het land derbeloften. Het"en wy hier omtrent vermeld vinden bevestigt 5e ..engten, welkehetvoorheengemclde aangaande deezen doorluehrigen Knegt des Alierhoogflen, reeds hadt doen opvatten, en het toont nog dmdelyker, dat hy moet geteld worden onder de grootfte mannen, die ooit geleefd hebben. De voornaamfte Hoofdtrekken, welke in het Karakter van mozes, in de aangeweezene hoedanigheden , uitblonken, waaren de volgende. Belangeloosheid en afkeer van alle baatzuchtige bedoelingen,, zonder zich immer te verheffen op de verhevenheid van zyn arnpt, of zich zeiven deswegen eenige eer of aanzien toe te eigenen, of aan zich zeiven in *t byzonder, zonder aanzien op de Godheid, gehoorzaamheid te eifchen; zonder immer eenige de geringde blykemte vertoorn als of hv voor zich zeiven eenige Voorregte„ of belooningen bedoelde. Dringt hy aan op de onderhouding van zyne Wetten* t;» akoos, om dat dezelve de Wetten van Jehovah hunnen . Opperden Verlosfer, zyn. Zyn geflagt heeft geene byz.ndere uitmuntendheid boven andere, behalven dat het Priesterfchap aan zynen Broeder Alcem. «bl. V. deel- N. * P ™rd*  222 A. II. NIEMEIJER, wordt opgedraagen, en het koomt niet in zyne gedagten op, aan eenen zyner bloedverwanten, de waardigheid, welke hy .bekleedt, als een erf- regt, te doen opdraagen. Menschlievendheid, en in 't byzonder eene uitfteekende liefde tot zyn Volk, welke zich niet alleen vertoonde in de gevaaren,aan welke hy zich byden Uittogt bloot ftelde , maar ook, en bovenal, in zyne ftandvastighcid en geduld,onder de menigvuldigemurmureeringen der Israëliten: zodat, volgens de Overzetting van MiCHAëLEs (Num. X. u. 3.) Mofes een zeer geplaagd man geweest is, meer dan iemand op den geheelen Aardbodem: byzonderlyk ook, wanneer het Volk, door wederfpannigheid, zich een;ge ftraffe op den halze gehaald hadt: in hoedanige gevallen, hy meer dan eens, met zyne Voorfpraak by God tusfehen beide treedt, ja,zelf zyn eigen leeven aanbiedt, indien dit tot een reden losmiddel van de ftraffe der Israeliten konde dienen. „ Hoe" (gelyk de Heer N. te regt aan„ merkt") ,, hoe zouden wy ons over zulk eenen „ trek in de ongewyde gefchiedenis verwonderen i „ Hoe zouden wy dien man verheffen, die gereed „ was, om zulk eenen edelen dood voor zyn Va„ derland, voor zyne Burgeren te ondergaan, die „ bereidvaardig was, om den dag niet te over„ leeven, welke van zyn Volk een einde zoude „ maaken!" Het geval van Kor ah, Dathaa en Abiram, en het dooden van drieduizend Israëliten, zyn niet onbeftaanbaar met deeze Volksliefde; het omkoomen van de eerften was een Dood-  Charakterkunde van den Bybel. 223 noodzaaklyk voorbeeld van ftrengheid.omalle de overigen af te fchrikken van oproerigheid tegen den Leidsman; het ander was niet minder noodzaaklyk,om een blyk te vertoonen va> dehaatelykheid der afgoderye, 't welk hunne hoofdmisdaad was. h Geen veelen befchouwen als een vlek in het Charakter van mozes, was dus zeer beftaanbaar met zyne Volksliefde, indien het niet voor een uitwerkzel van dezelve moet gehouden worden Deeze trek in het Karakter van mozes, zyne edele Volksliefde, geeft den Heere niemeijer aanleiding tot het wederleggen van eene tegenwerpinge , welke door de ongeloovigenmeermaalen is ingebragt,en die door hem in alle haare kragt wordt voorgedraagen, om ze vervolgens bondig te wederleggen. „ 't Is te beklaagen, zegt men, dat Mofes, by zyne grootheid en goedaartig\\ heid des harten, zich binnen de perken van zulk eenen kleinen Kring bepaalt. De liefde „ voor 't Vaderland; or waar nog geen vacrer- , land is, liefde voor de Medeburgers, is eaei§ maar zy moet, indien zy dit geheellyk zyn zal, niet in ongeregtigheid ontaarden. Alte fterk getrokken, wordt zy onvriendelykheid, misfchien zelfs haat, jegens het overige gedeelte „ des menfchelyken geflagts. Het is lieffelyk, „ wanneer broeders eendrachtelyk by elkander " woonen; rnaar het bekoorlyke van dit gezicht „ verdwynt,wanneer zy de verre verwanten (als „ zodanig behoorden immers alle menfchen be' P 2 fchouws  224 A. H. NIEMEIJER^ „ fchoHwt te worden) met koelhartigheid, of* „ wel met ruuwheid en hardigheid behandelen, „ en alles buiten hen met verachting vervolgen. ;, Men ziet Ook dat deeze te verregaande hoog„ achting voor zyn Volk, van dit droevig gevolg „ geweest is, dat de nationaale trotschheid een' „ voornaame Charaktertrek der Jooden geworden „ is, die zich echter merkelyk onderfcheidt van „ het ivaare patriólismus; en het is te verwonde,, ren, hoe een man, die anderszins zo veele „ liefde tot de rechtvaardigheid en zo veel doorzicht in de rechte waardy van den menfche heeft, echter omtrent de groove ondeug„ den van zyne Natie zo blind gewee:t „ kan zyn; dewyl het indedaad moeijelyk valt, „ by de Israëliten veel te ondekken, het welk „ hen een groot voorrechtboven andere Volken, „ in de oogen des algemeenen Vaders der menfchen „ zou hebben kunnen geeven. Maar men ziet „ zelfs in Mofes, hoe zulk eene trotschheid tot „ wreedheid ontaarden kan. Hoe veel bloeds „ wordt 'er niet op zyn b^vel vergooten van Vol„ ken, die althans de Israëliten niet beleedigd „ hadden! Hoe weinig worden zelfs de weerloo„ ze Vrouwen gefpaard! Van deeze zyde vreest „ men, dat de anderzins zo achtenswaardige ,, Leidsman van Israël verliezen zal." „ Laat ons (dus antwoordt de Heer N.) deeze befpiegelingen, welke zelfs den Vriend van den geopenbaarden Godsdienst verlegen zouden kunnen maaken, wat naauwkeuriger inzien, ten min- ftea  Cbaraticrhmde van den Bytcl. 225 flen voor zo verre zy tot ons oogmerk behooren. Zy hebben zeer veel waarfchynlykheid; dit beken ik; en wanneer zy flechts. met befcheidenheid voorgefteld worden, verdienen zy ook wel een bondiger antwoord, dan de algemeene gezegdens: „ Men moet eenvoudig gelooven wat de fchrift zegt. Het geeft weinig yver voor " de eer van den waaren God te kennen, wan\\ neer men zo veel medelyden heeft met Heidenfche ;', Volken,en pok begeert dat diegefpaart zullen " worden! Het is eene tedere aandoening vanon" ze vertroetelde Eeuw, welke van eenen heihs, gen yver en eene Goddelyke wraak jegens de Z zondaaren niets weeten wil!" Of zelfs:,, Mofes „ is een voorbeeld van Christus,die,even gelyk " hy, alle vyanden van zyn Ryk met eenenyze„ ren Scepter verflaagen heeft." Dit alleen kan voor veele overtuigend zyn en hen gerust Rellen; maar 't is niet voldoende voor hen , die ook tevens naar waarheid zoeken, dat die befchuldigingen, indien zy gegrond waren, zeker minder licht op 'smans Charakter zouden werpen, en dit zelfde zoude zynen Godsdienst en dewetten, welke men echter eenen Goddejyken oorfprong toefchryft, ten verwyt kunnen {trekken. Hier dunkt my nu, vooreerst, dat men in de Gefchiedenis van Mofes op verre na zo veele bewyzen niet vindt, alsmenzich wel verbeeldt, van de nationaale trotschheid, aan Mofes zo dikwerf toegefchreeven, en die zelfs zyne verdeedigers aanmerken als eenezwakheid, of veel meer als een grondtrek in het p 3 Cha.  226 A. H. NIEMEIJ ER, Charakter van alle de Volken in dien tyd, óii door de omftandigheden, door den tyd waarin hy leefde, en door de mindere verlichting der vroegere eeuwen, noodzaakelyk was. Wel is waar, hy fpreekt zeer veel van de Voorrechten zyns Volks, van deszelfs gelukzaligheid, van deszelfs overmagt boven andere Volken, van deszelfs hooge verkiezing tot Gods uitverkoren Volk. Die Relt hy ook aan de Natie zelve voor, en gebruikt het dikwils als een beweegreden, tot eene getrouwer beöcffening van veele pligten en wetten ; zyne laatfte woorden geeven dit levendig gevoel duidelyk te kennen: - ,3 O Zalig Volk! Wie is u gelyk, Gy Volk, 't welk door Jehovsh zegepraalt; ,, Hy is uwe belcherming, uw fchild; Door hem zyn uwe wapens uw zegepraal? „ De Vyand ligt vlcijende vcor u neder, „ En gy treedt hem op het hoofd!" {*). „ Maar kan men dit een nationaale trotschheid, of liever kan men het een laakbaare a/te partydige nationaale trotschheid noemen? Konde niet Mofes alleen, als ooggetuige van die daaden, welke Jehovah ten beste van dit Volk gedaan had, dit voorrecht ondervinden? Konde hy niet dc* Israeliten zonder de minfle verhovaardiging, of zonder hen daartoe te verleiden, met het volmaaktfte recht zeggen : „ Vraagt de vcorledene tyden, j, wel* ! (i) Dcht. XXXIII: 19.  Char alterhinde van den Bybel. 227 welke voor u verloopen zyn, van den dag af, od welken God menfchen op de aarde fchiep; " vraagt van het eene einde des Hemels tot aaa l het ander, of 'er ooit zulke groote dingen ge, beurd zyn, of 'er ooit iets diergclyks gehoord is? Of 'er ooit een volk van God was , t welk " eene ftem uit het vuur vernam, en nogthais " leefde? Of God zich midden uit een ander volk • " ooit door beproevingen , tekenen , wonderen , oorlogen, door eene fterke hand en uitgeftrekten arm,door groote fchrikkelyke daaden , een " e gen volk verkooren heeft, gelyk evenwel Jehovah, uw God , voor uwe oogen m ^ deedt?" (*). De enkele bekentenis (dus ver'volgt hy) en eene dankbaare herhaaling van b«;tengewoone voorrechten, is immers nog geene trotschheid, ten minften dan niet, wanneer het als een drangreden tot eene te grooter gehoorzaambi gebezigd wordt. In dit zelfde opzicht voor•■, wanneer men het woord recht fchien ook in de benaaming van een Heilig Volk, van Heilige kinderen.^van Heilig zaad, zo veel langemaatigde eigenliefde niet opgeüooten liggen, is men wel gedacht heeft. Afgezonderd waren immers de Israeliun werklyk, en meer dan andere Volken, waren zy daartoe verordend, om de waare kennis van God, ook in zodanige tyden onder zich te bewaaren, waarin de nacht en dm- (•) Dcui, IV- Ji, 34- P +  si» A, H. NIEMEIJER, fternis van bygeloof en ongeloof, den geheelcn bewoonden aardkloot bedekte. Meer betekent he> woord Heilig in de taal van Mofes niet. Dus zoude het daarop nu voornaamlykaankomen, of hy ook andere volken buiten zich veracht, en daardoor juist veroorzaakt heeft, dat de Israëli1 ten de verovering van dit land aan hunne verdienden hebben toegefchreeven, waa-op zyeigenlyk geene Burgerlyke rechten kouden bybrengcn. Wy zullen die oprechtelyk onderzoeken. „ Gefteld eens dat Mofes zich ergens in zyne redenen had uitjelaatcn over de oorzaak, waarom de Israeliten in de verovering van een land, hetwelk hen vreemd was, en wiens inwooners hen Dooit beleedigd hadden, gelukkig waren geflaagd, en dat hy zich dan omtrent van dit voordel bediend had: „ Hoor, Israël! gy zult nu de Vol„ ken overwinnen, die grooter en magtiger zyn „ dan gy; God zelf zal ze voor u verdelgen! — „ Wanneer nu fehovah dezelve voor u heeft „ uitgedreeven denk dan niet hy uzeiven: God „ heeft my om myne Vroomheid in dit land ge„ leidt. Neen, om hunne zonden verdryft God a, ze voor uwe oogen. Niet om uwe verdiende, niet om uwe braafheid komt gy in het land, om „ hetzelve intencemen. Om de boosheid van dee„ ze volken verdryft hyze, en om de belofte te „ vervullen, welke hy uwen vaderen Abraham, Ifaik en Jdkob gezwooren heeft. Gy moet ,, derhalven weeten, dat jehovah u dit land niet. om moe Vroomheid geeft; gy zyt een weder. „ fpaa-  ! Charakterkunde van den Bybel. 229 „ fpannig Volk! Bedenk veelmeer, hoe dikwils „ gy in de woeftyne uwen God tot misnoegen „ hebt aangezet. Van dien dag af, dat gy uit „ Egipten gegaan zyt tot hier toe,zytgy Jehovah „ ongehoorzaam, geweest." Gefteld eens, zeg ik, dat Mofes zich van zulk een voorftel had bediend, zou men dan niet moeten bekennen, dat, zo evenwel het Volk in den waan van byzondere voorrechten boven alle andere Volken gekomen was, dat dan althans in hem de oorzaak niet gezocht moest worden: zoude men niet moeten bekennen, dat hy dc geheele verovering juist uit dit oogpunt befchouwd had, het welk voorde Goddelyke Voorzienigheid en de regtvaardigheid van den hoogden Regeerder aller Volken ten hoogften gepast en waardig was; dat hy de voorrechten van zyne Natie zekerlyk niet te hoog opgegeeven, maar dezelve alieenlyktoegefchreeven had aan de willekeur van God en aan de waarheid van hem, die de Vroomen beloofd had, hen tot in het duizendfte geflacht wel te doen ? Maar juist is dit nu de wyze, zyn dit de uitdrukkelyke woorden, waarmede hy de Natie ten aanzien van deeze haare fehynbaare voorrechten onderricht heeft, zonder dat ik 'er één woord heb bygevoegd, of eenige uitdrukking fterker voorgefteld, dan de waarheid dezelve indedaad opleevert. (*) In plaats dat hy zoude hebben voo;t<« C*) Deut. IX. 1-7. P- 5  23ö A. H. N IEMBIJE R, •voortgegaan, om de Israeliten tevleijen, en hen hunne voorrechten, welke, zy boven andere bezaten, wydloopig optenoemen, herhaalt hy in het openbaar [zeer breedvoerig alle zonden, waaraan zy zich geduurende Veerttg Jaaren hadden R-huldig gemaakt, alleen met dit oogmerk , om het vooroordeel van de groote verdienften des te meer te onderdrukken, en de vrye barmhartigheid ■van God, naar welke hy dien,, welken hy wilde, boven anderen beminde, en dien hy verkoren had t ook in uiterlyke voorrechten zyne ontferming, by uitftek betoonde (*), diep in hunne ziel te prenten. „ Zoude men nu wel by zulke waare grondbeginfelen, welke volkomen vry waren van eene onedele, geheel eenzydige nationaale trotschheid, :die alle anderen buiten zich veracht; zou men nu wel kunnen vermoeden, dat Mofes aan andere Volken zelfivraak zou oefenen, en wreedheid jegens hen gebieden, alleenlyk om op hunnen ondergang , het toekoomende ryk van zyne Israëli. ten te grondvesten? Wy vinden immers in 't algemeen niet, dat zyn Charakter tot hardigheid overhelt; integendeel ontdekken wy veel menschlievendheid, veel geduld, veel bereidvaardigheid om anderen te dienen. Zelfs bewyst hy gaarne zyne dienften aan onbekenden (f); lydt by het aanfehouwen van lydenden ; vergeeft op het oogenblik beleedigingen; nadert, wanneer Mir, jam {*) Exod. XXXIII: 29. (t) Exod. 11. 17.  Charakterkunde van den Bybel. 231 jam om zynent wille geftraft is, op het eerfte woord tot God, en bidt: „ Ach Hecrel hcelze weder (•>; fpreckt tot de ondankbaarRe muitelingen , omze niet bloot te ftellen aan het Goddelyke ongenoegen (ï), en heeft in 't algemeen in zyne Wet eene menigte van verordeningen gegeeven, welke alleen door de menschlievendheid, en een hart gevoelig voor de ellenden van anderen, gegeeven konden worden, indien wy ze niet aan het onmiddelyk voorfchrift van God moeten toefchryven. Een Wetgeever, die zo dikwjls van den vreemdeling gewag maakte, en begeerde dat men hem met achting zoude behandelen; voor wien de moeder op het nest met haar gebroedfel niet te gering is, om 'er voor te fpreeken, zoude hy enkelen alleen uit wreedheid, zonder hooger oogmerken en hst, hebben kunnen gebieden, om geheele Volken met onrechtvaardigheid en hardigheid te behandelen? Dit kan, zo het my totfchynt, niet wei in ito Charakter te faamen ge. paard gaan". Als eene verdere Hoofdtrek in het Karakter van mozes, befchouwt unze Hoogleeraar zyne Te. genwoordigheid van Geest, van welke hy zo doorgaande biyken vertoonde , onder andere, in het naajaagen van de Egyptenaaren, wanneer hy, ondanks den angst en de verwytingen der Israeliten, met eenen ftandvastigen moed, hun te gemoete voerue: Vreest niet, ftaat flik ziet toe a welke hulp de (*) Num, XII. 13. (t; Num. XVI. Z~H.  232 A. H. NIEMEIJER, dc Hcere heden aan u betoonen zal! Deeze Egyptenaaren , die gy heden ziet, zult gy ecuwig niet weder zien. Jehovah zal voor u flryden, en gy zult in rust blyven (*) > als mede, in zyne onverzaagdheid, met welke hy tegenftand boodt aan de Af- godifche bedryven van zyn Volk. Zyne om- zigtigheid en beleid, als mede zyn verftandig beftuur van het Israelitifche Volk, moeten insgelyks als zo veele Hoofdtrekken in het Karakter van mozes, als den Leidsman zyner Natie, worden aangemerkt; van welke hoedanigheden getuigenis zouden kunnen draagen,zyne keuze vaneenen Opvolger, en de inrichtingen en fchikkingen van de gedaante des uitwendigen Godsdiensts, al ware bet, dat daartoe geene onmiddelyke bevelen door God gegeeven waren. De Heer N. befluit deeze Afdeeling met eenige aanmerkingen over de Schriften vanMozEs,byzonderlyk ook over zyne welfpreekenheid, en dichterlyke bekwaamheden, welke in dezelve doordraaien ; van welke hy tot een voorbeeld aanvoert den negentigften Pfalm, in welken eene gedrongene kortheid, klimming van gedagten en ' de wyking van het eene groote denkbeeld voor het andere een verheevenen. Dichter aankondigen. Uit de vertaaling, welke de Koogleeraar van deezen Pfalm geeft, in eene poëetifche orde gefchikt, hoe zeer nog by het Oorfpronklyke te kort (*) Exod. XIV. 10 - 14  Charakterkunde van deh Bybel. 233 kóft fchietende, kan dit duidelyker blyken, dan uit onze gewoone overzettingen. , Thans gaat de Heer N. over tot eene meer bepaalde befchouwing van de Wetten van .mozes; doch ons beftek laat niet toe, hoe gaarne wy zulks wenschten, hier over uitvoerig te handelen. Kortelyk zullen wy het algemeen beloop zyner voorftellingcn mededeelen. Spreekende over den Geest van den Mozaifchen Godsdienst, merkt hy aan, dat dezelve vry oneigen een nieuwe Godsdienst word genoemd, om dat de zelfde Geest, die voor en na den zondvloed in den'Godsdienst der Israelitlfche ftamvaderen doordraaide, ook hier levendig blyft. De Mozaifche Godsdienst was een zeer kragtdaadig behoedmiddel tegen de Afgodery, niet alleen doorutidrukkelyke Wetten, welke dezelve afkeurden, maar ook door het verbieden van den Beeldendienst, het houden van verkeering met Heidenfche Volken, en het inagtneemen van gewoonten, welke by de Afgodendienaars in gebruik waren. De eerbied voor God wierdt door deezen Godsdienst kragtdaadig bevorderd; onder andere fchikkingen, moest, volgens onzen Schryver, hier toe medewerken het ftilzwygen van Formuliergebeden, dewyl de lsraeüten dus tot eigen overdenkingen geleid en behoed wierden door den waan, alsof zy door het louter prevelen van eenige Voorfchriften hunne taak afgedaan, en Gode een aangenaam Werk verrigt hadden. Het geduurig voordellen van Jehovah als den Koning des Volks, moest insge- lyks  234 A, H. NIEMEIJER, &c. lyks medewerken om een diepen eerbied voor hem in de gemoederen te verwekken en leevendig te bewaaren; terwyl met dit alles de geheels inrigting van den Mozaifchen Godsdienst zodanig was, dat dezelve, in de oogen van alle oplettenden, duidelyk beftemd was om te dienen tot eene voorbereiding tct toekomende en betere fchikkingen, door welke, hetgeen in dc Wetten van mozes gedeeltlyk of gebrekkig was, tot volkomenheid zou gebragt worden- Ten befluite voegt de Heer niemeijer, by alle het voorgaande, eenige bedenkingen, in welke hy handelt over het -Charaktermaatige der Wetten van mozes, welke de deugd, de ondeugd en de befchaafdheid der zeden betreffen; en voorts onderzoekt, welken invloed de Mozaifihc Wetten hadden op den burgerlyken welvaart der Jsraeliten. Doch onze aankondiging is reeds te wyd uitgedyd, om van het een en aijder iet byzonders te kunnen mededeelen: ook mogen wy ons hier van ontflagen agten, om dat onze Schryver, in deeze opzigten, genoegzaam overeen ftemt met de Heeren GUENéeen michaclis, in |hunne boven aangehaalde zeer voortreffelyke Werken. LET-  LETTERNIEUWS. ITALIË. DeJla legittima fepoltura dei Christiani, &c. Over de wettige begraaving der Christenen in het Westen. Florence, 1784- In Gr. 8vo. In dit Werk tragt de Schryver aantetoonen, dat het begraaven van Lyken in de Kerken met den Katolyken Godsdienst, mee de Godsvrugt noch met de aloude Kerktucht be« ftaanbaar is. Bekend is de onderfcheidene wyze van het bezorgen van de Lichaamen der afgeftorvenen, onder de Heideniche Volken; maar, hoedanig het gebruik van de eerfte Christen Kerke hier omtrent geweest zy, wordt,door den ongenoemden Schryver van dit Werk, met veel geleerdheids onderzogt. Het ]ydt geen twyfel, dat door de Roomfche Wetten het begraaven of verbranden van Lyken , in 't midden der ftad, verbooden was. Zo wel ten tyde van het Gemeenebest, als onder de Heidenfche en de Christenfche Keizers, hielde dit gebruik, verfcheiden Eeuwen , ftand. Tien Eeuwen, zegt de Schryver, kende de Roomfche Kerk geene andere Wetten, en de Pausfen fielden alle hunne poogingen te werk om ze te handhaaven en te doen onderhouden. Hier uit volgt, dat de aloude Christenen, aan de gemelde Wetten gehoorzaam, altoos hunne Lyken buiten de muuren der ftad begroeven , five in agro, Jive in jEdificio. De Christen begraafplaatzen , van de vroegfle tydetf, zyn voor het meererdeel aan een gewyde Kapél verknogt; het waren plaatzen aan de Godsdienftigheid gewyd, werwaarts de geloovigen zich begaven» om in eene foort van  536 LÉTTER NlËÜWS. van afzonderinge.aldaar hunne gebeden uit te Horten Oor* fpronkelyk waren de Hoofdkerken niets anders, dart kleine Kapelletjes, geftigt boven de Lyken van Christenen, die in eene reuk van HeilHgheidgeftorven waren. Naa verloop van tyd veranderden deeze geftigten in groote Kerken ; en van hier de gewoonte, om dedooden te begraaven in Celletjes, aan dusdanige gebouwen buiten de ftad verbonden. Paus Gregori usbe g roote ging uit alle zyne.magt te keer het misbruik der begraafenisfen by de gewyde gebouwen , door de Bisfchoppen ingevoerd, die voor Geld verkogten een merkteken van onderfcheidinge, alleen aan de heiligheid des leevens voegende. Volgens het gevoelen van deezen Schryver, is het denkbeeld, dat de oude Christenen de dooden in de Kerken begroeven , alleen ontftaan uit gebrekkige getuigenisfen, dubbelzinnige uitdrukkingen, of eene verkeerde vertaaling van plaat* Zen der oude Schryveren. Zo dikmaals, by voorbeeld, de Schryvers, die vóór de XII Eeuw geleefd hebben, de fpreekwyze gebruiken in ecclefia, inde Kerk, moeten zy verftaan worden, a's bedoelende het begraaven van dooden juxta eccleftam, naast de Kerk. In de tiende Eeuwe, begon het begraaven in de ftad, (niet, evenwel, binnen de gewyde muuren) meer en meer door te dringen. De orde der Bedelmonniken verwierf van den H, Stoel, als eene belooning vangedaane dienften, binnen haare Kerken te mogen begraaven , alle de zulken, d e cp hun fterfoedde zulks begeerden, mids betaalende eene fomme ge'ds.—Dit Werk pryst zich aan door verfcheiden zeer fraaie aanmerkingen , die eeren geest van menschlievendheid en waare Godsvrugt ademen, en kragtdaadig te keer gaan  LETTER NIEUWS. 237 het gebruik van het begraaven, binnen de muuren der fteden.en vooral die der Kerken. Aan het hoofd deezer verhandelinge leest men , by wyze van Motto, eene voor. treffelyke gedagre van Jo annfs Chr ysortomus , uit eene zyner Leerredenen. Ubicunque Sepelia* mur domin'i est terra et plenitudo ejus. GROOT BRITTANIE. A Key to the Th-ee first Chapter's of Gene/it, opening , &c. Sleutel tot de drie eerfte Hoofdrukken van Genefis, openende voor het gemeen verftand de voortbrenging van de Waereld, de Schepping, for. meering en Val van den Mensch ; en den Oorfprong van het Kwaad. Door Wilkie, 8vo.- 1784. De Schryver is van gevoelen, dat de Waereld, welke wy bewoonen, oorfpronklyk geformeerd werd uit de puinhoopen van het Koning-ryk des Satans, en aan Adam, als zyn erfdeel, gegeeven ; dat zo langhyby de volmaaktheid zyner natuure bleef, de Waereld, en al wat 'er in is, zeer goed was, en geheel bevrydvart de gebreken ,die zedert haare eenftemmigheidberoerd, en haare fchoonheid ontluifterd hebben; dat inden oorfpronkelyken ftaat, in welken Adam gefehapenwerdt, de Landbouw niet noodig was tot het voortbrengen van zodanige vrugten, als zyne natuur, ter haarer voortduurioge, noodig had; maar toen hy begon te vallen, hy toen gebragt was in de noodzaaklykheid om tot zyn leevens onderhoud te werken ; dat de eerfte biyk der intrede van het kwaad was de mist oïJamp, weifee opkwam om den gtond te bevogtigen; en de volgende, de voortbrenging van eenen boom, die eenige fchadelyke hoedanigheden bezat: dat's menfchen Algem, bibl, V. deel. N. 2. Q na-  2J3 LETTER' NIEUW" S. natuur oorfpronklyk tweevoudig was, maar zó ras de toevallen van onvolmaaktheid zich vertoonden, eene verdeèling plaats greep; ofliever eene affcheiding van het Mcinnelyke van het Vrouwelyke, welke voorheen in één perfoon vereenigd waren; dat zy, in hunne afgezonderde en onderfcheidene hoedanigheden, dat wil zeggen, als Adam en E v a , aten van den heilloczen boom, en aldus de onvolmaaktheid der menschlyke natuure verder deeden aangroeijen, en den grond leiden tot der zelvef voortplanting tot de naakoomelingfchap; maar dat, opdat de Satan niet geheel en volkomen mogt zegepraalen over de Waereld, en haar tot altoosduurende en algemeene flaavery brengen, God, voor de tweede maal, zyne magt beteugelde, en het veriooren Koninkryk gaf aan den tweeden Adam, die het, met meerder zagtmoedigheid, dan de eerfte, zou bewaaren, en in 't einde het Koninkryk des Satans geheel vernietigen, het Kwaade uit de Waereld verdryven , en dezelve in haare eerfte en hoogfte volkomenheid en gelukzaligheid herfteilen. Zodanig is Bet kort begrip deezer Verhandelinge; zy, die fmaak vinden in de Kabalistifche Godgeleerdheid, of in de fchriften van een' Jakob Böhm, zullen's Mans gefchtyf met ftigting leezen. Te Londen is een Werk uitgegeven, onder den titel: An argument for the Christian Religion ; dravin front a Comparifon of Re-ze. Jat ton with the natural Operations of the Mind, being the Subflance of Twenty- feut" Sermons, preached at the Le&ure, founded by the Hon. Robert Boyle, Esq. in the Tears 1778 — 1780 i»  LETTERNIEUWS. 2%9 In FourBooks, By James Williamson, B D. In 8vo. Het is bekend , dat de zeer voortreflyke, en godvrugtige Heer R. Boyle de eeifte was, die eene Infteliing vastftelde, met een gevoeg]yk inkomen, opdat 'er Jaarlyks agt redenvoeringen zouden gedaan worden , om tegens de ongelovigen de grondwaarheden van den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst te bewyzen. Sedert de vermaarde Dr. Bentley, die de eerfte was, welke dezen post waarnam, zyne redenvoeringen in het licht gaf, die ook in onze taal zyn overgezet, zyn 'er menige anderen gevolgd en in 't licht gegeven; doch gelyk het gaat, allen niet even geleerd, bondig en fraai. Het wordt, op den duur, in de daad ook moeielyk nieuwe bewyzen voor de zo menigmalen bewezene grondwaarheden , zodanig voor den dag te brengen , dat zy aan de verwagting der geleerde waereld beantwoorde*. De Heer JVilliamfon, vier en twintig leerredenen daarover gedaan hebbende, heeft derzelven inhoud in het tegenwoordige Stuk, in vier Boeken, vervat. Zyn algemeen ontwerp, 't we k hy in den titel befchiyft: Een Bewys voor Sen Christelyken Godsdienst, afgeleid uit eene Vergelyking van de Openbaring met de natuurlyke Werkingen van 's menfchen Geest; Zyn algemeen ontwerp, zeggen we, komt hierop uit: ''Naardien wy in onzen geest geen regtftreekfchen toetsfteen hebben, om 'er de Openbaring aan te toetfen, fchynt eene vergelyking Van den Christelyken Godsdienst, zo met de bygelovigheden, die den menfchen natuurlyk zyn,als met de werkingen van'smenfchen verftand, de algemeen fte en redelyklie grond van overtuiging in dit Stuk; ten minften die vergelyking is Q a ^  240 LETTER NIEUWS. byna de eenige kragtdadige manier, om alle Gudsdienftige vooröordeelen weg te nemen, die den Christen en den Philofooph beiden even zeer verfhven". Hy legt derhalve voor den lezer open, wat hy houde voor de natuurjyks werkingen van 'smenfchen geest, onder de beheerfing der driften en het geleiden der reden, tes aanzien van den Godsdienst; en bewyst dat de Christelyke Godsdienst van Godyken oorfprong. is, door aantetonen, hoe verfchillend en uitmuntend fanieiiöel dezelve heeft voortgebragt. In het eer¬ fte Bock overweegt de Schryver de opkomst en den voortgang van die godsdienftige gevoelens, die natuurlyk aan 't ganfche meDfehdom febynen. In het tweede Boek doet hy onderzoek naar het algemeen geopenbaarde Charakter van God, «n de wezenlyke, dadelyke, tegenwoordige en tydlyke voordeden, wel. ken wy geuieren door te zyn onder de befcherming, fchoon ook onderworpen aan de regeeting, en overgelaten aan de willekeur en fchikking van onzen Schepper. "En, zegt hy,wanneer wy reden zien, om wel te vreden te zyn met onzen ftaat, en tevens redelyke gronden vinden, om 'er onze hoop voor het toekomende op te vestigen;dan zal daaruit eene zeer aan. merklyke en gewigtige verandeiing in ons zeiven ont. ftaan; dewyl zulke overwegingen het gemoed bereiden zullen, om de kïaarblykJykheid van den Christelyken Godsdienst met minder vooroordeel aantenemen; eiï dewyl zy tevens ook van wonderbaren dienst zyn ,om den mensch in ftaat te Hellen , zyne eigen verbeeldingen te ïegelen, welken, indien zy niet binnen eigenaamge bepalingen worden gehouden , in ftaat zyn, van iri fommige gelegenheden, een oneindig nadeel, zo aan den  LETTERNIEUWS. 2.41 den mensch zeven, als aan de waered toetebrengen; 'tzy hy als Godlochenaar ofalsGeestdryverbandee." Het derde Boek bevat een onderzoeknaar denoorfprong en uitgeftrektheid van geleerde vooröordeelen ; en een nafporing van de Atheïsthche famenftelfels, weiken gefchikt zyn dit foort van vooröordeelen te begunstigen en te onderlleunen ; by voorb eenen toeva'igenfamenloop van atomen, eene vormende of plast ike natuur, enz# . Het vierde Boek geeft ons eene algemene befchouwing van de klaaibiyklykheid van den Christelyken Godsdienst; en hiei toontde Schryver, dat de gebeurtenisfen , de Fa&a, waarop de klaarblyk'ykheid ■van den Christclyken Godsdienst rust, zo zonderling zyn, zo treffende, zo talryk, en zo aan elkander verknogt, gedurende zo vele eeuwen, dat 'er niets .fchynt te zyn, 't welk zou verhinderen dat de gevoelens van 't menschdom over dit ft.uk niet zo eenparig zyn, als over eenige zaak in de waereld. Men ziet uit 'dit kort berigt, dat het den Schryver geenzins aan grote bekwaamheden mangelt; maar de wyze, waarop hy zyne onderwerpen behandelt, is wat al te afgetrokken , en zyne bewoordingen niet altoos geheel juist en bepaald. Te Londen kwamen ook onlangs uit • The Works ef George Berkeley, D. D, Late Bisjhop of Cioyne in beland. To ivhich is added an Account 0' hts Life, and feveral of his Letters to Thomas Prior, Esq Dean Gervais, and Mr. Pupe.&c.&c. Jn II. Vol. in 4to. Lond. 1784. Voor de Werken van den zeer beroemden en zeer godvrezenden Bisfchop Berkeley,die men hierby een verzameld vindt, Q 3 Saa£  343 LETTERNIEUWS. gaat de befchryving van zyn leven, welke met veel naauwkeurigheid en alle opregrheid door Dr. Stock, Medelid van 't Drieëenheids Collegie te Dublin, opgemaakt is uit de aantekeningen, hem door 's Bisfchops Broeder, die nog in leven is, medegedeeld. Dit ftuk was egter reeds in 1776 uitgegeven. De brieven , die hier worden gevonden, zagen insgelyks voor 't grootfte gedeelte te vooren liet licht, gelyk ook verre de meefle andere ftukken, die hier verzameld zyn. Wat des B sfchops Charakter betreft; als mensch zou men byna zonder vergroting kunnen zeggen, dat by ieder en alle deugden bezat, gelyk ieder by zenderheid van zyn le«en, en ieder uittrekfel uit zyne brieven kan doen blyken : als geleerde, en met name als Bovennatuti'kundige,Is hy doorgaans verbeeld als een Sceptiek of Twyfelaar, en zelfs voor een der verdedigers vat oiegezmte gehouden; fchoon hy eene verklaarde pad ty tegen de Sceptieken ware. De UeerHume heeft van hem gezegd:,, dat alle zyne redenee-ingen, fchoon n 2y met geheel andere oogmerken waren ingerigt, „ in de daad zelve', louter Sceptiesch zyn, blykt „ daaruit, dewyl zy gene ovettuiging voortbrengen „ „ en egter onbeamwoordelyk zyn. Doch dit zeg- „ gen is zelf meer Sceptisch dan gegrond , want des „ Bisfchops bewysredenen kunnen zeer voldoende beantwoord worden. *' Zyn voornaamfte Werk, 't welk aan gemelde berisping onderhevig is, heeft hy den titel gegeven van de Beginfelen van tnenfche* lyke kennisfe ; waaiii hy het in wezen zyn van de ftorl'e *y iMgite te wederleggen. Zyn voorname be- wys (*) The Existence of Matter.  LETTERNIEUWS. 243- wys kwam hierop uit: Het beftaan van eenig ding buiten ons, kan enkel bewezen worden door zyne uit. werkingen, dat is, door de denkbeelden, die het in gevolge van zyne indrukfels op de zinnen verwekt : Maar werkeloze O M **n "immer eene Oorzaak zyn, dewyl de ware natuur en wezenlykhe.d van Oorzaak werking Muit, welke flrydig .. tegen, de natuur van een werkloos wezen. De denkbeelden der. halven , die ons toefchynen door zinnelyke voorwerpen, welken buiten onzen geest zyn, verwekt te worden, kunnen door die voorwerpen niet verwekt zyn ; maar allcenlyk door een verhevener vermogen, wiens invloed algemeen is, en wiens wyze van werking zo eenpang en ftandvastig is, dat zy dezelfde denkbeelden in de?elfde omftandigheden altyd voortbrengt, en by gevolg den indruk geelt van iets bepaalds en beftendigs. Doen dit geheele bewys van den Heer- Berkeley fleunt op de bewoordingen van Oorzaak en Werking , en werkeloosheid ; en fchynt niet ongemaklyk te beantwoorden- want naardien de ftof werkeloos en lydelykis, biedt zy daardoor zelfs wederftand, en is daardoor in ftaat verandering te veroorzaaken in 'tgeen, waaraan zy weerftand biedt. Ook is de ftelling van dealleszins algeheele werkeloosheid der ftoffe niet wel overeentebrengen met de aantrekking en vcerkragten van verfcheide ligchanien, in verfcheiden gevallen. Doch deze en dergelyke misvattingen van den uitmun. tenden man tonen ons alleenlyk, hoe de uitftekendfte deu«d (want niemand zal hem den lof weigeren van daarin uitgeblonken te hebben) niemand beveiligt van all% /+) Inert Matter. Q4  344 LETTERNIEUWS. alle dwalingen des verftands, zo min als dat zodanije dwalingen de ware deugd bezwalken. Te Londen kwamen in 't Jaar 1783 ook uit InJiitutes, Toïïtical and Military, &c. d;.t is, Staat- en Krygskundige Inftelltngen; oorfpronkelyk in de MogoFche Tale gefchreven, door den grooten TiMouit, oneigenlyk genoemd Tamerlaan: eerst in 't Perftesch overgezet, door Abu Taulib lAïkusféihi, en uit die tale in het Engelsch, met kanttekeningen , door Major Davy ^Pèrfiefchën Secretaris van den Hoofd - Bevelhebber der Krygsmagt, in Bengalen, gedurende de Jaren 1770 — 1773, en thans Per/iefchen Secretaris van den Gouverneur-Generaal van Bengalen. Het oorfpronklyke Pe-rfiefcha is afgefchreven uit een Handfehrift, behorende aan Dr William Hunter, buitengewoon geneesheer der Komnginne, enz. en het geheele Werk is uitgegeven met een Voorreden, Registers, Aardrykskundige Aantekeningen , enz. enz. door Josepfi White, B. D. Lid van Wadham Collegie, en Laudiaansch Profesfor , in de Arabifche Tale aan de Univerfiteit van O -ford. Lond. 1783. [n 4to. Dit werk heeft zekerlyk zeer grote verdienden, zo ten aanzien der Tale, als ten aanzien van den Inhoud. De Perjtefche Taal is, gelyk de Franfche in Europa, de algemene Taal van het Oosten; althans het is de Taal, waai in de handelingen van het Oosten doorgaans gedreeven worden: zo. dat het van 't grootfte belang zy voorallen , welken in die gewesteii tragten uittemunten, zig op de kennis dier Tale toeteleggen. Daartoe hebben de Werken van de Heeren IV. Jones, en Riclardfon, uitffeekeada hulp  LETTERN1EU WS. 245 talpmiddelen verfchaft 5 en dit tegenwoordige Wevk is SE daartoe eene voomcflyke handleiding; zynde bet zelve op de een, bladzyde in 't Porteen, en op de tegengaande bhdzyde, volgensde vertaling van den Lor Day , in gemaklyk en fraai Engelseh ge. drukt Het We.kzelfvertoontonsdengrotenT.mour of Tamerlaan, gelyk hy doorgaans by ons genoemd wordt, in zyne regte kleuren, door hem zeiven ge. .fchüderd; en dat afbec'.dlel verdient ahe de opletten. heid van den Historiefchryver, die het Oosten w.1 be. fchrwen; van den VVysgeer, die den mensch en zyne hoedanigheden beoeffent; en van den Held, dieoverwin«„g« bemint, en zig zei ven en anderen w.1 gelukkig maken. Inzonderheid blykt uit zyne Staat, en Zeden, kundige Stellingen, dat hy zig eene gewoonte maakte om meester te zVn van z.g zeiven; 'c welk gew.sfelyk de zekevlté weg is tot overwinningen ; want een Vorst, dié meester is over zyn eigen driften, is alleen in ftaat zvne heerfchappyen te bevestigen. Zyn voorbeeld toont levendig , dat het beftuur over zyne driften, menfchelykheid, regtvaardigbeid en godsvrugteven wezen]vke hoedanigheden zyn voor een groot held, als perfoonlyke dapperheid en ftaatkundige fchranderhe.d; fchoon we echter in dezen grooten Tartaarfchcn OverWinnaar niet moeten onderftellen , dat hy met alle die deugden, naar den fmaak van onze hedendaagfche denkwyze, bekleed was. l>halven dit Werk van Tiraour en deszelfs overzefJ0g, vindt men hier nog eene fraaije Voorreden en Aantekeningen van den zeer geleerden Heer Wlute; gelyk ook eenige gewigtige aanmerkingen van den Heer nflyy over het Perfiesch, ten aanzien van den handel Q 5 il1  246 LETTERNIEUWS. in H Ooften. By dit aiïes zyn nog eenige Gebeden van Bramms gevoegd, die door den Heer Boughton Roufe zyn vertaald, en duidelyk tonen, dat die In dtaanfche Wysgeeren, hoe hoog zy ook van fommigen mogen opgevyzeld zyn, nog geenszins geleerd heb. ben een afgetrokken denkbeeld van God temaken; dewyl ze Hem over de gantfche waereld als verfpreid aanmerken, en als in ftoflyke deelen en werkingen verdeeld, noch onderfcheiden, noch onafhankelykvan het zigtbare. Nog is hier uitgegeven een famenftel van Tydrekenkunde, A System of Chronology, by James Playfair, D. D. Member of the Antiquarian Socity of Scotland. London, 1784. j„ Foi. Dit werk bevat een uitmuntenden Schat van Tydre. kenkundige geleerdheid, en overtreft alles wat van dergelyke foort van werken tot nog toe is uitgegeven. De werken van Scaliger, üsferius, Petavius, Marsham, Newton, Freret en anderen van later tyd over de Tydrekenkunde zyn bekend, en men is aan die ge. leerden zeer veel verfchuldigd; maar dit werk van den Beet Playfair overtreft allen, zo ten aanzien van het opgeven der Beginfelen van de Tydrekenkunde met beknoptheid en juistheid; als met opzigt op de juist, heid, waarmede het een kort begrip geeft vandewaereldgefchiedenis; en ten aanzien der tafels en kaarten, welken een gezigt geven van de opvolging der gebeur.' tenisfen van 't menschdom, en diepen indruk maken in het geheugen. Het Werk is in vyf deelen verdeeld. Het eerfte gedeelte vervat de Beginfels der Tydreken. kunde: de verfchillende gedeeitens van den tyd, dagen, we»  LETTERNIEUWS. 24? weken, maanden erz de Zonne- en Maancirkel , de Epacta, enz. Daarop volgt, in het 1 wede gedeelte, een kort begrip van de Algemene Historie 't welk de geleerde Schryver met zo veel oordeel als naauwkeurigheid heeft gefehreven Zeer kundig oordeek hyover de gewaande oudheid der Chinezen , der Egyptenaren en "andere Volken; verkiezende verre het ge?ax van Mozes te volgen, boven de fchitterende wondei(breuken van de Heren Baflly en Buffon. Daa-op volgt een lyst van de Eklipfen, federt Christus tyd tot nu toe voorgevallen, volgens de hedendaagfche fterren. kundige tafelen ; met korte befchryvingen van de verfchynfelen van ieder Eklips; en daar is, zeker vry min gepast, agter gevoegd een lyst van meer dan 1600 Kerkvergaderingen. Het vierde gedeelte vervat de Tydrekenkundige Tafels en Kaarten, welken de nuttigheden vat. de tafels van Dr Blair en Dr. Priestley te gelyk verfchnffen. Zy vertonen de regeeringen der Koningen' en Keizers, den leeftyd van de aanmerkIykfte mannen in alle eeuwen, federt 't jaar voor Christus 2200 tot heden. 'De fchikking in deze tafelen gehouden is zeer naauwkeurig , maar wat te lang om hier te befchry ven. Vervolgens heeft men een Tydrekenkundige Tafel van alle aanmerkiyke gebeurtenisfen der oude en hedendaagfche Historie, federt de fchepping tot 't jaar 1783. Het aanhangfel vervat eene zeer groote menigte van Tafelen , tot opheldering van vele gedeeltens van het famenftel, welke Tafelen niet dan verfpreid in vele werken gevonden worden. De eer. fte is de Kronyk van Pat os, oorfpronk'yk gegraveerd naar demarmere tafelen te Oxfjrt; onder anderen volgen hier ook dc marmere tafels der Olympiaden; een lyst van  248 LETTERNIEUWS. van de Thebaanfche Koningen uk Eratosthenes; enz. enz. Gelyk die Werk in alle opzigten door den Schryver met zeer grote geleerdheid en juistheid is uirgevoerd; zo is het ook met grote fierlykheid door den graveerer en drukker bearbeid. Ook kwam hier uit het voortreffe'yk en lang gewenschte Werk van Kapitein Cook, met den titel A Voyage to the Pacific Ocean, enz. dat is Eene Reis naar de Zuid of Stille - Zee; op'bevel van zyne Majefteit ondernomen, om ontdekkingen te doen in het Noorder Halfrond, om de liggingen uitgeftrektheid te bepalen van de West zyde van Noord Amerika, haren Affiand van Azie, en de Vaatbaarheid van ëëïïigeh Noordelyken Doortogt naar Europa; gedaan onder het opzigt van de Kapiteins Cook.Clerke en Gore, met zyne Majefteits fchepen de Refolution en Discovery , in de jaren 1776, 1777, 1778 1779 en 17Sc In Drie Deelen: Het ïfte en Ih'e gefchreven door den Kapitein J a m es Cook , Lid der Kon. Sociëteit; en het lilde Deel door Kapitein Ja. Mf sKing, L. L. D. en Lid der Kon. Sociëteit, opgehelderd met Mappaas en Kaarten, naar de oorfpron. kelyke Tekeningen van den Lieut. Henrï Roberts, onder het opzigt van Kapt. Cook gemaakt; en verfierd met eene groote verfcheidenheid van Afbeeld fels van byzondere Perfonen, Gezigten van Plaatfen, en bistorifebe Vertoningen van aanmerkelyke Voorvallen, geduurende de reize door den Heer Webber getekend, en door dealieriiitmuntendfiekonfreiiaren in plaat gebragt: Uitgegeven op Bevel van de Lords Commis- %  LETTERNIEUWS. =49 ftrfsfeti der Acmiraliteit. III Deden in 4to. tal Deel in Fol'0 voor de Raten. Lenden, 1784. Dit uitmuntend Werk, op 'sLands kosten, met zo groote en Icdsterryke verfietfelen uitgegeven , werdt >n den Boekwinkel verkogt voor 4 L. St. 14. 1. o. a. toaar 't werdt met zo groote gretighetd gezogt.dat men op den derden dag na de uitgave, geen exemp.aar „eer by den Boekverkoperkrygen konde, en er,gelyk men zeker weet, zes, zeven, agt, ,a zelfs nen Gutnies voor heeft geboden. Het is ons onmogelyk hier, in een kort bedek, onzen Lezer een juiste befchming van een zo groot, aanmetkiyk en lutsterryk Werk te geven, of hem een-g berigt mede te dee.en van de uitgeftrekte Reize in 't algemeen, of van de gewigtige byzondere voorvallen, die 'er in verhaald worden! ,n 't algemeen is 't zeker , dat de ontdekkingen, welke op deze reizen gedaan, en hier befchreven zyn, van de grootfte nuttigheid zyn ter bevorderinge van de geographie, van de fcheepvaart, van den koophandel, van de fterrekunde. de kruidkunde en de natuurlyke Wyshegeerte in 't algemeen , en de Menfche kennis .n 't byzonder ; en dat zy een einde maken van de gevaar.yke onderzoekingen naar doortogten en landen, dit nergens zyn. Ook vindt de menfchenvriend hier Myken van de edelmoedigheid onzer Reizigers , waardoor zy te voren min bekende en mtn gelukkige volken, en hunne nakomelingen in aHe volgende eeuwen, zeer veel verkwikking en nut hebben te weeg gebragt. Doch we kunnen van dit Werk, Ui ons klein beftek, niet meer zeggen , zonder aan', zelve door onze alleronvolmaaktfte berigren te kort te doen.  2go LETTERNIEUWS. doen. Zeven-entwintig konstenaars zyn gebruikt tot het graveren der Platen, die zeer fraai zyn. D- UITSCHLAND. Halle. Onlangs is hier in druk verfchenen een nieuwe vertaaling der Klaag iederen van Jeremia , onder den tytel: Neue bearbeitung der Klaggefan ge Jeremia s , von Mag. Georg AdaM Horrer, enz. Wy maaken 'er voornaamlyk gewag van, dewyl dit, binnen vyf Jaaren, de vyfae vertaaling is, welke, alleen in Duitschland , van dit fraaije Hebreeuwfche Dichtftuk het licht zagen. De voorige arbeid van den Geleerden MicHAëLis, dathe, bormel en struenzeê, vertrouwen wy dat by den minnaaren van dien tak der geleerdheid, genoegzaam bekend is. De Heer horrers plaatst den eerften zang in den tyd toen Jojachin naar Babel gevoerd was, en Jerufalem nog over einde ftond, hoewel deerlyk benard. (Zie 2 Kon. XXIV.) De tweede en derde zang zouden tot de tyden van Zedekta en de belegering betrekking hebben, weshalven de ftad , als nog niet verwoest, maar naby den ondergang ge, fchilderd wordt. De vierde zang zou gedicht zyn» ra de verwoesting des tempel ; en de vyfde ra de voftrekte vernieling der ftad, misfchien op de reis van den Profeet naar Egypten. Erlangen. Doet. Joh. Wilh. Ram heeft alhier,by Palm, in 03avo, uitgegeven : Freymüthige unterfuching über die Typologie. Vrymoedig onderzoek  LETTERNIEUWS. *$* i Pr de Leere der voorbeelden.) Het is onbeZtba7da< hettoepasfelyk gebruik der voorbedden I S duwingen, dikwerf geheel en al fleunt opeen wito gT verklaring van verfeheiden bybeltekften, Twelke de Heiland en zyne Apostelen, ter overtuiT Z Toodfche tyd genoten, op zekere voor- d h d e daarom onder ons zo veel te mtnder dien na d uk en betekenis kunnen hebben, als ze maar zelden " de klasfen der eigenlyke voorbeelden bd.oore . Ondertusfchen deeze ftudie was reeds liefkoosde fpeelpop van veele beuzelen Goüffde» den, die gaarne, in dat onmeetbaare veld aan hunne v rwilderde verbeelding den vryen teuge vierden; en Z niet weinig gemak, by vonden , in plaats van taale gefchldkunde te beoefenen, hunne aangenomen lodens door de vreemdfte overdragten en toep sfin. fen b haaglyk te maaken ; het geen te ligt* vlotte, dewyl die handelwyze by het gros der menfchen, dat 1/veel in denken doet, zich aanpryst door een v rblindende fchittering van het vernuft en tevens het voorkomen heeft van füchtelyke vroomhetd. Men behoeft zich derhalven niet te verwonderen, .ndten het Werkje, waarvan wy hier fpreeken, tegen de fterkfte vooroordeelen zal moeten worftelen; hoewe wy ,H,vfelen. of het licht der waarheid zal doen verdwynen. Voornaamelyk bepaalt zichdeSchryver tot zodanige voorbeelden, welke men gewoon is op den Mesfias toe te pasfen, waarby hy zich inzonderheid bevlytigt het ongerymde van veele toefpeehn-  252 LETTERNIEUWS, gen op den ceremoniëe'en Godsdienst de- oud» Too den aantewyzen, terwyl hy verfcheide Bybeltekften m een he.der dagltch. ftelt.en door zyn htrltaeriog» memg Leezer den weg eener gezonde SchriftverkLu ring afbakent, en hem tevens behoedzaam maakt, om den fpotter geen nieuwe, fchoon krachteloos wape jen, tegen de Goddelykheid der Openbaaring i„ de hand te geeven. B e r l i n. fn het voorige Jaar is hier een fraai op. geüeld werk;e in het Jicht- gekomen : üeber PerZ Amt undWurde Jefit. COver den Perfobn het Ampt en de waarde des tferiosfers ) Wy zie„ „ 7e_ ker geleerd tydfehrift, dat men den Beer Hpuose, Candidaat by de Domkerk te Be.lin, voorden Schryver houdt. Hoewel men het met den f-hran deren opfteller niet in allen opzigte eens mogt wee zen, zal men 'er echter den Jof van eene fraaije uitvoering in geencn deele aan weigeren. Men ziet ten klaarften dat hier de hoofdbedoeling was, omaliesin een kort bellek by een ,e verzamelen, wat 'er wegens d.t onderwerp in de be%e.fchriften , en voornaamelyfc m die des n.euwen verbonds ftaat opgetekend, met zorgvuldige vermyding van alles, wat de Kerfcelyke keriMftb en feholafiieke, Godgeleerden deswelen opleveren; En Z0U dit niet de .rechte, een.ge, weg Zy„, om de onbezwsikrê fpooren? Wie hieraan nog mogt twvfeJen, ver zoeken wy de Inleiding tot dit Werlc,e met behoorjv. ke oplettendheid te leezen, en wy vertrouwen, dat men z,ch die moeite in geenen deele zal bekJaagen Als een aanhangfel op hetzelve volgt een vvéigefchre- ven  LETTERNIEUWS, 2S.7 ven Leerrede, over de Christelyke leer der Verztening. Zie hier de twee hoofdftellingen , waaruit men, eenigzins, over den denktrant van onzen Schryver zal kunnen oordeelen. Eerfte Helling: Jefus Christus is ons, naar de Goddelyke fchikking, in zynen dood een gedenkteken onzer verzoening geworden. Wy moeten, dierhalven , ook den dood van Jefus, als een verzekering van de Goddelyke bereidwilligheid om ons onze zonden te vergeeven, geloovig aanneemen, en onze hoop daar op vestigen — Tweede Helling • God heeft ons, ten einde wy deeze hoop deelachtig zouden worden , ook de voorwaarden laaten bekend maaken, op welke hy onze begaane misdtyven genadig wil vergeeven. Deeze voorwaarden beftaan in een ongeveinsd berouw over onze zonden, en in oprechte poogingen om onzen wandel te verbeteren. Wy moeten ons, dierhalven, ook naar deeze voorwaarden gedraagen, willen wy anders by God vergiffenis van onze zonden deelachtig worden. Gottingen. Alhier verfcheen, in 1782, in Oe„ tavo , Grundlehren zur kenntnisfdes menschlichen viltens, &c. dat is: Grondbeginfelen ter kennisfe van den menfehelyken wil, en de natuurlyke wetten eenes gefchikten wandels, door J. G. H. Feder, Hofraad, en Hoogleeraar inde Wysbegeerte. Deeze geleerde Schryver gaf reeds in den jaare 1769. een Leerboek aan het licht, het welk, federt dien tyd, drie maaien is herdrukt geworden. Het werkje dat wy thans aankondigen, is weder een nieuwe uitgaave van het zelfde Leerboek, echter merkelyk verbeterd, en geheel op nieuws bearbeid. De algemeene inhoud ALOEM. BIBti. V. deel. N. 2, R Vaïj  255 LETTER NIEUWS: van hetzelve, vertrouwen wy, dat denmmnaaren van Wjsbegeerte en Bovennatuurkunde genoegzaam bekend is; weshalven wy alleenlyk met weinige woorden aan wyzen, waerïn zich deeze uitgaave van de voorige onderfcheidt, het welk gedeeltelyk in verkortingen ,gedeeltciyk in byvoegfelen en het veranderen van de rangfcbikking der onderwerpen beftaat. Zo heeft , by voorbeeld , de Schryver zodanige aanhegtingen en uitbreidingen weggelaten, die veelmeer tot de voorffelling by monde, dan tot eene zogenaamde grondfchets behooren. Daarentegen is de fom der hoofdbegrippen en grondfiellingen merkelyk vermeerdert. In de algemeene praktikaale wysbegeerte, heeft hy het onderzoek, zo wegens de gefieldheid der ziele, als de oorzaaken der verfcheidenheid van aart en inborst, breedvoeriger dan te vooren behandeld ; ook heeft hy hier eene andere orde in de rangfchikking gevolgd. Verder is de Staatkunde, even gelyk de algemeene praktikaa. le wysbegeerte, zo verre uitgebreid, dat zy met de zelve byna in uitvoerigheid en omtrek overeenkomt. Ook zyn hier en daar in deZedeleer en het natuurlyk Recht, eenige ophelderingen bygevoegd. Het voornaamfte over de Oeconomie en andere takken, verfchytit hier riet meer afzonderlyk, maaris, ter behoorlyker plaatfe, >'n het behandelen der praktikaale Wysbegeerte gebezigd. By elke hoofdverdeeling zyn ook riu do voornaamfte Schryvers aangewezen, uitgezonderd alleen by zodanige onderwerpen, waarover de Schryver afzonderlyke verhandelingen heeft uitgegeeven ; en dit met zo veel te meerder recht, als de Hoog. leeraar vermoedt, dat zy die de zaak breedvoeriger wil-  LETTERNIEUWS. &$f willen kennen, bun toevlucht tot zyn grooter Work over deeze ftoffe zullen neemen. LEiPzrcH. Het Nut der Tcgenfpoeden wierd dikwerf door de bekwaamile pennen, op verfchillende wyzen, betoogd en aangedrongen: en is'er iets, het geen ons brooze fiervelingen dagelyks te p'asfe komt, het is de zekere overtuiging, dat de rampen deezes levens, onder het bellier eener Wyze Voorzienigheid, ons wezenlyk geluk kunnen en moeten bevorderen. Deeze troostgrond heeft altoos een gezegende uitwerking, en wel zo veel te meer, als men den lydet zeiven kan doen b'efeffen, dat het leed, waarmede hy moet worfielen , voor zyn eigen perfoon de beste gevolgen kan hebben; dat daaruit, reeds in dit ieven, voor hem en zyne medemenfchen, deheerlykfte vruchten kunnen voortfpruken. Met dit byzonder oogmerk ^ fchreef de Eerwaarde Johannes SamuclFest, een jong Geestelyke, te Pegau, in Saxen, onder het eigen gevoel van de zwaarfte bezoekingen, een Werkje, dat wy, zo we! om de rykheid van ftoffe, als de fraaiheid van behandeling, niet flerk genoeg kunnen aanpryzen. De tytel is: Verfuch über die vortheile der leiden und wiederwdrtig keilen des fnensch' Iichen Jebens; zur beruhiging meiner bruder^ (dat is: Proeve over de voor deelen van de Tegenfpoeden en wederwaardigheden des menfchiykeh levens; ter vertroosting myner medebroederen) II Deelen, in iavo, Ziehier een verkorte fchets van het geheele ontwerp. Na eene gepaste Inleiding (over de algemeenheid der menschlyke ellende; de oorzaaken derzelven; den gewigtigen troost „ R 2 ont-  ïSF LETTER NIEUWS ontleend van het beftier eener wyze en goede Voorzienigheid ; den aart der Godlyke ftraffen; — en onze verpligting om de oogmerken des hemels in onze rampen op te fpooren;) gaat de Schryver over tot het onderzoek van de voordeelen , welke uit de Tegenfpoeden, zo voor den ïyder zelvcn in het byzonder, als voor de menfchelyke Maatfchappy in het algemeen voortvloeijen. En deeze voordeelen zyn voomaamelyk de volgende: Wy leeren de waarde van het verloren goed dus beter tkennen, Wy letten meer op de gevolgen van ons gedrag,en zyn op onze hoede tegen nog grooter ongelukken. Wy worden meer bekend met ons eigen- zeiven, en ons geheele karakter. — Wy worden gemeenzaamer met den Godsdienst en het vertrouwen op de Godlyke Voorzienigheid. Het lyden is een gefchikt middel, om veelerlei deugden by ons aantekweeken, en ons vooe veelerlei ondeugdên te bewaaren. Onze geest verheft zich dan te gemaklyker boven de vergangkelyke dingen deezer aarde, en vestigt zyn uitzichtes op beftendiger eeuwige goederen. —— Onze toekomende zaligheid zal 'er waarfchynlyk door vergroot worden. — Wy erkennen de overige zegeningen des levens te beter, en worden meer en meer gehard tegen andere ongelukken Verfcheide nog onbekende vermogens onzer ziele worden opgewakkerd, en ontfangen hunne behoorlyke richting; en dus bereiken wy, door een aanhoudende infpanningi onzer werkzaamheden, een' hooger graad van volmaaktheid. Niet zeiden zelfs wordt 'er onze ty- deiyke welvaart door bevorderd. Ons voorbeeld flrekt ter waarfchouwing en leering van anderen , terwyl  LETTERNIEUWS. 359 wyl wy hen gelegenheid verfchaffen, om proeven van hunne deugd en menschlieveridhefd te geeven. ■ Eindelyk, wy worden dikwerf door onze fchade de weldoeners van anderen, en beantwoorden dus aan onze verpligting , om de goedertieren oogmerken van onzen hemelfchen Vader, op allerlei wyzen. te bevorderen. Men zal uit deeze fcheïs genoegzaam kunnen opmaaken, dat de Schryver dit gewigtig onderwerp uit een geheel byzonder oogpunt befchouwt, en in een licht plaatst, waarin elk lydende het gaarne met hem zal willen befchouvven: en welk mensch is 'er, die niet, op de eene of andere wyze, reeds werkelyk lydt, of ten minnen voor lyden bloot ftaat, en voor wienf dierhalven, bedenkingen en troostgronden als deezen ten uiterften nuttig en gewigtig moeten weezen ? Wy verwachten, binnen kort, van dit Werk eeue goede Nederduitfche vertaaling, en twyfelen geenszins, of onze weldenkende Landgenooten, zullen het met die achting ontfangen, welke het zo zeer verdient, en tot dat heilryk einde gebruiken , waartoe het wierd opgefteld. Berlyn. De Heer J. A. Eberhard, ook buiten^ * zyn Vaderland bekend als een uitmuntende Verdediger van den Christelyken Godsdierst, en'c geene daaraan Yerknogt is, een Voorftandcr van verlichte kennis en goede zeden, heeft ter bevqrderinge daarvan, vooral onder lieden van den eerften rang, in den jaare 1782, alhier uitgegeven een allergepast Werkje, onder den Tytel van Amyntor. Eene Gefchiedenis in Brieven. Hoe zeer deez' Tytel dit Werk tot den rang des R 3 Ro-  3n Ampt voegende ernst, haftigheid paart. Door deezen en Philokles wordt hy ' onderrigt, om de hoogfte en algemeenfte zedelyke Wet in de menfchelyke Natuur, waarvan hy airede overtuigd is, dat zy beftaat en ons aangebooren is, ook als°eenen bron van de Wetten der Gezelligheid te bebefchouwen. Hierop komen Metra en Philarete op het land by Amyntor, welke aan zynen Vriend Hedion het aangenaama en aanlokkelyke zyner tegenwoordig, R 4 lee'  262 LETTERNIEUWS. leevenswyze befchryfr. Aan denzelfden Vriend ontdekt hy zyne liefde voor Philarete en zyne begeerte, om zig met haar in den Echt te verëenigen, doch tot de vervulling waarvan hy in 't geheel geene hoop hadt. Ondertusfchen wordt ontdekt, dat Philarete een vermiste Dogter is van Philokle?, welke ontdekking en de voorgaande gefchiedenis van Philarete daarop zeer treffend verhaald wordt. Hierop valt Amyntor in eene zvvaare krankte, geduurende welke het medelyden, dat Philarete neemt in den Vriend van haaren we. dergevonden Vader, aan hem haare tedere liefdevoor denzeiven verraadt, welke dan ook aan hem hoope geeft, om zyn vuurig verlangen te voldoen. Deeze hoop bevordert grootelyks zyrie herftelling. Geduurende dezelve raadt Philokles hem, om eeii^e Boeken des N. Teftaments, byzondeilyk de Gefchiedenis van Jefus Leeven, met oplettendheid en onbevooroordeeld te leezen. Hy volgt deezen raad, en bevindt vol verwondering en roering, dat het gantfche Leeven van Jefus de ontwikkeling is van een eenig groot plan, waarvan hy de Goddelykheid en Weldaadigheid thands ten klaarden ziet. De gewaarwordingen en gefprek* ken, die daardoor by hem veroorzaakt worden, deelt zyne Moeder aan Philarete mede, wanrby zy te gelyk de gefchiedenis geeft, van zyne dwaalingen en de daar op gevolgde betere onderrigtmg zynes verftands over de gewigtigfte waarheden. Een bezoek en gefprek van Hermeas overtuigt Philarete nog meer van de verandering van Amyntors Beginfelen, en zy befluit daarop eindelyk om haare hand aan hem te geeven. Tege'y. kef  LETTERNIEUWS. 263 lyker tyd wordt hy in de gunst van zynen Vorst herfteld, en treedt als landraad in deszelfs dienst. Gelyk hetgantfche werk zeer uitmuntend isendenzuiversten fmaak, het edeistgevoel en de diepste kennis der Waereld te kennen geeft; zo°is bet ook eenvnr. dio-en kunsteloos, even gefehikt voor befchaafde heden van den eersten rang als voor den denkenden Wysgeer Onder de Brieven munten byzonderlyk uit de Me, over dc noodzaaklykheid om de jeugd reeds vroeg vatbaar te maaken voor Godsdienftige aandoeningen; Br. 13,15, 16, 17 en 18 , waarin getoond wordt, dat onze pligten' gegrond zyn op een aangebooren zedelyk gevoel, waaruit, volgens Br. 23 - 26. °°k de Wetten des gezelligen Leevens kunnen afgeleid worden. Br. 36 39 behelzen een zeer fraaie befchryving van Amyntor» Belydenis wegens het ontvangen onderwys over het Charakter van J. C. ende voortreffelykheid van zynen Godsdienft, en Br. 40 en 41 zyne overtuiging, die zyne Vrienden in hem te wege gebragt hebben.van den pligt des geloofs en den invloed van den Godsdienst op de ze. delyke Volmaaktheid van 's menfchen Charakter. De invoegfelen zyn niet minder leerryk en gewigtig; zodat dit werk van den Heer Eberhard wel waardig ware om in onze Moedertaale vertolkt te worden , om daardoor te vergoeden en tegen te gaan het verg.f, dat door zo veele oozedelyke en fmaakelooze Romans zo uit de Hoogduitfche als andere Taaien overgezet, in de harten van Nederlands Jongelingfchap wordt uitgeftort, en door dezelve zo gretig ingezwolgen. Te Gotha is in 1783 uitgegeven, Amalia von Nardheim, ader der Tod zu unrechter Zeit, R 5 3 Dee'  2Ö4 LETTERNIEUWS. ; ', ' ' " I 2 Deelen in 8vo. Dat is. yjmalia Van Noordheim, of de Dood ten onregten tyde. Dmtschland is zederd ettelyke jaaren overftelpt geworden door een menigte van laffe, zedeniooze of iangewylige Romans, waarvan onder eeilige weinige anderen de bovengemelde moet uitgezonderd worden. In de Voorreden geeft een Vrouw zig uit voor de Schryffter, die gelegenheid gehad heeft de waereld te ieeren kennen, en door eene veelvuldige ervaafenis, en een natuurlyke geneigdheid tot overdenkingen, tot eenige heilzaame aanmerkingen opgeleid is, welke zy hier,in eene gefchiedenis bekleed, aan het Publiek mededeelt. De vrouwelyke Charakters zyn dus ook zeer zagt en mals, in een aangenaame manier, en natuurlyk getekend ; de mannelyke daartegen zyn eenigszins ruuw en fiug, vermoedelyk met opzet zodanig gefchetst, op dat de Leezer niet misfen zoude dezelven van den bedoelden kant te befchouwen. De gefchiedenis van deezen Roman, waarin de Schryffter haaren eigen weg gehouden heeft, komt hierop uit. Amalia van Noordheim is een jonge Juffrouw, met de beste begaafdheden van ziel en lighaam, welken door Mevrouw Larefche, een vrouw van een ufcronntend Charakter, en aan wie de opvoeding van Amalh is toevertrouwd, tot volkomenheid geraaken. • Deeze Juffer wordt in Hamburg bekend met een jong Koopman , Rambo genaamd ; uit deeze kennis wordt een onverbreekelyke Liefde gebooren, maar die door de adelyke Bloedverwanten van Amalia fterk wordt afgekeurd; byzonderlyk daar Familietrotsheid en baatzugt eenen ryken, maar reeds afgeleefden Edelman begunftigen , om aan Amalia ten Echtgenoot opgedrongen te wor-  LETTERNIEUWS. |$S worden. En nadat het der Fam.lie gelukt was, haar woraen. ^ vail °P eT '1t £££ *«S « Se««- »»< Mev. Larefche te ruh-Kui, . » „,,,r(if ~„ «".rollr hnuwlvk geen voortgang neen , plegügheid te weigeren, voorneemens om haaren, uit rwgin* b naar, den jongen Hamburger «W^ïiE Laten , alle de voorregten van den Adel te ver.aa "n ei zig met hem in den Echtte begeeven ; Dan de Bruiioft. „„lyhiedenis zyn verfcheiden in- ln den loop deezer gefchiedenis zy vo Hs, van geen minder gewigt, byzonderlyk d« a li •« Moeder, de Vrouw van Noordheim, welvan Amalia s frioeuer, ^ u„,m\vu kedoor een te voorbuig aangegaan tweede huweiyk 2 e ongelukkig wordt, doch door haare lydzaamhed o^era ede ongemakken vaneen rampzaligen. Echt 6 - . d Mane!aars kroon. Dit byna geragd Vord Jnmengfel is des tc leereer, om lyk en dikwyls gebeurend voorbeeld behelst, hoe  265 LETTER NIEUW. S. i van Noordheim , a!s mede de 3o(te en 42de, in welker eerfte een zeer beknopte Zedeleer voor jongejuffrouwen , en in de andere het beminneiyk en weldaadjg Charakter eener jonge Vrouwe voorkomt. NEDERLANDEN, Te Amsterdam, by J. Tntema zyn.uitge. geeven: Waarneemingen over de Vuurbergen in Italië, Sicilië en omjireeks den Rhyn , alsmede over de aardbevingen voorgevallen in Italië ,1783. door den Hr. William Ham/lton, &c. Schoon 'er reeds voor langen tyd veele beroemde Natuur- en Scheikundigen verfcheidene ftelfels wegens de Natuur en Ourfprong der Vuurbergen gevormd hebben, zyn en luisterde, zo riep de Koning en vermaande de „ „ moeder, dat zy den Jongeling zoude raaden tot „ „ zyner behoudenisfe. En als hy met veele woor„ „ den haar vermaand had, heeft zy aangenomen ,, „ haareh zoon daartoe te brengen. En dè moeder „ „ naar hem toebukkende, en den vvreeden tyran „ beff o tende , zeide aldus in haare vaderlyke taaii i» Ie: Myne zoone ontlermt u over my,dieunegen „ „ maanden in myn liehhaam gedragen , en u drie Ja.' ,, m ren gezoogd hebbe, en dien opgevoed en u tot „ „ deezen ouderdom gebragt, en de moeite uwer „ „ opvoedingé gedragen hebbe. Ik bidde u, myn „ „ ki;.d, dat gy ziende naar den Hemel, en naar n >» de aarde, en aanziende al wat daar in is, wilt „ „ erkennen, dat God deeze dingen uit niet ge„ „ maakt heeft, en dat het menfchelyk geflagt al„ „ zoo geworden is. En vreest deezen beul niet, „ „ maar wilt u zo dragen, dat gy uwer broederen „ „ waardig zyt, en ontvang den dood, op dat ik „ ,, in barmhartigheid u weder mag verkrygen met „ ,, uwe broederen.";' De verhevenheid van het karakter deezer edele Vrouwe, welke de eenige waare godsdienst belangeloos groot doet zyn, en wier deugd de fierkfte proef kw doo.ftaa:), trof onzen vernuftigen Dichter zodanig 'd«c  LETTERNIEUWS. 273 dat hy lust kreeg, om 'er door middel van de Dramatifche Poezy voor de Dichtkunst party van te trekken, en hy heeft deeze zyne taak zo wel volvoerd, dat dit Tooneelftuk, door de beurtelingfche mengeling van het verhevene en tedere, dat 'er in doorllraa t met na kan laaten, ccn gevoelig hart, dat den godsdienst eerbiedigt te roeren en te treffen. Wy hebben 'er alleen op aantemerken, dat 'er in he: geheele ftuk genoegzaam geene intrlgue plaats heeft, het geen echter in een Treurfpel vereischt wordt, en dat wy m het karakter van Ep.phanes geenzins die grootheid kunnen vinden, welke, te midden van zyn hooggaande onmenfchelykheden, treft en belang verwekt, gelyk de Dtchter in zyn voorbericht opgeeft. En dit laatrte was ook niet noodig. Men behoeft geene dwin- • gelanden eene groothétd te verleenen, die zy niet bezitten Ep.phanes is eigenaartig en naar de natuur afgefchetst. Een grilziek dwingeland, die de tederfte banden der Natuur van een ryt, en de opwellende gevoelens van zyn eigen hart verdooft, om de veragtelyke drift eener kwalyk geplaatfte eerzucht te voldoen, oni een valsch denkbeeld van eigen grootheid optevolgen. Zulke Vorsten,die het menschdom meer onheilen berokkenen, dan alle de onvermydelyke rampen der Natuur tezamen, moeten altoos met die zwarte verwen, worden afgefchiiderd, die de dwingelandy doen vervloeken en het menschdom een onuitwischbare afkeer inboezemen voor alles wat naar flaverny zweemt. _ Het groote en belangverwekkende kwam hier alleen te pas in de karakters van Thirfa en Jedidia en deeze zo wel als die van Selima zyn met zulke meesterlyke trekken afgefchiiderd , dat zy ons het edel hart en de verS i U-  274 LETTERNIEUWS. heven genie van den Dichter kennen doen, die ook' de kunst in het affehetzen zyner contrasten zodanig verborgen heeft, als zy zyn moet, wanneer zy behagen en de Natuur vertoonen zal. Wy hoopen dat de Heer Feith zich op nieuw aangefpoord moge gevoelen om zyne kragten in dit vak van Dichtkunde verder te beproeven, en zyn vaderland met diergelyke oorfpronglyke ftukken, die so Wel de deugd als goeden fmaak bevorderen, te verjyken. Van derzelfden Dichter zyn onlangs ook uitgekomen' Brieven over verfeheide onderwerpen , eerfte Deek Deeze brieven, welke los en vry zyn opgefteld, dochr echter overal de Kenteekenen van het leevendig vernuft en den kiefcben fmaak van den Schryver aanduiden, zyn juist gefchikt om met vermaak en nut gekezen te worden van het ongeoefend Publiek , dat niet vatbaar is voor den afgetrokken leertrantvan wysgeerige Tbeoriè'n. De onderwerpen, die. in deeze brieven verhandeld Worden zyn de volgende: i) raad aan eenen Jongen Dichter. 2) OverdeRomanze; een zoort van Dichtftukken welke r^aar de bepaling van Moncrif',die in dit vak het best heeft uitgemunt,het naive verhaal van eene aandoenelyke daad zyn moet, en die men meest in de oude volksliederen, vooral die der Schotten aantreft. De Heer Feith heeft de proef genomen om in zyne moedertaal, waarin men tot nog toe diergelyke dichtftukjes niet heeft aangetroffen, zulke Rom^nzen te maaken, en wel in twee ■verlchillende fmaaken,en hy is hier in zo welgeflaagd, •das  LETTERNIEUWS; 275 dat men zien kan, dat zyn vindingryk vernuft ook tot dit vak van dichtkunde niet ongefchtkt is. De derde en vierde brief, die wel het interesfamfte zyn, én van welken deee.fte over het onndtuurlyke , geöutreerde en onwaarfcJiynlyke loopt, en de andere de Havolging der Natuur en der fchoone Natuur ten onderwerp heeft, bevatten veele gewigt.ge aanmerkingen, die der overweeging wel waardig zyn. In den* vvfden brief handelt de Schryver over het bevallige. Hy begrypt te recht dat de bevalligheid zig even' zo 'min door eene befchryving kennen doet, als men de oneindig fyne reukdeeltjes van een warm wordend geésttyk vocht, die zich door een vertrek verfpreiden'.'ziëh kan. Hy heeft zich daarom alleen bepaalt, om eenfee eigeofchappen , die hy in het beval ige heeft waargenomen, m detedeelen.cn hetzelve vervolgens met verfeheide voorbeelden optehelderen, het ge-.ii deeden brief met een ongemeen vermaak leeZen doet Onder anderen vinden wy eene fraaije plaats uit Volta 1 re's Henriade, daar deeze Dichter de fchoore Gtbrieüe op eene ongemeene bevallige wyze vergelykt by eene roos: Qiii renferme en nahfant fa beauté naturelle Cache au vents amoureus les trefors de fonfein. ht's o.vre aux doux raijons d'unjour puret Jerein. By deeze gelegenheid toont de vernuftige Schryver aan , dat de bevalligheid roede beftaat in het opmerken van'fyne overeenkom (ten , van zagte en gemaklyke verielykingen. "Hoe menigmaal Czegt hy ,) heeft men S 3 i0  27Ö LETTERNIEUWS. in de Dichtkunst, by alle Volkeren, gebruik gemaakt van de gelykenis der roos , en echter fchyntze hier geheel nieuw. Het komt 'er maar op aan of men fmaak genoeg bezit, om ieder voorwerp van eene nieuwe zyde te befchouwen, en dan,om bevallig te zyn, juist van die zyde, die het fterklïe belang verwekt". Hy brengt hier toe by de volgendeJrophe van Malherbe, waarin deeze dichter, bezig met du Perier over het verlies van deszelfs dochter te vertroosten, haar op een b-vallige wyze vergeiykt by eene roos, fchoon zyne vergelyking geene overeenkomst ter waereld heeft met die van Vsitaire. Hy begint den Vader toe te Hemmen , dat hy in de daad een kind veriooren had , 't welk zeer veel beloofde, en voegt 'er dan by: Mais elle etoit dumcnde, ou les plus belles chofes Ont le pire defiin ; Et rofe, eile a vecu ce que vivent les rofes, ï'Espace d"un rr.atin. Twee diergelyke voorbeelden van eene gelukkige gebruikmaking van de roos, heeft de Heer Feith aangehaald, die uit onuitgegeeven Dichtftukken genomen zyn, van welken wy, wegens kortheid van bellek, alleen het laatfte zullen bybrengen. Het is hetbe. gin van een Stukje, gedeeltelyk uit profe, gedeeltelyk uit verfen beiïaande, en ten titel hebbende Z e l i s en Alci dor: „ Hét avondrood begon de westerkim reeds te begeeven , en dook,zonder door een wolkje beneveld „ te zyn, in de ftille Zee. De Maan klom aan „ eenen effenen Hemel, en flikkerde reeds op de beven- „ de  LETTERNIEUWS. 272 de toppen van het bepaerelde gras -y toen f' ZELts uitgeput door vermoeidheid en kommer, " aan den'öever van een murmelend beekje, dat door " eenige fteile abeelen omzoomd was, aemechtig ne„ derzeeg". 't Geboomte wierp een treurig duister Om Ze lis linker zyde heen, Terwyl de Maan, in ftillen luister, ' Het fchoonfte Meisje half befcheen. Het Westewindje, tnoê van fpeclen, En loerende uit de zwarte abeelen Ot ergens een viooltje fleeg, Streek op 't verlichte koontje neder, En waande dat hy in een teder, Een naauw ontloken roosje zeeg. Voorts geeft de Heer Feith twee middelen aan de hand, die, behalven het vlytig beftudeeren van de werken dier meesters, die in het bevallige het meest hebben uitgemunt, volgens zyn oordeel, zeer gefchikt zvn ter volmaaking van den fmaak, en ter verkryging van een fyn gevoel voor het bevallige, namelyk de Studie der Archietetluur, en een gedurige verkeering in de School der bevall gheid; en deeze is het gezelTehap der Vrouwen. De onoubeerlykheid van dit.laatfte middel voor Dichters en Redenaars, die in hunne kunst op eene bevallige wyze gelukken willen, heeft de ondervinding van alle eeuwen bevestigd. „ Ken: gy een volk, zegt onze Schryver, dat meer Enthufiasme voor het fchoone bezit dan de Grieken? wier werken over >t algemeen meer dcor.eene bevallige vinding en uit. drukking gekenfehetst zyn P — Alles ademt daar gc  278 LETTER NIEUWS. voel en wellust. En deeze Grieken waren juist dat kiefche, dat fyne bevallige aan hunne vetkeeiing met de fexe verpügt. 't Was daar dat de ftaatige Wysgeer zyne trotsheid aan de voeten van dezelfde fchoone Vrouw kwam nederleggen, die voor den Dichter eene nieuwe bron van gewaarwordingen ontfloot, en den Redenaar met dat godlyk vuur der welfpreekendheid bezielde, waarvan de eerfte vonken uit haare oogen ontfprongen waren. yllors, zegt Thomas leur m ai fins devenoient des eeoles (Pagrement; les Poè'tés venoient 'y pui/er des connoijfances legér es de ridicule & de gr ace; & les Philofophes des idéés, quiJouvent leur eusfent échappé a euxmemes. Sncrate & Pericles Je rencontroient ches Aspafie,comme Saint Evremond, & Cende chez Ninon. On acqueroit chez elles de la finesfe & du gout ,• on leur rendoit en échange de la reputatiod'. Dit heeft onze Schryver aanleiding gegeven om in den zesden of laatften Brief, als een byyoegfel op deezen voorgaanden, eenige vernuftige aanmerkingen over de Vrouwen te voegen; dan dit behaaglyk onderwerp zou ons de grenzen van dit ons beftek ligtelyk doen overfchryden, en wy wyzen daarom liever den leezer tot deeze brieven zelve.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK- De Charaktkrkonok van den BVBKt door Aug Herm. Niemeijer- Leeraar de Hooge School te Halle. Uit het Uoog^ ^ vertaald. II Deel. n Stuk. To Amfterdam by Jan Dóu, 177.9- ^ Gr> 8vo. de uitvoerige befchouwing van den be- en het Karaktermatige van den <^«^ doorhem, op hooger last, «^V^^ Cen en ander wy, in onze voorga nde aankon L\nP verflag gedaan hebben,) laat thans de, eigenaartig volgens eene Sïerkundige befchouwing van de^ welke, in de eerwaardige Gedenkftukken atz boudheid, meer of min uitvoerig, ^ ^ r,pn , Siphra en Pua , twee Israelitiiche Vroedvrouwen, ten tyde van hier met lof vermeld; in de belooning. haar toe" voegd, ondanks de kleine onoprechtheid, aaa Se zy zich hadden fchuldig gemaakt, (merkt Ie Schryver aan,) moet meer gezxen wordenop haare goedhartigheid, door welke zy eenmeanderen in't leevenfPaar en, dan o de ALGEM. B1BL. V. DEEL. N. I".  m A. H. NlEMÊIJEF, daad zelve. Jethro, de fchoonvader van Mozes, en een Priester te Midian, komt hem voor als een dienaar van den waaren God, om reden , dat het niet waarfchynlyk is, dat een man, zo yverig voor zynen Godsdienst, als Mozes, onvoorzigtig genoeg zou geweest zyn, om zich in zulk éene uaauwe verbintenis met de dochter van eenen Afgodendienaar i en, 't geen nóg meer is, van eenen Af^ godifchen Priester, in te laaten. Zyne dankzegging wyst dit nader aan , in welke hy, vol van aandoening, zegt: Geloofd zy Jehovah, die u gered heeft van de hand der Egyptenaaren en van Phara, ds hand; geloofd zy hy, dat hy a vry gemaakt heeft! Nu weet ik, dat Jehovah grooter is, dan alle Goden. (*) Zyne IVysheid, gelyk in andere opzichten, blonk inzonderheid uit in den raad, welken hy aan Mozes gaf, om eenige onderhoorige Amptenaars of Regters aan te ftellen; éene inrichting, zegt de Heer N, welke nog heden van zeer veel hut zyn zou in kieiDe Staaten, in welke de aanzienlykften des Volks, door duizend kleinigheden, worden afgetrokken, en alzo verhinderd om op de gewigtïgfte belangen de noo'dige agt te geeven. De drie Pharao's, welke ia de Mozaifche Gefchiedenis vermeld- worden, koomen allen voor als, meer of min met dwmgelandy befmet; de Iaatfte, egter, fchynt daar 'aan inzonderheid overgegeeven geweest te zyn De zogenaamde Egyptifche Toveraars worden vei- (*} Exod. xvni. 10, ii.  Charakterkunde van den Bybel. 282 verkeerdelyk aangezien als lieden, die in eeneii genlyken zin toverkunftigé , dat is , bovenna; tuurlyke werkingen konden verrigten, door dé jjragt van een verbond, waar in zy met de booze Geesten! ftoüden. Zy fchynen niets anders geweest te Zyn dan Egyptifche Geleerden: alzo de kennis van de verborgene kragten der Natuure, en de bekwaamheid, om door middelen eri kunstgreepen, by het gros des Volks onbekend, vreemde werkingen te kunnen voortbrengen, in die tyden het Karakter Van een geleerd man inmaakten. 1 Aïron, de Broeder des grooten Leidsmans van Israël, wordt hier befchouwd, als verre beneden hem in grootheid van Karakter, doch tevens als geen onwaardig deelgenoot in zyne verrigtingen. Zyne befch.eidenheid blonk daar in uit, dat hy, fchoon zo wel als Mozes met Openbaaringen en een wonderwerkend vermogen begiftigd, zicH nooit tegen zyne verordeningen aankant, gecnè partyfchappen onder *t volk zoekt te verwekken 3 of zich eenen. Aarfhang te maaken. Inzonderheid vertoonde zi%h dezelve by den dood zynet twee Zoonen, Nadab en Abihu3 om het brengen Van vreemd vuur op het Aldaar,' wonderdaadig geftraft; omtrent welken dood de Heer Ni aanmerkt, dat dezelve, door dé beftryders va"n den Bybel, verkeerd wordt aangevoerd als eene be^ rispelyke gebeurtenis, even alsof God op zulke uitwendige kleinigheden zien zoude. „Maar" (zege ónze Schryver) „ waarom dringen wy niet dieper T 2 9) is  .282 A. H. NIEMEIJER, ,., in den geest van dit verhaal ? Het is zekerlyfe „ voor God geen misdryf, van daar of elders vuur te neemen, zo weinig God eigenlyk „ daarin behaagen heeft, dat men hem wierook „ toezwaait of dieren flacht. Hier komt alleen „ in aanmerking, hoe verre het een en ander een „ bewys van gehoorzaamheid en geloof is. Hier „ nu kan de geheele gefteldheid der omftandig„ heden de zaak voldingen. In eenen tyd, dat Israël tot een volk, aan God onderworpen, ,, zoude gevormd, dat 'er een geheel nieuwe ,i Godsdienst zoude ingevoerd, dat het van zyn „ ligt vaardigheid en godvergeetenheid, door ee. „ nen voor hen pasfenden Godsdienst, zoude tc „ rug gebracht worden; dat aan geördenden tot „ het Priesterampt zeer ftrenge en bepaalde wedP, ten gegeeven waren; juist in dezen tyd gedraa„ gen zich twee Zoonen van Adron, die met zyne ,i nabeftaanden een voorbeeld van de geheele orde „ zyn zou, zo ligtvaardig, dat zy in dronken„ fchap(de famenhang maakt deeze byzonderheid „ byna zeker) heenengaan,tom de godsdienftige 3> verrichtingen te volbrengen., en het heilige met „ het onheilige te vermengen. Wanneer men de gevolgen gadefiaat, welke deeze moedwil» „ ligheid, indien zy ongeftraft was gebleven., „ had kunnen na zich flecpen, met opzicht tot „ het geheele van eene Godsregeering, welke op* „ gericht zoude worden; dan zal men misfchien w anders oordeelen van de gefchiedenis van Mo-  Charakterkunde van den'Bybel. 233 '„ fes, of wel met Aaron voor den alwyzen ver- ,, ftommen." Dat Aaron, nevens zyne Zuster, op zekeren dag, tegen Mozes gemurmureerd heeft, ftrydt, ■volden onzen Hoogleeraar, niet tegen de boven genoemde befcheidenheid ; hy befchouwt dit flegts als een Familieverfchynzcl of misverftand, daaruit ontftaande, omdat Mozes eene tweede Vrouw hadt genomen, zonder alvoorens zyne Zuster en Broeder daar over geraadpleegd te hebben; zo dat Aiiron flegts aan eene vrouwelyke zwakheid van Mirjam het oor geleend hadt. Voorts is onze Schryver niet vreemd van degedagte, dat Aa* ron om zynen zuiveren yver voor Gods eer, zyne hartlyke deelneeming in alles, wat totverheerlykin" van Gods grooten naam gefchiedc , en zyne innerlyke reinigheid des harten, waardig gekeurd wierdt, deezen post te bekleeden, welken veele onwaaardige Mannen na hem bekleed hebben. De getrouwheid in de opvolging der Godlyke inftellingen, zonder in dezelve eeniPe veranderingen te maaken, of !er iets van het zyne by te voegen, doet hem deeze gedagte voe- den> Zyne zaraenftelling van een gouden Kalf, om onder dit zigtbaar teken den onzienlyken Jehovah te aanbidden, legt zekerlyk een vlek op zyn Karakter. Maar is ditbedryf, in de omftandigheid, in welke Adron zich bevonlt, zo misdaadig, als het doorgaans woru. befenouwd i Gewisfelyk zou Mozes, in den eisch des volk, cooit bewilligd hebben. Maar Aarons Karakc^ >Y 3 fchoot  ffi84 A. H. NIEMEIJE R', fchoot by dat van zynen Broeder, in verheven? grootheid, zeer verre te kort; van zyne zwakheid en blooharrigheid was dit een zigtbaar uitwerksel. Daarenboven bevondt hy zich in eenen hagchelyken toeftand. Zints geruimen tyd was Mozes afweezig geweest, en men twyfelde, of hy wel ooit zou wederkomen. „ Hy is hem de naaste; hcC „ volk dringt op hem aan ; mislukte die ondernee-; „ ming, hy zou het moeten misgelden. Thans „ cifchen zy een afbeeldfel van de Godheid. „ Zal hy zie1? regelrecht daartegen aankanten? » Een moeijelyk befluit, voor een Man, die it niet volkomen ftandvastig is. Mogelyk dan — „ kan hy hen tegenhouden, wanneer hy , zonder „ 't hen te weigeren, (want dit prikkelt de lust „ niet zelden aan) hen de zaak flechts moeijelyk .s, maakt. Het fchynt dat zy, die het verzoek „ aan hem gedaan hebben, juist de rykften niet „ waren. Waar hebt gy goud? vraagt hy. Mis», fchien fchrikt hen het denkbeeld van de groote kosten af; maar nu hunne ftyfzinnigheid zo „ geweldig is, nu zy hunne verfierfelen^aanbren„ gen, is hy wel genoodzaakt, verder té gaan. - Men befchuldigt hem , dat hy zelf deel heeft „ genomen in eenen zo ftrafwaardigen beelden„ dienst! Hiervan zoek ik het bewys vruchteloos. „ Daar wordt uitdrukkelyk gezegd, dat by zo „ dra hy zag, dat men het beeld voor eenen God „ uitriep, een altaar bouwde en een feest van Jehovah liet uitroepen, is dit niet een zicht„ baare yver, om de eer van den waaren God 3, nog  Charakterkunde van den Bybel. 255 „ nog op eenige wyze te handhaaven ? En kan „ men die toomlcoze baidaadigheid van het volk „ Adron te last leggen, daar hy 't misfchien „ fterk genoeg ondervond, waartoe zyne on„ voorzichtigheid hem vervoerd had ? Is „ hv dan na de verleider van het volk? Óf tracht hy eenen Godsdienst naar zynen fmaak 3, meevoeren, en zich tot den Opperften opte„ werpen? Kan men hem hier eigenlyk wel als 3, Friester aanmerken , daar 'er immers nog gee* a, ne Stichts hutte was; daar 'er nog geene versi ordeningen met betrekking tot den Hoogen., priester, de offeranden en de eigenlyke inrich', ting van den Godsdienst waren bekend ge\[ maakt. Dc bedillers der heilige fchrift heb„ ben altyd: de gewoonte, de gefchiedenisfen „ buiten het verband ftuksgewyze te leezen; „ men moet zich derhalven niet verwonderen, 3, dat hunne tegenwerpingen veelal zo ellendig i« zyn." In het Karakter van Bileam, vertoonen zich, volgens onzen Schryver, de kennelykfte trekken van gierigheid en winzucht; een onuitfpreekelyke'graad van eigenbelang, die geene zwaarigheid maakt om aan hetzelve het geluk en leeven van millioenen menfchen op te offeren; een gevoel van magteloosheid voor den Almagtigcn, gepaard met fchaamtelooze vermetelheid, om met eene verfoeielyke daad zwanger voor hem te verfchynsn; eene gefleepene geveinsdheid; boosheid, door de teleurfteliing ï 4 aaa-  R. H. NIEMEIJERs aangezet; en eindelyk wreedheid. Met dit; alles befchouwt hy hem als een waar pro: feet, wien de Allerboogfte zomtyds zyne uitfpraakeninden mond geleid heeft; en dus als eene ftaaving der leere van Christus, en van Apostel Paulus (*), dat wondergaaven en de gaave der Voorzegginge geene veilige kenmerken zyn van een byzonder godlyk welbehaagen en van buitengewoone begenadiginge. Thans gaat de Heer N. over tot de befchouwing van het Karakter van Jofua, Aan hoe veel zwarigheid het ook onderhevig zy, het Karakter van deezen tweeden Leidsman van Israël naauwkeurig te ontwikkelen, de Gefchiedenis, egter, vertoont ons genoegzaame bjyken, welke he n doen voorkoomen als een zeer bevoegd Wefk mg tot de groote oogmerken, tot welke de AlfèrifOöj fte hem gefchikt hadt. Een blaatende yver voor de eer van Jehovah, endelangduunge zeer naauwe verkeering , welke hy met Mozes had gehad, maakten hem byzonder lyk bevoegd om deszelfs Opvolger te worden. Zyn algemeen Karakter was dat van een Held, van" een oprecht en wys man, een yverig Vriend en Verdeediger van Mozes, en een vroom Ifraëliet. Mer ziet alle deeze byzonderheden op 't helderst doorftraalen, in zyne liefde tot de zagtmoedigfieid, zyne befcheidenheid, zyn nimmer wanke lendgeloof in God, en zyne waakzaamheid voor ds' O Matth. vir, 22. i Kor. xiix. i , 3,  Charakierhmde van den Bybel, 28? dc handhaaving van den waaren Godsdienst; van welke laatfte by zonderheid hy eene duidelyke proeve gaf, in zyne laatfte en plegtige aanfpraak tot het Israëlitifehe Volk, in welke hy verklaarde, welken dienst ook anderen mogten volgen met zyn geheel huis >w* te zullen dienen.-— Eigenaartig doet de befchouwing van het Karakter van Jofua onzen Hoogleeraar met zyne befpiegelingen ftilftaan, by de verovering van het land Kanaiin door de Israëliten, en by de wreedheden, ter deezer gelegenheid gepleegd; welke den Christen zomtyds ftoffe tot twyfelmoedigheid, en den Ongelovige tot bedillinge verfchaffen. 'tGeen onze geagte Schryver hier over voordraagt, verdient onze opmerking , en zullen wy, in zyn geheel, onzen Leezeren mededeelen. Zou, (dus vangt hy aan) dacht ik dikwerf by my zeiven, een God, die de liefde zelf is, die dit niet eerst federt den tyd van zyne hoogfte zichtbaarfte openbaaringen, maar reeds van den beginne af was. zou die God, dooruitdrukkelykebevelen, gelegenheid hebben kunnen geeven, dat menfchen op deeze wyze tegen menfchen woedden? Want wat anders is de gemaatigdftt- Oorlog, dan woeden van het menschdom tegen het menschdom? 't ^at waren dan dc Israëliten, indien wy 'er Hechts;  228 A. H. NIEMEIJER, weinige vroome aanbidders van God van uitzonderen? Geleid door zulke blyken der goddelyke magt en goedertierenheid, en evenwel zo ondankbaar? Zekerlyfc alleen wegens de ftrenge zncht, waaronder zy ftonden, en waardoor de ongehoorzaamheid altyd onmiddeiyk van haare kwaade gevolgen verzeld wierd, minder buitenfpoong, en binnen weinig tyd na den dood van Jofua byna niet, beter, dan die, ja zeJfs met betrekking tot hun duidelyker tennis nog veel fnooder! En vervolgens, aan de andere zyde, af. godery en bovenal zodanig een afgodendienst, die met eene buitenfpoorige levenswyze verknogj is, blyft altyd iets fchrikkelyks. Maar wy moeten evenwel de menfchelyke zwakheid, en de groote verleidbaarheid des harten voornaamlyk tot alles watzinlyk is, ook daarby niet geheel en al vergeeten. Kan men verwachten dat kinderen eene andere wyze van God te eerbiedigen zullen zoeken, dan zy van hunne vaderen gezien hebben ? Of legt 't in de natuur van den mensch, om iets, 't geen hy van zyne eerfte jeugd af gezien, gehoord, geleerd, mede gedaan heeft, eensklaps als onrecht en fchadelyk te moeten aanmerken, en van zich zeiven op nieuwe ontdekkingen te vervallen ? 'Er word veel toe vereischt, om een in dwaalingen en gewoonten veröud volk te verlichten. Hiervan zegt echter de gefchiedenis niets. Waardoor zouden dan de Cananieten tot eene beter kennis gebragt zyn ?Door den natuur ykej^Godsdienst, waarvan men zegt, dat  Charaktcrlunde van den Bybel. dat' hy in ons allen geplant is, en die zekerlyk hém, die over zichzelven en over de waereld nadenkt , een vry zuiver denkbeeld van God inboezemen kan? — Men vergeete niet, dat eene dwaaling, waaraan men geduurig denkt, en die geduurig vernieuwd wordt, vooral wanneer zy van de ondeugd verzeld gaat, onder anderen ook dit kwaad gevolg heeft, dat de mensch eindelyk tot allen overleg te ftomp en tot verdere nafpoofingen onbekwaam wordt; eene ondervinding, welke thans nog by de wilde volken in 't algemeen bevestigd wordt. „ Dan, ik vind hierïn geene gerustftelling; ook zie ik niet, hoe men dezelve, wanneer die gedachte eenigzins wordt voortgezet, alleen daarin zoude kunnen ;vinden. Over de vryheid van God, om met zyn fchepfel te doen 't geen hem als d'en hoogften Opperheer behaagt , weet ik nog minder te zeggen. Wie zoude dezelve in *c "ehe'el kunnen ontkennen? Maar wie zoude ook kunnen gelooven, dat zy niet door de hoogde goedertierenheid en de hoogde wysheid bepaald wordt? „ Ja ; maar men moet de goedertierenheid van God ook niet ten koste van zyne rechtvaardigheid verheffen! — Gewisfelyk niet! Maar ook dit kan ons nog niet voldoen. Waar is de eindpaal der goedertierenheid? Waarde eindpaal der rechtvaardigheid? Wie zal dit aanwyzen? En waarom zoude dan dit Volk alleen zo ftreng behandeld Z)n? Was het ook het alleröndeugend- ,., itC?  A. H. N I E M E I J E'R, fte? Du geloof ik niet. Zelfs meer befchaafde Volken waren 'c niet minder, en.ornaat zy befchaafd waren, zondigden zy zwaarer. Wie zich eemgzins op het beöefenend onderzoek der gefchiedenis toelegt, of wie gelegenheid heeft, om fomwylen het oog te flaan op den inwendigen zedelyken ftaat van veele Natiën, zal niet weinig bedryven ontmoeten, waarïn de ondeugd nog veel grooter overwinningen over het menschdom behaalde; zal daaden van wreedheid, van onrecht, van boosheid, die uit de hel baaren oorfprongk hebben, onder verlichte volken opgemerkt hebben, waarby hy verbaasd ftaat, dat,In. dien 'er eene Voorzienigheid is, zy dezelve nier op de plaats gewrooken heeft. Dus kan het zyn, dat God, alsjde rechtvaardige Rechter, die ook de magt heeft, om willekeurige ftraffen met de euveldaaden der menfchen te verbinden, zyn eer aan deeze volken heeft willen wreeken. Aljeenïyk moet men de ftelling niet zo algemeen maaken, dat Gods rechtvaardigheid zulks vereischt heeft. Anders zou men immers kunnen vraagen, waaröm vereischt zy dit niet by alle foortgelyke gevallen ? Het zy verre van my, (dus vervolgt de Heet Nó om in de verborgene wegen van den ondoorgrondelyken alleen Wyzen intedringen, en hem te berispen ofte ontfchuldigen, die zo oneindig hoog verheven is boven het oordeel van het ftof. Het geen de geheele bedoeling van.; ob was, den mensch naamelyk te ieeren, dat hy niets weet; dat ver. {lommen en aanbidden zyne beste wysheid is; is bui*  Charakterkunde van den Bybel 2£l buiten kyf ook in alle anderen gevallen , waar Gods weg duister voor ons is, het treffend antwoord op duizend vraagen; dit toonen duizend getuigen van ons bekrompen doorzicht en zwakheid. Maar trachten naar gerustftelling, onderzoeken hoe verre wy wel zouden kunnen komen, vergelyken wat de openbaaring ons over zulke zwaare ftukken vermeit, poogen hoedanig wy de voor on-, als menfchen, allergewigtigfte ennoodzaaklykfte volmaaktheid van God, zyne goedertierenheid naamelyk, in alle haare menigvuldige betooningen van geduld, verfchoonen , vergeeven, zouden kunnen overeenbrengen met verhaalen, welke by den eerften opflag daar tegen fchynen te ftryden — indien het maar altoos met befcheidenheid, en in eenen beproevenden, niet in eenen be'.isfenden toon gefchiedt, dit fchynt den menfchelyken geest wel vergund te weezen. En hier fcheen 't my toe, dat ik eenig klaarer uitzicht in de volgende gedachten vond. Foorcent , men kan niet ontkennen, dat het eene hoofdzaaklyke bedoeling van de geheele IsraehtiJche gefchiedenis was, om den invloed der goddelyke Voorzienigheid op de verfchillende veranderingen des menfchelyken geflachts te kennen te geeven. Alles wordt 'er zodaanig in voorgefteld , alsöf God het onmiddeiyk befchikt, of ten rninften de verfchillende omftandigheden in zulk espen ftaat gebragt had, dat zy deeze of geene uitkomst gehad hadden. Wy zullen dit Voorftel ook in zodanige plaatfen der Israëlitifche gefchied- boe-  m A. H. NIEMEI JE R, boeken vinden, waarvan elk toeftaat , dat 'e| niet kangefprooken worden van eene onmiddelyke werking der Voorzienigheid maar veel meer van aanleiding geeven, van toe laaten, van fchikken op deeze of geene wyze, van beftieren tot zekere bedoeling. Niemand gelooft dat God eigenlyk de Sanbtribi en andere vyanden der Ifraeliten, openbaaringen heeft laaten toekoomen; en evenwel zegt de Bybel, uitdrukkelyk, dat hy hen ge roepen heeft? Is dit niet een Wenk voor ons, om over 't algemeen te gelooven, dat het de goddelyke Voorzienigheid is, waarvan, zonder benadeling van 's menfchen Vryheid, alles afhangt, en welke de gevolgen, waarmede zekere gebeurtenisfen. gepaard gaan, altyd beitiert tot de beste en méést voordeelige uitkomst? Abrahanïsnakroost zoude immers toch éénmaal in dit Jand komen; dit was verknocht met het geheel van het Goddelyk ontwerp betreffende het menfcbelyk geflacht. De natuurlyklte weg was de overwinning der tegenwoordige inwooneren, diemoogelyk niets anders ondervonden dan het recht der wedervergelding, daar het hen te over bekend is, dat in die tyden de landen altoos door hem, die eenen fterkeren arm hadt, aan hem die zwakker was, plagten ontrukt te worden. God wil de Israe/ieenop eene waardiger wyze tot de bezitting brengen. Hy ge- ' bruikt hen als zyne werktuigen, om wreékersvan. i'chreeuwende zonden te zyn ; niet omdat zy nieer verdiensten hadden dan die ; maar dewyj hy vry is4 om té dooden en leevecde te maaken,"  Charakterkunde van den Bybel. 293' ken, wien en door wien hy wil! En indien' r u dit alles voor de laatere hoorders en lenen van deeze gefchiedenis een onderwys zyn zoude , waarin hy veeltyds by fchynbaare wreedhedenrfl- t? . yier is de oorzaak klaar; maar nfef altyd! En indien r,u dit voor ons eene les zyn zoude, om zelfs in zodanige gevallen, waar^ by ons het beletten wyzer en goedert.erener zou voorkomende gelooven, dat God wel zekerlyk daarby een oogmerk heeft gehad, het geen anders omtrent deeze gevallen betote, fchoon wy het niet kunnen begrypen ? . „ Vervolgens " de oorzaak, dat deeze geheele verovering van Kanaan ons zo buitengewoon ftreng voorkomt? Onder anderen dit , dat wy altyd eenen geweldigen dood voor wreed houden, gelyk hy ook in zeker opzicht is. „ Zou God , dus redeneert men „ verder, zou God dit bevoolen hebsen? zou God zo veelen, die nog geen goed en kwaad onderfcheiden konden, ten offerande van eenen oorlog gemaakt hebben, waarby geen verfchoonen plaats hadt! Afgodendienaars of geen Af, godendiena ra', het zyn evenwel mehfchen; en hoe komt dat overéén met de anderzints zo " dikwerf herhaalde verzekeringen, dat God " geen behaagen heeft aan den dood des Zon- " daars9» Men zoude het derhalven niet wreed vinden, indien God deeze Volken van tyd tot tyd hadt laaten uitfterven; of dat hy hunne voortplanting op eene andere wyze, alleen niet door  204 A. H. NIEMEIJER, door menfchelyk geweld, hadt verhinderd; evey zo weinig als wy het thans wreed vinden, wanneer hy de menfchen z inder onderfcheid van geflacht, ftaat, ouderdom, fchald of onfchuld, uit het leven wegrukt. Zekerlyk is de dood een natuurlyk gevolg van de verdorvenheid onzer natuur; en men begeert niet, dat de hoogde Wetgever van deeze eenmaal vastgedelde algemeene bepaaling uitzonderingen maaken zal. Men is niet gewoon om de allervreeszelykde ziekten, de fchromelykde paden, waarop de mensch uit dit leven moet gaan \ aan de drengheid van eene hoogere Voorzienigheid toe te fchryven. — Maar zal 'er nu zulk een groot onderfcheid in dit geval zynj wanneer dezelfde menfchen, die anderzins door ziekten zoudee gedorven zyn, nu- door het zwaard gedood worden? Buiten eenige vooronderHelling van onbewezene zaaken , kan men vast gelooven, dat niet de helft van hen dier. fchlelyLen dood, die ten minsten voor het ligchaam altyd eene weldaad is, zoude gedorven zyn, gelyk nu. By den zachtden dood gaan de menigvuldige fmarten bet vreeszelyke van eenen fabelfjag fchier te boven ; in welk geval de dood recht eigenlyk een fnel voorby vliegend oogenblik is. — En nu vraag ik i heeft de Heer des levens niet het recht, of is 't, in het waare licht befchouwd, eene grootere drengheid, wanneer hy de verfchillende wyze des doods, volgens zyne wysheid zo of an. ders bedien? Is 'tniet, wanneer wy van den cerften indruk afzien, inderdaad hetzelfde, of eene Natie  Charakterkunde van den Bybel. 295 Fadé binnen vyf tig jaaren, of in één jaar; of zy door langkzaam verteerende. finarten, of fchielyk en eenklaps uitfterft ? Ik geloof, aat hy, die zich gewend heeft, om 't geen God doet meer in 't groote te befchouwen, dit klaarblykelyk vinden zal. ■ . ■ Hierby nog ééne vraag. Willen wy tin tge* heel niet in aanmerking neemen , hoe veele gruweldaaden 'er verhinderd\ hoe veele onfchuldigen den fmartelykften dood ontrukt wierden ? Dit is de fout by onze befpiegelingen over zodanige bedryven ; wy befchouwen dezelve Hechts van ééne zyde, en zyn dan fchielyk met ons oordeel. Het medelyden, welk wy met overwonnene Vo\. ken hebben, en het middelmaatige der voortrefhkheid van hunne overwinnaaren veroorzaakt 4 dat wy hun beeldtenis in onze verbeelding zeer verfraaijen, de akelige trekken over 't hoofd zien* als menfchen voor menfchen aangedaan zyn, en vergeeten, of zy ook wel dien hoogen trap van mededogen verdienen. Was 't dan geen tyd,'dat de gruwelen eens te keer gegaan wierden, waartoe de onzinnige Godsdienstdie Volken aanzette? Was 't geen goedertierenheid, dat God het geroep van het vergooien bloed der onfchuld hoorde, het welk op alle altaaren rookte? Was 't geen goedertierendheid , dat hy dit Volk liever door eenen fnellen dood uitroeide, het welk den fchrikk'elykften dood van langkzaam ftervende , en ter eere van de Godheid verbrande kinderen én zuigelingen, koelhartig^kon aanAlgem. «ik- V. deel. N. 3. V fchouv  206- A. H. NIEMEIJER, fchouwen? Welk eene Overheid van minder doorzicht zoude dien gruwel niet ten frrengften geftraft hebben ? Maar zodra God begint te handelen, begint ook de mensch zulks hard te vinden. Indien men dit meer befefte, zoude men" zich ook in laatere tyden, over de toelaating der wreedheden van nieuwere Volken tegen verafgelegene Natiën, minder verwonderen, zonder daardoor de onrechtvaardigheid en hebzucht van die geenen goed te keuren, welke zonder eene hoogere aanleiding de werktuigen der Voorzienigheid zyn. „ Emdelyk God is allen goedertieren 9 en ontfermt zich over alle zyne werken. Zoude dit niet in den algemeenfien zin waar zyn? Indien dit leeven het perk van ons beftaan was, dan beken ik gaarne dat alle deeze befpiegelingen ons met zouden kunnen gerust dellen. Maar zodra wy ons voordellen, dat het ontwerp der Voorzienigheid zich verder uitftrekt dan tot dit leven: dat God langs duizend wegen ter volmaaking en bereiking van zyne genadige bedoeling opleiden kan : dat Hy zekerlyk oneindig goedertierener is, dan de mensch • Hy die niet van opwellende hartstochten beftierd, niet door'den fchyn misleid wordt; die niets Iaat veriooren gaan 't geen in het groote ryk der fchepping goed is, en in 'e groot of in 't klein het middel tot eenig oogmerk wordeh kan: dan geeft de hoop een nieuw Jicht a dat hy het goede en edele onder die volken — wie zou 'er aan kunnen twyfelen of 'er onder geheele Na-  Charakterkunde van den ÏÏ$el. 297 Naden ook zodanigen zyn? in veiligheid zal gebragt hebben. Zo veele onnozele kinderen, zo veelé in eene fchuldelooze onweetenheid, Jee- vende jongelingen en maagden, misfchien ook zo vee'e naar licht reikhalzende mannen, deeze al- Ien . dit vertrouw ik vast van mynen ge. ' e„i,„„r,Pi-1 ■ deeze allen zyn zetrouwen Schepper! , \ kerlvk niet uit de Schepping veriooren. Maar ook hier valt het voorhangfel weder voor my toe." rT Te uitgebreid is het ontwerp van onzen Hoogleeraar, dan datwy hem, door alle zynegefchetfte Karakters, en de veelvuldige merkwaardige byzonderheden, ftukswyze, hoewel by verkor, ting, kunnen volgen. De beroemdheid vanjKPHta in de aloudegefchiedverhaalen, doet ons befluiten , wegens hem, nog 't een en ander aan te tollenen.* Ma alvoorens Jepbto befchouwd te hebben als een man, in zyne foort Godsdienftig, in vergelyking naamelyk van de tyden, in welke hy leefde, en het Ampt, welk hy bekleedde, gaat hy over tot het vermaarde gefchil, betreffende zyne gelofte, 't Is bekend, dat de gevoelens der Schriftverklaarders hieromtrent niet ééns zyn: zommigen willen dat zyne dochter, in gevolge der gelofte, met 'er daad geofferd, anderen, dat zy flegts tot eene altoosduurende Kuischheid wierdt ver, weezen. Onze post eischt niet ons, hier party te kiezen, maar enkel het gevoelen van onzen Schryver voor te draagen. Hy verklaart V 2 Z1CD  &oft A. H. NIEMEIJE JT> zich voor de daadelyke opoffering;zie hier 'sMsni bedenkingen. ^ Naa de herhaaling van eene voorgaande aanmerking, dat jcphta een man was, in zyn foort godsdienftig, befchouwt hy het geval aldus; „ Hy gaat met zyn volk, 't welk niet zeer geöeffend wasin den oorlog, uit, om tegen zyne waarfchynlyk zeer geduchte en in den oorlog bedreevene vyanden te ftryden; hy waagt zyn leven in het grootfte gevaar, daar hy by zyne voorigelevenswyze in rust hadt kunnen blyven; hy ziet zyn ongeluk met zekerheid vooruit, zo de uitkomst mislukte; hy heeft vruchteloos gepoogd zynen vyand door voortellingen tot vrede te beweegens en kan dus ftaat maaken op de zwaarfte verhittering. In dit tydftip, 't geen gewisfelyk voor eikLeidsman, die nog eenig gevoel heeft, zeer ernstig zyn moet, keert hy zich tot den JBe~ fehermgod van Israël, fmeekt overwinning voor zich van hem af, en doet deeze gelofte: „ In. „ dien gymy de overwinning geeft, zal het eer„ fte» dat my uit myne huisdeur ontmoet, denHeere toebebooren, en ik zal het tot een „ brandoffer brengen! (*)?' — Is 't dan nu zo geheel onbegrypelyk, dat hem hier alle de by„ zondere wetten van Mofa wegens de geöorlofde en ongeöorlofde offeranden niet te binnen fchieten ? Dit kan van meer dan ééne zyde zeer natuurlyk verklaard worden. Zelfs dat foort van verrukking,, waar» C*) I^cht. XI. 30, ju  ■Charakterkunde ê'  3oo A. H. NIEMEIJER, Jepbta eene gelofte doen kan, welke, fchoon dezelve in haare uitgebreidheid tegen de Mofaifche verördening aanloopt, nogthans altyd een bewys voor zyne godadienftigheid blyft, wanneer hy alleen uit dankbaarheid jegens God, op wien hy zyn vertrouwen fielt, zonder eenig onderfcheid, het eerst dat hy zien zou , zynen Helper gewillig wil opofferen. Daaromtrent zouden wy ons cierhalven myns oordeels welgerust mogen ftellen". Hier op meldt de Heer N. de gedagten van verfcheiden Kerkvaders, alle welke Jepbta s gelofte van eene daadelyke opoffering verftaan hebben, en vervolgt aldus: „ Ik zal hier niet veel betvy. zen; de eenvoudigheid der gefchiedenis zelve fpreekt. Men overweege ilechts het volgende. Waar is het ooit beweezen, dat 'er by de Israiliten geloften van eene eeuwige kuischheld hebben plaats gehad? en dit is echter het eerfte natuurlyk gevolg uit het gevoelen van hen, die Jepbta zyne dochter niet laaten opofferen. Deeze ondcrftelling loopt zodanig aan tegen het nationaal Charakter van het volk, zy ftrydt zo zeer tegen hunne denkbeelden van het huwelyk, tegen hunne gewoonten, tegen hunne godsdienftige fchikkingen, dat 'er geen andere gr-nd kan opgegeeven worden, dan die welken men uit deeze gefchiedenis ontleent. En op deeze wyze wordt het een bewys in een cirkel. Waarom zal ik herhaalcn, 't géén by andere gelegenheden en van anderen zo dikwerf gezegd is, dat bet de grootfte fchande was, geene kinderen te heb-  Cbaraiterkunde van den Bybel, 301 fcebben;datmen««fcr«.in eenen uitneemenden zin alseenenzegenvanGodaanmerkte;datdevrouwen, dieby den godsdienstbezigheden hadden of in den Tempel dienden, allen gehuuwd waren; dat uit dien hoofde het denkbeeld, alsof eene. beftendige onthouding van het huwelyk Gode byzonder welbehaaglyk, of een heilige ftaat was, m t aeheel niet by de hraelUen te verwagten is. — Hier by komt nog, dat Jepbta hier van nietszegt in zyne gelofte, dat hy zo duidelyk fpreekt van "enTand'öffer, en dat dus de gefehiedfehryver verleerdelyk de zaak moet verhaald hebben, waneer hy aanmerkt, dat Jepbta zyne dcehtergedaan h*eft, gdyk hy beloofd had, of dat hy niets ander, meenen kan, dan haare werklyke opoffering. Ec wordt niet op die wyze de fmart van den Vader veel natuurlyker? Kan men niet op deeze wyze (en op deeze wyze alleen) de gewoonte der Israëlitinnen verklaaren, om haar lotgeval te beklaa-en? Indien de gelofte des maagdoms zo heilig was geweest, dan kan ik waarlyk niet begrypen, waaröm men rouwfeesten zou gevierd heb- Geen onze Schryver verder meldt, wegens het Zedelyke en Cbaraktermaatige van deeze daad van Jepbta, verdient nog onze opmerking, Jepbta heeft vol vau begeerte naar de overwinning de gelofte gedaan, en omdat hy dezelve uvoft. oordeelt hv zich ook verpligt, om ze te vervullen. Wanneer wy hem van deeze 2vde alleen befchouwen, wint zyn Charakter V 4 **"  'Soa A. H. NIEMEIJER, altyd. Een ligt vaardig man,'zonder eenigen indruk van godsdienst, zoude zo gemoedelyk niet gehandeld hebben. Men zegt, dat dit de magt van 't bygeloof h _ Dit toegeftaan zynde, is nog by een volk, het welk ten hoogden bedorven is, nogthans zulk een foort van bygeloof, welks gevaarlyketyranny ik anders zeerwel inzie, altyd nog ia eenig opzicht aangenaam. Mep heeft alsdan nog hoop , dat de verkeerde loop , welken het geweeten thans neemt, eerlang zal verbeterd worden. Bovendien heeft hier geen bygeloof phats , maafj a]s men recht fpreeken zal, vooral niets meer, dan een dwaalend geweeten, hetwelk door het vooroordeel beftierd wordt, dat wat men eens aan God beJoofd heeft, ook vervuld moet worden, bet moge voor 't overige met andere pligten overeenitemmen of niet. In dit geval getuigt het zelfs van eene diepe onkunde omtrent de eerfte en waare denkbeelden van God. Want hoe weinigmoét hy betaamelyk van God kunnen denken , die zich verbeelden kan, dat Hem door zulk eene onnaruurlyke offerande een dienst gefchiedt, of dat Hy toornig zyn zou, als een Vader de Uem, wel. ke God zelf in zyn hart geplant heeft, het vaderlyk gevoel gehoorzaamt, en dus eene onvoorzichtige belofte niet houdf, omdat zy niet kan vol. bragt worden zonder eene onmenfebelyke daad te pleegen. Doch, wat zullen wy zeggen, wanneer au het hart eenmaal zulk een indruk van God heeft, voor Hem als een wreeker van verbroken  Charakterkunde van den Bybel. 30,3 geloften beeft, en onder het gebrek van eene vryër en klaarder denkwyze, uit een' gewaan. den pügt bezwykt ? Is 't niet evenwel nog altyd godsdienst?" Hier waarfchuwt de Hoogleeraar zyne Leezers, om uit zyne woorden niet te veel te befluiten:'even als of hy, op deeze wyze, den allcrïuwften en vreezelykften Godsdienstyver zou willen verdeedigen, Niettegenftaande het groot verval in den Godsdienst, was, egter, alle bezef van dien nog niet verdweenen; Jepbta zou de waare dienaars van God, die, in zynen leef tyd,' zekerlyk nog waren overgebleeven, hebben kunnen raadpleegen. En, van deezen kant befchouwd, was zyne daad gewisfelyk zedenloos. ,, Maar (dus vervolgt hy) wanneer men evenwel zoude kunnen beweeren,' dat het godsdienftige, 't welk in deeze daad legt, het zedenloo- ze te boven gaat? Men ftelle zich in de omftandigheden van Jepbta. Hy heeft Jehovah het eerfte dat hem ontmoeten zoude, beloofd, indien hy hem de overwinning fchenken zoude. De overwinning wierd hem verleend; en hy neemc zyn woord niet te rug. Eene groote naauwgezetheid van geweeten, waarvan Christenen zouden kunne'? leuren! En wat heeft 'jepbta niet beloofd? Eene-dochter — een eenig Kind! Ten koste van haar leven zal hy de overwinning behaald hebben ï welk eene gedachte! en nogthans hoe veel ftandyastigheid in 't befluit om zyn woord aan God niet fe breeken! „ Misfchien heeft hy, ais een verV 5 hard.  30+ A. H. NIEMEIJER, „ hard Krygsman aan bloedvergieting gewoon, „ de gewaarwordingen der menfchelykheid ver„ doofd; misfchien is zyne daad eene domme gevoelloosheid?" Dan zoude hy van fmart doordrongen, zyn Weed niet gefcheurd hebben toen hy haar ontdekte; dan zoude hy niet uitgeroepen hebben: „ Wee, myne dochter! gy doodt my' „ Hoe, buigt gy my neder! Ik heb Jehovah ge„ zwooren; ik kan het niet herroepen!" Ik vraag'of dit geen rterkte der ziel is, uit godsdienst, (al is cook dat hy kwaalyk begreepen is!; uit godsdienst zo zeer aïle gewaarwordingen der menfehelykheid, zelfs van het vaderlyke hart te overwinnen , om zyne dochter met eene beknelde ziel maar echter gewillig tot een brandoffer te brengen ? Men zegge niet, dat de daad evenwel fchreeuwende, dat zy een kindermoord is ! Ik gevoel het fchrikkelyke in dezelve even zo goed als myne Leczeren; en wie zelf Vader of Moeder is, moet het nog levendiger ondervinden- Maar no-thans moet ik my by alle afkeer van deeze daad, over jcphta verwonderen, even zozeer, als ik my verwonder over den Romein, die zich voor zyn vaderland in den afgrond of in de zwaarden der vyanden ftort; of over den Vader, die het doodvonnis over zynen zoon uitfpreekt, omdat hy den Staat ongehoorzaam gewees, is. Deeze verwondering wordt, wanneer ik de groote dryf- vêer de trouw van eene belofte aan Jeho. vah daarby voeg', hoogachting, en ik ge- raak in verzoeking te gelooven, dat God mis. fchien,  Charakterkunde van den Bybel. 3°5 fchien, hoe zeer hy, als eeribeminnaa,r d« .levens, het uiterlyke, de hoedanigheid der daad verfoeit, nogthans op te zuiverheid van de gezindheid, de onverbreekelyke trouw des harten omtrent zyne aan hem gedaane gelofte gezien,cn hem deeze daad vergeeven heeft. • Nu no- dit eenige! Men beroept zich by deëze gelegenheid altoos op die plaatfen der Mojafche wet, waarin God het opofferen van menfchen zo nadrukkelyk heeft verboden. En t fchynt my toe , dat alle deeze plaatfen hier met te pas koomen. Zy fprecken van offeranden, welke men aan Moloch en ander afgoden bragt ; zy onderftellen eigenlyke afgodery; zy worden befchouwd als zoenöfferen, welke men jaarlyksch ten besten des lands toebragt: dit alles zyn gevallen, welke hier in 't geheel geen plaatshebben Even zo min als ik het zelfmoord noemen ' kan, wanneer een held, die gezwooren heeft, zyn leven, als 't noodig is, voor zyn Vaderland opteöfferen, zich werklyk in 't gevaar waagt en er m omkoomt; even zo ongaarne zoude ik het opofferen van een mensch, welken men in zeker geval Gode beloofd heeft, een mcitfcbenöfcr in dun zin willen noemen, gelyk wy nu reeds gewoon geworden zyn dat woord te beezigen. Volgens onzen Hoogleeraar, kwam dus het hoofdzaaklyke van Jepbta's Karakter hier op ne der dat hy een man was, die zelf Godsdienst hadt, en denzeiven, naar zyne kennis, m zyn huis trachte te doen onderhouden; dat hy in t  qo6 a, h. niemeijer. vertrouwen op den waaren God handelt, en dat ftcert, dat hy den omgang met vreemde vrouwen fchynt gemyd te hebben; dat hy, by eene regt. ▼aardige aak, met moed en vaardigheid beziel5, cn Israël onder zyn beftuur gelukkig was Met eenige korte aanmerkingen op ■ ~ephta>s dochters bereidwilligheid, om te voldoen aan haars Vaders gelofte, en eene vergelyking tusfchen haar en de befaamde iphigenia welker geval met het haare zeer veele overeenkomst hadt befluit de Heer niem eijer deeze Karakterfchets. Hoe gaarne wy, van de overige Karakters, in 'e vervolg van dit Deel vermeld, het een en ander zouden willen mededeelen, gebiedt, nogthans,' de bepaaung van ons Plan, deezen lust te bedwingen. Fer.  307 VtrmhchteMedtcinifche and Chirurgifche Bemerkingen uber verfcbiedene Krankheiten der brast und des unttrleïbes, nebst nachrichten von merkwur* digen Leicbenofnungen. Aus verfchiedenen auslandifchen fchriften, berausgegeben von D. C G. Eschenbach Erfte famlang. mit Kupfern Leipzigin der Weygandfchcn Buchhandlung vfii,. ebne vorèericbt enz. z^qbl. in 8vo. De Vertaler, heefteerst ene Auswabl der beste auszetze undbeobacbtungen fur Wundart.e aus Italiemfcben zeitfchriften, uitgegeven, waar op dit een vervolg is. • Hy veranderde den tytel, omdat hyin een italiaansch Werkje, van den Heer targioni verfeheide waarnemingen vond , die der vertaling waardig, meer Geneeskundig dan wel Heelkundig waren, en die bygevolg in zyn eerfte Werkje niet gevoeglyk konden geplaatst worden. • Hy gaf dus dit Werkje uit, met voornemen, om 'er ook waarnemingen uit andere uitlandfche fchriften in te verzamelen. In dit Stukje zyn alle Italiaanfche waarnemingen , en alle van een Geneeskundig prac- tifchen inhoud. Zie hier de lyst derzelven. ■ Connelli.geeft de gefchiedenis en de ontledingop van een man die aan eene tegennatuur/yke uitzetting van de borstklier was omgekomen. -tozzetti geeft zyne aanmerkingen uver deeze waarneming. targ loisji toont de Krachten aan van wa-' ter met vaste lucht bezwangerd : ■ daarnet handelt by over eenige ongefteldheden, die in de buik voort'.  308 D. C. G. ESCHENBACH, •voortkomen. Voorts hebben wy wederom ene waarrièiï ing van tozzktti over een groot gezwel of hydrops faccatus van het peritonaeum door hydati- des. gailetti verhaalt de genezing van een Kraamvrouw, die na de Kraam aan een pynlyk gezwel in den buik fukkelde. moscati over het nut van de antimonium en het exlractum cicutae in de verpoppingen der milt. — Takgioni ene genezing van ene anafarca uit dederdendaagfche koorts voortgekomen. ümpronti genezing van een longtering. Conti glo gelukkige genezing van ene beklemde en ontflokene Heschbreuke. bon seri gelukkige genezing van ene darmjicht. Baldsmbrini over de werkzaamheid van de aethiops mineralis in dc longtering. -— En eindelyk t o t t i van ene anus inperforatus. Wy zullen onzen Lezer een denkbeeld van deze waarnemingen trachten te geven, en 'er daar. om Ianger,dan wy anders op vertalingen gewoon zyn te doen ,ftil op b!yvenftaan,zoom dat wy 'er enige kennis van de manier der beoeffening der Geneeskunde in Italien door krygcn , als om dat het Werkje, waar uit deze waarnemingen genomen zyn, onze landgenoten niet zeer bekend is. Het voert den tytel van Kaccoha di opuscoli me. dico pratici, en is te Florenze in het jaar 1775 uitgegeven. In de eerfte waarneming van g o nnelli, of liever in de aanmerking van tozzet11 op dezelve, treffen wy Geneeskundig oordeel, en geleerdheid aan. De dood dezer lyder was door een plaatslyk ongemak, eene opzetting vaa  Medicinifcbe und Cbirurgifcbe Bemerkingen. 309 van den Tbymus dacht men,die teVena cava drukte, veroorzaakt. Hy heldert zyn geval door patbolo. gifdie befchouwingen zodanig op, dat het wel verdient door Geneeskundigen gelezen te worden. De waarnemingen van ta.cioni bewyzen het nut des met vaste lucht bezwangerden waters in eenen verouderden doorloop, en in colicq pynen van wormen. ■ Zy zyn niet van het grootfte aanbelang. Doch, om onze lezers niet met herhalingen te vervelen, zullen wy Hechts de waarnemingen van targioni een weinig meer van nader by befchouwen ; daar uit de Italiaanfche praktyk eens in een kort tafereel betrachten, en zien of zodanig ene geneeswyze ook onzen landgenoten aantepryzen zy. De Heer taegiosi geeft de waarneming eerst op van Dr. martini, om de kwalen des onderbuiks, meer en meer in hunne waren aart en oorzaken te leren kennen. - Een fchilder kreeg van tyd tot tyd colicq pynen. - Dr. Mautiki gaf hem de ihubarbar ,tot een geneesmiddel, limonade en bronwater tot zyn drank: - en ligt verteerbaare fpyze tot voedzel- Hy liet de onderbuik ftoven en klyste. ren appliceren. Deeze middelen deden zeer weinig dienst: De lyder raakte aan het braken. — Men gaf hem daarop de wateren van DelTettuccio3 doch met even min fucces,-» Hier op beproefde men, hem eenige druppen vznhetLaudanum Sydcnèamt,met citroenwater te geven,daarop zoete wei, en wel tot2pondin eens gebruikt:-dan het braken hield aan,  3to D. C. G. ESCHENB AC fï, en de ontlasting bleef verdopt. -« Halve baden eri arnandcloly deden even weinig dienst- — de Heer fran chi wierd als twede Doctor gehaald, deze vondde gebruikte geneesmiddelen uitmuntend, en raadde daar by klysteren van oly en de levende kwik als een inwendig geneesmiddel aan — 6 oneen kwik nam de lyder in eens in en daar na nog twee oneen doch zonder fueces. — Toen deed men hem tabaksklysteren zetten. —dan hy ftierf evenwel kort daarna; Na de ontleding van het lyk Vond men de ingewanden ontdoken, en ene holle zak, tegennatuurlyk in het i/ium, naby den overgang in het cdlum waarin het kwikzilver opgehoopt was. Dr. targtoni verhaalt daar op het geval van ene Non,die,na zig de maandelykfe dondenhadden begonnen te verminderen, fukkelende geworden was. in haar 63 Jaar kreeg zy buik- pynen Menfchreef haar amanddoly, zoete wei, water van Nocera.{tov'mgea ,klysteren enz. zonder fucces voor; zy wilde zelve niet veel drinken, wyl zy om de zwelling van hare benen vreesde in waterzucht te vervallen. -— Daar op deed men een aderlating, en gaf 6 druppen NB. van Sydenbams laudanum} in citroen water: ■ men begon op nieuw den buik te doven en klysteren te appliceren. Dit deed wel de pynen e- nigzins verminderen, doch de toevallen bleven.— Men deed op nieuw een aderrating, en den vo'genden dag weder, zonder dat hare toedand iets ver-" beterde —— De dovingen en klysteren wierde®-  Medicinifche ühd ChirurglfihsBomerkuhgcn. 31 * den met het innerlyk gebruik van kancel water voorgezet. Almede zonder goed gevolg. • Men zette haar clysteren met dooren van eieren 5 en gaf haar een mixtuur uit water en rozenhonig, — Zy begon groene ftof te braken. • Toen gaf men haar 2 oneen levende kwik in, en even zo veelj amandeloly en daar op eenige druppen laudanum met citroeawater: — dit maakte haar eenigzins geruster, dan zy klaagde zeer over pyn ïn de heupen en beenen; hier op liet men haar een warm voetbad gebruiken. • i eindelyk kreeg zy eene ftoelgang met de kwik en oly vermengd. Toenigaf men haar eene on- ce manna., doch zy begon weder te braken. ■ Hier op gaf men haar weder 6oneen kwikzilver, twee oneen amandeloly , en daarna een drank met eijerdooren. Daar van kreeg zy weder ftoel- gang. . Zy wierd zwakker, kreeg ftuipen eb ftierf Een andere non kreeg nagenoeg dezelfde ziekte op den gemelden tyd.— Men deed haar aderlaten', Hoofde de buik, zette clysteren, gaf citroenwatër met eenige druppen laudanum; -waar door het braken eenigzins ftilde.— Men gaf haarby deze,middclen vier oneen amandeloly; en liet haar in een warm bad gaan. De beterfchap Was van korten duur. — De Heer Waarnemer confuleerde met drie andere Genesheeren, die by de lyderesfe geroepen wierden. Men liet haar een drank uit een half once fenebladen en 2 oneen purgeerzouc gebruiken Zy kreeg hevige pynen. Men Algem. biel. V. deel. N. 3. X gaf  312 D..ac. ESCHENBAC H, gaf haar weder 6 oneen amandeloly in: dit wierd s'avonds met vermeerdering van een once herhaald, en men gaf daarna 2 oneen kwikzilver, terwyl voor het overige de behandeling dezelfde bleef.Men herhaalde de gift van het kwikzilver, men zette fuppofitoria. Men gaf kort daarop weder 4 oneen kwik; daarop agt grein gezwavelde fcammonium; en zette een lavement uit venkel: en een dag voor den dood, bemerkte men dat hare uterus verhard (fcirrheus) was. „ Dus eindigde deze allerhardnekkigfte kranfc„ heid" zegt de Heer Targioni „ die de lyderesfe „ met zeer veel geduld geleden had, met den dood: Zonder nu de vergezochte en ge- wrongene verdediging van Dr. TARcioNiover de genees wyze in de gemelde gevallen, aanteroeren, zullen wy enige aanmerkingen zo omtrent de gevallen zelve, als wel over den ftaat der Geneeskunde in Italien, geven, en onzen Lezer daar uit doen zien , waarom wy deze Geneeskundige reeenfie vooral noodzakelyk ter plaatzing in ons maandwerk gerekend hebben. Immers in het eerfte geval had allerduidciykst colicq de Poitou plaats De lyder was een fchilder, een man wiens handwerk juist tot deze ziekte in alles aanleiding geeft.— Zuren, minerale wateren, amandeloly, konden in dit geval niet anders dan nadeel doen. Het lauda. mum, dat 'er zeker het beste te pas kwam, gaf men niet, dan in een gifte, die geen dienst kon doen. ■" De levende kwik was zeer fchadelyk, en de  Medlcinifche und Chirurg!fcht Bemerkungen. 313 de tabaksclyfteren moesten noodzaakelyk kwaad doen> Men vond wel is waar een holle zak by de ontleding desligchaams injiet ileum, dan deze was zeer waarfchynlyk door de zwaarte van de kwik en de fpastifche conftrictie der darmen veroorzaakt. In de volgende waarnemingen van Dr. Targioni is degenceswyze even elendig.—Een mengelmoes van geneesmiddelen, die alle zonder onderfcheid fchadelyk waren, verwisfelde beurtelings met de aderlating, wateren vanNocera,fterke put* gantia, amandeloly, en kwik.- Men gaf van het laudanum fydenhami 6 druppen tevens, in citroen v^ater, — misfchien om de kracht des opiums nog te breken; daar men de lyderesfen beide misfchien door 60 druppen hiervan, en het nalaten dier folterende genees- of liever moordwyze gered kon hebben. Waarlyk wanneer men de wyze van ziektens te behandelen, by deze Italianen, nagaat, moet men zich niet verwonderen, dat Plato in zyne waereld, de geneeskundigen buitenfloot, en dat verfeheide geleerden getwyffeld hebben, of de Geneeskunde wel van enig nut aan den ftaat zyn kon? , Zeker, geneeskunde is geen genees¬ kunde meer, wanneer zy zodanig geoeffend word. En het was beter de ziekte geheel aan de weldadige natuur overtegeven, dan den lyder door zodanige behandeling te folteren. Voorts leren wy uit deze verzameling, dat de beoeffening der geneeskunde in Italien tot nog toe x 2 br  3i* CD. G. ES C H E N B A C II, by uitnemenheid liegt is. — Wy zien immers dezelfde wyze^van folteren, nietalleen van Dr. targioni oeffenen, maar drie andere Geneesheren zeker niet van de min beroemdfte in confult geroepen zynde, fiemden in dit ftuk, en gaven nog in die gefolterde ingewanden een drank van een half once Senebladen en 2 oneen Salamarum. Verder zien wy het onderfcheid, hetwelk in de beoeffening der kunst in Italien , en de overige gedeeltens van Europa plaats heeft; en wy verheugen ons, Geneesheren te hebben, die den aart en de oorzaken der ziektens nafpoorende en inziende fomwylen met de eenvoudigfte hulpmiddelen wonderen doen. Eindelyk blykt 'er de polygraphic derDuitfchers weder ten klaarften uit. De Heer E s- chenbacii kon, indien zyne zucht tot vertalen niet te blusfehen ware, ligt de beste Italiaanfche waarnemingen verzameld , en de flegte daargelaten hebben, dan had hy nog eenigen dienst gedaan: — doch daar wy zelfs uit het enkele door ons aangeftipte (taaltje, de weinige keus, welke hy tusfehen goede en flegte waarnemingen weet te maken hebben aangetoond, zo dient dit boek, dat ons door zynen tytel verleid heeft om het te leezen, nergens anders toe, dan ora aan te tonen, welk een flegt"3 figuur de Italianen , zelfs nog in deze verlichte eeuw, in de Genee3» kunde, maken.  Verhandelingen over de voornaamfte Wa arheden van den Godsdienst, uit het Hoogduitsch van den Abt J. F. W. Je. rusalem vertaald, en met eenige ophelderende aantekeningen voorzien, door B alth azar Carull. Derde Deel, by de Wed. F. Spa iet en Zoon, ij8i.in Gr, 8vo. Vervolg van Bladz., 147. dezes V. Deels% Het is moeilyk zig in de keuze te bepalen, om een uittrekfel te maken van een werk, wiens gedeelten allen zeer uitmuntend zyn, en zig, het een om deze, het ander om andere redenen,, ten fterkften aanpryzcn. Van de eerfte Verhandeling, welke in dit Deel van 't werk des Heeren J e r usalems voortkomt, hebben we in 't voorgaande Stukje dezer Bibliotheek verilag gedaan; en wy beloofden van die Deel nog een uittrekfel te zullen geven. De derde Verhandeling pryst zig daartoe by uitnemenheid aan, waarin de zeer geleerde en fchrandere Schryver Mofes befchryving van de Schepping verklaart en verdedigt, en dat op zulke wyze, die a n alle mannen van verftand en oordeel, fchoon ze al niet in 't zelfde begrip zyn, ten hoogden moet behagen, en de voortreflykfte opheldering en verdediging van dat ftuk is, welke wy ergens ooit ontmoetten. Doch hoe oordeelkundig en geleerd dezelve zy, waarom zy denlezeren misfchien ook aangenamer zyn zou, dan d;e wy thans verkiezen i nogthans oordelenwe, ruim zo veel nut X 3 t*  ♦Jitf De Gefchiedenis van 'sMenfchen te zullen doen mee een uittrekfel te geven van de vierde Verhandeling over Mofes leering van God zedelyke wereldregering, of de Gefchiedenis van den Val; die Ge ne s. n en ui befchreven wordt. "Dewyl zegt de Schryver op 'teindezyner voorgaande verhandeling over de befchryving van de Schepping; dewyl deze leering, door Mofes geboekftaafd, de voornaamfte en hoofdzaaklykfte leering van den Aartsvaderlyken Godsdienst was, zo kan de grondflag van die gefchiedenis een heilig patriarchaal lied zyn geweekt, van welks uitwendigen vorm Mofes, tot op zekere veranderingen na, welken hy dienstig oordeelde , ook gebruik heeft gemaakt. Doch. ik ga nu over tot een ander ftuk van deze gefchiedenis 't welk de volledige taal en houding van zodanig een lied, byna geheel onveranderd fchynt behouden te hebben." Dat de wereld het werk is van de onbe. perkte almagt, wysheid en goedheid desopperften Wezens, hadt de H. Schryver, als de eerfte grondwaarheid, op welke alle Godsdienst fteunt, in de voorige gefchiedenis voorgedragen; nu toont hy aan in het n en ur. Hoofdst. dac God, als haar Schepper en Heer ook de zedeiykp Regeerder der wereld is, en dat zyne redelyke fchepfels,met hunne vrye bedryven, onder zyne befturieg ftaan; dat Hy ook, in dien zin, hun Heer is, hun wetgever en Regtcr, die hunne gehoorzaamheid mee goed-en hunne ongehoorzaamheid met kwaadkeuring befchouwt: Dit is de twede waarheid, die in verband met de waarheid der Scheppinge, den 'wezenlyken grond van den Godsdienst uitmaakt; waar-  Val Onderzogt en Opgehelderd. 3*7 waarom de H. Sehryver dezelve in de: gemelde twee Hoofdftukken, door de gefchiedenis van den Val, gelyk zy gewoonlyk genoemd wordt, wilde aantonen. Daartoe bedient hy zig van een oud lied, welks begin eene herhaling vervat van Te gefchiedenis der Schepping; doch, gelyk de Heer Jerufalem te regt aanmerkt, m een ftyl en Lier van voorftelling, die zeer veel van die des eerften Hoofdftuks verfchilt: want in t eerfte Hoofdst. waar van Mofes, zeer waarfchynlyk, zelf Schryver is, vindt men alles eenvoudig, kort, k a'cig en verheven; de Schepper verfchynt daarin eene grootheid, zoals de verlichtfte reden zig de almagt en wysheid van dit allerhoogfte Wezen Z« voorftelleJ. Doch in deze twee volgende Hoofdftukken is, integendeel, de manier van voorftelling gefchikt naar den denktrant van de kindsheid der reden in de allervroegfte wereld: De Schepping, de oorfprong der bomen, en mzonderheid de vorming van den mensch, wordt •er zeer eenvoudig en menfchelykefwyze befchreven, en God zelf geheel als mensch, en alles ra beel'delyke ontleding voorgedragen, zo als de zwakke reden zig alles nog onder zinnelyke beelden voorftelde; dewyl de fpraak toen nog geene woorden bezat, om zedelyke begrippen te kunnen uitdrukken. Zodat dit verhaal veeleer een zinnebeeldig leergedigt zy, waardoor de vroegfte menfchen zig de onderwyzing hunner ftamvaderen wegens God, als Schepperen Regeerder, ter opwekkinge tot gehoorzaamheid en vermydinge van zonden, * X4 eno*  518 Se Gefchiedenis van 's Menfchen erinnerden. En dus is dat verhaal zekerlyk hoe alleroudfte monument der menfchelyke reden, zo oud als het menfchelyke geflagt zelf; federt uit de oude wereld overgebragt, en tot op Mofes dagen, als een heilig Godsdienftig lied, in de Godvrugtige familiën bewaard. Een gedenkfl.uk derhalve van onfchatbare waarde; zelfs voorde ongelovigen, indien zy anders door onkunde en ligtzinnigheid niet verblind zyn. Dan, het was ten hoogden te wenfchen, dat de geest der oudheid en de eigenlyke zin dezer beeldelyke voorftelling doorgaans beter gekend, en zo dit gedenkftuk, als menig ander gedeelte van het ganfche O. Testament, door eene veel te letterlyke verklaring, niet aan dc fpottcrryen van onkundigen wierden blootgefteld, noch met zulke harde begrippen bezwaard, die den redelyk, ften hoogagter van die H. Schriften niet kunnen nalaten te ontrusten en te fluiten. Na deze en foortgelyke aanmerkingen, zegt de geleerde en Godvrugtige Schryver: „Ik zal de beide „ yerkiaringcnj-deletterlyke, die dit verhaal voor „ eene wezehlyke gefchiedenis houdt, en de zin„ nebeeldige, naar welke men het zelve als een „ zedelyk Ieergedigt kan opnemen, hier bybren. „ gen, en den lezer de vergelyking overlaten, „ Met de eerfte, de gewoonlyke, zal ik begin„ nen." Vooraf ftelt men, dat het n en in Hoofdst, van Genefis met fier, in verband ftaao, en dat Mo*  Val Onder zogt en Opgehelderd. 319 Mofes niet alleen van het eerfte, maar ook van de twee anderengclyklyk de Schryver is; hierom brengt men ook den zin wegens het evenbeeld, tot welk, volgens de uitdrukking van 't ïfte Hoofdft. de mensch van God gefchapen werdt, in het n en lil. Hoofdft. over; en men maakt dit evenbeeld de grondflag van de volgende uitlegging en het daarop gebouwde leerftelfel; niet tegenftaande in beide deze hoofdft. gene de minfte qanwyzing van eenige betrekking daartoe voor. komt j (en uit het te voren reeds gezegde, en ver. der nog zo uit denganfehen ftyl als uit de fchryfwyze van deze twee hoofdft. zonneklaar is, dat zy van een anderen aart zyn, en een geheel ander ftuk bevatten.) -— Dit Godlyk Evenbeeld nu verklaart men te hebben beftaan in eene zedelyke regtheid of volkomenheid, naar welken het eerfte paar menfchen de duidelykfte en volmaaktfte kennis van God en zynen wil, van het ware en valfche goed, en van hunne gehele tegenwoordige en toekomende beftemming, verkregen zou hebben ; en dat aan deze volkomen verlichting van het verftand eene piet mindere volmaaktheid van den wil, de opregtfte liefde tot God en al het goede, de volmaaktfte onfchuld en de zuiverfte rust des gemoeds, door gene ongeregelde zinneJyke neiging wordende geftoord, verbonden waren. Hiermede ging verzeld een ligchaam dat van alle toevallen en gebreken, zelfs van den dood, in het tegenwoordig geftel onzer ligchamen zo noodwendig eegrond, bevrydwas; zodac X | dc-  320 • Be Gefchiedenis van'sMcnfchcft deze twee eerfte menfchen in eene duurzame jeugd zouden hebben voortgeleefd, 't zy door eene nooit verminderende levenskragt, 't zy door 't genot van den boom des levens, tot dat zy, om plaats voor hunne nakomelingen te maken, zonder te fterven, in een volmaakter leven verplaatst werden. ~—— En zy zouden niet alleen in dien onbekommerden en gelukkigen ftaat geleefd hebben, maar ook hunne ganfche nakomelingfchap zou in een gelyke volmaaktheid van ziel en ligchaam hebben voortgeleefd; indien deze gelukzaligheid, door de verleiding van een bozen geest, niet aanftonds, in het begin reeds ware vernield geworden. Want, om den mensch een zinnelyk gedenkteken te geven, dat hy onder de regeering van zynen Schepper ftondt, en om dus zyne gehoorzaamheid te beproeven, hadt God in den hof twee bómen geplant, en den mensch, het genot van alle de andere bomen hem veroorlovende, gewaarfchouwt, dathy, van den eenen boomeetende alle zyne gelukzaligheid verliezen en den dood fterven zou. De boze geest, het opperhoofd van de afgevallen engelen, de grootfte vyand van God en al het goede, zag 'smenfchen onfchuld en geluk met nydige oogen, en ondernam hem tot zyns gelyke weerfpannigheid tegens God te verleiden, en in gelyke verdoemenis met zig te ftorten. Ten dien einde voer hy in een flang, of nam hare gedaante aan, fprak tot de de vrouw, en ftelde haar voor, dat God het eeten van dien boom niet kon verboden hebben: de Vrouw  . Val Onderzogt en Opgehelderd. 321 Vrouw antwoordde dat God zeer zeker dat verboden hadt, zelfs onder bedreiging van den dood; maar dees arglistige vyand maakte haar bedriegelyk wys , dat God zulk een nydig verbod nier. hadt kunnen geven, dat door het eeten van de vrugt van dien boom hunne kennis zou toenemen en zy dus in volmaaktheid Gode gelykvormiger zouden worden. Ook prees zig de vrugt zelfs als zeer aangenaam aan. Zy at van de zelve, en overreedde, zonder verdere bedenking, haren Man, om 'er ook van te eeten. Hierop zou, volgens deze uitlegging, de droevigfte verandering in hunne zedelyke en natuurlyke gefteltenis zyn ontftaan. Het beeld, de heerlyke gelyknis van God, ware terftond uit hunne zielen vervlogen; de verlichting van hun verftand in verblinding ; de liefde en het kinderlyk vertrouwen op God in afkeer en haat tegen Hem veranderd ; de zinnelyke begeerten hadden alle de edele zielvermogens overmeesterd, en zy waren haters van 't goede, vyanden van God en gewillige flaven van den bozen geest geworden; waardoor zy alle genade, en alle gelukzaligheid, zo hier als namaals verloren. Dit zouden ze 00& dadelyk terftond ondervonden hebben; want zy fchaamden zig nu over hunne naaktheid, en wilden zig voor God verbergen. Maar ylings verfcheen da»vergramde Regter; hunne verfchoningen van verleid te zyn,konden het vonnis in genen deele verzagten: de eerfte ftraf trof de flang of den bozen Geest, 't welk de twee menfchen wel eenigzins tot  322 De Gefchiedenis van 's Menfchen tot hunnen troost konden uitleggen; maar 't von-, nis over hen bleef even fchriklyk; de gehele natuur was vervloekt, en hadt, ter ftfaf van hen, ;hare oorfpronklyke weldadige inrig ing verloren: fmerten, bekommernis en zware arbeid waren hun deel; de onfterflykheid was verloren; bet lig. chaam, door verzwakte organizatie, aan. vele toe. vallen en verganklykheid onderhevig. Zy werden uit het Paradys verdreven , van de boom des levens geweerd, en een Cherub, met een fchitrend zwaard, belette hen voor altoos den toegang. Deze gehele vloek zou zig ook op alle hunne nakomelingen tot het einde der wereld uitftrekken; zy zouden nu, in plaatfe van met Gods beeld, integendeel met eene verdorven natuur met gemis van alle ware kennis, met verblinding^ met afkeer van 't goede, vervreemd van God, wiens Genade zy nu ook van nature voor eeuwig onwaardig warén, geboren worden. Want dewyl Adam de ftamvader van hun geflagt is, in welken zy, als deelnemers, zondigen; zouden zy ook als zodanigen worden aangemerkt, en dus ook het tegenwoordig bederf, de fterflykheid en alle de elende des levens, ja de eeuwige verdoemnis als de regtvaardige en verdiende ftraffen onderhevig zyn: indien God, uit ontferming, niet een middel ter verlosfing, althans voor eenigen, hadde gefchikt. Zie daar de letterlyke uitlegging, die velen volgen; doch dje zulken, welken daarmede nog nies  Fal Onderzogt en Opgehelderd. 323 üïet geheel zyn vooringenomen, zekerlyk zeef moet ftoten en uitnemend hard voorkomen. Onbetwistbaar is de mensch naar Gods beeld of gelykenis gefchapen; hierin beftaat zyn grote voorregt, dat hy, gelyk God, een redelyk, een vrywerkend wezen is: de waardigheid van 's men. fchen redelyke natuur kan niet verhevener worden uitgedrukt. Hierdoor is hy de Heer der aarde en van al wat op dezelve is; hierdoor zelfs kan hy zig boven de zigtbare wereld tot haren fchepper verheffen, Hem en zyne volmaaktheden, en de betrekking, waarin hy tot het allerhoogfte Wezen ftaat, erkennen; Hem door de kennis en liefde tot de waarheid en het goede meer en meer gelykvormig worden, en in deze zalige gelykheid eeuwig vorderen. Hierby wordt, met regt, aangenomen, dat God, zodra hy Adam hadt gefchapen, zigzelven, als Schepper en Heer, entevens alwat de mensch tot hei kennen en betragten van zyne beftemming volftrekt nodig hadt te weten , aan hem zal geopenbaard hebben: En dewyl de mensch zyne gelukzaligheid gevoelde, en niets zyne reden als nog hadt verblind, en zyne driften ongeregeld gaande gemaakt; zo beminde hy zynen Schepper met die fchuldeloze liefde, waarmede een kind zynen vader bemint. -— En dit is het al, wat men van Gods evenbeeld in den mensch met gegrondheid kan zeggen. Doch is hier nu de minfte reden voor het ftellen van die volmaakte kennis en verhevene liefde t t God en al het goede, waarondermen zich in degemelde uit-  3H t)e Gefchiedenis van \Menfchen , uitlegging, dit evenbeeld voorftelt ? boe koffie het, dat de mensch met die volmaakte ingefchapen verlichting den verboden boom, ten teken zyner afhanklykheid, nog nodig hadt ? Waar is die zuivere liefde tot,God, die volmaakt gewillige gehoorzaamheid ; indien de mensch aan dezen boom de gehoorzaamheid eerst moest Jeeren, en door de verfchriklyke bedreiging van den dood daartoe eerst gedreven worden ? Waar is die onbenevelde heerfchappy der reden over de zinnelyke begeerlykheden; daar de vrouw, om de uiterlyke bekoorlykheid van de eenigfte verboden vrugt, Gods bekende bevel zo ligt vergeet, en de man, zonder zig dat bevel te erinneren, de vrugt en de overtreding aanftonds met haar deelt? Waarïn is deze ganfche val van de manier, waarop wy, zwakke menfchen, nog gedurig vallen, onderfcheiden? Maar, wyders, indien de kennis en redelyke volmaaktheid der eerfte menfchen, zo groot geweest waren ; hoe is't dan mogelyk, dat, na die eenige eerfte verblinding, deze volmaakte natuur zo eensklaps omgekeerd, en zo gruwlyk bedorven wierdt? ja, dat dit volkomen verderf zig over het gantfche menschdom uitftrektemet eenevolftrekte verblinding, omtrent hetware goed, neiging tot alle kwaad, en volledige onmagt ten goede, waarin alle nakomelingen geboren worden; zodat hen ook de gantfche vloek, die egter letterlyk alleen op deze eenige overtreding tegens de eerfte twee menfchen gedreigd was en uitgefproken werdt, zou treffen ? • Als  Val Onder zogt en Opgehelderd. 325 Als een enkel natuurlyk gevolg is het de grootfte onmooglykheid. Het zou derhalven ftraf moeten zyn; en deze verdorven natuur ook ftraf over hec nageflagt tot het einde der eeuwen; ftraf voor deze eenige, en allereerfteovertreding. Wie kan deeze gedagten wegens het wysfte, het heiligfte, het goedertierenfte Wezen aller, wezens verdraagen ? En, dus gaat de fchrandere Schryver voort, waar is die groote boosheid, dieverdoemenswaardige hoogmoed , uit welken men deze gevol. gen poogt afteleiden? Waar by den val? waar naderhand? Hoe onfchuldig, integendeel, is het eerfte antwoord der vrouwe aan den verleider; die ziende dat zy by hare gehoorzaamheid ftandvastig bleef, haar beftaat wys te maaken, dat het een misverftand is, en God haar onmogelyk kon verboden hebben van eenen boom te eeten, dien Hy zelf den boom der kennisfe hadt genoemd, en waarvan de vrugt zekerlyk *s menfchen grooter volmaaktheid moest bevorderen. Dit krygt by haar indruk; zy befchouwt den boom en vindt de vrugt waarlyk fchoon: zou God een doodelyke vrugt zo bekoorlyk hebben gemaakt? Nu eerst wordt de begeerte aan 't bewegen gebragt; de vrouw eet, en overreedt den man te eeten; dus werdt de overtreding daadlyk begaan, en blyft altoos eene waarfchouwende en ftrafbare verblinding; maar, waar is de fchriklyke hoogmoedige aankanting tegens God ; waar de weerfpannige verbindtenis met den vyand van God? In  32Ö t)c Gefchiedenis van 'sMcnfchèfi In de ziel der vrouwe is die gedagte niet éérst opgekomen, noch zy heeft aan dezelve voedfelgegeven: het goddelyk bevel is haar van het begin der verleiding af tot het einde der verblinding toe vooroogen en heilig: de flang maakt haar eerst opmerkzaam op den boom, dien zy, uit eerbied voor Gods bevel, te vooren naauwlyks aanzag. — En deze flang?eeri dier dat onverhoeds met de vrouw begint te fpreken; met zo veele redenen, met zo veele fchynbaare liefde, met zo groote aanfporing Om naar groter volmaaktheid en gelykvörmigheid met God te ftreven; hoe ftrydig is dit tegens het ■gezond verftand? of zou de vrouw hier¬ uit des te eer hebben befloten, dat dit dier, of die 'er door fprak, een boze geest was? Maar hoe weinig aanleiding is in dit gefprek tot deze verdenking? de flang laat de gehoorzaamheid der vrouw onaangeroerd. En hoe zou de vrouw zulk foort van geesten hebben leeren kennen , van welken zy in 't geheel geen denkbeeld wist te vormen, en waarvoor zy in het goddelyk verbod nie t in het minfte was gewaarfchouwt ? Of zou het woerd flang een glansryke Seraf, wiens gedaante de boze geest hadt aangenomen, moeten beduiden? Waar bfyft dan deletterlyke uitlegging van een flang, arglistiger dan eenig gedierte des vclds? en ware de vrouw dan ook niet meer té verontfchuldigen ? Wyders; Waar is het bewys voor de al gehele bedorvenheid van 's menfchen zedelyke natuur, en van zyne voortdurende verharding in dc zonde, dié onmiddelyk op den val zouden gevolgd zyn?  Val Onderzont-en Opgehelderd. 327 zyn ? De Man en de Vrouw gevoelen terftond hun misdryf; en hunne fchaamte, gemoeds onrust, vrees voor God, en hunne klagten over de verleiding , zyn zo vele bewyzen van hunne bewustheid en berouw. — En daarop volgt een vloek' die alle verfchrikkingen in zig bevat, welken niet dan door eene volhardende en opzetlyke Godverloochening verdiend zouden kunnen worden. De eerfte vloek treft de flang: zy zal voor alle dieren vervloekt zyn, op haren buik'kruipen en aarde eeten. Maar wat ftraf voor eene flang! zou dit geflagt dan eertyds anders gevormd zyn geweest ? of is het ongelukkiger, omdat het kruipt? zoh deze vloek ook al het overige kruipende gedierte hebben getroffen, en moet het ganfche flangengeflagt de misdaad eener enkele flang boeten ? Doch zal de vloek betrek- lyk'zyn op den bozen geest; waar blyft dan de letterlyke verklaring, welke men wil behouden? Eene gefchiedenis ten halve letteriyk, en dan, •wanneer men 'er verder geen weg mede weet, zinnebeeldig te verklaren ; dit ftrydt tegens alle de regelen van uitlegging! In de gehele gefchiedenis wordt zeer duidelyk van een dier des velds, van eene flang gefproken: Hoe past ook de vloek op den bozen geest? of beduidt dezelve, dat de duivel het veragtelykfte fchepfel zal wezen? maar dat was hy reeds federt zyn eigen val, en hier is de vloek eene ftraf voor de nu eerst gepleegde verleiding. .Eva kon ook dit alles niet anders dan van eene natuurlyke flang Algem. bibl, V. deel. N. ui. Y ter-  328 De Gefchiedenis van 's Menfchen verftaan; in hare verfchoning is geen argwaan altoos op den bozen geest; en de Schepper iaat haar zonder onderrigting in hare mening. De vloek over de twee menfchen, letterlyk genomen, is ook zeer opftuitende: De Vrouw zal in haar zwanger- gaan en in 't baren vele fmarten ondergaan. Maar is dan de natuur van haar geflagt federt veranderd? Is de inrigting, die nog het wondervolle bewys van de tederfte voorzorge des Scheppers is, een vloek? en waarom is het gros der wilde volken, wier natuur door weker levenswyze niet verzwakt is, van dezen vloek zo veel te meer bevryd? Het vonnis van den Man is letterlyk ook onverklaarbaar. De aarde zal om zynènt wil vervloekt zyn; de akker distelen en doornen dra. gen; met zorg en zweet zal hy zig van denzeiven geneeren: betekent dit dan eene nieuwe fchepping? zyn'distels en doornen meer uitwerkfels van den vloek, dan andere gewasfen ? Alle kruiden, die niet op de plaats flaan, daar zy behoren, zyn onkruid; en onder 't graan zouden vioolen en rozen, zowel als distels en doornen, te onpas groeijen: zouden de zaden van andere gewasfen, indien de aarde niet ware vervloekt, zig nimmer op de koornakkers hebben verfpreid? zouden misgewas, infekten, en andere toevallen den oogst nimmer hebben verdorven ? — Verder , de mensch zal om deze overtreding fterven en tot aarde wederkeeten. Men moet dan ftellen, dat zyne natuur te voren aan deze verandering niet  Val Onderzogt 'en Opgehelderd. 32$ niet was onderworpen; en dat de natuurlyke gefteldheid zycs ligchaams, thans den dood onvermydelyk van trap tot trap bereidende, te voren geheel anders geweest is; dat noch uitwendig geweld, noch vergif, noch water, noch kwade lucht hem zouden hebben kunnen vernielen: met één woord , men moet dan wonderen by wonderen, en eene gehele herfchepping der natuur ftellen. Doch de boom des levens zou de fterflykheid hebben verhoed, en nu weerde een Cherub den toegang tot denzeiven. Zeer wel; maar dan was 'smenfchen ligchaam toch reeds fterflyk; en was de kragt der enfterflyk-heid in den boom dan natuurlyk, en ftrekte zy zig uit tot alle gevallen; en zou die boom, als de mensch niet was gevallen, met de menfchen zig in alle gewesten hebben verfpreid? Eindelyk ftrekt zig, volgens deze verklaring i het algemene verderf der gantfche zedelyke en natuurlyke gefteltenis der menfchen, met en benevens alle de vloeken, over het gehele nakomende menschdom uit, en is een gevolg op deze overtreding. Was dezelve derhalve niet begaan; dan zouden, volgens die ftelling, alle kinders zyn geboren geworden met eene zuivere wysbegeerte en zugt tot waarheid, die door gene zwakheden van 't kinderlyk verftand belemmering zou hebben gevonden; nimmer zouden de eigenliefde, die eerfte en voorhaamfte natuurdrift, de hier aan verbondene bekoringen der zinnen, noch het gevoel eener eigene werkzaamy 2 hgid  23o De Gefchiedenis van 'sMenfchen heid het kind tot eenige overyling, tot de minfte alte grote drift hebben kunnen verleiden. Maar dan is de vraag, van waar de thans plaats hebbende verandering ontftaan zy. Onmogelyk is zy een enkel natuurlyk gevolg dezer eerfte overtreding; zelfs, wanneer men ftelt, dat de kiempjes van '* ganfche geflagt der menfchen reeds in de twee eerfte ouderen aanwezig waren r want dan zoudenze ook eerst deel gehad hebben aan het evenbeeld en deszelfs volmaaktheden ; doch hoe zou dit evenbeeld eensklaps, door die enkele en weinig voorbedagte overtreding, door alle generatien heen, zo ten eenenmale verwoest en in zulke verdorvene zielsvermogens, natuur- lyker wyze, ontaard zyn? Een kind kan van de heerfchende neigingen en hartstogten zyner ouderen iets aannemen; maar dat is toevallig, en menigmalenis ook het tegendeel waar, en vindt men grote verfcheidenheid in kinderen van dezelfde ouderen r maar hier zou dit geval zig over 't ganfche menschdom tot het einde der eeuwen , zonder uitzondering, uitftrekken, en dus een volledig verderf der zielen by alle plaats hebben. — En wat Adam zeiven betreft; waar is weder bet bewys voor zyne voortdurende verblinding en inwonende zondige neiging, die zulken rampzaligen invloed op allezynenakomelingenzouden gehad hebben?^ tegendeel, zyne geneigdheid tot God vertoont zig onveranderd; en hy volhardt met zyn gezin in Hem te aanbidden en te eerbiedigen: zou nu het groot bederf door die eenige overtreding voort- gc*  Val Onder zogt en Opgehelderd. 331 geplant zyn, en die voortdurende, of ten minlien volgende goede geneigdheid ter herfteUinge niets 'gebaat hebben? en dat zelfs, daar zy nog werklyk duurzaam geweest zyn in zyne naaste nakomelingen, Seth, Esos, Henoch, enz. Met een woord; als een natuurlyk gevolg is die algemene en grote verdorvenheid der menfchelyke Datuur, 't zy in Adam zeiven, 't zy in het ganfche nageflagt, onmogelyk te verklaren; maar in beiden moet zy ftraf zyn. — Doch welke fchriklyke ftraf? Eene enkele, en wel de aller eerfte overtreding, geftraft met onttrekking van alle neiging en kragten tot het verdere goede; deze ftraf in hare volle grootheid uitgeftrekt tot het ganfche menschdom , 't welk in zyne kiempjes in den zondigen ftamvader onderfteld wordt aanwezig geweest te zyn ; en door duizende generatien heen voor deelnemers aan die overtreding gehouden, en hen het misdryf volledig toegerekend; alle de voorbereidfelen tot het eerfte volmaakte, evenbeeld, die hen in de fchepping van hunnen ftamvader ten deel waren geworden, ontrokken, alle kragten ten goede zodanig ontrokken, datzy, van nature, in de flaverny en het geweld des Duivels zouden zyn : welke reden is in ftaat dezegedagten een oogenblik te verdragen? Dat ouders op hunne kinderen gene volmaaktheden kunnen voortplanten, welken zy zeiven niet bezitten, is natuurlyk; den kinderen wordt hierdoor niets ontrokken; zy hebjen op niets hoger aanfpraak: maar hier zou. hun fchuldeloos verlies Y 3 van  g32 De Gefchiedenis van 'sMenfchen van alle volmaaktheid met het rampzalig verlies van alle zaligheid verbonden zyn. Dat kinders de voorregten niet behouden, die hun vader,door eenige misdryf, hen heeft doen derven, is hiermede niet te vergelyken, Het misdryf wordt hun zo niet toegerekend, datzy met hunnen vader eene zelfde ftraf onderhevig worden; zy misfen daardoor maar toevallige voorregten; zy behouden het vermogen, om die of andere dergelyken weder te kunnen verkrygen : maar hier, integendeel, zouden de laatfte nakomelingen zelfs de volledige ftraf des eerften vaders dragen; zonder hunne fchuld zyne oproerige geneigdheden overerven; niet anders dan in zyne weérfpannigheid kunnen volharden; en uit dien hoofde zou hen ook, als geborene kinderen des toorns, de gantfche vloek, de dood, en de eeuwige verwydering van God treffen. Dat Adam, als het hoofd van een verbond met zyn gehele geflagt gefloten, hieraantemerken zou zyn, is wel eene andere uitdrukking; maar zy heeft niets te beduiden. < Waar is dat verbond ? -— Kan ook een vader voor zyne nakomelingen , die duizende jaren na hem eerst in wezen zullen komen , een verbond /luiten, inhoudende, dat voor de eerfte zonde, welke hy begaat, niet hy alleen, maar ook zyn ganfche nakomeling, fchap, met verlies van alle kragten tot hec goede, met verlies van alle zaligheid zullen geftraft worden ? — En het volmaakt• wys, heilig en goe • deru.ren Opperwezen, de Schepper en Vader ' der  Val Onderzogt cn Opgehelderd. 333 der menfchen, zon zodanig een verbond met den ftamvader van een naar Zyn beeld gefchapen geflagt aangaan! ———• Nog eens: is die verdorvenheid der menfchelyke natuur een gevolg van Adams val; men ftelle zig dezelve dan voor zo als men wille, men kanze niet anders dan als eene ftraf befchouwen; en het verlies van alle zaligheid, de eeuwige dood, als een gevolg van deze verdorvenheid, is ook wederom eene ftraf van die ftraf. Dus redeneert de geleerde Heer Jerusalem over de letterlyke verklaring die fommige Godgeleerden van dit ftuk geven; want alwat we hier gemeld hebben, is uit zyn werk overgenomen; en hy befluit dit gedeelte zyner verhandelinge met de ernftige betuiging van zyne hoogagting voor de waardigheid van 't Boek , waarvan het een gedeelte uitmaakt, en van zyne fmert en grievende aandoening, wanneer aan de vyandcn der Openbaring , door de letterlyke uitlegging dezer, gefchiedenis en de daaruit afgeleide harde ftellingen, gelegenheid wordt gegeven, om dit eerwaardigfte Boek en tevens den gantfchen geöpenbaarden Godsdienst te befpotten,den hoogagter vandezelventeverbysteren,en voordeheerfchende ligtzinnigheid en het ongeloof nieuwe profelyten temaken. Na deze aanmerkingen laat de Hoogeerwaarde Schryver zyne eigene uitlegging volgen; doch de plaats laat ons niet toe, hier van dezelve een genoegzaam berigt mede te deelen; we zullen het daarom zeer bekorten. Y 4 Na,  334 De Gefchiedenis van 's Menfchen Na de bedenkingen tegens de doorgaans aangenomen uitlegging, laat de Heer Jerufalem volgen; dat hy zeer twyfeit, of zelfs eene zagter verklaring van deze gefchiedenis (zo lang men dezelve ten deele of in het geheel woordelyk opneemt, en het verderf der menfchelyke natuur, of flegts het verval des menschdoms, in het algemeen , als een gevolg van de zonde van Adam beweert) de overige harde gevolgen, die daaruit fchynen voortevloeijen, wel genoeg vermydt, en de zwarigheden van de Deiften volkomen oplost. „ Maar, zegt hy, neemt men deze gefchiedenis zinnebeeldig op, gelyk de gehele voorftelling zo fterk fchynt te eisfchen, dan verkrygt zyaanftouds eene eenvouwdigheid en waarde, die den hoogagter van den Godsdienst ten eenemale gerust ftellen; ieder lezer den heerlykften en vrugtbaarften zin daarin vinden doen, en welken zelfs door den vermetelften Deist met eerbied moeten befchouwd worden; geJyk Voltaire zelf ergens deze gefchiedenis voor zulk een gepa t zedelyk zinne beeld verklaart." Volgens des Hoog - eerwaarden Schryvers begrip zou dit verhaal op de vol. gende wyze best verklaard worden Hy houdt het n. en in. Hoofdftuk van Genefis voor een alleroudst leergedigt, waarvan de vroegfte menfchen, in hunne heilige byëenkomften zig bedienden, toen zy dc moeijelykheden des levens {Gcnes. V. 20.) en de jammerlyke gevolgen der ongeregelde hartstogten, waarvan Kaïn reeds een fchriklyke blyfc hadt gegeven, van trap tot trap be-  Val Onder zogt en Opgehelderd. 335 begonden te ondervinden. Door dit leergedigt wilden zy zig onderling tot gehoorzaamheid aan God en ter vermyding der zonden, als oorzaak van alles kwaads, vermanen; door zig die grote waarheid te erinneren, dat God niet alleen de Schepper, maar ook de heilige Regeerder der wereld is, onder wiens toezigt en heerfchappy de menfchen leven, en aan wiens wil zy hunnen wil moeten onderwerpen; fchoon God aan hun de vryheid verleend hadde over de geheele aarde te heerfchen. Zo lang de mensch Gods wil en wet voor oogen hieldt, en zyne begeerte daarnaar fchikte, was zyne gelukzaligheid beveiligd; maar zo dra hy zyne zinnelyke neigingen volgde, aan de bedrieglyke verleidingen gehoor gaf; zodra hadthy den toorn van God, en tevens het verlies van zyne gelukkige tevredenheid te wagten: want by ongeregelde neigingen en zonde kon de mensch niet gelukkig zyn, en als heilige en wyze Regeerder des menschdoms kon God het overtreden niet ongeftraft laten.— De mensch gevoelde zyne fchuld terftond; by iedere overtreding klaagde hem zyn eigen geweten aan; hy verloor het blymoedig vertrouwen op zynen God; te vergeefs zogt hy zig voor den alömtegenwoordigen te verbergen ; te vergeefs zig te ontfchuldigen, naar dien hy erkennen moest Gods wet geweten te hebben. Deze ongehoorzaamheid was nu ook de grond van de moeilykheden des levens: want ware hy gehoorzaam gebleven, dan zou hem de aarde een verblyfplaats van fchuldeloos en onbevlekt vergeY 5 noe.  335 De Gefchiedenis van 'sMenfchen noegen, in de gelukkige verzekering van Gods liefde, gebleven zyn. Door zyne ongehoorzaamheid , door zig aan ongeregelde driften en hartstogten overtegeven, was alle die gelukzaligheid en kalmte verdwenen; de zonde hadt over de gehele natuur een vloek gebragt, en moeite en dood zyn thans, uit dien hoofde, het algemene lot der menfchen. - ■ Met dezen, zegt onze Schryver, als den wezenlyken inhoud, en met de veronderftelling, dat al het overige eene zinnebeeldige en apologifche of verdigtfelagtige omkleding is, befchouwe men de gantfche gefchiedenis; en men zal zig de zedelyke waarheid, daarin vervat, niet fchoner, levendiger en indrukbarer kunnen voorftellen; waarby tevens het gevoel van fchaamte, zonodig ter behoudenis van de zedigheid, en de noodzaaklykheid van bedekking, al Godlyke verordeningen, zeer gepast zyn ingevlogten. De Heer Jerufaïem erkent, dat deze zyne eenvoudige verklaring voor hun, die aan de letterlyke gewoon zyn, en aan ieder uitdrukking of omftandigheid eene * byzondere beduidenis toefchryven, en daarop zelfs gewigtige leerftellingen bouwen, wel iets aanftotelyks in zig zou kunnen hebben; maar dat zulks ras zal verdwynen, wanneer men, alle vooroordeel afleggende, even alsof men dit verhaal voor de eerftemaal laze, den toon van 'c zelve naauwkeurig doordenkt ; namelyk, als geheel en al de fpraak en denktrant der eerfte menfchen zyndc, die by gebrek  Val Onderzogt en Opgehelderd. 337 brek aan afgetrokken begrippen en woorden, zig nog alles zinnebeeldig moeten voordellen. Na deeze aanmerking lost de Hoogeerwaarde Schryver de tegenwerpingen op, welke tegens zyne verklaring zouden mogen gemaakt worden, en mengt in die oplosfingen vele zeer gewigtige aanmerkingen tegens de letterlyke verklaringen j flavende in veele byzonderheden zyne uitlegging, met zeer veel oordeel; doch 't is onmogelyk, zonder hier te wydlopig te zyn, van dat alles naauwkeurig berigt te geven. Ap.Paulus, 't is waar, zegt hy, neemt de letterlyke verklaring aan, I. Korinth. XI,En I. T1moth. II. Maar die zelfde Apostel, zyne yoorftellingen eenen destegemaklyker indruk willende verfchaffen, bedient zig dikwils van de manier van denken en voordellen, die ten zynen tjde, onder de Joden gebruiklyk was; en dit tonen zelfs alle de gevolgtrekkingen aan, welken hy in beide deze hoofdftukken maakt; ter handhaving van de toenmaals nodige orde: daartoe gaf de letterlyke Joodfche verklaring van de Schepping der Vrouwe uit de rib des Mans, eene uitftekende aanleiding. Ieder die deeze twee hoofdftukken leest, zal hiervan terftond overtuigd worden. Op de tegenwerping, dat 'er volgens des Schryvers uitlegging, dan ook werklyk geene flang zou geweest zyn; antwoordt hy: Neen; want zou God aan eene natuurlyke flang de verleiding toerekenen, en dezelve daarom vervloeken? Dat is niet te denken. Het moet dan, by afwyking egter van de let-  333 Dc Gefchiedenis van 'sMenfchen letterlyke verklaring, de Duivel zyn geweest,die m of door de fJang fprak. Doch kan dan niets, dat onbezield is, fprekende worden ingevoerd? moet dan de doorneftruik tegens den ceder ook werklyk fpreken, i Kon. XIV. 9? En hier den Bozen Geest te vinden is bezwaarlyk met Gods heiligheid, wysheid en goedheid overeen te brengen; dewyl daarmede ftrydt, dat God dien bozen weerfpannigen geest zou veroorloven, de onfchuld verradelyk te verleiden, het gehele 4 geflagt, naar Gods beeld naauwlyks gefchapen, in * zyne weerfpannigheid en verdoemenis te trekken, en eene nieuwe wereld, die aan Gods wyze oogmerken beantwoordde, en die God voor goed aanzag, onder zyne heerfchappy te brengen; en dat, daar God de Vrouw voor dien listigen verleider in 't geheel niet hadt gewaarfchouwd; gelyk de Vrouw ook, in hare verfchoning, geenen den minften argwaan deswege laat blyken, en God baar zonder eenige onderrigting, voor 't vervolg zo nodig, in hare onkunde laat; daar die boze geest egter, uit hoofde zyner bygeblevene heerfchappy over de menfchen, zo verworpen niet zou geweest zyn. En Moses zelf heeft zeer zeker dien geest niet gekend; want hy geeft noch hier, noch by de Egyptifche toveraars, noch in zyne wetten tegens tovery, noch elders, daar het de natuurlyke gelegenheid was geweest, niet de minfte aanleiding om 'er op te denken: ja, om al het geloof van den invloed van zodanig boos wezen, ten nadeele aan zyne hoofdleering van God,  Val Onder zogt en Opgehelderd. 339 God, als den eenigen Regeerder der wereld , te verwyderen, fchryft hy aan God, als de eerfte onbepaalde oorzaak van alle werkzaamheid, al het kwade toe. De flang kan dan hier niet anders, dan als een waarfchouwend beeld voor de verleiding der zinnelyke begeerten, gelyk de fprekende dieren in alle zinnebeeldige leerdigten, genomen worden; waartoe zy uitnemend gepast kon worden genomen, gelyk de geleerde Schryver breeder aantoont. Wanneer ook, zegt hy vervolgens, de Heiland den duivel een moordenaar van aanbegin noemt, die in de waarheid niet is ftaande gebleven; Joan. VIII. 445 20 laten deze uitdrukkingen zig zo wel niet op de ver. leiding in het Paradys toepasfen, als dat zy, veeleer uitdrukkingen zyn, onder de Joden toenmaals gebruiklyk, die op het oorfpronklyk verval van dezen bozen geest zeiven betrekking hebben (of die gelyk andere 'zeer geleerde mannen menen , groten deels op den moord van Kain zien, volgens de gemene fpreekmanier der Joden, die den duivel voor de oorzaak van alle kwaad hielden: men vergelyke 1 Joan. III. 8, 12.) Dit be. grip wegens den bozen geest en zyne Engelen, 'c welk in en na de Babylonifche gevangenis onder de Joden algemeen was geworden, gaf hen ook aanleiding, om in deze befchryving van den val, de flang voor den duivel te houden; fchoon men daarvoor in het gehele Oude Testament geen be^ wys ter wereld vindt, en in het Apokryphe boek der ivysheid, vry lang na de gevangenis der Joden  340 De Gefchiedenis van 's Menfchen. gefchreven, voor 't eerst gezegd wordt, dat door des duivels nyd de zonden in de wereld is geko. men, Hoofdst. II. 24. Apostel Paulus, die 2 Kor. XI. 2, 3. van velen geoordeeld wordt, omtrent het zelfde te bedoelen, bediende zig daar en op meer plaatfen, wanneer hy kragt aan zyn voordragt wi de geven, van de manier van ipreken, voordellen en verklaren, by de Joden gebruiklyk; dewyl dezelve voor hun, waaraan hy fchreef, de verdaanbaarde en nadruklykde was. Dit blykt uit meer dan eene plaats; by voorb. Ephez. II. 2. VI. 12. zodat alle deze en foorr. gelyke fpreekwyzen hare elgenlyke verklaring vini den in de gevoelens, die by de Joden algemeen plaats hadden. En waarom zou het bedenklyker zyn aantenemen, dat de Heiland en de Apostel hier ook van de fpreekwyzen en voordellen der Joden hebben willen gebruikmaken, dan by vele andere plaatfen zonder de minde bedenking wordt aangenomen; by voorb. wanneer Abraham als her hoofd van alle zaligen; de zaligheid als het zitten met hem aan eene tafel; en de hoogde trap der zaligheid als de naaste plaats by hem, of zyn fchoot, voorgedeld worden, of wel, gelyk het volgens eene foortgelyke fpreekwyze, van de goede Engelen heet, dat zy de ziel van Lazarus in Abrahams fchoot hebben gedragen: Matth. VIII. 11. Luk. XVI. 22. Doch wy moeten hier afbreken, dewyl dit uittrekfel de gewoone palen reeds is te baken gegaan. De voortreflyke Schryver toont vervolgens nis-  Val Onderzogt en Opgehelderd. 341 uitnemend aan, wat Paulus in zynen brief aan de Romeinen, Romein. V. i2-2r, bedoelde, en verklaart vervolgens uitmuntend en breedvoerig den waren oorfprong van 't groot en droevig verval des menschdoms; bewyzende, dat men , om 'er reden van te geven, geenzins eene, in de menfchelyke natuur zelve vooraf plaats hebbende, algemene verdorvenheid, en den Val der eerfte ouderen voor de oorzaak van dat verderf, behoeft aantenemen; dewyl de bepaalde zinnelyke natuur, die zelfde natuur, met welke Adam, zonder dat hy eenige verdorvenheid hadt overgeërfd, gevallen is, ook genoegzaam is, om het groot verval van zyn nagefiagt duidelyk te verklaren. Ka.-  342 Kare t van KarelsbehGjö/ Tafereel van de Menfchelyke Ellende, door C. G. Saltzman, uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Amfterdam by de Wed. J. Dóll, in 8vo. TP\e Roman, waarvan wy by deezen verflag doen, is zekerlyk niet van de gewoone foort, en verdient, om verfeheide redenen , eenige ophelderende aanmerkingen. De tytel zelve: Een tafereel van de menfchelyke Ellende, fchynt by veelen genoegzaam om ben van de Ieezing af te fchrikken. Dat 'er een menigte van ellenden op deezen aardkloot gevonden worden, zegt men, behoeft geen bewys; en waarom zou men zyn ziel toch met die akelige voorwerpen kwellen ? Het is zo. Menfchen, die enkel leezen om, gelyk zy het noemen, pret te hebben; om zich van eenige verveelende uuren, door aangenaame droomen en vermaaklyke hersfenfehimmen, te ontlasten, vinden beter rekening by een vrolyke of luchtige roman, gelyk het nabuurig Frankryk en England reeds in grooten getale hebben opgeleverd, en nog dagelyks opleeveren. Doch menfchen, wier hersfenen meer of min een wysgeerigen plooi verkregen hebben ; die gaarne de natuur befchouwen gelyk zy is; dien het belang hunner medemenfehen ter harte gaat; die niet zoaandoelyk zyn , of liever fomtyds zo veel aandoenlykheid niet huichelen, dat ze op het enkel hooren van eenige ramp of treffende gebeurtenis beeven en bezwyken: zulke menfchen kunnen uit de ellen-  of Tafereel van de Menfchelyke Ellende. 343 lenden van anderen nut trekken, en door een opmerkzaame waarneeming vandezelveroirfprong en gevolgen, aanleiding krygen om 'er zich tegen, te wapenen, om ze by zich zeiven aftewenden , en, door een werkzaam medelyden, niet zelden by hunne medebroederen voor te komen of te verminderen. En deeze edelaartige bedoeling heerschte vooral by den Opfteller van dit Werk, den Eerwaardigen Saltzman, die zich door zy^ ne uitmuntende Godsdienstoefeningen op het bekende Philantropin te Desfau, door zyn Grondbeginfelen der Zedekunde, (*) en andere nuttige fchriften niet weinig roem verwierf. „ Niettegen» „ ftaande" zegt hy in een vroeger aankondiging> „ de C*) Van dit werkje , het geen in het oirfprongkelyke twee deeltjes uitmaakt, is het eerfte deel, in het Nederduitsch vertaald, onlangs, by de Uitgeeffter deezer Bibliotheek, van de pers gekomen. Het behelst een geheel Samenftel van Zedekunde, of,liever, het verhandelt alles wat tot een Zedeleer voor Kinderen behoort, by wyze van kleine gefchiedenisfen ,■ firmengefchakeld tot een bevallige Roman, welke eigen, aartig is ingericht om den leeslust der tedere jeugd op te wekken, en haar op de aangenaamfte wyze te leeren. Het tweede deeltje, dat eerstdaags ftaat uyt te komen, behelst eene ryke verzameling van korte, afzonderlyke vertelfels en vernaaien, mede tot hetzelfde einde opgefteld. De eenftemmige lof door de erc vaarendfte Opvoeders aan deezen arbeid toegekend p ontheft ons iets meerder daarvan te zeggen. Algem. bibl. V. deel. N. 3. 2  344 KAR EL van KARELSËERG, „ de inquifitie is geknakt, de orde der Jefuïten „'vernietigd, de pynbank in verfeheide Staaten „ afgefchaft, de verdichte tooveraars voor den „ brandfïapel beveiligd; niettegenftaande de „ geesielyken verdraagzaamer,de krygslieden men„ fchelyker worden, en veele andere plaagen, „ die tot geesfels der menfchelykheid verftrekten, „ merkelyk zyn verzacht, is en blyft 'er echter „ nog, by aanhoudendheid, veel jammer en „ ellende. Wie hieraan twyfelt, moet den mensch » eeniglyk op vrolyke partyen, in de Opera „ of Danszaal befchouwd hebben. Maar wie hem in zyn binnenvertrek begluurde, hem in den „ fchoot zyner familie waarnam, kan niet na„ laaten overtuigd te weezen, dat, by alle uiter„ lyke rust en ftilte, welke de menfchelykheid „ thans geniet, nog onbefebryflyk veel ellende in „ haar midden huisvest, nog zo veel jammer aan „ het hart der meesten knaagt, datzy met zich „ zeiven en hunnen gantfehen toeftand, over het „ geheel, zeer te onvreden zyn, en het leven als „ een' ondraaglyken last befchouwen. Men zou „ ons tegenwoordig geflacht kunnen vergelyken „ byeen' mensch, te vooren van een heetekoorts - aangetast, waarin hy woelde, woedde en raas„ kalde, doch nu weder tot zich zeiven geko„ men, wel ftil, doch geheel verzwakt op zyn „ leger ligt, met verbleekte lippen tegen zyne „ vrienden van opftaan fpreekt, en het kruipend vergif dat zyn inwendige deelen verteerten hem vol-  öf Taferee! van de Menfchelyke Ellende. 345 „ volftrckt krachteloos maakt, met alle zorgvul>, digheid tracht te verbergen." Wy vreezen dat dit Tafereel niet dan te veel naar waarheid is gefchilderd. „ Deeze droevige ondervinding , zegt hy verder, ,, kan ligt aanleiding geeven te vermoeden „ dat de ellende des Menfchen, wegens de be- paaldheid van zynverftand, de gefteldheid van „ zyn hart, de broosheid van zyn Jigchaam, en „ de betrekking waarin hy voor het overige met „ de waereld ftaat, als noodwendig en onveran„ derlyk moet aangemerkt worden, en dat voor' ,j hem, ter verzachting en vermindering van de„ zelve niets overblyft, dan geduld , onderwer,t ping, troost en opbeuring van anderen." Dé waare menfchenvriend echter durft hoopen, daf| hy nog iets meerder voor zyn medebroederen zal kunnen uitwerken: dat hy, by een getrouwe nafpooring en naauwkeurig onderzoek van veele rampen, zal vinden, dat ze veelal veroorzaakt worden door zekere dwaalingen en vooröordeelen, die men of niet genoegzaam kent, of niet ernftig genoeg heeft te keer gegaan; dwaalingen en vooröordeelen, die voor een onvermoeide en aanhou. dende beftryding echter eindelyk zouden moeten zwichten. Al is hier ook nog veel té doen^ Waarom zouden wy aan een' goeden uitflag Wanhoopen ? Zonder ons met de droomen der Chiliasten op te houden, waaröm zouden Wy» in heè vervolg, omtrent veele zaakèn geen' gunftigen ömmekeer voor het menschdom mogen verwaga Z 2 jen?  346 KAREL van KARELSBERG.t ' ten ? Veele waarheden en inrichtingen (zegt eefl uitmuntend Schryver ('*)) kunnen dan eerst rechs „ erkend, gewaardeerd en geöefend worden, „ wanneer de tegengeftelde dwaalingen en gebre„ ken den menfchen eerst tot zekeren hoogen „ graad ellendig gemaakt hebben : veelen worden „ ook Hechts als zaaden in de harten der Jeugd uitgeftrooid, en draagen eerst vruchten by een „ volgend geflacht, wanneer gunftige omftandig- heden, zo wel in de ftaatsgelieldheid als an„ derzins, daartoe mede werken." Het een en ander heeft zich ook de Heer Saltzman in dit werk, als zyn hoofdbedoeling, voorgefteld. Hoe verre hy hierin geflaagd iss zal men na het afloopen van zyn geheele taak eerst recht kunnen beoordeelen. Op dien grond verzoekt hy ook zynen Leezer, om dit eerfte Stukje niet anders dan als een gedeelte van een geheel te befchouwen, en zyn befüsfend oordeel zo lang op te fchorten, tot dat de deelen te famen gevoegd zyn. Natuurlykerwyze tracht hy 'den Leezer, in de" eerfte plaats, te overtuigen, dat de menfchelyke ellenden indedaad nog menigvuldig en groot zyn. s, Deeze overtuiging, zegt hy, is zeer noodig; ,, want het ontbreekt waarlyk niet aan Schryvers, „ die, in weêrwil van alle ondervinding, ons „ willen diets maaken, dat wy zeer gelukkig zyn; „ die (*) R. Z. B è c k e r , in der Deutfcl>en Zeitung für die Jugend.  of Ta fenol van de Menfchelyke Ellende. 3^.7 „ die, zonder uitzondering, ftoutelyk beweeren, dat de keten, die onze hand heeft doorgewre,", ven, en met bloed en etter is bezoedeld, als „ een groote weldaad moet aangemerkt worden; „ dewyl door die opgereten wonden Hechts de „ kwaade vochten worden afgeleid ; dewyl „ wy, zonder deeze boeijens, waaraan men ons „ vast houdt, gevaar zouden loopen den hals te breeken; - dewyl het immers beter is een' „ geketenden voet, dan in het geheel geen' voet „ te hebben; ■ ■ - en die ons derhalven trachten te beduiden, dat wy ons toch nooit in het „ hoofd moeten haaien, om die lastige keten te „ willen doorveilen. Zulke menfchen, zegt hy, ,, moeten wederlegd, de zwakheid van hunne „ gronden aangetoond worden: de mensch moet „ zyn ellende gevoelen, zal hy de verlosling „ daarvan als noodzaaklyk en mogelyk befchou„ wen. Dat onze Schryver, om dit oogmerk deste be ter te bereiken, zyn denkbeelden in het gewagd van een Roman heeft gekleed, zal hem, denken wy,niemand ten kwaade duiden; doch men zal dan ook ligtelyk befeffen, dat een Roman, met dit byzonder oogmerk gefchrcven, ook, uit zyn eigen aart, van andere voortbrengfels dier foort merkelyk moet verfchillen, Hieruic zal men ook de eene en andere bedenking, welke zich by eene oppervlakkige leezlng opdoen, te gemakkelyker kunnen weg neemen. Zo zal men, by voorbeeld, begrypen, dat dit werk meer gefchikt is voor % 3 men»  3*8 KARELvanKARELSBERG, menfchen van een' gevorderden ouderdom en eenige ondervinding, dan voor de jaaren derkindschheid; dat het meerder aanleiding geeft tot nagedachten en ernftige overpeinzing, dan wel tot een louter fpel der verbeelding of bloote kitteling der hartstochten; dat het hier meer te doen is om de pngefmukte waarheid, dan om weelige fieraaden. En, indedaad , daar reeds zo veel voor de vroegere jaaren en tot enkel vermaak wierd gefchreven, waarom zou de bezadigde Jeeftyd, de ernftige Man, de welmeenende Vader, die nog kinderen heeft op te voeden en voor de famenleeving bekwaam te maaken, ook niet eens op zyne wyze vergast mogen worden ? Wy willen hiermede niet zeggen, dat het enkel een Roman is voor Ouderen, niet voor Kinderen. Tedere Kinderen, die men flechts de eerfte denkbeelden van zedelykheid wil leeren kennen, hebben eene andere handleiding rjoodig; dit fpreekt van zei ven. Doch jonge lieden , die op het punt fiaan om in de verkeering der groote waereld te treeden, is 'er ten uiterften aan gelegen, dat zeniet alleen oplettende gemaakt worden op den luister welke den braaven man, ook in laagheid en tegenfpoed, omringt, maar vooral op den affchuwelyken ftoet, welke de ondeugd, de doordraavende ondeugd, in alle gevallen onliffcheidelyk verzelt. Niets is gefchikter om den onervaren Jongeling tegen alle verzoekingen te wapenen, niets gefchikter om zyn fchreden te bevei igen , dan een leevengelykend Tafercel van die Ellenden, welken zy zichzelvcn b.e-  of Tafereel van de Menfchelyke Ellende. 349 berokkenden, die meerder naar de Hem van dierelvke drift en fnoode voorbeelden, dan van hun eigen geweeten en duidelyken pligt luisterden, en voor welken niets over blyft.dan de wensch, dat zy dit eerder mogten hebben ingezien. Na dit wel overdacht te hebben, zal men, zo wy vertrouwen, deeze Roman ook den Jongeling met nut in de handen kunnen geeven. Ver- der is het waar, deeze en geene Tafereelen zyn wat fterk gei:hilderd, deeze en geene misbruiken en gebreken, althans naar'de denkwyze onzer Natie, wat te affchuwelyk afgebeeld; doch men herïnnerezich, dat de Schryver inzonderheid de zeden van zyn Vaderland fchetfte; en, indien zyn Landgenooten ons eenpaarig verzekeren , dat dit niet buitenfpoorig, dat het ten vollen overeenkomfti* met de waarheid gefchiedt, dan moet het on°s Nederlanders, by de trefFendfte tooneekn niet weinig ten troost verftrekken, dat de ellenden van dien aart, gelukkig by ons nog met zo veel geweld niet woeden. Voor het overige, indien de Schryver flechts naar waarheid fchildert, al is het penfeel watruuwer, al is het kolorlec wat minder aangenaam, het oog des kenners zal de verdienden van houding en tekening daarom niet over het hoofd zien: ontbreekt het zachte en uitvoerige van een' Douw of Mieris, de kracht en itoutheid van een' Rembrand hem met minder behaagen. Wordt onze aandoeneh scheid al eens wat fterk getroffen, door het vertoon van ellenden (niet zelden het gevolg van onyooraiwhtigZ 4 he^  350 KA REL van KARELSBER G, heid, losheid of ondeugd,) dit zal, tenminften., aan de goede zeden minder nadeel toebrengen' dan zo veele leven-gelykende beelden van wellust en zinnelykheid, die wy zelfs indeberoemdfte Romannen van Fielding en anderen aantreffen, en die het hart der vatbaare jeugd maar te dikwerf ïn lichter laaije vlam zetten. Doch wy hadden geen oogmerk, de verdediging van het ontwerp en de behandeling des. Schryvers op ons te neemen; wy 'meenden alleenlyk deeze aanmerkingen te moeten maaken, om den Leezer in het waare ftandpuqt te plaatfen, waaruit hy, onzes oordeels, den arbeid van den HeereSaitzma» dient te befchouwen. Het gantfche beloop van het Werk hier op te geeven, achten wy noodcloos. Zeldzaame voorvallen, knoopen en ontwikkelingen, zyn hier geenszins de hoofdbedoeling, zal men hier ook niet verwachten: voor zo verre dit echter tot het vak van den Romanfchryvcr behoort, zal mende verdienften desOpflellers piet kunnen intwyfel trekken. Wy zullen maar alleenlyk zeggen, dat het werk in brieven is ópgefteld; dat de Held van het ftuk, Karei van Karelsberg, in dit eerfte Deel voorkomt als een vlytig Student, van goeden huize, die zich op de Akademie van de verdichte Stad Grunau bevindt, vanwaar hy briefwisfeling houdt met zyn' Oom , den gewezen Colonel van Braaf, een kordaat, verftandig Man, dien hy openhartig verflag doet, zo wel van alle zyne lotgevallen, |ls inzonderheid vanjZyn* liefdehandel m$t Hen- I ■ XS:  of Taf er ml van de Menfchelyke Ellende. 35 ï riëtte,' een waardig Meisje, door haar* Vader ge* fchikt voor een' ouden Hofraad, die, buiten zyn vermogen, weinig andere verdienften heeft om zich aan te pryzen, en waarvan Henriëtte ergens aanmerkt, dat hyby zekeren maaltyd, waarop hy naast haar geplaatst was, haar ten eenemaal vergat, „ doch, zegt zy, toen hy affcheid nam, dagt hy 'er „ weder om; hy kuschte my, en drukte de filhouëtte „ van zynen mond, met de fous van het gebraad „ getekend, op myne kaaken." Een menigte van ongelukkige voorvallen en tusfehenkomften, zyn zo veele hinderpaalen, welke Karei in den weg ftaan, om tot het bezit van zyne Henriëtte te geraaken; welke rampfpoeden hem meestal, of door zyn goedhartigheid en onvoorzichtigheid, of wel door de boosheid en kunlienaaryen van anderen worden berokkend. Wy zouden nu hier het een of ander ftaaltje van den fchryftrant en byzonderen fmaak, waarin dit gefchrift is ópgefteld, moeten te berde brengen ,' om den Schryver en zyn manier van behandeling nader te leeren kennen ; doch wy zullen ons hiertoe liever by een volgend deeltje bepaalen, dewyl anders dit verllag te breed zou uitloopen, en geeven hier alleenlyk nog eenigen der hoofdfiguuren op, welke, naar onze gedachten , in dit algemeeneTafereel, eene byzondere oplettendheid verdienen, en welke tevens ten bewyze itrekken, van den aart der onderwerpen en de rykheid der ftoffen. Hiertoe behoort, onder'anderen, de befchryZ 5 Ving,  352 KARELvanKARELSBERG, ving van Kareis toeftand, wanneer hy zich by vérrasfing, in grof fpeclen heeft te buiten gegaan; inzonderheid de hardheid en guitery van een woekeraar , die hem uit zyn verlegenheid zal redden, en ondertusfchen, by de eerfte ontmoeting, van meer dan vyftig percent berooft. „ Welk een „ godlooze behandeling, zegt Karei. God kome „ den armen ftudent te hulp,die tot zulke bloed. „ zuigers zyn toevlucht moet neemen! God ont„ ferme zich over die arme Vrouw, die Man en „ Kinderen ziek heeft, en genoodzaakt wordt by „ zulke gedrochten hulp te zoeken! Zyn zodani„ ge lieden in eenen Staat niet het zelfde, 't welk „ de lintworm is in het menfchelyk ligchaam, die j, alle de voedende fappen verteert, welke aan „ de leden behoorden medegedeeld te worden?"— Het karakter van Frederike, eene ongehuuwde Tante van Henriëtte, fchetst naar het leven een Vrouw, die boven de Jaaren van een gepast huwelyk is, en zich over haar mislukking gaarne op haar jonge Nicht zou wreeken; een karakter, byna zo affchuwelyk, als dat van de Echtgenoote des Hoogleeraars Ribonius, een rechte Vrouw naar de Waereld, die fchaamteloos alle de batteryen der coquetterie laat fpeelen, om de harten der ftudenten te vermeesteren; die zich op een dansparty, in de wildfte vreugd, den vollen teugel viert, terwyl zy haar teder kroost aan de mishandeling en verwaarloozing van de flechtlfe dienstbooden over laat. Ten ui- terften treffende is ook de ontmoeting gefchil- dcrd  of Tafereel van dc Menfchelyke Ellende. 353 derd van den Colone! van Braaf met zyn' eenigen Zoon, de hoop van zyn geflacht, dien hy in een'jammerlyken toeftand, door zelfverzwakking bedorven, van de Akademie te rug krygt. De braave Colonel, die hierover met den fchoolvosfigen Rector Californius een paar fterke brieven wisfelt, beveelt dien Zoon eindelyk aan zyn* Neef Karei met alle hartelykheid, om toch den Jonge, ling nog, zo veel mogelyk, te recht te brengen. Men oordeele uit dèeze enkele plaats in dien brief, van 's mans oprecht en braaf karakter. „ Hier, fchryft hy aan zyn' Neef, hier is de gelegenheid, waarby gy toonen kunt, dat gy het genoegen om wel te doen, op den rechten prys weet te ftellen. Want het geld, het welk wy fomtyds ter vermindering der menfchelyke ellende uitgeeven, betekent indedaad niet veel. Ik behoef my flechts één kleed minder te laaten maaken, ééne voorgenomen reis uitteftellen, en het daardoor bezuinigde geld in de handen der ellendigen uittefiorten, dan is het goede werk volbragt, zonder dat ik daardoor verder in myne bezigheden en in het genot van myne vermaaken geftoord word. Maar —■ eenen verdwaalden, eenen diep vervallen broeder, wederom op den weg der deugd te leiden , hoe veel overleg, oplettendheid en geduld word daartoe niet vereischt! Ik heb uit dien hoofde altyd het getuigenis, het welk Jezus yyanden van hem gaven: „ deeze neemt de Zondaars aan, en eet „ met hen/' als zynen grootflen lof aangemerkt. Want  354 KAREL van KARELSBERG, U'ant hoe verre moet hy boven gewoone menfchen verheven zyn, die gevallenen van den af. grond, waarin zy ftaan weg te zinken, liefderyk tracht terug te trekken, en zich niet laat afichnkken door meenigvuldige mislukte proeven, noch door hunne wederfpannigheid, noch door de lastering van het graauw: „ deeze neemt de «zondaars aan!" De verzadiging van vyfduizend man is by my eene kleinigheid,, in vergelyking met zyne poogingen, om menfchen te behouden, die, uit hoofde van hunne buitenfpongheden, van het burgerlyk gezelfchap wa. ren uitgeflooten. Verzuim dan de gelegenheid niet, om op zulk eene edele wyze wel te doen en wees verzekerd, dat 'er een groot loon op u wacht, wanneer gy de edele daad zult vojbrecger. 6 God! Wat kan meer blydfchap wekken, Dan aan »t verderf, een ziel te onttrekken!" De zelfde Colonel van Braaf, op reis door een donderbui overvallen, ontwykt dezelve in de hut van een' houthakker, alwaar hy een gezelfchap van bedelaars en fchooijers, kreupelen en verminkten aantreft, die hem op zyn verzoek verflag doen van hun leven en lotgevallen, waarïn alles famenloopt om de zo natuurlyke als ysfelyke gevolgen der heerfchende ondeugden, onder hooge en laagere Randen, met allen nadruk te prediken Vervolgens een brief van Louïfe, door haar' minnaar aangefpoord, om toch haar kunftig kapfel tegen een natuurlyker tooifelte verruilen ;  of Tafereel van de Menfchelyke Ellende. 35$ ruilen- de zotte en ingekankerde dwaaling van een' Predikant, die de haatelyke gewoonte heeft, om zyn kinderen met geneesmiddelen op te proppen; de belydenisvan een' zieken aan een braaf en menschlievend Geestelyken; de gebreken bv de opvoeding, in een kwalyk be- ftierd weeshuis; en vooral het gefprek van een' boer met eenen der Opzieners over zyn* bedorven Zoon: deeze en veel andere Tooneelen kunnen niet nalaaten de aandacht des Leezers te trekken en bezig te houden, en tevens het verlangen in hem te ontfteeken, om onzen bekwaamen Schryver, op dien zelfden trant, zyn edel ontwerp, in de volgende ftukken, te zien ontwikkelen.  356 De r Administration des Flnances, de la Francs Par Mr. jNbckü^ 1784.Grand3vo. 3 Tomcs. Dat is i Over het beftier der Geld - Middelen van Frankryk Door den HeerNECKER. 1784. drie Deelen» Groot 8vo. Dit Werk is in het einde van het voorledens jaar,, gelyk in ibmmige Nieuws• Papieren gemeld is, in Zwitferland uitgegeeven, en van hetzelve zyn Veele duizenden üxemplaaren te Parys en elders in Frankryk verkogt, zonder eenig verbod, of eenige openlyke goedkeuring tot heden toe. Alleen word in fommige Nieuwspapieren gemeld, dat eenige Leden der Provinciale Staaten van Bretagne, voorgevende hetzelve iets onaangenaams voor hunne Vergadering in te fluiten, het aan het Parlement Van Rennes zouden aangeklaagd hebben; doch dat dit Provinciale Gerechts hof het onderzoek daar van voor eenen geruirnen tyd zoude hebben uitgefteld. Hoe verre hier nogthans ftaat op te maaken zy, verklaaren wy niet te weten. Wy kunnen ook niet zien dat daar eenige reden toe zoude zyn ; ook fchynt het dus ook door het Franfche Ministerie begrepen te worden. De Schryver betuigt, in het begin van zyne Voorreden, dat hy met veel genegenheid voor Frankryk dit Werk gefchreven heeft, om niet al-  over het befiier der Geld-Middelen van Frankryk, 357 alleen tot eenen Rigtfnoer van het beftier der Geld - Middelen van dat Ryk te kunnen dienen, maar ook zelfs om het wezenlyke en uitgeftrekte vermoogen daar van onder het oog te brengen der Vyanden en tegenpartyderen van hetzelve. Al het welke hy ook in het laatfte Hoofdftuk van zyn Werk nader bevestigt en opheldert;.(*) alwaar hy'ook reden geeft, waarom hy deze zyne Schriften niet aan het zoogenaamde Departement des finances had overgeleverd. tiy zegt, dat die dan groot gevaar zouden geloopen hebben, om aldaar in de ftof en vergetelheid te blyven liggen , zoo dat alleen de eene of andere Commies voor zyn byzonder gebruik daar van eenige uittrekzelen zoude hebben kunnen maaken ; daar die integendeel door den druk gemeen gemaakt zynde, ter eeniger tydevan nut zouden kunnen zyn. Wy kunnen niet be¬ ter doen, als de woorden van den Schryver alhier te vertaaien (1), om zyn oogmerk onder het oog van onze Leezeren te brengen. Het is van veel gewigt de Middelen van on„ derrigting te vermenigvuldigen voor hen, die ' ter eeniger tyde in het beftier zullen komen ,', Niet minder gewigtig is het gevoelen van het „ Algemeen, voor welke Regtbank zy toch moeten „ verfchynen. „ Men twyffele hier niet aan, de algemeene kun« C*) Tome 111. Chap: 36. oudernier, pag: 452.464. CO l'°me 1* PaS 455»  3J3 over het beftier der Geld-Mlddelen van Frankryk3 kundigheden moeten, vroeg of iaat, het kragtig ,, hulpmiddel van het welzyn van eenen Staat „ zyn. Doch zoo ^ng het Volk onkundig en zwak „ in het vellen van zyn Oordeel zal zyn, zal men 3, nooit eenig hulpmiddel hebben tegen de dwaa» 3, lingen en verkeerde onderftellingen, die men maakt; en deeze aanmerkingen zyn het, die 9, my aangemoedigd hebben, om dit te fchry» ven. (f) Men Vergelyke dit met hetgeene hy in zyne Voorreden zegt, dat in Landen, waarin een volftrekt en willekéurig gezag heerscht, de Regecring zig niet verwaardigt eenige reden van haar doen en laaten te geeven —■ In Frankryk geeft men nogtans eenige redenen op in de inleidingen der beveelen of zoogenaamde Edtts du Roi • Maar in Engeland,. en andere Landen van meer Vryheid, worden die door de Staatsvergadering óverwogen „ Zoo dat (zegt de Schryver) in Frankryk, daar geene algemeene Staats- Ver„ gadering is, doch daar nogtans de Wetten door ,, de hooge Geregts-Hoven moeten Geregis» ï, treerd worden; daar nogtans de Opper. Magt ü nog eenig oog flaat op den aart des Volks, en „ daar de Staats-Dienaars ten allen tyde bemer„ ken dat de algemeene goedkeuring van eenig gewigt is, heeft men nog blyven gelooven, dat het nodig is om de redenen van den Vorst „ aan het Volk bekend te maaken. (*) Al (*) Tome I. Introduction pag : jt.  Door den Heer NECKER. 353 Al het welke den Schryver bewogen heeft om zyne gedagten düs voor te Hellen, en op deezé wyze de welbeftierde Vryheid der Druk - Persfe tot hut van een zoo groot en aanztenlyk Volk tedoen dienen. Wy,dievoorftandersderzelve zyn, pryzen ïft hem die edelmoedige gevoelens , en hebben op zyn Werk geene andere aanmerkingen te maaken, dan dat hy mogelyk wel korter en met wat minder omflag van woorden zoude hebben kunnen fchryven: Hoewel dit nogthans waar is, dat de meehigvuldigheid der ftoffen, die hier voorkomen, veele aanmerkingen vordert. Wat verder den Lof aangaat, dien hy zig zeiven toeeigent in zyne Voorreden (*), alwaar hy in het kort eenige aanmerkingen over zyn beftier invoegt, moe. ten wy zeggen , dat die naar waarheid is, en dat hy nergens het beftier van zynen opvolger laakt noch tegen het zyne overftelt Naar dus van den Schryver iets gezegd te hebben, zullen wy tot het Werk zelve overgaan. Den korten inhoud daar van heeft hy zelvS voorgefteld in het ?3fte Hoofdftuk van zyn Derde deel (t) Wy oordeelen, niet beter te kunnen doen als het zelve te vertaaien, als zynde eene beknopte fchets van het Franfche Ryk Het Zelve luidt aldus. „ Dit ryke en magtige Koninkryk heeft, na'aï ge. (*) Tome Ter Introduction pag: 94-97. CD Tome III pag: 400.402. AL6EM. bibx.» V« deel. N. 3. A *  36c over let beftier der Geld-Middekn van Fran Iryh, ,> gedagten, (zegt hy) omtrent 26 Miljoenen in„ woonderen, en desfelfs inhoud mag op 27000 „ Vierkante mylen (*) gefchat worden. „ De Grond van dit gezegende Land is in „ ftaat, om genoegzaam alle de Gewasfen van 35 Europa voortebrengen, en fommige daar van „ behooren als eigenaartig tot het zelve. „ Een groot getal van Vaarbaare Rivieren. en j, eenige Gegraavene Vaarten, en omtrent negen „ duizend mylen van groote wegen dienen tot de „ binnenlandfche vervoering (van menfchen en „ goederen); En tweeZéen befpoelen de Kusten „ van dat Koninkryk. „ Eene gemaatigde en gezonde Jugt zoude het 3, Leven der menfchen aldaar doorgaans langer „ moeten doen zyn, alsbynaa ergens anders, zoo „ fommige Zedelyken Oorzaaken de gunftige nau tuur daar niet in wederltreefden. De handwerken en vernuftige voortbrengzelen „ van de inwoonderen van Frankrykzyn zoo mtnig3, vuldigjdatmen bynaa-zoude kunnen zeggen, dat dit Land die van andere volken, voor zoo verre „ die noodzaakelyk zyn, zoude kunnen ontbees, ren. „ Eenige Ryke Volkplantingen in America be„ hooren tot het zelve, en het ortfangt jaarlyks 3, daarvan voor omtrent 120 Miiioenen (f) aan goederen. « AJ (*) van 25 in eene Graad. (t) Franfche Livres van oj Huivers van or.s ge'.d.  Door den Hee» NECKER. 361 s, Al het geene het Volk van Frankryk op* „ brengt aan den Koning, gevoegd by de Domei,, nen van de kroon, gelyk ook de byzondere ,i inkomflen der lieden, mag men jaarlyks fchat- ten op eene waarde van wel omtrent 600 „ 'Millioenen Ook heeft de Geestelykhcid 53 op zig zeiven wel omtrent 130 Millioenen ürf „ komlten. „ De jaarlykfche Balans van den Koophandel „ voor den laatften Ootlog kon men fchatten 3, op omtrent 70 Millioenen: Het gemunte „ Goud en Zilyergeld in het heele Ryk op ovef de Tweeduizend Millioenen, en de jaarlyki, fche aanwas van dit Gemunte Geld mogt, jaar „ door jaar, welop 40 Millioenen worden ge3, fchat: En deze aanwas (zegt hy) is waarfchy„ nelyk gelyk aan die van alle de andere itaaten 3, van Europa te zamen. „ Welke eene verwonderlyke vertooning van „ magt! (roept de Schryver uit) wat niet al redej, nen, om de middelen, die men bezit, wysfe3, lyk te beftieren! En daartegen wat niet airede3, nen van berouw, wanneer men de Aarde met 3j bloed bevlekt, om een' kleinen aanwas van „ overmagt té verkrygen, die men niet nodig j, heeft! En dat ten kosten van het Algemeene „ welzyn, het welke nog op zoo veele wyzen »i zoude kunnen verbeterd Worden. Nu blyft voor ons over om van dit alles éene wat omftandiger, nogtans beknopte, fchets te geven» en het werk van den Heer Necker kortélyk té A a 2 êoot=  262 over het beftier der GeldMiddeJen van Franlrylt, loopen. By welke gelegentheid wy voor af dienen aan te merken, dat dit werk van eenen heej anderen Aart is , als zyn verflag , of Comptc rendu au Roi, gedaan in de maand January 1781, dewyl dit laatfte, dathy nu in het ligt gegeven heeft, niet alleen tot onderwerp heeft de inkomften en uitgaven van de Kroon, maar ook andere Nationaale inkomften van Provinciën, fteden, Geestelykheid en andere Gemeenfchappen en Collegiën, die men van deze algemeene optellingen zoude moeten aftrekken, wanneer men de eigentlyke begrooting van die van den Koning (zoo als men daar zegt) zoude willen opmaaken. Het blykt ook op meer dan eene plaats, dat de Heere Necker deze begrootingen eenigzins in eenen ruimen zin gedaan heeft; En dat hy, toen hy dit werk uitgegeven heeft, al tusfen de drie en vier Jaaren van het beftier der Geld-Middelen af was, en derhalven eenige Posten, (zulke te weten die aan eenige jaarlykfche veranderingen onderhevig zyn) by gebrek van de juiste en naauwkeurige opgaven, eenigzins do r ondervinding der voorige jaaren, of door byzondere onderrigtingen van ter zyde, heeft moeten ter neder ftellen. Hier van nogtans kan men verzekerd zyn, dat die verfchillen, die over eene fomme van naagenoeg feshonderd Millioenen loopen, flegts een gering getal van Millioenen kunnen bedraagen, en dus het oogmerk van dit Werk geenzins kunnen ver. ydelen, noch. voor een algemeen inzicht in de GeldMiddelen van dat Ryk hinderlyk zyn. Om  Door den;HEE> NECKER. 363 Om nu verder ons voorneemen te volvoeren, zullen wy beginnen met de Voorreden van den Schryver, die ons wat te langwylig voorkomt, en 158 bladzyden (van grooten Letterdruk nogthans) bevat: In dewelke ons, behalvenhetgeene wy reeds van zyn algemeene oogmerk gezegt. hebben, niet veel aanmerkenswaardig is voorgekomen, als hetgeene hy indezelve (*) aanhaalt, dat in zyn Qompie rendu nog niet aangemerkt was, te weten, dat hy voor de buitengewoone Oorlogs - Kosten van het jaar 1781, toen hy zynen Post nederlag, nog 6j Millioenen Livres in voorraad had, en daarenboven nog 19 Millioenen die in het jaar 1782 moesten inkomen, en dat men geene nieuwe belastingen heeft behoeven in te voeren, zoo lang hy de Geld-Middelen beftierd heeft. Nu zullen wy tot het eigentlyke Werk overgaan, en wel tot het eerfte Hoofdftuk van hetzel. ve, alwaar men onder anderen een kort Tafreej vindt van alle de verfcheidene lasten,die door het Volk van Frankryk op verfchillende wyzen opgebrdgt worden ft), en alle te zaamen door den Schryver op eene ronde fomme van 58^ Millioenen Livres worden begroot. Waar van men dan, om tot de begrooting van het inkomen van den Koning of van den Staat te komen, vooreerst aftrekken moet 27 Millioenen, die de Steden, Hos. (*) Tome I. Introduction pag: 96 & 79. (f) Tome 1. pag: 53 & 36. A a 3  ^overbetbefiierderGeld-Middelen van Frankryks H;spitaalen c\c. voor hunne eigen en"|byzondere Uitgaven by Oétr-oi heffen, gelyk ook opdezeïve fvyzen Millioenen door de Geeftelykheid: nog ao Millioenen voor het onderhoud der wegen (boven het geene de Koning nog deswegen uitgeeft) , en nog 10 Millioenen, die, of doordePrinfen.of andere grootcHeerengeheven worden,of van kosten, die uit Hoofde van Executien en diergelyke proceduren kaaien te vallen die tot het heffen der Lasten betretkelyk zyn: Al bet welke te zamen beloopt 6 j Millioenen — Waar by men nog voegen moet de jaariykfche en gewoone kosten, die 'er vallen op het invorderen van alle de belastingen, en die doorhem op tusfehen de 57 & 58 Millioenen begroot worden; Zon dat 'er dus voor de zuivere inkomften van den Koning niet meer overblyft als 4jy Millioenen : Waar by men nogthans voegen rrnet eenige byzondere inkomften, die de Koning uit zyn bosfehen en andere Domeinen trekt, gelyk een ander Heer van zyn eigendommen, die daarom niet in dit Tafereel als Volks-Lastcri aangemerkt worden, en die de Schryver op 9 Millioenen begroot, en ook nog voor het Zout en do Tabak, die voor rekening van den Koning aan de buitenlanders verkogt worden, insgelyks 4. M:l!:oenen; en waar by men nog voegen moet omtrent 3, Millioenen die de Koning kan gerekend warden jiarlyks van de Geestclykheid te omfan„;en, : wannéér' men de Zoogenaamde VryGift derzelve, die om de vyf jaaren  Door den Heer NECKER. 365 gefchied, over ieder jaar verdeelen wil (*). Zoo dac dus het zuivere beloop der inkomften van de Kroon van Frankryk thans op 475 of 476 Millioenen Livres zoude moeten gefchat worden. Uit de verantwoording van den Hr, Necker in het begin van 1781 gedaan (f) blykt, dat die inkomften toen ruim 411 Millioenen beliepen. Waar by in de volgende jaaren de derde Twintigfte Penning ^Vingtieme), en npg eene tiende verhooging (o/ deux [oh par Livre) van veele middelen van belasting en andere kleine posten zyn genkomen, zoo du die dus in het geheel met 5 ; Milioenen vermeerderd zouden zyn: (§J En als men het op deeze wyze berekent, het op omtrent 465 Millioenen uit zoude komen, dat 10 of 11 Millioenen met de voonge begrooting zoude verfchillea: Het geene nogthans hier aan moet toegefehreven worden, dat, dewyl de Oorlog reeds met den aanvang van het jaar 1783 opgehouden is, de Schryver onderfteld heeft, dat verfeheide inkomften dus merkelyk meer hebben moeten opbrengen; . — Zoo dat men alles i ,gezien, deinkomften van Frankryk, met influitingdcr kosten van invordering derzelven , op ruim 530, doch het zuivere beloop op over de 470 Millioenen,'mag onderfttl- len, (*) Tome II pag: 520 & 522. (f) Compte rendu au Roi par Mr. ^ccker pag: 105iii, & dans le Tableau annexé, fj) Tome II. pag: 523. A a 4  %C6 overhet beftier der Geld Middelen van Frankryk , len, dat is 2*5 Millioenen van onze Guldens, of 20J Millioenen Ponden Sterling. Naar in de volgende 4de, 5 Te vinden Pag: 306.  370 over het beftier der GeidMiddelen van Frankryk, baande wegen Dac het daarenboven door een Wakker en Schrander volk bewoond wordi En dus met reden de fterkfte Mogentheid van ge. heel Europa, jaa van de geheele Wereld, gezegd kan worden te zyn. Nogtans met alle deze opgenoemde voordeelen zyn 'er hinderpaalen voor deze grootheid , die hoewel ze in de natuur der zaaken ligt, niettemin belet word tot dien top te ryzen.daar de natuur haar toegefchikt had: En hier van is, buiten twyffel, de waare reden gelegen in het beftier en gebruik van die middelen. Doch, eerwy hier toe overgaan , zullen wy een vlugtig oog laaten gaan over eenige Overzeefche bezittingen van die Kroon. Te weten: Voor eerst het Eiland Corftca, dat onze Schryver niet meer dan tusfehen 120 en 130, o;o inwoonderen meent te hebben, en niet'meer dan tusfen de 5 en 600,000 Livres op te brengen. Het welke daarom eene Lastpost is, die enkel, om Staatkundige redenen, word aangehouden. — . Vervolgens reekent hy, dat de Franfche Volkplantingen in America, en de tweehilanden in de Indiiche Zee, te zamen omtrent 740CC blanke inwoonderen hebben, behalven r2 of 13C00 Alu. laten, en wel omtrent een half MiUioen zwarte* flaaven: en dat verder de inkomften, die de Koning van het Franfche Deel van St. Domingo trekt, alleen 5Millioeren Livres beloopen, doch dat die van Martinique en Gadeloupe ieder niet vee] ij Milhocn te boven gaan; en dat verder van de  Door déri Hèer NECKER. 57* de mindere Volkplantingen noch van de twee Eilanden beoosten Africa niets geheven word (*) Nu keeren wy weder tot het beftier van dat aanzienelyk Ryk, en wel tot 'de fchulden en uitgaven van hetzelve Met het Hoofdftuk van het Tweede Deel begint de Schryver hier van te fpreeken (+), naa dat hy in de Tien eerfte Hoofdftukken van hetzelve over het verbeteren der belastingen gehandeld had Zekerlyk is hier in de Zwakheid gelegen; doch dit is te gelyk waar, dat een goed en voorzigtig beftier, en het uitfpaaren van veele onnutte GeldSpillingen in de uitgaven zeer aanmerkelyke verbeteringen zouden kunnen ivoortbrengen, en dat door deeze orde en fpaarzaamheid in weinige jaaren van vreede een fpoedig herftel zoude te wege worden gebragt, en het Ryk zoo ontzaggelyk gemaakt, als ooit. Een voordeel daar men in andere Landen zoo ligt niet toe kan komen, als in Frankryk, daar de groote inkomften flegts een goed en behoorlyk beftier vereisfchen. Om een kort denkbeeld te geven van de jaarlykfche Renten of interesfen van de fchulden van Frankryk, zullen wy zeggen, dat die 125,600, 000 L: beloopen voor losbare Renten, en 81,400, 000 L: voor Lyfrenten: te zamen 207 Millioenen (§), Waar van nogthans afgetrokken moeten worden 7 Millioenen jaarlyks voor de losbaare Ren- (*) Tome I pag: 307- 313' CD Tome II pag: 34 2,000 000 Die van de Zeemagt & Colonicn, 45,200,000 Van het Eiland Korfica. 800,000 De kosten der Afgezanten, en onderftand gelden aan andere Mogentheden. 8,500,000 En dus alle de eigentlyke Staatsuitgaven 176,500,000 De Hofhoudingen van den Koning, Koningin , en Prinsfen &c. 33,700,000 En alle verdere Binnenlandfche Uitgaven. 52 o00, 000 Te zamen, 263,700,000 Wy durven zeggen niet te weten, of diergelyke Geld-Spillingen wel in eenig Land van Europa plaats hebben. Het Artikel alleen der Hofhoudingen moet fterk in het oog loopen, wint met dé helft daarvan, als zynde meest onnutte kosten, zoude men in Duitschland een Leger van 60 of 70,000 Mannen in Vredes tyden op de been houden. Jaa zelfs in Frankryk de krygsmagt wel met 40 èro, 000 Mannen insgelyks in tyd van Vrede verfterken kunnen . • Waar by men ook voegen B b 3 mag,  ggo over het beftier der Geld Middekn van Frankryk , mag, dat de meeste der andere Uitgaven ook min of meer aan befnoeijing onderhevig zyn, eer die op eene bynaa gelyke peil zouden komen met andere Landen, alwaar zelfs geen verregaande zuinigheid plaats heeft. Zoo men dit nu verder nogtans, en voor het laatfte, zoude willen vergelyken met den toefland van Groot Brittannie, kan men met zekerheid zeggen, dat het vrye en onbezwaarde Franfche inkomen (zelfs zonder de derde Fingtieme) het inkomen van Engeland, dat insgelyks vry en onbezwaard is, meer als viermaalen overtreft; 'en de nodigfte kosten, te weten die van de Land en Zee Magt &c. op lang naa niet driemaal hooger loopen, dan die van Engeland: Zonder nog eens te fpreeken van het verfterf der Lyfrenten J waar door zoo eene merkelyke vermindering in de Nationale Schulden moet te wegegebragt worden : het geen in Engeland weinig plaats heeft- Wy zullen dit voor afgehandeld houden, en wederom tot onzen Schryver keeren, die hier nog eenige nuttige aanmerkingen by voegt (*) , die niet alleen ten opzichte van Frankryk , maar ook in het algemeen toepasfelyk zyn.. Te weten over het nadeel, dat 'er gelegen is in den te grooten aanwas der Nationale Schulden. Het welk Sommigen ontkennen willen , voorgevende , dat het Geld der belastingen, door het betaalen der jaarlykfche interesfen en andere uitgaven, wederom '4 C) Toms II pag { 476 393.  Door den Heer NËCKER. .s«« ïn de rircuktit komt, en in het Land blyventje van de eene in de andere hand gaat, en dus geen kwaad veroorzaakt: welk gevoelen de Heer Necker geenzins toeltemt. „ Want (zegt hy) „ het is met de regten en betrekkingen, die de „ verfeheide Leden van de samenleving onder „ den anderen hebben, niet ge'egen als mei „ een hoop Zand-korrelen, die men naar zya „ weibehaagen kan verfchudden en onder een „ mengen De te groote vermeerdering der „ Lasten veroorzaakt, dat die bezwaarlyk over het „ Volk verdeeld kunnen worden Gok word ,, hier door de geduurigen aanwas van Rykdom„ men bevorderd by een foort van Menfchen, „ bekend onder den naam van Rentenkrs, die van „ alle Landen Burgers en Inwoonderén kunnen „ worden En die een belang hebben, „ dat met het algemeene ftrydig is. (' Wat verder vervolgt hy aldus) „ Het is met „ dit hulpmiddel, dat men Twee of Drie Hon„ derd Millioenen heeft kunnen uitgeven, ia „ plaats van Veertig of Vyftig, die men moge„ lyk met moeite zoude hebben moeten hgten .„ door den weg van buitengewoone belastingen: „ En dus is het gemak en gelegenheid om Geld „ te kunnen leenen voor de Volken zeiven naa„ deelig geworden. Doch waar toe (zegt hy) „ dienen deze aanmerkingen! Om eenig gewigt aan dezelve by te zetten zoude het nodig zyn, " dat alle Staats-Regeeringen eene plegtige over„ eenkomst te zaamen maaken, om geen Geld B b 4 VI  $$ioi>erbet beftier der Geld Middelen van Frankryk, m ter Leen optenemen tot het voeren van den „ Oorlog. Maar zou een Volk, dat min talryk „ was en minder Rykdommen bezat als het ande„ re, doch hetzelve wederom in Crediette boven t> g'ug, zulk eene overeenkomst wel willen aan„ nemen? Zekerlyk neen: En zou men dus aan >, zyn Vyanden wel kunnen voorflaan, om van i, hunne voordeelen aftezien? Het zoude het zeij, ve zyn, als dat men vorderde, dat zy met de „ oude Voetboogen, tegen het hedendaagfche »> gr°f gefchut en Schietgeweer zouden gaan veg. i, ten &e. In dit zelfde Tweede deel (*) vindt men ook eenige leezenswaardige aanmerkingen van den Schryver aangaande de .meerdere Spaarzaamheid, die men in het onderhoud van de Landmagt zoude kunnen maaken „Daar is (zegt hy) eene Om„ Handigheid die ons in het algemeen aandoet:Te „ weten het groote verfchil, dat'er is tusfehen de „ Oorlogs Kosten die de aanzienelykfte Duitfche ,, Vorsten doen, met die van Frankryk. . „ Het zoude nogtans verkeerd zyn naa deze „ vergelykiogea zyn Oordeel te vellen, en zig „ op deze wyze een buitenfpoorig denkbeeld te „ willen vormen van uitfpaaringen, die men nog ,, in het beftier van de Landmagt zoude kunnen „ werkftelüg maaken. — „ De Prys van alle eetwaareh en handwerken moet noodzaakelyk grooter zyn in een Land, » dat C*) Pag. 406-410.  Door den Heer NECKER. 333 „ dat veel Geld heeft, dan in een ander, daar de " Koophandel, en Handwerken meer bepaald „ zyn , en derhalven het Geld fchaarsfcher is. " „ De Graad van vryheid, die de wetten, de „ Volks-Zeden, het belang van den Koophandel 't\ en van het Crediet tot dus verre nog aan het " Volk van Frankryk overgelaaten hebben, heeft \\ de Regeering van dat Land, tot nu toe, belet, 3, om de Menfchen van hunne geboorte af te verdeelen en te fchikkentotdenKrygsdienst(C/^ „ is het woord dat hy gebruikt). Deze gelukkige „ infehikkelykheid (vervolgt hy) daar de Voor„ itanders der burgerlyke Vryheid zig nooit over „ zullen beklaagen, veroorzaakt, dat de Wer„ vingen aldaar vrywillig en met handgeld ge„ fchieden , en dus alleen eenige Kosten ver„ oorzaaken." Wy zullen hier tusfehen beide aanmerken, dat men in Frankryk, in hevigen Oorlog enverfmelting der reguliere troepen , veeltyds genoodzaakt is, om uit de Land-Militie of Provinciale Regimenten de altyd bezoldigde Krygsmagt aan tevulvullen, en ook deze Provinciale Regimenten , niet alleen inde bezettingen, maar ook te velde, in tyd van noodzaakelykheid, te laaten dienen: Doch buiten dat gefchiedhet door de gewooneen vrywillige Wervingen. Ook mag men zeggen, dat foortgelyke fchikkingen van Gewapend Landvolk in Landen van meer vryheid, zoo als Engeland, Zwe. den en Zvoitferland, plaats hebben. Wy Bb j kee.  3«; over bet beftier der Geld-Middelen van Frankryk, keeren wederom tot onzen Schryver, die aldus vervolgt. „ Het onderhoud van oude en verminkte Solda„ ten (Invalides) is in Frankryk grooter dao elders: „ En deze menschlievende fchikkingen worden alv daar niet als overtollig aangezien—(Wat verder „ zegt hy) Het is my ten laatften toegefchenen, „ dat men altyd het getal der troepen van Frank„ ryk te klein fchat, en die minder voltallig ftek, ,, dan die waarlyk zyn. „ Want het is zeker, dat deze Kosten (die ,, hy in het vervolg nader aanwyst) de foldyenen „ het verdere onderhoud influken van 197000Z00 ,, Officieren als Soldaten, en ook het onderhoud ,, van 31000 Paarden, zoo voor de Ruitery, Dra,, gonders, of Huzaren, als ten dienfte van^pt gefchut (waar door men verftaan moet de lig„ te ftukken , die behooren by de Regimenten) — „ Alle welke aanmerkingen verdienen in agt ge„ nomen te worden, wanneer men de Kosten van „ die Vorsten by die van Frankryk zoude willen vergelyken. Over het geene de Schryver in het vervolg hier van zegt (*) zullen wy niet verder uitwyden, maar alleen zeggen, dat de foldyen van Officieren en foldaten, het Paarden voeder, en de aankoop van Paarden van dit geheel Leger van 197000 mannen tezamen op omtrent 78 Millioenen Livres, volgens zyne opgaven, uitkomen. Zoo dat'er in evenredigheid (*) Tome II. pag: 410.  Door den H eer NECKER. 38.f he'd van het getal met de algemeene Kosten van de Krygsmagt van ons Land geen merkelyk verichil fchynt te zyn, hoewel de Levensmiddelen bynaa geheel Frankryk door veel beter koop zyn, dan in onze Provinciën. Al het welke aantoont; dat 'er in dat Ryk veele onnutte Geld.Spillingen in dat gedeelte der uitgayen, zoo wel als in anderen gefehieden. Hoewel dit waar is-, dat die niet in het onderhoud der gemecne Soldaten gelegen zyn. In het derde of laatfte deel vindt men eenemeerigte van nutte aanmerkingen over de financiën, die meest betrekkelyk tot Frankryk zyn,en diewy zullen voorbygaan.Maar onder de laatfte hoofdftukken van dit deel, zyn ons het 34^ &c 35fte wel de aanmerkelykfte voorgekomen, in dewelke de Schryver van den Oorlog handelt, en van de rampen, die dezelve aanbrengt. ,, Tegenwoordig (zegt hy) is het om denKoop„ handel, dat men bloed vergiet, Dit algemeene „ en niet bepaalde denkbeeld zet aan deStaatkun„ de eenen nieuwen luister by, en door het ge„ bruik van een woord , waarin men een algemeen ',, belang neemt, worden de menfchen weggerukt ,, en in dwaaling gebragt. ,, Ik zoude wel willen vraagen (zegt hy) aan „ hun, die om zulke Drang-Redenen den Oorlog ,* aanraaden, zyt gy wel genoegzaam onderrigt, „ of de handel, die gy dryven wilt, wel in ftaat „ is om aan uw Volkeenen Nationalen Rykdom aan ÏS te brengen ? Hebt 'gy alle die voorgeftelde voor- dee-  $86 over het beflierder ^ eld-Middehn van Frankryk, „ deelen wel genoegzaam opgewogen, die gy van „ den Oorlog verwagt, tegen de fchaade, die het ftygeren van de Geld-Interest aan uwen KoopV handel fcan toebrengen, gelyk ook de vermeer« dermg der lasten? Zyt gy wel verzekerd, dat „ niet ter zeiver tyde, dat gy door het geweld „ der Wapenen eenen tak van Koophandel tragt " te bemagtigen , gy niet eenen anderen zult ko., men te verliezen? Of door infchikkelykheid „ voor uwe oude bontgenooten: of wel voornieu3, we, die gy zoudt mogen verkrygen P (*) (Wat verder vervolgt hy (#) op deeze wyze) „ Zulke vergelykingen zouden zeer heilzaam zyn „ vooralle de Volken van Europa, en voor Enge. „ land voor al zouden die 'zeer nutte onderrigtin„ gen hebben kunnen opleeveren : Doch dewyl ik „ niet in ftaat ben om een zoo algemeen Tafereel „ af te fchetzen, zal ik my by aanmerkingen „ bepaalen, die op Frankryk betrekkeh k zyn. „ Laat ons nu eenen Ooi log onderftel'len, waar „ in dat Ryk was genoodzaakt geworden, om 5o „ of 60 Millioenen jaarlykfche Renten van ?yn „ inkomften te verpanden, om aan de Interesfen „ van de gemaakte fchulden te voldoen, die de „ Oorlogs toerustingen, en de uitgaven van ie„ der Veldtogt en de betaaling van die kosten ., noodzaaklyk hadden gemaakt: En laaten wy „ dan Ci Tome III pag; 40S.408. Ct) Tome III pag: 410.414.  Door den Heer NECKER. 387 „ dan eens met een vlugtig oog overzien, wat >t de Regeering van dat Ryk met zoo een in„ komen zoude hebben kunnen uitvoeren ; „ niet alleen tot de vermeerdering van het alge„ meene heil des Volks, maar ooktotverfterking „ van de Krygsmagt. . „ Ik zie aanftonds (vervolgt hy) wat men met „ 18 Millioenen jaarlykfche inkomften zoude heb. „ ben kunnen verrigten, wanneer mendeCompag„ niën had willen voltallig maaken ( op den Voet „ van Oorlog meent hy) en het leger dus ver„ meeerderen met 50,000 Mannen Voetvolk en ,, 10 of 12,000 van Ruitery. „ Vervolgens zie ik, dat men met twee Milli„ oenen jaarlyks inkomen in tyd van Vrede 40 „ Millioenen had kunnen opnemen, en delnte- rcsfen daar van alle jaaren betaalen; en daar ', mede de Zeemagt met veertig Schcepen van " Linie en een zeker evenredig getal van Fregatl'y ten vermeerderen; en met Vier Millioenen " jaarlyks deze vermeerdering onderhouden. Zie daar 24 Millioenen, die enkel aandeLand- en Zee-Magt befteed worden. „ Laat men nu verder het overige bcfteeden aan andere gedeelten van het algemeeneStaats\, Beftier, en de uitwerkzelen daar van befchou3y wen. „ Met 18 Millioenen jaarlyks zoude men in „ftaat zyn, x>m den prys van het Zout door het heele Koninkryk even groot en gelykvormig te maa*  z 88 over be; beftier der Gtld-Mcddelen van Frankryk £ „ maaken, met die in zulke Provinciën , alwaar 3, de kleine Zoutpagt (peltte gabelle) plaats heeft, „ met een derde, en in die, alwaar de groote „ plaats heeft, met twee derden te verminderen: „ en die te gelyk inde bevoorregte Provinciën, niet te vermeerderen. „ Wet nog 4 of 5 Millioenen jaarlyks zoude „ men de middelde gedeelten van het Koninkryk „ van alle Binnenlandfche Tollen en regten bevry„ den, zonder die op den uitvoer naar Vreemde ,, Landen, te vermeerderen, en zonder andere „ verbeeteringen dies wegens, waar van ik ge„ fprooken heb. „ Met nog 2ï Millioen zoude men ook van tyd „ tot tyd jo Millioenen Capitaal hebben kunnen ^ opneemen, om zekere Vaarten te laaten gra„ ven, die zeer nuttig zouden zyn , en nog aan „ Frankryk ontbreeken. „ Met Een Millioen jaarlyks zoude men veeler„ lei onderneemingen van kunst en vernufti„ gen arbeid (industrie) aanmoedigen kunnen, „ en daar mede den welvaart van het Ryk be. „ vorderen. 5Ï Met nog \\ Alillioen zoude men voor de „ Werkhuizen, door de Liefdaadigheid opgerecht, ,, het jaarlykfche inkomen tot onderhoud derzel„ ven gefchikt verdubbelen kunnen, en dus veel „ voordeel toebrengen aan de inwoonderen van het platte Land, en hunnen onderlingen klei^ nen^handel verbeteren, s, Met  Door den Heer NECK ER. s*9 „ Met eene gelyk lomme (van i\ Millioen) , zoude men in weinige jaaren alle de gevangen. " huizen in het Ryk verbeteren kunnen, en „ ook nog andere onderneemingen van Liefddaa„ digheid voltooi jen. „ En met nog Twee Millioenen zonde men veele nieuwe Bouw - Landen kunnen aailleggen, ,, en nog merkelyke verbeteringen in den Land„ Bouw maaken. „ Mie deze verfchillende posten en afdeelingen „ beloopen te zaamen a Millioeuen en zoo men „ daar de (bovengenoemde) 24, tot de onderftel„ de vermeerdering van de Krygsmagt gefchikt, „ by voegt, zoo vindt men dat dit alles met 55 „ Millioenen vervuld kan worden: eene gelyke fomme, als ik onderlteld heb jaarlyks verbon„ den en vervreemd te zyn voor de kosten van „ den voorleden Oorlog. &c. Wy zullen dit uittrekzel hier mede eindigen, en alleen daar by voegen, dat, dewyl de tegenwoordige omftandigheden eenen Oorlog op het Vaste-Land fchynen te dreigen, en gefteld, dat het daartoe komen mogt, het niet zonder reden als heilzaam is aan te merken, dat Groot Brittannie zoo weinig in ftaat is om daar in deel te nemen, en op het Vaste - Land aanzienelyke GeldSpillingen te doen, om den zei ven te voeden, en gelyk in voorige tyden , veel langer te doen duuren: Zooals de gefchiedenisfen zedert eene Eeuw ons de voorbeelden daarvan hebben opgeleverd, door  390 over het beftier der Geld-Middelenvan Frankryk, door de groote Oorlogen van de jaaren 1689,1702, 1744,en 1756. Waar van nogthans de laatfte van 1778, om de zwaare kosten in JNoord America gemaakt, alleen is uitgezonderd geworden; en dus alles op het Vaste-Land in rust gebleven, en het Oorlogs-Vuur niet verderi ontftoken is. LET-  LETTERNIEUWS. I T A L I E N. Ta Napels is in den voorgaanden Jaare uitgeko. men: Ficenda delta Coltura &c. dat is: Over dè Omwentelingen in de Wetenfchappen in de beide Sicilien, of eene wy'geerige en oordeelkundige Gefchiedenis van derzelver Wergeeving , Staatkunde, Geleerdheid, Koophandel, Kunften en Schouwfpeelen, door S. P. Na Po li Signorelli. Ïfte Deel. De Gefchiedenis van de Kunften en Wetenfchappenj welke het menschdom veredelen, is oneindig belangd ryker dan de Gefchiedenis der Oorlogen en Veroveringen , die hetzelve vernederen. Het is daarom altyd aangenaam zodanige Werken aantekondigen, byzonder wanneer zy van zulk een geleerden en naarftigen Schryver komen als de Heer Signorelli, die zich reeds by geleerde lieden door andere Werken van verdienften bekend heeft gemaakt. Een korte fchets van den algemeeneh inhoud des eerften Deels van dit aangenaam en leerzaam W7erk, zal den Lezer doen zien, wat iiy re wagten heeft van zulke belangryke onderwerpen, nagevorscht door een man van bekende bekwaamheid en geleerdheid. Dit eerfte Deel is verdeeld in twaalf Hoofdftukken. De eerfte bevolking van de beide Siciliè'n, en do trap van befchaafdheid, die men onderftellen mag in dit vroege tydbeftek plaats gehad te hebben, maaken het onderwerp van 't eerfte hoofdftuk uit. Sicilië, zo wel a?s Griekenland, had haare fabeleeuwen, waarvan wy geen ander berigt hebben, dan dat wy van de Dichters ontïeenen. ALGiiM. BIÏL. V. CEEL, N. g, C C D»  392 LETTERNIEUWS. De Lefirigonifirs en Cyclopen worden door de Grieken voor de eerde inwooners van Sicilië gehouden, omdat zy de eerlten waren, die de fabelachtige berichten der Dichters tot hunne kennis bragten. Doch het was eerst na den Trojaanfchen Oorlog , dat zy eenige egte oorkonden aangaande dit Eiland kreegen, wanneer de Trojaanen, die men zegt dat Eryx en Egcjltim gebouwd hebben, zich hier met 'er woon vestigden.—. Gelyk Sicilië zeer voordeelig gelegen was voor den koophandel, kon het geenszins de aandacht on (flippen der Phceniciaanen : Dus beginnen wy een historiichen grond te betreeden, daar de Heer Signorelli de voetftappen van deeze vlytige en werkzaame zeebouwers in dit Eiland ontdekt. Het is zeer waarfchynlyk dat zy zich hier zo wel als in de landftreek van Napels, reeds voor den Trojaanfchen oorlog hebben nedergezet, daar men weet dat zy hunnen fcheepsvaart reeds vroeg in den Oceaan hebben uitgebreid. De eerfte teekenen van eenige befchaafdheid of geleerdheid, welke onze Schryver ontmoet, zyn te vinden onder de oude Oplet, die byde Romeinen eerst Obfci en naderhand Ofci genaamd werden, beroemd door hunne Tooneel- Poezy, rerzeld van Muziek en andere Theatraale verlustigingen. Dit foort van Dramatifche famenftellen was in 't eerst een betaamlyke nabootilng der algemeene Zeden. Het was, volgens de onderftelling van fommige Schryvers een uitvindfel van Sophron van Syracufe, die ten tyde van Xerxes leefde; doch onze Schryver brengt derzelver oorfprong tot een veel vroeger tyd. Het was het geliefkoosde vermaak der Romeinen, en wierd, in vervolg van tyd, een interesfant voorwerp van algemeenen nayver en brandende nieuwsgierigheid; fchoon het  LETTERNIEUWS, 39$ het op het laatst van zyne oorfpronglyke weivoeglykheid in eene ontuchtige en laage Pantomime verbasterde. In het tweede hoofdftuk handelt* onze Schryver over de befchaaving der Italiaanfche Provinciën door de Griekfche Volkplantingen, welke hier de zucht voor vryheid overbragten, en deeze ruuwe inwooners met kundigheden, met fmaak cn liefde voor de Kunften en Wetenfchappen bezielden. Aanmerkenswaardig is in het byzonder de invloed, welken de godsdienftige plegtigheden hadden, die deeze nieuweaankomeüngen hier invoerden; en onze Schryver geeft ons een bericht van de Tempelen , die in de zuidelyke deelen van Italië en het Eiland van Sicilië1 wierden opgerecht, zo wel als van de oude voortbrengfelen van Schilder- en Beeldhouwkunst, die den fmaak voor deeze edele Kunften in deeze landftreeken ontwikkelden en verbeterden; enhy geeft ons een verflag van die beroemde Kunftenaars en Wetgeevers, die hunne vermogens in Sicilië en inde Italiaanfche Provinciën ten toon fpreidden. Nog meer bewyzen van befchaving. komen in het derde Hoofdftuk voor, waar wy de Wysbegeerte, de Wiskunde, de Geneeskunde en andere Wetenfchappen, in deeze landftreeken vinden ingevoerd. Onze Schry. ver is zeer wydloopig in zyn bericht wegens Pythagoras. Schoon men niet zeggen kan, dat hy een geheel nieuw licht verfpreid heeft over de Gefchiedenis en Wysbegeerte van deezen grooten Man, is egter zyO berigt van deszelfs ontdekkingen in verfchillende takken van kundigheden, zo wel als van deszelfs leerlingen, die in de fchoolen van Italië en anderen opgang maakten , zeer geleerd en wysgeerig. Het zelfde kan men zeggen van zyn berigt wegens Thelanges, Lton, Cc a  394 LETTERNIEUWS. ^4rchytas, Timaeus, Ocellus , Parmenides ea Zeno, die in verfcheidene fchoolen beroemd waren. Van aeezen gaat dé geleerde Schryver over tot de wysgeerige Vrouwen der Pythagorifche fecte ,die met haare bevalligheden zo wel als met haar genie en kundigheden , de fchoolen van Tarentum, Crotona en Lucania verfierden. Dan vinden wy ae Pythagonsten van Sicilië en de beroemde Geneeskundigen van dit eiland, onder welken Alcmeon, de uitvinder der Ontleedkonsr, en Democedes, die in de Heelkonst alle de meesters van Egypte en Afie overtrof, uitmunten. Op deezen volgen die Wysgeeren, welke in Sicilië eenigen naam hadden, na den ondergang der Pythagorifche fchoole; en ulrchimedes van Syraeufe voert de achterhoede aan, met een alles overtrefTenden luisteren waardigheid. Het vierde Hoofdftuk vertoont ons de Siciliaanfche Redenaars, Historiefchry vers en Dichters. De eerften maaken geen aanmerkelyk figuur, indien wy Gorgias den Leontyner uitzonderen, die in welfpreekendheid en fophisteryen even groot was, enLvJias, wien onze Schryver onder de Siciliaanen telt, omdat, fchoon hy te Athene geboren was, zyne ouders van Syracufa waren. Maar de Siciliaanfche Muzen beflaan een aanzienlyk gedeelte van dit Hoofdftuk. Zy komen van Hybla af, terwyl zy, onder de bekoorlykfte tooneelen die het land oplevert, de lucht vervullen met de aangenaame melodie der herderstoonen van Ssejichorus, Theocritus,Mofchus en Pion.De Lier-en Leerdichters en de priesterlyke Collegiën fluiten dit Hoofdftuk. Het volgende vertoont ons een nieuw foort van voorwerpen , die in zich zeiven zeer belangryk zyn, en tevens leerzaam door de wyze, waarop zy hier behandeld wor-  LETTERNIEUWS. 395 worden. Deeze zyn de verfchillende Republieken , de Etablisfementen van Koophandel, van de Krygsku-de en van de Marine; de Zeevaartkunde der Siciliaanen. de gefteidheid van't klimaat, de natuur van den grond, de Neapolitaanfche Marine, die reeds \óór de Romeinfche in bloei was, de beroemde Havens van deeze ■ Landfireek, de Koophandel en Zeemscht van Syracule onder zyne Tyrannen, de Penningen en Munten, en de Zinnebeelden van Vruchtbaarheid en Handel. In het zesde Hoofdftuk vinden wy een oordeelkundig onderzoek van het dubbelzinnig woord Weelde, en de denkbeelden die men aan hetzelve hecht, en hierop volgt een berigt van de voorwerpen en oorzaaken der weelde in de beide Siciliè'n. Hunne fchoolfche oefeningen, Ridderlyke Procesften, de Circus, de Theatcs, en de Speelen die men jtftici noemde, en door Caligula te Syracufe gevierd wierden, komen vervolgens in aanmerking. Crotona, Tarentum, Campania, Capua, Nola, Puteoli, Bajae, Pompeji én Herculaneum openen een wyd veld van befchryvingen voor oczen Schryver , wegens hunne Theaters, Amphitheaters ( publieke fpeelen, de vertooningen der Zwaardvechters, de AMetas, Tempels, Standbeelden, en zo veele andere voorwerpen eener prachtige weelde. De oorfprong van Napels is het eerst, dat wy in het zevende Hoofdftuk ontmoeten, en al wat de Oudheid- en Taalkundigen over dit onderwerp gezegd heb. ben, is door onzen Schryver wel onderzochten in orde aangeteekend. De jaarlykfche Worftelfpeelen, de vyfjaarige Strydfpeelen, de Napolitaanfche, die Sebasti gena°amd werden, en andere Speelen komen hier in aanmerking. Nooit was een Volk zo doldriftig verzot Cc 3 °P  35*5 LETTERNIEUWS. op openbaare Ve tooningen als de Napolitaaners, ee hun Theater was beroemd onder de Keizers De Heer Signorelli onderzoekt hier deftruduur zo wel van hun gedekt als van hun open Tooneel, waar de Mimifche Stukken, Phauli genaamd, en de 3lyfpeelen van Menander vertoond wierden. De Griekfche Tooneclfpellcbryvers van Sicilië worden in het agtfte Hoofdftuk opgeteld en beoordeeld. Eptcharmus, ftaat aan het hoofd van de lyst, en wordt gevolgd door ZW,^, Formidus, Carcinu: van Agngentum en de twee Phikmons, van welken de jongfte de mededinger was van Menander. Deeze worden gevolgd door Spoïlodoru: Gelous, Eudozus, de zoon van ^gathocles, Sophron en Senar. chus; Pmnvzn Catana en Mifon , een Siciliaansch Acteur, die een foort van Masker uitvond. Wy zien hier de Siciliaanfche Dwingelanden zich op het Treurfpel toeleggen ; want Dionyfius de f. en II. en Dhn, die beide Koning en Wysgeer was, en de Dwingeland Mamercus, gevoelden zich bezield door de Tra-u. fche Mufe, en leverden hunne Dramatirche voortbreng, zelen op het tooneel. Andere Dichters van minder aanbelang vullen deeze lyst, welke onze Schryver ook fchoon verkeerd, met de namen van AefchyJus en Eur,p,des verfterd heeft. Het is waar, de eerfte, toen hy het hartzeer had van den prys te verliezen waarom hy met Sophocles ftreed , verliet de Atherers in een vlaag van nyd, en verfleet het overige zyner dagen aan het Hof van Hiero in Sicilië; doch de laatfte hee.t altha.:s in \ minst geen betrekking tot dit land. ten zy w, de emhulias.ifche zucht en verwondering Waarmede de Siciliaanen 3me Treuzelen lazen! hier-  LETTERNIEUWS. 39? • hiervoor houden willen. De welbekende Gefchiedenis van de vetfpreide troepen van den A.theenfchen VeldheevNicias, die onderfhnd van de Siciüiianen, hunne vyanden, kreegen , omdat zy de Vaerfen vvaEnripi. des konden opzeggen, is een bewys hoe verre deeze achting ging, en (trekt tevens tot eer van den fmaak, en de edelmoedige denkwyze der SieiliSarrén. Het geeft een aangenaam en kiesch denkbeeld van hun Poë'emch Enthufiasmus. In het negende hoofdftuk handelt onze Schryver over de Griekfche Toneelfpelfchryvers in het zuidelyk gedeelte van Italiën; en in het tiende van de jttt*Janae , of de Mimifche ftukken der Ofciers. De Staat der Latynfche Literatuur, ten tyde van de Romeinfche Republiek, houdt hem in het elfde Hoofdftuk bezig. Hier zien wy de verbeteringen, welke de Tooneel. Poezy der Ofciers verkreeg door de Lierdichten en Tooneelftukken van Livius Andronicus, geboortig van Calabrië; en Virgil'ms ontleende een aanmerkelyk voordeel voor zyn heldendicht uit het leezen van de werken van Enejus Nae' vius van Campanië, en Quintus Ennius die een heldendicht gemaakt had. Onze Schryver noemt de Spraak-Kunstenaars en Redenaars op, waarmede Ro. me door de beide Siciliën voorzien werd, en befluit deeze lyst met Cicero, den onfterfelyken Bur. ger van Arpinum , die de Romeinfche weifpreekendheid tot den hoogften top voerde. De Heer Signorelli merkt daarenboven in dit hoofdftuk aan, (en deeze aanmerking is zeer juist) dat de Steeden inde Nabuurfchap van Rome, die door Griekfche Volkplantingen bewoond wierden, waarfchynlyk een Cc 4 grooten  598 LETTERNIEUWS. grooten invloed hadden op het Politiek Systema en de wetgeeving der eerfte Koningen van deeze Hoofd, ftad. Hy denkt dat van deeze Steeden veel eer dan van de Atheenfche, die wetten en infteliingen ontleend wierden, welke kracht en vastheid gaven aan de Republikeinfche vorm van het fcomeii.fche gebied, en zo wel den Ariftocratifchen als den Democratjfchen geest aankweekten, welke verdrukt was door de dwingelandy van de Tarquynen. In het twaalfde of iaatfte Hoofdftuk van dit eerfte deel, vinden wy een bericht van die Schryvers, wel. ke, onder de eerfte Keizers, de Romeinfche Litte. ratuur tot dien hocgen top van volkomenheid voerden, welke altoos een voorwerp van verwondering zyn zal, zo lang 'er een zuivere fmaak en gzeond vernuft onder het menschdom zal gevonden worden. De meeste van deeze onfterfelyke Dichters, Redenaars en Historiefchryvers ontleenden hunnen oorfprong van die Landen, welker letterkundige gefchiedenis thans voor ons ligt: Horalius van Apulia, Ovidius van Sulmona , Vellejus Paterculus van Napels; Juvenaïis van Aquino; Titus Calpurniu* van Sicilië, om van zo veele anderen te zwygen, die onze Schryver, met een byzonder vermaak, \q. der onder zyn eigen Jandpaalen brengt. VRANKRYK. Oeuvres Choiftes de Bos shet, par PAbkè Sauvigny, Paris. 8. Vol. in 8vo. Dit Werk mag men met recht befchouwen als het Lettermerg van deezen geleerden, welfpreekenden., fchiari.  LETTER NIEUWS. 399 fehranderen, iistigen en eerzuchtigen Prelaat, wiens voortbrengzelen, gedeeltelyk een vast voedfel, deels een verleidend vergift behelzen, en die zelf geweest is een iniriguant Staatkundige, een doorfleepen Godgeleerde, en de Vyand van Fenelon, die de Vriend was van de deugd en het menschdom. Vlnfiuence de Ferm at fur fon Siècle, rêïa> thement au Progrès de la haute Gèometrie &c. ■nar VAbbé Genty, Profeffeur en Philofophie d Orleans, in Zvo. Paris, 1784. Deeze Prysverhandeling is wel waardig om geleezen te worden. Ferm at, wiens wysgeerige kundigheden hier naar waarde worden opgegeeven, verdiende buiten twyfel een plaats onder de groote mannen der voorgaande Eeuw. Hy was de mededinger van Descartes, de voorlooper van Newton en Leibnits, en verfchafte deezen, gelyk de Heer Genty meent, de eerfte beginzelen en zaaden van hunne fchitterendfte ontdekkingen. Hy was het beftendig voorwerp van Pascals verwondering: Pascal befchouivde hem als den eerften man van zynen tyd; en zyne ontdekkingen in d« wetenfchappen der getallen hebben de toejuiching en gevestigde aandagt der bekwaamfte wiskundigen verworven. Discours fur cette Quaeftion &c. d. i. Verhandeling over deeze vraag: Of de Eeuw van Augustus den voorrang verdient boven die van Lo d ew ïk den I4den met betrekking tot'de fraaije Letteren en meer verhevene wetenfchappen, door den Graave d' Albon. 8vo. 1784. Ces De  4oo LETTERNIEUWS. De Graaf .' Ai..,, reeds bekend door „d Werkjes, komt thans voor den dag meteennieuw voort, brengzel, waarin hy een zeer keurige vraag oplost d* regt gefchikt is om een zeer in JL?lt£ opteleveren. Hy beflist dit tok in oo bladzyden; d h wy vreezen, dat zyne Leezers, ten mJQn ^ ken die met kunde en oordeel leezen , begrypen -Hen dat hy zieh meer op de kortheid dan op'd dnÏ "'f t0egelegd' °nderde «teemeene niu drukking van de*** ™« ^ b de Regeering van Julius Caefar, Augustus,en de helftvan de Regeering van Tiberius.het geeneen tydperkvan i,8 jaaren uitmaakt, en de Eeuw van Lodewyk den xivden ftrekt zich hier uit tot het einde van de Regeering van zyn opvolger. Men kan niet ontkennen , dat de twee vorfteiyke mededingers, die hier ten tooneele gevoerd worden, beiden voorftanders van Geleerdheid en Geleerde Mannen geweest zyn, en wel in 't byzonder van vernuftige Schryvers en Dichters, en dat deeze befchermmg.die zyaande Dichtkunst en geleerdheid verleenden, ten naasten by uit dezelfde beweegredenen haaren oorfprong nam, namelyk de zucht om hunne Krygstochteu door Dichters en Hhtoriefchryvers op**. zongen en tot de nakomeJingfchap verbreid te hebben. Wy zullen , zonder den Schryver van fep tot flap fa alle zyne parallellen te volgen, alleen acht geeven op den uitflag zyner vergejykingen. Het eerst dat een ieder bilJyk verwonderen moet, is de Eeuw van Lodewyk den xivden te zien gelyk Hellen k* die van Augustus, met betrekking tot het Helden, dtcht, zonder het Franfche grondgebied te verlaaten om een mededinger voor Virgilim te zoeken. Miltan zo  LETTER NIEUWS. 401 zou hem mogelyk het naast op zyde ftreeven, doch Voltaire, niet tegenftaandc de toejuiching, óiezynHenrta* de met recht verdient, kan op verre na niet met hem gelyk gefteld worden. Rousfeau gaat hier hand aan hand met Horatius, en deelt met hem den prys van het Lierdicht: — Indien hy voor een gedeelte met hem gelyk gefteld wierd, zou men dit kunnen toe ftaan, want hy is buiten twyfel verheeven in zyne denkbeelden, ryk in uitdrukking, fierlyk en zoetvloeijend in zyne verfificatie , en gelukkig en fchitterende in zyne beelden; in dit alles is hy de weergaê van Horatius; doch deeze wint het verre van hem in bevalligheid, kieschheid, verfcheidenheid,wysbegeerte en Attisch zout. Met meerrecht zou men Boiïeau in het hekeldicht met Horatius kunnen gelyk ftelien, fchoon Boileau echter de gebreken en ondeugden lang na niet met die vrolyke plaizanterie, en tevens dien na» drukkelyken ernst befpot en befchaamt als de Romeinfche Hekeldichter. Men is niet veel beter voldaan over dc vergelyking der twee voorgeftelde Eeuwen met betrekking tot het Herdersdicht, de Redeneerkunst en den Brievenfty!. Hy is echter verpligt de Eeuw van Augustus de voorkeur toe te kennen met betrekking tot het Leerdicht, en de welfpreekendheid van de Balie; fchocn hy by het laatfte Artikel het twyfelachtig voorzetzel misfchien gebruikt, dat de fmertelyke worfteling van nationaalen Hoogmoed tegen de alles overwinnende waarheid te kennen geeft. Wy willen onzen Schryver met tegenfpreeken, als hy in het Treuren Biyfpe! de Toneelfpeldichters van de Eeuw van Lodewyk den veertienden de palm toewyst. Betreffende de  402 LETTERNIEUWS. de eerde kunnen wy zelfs in geen vergelyking treeden, daar de Werken van PoWo, de eenigde TreurfpeL Schryver van de eeuw van Augustus, niet tot onze tyden gekomen zyn,en daar de eeuw van Lodewyk een byzonderen luister ontfangen heeft door de vernuftige voortbrengzelen van Corneille en Racine. Een Shakespeare zou mogelyk den eerden in eene ryke kracht en verhevenheid kunnen voorbydreeven, doch geen Treurfpel-Dichter kan in bevalligheid, welfpreekendheid, fynen fmaak, kieseh oordeel, en zoetvloeijendheid van maat met den laatden gelyk gedeld wordan. Crebillon heeft zekerlyk een groot vermogen in het Tragique, byzonderlyk om Tooneelen van fchrik en afgryzen te vertoonen, fchoon hy dikwils buitenipoorig is, en Voltaire verdient den hoogden rang onder de gunftelingen der Tragifche Muze : Zodat hier de vergelyking geheel ten voordeele van de eeuw van den Franfchen Augustus uitloopt, en het zelfde kan men ook zeggen met betrekking tot het Blyfpel. Dat de eeuw van Lodewyk die van Augustus in Gefchiedkunde, Rechtsgeleerdheid, en Staatkunde overtrof, verzekert onee Schryver ftellig; en wy biyven dit ftellig ontkennen , tot dat wy beter onderrecht wor, den. Wat de wiskundige wetenfchappen en de Taalkunde betreft, deeze hebben zekerlyk veel grond gewonnen, en zyn tot een hoogen trap van volkomenheid gekomen, en het is zeker dat de moderne eeuwen verfcheidene zoorten van kunst- en werktuigen hebben opgeleverd, waarvan de Ouden (ten minden voor z verre wy weeten)geen denkbeeld hadden. DU1TSCH.  LETTERNIEUWS. 403 DUITSCHLAND. Hamburg, Alhier verfchecn in het voorige jaar, in Octavo, een (tukje, onder den tytel: Jac Chr. Rud. Eckermann. S. Theol. Prof. in Acad. Kilomenfi, de vaticimis Vibri duo. Dewyl de Godlyke oorfprong der Profeeüën, in de heilige fchriften te vinden, niet alleen door de verklaarde vyanden van den Christelyken Godsdienst geloochend wordt, maar ook, in onze dagen , eenige geleerde mannen (buiten twyfel met het goede oogmerk, om het getal der wonderwerken niet noodeloos te vermeerderen) inzonderheid de Profeetien van het oude Testament, uit de voortreflyke bekwaamheden en het doorzicht dier Profeeten hebben trachten te verklaaren, oordeelde het de Hoogleeraar E c k e r m a w niet ongevoeglyk, den Godlyken oirfprong der Profetiën op nieuws te onderzoeken , en de krachtigfte bewyzen daarvoor by te brengen. De orde,die hy in zyn vertoog houdt, is deeze : Eerst bepaalt hy wat hy door een Profeetfie verftaat, en brengt de (telling "ter toetfe, zo wel door eenige oude als laatere geleerden omhelsd, dat naamelyk de mensch een natuurlyk vermogen ter voorzegging zou bezitten, welke (telling hy echter, volgens zyne bepaaling eener Profeetfie, ontkent, als eigenlyk ten onderwerp hebbende zodanige zaaken, welke toevallig zyn, en by gevolg door geen menfchelyk verftand kunnen voorzien worden. Een uitmuntend verftand en voortreflyke zielsvermogens kunnen wel den Profeet van nut zyn , om zyn voorzeggingen met verhevenheid en in een' fraaijen ftyl aan te kondigen, gelyk dit by Jejdias plaats had; doch  404 LETTERNIEUW, doch zy ftelten hem niet in ftaat, om toekomende, louter toevallige dingen te voorzien, gelyk, by voorbeeld, de geneezing van Koning Hiskias Vervolgens onderzoekt onze Schryver den oirfprong der verdichte voorzeggingen. Hy toont dat deeze niet kan toegefchreven worden aan booze geesten, °-e]yfc de Kerkvaders hieruit de orakelen der Heidenen"verklaarden: ook niet aan goede geesten, gelyk de Griekfche en Romeinfche Wysgeeren van hunne Goden en Dsemones beweerden; maar dat, in de vrosgHe tyden, beroemde mannen niet zelden voorgaven hunne uitfpraaken van de Goden ontfangen te hebben, alleenlyk om zich hierdoor meerder aanzien by het onkundige gemeen te verfchaffen ; een bedriegery, welke naderhand door de Priesteren en hoofden des volks, by herhaaling , met een' gewenschten uitflag is gepleegd. Hierop toont onze Hoogleeraar i dat 'er eigenlyke waare Godlyke Profeetiën zyn, het welk Spinoza uit de noodzaaklykheid der dingen , anderen uit het toevallige van veele zaaken , ontken-, den, dewyl zy befioten, dat wat God voorzag, ook noodzaaklyk moest weezen ; welke redekaveling bondig wordt wederlegd. De innerlyke of meta- phyfifche kentekenen van waare Profeetiën Zyn, vol. gens onze Schryver, deeze: dat toekomende zaakenj wier grond men noch in de voorleedene noch in de tegenwoordige omftandigheden kan ontdekken, door redelyke menfchén,overëenkomftig metGodebetaamlyke oog. merken, met klaare en duidelyke woorden, zodanig voorfpeld worden, dat het gevolg aan de voorzegging volkomen beantwoordt. Hy, die zodanige Profeetiën voortbrengt, is inde- daad  LETTERNIEUWS. 40S daad een Godlyk afgezant, en het geen hy op Godlyk bevel verkondigt, moet als waarheid aangenomen worcjen De manier en wyze, op welke God aan de Profeeten de denkbeelden der zaaken, welke zy moesten verkondigen, heeft medegedeeld, laat zich niet met zekerheid bepaa'en; hoewel het zeker fchynt, dat zy van de Godlyke ingeeving zyn overtuigd geweest. 1 Na deeze algemeene Hellingen, gaat de Heer Eckerman over tot een meer byzonder onderzoek der voorzeggingen, zo in het oude als nieuwe Testament, in welke hy de noodige eigenfchappen van waare Profeetfiè'n ontwikkelt en verdedigt. Zo zeker het aan de eene zyde is, dat de Heidenfche orakelen deezen naam geenszins verdienden, zo zeker is het aan de andere, dat het Godlyke der Profeetiën, in de heilige boeken vervat, door den Stichter van den Christelyken Godsdienst zo wel als zyne gezanten is beweezen, die niet alleen zelf wonderen deeden, en toekomende dingen voorfpelden , maar ook mét duidelyke woorden verklaarden , dat in veele plaatfen des ouden Testaments van hen geprofeteerd Was. Onder de Profeeten van het oude verbond was Mofes zekerlyk de voornaamfte; doch ook die vermaarde Zieners, welke hem volgden, gaven voldoende blyken van hunne Godlyke zending, door het verkondigen der toekomende lotgevallen van hunne natie, en de belofte van hem , in wien alle natiën zouden gezegend worden. Als zodanig worden zy ook erkend door Jefus en zyne Apostelen, welke verzekeren, dat de geest van God door hen gefproken heeft, 2 Petr. I. 2 en Rom. I. 2. dat omtrent Jefus alles is vervuld geworden, wat de Profeeten des ouden  4oÖ LETTERNIEUWS. den Testaments van hem voorzegd hebben, Mattfié V. II , 18. enz. Uit dit veiflag zal men eenig. zins kunnen oordeeleö over den inhoud van eene verhandeling, die zo wel door gezonde redeneering, als een' gepasten en deftigen ftyl uitmunt. Te Halu is gedrukt' ( in 2 Deelen in gr. 8 ) Das Lcben des Dejtderius Erasmus von Rotterdam aus den Franzö/ifchen des Herrit von Burigny •— Mit Berichtigungen und ZuzdtJen von D. Heinrich Philipp Conrad Heitke, openbaar gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Helmftadt. De Heer de Burigny gaf in het jaar 1757 te Parys, in 2 Deeien in 8vo, uit ia Vie a' Erasme; die, fchoon niet bezittende die uitgeftrekte Geleerdheid, dien kiefchen fmaak, die onpartydigheid en Vrymoedigheid, welken in een Schryver van het leeven zodanigen Mans, a's Erasmus, vereischt worden, nogtans daarvan geen geringe maa. te hadt, en die byzonderlyk zig aanbeveelt door Volledigheid, zeer veele vlyt en naauwkeurigheid, eri door zodanige gemaatigdheid en vryheid van oordeelen , als men in een Roomsen. Katholyken Schryver in Frankryk verwagten kan. Dit werk van den Heef de Burigny heeft de Heer Henke in zyne Hoogduitfche Leevensbefchryving van Erasmus riet zozeer vertaald, als wel op nieuw bearbeid en verbeterd. Want voor eerst heeft hy het franfche werk, dat zeer omflagtig gefchreeven is, zeer aanmerkelyk verkort : ten anderen heeft hy, uit het Leeven van Eras. mus door Jortin, dat te Londen in 2 Deelen in 4. 1738. zeer pragtig-met Plaaten gedrukt is, onder den Tytel: the Live of Erasmus, doch over het gebed ver*  LETTERNIEUWS. 40? verre beneden het werk van de Burigny is, zo als dé Heer Henke toont, enkele plaatfen, waarin voor. treffelyke aanmerkingen en goede berigten vooi komen, overgenomen: eindelyk heeft hy eenige geringere misftellingen en menigvuldige misdagen in vreemde iiaamen, in den tekst, verbeterd; en overal, daar het noodig fcheen, vooral in zaaken van Godsdienst-^ Aanmerkingen en Byvoegfelen gemaakt. Ook heeft hy de Gefchiedenis der twisten van Erasmus met Jacobuj Faber, met Huttenus, Lutherus en anderen, breedvoeriger, dan door de Burigny gedaan was, verhaald: van veelen zyner geleerde Tydgenooten om. Handiger gefproken, en byzonderlyk van zyne gewigtigfte Schriften naauwkeuriger berigten gegeven. Ook heeft de Heer Henke in een byzonder^aanhangfel agter het tweede deel opzettelyk wydloopiger gehandeld over Erasmus arbeid over het N. Testament, welk ftuk door den Heer de Burigny, die anders over de Schriften van Erasmus omftandig fpreekt, zeer kort behandeld was. De byvoegfels en aantekeningen van den Heer HenJ ke zyn menigvuldig, gewigtig en zeer onpartydig. Ten biyke hiervan diene, 't gene degeleerde Henke zegt bl. fiXVil!, en V. zyner voorrede, alwaar hy eene vergelyking maakt tuslchen Erasinus en Lutherus, en derzelver gedrag beoordeelt: „ Beiden," zegt hy on Jer anderen , „ handelden onbedagt, als de „ een den ander uitnoodigde , om met hem dezelfde „ party te kiezen, en één gedrag te houden: Èrai„ mus, als hy Lutherus vermaande, om de her„ vorming der Kerke ftil aftewagten; Lutherus, als „ hy Erasmus drong, om zyne zyde te kiezen, eri Algem. bibl. V. deel. N. 3, D d if nies  408 LETTER NIE U W S. „ niet tusfehen Christus en Belia] te dobberen. Eras„ mus handelde onbillyk, als hy het gedrag der Evan>. gelifchen Oproer noemde; deezen deeden het zelf» de, als zy zyne dille en vreedzaame geneigdheid „ beftempelden met den naam van 'flaaffche onder. i, werping aan eene dwingelandfche regeeringe, „ trouwJoozé verloochening der waarheid, en laage ii blohartigheid, of als zy meenden, dat hy omgeii kogt en verh'ind was door de Gouden en Zilveren „ Bikeren, welken hem door Vorsten en Bisfchoppen ti gefchonken werden. Aan wederzyden vergat men, om zig in de plaats van den ander en in den gant„ feben reeks zyner omftandigheden' te Hellen, als „ waardoor zy gedrongen werden zig zo te gedraagen ,. als zy deeden, en verhinderd werden om anders „ te handelen." Te Neurenberg is een klein werkje van 94 bladz. uitgekomen onder den volgenden Tytel: Was hielte Mohammed von der christlichen Religion und ihren Jligter f Aus der ürkunde beanU nortet von M. Georg. LorenzBauer. (Beantwoording der vraage: wat dagt Mohammed over y. C. en zynen Godsdienst ?) Na eenige algemeene gedagten over de Leer van Mahomed, en over de bronnen, waaruit hy dezelve gefchept heeft, naame'yk de Schriften der Profeeten en Apostelen, die hy egter zelf, volgens liét gevoelen van den HeerBauer, niet gelezen heeft, volgt een kort berigt van Mahomeds Leeven uit Abuïpharadsch: en dan geeft de Schryver in vier Afdeelingen een kort uittrekfel uit den Ko. ran, met betrekking tot Mahomeds gevoelen over  LETTERNIEUWS.' 400 j.C. en den Christelyke Godsdienst. I. over Christus , den'zoon van Maria, zyne Ontvangenis, Geboorte, Perfoon, en Leeraarsampt. II. over de heilige Schriften der Christenen of den Bybel, welken hy zo wel als den Koran voor Goddelyke Openbaaring hieldt. III, De Leerftellingen der Christenen, welken Mahomed o-oedkeurde, van hen ontleende en in zyne Geloofslelydenii overnam Daartoe rekent de Schryver de Leer van God en de Voorzienigheid, van de Schepping der Weereld en der Menfchen, van den Val, de Engelen en den Satan, de Bekeering, de Opftanding der dooden, het laatfte Oordeel, den Hemel en de Hel- IV. Mahomeds gevoelen over de Christenen en eenige Perfoonen, die onder de Christenen merkwaardig zyn. Zy, die den Godsdienst van Mahomed weinig of in 't geheel niet kennen en denzeiven daarom voor loutere ongerymdheid houden, kunnen dit Werkje met veel vrugts leezen, om naar waarheid daarover te kunnen oordeelen. Ongetwyfeld zyn in den Koran veele Fabelen en onwaarheden, maar ook waarheid en gegronde (tellingen : b. v. (*) Sura IV. 169; „ Gy Christenen, die gy de H. Schrift be- ? jfc zegt van God niets anders, dan 't geene „ zuivere waarheid is. Mesfias Jefus is alleszins- een „ Gezant van God — gelooft derhalven aan God (i en aan zynen Gezant, tn zegt niet: daar zyn drie. „ Onthoudt u van deeze uitdrukking, dat zal beter „ voor u zyn. God is één". Sura VI. joo-102 en LXXII. 3, 4. ,,' Dé Schepper dés Hemels en der „ Aa^ (•) De aanhaalingen van aen Schryver zy* volgens de «is? gpave van Maraccius. Dd a J  4io LETTERNIEUWS. ,, Aarde, die geene Vrouw heeft kan ookgeenen Zoon „ hebben". Hadt Mahomed de Euangeiisten zelfs gelezen en daarin de verklaaring van J. C. gezien Joan n. X. 3 6. hy zoude het geloof der Christenen in Jefus, als den Zoon van God, om een zo beuzelagtige en onnozele reden niet verworpen hebben. Zeer vcrftandig is daar en tegen het geene men leest Sura VI. 6i: „ De Geloövigen, en de Jooden, en Christenen , en de Sabéers, die in God gelooven en „ in den jongden dag, en de deugd betragten, die „ hebben hunnen loon by hunnen Heer te wagten, ,, over hun zal geen vrees zweeven, en zy zullen ,, niet bedroefd worden." Een Sura II.. i i i, na; ,, De bezitters der Schriftuure zeggen : Niemant komt n in het Paradys, dan die een Jood of een Christen „ is. Dit zyn hunne wenfchen. Spreekt: bewyst, „ indien gy de waarheid fpreekt. Gewisfelyk; die „ den eenigen God eerbiedigt, die is Vroom, en hy „ zal zynen loon by zynen Heer vinden, Hy zal „ noch vreeze noch droefheid hebben." Hier voegt de Schryver eene korte, doch zeer gepaste aantekening by: Meenig een leere hier zyne Les." Tubingen. Alhier is uitgegeven Jacobi Verre t i, Theo/ogi Genevenjïs, de Deitate Jefit Christi: novam, quae videtur, hypothejlm examinat D.Tob. Godofr. Hegelmaier, 4to. (Toet. fe van het gevoelen van J. Vernet, over de God. heid van J. C.doorToB. Godfrid Hegelmaier) Over de Godheid van Christus is zeer veel gefchree*en ; maar nergens zal men iets duidelyker vin-  LETTERNIEUWS. 41I vinden dan in deeze Verhandeling van den Heer Vernet. Hy tragt te toonen, dat Christus als een Geest reeds yoorde Schepping beftaan heeft dat hy dit beftaan van God ontfangen heeft op eene wyze, weike het ons niet noodig is te weeten, en die ons daarom niet geopenbaard is. ■ Dat hy door mededee. ling van den Vader Goddelyke eigenfchappen bezit, en daarom met de fchepfelen, die zelfs door hem gefchaapen zyn, niet kan vergeleeken worden. Om de Menfchen gelukkig te maaken , is hy zelve Mensch geworden, gedorven en wederom in zyne Heerlykheid ingegaan - en ter belooninge zyner Ge- hoorzaamheid heeft hy de byzondere Heerfchappy over het Menfchelyk Geflagt bekomen, welke hy aan zynen Hemelfchen Vader zal weder geeven, als het gantfche oogmerk zyner zendinge volbragt zal zyn. Met regt noemen wy hem onzen Heer en onzen God, en bidden hem aan. De Heer Hegelmaier heeft deeze voortrefïèlyke verhandeling van den Heer Vernet op nieuw geheel doen drukken, en zyne aanmerkingen daar tegen onder den Tekst bygevoegd. Door beiden heeft hy den onpartydigen onderzoeker der Waarheid veel dienst ge. daan, als die dit Werkje van den Heer Vernet algemeener bekend gemaakt heeft, en door zyne aanmerkingen daar tegen den Lezer in ftaat gefteld om het gevoelen van den Heer Vernet te beöordeelen. Want der Waarheid is dit eigen , dat Menfchen , die zelfs denken, door al het tegenfpreeken en wederleggen best kunnen overtuigd worden. B. V. de Heer V. beweert dat Jefus voor zyne Menschwording reeds minder geweest is D d 3 dan  412 LETTERNIEUWS. dan de Vader, en bewyst dit daaruit, dat de Vader hem gezonden heeft, en dat Jefus aan den Vader gehoorzaam is geweest is. De Heer H.'zegt in zyne daaronder ftaande aanmerking, dat hy hier noch zending noch gehoorzaamheid vindt. Hier over moet men zig te meer verwonderen , omdat Hegelmaier met Vernet erkent den drieërleien ftaat van J. C; en is 'er wel iets duidelyker in de H. S. geleerd, dan dat God zyn Zoon gezonden, en de Zoon den Vader gehoorzaamd heeft en dat derhalven dezending van J. C. nog valt in zynen eerden ftaat voor zyne Menschwording? Het zenden toont ongetwyfeld een hooger Regt in den zender aan, en zig te laaten zenden bewyst ontegenzeggelyk, dat hy die gezonden wordt afhangt van hem en minder is-dan hy, welke zendt. G R O O T. B R I T A N N I E. Te Oxford kwam van de Klarendonfche Pers in 'tiaar 17S4,in 'tEngelsch,Jeremiasm^Klaaglieperev. Eene nieuwe Vertaling met Oordeel- Letter, en Uitlegkundige Aantekeningen, door Benjamin Blayney, B. D. Rector van van Polshot. In 4to. Dit werk is, gelyk de Schryver zelf zegt, eene navolging'van 't werk van den zeer geleerden Bisfchop van Londen Lowth over den Profeet Jt= faias, waary.an we in een voorgaand deel dezer Algemeene Bibliotheek berigt gaven (*). Hy erkent zyne grote verph'gting aan dien Prelaat, voor't model, 't welk (V III. Deel. No. i.  LETTERNIEUWS. 41^ welk hy gegeven heeft, ten aanzien der overzetting en der oordeelkunde. Hy heeft niet alleen getrouw'.yk den algemenen zin van 't oorfpror.kelyke tragten te geven, maar ook ieder woord en gezegde door overeenHemmende woorden uittedrukken, voor zo verre a's de aart der twee verfchillende talen toelieten; en daar hem dat niet doenlyk was, heeft hy in een aanter kening de letterlyke uitdrukking aangewezen, om te tonen, dat hy in zyne verta'ing denzelfden zin heeft opgegeven. Hy is zelfs zeer oplettend geweest, om vooral in de Poëtifche gedeelten van dit Werk, de fchikking en den vorm der gezegdens naar te volgen, dewyl daar aan in die Hukken veel gelegen .legt. Ia de dichtkundige verdeeling van de veerfen cf regels durft hy niet zeggen, dat hy altyd juist het regte zal getroffen hebben, wanneer de arkoftiekfche of alphabetifche dichtflukken, of de parallelismus, niet al'erklaarst de verzenmaking aanwezen; fchoon men uit andere kenmerken duidelyk ziet, dat 'er een rhythmus of maat, die een welluidende kadans voortbragt, in voorkomt. De Geleerde Schryver erkent egter opregtelyk, dat geen fcheis van de Hebreuwfche dichtkunde zo volmaakt is, welke niet aan menigvuldige onnaauwkeurigheden en miiflagen onderhevig is: De beste, die tot nog toe is voorgefteld, is zeer weinig zeker. , Wat de oordeelkundige aantekeningen aan¬ gaat; de Heer Blayney hadt een handfehrift van wylen Dr. Durell, 't welk oordeelkundige -aanmerkingen op de Profetifche Schriften des Ouden Ttstaments bevatte; waaruit hy de zulken heeft ■■■overgenomen, die hem de besten fchenen en tot zyn oogmerk konden dienen. Ook erkent hy_zyne verpligting aan den  414 LETTERNIEUWS. den Heer Woide, Medebibliothekaris van 't Britsch Wufeut»| die ten zynen dienfle het Handfchrift van de LXX. overzit:ers, 'c welk in dat Mufeum is, over 't boek van Jeremias heeft naargezien en vergeleken. Hy roemt de verdienden van Kennkotts naarftigheid; en hoopt, dat rhen nu, beter daartoe in ftaat gefield dan ooit te voren, eene betere Engelfche Overzetting van den Bibe] zai gaan maken. In een Aanhangfel op eyn werk, heeft de Eerw. Schryver nog medegedeeld de Aanmerkingen en Aantekeningen van wyien den geleerden Thomas Secker, D. D en Aarts-Bisfchop van Canterbury; die hy gefchreven hadt in twee Bibels, weiken bewaard worden in de Aarts - Bisfchoplyke Boekery te Lambéth. De Heer Blayney heeft, in navolging van andere geleerden , met grote reden, de fchikking van de Kapittelen van Jeremias voorzeggingen, van Kap. XX tot Kap. XLVI ver. anderd. De regte orde, waarin zy behoren gefteld te woiden, is deze: Kap. XX. XXII. XXIII XXV XXVI. XXXV. XXXVI. XLV. XXIV. XXIX XXX xxxi. xxvir. xxviii. xxi. xxxtv. xxxviï xxxir. xxxviii. xxxix. i3. l8i xxxix' i. 14, XL. XLI. XLII. XLIII. XLIV. XLVf.' enz. Indien de Kapittels volgens deze rangfchikW Worden gelezen, zal men 'er eene eenparige orde in gewaar worden; daar de wanorde, waarin zy thans voorkomen, 'er gene kleine duifterheid over verfpreidt. '- De P,aaIs laat ons hier niet toe vele proe¬ ven aantehalen van des Eerw. Schryvers oordceikundi. ge ai telingen, waarin zyne geleerdheid en onbevooroordeelde onzydigheid doordraait: by voorb ever Jerem. XXUU 6. welke plaats in onze Nederl duit.  LETTERNIEUWS. 415 Üuitfche overzetttng dus vertaald is: En dit zal zyn naam zyn, -waarmede men hem zal noemen, de Heereonze Geregtigheid; doch die de Heer Blayney overzet: En dit is de naam, waarmede jehovah hem zal noemen, onze Geregtigheid; over deze plaats, zeggenwe, maakt hy de volgende aantekening: „ Letterlyk leest men volgens het Hebreeuwsch: En dit is de naam, „ waarmede Jehovah zal noemen, onze Gereg- ' tigheid. Eene fpreekwys, die naauwkeu- „ iig 't zelfde zegt, als Jehovah zal hem noemen; , 't Wélk influit, dat God hem ook zodanig zou doen ,, zyn, als Hy hem noemde; dat is, onze Gereg„ tigheid, ot de Auteur en het middel onzer aan„ nemmge en behoudenisfe. En dus wordt Christus, „ by dezelfde overnaming of metonymie, gezegd ons „ van God geworden te zynlVysheid,enRegtvaart, digheid , en Heiligmaking , en Verlos/mg. „ I Kor. 1. 30. • Ik twyfel niet (dus gaat hy „ voort) of fommige lieden zullen 'er zig aan floten, „ dat ik hen door deeze myne overzetting van een zeer geliefd bewys berove, waarmede zy de Godheid van onzen Zaligmaker uit het Oude Testament „ bewyzen. Doch dat kan ik niet helpen; ik doe het f, met geen kwaad oogmerk; maar louter alleen, omdat ik van begrip ben en zedelyker wyze zeker, „ dat de text, zo als hy hier ftaat, eigenlyk gene „ andere woordfchikking kan toelaten. De LXX. „ hebben, voor my, de woorden zo vertaald, in „ een' tyd, wanneer gene neiging noch vooroordeel „ voor of tegens de gemelde leer kon plaats hebben; „ eene leer, welke hare befiisfende bewyzen alleen D d 5 uit  4i LETTERNIEUWS. „ uit het Nieuwe Testament ontleent, Jn de gelyk „ luidende plaats, Jerem. XXXIU. i6 is de uit" „ drukking een weinig anders, maar de zin is, vol" „ gens eene juiste en le.terlyke overzetting, volmaakt „ dezelfde: En deze is ^ ^ & „ zal noemen on ze Geregtigheid." Te Londen zyn uitgegeven Travels into Poland, Rusfla, Sweden and Denmark: inUrfperfed witk hstoncal Relations and PoUtical Inquiries; by William Coxe, A. M. F. R. S. etc. dat is Reizen door Polen, Rusland, Zweden en Denemar. ken; waarin historifche berigten en Staatkundige onderzoeken zyn tusfehen gemengd, door W. Coxe M A. en Lid der Kon. Maatfchappy, enz. opgehelderd met Kaarten en Platen. 2 Deelen in 4to. j784. De fchrandere en zeer kundige Schryver van deze Reizen is, door verfcheiden voorgaande Werken, onder anderen door zyne Reizen in 'Zwitserland, overvloedig met alle agting bekend. Van dit tegenwoordige Werk kunnen we geen omftandig befigt geven, dewyl het uit zeer menigvuldige en gewigtige byzonderheden heftaat. 't Geene de uitmund>nde Reiziger van 't zelve in zyne Voorreden zegt, zal ons van de geloofwaardigheid en voortreffelykheid daarvan eenig denkbeeld geven." De volgende bladen, zegt hy, bevatten het voortbrengfel van die kundigheden, welken ik verzamelde, en van die waarnemingen, welken ik maakte, gedurende myne Reizen door de Noordfche Koningryken van Europa ; en het is noodzaaklyk den Lezer te onderrigten, op welke grondflag de voornaamfte za- ken rusten. Ten aanzien van Polen werd ik vereerd  LETTERNIEUWS. 417 vereerd met onderrigtingen van Perfonaadfien van den hoogden rang en gezag; en gelukkig'yk raakte ik in het bezit van fommige oorfpronklyke ftukken uit Warfchauw.voor en gedurende de Verdeeling, gefchreven, waardoor ik in ftaat geweest ben een zeer aanmerklyk licht over dat zeer gewigtig tydpunt te verfpreiden. Ik denk [derhalve, dat myne berigten wegens Polen vele byzonderheden behelzen, die tot nog toe aan het gemeen niet waren medegedeeld. Wat Rusland betreft; dewyl de Keizerin zelve zig verwaardigde fommige vragen, met betrekking tot de gefteltenis der openbare gevangenisfen, te beantwoorden, was dte ?eer gunstryke vernedering van zo grote Vorftinne een uitftekend middel, om myne verdere onderzoekingen te bevorderen. Hier moet ik nog byvoegen , dat de onlangs, 0" '0aar '783? overleden beroemde Historiefchryver, de Heer Muller, my met verfeheiden berigten over fommigen der gewigtigfte en ingewikkeldlte gedeelten der Rusfifche jaarboeken begunftigde, en my te 'regt hielp omtrent de meest goedgekeurde Schryveren over dit Ryk.- De na¬ tuur der Zweedfche Regeering maakte zelve den toegang tot de oorfprongen der onderrigtipgen zeer gemaklyk, en federt myne te rugtkomst in Engeland hebben verfcheiden Zweedfche Heren, die in de vastgeftelde gefteltenis van hun Vaderland zeer bedreven waren, my nog vele kundigheden daarenboven toegevoegd. • Naardicn .de doften, weiken ik in Denemarken verzamelde, min uitgebreid waren, dan die van de andere ryken; is ook het berigt wegens dat Koninkryk bepaald tot die omftandigheden, waarvan ik met zekerheid kon fpreeken; want het was myn onverander- lyk  4iS LETTERNIEUW lyfe befluit nimmer onzekere] berigten aantenemen,' maar my aan zulken zaken alleen te houden, welken my toefchenen op de ontwyfelbaarfte geloofwaardigheid te rusten. . , in de Historifche verhalen heb ik vele zo Engelfche als buitenlandfche Schryvers.', en in 't byzonder Hoogduitschen van onbetwistbare geloofwaardigheid raadgepleegd, welken gedurende een aanmerklyken tyd in fommige der Noordfche ryken zig hadden opgehouden; en uit welken ik vele anekdoten , den algemenen Lezeren onbekend, heb overgenomen." Uit dit kort berigt van den Schryver kan onze Lezer opmaken van welk gewigt en hoe fraai dit Werk noodwendig zyn moet. Te Londen kwamen onlangs ook uit S e r m o n s , Preached before the Unherftty of Oxford , in the year 1784, at the Lecture founded by the Rey. John Bimpton, M. A. late Caner, of Salisbury. By Joseph White, B. D. Fellow of Wadham College, and Laudian Profesfor of Arabic. 8vo. Zond. 1783. dat is, Predikatiën, voor de Univerfiteit vaft Oxford, in 't jaar i784. gedaan, door J. White, B D. Lid van Wadhams Collegie en Laudfche Profesfor der Arabifche Tale. Het is zonneklaar dat de Christelyke Godsdienst alle Godsdienften of Godsdienftige inftellingen, die ooit in eenige eeuwe, of ergens op den ganfchen aardboden by eenig volk hebben plaats gehad, óp de verbevenfte wyze overtreft in redelykheid en wysheid, in ware Gods. vrugt, in de edellte algemene broeder, en menfchen. liefde, en in de zuiverfte reinheid des harte, en derhalve in alle de deelen van den waaragtigen Gods- dienst  LETTERNIEUWS. 4*0 dienst, waartoe 's menfchen natuur gefchikt is; en dat dezelve daarenboven in zyne oorfpronklyke eenvoudigheid, en in de kragtdadigfte en Gode en zyner zedelyker regeringe waavdigfte aanmoedigingen, en in zyne algemene gefchiktheid voor het geheele menschdom, alle anderen oneindig te boven gaat. 't Is zonneklaar, dat deze zyne verbazende voortreflykheid , waardoor deze Godsdienst van J. C., boven de dwaasheden, bygelovigheden, vooroordeelen, en de partydige inzigten van byzondere volksliefde, en in 't byzonder, van het Joodfche volk waaronder dezelve •t eerst werdt geleeraard, zo wonderbaar verheven is; een allerfterkst en allergunftigst vermoeden voor deszelfs Goddelyken Oorfprong, by ieder bedagtzaam en Godsdienftig man moet te wegebrengen, en hem tot de volkomfte overtuiging van deszelfs Godlykheid zo voorbereiden, dat hy vervolgens door de regtflreekfte bewyzen voor die Godlykheid niet kan nalaten tot , een volkomen geloof en erkentenis van dezelve gebragt te worden, en alle andere kleine bedenklykheden, als beuzelagtig, geheel uit zyn gemoed te verdryven. De ongelovigen, fchoon dit onderwerp misfchien nimmer bezadigd en onpartydig overwogen hebbende, fchynen door eene wilde en flechts duistere befchouwing van 't zelve, nogthans in zo verre getroffen, dat zy, om den eenigen Godsdienst, die der nature van God en des Menschdoms waardig is, tebeftryden, niet hebben nagelaten, zo veel zy eenigzins konden, den Mahometaanfchen Godsdienst, dien zy en wy beiden erkennen ten deele en wel ten aanzien van 't beste gedeelte uit den Christelyken Godsdienst overgenomen, en voor 't overig gedeelte op  420 LETTERNIEUWS, bedrog en geweld gegrond, en derhalve vals te zynï met den Christelyken te vergelyken, en zelfs daar. mede , hoewel zeer ongerymd, gelyk te (tellen; waaruit zy dan willen befluiten, dat de laatfte niet min beuzelagtig en vals is, zo ten aanzien van deszelfs inhoud, als van de bewyzen voor deszelfs .Godlykheid. Dan deze vergelyking en dit befluit zyn zeer ongegrond en ongerymd, geiyk de beroemde Auteur dezer voortreflyke redevoeringen duidelyk getoond heeft; waarom hy ook de hoogde goedkeuring van da Univerfiteit, waarop hy leeraart, heeft weggedragen, en die der gehele geleerde Wereld verdient. Het is ons met mogelyk dit aantetonen in zulk een kort berigt, als we hier alleen kunnen geven. Wy hebben gene plaats genoeg, om eene ontleding dezer verhandelingen mede te deelen 5 of van de geleerdheid, het verfland, het (chittende in de zeiven, in de wyze van voorftelling en in den ftyl voorkomende, te fpreken. In 't Werk zelve zal de Lezer een groten overvloed van Oosterfche Letterkunde, zeer gelukkig uitgekozen met veel verftand gebruikt, en met groote fierlykhelcf en kragt voorgedragen, ontmoeten En wat de zaken zeiven betreft, die de Auteur verhandelt;daarin was hy uitmuntend 6edreven, dewyl hy het toneel, waarop zy gebeurd zyn, volmaakt kende, en de wapenen , die hy gebruikt om de ongeloovigen te beftryden, hem federt lang gewoon en eigen waren. De ïfte Redevoering dient ter inlèidinge van het gantfche Werk," over Matth. XI. 19. De Ildc vervat de Historie van het Mahometaanschdom, over Hand. v,38, 39t De lilde de Historie van 't Christendom overwogen, over den zelfden Text, De iVde. Het Charakter van  LETTERNIEUWS. 421 van Mahomet, Joan. VII. 12. De Vde. , Eene Befchouwing van 't Leven en Charaktcr van Jefus Christus; 2 Korinth. IV. 10. De Vide de uitwendige Blykbaarheid van den Mahometaanfchen Godsdienst overwogen. 1 Koning. XIII. 18. De Vilde de uitwendige Blykbaarheid van't Christendom. Joan. X. 25. De VlIUte. De inwendige Blykbaarheid van 't Mahometaanschdom en Christendom met eikanderen vergeleken. Luk XIX. 22. DeIXde. Deftty» dige uitwerkfels van '1 Mahometaanschdom en Christendom. Matth.VH.i6. Dit-is de inhoud der Redenvoeïirgen, die door des Hoogleeraars meesterlyke hand zyn gefchreven; en wy kunnen ons niet weerhouden, uit de eerfte derzelven kortelyk, met zyne eige woorden , zyn plan op te geven. „ Het Oosten, zegt hy, was het grote toneel der Openbaringen. Daar opende zig hei eerst de bron van egte ingevinge; en van daar begonnen de ftromen van Godlyke kennisfe te vloeijen. Dat was het toneel, waarop de Almagtise Beftuurder der Wereld zyn arm openbaarde door tekenen en wonderen en menigerleie kragten, en waar Hy de Overtuiging vestigde wegens zyne regtvaardige Voorzienigheid en Opperheerfchappy over de harten der menfchen. Daar leide hy het Volk van Israël'als eene kudde, door de hand van Mofes en Aaron: daar verkondigden de profeten hunne voorzeggingen; en daar verklaarde en vervulde de Zoon van God dezelven. Maar't was ook daar, dat de Bedrieger Mahomet zyn* ftandaard oprigne; dien ftandaard, waartoe duizenden zyn toegevloeid, meteenen yver, die maar al te velen, welken voorgeven onder de baniere van 't Kruis te ftryden, met fchaamte kan overdekken. a;  42J LETTERNIEUWS. „ Alwie derhalve zyn nandagt heeft gewand tot de beöeffeniog der Oosterfche Letterkunde en Gefchiede. nislên, moet noodwendig een diep gevoel hebben van I deze zeer byzondere en onderfcheidende omdandigheid der Aziarifche historie; en kan niet nalaten ver- 1 gelykingen te maken tusfehen de twee grote bronnen van Godsdendige begrippen; waaruit die magtige famendellen voortfproten, welken zig over het verlicht. ; lïe gedeelte des aardkloots uitbreidden, het geloof van vele eeuwen bepaalden, en op het gedrag der g'.ootfte natiën, die denzeiven bewonen, invloed maakten. In gelyke ftilte en duisterheid beginnende, zyn zy gevordeid tot een heerfchappy, die aan alle vorige eeuwen gelyklyk onbekend was; maar wyd verfchillen van elkander de oorzaken van hunnen voorts gang, en de beginfels, waarop hun gezag gegrond is^zy eisfehen de aandagt der wysbegeerte ter nafpo- I ringe van hunne gefchiedenis, als het verhevende voorwerp, waarin de weetgierige belang kan nemen, en 't welk den diepdenkenden kan bezig houden. *t Zy ze als de bronnen van Godsdienftig geloof, en als zodanig op de allerkragtdadigfte wyze op de hoop en vrees van 't menschdom werkende'worden aangemerkt; 't zy :.Lde beginfels, die op de omventLlingen der Volken invloed hadden , en als zodanig de oorzaken induiten van de alleraanmerklykde uitkomden der I gefchiedenisfen van 'c menschdom; zy zyn de fchitterendde onderwerpen van godsdien (lige en daatkundige befpiegeling, en vereisfehen de ingefpannende oeffening der wysgerige fchranderheid. ■ Deze moet door de twee groote fekten, welken dus het menschdom verdeelen, onderling te yergelyken, door  LETTERNIEUWS. 423 door want het is ontwyfeibaar, dat in dezelfde evenredigheid van de verfcheidenheid en grootheid dier omftandigheden, waarin de beide famenftellen het verfte zyn afgefcheiden van de loze listen, die een verleider zal gebruiken, en van de laage oogmerken , die hy bedoelt; en in dezelve evenredigheid, waarin het een of ander derzclven nader komt by het denkbeeld yza zodanigen Godsdienst, als het Goddelyke We. zen , 't welk altyd de beste oogmerken door de beste middelen betragt, onderfteld mag worden aan het Menschdom mede te deelen: dat ook hetzelve in diejuiste evenredigheid de egtheid zyner regten op Godlyk. heid zal verzekeren, en zyne klaarblyklykheid en waar. heid bevestigen. Het is tot dit groote onderwerp van onderzoekingen, dat ik de aandagt van deze gehoorzaal durve verzoeken; en ik weet niet, dat 'er in den kring myner kundigheden iets nutter of eigenaartiger is, om het te offeren aan de waarheid van ons Gelove, dan de uitkomst van die nafporingen, welken myn ftaat en beroep my in ftaat gefte!*d hebben te deen. Ik heb derhalven voorgenomen, in hunne allergewigtigfte gezigtpunten.de Charakfers van het Mahometaanschdom en van het Christendom, en de natuur van elks voorgevens van een' Godlyken oorfprong te overwegen:" enz. DENEMARKEN. Koppenhagen. De ontdekking en mededeeling van verfeheide Dichtftukken der Dichterlyke oudneid, voornamelyk in het Noorden, hebben federt eentge ' jaaren de aandacht der Letteróefenaaren met weinig Algem. tin. V. deel N 3 E e  434 LETTERNIEUWS. tot zich getrokken. Elke nieuwe bylage tot deezen nieuwen tak van ftudie, verdient derhalven opmerking. En hiertoe rekenen wy niet alleen de eigenlyke oor. fprongkelyke ftukken, gelyk van Os/tan en Fingal, maar ook alles wat de Gefchiedenisfen van dien tyd betreft, voor zo verre ze nu nog gepaste ftoffe voor een Dichterlyke behandeling opleveren: en als zodanig kunnen wy niet nalaaten melding te maaken van een Dichtftuk, onder den tytel: Alfsol, alhier, onlangs in het Ueensch, door den Kamerheer van Suhm in het licht gegeeven. De gefchiedenis zelve, gegrond op het verhaal van eenige oude Schriften en overleveringen, is, kortelyk, deeze: Alfheld, eea Dochter van Koning Alf van Wenfysfel, in Jutland, was zulk eene uitmuntende fchoonheid, dat zy den bynaam van de zon (Atf.fot) verkreeg; en dat, gelyk het de Kronykfchryvers uitdrukken, ieder Moedec zich zulk een Kind, ieder Jongeling zulk eene Vrien. din, ieder Vader zulk een Schoondochter wenschte; dat de gryze helden zich beklaagden in hunne jeugd nooit zulk een fchoonheid géiend te hebben; en dat, zo dra Alf. Sol verfcheen, e k hunner zyn eeuwig gefnork van roemruchtige daaden en moord en bloed en kryg en verwoesting af brak, en flechts op haar (harde, en dat allen geloofden in haare eene der Valkyriën of bevalligheden ieevende te aanfchouwen. Haar Vader begeerde, dat zy naar den Noorweegfchen Tempel Skirisfal zou reizen, om haar noodlot te vernemen; doch Bolvife, een lid van zynen raad, die in zyn hart een Christen was, verzette zich hier tegen; en zyn onverwachte dood, zo wel als de neiging der Ryksprinces, maakte dat de reis een tydlang achter bleef.  Letternieuws. 4»s bleef. Eindelyk eehter moest zy het ziel gevallen, in gezelfchap van haarebe.de Broeders Af en jonrc, 'en den Staatsbedienden Snar, het orakel te be.oela-n.Deuitfp.aakwas.naargewoonte.dubbelztnnlg en verfchrikkelyï. Dé '««ge Snar , dien net om gefchenken te doen was, ftelde alles in het werk, dat zyn Princes met den vry bejaarden Nóórdfdhen VeroveraarSigurdKing, Koning van Westgothland, mogt huuwen; terwyl, ten zelfden tyde. Hara.d een beroemd ong P-ins van Westfold, het hart der Pnnces zodanig had vermeesterd, dat zy hem haar hand reifcte, en Koning Sigurd afwees. Sigurd echter w.lde zyn overmagt doen gelden ; en het kwam in den,aare L tot een' veldflag, waarin de beide Broeders van Alf.Êol het leven verloren, «arald lag midden onder de dooden,' doch wierd ontdekt, gered en verbonden. De Princes bragt zich zeiven met vergif van kant. Sigurd nam de lyken van haar en eenigen der dapperfte helden met zich aan boord, het de kiel brandende naar zee dryven, en doorftak zich zeiven. terwyl Harald zyn verkregen wonden open fcheurde, totdat hy door verlies van bloed den geest gaf. Men ziet ïigtelyk dat het verhaal van deeze gebeurtenisfen ryke ftoffe tot Dichterlyke Schilderingen aan de hand geeft, en zeer gefchikt is om de aandacht te wekken, vooral indien het waar is, gelyk men verzekert, dat de Op-; {fellé* zich naar vereisch in de agtfte eeuw onder zyne voorvaderen heeft weeten te verplaatfen, en de zeden en karakters van dien tyd naar waarde af te fchetfén. Ee a W<  426* LETTERNIEUWS. NEDERLANDEN, N. van derEem,DisfertatioInauguralis deArtis Obftetric'ue Recentiorum, prae Veterum, prae. ftantia, rationepartus naturalis, Leidae 1783. L. van Leeuwen, Disf. inaug. de ArtisObJietricia Recentiorum prae Veterum, praeftantia, ratione partus practcrnaturalis, ibid. 1783, Twee uitmuntende Verhandelingen vaneen dubbeltal kundige Schryveren , die de Kunst zo wel als hun zeiven eer aandoen, door de verftandige beknoptheid , waar mede zy een onderwerp , dat vele delen in Folio zoude kunnen vullen, behandeld hebben. • Beide tonen zy, dat de Kunst, zo wel ten opzichte van de natuurlyke als tegennatuurlyke baring, in onze eeuw onbegrypelyk grote voortgangen gemaakt heeft. . De Heer van der Eem behandeld het natuurlyke, de Heer van L e e u w e n het tegennatuurlyke baren en kraambed. —— Wie van hun beiden de voorkeur verdient, kunnen wy niet beflisfen. , Immers fchoon het natuurlyk kraambed weinig verbe» tering fchynt ondergaan te hebben, zo is het echter zeker, dat de kennis van het bekken, van het hoofd des kinds, van de proportie tot elkander, en de meckanismus der baring, daar op gebouwd, de gehele bafis der Vroedkunde, de Steunpilaar dier Godde» Jyke Wetenfehap , die rechte lyn, langs welken wy alle afwykingen afmeten moeren, voor ene grote eeuw met het zwarte floers der duiflernisfe bedekt was. — Deze moest bekend worden, zoude men ooit tot vorderingen in de Kunst geraken. De ondekking echter is voor onze eeuw bewaard geweest. • En hoe  LETTERNIEUWS- 4,27 hoe eenvoudig zy ook geweest is, zy beeft de lotgeT vallen van alle nieuwe uitvindingen ondergaan. Het onderwerp , dat de Heer van der Ebm behandeld , is dus van de allergrootfie nuttigheid. Hy tekend die epoque in de Kunst met veel nauwkeurigheid op , hy helderd ze met waarnemingen, met °de vergehkenis der behandeling van barende Vrouwen in ons Land, Frankryk, en Duhschland op , en hy voegt eindelyk zyne aanmerkingen by deze waarnemingen, zo dat wy liever dit kleine Werkje twemaal lezen, dan Suk eens doorbladeren zouden. Het ryke velt der hinderpalen , die zich in de baring kunnen opdoen , was het voorwerp des Heeren van Lesuwen befchouwing: kortheid, kracht van zeggen , kunde, belezenheid, ftralen zo wel in deze,als in de vorige Verhandeling, door. r Onze Landgenoten misfen waarlyk veel aan deze Verhandelingen, wyl zy in weinige handen zyn. Mis- fchien zoude een goede vertaling ons dit verlies kunnen vergoeden, en dit is de voorname reden, waarom wy deze Verhandelingen in ons Tydwerk nader hebben wüden bekend maken. Vroedkundige Oeffenfchool, vervattende in een kiein bejiek aïles, hetgeen tot deze Kunst esr.ige betrekking heeft, de Geneeskunde uitgezonderd'. Uitgegeven by Wyze van Lesfen door den Prof. j nco bs, met Kepers Plaaten Gend 1784 buiten het voorbericht, enz. 43a 'blatz in 410. Een bruikbaar boek voor Brabanders. Het bevat een ftelfel van Vroedkunde, naar de beste SchryEe 3 «r»  ii| LETTERNIEUWS. vers gevolgd. De naarftige Schryver heeft alles, wat in zyn vermogen was, aangewend, om het Werk' volmaakt te maken, zonder dat hy echter in alles heeft kunnen Hagen. Hy bekend zelve, dat in de platen zeer vele feilen ingeflopen zyn. ■ De meeste zyn naar die van Smellie, Campek,Sax. torph, en andere Vroedkundige Schryvers, gevolgd. .— De Brabandfche fty) is niet zeer innemende, en dit heeft ons het lezen van dit volumineufe Werk zeer lastig gemaakt, zonder dat wy echter in ftaat gefteld zyn 'er daar door iets meer van te kunnen zeggen; dan wy reeds hebben aangemerkt. ■ Ene vertaling van het grote Werk van Baudelocque, (2 delen in 8vo.) zoude onze Kunst- en Landgenoten van meer nut kunnen zyn. Geneeskundige Praeven en Waarnemingen door Franciscus Home, uit het Engelsch vertaald en met aantekeningen vermeerderd door Jan van Breda , Stads Med,Do$tor te Gouda. 2 delen in 8vo by A. J. van Toll. 1783. 1784. * Een Werk dat niemand, die in ons Land de Geneeskunde oeffent, in dit Nederduitsch gewaad ontbe- ren kan: Immers hoe verre wy afzyn, om de waarde van het Engelsch origineel te verkleinen, en met een kwaiyk geplaatste enthufiasmüs voor onze eigene natie, al wat Engelsch is, te verachten, zo zouden wy partydig zyn moeten, om het onderfcheid tüifchen het Engelsch origineel en de Nederduitfche vertaling :':et aan te merken, noch den veffchuldigdèn lof aan de.' Geleerden Vertaler toetezwói^en.— Immers hoe zeer wy de verdienden van onzen Auteur We-  LETTERNIEUWS. 429 veten te waarderen, hoe zeer wy zyne wyze "om proeven op levende, op kranke ligchatnen met zekere Geneesmiddelen te nemen, in het algemeen goedkeuren en hoe zeer wy de nooÖzakelykheid, nuttigheid, en'voortreflykheid dier waarnemingen erkennen, zo is het niet te min zeker , dat de bcüuiten uit die waarnemingen afgeleid fomwylen geen fteek kunnen houden of om het klein aantal waarnemingen zelve, waar op zy gevest zyn, of om andere bykomende omftandigheden, hier te breed, om te melden. • Zoude dit Werk dus ten meesten nutte voor onze Landgenoten ftrekken, zo was ene Nederduitlche vertaling niet hechts onontbeerlyk; doch men diende ook de gebrekkige plaatfen aantevullen, het kwalyk gefte'de te verbeteren , en het gehele Werk met een fcherpziend Geneeskundig oog te overzien en te be- fchaven, . De uitvoering van dit plan zyn wy aan den voortreffelyken Geneesheer Breda verfchuldigd • hy heeft alle deze vereischtens volmaakt gezien en voldaan. Zyne aanmerkingen maken het werk van den beroemden Home voor onze Landgenoten onfehatbaar, zy behoeden den Leerling voor verwarring, maken het Oordeel van den geoeffendwi Geneeskundigen gemakkelyk, en geven den Lezer in het algemeen een klaar denkbeeld van het nut van ve*, fcheidene Geneesmiddelen in verfchillende Ziekten. A. G. Richter Beginfelen der Heelkunde, uit 'het Hoogduittch Vertaald, met Plaaten. Te Amfl. by A. J van Toll. 1784. buiten Voorredt enz. 445 bl. Een voortreffelyk Werk , dat in a!te opzichten onze E e 4 K?"  430 LETTERNIEUWS. Nederlrfndfche Kunstgenoten nader bekend verdiend? te worden. - De Schryver is te beroemd in de geleerde Waereld, dan dat hy onze aanpryzingbehoeven zoude, —— Een man, als Richter, die zo in de ge. fchiedenis der Heelkunde van de ouden, als die van de nieuweren onderleid is, die de voortrcffelykfte hoe. danigheden zo van Genie als verftand heeft, wien de gaaf van Schryven als aangeboren is, kan in een vak, waar in hy van zyn prille jeugd af zich geoeffend heeft, en waar in hy, getuige zyne Heelkundige Bibliotheek, als bevoegd Rechter van ieder erkend word, niets dan voortreffelyks voortbrengen. Deze waren reeds onze gedachten, eer dit Werk in het Dnitsch in onze handen viel;zy wierden op het lezen bevestigd, en by het inzien dezer vertaling verlevendigd. —— Immers houden wydat Ieerftelzel voor het best mogelyke voor beoeffenende Heelkundigen , voor ai voor onze Heelkundige Landgenoten, die door het Ieerftelzel van den Heer van Gesscher, als het ware, tot het verhevene in het Heelkundige gefchikt zyn. P. J. Kasteleyn Chemifche Oefeningen voor de beminnaars der Scheikunst in 't algemeen en de Apothekers in het byzonder. Amft, by A. j. van TOLL 1784, Ook in dit Vak der Wetenfchappen hebben wy in ons Land nyvre Kunstgenoten, die de Geleerde Waereld met hunnen arbeid wel willen verryken. Wy bevelen dit tydfchrift aan onze Landgenoten. ■ . Zy zullen 'er verfeheide kundige Refletlien in vinden, die zy te vergeefsch elders zoeken. -— In dit Stukje vinden wy onder apdere een voortreffelyken brief, over het  LETTERNIEUWS. 43' het eau de '«c*, dubbelwaardig voor een fcheikundigen om op te liaan; waarin de bekende mening van de Hr. Doedes omtrent dit vocht ontleed en gerelateerd word _ . Wy twvfelen niet aan de welmenenheid van het publicq omtrent dit fchrift en wy hopen dus ook op onze beurt, d*tde Heer Kasteleynzynenaroeid by dit Stukje niet ftaken zal. Te Amsterdam,by den Boekverkooper P. den Hengst, kwam voor eenigen tyd uit eene DtJJertatio Juridica de Fccdere Madritano, qwd Franchcusl. Re* cum CaroJo V, Imp. capuvus fec-t &c. dat is: - Eene Rechtsgeleerde Verhandeling over het Vrcêverdrag tusfehen den gevangen Koning FRANCiscusdenLen Keizer Karel den V.te Madrid geflot*n; onder het Voorzitterfchap van den Amfterdamfchên Hoogleeraar H. C Cr as in 'r openbaar verdeedigd door B. P. van Wesele Scholten. Een ieder, die flegts met eene middelmaatige kennis van het beloop der menfehelyke zaaken bedeeld is, zal ons gereedelyk toeftemmen, dat het niet zelden vry moeijelyk valt, den luister en het aanzien, tot welke deeze of geene Openbaare en Algemeene Inzettingen opgeklommen zyn, te bev/aaren en in dien zelfden ftaat in welken wy dezelve ontvangen hebben,aan het Nagajlacht over te leeveren. Is dit dierhalven, uit hoofde van de moeijelykheden en zwaarheden, daaraan verknogt, reeds lofwaardig, welk eene gegronde aan. fpraak heeft de Hooglecraar Ca as dan niet op eene billyke erkentenis van alle diegeenen, by wien Ke^is enWetenfchap op eenigen prys gefteld worden.-Daar het toch zeker is, en door niemand, der zaake kundig, E e 5  432 LETTERNIEUWS Bgtelyk ontkend zal worden, (kt Hy het is, die een geheel vtrval onzer Djomichtigj Schoole het eerst gefluit, on dt teln vervolger», door de medehulp van eenen Bon.v, Tolliuï, Schulten s, Walraven ,en W y t t e n b a c h , tot dat aanzien en luister ge. bragt heeft, tot welke dezelve, federt deszelfs eerfte Oprichting, nog nimmer was opgeklommen, en die ons, voor het toekomende, met de sangenaamfte vooruitzichten ftreelen; — vooral wanneer wy ons herinneren, dat de Heer van Swinden, wiens verworven roem in het Letterperk die zyner braafheid evenaart, het getal der Amfterdamfche Hoogleeraaren eerlang vermeerderen zal, en ons, onder het fchryven deezes, in 't zekere bericht wordt, dat de Heer W r ttenbacii befloten heeft, voor eene Beroeping, hem elders, zo edelmoedig als aanlokkelyk, aangeboden, heufchelyk te beda iken. Wy wenfchen onze Stadgenooten, wegens een en ander, hartelyk geluk, en zullen ten allen tyde, en zo veel in ons, hiertoe medewerken, al ware het alleen door den prikkel van roem, van zulk eenen verbaazenden invloed op Jongelingen, door deugd, zaame en edele beginzelen gedreeven. Met een groot genoegen lazen wy van tyd tot tyd de Verhandelingen van de Heeren Hovius, (*) Hooft, (§), Fabritius Sis, (f) Nieuwland en andere kwee- (*) De Pcena Conatuf. (5) Disquifitio Jurid. an Brutus C*farcm Jure eccidcrit, (t) De magno Privilegio Maxie. (**) De Mufonio Rufs, ïhilofobba Stoico.  LETTERNIEUWS. 435 Kweekelingen van hetAmfterdamsch Atheneum Met geen minder genoegen lazen wy ook deeze . die wy thans voor ons hebben , de tweede , die uit de pen van deezen verd.enfteiyken Jongeling gevloeid is en die niet minder den aandagt van Kundige en Geleerde Mannen verdient dan de voorige, waar m Hy het gevoelen van Cicero, wegens het beftaan van een Opperweezen, deszelfs Eenheid .God]Yke Eigenfchappen en Werken, enz. met veel Geleerdheid en Oordeelkunde verklaart, en tevens deezen uitmuntenden Wysgeer tegen de berispingen derzulken, die, uit misverftand van den aart en inrichting van 'sMans Schriften, meenen, dat hy omtrent dit alles twyfelde, en niets zekers vastftelde, met zeer veel bondigheid wederlegt heeft 00- — Be.de deeze Verhandelingen zyn zodanig aan eikanderen gelyk in zuiverheid van taal, fchikking, houding, ftyl, als de onderwerpen zelve interesfant en gewtgug 7m Wy zullen, om onzen Leezer, zo veel mogeJfc' hiervan eenig nader denkbeeld te geeven, den zaakelyken inhoud der tweede Verhandeling hier laa- ten volgen. , Na eene gepaste Inleiding ontmoeten wy eerst de Gefchiedenis van het Verdrag zelve, en den voornaamen inhoud van de Voorwaarden van Vreede.weke vervolgens eene ongedwongen aanleiding geeven om in het I Hoofdftuk te onderzoeken, of iemand, die met hetOpperfte Gezag bekleed is, terwyl hy gevan. . gen (•) Df PMofitki* Ckaoman* loco f$ ffi 4* Pivi?*  434 LETTERNIEUWS. gen is, eenige Verdragen met efTeft van Rechten fluiten kaq,v— In het tweede Hoofdftuk, of het fecreet Protest, door Franciscus voor het aangaan van 't Verdrag gedaan, hem van de verplichtingen, by het Verdrag aangenomen en plechtig bezwooren, kon bevryden. ~r~ In het derde, of de Paus hem van de nakoming van het Verdrag en zynen gedaanen eed heeft kunnen dispenfeeren.— In het vierde, van wat gewigt de bedenking, door Franciscus geopperd,zy, te weeten, dat hy meer beloofd hadt, dan een Koning van Vrankryk, volgens de Voorwaarden , waarop hem het Ryk opgedraagen was,doen kon.- In het vyfde, of Franciscus, beloofd hebbende in zyne gevangenis terug tekeeren, wanneer aan het Vreeverdrag niet in alles voldaan wierdt, dienvolgende verplicht ware geweest tgrug te keeren; wordende alles met een gepasts Nareden befloten. De behandeling deezer gewigtige Onderwerpen is uitvoerig en oordeelkundig. De redenen, die ten wederzyde aangevoerd zyn, of aangevoerd zouden kunnen worden, zyn doorgaans juist en naauwkeurig voorgemeld, en,daar het op beflisfeo aankomt, met eene ongemaakte zedigheid beoordeeld. Met een woord —- Wy pryzen den Heer Scholtek, die wy verneemen, dat thans zyne Studiën op 's Lands Hooge Schoole zelve voortzet, in allen opzichte, en ook in deeze laatfte byzonderheid aan onze Amfterdam. fche Jeugd als een voorbeeld van raarvolging aan. Wy zeggen, met opzet, ook in deeze laatfte byzonderheid, om dat wy voor ons begrypen , dat het bezoeken van beide Leerfchcolen een allergefchikst middel is, en altoos  LETTERNIEUWS. 415 tocs zyn zal, ter meerdere uitbreiding van waare Ken. nis en Geleerdheid, en tevens dienen kan. omdewerk Zaamheid en naaryver der Leeraren enLeerhngen van beide die Kweekfchoolen van Verftand en Deugd aan te wakkeren, en in behoorlyken fiand te bevvaaren. Traité fur divers Accouclemens lahorieut&fur les polypes de la Matriee par M. G. Herbiniaux, 2 vol. a Bruxelles 1782. Wy gaven, reeds eenigen tyd geleden, ene korte fchets van het Werk van den Brabandfchen Heelmeester HerbiniauxC*;. i"°"ze Bibliotheek, met oog. merk voornamelyk, de konstbewerking en het ge.rmk des Hef booms aantewenden . algemeen bekend, meer bepaald, juist, en op gronden fteunende, daarteftelle.,. J_ Genoegzaam tot dat einde dacht ons het bekendmaken van den brief over den Hefboom van den beroemden Titsingh, een man, die reeds 40 jaren» en wel met het gelukkigfte gevolg, met den Hefboom gearbeid, en een aantal zo Moeders als Kinderen uit de klauwen des doods gerukt heeft. —• Een brief, waarin zyne Bataaffche oprechtheid, eenvoudigheid en deugd, zo wel als zyne op reden en ondervinding fteunende behandeling van den Hefboom op het geklemdehoofd, zonneklaar doordraaien v — Een brief, die de Roonhoisiaanen vryp'ek van kWakzalvéry en onkunde, fouten hen zo dikwerf onfchuldig te laste gelegd. —— Een brief eindelyk, die onze Kunst- en Landgenoten tot denken, tot onderzoeken, en proefnemingen aanfpoort, en die de grond voor nuttige ontdekkingen in de Vroedkunde worden kan. Dan, het zy deeze eenvoudige aanpryzing niet genoegzaam ge- (*) IV. Deel, N. 3. Lettern. bladz. 409»  Ü6 LETTERNIEUWS", geweest zy, om onze Landgenooten tot het nalezen van dit ftukwerk aantezetten, bet zy de fchaarsehheid van dit boek in ons land de oorzaak zy, dit is zeker,' dat men weinig of geen exemplaren van dit Braband' fche Werk , (dat, alfehoon bec in zyn eigen geen verdienden bezat, echter om den brief van onzen Amfterdamfchen Vroedkundigcn verdiende gelezen te worden,) by onze Geleerden aantreft. Dit heeft ons ten twede maale de pen in de hand doen vatten, en wy denken onzen Lezers geen ondienst te zullen doen, met den gehelen brief, zo als hy ons door den Heer Ti t- singh zelve is ter hand gefleld, te piaatzen. De Heer Herbiniaux namelyk , een Brusfelfche Vroedmeester, fchreef den 13. Nov. 1780. een brief aan de Heer Titsingh, waar in zyn Ed. het gebruik en de konstbewerking in het aanleggen des Hefbooms op het geklemde kinderhoofd van de Heer Titsingh trachtte te leren. • En zie daar dan het Roonhuiftaanfch geheim in het antwoord van Titsingh waarlylc aan den dag gelegd. Dus immers fchreef onze ervaren Vroedmeester aan derï Heer Herbiniaux: MYN HEER.' „In A-twoord op den uwen, dient in 't kort,' dat ik in den jaare 1775 , jn het vyfde duk van de Académie Royale de Chirurgie eene Verhandeling van den Hooggeleerden Heer Camper gelezen hebbe,over de plaatrwgen't gebruik der fpatel van Roonhuizen.zoo als die aldaar in een plaat vertoond word op pag. 742. Zyn Ed. Hooggeleerde heeft hier gevoJgt dezelfde  LETTERNIEUWS. 437 zelfde gedagte, welke in eene memorie geplaatst is vari zyn Ed. voor een tweede druk van Mauriceau's Tractaat over de ziektens van fwangere Vrouwen, in den jaare 1759 uitgegeeven , zoo als aldaar afgebeeld te zien is in de eerfte plaat Fig. 7. Zyn Wel Ed. is van gedagte, dat het inftrument, tot redding van geklemde hoofden, aan de zyde van het hoofd onder het oor en zoo langs de onderkaak tot aan de punt van de kin komt te ftaan, maar ik was zeer verwonderd daar by te leezen ,'dat Titsingh aan zyn Wel Ed. deeze aanleg en plaatfing van het inftrument, aan de punt van de kin zoude bevestigt hebbe 5 doch hier in heeft zyn Wel Ed. een abuys , ik refolveerde hier over een brief aan de Heer Camper te fchryven, in welker antwoord zyn WelEd. zig vast verbeelde, dat het gemelde een waarheid was, en dat het gefchied was op het Collegium Medicum, zyndetoen reeds 16 \ 17 jaaren geleden; dan by nader fchryven en mondeling hier. over fpreekende betuigde zyn Wel Ed. hier in een misflag te hebben begaan, en beloofde aan my de Heeren vari de Academie kennis van de zaak te geven, met belofte van die te herroepen by het eerfte ftuk, dat van de Academie zoude uitkoomen. Evenwel vond ik nodig om den Heer Tronchin, welke eertyds de Geneeskunst alhier met veel roem geoeffend heeft, kennis te geven van het gemelde gefchil met de Heer Camper , en met een myn gedagte over de plaatfing en 't gebruik der fpatel te befchryven, met verzoek van hetzelve aan de Heeren van de Academie over te geeven, zoo als zyn Wel Ed. dan ook gedaan heeft. Zoo dat U WelEd. te Parys te regt gemeld is, dat ik aan de Heer Tronchin myn ge-  43* L E ï '1 E R N I E U W S. gefchi! met de HeerCAMPER heb toegefonden; (volgens een P. S. aan de brief). Dan voor eerst moetik Uw Ed. zeggen, Myn Heer, dat ik niet geloof, dat het hoofd van een kind in 't bekken zakt, zoo als de Heer Camper het vertoont in de plaat: — ik geloof zeer vast, dat de hoofden der Kinderen genoegfaam altyd dwars in 't bekken zakken, dat is, met de eene zyde van het hoofd, langs df tegen het bovenfte gedeelte van 't Os Sacrum, en de andere zyde langs of tegen de Os/a Pubis en derzelver vereeniging, dat de hoofden zoo verder en lager komende in de holte, welke door de uitfetting van het Os Sacrum en Coccygis gemaakt werd, van langfamer hand regt draajen, dat is, dat dan het aangefigt naar agteren na het re&um, en het agterhoofd van onder de fchaambeenderen naar vooren draait, en dat eindelyk het hoofd met dat gedeelte, het welke wy de kruyn noemen, eerst voor komt, dat is, die plaats van het hoofd, die het bovenfte is, als een mensch regt voor zig na de grond •Ziet, Dit ftaat by my ontwyfelbaar vast , dat de hoofden der Kinderen, als zy geklemt blyven zitten, dan dwars óf genoegfaam dwars blyven zitten. Zoo Uw Ed. nu hier nagaat de richting van het peïvis en daar by de gedaante van het hoofd, zal Uw Ed. dit gevoelen niet ongerymd vinden. Ik twyfel niet ,Myn Heer, of Uw Ed. zult mcermaalen Vrouwen geopend hebben , welke in 't laatste van de fwangerheid overleden zyn, en dan nooit anders gevonden hebben, als dat de Kinderen met het aangefigt na de[eene of de andere zyde van hmpehis leggen, Cdoch gemeenlyk na de regte zyde,) ten minften ik geloof niet, dat Uw Ed. ooit gezien heeft, dat het aange» - figt \  LETTERNIEUWS. 43* fc'igt tegen het Os Sacrum en het agterhoofd naar deÖsfd Pubis gekeerd was, of eigenlyk tusfehen deeze beenderen ftond, Door dwars verftaaik juist niet, dat het geheele hoofd gelyk dwars zakt, of liever dat de pylnaad gelyk dwars naar onderen in 't bekken zakt, neen, het agter en bovenfte deel van het hoofd, dat men de kruyn noemt, komt eerst voor; 't geen natuurljk door de vlagen, die door de hals van 't' kind meerder drukking op het agterfte als op het voorfte deel van het hoofd maken , veroorzaakt word. Nu veronderftel, myn Heer, dat een vrouw in arbeit zit van een kind, dat ik een geklemd hoofd noem, dan laat ik de vrouw op haar ledikant of rustbank regt agter over leggen , met de beenen van »t bed, ik gaa 'er voor zitten , en geef de voeten ter wederzyde aan een vrouw; Welke naast my zit, in haar fchoot, met de knieri Van de vrouw na boven opgezet, en leg de vrouw met haar Ligchaam zeer laag van het bed, dat de billen 'er wat over uitfteeken. Het Ligchaam dan zoo geplaatst zynde, neem ik behendig het inftrument uit myn broekzak en befmeer het met pomade of oly; dit gefchied alles, zonder dat iemand van de byftanders iets ziet, dewyl'er een deken ligt over al'e deelen, waarop men werkt: ik breng dan de twee voorde vingers van myn linkerhard tusfehen de Labia zoo hoog tegen 't Os Pubis aan, als mogelyk is, met de rug van de vingers of nagels tegen het kinds hoofd, terwyl ik het inftrument in myn regterhand heb, fchuif dit dan tusfehen de twee vingers van myn linkerhand * regt tusfehen het hoofd en de plaats der famenkomst derSchaambeendereh, na binnen en boven, en zoo verder' tot byna de helft van de langte van het inftrument Algem. aiBL. V. dkel. N. 3. Ff ieti  449 LETTERNIEUWS. iets minder of meerder naar mate de onhandigheid vordert. Het gebeurd we], dat de klemming zoo fterk tegen het fchaambeen is , dat het voortfchuiven van het inftrument zoo grif niet-gaat: dan zie ik metmyne vingers het hoofd, zoo vee! my mogelyk is, van 't Schaam been naar agter te drukken, waardoor dan wel langfamerhand ruimte komt om het inftrument in te brengen"; ja zelfs ben ik wei genoodzaakt, omdat men met de Vingers geen genoegfaamekragt kan doen, hiertoe het inftrument te gebruiken, zoo het hoofd voor een gedeelte nog boven over het Schaambeen heen geperst zit, maar dan druk ik met de verheven zyde van het inftrument, en met behulp van myne vingers, bet inftrument ij a a duym naar boven tusfehen het hoofd en de Schaambeen. deren, c omdat het inftrument in dat geval onmogelyfe regt uit kan ingebragt worden,)en dan ligt ikhethandvatfel langfaam wat op , waardoor men dan meerder ruimtekrygt, en, als dit gedaan is , zoo haal ik het inftrument uit en breng het dan aanftonds regt over het hoofd na binnen, en dan komt gemeenlyk het inftrument te ftaan dwars over het hoofd aan eene zyde van het agterhoofdsbeen omtrent ter plaatfe. daar de Pro. cesfus Mastoïdeus is. Deeze plaats verfchilt wel iets, naar mate het hoofd min of meerder gedraait ligt. Ik heb van myn gedagte over het zakken van de hoofden der Kinderen in 't bekken, zoo als het my natuurlyk vor.rkomt, aan de Heer Profesfor Camper als ook aan de Heeren van de Académie Royale de Chirurgie kennis gegeven, en daar by gemeld , dat zoo de hoofden van de Kinderen in 'c bekken kwamen , en aldaar zoo gekiemd zaten, als de Heer Camper denkt, dat uit de eenvoudige manier van myn inftrument in te brengen, moest  LETTER NIEUWS. 441 moest volgen, dat ik altyd met de punt tegen de nek van 't kind zoude ftooten, zonder verder tè kunnen koomen; - ja dat het onmogelyk is, ten zy men een bekken had, dat zoo breed was, dat'er twee hoofden naast malkanderen konden (taan, om aan de punt van de kin te komen, en echter het fteunpunt tegens de Synchon» drofis Pubis te houden; — en zoo het mogelyk was, gelyk de Heer Profesfor Camper het verbeeld, wat zoude het anders doen als het hoofd op die zyde wat lager drukken ; — en zoo het inftrument met de punt op het einde van de kin kwam te ftaan , wat zoude men menig een deerlyk gekwest kind zien, waar van ik geen voorbeeld weet ; het geen echter zoude moeten gebeuren, zoo de kragt, die 'er nodig is, om een geklemd hoofd te verlosfen, aankwam op «en beentje, dat zoo dun, zoo teer, en zo los gearticuleerd is, en dat daarenboven dan nog uit twee ftukken beftaat. Hier nevens gaat eene afbeelding van myn inftrument, dat ik een Spatel noem, omdat het 'ér eeni. ge gelykenis na heeft; ik bekleed het blad met dikke baay ,en op de helft, daar de fteel legende Symhondro. Jis Os/turn Pu! is koomt te ftaan, bekleed ik het dubbelt. Zoo UW Ed. het een of andere uit myn brief met voordeel zal willen gebruiken, zoo geef ik 'er UWEd. de vryheid toe, in hoop, dat UWEd. myne gedagten over de manier en 't gebruik der fpatel zullen voldoen. Zoo blyve &c. ——— Amfterdam 30 Nov: 1780. — Cwas Getekend.) Al e. Titsingh.   ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. De Charakterkunde van den Bybel^ dnor Aug. Herm. Niemeijer , Leeraar der Wysbegeerte en der Fraaije Letteren, op de Hooge School te Halte. Uit het Hoogdmtscb- vertaald. ÜI. Deel.i Stuk. Te Amfterdam, by Jan Dólt, 1780- In gr. 8vo. AÜergewigtigst Is de taak , welke de Hoogleeraar niemeijer op zich neemt, m het Veelte der Bybelfche Charakterkunde, welk wy thans aankondigen. Hy maakt aldaar eenen aanvang van de ontvouwinge van Davids Karakter, een Man , tegen welken de eene met eene caapende verwondering opziet , ds geheel volmaakt cn volkomen vlekkeloos; doch op welken de ander j met geen minder onregt, den zwadder van laster en bedilzucht heeft uitgefpoogen. Vooraf gaat eenezamenfpraak, tusfehen Krito en PU? lemon t in welke overwoogen wordt: Of de beoefening der Charakterkunde der Bybelfche Ge(chiedenisi voor de Jtichting van den Bybellcezer 'nadeelig is. Eene Charakterkundige befpiegeling over Samuël en zyne verdienften omtrent de Israëli' ten, vervangt deeze Zamenfpraak, om vervolgens plaats te maaken Voor de befchouwing van het At-gem.Bibl.V.Deel,N.IV Gg Gh*--  442 A. H. N I E M E IJ E R Charakter van Saul; wordende voorts dit ftuk beflooten met de ontvouwing van Davids Charakter uit de gefchiedenis van zyn leven 5 doch deeze befchouwing is hier flegts gedeeltelyk voorgedraagen , om vervolgd te worden in het volgende Stukje deezes Deels , nevens 't geen verder vereischt wordt, ter ontvouwinge van het ' Karakter diens beroemden Mans. Hierom verzoeken wy onzen Leezer,zyne nieuwsgierigheid naar des .Hoogleeraars begrippen over David uit te ftellen tot eene andere gelegenheid, en ons thans te verzeilen in onze berigten wegens den verderen inhoud, welken wy zo even hebben op. gegeeven. In de bovengemelde Zamenfpraak, welke zeer veele gewigtige aanmerkingen bevat, wordt Sri*a voorgefteld als iemand, die beducht is, dat het zo genaamde ftichtelyke, 't welk de gemeene Leezers uit den Bybel trekken, by hen zal verboren gaan, door het vertoonen der Bybelfche perfonaadjen in een ander licht s dan waaraan zy van der jeugd af gewoon zyn. Van jongs af geleerd hebbende, zeer veele Israëliten, wier lotgevallene in dit gewyde Boek, verhaald worden, te befchouwen als voorbeelden van volmaakte Godsvrucht, als Heiligen, en daar uit voedzel voor hunne vroomheid te ontleenen, vreest hy, dat bun eerbied zal verminderen, en aldus hun yver in het goede verfiaauwen. Over dit tiichtelyke van veele Leezeren , maakt Pbilmov vervolgens eenige aanmerkingen , aanwyzende den  Charakterkunde van den Bybel. 443 den verfchillenden zin , in welken dit woord, naar gelange van de geaartheid der menfchen, moet genomen worden. „ Heb ik (vraagt hy) u„,. a.vhwiwtp rlnnr de Charakterkunde weg- Wat betekent dit toen i ut in zo ^ verre als 'er een gezonde zin aan kan gehecht „ worden, wat onrecht;is daar in? Het is voor „ meenig Bybelleezer zeer Jlichtelyk , wanneer „ men hem iri elke uitdrukking, hoe duidelyk ^ ook i nogthans 'eenen geheimen verborgeneri „ zin laat vinden ; zo was het reeds van ouds. " Men verblydde zich, in het tweede woord des !' Bybels reeds de -verborgenheid der Drieëen" heid ontdekt te hebben; men noemde het terj " minden Jlichtelyk. Welke plaats is 'er in het " Oude Testament, waarin men totftubting gee" ne waarheden van den Christelyken Godsdiénst " gebragt heeft?" Krito hierop hebbende aangemerkt,' dat zulke Bybelverklaaringen, als zynde onwaar, en ongerymd, moeten verworpen worden ewx Wüemon aldus voort: „ Men moet het ftichtelyke alleenlyk op de waarheid gronden. Zo 't waar is ,.dat ik de genoemde Charakters (te weeten < die van verfcheiden perfonaadjen , die als onberispelyk worden aangezien)volgens Ziel, Zede- en Charakterkundigegrondbeginfelen recht bepaald heb* dan kan de vraag, te .(lichting daar door benadeeld wordt s> naauwiyks meer in aanmerking koomen;zelft dan niet, wanneer men vroome Christenen in de plaats van dat geene, 't welk men hen ontneemen moet, niets zoude kunGg fi fieü  444 A. H. N I E M E IJ E R. nen vvedergeeven. Mnar dit is hier in 't geheei het geval niet. Ik beweer, dat zy 'er by winnen. — Het is zo , de Charakterkunde beneemr aan veele Bybelfche plaatfen de'ftof tot ilichring* welke men 'er ileeds in gevonden heeft. Maar beneemt zy dezelve ook niet het aanftootelyke, waarvan twyffelaars en fpotters dezelve reeds zó dikwerf befchuldigd hebben ? En is dit geen voordeel? " Krito hem hierop gevraagd hebbende, of hy deeze foort van lieden, door toegeèvendheid, billyker dagt te maaken, gaat Pbilemon dus voort: „ Niet allen; ahhans het minfte die iagchers en vernuftelingen , voor wien de toejuiching van bun Publiek (waarlyk fomWylen een armzalig Publiek!) meer geldt dan waarheid, godsdienst en geweeten: maar wel de oprechte twyfelaars, die onderwys zoeken; die, niet zonder daar tegen gewors* teld te hebben r het gewoone pad hebben verhaten , waarop zy liever gebleeven waren. Laat men hen flechts in fommige dingen gerechtigheid vvedervaaren, dan zullen zy dikwerf beginnen veel gewigtige leerftukken met nieuwen yver te onderzoeken, en ons dan weder de hand bieden, dewyl wy ze hen gebooden hebben." Op de vraag van Krito, of zyn vriend ook iets hadde om voldoening te geeven aan de andere foort van twyffelaaren: „ Zeifs dit (zegt hy) zoude hen aangenaam, moeten zyn , dat veele van hunne broederen — anders van dezelven leeren oordeeien. Mogeiyk begrypen zy nu, dat de Bybelfche pesfoonen, van welke zy leeren moeten, zo wel men^-  Charakterkunde van den Bybel 44J menfchen waren als zy : Zy vinden in derzelver gefchiedenis in 't geheel niet meer zo veel ongelooflyks; zy vinden dezelve meer overëenkorcftig met hunne eigen ondervinding; dus neemen zy dit nu meer onderhanden met een goed .vooroordeel, datzy 'er misfchien veel uit zouden kunnen teeyen. Ik zal nog gevvigtiger voordeelen op- geeven (dus gaat hy voort) welke my ten minften het gewaande verlies van het leerryke en ftiehtelyke op de volmaaktfte wyze fchynen te vergoeden. Wanneer veele daaden door de Charakterkundige waarneeming veel van haare waardy verliezen , wanneer deugden veelligt zelfs fouten worden, houden zy zekerlyk daardoor op, naarvolging te verdienen; maar houden zy dan hierom ook op, leerryk te zyn? Is een waarfebouwing ook geën Zeerei Is de gedachte : „ ook andere U «rroote mannen hadden gebreken; zy vielen en ' ftonden weder op " geen troost f De ftichting ontvangt derhalven Hechts eene nieuwe bepaaling; zv valt niet geheellyk weg. De oröprechtheid van Abraham (omtrent AbimetecP) kan dan, als zy met het kwaade gevolg vergeleeke.n wordt , zeer tot eene waarfchouwing dienen; het voorbeeld van Jakob by zyn vrees voor EJau toont, hoeveel nadeel men zich toebrengt,wanneer men niet altyd voor de vuist handelt. Uit de gefchiedenis vmRoebel kan de geftrengeRechter leeren, dat een mensch by grove fouten zeer veel goeds bezitten kan,en nooit op eene onbarmhartige w£ ze behoorde verworpen te worden. Stthfon i« Gg 3 een  44^ A. H. N I E M E IJ E R. een treffend fchildery , hoe gevaarlyk de verwyfdheid voor mannen is, die veele groote dingen zoude kunnen verrichten; en ö hoe veel kan men eindelyk niet uit ieder byzonder ftuk van Davids gefchiedenis leeren ! Hoe veel omzientigheid by de bekooringen en zinlykheid, hoe veel vertrouwen op God, die zo langmoedi* en genadig is; hoe veel dankbaarheid jegens h-m die ons een nog veel klaarder licht dan den ouden' Israëhten ontftoken heeft, niet alleen met opzicht tot de verbeterde denkbeelden wegens Hem, maar ook met opzicht tot de kennis van onze phVten Dit zyn flechts eenige voorbeelden; met hoe veelê zoude ik dezelve nog kunnen vermeerderen 2 ik ben verzekerd, dat hy, die met het oog van een waar onderzoeker der menfchen, zelfs de misfla gen en gedeeltelyk de openbaare misdryven , welke inde gefchiedenis des Bybels opgetekend zyn, nafpoort, van dit beoefenend onderzoek met neer geduld, meer verdraagzaamheid, meer menslievendheid zal wederkeeren. Want zo zeker het is, dat de meeste deugden by eene ftrenge beproeving verliezen, 20 zeker is het ook dat de meeste ondeugden door eene naauwkeurige nafpoonng van haaren oorfprong winnen." ,, De Charakterkunde (dus vervolgt de Heer NO is ook m zulke p,aatfe„ ,eerryk lot^Z j geneei met, of althans niet eenoe/r Koomen^T'lï'' ^ yroomea Bybeüeezer veele eer.yd5 togeMa»e maar  Charakterkunde van den Bybel. 447 ' maar onwaare gedachten , en den Leeraar der Christenen veel ftof tot ftichwlyke- aanmerkingen over deeze of' geene gefchièdenis- mogt ontneemen — geeft zV misfchien niet tienmaal zo veel weder in de plaats? Zy vergenoegt zich niet met de gewo^ne zèer onvoldoende verdeeling der menfchen in goéden en kwaaden : Zy toont alle fchakeringen van deugd en ondeugd, alle de bepaalingen van derzelver volmaaktheid in verfchil. lende Charakters; zy maakt ons hier door oplettende op de hulp-en behoed-middelen, welke in elk byzonder geval de onfeilbaarfte zyn , enontdekt in de eenvoudigfte gefchiedenis eene meenigte van leerftéllingen, welke men 'er noöir ÏW zou verwacht hebben. Denk aan eenen 'Abraham Si aan ~&Ufir —- aan Jahob in zynen-ouder- dom _ aan Jojepb ■ Mof es — aan Samnel SJT aan David — aan Jonathan — aan Salomon in het beste gedeelte Van zyn leven ; alle deezerr zyn mannen,die door vroomheid en deugd hoogachting verdienen : Maar ieder van hep is van den ander onderfcheiden; in elk hunner is zélfs de vroom heid, zelfs de deugd iéts anders; zy is op eene zeer verfchillende wyze bepaald door den tyd, door de vorderingen van het menschdom, door gewoonten des Volks, door denkbeelden en vooröordeelen. Als zodanig vertoont ze u Je Charakterkunde ; althans dit moet haar bedoeling weezen. Ook hier ontdgjft zy U volmaakt' heden, waar gy die in 't geheef nier verwachtte. Een Koning van Cerar, Abimelech — hoe ede Gg 4 i»  448 A. H. N IE M E IJ E R is niet zyn Charakter! F/au is niet ten eenemaal de flechte man, gelyk men hem altyd voorfteldtj by Juda, Jofephs broeder, vindt gy grootheid van ziel; by jepbta veel, hoewel kwalyk begreepen godsdienstyver.j welk een 'bevallig gezel* fchap van goede menfchen vjnden wy in de ge-; fchiedenis van Ruthl hoe achtenswaardig is Joab in veele opzichten! Gelukkig land, waarin veele MacbiYs, veele Bas/Ulafs zyn ! Wanneer de gefchiedenis van den Bybel op deeze wyze niet leerryker wordt, dan door de toepasfing van een geheel leerftelfel van Zedekunde op alle gebeurtenisfen, welke zy verhaalt, heb ik geen woord meer in te brengen." Met eenige aanwy. zingen , hoe inzonderheid de Leeraars van 't Evangelium zich hebben te gedraagen , in het voordraagen van foortgelyke Charakterkundige befpiegelingen, en de voorzigtigheid , welke zy omtrent den gemcenen man hebben in agt te npe-; pien, wordt deeze Jeerzaame en keurige Zamenfpraak beflooten. Vervolgens gaat de Hoogleeraar over tot de ontvouwing van het Charakter van Samuel; deezen befchouwt hy als een perfoon , agtenswaardig, zoom zyne eigen zedelyke hoedanigheden, als orq de diensten, welke hy, geduurende zyn Rechterlyk bewind, aan het Volk hadt beweezen, byzonderlyk in de verbetering van den Godsdienst des Lands. Verfcheiden aanmerkingen ontmoeten wy in deeze'Verhandeling, des Leezers opnierkinge pverwaardig, over 's Mans befcheji deq-  Charakterkunde van den Bybel, 449 denheid, zyne volkomene toewyding aan alle de pligten van zyn gewigtig ampt; zyne regtvaardigheid en afkeer van alle baatzuchtige bedoelingen van eigen belang; zelfvan zyne edelmoedigheid omtrent den Koning Saul; en zyne volkomene gehoorzaamheid aan eiken wenk der Godheid, zo dra hy overtuigd was , dat deeze hem haaren wil deed bekend worden. En, egter, (wie zou het vermoeden?) heeft ook Samuel de verwytingen van 't Ongeloof niet kunnen ontgaan, als of hy zich hadde fchuldig gemaakt aaa heerschzucht en wreedheid, en verfcheiden andere, daar mede vermaagfehapte, ondeugden. De byzonderheden van zyn leven voor genoeg bekend houdende, oordeelen wy, uit deeze Proeve, niets gevoeglykerte kunnen mededeelen,dan eene verdeediging van zyn Charakter, inzonderheid tegen den Engelschman morgan, en deszelfs menigvuldige naapraaters. „ Dat het (dus fehryft de Heer N.) dikwerf alleen daarop aankomt, dat men zich zeker denkbeeld diep heeft ingeprent, en met den wensch, om hetzelve bevestigd te vinden, het onderzoek begint, om 't geen men zoekt ook indedaad te vinden, is zulk eene algemeene waarneeming, dat zy zelfs den vriend der waarheid dikwerf moet voorkomen. Ik verwonder' my derhalven niet, dat men , dewyl men onderftelde dat 'er nergens een vonkje van edelmoedigheid, geen blyk van betere deugd , geene vaderlandsliefde, geene zelfverloochening , om anderen gelukkig * Gg 5 te  450 A. H. N I E M E IJ E R te maaken, in den Bybel te vinden is, men ook in de gefchiedenis van Samuel aanleiding heeft gevonden , om zyn Charakter verdacht te maaken. Men moet ten eenemaal vergeeten weezen, dat het eene algemeene gewoonte der Oosterlingen was, voor de perfoonen , die men eerbied bewees, met een gefchenk te verlchynen , om ftraks uit de enkele omftandigheid, dat Saul befluiteloos is, of hy wel zonder gefchenk tot Samuèl zal gaan de gevolgtrekking af te leiden, dat hy zyne voorzegging verkogt heeft. Even zo weinig denkt men aan het verbaazend onderfcheid tusfehen de Koninklyke waardigheid in onze en in die tyden, en aan de geheel verfchillende denkbeelden der aloudheid van het betaamelyke en onbetaamelyke. Hoe zoude men anderszins uit het bericht, dat Saul juist met een ploeg van het veld komt, wanneer men hem den Oorlog aankondigt (t), het befluit kunnen opmaaken, dat Samuèl hem zo diep verneederd, en hem genoodzaakt had, de laagfte beezigheden te verrichten, alleenlyk om zyn gezag te hundhaaveh ? De plaatfen, die zo duidelyk fpreeken van zyne onbaatzuchtigheid; de plegtige inwydinge van den Koning^ de getrouwe waarfchouwinge als hy in ge. vaar is om op den dwaalweg te geraaken ; de vuurige gebeden, toen God hem verworpen had; het langduurig treuren, als om den besten vrjend, •' ,■ - moet O I Sam. IX: 7,8; Ct) Hoofdft. XI;a4 , 5.  Charakterhmde van én Bybel 45* moet men over 't hoofd zien, wanneer men van alle de konstgreepen, van alle heimelyk aangelegde ontwerpen . welke de openhartigfte man zonder eenige agterhoudendheid , zou uitgevonden hebben , ook flechts maar een' zweem van waarfchynelykheid vinden , of begrypehzal hoe toch een Leezer van den Bybel daarop zou kunnen vallen; om te zeggen, dat hy zyne Zoonen (voor wier belangen hy in Vgeheel niet fpreekt) tot de Opperheerfchappy gefchikt, de Profeeten" fchool tot een tegenwigt van de Koninglyke magt opgericht, den Koning twintig jaaren, na dat hy ztlve verkooren was , van de regeering te rug gehouden (*)> en eindelyk .uit vrees, dat men hem zei- (*) „ Deeze twintig jaaren (merkt onze Schryver hier aan) hebbes eenige fchyn. Men fielt den ouderdom van Saul , by het aanvaarden van de Reg-ering , omtrent op dertig jaaren. Jonathan is teen jiog een kind;' by den Veldtogt tegen de Ammometen heeft hy reeds duizend mannen onder zyn bevel. Sa' miel is by den dof)d van Eli nog een jongeling. By het nederleggen van zyn Rechters - ampt is hy oud en grys , én leeft echr ter nog achttien jaaren. — Maar wat is dit voor een bewys ? Hoe onzeker is 't over 't algemeen , by zulke aloude gefchiedenisren, zo yeel ftaat te maaken op getallen , welke onder alJes het meest by het menigvuldig affchryven aan de verandering onderworpen zyn! Hoe veel onzekerer is het hier, daar de begaane fout by de opgaave van SauVs ouderdom, i Sam. XIII: U zo zichtbaar is, en de Bybel met josephos onmogelyk in zo verte kan veiéénigd worden , zo dat de waarheid duidelyk blykt, De poogingen der Uitleggeren aantehaalen, behoort tot eene eigenlyke bybelvetklaating. Het gewigtigfte heeft de Ridder MicHAëLis over deeze plaats aangemerkt. Hy bepaait  45* A.H. NIEMEIJER zeiven,(let wel} dien man, die de eerfte geweest was, om Saul door het grootfte ftuk by den maal, tyd eer te bewyzen) in den rechtvaardigen yver tegen hen , die den Koning in den beginne niet wilden achten , dooden mogf, op eene tweede bevestiging zou he' ben aangedrongen ; dat het ongeluk van Saul, 't welk uit zyn Charakter zo gemakkelyk kan verklaard worden, zo geheel en al een werk van Samueïs wraak geweest is, om dat hydoor den Koning zyn Hoogpriesterfcbap had veriooren ; (even als of men iets zoude kunnen verliezen 't geen men nooit gehad heeft!) dat eindelyk de oorlog tegen de ^malekieten met hetzelfde oogmerk was veroorzaakt, of misfchien de Koning, die hem te lang leefde, zyn leven daarin mogte verliezen. Zoude 't wei der moeite waardig zyn, om op zulke tegenwerpingen te antwoorden? „ Hoe gemakkelyk het ook gebeuren kan, dat 'er voor een waarheidminnend Leezer veêle dingen inde handehyyze van fommige bybelfche Mannen aanftootelyk zyn, weet ik echten in SamuëPs gefchiedenis byna niet een'eenigen trek,die in den eerften opflag het gevoel der menfchelykheid eenigzins beledigt. Men leest na de overwinning over de Amalekieten, dat Saul den Koning Agag verfchoond heeft, dat Samuël daar by gekomen zynde, dit den Koning fterk heeft verweeten , dat hy Sauls ouderdom'by het aanvaarden van zyne regeering op agt/i nen jasren." .  Chdraherhmde van den Bybel. 4'S3 ïiy Agag voor zich ontbooden en zonder eenigè verfchooning neêrgehouwen beeft. - Maar ook , dit behoort tot de Zeden van dien tyd;het is volgens het toenraaalige denkbeeld heldenmoed eii een dapper Mannelyk bedryf, en zelfs nog zo veel te meer, dewyl hy Gods bevel heeft, orri een Volk • \ welk het bloed van zo veele onfchuldig gedoodde Zoonen en de traanen van kermende Moeders op zich laadde, met te lpaaren, en vooral niet uit weekhartigheid, den Vorst van dit Volk, die een nog grooter boosdoener was, dan zyne onderdaanen. Men denke hieroy aan de ftrengheid van het Krygsrecht in dien tyd. Een Vyand verwachtte van zynen Overwinnaar niets anders, dan den dood; en het ftervèn was by de helden van dien woesten tyd, door zekere ftompheid van gevoel en onbefchaafdheid van geest, zo zeer een fpel, dat zy al boertende nederftortten, en nog ftervenden den moordenaar befpotteden (*) Men vergist zich zeer, wanneer men uit deeze gefchiedenis eene buitengewoone wreedheid in het Charakter van SamuSl zou wilJen afleiden. Agag is een vyand van zyn Volk; hv is een vyand van zynen God; hy is hem door deezen in zyne handen overgeeven; hy verdient voor zich zeiven geen beter lot: Gelyk m» zwaard veele Moeders kinderloos maakte , zo worde ook 'uV}e Moeder kinderloos! Het is een voorregt van <;*•> i Sam. XV; 32 » J3«  4*4 A. H. N I E M E IJ E R " onze tyden, dat wyin onze oorlogen minder woeden ; maar men vindt ook thans onder de overwonnene Vorften zelden zodanige wreedaarts, gelyk zy waren." De Hoogleeraar befluit zyne verdeediging met de volgende aanmerkingen:,, Hy, die alle deeze befpiegehngen over Samüel, met opzicht tot dat geene \ welk zyne Natie door hem aanwon, overwoogen heeft, moet byzonder ontdekt hebben, hoe zeer dezelve onder die omftandigheden, waar zy zelve eene geheele andere gefteldheid verkiest, juist zulk een Man noodig had; een Man, die fterk genoeg is , alleen om dat het Gods wille is, met verloogchening van alle eigen belang, te handelen: aan de eene zyde wederom bezield van den ouden, byna verdweenen geest van de Israëhtifcbe vroomheid, van daadelyke. Volksliefde, van den ernst in zaaken, den Godsdienst betreffende, van trouw in de vervulling van Goddelyke bevelen; en nogthans aan de andere zyde toegeevende en wys genoeg, om geene hoogere deugd,geene fpoediger vorderingen van zyn Volk tebegeerendanmenbyzulkeen voorafgaand diep verderf begeeren konde. Misfchien wierd hy zelf door het ontaarden van zyne eigene Zoonen nog meer toegeevende gemaakt, en door dit alles allerbekwaamst om eenen vallenden ftaat te helpen onderfteunen, zonder door eene te verregaande ftrengheid alles te bederven. De hraeliten zyn gelyk een kind , het geen na veele buitenfpoorigheden, die zyn geluk onmiddelyk bena- dee-  Charakterkunde van den Bybel. 455 deelen, tot eene dwaasheid vervalt, waar van het zekerlyk eerlang berouw zal hebben, welke echter , (ten minften als een hooger verftand in 't geheim daarover waakt) juist niet zo onmiddelyk ten verderve leidt, en mogelyk meer zyne vryheid, dan zyne rust benadeelt. Hy die onverftandig genoeg zoude zyn, om hetzelve zyne dwaasheid eenklaps te verbieden,zoude gevaar loopen, daardoor nog grooter buitenfpoorigheden te veroorzaaken. Hy , die dezelve , zonder te waarfchouwen, zonder haar eenigzins moeijelyk te maaken, zoude toelaaten, zoude in het toekoomende blootgefteld zyn voor verwytingen, en zich tevens de gelegenheid ontneemen, om zich eerlangs by nieuwe omwentelingen op eene vroegere waarfchouwing, door het gevolg zo zeer gerechtvaardigd , te beroepen. Samuel gedraagt zich, gelyk een wys Leeraar zich zoude gedraagen. Het is evenwel altyd nog beter, aan kénen Israëliet bet recht der Opperheerfchappy toeteftaan, dan elk oogenblik een ander Volk, en de goden van een ander Volk te dienen. Zodanig befchouwt hy de losbandige begeerte naar eenen Koning, en gaat, althans in den beginne, eene menigte van nog onvoorzichter ftappen te keer, welke meestal by het opvliegende Enthufiasrous van een Volk gemeenlyk onvermydelyk zyn. Na dit gedaan te hebben, begeeft hy zich in eene ftille eenzaamheid, is nog werkzaam, wanneer de Voorzienigheid hem opè'ischt , aanfchouwt den loop van het lot zyns Volks geuüslèlyk niet zon-  4fl« A. H. NIEMEIJER eonder deelneeming, en fterft in eenen eerwaar' digen ouderdom, met den roem van eenen rechtvaardigen, zelfs betreurd van hen, die hem eertyds verongelykten (*)." Als eene inleiding tot de Charakterfcherze van Saul, dienen eenige aanmerkingen over de aanw leidende oorzaaken en beweegredenen * welke de Isrdèlïten aanfpoorden , met verwerping van de meer onmiddelyke regeering van Jebeoab, om eenen zigtbaaren Koning , eenen uit het midden hunner broederen, te begeeren , en de veranderingen, welke de bewilliging in dit verzoek onder de Natie te wege bragt. De Schryver vindt deeze oorzaaken in den aart der Israèlken, voornaamelyk in de zinnelykheid, welke clen mensch zo ligt bekoort, en in de pragt, welke de Koninklyke waardigheid omringt, een veel vermogend voedzel vindt. „ Wanneer men (zegt hy) by an,i dere Volken zag, dat 'er zekere glans rondöra „ den troon def Koningen verfpreid was, dat „ deeze glans een foort van weêrfchyn op de Na„ tie zelve wierp, dat zelfs de Volken veeltyds „ door hunne Koningen meer vermaagfehapt 4, wierden, en uit hoofde van zodanige verbinte- „ nisfen ook meer geacht waren wat was 4, natuurlyker, dan dat men eindelyk ook begon „ te reikhalzen, om deeze oude eenvoudigheid „ der zeden te verlaaten, en begeerjg te worden raas C») I Sam. XXV: Ij  Charakterkunde van den Bybel. 457 naar die pracht , welke indedaad flechts de „ naaktheid moest bedekken van een ligchaam $ 4, het welk Zyne bloeijende gezondheid veriooren i, en zo veele gebreken had, dat het een dekfel behoefde?" Te fraai en treffende is de fchets* welke Samuel, om de Israelïtèn vari het genomene befluit af te trekken, hun voor oogen houdt, dan dat wy dezelve, volgens de overzetting van onzen Hoogleeraar} hier niet zouden plaatzem Hy (de Koning) zal unsè Zoonen neemen, en die tot Ruiters en Lóopers by zynen wagen gebruiken • anderen zal by tot Hoofdlieden en Overften over duizend en over vyftig aanftellen anderen zullen de akkers voor hein ploegenden den oogst bezorgen, of •wapenen en andere werktuigen moeten vervaardigen. Uwe Dochters zullen zalven cn reukwerken, bereiden, voor bént kóaken en bakken. De besten van uwe veldëri, ólyftuinen en wynbergen zal by voor 'zyne bedienden begeeren. Hy zal de tienden eijiben, de beste lieden tot zynen arbeid gebruiken, ènz. (*) „ Dit alles, gelyk de Heer N. verder „ aanmerkt, heeft zyne onaangenaam e zyde , „ maar ook tevens iets bekoorlyks. Zelfs de ge„ wagmaaking vari die prachtige öptogten , en „ dien oorlogszwier, verlevendigde mogelyk de „ herdenking over dat geene, 't welk zy eertyds „ onder andere Volken daar van gezien hadden, ,i wederönUe fterker in hunne ziel. Dit ziulyke had (») 1 Sam. VIII, li. enz„' ALGEto.BiBr.,V.DeeuN.ÏV. Hh  4J3 A. H. NIEMEIJER »» had indruk op hen gemaakt, maar de lastighe,3 den, welke voor de Onderdaanen daar mede „ gepaard gingen, hadden zy nog nooit ondervonden. En dus omhelsden zy zeiven, 't welk „ zeker was, en het onzekere lieten zy over aan 5, het toekoomende." Wat voorts aangaat het Karakter van Saai, in allen opzigte koomt hy voor als een zwak Vorst, die meestal zonder een verftandig overleg te werk ging, in den nood zich lafhartig aanftelde, en de toevlugt nam tot bygeloovige hulpmiddelen, en alzo geenzins bevoegd was om de Israeliten dat geluk te bezorgen, welk zy zich van de Konin.klyke regeering hadden voorgeteld. De aanmerkingen, over de oorzaaken, om welke Saul van God verworpen wierdt, door den Hoogleeraar aangevoerd , verdienen de opmerking van elk verftandig Bybelöeffenaar, vooral van de zulken, die gaarne wenfchen opgeruimd te zien de zwaangheden, tegen de bedoelingen des Alïerhoogften omtrent het Israëlitisch Volk. De overgrcote noodzaaklykheid, tot het rechte verftand van den Bybel, om de gebeurtenisfen, in den eerften opflag van geen groot belang, in haar verband en zamenhang met de tyden en zeden te befchouwen, en door te dringen tot derzelver aanleidende oorzaaken en gewigtige gevolgen : hier van ontmoeten wy ook hier wederom de treffendfte voorbeelden; en die, 'tgeen wy reeds meermaalen hebben aangemerkt, ons bevestigen in ons gevoelen, dat de Heer N» door zyne diepe Oordeel  Charakterkunde van den Bybel. 459 cieeïkunde juist gefchikt is, om over de aloude voorvallen een Jicht te verfpreiden, 't welk de-" zelve vertoont als volmaakt overëenftemmende met de geaartheid en neigingen; welke, de menfchen, ook nog in onze dagen, bezielen; en alzo, 't geen wy in de gewyde verhaalen ontmoeten, als geloofwaardig te doen vobrkoömen. Tot eeri bewys hier van, kan, onder anderen, het volgende dienen , 't geen wy , uit. de Charakterfchetze van Koning Saul, hier zullen nederftellen. „ SatWs Charakter bevestigt mede 't geen de oude en nieuwe gefchiedenis dikwerf geleerd heeft ? dat jaloersheid , achterdocht en zwaarmoedigheid eindelyk ïn de uiterfte zwakheid kunnen veranderen. Tyrarinën zelf zyn fomtyds ten iaatïien een fpot van hunne onderdaanen geworden ; en ik geloof, dat dit, indien Snul een hoo* per ouderdom bereikt had, ook by hem het geval zoude geworden zyn. De ziel van zulk eenen ongelukkigen heeft meer dan eenen halven leeftyd onder den gevveldigften innerlyken Öryd geworfteld.. Zy Hooft zich eindelyk af, en ntf is'er geen bygeloof, geen vooroordeel van het onkundige Volk zo gering en onwaardig , waartoe zy zich niet verhagen kan. En wanneer hy zelfs eene brandende nieuwsgierigheid daardoor hoopt te bevreedigen j en de vrees over een naderend dreigend gevaar 'er nog bykoomt, als dan is het voorzeker met alle ftandvastigheid, met alle manmoedigheid gedaan. Is het niet aldus gelegen met Hh £ m*  4*° A. H. N I E M E IJ E R Saul, wanneer hy de Vrouw te Endor raadpleegt* welke de dooden bezweert? „ Vreemd genoeg! de man, die zekerlyk niet door eene te groote liefde tot den godsdienst bygeloovig geworden was; die by de koelheid van zyn Charakter het minst in verzoeking konde geraaken, om tooveryèn te gelooven , en eertyds zelf, byhet begin van zyne regeering, alle rooveraars en dooden bezweerders uit het land had gebannen; de man, die by de voorzeggingen van Samuel, welke reeds werkelyk vervuld wierden altyd een twyffelaar gebleeven was , misfchien wel gedeeltelyk , daarom dewyl de inhoud der voorzegging hem mishaagde ; de man , die tot dus verre eigenlyk nog nooit ongelukkig was geweest in den oorlog tegen de Pbilijlynen— deeze man in het huis van eene bedrieglyke Profeetesfe? Nu is hy vol van hoop , om den dooden Samuel, uit de plaats der afgefcheidénen door toovery voortgebragt, te gelooven, hy die den leevenden Samuel weinig geloofd had ! 6 de mensch, de mensch — welk een ondoorgrondelyk wezen! Welke tegenftrydigheden, althans by den eerften opflag, in zyne ziel! Hoe dikwerf gaat hy van het eene uiterfte tot het ander over' Van ongodsdienftigheid tot dweepery , van het ongeloof aan God tot het geloofin eene Vrouw'Maar waartoe brengt de innerlyke onrust ook den wysten man niet? Zy trapt de rede met voeten, en doet Koningen zelfs hunne waardigheid vergeeten.' 6 „ . . De  Charakterkunde van den Bybel. 461 De Hoogleeraar vervolgens hebbende aangemerkt, dat het voorgevallene te Endor een aaneengefchakeid bedrog was, tót welks verklaaring de bezweerders van onze tyden mogelyk beter in ftaat zoude zyn, dan de geleerden, zonder dat zy den hemel in het ipel zouden behoeven te brengen , gaat hy dus voort. „ Zyne eerfte toevlucht by het gezicht van 's Vyands heirleger is God. En al ware het ook dat alle indruk van God in Saul uitgebluscht was ('t geen ik evenwel niet gaarne zou toeftaan) het zoude echter altyd nog natuurlyk weezen. Maar wanneer hier geen antwoord noch door droomen, noch door het heilig lot, komt, beveelt hy eene Vrouw optezoeken, die de dooden bezweerde, legt zyne Koninglyke kleederen af, gaat zelf by nacht tot haar, zweert, dat hy haar, dewyl zy zwaarlgheid maakt , veiligheid bezorgen zal, eischt van haar, Samuel door haare toverkunst te doen opkomen ; en is zwak genoeg om haar te geloven, als zy voorwendt verfchynfelen te zien, Hoe veriichtelyk is de mensch, wanneer hy zich verlaagt tot het allerdwaaste bygeloof, een fpeelbal van 't bedrog, een voorwerp van den fpot der onwaardigfte menfchen? Het geveinsde zeggen, als of de geest haar had te kennen gegeeven, dat hy de Koning was; de befchryving van Samuets gedaante, welke zy zeerwel konde gekend hebben; het Orakel, 't welk gelyk alie foortgelyke bedriegeryën, weinige bovennatuuriyke krachten onderfteldé — dit alles verüor'Hh 3 zaakt  46> y%. 11. N I E M E IJ E R " zaakt, dat hy ip die getfeldheid niet nog niee vrees bevangen en zyne reden verblind werdt. Laat het akelige van den nacht, de fchrikverwekkende gewoonten van deeze menfchen 9 die in het bedrog volleerd zyn, de plegtigheid, vvaar mede alles gefchiedt, de fterkïngefpannen ver. wachting, het vreesfejyke in het nabyzyn van eenen geest, die uk het ryk der fchimmen, gelyk hy zich verbeeldt, opgekomen is, het gewaande hooren van zynen ftem ,bet hartroerende zyner redenen, het vasten , 't welk nu reeds langer dan een dag geduurd heeft, eindelyk de zekere vrees, dat David, dewyl hy tot de Pbiliftynen {s overgegaan, niets meer ontzien zal — laat'dit alles te famen loopen, en 'er is niets anders te verwachten, dan dat de ongelukkige Koning van fchrik nedervallen, alles gelooven , de ftuipen van den naderenden dood reeds gevóelen, en nu geheellyk en ten eenemaal ellendig zyn zal. Hy die zo verre gekoomen is, vergeet zyn dapperheid en Waardigheid, en is zo klein, dat hy zelfs een voorwerp van medelydeo van zulk een'e Vrouw. moet worden. Over het zedelyke van dien geheelen ftap zoude'ik niet gaarne veel willen zeggen. Daaden , waartoe de angst het hart dringt, kunnen byna niet als willekeurig worden aangemerkt; zy zyn h alleenlyk in zo verre, als' de grond derzelven in het voorig gedrag der menfchen gevonden wordt. „ De flag met de Pbiliftynen maakt eindelyk feu einde van dit onrustig'leven. Het is veel, dat  O barakterktmde van den Bybel. ffe fllt Sant zich by zulk eene zekere verwachting van den dood in dit gevecht waagt; maar de oogenblikken zyn by zulk een Charakter, als het zyne, te weinig gelyk, en een fchielyke overgang van het een tot het ander, is reeds eene tweede natuur geworden. Somtyds verheft zich de zie nog ten laatften , en waagt het u.terfte. Dit ïeeft by Saul te meer plaats, om dat de eer tot het laatfte oogenblik roe de dryfveêr van zyne daaden blyft- wanneer hy nog, fchoon zwaar gewond-, fiever door de hand van eenen Israëliet, en dewyl die zulks weigert, liever door zyn eiCen zwaard, dan door de hand van eenen onbefneedenen vallen wil. Wy hebben meer voorbeelden gehad van zulk eene heldhaftigheid , welke zekerlyk voor een gedeelte gerond is op „,tiönaale vööiöudeelen. Uit het oogpunfvan eenen Israëliet befchouwd, en in dien ottbefchaafdèn tyd , kan men het niet dan zeer andigeniyk eenen ftrafwaardigen zelfmoord noemen. Zy die den jof dejr daaden van beroemde helden in zink eene ruime maat verf/pillen, moesten., zo zy billyk wilden zyn, deeze daad onder de voorbeelden van den waaren heldenmoed plaatfen. Op deeze wyze eindigde een leven, het welk om indachtig kan maaken, hoe ellendig de mensch is, wanneer het geweldige woeden zyner hartstochten elke geruste gedagte,elke zachte gevaarwording van God in hem onderdrukt. Dit is eene leerryke gebeurtenis van alle zyden, voor den onderzoeker der menfchen en voor den zedekunHh 4 ÖJ'  4<54 A. H. "N I E M E IJ E R digen, voor den burger, voor den Vorst en den Zoon des Vorften. Hoe veel medelyden Saul ook verdient, wanneer wy den Joop van zyn leven met een pfychologisch oog nagaan, wanneer wy overal ontdekken, dat het één byna noodzaaklyk uit het ander voortkwam, en indedaad alles wat hydeed, een onpphoudelyk poogen en reikhalzen naar rust was, zo waarfchuuwende is tevens zyn voorbeeld, als wy de zaak zedelyk befchouwen. Indien men uit dit oogpunt op éénmaal zyn Charakter wilde overzien, dan is hy (op dat ik het befluit uit de voorige befpiegelingen kortelyk opgeeve) een zeer achterhoudend, diep, ten allen tyde tot zwaarmoedigheid genegen man; koel eii tevens zwak, tamelyk vry van alle andere hartstochten, uitgezonderd de eerzucht en hetgeen daar mede gepaard gaat. En wy zullen wel haast kunnen toonen, hoe zeer zyn Charakter in dit opzicht tegen dat van Darius affteekt, Maar van de zedelyke zyde befchouwd, is het reeds van meer Uitleggers zeer wel aangemerkt, dat het leven van Saul een nieuw treurig gedenkteken is van de zo dikwerf bevestigde waarheid, dat'er voor de magtigen deezer aarde niets gevaarlyker is, dan wanneer nyd en achterdocht in hunne zjel wortelen fchieten ; dat zy dan omtrent elke vreemde verdienfte koel, omtrent de besten van hunne onderdaanen in den beginne onrechtvaardig , ja mogelyk zelf wreed worden; dat de voortreffelyke eerzucht naar edele daaden in hen ssrordt uitgedoofd* en dus eene van de dryfveêren, wel"  Charakterhmde van den Bybel. 465 welke den mensch op de gemakkelykfte wyze daartoe zoude kunnen brengen, waartoe hy gefchikt is, alle haare kracht aan die zyde verliest. Ik zal niet fpreeken van de ellende, waarin de achterdocht den ongelukkigen Koning zelvea brengt j deeze onöphoudelyke onrust, deeze zelfkwelling, welke hy met zich omdraagt, waarvan geene eenzaame plaats, geene uiterlyke verftrooijing van gedachten hem bevrydt, dewyl de oorzaak in hem zeiven ligt. Daarenboven wat het land betreft; hoe zwaar valt voor hetzelve de Scepter eens Konings, die zelf ellendig is, die door zyne eigene ellende alle gevoel voor het leed van anderen verliest, en misfchien zelfs eindelyk in eenen tyran verkeert,!" % Verhandelingen van het Bataaf sch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rutterdam 7de deel, te Rotterdam, 1784,410. Dit 7de Deel der Verhandelingen, 't geen in . fraaiheid en nuttigheid geenzins de minfte plaats bekleed, behelst onder anderen een antwoord op de vraag, betreffende het lighaamlyk levensbeginfel, waar van de moeilykheid, de verfchillende gevoelens der voornaamfte Wysgeeren, en de duisternis , waarin onze kennis in dit óp* zigt nog gedompelt ligt, het Bataafsch Genoot,Hh5 fch3P  466 Verhandelingen van hes fchap bewoogen hebben het volgende voonTel te doen. 1 Hangt kt ligbaamlyk Levensbeginfel (vita Oorforea"j der Dieren , in zyn beftaan, werking, voortduuring of vernietiging ook af van den onmiddelyken invloed van eenig ander begin/el of kragt der Natuur, de Lugtt het Vuur, de EleBriciteit, de Magneetkragt &c.? Zo ja uit welke Proeven en Waarneemingen blykt zulks ? en welke nutt ige gevolgen , of leeringen zyn daar uit te trekken? 't Is de zeer Geleerde Heer A Ypey, Hoogleeraar op de Hooge School te Franeker, aan wiens antwoord, waar van wy eenig verflag geven zullen, de Goude Medaille is toegeweezen. De Schryver Iaat eene korte inleiding voorafgaan, waar in hy de onmogelykheid toont, om dit alleen uit natuurkundige Proeven te kunnen oplosfen, maar dat ook de ontdekkingen der hedendaagfche Wysgeeren aangaande de natuur der • dierlyke huishouding te hulp moeten geroepen worden, en bepaalt tevens, wat men door onmiddelyken invloed eener vloeiftoffe op het beginfel des dierlyken levens verliaan moet. Hier toe fielt zyn Ed, 3 hoofdpunten. t. De ware zitplaats des dierlyken levens te bepaalen. 2. Deszelfs aart en wyze van werking na te fpeuren. 3. De Höofd-eigenfchappen der bekende vloeiftof te overweegen, en door derzelver vermogens metdievanhetlighaamclykelevcnsbeginfel te verge-  Bataafscb Gemotfchap. 4®7 gelylcen, onderzoeken, of eene derzelver eenen onmiddelyken invloed op het beginfel onzer lighaainelyke werkingen hebben kan, of niet. In het onderzoek van de eerfte dezer afdeehngen begint de Schryver met den Polypus of Veelvoet , als die het naast aan de Plantgewasfen komt , en deze Irritabiliteit in eene groote mate bezit. Deeze van zenuwen verftooken zynde, heeft de Geleerden aanleiding gegeven om te denken, of niet het Lcvensbeginfel in de fpiervezelen was ingefchapen , zonder van de medewerking der zenuwen aftehangen; doch het roaakzel van deze diertjes, al te veel van meer volmaakte verfchillende, laat geene gevolgtrekking van dezen aart toe, en de willekeurige beweeging dezer diertjes fchynt niet aan eene Irritabiliteit der vezelen, maar aan eene vrywillige beweeging op eene onverwagte aandoening, toegefchreeyen te moeten worden. De twee hoofduitwerkzels, gevoel en beweeging worden door dit beginzel in het lighaam voortgebragt, en men kan als vry zeker, aannemen dat de zitplaats van het gevoelig dierlyk leven alleen in het mergagtige gedeelte des her/enge(leis en vooral in het zogenaamde verlengde merg, al-waar waarfchynlyk ook de zitplaats der ziel is, gezogt moet worden. De waarneemingen van Boethave en Halier toonen dit duidelyk aan, en de Schryver .brengt eenige voornaame bewysredeneu daar toeby. De binding der zenuwen, het prikkelen van het ontbloote hersfenvlies en der zoge- naam-  Verhandelingen van het naamde fchors der hersfenen zonder pyn, doch die allergevoeligst word, zo dra het mergngtiae deel word getroffen enz, zyn de waare kenmerken, dat de zitplaats des gevoel/gen levens, der gehorte en verzameling onzer denkbeelden alleenin de mergagtige zelfftandigbeid der hersfenen is. Geen mensch heeft ooit het denkende vermogen zyaer ziele veriooren of eenig gebrek daar in geleden, door het misfen van een arm of been, terwyl de drukking der hersfenen beroerte en zinneloosheid veroorzaakt: Niemand heeft deeze proef ooit ontkent, 0f de gevolgtrekkingen daar uit in twyffel getroffen, dat de zitplaats en vaste woonplaats der ziele in dit mergagtig gedeelte is, en dat de bronader des gevoeligen levens in het algemeen zintuig te zoeken is: Onze Hoog geleerde Schryver fielt verder, dat de oorfprong van alle onzo zo vrywillige, als der zogenaamde levens enïngeboore beweegingen {motus volmtarii et invoiuntariijop dezelfde plaatsgezogt moet worden, grondende zig op het gevoelen, -dat alle beweeg! kragt der fpieren alleen afhangt van den onzigtbaaren invloed des zenuwen, en dat dus de l'Ha Corporea der dieren alleen in het algemeen zintuig en die deelen, welke onmiddelyk op hetzelve werken, gevonden kan worden. ' Hoe zeer de proeven van Glisjonius, Bellini, en vooral van Halier deze ftelling om ver fchynen te ïïooten, waar van de Schryver eenige der voornaamfte bybrepgt, meent" zyn Ed. egter uit de ontleedkunde te kunnen bewyzen, dat het samentrekkend vermogen alleen van  Bataafscb Genootfchep. . 469 Van de zenuwen afhangt, en dus de kragt der redenen , die bygebragt worden, om de ingefchapene beweeging des harts zonder behulp der zenuwen te bewyzen , te ' doen vervallen. De beweegkragt der darmen - dus zegt zyn Ed., is alleen in de Jpïeragtige rok of vlies j maar volgens de Proeven van Haller, bezitten de overige vliezen geene de minfle famentrekkende of biweegende kragt, en men neemt waar, dat alle fcherpe floffen in den darmbuis, dien prikkelen, en totfamentreklihtgen aanzetten, 'f welk dierhalven alleen door de werking der ftoffe op het fpieragtig vlies moet gefchieden ; doch tusfehen deze floffen en de Jpiervezelen ligt het zenuw- en tepelagtig vlies, die alle onmiddelyke werking der floffen op het fpieragtige onmogelyk maaken j — blyft 'er dan wel anders overig , dan te flellen, dat de prikkelende floffen de allergevoelig/Ie eindjes der nervi vagi '& firnfathetici, die door den darmbuis in groot en getalle verfpreid , en ongemeen gevoelig zyn, ontrustenv en dat deze werking tot de medelydende zenuwtjes derfpiervezelcn overgebragt, dezelve doet zamentrekken ? De Schryver toont verder aan, dat de verfchynfels, in fommige Proeven van Halier, alleen aan het overgebleven leven des zenuwgeftels kunnen toegefchreven worden, en beroept zig op het zeggen van Haller zei ven, van van Swieten en. andere groote Mannen, brengende te gelyk eenige bewysredepen en waarnemingen by, om het gevoelen van deingefchapene magt der fpiervezelen, en eenige waarnemingen van Haller, waar in  47<5 Verhandelingen tan het in hy volgens zyn Elementa Phyfmi. Tom. f. Pag. 465. de zenuwen tot de beweeging van het hart gefchikt geheel vernield heeft ,zonder dat de beweeging des harts geduurende verfeheide üüreri eenige verandering onderging, te wederleggen. In het tot dus ver verhandelde eigent de Geleerde Schryver niet alleen de levenskragt der fpiervezelen aan het vermogen der zenuwen toe, maar bewyst ook" vervolgens door onwederlegbaare proeven, dat niet alleen de /pieren , maar ook de vaten, het celagtige vlies, en alle buigzaame deelen des Itghaams in het algesneen, ja zelfs de beenderen eene levenskragt bezitten , welke voor prikkels aandoenlyk is, Mi die van bet zentewgeftel geheel afhangt, en dus een gevolg is van de aan. dsenlykheid. De ontfteekingen van de kleine zenuwen der panden, de geweldige uitwerkingen van byzonderen vergiften op de beenderen , de gedugte gevolgen van eenen kleinen fplinter in een gevoelig deel toonen aan, dat de belediging van geringe zenuwtjes alle de zenuwen van den arm ja het geheele algemeene zintuig allergeweldigst aandoet, dat, tegens Ilallérs proeven aan,, de zenuwen wel deegelyk Irritabiliteit bezitten i dat de vaten eh deelen van het vetvlies des arms en des geheelen lighaams eene zeer aandoenlyke levenskragt bezitten, en dat deze ten naauwfleu met de gevoeligheid verbonden is, ja alleen van dezelve en van de fpanning der zenuwen afhangt. Alle deelen bezitten dus eene levenskragt van dien *arty dat zy van bet zemrwgeftel afhangelyk isr m  Bataitfscb Genootfcbap. 47» en dat de zenuwen bygevolg zo véele buizen zyn, wel, ke de leven' kragt door bet geheele lighaam ver [preiden, terwyl zy aat zelve uit de algemeene bronader mzes gevoehgen en beweegenden, levens ontfangen. In dc tweed. itVeeling fp£l»3 e Schryver er geene de minfte betrekking tusfehen de Eleclriciteit en bet dierlyk Levensbeginfel beftohd. Ten laatften komt het licht en vuur in aanmerking, twee der aÜerfyufte ons bekende vloeiftoffen, wier dyïeien in eene geduürige beweeging li a zyrn  A7 ken, en met tarw doorzaait, levert,onder eene weeftge opwasfing der Elzen, eenen fcboonen oogst.-" Uit welk alles fchynt te volgen, dat ieder plant, behal ven eenige weinige ge meen fch appel yke voedzeis. zyn byzonder voedzel voor zich uit de aarde trekt, en dit fchynt te meer plaats te hebben in' gewasfen, zo veel van eikanderen verfchillende als graan- en boomgewasfen. ïn het vyfde deel der waag, of bet Plantzoen niet te veel graanverflindend gevogelte lokt; belt de Schryver eerder over, om het Gevogelte nuttig, dan fchade* lyk te ftellen ; want, indien de Plantzoenen gevogelte lokken, zal dit ook eene meenigte vliegen, rupfen, en andere Infecten vertinden, welke in het geboomte overvloedig huishouden, en aan het graan by eene ongeftoorde vermeenigvuldiging eindelyk nadeelig zoude kunnen zyn. Zie daarover de uitgezogte Verhandelingen 2de Deel Bladz. 4c8. enz. Eindelyk kdmt in aanmerking of een ry hoornen op de kanten der bouwlanden geen Ij 4 na-  480 Verhandelingen van het nadeel doet door zyne wortelen, en in hóe vene die aan de Ploeging hinderlyk, zyn.. Men kan niet ëttö kennen, dat 'er eenig gedeelte van den grond, % geen.door de wortels- .heilagen word, verloo» ren gaat, dan dit kan door eene. geregelde heltuu, ring vry wat verminderd worden, en op 400 roe-, den lengte niet meer dan 17 quadraat roeden bedraagen. Deeze zwarigheid is reminder, dewyl de'ploeg,door het. affnyden der wortelen,weinig hinder aan het plantzoen doet, en de ploeging by de boomen fchynt ook door de bemesting, der a& gevalle bladeren in de herfst minder noodzaakelyk. De Schryver tot dus ver de nadeelen der ge, plante boomen om de bouwlanden onderzogt heb» bende, gaat over tot het andere gedeelte, de be» paaling namenlyk, hoe veel en in hoe verre. De bereekeningen daar van kunnen niet dan by gisfingen gemaakt worden ; zornmige rekenen die vermindering ten Oosten; op i£ roede uit de boomen, het graangewas;een vierde minder , ten Zuiden twee roeden.,uit de boomen op een derde minder, ten Wesjen en Noorden niet?. Zornmige wederom aan d_e Oost en ..Westkant 3 roer dén uit de boomen. op een vierde voor het plantzoen, ten Zuiden 3 roeden dit ,de boomen op de helft-, voor het Plantzoen in het Noorden geen nadeel. De reekening van deeze; twee gevallen gemaakt zynde; komt sop voor heJyraiddengetal, doch de Schryver neemt, ora alle:-tegenwerpinge te verrayden, 430- roeden verlies .op lóf morgen, het land gefteïti zynde bewasfen, ru.e$ eene regel • : hoo-  Btttaafscb Genootfcbap,. 4** hooge ype boomen #frJ5 voeten afftand, en ruig bewasfen , tusfehen beide met drie Elfen tot hakhout. Dewyl de bereekeningen van het hout proefkundig kunnen aangetoond worden, bepaalt zich de Schryver in zyn verder onderzoek , of alle de veftelde nadeelen tefaamen aanmerkelyker zyn, dan % voordeelen van verblyfverjehaffing voor hifecten \ en zaad van fcbadelyke onkruiden , verflindend gevogelte, luwte voor.de Veldgewas/en s en van 't gewin aan bout , tot het gewin aan hout alleen, en bevind, dat in een ftuk laad yan voorgenoemde grootte,beplant metsopOlmenboonien op den omtrek van 400 roeden, enoöo Elfenftoven tot hakhout , de voordeelen in 30 jaaren bedraagen 2784 gulden, waar af voor onkosten en verlies aan koorn 1884 gulden, blyven over 900 ■ruiden zuivere winst in 30 jaaren, 't geen voor Teder jaar 30 gulden geeft, welke winst, zegt de Schryver, boe zeer klein in de oogen, egter wezentok is, dewyl men 'in bet oog moet houden, dat de Listen in den Landbouw met geringe fommen be'rekend, en niet als grofgevenden handel bejcbouwd moeten worden. De middelen,die men in het werk ftellen kan, om de nadeelen der Plantzoenen, niettegenftaan. de minder dan de voordeelen-, zo veel mogelyk te verhelpen, brengt de Schryver W zyn 3de: Hoofdftuk tot 3 punten. >j>i 1. Welke planting gehouden kan worden het meeste zon te beneemen? Ii 5 WelK  482 Verhandelingen van het 3. Welk plantzoen verkieslykst is? 3. Welke de voordeeligfte planting en ftoeipng is, die men doen kan? Dewyl de ylfte planting buiten twyffel het minfte de Zonneftraalen belet, kan men een regel boomen op zekeren afftand ftellen,en geheel kaal van ftam houden, 't geen nog het voordeel heeft dat de morgenzon onmiddelyk op het beplante ftuk Lands tusfehen de ftammen der boomen doorfchynen kan , en dus den daauw fpoedig opdroogen, terwyl de Noordkant, waar de fchaduw geen nadeel doet, Oen zy andere beplante Landen aan dien kant liggen) met els en kniewil» daarenboven bertooken kunnen worden. Tot het verkieslykfte plantzoen neemt de Schryver den bruinen olm in kleigronden , in hoog zandig land den Eik, en voor hakhout den Els, om het mesten van het blad; men moet deze 4 duimen diep planten, 12 of 15 voeten van eikanderen, en op fpd gebragt zynde, moet de ftam- op t8 of 20 voeten kaal gehouden, om de 6 jaaren al het gewaai, behalven de fpil, afgeleid ; en , indien men enkel hakhout plant, moet dit om de vier jaaren gekapt worden : dik gepoot hakhout is zeer nadeelig , 't hevordert den brand in het koorn, omdat het de vogtigheid naar zich trekt, en lang behoud. De Schryver dus - «t geen de Zaailanden betreft, afgehandeld hebbende, gaat m deze afdeeling over tot de befphgtling der Weilanden. Onder de nadeelen, dre de Plant: v -' zoe"  Bataafsch Genootjcbap. 4^3 zoenen daar aan toebrengen , telt men als de yoornaamfte: i Verzuuring van het gras, a Stallen van het Vee onder het geboomte. 3 't Vallen der bladeren. Het eerfte kan alleen by een klein gedeelte lands plaats hebben , 't geen al te fterk beplant ,s. En de Heer van Yperen zegt, dat Weilanden by tyoge bosfchen gelegen , veel malzer gras geven. Het ade ontftaande uit de bemesting, welke het Vee onder de boomen brengt, en het vertrappen van den grond, kan voorgekomen worden met de mest. door eenen arbeider te laten verfpteiden; wat het derde betreft, men kan zig bepalen tot plantzoen, wiens bladeren het Vee eet, gelyk het Willige-, en Elfeblad, Dan hoedanig de weezenlyke nadeelen daarvan mogen zyn, de voordeelen daar van zyn onbetwistbaar veel grooter, vvyzen? het groot aanbelang,'t geen het Vee heeft by "de. luwte , waar door het zo wel voor groote Zomerhitte, als hevige en koude Noordewinden befchut word, gelyk de Weilanden aan de Haarle-mfche en Leidfche trekvaart overvloedig aantoonen, terwyl de wortels der boomen , byzonder der Elzen, het land aan een houden, en voor het uittrappen en afkalven der kanten be- g veiligen. Het verkieslykfte Plantzoen rondom de Weilanden hangt zeer veel af van den aart en ligging dezer Landen: op laag Land raad de Auteur Elfen of Willigen op 6 voeten wydte en 7 voeten ftam en om de vier jaaren gehakt; op hoog Land een  4^4 Verhandelingen Dan bet een Stam-esch of Olm om de roede en tusfehen beide een Knotesch, en in eenen hoogen fchraaJen grond om de roede eenen opgaanden Eik. De Schryver befluit het gezegde met de woorden Van den kruidkundigen Miller, welke wy hier by zullen voesren: Het omheinen van Landen, en dezelve in verfeheide velden te verdeelen, tot Wei- of Bouwlanden, is een van de voornaam/Ie middelen tot verbetering — Want, wanneer het Land beboorlyk ingefloten of «mbeindis, en de heggen beplant zyn met timmerhout boomeneïnt, houd dit het land warm, en befchermd en befebut bet voor fier ke koude , fnerpende Dimden, die doorgaans veel van het koorn , peulwagten , of wat 'er ook op opene velden groeit, vernielen. Wanneer het gefchikt word voor Weiland, geeft het veel meer gras, dan de open velden, en het gras begint veel eer in de Lente te groeijen, de heggen en boomen bejehutten bet Vee voor koude en befchaduwed bet m de groote Zomerhitte, ook geven deze 'heggen den naarjttgen Landman overvloed van Brdndftof, gelyk ook Ploeghout wagenbout, enz. en wanneer ze wel beplant zyn en 'er op gepast word, voorzien ze hem van timmerhout, en akkers voor zyne Varkens J- Verder de voordeelen van Land in te fluiten zyn nu zo algemeen bekend, dat ik bet niet noodig oordeel om ze bier op te tellen, nadien de verbeteringen, die federt eenige jaaren in verjebeide gewesten van Engeland gedaan zyn, en de vermeerdering' der ren Noorden, alwaar dit meest verzuimd word, om dat bet de landen grootelyks zon befchutten enwel warmer maken, dan ze nu zym . III. • Fiiftoire teRusJïeWrte des Croniques Originaïes, des Pieces autentiques, & des meitleurs Hiftoriens de la Nation, par Mr. FEvesque. Yverdon 1783. 6 Tomes 8vo. Dat is: Gefchiedenis van Rusland getrokken üit de -Oor' fpronglyke tydfchriften, egte ftukken,en beste ' Hiftoriefchryvers ' van dat Volk. Door den : IIeer tEvesaue. Yverdoo 1783. 6 Doelen in8vo. •TV» groote magt en het aanzien van het RttsftYj fcbe Ryk, en de invloed, dien het reeds in het Westelyke Europa heeft verkregen, zyn te over bekend, om in ons korte beftek nader afgefchetst te worden. Nogtans zyn de Gefchiedenisfen van hetzelve by andere Volken weinig bekend; niettegenftaande in de befchaaving van bet Rusfifcbe Volk zedert omtrent eene Eeuw merkelyke vorderingen gemaakt zyn De reden hier van is deze, dat de Vreemdelingen, die aldaar  436 Gefchiedenis van Rusland. gereist of zig nedergezet hebben, meest onküridig in de Sldvonijche of Rusjffcbe taal zyn gebleven, en dus buiten ftaat geweest om de oude gedenkftukken van dat Volk te kunnen doorlezen, en uit die egte bronnen, de waare gefchiedenisfen van hetzelve te befchryven. Zoo dat zy zig hebben moeten behelpen met gebrekkelyke vërhaaten vari andere Vreemdelingen. En hier uit heeft riien ten onregte beflooten, dat de Rusfen zeer weinige aantekeningen hadden. In de Voorreden (van bl. 16 tot 28) vind meri eene optelling der Rüsjifhe Gefchiedenisfen, die meest allen in die taal gedrukt zyn ónder dé regeering der tegenwoordige Keizerin. Op welke ónze Schryver volgen laat die der buitenlanderen $ die over Rusland gefchreven hebben. Uit deze Gedenkfchriften is het zeker, dat de Gefchiedenisfen van Rusland befchreven moeten zyn : En die zyn 'er voor handen van het begin der twaalfde Eeuw af. Dewyl hun eerfte Kronyk - Schryver Ne/lor bygenaamd (een Monnik van het Petjeher skifhe Klooster te Kief'(*) toen ter tyde gefchreven heeft; Deze Schryver fchynt (») Of &f, en by fommigen, zco sis by Duitfehers, timp genoemd. In het algemeen, worden de laatfte fyllaben vfenef zagt uitgefproolten in het tnsfisch, 200 dl Cby voorbeeld) een fransman Kiéf zoude nitfpreekén Kiéve. Voronczof, Vorontzove, en dus ook met de laatfte fyüake in, zoo als Golofiin, als of 'er gefchreven was GoWkinc <^zie de Voorrede van den SchryTer bl, 37—40,) Dit eens voer al.  "Ge/cbiedéuis van RtisUhd. 48? fchynt eenvoudig en naar waarheid gefchrevefl te hebben. En na hem zyn 'er nog eenige anderen van de middel Eeuwen. De onderzoekingen van den Heer VEvesquë over'den oorfpronk en tzz\ terSlavonifbe Volken, en over hunne Zeden en Godsdienst, zullen wy overtappen , en die duistere beginzelen laaten voor het geene zy zyn geweest. Al dat wy hier van zouden kunnen opmaaken, is * dat het Scytbia der Ouden doorgaans bewoond geweest is door menfchen, die in onderfcheidene ftammen en taaien, zoo het fchynt,verdeelt waren, maar die door de Oude Grieken met den algemeenen naam van Skutai of Scyten genaamd wierden, terwyl zy de naam van Sarmaten gaven aan de zulken, die omzwervende leefden in de Zuidelyke ftreeken en vlakke velden,die zigOostwaards van de Weisfel af tot de Volga toe uit(trekken , en naar het Zuiden door den Dmejter, de zwarte Zee, en den Caucajus bepaald wordem In den aanvang der Middel-Eeuwen komt een aanmerkely* deel van die Volken voor onder den naam van Wenden of Slaven, die zekerlyk een tab ryk en uitgebreid Volk moeten geweest zyn, en gewoond hebben in Uitbanen en in het Westelyke gedeelte van Rusland. Verder fchynt het, dat de meenigvuldige andere Volken, onder den naam van Tcfoudis by de Rusfen bekend zyn ge. weest. In welke naam fommigen die van Skatt» hebben meenen te vinden, gelyk die van Rusfen In  '488 Gejebïedenis- van Rusland. in die van eene horde of ftam van de Sarmaten* die by de Ouden Roxolancn genoemd wier* den. ("O De eigenlyke gefchiedenisfen van Rusland nemen haaren aanvang van Rurik, die in het midden der negende Eeuw zynen zétel vestigde te Nov-Gorod, eene aanzienlyke ftad der Slaven ,by welke gelegenheid de naamen van Rusjen, ea .die van Varegen ofVarangen voorkomen (t> Zyn' .opvolgers hebben niet alleen in de ftreeken van „Nov-Gorod, maar veel Zuidelyker, te Kiefgeheerscht. Doch de barbaarfche Gefchiedenisfen Van die tyden zyn voor ons van nog minder belang, dan die van de Westelyke Volken van Europa in hetzelfde tydftip. Alleen zouden in aanmerking kunnen komen de invallen, die de Rusfen in het Griekfche Keizerryk gedaan hebben. Even na de tyden van Rurik was 'er al eene gefchied door de Rusfen van Kief, die nogtans van geen groot gevolg was geweest. In het begin der tiende Eeuw viel 'er eene andere voor, en by die gelegenheid wierd *er een Vreede ■ Verbond tusfehen de Grieken en de Rusfen gefloten. In het jaar 941 wierd wederom door 'eenen anderen inval gedaan (■^d'-tdsiif «ttté'V .V ,. oif- (*y Zie ook de Fianfche, Vertaaling van het Werkje van den Heer Lomonosfof over de Oude Hiftorie van Rusland, gedrUKt te Parys in het iaar 1773, pag. 52—68. I (f) Zie onzen Schryver Tonie I. pag. 61—66, ff  Gefchiedenis van Rusland. onder Igor hunnen Vorst, by welke gelegenheid zy vreesfelyke verwoestingen .aanregten in Btthynie en de nabuurige ftreeken. Doch zy wierden naderhand te water en te lande geflagen, en genoodzaakt wederom te keeren (*> , Veel merkwaardiger nogtans was de inval van Swiatoflaf den Zoon van Igor. Deze Krygsheld behaalde in het eerfte verfeheide Overwinningen op de Petfchenegen, by de Griekfche Schryvers Patzinakoï genaamd,gelyk ook op de Khazaren en Hungaren, allen Volken of Stammen der Hunnen mTurken^n herkomftig uit Opper AJie beoosten de Volga en de Cajpifche Zee. Waar na hy voornam om over de Zuidelyke Gewesten zyn gebied uit te breiden, en op de oevers van denbeneden Donaw zynen zetel te vestigen. ; Ten dien einde beöoorlogde hy dat gedeelte der Bulgaren, die zig in het benedenfte gedeelte van bet Oude Mèfa tusfehen de Bergketen van den. Hémus, den Donaw , en de Zwarte Zee , nedergezet , en aldaar den Christelyken Godsdienst omhelst hadden. Terwyl hun andere Landsge* nooten in het Oude Vaderland waren blyven. vvoonen. Te weten in het Zuidelyke gedeelte van het Gewest van Kafan ,1 en by de Volg». Welken naderhand tut het Mahometaanfche geloof overgingen. (*) Ibidem psg. 14—-85. Algim.Buiu V. DeeuN.IV*. fik  ■' 49° Gefchiedenis van Rusland Swiatoflaf bemagtigde Perejcjlavetz hunne Hoofdftad en verder hun geheele Ryk. En dreigden den Griekichen Keizer: Doch hy vondt aan .hem eenen fterker tegenpartyder: Te weten aan Johannes Zimiskes, die, na het ombrengen vaniV/hefirus, het Ryk bemagtigd had, Zimiskes, den .Oorlog onyermydelyk ziende, rustte zig toe, om tegen den Zomer den Hemus over te trekken; dog Swiatoflaf was eerder gereed, en deed eene onderneeming op ^drianopolis, die voor hem ongelukkig afliep. De Griekfche Keizer, gereed zyndCj trok eindelyk in het voorjaar over het Gebergte in Bulgarie. . Hy veroverde Perejcjlavetz en eenige andere plaatfen, en behaalde de-Overwinning in eenige gevegten, en drong eindelyk den Rusfifchen Vorst met zyn Leger, om zig in en om Durojloros (thans Driftra, of ook wel Silifiria genaamd) te verfchansfen; by welke gelegenheid twee Veldflagen geleverd .wierden tusfehen de Grieken en de Rusfen, waar van eenige onhandigheden opmerkelyk zyn. Want in den tweeden fkig, om den eerflen voor by te gaan, fheuvelden 15 of 16000 van de Rusfen of van hunne bondgenooten: Daar 'er van de Grieken welker Leger in het geheel niet boven de 25000 Mannen fterk was, op het flagveld flegts 350 omkwamen, maar nogtans de meesten min of meer gekwetst waaren Waar uit ten allerduidelykfte blykt de ongelykheid der Wapenen, het zy tot aanval af tot ver- dee-  Gefchiedenis van Rusland. 49Ï deediging van de eenen en van de anderen: En de onverfchrokke moed en ftandyastigheid der Rusfen, om met zooveel nadeel nogtans de zege te betwisten. De wakkere Swiatojlaf redde zig nogtané door zynen tegenweer en onderhandeling, en bedong, den vryen aftogt met zyn Leger, dat van 60,000 Mannen op 22000 verminderd was. Doch hy wierd in zyne te rug reize naar Rusland met eenig Volk, dat hem verzelde, door de Patzinakeh gedood (?> Onder zyn' Zoonen, die het ryk verdeelden, was'er een Vlddimer, bygenaamd de Groote, die, na het fneuvelen zyner broederen'in burgerlyke Oorlogen, de Vorst van geheel Rusland wierd* Deze Vladïmer , waar van gezegd word dat hy eenyverig voorftandcr der Afgoderye was, verkoos nogtans om van geloof te veranderen , en eenen anderen en reedelyker Godsdienst onder zyn Volk in te voeren. Hy was fchrander genoeg,om de mogelykheid van die verandering te begrypen. Te weeten by een Volk, dat door zyne woestheid en onwetenheid zelve geene of weinige vooroordeelen heeft, en derhalven zeer gefchikt is, om zig tot meuwigheden te plooien. Waarby kwam , dat hy & niet (*) Tom. tt pag. 01-105. Zie ook LmwnoftfW W*** En k Buu hütoire du Bas Empire Tome" XXL p.g. Kk %  492 Gefchiedenis van Rusland. niet alleen door de Griekfche en Latynfche Chtfe* tenen wierd aangezogt, rhaar ook doord* Mahe. metaanfcbe Bulgariers s en zelfs door Joden, die onder de Khazariefs woonden iri het Taurifche half Eiland naderhand de Krim genaamd. Op welken laatften nogtans geene de minfte acht wiefd geflagen , als een Volk dat onder veele andere Volken verftrooid was. Vladimer wilde ondertusfchen zoo eene keuze niet doen zonder onderzoek ; en ten dien einde vaardigde hy tien fchrandere lieden uit zyn Volk af, om in verfeheide'Landen de Zeden en Godsdienstplegtigheden te onderzoeken. ■ Deze Afgezanten begonnen hunnen togt by de Bulgariers beoosten Rusland, en vonden by hen en hunnen Mahometaanjcben Godsdienst niets, dat hen eenigzins kon aanlokken van wegen de armoede en de woeste Zeden. —- Na genoeg hetzelve denkbeeld vormden zy zig van het toenmaaljche Duitsland, en van de armoedige Latynfche Kerken van dat gewest —- „ Maar wanneer 3i die verftandigeBarixrsrcn Czegt-onze Schryver) „ te Conftaniinopelen waaren gekomen en het „ uiterlyk aanzien van den Kerkdrenstin de pra'gtt,, ge Kerk, Na den dood van Jarojlaf in bet jaar 1054. wierd Rusland wederom verdeeld onder zyn Zooren, volgens de gewoonte der tyden. Het geene ook in het vervolg heeft plaats gehad. Ook leveren de verdere gefchiedenisfen van hetzelve niet meer wetenswaardige omftandigheden op, dan die van fi*È Westelyke Europa in die zelfde tyden vnn onkunde; en niet, als binnen en buitenlandfche Oorlogen , Wreedheden en Verraaderyen. Kortom zaaken , die door den verren afftand der tyden en plaatTen thans weinig opmerking verdienen. Meer opmerking verdient de inval der Mongafèti oj Tataren, omdat de Rusfen daar door, zoo als de Westelyke Volken van Europa door de kruisvaarten, meer betrekkingen met de Afiërf «kregen hebben. . Doch tot hun ongeluk , alzoo zy door Afürs wierden overflroomd : Daar de Westelyke Europeanen integendeel in Afii invallen hebben gedaan, en eenige ftreeken daar van overheerd, en voor een tyd lang behouden hebben, . De zwervende Volken van Opper-Afie, m het algemeen bekend onder den naam van Turken, en in bet byzonder onder die van Hunnen , 0- oours,Tatars, en Mongolen of Mcngalen,baöten ö al (*) Ibidem pag. 14-—152. Kk 4  49Ö Gefchiedenis van Rusland. al van de vierde Eeuw af invallen in Europa onder den naam van Hunnen gedaan , na het overtrekken van de Volga, en van den Don of Tandis 'der Ouden —.Langs dezen weg kwamen de Mongalen in het begin der dertiende Eeuw insgelyks, en onder de aanvoering van hunnen Grooten Overwinnaar Gengbis of Zingbis-Khan; of liever ouder die van eenen zyner Veldheeren /wanneer zy, na het overweldigen van eene Horde van Turkfehen afkomst, en van het Oude Volk der ullanfy, eene groote Overwinning behaalden op de Rusiën omtrent het jaar 1223 , die door veele Verwoestingen gevolgd wierd. In het jaar 1237 deden zy wederom eenen grooten inval onder de aanvoering van BatouKban, Klein-Zoon van den Grooten Gengbis. Zy veroverden niet alleen de Stad Vokdimer, maar ook verfeheide andere Steden van Rusland, en drongen door tot vry digt by Nov-Gorod, doch keerden aldaar terug, na allerwegen groote verwoestingen aangeregt te hebben. Van dien tyd. af bleef Rusland onder verfeheide kleine Vorften verdeeld , die van de Mongols of Tataren afhanketyk waren, en die fchatting betaalden aan den Khan, die zynen Zetel oprigte hy de Volga, in die fteppen of vlakke Velden tusfehen den Dnieper en den Jdik, die by de Oosterlingen Kaptfbak genaamd worden. ' En deze plaats was ^/genaamd na het Hof van den pan. Dit geflacht van Kbans wierd in het einde • van  Gefchiedenis van Rusland. 49? van de veertiende Eeuw door den Grooten Titnouroverwonnen: Doch hun nageflagt bleef regeeren in die ftreeken, en de Khans van de Krim van den naam van Gherdi zyn uit hen voortgekomen (*)• Wat nu verder de Rusfen aanbelangt, die bleven niet alleen afhankelyk van de Tataren: maar zelfs zoo verre, dat 'er voorbeelden van Rusfifche Vorften voorkomen, die te Seraf, op beve! van den Khan, geregtelyk veroordeeld en ter dood gebragt zyn (f). In dezen veragtelyken ftaat leefden de Rusfen wel omtrent 240 jaaren tot aan de regeering van vanVafiliëvitsch den derden van dien naam. Ten tyden van dezen Vorst, die in hetjanr 1462 aan de regeering kwam, waren 'er by de Mongols (pïTataren zoo als men die noemt) onderfcheide Khans of Vorften, die over verfeheide afdeelingen, van het Ryk van Kaptfbak regeerden , het welk door Baton-Khan wel eer opregt was.' Dus regeerde te dier tyden Badgi Gherdi en zyn' nageflagt in de Xrim. Een ander geflagt te Kajan — Een ander te Aftrakan, enz. — Dit gaf gelegenheid aan dezen Ivan Vaflïèvitscb om over de Tataren te zegenpraalen. ■ Doch te vooren (omtrent het jaar 1475)bedwong ' hy' (») Tome It. pag. 22-41. Et Hifi, de Genghiskan par Petis, te ia Croix pa*. 4P6—5°5et) Tome II. pag. ü6—13«- & ISÓ, 148. Kk 5  498 Gefchiedenis van Rusland. hy die van Nov-Gorad, die tot dien tyd toe een byna onafhankelylc Gemeenebest hadden uitgemaakt, en flegts onder de Rusfifche Vorften in byna dezelve betrekking zig zeiven geregeerd hadden,als thans de Ryks-fleden in Duitschland ten opzichten van die Vorften doen,welke van dezelven Befcherm- of zogenaamde Schutsheeren genoemd worden. Kort na dien tyd geraakte Ivan in Oorlog met de Tataren, en behaalde eene merkelyk e overwinning op hen, waar in de voornaamfte Khan van dat Volk fneuvelde. Eenige jaaren daarna bemagtigde hy de Stad Ka/an, daar hem eenige verdeeltheden onder de Tataren gelegenheid toegaven. Hy vergenoegde zig met een Tataars Vorst aldaar in het bewind te ftellen. Doch die van Ka/an bleven niet lang in die Onderdaanigheid. . Behalven zyne Overwinningen op de Tataren en op de kleine Vorften van zyn geflagt, heeft Ivan ook groote en wyduitgeftrekte veroveringen gedaan in deNoordelyke en Oostelyke Gewesten van het eigenlyke Rusland; doch die op zig zeiven van weyaig belang gerekend konden worden, door de onvruchtbaarheid van deze bev roorene wildernisfen en de woestheid derzelver bewoonders,hoewel dé uitgeftrektheid daar van die van veele groote en magtige Landen overtrof. Hy CO To:ae II. pag. 24S—«230.  Gefclnedénis van Rusland. '499 Hy overleed op het einde van het jaar 1505. Onder zyn beftier kan men zeggen, dat Rusland voor het eerst eenige beginszekij van betrekking tot het Westelyke Europa verkregen' heefc. Zoo dat hy eenen kunftenaar uit Halten heeft gelokt, die de Rusfen voor het eerst Onderwees in de Bouwkunde, en hen'ook leerde Gefchut gieten, waar in zy hunne nabuuren de Zweden nog voorgegaan zyn O . Hy wierd door zyn' Zoon , Vafüi Ivanovitsck genaamd , opgevolgd. Die ook verfeheide Oorlogen met zyn nabuuren beeft gehad , zoo als met de Polen en met de Tataren van Ka fan, aan welken laatften hy eenen gegeven heeft, want dus waren de tyden veranderd. Dit Opperhoofd, Sbeïk-Ali genaamd , mishaagde aan die van Kafan , en zy verzogten 'hulp by Mendeli Gberaï Khan van de Krim, die hun zynen Zoon, ' Sablb Gberaï genaamd , toezond; en Sbeïk AU wierd van den troon geftooten. Dit gebeurde in of omtrent het jaar 1521: En in het jaar 1524, zond Vafilï een groot Leger naar de kant vmKafaa. om hier over wraak tè nemen. Welk Leger niet anders zynde als eene woeste hoop van onbedrevene menfchen , door de hinderlaagen der Vyanden, en nog meer door gebrek van levensmiddelen ten grooten deele omkwam, eer het wederom in Rusland kön te rug komen. (*0 Tom- II. pag. 248-29c.  503 Gefchiedenis van Rusland. . In het jaar 1530, liet de Groot Vorst wederom eenen nieuwen Krygstogt doen tegen die van Kafan, welke in zoo verre gelukte , dat de Stad door de Rusfen wierd ingenomen: Doch het Kas» teel of de binnenvesting bleef zig verdedigen , zoo dat 'er een verdrag wierd gefloten, en het Rusfifche Leger aftrok: En Vafili gaf aan die van Kafan eenen anderen Vorst , die nogtans kort daarna door hen gedood wierd , en Sahib Gberaï wederom herfteld. Verder is 'er onder de regeering van dezen Groot Vorst Vafili niet veel aanmerkenswaardig voorgevallen, en hy is overleden in het einde van het jaar 1533, (*) Zyn' Zoon Ivan. Vqfilièvitsch (de vierde van dien naam) volgde hem op nog maar ruim drie jaaren oud zynde. Zyne Moeder beftierde het Ryk met zekeren Knias (of Prins') Obolenski: Doch zy overleed in jaar 1538. Waarna verfeheide Ryks-grooten zig het beftier aanmaatigden, en veele geweldaadigheden in hetzelve oeffenden. Het geene eindelyk den jongen Ivan begon te verdrieten , die in zyn veertiende jaar getreden zynde, openlyk verklaarde zelfs te willen regeeren. Hy voerde dit ook uit, en liet. eenen Prins Tcbouiski ter dood brengen. Toen hy twee of drie jaaren ouder was in het jaar 1547, liet hy zig kroonen, en nam den Titel aan van Ijar of Tfaar, daar zyne Voorzaaten die van Velikoi Knisz C) Tom. II. pag. 2oc-5i2i  Gefchiedenis vefi Ras land. 501 K'maz of Groot-Vorst gevoerd hadden. Hy nam ook tot zyne Gemaalin de Dogter van eenen Roman Jourivïtch, weike Vorftin veel verftand had en van eenen zagten aart was , en dus zyn woeste zeden en driften, en wreede fegeering merkelyk temperde.Zoo fat Ivan niet alleen zyn gedragveel» verbeterde, maar ook het beftier van zyn Ryk, waar in hy bekwaameLieden begon te gebruiken, en wel te regeeren (*). Men ondervond dit ook in het beftier der buitenlandfche maaken: En ten dien einde begreep hy, dat eene verbetering in de Rusfifche Krygsmagt hoog nódig was. Dezelvfe had , tot dus verre, enkel beftaan (zoo als wel eer by genoegzaam alle de andere Volken van Europa) in het opontbod van den Adel, waar van de aanzienelykften als opper en minder Bevelhebberen dienden, en ook wel ieder een zeker getal der Boeren van zyn Lahderyen of Krygsleenen ten Oorlog voerde. Welk Voetvolk flegts met pyl en boo« gewapend was, en geene de minfte denkbeelden had van eenige Kfygstugt of Wapenoeffening. " Ivan, die dit gebrek befpeurde, vond goed om eer, foort van altyd onderhouden Krygsvolk op te rigten, zoo als 'by de Turken, en ook by de Westelyke Volken van Europa was gefchied. Doch dit nieuwe Krygsvolk van den Ifaar geleek meer (*) Ibidem Tom. III. pag. 1—24. <•  502 Gefchiedenis^van Rusland. in wapening mzr deTiirkfche Janitzers, dewyl het enkel met musketten en fabels gewapend was, daar het Voetvolk der Westelyke Europeanen toen ter tyden, behalven het fchietgeweer,meest lange pieken, voerde. Deze nieuwe Krygsbenden kregen den naam van Streltzij en wierden toen de geregelde Krygsmagt van het Rusfifche Ryk (*> Toen ter tyde waren de Tataren van Kqfan, wederom onder malkanderen oneenig, waarvan de Tfaar zig bediende. Zy hadden hunnen Khan Sdmb verdreven, en daarna wederom ingeroepen, waar uit eene Oorlog ontftond , die in het jaar 1547, fchynt begonnen te zyn 5 en die door de verovering van de ftad Kafan in het jaar 1552, en door die van Afirakan twee jaaren laater geeindigd wierd (f). Deze Overwinning op, de Tataren befliste ten eenemaale hunne toekomende afhankelykheid van Rusland, dat zoo lang onder hun juk gezucht had. Alleen bleef de Horde, die zig in de Krhn had nedergefbgen, nog lang daarna ontzaggelyk voor Rusland door haare invallen in het Zuidelyke gedeelte van hetzelve, zoo dat zelfs een ftroopend Leger van dit Volk in't jaar 1571, de-Voorfteden van de Hoofdfiad Moskvd (die Wy Moskovi ge- <*) Tome III. pag. 25 & 26", Ct) Ibidem pag. 37—50.  Gefchiedenis tan Rusland. 503 gewoon zyrj te noemen) verwoestte en in den brand ftak (*). Door zyne behaalde voordeelen wierd Ivan aangemoedigd , om zyn Ryk insgelyks aan de Noordwest zyde uit te breiden. Doch voor dat dit gebeurde, had hy eenen kortftondigen Oorlog met Guflavus Vafa, Koning van Zweden , die nogtans van geene aanmerkelyke gevolgen was , noch van de eene, noch van de andere zyde (f> Het Gewest door de Duitfchen Lyfland genaamd , van het welke de inwoonderen onder de Tchoudifche Volken en taaien behoorden , was door eene Ridder-Orde, die in Duitschland.in de twaalfde Eeuwe opgeregt was, veroverd, en de inboorlingen, met het zwaard gedwongen tot het aannemen van den Christelyken Godsdienst, en verder tot lyfeigenen gemaakt. Deze Ridders, door andere Duitfche fortuinzoekers verfterkt, waren tot zoo een vermogen opgeklommen, dat zy'met hun nabuuren de Rusfen oorlogden, en hadden zig ook weten te be-. dienen van de zwakheid van Rusland veroorzaakt door de inlandfche verdeeldheden en de invallen der Tataren, en fchynen fomtyds aanvallers geweest (*) Tome III. p'g- 8c. De Stad Moskow was in het midden der twaalfde Eeuw .geftigt, en in het iegin der veertiende wierd zy de Hoofdftad vao het Ryk. (f) Ibidem pag. 52 & 53'  504 Gefchiedenis van Rusland. weest te zyn. Doch de zaak was van gedaantff veranderd. De Tfaar had toen een foort van geregeld Krygsvolk : Te weten de Streltzen , dat talryker, en waarfchynelyk zoo goed was, als de Duitfche Landsknegten van den Grootmeester Wilhelm van Furftenherg.• En daar-en-boven overftroomde hy het Land met zyn Kozakken en Tataren^ Jen vernielde alles. Ook bemagtigde hy Narva , Dorpat, Fellin en andere Steden , zoo dat de toenmaalfche Grootmeester zig eindelyk moest werpen in de afmen van den Koning van Polen. Deze Grootmeester (Gothard Keiler genaamd) was de opvolger van Furjlenberg, die doof de Rusfen was gevangen genomen, en van dezen Ketler zyn de Hertogen van Koerland afgeftamd, welk geflagt in het begin dezer Eeuwe is uitgeftorven. Zo dat Ketler dat gewest als een Vorftendom voor zig hield, dat nogtans Leenroerig van de Kroon van Polen zoude zyn, daar hy integendeel Lyfland aan den Koning van Polen (Sigismundus den II.) afftond: Hoewel nogtans een gedeelte van hetzelve, Eflland genaamd, met de daar in gelegene Stad Reval zig onder de befcherminge van Zweden had begeven. Dit veroorzaakte eenen Oorlog tusfehen Rusland en Polen, waar van de uitkomften verfchillende waren; en waar by Zweden zig ook voegde tegen den Tfaar: Welke Oorlog eerst geëindigd is in het begin' van het jaar IJÖ2, op het einde van de regeering van Ivan, nadat de wakkere Stefanus Battori, toeo  Qgfcbiedenis van Rusland. So$ foeri Koning, van Polen, veele voordeelen op de Rusfen behaald had, die ook in Karelie en Eftland door de Zweden aangetast wierden, terwyl Battori de Stad Pleskof belegerde ; zo dat 7 f aar Ivan genoodzaakt wierd, om eene nadeehge vreede te maaken, waar by hy met alleen het veroverde in Lyfland, maar zelfs de Stad en het omliggende Land van Polotsk aan Polen gedwoneen was af te ftaan (*)• , , • Terwyl Rusland aan de Westzyde dus meer verloren, als gewonnen had, wierden de grenzen na het Oosten op eene zeer aanmerkelyke wyze uitgebreid. Ik bedoel de verovering van Zerit en de verdere wyduitgeftrekte Gewesten , die het-Noordelyke gedeelte van geheel Afia uitmaaken, en die gemeenelyk onder de benaammg van Siberië bekend zyn \ doch die nogtans ten grooten deele 6 en na T/aar Ivan , ontdekt en door de Rusfen in bezit genomen zyn ; alwaar zy dan ook veelvuldige Volkplantingen opgeregt hebben ' Zo dat déze Ajiatifcbe Gewesten tegenwoordig tot Rusland in dezelve betrekking fchynen te zyn, en tot den aanwas van rykdommen van hetzelve te dienen, als de Overzeefche bezittinaen in America van de Westelyke Volken"van Europa , en minder gevaar loopen 6m zig van hun oude Vaderland af te fcheurem Doch wy komen ter zaake. ^ (») Tome lil. pag. 53—63- & Pag' 70—94« A£Gem.Bibl.V.Deei*N.IV. LI  5oö Gefchiedenis van Rusland. Het fchynt, dat het eigenlyke Siberië, dat is het Land, dat aan de Overzyde van het Ouralfche gebergte na den Jrtiscb en Ob zig uitftrekt, min of meer by de Rusfen bekend was. Een Vorst of Khan van dat Land had, al kort na ie verovering van Kafan^een foort van fchatting aan den Tfaar betaald. Doch het was niet voor het einde van de regeering van Ivan, dat de verovering van hetzelve gefcbiede: En dat wel op deze wyze: De Kozakken van den Don, een foort van Rus» fifche wegloopers en een manhaftig Volk, gehard door de aanvallen der Tataren; maar dat te gelyk naauwelyks geoordeeld kon worden onder Rusland te ftaan, maakten de gemeenfchap met Aflrakan door hunne Veelvuldige rooveryen byna niet mogelyk, dan met fterke verzellingen van Krygsvolk. Dit was de oorzaak , dat de Tfaar in bet jaar 1577, een leger afzond om hen te beteugelen, waar door eenige duizenden de vlugt namen in de rtabuurige Steppen of Woestynen: En onder dezen was een van hunne Opperhoofden of Attaman, genaamd Jermak Timoféef die de Volga, en verder de Karna op, vlugte met eenen grooten hoop Volks en zyne fchuilplaats zogt in Permïa,.hy zekeren vermogenden man, genaamd Strogonof, wiens nazaaten nog heden eigenaars zyn van eenen grooten plek Lands in het Zuiderdeel van dat Gewest. Deze Strogonof door die roofvogels overvallen, ver-  Gejcbiedenis van Rusland. 507 verdroeg zig met hen, en bezorgde hun Levensmiddelen, Kleederen, Schietgeweer, en Krygsvoorraad: En het was niet dan in den voortydvan het jaar ijSo, dat Jertnak met zyn Volk zig aan de overzyde van het Ouralfebe Gebergte bevond, by een riviertje Tagil genoemd, alwaar hy fchuiten liet bouwen, om daar mede met het open water in de maand Mey af te zakken in de Toura, en van dezelve in den Tobol, en van daar in de groote rivier de Irtiscb , waar omtrent de Hoofdftad van den Tataar/cben Vorst Koutjchoum geleden was3 welke Sitör O was genaamd' Al het welke nogtans niet zonder menigvuldige gevegten onder wegen kon gefchieden. _ Het Volk van Jerrnak, dat gezegd word 1600 mannen fterk geweest te zyn, wanneer hy het Gebergte overtrok , was toen , dewyl hy door veelen verlaaten was, die met hunnen buie wederom gekeerd waren, omtrent op 500 mannen verminderd, en des niet tegenftaande overwon hy Koutchoum en zyn Tataren, en bemagtigde deszelfs hoofdplaats. Het eerfte dat hy deed , was eenen van zyne Bevelhebberen met eenige Kozakken af te vaardigen, om den Tfaar kennis te geven van zyne Overwinningen; om daar door vergiffenis te ver- f*) Waarvan het omliggende Gewest den naam van gjf Jieend heeft, die naderhand onëigenlvk aan het heele NoC rfe'yke gedeelte van Afta is gegeven. LI i  5c8 Gefchiedenis van Rusland. krygen, het geen ook gelukte : En behaTven de vergiffenis, wierden nog belooningen en 500 mannen tot verfterking afgevaardigd: Doch eenige tegenfpoeden deden dit Volk merkelyk verfmelten. Ondertusfchen fneuvelde Jermak in een gevegt, en de Kozakken, zeer verminderd zynde, verlieten Sibir, kort na den dood van Tfaar Ivan. Doch onder zyn' opvolger wierd deze verj overing wederom ondernomen in het jaar 1586, en in het volgende wierd Tobolskoi door de Rusfen geftigt (*_). Wy moeten ons indedaad verwonderen , dat deze Jermak, met een' hand vol Volks , de verovering heeft durven ondernemen van zo een afgelegen gewest: En in dit ftuk fchynt hy nog ftouter geweest te zyn , dan Uerdinand Cortez, die wel, het is waar,met eene even kleine hand van Volk meer Milioenen van Mexicanen of van andere inwooneren van Nieuw Spanje heeft onder het juk gebragt,dan deze Kozak honderd duizenden: Doch daar is geene gelykheid tusfehen die Volken. De Tataren, die Jermak overwon , waren van denzelfden oorfpronk en van hetzelve Volk, als die Mongalen , die onder Genghiz eft Timour-Khan zoo magtige Veroveringen in jlfia hadden gemaakt, en zelfs Europa hadden doen beven; daar Cortez enkel te ftr'yden had met menfchen , waarvan men naauwelyks zeggen kon», da* O Tome III. pag. 99—131*.  Gefchiedenis van Rusland. 5°9 dat zy van eenige aanvallende en verdedigende wapenen voorzien waren ; waarvan het tegendeel van deze 4** waar was , die alleen door de Musketten en eenig ligt gefchut van te Kozakken overwonnen wierden , dewyl het buskruid hun nog onbekend was : En dit hadden zy alleen niet de Mexicanen gemeen, Wy gaan nu wederom over tot Ivan Vafüizvitscb, die in het begin van het jaar 1584 kwam te overlyden C*> Men heeft zig van hem ver? fchillende begrippen gevormd. In de laatere tyden hebben hem de Rusfen aangezien als eenen der Grootfte Vorften, die, zoo hy langer geleefd had zyn Volk merkelyk hervormd zoude hebben- L doch anderen, en voornamelyk de buitenlanders , als een gedrocht van wreedheid , _ dat alleen genoeg was om alle vorderingen van zvn Volk te verdoven (f)- De fchets der Gewoonten en Zeden van het Rubfifche Volk, door onzen Schryver gemaakt (§), toont ons , dat hetzelve door eene alleraffchuwelykfte Overheerfching niet voorwaards was gegaan In plaats van nevens de andere Europifche Volken van de zestiende Eeuw merkelyke voortongen te maaken in het verkrygen van kun. dbheden,dat anderzins wel in zekere opzichten v*.p > de (V) Ibidem pag. I3'« . pag. 64—76- ^ 13*—»5&! (§) -W-s P^. »59—^ LI 3  510 Gefchiedenis van Rusland. de meening van Ivan fcheen , wierd echter dit alles door zyne geweldige Regeering meer eli meer uitgebluscht, en de allerveragtelykfte flaaverny by grooten en kleinen ingevoerd. Nogtans merkt onze Schryver aan, dat onder zyne regeering de Boeren nog geene lyfeigenenzyn geweest, alhoewel het waar was, dat zy geene Landeryen in eigendom bezaten : Maar dat zy eerst onder de volgende Regeering aan het Land van hunnen Heer verbonden , of tot Lyfeigenen gemaakt zyn CO. Ivan wierd door zynen oudften Zoon Feodór Ivanovitsch opgevolgd, die zeer zwak van lig-' dhaam en geest was, en door zyn' Vrouws Broeder, Bons Godunof of Godounof genaamd, geheel i beftierd wierd. Deze Feodór of Fêdor kwam in het jaar 1598 te fterven: En hy was de laatfte der Rusfifche Vorften die van Rurik afgeftamd waren. Hy had nogtans eenen jonger' broeder gehad , Dimitri genaamd , die al in zyne eerfte jeugd te Ouglitsch (zoo men meende) heimelyk op bevel van Boris van kant was gemaakt; en by gebrek van mededingers, clie zig hier tegen zouden hebben durven verzetten , volgde deze Boris Godounof , broeder van de Tfaritza Weduwe van Fêdor, hem in het Ryk op. Deze Bons , die een fchrander en bekwaam •man was, gedroeg zig in het algemeen wel en na den' O Ibidem psg. 167 & 168, 245 & 246,  Gefchiedenis van Rusland. 51? den zin der Rusfen in .het"beftier, niettegenflaande het zo evengenoemde vermoeden aangaande den dood van Dimitri'. Doch het liep eenige jaaren aan, eer hy de uitwerkzelen ondervond van de verkleving van het Rusfifche Volk aan het geflagt van hunne oude Vorften, hoeveel reden zyookmogten hebben om IvanVafilievitsb te haaten. Deeze omwenteling gebeurde op zulk eene wyze, dat, zoo het geval verder van onze tyden af was geweest, en niet zelfs in onzen leeftydiets diergelyks was gebeurd (*), men het bezwaarlyk . zoude hebben kunnen geloven. Een Rusfisch Jongman, genaamd Jachko (J* cob) Qutropkf, die Monnik was geweest^ onder den naam van Gregori, (veel gelykems in de uiterlyke gedaante hebbende met den jongen Prins Dimitri, die te Ouglitscb vermoord was) vlugtte uit zyn Klooster naar Polen , en wierd hiertoe als een bekwaam werktuig gebruikt. • Hy had zig in Polen in den huisdienst begeeven van eenen Prins Wismówiski 5 en dit was de weg , waar door de Koning van Polen de gelegenheid kreeg, om Rusland zoo niet onder zyne. & ai» <•*) Ik bedoel den berugten Pougatfihrf, een' Kozak van den. ■DpV die in de jaaren ,773 en I774 zoo veel verwoester» Sef aangeregt in de -2M ■ Oo*l,ko ftreeken van " die aan de domme inwooneren van de m,a en van de J. had Meeten wy, te maaken , dat hy P^r *«fo *ft . 4* reeds in het jaar 176a was overleden. h\ 4  512 Gefchiedenis van Rusland; afhanfceJykheid te brengen ; ten minften door burgerlyke Oorlogen te ontrusten en te verzwakken. Eenige Poolfche Grooten namen deel in deze onderneming; waar onder Mnisfcbek Palatyn van Sendomir , die naderhand zyne Dogter aan deezen ge-waanden Demetrius ten huwelyk gaf: Zoo dat hy (Dimitri) met eenen hoop van vyfduizend mannen Poolsch Krygsvolk,aan den kant Van Tchernigof, Rusland introk, en begunftigd door den opftand der Donfche Kozakken en andere inwooneren der Zuidelyke gewesten, behaalde hy eenige voordeelen op Boris, die in den yoortyd van het jaar 1605 , fchielyk kwam te fterven, door vergift (zoo men meende) dat hy zoude ingenomen hebben. Hy wierd opgevolgd door eenen Zoon genaamd Feodór, die in weinig tyd voor den tegenpartyder moest bezwyken» eri ter dood wierd gebragt (*), Dus fteeg deeze bedrieger op den troon van 'Rusland in de zomer van het jaar iöoj; en men kan zeggen, dat hy zig in dien verhevenen fiaat •wel gedroeg; doch met dit alles kon hy den haat en de jaloersheid der Rusfen tegen de Poolen, die hem in groot getal verzelden, niet beletten, te meer omdat hy uit dat Volk de Dogter van den Palatyn van Sendomir ten huwelyk nam. De Poolen , die by hem waaren 3 gedroegen u ' i ' zig • (*) ïoaae JU. pag. 026—$53-,  Gefèbiedenis-van Rusland. 5*3 rf» te Mosktm nu en dan zeer flegt en baldaadig; on gelyk veragting en fchimp de menfchen, hoe laag men die ook mag begrypen m flaaverny verzonken te zyn , allergevoeligst treft, en het verfchil van Zeden en van Godsdienlhge begnppen niet alleen op Europeanen, maar ook op Mèrs invloed heeft, zoo is het niet vreemd, dat de Rusfen, als een tusfehenzoort van menfchen van'die beide Waerelddeelen, daar- msgelyks vatbaar voor waren: En dit was de oorzaak van het ongeluk van dezen gewaanden Demetrius, Een Prins Vafili Ivanovitcb Tchouïski was het hoofd van de zaamenzweering, die in de maand Meyvanhetjaarróoóteruitvoeringgebragtw^rd ^Dimitri, die niet wel oP zyne hoede was en een gering getal van zyn Volk 5 waarop hy behuwen kon, bybem had, fneuve,de by deze gelegenheid, gelyk ook veele Poolen, die m. Üwaaren, alsook eenige Rusfen, die bent den troon verheven (*)• . Deeze Tcbouiskï had veel tegenpartyders onder de Rusfifche Grooten, die hem als Vorst haat toedroegen • en onder het Volk ftond een meuwe gewaande Demetrius tegen hem op, behalven nog eenige andere hoofden van wederfpannehngen , die ig vandeligtgeloovigheidderzelvenbed^n. ($j Ibidem pag. ïS4-r*86- LI *  5Ï4 Gefchiedenis vim Rusland. den. Tegen dezen voerde Tchouiski eenen burgerlyken Oorlog, tot dat in. het jaar 1609, d? Koning van Polen goedvond 1 om Rusland openlyk aan te tasten,, en de Stad Smolensko te belegeren; voor welke Stad hy, door de wakkere verdediging van den Bevelhebber Schein guit Pruis, fen geboortig) tot in het jaar 1611 opgehouden wierd. De Oorlog van den Tfaar Tchouiski, tegen de wederfpannelingen, en hunne verfcheiden Opperhoofden , duurde tot in den zomer van het jaar 1610, wanneer het Volk van Moskoto "tegen hem opftond, en hy afgezet wierd. Dus verviel Rusland'in eenetusfchenregeering, zo men de naam van regeering kan geven aan zodanige hoofdenen partyfchappen, waar onder hetzelve verdeeld was. Deeze nadeelige omftandigheden zouden den Koning van Polen gelegenheid gegeven hebben, om zynen Zoon Vladislaw (of üladifaus zoo.men hem gemeenlyk noemt) op den troon van Rusland te plaatfen, mits dat die tot de Griekfche Kerk overging. Doch Sigisynmdus fcheen van andere begrippen te zyn; eh liever eenige Provintiën van - Rusland te willen affcheuren, en door verdere verdeeldheden den val en het bederf daar van te voltooijen. Smolensko bleef het ondertusfchen lang uithouden,, en wierd eerst, na eene verdediging van een en twintig maanden, veroverd. Behalven het Leger voor die Stad , hadt de * ;1 ' ' Ko,  Gefchiedenis- van Rusland 5*5 Koning van Polen nog een ander onder bet bevel van eenen Jelkofski, of liever Solkie^ki: En d£ leger trok naar Moskow en bezette d,e fetad. bn Tchouiski wierd overgeleverd en gevangen naar F», fes gevoerd, alwaar hy ftierf (*)• n deeze onhandigheden kon de Koning van Polen ligt begrypen, dat Rusland een te *yd uitgelekt Land was, om,een Wingewest van lo £te blyven. Ondertusfchen hadden de §*we| Laaryen der Poolen in Moskof hen geheel * vvandfchap gebragt met de inwooneren van dié l oote Stad ;Sen de***, hadden al by zel ^ . ^ ^ jn bef ^ Stukje van dit Deeh (f) Tome III. pa?> ZW^lW: (|) ibidem pag. 335—è6u  gl6 SGHIMMELPENNINCK, over e*** IV. Verhandeling over eene wel ingerigte Volks regeer ing door Mr. R.J. Schimmelpenninck, Practizeerend Advocaat te Amfterdam, uit het Latyn vertaald, door Mr. A. B Swart. Te Leyden, by Frans de Does, 1785. Ts hef in de tegenwoordige tydsomftandigheden? 4- waarin van den eenen kant de vryheid van ons Vaderland belaagd wordt door voorftanders zq van eene eenhoofdige ajs van eene Aristocratifche cabaal, en van den anderen kant veele braaven zich bevlytigen, om de verwaarloosde voorrechten van onze oorfpronklyk vrye Republiek uit haaren vervallen ftaat weder te hetftellen , is het, zeggen wy, thans van het uiterst aanbelang voor alle inwooners dezer Republiek , die eene waare liefde voor het welzyn van hun Vaderland in hunnen boezem koesteren, om een regt denkbeeld te vormen van dat geen, waarin de vryheid van eenen Burgerftaat eigenlyk gelegen is , en hoe deszelfs regeering moet ingerigt zyn} zal die Vryheid ongelchonden bewaard worden; wy kunnen niet nalaten aan Vaderlandlievende Lezers tot dat einde aan 'te pryzen, de onlangs uit het Latyn vertaalde Verhandeling van den Heere Mr- R. J. Schimmelpenniwck, over eene ivelingerigte Volksregeering. Wy zullen niet uitweiden in breedvoerige loftuitingen,maar alleenlyk eene korte fchetsvan, en de eene en an- de«  welingerigie Volksregeerwa. S*f dere pasfage uit, die Verhandeling zelve aan den Lezer voordragen, terwyl daaruit van de waarde van dit Werkje overvloedig zal blyken. Dit ftukie is in twee hoofddeelen afgedeeld: in het eerfte wordt de waare aart eener Volksregering, en in het tweede deszelfs voortreflvkheid, op eene duidelyke wyze voorgeteld, dlz ive me" bondige redeneeringen betoogd en door gefchiedkundige aanmerkingen bevestigd, en eindelyk worden eenige middelen opgegeven, die tot bevestiging van zodanigen regeeringsvorm kunnen ftrekkem Het eerfte hoofdftuk wordt dus behandeld, dat de Schryver, na eene bepaling van eene Volksregeering gegeven te hebben, aantoont, dat eene volftrekte Volksregeering, m welke alle de Bur- 2ers de gemeene belangens bellieren , met het telzvn van eenen uitgeftrekten Burgerftaat met overeenkomt, maar dat daarvan de beftiering aan eenige daartoe door het Volk uitgekozenen Let gelaaten worden, bewyzende hy vervolsens , dat zulks met den aart der ftaatkundige vryheid en van eene Volksregeering geenzins ftrvdig is , maar in tegendeel daarmede volmaakt ftrookt Hierop wordt het ftuk van de vertegenwoordiging in eene Volksregeering voorgefteld, en de vereischten opgegeven , die daartoe noodzaaklyk hehooren, als ie dat bet Volk zelf zyne Keprefentanten verkiest, en 2". dat die Reprefenwm niet tegen wl en dank van bet Volk^  £tS SCHIMMELPENNINCK, over eens ' bet bewind in banden houden. -— Na van het eerfte VèriiscHfce de noodzaaklykheid aangetoond — in *t voorbygaan van 't getal der te verkiezene vertegenwoordigers gefproken — en de verfchillende wyzen , op welke deeze verkiezing kan verricht worden, opgegeten te hebben, gaat de Schryver over om te onderzoeken, wie al tot het recht Van ftemraen moeten toegelaten worden; hieromtrent geeft hy de volgende vereischten op, i°, dat de ftemgerechtigde "er belang by heeft, dat het der Maatfchappy wel gcia, 2° dat by te gelyk doorzicht genoeg hebbe , om een bekwaam oordeel over de belangen van bet Gemeenebesttevellen, ydat hem niets verbinder e ,om naar *t gevoelen van zyn hart zyn ftem uit tc kunnen brengen. Deze vereischten worden vervolgens ieder afzonderlyk breder behandeld, de noodzaaklykheid daarvan wordt door bondige redeneeringen aangetoond, en wyders houdt de Schryver zich bezig, om zodanig eene orde uit het Volk te vinden, die uit leden der Maatfchappy is famengefteld, waarvan ten minfte het meeste deel de gemelde vereischten bezit: Omtrent deze orde Iaat de Schryver zich op pag. 2 r. dus hooren : Ik oordeel dat aan alle de Burgers, die of eenig land van eene matige waardy, of in de Steden eenig huis vry bezitten of eenige ander eigenden^ ■ zoo hét ■maar van dien aait is, dat het veilig bezit daarvan met het behoud van den ftaat zelve verknogt is, het recht van ftemmen moet gegeven worden; mits eek-  welingerigte Volksregeering. 519 échter, dat zy eenen behoorlyhn ouderdom bereikt hebben , niet meer onder de Vaderlyke magt, of dienstbaar zyn , en , voor dat hun het ftemrecht •worde toegeftaan, een plechtig onderzoek , omtrent eenige, 't meest voorkomende, vraagpkken , bet welzyn van den ftaat betreffende, door een daartoe aangefteld perfoon Ondergaan hebbend Het welke hy dan verder verklaart, en eindelyk eenige tegenwerpingen, als die tegen het niet toelaten van het Gemeen in de Volksvergaderingen , worden byjrebracht, töt den weg ruimt : Hierop volgt een onderzoek nopens de zaaken, die het onderwerp der Volksvergaderingen moeten uitmaaken, welke de Schryver voornaamlyk bepaalt, 10. tot bet verkiezen der Volksvertegenwoordigers , zoo wel inde wetgevende, als in de uitvoerende magt,m 2o. het bedanken dier geenen , welker beftiering bun om de eene of andere reden niet èeer bevalt, toonende hy wyders ten duidelykften aan het valfche der ftelling, als of het ook aan ieder vertegenwoordiger zoude moeten vryftaan, wanneer het hem behaagde , zynen post nederteleggen. Eindelyk behandelt de Schryver.de vraag: of bet Vtlk zyne vertegenwoordigers over het kwalyk waarnemen van bun ampt kan flrajfen, 't geen hy ontkent,"indien zulks uit onkunde óf onvoorzigti^heid is voortgekomen, doch met ja beantwoord, zoo het met opzet en ter kwader trouw gefchied is. Dus het eerfte hoofdftuk afgehandeld hebbende  520 SCHIMMELPENNING^, mr eene de, gaat de Schryver tot het tweede over, waarin hy de voordeelen van eene Volksregeering opgeeft en de zwarigheden wederlegt, dié daar tegen worden aangevoerd. Zonder te willen beflisfen, welke de beste regeeringsvorm zy, zoekt de Schryver de voortrefiykheid der Volksregeering uit deszelfs natuur zelve aan te toonen; ten dien einde legt hy tot eenen grondregel voor alle welïngerigte Maatfchappyen dat zy dus moeten gefteld zyn, dat de vereenigde vermogens der bondgenoten zoo gefchikt -worden, dat zy het meest zamenfpannen tot bet algemeen geluk der Maatfchappy en dat zy daar en tegen ten bederve derzelve Maatfchappy niet kunnen misbruikt wordert: Aan dezen grondregel meent de Opfteller dat eene Volksregeering 't meest zal beantwoorden, gevende hy daarvan deze voordeelen op. i°. Dat in eene Volksregeering eene zodanige gelykheid onder de menfchen plaats heeft, dat zy die, welke in den natuurftaat plaats hadt, overtreft. Hier uit volgt een tweede voordeel, de Staal' kundige Wysheid-, naamlyk, welke in eene Volksregeering alleen kan plaats hebben en daarin bellaat, dat degezamenlyke -wil der Bondgenoten gehouden -wordt voor de eenige -wet, door -welke de Bondgenooten verbonden -worden, en dat geene magt in V Gemeenebest kan geduld voorden, die aan deezén wil niet ondergejchikt zys de aart en uitmunten-  welingerigte Volksregeering. £21 teftheid dezer, vryheid wordt vervolgens wede* voorgefteld. Een derde voordeel vari eene Volksregeerifig beftaat hierin , dat dezelve uitmuntend beantwoord aan het eenig doelwit der Maatfchappy, het algemeen welzyn naamlyk , kunnende men, zoo het Volk zyne Regeerders zelve verkiest, de gegrondfte verwagting hebben , dat daartoe de kundigfte en beste zullen benoemd worden. Ten vierde wordt die voortreflykheid daaruit betoogt, dat in eene Volksregeering de amptèn niet zoo lange by denzelfden perfoon of in dezelfde familiè'n blyvende men minder vrees voor overheerfching heeft. Ten vyfden heeft eene Volksregeering dit voordeel , dat alle de Burgers, in de mooglykheid zynde om tot Eer ■ ampten te geraaken, zich meer zullen beyveren, om kennis van nuttige zaaken te verkrygen: Ten zesden is deeze Regeeringsvorrh 't best gefchikt, om de vlyt en naarffigheid onder de Burgers meer en meer te bevorderen. Ten zevenden blykt deszelfs voortreflykheid daaruit, dat de ondervinding geleerd heeft, dat nergens de Konften en Weetenfchappeh zoo zeeir gebloeid hebben dan in vrye Gemeenebesten. De Schryver laat zich hieromtrent dus uit. „ Myns oor* deels is Vr ook geene andere reden, waarom in vrye Gemeenebesten voornaamlyk allerlei Konjten in Wetenfchappen gewoon zyn te bloeijeny welke mei Algem.Bibl^V.DeelNJV. Mm \»  522 SqjlIMAIÜLPENNINCK , ever eene bet verdivyncn der vryheid terftond beginnen te verwelken, en fchielyk geheel vervallen. De waarheid van-dit aangevoerde zal hy bet best gevoelen, die de gefteldheid der Volken vergelykt, en ziet, hoedanig zy geweest is, ftaande 4e vryheid, en boedanig, zy is overgebleven na. derzelver verval. Hy zal hetzelfde Volk dezelfde landen zien hewoonen, toen. in eenen cllcrgelukkigflen, nu in eenen allerelendigften ftaat hy zul de weleer zoo vrugtbaare velden in verfebriklyke wocstenyen veranderd vinden s hy zal hetzelfde Volk, H welk by ftaande de algemeene vryheid als uitmuntende in allerlei dv-ug, -den, dapper en grootimedig bewonderde, na 't ver, lies der oude vryheid, vreesdgtig , laag , wreed, en niet aller lei foort Vm ondeugden be/met zien&'e. Na. dat de Schryver deeze Voordeden eener Volksregeering heeft opgegeven, en met bondige redeneeringen geftaafd,. gaar hy over om de voornaamfte tegenwerpingen en zwarigheden uit ••den weg te ruimen, l vh H* Wederlegr hy , dat eene Volksregeering tvel uitmuntend befchouwender wyze kan betoogd , doch niet in de beoeffqning zoude kunnen ,gebrsebt worden: ü". Dat deeze regeeringsvorm niet gefchikt zoude zyn voor de Maatfchappy, dewyl de on•dervindirtg geleerd . heeft, dat alle vrye Gemeenebesten met ter tyd in Koningryken zyn ver•*d«fo-.jY «VttYi* *£«wnwi tgo. Dat eene Volksregeering altoos meer aan «4 . •/>• ... .: ■ ... op-  welingerjgte Volksregeering. 5:3 opfchuddingen zoude onderhevig zyn, Jan wel 'de eenhoofdige regeeringen. — Na aangetoond te hebben, dat deeze gebreken niet zo, zeer uit 'den aart eener Volksregeering, als wel uit hét verkeerd'elyk inrigten van den vorm van regc-cring, en uit het niet behoorlyk zo'rge dragen tc'geri alle' verwarring en ongebondenheid in de Volksvergaderingen , als mede uit het toekjten van het allerlaagfte fchuim des Volks in.dezelve, zyn- voortgevloeid,.ga:at de Schryver op pag 69. dus voort: Van den mideren kant zal. bel ook dient* t':g 'zyn ', opte?nerken, dat die geruste 'en vrced■zar.me Volk/laat, welbede vlei jende .Hovelingen en Voorftanders der Koninglyke magt zoo dikwils aanpryzen, en welke zy voorgeven, dat aan eene eenhoofdige meer dan aan alle . andere regeeringen eigen zy, in eene zeer twyffelagftge en misleidende beteekenis kan opgevat voorden , en dat men met'die woorden, zoo met eenige anderen, op eene wonderlyke wyze gewoon is te fpeelen. Wanneer zy , -naamlyk , die van de willekeurige magt der Vorsten en Grooten hunne voordeelen trekken, de weieer gelukkige landen verwoest en byna van bewooneren ontbloot zien , en wanneer 'zy mooglyk honderd laage zielen , gemeenlyk veragtlyker dan üe overigen, alle de fchatten des lands ftrafioos naar zich flecpcnde en zich aan eene toomlooze dartelbeid overgevende , de overige onderdanen integendeel in de diep/le armoede gedompeld, veracht, en bunnen ellendigen toejland en allerlei fmaadheden Mm 2 »»  584 SCHIMMELPENNÏNCK, over ene Utt vrees voor overmagt geduldig verdraagende, befchouwen , fchreeuwen zy dien Volks ftaat uit, als uitfteekend gerust en vreedzaam zynde: Maar vrye Gemeenebesten, daar de Burgers hunne eigen waardigheid en vermogen kennen , niet gemaklyk fn.aadheden dulden, noch geleerd hebben , om als kruipendeJlaaven allerlei geweldenaryen te verdragen, hunne rechten niet met voeten laaten treeden, en de inbreuken tegen dezelve manmoedig, en gelyk bet vrygeboorenen past, te keer gaan: deeze Gemeencbcsten beftempelen zy met de naamen van onrustige, partyzucbtige, oproerige en ik weet niet welke naamen al. Doch wat my aangaat, ik heb met zulk eene gerustheid niet veel op, en laat ze gaarne aan derzelver liefhebberen over. Eene wat onrustige vryheid fcbynt my voor eeiTe vreedzaame Jlaverny de voorkeur te verdienen. Hierop lost de Schryver 4». die zwarigheid op, dat in eene Volksregeering de befluiten hiet fpoedig genomen, en niet met zoo veer kragt ter uitvoer zouden kunnen gebracht worden , en dat dus de kragten van dezen Staat altoos zwakker zouden zyn in 't voeren van Oorlogen, dan van andere Regeeringsvormen. Eindelyk komt de Schryver tot de voornaamfte zwaarigheid , welke uit de voortreflykheid der Volksregeering zelve gehaald wordt, en hierop neer komt, dat door de vryheid en de wyste initellingen in zodanige Regeeringsvormen de magt en rykdommen van dag tof dag aangroei* jen,  welingerigte Volksregeering. S-5 jen , doch dat hier door te gelyk verbastering van zeden, dartelheid, verwyfdheid en zodanige ondeugden veroorzaakt worden, welke eindelyk den ondergang 'van 't Gemeenebest ten gevolge hebben. — De Schryver, bekennende al het gewigt'dezer zwaarigheid te gevoelen, geeft eenige middelen aan de hand, om deeze onheilen voor te komen, en komt dus tot het laatfte ftuk zy* ner verhandeling. Tot deeze middelen brengt hy het vastftellen van wetten, die eene matige wyze van leven en verteeringen voorfchryven aan hun, die het Gemeenebest beftieren: het bevoordeelen van den Akkerbouw; het beloonenvan edelmoedige daaden, en het ftrenglyk ftraffen van misdaaden: voornaamlyk ook het tegengaan van de onkunde des Volks, waaromtrent de Schryver zig dus uit: Daar men verder in eene Volksregeering niets verderflyker moet houden dan de onkunde des Volks en de achteloosheid omtrent de algemeene belangens , moeten ''er vooral die hulpmiddelen voorden aangewend, waardoor te weeg gebracht kan wordeis , dat de Burgers eene grondige kennis krygen van de voornaamfle hoofdzaak en, het Gemeenebest betreffende, en dat zy. telkens letten op die dingen, welke door hunne gemagtigdens verricht worden. Inden men toch degefcbiedboeken van alle eeuwen op/laat, en onderzoekt naar de veelvuldige konflenaaryen , waarvan de dwingelanden meest al gebruik gemaakt hebben om de vryheid te onder mynen, zal men (miMm g dek  g:$ SCIIIMMELPENNIlXCK, over eene nekken, dat die veel de gcvaarlykfie van allen geweest is, door welken zy uitwerkten, dat zy de burgers als door eene dikke duisternis van onweetenhcid omringd bielden : War.t zy voorzagen iïgtelyk } dat dis geenen maar fluauwe vcrdeedïgers der vryheid zouden zyn, welke noch van den Staat van Y- Gemeenebest, noch van de waardy der vryheid zelve , noch van hunne wetten en voorrechten , eenige kennis hadden. Om derhalven dit kvsaad voor te komen, moet' het aan ieder Burger vry f aar., om zyn gevoelen omtrent de algemeene 0"r zoo verre van af, dat de wetten dit recht zouden moeien befnoeijai , dat myns cordeels ïn eene Volksregeering veel eer deeze allerbeilzaamfie gewoonte diende plaats te grypen, dat by voorbeeld V jaarlyks door de booge overheid de eene of andere vraag bet Gemeenebest betreffende, aan V Volk wïerde voorgefteld,met uitloovïng eener heloning voor hem, die dezelve best. zoude beantwoord hebben. — Wyders geeft de Schryver op, dat men zorg moet draagen, dat de beftierJers tier maatfchappy niet met al. te .honge, en met. den aart dier post .geenzins overeenkomende, Eerctitels benoemd worden; dat 'erdoor de ftreng. fte Wetten tegen aüe ktiiperyen gewaakt, en zodanige bepalingen moeten gemaakt worden, die dezelve in 'c ftemmen byna onmoqglyk maaken ; ca eindelyk, dat 'er zeekere regelen, uit den aart  weltngerigte Volksregeering. 527 sart eener Volksregeering -voortvioeijende , aan de hooge regeeringen worden voörgefchreven , welker overtreeding zwaarlyk getart wordt. Verhandelingen van' het Provinciaal Genootfchap van Kunsten en Wetenfchappen, III. D. i. Stuk by S. de Waal, 17%. Dit deel bevat twee Prysverhandciingen , waarvan de eerfte de Heeren van Barneveld en Muller, de tweede den Heer Michei.i., als Schryvers erkent. De eerfte is een antwoord op de Vraag „ W „ beeft men te denken aangaande bet planten van hoornen binnen en rondnu de Stad en — is dit , voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der " menfchen ? Word de lucht door 'derzelver \\ uifwaasfeming geziliverd of bef met ? En welk foort van Boomen is meest of minst voordeelt^ of nadeeligV' — Het Cenootfchap had reeds in het jaar 178c, geoordeeld dat 'er onder alle de ingekomene Vragen, een onder de Zinfprcuk obfervez la nature &c. het'meest aan haar oogmerk voldeed.— Dan het laatfte gedeelte der Vraag was naar den zin van het Genootlchr,? :n die Verhandeling niet genoeg uitgebreid - men M m 4 ve?""  5*8 Verhandelingen van het verlangde meer proeven, om het verfchil,dat \n de kracht van verfchillende boomen heerschte, nader te kunnen bepaalen. —De Vraag werd dus op nieuws uitgefchreven.'- De Schryvers van de evengemelde Verhandeling lieten dezelve onder hunnen naam het licht zien; En de Heeren Barneve ld en Muller, onderzochten op nieuws het Problema door de Maatfchappy opgegeven in eene aanmerkelyke Verhandeling die zy by het Genootfchap ingaven: Zy voldeeden aan het oogmerk, en de kundige Schryvers wierden met den dubbelden eereprys bekroond, terwyl de eerfte Verhandeling, over dit onderwerp met de namen van haar Schryvers, den geleerden Deiman , en den fchranderen Paets van Th.oostwyk, in het licht gegeven, tot het mededingen van den eereprys niet kon worden toegelaten, >. Zie hier dan in het kort de letterkundige gefchiedenis van dit Vraagftuk. — Laat ons nu tot deze Verhandeling zelve overgaan. Met de inleiding bepalen de Schryveren zich voornamelyk, om als a prhrï te bewyzen, dat men van den Alroachtigen Schepper niet verwachten kon, dat de Boomen door hunne uitwafeming den mensch fchadelyk zouden kunnen zyn, dat het voorbeeld van den eerfte mensch , yan fommige Noordfche, Europeaanfche , en yooriil van de Americaanfche Volkeren, het tegendeel duidelyk aantoonden» Voorts  Provinciaal Genootjchap. 529 Voorts befchouwen zy in dezelve de Damp' kringslucht, onderzoeken haare eigenfchappen, de bronnen, waar door zy befmet word; de invloed van dit alles op de ademhaling. — De nuttigheid der Boomen .daaruit voortvloeiende, het nadeel der afvallende rottende bladen, en de invloed der byzondere omftandigheden op alle deze ftukken. Zy befluiten met de voordelen, welke men van de Boomen heeft, uit de ondervinding te beto„en — en bepalen zich eindelyk kortelyk tot het heilzaam vermogen der Boomen en Planten, waar door zy de lucht van haar phlogifton, door zo veele bronnen in dezelve opgehoopt, beroven. Na dan deze befpiegelende taak te hebben afgehandelt, gaan zy over tot de bevestiging van het betoogde, door proefnemingen. — De Experimenten van Hales , Prïestley en Ingenhoutz, bewyzen dat de lucht door Planten en Boomen gezuiverd word — dan latere proeven leeren te gelyk dat de Zon de midden oorzaak is, zonder welke dit uitwerkzel niet gebeurt. — De planten ademen de gemeene lucht, door de bladen , en nemen ze ook op door den wortel — gezuiverd zynde geven zy dezelve weder aan den dampkring over. Hier uit vloeijen verfchillende gevolgen omtrent de daaglykfche ondervinding en waarneming voort, welke dan noch den aandacht onzer Schryvereri eeniaen tyd bezig houden. ' Mm s ' £>an  5$o Verhandelingen van bet Dan de Planten ademen ook vaste lucht uit volgens de Heeren Deiman en Troostwyk zeker. —■ Deze heeft Ingenhoutz voor phlogillicque lucht gehouden. — Onze Schryvers tonen daar en tegen op goede gronden, en proefnemingen, dat deze lucht van een gemengden aart, uit vaste lucht en phlogifton faam gefteld word: — dat deze gemengde lucht door haare meerdere zwaarte den grond intrekt, en door de wortels der Planten word opgenomen. — Een kenbaar merkteken van de fpaarzaamheid in de natuur waar door zy het uitgeworpene weder tot nieuw voedzel maakt. Haar nut is zo om de rotting te weeren, als wel om de voeding der Planten te bevorderen. Het water brengt ook veel toe tot verbetering der lucht, voornamelyk wanneer de oppervlakte van hetzelve bewogen, en verandert word; daar uit vloeit weder het nut der Winden en Stormen voort. De rottende zelfftandigheden brengen vaste lucht niet pblogijlon voort, deze dringt in het aardryk, en word ook door de winden vervoerd en aan het Water medegedeeld — dit bewyzen de Schryvers door proefnemingen. . Echter word het Water nooit verzadigd met phlogifton. Brengen clan ook de Visfchen het hare toe, tot zuivering der lucht? Waarfchynlyke redenen doen dit de Schryvers geloven — en misfchien worden de- fchelpen, en huisjens der Schelp»  Provinciaal Genootfcbap. 531 yisfchen , van die vaste lucht, en aartje faaffiéngefteld. Dan in zo verre de afvallende bladen in de Herfst rotting'ondergaan,"en haar phlogifton en vaste lucht mededeelen aan den Dampkring ■ in zo verre word de lucht door de plantgewassen •befmet. De Vruchten en Bloemen geven ook phlogifton met vaste lucht af. - Dan dit geringe nadeel 'kan niet opweegen tegen het aanmerkelyk voordeel, dat de zuivering der lucht door de Planten te Weeg brengt. Het eerfte voorftel der Vrage dus bewezen zynde gaan de Schryvers over tot heronderzoek, welk zoorf van Boomen meer of mm, voor ot nadeelig zy ? . ; Na eene verdeeling der Boomen in drie klasien 0n2e«eeven te hebben, maken zy eene algemene, waarneming, dat de fappigfte' bladen de luchr het meeste verbeteren, waar omtrent zy echter eenige uitzonderingen opteekenen - zy toonen dutoelvk aah, dat de grond zeer veel toebrengt tot db modificatie van de zuiverings kracht der PïanrgewSsferi — dat de.gladde zyde der bladen voornamelyk hier toe het meeste toebrengen, diit deze daarom ook het meest aan het Zonneftèrrt door haare waijerachtige verfpreidmg wordeVblootgefteld. — Onder de Boomen die het meeste tot zuivering der lucht toebrengen, behooren de Linde,de Beukeboomenz. De ftekende en de rewone Palm, de Perperboom, de Zeven-. ° boom,  5$ 2 Verhandelingen van het. boom, de Geneverboom , de Laurier, de Myrthe, fchoon minder in vermogen dan de evengenoemde, ftaan met betrekking tot deze deuH, gelyk tot elkander dan de Hulst en 'de Klimop overtreffen ze alle. Het zoude ons te veel van ons plan vervoeren, wilden wy alle gevolgen van de proefnemingen der Schryvers, welke zy hebben opgegeven,aanflippen. — Het zal genoeg zyn aan te merken, dat zy, naar de verfchillende graden der zuiveringskracht, der Boomen en Plantgewasfen te hebben aangetoond, ook eene rangfqhikking daar ftellen , van de verfchillende foort van grond waar in de gemelde Boomen best groeijen, waar door zy hunne Verhandeling eenen groteren trap van volmaaktheid hebben bygezet. Eindelyk voegen zy 'er na genoeg honderd proeven by,om hunne Hellingen te bewaarheden, alle met zo veel nauwkeurigheid mogelyk genomen. Immers zy hebben de meeste proeven drie of viermaal herhaald - de nodige voorzorgen omtrent hunne Werktuigen, zo veel mogelyk in acht genomen — en de toevalligheden zo veel doenlyk, in het oog gehouden. Zie daar dan , een kort uittrekzel uit de Verhandeling van de Heeren Barneveld en Mue- , ler, een Verhandeling met veel kunde, en ' een onbegrypelyk moeijelyken arbeid famengefteld, die zeker veel licht omtrent dit onderwerp verfpreid, en den grond legt tot nadere onderzee •  Provinciaal Genootjchap. 533 zoekinge omtrent den verfchillenden graad welke verfchillende Planten tot «zuivering der dampkring bezitten. De tweede Verhandeling is een antwoord van den, kundigen Geneesheer Jan Petersen Michell op de Vrage : Welke zyn de natuurlyke, oj uit de Levenswyze ontflaane oorzaaken ^van de zo aanmerkelyke vermeerdering der Zenuwziekten in ons Land? Welke zyn derzelver kenmerken? Welke is de beste wyze ow dezelve voor te komen en te genezen? Het Genootfchap had over deeze Verhandeling, en die van den Heer Lambeutus Bicker, Med. Doet. en Secretaris van bet Bataafscb Genootfchap der proefindervindelyke Wysbgeerte te Rotterdam, geoordeeld het Lot te moeten werpen , aan wien de gouden Eerpennink zoude toegelegd worden. Dan fchoon volgens het lot de Medaille te beurt viel aan de Verhandeling van den Heer Bic ker, kon aan zyn Ed., om zekere redenen , de prys niet worden gegeven, maar dezelve wierd aan de Verhandeling van den Heer Michell toegewezen. Deeze Verhandeling loopt in vyf hoofdftukken met een geregelde order duidelyk af. Een ieder der Hoofdftukken van dit uitnemend ftuk levert een byzonder kenmerk op van des Schryvers belezendheid. omtrent deze in ons Vaderland zo algemeen heerfchende Zenuwziekte. — Eene Verhandeling in deszelfs uitvoeringe, zo een  534- Verhandelingen zv/ii het een werkzaam Geneesheer waardig: Het eerfte Hoofdftuk handelt over den' aart en onderTchei' ding der Zenuwziekfens.' Hier krygen wy eene naukeurige bepaling der Zenuwziekt.ens, eh welke men voor eigenlyke, en Welke voor oneigenlyke te houden hebben. Het tweede Hoofüftulc wyst ons de oorfpronkelyke oorzaaken aan, waar door deze Ziekte' in órisrVadcrland zo algëmeèh •is- gëworden. Na een vergelyking van de Levenswyze onzer Voorouders,'by de 'hedéndaagfche, koomen de Bronnen deezer'Ziekte', als van zelve, natuurlyk te voorfchyn. De veranderde LuchtsgefteldheiU 'komt voorts in' Opmerking. Meer andere aanleidende oorzaaken ontgaan den oplettenden 'Geneesheer nier , maar worden naauwkeurig' opgeteld. ■ Alle dëzé opgegevene ooreaaken doen den Schryver, in liet derde Hoofdftuk, de-Ziekte'' in derzelver oorfpronk , naar haaren eigenlyken aart ■ naarfnoren en kenmerken; en in der daad, hier in flasgt de Schryver ,, niet tegenftaande de duisterheid q waar mede'het maakzel der Zenuwen-nog omkleed is, vry gelukkig; waar door dan de weg aangeweezen word, om de Zenuwziekten voorte koomen : ■ i En tot dien einde vind men hi het vierde' Hoofdftuk, eene menigte raadgevingen, dit keurig onderwerp grotendeels uitmakende. Eindelyk bepaalt de Heer Michelé de geifr'Ap lïis.vwwsX- a^otjfi'j'i i na " , ••• 05 nej  Provinciaal Genootjcbap. 53? neezing der Zenuwziekte in het vyfde Hoofdftuk, door de volgende aanwyzingen. I. De affcheidingen en ontlastingen, in den natuurlyken ftaat te herftellen. II. De eerfte wegen te zuiveren en te verfterken. III. Het aangedane deel te herftellen. IV. De te groote gevoeligheid des Lighaams ■ te verminderen, der fpiervezelen,- en Zenuwen te verfterken , en de prikkelende ftof te ontlasten. V. De toevallen te verzagten , en de gevolgen te verhoeden. VI. De ziel in kalmte te brengen, en de gemoeds aandoeningen te beftieren , tot. heil des Lyders. Een levendig denkbeeld der byzondere. omftandigheden , waar in de Lyders , aan deze Ziekte , zich kunnen bevinden : Een gezond oordeel om de byzonderheden zelve af te meeten, en den Lyder van nut te zyn, verzeilen allerwegen de pen van den Schryver, die zyne Verhandelinge met deeze woorden befluit : Wy „ eindigen onzen arbeid, en leggen de pen ne„ der,ons met de zoete hoop vleijende, dat wy,  §36 Verhandelingen van het Prov, Genootfchap. U ingevallen wy de eerlaurieren niet plukken „ mogen, in dit nog nieï genoeg beWerkt vak, „ door eene betere Verhandeling meer lichts ,i verkrygen zullen." VI. . Geneeskundige Ele&riciteit,door W. van Barn e v e l d, Lid van het Provinciaal Genoot/chap te Utrecht, der Maatfchappy van den Landbouw, en Apothecar te A'i/Jlerdam, by J. B; Elwe en D. M. Langeveld 1785. /^Vnder de nieuwe Geneesmiddelen , welker werkzaamheid hun met recht dien naam doet Verdienen , behoort zekerlyk de Elektriciteit. — Dan het is het gepaste gebruik voornamelyk, die het,gelyk alle andere, tot den rang van Geneesmiddel verheft. — Dit gebruik nu is minder algemeen bekend dan, men wel in het algemeen gelooft. De pogingen van onzen Stadgenoot zyn dierhalven loflyk , waar mede hy het gebruik der Eledtricque ftoffe zynen Landgenoten tracht te doen kennen,en de werkzaamheid van deze ftof, door een aantal waarnemingen bekrachtigt. - Immers dit is de inhoud van het voor ons liggende Werk. tL in het eerfte gedeelte befchryft ' hy  BARNEVELD , over de Ëleflriciteh. 537 hy eene Eledrifeer j Michine j die best tot het doen van Geneeskundige Proeven gefchikt is. — Hy toont de manier aan, om een Lyder, pnfitief, negatief, met vonken i fchokken-, of door een Eledrisch bad, te Electrifeeren. -r- Voorts geeft hy de voorzorgen op, welke men in het Elearifeeren van Lyders in het oog moet houden al wat daar by in acht te neemen is toont hy duidelyk aan, en bevestigt het eenen ander, zo veel doenlyk is , met drie kunst- plaaten. Daar op gaat hy over tot het onderzoek der uitwerkingen van de Electncl- teit op dierlyke Ligchamen hy toont aan dat het de verzwakte fpiervezelen een nieuw leven geeft de beweging en het gevoel hergeit . dan hy bekent te gelyk onze onkunde \ waar in wy Zo wel ten opzichte der •werking van de Zenuwen als van den aart der Elektriciteit, gedompeld zyn. Hy tracht echter de overeenkomst tusfehen de werking der Zenuwen en de EleCtricque ftoffe eenigzins uit, de uitwerkzelen te Haven. — Hy betoogt daar na den invloed > welke de Ële&riciteit op de circutatie heeft ; hy befluit uit een aantal waarnéemingen , dat de pojitive Eleclrïciteit in het algemeen de polfiagcn verlnelde — dan dat de nega'ive dezelve niet zo beftendig verminderde —- dat de vérfnelling nch vermindering d.r polsflagen zo aanmerkelyk is, als Af.GEM.Biö£-.V,D£Ei,.N.lV. Nn zich  533 BARNEVELD, over de zich fommige verbeeld hebben dat de grootfte Vermeerdering der polsflagen , by zyne ondervindingen flechts tot* tien flagen in een minuut in de fterkfte Proeven geklommen -uen de vermindering, by de negative tot 6 flagen gedaald is. —- De vonken en fchokken vermeerderen den polsflag even als andere' fterke beweegingen en gemoedsaandoeningen. — Men dient in deeze Proeven zeer omzichtig te zyn, wil men een juist befluit daar uit trekken Eindelyk geeft hy regelen op, om de verfchillende manier van Eleclrifeeren op verfchillende gevallen toetépasfen ! hy toont de vobr- treffelykheid van dit middel, door het getal Lyders, welke hy tot het jaar 1783 de Elektriciteit heeft toegedient, optegeven - en de geneezene, zo wel als de onverbeterde, naar waarheid te doen kennen. De Schryver genas van de zes- en veertig Perföonen twintig volkomen ; elf gedeeltelyk' terwyl 'er tien ongeneeslyk bleven en vyf den Heer Bar- neveld verlieten. -— Dit is de inhoud van het eerfte Deel deezes nuttigen werks. Het tweede bevat de waarnemingen , van die Lyders, waar op hy met meer of min vrucht dc Elektriciteit heeft in het werk gefteld. Het zoude niét mooglyk zyn om deeze Proeven in een kort beftek optegeven en nutteloos dézelve aanteftjppen , weshalven wy flechts een, 'tot  Ekclriciteit. 539 tot een (taaltje van des Schryvers naauwkeurigheid en kunde , met zyne eigene woorden zullen opgeven — De Heer P. fat& H «>..., oud 37 jaaren, had in den jaare 1779, na het coïick püonum, eene verlamming in zyne handen en vingeren gekreegen, waar door inzonderheid de gewrichten by den pols-(lagader,verzwakt en onvermogend waren geworden: na het gebruik van inwendige geneesmiddelen , van het colyk herfteld, overwon hy door langheid van tyd deeze verlamming, met het naarftig wasfchen dier deelen, met kilduiveU maar in den jaare 1781, toen het begon optezomeren \ kreeg hy , zonder voorafgegaan colyk, dezelfde verlamming langzaam weder, dit (telde hem buiten ftaat om iets te doen, zelfs de noodzaakelyke bezigheid van zyn beftaan; te weeten, fchryven, kon hy om de (lapheid 2ynef handen, niet verrichten ; waarom zyn Geneesheer 4 A. Roy, hem, ter fpoedigèr geneezinge, de Elektriciteit aanprees , daar hy , nogthans niet zonder fchroom, toe overging. Ik ifoleerde hem, door middel van een' (toe! op vier klosfen te (tellen, en Elearifeerde hem door den Electriken droom (*): de afftand van dén tweeden conductor was een half duim wyd, en ik liet vry fterk draaijen: ik (telde eenj door •J . deri (*) Ik was toen reeds voorzien van een werktuig v*n tw?s Cstevrert, isdcr v»n 18 duim.. . Naa  J4Q BARNEVELD, over de den glazen pyp geïfoleerd koperdraad, op zyné vingers, en een op den binnen- en buiten-kant van den beneden- en boven-arm, dikwils op de Biecep:, fomtyds op zyn' fchouder ; tusfehen beiden liet ik de vonken gaan, dwars door het gewricht van de voorhand, by den pols-flagader, alwaar de patiënt zeer onvermogend was : vyftien minuten was ik doorgaans bezig, zynde het den 24. Sept. 1781, de eerfte dag dat ik hiermede begon. Ik had hem aldus naauwlyks drie of vier maaien geèlektrifeerd, of hy begon te gevoelen, dat de krachten in de vingeren herftelden, en beproefde de pen optevatten, 't welk hem gelukte, doch gebreklyk: den 5 Oktober, daaraanvolgende, na dat ik hem toen voor de zevende maal geèlektrifeerd had, kon hy vry goed fchryven, en was genoegzaam herfteld, zo dat hy het vyf dagen uitftelde, wanneer hy, om volkomen van zyn ongemak herfteld te zyn, zig nog twee maaien, te weeten, den 11 en den 12 Oktober, liet Elektrifeeren, beklaagende zig zeiven , dat hy zulks niet eerder had in 't werk gefteld In den jaare 1783, was hy, in 't heetst van den zomer, nog zonder eenig ietzei: hierin verfchilt dit voorbeeld van volgende gevallen, waarin deledemaaten eenmaal, na een colica pktomm verlamd geweest, door de hette des zomers* fchoon geneezen, ligtlyk vatbaar worden vóór verzwakking of eene nieuwe verlamming * LET-  LETTERNIEUWS. I T A L I E N. Te Napels is onlangs uitgekomen Fieenda della Coltura &c. dat is: over de omwentelingen in de wetenfchappen in de beide Siciliën, of eene wysgeenge en oordeelkundige gefchiedenis van derzelver wetgeeving, Staatkunde, Geleerdheid, Koophandel, Kunften en Schouwfpeelen door S. P. Napom SionoKfLLi, 2de Deel in 8vo. In het Bericht, dat wy, in ons voorgaande Stukje, van het Eerfte Deel van dit geleerde en zo bevallig ge. fchreeven Werk, gegeeven hebben, hadden wy gelegenheid de beide Siciliën in de oudfte tyden te vertoonen, als de zetels van geleerdheid en welfpreekendhcid , beroemd door uitmuntende Redenaars , Gefchiedfchryvers en Dichters, die inboorlingen of ten minften bewooners waren van deeze bekoorlyke land. ftreek. Doch de Siciliaanen waren niet alleen vermaard' wesens de beoefening der Wetenfchappen en fraaije Letteren; zy muntten ook uit in de befchaafde Kunften, en telden onder hunne Kunftenaaren eenigert der beroemdfte Beeldhouwer» , Bouwmeesters, en Schilders der oude tyden. De Tempel van den Olynv pifchen Jupiter te Agrigentum , van welker prache Diodorus ons zulk' een verbazende bifchryving geeft, ftrekt hier van ten bewyze. De beroemde) Clearchus en Pythaooras van Rhegio, en een andere Pythagoras van Leontium, onder wiens fcheppende handen het Marmer gevoel en leven ademde, en de onfterflyke Zeuxis, wiens Meester Demophilus een Siciliaan was, en wiens beruchtfte Stukken te Crotona, Agrigentum en in ander? Steden van Calabriën en Siciliën gefchilderd waren, zyn een genoegzaam bewys van den bloeijenden ftaat der Sunft?H ia. yin 3  342 LETTERNIEUWS. • Siciliën in ouJc tyJen. De Stcil.aar.fche Medaiïjei draagen ouk kenteekener» van oudbefd, die bewyzen dat zy reeds, voor dat deeze Kunst in Griekenland geoefend wierd, beftaan hebben. Dan in het Tweede Deel van dit Werk. dat wy thans aankondigen, zien wy de gouden eeuw der Wetenfchappen en Kunften in deeze Landftreek haaren luister verliezen. De invallen van de Noordfche Barbaaren verfpreiden overal onkunde, roofzucht, en een bedorven finaak in'de aloude Wöonftédeh der Zanggodinnen en Bevalligheden. Te Napels zelfs, fchoon het nog het langst den geest der Griekfche Kunften behield, was in de vierde éeuw de goede fmaak geheel vernietigd. De voortgangen van het Christendom wierden, door eenen onbezonnen yver, doodelyk voor de kostbaare overblyfzelen der jjü'fje Kunften, die alleen befchouwd wierden als de haatelyke gedenkteekenen van het Heidenfche bygeloof. , Uit dien hoofde Wierdennen tyde van Keizer Theodofius, dc Tempelen, .Tooneelen, Amphitheaters, en Oefenfchoolen in puin; hoopen veranderd. ' Onze Schryver geeft eene lange , geleerde, en aandoenlyke befchryving van de omwenteling, die het weezen der zaaken in'ïtalië/n en Siciliën veranderde met betrekking tot de Letterkunde en befchaafde Kun. ften. 1 •■ Zy wierden echter niet geheel uitgebluscht zelfs by de barbaarstheid der Gothen. Theodorik, fchoon hy zyn eigen naam niet kon fchryren , was een beicfaertner, der Romeinfche Rechtsgeleerdheid, en wïl. de zcifs de voorftander vari geleerde mannen zyn. Cassiodorus, zyn beroemde en geleerde Secretaris en Staatsdienaar, die een Calabriêr van geboorte was, gebruikte zyn vermogen, invloed en pen om de letterkunde uit h?.aren val wederopterechten. Onze Schaf'.  LETTERNIEUWS. 5*5 Schryver geeft een omfhndig bericht van deezen uitmuntenden man. Zyn geleerdheid en deugd verdie. nen zekerlyk den hoogden lof; doch zyn Kerke.yke en Kloosterarbeid was zeker niet van dien aart dat men ze als zeer gunftig voor de herftelling van den waaren fmaak kon aanzien. De Koophandel bloeide in APu. liën, Calabriënen Napels, ten tyde van Theodorik, doch de ftaat der befchaafde Kunften vertoonde overal het bederf der eeuwen. In het tweede Hoofdftuk van dit Deel befchouwt onze Schryver den ftaat der Ge'eerdheid, Koophandel en Staatkunde van Napels en Sicilië, ng de verdryving der Gothen uit Italiën, en geduurende de regeering der Lombarden, die twee vollè eeuwen duurde. Schoon de barbaarfche en bloeddorftige geest van dit volK niet dan een ongunftigen invloed op de befchaaving der Kunften en Wetenfchappen kon heb. ben, vinden wy echter een berigt van verfcheide geleerde Priesters en Bisfchoppen, die in de gevende en achtfte eeuw bloeiden, en van fommige uitmuntende vorderingen in de Griekfche Literatuur. Zelfs verfcheiden Gebouwen, Vafen en Schilderftukken, die te Napels en op andere plaatfen te zien zyn, toonen, volgens onzen Schryver, dat zelfs de Lombarden mia of meer de befchaafde Kunften oefenden. De Saracynfche Regeeringsvorm en de uitwerkfelea van derzelver verfchriklyke verwoestingen in de Kunften. en Wetenfchappen, maaken het onderwerp van het derde Hoofdftuk uit. In het volgende vinden wy een tooneel van verwarring, ontftaande uit de burger» lyke oneenigheden en" vreemde bondgenooten , die zich met geweld indrongen, dat, geduurende een tjdvak van twee eeuwen, een fonderling contrast vertoonde tusfehen de barbaarschheid en den Italiaanfchcn geest. Lombardyen wierd onaf hang"keryk,De Sic;» Np. 4 *  S44 L E T T E R N I E U W S. Imnfche en Africaanfcbe Sa-aceenen maakten zich zeiven meesters van verfeheide Steden'van dit ge^ west; de Normannen, aangezogt om Italiën te hulp te komen, lagen de grondvesten van het Koningryk ▼an Napels en Sicilië , overwonnen de Grieken , maakten de Saraceenen en zelfs de Lombarden af, en perden volftrekt meesters van Italiën, niettegenftaande den tegenftand, dien *y van de Paufen en Keizeq ontmoetten, pnder deeze nieuwe Heeren kreegen de Wetten der Lombarden, de leenroerige gewoon tens, s" de VoIg fen; Cairo levert leerzaame en aangenaame ftof- feh voor verfcheidene Brieven op. In den eerften derzelven vindt de Leezer een zeer geleerde Verhan. deling over den oorfpmng deezer Stad, die, fchoon thands merkelyk vervallen van haaren ouden luister f n grootheid, egter nog heden een talryke bevolking en grooten rykdom vertoont. De volgende Brieven behelzen een groote verfeheidenheid van onderwïrpen, levendige bcfchryvingen van de Steden van Egypte van de beroemde Pyramiden en andere oude gedenkftukken, gewigtige waarneemigen over de opvoeding, driften en levenswyze van de vropwen in deezen laudftreek; en het naauwkeurlgfte, omftandigfte en ver* makeiykfte berigt, dat wy tot nog toe ontmoet hebben van de Egyptifche baden, die zo veele ziektens en ongemakken, welke in andere Landen doodelyk zyn, wegneemen of voorkomen , en zo aanmerkelyk veel toebrengen niet alleen tot de gezondheid en fterkte van het geheele lichaam, maar ook tot de opgeklaardheid en gerustheid van ziel. Met een woord; dit tegenswoordige werk is inden hoogften graad leerzaam en aangenaam. Wy twyfelen dus niet of dit eerfte Deel zal gunftig van het oordeelkundig publiek ontvangen worden, dat denkelyk reeds met ongeduld het tweed© Deel te gemoed ziet. Kêva Verfio Graeca Proverbiortan, Ecclefiastis flecv dat is : een nieuwe Griekfche Overzetting van het. Boek der Spreuken, van den Prediker, het Lied van Sa» lomon, van Ruth, van de Klaagliederen, en Daniël; benevens eenige uitgezogte plaatfen van den Pentateuchus, nu eerst uitgegeeven volgens het oorfpronkelyk Manufcript, in de Bibliotheek van St. Mark te Venetië, en met korte aanteekeningen opgehelderd door J. B « C. D'Anss* si Vili.9i.oh, Lid van de Ko< ningi  55© I- E 'T T E R NIEUW S.' ninglyke Academie dér fraaij'e Letteren te Parys enz," fh (ivo. Deeze overzetting .geheel onderfcheiden van dièva'm Sopkronius, als mede van dia 'welke Jpollinaris éi een menigte voorgaande overzettingen famenflanste, volgt' zeer naauwkeurig den Hebreeuwfehen text, en verfchilt op zeer veele plaatzen geheel en al van dè Latynfche overzetting van Hierehymus. Het onrfpronglykHandfchrift, naar *t welk deeze uitgave gefchied is, is op parkeméht, van een langwerpig Quarto Formaat en fchynt gefchreeven te zyn ten naasten by omtrent den tyd van den Cardmaal Bes sari on die het in bezit had. Het is gefchreven in de Hellen.istifchè Taal, of, indien wy ons zó mogen uitdrukken, iri Joodsch Grieksch. Uit deeze en andere verfcheiden omftandigheden, waarvan de geléérde Uitgeever gewag maakt, fchynt het dat het ten gebruike der Synagogen is gefchikt geweest, in plaacfe 'van de Septuaginta 1 die by de Christenen aangenomen , doch' by de Jobden verworpen was Schoon de onbekende Överzetter zeer naauwkeurig den Hebreeuwfehen text volgt, doet hy dit echter zo bygelovig niet als Aquila; óf zonder?' Éenige aanmerking op de regelen, het Karakter en de Genie der Taal waarin hy fchreef. Hy is echter ep verfeheide plaatfen afgegaan van de regelen en den geest der Griekfche Taaie ; en dit kan zyn Werk nuttig maaken voor hen , die zich op het Hebreeuwsch toeleggen. Om te oordeelen over de verdiehften van deeze Overzetting, moet nien naauwkeurig onderzoeken ofzy overeeriftemt met den Hebreeuwfehen text, en dezelve dus vérgéïyken by de Overzettingen van jiquila, 'Theodotion, Symmachus en de Septuaginta. De plaatfen van den Pentatcuchus, in deeze overzetting üitgégeeven, zyn dc voorzeggingen van JacoU in Salaam én de twe Uedmn hn Moses. Het Ve^-  LETTERNIEUWS. SSt netiaanfche Handfchrift hèvat wel den gehéefeh Pentsteuchus; doch onze Uitgeever heeft niet meer van den zbïven dan deeze twee plaatfen gemeen gemaakt, die tfit proeven moeten dienen, en wanneer deeze proe. vén'by de geleerde waereld een gunstig onthaal vinden , zal hy mogelyk hsfluiten om het geheel verder uittegecven. EJJai analytique fur Vair pur £? les differenles efpeca de Vair par M. de la Metherie, Dofteur en Meiecïiie. Paris in 8vo. De Schryver tracht in dit gofchrift een algemeene Theorie van de verfcheidene' luchtfoorten optégéèven. Hy verdeelt ze in twee Klasfen: 4e eerfte behelst de eigenlyke luchtfoorten, dat is zulke die niét veranderen;1 de tweed'e daarentegen zodanige foorten die veranderingen onderdaan ' Der^e laatften heeten liichtgelykenie vloeilto'rrtn' en zyn niet dan vloeibaare weezens , die zo dra'er warmte bykomt, in dampen Opgelost worden , en zo ras zy met water ge« niengd worden, weder tot haaren voorigen ftaat wéderkeeren. De eigenlyke en onveranderlyke luchtfoorten, als, b. v.de'dephlogiftieeerde lucht, de ontbrandbaar lucht, de phlogiftieko lucht .enz. lyden door haare vermenging met water geene verandering ih het geheel; en zo''er al iets van dezelven in zulk een geval in 't water mogt verliezen, kan het door het opkooken uit het' water weder bygebragt worden. Naar de meening van den Schryver zyn alle de ver. fchiilende luchtfoorten flegts modificatiè'n van een enkele, die Ht de zuivere lucht, Peustley, de dephlogiftieeerde lucht, cn Scheele de vuurlucht noemt. Deeze foort van lucht heeft een groote verwandfehap met de vuur- en lichtftcfFe, die, gelyk de Schryver gelooft, alles in a«en vervult. Deeze ■ - gropejj  LETTERNIEUW g. grondftoiten nu zouden zich ligt met elkander verbte den, en in de fpeeling deezer verbin-tinaén zoude grond van alle de overige lucbriVonen vervat zyn. 'Er worden veele zodanige verbindingen, en vermengingen opgegeeven; Dus zou, by voorbeeld, de,zyivere lucht met eert weinig vuur of lichtftof vermengd! de grondftof der warmte voortbrengen. Meerder voorbeelden aantevoeren Iaat ons eng bertek niet toe, waarom wy onze Leezeren tot het Boek zeiven wyzen. ÈJJhi fur mjloire de VOrdre feutomque. Paris 178$,' t. II. en III. Vol. in gvo. Deeze zo wel als alle andere godsdienllige Orders der Ridderfehap onderfcheid zjch door eenen nederigen en menschlievenden borfpjong. Zy ontleent haare gastvrye en herhergzaame infteliingen, van de Orde van Sï Jan van Jeru/hip„, C1, dcr2clvur militaire regels van de Temp li'ers. Zy leidt haaren titel af van het Téutonifche of DuitVhe Gasthuis van de heilige Ma.ig/f Maria te Jerufaiem, en vertoonde, na een eeuw van oorlogen en godsdienflige bloedvergierin» gen in het Heilige Land, wonderen van dapperheid In de verdeedlging 1er Christenen van Mafovia tegen de nabuurige Prusiïers, eer.e natie , die toen ter tyd woe.t, barbaarsch en in de groorfte afgodery en by. geloof verzonken lae V n h,er ^in^en zy nai)r Livonien, en maakten zich zei ven meesters van een groot gedeelte van dit Land, en verzachtten" de ze en van het volk, waarvan zy zich meester maakten, door wyze wetten en nuttige inrteilingen Zy bouwden Stelen , moedigden de paa.ftlgheid aan, en wekten een geest van werkzaamheid en Koophandel op in woeste landftreeken waar te vooren luiheid en b.rbaarschheid ia zwang gingen. Zy waren langen tyd bezig met deeze  LETTERNIEUWS. 553 gevaarlykc tochten, eer zy in rmten vrede de vruchten van hunnen arbeid mogten genieten. Q^plen, LjU thuapnen en Rusfen voerden het .zwaard onder deelen dapperen Adel geduurende verfcheiden eeuwen. Eindelyk geraakte deeze orde ten toppunt van gl- .e, en S -gdyk de gewoonc loop is d^enfeh^ dingen, neigde zy fpoedig ten val, verloor der, kUo der Regeering,, en is nu alleen bekend by de z lvere Kruisfen en eenige Landeryen en tïiuzen die derzelver Leeden onderfcheiden, als touwt overb.yfzels van den ouden rykdom en grootheid Zie daar een lugtige fchets van het Plan, in deeze dne Uee,er, vervat, we'ker hlftorifchc byzonderheden op verfen^ den plaatfen aardig en ieerzaam zyn. DUITSCHLAND. Göttingen. Van het bekende werk van den H°er Less, Ueber dis Wahrkeit der Christlichen Religïm, is nu ook, van de vyfde uitgaave, het tweede Deel verfcheenen, onder den tytel : Uéber die Relu gion ihre Gefchkhte, Walb mi Bejlatigüng. (Dat is: óver den Godsdienst, zyn hiftorie, keuze en bevestiging.) Gelyk wy in een voorig ftukje onzer Bibliotheek (*) van het eerfte Deel deezes Werks verflag deeden, achten wy het ook nu van onzen pligt, iets van dit tweede Deel te melden. Wy waren toen van gedachten, dat dit ftuk, als behelzende de gewigtig; 'fte bewyzen voor ds waarheid van den C. Godsdienst, en voorheenen reeds in 't Nederduitsch uitgegeeven, wyinig verandering zou ondergaan ; thans zien wy echter dat het op nieuws zeer bewerkt en• byna een derde vermeerderd is. Zie hier den z-aaklyke» inhoud f*ï IV Deel bl. 706. Aloüm.Bibi..V.DeelN.IV. O»  JS4 L £ T T E R N I EJ7 W S/ houd. Het eerfte Hoofddeel behelst de voorberei, ding tot het bewys voor de Godlykheid van het Christendom , in een befchouwing van de gefteldheid derwaerdd tot op de komst des Heilands, van het Christendom zelf, en deszelfs verkondiging Het tweede Hoofddeel, behandelt het eerfte Hoofdbewys, ont. leend van deszelfs uitvverkfelen, voornaamelyk van de i wendige: het derde Hoofddeel het tweede Hoofdbewys, ontleend van de Wonderwerken: het vierde Hoofddeel het derde Hoofdbewys, ontleend van de Voorzeggingen. Het vyfde deel ontwikkelt nog vier mindere bewyzen, afgeleid uit de vervulling dier Profe'etfyeh in het oude Testament, welke Jezus als den Mesfias bedoelden; uit de gefchiedenis van Johann'ea den Dooper; uit den leertrant van Jezus en zyne Apostelen; 'en uit het Karakter van Jezus zeiven. Dan vo'gen nog agt aanhangfels, en één bylage, welke als' de voornaarr.fte byvoegiblen van dit werk kunnen aangemerkt worden. Zy loopen'over de vofeende onderwerpen, f. Over de wonderen der zogoaaamde Appellanten Qefu-ten), voornaamelyk van den Abt Parts. 2. Toets van de gewoone theorie der Prqfcetfyen. in het algemeen, en van de Bybelfche in het byzonder. 3. Behoedmiddelen tegen het Sceptlcismws, als de Mode philofophie van onze dagen. 4, Over het Indifferentisrmis omtrent zaaken van den Godsdienst, en over dg zedelykheid der dwaalingen. 5. Van het gebruik der Reden in den Godsdienst. „ (Christendom, zegt onze Schryver by deeze gele. genheid, is niets anders dan zuivere Reden, door v onniiddelyke Op^nbaaring opgewekt, verfterkt en ,, tot meerdere hoogte opgevoerd.") <$. Van het gebruik der H.'Schriften in devroegfte fyden der Chrt'sïelyke Kerke. (Voornaamelyk ingericht tegen LesSiacs) 7. Over den invloed van deu Godsdienst, in  LETTERNIEUWS. 5S? Het algemeen, en van den Christelyken in het byzonder , op de deugd. 8. Drie Leerredenen over den invloed van het Christendom in de bezigheden van ons beroep en elks byzonderen Hand. — De bybge be. ftaat uit twee bekende Leerredenen, van den Bisfchop van Chester Por teus, over de uitwerkteen van het Christendom in de waereld. De menigte van goede-, duidelyke en overtuigende bewyzen voor de waarheid van den Godsdienst, welke wy in dit nuttige boek van den waardigen Dr. Less aantreffen, geeft ons de krachtigfte wapenen in handen, tegen zo veele aanvallen op iets, waarvan onze rust en. troost geheellyk afhangt; terwyl het ons tevens aanfpoort de algoede Voorzienigheid te danken, die het ook hier; by den aanval aan geen gelyken tegenftand laat ontbreeken. Dessau en Letpzich. Alhier verfcheen een tlein ftukje, in Octavo, onder den tytel: Fom Zweck des Socrates. enz. (Over het oogmerk van Socrates en zyne Scholieren. Voor minnaars der Wolfenbuttelfche Fragmenten en foortgelyken fchriften.) Een ftukje het welke ons toefchynt, door de fynfte ironie ten duidelykfte aan te toonen, hoe lint het is in de manier der fragmenten iets opteftdlen, om de beste dingen haa. telyk, de ernftigfte belachgely!?, af te fchilderen. Zie hier eenige ftaaltjes, hoe het onze Schryver aanlegt l Hy begint met de getuigenisfen van Xenophon, Plato, Aefchines .en anderen te verwerpen, dewyl deeze mannen is waarheid óf verzwegen , óf künftiglyk' wisten te verdraaijen, naardien zy zeiven tot het plan van Socrates medewerkten. Voorts zou het oogmerk van Socrates niet geweest zyn, zyn leerlingen en Medeburgeren in hun verftand te verlichten en hurizecten te verbeteren, maar veeleer om zichzelven tot Beheerfeher van Atliecneri en Griekenland optewerpen, en, O o a  55(5 LETTERNIEUWS. indien dit mogt mislukken, ten minden een Satraap van lönie, of eenige andere Provintie in klein Afie, te worden. Dus zou de rol, die hy als Wysgeer fpeelde. alleen een listig gebezigd masker zyn geweekt; én dit zou daaruit blyken, dat by zich nimmer op de ei. genlyke wysbegeerte had toegelegd; dat hy zich om de Zedekunde nimmer had bekommerd, ten mlnften nooit daarna geleefd, dewyl het nooit zyn hoofddotl was zyn mederaenfehen te verlichten of te verbeteren , maar alleenlyk zich een' aanhang van aanzienelyken, ïyken, en jonge waaghalzen te verwerven, en daardoor zyne ontwerpen uit te voeren. Van de ironie zou hy zich alleen bediend hebben, om zyn onkunde in die weetenfehappen te verbergen, waaiïn hy zich echter als Leermeefter wilde doen gelden. Zyn gant. fche Philofophie zou niet dan loutere politie zyn geweest, en hy zich met de hoop gevleid hebben, om VeHcies na zyn dood in de regeering optevolgen. Het denkbeeld van een Perfifchen Satraap te worden, zou in Socrates ontftaan zyn by gelegenheid van den Oorlog, die de jonge Cyrus met zynen Broeder Artaxerxes voerde, om deezen van den troon te ilooten; en dat dit wtrkelyk zyn bedoeling was, zou hieruit blyken, dewyl de onaangenaame omftandigheden, waarïn hy zich toen bevond, hem daartoe noodzaakten; dewyl Plutanhus verzekert dat Aspajia haar aanhanger* reeds aan de zyde der Perzen had overgehaald, waaruit het waarfchynelyk wordt, dat Socrates, nog jong synde, met de aanzienelykfte Perzen in onderhandeling was getreden ; dewyl alle die mannen der Oudheid, welke zodanige ontwerpen koesterden, zich met de Perzen verbonden , ef tot dezelven overgingen ; — en, vomaï, dewyl Socrates by alle geleeenheden'den jongen Cyrus met loftuitingen overlaadt, uit dien hoof. de zou hy ook Xenophon, die onder alle zyne Scholie- ten  LETTERNIEUWS. SS? ren zich het gemaklykst ■ van hem liet leiden, .geraa den hebben de Cyr.qpadiè te fchry ven, waarin voora de jonse Cyrus niet weinig wordt gevleid. Dat Socrates de dertig tyrannen, door Lysander in Atheenen gebragt, en op het naauwfte met Cytus verbonden., zo ongeftraft dorst tegengaan, fteur.de alleen daarop > dat hy in Cyrus zulk een vermogenden vriend had. En waarom toch zou Socrates zyn leerling Xen»phon nan Cyrus, als Raadsman en Bevelhebber van eenige Griekfche hulptroepen , hebben afgezonden, indien het niet cefchied ware om zxhzelven een Landvoogdy van aanzienlyke waarde te verghaffen? Eindelyk, zou men ook uit de aanklagt tegens Socrates, uit zyn verdediging* en zelfs uit zyn dood kunnen betoogen , dat dit waarJyk zyn oogmerk was; dewyl hy echter hierin wierd verhinderd, zou hy Bever verkozen hebben te derven ; dan langer te leeven en zyn geheime oogmerken ontdekt te zien. — Wy laaten den Leezer zelf oordeeien, of een diergelyke aaneenfchakelnig van re'deneeringen niet recht gefchikt is om aan te toonen , hoe ligt men de ontegenzeggelykfte Hi-torifehe waarheden kan verdraafjen, en de onfchuldigde bedryven als haatelyk voordellen, vooral wanneer men aangenaam , geestig, en in dien beflisfenden toon weet te fchryven, welke geen de minde twyfeling of ontrouw doet vermoeden. Erlangen- Geen onbevooroordeeld Leezer .diers het alleen om waarheid en bevordering van zuivere Godsvrucht te doen is, zal 'er, in onze dagen, hy het gebruik van zo veele middelen ter opklaaring, meer aan twyffelen, of de Schriften des ouden Testaments moeten aangemeikt worden als oor'pronkelyk» Hebreeuwfche ftukken, voornaamelyk ten nutte der gêloude Jooden ópgefteld. Plaatst men zich in eenig O03 %  558 LETTERNIEUWS. ander oogpunt, het zal en moet onbetwistbaar een voldrekt misverdand van den Bybel ten gevolge hebben. De groffte dwaalingen, het lompde bygeloof, het verdedigen van ontwyfelbaare ondeugden, en wat dies meer is, is alleen op een misverdand van dien aart gegrond. De onbefchaamde fpotter, de openlyke be. ftryder van de Godlyke Openbaaring, rukt zommige plaatzen in de Schriften des ouden Testaments uit hun verband, verklaartze uit onze zeden en denkwyzs.ennu zal het hem luttel moeite kosten, om ze voor ongerymd te verklaaren, belagchelyk te maaken, en als ten eenemaal der Godheid onwaardig voor te dellen. Hoe veel dankbaarheid verdienen dan niet zodanige Schryvers, die met een oogmerk zo wel pasfende voor eigenlyke Godgeleerden, zich bevlytigen, ons de boeken van het oude Verbond in dit eenige waare licht te vertoonen? Onder deezen meenen wy met recht tè mogen rekenen, den Eerw. Wu'h. Fr. Hufnacel, van wien wy, alhier, in het afgelopen jaar, het eerfte deel ontfingen van een werk, betyteld: Die Schriften des Alten Testaments nach ihrem inhalt und zweck bearbeitet, fiïr Lezer aus allen (landen. (Dat is: De Schriften des O. T, volgens hun inhoud en oogmerk opgehelderd voor Leezers van verfeheide Klasfen.) Zyn byzonder oogmerk is ten duidelyklten aaa tetoonen, dat de eerfte en hoofd verordening der boeken des ouden Testaments, zich eigenlyk tot de ]oodfche natie bepaalt; dat, volgens deeze verorde¬ ring , dit nationaal oogpunt, de denkbeelden, verhaaien . uitfpraaken en grondftellingen moeten beoor. deeld worden, en daaruit opgemaakt, in hoe verre deezen voor den Christelyken Leezer in onze dagen van nut kunnen zyn; dat deeze fchriften, zal man ze recht verdaan, zodanig moeten geleezen worden, gelyk de Israëliet die las; cn men daarby moet trachten  LETTERNIEUWS, 55$ . ten te gevoelen, wat de Israëliet daarby gevoelde? . eindelyk, welke fchandelyke wanbegrippen daar uit ontdaan, wanneer menze aanmerkt als de eerfte ert vooniaamfte ■ bron van kennis voor den Christen; daal „ veel meer gefchikt fchynen, om hem te leeren op. merken, welk een groote verlichting het menschdom aan Jezus Christus, den verkondiger van het waare leven en de onverderflykheid, heeft te danken, en welke uitmuntende voorrechten wy onder de nieuwe huishouding der genade genieten. Niettegehftaande de gegrondheid deezer bedenkingen, blyft het zeker, dat, bVal het byzondere en nationaale, met- betrekking toö de aêloude Jooden, ook in deeze Schriften zeer veel ftichtelyks voorkomt, waardoor de Godsdienftige aandacht der Christenen niet weinig kan bevorderd wor. den Dat men in dit werk veele aanmerkdyke plaat. een'd»s O T. vindt opgehelderd, en den uitlegger dikwerf wordt aangetoond, welk ftandpunt hy dieht te. kiezen om den waaien zin optemerken, is iets, het eeen men met reden kan verwachten, en welke Verwachting ook geenszins wordt te leur gefield. Wy zullen 'er hier niets meer van melden, ons vergenoegende den Lêezer oplettende gemaakt te hebben, omtrent A-t eerfte ftuk, waarin voornaamelyk de Historifchö hoeken onderzocht worden, terwyl wy het tweede, dat de Trofeetifche Schriften zal behelzen, met verlui; gen te gemoet zien. O R O O T-B R I T T A N N I E N. M TulM Ciceronis opera, cunt 'iniirtbus & vink monibus. Oxonii e, Typographeo Clmndoniano, ia. **'Tjtez'efraaije uitgave prvstzich zo wel aah wegens d* Jfcrlykbeid van den druk, als dc naauwkeurigheid den s* ' O o 4 ieJtS  5«o Letternieuws. text, die gevolgd ;snMr het model van den Abt IX O live f terwyl de verfchillende leezingen, aan het einde van' ieder dee geplaatst, genomen zyn uit negenentwintig Handfchnfen, die Thomas Hearne voorheen nage*^ en vergeeken had; uic vierentwintig Handfchriften van de verfcheidene bnekeryen van O.ford, en uit twee van de boekery van York, die door de tegenwoordig «itgcevers naauwkeurig zjrn nagezien, Het oudfte Manufcnpt gaat niet boven de zeshonderd jaaren ^ het: meuwfte is ten minden driehonderd jaaren oud h ■ Sc.ioon het buiten twyfc-1 van zeer veel aanbelang voor de L.teratuur is, dat rite*» Handfchriften der oude fchryvers oP de eene of andere wyze in 't licht gegeeven worden, daar zy «békken kunnen, om de verfchd.ende leezingen, die re*ds uit andere Handfcbnften zyn voor den dag gehaald, te bevestigen 2K£Si VerS?yki'ng der,ette^. ^n geldige en befl.sfende g.sfiog aan de hand te geeven; zullen égter fommige itrenge Critici van gedagren wcezen, ^.ngen, welke nog i„ de Handfchriften van Oxford vervat waren, niet gewigtig genoeg zyn, om een gantfche uitgave van de werken van Cicero «oerl te maaken, daar zy met veel minder omflag fa ecn by. zonder deel konden gedrukt geweest zyn, en dus zeer gefchikt waren om by.'de Franfche uitgave van D'OIIvet gevoegd te worden, te meer daar de tegenwoordige intgeevers geene de minfie aanteekemngen by deezen nieuwen druk gevoegd hebben. ttet juiste ootd^lvanDionyfusHalicarnafensis daar hy de ryke en naar de onderwerpen zich telkens veranderende taal van De^nofthenes by de verfcheidenhell van gedaanten, die Proteus aannam, tórgekkï h*, v ei Tu •k™ wemi ™ -4 veel r^lit. fchoon met ee„ gcr;ng oudheid, op j de  LETTERNIEUWS. 50* ie werken van Cicero worden toegepast. Het Ka ra&ter van deezen buitengemeenen man is in de daad even roemryk, het zy wy hem in fait befpiegelenda of in het werkzaame leven befchouwen; het zy wy hem te Rhodes zich op de Letteroefeningen zien toeleggen, oC • als wysgcer op zyne Foraiaanfche Landhoeve befchouwen; het zywyhem hooren pleiten op de markt,of redevoeren- voor den Senaat. Zype fchriften geeven eene cindelooz; verfcheidenheid van onderwerpen aan de hand, en zyn op eene niet minder verfcheiden manier zodanig ópgefteld, dat wy ons verwonderen moeten over de vruchtbaarheid van zynen geest, da ■ingefpannenheid van zyne vlyt, en de menigvuldigheid van zaaksn die onder zyn bereik vielen. Zy heheïzeo alles w,at onderhoudend is voor het huizelyk leven en al wat gewigtig is in de ftaatsverrichtingen van die eeuw. Zy leiden ons door de ruime velden der wysbegeerte en de ingewikkelde doolhoven der wetten. Zy behelzen menige wetenswaardige byzonderheden der oudheid, het zy in de zamenftelling der Latynfcha taal of in de gefteldheid van de Romeinfche regeerïngsvorrrr. Zy verklaaren ons in de fehoonfte taal, en in den fraaiften ftyl de nuttigfte regelen in de Redeneerkunst, en de verborgrnfte beginzelen in de wetenfehap der Staatkunde. Zy verdienen, zo wel wegens hunne verfcheidenheid als uitmuntendheid , de bekende loffpraak van Quintiliamus. Marcum Tullium non illan habemus Eupltranorem circa pluriwn artium fpecies pratstantem.Jed in omnibus, quae in quoque laudantur, ewi. nentisfimum.. ■ By het leezen van een Schryver, wiens werken zo verfcheiden en wiens oogmerken zo uitgebreid zyn, • is de hulp van Commentators zorr.t/ds zeer noodzake* lyk; want hoe fcherp het oordeel en hoe fterk het Oo 5 fte-  551 LETTERNIEUWS. geheugen van den leezer anderszins ook zyn raogerj; za! hy dikwils verlegen ftaan hy eenige byzonderheden* ■die uitde PhrafeblOfjievoortfpruiten , ofbyzinfpeetingen die op de Nationaale zeden of gebeartenisfen, op de leer• 'ftelfels der wysgeeren, of de daaden van fommige Perzon» ■nen doelen Niet minder zal hy belemmerd ftaan by een t Critifch onderzoek van dat geene, het welk hy te vooren by eene oppervlakkige leezing we! meende te- verftaan, en dikwils tot zyn fmart bevinden,dat:.y iets, het geen hy eens wel verftond, by gelegenheid dat hy nodi3 had het zich te erinneren, geheel vergeten had. Fee is dus geen teeken van onkunde of domheid, wanneer men by zulke omftandigheden het gebrek van aanteekeningen gevoelt; liet zou veel eer een kinderagtige verwaandheid en verachtelyk zelfbedrog verraaden, wanneer men die wilde ontveinzen. Wy begeeren daarom geen Auteur overftelpt te zien met opeenftapeJingen van nodelooze aanhaalingen en vergelykingen, of de lastige en Iangwylige noten van een Draken■•bokes en anderen. Het is zeer wel mogelyk de beknoptheid met de duidelykheid te paaren, en ryk van ftof te zyn zonder eenige langwyligheid, waarvan wy een bellisfend voorbeeld hebben in de fraaije uitgave van Virgüius, die de geleerde waereld aan den kundi. gen Heyne verfchuldigd is. . Men kan echter de manier ora Klasfieke Schryvers zonder nooten uit te geeven niet als iets nieuws befchouwen. En deeze manier hcefc zelfs haare voordeelen en is zeer gefchikt voor hen, die flegts by gelegenheid iets in een Aufteur willen nazien , of den ze!ven alleen voor. vermaak en uitfpanning Ieezen; Schoon .wy niet kunnen ontveinzen dat deeze uitgaave in verdienften aanmerkelyk zou winnen, indien 'er. een elfde deel was .bygevoegd, behelzende eenige korte en uitge. zog-  L E*T T ERNIEUWS. 5«S zogte, deels oordeelkundige-, deels Historifche, ophelderingen. De voorredens, bladwyzers enz. van Olivet zyn geheel weggelaten. Die voorredens zouden zekerlyk hier ook zeer ongefchikt geweest zyn, om dat het plan van de Oxfordfche uitgave geheel verfchilt van dat van Olivet, en de plaats der bladwyzers wordt zeer wel vervuld door de Clavis Ciceroniana Ern-fti, welke het tiende deel bcflaat. In het negende vinden wy de Hiftoria Ciceronis per Confules defcripta, de Index Fabncianus, en de Ciceronis operum recenfio Chronologica ex Fabriciana ejus Historia. By dit zelfde deel is nog gevoegd, Defiderii Iacoüi Vandoperani de Philojophorum doZtrina Libellus ex Cicerone. Dit werk kwam van den Clarendonfchen Drukpers in den jaare 1769. en is nu op nieuw met meer naauwkeurigheid herdrukt. Inquiries into the origin, fpirit, and ProgresJ of the arts of Greece, and their conmttion with the arts and re. ligion of the most ancients Nationsi'with obfervations on the ancients monuments of India, Perfa, the rest of Afia, Europa, and Egypt, 3 Tom. ■ In dit gewichtige werk, waarvan de Heer Hancarvil, ie Schryver is, vinden wy een uitgebreide geleerdheid gepaard met eene volledige kennis van de oude gedenkleekenen en werken der Kunst. De Oudheidkundige, de Kunftenaar en de Geleerde zullen hier overvloedige ftoffe vinden om'zich te oefenen, en te gelyk een ruim vela om hun oordeel optefcherpen. Schoon men al in fommige ftukken van geleerdheid niet van des Schryvers gevoelen was, en men begrypen mogt, dat het onmogelyk was een Historifch bericht van de Griekfche Mythologie te geeven, dat niet aan ver. fcheidene tegenwerpingen onderworpen was, heeft men  564 LETTERNIEUWS. men echter reden om de minnaars der Oudheden haf. telyk geluk te wénfchen met eene uitgave, welke een nieuw licht verfpreidt over ontelbaare gedenkftukken van de grootfte aangelegenheid/ By veelen zal dit werk, alleen als een Hypothefe befchouwd worden; doch dan moet men toeftaan dat het een der waarfcbynlykfte Hypothezen bevat, die ooit over dit onderwerp zyn te berde gebragt. De' fragmenten van de corfpronglyke Godgeleerdheid van Griekenland, het zy dezelve in de werkender Dichters en Mythnlogisten, of in de oude gedenk-1 ftukken van Beeldhouwen Graveerkunst bewaard zyn , geeven reden om te gelooven, dat de Godsdienst zo wel als de Kunften en wetenfchappen van deezen Jandftreek, afdammen van een volk, dat reeds vroeger beftaan heeft dan de eerfte volkplanters, die men ze^c dat zich hier met 'er woon hebben ncêrgeflagen; een volk, welkers'verrichtingen ons te rug voeren tot tyden die geheel onbekend zyn in de Griekfche gefchiedenis. Onze Schryver meent ontdekt te hebben, waar dit volk was, welkers denkbeelden én bevattingen wegens de Godheid zich wyd en zyd over de oude waereld verfpreid hebben. Om deeze ftelling te bewyzen onderzoekt hy, onder wat zinnebeelden dit volk, van onbetichelyke tyden af,het Opperfte Weezen, den Schep, per en onderhouder van het geheeial, afbeeldden. Deeze zinnebeelden heeft hy aangenomen gevonden ïn de meefte andere landftreeken dsr ouden, die het verfte van eikanderen zyn afgelegen ; tusfehen welker gefchiedenis hy geen de geringde overeenkomst ontdekt heeft, en die dezelfde willekeurige teekenen of zinne. beelden niet algemeen zouden aangenomen hebben, zo zy ze niet van eenen gemenen Jlam ontleend hadden. De Sacae (di SaKin van Herodoius en Straho) worden by de Grieken befchreven als bswooaende een land- ftreek  LETTERNIEUWS. S6S ftreek over de Caspifche Zee en grenzende aan Indien. Zy waren de Homades van Sogdiana, een landftrfdt van Indien afgefchaiden door de hoogen keten van den Paropamismus, en zich uitftrekkende tot aan de Oofteizee. Zy dreeven hunne kudden in de wyduitgeftrekte landftreeken, befpoeld door de Selinga, den Ganges en den Indus, Van dit volk, het oudfte van allen dat den hoogden landftreek in Afie bewoonden, ftamt die godsdienst af, welke zich door alle gedeeitens on • zer aarde verfpreid heeft, even gelyk da onmeetbaare rievieren, die van tusfehen deeze hoogtens ontfprin. gende, zich zeiven aan alle kanten verfp-eiden, en in eene tegengeftelde richting in de verafgelegeofte Zeeën heenvloeijen. De Oudfte heirlegers, daar men in de gefchiedenis van gewaagd vindt, zyn die der Sacae of Scythen, die hunne overwinningen-tot aan den Nyl uitbreidden, en toen vyftien jaaren doorbragten om Afiën onder te brengen, dat zy een matige belasting opleidde. Hun ryk duurde vyftien honderd jaaren, tot dat Ninus, Koning van de Asfyriërs, dit land van de belas, ting, die op het zelve gelegd was, verlostte. Het ryk van Ninus wordt gefteld 21 to. jaaren voor de Christelyke tydreekening. De Scythen moeten zich dus meefter van Afie gemaakt hsbben 3610. jaaren , voor deeze tydreekening. Deeze Natie verbeeldde de Godheid onder negen gedaanten van den Os en den Slang; zinnebeelden die nog hy hunne afllammelingen bewaard wordtn , en in de meefte gedeelten van Afie, die zich niet aan de Mahommedaanen onderworpen hebben, in zwang zyn. Hoe wonderlyker deeze zinnebeelden zyn, en hoe vreemder de betrekking is, die zy tot het onderwerp hebben dat zy afbeelden, hoe minder waarfchynlykheid 'er is dat zy by zo veel* verfchillende volken zouden ontdekt zyn; want de zin  56« LETTERNIEUWS. zinnebeelden van den Os en den Slang, worden op eene verbazende menigte van Medailjes gevonden, die in de verfchillende wingewesten van Griekenland, in . Europa, Afia en Africa gefhgen zyn, en op een on. noemelyk getal van marmerüeenen , of andere Gedenkftukken van oud Italiën, Ègypten, Syriën ,• Indien, Japan, China, Perfiëri, Tartaryen, Scandinaviën, en en in alle die Landftreeken, welke voorheen door de Celtae bewoond wierden. De Israël ten, die ongelooflyk verknocht waren aan de aanbidding deezer zinnebeelden, hielden niet op denzeiven eer ce bewyzen , niettegenftaande het uitdruklyk verbod van God zelfs, en de ftrenga ftraffen die zy ondergaan moeften, wegens hunne hardnekkigheid, in dit opzicht. Een van de hoofden der Cherubynen geleek naar dat van den Os. De koperen Slang was een zinnebeeld des levens. Jezus Christus fteit deezen zelfs voor als een afbeeldzel van zyne verhooging aan het kruis, en als een zinnebeeld der zaligheid, die hy voor ons beftemd was te verwerven. Deeze Slang, die den goe. den Geleigeest der'Pheniciaanen verbeeldde, was het zinnebeeld der Gezondheid onder de Grieken; en fchoon niets zo ongefchikt fchynt, om zich het denkbeeld der Godheid voorteftellen; als de dieren die zy tot dit oogmerk verkozen, verzekeren ons echter de authentieke Gedenkftukken, de eenparigfte Overleveringen en achting* tvaardigfte Autoriteiten, dat derzelver eerdienft* zich wyd en zyd verfpreid had in de oude waereld, en nog in veele gedeeltens der nieuwe in zwang gaat. De Reizen en Overwinningen der Scythen, welke deezen Godsdienst in het Ooften overbragten, wor. den gemeld by Trog as Pompejus en D10doiusSiculus. De laatfte zegt, dat zy hun gehied tot Sa de Oostzee uitftrekten. Dioderus leefde ten tyde van Di-  LETTERNIEUWS. 5«7 Dionysius Perieoetes, die de Oostzee als gelyknamig befchouwt met de InJifche zee. Orientalem vacant atque Indicum fluctum Maris. vs. 37. Dezelfde Dionyfius plaatst de Colonie der Scythen , by de Rivier den Indus. De geleerdlte der Indiaanen. bewaarde de oude Gefchiedenis van hun land, waaruit het blykt, dat inde oudfte tyden, toen men-nog hier en daar in verftrooide Dorpen leefde, Bachhusvan een talryk leger vergezeld uit het Westen overkwam en het gehee'e Indien overftroomde. Diod. Sic. 2. p. 151. De buitengemeene hitte eene ziekte onder de troepen veroorzaakt hebbende, zocht hy op de Bergen zuiverer water, en een helderer lucht, De Berg Meros was do verfte uitgebreidheid van zynen Krygstocht. Op deezen Berg, die van Klimop en wilde Wyngaarden overvloeide, bouwde hy dc Stad Ny;fa, welke dus de uiterfte grenzen van de veroveringen der Scythen in de afgelegenfte eeuwen uitmaakte. De Nysfeaanen bevolkten deeze nieuwe Stad in de nabuurfchap van de Oxidraci, die naderhand voorgaven, van Bachhus afteftammen. Do eerdienst van deezen God was zo wel in het Arabifche als in het Indifche Nysfa beroemd met dezelfde plechtigheden, die in Thracie, en aan de Kust van Groot- Brittanniën , wierden waargenomen. Strabo Oeogr. Lib. XIV. en üionyf. Perisg. vs. 568 Seq. Nysfa in Arabic, en Indien, vormde twee grensfeheidingen van een ryk, dat zich van de Indifche zee tot aan den Noorder Oceaan uicftrekte; een ryk dat vyftkn honderd jaaren duurde, en dat  3«& LETEERNIEUWS. dat der Asfyriers voorging, wordt gemeenlyk als het oudfte gereekend. Die onmeetbaare overwinninaen der Scythen fchreef de Mythologie vervolgens toe aan ïlachhus, wiens eerdienst door de Scythen in Arabiën en Indiën wierd ingevoerd, en volgens Epiphahiüs van een onheugelyken ouderdom was. Deeze groote uitgeftrektheid van de Overwinningen der Scythen zou ons aan hun wezenlyk beftaan doen twyfelen, zo wy niet de buitengemeene Heldendaaden kenden , van dit zelfde volk in later tyden, onder den naam van Tartaaren. Gelyk de baaren der Zee eikanderen opvolgen, te rug dryven en verdelgen, zo'ging het ook met de Sacae, die de voetftappen hunner Voorvaderen opvolgende, zich zeiven op verfcheiden tyden in die Landen nederfloegen, welke deezen' oudtyds bezeten hadden ;zy verdreven of overwonnen die volken, welke met hun van denzeifden oorfprotig waren. Toen zy.'ten tydevan Fohi, China hadden ingenomen, keerden zy naar deezen. Iandftreek weder, onder het geleide van Zinghhkan. Koublaihan, zyn kleinzoon volvoerde de overwinning van dit wyduitgeftrekte Ryk; terwyl zyn Neef Bathufain, die ook van Mogolfcha afkomst was, Rusland onder evengelyke fchatting bragt, als de Scythen voor deezen Afiën hadden op. gelegd. Gelyk de Scythen de beide Steden Nysfaftichtten, zo bouwden de Tartaaren Cafan en andere Heden van de Volga, en hunne volkplantingen in de Krim vestigende, verfpreiden zy de fchrik door geheel Europa. Voor deeze tydreekening drong Zinghiskan in Aftën door, 't welk hy den naam van Mogol gaf, een naam die dit gewigtig gedeelte der waereld zederd behouden heeft. Taraerlan ftamde in de vrouwelyke lienie van deezen Overwinnaar af ,en was geboortig van Sogdiana, ds Landftreek der Sacae. Bezield door hun vco!>  LETTERNIEUWS. 5°"9 voorbeeld ondernam hy de overwinning van Afia.en nadat hy zich zelf meefter van Perfiën gemaakt had, ging hy vervolgens naar Bagdad, dat gelegen is in de Nabuurschap van Hella. en onde. field wordt het onde Babyion geweest te zyn, den koninglyken zetel van Ninus en Semiramis. De Scythische legert kruisden toulings dezelfde landen door in hun terugtocht van Egypten. Tamerlan, denzelfden weg vervolgende, drong tot ih Indiën door, en maakte zich meefter van Dehli, waar zyn nakomelingfchap nog fteeds regeert. Zyn gebied ftrekte zich uit over Perfiën en Mediëi I Hy kwam in Galatiën, verfloeg Bajazet tusfehen Ancyra en Caefarea, en nam de eerfte van deeze plaatzen in, in 't jaar 1239. Zich van het noorder gedeelte van klein Afiën meefter gemaakt hebbende, won hy Syriën van de Mammelukken va-j Egypten, zodat zyneveroveringen juist overeenkomftig met die van zyne Scythifche voorouders waren. Toen keerde hy naar Samarcande te rug, en in zyn ouderdom dagt hy om de verovering van China, welke de Scythen 5000 jaaren voor den tyd van Tamerlan behaald hadden. De Chronologie van deezen geleerden' Schryver ftemt niet overeen met de gewoone uitleggingen van de Schriften van Mozes, doch daar hy den grootften eerbied voor deeze Schriften toont te hebben , acht hy zich verpligt te betu'gen, dat 'men derzelver tydreekening niet wel verftaan heeft, en dat Mozes de Schepping in een veel vroeger tydperk ftelti d.m men gemeenlyk gelooft. De nafpooringen van deeden grooten Oudheidkundigen behelzen niets dat onbeftaanbaar is met de Openbaring, maar ftrekktn in te^mleel om de gewyde geschiedenis1 te bevestigen. Zy bewyzen dat de kennis van den waaren GoJ, den Schepper en Onderhouder van het gehtelal, zeer oud gVwdest is. De onzichtbaare God, die de elementen fetiiep, wierd Alg£M.Bibl.V.DeelN.IV. Pp ver.  5?o LETTERNIEUWS. verbeeld döor het vuur, als het vermogendfte van zyne werken. Als de Schepper der waereld wierd hy verbeeld door groote fteenen, van welken nog voorbeelden zyn in verfcheidene deelen van Europa, en in alle de landen die by de Scythen of eenigen hunner volkplanters bewoond wierden. Deeze fteenen hebben gemeenlyk een pyramidaale gedaante, als een zinnebeeld van het vuur, of liever van een vlam, die al. tyd pyramidaalsgewyze opftygt. Vanhier de oorfprong der Termini, Termen, waaraan de Pelasgi (of Scythen) die de oudfte bewooners van Griekenland waaren, de werktuigen der voortteeling gaven, te kennen geevende dat het Opperweezen, het welk door deeze fteenen wierd afgebeeld, het heginzel des levens was. Ey de Scythen ontleende de woefte Stier zyn naam vari het vuur, en uit dien hoofde wierd hy onder dit volk het zinnebeeld der Godheid. Als de bron van alle dierlyk leven en beftaan wierd Pan, dat is het al, afgebeeld door een Bok, een kenteeken waaraan men zeer ligt de denkbeelden van een volk van herders, als de Scythen, kan erkennen. Onder de gedaante van een Bok wierd ook Mendes,deroudfte de Egyptifche Goden aangebeden. Reden hier van geeft ons DioBORüs Siculüs. L. i. p. 98. Hircum auten ieificarunti ut apud Gratcos Priapum, popter ge?iitalempartem. — Deeze Eerdienst ontaarde, gelyk wy uit 5trab o leeren, in het yerfoeijelykfte bygeloof. — Praeterea Mendes uti Pan colitur £? Hircus ani «af- —— Hoe in loco Hirci cum malieribiu coé'unt Strabo. 2 XVII. L. 802. Daar de Ouden zeiven zo verbaazend geneigd wai ten, om misbruik te maken van hunnen figuurlykea Godsdienst, is het niet te verwonderen, dat de hedendaagfehen denzeiven [zo kwalyk verftaan hebben. De onkuifche figuuren, die geduurig voorkomen op de 7 $raf-  LETTERNIEUWS. 5?r zoüen der Grieken en Romeinen, zyn natuurlyker tvyze gevormd naar de zeer ongunftige fchilderyeii van de zeeden deezer volkeren. Doch onze Schryver bewyst volkomen , dat deeze losbandige afbëeldzels ,die zo weinig overeenkomst tchynen té hebben met het plegtige van een graf, oorfprongklyk tot ëen Godsdienftig oogmerk gefchikt warén, Het beginzel des levens in de Natuur, het welk zy verbeeldden, wierd gëacht over den Dood het gebied te voeren: Op de befcherming van dit beginzel, of, in andere woorden, ep de befcherming der Godheid, waarvan het een jinrtebeeld was, vertrouwden de Ouden in h'ünne laatfte oogenblikken, en aan deeze befcherming beveel» den zy de hoop van hunne dierbaarfte vrienden. Zodanig is de inhoud van dit gewigtig werk, dat wy jnogelyk, by eene volgende gelegenheid, wel eéns jneer in 't byzonder zullen befchouwen. The wtks of te Rev Dr. Jonathan SWift, Dean of St. Pa'-ricks, Dublin. Arranged, revifed ani torrectel by Thom. Scheridan. A new edition in J7 vols.' V.V0. Cadell. 1785. Schoon reeds verfeheide Schryvers, Ons Het leven «n karakter van Swift hebben afgefchiiderd, heeft «chter geene derzelven, volgens den Heer Scheridan, deezen beroemden Man fecht gedaan, 6n hem veel meèr gebreken toegefchreven dan hy waarlyk had. Onder deezen voert ny in 't byzonder aan den Lord Orrerï, Jn eene reeks van brieven aan zynen Zoon geschreven, en Dr. j o h n s 0 n in zyne laatfte leven'sbefchryvingen. Bit dien hoofde heeft de Heer Scheridan op zich ge. bo.nen het Karakter vahSwiFT, dat door anderen jo misvormd was, op een volkomener wyz? aftefchetzen; doch hy fchynt in een tegenovergefteid gekrek vervallen te zyn, en vesl eer een vleijende lofPp » fpraac  572 LETTERNIEUWS* fpraak dan een eenvoudige levensbefchryving vervaardigd te hebben. Desniettegenftaande moeten wy echter bekennen, dat de levensbefchryvfne, die men hier aantreft, door de menigvuldige Anecdoten, die hy van deezen beroemden Man heeft byeengezameld, zeer gewichtig geworden is, en een nieuw licht verfpreidt over den ftaat der letterkunde van den toenmaaligen tyd. Hy verdeelt zyne gefchiedenis in zeven afdeelingen. By dit geheel is nog een aanhangzel gevoegd, dat eenige Familie anecdoten en den laatften wil van Swift behelst, en hiermede wordt het eerfte deel voltooid. In de zestien volgende deelen zyn Swifts fchriften vervat, die met zeer veel naauwkeurigheid uitgegeeven, en zindelyk gedrukt zyn. The Mine: a Dramatic Poem. byJoHN Sargent, Esq. 4to Cadell. 1785. De Heer Saroent, een tot hiertoe onbekende Dichter, doch die de Engelfche Muzen eer aandoet, tra.ht in dit Stukje de anderszins drooge weetenfchap der Mineralogie in een Poëetisch tooizel te bekleeden, met gevoegelyke beelden optefieren , en daar door be' valliger te maaken. Ry eene meer dan gemeene kennis bezit hy een levendige genie en verbeeldingskragr. De Gefchiedenis, die hy tot ;zyn oogmerk gekozen heeft, van zekeren Graaf Alberti, die door de Keizerin van Hungaryen tot de mynwerken veroordeeld was, en door zyne echtgenoote, die nog in den bloei der jeugd en fchoonheid was, vrywillig gevolgd wierd, in 't Ttaliaanfch door zekeren Everard befchreven, en door eenen Henry Jon es tot een Toneelfpel bewerkt, geeft hem den draad aan de hand, waarmede hy de onderwaereld doorwandelt. De beelden zyn met buitengemeene kundigheid uit de Natuurlyke gefchiedenis gekoozen^ zeer Poeëtisch en Kajak;  LETTERNIEUWS. 57J teriftiek; en wanneer hy fomtyds in de voeiftappen van Miitoh en Shakespear treedt, gefchieat dit egter geenszins op eene flaafachtige wyze. Het is jam. mer dat een man van zo veel kunde en ongemeene genie in de keuze der Stofte zo ongelukkig geweest is, en wy hoopen dat hy in 't vervolg zyne ryke Dichtader veel eer zal aanleggen op edeler en tot het Tragieke beter gefchikte onderwerpen, dan zich zeiven zo vrywülig tot de laage mynwerken te veroordeeien. NEDERLANDEN Disrertatio Medica inauguralis, Be opii in fiphilide uju obfervatis probato, auctore E. J. Thomassen a Thuessink L. B. 1785. ■Onder de Ziektens, welke den ondergang des Mensch» doms dreigen, die de gezondheid der Ouders en hun kroost voor altyd ondermynen, behoort zekerlyk de Venusziekte: alle Artzen hebben van tyd tot tyd , na dat men de Kwik als een Specifica middel tegen dit git ontdekt had, verbetering in de geneeswyze van die Ziekte trachten te maken. — En Hokrhaave., Plenck, en anderen hebben daartoe niet weinig toe» gebracht. —■ Dan voor weinige jaaren, heeft men ook het opium in die Ziekte als een geneesmiddel beproefd, terwyl het in een wanhoopig geval, alwaar de Kwik meer kwaad dan goed deed, tot vermindering der tmar* ten gebruikt, tot verwondering der Artzen, de genezing bewerkte. — Dr. MichaSlis te Nieuw Jork, Dr. Saunders te London, en H. Cu Lr lEN'te Edenburg, namen hier op proeven met hst heulfap indie Ziekte welke door een goed gevolg bekroond'wierden. — En deze Proeven zyn het, dj* de Heer Thuessink in zyne inwyings ■ verhandeling overweegt en daaiftelt. Pp J Ot>  SU H T £ Ê R N I E Ü W S, Onze Schryver begint met de krachten van het heulfap op een gezond Ligchaam nategaan; en vergelykt daar mede die uitwerkfelen, welke men in Venerifche. lyders daar van bekeurt. — Hy ondervond, dathet ketilfap in gezonde Menfchen de levenskracht verdoofde, de aff'cheidingen en ontlastingen verminderde, zelfs in een kleine hoeveelheid — daar het integendeel by Venerifche lyders, in veel groter hoeveelheid, de levenskracht niet alleen opwekte, maar de affcheiding en ontlasting vermeerderde — jaden flaap zelve niet ianirer dan gewoonlyk maakte. Hy geeft eenige regelen op, welke men in het gebruik van dit middel in het oog houden moet en daar mede gaat hy tot waarnemingen over. Het is in de Gonorrhaea yirulenta, in de phymofis, dehwia, herni» humoralis, bubones, enz. kortom in alle gevallen, alwaar een fymptome van het Venerifche gif daar was, niet den gelukkigften uitflag beproefd. Onze Schryver brengt de getuigenüfen van de rocirnaamfte En- gelfche en Am'ericaanfche Geneesheeren by. - In Engeland echter in het Bartholomeus en Thomas Hospitaal zyn de proeven zo duidelyk niet geflasgd -—. dewyl men daar eerst goede eiT;cten van het opium befpeurde — nadat de Lyder eenigen tyd Kwik gebruikt had. Uit alle de aangebrachte waarnemingen befluit de Schryver dat' het opium dikwils werkt als een' ftillend middel, en de toevallen na de genezing van het gif zelve, van de prikkelbaarheid der deelen oorfpronkelyk.daar door wegneem. — Doch heeft de opium eene eigenaartige kracht tegen het gif zelve ? ^ De proeven van MtcHAëns, Noodt, Schopt en Saandehs, geven eenigen grond om het te geloven; . fchoon dit door veele andere Geneeskundigen wojfd tegeugefproken. »--•« Dag  LETTERNIEUWS. 57* Dan de Schryver bekent zelfs, dat men in de ge. fiezing niet alles aan het opium moet toefchryven, dat het in veele gevallen zonder werking geweest is: ~ dat het in groote dofis een gevaarlyk geneesmiddel is; dat het de uitwerkfels dikwerf flechts tegengaat zonder het gif zelfs te verbeteren —- en dat wy ein. delyk een veel zekerer middel tegen het fmet in de Kwik zelve vinden. Dat dus het gebruik van het opium zich voornamelyk tot die gevallen bepaalt, waarin iejymptomes,nadat het gif verbeterd is .evenwel blyven woeden, en tot die geenen, daar de gefteldheid des lyders het gebruik der kwik verbiedt. Wy hebben deze verhandeling met zeer veel genoei gen doorgelezen. als het beste werkje, dat tot nu toe over deze proefneemingen is in het licht gekomen, — En de gevolgtrekkingen, uit de proever» afgeleid, doen den Schryver zeer veel eer aan. S. J. brugmans A. L. M. Pkilof. Doet. disf.ds Puogenia.'Groningae apud P. Dockema 1785- Het is de inwyings- verhandeling van den Heer Brugmans, don Zoon van den beroemden Hoogleeraar A. Brugmans, in het licht gegeven by gelegenheid, dat zyn Ed. tot Doctor in de Geneeskunde te Groningen bevorderd wierd. Zy handelt over de Etterwording, of liever zy onderzoekt da middelen, van welke de natuur tot het daarftellen van etterftofte gebruik maakt. Een ftof die der befchouwing. van onzen Schryver dubbelwaard, de fchranderheid en kunde van den Heer Brugmans in een helder daglicht zet. — Hy begint zyne verhandeling met de uitlegging der verfchillende meningen , die verfchillende Schryvers van de ettcrwording gehad hebben. ——« Hy onderzoekt de gevoelens van Hippocrat e s, ö4lbnws, boerhave, gsashöis, PrINO- Pp 4 Ma  S7« LETTERNIEUWS. le, Gaber, Romayne, pe Haan, Quesse, Simpson, en Morgan; — gaat daarna over tot het onderzoek van den aart en eigenfchappen van de etter, om zo veel te nauwkeuriger, tot de meer of minder gelykbeid of ongelykheid van de etter met .andere vochten te kunnen oordeelen. — ln het tweede Hoofdftuk vergelykt onze Schryver die vochten ' van ons Lichaam, welke in eene zachte warmte etterachtig worden. met de waare etter: en hierin onderzoekt hy wat ge'ykheid het zetfcl der wey, de lympha Coa. gulabilis, de omfixkingkorst van het bloed, de fpiervezel, en het vet, door rotting ontbonden, met de et'er hebben: In het derde Hoofdftuk worden die onderttcdingen , waarin im-n gist dat de etter buiten dé vaten gemaakt wordt, onderzocht . en eindeiyk in het vierde Hoofdftuk wordt des Schryvers gevoelen r*et dat v* anderen, welke de etterwording als eene afscheiding in de vaten aangemerkt hebben, opengelegd tn veigüleken. De Schryver U zyn onderwerp meefter: . Hy kent die Geneeskundigen, weke dit ftuk min of meer bepaald behandeld hebben. — Zyne proeven zyn zeer nauwkeurig en befl.sfende Wy zuilen, om onzen Lezer een denkbeeld van des Schjy'ds gedachten te geeven, uit het laatfte Hoofddeel ten ge aanmerkingen aanftippen. . De Haan en Gjuesnk hehben de etter als een voortbrengfel der werktuiglyke werking der yaten be- fchouwi de eqfte dacht, dat de etter uit de lympha Coagulabüis van het bloed gemaakt wierd. . '1 Dan 'er is, en dit bewyst de Schryver door proeven, een aanmerkelyk onderfcheid tusfehen den aart dezer twee vochten — verfeheide Waarnemingen ftryden ook tegen dit gevoelen Q o e s n e' is byna van he( gevoelen van uk. Haan «-— Onze Schryver daar ■ en  LETTERNIEUWS, 577 tegen fielt dat de etter waarlyk van de lympha Coagulabilis, zo wel als van de ontflekingkorst van het Moed., verfchille hy toont dat'er tot eene ettermaking een behoorlyke werking der levenskrachten vereischt worje dat de vaten het vermogen, hebben het vocht, dat zy voeren, te veranderen dat dus de vaten zodanig kunnen aangedaan w.irden , door uitwendige oorzaken, dat zy, die te voren dit vocht voerden, naderhand een ander daarrtellen dat deze eigenfchappen der levende vaste deelen en der- zeiver werking, op deettermaking toepas fel yk zyn ; en dat de vaten zodanig kunnen aangedaan worden, dat zy een geheel nieuw lichaam, de fitter nane'yk, 'daarftellen. Dit bevestigt de Schryver met zo- danige waarnemingen , dat wy , deze (telling reeds over lang toegeiaan, des^.fs uitwerking op nieuws met ' vermaak hebben nagegaan. -—— Te Amsterdam by Pieter den Hem«t. is uitgekomen het klein W^rdenbo-k der La.ynfche Ttale, in 'S Hoogiuitsch uitgegeven door \ u m a n. J. Gerh. scheller,*» thands, ten dien/Ie der Nederlandfche jeugd, volgens de laatfte i«tr ve'beierde en reweri-rde uitgave, in 't Nederduitse» W.etg bragt, 17*5 hl 8vo. Daar het in ons Vaderland altyd ontbroken heeft aan een goed Latynsch Woorde boek , waaruit de jeugd een recht denkbeeld der Taal verkrygen, en de aflet, dingen der woorden, benevens derzelver naiuwneurig bepaalde beteekenisfen, in haar geheugens prenten kon, ftrekt het ons tot zeer veel genoegen, dezulken onzer leezers, die hier by belang he'jben, te kunnen melden, dat dit gebrek,door het bovtn aan^ekouiigle werk, thans, ten minftcn voor de zulken die zich op deeze taal eerst beginnen toeteleggen, volkomen ver•Tuld is. De Heer Scheller heeft zich, by het f ' PP 5  578 LETTER NIEUWS. vaardigen van dit Woordenboek, alle moeite gegwvSR om vooreerst zodanige woorden uittezoeken, die de aankomelingen in den beginne volftrekt nodig hebben te weeten; ten tweeden, om de beteekenisfen juister optegeeven, dan zy in Cellarius en ook grootendeels mFaber ftaan,en dezelven naauwkeurigerteverklaaren; tenderden, hunne Genealogie, om zo telpreeken, of de natuurlyke afkomst van het eene uit het andere, zo veel mogelyk, in een juisten rang te fchikken, ali waar door men dezelve veel gemaklyker leert, en een beter kennis van de taal krygt: Ten vierden, de betekenisfen der woorden, hier en daar, met voorbed, den optehelderen ; tèn minften te toonen, in welke gevallen zy eigenlyk gebruikelyk zyn; en ook hierna do' gemeenfte fpreekwyzen 'er bytezetten, dewyl aan dee. ■zen meer dan aan enkele woorden gelegen ligt. By de keuze en betekenisfen der woorden, heeft hy zich byzonder bepaalt, by de Schryvers van de zogenaamde Gouden Eeuw, dat is'den tyd, toen Rome nog vry was, toen de welfpreekenheid en de goedé natuurlyke fmaak in denken en fchryven bloeide, toen niet dan groote Mannen of Vorften Schryvers waren; b. v. by Cicero, Cttefar, Livius, Nepos, Terentius\ dewyl deeze Schryvers de jeugd in de Schooien tot vorming van hunnen fmaak en opfcherping van hun verftand, voorgelegd en verklaard worden; ook heeft hy Phaedrus niet uit het oog verloren, dewyl zy. fae Fabelen ook als een fchoolboek gébruikt worden.' • Ook heeft men zich in dit werk byzonder toegelegd, om de eerfte en eigenlyke betekenis, waaruit de overige betekenisfen zich gemeenlyk laaten gisfen, naauwkeurig optegeeven, dewyl het zeer nadeelig is' dat de jeugd gemeenlyk de derde, vyfde ' enz. bete' kenis eerder hoort dan de eerfte, ja dat hy deeze diki wils nooit in zyn leven howt. I Hierom is het nuttig * d©  LETTERNIEUWS. 57» de jeugd, vroegtydig aan de Etymologie of afleidintj eens woords van een ander te gewennen, waarom oqk de woorden in dit werk naar de afftamming der Etymologie zyn gefchikt geworden, zodat de leerling tevens de geheele Familie van een woord overziet, en in eens een geheele menigte woorden, met zeer veel gemaklykheid in zyn geheugen prent. Dan daar dit ook van een anderen kant die zwarigheid heeft, dat de leerling het woord, 't welk hy juist zoekt, niet altyd zo gemaklyk vinden kan, 'wanneer hy niet reeds vroeg met da Etymologie gemeenzaam is geworden, is 'er een Latynsch Register van de afgeleide woorden tot verligting bygevoegd. Ook heeft men in deeze uitgave 'er een Nederduitsch Register bygedaan » waarin de leerling, als hy een Nederduitsch woord wil opzoeken, eenigermate te regt kan ranken; want men begrypt ligt dat men in een zo kle-in Boek niet alles vinden kan. Voorts heeft men in deeze Nederduitfche uitgave zich nog byzonder toegelegd, om i) de beteekenisfen der woorden hier en daar meer te ontwikkelen en dezelve met meer voorbeelden en fpreek-, wyzen optehelderen dan in de Hoogduitfche uitgavs gefchied is; 2) het oudheidkundige hier en daar breedvoeriger voortedragen, en 3) eenige afgeleide woorden by hun ftamwoord te voegen. Wy hoopen en wenfehen dat dit allernuttigst werkje, ter bevordering van de kennis der Latynfche taaie, overal op de Latynfche Schooien van ons Vaderland mag worden ingevoerd, en dat de kundige uitgeever zyne belofte zal nakomen , om het groot Woordenboek va* Scheller,, met de nodige verbeteringen, die hetzelve pp fommige plaatzen vereischt, hierop te laaten vol' gen, opdat het Woordenboek van Pitiscut, het geen «onder fmaak en oordeel is famengeflanscht, eens iri on-