SAUE BE TWEEDEN BI] GENAAMD D K DIKKE, KONING VAN KANONNENLAND. Uit het Hoogdtiitsch. met plaaten» Te Berlijn, ie Wezel en te Cleve'; alsnïeda Te Amfteldam, bij v. D. burgh, craijenschot, BRlëT, v. gt-lik , v. vliet, schalekamp, draijer , brave , poster. , VAN der kroe , van hulst en van e5. Haarlemt —beets, wAïAé & Comp., loosjes, Kampman en Wee*, v. brussel» Leyden, — herdingh, honkoop, van tiffelen, cijfveer, du saar en pont. *sHage, —leeu\vestijn, de Wed. ELisen zoon, en sluiter. Delft, —de 6Roor en roelofswaert. Rotterdam, —vis, v. d. dr.ies, pols . Van santen, p. holstein , cornel , Wed. v. heel, bronkhorst dl hacke. Dordrecht, —blu-^sé, van braam, de haas, dé vlugt., de jager en bo>?te. Utrecht, —paddenburgh, visch,v.d. schroef, wild dl altheer CVt ter veen. En verder alorn in de geheele Bataaffche Republiek. 1 7 9 9-   IVÏisfchien valt dit werkje wel hief of daar in handen van een' lezer, die het Vol duisterheden , zo niet geheel duister vind, zo dat hij er, in het eerst, niets van meent te kunnen verftaan; maar j of het juist voor veelen wel zo geheel duister zal voorkomen, is de vraag: Het is waar, men Vind m dit raadzelagtig werkje gewag ge* maakt van duisternisfen , zon verduisteringen enz.; doch dan gaat er Ook wel weder een lichtje op , zo dat zelfs een heldere * a zon*  IV zonnefchijn zig verfpreid: dus, denken wij, zal voor den lezer, die het zo niet ten éerfte vat, onder het lezen wel een lichtftraaltje doorbreken, het welk de duisterheden zal doen verdwijnen. Veelligt: zou iemand kunnen wenfchen, hier eene voorrede of zo iets te vinden, bevattende èenige ophelderingen of verklaringen; doch de fchrijver heeft dit zeker niet goedgevonden , gelijk hij het in zijn werk ook niet onduidelijk te verftaan geeft: en wij willen wel zeggen, dat wij ons veel moeite hebben gegeven, om alles te raden, en dat zekere omffondigheden ons niet wel toelaten , onze gemaakte gisfingen in het daglicht te ftellen; zo veel is zeker, dat dit werkje , in eenen behaaglijken vorm getchreven , de ingewikkeldlte gebeurdnis-» fen  fèn op eene innemende wijze voorftelt,; en het leven bevat van een 'groot man , die eene kroon droeg, dezelve in gevaarlijke betrekkingen , in verrasfehende gevaaren droeg, en welke levensbefchrijving nog belangrijker word , door de daarftelling van gebeurde zaaken, welken tot hiertoe geheimen der kabinetten bleven, 'die geen vreemde pen kende, en het oordeel over een der merkwaerdigfte tijdperken, over eenen der gewigtigfte perfoonen beflisfen. Wanneer men derhalven onder het Jezen de zaaken met elkander vergelijkt en er hier en daar wat bijdenkt, dan zal men, denklijk, nu en dan wel een lichtje ■zien fchemeren, dat eindlijk op den regten weg zal brengen. De groote zwarigheid is alleen in de * 3 ken-  Vr jv'ennis der perföonen gelegen, die hier ten toneele gevoerd worden, om hunne rollen te fpelen, namelijk : S a u 1, S a p o, madam Dikbeen, haare twee fnoepige dogtertjes, Hanchen of Hansje, Minchen, anders Wille mijnt je of Mientje, naderhand graavin van Dunkelheim getiteld, welke twee meisjes in haare bloeijende jaaren met citroenen langs den weg liepen en zc duur verkogten, inzonderheid Min chen, die veel geld van een citroentje maakte. Verders Hellhaupt, Worm, den fterrekundigen, en Birnbaum, anders Peereboom gezegd, zo als wij hem ook wel hadden kunnen noemen, wijl men wel eens zinfpelingen op dien naam vind. Dezen z:jn de hoofdperfotiaadjen; zodra men die kent, is men klaar;  VIT klaar; het is zelfs genoeg, vooreerst flegts te weten, wien Sa ui de tweede vei beeld, dan zullen de overigen van zeiven volgen, cn zal men ook weten , ir> welken oord van de waereld Kanonnenland is gelegen, hetwelk men anders te vergeefs op de beste landkaarten zou zoeken; zeker is het een verbloemde naam, dien de fchrijver er aan gegeven heeft, zo wel als die van Saul, welken hij waarfchijnlijk dus genoemd heeft, om dat deze koning, gelijk hij zegt, groot van geftalte en een fchoon man was, veel overeenkomst hebbende met Saul den cerften koning der oude Israëliërs. De lezer kan voor het overige verzekerd zijn , dat wij, bij het vertalen , getragt hebben, ons getrouw aan het oor- fprong-  Vul fpronglijke te houden } zo als het voor ons vlag. Wat taal en ftijl, betreft, wij hebben de zuiverheid en vloeibaarheid daarin zo veel in agt genomen als wij konden. De Vertaler. VRO-  y R O L Ij li LEVENSTIJDPERK VAN S A V lui Qiioqtte magh tegitur, tectui magh aeür.at ignis. OviD.   EERSTE HOOFDDEEL. De hofplaats Blendaü, en Jeug4&* lijkt /laat van Saul. Jjij een verhaal van leerrijke ca aangenaam onderhoudende gebeurdnisfen doet her. in deri grond niets rcr za;;ke, dat men topsfp , wan» neer en waar dezelven zijn voorgevallen. Hec is genoeg, wanneer men weet, dat zij op den een' of anderen tijd in ce waereld hebben plaats gehad. De bepaling van rijd en plaats kan alleen zulken lezeren vsn meer belang fchijnen, die, door eene nutrelooze nieuwsg; "\g» heid gekweld, meer op beuzdingen, dan op de hoofdzaak, zien, en me; een zeer bekrom. pen gezigtspunt, hun voorwerp enkel op het tegenwoordige en op weinge zaaken, die hen zeer na betreffen, rigten. A s Vol»  4 Volgens deze beide eerlTe iïellingen en eenige andere oorzaaken , welken menige lezer misfehien gemaklijk kan raden, blijft het hier dus ook onbepaald, of S au 1 de tweede, wiens levensgefchiedenis wij op de volgende bladen voornemens zijn ts leveren, voor duizend jaaren of heden , in Europa of in Zuidïndiën, zijne rol gefpeeld heeft, en in de reeks van gekroonde menfehenkinderen te voorfchijn getreden is. Voor het overige word het iederen lezer overgelaten, vergelijkingen te maken en gelijkheden op te zoeken, van welken hij er voorafeker — naar dat zijne waereld- en menschkunde groot of klein ia — verfcheiden zal vinden: want onze Saul had niets minder dan enkel bijzonderheden, die hem van alle andere zijn gelijken onderfcheidden. Hij was een mensch, en menfehen blijven zig zeiven altijd gelijk. Dat Saul de tweede kater dan Saul de eerste geleefd moet hebben, toont de benaming aan, en dat hij niet gelijk den laatstge. melden koning der Jooden is geweest, ook in het algemeen flegts in weinige (lukken overeenkomst met hem heeft, zal het v-.rvuig Ieren. Saul de eerste zogc eene ezelin, toen big  ™ 5 koning werd; Saul de tweede zogt, als prins en koning, niets anders dan mooije meisjes. De eerste was een hoofd grooter dan al zijne onderdaanen; deze ten minsten eenige duimen. De eerste vervolgde het klein vroom Davidje; deze beminde en beloonde aiUvroome Davidje s. De eerste ftond met geesten in betrekking; deze ook. De eerste vraagde eene waarzeggende vrouw om raad ; deze eenen waarzeggenden man. Maar, waar toe eene opgaaf van gelijkheden, welken de beide Saul's met elkander hadden, wijl zij zelfs in geen de minste betrekking met elkander ftonden, en in onderfcheiden tijden en landen, en onder geheel verfchillende omfrandigheden geleefd hckhf»n_ Kanonnenland, op welks troon onze Saul eene korte reeks van jaaren zat, was eigenlijk «aar deszelfs grootte en natuurlijke gefteldheid van geen beduiden!s. Alleenlijk hadden eenigen zijner laatste voorgangers het eerst door fchranderheid en moed tot den rang der eerste ftaaten van het waerelddeel verheven. Een talrijk, door betoonde dapperheid beroemd, gedugc krijgsleger, en eene wélgevulde fcnatkist waren de fteunpilaaren, waarop deze verItandige regenten hunne nieuwe grootheid A 3 grond-  5 grondvestten, en men moet bekennen, dat deze fteunpiJaaren het aanzien en de grootheid van eenen rnonarchaalen ftaat op de zekerste wijze ftaande houden, Daarenlicven hadden zij ook niet vergeten, zo veel mogelijk voor de bevordering van den bloei en de welvaart van hunaQ onderdaanen te zorgen-, en vlijt en nijverheid in eenen hoogen trap onder hun te doen geboren worden, zo dat zij niet alleen in ftaat waren, om de tamelijk zwaare belastingen optebrengen, maar er zig voor het grootste gedeelte ook nog wél bij bevonden. Het bebouwen van woestliggende landftreeien, beplantingen , bevolkingen, bloei van kunsten en wetenfchappcn, nuttige verbéteringen van openbaare fligtingen en inrigtingen, verfraaijing der fteden, dezen waren voor het overige de voorwerpen, op welken zij inzonderheid hunne oplettendheid lieten gaan, en het gevolg deed zien, dat zij voor dezen loflijken kring van werking niet vrugtloos bezig waren, Onder hunne fcheppende handen, onderging hunne refidentieftad Blendau vooraaamlijk eene bewonderenswaardige gedaanteverandering. Zij werd van jaar tot jaar fraaijer en grooter, zo dat zij in de daad weldra onder do grootste en merkwaardigste refidensien van het ganfche  waerelddeel eene der eerste plaatzen innam. Natuurlijk bleef zij dezelven ook ten aanzien r een vriend van vermaak en vrolijkheden als gij. Burfo. In uwe j aren en gefteldlvid moet gij het zijn ! iVlaar waarom zoekt gij geen meer genot? Het ligt alleen aan u, om van al het aangenaame en fchoone, dat de hofplaats in zig bevat, het puücje te gen:eten. De prins (ernstig.) Gij zijt minder afhanglijk dan ik. Burfo. Het kan zijn, dat dit in zeker opzigt in de daad zo is. Maar er is gernaklijk een middel hier voor te vinden. De prins. Gij zoud u hier in zeer ligt kunnen bedriegen. Hij, van wien ik afhanglijk ben, heeft gewislijk de fcherpstziende oogen , het fijnfte gehoor in de ganfche ho'piaats en — wat het ergfte is — de onbuigzaamste eigenzinnigheid. Burfo. Ik ftem u volkomen toe, maar jd, dat de tovernimfen zig lieten zien. SsiuJ was, pp eene naakte venus Harende, diep in gedagten; naar zijnen vriend omziende, om hem eer deelneming te nodigen, was hij verdwenen. Hij hield dit voor eenen wenk, en opende de deur van een zijvertrek, ten einde de verruküj verlieten haast.» lijk het woud, en namen de vlugt, om den dood te ontwijken. In de ftreek van den prins bleef D egter  5» ' egter alles fh'J'en gerust. Men zou gedagt hebben , dat men in die ftreek alles, wat leven en adem had, had uitgeroeid, het welk ook ongetwijfeld het geval geweest zou zijn, indien elke fchoot raak was geweest. Maar de jonge hee» ren waren te vrolijk en te hictig, en dit maakte, dat elk levend dier er ditmaal ongekwetst af kwam. Na verloop van anderhalf uur waren al de jagers weder een voor een in huis geko» men, daar zij nu vermoeid op ftoelen met zagte kusfens uitrustten. Saul was de eenige, die nog in het gebied van Diana vertoefde. Toen men een uur te vergeefs naar hem gewag: had, verwekte zijn lang uitblijven bij zommigen bekommering. De gastheer glimlachte en tragtte hen gerust te ftellen. De nagt naderde reeds en het avondeeten was gereed, toen Saul met een vrolijk gelaat in de kamer trad. Zijne verfchijning veroor* zaak te algemeene vreugde, voornaamlijk bij de aanwezen de dames, die over zijne afwezendbeid tot dus verre zigtbaar verlegen waren. Men foupeerde nu in volle vreugde, en Saul overtrof al de anderen in vrolijkheid en opgeruimdheid. Al de dames verheugden zig innig over des prinfen vrolijk humeur, hielden het voor een  SS een goed voorteken, en elke deed haar uiterste best, om zijne oplettendheid voornaamlijk tot zig te trekken. De- vergenoegde Saul merkte dit wel niet op, doch gedroeg 2ig zo, dat zij allen, fehoon niet geheel te vreden, egter niet hopeloos waren. „ Ik heb het er op aangelegd", begon nu de gastheer, „ dat geen uur van dezen nagt ons lang zal mallen. Wij zullen ons vrolijk maken en niet aan fcheiden denken, voor dat de haanen de aankomst van den dageraad aankondigen." i De gasten waren zeer toegevend; niemand had er iets tegen in te brengen. Saul glimlachte en zweeg. Toen men van tafel was opgeftaan en het overige gezelfchap zig in gefprekken ingelaten had, gaf hij zijnen vriendeenen •wenk, en beiden begaven zig in een ander vertrek. „ Vriend ! ik heb u veel, zeer veel te danken," zeide de prins, hem de hand drukkende, rj door u toedoen is deze dag voor mij de gclukkfgfte van al mijn leven geweest. Ik heb voor heden volop genoeg en ben nu hier verders van geen nut meer. Mijn paerd ftaat voor de deur gereed ; men wagt mij; draag zorg, D a dat  52 = ■ dac het gezelfchap door mijne verwijdering in deszelfs vreugde niet gelroord worde." „ Hoe ! gij wilt ons reeds verlaten?" antwoordde de andere met eene fchijnbaare bevreemding ; „ geloofc gij niec, mijn prins ! dat de dames voornaamlijk op u ftaat gemaakt hebben? en wie van ons zou haar voor uw verlies fchadeloos kunnen ftellen ? Met u zal zig volftrekt, ten minfte ook de vreugde der dames verwijderen, geleld, dat het mij gelukke, het manlijk gedeelte van het gezelfchap deswegen te vreden te ftellen." Saul (glimlachende.) Mijn blijven zal voor geen dame van nut zijn, en mij in de groodte verlegenheid brengen. De wil is er wel; maar de kragtontbreekt, (zagt in hec oor:) Jk ben ten minste voor twaalf uuren voor elke dame onbruikbaar. De vriend van Saul (als tevoren.) Hec zou mij leed doen, indien de jagt u zo zeer vermoeid had. Mijn oogmerk zou dan ganschlijk gemist zijn. De prins (vriendlijk.) Uw oogmerk is volkomen bereikt, mijn lieve vriend! ten minste bij mij. . 'Het geval, welk ik in het bosch gehad heb, kan u toch niec onbekend zijn ? S a u I's  = 53 SauI's vriend (vol verwondering.) Een geval in het bosch? Gij zoud mij verfchrikken, mijn prins! indien uw gelaat mij de verzekering niec gaf, dat hec niets onaangenaams kan geweest zijn. De prins. Niec alleen mijn gelaat, maar ook mijne uitdrukkingen moeten u cue verzekeren. — Gij ziet, ik ben dankbaar; maak (leges, dac ik meer dergelijke gevallen heb. Saul's vriend. Hec llrekc mij tot een onuitfpreeklijk genoegen, indien het uwe koningiijke hooghe d wél gegaan is; maar ik zou niet wél handelen, indien ik uwen dank wilde aannemen. De prins. Gij hebt de geheelezaak belegd, hebt de verdeling van het gezelfchap voorgefla 1 gen, gij hebt het aangenaamfte gedeelte van het bosch voor mij beitemd; ik heb het immers u Ce danken, dat ik in mijne (Ireek door een der aangenaamfte verfchijnzels verrascht wvrd en tot een genot geraakte, dac mij geheel verrukte? Toen ik in i ec bosenje kwam, vond ik mij bijna opeens van eenen ruuwen moordzugrigenjager in eenen zagten vredelievender) arkadifchen herder veranderd. Hier fcheen V en u s en niet Diana den fcepcer te zwaaijen. Ornwaa-fémd door eenen zagten zephir, wandelde ik onder jonD 3 g •  ge berken, op welker tedere takjes verliefde vogeltjes kwinkeleerden. Hier en daar vond ik eenen ftaacigen eike, welke onder de kleine berken als een overgrootvader onder zijne aframmelingen flond en dezelven voor den ftormwind fcheen te befchucten. Eene huiverige ftilte heerschte overal rondom mij, even als of ik den tempel eener godheid naderde. Ik maakte voor dezen dag vrede met de dieren, honghet geweer aan den arm, en wandelde diepdenkend van de eene fchoone plaats naar de andere. Omtrent honderd fchreden verre in dit lieflijk boschje gekomen zijnde, zag ik aan den dunnen flam van eenen fchoonen berkenboom een rood zijden lint wapperen. Het gezigt was romantiek en werd het nog meer, toen ik op eenigen af-, ftand nog meer dergelijken ontdekte en op elk derzelven een kort opfchrift vond, het welk op liefde of cp eenzaamheid zinfpeelde. (Glimlachende.) Kan het u in deze omftandigheden vreemd voorkomen, dat mijne verbeeldingskragt mij in Arkadiën verplaatfte en ik reeds bijna fluitentoonen en het blaeten van zagtmoedige achaapen hoorde. Ik vooifpelde mij nu volftrekt een klein geval ; maar zulk een overaangenaam als mij aan- flaande  = 55 fbande was, kwam in mijne gedagten niet op. Een vrij wél gebaand pad bragc mij weldra aan een hui.je, welks uiterlijk aanzien naar de woning van eenen kluizenaar geleek. Wanden en dak waren met basten van boomen en mos bedekt en fchoone digtgebladerde berken orafcingden het van alle zijden. Ik trad zo -.agc mogelijk voord, ten einde, in geval dit huisje eenen bewoner had, hetzelve ongemerkt te naderen. Doch het gelukte mij niet. Een fchoothon Jje, zo fraai als eene dame in de hofplaats het immer kon hebben, had de lugt van mij gekregen; het kwam uit de openflaande deur fchieten en in vollen toorn keffende op mij af. Die verfchijnzel was mij niet onaangenaam; want ik kon nu met veel waarfchijnlijkheid vermoeden, d.u ik hier met geen kluizenaar, maar met eene kluïzenaarfter te doen had. Dit vermoeden werd ook voornaomlijk geiterkt door de linten, met welken eenige jonge berken omwonden waren en die tor wegwijzers dienden ; zonder dezelvui ?. u ik misfehien deze hermitagie niet gevonden hebben. Toen ik ondanks het aanhoudend protesteren van den kleinen keffer binnen trad hn! daar flond nu op het onvervvagtst eene kluizenaarfter D 4 voor  voor mij, zo als er mogelijk nergens meer te vinden zouden zijn. Ik zag haar aanflonds fcherp aan en wilde haar u nauwkeurig befchrijven; maar mijne moeice zou vergeefs geweest zijn: want gij kent haar voorzeker béter dan ik. De verrasfching was te aangenaam. Het duurde niet lang, of ik was in het vertrek, der fchoo. ne bewoonfter van dit lieflijk boschje en zij in mijne armen. Om zig met zulk eene gezellin te onderhouden, zijn woorden niet toereikende. De gewaarwordingen vermenigvuldigen ; men voelt weldra eene onweerflaanlijke aandrift, omze inniger en levendiger uittedrukken. En men kan niet ontkennen, dat ééne omhelzing meer kan zeggen, dan duizend woorden. De omhelzing fcheen haar zekerlijk een weinig te fehieltjk te komen: want zij deed moeite, om dezelve weder in een gefprek te verwisfelen; maar zij deed die juist met geen affehrikkende ftuuisheid en in haar gelaat vertoonde zig geen het minfte ongenoegen. Het was zonderling, dat mijne oogen fteeds onwillekeurig gedurig op eene fofa vielen, welke, dagt mij, hier zo wél gefchikt fïond, en mij zodra ik in het vertrek trad boven alle voorwerpen in hetzelve in het oog gevallen was. Zij fcheen dit te merken en  = 57 en zeide glimlachende : „ belieft het u hiep plaats te nemen, en veroorloof mij dan, eenige ververfching te bezorgen. Een vermoeide jager beeft boven al rust en verkwikking nodig. Ik voldeed aan haare begeerte, waarop zij uit het vertrek ging, en in weinige minuuten had ik eene fles verflerkenden bourgogne wijn en eene gevierdendeelde kapoen voor mij ftaan, In deze omftandigheden kon het niet anders wezen , of het een en ander moest mij als nektar en ambrofia fmaken. De jagc had mij goeden eetlust doen bekomen, zo als ik dien nog nooit had ondervonden, en de aangenaame verr wagting, waar toe deze verfchijning mij regt gaf, maakte elk beetje en droppeltje, dat ik at en dronk geuriger en zoeter. Ik verflerkte mij overheerlijk, maar ik bad nu ook meer dan ooit verfterking nodig. Vriend! denk zelf het overige, en wel zo aangenaam en bekorend als gij flegts kunt; gij zuk dan evenwel roet uwe verbeelding nog niet bij de wezenlijkheid komen. Mijne verdere fchildering zou u het aanflaand genot kunnen bederven. Laat het verdere aan mij over; het word bovendien ook tijd, ,dat gij u weder bij het gezelfchap begeeft. Tragt voor deze reis mijn afwezen te, D 5 ver-  58 vergoeden, en maak Haat op mijne erkendnis: want ik heb eene kennis gemaakt, van welker aanhoudendheid ik mij veel beloof. De prins vertrok en zija vriend keerde naar zijne gasten terug. Men merkte weldra, dat Saul zig verwijderd had. De dames lieten haare oogen overal gaan en luisterden elkander in het oor. Den gastheer ontglipte dit des te minder, wijl hij er zig reeds op voorbereid en zijne maatregels er naar genomen had. Hij gaf voor, dat de prins zig flegts in eene andere kamer begeven had en bij de viering van het nagtlijk venusfeest aanftonds weder zou verfchijnen. Dit voorgeven vond geloof en de dames werden weder vrolijk en opgeruimd. Men verdween allengs de een na den anderen in de zijvertrekken, die tot verliefde onderhoudingen gereed gemaakt waren. De verlichting verdween insgelijks, de dames in het duister luisterende, verbeeldden zig den prins tegenwoordig te zijn, en menig eene, die door een' ander' omhelsd werd, waande zig, in de armen van Saul te vinden. De nagtlijke, vreugde bleef op deze wijze ongefloord. De kragt der verbeelding is groot en bedrog der zinnen kan ook gelukkig maken, wanneer de wezenlijkheid ontbreekt. VIJF-  sas 59 VIJFDE HOOFDDEEL. Eene tusfchenpozing. De werkzaamheden van den koning Sapo waren van eenen zeldzaamen aart en in alle opzigten voorbeeldelijk. Hij hield flegts een zeer klein gedeelte van den dag voor zig zeiven; de overige uuren befteedde hij in hec betragten zijner pligcen als koning. Hij had boven alle anderen altijd den langsten dag, wijl hij gemeenlijk niet meer dan vier of vijf uuren fliep. De morgenuuren waren voor hem bijzonder kostbaar; hij bragcze derhalven ook nooic in hec bed door. Wanneer de inwoners der hofplaats uic het bed kwamen, had hij reeds verfcheiden uuren gearbeid. Zijn eerde werk was de ingekomen papieren natezien en er op te befluicen, waarbij altijd een van zijne beide ka» binetsraaden tegenwoordig moest zijn. Dan kwam het uur, op het welk gemeenlijk zijne weinige vertrouwlingen toegang toe hem haddon. Dezen waren zo zeer geen lieden, die mes  mee fterren en ordenlinten pronkten en zig het naast bij den troon gepiaacst hadden; maar zulken, die door hunne opreg'heid, trouwen nuttigheid Sapo's oplettendheid inzonderheid tot Zig trokken. De koning Sapo bezat de gaaf, van den geest te toetzen, in eenen hoogen trap. En wijl het wel niet onmogelijk maar egter zeer bezwaarlijk was, hem te bedriegen, kon men zeker geloven, dac zij, welken hij zijn vertrouwen fchonk, lieden van beproefde deugd waren. Daar zijne oogen niec zagen en zijne ooren niec hoorden, zag en hoorde hij door dezelven , zonder zig nogthans den fchijn te geven, als of hij zulks indedaad deed. Wanc hij had, onder anderen, ook den grondregel, dat een regénc ook zelfs voor zijne vercrouwlingen zijn gebrek en te korc komen zo veel mogelijk moet verbergen. Deze vercrouwlingen waren voor het overige volgens hunne uiterlijke betrekkingen zeer verfchillende; en zo wilde het juist de koning: want, wijl ieder hunner als ware het in eenen geheel anderen kringieefde, was ook het nut, het welk zij hem en zijner regering verfchaften, des te uitgebreider. Des morgens na hec geval in hec bosch Honden de koning Sapo en zijn zoon Saul vroeger  ger dafl naar gewoonte en met een zeer gémelijxt gemoed op. Deze kwaade luim van beide zijden had egcer verfchdlende oorzaaken, van welken die van Saul zig gemaklijk laat raden. Ten aanzien des konings liepen verfcheiden omltanciigheden zamen, welken voor dien dag op zijn aangezigt die ernstige rimpeltjes trokken, waardoor het kwaad humeur tot fchrik voor de geenen, die hem moesten naderen, ontwijfelbaar verergerde. De man van een goed geweten kon dan zekerlijk ook met een gerust gelaat binnen treden en blijven liaan i maar men kon toch béter met den opgeruimden Sapo, dan met den gémelijken koning fpreken. Om deze reden waren ook allen, welken den koning nu en dan moesten naderen, gewoon f zodra zij binnen kwamen , op zijn gezigt te lezen, of het zonnefchijn , dan of er Itorm aan de lugt ware , wijl men in het eerste geval toch altijd een woordje meer kon fpreken, dan in het laatlle. De kabinetsraad, we'ke heden den dienst had, merkte aanilonds op het eerste gezigt, hoe de zaaken Honden. Het was hem eigenlijk veroorloofd, ongevorderd te fpreken; doch ditmaal oordeelde hij het raadzaam, van dit verlof  lof geen gebruik te maken. Zwijgende ging hij aan zijnen post en zwijgende en met een Onveranderlijk ernstig gelaat verwijderde hij Zig weder na gedaan werk. „ Zie, of de raad Hellhaupt daar is," riep de koning hem na, toen hij ter deure uitging : j, deze kan binnen komen, de anderen zullen mij verfchonen!" Hellhaupt was er indedaad; de kabinetsraad gaf hem des konings begeerte te kennen , de anderen gingen ftil heen en de eerite trad naar binnen. De koning. Wat dankt gij van eenen bouwmeester, die een groot gebouw begint en al zijnen tijd en zijne kragten er aan hefteed, van het welk hij weet, dat hij het niet geheel kan voleinden? Is hij dwaas of wijs? Hellhaupt. Hij is wijs! wanneer het gebouw nodig en nuttig en hij zelf er toe in ftaatis. De koning. Een wijze voleind volkomen of begint in hec geheel niet. Hellhaupt. In eene nodige en nuttige onderneming doet een wijze het zijne en verwagedan de hem onmogelijke voltooijing van anderen. De koning. Maar, wanneer nu deze verwagting hem bedriegt? Heil-  Hellhaupt. Dan is het bewust zijn van hec zijne gedaan te hebben voor hem eene geruscheid. • De koning. Wanneer hij met veel moeite boomen plant, in verwagcing, dac zijne nakomelingen onder derzei ver fchaduwe zullen ruscen; wanneer hij akkers bezaait, met oogmerk, om zijnen nakomelingen brood ce bezorgen en mee aile waarfchijnlijkheid voorziet , dat men deze boomkwekerij zal verwaarlozen en het zaad laten bederven — kan hij zig dan gerust Hellen? Hellhaupt. Ik zou denken — Ik heb den grond gelegd , de voleinding ftaat niet in mijne uiagt. De koning. Liever derhal ven in her geheel geen grond gelegd. Hellhaupt. Ik zou er op die w*jze niet over kunnen denken , dewijl toch altijd noch hec ongelukkig , noch het gelukkig gevolg met geen zekerheid vooruit bepaald kan worden. Zou ik mijnen pligc niec doen, om dac ik weet, dat na mij een ander op mijnen pose komt, die den zijnen niet betrage ? De koning. Wanneer gij zulke gelljknisfen te berde brengt, moet ik u gelijk geven. Gij  64 == Gij zult egter toeftemmen, dat het éenë ten hoogde verdrietige zaak is, alle moeite tot het uitvoeren van zijn welgemeend ontwerp aante* wenden, en nogthans deeds met meer en meer waarfchijnlijkheid te moeten voorzien, dat in het eind alles weder den kreeftengang zal gaan. Hellhaupt. Ik beken, dat dit ten uiterde verdrietig is; maar, wat zal men doen, wanneer men het toch niet kan voorkomen? D e k o n i n g. Ik fpan al mijne kragten in » en Werk als of ik voor de during eener eeuwigheid werkzaam moest zijn — en binnen twintig jaaren zijn misfchien de gewrogten dezer werkzaamheid alle verdwenetti Hellhaupt. Ik kan niet wel geloven, dat uwe majesteit dit te vrezen heeft. De koning (driftig.) Niet? Dan zouden mijne oogen zedert eenigen tijd de gaave van nauwkeurig gade te daan verloren moeten heb* ben. Hellhaupt. Uwe majesteit verfchone mij: men kan nu nog niets met zekerheid zeggen. Eert tijd van tien jaaren kan veel verandering te weeg brengen. D e k o n i n g. Als de telg bederft, beeft men er geen goeden boom van te wagten. Heil-  HeUhaüpt:. Maar eén uiflporigejongeling) die hec oor aan verleidingen leent-, word dikwerf nog een verftaridig, nuttig mm. De korting. De nuttigheid is flegts een geer betr.kbjk denkbeeld. Die eens voiftrekt voor een' zekeren post beftemd is, moet voor denzelven ook noodwendig nuttig en bek waam worden. Eene nuttigheid en bokwiamheid tot iets anders is dan zo veel als in het geheel geen. Hellhaupt. Dewijl nü hier zeer dikwijls rustenen posten en bekwaamheden geen volkomen harmonie heerscru, is het egter goed * dat de bekwaamheid ook haaren trap heeft; Die geen volkomen nut doet, doet ten minfte eenig nut. Men. moet het nemen zo pis het valt. De koning. Ik zal mijn besc tragten tè doen, — Ga nu naar mijn' zoon en zeg hem, dat ik hem heden niet kan fpreken. Hellhaupt vertrok en bragr den zóón des vaders bevél. Saul had niets minder, danzuik eene boj Ifchap verwagt. Hij ontvong den raad Hellhaupt met een paar groote blikken , en kon nauwlijks geloven* dac dit indedaad des bonings wil was-. Te wenk was te duidelijk* Saul begreep den ze! ven co: zijne groore ongerustheid ten volle. Hj beminde zijaen vuder E even  46 «ven zo zeer als hij hfm vreesde, en deed zig zeiven fïerke verwij tm^cn , dac hij zij^e vermaning zo rrisch vergeren had. Er werden nieuwe befhitvn genomen en, ondanks den philofopherenden kamerdienaar , die verder alle moeite deed, om de kwaade luimen van den prins nogmaals te verdrijven, uicgevoerd, ten mii fte voor dezen dag. Saul bleef op zijne kamer; de lust tot den arbeid was wedergekomen, en het was des avonds een groot genoegen voor hem te zien, dat hij op dezen dag alleen veel meer venigt had, dan in da geheele afgelopen week. „ Na gedaan werk is goed rosten," zeide de prins, van den ftoel opflaande en de papieren wegfluitende. 'ié En nog béter, zig ter zijner verademing nu' ook een weinig te vermaken," hernam de kamerdienaar, zijne groote verwondering over de vlijt zijns heeren van heden te kennen gevende en dezelve als onnodig en nadelig fchilierende. Saul zag hem glimlachende aan en meende, dat het hem ook zo voorkwam, als of de arbeid van heden wel eene kleine verandering vorderde. Hij ging met het vallen van den nagt uit en kwam met het aanlichten van den dag weder. ZES-;  ZESDE HOOFDDEEL. Een vindingrijk moedertje. Èfene zekere matroon, genaamd Dikbeen, had tot hiertoe ih de hofplaats Blendau zeer onbekend geleefd. Haar overleden egtgenooc was een muzikant, eh de muzikanten zijn met de poëeten altijd in zo Verre in hetzelfde geval, dat beiden zeer Wél kasten eh geldkisten kunnen ontberen, dewijl zij gemeenlijk in hunne Zakken het geld wel kunnen bergen, dat hun toebehoort. De voorbeelden zijn zeldzaam, dat iemand door muziek tê fpeleh en vaerzente maken rijk geworden is. De heet D i k b e e n maakte geen uitzondering op den regel; toen hij ftierf, liet hij zijne vrouw met twee dogters en eenen zoon na, doch geen geld, noch eenig inkomen. Madam D i k b e e n moest derhalvën finantien zoeken , eh haar vindingrijke geest bragt haar weldra op den regten weg* Haare beide dogcéh Waren thans in den bloei haarer jaaren; de eene was twintig en de andere agttien -jaaren oud. De E a na-  natuur had beiden rijkiijk bedagt. Eene zaak, die de moeder, na verfcheiden andere gemiste beproevingen, op de gedagce bragtr om met deze bijzondere gaaven der dogters te woe« keren. „ Ik zal," zeide zij eens, als zij alleh bij elkander zaten en de wijze , om door de waereld te komen, overwogen, eene kleine koopmanfchap in fruit en cirroenen beginnen. Dezewaaïen zijn zeer gefchikt voor vrouwen enverfchaf- fen toegang tot jonge heeren, die in bet was als of zij wilde hoesten — veelerlei behoeften hebben. Wij zullen naersttg langs de huizen gaan veiien tot dat wij eenige kennis gemaakt hebben; dan — zullen wij onzen winkel vergroten, een groot huis huren en koopmanfchap doen in hec gros. De dogters vonden dezen voorflag juist zo kwaad niec; maar zij hadden evenwel hec een en ander er tegen meebrengen. „ Gij zijt toch nu groot en wijs genoeg," antwoordde de oude, „ om mijne moederlijke zorgen te verligten? Doet flegts wat ik begeer; u»ve citroenen zuüen wel liefhebbers vinden." Binnen weinige dagen was de nieuwe negotie opgerigt, en moeder en dogters poogden met ver-.  vereenigde kragten, aftrek in haare waaren te krijgen. De kalanten namen fterker coe, dan men vc-r va; t h id; en het huis ftond niet ftil om goed te beltellen. Graaven, edellieden , geleerden , kunstenairs en kooplieden begeerden waaren, en bedongen nandonds, dat de jufvrou* wen het bedelde in perfoon zouden brengen. Een beding , dat zónder uitzondering in het eerst bij allen, doch bij toenemende nering alleen bij de zulken nagekomen werd , die den hoogscen prijs betaalden. Madam Dik been meesmuilde als een aapje voor de open fuikerdoos, toen zij zag, dat haare negotie* zo wél ging en haare nering meer en meer toenam. Maar, verre van haare begeerlijkheid te matigen ert zig mee dit geluk te vreden te houden, werd zij veeleer in haare fpeculatien des te dourer. Zij wist bij ondervinding, dat de voorfpoed van deie foort van negotie zeer wisfelvall'g is, en was deih'dven bij tijds bedagt, dezelve zo interigten, dat z>j op den duur kon zijn, en er in veelerlei, opzigt eene veel grooter winst van te wagren was. „ Het zou jammer zijn,'* dagt zrj bij zig zelve, „ indien de zeldzaame gaaven van mijne dogters geen grooter geluk zouden aanbrengen. E 3 Proef-  Proefnemingen ftaan iemand vrij! mijfen dezelven, dan heeft men toch het zijne gedaan! men moet het ijzer imeden terwijl het heet is. Wanneer vrouw fortuin wenkt en iemand den vinger bied, dan moet men haar ook een weinig te gemoet komen en naar de geheeJe hand grijpen." Haare kleine, heJderfon kelen de, zwarte oogjes loerden in alle hoeken der hofplaats rond, en het duurde niet lang, of zij had eene vrij volledige naamlijst van al de voornaamfte kalancen. Op deze lijst ilond de naam van Saul metgroqte letters, en hij was het, op wien zij bij haare verdere fpeculatien voornaamlijk het oog had gevestigd. , Zij had tot dat einde reeds een allerliefst oncwerpje in 't hoofd en. de uitvoering daarvan zou beginnen, toen zij eens door haare oudfte dogter geheel onverwagr met het aangenaamst nieuws verrascht werd. De moeder (aan de tafel zittende en de volle beurs van de dogter blijmoedig naziende.) Wel Hansje ! gij hebt van daag een goede markt gehad? De'beurs is béter voorzien dan ooit. (zij fchud dezelve uit en vind verfcheiden ftukken goud.) Ik moet u eene zijden kopen, (met genoegen) Daar zijn ook vosjes onder! Ja-  7* Ja, ja, ik zie het wel, het linnen zakje is er niet meer gefchikt voor! Het moet eene zijden beurs zijn ! De dogter. Ik heb heden een' voornaam' koper gehad, hij betaalde mij voor eene citroen vier gouden Hukken. De moeder — (van vreugde met de kleine oogen pinkende.) Ei! dat was lief! en wie was dan deze lieve goede heer? De dogter. Een bediende riep mij, om bij den graave Burfo te komen. —■ De moeder (haar in de rede vallende.) Ja, ja, de graaf Burfo! Hij is een van onze beste kalanten! — (met den vinger dreigende.) Gij moet u niet eerst laten roepen, gij moet uit u zelve komen! de heer begeert niet, dat men eenen (tap voor niet doe. De dog ter. Men kan niet telkens bij iemand gaan. Daar zijn veel liefhebbers, en de graaf B u r fo heeft alle dagen geen trek naar citroenen. Ik heb bij een' geheel ander* heer, dan bij hem, heden deze goede winst gedaan. De moeder ^nieuwsgierig.) Met een geheel ander heer don Burfo? —• De kroonprins Saul heeft immers niets van u gekogt? E 4 De  De dogter (glimlachende.) Ge°n ander! ■Saul heefc ook r.rec gaern citroenen! — De moeder. IIet kan welzijn; anders zou fiijz-e zo wél niec betalen f De oude zweeg en te!de glimlachende het geld. Hansje ging ondercusfchm voor den fpiegei en bza? zig met een vergenoegd gelaat. 'Waarschijnlijk haddea de jonge heeren koopvriendsn , welken zij heden bezige had, haar veele vleijende woorden gezegd , en zij wilde zigzelve nu overtuigen , of deze heeren ook wel gelijk hadden. Haare verhitte roode «Ragen febenen haar even zo zeer te behagen» als der moeder de Hukken goud, die zij vast in de hand hield, en van tijd coc tijd eens met een zigtbaar vermaak bekeek. » Ik weet nu wat ik weet," zeide de oude van de tafel op (taande en hetgeld bergende. „ Ia het vervolg hebt gfj alleen nog voor Saul citroenen en voor niemand anders. —. Hebt gij her gehoorJ Hansje?" De dogter. Wees gerust, moeder! ik weet ook wat ik weet. (glimlachende) Saul heeft een voliligen uur met mij gefproken. De mo e der (een paar oogen opflaande.) Heefc bij indedaad eene citroen van u gekogc? Dè  ' 73 De dogter. Zekerlijk! van waar zou ik anders hec goud hebben? De moeder (ver;rouwlnk.) Gij verftaat mij toch? Zie Hinsje! ik zou zeer gaern alles nauwkeurig weien, ten einde de gefcnkcfte maatregels te uwen beste te kmnen nemen». Gij kunt ligt denken, dat ik u r.iet enkel tot een citroenmeisje opgevoed heb. De Dogter. Ik kan hec u niec duidelijker zeggen! Saul nam eene citroen en gaf er mij de vier (lukken goud voor! De moeder. Zeer wel, Hansje! maar voor eene citroen geeft men roch immers zo veel geld niet. Iïeefc hij geen ander beding gemaakt? De dogter. Hij wilde er een maken; maar ik vond goed, hetzelve ten minste voor ditmaal niet aan te gaan. De moeder (verrascbr.) Hansje! Gij! De dog ter. Ja, ik! Ik moesc veele aanvallen verduren; maar ik liet mij niec overwinnen. En ik denk, dac ik zo wél gedaan heb. De moeder. Maar hebt gij hem dan ook kwaad gemaakt? De dog ter. Ziet de mama haar dogtertje E 5 < voor  voor zo dom aan? Mij dunkt, dat gij er geen reden voor hebt. De moeder. Zo vinnig ten eerste maar niet juffertje.' men weet toch wel, dat men in de jeugd niet zelden zonder verftand handelt? Zulk eene gelegenheid doet zig niet altijd op. Het krielt van vrouwen en meisjes in de hofplaats. Een heer als Saul behoeft flegts te wenken, dan vliegen honderden in zijne armen. De dogter (met nadruk en een fchalkagtig glimlachen.) Moeder! moeder! die lang in deze armen wil blijven, moet niet zo haastig in dezelven lopen! Hoe meer moeite men heeft , om tot een genat te geraken, des te zoeter en lekkerer fmaakt het. Men moet met zijne liefkozingen fpaarzaam zijn, wanneer men eenen minnaar wil kluisteren. De moeder (de dogter met vreugde omhelzende.) Lieffte Hansje! Gij hebt wijslijker gehandeld, dan ik het u kon zeggen! verfchoon mijne overhaaste verwijting! Uw wélzijn ligt mij aan het hart! gij hebt er best voor gezorgd en volmaakt overeenkomstig mijnen wensch gehandeld. Zeg mij nu nog flegts, hoe gij u verder zult gedragen, tot bereiking van uw en mijn oogmerk ? De  = 75 De dog ter. Laat de zorg maar aan mij! ik ben van mijne zaak tamelijk zeker, en zal eerlang eene groote rol fpeien. Saul is een blakende liefhebber, ik zal hem heet, gloeijend maken. En als hij dan gloeit, zullen wij het week hart in den vorm drukken, dien het volgens ons ontwerp moet aannemen en behouden. Elke verkoeling, die ik in hem verwek, zal weldra weder in eene nog heeter vlam ontfteken. Saul zal Hansje fteeds bekoorlijker vinden, Madam D i k b e e n verheugde zig van harte over de gezegden van haare dogter, en haare vreugde was niet te vergeefs; want Hansje kield haar woord! ■»—« ZE-  ZEVENDE HOOFDDEEL, Paradijsch toneel; egter buiten öTïdertu^fcketi welden veele bedenk* lijkheden in nrjij op , ingeval namelijk, de geenen, die vg hier bevonden , onbekenden waren, en mijne niet begeerde tegenwoordigheid ontdekten, welk taa-tfte ik natuuilijk moest vrezen, dewijl ik .mij toch niec onzigtbaar kon ma* ken, Ondertusfc>en was ik reeds te verre .gevorderd en liet het er de-rhalven nu ook op aanko» men» wat er ook rrogt gebeuren. Ten einde in geval van nood op mijne hoede te zijn, voldeed ik in allen baast in een dezer kabinetjes mijnen eetlust», en mij vervolgens weder willende verwijderen, viel mij aan den wand van dit„ kabinetje eene. kleine (laaien veder in het oog, waarvan ik'het gebruik aanftonds ontdekte? want er met den vinger aanrakende, fprong eene deur open en ik zag eene nog grooter, zeer verbekte kamer, in welke egter insgelijks niemand tegenwoordig was, Ik trad binnen en Hoge het .deurtje agrer mij to^. Eene pragti* ge kroon met twaalf brandende wasehkaerfen hong in hec midden, en vermenigvuldigde zig in de verfcheiden groote (piegels, waarmede dö wanden pronkten. In eenen der hoeken Hond een fraai uurwerk, waarvan de kas zeer fier* F lijk  Ss lijk en kunstig gewerkt was. Het onderlïe gedeelte was zeer groot. Ik opende de deur, die op zijde van de kas was, en vond tot mijn groot genoegen ruimte genoeg, om in dezelve, on« gemerkt, het gezelfchap te kunnen befpieden, hetwelk zig hier mogt laten vinden. Ik wilde nu even mijne oplettendheid op andere vooïwerpen rigten , toen ik in het naaste vertrek iets hoorde; het was dus tijd, dar ik mij op mijnen post begaf, alwaar ik door eene ronde opening de geheele kamer kon overzien. Het ■gedruis werd {leeds fterker, en onder de men» fchenftemmen hoorde ik er, die mij niet onbe« kend fchenen. Kort daarop ging hetzelfde deurtje open, door het welk ik ingekomen was, en een vermomde verfcheen , die een' tijd lang nieuwsgierig in de kamer rond zag en toen we»' der vertrok. Nu begon een proeftijd voor mijn geduld* want het had boven mijn hoofd reeds tweemaal het uur geflagen, en ik bevond mij nog Iteeda in mijne hinderlaag, wagtende op het geen zou», de komen. Het gedruis in de andere kamer had! nog niet opgehouden; dus kon ik zonder geV vaar van ontdekt te worden, mijnen post niec wél verlaten. Wijl hec zig liet aanzien, dat ik toch  toch geen verdere voldoening dan eene bloote nieuwsgierigheid kon verwagten , begon ik meer of min berouw te krijgen, dat ik mij hier begeven had, toen eindlijk een vermomde door eene groote zijdeur binnen trad, naar het horologie kwam, er eenige oogenblikken iet aan verrigcte en toen weêr fehielijk heen ging. AanHonds werden mijne ooren boven mij door de lieflijke toonen van eenen fraaijen marsch geflreeld, de kleine deuren tegen over mij gingen open , en ik werd door eene vertoning vcrrascht, die zedert het verlies Van hec paradijs zeker onder de grootlte zeldzaamheden behoort. Op eens Honden agt naakte menfchen voor mijne oogen, aan welker iichaamenalleszigtbaarwas, behalven het aangezigt, hetwelk agter een masker verborgen was. Hoe verbaasd was ik, teen mijne oogen fehielijk ontdekten, dat die naakt gezelfchap uk even 20 veele Eva's als Adam's belfond. Verwagt geen fchildering van mij , mijn waardfte! want gij kunt ligt denken, dat eene dame, die geen lichaamlijke bevalligheden bezit, voorzeker om alles op de waereld de rol van eeue Eva niec op zig zal nemen. Even zo overtollig zou het zijn , u mijnen toeftand te F 3 be"  8* =■== befcbrijven. Dezelve was eenig ia zijne foorc i en ik weet waarlijk niet, of ik dien als aangenaam zal voor/tellen. De marsch eindigde en nu begon een menuet, naar welken de vier paaren zeer lierlijk dansten. Hier volgde eene angJoiïe, vervolgens eene polonoife. Wuarfchijnlijk zou ik overluid gelachen hebben , indien geen andere gewaarwordingen mij geheel en al vermeesterd hadden. Maar nu volgde een toneel, hetwelk mij van verbaasdheid in mijne horologiekas bijna verileend zou hebben. Midden onder dezen dans trad een zeker manlijk perfoon in volle kleding binnen, dien ik van alle Blendauers het laatst hier verwagt zou hebben , indien men hec immer v >or mogelijk kon houden , hem hier ce verw gten, en dien gij ten eerfte zu!r raden, als ik u zeg, dac het niemand anders was dan hij, dien wij gewis!ijk , indien wij ridderleenen te geven hadden , boven alle anderen ledig zouden wegZ2 iden , wijl niemand ons minder een waar, vrcugdig levensgenot gunt, en hetzelve vijandiglijker zoekt te verhinderen dan hij. Van mijne verbaasdheid weder een weinig bekomen zijnde, kwam de wensch in mij op, van te kunnen fchilderen : want was er ooit een merk- waerdig  waerdig voorwerp, het welk verdiende, door de fchilderkunst vereeuwigd te worden, dan was het voorzeker het gezigt, hetwelk deze mensch op het onverwagt aanfchouwen van zulk een paradijsch toneel maakte. De dansfenden lieten zig door deze verfchijning in het minde niec ftoren — een duidelijk bewijs, dat deze gast wezenlijk genodigd was. Hij poogde herhaalde reizen de deur weder te openen en zig te verwijderen ; maar vergeefs, en het gelukte hem niet eerder, dan na dat de polonoife geëindigd was. Zodra hij lug: kreeg, verdween hij als eene fchaduw, en ikwasfehier in verzoeking gekomen, om dit zeldzaam geval enkel voor een nagtgezigt re houd.m. Eene zwakheid, die gij zekerlijk zult verfchonen. Nu lie: zig weder een marsch horen, en eer ik het vermoedde, was de verlichting verdwenen en de dikfte duisternis voor mijne oogen. Deze plotslij'ke , doch mij mets minder dan ona-m iénaame verandering was voor mij onbegrijpl;jk, tot da: mij inviel, boven de twaalf waschkierfen even zo veele knersdompers gezien te heSben, die omtrent eene elle regc'landig boven -ezelven-hongen, en van boven aan eenen dra id vast waren, welke met het horologie gemeenfeu-, F 3 had,  had. Ik vertoefde nog eenige minuuten en kroop toen uit mijnen fchuilhoek, vol vuurig verlangen, ora dit wedervaren gelukkig en, indien mogelijk, met een gewenschc genot te eindigen. In de kamer naast aan was het geheel Uil, waarvan men de reden gemaklijk kan raden. Na dat ik in deze duisternis een' tijd lang zoekende rond getast had, kwam mijne hand aan de kruk van eene deur. Ik rragtte dezelve zagtjes te open;n, doeh dit wilde niet gaan, tot dat het mij gelukte een fchuifje te vinden, welk ik terug fchoof. Door deze deur kwam ik in eene zaal, waarin ik të voren niet was sewéest. Bij geluk was dezelve verlicht, dus kon ik hier eenen uitgang vinden. Ik hield mij hier niet lang op; maar gingaanftonds naar eene deur tegenover mij, die niet gefloten was en door welke ik in eenen langen, fmallen , met eenige lantaerns verlichten gang kwam. Naar mijn gedagt omtrent in het midden van denzelven gekomen zijnde, ging naast mij eene deur Open, uit welke een allerliefst meisje te voorfchijn kwam. Volgens haare kleding hield ik het voor het kameniertje van eene in dit huis wonende dame. De nieuws, gierigheid plaagde mij juist niet, om haaren naam  naam en haar beroep te weren; ik vond het meisje fraai, en dit was mij genoeg. Het lieve zottinnetje fcheen door het gezigt mijner vermomming verfchrikt te zijn; zij fipong fehielijk in de kamér terug; ik was egter even zo fchie. lijk er binnen. Voor hem, die den toon verftaat, is het,* gelijk gij weet. niet moeilijk , een Blendausch meisje te winnen. Ik overtuigde de verfehrikte ten eerfte, dat zij met geen geest re doen had, en na dat ik van mijne zaak tamelijk zeker was, ligtte ik hec masker af, en tragere nu de ank zonder vertoef zo te beleden, dat haar eigen belang niet toeliet, mij te verraden. Na het vol genot van ruim een half uur ver* liet ik het lieve duifje, innig te vreden met het gevalletje van heden. Mee hulp van mijn liefje geraakte ik weêr even zo ongemerkt uit dit huis, als ik er toevallig ingekomen was. Ik had dit zonderling geval eenen papegaai te danken; want van nienand anders, dan van dezen, kwam het herhaald geroep , het welk mij in dit huis lokte. Ik behoefde tot voldoening mijner niéuwsgierigheid geen geheimen uit hec F 4 aaa'  aanvallig meisje te trekken , dewijl deze verfchijning vol geheim weldra voor mij niet duister meer was. Van al deze dansfende pepfoonen was er een' mij kenbaar geworden, en hier door kan ik met alle zekerheid opmaken, welk gezelfchap het was, ten minde, wat het manlijke betreft. Gij weet, wien wij voor eenige dagen in den . tuin befpiedden. Deze was er bij; er is derhalven geen diep na» denken nodig, om de overigen te raden. Zijne onaffcheidelijke medegezellen zijn bekend. Ten aanzien der dames kan ik mij gemaklijk gerust ftellen. Genoeg het waren Blendaufche godinnen, en wel zulken, die haare bekoorlijkheden openlijk mogen vertonen; iets, dat bij allen geen plaats vind. Zief zo iets hebben wij tot heden nog niea beproefd; indien ik mij de zwakheid, van natevoigen , niet fchaamde, zou ik voorfhan , tot dergelijk feest toeftel te maken. Men moer daar niet kwalijk bij gemoed zijn. Maar wij zijn origineekn en als zodanigen moeten wij altijd op iets anders bedagt zijn. Laat u heden bij tijd» vinden , en dan mondelings nader 1 " Hec  Het viel Hellhnupt, die de Blendaufche waereld zo wél kende, niec moeilijk, de naamen te raden, die in c'ezen brief ontbraken. Hij fchudde het hoofd, ftak dc-n brief bij zig, en wierp dien,. na dat bij van den koning teruggekomen was , in het vuur. Hij zweeg ; doch de voorfpellingen van Sapo werden hem hoe lapger hoe waarfchijnlijker! — F 5 AGT-  3» ems AGTSTE HOOFDDEEL. x Eene fchijnverbéte? ing. D e koning Sapo was, gelijk reeds gezegd is, der hofplaats Blendau niet zeer genegen. Dit misnoegen, waarvan wij de oorzaakenreeds opgegeven hebben , had zeer rasch het befluic tot gevolg van zijne verblijfplaats te veranderen. Hij betrok een landhuis, niet verre van de ftad in eenen zeer vermaaklijken oord gelegen, het welk hij tot dit einde had doen bouwen. Het vertoonde niet zo zeer eene fchitterende pragt der koninglijke grootheid als wel eene eenvoudigheid vol fmaak en van eene wijze en itille ingetogenheid. Hier woonde de gekroonde wijsgeer omringd door weinige vertrouwlingen, in eene onafgebroken werkzaamheid en zijne verlustiging en uitfpanningen beantwoordden volkomen aan dit verblijf. Saul, moest de hofplaats insgelijks verlaten en een huis in de nabijheid van zijnen vader betrekken. Hij dagt zijnen zoon door deze ver- wjj-  wrjdering in eene andere loopbaan te leidend Hij liet bem in het eerst wel de vrijheid, om zomwijlen voor eenen korten tijd naar de hofplaats te keren ; doch wijl dezelve herhaalde reizen misbruikc werd , verbood hij hem ten ftrengfte, tig ooic zonder vaderlijk verlof naar Blendau te begeven. Indien deze verwijdering den kroonprins onaangenaam was, was dit verbod het hem nog veel meer. Maar dit kon niet baten; Sapo liet met zijne bevélen niet fpotten; Saul moest gehoorzamen. Hij zogt zig in zijnen toeftand zo veel mogelijk te fchikken, arbeidde naerstig en verwierf indedaad de te vre- „ denheid en goedkeuring van Sap o. Ten einde hem op dezen goeden weg te doen voordwandelen en hem van zijne vorige verbindnisfen aftetrckken, huwde Sapo hem aan eeneprinfes, welke al de dames der hofplaats aan de bekoorlijkfie fchoonheid verre overtrof. Saul was opgetogen en leefde eenen geruimen tijd volko- men naar den wil zijns vaders. Zijne geüartheid was te zeer tot verandering geneigd en zijn karakter had te weinig behendigheid. Zijne verbeelding ontwaakte en fchilderde hem.de voormalige aangenaame toneelen met de levendigfte verwen; hier door ontflond in hem weldra een • ver-  9* ===5 verlangen, hetwelk door het haatlijk verbod ongemeen verfterktwerden rasch heimlijke beproevingen, om vorige vriendfchappen weder te vernieuwen , bewerkte, De ceiite proeven gelukten, en het gevolg daarvan was, dac dezelven nu menigvuldiger en flourer voordgezet werden. Saul was, ondanks het llreng verbod van zijnen vader, alle weeken, ten minfie eenige reizen in de hofplaats en bragt er geheele nagten door. Zijne gemaalin liet zig dit wélgevallen, dewijl zij zig, zo men zegt, daar voor fchadeloos gefield heeft, hetwelk wij egcer aan zijne plaats laten, en haar, ingeval hec ook in de daad zo ware geweesc, in het geheel niet kunnen verdenken. Maar Sapo was zo oogluikend niet en moest hec ook volgens zijne verwagcingen en grondregels'minder zijn. „ Wij hebben ons vergeefs verheugd," zeide S a^p o met een meer dan gewoon ernflig gelaat tegen den raad Hellhaupt, toen deze eens bij hem in de kamer kwam. „ Hoe zo? uwe majesteit!" hernam deze, De koning. Saul's bétering is verdwenen? Het gaat thans erger dan ooit met hem. ' Heil-  ss?e. 93 Hellhaupt. Hóóp moet de plaats dezer vreugde vervangen. De koning - bitter glimlachende) Begint g'- ook nog met lugtkasieeleh te (pelen? — Zo gij hec immer doet, mij zuit gij er niet toe verleiden. Hellhaupt. l'we majesteit vergeve mijl ïugtkasteelen in den eigenlijken zin zullen nooit mijne zaak worden. Maar ik houde mij vast bij de hoop; want er zijn veele gevallen, in welken men zonder dezelven volftrekt niet kan doorkomen. De koning. Die veel hoopt, word veel bedrogen ! En ik heb tot dus verre geloofd, dat ten minde wij beiden geen groote vrienden van hec bedrog zijn. Hellhaupt. Dit geloof van uwe majesteit is gegrond; maar, waar is de fterveling, die niet bedrogen word? D e k o n i n g. O! ik weet zeer wél, dat in dit leven, hetwelk zo rijk aan dwalingen en gochelaarijen is, geen mensch het bedrog kan ontgaan. Maar ik weet ook, dat men juist om die reden des te voorzignger moet zijn en volftrekt geen hoop voeden, van welke men vooruic ziet, dat men zig zal bedriegen. Ten min-.  94 — rninfle moet dit bij zulken geen plaats vinden, die zig op een gezond verfland en het regc gebruik daarvan beroemen. Hellhaupt. Maar, wanneer nu deze hoop zo lang gerust fielt als men het nodig heeft. De koning. Ik verfia u, Hellhaupt! maar eilaas dergelijke onzekere hoop is zo weinig mijne zaak, dat dezelve mij geen uur kan gerust Hellen. . Ik moet, zo veel mogelijk, zekerheid, en deze niet te bekomen zijnde , ten minfle evenwel waarfchijnlijkheid «hebben , als ik te vreden zal zijn. i Hellh aupr. Alle waarfchijnlijkheid is nog niet verdwenen. De tijd kan veel veranderen. De koning. Spaar uwe moeite, Hellhaupt! in deze zaak zuk gijze voor mij vergeefs aanwenden. Hellhaupt. Uwe majesteit verfchone mij, indien ik te veel gefproken heb. De koning. Ik heb u niets te verfchonen. Gij meent het wél. Doch ik kan u volftrekt geen gelijk geven. S Hellhaupt. Ik zie, dat deze bezorgdheid «wer majesteit veele onaangenaame uuren veroor-  «3 95 oorzaakt, en agt hec van mijnen pligt, dezen ten minste niet- te vermeerderen. De koning. Uw oogmerk is goed, doch mijn verdriet word er niet minder door.— (Opgeruimd ) Goede grijsaarr! wij beiden moesten twee leeftijden do >r te ieven hebben dan ZOU het vooruitzigt van Kanonnenland béter zijn! — (fomber) Bedenk flegts zelf, welke verdrietige gewaarwordingen het veroorzaakt, Wanneer men bijna eene halve eeuw gearbeid, geworsteld en gefpaard heeft — en nu moet zien, dat dit alles enkel in den wind isgefchied! wanneer men zig moet voorilellen, hoe de vrugt van dezen arbeid en deze fpaarzaamheid in korten tijd zal verdwijnen en het geheel gebouw met zo veele moeite opgerigt als een kaartenhuis zal inftorten, zodra flegts mijne oogen gefloten ,zullen zijn. O! waarlijk ! Hellhaupt! indien ik hier eene uitkomst wist, dan zou ik mij'in alle opzigten gelukkig agten ! maar ik twijfel er nu zeer aan, er ook eene te vinden. Ik heb reeds veele proeven genomen , gelijk gij weet; doch dezelven waren allen vergeefs. Saul heeft zedert vier weeken weder geheel den ouden Weg ingeflagen. Hij heeft zijn werk wel gedaan, maa,r ik weet zeer zeker, dat hij nu veer-  96 veertien nagten agtereen in Blendau ondër zijne hoeren heeft doorgebragt Is dit geen dolle uitfporigheid, Hellhaupt? kan men op deze Wijze neg groote hoop voeden? Hellhaupt. Dë gefchiedhis is egter niet geheel zonder zodanige voorbeelden, die zelfs in dit geval nog tot hoop opwekken. De koning. Ik ftem u zulks gaern toe4 doch deze voorbeelden wekken mij tot geen verwagtingen op zo als ik ze gaern had. Saul kan misfehien nöa" e&n1 man worden, met wien honderden ce vreden zijn, ja dien veelen zelfs zeer verheffen; maar zulk een man, als wij beiden begeren, met één Woord een koning, zo als Kanonnenland dien noodzaaklijk moet hebben , wanneer het niet agtenvaard, maar voorwaard zal gaan, zal hij nooit worden. Saul heeft zekerlijk ook goede hoedanigheden, maar zijne zwakheden hebben eilaas te veeloverwigt op dezelven. Maakt het u niet zeer bekommerd , wanneer gij- u na mij eene maitresfenregering verbeeld, wanneer gij u voorftek , dat de volle fchatkamer, welke tot eenen grooten fteun voor onzen ftaat dient, na mijnen dood in een paar jaaren zo ledig zal zijn, als het vertrek ;van eenen hongeriger, poëet? Wanneer  sm P7 gij u voofftelt; dat Kanonnenlands ffingt en roem r*- — rnaaf, waarorri zal ik een t'af .reel fchiüeren, dat voor mij zo zeer krenkend en affchrifckend is en reeds zo ono[ h mdelijk voor mijne oo>ren zweeft? Genoeg!;! ik ben een ongelukkige vad^r, en dit is des te treuriger, daar ik mijnen erfopvolger eenen troon nalaat, \~t-m Ik £al de vertrouwde vrienden en vriendinnen van Saul doen waarfchouwen, en dit niet barende , zullen ernftiger maatregels genomen Worden. Wanneer men iemand, die verleid is, op den regcen weg wil terug brengen en op denzelven doen voordwandelert, moet men hem Voor verdere verleidingen trag:en ce beveiligen» Saul kan zig zeiven niëc beftieren; de geringde verlokking is onoverwinlijk voor hem, — (Na eenige bedenking) Ik heb gehoord, dat hij thans verkering heeft met een meisje, genaamd Dikbeen. Is deze deern u raUfchien be* kend? Hellhaupt. Neen! De koning. Ik zal er nader onderzoek naar doen en dan mijne maatregels daarnaar nemen. Men fprak nu over ahdere zaaken. Dit Wa3 volkomen naar den wensch van Hellhaupti G want  98 want hij fprak niet gaern met den koning over deze bekommerende omftandigheden, wijl hij deswegen niets aangenaams wist te zeggen en van den anderm kant de misnoegdheid des konings niet w'lde vermeerderen. De geheime gebeurdnisfen van Saul waren hem ook van nabij bekend, en zijne hnop was in her gering* fte niet grooter, dan die van den koning. Ondertusfchen was dit de eenige zaak, in welke hij niet geheel openhartig jegens Sapo was.  — 99 NEGENDE HOOFDDEEL. Groote verandering. De vrij armhartige omftandigheden der familie van D i k b e e n waren zeer voordeelig ver* anderd. Woning, tafel en kleding ondergingen eene verwisreiing, welke van wélgefteldheid getuigde en waardoor dit huisgezin op eens den aanzienlijken ftand naderde. Men iiet den handel in het klein varen en de citroennegorie werd alleenlijk nog door de moeder en jongfte zuster, en wel in het groot gedreven. Voornaamlijk vond men egter de oudfte juffer D i k b e e n van gedaante veranderd. Zij fpeelda de rol van eene dame van ftand, als of zij dezelve reeds lange beftudeerd had en op eens met den bon ton der groote waereld begaafd was eeworden. Zij hield haare in den grond niec altefchoone waar duur, zeer duur, en zij, die an Iers zo gaern het oor leende, liet nu crotslijk jongelingen en mannen van vermogen en geboorte G a aan  aan haare voeten vergeefs om verhoring fmeken. De reden van deze groote verandering was geen andere dan die, weike de lezers gewis aanftonds van zelf zuilen raden. Saul had Hansje Dikb een tot zijn liefje verheven. De wijze, hoe dit gefchiedde en hoe Hansje zig daar bij gedroeg, toont duidelijk, dat Hansje reeds te voren er op doelde, om dezen eerlhat te verkrijgen, en dus misfchien in gansch Blendau geen vrouw of meisje den waaren citroenhandel zo wél verflond als zij. Hansje Dikbeen bevond zig eens, enkel met oogmerk om negotie te doen, bij den graave Burfo, die als een rijke zwelger ook een bijzonder vriend van eene zekere foort citroenen was, fchoon hij dezelven wegens verzwakte maag niet wél meer kon gebruiken, maar zig voornaamiijk alleenlijk met het gezigt van dezeken moest verlustigen. Burfo was zeer minzaam , inzonderheid jegens vrouwtjes en meisjes, die iets te koop hadden. Jn gevolge van deze minzaamheid was het dan ook, dat hij den koop met Hansje in eene zijkamer op eene zeer pragtige fofa floot. Hansje had veel gevoel. De innemendheid van den graave verwekte in haar  haar hart warme gewaarwordingen en op haare wangen eene roodheid , die haar bevallig aangezigtje zeer ten voordeele ftrekte. De koop was even gefloten, toen iemand de deur in het voorvertrek opende en met harde fchreden binnen trad. Burfo merkte aandondi, dat het iemand moest zijn, die zig voor hem niet behoefde te bedwingen, en hem dus ook waarfchijnlijk in de zijkamer zou zoeken. Wijl hij zig egter niet gaern door iemand met het verhitte meisje hier alleen wilde laten vinden, begaf hij zig fpoedig -'n eene derde zijkamer enliet zijn lief citroenmeisje, het welk in allen haast eene kleine wanorde in haare klederen in orde had te brengen, blijven. Zijn vermoeden was niet ongegrond: want het bez:g Hansje was nog niet ten volle in ftatii-quo, toen de kroonprins Saul binnen trad. Btiden zagenelkander metzigtbaare verwondering zonder fpreken aan; doch de gevolgen van deze verrasTchïng wart n van korten duur: want een jonge wakkers raan en een jong fehoon meisje omróoecea elk indw zeker nooit en nergens te onpas. 'Hansje kende S a u 1 ; maar Saul keride Hansje niet. De Bltndaufciié non had óttfl dertusfehen 'ook met het minfle van epi è I nG 3 fteed.  ica === IteeoTcfie agterhouding en bloheid. Men zag elkander aan en werd aanftonds bekend en vertrouwd. — „ Liefde fchaapje! hoe komt gij hier?" zeide Saul , haar zagtlijk over de roode wangen ftrelenie. Hansje (met nedergeflagen oogen en een gelaat, als of zij eene waerdige nakomelinge der kuifche S u fan na was.) Om de negotie, uwe koninglijke hooghid! Saul. Gij hebt zulk eene roode koleur, lief duifje J als of gij eene kleine verhitting had gehad? Hansje (als te voren, met gemaakte fchuldeloosheid,) De onverwagte tegenwoordigheid van zulk een' hoog' perfoon heeft misfchien mijne wangen een weinig rooder geverwd, dan zij gemeenlijk zijn. (meteen'zagten,befcheiden blik in Saul's belust oog) Ik heb nog nooit het geluk gehad, uwe koninglijke hoogheid zo van nabij te zien! Saul (H a n sj e omhelzende-) Dit is zuure waar ! Hebt gr nu en dan ook niet een zoet vrugtje te koop? Hansje. Als men het begeert, kunnen wij ook met ooft bedienen. Saul (glimlachende.) Allerliefst! zo een  appeltje, als Eva eens haaren Adam liet proeven, vind altijd liefhebbers! —- (fterk inde oogen ziende.) Heeft Burfo reeds iets vantt gekogt ? Hansje (insgelijks fterk onder de oogen ziende.) Er is nog niets ge 'aan. Een bediende zeidemij, in deze kamer tegr-an, alwaar ik den heer graave zou wagien. Saul. Dan moet Burfo in het geheel niet te huis zijn! Ik wil hem ook fpreken. Wij kunnen nu zamen naar hem wagten, dan zal geen van ons beiden de tijd lang vallen. (Hansje weder omhelzende) Gij hebt toch wel ergens een zoet vrugtje bij u? ik koop even zo gaern als Burfo. Hansje (fpringt op en krijgt haar mandje metcitroenen.) Hier, uwe koninglijke hoogheid! is mijne koopmanfehap! (met een glimlachen, let welk de roode wangen nog mét twee verlokkende kuiltjes verfierde.) De eer van iets aan u te verkopen, zal mijn hart met groocen hoogmoed vervullen. Saul. Denkt gij dit? — Als gij gaern met mij te doen hebt, zal ik dikwijls van u kopen. Het moeten juist altijd geen citroenen zijn; een G 4 meis'  I©4 == meisje heeft immers ook wel iet anders, waar toe kopers gevonden worden. Saui ilopre haar eenige (tukken goud in de hand en maakte nanfïonds ernfiig gereedheid, om haare vrouwii ke koopnn.ifchap nader te leren kennen. Doch Hansje wilde zig volftrefct met geen andere negotie dan die van citroenen inlaten. Zij wist eene onfchuld meesteragcig te veinzen, die geen van Saul's tekenen fcheen te verdaan, en allererndige aanvallen in zo verre wederftond, dar zij niet geheel onder lag; doch egter ook eenige van haare bekoorlijkheden den blakenden prins zigtbaar werden. 55 Zijt gij dan tegen allen zo wreed?" zeide hij, — van de fofa npfpringende en naar het vender 1, pende, om zig een weinig te verkoelen, —r Hansje. Tegen alle-* J — Vertrouwde liefkozing; n kan ik alleenlijk iemand fchenken,van wien ik vooraf weet, dat hij mij getrouw blijft. Hec kan zijn , dac uwe koninglijke hoogheid die voor eene romantieke gril houd; maar het ftaat niet ia mijne magt , mijn hart te veranderen. Saul. De grondregel is goed; doch gij kunt  705 kunt dien getrouw blijven en mij evenwel verhoren. ' Hansje. Het behaagt u enkel te fchertzen, mijn prins! maar, fchoon u in.iedaad uan deze verhoring iet gelegen ware, zou ikze u egter niet kunnen geven. Saul (vuurig.) Waarom n'et? Hansje (m?c nadruk.) De kroonorinSaul had de aankomst van zijnen vriend ook met verwagr. In het algemeen was hij niet voor lang wagren; ondertusfchen had hij hec zig egter ditmaal Jaten wélgevallen , indien flegcs Hansje ware gebleven. Zij fcheen hem nu op eens met verheven kragc tot zig te trekken; Zodra zij de deur uit was, mm hij hoed en rotting en volgde haar na. Zijne oogen verlustigden zig nog eene wijle met de meisjes, die hij op de ftraaten ontmoette, en wijl het bekorend voorwerp zig bij dezen verloor,onderhield zijne verbeelding hem met een voor hem zeer aangenaam fchaduwfpel. Deze vergoedde alles zeer rijklijk, wat de natuur aan het voor hec overige tamelijk bekorende Hansje vergeten had, en het tafereel, welk dezelve weldra voor de ziel van Saul ophong, was van dien aart, dat voorzeker geen fchilder in de waereld hec yleijender zou gemaakt hebben. Het  Het gevolg daarvan was het hlakendst verlangen naar genot en het vast befluit, zig hetzelve té verfchaffeh, het koste wit het wilde. Terwij] hij op deze wijze diep in gedagten voordwandelde, ontmoette hem zekere jonge heer van Birnbaum , die boven alle zijne vercrouwlingen den rang Van boezemvriend bekleedde Deze had zijn gebat zo wél bcftudeerd, dat hij a'le rek ns daarvan kende b-en opflag van hef oog — en aan'londs ontdekte hij, dat Saul ergens mede zw.inger ping. „ Mijn prins!" zcide hij, hem vriendlijk de hand gevende, „ Gij hebt even iets zeer aangenaams gevonden, of gij zoekt hec nog? Saul. Gij fcult mij in het eind nog alles uit de oogen lezen ! — ^zijnen vj iend onder den arm nemende en langzaam met hem voordwandelende.) Lieve Birnbaum! Ik heb even eene geheel i.ieuwe ondervinding gehad. Birnbaum. Hec was egter geen andere •dan eene aangenaame? Saul. Omtrent zo aangenaam als die' van eenen veldheer, die de belegering moet opgeven en terug trekken — (zagc in hec oor.) Een meisje heefc mij afgewezen. Birnbaum. Zuik een geval zou in Blendau  lig dan vrij niauw zijn! — Deze zeldzaame wfee* de behoorde zekerlijk op hec land te huis? Saul. O neen ! Zij is wezenlijk eene Blertdaufche en leeft in eenen kring, waar men anders met open armen word ontvangen. Birnbaum. Gij hebt zekerlijk een lief\ goed fchaapje voor gehad, in welks hoofdje de leringen van den kacechismus nog fpoken ? Saul. Als dit zo ware, zou dit verfchijnzel zo nieuw niet voor mij zijn. Het is wezenlijk een allerliefst meisje, dac veel verftand fchijns se bezitten. Birnbaum. Het zou toch indedaad iet merkwaerdigs zijn, indien in Blendau een meisje van verftand gevonden wierd, het Wélk fpijtig tegen u was. Saul. Het zottinnetje heeft misfchieneenen roman in het hoofd Birnbaum. Heeft zij zig zo iets laten verluiden ? Saul. Zij begeert er flegts eenen en de* zen geheel. Birnbaum. Dit is eigenlijk wat veel be* geerd; maar, wanneer hec der moeice waerd is, kan hier ook raad gefchafc worden. Saul. Hoe zo? g Èirfi»  U4 = Birnbaum. Gij moet haar tot uwe minnaares maken; men kan immers iets aartigs wel voor zig alleen houden? Saul. Die zou zekerlijk het beste zijn;maar misfehien zou het zo gemaklijk niet gaan. Birnbaum. Zo gemaklijk, dat gij flegts behoeft te willen, als het zal gefchieden. Saul. Het zal opzien baren. Birnbaum (glimlachende.) Men is van het denkbeeld: prins die eene minnaares houd, niet meer vreemd. Gewoone verfchijnzels maken geen opzien. De koning Salomo had veele minnaaresfen, en niettemin hoort men hem heden nog als een groot monarch prijzen. Kunt gij u een béter voorbeeld voor oogen ftellen dan dat van eenen koning, wiens naam heden ten dage nog met zo veel luister in de jaarboe-: ken praalt? Saul. Uw raad draagt mijne volkomen goedkeuring weg, mijn lieve Birnbaum! maar zal ook het meisje wel willen? Birnbaum (glimlachende.) Het meisje? — Schoon zij de beminlijke zuster van den kuifchen J o fe p h ware, zou ik mij van nu af voor haare bewilliging wel willen borg ftellen.—Wilt gij aan mij het genoegen laten, van deze zaak voor u te klaren? Saul  Saul fmet een zigtbaar genoegen.) Gij komt mijn verzoek voor, mijn lieve Birnbaum! Doe het, indien gij kunt, uwe moeite zal niet onbeloond blijven. Birnbaum (den prins de hand gevende.) Binnen weinige dagen zult gij het gunftig uurtje vieren, waarmede ik u reeds vooraf geluk wensch. fha een weinigje bedenkens.) Wij hadden fchier het noodzaaklijkfte vergeten : wie is dan het lieve meisje, welk het geluk heefc, u zo zeer te behagen? Saul leerde nu zijnen boezemvriend zijn nieuw fchatje kennep. Toen Birnbaum den naam van Hansje Di kb een hoorde, maakte hij een gezigt als of hij oorpijn had; want hij Zou alles in de waereld eerder verwagt hebben, dan in deze die wreede te vinden, welke hij aang. nomen had voor S a u 1 te veroveren. Hansje had zelve hem reeds de overtuigendfte bewijzen gegeven , dac zij niets minder dan wreed was. Deze ontdekking moest hem dus in het eerfle obgenblik ongemeen treffen. Hij herftelde zig egter aanftonds, en, zig een weinigbedagthebbende, had hij in den geheelen ftaat der zaaken volkomes Jicht. Veel te doorliepen, om zijH a csö  Ii6 = nen vriend, wiens driftige liefde hij fleeds duidelijker befpeurde, den fmaak te benemen, geliet hij zig, als of dit meisje hem onbekend ware, maar verzekerde ook tevens opnieuw, dat hij zijne belofte volkomen zou volbrengen. Eene belofte, die hij nu des te gemaklijker kon herhalen, wijl hij H ansj e zeer van nabij kende en ook aanftonds het oogmerk van haare onverfchilligheid bevroedde. „ Waarom zoud gij den verrukten S a u 1 het bedrog doen zien?" dagt hij b j zig zeiven— „ Hij is eenmaal in Hansje verliefd, en zou hij bij eenige vrouw in Blendau meer vinden dan bij deze. Waar de wezenlijkheid ontbreekt, moet men zig immers wel aan het bedrog houden, en gelukkig, die droomt gelukkig te zijn, wanneer hij het wakende niet kan zijn." • Na dac Saul den gedienfb'gen Birnbaum met eene waare hartlijke liefde omhelsd had, Wilde deze zig van hem fch 'iden ; maar des printen bloed was door de verbeelding te zeer in drift geraakt, dan dat hij zig voor heden enkel met de hoop op een aanftaand genot zou hebben laten vergenoegen. Hij hield zijnen vriend nog terug en ontdekte hem zijn verlangen. Glim. lachen-  -3=S S17 lachende antwoordde deze, dat bij een dergelijk verlangen had, en nu juist willens was, daar aan te voldoen. Saul. En gij hebt het dus voor u alleen gedaan, zonder mij er deel aan te laten nemen? Birnbaum. Ik dagt, dat gij nu reeds zoud willen beginnen voor Hansje te fparen. Saul. In onze jaaren behoeft men nog niet fpaarzaam te zijn. Birnbaum. Ik zou dit ook denken, mijn prins! — Genoeg, wanneer gij flegts Hansje alleen hebt i een derde zou hier zeer overtollig zijn. Saul. Weet gij reeds een plaatsje, waar wij heden wélkom zullen zijn? Birnbaum (vol verwondering.) In Blendau? zulk een plaatsje. Ik kan u geheele Kraai ten noemen, alwaar men ons met open armen zal ontvangen. O! die flegts de talenten van duizend mannen had, men zou er hier geen één behoeven te begraven! (na eene korte verpo. zing ) Maar ik zou heden wel voornaamlijk lust tot iets avantuurlijks hebben; wat dunkt u, Willen wij niet eens een extra gangje doen? Saul. En dit zou zijn? Birnbaum. Gelijk ik weet, zijt gij tot H 3 n°S  nog toe in geen der openbaare winkels geweest, die tot algemeene voldoening der natuurlijke behoefte van het geflagr beltemd zijn. — Mij dankt, wij moesten eens onderzoeken , • of deze weldadige ftigtingen ook wel aan derzei ver oogmerk beantwoorden ? Saul. Men zal mij kennen.' Birnbaum. Gelooft gij, dat men in Blendau niet weet, dat men op den troon ook dezelfde behoefte voelt, die men algemeen in alle Idasfen van menfchen heef? Saul had onder andere deugden ook die van ligt toe te geven. Hij vond de gronden van zijne vertrouwlingen zeer rasch klaar en duidelijk, en deed gaern het geen zij wilden. De voorflag van Birnhaum werd dus aangenomen en beiden vermaakten zig heden zo wél als zij konden. Saul kwam in hec vervolg ook wecer; bet zekerst bewijs, dat het hem behaagd hioec hebben. Birnbaum keerde zeer te vreden en ver°e«i noegd naar huis. Hij had nu weder een nieuw rifi idel in de hand,om zig den prins verpligtend te maken; en , het geen hem het meest verblijdde, hij zag reeds vooruit, dat niets in de wae'teld gemaklijker was, dan de belofte tc vol- bren-  2=5 119 brengen, welke hij den prins gedaan had. Hij kon onmogelijk geloven, dat Hansje, die haare galanterijwaaren anders tamelijk veil had, op eensin ernst zulk een kuisch meisje zou kunnen zijn geworden, en twijfelde ook niet, of de geheele zaak zou in weinige uuren afgehandeld zijn en haar volle beflag hebben. Onder, tusfchen liet hij egter eenige dagen verlopen, eer hij met de uitvoering van zijnen last begon. Hij vermoedde aanftonds het oogmerk van H a n sje, en zijn vermoeden werd hem fteeds waarfchijnlijker, wijl zij zederc dat zij het geluk had, den kroonprins te behagen, met haar mandje niet meer openlijk op ftraat verfcheen. Moeder en dogter Saul's vlaagen en geliefde neigingen wel kennende, waren fteeds wagtende, enHansj e begon de tijd reeds te vervelen, toen verfcheiden dagen verlopen waren, zonder dat, volgens haare verwagting, de prins of een afgezant van hem zig liet zien. Waarfchijnlijk zou Han sje weldra weder uitgegaan zijn, om de indrukzels, die, naar het fcheen, uitgewischt waren, te vernieuwen; doch op eenmaal kwam het gewenscht oogenblik; Birnbaum, de boezemvriend van Saul, trad binnen. Moeder Dik been zag zo vriendlijk als H 4 of  of men haar een zakje guldens bragt, en op het gezigt van Hansje vertoonde zig een fijn glimlachje, even als dat van eenen ftaatsdienaar, die eenen heimlijk onderfchepten 9 zeer gewigcigen brief ontcijffert. Birnbaum merkte dit alles wel; doch hec verwonderde hem niet; want hij, had het niet anders verwagt. Verfcheiden van deze merkwaerdige familie waren In de kamer, toen Birnbaum binnen kwam; doch eer hij hec verwagete, bevond hij zig mee Hansje alleen. Birnbaum was ten eerfte gekomen met voornemen, om ditmaal eenen een weinig hoogeren toon aancenemen, dan dien, welke anders gemeenlijk tusfehen hem en Hansje plaatshad, en hij ondervond weldra, dat zulks zeer goed en nodig was; want het gelaat van Hansje was zeer veranderd. Indien B i r n b a u m de behendigheid niet had bezeten, die voor de groote waereld zo zeer nodig is, van zijn gezïgc naar goedvinden te plooijen — zou deze plorze gedaanteverandering hem een gelaac hebben kunnen doen aannemen, dat een eerfte zijn geheel oncwerp verraden zou hebben, hec welk hij nogthans als een waerdig gezant noodwendig moest verbergen ; fbhoon het in dit geval zonder  5555 tüïj der groote algebraafche kunst reeds vooraf be^ rekend kon worden, dat Hansje aanftonds bij zijn binnen treden zijn oogmerk zou bevroeg den. „ Jufvrouw D i k b e en!" riep hij uit met eer» vriendlij k lachen, als of zijn hart in volle vreugde zwom , welk eene onuirfpreeklijk gunflige gelukfter moet mij heden lichten, wijldegelukkigfte dwaling van de waereld mij zo onverwagc het vermaak verfchaft, u mijne opwagting te kunnen maken, ("haar de hand kusfende) Ik heb reeds lange naar dit gelukkig oogenblik verlangd!" Hansje (met een gelaat als of zij indedaad reeds was het geen zij wenschte te worden.) Dus heb ik enkel aan eene dwaling deze pligtpleging te danken , welke het u belieft, mij te maken ? (eenigzins fpotagtig) Deze dwaling ftrekc zig waarfchijnlijk ook tot mijn' perfoon uit? Birnbaum. Vergeef mij, mijne dierbaare! Deze dwaling ftrekt zig alleenlijk zo verre uit, dat ik juist in dit oogenblik het geluk niet verwagtte, welk ik indedaad vond. Hansje. Gij zoekt hier iemand anders, niet waar, mijn heer van Birnbaum? H 5 Birn-  |32 5== Birnbaum. Ik heb kortlings kennis met iemand gemaakt, die volgens zijne befchrijving in dezen oord moet wonen. Deze voor het overige mij vrij onverfchillige kennis bekomt nu op eens de grootfte waerde, wijl voorzeker zonder dezelve een mijner vuurigfte wenfchen onvervuld zou zijn. — Uwe onderhouding is voor mij zeer fchatbaar , en ik heb reeds verfcheiden weeken vergeefs naar uw huis gezogc. Hansje (met een beduidend glimlachen.) Ik zie reeds, mijn heer van Birnbaum! gij zijt een gelukkig mensch! om uwe wenfchen te vervullen, moet ook eene dwaling medewerken. Na dat men nogeenigen tijd zamen in gefprek was geweest, zogt Birnbaum zijn oogmerk nader te komen. „ Gij zult mij wel willen veroorloven," zeide hij , dat ik mij eenigermaate in uwe huislijke aangelegenheden menge. Men kan immers een vriend wel iets diergelijks toelaten." „Waarom niet?" antwoordde Hansje glimlachende, „ voornaamlijk wanneer het een voorflag tot verbécering is?" Birnbaum., Kan men vsn eenen vriend iets  Iü3 iets anders verwagten? — (na een kort ftilzwijgen —) Ik zie, dat aan uwe woning nog veele gerieflijkheden ontbreken. Ik zal er u eene bezorgen , die zulk eene fchoone inhoud waerdiger is! Hansje (met een' doordringenden opflag van het oog.) Zou indedaad iemand bij de verandering van mijne woning belang hebben? Birnbaum. Zou men die wenfchen, indien dit niet zo ware? Hansje (als tevoren.) Wie wenscht dezelve? Birnbaum. De kroonprins Saul! i Ik zou er ook nog bijvoegen : ik ! indien ik niet wist, dat dit ik na zulk eenen naam in het geheel van geen belang kan zijn. Hansje. Wilt gij mijne ijdelheid op de toets ftellen, om eene zottin des te meer te kunnen befpotten? Birnbaum. Laten wij vertrouwlijker fpreken, Hansje ! De tijd is kostlijk en het geduld van den prins niet van hec grootfte. Neem zonder bedenken alles, wat ik u zeg, aan, als of gij het wezenlijk in hec hart gelezen had. Hansje. Mijn heer van Birnbaum! zulk een geloof is in Blendau even zo zeldzaam als eene openhartige opregcheid,die zo fpreekc, als  als het in het hart gefchreven ftaat. Birnbaum. Zou, volgens de ondervinding, die gij gemaakt hebt, eene plegtige bevestiging nodig zijn , indien ik u zeide, dat de vuurigfte wensch van Saul is, u het gunfrigst lor van de waereJd te bezorgen ? Hansje. Het goed hart van Saul is bekend. Maar hij is kroonprins, en in die hoedanigheid hangt hij van bedingen af. Birnbaum. Volflrekt, mijne waerdile , maar deze bedingen kunnen der geloofwaerdigheid mijner verzekering niets benemen. Na dat Hansje en Birnbaum nog een half uurtje gepraat hadden, werd het wezenlijk zo, als beiden reeds vooruit vrij zeker wisten, dat het zou worden, Hansje liet zig eindlijk béter onderrigten, en Birnbaum bezorgde de gedaanteverwisfeling , die aan haare nieuwe beflemming beantwoordde, naar welker gevolg zijn gezantfchapspost een einde nam. Volgens een geheim, zeer geloofwaerdig verhaal, heeft Hansj e bij de eerfte bijeenkomst met Saul haare rol meesterlijk gefpeeld, en hem met zo veele vreugde en vergenoegen overladen, dat hij haar geheel verrukt verliet en ook in allen ernst befloot, haar zijne volkomen liefde eeniglijk te fchenken. ELF-  ELFDE HOOFDDEEL. Twee dwarsflreepen , egter beiden van geen bedui de nis. Saul was met zijnen toenmaligen toeftand en zijne levenswijze zo te vreden, dat hij tegen de gewisfe verzekering, dat het eeuwig zo zoude zijn, elk beding met zijn bloed zou ondertekend hebben. Maar zo \*as het niet met vader Sapo, in wiens hoofd geheel andere zaaken, dan Hansjes en nagtlijke gevalletjes, zweefden. Deze was eindlijk, na dat van de veelvuldige proeven ter verandering van Saul genomen, geen eene gelukt was, het gedurig klagen en twisten moede geworden, had al zijne hoop en verwagting opgegeven en zedert eenigen tijd den door wellust verdwaasden zoon volkomen vrijheid gelaten. Eene omftandigheid, op welke de evengemelde groote te vredenheid van den laatften ten deele voornaamlijk gegrond was. Zo Honden de zaaken , toen op eens door de «eer fchoone kroonprinfes, die door haaren gemaal  1*6 BES maal verwaarloosd werd, een klein tusfchenfpel oncftond. De zonderlinge Haat dezer dame baarde opzien. Zij werd door veelen en wel om verfchülende oorzaaken gade geflagen. Zommigen hadden medelijden, anderen heimlijken agcerdogc. Men kon zig niec verbeelden, dac bij zo veele bekoorlijkheden, bij een bare, het welk zo vol gevoel en voor de vreugde des Ier vens zo vatbaar was, in eenen jeugdlijken en bloeijenden ouderdom, wezenlijk eene ganschlijke onthouding zou kunnen plaats hebben. 'Zij maakten zekerlijk voornaamlijk eene fluitrede uic zig zeiven op anderen, eene fluitrede, die egter zomwijlen zeer bedriegt. Dit heimlijk en openlijk agc geven had weldra de gewoone gevolgen. Men vond namelijk den fchijn van eene heimlijke fchadelooshouding,en dien hebbende, vermoedde men rasch ook de wezenlijkheid. Er ontflonden verfcheiden gerugten, die in vertrouwen verbreid werden, en der befpiedende fama weldra in volle maat bezigheid verfchafcen. Deze lopende gerugten werden aanflonds op de regce plaats ter oore gebragt, Sapo en Saul werden opmerkzaam gemaakt, men deed nafpeuringe , en, zo als men voor vast verzekert, heefc men ook wezenlijk gebeurde zaaken ontdekt. Het  == %o! geheim.) Zult gij meer weten dan te. voren» wanneer ik u z<;g, dat hec twee te p-ierd waren , die de mantels voor het gezigt hielden ? De opzigter (na eenig br-denk-m.") O ja! nu weet ik, dac wij indedaad reden hebben, om de hand op den mond te leggen (met een paar becetdiende oogen) De een is bet reeds, en de andere word bet eersr — men moet g.:en van beiden reden van ongenoeg-n geven De onderofficier {zier om "oo^g en doet als of hij moest geeuwen.) Het weeder is goed; ©f het ook zo blijft? De opzigter. Ja, ja! Deze vraag mogt men wel omtrent meer zaaken opwerpen, (wat zagter) Zo dn twee oogen toegaan, krijgen wij in Knnonnen'and voorzeker ander weeder. Van Saul zal geen Sapo worden. De onderofficier. Als de wind lang genoeg uic hec noorden gewaaid heeft, km dezelve ook wel eens naar het zuiden lopen. De opzigter. Wat wilt gij hier mede zeggen ? I 3 De  134 s===f De onderofficier. Wat verftaat gij door UW zo even gezegde ? De opzigter. Heeft het nog eene verklaring nodig, wanneer ik zeg: Saul word geen Sapo? De onderofficier. Dit is zo! want hij kan immers niet zo goed, hij kan ook béter worden. De opzigter. Men kan dit gemaklijk bepalen, als men zijn karakter kent. De onderofficier. Kent gij het? De opzigter. Béter dan iemand! De onderofficier f Haat de armen kruislings en plaatst zig digt voor het venster.) Wel nu laat horen, of wij eenerlei mening hebben. De opzigter. Saul is zeer goedaartig en liefderijk. De onderofficier. En het gevolg daar van ? De opzigter. Saul zal een goed koning worden, die een' ieder zal helpen , en liever zal geven dan nemen. De onderofficier (met een fchamper glimlachend gezigr.) Zo! zo! die gaern geeft, JMoec ook eigenlijk gaern nemen; want van waar moet  = >35 moet het komen, als hij altijd wil geven en niet even zo veel nemen? De opzigter. Dit fpreekt van zeiven, dat hij ook zal nemen! De onderofficier. Wanneer men vat! duizenden neemt, om het alleen aan éénen te geven, blijft de geprezen goedhartigheid voor negen honderd negen en negentig zondet werking. — De opzigter. Hij zal toch evenwel niet flegts van éénen nemen, en negen honderd negen en negentig moeten geven? — Zo min een groot heer allen kan regt doen, even zo min kan hij ook allen geven! — De onderofficier. Ik moet u gelijk geven! De opzigter. Nietwaar? — wanneer ik eens iemand naga, dien leer ik voorzeker van nabij kennen. — Verder is Saul zeer buigzaam. Men zou fchier zeggen, dat men van hem kan maken, wat men wil. De onderofficier. Daar zou ik fchier aan twijfelen. De opzigter. Om wat reden? De onderofficier Vader Sapo kan immers in het geheel niets van hem maken ? 1 4 De  n6 S—; De opzigter. Ik geloof het gaern, Heve vriend ! Vader Sapo begeert ook zaaken, die Saul geheel tegenftaan. Zijne goede vrienden weren hem geheel anders te behandelen. Saul heeft met de zeiven flegts éénen wil. Waarlijk! dezen doen met hem, wat zij willen. Een zeker bewijs, dat hij een goed week hart moet hebben ! — Van zulk eenen koning kan men veel verwagten! De onderofficier. Gij verrascht mij in» dedaadzeer met zulk eene verwagting! De opzigter ("metverwondering.) Hoezo? De onderofficier. Volgens uw eerfte gezegde, kon ik deze verwagting niet bij u ver* moeden. Zeide gij niet; Saul zal geen S ap q worden ? De opzigter. Dit zeg ik nog! vind gij eene gelijkheid tusfchen deze beiden? De onderofficier. Ongelukkig niet de minste J De opzigter. Dus moet gij mij gelijk geven? De onderofficier. Als men moet, kan men niet anders! De opzigter. Saul is in den hoogden ^raad mild en milddadig, Hij heeft als kroonprins  === 137 prins reeds rneer aan gefchenken gegeven, dan zijn vader in al den tijd, dat hij koning is. Is dit niet een bew ijs van een goed karakter? Eveneens heeft hij ook eene zeer groote neiging tot de verrraaktn, die de verkering met her fchoon geflagt aan de hand geeft. Dit is ook een bewijs van een goed hart vol gevoel. Denkt gij, dat Sapo zo itraf, zo gevreesi zoa zijn,indien hij meer gevoel voor de liefde haci? De onderofficier. Het kan wezen, dat hij het dan minder zou zijn. De vraag is alleenlijk, of hij dan ook Sapo de éénige zou zijn? De opzigter. Wat wil de naam zeggen? Men weet immers buiten dien niet, war men daar omtrent zal denken. — Saul zal ten eenirgen tijde de zeer beminde genaamd worden, en dit wil toch iets meer zeggen. Men is toch nooit de éénigfte , wie men ook zii. Wat zou het basen, of men u onderofficier den éénigen, of mij opzigter aan de poort den éénigen noemde; wij zouden toch immers de éénigen niet zijn en blijven. De o n d e r o f f i c i e r. Er valt op uwe redeneringen niets te zeggen; derhalven troont gij hier in ook gelijk hebben — Na den éénigen zal dan de zeer beminde komen ? I 5 De  ,38 = De opzigter. Zijn karakter is goed; en voorzeker zal ook zijne regering goed zijn. De onderofficier. Als dit indedaad hec karakter vun Saul is, zo als gij het fchetst,kan men ook vooraf raer veel zekerheid zijne regering bepalen. Hij is goedhartig en buigzaam, zo dac zijne vrienden met hem doen, wat zij willen. Dus zal hij ook nooit zelf, maar anderen zullen door hem regeren. Bedriegers en vleijers zullen zig in zijne gunst dringen en zijne goedheid misbruiken. De fchatkist door Sapo gevuld zal in korten tijd geledigd en een buit van zijne gunstelingen en van hunne begunftigden worden. Het volk zal onder het ijzeren juk van eene minnaaresfeii regering zugten, terwijl de koning in den waan is, dat hetzelve alle reden heeft, om hem als een' vader te beminnen en met zijn lot te vreden te zijn. Kanonnenlands oude roem zal verdwijnen, en het zaad der voorgaande wijze regeringen zal geen vrugt voordbrengen. Van daag zal men eene wet geven en morgen dezelve herroepen, van daag een bevél doen uitgaan en morgen hetzelve door een ander vernietigen. De gunstelingen zullen als irormpaalen romdorn den troon ftaan en geen toegang ver-  SS5SH ,39 veroorloven aan die zig nier te voren vernedert , hun fpeekzel te lekken, De opzigter. Elke zaak laat zig zeker van twee zijden befchouwen. Ik ontken niet, dat gij gelijk kunt hebben, doch gij zult mij hetzelfde toeüaan. Voor zommigen zal hei goed en voor veelen kwaad zijn. De onderofficier. Verfchoon mij, mijn heer de opzigter, zei^gij onlangs niet, dat gij een nabedaande van madam Dikbeen zijt? De opzigter (met een ernftig gelaat.) Ja zeker! zij is mijne geliefde tante! De onderofficier (met een fchelmagrig glimlachen.) De horizont zal helder worden 1 denk san mij, als gij zonnefchijn krijgt. De opzigt.*r. Gij fternt mij dan ten volle toe, dat Saul geen Sap o word? De onderofficier. O ja wel! Veeleer kan een fchrijver aan de poort geheimraad, dan een Saul een Sapo worden! — DER-  140 DERTIENDE HOOFDDEEL. Er zijn zekere dingen in de waereld, van welken men indedaad bijnatdles kan maken, of omgekeerd, in welken men zeer gemaklijk fchier alles kan veranderen. Onder dezelven behoren voornaamlijk regc en eer. Wanneer men vraagt: wat is regt, wat is eer? ontbreekt het wel aan geen lieden, die iemand ten eerfte daaromtrent onderrigten; maar deze onderrigtingen en befchrijvingen komen altijd zo weinig metonzeondervindingen overeen, dat dezelven veeleer er tegen aanlopen. In onze befchaafde ftaaten gefchied altijd zo veel van regtswegen , dat men zig bijna in hec geheel geen geval meer kan bedenken, hetwelk niec van regtswegen plaats zou kunnen vinden, en men niet zelden in verzoeking komt, om re geloven, dac regc en onregt hetzelfde moet zijn. Eveneens is het ook met de eer gelegen. Menig een zou alle reden hebben van zig te fcha- men; Een vormt je.  == Ui men; doch hij word door anderen geëerd, ju'st om dac hij zig tnoesc fchamen» Dezelfde daad door twee perfooneri begaan, ftrekt niet zelden den eenen tot eer en den anderen toe fchande. De bijzit van eenen man van daar, word geëerd en beloond en de onteerde van eenen van laagen ftaac veragt en geftrafc Minchen Dikbeen werd in den fhathaa* rer onfchuld en kuischheid door anderen nauwIijks opgemerkt, als zuivere maagd door aanzienlijken veragclijk, en door haar gelijken geheel onverfchillig behandeld, nauwlijks met even te knikken gegroet. Nu na haare n zondenval, als openbaare bijzit van eenen wellusding, zag zij alles met diepe buigingen, met een vleijend glimlachen om haare gunst haar naderen. Men was vlijtig bij haar toilet, en maakte zijne opwagring bij haar, men vestigde het oog op de vensters van haare woning, om haar vol eerbied te groeten , met één woord men behandelde haar op eenmaal als eene dame van hoogea rang. Men kan ligt denken, dat deze gunftige verandering Minchen zeer behaagde; haar hoogmoed nam toe; zij gedroeg er zig egter niet onaartig bij, en men moet bekennen, dat het haar niec  148 = niet moeilijk viel, zig naar den ham gom te voegen, en de rol van eene groote dame zig eigen te maken. Sapo was reeds tamelijk oud, en Sa ui had - flegts nog weinige fchreden tot den troon te doen. Zeer natuurlijk rigtte dus nu het hcir der hebzugtige en veragclijke vleijers zijn doel op den troonopvolger, en wel te meer,wijl gedurende de langdurige regering van Sapo dit onrein gefpuis geheel van den troon verbannen was. Dit afichuwlijk ongedierte {laat nooit den regten weg in, zij zogten derhalven zeer natuurlijk, Saul nu door Minchen te naderen. Zij moest dagelijks eenige uuren gehoor verlenen, en men behoefde zig flegts omtrent dien tijd in haare antichambre te begeven, om veelen van deze in het duister fluipende ondieren te leren kennen. Op dezen gewoonen gehoortijd was het dan ook, dat eens iemand zo zagt aan de deur der kamer van Minchen klopte, dat men aanfionds hieruit den diepen eerbied kon opmaken van hem* die komen zou. Minchen zat op de fofa en las. Op haar roepen ging de deur open, en een jong mannetje, wiens gezigt een onbefchrijfiijk zonderling vroom glimlachen vertoonde , trad met eene diepe buiging binnen. M i h- chen  = 143 chen rigtce zig van de fofa op en ging het haar nadfrend mannecje, het welk in de eene hand een zeer pragtig ingebonden boek hield, eenige fchreden te gemoer. Het mannetje. Ik ben de fterrekundige Worm — (het boek overgevende) en heb de eer, u eene geringe vrugt van mijnen geest aan te bieden. Minchen (met een verbeven glimlachen.) Gij hebt veel attentie voor mij, mijn lieve heer Worm! (het boek terloops doorbladerende.) Het heeft zeker ook wel eene fraaije opdragt? Worm. Ik heb mij veroorloofd, hetzelve met uwen uitmuntenden naam te vertieren. Minchen. Ik ben u voor deze bevalligheid zeer verpligc.' (glimlachende) Maar deze lectuur zal, geloof ik, voor mijn verftand te hoog zijn! ilerrekundige wetenfchappen vereifchen veel bijdenken. Worm. Eigenlijk is voor uw hoog verlicht verftand niets te hoog. Indien gij ondertusfchen deze lectuur niet te droog mogt vinden en dit boekje nu en dan wilde verwaerdigen, er een oog op te flaan, behoeft gij flegts te bevelen. Ik zou mij dubbel gelukkig fchatten, u hetzelve te kunnen voorlezen. Min-:  «44 Minchen. Allerliefst! ik zou menigvuldig ge ophelderingen nodig hebben, en deze zoud gij mij toch het best kunnen geven. — Ik zal u bij het woord houden, mijn heer Worm! Worm. Elk bevél v.m u vervult mijne wen» fchen. — Ik ben geheel tot uwen' dienst! Minchen (op het boekwijzende.) Deelt gij hier eenige nieuwe ontdekkingen aan het algemeen mede? Worm. Vergeef mij mijne Waardfte! Wij hebben in deze wetenfchap aan het oude volkomen genoeg. Mijne bedoeling is dezelve tegen nieuwigheid te dekken en bij haare fanctie te bewaren. Mijn grondregel is, wat gefchrevenis, is gefchreven. De ouden waren ook niet blind; zou het voor dezelven dé grootfre belediging niet zijn, indien wij meer wilden zien dan zij? De zugt voor nieuwigheid deugt in het geheel niet; zij maakt twijfelzugcig en onverdraaglijk. Wij hebben den ouden hemel nog; derhal ven moeten wij ook bij het oud geloof blijven. Minchen. Juist, mijn heer Worm! maar men hoort toch Zomwijien ook van nieuwe verfchijnzels aan het firmament. Worm. Dezen beftaan meestendeels enkel in verbeelding. Iets geheel nieuws, hetwelk anders  «Iers in hec geheel nog niec geweest ware, is zo min aan hec firmamenc als op aarde ce vinden; Hec kwam den heeren nieuwigheid vinderen altijd zo aangenaam voor, anderen te doen geloven, dat zij dingen zagen, waarvan men ce vo« ren niets geweren had. Indien ik ook van zulke lbort ware, zou ik zekerlijk een' grooten ophef kunnen maken : want ik ben thans wezenlijk voornemens, eene nieuwe ontdekking te doen. Minchen. En deze is? Worm. Ik heb voor eenige weeken aan hec onderlijf van den waterman een wit flipje waargenomen, hetwelk mij bij verdere waarneming fteeds grooter en duidelijker voorkwam. Ik ben nu zo goed als zeker, dat het eene fter is, welke tot hier toe nog niet bekend is, en verblijde mij des te meer over deze waarneming, wijl ik er juist zulk eenen fchoonen naam voor weet. Minchen. Gij zult er immers den uwen aan geven? Worm (befchaamd.) Het behaagt u mijne befcheidenheid op de proef te ftellen! (zei dig glimlachende.) Wij hebben nog geen Wilhelmina Dik been aan het firmament. K Min-  Minchen. Gij bewijst mij te veel eet en maakt mij tot uwe groote fchüldenaares. *«i •Het is evenwel geen komeet, waaraan gij mijnen naam wilt geven? Worm. Het is eene vaste fter — eene zon; die verlicht en warmt; — (met eene buiging) twee werkingen, die men in u ook algemeen roemt. Minchen (na eenig bedenken.) Hebt gij in uw boek er reeds eenig gewag van gemaakt? Worm. Neen ! ik heb deze ontdekking eerst onlangs gedaan en zal derzelve eene bijzondere verhandeling toewijden. Minchen. Ik ontken uwe goede mening niec, mijn heer Wortn ! en zal mij zekerlijk op alle mogelijke wijden dankbaar betonen ; doch de voor mij beftemde eer is te groot; ik moet dei hal ven verzoeken , er van verfchoond te worden. Geef aan uwe nieuwe fter eenen anderen naam. De verhoging zou voor mij te groot zijn; ik moet mij nog met een anderen kring vergenoegen. Worm. Vergun mij dan ten minfle, dac ik deze fter zo lang zonder naam laat, tot dai  assjfi 147 jat .het u zal believen, derzeive den uwen te Vergunnen» Zulke gelegenheden komen zelden voor ; zeer gaern wenschte ik mij de tegenwoordige ovefeenkomllig mijn oogmerk te nuc te mogen maken. Mine hes. Ik neem den wil voor de daa4 aan; maak fleg-s altijd ftaat op mijne erkend? nis, mijn heer Worm! (na een kort ftilzwijgen, gedurende hetwelk Minchen het vroom mannetje met een medelijdend oog van het hoofd tot de voeten opnam) Zijt gij reeds naar wensch geplaatst? Worm. Ik ben nog een wormtje, het welk onopgemerkt in de diepte kruipt en een vast {tukje broods zoekt. Ik wenschte wel, den {laat van nut te zijn, maar het ontbreekt mij aan voorfpraak, (demoedig en met eertfmekend gelaat) zou ik mij wel mogen tellen onder de geenen, die — — {een weinigje zagt, als of hij het niet wel durfde zeggen) zig uwe gunst tragt waerdig te maken ? Minchen. Ik heb gaern veele goede vrien* den. Wilt gij het getal derzelven vermeeren en mij zomwijlen bezoeken, dan zult gij mij welkom zijn. K s Na  Na dat de heer Worm zig nogmaals in d« genegen gunst van Minchen aanbevolen en herhaalde verzekering van wezenlijke erkendnis ontvangen had, vertrok hij weder. Wij zullen hem in het vervolg nader leren kennen , wijl hij van dien tijd af eene bijzondere rol in de gefchiednis van Saul gefpeelil heeft.  VEERTIENDE HOOFDDEEL. Niemand had hier aan gedagt! M inchen Dikbeen had dit met haare oudfte zuster gemeen, dat zij insgelijks de ganfche en ongedeelde liefde van Saul beoogde, en in haaren dampkring volftrekt geen bijzon wilde dulden. Doch zij onderfcheidde zig van dezelve door dat zij tot bereiking van haar oogmerk geheel andere middelen en wegen infloeg en allen fchijn van ontrouw zogt te vermijden. Wel verre, van Saul, die zo zeer tot veranderingen geneigd was, door verwijtingen enfcherpe vorderingen te beftormen en hem hierdoor flegts nog meer tot ontrouw aantezetten, wist zij hem veelmeer op eene veel aangenaamer en dus ook veel zekerer wijze fteeds vaster aan zig te verbinden. Men kan zeggen, dat zij werklijk op vermeerdering en vernieuwing van den wellust bedagt was en wel met veel geluk; want Saul werd door haar bijna betoverd. Aan elke omhelzing wist zij nieuwe vreugde te geven, zo K 3 dat  15» = dat S a u I na eene genoten omhelzing telkens reeds weder naar eene andere haakte. Minchen had eenen tuin voor zig gehuurd, in welken de heimlijke bijeenkomften bijfchoon weeder gemeenlijk gehouden werden, "Dezen tuin rigtte zij — of hec door vreemde hulp was of niet, is onbekend — zo in, dat dezelve aap, zijne beftcmming Volkomen beantwoordde, en Saul eens tegen eenen zijner vercrouwlingen zelf bekende, dat hij hier de gelukkigfle uuren zijns levens genoten had. Minchen wist te wél, dat het genot van eenen enkel gewoonen xveliusc zeer rascfi tot walging en warsheid leid; Zij vergenoegde zig derhalven niet, met Saul dcnzelven enkel te verfchafFen; maar zorgde ook, dat de.ziel van haaren koninglijken galant er niets bij te kort kwam, wanneer zijn lichaam in haare armen bene deed. Geen wonder derbalven, dac Saul zig hoe langer hoe vaster aan haar hegtte, en geloofde zonder haar niet langer meer te'kunnen leven. De ontwerpen der familie van Dik been Waren groot en verreuitziende. In plaats van Zig te vergenoegen met de voordeden, die men tot dus verre door deze verbindnis bekomen had, vestigde men veel meer hoofdzaaklijk het oog  eog op eenen tijd, in welken de prins geheel onaf hanglijk zou zijn en zijne groote müdheid geen beperking meer zou hebben. Men was derhalven ook voornaamlijk bedagt, om aan die verbindnis vastigheid en duurzaamheid te geven. En fchoon men tot nog toe geen reden had, om voor eene verandering te vrezen, had men egter fteeds een waakzaam oog op den prins gevestigd, ten einde alle zijne fchr den nategaan en al zijne ondernemingen waartenemen. Tot dit alles was inzonderheid moeder Dik» been zeer gefchikt; even als een fpion floop het oud fcherpziend moedertje in de (baaien en huizen rond, en zo als de prins zig ergens in de hofplaats liet zi n, was zij of eene van haare bulpgenocten — want Minchen kon het nu aan geen gedienstige afhangelingen meer ontbreken — hem agter na. Van d .a verdagte fchrede, welke hij deed. wer i afeti ftonds aan de gebiedfter herige gegeven, die •■ j dan dikwijls zelve op hec fpoor begaf, ren eir de zig van het geen men haar ter oore bragc,. oogerfc ijnliik te ovenuigen. Saul was zijn Minchen gehael en al ingedaan; hij beminde en fchacce haar hoog K 4 «  is* = eene verkleefdheid, waar over gansch Blendau zig verwonderde ; maar zijne natuurlijke gefteldheid maakte hem onbekwaam tot eene getrouwheid zo als Minchen die bedoelde. Eene bekoorlijkheid te wecrftaan of ergens een vermaak naar zijnen zin opteofferen, was zijne zaak niet. Het was derhalven dan ook niet moeilijk, hem zomwijlen op wegen te vinden, geheel ftrijdig met de beloften en verzekeringen, welken hij zijn Minchen gaf. De argwaanlooze San! verwonderde zig zeer, wanneer Minchen hem zomwijlen zaaken voorhield, die hij alleen meende te weten en om welken geheim te houden hij alle voorzigtigheid ge,bruikt had. Hij werd hier door fteeds voorzigtiger, doch Minchen ook fteeds listiger. Het ging zelfs zomwijlen wel eens zo verre, dat een verkleed perfoon hem in den weg kwam, wanneer bij voornemens was, een extra gangje te doen, en Saul zig eindlijk tegen deze onbefcheidenheid ernstlijk verzettende, ontdekte hij tot zijne verbaasdheid, dat deze niemand anders dan Minchen .zelve was. In deze omftandigheden kon het zekerlijk niee anders zijn, of er ontftonden nu en dan kleine oneenigheden , doch dezelven waren altijd van kor-  = «53 korten duur en zonder gevolgen. Saul was geen kostveragcer. Hij proefde zomwijlen ook eens, waar het genot wezenlijk eenen Herken lust vorderde en nadeelige gevolgen kon hebben. Minchen gaf voor, dat zij er alleen om die reden veel tegen had, doordien Saul zijne gezondheid en eer daardoor in de waagfchaal ftelde; maar eigenlijk zogt zij flegts haar oogmerk onder een gevoeglijk voorwendzel te verbergen, wijl de 'ge-; dagte van ergens eene mededingster te hebben, haar ondraaglijk was. Doch zij wist al deze voorftellen met veel verfchoning en fchijnbaare grootmoedigheid te doen, en flegts enkele reizen werd zij door haare hartsrogten overweldigd, zo dat zij tot hevige middelen toevlugc nam. Saul had eens zijne bezoeken, tegen zijne gewoonte , verfcheiden dagen agtereen uitgefteld. Toen hij weder verfcheen, vond hij tot zijnen fchrik Minchen ongemeen van geraas veranderd. Zij zat als eene ftille geduldige op de fofa. Haare bleeke wangen, rood geweende oogen,haar bedrukt gelaat vertoonden duidelijk eene hooplooze zwaarmoedigheid , en waren voor den binnen tredenden Saul een hartverfcheurend gezigt. „ Minchen! zijt gij hec wezenlijk?" zeide K 5 Wj »  isi — hij, terwijl hij van ontileldnis digt bij de deur bleef flaan en oe treurende meteen paar groote oogen aanfchouwde, even als of hij een geheel onverw.tgt verfchipzel voor zig zag. Minchen. Waarcoe deze veinzing, mijn prins? kan u een gezigt verrasfchen, hetwelk gij, naar het geen gebeurd is, niet anders zond ' kunnen verwagten? —(Bitter en hevig) Zie het meesterft.uk uwer kunst! gaat het zelfs uwe verbeelding niet te boven? Saul (verbaasd.) Minchen! ziet gij, wie voor u ftaat? Minchen. De traanen hebben mijne oogen nog niet geheel van het vermogen om te zien beroofd! (Na een kort llilzwijgen, ten uiterfte treurig) Ag ! zij zien thans helderer dan ooit! zij zien in uw hart en lezen de fchriklijke gewisheid in hetzelve, dat mijne tot hier genoten vreugde in een ijdel bedrog eindigt. Saul (als te voren.) In mijn hart? — bedrog ? heeft de koorts u aangetast ? of fpelen moetwillige menlchen een rampzalig fpel met ons? Minchen. De prins weet voorzeker het best, welk van deze twee gevallen plaats heeft. (Bicter) Gij komt zekerlijk heden, om  —! '»55 om te zien, welke werking dit fpel op nttj heeft.? Saul (haar naderende en naast haar plaats nemende.) Welk een raadzelagtig verlchijnzel! Spreek, Minchen! wat deert u! Ik heb geen dezer-traanen te verantwoorden. Minch$n, Denkt gij, dat ik om iemand anders eene traan zouftonen? ——■ Gij weet met uwe ftormen geweldiger re fchokken dan de natuur. Deze doet ze gemeenlijk trapswijze ontllaan en kondigt den getuscen wandeluur de aankomst derzelven door voorboden aan ; maar gij deed in een oogenblik de zon over mij verduisteren; voor dat ik de onweerswolken ge-; Waar werd, was ik door den blikzemgetroffen. Saul (driftig.) Ga voord met uwe verwenschte beeldfpraak, indien gij vermaak fchept, in mij het hart te verfcheuren. Minchen. De tijden zijn voorbij, in welken ik eenigen invloed op uw hart had. Ik dvvaaze droomde eene eeuwigheid voor mij —* ag! het waren flegts eenige weinige oogenblikken, in welken mij een geluk begochelde, hec welk enkel mijn verlangen moesc aandrijven , mij flegts moest bedriegen! Gij waart het, mijn prins! die mij door de duurfte verzekeringen  IS* = gen tot zulk eene verwagting geregtigdmaakte; ik wil dan ook uit uw' eigen mond de treurige gewisheid vernemen, dat al deze verzekeringen ijdele woorden, alle mijne verwagtingen enkel dromerijen geweest zijn ! Waarom wilt gij door listig aangelegde en moeili-k uittevoeren ontwerpen tot een oogmerk komen, hetwelk gij door weinige woorden kunt bereiken. Saul. Deze verzekeringen zijn mij heden nog heilig, en in mijn geheel beftaan ben ik mij zei ven niet de geringde verandering bewust? Waartoe dan deze verwijtingen? Minchen (zagtaartig en met eene traan ia het oog.) En nogthans wilt gij mij eenen anderen in de armen floten ? en nogthans had gij in agt volle dagen geen enkel oogenblik meer voor uw Minchen? ——— Saul (glimlachende.) Zo komt dan eïndlijk de fleutel tot dit raadzel voor den dag ? Om dat ik eenige dagen niet kwam, wil ik u eenen anderen in de armen floten ! (haar omhelzende) Minchen! Minchen! met zulke gevolgtrekkingen komt gij bij fchoolfche wijsgeeren niet te regt! O! ik ben minder dan iemand hoegenaamd volkomen onbepaald heer van mijnen tijd. Geloof mij Minchen! er komen niet zelden da-  mm isi dagen, in welken ik mi5 volftrekt het tegendeel moet laten wélgevallen van het geen ik wensch. De hoop moet iemand voor ongeduld bewaren; de tijd moet toch nu weldra geboren worden, in welken het anders zal gaan. Minchen (met een doordringend oog.) De hofplaats was egter gedurende dien tijd eenige reizen zo gelukkig, zig met uwe tegenwoordigheid vereerd te zien? Saai (een weinig verlegen.) Ik ben er tweemaal geweest en wel in het ftrengfte incognito; ongelukkig genoeg, wanneer men mij gewaar geworden is! Het gefprek werd nu nog ernftiger. Minchen deed nieuwe verwijtingen en Sau 1 was goedhartig genoeg, ora zig te verontfchuldigen en ten laatfte zelfs om vergifnis te fmeken. Hij bekende, dac zijn temperament hem zomwijlen Happen deed doen, die hij zelf afkeurde, betuigde berouw te hebben en beloofde béterfchap. llij wilde nu aanftonds hec bedrukt liefje door zekere dadelijke bewijzen van zijne onveranderde neiging en trouw overtuigen; maar Minchen kad nog een zwaar pak op het hart, waarvan zij ontlast moest worden, voor dat zij ditmaal zodanig bewijs kon ontvangen. Saul was over zulk  f58 zulk een gedrag zeer verwonderd. Zijn geduld geraakre ten einde en hij hield nu met allen na» druk bij Minchen aan, zig rondborftig te ver» kirren en alles te zeggen, wat haar op hec hart lag. „ Gij houd u zo onkundig," zeide Minchen —-en begeert van mij eene verklaring ov^r eene zaak, die u veel béter bekend is, dan mij. Niets verwonderde mij in deze zaak meer, dan de perfoon, dien gij tor de uitvoering van «w voornemen gebruikte. Eene koude rilling bevong mij, toen de raad Hellhaupt in mijne kamer trad. Saul (verbaasd/) De raad Heil haupt! Minchen. Waarfchijnlijk hebt gij hem verkozen, wijl hij zeer behendig den listigen geveinsden agter het masker van eene ee-rlijke openhartigheid weet te verbergen. Zijn innemend gelaat, waarmede hij zijne woorden uitbragt, zweeft mij nog voor de oogen. „ Ik heb bevél," zeide hij, „ om u eoncn 'goeden raad medetedelen , die egter van andere goede raadflagen onderfcheiden is, door dat u geen vrije keus daarbij overblijft. Gij moet dien volgen." Deze inleiding moest mij ten ukerfte vreemd voof-  mmi I55> voorkomen ; maar hoe zeer was ik eerst verbaasd, toen ik den goeden raad zeiven vernam. Gij moet trouwen en wel zo fpoedig mogelijk ," vervolgde de doorliepen oude: „ mis* fchien kent gij iemand, dien gij gaern uwe hand Wilt geven ; dit niet zo zijnde, zal men zorg dragen , dat iemand gevonden worde, die er U toe zal aanzoeken." Saul (als te voren.) WacheeftHellhaupc tegen u gezegd? Minchen. Gij heb t mij die door Hellhaupt doen zeggen. "^Saul (na eenig bedenken.) Is het u moeilijk te raden, wie door Hellhaupt fprak ? —— (driftig) Geloof, wat gij wik! ik moet bekennen, dat ik dezen raad zelf goed vind, en u verzoeken , den zei ven zo fpoedig mogelijk te volgen. «— Het is goed . dat Sapo op geen andere gedagten viel; men kan hem ligt hierin genk uit vier bladen. Wij hebben reeds gezegd , dat Birnbaum, Worm en R i f o er toe behoorden; het zal een' ieder, die deze gefchiedenis tot  = 433 rot hiertoe gelezen heeft, gemaklijk zijn, het vierde blad te raden. Men kan met grond van waarheid zeggen, dat dit klaverblad eene zeer betoverende kragt op Saul den tweeden had; zij openbaarde zig in bijna al zijne handelingen , en haare werkingen hielden eerst met zijn leven op. De kragt van dit klaverblad ftrekte zig ook uic op alle anderen, die den koning wilden naderen en iets bij hem zoeken. Zonder hetzelve vond men niets en met hetzelve alles. Rifo had zijnen werkingskring een weinig laager. Hij was des konings eerfte kamerdienaar, had het opzigt over de kleêrkamer, het bellier over zekere huislijke zaaken en werd ook tevens tot voldoening van zekere behoeften gebruikt, welke de menschlijkheid van Saul had. Hij behoorde ook tot de gunstlingen des konings, fchoon zijne wangen en zijn rug dikwijls ëene zeer ongunstige behandeling moesten ondergaan. Worm, die kortlings nog in het ftof kroop en nog nauwlijks aan een middenrcacig ampt durfde denken, was op eens tot den hoogften trap geftegen. Hij was de opperregcer der gevoelens en ttond aan het hoofd der gecnen, welken Kanonnenlands geesrlijke belangen moesten P 5 be-  *34 bezorgen. Birnbaum en mevrouw Rifo hadden hem zo fehielijk en geweldig opgebeurd, hij bleef dus zeer natuurlijk hun begunstigde, waar door beiden tot bereiking van hun oogmerk wedewerkten. Birnbaum was reeds zedert eenen geruimen tijd Saul's fchaduw; doch had tot ongeluk, meer invloed dan zulk eene. Zelden zag men Birnbaum zonder Saul, en nog zeldzaamer Saul zonder Birnbaum. Hij vereenigde in zijn' perfoon den raadgever , den vriend , den gezelfchaphouder, den tnaitre des plai/irs, met één woord, hij was in den eigenlijken zin Saul's eerfte gunstling, wiens hand, hoewel niet altijd regtdoor onmiddellijk , overal mede in het fpel was, fchoon de kring van werking voor hem beftemd enkel tot één bewind bepaald was. Wanneer men nu hier mevrouw Rifo nog bij voegt, welker plaatsje wij reeds kennen, moet men indedaad bekennen, dat de leden van dit merkwaerdig klaverblad niet béter geplaatst hadden kunnen worden. De beftaanbaarheid van Saul was derhalven als ware het in eenen vierhoek , en die denzelven wilde naderen, en evenwel geen^ van deze vier hoeken aanraken,  ken, zogt zonder tegenfpraak zijn heil vergeefs. De heer van Birnbaum woonde zedert de troonbeklimming van Saul ook in hec koninglijk paleis. De koning had eens in zijne kamer eene bezigheid voor zig alleen, die eenige uuren duurde. Na dac hij dezen arbeid geëindigd had, zogt hij zijnen troetelvriend, die nog niec verfchenen was. De koning was er eenigzins over verwonderd; hij begaf zig derhalven zelf op weg, om den vermisten in zijne woning op te zoeken. Hem in het eerfte vertrek niet vinden* de , ging hij in het tweede, waarin Birnbaum ook wel niet tegenwoordig was, doch alwaar weldra iets anders Saul's opmerkzaamheid tot zig trok. De deur van een zijkamertje ftond open. In hetzelve bong aan den wand eene plaat, op welke zeer zonderlinge figuuren ftonden, welken Saul voor hieroglyphen aanzag. Hier onder ftond eene tafel, op welke twee waschkaersfen ftonden, en in het midden van dezelven was een zeer fraai kistje , waarop een rood boek lag. Dit alles had het aanzien van eene kleine kapél , in dewelke een heilige zijne bijzondere godsdienstverrigting deed. De nieuwsgierigheid van Saul werd gaande, hij ging in hec kabinet en  ,36* = en tastte naar het boek, in de verbeelding, dat de inhoud van hetzelve hem wegens de beftemrning van dit zonderling geftoffeerd vertrek een nader licht zou geven. Maar dit boek aanrakende , voelde hij' op eens eenen Herken, terugftotenden elektrieken flag, en het kwam hem tevens voor, als of uit het kistje eene vlam opging. De verbaasdheid van Saul op deze geheel onverwagte verfchijning was zeer groot, en fchoon hem juist geen vrees bekroop, was deze verrasfching egter zo groot, dat hij het niet zo fehielijk voor de tweedemaal waagde, het boek te openen. Hij ftond nog vol verwondering voor de deur, toen Birnbaum binnen trad, en eene zo groote bevreemding over Saul's tegenwoordigheid te kennen gaf, als het even* gemeld verfchijnzel aan dezen veroorzaakt had. Birnbaum (met den fchijn van eene eer blijde verwondering dan angscvallige verlegenheid^) Hoe ? gij zijt hier, mijn koning ? hier voor dit kabinetje, en wel meteen oog, hetwelk mij de aangenaame verzekering geeft, dat hetgeen gij er in ziet eenig belang voor u heeft.— Zelfs ook nog eene een weinig verre waarfchijnlijkheid, dac mijn vermoeden mij niet bedriegt, maakt  237 maakt mij opgetogen van vreugde! Ik kan het geluk van uwe tegenwoordigheid onmogelijk aan een bloot toeval te danken hebben! Voorzeker voerde eene hoogere, onzigtbaare hand, eene verborgen, u zeiven nog onbewuste fympathie , u hier voor dit open kabinet, in het welk ik maar het zij mij vergund, mijne gewaarwordingen te matigen en eene nadere verklaring hier over nog een' tijd lang terug te houden. Eene heilige gelofte boeit mijne tong. CVol geheim.) Een voorhangzel dekt menige zaak, en hec hangt van des ftervelingsmagt en willekeur niet af, hetzelve wegtenemen! — De koning. Gij voert op eens eene taal, Birnbaum! die mijne verwondering toe den hoogften trap van verbaasdheid zou doen (tijgen, indien hec niet ware,, dat dezelve mij eenigermaate juist zo geheel onverwagt niet voorkwam. Zeden eenigen tijd merkte ik zomwijlen bij u een zeker ernstig gelaat vol geheim, het welk mij wezenlijk trof, fchoon'ik deswegens nog niets aan u heb laten blijken. Alles is voor mij nog wel geheel duister; maar ik vond egter tusfchen deze verfchijnzels en het evengemeld gelaat eenen zamenhang, en het kan nu voor mij geen geheim meer blijven, dat met u in ze-  S38 mm zeker opzigt eene groote verandering moet voorgevallen zijn. Ik kan en wil uwe tong wel niet oncboeijen; maar ik wil ook niet ontkennen, dat het mij niet onverfchillig zop zijn, indien ik nooit eenig licht over deze duisterheden kreeg. Onaangezien den vertrouwden voet, op welken ik met u meen te ftaan, zoud gij mij, ten minde in dit opzigt, altijd vreemd blijven: met één woord, ik zou dan geen volkomen vriend aan u hebben. Birnbaum (met een bedaard glimlachend gezigt.) Uwe majesteit zegt mij hier over juist hetgeen ik vooraf met alle gewisheid verwagtte. Gij gelooft mij derhalven ook vastlijk, dat voor u eene zaak geen geheim zou blijven, bij welke ik van het begin af enkel het belang mijns konings voor oogen had. Maar het is nu eene bijzonderheid dezer zaak, dat ik mijn goed oogmerk eerst allengs kan tonen, en dat ik u ook voor dien tijd geen licht in dezelve kan geven. De k oning. Genoeg voor mij, mijn lieve Birnbaum! fluit dit kabinet, gij zult in mij geen voorbarige nieuwsgierigheid gewaar worden, hoe zeer ook zodanige de ervaringen zouden kunnen verontfchuldigen , die ik zo even tot mijne verwondering gemaakt heb. Beant-' woord  *39 Woord mij flegts nog de ééne vraag, of ik van dit alles nog niets vernomen zou hebben, indien ik niet toevallig hier gekomen was? Birnbaum. Vraag fteeds, mijn koning! De gemelde gelofte ftrekt zig enkel uit op eene ontijdige volkomen ontdekking van het eigenlijke van dit geheim. Schoon het mij niet geoorloofd is, u ten eerfte in het allerheiligfte inteleiden, kan ik u egter zeer wél eens in het voorhof laten zien — zeker zou er nog eenigen tijd verlopen zijn, eer ik u deze ontdekking zou gedaan hebben. Het believe uwer majesteit, bet even gezegde te behartigen, dat hier volftrekt tijd en voorbereiding nodig is. De koning. Zijt gij reeds lang door deze gelofte verbonden? Birnbaum. Zedert mijne voorlaatfte rei», die mij eenige jaaren .van Blendau verwijderde. De koning. Reeds zo lang? Gij moet veel magt over u zeiven bezitten, Birnbaum! Ik vond u nog lange na uwe terugkomst onvtranderd. Birnbaum. Alle foort van meerder volmaking gaat trapswijze. De koning. Dienvolgens z*al er altijd een groot  240 groot onderfcheid tusfchen ons beiden plaats hebben; als ik begin, zult gij nabij de voleinding zijn. Birnbaum. Dit onderfcheid is tot volmaking van uwe majesteit nodig; het zal geen nadeelige, maar enkel heilzaamegevolgen hebben. De koning (met een te vreden gelaat.) Gij word hoe langer hoe merkwaerdiger voor mij, Birnbaum! Birnbaum (godsdienstig glimlachende.) Mijn eenig geluk is, uwe wenfchen te vervullen, mijn koning ! De koning. Ik hoop, dat ons het nog overig gedeelce van ons leven niet minder aangenaam zal voorbij gaan dan het reeds verlopene. Birnbaum. Ik heb gegronde reden, uwe majefteit zo veel als mogelijk is in deze hoop te Herken. Gewis! ook de laatite helft des levens zal haare genoeglijkheden hebben, fchoon veelen van dezelven een weinig van eenen ernftiger aart mogten zijn. De koning. Ik zou denken, dat het zo moest zijn, wijl men in den manlijken ouderdom voor dezelven des te vatbaarer word, hoe meer veele anderen haare bekoorlijkheden verliezen. Birnbaum (vol geheim.) Het menschlijk we*  === 341 wezen bellaar uit geest en lichaam; beide deelen moeten zeer natuurlijk hunne onderhouding vinden, wanneer voor geen van beiden eene ledigheid zal ontdaan. O! voor den menschlijhen geest (laat een Wijd veld open; jammer is het maar, dat tot hiertoe zo weinigenden ingang in hetzelve gezogt en gevonden hebben! Birnbaum zweeg. Saul wierp nog een veel beduidend oog op het geheimvol kabinet, en begaf zig hierop, door zijnen vercrouwling verzeld, aan welken hij nu nog door eenen nieuwen band gekluisterd werd , weder naar zijne kamer. VIER  84* asae VIER EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Mevrouw Rifo in een ander licht. Küort na het leerrijk gefprek, welk mevrouw Rifo met Mare moeder had, verdween de oorzaak weder , welke de tengere geftalte der eerfte eenigen tijd misvormd had. Saul verheugde zig nu zeer en wel om dubbele reden, namelijk vooreerst over het fchoone lieve vrugtje van zijne verliefde omhelzingen , ten tweede over het ontkomen gevaar en de herftelling van zijn M i n c h e n, welker lichaamlij ke fchoonheid in korten tijd den vorigen trap weder bereikte en haar tot nieuw genot weer bekwaam maakte. Deze was egter thans van korten duur, want na verloop van eenigen tijd ontdekten zig zekere omftandigheden, welken Saul deden befluiten, zijn liefje een reisje te laten doen. Mevrouw R ifo dit befluit vernemende, vermoedde aanftonds onzuivere oogmerken, en men kan niet ontkennen, dat dit vermoeden niet geheel zonder grond is geweest: want Saul vond de.  de reeds te voren gemelde buitenknafche fchoone hoe langer hoe beminnenswaerdiger en wilde zig gaern een ongeftoord, al was het een kort genot van haare bekoorlijkheden verfchaffen, het welk hem zekerlijk bij Minchen's tegenwoordigheid niet zo gemaklijk ten deele zou ge. worden zijn. Na dat Saul zijne overredingskunst eenen geruimen tijd zonder gelukkig gevolg aangewend had, moest eindlijk Birnbaum dit werk ook kronen. Het gelukte dezen, de weêrftrevende R i f o door haar eenige zeer ernftige bedreigingen van den ouden gevreesden Sapo, die toen nog leefde, voorteftellen, zo verre te brengen, dat zij de uitvoering van dit befluit billijk en heilzaam vond en zig reisvaerdig maakte. Zij werd ten eerfte van genoegzaam gereed geld voorzien, als ook van de beste brieven van aanbeveling, en zo zeilde mevrouw Rifo onder een vrouwlijk geleide naar de vermaarde hoofdftad des waerelddeels, die als fchoole der groote waereld wel menigen wijzen , doch ongelijk •meer zotten gevormd heeft en die voor den weet* gierigen in de wetenfchappen, de mode en de ftaatkunde, in bon ton zo wel als in de gezaQ a men»  444 menlijke verlichting in het algemeen het non plus ultra is. Hier vond de reizende beminde als ware het het pit en merg der geheele menfchenwaereld, en het geen zij van ftaatkunde en doorflepenheid des levens, van de kunst van veinzen en elk masker bedrieglijk te dragen, van haare moeder geleerd had, was flegts armhartig fchoolierengefnap in vergelijking van hetgeen, waarmede, hier haare weetgierigheid in korten tijd in volle maate verrijkt werd, Haare fteeds volle beurs verfchafte haar alle behaaglijk genot, en door haare brieven van aanbeveling kreeg zij toegang tot de aartigfte en fierlijkfte cirkels. In deze omftandigheden kon het niet rnisfen, of zulk eene leerzaame fchoolierfter moest beivonderenswaerdige vorderingen in haare vorming, zig elke volmaaktheid eigen maken , en weldra haa* re leermeesteresfen overtreffen. Zij wist haare manieren en taalkennis zo wél te vormen en haar geheel wezen zodanig te verfijnen, dat men haar zelfs in deze hoofdftad zeer bewonderde en niemand zo gemaklijk meer het voormalig Minchen Dikbeen in de tegenwoordige mevrouw Rifo kon kennen. Het  545 Het fcheen haar nog wel geftadig zwaar te rallen, haare eifchen met opzigt tot Saul's hart en liefde te matigen en de razende ijverzugt geheel van zig te verwijderen; doch het kwam nu tot suike geweldige uitberstingen niet meer; zij floeg nu geheel andere wegen in tot bereiking van haare oogmerken. Een overtuigend bewijs van haare volmaking ook in de kunst van haare driften te verbergen en dezelven zo veel mogelijk op eene doorliepen wijze te bedwingen, zag men onder anderen nog in die hooidftad voor haare terugreis naar Blendau. Haare befpieders, door welken zij van tijd tot tijd berigten uit Blendau ontvong, hadden voornaamlijk ook bun werk gemaakt, om haar te onderrigten van het geen met en rondom den prins voorviel. Onder deze laatften berigten waren er ook zeker zulken, die haar niets minder dan aangenaam konden zijn. Saul had gedurende dien tijd de pligten van trouw niet zeer in agt 'genomen, maar zig in de omhelzingen der uitheemfche fchoone rijklijk verlustigd. Deze tijding ontftak de fteeds glimmende ijverzugt in hec hart der verwijderde beminde in volle vlammen ; doch de voordeden der lisc en kabaaien nu béter Q 3 ken'  kennende, liet zij het tot geen woedende uitbersting van eenen inwendigen brand komen; Zij verbeet haare fmert en maakte een ontwerp , hetwelk eiken meester in deze kunst tot eere geftrekt zou hebben en hetwelk zij ook gelukkig uitvoerde. Het uitheemsch liefje werd op bevél van Sapo over de grenzen gebragt. In gansch Blendau wist flegts ééfi perfoon, dat de eigenlijke aanleiding tot deze ongunltige expeditie voor Saul's nieuw minbefpel van niemand anders dan van de zo verre verwijderde mevrouw Rifo kwam, en dat zij dus ditmaal zelve door haaren gevaarlijkflen tegenfhnder, den wijzen Sapo, overcenkomftig haare wenfchen wist te werken. Mevrouw Rifo handelde egter hierin niet naar billijkheid: want zij vorderde van haareri hoogen beminden eene deugd, die zij zelve reeds voor lang niet meer bezat. Haar denkbeeld van trouw was geheel naar de verlichte denkwijze der groote waereld ingerigr. Het ontbrak haar aan geen aanbidders en haar hart was veel te teder en te gevoelig, om dezelven onverhoord ce laten flerven. Zodra de gehaate mededingfrer uit de armen van Saul en gelukkig tot over de grenzen gé»  === S47 gezonden was, vond mevrouw Rifo het goed , haare vrèemdlingfchap te eindigen en Blendau weder met haare tegenwoordigheid te vereeren. Zonder een bijzonder verlof tot haare terugreis aftewagten, kwam zij onverhoeds in Blendau aan, en was Saul ooit door zijn lievertje bezield, dan was hij het nu. Hij ontvong haar met open armen, klonk zig weder vaster dan ooit in haare boeijen en vond haar en haare geheele gedraging verruklijk. Goede Saul! hoe gemaklijk was u onagterdogcig, van alle veinzerij vrij hart te be« driegen ! Gij omhelsde nu eene uitgeleerde boelin , voor welker eerzugt en geldgierigheid geen oifer te groot was, die tot bereiking van haare oogmerken geen middel meer te fnood vond. Wijl mevrouw Rifo in het vervolg in een geheel ander licht verfchijnt en in de volgende toneelen geheel andere rollen fpeelt ; oordelen wij nog iets uit haar voorgaande leven te moeten aanhalen ; fchoon deze gebeurdnisfen eigenlijk tot S a ul's vrolijk tijdperk behoren. Op deze wijze zal de verandering van haar gedrag en haare wijze van denken den Q 4 1*  . = lezer minder vreemd voorkomen, wijl dezelven uit het even aangehaalde wel verklaard kunnen worden. Zulk eene dame trad met drie, haar niet onwaerdige, mannen in een geheim verbond. O! allerliefst klaverblad! van u was alzins veel te verwagten. VIJF  249 VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Wornis fchaduwheeldnh. Onder al de wormen, die nog ooit op deze aarde gekropen hebben, heeft zonder tegenipraak nog geen eene zig zo zeer doen uitfteken en merkwaerdig gemaakt als deze , van welke wij nu juist de eer zullen hebben, een weinig breedvoeriger te fpreken, en die eilaas door de roverkragt van een vierbladerig klaver» blad voor Kanonnenland een waare draak geworden is. Of zijn vader een groote of kleine, goedaartige of boosaartige worm geweest is, zal iederen lezer wel om het even zijn, en wij zouden er ook geen uitvoerig berigt van kunnen geven, wijl wij in de geflagtrekening der wormen zeer liegt ervaren zijn. Menig een zou mogelijk denken, dat dezo filhouet zeer wél uit Saul's levensbefchrijving had kunnen blijven, en wij moeten ook bekennen, dat-haare tekening ons juist geen zonderling genoegen geeft; maar wij vinden evenwel Q 5 de-  t$0 SSS dezen worm, die den croon van Saul zo zeer ontfïerde, wezenlijk gewigcig, en eene nadere fchetzing van denzelven kan toch ook alzins toe een bewijs dienen, dat zelfs wormen in zekere omftandigheden een groot fchouwfpel in de waereld kunnen veroorzaken.'1 Onze Worm verkoos tot zijn beroep de beoefening der fterrekunde. Eene keus, welke veele vreemd vonden, wijl hij reeds in zijne vroege jeugd, zegt men, zeer zwakke oogen gehad heeft, zo dac men reeds toen voor dezelven de ftaar vreesde, van dewelke hij ook indedaad aangetast werd. Een blinde fterrekundige is wezenlijk iets merkwaerdigs-, en wel te meer, wanneer zulk een door zijne blindheid een geluk verkrijgt, waarnaar de fcherpstziende vergeefs flaat. Hec geen men niec geheel zeker kan weten en mee oogen zien, kan men egter wel vermoeden en geloven. Men moec immers in veele ftukken zijne toevlugt tot gistingen, tot bet geloven nemen, waarom zou dit dan ook niet even zo wel in de iterrekijkerskunsc kunnen plaats hebben? Dienvolgens had Worm voor zijne korezigcigheid menigerlei gronden van gerustftelling kunnen vinden j maar hij was geluk-  ~ 05* lukkig genoeg , er geen van nodig te hebben, dewijl niemand minder van zijne blindheid fcheen te weten dan hij zelf. Eene wezenlijk gelukkige dwaling, van welke hij eerst na den dood van Saul onderrigt werd , toen men hem tot zijnen grooten fchrik van zijne blindheid overtuigde en hem met geweld de ftaar ligtte, egter zonder hem verder te laten aftronomeren. Oordelende genoeg geleerd te hebben, zag hij om naar eene gelegenheid om anderen zijne kundigheden medetedelers. Het geluk toonde nu reeds, dat het hem meer zogt dan van hem gezogt wilde zijn. Hij verkreeg als huisfterrekundige een allerliefst plaatsje bij een' rijken edelman, die hem zijne beide kinderen, een zeer fraai meisje van twaalf jaaren, en eenen zoon, die een weinig ouder was, tot het onderwijs toevertrouwde. Het fcheen, dat de heer Worm ook een gebrekkig gehoor had: want waarfchijnlijk had hij den vader verkeerd verftaan, wijl hij den kring zijner werking ook tot de moeder van zijne beide kwekelingen, die nog zeer beminnenswaerdig was, uitftrekce, egter met dit onderfcheid, dat hij met de kinderen bloot befchouwende, maar met de moeder werkdadig te werk ging. Deze leerwijze , - . zet*  zette hij eenige jaaren met veel vlijt en ijver voord, welke vlijt en ijver hij verdubbelde, toen de fchoone dogter den ouderdom bereikt bad, dat zij ook tot een werkdadig onderwijl bekwaam en vatbaar was. Deze arbeid was niet zonder vrugu want weldra was zijne fchoone voedfterling in de fterrekundige berekeningen zo verre gekomen, dat zij de komst van een ander fterretje met volkomen zekerheid te voren kon weten en bijna den dag van deszelfs verfchijning vooruit wist te bepalen. De vader, die dus op eene indedaad zeer zonderlinge wijze bedrogen werd, en deze verdubbelde vlijt van zijnen huisfterrekundigen tamelijk laat ontdekte , zag hierdoor zijne verwagtingen zo zeer overtroffen, dat een al te levendig gevoel van vreugde en dankbaarheid hem eenen piotzen dood veroorzaakte. Onze heer Worm wist zig daartegen in zijne vreugde béter te matigen ; hij bleef van alle kwaade aanvallen vrij, fchoon hij zeer rasch ondervond, dat de nieuw opgegaane fter in alle opzigten zijne waara gelukfter was. Worm liet altijd een» voorliefde voor de zwarte Meur blijken. De evengemelde gefchied- nis  «53 nis toont, dat dezelve ook in de daad de meest* beminde kolear van zijn hart moet geweest zijn. Ondertusfchen is dit bloot eene nietsbetekenende kleinigheid : want hoe weinig komt het bij de vestiging van ons geluk op de koleur der klederen en harten aan. Worm had zijne voedfterling met den titel van moeder begiftigd, het was dus zeer natuurlijk, dat de anders plaats hebbende betrekking tusfchen leermeester en voedfterlingen nu moest ophouden. De weduwe had eenen huisvriend nodig; Worm klom tot dien post op. Hij was nu bedagt, om zijn burgerlijk ik ook in deze adelijke familie incedringen, het welk hem in het vervolg ook wezenlijk gelukte, en veel deed tot zijne volgende verheffing. Egter moest hij zig vooreerst nog enkel met de hoop vergenoegen. Nog voor dat hij het regt tot de verdere omhelzingen van de door hem ontmaagde freule verkreeg, verliet hij dit huis, doordien hem het armhartig plaatsje van openbaar leeraar der fterrekunde ten deel werd. Doch hij bekleedde dit amptje flegts eenen korten tijd. Hij begaf zig naar Blendau, wierp zig als een worm aan de voeten vanMinch en Di k been, kreeg kort daar op eene andere rol, die hem niet  «54 = niet met hemelfche, maar enkel aardfche zaaken bezig hield, trouwde zijne freule, trad in een* geheimen orden, met weiken Birnbaum reeds in verbindnis ftond, werd tot eenen hoogeren, voor zijne kundigheden nog minder gefchikten post bevorderd, en klom eindlijk tot dien van ftaatsdienaar op, doch welken hij eilaas zo weinig eer aandeed. In zijn wapen voerde hij eenen nagtuil, die met den eenen klaauw eene brandende kaers uitdoet en met den andereu eenen klomp fmeer om hoog houd. Zijn leven bevat eene lange reeks van domheden, ongefchiktheden enlichtfchuwe daaden; wij kennen niet meer dan eene grootmoedige handelwijs van hem. Een fchrander, doch een weinig ftout verftand had eens een fcherp fchotfehrift op hem gemaakt. De maker werd ontdekt en in de gevangenis geworpen, alwaar hij eenen tameiijk langen tijd en wel, wijl moed enftandvastigheid niet tot zijne deugden behoorden, met huilen en knarsfen der tanden doorbragt. Dewijl in dit fchotfehrift ook de geheiligde perfoon van den monarch aangetast werd, kreeg de wijze der gevangenfehap zo wel als hec geheel onderzoek -een zeer ernftig aanzien, en de ftoute fchrijver be-  begon van den duivel te dromen. De doods* angst perste hem eene jeremiade af, die hij aan den grof beledigden heer Worm zond. Het gevolg was boven de verwagting van dengevan* genen: want er kwam niet alleen een zeer hoopvoedende troostbrief, maar ook een aanzienlijk gefchenk in geld. Eene daad, die toch ten minfle een weinig licht op zulk eene fchaduwrijke filhouet werpt , en welker melding ook nevens meer anderen tot een bewijs van onze onpartijdige liefde voor de waarheid kan dienen. ZES  a5tf == ZES EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Saul nadert de geestenwaereld. Birnbaum was op eene reis, die hij voor eenige jaaren gedaan had, en op welke hij zig zeer, ten minste voor hem, met gewigtige kennïsfen en geheime kundigheden had verrijkt, een geestenziender geworden. Maar hij was een van die, welken in hunne ondernemingen met langzaame 1'chreden gaan, en bij hunne ontwerpen alles vooraf nauwkeurig zoeken te berekenen. Wijslijk hield hij deze zijne geheime kunst voor zig, en even zo wijslijk zogt hij zig in ftilte ongemerkt in dezelve zo veel mogelijk te volmaken. Dergelijke verrigtingen vorderen eene behoorlijke voorbereiding, gelijk hec hierbij ook veel op tijden en omftandigheden aankomt. Birnbaum wist dit alles zeer wél en nam zig tegen alle overhaasting in agt, doch miste ook om die reden zijn oogmerk des te minder. Zedert het gebeurde in het kabinetje had Birn-  fsSS 157 Birnbaum dén koning met een fchérpér oog befchouwd en niet zonder een heimlijk genoe* gen opgemerkt, dat dit geval eenèn Merken indruk op hem gemaakt had. Saul liet in tegenwoor* digheid van Birnbaum altijd eene zekere on. gerustheid blijken, even als of er iets op zijn hart lag, doch waarvan hij zig de ontdekking liever wilde laten afvergen, dan dat hij die van zeiven vrijwillig zou doen. Zo min zulks den loozen geestenziender ontging, zo min fcheen hij het opcemerken. Hij aagt* ccne vrugt liever overrijp te laten worden dan dezelve voor den tijd afteplukken. Eindlijk , na dat hij zig volkomen in Maat geMeld had, om aan zijne be* proevingen den bedrieglijkMen fchijn te geven, kwam hij de wenfchen van Saul te gemoet. Hij vond denzelven even zeer onopgeruimd en, naar het fcheen, in nadenking over eene onaangenaame zaak. Saul had reeds voor lang geen geheim meer voor zijnen Birnbaum, het werd den iaatMen ook niet moeilijk, de waarfchijnlijke oorzaaken van deze kwaade Memming te raden. Er konden nu tweeërlei oorzaaken plaats hebben; de eerMe was eene nieuwe min* nerij, de tweede voldoening der groote nieuws- R e»«-  «53 gierigheid ten aanzien van het geheim van Bi rnb a u in. De uitgeleerde hoveling naderde den koning met een gelaat, als of hij de kunst van veinzen nauwlijks bij naam kende, en zeide: Ik vind uwe majesteit mismoedig, en naar mijne verwagting moest gij thans opgeruimder zijn dan ooit. Saul. Ik ben indedaad in geen goede luim. Uwe tegenwoordigheid zal dezelve egter wel verbéteren. Maar zeg mij vooral, waarop deze uwe verwagting gegrond is? Birnbaum. Zou ik mijnen koning in eenen tijd, in welken alles naar wensch gaat, anders dan opgeruimd verwagcen? Saul. Gij moet meer weten dan ik, Birnbaum! Birnbaum. Wij befchouwen blootlijk dezelfde zaak op verfchillende zijden. Gij vind hinderpaalen en ik niet. Saul (vol verwondering.) Kunt gij ook ge-; dagten raden? Birnbaum (met een beduidend gezigt.) Onder eenen magtigen bijftand vermag men ongetwijfeld veel! Hoewel het tegenwoordig ge-  geval er geen zonderlinge proef van ople« vert. Saul. Ik ben met deze proef te vreden, alleenlijk moet gij u omtrent uwe vorige uitdrukkingen een weinig duidelijker verklaren. Birnbaum. Uwe majesteit heeft zederf kort eene zekere aangelegenheid des harte, bij Welke gij eenige zwarigheden meent te vinden. Saul. Juist tot op hec geloven na: wantik Vind deze zwarigheden eilaas wezenlijk. Birnbaum. Dezelven zijn alleenlijk fchijnbaar, en zullen aanftonds verdwijneh > zodra uwe majesteit ze niet meer wil zien. Saul. Wil zien? Meent gij dan misfchien, dat ik deze zwarigheden gaern zie? O! Indien het flegts op mijn willen aankwam , dan was deze zaak reeds voor lang in orde gebragt. Birnbaum. Er zijn zaaken, die tot derzei* ver rijpheid eenigen tijd nodig hebben ; maar deze vertraging is niets minder dan zwarigheid. Is het niet genoeg, wanneer ik eene zaak, die ik volftrekt eerst morgen kan bekomen, morgen ook zeker zal bekomen? Zekerlijk moec ik van hec genot van heden afzien; maar dit kan voor hec genot van morgen geen zwarigheid opleveren; genoeg, dat mij dit geheel zeker blijft. R a Saul.  sec •== Saul. Het geen gij zegt, is zo; maar het past niet op het tegenwoordig geval. Birnbaurn. Vergeef mij, mijn koning, dat ik u moet tegenfpreken ! Het geld uwe gerust» Helling , en deze is mij voor geen prijs te duur. —■ Het geen ik zo even gezegd heb, past volkomen op het onderwerp van ons gefprek. De freule Veltenheim zal de uwe worden; dat zij het heden nog niet is, dit brengt de Haat der zaaken zo mede. Het geen heden moeilijk , ja zelfs onmogelijk fchijnt te zijn, word morgen gemaklijk of komt van zelve. Saul (met de uiterlre verwondering.) Hoe, Birnbaum? Gij weet eene zaak, die tothicrtoe nog een diep geheim van mijn hart was? van welke nog geen letter over mijne lippen ging? Birnbaum. Ik weet nog meer, mijn koning ! Ik weet volkomen zeker, dat binnen kort de beminlijke Veltenheim in uwe armen zal zijn. Saul (met een bedenklijk, egter meer opgeruimd dan lbmber gezigt.) Birnbaum! zoud gij bij mij eene vrolijkheid willen bewerken , die alleenlijk op den bedrieglijken glans van het tegenwoordig oogenblik gegrond is en dus ook in  in het volgende in eene flegts nog grooter mismoedigheid moet veranderen. Zo gij dit wilt,' maakt dan ten minste geen ftaat op veel dank, hoe zeer ik ook uw goed oogmerk daaromtrent niet in twijfel trek. Birnbaum. Ik zou uwe majesteit met bewijzen bedienen , indien ik niet wist, dat gij mij langer dan zedertgister kent. (Godvrugtig en met eene gemaakte befeheidenheid.) Is het uwer majesteit genoeg, wanneer ik vooraf voor de waarheid van mijn gezegde borg blijf? Saul. Ik ken u, mijn lieve Birnbaum* maar ik weet ook, dat men menigmaal uit een goed oogmerk kan dwalen. Birnbaum. Maar ik heb u een bewijs gei geven, dat alle geheimen niet verborgen blijven; zouden mijne verzekeringen niec eenige geloofwaerdigheid bekomen ? Saul. Voorzeker ja! niemand flaac er liever geloof aan dan ik. Maar ik ben ook te openhartig dan dat ik geenbedenklijkheden zou laten blijken, daar mij alles fchier onbegrijplijk voorkomt. . Birnbaum. Ik weet, dat dit onbegrijplijke ook deel aan uwe mismoedigheid heeft; maar mag flegts kort geduld, mijn koning! het geen R 3 he-  se"2 = heden voor u duister is, kan morgen helderlicht voor u zijn. Saul (met toenemende welgemoedheid.) ?al ik mij volkomen zeker op uwe beloften verJaten ? Birnbaum. Volkomen zeker! zo lang mogelijkheden mogelijk blijven. Saul (glimlachend.) Maar zal mijn geduld ook toereiken? Birnbaum. Gewislijk! wanneer hetzelve *paar niet zeer n»bJj zijn cïudc is. Saul. In beide gevallen? Birnbaum, In beiden. Saul. Nu dan moet de tijd der omwikkeling nabij zijn. — Zederc uwe eerfte beloften, om mij een gezigt in de geestenwaereld te openen, js mij de tijd vrij lang gevallen. Birnbaum, Zulk een gezigt is alleen voor geheel zuivere oogen mogelijk. Saul (fehielijk.) Zijn de mynen onzuiver? Birnbaum. Als hetuwer majesteit behaagt, dit woord in eenen gematigden zin te nemen, Zijn alle lichaamlijke oogen onzuiver, wanneer de tegenftelling de zuiverheid van een verhevener wezen, van eenen geest is. S a u 1. Dienvolgens moeten dan alle lichaamlijke  iijke oogen voor altijd van dit gezigt afzien? en de vervulling van uwe beloften zal even zo min volgen, als voor u zeiven dit gezigt ooit open ftond? Birnbaum. Wanneer ik zeg, dat een gezigt in de geestenwacreld alleen voor zuivere oogen mogelijk is, wil ik daarmede niet zeggen, dat lichaamlijke oogen nooit tot deze zui-ï verheid kunnen geraken. Deze zuiverheid betreft ook niet enkel de oogen, maar het ganfche wezen van hem, die zulk een gezigt wil deelagtig worden. Er is met één woord eene voorbereiding nodig , gedurende dewelke men zig tot eenen zekeren mogelijken trap van het zinnelijke moet ontdoen. Saul. Deze voorbereiding vordert tijd? Birnbaum. Ongetwijfeld! Saub De mijne zou dan eerst moeten be-, giunenj het ware béter, indien dezelve reeds voleind was. Mijn geduld zal niet toereikend zijn. Het doel word op die wijze te verre af gefteld. Birnbaum. Gij zijt zeer nabij dit doel, mijn koning ! Zonder het te weten hebt gij de voorbereiding reeds bijna volëind. Tot mijne R 4 on-  464 = onuitipreeklijke vreugde heb Ik zedert eenigen tijd bij u eene onthouding van een zeker genot, eene terugkering van het gewoel der lieh • aamenwaereld tot u zeiven, met één woord' zodanig eene levenswijze befpeurd , als of gij u voorbedagtlijk tot eene nadere verbindnis met de geestenwaereld voorbereidde. Gij hebt er zekerlijk deze niet bij bedoeld, doch dit kan bier geen verandering maken, de gevolgen van deze levenswijze zijn dezelfde. Ik weet het zeer zeker , wccc het door de verzekering van een hooger wezen zeiven, dat gij nu weldra tot bet zien rijp zult zijn. Ja gij zijt reeds zo verre, dat de bepaling van den tijd, wanneer de vervulling van mijne beloften zal gefchieden, enkel van u afhangt. Uwe majesteit ziet hier uit, dat wij indedaad reden hebben, om te zeggen » dat alles naar wensch gaat. Saul (Birnbaum met zigtbaar vergenoegen omhelzende.) Vriend J deze verrasfching verrukt mij! Maar eilaas uwe verdienstlijkheid zal mijne magt om te belonen te boven gaan. Birnbaum (gerustlijk glimlachende.) Alle mijne daaden en handelingen hebben flegts één  = &6$ één doel, het welk bereikt zal zijn, wanneet voor altijd vergenoegdheid uit de oogen mijns konings ftraalt. Kon Saul wel een' voortreflijker man voor zig wenfchen dan hij in zijnen Birnbaum vond? — Zijne beloften werden rasch vervuld» Saul omhelsde zijne Veltenheim en zag —i ia de geestenwaereld. ZE-;  i€6 mss ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL, Een fchriklijk verfchijnzel. Saul en Worm* ^Saul. Ik ben waarlijk rrotsch op de liefde mijner onderdaanen, lieve Worm! Indien hec in mijne magc itond, hen alle gelukkig temaken, zou er voorzeker geen een ongelukkige meer in mijne ftaaten zijn. Maar daar zijn er nog zeer veelen. Worm. Eilaas.' Saul. Hoe kan men die kwaad wegnemen? Worm. Gemaklijk! Saul. Ik ken de grenzen Van mijne magt en Wil gaern van alle zaaken afzien, die buiten dezelven liggen. Alwaar geen volmaaktheid mogelijk is, kan evenwel eene verbétering plaats vinden. Ik ben te onmagtig, om mijne onderdaanen een volkomen geluk te doen genieten; doch ik zou hen egter gaern een weinig gelukkiger en meer te vreden maken, en dit kan ik ook doen. Worm.  Worm. Gewislijk! Saul. Hoe zullen wij dit aanleggen? Worm. Wij moeten de grootfte gebreke» Stag ten te verhelpen. Saul. Ik maak zeer ftaat op u, mijn lieve Worm ! zeg mij derhalven rondborstig uwe gedagten» Worm. De lieden weten niec meer, wat 2ij voor waar of onwaar, voor goed of voorkwaad moeten houden. Het ontbreekt hun aan gezond verftand en derhalven kan het in hunne harten ook niet klaar Zijn. Men moet het eerfte helen, dan zullen de laatften van zelf genezen. Saul. Gij hebt mogelijk gelijk, Worm! maar ik ftel mij deze genezing niet gemaklijk Voor. Worm. Alles komt op den geneesheer aan, dien uwe majesteit de genezing aanbeveelt; het geen voor den eenen moeilijk is, kan voor den anderen gemaklijk zijn. Saul. Gij fchijnt van uwe zaak zeker te zijn. Begin dit gewigtig werk met allen mogelijken ijver en moed; gij zult mijne erkendnis en Kaaonnenlands zegen wegdragen. Worm. Het behage uwer majesteit, gena- digst  a68 == digsc te vernemen, wanneer ik de eer heb, eerbiedigst te verzekeren, dat men flegts blakende voor het goede behoeft te zijn, óm tot de mogelijkfte bevordering van hetzelve geen verdere aanprikkeling nodig te hebben» -Saul (hem de hand gevende.) Best, Worm! Gij zijt mijn man! Laat er mij alleenlijk ten minste in zo verre deel aan nemen, dat gij mij vooraf zegt, hoe gij daaromtrent te werk wik g»ati» .: ... Worm. ik zal voor de verblinde verftanden een licht oncfteken, ten einde zij weder leren zien. Saul (een weinig verlegen.) Maar dan zal het nodig zijn, dat wij zelve mede lichten? Worm. Gelukkig gefchied dit reeds genoegzaam. Saul. Van uwe zijde, zonder tegenfpraak! maar van mijn' kant wil het lichtje niet zo helder branden. Gij zult mij ook wel in de genezing te hulp moeten nemen. Worm. Mijnfterrekundiggeloofsftelzelheeft het voorregt van eene bekwaame en gefchikte verbétering. Uwe majesteit kunt tot hetzelve toetreden, zonder zig deswegens in veelerleiandere opzigcen moeite aan te doen. Eene ko-- ning-  ïringlijke Vroomheid is geheel iets anders dan dié van een onbeampc man. Uwe majesteit geeft aan zigzelven geen wetten, maar aan anderen. Gij wilt en anderen moeten. Als het u behaagt» vroom en volmaakt te zijn, dan zijt gij het ook. Zoa hec niet onbefcheiden zijn, wanneer men van eenen koning wilde vorderen» dat hij de pligten van eenen burger zou becragten? Saul. Uw geloofsftelzei heeft op die wijze veel vooruit, lieve Worm! Ondertusfchen zal ik mij aan de vereischcen van het zelve niet geheel kunnen onttrekken. Worm. Heeft uwe majesteit tot hier toe niec op eene loflijke wijze bewezen, dat gij een ver* eerer van hetzelve zijt? Genoeg, wanneer gij op deze wijze voordvaart en er nog verder uwe befcherming aan verleent, waardoor het alleen de bekragtiging kan bekomen. Saul. Het zal deze befcherming in volle maa* te genieten, en, zo lang ik Kanonnenlands koning word genaamd, blijven genieten. —• Uw werkingskring is groot! Handel naar uw besté weten en geweten; ik zal u op geenerlei wijze de handen binden. Goede Saul! uwe oogmerken waren zuiver en loflijk! maar gij had eilaas den besten weg S tot  toe bereiking van hetzelve niet ingeflagen! gij h -i, waarlijk, zonder het te weten, eenen onwaerdigen uw vertrouwen gefchonken, die geheel iet anders in den zin had, dan uwe onderdaken gelukkig te maken! Worm had nu genoeg gehoord. Een vergenoegd glimlachen lag op zijn gelaat, toen hij den koning verliet, en in zijn hart reeds bij voorraad zegenpralende naar huis reed. Zo nauw hij met broeder Birnbaum verbonden was, zo weinig was zijne wijze van handelen overeenkomftig roet de zijne. Birnbaum ging langzaam, hij berekende vooraf de gevolgen van elke fchrede, die hij in de uitvoering van zijne ontwerpen voorwaard wilde doen : Worm ging haastig en druifchend voord en kanonneerde er gemeenlijk reeds op los, alwaar bij enkel op ontdekking had moeten gaan en door bedekte marfchen misleiden. Na dit gefprek gaf hij zig nauwlijks eenige dagen tijd, om zijnen vreeslijken moiik in zijne geheele fchrikgedaante voor aller oogen optehangen. Alle verlichte verftanden werden op eens met vollen norm in fchrik gezet, de hedendaagfehc fterrekundigen op hunne ten deele zeer gewigtige posten aangetast en fchier tot Wij-  wijken gebrsgc. Men wilde zig niec zo ten eerfte overgeven, men verdedigde zis \ maar dit alles verbitterde den grimmigen Worm nog meer: hij fchimpte èn dreigde, en in phats van verftandiger en verdraagzaamer te worden, zette hij eindlijk zijn groot werk de Zeldzaamfte kroon op, door een zogenaamd geloofsedikt te doen opftellen en in naam des konings afkondigen. Iets dergelijks was zedert de tijden van Nebukadnezar niet verfchenen , dus moest het zeer natuurlijk ook algemeenen indruk maken. Worm! Worm! uw gel-oftedikt heeft tl vereeuwigd ! gij hebt uwen naam in de kerklijke en kettergefchiedenis vast ingelijfd ? Eeuwen ha dezen zal men denzelven met afgrijzen en sffchuw uitfpreken ! Doch zulk eenen armzaligen Worm moet men vergeten, voor eeuwig vergeten! De duisternis, welke hij bedoelde, moet hem en zijn bedrijf voor altoos verflinden! Geen gefchiedfchrijver zal zijne pen met zijne gedagtnis bezoedelen ! Nooit bevonden zig de Kanonnenlanders in eenen zonderlinger toefland, dan toen dit fchriklijk verfchijnzel aan hunnen horizont verfcheen. Zij, die nog kort te voren zo groocsch op hunS a nen  *7a mm oen Sapo waren, en ook alle reden hadden, om het te zijn; zij, die in een licht gewandeld hadden, het welk hun veele voorregten boven anderen verfchafte; zij, die met zulk een zigt. baar welbehagen, ja niet zelden met een weinig trotschheid op hunne benijdersnederzagen, ontdekten thans op eenmaal aan hun firmament in plaats van eene zon eene vreeslijke komeet, welks ftaert hun alle vrije uitzigt op den helderen hemel benam , zagen zig in de kinderjaaren terug gebragt,in welken zij hunne ruggen moesten lnten kastijden. Welk eene gedaantewisfeling! die men nauwlijks zou kunnen dromen! en egter vond dezelve plaats! en hoe zuur, hoe zwaar het hun ook viel, moesten zij zig wakende van haar aanwezen overtuigen! Hec was als of zij zig onder eene lügtpomp bevonden; zij fnakten naar lugt en dezelve werd rondom hen hoe langer hoe dikker! Goede Kanonnenlanden ! thans zag men u niet meer mer nijd, maar met medelijden aan!  —! «73 AGT EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Een weldadige lichtftraal door dikke duisternis. ï^reule Veltenheim, eene hofdame van de koningin weduwe, had, egter buiten haaren wil, het hart van Saul gewond. Dit hart had van den dartelen minnegod reeds menige wonde bekomen; doch nooit was he: zo zwaar gewond geweest als nu. Deze kwaal werd des te grooter, wijl Veltenheim zig eerder verwijderde dan naderde , en volfhrekt geen gehoor wilde geven, zo als Saul wenschte en verlangde. Zulk eene ondervinding was voor den verliefden Saul nog te nieuw, dan dat zij hem niet ten uiterste zou treffen- en onaangenaam zijn. Hij verloor zijne goede luimen, zworf onrustig van de eene plaats naar de andere , kon aan den eenen kant met al zijne magt geen verhoring afpersf.n, en het nogthans aan den anderen kant niet zo verre brengen, dat hij van de vervulling van dezen Makenden wensch afgezien had. S 3 Dit  37* - Die was alzins geen wenfehenswaerdige toefèand, maar Saul had geene reden om te wanhopen ; het kostte flegts eenige onrustige oogenbikken en een weinig geduld: want hij bezat immers een klaverblad, hetwelk ook nog in flaat was om mee een gelukkig gevolg te werken , alwaar_.ge.en koninglijke magt meer toereikende was. Ds verborgen kragt van die klaverblad had dan ock hier weldra de gewenschce werking, Be operatie gcfcii.icuJ- duur een zeer kunstig Zïïmengedeld werktuig; de raden van heczelve bewogen z^, zonder mee de werkendeen be-> filerende kragt bekend ce zijn. Hec gevolg ver. wekte algemeene verwondering en maakte Saul, ten minste een' tijd lang, tot den gelukkigften minnaar. De god der liefde had het ditmaal indedaad mjj Saul niec kwalijk gemeend , door zijne liefde op een' perfoon te doen vallen, die , fchcon juist door geen fchitcerenden luister, maar egter door waare innerlijke waerde een edel gefleence geleek, welks waare waerde alleen de kenner behoorlijk weet ce fchaccen. Veltenheim praalde mee geen lichaamlijke bekoorlijkheden; maar haare ziel was mee hoeda-  275 danigheden verfierd, die haar tot eenen beminnenswaerdigen engel maakten. Geen onzuiver oogmerk verleidde haar, om aan de wenfchen van Saul gehoor te geven. Zij itreed lange eenen harden ftrijd > alleenlijk de levendige voorftelling, dat zij het vaderland tot eenen zegen zou zijn en in de nabijheid van Saul veel goeds kon bewerken, hem van buitenfporigheden zou afhouden en tegen verbindnisfcn mee gevaarhjke menfchen , die zijn goed hart zouden kunnen misbruiken, zeker ftellen, deze voorftelling alleen kon dezen ftrijd ten voordeele van 's konings wenfchen beflisfen. Zij offerde zig inden eigenlijken zin voor Kanonnenland op. Voortreflijke Veltenheim! dat hec toch ondeugende menfchen moest gelukken, uwe fchoone loopbaan te verkorten! Kanonnenland vereerde u als zijnen befchermengel; veele traanen der zuiverfte, dankbaarfte liefde druipen nog op uwe asfche! Uwe gedagtems fchmert helder in de levensgefchiedenis van Saul als een lichtftraal door dikke duisternis? — Het kort tijdperk van Veltenheim dient tot een overtuigend bewijs, dac Saul een zeer goed hart had en voorzeker het goede ernMlijk wilde. Men kan met zekerheid beweren, dat S 4 deze  *7$ deze uitmuntende dame meer geestlijk dan zinlijk genot verfchafce, en nogthans kende zijne liefde voor haar geen paaien , en nogthans verwekte elke onderhouding met haar waare vreugde. Hij was verrukt over haar doordringend verftand, verrukt over haar edel hart. Maar dit tijdperk was ook zonder tegenfpraak het gelukkigfte in Saul's ganfchen levensloop. Zelfs mevrouw Rifo deed het haare, dat hetzelve het wierde : Geen verwijt kwam over haare lippen; zij fcheen deze minnaarij op allé wijze te begunstigen. „ Uwe te vredenheid , uw vergenoegen," zeide zij eens tegen den koning, toen hij haar met een bezoek vereerde, het welk hij altijd nu en dan nog deed, is mijn eenige wensch. Als die door Veltenheim vervuld word, ver» heugj ik mij even zo zeer als wanneer het door mij gefchiedde. Ik weet, dat gij uwe Rifo toch niet ganschlijk kunt vergeten, en gij zult mij wel varoorloven, dat ik renminfteop eenige verre wijze tot uw vergenoegen medewerke." Zij zeide dit met een gelaat, als of haar het hart op de tong Jag. Saul verheugde zig zeer over deze toegevendheid en verdraagzaamheid , en wel verre van haar geheel te vergeten, bezogc WJ  = 277 bij haar nu des te liever en zorgde' des te meer, dat zij op eene andere wijze fchadeloos gehouden werd. Wie was gelukkiger dan Saul? Maar eilaas dit geluk was op eenen bedrieglijken fchijn gegrond, en kon dus niec lang Hand houden. Wij hielden ons gaern zo lang mogelijk bij dit tijdperk van V e 11 e n h e i ra op, wijl het ons toe een innig genoegen zou (trekken, het gedrag van deze waerdige begunftigde ■ornftandig te fcheczen. Haare grondbeginzels waren voortreflijk, en de ftandvastigheid , welke zij er in liet blijken, bewonderenswaerdig. Haar vermogen op het hart van Saul was groot, maar nooit misbruikte zij hetzelve in het geringfte. Nooit mengde zij zig in ftaats- en regeringszaken. Hoe veelen ook naar haare gunst en befcherming ftonden, was zij verre van het zig tot eene eer te rekenen ; zelden inceresfeerde zij zig voor iemand, en ais zij hec deed, moesc zij te voren volkomen overtuigd zijn van de waerdigheid van dien , wiens zaak zij zig wilde aancrekken, Zij was inzonderheid ftreng in het begunftigen van haare naastbeftaanden. Zij bediende zig; alleenlijk van den invloed, dien zij op Saul had, wan. S 5 neer  t?8 mm netr zij iets kwaads daardoor kon verhinderen of iers gojgfe bewerken. O! gewislijk! Veltenheim was het langde leven waerdig! en haar werd eilaas zulk een kort ten deel! Zij ftierf onverwagt, na het drinken van een'kop chocolaad. Het baart opmerking, dat het heimlijk klaverblad haaren vroegen dood reeds te voren wist en er ook aan S au 1 in eene uure, waarin de geestenwaereld voor zijn oog open ftond, eenige wenken van gaf. NE-  — NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Saul onder de geesten. Ï3ir nbaum had zig eene buitenplaats aangefchaft, welke niet verre van Biendau, en voor zijne oogmerken zeer wél en bekwaam gelegen was. Hier was het -landpunt, van waar de geestenwaereld voor het gezigt van het gezuiverd oog open flond. Hier was het, dat Saul zaaken zag en hoorde, van welken een niet geheel ongeloofwaerdig verhaal beweert, dat geen oog dezelven gezien en geen oor dezelven gehoord heeft. Dit huis ftond niet zeer ligt voor eenen vreemden open, en inzonderheid werden zekere vertrekken zo digt gefloten gehouden, dat behalven de weinige gewijde voeten nooit een andere dezelven betrad. In Saul's ievensuuren kon nu onmogelijk verveling plaats grijpen , zij moesten veeleer overvloed aan veranderingen en tijdverdrijf hebben. Twee waerelden ftonden voor hem open , in welken hij zig nu in de eene, dan in de andere  dere kon bezig houden. Als hij zig in het genot der iichaamlijke dingen verzadigd had, ging hij tot geesten over en onderhield zig met dezelven. Een voorregt, hetwelk hij boven alle andere zjri gelijken bezat, en waaraan hij enkel door de verborgen kragt van het klaverblad deel kreeg. De verbondenen hadden nu gewonnen fpel: want de band, welken zij om Saul geflingerd hadden, was nu door eenen onontknoöplijken knoop vast gemaakt. Het ontwerp was met veel fchranderheid uirgedagt en meesterlijk uitgevoerd. Het geen men tegen Saul gaern ge» zegd wilde hebben, en egter niet altijd zonder verdagt te worden durfde zeggen, moest hij nu van geesten vernemen. Saul werd door geesten en de geesten door het klaverblad befKerd. Wij zouden hier rijke Hof vinden, om dit ons werkje te vergroten; maar zekere omftandigheden beperken ons bij het fchrijven van hetzelve te zeer, dan dat wij ons met de geestenkijkerijen van Birnbaum en Saul lang zouden kunnen ophouden, van welken buitendien een tamelijk uitvoerig tafereel voor handen is. Dergelijke zaaken geen licht kunnende verdragen en de nieuwsgierigheid van veele men. fehen groot zijnde, ging men daaromtrent met alle  alle voorzigtigbeid ce werk, ten einde, indien ■mogelijk, er niets van rugtbaar te laten worden. Een diep ftilzwijgen was den koning zeiven tot eenen pligt gemaakt, en bij de dagingen of oproepingen mogt behalven hem niemand dan Worm en Rifo tegenwoordig zijn. Maar men vind in de waereld, en voornaamlijk aan het bof in zulk eene groote hofplaats te veele open ©ogen, te veele luisterende ooren en fnapagtige tongen, dan dat dergelijke zaaken geheel onbemerkt zouden blijven. Birnbaum had nauvvlijks eenige proeven van zijne geheime kunst genomen, als reeds het gerugt daarvan buiten den kring der ingewijden verfpreid werd en men Birnbaum en zijnen medegenooten den bijnaam van geestenkijkers gaf. S a u 1 zelf bleef aan zijne gelofte niet volkomen getrouw. Hij kwam eens uit den geheimen kring met eene bijzondere ingeving terug, en in deze ontgingen hem tegen eenen onïngewijden, die buitendien een heimlijke vijand der geestenkijkers was, eenige uitdrukkingen, die voor den laattïen een helder licht over de ganfche geheimvolle zaak verfpreidden. Deze uitdrukkingen gingen wel. dra van mond tot mond en gaven niet alleen aan de vermoedens, welken men reeds had gehad, eene  s8a msÊL eene volkomen zekerheid, maar toonden ook duideiijk, dac Saul's geloof aan de geestenwaereld en hunne betrekking met de menfchen door geen twijfeling meer geftoord werd. Zekerlijk had de goede koning zaaken gezien en gehoord, die hij uit geen natuurlijke oorzaaken kon verklaren , en welken allen argwaan van een mogelijk bedrog uit zijn hart verwijderden. Hij zag door Birnbaum's kunst van bezwering verfcheiden overledenen met de grootfle gelijkenis voor zig, vernam uit hunnen mond of voorzeggingen, die altijd ftiptlijk vervuld werden, of ook geheimen, welken hij alleen dagt te weten. Hoe gemaklijk was het dus zijn onagterdogtig, argwaanloos har;, voor hec welk de duistere gangen derlichtfchuwe list en boosheid onbekend waren, te doen geloven, dat dit alles wezenlijk zo was, als men hem zo bedrieglijk wist voortefiellenr, fchoon hier alles zo natuurlijk als mogelijk was bij toeging en niets minder er bij in het fpel was dan de hand van eenigen geest. Men liet hem niets anders voorfpellen, dan het geen men reeds zelf vast befloten had , uictevoeren, men ontdekte hem geheimen, die hij zekerlijk alleen meende tc weten, doch ageer welken men vooraf op eene zeer natuurlijke wijze wist te komen. Saul  _______ 09^ Saul had in het algemeen weinig of in het geheel geen geheimen voor zig alleen. Ten minfle wist een lid van het klaverblad er iets van. Eerst toen de innerlijke verbindnis met Vellen h e i m tot Hand kwam, deelde zig zijne vertrouwlijkheid, en er werd veel afgeproken en ondernomen, waarvan het klaverblad niets vernam. Maar wat is voor listige menfchen niet mogelijk, voor welken nog daarenboven, door de magt, die zij verkregen hebben, zo veele middelen en wegen open ftonden , wanneer het zaake was, het een of ander uittevoeren. Mevrouw Rifo, bij voorbeeld, joeg eens met openlijke blijken van haar ongenoegen eene kamenier uit haaren dienst. De vertoornde dame geliet zig, als of dit boosaartig fchepzel al haar geduld had uitgeput en zij hetzelve niec meer onder haare oogen moge zien > en evenwel bleef het weggejaagd meisje nog even als te voren haare vertrouwde. De verlatene ging wenende naar de freule Veltenheim, en wist hier haar ongeluk zo voortedragen , dat zij geheel onfchuldig fcheen te zijn en weldra hec medelijden van Veltenheim gaande maakte. Zij nam haar in haaren dienst en Rifo bereikte haa;  j.34 == haare oogmerken» Het meisje befpiedde Saul en zijne beminde , en op deze wijze kon de geest zaaken zeggen , die Saul alleen meende te weten. De uitmuntende en fcherpziende Veltenheim kwam weldra op het regte fpoor van dit fnood geestenfpel, en waarfchijnlijk zou het haar gelukt hebben, Saul de oogen te openen; maar het klaverblad had haaren invloed op den koning reed3 lang met weerzin gemerkt, en er werd in den raad van hetzelve eene verandering betloten. Saul was zijne nieuwe beminde met lijf esi ziel toegedaan. Hoe weinig zij iemand op eenigerlei wi^ze te na kwam, waren egter ook haare gedagten dia van . het klaverblad niet > en Troeg of laat kon het toch tot eene ontdekking . der lichtfchuwe werken van het laatfte komen en Saul's hart van hetzelve afgewend worden. Het was dus nodig, dat men zig vooraf tegen zulk eene noodlottige gebeurdnis in zekerheid ftelde. Veltenheim moest van het toneel, alwaar de hoofdrollen nu reeds verdeeld waren , en op het welk men niemand veroorloofde, mede te fpelen , die zig niet onder de beltiering van het klaverblad wilde begeven. Dit  285 Dit was voor Saul zekerlijk een, gevoelig verlies; maar hij kon immers allengs tot hetzelve voorbereid worden, en hiertoe agtte men de geescengefchiednis zeer gefchikt. Een geest moest Saul eerst in zeer dubbelzinnige en duistere uitdrukkingen op een groot verlies , hetwelk hem aanftaande was, oplettend maken. Deze voorzegging moest de geest herhalen, en hoe meer de tijdflip naderde, in welke dezelve vervuld zou worden, des te duidelijker werden de kentekens, welken hij Saul gaf. Deze werd er zeker zeer ongerust over; maar de geest liet hem niet zonder troost: naarmaate hij hem van den eenen kant het onweeder toonde, gaf hij hem ook van den anderen kant een helder uitzigt vol hoop op eene bevredigende en behaaglijke fchadelooshouding. Veltenheim trad van het toneel, Saul gedroeg zig troosteloos; doch men droeg zorg, dat zijne wonden tijdig genoeg genezen werden. Deze voor gansch Kanonnenland zeer treurige gebeurdnis was van eene gevvenschte werking voor het klaverblad. Saul keerde nu gsheel weder tot hetzelve en wierp zig tot T zij-  •286 zijne bevrediging in de armen der geesten. Birnbaum moest nu meer dan ooit de geesten oproepen: want nauwlijks was eene geestenverfchijning voorbij, of de treurige Saul verlangde weder naar eene andere. Hij zag en boorde onuitipreeklijke dingen! — DER*  =3 _.&> DERTIGSTE HOOFDDEEL. Zo moesten zij allen zijn! J_ erwijl Saul onder de geesten verdwaald was, deed mevrouw R i f o zig zeer wél onder de lichaamen te goed. Zij moest Saul's omhelzingen wel misfen, maar zij had het des te meer op zijne beurs toegelegd. Zij bevond zig reeds in het bezit van een aanzienlijk vermogen, fchafte zig een groot huis aan en leefde op eenen voet en met eene pragt, welke men tot hiertoe alleen van de voornaamfte lieden der hofplaats gewend was. De overvloed, die in alles bij haar heerschte, ftrekte zig ook tot haare aanbidders uit. Het was natuurlijk , dat er zeer weinigéh onder gevonden werden, die indedaad' liefde in hun hart gevoelden; maar dit kan hier in het geheel in geen aanmerking komen: want wat zijn gevoelens van het hart voor de groote wae« reld? Hier heerscht een waar komedianteleyen, i Ta waar  a88 == waarin niemand wezenlijk is het geen hij fchijnt te zijn. Rifo kon alle uuren eenen anderen aan haare voeten zien liggen, van welken ieder hunner zulke verliefde gezigten maakte als of de liefde hem het hart wilde verflikken en hij van loutere liefdedrift moest verfmagten, fchoon de thermometer van zijn hart op het vriespunt ftond. Mevrouw R i f o had eenen langen arm; die nu zulke oogmerken had, tot welker bereiking hij zijn' eigen arm te kort voelde, nam zijne toevlugt tot den haaren. De een veinsde de blakendfte liefde, en het was alleen de honger, die hem kwelde, een tweede deed het uit eer» zugt, een derde uit nieuwsgierigheid. In ftaatkundige befpiegelingen van buitenlandfche mogendheden werd mevrouw Rifo insgelijks gevleid. Onder haare aanbidders vond men ftaatkundige fpions, welken door haar het geheim kabinet voor zig zogten te openen en van dewelken ook menig een er indedaad zeer diep in zag. Dit was inzonderheid het geval bij eenen jongen fchoonen vreemdling, die Rifo zo lang omhelsde tot dat de oogmerken zijner zending bereikt waren. Saul  a8o. Saul had van Rifo nog niet geheel afgezien; zelfs in den korten tijd, gedurende denwelken hij de veel aangenaam er en zagter kluisters der edele Veltenheim droeg, kwam hij zomwijlen nog bij haar. Zij had zig bij hem geheel onontbeerlijk gemaakt. Haare verkering was hem des te aangenaamer, hoe meer hij haar gedrag zedert eenigen tijd veranderd vond. De geweldige hartstogten, die haar anders zo eigen waren, fchenen in de zoetfte deugden veranderd te zijn. Verre van den koning ten aanzien van zijne neigingen en derzelver voldoening op eeni» gerhande wijze te willen dwingen, gelijk zulks weleer dikwijls was gefchied, werd zij veeleer fieeds toegevender en gedienstiger jegens hem. Zij begunstigde niet alleen Saul's nieuwe minneplegingen, maar zelfs fpeelde zij bij zommigen zelve de rol van koppelaarfter. Door zodanig gedrag moest zij natuurlijk de gunst van Saul in eenen hoogen trap verwerven, en zij bleef nog fteeds zijne vertrouwde , fchoon zij ten aanzien van zijne liefde thans voor eenige anderen moest wijken. Toen de freule Veltenheim dood was en de plaats door haaren dood opengevallen niet zo ten eerfte met eene andere kon vervuld worden, T 3 tam  zoo nam Saul zijne toevlugt tot mevrouw Rifo. De oude liefde werd vernieuwd, en er kwamen weêr gunstige minrteuurtjes, dergeliiken weleer zo veelen van beide zijden gevierd werden. Nu deed zig gelegenheid op, om een doelwit te naderen, hetwelk zij zig voorgefteld had en naar hetwelk zij reeds zedert eenigen tijd, fchoon heimlijk, ijverig Itreefde. Dit doel verried duidelijk , dat Rifo even zo eerzugtig als listig was, en dat zij thans de moederlijke lesfen,van haar geluk voor het toekomende te verzekeren, niet meer nodig had. Saul was in dien tijd in zijne beste levens» jaaren; doch men had reden te twijfelen, dat hij een grijsaart zou worden. Schoon hij hoe langer hoe gezetter werd en ook om die reden van veelen zijner tijdgenooten den bijnaam van dikken kreeg, ontdekten zig zomwijlen toevallen, die bedenklijke gevoigen deden vrezen. Mevrouw R i fo kon zonder de algebra wel uitrekenen, dat eene afgefleten minnaares geen al te aangenaam erfdeel voor eenen troonopvolger zij, en dat zij na den dood van Saul in Kanonnenland gemist zou kunnen worden, te meer , daar Saul's opvolger duidelijk genoeg had laten blijken, dat hij geen vriend vanher on-  991 onrein klaverblad was. Zij vergat derhalven ook niec, zig tegen zulke netelige gevallen in zekerheid te ftellen, en zij zogt dit waarlijk op eene geheel aarcige wijze fijntjes te bewerken. Zij rigcce namelijk haare oogen op een vorftendommetje, het welk op eenen tamelijk verren afftand van Kanonnenland lag en aan eenen heer toebehoorde, die voor klinkende munt alles veil had, Dit landgoedje zou in alle geval voor eene verflecen minnaares goed genoeg geweesc zijn, het onderhield zijnen meester njiuijK, doek er werd een prijs voor gevraagd, die met de geledigde ichatkist van Saul in het geheel in geen evenredigheid ftond. Doch deze fom en de aanfehaffing^ daarvan kwam bij de zo fraai fpekulerende dame in geen aanmerking; als men flegts wilde, kon er ook raad toe gefchaft worden, er was immers gelds genoeg in de waereld, al was het juist in Saul's fchatkist niet; zulk eene kleinigheid kon haar niec te rug houden, er op aan te dringen , dat dit landgoedje voor haar gekogt wierd. Maar ten einde zij nu ook na den dood van SitfJ niet misfehien verre van Kanonnenland uit ondank vergeten mogt worden, begeerde zij nog daarenboven eene jaarwedde van eene fom, T 4 zo  20 als geen prinfes van het koninglijk huis bekome. Bij de uitvoering van dit fupra fijn ontwerpje handelde zij egter enkel middellijk, anderen moesten voor haar werken , ten einde geen fchijn van eene te groote eigenbaat en trotschheid op haar mogt vallen. Dit duur gefchenk zou nog kostbaarer worden, door dat het Saul vrijwillig en niet afgedwongen deed. Doch voor dat alles hieromtrent in orde kwam, moest ecrot met naar zelve eene verhoging van itand plaats hebben. Het burgerlijke mevrouw was geen gevoeglijke titel voor eene vrouwe vaneen landgoed, en op den zetel van een vorstendommetje moest noodwendig een doorlugtig perfoon zitten. Saul deed er het zijne toe, door de voormalige Minchen Dikbeen en naderhand mevrouw Rifo tot graavin van Dunkelheimte verheffen en haar ook als zodanige aan het ganfche hof, ja zelfs aan zijne gemaalin voortefleilen. Dit was zekerlijk reeds een hoogefprong, welke haar,toen het citroenmandje neg aan haaren arm hong, nooit in haare gedagten zal opgekomen zijn; maar dezelve was voor mevrouw de graavin nog niet groot genoeg;    293 noeg; zij bedoelde tot het bezit van een landgoedje nog een" hoogeren (tap; doch tot bereiking van denwelken een buitenlandse!, hof haar behulpzaam moest zijn. Om hetzelve hier toe te bewegen, nam zij haare toevlugt tot het diplomatiek lichaam, bij hetwelk, tot bereiking van deszelfs oogmerken, elke weg regt en welkom is. Het evenbedoeld hof gaf haar den toon, en volgens denzelven ften.de zij de gedagten van Saul zo eenltemmig. dac haar de prijs, voor welken zij deze {temming overnam, reeds ge-; heel zeker was. Ook was het onderwijlen met de overige zaakjes naar wensch gegaan. Men was wegens den koop van een vorstendommetje reeds in onderhandeling getreden, en het ftuk wegens de jaarwedde was den opvolger ter ondertekening voorgelegd. Kortom, er was flegts nog eene fchrede tot het fchitterendst doelwit te doen, toen hetzelve der vreugdedronkene graavin door een eenig mannetje , hetwelk men tot hiertoe r.auwlijks nog als opfchietend befchouwd had, op eens weder geheel uit het oog gerukt werd. Dit mannetje was een van de buiten dienst geftelde ministers van Sapo, die tot hier zugtende een bloot aanfehouwer was geweest, doch nu, daar het al te dol wilde T 5 lo'  29f - === lopen, ongeroepen weder te voorfchijn trad en een ernftig woord op zijn' tijd fprak. - Het is ons leed, dat de kortheid, waaraan wij gehouden zijn, niec toelaat, dat wij onzen lezeren het zeer belangrijk gefprek, hetwelk bij deze gelegenheid tusfchen Saul en dezen eerwaerdigen grijsaart voorviel , in zijn geheel mededelen. Het eindigde met de woorden, bij welken, zegt men, in hec oog van den uitmuntenden grijsaart eene tr_un trilde: „ Uwe majesteit heefc deze mijne wélmenende vooritelling gunstigst aangehoord! Gij zijt koning, het doen en laten ftaat in uwe hand! Maar voor dat ik mij van uwen troon verwijdere, bezweer ik u nog eenmaal bij de dierbaare aseh van uwen groocen vader, bij uwe eigen rust en bij het welzijn van uwe ncdergebogen onderdaanen, een ontwerp ce lacen varen, enkel door de onverzadelijkfte hebzugc, de vermerelfte heerschzugt bedagt, hetwelk Kononnenlands glorijrijken troon ten fraaad zou ftrekken, en den fchuldenlasc, welke uwé llaaten reeds zo zeer drukt, op eene ondraaglijke wijze zou vermeerderen!" De vaderlander ging, ging met een vrij hart ui: het koninglijk paleis weder naar zijn huis. S aul  a9S Saul was ontroerd, zo ontroerd, dat hij aanftonds op ftaande voet van het ontwerp afzag; de graavin Dunkelheim fpoog vuur, de waare vaderlandsgezinde!, in Kanonnenland, fchepten een kwartiertje vrijer adem en üoegen 'de oogen dankbaar hemel waard; S au I's navolger, die buitendien nooit zijne bewilliging tot de bepaalde jaarwedde zou gegeven hebben, omhelsde den ouden ftaatsdienaar, en wij eindigen dit hoofddeel met den uitroep, die uit grond van ons hart komt: Zo moesten zij, die aan het roer van eenen ftaat ftaan, allen zijn ! EEN  2oó == EEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL. Saul als Heerfcher. hebben tot hiertoe onzen Saul freeds grootftendeels in het gezelfchap van vrolijke vrienden, in den gewijden kring van geestenkijkers en aan den boezem zijner minnaaresfen befchouwd. De onpartijdige liefde voor de waarheid van eenen geloofwaerdigen levensbefchrijver maakt het ons tot eenen pligt, hem ook van eene fchooner zijde voorteltellen, die, ondanks de gerugten van veele zwakheden, ook bij hem plaats vond. Oorlog is zonder tegenfpraak het grootfte, het fchriklijkite kwaad voor het menschdom, en onder den fcepter van eenen oorlogzugtigen ■ monarch zal voorzeker zelden de weldadige vrugt van burgergeluk tot eenige volkomenheid komen. Saul was dit niet; de rust en het leven der menfchen waren hem dierbaar, en het was zwaar, ten uiterfte zwaar voor zijn hart, eene vijandfchap , waar in eilaas een monarch zeer  == 397 zeer ligclijk kan gewikkeld worden, door de Wapenen te beflisfen. Die hier uic een gebrek aan perfoonlijken moed wilde opmaken, zou indedaad Saul ongelijk doen: want hij heefc genoeg bewezen, dat het hem hier niet aan ontbrak. Daarenboven kon hij immers ook oorlog beginnen, zonder er zelf in perfoon deel aan te nemen, wijl het in het algemeen een zeldzaam geval is, dat monarchen zeiven hunne heirlegers te velde voeren. Hij zogt niet alleen voor zijne -haten zo veel mogelijk rust en vrede te bewaren, maar hij wendde ook zijne pogingen aan, om anderen door zijne bemiddeling tegen verderflijke oorlogen te verzekeren. Slegts eenige maaien zag hij zig genoodzaakt, het zwaerd uit de fchede te halen, en, het zij tot zijnen roem gezegd , hij ging daarin met eene verfchoning en eene voorzigtigheid te werk , waaruit duidelijk bleek , dat menfchenbloed hem dierbaar was. Men mag nu ook van zijne handelwijze in deze gevallen en over zijne oogmerken oordelen zo als men wil, genoeg, dat hij het leven van zijne krijgshelden niet ligtvaerdig in gevaar wilde flel» len. Desniettegenftaande wist hij zijn aanzien met na-  208 nadruk ftaande ce houden, en verre van zijne voordeelen te laten varen, wist hij veeleer zig veelen van dezelven te verfchaffen. Het is buiten twijfel, dat men hem, wanneer men bij hec beoordelen zijner ftaatkundige handelingen eene ftrenge zedekunde tot eenen grond wil leggen , veel te zijnen laste kan inbrengen. Maar hec is immers genoeg bekend, dat de grooten der aarde niet uit zedekunde, maar enkel en alleen uit ftaatkunde te werk gaan. Het geen derhalven bij den eenen regt is, moet voor den anderen billijk zijn. Saul's ftaaten bekwamen onder zijne regering eenen medelijken aanwas. Hij kwam zekerlijk zeer gemaklijk aan deze vermering zijns rijks en zonder zig door iets buitengewoons daarbij ce hebben doen uitmunten; doch des te béter voor hem; hij toonde ten minste, dat hij zijne voordeelen wist te gebruiken. TWEE  299 TWEE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL. Plotslijk werd het anders. De plaats van Veltenheim werd rasch door eene andere jonge dame vervuld, die wel mee veel grooter lichaamlijke bekoorlijkheden praalde, maar die ook even zo veele kwaade hoedanigheden had, als de eerstgemelde er goede bezat. Het was goed voor Saul en zijn land, dat zij niet lang op haaren post bleef: want het hart van Saul was in haare handen zeer flegt bewaard. Zij verdween op eens uit de hofplaats. Er werd van haare verwijdering onderfcheidenlijk geiproken. Vast gaat het, dat zij zig aan eene zekere misdaad van ihuc had fchuldig gemaakt, waardoor een ander zig de zwaarfte ftraf op den hals zou hebben gehaald. Saul liet dezen post nu onvervuld.; fchoon zijn hart nog even zo zeer als ooit het fchoon geilagt was toegedaan. Hij fchonk aan zijne mevrouw Rifo haare oude regten weder, maak-  $80 maakte haar, gelijk wij reeds gezegd hebben,; tot graavin, en verkoos tot zijn bijzonder gebruik nog eenige aartige meisjes, die egter aan de graavin ondergefchikt waren en met burgerlijke beloningen moesten te vreden zijn. Met de geesten fcheen bij hem nu zo veel vertrouwdheid niet meer plaats te hebben; want de oproepingen waren fteeds zeldzaamer geworden en zedert eenigen tijd geheel agterwege gebleven. Desniectegenftaande waren Birnbaum, Worm cn Rifo, de kamerdienaar, nog bij aanhoudendheid zijne gunstlingen en de eerfte verliet hem thans minder dan ooit. Zo ftonden de zaaken , toen het op tens met Saul's gezondheid, die reeds zedert eenigen tijd zeer wankelend was geweest, genoegzaam op een eind liep. Hoe treurig dit verfchijnzel was, liec men zig egter als nog door geen angftig voorgevoel verontrusten, wijl Saul nog geen hoogen ouderdom had bereikt, en immers de ervarendite lijfartzen , gelijk ook de beste geneesmiddelen hem ten dienste ftonden. Doch wijl de lijder aanziender oogen zwakker werd en zijne levensgeesten dag op dag afnamen, als ook de geneesheeren dubbelzinnige antwoorden gaven, begon het klaverblad de hoofden te laten  ===; 3°t een hangen, en hec denkbeeld, dat hec nu weldra geheel anders kon worden, moest fteeds levendiger bij de verbondenen worden en bij hun juist geen zeer aangenaame gewaarwordingen verwekken. Het is indedaad opmerklijk, dat Birnbaum juist in de hachlijkfte oogenblikken niet aan zijne geesten dagt en aan dezelven geen raad vraagde. Het fcheen, als of de menfchen hem en zijne medemakkers nu rascb wilden verlaten ; men zou derhalven moeten geloven, dac hij zig des te meer aan de geesten moest gehouden hebben; maar hij deed zulks niet, en hij zal het best weten, wat daar de reden van was. Saul bevond zig op een zijner landhuizen; Birnbaum en de graavinDunkelheim kwamen zelden uit het ziekenvertrek. Hunne ongerustheid en verlegenheid waren zeer zigtbaar, en de deelneming aan het lijden van den gekroonden lijder was het niet alleen, die dezelven veroorzaakte. Zij zagen hunne ontwerpen verijdeld, en moesten nu op anderen bedagt zijn, wegens de uitvoering van dewelken zij zeer in verlegenheid waren , wijl hier wezenlijk periculum in mora was. Het was reeds zo verre met den koning, dat hij enkel door de V kunst  303* = kunst der geneesheeren nog adem haalde; dit kon natuurlijk niet lang meer duren , wijl de kragten der natuur geheel uitgeput waren. Men had op géne zijde der grenzen geen zekeren voet, en de ingezamelde noodpenningen waren ook niet in zekerheid gebragt. Deze ftaat was waarlijk niet benijdenswaerdig; maar wat zou men doen ? men moest op goedgeluk het beflisfend oogenblik te gemoet treden. Ieder mensch heeft zijnen tijd der verblinding; voor het klaverblad fcheen dezelve intevaJlen. Ten minfle verlochende de graavin haare fchranderheid bij Saul's ziekbed in eene hooge maat. Indien dit niet geweest ware , zou voorzeker het koninglijk geldkistje deszelfs aanzienlijken inhouden behouden hebben en de kostb^lre ring aan des konings vinger gebleven, of ten minste niet geheel en al verdwenen zijn. Saul ontflicp en werd tot zijne vaderen verzameld. Nu trad een koning op den troon, wiens eerfte daaden aanftonds door Kanonnen. lands inwoners toegejuicht werden en de bewondering van het geheele waerelddeel verwekten. Een koning, wiens handelwijze tegen het onzuiver kiaverblad van wijsheid, geregtigheid en goedheid fterk getuigde. Een koning, die zig niet  =59 303 niet flegts in de eerfte oogenblikken, niet flegts in enkele daaden, maar voor altijd en in alles voorbeeldlijk betoonde. Een koning, die zijnen ftaaten weder heldere zonnefchijn verfchafce. Een koning, die zig inzonderheid door de wijze, op welke hij den fterrekundigen Worm, dien grooten vriend der duisternis, buiten werking ftelde , bij iederen verftandigen denker, bij iederen waarheidsminnaar beminnens« en merkwaerdig maakte. Dat deze loffpraaken uit de zuiverfte bron voordvloeijen en geen onzuivere oogmerken hebben , zullen onze lezers des te meer geloven , wijl ook deze groote voortreflijke koning reeds voor lang weder van het toneel getreden is, oj^hetvyelk hij zulk eene weldadige, navolgenswaerdige rol fpeelde. Voor eene halve eeuw bloeide Kanonnenlands welvaart onder zij ■ nen glorijrijken, van vaderlijken zegen druipenden fchepter. Hij heeft het goede gezaaid, rijk, vreugdevol moet zijn oogst zijn! — V 2  AAN DEN BINDER. Saul de tweede, te plaatzen tegen over den Titel. Graavin van Dunkelheim, tegen over bladz. 39a.