rechtmaatige en vrymoedige jty VERDEED1G1NG , 2,0 v A N 1*1 A / ABRI ANUS HOEVENAAR, (de Vader") waar bt Het wederrechtelijke en nietige van de Ciimineele Procedures, ingesteld door Jr. Fredrik Christiaan Reynhard , Baron van Reede en Agbim, Grave van Atiilone, Vryheer van Amerongen &c. f. h. p. heeft geageert in qualiteit als Hoofd-Officier der Stad Utrecht, en alzo R. O. Eisfcher op ende jegens ADRIANUS HOEVENAAR, Notaris 'sHoofs Provinciaal van UTRECHT, en Procureur voor welgemelde Gerechte f. h. p. g. is, GEDAAGDEN in PERZOO N £ btEdicte, word aangetoont, zo wel, als de nulliteiten van het Vonnis, tegens hein in cas fubjeét gegeeve, Den 4 July 1789. Strekkende dit Stuk bijzonder, om, ten dienjle van de BURGERT der Stad UTRECHT, aantetoonen op -welkt; onbeftaanbaare gronden de Crimineele Rechtsgedingen, zedert de omwen* ding van zaaken. zijn ingefteld en uitgevoerd. Ao. M D C C X C I. Gedrukt voor den AUTHEUR, en te bekomen te DUINKERKEN by Van SCHELLE en Comp. Mits het GELD in de Brieven FRANCO.  V. D. SPIEGEL, Satisfa&ie van Goes pag. 12. Daar een Forst aan het hoofd is, ontbreekt het toch nooit am Vleijers, die der Vorjlen eerzucht flreelende, die hunne eigen grootheid zoeken te beuwen op den ondergang vanVry. heid en Voorregten; menfchen, die door openbaare en heimelijke jireeken de voorjlanders der Privilegiën haatelijk en ten Hove verdacht maken, als waren zij vijanden van des Vorjlen wettig gezag ; handlangers der dwinglanden, bedervers der deugzaamfle Vorjlen, Jchadelijker voor het Gemeenebest dan Pest en Oorlog. dezelve op pag. 34' Zoo lang er in tenen Burgerjiaat onzijdige Regtbanken zijn, waar bij de Ingezetenen herftellinge van geleden ongelijk kunnen verkrijgen; of zoo lang er gelegenheid is om toegang tot die Regtbanken te hebben, is het niemand geoorlofd zich met geweld te verdeedigen; maar wanneer deze Vryheid wordt weggenomen, wanneer de geweldenaars zelfs Regters zijn geworden in hunne eigen zaak, dan worden tij zulk eene Natie alle de middelen geoorlofd, die^ het Kecht der Volken aan de band ge even, tot wederverkrijging der ruste en veiligheid, en een Oorlog die anderzints nooit geoorlofd kan zijn in eenen Burgerjiaat, jvtrd dan rechtvaardig.  VOORBERICHT. Oordeelkundige en Befcheide Leezer! w heeft mij toegefcheene, dat het voor U dieniïigei zoude zijn, dat ik, in plaatze van eene Voorreede of Inleiding tot dez. Verdeediging, alhier vooraf mede deele den korten inhoudt van dit Werk, om zo aan ftonda een begrip van het zelve te kunnen bekomen, en als met een opflag te zien, waar toe het zelve ter beantwoordmg aan het opfchrift , is inger chV Deze korte inhoudt is dan ook zodaanig gefchikt da dezelve kan dienen tot een beknopt Register van de daar b.j voorgeftelde zaaken , teneinde dat geene het welk g,j bij herleezing zoudt wille nagaan, op eene gemakkelijke wijze te kunnen vinden. P vmA/dTek^Tdan'dat dit Werk behe,st 2EE- EERSTE AFDEELING. Bij de EERSTE Afdeeling heb ik «angetoont, wit er, bij de infteliing van een Crimineel recblgeding S Burgers en Ingezeetenen der Stad Utrecht behont Plaats te hebben, gelijk ook hoedaanig de'Divaa'r dingen daar in moeten gedaan worden, en wel S„ der in de gevallen alwaar Citatie in perJnVrleZ is; dit kunt gij vinden van art. 1-23 vct'ecnd dezrPróceH,,^^01^"8 hebaa"eet0^t> hoedaanfe «eze Procedures, contrarie de uitdrukkelijke letter van * 2 de  VOORBERICHT. de Wet, tege inij zijn ingericht, met voorbijgaan van mijn Domicuiuiii , het welk zodaanig geconftitueerd was , dat het zelve geenszins mogte voorbijgegaan worden: van art. 24 — 37. Zelfs ook niet om teedenen, dat mijn perzoon niet in de Stad Utrecht prasfent was, alzo ik mijn Domicilium in aile opzichten geconferveert hadde: dit is aangetoond van art. 38 — 52- Tege' welke middelen al verder door mij is aangetoond , dat de inhoudt van het 9 art. van de 24 Rubr. der Coftum. en Ufant. der Stai Utrecht den Heer Hoofd-Officier niet kan te ftade komen, maar wel de inhoudt van de 4, 5 en 6 art. van de 36 Rubr. —— dit is gedemonftreerd van art. 53 — 68. Zo als ik vervolgens dan ook heb onderzocht, wanneer en in welke gevallen een Burger en Ingezeeten naar Rechten kan gehoude worden fugitief te zijn; dit hel» ik klaar beweeze en ook met voorbeelden geitaaft, » ■— ▼an art. 69 — 75r En voorts aangetoont, dat dit in mijn geval geea plaats heeft gehad, Zie van art. 76 — 78. Met dit gevolg, dat ik de nulliteit der tege mij ingeftelde Procedures heb beweeze,—van art.79 —85. En boven dien ook noch uit het esfentieel gebrek van de Citatie, op gronden bij art. 86 — 110 aangehaald. Wijders heb ik dezelven getoetst aan de hier zo eve gemelde Articulen uit de Coftumen en Ufantien der Stad Utrecht, ten bewijze, dat de Procedures tege mij ook zijn ingefteld, contrarie aan den Geest van de voorfchreeve Wet, en dus, dat de Heer Hoofd - Officier ïich te dier tijd zaaken heeft veroorlooft, die aan hein bij de Wet niet zijn toegellaan. — Zie van art. ril—115. Waar op ik dan ben overgegaan om aantetoonen, hoedaanig de Edi&ale Citatien (zonder onderfcheid, of ei bevoorens apprebenfie Corporeel verleend is, dan niet) behooren ingericht en uitgevoert te worden. — Zie van art. 116 — 120. En wel. dat de Heer Hoofd - Officier geen recht nog macht had, bij die Citatie de Gedaagdens te roepen en (als 't ware) te beveelen om zich op den Huize van Hafenherg in detentie te legeeven, maar hij moet zijne Cita-  VOORBERICHT. v Cicaden doen dienen ter Schouts-Rolle; dit heb ik aangetoont bij art. 121 — 123. Zonder dat zelfs de , onlangs tege Twee Burgers onderBomene, Crimineele gedingen in eenig gevolg kunnen getrokken /worden tege mij of mijne mede-Burgers, om reedenen bij art. 124. — 130 opgegeeven. Ook heb ik vervolgens onderzocht, of da Heer Hoofd - Officier, in weerwil van het voorfchree^ en betoogde, zich in dezen ook op het 3 att- van de 6 Rubr. der voorfchreeve Ordonnantie zou'le kunne beroepen? doch het tegendeel heb ik uit de Crimineels Ordonnantie van den jaare 1570 beweeze; zo als van art. 131 — 136 te zien is. Waar mede dan ook te gelijk beweeze word, dat het zo eve gemelde 3 art. van de 6 Rubr. vernietigd is, en dat de Heer Hoofd - Officier zich in dezen nad behoore te gedragen naar, en overeenkomflig aan, het 53 ait. van de laatstgemelde Ordonnantie: — dit is te vindenvan art. 137 — 159» Als mede om de verdere reedenen, bij art. 140—147 opgegeeven. Waar van men echter in deze tijden in de Provinciën van Utrecht en Groningen is afgeweeken; het befwaar daar uit afgeleid, ook met relatie tot de Procedures van minder belang, als ran de Vechtkeuren enz., heb ik betoogt bij art. 148 — 151. En het gevolg der nietigheid en nulliteit dezer tege mij ingeftelde Procedures, uit dit een en ander, opgemaakt bij art. 152 en 153. TWEEDE AFDEELING; Hier mede dan tot de TWEEDE Afdeeling overgaande,zo dient, dat dezelve is ingericht, om aantetoonen de nulliteit en nietigheid dezer Procedures , op die gronden, waar door alle Rechters, die parthijen in caufa zijn, worden gerecufeert: Waar toe vooraf word opeeseeve De ACTE van RECUSATÏE, door mij te Antwerpen gepasfeerd, en de toezending daar van aan het Cerecht; Zie art. 154 — 157. * 3 Ea  VOORBERICHT. En daar op tot de Recufatie zullende overgaan, heb ik (om dit naar behooren te doen) noodig geoordeeit eene opgaaf van verfcheidene plaats gehad hebbende cmftandigbeeden te doen, welke vooraf in overweeging moeten komen; Zie art. 158. Zo als ik dan daar toe, in de eerfte plaats, gemeend heb te moeten aanroeren het, zedert van voorlange plaats gehad hebbend, ongenoegen tege de Leeden vaa het Stads en Provinciaal Regeeringsbertier; — En de middelen, welke tot wegneeming van dat zelve ongenoe. gen zijn beraamd, bijzonder door het neemen van het befluit ter OPROEPING VAN DE BESWAA» REN; van art.159 — 161. En den inhoudt van de daar toe verleende Cora, misfie; —— bij art. 162. Als mede al het voorgevallene zedert den tijd der oproeping tot den 10 Auguftus 1785, toen de Vroedfchap «ter Stad Utrecht haare Refolutie op het Concept-Reglement Reformatoir ter Staats-Vergaadering deed inbrengen; — van art. 163 — 193. En voorts, welke de gevolgen zijn geweest, na het inkomen van den brief van Z. H. ter zo eve gemelde Staats-Vergaadering tot op de Staats - Vergaadering, gelioude den 7 July J786, toen door de Heeren Geëligeerden en Heeren Edelen derzelver Refolutien wierden ingebracht op het Rapport van de Negen Heeren, jmet het daar aan geannexeerde Concept-Reglement Rejformatoir , en het geene ten aanzien van deze beide Reibliuien te overweegen ftaat; — van art. 194 — 215. Waar op dan volgt, hoe dé Vroedfchap der Stad Utrecht aichbij haare, ter Scaats-Vergaadering van den 10Auguftus Ï785, uitgebrachte Refolutie, met opzicht tot de afdoening der befwaaren heeft verklaart; — opgegeeve bij art. 216 en 117. En het gevolg, dat uit al het voorengemelde ter afdoening der befwaaren, behoudens eenes iegelijken wettige Hechten , voortvloeide, heb ik in een klaar daglicht voor^cftelt; van art. 218 — 222. Welke wettige Rechten, ten aanzien van het Regeeringsbeftler der Stad Utrecht. worden opgegeeven volgen? een betoog van df-ze Drie poin&eii, als, Eerjielijk, dat de Regeering van de Stad Utrecht, yj!P ou'ds ea nu noch, r.iec anders heeft beftaan, en beftaal  VOORBERICHT. rtaat dan in het reprcefentatief van de gemeene Gildens en Burgery dezer Stad: > van art. 223 — 235. Ten Tweede, dat dit Regeeringsbeftel aan de Gemeene Gildens en Burgery heeft gecompeteert, onafhangiijk van den Bisjchop; • van art. 236 — 275. En ten Derde, dat de Stad en Burgery zich ten aanzien van het Regeeringsbeftel, nimmer aan dat geene, het welk men noemt .het Souverain gezach van de Provintie, hebben onderworpen, maar zich bij alle geleegenheetlen tegens het zelve, ter handhaaving haarer Rechten onafhanglijl* van de voorftemmende Leeden hebben geJïelt; —— van art. 276 — 305. Waar na volgt het bewijs van het Recht der Stad en Steden van de Provincie van Utrecht ten dien opzichte, tege dat der Steden van andere Provinciën, en wel bijzonder in tegenoverftelling der Steden van Holland, — van art. 306 — 310. Welk voorfchreeve Recht van de Stad aan haar door contrarie Refolutien van de voorftemmende Leeden niet ian ontnome worden; — aangetoond bij art. 311 en 312. Hoe zeer dit ook aan dezelve Leeden in den weg «ïogte zijn, blijkens het geene daar van is opgegeeve üj art. 313 — 319. Welkers behoudt nochtans het hoofd oogmerk van de inleevering der befwaaren heeft uitgemaakt, volgen» art. 320. Uit welk een en ander door mij word toegelicht de reprmfentative Souverainiteit der Provincie van Utrecht, en wel van het Eerfte en Tweede Lid, gelijk ook van de Stad en Steden, als Derde Lid; — van art. 321 — 332. Waar uit ik ook al verder heb aangetoond de gegrondheid van het gevoelen van hun , die oordeelden, dat eene Scheepensbank afgefcheide van den Raad, in de voorige gefubfifteerd hebbende omftandigheid van zaaken, hoogst gevaarlijk was; en het gedrag van hun, die in dat gevoelen waren, is door mij gejustifkeerd ,• - . van art. 333 - 349. Al verder verfterkt met het aangevoerde bij art. 35° 355, en de plicht van de Regenten tot handhaaving van de voorfchreeve Rechten; — Zie art. 356. Waar tegens haar Eed niet obfteerde op grond'van de middelen, vervat bij art. 357 — 369. * 4 Ten  VIII VOORBERICHT. Ten betooge dat de oppofite gedragingen der Regentan de Burgerij bevoegd heeft gemaakt, om hun als hunne Reprsefentanten temogen verlaaten; — van art. 370 — 372. Zo als zij op eene gereegelde wijze gedaan hebben; — Zie art. 373- Zo dat de tegenftrijdige handelwijzen der Regenten de gefundeerdfte reedenen opleevcren, waarom zij in de beoordeeiing der zaak en van de Burgerij, en dus ook in mijne zaak, als Rechters niet mogten fungeeren, en uit dien hpofde ook wettig gerecufeerd zijn;—dit heb ik opgemaakt van art. 374 — 379- ■» ' Het welk meer bijzonder word aangetoont, met opzicht tot de, in deze bij naamen opgegeevene, Leedea van den ouden Raad; - van art. 380— 385- En van de nieuwe aangeftelde Raaden, mede bij naamen genoemd; — van art. 386 — 397. Met verdere reedenen verfterkt, van art. 398 — 4.01. En het befluit uit al het voorfchreeve afgeleid; bij art. 40a en 403. Waar bij, tot verder betoog van de nulliteit dezer Procedures, al mede in aanmerking komt mijne qualiteit van Gecontinueerde; om welke reede ik ook heb aangetoont, bij welke geleegenheid, en op welke wijze, dezelve is in de Weereld gekome,* als mede hoe de Geconjlitueerdens bij den Raad zijn erkend, en wat daar toe bevoorens heeft plaats gehad; gelijk ook hoe die erkenning door de Regeering der Stad Utrecht bij de Staaten is gefoutineerd; Zie van art. 404 — 434. Ten bewijze dat de Geconjlitueerdens niet zijn geweest froetenfe zogenoemde of zich noemende, maar wel door den Raad erkende Geconftitueerdens; <— Zie art. 435- Zo als ik dan ook heb opgegeeve, wat de aanleiding Is geweest der verkiezing van den Heer G. Bentink, en rrni;. fot Amanuenfesvan de.Burgerij; Zie van art.4^6—444. En wiiders eene korte vermelding gedaan van de aanfielling en erkentenis van de 16 Burger - Gecommitteerdens, ten bewijze, dat ik onder het getal van dezelven ajet behoort hebbe, » Zie art. 445 en 446. DERDE  VOORBERICHT. rx DERDE AFDEELING. mnw'jfrï™*6* te hebben' Saa ik over tot de denenwaf om S^*' bii V°°raf "P^vende de reedenen, waarom ikaeSententie,tege miigeveld intreede en waarom ik daar mede niet eerder heb ku'S; V Oor fen dag komen; - en voorts hoedaanig ik bcg eepe beb d4e mtjne Verdeedtemg te moeten inrichten;^ Zie SS SemSr^zS: ? W°°rdeliike ™ * wat het zelve beteekent.-'H^^an. 7™ ' A My ,?8o^"r/r^T^^'^Heeren.den maakt en £ rfer ^ Utrecht hebl^n "Uge »T 9 en rï ^^^^ hun"er 'ecufa«* «pengelegt; §by Deze Heeren zeggen, dat zy den /«^ft se7ien heb b g'edienl-Ü' 'L^van ^^1",? WÖ" rvr:,..-„.T> r» ,« J- " Ma^on van Reedt &c. Hnnf-i van den effectivern^nnn J • v S defigmtie een notoir SIS'KawSW1 !° e' d"S''" dczen de Heer Hoofd Offi££óm de gehad' we,ke nulliteit (als 't ware) weg te neemen ! Vero,orZaakte iceren. van art. 78 — 55 ™* dy Edict» cn DirAULint. ^ * *5 En  VOORBERICHT. En dit word almede beweeze uit het diéïum van de Sententie, inhoudende, dat het Gerecht gezien zoude hebben de IntKimatien, Verificatim, Aüen en MunU menten enz. Waar toe ik vooraf opgeeve, hoe men bij dit di&urn is afgegaan van de gewoone' form; en voorts heb ik aangetoont, wat er, naar de beteekenis van ieder der voorfchreevene termen, in deze Procedures hadde moete beweeze zijn (het geene niet beweeze is), om dat men in het geval van feyten ageerde; en dit defeft word al verder gededuceert op gronden en voorbeelden, daar toe aangehaald; gelijk ik ook het befluit uit al het zelve lieb opgemaakt, bij art. 89 — 139, en bijzonderlijk ook tlit de, in dezen informeel en nulliter verleende, defaulteri cn de daar uit, naar rechten, voortvloeiende nietigheid dezer geventileerde Procedures: — Zievanart. 140—154. VIERDE AFDEELING. Waar na ik bij de VIERDE Af deeling overgaa, tot onderzoek van de beteekenis der, bij Sententiegeftelde , ■woorden „ waar bij gebleeken is" en wat men daar van zoude moete oordeelen, als men kan aantoonen, dat de feyten niet gebleeken zijn: Zie van art. 155 —157. Weshalve ik dan toetze de middelen van de Sententie, en wel Eerst, als ik daar bij voorkome en gereeient worde „onder de perzoonen, die in de troubles, welke ,, binnen de Stad Utrecht voor de omwending van zaaken heb„ ben plaatze gehad, de voorname hand gehad hebben, op eene ,, bijzondere wijze zoude liebbep uitgefloken ": het tegendeel daar van heb ik aangetoont, ten ware men mijne aldaar opgegeevene verrichtingen daar voor te houden Bebbe; Zie van art. 158 — 160. En zo dit de zaaken zijn, welken de voorfchreeve befchuldiginguitmaaken, dan toon ik teffens1 aan , wie die ■perzoonen, allen van hooger rang, zijn, die in de voorgemelde troubles de voornaame hand gehad hebben , en op eene bijzondere wijze daar in uitgeftoken hebben: Zie art. 161 — 163. En indien men dit niet zoude wille toeftaan, zo heb ik uit de algemeens avance der voorgemelde befchuldi- ging  VOORBERICHT. xt ging aangetoont, dat daar op, naar rechten, niet heeft moge gelet worden; . Zie van art. 164-184. Na dit alles, treede ik toe tot het onderzoek van de, hij Sententie gefielde, bijzonderheeden, Onder welken, in de Eerfte plaats, voorkomt, dat ik tot een bewijs mijner goedkeuring zoude onderteekent en, op den 19 December 1785, mede ingeleevert hebben zeeker «neerlig- Adres; - dezen aangaande heb ik, van art. 185 - 206, aangetoont, dat dit door den HoofdOfficier met kan beweeze en dus ook aan het Gerecht met kan gebleeke zijn: Gelijk ook niet om de reedenen (ter verfterking van mijne Verdeedigmg) van art. 207-212. daar op verder aangevoerd: e A~ ffj SS ?k tei toetze brer,ge de ongegrondheid van ae oeicnuidiging, dat men uit naam van de Gecommitteerden! nit de Burgerij (waar onder ik mij mede zoude beyonde hebbe) 0p de Neude een groot aantal Burgers en •ictmtters had doen te zaamen komen, met verder be. toog, dat van het zelve almede niets beweeze kan zijn; van art. 213 — 226. Dat het ook met het gebeurde eve min overeenkomt, als met den inhoudt van het Adres, dat ik in den \7LZ°t\ Kebb,en inSeleevei' zeeker oneerbiedig Adres; dit heb ik aangetoont, van art. 227-^0. En voorts heb ik onderzocht, hoe men het woord oneerbiedig, bij de befchuldiging voorkomende, te verftaan hebbe;~,n tegendeel word het decente en reverente met de eigene woorden van't Adres aangetoont; - van art. 231-235; als mede dat het gezegde oneerbiedige niet kan opgemaakt worden uit het verzoek om zittens VergaadeSen" zmder ver*®'< antwoord daar op te mogen nebben; van art. 236 - 240. ' ™i, X ' W3t de" aart van 'l verzoek bctreft, door mij word aangetoont, dat de Burgery. op den 10 December 1785, daar toe volkome gerechtigd was, van art. 241 - 266. ' Zo als ik ook al verder heb aangetoont, boe eeheel gebrekkig, verminkt, en met achterhouding van H waarl ik gebeurde, b,j de befchuldigingen tot laste van miJZ de Burgerij voorkomt dat geene, het welk op cfeï 19 De! cem-  3t„ VOORBERICHT. cember 1785, des voor en namiddags, zoude zijn voorgevalle; al het welk in deszelfs bijzonderheeden is op« gegeeve, van art, 267 — 209. Ten bewijze, dat de Vergaadering van den Raad, op den 20 December 1785 , voorgekome is uit de eige vrywülige daad van de Vroedfchap, ten gevolge, dat daar uit al infgelijks de zaamekomst van de Burgerij op dien dag geboore wierd: Waar uit dus opgemaakt word het onrechtmaatige van die befchuldiging, zo tege de Burgerij als tege mij; — van art. 300 — 3°8% Wijders vind gij hier bij opgegeeve, wat de Sen. tentie behelst ten aanzien van het voorgevallene op den 20 December 1785 - bij art. 309. De aart van deze befchuldiging is overwoge, dij art. 310 en 311. jt En het tegendeel uit het gebeurde heb ik opgemaakt «it de eigene verrichtingen en uit de Notulen van den Raad, in alle derzelver bijzonderheeden en plaats gehad hebbende omftandigheeden: tot der Burgerij en mijner justificatie naauwkeurig aangetoond, van art. 312— 357- En uit dat alzo naar waarheid voorgeftelde heb Ik beweeze het fautive van de befchuldiging, „ dat ik en ,, de Burgery den Raad door geweld genoodzaakt zouden heb. „ ben, in dat (daar bij gemelde) afgeperst verzoekje con. „Jentecren* waar toe noch worden aangevoert die verdere middelen en provocatien, welke door de Raaden nimmer kunnen ontkent worden , en in alie gevallen het gedrag van de Burgerij voor de VieiTchaar van de geheele Weereld, tege de Regenten, moet billijken en gecbtveerdigen : ~ van art. 358 — 374- Hier mede gaa ik dan over tot het, bij Sententie vermelde, Adres van den 6 Maart 1786, en heb aldaar aangetoont, dat het zelve geenszins dreigende maar op waare en beweezcne middelen gegrond was ; - van art. 375— 382. ■ Zo als ik ook ten aanzien van het, op den 13 Maart 1786 ingediende, Adres heb aangetoont, dat het zelve op geene laftve middelen is ingericht geweest, en dat er ook niets misdaadigs in konde geleege zijn, offchoon het zelve, na dato van 's Vroedfchaps gepubliceerde Refolutie van den 6 Maart 1786, geprsfenteerd is gewarde ; daar toe dient dan ook het onderzoek, of de Vroedfchap  VOORBERICHT. siu fchap heeft moge afgaan van de Refolutie van deo 20 December 1785; waar van ik het negative heb beweeze, gelijk ik ook de bevoegdheid van de Gcconftïtueerdens, om het zelve Adres op den 13 Maart 1786" te hebben mogen inleeveren, middagklaar heb aange» toont; — alles vervat bij art. 383 — 409. Dit afgehandeld zijnde , ben ik overgegaan tot de; bii Sententie voorkomende , befchuldiging wegens het verrichte van den 20 Maart 1786, en heb betoogt, dat eene, alle paaien tebuitegaande, inattentie daar bij Heeft plaats gehad; Alwaaromme ik het waarlijk gebeurde (opgemaakt uit de eigene Notulen van den Raad, en alle de verrichtingen, welken op dien dag van 'smorgens tot 's avonds tusfche den Raad en de Burgery hebben plaats gehad, tot de dimisfie van de Burgery met de dankzegging voor haare goede dienften en getrouwe adfiftentie, aan den Raad beweezen) in eene, zo veeï mij moogelijk is geweest, naauwkeurige orde heb opgegeeve, om ook hier mede niet alleen mijn gedrag, maar ook dat van de Burgerij der Stad Utrecht, naar verdienfte te justificeeren tege de voorfchreeve, alle paaien tebuite gaande, inattentie; ~> van art. 4.10 — 463. Waar op ik den draad van de befchuldlgingen, bij de Sententie voorkomende, vervolge en de onbeftaanbaarheid van de accufatie, ten aanzien van mijn verrich. te als Amanuenjis van de Burgery, toetze aan het Placaat van Amnestie en ook fundeere op die zelve middelen, waar op de beide Secretarisfen van de Policie der Stad Utrecht, in hunne posten gecontinueerd zijn, en noch tot heede toe daar in blijven fungeeren; — van art. 464—495. VYFDE AFDEELING. De VIERDE Af deeling hier mede befloote zijnde, maak ik mijn werk, om bij de VYFDE Af deeling aan den toetfleen der waarheid te beproeven de befchuldiging, namentliik „ of ik mij als een der voornaamfte van eene 3, jeditieuje Cabaal gedrngehebbe?" Zo als mij dit, boewei bezijde de waarheid, bij Sententie ten laste gelegt word.  Xiv VOORBERICHT. Waar toe ik vooraf aantoone in wat zin men, naar de algemeene uitlegging en applicatie, de woorden Re. lellie, Seditie, Commotie , en Crimen Icejce Majestatis te verltaan hebbe; en welke gevolgen daar uit, van alle tijden (zelfs ook met opzicht tot de thans za algemeen gevoerde Procedures, en ook bijzonder in deze) zeer erroneuslijk hebben plaats gehadt; — van art. 496—504. Waar uit ik dan opmaake, welke perzoonen, in de toen plaats gehad hebbende omflandigheeden, als de voornaamfte van de beoogde Jeditieuje Cabaal zouden te houden zijn; — van art. 505—509. Na dit alles afgehandelt te hebben, gaa ik vervolgens over om te onderzoeken, of de Burgerij der Stad Utrecht en ik ons aan de, bij Sententie alzo genoemde , Jwaare en atroce misdaaden en deliden , welke ons ten laste gelegt worden, hebben fchuldïg gemaakt? En ik onderzoeke daarom, waar in die misdaaden eigenlijk beftaan; terwijl ik ook teffens daar bij bewijze, dat dezelve nog door mij, nog door de Bur» gerij, immer begaan zijn, < . van art. 510 — 513. En ook vooral niet, zo als dezelve bij de befchul' diging worden aangefchreeven, als tege de hoogheid en wettige Regeering der Stad en Provincie van Utrecht begaan te zijn; • ■ ■ Zie art. 514. Waar omtrent ik dan opgeeve de duifterheid van de accufatie, met te onderzoeken, waar toe het woord hoogheid, daarbij voorkomende, moet gebracht worden; te weeten, tot de'wettige Regeering of tot dezer Stad, of tot het bijvoegzel en Provincie; en hoedaanig men den zin dezer woorden, om niet mistetasten, te ned men hebbe? . van art. 514—518. Waar na ik overgaa, om te onderzoeken, waar in de hoogheid van de Stad beftaat: en bewijze daar uit, dat ik en de Burgerij ons daar tegen aan geene Jwaare en atroce delicten hebben fchuldig gemaakt; maar in tegendeel toon ik aan, wie, naar rechten,zouden kunnen gehouden worden tege Stads hoogheid die deliften begaan te hebben: — van art. 519 — 529. Vervolgens oordeele ik noodig te overweegen, of in eene Republiek, zo als de onze is, buite de misdaad van Hoog Verraad diergelijke deliften kunnen begaan worden, en, na aangetoont te hebben, in wat zin de woorden itejr  VOORBERICHT. X» zeer fwaare er. atroce deliiïen alhier genomen moeten worden, zo bewijze ik ten duidelijkfte de onmoogelijkheid daar van, als mede dat de Burgerij van Utrecht in het geval niet heeft geverfeer't, om tege de hoogheid van de Stad te hebben kunnen misdoen; — van art. 530-535- En zelfs ook niet tege de wettige Rezeerine van de Stad; - Zie art. 536. «as Vooral, indien men alhier onderzoekt, wie bij Sententie gezegd zijn, de wettige Regeering dezer Stad uittemaaken, het welk men aangetoond vind, van art. 537—550. en het befluit,daar uit opgemaakt,bij art. 551. Waar. na ik ben overgegaan tot het onderzoek, of ik zoude kunne begreepe worden, die misdaaden tege de Hoogheid van de Provincie begaan te hebben; Zie art. 552. En daar toe heb ik vooraf overwoge en opgegeeve , waar voor de Hoogheid of Souverainitcit van den Lande , ten aanzien van de Buitenlandfche Mogendheeden, moet gehoude worden, in tegen overftelling van die Hoogheid, welke de Staaten van iedere Provincie, elk in den haare, ten aanzien van deVoLKS-reprasfentatieuitmaakt;-. van art. 553 —556"; —en beweeze uit de waare beteekenïs van het woord Staat of Staaten; bij art. 557: — en voorts opgeheldert uit de Placaaten der Provincie van Utrecht, wie voor de Drie Staaten dier Provincie te houden zijn, en hoe de Hoogheid of Souverainiteit van de Provincie, ten aanzien van de Burgers der Stad Utr.echt, moet be- fchouwt worden; van art. 558 — 565. Waar uit dan klaar beweeze is, dat ik en de Burgerij daar tege niet misdaan hebben; — van art. 566—571, Vervolgens is door mij aldaar onderzocht, of ik de voorgemelde misdaaden ook tege de wettige Regeeriwr van de Provincie mogte begaan hebben, het zij men de Drie Leeden van Staat te zaamen, of ieder op zich zeiven vergaaderd, befchouwe: waar toe in aanmerking komt (als men de Leeden op hun zeiven neemt), waarin het repraefentatief van het Eerfte en.Tweede Lid van Staat beftaat, en waar fnhet reprasfentatief van de Stad Utrecht met de Steden, als het Derde Lid van Staat uitmaakende, geleege is; alles ten bewijze, dat ik en de Burgerij gok tege dezelven nitt hebben misdaan, en zelgs  ÏLVI VOORBERICHT zelfs ook 'niet, offchoon men dezelven, te zaamen vergaaderd, voor het repraelentative Souvsraine Lichaam van de Provincie wilde neemen,— van art. 572—598.— tot een contrarie betoog van het bij Sententie ongegrond opgemaakt gevolg, als of ik mij zoude fchuldig gemaakt hebben aan deliüen, welke in een Land, alwaar goeds Justitie vigeert, niet zouden kunnen worien geconniveert, maar anderen ten atfchrik en exempel behoorde» te^ worden geftraft: f Zie art. 599. ZESDE. AFDEELING. Waar mede ik dan in de ZESDE Afdeeling overgaa ter toetze van het laatfte Lid van de Sententie, en daar bij Helle ik, eerst, ter overweeging voor; of aan mij, ingevolge van het diccum der Sententie, naar de beteekenis der woorden „ doende recht" ook waarlijk recht is gedaan; — van art. 600 — 614. En ,of ik, overeenkomftig met den waaren zin van de Ordonnantie, ben verftoke van de bij Sententie opgetelde exceptien, weer en en defenfien; — van art. 615—618. En voorts, of ik, op fundament van rechten, fchuldig verklaard ben, als het Crimen lesjes Majestatis begaan te hebben; ook in dien hoogen graad, als uit den inhoudt van de Sententie op te maaken is; — van art. 619— 621. Van al het welke ik het negative heb aangetoont enteffens onderzocht, wat men in een Republiek, zo al* de onze is, voor het eigknltk Crimen lesje Majestatis te houden hebbe; en daar uit blijkt, dat ik mij daar aan niet hebbe fchuldig gemaakt; —van art. 622 — 628, ook op de verdere aangevoerde gronden en middelen, daar bij voorgefteld: — van art. 629 — 641. Zo als ik alhier bijzonder onderzocht heb, of er, in een tijd van parthijjehap en openbaare Jcheuringe, de misdaadof Jlraffe van het Crimen Majestatis plaats kan hebben, en het nsgativs daar van aangetoont met de gevoelens van thans noch leevende en vroegere Schrijvers , zo wel als uit de plaats gehad hebbende gebeur» tenisfen ia deze Landen; — van ait. 642 — 646. Waar  VOORBERICHT. xvts Waar op het befluit uit dit een en ander, zo ten aanzien van de Bu.gery van Utrecht als met opzicht tot mijne Sententie, opgemaakt is bij art. 647 en 648. Gelijk ik dan ook insgelijks onderzocht heb, of het eigenlijk gezegd Crimen leejee 'Majestatis, met relatie tot de gefteldheid van den Staat der Regeering van de Provincie van Utrecht, 'Kan begaan worden? waar van ik het ontkennende , op gronden van Recht en op de autoriteit der voornaamfte Criminalisten, heb aangetoont;—van art. 649—652.-ennaader aangedronge bij art. 653, - en door voorbeelden, dat het zelve van voorlange in de Provincie van Utrecht alzo ins. gelijks begreepe is, verfterkt; - van art. 654 -656. Wijders heb ik het wettig befluit uit dit een en an. der, ten aanzien van deze Procedures, opgemaakt; — van art. 657-ooi. Dit afgehandeld zijnde gaa ik over tot die, in de Sententie voorkomende, verklaaring, waar bij ik infaam en tnhabiel tot eenig ampt of Officie worde geftelt, te gelijk met het verval van mijne bediening als Notaris 'sHoofs Provinciaal van Utrecht, en Procureur voor den Gerechte der Stad Utrecht; Zie,art. 662. Waar op ik ter overweeging voorftelie, waar in de leroovinge van eer, of anders gezegd infamie, bertaat; en of ik dit verdient hebbe; - zulks heb ik onderzocht, uit het onderfcheid van eerloosheid, door de Wet af door menfchen toegekend, en heb ook aangetoont, door welke misdaaden niemant infaam word verklaart; - van art 663-667, - en beweeze, dat ikevemin als de Burgerij der Stad Utrecht aan eenige van die misdaaden fchuldig ben, met deze gevolgtrekking, dat ik ten onrechte, in mijne eer en door infamie ben gekwcst eve zeer als ik van mijne bedieningen ben vervalle verklaardook m voegen men, ten aanzien van dit laatfte, tege miï heeft geprocedeert, bij onderfcheid van 'c geene men in gelijken opzichte (blijkens de eige geallegeerde daad van t Gerecht) ten aanzien van een ander heeft gepraftifeext; alles van art. 668-685. ** ZEEVEKfr ■  xvin VOORBERICHT. ZEEVENDE AFDEELING. Hier mede dan komende tot de ZEEVENDE of laaitte Afdeding, vermeen ik ten klaarfte daar bij aantetoonen, dat het, tege mij gegeeve, Ban-Vonnis de Ordonnantie excedeert, alzo de Stad haare Burgers, welke op de Vaart niet gedelinqueert hebben, van daar niet mag bannen, uit hoofde dat het Stads bannisfement alleenlijk maar tot de Stad en der?elver Vrijheid bepaald is, en geenszins verder mag geëxtendeert worden,Zie van art. 686 — 694. Hoe zeer van der Muelen opgeeft, dat de Stad en het Hof ook uit Holland , Zeeland en West-Vriesland zoude mogen bannen; Zie art. 695. Waar van ik echter het tegendeel heb aangetoont, en wel, dat het Gerecht der Stad Utrecht, buite fpeciale authoriratie van de Staaten, haare Burgers en Ingezeetenen uit de Provincie niet bannen kau; —— Zie van art. 696 — 698. En dat dit Gerecht ook onbevoegd en ongerechtigd is, om, in wat gevallen ook, haare Burgers en Jngezeetenen, wanneer zij (als zo eve gemeld is) niet op de Vaart gedelinqueert hebben, van daar te kunnen of te mogen bannen: maar dat het Gerecht der Stad Utrecht zich in dezen moeste gedrage hebben aan de fpeciale voorwaarde, waar op de Stad Utrecht de judicature in het Crimineele en Civile over de Heerlijkheid van Vreeswijk, anders gezegd de Vaart, eerst by ïandfchap, en naderhand bij Overdracht, van de Heeren Staaten bekome heeft; en de dien conform gegeeve authorifatie van den Raad op het Gerecht , om over de Vaart de Crimineele Justitie te adminiftreejen; zo als dit met de amhentike ftukken (van art. 699— 7r7) is aangetoond; Waar mede dan ook bijzonder is beweeze, dat aan de Stad en het Gerecht van "Utrecht geheel en al niet toekomt de cognitie van het Crimen lafce Majestatis met opzicht tot de Vaart, Zie art. 718 en 719. — als daarin, uit hoofde van de fpeciale referve van HunËd.Mog. , gelijk ftaande met andere Hooge Heerlijkheeden, bij art. 720 opgegeeven, ten ge-  VOORBERICHT. s;x gevolge, dat Stads Vonnisfen over die Misdaad niet mogen werken op de Vaan; . Zie art. 721 7aT v M.Het cY"~ez? Seleegenheid, dat ik onderzocht' hebbe, of de Stad en 't Hof van Utrecht bet recht hebben, om uit Holland, Zeeland en West - Vriesland te bannen , en of hu Hof van Holland het recht heeft om uit de Provincie van Utrecht te bannen; doch ,k heb bet negative daar van op de gronden, bi, art 724-766 opgegeeven, aangetoont. Wijders gaa ik over tot het vervolg van'de Sententie, inhoudende de verbeurdverklaring van mijne ««• aeren ten behoeve van den Lande; Zie art 76- En toone> daar op aan, dat niemant in den Geftichte •ƒ itad van Utrecht zijne goederen verbeuren mas van art. 768— 772. 6 Dit wierd allereerst door Keizer Carel de V" inee voert; en het onreebtveerdige daar van heb ik beweeze; van art. 773— 775* Gelijk ik ook verder beweeze heb, dat de Bure»M van Utrecht, ten aanzien van het repnefentative bV geeringsbeiüer dier Provincie, wegens een onderfteM begaan Crimen ltfce Majestatis hunne goederen niet kun nen verbeuren, en voor al ook volgens de ter men van de Sententie, ten behoeve van den Heere van den Lande: Zie art. 776-781. Waar tege niets afdoet, dat men in de Provincie van Utrecht niet eerder, dan lang na dat Philips de II* verklaard was vervalle van de Regeering dezer Lan- ile\tl be5Uit t0t ,affChaffing Van de ConfiZ Ir u ï goederen zoude genome hebben ; welke affchaffing nochtacs men in dezen tijd (teeens het se voelen van een der Drie Leeden van Staat! zo als fv bericht is,) buite werking heeft gehoude; met aJkT wat daaromtrent, op gronden van den Eed van affweeiing en de verplichting van de Regeering tot handhou ding der Rechten en Voorrechten van 'sLands In, e„ Opgezeetenen, en vooral van de Burgers der Maden art! 7e8n2-79rrWeeêen ^ * V°°rSeftelt v™ Met verder betoog uit 'sLands gefchiedenisfen hoedaanig 'sLands Staaten zich tege de o^ttb"^' dig-  / sx VOORBERICHT. digbeeden van de confiscatien in verfcbeidene , door mij aangehaalde, gevallen geftelt hebben; en op de reftitutie en fchaa-vergoeding met effect geinfteert hebben ; van art. 800 — 804. En het befluit, uit dit een en ander opgemaakt, kunt gij vinden bij art. 805 — 809. \ Zo als ik dan ook ter ovei weeging voorftelle , waarom men thans bij de Sententien, inhoudende Conjiscatie van alle des Gecondemneerdes goederen, bijzonder heeft geftelt de Condemnatie in de kosten en mifin van Justitie, daar dit in geene Sententien , zelfs niet ten tijde van de Spaanfche overheerfching bij *c Hof en de Stad geweezen, gevende word; —— van art. 810 — 817. Waar op ik tot flof heb aangemerkt, dat, hoe zeer de Sententien in deze tijden fchijnen ten principale te disponeeren, men nochtans het tegendeel uit dezelven jnoet opmaaken, als men let op het daar bij geftelde „ Alles onvermindert ras." als mede wat deze vborbehouding in zich bevat: - Zie art. 818, 819 en 820. In tegenoverftelling van het geene het Gerecht der Stad Utrecht had behoore te doen, op gronden van de Crimineele Ordonnantie van Juk/ 1570, Art. LVIII. dit heb ik bij art. 821-832 opgegeeve, met bijgevoegde aanmerkingen op de woorden „ Aldus gepronun„ tieerd" gelijk ik ook, ten opzichte van den datum en de onderteeljening, mijne gedachten geuit heb, bij art. 833-837- Met opgave der reedenen, waarom ik mij in dezen , enkelijk tot de accufatien, bij de Sententie voorkomende, en verder niet, bepaalt hebbe: terwijl ik teffens opgeeve wat ik ten dien opzichte van de andere Heeren met grond verwachte: — Zie art. 838 en 839Zo als ik almede heb aangevoert de reedenen van deze mijne openlijke Verdeediging: — Zie art. 840 —843' Beiluitende dit mijn Werk met de nadrukkelijke Bede en wensch van Grotius, bij art. 844, voorgefteld. Zie daar, Leezer! den'korten en zaakelijken inhpudt van het geene bij' deze Verdeediging is aange. ^qerd: Of-  VOORBERICHT. xxx Offchoon het mij, over het geheel, niet mogelijk ■was, bij dusdaanig eene korte opgave, alle bijzonderheeden te vermelden, zo kan ik U echter verzeekeren , dat gij hier in zo veele bijzondere zaaken en omftandigheeden zult aantreffen, die gij te vergeefs er. gens elders zoudt zoeken, zo dat gij u nimmer zult beklaagcn di't Werk geheel doorgeleezen te hebben. Het is wel waar, dat gij daar in geene verheevene nog hoogdraavende voorftellen, veel min eene welvloeiende . ftijl, of kiesheid van taal* zult aantreffen.; niet, om dat ik af keerig zoude zijn van welfpreexen. heid en kiesheid van taal; of dat ik die zoude wille verachten; — dit zij verre van mij.' ik leeze voor mij niets liever dan ftukken, die in eenen zodaanigen ;rant gefchreeven zijn:-doch ik.wil zeer gaarne mijne onbedreevenheid daar in belijden: Vertrouwende echter, dat (daar ik in deze van mijne gewoone fchrijfftijl hebbe gebruik gemaakt, en daar dus deze mijne Veideediging in haare eenvoudige gedaante, zondereerigen opfchik van bloemen of vercierzelen te voorfchijn komt) degoedgunilige Lsezer alleenlijk gedachtig zal zijn, dat de natuurlijke of eenvoudige Waarheid geen optooizel nog blanketzel noodig heeft. En daar ik dienftig vgeoordeeIt hebbe met mijne gewoone naamsverteekenqg als de maaker van dit Werk te moeten uitkomen , zo is mijn voorneemen, om mij tege de zodaanigen, die mij zonder hunnen eigenlijken naam ('t zij anoniem of anders) zouden gelieven aantevallen, in geenen penne ilrijd te begeeven, nog dezelven met eenig antwoord te verwaardigen : Maar zo iemant, cordaat en openlijk met onderteekening van zijnen naam, mij raader mogte persfen , heb ik mij voorgeftelt, om als dan ook naader te fchrijven en naar geleegenheid van zaaken, zelfs zonder mer.agement van iemant, gebruik te maaken vanalle zodaanige middelen en ontdekkingen, welken ik tot hier toe, om der goede zaaks wille, noodig geoordeelt heb, voor als noch, onaangeroerd voor bij tegaan. **3 Alleen-  »rr VOORBERICHT. Alleenlijk moet ik U hier noch, als ter loops, melden, dat (offchoon dit Werk door mij voleind is den 28 Augustus 1790, en er zedert dien tijd, onder het drukken van het zelve, eenige omftandtgheeden zijn voorgevallen) ik niettemin noodig geoordeelt heb, dezelven op haar plaats daar bij en intevoegen. Waarde Leezer! en ook alle, gij Burgers en Inge> zeetenen der Stad Utrecht.' die tot het getal mijner Conftituanten en Principaalen mede behoort, gebruikt dit tot Ulieder nut, en vaart wel! A. HOEVENAAR. De  Xilll De Leezer gelieve de volgende Drukfeilen en misftellingen aldus te verbeeteren. Pag. regel 13 9 van onder, om alles, lies om alzoo 38 3 bove, dat dit — daar dit 2r s glnt gunt 53 2 onder, C V V. CL V, 93 9 boye, 1590. -— 1550. pö 0 — 1543» 1643, 99 1 onder, 11 Maart 21 Maart 102 5 bove, 1616 1610. 116 15 Furguet — Turquet, 131 1 —— obreptiefe obreptief te 135 6 tege Staats tege Stads 153 14. hnn hun 162 12 —— ■ zo wei —■ zo wei 235 14 dat zij voor dat zij door 242 6 continuatie — contumacic 243 1 onder, al waren al waren de als de 254 6 bove, contrarie —— contrarie s55 3 —— gallegueerd —— geallegueerd 291 12 — tot aange- tot tijd aanJ groeid gegroeid 296 2 — bove, nog voor — nog door 331 15 —— wil wel 350 9 onder, of tittel in of tittel verarj derd in j5i 6 ■ hondt — houdt 303 2 —. bove, Cedepii- ——. Gedepii- Pagi  XXIV Pag. rég. 363 0 van bove, 3 Aile —^ Alle 365 1 —— arioma axioma 371 14 —— onder, Calumnie is — Calumnie, of 374 14 da dat 40 r 6 — bove, Cecommit- Gecommitteerden teerden 421 11 —— —— Triumvivis — Triumviris 429 2 — onder, pag. 294- pag. 284 —. 428 % — bove, Matthasns -— Matthasus 460 2 —— onder, J. J. van —— I. J. van Hees Hees 496 2 — Art. 289tot— Art. 289 tot 289 298« 470 lens — bove, derzei ver Rech — derzei ver Rechten Rtc >ten 474 P reg. onderin de Noot,ftaat,bannen lees bande' Het  co Het wederrechtelijke en nietige der crimineele PROCEDURES, ingefteld door Jonkheer FREDRIK CHRIS» TIAAN REINIJARD BARON van REEDE en AGRIM, GR AVE van ATHLONE, Vrijheer van Amerongtn cm. f. h. p. a. als Hoofd. Offi. cier der Stad Utrecht, en alzo R. O. Elsfcher, op ende jegens ADRIANUS HOEVENAAR, Notaris 'sHoofs Provinciaal van Utrecht en Procureur voor wel' gemelde Gerechte, f. h. p. g. iï, Gedaagden in perzcon. aangetoond zo wel, als de nulliteiten van het vonnis, tegens hem in cas fubjeft gegeeven, den 4 July 1-89. EERS.TE AFDEEL ING. jrrpEot betoog van het wederrechtelijke en nietige van -IL de, tegens den Beklaagde ingeftelde, erlmineal» procedures dient: Art. I. Dat hij, even als zijne huisvrouw, binnen Utrecht franBurger Ouders geboore zijnde, aldaar opgevoed is, 3 8*  co ea huiïzittende, na bij de dertig jaaren, als een fchot en Jotdraugenö Burger en Ingezeeten gewoont heeft; II. Dat daar uit onbetwistbaar volgt, dat hij en zijne huisvrouw behooren te jouisfeeren van alle die rechten en voorrechten, welke aan alle de Burgers en Ingezee» tenen derzelver Stad competeeren: III. Dat tot deze rechten vooral mede behoort, niet enkel het te recht Haan in 't Burgerlijke en Crimineele, maar het is ten dien opzichten niet onverfchillig, op wat wijze die rechtsgedingen zijn of worden ingeftelt, Alzo het altoos daar voor gehouden is, dat dezelve, overeenkomilig aan zeekere vaftgeftelde regels, moete* ingeftelt en uitgevoert worden, 'En vooral in zodanige zaaken, waarin Burgers en In* gezeetenen, ten goeder naam en faam ftaande, als ini& daadig worden aangeklaagt en te recht geftelt.. IV. Men zal niet kunnen ontkennen, dat, zedert de onwettige overdracht van het wereldlijk gebied (of anders genoemde tsmporaliteit) aan Keizer Carel, de Ve de Stad' Utrecht (of wel haare Burgers cn Inwooners) zo ten aanzien van het recht tot die aanftelling hunner Regenten, als ook in de wijze van rechts uitoefening, en in het Burgerlijke eu in het Crimineele, zeer in hunne rechten zijn verkort en benadeeld; V. En voornamentlijk, met de invoering der forme of wijze van procedeeren in het crimineele, welke, gelijk door anderen aangetoont is, fcheen ingericht te zija ^ om de Inquifitie dwang tot Geloofs onderzoek te hulp te komen, ter uitvsering van die verfchrikkelijke placaaten, welke de Keizer ver ierefeing van zijne politieke oog- Hier-  Cs) merken in Dultschland had gemaakt, en' ook in deze Nederlanden kwam intevoeren. VI. Deze crimineele wijze van procedeeren (alleenlijk ingericht, om voor eenen willekeurigen, opper, machtigen en overweldigende gebieder, ten koste van 'sLands rechten en voorrechten, een boctkas In te Toeren) bad ook ten gevolge, dat de Spaanfche Bloedraad, uit de verbeurd verklaarde goederen der verweczene, een inkomen van tachtig tonnen gouds 'sjaars voor deszelfs Koning heeft weeten uittevinden. VII. En; daar deze crimineele wijze van proccdee. ren altijd tot een zeer groot belVaar der Burgers, In en Opgczeetcnen van deze Landen heeft geftrekt» zo dat daar over van tijd tot tijd meenigvuldi;;e klach-* ten en befwaaren zijn ingebracht, heeft dit insgelijks geleegenheid gegeeve, om bij de oproeping der befwaaren , in den jaare 1784, daar van een bijzonder pomee tot redres op te geeven, VIII. Met dit gevolg, dat de Heeren Hunner EJ. Mog. Gecommitteerdens tot het onderzoek der rede- ' nen van befwaar, bij een fchriftelijk uitgebracht rapport den si (Ie Julij i7s4, aan de Heeren Staaten dezer Provincie ter kénnïsfe brengen, „ dat zij daar on9, der anderen ook hadden gevonden het verlangen tot „ het redresseren van de Crimineele forme, door het „ formeeren en arrefteeren van eene nieuwe Ordon„ uantie in; het Crimineele. „ Een poirft (waar van die Heeren zeggen) het welk » te meermalen is voorgekomen van groote nuttigheid en « ntodzaakelijkheid te zijn, edoch tevens van dien aart,' A » „ dat  (4) ,, dat niet zo fpoedig ten effeéte fchijnt te konnen wor„ den gebracht, maar in tegendeel eene rijpe delibe- ratie zoude vereisfehen, Alwaaromme voorfz. Hee„ ren Gecommitteerdens hebben gedacht niet te motten M ingebreken blijven, van dit Jiuk aanjionds ter kennhfe van de Staten te brengen, en Hoogst dezelven in confideratie te geeven, of niet de Heeren van den Hove behoor,, den verzocht te worden, deswegens hunne gedach- ten te laaten gaan, ten einde met allen mogelijken „ fpoed een concept van zodaanig eene Ordonnantie te formeeren, en vervolgens aan H. E. M. in te „ dienen" Waarop gedelibereerd zijnde, hebben de Heeren va» de voorftemmende Leden zich met dat rapport gecon» formeert, en is het zelve bij de Gecommitteerdens van Stad en Steden overgenome: zulx tot heden het voorfz. befwaar , niet tegenltaande de erkende groote nuttigheid en noodzaaklijkhiid tot redres, onafgedaan is blijven aanftaan ; Ten dien gevolge, dat alle die befwaarende Ordonnantiën, ten aanzien van de Crimineele form, in die geweldige tijden gemaakt, meestal tot heden, in prejudicie van der Burgeren en Ingezeetenen aloude rechten, worden gcvolgt, niet alleen, maar bij gebrek van verbeetering heeft de bevinding ook, in zeer veeIe gevallen, doen zien het willekeurige en arbitraire, dat omtrent die form word uitgeoeffent: IX. Daar dan, zo als hier voren is aangemerkt, tot de rechten van de Burgeren en Ingezeetenen inzonder. heid mede behoort de form of wijze van het inftellen der rechtsgedingen (vooral in het Crimineele) zullen deae redenen dienen, om te onderzoeken, of 'er zelfs tea  C5) ten dezen opzichte, overeenkom (lig aan die befwaares. de form, waarin reeds redres verzocht was, gepro. cedeert is geworden: X. Tot welks onderzoek te letten ftaat, dat de beklaagde bij Sententie gecondemneert is, als een Gedaagde in perzoon,* En dus, dat de Heer Hoofd-Officier tegens hem moet geobtineerc hebben (zo als men het in de prattijk noemt), eene Citatie in perzoon: XI. Zo als zijn Hoog Geb. ook van gelijken heeft verkreege op de Requesten, tegen Mr. Manritz Jacob Eyck, Anzelmus de Vrij , Cornelis van Hengelaar, Jacobus de Vis/er Jansz. Arneldus Glasmaker en meer andere Burgers, geprasfenteerd. , XII. Ten aanzien van het te werk jftellen van alle Citatien, zonder onderfcheid of het Citatien in perzoon dan fimple Citatien zija, gebied de wet. Sjtem: aïïe citatien fuïïen gebaen toerben aenberr jjerfoonen ban ben gh>baecfibtn / lïnbfen isrj binnen geutenfiunfegnn/ende totheuredomicilie ende woon. flede, als (Ij abfent ende niet binnen den huijfenfijn. Coft. ea Ufan. Rubr. 5. vau Citatie , Art. r. XIII. En dat dit artikel, alzo generaal van alle Citatien handelende, ook in zaaken van den Scheut moet begreepe worden, verklaart het opfchrift dezer Ru, brica duidelijk, dewijl het zelve inhoud: $oe men bou? ben Schoudtenbe Gerechte p^ocebe* «n faï, €nbe m§t ban Citatie.; A 3 te  (6) En dar, in znakcn vajs den Schut, ook geen ander vdorfchrift van citatie bi] de Wet is gegeeve, blijkt uit de voorfz. Rubrica zeer duidelijk, vooral wanneer men die vergelijkt met de volgende Zesde Rubr. van den deffautcn in Criminele faeken. Art. I. Voorts dient ook tot bewijs, dat die Citatien algemeen begreepen zijn in dier voegen te moeten ge< febieden, gelijk dat bij de Ordonn. van den Hove, Rubr. van Proces Crimineel Art. 3, is geftatueert. *— Zie Utr. Place. B. II. D. fol. 1025. „ Item, als hem (den Procureur Generaal) verleent word eitatie perfont cl, fal defelve te werk doen ftcl„ len aan de perfoon van den delinquant foo verre ,, hij te bekomen is, anders aan zijn domieilium, zo hy eenig heeft , indien niet, bij edidte, volgende die „ forme vooren geftelt" Het blijkt dus daar uit klaar, dat alle citatien in perzoon moeten geëxploicteert worden aan de perzoon van den Delinquant, zo verre hij te bekomen is, anders aan zijn Domieilium, zo hij eenig heeft: En dat dit altijd binne de Stad Utrecht in dier voegen k gedaan, daar van kunnen tot bewijs verftrekken alle de ftukken der procedures, in die gevallen ter Schouts rolle gevoerd, en de daar bij overgelegde relaticn der a!z« gedaane citatien; Doch zo dit niet behoorde onder de zo zeer bekende zaaken, welke geen fpeciaal bewijs behoeven, zoude de Beklaagde zich kunnen beroepen op zeer veele gevallen niet alleen van vroegere tijden, maar ook op die, welke geduurende twee en dertig jaaren door hem, als Procureur voor het Gerecht, zijn behandelt: Dan, dewijl «ie berinnering van die zaaken, aan de farailien zo wel alt  C7) ftls san de Iecvende, wien dezelve zijn overgakomen, altoet onaangenaam zijn, heeft hij verkoze, voor zo veel het voorleedeue betreft, daar van geene bijzondere opgave te doen ,?maar zich dies aangaande tot de Hukken, onder het Gerecht berustende zo wel, als tot de dingtalen ter Schouts rolle ftaande, te beroepen : XIV. En daar uit af te leiden, dat het op die ontegenzeggelijke vereischtens fteunde , dat de verleende Citatie in perzoon tegen den Heer, Mr. Pieter Philip ^n* riaan Onduatje, uit krachte van den appoinclemente in dato den 31 Maij 1785, ter zeiven dage met leevering van Copieauthentiek van den Requefte, inhoudende alle ♦3e faiften en circumftantien, aan zijn Domieilium in persoon, door den Deurwaerder van den Heer Hoold-Officier is geëxploictcert: XV. Zo als ook aan Mr.Mauritz Jacoli Eijck,h\] zijne afweezigbeid, ten huize van zijnen Heer Vader,is gedaan de Citatie uit krachte van het appoiuctement van den S December 1787, met overleevering van flmple Copia van, het Requeft: Als mede aan Anielmus de Vrij,bij zijne 'ebfentie, am zijn Domieilium, ten huize van zijnen Vader, Bernardus de Vrij, is geëxploitteert de,uit krachte van het appoincteinent in dato den 12. December 1787, tegens hem verleende Citatie in perzoon , mede met overleeve. ring eener Copia van het Requell, XVI. Even en op dezelve wijze,' als, bij abfentie van Cornelis van Hengelaar, aan iemant van zijne familie, is geëxploicteert de, tegens hem op den 17 Maart 3789 verleende Citatie inperzoon, mede met leevering vas Copia van den Requefie: A 4 xvii.  (8) XVII. Gelijk dit look ten aanzien van Jacohus dt pisjsr Janfz: en Arnoldus Glasmaker, Burgers en in» yrooners der Stad Utrecht, op dezelve wijze heeft plaatze gehad; XVIII. Het welk in diervoegen altoos bij den Hoi ve dier Provincie is geobferveert, en waar var; ook ten bewijze kunnen verftrekken, de eiploiften, door den Pander J. Valburg aan verfcheidene Leden van den Magiftraat van Wijck bij Duurftede, in de maand Maii van den jaare 1786, gedaan uit hoofde van verleende Citatien in perzoon, en de Copijen van de Requeften daar bij overgeleeverd, zo wel, als uit de Copijen van de Requeften der noch ongeëxploifteerde Citatien, onder hem berustende gevonden; Hier uit volgt, dat, zal een proces tegens eenen Gedaagden in perzoon wettig ingeftelt worden, dan moet de Citatie vooraf gedaan zijn aan de perzoon van den delin-, quant, zoverre hij te bekomen is,anders aan zijn Domieilium, XIX. Hét tweede vcreifchr,e is, dat volgens onze ftijl, bij het doen van de Citatie aan eenen Gedaagden word geinfinueert en overgeleevcrt Copia van het te« gens hem geprsefenteerd Requeft; X X. Welk Requeft teffens m»et inhouden de misdaad, hij den Gedaagden beg/tan, — de tijd, wanneer, — de plaats, waar het zelve is gejehied, — en de perzoon, aan wien; P'IXI, Op dat een Gedaagde, compareerende, zich kan verweeren op de questien van zijne apprehenfie , en dus, of hij al dan niet zich in befloten hechtenis zal feebben te begeeven,  C9) XXII. Waar toe hem de kennisfe van 'den Inhoudt van het tegens hem gepraefenteerd Requeft te meer nood. zaakelijk is, om dat een Officier, in cas van citatie in perzoon , bij de pleidoije over het verzoek tot incarceratit zich moet bepaalen tot de middelen in den Requcfte ftaande, zonder andere faiten te mogen objicieeren, dewijl de geciteerde ongehoude is daar op te antwoorden, of litem te conteftecren , als daar toe niet geciteerd zijnde; blijkens de refolutie van den n Maij 1613, te vinden in het Utr. Placboek, 2 Deel, fol. 1057. XXIII. Al het welkte meerder van applicatie Is, 2edert dat de Heeren Staaten van Utrecht bij de Ordonnantie (waar na de Officieren van de Stad en Steden, in het exercèeren van hunne ampten, gehouden zi-n zich te reguleeren) in het vervolgen van civile boetens, e« dus in mindere zaken, hebbengeftatueert: ,, Dat de refpective Officieren gehouden zullen wefen, „ de faken omftandelijk den Hove en Gerechten refpec„ tivelijk bij Requefte te kennen te geven, daar op citatie „ verleent fal worden, om tegens feekeren dage voor t „ Collegie van den Hove, of Gerechten te compareren, mette befcheijden en bewijfen, om alsdan naar mon„ delijke pleijdoije, ofte verhoor van partijen, op de „ provifie mette koftcn gedisponeert te worden. Zie Utr. Plac. boek, 2 Deel fol. 1066 arr. i. XXIV. Onderzoeke rc.en nu, of den ingang rechtens, waar op het crimineel geding tege den Beklaagden is lw geftelt!, zodaanig is geweeft als dezelve, overeenkomftig aan de wet en het recht, had behooren uitgevoert te zijn, zo zal men bevinden, dat niets van dit alle» heeft plaats gehad: A 5 XXV.  XXV. Maar daar de Beklaagde zijn woonftede even als hij altoos gehad heeft, ook ten tijde van het doen der eerfte citatie en vervolgens, binnen Utrecht fcadde, en dat zijne huisvrouw en familie zich in dezelve woonftede prafent bevonden , heeft men de dagvaar, ding in perzoon tege den Beklaagden niet kunnen goed» vinden, aan zijn Domicili um binnen voorgemelde Stad^ (het welk zijn originair Domieilium was:) te doen, XXVI. En dus ook niet, om aan den Beklaagde over te keveren copia van het tegen* hem gepraefenteerd Recmest, veel min van het appoin&ement, of bevel van Citatie : XXVII. Zodat men daar door aan den Beklaagden en zijne huisvrouw de mogelijkheid benam, om zelfs ten haaren redelijken kofte copijen van het een en ander te kunnen vraagen. XXVIII. Daar het dus buiten gefchil is, dat de in. gang van rechten of citatie tege den Beklaagden niet naar behooren is gedaan, zo volgt dan ook daar uit, dat alle de daar op gevolgde procedures nul en van geener waaris zijn. Zie daar over IVasJemar praü Jud. cap. r. art. 38. Zutphens praB. op't woord citatie art. li. en de autholiteiten van rechten, door hen geallegueerd: XXIX. Waar tege niet dienen kan voor te wenden, dat de Beklaagde ten tijde, dat die ingang rechtens tegens ïiem wierd gemaakt, niet tegenwoordig was, Qm dat de Heer Aanklaager even daar door kwam ia de termen van de wet., welke hem gebood, bij abfentie van den Beklaagden, de citatie te moeten doen ten zijne» huize ef Domieilium, en geenzins bij EdiéteJ XXX.  XXX. Alzo behalven het gein bij onze wetten dien aan« gaande is vaftgeftelt, ook overeenkomftig het recht zeefeer ftaat, dat eene citatie bij Edicts niet vcrir.ag ta gefchieden, dan in gevallen van noodzaakeiijkheid, wanneer door een ander middel de perzoon niet kan gedagvaart worden. Zie Holl. Conf. 't derde deel. Cmij. 32. nwn. i en 2, XXXI. En mitsdien is de Heer Hoofd-Officier ingevolge van het voorfchrift der wet, en ook naar rechten, niet kevoegd geweest, om, met voorbijgaan van des Beklaag» des Domieilium, de citatie bij Ediéte te laaten doen; XXXI Ï.Want daar toe was.zo als gezegd is. geene nood zaakelijkheid, dewijl op des Beklaagdes Domicilie geen uitvlucht, om het zelve voorbij te gaan, kan gemaakt worden, en het ook daar mede in allen opzichten zodaanig geleege was, als onzer Stads oudfte rechten, wel* ke tot heden ftand hebban, vorderen en bepaalen: XXXIII. Zo als dit blijkbaar is, uit het geen «iie Rade out en nije, verklaart heeft, aangaande der hoogfter weere v^an een Man. des Vrijdags in crakina Sacramenti 1443, luidende;——— „ In den eerden, om den twivcl neder te leggen, „ die ijemand mag gehad hebben , of nog crijgen „ mocht, in 't verftaen, waer een man zijn hoechjie weer heeft:, hebben die voirfz. Rade verclaert, dat „ een man fyn hoechfle weer heeft, daar zijn echte wyf ,, woenet, van derwelke hij m recht niet gefcheïjdên en ïs." Zie Utr. Plac, B. III. D, fol. 290 ' XXXIV. Zo als men ingevolge van dien vind bij de Ordonnantie, gemaakt hij den Raad oud en nieuw cp den Sparen, des maandags na 9s. Mzrtynsdug inden Winter 1449. art. 30. XXXV,  XXXV. „ Item, foocnfal men achter defe tijd voort 3, niemar.d in onfur Stads Rade/kiefen, gefondcrt die „ geene die eenlopen is, hij en waar eerst met wyf „ ende kinderen ende met zijnre hoogfler weer twee » maanden voor onfen Vrouwen dag te Lichunisfe bin„ nen defe Stad van Utrecht geweest- ende die al„ dus dan in der Stads Rade gekoren wert, die fal j, dat heel jaar met zijnre hoogjle weer binnen blijven, „ alfoo voorfchreve is, bij een keur van vijftig pon. „ den . fonder ijemands. des te verdragen, enz." Zie Utr.Plac. boek, 3 Deel, fol. 75 : XXXVI. En alzo wierd vasrgeftek bij de Gildebrief, rakende ie verkiefing van de Regeering in het jaar 1455 des nanendags na den Heiligen Palmdag, art. 18. „ Item, en zei nijemant te lote gaan in zinon giide, „ hij en zij een borger twintig jair out, ende en hebbe jair en dach borger geweest, eni>e en wone mit zynsï „ hoechster WEEREN alse WTT ende XYNDEREnJbinnen „ ok-zer Stad. enz." Zie Utr. Piac.B. IIID. fol. 82: XXXVII. Dit Domieilium dan, of hoogde weerevan den Beklaagde, (daar zijne echte vrouw, van dewelke hij niet gefepareerd is, met zijne kinderen woonde) vermogte de Heer Hoofd - Officier, bij het inftellen de. «er procedures, niet willekeurig. en onder voorwendzei van afweezigheid voorbij gaan: XXXVIII. De Heer Hoofd - Officier vermogt dit noch minder te doen, onder voorwendzel van des Beklaag, des afweezigheid, Oin dat de Beklaagde zich uit de Stad begeeve had te een tijd, dat 'er tegens hem geene provifie van  C*3> Justitie gevraagt nog eenige crimineele procedures ingeftelt waren; Want het verzoek, waarop de voorfz. nulle ingang van rechten eerst tegen den Beklaagden in de weereld kwam, was van den o Mays 1788; XXXIX. De Heer Hoofd-Officier heeft zich dus; ten aanzien van den Beklaagde, nimmer in die termen bevonde, dat hij den Beklaagden naar rechten als eenen voortvluchtigen, ter zake van de voorfr. tegens hem geëntameerde crimineele procedures of verleende provi-i fie van Justitie, befchouwen konde; XL. Om dat de beklaagde toen oordeelde, zich ne« vens zo veele zijner inedeburgeren voor een tijd uit de Stad te moeten begeevep, ten einde te ontgaan die onaangenaamc gevolgen, welke zij, uit het jongst voorgevallene te Wijck bij Duurftede, zeeker voorzagen dat insgelijks te Utrecht ftonden te gebeuren; zo was hij daar in dan geheel vrij, en heeft ook niets anders gedaan, dan het geen hem naar alle Burgerrechten vrijftond, en waar tegens ook geene wetten of dispofitien van den Rechter ter contrarie lagen, op welkers fundament men ais nu in deze procedures, eenig gegrond argument van voortvluchtigheid tegens hem zoude kunnen bijbrengen, om alles, gelijk gezegd is, op eene onwettige wijze tegen den Beklaagden te hebben mogen procedeeren; XLI. Want wie is onkundig, of wie weet niet, hoedanig het gedrag van zo veele Burgers en Inwooners van Utrecht zo wel, als dat van de Miiitairen, gelijk ook van verfcheidene opgezeetenen ten platten Lande is geweest, terftond na den 16 September 1787, en «och eenen langen tijd daar na? XLIL  XLII. En —zal het getuigenis, dat daar van gevofiden word bij' de Placaaten, ter bcteugelit,g van het zelve gemaakt, niet tot eene onuitwischbaare vlek en tot eene eeuwige fchande voor het zelve gedrag verltrekken ? .XLIII. Want men leeft immers bij eene Publicatie van het Gerecht, in dato den zi September 1787, XL1V. Dat „ die van den Gerechte^ der Stad „ Utrecht, met de uitterfte verontwaardiging vernomen hebbende, dat eenige kwaadwillige perforen zich niet „ ontzien hebben, aan verfcheidme huizen binnen deze ,; Stad overlast en geweld te plegen , en fommige derzei' ven te beroven, hebben goedgevonden alle en een iegelijk, zoo Burgers en Ingezetenen, als Militairen, „ in deze Stad zich onthoudende, wel fcherpelijk te 5, verbieden, zich in eenige der bovengenoemde, of dier-> „ gelijke fchandelijke wanbedrijven te misgaan, of ande-' ren het zij door Injurieufe gefprekken, 't zij door „^aanwijzing van huizen of perjonen, welke men bedoelt ,, is benadeelen, op eenige wijze daar toe aan te zetten, op pcene, dat de geene, die daar aan fi.huldig be. vonden worden, aan den lijve, cn zelfs, naar be- vind van zaken, inet den dood zullen worden ge,, firaft: Gelijk ook elk, die eenige der voorgemelde ge' ,, roofde goederen onder zich genomen, ergens geborgen n of opgekocht heeft, of weet bij wien en waar dezelve „ heruiten, uitdrukkelijk gelast wordt, dezelve binnen „ vier en twintig uuren op het Stadhuis alhier overte. „ brengen, of daar van kennisfe te geven aan den „ Heere Hoofd - Officier dezer Stad, zullende alle, die, hieromtrent gebrebig zijn, als medeplichtig aan de boven„ gemtide euveldaden ten rigourettften worden gejlraft: XLV  Os) X L V. En komt de inhoud van de Publicatie de* Heeren Gedeputeerden, gearresteerd den 29. Septem-: her 1787 ook niet hier op uit? wordende aldaar ge* zegt > „ Alzo wij tot ons innig leedwezen vernomen heb*1 „ ben, dat 'er lieden gevonden worden, welken in plaatf „ van alles toe te brengen, wat-tot herjlel der goede ordte „ vfeede en eensgezindheid dienen- kan, zich niet ont„ zien, om de Huizen en Goederen van hunne Meede „ Ingezetenen, als van kwalijk geintentioneerden, aan an-, ,1 deren aan te wijzen, en daar door aanleiding te ge,, ven, dat deze hunne Meede- Ingezetenen in hunne „ Perjonen en Goederen bejeltadigdy beroofd, en geplun-. ,, derd worden; en zulks, of om hunne ongeoorloofde wraaklust te voldoen, of cm zich met den inkoop van de „ aldus ■ geroofde en geplunderde Goederen te verrijken; „ hebben Wij goedgevonden te interdiceren, gelijk Wij „ doen bij deze, aan allen en een iegelijk, door dusdanige aanwijzingen , direét of indireft, gelegen„ beid ofte aanleiding te geven tot roverijen, ofte „ plunderingen, als ook om zodanige geroofde en » geplunderde Goederen intekopen, te ruilen, doleu., feliik te verbergen ofte op eenigerhande wijze zich „ in het bezit van dezelven te ftellen, op pcene, dat „ zodanige Goederen, op welk pretext dezelve ook zouden mogen worden bezeten, zonder eenige ver, „ goeding zullen worden te rug gegeven aan den reg. .,, ten Eigenaar, en dat daarenboven tegens zulke onwettige beaitteri naar de wetten dezer Landen zal worden „ geprocedeerd; gelijk ook tegens de zulken , welke overtuigd zullen worden de Huizen of Goederen" ï, van hunne Meede • Ingezeetenen aangeweefen cn daar door  C *5) '„ door aanleiding tot Roverijen en Plunderingen gegsven te hebben, al was het ook, dat zij door 2ulke „ Plunderingen ofte Roverijen voor zich geen het min. fte voordeel genoten hadden: gebiedende voorders ,, elk, en een iegelijk die eenige Goederen, welken hij „ vermoed van eenige zijner meede-Opgezetenen op „ eene onwettige wijze ontvreemd te zijn, onder zijne „ bezitting of bewaaring heeft, daar van kennis te geeü ven aan Schout en Geregte der Plaatze, waar onder hij woonagtig is, met opgave van den tijd wanneer, „ de wijze op welke, en den titel uit welken hoofden hy „ in het bezit dier Goederen gekomen is; auftorifeeren„ de de refpeftive Geregten ten platte Lande, dezelve „ Goederen in hunne bewaring te nemen , en van dezelven „ een exafte Lijft tc leveren onder den Hove Provinciaal, „ ten einde die Goederen derwaarts te kunnen worden „ overgebragt en gefequeftre-erd, of aan de wettige Ei,, genaars gereftitueerd op zodanige Conditiën, als na „ bevind van zaken, naar regt en billijkheid zal bevon„ den worden te behoren; alles op poene, dat die ge„ ne, welke hier in nalatig zal bevonden worden, ofts :, zoodanige fufpecïe Goederen verdonkerd, of buiten „ déze Provincie vervoerd zal hebben, voor dezelve „ aanfprakelijk zal zijn, en daar en boven naar bevind „ van zaken arbitrairlijk gecorrigeerd worden. „- Verbiedende wijders op pcene als voorfz. alle de ., Ingezetenen gezamenlijk, en elk van dien in het bij„ zonder eikanderen door injurieufe gefprekken, ver„ wijtingen of benamingen van Parthijfchnppen tc mis. „ zeggen, misdoen ofte op eenigerhande wijze te bena» „ delen; met ferieufe vermaning om alles toe te bren> „ gen, wat tot demping van Partijichappen, beveiligin/j  r*7 > f, van elkanders Perzonen en Goederen, als ook tot her„ Helling der lief Je en eensgezindheid ftrekken kan; ten „ einde de ruine der goede Ingezeteren en de onder. „ gang dezer Provincie onder den zegen van God AI„ magtig, worde voorgekomen. „ Permitterende eindelijk aan allen en een iegelijk Op„ gezeten dezer Provincie, welken hunne Goederen, ten „ Platten Lande in de tegenwoordige omilandigheden van ,, tijden niet veilig agten, hunne pretieufe Goederen, „ zoo van Goud- als Zilver-werk . Juwelen, Kleinodiën, Ef. „ fe&en , Contante Penningen en diergelijken behoorlijk „ afgepakt en verzegeld overtebrsngen binnen deze „ Stad, bij den Griffier van den Hove Provinciaal Mr. t, Cornelis de Wijs, die hun een verzekerde plaats zal „ aanwijzen, om die Goederen aldaar buiten eenige koften, „ doch ten pericule van die genen welken dezelven zul. „ Ien overbrengen of doen overbrengen, bewaard te „ worden , tot zoo lange de om[landighcden van tijden zullen „ veranderen, en door Ons andere fchikkingen ter beveiliging „ van de Opgezetenen zullen kunnen gemaakt worden." XL VI. Daar deze beide Pub'icatien opleeveren het tafereel van overlajl, geweld, befchadiging, roof en plunderingen, door zo veeie kwaadwilligen aan de perzoonen of huizen van hunne mede-Burgeren en Ip.gezeetenen gepleegd tot zo verre, dat de laaften tegens a! het zelve in hunne perzoonen of goederen door hen, die het gezag der Rcgeering in handen hadden, niet beveiligt konden zijn; zelfs ook niet tege de verregaande excesfen van hen, die tot beveiliging, van den Burger binnen die Stad gebracht waren, namentlijk de Mi», tairen, waar aan veelen, zo van hooge,^ laage als min. * deren  (xS ) deren ffand, rich hebben fchuldiggemaakt; doch welkers bijzonderheden men liefst alhier niet wil intreden, maar aan den tijd ter beoordeeling zal overlaaten, dat dit alleenlijk dient, ter beflisfing, of zij, ( die van de Burgers en Ingezeetenen ;geoordeelt hebben geen oor - of oog - getuigen te willen zijn van alle die fchandelijke wanbedrijven, en zich daarom buite de Stad begeeven en onthouden hebben) naar rechten kunnen verftaan wor* den, daar door in de termen van voortvluchtigheid, in cas Crimineel, gevallen te zijn. • XL VIL En daar dit dus, en niet anders, het geval uitmaakt, waarom de Beklaagde zich zedert den' voorfz: tijd buite de Stad Utrecht heeft begeeven, om voor zijn perzoon niet bloot gefield te zijn aan den moedwil van zodaanige kwaadwillige en wraakluftige perzoo*" Een, als waar tege de voorfz. Publicatien zijn gemaakt, 20 vertrouwt hij, dat het zelve aan denHeer Hoofd-Ofïicier niet heeft kunnen dienen tot fundament, om zijne piocedures, invoegen hier vooren verhaald, tege den Beklaagden aan te leggen; te meer daar de Beklaagde te «Uer tijd mede in den moedwil van die wraakluftige perzonen heeft gedeelt, in'die maate, dat hij mede de be . wijzen van die onveiligheid heeft moeten ontwaaren, waar in zo veele vermoogende lieden , en andere gegoe de Burgers, welke'tot hunne overgroore fchade, en zommige zelfs tot hunne totale ruine, daar in gedeelc hebben, blijkens zo veele bewijzen, als daar van, om in tijd en wijlen te kunnen dienen, zijn opgemaakt, ook tot ftaaving der alzo van achter gebleke noodige voorzich. tigheid, om zich, voor een tijd, tege dat toen gevreesd en  C T9) en vervolgens plaats gehad hebbend geweld, te retsreeren. XL VIII. En dat alle vrees daar vcor thans roch geheel niet verdweenen is, immers, dat zij, (die het Reyecrings bewir.d van de Stad in handen hebben,) fchijnen begreepen te worden, dat de beveiliging van de Stad hen als noch niet aanbetrouwd is, of zich het zelve niet durven aanbetrouwen, kan men vrij hier uit opinaaken; vooral indien men aanmerkt, dat, daar Utracht niet alleen eene in Staat ft cm hebbende Stad is, maar ook zelfs eene zodaanigc ftein - hebbende Stad, buite welke het derde Lid niet,alleen geen item kan uitbrengen en buiten wlen Staatfgewijze geene wettige conclufie fcan vallen: Weshalven ook uitdien hoofde (men fwijge van haare oude rechten) aan hun het bewaaren van de Sleutels haarer Stads-poorten toekomt zo wel, a!s het doorhurnen eerften Burgemèeftér, in queüteitais Gouverneur, geeven van het wachtwoord, ziet men echter in tegendeel die fleutels geileld in handen van den Militairen Commandant, of Gouverneur over het Guarnifocn, het welke niet wel eene andere rede kan hebben, dan dat er emftandigheden in de Stad blijven exteeren, welke niet toehaten, dat de fleutels in handen van de Regeerders werden geftelt, en dat dus de zaaken in Utrecht nech niet in die ftaat zijn, om zich op de befcherming van het politiek beftier geheel te mogen veriaaren,- waarom het dan ook, gedurende dezen ftand van zaaken, aan «iemant ten kwaade zal kunne geduid worden, dathij zich tot behoeding voor alle perzooneele onaangenaamhedet, zedert en tot hier toe. buiten U-recht leeft blijven onthouden , voorbehoudens die rech. B 2 ten,  ten, welken hem, als Burgeren Ingczeeten van dezelve ' toekomen; XLIX. Even als de Beklaagde mede heeft gedaan door zijn hoogfle weer, gelijk aan de Regeerders zelve bekend is, binne de Stad Utrecht te bewaaren en te blijven behouden; L. Zo als dit ook aan een ieder openlijk kenbaar was, blijkens het geene daar van in verfcheidene gevallen, geëxtcert heeft, als onder anderen bij de Infïnuatie van zeekere Notarieel gepasfeerde acte van deliberatie, uit naam van een voornaam Generaal en zijne Zufter, door den Deurwaarder van het Hof ten zijnen voorn, woon-» huize gedaan, alsmede uit verfcheidene citatien, door den Deurwaarder van het quartier, ter Burger rolle aan den Beklaagde, ten zelve woonhuize en aan zijne familie ge. êxploieteerd, waar onder er ook zijn geweeft, welke door den Procureur van den Heer Hoofd-Officier op zij. j:e Lappe waren opgegeeven; - En welke exploi&en door den Deurwaarder voorts ter rolle zijn geboden, of verklaart met dit gevolg, dat daar op de Notulen tege den Beklaagden zijn afgeteekent, even als of hij niet afweezig maar zich in perzoon binne de Stad onthoudende was; waar van dan ook die Heeren, wier naamen als Scheepenen aan het hoofd van iedere gepr-efenteerde Rolle ftaan, uit de vérvolgens geëxhibeerde relatien niet onkundig zijn geweeft; En dus doende, hebben zij den Beklaagden buite form van Edicte op de exploicten, ten zijnen woonhuize en aan zijn familie gedaan , voor aan* weezig , doch geenszins als abfent, en noch veel minder als fugitief, erkent en behandelt hebben; LL  Li. Zo als uien dit ook niet gedaan heeft ten aanzien van de vordering der lasten, die hij tot hier toe, uit hoofde van de omfchrijvingen en ongelden, verfchul. digd is geweeft te betaalen. LIL De Beklaagde vertrouwt, dat hij, met het gimt voorfz : is, klaar en den rechten voldoende heeft aangetoont, dat hij binnen Utrecht een zodaanig Domieilium heeft gehad, en tot hier toe heeft behoude, dat met voor bijgaan van het zelve, en in 't civiele, en in het crimincele, tegens hem, als tegen eenen abfente of voortvluchtigen , bij Edicte niet heeft moge geprocedcert worden, en mitsdien, dat de ter Contrarie tegens hem geëntameerde ingang rechtens, en de daar opgevolgde procedures, zyn informeel, nul en van onwaarde: LUI. Zonder dat hier tegen dienen kan, dat men aan de zijde van den Heer Hoofd-Officier zich zoude willen beroepen, op het gde Art. der 34 Ruli. val Informatie prcecedente, waar bij is geftatueert. Stem inöten bi ©eïfnnuant ijem furjitijf munt/ M tt$z§ fiem mmtbtm tueröen üij contumatieenoe annotatie ban petic/ in nianfere aï§ in 't cajpittet ban btn öefauïten in be ttimimk fafien fiiec mbz LIV. Om dat, blijkens de voorgaande artikelen, aT. hier gefproke word van zodaanige Delinquanten, tegen welken, op voorgaande genome informatie, apprehenftè Corporeel is verleend; LV. En geenszins van de zodaanigen, waar tegen ctta*\t in perzoon is mlctnd, nopens welkers wijze van de. B 3 fea.  fenfie bij (te 4, 5 en 6de Artikelen jan de %6fle Rubn ie form is voorgeichreiive: L VI. En dus fpreekt het vooifz. 0 Art. van Delin- quanten, jegens een gevangen verfchilt, om dat aaar in wel „ het feit en de befchuldiging met de omftandigheden ,, van dien moeten verhaald worden, maar de con. „ clufre tot de ftraffe ten dage dienende word geno. „ men" enz. X C,I I. Hier mede nu komt over een de lee* üe van Voet over de ff. Tit. de requirendis vel. abfentib. iamnandis f. 3. (Lib: 48 Tit. 17) inhoudende „Dat ,, zo iemand van een misdaad befchuldigt en ingedaagt „ ivord bij Edicte, inde citatie de zaak zelfs, Uzonder„ lijk en bij name het delict of delicten waar over hij be„ fchuldigd word, moet uitgedrukt worden, op dat de Ge. „ daagde zig kan beraden of hij ten beffemde dage „ in perzoon wil verfchijnen, of verzoeken om van de „ perfoneele Comparitie ontflagen te worden, of om „ zig in ftaat te ftellen zijn befchuldiger te konnen te. „ genfpreken, ook omtrent den eijfch,dat de Gedaagde j, zijn zaak ex Vinculis zal hebben te defendeeren. XCIII,  C3*> X CIII. ,, En dat ie Gedaagde niet verder mag befchuldigd worden dan de misdaad in de citatie uitgedrukt, ten „ eind^ den Gedaagde, op zijn onfchuld in de hem „ ten lasten gelegde zaak betrouwende, en hij daarop „ verfchijnende, hem geen andere misdaad, dan die „ hem bewust is, ten lasten kan gelegd worden, wel. „ ke hij misleid of bedrogen zijnde, niet zoude kon„ nen gedwongen worden zig in de Gevangenis daar op „ te defendeeren." Zie hier over ook het dien conform, na onze ftijl van procedeeren, geadvifeerde bij de Holl. Cor.f. 't derde deel, Conf. 53 num. 25; XCIV. En word ook bij Bort in zijn traB. van Crim: taken Tit, 5 van ApprebcnJti, Dachvaerdinge &c mm. 49. op fundament van de voorfz. Crimineele Ordonn. Art. 53. en van het zo even gementioneerd advys opgegeven dat het gunt hier voren is gefteld, „ ter lager , Vyerfchaere gevolcht word, en aldaar ook moetgevolcht " worden , om,zo als hij opgeeft, preventie te kunnen ',' maken, en induceren, 't welk anderfints niet en fou" de kunnengefchieden , dewijl, daergeenMandamenren en zijn, als wel ten Hove, daer uyt in cas van dispute, ' buyten Acte van Citatie felfs, foude kunnen blijeken, waerover ende tot wat eynde dejelve is gefchiedt, ende daer omme foo zijn oock tot verfcheijdemaelen Citatien ,tcr .' ]acger Vijerfchaeregedaen, verklaert nul, ende van on* Vwaerif, om dat defelve niet en waeren continerende ]J caufamfeu fpeeiem deliüi, ende naementlijck oock inde ',' faecke van de Weduwe, ende Erfgenamen van Jacob Del * l mnte, Impetranten van Mandament van Purge, en de „ Excipienten, contra den Schout van Amfterdam, al„ waer d'exceptio is gerejefteert, welcke Sententie f vaa  C33) „ van den Hove bij den Hoogen Raede in Juiio 1671 is geconfirmeert: — XCV. En dat dit vereischte ten aanzien van de citatien in cas crimineel bij ons mede plaats heeft, blijkt daar uit, dat de voorfz. Ordonnantie van 1570 als eene generaale Ordonnantie in cas crimineel voor de Nederlanden niet alleen, maar bijzonder ook als een Placaat ter obfervantie voor onze Provincie, aan den Prasfident en Raaden van Utrecht is toegezonde geweest, en daarom mede in ons Piacaatboek gevonde word (Zie II Deel, fol. n5ö) en dus, daar°enze bijzondere wetten fwijgen, meeftal gevolgt word; X C VI. Zo als op het voorfz. poinét decifoir is het geadvijfeerdc bij de hier vooren aangehaalde Heil. Conf. 't derde deel, Conf. 53 num. 18, 19, so, 24, 25 en 26, en het geen gevondc word bij van der Muelen in zijne aanteeke. ningen over de Ordonnantie van *t Hoff. - Rubr. van pro. ces crimineel, artt. t en 3, J. 2 van de annotat: XCVII. Ten dien effedb, dat de Beklaagde zich veilig beroepen kan op zo veele crimineele procedures , als zedert dien tijd voor 't Gerechte der Stad Utrecht zijn ingefteit, en waar van de citatien bij Edifte zijn gedaan, dat daar bij ingevolge van het 53 Art. van de voorfz. Ordonn. het crimen, daarmede een Gedaagde be*. last was, ook altoos is uitgedrukt geweest; XCVIII. Zo als dit dan ook de discusfie uitmaakte tege de Ediftale citatie, in den jaare 1639 gedaan, in de zaake van den Heer van Duykenburg Schout der Stad Utrecht N. O. tege den perzoon van Jm Wachc telw  C 34) tekar, CanonJk van St. Marie, bcfchuldigd van Crimen lafs Majeflatis te hebben begaan; bij welke citatie hij ir.gercepe was, om tegens zeekeren, daar bij bepaalden , dage en uure te compareeren in perzoon, voor den Ed. Achtb. Gerechte der Stad Utrecht, om te aanhooren zodanigen Eisch en Conclufie als de Heer Hoofd - Officier tegens hem zoude gedenken te neemen , ter zaake van • excesfen, tegens de hooge Overheid en den Staat van het Land en anders begaan. XCIX. Over de onbegaanbaarheid van welke citatie (als wordende dezelve gefustineert niet te behelzen caufarnJpecificaiH, nee nomen delitci, nog de tijd met de plaatze van dien) te dier tijd discupfie heeft plaats gehad, zo dat daar in verfcheidene advijfen, en onder anderen ook het zo even gementioneerd advijs, bij het derde Deel van de Hall. Confult. voorkoomende, is ingenome geweest. C. Dan, in welk geval fchijnt begreepen te zijn, dat de Ci&atie, invoegen dezelve als voorfz. geëxtendeerd is geweest, in eene goede form was ingeftelt, om dat dat de Sententie bij Intendith den 10 Maart 1040 daar pp gevolgt is; (zie dezelve procedures bij Aitze, ma S Deel, fol. 6 —14. van de Quarto druk) op Jwelk geadvijfeerde in de voorfz. zaak, aan beide zijden, waar in de Rechtsgeleerden met den anderen overeenkwamen, is verftaan, dat in cas crimineel de Edictale citatien moesten behelzen het Crimen, daarmede de Gei daagde belast word, waarop de Beklaagde zich dan ook in dezen beroept: CT \  t 35 > Cl. En wat zonde de Beklaagde al' verder nis* kunnen opgeeven vau crimineele Ediftalc citatien , waar in de voorfz. orde ftriftelijk it gevolgf, ook ge duurende dien tijd, dat hij als Procureur voor het Gerecht te Utrecht heeft gepostuleert. CU. In het hier boven aangehaald geval, van J. v. r>, B. zal uit de citatien blijken, dat hij is geroepe ter Schouts rolle, om ziek te verantwoorden ter zake van ontvreemding van goederen, aan de publieke veiligbeid toe» vertrouwd; ClII. En wie heeft uil het geheugen verloore de drie laaft gevoerde en zo veel gerucht gemaakt hebbende crimineele procedures bij Edicte. uit krachte van de Ordonnantie tege de ontvoennge van jonge lieden; Bij welkers Ediétale citatie het ftijt niet alleen uitdruk-' kelijk is gemeld geweeft, maar zijn boven dien, in de twee eerfte gevallen, de bij Intendith gepronuncieerde Sententien (waar bij de Gedaagdens, zo zij te beko. men waren, zijn gecondemneert, om met den f waarde geftraft te worden, dat er de dood na volgde > aan hun mede bij Edicte en infertie in de publieke Couranten geinfinueert: Meerder acht de Beklaagde niet noorffe te avanceeren tot bewijs, dat in eene crimineele citatie bij Edicte moet uitgedrukt ftaan, het crimen, daar mede de Gedaagde belaft is, of dat, bij gebreke van dien, dezelve is informeel, nul en va» onwaarde zo wel, als alle de daar op gevolgde procedures. CIT. Laate» wij nu zien hoedanig de citatie tege C s deij  den Beklaagden is ingericht geweeft; — daar van'heeft hij een bericht bekome, dar dezelve was van den volgenden inhoudt: „ Van wep.cn* Joneheer Frediik Chrifiiaan Reynhard „ Baro<\ van Rtedi cn jfgtw, Qnvt van Athlone, Vrij„ heer van Am:rtr.gen , enz. enz. Hoofd-Offcier dezer j, Stad R. O. Eisjcher, cn in krsgtc van den appoincf, tementc van authorifatie Van den Kd. Achtb. Gerechte dezer Stad, van dato p May 1788, werd „ door mij ondergcfcbrcvc Deurwaarder van welge„ melte Heer Ho«H-Offieici, bij Ediüe geciteerd en „ verdagvaard, Adkianvs IIotvENAiR, omme op Dings„ dag den 3 Juny 1788 des voornoens ten 10 uuren „ zich in detenfie op den Huize Hazenberg te fiste„ ren, ten einde zich ia perfoon te komen verant* ■ „ woorden jegens zodanige Feiten als den lieer Eisfcher „ R. O. oordeelen zal hem te moeten opleggen, of aanzeg. ■ „ gen; met edi&ale citatie in forma." De Beklaagde zegt, dat hij den inhoud van de voorfz. tegens hem gedaane Edictale citatie alhier opgeeft volgens bekomen bericht, waarop hij vertrouwt zeer zeeker te kunnen aangaan; CV. Want legaal bewijs daar van heeft men hem geweigert, tot zo verre, dat des Beklaagdens Huisvrouw (cenigen .tijd na dat die citatie niet alleen w^s gedaan, maar zelfs na dat de tweede citatie al medegedaan was) zich aan den als Schouts Deurwaarder fungcerende Jan van der Bant heeft vervoegt, en de rcLv tien van dezelve gevraagt, met dit gevolg, dat hij die weigerde te geeven en das Beklaagdens Huisvrouw verweeze heeft naa de Pooit, daar de affixievan de.  C37) dezelve aangeflage was; hebbende de Beklaagde, ondanks alle daartoe aaagewende middelen, het bewijs I van die Citatien niet kunnen bekomen, waar toe hij cn zijne familie echter, naar orde en form van pro. cedeeren, gerechtig! waren: C VI. Maar hij heeft daar van, genoegzaam bij de» afloop tier zaaken, het voorfz. bewijs bekome, in dier voegen, dat hij tot probatie van deze zijne intentie zich veilig en zeeker daar op beroepen kan, en wel zo, dat de Heer Eisfcher, of zijne Praclifijni cn de fungeerende Deurwaarder, het zelve niet zullen durven ontkennen. CVII. Indien wij nu de voorfz citatie alverder aan het recht, de Wet en ftijl van procedeeren in crimineele zaaken komen te toetzen, zo zal men daar uit ontwaaren, dat de Beklaagde wel is geciteert bij Edtc« te ten .einde zich in perzoon te'kernen verantwoorden jegens zodanige feyten als de Heer Ey;fcher R. O. 'tordet* ien zal hem te moeten opleggen of aanzeggen; CVIII. Maar men zal daar bij niet vermeld vin.' den het feyt of de feyten, waar tege de Beklaagde zich in perzoon moest komen verantwoorden , eva min als het Crimen, daar mede men hem belaste of beJckuldigde : CIX. Want bij de citatie blootelijk te fteileh, ten einde ziek in perzoon te komen verantwoorden jegens zodan!. ce ïeytbn als de Heer Hoofd-Officier R. O. 'ooWeelèn zal hem te moeten'opleggen of aanzeggen, is piet genoeg: Sr moeft aan de Wet voldaan zijn geworde, welke-1 C 3 ge-  C38) gebiet, dat 1de crimineele citatien bij openbaare Ediéïe moeten inhouden het crimen, daar mede ie Gedaagde belaft is: CX. En mitsdien moeft er bij de citatie achter de ■woorden oordeelen zal hem te moeten opleggen en aanzeg' gen, gevol^t hebben, ter zaake de Gedaagde in perzoon heeft begaan dit of dat exces of delitl enz. met de om fchrijving van tijd cn plaats en omftandigheeden; zo als hier boven is geaHftrueert, immers niet minder als hier voren is aangetonnf, dat de citatie in de zaak tege den Heer Jan Wachtelaar behelsde. CXI. Hier te^e kan niet geallegueert worden, dat men aan de zijde van den Heer Hoofd.Officier in deezer zoude geprocedeert hebben, overeenkomftig aan het 9 art. in de 34 Rubr. van de Cofl. en Ufant. der Stad Utrecht; waar bij het procedeeren tege Delinquanten die zich fupitief gemaakt hebben, word gerenvoijeerd naa de manier van procedeeren, als in het Capittel van Deffaiilun in crimineele zaaken, bij dezelve Coftumen gezegt is, CXII. En welke manier van procedeeren gevor.de Tvordbii de 6 Rubr. van dezelve Cofl. art. 3, dus iuidende : 3jtem bit gebaen jpnbe/ (namenflijk, dat de Schout actief was geweeft, om den Delinquant te hekomen, en zulks hem gemift zijnde, blijkens het voorafgaande 2 art. gaï bfe ;§,cfioiit ben beïmouant oft niigbebigen met-. ttt cïotüen boen roenen/ om hem in porjom te co* men beranttooojben/ op 't geene bat bie J&cfiout fiem OPfeSSW, Oft aanfeggen Mt, die gehoonJ'al werden int  C39) indien hij compareert. bij die Wet niet is toegeftaan) blijkt ten klaarfte : Om dat bij het voorfz. Artikel allenlijk is geftatuC 5 eert  (42 ) eert, oat bie ^t'ilout oen feeïmgiiant offf migbabf„ gen mettec tïoc&en faï boen roepen / om gem in s, perfoon te comen beramtooojben / op 't geene bat »> ött ^efiout ijem cpïrggen of aanfrggen totït maar dit Artikel ordonneert niet, dat de Gedaagde ziek daar toe voor af zal hebben te begeeven in detentie, op den Huize van Hazenberg en, na dat hij zich alzo in» iechtenit zal gefiltccrt hebben, uit de gevangenis zich verantwoorden, op 't geen de Schout hem opleggen of aanzeggen wil; En het is juist het tegendeel, het welk bij dit Artikel is geordonneeit, namentlijk: dat de Gedaagde in perfoon zig zal komen verantwoorden, op dat, hij komende, en zig verantwoordende (daarna, en niet tc voren) de questie van zijnre apprehenfee of de [Schout Zynre verfekert wefen zal, dan niet, terftont bij die van den Ghereclite zal getertnineert worden; En daarom is het, dat de Ediétale citatien volgens onze ftijl van procedeeren in crimineele zaaken, nim« mer in deezer voegen zijn gedaan; 1 CXVI. Maar zijn dezelve gedaan, dat de Gedaagdens werden geciteert om op zeekeren gepraïfigeerden dage te compareeren in -perzoon voor den Ed. Achtb. Gerechte, en wel ter Schouts Rolle, om aan te hooren zodaanigen Eiscb en Conduite, als de Heer Hoofd-Offi. cier als dan, ten dage dienende, tegens hem zal willen doen en neemen, ter zake van enz. als mede om ter zeiver tijd te antwoorden op het verzoek tot provifioneele incarceratie, I CXVTI. Waar van de wijze en orde van proceteerèn bepaald is bij refolutie van de Vroedfchap in dato  (43) dato'dcn ii Argufti 1623 (Zie Utr. Placaatboek 3 Deel fol. 381) inhoudende, dat de procedures op de Rolle van den Officier gehouden moeten worden, volgens de nieuwe Ordonnantie van den 5 April I623. C X V111. En het is daarom tot heden toe [altijd gebruikelijk geweest, dat, ingevolge van die form, alle Ediétale citatien , om zich te verantwoorden, op die Rolle wierden gedaan, de Notulen daar van gepraifenteert ten overftaan van Heeren Scheepenen van de week, tot de Rollen gecommitteerd, — en in deAudientie openlijk wierden opgeleezen, — en (na opleezingvan dezelvcn) de Gedaagde bij zijn naam roet luider fiemme, door den Deurwaarder van den Hoofd-Officier wierd opgeroepe en, niet compareerende, daar na op de geè'ïhibeerde relatie regens hem ter Rolle default wierd verleent en afgeteekent: C XIX. Na welke form de Heer Hoofd-Officier zich in dezen had behooren gedragen te hebben, alzo het aan de Heeren Officieren van den Lande nimmer heeft vrij geftaan, en als noch niet vrii ftaat, om, in cas crimineel , eene eigendunkelijke form van procedeeren in te voeren; maar die Heeren zijn altijd verplicht geweest, de daarin aan hun voorgefchreeve orde en ftij! te moeten volgen, waar van, ten onzen refpecte, de iefpective Schouts-Rollen tot bewijzen kunnen verftrekken , zonder dat daar tegen in aanmerking kan komen , of er, tege de Gedaagdens in perzoon bij Edicte, bcvoorens apprehenfie Corporeel was ver. leend; C X X. Gelijk dit ook blijken kan uit de procedures, ter geme! •  C 44 ) gemelde Schouts Rolle gevoerd, tegen alle de hier bovengenoemde perzoonen, als tege welken evoor het entameeren van dezelven niet alleen apprehenfie cor- ' porecl was verleend, maar zij waren, zo als gezegt is, ook ten hunnen woonhuize gezocht geweest; CXXI. De Heer Hoofd-Officier zal dus (hoe men deze procedures ook gelieve te befchouwen) niet kunnen aantoonen gerechtigd of bevoegd te zijn geweest, om de Citatie bij Edicte tege den Beklaagden, als Gedaagden in perzoon, te hebben mogen doen, om ziek iti detentie op den Huize van Hazenberg te fijleeren en dus doende van de voorgefchreeve form en ftijl afte-/ gaan: CXXII. Maar zijn Hoog Ed. had den Beklaagden in perzoon moeten laaten citeeren, om tot de gerequireerde verantwoording te compareeren ter Schouts Rolle, Alwaar het de plaats was, en op geene andere, om zich te komen verantwoorden, en dus geenszins om zich bevoorens in detentie tp den Huize van Hazenberg te begeeven, alzo de voorfz. Wet dit, zo als gezegt is, niet voorfchrijft, nog beveelt, en het daarom aan den Heer Hoofd - Officier niet vrijftond aan dit Artikel, naar eigen goeddunken, eene uitlegging te geevea, welke tegen de hier vooren betoonde intentie van den Wctgeever regelrecht aanloopt, om dat alle Wetten, volgens eene gezonde Rechtsdoclrine , conform (maar niet tege) de intentie van den Wetgeever moeten verftaan en uitgelegt ■worden; en vooral in cas crimineel, daar de Wetten ■wel gcreftribgeert, maar tot iets, dat daar bij niet ver vat is, geenszins mogen geëxtendeert worden. CXXIII,  C45) CXXIII. En diensvolgens vloeit, uit dit een en anï der, van zeiven voort, dat de Heer Hoofd-Officier zich, ter zaake deezer wederrechtelijke en zo fingulier ingeftelde procedures, iets veroorlooft heeft te doen, het welk aan hem bij de voorfz. Wet niet toegelaaten is; CXXIV. Waartegen niet kan ingebracht worden, dat, nu or^trent vijfF jaaren geleeden, tegen twee Bur ■ gers op dezelve wijze bij Ediftale Citatien is geprocer deert; CXXV. Dewijl in allen gevallen alleen in aanmerking moet komen, wat er in die prscedures naar het voorfchrift van de wet had behooren gedaan te zijn, maar niet wat 'er gedaan is : CXXVI. Daarom heeft ook een ieder, der zaaken kundig, zich te dier tijd verwondert over de vreemde inrichting van die beide gedingen, gelijktijdig gevoerd, dewijl daar van geene voorbeelden bekend waren, en. in hunne gevolgen volftrekt zouden dienen, om aan de Gcdaagdens den weg tot hunne defenfietebeneemcn.door hun onkundig te houden van de faiten en aangetefgde misdaaden; CXXVII. Waar over de Pra&ifijns van den Heer Hoofd' Officier, door meer dan een van hunne vrienden , toen ook zijn onderhouden, die (als 't ware ter justificatie van die vreemde procedures) aan hunne vrienden tot elucidatie bijbrachten , dat men dezelve voorbedachtelijk alzo had ingerieht, en dat huis< middeltje, door den diestijds confuleerende Heer Ad< vocaat van den Heer Hoofd-Officier, daarop was uitge; yon-  C40 vende, oin de familien te fpaaren , en te menagce» ren van die onaangenaambeeden, welke zij anderszins door het exprimeeren van de misdaaden bij de cita. tien, zouden gehad hebben; CXXVIII. En die Heeren zullen (indien zij de waarheid wilien hulde doen) ook niet kunnen ontkennen dat zij zeiven dat aan den Beklaagden verklaart hebben: — deze zijn nu dan ook dc eenige bekende procedures, welke op die vreemde wijze zijn ingeftelt en uitgevoert; C X X 1X. Welke daarom dan onk, ten aanzien van den Beklaagden cn zo veele zijner mece Burgeren in geen gevolg kunnen getrokken worden, ten einde hun daar door te hebben mogen ontzetten van de kennisfe der hun aangeteigde misdaad, cn hun alzo bu'ten ftaat te houden, om te kunnen delibcreeren opzichtelijk hun al of niet compareeren ter verantwoording: CXXX. Het welk dies te meer tege den Heer Hoofdofficier minteert, om dat naar rechten de defenfie zodaanig favorabel word gehoude, dat men dezelve op geenerhande wijze, hoe ook genaamd, aan eenen Gedaagden vermag te beneemen, En voor al niet, tege den inhoudt van klaar fpreekende Rechten en Wetten, zo als in dezen heeft plaats gehad: 1 Invoegen dat dan hier mede , gelijk de Beklaagde vertrouwt, ten klaarden is aangetoont, dat de Heer Hoofd - Officier zich in dezen iets veroorlooft heeft,' het geen hem niet gepermitteert was. cxxxr,  C 47 ) CXXXI. Maar zo de Heer Hoofd-Officier echter in weerwil van het zelve, en tege de betoonde intentie van die Wet, zich, ter goedmaaking van deze informeels en mille procedures, op de letter van dit "Artikel zoude willen beroepen, en dus beweeren, dat de citatie be. ftaanbaar is, oin dat de Beklaagde geciteert is, ten einde zich in perzoon te komen verantwoorden, jegens zodanige Feijttn, als de Heer Eijsfrher R, O. oordeelen zal hem te moeten op leggen of aanzeggen; in dat geval dan beweert de Beklaagde zijner zijds, dat de Heer Hoofdofficier zich op dat artikel niet beroepen kan, om dat aan zijn Ed. daar tegen obfteert, de dispofitie van eene laate ■ ie en op dit poinél duidelijk en klaar voorgefchreeve Wet. • CXXXII. Waar omtrent dient, dat het qua;stieufe Artikel gevende word ia de Cofiumen, Ufantien, pdi. den ende flijl van procederen voor de Stad Utrecht en Vrijheid van dien, in dato d. 5 Julij i5s6. gedecreteert ea geordonneert bij Keizer CareT de Ve. (wettig of onwettig, daar treede men niet in) als Érffurfi en Heer van de Stad, Steden en Lande van Utrecht, die op den a5 October 1555 het gebied over de Nederlan. den heeft opgedrage en afgeflaan aan zijnen Zoon PhiIipsdelle, die zedert op den eed en hulde, bij zijne meerusrjaangheid aan denBisfchop en de Staaten van Utrecht den4October i549 gedaan, als Erffurft en Heer het gebied over de Stad, Steden en Landen van Utrecht heeft «evoert tot den Jare ,s8r den 26 Julij, wanneer bij bij Placaat van de Staaten Generaal der geünieerde Nederlanden verklaart wierd vervalle te zijn van de' • Overheid en Heerfchappije van de Nederlanden. .CXXXIlji. Deze Ph%RuV, de He, heeft' als Heer  C48) Heer van de Nederlanden, op den 9 Julij 1570, geordonneert en doen invoeren de hier voorengemelde Ordonnantie op de ftijl van procedeeren in crimineele zaaken voor de geheele Nederlanden , en fpecialijk ook voor de Provincie, Stad en Steden van Utrecht; CXXXIV. Omme welke Ordonnantie aldaar in te voeren, dezelve (zo als hier boven bereids gezegd is) toegezonde wierd aan den Prajfident en Luijden van den Rade 't Utrecht, blijkens het, bij het flot van die Ordonnantie, inhoudend bevel, aan alle Rcchtcren, Jus. ticieren, Jugen en Officieren, om dezeive te publicee. ren, te onderhouden en obferveeren in alle haare puntten en artiikeleu na hare form en inhouden ; CXXXV. Bij het LXXIII art. .van deze Ordonnantie vind men dit volgende geftatucerd : Abolerende , casferende , en annullerende insge„ lijks, ende te niette doende alle coftaijmsn, ftijlen, „ ufantien, manieren van procederen, handelen ende „ tradteren in de criminele faken, die contrarie fouden j, mogen wefen, *t gene des hier boven gefchreven „ ftaat:" Zie Utr. Plac. boek. II D. fol. 1156; CXXXVI. Waar uit blijkt, dat de voorgaande costumen en ordonnantiën, aangaande de rechtsvordering en manier van procedeeren in crimineele zaaken, niet in alles zijn verworpen, mar wel in liet geene in de voorfz. ordonnantie anders en tegen dezelve is bevolen. G X X X V11. Nu is met het hier te vooren gededuceerde beweezen, dat, ingevolge van het geordonneerde bij het 53 art. van deze Ordonnantie, de inroepingen of citatien bij  C49) bi'f openbaare Edicte, moeten inhouden dat crimen, daarmede de Gedaagde belaft is; C X X X V111. En dus, daar het voorfz. 73 Artikel an • ders en contrarie de Coftumen en Ufant. der Stad Utrecht vervat bij het 3 art. der 3 Rubr., disponeert, zo volgt daar uit, dat de Heer Hoofd - Officier zich op het laaftgemelde artikel niet beroepen kan, om dat de duidelij. ke inhoudt van het eerft gemelde Artikel tege zijn Hoog Geb. obfteert; CXXXIX. En naar welkers klaaren inhoudt de Heer Hoofd - Officier in zijne qualiteit verplicht is, zich ten ftricfte te reguleeren door het zelve punctueelijk te onderhouHen en te obferveeren, zo als men ook dien conform gcadvijfecrJ vind bij de hier bovengen. Holl. Confl. 't derde Deel, Conf. 53 num. 16,, CXL. Zonder dat hier tegen in aanmerking kan koi men, dat de voorfz. Ordonnantie terzaake van de te dier tijd plaats gehad hebbende beroertens is gemaakt, en dat dezelve in gevolge van het 5 art. van de Pacificatie v'ap Gendt, de dato d. 8 November 1576, zoude moete tegreepen worden opgefchort te zijn: CXLI. Om dat, hoe zeer het waar is, dat dit Placaat in de voorfz. trouble tijden is gemaakt, echter niet ontkent kan worden, dat PhilippUs,de II dere negen Heeren, om alle dezelve te examineeren, en daar van te rapporteeren, met authorifatie, om, jngevalle hunEds. zulks noodig oordeelden, met de teekenaaren der refpeftive ingediende confideratien te fpreeken, ter bekooming van naadere elucidatië en onderrichting ; CLXXIII. Zo als dit laafte een en andermaal, met alle de teekenaaren van de voorfz. ingeleeverde conti» deratien en befwaaren heeft plaats gehad, blijkens het Rapport, door voorn. Tien Heeren op den 18 April 1785 ter Vergadering van de Vroedfchap der Stad Utrecht uitgebracht, C L X XIV. Ten verdere gevolge, dat de Vroedfchap; conform aan het voorcngem. uitgebrachte Rapport, befloot tot het befchrijven van eene extraordinaire convocatie van alle de Leden, (ook die, welke anderszins geen Scffie hebben, of wegens hunne buite Commiffien niet gewoon zijn te compareeren) op dit volgende poiHcl: CLXXV. „ Om te delibereeren en'te refolveeren, no„ pens de pointten, vervat en voorgedragen bij het Rapport ,, van de Heeren Gecommitteerden in deezen, ter vergaade,, ring van de Vroedfchap ingediend, omtrent het Concept ,, Reglement Reformatoir door de Heeten, hunner Ed. Moo-, ,, Gecommitteerden, den 1 September des vnrkdeu Jaars ter 55 Stttats  (62) „ Staats vergaadering ingebracht. mitsgaders omtrent de le> „ jlellinge deezer Stads Regeering, het nomineeren en ver„ kiezen van Raden in de Vroedfchap, en het nomineeren ,, van Burgemeefieren en Scheepenen; als mede nopens de „ introductie van een Collegie van Gecommitteerden uit „ de Burgerij. —. CLXXVI. Op welk voorfz. poinct de Vroedfchap toen tege den 26 Maij 1785 befchreeve zijnde, heeft de Regeering zedert dien tijd in achtien Sesfien het zo verre gebracht, dat op den ar Julij 1785 wierd gearresteert en vervolgens op den 28 dito gepubliceert het provifioueel bepaald Reglement, waar naar de beftelling dezer Stads Regeering, mitsgaders de Nominatien en verkiezingen van Raaden in de Vroedfchap, Burgemeefteren en Scheepenen zouden gefchieden, waar benevens noch een gequalificeerd Collegie van Gecommitteerdens uit de Burgerij opgericht en geintroduccert zoude worden ; CLXXVII. Bij deze Publicatie zeggen Burgemeeiteren en Vroedfchap onder anderen, dat zij ,, hebben goedgedacht voorfz. Reglement te publiceeren, en aan de „ goede Burgers en Ingezetenen der 'Stad en Vrijhein te „ communiceer en, met vermaan aan alle en een iegelijk Bur„ ger en Ingezeten, (uitgezonden alleenlijk Vreemdelingen, „ Dienftboden, bedeeld wordende PerJ'oonen, en die alhier „ geen veft verblijf en wooning hebben, mitsgadets die bene- den de 18 jaaren oud zijn) omme« indien eenige gegronde „ bedenkingen op voorzeide Reglement mochte hebben, dezeU ve zijne bedenkingen, met redenen bekleed, in gefchrifte >i gefield en ondertekend, met bijvoeginge van deszelfs qua- litcit  C 63 ) „ Uteit. ouderdom en woonplaats, Henen den tijd van veer-' „ tien dagen na de Publicatie ter Seoretarije van Stads politie^ verzegeld over te brengen:, CLXXVIII. Wijders, was bij die Publicatie bepaalt, dat in dezen geene Procuratie of qudlificaHe voor, of van iemand, zoude worden geadmitteerd: C L X XIX. Waar over onder de Burgerij ongenoegen ontdaan zijnde, hebben Eurgemecfteren en Vroedfchap de voorfz. Publicatie, dies betrekkelijk, buiten effect geftelt bij Pubicatie van den 3 Auguftus 1785:- CLXXX. Doch vervolgens na het rnaaken van ee« nige verandering in het geconcipieerde Reglement voor de Regeerings - hertelling van haare Stad, (op een addres door Geconftitueerdens den 0 Auguftus 1785 geprefen. teerd) op nieuw gerefolveert, het naadere gedresfeerde Reglement, bij Publicatie gearrefteerd den 15 September 1785 en gepubliceerd den 16 dito, ter kennisfe van de Burgerij te brengen, om (zo als die Publicatie inhoud) te zijner tijd gearrefteerd, finaal gerefolveerd en in train ge • bracht te wordeu, waar toe een of meer exemplaaren, geduurende den tijd van 14 dagen, wierden voorgelegt in de zogenaamde Groene Kamer aan het Stadhuis, des morgens van 10 tot 12 en des namiddags van 3 tot 5 Euren, • Met vermaan aan alle en een iegelijk Burger en IaEezeeten, en teffens met uitzondering van Vreemdelingen enz; (zo' als de Publicatie van den 21 July dicteert) om, indien eenige gegronde bedenkingen op 't voorfz. Reglement hadden, dezelve 't zij afzonderlijk  of gevoegd met anderen, in gefchrifte gefield, en onderi teekend, binnen voorn. 14 dagen na Publicatie, terSecretarij van Scads Politie, vcrzeegeld over te brengen. CLXXXI. Zo als dit dan ook door verfcheide in. ïeeveraaren der opgegeevene befwaaren is gefchied, en zijn dezelve confideratien, op den 7 Oftober 1785, in de Vroedfchap geleezen, CLXXXII. En geftekl in handen van den Heer Eyck en Negen volgende Heeren, om dezelve te examineeien en daar van te rapporteeren; CLXXX111. Op welke rapport, den 28 October 1785 zijnde uitgebracht, de Vroedfchap begreep, dat het zelve nevens de ingeleeverde confideratien agt dagen ter Secretarij van Politie zoude voorleggen, om door de Leden van den Pvaad geëxamineert te kunnen worden : CL XXXIV. Waar na, en wel op den 4 Novene ber 1785, de Vroedfchap, bij continuatie van de ex* traordinaris befchrijving, de laatfte hand heeft gelegt tot de naadere vastftellinge van die artikelen, waar omtrent de laatfte confideratien gevallen waren; C L X X X V. Laaiende alleenlijk onbepaald den Eed voor de Leden van den Raad, om dezelve te arrefteeren, dan, wanneer een nieuw Regeerirgs-Reglement voor de Provincie zoude beraamd en gearrefteerd zijn: — CL XXXVI.  C 65) CLXXX VI. Uit dit zo kort doenlijk alhier opgegeeVene blijkt onwederfpreeklijk, dat de Burgeren in- en Opgezeetenen der Stad en Steden van het Sticht zich met hunne Reprasfentanten bevonden hebben in de termen van eene algemeens V 0 l k s . zaak ; waai in zij met den anderen, als ^ ware, in ten overeenkomst waren getreeden, dienende tot wegneeming van het plaats hebbend ongenoegen en tot redres van die poinóten, welke bij de befwaaren waren opgegeeven: CLXXX VII. En dat deze zaak (hoedanig men dezelve ook wil doen voorkomen) in zijnen aart cn natuur niet anders kan befchouwt worden, blijkt ten klaarften, als men het Staats Rapport maar inziet, en oplette, dat tot een ingrediënt van het zelve mede geallegueert Worden de volgende middelen uit de circulaire Mi.-five van Z: H. in dato d. 26 April 1734, waar bij Hoogst dezelve (na voorgaande betuiging van deszelfs leetweezen over de tegenwoordige gcfteldheid van zaaken in het Vaderland) onder anderen verklaart „ met „ genoegen te zullen zien, dat alles wat tot de Confti„ tutie van de Regeering deezer Landen eenig„ zins relatief is, met eendragc en onderlinge harmo. „ nie, zodanig mogt worden gedefinieerd, dat.alle ge„ legenheid tot verwijdering, daar uit voort fpruitendc , f, eens vooral wierile voargekoomen , ende geprevenieerd " Biet eene welmenende aanbieding tefFens van alles, „ wat in deszelfs veraoogen is, om te concurreeren „ tot de revifie en examinatie van alles, wat betreklijic j>» is tot den inwendigen Staat van de zaken der Re. s; geering dezer Landen, en tot verbeetering van den innerlijken Staat van de geheele Republiek." E CLXXXVIIL  CÖ6.) C L X X X V111. En Iet men hoedanig den aart vaii de ofgegeevene befwaaren zijn befchouwt, zal het hier vcoren geftelde des te klaarder worden; daar van word immers bij het Staats Rapport in dato d. i Sept. 1-84 gezegt: dat zommige van de befwaaren het gemeene Bondgenootfchap, andere de particuliere huishouding dë> 5, zer Provincie concerneeren; onder welke laatften die , -welke relatie heiben tot' de Regering en hef Regerings „ Reglement van den jare 1Ö74 enz: —— rTen aanzien van welke laatfte de Heeren, Hunner EJ. Mog; Gecommitteerdens, verklaaren, dat dezelve hun ,, voorgekomen zijn van de meeste aangeleeger.„ heid te wezen, en ter bewaring van de rust en gct„ de onlre binnen deze Provincie, eene prompte voor„ ziening te vereisfchen:" zeggende wijders, „ En het is om die reden , dat Gecommitteerden, die op eenige van de andere poinéten , aan UEJ. „ Mog. reeds gerapporteerd hebben,en op anderennock „ rapporteeren zullen , vermeind hebben, bij dit hun „ Rapport zich alleen tot de laaftgenoemde" (namentlijk die befwaaren welke relatie hadden tot de Regeering en het Regcerings Reglement van 1674) „ te moeten bepaalea. CLXXXIX. Uit deze voorafgaande middelen ya« het Rapport blijkt dus ten klaarfte, dat de poinften, waar omtrent het redres verzocht was, waren de zodanige , welke de Regeering en het Regeerings - Reglement (en dus de algemeene VOLKS-zaak der Provincie van Utrecht betroffen; En mits dien ook wel voornaamentlijk betroffen de Regeerings - Leeden van die Provincie , in hunne  refpeêtive' qualheiten van Reprafcntatiten in ieder Lid , VIS A VIS van ft Volk: Want ten aanzien van deze repra:fenta:ie van het hoogfie bewind, of het opperbeftier dier Provincie, (zo als de Bisfchop over het Sticht heeft uitgeoeffent,) namentlijk, dat het zelve zoude blijve heruiten bij de drie Leeden, welke alzo te zamen zouden reprajfenteeren de Staaten van die Provincie, zulks heeft geene diffkulteit of object van befwaar uitgemaakt, voor zo verre (ten aanzien van de Souverainiteit der Provincie) maar ongeprxjudicieert bleef het onafhanglijk Recht van Stad en Steden, zonder het zelve aan de voorftemmende Lede» eenigzins fubjeét tc maaken; Wanneer men nu het voorfz. Rapport leeft met het daar bij geannexeerd Concept Reglement reformatoir voor de Regeering van die Provincie, zo zal men daar bij gewettigd vinden de befwaaren, welke tegens het onwettig ingevoerd Reglement van 1674 zijn ingebracht, cn het geene bij de reintroduftie van het zelve heeft plaats gehad; En voorts zal men tot verbeetering van het een op ander zien voorgeflagen, alle de artikelen bij het voorfz. Concept Reglement reformatoir vervat, als mede ter bevordering van de eendracht, ruft en herflel van he.t vertrouwen tusfche dc Regeeringsleden, Burgers, In en Opgezeetenen van die Provincie: Wijders is het ook tot juftificatie van de opgegeevene poinéten zeer noodzaakelijk, dat men het voorfz. Rapport wat meer van nabij befchouwe, Alwaar,in de eer/ie plaats, word opgegeevede tijd en wijze hoedaanig het onwettig en geweldig Reglement van Anno 1674 is in de weereld gekome. E 2 T CXC VIII. Daarom betuigen zij al verder, dat zij, de zaaken uit>die gecombineerde oogpunten befchouwcnde, in dezen zouden trachten te handelen, met die vrijmoedig, leid, Welke Hun Ed. Mog., welke de gantjche Natie van. hun te recht verwagten mag. En aangaande de middelen van redres-aan Hun Ed Mosullen tragten te advifeeren op zodanig eene wij2e, als vo7r God en voor Menjchen, hier en hier namaak, hopen te zullen konnen verantwoorden: CXCIX. Zo nu dit laafte de waarheid behelft, waar aan men, niet vermag te twijffeien, zal het immers onbegnjpehjk moete voorkoqmen, hoe dat, zonder eenige melding van het. contrarie gevoelen der voorn, drie He» ren, Geëligeerde Raaden, zodanig eene refolutie ter Staats vergaadering heeft kunnen uitgebracht worden, waar bij die Heeren,tot verregaande lafie van zo veele waardige en kundige VaderJandfcbe Regenten, zich ten tocngefteld vinden, dat zij oP diergelijke voorfchreeve gronden het Reglement hebben .gedecriëert, „ zonder „ nochtans (naar inhoudt der voorfz. refolutie) van dit „ alles genoegzaame en convincante bewijzen te hebben ), kunnen produceeren. C C. Deeze refolutie word volftrekt raadzelachtig, als op het fenüment van de voorn, drie Heeren, bij het voorgemelde Rapport voorgedragen, gelet word, en het hoven dien noch bekend is, dat de Heer van Renesfe van Wüp, befchreeven zijnde in het Lid om in Auguftus r78< zijn advijs (ter afdoening van de overgeleeverde poincten tot redres der befwaaren, en ter invoeringe van «en beeter Provinciaal Reglement, waar naar de RegeeE 5 ring  (74) ring in deeze Provincie zoude worden beitelt en belefd) uit te brengen, dan ook in gevolge van die bèfchrijving, zijn advijs heeft uitgebracht ten deeie overeenkoomendé temde Staats Comm'JJle, en ook in verfcheidene opzichten aan de Stads Commiffie , doch ,ten aanzien van het 3 ,4,7, 26, 20 en 30 artikel van het voorgedraagen concept Reglement Reformatoir, disfentieerende van Staats en Stads Commisfien; C CI. Zo als het ook al wijders bekend is, dat een van de drie Heeren, Geëligeerdc Raaden , die in de voorfz. Staats commisfie heeft gebefoigneert, te weeten de Heer van Wolphaajsdijk, bij zijn advijs, ter vergaadering van hp.t Lid uitgebracht, zich aldus liet hoore» den 3 Julij 17 86 : „ En ik meen hier voor ( namentlijk voor de concurrentie van Z. H. om met de commisfie, en de ove„ rige Leden van Staat, bij wijze van alteratie , in „ terpretatre, ampliatie of anderzints in het ftand grijpend Reglement, zodanige verbeeteringen te maa,, ken, als gefchikt mogten zijn, om aan der Ingezete, „ neningebragtebezwaren te voldoen enz:" (waar van cve te vooren bij dat advijs gefproke was),, des te ge„ ruster te mogen, ja te moeten adviferen, daar een zo „ groot gedeelte des Volks 'er om roept en aandrkgt; daar „ Hun Ed: Mog: door het benoemen eener Commisfie ter ,, inneeming der bezwaren, 'er zich, zo 't mij toefchijnt, „ door die daad zelve toe verbonden hebben; daar 't belang ,, van de Provintie en alle derzelver Leden zulks vordert; „ ja dat ook 't waare belang van den Stadhouder en stïjm ), Deorl: Huis hier mede in Jlcmt; Ea  C 75 > En vervolgt, zijn Ed: „ want hoe men de zaak vcr^ ,, der befdwuwen-mogc-, bezwaarlijk tog, zal men kun.,i nen -ontkennen , dac juift het willekeurige , "t welk ,, meergedagte Reglement overlaat in de uitoeffening „ der nragt door 't zelve aan den Stadhouder ver- „ Ieend, mitsgaders de wijze waar op het in trouble tijden 95 's ingevoerd en geïntroduceerd den grond leggen tot eene „ tegenwerping van hatelijkheid, en onwettigheid inden „" öorfprong.die des Stadhoudcrs-gezag oplosfe fchroev *9 Ven Hellen, en in g«vaar laten om eens op dezelve-wij„ ze te worden vermindert, waar op 't eertijds vcr„ meérderd:. is.. Terwijl daar en boven het fterkfte ,-, recht door.'t Reglement aan den Stadhouder gegc „ ven, door Denzei ven, op die onbepaalde wiize tog „ nooit kan worden uitgeoefFend, zonder dat Hij zich door de uitoeflening, in verdenking en haat, en dus ,-, ook in gevaar brenge. — Het zou derhdlven , naar „ mijn. inzien, ook voor den Stadhouder, en zijn hui., „ een voordeel zijn., dat het voljlrekt willekeurige uit de „ hem toevertrouwde, magt zijnde weggenomen, dezelve „ op Hetere, wettiger en beftendiger grond/lagen gevestigd „ wierde, „ - En dit voordeel zou men ook thans nog „ kunnen verkrijgen, indien men bij gelegenheid en ter „ voldoening van de ingebrachte bezwaren , met ge„ meene en vrijwillige toeflemming, zo veel doenlijk van „ alle de belanghebbende, wel bijzonder van Z: H: bij ,, minnelijke fchikking en plechtig verdrach, indien niet „ oen nieuw Reglement arrefteerde, ten minften het als „ nog fiand grijpende Reglement, (dog van dat geen, 't ,, welk men 'er waarlijk drukkende, eu met 's Lands oude „ Regten en Privilegiën min overeenflemmende in vinden » mogt, bij interpretatie en ampliatie gezuiverd) op nieuws be- V  C 76) 5, bevestigd, en door deze van alle zijde vrijwillig toe„ gefieuide overeenkomit maakte, tot eene waare, den „ Lande nuttige en bij Regenten en Volk niet meer „ verdagte Staats Wet, van alle die tegenwerpinge be„ vrijd, die den grond tot de tegenwoordige bewegin„ gen gegeven hebben." CGIL En wat zegt^ijnEd: ai verder?,, Demagt, door u t Reglement aan den Stadhouder gegeven, is in *t „ zelve in zulke algemeene termen uitgedrukt, en zo „ onbepaald gelaten, dat zij, in alle de uitgeftrektheid, ,, welke men, naar den minften uitleg, aan de woor„ den geven kan, wordende uitgeoefFend, in bet einde alle „ Vrijheid van Hemmen, bij de Regenten, wegnemen „ zou; even daar door alle vertrouwen der Ingezetenen ,, op die Regenten uitdoven, en dus alle gronden eener „ Vrije Regeering om verre werpen. En hier van zou wederkom het gevolg zijn, dat alle achting en ontzag der hige. j, zetenen voor ds Regenten zoude verdwijnen; en de haat „ wegens alles wat kwalijk uitvallen of den Ingezetenen „ mishagen mogt , op den Stadhouder te rug kccren „ zou. — Want tog hangt de geheele politieke exiftentie „ der Regenten van de willekeur des Stadhouders af; kan „ deze zonder de minfte reden geving op gezette tij„ den, elk Regent, die Hem of zijn Raadslieden mis„ haagd , voor altoos van zijn ambt ontzetten; Is 't dan „ wel, naar den aart der menfchelijke zwakheid, die „ tog altoos dezelfde blijft, van de meeften te verwag„ ten, dat zij in 't uiten hunner gevoelens, in't geven „ hunner ftem , altoos en alleen , 'sLands welzijn, en „ niet des Stadhouders of zijner Raadslieden genoegen of „ ongenoegen, zullen in 't oog houden ? „ Zul-  C77) ;, Zullen zij zich niet veel eer, öW anderen laten „ voorfchrijven , wat zij ftemmen zullen? „ En zijn zij, zo ras zij daar toegebracht zijn, nog Re. „ genten? kan men hun dank .weten, voor 'c geen'er ,s goed gefchied ? Maar kan men hun ook wijten, 's „ geen op s* Lands nadeel of der Ingezetenen raisnoe„ gen uitloopt? - Moet dit alles niet in tegendeel al„ leen tot laft van den Stadhouder en zijne Raadslieden „ komen, als die eigenlijk alleen regeeren; wanneer zij „ eens zo ver gekomen zijn, dat zij, het mag dan open. „ lijk of in ï geheim gefchieden, den Regenten voorfchrijven kunnen wat zij willen, enz : C ClII. En om een weinig bij het voorfz. advijs ftil te ftaan, is het wel der moeite waardig het gevoelen van dien Heer alhier aantevoeren over het tweede gebrek onzer Rcgeeringsform , het welk zijn Ed: op geeft, zijns bedunkens te beilaan, daarin, „ dat hst „ Volk zedert de oprigting onzer Republiek, geenen „ anderen invloed op de zaken der Regeering of op de „ befteliing der Regenten gehad heeft, dan die geen, „ die 't zich in trouble tijden viafacti, heeft bezorgd! „ Waar uit voort gevloeid is, dat in geruste en ftil5, le tijden, het Volk, als geen aandeel hebbende aan „ 't publiek beftier, ook voor *t gemeen belang, zo »» Ian8 het niet. °P eene onmiddelijke en gevoelige „ wijze, op 't bizonder perfoneel belang werkte, onverfchillig geworden is, en de zugt voor 't gemeene „ welzijn, de liefde voor het Vaderland en Vrijheid „ die Hoofd grondzuilen, waar op alle Gemeenebes! „ ten rusten moeten, verloren zijn gegaan,- Terwijl in moeijeüjke ongelukkige of trouble tijden daar en te. » gen.  C?3) i, gen het Volk de kwade gevolgen van verkeerde be„ {Keringen, ingeflope abuifen, of wel enkel ongelukkige omftandigheden voelende, naar verbetering en ,, redres verlangende, cn zelfs geen conilitutioneel niid„ del in handen hebbende, om zich de verlangde re.dresfen te bezorgen , of ten minden den verderen „ voortgang der ingeflope abuifen te fluiten, deszelfs „ toevlucht tot dadelijkheden genomen heeft, en zich, „ viafacti, dat geen heeft bezorgd, wat het geen kans „ zag, zich op eene meer conftitutioneele wijze te be- n zorgen. Dus heeft het Volk, in Stadhouderloze „ tijden de magt van deszelfs Regenten te zwaar voe:. ' lende drukken, eenen Stadhouder doen benoemen, '„ met genoegzame magt voorzien, om de Regenten in „ teugel te houden. En daar het dus deze Stadhouder „ als deszelfs befcheriner tegen de Regenten aanzag, heeft het, althans in de eerfte ogenblikken, gedacht, \\ denzelven niet te veel magt te kunnen toevoegen. „ Dan zedert menende te ondervinden, dat de Re„ genten te veel door deze aangroeiende magt bc[\ vreesd, hunne befluiten te blindeiing, naar derzelver wenken fchikten, is het ook wederom zelfs tegen de; ze magt opgekomen . en heeft dus gezogt zijn eigen l weik te vernielen. En is het niet te vrcezen dat de„ ze gedurige omwentelingen met alle derzelver gevol„ gen zullen voord duaren. tot zo lang, dat het Volk, „ zo niet over 't pmniddelijk beftier van zaken , dat " zeker aan de grootfte zwarigheden onderhevig is, ten J minflen over de aanftclling der geencn, die dit be„ ftier in handen hebben, eenen conftitutioneelen inl vloed zal verkregen hebben, die, aan den eenen kant, „ deszelfs zugt voor 'tgemcsn belang, mitsgaders des- „ zelfs  C79) £ zelfs gevoeï van Vrijheid levendig houden, aafi den aa* „ deren kant het zelve geruft (lellen, dat het zich zulke Re „ genten zal kunnen bezorgen, op dewelke het, als op deszelfs eigen werk, vertróuwë, en die er ook waar„ lijk belang bij hebben, deszcl/s genegenheid te wiw nen cn tc houden." CCIV. Zonder in de waarde of onwaarde van dit fentiment te treeden, zal het aan een ieder onbegrijpelijk moete voorkoomen , hoe h.j, die op den 3 Juli/ 1786 alzo fchrcef en fprak, op den 7 daar aan volgende, nevens de twee andere Leeden (welker gevoelea bij het voorfz. Rapport, zo fïgnificant is voorgeftelt) fceeft kunnen concurreeren tot het uitbrengen van eene refolutie, als die van den 3 Julij 1786, hier vooren ge. gemeld; CCV. Daar, boven dit alles, de bekende fentimenten van den Vaderlandlievenden Heere van Remym.de, fwelke niet min tot een redres van de opgegeevene befwaar-poincten ftrekten) het bij na onmooglijk maakea »e gelooven, dat een dusdaanig voorfz. befluit bij het Lid der Heeren Geëligeerden kan genome zijn; CCVI. Ten ware alhier plaats zoude moete fie geeve worden voor het geen bij het zeive adviis (dat niet te veronderftellen is) met deze woorden-, ieeze word: » Moet dit alles niet in tegendeel alleen tot last * van den Stadhouder en zijne Raadslieden komen * als die eigentlijk alleen regeeren, wanneer zij eenJ l Z° VCr SekQme* 2iJ'D' d« «J, het mag dan open- x j» lijk.  C8o ) M lijk, of in het geheim gefchieden , den Regente* „ voorfchrijven kunnen wat zij willen," CCVII. Dit is ten minfte zeeker , dat de voorfz# refolutie, zo niet bij ftaaking van Hemmen echter niet anders dan bij eene zeer kleine meerderheid, moet op gemaakt zijn, C C V111, Welke C geconfiderecrt de refolutien bij de twee andere Leeden uitgebracht) niet behoorde te beletten de daarftellinge der verzochte redresfen: CCIX. Waar toe vooral van confiaeratie is de wij^ ze, waar op zich de Heeren Edelen bij haare, hier voorengemelde, Refolutie van den 4 Julij 1786 op dk poinct verklaaren; — alzo in die Refolutie geleeze word. — „ In gevolge het 7 Poinct dezer Befchrijving, in na-, „ dere deliberatie gelegt zijnde het Poinét der Ex„ tra Ords. Befchrijving van de Heeren Staaten; van ,, den 6 October 1784, omme te delibereeren en te re- folveeren op het Rapport en Concept van een Reglement „ Reformatoir , waar na de. Regeering dezer l'rovintiet „ in 't toekomende, zoude worden befteld en beleid, ter „ Vergadering van de Heeren Staaten, op den 1 Sep- tember 1784 ingebracht. „ En het zelve Rapport en Reglement Reformatoir „ geleezen en geëxamineerd, als mede gerefumeerd „ zijnde, de provifioneele Refolutie van de Ridder,, fchap, na voorgaande fpeciale en' tot hier toe ge» „ continueerde befchrijving, op den 6 October 1784 „ genomen, en daags daar aan ter Vergadering van „ de Staaten geopend, houdende (onder anderen) een „ Declaratoir, dat de Ridderfchap ten allen tijde bereid  C 8r ) f, reijd zoude zïjn, om mede te werken tot alle zoda „ nige befluiten als ter wegneeming van der Ingezetenen „ rechtmatige klagten en bezwaaren, en tot herftcl van „ ingeflopen abuizen, nodig en dienftig zouden gevon„ den worden; en fpeciaalijk ook om derzelver delibera„ tien op het Rapport en Concept Reglement rcforma„ toir, na dat het ad vis en de confideratien van Zijne „ Hoogheid daar op zouden zijn ingekomen, voort te „ zetten, en zodanig te refolveeren, als op gronden » van Recht en Billijkheid, met behoud van een ieders „ wettige Regten en Privilegiën, zoude geoordeeld „ worden te behooren. „ Nog gelefen de Refolutie van Burgemeefteren en „ Vroedfchap der Stad Utrecht van den 27 Julij 1785, „ op den 10 Auguftus daar aan volgende ter Staats-Ver„ gadering ingebragt, houdende derzelver fentiment „ over het bovengemelde poinct der Extra Ords. be„ fchrijving, en het daar bij gementioneerd Concept „ van een Reglement reformatoir. CCX. „ Hebben dc Heeren Edelen en Ridderfchap» pe, na examinatie van alle de hier evengemelde ftuk»» ken; in aanmerking ncemende de sefteidheid van zaa„ ken in deeze Provincie, dewelke niet toelaat, hnger te „ wachten na het advijs en de confideratien van Zijne Hoog. „ heid, endaar en boven niet hebbende kunnen reusfee„ ren in het benoemen eener commiflle, om met Hoogft „ denzelven daar over in conferentie te komen, als „ waar door de Heeren Edelen als nog vermeinen, dat „ dit werk op de meeft wettige wijze voortgezet, alle na„ deelige verdenkingen afgefneden,'eh de beftegelegenr" hei*l gegeeven zoude zijn geworden, tot herftel van F „ Ruji,  „ Ruft, Vrede, Eendracht, en onderlbig vertrouwen in de Provincie; eindelijk na rijpe deliberatie goedgevonden „ ter befchrijving opening te doen en te declareeren: „ Dat de Heeren Edelen , hoe zeer overtuigt, dat in ,, gevalle een nieuw Reglement op de Regeering dezer „ Provincie zoude moeten worden gemaakt, het zelve, ,, behoudens de Conftitutie, op geene andere gronden zoudt kunnen worden gebouwt, dan op die, welke in „ het hier voren gem. Rapport van i September 1784 „ gelegt zijn, nogtans zich herinnerende de wijze, op , welke dit Reglement reformatoir, al aanftonds na des*. „ zelfs publiciteit is opgenomen, cn de desapprobatie, „ die het zelve bij de klagende en bezwaarende Ingeze» „ tenen fcheen weg te draten, in zoo verre, dat het zelve voornamentlijk aan de Ridderfchap geattribuetrd, „ en, als ten voordeele van derzelver Lidt uitgedacht, voorgefteld is geworden; om alle die redenen, en ter „ affnijding van alle foupcons van eigenbelang, hoe on. s» gegrond dezelve ook mogen zijn, geprefereerd heb» „ ben, dit Concept Reglement reformatoir, tot geen „ bafis van derzelver Refolutie te neemen, maar het „ zelve bij provifie feponeerende, zig liever in het „ generaal zullen bepaalen tot die middelen, dewelke ,, ter wegneemir.g van der Ingezetenen bezwaaren, fpecialtjk met relatie tot het Reglement van den jare 1674, zullen voorkomen meeft gefchikt en noodzake« „ lijk te zijn. CCXI. „ Dan dat de Heeren Edelen, alvorens zig 1 hier omtrent nader te c-xpliceeren, en ten einde alle | verkeerde opvattingen aangaande deszelfs denkenswij* jij ze |  (§3) ze voor te komen, nodig geoordeelt hebben opentJïjk te verklaaren: „ Dat zij eene vrije Staats Regeering met een Stadhouder houden voor de ware Republicainfche Conftitutie dezer „ Landen, zo als dezelve, na afwerping van het Spaansche 3, Juk met het Goed en Bloed der Voorouders verkreegen en n gefundeerd is; cn waarvan de afwijking, in Stadhouder. „ looze tijden, gelijk de ondervinding een en andermaal „ geleerd heeft, zodanig een esfentieel gebrek in de Re„ geetings - Conftitutie dezer Republiek en Provincie „ heeft opgeleverd, dat de Natie het zelve nimmermeer op den duur heeft kunnen verdragen; CCXII. „ Dat dienvolgens gelijk alle Regenten ver» » P'igt zijn, die Conftitutie te bewaren, te maintinee,, ren, en ongekrenkt aan de Pofteriteit over te geeven, ,, ook de lliddcrfchap, ingevolge derzelver meermaals „ en bij herhaaling gedane Declaratoiren, altoos bereid „ geweeft is, en nog is, geenszints tot renverfement, „ maar tot bewaaring, beveiliging en verbetering van i, die Conftitutie, op conftitutionele gronden, mede ,, te werken. CCXIIT. „ En alzo dit falutair oogmerk niet zal kuns, nen worden bereikt, ten zij dan dat alle geireken in „ het Regeeringsbeftier (zoo veel mogelijk) herfield, alle „ inbreuken op de Nationale Vrijheid, zo in de Regeerino,, als in den Burgerjland weggenomen, en een ieder bij „ zijne Wettige Keften en Voorregten geconferveerd blijve; , verklaaren de Heeren Edelen volkomen bereid te „ zijn, om op alle mogelijke wijzen met raad en daad „ daar toe te contrihueeren. F 3 CCXIV.  (34) CCXIV. „ En het is op deze gelegde gronden, „ dat de Ridderfchap, als nu ter zake komende, van „ oordeel is , dat ingevolge der Ingezeetenen opge„ geeven bezwaaren, fpeciaalijk met Relatie tot het „ Reglement van den Jare 1674, in aanmcrkinge moe„ ten komen de drie navolgende poinéten:" 1. „ Het Redres van alle ingeflopen abuizen tegen da „ letter en meening van het zelve Reglement. 2. „ Het wegneemen van het al te willekeurig gezng, „ het welk daar hij aan den Stadhouder toege„ kend word, en door welkers dadelijke uitoef,, fening, de vrijheid van Hemmen weg geuo. „ men, en over zulks de aart onzer conftitutie ., om verre geworpen zoude worden. 3. ,, Het herftel van de Provincie in het genot van die „ Dominicale of Gcejlelijke goederen, die bij het" „ zelve Reglement aan de Provincie ontnomen „ zijn." C C X V. Waar op de Heeren Edelen toetreeden, ora op te geeven hoedaanig ten aanzien van ieder dezer drie poinéten het redres na hun Eds. gevoelen zoude kunnen worden daar geftelt, en met concurrentie van Z. H. beraamd, door het aanleggen van eene conferentie, om een conciliatoir te formeeren en binnen eenen bepaalden tijd daar van rapport te doen, ten einde vervolgens Staats gewijs daar op zodaanig te refolveeren, als ten meeflen welzijn van de Provincie in het gemeen, en van des. delfs Ingezeetenen in het bijzonder, geoordeelt zoude worden te behooren. CCXVI.  C85) CjCXVI. Voeg hier noch bij' het geen de Vroed» fchap der Stad Utrecht bij haare. ter Staats vergadering van den 10 Auguftus 1785 uitgebrachte, refolutie verklaart , namentlijk „ dat zij het voorgemelte concept Reglement Reformatoir , door de Heeren Hun Ed. „Mog. Gecommitteerden, den 1 September 1784, „ ter vergadering van Hun Ed. Mog. ingebragt, en dien conform ten zeiven dagen, en vervolgens alle „ de artikelen, bij even gemeld concept van een Regie. „ ment Reformatoir, waar na de Regering in de Pro„ vintie van Utricht in het toekomende zal worden „ beffeld en beleid, in eene rijpe overweging genoo„ men, en bevonden hebbende, dat. den Raad, fchoon „ in veele poinöen en artikelen met de Heeren Hun Ed. Mog. Gecommitteerden inflemt, echter in verj, fcheide Artikelen vermeind heeft, van de gedagten ,, en voordragt van Hun Ed. Mog. te moeten dillen» „ tiëeren , heeft ter vermeiding en voorkominge van „ aile onaangenaame discuffien, omtrend discreperende „ fentimenten in dezen, convcnabelffc en beft geoordeelt „ voorfchreve Reglement Reformatoir, zo als Jt zelve „ door meergemelte Heeren Hun Ed. Mog. Gecom„ mitteerden is voorgedragen , van Stads weege ter „ Vergadering der Heeren Staten dezer Provintie in te ,, dienen, onder zodanige alteratie, vermeerdering en „ vermindering der Artikelen, 't zij in 't geheel, 't zij „ ten deelen, als zij geoordeeld heeft overeen te ko„ men met de conftitutie van de Regeering dezer Pro. „ vintie, de Regten en Privilegiën van de Respeétive „ Leden van Staat, en de wettige regten en pisrogaOiven aan des Heeren Stadhouders waardigheid vers, knogt; mitsgaders eene praeaiabele opgaaf der redeF 3 nen  ( S6 ) „ nen en confideratien, welke de Vroedfchap geperfu» „ adeerd en gepermoveerd hebben, om gemelde alte, ratie in eenige Artikelen te proponeren" welke de Vroedfchap conform de orde , bij het Concept Regie, ment Reformatoir vervat , vervolgens in die refolutie heeft opgegeeve, en dezelve ten aanzien van "ieder Lid van Staat heeft opengelegt met opgave, hoedaanig naar Stads fentiment de Regeer ing deezer Provincie behoorde fceleid, en van haare gebreken gezuivert, en alzo aan het verzochte redres tot wegneeming van de opgegeevcne befwaaren voldaan te worden; befluitende de Vroedfchap die \ haare nitgebrachte refolutie op deezc wijze: CCXVIL „ En hier mede de redenen, dewelke de Vroedfchap gepermoveert hebben in eenige poincten en Artikelen van 't begrip der Heeren Hun Ed. Mog. Gecommitteerden afte wijken, met alle on# „ zijdige cordaatheid zijnde voorgedragen, wenfcht de „ Vroedfchap niets vuuriger, dan dat de Leeden van „ Staat, penetrerende het groot gewigt der zaaken, ', waar van , gelijk Hun Ed. Mog. Gecommitteerden bij het flot van hun rapport met veel nadruk remarqueren, het toekomend lot dezer Provintie zal afhangen , met alle welmeenende ernft en yver gepaart met alle mogelijke eenftemmigheid, het daar op zullen " toeleggen en te zamen concurreren, dat tot confer„ vatie en vermeerderinge van de ruft, Vrede, en „ bloeij en Welvaart dezer Provintie, bevordering en 1 bevestiging van de harmonie eendragt en vertrou. wen, tusfehen de Leeden der Regeeringe, ende goe„ de In-en Opgezetenen dezer Landen, eenen vaften n «  '„ en onwa".ke!baren voet beraamd worden , door het „ introduceren en Staatswijs arrefteren, van een wettig 3, Regeerings -Reglement voor deze Provintie, over„ eenkomltig de Conitituiie, Regten en Privilegiën y der Stad, Steden cn Lar.den van Utrecht; en de „ wettige Regten cn Piaerogatïven aan de waardig„ heid van den Heer Stadhouder deezer Provintie ver„ knogt, tot bereikinge vin welk heilzaam en wen* „ fchelijk oogmerk, de Vroedfchap verklaart genegen „ en bereid te zijn, zo veel in haar is, en van baar „ kan gedefidereerd worden , alles te willen contri. ,, bueeren." CCXVIII- Uit al het welke dan klaarlijk blijkt, Wat de Leeden van de Regeering (in haare quiliteit befchouwd; als uitmaakende de drie Leeden van Staat, zo wel te zamen als ieder afzonderlijk, zedert de oproeping der befwaaren en het daar op uit gebracht Staats-Rapport, zich hebben bevonden in de termen van eene algemecne Volks zaak deezer Provincie; CCXIX. En wel in dier voegen, dat de refpective Leeden van Staat, door het inroepen van de befwaaren tot wegneeming van dezelven, verftaan worden zich aan het Volk Eed en Ampts halven verbokdew te hebben. CCXX. Waar toe de Leeden van Staat en Stads Regeeringen ook voor al moeten verftaan woiden gehouden te zijn geweest, zedert dat de opgegecvene poinéten tot redres dei befwaaren, (voor zo veel het Regeeringsbeftier betrof) tusfehen hun cn het Volk Oermaten in conjetfo waren, dat zij, blijkens het hier F 4 »o*.  ( 83 ) bovengemelde Rapport, en de daar op gevolgde Refolutien, ronde'ijk verklaart heb'en, dat daar aan lehooiden voldaan te worden; en wel „ dat daar aan met ALLtK ,, spoed moefte voldaan worden; om dat het Lot van de „ Provintie, als was de rust, vreede, bloei] en welvaart, 5, daar van afhing, Zo wel als de bevordering en bevestiging „ van de harmonie, eendragt en vertrouwen tusfchen de Lee„ den der Regeeringe en de goede In- en Opgezeetenen de* „ zer Landen;" CCXXI. Invoegen dat de Burgers van de Stad en Steden deezer Provintie danr door voor al een recht van aanfpraak tot daarftelling van die verzochte rediest fen bekwamen: C C X X 11 Om dat, gelijk hier bevoorens gemeld is, bliikt, dat die herftelling op geenen anderen voet ftond te gefchieden, dan behoudens een ieders wettige Rechten, zo als het zelve buiten dien ook geen effeft koude hebben; C C X X 111. En mitsdien moefte de Stad Utrecht, even als de andere Steden, (uitgezonderd MonTfoort) herfteld en voorts bewaard blijven bij dat onafhanglijk recht, ten aanzien haareT Stads Regeering, als mede het aanflellen van Raaden, Burgemeesteren en Scheepenen, waar in zij zedert de alleroudfte tijden zich bevonden hebben. CCXX1V. Weshalve de Beklaagde, tot ziine en zijner Mede - Burgeren justificatie, ten opzichte der voorfz. door hun opgegeevene poinften tot redres der befwaaren, (voor zo verre die de Stads Receering en de Regeerings-beftelling concerneeren), verplicht is de  CSp) de volgende poincten, tot betoog van Stads en derEur geren rechten, te allegueeren ,■ hier in betraande, ' I. Dat de Regeering der Stad UTRECHT niet anders beftaat, dan in eene reprcefentatie van het Lichaam van de gemeene Gildens en Burgerij van dezelve Stad. s. Dat den Gildens en Burgerijen, onafhanglijk van den Bisfchop en van de Staaten, haare eigene Magiftraats beitelling toekomt, en ook alzo door alle tijden het zelve heeft uitgeoeffent of doen uitoeffenen. 3. Dat de Stad UTRECHT zich nimmer heeft gefubjecteert aan het geen men noemt het Souverain geZach van de Provincie, en ook niet heeft gepennkteert, dat de Staaten het zelve, buiten haare bij. zondere inwilliging, binne de Stad zouden exer. ceeren. CCXXV. Wat het eerjle poinct. betreft, zal het niet noodig zijn, alhier in een breed detail van het zelve te treeden, om dat aan een ieder onzer bekend is, hoedaanig zedert het jaar 1268 de Regeering van die Stad beftaan heeft uit Scheepenen, Raaden en Oudermannen, dat is uit de Dekenen der Gildens; C C X X VI. Als mede hoedaanig de beftelling van den Raad jaarlijks uit de Gildens moefte gefchieden, blijkens de refpective Gildebrieven; te vinden in het Utrechts Placaatboek, III D. fol. 67 91; ' CC XX VII. En de Lijften van de Regeering, zedert den jaare uca, in hetzelve Placaatboek fol. 110 en vervolgens opgegeeven: 5 CCXXVIIL  C90) CCXXVIII. Waar van men de bewijzen verder aan. gevoerd kan r.azien in de Jaarboeken van den Heer Bu»« kan, inzonderheid bij de voorreden van 't Ifte Deel, ea in het Ilde Deel pag. 2*19 en volgende; CCXXIX. Zo als dit dan ook altoos is erkent; en het op die gronden geweeft is, dat de Vroedicbap haar» Misfive over de reclame van de binnen tijds openvallende vaeatures van Raadsplaatzen, den 29December 1783 aa» Z. H. afgezonde, heeft gefiindeert, CCXXX. En dairom ook in haare naadere Mifllve, den 21 Mrart 1785 mede aan Zijne Hoogheid afgezonde ; «mtrent het voorfz. recht zich in dezer voegen op pag. 9 van die gedrukte Miffive uitdrukken: „ Nadien de Regenten deezer Stad dit Regt nimmer „ formeel aan de Heeren Stadhouders hebben opgedra-; „ gen, maar ook daar en boven, als zijnde Rcprefentanten „ der Burgery en bewaarders van derzelver Regten, altoos „ onbevoegd zijn geweejl, dit regt van Stad en Burgerij tot „ de begeeving der tusfcben tijds openvallende Raadsplaatfen „ aan de Heeren Stadhouders over te geeven. enz. En op pag. 20 vervolgt de Vroedfchap ,• „ Even min „ gaat het door, dat ü Doorl. Hoogheids praetenfie in „ deezc zoude ileunen op een allerwetiigjle en getituleer„ de Posfeffie. „ Nadien het volkoomen zeker is, dat de Regenten „ deezer Stad, dit Regt ter begeeving van tusfchen tijds „ openvallende Raadsplaatfen nimmer formeel aan de Hee„ ren Stadhouders hebben o/ergegeeven; maar ook daar „ en loven, als zijnde Reprefentanten der Burgerij en be,, waarders van dei-zeiver Regten, onder Eede zelfs zich daar „ tos  '„ toe verhouden hebbende, geenzins uit zig zelve \daar] toe ,, bevoegd zijn geweeft, zo dat aan de wettigheid van dee« „ ze posfeffie van het begin af, en altijd, een' Juftus titu. „ lus heeft ontbrooken." CCXXXI. En op pag. 25 „ Waar uit dau natuurlijk en notoir volgt » dat, alzo bij het zelve Reglement geheel niet is befchikt over de begeeving der tusfchen tijds openvallen„ de Raadsplaatfen, (gelijk wij hier vooren plenair heb* „ ben beweezen) de begeeving derzclve dus is geblee„ ven aan de Vroedfchap deezer 3tad, als Reprcefenteeren' „ de de Burgerije; CCXXXII. En op dezelve 25 en 26 pag. ,, Hier uit volgt ontegenzeggelijk, «lat , daar „ bij het Reglement van 1674 niet is bepaald , ,, wie de tusfehentijds openvallende Raadsplaatfen zoude „ vervullen, en geen tittel of jota daar van gerept „ zijnde, des wegens geen Renvoij tot voorige Refo„ lutien kan plaats hebben gehad, dies notoir hetzelve „ Regt verbleef bij die geenen, die het wettig en con„ ftitutioneel bezat, 't welk was de Magiftraat der ,, Stad Utrecht, reprcejenteererde de gemeene Gilden en ,, Burgerij: behalven dat, indien men al eens invita „ veritate zoude willen veronderftellen , dat er met „ relatie tot de tusfehentijds aanftelling van Raaden „ eenig Renvoij plaats hadde, dan zoude worden ge„ renvoijeerd na een tijd, waar in de Magiftraat als „ reprefenteerende de Burgerij de Raadsplaatfen begaf, „-namentlijk voor het jaar 1618." CCXXXIII. En verder op pag. 28. „ Daar  C pO ,, Daar, gelijk wij uit de Ordonnantie der ,, Stad Utiecht van den Jare 1584 zo even hebben aangetoond, de Magiftraat der Stad Utrecht „ wel deegeiijk begreep en erkende, dat het Regt der „ Magiftraats -beftelling was blyven refideeren in den boe. „ zem van de Gemeene Gitden, om door hen derzelver ,, Rlp. jEsentanten , te worden uttgeoeffend; hoe is het „ dan mogelijk te begrijpen enz." CCXXXIV. En op pag. 33 word gezegt: „dat het „ gunt voorfz. met het hopgftc Regt door de Burgery, deezer Stad is gereclameerd geworden, om door de Regenten, hunne Representanten , te worden uits, geö'ffend, zo als wij dan ook volgens Eede verpligt „ zijn, de Regten onzer Burgery en Ingezeetenen te be- waaren en mair.tineeren " enz. CC XXXV. Meerder hier bij te voegen zal onnoo» dig zijn, alzo uit het te vooren geallegueeide het eerfte poirct door de eigene woorden van den Raad buiten alle contradictie is gefteld; te weeten: Dat de Regeering der Stad Utrecht niet anders beftaat, dan in eene teprcefentatie van het Lichaam van de Gemeene Gildens en Burgery: C C X X X VI. En daar mede overgaande tot het Twee. de poinct, namentlijk, dat aan de Gildens en Burgerij, onafhanglijk van den Bisfchop en van de Staaten, fcaare eigene Magiftraats-beftelling toekomt, en ook alzo, door alle rijden heen, het zelve heeft uitgeoeffent of doen uitoeffenen ,• CCXXXVII. Dit alles blijkt uit de Gildebrkven ia,  C 93) in het Stads Placaatboek hier te vcoran aangehaald ea te vinden fol. 67 — 92 •" CCXXXVIII. Het welk ongeinterrumpeert geduurt heeft van den jaare iïö8, tot de groote ufurpatie onder den Blsfchop H-nirik van Beiieren, welke ten gevolg© heeft gehad de onwettige overdracht van de temporilitefc aan Keijzer Karei de Ve, in den jaare 1528. CCXXXIX. Een ieder die de gefchiedenis der Stad. Utrecht, zo uit de oudfle gedenkfchriften, als uit de dagelijkfche boeken van den Raad (voor zo verre dezel» ve zedert t jaar 14.02 noch voor harden zijn) heeft nagefpeurt, zal de waarheid van dit voorfz. gcftelde, niet met grond kunnen tegenfpreeken ; C C X L. En de bijzondere gevallen, waar in groote veranderingen hebben plaats gehad, gelijk in de jaaren 1455 en 1456) zo wel als het verkiezen en aanitellen van eenen Erfraad, in den jaare 1491 — het afftellen van dien Raad, en het weder verkiezen van eenen Raad naar ouder gewoonte in het jaar 1493, — en het invoeren van eenen Erfraad in 1584, — betoonen ten duideliikfte, dat aan de Burgerij van Utrecht haare Magiftraats be» Helling, onafhanglijk van den Bisfchop en van de Staa' ten, welke daarin niet gemoeid geweeft zijn, heeft gecompeteert; C C X LI. Zonder dat daar tege tot nadeel van die Stad dienen kan het geene, als gevolgen van de onwettige overdracht van het weereldlijk gezach, door Bisfchop Hendrik van Beij'^ren aan KeijzerKarei de Ve gedaan, de Stad overgekomen is. CCXLII.  (94) CCXLII. Om dat het niet kan wederfproke wor* den, dat de Bisfchop aan den Keijzet geene andere rech* ten heeft kunnen opdraagen, als die hij zelve bezat. C C X L111. Dat nu de Bisfchoppen het recht tot de aanftelling, verkiezing, of verandering van de Regeering niet gehad hebben,, blijkt daar uit dat zij het zelve nimmergefuftineert, gevordertof uitgeoeffenthebben, en de Regeering of Burgerij ook geenen Eel aan den Bisfchop deed, maar wel dat de Bisfchop, na zijne verkiezing in de Stad komende, voor zijne huldiging op het Raadhuis moefte bezeegelen en befweeren Stads Rech» ten, Privilegiën, oude en'welherbrachten cojlumen; alleenlijk wierd aan hem jaarlijks Eershalven , na dat Scheepenen bereids op het Raadhuis gefwooren hadden, aan hem eenen tweeden Eed door dezelven afgelegt. —— CCXLIV. Daar aan de Bisfchoppen dit voorfz: recht niet toekwam, maar alleenlijk aan de Gildens en Burgerij der Stad Utrecht toebehoorden, konde het zelve aan Keijzcr Karei nimmer wettig overgaan ,• daar ook de Burgerij zelve dit recht aan hem nooit heeft overgegeeven; zie de voorfz. Misfive van de Vroedfchap pag. 23. CCXLV. Dit recht heeft ook dies te minder aan den Keijzer kunnen overgaan, alzo bet zeeker is, dat de Stad, in dien tijd, dat dezelve onder de Dominatia van 't Huis van Ooftenrijk geweeft is, niet anders moet aangemerkt worden , dan zuchtende onder de macht van eenen Vijand en Ufurpateur, onder welken zij door eenen onwettigen Oorlog gebracht was, en dierhalve moetende gedoogen, dat haare rechten en Privilegiën ge*  C9S) gefchonden, 'verkracht en vertreeden wierden, dewijl nieinant zich tege den gewaapenden Vorft, nog zijnen Zoon Philips, durfden te verzetten; CCXLVI. Waarom dan ook de Vroedfchap (zo met betrekidng tot de Ordonnantie van den Grave van Hcogftraaten als Stadhouder van den Keijzer, de dato den 31 Odtober 1528, en de naadere Ordonnantie van den Keijzer zelfs, van den 23 Maart 1529 als met betrekking tot de Ordonnantie van den 5 Julij 1590) in laatere tijden heeft aangetoont, dat het daar bij geftatueerde toen in de wecreld was gekome met volkoomen ongenoegen 20 niet van de Regenten van dien tijd (als zijnde de creatuuren van dien Vorft) tenminfte van de Burgerij , zeggende dan eens, dat zulks was gejehiet door op' presfie van den Keijzer, en dan weer eens, ten tijde van de Spaanfche en Bourgondifche overheerfching. enz. CC XL VII. Daarom is het ook, dat in de prsmn»-< fcn van de Ordonnantie, de dato d. 13 November 1584., (waar bij een Erfraad wierd opgerecht met advijs van Jooft de Seete, Heere van Villeers en zonder daar in van de Staaten afhanglijk te zijn) geleeze word,, Alfoo die „ Keijferlijcke Majefteijt Carolus Quintus, Roichloff. „ Mem. in 't anvangen van de Temporaliteijt der Stad, „ Steden, en Lande van Utrecht gelooft en gefworen „ heeft, de voorfz. Landen, Stad en Steden te houden „ in hare Rechten, Privilegiën Vrijheden, ende oude „ herkomen; ende dat des nijet tegenflaande, fijne Maj. „ onlanch na fine ankompfl om de voirfz. Landen de „ forme van de Republicque ende Regieringe binnen ., de voirft. Stad geheel verandert ende datelijk aan hem genomen ende getogen heeft het ft ellen van de Ma-  (90 ,, giftraat die voir den jaire 1528, bij verkieftnge vm de „ gemene- Gilden der voirfchreven Stad geftelt plach te wer. „ den, volgens dervoirfchreve Stads oude Rechten endeCoftuj. men; enz. Zie Utr. Placaatb. III D. fol. 94. CC XL VIII. Gelijk de Vroedfchap dan ook bij eene Deductie in den jaare 1543, over Stads Recht en Jurisdictie, tege de Heeren van de voorftemmende Leeden ingefteld, (fpreekende van het veranderen van dc form der Regeering door Keijzer Karei bij voorgemelde Ordonnantie van 1550 gedaan) zonder bewimpeling verklaart en ook uitdrukkelijk zegt „ dat de Keizer zulks de Stad heeft geobtrudeert, na dat alvoorensdoor violente ex. actiën e medio waren getolleert, ofte gevlugt die ge enen, „ die de authoriteit en de wettelijke regeeringe van de Stad „ voorftonden, cn in derzelver plaatzen anderen zijne Crea",, tuur en gefield, die hem in alles complaceerden" voegende de Vroedfchap daar verder bij. „ Welke pretenfe Magis- traat, onwettelijk en contrarie der Stads-regten, de Stad »> opgedrongen geweeft zijn, die geene die de Ordonnantie „ der voorfz. Stad aan den Keizer hebben geprefenteert, ende „ gebeden, dat zijne beliefte zijn zoude, dezelve te accepte„ ren, approbeeren ende decreteeren." CCXLIX. Al waarom bij het oprechten van den bovengenoemden Erfraad, in de prtemisfen van dezelve Ordonnantie, te recht wierd gezegt: „ Dat aifulcx de Raat der Stad van Utrecht verftaan„ de dat zij of de gemeijne gilden defer Stad, weder gecom„ men waren, tot hare oude gerechticheijt van de Magis„ traat der voirfchreve Stad te mogen kiej'en in der forme, „ cis zij voir den Jare 1528, fhcli te doen." Zie Utr* ïlacaatb. III. D. fol. 945 Waai  (97 ) Waar uit ten klaarfte blijkt, dat het recht tot het aanftellen van Raaden gebleeve was, en ftond aan de Gemeene Gildens der Stad Utrecht en door de Magiftraat uit derzelver naam (en dus als derzelver Reprcefentanten) wierd uitgeoeffent. C C L. Zonder dat tege dit recht kan aangevoert worden het geene men ten voor leele der Heeren Staaten zoude willen allegueeren uit het 7 Art. van de Satisfactie, of hetAccoord.tusfcbe de Provincie Holland, Zeelanden Utrecht den 9 October 1577 (e) beflooten, en de Inrtructien voor den Grave van VUleers van den 11 Septenib- 1584 (ƒ), en die van den Grave vanNijeunaar, van den 10 September 1585; CC LI. Om dat ten opzichte van de voorfz. Satisfactie (wanneer het gemelde 7 Artikel wel ingezien word) daar uit niets ten voordeele van de beide voorftemmende Leeden tege de Stad kan worden opgemaakt, nadien regt ter contrarie bij het 9 Art van dat zelve Accoord met ronde woorden gezegt word. „ Sal voorts „ fijn Excell. die Stad, Steden en Landen van Utrecht, „ mitsgaders d' ingefetenen van dien , rtspectivelijk ,, mainctsneren, ende hand houden, in alle hare rechten, „ privilegiën , exemtien , vrijheden ende gewoonten die nS*j" (uien lette hier op wel) „van allen ouden „ tijden gehadt hebben, volgende den eedt henluiden hij „ fijne Majesteijt gedaan: CCLII. f» Zie Utr. Placaatb. I. D. Fol. 48. C/; Zie Utr. Placaatb. J. D. fol. 15S.  (98) CCLII. Gelijk dan ook bij het 26 Art. aan zijne Excellentie (g) wierd opgelegt die hand te houden, dat olie ■nieuwkheijden, bij hen luijden (namentlijk den Hove Provinciaal en andere Officieren) cent;arie die oude posfe.fie, ende gebruijck ingelrocht, afgedaan zullen worden ende ai- le dingen gersstitueert in den ouden en behoor. j.yken staat beltouden die Landen en de Steden haar gerechticheijden, ende privilegiën. C CL III. En met relatie tot de Commisfie van Prins Willem den I', bij dit Accoord vervat, duidelijk in het 3 Art. vermeldt word, „ dat alle die voorfz. punten ende aiticu„ len zouden onderhouden worden ter tijt toe, bij de Gene„ rale Staten volgende die Pacificatie tot Gend (NIS. deze Jiield in, zo als hier bereids gezegd is, om de Ingezeetenen van alle de Nederlanden wederom te ftellen, in het gebruik van alle oude Rechten en Privilegiën; „ gemaeckt , vergadert zijnde, anders geordineert zal zijn , blijvende altijt dezelve Pacificatie in zijn geheel: C C L I V. Zo als uit de Inftrufticn voor den Gra • me van Villeers, en voor den Grave .van Nyennaar, geenszins kan beweezen worden het geene men daar uit ten aanzien van de uitgeoeffende macht van de Staaten zou«de willen deduceeren, daar het 3 Artikel van die beitje Inftruétien, gelijk het 4 en 5 Artikel der Infftuftie •van Prins Maurits. in dato den 6 February 1590, de contrarie bewijzen opleeveren. Zie Ucr. Piacaatb. I. D, fol. 158 cn 163. C C L V. Want men . jrind zeer duidelijk , dat het be« Cl) Zie Utti Placaatb. I D. fol. 50.  (99) fcewaarcn der oude Privilegiën enz. in allen dezen het Hoofd oogmerk is, gelijk dezelve Inftructien ook flegts lij provifie zijn genoomen, en met voorbehouding der macht, om de poiniïèn ende ankuien dezelve Staaten concetneerende. ten allen tijden met gemeenen Advife en tmfent te mogen verand.ren, naar haarluyder goedduncken. CCLVI. Welk laatfte, met relatie tot het Regeerings beitel, is gefchied bij Accoord, getroffen tusfehc de Heeren Geëligeerden, Edelen, Stad en Steden den 13 February 15875 waarbij in het s Art. met ronde woorden Qt) gezegt word, de Geëligeerden en Ridderfchippen fullen hen niet bemoeijen met het ftellen van de Magiftrattn in de Stad , en Steden defes Stichis. C CL VII. En welk Accoord, laater zijnde dan alle de hier vooren gemelde Inftructien en Accoorden, diensvolgens abrogeert die geenen, welke van vroeger datum zijn, voor zoverre de beftelliug der Stads Regeering betreft. C C L VI11. En deze gevoelens zijn her, die de Beklaagde als de zi ne vermeent heeft op gronden van Stads oude rechten voor zich te hebben mogen aanneemen, als welke bij voornaame Regenten, en ook bij den Raad dezer Stad, als de hunne worden voorgedraagen bij zeekere Deductie, den 1 May 1719 aan den S adhouder overgegeeve, en bij de Deductie der Heeren Wantenaar en Oofterdyk tot betoog van Stads rechten worden opgegeeven, zo wel als bij de Misfive, door den Raad der Stad Utrecht zelve voorgeftaan en den 1» Maar: CVj) Zie Utr. Placastb. i D. fol. 189. G 2  C ïoo ) Maart r78S aan Z. TI. afgezonde, waar toe kortheids-' halven de Leezer word gerenvoijeert. C C LIX Zo dat hier tege niet doen kan, dat men in onze dagen heeft zien beweeren, als of het voorfz. Accoord aan eenigeEdelen opgedronge en door dezelven is onderteekend geworde, nochtans dezelve conventie involgende tijden, nog door de Heeren Edelen , nog door de Magijlraaten van Stad en Steden van eenige kragt ofte waarde is gehouden gewor, den, gelijk zulx, aangezien de hier voorgenoemde omftandigheeden, ook niet anders zijn konde, hebbende niet alleen de Heeren Edelen, ofte het meerder deel van de Ridderfchap in derzelver vergaadering, te Woes.ben gehoude, reeds op den 14. February 1588 open» liik verklaart, zich daar aan niet langer te willen hou* den , als haar en den Linde van Utrecht te zeer fchadeiijk, maar ook de Magijlraaten van Stad en Steden de jaarlijkfche verandering hunner Collegien op den gewoonen voet laaten continueeren tot den jaare iC>j8 toe; gelijk dezelve ook altijd geoordeelt hebben, dat geene verandering in de Jiegeeringsform der St"den konde gefch'eden zonder expies confent of approbatie van de Staaten, blijkens onder anderen de notulen van de jaaaen 1598 en 16:8.— CCLX. Om dat de infteller van het ftuk, waar bij het voorfz. gevoelen beweert word , grootelijks dwaalt; want offchoon om de opgevolgde Lychesterfe tijden (waar tege de Grave van Nyennaar zich in zijn recht trachtede te maintineeren) tutfche de Magiftraat en Edelen hooggaande gefchillen zijn ontftaan, welke bi de gefchiedfch'ijvers van dien tijd in het breede worden opgegeeven, zo blijkt daar uit wel, dat de Magiftraat van de Stad , welke door Lychejier was aaa-  ( ioi ) tangefteld, n& zijn vertrek voor de macht van den. Grave van Nyennaar, die eenige van de voorfz. Edelen geftijtt nadde, heeft mrjete fuccumbeeren; dan, men zal geene bewijzen kunnen voortbrengen, dat bij de Burgery of Raad der Stad Utrecht het verrichte van eenige naa Woerden geweekene Edelen immer voor wettig is gehoude, even min, als net vervolgens verrichte der Heeren Staaten van dien tijd, wélke na den dood van den Grave van Nyennaar, profkeerende van de jongheid van Prins Maurits, immiddels de hertelling van de Magiftraat aan zich trokken en vervolgens, in den jaare 1590, het Stadhouderfchap aan dien Prins opdroe. gen, op eene Inftructie, waar bij zij bli/kers de XXiV en XXV Artikelen, ten aanzien van de jaarlijkfcbe Magiftraats beftelling der Stad Ucrecht, meefter bleeven, ora dezelve altijd naar hun zin en wil tc doen uitvallen, en daarom ook tot eenen eerften Burgemeefter in Jen Raad hadden geftelt een Lid uit de Ridderschap: alwaarom.ne de Stad. zich zedert dien tijd onder de overheerfcliing van de toen twee voorftemmende Leeden bevindende , te vergeefs in den jiare 1595 ondernam, door het proponeeren der ■weder aanftelling van eenen Erfraad, .zich, van onder die macht ontheeve te zien; C C L XI. Zo dat zij, die in de gefchiedenisfen van die tijden kundig waren, de bij de Staaten van Utreebt genoome refolutie van den 31 Auguftus 1598 nimmer anders befchouwt hebben dan als een gevolg van die macht, waar in zich de voorftemmende Leeden, te dier tijd, tege de Stad Utrecht kwamen te maintineeren, en waartoe niet weinig deed deDominatie van Ledenberg, die op alle wijzen de Stad Utrecht heeft onG 3 der-  C 102 ) derdrukt, blijkens het geene ten dien opzichte gevonde Word in 't Magazijn van Rukken pag. 89 en 91, zulks men het aan alle die handelingen toefchrijft, dat daar uit geiprooten zouden zijn de beroeringen, ontftaan in het jaar 1616, en welk ongenoegen met geduurige veranderingen is blijven aanhouden tot het jaar 1618. CC LX II. Dat ondeitusfche Prins Maurits, in jaaren geavanceerd en in htt volle bezit van het Stadhouderfchap bevestigd zijnde, zeer gunftig heeft aangehoort de voor-: Hellingen, welke door Gecommitteerdens uit den Raad van Utrecht aan zijne Excellentie wierden gedaan en ook drcr Hun Hoog Mog. zelfs geappuieert; dat namentlijk een nieuwe voet mochte worden beraamt, naar welkers foim ende inhoudt voortaan de Magiftraat der Stad Utrecht geftelt zoude worden; zo als dan ook eindelijk cp eien 24 July 16:8 de poinéten en artikelen van dezelve zijn geftatueert en gtflooten, en daar bij onder anderen geremedieert aan de twee groote poinétm van befwaar , namentlijk „ dat onder dc Vroedjchap niemaut zoude mogen wezen van de andere Leeden van (ie Stsas, ten" zo als ook, na dien tijd, de Schout niet weder in den Raad verfchtenen is : Dienende dit dierhalve tot een contrarie betoog cm te doen z>en, dat het er wel verre af is geweeft , dat de Magiftraat der Stad Utrecht immer gect-nfenteert heeft in dc overheerfching van dc twee voorftemmende Leeden van dien tijd , maar wel, dat de Magifüaat altijd heeft blijven infteeren, om te hebben het effect van htt Accoord van den 13 Februaiy 1587: zijnde van zeer vet] aanbelang de voorreede, voor die poinéten gefield, welke, cm dat het Placaatboek niet in een ieders handen  ( ï03 ) den fs, de Beklaagde diensvolgens dan ook gcoordeelt heeft met ondienftig te zijn, tot toelichting van zaaken, alhier woordelijk te plaatzcn: dezelve word gevonde 111 het derde deel, fol. 97 , en luid als volgt. CCLXIII „ Alfoo eenigke Jaren herwaarts, teec„ ker misnoeghen is geweeft, bij üieGhemeente der Stad „ Utrecht, over de inconvenienten ende misbruijeken, „ van tijd tot tijd inghekroopen, belanghende het ftel„ len der Magiftraat van de vooifz. Stad, door dien dat „ die twee Leeden der Ed. Mogk. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, die electie ofte terkiefvight der voorfz. Ma„ giftraat aan hen getooghen ende ghenomen hidden, niet „ thegenjlaunde solemnelïN c8ntracte tusjchen die van „ de Ridderfckap ende die van de Stad Utrecht cpghe„ retht, belooft, er.de bij Refolutie derfelver twee Leeden „ ghearrefteert was, bat stlutden hen die electh „ der Magistraat der Stad Utrecht , tot gheenigen tyt souden onderwinden , waar uit ghevolcht is, dat de voorfcUeve twee Leeden, in „ 't eligeren der Magiftraat voorjz zedert denjaMt i5;3„ tot den eerften Bor'gemeefter ge/telt hebbende gehad , een „van de Riddermatige perfoonen, die onder het tweede Lit van de ghemelte Ed. Mogh. 5, Heeren Staten beschreven worden , ende „ ook Borghemeesters zynde, hare toües es 3, andere gerechticheden onder den RlDDER. schappe BEHOUDENDE waren, waar bij ghevoecltt » zijn geworden verjehsijde perfoonen, die uit jeeckere , con„ ftderatien den voorfz eerften Riddemotighen Borghemees* „ ter niet dorften teghenj'preken, en dat de voorjz Hee„ ren Staten op de eleltie van de voorfz. Magiftraat „ die voorfz. inconvenienten tot noch toe niet ghsjocht g 4 »  C io4} *. hebben te remediëren, niet teghenftaande verfcheijden pre- pofitien, vermaninghen-ende doleantien daar over ghedaan, „ kaar dat wen ter contrarie gesocht heeft die persoonen, die het voorsz. redres met „ behoorlyke middelen ende ter eehoorlyc» ken tyt ende plaatse voobstellende wa. 5, ren, te verlaten. ende voor suspect te „ houden; soo is 't dat den Raad der Stad Utrecht „ voor ooghen hebbende de rufte, vrede, ende welftant „ der vooriz. Stad van Utrecht, ende der gnemeijne inghe„ fetenen van dien , naar verfcheijden communicatien bij „ hare Ghedeputeerdens, in krachte van hare fpeciale commisfie, in date, den 11 July 1618, daar op ghe„ houden, met zijne Princelijke Excel, den Prince van „ Orangien , als Gouverneur ende Stadhouder van de 1, Stad, Steden, ende Lande 'van Utrecht, mitsgaders die Ghecommitteerdens van de Hoog Mogh. Heeren „ Staten Generaal, als mette Ed. Mog. Heeren Sta» j, ten *s Lands van Utrecht, eijndelijck (op dat alle voor'. „ der nadencken ende misvertrouwen wechghenomen Joude „ worden) goet ghevonden heeft te beramen, fiatueren, ,, ende fluijten die poinSien ende articulen, hier navolgende, ,, omme na forme ende inhout van dejelve, die Magiftraat „ der voorfz. Stad voortaan geftelt te worden" C C L XIV. En alzo kwamen om vooi fz, redenen in de wereld, de gemelde Poincte», waar bij een Vroed, fchap van veertig Raaden, tot de Regeering van voorfz. Stad, voor haat leven lang is opgericht. Rij welk recht de Vroedfchap bewaard is gebleeve, tot den jaare 1674, en wel zodaanig, dat de Staaten (of fel anders gezegd de voorftemmende Leeden) zich, in» se*  C ** ) gevolge het voorfz. Accoord, met de aanftelling van dezelven niet gemoeit hebben; En in den jaare 1651, uitwijzens de Vroedfchaps Refo» luuen van den 20, 21,13, 24 en 25 May 1651, dit recht aan de Vroedfchap wierd toegekent en overgelaate, zonder eenig verzoek daar toe aan de Staaten gedaan te hebben. CCLXV. Want offchoon de Heeren Geëligeerden, in May van den jaare 1651, onderftonden, om den Heer Dirk de Goijer (die in plaatze van den Heer Nypoort tot Vroedfchap bij den Raad der Stad Utrecht was gtëligeert) te willen weeren, waar bij zich de Heeren Edelen en Ridderfchappe voegden, en wel om over die zaak met de Stad in conferentie te koomen; Zo is daarop bij de Stad ge eifcht, dat Heeren Gec* ligeerden en Edelen fchrifteiijke opening zouden hebben te doen van hun Eds. refpcétive qualificatien en recht, uit krachte van welke dezelve vcrmeinden bevoegd te zijn tot het vorderen van zodaanige confcrentien, waar mede die «aak (alzo bij de voorftemmende Leeden daar aan niet konde voldaan worden) affprong, blijkens de Staats Notulen van den 29 May, 3 Juny en 30 July van den jaare 1651. C C L X VI. Dat de twee voorftemmende Leeden vervolgens wel hebben onderftaan, om eerst aan de Stad Wyck , en vervolgens ook aan de Stad Amersfoort, te bc twisten het recht van hunne Magiftraats-bettelling, en het admitteeren van hunne Gecommitteerdens ter Staats Vergaadering. ' . C CLXVII. Waarover met de beide voorftemmende G 5 Lee-  ( io6 ) leeden, mitsgaders Stad en Steden, tot mamtien van de rechten üer Steden discusfie zijnde ontftaan, hebbende vooiflemmende Leeden zich al mede buiten ftaat bevonden, om van hun voorgegtevcn recht mat de Steden oopening en bewijs te proiuceeren, met dit gevolg dat de Steden dan ook bij hun recht, onafhangüjk van de Staaten, tot het ftellen hunner Magiftraaten zijn bewaard ge biceven, en de Gecommitteerden, van de Stad Amersfoort en Wyck bij hunne Setfie, za ter Staats Vergaadering als van Gedeputeerdens, naar ouder gewoonte zijn gecontinueert; blijkens de refpee» «ive aflens daar van, in datis d. 5 en 6 February 3652 docr de Stad Utrecht, en van de Steden Amen. foort en Wyck ter Staats Vergaadering van gemelde 6 February 1653, uitgebraefct, nopens welk een en ander men zich in dezen beroept op de Sfitds en Staats Notiiien, loopende van den 15 October 1651, tot den 6 February 1652. CCLXVIII. Zo als dan ook zedert dien tijd het Voorfz. recht Van Stad en Steden bij de voorfkmmende Leeden in geene discusfie is getrokke, waar uit van zelve blijkt dat het Regeerings - beftel door Stad en Steden, onafhanghjk van de Staaten, weder aan zich wierd gehoome, en vervolgens alzo is uitpe-otfft nt, toen in den jaare 1703 de form van de Regeering der Stad Utrecht wierd geftelt cp den voet, als bij de Rcfolutien van den 20, 22, 23, 24 en 25 May iö;i voorkomt, CCLXIX. Zonder dat nochtans de Staaten, onder de Regeering ten tijde der Stadhouders, zedert den jaare ïSi8, daar mede zijn gemoeid geweest. CCLXX,  C »7 ) C C L X X. Waarom men het dan , zedert den jaare 1674, gehouden heeft voor een merkelijk befvvaar en indracbt op de rechten van Stad en Steden, dat, bij het toen ingev erde Reglement van de Regeerïng voor de Provincie, daar ingevlochten zijn zodaanige Artikelen, welke betrekking hadden tot het Regeerings-beftel van Stad en S'.eden, even of dit tot het beleid en form van de Provinciaale Regeering be* hoorde: CCLXXI. Om het welk als nu te redresfeeren, cn Stad en Steden weder te brengen tot die rechten (welke zij, zo als gezegd is, voor de groote Ufurpatie van Keizer Carel de Ve en zijnen Zoon Philips bezaten , cn waar toe zij met de refpeétive Bondgenooten, eerft de Pacificatie van Gendt, en vervolgens in den jaare 1579 de Unie binnen Utrecht, hebben aangegaan) gedient hebben zo veele poinéten, als door de Burgers van Utrecht, na oproeping der befwaaren, zijn overge» leevert geworden; C CL XXII. En daar onder ook fpeciaalijk, om tege de voorftemmende Leeden bewaard tc blijven bij het effta van het Accoord van den 13 February 1587, blijkens de Refolutie van de Vroedfchap, den 28 Juny 1784 genoome, inhoudende de Inftruétie, naar welker voorfchrift de Stads Gecommitteerdens in de Commisfie met de Negen Heeren, Hunner Ed. Mog. Gecommitts., in de zaake der befwaaren zouden befoigneeren ten fine van Rapport, als waar bij uitdrukkelijk geleeze word „ zonder dat echter de Vroedfchap door deze autho„ rifatie wil verftaan worden, eenige alteratie te maa„ken, of prejudicie toe te brengen, aan de conventie „ UK-  C 108 ) » tusfchen de drie Leeden van Staat den 13 February » 15S7 gemaakt, houdende dfzelve in zyne voj> t, le kragt i N WAARDE, zonder DAAti VAN te „ willen afgaan." Kij CCLXXIII, Want of wel de Heeren Gecommitteerdens uit de voor *emmende Leeden bij de befoignes over de befwaaren hebben blijven fustineeren, dat, betreffende het poinct van aandeel der Burgerij tot de nomi. natiën tot nieuw aan te Jlellene Raaden in de Vroedjchap, het zelve bij het Staats Rapport zoude warden ingevlecht, zo blijkt nochtans, dat Siads Gecommitteerdens zich daar tegens hebben verklaart als geen ingrediënt va» de Provinciale Regeeringsform uitmaakende , maar als Do* mejlicq aan de Vroedfcnap behoorde gelaate te worden; — Het is ook al verder op die gronden geweest, dat, aangaande het voorfchr. poinft, der vervulling van een Raadsplaatze in de Vroedfchap van die Stad in cas van vacature Stads Gecommitteerdens in de voorfz. befoignes lïeik hebben aangedrongen „ dat daar de Stad. ter oc„ cafie van *t begeeven der tusfehen tijds openvallende „ Raadsplaatfen in de Vroedfchap, na een nauwkeurig „ onderzoek der zake bevonden bad, dat het Recht ter „ begeving van openvallende Raadsplaatfen resideerd „ in den boezim der geheele Burgery, en door de „ Vroedfchap, als derzelver Representanten, uit der„ zeiver naam, moet worden uitgeoefend. En dat die uit„ otffenirg door de Vroedfchap aan niemand anders ,, kan of mag overgegeve worden, zonder bewilli„ ging van db. Burgery, dierbalven wegens de Com,, misfie zoude worden geadvifeert. „ Dat, O') Zie bet Zevende Iets voor Utrechts Burgery, bladz. sn «O sia.  C i°9 ) Dat, wanneer een Lid van de Vroedfchip der Stad ,. mogte komen te overlijden, of andersints zijne Raadsplaat. ,, fe mogte komen te verlaten, de Vroedjchap, uit een voor„ a/gaande nominatie . eenen anderen Raad zal eligeren, waar bij Hun Eds noch had len gevoegt:. En aan den Stadhouder dezer Provintie ter approbatie ,, prefenteren; zullende m cas van improbatie, redenen daar „ van worden gegeven, over welkers gegrondheid of ongegrond,, heid de Vroedfchap zaljugeren. ! „ Alzo zulks, gelijk gezegd is, ten opzigte van het „ eerfte Lid, alzo was geproponeerd —enz. CCLXXIV. Wüders zeggen de Heeren, Stadsge* coramitteerdens „ Dog daar het de ondergetekende voor» ,, kwam, dat de Burgerij, dit recht van eligeren, van een „ Raad kunnende doen uitoeffenen' door een ander in „ haare plaatfe, gelijk zulks thands door de Vroedfchap „ gefchied,zij dat ook, in dien zy daar in toestemd, kon laaten uitoeffenen door een ander, door den Stad„ houder; hebben zij 't voorgeftelde bil' het Concept Res, glement Reformatoir wel willen adurtteeren als »en „ alternatief, in afwagting of zulks aan haare Prin» „ cipaalen zoude kunnen behaagen, '* Kunnende dit alles blijken uit de ouvertures, door Stads Gecommitteerdens wsie-s die befoignes, gedaan en te vinden in de Vroedfchaps notulen van den 13 September 1784: (*) CCLXXVJ f.t) Een ieder kan deze aangehaalde paslage vinden in het gedrukte boekje ten titul voerende. „ Het verhandelde cn daar toe Ie(ioormdt jlukkin oyer de derde en vierde Hoofdfiukken, als midi ovtf een gedeelte ven het yyfde Hoofdftuk i» poin&tn van Uvfpsereih 4P blads. sia en ajf.  CCLXXV. Doch waar op het behaagen van haare Frincipaalen (namentlijk van de Burgerij, in welker boezim dit recht is Uijve rejideeren) ter afdoening van de befwaaren niet is gevraagd, en is dezelve Burgerij mits dien gebleeve bij dat recht, het welk, zo als hier boven vertoond is, haai daar in van dc aller oudfle tijden toekomt. C CL XX VL En hier mede hetvoorz tweede poinct, 20 kort doenlijk , geadftrueerd en het recht van de Burgerij dienaangaande gedemonftreer J zijnde, ftaat het derde poinct nu gededuceert te worden; namentlijk: Dat de Stad Utrecht zich nimmer heeft onderwor„ pen aan het geene men noemt, het fouverain gezach van de Provincie, en, ingevolge van dien, ook niet ,, toegeftaan heeft , dat de Staaten het zelve, buiten „ haare bijzondere inwilliging, binne de Stad zouden ,, excerceeren." CCLXXVII. Het is niet van heden of gifteren, maar van voor langen tijd , dat de Raad der Stad Utrecht, tege de discrepeerendé gevoelens der Heeren van de voorftemmende Leeden, heeft geinhasreert, en ook nadruklijk beweert,, Dat, alhoewel de fouverainiteit, of „ de Hoogheid, van de Provintie van Utrecht, is bij ,? de drie Staaten van den Lande van Utrecht, dezelve „ evenwel zodaanig is gelimiteert en geconditioneert, ,, dat de abfolute Regeering vm de Stad van Utrecht, en derzelver Burgeren en~Ingefettnen, is bij de Magiftraat „ derzelver Stad." blijkens Vroedfchaps Refolutie van den 4 February 1645, d\ 3 December 1721 en van den 13 Ju'y 1739. CCLXXVIII,  C «r ) CCLXXVIII. Op gronden, dat onder de Bi*. fchoppelijke Regeering geene de minfte blijk voor banden is van eenig hooger resfort van ju icatuur over d» Stad, of dat zij het zelve hebben geëxerceert, zoal» die geenen, welke zodaanige rechten aan den Bisfchop poogen toe te kennen, tot heden ook niet in Haat geweeft zijn het zelve te bewijzen ; CC LX XIX. Maar het tegendeel confteert, als men nagaat alle de eminente Rechten, bijzonder met relatie tot het judicieele der Stad, in de tijden der Bisfchoppen uitgeoefFend; — als daar is: r. Dat de Stad Utrecht de leghlative macht gehad en haare wetten met poenale Janüien geftaaft heeft. 2. Dat de lijfftraffelijke rechtsoeffening, zonder hooger beroep, is geëxerceert. $. Het verleenen van Pardon der doodftraffen. 4- De zelfsverdeediging en voorzorg tot de dtfenfis. van de Stad. Waar bij noch gevoegt moet worden, 5- Het opleggen, vermeerderen of verminderen van fmpofitien of Excijnfen. 6. Het voeren van Oorlog en het inaaken van Vrede. 7. En het recht van de Munt. Dit alles zal moeten dienen tot bewijs, dat de Stad Utrecht zo over haare Burgers en Ingezeetenen, als anderszins, eene zodaanige macht geoeffent heeft, welk? alleenlijk eenen Souverain kan toe gekent worden: QCLXXX. En wel heeft de Stad dezelve uitge- oef-  oeffent zender dat ooit zal kunnen aangetoont worden , dat eenige dier Jura Majeftatica door de Ecclefien, of Edelen, over de Stad, — of door den Raad, dependenter van de Ecclefïen en Ridderfchap, over de Stad geoeffent zijn; CC LXX XI. Integendeel is het bekend, dat de Raad der Stad in laatere tijden , en ook met betrekking tot de tijden der Bisfchoppen, heeft beweert, dat de Capittelen en Ridderfchappe geen het minfte gezach, authoriteit of jurisdictie over de Stad gehadt hebben; en dit is ook zelfs door de Heeren Staaten duidelijk geavoueert; CCLXXXII. Men vind ook in zeekere acte van confent en protest van den Raad, in dato d. 6 May 358c, „ Dat de Regeerders dezer Stad niet en verftaan, dat „ de Staten eenige Jurisdictie binnen deze Stad of Stads „ Vryheid competeert, en dat de Stad daarinne zal bli\„ ven in haar geheel, en onverkort hare Gerechtigheden. m CCLXXXIII. Wijders liet de Raad dezer Stad in zeekere Misfive aan den Raad van Staaten, in dato d. 19 January 1587. O. S. (te vinden bij Bor in zijn Nederlandfche Oorlogen 2. D. 22 B. p. 869') zich dus uit, dat „ onfe particuliere Staten over ons geen macht „ van hun geven konnen, fonder onfe bewilliging, dewyle „ wij van defelve het voorneemfte fondamentael litmaat fijn, „ en fij anders in onfe Stad ntit autoriteit, Jurisdictie, „ noch gebied gehad hebben enz. CC LXX XIV. En in eene Misfive aan de Staaten  C«3 3 Generaal van den 16 January ï$S7 (hij Bor II. D. 22 B. p. 890. te vinden) „ So willen wij Uwer E. noch wiiders . „ openbaren, dat wij gene noch generale noch particw ,, liere Staten erkennen, die in onze Stad over fulke en „ diergelijke faken" (namentlijk die de Jurisdictie concerneren) ,, fonder onfeit confente fich te bemoeijen hebben, ,, want nemmirmeer fal bevonden worden, dat ook Cano„ niken of Edelen van defe Provintie» binnen de Stad ,, Utrecht gebied of Jurisdictie gehad hebben. CC LXX XV. Offchoon ook. ten aanzien van deze Misfives, rtflectien zouden kunnen gemaakt worden, tot de geleegenheid der tijden, waar in dezelve gefchreeVen zijn ,'zo is het doch zeeker, dat (zo lange niet ter contrarie kan worden aangetoont, dat aan de Heeren Staaten voor die tijden, waar op dezelve gefchreeven zijn, de Jurisdictie binne de Stad gecompeteert heeft) die Misfives tot ontegenzeggelijke bewijzen zullen moeten verftrekken, dat de S'ad van haare abfolute macht, in dezen niet heeft afgezien. CCLXXXVI. Het welk noch te meer buiten alle bedenkelijkheid geftelt word, wanneer men confidereert bet aveu van de Heeren Staaten zeiven, de dato den 14 Novemb. i;82, gelijk het zelve te vinden is in hetvierde Register van de befchrijving der Staaten 'sLands van Utrecht, beginnende den 23 January 1531. CCLXXXVI I. Als waar uit blykt, dat bij de Hee. ren Staaten is gerefolveert, den Scholtus van het Regiment 'van den Heer van Nyenroden, ter zaake van onbehoorlijke vexatien, aan de Ingezeetenen ten platten Lande gedaan, te doen apprehendeeren, „ en dewijl 5» *%,  C"4 ) „ zij " (dit zijn de eige woorden der Refolutie) „ geen „ Jurisdictie hebben om 'f zelve in deze Stad te doen, dat „ die Burgermee/ter Fi ey aan die van dek Gerechte alhier ,, mits hen lieden 't gee e \-oo>fchreevcn i< remo flreerende) „ verzoeken zal. dat zij lieden denzelven Scl'oltus willen „ doen apprehefiderèn, omme, na ingenomen informatie, te„ gens denzelve geprocedeert te Wurden : C C !. X X X V111. En om die reden is 't dan ook, dat de Inftruébie van den Hove bij de Heeren Staaten van den Lande zelve geco. füereert is te zijn ftrittce interpre* at ionis, ani'gc/ien nun Ed. Moa., bij Refolutie van den 19 Jahiiary j6*2, hebben gelieven te declarecren, „ der?elver meeninge nooit gewee;t te zyn, en alsnog niet te j, zijn, dat die van den Hove zoude toègèjlaari zijn de Ju* dicatuur van alle zaken, uitgezonden die geenen, die in ,, de Ordonnantiën van den Hove fpecialiik zijn .gtè'xcipï„ eerd, maar Wil ter contrarie, dit zij léjden haar flriüe' ,, lijk zullen houden binnen de limit en van de vourfz. Ordoii„ nantie en ampliatie , daar op bij ons gemaakt en geerden„ neert." CC LX XXIX. Zulks daar uit ook notoir is, dat alle zodaanige fuperietire Jurisdictie, die Hun Ed. Mog.' uit hoofde van het Hof Provinciaal (uif naam van de Sraaten ook over de Stad Uerc ebt reent fpreekende) over de Stad willen afleiden, niet anders kunnen teritaan worden , ais voortgekomen te zi'n uit den afftand van de S'-id aan de Staaten, als mede ihftellers van die Infhuéth'; en dus alleen binnen de limiten van de voorfz. O.donnantie en ampliatie' verftaan moeten worden zev< daaiiig bepaald te zijn, dat d e van den Hove dezelve op geene wijze tege de Sud vermogen te ëxcedêefër): cexq.  ( ) C CXC. Het welk dc Stad in zo veele bijzondere gevallen daailijk betoont heett als zii zich tekens het te buiten gaan van het Hof wegens hunne gelimiteerde Jurisdictie hebben verzet; Gelijk blijken kan, dat de Stad in den jaare T630, in het begin der maand January, heeft doen apprehèndeeren en op den huize van Hazenberg in gevangenis ftellen den lubftituut Procureur Genetaal Ruysch en den Pander Crook, ter z^ke zij PieterGeelkerken door last van *t Hof binne de Stad geapprehendeert hadden zonder te obferveeren de orde, daar toe ftaande, welKe zaak daarom ook bij Jt Hof gebecterd is; . CCXCI. Even als men vini, dat de Procureur Generaal de Weede, in fanuary van 't jaar 1638 is geapprehc-ndeerr, ter zaake van een aa". den Hove gepraefeiteerd Request ; dat hij haJ getracht te doen infinueeren aan Burgerae ?fteren en Scheepenen, houdende A ipoinête iient van Citatie in per/oon, jegens Burgerneeftsren en Scheepenen der Stad Utrecht: Welxe zaak op vocrfla'gcn van Heeren Gedepu» teerden tot genoegen en f?.ti?f .cTe van he: G'recht is afgedaan op den 22 February 1633, waar op voornoemde Procureur Generaal gerelaxeert wierd: CCXCn. Zo als de Vroedfdnp al verder (verftaande Hat Steven Claesz een Tngczecten der Stad Utrecht te St. MaartensJyk in apprehenfie wis genome, geflaote en geklüift^rd, op den huize van Hazenberg was overgebracht; uit hoofde van deze bijzondere tnfraéFe van Stads recht hëeft geórdonneer't, dat dezelve StevenClaesz. ïianftonds, en de fa&o uit dc gevangenis zoude worden H 2 ent-  ( «6 ) or^flagen, en dat de Procureur Generaal van Wezel, e« de onder Procureur Generaal Woudenberg met de twee? Eodens en een Dienaar van 't Hof, weike men vernomen had dat de apprchenfie gedaan hadden., aanilonds in behoorlijke verzeekering zouden genomen worden; CCXCIII. Zo als de onder Procureur Generaal Woudenberg noch dien zelvcn dag van het neemen der voorfz. refolutie, namentlijk den u September 1678, uit zijn buis is gehaald, en in verzeekering gebracht op den Huize Hazenberg. Welke 'zaak vervolgens ook ten genoegen van de Stad Utrecht is afgeioope: CCXCIV. En zo heeft de Stad ook bijzonder haar recht, om in het Crimineele bij Arrest te wijzen tegens het Hof, zonder daar van Appel toe te laacen, gemaintineert in de zaak van Sara Maria Furguet, moeder van Johan van Marken, toen de Deurwaerder van 't Hof. die 't Request in cas d'Appel aan 't Gerecht meende te infinuceren, wierd achter af gclsid, en na deliberatie hem in het Gerecht doen binne komen, wordende die Requeste in zijne prasfentie gefcheurt en aan hem bevolen geene zodaanige cxploicten meer te doen, op prune, dat men hem uit de Stad zoude doen vertrekken. CCXCV. Daar vervolgens bij Publicatie van Burgemeefteren en Vroedfchap aan allen en een ieder Burger of Inwooner dezer Stad en Vrijheid van dien, wierd gewaarfchouwt en genotificeert (het zij dat dezelve fuppoosten van welgemelden Hove waren of niet) in de voorfz. zaake. of 't geene daar aan dependeerde, geene aften te rruaken, ofte op eenige wijze baat daar  C "7) daar mede te bemoeienofte haar perzoon, ofte haar na ara daar in te laaten gebruiken, zonder confent en ordre van de Vroedfchap, op pcene van te moeten vertrekken uit de Stad en Vrijheid van dien, of anderszins aibitralijk geftraft of gccorrigeert te worden als infr^fteurs der Stads priviicgien cn jurisdictie. Blijkende van dit alles bij het genotuleerde van den Ruad en het Gerecht der Stad Utrecht van den 21 cn 22 Augustus 1644. CCXCVI. Zo als (ter zaake van de appreheniie van Gojen Baftiaans van Dord, een inwooner der Stad Utrecht) Go/en Gerrits en Pieter Jacobs, fuppoosten van den Hove, in January 1638, gelijk ook de diender van denzelven Hove j. Maas, bij het Gerecht zijn gecorrigeert, en te water en te brood gezet. CCXCVII. Men zoude ook hier bij nöch kunnen voegen de gevallen, welke, in de jaaren 1636 err 1637, plaatsgehad hebben, waarin de Stad haar recht tege die van den Hove mede krachtdaadig heeft gemaintineert blijkens het geene daar van bij Matthceus kan gevonde worden, zo niet het boven aangehaald© tot betoog van Stads recht genoegzaam ware, om daar uit al verder te bewijzen, dat aan de Staaten geene Jurisdictie binne de Stad Utrecht of Stads vrijheid competeert, en ook door het Hof, op hun last, niet anders of verder kunnen doen uitoeffenen. dan alleen in die zaaken weike met confent van, de Stad bij de Ordonnantie en ampliatie bepaald zijnj CCXCVIII. Zo dat in het geene, waar in de Stad van haare rechten niet heeft afgedaan , de refpeclive Leeden van die Provincie verbonden zijn de H 3 Stad  ( taB ) Stad, als een mede-Lid van Staat, daar bij te bewaart-;, et? tc maiminèeren-, zonder iets het minfte op Stads lech'.en te mogen cmameercn , dewijl dit rust op de gronden van de Unie en den Eed, die alle de Staats Leeden, voor bur.-ne.. Stifie ter vergaadering, getou. den zijn pirafteeren. CCXCIX. Waarom men dan ook bij zeekere Deductie der Heeren Edelen, van den jaare 1758, voorgeiïeld vind , dat al mede rfliJ en. onwettig moefte worden aangemerkt eenige dispofitie en befcrukhing der overige Leeden over de bijzondere Privilegiën en Voorrechten van eenig Lid buite zijne concurrentie; Hellende ten dien opzichte in zeei figniÊÓmté termen: „ Dat de drie Leden van Staat in hunne Origine befchouwd zijn, op geenerhande wijze van malkanderen dependent „ zijr,'de ', en dat zij lij een vergadert, als reprejhiteerer.de „ de onderfchoide Staten dezer Provintie, wel te zaaien „ oefenen het hoog gezag en de Souvcrainiteit oier dezelve , „ dog det geen dnzelve kan begrepen worden aan de overige'Leden (NB.) buiten concurrentie en uitdrukkelijk „ ke tceftenminge afgeftam te'hebben de dispofitie en be. „JcMHinge over de bjondere privilegiën en voorregten, waar door het zelve, en de Staat, dien hit representeert, van de andere Leden en Staaten onderjeheiden is. om welke „ reden ook, (NH.) volgens de' regeeringsform dezer Provin* ,, cie, geene rej'olutien, welke tot bezwaar firekken van de „ rejpciïive Leden, magen genomen worden, bultende een: a> parige toeftemminge der drie Leden. CCC, En het was op deze gronden, dat de Stad, jn dc cpereufe gefchiilen met de twee voorftemmende Lee?  C in ) Leeden, in den jaare 1645, ontftaan, geweigcrt heeft over te neemen de poinéten en artikelen, bi] Z H. Fiedrik. Hendrik- als Sia inouder beraamj; rot provifionede accommodatie van de opgereeaene differenten, bij welker eerfte poir.ct geftelt was: .- „ Pat de Stad Utrecht, ofte dc Regeerders der. „ zeiver, geenen anderen Souver dn over de Provincie en „ ei kennen, als de Heeren Staten _ van dezelve Provin' „ cie: Doen dat niet te min die van 'e Stad recht i-.eb. bui en bevoegd zijn, «m Ordonnantiën en Placaaten „ te maken en te emaneeren, ook te doen onderhou» ■ i, den, en dat in zaken, pnvativelijk fpgéterende tot de _„ politie, en over deizelver Stal en ha'e vrijheid." En welxe poinéten door Z H. aan de Vroedfchap bij Misfive waren toegezoi den: doch op weike Misfive de Vroedfchap Jjij reie-riptic dc vco.f'.. befaamde poinften heeft te rug gezonde met verklaaring, dat zij, Eeds en An.ptshalven gehouden zijnde de Statls Rechten en Gerecht igheeden voor te ftaan , niet konden noch vermochten dezelve poinéten aan te neemen. CCCI. Daar nu deze zaak (betreffende, zo als gezegt is, het gezach binne de Stad; in het begin van 't volgende jaar 1646, tusfche de Geëligecrdens en -Ridderfchap ter eenie, en de Stad ter andere zijde1, weder verieevendigt wierd, en zijne Hoogheid, die ietooht had de meeste gencegenheid voor de. eenre parthij te hebben, met Advijs van .eenige Gecommitteerdens uit H. H. Mog dat werü wildé dccideeren, heeft de Heer \ah der Jloolk van wegens de Stad, zich daar tege geopponeert, zeggende, dat zich de Stad niet hadde gefubrriitteertj H 4 CCCII.  ( rzo ) GCCII. En alzo de twee eerfte Leeden haar over de gedaane onkosten in dezelve disputen hadden laaten toeleggen Twaalf & Dertien Duizend Guldens, en daar van Ordonnantiën tot laste van de Provincie laaten depechaeren , zo hebben die van de Stad daar tege geprotefteert en den Secretaris van Hitten de onderteekening geinterdiceeit, en gedreigt de Stad te ontzeggen, zo hij die onderteekende. C CC f 11. Dj Prins fchreefdaar op,den- Februay 1646 eenen brief aan de Stad, waar bij hij fuftineerde, dat hem in de voorfz. gefchtllen, als Stadhouder, de DECISIE toekwam, doch waar cp de Stad heeft geantwooit in dezer voegen: „ Doorlugtige —— &c. „ Wij hebben ontfangen Uwe Hoogheids Misfive t, van y" dezer maand , met de ingeleijde van de Hee„ ren Geëligeerden en Ridderfchap dezer Provintie, 5, hjer nevens te rug gaande, die U Hoogheid goedig. „ lijk heeft gelieft ons te cemmuniceeren, met be. „ geerte, dat wij U Hoogheid zouden bekend maken, ,, of wij genegen waren, eenige ui; ons te commit„ teeren, om voor gedagte Uwe Hoogheid over het „ fluk der gereezen differenten te verfchijnen: 't welk bij ons rijpelijk zijnde overwogen en geconfidereert, dat de intentie van de Heeren,der gemelde „ twee Leden bij haare voorfz. misfive niets anders r is, dan te komen tot decifte van de voorfz. differen* „ ten en verfeniilen, bij haar zonder reden tegen ons „ opgenomen: vinden wij ons bezwaard ten voorfz. „ einde Gecommitteerden ov£r te zenden, als, volgens „ ambt en JcluJdige pligt, niet vermogende der Suds Reg'  ( ) „ Regten en Gerechtigheden ten gevallen der meergemelde ,, Leden in coniroverfie te brengen, veel min te onderj, werpen tet Decifie ;Uwt Hoogheid ganfche gedier fteiijk verzoekende, het zelve ons ton goede te willen nc„ men en te vertrouwen , dat wij onzer zijds niet ft nalaten zuilen, allenzirts de vreede en gerustige re„ geeringe dezer. Provintie te bevorderen en betrag„ ten. j, Waarmede — &c. „ (Geteekend den 24 February 645 ) „ (Onderftond) Burgermeesteren en Vroedfchap„ pen —• &c. CGCIV. Zo als dan ook dien conform de Stad bij ba;?r recht tege de twee voorftemmende Leeden is bewaard gebleeve, en zij het zelve voorts in de gevallen, hier vooren gemeld, van den jaare 1651 met de andere Steden tege de twee Leeden heeft gemaintineert zo wel, als in de jaaren 1721 en 1749, bij ge» leegenheid van de toen in controverfie getrokke macht der Stad, om reëele goederen, in de Stad cf vrijheid gelcegen, uit fidei -commisfair verband te ontflaau. CCCV. Hier uit confteert dan, dnt de Stad Utrecht de Souverainiteit van de Staaten dezer Provincie nooit anders of verder heeft erkent, dan voor zo verre dezelve door den Bisfchop was bezeete en door hem alleen over het..platte Land van 'de Provincie is uitgeoefFend, zonder dat Stad of Sieden en dei zelve: Burgers (Montfoort alleen uitgezonderd) het zelve onder» heevig waren; CCCVL En hier in beftaat het voornaaroe verH 5 (chil  C 123 ) fchil. ten aanzien der vier S:eden van die Provincie, tege die van andere Provinciën, en wel inzonderheid van Holland: CC*CVII. Want, offchoon door de affwcering van Thilips, ïèiïï; het aHoluut gezaeh, voor heen bij de Graven van Holland ook over de Steden gevoerd, niet aan iedere Stad in 't bijzonder over het territoir mitsgaders de Burgers en Ingezettenen van dezelve, maar aan bet Lichaam van de Staaten dier Piovincie in het gemeen is vc-rvalle. CCCVIIL Zo beilaat de rede daar van allee» hier in , dat zodaanig gezach, als de Graven voorteen geocffeht hébben, ook over iedere S.ad in het bijzonder, nooit originair bij iedere Stad gerefideert heeft, maar bij de Staaten der Provincie, dewelke ce Souveramiteit over die Landen, en ieder Stad in het bivonicr, 'den Grave of Heeren van den Lande ge* detereert hebben: CCCIX. Weshalve de Gravelijke. authoriteit ko* mende te cesfeeren, is dezelve ook wederom- geconfolidjert met de macht dier Staaten, als uit welke die authoriteit haaren geiieelen oorfprong genome heeft. C C C X Als men nu overweegt het geene hier vooren bewee?en is, namentlijk, dat de geheele Seuveraine macht en het abfoluitt gezach over de Stad Utrecht, nog bij de Bisfchoppen, rog bij de Staat en, gerefideert heeft, maar wel bij de Stad zelve; zo blijkt daar uit ten klaarfte, dat al het wettig oppergezach (het welk ) Kat el .de V* of Philips de Il« zoude moge begreepen worden ooit over de  c m) ie Stad Utrecht geoeffent te hebben) niet kan gere»., kent worden van d? Staaten, of van den Bufchop, maar notoir alleenlijk van de Stad zelve, hun aangenome te- zijn: - ,.i ,.duil jsd ei :::i ziïzti .'J$ .14*.X0D3U*. A.1 het welk dan wederom dit ontegenzeggelijk gevolg heelt, dat dit .oppergezach door de wettige afiwee-i.;g van, Philips de W. ook niet weder aan de -Stauteh , mair wel aan de Stadk waar van het afkowftig was, wedergekeerd is; £ CC CXI. Men ziet dierhaiven daar- uit, dat, alle Rejokitien. Dispof.tien, en, hoe men hetzelve ook gelieve te r.oemen (waar bij de Heeren van de voorftemmende Leeden, in voorige cn ook in on CCCXVilL  ( 127 ) CC CX VIII. Zo als dit zelve Souverain gezach van de Stad noch onlangs tege de Staats Leeden is beweerd, toen dezelven rcfolvcerden hunne Souverains macht over de Burger Schutters van Utrecht te wilbn uitoeffenen, door dezelven te willen brengen onder den Eed, bij Refoiutie van den 7 January 1739 gearrefteerd, om gedaan te worden, de egrftemaal dat dezelve Burgers zouden komen te fungeeren, in handen van den Magiftraat, welkt Eed dit volgende inhield; „ Wij beloven en zweer en gebouw en^ getrouw te „ zullen zijn aan de Conftitutie en Regeeringsform van j, den Lande van Utrecht, beftaande in de Hoosste ,, en Soüve.-iaine Overheid van de Ed- Mog. Heeren „ Staaten van den zeiven Lande met het Erfftadhouder—&c. Waarop dan volgt „ En «al deze Hun Ed. Mog. „ Refolutie bij Misfive aan de Magiftraaten van Stad. ,, cn Steden , mitsgaders aan de refpective Maarfcbal„ ken worden toegezonden, met last om conform het „ zelve formulier, voor zo verre aldaar gewapende „ Burgeiijen of Schutterijen gevonden worden, of na„ maals zullen mogen woiden geïntroduceerd, den Eed bij dezelve arte leggen, te tirnolieeren; Wordende wijders in deze Refoiutie geleeze: „ Dan hebben de Heeren Gecommitteerden van Utrecht ,3 daar tegen geprotefteeid, en gedeclareert te begrijpen, „ dat het in den Eed neemen en het concipieeren van een fomulier'van dien mehe Dcmestique zalen van de „ Steden zijn, als mede dar dezelven, ten tijde roendeze „ g'prrjef'eerde Eed geconcipieerd is geworde, z!'ch „ direct daar tegers op de VergaaJering bebb. n veraf zet. voor zo verre haar Stad was betreffende, en „ zulks eok bij de Refolutie in de Vergaadering der „ Hes-  C i»8 ) „ Heeren Gedeputeerden door Heeren Burgemeeste»" „ ren is herhaald , en daarom als nog met konnen ,, nalaaten deze haare gedagten te doen infereeren, „ in de Notulen: waar tegens weder de andere Leeden derzelver aantekening hebben gerefervcerd: CCCXTX. Zo dat hier uit dan zeer klaar geblijkt,' dat de zogenaamde gezeegende revolutie geene extenfie aan het bepaald Souverain gezach der Staats-Leeden van die Provincie febijnt aangebracht te hebben, om over de Burgers der Stad Utrecht, tegens haare aloude icchten en gerechtigheden uitgeoeffènt te worden; CCCXX. Welkers handhaaving en herftel (voor zo veel dezelve door de invoering van het onwettig Regeerings- Reglement van den jaare 1674 gekrenkt ■waren, gelijk hier bove getoond is) het hoofdoogmerk der ingeieeverde befwaaren van de opgeroepene Burgers en Ingezeetenen dier Stad en Provincie heeft uitgemaakt: CCCXXI Welk een en ander dan cok dienen kan tot toelichting, om te zien hoedaanig men de reprajferitatie van de Souverainïteit der Provincie heeft begreepen; En dat, offchoon die bij de drie Staaten van Utrecht refideert, dezelve nochtans zodaanig gelimiteerd en geconditioneerd is, dat de abfolute Regeering der Stad Utrecht, over derzelver Burgeren en Ingezeetenen, is bij de Magiftraat van dezelve Stad, CCCXX II. Met dien effefte dat, daar de twee voorftemmende Leeden geen Souverain gezach over 4e Stad Utrecht en baare Burgers kunnen of vermogti. uü  ( 129 ) uit te oeffenen , dezelve Leeden ook tot de Stad Utrecht niet anders of verder in aanmerking kunnen komen, dan ais mede-Leeden van Staat, in haare re. jprasfentative qualiteit; CCCXXIII. Dat is, ten aanzien van dc Heeren Geëligeerden, in gevolge van de uitfpraak van den 4. April 1582 , als reprafente erende het Derde Lid van de Staaten, die men den Derden Staat, of Geejlelijke, plagt te noemen, mits zijniet ah geejlelijke maar als weereldlijke perzoonen moeten befoigneeren, zodaanig en invoegen als bij de voorgemelde uitfpraak aan haar is voorgefchreevej CCCXXlV. En met opzicht tot het Tweede Lid, beftaande uit de befchreeve Ridderfchap en Edelen; dat dezelve thans niet anders verheelden dan den gavfchen Stichtfen Adel; welke voorheen tot de Regeering dier Provincie toegelaate en befchreeve wierd; dewelke, naar het gevóelen van Anonymus Belga, thans maar iri twee oor- fprongelijke Adelijke geflachien, en meerder niet, immers in zeer weinigen, zoude beftaan, zo als dit uit confrontatie van de Lijstenen Ridderceelen, zo als dezel» ven van ouds befchreeven zijn geweest, blijken kan, voorkomende bij het Utr. Placaatboek I. D. fol. 282 tot .28", en Stads Deductie van den 13 May 1667. CC CXXV. Daar nu aan de Stad Utrecht, in geV volge van haare oude. rechten, toekomt, om alleen het Derde Lid van Staat te repra:fenteeren, en het niet an« ders, dan bij verkorting van haar recht, is geweest, dat, na de overdracht van de Temporaliteit, de kleine I Ste-  ( 15° ) Steden, ó*ie wel eer tot de Ridderfchapstafel behoor» den, aan de tafel van de Stad gebracht zijn, C C C X X VI. Echter niet met die gelijkheid van ftem» men, als men wel in vroegere tijden heeft gefustineert, en waarmede men in onze tijden weder, op nieuws, is voor den dag gekomen. CCCXXVII. Tot welkers contrarie betoog, en elucidatie van Stads recht, men niet kan nalaaten alhier aan te voeren her geene gevonde word in de Inftructie van den Penfionaris Anzelmus , als hij bij dezelve tege de Remonftrantie van de Steden avanceert: „ Aanbelangende het derde Artikel, ofte argument „ van de voorfz. generale remonftrantien, konnen die „ Regeerders der Stad Utrecht niet geloven, dat die „ Staten van den Lande van Utrecht, in Juiicio con„ trqdïiïorto gefustineert en verklaard zouden hebben „ 't geene aldaar verhaalt word ; en zonderlinge, dat „ die Stad van Utrecht niet meer competeerde als een ,> vyfde fuffragie ofte ftemmen van het Derde Lid, een „ vyftiende Jiemme van Staat. „ Dog of zulks ergens van wegen, ofte öp den naam van de Staaten door inilructie van Ledenberg, den w'elken anders niet gezocht heeft, als de Stad Utrecht te onderdrukken, gefustineert ofte verklaart " mogte zijn, 't zelve kan of mogt niet anders ge. houdend-orden, als voor notoir errcur en abuis. „ Aangemerkt, nog tot den jaare 1610, in prdinairis „ 'dagelijkfche comparitie van de Gedeputeerde Sta„ ten, twee van wegen de Stad Utrecht, tegen «en uil „ ten name van de kleine Steden gecompareert heb„ ben. » Tcr  „ Ter welker tijd op een fubreptief en obreptiefe kennen geven van de kleine Steden , fonder dat de Stad „ Utrecht daar oijt op gehoort is geweest, en het jiniftrc „ beleijd lij den voornoemde Ledenbeuch , bij uitfprake „ van den Rade van Staaten, verklaart is, dat het ge„ tal van de ordinairis Gedeputeerden in ieder Lith „ zouden beftaan in vieren, cn dat tegens twee Gd„ committeerden van de Stad Utrecht, zouden coui„ pareeren een van Amersfoort, en een van de andere ,, drie Steden bij beurten. „ Zulks dat, niettegenftaande die andere Steden al. „ lengskens al hebben foeken te incorporceren, die ,, Stad van Utrecht evenwel nog tegenwoordig meer jiems „ behouden heeft als andere Steden," — dus verre da voorfz. Inftru&ie : CCCXXVIII. Bij welke item de Stad Utrecht noch tot hede bewaard is; CCCXXIX. Zo dat, als men overeenkomftigaan da voorfz. onbetwistbaare gronden het recht van de Stad Utrecht ten aanzien van de andere Steden als Derde Lid van Staat komt op te inaaken, als dan het getal van vyf, of vyftien niet in aanmerking kan komen, Maar, dat men zich fenfu juridico moet voordellen een pond van Twaalf oneen, en dus ieder once voor eene item te reekenen; waar van aan de Stad Utrecht toekomt fes oneen; Amersfoort drie oneen; en de drie overige Steden, ieder ee'n once. Welke proportie van gewicht men, op grond van '£ Voorfz. gededuceerde, aan de Stad Utrecht te minder zal kunnen tegefpreeken, alzo het bewijsbaar is, dat de-Stad Utrecht hede noch in alle de reëele en conI 2 fump'  C 133) fumptive Iastenlen middelen, Jaarlijks aan de Provincie meer opbrengt dan de andere Steden en het geheele platte Land te zaamen. CCCXXX. Zo dat dan hier uit ten klaarde «nu deert, 1. Dat het gewicht van de dem der Stad Utrecht, te.ge die van de andere Steden, dermaate verfchilt, dat geene derzelven de Stad Utrecht in 't Lid kan overftemmen; En ook noch minder, om dat de Stad Utrecht, als voorzittende, concludeert. 2 Dat, daar ieder van de Steden niet meer dan "een reprtcfentatief wegens haare Stad competeert, dat dus de vier Steden, het zij men dezelve te zaamen voegt, of twee of meer met malkander veree» nigt, zij buiten de dem van de Stad Utrecht, geene conclulle als Derde Lid van Staat kunnen uitbrengen ; 3. En mits dien, dat de Staatsvergaadering bij abfentie van de Stad Utrecht, dermaaten zo incompleet is, dat 'er Staatswijze geene conclufie vallen kan. Om dat niemant haar dem aldaar kan of mag uitbrengen, dan die door de wettige reprsfentative Regeering van de Stad daar toe fpeciaal be* noemd, gelast, en gecommitteert zijn, 4. Ten verdere 'gevolge, dat, bij afweezigheid van 'de Stad Utrecht, de beduiten van de vergaade- ring niet anders te befchouwen zijn, dan als befiuiten van Twee Leeden , dewelke voor al in zaaken van de Stad en Steden geen effect of wet' king, hoe ook genaamd, kunnen hebben of fotteeren; ~ Tet,  C J33 3 5. Terwijl de Twee Leeden, bij abfentie van de Stad Utrecht en dus bij gebrek van het Derde Lid, niet kunnen verftaan worden bevoegd of gerechtigd te zijn, om de Souverainiteit over de Provincie , zo ais dezelve hier voore bepaald en geconditioneerd is, te kunnen exerceeren: CCCXXXI. En mits dien blijkt daar uit, dat zij, die de hooge Regeering dezer Provincie op dc hier bove gemelde gronden, en ten aanzien van het Derde Lid van Staat, gecompofeerd uit Stad en Steden, uit het laastgemelde oogpunt bsfchouwt hebben, bij de poinéten tot redres der befwaaren met goed recht hebben geftelt: Z. De Regeering van de Provincie van Utrecht zal, als van ouds, blijven befraan uit drie Leeden van Staat, als Geëeligeerde Raaden, Ridderfchap, Stad en Steden; onder zodaanige bepaalingén en In. ftruétien, als meest met de aloude overeenkomften, Rechten, Coftumen, Ufantien en Reglementen, met eikanderen vergeleeken, overeengebracht, en de inrichting cener vrije Republiek best ftrookende is; — en 2. Dat de Stad en Steden van Utrecht zullen blijven uitmaaken het Derde Lid van Staat, CCCXXXII. Weshalve voornaamentlijk de Stad Utrecht daar door bewaard is gebleeve bij het recht, dat haar in de repra?fentatie als Derde Lid van Staat van ouds competeert, terwijl aan de Steden dat deel en recht word toegekent, waar in zij ten aanzien van de I 3 laeds  ^ ( *34 ) mede Regeering van de Provincie erkend en gefield zijn geworden; En deze gronden zijn het dan, waar op zij , ter voorlichting der opgegeevcne poinct.cn tot redres der befwaaren, vertrouwt, hebben , de Souverainiteit van de Provincie te moeten begrijpen, en wel (om het zeive alhier noch eens te herhaalen) „dat, offchoon de „ Souverainiteit Lij de drie Staaten van Utrecht is, dezelve „ evenwel zodaanig is gelimitecrt en gecondüior.eert, dat.de ABSOLUTE Regeering der Stad Utrecht en derzelver Bur"„ geren en Ingezetenen was, en is, hij de wettige Magu Iftraat van dezelve Stad, in haare represjentative qualiteit. CCCXXXIII. Zo als het ook op alle de hier voo< ren opgegeevene rechten fteunt, dat zij, die gcoordeelt hebben de Stad bij haare oude rechten te helpen be. waaren en hand houden tegen alle gevreesde onder, neemingen van dc twee voorftemmende Leeden, niet hebben kunnen komen in het voorftel van hun, die der Burgeren Vrijheid hebben vermeent daar in te vinden, dat de Wetgeevende of de Politique macht van de Judicieele moejle gefepareert worden, CCCXXXIV. Dewijl men het als hoogst gevaarlijk befchouwde, ten aanzien van de Stad Utrecht, of van eenige van de Steden, daar in te komen, zedert de Twee voorftemmende Leeden op nieuw bet fustenue voededen, dat de Rechtbanken van Stad en Steden fcaare macht van de Staaten (het welk in dit geval niet anders konde begreepe worden dan van de beide voorHemmende Leeden) hadden bekomen, en dus dat de. zelve Lseden het gebied, ten aanzien tvan de judica- ture  ture zelve, over de Burgers en Ingezeetenen zouden kunnen doen uitoeffenen; CCCXXXV. Zo als dit dan ook bij vervolg uit de aanfehrijvingen aan het Gerecht der Stad Utrecht en der Stad Wijck gebleeken is, Tot zo verre zelfs, dat men (tege Staats en der Steden rechten) haare Burgers en Regenten in cas crimineel voor den Hove van die Provincie ziet te recht gefteld, en ook noch wel contrarie die ftrifte bepaaiingen, welker linüten die van den Hove niét vermogen te overtreeden, maar binne welken zij bij Eede verplicht zijn zich te moeten houden; CCCXXXVI. Daar men de invoering van eene zodaanige Scheepensbank (onderworpen aan het fustenue en de bcveelen van de Twee voorftemmende Leeden, ten aanzien van de Stad Utrecht) uit geen ander oogpunt heeft kunnen befchouwen, dan, om daar door te zullen uitwerken eene wederkeering onder dc macht van die zelve Leeden, waar door de Stad Utrecht, zedert 1588 tot 1618, is gedrukt geweest CCCXX XVII. En dus, dat, het fustenue der voorftemmende Leeden ftand grijpende, der Stad cn Burgeren Vrijheid (onder eene zodaanige gefubmlttcerde rechtbank) daar uit niet konde geboore worden. CCCXXXVIII. Maar wel in tegendeel, dat de Rechten en Gerechtigheeden-van de Stad, onder eene . dusdaanige adminiftratie, gevaar liepen, om w^der zo volftrckt afhanglijk gemaakt te worden van die Leeien, welken uit de gefchiedenisfeu van alle tijden I 4 kun-  bunnen beweezen worden, de oppofite patthijen van Stads rechten geweest te zijn; hoe zeer zij door contrarie proteftatien wel getracht hebben zulks te verbloem men: C C C X X XIX. En daar men, aan den kant der voor-, ftemmendeLeeden, geenszins voor had het invoeren van pene geheel vrije rechtbank, independent van de voorftemmende Leeden, Stadhouder, of wie het ook zijn mocht; maar wel, gelijk beweezen is, het contrarie, zo kon er vooral geene reede exteeren, welke in ftaat was dc Burgerij van Utrecht aan te raaden, om, ten dien op.' zichte, eene zo effentieele verandering tegens haare oude Regeeringsbeftiering in te voeren, althans daar doch het kwaad (het welk men ten aanzien van het maintien van haare Vrijheid, Rechten en Gerechtigheeden, daar mede trachte weg te neemen) notoir van eene ergere conditie ftond te worden,; CCCXL. En men mag het de voorftanders der rechten van Utrechts Burgerij zodaanig ten kwaaden duiden als men wil, dezelve zijn en blijven van gevoai len dat er niets gevaarlijker is voor de Burgerlijke Vrijheid van die Stad, fampt haare Rechten en Gerechfigheeden, dan de invoering van eene zodaanige voor-geftelde S'chcepensbank, welke overeenkomstig zoude zijn met het fustenue der voorftemmende Leeden: En om dit alles was het, dat de Beklaagde alhier wat breeder moeite uitweiden, ten einde de bevoegdheid en wettigheid van zijne en zijner Mede - Burgeren gedraagingen ttn klaarften aan den dag te leggen, CCCXLL Welke, ten aanzien van de opgegeffvene poinfterj  (137) poinéten tot redres der befwaaren" en de afdoening derzelven niets anders gevordert hebben, dan het geene met Stads Rechten en de verplichting der Regenten tot maintien van dezelven, overeenkwam, CCCXLII. En hoe zeer men het gedrag der Burgers en Ingezeetenen heeft doen voorkomen, als ge, occafioneerd door kwaalijk geintentioneerde perzoonen, die zich zouden verftout hebben, om (met voor bij zien en verwaarioozing van hunnen plechtigen Eed van ver. bintenisfe en gehoorzaamheid als Burgers aan hunne wettige Overheid} op eene willekeurige en ganfeh onwettige wijze een Nieuw Stads Regeerings-Reglement te ontwerpen, —— enz. C C G X L111. Zo zal het onwaare daar van aan de Waereld ten klaar/Ie manifefleeren; Alzo het de Staaten van den Lande van Utrecht zijn geweest, welke, overtuigd van de reedenen van het ongenoegen van 'sLands Ingezeetenen, de oproeping der befwaaren hebben gedaan, zo wel als de refpective Magiftraaten van Stad en Steden, ieder in den haare: CCCXLIV. Dat het mitsdien met de waarheid niet overeenkomt, dat de Burgerij van Utrecht een Nieuw Stads Regeerings-Reglement heeft ontworpe, vastgeftelt, enz. Maar wel, dat dit is gedaan door de Regeerings Leeden van de Stad, zo als hier boven uit de gcarrefteerde en gedaane Publicatien gebleeken en beweezen Is; IS CCCXLV.  (138) C C C XL V. En dat voor zo verre de Vroedfchap in cle befoignes ter afdoening van de befwaaren, door de Tien Heeren Gecommitteerdens, wel heeft gevordert elucidatie op verfcheidene poinéten; zo is nochtans de dispofitie over dezelven, op ïapport van die Heeren, ter afdoening gelaate aan den Raad, blijkens de meergemelde Pubiicaticn , en de opgevolgde Rcfolutien, fampt Aétens van de Vroedfchap bij de Notulen van de extraordinaris befchrijving, van den 26 May 1785 tot den 4 November des zeiven jaars. C C C L X VI. Welke evengemelde Publicatien al mede tot bewijs verftrekken, dat de Raad met geen kwalijk geintentioneerde perzoonen, die zich aan Eed en plichtTerzuim fchuldig maakten , te doen had: CCCXLVII. Maar dc Raad had te doen met zodaanige Burgers, die zij zelfs door haare requifitie erlende , wel onderricht te zijn van 'sLands Rechten cn •Gerechtigheeden, en door wien ook geen ander redres zo in het Provinciaal Regeeringsbeftier als in dat van de Stad, verzocht of voorgeflagen is, als waar toe de Burgerij, op de hier vooren gelegde gronden, gewet, ligd was: CCCXLVIII. Welke gronden ook niet geweest zijn de bijzondere begtippen van eenige (ten onrech' te zo genaamde) kwalijk geihtentioneerde Burgers; CCCXLIX. Doch het waren de Rechten cn Gerechtigheeden der Stad Utrecht, dewelken , zo als hier bo« ven is vertoond, door de Regeerders van vroegere en laatere tijden, tege de inbreuken op dezelven, zijn gemaintineeit; Zo  C 139 ) Zo als men dit vinden kan in de Placaatboeken van de« Heer J. van de Water, en in dc Utrechtfche Jaarboeken van den Heer Burman; gelijk ook in de werken van Matheus, inzonderheid, de Nobilitate, en de jure Gladii; En wijders bij het antwoord van de Vroedfchap der Stad" Utrecht' tege de Deduüie van de Steden Amersfoort, Rheenen, Wyck en Montfoort. Als mede bij de InfiruUie van den Penfionaris Anzel- kus, En de Deductie van de Vroedfchap in de zaak van G. Egeling: Alle voorkoomende bij het Magazijn van ftukken, betreffende de Rechten der Stad Utrecht. Waarom men zich ten dezen, opzichte daar van , met eenige verfchikking, meerendeels woordelijk, heeft be„ dient, zo wel als van de Deductie en Remonfirantie bij eenige Leeden van de Vroedfchap der Stad Utrecht, den 1 May 1749 aan Z. H. als Erf/iadhouder van de Provincie overgegeeve, als mede van de aangehaalde Notulen, zo van de Staaten, Staats-Leeden, als van den Raad der Stad Utrecht. Met welk alles het uitgebrachte Staats Rapport, zo wel als de Misfive van de Vroedfchap van den 21 Maart 178S» ter wettiging van Stads Recht en der Burgeren befwaaren, al mede overeenftemt. CC CL. En of men noch een oogenblik zoude willen in twijffel trekken de wettigheid van der Burgeren en Ingezeetenen befwaaren, tegens het Reglement van 1674, en de onbeftaanbaarheid van den daar op alge* legden Eed der Regenten, Zo zal, ter betoog van het bevoegd gedrag van Utrechts Burgerij, genoegzaam en voldoende zijn de taal van de Vroed-  C 140 ) Vroedfchap der Stad Utrecht -aan Z. H., bij de even^ gemelde Misfive voorkoomende»- zijnde (op pag. 42. en volgende) van dezen inhoudt: i. „ Uit welk alles ten klaarften blijkt, dat dit Re. „ geerings Reglement in zeer veele opzigten ten eene' „ maal aankopt tegens 'sLands en der Stad m Steeden s, Regten, Vryheeden, Privilegiën, welherbragte Coftumen ,, en Gewoonten, welke de Regenten onder Eede gehouden M waren te conferveeren en geenzints overgeeven mogten, ., gelijk ook bij het zelve de dispofitie , over zoodanige „ 'sLands Eigendommen en Goederen wierd overgegeeven , 3, welke de Staaten insgelyks onbevoegd waaren „ af te staan, dat wijders bij dit Reglement aan den „ Heer Stadhouder zoodaanige Magt en Authoriteit is j, gegeeven, als nimmer in voorige Tijden, een Stad„ houder had bezeeten; jaa zoo, dat dezelve daar door 3, in ftaat gefield wierd, om booven den Souverain te ,, Heerschen , en aan dezelven flegts den uiterlijken fchYjn van Regeeren over te lattten, en dus de geheele confiitutie van s'Lands Regeering bedektelijk renverfeeren" ,, Zoo dat het 'er zeer verre af is, dat dit Reglement ,, zoude zijn een Staats wet, die tot welzijn en zee. „ kerheid van den Lande, tot bevordering eener be„ ftendige rust, en tot onderhouding eener gelukkige Communicatie tusfehen de refpective Staatsieeden en „ den Stadhouder, op voorftellinge van den laatften, „ na een voorafgaand onderzoek, wat 'er in vooiige „ Stadhouderlijke Tijden op het ftuk der Regeerings„ form was geobferveerd, zoude kunnen gezegd wor„ den genoorr.cn te zijn, en wat aangaat het geen in Uwe Doorlugtige Hoogheids Misfive met relatie „ tót'j dit Reglement verder is geavanceerd, dat Hun „ Edel  040 Edel Mogende bij deeze Wet en Conftitutie ten be* ,, hoeve van den Stadhouder als in zoo. verre Hoogst. „ derzelver plaats vervangende , esne volledige delatie tot het oefenen van diverfe jura Majeflatica heb„ ben gereguleerd, en dat die delatie door hem for„ meel is aangenoomen ; waar door dezelve dan ook na „ de gronden van 't Regt geworden is van dien aart „ en natuur, dat zij de kragt en het effect van een „ wederzijdsch Contract heeft geacquireerd, het welk „ zonder eene mutueele overeenkomst of andere cqui„ pollente, en in het Regt geftaafde gronden niet'kan „ worden geinfringeerd: «Hier op moeten wij aanmer» ,, ken, dat dit Reglement van 1674 niets anders is, „ dan een Voorjchxift van het Regeeringsbeftier binnen deeze Provintie, lij het welk door den Souverain aan den Stadhouder ah eerften en voornaamften Staatsdienaar zijn „ gedemandeerd, verfcheide bijzondere verrigtingcn, eeven zoo, ah aan andere zoo Collsgtê'n ah Stxaisdiemaren, en „ hooge Officieren worden gecommandeerd, vertrouwd, en aanbevolen de uit0effening van^ bijzondere wetten: de? „ grondfiag nu en het oogmerk van zoodaanig een Wét ,, of.Reglement, moeien altijd zijn, het algemeene wel' 1, zijn van het Volk en wel voornaameiijk in een vrije Re„ publiek, daar de Souverein inzonderheid het Volk Resi,Prefenteerd , en geene Wetten vermag te maakèn, pro lu* bitu maar na dat 's Volks algemeene welzyn het versifcht, 't geen altoos in alle Tyden in 't oog mast gehouden wor„ den; waar uit profiuëerd;. dat 'de Heeren Staaten „ geen Wetten vermoogen te maaken, die onveranderlyk zoude moeten blijven, offchoon dezelve bij tijd 3, cn wijlen bevonden wierden in plr.atz; van ten nutte f, integendeel tot nadeel van 't Volk te ftrekken, veel . »« niin-  C x4* ) ,, minder zig daar toe ten opzigte van eenen anderen s, te verbinden, daar nogthans een verbindtenis in een „ Concraét vereifcht word. Zoo dat zeer abnfief in Uwe Doorlugtige Hoog. ,, heids Misfive dit Reglement word befchouwd, als „ een Contract tusfcben de Staaten en den Stadhouder, dat zonder eene mutueele overeenkomst of andere „ equipollente en in het Regt geftaafde gronden, niet ,, kan worden geinfringeerd,• want het is 'er zeer ver„ re van daan, dat de Souverein door esnige zoodaa„ nige of hoe ook genaamde delegatie zoude moeten of ,', kunnen gereekend worden, bij wijze van ContracT: „ vel quovis alk modo te hebben afgeftaan en gerefilieerd „ van dat Regt en die Magt, zor.der welke de Souve„ rein buiten ftaat gefield word, om na vereifch van 't „ algemeen Volks belang omtrent dusdaanige toevertrouwde „ en gedsmandeetde jura, de noodige veranderingen enver„ lecteringen toe te brengen, en van welk liegt en Magt „ de Souverain, vooral die een vry Volk Reprefenteerd , „ niet kan of mag renuntieeren, ofte zig daar van abdke„ ren ten behoeven van een derden, aangezien hij bij het „ aanvaarden van de Oppermagt zig met Zede verbonden 3, heeft, om in allen opzigte het algemeen welzijn des Volks „ te handhaaven en te bevorderen, het welk zonder be„ houd van voornoemd Regt en Magt door hem niet „ kan geëffectueerd of behouden worden." En met opzicht tot de krachtelooze verbintenis, welke men uit de Eedelijke belofte, betrekkelijk de punctueele obfervantie van het voorfz. Reglement, heeft willen opmaaken, laat de Vroedfchap omniddelijk en terftont daar op volgen: . Dan het .,geene eindelijk ook in Uwe Doorlugtigè Hoog:  c 143; ,, Hoogheids Misfive word gezegt, dat alle die uit „ kragte van dit Reglement tot eenig nadeel in de Re. ., geering tot hier toe zijn Gecommitteerd geweest, „ en in 't bijzonder ock de Vroedfchap der Stad „ Utrecht, (Confoim de dan* van vastgeftelde forrrtu,, lieren 0 de Pun&ueele ©bto'vSntié en nakoming vaa dit Reglement met Eede, beloofd hebben, is waar, „ cn wij willen gaarne betuigen dat een Eed een al„ lergewigtigtte zaak is, als van welkers nakomen of „ niet nakomen 'sMenfchen eeuwig en des hoogfte „ geluk of ongeluk kan afhangen, en dat ook de Eed „ den grond van alle vertrouwen onder de Menfchen „ uitmaakt. „ Evenwel is dit zeeker, dat 'er Eeden zijn, welk» „ niet konnen nog moogen nagekomen worden, indiea „ men bij voorbeeld onbedagtzaam of uit onkunde ge„ zwooren mogt hebben, iets te zullen doen, 't welfc ;, tegen de beveelen van het Opperwezen, of wereld„ Hjke Overheid, of *s Lands bezwooren Rechten, Vrij. „ heëden en Privilegiën zoude ftrijden, als anderszints; „ naardien men in zoodaanige gevallen 't kwaad, dat „ men door dien ongeoorloofden Eed reeds begaan „ had, door het volbrengen van denzelven tot het uiter-' „ ften zoude Pousfeeren, als booven het doen van ee„ nen rukeloozen Eed, nog het pleegen van een mis. j, daad daaf'-bij voegende: want waar zoude een con„ trarie ftelling heen , zoude men gezwooren hebbende „ iemand van 't Ieeven te berooven, niet alleen vermo. „ gen maar zelfs verpligt zijn zulks te doen; zoude dan „ den Eed van een hovaardig Mensch Gods Gebod „ konnen krachteloos maaken, zo dat het niet eenvou3, di« daar alleen op aankomt, of men iet bij Solem- ■«■  C F4* ) „ neelen Eede bezwoeren heeft, 't geen men uit hoof" " de als hier boven ofte anderzints niet vermogt te bezweeren; dus of men ook de gedaanen Eed nako- men kan en mag: „ Dit is zeeker, dat men in deezen zig te vergeefs ,, beroept op 't verband van den Eed, waar door de " Regenten verpligt zijn, om de tegenwoordige form „van Regeering te handhaaven; want behalven, dat bij het Regeerings-Reglement van deeze Provintie, „ zoo als beweezen is, geen titel of jota gemeld werd ", van de begeeving van tusfehentijds vaceerende Raads" plaatzen, en 'er dus in cas fubjed geene quatfie kan „ vallen, over de verbindende kragt van eenen Eed, Z die op dit ftuk geene de minfte relatie heeft, zoo \, kan in 't algemeen de Eed, door de RegeeHngs-Leeden, „ bij het aanvaarden -hunner bedieningen afgelegd, '„ nimmer geoordeeld worden te moeten dienen, om " een onherroepelijk zegel te zetten op eenig Regle„ ment van Regeeringsbeftier, hoedaanig het zelve ook , zoude mogen zijn ingerigt; dusdaanige Eed zoude "„ direct aanloopen tegens deszelfs voornaame oogmerk, „ DE BEWAARING DER VrYHEEDEN, VoOBRECHTEN ON„ AFHANOELYKHEID VAN HET ALGEMEEN NUT DER «E- „ heele Maatschappye, welk een en ander , met hem „ behouden blijven ofte verkreegen worden, zoo lan„ ge het Regeevings-bettier of forme niet zoude mogen „ worden verbeterd of veranderd, na de omftandig„ heeden, en zoo als het belang van 't algemeen wel„ zijn zal komen te vorderen, gelijk wij dit hier „ vooten reeds betoogd hebben, en welke waarheid „ wij niet zien dat door iemand kan geloochend wor„ den, dan door die op eene rukelooze wijze zoude diüi  f 145) f, durven ontkennen, dat de Regeering om 't Folk en niet 3, het Volk om de Regeering is. „ Daar het dan vast ftaat dat in alle gemeene beflierins, gen zodra eenige nadeelige gevolgen van een vastgejielde „ form van beftier over de Regten en Belangen van een. Vry Volk ondervonden worden, en vooral wanneer die „ gebreeken, door 't Volk onder 't-oog van de Regeeringss) Leeden, met begeerte van Redres door gepaste middelen ,, gebragt worden, de Regeerders ook zelf door hunnen Eed gehouden zijn-, daar aan zoodaanige verbeeteringen en „ veranderingen toe te brengen, als tot bevordering van on„ derling gemeen geluk en veiligheid en ter confervatie van 9, de independentie van 't Volk, als mede tot verzeeke- ring van deszelfs Regten en Privilegiën firekken kani „ hoe zeer wij anders toeftaan, dat de afgelegde Eed, „ op het Regeerings-Reglement, een fterk verband „ Iegd op de gecnen, die 'sVolks Regeering op zig „ genoomen heeft, om getrouw en met naauwgezethsid „ aan die bediening te voldoen. „ Wij verklaaren 'er wel verre af te zijn, van toe „ te Hemmen, dat deezen Eed van een verbindende „ kragt kan blijven, zoo draa het Volk, de geheele Maat* „ fchappye of het beste en verflandigfte gedeelte van 's zelve, ten duidelijkflen aantoond, dat in die forme van „ Regeering of beflier eenige verbeetcring of verandering „ behoord te worden gemaakt, zal men anders de Regten, „ Privilegiën, Vryheeden, en independektie van '& ^ Volk, en dus ook deszelfs geheele welvaart, en bloei en „ Exiflentie .aan eenen totaalen ondergang niet willen blont\ „ gefield laaten." ,, Er blijft dan geen twijffel aan, of den Eed op 'f • ,-, Regeerings-Reglement van den Jaaren 1674.Iian worjK 0 dc»  den opgeheeven, zoo draa het algemeen belang, de Salus Popuu zulks vorderd; 'er is ook geene reeden „ te Excogiteeren, waarom de Regenten zig nu zonder„ ling van den Eed minder zoude kunnen ontdaan, dan „ dezelve in den Jaaren 1674. ontflagen zijn van den Eed, waar meede zij in den Jaaren 1667. zig hadden „ verbonden om nimmer eene Regeeringsform, met „ eenen Stadhouder wederom te Admirteeren: ofte „ waarom het jegenwoordig Regeerings - Reglement, ,, uit hoofde van den gedaanen Eed, minder verbreek,, baar zoude zijn, dan zoo veele andere Reglemen„ ten en verbindtenisfen, die zoo in Stadhouderlijke als Stadhouderiooze Tijden, op het ftuk van de Re,, geering gemaakt en beëedigd zijnde, naderhand wc„ der vernietigd en veranderd zijn of verbeterd.' „ Wij gaan hier voorbij het onderzoek aan wien en „ ten wiens behoeve deezc Eed op het Regeerings„ Reglement gedaan word, terwijl men terftond be„ fpeurd, dat dezelve niet aan de Stadhouders of ten „ zijnen behoeven (trouwens toen die Eed op de „ eerltemaal op den 16 April 1674. gedaan wierd, was „ 'er geen Stadhouder -dewijl Tt Confteerd dat Prins „ Willem de III* eerst naderhand tot Stadhouder dee,, zer Provintie is aarigefteld geworden,) maar aan 't „ Land, dat is, aan 't geheele Folk gezwooren is. „ Genoeg is het alhier, den aart en natuur van den Eed op het Reglement van Regeeringe met benek„ king tot deszelfs verbindende kragt te hebben aan„ geflipt,, — dewijl daar uit afteneemen is, wat „ 'er van de onveranderlijkheid van ieder bijzonder „ deel of Lid van de forme of beilier der Regeering „ te denken zjj; en met hoe weinig fundament de in- „ «el-  C 147 ) „ Heller van U Doorlugtige Hoogheids Misfive, zig „ beroepen heeft, op den Eed door alle de Leeden „ der Regeering deezer Provintie, op het Regeerings„ Reglement afgelegd, om daar door te betoogen het „ onkreukbaar en inalterabel voorgewend Regt van „ den Heer Stadhouder tot de vervulling der tusfehen„ tijds openvallende Raadsplaatzen deezer Stad, waat „ van in 't geheele Reglement niet gemeld word:" CCCLI. Haar uit dit alles blykt, dat het met de om Handigheid der zaake van Utrechts Burgerij geheel anders geleegen is, als men het zelve thans tot foutien der plaatshebbende vervolgingen doet voorkomen , zal het niet ondienftig zijn, als nu uit het voorgaande een befluit op te maaken : CCCLII. Waar toe dient, 1. Dat het in confesfo is, dat'er misnoegen tegens het Regeerings-beftier van die Provincie was ontftaan. 2. Dat er (tot wegneeming van dat misnoegen, als mede om de harmonie en goede orde binne de Provincie van Uirecht tusfche de Staats en Regeerings-Leeden te herftellen en te conferveeren) Staatsgewijze beflooten is, om eene Commisfie^ daar toe te benoemen, ' 3. En wel, dat alle de Burgers en Ingezeetenen van Stad en Steden zouden worden opgeroepen om haare befwaaren op te geeven: 4, Dat die oproeping ook daadlijk is gefchiedfi, mei dit gevolg; R 2 5. Dat  .5. Dat de poincten, tot redres der befwaaren opge' geeven, na examinatie bevonden zijn, dermaate gegrond en wel gefundeerd, dat voor al in die , welke relatie hadden tot de Regeering en het Regeerings-Reglement van 1674, eene prompte voorziening vereischt wierd. 6. Dat men dit, te gelijk met aantooning van d«r onwettigheid van, en de gebreeken welke in, het Reglement van 1674 gevonden worden, vind voorgedragen bij het Staats Rapport van den 1 September 1784, — met dien effeóte, 7. Dat tot wegneeming van die befwaaren, voorgefteld is de invoering van een Concept - Reglement Reformatoir, naar welke de Regeering voor t vervolg binne die Provincie zoude worden beleid: 8. Dat op het zelve Rapport en Concept-Reglement Reformatoir zo wel, als op het geene de Stedelijke Regeering betreft, zijn gevraagd de confideratien van de Burgers van Stad en Steden, en dat dezelve aan de Regeerings-Leeden ook daadlijk zfn overgegeeven; Waar op de drie Leeden van Staat, ieder op zich zelfs, hunne confideratien en Advijfen ook hebben uitgebracht, p. Dat al het geen, wat Stads Regeerings-beftier betreft, door dc Regeerings-Leeden met de Burgerij is gereguleerd en vastgefteld, om geintroduceert te" worden. 30. Dat de Advijfen van alle de Regenten (zeer weinige nochtans uitgezonden daar in overeen kwamen dat de gebreeken in het Regeerings - Reglement va»  C 149 ) van 1674, behoorden weggenoomen te worden, er) zij zich verplicht vonden, daar toe mede te werken; 11. En dat ieder Lid van Staat moefte herfteld ivorden bij die wettige Rechten en Voorrechten, welke het zelve toekomen; 12. En dat mits dien ook aan de Burgerijen van Stad en Steden behoorde toegekent te worden het aandeel in de aanftelling hunner Regenten: 13. Het welk ten aanzien van Utrecht, naar eene vastgeftelde orde , fteunende op de Rechten en Gerechtigheeden dezer Stad , tusfchen de Regee» rings- Leeden en de Burgerij (zo als beweczen is) gereguleerd zijnde , is de Burgerij daar op door eene Commisfie uit den Raad in den Eed genome. 34. Dat daar na verfcheidene Regenten, zich heb* ben verzet, om aan de Burgerij te prasfteeren de introductie van het, met haar gereguleerde en geapplaneerde, Stads Regeerings Reglement: * 15. Zeggende hun daar in te obftceren de Eed, dién zij tot maintien van het Reglement van 1674 gedaan hadden, zo lang zij Staatsgewijze , daar uit niet ontflagen waren. CCCLHI. Dit alles in confesfo zijnde, ftaat te on» derzoeken, of de Burgerij van Utrecht gerechtigd en bevoegd was, bij het opgeeven van de poincten tót redres der befwaaren, te hebben mogen reclameeten alle die Rechten en Gerechtigheeden, welke als voorfz. aan de Stad, en als Derde Lid van Staat, en als anafhanglijk van de Staats-Leeden. ten aanzien vaa haar eigen Regeerings - berber toekwam. K 3 CCCLIV.  { T50 ) CCCLIV. Dit vind men onwederlegbaar beant' woord door de Regeerders der Stad Utrecht, bij haare bovengemelde Misfive} den 21 Maart 1785 aan Z. H. toegezonde; als waar bij onder anderen op pag. 20, 2i en 22, het volgende gevonden word: „ En wat aangaat, dat dit Regt zoude zijn geufeert, „ met goedkeuringe der Ingezeetenen, en dat daartoe „ geen Confenjus expresjus van de Burgerij zoude no- dig geweest zijn. Ten dezen opzigte dient te wor*, den geobferveerd, dat een Tacitus Confenjus van d» ,, Burgerij en Ingezetenen , voldoende is, om een lang„ duurige en ongeinterrumpeerde ufantie te wettigen, in „ zodanige gemeene gevallen en zaaken, welkers bejehik„ king en invoering moeten verftaan worden, aan \de be„ Jiiering en 't beleid der Regenten te zijn overgelw ten. Dan hier word gehandeld, over een geval, ■ dat buiten „ den gemeenen regel gaat, over een Privilegie en Regt „ der Burgerij, een volkomen eigendom van dezelve, van ., het welke de Regenten als Reprcejentanten der Burgery '„ maar enkel bewaarders zijn, en aan welke uit hoofde „ van den Eed aan dezelve Burgery gedaan, van derzelver Regten en Privilegiën te zullen conferveeren en „ handhaven, moet verjlaan worden de overgijte ofte ver„ vreemdinge detzelve expresfc verbooden te zijn, gelijk ,\ ook aan de Heeren Stadhouders uit hoofde van den„ zelfden aan het Volk geprefteerden Eed: waar uit dan s, natuurlijk en regtmatig volgt, dat dit alzo expres ge„ daan verbod, niet kan gehouden worden, weder inge„ trokken te zijn, dan door een daar tegen overgeftelde ,4, exjresfus Confenfus der Burgerije. ,, Maai  050 „ Maar hoe zonde dat ook anders kunnen zijn, daar „ het immers ontegenzeggelijk is, dat alle Regten en „ Privilegiën vttn de Burgerij en, in deze Republiek; zijn „ inaiienabel , zo dat tegen dezelve, al wierden zij ,, wezenlijk bevonden alienabel te zijn, niet gelden zou„ de eenige Prasfcriptie, contrarie ufantie, ja zelfs gee„ ne willekeurige Refolutie van de Heeren Staaten, als „ reprefenteer ende de Souverainen dezer Landen, immers „ niet buiten de toeflemming van het Volk, veel min, „ eenige ufurpatie, deference of aveu, in de laatfte ,, jaaren meest al uit errcur gebooren: ja dat ook „ Stadhouder en Regenten, en de drie Leden van „ Staat alle gezamenlijk bezwooren hebben, de hand„ having der Regten en Privilegiën van de Burgeren en „ Ingezetenen en over zulks at 't geen tegen deze -,, Regten en Privilegiën word óndernoomen, Gearre„ fteerd, Gefratueerd, en Gerefolveerd, van nul cn „ geener waarde is, voor al wanneer die Burgers en In„ gezeetenen zodanig niet gehandhaafd regt komen te re. „ clameeren." Deze argumenten, welke het gevoelen van den Raad der Stad Utrecht waren, vertrouwt men dat ten eecenmaale ferembtoir en decifoir zijn, om het gedrag van de Burgerij der Stad Utrecht te wettigen: CCCLV. Waar bij men noch voegen kan, het geene bij dezelve Misfive (pag. 28) door gemelde» Raad aan Z. H. ten aanzien van Stads Rechten, word voorgedragen, in deze termen: ., Maar Doorlugtig Hoog Gebooren Vorst en Heer, .„ wanneer men nagaat de Situatie der zaaken in die }, tijden, hoe zedert den jaare 152.8. de zo magtige K 4 » Hcc-  C !52 ) „ Heeven van deezen Lande dc Regten, Vrijheden en „ Privilegiën, ook van deeze Stad, waar van de ei„, gene Magiftraats - beflelüng geen gerifige tak is, met „ duuren Eede, hadden moeten beloven, heilig te zul„ lenbewaaren en verdedigen; hoe die Privilegiën, fchoon) ,, onheilig geschonden, egter h::t wettig eigendom „ van 't Volk gebleeven ztn, hoe hetzelve Volk „ tot verkriiging der vrije uitoefFening van dezelve „ de Wapenen zoo manmoedig heeft opgevat , zig niet ont-, „ ziende goed en bloed daar voor op te zetten, ea „ Jaaren agter den anderen alle de onheilen des Oor* „ logs te verduuren, en uitteftaan, ter recuperering „ van dezelve, daar gelijk wij uit de Ordonnantie der „ Stad Utrecht van den Jaare 1584- zoo even hebben \, aangetoond de Magiftraat der Stad Utrecht, wel „ deegelijk begreep en erkende, dat het Regt der Ma» „ giftraatsbeftelling was blijven refideeren in den boes, zem van de Gemeene Gilden om door hen derzelves s, Repr^ïsentantbn te worden uitgeoefFend." CCCLVI. En wat was de abfolute plicht van de ïteprapfentanten van Utrechts Burgery? Dit kan men niet nadrukkelijker en meer naar waarheid voorgefteld vinden, als in de hier zo eve te vooren opgegeevene gevoelens van den Raad, die wij om het gewicht derzelver, herhaalen; want de Raad zegt fop pag 46) „ Daar het dan vast ftaat, dat in alle gemeene „ befiieringen zodra eenige nadeelige gevolgen van een „ vastgefielde form van befiier ever de Regten en Belan* ,, gen van een Vrij Volk ondervonden worden." (Nii. zo als ten opzichte van de Burgerij der Stad Utrecht ■in covfesfi is) „ en. voor al wanneer die gebreeken, doase „ 't Volk  ( 153 ) 't Volk önder 't oog van de Regeerings-Leeden, met be„ geerte van Redres door gepaste middelen gebrogt wer- den, de Regeerders ook zelf door hunnen Eed gehouden ,, zijn, daar aan zoodaamge verbeeteringen en verande,, ringen toe te brengen, als tot bevordering van onderling ,, gemeen geluk en veiligheid, en ter confervatie van de „ independent ie van 't Folk, als meede tot verzeekering „ van deszelfs Regten en Privilegiën Jlrekken kan;" Staat dit in alle gemeene beftieringen vast, en zij» de Regeerings Leeden tot zodaanige verbeeteringen en veranderingen «Joor hunnen Eed gehouden, op de voordracht van het Volk bij gepaste middelen gedaan 1 Van hoe veel te meer applicatie is dan dit Heilige van den Raad? alzo de Burgerij, door hnn opgeroepe zijnde, de poinéten tot redres der befwaaren, niet alleen op de gevorderde wijze heeft opgegeeve, maar met zodaanige gepaste middelen heeft aangedronge, dat de voorgedraagene poinéten tot redres van die natuur bevonden zijn, dat dezelven^eene prompte voorziening ver* eifchten; CC CL VII. En wel zodaanig, dat, om dezelve daar te ftellen, de uitvlucht van den Eed die Regenten dan ook niet te ftade kan komen; Dewijl, naar het gevoelen van den Raail zelve, die Esd niet kan geconfidereert worden van eene zo verbindende kracht te zijn .- Om dat alhier gelden moet de applicatie van het geene op dat fujet bij de meermaalen aangehaalde Mis•£ve geallegueerd is, en daarom met opzicht tot het geval K 5 in  (i54) in qusftie vordert, om alhier herhaalt te worden: dewijl aldaar op pag. 46 gezegt word, „ Wij verklaaren 'er wel verre af te zijn, van toe „ te ftemmen, dat deezen Eed van een verbindende „ kragt kan blijven, zoo draa het Volk, de geheele Maat„fchappije of het beste en verfiandigfte gedeelte van 't zelve, ten duidelijkften aantoond, dat in die f ome van Regeering of beflier eenige verbeetering of verandering „ behoord te worden gemaakt, zal men anders de Regten, „ Privilegiën, Vryheeden, en independentie van 't Volk, „ en dus ook deszelfs geheele welvaart, en bloei en Exi„Jientie aan eenen totaalen ondergang niet willen bloot „ gefield laaten. CC CL VIII. Dit is nu juist het geval, waar in de Raad der Stad Utrecht zich, zedert de oproeping der hefwaareu, met het beste cn verfiandigfte gedeelte van het Volk bevonden heeft, waar toe geene andere nog meerdere bewijzen behoeven geavanceert of ingezien te worden, dan alle de bijzondere Nummers der overgeleverde befwaaren, met de naamen van alle derzelver ondertekenaaren; CCCLIX. Der Regenten plicht tot het daar ftellen van de noodige verandering en verbeetering, zal ook klaarder worden, indien men remarqueert, dat het dezelve Regenten geweest zijn, dewelke, bij de meer bovengemelde Misfive, hebben aangetoont, dat. het Reglement van Regeering geenszins als een Contract, maar als een Voorfchrift van het beflier der Regeering binne deze Provincie te befchouwenzijnde , dat tot zijnen grondflag en oogmerk moefte hebben het algemeene welzijn van  055 ) van het Folk, en dat daarom de Souverain, die het Volk reprajfcnteert geene Wetten vemogte te maaken, welke onveranderlyk. zouden moeten blyven, maat in tegendeel, dat zodaanige Wetten mogen en moeten verandert worden, naar dat *s Volks algemeen welzijn het vereischt. CCCLX, Het zijn dezelve Regenten, die, op pag. 45 van de meergemelde Misfive, zeggen: „ Zoo kan in 't algemeen de Eed, door de Regee„ rings-Leeden afgelegd, nimmer gcoordeelt worden „ te moeten dienen, om een onherroepelijk Zegel te zetten, „ op eenig Reglement van Regeerings bejlier, hoeclaanig „ het zelve ook zoude mogen zijn ingerigt; dusdaanige „ Eed zoude direct aanloopen tege deszelfs voomaa„ me oogmerk, dc Bewaaring der Vrijheeden, Voorrech„ ten, Onaf bangelijkheid van liet algemeen nut der geheele „ Maatfchappij, enz. Daar wij, uit alle het hier vooren gededuceerde, de plicht van de Regeerings-Leeden der Stad Utrecht, in hunne repraefentative qualiteit, uit hunnen eigen mond en penne voor ons hebben, kan men zich dispenfeeren, dezelve met authoriteiten van anderen, welke over het Volks recht gefchreeven hebben , breeder te deduceeren. CC CL XI. Het zal er nu op aankomen, of dc reprsefenteerende Regeerings-Leeden der 'Stad Utrecht, ter wegneeming van de erkende , en tusfehen hen en hunne Burgers in confesfo zijnde poinéten tot redres der befwaaren, ten aanzien van Stads Regeerings -beftter, dat geene gedaan hebben, het welk zij hadden moeten cn behooren te doen: CCCLXII.  050 CCCLXII. En als men dan het "gedrag yan' dl© Heeren, welke zich tege de rechtmaatige verzoeken van de Burgerij, geftelt hebben, toetst aan die gronden, welke zij in zo veele andere gevallen hebben aangetoont Stads en der Burgeren Rechten , onafhanglijk van de Twee voorftemmende Leeden, uittemaaken; zal het weinig moeite koften, om aan die Heeren op de gronden, bij hun zelfs geavouëerd, aan te toonen, dat zij in haare repra:fentative qualiteit, nog aan hun Eed, nog aan bun plicht ter bevordering en daadlijke daarftelling der Hechten en Gerechtigheeden van Stad en Burgerij, voldaan hebben; gelijk zij ook niet, tot wegneeming der trkende pinüen tot redres der befwaaren, gedaan hebben bet welke zij, naar het eigen gevoelen van den Raad, gehouden en verplicht waren te moeten doen : CCCLXIU. Om dat (gelijk hier boven aangetoond 5s) de oproeping der befwaaren van hunne zijde zelfs gekeme is, en dus eene zodaanige daad uitmaakt, waar door zij zich, in haare qualiteit, alsRepraïfentantcn, aan de opgeroepe Burgerij verbonden hebben, om, tot ■wegneeming van de in confesfo zijnde poinften der befwaaren, het daar toe geapplaneerde, gereguleerde en gearrefteerde Reglement daadlijk tc moeten intr^duceeren en daar ftellen: CC CL XIV. Weshalve het aan hun, als Reprsfentanten van de Burgerij, niet vrij ftond, om daarin volgens hunne geoppofeerde fentimcnten te hebben mogen voortvaaren en blijven handelen, CCCLXV, Maar, daar zij zich, gelijk hier bove beweezen is, met de Burgerij bevonden in zodaanige termen s  men, welke alleen Stads Regeerings - beftel betroffen, En wel nopens die poinéten , waar in Stads-Recht, cnafhanglijk van de voorftemmende Leeden , zodaanig pet Je notoir en zeeker was; zo volgt dan ook daar Hit, dat het aan de Regeering in hare reprafentative oualiteit, en voor al aan eenige derzelver Leeden, niet konde toegekent worden de macht, om dat recht aan de voorftemmende Leeden, op nieuws, te fubmitteerea door het zelve als een ingrediënt, behoorende tot de Regeerings-form dezer Provincie, in het vaft te ftellen Reglement weder in te brengen en op deze, tege Stads rechten aanloopende, gronden, via faZi, de introductie, van een , met de Burgerij geapplaneerd en gearrefteerd Regeerings - Reglement, infruüueus te houden. CCCLXVL Ook waren zij te minder daar toe bevoegd; om dat het beweeze was en in confesfo is, dat die poinéten op eene onwettige wijze, ter verkorting van Stads en der Burgeren rechten , in het, door geweld en dwang ingevoerde, Reglement van 1674 waren ingebracht, zelfs op een tiid, dat er noch geen Raad, repraefenteerende het Lichaam van 'de Burgeri| exteerde; en op eene zodaanige wijze, dat de Raad bij haare, alhier meermaalen aangehaalde, Misfive (zie pag, 39) opentlijk heeft verklaart: CCCLXVII. „Dat 'er nimmer eenig Staatsbejluit op eene onregtvaardiger en inconllitutioneelder wijze is geno~ ,, men geworden, en hei 'er dus wel verre van af is, dat het ,, zelve Reglement zoude uitmaakeny een der gewigtigjle s, en plcgtigfte Staatsbejluittn, die immer in deeze Provin}) tie zijn geëmaneerd. f} Dat,  ( i58 ) Dat, betreffende dc Reintroductie van dit Regie- ment in den Taare 1747. De Staaten dexer Provintie ,, in dien confuzen Tijd, door een hevigen opjland van een ,, onkundig- en woeuend Gepeupel , gedwongen zijnde ,, wederom een Stadhouder van deze Provintie aan te ftellen, en wel bepaaldelijk den Heer Prins van Oran= „ je Willem be Vierde, zonder egter in.het minfte aan te duiden, op welk een voet zulks zoude moe„ ten gefchieden, uit eene welgefundeerde vreeze voor ,, lyf en leeven en goederen genoodzaakt zijn geworden „ Hoogstdenzelven daar toe aan te ftellen. &c. Met welk een en ander zeer volmaakt overeenftemt, het geen in het Staats Rapport der Negen Heeren van den 1 Sept. 17S4 voorkomt, alwaJar die Heeren (i) zeggen: „ Ook agten Gecommitteerden niet nodig te zijn, de af ,, tentie van UEd. Mog. op te houden; met al het geene 3, bij de vernieuwing van dit Reglement in den jaare 1747. „ is voorgevallen, daar het doch overbekend is, en zom. „ mige Leden van Uwer Ed. Mog. Vergadering, zelve nog „ zouden kunnen getuigen, hoe ook in dien tijd, niet te. „ genjlaande de pogingen van 'sLands Staaten, om het Stad' , houderfchap te herftellen op eenen voet meer .overeenkomt ,, ftig met deszelfs. psimitive institutie in deze Provincie, de reintroductie tan dit Reglement, op eene „ geweldadige wyze , is door gedrongen, en aakgenomen heeft moeten worden. Hebbende de Raad dezer Stad, bij die zelve Misfive op pag. 34 en 35. aan Z. H. bevorens airede te kennen - gegeven, dat „ de infteller van Z. Hoogheids (voorafge„ gaane) Misfive ten eenemaal bezijden de waarheid komt „ tt (Z) Zie de editie in 8 pag. ft  ( 159) „ te /lellen, dat het Reglement van 1674 zoude zyn, eene „ Regeeringsform, welke Hun Edele Mogende, zoo plegtig ,, en by herhaaling betuigd hebben, te willen en te zullen „ conferveeren, en als de vastigheid van onze waare Vr$„ held, Godsdienst en independentie befchermen, enz, CCCLXVII1. Uit welk gededuceerde met groni befloote word, dat de Uur gerij van Utrecht, doot van de Leeden der Regeering te vorderen de invoering van het mutueel gereguleerde, geapplanèerde, en gearrefteerde Reglement van Regeering dezer Stad, niets anders gedaan heeft dan dat geene, waar toe zij, op gronden hunner Rechten en Stads Gerechtigheeden, voikoinea en ontegenzeggelijk üevoegd waren; CC CL XIX. Zo dat die vordering, ten aanzien van haare Regenten (daar de befwaaren, gelijk hier boven aangetoond is, in confesfo waren) dat effect moefte gehad hebben, dat niemant der Regenten zich van de introductie ontrokke hadde: CC CL XX. AI waarom de Burgerij dan ook (op fundament van haar recht, en om dat er ten aanzien van haare Regenten geene voldoende redenen exteer* den-, waar door zij wettig verhindert wierden met de Burgerij , de invoering van dat Reglement aan te gaan) de gedragingen van die Regenten, welke zich daar «ge zo Jignificant verzet hebben, niet anders konde befchouwen dan ten oogmerk te hebben (gelijk de uitkomst het 2elve ook bevestigt heeft) om door allerlije Je clmatoire en dilatoire uitvluchten het recht van de Sta^ cn Burgerij in/ruQueut te aiaaken; CCCLZZI.  ( i6b ) CCCLXXI. Op die gronden oordeelde de Burgefïj wijders, dat zij die Regenten (welke zich, zodaanig geoppofeerd tegens hun, ten naieele van Stads Hechten cn Gerechtigheeden gedroegen, en op de onverzettelijkfte wijze hebben blijven weigeren, om met dc Burgery het gearrefteerde Regeerings - Reglement in te voeren) als hunne openbaaie contrarieerende pattijen te houden hadden; CCCLXXII. En daar zij in hunne qualiteit als Reprasfentanten des Volks niet wilden prajfteeren , het geene waar toe zij, gelijk hier boven in andere gevallen is aangetoond, bevoorens ten fterkfte beweert hadden, gehouden te zijn, en waar toe zij uit hoofde van de vrijwillig gedaane oproeping te meerder verbonden waren, zo moefte dit ook' tot een notoir gevolg hebben, dat de Burgerij met die Regenten in de termen geraakte, dat zij dezelven als haare Reprsefentanten niet langer konde behouden, maar uit krachte van de door hun zeiven erkende macht, die in haaren boezem refideerde, dezelven van hunne reprasfentative qualiteit te ■verlaaten: CC CL XXIII. Zo als dit dan ook door dc Burgery ep eene zodaanige gereegelde, en met haare Rechten overeenkomende wijze is gefchiedt, dat de, uit dien hoofde naderhand tege de Stad en Burgerij opgevatte, wa. penen niet in ftaat kunnen zijn eenige dc minfte attcinte aan Stads en der opgeroepene Burgeren erkende Rechten en Gerechtigheeden toe te brengen, CC CL XXIV. Anders of verder, dan dat de Burgerij, alhoewel zij daar vair voor bet tegenwoordige  Ci6i) floch ontzet is, die Rechten cn Gerechtigheeden (als in hunnen aart onvervreembaar zijnde) evenwei animo blijft behouden; alzo haar, bij den tegenwoordigen loop van zaaken, geene andere middelen noch voor handen zijn, om zich van dezelven te kunnen verzeekeren, CC CL XXV. Om zich nu van dezen loop van zaaken het gepaste denkbeeld te vormen, heeft men maar met de vereischte aandacht te leezen de Refolutie der Heeren Edelen, in dato den 10 Oétober j787, geplaatst in de Utrechtfche Courant van den 29 derzelver maand, gelijk ook in het XXII Deel der Nieuwe Nederl. Jaarboeken pag. 556r. CCCLXXVI. Het fteunt dan op alle de voorfz. gronden, dat de Regenten der Stad Utrecht (welke, in hunne repraïfentative qualiteit, zich met de Burgerij in het voorfz. geval van verlaating haarer Raadsplaatzen hebben bevonden) zo te dier zaake, als wegens de invoering van- het gearrefteerde Regeerings-Reglement, in qualiteit als Scheepenen, daar over geen Rechters kunnen of mogen zijn, CCCLXXVII. Omdat zij, als geoppofcerde Regenten, tege de rechten (welke de Burgerij beweert beweezen te hebben, én door die Regenten zelve in den beginne erkend te zijn haar toe te komen) hunne Advijfen in den Raad hebben gegeeven, niet alleen, maar ook dat zij zich daar na die zaaken, als hunne eigene zaaken tege de Burgerij hebben aangetrokken, en tot verder maintien hebben getraebt daar .in voorzieninge te doen door een bij hun gepasfeerd Notarieel Protest, met toezending van het zelve aan de, met *-< hun  C 16a ) hun in die zaaken eens zijnde, Staats-Leeden van die Provincie, zo dat zij dan daar in, tege of over de Burgers, geen Rechters mogen zijn: Om dat (zo als hier onder Art. 402. beweeze word) niemant in zijne eige zaak, en voor al in een lyfftraffelijk geding, of waar in hij zich als parthij advers heeft geftelt, (gelijk zulks, uit de veelvuldige Advijfen van die Regenten, tegens hun voor de Vierfchaar der ïuivere Gerechtigheid volleedig kan beweeze worden) als Rechter kan fungeeren; Dewijl zijne partijdigheid, zijn geoppofeerd belang zo wti, als zijn uiteindelijk verklaard gevoelen, hein daar van uitfluiten: Weshalve het ook geene verdere adftructie noodig heeft, om aan te toonen, dat de Leeden, welke de Scheepensbank der Stad Utrecht, zedert den 12 Ofto* ber 1787, hebben uitgemaakt, onbevoegd zijn, om in die zaaken van de Burgery, Stads geapplaneerd Regeerings- beftier raakende, als Rechters te kunnen vonnisfen, maar dat dezelven als parthijen van de wettig op. geroepene Burgers en het door hen gededuceerde Stad* cn dtr Burgeren recht, ook rechtmaatig gerecufeert zijn. CCCLXXVIII. Deze recufatie word van te meerder aandrang, als men lette op de gedragingen van alle die Heeren, welke tot de Regeering der Stad Utrecht behoort hebben voor den 2 Auguftus 1786: En wel bijzonder als men gade flaat, 1. Op derzelver gedragingen, zedert en bij de ialeevering van het addres tot remotie van Mr. R. M. van Gcent, als Raad; a. Bi  C 163 > i. Bij' het affchaffen van de Recommandatien en het maaken van den Rooft er, ter begeeving van de ampte.n, op Stads tour vallende,* 3. De bij die gelegenheid gedaane contra ddnteekstning van 22 Raaden, den 15 September 1783, 20 wel, 4. Als de contra aanteekening van 25 Raaden, geinfereerd in de Notulen van de Vroedfchap den 50 October 1783. 5. Het féntMent van den Raad, openlijk gemanifesteerd, op hetRequest van de Burgerij ,'geprasfenteerd den 29 December 1783 tot het voortaan by den Raad begeeven der binnen tijds\ openvallende Raadsplaatzen. 6. Het daadlijk begeeven van vier Raadsplaatzen. 7. Het gedetailleerde tot Justificatie van dit, der Burgeren, recht, bij de onderfcheidene Mwfives door den Raad aan Z. H. afgezonden, — en de wettiging van 's Vroèdfchaps irf dezen gehouden gedrag, bij Misfive aan Z. H. van den 21 Maarü 1785. 8- De concurrentie van den Raad ter Staats-Vergaadering van den 25 February 1784. 9. Het oproepen van de Burgerij, bij Publicatie de datoden 17 April 1784. 10. Het gedrag van den Raad by en na de overleg vering der gevorderde befwaaren. 11. Inzonderheid ook met de bepaaling hoe Stads Gecommitteerdens zich in de Staats Commisfie der Negen Heeren zouden hebben te gedragen, hetrekkelijk Stads Huishoudelijke zaaken. L 2 12. Het  12. Het op den i September 1784 overneemen van het uitgebrachte Staats-Rapport: 13. Het bekendtnaaken van het zelve aan de Bur« gerij, inet het, binnen eenen zeekeren lepaalden tijd, afvorderen van de confideratien der Burgerij daar op: 14. Het ontvangen van-die confideratien, 15. En het in Commisfie ftellen van dezelven, nevens het Staats-Rapport, in handen van Tien Heeren, rnetauthorifatie om, ten fine van elucidatie, met de Gecommitteerdens uit de Burgerij te befoigneeren: 16. Mitsgaders de daar op gevolgde befoignes met de Gecommitteerdens der refpeüive ondeiteekenaaren van de Nummers der lefwaaren: 17. Wijders bij het effeecueeren van de Staats-Refo» lutie tot Surcheance jegens den anderzins gewoonen tijd der jaarlijkfche verandering der Regeering van die Stad, op den 12 October 1784. 18- Het vervolgens uitgebrachte Rapport van de Tien Heeren , Stads Gecommitteerdens, den 18 April 1785. 19, Het voorgevallene tot en hij de extraordinaris be» fchnjving, begonne den 26 May, en in 28 Seslïen ge-eindigd den 4 November 1785; 20. Waar bij inzonderheid te letten ftaat op het Reguleeren en applaneeren van Stads Regeerings-Reglement, si, En de Communicatie daar van gedaan bij Publicatien, eerst den 21 July I78s> en voorts den 1% September des zeiven jaars, 22. Met  ( i65 ) 22. Met de gevolgen ter vordering vim de confideritien van de Burgerij daar op: 23- Het nader inleeveren van die confideratien, 24. En het afdoen van dezelven, den 4 November 1785. 25. Waaromtrent bijzonder te letten ftaat, welke van de Raaden de voorfz. extraordinaris befchryving aanhoudend hebben bijgewoont, 26. En op haare uitgebrachte Advijfen, 27. Als ook fpeciaal, op den inhoudt van hunne Advijfen, voor zo veel dezelven met het Staats en Stads Rapport, ter wettiging van de overgeleeverde befwaaren , volkomen inftemmeB, 28. En het redres daar van door hun openlijk erkend: 29. Bij al het welke noch in overweeging moet komei het voorgevallene voor den 11 Oétober 1785, ter befchrijving van eene extraordinaris vergaadering van Staat, ten fine van Surcheance jegens de verandering van de Regeering: 30. Het houden van de Staats- Vergaadering, op dien n October: 31. Het gedrag van de meerderheid van Stads Gecommitteerdens , in die Vergaadering^ 32. Het voorgevallene in de Vroedfchap na het fcheiden van die Staats - Vergaadering. 33. Het voorgevallene op den 12 October 1785, met betrekking tot de Raaden, welke difficulteerden den Eed op het Regeerings - Reglement van 1674. pao ut jac et ofte leggen, maar dieswegens hunne declaratoiren, in de Notulen, hebben doen infereeren. . ,_. ■L J 24. A!s  ( x66 ) 34. Als men bovendien in overweeging neemt de al/ leszins gepaste en reverente verzoeken en Adres- fen, door de Burgeri, tot het arrefteeren en vervolgens intipduceeren van het geapplaneerde Stad? Regeerings-Reglement gedaan, 35. En het geene daar omtrent, op den 19 en 20 December 1785, is voorgevalle; '3,6. En het uiteindelijk befluit van den Raad daar toe genomen. 37. Mitsgaders het onmiddelijk te mg gaan van zo veele Raaden: Eerst, door het luiten Rejumptie houden en het veranderen van de Notule van den 19 en 20 December 1785, welke niet voor den 16 January | 1786, dan onder zeer veele ccntradiïïien , is gehoude j voor geariejïeerd' En voorts door hunne tc dier tijd en vervolgens ovcrgeleeverce aanteekeningen, ten fine van infertie in de Notulen. 38. Waar bij noch gevoegt moet worden, hoe ongunftig de Adresfen van de Burgerij zijn ontvangen, welke op den 27 December 1785» 2 en 9 January, 6 en 20 February, als mede den 6 en ï3 Maart 1786, aan den Raad zijn geprtefenteerd, tjp, -En het befluit door de Raaden den 6 Maart 1786, tot intrekking van de Refolutie van den 20 December 17S5, genoomen, \e. En de dieswegers gedaane Publicatie den 7 dito. '41. Eo men nu bij dat alles overweegt het, tege de Euri gerij gehouden, gedrag van zo veele Raaden zedert  C 167 ) tiert den 13, en op den 18, 19 en 20 Maart £786. 42. Als mede het geene dezelve hebben goedgevonden te foutineeren tot den 25 July 1786, 43. Om de beëedigde introductie van hec Reglement, aan de zijde van de Burgerij op ordre en door eene Commisfie van den Raad gedaan, buiten cftect te ftellen: 44. En het geene wijders is voorgevallen, tot den a Auguftus 178Ó; CCCLXXIX. Zo zal uit dit alles het bevoegd gedrag van Utrechts Burgery, tegens haare uit de Regee-ring verlaatene Regenten, volkomen gewettigt worden: Voor al, als men bet, hier vooren zo kort mogelijk aangeftipt, gedrag van dezelve Regenten toetst aan hunne, in confes/o geftelde,gedragingen tege de Burgery, vervat bij de uitgegeevene gedrukte Notulen, cn verdere authentieke Hukken van den 11 Augustus 1783, tot den 25 July 1786, zo als dezelve gevonden wor. den bij de navolgende HukkenJ — als bij: 1. De Iet/en voor Utrechts Burgerij, in 2 deelen. 2. Puntten tot redres der Bezwaaren op het Reglement van den Jaare 1674, en andere ingejlopene abuizen: enz. 3. Rapport van de Negen Heeren, Haar Ed. Mog. Gecommitteerdens, uitgebracht den 1 September 1784, en de daar op gevorderde en ingeleverde confideratien. 4. Het verhandelde en de daar toe behootende /lukken over de 3, 4, en 5 Hoofd/lukken der poinüen L 4 vun  ( rf,8 ) van bezwaaren, in de Commisfie der Tien Heeren Haar Ed. Groot Achtb. Gecommitteerdens, en het Rapport door dezelven, den 8 April 1785, ter Vergadering van de Vroedfchap uitgebracht. 5. De Notulen van het Gebefoigneerde der gehoudens Extraordinaris befchrijving van de Heeren Burgemeefleien cn Raaden, ter af doening van de Refpective overgeleverde poinUen van bezwaaren, begonnen den 26 May 1786, en in 27 daar op volgende Scs* Jien volvoerd den 4 November deszelven jaars. 6. De Vroedfchaps Publicatien, gearrefteerd den 21 July 1785 en den 15 September deszelven Jaars. 7. Notulen van de Vroedfchap van den 19 December 1785 tot den 8 May 1786. 8. Detail van de Burgerij aan de Vroedfchap, den 20 Maart 1786, overgegeeven , tot betoog van hm Wettig en bevoegd gehouden gedrag ter introductie van het geapplaneeide en gearrefteerde Concept-Reglement van Regeering: Waar bij mén nog voegen kan de Advijfen van Zeven Raaden, van den 1 October 1785, geinfereerd in S:ads Notulen van dien zeiven datum, geplaatst in de fost Van den Neder-Rhyn No. 377 — en het gededuceer. de''nopens Stads Recht in No. 378 van dis zelve Post,— als mede de Advijfen van de Heeren Smisfaert en de Ridder, geplaatst in de Vrye Nederlander No. 6. —— de aanteekening van de drie en vier Raaden, den 10 cn 18 April 1786 gedaan, te vinden bij No. 439 en 440 van evengemelde Post, — het gededuceerde bij No. 461 van dezelve Post, — de Brief der Schrijvers van de Post aan Sincerus, uitmaakende het XXI fluk van de Byla- gen,  gen tot de voorfz. Post, — en de Misfive aan de Sclnyvers van het Genootfchap tot Herjiel der Eensgezindheid en Burgerregten, uitmaakende het XXIII ftuk van de Bylagen tot de meergemelde Post. CCCLXXX. Het is dan op fundament van alle de voorfz. poincten, en daar omtrent gehoudene gedragingen van zo veele Regenten, welke onverzettelijk hebben blijven weigeren, aan de Burgerij te prai. Heeren het redres van die Wettige Rechten en Gerechtigheeden, welke zij, hij alle de voorfz. en mee* andere gedrukte gefchriften, van tijd tot tijd hebben opcngelegt, dat de Beklaagde als Rechters in de zaak van de Burgerij, én dus ook in zijne zaak fpeciaal, en met nüamen recuCeert, uit de oude Raaden, dt Heeren, Mr. Jan Willem van Müsschenbroeic. Mr. Adriaan van Bronckhorst. Mr. Jan Jacob van Westreenen. Mr. Adriaan vak Romondt. Mr. Otto Willem Philippus Falck. Mr. Cornelis van Ewycfc Mr. Jan Jacob Woertman. Mr. Willem Jan Baptist van Dielen. Mr. Jacob Anthont Martens. Mr. Rudolph Hendrik Nabots. en Mr. Paul Engelbert Voet van Winssen. Alle gecompofeert hebbende de Scheepensbank der Stad Utrecht, zedert dc, tege den Beklaagde, ingcfteldc crimineele procedures tot den afloop derzelven, welke ts geweest den 4 July 1789, Ook alle (uitgezonderd ■ L 5 den  C 170 ) den Heer van Romondt) die de Notarieele Acte vso Protest hebben geteekent en met eene Misfive, gedateerd d. 10 Augustus 1786, aan de Staats-Leeden te Amersfoort hebben verzonden, zo als er onder dezelve Heeren ook zijn, die tege Stads Protest (door den Heer Burgemeefter Loten in de Vergaadering van Ge. deputeerdens gedaan, nopens het verleggen der StaatsVergaadering) na den 6 December 1786, zonder Commisfie of Wettige authorifatie, ter Vergaadering van de Staats-Leeden te Amersfoort zijn verfcbeenen; en in dc Maatregelen van dezelve Heeren zijn toegetreeden, zo wel, als alle de voorn. Heeren, die, na den 15 September 1787, openlijk tot de fentimenten van de gemelde Staats.Leeden zijn overgegaan, en vervolgens hebben toegeftemt in alles, wat tot wegneeming van het hier boven betoonde en erkende Recht van Staé en Burgery, eenigzius heeft kunnen ftrekken; CCCLXXXI. En wijders hebben goedgevonden te legalifeeren, en op nieuw voor Wettig te verklaaren een Regeeringsform, welke zij zeiven erkent hebben, dat onwettig en met geweld was ingevoerd, en hernieuwd, niet overeenkoomende, maar jn veelen opzichten strydig met de privilegiën, Handvesten en Gerechtigheeden van den Landen , en boven dien aan zo veele gfere. ken laboreerende, als hier boven, uit de refpective Staats en Stads Rapporten en alle de daar op gevolgde handelingen, befoignes en Refolutien, welke tot wegneeming van de opgeroepene en erkende Wettige befwaaren gedient hebben en genoomen zijn, gebleeken is; cn de concurrentie, welke zij ook Staatswijze daar  c i?o Jaar toe van den Stadhouder gerequireert hebben, Zulks, dat (als aile de gedragingen van de voorn., Heeren, zo voor als na den 15 September 1787, in de zaaken van de Burgery gehouden, naauwkeurig worden gewikt, gewogen en tege den anderen vergel eeken) er als dan geen ander befluit kan opgemaakt worden, dan dat alle die Heeren zijn vervallen in de termen, dat zij niet anders dan voor de volftrekfte parthyen van de Burgeren, waar tegen zij zich zo zeer aangekant hadden, naar alle gronden van Recht te houdem zijn: CCCLXXXII. En wie kan dit een oogenblik in twijfFel trekken, als hij overweegt, dat alle de voorn. Heeren zijn geweest de. medemaakcrs en inftemmers van het Placaat van Amnejlie , de dato d. 14 November 1787?— en indien men oplette wat daar bij, eerst ten aanzien van de Inthimatien op den 3 Auguftus i?ï6, aan de dertig Raaden gedaan, voorkomt, en vervolgens op de infinuatien, den 8 Auguftus 1786 gedaan, aan de bij dat Placaat fpeciaal genoemde Heeren van BronckJiitst , Musfchenbroek , van Wejlrenen, van Romondt, en Falck, en men al wijders remarqueert op het geene, ten aanzien van het in verzeekering neemen en houden van de Heeren J. A. Martens en P. E. Voet van Winsfen, daar bij fpeciaal vermeld is, zo zal men niet meer, dan de lecturc van dat eige gewrocht van die Heeren, noodig hebben, om in te zien, dat zij alle, als Generaaie cn Speciaale daar bij genoemde parthijen van de Burgerij, in alle die zaaken voorkoomen met dien effecte, dat zij daar in geen Rechters mogen zijn; CCCLXXXIII.  070 CCCLXXXIII. Veel min dat zij zich nu zouden mogen gedragen, even als of de iaaketf van de Bur. gerij, die zij in gefchil getrokken hadden, verftaan zouden moeten worden door de verandering dermaate Wettig beflist te zijn, dat zij het oordeel daar over aan zich zouden mogen trekken , en alzo als Scheepenen bevoegd zouden ziin, om hunne voorige' gedragingen tege de Burgerij, als Raaden gehouden, te Herken en alzo, als om in hunne eigene zaak en over hunne eigene daaden, ten nadele van de Burgers Vonnisten te vellen; CCCLXXXIV. En dien te neffens met de daad te wettigen het gevoelen van hun, die bij het opgee» ven van de poinéten tot redres der befwaaren gefustineert hebben, dat de Burgerlijke Vrijheid en het hewaaren van derzelver Rechten en Gerechtigheeden vorderde, eene feparatie van de Wetoeevende en unvoerende of politieke macht,~ van de jvDïcimLE (ƒ Rechtszaakelyke macht, die den Burger verzeekert van de uitoeffening eener tnzijdige Justitie en het doen van Recht en Gerechtigheid; en die daarom beweerden dat iemant, die Raad is, te gelijk geen Scheepen zoude kunne zijn ; immers dat iemant als Scheepen niet konde toegelaate worden te bedordeelen zodaanige in discusfte getrokkene poinéten, waar over hij, als Raad, zijn fentiment heeft verklaart gelijk thans het geval is met alle de voorn. Heeren: CCCLXXXV. Doch wie is onkundig, dat in den jaare 1610, binne de Stad Utrceht, is recht gedaan by eenige Gecommitteerdens van de Staaten Generaal, van de Heeren Staaten van Utrecht, en van den Gerechte der Stad Utrecht, op verzoek van het Gerecht zelva  C 173 ) zelve, om in die zaak buiten opfpraak te zijn, zo als men kendis, dat hij, gehuuwd zijnde met de Zuster van den Vroedfchap Craeyvanger, denzelve in eenen zo naats» wen graad van verwantfehap beftaat, welke hem verWed, in de zaak van de Burgerij (geconfidereerd ie ser.  veriaating van dien Heer) te hebben mogen oordeelen, daar aihiei te noteeren ftaat, dat bij de Sententien, waar over die Heer als Rechter bekend ftaat, (met betrekking tot het voorgevallene op den 20 December 1785) voorkomt deze accufatie, zijnde intusfchen het Stadshuis van rondsomme zodaanig bezet geworden, dat de Raaden daar van niet kunnende afkomen, enz. —: dat hoe zeer dit zelve bij de Notulen van den Raad, na den 20 December 1785 opgemaakt, mede gevonde word en daar uit overgenoomen is, zo is het doch bekend , dat dit voor«aamentlijk daar in is gefteld, op de inftantien van den Heer Craeyvanger ,■ die zich te dier tijd te vroegtijdig van het Stadshuis willende begeeven met noch een der Raaden, achter bij het dienders huisje, den uitgang bezet vindende, door zijne onvriendelijke bejeegening aan de Burgerij, veroorzaakt heeft, dat zij hem geene ruimte maakte om tepasfeeren; en over deze accufatie, voort» gekome uit het gedrag van den Heer Craeyvanger, onderftaat de Heer Ewyck tot befwaar van de Burgerij te oordeelen. CCCXC. Op dezen Heer volgt Mr. Joachim Ftedrik Odé; een Heer! die zich voor en boven allen als Scheepen had behoore onttrokken te hebben het oordeel in en over de zaaken van de Eurgerij, daar hij als Raad de Burgerij wierd opgedronge, in de plaatze van eene binnentijds opengevalle vacature, welkers begeeving door den Raad had behpore te gcfchieden, en die daarom over het algemeen bij de Burgerij niet is er* kend gewarde, als Wettig aangefteld ; en voorts , na den 2 Auguftus 1786, voor verlaate gehoude zijnde zich «)ede gedragen heeft als Pfotejteerends tege de Burgery»  0?7) bij Notarieële Aéte en Misfive aan de Staats - Leeden te Amersfoort, den 10 Auguftus 1786, toegezonden, en die zedert, nevens alle de bovengenoemde oude Raaden, is toegetreede tot alle de voorfz opgegeevene maatregelen, die zich, niet minder als die Heeren, voor de volftrekfte parthij van de Burgerij verklaard hebbende, te houden is, en fpeciaal ook daar hij als een mede-maaker van het voorfz. Placaat te houden isf dat met opzicht tot de aan hem gedaane Infinuatie van den 3 Auguftus 1786 mede in zijn eigene zaak disponeert, en daarom zijn gedrag als Rechter ten hoogfte fuspecteert, en als nul condemneert. CCCXC. Ten aanzien van den Heer, Mr. Rudolph Adriaan Schutt, zo wel als ten opzichte van den Heer Arend Jacob Diderik de JPerponcher, zijn genoeg, zaam bekend derzelver, tege de Burgerij ftrijdende, gevoelens door zich in te laaten tot het mede-prefentec ren van het Request, op den 1 Maart 1784, en hun opgevolgd gedrag in 't bedanken als Officieren van da Compagnie de Bloedhdl: welk een en ander tot een grond van zeer veel oneenigheid heelt gelegt : CC CXCII. Daar noch boven dien, de vooru. Heer Schutt, nevens den Heer Mr. Hendrik Conftans Swelhngrebel, zich nopens de poinéten tot redres der hefwiaren hebben gevoegt, en zij door hunne onderteekeningen hebben verklaart in te ftemmen (echter onder eenige weinige uitzondering) met den inhoudt van het.adres No. 7. zo wel, als met de confideratien, door de onderteekenaaren van dat Nummer op het Staats - Rapport overgegce ven, M 2.  078) Zo als het dan ook (in gevolge van de door hu» mede opgegeevene poinéten tot redres der herwaarden confideratien op het Staats-Rapport is geweest, dat de Hm. Jolwn Fredrik Gobius, Junior, en Arend Rutgers in de befoignes der Tien Heeren Stads Gecommitteerdens, in naam van alle de onderteekenaaren van het voorfz. Nummer, en dus ook alsgevolmachtigdens van voorn. Heeren Schutt en Swellengrebel, zijn gecompa: reert, en alzo met welgemelde Heeren Gecommitteerdens mede hebben gevaceert tot het applaneeren van Stads Regeerings - Reglement; aan welkers verrichte die Heeren zich hebben gedragen, zo dat dan ook daar uit ten klaarfte confteert, dat beide de voornoemde Heeren zich, in de algemeene zaak der oproeping cn afdoening der befwaaren, dermaaten hebben geinmisceerd bevonden, dat zij als nu, bij de onwending, geen Rechters in de zaaken van en tegens hunne mede-Burgers kunnen zijn, en noch te minder, dewijl zij in verfcheidene poinéten van dezelven zeer gedisfenti- cert hebben; CC CXCIII. Waarbij, ten aanzien van meergem. Heer Swellengrebel, noch in aanmerking komt zijne naaverwantfchap aan den Heer van Romondt, wiens zaak, fpeciaal bij naame, zo als hier boven aangeweezen is, Bij het Placaat den Rechter aanbevoole is voor te ftaan: het welk alleen genoeg is, om dien Heer te recuteeren: CCCLXL IV. Ook moet aan hem," als Rechter, de deur fluiten zijn gehoude gedrag, als Officier of mede Lieutenant van de Compagnie de Bkedkuil, in den avond  C 179 D avond van den 20 Maart 1786, en dc weigering om het gearrefteerd^ Regeerings - Reglement te be-Eedigen — en de daar op gevolgde onaangenaainheeden, door hem en andeie zijner mede - Officieren, zo voor als bij het vraagen hunner demisfien, de Burgerij aangedaan, welke corzaaken gegeeven hebben tot het Request van voorzieninge, door Sergeanten van de Compagnie de Bloedkuil, den 6 April 1786, aan de BurgerKrijgsraad dezer Stad gepra-fenteerd; zo wel, als dat van een en dertig Burger-Officieren, ter dier zaake ten zeiven tijden aan welgemelte Krijgsraad ingeleeverd, gevoegd bij het geene, ten aanzien van dien Heer, bijzonder geëxteert heeft met den Heer van Haeften9 geinfereerd bij 'sVroedlchaps Notule van den jo April 3786, zo zal, wanneer alle de voorfz. gedragingen van den Heer Swellengrebel wel worden gewikt cn gewogen, gevoegd bii de vo*-.*gemelde relatie tot zijn Oom, er geene bedenking kunne overblijven, dan dat deze Heer hoogst onbevoegd is, om als Scheepen in der Burgeren zaaiden , de befwaaren en het applaneere» van dezelve, als over de beëdigde introductie van Stads Regeerings - Reglement, met de verdere gevolgen van «ben, Rechter te hebbe kunnen of mogen weezen; CCCXCV. Daar ten aanzien van de Heeren Mr. Jan Willem van der Voort, en Mr. Benard Philip, Engelbert, genoegzaam bekend is, dit zij zich niet alJeen de zaak van de Burgerij hebben ontrokken, en dat de Vader van den laatst genoemden Heer mede ig .geweest een Lid van de opgerichte Sociëteit in het huis, Adriaan, bij de Smeebrug, weswegens er inzonderheid met denzelven Heer omftandigheeden heb*en geëxteert, die hem zedert hebben doen uitkomen M 2 de  Cx8o) de openbaare parthij van de Burgerij te zijn, dat aan , hem ok Stads Arrest is aangezegd geweest: Zo als eerst genoemde Heer ook bij aüe gelegenheeden tege de verrichtingen van de Burgerij ter afdoening van de befwaaren zich heeft verklaart:; Daar ten aanzien van den Heer Enged/ert, noch ia overvecging komt zijne naa-verwamfchap aan wijlen den Heer Petrus Albertus Engelbert, en aan de Heeren de Joncheere en Liebeherr: dat dit hein behoorde wederhouden te hebben , om over de zaaken van de Burgerij, waar in die Heeren zo zeer zijn geinmisceerd geweest, als Rechter* te oordeelen. CCCXCVI. Zo als ten refpeSe van den Heer Mr. Albert Coenen Heer van 's Graven/loot, in confideratie komt, zijne raa-verwantfehap aan den Heer Mr. J. A. Strick van Linfchoten Heer van Loenerfioot , als mede aan den nu overleeden Heer van Sterkenburg en tegenwooidigen Burgemcefter van Wefirenen, en Geëligeerde Raad Pesters; dat hij uit hoofden van het met hun Edele' voorgevallene, zo ter zaaks der verlaating van den derden gen. Heer , als de daar op gevolgde Infinuatien, en het verder voorgevallene, die zijne naverwantfehap aan alle de voern. Heeren, hem volftrekt obfteert, om in de zaaken van de Burgerij als Rechter te hebben mogen fungeeren, maar zich daar van had behooren geëxcufeert te hebben: C CC X CVII. Zo als de Heer Arend Jacob Diderick de Perponcbtr, boven het gunt voorfz., wel had mogen overwogen hebben, dat zijn Oom, de Heer van Wolpliaarsdyk, mede geconcerncerd is geweest, in de door 4»  ie Burgerij gedaane Infinuatien aan de Heeren Gcöli* geerdens; waar tegen het Placaat van den 14 November 17S7 mede fpeciaal disponeert; weshalve deze zo naauwe relatie tot dien Keer, als Oom en Foogd, zijn Edele behoorde wedeibouden te hebben, om Rechter te zijn in en over die zaaken, waar in zijn Oom mede is betrokke geweest; CCCXCVIII. Maar wie zal een oogenblik in twljffel ftaan, dat de lsatstgen. Negen Heeren, eve min als de bovengen. Elf Heeren oude Raaden, over de zaak van de Burgerij Rechters kunnen of mogen zijn? alzo ten hunnen opzichte, boven si het gunt voorfz. is, noch te letten ftaat, dat alle die Heeren, 'als Rjadsn, zijn geweest de medemaakers en inftemmers van 20 veele Publicatien, als op naam van Burgeineerteren en Vroedfchap, zedert den 17 September 1787 en vervolgens , zijn gearrefteerd en gepubliceerd;* en . bijzonder zijn die Heeren mede te houden voor de ontwerpers van, en die vervolgens tot fland gebracht hebben, het Staats en ook het Stads Placaat, beide van ica 12 Oftober 1787, als mede van den 14 November I78r. CCCXCIX. Staat het nu zeeker, dn het de voornaamfte en hoofdzaakelilkfte plicht 'is van alle rech. ters, om de Juftitie onzijdig, zonder parthyfehap, gunst, of fimulatie te adminiftreeren, zo dat zij in het beilisfen der zaaken niet minder onder dezelve verplichting leg. gen, als alle adjunBen revifeurs, die, alvoorens totgelaatcn te kunnen worden, bij Eede moeten verklaaren in die zaaken niet tc hebben geconfuleert nog geadvi. M 3 ' (eert,  ( i8a ) Teert, hoe zal men nu ten aanzien van alle de voorn, Heeren met. mogelijkheid kunren ftellen, dat bij hun dat vereifchte heeft plaats gehad ? C C C C. Daar alle de voorfz. Placaaten en Publicatien in zich bevatten zo veele poinéten van accufatien tege de Burgerij, met dejlgnatic van alle de perzoonen en feijten, weswegens men heeft kunnen goedvinden hun voor misdaadig te verklaaren, en dies wegens te recht te ftellen; Zulks die Heeren als maakers van alle de voorfz. Placaaten en Publicatien, niet anders kunnen befchouwt worden, dan te gelijk de aanklaagers en aanwijzers te zijn van alle die Burgers, waar toe zij ter te rechtftelling inzonderheid het Placaat van den 14 November hebben gearieffeert: CCCCI. En daar dit niet kan tege gefproke worden , zo min als het verder gevolg, dat zij als Raaden over alle die zaaken hehben gedelibtreert en hunne Advijfen tege de Burgerij gegeeven; zo zal er dan ook naar jeebten niets zeekerder zijn, dan dat zij daar door zijn geraakt in het geval van aanklaagers en aanwijzers; alwaaromme hun als Scheepenen de Judicature over die zelve zaaken niet heeft moge aanbevole worden , en ook allen dies aangaande uit hoofde van. hunne, alzo in het openbaar verklaarde, partijdigheid tege de Burgerij als rechters te recufeeren en te repneheeren zijn; Nadien in deze gevallen wel bijzonderlijk in aanmerking moefte gekome zijn de Jef aratie, welke had be» hoore plaats gehad te hebben van de Wetgeevende, en de  do Judicieele of Rechtszaakelijke macht; waar van hier hove gemeld is, om dat, daar men, uit hoofde van de voorfz. Wetten, de zaaken befchouwe, van wat zijde men ook wil, de Scheepenen in die hunne eigene zaaken oordeelen, zo wel, als in die van hunne naastbeftaan* den en femilien, en waar uit zij, ook ter vejiiging van hunne authoriteit voordeel hebben genootcn, en vervolgens te verwachten hebben. CCCCII. Indien men al eens zoude willen onderftellen de wettige qualiteit van de Rechters, welke over den Beklaagde gevonnist hebben, als dan noch komt daar tegen, om gemelde redenen in aanmerking het geene gevonde word bij Carpzovius over de lyfftraffelijke Misdaaden Hoofdjl. 96. Art. 48, 49 e» 5°. luidende aldus : „ Maar, of de Overheijd over eene tegen haar zelve ga. „ pleegde misdaad , mooge kennis neemen; en de Rechter, in „ dit geval bevoegd zij, zulks is niet buijten bedenken? „ Het is toch van een zeer bekend Recht, dat nie„ mand in zijne eijgene zaake, zo burger- als lyfftraf„ felijk, kan Rechter zijn, of zich zeiven en den zij. „ nen mag recht fpreeken, L. 10. ff. de Jurisd. L. ic. „ ff. de Tejl. L. Uit. §.pen. C. ubi Senat. vel ClarijJ. L. „ un. C. ne quis injua caufa. C. cum Venisfent. de Judic. „ En zou het de onrechtmaatigheid zelve zijn, dat „ het vermoogen om in zijne eijgene zaak vonnis te „ wijzen, verleend wieidt, voor al in eene moeijlijke „ en lyfftraffelijke zaake, L. 17. ff. de Judic. L. 13. ff. „ quod Met. cauf.L. pen. ff. de Arbitr. L. 1. J. 2. ff. quod „ Legatcr. Nom. L. 5. ff. de Injur. Waar van daan 't „ ook gebeurt, dat zelfs niet de hoogfte Overheijd, M 4 „ neem  C iSO 7> neem eens de Vorst of Keyzer, in zijne èligene zaa3 „ ke kan recht fpreeken, maar die veel eer over te ,, zetten gehouden is ,• dies hij 't onrecht aan hem zei„ ven en den ziincn toegebracht, geenlins als Rechters „ konrren wreeken, geloofd worde. d. L.un. C. Nequis „ infua caufa. L. i j. i r ff. quando Apell. L. Uit. C de „ ojfic., Prtttor. „ Waarom ook geene LyfltrafTelyke zaak, de Over» ,, heijd betreffende, voor dezelve, als voor den be„ voeg ien Rechter, za! konnen gebragt worden. Het „ valt toch vrij zwaar onder den verdachten Rechter „ te moeten geding voeren, niet flechts met groot ver,, lies van tijd en kosten, maar ook ten gevare van „ de zaake zelve. C. quiafuspe&i. 3. quetfl. 5. C. cum. in., ter. de Except. Welk vermoeden in Rechten zo haat„ lijk is, dat, fchoon anderfins tot den hoogeren Rech,j ter met voorbijgang des middelften Rechters niet » mooga beroepen worden l. 21.ff.de Appellat, ech„ ter het minst vermoeden te wege brengt, dat met „ recht beroeping aan hem gefchieden kan." Dus verre Carpzovius naar de vertaaling van Hogendorp. , Daar nu in dezen ook van eene Zonderlinge applicatie is het geene gevorde word bij de Inftruftie voorkomende bij No. 157 in het Tweede Deel der Utr. conr ftilt. bl. 052 — 658, waar bii aan de Ed. Mog. Heeren Staaten 'sLands van Utrecht tegegefproke is Mandement van Revrfie aan zich zeiven te mogen verkenen van eene Sententie, door het Hof van Utrecht gegeeve ten laste van gemelde Heeren Staaten 'sLands van Utrecht3 Gedaagdens en Excipienten; En het is dan ook mede op ae voorfz, gronden van recbj  C 185 ) rechten, dat de Beklaagde de bovengenoemde perzoojsen, welke als Scheepenen de Rechtbank der Stad Utrecht^ hebben uitgemaakt, zedert de tegens hem ingefielde procedures cn het mede tegens nem uitgefprokcn vonnis, als wettige en bevoegde Rechters in die zijne zaak, heeft gereprocheert en gerecufeert, ten efFe&e, dat het zelve Vonnis niet anders te houden is,' als voor informeel, onwettig, nul cn van gekker waarde; CCCCTII: Alzo het zeeker is, dat mille procedures *6n handelingen ook niets dan mille effe£ten kunnen hebben; Daarom zoude de Beklaagde als nu kunnen overgaan ter verdeediging van zijne eer en onfchuld, waarinne hij zo zeer bij de tegens hem gevelde Sententie be. leedigd, ook met ontzetting van zijne goederen, en verbanning uit de Burgerlijke Gemeenfchap, en verwijzinge in de kosten enz. is gecondemncert geworde: C C C CIV. Doch daar de Beklaagde bij dit Vonnis voorkomt als Gecommitteerde uit de Burgerij, en wel als een der zich noemende Geconjlitueerdens, als mede ytmanuenjis van de Burgerij; zo zal het voor af 1100dig zijn, alhier naar waarheid op te geeven, wat er van die beide qualiteiten geëxteert heeft , om daar uit over de kracht van het onwettig en informeel tege den Beklaagde gevelde Vonnis te kunnen oordeelen; CCCCV. En daar toe komt eerst in aanmerking, de qualiteit van Geconfiitueerde; waar omtrent dient geweeten tc worden; M S Dat  (i86 3 Dat, na den i September 1784, bet Rapport van de Negen Heeren, Hunner Ed. Mog. Gecommitteerdens tot de befwaaren, ter Staats-Vergaadering was uitgebracht, en bij alle de Leeden was overgenoome, en dat het zelve op den 6 daar aan volgende bij den Raad wierd geftelt in handen van den Heer Eyck en Negen volgende Heeren, met last (zo als wij hier bove zagen) om aan de Twee eerfte onderteekenaaren van ieder Nummer der ingeleeverde befwaaren een gedrukt exemplaar van het evengemelde Staats-Rapport te over* handigen, ten einde daar op, voor den 22 September, de confideratien aan den Heer Eyck, als oudften Heer in die Commisfie, over te brengen; CCCCVI. Zo als de uitgifte van die exemplaaren, (waar toe de Stad er tachtig in folio formaat van de Staaten bekomen had) op den 10 September 1784? is gedaan door den Heer Eyck en verdere Heeren, zo als hier boven is opgegeeve: CC CC VII. Het welk de Burgerij bedacht maakte om de vereischte maatregelen te neemen, en wel om (ten einde in dezen hun belang en Interesfe te behartigen) eene authorifatie op vier en twintig Perzoonen te verkenen. CCCCVIII. Ten welken einde verfcheide voornaame Burgers, onderteekenaars der befwaaren onder N°. 3. met voorweetenfehap van verfcheidene Regenten (welke oordeelden dat het voor den Raad niet moogelijk was met het geheele Lichaam van de Burgery te handelen) te rade wierden, om,uit hoofde der aanhoudende disfentien van de Officieren met bet CoIle« &9  Os7) $ie van Sergeanten, uit alle dé Compagnien van de Burgerij zodaanige 24 Perzoonen, en dus uit iedere1 Compagnie drie. met na amen aan de Burgerij voor te ftellen, zo als de Burgerij daar op door de Sergeanten is gefondcerd, en na dat de Sergeanten de benoeming van de te authorifeeretie perzoonen (waar van er twee uitvielen, welke door haar met twee anderen zijn aangevuld) in naam van hunne Schutters hadden goedgekenrt, is dé ontworpene authorifatie en volmacht openlijk met invulling van de 24 naamen ter teekening voorgelegd : CCCCIX. Dus zijn het niet geweest die 24 Perzoonen, welke zich door eene ontworpene autborifa-, tie als Geconftitueerdeus aan de Burgerij voordroegen; maar zij waren bevoorens daar toe door een voornaam aantal zeer notabele Burgers aangezocht en benoemd; welker naamen ook alle onder die authorifatie gevonde worden; CCCCX. Eh om wijders alle en een ieder, welké verkiezen mogte die authorifatie mede te teekenen , daar toe in ftaat te ftellen, wierd dezelve voor af in folio formaat gedrukt, en was toen binne de Stad Utrecht bij den Boekverkooper Wüdt, en alomme, voor eeiï ieder te bekomen: CCCCXI. Tot het pasfeeren van deze Acte waren Verzocht de Notarisfen Didericns Johannes veen Olft cn Daniël RStker: CCCCXII. Ën om aan deze Acte niet alleen alle legaliteit maar ook de vtreïschtc publiciteit te gee. ven,  C 188 ) ven, en om tevens afteweeren alle befchuldigmgen van elandeftine handelingen in dezen, Zo wierd in de Utrechtfche Courant van den 17 September 1784 aan alle Burgeren en Ingezeetenen der Stad Utrecht en Vrijheid van dien, tot hun naricht heiend gemaakt: „ Dat van heden af tot den laatften dezer Maand toe, ,j alle dagen in den Stads Kelder zal vaceren Notaris en „ getuigen des voormiddags van Elf tot een Uur, des „ nanoens van drie tot vyf uuren, en des avonds van „ zeven tot negen uuren (tot het pasfeeren der Acte „ van authorifatie en volmacht) en dit voor ieder Bur„ ger en Ihwconer zonder onderfcheid. En zo een „ of andere Compagnie, Corporaalfchappen, Genood- fchappen, of talrijke Gezelfchappen verkiezen mogj, ten hurne ondertekening elders binnen deze Stad „ in grotten getallen gelijkelijk te doen, gelieven zij. „ de tijd tot de ondertekening met gemelderi Notaris „ te bepaalen; om aan een ieder zo veel mogelijk ge» noegen te geven; zijnde aan alle Sergeanten, en „ verdere Heeren, welke directie "in de tekening der „ bezwaar-pointen gehad hebben, behoorlijke gedruk,, te Extmplaaren der voorgenoomen authorifatie en „ commisfie ter hand gefield, tot een ieders informa'„ tie, zo als. van die acte alom binnen deze Stad gedrukte Exemplaren te bekomen zijn." Deze bckendmaaking was ook tot de woorden, om non een ieder zo veel mogelijk genoegen te geven, enz. achter de. met den druk in folio uitgegeevcne, Exemplaaren gefield. CCCCXIII. Het is voor een ieder die de Ctuatie vaa,  ( i89) van Utrecht kent, onnoodig op te merken, dat de plaats, tot de voorfz. onderteekening heftemd, (als iu het middelpunt geleege, ook in de naabijheid van 't Stadshuis, en boven dien een huis aan de Stad toebehoorende) daar toe het beste gefcnikt was: C CC CXXV. Zo als dan ook, geduurende die onder' teekening, daaglijks verfcheidene Regenten, die naa het Stadshuis gingen, of uit de Vergaaderingen kwamen (en wel van die Regenten welke de contra onderteekening van den 20 October 1783 mede onderteekent hebben) hunnen weg door dat huis namen, om zo bi] den Kastelein en bij de Notarisfen te informeeren naa het daaglijks toeneemend getal van de onderteekenaaren; CCCCXV. Niet alleen dat verfcheidene Regenten dit deeden, maar de Jonge Heeren van Lunenburg% Musfihenhoek, en anderen, zijn ook meer dan eens (zeekerlijk om hunne famiiien te informeeren) tegenwoordig geweest bij het pasfeeren en het onderteekenen van die authorifatie, zo wel, als dat zij op het getal van de teekenaaren aan de Notarisfen onderzoek: deeden: OCCCX VI. En daar, zo als hier boven gemeld is,1 de overleevering van de confideratien op het Staats. Rapport, uiterlijk den 30 September 1784, moefte gefchieden, zo wierd in de Utrechtfche Courant van den 29 daar te vooren geadverteert; dat tel het tee\e> nen van de voorfz. Aüe niet langer zoude worden gevn, veert, dan tot Donderdag namiddag van den 30 September, en dat vervolgens 's avonds de teekening zoude gefloten gorden, CCCCXVTI, Ge*,  C J9° ) CCCCXVTI. Gelijk gefchied is, en bij opneeming van de naamen der refpective ondcrteekenaaren bevonden is, dat derzelver getal bedroeg Twaalf Honderd en Vyftien, meest alle Burgers en Ingezeetenen, welke de overgeleeverde poinéten tot redres der befwaaren onder No. 3 onderteekent hebben. CCCCXVTII. De Geconftitueerdens , die zich de jiaamen hunner principaalen geenszins behoefde;! te fehaamen, hebben met de confideratien, welke zij, als gezegd is, in handen van den Heer Eyck des avonds van den 30 September 1784 overleeverden, tot bewijs van hunne qualiteit daar aan geannexeert eene Copia authentiek, van de voorgemelde Acte, met alle de naamen van de onderteekenaaren, CCCCXIX. In 't uitzicht om door dat bewijs, bij hun Ed. Groot Achtb. in die hunne qualiteit erkent te worden ; C C C C X X. Doch door een onbekend voorval wierd deze Acle verdonkert, zo dat het verliep tot den 21 February 1785, eer er bij de Vroedfchap op de erkenning van de Geconflitueerdens wierd gedisponeert j waartoe het Rapport van de Tien Heeren Gecommitteerdens dezer Stad, den 14 daar te vooren uitgebracht, den xveg opende, en van te merkwaardigen inhoudt is, om ter elucidatie van het dies aangaande gebeurde, en de daar op vervolgens genomene Refolutie, alhier niet geplaatst te worden: CCCCXXI. De Hen Heeren Stads Gecommitteer. dens tot de befwaaren zeggen bij hun voorfz Rapport aan de Vroedfchap: „ Laatsc-  „ Laatstleden Maandag door 24 Gcconftitueerdena „ van 1215 Burgers cn Inwoners een Adres ter Verga,, deringc van UEd. Gr. Achtb. ingediend, en gelee„ zen zijnde, houdende onder andere poinden, in de „ eerfte plaatze: Dat zij op den 30 September des „ voorleeden Jaars, overgelevert hebben hunne conii„ deratlen op 't Rapport van de Negen Heeren van^ „ de Staats Commisfie, tot de ingekome bezwaren uit„ gebragt. Dat zij tot probatie van die hunne geadferi„ beerde qualiteit, aan dezelve Confideratien geannc„ xeerd hadden eene Copije authenticq der op hun ,, voor de Notarisfen Didericus Johannes van OIJi en „ Daniël Rother, den 16 daar te vooren, in prefentic „ van getuigen gepasfeerde volmagt, met de namen van „ alle de ondertekenaaren, en aldaar Conftituanten. Dat zij niettegenftaande zijn ontwaar geworden, dat „ bij veele en ook bij dc Leden van de Vroedfchap, „ in twijfel wierd getrokken, of zoo een geauthenti„ feerde Copije met de namen der onderteêkenaaren, wel onder 't oog van U Ed. Gr. Achtb. gebragt wasi „ reverentelijk requireerende op U Ed. Achtb., dat „ de overgeleverde Copije authenticq, het zij van cn. „ der de Commisfie der Tien Heeren, of der Secreta„ risfen, geligt, en op nieuws in den Raad gebragt, s, en geëxamineerd worden, ten efFccte dat na hei „ zelve aan hun zoodanige blijk moge toekomen, waar bij zij in hunne geëxhibeerde qualiteit bij U Ed. „ Achtb. worden erkent, en alzoo onderfcheiden wor?) den van hen, die met geene qualiteit, hoe ook, zijo „ gemunieerd, veel min in dat aantal, als zij bij hunne „ volmagt hebben vertoond, gequalificeerd te zijn. Hebben U Ed. Achtb. gedagt Adres en_voorftel ge-, n Held»  ( *9* ) . „ fteld in handen van de Heeren Eyck en verdere ,, Heeren Gecommitteerdens in dezen, aan wien van „ wegen voorfchreve 24 Geconftitueerden, met alle inftantie is verzogt, omtrent bovengemelde poinft, ter ,, eerstkomende Vergaderinge jvan de Vroedfchap rap« „ port te doen; en tevens het hier voorén geinentia» „ neerd bewijs hunner qualificatie van den 30 Septem„ ber des voorleeden jaars, aan hunne ingeleverde ,, Confideratien geannexeert, voor te brengen, ten „ einde 't zelve in den Raad geleezen, en naauwkeu»> rig geëxamineerd wierd, en zij daar op eene favon rabele dispofitie erlangen mogen. Ter voldoeninge „ aan welk verzoek en Commisfie van U Ed. Achtb. „ zij Heeren de eere hebben te rapporteeren: Dat bij „ hier gementioneerde Geconftitueerden naar waarheid „ is gepofeerd, dat zij op den 3c September des voorleden jaars, met en benevens hunne ingeleverde Confideratien hadden ingediend eene geauthentifeerde „ Copije van hunne qualificatie voigens acte voor de „ Notarisfen Didericus fokannes van OIJI en Daniël Ro„ ther en Getuigen den 16 September 1784, en volgen„ de dagen binnen deze Stad gepasfeerd, met fpcciale ,? expresfie van ds namen der aldaar Comparanten en ., Conftituanten. Dan dat Hun Ed. ten eenemale on„ bekend is, bij wat toeval het is toegekomen, dat wel „ de hier bovengemelde Confideratien der Geconftitu,, eerden, maar niet, derzelver qualificatie voerroemd 5, is geleezen, sn in de Notulen van de Vroedfchap „ geinfereert. „ En zouden zij Heeren van gedagten en advis „ zijn, dat UEd. Groot Achtb. geene zwarigheid behoorden te. makeD, om de 24 perzonen, bij bo- » ven:  C 193 0 „ vengemeldc A£te genomineerd, te erkennen als Ga„ conftitueerden van 1215 Burgers en Ingezetenen de„ zer Stad, ten fine de perzonen van hunne Conftitu. „ anten te reprefenteeren, en hunne belangen als Bur„ gers en Ingezetenen, in 't maintineeren van „ derzelver Rechten en Pbivileoien, waar te nemen. Zijnde zij Heeren verder van advis, ingeval „ UEd. Groot Achtb. in deze zig kwamen te confor„ ine eren met de gedagten van hun Heeren Gecom„ mitteerden, dat UEd. Groot Achtb. zouden kunnen „ nemen navolgende Refolutie , cn daar van Extract j, aan de Geconftitueerden uitleveren : ,, Gehoord de leiïure van een Copye authenticq van de „ Aüe van qualificatie en commisfie, door 3215 Burgeren „ en Ingezetenen dezer Stad voor de Notarisfen Didehi„ cus Johannes van Olst en Daniël Rother eu „ Getuigen , op den 16 September 1784. en volgende „ dagen tot den 30 derzelver maand, binnen deze Stad „ gepasfeerd (en wet,kers namen alle bij gedagte Copye au}, thenticq ft aan geëxpresfeerd) op vier en twintig Per„ zonen , aldaar mede nominatim geëxpresfeerd, decla„ reerd de Vroedfchap evengemeld de Vier-tn-twintig Per-* „ zonen (of die bij hun naderhand gejurrogeerd mogten ,, zijn) te houden, voor Geconjlitueerdens en Gequalificeer. den van 1215 Burgeren en Ingezetenen dezer Stad „ omme derzelver perzonen te reprejenteren en hare belangen als Burgers en Ingezetenen dezer Stad, in 't main„ tineren van berzelver Burger-Privilegiën en Reb„ ten waar te nemen. En zal Extraïï dezer ten blijke van ,, bovengementioneerde des Vroedjchaps declaratie, aan vutv Jehrsve 24 Geconjlitueerdens worden uitgeleverd. N CCCCXXII. DiC  C *94 ) CCCCXXII. Dit Rapport ter VroedfcLaps.-Vergaadering van den 14 February 1785 uitgebracht zijnde, befloot de Vroedfchap het zelve agt dagen te doen voorleggen ter exarninatie van de Leeden van den Raad : CCCCXXIII. Na verloop van welken tijd het zelve dan ook, op den 21 daar aan volgende, weder in den Raad wierd voorgebracht, en ter deliberatie gelegd zijnde, heeft de Vroedfchap de erkenning van de Geconftitueerdens befloten; woordelijk aan den inhoud en van het voorfz. Rapport, en daar van zonder refumptie aan dezelve een Extract,, bevattende die Refolutie en onderteekend door den Heer Secretaris J. IV. de Ruever doen toekomen, zo als men het zelve vind bij het verhandelde en, daar toe lelmrenie flukken, cvsr de 3, 4 en 5 Hoofd/tukken der poiniterf'van Befwaaren, op de eerfte pag. van het blad, aan de voet getee, kend F. 5. en verfo. CCCCXXIV. En alzo verkreeg de erkenning van de Geconftitueerdens het vereischte bcilag, op eene ivi'ze, dat men daar van zeggen mag, dat het zelve niet gefchiede ter loops, of ter fluip; maar na dat die Acte van qualificatie op nieuws door Heeren Gecommitteerdens ter tafel van t|cn Raad was overgebracht, geleeze, gerefumeert, en na dat die Aéte, zo wel al? het Rapport, ter exarninatie van de Leeden van den Raad, agt dagen ter Secretary van Folicie had voorgelegen» CCCCXXV, Es  C *95 ) CCCCXXV. En dien volgende gefchiede deze trkeming met in acht neeming van die voorzorgen, waar door alle de Raaden, geene uitgezonderd, in ftaat wierden geftelt, om zich tot de daar op te neemcne Refolutie te hebben konnen bekwaamcn, en dat ook geene Leeden van den Raad immer dien aangaande onwee» tenheid of onkunde zoude kunnen voorwenden. CCCCXXVI. De Geconftitueerdens alzo wettig aangefteld, en daar voor vervolgens niet min op eene legale wijze door den Raad erkend zijnde, hadden voorbereidelijk met de Tien Heeren Gecommitteerdens, ingevolge de authorifatie van den Raad, vervat bij Refolutie van den 5 Oftober 1784, gehouden en voorts gecontinueert die conferentien , waar van bij ïiet Rapport der voorn. Tien Heeren van den 18 April 3785 melding word gemaakt, gedient hebbende zo tot Communicatie van de Gedachten der Tien Heeren over de afdoening van de onderfchetdene poincten van de befwaaren, om' daar op tc hebben de naadere refieétien van de Geconftitueerdens, ais ook van de verdere Inteekenaaren en Inleeveraaren van de Befwaaren. CCCCXXVII. Tot het houden van welke en andere daar toe dienende confereiatien met genoemde Heeren, voor zo verre de Beklaagde als Geconftitueer daan hadden, daar toe, als een gevolg van dien Eed, gequalificcerd waren; het welk dan ook de rede uitmaakte, dat bij de Publicatie van het Concept-Reglement, gearrefteerd den 21 July 1785 en gepubliceerd den 28 dito, en de nadere Publicatie van den 15 Sep« tcmbcr i~05, tot het opgeeven hunner confideratien, uitgezondert zijn die beneden de achtien Jaaren oud zijn. CCCCXXXII. Daar tot een verder bewijs der erkenning', van dc Geconftitueerdens kan dienen het geene in de Commisfie met de Tien Heeren, Stads Gecommitteerdens , na den 8 Augustus 1785, den 17 September deszelven jaars en vervolgens heeft plaats gehad : CCCCXXXIII. Ook dient hier niet vergeete te worden, dat Geconftitueerdens en Gecommitteerdens, op den 11 October 1785, ter Staats-Vergaadering inleeverden een Request, ten fine van Surcheance , tege de verandering van de. Regeering, den volgenden dag moetende plaats hebben , bij welke geleegenheid dc Twee voorftemmende Leeden difficulteerden de geattribueer« de qualificatie van de Geconftitueerdens en Gecommitteerdens der Burgerij te admitteeren; — Doch daar tegens hebben de Heeren Gecommitteerdens dezer Stad, ter gemelde Staats-Vergaadering, de bovegemelde Refolutie van erkenning plechtig gc-ftand gedaan, met, bij het overgeeven van dat Request, te declareeren, dat dezelve Geconftitueerdens en Gecommitteerdens bij de Hee» ren van de Vroedfchap ekkenu waren: C C C C X X XIV. En dit Declaratoir wierd te dier tijd gedaan cn gesffirmeert, door de Heeren Eurge* Jfieesteien van Mufjchenlroek en Verbeek, en de Heeren Oud  ( *99 ) Oud Burgemeefteren Berger, van Beek Heer van Dijk* veld, Loten, van den Boogaard, en Tan der Dusfen Heer van Derthuyfen; als mede door de Raaden Wieling, Eyck, van Bronckhrst, Boddens, van der Does, van Romondt, F esters, Ram, de Leeuw en van Dielen, welke alle, als Gecommitteerdens dezer Stad, de voorgemelde Vergaadering van Staat hebben bijgewoont en (blijkens de S'taats-NotuJen van dien dag) zo als gezegd is, bij de overgave van het Request het voorfz. Declaratoir van erkenning hebben gedaan. CC C CXXXV. Dit nu was de Beklaagde aan zich en aan zijne mede Geconftitueerdens verfchuldjgd alhier wat breeder open te leggen, ter wettiging van het geen door hun verricht is, alsook om daar uit het onzijdig publick vrijmoedig te laaten oordeelen', met wat fchijn van recht die zelve Leeden , welke bevoorcns do Geconftitueerdens hebben erkent, eh bij hunne opvolgende daaden ën Refolutien daar bij hebben geperfisteert, zedert den 17 September 1787, dezelve hebben willen doen voorkomen als pcetenje zo genaamde of zich noemende Geconftitueerdens. CCCCXXXVI. Wat nu de qualiteit van Amanuenfts van de Burgerij betreft, dien aangaande is het bekend, dat de Heeren, Mx.Jan Wynand de Ruever en Mr. Nicolaas Theodorus van Voorst, Secretarisfen. van de Policic der Stad Utrecht, zedert den 2 Auguftus 1786, zich heb. ben ontrokken van de waarnceming bunuer bediening, zonder de aangebleevene Raadenvte adfifteeren, of aan de Burgerij, bij de verkiezing van de Nieuwe Raaden, in gevolge van het geïntroduceerde Regeerings - Re* flemeat hunnen dienst te prafteeren, N 4 CCCCXXXVII. Het  Caco) CCCCXXXVIJ. Het welk geleegenheid gaf, dat de Burger-Schutters, Uitkoopers en Wachtvrijen, uitmaakende de Stein-gerechtigdens van de agt BurgerCompagnien, tct het adfifteeren bij het maaken van de voorfz. Nominatien, Eleétien, en het geene daar van depcndeerde, tot Amanuenfes, om in alle 't gunt voorfz. de Heeren Secretarisfen van de Policie dezer Stad te vervangen , verzocht en aangeftelt hebben den Heer Gerardus Bentink en Adriamis Hoevenaar, en zulks bij eene behoorlijke Commisfie, in alle de agt Compagnien opgemaakt, en op last van alle de Burger-Schutters, Wachtvrijen en Uitkoopers, als Stem-gerechtigdens, door de Officieren van de agt Compagnien onderteekend, en met het opgedrukte Zegel van de Burgerij bevestigd, den 7 Auguftus 178*5, zijn de datum dat dezelve verleend is, aan hun ter hand gefield; CC CC XXXVIII. Zo dat deze qualiteit van Amsnuenfts, voor den 7 Auguftus 1786, niet geè'xteert heb. bende, ook geenszins valt in de termen van het Placaat van den 14 November 1787, zo als hier r.a op zijn plaats zal worden aangetoont: CCCCXXXIX. Waar op vervolgens voorn. Heer Gerardus Bentink en de als nu Beklaagde, bij A&e van den Raad der Stad Utrecht, in dato 6 September 1786, zijn geauthorifeert , cm als Amanuenfes, bij provifie tot den 12 Oétober 1786, in de plaatze van de Secretarisfen van dezer Stads Policie, te blijven fungeeren bij het maaken der Nominatien enz. — conform aan den Inhoudt van die Acle. CCCCXL. Indie»  ( 201 ) CCCCXL. Indien het de Heeren Secretarisfen de Rueve'r envan Voorjl, tot geen misdaad heeft kunne toegereekent worden, dat.zij, zedert de Maand October 1786, den door de Burgerij aangeftelden Raad, in hunne qualiteit, hebben ten dienste geflaan, conform aan den inhoudt hunner inftrufjtien, door de ordinaire en extraordinaire Vergaaderingen. van denzeive, in qualiteit als Secretarisfen, bij te woonen, zo wel als de Befoignes en de Vergaaderingen van Finantie, den Burger-Krijgsraad, en voorts door dien Raad en verdere gemelde Vergaaderingen alle de Notulen, Placaaten, Publicatien, AppoincTementen, Aanfchrijvingen, Misfives enz, te hebben opgeftelt, en met hunne naamsteekeningen uitgevaardigt, dan vertrouwt men ook in ftaat te zijn, om hierna op zijn plaats aan te toonen, dat zij, die als ^«anuenfes de Burgerij ter verkiezing van dien zeiven Raad hebben geadiïfleert, eve zowel als gemelde Heeren Secretarisfen voor onfchuldig, en dus eek geenszins voer misdaadig te houden zijn; CC CC X LI. Alzo hier bii noch in overweeging komt, dat gemelde Secretarisfen, gelijk men vertrouwt zeer wel geinformeerd te zijn, voor hun in funcTjie treeden, bij ds door de Burgerij als voorfz. verkoozen Raad, in gevolge van de overeenkomst met de Commisfie, een Declaratoir en belofte van verbintenisfe ter getrouwe en fecrete bedieninge van hun ampt, ten behoeve van den Raad, als den alleen wettigen Raad der Stad Utrecht, die zij daar voor ook eikenden, en geenen anderen, hebben uitgeleevert; CCCCXLIL Zo als dit Declaratoir dan ook woordelijk, en N 5 door.  ( 202 ) 3cor die beide Heeren Secretarisfen met hunne naamen onderteekend, in de Notulen van den Raad is geinfexeerd: ' CCCCXLIII. Doch alwaar nu (zo men geinformeert is) wel de leedige plaats, waar toe het renvoy van'de Notulen gemaakt word, te vinden is, en waar van men vermeent zecker te weeten, dat het zelve duidelijk genoeg aanwijst, dat de Notule gecastreert is, door wien? dit kan men wel gisfen. - Want wie hebben die Notulen onder zich gefiagen? en dezelve te voorfchijn gebragt? en wie hebben er zich ter kwaader trouwe, tege den inhoudt van dat Declaratoir, ter hunner defenfie van bediend ? CCCCXLIV. Het is derhalve te beklaagen, dat men iets in den eenen als hoge Majefteits khendmg ziet ge«mdtmneerd, het welk men ih anderen niet voor misdaadi'g maar als onfchuldig houd, en alzo openlijkpasfeert; — waar van op zijn plaats iets naader ; CCCCXL V. Terwijl alhier noch maar met een kort woord moet ge-meldt worden, dat Eorgemcesteren en Vrocdfchappen der Stad Utrecht, den 2 Auguftus 1785, Sestien Perzoonen verklaart hebben te houden en te e,. temen voor Gecommitteerden uit de acht Borger-Compagnien, door een aantal Borgeren en ingezetenen welke op die tijd zich geprefenteerd hebben voor Heeren Eorgemeesteren tc fistceren: van welk Declaratoir door de Vroedfchap aan die erkende Gecommitteerdens eene origineele blijk is ter hand gefteld, ondertcekend door den Secretaris  C 203) taris de Ruevcr, overeenkomftig aan het geene daar van door den druk is gemeen gemaakt, bij het hier bovengemelde Detail van de Burgery enz. pag. 20 en 30. CCCCXLVI. Waar uit dan genoegzaam blijkt, dat de Eeklaagde onder die Sestien erkende en aldaar genoemde Gecommitteerdens van de .Burgerij niet behoort, gelijk hij daar toe ook nimmer behoort heeft. BERDE  DERDE AFDEEL ING. Art. i. Jl. ot hier toe hp„f(. de Be]iiaagde V00r_ geftelt die middelen, welke hij geoordeelt heeft per. emtoir te zijn, om aan te toonen het informeele en nulle van de tegens hem gehoudene procedures; als mede die gronden, op welken hij vertrouwt, dat alle die perzoonen, welke zedert den 17 September 1787 het Gerecht der Stad Utrecht hebben uitgemaakt, kunnen gtrecufeert, en als partijdige, en als in de zaaken geinmisceerd zijnde , gerepr'tcheert worden, 2. En zoude dus kunne voldaan met, van de zaak afftappende, alhier enkelijk te laaten volgen den inhoudt van de tegens hem gegeeve onwettige SENTENTIE. 3. Doch, daar men dit menigwerf zoude kunnen doen voorkomen, als of de Beklaagde zich maar bijwijze van uitvlucht, en exceptive van deze zaak zoude getracht hebben aftemaaken, zonder het principale te hebben durven intreeden, zo zal hij als nu tot de middelen van zijne verweering tege de Sententie overgaan. ' 4. Dan,  4- Dan, bij vind zich verplicht alvoorens te moeten melden , dat (of fchoon die Sententie tegens hem is uitgefproke den 4 July 1789, en dat, om dezelve te bekomen, alle behoorlijke middelen en inftantien zijn aangewend; hij echter van dezelve, veor den 24 January 1790, het bewijs niet heeft kunne machtig worden, maar als toen heeft hij bekomen een Extraét uit het Register van Crimineele Sententien van den Ed. Achtb. Gerechte der Stad Utrecht, bevattende de hier na te meldene Sententie, geauthentifeerd den 16 January 1793, en ten blijke daar van onderteekend door den Heer Secretaris C A. v. WACHENDORFF. Voor dien tijd heeft de Beklaagde niet geweete, van welke misdaad of misdaaden hij befchuldigt wierd: Waar door hij zich buiten ftaat bevond (wilde hij niet in den donker fchermen) om zijn gehouden gedrag tege dat Vonnis eerder te hebben kunnen ver-, antwoorden; zo als hij dit naar maate zijner vermogens en omftandigheeden, waar in hij zich bevind, voor-aeemens is bij dezen te doen: En waar toe hij geoordeelt heeft het beste te zijn, om zich bij den woordelijken inhoudt van die Sententie te bepaalen,-—- 5. Maar nademaal die Sententie ten deele ingericht is ten principaal, voor zo veel de Confiscatie betreft, en ten deele voor zo veel de ftraffe op de daar bij aangefchreevene misdaaden betreft, alsnog onbeflisfend en geheel gereferveerd, zo zullen des Beklaagdes medeBurgeren , en die op hem tot deze zijne verantwoording hebben geinfteert, van hem niet kunnen vergen, dat hij in ^?zen anders te werk zal gaan, dan met in achtneeming van  (206) van het geene het recht en de voorzichtigheid vordert omtrent dat geene, waar in hij in alle tijden en gevallen, hangende de voorfz. onbefliste onzeekerheid, onverkort cn in zijn geheel moet blijven; en het is naar dien regel, dat hij geoordeelt heeft alhier de middelen van de tegen hem gevelde Sententie te motte» aan den dag leggen: Waar toe hij dan het tegens hem onwettig uitgefproken Vonnis, eerst in zijn geheel, zal opgeeven, En daar na tot wederlegging van den woordelijken inhoud overgaan. 6. De SENTENTIE, zo als die bij het vooren gemelde Extract vervat is, luidt aldus: Gezien hij den Gerechte der Stad Utrecht den Intendit, onder denzelven Gerechte Gef urneerd, en overgegeven hij of van wegen yonchr. Fredrik Chrifïiaan Reinhard Baton van Reede en Agrim, Grave van AthUne, Vrjjheer van Amerongen £f c. HoofdOfficier dezer Stad R. O. Eysfcher op en jegens Adrianus Hoevenaar Notaris 's Hoofs Provinciaal van Utrecht, en Procureur voor welgemelte Gerechte, Gedaagde in Perzoon hij Edi&e en Defaillant. Gezien mede de inthimatien, yerifica* tien, acle en munimenUn, hij den Heer  Eysfcher geproduceerd, waar bij gebleken ■is, dat de Gedaagde defaillant onder de perfonen die. in de troubles, welke binnen deze Stad, in de laaste Jaren voor d$ omwendige van zaken hebben plaatfe gehad, de voorname hand gehad hebbe, op eene bizondere wijze heeft uitgeftoken ; dat hij zulks onder anderen ten fterkften heeft betoond, door het tot een bewijs zijner goedkeuringe te ondertekenen, en op den 19 December i78? , terwijl men uit naam van de Gecommitteerden uit de Burgerij, waar onder zig mede de Gedaagde defaillant bevond, op de Neude, en om het Stadhuis, een groot, aantal Burgersy Schutters en Ingezetenen had doen zame» komen, in den Raad dezer Stad mede inteleveren zeker oneerbiedig adres, tenderende, om zittens vergaderinge en zonder verwijl het Concept-Reglement concernee~. rende de beftellinge van de Stads Regeering vast te ftellen, te ar refter en en tg publiceerm, met verdere bepalinge om het zelve, in, allen gey allen na verloop van drie mam*  ( ao8 ) maanden, met de Burgerij dadelijk in te voeren en wederzijds te bee'edigen; Dat de Gedaagde Defaillant en de zijnen, met het geen door de Vroedfchap daar op ah toen gerefolveerd was, geen genoegen quafi op den naam der vergaderde menigte, genomen , maar geinfteerd hebben op eene nadere Vroedfchaps Vergadering, nog in den agtermiddag van dien zelfden i gden December te houden, dat in die Vergadering, wegens het gering getal der aanwezende Raaden, geene Refolutie hebben konnen worden genomen,en de Vroedfchap op den volgende dag , zijnde den ioftm December, terwijl men wederom eene menigte Volks, ter voorfz, plaatzen had doen zamen komen, op nieuw vergaderd,en eene nadere Refolutie, welke terjlond bij Publicatie ter kennisfe van de Burgerij is gebracht, genomen hebbende, hij Gedaagde defaillant, en de zijnen, de Vroedfchap hebben verzogt te willen vergaderd blijven, en vervolgens in den Raad ingeleverd eene dringende verklaaring, dat de Burgerij ook in 4i9 gepubliceerde Pefo~ lu-  iutie geen genoegen nemende, infteerde op de onverwijlde letterlijke afdoeninge van hun verzoek, en onmiddelijke bekendmaking daar van; zijnde intusfchen het Stadhuis . van rondomme zodanig befet geworden, dat de Raaden daar van niet komende afkomen, door geweld genoodzaakt zijn, m dat afgeperst verzoek te confenteeren. Dat verder de Gedaagde Defaillant op den 6 Maart 1786 van zig heeft kunnen verkrijgen , om met meer anderen der zig noemende Geconftitueerden en Gecommitteerden te endertekenen, en in den Raad te doen inleveren , het dreigend Adres ter invoering en beëediging van het zogenaamd gearrefteerd Regeerings-Reglemtnt, op den zoften. Maart daar aan volgende; dat hij Gedaagde Defaillant insgelijks na dat de Vroedfchap dezer Stad bij Publicatie van den 7 Maart 1786 y'er-klaar'd hadde, bovengemelde gepubliceerde Refolutie van den 20 December 1785 door Hun Ed. Groot Achtb. niet vrijwillig te zijn genomen, en dus dezelve ie houden voor informeel, kra 0 Exceptien, en declinatoir, dilatoir, peremtoir, weeren en. defmfien volgens de Ordonnantie , verklaarende hem Gedaagde Defaillant te hebben gecommitteerd het Crimen Laf» Majeftatis, en mitsdien te zijn infaam, en inhabiel, tot eenig ambt of officie , en uit dien hoofde vervallen van zijne bedieningen , als Notaris Hoofs Provinciaal van Utrecht, en Procureur voor 'dezen Ed. Achtb. Gerechte, bannende kern uit deze Stad, en derzelver vrij. heid, mitsgaders uit de Hoogt Heerlijkheid Vreeswyk anders genaamd de Vaart, zijn leven lang- gedurende, en verklaard wijders ten behoeven van den Lande verbeurt en vervallen alle zijne goederen, welke zullen worden bevonden over ie f dikten boven de kosten en mifen van [f uftitie , Condemnerende den Gedaagde Defaillant in dezelve, ter taxatie van dezen Gerechte, alles onvermindert zodanige verdtre Lyfflrafe in dkn hij Gedaagde Defaillant in handen der Juflitie zal geraaken; als ter caufe van het voorfchrcvt Cru  C 213 ) Crimen bevonden zal worden te beho. ren. ■ . <" " Aldus > gepronuntieerd in de audiëntie van den Stadhuize den 4 July 1789. QOndeï ttond') Accordeert (voor zo ver» re het geëxtraheerde aangaat') met voorfchreve Register bij mij Secretaris van bovengemelde Gerechte; den 16 January 1790. ("was geteekencT) C. A. v. Wachendorff. 7. Op dit Vonnis ftaat te letten, dat het zelve begiut met het woord, GEZIEN. 8. Een Rechter word gezegt te 'zien, als hij in de maaken van zijn ampt zich getrouwelijk kwijt, zonder ter rechter of ter linkerhand af te wijken,- — als hij door geene gunst, haat, of andere affectie zich laat bewee- gen, en nergens in om eenige oorzaak zijn plicht vergeet, maar in alle zijne handelingen fteeds voor oogen houd en ook doet dat behoorlijk en recht is; — voor al in het ftuk van feyten, dat hij naauwkeurig gelet heeft om te oordeelen, of de feyten beweezen zijn, al of niet: 9- Zo dat het woord gezien, bij den aanvang van cens Sententie, te houden is voor eene plechtige veiktaarir.g O 3 van  C "4) van den Rechter, dat hij in" die zaak (overeenkomftig aan't geene-wij leezen 2 Chron. 19, vs. 6 en 7) zijn plicht gedaan heeft. Gezien bij den Gerechte der Stad Utrecht; — daar het geen gebruik is, dat in de Sententien. bij het Gerecht der Stad Utrecht gcwcezen, het zij in het Civile of Crimineele, de naamen van de Scheepenen worden uitgedrukt, zo alsditdan daarom bij deze Sententie ook niet is gedaan, ftaat doch te weeten, dat het Gerecht der Stad Utrecht op den 4 July 1789 is gecompofeert geweest , uit De Heeren Mr. Jan Willem van Musfchenbroek en Thomas Adriaan Boddens, Burgemeefteren , —■ en Mr. Jthan Jacob Woertman, Mr. Willem Jan Baptist van Bleien, en Mr. Rudolph Hendrik -Nahuys, alle behoorende tot die, welke voor den 2 Auguftus 1786 Raaden geweest zijn, en wijders Mr. Floris Petrus van Ewyck, Heer van de Bildt, Mr. Jan Willem van der Voort, Mr. Rudolph Abraham Sckutt, Mr. Paul Engelbert Voet van Winsjen, Heer van Zevenhoven; deze laatfte Heer behoort mede onder de Raaden, die, voor den 2 Auguftus 1786 aangefteld zijnde, nevens de bovegenoemde Burgemeefteren en vier eerft. genoemde Scheepenen, bet Protest tege de Burgery hebben geteekent; voorts Mr. Bernard Philip Engelbert, Mr. Alben Coaten Heer van *s Gravefloot, en in Calantsoog, Arend Jacob Diderick de Perponcher, Mr. Hendrik Conftans Swellengrebel, en Mr. Johannes Borski, Hermz. Scheepenen; 10. Alle Heeren, die, om de hier boven opgegevene redenen, behooren onder hun, welke gereprocheerd en gereeufeerd zijn, om als Rechters in de zaaken va»  T/an de Burgers, en dus ook in die van de» Beklaagde te hebben mogen oordeelen; zo om derzelver alleszins openlijke betoonde partijdigheid, «-derzelver en hunner familien belang, cn het oordeelen enbeflisfen cvèr Perzoonen en zaaken, welke bij verfcheide Placaaten en Publicatien door hun, als Raaden, bepaald zijn *met zodaanige defignatien , omfchrij.vingen en aanwijzingen, die hun allen als accufateurs en aanwijzers dermaaten doen voorkomen, dat zij ook daarom, naar rechten geen Rechters in deze zaaken, waar in zij bovendien ook zo zeer zijn geimmisceerd geweest, hebben kunnen of mogen zijn. Waar toe men niet meer noodïg heeft, dan de algemeene gronden, waarom iemand geen Rechter kan zijn, na te zien, zo als dezelve bij alle Schrijvers over het recht worden opgegeeven, cn die men kortelijk aangeftipt vind bij Merula praft. Lib. 4, Tit. 40, CSp. A- Hedend. Recht?gel. B. 4,Kap.23, num. 27,28, 29 en 33. en het geene hier bove bij de tweede Afdeeling, Art. 402» "it Carpzomis als anderszins is aangevoerd. 11. De voornoemde Heeren zeggen bij de Sententie, dat zij hebben gezien, den Intendit onder denzelven Gerechte gefurneert en overgegeeven; 12. Het is overeenkomftig aan de orde en Gijl van procedeeren in cas Crimineel, dat, indien de Gedaagde naar het voorfebrift van de Wet geroepe is en hij op de eerfte Dagvaarding niet komt of verfchijnt, hij nog tweereizen wordgeciteert, en als hij dan nogh niet komt, dat den Schout dan toegelaateword zijn Intendit over te leggen, om welke te zien overleggen, en daar van tc dienen, eene vierde Citatie word verleent, zo als O 4 , ma  (ar6: men Jeze form vind voorgefchrecve bij' de Cofl. Ufdnt. Rubr. 6. van defauken in Crim. faken, Art 4. 13. Doch ftaat, ten aanzien van dit dienen van Intendit, te letten; dat de admisfie daar toe onderftelt, dat alle voorafgegaane Citatien naar den eisch en het voorfchrift van de Wet zijn gedaan, en dat er dus waarlijk eene zodaanige Contumacie aan de zijde van den Gedaagden plaats heeft, welke den Schout wettig en bevoegd maakt, om van Intendit te kunnen dienen ; 14. Maar in dit geval heeft de Schout zich tege den Bekiaagden niet gevonde; 15. Om dat, zo als hier vooren aangetoond is, de eerfte Citatie, zo wel als alle de daar op gevolgde Dagvaardingen (en daar onder ook die, om te zien dienen van Intendit) , zijn gedaan niet overeenkomftig aan Bet voorfchrift cn orde van de Wetten, eve min als conform aan de flijl van procedeeren in cas Crimineel: 16. Weshalve dan ook, als een gevolg van dezelve procedures, niet dan op eene onwettige en nuüe wijze van Intendit tege den Beklaagden heeft kunne gediend zijn. 17. Deze, alzo onwettig en Informeel tege den Beklaagden overgelegde, Intendit, zeggen de voornoemde Heeren , dat zij gezien hebben, En dat dezelve tj gefurneert en overgegeeren, bij of ven iv.egen Jcncteer Fredrik Chriftiaan Reinliard Baron van  C 217 ) van Reede en Agrhn, Grave van Athlone, Vrijheer van Amerongen, enz. Hoofd-Officier dezer Stad R. O. Eys* fcher. 12. De Beklaagde vertrouwt, dat evegenoeinde Heer, die ais Eijsfcher R. O. tegens hem heeft gelieve te ageeren, zal begrijpen, dat (daar deze redenea zijn ingericht, om de befwaaren en onwettigheid der dusdaanig ingeftelde Procedures aan te toonen) het dan ook aan den Beklaagden naar rechten vrijftaat te onderzoeken, of zijn Hoog Ed. Geb. kan geoordeelt worden gequalificeerd te zijn, om als Hoofd-Officier, en alzo R. O. als Eijsfcher, tege den Beklaagden em zijne mede - Burgeren te hebben mogen ageeren.- 10. Hier toe moet de Beklaagde dan ter overweeging opgeeven; •Dat de tegenwoordige Heer Hoofd - Officier met onderfcheid van de voorige Twee Hoofd - Officieren, begreepe heeft bij de titels, waar mede hij gewoon is zich aan het Hoofd van de Requesten, Schriftuuren enz. te omfchrijven , zich niet te bedienen van de titels, welke hem (eve als de voorige Hoofd-Officieren) ten eenenmaale engequalificeerd tot het Schouts-ampt maaken, Welk laatfte de Beklaagde, zo kort mogelijk, zal aantoonen: Waar toe ftaat te letten; 20. Dat voornoemde Heer Hoofd-Officier, behoo-t onder het getal van die Heeren Edele», welke In den jaare 1769 in het tweede Lid van Staat dezer Provincie hefchreeven zijn en alzo, met de thans noch in t O 5 dat  C ai8 ) dtat Lid acht Edelen, uitmaaken de Heeren Edelen e» Riddèrfchappe, reprsefeioteerende den Tweeden Staatvan den Lande van Utrecht; 21. En dus behoort de Heer Hoofd-Officier mede tot dat Lid van Staat, het welk Staatsgewijze (en dus zijn Hoog Geb. voor zo veel zijn perzoon betreft van desgelijke) heeft geconcurreert tot het neemen van de Refolutie van den 25 February 1784, ter oproeping van de befwaaren en het daar toe benoemen van Ne* gen Heeren, waar onder uit zijn Lid drie, namelijk, de Heeren van Lochorst, van Natewisch en van Lanen* èurg; 22. Welke oproeping van de befwaaren dit gevolg heeft gehad, .- ■ Pat bij de overgeleeverde poinéten, tot redres van iezelven, onder meer anderenis opgegeeve, I. Dat de Hoofd-Schout der Stad Utrecht een gcbtore Burger moet zijn, II. En geene Sesfie zal mogen hebben in een der drie • Leeden van Staat. 23. Wat het eerfte betreft, dit is gegrond op het geene van de alleroudfte tijden af, tot de qualificatie van den Schout dezer Stad is vereischt. Zie. Utr. Placaatb. 3 D. fol. 201. 24.' In hoe verre nu de Heer Hoofd-Officier, bij zijne «erfte Commisfie en vervolgens bij de vernieuwing ■ van zijne Commisfie, beweeze heeft dat hij, als een gehost Burger van Utrecht, tot datampt, naar inhoudt van de  f 2*9 ) «le„rechten dezer Stad, gequalificeert was, zulx zciidt den Beklaagde niet veel moeite kosten te deduceeren : 15. Doch om hier op niet te blijven ftaan, zal (zer men vertrouwt) genoeg zijn, zich bij het tweede ver* eischte te bepaalen; 26. En daar toe avanceeren: I. Dat een Hoofd-Officier, geduurende zijne amptsbediening,. offchoon hij al een Lid van de Vroedfchap was, geen Stem nog Sesfie in den Raad vermag te hebben, zo als dit aangetoond is bij de Deductie of Remonftiantie van de Leeden van de Vroedfchap, den 1 May 1749, aan den toenmaaligen Stadhoa-' der overgeleeverd , tege de Sesfie en praïfidie van de* Heer van Ter Meer, als Schout, in de Vergaadering.van de Vroedfchap: — te vinden in de Bijlagen tot het 3 en 4 Iets voor Utrechts Burgeren, pag. 1 — 17. en pag. 26—28. els mede hij de Overdracht in het Utr. Placaatb. 3 'Deel. f tl. 204. 27. Als mede, H. Dat, ingevolge van de Refolutie , bij den Raad genoome den 3 Jnly 1605, en vervolgens ter Staats-Vergaadering ingebracht, de te befchrijvene Edelen geen Officiers van't Land mogen zijn. Zie Utr. Placaatl. I Deel, fol. 179. 28» Men vind daarom, dat, in het jaar 1642, Jonkr. Henrick Ve&ckenaar, Heere van Valckenaar,Duijkenborch enz., alvoorens in het Lid der Heeren Edelen befchreeve te kunnen worden , heeft moete nederleggen, en vcrlaaten zijn van, 't Schouts-ambt der Stad Utrecht, dat hij bekleede. Zie U',r. Placaatb. 1 Deel, fel. ci'3. 29 Zo  ( 220 ) 40. Zo als het ook op die grond is, dat bij het Re» glement op de btfchiijving van de Heeren Edelen, des 23 July 1667, is vast gefield:,, Dat ook alle Edelen alvoj, rens te worden lefchreven, of ter Vergaderinge van de „ Staten toegelaten, met der daad zullen moeten gequiteert ,, en afgeleijd hellen, hare Militaire of Foliticque Charge, e, met dewelke defelve, uit krachte van de Refoiutie van „ Haar Ed. Mog., aldaar niet vermogen te compareren." Zie Utr. Placaatl. 1 D. fol. 294. Onder welke charges mede bchooren alle comtabele peifonen, Zie Refoiutie van den i January 16"9, in't Vtr. Placaatl. 1 D. fol. 181. Gelijk dan ook zijn de Hoofd-Officieren van Stad en Steden. 30. Dit recht is ook door de Stad altijd gefcutineert, blijkens het geene daar van rgevonde wotd bij het Staats-Rapport van den 1 September 1784, .alwaaf dit volgende geleeze word: „ Bij het 21 .Articul is geftatueerd, int geene Officie„ ren van den Lande, 100 vreinig als Militaire - Officieren „ in de refpecTive Leden geadmitteerd zullen mogen „ worden: Waaromtrent Gecommitteerden remarquee. ren, dat, wat aangaat de Militaire - Officieren zulks van ouds in deze Provincie is geftatueerd geweest: „ Doch met de Officieren van den Lande is het eenig. „ zins anders gelegen; deze zijn (zo veel men weet) „ tot hier toe nooit door eene formeele Staats-Rcfo* , lutie geëxeludeerd geworden: 't Is wel zoo, dat lij }, Refolutie van de Stad Utrecht van 3 July 1605. jf met weike zich de kleine Steden geconformeerd hebben, „ dit alzoo verflaan is, en dat dezelve Vroedfchap, ver* „ volgens 0} verfcheide tijden, aich ten Jlerkflen daar te.  ( aai ) j, gehs heeft geoppofeerd, en in geen admisfien van zoXsi „ nige Officieren heeft willen conf enteer en , dani na dat,, zij zich van hunne bedieningen hadden ontdaan, 31. Na welke erkentenis van dit gefoutineerd Stad* recht de voornoemde Heeren Gecommitteerdens daar op laaten volgen: ■ Doch 't is ook tevens waar, dat ds voorftemmea„ de Leden nooit daar in geconfenteerd, maar ter ,", contrarie gedagt hebben, dat zulks alhier, even gelijk „ in de andere Provinciën, behoorde gepermitteerd ta „ blijven, gelijk het zelve dan ook nu nog, ten aan. „ zien van ds HoofJ-Schouten plaats heeft: Nogtans, „ alzoo zedert langen tijd geene Maarfchalken meer'ia „ de Leden van Staat geadmitteerd geweest zijn, ea de redenen, welke dezelven daar van uitfluiten, „ grootendeels ook van applicatie zijn, op de Hoofd„ Schouten, die zich mede, in de bedieninge hunner „ posten, naar de ordres en voorfchriften van Hun „ Ed. Mog., de Staten dezer Proviccie, moeten ge» „ dragen, en ook aan Dezelve refponfdbel en comtabel zijn; „ hebben Gecommitteerden gedagt U Ed. Mog. te ,, mogen aanraden , om ten dezen opzichte aan hee „ algemeen verlangen tc voldoen; en daar toe is het ,, ai Articul alzo ingerigt , waar in Gecommittecrdea „ ook te minder zwarigheid gemaakt hebben, aan„ gezien het hij de Ingezetenen van Stad en Land een „ groter vertrouwen op de adminifiratie eener onzijdige }> J ufiitie, in die geyallen, in welke de Leden van Staat. „ of Collegialiter , tf elk in 't particulier gecon,» (tmerd wgtsn zijn, gtyen, en otk de Burgerlijke Vrij-  ( aaa ) ,,'heid meerder beveiligen kan, indien de Officieren geënt „ Leden dier Collegiën zijn." 32. 't Was daarom, dat bij het Concept-Reglement Reformatoir, aan bet voorfchreeve Rapport annex, gevonde word aan de Staaten geadvijfeerd te zijn, om het 21 Artikel dus te ftellen : „ Gene Officieren van den Lande zullen voortaan zo „ min, als eenige Militaire perjonen, in de Refpeüive „ Leden van Staat geè'ligeerd ofte geadmitteerd mogen „ worden; enz. En — Art. 22. „ Ook zullen gene ontvangers ofte aiï„ dehe comta3le perfoncn in de Vergaaderinge van de „ Staten, ofte \derzelver Ordinairis Gedeputeerden, voor„ taan meer mogen worden geadmitteerd, ofte aldaar vermo. „ gen te compareeren; dan na dat dezelve hun Comptoir „ volkomen gezuiverd en het flot hunner laatfte of „ Appendix-Rekening, ten vollen voldaan zullen heb- ben; „ En — Art. 13. T)e. Hoofd - Schout der Stad Utrecht „ zal alleenlijk voor den tijd van 3 jaren worden aange„field: enz. 33. Zo als de Tien Heeren Stads Gecommitteerdens, (in welker handen het voorfz. Rapport gefteld was, om het zelve te examineeren en te dienen van der* zeiver gedachten en Advijs) ten aanzien van het voorfz. 21 Artikel, relatief tot de Hoofd.Schouten, aan d» Vroedfchap hebben voorgedragen; „ Dat geene Hoofd - Schouten der Stad of verdere Ste> „den dezer Provincie, Maarfch alken, Drosfaarts of eenige tmdere Officieren van den Lande gedurende [deze hunne „ furie.  C »«3 ) „ funSien in eene der voorftemmende Leden admifibel ztd„ kn zijn, noch in den Raid der voorfchrcven.Stad of „ Steden, Stem en Sesfie hebben; • „ En — Art. 22. conform aan het vooifz. Concept* „ Regiemenc Reformatoir; > „ En — Art. 24. met dit onderfcheid, „ De Heofd-Schout „ der Stad Utrecht zal een geboren Borger der Stad „ Utrecht moeten" zijn, en den ouderdom van dertig Jaren „ geadimpleerd hebben, en zal bij de Heeren Staten dezer „ Provincie worden aangefteld op prefentatie van de Stad „ Utrecht, op welks Hun Ed. Mog. Commisfie zullen ver> s> leenen. enz. Géevende zij Heeren Gecommitteerdens van dit laatfle Artikel deze rede; „ De Gecommitteerden hebben vermeini expresfe „ te moeten ftellen, dat de Hoofd-Schout der Stad Utrecht, een geboren Borger derzelve Stad moet zijn, „ dewijl het geboren Borgerfchap van den Hoofd„ Schout der Stad Utrecht fpeciaal gerequireerd word „ bij overdracht van den Raad van den jaare 1364» „ te vinden in 't Utrechts Placaatboek 3 Deel. pag. 20I. „ Ook zijn Hun Ed. van oordeel, dat het .gewicht „ van dezen Post een meer geavanceerden Ouderdom „ cn rijpheid van Jaren vorderde, waaromme zij den* „ zeiven bepaald hebben op dertig Jaren." Zie van dit een en ander het verhandelde in daar tot beboerende Jlukken, over de 3, ^ensHoofdJlukken, en het daar bij te vinden gerapporteerde van de Tien Heeren ter Vergaadering van de Vroedfchap, den 18 April 1785, «-—» pag. 229, 230 en 2ji. 34, Ten  (2=4) 34. Met dit gevolg, dat (bij de Extraordinaris befchry* ving van de Vroedfchap, om te delibcreeren en refoL veereu nopens de poincten, vervat en voorgedragen bij het zo evegemeide Rapport van Heeren Gecommitteerdens) de Vroedfchap in haare .Vergaadering, den SJuny 1785, omtrent het voorfz. 11 Artikel heeft geadopteert de leezing, bij Heeren Gecommitteerdens voorgedragen , onder verandering nochtans van de laatfte periode „ gelijk ook geene Hoofd-Schouten enz. gedurende deze „ hunne funSie in een der Leden van Staat Stem en Ses„ fie zullen hebben." Zijnde de 21 en 23 Artikelen geapprcbecrd cngeampleéleerd , zo als dezelve, hier vooren gemeld, bij de Heeren Hun Ed. Mog. Gecommitteerdens zijn voorgeHeld: 35. Hebbende de Vroedfchap zich, wegens het 24 Artikel, geconformeert met het voorftel der Heeren Gecommitteerdens uit de Vroedfchap, zo als het zelvo hier boven is opgegeeve, mits achter de woorden van de tweede regel. Borger der Stad Utrecht; gevoegd werde, en Lidtmaat der Hervormde Gemeente; 36. Weshalve de voorfz. Artikelen, als afgedaane poincten, hij den Raad, nevens hare Refolutie ter Extraordinaris Vergaadering van Staat, als Stads Advies zijn uitgebracht, in dezer voegen : Art. 2ï. „ Geene Militaire Perfoncn, met behoud >, van derzelver Charges, noch die zig in den Eed „ of dienst van een ander, het zij Vorsten, Princen, „ Stadhouders1 of Gouvernanten, Heeren of Vrouwen „ bevinden, ofte eenige Penfioenen van dezelve trekken, „ de»  ( «5 3 '„ den Leen-Eed, en den Eed aan de Generaliteit, „ wegens eenig Ampt of Commisfie gedaan, alleen uit,, gezondert, zullen in de refpective Leden van Staat ,, geëligeerd ofte geadmitteerd mogen worden. Ge,, lijk ook geen Hoofdjchouten der Stad Utrecht , of „ verdere Steden dezer Provintie, Madrfchalken, Dros„ faards of eenige Officieren van den Landen, gedurende „ deeze hunne funiïien, m een der Leden van Staat, fiem „ of fes/ie zullen hebben. Art. 22. „ Conform als hier bove, ten aanzien van „ ontvangers of andere comtabele perzoonen. Art. 23. „ Be Hoofdfchout der Stad Utrecht, zal al. „ leenlijk voor den tijd van drie jaren worden aangejield: „ dog de Hoofdfcbouten der Steden Amersfoort, „ Rhenen en Wyck, zullen hun leeven lang continue. „ ren. Gelijk tot hier toe heeft plaats gehad. Art. 24. „ De Hoofd-Schout der Stad Utrecht ,, zal een geboren Burger der Stad Utrecht, en Lidmaat „ der Hervormde Gemeente moeten zijn, den Ouderdom „ van 30 Jaaren geadimpleerd moeten hebben, en zal „ bij de Heeren Staten dezer Provintie worden aan„ gefteld, op prefentatie der Stad Utrecht, op welke „ Hun Ed. Mog. Commisfie zullen verleenen." enz. Zie van dit alles de gedrukte Notulen van Burgemeefteren en Vroedfchap, A0. 1785 in druk uitgegeeven in 8vo. onder den titel; Gebefoigneerde en vervolg van het gebefoigneerde in de Extra ordinaris befchrijving, pag. 54, S5> 95 en 96. 37. Daar nu Hunner Ed. Mog. Gecommitteerdens bij hetbovegemelde Staats-Rapport, ten aanzien van het daar'bij geadvijfeerde 21 Art., laaten volgen: P „ Edoch,  C 226 ) „ Edoch, alzoo alle Wetten en Statuten geen terug „ werkende kragt kunnen hebben, maaralleen voor „ het toekomende dienen moeten, zoo fpreckt het ook „ van zelve, dat deze bepaling, zoomin als eenigean„ dere, die bij die - Reglement gemaakt mogten wor„ den, van geene applicatie zijn op die Officieren, „ welke thans in de Leden geadmitteert en ter Staats„ Vergaderïnge hefchrevtn worden; en daarom twijfelen „ Gecommitteerdens ook geenzins, of U Ed. Mogende „ zullen als dan dezelve, gedurende den tijd hunner Com„ misfien of bedieningen, daar van excipieeren." 38. Zo is het, dat de Burgerij van Utrecht, ten aanzien van de Driejaarige Commisfie van den Heer Hoofd Officier dezer Stad, welke met den n Oftober 1785 ftond te expireeren, begreepe heeft, dat ten dien opzichte het voorfz. geadvijfeerde van zelve kwam te vervallen, als er maar gezorgt wierd, dat de Burgery met den 12 Oftober wierd gefield in de Jouisfance van, en alzo bewaart wierd bij haare en der Stads Rechten en Gerechtigheeden. 39. Alwsaromme de Geconftitueerdens van 1368 Burgers en Inwooners dezer Stad, op den 26 September 1785, zich bij een Adres aan de Vroedfchap vervoegden en toen daar bij hebben voorgedragen al bet geene hier vooren, ten aanzien van de poin&en tot redres der befwaaren, den Hoofd-Schout concerneerende, was op. gegeeve, en het geene ter afdoening van dezelven by de Vroedfchap, overeenkomende aan het hier vooren gemelde, was geconcludeert en den 10 Auguftus 1785 Vit  eer Staats-Vergaadering ingebracht: — waar op zij voorts iaaten volgen: „ Dat met den ir Oftober dezes Jftars, de Commisfie m van den jegenwoordigen Heer Hoofd-Officier ftaat „ te expireeren, en 'er niets meer dan billijk is, dat „ de aan te ftellen Hoofd - Officier behoord gequalifi„ ceerd te zijn, volgens de Privilegiënx niet alleen, „ maar daar dezelve behoort onder de comptabele Per. „ fonen, welke uit dien hoofden geene Sesfie nog in „ den Raad, nog in eene der Voorftemmende Leden „ behooren te hebben, en het te voorzien is, dat 'er » ter Staatsvergaadering van den 28 September eerftii komende een Commisfie voor den Hoofd-Officier j, dezer Stad, ftaat voorgebragt te worden, op eene 3, wijze als zedert den jaare 1748, en vervolgens tot „ hier toe, is gefchied, afwijkende van de erkende Pri,, vilegien en Regten dezer Stad, het welk alzo nietbe. s, hoord; Waarom de ondergefchrevene zig keeren tot ., U Ed. Gr. Achtb. reverentelijk verzoekende dat „ de voorfchreve zaak daar heencn werde gediri„ geerd, dat op de voorfchreve Commisfie, zo dezel„ ve mogt voorkomen, Staatsgewijze niet werde ge,, refolveerd, maar door de Heeren U Ed. Gr. Achtb. „ Gecommitteerdens ter befchrijvingc van Staat werj, de overgenomen, en de zaak daar henen werde gediri3, geerd, dat hangende de deliberatien over de afdoe„ ninge van het te introduceeren Provinciale Regee,, rings-Reglement, op eene nieuwe Commisfie voor een „ Hoofd-Officier niet moge worden gedisponeert, maar s, dat den tegenwoordige Hoofd-Officier, alleenlijk, in „ die zijne qualiteit wierde gecontinueerd, tot tyd toe, al» P * „ ge*  gemeld, op de voorfcbr. Artikelen ook Staatsge: „ wijze zullen zijn gearrefteerd: (m) Sec. 40. Op welk Adres door de Vroedfchap conform aan het verzoek is gerefolvtert; en is voorts ter StaatsVergaadering dien aangaande vocrgevalle, het geene vervat is bij dit volgende 41. „ ExtraU uit de Refolutien van de „ Ed. Mog. Heeren Staaten 's Land» „ van Utrecht, — luidende aldus: ' „ Mercurii 28 September 1785. „ Door den Heer Prefideerende is ter Vergadering „ voorgebracht de Commisfie van 2. D. H. den Heer „ Prins Erfftadhouder, gegeven te Breda den 17 dezer lopende Maand, waar bij Joncheer Fredrik Chrifliaan „ Reynhard van Reede, Vrijheer van Amerongen , weder„ oin word aangefteld en gecommitteerd tot Schout der ,, Stad Utrecht, voor den tijd van nog drie Jaren, ingang nemende den 12 Oótober aanftaande: „ En daar op door de Heeren Gecommitteerden „ der Stad Utrecht voorgebracht en gelezen zijnde', „ de Refolutie van de Heeren, hunne principaalen, iii „ dato den 26 dezer, daar bij met inhaefie van S.ads „ Bcfolutie den 10 Auguftus ter extraordinaris be, , fchrijving ingebracht, verklarende , ingeval ter Verga„ dering der Heeren Staaten een nieuwe Commisfie „ voor den Hoofd-Schout dezer Stad van wegen Z.' „ D. H. den Heer Erfltadhouder mogte worden over« „ gebracht, niet t,e confenteeren dat op dezelve Staats„ gewijze worde gerefolveerd, maar dezelve van Stads» „ we» (m) Zie de Utr. Couraut van U. 28 Sept. 1783.  C 320 > '„ wegen over te nemen, en te inftceren, dat-de zaak intusfchen daar heenen gedirigeerd worde, dat han(, gende de deliberatien over de afdoening van het te si introduceeren Provintiaale Regeerings-Reglement , „ op een nieuwe Commisfie voor den Hoofd-Schout i, niet moge worden gedisponeert, maar dat de tegen* „ woordige Heer Hoofd - Officier, Grave van Atblone, „ alleenlijk in die qualiteit werde gecontinueert tot dat „ het voornoemde Reglement zal zijn gearrefteerd. „ En daar op gcdelibereert zijnde, hebben de Hee„ ren van de Twee voorftemmende Leden, met voor„ fchreeve Acte van Z. H. zig conformeerende, ver„ klaart den Heer van Amerongen tot de gemelde Commissie voor aangenaam te houden, „ Conformeerende zig ook daai; mede de Heeren ,, Gecommitteerden der Steden Amersfoort, Rheenen en s, Montfoort, met den Heer van Amerongen voor aan„ genaam houdende: „ En is dit poinct alzo lij Haar Ed. Mog. geconclu. „ deerd. „ Zeggende de Heeren Gecommitteerden der Stad Utrecht, de conclufie te contradiceren. ,, De Hesr van Amerongen, vervolgens binnen ver* zogt zijnde, heeft op den voorgaanden Eed, aan den „ Lande gedaan, de Commisfie als Hoofd-Scbout der „ Stad Utrecht wederom aanvaard en aangenoome : ,, Zullende in dorfo van de Commisfie van Z. H. „ worden gefield den geprefteerden Eed, en dezelve „ Commisfie en indorfatie ter Secretary alhier worden „ geregiftreert." Accordeert enz. —■ P 3 4*- De  C 230') 42. De voorn. Heer van Amerongen, hoe zeer al* befchreeve in h§t Tweede Lid, en uit dien hoofde crgequalificeerd, om als Hoofd - Officier aan de Stad Utrecht op nieuw opgedronge te kunne worden, wierd aangefteld nochtans door de Twee voorftemmende Leeden , waar bij zich Amersfoort, Rheenen en 'Montfoort voegden, doch welke laatfte, om hier vooren opgegeeve reede, en de Contradiftie van de Stad Utrecht, geene conclufie als Derde Lid van Staat, tege de Stad, konden uitbrengen; 43- En Isditpoint alzo (niet tegenftaande de non qualificatie van den Heer van Amerongen) lij Haar Ed. Mog. (namentlijk de Twee voorftemmende Leeden) geconcludeerd. 44. Alwaaromme de Geconftitueerdens van 1368 Burgers cn Inwooners,en de Gecommitteerdens uit dc agtBurgerCompagnien, toen ook bij hun Adres, den 11 October 178$ aan den Raad gepr£cfenteerd, hun befwaar tege de wijze, op welke de voorftemmende Leeden de zaak van den HoofdOfficier, in voegen voorfchreeven, ter conclufie hadden gebracht, hebben te kennen gegeeven en teffens ver. zocht; „ Dat Haar Ed. Groot Achtb. geene erkenning zou„ den gelieven te dragen op de Commisfie van den „ Grave van Athlone, ter laatfte Staats-Vergadering „ bij weinige Heeren van de voorftemmende Leden, (namentlijk als prajfent en uit het eerste Lid, de Heeïen van Cattenbroek, Cockengen, Stakenburg, Pes„ ters en Renswoude, en uit het tweede Lid, de Hee- ren van Schonauwen, Nievelt, Geerejlyn en Schalkwyk, „ en dus maar uit Negen Heeren uit de beide Leden) » Of  C 23* ) „ op zijn Ed. als Hoofd-Officier dezer Stad verleend 1 en, niettegenftaande het overnemen en protefteeicn van-. , Haar Ed. Groot Achtb., door dezelve Leeden door„ gedrongen; enmitsdien.dat Haar Ed. Groot Achtb. „ ter Staats-Vergadering expresfelijk zouden geheven „ te protefleren die Commisfie niet te zullen refpeo „ teeren, dan alleen het daar voor houden, of de jegenswoordige Hoofd-Officier in die zijne qualiteit ,', is gecontinueert, alleenlijk tot dien tijd toe, dat Je„ Articulen, den Hooid- Officier dezer Stad betreffen. „ de en bij het Adres van den 26 September voor„ gedragen , Staatsgewijze zouden zij,i gearrefteert; „ met Declaratoir en Protest, fpeciaal ten aanzien van „ de non qualificatie van welgemelde Grave van Ath' „ lone." 4j. Dan ! —■ de meerderheid van de praifente Heeren Leeden van den Raad, vond goed op hetvoovfz veizoek te verklaaren, dat reeds gijleren (namentlijf. den 10 October 1785) eene Refolutie (tot admisfie en acceptatie van de Commisfie van meergem. Heer Hoofd officier, zo wanneer de A£te van Commisfie in de gewoone form en orde bevonde wierd)! genooms was, en dat daar bij behoorde geperfifieertte worden; 4Ö. Het welk-tot zijn gevolg heeft gehad, dat voorn, Geconftitueerdens en Gecommitteerdens tege de admisfie en erkenning van de nieuwe Commisfie van den Heere Hoofd - Officier in naam van hunne principaalen hebben geprotefteert, van te willen zijn en blijven onverlort, en in haar geheel, alles ten fine als bij hun Adres, den 11 Otlober (als voorfchreeven) geprcefenteerd, met verp 4 zoek  C*»3» > zoek, dat het zelve in Stads Notulen mogte worde» geinfereert; 4~. Zo als dit dan ook geaccordeerd en in de Notulen van de Vroedfchap van den 17 October 1785 is gciufcreerd: 48. Want of wel bij het Staats-Rapport van den * September 1784 (gelijk confreert) is geïteld, dat het met de admisfie van de Officieren van den Lande in de refpeéiive Leeden van Staat eenigzins anders geleegen was, als met de Militairen, en dat de voorftemmende Leeden in de Refolutie van Stad en Steden rooit geconfenteert , maar wel ter contrarie gedacht hadden, dat zulks alhier, eve gelijk in de andere Provinciën, behoorde gepermitteert te blijven, „gelijk „ het zelve dan ook nu nog ten aanzien van de Hoofdjehouten plaats heeft; 49. Zo blijkt nochtans uit de gevallen met Jonkr. Godard Adriaan van Reede, Heere van Amerongen, en den bovengenoemden Jonkr. Henrick Vakkenaar, (te vinden in het Utr. Placaatl. 1 Deel, fol. 311, 312 en 313) dat het daar mede anders geleege is geweest, als de inhoudt van het voorfchreeven Rapport ver* meld; zodat het bijvocgzel, ,, gelijk het zelve nu nog ten aanzien van de Hoofdfchouten plaats heeft" niet anders te confidereeren is, dan een ingewikkeld aveu van de afwijking der gefoutineerde rechten van Stad en Steden, welke, voornnmentlijk zedert de reintroductie van het Reglement van 1674 (en dus zedert 't Jaar 1748) weder piaats hebben verkrecgen, zelfs tege den inhoudt van 't Reglement; voor zo verre men het zelve, ook ten  C =33 ) ten aanzien van den Hoofd-Schout der Sfad Utrecht, volgens de uitlegging van de Heeren Stadhouders, wil geV appiiceerd hebben; het welk hem dan noch eindelijk onderworpen maakt om gequalificeerd te moeten zijn volgens de Privilegiën; 50. En hem dus niet kan ontheffen, dat hij i. moet zijn een geboore Burger van Utrecht; en 2. dat hij, ah Schout, geen befchreeve Ridder kan zijn, en alzo Sesfie in het Lid der Heeren Edelen hebben en behouden. 51. Van welke zijde derhalve men de voorfchreeve zaak ook gelieve te befchouwen, zo zal echter de onbevoegheid en de ongequalificeerdheid van den Heer Eijsfcher , zo als hij R. O. ageert, ten klaarfte beweeze zijn ; en wel zodaanig, dat dit ook geene geringe nulliteit, ten aanzien van deze geinftitueerde procedures, cplcevert: 52. Hier bij komen noch verfcheidene omftandigheedent welke, indien men dezelve aan de regels van bet Recht en de Billijkheid toetst, den Heer Hoofd-Officier niet kunnen qualificeeren , om alzo üL- O. in deze algemeene **VoIks zaak tege de Burgers te ageeren; 53. Waar toe wel in de eerfie plaats in aanmerking komt, dat onder de poinéten tot redres der befwaaren (Zie pag. 33-) b'j het 5Hoofdftuk, Art. 2. is opgegceve „ dat de ,, Hoofd ■ Schout der Stad Utrecht niet zal mogen zijn „ Lieutenant Opperhoutvester over de Bosfen en Wildtrnisfen ,, van deze Provintie." — In welk geval de Eurgerij der Stad Utrecht zich met den Heer Hoofd-Officier bevond; P 5 54. Zo  ( 234 ) 54- Zo als ook bij dezelve poinéten (pag. 44.) is opgegeeve, dat het zogenaamd Jagfgerigt over deeze Provintie voortaan zoude cesfeeren en gemortificeeid ■worden; en dat, ten aanzien van de transgresfien in zaaken van de Jagt, de Burgeren van Stad en Steden zouden bewaard blijven bij derzelver Privilegie de non evocando; zo dat zij die zaaken bij preventie met de Officieren van Stad en Steden zouden kunnen afmaakcn., 55. En dat/,, tot wegneminge van al/e erreuren en » abuizen het Huk van de Jagt, de voorige of laat„ fte Ordonnantie op de Jagt zal geabrogeerd en ver» nietigd, immers op nieuw worden gerevideerd , en eene nieuwe Ordonnantie op de Jagt voor deze „ Provintie, geformeerd, bij welke elk en een ieder in „ zijne oude Rechten en Privilegiën zal werden herjleld en i, geconferveerd:' - Zie pag. 45. 56. Deze befwaaren hebben ten gevolge gehad een naadergepra^fentterd Adres van 1500, zo Burgers, In- als Opgezeetcnen van Stad en Steden dezer Provincie, als van 't Platte Land, den 2 Jury 1784 aan de Staaten dezer Provincie geprxfenteerd : 57. Waaromtrent, op den 21 July daaraan volgende, In eenige opzichten tot Justificatie van de befwaaren, een favorabel Rapport wierd uitgebracht; 58. Doch daar op gevraagd zijnde de confideratien van den Ed. Achtb. Gerechte der Stad Utrecht, heeft het Gerecht dezelve, den 20 September 17^4, aan de Vroedfchap doen overleeveren, (zo als men het zelve vinden kan in de Uircchtfche Couranten van den 6 en 8 Occo.  (=35) Oétober 1784) waar bij Stads en der Burgeren Rechten, tegens het Jagt-Gericht en de abuifen van dien, in een zeer klaar daglicht zijn voorgefteld en naadertege de Refolutien van de voorftemmende Leeden gefterkt bij Rapport van denzelve Gerechte, den 15 Maart 1785, opgemaakt en vervolgens ter Vergaadering'van de Vroedfchap ingeleeverd; (te vinden in het Magazyn vanftukken, pag. 257 282.) 59. Weshalve uit dit een en ander niet alleen blijkt de wettigheid van de voorfz. verzochte Redresfen, ten aanzien van het ft uk van de Jagt, maar daar de Heer Hoofd-Officier, in qualiteit als Lieutenan't Houtvester, verfcheide Burgers voor het Jagt-Gericht had geconvenieert, zo blijkt ook daar uit, dat zij voor dien zeiven Heer (die, als Hoofd-Officier, hun bij het recht van de Jagt, en bijzonder bij het Privilegie de non evocando moefte bewaaren) regelregt tegens het zelve wierden afgetrokken van hunnen alleen competenten Rechter en getrokken voor eenen Rechtbank, welke ten hunnen opzichte geheel onbevoegd cn incompetent was; 60. Zo als het Gerecht ook geene fwaarigheid gemaakt heeft, op de Adresfen van de voorfchreeve geattioneerde Burgers, den 4 January 1785, te advijfeeren , dat de Vroedfchap ter eerstkomende Vergaadering van Staat het daar heenen zoude .dirigeereri, dat (Kangende de deliberatien van Hun Fd. Mog. en tot dat op het ftuk van de Jagt Staatsgewijze finaal zoude zijn gedisponeerd) bij hun Ed. Mog., ten aanzien van de voorfz. procedures, Surehèance wierde verleend, zb als de, zelve op den 5 January 1785 ook bij provifie Staatsgewijze is verleend: . 61. Dan  c 236; Sr. Dan hoedaanig Stads en der Burgeren rechten ten d«en opzichte, onbetwistbaar zeeker en notoir zijn' is het zelve tot noch toe blijven aanftaan, en word het contrarie van dieHj door dejj Heer Hoofd.0ffiderj . bm da3r biJ' behoorde te maintineeren, in zijne qua. «telt als Lieutenant Houtvester gefoutineert. 62 Deze voorfz. pofnclén van befwaar, en de er- Vereerd het redres, dat niet dan ten nadeele van den Heer Lieocenant Houtvester en het Jagt-Gericht, bij ecn onziJd afdoening vanzaake]i(kan uU n.et «nders opleeveren dan dit rechtmaatig befluit, dat die Heer, ook als Hoofd-Officier, in deze algemeene Volks-zaak, waar in zijn eige beIang zo zeer cerncerd is, tege de Burgers niet bevoegd is geweest om te mogen ageeren: Want ieder, die redelijk denkt het geoppofeerde van deze beide qualiteiten net zal kunne wederfpreeken; te meerwaarde Burgerij hetzelve (gelijk wij gezien hebben) bij bevinding is ontwaa gewordc en 2ijn Hoog Geb. de eerfte van alle de Hoofd-Officieren van Utrecht is, die te gelijk LieutenantHoutvester over de Provincie is geweest; nieren ftaande zulx van ouds af geoordeeld is met den anderen niet compatibel te zijn: 63. Terwijl ten aanzien van de verdere omfiand.v. heeden, waar in de Heer Hoofd-Officier is ingewik. keld geweest, al verder in aanmerking komt, «4. Dat hij mede deel beeft in de geroome Refolutie van Z1J„ Lid, in dato 1 July I78<5, welke, als een ge. volg van de Extraordinaris befchrijving van den 6 Oc tober  C 237 ) tober 1784 > ter afdoening van de befwaaren tegens hes Regeerings - Reglement van 1674, ter Staats-Vergaade. ring van de%5 July -786 is uitgebracht: 65. Dat Zijn Hoog Geb. mede heeft geconcurreert tot het neemen van de Refolutie in zijn Lid, uitgebracht ter Vergaadering van de Heeren Gedeputeerden den 7 Auguftus 1786, dienende ter verlegging van de Vergaadering van Staat* 66. Zo als aan Zijn Hoog Geb. ook zijn gedaan da Infinuatien van de Burgerij den 8 en 17 Auguftus 1786; 67. En hij fpeciaal tege de eerfte Infinuatie mede heeft genoome de Refoiutie in zijn Lid, den 9 Augus* tus 1786, aan het publiek medegedeeld. 63 Dat Zijn Hoog Geb., wegens 't Lid der Heeren Edelen gecommitteerd zijnde in de Vergaadering det Heeren, Hunner Ed. Mog. Ordinaris Gedeputeerden,geconcurreert heeft" tot de befchrijving en verlegging van de Staats - Vergaadering naa Amersfoort, waar van de Brief uitgevaardigd is den 25 Auguftus 1786, niette» genftaande Stads Protest daar tege: • Dat Zijn Hoog Geb. ook op den 31 Auguftus in de Vergaadering der Staats ■ Leeden aldaar is gecompareert; 69. En toegetreede is in alle de maatregelen, welka die Heeren aldaar tege de Stad Utrecht en de Burgerij hebben genomen; j»o, G&  ( =33 ) 70. Gelijk ook die, welke, gcmrcnfchappelijk met de Heeren Staaten van Gelderland, zijn tot ftand gebracht op de Commisfie, waar mede zijn Hoog Geb. nevens den Heer van WolphaarsAijk ten Landdage, in het begin van de Maand May 1787 binnen Arnhem gehoude, zijn gecompareert; 7r. Zo als zijn Hoog Geb. niet alleen mede behoort tot die Leeden van Staat, welke de Conftitutie op nieuw hebben vastgeftelt, volgens de RegeeringsForm van den jaare 1674, waar tege de Refolutie, in Zijn Lid genoome den I July 178Ö en ter Staats-Vergaadering van den 5 dito uitgebracht, regelregt inloopt: 72. Maar ook behoort zijn Hoog Geb. mede onder die Leeden, welke Staatsgewijze hebben vastgeftelt het Placaat van den 14 November 1787; —• 73. Een Placaat! door hem mede in zijne eige zaak tege veele daar bij duidelijk gedefigneerde en bedoelde perzoonen gemaakt: Nademaal hetzelve disponeert tege diegeenen. welke (als een gevolg van het voorgevallene op den 2 Auguftus 1786) de Infinuatien van den 8 en 17 van dezelve maand ook aan zijn Hoog Geb. gedaan hebben, en waar tege de rechterlijke vervolgingen zijn gedecreteerd. . 74. Zo dat, als alle deze laastgemelde omftandigheeden, waar in de Heer Hoofd-Officier zich tege de Stad en Burgerij heeft ingelaate, met een onzijdig oog worden befchouwd , het dan weinig moeite zal kosten, or* da*.' uit op te maaken , dat zijn Hoog Geb» moet ge-  C 239 ) " \ gehoude worden als ten eenenmaale onbevoegd te zijn geweest, om in zijne qualiteit, als Hoofd-Officier, in deze algemeene Burger-zaak, de Procedures alzo R, O. te inftitueeren en te vervolgen; en dat hij zich daar vaa ook had behoore onthouden te hebben: 75. Dewijl ten dien opzichte juift het geval geëxteerl heeft en noch exteert , waarom bij het Staats-Rapport op Art. 21, geadvijfeerd is; „dat geene Officieren van den „ Lande in de respective Leden zullen geadnitteerd mogen „ worden, zo als de Heeren Gecommitteerden zeggen, daar toe minder fwaarigbeid eernaaktte hebben in dier voegen te advijfeeren ,, aangezien het bij de Ingezetenen van „ Stad en Land een groter vertrouwen op de adminiflratïs , eener onzijdige Jujiitie, in die gevallen, in welke de Leden van Staat, of collegialiter, of elk in 't particulier gecons, cerneerd mogten zijn, geven, en ook de 'Burgerlijke „ Vrijheid meerder beveiligen kan , indien de Officieren „ geene Leden dier Collegien zijn." t 76. Daar dit geadvijfeerde, met grond, niet kan we-' derfproke worden, zo moet het zelve dan ook dienen, om (bove en beHalve de reeds vertoonde non qualificatie vaa den Heer Hoofd-Officier) zijne onbevoegdheid en alles* zins ongefchiktheid in een klaar daglicht te ftellen: na» dien zich ook üiemant fterker als parthij tege de Stad en Burgerij heeft gedraage dan zijn Hoog Geb, die dus, ora alle de geallegueerde redenen, in die zijne eigene zaaken, de vervolgeren accufateur van de Burgers (naar da regelen van eene onzijdige Juftitie en op gronden vaa recht en billijkheid) niet konde of vermogte te zijn: Des niet te min heeft zijn Hoog Geb. in alle die zaa*  C 240 ) ken zedert alzo R, O. gêageert, en blijft als noch daar in ageeren. 77. De Beklaagde, hier mede tot de boveftaande Sententie terugkomende, zegt, dat de Intendit isovergegee. ve op en jegens Adrianus Hoevenaar, Notaris 's Hoofs Provinciaal van Utrecht, en Procureur voor welgemelta Gerechte, Gedaagde in perzoon bij Edicte en Defaillant. 78. Bij de Citatien is, blijkens het geene hier boven is opgegeeve , nieinant anders geciteert dan Adrianus Hoevenaar, zonder dat daar bij iets anders vermeld is. > 79. Dierhalve zal men uit den inhoudt van die Citatie met geene zeekerheid kunnen opmaaken, wie de gelagvaarde perzoon is, namentlijk de Beklaagde , of zijn oudfte Zoem Adrianus Hoevenaar; 80. En dit febijnt men, aan de zijde van den Heer Hoofd - Officier, gevoelt tc hebben: daarom heefc men ook dit erreur en nulliteit der Citatie getracht te remedieeren, door de perzoon, die men wil dat geeï. teert zoude zijn, naader aanteduiden, met de daar bij gevoegde omfchrijving, van Notaris 's Hoofs Provinciaal en Procureur voor welgemelte Gerechte; 81. Doch deze omfchrijving bij Intendit kan het abuis en de nulliteit van de Citatien niet wegneemen: 82. Want daar de Hoofd-Officier, bij het dienen van Intendit, begreepe heeft, dat ter zijner intentie , zo als hier na blijken zal, des Beklaagdes qualiteiten daar bij noodwendig in aanmerking moeften komen , zo had zijn Hoog Geb. ook beboore begreepe te hebben,  C 341 ) ben, dat hij, even als alle anderen bij het doen zijner Citatien onder de verplichting was, om zich alleszins te moeten gedragen naar het voorfchrift van de Wet, die.' terende: dat de Citatien gedaan zullen werden in zulker „ manieeren ende qualiteijten foo zij procederen, ende' dat fal „ men in fulcker voeghen hij den Secretaris doen prefenteren. „ Ende indien d' aenleggher hier inne gehrekelijck ware, fal die citatie voor nul en van onwaerden geacht worden.Z. Zie Coft. en Ufant, Rubr. 5 art. 3. 83. Daar het nu blijkt, dat de Heet Hoofd-Officier bij zijne Dagvaardingen dit niet heeft in acht genome, zo vermochte hij het zelve bij het dienen van zijn Inten» dit ook niet remedieeren : 84. Om dat het naar rechten vast ftaat, dat een opgevolgde acte niet kan confirmeeren of wegneemen het verkeerde begin, dat door de pofïüve Wet (gelijk alhier het geval is; zelfs vernietigd word. Zie hier over het geadvijfeerde bij de Utreehtfche Conf. in het 2 Deel. Conf. 138 man. 3; 85. En dus werd daar mede beweeze, dat de Heer Hoofd-Officier ook nulliter tege den Beklaagde in zijne qualiteiten , waar in hij nimmer geroepe is geweest , van intendit gedient heeft. 86. De Heer Hoofd - Officier laat op des Beklaagdea qualiteiten volgen, Gedaagde in perzoon bij Ediliie ea tDefaillara. I ' 1 S?. De Beklaagde heeft hter bove bij de eerfte af-, Q dee-  C 243 ) deeling aangetoont, de nulliteit van de Citatien in deza procedures gedaan: Dus ten deezen opzichte ook werken moeten die regelen van rechten, waar bij vast gefteld is, dat,,eene Ci„ tatie die nul of invalide is, niemant in mota of gebre» „ ke ftelt, nog continuatie te weeg brengt, en dat eene „ Sententie, op zodanige Citatie geweeze, nul is." Zo als men dit geleerd en geadvijfeerd vind bij de Utr Conf, 2 Deel, Conf. 156 num, 42: 88. Zo dat de Beklaagde bij deze mille procedures en !-'entcntie ten onrechte voorkomt als Defaillant, en in mora gebleeve of Contumax geweest te zijn. 89. De !Sententic vervolgt; Gezien mede de inthimstien, verificatien, atten en munimenten bij den Heer EyJcher geproduceert : « 00. Het moet een ieder, die opmerkzaam, en in de practijk ervaare is, zeer vreemd voorkomen , dat mei bij dit Diclum van de gewoone form is afgegaan; pr. Alzo men anders alhier had behoore geleezen te hebben,, Gezien medë de Edictale Citatien ,.Infonnatisnr AHen en Munimenten enz. 92. Waar van de voorbeelden te vinden zijn bij Aitzema in het s Deel van de 4to druk, pag. 13, en in den Oorlog derAdvocaaten, pag. 611:— beide gevallen, welke, in de Jaaren 1640 en \6&i, voor het Gerecht der Stad Utrechtplaatze gehad hebben; en genoegzaam voor handen zijn, om zich van geene anderen te bedienen. 93. En  ( 243 ) 93. Ook leest men bij alle Sententien, in cas Crimineel bij den Hove op Intendit gepronuacieerd , wel uitdrukkelijk; Gezien mede de EdiMe Citatien, tnfor* mntien, Aclen en Munimenten, enz. 94. Het blijkt dus uit de Sententie, tegs den Beklaagde gegeeve, dat het Gerecht niet gezien heeft da geene, het welk zij (waren de procedures wettig) om eene valide Sententie op een Intendit te kunnen geeven, hadden behooren gezien en geëxamineert te hebben; 95. En dit waren de EdWale Citatien en de Informa*ien,bij den Heer Hoofd-Officier genomen; 96. Want een Gerecht of Rechtbank is verplicht, in het afdoen van een Intendit, niet fljgts te zien dat de exploitten in con/ormité van de Ordonnantie wel en naar behoren zijn gedaan ; maar de woorden , dac het Gerecht zulks gezhn heeft, zijn bij het dictum in eene Sententie op een Intendit, zo effentieei, dat die niet zonder eene geheele vernietiging van dezelve kunnen worden acbtergelaaten; zo als men dit geadvijfeerd en den rechten conform geadftrueerd vind bij de Utr. C$nf. 3 Deel, Conf. 138, N°. 10 in fin. J 97. Wat moet men nu van de voorfz. Sententie befiuiten? Alzo uit dezelve blijkt, dat het Gerecht die Editïale Ciiatien niet heeft gezien, en ter bevestiging daar van bij de Sententie ook geene vermelding heeft gemaakt, dat het Gerecht die gezien heeft, het welk een zo effentieei gebrek opleevert, dat de Sententie, om* die leede alleen, (al waren als de voorfchr. procedures an- q i der-  C 244 ) dersz'ns wettig ingefteld geweest) te houden is Voor geheel nietig, nul en van onwaarde: 98. Waar bi] in de tweede plaats komt, dat, volgens den inhoudt van de Sententie, het Gerecht, ook al mede niet heeft gezien de Informatien van den Heer Hoofd-Officier, tege den Beklaagde genoomen; 99. Het welk een niet minder effentieei gebrek ali het eerfte uitmaakt; 100. Om dat, zonder Informatie pra:cedente, geene Crimineele procedures mogen ingefteld worden, bijzonder tegens hen, die ter goeder naam en faam ftaan; waar op de Beklaagde vertrouwt aanfpraak te mogen maaken; ïou Temeer, daarin dezen bijzonder te letten ftaat, dat alle de accufatien, tege den Beklaagde bij de Artikelen van den Intendit gefteld, volgens- de teneirr van de Sententie, niet anders beltaan als in feijten; 102. En het, naar ftijl en praftijkin cas Crimineel, niet minder vast ftaat, dat feijten niet voor beweezene waarheeden kunnen nog mogen aangenomen worden, zonder dat de getuigen woiden gehoord en dat de getuigenisfen, volgens het voorfchrift van de Wet, in forma prohanttzijn gebracht; 103. Het welk niet anders dan bij informatie of en. quefie kan gefchieden, waar van men de form vind voorgefchreeve bij de Ordonnantie op de procedures in Crimineele saaken van den 9 July 1570. Art. 27. jol. Let*  C*45) IC4. Indien men nu lette op den inhoudt van de voorfz. Sententie, zo blijkt daar uit, dat het Gerecht ook niet gezien heeft eenige Informatie, waar uit aan haar gebleeken is, dat de accufatien tege den Beklaagde, beftaande in feyten, voor beweezen te houden zijn, 105. En dus leevert de inhoudt van de Sententie het onwederfpreekbaarfte bewijs , dat het Gerecht bij het vifiteeren van dit proces ook, ten dezen op. zichte, niet gezien heeft dat geene, het welk de Rechters als het voornaamfte poinct, tot het vellen van eene Sententie, hadden behooren gezien te hebben; Namentlijk dat de feyten bij Informatie , overeenkomftig aan den Eisch van de Wet en volgens de orde en ftijl van procedeeren in cas Crimineel, beweezen zijn: 106. Want offehoon bij de Sententie geleeze word, dat het Gerecht gezien zoude hebben de Verificatien; zo kan zulks niet anders te kennen geeven of verftaan worden, als, dat het. Gerecht gezien heeft de bewij' ten, bij den Intendit overgelegd. 107. Wat zijn bewijzen in cas van feijten? Immers geene andere dan de verhooren en refponfien van de getuigen, en de confesfien van eenen Gedaagden in perzoon, op de hem voorgehoudene Artikelen; 108. Van deze eerfte kan niet anders blijken als by Informatie; — en zodaanig eene Informatie heeft het Ge» recht niet gezien; En wat het laatfte, namentlijk de confesfie betreft; dit heeft in deze procedures niet geëxteert: Q 3 109. Ze  (M) 109. Zo dat er In deze procedures bij het Gerecht geene Verificatien of bewyzen, in forma probanti gebracht, tege den Beklaagde gezien zijn. ïio. Maar wel prcetenfe Verificatien of ftukken, welke naar rechten, om daar op in cas Crimineel.recht te doen, niet mogten aangenomen worden: 111. Waar voor de Peklaagde hcud zodaanige Extracten, als uit de Notulen van de Vroedfchap relatief tot de feyten , bij Sententie vermeld, zeekerlijk zullen zijn overgelegd; 112. Om dat al zulke Extracten, wel bewijzen wat de Notulen van den Raad behelzen, en wat de Raad mogt goedgevonde hebben daar in te doen ftellen, en in gevolge van dien te befluiten: —— J13. Maar het is er wel verre van daan, dat NotuJen van eenen Raad, of van eene zoortgelijke Vergaadering, zouden kunnen verftaan worden op zich zeiven de decifoire preuves uittemaaken van feyten, welke jr.en daar bij, naar zijne eigene zinnelijkheid en goedvinden heeft doe» boeken en infereeren; 114. Ook kunnen zodaanige Notulen noch minder tot bewijs in aanmerking komen, zo wanneer de Leeden over de daar bij gefielde feyten en omftandigheeden zeiven met den anderen verfchillen, uitwijzens hunne daar bij geinfereerde aanteekeningen ; 115. En als men in ftaat is, om aan te toonen, dat gij meer dan vier weeken lang beezig zijn geweest, om dan eens dus, ea dan zo, en noch eens weer sta<  C 247 ) anders, tot'vkr maaien toe, het'ontwerp van die Notulen te verhakkebanden, zodaanig, dat, toen men het naar zijn zin in gereedheid had, het arrefteereri van dezelven eerst op den 27 dag na het gebeurde wierd doorgedronge, niet zonder contradictie van verfcheidene Leeden. 116. Dewijl het dan naar rechten vast ftaat, dat, niet alleen in het Civile maar vooral in het .Crimineele, alle feyten, naar het voorfchrift van de Wet, en dus niet anders dan bij Informatie, mogen geblijken, zo volgt daar uit, dat Extracten van zodaanige Notuten geenszins als bewijzen van feyten mogen aar.ge. nomen worden; Vooral, daar het naar rechten zeeker is, dat ook „Jffertioni ipfius Imperatoris, dicentis , aliquem fibi efje '„rebellem, fideshaberinon debeat, fed aliter probari debeat „ rebellie; ut ait Gigas Rubr. de Rebellibus quefl. 14—",Decian, in crirhinal. Lik 7,Cdp-45,n. 25." Hier op uitkomende; dat men het zeggen* der Oppermacht, iemand van rebellie befchuldigende, niet mag geloven, maar dat het zelve door andere middelen moet beweeze worden. 117. Gelijk dit ook alzo begreepen is in de zaaken wegens het voorgevallene op den n Maart 1785: ■ 118. Want daar de Stads en Staats Notulen het gedrag van het'voornaamfte en grootfte gedeelte van de Burgerij en Schutterij, als fchuldig aan oproertumultueufe beweeging - fchending van de Hoogfte Macht, enz. met de fwaitfte verwen afmaalden, 'met dit gevolg, dat in eene Extraordinaire Vergaadering van Q 4 Staat,  Staat, befchreeve den 18 Maart 1785, bij Hun Ed. Mog. onder anderen beflóote wierd: 110. „ Dat Schout en die van den Gerechte der "„ Stad Utrecht zullen worden aangefchreeven en aan„ gemaand, om behoorlijk onderzoek te doen nopens de ongeregeldheden, den 11 dezer binnen gemelde „ Stad voorgevallen, en des wegens, zonder aanzien „ van perfoon Justitie te adminiftreeren, cn vervol- gens van derzelver verrigte aan Hun Ed. Mog. ken„ uisfe te geven." 120. Deze Misfive, onder den gemelden datum, aan het Gerecht afgevaardigd en bij hnn ontvange, ende vereischte authorifatie op den Heer Hoofd - Officier verleend zijnde , zo heeft de Heer Hoofd • Officier zich, zedert den 22 Maart 1785 tot in het laatst van April, zonder interruptie beezig gehoude met een groot aantal, ten minfte meer dan vyftig bij naame» bekende, perzoonen als Getuigen te doen adducecren, en met betrekking tot het voorfz. voorgevallene onder Eede op Articulen te doen hooren en examinee» ren, ï2l. Waar t*e ook aan de Vroedfchap van wegens het Gerecht , op den 21 Maart 1785, verzocht is? een Extract uit de Refolutien van de Vroedfchap, behelzende het Request van Geconftitueerdens van 121^ Burgers nopens de uitfluiting van eenige perzoonen, cn het dies wegens gerefolveerde, als mede van de opgevolgde electie van Mr. Jonathan Skhternian tot Raad, en van de adresfen of aanfpraaken tot vernietiging van die gedaane electie, en het gerefolveerde die  (249) nangaande; en voorts van al wat op den n Maart; «mtrent de vooifz. electie en vernietiging, genotuleerd was: 122. Welk verzoek echter uit hoofde van de toen fubfifteerende Commisfie uit den Raad, om die zaak te redresfeeren, te dier tijd wierd gehoude in advijs, 123. Doch op naadere inftantie van het Gerecht is'bij de Vroedfchap, den 4 April 1785» verftaan, alle de bij het Gerecht gevorderde Extracten te accordeeren en ook, boven dien, de vervolgens gerequireerde Copia authenticq van de Afte van qualificatie, op de Geconftitueerdens gepasfeerd, 124. Zo als dezelven dan ook ten fine van het voorfz onderzoek aan het Gerecht zijn uitgeleeverd, en voort» in handen van den Heer Hoofd-Officier getteld, 125. Met dit gevolg, dat, na het afloopen van dit cgderzoek, de Heer Hoofd-Officier deszelfs gerequireerd advijs dien aangaande aan het Gerecht heeft uitgebracht , 126. Voornaamentlijk daar op uitkoomende; dat Zijn Hoog Geb. verklaarde, dat, buiten het geene door Geconftitueerdens en Gecommitteerdens verricht was, de baldaadige gezegdens en bedreigingen, alleen door weinige , en wel de geringjle Burgers gefchied waren. 127. Daar dit advijs dan ook duidelijk inhield, dat de Burgers en Schutters dezer Stad zich te dier tijd san geene oproerige of tumuitueufe beweegingen hadden Q 5 fchul-  fchuldig gemaakt, en den Heer Hoofd Officier dieswegens geene actie competeerde, J28. Zo is ook dien overeenkomftig, op den 13 July 1785, bij het Gerecht een artwoord ter refcriptie op de voorfz. Misfive aan Hun Ed. Mog. afgevaardigd; 129. Doch welke Misfive, zo wel als het daar bij gevoegde Advijs van den Heer Hoofd - Officier, men tot hier toe gezorgt heeft, dat niet publiek zijn gewórden, cn dat de inhoudt van dien, voor zo veel men weet, tot hede toe voor de Burgerij is gefecreteerd gebleeve: 130. Nochtans weet men, dat die Misfive en het advijs van den Heer Hoofd-Officier ter Staats - Vergaadering op geene aangenaame wijze zijn ontvangen', dewijl men vermeende zeer veel, tot laste van de goede en voomaame Burgerij van Utrecht, daar bij beweezen te zullen zien;, doch, dit toen anders uitvallende, wierd er ter Staats-Vergaadering van den 15 July 1785 eene, 20 voor het Gerecht als niet minder voor den Heer Hoofd-Officier, fletrisfante Refolutie genome van deaen woordelijken inhoudt: Veneris 15 July 1785. 131. „ Ontvangen ends geleezen eene Misfive vaa „ Schout Burgemeefteren, en die van den Gerechte der „ Stad^Utrecht, gefchreven den 13 dezer, ter refcrip„ tie op die van Hun Ed. Mog. in dato den 18 Maart „ dezes Jaars , aan Hun Ed. Mog. kennis gevende » van het tot hier toe, door dcnzelven Gerechte ver- ,. rich<  C 251) lichte, in de bewuste zaak van den n Maart 1785,' „ als breeder bij bovengemelde Misfive volgende, met .„ de Bijlagen daar toe relatief hier na geinfereerd; Fiat Infertio. ' », Waar op gedelibereerd zijnde, hebben de Geëii,, geerde Raden en Edelen voorfchreve Misfive en Bij~ „ lagen gehouden in Advies, en de Heeren Gecom„ mitteerden der Stad Utrecht dezelve overgenomen. „ En is dien onvermindert goedgevonden, te ver„ zoeken en te Committeeren de''Heeren van Cocken„ gen, van Sterkenburg , ban Wolphaarsdyk, van Lunen» „ burg, van Zuylen van Nyveld, van Dykveld, Loten en „ eerften Burgemeefter van Amersfoort, ten einde te exa„ mifiecrcn, of in dezen dotr het Officie alles is gedaan, „ wat heeft kunnen gedaan worden, met authorifatie om „ van den Hoofd - Officier zodanige nadere informatiea te vorderen, als zij Heeren Gecommitteerden noo„ dig zullen oordeelen, en voorts in overleg te neemen 5, en Hun Ed. Móg. te dienen van confideratien, op „ welke meest gepeste en efficacieufte wijze de Adminifiratie „ van eene onzijdige Juftitie, waarop der Burgeren Vry* „ heid en Veiligheid voornamentlijk gegrond is, kan worden „ gehandhaaft." Zie Nieuwe Nederl. Jaarboeken XX D. p, 563 en 964. 132. Tot de uitvoering van eene zodaanige fietrisfante en voor het onafhanglijk recht der Stad Utrecht zo zeer prtcjudiciabele refolutie, konden de beide "voornoemde Heeren Burgemeefteren • van Utrecht, uit ■ wier  C 252 ) wier naain de brief van het Gerecht aan de Staaten gefchreeva was, zich mede laten committeeren: 133. De voorfz. refolutie heeft toen ten gevolge gehad, dat de Heer Hoofd - Officier, in de volgende Staats-Vergaadering van den 30 July 1785, bij een Request zich over de voorfz. dispofitie en gedecerneer. ce Commisfie, om te examineeren, of door het Officie alles gedaan was, wat in dezen had kunnen gedaan worden, ten fterkfte heeft beklaagt, en verzocht, dat dit poinêt buiten elfect zoude worden gefteld; c . ■ 134. Het welk te meerder van aanmerking was, om dat Zijn Hoog Geb,, zijner zijds in Officia, zo niet meerdere immers zo veele blijken van vigilantie, ter voldoening aan de aanfehrijving van Hun Ed. Mog., had gegeeve, als men met mogelijkheid onderftellen konde, ♦lat door den Grave van Rechteren, Hoofd-Officier van Wyck, in zijne qualiteit, op aanfehrijving van Hun Ed. Mog. was verricht; en die maar op zijn Bericht, zóntier het zelve in naader onderzoek te brengen, wierd gelooft : 135. Edoch de Heer Hoofd-Officier, zo wel als d« Burgerij van Utrecht, heeft bevonde, dat de voorfchreeve Commisfie mede gedient heeft, om het geadvijfeerde te justificeeren; alzo die Commisfie (voor zo veel men weet) tot hede toe; zich buiten ftaat bevonde heeft, bij Rapport aan H. E.M. te kunnen aantoonen, dat niet door het Officie, in de zaak van den n Maart 1785, alles was gedaan , wat er heeft kunne gedaan worden: J36. Alwaar;  ( 253 ) ig6. Alwaaromme die Commisfie dan ook in het ge: advijfeerde berust heeft, zonder het tegendeel van dien te hebben kunnen aantoonen, zo dat men hec zeekerlijk daar aan toe te fchrijven heeft, dat wegens het gebeurde van den n Maart 1785» bij Placaat van den 14 November 1787, als misdaadig worden ver» klaard geene anderen, ais de zodaanige die van wegens de Gecommitteerdens van 1215 Burgers en Inwoo». ners dezer Stad in de Raad-kamer hebben geadfifteert bij de mondelinge aanfpraak door P. P. J. Ondaatje, op den 7 en 11 Maart 1785, in de Vergaadering vanHeerer* Burgemeefteren en Vroedfchap der Stad Utrecht gedaan: gelijk ook de zodaanige, welke de refpective adresfen, ten tijde voorfchreeven, en van gelijken inhoudt als die mondelinge aanfpraak, (aan de Vroedfchap overgelegd , zo in naam van de bovengemelde Gecommitteerdens van 1215 Burgers en Ingezeetenen, als in qualiteit van Gecommitteerdens uit de agt Burger Compagnien) opgeftelt of onderteekent hebben; — blijkens den inhoudt van het voorfchreeven Placaat : 137- Het is dan uit dit een'en ander wettig op tcs maaken, dat, in de gevallen van feyten, iet niet de Notulen van de eene of andere Vergaadering kunnen zijn, waar mede de daar bij gefielde accufatien naar rechten kunnen geverifieerd worden: maar dat het dl. leen de wettig belegde en genomene Informatien moeten zijn, wa*r mede de feyten kunnen beweezen worden. 138. Om nu hier eens in het voorbijgaan aan to flippen, waat voor men zelve de pofitien van feyten  ( *S4 ) hij PIacaat2n gefield (zonder bewijs) te houden hebbe, zo dient, dat (volgens het voorfz. Placaat van dei 14 November 1787) bij de handelingen van den 2 Auguftus 178Ó Amanuenfes zouden hebben gefungeert, terwijl, indien daar op naar behooren was geinformeerd geweest, ter contrarie zoude bevonde zijn, dat dezelve te dier tijd niet hebben geëxteert, en dus ook bij die handelingen niet hebben gefungeert; — De abuifen en erreuren, bij dat Placaat voorkomende, zal de Beklaagde, om reedenen, niet verder developpeeren; 139. Alzo dit een en ander genoeg is, om aan te toonen, dat Extracten, uit Notulen van de Vroedfchaps, BJdderfchaps of andere Vergaaderingen overgelegd, eve min als de bloote pofuien, bij Placaaten, Publicatien , en diergelijke ftukken gefield, kunnen gehouden worden voor Verificatien van feyten, fin cas Crimineel, dewelke, zoals naar rechten indisputabel is, niet anders dan bij Informatie ordinaris mogen blijken; En het is dus naar inhoudt van de Sententie niet mogelijk, dat het Gerecht Verificatien, in eenen waa. ren en réchtelijken zin genomen, kan gezien hebben: 'Om dat (wat men ook daar voor wil neemen) het zodaanige bewijzen moeten zijn, waar mede men naar rechten da feyten probeert: Nademaal nu het hoofd inflrument deficteert en vol. gens de Sententie niet gezien is, namentlijk : de Informatie of Ivformatien, welke de ziel en het wezen van de Verificatien in dezen moeilcn uitmaaken, zo zal het geen verder betoog noodig hebben, om op* te maaken, dat het tegen alle rechtelijke waarheeden aanloopt, dat deze (Sententie op zodaanige irreprochabele verificatien  (233 ) titn gewecze is., dat de Rechter dezelve, als probeerende de feyten, (welke bij den nulliter ingediende en ovcrgeleeverde Intendit gallegueerd mochten zijn) naar Eed en plicht heeft mogen aanueemen. 140. Hier mede nu tot de volgende prasmisfen van de Sententie overgaande remarqueert de Beklaagde, dat daar bij gezegt word , dat het Gerecht mede gezien heeft, de atten en munimenten door den Heer Eysfcher geproduceerd: 141. Door atien kunnen alhier, naar de ftijllen Form van procedeeren, geene andere (tukken verftaan worden, dan die, welke tot den loop der in dezen gehou« dene procedures behooren; als zijn: Het geprasfenteerde Request tege den Beklaagde, — de verleende authorifatie tot deze procedures, — de Scbriftuuren of Conclufie van Eysch, benevens de aócens van dcfault, en van gediend van Intendit: 142. Dan waaromtrent, met betrekking tot de aSenj van de verleende defaulten, bijzonder in aanmerking komt, bij wien, en hoe die defaulten verleend zijn; 143. Want irgevolge van den aanleg dezer proce' dures is het zeer klaar, dat er met mogelijkheid geen default op eene vettige wijze heeft kunne verleend worden ; 344. Om dat,"zo als uit de Citatien"blijkt; de Beklaagde niet is geciteert, om te compareer en ter Schouts Mulle, of op Verhaal voor Commisfarisfen, öf op eenige plaats, al waar men gewoon is recht te houden; f45. Maar  C ) 145. Maar de Beklaagde is gerocpe en verdagvaard, bui zich [in detentie op den Huize van Hazenberg te Jifteeren. 146. Eene wijze van Citeeren , welke (zo als hier boven is aangetoond) tegen alle orde en form van procedeeren aanliep, en diensvolgens door den Heer Hoofd,- Officier in die form niet vermogte gedaan te zijn: 147. Waar door dan ook is ontftaan, dat er, naar inhoudt van die Citatien, ter Schouts Rolle, of voor eenige Heeren als Commisfarisfen, of ook zelve bij het Gerecht (als waar voor de Beklaagde mede niet geciteerd is) geene defaulten hebben kunnen verzocht of wettig verleend worden; 148. En noch te minder, alzo het bekend is, dat op den Huize van Hazenberg in de Gyzeling en plaatze van detentie geen recht word gehoude. 140. Om welke rede dan ook, in het Civile, wanneer Gyzeling beteekend is, en de Gedaagde of Ge. condemneerde niet compareert, het default van Gyzeling niet aldaar word opgenoome, maar word bij een tweede beteekenis van Gyzeling de Gedaagde te* vens, tegens eenen zeekeren bepaalden dag en uure, geciteert, om te compareeren ter Arrest Rolle van den Ed. Achtb. Gerechte, om aldaar te zien verzoeken default van Gyzeling, cn in krachte van dien appre^ henfic corporeel: 1S0. Daar nu de Heer Hoofd-Officier ie in dezen aan-  C 257 ) aangelegde procedures , tegen alle orde van Recht, heeft gelieve intertellen, bij wij?e van eene beteeken* de Gyzeling en detentie , zander praïfixie van dag, uur, of plaats, om bij non comparitie default te zien opnecmen, *5r. Zo volgt dan ook hier uit wettig, dat die defau'ten in deze proce iures, hoe men dezelven ook ne« fchouwe, geheel nulliter en tegen allen ftiji van Prac tycq door den fRer Hoofd-Officier zijn geobrinetrd, en ook onwettig verleend door hun, weike uit houfde van den aanleg, nog naar de wet, nog naar (tijl en form van procedeeren, daar toe eenig gefundeerd recht of bevoegdheid hadden: 152. Weshalve, om de informaliteit en notoire nietigheid dezer procedures in een klaar daglicht beweeze te zien , er niets meer nooJig is, dan te examineeren, en aan het recht tetoetzen, door wien, wanneer, waar, cn «p wat wijze de voorfchreeve defaulten in deze procedures verleend zijn. Deze (offchoon informeele en nulle) aflens van de verleende defaulten zegt het Gerecht gezien te hebben, 153. Nevens de munimenten, door den Heer Eysfcher geproduceerd; iSi. Waar door dan in dezen, naar ftijl en form van procedeeren te verftaan is, dat de Heer Eytfcher mede heeft overgelegt zodaanige beweering of befcheid van rechten, het zij bij wijze van Memorie, Deductie of diergelijke, als hij, rer adftruélie en adjudicatie van 2ijnen Eysch en Conclufie, goedgevonde heeft overteleggen, R Doch  (858) Doch in hoe verre de Heer Eyfcher daar in gefundeerd -is geweest , zal, uit bet geene hier na volgen moet, kunne worden opgemaakt. VIERDE AFDEELING. Beklaagde gaat over, om alhier te onderzoeken het geene bij de Sententie word gezegt in deze woorden,, waar bij gebleeken is: Namentlijk , uit het zien van de inthimatien , vfrijientien, aüen en munimenten, en dus uit den gebrekkigen, informeeltn en nullen ftaat, waar in deze procedures fzo als hier vooren is aangeweeze) onder het oog vin de, door den Beklaagde al eszirs te reprocheertne en bereids te voore gerecufeerde, perzoonen, welke in dezen als Rechters voorkomen, gefumt-erd en ©vergegecven zijn, zeggen die Heeren waar bij gebleken is, enz, 156. Een ieder, die deze poli'ie leest, zal natuurlijkerwijze in een denkbeeld vallen, dat al het geënt daar op volgt, en het welk als feyten tot laste van den Beklaagde bij Sententie voorkomen en gefteld zijn, dien Rechter gebleeken is: 157. Maar wat zal het onzijdig publiek van deze Gerichishandeling moeten oordeelen, als de Beklaagd* soa'  C 259 ^ zonneklaar aantoont, dat van dit alles, nair het eigen dicium van de Sententie, niets, gebleeken is: . 158. Om dit te topnen remarqueert de Beklaagde, dat de Sententie opgeeft „ waar lij gebleeken is, aat de „ Gedaagde, Defaillant, onder de perfoonen die in de troa„ bles, welke binnen deze Stal in de laatfte jaren voor de „ omwendinge van Zaken hebben plaatze gehad, de voorname hand gehad hebbe, op eene bijzondere wijze heeft uitge„ Jiokeru iS9- Indien nu deze, zo zeer algemeene en niets bepaalende, accufatie ter toctze word gebracht, zo betuigt de Beklaagde, dat hij zeer wel weet van zich nimmer met eenige perzoonen in zaaken van troubles te hebben iugelaaten, 160. Ten ware men daar voor zoude willen houden: i. Dat de Beklaagde als Pracrifyn is gemoeid geweest met de bezorging van het Request, in het begin van de maand April van den jaare 1782, aan de Staaten dezer Provincie gepra;fenteerd door ruim tachtig voornaame kooplieden, Fabrikeurs en Trafiquanten ter erkenning van den Heer Adams, als gévolmagtigde Mi. nister van de Vercenigde Staaten van Nooed. America , en de gevolgen die het zelve ter voorfz. er'&enning en admisfie gehad heeft, zo wel, als het vervolgens aangegaane Traclaac met gemelde Staaten. R 2 s. Of  ( a6o ) a of, — Dat de Beklaagde als Praftifyn ten dien* fte geweest is aan die Burgers der Stad Utrecht, v/elke, in October van het zelve jaar 1782, bij Adres aan den Raad een verzoek tot voorziening hebben gedaan , tege de continuatie der belasurg van de Tiende verhooging, waar in zij, ten aanzien van de Ruëele Middelen, den I2 February 1783* reusfeerden. 3, Of, - ü« de Beklaagde als Praftifyn heeft • gepatrocineert No. 106 van het weekblad, de Poft van den Neder-Rhyn genaamd; inzonderheid ter zuivering van het daar bij voorkomende Dat er veel Jchijns is dat de wagen niet regt mogte gaan. Waar in zijn meefter, op den 17 December 1782, met de kosten heeft getriumpheert. 4. Of, — Dat de Beklaagde een aantal van ruim Ses Honderd Burgers op hun verzoek ten dienfte . is geweest tot het inftellen van het Request en daar bij geannexeerde Articuien, om te verwerven het redres van het verval in de BurgerSchutterij : zo als dit een en ander aan de Vroedfchap der Stad Utrecht gepraïfenteert wierd den 10 February 1783» met dit gevolg, dat deze zaak den 24 Juny deszelven jaars haar volkomen befiag bekwam door het vastftellen en vervolgens publiceeren van de nieuwe Ordonnantie of Reglement, concemeerende de Schutteren, en Schutters Wachten; en^. 5. Of, - Is het, dat de Beklaagde mede gevond» word onder het aantal van die 314 Burgers, wel.  C 261 ) welke , in de maand Auguftus 1783, bij Antina aan de Vroedfchap de affchaffing van de recommandatien, om daar bij gedetaüleeide rede, uen, verzocht hebben, met dezen uitflag, dat de Vroedfchap daar op favorabel refolveerde, en dat danr van door eene expres benoemde Commisfie aan Z. H. kennisfe wierd gegeeve? 6. Of — Is het, dat de Beklaagde nevens 725 zijner mede Burgers, den 29 December 1783, heeft gereclameert het begeeven der binnentijds tpenvallende Raadsplaatzen ? het weik als een recht, aan de Burgerij toekomende, ook door den Raad is erkend, in dier voegen, dat de Raad als een gevolg daar van heeft aangeftelt de Heeren Voet van Winsfen, Bnrman en van Dam, en voorts het recht van de Burgerij heeft beweert bij eene Misfive, den 21 Maart 1785, aan Z. H. afgevaardigd, zo ais hier te vooren is aangetoond: 7. Of — Is 't, dat de Beklaagde, onder een aantal van omtrent 230c perzoonen (zo Burgers en Inwooners van Stad en Steden, als Opgezeetenen van het platte Land) op den 7 January 17J4 aan de Heeren Staaten dezer Provincie bij Adres hunne dankzegging betuigt heeft, voor het decerneeren van eene Commisfie wegens deze Provincie , tot het onderzoek van de zaak der verhinderde expeditie haar Breit; met verzoek tot redres der abuifen in het Militaire? En wijders, om, tot het aangaan van eene ALLIANTIE met de Kroon van VRANKRYK, een vouiflel ter Generaliteit te doen? R 3 Aüe  ( 2fc O Alle "deze zaaken, welke aan het publiek bekend zijn, wielden door de opgevolgde refolutien, zo van den Baad der Stad Utrecht als van de Staaten dier Provincie, mede tot ftand gébracht. 8. Of — Is "t, oin flat (de Heeren Staaten van die Provincie, bij refolutie van den 25 February 1784, befiooten hebbende eene Commisfie van Negen Heeren te decerneeren, uit ieder Lid Dtie , tot het oproepen der hier voerengemetde befwaaren) het gebeurd is: Dat de Beklaagde, na het decerneeren van die Commisfie (op den 2r Maart 1784 verzocht zijnde des avonds prtefent te komen ten huize van een van de Rasden, aiwaar zich bevonden Een Heer uit het Eerfte Lid van Staat, Twee uit het Tweede Lid van Staat, en Drie Leeden uit de Stads Regeering) met die Heeren (waar onder wel Dtie van de Negen Staats Gecommitteerdens waren) over het redres van zaaken zeer ampel* heeft gefproke, en bij die geleegenheid op den volgenden dag van die Heeren heeft ontvarge derzelver confideratien op zeekere poinéten tot redres van het Reglement van het jaar 1674: welke confideratien , gefchreeven met de eige hand van dien Heer, ten wiens hu'i7e de voorfz. bijeenkomst is geweest, als noch onder den Beklaagde berustende zijn, ten bewijze waar heen men de zaak gaarne gedirigeerd zag? Zo als het ook , in die zelve maand-Maart 1784» is geweest, dat de 28 Heeren, welke zich na de alfchaffirg van de Recommandaticn bij den an-  C **3 ) anderen gevoegt hebben (immers het grootfte aamal van die Heeren) hunne befoignes hebben gehad, ten huue van den nu o-'erleeden Oud Burgeneefter van den Botgaurd, en den toenmaligen Raad Eyck , b.j well-e de Beklaagde verzocht is geweest tegenwoordig te komen, alwaar, zo ais de Beklaagde zich noch zeer wel kan te binne brengen, tegenwoordig geweest zijn, de voorgenoemde Heer uit het Eerjïe Lid van Staat, (die ook de verdere rondgaande bijeenlu mften ten huize van gemelde Heeren Raaden heett bijge woont) gelijk onk de Heeren van Bjronckkorst, Ivoy, Fakk en anderen, die hij bier zal pasfeéren, doch waar van de Beklaagde de inntatie briefjes met dag en datum nog onder zich berustende heeft; Gelijk de Beklaagde ook voor a's noch niet zal toetreeden, om aan den dag te leggen meer andere befoignes, die hij juccesfive en van t.j.1 tot tijd met de Leeden van Piovinciaale, Stad en Stedelijke Regeeringen beeft gehad, in het weezen van Burgers van den eerften rang, die, dit kezende, zich dat alles noch zeer wel zul en kunnen te binne te bréngen, zo wel als de Regcerines-Leeden zeiven: 9. Of - Is het, dat de Beklaagde, na oproeping der befwaaren, b!j de Publicat e van de Vroedfchap den J3 April «784 gedaan, nevens zo veele Honderden van zijne méde-Burgeren, op den 21 IVIay 17F4, aan de daar toe Gecommitteerde Heeren uit den R.aad, de onderteekende poincten R 4 tot  * lot redres van de befwaaren mede heeft doen overbrengen ? Zo als dezelve ock voor -kittig zijn verklaard, en ter afdoening van dezelve zijn uitgebracht, I. Het Staats-Rapport der Megen Heeren op den i September 1784. II. Het Rapport der Tien Heeren, Stads Gecom* mitteerdens, op de:! 25 April 1785- en III. De Extraordinaris befchrijving van den Raad, begonne den 26 May 1785 en geëindigd den 4 September des zeiven jaars, in welken tijd dezelve zijn gereguleerd en geapplaneerd. jo. Of - Is het, dat de Beklaagde in zijne wettigs en erende qualiteit van Gtconllitueerde, op den 3 Jaruary 1785, bij een Adres, aan den Raad in het brceue beeft voorgedragc het recht van de Eurgcrij tege de Jucicaturc van htt Jagt* Cericht zo als het zelve kan gejustificeerd gevonde woiden bij de Advij'cn van het Gerecht, in dato den 18 September 1784 en den 15 Maart 1785? het eerfte is te vinden bij de Utrechtfche Couranten van den 6 cn 8 October 1784.. en het laatfte in het' Magazyr. van flukken, ietrif* ftnde de rechten der Stad Utrecht; pag. 257 tot 283. ïöi. Zo nu dit alles en het geene, loopende al dien tijd tot redres van de overgeleeverde poincten der befwaaren verricht is, de zaaken zal moeten uitmaaken, welke alt algemeene accufïtien zo bij het Request van den Heer Hoofd Officier als bij zijnen Eijsch, en vervolgens ock bij Intendit, mede tot laste van den Be. klaag?  C 2ÓK ) klaagde zijn ter nedergetleld; zo zal dan daar uit van zelve volgen i wit de perfoonen zijn, welke in die troubles (zo men het noemt) de vooinaame riand gehad hebben. J. Want dan ftaat het zeeker, dat daar voor in de eerfte plaats , en zonder uitzondering zouden moeten gehouden worden, alle de Leeden van het Eerfte, Tweede, en Derde Lid van de Staaten dier Provincie, welke geconcurreert en ingeftemt hebben, tot het neemen van de refolu» tie ter opiotping vun de bjfivaaren; II. En wel bijzonder moeten dan daar vcor gehouden worden de Nrgen Heeren, welke het Staats Rappoit van den i September 1784 hebben uitgebrach' ,- III. Mits dien ook alle e'ie Heeren, welke, in hun Lid op dat Rapport befchreeven, daar over gedelibceert, en hunne Advijfen en tefluiten hebben ingebracht: ' VI. En als de betuiging van Z. H , vervat bij circulaire Misfive van den 26 April 1784, en m de opgegeeve als een motief ter uitbrenging van het Staats Rapport, de waarheid behelst, waar aan niemant kan twijflelen, zo kan 00K Z. H. van onder de voorfz perzoonen , naar inhoudt van die bttuin'ng, niet worde uitgefloote. V. Voorts behooren dan daar toe mede de Tien Heeren , welke het Stads Rapport, den 25 April 1785, he'.-ben uitgebracht. VI. Als mede alle de Leeden van de VroeeJfchap, zor.der ondeifcluid, welke eerst geconcurreert R s heb-  C 266) hebben tot het affcbaffen der Recommandatien, en het reclameeren der binnen tijds ope ge» vallede Raadsplaatzen; en die tot het aanftellen van de Raaden hebben gebefoigneert; zo wel als alle de Leeden, welke van Stads wege to: het doen van de Publicatie ter oproeping van de befwaaren hebben geadvijfeert. VIL En wijders alle die Leeden, welke de opgegeevene poincten, tot redres der befwaaren , als wettig befebouwt en ter afdoening van dezelve gebefoigneert hebben. VIII. Dan ook noch laastelijk de Heer Hoofd-Officier. befchouwd als een befchreeve Ridder en die met de Edelen van zijn Lid mede tot de oproeping der befwaaren heeft ingeftemt, 20 wel als tot het overneemen van het £ taats Rapport. en het dien conform befoigneeren ter afdoening Van de befwaaren , als mede het ter corclufie brengen van eene Refolutie over 'de poirtten tot redres der befwaaren, van wegens zijn Lid ter Staats-Vergaadering ingebracht; Alwaaromme de Heer Hoofd-Officier van onder de voorfz, zo generaal opgenoemde, perzoo. nen ook niet kan uitgefloote worden. 162. Da r nu alle deze zouden moeten gehouden worden te zim die pèr?-oonen, welke in de laatfte jaaren (die men bij Sententie de aaren van trmbles gelieft te noemen) daar in de voomaame hand gehad hebben: i6t Zo verürekt het den Beklaagde tot eene zonderlinge eer en genoegen, 2ich gerangfehikt te zten oa-  ( ?Ó7 ) onder zo veele eerfte en voormame perzoonen f Leeden van Sfaat en Regenten; weike geoordeelt hebben volgens hunnen Eed en Plicht, gehouden te zijn tot het wegnecmen van alle de gebreeken,- welke zij zo klaat en duidelijk hebben opgegeeven, dat, bij het zo onwettig als met geweld ingevoerde en gereintrodticeerde Reglement van 1674, gevonden wierden aanloopenoe te zijn tege, s'Lands Rechten, Privilegiën, en tege de bciangens van eene vrije Regeering; 164. Maar mogelijk zal men, uit hoofde van de by Sententie gemelde en daar bij voorkomende omwending van Zaaken, dit onwederfpreekbaar' betoogde aan den Beklaagde niet gaarne toeilaan: 165. Om dat die zelve omwending van zaaken, als dc gevolgen der omwending van de oude Conftitutie cu.s ook eene geheele omwending heeft gemaakt in alle 'ic perzoonen en Leeden, compoieeiende het reprauentative politicque lichaam van het Regeeiings bellier: 166. Want het gecnë, voor de omwending van zaaken. wierd befchouwt voor de Provincie SCHADEi.YK, en voor de Regenten DRUKKENDS te zijn. cn dat onder de Ingezeetenen, bij den niinüen tegcnloop van zaaken, veel ARGWAAN en MISNOEGKN moefte verwekken, cn ook zelfs vooinamentlijk TEGE DEN" PERZOON DES STADHOUDERS; — Ja! dat Reglement van 1674 wierd voor de omwending van zaaken befchouwt, als wel verre van naast en meest over een te komev met de Regering van de Provincie, gelijk die van ouds geweest was, cn integendeel geoordeeld wierd, daar mede ten eenemaal conirarieekxnpe, en ook, zi;lfs Uf  C 268 ) in veele opzichten strtdig met de privilegie it, Handvesten en Gerechtigheeden van den Lande: Dat zelve Reglement van 1674 is dan ook zedert de omwending van zaaken, door die zelve Leeden van de Staats en St.nds Regeeiing wederom aangenoome en gefield tot eenen regel, om dien conform de Staats Stadhouderlijke Conftitutie als de ALLEEN Wettige Rb«eerinos - Constitutie te maintineeren: 167. Zo dat licht en duifternis niet meer van elkander kunnen verfchillen dan het geene de uitwerkzelen •van de omwending van zaaken, in de repra:fentative politieke Lichaamen van het Regeericgs-beftier, door het staal, heeft daar geftelt. 168. Nademaal men het voorfz. omwederlegbaar be* toogde van den Beklaagde aan hem niet gaarne zal willen toeftaan, zo is de Beklaagde verplicht de voorfz. accufatie te toetzen aan die regelen, welke door de omwending van zaaken, geen keer of omwending hebben mogen neemen; waar door hij dan vertrouwt in ftaat te zijn, om aan te toonen, dat de gemelde accufatie, als geheel nietig, vervallen moet. 169. En daar toe ftaat te letten: Dat alhier van applicatie is het zelve argument dat den Beklaagde bii de pleijdoije in de zaak van de Poft van den Neder-Rhyn, aan het Gerecht heeft voorgedrage, namentlijk: dat het niet genoeg is in'het generaal te befchuldigen. F 170. Maar, wanneer een Officier iemant befchuldigt «n calangeert, dan is het zijn plicht, om het delict in de*»  deszelfs omflandigheeden op te geeven, en het niet by algemeene gezegdens te laaten: 171. Dit leert de gezonde reede; dit eischt de nattrar der zaaken en alle bekende rechten bevestigen dit: > men zie dien aangaande van Zütphéh Nederl. praüyck. v. accufatie, Art. 8. — van der Muelen in zjnc rnnot. over de hiftr. van den Hove, Rubr. van proces Crimineel, ArU 4. No. 2,3, daar hij onder anderen zegt: „ De Inter„ rogatorien, dewelke den Procureur Generaal everleijd, moe„ ten inhouden periinentelijk het delict. Of ook den tijd, ,, plaatze en wanneer het fep is gedaan, en NB. aam „ wien? allegueerende daar toe Gail lib. 1. Obf. 62. No. 13. en Obf. 64. No. 1. 3- 9 en waar bï men noch voegen kan Carpzovius over de lyfftraffelyke Misdaaden, Hoofdft. 98. 5. 5 en 6. 172. Hierom was het, dat, wanneer in den jaare 1664 de Drosfaard van Cui.Iemborg in zeekere procedures, tegen eenen Aert Jansfen van Zoeien geënthameerd, zijne' hefchuldigingen in zeer algemeene termen hadde ingericht, dezelve bij interlocutoire Sententie van den Gerechte geordonneert wierd, te exprimeeren jaar, maand, en dag van de prcetenfe deliüen , die hy den Gedaagde poogde te lafle te leggen, mitsgaders de perzoonen aan wien, en waar zulks zoude zijn gepleegd; In zo verre, dat, wanneer genoemde Drosfaard daar op had verklaart, geene verdere kennis van tyi of perzoonen te hebben, dan hij reeds bij Requestc en Eisch had geëxprimeert, op die feiten geen reguard heeft kunne worden geflagen, maar dezelve zijn gehouden als geroijeerd, en niet gefteld, zo als zulks te ziea & -bij de- ütr. Conf. 1 Deel, Conf. J15, *73- 3s}  ( 270 ) 171- Het zijn ook deze redenen geweest, welke (zo ah wij hier boven zagen) de Heeren van den Hove fe gebid, de voornam? hand gebzd hebbe, op eens bijzonaere wijze heeft uitgefloten; 181. En daar het de post en plicht van de rechters, voor al in cas Ciimineei, (zo als hier eve te vore bewezen is) uitmaakt; dat zij niet anjers mogen wijzen, dan op die feyten, welke aan hun pêrtinentelyk zijn voorgedragen met bepaal.ng van den tyd wanneer, de plaats waar, de tebzoon aan en met wien: En dat daar Viin by Informatie omftandyijk moet geblijken, of dat, bij faute van dien, op die feyten geen reguard mag genome worden: 182. Zo volgt dan daar uit, dat het Gerecht op de voorfchreeve, ten procesfe gedasne algemeene en en* beweeze, accufatie, tege den Beklaagde, niet heeft moge letten. 183. En al-hans heeft het Gerecht op eene bloote pofitie van feyten bij Requeste, Schriftuure, of Notule van Eysch en Intendit gedaan, die accufatie, even als of het beweezene waarheeden w.iren , bij Sententie niet mogen -leggen tot eenen grond van des Beklaagdes condeiimatie , en zich dus daar van wederrechtehk 'cn nulliter bedienen. 184.. Al het welke de Beklaagde fustineert naar rech« ten genoegzaam voldoende te zijn om te betoogen, dat, daar de voorfz. algemeene befchuldiging aan den Rechter niet is gebleekt, nog op eenigerhande wijz* heeft kunne geblijken. dierhalve zijn Vonnis, een on, beweezen, niét gebleeken en onwaarackig fundament; heeft. itfj. Mos  C 273) r 185. Mogelijk zal men aan de zijde van den Heer Hoofd - OiHcier of van het Gerecht, tot goedmaaking van de voörfz. nulle en wederrechtelijke handelingen, daar tege willen avanceeren, dat al dat generale naader word opgehelderd, door de daar op bij Sententie vol« gende bijzond erhee den 1 186 Om nu het contrarie van dien aantetoonen, zo zal de Beklaagde nu overgaan tot eene befchouwing van die bijzonderheeden zeiyen, waar door hij word gebracht tot dat geene, het welk het Tweede voornaams gedeelte der bejcbuldigingen en de daar op gebouwde Sententie uitmaakt. 187. Het eerfte dezer bijzonderheeden is: „ Dat de Beklaagde tot e?.n bewys zynek qoeb,, keuring zoude onderteekent, en op den 19 Decem,, ber 178S mede ingeleevert hebben, zeker oneerbit„ dig Adres." 188. Deze accufatie rust op eene geheel en al onbsweeze ftelling, behelzende, dat de Beklaagde tot eek ïe'.VYS vak ztne goedkeuring, dat AdRES ondertek' ient heeft; 189. Daar, wanneer dat Adres wel ingezien word,, zal komen te blijken, dat het zelve in allen gevallen door den Beklaagde niet anders dan als Gcconjlitueerdt is onderteekend, roo. En niet, gelijk bet bij de Sententie voorkomt} ■als of hij 't in zijn particulier als Adrianus Hoevenaat aoude geteekent hebben. ï>' 191. Ahs  C =7+ > ■ ijjr. Als men nu daar op inziet de erkende Commisfie van de Geconftitueerdens, waar bij wel uitdrukkelijk is gefield, dat het geene, waar voor twee derde van de meerderheid der fteminen zich verklaaren, prtsvaleers* moet ; 192. Dan vraagt de Beklaagde, waar mede heeft de Heer Hoofd-Officier in dit geval beweeze, dat de conclufie , tot het prtcfenteeren van dat Adres, bij de Geconllitueerdens met eexjpaarige Memmen is in de waereld gekome, en dat daar over geene v rschillende Sentimenten tusfchen hun hebbeu plaats gehad ? 105. En in gevalle van het laatfte; waar mede heeft de Heer Hoofd-Officier geprobeert, dat de Beklaagde juist onder die behoort heeft, welken het Adres als e n bewys hunker icgeftemde goedkeuring ondek- teekent hebben? 194. Want dat de een derde van de minderheid gehoude was te volgen de twee derde van de meerderheid bij Geconftitueerdens, daar van heeft de Heer Hoofd-Officier niet kunne onkundig zijn, zedert dat aan zijn Hoog Geb., in de maand April van 't jaar 1785, op voordracht van het Gerecht, door de Vroedfchap eene Copia authentiek van der Geconftitueerdens authorifatie is uitgeleeverd, welke aan Zijn Hoog Geb. ook is ter hand gefield; en waar bij het gunt voorfz* uitdrukkelijk vermeld ftaat : 195. Maar in de tweede plaats; daar het in dezen voornEmentlijl1 op aankomt: hoedanig of waar mede Leeft 4c Heer Hoofd-Officier van des Beklaagdts ondenee-  ( *75 ) lening van dat Adres, op eene, naar rechten zo vaU Korne en valide, wijze doen blijsen, dat het Gerech» daar op heeft moge letten? 196. Dewijl daar toe niet anders kan gedient hebben, als de exhibitie van het origineele geprafenteerde Adres met alle de naams-teekenin^en, daar onder ftaande, 197. Ofte wel eene Copia authenticq van 't zelve. If8. Zo men het eerfte onderftelt, dan is natuurlijk de vraag: Is het in cas Crimineel naar rechtea voldoende, om op de bloote exhibitie van eenig Inftrument of gefchrift, waar onder verfcheidene naamsteekeningen gevonden worden , zonder dat dezelve door de perzoonen, die daar van bcfchuldigt worden, trkend zijn, tegens iemant condemnatie te mogen verkenen ? 199. En zoude men deze vraag niet mogen tnetzen aan het geene men dien aangaande in het Civile, naar zo veele regelen en gronden van rechten, moet in achi neemen ? Namentlijk: Dat een Gedaagde op 2ijn naam, of bandteekening, niet mag verweeze worden, of hij moet bevoorens, tot het kennen of ontkennen van dezelve a expresfelijk zijn verdagvaard; en hij niet compareerende, dan word in gevolge van de daar toe expresfeliji: voorgefchreeve form van procedeeren, in dat geval, tege den Gedaagde, bij default, de hand of naamstee» kening gehoude voor bekend. 000. En dit word alhier te meerder in overweeging  gegeeve, om dat het in cas Crimineel eene uitgemaakte laak is, dat de bewijzen noch klaarder moeten zijn, als het licht op den middag, zo dat dan, in dat geval, des Beklaagdes naamsteekening, zonder zijne fpeciaale erkentenis, en dus op eene Hotte enderflelling, niet heeft kunne of moge gehoude worden voor erkend, te minder, daar de Beklaagde niet alleen, tot bekentenis van dezelve niet geroepe is: maar daar in dezen, zo als hier vooren is aangetoond, tegens hem, aan de zijde van den Heer Hoofd-Officier, de procedures zo. daanig informeel en onwettig zijn ingefteld en uitgevoerd , dat de Beklaagde daar van geene legale kennis, hoe ook genaamd, heeft bekome , veel min van de hera aangefchreeve misdaaden, 201. Zo dat bij de ethibitie van het voorfz. origineel Adres op des Beklaagdes naamsteekening, daar onder ftaande, als hekend, buite zijne erkentenis, geen recht heeft moge gedaan worden. 202. Edoch! indien, de zaak van eenen anderen kant befchcuwd zijnde, tot eene zogenaamde verificatie van die onderteekening, niet anders dan de Copia authentiek van het Adres door den Heer Hoofd - Officier mogte overgelegd zijn, zo zal daar uit dan van zelve volgen, dat van de naamsonderteekcning niets heeft kunne blijken. 203. Om dat in het Civile, en dus ook niet min in het Crimineele het eene door de Wet befliste zaak is, dat Scheepenen niet mogen wijzen dan op origineels erkende Brieven, of ftukken; en, ingevalle van geauthentifeerd* Copyen, niet, dan na dat de parthyen daar tp  C *77 ) behoorlijk met inthhnatie geroepen zijn; Zie Cofl. cn Ufant, Rubr. 10. Art. 27. 204. En dus heeft, ten aanzien van de tege den Reklaagde geënthameerde procedures, eene zodaanige Copia* authentiek, tot bewijs van des Beklaagdes naamsteekening, zonder inthimatic niet moge aangenome worden, 2o5- Hoe zeer men nu hier tege zoude willen in. brengen da: de voorfz. gronden alleenlijk behooren tot de Civile rechtsvorderingen; zo word dan daar uit gefcoore deze naadere vraag; of men, dit foutineerende, niet verplicht is te bewijzen, dat de Crimineele form van procedeeren dermaaten bevoorrecht is, om op bloote pofitien, tegens het recht, iemants naamsteekening te houden voor bekend, én daar op Vonnis te «ogen vellen? 200. Deze beweering houd de Beklaagde alhier eens rlfor al geappliceerd, en voor het vervolg gerepeteerd, ten aanzien van de Verklaaring van den 20 December 1785, en de verdere Adresfen zo van den 6", 13 als 20 Maart 1786, bij deze Sententie voorkomende; ter vermeiding van anderszins noodwendige repetitlen: — 207. De Beklaagde wil nochtans deze middelen niet befchouwd hebben als uitvluchten, om het intrceden van de zaak zelve te ontduiken; geenszins! maar een ieder gelieve befcheidelijk te overweegen, dat tege den Beklaagde gediend is van Intendit; en dat in deze procedures het onus probandi alleenlijk aan den Heer Hoofd - Officier heeft geincumbeert, tengevolge, dat hier wel deegelijk in oveiweeging komt, of de S 3 -aS  0?8 ) geallegueerde feyten, naar rechten beweezen zijn, al of niet: 208. Alzo in deze procedures van zonderlinge applicatie is de algemeene regel van rechten, Aftore non. probante Reus abjolvitur; 2co. En op dezen regel fteunt ook de dispofitie van de Wet, welke wil dat het Gerecht, ontvange hebbende het Intendit van den Schout en de verificatie van dien, bij, non póbatie, den Gedaagde of misdadigen moet quyt, en los wijzen; —— Zie Cofi. en Ufant. Rubr. 6 Art. 5. 210. Zo dat de Eeklaagde, zonder iets te affirmeeren of te ontkennen, mag onderzoeken en ook destrueeren bet, naar rechten prsetenfe en onbeftaanbaar, bewijs van den Heer Hoofd-Officier, waar op het Gerecht deszelfs Vonnis tege den Beklaagde heelt gelieve te geeven. 211. Het publiek gelieve dit niet als een echapatoir te befcbouwen , maar ter contrarie als een deugdelijke demonfiratie, om te bewijzen , op welke losfe en onbeweezene aangeteigde feyten , zedert de zogenaamde ceze gende omwendikg van zaaken, de Vonnisfen bij Intendit meest al geveld zijn geworden: 212. Terwijl het den Beklaagde ook weinig moeite soude kosten om aan te toonen, dat, tegen een zijner vrienden, bij eene anderszins noch wel voornaame rechtbank , eene provifie van Justitie, tot Citatie in persoon , is verleend op het Haagfche bekende fchand- blad,  ( 279 ) blad, en wel in dier voegen, dat men bij het Request getrouw gevoigt had de drukfout in den naam, bij dat blad voorkomende , een ftukie, waar van men vertrouwt dat in de benaauwde tij Jen van Philips den Tweede onder den Hertog van Alba geen zoortgeüjk voorbeeld zal kunne opgegecve worden. 213. En op den voorfz. voet voortgaande zal de Beklaagde ter toetze brengen het geene, bij wijze van tusfehen - reede, bij Sententie voorkomt met deze woorden; „ Terwijl men uit naam van de Gecommitteerdens uit de Burgerij, waar onder zig mede de.Gedaagde Defail„ lant b evond, op de Neude , en om het Stadhuis een groot „ aantal Burgers, Schutters en Ingezetenen had doen as. men komer": 214. Waar uit blijkt, I. Dat de Beklaagde ftellig gezegt word te behooren onder de Gecommitteerdens uit de Burgetij. II. En wel onder die Gecommitteerdens, uit welker naam men, op de Neude én om het Stadhuis, ten, groot aantal Burgers. Schutters en Ingezetenen had doen zamen komen. 215. Wat het eerfte betreft; Het is eene onwaarheid, dat de Beklaagde behoort heeft onder de Gecommitteerdens van de Burgerij; '216. Want, alle hunne naamen zijn uitdrukkelijk gefield bij de Refolutie van de Vroedfchap, ter erkenning van dewlven genome den 2 Auguftus 1785. Zie S 4 Dë'  C *8o ) Betail van de Burgery pag. 29 en 30. ondef welke die Van den Beklaagde niet gevonde word. 217. Aan die Gecommitteerdens word toegekend, dat de voorfz. ziameknmst uit hunner naam, en bij ülatie ook mede uit naam van den Beklaagde, als die zich daar onder bevond, zoude gedaan zijn: Doch uit het zo daadlijk gepofeerde blijkt, dat die ülatie ten eenenmaale fautief en dat feyt onwaarachtig den Beklaagde aangewreeve word; 218 Maar (gefteld zijnde) het was eens zo, dat de Beklangde, het welk nochtans ten fterkfte ontkent word, zich onder die Gecommit'ecrdens bevonde had en dat dus die zaamekomst mede uit zijn naam gefchied was: — zoude dan de Heer Hoofd - Officier van gedachten zijn, dat het alhier, in cas Crimineel, genoeg is blootelijk te pofeeren, dat die zaamikomst 'gefchied is uit naam van Gecommitteerdens, zonder dat bij (het geen eigenlijk de Ziel der zaak uitmaakt) daar heeft durve bijvoegen, namentlijk, dat het uit hun last en op hun bevel is gefchied ? 219. Want het behoeft geen bewijs, dat eene zaak uit iemands naam kan belegt worden, zonder daar toe }ajl of Hevel verkreegen te hebben: 220. Ep dus al was het zo (quod negatur) dat de voorgemelde zaamekomst mede uit naam van den Beklaagde ook gefèhied was, dan heeft het den Heer HooidOfficier ook bijzonder geincumbeert te bewijzen, dat de Beklaagde daar toe mede kfi of bevel gegeeve had, het welk zijn Hoog Geb. zonder bewijs niet mogte verpnderfteilen: 22X. Bovec  au. Boven dien is het wel de moeite waardige oa «en oogenblik ftil te ftaan bij de wijze,'op welke de Heer Hoofd - Officier, als met een tour, die accufatie beeft doen voorfpringen; 222. Het is, terwijl men uit mam — enz: C23. Waarom heeft de Heer Hoofd-Officier hun ditnïet jnaar direft als een feyt aangefchreeve, en in dezer voegen geftelt, terwijl Gecommitteerdens uit hun naam en lajl enz? ■Maar het is, terwijl men — enz: 224. Wie is of zijn doch die men geweest, die deze zaameroeping uit naam van Gecommitteerdens zouden gedaan hebben? Het blijkt, dat, bij gebrek.van bewijs, die men,naar het oud zeggen, de man op het Kerkhof is, en dus maar alleen geëxteert heeft in het denkbeeld van den Heer Hoofd - Officier; 22Daar het zeeker is,"dat de voorfz. accufatie, zodaanig als dezelve legt, wel ingezien zijnde niet behelst het geene men daar mede wil beweezen hebben 1 namentlijk, dat de Gecommitteerdens, en wel alle Gecommitteerdens uit de Burgerij zonder onderfcheid, de hfl en ordrt tot de oproeping van die zaamekomst ge geeven hebben, of wel, dat zij het zelve in eigener perzoon zouden gedaan hebben; — maar het is integendeel, terwijl min enz. dit feyt nu van die men is niet het feyt van de Gecommitteerdens, als was het uit of op hun naam gedaan. 22$. Hoedaanïg het dan ook met deze zaamekomsï S 5 moge  ( a8a ) moge geleegen zijn, het is eene verdichte onwaarheid, dat dezelve uit naam van den Beklaagde, als Gecommitteerde uit de Burgerij, of ook als Geconftitu. eerde, gedaan is; En diensvoigens is het ook beztjde de waarheid, dat daar van aan het Gerecht gebleekt» is, of heeft kunne geblijken. 227. Na deze fautive en onwaare befchuldiging volgt: Dat de Beklaagde in den Rand mede neeft ingeleeverS ZEKER ONEERBIEDIG Adres. 228. De Heer Hoofd - Officier heeft dit feyt zodaanig doen voorkomen, als of de Beklaagde het Adres, met eene daadlijkc verfchijnTng in den Raad (zo als bij het geval van den 7 Maart 1785 had plaats gehad) «lede zoude ingeleevert hebben; S20. Daar, in tegendeel, dat Adres te dier tijd wierd overhandigt aan Heeren Burgemeefteren bij *t ingaan in den Raad, en wel op de weigering van den Heer Burgemecfter Loten , in de Gerechtskamer, alwaar Heeren Burgemeefteren het zelve, op voorftel van den Heer van Bronckhorst, hebben aangenomen, om in de Vroedfchap te zullen inbrengen, en het daar bij gevoegde viondeling verzoek, om zulks aan den Raad voor te dragent Welk ladtfte, uit het fwijgen van de Notulen van de Vroedfchap, zoude fchijnen door Burgemeefteren niet gedaan te zijn. 230. Het zijn dus Heeren Burgemeefteren, en niet de Gecommitteerdens, geweest, welke het Adres in den Raad ingeleevett cn overhandigt hebben, 331. Va»  231. Van dit Adres word gezegt,' dat het tneerlie» iig is. / s 232. Het is daar mede niet veel beeter geleege als met het Reglement van 1674, dat in dien tijd ge • houde wierd voor fehaadelijk, drukkende en Jlrijdig met de Privilegiën, Rechten en Gerechtigheeden van den Lande, daar het, na de ako gezegde omwending van zaaken . het fundament van de Staats - Stadhouderlijke Confiitutie is ge worde, en deze omwending van zaaken, dcct als nu oneerbiedig voorkomen het geene bevoer lens alzo niet wierd befchouwt, en waar van men ook geene voetftappen van befchuldigingen in de Notuie* of Aften van den Raad vinden zal: 233. Daar, in tegendeel, wanneer men als noch onbevooroordeeld dat Adres, het welk daar na door den druk publiek is gemaakt, inziet, zal bevonde worden, dat, na een voorafgegaane decente voordracht van der Burgeren verzoek, het volgende geleeze wierd : 234. „ Alle het welke uitmakende het billijk verzoek „ van de Burgery, de ondergetekende op de inflantie van alle hunne Principaalen, met verschuldigde agting „ aan UEd Groot Achtb. in name v.n de Burgery en „ hunne Principalen voordragen, en ingevolge van hetzelve 5, zoo zeer redelijk verlangen, op UEd. Groot Achtb., eeu „ biedig verzoekende" —— enz. 235. Waar uit dan geblijkt, dat, in plaatzc dat dit Adres in irreverente of oneerbiedige termen zoude zijn ingericht, het zelve in tegendeel, met in achtneeming van alle vereischte egards voor den Raad en met ge-, bruik-  C 284 > bruikmaaking van de altoos gewoone termen, is inge> fleld geweest; 236. Ten zij men als nu, na de omwending van zaaken, het daar voor zoude wille gehouden hebben, dat het verzoek bij hetzelve Adres tendeerde, om, zittende de Vergaadering en zonder verwijl, een zeker en pohuef antwoord op het voorgedragene van de Burgerij te mogen hebben , ter vastftelling van het met de Burgerij geapplaneerdc en gereguleerde concept-Reglement, concernccrende de beftelling der Stade Regeering enz : —— 237. Doch dit zal het oneerbiedige of misdaadige niet kunne uitmaaken, om dat, wat de wijze of inrichting van dit verzoek ten aanzien van de dispofitie betreft, het Adres in zich niets bevat, dan het geene me» dikwijls ziet gebeuren: 238. Want wie van hun, die de Kamer van Hun Ed. Mog. en het Raadhuis frequenteeren, kan het onbekend zijn, dat, zo niet dagelijks althans zeer dikwijls, aaH de Staaten, Gedeputeerde Staaten en aan den Raad. Adresfen inkomen, waar bij verzocht en ook toegeftaan word , dat de Appoinctementen, Refolutien en Dispofitien, zonder refumptie , mogen worden uitgegee. ven, terwijl de Supplianten intusfche zich, het zij aan de Kamer of Raadhuis, bij de hand bevinden om dezelve ilico te ligten? 239. En, wierd ook niet alzo, zonder refumptie, •p den 21 February 1785, uitgeleevert de Refoiutie ter erkenning van de Geconftitueerdens; en ook insge. lijks  C **5 ) " ïjjks van de Gecommitteerdens, offcboon het bij deze laatfte Refolutie niet expres/s vermeld ftaat? 240. Wat doch behelst het voorfz. verzoek meerder of anders, dan eene eerbiedige inftantie om eene Refolutie te bekomen ter onverwijlde afdoening van zaaken, en dus om in die zaak eene dispofitie te mogen hebben, welke zonder refumptie mogte worden uitgegeeve? 241. En welke misdaad legt er opgeflote in den aart of valuur van het verzoek, tendeerende om „ zittens Ver* i, gadsring, en voor het fcheiien van dezelve , Hunner „ Ed. Cr. Achtb. befluit te mogen hebben, tm, zonder „ verder verwijl, het Concept - Reglement, concerneer ende „ de beftelling der Stads Regeering, zoodanig het zelve ge* » applaneerd en gereguleerd was, vast te ftellen, te arre* fteeren en te publiceren, met verdere bepaling van een ,, tijd van drie Maanden, om, het zij de bezwaren van 't „ Provintiaale Regeerings - Reglement binnen die tijd mog* „ ten afgedaan zijn, dan niet, het zelve onzer Stads vast' „ gefielde Regeerings - Reglement met de Burgerij, alsdan „ na verloop van dezelve drie Maanden dadelijk in te voe. ren en wederzijds te beëdigen? 242. In hoe verre nu de Burgerij op den 19 Decemfcer 1785, (en dus twee en twintig maanden na het neemen van de Refolutie ter oproeping van de befwaaren , en twintig maanden na de Publicatie, ten dien einde gedaan) tot zodaanig een verzoek bevoegd i$ geweest, kan de onzijdige leezer uit het volgende beoor«teelen,  ( a8ó ) 243. Namentlijk: Dat van Stads weege niet dienftig-. is geoordeeld, om in het Staats Rapport te brengen de paslage, „ raakcnde het in volle kracht „ *n waarde blijven van het Reglement van I674, ,, geduurende de deliberatien vin Haar Ed. Mog." blijkens het Rapport daar van, in de Vroedfchap uitgebracht den 13 September 1784. 244. Die'nsvolgens WaTen de Raad cn Burgerij dien aangaande, voor zo veel het Stads Regeerings - beftier betrof, ter afdoening van 't zelve in hun geheel cn onaf hanglijfc van de voorftemmende Leeden gebieeven; 245. En zulks op fundament der Rifolutie van de» 28 Juny 1784, waar bij de authoi ifatte door de Vroedfchap der Stad Utrecht verleend is op de Heeren Gecommitteerdens van die Stad tot de befoignes van de Staats Commisfie, zijnde daar bij uitdrukkelijk bepaald dit volgende „ zonder dut echter de Vroedfchap daar door „ deze authorifatie wil verftaan worden, eenige alteratie „ te maken, of prmjuditie aan te breng:n, aan de conven,, tie tusjchen de Drie Leden van Staat den 13 February n 1587 gemaakt; houdende dezelve in zijne lo'.le kracht en ,, waarde, zonder daar van te willen afgaan," 246. En mitsdien onder uitdrukkelijke voorbeboucling van Stads en der Burgeren recht, dat de Heeren Geëiigeerdcn en Edelen zich met de Magiftraats - beftelling van die Stad niet vermochten te bemoeijsn: 547. Hetwelk dan ook de reede heeft uitgemaakt; iit voorn. Heeren, Stads Gecommitteerdens, met all» moge*  mogelijke oplettendheid hebben gezorgt, dat in de Staats Commisfie geene zaaken zijn behandeld, die bij den Raad voor geheel Domejliek wierden gehou» den: 248. Daarom wierd ook het invlechten van het poinct, betreffende het aandeel van de Burgery tot dc nominatie van nieuw aanteflellene Raaden , zo wel als de afzondering van het Gerecht der Stad, van het Collegie der Policie, gecon trad keert, om, als een Ingrediënt var. de Regeeringsform uitmaakende, niet in het Rapport te brengen; zo als dit blijkt uit het voorgemelde Rapport van den 13 September 1784, en ook bij bet Staats Rapport, op den 1 van die zelve ;maand, bevoorens uitgebracht, 209. Met dit gevolg, dat Stad en Burgery daar fn, onafhanglijk van de voorftemmende Leeden, bij hunne oude Rechten en Gerechtigheeden zijn gebleeven; waar bij. als toen ook geperfifteert is; 250. Dewijl het recht van de Burgerij, met betrek» king tot de aanftelling van de Regeering, altijd in haaren boezem verbleeve en aan niemant afgeftaan was: —> dit immers had de Vroedfchap erkent en als zodaanig beweert bij Misfive, aan Z. H. gefchreeve en afgezonde den 21 Maart 1785, en hier bove breedt* aangehaald: 25*. Zo dat dan, wat de inftantien ter afdoening van de poinéten tot redres der befwaaren betreffen,, altijd teu voordeele van de Burgerij moet verftrekken  ( £08 } is Refolutie van de Vroedfchap, op bet voorftel va» den Heer Oud Burgemeefter van den Boogaard genome, en vervat bij de Notulen van den 13 en 20 September 1784; bij welke laatstgemelde Refolutie confteert, dat het, daar bij genomen, befluit moefte dienen ter voorkoming van eene geheime en nadeelige toeleg, die men te dier tijd vermeende te befpeuren in het z* lang dilaijeeren der deliberatien van Hun Ed. Mog. over •Vgemeldc Rapport en Concept■ Reglement van Regeering. Dit was toen het fentiment van de Vroedfchap, ry/tien maanden voor dat het Adres van den 19 December 1785 wierd ingeleeveri. *SB. Om nu al verder het gedrag van Utrechts Burgerij, tegens het onbetaamelijk dilaijeeren der afdoe, ring van de befwaaren, te juftifjeeeren, zal de Beklaagde alhier plaatzen den Woordelijken inhoudt der Misfive door den Raad, op den 19 September r78;, en dus een jaar na de voorfz. Refolutie, aan Z, H. toegezonde, luidende dezelve als volgt: • *53- 5» Doorluchtig/ie Hooggeboren Forst en Heer! „ De Geconftitueerdens van 1368 Borgers en Iow». „ neren, mitsgaders de Gecommitteerdens uit de acht „ Borger Compagnien dezer Stad, zich bij Requeste ,, den s' dezer aan ons geaddresfeerd hebbende, is „ door dezelve aan ons daar bij kennisfe gegeven, hoe zeer de goede Burgertje dezer Stad geallarmeerd „ is, over eenige pasfages van Uwe D. H. Misfive ,, den 24* Auguftus jongstleden ter Vergaderinge van » Hu*  Hun Ed. Mog. de Heeren Staten dezer Provintie 5, ingekomen; Dat namentlijk de onlusten en verwar,, ringen in de Stad van Utrecht dezer dagen tot die „ hoogte geklommen zijn, dat 'er zonder eene gepaste „ tusfchenkomlre en prompte voorzienige, de aller„ droevigite en gevaarlijkfte gevolgen te wachten zijn: — Dat Uwe D. H. zich dus verplicht vonde, aan H. „ E. M. de Staten dezer Provintie in ferieufe overwe„ gingetc moeten geven, om toch,zonder uititel, daar „ op uit te zijn, dat de goede Burgertje en Ingezete„ nen dezer Stad door de best mogelijke middelen „ mogen worden gewaarfchouwd, om met aflegging van. ,, al te groten drift en voor ingenomenheid tot eene „ betamelijke ondergeschiktheid in ftilte weder te kee„ ren, om zonder gehoor te geven aan alle zodanige ,, inductien als in deze trouble tijden maar al te over„ vloedig onder hun gezaaid kunnen worden, en waar„ fchijnlijk reeds met eene ruime hand gezaaid zijn, „ zich van alle eigendunkelijke befchikkingen en dade„ lijke befluiten over zaken van Regeering te ont> ,, houden. „ Dat Uwe D. H hooglijk begaan was over de rampen die 'er uit eene verdere voortduring der te~ „ genwoordige troubles tot totaal bederf dezer Provin„ tie even fpoedig dan onvermijdelijk moeten volgen. „ Daar de Borgerije dezer Stad vertrouwd, dat daar „ zij tot hier toe wegens de poinften ter afdoeninge „ van de bij hen wettig opgegevene bezwaren (na alv»„ rens daar toe plegtig opgeroepen te zijn geweest} en „ ter adftruétie van dezelve, met het overgeven van hunne verdere gevraagde Confideratien, op de voor. 7, beeldigfie en gefclukjle wijzen hebben gehandeld, dat T „ zij  4 C 290 ) „ zij als nn ter afdoeninge van dezelve, op geene wijze „ verdiend hebben, door zo ongunjlige trekken in zo een t, .verkeerd daglicht aan het-publiek ten toon gefield te wor* ,i den. „ Verzoekende daarom de Rcquesxranten, dat wy „ zo dra mogelijk Uwe D. H. bij Mhilve gelieven te „ disabuferen, dat dezer dagen alhier geene zo ongun- ftige en verwarde omftandigheden extersn, die reeds », tot zodanige eene hoogte gp' Ummsn zijn, dat 'er zon„ der eene gepaste tusfchenkomfte en prompte yoor„ zieninge alierdroevigfte en gevaarlijke gevolgen zou-i den te wachten zijn. „ Dit alles bij ons in eene rijpe overweginge geno„ men zijnde, kunnen wij niet afzijn, tot genoegen van ,, de goede Kurgerije en Ingezetenen aan Uwe D. H. ,, te melden; Dat wel zedert eenen geruimen tijd biu„ nen onze Stad, gelijk ook de geheele Republiek door, „ zulks heeft plaats gehad , zeer grote misnoegdheden over „ verfcheide zaken en voorvallen zijn getoond, en over ver„ kortingen van der Borgeren en Ingezetenen Vrijheden en ,, rechten is geklaagd. „ Waaromme dan ook door H. E. M. de Heeren „ Staten dezer Provintie bij Refolutie van den 25 Fe„ bruary 1784. eene Staats Commisfie uit het midden „ van H. Ed. Mog. is gedecerneerd, om na behoor"„ lijk onderzoek te adriferen, welke middelen zouden „ behoren bij de hand genomen te worden, om met „ wegneminge van alle wettige bezwaren der Ingeze» „ tenen de harmonie en goede orde , binnen deze „ Provintie en onder derzelver Ingezetenen te herftel„ len en te conferveren, om het welke te efieétue„ ren, door ons bij Publicatie van den J3" April i?84 „ dit  „ dit voornemen van H. E. Mog. aan de Borgercn en „ Ingezetenen onzer Stad is bekend gemaakt, en de; „ zelve vermaand zijn hunne wettige bezwaren op te „ geven, ten einde genoegzame middelen wierden by „ de hand genomen, waar door de bezwaren én daar „ uit opgerezene misnoegdheden worden weggenomen. „ Dat dezelve bezwaren dan óok in de maand May „ 1784 ingeleverd zijnde, 't -verlangen om dezelve af„ gedaan en geremedieerd- te zien, zeer groot is ge„ worden onder de Borgeren en Ingezetenen; 't welk ,. merkelijk met den tijd is aangewakkerd , en met „ groten iever is betoond. „ Dat 'er wel bij zekere andere gelegenheid eene* „ merkelijke beweginge onder eenige, dog meest ge„ ringe perfonen, heeft plaats gehad, waar aan echter. „ het geheele Lichaam der Borgerije geenzints deel ,, heeft gehad. „ Dat het afdoen der bezwaren, reeds in de inaani„ May des vorigen Jaars ingeleverd, tot heden toe „ noch niet-gevolgd zijnde, zulks wel het van tijd tot tot aangegroeid verlangen tot eenige onverduldigheid „ heeft doen approeheeren, het geen van dat gevolg „ is geweest, dat, daar men nu eindelijk te gemoet „ zag, dat aan de begeerte der Burgerijè en Ingezète„ nen in het afdoen van dezelver opgeroepene en in« „ geleverde bezwaren zoude voldaan worden, en juist „ in die ömftandigheid , gewapende Militie binnen„ Amersfoort wierd gebracht, daar uit is vbö'rrgcfpro-• „ ten een vermoeden van wantrouwen, a's of men „ voornemens zoude zijn, ook in eenige diftficten de* „ zer Provincie en zelfs ook in deze Stad 'meerder « Militie te brengen, cir alzo" onder bedekktage" van Ta „ de.  C *9= ) „ dezelve, of de zaak der redresfen geheel te laten „ varen, of op bij na niets te doen uitkomen. En „ het welk heeft veroorzaakt, dat men fterke verzoe„ ken daar tegen heeft gedaan, en zich ook verklaard „ in dat geval van aankomst van Militie herwaards, „ zich met de gewapende Burgerije daar tegen te zul„ Ien verzetten, en verder alle mogelijke middelen „ daar tegen in 't werk te Hellen, en alzo te mainti- neren Stads Privilegie, dat geene Militie buiten derzel„ ver bewilliging mag ingevoerd worden. „ Gelijk wij dan ook bevroedende , dat de inruk„ king van Militie binnen Amersfoort, welke buiten ,, onze kennisfe gefchied v/as, de meeste onrust en „ opfchuddingen verwekt, bij de voorftemmende Le„ den ter Vergadering van Staaten hebben geurgeerd „ op de terugzendinge dezer Militie. „ Dat alle deze zaken te zamen genomen, ligtelijk „ begrepen worden, in eene grote en volkrijke Stad, „ gedurende zo eenen geruimen tijd niet wel zonder „ eenige beweginge hoe genaamd, te kunnen toe» „ gaan. „ Dat nochtans de oneenigheden niet tot zodanige „ hoogte geklommen zijn, dat daar tegen zoude dienen te worden voorzien, op eene andere wijze, dan door it het afdoen en remediëren van der Borgeren en Ingezet 5, tenen nu reeds zo lange opgeroepene en ingeleverde bes> zwaren, waar door alken de oorzaak van derzelver on- genoegen kan weggenomen worden. „ En waar toe UW. D. H. het eerfie middel zoude „ konnen aanbrengen; wanneer U D H. geliefds hoogst„ deszelfs confideratien, reeds een cn andermaal door H. 5, E. Mog. verzocht. aan Hoogstdezelven te Men toekomen  C 293 ) „ Op hst Concept - Reglement Reformatoir , ten dien einde p, met hst Rapport dsr Staats Commisfis aan U D. II. 9, overlange toegezonden, en na het inkomen van welke conm fideratien Leden van Staat zouden kunnen toetreden, „ tot het befoigneeren over het Rapport der Staats Commis' „ fie en geconcipieerd Reglement Reformatoir. ,, Alwaaromme wij Uwe D. II. op het inflantelijkst ver. „ Zoeken, dat Uwe D. H. thans dit middel tot herflel „ van de rust en goede harmonie binnen deze Stad, hoe •s, eerder zo beeter, gelieve te emploijeeren.". „ In welk vertrouwen , wij, na Uwe D. H. perfoon „ in de befcherming des Allerhoogllen aanbevolen te „ hebben, verblijven" enz: —— 254. Ieder, die deze Misfive onbevooroordeeld in. ziet, zal het daar bij opgegeeven remedie billijken, namentlijk, het afdoen van de toen reeds zo lange op-, geroepene en ingeleeverde befwaaren; 255. Waar toe de Vroedfchap te recht avanceerde, dat Z. H. het eerfte middel daar toe hadde kunne aaabrengen, wanneer Hoogstdezelve zijne confideratien, reeds een en andermaal door H. Ed. Mog. verzocht, aan Hoogstdezelven had laate toekomen, 256. Verzoekende daarom Z. H. op het inflantelijkst, dat Hoogstdezelve dit middel , tot herftel van de rust en harmonie, hoe eerder zo beeter, geliefde te emploijeeren: 257. Doch Z. H. heeft niet goedgevonde daar aan te defereeren, zo dat dc Burgerij, noch drie maanden lang na het afzenden dezer Misfive, gefuperfedeert T % heeft,  ( 294 J "heeftÜ voor dat zij, Da het ar-planeeren en reguleeren van Stads Regeerings-Reglement, tot het arrefteeren van het zelve, het bovengemelde verzoek heeft gedaan. 258. Wie'zal "ook, na eene onzijdige befchouwing van zaaken, durve ontkennen', dat de vrees voor cer.cn geheimen en r.adeeligen- toeleg (die men, zo als getoond is, reeds in de maand September 1784» vermeende te befpeuren - in bet toen bereids 'dilaijeeren der delibcratien over het Rapport en Concept-Reglement van Regeering, als niet veel goeds voorfpellen» de) ongegrond is geweest?- 259. Vooral, daar het genoegzaam bekend is, dat de Heeren Edelen,' welke tot de maand July des jaars 1786 te 'vergeefs naa het Advijs en Confideratien van Z. H. gewacht hebben, eindelijk, uit hoofde van de omftandigheeden der zaaken noodig-hebben geoordeelt derzelve Refolutie, op bet poinct der befwaaren den 1 July 1786 genome, ter Staats-Vergaadering van den 5 daar aan volgende in te brengen; waar bij onder anderen deze woorde voorkomen: . 260. „ Hebbende de Heeren Edelen en Ridder„ fchappe, na exarninatie van alle de hier evengemel.,, de Hukken,-in aanmerking nemende de gefteldheid van ,, zaken in deze Provintie, dewelke niet toelaat, langer te , wachten na het advies en confideratien van Zijne Hoog- „ heid en daar en'boven — enz. eindelijk na rijpe delibera* tie goedgevonden ter befchrijving opening te deen en te „ declareeren; enz v ■ 261. Waar  ( 295 ) 261. Waar uit dan ten klaarde komt te blijken, dat de Staaten op den 5 Jol* 1786. ten aanzien van bet Provinciaal Regeerings - bellier, met Z. H. met verder gevordcrt waren, dan zij- zich bevonden op den 25 February 1784, bij het neemen van de Refolutie ter oproeping van de befwaaren, en de oumiddelijke daar van gedaane Communicatie aan Z. H. ctoor Heeren Gedeputeerdens: gelijk dit ook verder optemaaken is, uit de Misfive, door Z. H. aan de Staaten den 3 July 1786 gefchreeve: 26a. Deze middelen heeft dc Beklaagde geoordcelt, alhier kortelijk te moeten opgeeven, ter wettiging van het verzoek, door de Burgerij op den 19 December 1785 aan de Regeering gedaan, ten einde het geapplaneerde en gereguleerde Stads Regeerings - Reglement te arrefteeren, en na verloop van drie maanden in te voeren, en wederzijds te beëedigen: 263. Mogelijk zal iemant verwachten dat de Beklaagde, om tot dejlruSie van alle de fautive en bij Sententie (offchoon tege de waarheid aldus gezegde) gebleeken beweezene feiten overtegaan , alhier zal uitweiden in een naauwkeurig verhaal van het waarlijk gebeurde, op den 19 en 20 December 1785» 261. Doch daar dit alles, overeenkomitig aan de waarheid en met alle naauwkeungheid, is opgegeevè bij het Detail van de Burgerij, op den 20 Maart 1786, aan den Raad overgeltcverd en vervolgens door den druk gemeen gemaakt, zodaanig bet zelve in het ge« melde Detail op pag. 50 tot 76 incl. te vinden is: — T 4 En  C 296 3 En dat het daar bij alzo naar waarheid voorgedragene, tot heeden toe, nog dnor den Raad, nog voor iemant heeft kunne tegegefproke of wederlegt worden, zo houd de Beklaagde ai het zelve (om geene onnoodige uitweiding te maaken , cn de kortheid. zo veel mogelijk te betrachten) alhier voor geinfereerd, met verzoek dat de Leezer, alvoorens met de lecture dezer voort te gaan, dit gededuceerde en beweezene ter Justificatie van het gedrag van Utrechts Burgerij fampt haare Geconftitueerdens en Gecommitteerdens gelieve in te zien, en daar bij te voegen de beide Nummers 400 en 410. van de Poft van den Neder. Rhyn Als mede de Aanmerkingen over Utrechts Ridderjchaps Refolutie van dén 27 December 1785, den 28 dito ter Staats - Vergaadering ingebracht, en geplaatst in het eerfte deel van ftukken, ' mtgegeeven door het Genootfchap (onder de Zinfpreuk) Tot herstel der eensgezindheid en burcerrech. ten te Utrecht pag. isq tot 180. — Encokhet Rapport, door de Heeren Eyck, de Ridder, Smisfaert en van Haeften, den 20 December 1785, in den Raad uitgebracht — en ook bijzonder het geene aan het einde van dat Rapport gezegd is, — en voorts de Advijfen van de Heeren de Ridder en Smisfaert den 16 January 1786, aan den Raad overgeleeverd, — alles te vinden in de gedrukte Notulen pag. 19 ■— 22. item pag. 97 —— 104. en peg. 110 — 135: zijnde dit laatfte Adviis ook geplaatst in de Poft van den Neder-Rhyn, en aldaar uif maakende No. 411. 265. Uit alle welke, alhier opgegeevene,ftukken teffens blijken kan, waar voor alle de afgeevens van het pratens breed uitgemeeten geweld, dat den 19 en 20 De-  December zoude gepleegd zijn , moeten gehouden worden; s.66. Dewijl, na lecture van dezelve Hukken, beeter zal kunne geoordeek worden, boe gebrekkelijk en geheel verminkt de feiten wegens dat gebeurde, door den Heer Hoofd - Officier, bij Intendit zijn ter nedergefteld, en aizo bij Sententie overgenomen; — Waar toe dan verder ftaat te letten, 267. Dat op de hier voorengemelde infertie van bet verzoek der Burgerij (tendeerende tot het arrefteeren en publiceeren van het Concept-Reglement van de Stads Regeering, met verdere bepaaling om hetzelve, na verloop van drie maanden, met de Burgerij in te voeren en wederzijds te beëedigen) de Heer HoofdOfficier bij zijn Intendit, en het Gerecht ook alzo by Sententie, ommiddelijk heeft laate volgen: „ Dat de Gedaagde Defaillant en de zijnen, met het 3, geen door de Vroedfchap daar op als toen gerefolveerd „ was, geen genoegen quasi op den naam der vergaderde ,, menigte, genomen, maar geinfleerd hebben, op eene na„ dere Vreedfchaps-Vergadering, nog in den agtermiddag „ van dien zelfden ïgden December te houden," a63. Het zal aan een ieder, der zaaken kundig, onbegrijpelijk voorkomen, hoe de Heer Hoofd-Officier heeft durve beftaan, om, met voorbijgaan van de waarheid van het gebeurde en met achterhouding van het zelve, de verrichtingen van de Gecommitteerdens en die hunner mede Burgeren alzo verminkt en geheel gebrekkelijk voor te ftellen, en daar uit eene aanfehrijving van geheel onwaarachtige feyten bij InT s ten-  C 298 ) tendit ter neder te ftellen; daar het immers op de hier bove betoogde gronden, de post en plicht van den Heer Hoofd - Officier was, om de zaak, zo bij Requeste, Schrifruuren als bij Intendit pcrtinentelijk en in alle zijne omftanaigheeden aan het Gerechte voor te ftellen: 269. Maar het ftond hem geenszins vrij, om, met achterhouding van het waarlijk gebeurde, de zaak geheel uit haar verband te rukken, om daar door de feyten in een ander en geheel verkeerd daglicht te doen voorkomen, dan dezelven gebeurd zijn; vooral, indien men maar edelmoedigheid genoeg gehad had, om de, in dezen alom bekende, waarheid geftand te willen doen: ' 270. Want zo men de waarheid niet gefchuuwt hadde , waarom heeft de Heer Hoofd - Officier dan verfweege, Dat de Vrcedfchap, tot op den middag van den 19 December r?85 vergaaderd zijnde, door den Heer Secretaris Fatck, aan de Commisfie van de Burgery heeft doen ter band ftellen, om aan de Burgerij te communiceeren, Twee Extraékn uit de Refoiutien van den Raad, dien zeiven morgen genomen, welkers inhoudt kan geleeze worden op pag. 7 cn 8 van de gedrukte Notulen ? 271. Het was dus bij de overgifte van die Extracten, dat de Commisfie van de Burgerij aan voorn. Heer Secretaris antwoorde: Dat zij het befluit van den Raad aan de Burgerij zoude bekend maaken, verzoekende intusfche dat de Raad zo lang mogte Wjve zitten;- 272, Ge.  > ( 299 ) : 172. Gelijk de -Vroedfchap dan ook, na dat dit ver» zoek in den Raad ingebracht was, door vergaaderd te blijven met der daad'betoont heeft in dat verzoek te bewilligen: 273. Welke bekendmaaking vervolgens door de Com« misfie aan de Burgerij is gedaan, waar op dezelve, oogenblikkelijk daarna, zich door den Deurwaarder Schoonhoven (te dier tijd de kamer bedienende) heeft doen aanmelden , om den Raad van het gevoelen van de Burgerij te berichten; 274. Waar"op de Vroedfchap geccmmitteert heeft, de Heeren, Oud- Burgemcefter van den Boogaard en den Raad Falck, nevens den Secretaris van Voorst, om van de Gecommitteerdens het bericht te hooren: 275. Aan welke Heeren de Commisfie heeft te kennen gegeeve: „ Dat de Burgery het Adres, agt dagen „ te vooren geprafenteerd, ingevolge de daar hij gedaans „ verklaring, hield door den Raad te zijn gedeclineerden dien volgens aan voorn. Heeren tot antwoord van de Burgerij moefte geeven ,, Dat de Burgerij van hun „ Ed. Groot Achtb. verzocht dispofitie op hun Adres, he. „ den gepreefenteerd;" 276. Welk antwoord door den Secretaris van Voorst wierd opgeteekend, cn na een kort discours, het welk tot de voorfz. Commisfie geene relatie had, of immers daar toe niet behoorde, hebben die Heeren zich ten fine van Rapport weder in den Raad begeeven: 277. Dit alzo naar waarheid voorgevallene verfctiilt - J zeer  ( 300 ) zeer veel van het geene men, met verfwijging van het zelve, heeft goedgevonde daar van in de Notulen van de Vroedfchap te doen ftellen, even of de Commisfie van de Burgerij ongelast, en ook buite communicatie van 'sVroedfchaps Refolutie, dat antwoord maar eigendunkkelijk en (zo als de Heer Hoofd - Officier het gelieft te doen voorkomen) quasi op den naam der vergaaderde menigte zoude gegeeve hebben: Daarom is het wel waardig de voorfz. Notulen (welke, zes weeken na het gebeurde, eerst gearrefteerd zijn) tegens het alhier naar waarheid opgegeevene te vergelijken; zie dezelve bij de gedrukte ftukken pag. i3 en 61 en 62: 278. Zo als daar uit te gelijk komt te blijken de on. waarheid van het bij Intendit gepokerde van den Heer Hoofd-Officier, als hij zegt, en dit ook alzo bij Sen. tentie is overgenome: „ Dat de Gedaagde Defaillant ende ,, zijnen,met het geen door de Vroedfchap daar op" (namentlijk op het dien ochtend van den 19 December 1785 ingeleeverd Adres) „ als toengerefolveerd was,geen genoegen quafi tp den naam der vergaderde menigte, genomen heeft, enz: 279. Want die voorfz. genomene Refolutie betrof dat ingeleeverd Adres geheel en al niet, maar dezelve, zo als hier voore gemeld is, was eene Vroedfchaps Refolutie op een Adres , agt dagen te vooren geprajfenr teerd: 280. Daar ook in de eerfte Sesfie van den Raad, op den 19 December 1785 (als waar toe het voorfz. feyt van den Beklaagde nopens den tijd word relatief gemaakt) geen befluit door de Vroedfchap op dat Adres gei»men isf 28r. Want,  C 3°i ) 281. Want offchoon het wel gebeurd is , dat, na verloop van ruim een uur (na dat de voorn. Heeren Gecommitteerdens uit den Raad nevens den Secretaris in de Vroedfchap zich ten fine van Rapport begeeven hadden) genoemde Secretaris van Voorst uit last van de Vroedfchap (waar van bij de Notulen al mede een diep ftilzwijgen word gehoude) zich heeft vervoegt bij da Commisfie van de Burgerij, en aan dezelve heeft gecommuniceert en uit een papier, waar van de inltt noch niet opgedroogd was, voorgeieeze dit volgende: „ Dat de Vroedfchap van oordeel is-, dat zij zich zelve niet is kan ontftaan van den Eed op het Regeerings • Reglement van den Jare 1674, met relatie tot het poinü van het ,, beflel der Regeering dezer Stad gedaan, en uit dien „ hoofde op de zaak bij Requefte vermeld (voor als nog heeft er geftaan, maar is naderhand doorgefchrapt) ,, geene favorabele dispofitie neemen kan , en" (hield die communicatie al verder in) „ zal deze in plaatze vast „ AppoinSement op den Requefte worden uitgegeven (a).1-' 282. Daar nu die voorfz. Communicatie van gelijken «iet inhield eene dispofitie over het verzoek, bij het Adres gedaan (want daar bij was van den Raad niet begeerd een daadelijk ontfiag uit den Eed op het Reglement van 1674, blijkens het geene de Heer HoofdOfficier CO De laatfte met curfive letters gedrukte periode is bij het anefteeren van de Notule daar uit gelige , raisfehien zonder jachtig te zijn aan he» Extrad daar van onder de handteeke. ning van den Secretaris de Ruevcr airede toen uitgegeeyen waar in het voorfchrevene, zo wel als de woorden wor ttf nog, gevec dï worden als noch voor handen is.  C 302) Officier zelve daar van opgeeft, en als in confesfi ftek) zo confteert daar uit al verder, dat, in gevolge het eigen gepofeerde van den Heer Hoofd-Officier, niets klaarder is, dan dat de Vroedfchap als toen op het verzoek, bij Adres gedaan, niet heeft gedisp.oneert, en dat het dieswegens gefielde van den Heer Hoofd-Officier bij zijn Intendit, en het daar uit overgenomene bij Sententie, niet met de waarheid overeenftemt, • 283. En dat het mits dien niet ten onrechte is ge» weest, dat" de Burgerij, om dispofitie op haar verzoek te mogen hebben „ gein/teert heeft . op eene naadere „ Vroedfchap! Vergaadering noch in den zeiven 'achtermiddag j» te houden, 284. Het is dus mede niet overeenkomende met de waarheid, dat de Beklaagde en de zijnen (die al mede ongenoemd worden voorbijgegaan) „ met het geen dooi „ de Vroedfchap daar op (namentlijk op het Adres) als „ toen gerefolveerd was, geen genoegen quasx op den „ naam der Vergaderde menigte genome heeft: " 285- Want nog hij, nog de Commisfie van de Burgery, is in dat geval niet geweest, om dat, zo als beweezen is , de Vroedfchap naar inhoudt van haar eigen genotuleerde en het geen daar uit alhier geavanceerd is,' op dat verzoek niets gerefolveerd had. 286". Wijders vervolgt de Sententie, dat de Beklaagde en de zijnen met het als voorfz. gerefolveerde geen genoegen quafi op naam der vergaaderde menigte genomen „ maar gemfleerd hebben op een nadere Froedfchaps „ Ver.  ( 3°3 ■> i» Vergadering noch in den agtermiddag van dien zelfden „ ig December tc houden." Wat deze politie aanbelangt! dezelve is, ten aanzien van den Beklaagde, eene volftrekte onwaarheid; 287. Om dat, offchoon het wel de waarheid is, dat (na dat de laatstgemeide dispofitie van de Vroedfchap aan de Burgerij was- bekend gemaakt) de Burgerij ver» klaard had daar in niet te kunnen berusteti, en daar. om op de Commisfie vorderde, om, zo ras doenlijk, te verzoeken, dat de Vroedfchap extraordinair ver» gaaderde, ten einde, indien mogelijk, noch dien dag eene dispofitie op hun Adres te erlangen; 288. Zo is het nochtans tege de waarheid, dat de Beklaagde bij het fcheiden van de Vroedfchap, toen hij bij Burgemeefteren gerequireert wierd, is piasfent geweest: — of dat hij in diennamiddag, ten huize van of aan de perzoonen van Heeren Burgemeefteren, op eene vergaadering van de Vroedfchap, in dien achter, middag van den 19 December 1785 te houden , heeft geinfleert, — of dat hij bij de daar toe expres benoemde Commisfie, welke dat verzoek ten huize van Burgemeefteren gedaan heeft, geadfiiteert of tegenwoordig is geweest. 289. Tot deze' Commisfie, welke uit Vyf wel beken* de perzoonen' beftond , heeft de Beklaagde niet be. hoort; Ook zijn de Heeren Burgemeefteren Loten eö van Bronckhorst niet in ftaat te affirmeeren , veel min met Eede te bevestigen, dat de Beklaagde op dien dag van den 19 December 1785, of in eenig ander geval hoe «ok genaamd, aan hun eenig verzoek tot het  C 304 ) beleggen van dc Vroedfchap heeft gedaan, of ooit b$ hun daar op geinfteert heeft. 290. Daar nu het voorfz. feyt bij Sententie, uitdrukkelijk mede als des Beklaagdes feyt voorkomt, kan een iegelijk hier uit opmaaken, hoe onvergeeflijk los, en enbezor.ne aan de zijde van den Heer Hoofd-Officier alle die feyten zijn gepofeerd, ten gevolge dat, dewijl dezelve niet gebleeken zijn, er niette min bij den Rechter eve "wederrechtelijk op is gelet, en bij Sententie alzo zijn overgenomen. 291. Het is diensvolgens wel de moeite waardig in te zien, hoe men gefchroomt heeft zich bij Sententie in te laaten over het voorgevallene bij de Vergaadering, gehoude in den achtermiddag van dei 19 December 1785; en hoedaanig men het zelve alhier tracht te ontloopen, om het waarlijk gebeurde van den volgenden dag in een zeer verkeerd daglicht te doen voorkomen: 292. Tot dat einde heeft men dit gebeurde, aidus in een gedrongen en gewrongen, bij Sententie opgegeeve i „ Dat de Gedaagde Defaillant en de zijne met het „ geen door de Vroedfchap daar op als toen gerefol„ veerd was, geen genoegen quafi op den naam de? „ vergaderde menigte genomen, maar geinfteerd hebben „ op eene nadere Vroedfchaps - Vergadering, nog in „ den agtermiddag van dien zelfden 19 December to „ houden, dat in die Vergadering, wegens het gering ge* „ tal der aanwexende Raaden, geene Refolutie hebbende kon„ nen worden genomen, en de Vroedfchap op den volgen-  ( 3°5 > '„ de dag, zijnde den 20yï« December, terwijl men wei „ (/erom eene menigte Volks, ter voorfz. plaatzen had doen „ zamen komen , op nieuw vergaderd, en eene nadere >, Refolutie welke terftond bij Publicatie ter kennisfe „ van de Burgerij is gebracht, genomen hebbende, — enz:" 293. Het was op den 19 December 178??* des namiddags ten Vier uuren , dat de Vroedfchap naader vergaaderde, op welken tijd, bij het ingaan van den Raad, door de Commisfie van de Burgerij aan Heeren Burgemeefteren wierd overgegeeve een Adres , om Voorts in den Raad in te leeveren. 294. Bij dit Adres gaf de Commisfie te kennen, dat zij (expresfelijk gequaiificeerd door hunne toen zich fifteerende Conftituanten en Committenten , de Burgerij) bij hun verzoek van dien zeiven morgen niet hadden begeert een daadlijk ontflag uit den Eed op hec Reglement van 1674 „ maar alleen dat het Reglement op „ dezer Stads Regeerings - befleliing, zo als het bereids ge„ applaneerd was, met de daar bij opgegeven verandering „ gen mogte worden gearrefteerd en gepubliceerd, om n& „ Drie maanden eerst dadelijk te worden geïntroduceerd " Doch, (ingevalle de Vroedfchap oordeelde, dat tot deze provifioneele vastftelling een ontflag uit den vorigen Eed noodig was, en dat de Vroedfchap zich zelve daar uit niet konde ontflaan) dat de Burgerij dan declareerde bereid te zijn dezelve te houden als ontfla^e uit dien Eed aan haar gedaan, of dezelve daar van by «dat Adres daadlijk te ontheffen , ten einde dezelve daar door in ftaat te ftellen, om aan de begeerte des V . 0»  C3oO ganfchen Volks en de Souverainiteit der Stad te kunnen beantwoorden: Verzoekende daaromme als noch dispofitie conform het Adres, dien zeiven morgen gepra^ fenteerd, en dat zulks voor het fcheiden van de Vroedfchap aan de Burgerij mogte worden gepubliceert. 295- Na lecture van het voorfz. Adres heeft de Vroedfchap, in aanmerking genome hebbende, dat er toen te weinig Leeden in den Raad tegenwoordig waren , goedgevonde de deliberatie daar over tot dea volgenden morgen uitteftellen ; 296. Zijnde de Heeren Eyck en de Ridder toen ver zocht, om van die Refolutie aan de Commisfie van de Burgerij kennis te geeven; welke Commisfie, vermeet, nende niet te kunnen berusten in gemelde Refolutie, verzochte, dat de Vroedfchap dien avond andermaal mogte Vergaaderen en de abfente Leeden worden geconvoceert; doch welk verzoek door den Raad wierd gedeclineert en de Heeren Eyck en de Ridder, met bij. voeging van de Heeren Smisfaert en van Haeften , ver. zocht, de Commisfie te informeeren, dat het niet mogelijk was den Raad andermaal dien avond te convocee« ren en te vergaaderen,- en dat de Vroedfchap tege dea volgenden ochtend op 't ordinaire uur zoude worde geconvoceert en vergaadert. 297. Dan! er onftond bij de Commisfie eene fwaarigheid om dit aan de Burgerij bekend te maaken, het welk dan vervolgens door de zo eve genoemde Vier Heeren, door den Raad daar to» verzocht en gecommitteerd zijnde, is gedaan» 298. AI4  C 307) 298. Alwaaromrae de Raad dan ook daar op, in gevolge de voorfz. Relolutie, wierd geconvoceert, en ook daadelijK den 2c December 1785, des voomoens ten Negen uuren, extraordinair is vergaaderd; 399. Waar uit zonneklaar geblijkt, dat men aan da zijde van den Heer Hoofd- Officier, wegens het gebeurde bij de Vergaadering in den namiddag van den 19 December 1785, niets tot laste van den Beklaagda of de zijnen heeft weeten voor te brengen: 300. Zo als daar uit al verder geblijkt, dat het de eige vrijwillige Refolutie van de Vroedfchap isgewees:, om de Vergaadering van den Raad te doen convocee. ren, tege den volgenden dag, des morgens ten Negen uuren, 301. En dat de Commisfie der Heeren Eyck, de Rid. den Smisfaert en van Haeften geftrekt heeft, om da Burery daar van te informeeren. 302. Daar dan uit het beleggen van de laatstgemeld^ Vergaadering, of den voorflag tot dezelve, niets ten laste van dén Beklaagde heeft kunnen opgemaakt worden (alzo daar toe door hem, geen verzoek hoe ook genaamd gedaan is) tracht men niet te min hem te inlimuleeren van de zaamekomst van eene meenigte Velka op den volgenden dag, waar omtrent men bij Senten, tie leest; 303. „ Terwijl mta (namentlijk den 20 December 1785) s, wederom eene menigte Folks ter voorfz. plaatzen had doen za„ menkemen. V 2 304. Het  304. Het kwaadaartige en onrechtvaardige van dezd infimuiatie blijkt ten. klaarfte daar uit, als men lette ^t de zaamekoinst van eene meenigte Volks veroor' zaakt wierd uit de eige daad van den Raad, te weeten, uit de communicatie der Vroedfchaps Refolutie door de voorfz. Commisfie aan de Burgerij gedaan, tendeerende dat, zo als gemeld is, de Raad den volgenden ochtend zoude vergaaderen, om het Adres in overweeging te neemen; 305. Met welke Communicatie, toezegging en verzeekering , de Burgerij (met wien de Heeren Gecommitteerdens uit den Raad zeiven hebben gehandelt) eindelijk genoegen hebbende genomen, (onder verklaa nng, zo aan dezelve Heeren als onderling aan den anderen gedaan, om den volgenden ochtend ten Ne**, «uren ter zeiver plaatze weder bij een te komen, ter afwachting van 'sVroedfchaps dispofitie) een ieder naar zijn huis is gegaan: 306. Dit alles (namentlijk het neemen van de voorfz Refolutie, en het bekendmaaken van dezelve door eené Commisfie, op expresfe last van de Vroedfchap, e„ de verklaaring van de Burgerij, aan Heeren Gecommit teerden gedaan, om, gelijk gemeld is, den volgenden' ochtend weder te komen) moest men, zo bij lntend;£ als bij de Sententie van den Beklaagde , met fti]fWHfien over het hoofd fpringen, om de Burgerij, aan wien men zich ter afdoening van het Adres verbonden had', als eene geattroupeerde oproerige hoop, zo jn haare ver' richtingen, als in die van haare Gecommitteerdens, op.' den dag van den 20 Dccrober 178,, te doen voorko, jncn: 307. Des  X 309 ) f07. Des niettegenftaande verdient het zijne bij. zordere opmerking, dat de Heer Hoofd - Officier (wel overtuigd, dat de Beklaagde of ook die, welken men de zijnen noemt, geene oorzaaken geweest zijn, van de zaamekoinst van de meenigte des Volks op den 20 December r785) ook niet heeft durve beftaan om dit aan den Beklaagde direttelijk toe te fchrljven; alwaar©mme zijn Hoog Geb. die vooi fz. infimulatie, tege beter weeten, alhier wederom onder een zeeker men heeft doen voorfpringen, hoe zeer bij het Rapport van de -Commisfie uit den Raad (waar van de Heer HoofdOfficier geene onweetendheid kan voorwenden) het voorfz. Declaratoir en onderlinge overeenkomst van de Burgerij daar toe met duidelijke woorden vermeld ftaat: 308. Zo dat uit dit alhier, naar waarheid, opgegeevene wederom geblijkt , dat van al het geene hier voore als feyten bij Sententie gemeld ftaat, tot laste van den Beklaagde niets het allerminfte beweezen, en bij gevolg ook niet geileeken is. 309. De Sententie dicteert al verder ,, dat de Vroed», fchap op den volgende dag, zijnde den zoli'" December op „ nieuw vergaderd, en eene nadere Refolutie, welke terfiond ,, hij Publicatie ter kemiisfe van de Burgerij is gebracht, i» genomen hebbende , hij Gedaagde Defaillant, en de zijnen, de Vroedfchap hebben verzegt te willen vergaderd-blijven, ,, en vervolgens in den Raad ingeleverd eene dringende „ verklaarmg, dat de Burgery ook in dis gepubliceerde „ Refolutie geen genoegen nemende, bijleerde op de onver,, wijlde letterlijke afdoeninge van hun verzosk, en onmid5, delijke bekendmaaking daar van; zijnde intusfehen het V 3 „ Stad'  C 3t° ) Stadhuis van rondömmé zodanig befet geworden, dat de 5, Raaden daar van niet komende afkomen, door geweld „ genoodzaakt zijn, in dat afgeperst verzoek te confentee. v ren." 310. Zie daar wederom eene opecnftapeling va» feyten, welke den Beklaagde en hun, die men de zyneu noemt, als willekeurige geweldhebbers doen voorkomen, met den Raad eigendunkkelijk te doen vergaaderd blijven ; en die, op eigen gezach en buite voorkennis van de Burgerij, in den Raad hebben ingeleevcrt de voorgemelde dringende verklaaring: 311. Terwij] mbn al verder die befchuldigingen en feyten voorftelt onder eene indirecte infimulatie, als of zij intusfchen het Stadhuis van rondomme zodaanig hadden doen bezetten dat de Raaden, daar-van niet kunnende afkomen, door geweid genoodzaakt wierden in dat afgeperst verzoek ,te confenteeren. 312. Of er immer iets onbefchaamder, meer verminkt, en met achterhouding van die' omftandigheedcn, welken de Heer Hoofd-Officier als waarheeden (dienende ter ontfchuldiging van den Beklaagde en de Burgerij) niet heeft vermoge te pasfeeren, in de wacjeld is gekomen, als even dit, zal de Beklaagde aan ieder onzijdige ter bcilisfing overlaaten en ten dien einde alhier naar waarheid voordragen: 313. Dat het, ingevolge-van de Refolutie en toezegging van den Raad, is geweest; dat de Vroedfchap op den 20 December 1785, des ochtens ten Negen uuren, vergaaderde, en dat de Leeden toen ten getale van Twee-  Tweeëndertig, zonder iemants perfuafie , vrijwillig zijn gecompareert en prafent geweest: 314, Dat (na de opening der Heeren Burgemeefteren van de ontmoeting, welke hun Ed*. den avond te vooren zoude bejeegend zijn, en het uitgebracht Rapport der Heeren Eyck, dc Ridder, Smisfaert en van Haeften, wegens den uitflag van hunne Commisfie) wijders, ter deliberatie gelegd zijnde de Requesten, daags te vooren zo 's morgens als 'snamiddags gepatenteerd, de Vroedfchap daar op heeft genome de hier na te meldene Refolutie; 3,j. Welke Refolutie door de Heeren Raaden en Scheepenen Daunis, de Leeuw en Ivoy, daar toe door Je Vroedfchap verzocht, benevens den Secretaris van Voorst, na voorafgegaane klokluiding en verpoozmg onder het klokluiden, aan de toegevloeide meemgtfc des Volks, van den Stadhuize more folito is gepubliceerd en gecommuniceerd: 316 Dat gemelde Heeren, wederom in den Raad ■verfcheenen zijnde, Rapport van hun verrichte gedaan hebben, en daarbij gerelateert, dat de, voor den Stadhuize in een verbaazend aantal vergaaderde, meenigte met gebaarden en woorden hadde te kennen gegeeve, in voorfz. Vroedfchaps gepubliceerde Refolutie in 't geheel geen genoegen te neemen: 3t7. Waar op de Vroedfchap terftont door de Hecjen Eyck, de Ridder, Smisfaert en van Haeften, geadfifteerd met den Secretaris van Voorst, de bekendmaaking >an die Publicatie heeft laate dosn aan de Burger -ComY ^ misfïe  C 3*S ) Bifsfié., met Iriftantie om het zelve aan de Burgerij aan» genaam te maaken. 318. Dat de Commisfie het aan hun ter hand geftel. de Extraft, behelzende de gepubliceerde en aan hun ten voorfchreeven einde gecommuniceerde Refolutie, geleeze hebbende, geene fwaarigheid heeft gemaakt, aan de Heeren Gecommitteerdens uit den Raad hun gevoelen in dezer voegen, of wel infubüantie, te ver^ klaaren: dat zij difficulreerdcn dit de Burgerij aan te laaden, om dat, voor zo veel hun betrof, zij daar in niet wel zouden kunnen berusten; doch, dat zij, ter voldoening aan de begeerte van den Raad, de bekendjnaaking van dat, aan hun ter hand gefield, Extract aan de Burgerij terftont zouden doen, en, zo mogelijk, binnen een quartier of klein half uur het antwoord van de Burgerij communiceeren; 319. Dat als toen door de Commisfie van de Bur. gerij onderfteld wierd, dat de Vroedfchap om dat antwoord te bekomen zoude vergaaderd blijven , en wierd daarom door hun daar roe aan de Heeren Gecommitteerdens ■alt den Raad geen verzoek gedaan, 330, Hoe zeer dit nochtans, geheel erroneus en con. trarie de waarheid, den Beklaagde en hun, die de Zijnen genoemt worden, bij feyten is aangefchreeve, cn isals of dit in confesfo was) ook bij Sententie is P vergenome; 321. Daar immers de Vroedfchap, indien zulks ver*' gecht was, niet zoude nagelaate hebben het zelve in de  C 313 ) ie Notulen te Hellen: — doch daar van word nieti gevonde; 322. Weshalve daar uit geblijkt, dat de Vroedfchap uit eene eïge beweeging, en niet op verzoek van den Beklaagde of van de Burger-Commisfie, vergaaderd is gebleeve, om het voorfz antwoord van de Burgery aftewachten; 323. Het welk dan ook, zo fpoedig mogelijk, wierd gegeeve ; 324. Waar op imrr.ediaat de voorn. Heeren Eyck, de Ridder , Smisfaert en van Haeften (te dier tijd niet geadfifteerd met den Secretaris van Voorst of eenig ander Secretaris) bij de Commisfie uit de Burgerij, die zich door den Deurwaarder aan den Raad had doen aanmelden, uit de Vroedfchaps-Kamer zijn gekomen, en hebben zich inde Gerechts.Kamer begeeven, alwaar aan hun Eds. door de Burger-Commisfie, bij monde, wierd gecommuv niceert het antwoord van de Burgerij; 8 325. Bij welke conferentie door den Heer Smisfaert wierd geremarqueert, dat zij Heeren Gecommitteerdens dit, alzo mondeling gegeeven , antwoord in den Raad niet konden overbrengen, maar dat dit aan hun in ge, fchriftc behoorde overgegeeve te worden: 326. Dat daar over tusfche dien Heer en de Burger Gecommitteerdens, vermits zij Heeren zich daar toe met de adfiffentie van eenen Secretaris niet voorzien hadden, een klein demeüc is ontftaan, het welk op het infteeren van den Heer Smisfaert ten gevolge had, dat de V 5 Bur-  ( 314 > "Burger - Commisiic, verzoekende de Heereu Gecommitteerdens uit den Raad om in de Gerechts-Kamer te willen blijven, zich in de Groene-Kamer heeft begeeve en, na dat zij door eenen Bode papier verzocht e» bekomen 'hadde, aldaar in gefchrifte heeft geftelt bet door de Burgerij gegêeven antwoord; het welk de Burger-Commisfie dan ook ten blijke der waarheid riet gedifHculteert heeft te onderteekenen en alzo, ter verilerking van het geheugen, over te geeven aan Heeren Gecommitteerdens ter voorfz. inftantie, ten einde zij Heeren Gecommitteerdens dien conform hun Rapport ïoudenkunnen uitbrengen; —Welk gefchrifc des niet anders of verder zoude dienen als het antwoord, dat die zelve Commisfie daags te vooren aan de Heeren Oud Burgemeefter van den Boogaard en den Raad Falck, ge« fdfifteerd met den Secretaris van Voorst, gegeeve had; 327. En dus niet, om daar van, ter infertie in de Notulen, dat gebruik te maaken, gelijk de uitkomst tegen alle regelen van goede trouw bevestigt heeft, dat door de Vroedfchap (na Zes weken gedelibereert te hebben over het refumeeren en bij 't arrefteeren der Notulen) gedaan is: 1 328. Het voorrz. antwoord in den Raad gebracht zijnde, heeft de Vroedfchap, na verloop van omtrent een uur, door voorn. Heeren Eyck, de Ridder, Smisfaert en van Haeften, aan de Burger-Commisfie, bij monde en niet in gefchrifte , gecommuniceert de naadere genome Refolutiè van de Vroedfchap, behelzende „ dat de „ Vroedfchap gefloten had het verzoek, bij Requeste ge* „ daan, te accordeeren en daar van immediaat bij Publi- „ catitt  C3*5 ) '„ natie kennis te geeven, en als dan daar van ExtraSS „ uit te geeven: 329 Het welk geleegenheid gaf, dat door de Commisfie van de Burgerij aan die Heeren is gevraagd, hoedaanig die Refolutie lag? zo hebben dezelve Heeïen geantwooi-t, dat de Vroedfchap eenvoudig en letterlijk aan het verzoek had gedeferèert; 330. Zo is daar op aan Hun Eds. deze fwaarigheid gemaakt, dat, in gevalle daar van niets anders wierd gepubliceert, de Burgerij dan daar van niets zoude kunne begrijpen, maar dat de Publicatie eene extenjie van het gerefolveerde behoorde te bevatten op den voet, zo als de Appoii.crementen van het Gerecht wierden nitgeleevert, waar van de Requesten of verzoeklchriften onder het Gerécht verbleeven, en dus dat het Dis•potief of Refolutie, zo als het zelve genome was, bij het te publiceeren Extract diende uitgedrukt te zijn; aan den Raad des niet te min overlaatende om het zelve in dier voegen te extendeerea; 331. Welke bedenking, die men vertrouwt op goede gronden te fteunen, zeer verre af is van een bij de Notulen voorkomend injiantelijk verzoek (het welk nimmer door Gecommitteerdens uit de Burgerij gedaan is) dat het evengemelde .befluit des Raads NB. conform de bewoording, in de conclufie van het Request gemeld, en dus in diervoegen zoude worden gecoucheert; 332. Het welk zeer kwaalijk niet alleen is begreepe, maar ook, zo als bij het Detail gezegd is, naderhand zeer ten onrechte, tot een befwaarend gevolg tege de Bwgerij, indieNotule, contrarie de waarheid, is gefield. 333. Waar  333. Waar uit nu van achteren kan opgemaakt Worden, in welke vooruitzichten en met welke voorneemens men te dier tijd heeft fwanger gegaan , zo dat de Vroedfchap zich, Zes weeken lang, heeft beezig bevende met het dresfeeren en corrigeeren van die Notulen, voor dat dezelven gearrefteert wierden. ->•.,';'« *■ . . V-^iitv ez&>%Zr.'gÊi -v'; ^ . 334. De onzijdige leezer beoordeele als nu de waar* dij van de hier vooren gemelde opeenftaapeling der feyten en bepaale zich tot de volgende poinéten; 1. De Vroedfchap vergaadert den 20 December 1785, op haare eige, vrijwillig genome, Refolutie : 2. Op de convocatie van dien komen, uit eene eige beweeging , Twee en Dertig Leeden aanweezig, en dus „ genoegzaam alle de Leeden van den Raad , „ buite die Leeden, welke wegens hunne Cotnmis- fien daar in niet vermogten te compareeren. 3. De Vroedfchap refolveert op beide Adresfen , 4. En doet daar van rngre folito Publicatie : 5. Scheepenen, die de Publicatie gedaan hebben, Rapporteeren het te kennen geeven van de Burgery, welke daar mede in 't geheel geen genoegen nam: 6. De Vroedfchap benoemt daar op eene Commisfie aan de Gecommitteerdens uit de Burgerij, om die Refolutie aan de Burgerij aangenaam te maaken: 7. De Burger Commisfie communiceert, ter voldoe, ning aan de begeerte van den Raad, die Refolutie naader aan de Burgerij , 8. En begeeft zich , na bekomen antwoord , aan de vergaader-plaats van den Raad, met aanmelding, om het zelve te cominuniceeren, s>> De  f. De Raad maakt eene Commisfie, om dat antwoofè te hooren en in te brengen. 10. De Buiger-Commisfie doet, eve als op den voorigen dag, het Rapport van het antwoord aan da Heeren Gecommitteerdens uit den Raad, by monde: 11. Deze Heeren infteeren door één hunner, om het zelve in gefchrifte te hebben, 12. Dat dan ook aan hun Eds. ten fine voorfz- ge» geeven is. 335. Van deze daaden van den Raad en het geene," als de gevolgen van dien, door de Burger - Commisfie, ter voldoening van het op bun uitdrukkelijk gevorderde van de Vroedfchap, is gedaan; en dus van dat alles moefte geen jota nog tittel bij' Intendit of Sententie voorkomen;Neen 1 maar men moefte, aan de zijde van den Heer HoofdOfficier, al het zelve met een diep ftilfwijgen voor bij gaan, en in tegendeel het verrichte, het welk men den Beklaagde en de Burger - Commisfie goed vond aan te fchrijven, dermaate verminkt, en op de haatelijkfte wijze doen voorkomen, zo als hier vooren blijkt, dat sien bij Intendit en Sententie heeft gedaan.] j S36- Mag de Beklaagde nu hier op niet vraajen: Is dit de zaaken bij Requeste, Schriftuuren of Intendit, PERTINENTELYK EN IN ALLE HAARE OMSTüNDIC- jieeden, aan het Gerecht voordragen? 337. En mag hij dierhalven , wat de zaak zelve betreft, ook niet verder vraagenj Is het eerlijk, is het billijk, is het rechtvaardig, om het geene eene BurgerComirjisfie, op de expresfe vordering van den Raad ver-  C 3^8) verricht heeft, haar als een hooggaande misdaad aan ts wrijven ? 338. En, (daar eene Burger - Commisfie zich daar in zo getrouw kwyt, dat zij dien Raad van het antwoord der Burgerij geheel naauwkeurig en naar waarheid bericht) —• of dit antwoord van de Burgerij, het welk fchriftelijk optegeeven van haar wierd afgevordert, die Burger - Commisfie dermaate misdaadig heeft kunne maaken, om op eene wijze, als deze, in Crimineele procedures gefieept te worden? 339. Mag de Beklaagde noch al verder nietvraagen; •f zij, die vermeenen alzo te werk te mogen gaan, Wel zouden kunnen verftaan worden een grein eerlijk' beid of deugd te bezitten, of voor eenige de minfte fchaamte fusceptibei te zijn? 340. Wat moet men nu van de hier bove gementioneer» de, zo bij Intendit als Sententie gefielde, feyten oordeelen? I. Dat het eene onwaarheid is, dat de Beklaagde en zij, die men de zijnen noemt, na de Publicatie , bij Sententie vermeld, de Vroedfchap hebben verzocht te willen vergaaderd blijven. II. Dat het al mede tege de waarheid is, dat de Beklaagde, of de Commitfie uit de Burgerij,eene dringende verklaaring heeft ingeleevert; III. Doch! dat het in tegendeel de waarheid is, dat de Burger-Commisfie, op het infteeren van de Heeren Gecommitteerdens uit den Raad, het «ïondeiing gegeeven antwoord van de Burgerif aas  C 319 ) aan die Heeren, voor hunne Memorie en niet verg der, in gefchrifte heeft overgegeeve, IV. En dat men aan den inhoudt van dat antwoord, bij de naderhand ingeftelde en gearrefteerde Notulen van de Vroedfchap, eenen geheel erroneufen en eenen alzo niet bedoelden zin heeft gegeeve: V. Weshalve men dat.antwoord zeer ten onrechte," bij die Notulen, zo wel als bij deze procedures, onder de benaaming van eene dringende ver' klaaring of Declaratoir heeft doen voorkomen. 341. Zo als men niet minder ten onrechte bij des Bc« klaagdes Sententie gefield vind, „ Zijttde intusfchen het Stadhuis van rondomme zodanig „ hefet geworden, dat de Raaden daar van niet komende afkomen, door geweld genoodzaakt zijn in dat afgeperst „ verzoek te confenteer'en" 342. De vraag is alhier dan: Wit heeft het Stadhuis vso, rondomme bezet? Heeft dit de Beklaagde gedaan? Heeft hij daar toe last of ordre gegeeve ? De Beklaagde antwoord vrijmoedig, —Neen»—zo als dit uit het voorfz. gepofeerde blijkt, want men hee/t het zelve als des Beklaagdes feyt hem niet kunne aanfchrij. ven; maar men doet het zelve voorkomen als een ge. Ssteerd hebbende omftandigheid en als eene algemeene accufatie, waar voor men geen man weet, en het welk daarom (raakt het niet zo is het mis) bij infimulatie mede op reekening en tot laste van den Beklaagde moeste geftelt worden ,• offchoon daar van ook ten pro* cesf*  C 320 ) aesfe niets beweezen is, en niet te min bij Sententie ^ tege de waarheid aan, gezegt word , gehlteken te zijn: 34J. Daar noch boven dien (zo als hier voore beweezen is) de zaamekomst van de Burgerij, op den 2» December 1785, uit de voorafgegaane daad van de Vroedfchap zelve, geboore wierd, en niet weinig veraieerderde toen men het Volk met de klok opriep, om de Publicatie van de toegezegde Dispofitie op de Adresfen aantehooren. 344. Zo dat het ten aanzien van den Raad onrechtvaardig is, uit die zaamekomst eene zo algemeene accufatie tot laste van de Burgerij optemaaken , welke men nergens anders, dan aau de eigene voorafgegaane gedragingen en handelwijze van den Raad,te iinputeeren had, 545. Maar mkfchien zal iemant vraagen, zo dit'de waarheid is, maakte zulks de Burgerij bevoegd, I. Om het Stadhuis zodaanig van rondomme te bexetten, dat de Raaden daar van niet konden afko' men ? II. En door geweld genoodzaakt wierden in dat (zc genaamd) afgeperst verzoek te confenteeren ? Waar op de Beklaagde rondelijk neen moet antwoorden; 346. Maar de naadere vraag is dan: —Heeft dit een en ander alzo en in dier voegen, als het de Burgerij word aangeteigd, daadlijk plaatl gehad? HieA  I Hier op zal ieder, die dezer zaake kondig is sa naar waarheid wil getuigen, van gelijken rondelijk, heem) antwoorden; 34.7. Terwijl daaromtrent, en wel ten refpe&e van de Eerfte vraag, ftaat te letten; Dat, toen de Publicatie van de eerst genome Refolutie door de Heeren Daunis, de Leeuw en Ivoy, f»eadfïfteerd met den Secretaris van .Voorst, gefchiede, de Vroedfchap noch niet gefcheide was, maar, om den uitilag van die Publicatie bij Rapport te verncemen, was vergaaderd gebleeve; het welk dan ook de reedc is gèweèst, dat de voornoemde Drie Heeren met den Secretaris, zo oogenblikkelijk en direct, na de Publicatie, zich weder in den Raad hebben begeeven, om van hun Verrichte, en het daar bij plaats gehad hebbende, Rapport en Relatie te doen, blijkens het daar van gefielde in de Notulen. 348. Wat zoude nu, naar bet te boek gefielde, onder het doen van die Publicatie gebeurd zijn? Dat, daar (zo als gemeld is) de Vroedfchap noch niet gefcheide was , verfcheidene Leeden van den Raad zich zouden onderwonden hebben, om (Ware het hun mogelijk geweest) de vergaaderd blijvende Leeden v.m de Vroedfchap te illudeeren door zich onder de Publicatie, zonder het Rapport en Relatie van dezelve afte'. wachten, te abfenteeren om dus doende de Vergaadering van de Vroedfchap zodaanig te verfwakken, dac zij de Burgerij daar door zouden gebracht hebben ih een gelijk geval als dat van den voorigen dag; namentlijk; dat, bij de wederkomst van de voornoemde? X Hee-  Heeren Gecommitteerdens tot de Publicatie, die Heeie» den Raad dermaate verminderd zouden gevonden heb' ben, dat zij aan de overiggebleevene Leeden, geen Rapport en Relatie zouden hebben kunnen uitbrengen; of dat de zaak niet wederom in deliberatie zoude kunnen gelegd zijn geweest: 349. Ten aanzien van dit poinct ftaat dan wel bijzonder te letten, dat het tentamen van die Leeden van den Raad om weg te loopen niet gefchied is na de Publicatie; maar bet zelve moet ondernomen zijn voor, of wel onder, het doen van de Publicatie, Het welk met de Notulen van den Raad zeiven kan beweeze worden : 350. Want, offchoon bij de Notuls gefield is; dat verfcheidene Leeden van den Raad gepoogt hadden na de voorjz. Publicatie der Refolutie ten Stadhuize uitte» gaan , 351. Zo bewijst de zaamenbang, waar in dit genotuleerde ftaat, de onwaarheid daar van ten allerklaarfte: Dewijl (na dat bij de Notule word opgegeeve, dat de Heeren Daunis, de Leeuw en Ivoy van de gedaane Publicatie wederom in den Raad verfcheenen waren, en Rapport van hun verrichte gedaan < hadden, het welk oogenblikkelijk, en dus zonder interruptie, is geweest) die Notule vervolgens te kennen geeft, dat te geltker tyd , toen dit Rapport gefchiede, of gedaan was, immeduatelyk daar op'het te kennen geeven van de Leeden, die zich hadden getracht te verwyderen, gevolgd is. 352. Het  C 323 ) 352. Het was, te gelyker tyd, en bij het uitbrengen van 't voorfz. Rapport: 353. Het was ook te «elyker tyd, namentlijk, op het zelve oogenblik, dat, die Publicatie gedaan zijnde, die Heeren zich direft, ten fine van Rapport, wederom in den Raad begeeven hadden. Zo dat (hoe zeer men zich zes weeken heeft bee. zig gehoude, om de voorfz. Notule te draaien en te verdraaien) het nochtans de attentie der werkmeesters van dat gewrocht is ontflipt, dat de fchandelijke onderneemingen van zo veele wegloopende Leeden, daar bij, ten aanzien van het waare tijdjïip, in een helder daglicht zijn voorgefteld. 354. Daar het dan uit de Notule onwederlegbaac blijkt, dat het gepoogd uitgaan door verfcheidene Leeden van den Raad, in tyd, moet geweest zijn voor cf onder, en niet na, dcPublicatie en ook wel in het tyd. flip dat de Vroedfchap zelve, naar inhoudt van die Notule. noch niet gefcheide was; zo was het dan ook, naar orde van de Vergaadering, aan die Heeren niet geoorloofd zich te retireeren; en noch te minder was dit hun geoorloofd, alzo men, ten aanzien van hun oogmerk, zeckcrlijk mag opmaaken , dat het zelve geen ander was, dan om den Raad, tot het wederom in deliberatie leggen der zaaken, infruSueus te maa* ken. 355. Zo dat (in gevalle die Heeren, gelijk zij bij de Notulen hebben doen ftellen, waarlijk mogten gere? ponsfeerd zijn geweest) zij dit aan niemant anders, dan aan zich zei ven en aan hunne ongepermitteerde X z ge-  ( 3=4 ) gedragingen te wijten hadden, om dat zij, even als de andere Raaden, in de Vergaadering hadden behooren gebleeven te zijn, ter tijd en zo lange, dat de Raad het voorfz. Rapport gehoon had, en de Vergaadering op de gewoone wijz» gfflotte en gejeheide wierd; zo als men dit ook, na den afloop van zaaken, wel -uitdrukkelijk b$ de AltfüJ'r, itmslé vind. 356. Weshalve dan uit bet eigen opgeeven van den Raad Wjkt , hoe verkeerdelijk en zeer ten onrechte, op het tc kennen geeven van verfcheidene Leeden v:^n den Rud, de voorfz. algemeene accufatie tot laste van dc Buigerij is gebracht, dewijl, (voor zo verre aan een of ander van die Heeren wegloopers in het vriendelijke mogte beduid zijn, dat het de tijd nóch niet was om zich te kunnen of mogen retireeren, en zij door het betoonen van ongepaste authoriteit, (zo als men zegt dat de Heer Craeyvanger, bij zich hebbende den Heer van Romondt, zoude gedaan hebben) zij dat gezegd repousfeeren, niet aai de Burgerij maar aan zich zeiven, hadden te imputeeren; 357. Waar bij noch komt, dat , na het effeaief Jcheiden van den Raad, niemant der Leeden verhinderd is geweest om van het Stadhuis te gaan. 358. Dit nu brengt den Beklaagde al verder tot het onderzoek en de beantwoording van de Tweede vraag, inhoudende: of hy en de Burgery bevoegd waren, om den Raad door geweld te noodzaaken in Jat afgeperst verzoek te confenteeren? Waar omtrent kortclijk ftaat te letten: S5P. Dat  C 325) 359' Dat deze accufatie, zo bij den Intendit als overgenome bij de Sententie, den Beklaagde niet bijzonderlijk als zijn feyt aangefchreeve, nog hem fpeciaal ten laste gelegd is; alwaaromme hij dan ook het zelve als eene, hem niet coucerneerende , kwaadaartige cn ook niet gebleekene, infimulatie kan pasfeeren, 1 360. Te meer, om dat het boven dien ook maar als een algemeen feyt voorkomt, waar mede zélfs niemant in het bijzonder befchuldigt word: Alwaaromme dus de voorfz. accufatie geheel zoude kunnen afgeweert worden: 3rJt% Doch om niet te fchljnen, als of men 2ich maar kortelijk van eene zo allergewichtigfte befchuldiging wilde afmaaken, vordert derhalve des Beklaagdes eer, zo wel als die van de geheele Burgerij, bij die accufatie noch wat ftil te ftaan en de onwaarheid daar van in het klaarfte daglicht te ftellen; Waar toe het dan ook noodig is te remarqueeren, dat de befchuldiging in deze termen legt: I. Dat de Raaden van het Stadhuis niet komende afkomen , II. Door geweld genoodzaakt zijn in dit afgeperjl verzoek te conj'enteeren. Wat het Eerfte lid dezer accufatie betreft, dezen aangaande heeft de Beklaagde hier vooren aangetoont, dat zulks, in voegen het zelve gepofeerd en bij de Vroedfchaps Notulen gefield is, eene onwaarheid was: En wat het Tweede lid betreft daar omtrent moet de Beklaagde onderzoeken en vraagen: X 3 J. Waas  ( 3=6 ) I. Waar in beeft het geweld beftaan ? II. Waar ter plaatze is het geweld gepleegd? III. Door wien is het zelve uitgevoerd? IV. En wien van de Raaden is dit in hunne perzoone» overgekomen ? 362. Wat' het Eerfte aanbelangt: — Heeft het geweld beilaan in het Antwoord, door de Commisfie \'an de Burgerij aan de Heeren Gecommitteerdens uit den Raad gegeeven op de expresfe vordering van den Raad ? — Daar heenen immers, en niet anders, fchijnt men het (Zes weeken na het gebeurde) bij dc Notulen bepaald te willen hebben. Doch hoedaanig men den inhoudt van dat gegeeven Antwoord ook tracht te doen voorkomen , het zij men het neeme voor een Declaratoir, het zii men het zelve eene dringende Ferklaaring wil noemen (met welke beiden het geen overeenkomst heeft), zo kan nochtans geen eigenlijk gepleegd geweld daar in geleegen zijn: 363. Om dat geweld , naar rechten , geheel wat anders is, gelijk men dit zien kan bij de Criminalisten, als bij Damhouder Praét. Crimin. Cap. 50 en oj. — Carpzovius over de Lijfftraffelijkc Misdaaden, in het 37. Hoofdfi. en Moorman, Verhandel, over de Misdaaden en derzelver ilraffen I Boek, 10 Hoofdft. enz. 364. Waar uit onloochenbaar kan opgemaakt worden, dat er, op den 20 December 1785, niets het allerminfte heeft plaats gehad, het welk een fchijn van geweld of veibreeking van de rust konde genoemt worden. 365- Wat  C 327 ) 355. Wat het Tweede betreft (namentlijk, waar ter plaatze het geweld zoude gepleegd zijn ?) zegt het Gerechtj aan het Stadhuis; -de plaats! daar de Raad zich vcrgaaderd bevond; doch het is kennelijk en beweezen, dat niemant der Burgers, geduurende de Vergaadering, zich in het Stadhuis, in de Zaal, of op de zogenaamde houte vloer, of aan of in de Vergaader-Kamer van den Raad, bevonden heeft. 366. Waar toe dan ook tot bewijs kan dienen, dat de Vroedfchap (ten einde in dezen het effect, te hebben, van de Publicatie van den 1 April 1785), voor dat de Publicatie ftond te gefchieden , de voorzorg gebruikte , om den Deurwaarder, die de Kamer bediende, te doen binnenkomen, en bij denzei ve te informeeren, pf er ook iemant van de Burgerij zich in het Stadhuis of aan dé Raad-Kamer bevond, en da3r op aan de Vroedfchap keen bericht zijnde, wierd er ordre gegeeve om te luijden en op het wenken te pasfen; waar op vervolgens de voorn. Heeren Scheepenen met den Secretaris onder het tweede luijden van de Klok zijn uitgekomen, en hebben de Publicatie gedaan; welke, volgens hunne eige Relatie, blijkt onverhinderd verricht te zijn. 367. Wat het Derde betreft; — wie de perzoonen zijn geweest, die het voorgegeeven geweld zouden geplecgt Lebben? 368. Hit kan eve min uit de Vroedfchaps Notulen, als uit de tijdelijke gelijk een ftroom, tege de Burgery, ingeleeverde aanteekeningen van zo veele Heeren Raaden worde opgemaakt; zo dat de Heer Hoofd-Officier «iets anders daar van heeft weete te maaken dan eene X 4 ^  algemeens accufatie, waar voor mes ook geen parzoon of perzoonen bijzonder heeft kunnen aanduiden: 369. Het zelve is immers, nog bij Intendit nog bij Sententie, den Beklaagde, of iemant zijner mede-Burgers, ten laste gelegd , en dus ook,als zijn feijt, aan het Gerecht al mede niet gebleeken. 370. Wat het Vierde betreft: wien van de Raaden dit treetenfe geweld overgekomen zoude zijn? Dienaangaande ftaat voor af te noteeren, dat, op den 20 December 1785, in de Vergaadering van den Raad zijn tegenwoordig geweest, de Heeren Burgemeefteren Loten, van Bronckhorst — en Oud Burgemecsteren Verbeek , van den Boogaard en van der Dus/en • de Raaden Eyck, Beddens, van Weflrenen, van der Does. van Romondt, vanSenden, Daunis, Craeyvanger, de Ridder, Verfchoor, Falck , Zaal , Ewyck , Abbema , Smisfaert , JVoeriman, de Leeuw, van der Muelen, van Hielen, Ivoy, D Martsns, van Haeften , J. A. Marter, Nahuijs, Burman, van Dam en Odé: —— 371. Wel verre van dat aan die Heeren eenig per> foneel geweld, hoe ook genaamd, zoude zijn aange» daan, durft de Beklaagde alle dezelven (voor zo veel zij noch in loeven en Raaden zijn, en uit hun we} bijzonder de Heeren van Mufchenbroek, Boddens Woertman, van Dielen en Nahuys, die als Rechters zijne Sententie gevelt hebben) op de volgende vraag op hunnen J£eb als getuigen requireeren en fommeeren , om het publiek te onderrichten, of de Beklaagde, het zij met woorden, het zij met daaden, hun beleedigt heeft? en  ( 3=9 ) gn, of integendeel de Beklaagde (voor zo veel hij te dier tijd met eenige van die Heeren mogte gefproke hebben) dezelven niet met dat> refpect heeft bejeegent en behandelt, zodaanig een ieder hunner in hunne qualiteit toekwam? 372. Ja hij gaat verder, en provoceert hun allen te zaamen, en ieder in het bijzonder, om zich voor de Vierfchaar van de geheele Waereld te zuiveren, dat zij op voorfz. tijden, zittende den Raad , door een eenigenBurger, hoe ook genaamd, in hunne dchberatien zijn geftremd, of dat zij, het zij toen of ook naderhand bij het fcheiden van den Raad, door iemant uit de Bur* gerij, wie het ook mogte zijn, aan hunne perzoonen, met woorden of daaden, zijn gemolesteerd of geaggresfeerd geworden ? 373- De Beklaagde, zich zijner en zijner mede-Bur-i geren verrichtingen van dien dag zeer wel bewust zijnde, maakt geene fwaarigheid deze plechtige fommatie en provocatie voor de geheele Waereld te doen, op dat dezelve in ftaat zij om van zijne en zijner mede-Burgeren gedragingen te kunnen oordcelen, en daar uit op te maaken, waar voor eene Sententie, gaande over feyten, waar omtrent een voornaam gedeelte der Rechters in hun ziel van het tegendeel overtuigd was, te houden is: —- 374- Dit vras de Beklaagde aan zich zelve en zijne mede- Burgeren , tege die onwaarachtige Infimülatle, verfchuldigd, boven al het geene, wat de Beklaagde bij de hier vooren gemelde en zo eve noch te vermeldene ftukken, in dier voegen niet zonde opengelegt heb- X 5 ben,  C33° ) keu, alzo hij, wat het verdere betoog tot zijne en zijner mede-Burgeren zuivering betreft, zich gedraagt aan de hier bevoorens (bij Art. 264. dezer Afdeeling) op. gegeevene en daar toe gerefereerde ftukken: waar bij noch gevoegt moeten worden de Justificatoire Adresfen voor de Burgerij tege de Ridderfchaps - Refolutie van den 27 December 1785, en de Misfive van de Ridderfcbap, den 6 en 20 February 1786 aan den Raad geprsfenteerd; Zie dezen aangaande de gedrukte Notulen pag. 141 — 154. en 179 — 188. 375. Waarmede de Beklaagde overgaat tot het volgende, bij Sententie gefield, en luidende aldus: „ Dat verder de Gedaagde Defaillant op den 6 Maart „ 1786 van zig heeft kunnen verkrijgen, om met meer ,, anderen der zig noemende Geconftitueerden en Gecom„ mitteerden te ondertekenen, en in den Raad te doen inle„ veren, het dreigend Adres ter invoering en beè'ediging van het zogenaamd gearrefteerd Regeerings - Reglement, „ op den o.oPin Maart daar aan volgende. 376. De Beklaagde zegt, dat, wat de aangeteigde onderteekening van dit Adres aangaat, hij alhier voor herhaald en geappliceerd houd de middelen, die hij ter afweering van de accufatie wegens de onderteekening van 't Adres van den 19 December 1785, hier boven (Art. 195-205.) heeft opgegeeve, en, dien onverminderd zonder iets toeteftaan, de merites dezer befchuldiging zal openleggen. 377- De Sententie zegt: L „ Dat de Gedaagde De„faillant op den 6 Maart 1786 van zig heeft kunnen „ verkrijgen, om met meer anderen der zig noemende Ge- „ c«j-  C 33* > conftitueerden en Gècommitteerdett te ondertekenen, en „ in den Raad te doen inleveren." II. „ Het dreigend Adres ter beèediging van het zo „ genaamd gearresteerd Regeerings - Reglement, pp den „ lofi"1 Maart daar aan volgende." 378. Hieruit blijkt, Jat de Heer Hoofd - Officier, en ook het Gerecht, bij Sententie den Beklaagde doen voorkomen als een zich noemende Gcconftitueerde, en dus niet als een bij Refolutie van de Vroedfchap, de dato den 21 February 1785 , erkende Geconftitucerde en Cequalificeerde van de Burgerij, zo als, ten aanzien van de Geconftitueerdens en ook van de Gecommitteerdens, hier bove bij de Tweede Afdeeling van Art. 418 tot 435. beweezen is. Hij is dan niet geweest een zich noemende, maar wit een bij de Vroedfchap erkende Geconftitueerde. 370. De Geconftitueerdens en Gecommitteerdens hebben, naar inhoudt van deze befchuldiging , in den Raad doen inleeveren (en dus zeiven niet ingeleevert) het dreigend Adres, ten fine voorfz. Het word genocmt een dreigend Adres. Dat van den 19 December 1785 wierd genoemteen oneer, liedig Adres, zonder echter te vermelden de termen, welke men voor oneerbiedig hield, of waar in die geleegen waren; En zodaanig is het ook met dit Adres gefield ; — het is dreigend, zonder op te geeven, in welke bewoordingen het dreigende geleegen is : 380. Edoch! eene zaak verftrekt den Geconftitueerdens en Gecommitteerdens tot eene bijzondere fatisfactie, dat de Heer Hoofd-Officier niet in ftaat geweest is,  ( 332 ) is, om daar van te kunnen zeggen, dat het was een mi waar Adres, of wel een Adres, gegrond op tnwaare mid. delen. 38r. Integendeel dit Adres behelst zo veele mare heweezeneen overtuigende middelen, dat de Raad zich niet in ftaat heeft bevonde het allerminlle daar van te kunnen wederleggen; zo als het zelve dan ook tot hede. toe onwederlegd gebleeven is; en daar het zelve voor de Burgerij ter Justificatie van derzelver verrichtingen van het hoogfte aanbelang is, zo word een ieder, die dezemijne Verdeediging zal leezen, verzocht, ten einde over de merites van het voorfz. Adres beter te kunnen oordeelen, het zelve als nu noch eens op nieuw met eene vereischte attentie in te zien; (- het komt voor bij de Extraordinaire Utrechtfche Courant van den 7 Maart 1786, en bij de gedrukte Notulen op pag. 193 tot 204.) En men zal het zelve als noch van die kracht en waarde bevinden , om te enerveeren en geheel te vernietigen die Refolutie, welke de Vroedfchap, om 2ich in eens van de zaaken (ware het hun mogelijk geweest) maar aftemaaken, geheel onwettig cn nulliter op den 6 Maart 1786 heeft genome, en daags daar aan bij Publicatie doen bekend maaken. 382. Op dit fundament nu gelust het den Heer Klaager zich alhier ook te bedienen van de woorden,, zo genaamd „gearrefteerd Regeerings -Reglement; "het welk den Be« klaagde brengt tot het onderzoek van de onmiddelijk daar op, bij Sententie, volgende befchuldiging. SÏ3- •» &ai hij Gedaagde Defaillant insgelijks na dat de „ Vroedfchap dezer Stad hij Vuhlicatie van den 7 Maart 1736  C 333 ) 5, 1786 verklaard hadde, bovengemelde gepubliceerde Rn „ folutie van den 20 December 1785 ioor /zzm .Erf, Groot ,, Achtb. niet vrywillig te zijn genomen, en dus dezelve „ te houden voor informeel, kragtelojs en van onwaarden, s, heeft kunnen goedvinden, met meer andere der voorfchre*\ j> ve Geconftitueerden en Gecommitteerden op den 13 „ Maart 17S5 een allerl.esifst Addres en Protest „ daar tegen te ondertekenen, en al mede in den Raad te „ doen inleveren;" 384. Zonder mij hier op de accufatie van onderteekening en het doen inleeveren, bij repetitie, in te laaten, maar dezelve tot mijne voorige beweering refereerende, zo blijkt nochtans uit dit bij Sententie ge«' ftelde, dat het misdaadige hier in beftaat, namentlijk, dat het gemelde Adres, en Protest is ingeleeverd, „ na dat de Vroedfchap dezer Stad, bij Publicatie van den „ 7 Maart 1786, verklaard hadde, de gepubliceerde Refo* „ lutie van den 20 December 1785 door hun Ed. Groot „ Achtb. niet vrijwillig te zijn genomen; en dus"dezelve „ te houden voor informeel, kragtekos en van onwaarden." 385- Deze daad van de Vroedfchap wierd te dier tijd over het algemeen gehoude voor informeel, krach tiloos en van onwaarde: 386. Om dat dezelve fteunde op dezen (zo als hier voore betoond is) onwaaren grond, namentlijk, dat de Raad, op den 20 December 1785, door geweld zoude genoodzaakt zijn geweest, om in dat afgeperst verzoek te confenteeren, 387- Het verdient ook wel zijne opmerking, dat; hos  C 334 ) hoe zeer men zelfs bij aanhoudendheid over dat geweld geroepen heeft, men echter, bij 't peemen van de Refolutie van den 6 Maart 1786, zich dus bijzonder komt uittedrukken en die Refolutie te verklaaren als door hun Ed. Gr. Achtb. niet vrywillio te zijn genomen, enz. 388. Waarom heeft men alhier niet gebruikt de woorden, waar van men zich bij het voorgevallene van den 20 December 1785 bedient heeft; te weetcn; dat, ie Raad door geweld genoodzaakt was in dat afgeperst verzoek te confenteeren? 389. Maar hier van heeft de Raad zich toen niet durve bedienen, om dat bij de Adresfen van den 6 en 2c February 178Ö,. zo wel als bij andere hier boven opgegeevene Hukken, het onwaarachtige daar van zo klaar is aangetoond , dat de Raad, daar na tot ^die voorige middelen geen recours meer kunnende neemen, als nu verklaarde, dat die Refoluüe niet vrijwillig was genome, en dus dezelve moefte gehoude worden vcor informeel, krachteloos en van onwaarde. 390. Nu valt de vraag; Waar in is het misdaadige van de Requeftranten geleegen ? 391. De meerderheid van de Vroedfchap, of we". Twee-en-Dertig Leeden van dezelve (waar onder er zich Tien bevonden, welken, zo als bij Adres beweezen is, tot de Refolutie van den ó Maart 178Ó niet konden 'nog mogten toe-gelaaten worden) neemen, vergaaderd zijnde, de Refolutie om t? verklaaren, dat zij, den 20 December 1785 , dat befluit niet vrywillig genomen hadden: 392- In  ( 335 ) 392. In dat zelve tijdftip zijn verfcheidene Raaden tege die verklaaring en houden het gebeurde van dea 20 December 1785 vo°r wettig, en doen van hunne veifchillende begrippen de noodige aanteekeningen; 393. Dus komt de Refolutie van den 6 Maart 1786 in de Waereld, wel, met eene meerderheid van Kaz; den, maar met eene zodaanige meerderheid van Leeden, welken, gelijk als eve gezegd is, daar op niet hadden mogen toegelaaten worden: 394- Deze Refolutie wierd dan uit dien hoofde informeel doorgedronge; en moest dierhalve ook notoir tot haar gevolg hebben , dat dezelve krachteloos en van onwaarde wierd gehoude; 395. Te meer, daar de Refolutie van den so De« cember 1785 niet was een befluit, waaromtrent da Raad (als of zij met een of ander individueel Lid van van de Burgerij in eene gewoone zaak te doen hadd© gehad) naar goedvinden en eigen willekeur verandering konde maaken. 396. Geenszins! de Raad had, op den 20 December? 1785, als afhanglijke repraïfentanten van de Burgerij, met die hunne principalen gehandelt en zich bij wijee van verbintenis verplicht, om , na verloop van Drie maanden, het gearrefteerde Regeerings-Regiement dasdelijk met de Burgerij intevoeren, en wederzijds te ieëedigen, 397. En het ftond dierhalve niet in het vermogen van den Raad, cm die Refolutie, door allerlije exceptien, ee^ï  C 336 ) eerst ülufoir te maaken, en dezelve eerst Zes wecken' daar na te arrefteeren, toen men de Notule op allerhande wijzen verhakkeband had, en het dispoiltief van die Refolutie geplaatst had in een verband, waar in het zelve, ten tijde van het uitleeveren aan de Burgerij, op den ia December 1785, niet gefiaan heeft, 398. Vee! minder ftond het aan den Raad vrij, om dat befluit maar alzo f gelijk men fpreekt) den bodem in te flaan met het zelve, op het voorfz. onwaar voorgeeven, voor informeel, krachteloos, en van onwaarde te verklaaren , 399- En vooral ook niet op fundament van den Eed: 400. Oin dat, zo zij anderszins in het neemen van die onwettige Refolutie van den 6 Maart 1786 gefundeerd waren geweest, dit laatfte daar als dan r.iet had behoeve bij te komen, alzo daar voor geene redenen exteerden : 401. Maar, teb anderen, dit fundament kon ook by deze Refolutie geheel en al niet in aanmerking komen, zedert dat die zelve Vroedfchap en Leeden van den Raad bij Misfive, aan Z. H. gezonde den 21 Maart 1785. hebfen aangetoont, dat men zich in dezen te vergeefs beriep op het verband van üen Eed, waar door de Regenten verplicht zijn de form van Regeering van 1674 te handhaaven; gelijk hier boven (bij Art, 357 *an de Tweede Afdeeling) is aangetoond : En waar omtrent zij ook in haar geheel waren gebleeven, tege de invlechting in bet Staats-Rapport, dat hangende de  C 337 ) deliberatien over het zelve , het voorfz. Reglement van volle kracht en warde zoude blijven; Zie het Rapporc van Stads - Gecommitteerdens den 13 September 1784 fn den Raad uitgebracht bij het verhandelde van de 3, 4 en 5 Hoofdflukken van de bezwaren, pag. 509—214. enz. 402. Dierhalve hebben Geconftitueerdens en Gecommitteerdens, ten aanzien van de voordracht bij de Adresfen van den 6 en 13 Maart 1786, niets anders verdicht, als waar toe zij, in gevolge van het recht van de Burgerij, uit hoofde van de wederzijds verbindende overéénkomst van den 20 December 1785, volkomen gerechtigd en bevoegd waren: 4«3- En wel bijzonder ook tot het doen van het daar bij geïnhaleerd Protest. Dat ten dezen opzichte zo vreemd en teffens misdaadig niet had behoore voorgeköme te zijn, alzo het Declaratoir en Protest, door dezelve Requestranten den 17 October Ï785 in den Raad ingeleeverd, en in de Notulen van dien dag geinfereerd, aan den Raad noch versch in het geheugen konde geweest zijn; 404. Maar allerfingulierst is de beftempeling, waar mede men de refpeftivc Adresfen doet voorkomen: Het eerfte was oneerbiedig; Het tweede dreigend, en dit derde is een allerlcefiefst Adres en Protest: 405- En dit wederom in algemeene termen, zonder 1 dat men aan de zijde van den Heer Hoofd-Officier in ftaat is geweest, een enkeld woord te hebben kun«en opgeeven, waar in dat zo zeer leefne zoude be" ftaan. Ze  C 338 > 406. Zo het iajief is, waatheeden voor te dragen; — zo het Itejief is, op zijn recht te infteeren; — zo het I, Gr. Achtb. Heeren Burgermeefieren en Vroedfchap, in de „ Extraordinaire Vergaderingen van den Raad, des 'smor- gens en des avonds van den 20 Maart 1786, tendee' „ rende dezelve Addresfen, om de Vroedfchap op de irfo' lenfie wijze te dwingen, om het als toen pretenfclijk ge* „ applanserde Regeerings-Reglement door de Schutterij te 1, doen beè'edigen, en voorts de Heeren Raaden te nood„ zaaken, om ieder voor zig een zeker Declaratoir, naar 3, 'den fmaak van den Gedaagde Defaillant en zijnen adiu „ hang ingericht, uitteleveren, onder zodanige verregaands bedreigingen als breder bij dezelve ; 411. Dc Beklaagde 2al (zonder iets te avoueeren, of voor geavoueerd gehouden te willen hebben, de merites van deze befchuldiging , zo als dezelve legt, intreeden, en dezelve brengen ter toetze van het ge. beurde, waar uit geblijken zal, hoe men daar bij onderftaan heeft, alle de paaien van attentie, tege da ■waarheid van het gebeurde, te buite te gaan: 412. Waar toe dan dient, Dat bij deze befchuldiging gezegt word , dat de Gedaagde Defaillant heeft beftaan te onderteekenen en al mede in den Raad te doen inleeveren de, alle paaien van decentie te buiten gaande, Adresfen aan de Ed. Gr. Achtb. Heeren Burgeineefleren én Vroedfchap in de Extraordinaire Vergaaderingen van den Raad, lies morgens en des avonds van den so 'Maart 178Ö, Y 2 413,- Ter-*  C 34° ) 413. Ter Wijl het ondertusfche bekend is, en het ook uit de Notulen van de Vroedfchap van dien dag geblijkt, dat er 'smorgens geheel \eene Adresfen zijn ingeleeverd; maar wel (zo als de Vroedfchap het noemt) agt eensluidende Advertentien; geenszins tendeerende, om de Vroedfchap op eene zodaanige infolente wijze te dwingen, ten fine zo als men bij die befchuldiging, tege de waarheid aan, doet voorkomen. 414. Gelijk het ook al mede tege de waarheid is, dat de Adresfen, welke des avonds aan den Raad ingeleeverd zijn , door den Gedaagde zouden onderteekend zijn; dewijl hij die Adresfen en Declaratoiren uit de Notulen van den Raad confteert, dat dezelve door de refpeétive Officieren van de Zes Burger-Compagnien, en door de Gecommitteerdens uit de Compagnien de Bloedkuil en Swartehiegten (waar onder de Beklaagde niet behoort heeft) en door niemant anders onderteekend zijn, 415. Weshalve de onwaarheid van de vooifz. befchuldiging hier uit kortelijk en ten klaarfte openbaar word. 416. Boven dien zal ook ieder onpartijdig Leezer bij lecture van dezelve (voor zo veel den inhoudt van die voorfz. Advertentien betreft; ontwijffelbaar bevinden , dat het al mede tege de waarheid is, dat dezelven zouden getendeert hebben, om de Vroedfchap op de infolentfte wijze te dwingen, ten einde het als toen prcetenfelijk geapplaneerd Regeerings - Reglement door de Schutterij te doen beëedigen; 417. WaRï  C34t) 417» Want de Burgerij en Schutterij heeft, zedert den-4 November 1785, het daar voor gehouüe, dat het Regeerings-Reglement, urn pr^ïtenselyk , maat TVAA8LYK en DAADLYK was OEAPPLANEBÜO: 418. Het is er ook wel verre af dat de voorfz. Advertentien op eene infolente of dwingende wijze inge. Jicht zijn; want het tegendeel blijkt uit den inhoudt, welke de Vroedfchap der Stad Utrecht daar van bij haare Notulen zelve opgeeft, als zij zegt dat die Advertentien inhielden „ dat aan haar Ed. Groot Achtb. geadverteert wierd , dat de Compagnien Burger,, Schutters, met hunne Wagtvrijen en Uitkopers, zich „ ter Introductie en wederzijdfche beëediging van het, ,, op den zo December 1785 gearrefteerde, Regerings. „ Reglement dezer Stad , bevonden op hare Loopplaat- „ zen." „ En dat mitsdien Hun Ed. Gr. Achtb. in naam en „ van wegens de Schutters, Wachtvryen en Uitkopers „ van dezelve Compagnien worden verzogt een Com„ misfie uit den Raad te decerneren , tot het ten „ voorfchreven einde in den Eed nemen van de „ Schutters , Wachtvryen en Uitkopers van dezelve „ Compagnien, ofte wel daar toe op den Hoofman, » of den Officier, de Compagnie leidende, authorifa„ tie te verlenen, nevens een óf meer Raden gequa„ lificeerd, om in naam van den Raad de beëediging „ te doen, zijnde de Commisfie gelast Hun Ed. Gr. „ Achtb. te declareren, dat de Compagnien vergadert ,» bleven wagten na Rapport op dit verzoek." 419. Waar in nu het infolente of dwingende bij deze Y 3 Ad,  C s r- ) Advertentien opgefloten legt, is de Pleer Hoofd-02= cier niet in ftaat geweest, bij de voorfz. befchuldigin. gen in fpecie te kunnen demonftreeren,' om dat het zei' ye, gelijk gezegd is, daar in niet gevonden word; 420. Doch dit verdient eene zonderlinge opmerking en het is dierhalve wel de moeite waardig, om alhier naa te gaan, wat er zo onmiddelijk op die Adveiten* tien en Aankondigingen gebeurd is. De Notule van de Vroedfchap dicteert; „ Waar over gedelibereerd en mnvrage gedaan zijnde heeft de Vroedfchap verftaan, dat het niet in haar ver„ mogen was, het verzoek bij gemelde adresfen (ajdus noemt men die aankondigingen) ,, gedaan, tot de da„ delijke introduBie en wederzijdfche beëediging van het „ Regerings Reglement, voor deze Stad te doen volgen, en „ daar tce niet te concurreren; als mede niet tot het decer„ neren van eene Commisfie uit den Raad tot het in den Eed nemen der Burger Compagnien, Wachtvryen, en ?, Uitkopers, maar daarinne te moeten d'fficulteren. 421. En daar het nu op aankomt, is, „ En hebben de pref ent e Leden van den Raad, j, hunne fentimenten gedeclareerd, en in fcriptis overge„ geven, gelijk zulks mede. bij eene Misfive aar. den Raad „ geaddresfeerd, gedaan hebben, de Heeren van Westre„ nen, van Romondt en Woeriman, zijnde de voorzeidv 3, declaratoir en, en misfives van navolgenden inhoud. Waar op dan volgen de Declaratoiren, van de Heeren Oud Burgemeefteren Berger , van den Bogaard, (waar bij zich de Heer Burman gevoegt heeft) van 4et Dusfen, Heer van Derthuizen, van Musfchenbroek, (waar  C 343 > {waar mede zich geconformeert hebben de Heer van Beek Heer van Dykvelt en de Raaden Boddens, Zaal, en Burgemeefter van Bronckhorst): voorts van de Raaden Eyck , noch een van den Heer Boddens; en wijders van de Heeren vanWestrenen, van der Does, van Romondt, van Senden , Daunis, de Ridder, Falck, Abbema, Smisfaert, Woert•man , de Leeuw, van der Muelen, Ivoy, van Eaefen, D- J en J. A. Martens, Nahuys en Ewyck, en van Dam, Beer van Isfelt, zo als de inhoudt van de Advertentie en alle deze daar op gevolgde Declaratoiren bij de gedrukte Notulen voorkomen van pag. 265 — 291. 422. Luidende de voorfz. Notule vervolgens op pag. 292 en 293. aldus: >, En is op het geproponeerde dezen aangaande, na ,, rijpe overweginge goedgevonden en verftaan , dat al,, leenlijk de even gedagte declaratoiren en misfives, ,, deels in originali, deels copislijk aan de zich noe,, mende Gecommitteerden uit de acht Schutters Compag. ,, nien, Wachtvryen en Uitkopers zullen worden ter hand > 5> gefield, ten einde dezelve punÜuelijk van het fentiment van de Leden van den Raad zouden geïnformeerd wor. ,, den, om daar van communicatie te geven aan hunne Com„ mittenten. 423. En zijn ten dien fine de Heeren Eyck, Daunis en Abbema , benevens een der Heeren Secretarisfen ver* n zogt en gecommitteerd, om voornoemde Declaratoiren en „ Misfives aan bovengenoemde Gecommitteerden, in de Ge. ,, rechts-Kamer alhier pref ent te overhandigen, met verzoek >, om een fpoedig antwoord op dezelve te erlangen. Y 4 424. Er.  'C 344 .) 424. „ En hebben de Heeren Eyck, Daunis en Abbe. >, ma , in den Raad gerelateerd, dat voorjz. Gecommit* ,5 teerden de aan hun overhandigde Declaratoiren en Misfives ,, hadden aangenomen, en belooft, die immediaat te zullen „ examineren, en van dezelve aan de Schutters der Com»> pagnien, Wagtvryen en Uitkopers, kennisfe te geven, ,, en deswegens het antwoord zo ras mogelijk aan den Raad „ te zullen bezorgen; ,, Dan dat zij tevens verzegt hadden , dat den Raad ,, niet geliefden te fcheiden, maar vergadert te blijven, tot ..dat zij antwoord bekomen, en aan den Raad bekend ge~ maakt hadden. ,, Het welk ma deliberatie is goedgevonden ik s, geresolveerd. Tot dus verre de voorfz. Notule.1' 425. Waar uit dan blijkt: I. Dat het tege de waarheid is, dat de Vroedfchap op de infolentfle wijze is gedwonge, om het als toen geapplaneerde Regeerings - Reglement door de Schutterij te doen beëedigen. II. Dat het al mede eene pnwaarheid is, dat de Heeren Raaden zijn genoodzaakt om, ieder voor zich, een zeeker Declaratoir, naar den fmaak van den Gedaagde Defaillant en zijnen aanhang, (zo men dit gelieft te noemen) ingericht, uitteleeveren: III. Doch het is in tegendeel de zuivere waarheid, dat alle de hier vooren genoemde Raaden, zonder dat iemant van de Burgerij hun daarom gevraagt heeft, vrijwillig en uit eene eige beweeging hunne  ( 345 } hunne Sentimenten gedeclareert en in gefchrifte overgeleevert hebben, IV. Zo als het uit het voorfz. genotuleerde al verder blijkt, dat die Declaratoiren en Misfives (zonder dat daarom gevraagd of verzocht is) door den Raad op eene , door hun vrijwillig genome, Refolutie aan de Gecommitteerdens van de Burgerij, deels in Ongimli en deels Copiëelijk, zijn ter hand gefield door eene expres daar toe benoemde Commisfie , welke beftaan heeft uit de Heeren Eyck, Daunis en Abbema, met een der Heeren Secretarisfen , —en dit wel, 1. Ten einde de Burgery pun&uëelijk van de Senti menten van den Baad te informeeren; en 2. met verzoek om een fpoedig antwoord op dezelven te erlangen. V. Dat de voorn. Heeren van *t volbrengen van hunne Commisfie aan den Raad gerelateert hebben, waar uit confteert, dat de voorfz. Gecommitteerdens de aan hun overhandigde Declaratoiren en Misfives hadden aangenomen, en belooft die immediaat te zullen examineeren, en van dezelve aan de Schutters der Compagnien, Wachtvryen en Uitkopers, kennisfe te geeven en deswegéns het antwoord, zo ras mogelijk, aan den Raad te zullen bezorgen : VI. Doch, dat zij tevens verzocht hadden, dat de Raad niet geliefde te fcheiden, maar vergaaderd te blijven, tot dat zij antwoord bekomen en het zelve aan den Raad bekend gemaakt hadden; — Het welk na deliberatie is goedgevonden en gearrefteerd: Y 5 VIL Dat  C 34ö ) VIL Dat bij het examineeren van de voorfz. Declaratoiren bevonden is, dat meest alle dezelven, even als die van de Heeren van Westrenen, van Romondt en Woertman, door de Raaden, voor het ingaan van den Raad bij voorraad naar hun Sentiment in gereedheid zijn "gebracht, en alzo, door hun in hun zak, aan het Stadhuis mode gebracht. 426. Zo als dit hede noch uit de vouwen, — uit het befmullen van 't papier op de gevouwe kanten, — uit onderfcheidene 'merken van 't papier, en van den inkt, waar mede dezelven gefchreeven zijn, geblijken kan; 427. Want hoe zeer men door eene onverantwoor* delijke onachtzaamheid der Heeren Secretarisfen van de Policie , uit alle de voorgemelde Declaratoiren» behoorende tot de Notulen van dien dag, geene andere in originali onder zich heeft , dan dat van den Oud Rurgemeefler Berger en die van de Heeren van Westrenen, van Romondt en Woertman, en dat de overige Vier en-Twintig in originali gehouden worden voor vermist (het welk zo niet is) , zijn dezelve echter door de voorfz. onachtzaamheid geraakt in handen daar dezelven voor de Posteriteit dermaate zeekeren wel bewaard zijn, dat het geene daar van alhier gezegd is ten allen tijden, als dc nood het vordert, door vertooning van die origineele ftukjs.en, kan aangetoont en beweezen worden. 428. Dat wijders, na exarninatie van dezelve Declaratoiren, en na dat daar van aan de Schutters, Waeht- vry.  C34?;> vryen en Uitkopers, kennisfe was gegeeve en de Ge committeerdens hunne antwoorden deswegens gevraagd zijnde, na verloop van eenigen tijd, aan de Heeren Eyck, Daunis en Abbema, hebben ter hand geftelt de antwoorden van de Burgerij bij wijze van Declaratoir, benevens eene Deductie of Detail van de Burgerij, ter betoog van hun wettig en bevoegd gehouden gedrag ter introductie van het geapplanecrde en gearreflecrde ConceptReglement van Regeering, gelijk het zelve, in 8 vo gedrukt, is uitgegeeven ; 429- Bij welke Antwoorden of Declaratoiren wierd opgegeeven alles wat de Burgerij ter voorfz introductie op haare Reprcefentanten verzocht ; doch met welke en hoedaanige Declaratoiren zij verklaarden genoegen te zullen neemen , als, — van de Heeren Oud Burgemeesteren Berger, en van den Boogaard; en van de Raaden Eyck , van S'enden , Daunis, (te Ridder, Abbema, Smisjaert, de Leeuw, van der Muelen, Ivoy, van Haeften, Burman, en van Dam, mits dat de Eed op die Declaratoiren daadlijk wierde geprasfteerd; 430. Welke antwoorden door voorn. Heeren Eyck, Daunis en Abbema, in den Raad overgebracht, geleezen en in overweeging genomen zijnde, hebben de prajfente Leeden van den Raad verklaart te blijven perfifteeren bij hunne hier bovengemelde Declaratoiren. 431. Waar op de Heeren Eyck, Daunis en Ahhenn verzocht zijn , om aan de Gecommitteerdens uit de Burger. Compjgnien, in de Scheepens - Kamer prajfent, fchriftelijk te verklaaren. 432. Dat  (348) 432. Dat de pref ent zijnde Leeden van den Raad blijven perffieeren, bij hunne gegeevene Declaratoiren, met verzoek, om zulks aan de refpeUive Compagnien, Wachtvryen en Uitkopers te commmiceeren, 433. Het welk door gemelde Heeren verricht zijnde, hebben de Gecommitteerdens uit de 'Burgerij fwaarig« heid gemaakt, om het zo evegein. Declaratoir van de Leeden van den Raad aan de refpeccive. Burger - Com« pagnien, Wachtvrijen en Uitkopers te communiceeren, ten ware de Raad geliefde goed te vinden vergaaderd te blijven , tot dat zij antwoord bekomen hadden, of dat de Raad door eene Commisfie uit haar midden de voojfz. verklaaring aan de Burgerij geliefde te doen; 434. Waar op de Raad gerefolveert heeft vergaaderd te blijven, tot dat het antwoord van de Burgerij zoude zijn ingekomen, 435. Zo als dan de Gecommitteerdens, ieder aan de Schutters, Wachtvrijen en Uitkopers van zijne Compagnie, de voorfz. verklaaring van de Leeden van den Raad hebben bekend gemaakt, 436. Met dit gevolg, dat de Burgerij daar op de zaak geheel aan zich getrokke heeft, en door haare Officieren, namentlijk van Zes Compagnien, (en voor de Compagnien de Bloedkuyl en Swarte - Knegten, door haare Gecommitteerdens) aan de Heeren Eyck, Daunis en Abbema hebben ter hand geftelt twee Adresfen, inhoudende de naadere Declaratoiren van de Burgery, cm in den Raad in te lceveren. 437- Mét  C 349 ) 437. Met welke Declaratoire» de Gecommitteerdens van de Zes overige Compagnien, waar onder de Compagnie het Papevaandel mede behoorde , niet zijn ge. moeid geweest; En dus (voor zo veel men wil. dat de Beklaagde op dien dag als een mede - Gecommitteerde uit de Burgerij in zijne Compagnie zoude geageert hebben) ftaat het zeeker; dat, na de bekendmaaking van het Declaratoir van de Raaden, waar bij zij als voorfz. perfifteerden, ingevolge het eigen genotuleerde van den Raad, niets meerder of anders verricht is: 438. En men zal ook niet in ftaat zijn te bewijzen dat (na dat de Vroedfchap geperfijleert heeft bij haare. vrijwillig en naar hunne eigene Sentimenten gegeevene Declaratoiren, en dat daar van kennisfe gegeeve is aan de Burgerij, en dat de Burgerij de zaak voorts aan zich getrokke had, om verder door haare Officieren behandelt te worden) iemant van de Gecommitteerdens der Zes Compagnien iets verder, van wat natuur het eok zij, heeft gedaan, maar dat alles volgens de begeerte van de Burgerij is overgelaaten aan hunne, toen expres daar toe benoemde Officieren, en, bij de Compagnien de Bloedkuyl en Swarte-Knegten, bij hunne Gecommitteerdens, waar toe, gelijk hier vooren beweezen is, de Beklaagde niet behoort heeft: 439. En dus ftaat ten aanzien van de befchuldiging tege den Beklaagde en de Gecommitteerdens uitdeZeï Compagnien van de Burgerij, wei bijzonder te letten, Dat het eene, alle paaien te buiten gaande, onwaarheid is, hun te befchuldigen, dat zij de Heeren Raaden zou-  C 350 ) zouden genoodzaakt heiben een Beclaratair, naar httHtteti Jmaak ingericht, uit te keveren. 440. Want hoedaanig men het antwoord van de Burgerij, bij wijze van Declaratoir, gegeeven op de fchriftelijke verklaaringen van de Raaden, ook gelieve te befchouwcn, zo komt het voornamentlijk hier op aan; wat er, toen de Raad op dat antwoord bij hunne Declaratoiren perfifteerde, na dien tijd door de Gecommitteerdens is verricht. Want men zal dan bevinden, dat de Gecommitteerdens na de voorfz. Communicatie , direct of irdireü, geene inftantien, hoe ook genaamd, tot het uitleeve. ren van eenige naadere of andere Declaratoiren hebben gedaan, gelijk zij, als te vooren gezegd is, ook niet gedaan hadden. 441. Ja het is er zo verre van afgeweest, dat zeik de geheele Burgerij ter contrarie in dat perfistit berust heeft; 442. En wel zodaanig, dat er zelfs geene enkele joU jof tittel in alle de Declaratoiren (welke de Raaden uit eige beweeging zonder verzoek, en dus vrijwillig, hebben doen overgeeven) gevalle is ; 443. Waar toe ook de naadere inftantie van de Burgerij niet geftrekt heeft;. Alzo zij in die Declaratoiren, onverminderd haare antwoorden, berust heeft in de vervolgens genome Refolutie van de Vroedfchap, om aan de zijde van de Burgerij bet geancfteeide Regeerings-Reglement te hitro- dvb  duceeren, en daar toe aan de, bij 'den Raad benoem* de, Commisfie den Eed afteleggen, 444. Zo als dit ook noch dien zeiven avond door ds geheele Burgerij in handen, van de Heeren de Ridder, Smisjaert en van Haeften, benevens den Secretaris Falok, ais daar toe gecommitteerd, gefchied is. 445. Waar op, ten blijke van het berusten in die ©vergeleeverde Declaratoiren , zonder eenige naadere inftantien, door de Burgerij onder de daar op argelegde Eeden geaccepteerd zijn die van de Heeren Oud Burgemeefteren Berger, van den Boogaard, en van de Raaden Eyck, van Senden , Daunis, de Ridder, Abbema, Smisfaert, de Leeuw, van der Muelen, Ivoy, van Haeften, Burman en van Dam. Al het welke conform is aan het eigen genotuleerde van den Raad, Als mede, dat dezelve aan voorn. Heeren het beledigen hunner Declaratoiren heeft overgelaten. 446. Daar dit, overeenkomftig aan de eige erkentenis van den Raad, is voorgedragen, zo gelieve de Leezer Vij recapitulatie zich te herinneren, I. Dat de Burgerij, door haare Gecommitteerdens, van den Raad geene Declaratoiren verzocht of gevraagt heeft. II. Dat de Raaden hunne Declaratoiren ongevorderd, vrijwillig , en naar hnnnc Sentimenten ingericht, hebben gegeeven: Ilf. Dat dezelven door eene Commisfie uit den Raad aan de Gecommitteerdens uit de Burgerij zijn overhandigd, IV. Ten  ( 333 ) IV. Tèn einde om de Burgerij punétuè'elijk van dg Sentimenten van den Raad te informeeren, V. Met verzoek om een fpoedig antwoord op dezelven te erlangen en aan den Raad tc bezorgen, VI. Dat de Vroedfchap, om dat aftewachten, refolveert vergaaderd te blijven. VII. Dat Gecommitteerdens uit de Burgerij het antwoord van dezelve , invoegen als hier vooren gemeld is, aan den Raad inbrengen; VIII. Dat de Vroedfchap, na deliberatie op die antwoorden, verklaarde bij hunne gegeevene De. claratoiren te perfjieeren, IX. En eene Commisfie benoemde om het zelve aan dé Gecommitteerdens uit de Burgerij in gefchrifte over te brengen, X. Met verzoek, om zulks aan de Burger Com. pagnien, Wachtvryen en Uitkopers te communiceeren; XL Het welk door de Burger - Gecommitteerdens gedaan is; XII. Welke Gecommitteerdens, na dat zij het per* Jistit van den Raad bekend gemaakt hadden. voor zo veel de Zes Compagnien betrof, niets verder of meerder in die zaake verricht hebben. 447. De Beklaagde vraagt dierhalve: I. Is het billijk, is het rechtvaardig, dat men; aan de zijde van den Heer Hoofd - Officier, het waare gebeurde van dien dag, zo. als de Vroedfchaps 't bij haare Notule zelve wil in confesfï gefteld hebben, verfwijgt ? ïi Is  C 353 3 U. Is dit de zaak, overeenkomftig den Eed en plïehtï pertinentelijk en omftandiglijk voordragen ? III. En wat de zaak zelve betreft; daar het de Raai was, welke door eene Commisfie hunne vrijwil, lig gegeevene Declaratoiren aan de Burger. Gecommitteerdens heeft doen overgeeven, en bij , * die overgifte op een fpoedig antwoord aan den Raad te bezorgen, heeft geinfteert; Mag men daar op bij herhaaling van het geene bij dezen, betrekkelijk tot de zaak van den 20 December 1785, is voorgedragen, insgelijks alhier ook niet vraagen: Is het billijk, is het rechtvaardig, om het géene) eene Burger-Commisfie op de uitdrukkelijke vordering van den Raad verricht heeft, haar bij vervolg als eene hooggaande misdaad aantewrijven, en haa.e perzooneri met Crimineele procedures te incommodeeren? 448. Vooral'daar eene Burger - Commisfie zich hiériri getrouw heeft gekweete. en zij, na aan dien Raad vaft, het geene de Burgerij voor haar antwoord begreperi heeft, geëmploijeerd en ingeleeverd te hebben, naauw-* keurig en naar waarheid beiicbt; En dat een Raad op dat antwoord refolveert, en van die Refoiutie hun perfutit bi] voorige behelzende, op die zelve BurgerCommisfie vordert dat naadere befluit aan de Burger^ tekend te maaken, zo als zij al mede, ter voldi.e-, aing aan het gerequireerde van den Raad, gedaan heeft j 449- Mag de Beklaagde dan niet met hec hoogfte rechs ▼raagen: * Maak?  C 354 ) Maakt dit een Hoofd - Officier gerechtigd, om de verrichtingen van zo eene Burger-Commisfie, tege de eigene daaden van den Raad (blijkens haare Notulen) cn dus tege beter weeten aan, onwaarachtiglijk aan te teigen, als of zij de Heeren Raaden hadde genoodzaakt , om, ieder voor zich,een zeeker Declaratoir naar den fmaak van den Beklaagde en zijnen aanhang (zo men het noemt) ingericht, uitteleeveren ? 450. Mag de Beklaagde ook niet vraagen: Kan men zodaanige procedures en daar op gevolgde Sententie voor rechtvaardig houden, als van die feyten, welke bij Intendit ert voorts bij Sententie gcpoJeerd zijn tot laste van de Burgerij en haare Gecommitteerdens, niets het allerminfte kan beweezen of^eïileeken zijn; om dat de zaaks omftandigheeden zich geheel anders hebben toegedragen ? 451. En wat zal de Waereld van deeze procedures bordeelen, als de Beklaagde aan Zes Heeren, die a!s JLechters zijne Sententie gegeeven hebben of immers daar voor gehouden moeten worden, namentlijk; aan de Heeren Burgemeefteren Musjchenbroek en Boddens, beneevens de Scheepenen Woertman, van Dielen, Na. huys, en Voet van Winsfen, vraagt; en ieder van hun forameert op dezelve vraagen te antwoorden? a. Of zij met den Beklaagde over hunne, op den 20 Maart 1786 ingeleeverde, Declaratoiren in den Raad, ooit of immer gefproken hebben? a. Of de Beklaagde Bun daar toe ooit of immer heefj aangezocht? 3. Of  C 355 ) 3. Of de Beklaagde hun inrnsr , het zij voor of op den 2c Maart 1786, eenig ontwerp huefE voorgehoude, waar naar hij begreep dat hunne D.ciaratoiren behoorden ingericht te zijn ? 4. Of de Beklaagde immer, het zij met woerden» bedreigingen of dwingen, getracht heeft hun ta noodzaaken, om, een ieder voor zich, eenseeker, naar des Beklaagdes fmaak ingericht, Declaratoir aan den Raad uitteleeveren? 5. En of zij hunne, aan den Raad ingeleeverdc, Declaratoiren waarlijk en daadelijk volgens een, naar dea fmaak van den Beklaagde ingericht, Declaratoir» hebben uitgeleevert? 6. Of de Beklaagde, fpeciaal op den 20 Maart 1786", met iemant van de voorn. Heeren. hu zij des voormiddags of des avonds, in gefprek, discours , befoigne', comparitie, of hoe men 't gelieve te begrijpen, is geweest? •}. En — of hij voor iemant hunner dat in den Raai gebrachte Declaratoir, of eenig ander, ingefteifc of gefchreeve heeft? 452. Alle deze vraagen, met gelijke fommatie, durft de Beklaagde aan alle van de verdere Raaden doen welke, op den 20 Maart 1786, hunne voorfz. Declaratoiren in de Vroedfchap hebben ingeleevert, vooe zo veel alle die Heeren noch in leeven zijn : 453. Ten aanzien nochtans van de Zesde vraag moetea uitgezonden worden de Heeren Eyck, Daunis er\Abbema ■welke in de voorfz. Commisfien van den Raad geweest jsijn,' en met de Gecommitteerden» uk dc Burgerij, omk Za * m  ( 356 ) in tegenwoordigheid van den Beklaagde, gefprc-ken hebben. 454. En ook met uitzondering, dat hij na het inleeveren van de refpe&ive Declaratoiren, door den Heer Oud Bur. gemeefter Berger is verzocht geworde, om dat zijn Declaratoir (het welk zijn Ed. Geftr, zo als bekend is. aan zijn eigen huis in de groote.Zaal, met opene venfters ten aanhooren van honderden onzer Burgers, in handen van de Commisfie beëedigt heeft,) ^conform zijne opgegeevene fentimenten op te ftellen en in het net te fchrijven j van welk verzoek de Getuigen noch in leeven zijn: En dit is ook het eenige Declaratoir, het welk de Beklaagde, op fpeciaal aanzoek van dien ouden en zeer achtenswaardig grijzen Regent (wiens aandenken altijd in zeegening zal zijn en aan wien bij zulks niet ver. mochte te weigeren) na het bereids afgeiopene van den so Maart 1786 ingeftelt en gefchreeve heeft: 455. Gelijk het ook bekend is ,• dat de Beklaagde niet gecommitteerd nog benoemd is geweest tot die Commisfie, welke, op do vrijwillige verklaaring van de bovengen, Heeren Oud Burgemcefte!en en Raaden, den Eed van dezelve Heeren heeft afgenome. 456. Daar nu de Beklaagde zijner en zijner medeBurgeren daaden zeer wel bewust is, en ook op zijne en hunner onfchuld vertrouwende , bij alle de Raaden, invoegen voorfz., gerustelijk voor de Vierfchaar van de geheele Waereld op eene beantwoording der voorfz. vraagen infteert, en dezelve Heeren door deze ten allerfterkfte daar toe provoceert en fommeert, zo zal hij inj tusfehen aan het onzijdig publiek ter beoordeeling tvgfc  (35?) •verlaaten, waar voor alle de voorfz, accufatien w feouden zijn; 457' Als mede, waar voor moeten gehouden worden de bijzondere daaden van die Zes Heeren, die zich in dezen, als Rechters, over den Beklaagde gedragen hebben.' 458. De Beklaagde geeft de bijzondere daaden de» zet Zes Heeren, als zijne Rechters, te meer ter beoordeeiingaan 't publiek, alzo het bekend is, dat die Heeren mede behoort hebben onder het aantal van die Raaden, welke, wegens de naauwgezetheid van hun befwaard gemoed, zich niet konden ontheeven houden, maar oordeelden te moeten blijven aankleeven den Eed, door hun •p een met geweld onwettig ingevoerd , fchaadelijk en drukkend ,Regeerings Riglement afgelegd: zo als dit uit de Staats en Stads Rapporten, ten aanzien van 't Reglement van Anno 1674, hier vooren beweezen is, en waar van zij op geenerhande wijze, zelfs ook niet op hun eigen gedeclareerde, bij Misfive aan den .Stadhouder gefehreeven, naderhand aftebrengen zijn geweest, 459. Mag dan de Beklaagde al verder niet vraagen; Daar die Zes Heeren op de voorgeftelde vraagen niet anders, dan negative, kunnen antwoorden, —of het van die Heeren (geconfiderterd de naauwgezetheid van hun gemoed) te verwachten was, dat zij den Be» klaagde bij Sententic zouden doen voorkomen als mede fchuldig aan zodaanig dwingen en r.oodzaaken vau de Raaden, waar van zij in hun ziel en gemoed, (naar hunne gefteldheid, waar op zij voor de omwending Z 3 vaa  ( 353 ) Van zaaken zich zo zeer beroepen hebben) andeig jonden en behoorden overtuigd te zijn geweest? 460. Ook vraagt de Beklaagde noch, Waren die Zes Heeren niet verplicht geweest, om door hunne voorlichting de verdere Rechters van den •waaren toedracht der zaaken te informeeren en alzo het verminkte , gebrekkige en alle paaien vaa iccht te buite gaande ut den voordracht der zaaken, daadlijk te helpen fuppleeren met het geene hunne eige bevinding dicteerde aan de waarheid overeenkom•flig te zijn; - En mits dien, of het hun als Rechters, volgens Eed en Plicht, vrijgeftaan heeft onwaare en enleweezene feyten als gebleekene bij Sentertie over te neemen en daar op eene Condemnatie te vellen ? 461. De Beklaagde kan het ook hier bij riet laaten, sraar is aan zich zelvcn en zijne mede-Bui geren verplicht, bij deze, noch koitelijk aanictoor.cn, ctet de en ftandigheeden van dien dag, volgens het eigen genr.tuleetde van den Raad, alle die accufetien loochenftiaffen; Alzo het bekend is, ï. Dat het in gevolge van het vcorftel der Ofiieieren van de Compagnie de Hanóvaetboog. fop het te kennen geeven van den Heer Cordon, Capitain Lieutenant van dezelve Compagnie) is geweest, om te beletten, dat vreemde en kwaalijk gcintentioneerde perzoonen ongeregeldheeden zouden kunnen onderneemen, waar aan de Burgers geen part nog deel wilden hebben en die ook niet gaarne zouden gezien hebben, dat die °2  ( 339 ) op haare reekcning geftelt wierden , dat de Raad geaccepteert heeft de offerte van den Heer Hoofdman van Dam, en verdere Officieren van de Compagnie de Handvoetboog , om met die Compagnie, op maandag den 20 Maart 1786, tegens half Negen uuren, gewaapend zich voor en om het Stadhuis te posteeren, II. En voorts alle de Burger - Compagnien, dien dag op het zelve uur, op haare refpective loopplaatzcn onder de Waapenen te doen komen en aldaar te doen verblijven, tot dat de Raad zoude gefcheide zijn: III. Waar toe de Leeden van den Burger-Krijgs. raad zijn verzocht geworden, de noodige arrangementen ten dien einde te beraamen en zulks op den 19 Maart 1786 aan dc Vroedfchap voor te dragen; IV. Hetwelk door hun gedaan en het Rapport door Collonel en verdere Leeden van den BurgerKrijgsraad in de Vergaadering van de Vroedfchap uitgebracht zijnde, heeft de Vroedfchap genoegzaam dien conform gerefolveert: blijkende het een en ander bij de gedrukte Notulen van den 18 en 19 Maart 1786, pag. 257 — 263. V. Zo dat het Stadhuis op den 20 Maart r786, des voornoens ten half Negen uuren, MET VOORKENNIS EN OP LAST VAN DEN RAAD, door de Compagnie de Hantvoetboog, onder Commando van den Heer Capitain Lieutenant Cordon, met Vaandel en Trommen is bezet geworden. Z 4 VI. Ge-  C 3^° ) VI. Gelijk ook alle de andere Burger - Schutters Compagnien, onder hunne Capitain-Lieutenants of oudfte Officieren, mede met Vaandels en Trommen ter zeiver tijd, al mede MET VOORKENNIS EN OP LAST VAN DEN RAAD, op hunne ioippiaatzen zijn vergaadert, en aldaar vergaaderd gebleeven toe dat de Vroed» fchap tege den avond, op voorftel van des Heer Hoofdman van Haeften, op inftantclijk verzoek van de Officieren en Schutters zijner Compagnie , heeft goed gevonden en geaccordeert, dat zijne en alle de Compagnien, van hunne loopplaatzen naar de Neude, mochten trekken, om aldaar te zamen de intentie van de Vroedfchap te verneemen, mits de Compagnie de Hand voetboog geposteerd bleef; VII. Zo als, ingevolge van die Refolutie en de daar toe door den Raad gedepecheerde ordres, de Burger - Compagnien naa de Neude zijn getrokken en aldaar bij den anderen ook vergaaderd zijn gebleeven, tot 's avonds ten half Elf uu!rên, dat zij in den Eed waren genomen, en tot dat aan den Commandeerenden Officier, op iast van Heeren Burgemeesteien en Vroedschap, door de Secretarisfen van de Policie onderteekend, bij Misfive de fchriftelijke ordre was gegeeve, om te kunnen afmarcheeren, teffens met influiting van deze woordelijke Refolutie: als, aan de Compagnie de Handvoetboog , waar mede de anderen eens luidende waren : „ uoigermeeftcren en Vroedfchap betuigen bij, „ deze  ( 3<5r ) f, deze aan de Manhafte Heeren Officieren, „ en Schutters van de Compagnie de Handvoet: „ boog, kaar genoegen en welgevallen in de goede „ dienjien en getrouwe adfatentie aan baar Ed. „ Cr. Achtb. op heden betoond, dezelve deswegens „ bedankende , en pemitteeid dat de Compagnie „ door den Commandeerende Officier gedimitteerd, „ en van haar verder verblijf en wacht ontflagm ,, worden?, 462. Met zodaanig eene- eclatante fatisfactie en de epenbaare betuiging van het genoegen en welgevallen in be goede diensten en getrouwe adsistentie » aan den Raad door Utrechts braave Schutters beweezen, eindigde deze plechtige dag, welke nimmer uit het geheugen zal gaan; doch waar van de gevolgen, door de halfterrige tegenkanting van-zo veele onwaar* dige Reprsefentanten eener zo braave Burgerij, deze Stad in de alleronbegrijpelijkfte onheilen gedoinpelt hebben. 463. Meerder zal men hier op niet aanvoeren, dewijl de Burgerij zich tege de aanvallen van zeekere fchrijvers van een Genootfchap, ten aanzien van haar wettig en bevoegd verrichte op dien dag, volkome gejuftificeerd vind bij eene Misfive, uitmaakende den inhondt van het XXIil ft.uk der Bijlagen tot de Post vdn den Neder-Rhyn, waar toe de Beklaagde zich refereert en den befcheiden Leezer renvoijeert. 464. Weshalve nu dan weder tot de befchouwing van den inhoudt van de Sententie overgaande, vind men vervolgens aldaar gefield: Z 5 . , Bat  C 36a } Dat loven dit alles de Gedaagde Defaillant in dg '„ oproerige bedrijven , welke vervolgens binnen deze Stad hebben plaats gehad, zig zo verre heeft geimmisfeerd, „ dat hij niet alleen bij het preienfelijk verkiefen van Raa„ den, maar ook in het bijzonder bij het in den Eed ne» men derzelven, op den 28 Juguftus en 12 October 1786, » als mede Amanuensis heeft gefungeerd." 465. Wie, die deze befchuldiging leest, aal niet moeien verwonderd ftaan, hoe het mogelijk heeft kunnen zijn, dat de Heer Hoofd-Officier dezelve mede tot een grond van deze procedures , tege den Beklaagde, heeft durve aanvoeren? 466. Om dat (onderfteld zijnde, dat de feijten, zo en in diervoegen als dezelve bij Intendit gèpofeerd en hij de Sententie overgenomen zijn, al eens de waarheid behelsden) als dan daar uit tege den Beklaagde noch geene Crimineele aftie kan geboore zijn, 467. Zo wanneer men overweegt, dat het Placaat van den 14 November 1787, hetwelk door den Heer Hoofd- Officier, als Staats Lid, mede gemaakt is, aan Zijn Hoog Geb. tot een richtfnoer ter uitvoering voorfchrijft, welke perzoonen buite de daar bij gegeeve Amncftie zijn gefloten, tege welken hij dus R. O. de daar bij gedecreteerde vervolgingen konde inftel" len; 1 468. Maar als dan zal men bevinden, dat uitgefloten zijn:  ( 3<53 ) 3. Alle perzoonen, welke de Staats - Vergaadedngen. mitsgaders de Vergaaderingen van Cedeputeerdens binnen Utrecht, zedert den u Juny tot den 15 September 1787, hebben bijgewoont en helpen uitmaa en. 2. De perzoonen, die in en by de gemelde Vergaa* delingen de plaats van Secretarisfen hebben ver- S vult. 3, Aile de perzoonen, welke, zo uit de aangebleevene en gertmoveerle Raaden als uit de Burgerij, op het (zo genaamd via fa&i onwettiglijk) geïntroduceerd nieuw Regterhigs - Reglement zich tot Raaden in de Vroedfchap binne de Stad Utrecht, hebben lasten aanftellen. 469. Maar, bij dat Placaat zijn buite de Amnestie niet gefloten de perzoonen, die bij het verkiezen van de voorfz. Raaden en bij het in den Eed neemen derzelven, op den 20 Auguftus en 12 October 1786, de Secretarisfen van de Policie vervangen en alzo als Amanuenfes gefungeert hebben: 470. Gelijk ook bij dat Placaat niet buite de Amnestie gefloten zijn de Secretarisfen van de Policie der Stad Utrecht, welke den voorn, verkoozen en geinflalleerden Raad, na den 12 Oftober 1786 tot den 17 September 1787, bij hun voor wettig erkend, in die hunne qualiteit als Secretarisfen hebben gedient en alzo op de, bij hun beëedigde, Inftruftie hebben ge. fungeert, ingevolge het fchrifteiijk, door de Heeren Secretarisfen de Ruever en van Voorst, ui'geleevcrd en door hun beiden eigenhandig onderteekend, Decrara roir, in Aüis van dcnzelvcn Raad geinfereerd. I 471. Men  C 364 ) ifr 1. Men leeze nu het Placaat van den 14 November 1787 van vooien tot achteren! — men heileeze het zelve! doch niemant zal in ftaat zijn met een enkel woord daaruit te bewijzen, dat de voornoemde Amanuenfes, meer dan de beide voornoemde Secretarisfen van de Policie, om de bovengemelde redenen, als anderszins, Jbuite de Amnestie zijn gefloten. t 472. Daar dan de Beklaagde (zonder iets, ten aanzien van de voorfz. accufatie, al of niet te affirmeeren) om gemelde redenen, ais Amanuenfis, buite de Amnestie niet is geflote, zo volgt daar uit, dat de Heer Hoofd. Officier, met deze accufatieaantevoeren, de bepaalingen, bij het voorfz. Placaat gemaakt, heeft geëxcedeert ea alzo, in Officia, zijn post en plicht is te buite gegaan : 473. Het welk noch meerder zal geblijken, alzo het Placaat zelve bewijs t, dat er geene intentie is geweest «in den Beklaagde als Amanuenfis buite de Amnestie te fluiten, f 474. Dewijl het Placaat geene andere perzoonen buite de Amnestie heeft willen gefloten hebben, dan alleenlijk die, welke veronderftelt wierden, bij de Actens cn handelingen van den 2 Auguftus 1786, als Amanuenfes te hebben gefungeert: 475. Doch als zodaanig heeft de Beklaagde (blijkens de hier vooren opgegeevene bewijzen) niet gefungeert, zo als hij ook daar van niet is geacebfeert geworde: 47C. Waar bij noch komt, dat de voorfe. aanteiging niet valt in de termen van het voorfz. Placaat, 477* AIz*  477. Alzo het een naar rechten bekend arioma is, dat alle Crimineele Wetten, volgens derzelver bepaalingen, ook JlriBe moeten genomen en buite de gevallen, daar bij vermeld, niet mogen geëxtendeort worden; Weshalve de Beklaagde zich op deze feyten, tot betoog van derzelver onwettigheid en onbevoegdheid, niet verder behoeft uittekaten: 478. Edoch! hij zal (om het onbillijke en onrechtvaardige, dat in deze voorfz. accufatie en Sententie opgefioten legt, aantetoonen) alhier herinneren. 479- Dat hij Beklaagde hier boven (Art. 436 en vol. gende van de Tweede Afdeeling) naar waarheid heeft opgegeeve, dat de Heer Bentinck en hij (zedert dat de Heeren Secretarisfen de Ruever en van Voorst, na den 2 Auguflrs 1786, zich de waarneeraing hunner nosten onttrokken hadden; den 7 Auguftus 178*5, door de* Burgerij tot derzelver Amanuenfes verzocht zijn, om bij het maaken van de Nominatien en EleBien van de te verkiezene Raaden, en het geene daar van depcn. deerde, de voorn. Secretarisfen van de Policie te vervangen; 480. Gelijk zij in die qualiteit bij Afte van den Raad; den6September 1786, zijn geauthorifeerd, om, bij pro> vifie, tot den 12 October 1786 te blijven fungeeren. 48r. Nu valt, ten dezen opzichte, de vraag - en het onderzoek; - wat misdaadigs heeft de Beklaagde verricht, meer, dan beide de voorn. Heeren Secretarisfen van de Policie? ♦22. B  C 300 ) 482. Is het nïet de waarheid, dat zij Heeren Secrci tarisfen dien zeiven Raad hebben gedient, wslke door de Burgerij verkooze en geinftalleeid was, en bij welk een en ander de Amanuenfes alleenü k ve; vangen had. den de posten der Secretarisfen van de Policie? 483. Kan er ten aanzien van die Heeren Secreta. risfen wel iets anders in aanmerking komen, dan dat •zij, zedert de weder-aanvaarding hunner posten, dien Raad, als eenen wettigen Raad, gedient hebben? 484. Om dat er alhier, tusfchen wettig of onwettig, geen medium is; 485. Want zij eenen, bij hun gerupponeerden, snwetligen B,aad niet vermochten ten dienfts te zijn; 486. Dat zij den Raad, als eenen (bi; hun rie" alleen «nderftelden, maar ook erkenden) wettigen Raad gedient hebben , kan geblijken uit hun eigen onderteeke^ïd Declaratoir, waar op zij hunne posten weder aanvaart hebben, en waar toe de infertie van de Notule word relatief gemaakt; 487. Welk Declaratoir zij nochtans niet hadden behoeven verdonkert of vernietigt te hebben, zedert men tegens hun in een onderzoek was getreeden, hoedaanig zij dien Raad gedieuc hebben, 488. -Om dat de voorn. Secretarisfen de Rjpver en tan Voorst zeer wel weeten, dat de Raaden Smisfaert en van Haeften, die in die zaak met hun zijn gemoeid geweest, beide noch in leeven zijn aan wien, het ook weinig moeite behoefde te kosten, om den inhoudt van  C 367 ) van dat Declaratoir uit hunne papieren woordelijk te doen . voorfpringen. 489- Maar! welke bedenkelijkheid kan daar over vallen, als men overweegt, Hoe veele Placaaten, Publicatien, Misfives, Appoinéteraenten, Aanfchrijvingen en Commisfien, als anderzins , door hun zijn uitgevaardigd en onderteekend met het gewoone onderfchrift der Secretarisfen; — In keetjvissevan my; - Dieftukken verftrekken immers tot f een overtreeder van het Zesde en 7.eeven Worde, w*ar van de Beklaagde choe zeer de onderteekenaars van die Acte, zich wegens het verbranden van het Orijineele gerust stelled nochtans in ftaat zoude zijn den inhoudt uit eene geJüQfwaardige Copia aan den dag te kunnen leggen.  C 377 "> neer niet een eenig feyt, in zijn. verband en omftan digheid befchouwd, beweezen is. 513- Op welke gronden nu zal iemant kunnen goedmaaken, dat een Burger, Burgerftaat, of alle de voornaamfte van het Volk, kunnen befchuldigt worden /waart •n atroce delicten te begaan, indien zij tot wcgneemïng van plaats hebbend ongenoegen, en tot herftel van de harmonie, zo wel als tot wegneeming van alle wettige hefwaaren, opgeroepen van hunne Reprasfentanten vor. deren, ja niets anders vorderen, . dan het her. Bel, bandhouding en bewaaring van die rechten, en daar onder zodaanige eigendommelijke rechten, welke dezelve Reprtefentanten toefremmen en openlijk erkent hebben aan hunne Burgers of Burgerij toe te behooren, en aan wien men dezelve op de geweldaadigfte, cn onwettiglte wijze ontwrongen heeft ? 514' De Beklaagde zal zich hier onthouden van verdere refleclien aan te voeren, en zich maar tot het volgende van de Sententie bepaalen, waar bij ten aanzien van het voorengemelde Derde poinft dezer Afdeeling, in verband tot het voorgaande, volgt. „ Alle welke feyten bij bovengemelde Intendit vermeld. „ importeeren zeer zwaare en atroce deli&en, in het alge„ meen begaan tegen de hoogheid en wettige Rssee. „ ring dezer stad, en PrO vintie.'' 515- Als men deze Conclufie met oplettendheid leest, zal dezelve zeer duifter bevonde worden, Om dat als dan de vraag valt,- waar toe men het woord hoogheid brengen moet? Namentlijk, of men het brengen moet tot ie Regeering, Aa 5 Dan  ( 378 ) Dan wel alleen tot dezer Stad* En dus, dat de feyten algemeen zouden begaan zij», I. Tege de hoogheid dezer Stad, — en II. Tege de wettige Regeering. .516. Bij aldien men nu dit laatfte neemt, zo ontftaat ei eene Tweede duifterheid over het bijvoegzel in de Sei> tentie, geleege in deze woorden — en Provintie. 517. Namentlijk, of de woorden en Provintie alleenlijk moeten gebracht worden tot de wettige Regeering dezer Stad en Provintie. Dan wel, of dat woord Provincie alleen moet gebragt worden tot het woord hoogheid, en dus, dat men bij Sententie verftaan heeft, dat de pr&tenfe feyten, ook in het algemeen, zouden begaan zijn tege de hoogheid van de Provincie. Si8- Om in deze duifterheid niet mis te tasten, zal de Beklaagde het tegens hem opgemaakte befluit nee. men in dezen twee - leedigen zin, als of er bij Sententie duidelijk was verklaard, Dat de feyten, bij bovengemelde Intendit vervat, Importeeren zeer fwaare en atroce deliéten, in het al. gemeen begaan, I. Tege de hoogheid dezer Stad, II. Tege de wettige Regeering dezer Stad, III. Tege de Hoogheid van de Provincie, en VI. Tege üs'wettige Regeering van de Provincie; 519. En dus zal de Beklaagde alhier onderzoeken en ter toetze brengen, of hij waarlijk zodaanige feyten heeft  ( 379 ) heeft begaan , welke zodaanige fwaare en atroce delicïen importeeren; 520. Waar toe hij dan, in de eerfte plaats, zal overweegen. wat men door de hoogheid, dezer Stad verftaan moet; 521. Het welk niets anders kan zijn, dan het geheele Lièltaam van het Ifalk der Stad Utrecht-; 522. Of om duidelijker te fpreeken, en zo als men van ouds gewoon was zich ten dien opzichte uittedrukken ; De Gemeene Gilden en Burgerij der Stad Utrecht, waar van de Regeerders alleenlijk de Reprcejentanten zijn: 523. Om dit nu beweezen te zien, behoeft men niet meer te doen, dan te rug te treeden, en te herleezen al het geene, wat hier bove bij de Tweede Afdeeling (van Art. 225 tot 235) met de eigene woorden van den Raad beweerd en beweezen is:— Weshalve de Beklaagde alle die middelen alhier houd voor gerepeteerd en geappliceerd; 524. En men overweege daar bij, dat het geheele Volk van Utrecht, beftaande uit de Gemeene Gildens en Burgerij, en dus alle de Burgers en Inwooners, door hunne Repraefentanten zijn opgeroepen, om hunne wettige hefwaaren optegeeven, 525. Zoals het voornaam fte gedeelte van het Volk, waar onder genoegzaam de geheele Burger -Schuttery, Uitkopers en Wachtvrijen, behooren, ook aelueel gedaan heeft, — niet alleen, 526. Maar  C 380) '526. Maar daar inne is ook, tot redres van die befwaaren, met dat zelve voornaamfte gedeelte van de Burgerij'zodaanig regelmaarig gehandeld, dat alle die befwaaren dermaate weggenomen zijn, en een verbeeterd Regeerings-Reglement, tusfche de reprafei.tative Regeerings-Leeden en de Burgerij, gereguleerd, geapplaneerd en gearrefteerd is, zo en in dier voegen als het zelve hier bove bij de Eerjle Afdeeling (van Art. 160 tot 185) is opgegeeven; 527. Nu valt de vraag, — daar het voornaamfte gedeelte van de Burgerij (beftaan hebbende uit de Gemeene Gildens , en voorts uit het Lichaam van de Burger-Schutters, Uitkopers en Wachtvrijen van alle de agt Compagnien) tot het invoeren van het geapyhineerde en gearrefteerde Regeerings-Reglement verzoek heeft gedaan, en het zelve haarer zijds, met inftemming van de reprasfentative Regeerings-Leeden, heeft aangenome, hoe men in deze algemeene Volkszaak, overeenkomftig het recht en de regelen van ee3ien wel ingerichten Bnrgerftaat, zal kunnen goedmaaï»cn, dat zij (die waarlijk het voornaamfte gedeelte van het Lichaam der Gildens en Burgerij hebben uitgemaakt) tegens het minder gedeelte van dat zelve Lichaam, het welk zich niet geoppofeert maar ftil'gefweegen heeft, zouden kunnen verftaan worden , als tege de hoogheid van de Stad zeer fwaare en atroce delicten te hebben begaan? 528. Ook word deze vraag noch dies te aanmerkeiijker, indien daar bij overwogen word, dat, door het jeclameercn van Stads Rechten en Gerechtigheeden, en het  (3oi) het dien gevolglijk invoeren van het gcapplaneerde eti gearrefteerde Stads Regeerings - Reglement, niets anders wierd daar gefteld, dan, dat de Burgerij wierd herfteld by en in die Rechten en Gerechtigheeden, welke zij van ouds bezeeten hadden; en waar op zij, volgens erkentenis van den Raad zelve, als ten eenemaale onvervreemd, het hoogfte recht van aanfpraak in hunnen boezem behouden hadden. 529. De voorfz. daad, of daaden van alle de Burgers, welke ten voorfchreeven einde gedient hebben, verfchillen dus zo verre van tege de hoogheid van de Stad gezondigt te hebben, dat men in tegendeel met omkeering mag vraagen; — Of die allen daar aan zich niet fchuldig gemaakt hebben, welke, overtuigd van het wettig recht van Stad en Burgerij, oriafhanglijk van de voorftemmende Leeden, alle middelen in het werk hebben geftelt, om de Burgerij dat recht te onthouden en te beneemen? Ja! het zelve op nieuw hebben willen fubmittceren aan hun, wien het zelve volgens plechtige Accoorden niet toekwam; en die, in uitzichten tot hun eigen voordeel, alzo hebben mede gewerkt, om het recht van Stad en Eurgerij door den Herken en gewaapenden arm te fubjicieeren en te onderwerpen aan hun, die zij zeiven verklaart ^hebben daar toe niet gerechtigd te zijn? 530. Höe zal iemant de bovengemelde accufatie ook kunnen goedmaaken, alzo niet kan tegengefproken worden, dat in eene Republiek of Gemeenebest- Regeering de hoogheid, niet anders dan bij het geheele Volk, te zaamen genomen, huisvest, en dat daar tege geene  C 382) geene zo fwaare en atroce deliéten kunnen vetrtaars worden begaan te zijn, als in het enkel geval van Hoog Verraad, en eene daar toe gemaakte zaamenfwee» ring en zaamenfpanning, in een vijandelijk gemoed, met de openbaare vijanden van dezelve: Dit is zo bekend, dat de Beklaagde niet noodig heeft het zelve te adftrueercn. S3r. Waar uit blijkt, of is gebleeken, dat de Beklaagde en die, welke men de zijnen genoemt heeft, zich ih eene zodaanige zaainenfweering en verraad, tege de Stad en het Lichaam van de Burgerij, begeeven heeft? Immers! van zodaanige fwaare en atroce delicten is de Beklaagde, of iemant van de Burgerij met hem, niet befchuldigd; 532. Zo als hij ook niet befchuldigd is, dat hij zijne mede - Burgers, of het geheele Lichaam van de Burgerij , door van buiten ingeroepen vreemd geweld met kracht van waapenen, heeft doen ontwringen die Rech» ten en Gerechtigheeden, welke, zo Staats als Stapsgewijze, erkend zijn , aan de Stad ert derzelver Burgery toe te behooren: 533. Dierhalve bepaalen zich de feyten van den Beklaagde (voor zo verre men dezejve onbeweezen, en alzo niet gebleeken, voor gebleeken heeft gehouden) tot zodaanige aldus genoemde zeer fwaare en atroce Delicten, welken, alleenlijk daar op nederkomen, dat de Burgery (na dat zij, gelijk beweezen is, op eene alleszins wet» tige en bevoegde wijze, met haare Reprsfentanten een Re?  ( 3*3 ) Regeerings-Reglement geapplaneert, gereguleert en gearrefteert hadde, en tot de introductie volkomen ge» rechtigd en bevoegd was) die introductie, en het effect daar van, zoude hebbqn daar geftelt. 534. Hoe doch zal men dat kunnen goedmaaken, dat het voornaamste gedeelte van de Burgerij, bij. wien dé hoogheid refideert, kan verftaan worden tegen een minder gedeelte , dat zich niet heeft tegen gekant (en dus de hoogheid tege die zelve hoogheid) fwaare en atroce deliften te hebben begaan ? 535. En hoe zal iemant op fundamentecle gronden kunnen ftaande houden of beweeren, dat het voornaamste gedeelte van eene wettig opgeroepe Burgerij (het welk, om baare Conftitutie van abuifen te zuiveren, en het herftel van de Rechten van het geheele Lichaam , al was het ook eene geheel nieuwe Regeeringsform, te obtineeren met haare Reprxfentanten in onderhandelingen treedt) uit dien hoofde op eenigerlije wijze zoude kunnen begreepe worden tege de hoogheid van dien Burgerftaat te misdoen; welke door die daad of daaden tot haare oude Rechten en Gerechtigheeden word wedergebracht, en wel zodaanig, dat daar door de waare hoogheid van het Folk, beftaan. de in Stads oude en erkende onafhanglijkheid van de voor* Jiemmende Leeden, wierd herftelt in dien zeiven en in geenen anderen ftaat, als aan haar toekomt? Gelijk dit alzo, en niet anders, het geval van dg opgeroepe Burgerij der Stad Utrecht is geweest; 535. Hier mede zal de Beklaagde toetreeden, om té  C 384 ) onderzoeken het 7 wee ie poinfc, namentlijk; of de Be« klaagde, en de Burgerij met hem, door de voorfz, daad of daaden, zodaanige zeer fwaare en atroce deliften tege de wettige Regeering dezer Stad hebben begaan; gelijk men bij Sententie heeft geftelt. 537. Waar toe dan te letten ftaat: - Dat bij de Sententie gementioneerd word van de Vettige Regeering dezer Stad; Waar door geene andere kan verftaan worden dan die, welke, zedert den 12 Oéïober 1785, in het beilier van de Regeering der Stad Utrecht gecontinueerd zijnj 538. En dus die zelve Leeden, welke, gelijk hier bove getoond is, zo meenigwerf verklaart hebben de Reprtsj'entanten te zijn van de Burgerij, en de Bewaarders van derzelver Rockten, Vrijheedèn en Privilegiën , die zij Ampts en Eedshalve verplicht waren te maintfneeren (9). Re- (f) Het was op dezen grond, dat (daar de Regeeting van Utrecht van de ' ondile tijden niet anders beftaan heeft) bij het Mandarnent van Indaaging van oen Hertog van Albe.. op nagm van P'i'Jips uitgevaardigd tegens het Gerecht der Stad Utrecht, van de jaaren 156S en 1569. 't voigende gevonden wórd: dat ghy ten „ vérfoucke van onfen voerfz, Raedt ende Procureur Generaefvcr„ dachvaerdt die voerfz. Schoudt, Bourgèmeefteren ende Schepe. „ nen van onfe voerfz. Stad Vuytrccht van den voerfz. jaers „ 1566, ende die gheene rechtevoerdt dienende, als reprefexue-* „ rende doen ende nu rejpectiyelicl: 't lichaem er.de gemeente fan de» fclve onfs Stad Vtrccht, enz: " En bij het pasfeeren van de Procuratie den 17 Januaty 157» In die zaak vind men bij de Notule van den Raad 't volgei.de aa%  Reprafentantenvan de Gemeene Gilden en Burger!)t.fjj den boe/.em van welke laatfte de Magiftraats-bejlellifig mvervrcemd was blijve refideeren. 539. Reprcefentanten, — welke door alle tijdenheien, uifi het geheele Lichaam van de Burgerij zijn verkozen géworden, en, om welkers reprcefentatief nimmer uit hefi oog te verliezen (hóe onwettig het Reglement van Anno 1674 ook in de Waereld gekomen is) men nochtans aan dat recht Van de Burgerij heeft hulde gedaan, alzo de Stadhouder bij dat Reglement bepaald is, om, in het geval van discontinuatie van eenige Led' den der Regeering, de als dan te verkiezene te moeten neemen uit het geheele Lichaam van de Burgeren en Ingezeetenen dezer Stad; gequalifkeerd volgens de Privi^ legien. 54°" Ea aangeteekend; „ Op hüyden zijn op den Stadthuijfe geladen en.!«f „ vergadert geweest Schout, Burgermeeftercn, Scepenen en do ,< Raden tegenwojtdicfi, mitsgaders die gene, die in den jare .., Lxvi, me:le als Wethouders gedient hebben, Ende is aklaer 1, openbaerlick opgekfen den eyfch bij den Procureur Generael „ van den Conhck icgens die Regierders van defe Stadt, mitssa.. « ders die andere Staten der voirtz. Stadt en Lande van Utrecht v voir heur ende als t' famentlkk reprefenterende hit Corpus, Ge* „ meente ende Inwacnders de; fclver Stadt ende Lande genomeji " en wat laager leest men „ Ten voirfz. dage hebben alle die pre„ fenten in genere procuratie gepasfeett op Mr. Floris Thjn enJ6 „ Exard Dele t famme, ende anderen mi: ratificatie volgens zé, kere minute op"enbaerIick opgelefen." Zie J. Marcus Sertletu „ Hen en Indagingen enz. in de Voorreeden pag, svy eii x«, Mi  ( 386 ) 54o> En das, — offchoon de Stadhouder de electie cf aanftelling van de Raaden (onder welken titul het ook zij) heeft uitgeoeffent en blijft uitoeffenen, zo zijn echter die Raaden of de Regeerders dezer Stad, niet anders te befchouwen, als die gcqualificeerde Burgers, gekozen uit het geheele Lichaam van de Burgerij, om te aeprajfenteeren de gemeene Gildens en Burgerij van dezelve Stad, en om te zijn de Bewaarders van derzelver Rechten en Gerechtigheeden: zo als dit hier bove rbij Art. 521, 522 en 523, met renvoij tot Art. 225 , en doorloopende tot 235 van de Tweede Afdeeling) is beweezen; 541- Zo dat het Regeerings-beftier dezer Stad. hoe." daanig men het zelve ook befchouwe, niet behoort tot die alzo oppermachtige of despoticque Regeeringen, welken niemant buiten God alleen boven haar eriennen: 542. Maar dezelve behoort tot die GemeencbestRegeeringen, waar van, gelijk hier vooren betoogd is, de hoogheid bij het geheele Volk beftaat, en waar aan zij, zo wel ten aanzien van hun Regeerings-be. Hier als ten opzichte van de bewaaring der Rechten, Gerechtigheeden en Vrijheeden van dezelve, verantwoordelijk zijnjj 543- Waar toe de Beklaagde, en de geheele Burgeril met hem, geene andere preuves behoeven aan te voeren dan die middelen, welke de Raad als de erkende Rechten van het Volk, zo bij de Misfives aan Z. H.' gefchreeven ter affchaffing van de recommandatienf els het begeeven der binnentijds openvallende Raads» plaat-  plaatzen, voorgedragen heeft; en welke bijzo veele RefcM lutien, Rapporten en Advijfen, vervat bij de twee dee» len van de Ietzen voor Utrechts Burgerij en bij de meer» gemelde Misfive, aan 2. H. in dato d. n Maart 178S afgevaardigd, te vinden zijn: — En verftrekt bet boven dien niet tot een ontegeni zeggelijk bewijs van het verantwoordelijke van dea Raad aan de Burgerij, dat zij als noch verplicht zijn, alle jaaren voor de verandering van de Regeering, do Reekeningen van de adminiftratie dezer Stad, welke de Thefauriers en Cameraars gehad hebben, met opene deuren in de Raad-Kamer dezer Stad te moeten doen? Om welke Reekeningen te hooren en zo er bedetj. kelijkheeden op mogten vallen, ieder Burger daar tos. kan tegenwoordig komen, waar toe zelfs de Burgerij voorheen, tot het zien doen dezer Reekeningen, door klokluidinge wierd gewaarfchouwt, doch dit is zedert zeer veele jaaren niet meer gedaan,* hetwelk dan ookr behoort heeft tot die poinéten , welkers redres da Burgerij ook daadlijk heeft geëffectueert gehad, hoewel maar zeer kort, dewijl men dit thans, zedert d« omwending van zaaken, weder op den voorigen voer, heeft gebracht, het welke, offchoon het alzo niet be* hoort, nochtans genoeg is om te bewijzen, het verantwoordelijke van de Regeering aan de Burgerij de^ Stad Utrecht; 544. En daar tot dat verantwoordelijke, gelijk g*. zegd is, mede behoort de bewaaring van de Rechten. Gerechtigheeden en Vrijheeden, aan de Burgerij toehehoorende, zo geeft de Beklaagde in bedenking, hos ket met eenigcn fchijn van recht kan goed gemaakt wor-  C 388 ) den, dat het voornaamfte en beste gedeelte van eene opc;erotpene Burgerij zoude kunnen verftaan worden tegens hunne Repraïfentanten zodaanige fwaare en atroce delicten te hebben'begaan, alzo zij op die zelve Repifcfentanten , ten gevolge van de oproeping, niet anders gevordert hebben als het redres van die Rech. ten en Gerechtigheeden, tot welkers handhaaving zij volgens hunnen Eed, die zij aan het Volk en aan nieinant anders gedaan hebben, gehouden waren? 545. Gelijk dit ten aanzien van den Eed, bij de Tweede Afdeeling (Art. 357) is aangetoond met de eigene woorden van de Vroedfchap , waar bij zi; verklaart, ,, dat den Eed op het Reglement van Anno 1674, van geene verbindende kracht kan blijven, zoo draa het Volk „ de geheele Maatjchappije of het beste en verjlandigfte gedeelte van 't zelve (NB. zo als bij ops het geval b'.eft ,, uitgemaakt) ten duidelijkjien aantoond, dat in die forms „ van Rsgeering of beflier eenige verbeetering of veranda,, ring behoord te worden gemaakt, zal men anders de Regten, Privilegiën, Vrijheeden, en independentie van „ 't Volk,'en dus ook deszelfs geheele welvaart, en bloei 5, en Exiflemie aan eenen totaalen ondergang niet willen bloot gefield' laaten." 546. Ook voegt zij noch daar bij, het geene de Beklaag; de alhier verplicht is bij herhaaling van het, in Art. 350 van de Tweede Afdeeling, overgenomene, te appïiceeren, 2ijnde van dezer inhoudt: Er blijft dan geen twijffel aan, of den Eed op 'i „ R:gcerivgs- Reglement van den Jaaren 1674, kan woi" „ den opgeheeven zo draa het algemeen belanc, djs  C 389 ) ï, salüS populi zulks vorderd ; 'er is ook geene reeden „ te Excogiteeren, waarom de Regenten zig nu zonderling i, van den Eed minder zoude kunnen out/laan, dan in den „ Jaaren 1674 , ontflagen zijn van den Etd, waar meede zij „ in den Jaaren 1667» zig hadden verbonden, om nimmer s, eene Regeer'ngsform, met eenen Stadhouder wederom te „ Admitteeren: ofte waarom het jegenwoordig Regeerings' t, Reglement uit hoofd» van den gedaanen Eed, minder „ verbreekbaar zoude zijn, zoo veele andere Reglementen en verlindtenisfen, die zoo in Stadhouderlijke als Stad. „ houderlooze Tijden (r), op het fiuk van de Regeering gemaakt en beè'edigd zijnde, naderhand weder vernietigd ss en veranderd zijn of verbeterd. ': 547. ,, Wij gaan hier voorlij het onderzoek aan wibiï en ten wiens behoeve deeze Eed op het Regeerings„ Reglement gedaan word; terwijl men terjiond befpeurd, 3, dat dezelve niet aan de Stadhouders of ten zijnen be. „ hoeven (trouwens toen die Eed op de eerjiemail op den „ 16 April 1674. gedaan wierd, was 'er geen Stadhouder, „ dewijl 't Cunjieerd dat Prins Willim de HIde eerst m naderhand tot Staahouder deezer Provintie is aangefleli „ geworden,) maar aan *t Land, dat is, aan 't oe„ hi elf. Volk gezwuoren is." Daar dus die Eed. in gevolge van het geene bij de Tweede Afdeeling hier boven (van Art. 350 tot 360) i* aan*, v) Tot een bew'is m'er van kan nagezien worden de Brief aan (ie Heeren Leeden van hut Gei)oc>ifchap\ onder de Zinfpreuk Tot Herftel der Eensgezindheid en Burgerrechten, vooi komende by het I Deel Pag. 207 • 24S; en de Bylagen C. 0. Ji. F, G. 11, t, en K. Bb 3  C 39° ) aangetoond, onwettig en onbeftaanbaar was, zodaanig, dat die de Regenten der Stad Utrecht, in hunne tijdelijke qualiteit van Reprsfentafiten, niet konde verplichten de hand te mogen houden aan een (zo gezegd) afgeftaan recht, waar in de Burgerij nooit toegeftemt Bad, en die aan de zijde van de reprasfentative Regenten dienen moest, om de Burgerij te betwisten de, in haaren boezem altijd gebleeve, macht om met die hunne Regenten de Regeerings - Conititutie van abuiien te zuiveren en , gelijk hier vooren beweezen is, tot heiftel van haare oude Rechten eene Regeeringsform (al was het zelfs eene geheel nieuwe) intevoeren, zo zal uit dit een en ander voortvloeien, dat, —in plaatze de Beklaagde en de Bui gerij tegens hunne Reprasfen. tanten , als de Wettige Regeering van die Stad uit» maakende, zou'en begaan hebben zeer fwaare en atroce delicten, — ter contrarie (indien men die prssten» fe delicten toetst aan het waarlijk gebeurde)* niets klaarder is, dan dat de Beklaagde en de Buigen/ met hem volkomen gerechtigd zijn geweest tot bet doen van alle die verzoeken , tendeerende tot i?itrodu8ie van het gereguleerde, geapplaneerde en gearrefteerde Reglement van Regeuirg, en de daadelijke introductie van het zelve, zonder zich aan het minfte misdrijf (en dus roch veel minder aan eenige iwaare of atroce delicten) tege de Regeering fchyldig gemaakt te hebben: 549. D't zal ook te meerder in aanmerking komen, ateo de voornaanfte Criminalisten beweeren, dat, ten aanzien van Gerrecr.el cstcn, daar de Regeering kortjtondig en bij tenes hogers ("gelijk hier, 'sFolks) gunst ïekleedt word, zodaanige fwaare en atroce delicten,  C 391 ) zodaanig als men dezelve bij Sententie doet vcoiko. men, door geene Burgers of Onderzaaten tege dusdaanige Regeeringen kunnen begaan worden,- zo als hier na 'breeder ftaat aangetoont te worden; 550. En, indien de Burgerij voor eene onzijdige Rechtbank (met genoegzaaine macht voorzien, om aan de uitvoering van haare Vonnisfen het vereischte gewicht en gezag aan te brengen) dit haar recht konde doen beflisfen, dan vertrouwt de Beklaagde in ftaat te zijn, om voor het oog van de geheele Waereld goed Ie maaken, dat dè-meerderheid van de Reprsefentanten van de Gildens en Burgerij der Stad Utrecht, anders genaamd de Wettige Regeering derzelver Stad, (vooral na den 20 December 1785, en bijzender op den 6 en 13 Maart 1786) tege de Burgerij, in het niet handhaaven van haare Rechten en Gerechtigheeden, zich zodaanig willekeurig en eigendunkelijk heeft gedrage, dat die Repraifentanten niet zouden kunnen ontgaan op eene nadrukkelijke wijze fchuldig verklaart te worden tege 'sVolks hoogheid die fwaare en atroce delicten te heboeu begaan, waar van v«ele Burgers nefFens den Beklaagde, zedert de omwending van zaaken , zeer ten onrechte en ook onbeweezen, beichuldigd, en wederrechtelijk gevonnisd zijn: 551. De Beklaagde befluit uit. alle de voorfz. middelen , dat, daar hij beweeze heeft tege de hoogheid van de Stad geene fwaare en atroce delicten te heb. ben begaan . hij eve min daar aan , ten aanzien van «der Burgeren Reprasfentanten, fchuldig ftaattJ Bb 4 552. Etter  552- Hief mede gaai de Beklaagde dan over, om te onderzoeken, of hij ook zoude kunnen begreepe wor. den die, alzo gezegde, zeer Jwuare en atroce deliHen tc hebben begaan, tege de hoogheid van de Provincie: 553. De Beklaagde vertrouwt niet noodig te zijn, om alhier in te treedeu waar voor de hoogheid of Souverainiteit, welke bij ieder van de Zeven Gewesten afzonderlijk gebleeve is, te houden zij, en hoe die hoogheid,' als de hoogheii van den Lande uitmaakende , door de Staaten Generaal gereprauunteert of verbeelt word ten aanzien van de buitenlandfche Mogend needen , waar mede de Republiek in onde-handeling treed, en vis £ vis van die Mogendheeden, zich als de onafhanglijke Souverain van een vrij Gemeenebest gedraagt. ■—Zie.het geene daar van gevonden word in de Staatkundige gefchriften van Slingeland; het 2 Deel, 7 CapittèJi pag. 243, 244 en .247; 554 Welke vertooning van Souverainiteit, ten aanzien van de Buitenlandfche Mogendheeden, zeer verfchilt van die hoogheid, welke de Staaten van iedere Provincie repraefenteeren ten aanzien van het Volk van 5 Volk  ( 394 ) Vots van de geheele Provincie teftaat; - zo als dit aangetoond is bi, het sar tot 331 ArtiKel van de hier Bovengemelde Tweede Afdeeiing; 5<5i. En dit wel met deze fpeciaale limitatie, zo als men al wijders leest bij de Deduéïie der Heeren Edelen van den jaare 1758, hier vooren (Art. 299 van de Tweede Afdeeling) opgegeeve, Stfa. Ten gevolge, dat daar door ten klaarfte be. weezen is, dat (hoedaanit; men de reprasfentitie va* de Souverainiteit dier Provincie ook begrijpe , en offchoon dezelve bij de Drie Staaten van Utrecht is,) dezelve nochtans zodaanig is gelimiteerd en geconditioneerd, dat de abfolute Regeering der Stad Utrecht en derzelver Burgeren en Ingezeetenen is bij de JMagiüraat van dezelve Stad : 50*3 Het welk dan ook de reede heeft uitgemaakt, dat de Stad tege de Twee voorlleinnrende Leeden beeft beweert, niet te kunnen of te mogen komen, in de Articulen, door Z. H. Fredrik Hendrik beraamd tot provifioneele accomodatie van de opgereezene diffeienten: waar bij als een eerst poinct gefield was. „ Dat de Stad Utrecht, ofte de Regeerders derze!'»» ve , geenen anderen Souverain over de Provincie erken„ nen, als de Heeren Staaten van dezelve Provincie." Zo als men dit een en ander klaar beweezen vind bij het hier boven aangevoerde in Art. 300 tot 3.04 vaa. de Tweede Afdeeling, 1 564. Met dit gevolg, gelijk als reeds bij Art. 305 tot 312. is aangetoond; „ Dat de Stad Utrecht de SouveraU nittit  ( 395 ) sl mteit van dé Staaten dezer Provincie , nooit anders op ,, veraer heeft erkent, dan voor zo verre dezelve door den Bisfchop was lezeete en door hem alleen over het platte Land van de Provincie is uitgeoeffend, zonder dat Stad of Steden en derzelver Burgers (Montfoort alleen'uitge* zonderd) ket zelve enderheevig waren; of thans noch zijn, 565. Waar uit dan zonneklaar geblijkt, waar voor men, ten aanzien van de Burgers van Utrecht, de hoogheid of Souverainiteit dezer Provincie houden moest, in gevolge van het, tot heeden toe beweerde, recht van de Stad Utrecht, tege de beide voorftemmende Leeden; Namentlijk: in het opperbeftier, dat de Drie Leeden van Staat , als repraefenteerende de onderfcheidene Staaten dezer Provincie, te zaamen over bet platte Land uitoeffenen, zo en in voegen als die macht door den Bisichop is bezeete geweest. 56Ó. Daar dan de hoogheid van de Provincie, ten aanzien van de Stad Utrecht, nergens anders in beftaat; en de Stad, tege de geproponeerde erkenning van de Souverainiteit over de Provincie, bij haar oud recht onafhanglijk van de voorftemmende Leeden is gebieeve, zo zal de Beklaagde hier uit met weinig moeite kunnen bewijzen, dat bij ook tege de hoogheid van de Provincie geene fwaare en atroce delicten heeft begaan, als waar van hij befehuldigd, en dien overeeh* komftig (doch zonder wettige bewijzen) gevonnist is: 567. Om dat ten dezen refpecte niets anders in con-  C 396 ) eonfideratie komt , dan het geene hier vooren f Art 530, 53r en 532) is opgegeeven; Namentlijk, dat de Beklaagde zich aan hoog verraad tegens het Volk , pit. Hiaakende alle de opgezeetenen van de Provincie, zoude moeten hebben fchuldig gemaakt, en daar toe eene zaamenfweering en zaamtnfpanning met de openbaare vijanden van de Provincie aangegaan hebben: 563. Het is dan ook op die zelve, hier vooren ge. melde, gronden, dat de Beklaagde vraagt; Waar uit blijkt of is gebleeken, dat hij (of die geenen, welken men de zijnen genoemt beeft) zich in eene zodaanige zaamenfweering en verraad tegens het Volk van de Provincie heeft begeeve? 56q. Want (wat men ook goed gedacht heeft den Beklaagde,zonder bewijs, aanteuigen, en bij Sententie het niet gebieekene, als gekleeken, uit de middelen van Intendit overteneemen; niets immeis van dat ailes heeft de befchuldiging tege den Beklaagde uitgemaakt: 57<3. Gelijk dan ook alle de plunderingen en beroovingen van de Opgezeetenen ten platte Lande, door allerhande Militairen /"waar onder van buiten ingeroepene vreemdelingen) als een werk, waar toe de Beklaagde al mede zoude geconcurreert hebben, hem ook niet ten laste gelego. is 1 571. Zo dat de Beklaagde hier mede heeft aangetoont , dar hij tegens het geene men voor de hoogheid. van de Provincie van Utrecht, ten aanzien van de Burgers en Ingezeetenen van die Stad, neemen moet, (ja al wilden men het neemen in eenen ruimen en opbe- paal-  C 397 ) paalden zin) niets heeft misdaan, nog eenig het minfte crimen geperpetreert , en vooral geere fwaare en at. joce deiiéten , oifchoon men bij Sententie heeft kunnen goedvinden diergelijke ten zijnen • laste te ftellen : 572. Boven dien zal de Beklaagde nu overgaan, om te onderzoeken, of het met moogelijkheid kan geftelt worden, dat de Beklaagde die (zo gezegde) zeer fwaare en atroce delicten begaan heeft tege de wettige Regeering van de Provincie? 573. En wel, het zij men de Drie Leeden van Staat, ieder afzonderlijk en op zich zeiven, dan wel te zaamen vergaaderd (en dus alzo verbeeldende de Hoogs Regceiing van de Erovincie) befchouwe: In beide deze gevallen beweert de Beklaagde, dat hij of de Burgerij van Utrecht die, hem bij Sententi* aangefcbreevene, delicten niet heeft begaan, ' 574. Om dat, als men de Drie Leeden van Staat, tede' op zich zei ven, befcbouwt, als dan met betrekking tot het eerfte Lid, ia aanmerking moet komen. waar in het repraefen^tive van dat Lid, met opzicht tot de Regeering , beffaat .* 575- Het welk, volgens het geene hier boven (Art. 323 van de Eerfte Afdeeling) is opgegeeven, niet anders geleegen is, als in de reprtefentatie van den Geestelijken Staat, wélke gevonde word bij de Uytfpraak van den Land-Raad van den 4 April ij8t; Zie Utr. Placaatb. 1 Deel, fel. 184 en 185. 576. Bj?  C ) 576. De Beklaagde vraagt dierhalve: — Bij welke middelen, zo van Intendit als van de Sententie, blijkt het, dat hij eenige misdaad, hoe gering ook, tege dia Heeren , welke de Geéeligeerden genoemt worden, heeft begaan, of tege de Vyf Collegien, uitmaakende den Geestelijken Staat, dien zij zouden reprasfenteeren? Althans dit is er zo verre af, dat hij daar van bij Intendit niet befchuldigt en uit dien hoofde ook daar van bij Sententie ten zijnen laste niéts gemeld word: 577. Waar toe dan ook met moogelijkheid niet kan gebracht worden, dat de Beklaagde en zo veele van zijne mede-Burgeren hebben gereclameert Stads aloude recht, tot het maaken van de Nominatie, bij vacature van een der Leeden in dat Lid : het welk als een bijzonder recht, de Stad toebehoorende, aan haar is toegekend bij het Tweede Art. van de zo evengemelde Uytfpraak van den Land-Raad; 578. En welk Stads recht begreepen is te behoorea tot die Artikelen, waar van het redres ten aanzien van het Provinciaal Regeerings-bellier dezer Provincie is verzocht, en ook zodaanig op zich zelve is gebleeven, dat het in geene gemeenfchap is gebracht met die Artikelen , welke Stads gereguleerd, geapplaneerd e» gearrefteerd Regeerings - Reglement uitmaaken: 579. Zo dat, wat het Lid der Heeren GeSeligeerden, in derzelver repra;fentative qualiteit tot de Provinciaale Regeering, betreft, men niet in ftaat zal zijn •m aantetoonen , dat de Beklaagde of de Burgery dooi  C 309 ) door de Introductie van Stads Regeerings - ReglemeHi eenige misdaad, hoe ook genaamd, heeft begaan; 58o. En op dezelve wijze is het ook geleegen, ten aanzien van het Tweede Lid van Staat; welk Lid geca ander reprafentatief heeft , dan van den thans nocfe overgebleeven Adel van het geheele Sticht, zo ah dit hier boven (bij Art. 334 van de Tweede Afdeeling) isbeweezen, 58r. Zo dat ten dien opzichte hier dezelve vraag valt als, ten refpecte van het Eerfte Lid, zo even hier vooren is gedaan; _ Waar uir blijkt het, dat de Burgen, en de Beklaagde zich ooit tege dat Lid in hunne reprsfentative qualiteit, of tegen een eenig Edelman van den Geftichte van Utrecht, misdaadig hebben 'ge. dfagen, relatief hun verrichte ter introductie van hes Stads Regeerings-Reglement? 582. Immers daar van word ook bij het Intendit ca feij de Sententic niets het allerminste gevonden; 583. Want, om te willen beweeren, dat aan de bef de voorftemmende Leeden een recht tot de beitel!»* van Stads Regeering 20ude toekomen, uit hoofde va» het geene de veranderingen van Stads en der s-ede» Regeeringen betreft, voor zo veel het zelve bij het Regeerings.Reglement van Anno Itu is ingcvloch-, ten, kan ten dezen in geene aanmerking komen, 584. Om dat al het geene, wat daar van tege Stada Z l ,den r£Ch£en b,'j inv,echtin* in ^t Regie«ent gevende, word, alleenlijk fpreekt ten behoeve  / ( 4=3 J -van den Heer tijdelijken Stadhouder, die er bij hfei arrefteeren van dat Reglement noch niet was, zonder daar van iets het minfte of geringfte aan de voorftemmende Leeden toe te kennen: 585- De reede daar. van is zeer klaar. Om dat, in wat geval de Stad Utrecht met opzicht tot haare Regeerings-beftehing ook mochte geraaken, zij moest gemaintineert worden bij haar oud toegekend recht „ dat de Heeren Geêeligeerden en Ridderjchappen hen niet fullen bemoeijen met het ftellen van de Magtftraten in de Stad en Steden dVj?h&%isin: zo als dit bij de Tweede Afdeeling (Art. 256 en 257) hier boven is aangetoond: 586. Met dit verder effect, dat zulks niet enkel te verftaan is van de jaarlijkfche beftelling van het Ma. giftraats-beftier,'zo als zommige van de voorfteinmen» dc Leeden dit tot haar voordcel zouden willen uitgc- ' !egd hebben, 587. Maar het moet genomen worden, zo als de woorden van dat Accoord leggen, namentlijk, zodaanig algemeen, dat de beide voorftemmende Leeden, in welke gevallen het ook mochte zijn, zich met de beftelling van de Mrgiftraaten van Stad en Steden niet vermogen te bemoeien, zo als dit (bij Art. 263 ea 264 van de Tweede Afdeeling) hier boven beweezen is: 588. Waar op verder van applicatie zijn de reedencn, welke de Beklaagde (tot probatie van Stads en deiSteden recht, tege de voorftemmende Leeden) met aan-  ( 401 3 «mhaaling van de bijzondere gevallen , in dezelve M deeling heeft opgegeeve bij Art. 265 tot 260 iris clufive; 589. Als mede het geene tot weder verkrijging vari Stads recht, zedert de oproeping van de befwaaren, i* voorgevallen met de Cecommitteerdens van beide da voorftemmende Leeden en Stads Gecommitteerdens, ter afweering van de weder invlechting van het geend Stads Regeerings.beftier betreft in het Concept-Re-; glement Reformatoir , het welü hier boven (van Art* 270 tot 27S inclufive) voldoende is opgegeeven, 593. fen bewijze, dat de Stad zich in dat rechte haar bij het voorfz. Accoord van d. 13 February 1587 toegekend, tege de voorftemmende Leeden, dermaata heeft gemaintineert, dat (höedaariig men het voorfz. fulïenue van eenige van de voot(temmende Leeden, gegrond op de voorgemelde onwettige invlechting bij 't Reglement van 1674, ook zoude mogen of willen begrijpen) daar uit tege den Beklaagde of de Burgery niets misdaadigs, met betrekking tot de Twee voorftem* mende Leeden, kan opgemaakt worden; 59t. Maar wel in tegendeel, dat alle het geene de Burgerij van Utrecht (en de Beklaagde als een meds ep^eroepe Burger) neffens hem, ter introductie Va« het geapplaneerde en gearrefteerde Stads.RegeeringsReglement heeft verricht, zij daar in niets anders hebben gedaan dan de uitoefFening van dat recht, het welk de Vroedfchap, op fundament van het zo evengernelde? Accoord, op den 28 Juny 1784 erkent heeft, aan da Cc Stad -  C 403 ) Stad tege de Twee voorftemmende Leeden te competeeren; blijkens het opgegeevene bij Art. 272 van de Tweede Afdeeling; 592. Waar mede dan kortelijk beweezen zijnde, dat de Beklaagde of de Burgerij zich aan eenige misdaad of misdaaden tege de voorftemmende Leeden, (in hunne reprsefentative qualiteit van wettige Regeerings-Leeden dezer Provincie) niet hebben fchuldig gemaakt, zo zal de Beklaagde noch maar, als ter loops, onderzoeken of hij en die geenen, welke men de zijne» noemt, kunnen begreepen worden zich tegens het Derde Lid van Staat, in haare reprajfentative qualiteit van de wettige Regeering van de Provincie, aan zeer fwaare en atroce misdaaden en delicten te hebben fchuldig gemaakt, gelijk als bij Sententie voorgewendt word: 593. Tot betoog van het contrarie, ftaat dan te let' ten, Dat, indien men de Stad Utrecht, in gevolge van haar oud recht en daar uit voortvloeiend r eprcefentatief, om. alleen uittemaaken het Derde Lid van Staat, alzo zodaanig befchouwe en ook alzo neeme voer 't Derde Lid van Staat,als dan van zeiven,uit het geene hier vooren (van Art. 520 tot 551. inclufive) is bewdezen, geblijken zal, dat de Beklaagde eve min, als iemant van de Bur. • gerij, tege de wettige reprsfentative Regeering van de Stad, en dus ook als Derde Lid van Staat, iets het mistte of geringfte misdaan heeft: . 594. En voor zo verre men (op de hier bove van Art. 325 tot 332 beweerde gronden) de Vier kleiner ' Steden dooi haare Gecommitteerdens, in baars repra> feu?  ( 4«3 ) fcntative qualiteit, mede als Leeden van Staat en als bezitters aan de tafel van het Derde Lid wil befchouwd hebben, zo zal dan ook klaar befpeurt worden, dat de Beklaagde en de Burgerij van Utrecht niets het allerminfte tege die Steden misdaan hebben, dewijl het ter contrarie onbetwistbaar zeeker is, dat de gedragingen van de Burgerij der Stad Utrecht, in derzelver gevolgen, volftrekt gedient hebben orfl die Steden bij dat zelve recht te bewaaren, zodaanig als hun nevens de StaJ, uit hoofde van het bovengemelde Accoord, tcga den indrang van de Twee voorftemmende Leeden toekomt, en waar bij de Stad Utrecht de Steden bij haa. re rechten nadrukkelijk heeft gemaintineert; blijkens het geene bij de Tweede Afdeeling van Art. 263 tot 268 beweezen is: „ 595- Zo dat de Stad Utrecht en derzelver Burgerer* •n Ingezeetenen niet verdient hebben die tegenkatitige gedragingen, welke de meerderheid van de Re-; geerings - Leeden der Stad Amersfoort, zedert den tijd van de oproeping der befwaaten en geduurende de deliberatien over dezelven, in zo veele onderfcheidene gevallen tege deze Stad gehouden hebben 3 zonder dat men zich ten aanzien van het verdere ge» beurde alhier breeder zal inlaaten, <96- Dewijl dit kortelijk aangeroerde genoeg is orn ,daar uit optemaaken, dat, als men de Drie Leeden var* Staat in haare reprajfentative qualiteit afzonderlijk befchouwt, tege dezelven door den Beklaagde of de Bur. gerij van Utrecht, met de introductie van Stads Regeerings-Reglement en het ..geene daar toe gedient keeft, geene jpisdaad is begaan : Cc a £97. Eri  C 404 ) 597. En als men de Drie Leeden van Staat, te zalmen vergaaderd, befchouwt,, dan zai men almede op geene goede gronden van rechten kunnen opmaaken, dat de Beklaagde of eenig Burger van Utrecht, ten aanzien van de feyten, bij Sententie gefteld, zich tege die Drie Leeden ivan Staat (te zaamen vergaaderd uit-i maakende de repraefentative hooge Regeering dezer Provincie) aan dusdaanige deliften heeft fchuldig ge; maakt; 598. Waar toe ten verdere bewijze niet meer noodig is, dan alhier terug te treedén tot alle die middelen en preuves, welke zo eve te vooren (van Art. 552 tot 571) zijn opgegeeven, en welkers herleezing de Beklaagde bij dezen aanbeveelt: Alles ten betoge, hoe geheel kwaalijk en zeer ten onrechte de Beklaagde, en de Burgerij met hem, bij Intendit is befchuldigd, en hij bij Sententie is gecondemneerd als geperpetreert te hebben „zeer zwaare en „ atroce delicten, in het algemeen begaan tegen de hoogheid, en wettige Regeeringe dezer Stad [en Provincie." 599. De Beklaagde zal, op fundament van alle de tot hier toe geavanceerde middelen en gronden van rechten, aan het oordeel van alle befcheidene Leezers overlaaten, of op zijne daaden, en de aan hem zonder bewijs aangeteigde feyten, én prtetenfelijk aangefchreevene, offchoon ongebleekene, deüften toepasfc^ lijk kan zijn het geene bij het diüum van de Sententie, in dezer voegen, is gefteld; namentlijk: „ Welke (pranenfe fwaare en atroce delicten) dus in „ «en Land daar goede Jujlitis vigeert niet konnen wor- M &  ( 4°5 ) j, den gSconniveerd, maar anderen ten affchrik en exempel „ behooren te worden geftraft." Welke dus, in een Land, alwaar GOEDE JUS* TIT IE vigeert, — enz:!!!! En — of dus uit onwaarachtige prsemisfen dit befluit volgen kan? ZESDE AFDEELING. *$oo. 3öe Beklaagde gaat nu over tot het Laatjle lid, van de Sententie, vervattende de Condemnatie tege den Beklaagde; En zal daar bij onderzoeken; I. Of aan hem in gevolge van het diiïum van de Sententie, naar de beteekenis van de woorden doende recht, ook kecht is gedaan. II. Of hij, overeenkomftig aan den waaren zin van de Ordonnantie, is verftoke van alle excep' tien. III. Of hij te recht fchuldig is verklaard het CrU men Icefce Majeflatis gecommitteert te hébben, IV. En mits dien, - Of hij ook te recht is verklaard infaam en inhabiel met verval van zijne amp, ten. öoi. Wat nu het Eerfle aanbelangt, zo ftaat te letten, dat de Coodemnatie begint met deze woorden} Cc 3 Na  Namentlijk: Het voorfz. Gerecht, — gecoinpofeerd uit a!le die Leeden, welke bij het 9 en 10 Art. van de Derde Afdeeling met naamen zijn opgegeeven de rechtbank der Stad Utrecht, op den 4 July 1789, uitgemaakt- te hebben, en die ook teffens de formeele parthijen van den Beklaagde en de Burgerij zijn, zo als dit bij de reedenen hunner recufatie voorgefteld en ia het breede is opgegeeven bij de Tweede Afdeeling van Art. 380 tot 397 en bij het 402 Art. 602. Wijders leest men; Doende recht, enz. —— Grotius heeft op deze woorden van zijne Sententie aangeteekent: Doende groot onrecht uit den naam vnn den geenen, die over ons geen Jurlsdiiïie hadden, en die ook in dezen varen partijdig; 603. In boe vene de Beklaagde deze aanteekening van Gbotius als de zijne zoude kunnen overneemen zal hij liefst niet intreeden, maar aan het onpartijdig publiek ter beoordeeling overlaacen , of hij van die Heeren, welke als Rechters de Sententie gegeeven hebben, kan verwachten en op zeekere gronden van hillijkheid vastftellen, dat zij aan hem in zijne zaak gted en onzijdig recht, hebben gedaan: 604 Dat is, of men aan de zijde van het Gerecht de zaak van den Beklaagde , en die van de Burgerij, gewikt en gewogen heeft, overeenkomftig aan alle de zaaks en ook tijds omftandigheeden, — en mitsdien, of men dezelve heeft overwogen en befchouwt uit het waare oogpunt, zo als dezelve, zedert het tijdftip van de oproeping der befwaaren had behoore befchouwd te zijn; en dat wel met alle derzelve gevolgen, tot dien tijd  C40? ) tijd toe, dat Stads Regeerings - Reglement met de Burgerij gereguleerd, geapplaneerd en gearrefteerd is ge* worde. CC5. De Beklaagde vraagt dierhalve; —— Kan men cp goede gronden veronderftellen, dat bij deze Sententie in aanmerking is gekomen bet erkende fchaadelijke en drukkende van het onwettig ingevoerde Regeerings-Reglement van het jaar 1674, en het geene, als ftrijdig met 'sLands Privilegiën verklaard, daar bij Toorkomt, benevens de middelen, welke tot redres der Befwaaren bij het Staats-Rapport zijn opgegeeven? i 60S. Hij vraagt al verder; — Mag hij veronderftellen , dat met opzicht tot het onvervreemdbaar recht, Stad en Burgerij toekomende, bij deze Sententie ia overweeging zijn genomen die middelen, welke vervat zijn bij het Rapport van de Tien Heeren Stads Gecommitteerdens, in de Vergaadering van de Vroedfchap uitgebracht den 18 April 1785; en het geene, tot bandhouding van het zelve recht, is voorgevallen geduurende het gebefoigneerde ter vastftelling van het Stads Regeerings - Reglement ? 607. Zo als hij almede vraagt; — Is het zeeker te ftellen, dat al het geene bij zo veele Refolutien, Rapporten, Befoignes, Advijfen, Misfives, enz. — als het erkende Wettige Recht aan de Stad en derzelver Burgerij toegeftemd, en alzo buite conteftatie gefteld, als een zodaanig Recht, waar op in dezen te letten ftonde, in aanmerking is gekome? 608. En heeft men alzo bij het opinaaken van dit Cc 4 Von-  C 4oS ) Vonnis, alle zaaks en tijds omftandigheeden, overeeas komftig de oproeping der befwaaren en de gevolgen ter afdoening van dezelven, conform aan der Stads e» Burgeren Rechten en Gerechtigheeden zich voorgeftelt en in acht genomen? 609. Dan vraagt de Beklaagde noch; — Heeft men het woord Recht in dien zin genomen, als de gewaapende macht het zelve begreep, zedert dat door Brit Colonnes Pewssische Teoupes de doortocht door de Provinciën Gelderland, Utrecht en OveryJJel hebben plaats gehad, om die zo nadrukkelijke cn voor den Lande (aldus genoemde') gezeegende fatisfaclie op het voornaamfte Lid van het Bordgenootfchap te neemen; -in welker gevolgen zo veele Burgers der Stad Utrecht, met veele Opgezeetenen dezer Provincie tot hunne ou-, overkomelijke fchade hebben gedeelt? 610. Of heeft men het woord Recht in dien zin genomen, naar welke het Reglement van 1674 (dat wel «er befchouwt wierd, onwettig in de waereld gekomen te zijn, en als labereerende aan zo veele gebreeken, welke hier vooren zijn opgegeeven) tot een grond van de zo gezegde gezeegende Staats - Stadhouderlijke Conftitutie js gelegd? 611. Ten gevolge , dat het geene wel eer als niét Hiisdaadig, maar als geoorloofd, wierd befchouwt, tot herftel en weder verkrijging van Stads en der Burgeren «rkende rechten, als nu , zedert de omwending van aaaken, voor zulke zeer fwaare en atroce deli&en te houden isï 02. Qf  C 409 ) «12. Qf is het woord Recht bij Sententie gebruikt ih dien zin, waar naar men de uitvoering van de Plafaaten ter vervolging van zo veele daar bij genoemde «n gedefigneerde perzoonen, zedert den 17 September 1787, heeft begtoepen te ordonneeren ? 613. En mits dien, dat het woord Recht, na de voorfzgeaegde omwending van zaaken zoude moete genome worden te beteekenen, het geene men voor die omwending voor onrecht zoude genome hebben? -514. Men neeme het dan hoe men wil: de Sententie zegt: Het voorfz. Gerecht doende recht, 615. En vervolgt, „ den Gedaagde Defaillant heeft „ verfieken, en verfieekt bij deze van alle Exceptien, » declinatoir, dilatoir, peremtoir, wee,en en defenfien „ volgens de Ordonnantie." 616. De Beklaagde kan niet tegenfpreeken, dat dit het efTeft is van. alle procedures, welke bij Intendit zo wel in het Civile als Crimineele afloopen, (veronderfteld zijnde, dat er wettig geprocedeerd is, en dus voor al, das alle Citatien en daar op verleende defaulten, volgens het voorfchrift van de Ordonnantie gedaan en gegeeven zijn; en wel het laatfte, bij hun, aan wien zulks competeerde; E„ dat er alzo eene naar de regelen van het recht en oP de Wetten gegronde contumacie heeft plaats gehad; (517- Doch, daar in deze tege den Beklaagde in alle opzichten, zodaanig nulliter is geprocedeerd, als bij de Eerfte Afdeeling (van Art. 9 tot 153) is aangetoond, Cc5 1 cu  C 410 ) fen effecce dat aan de zijde van den Beklaagde, volgens het geadftrueerde (bij de 87 en 88 Art. van de Derde Afdeeling) geene mora nog contumacie heeft plaats gehadt: waar bij noch boven dien komt, dat, volgens het diiïum van de Sententie (zo als hier boven in het 01 Art. is geremaiqueerd) bij het afdoen dezer procedures, de Edittale Citatien niet zijn gezien, en wijders ook niet dat geene, het welk het Gerecht al verlier (in gevolge van het vermelde bij Art. 92 tot 97 van de Derde Afdeeling) had behoore gezien en geexamineert te hebben; 618. Zo volgt uit dit eenen ander, dat de Beklaagde alzo op de voorfz. mille, wederrechtelijke en infor* vteele gronden, waar op deze procedures gevoerd zijn, is verftooke van alle Exceptien, declinatoir, dilatoir ,peremtoir, •weeren en defenfien, (niet volgens, maar tege de Ordonnantie , welke eene effeccive mora of contumacie vordert, die alhier (gelijk gezegd cn beweezen is) geen plaats heeft gehadt: 619. Niet tegenftaande dit alles, en dat ook geene ïnformatien naar inhoudt van het diüum van de Sententie zijn gezien, en dat, gelijk meermaalen herhaald is, de feyten, zo hij Intendit gefteld als bij Sententie overgenomen, niet beweezen nog gebleeken zijn, zo als de Beklaagde, ten aanzien van ieder feijt, drstinft heeft aangetoont, en daar uit klaarlijk beweeze, dat hij zich aan die zeer fwaare en atroce delicten niet heeft fchuldig gemaakt tege de hoogheid en w.ettige Regeering dezer Stad en Provincie, gelijk men bij Sentencie heeft gelieve te ftellen:  (4« 3 ©Mangelen nochtans dat alles, luid de Sententie ai verder; „ Ferkkarer.de hem Gedaagde Defaillant te hebben gecmn„ mitteerd bet Crimen lesje Majestatis," 620k En wel word de Beklaagde verklaart, het zelve erimen begaan te hebben in den befwaarendfte en hoosften graad; & 621. Alzo men den Beklaagde mits dien verklaart te zijn infaam en inhabiel tot eenig ampt of officie , en U : dien b°?{de » vervallen van zijne bedieningen ah _-, Notaris 'sHoofs Provinciaal van Utrecht, en Procureur „ voor dezen Gerechte, bannende hem uit deze Stad en „ derzelver Vrijheid, mitsgaders uit de Hooge Heerlijk„ hcid Vreeswyk anders genaamd de Vaart , zijn leven „ kng gedurende, en verklaard wijders ten behoeven van ,, den ^ Lande verbeurt en vervallen alle zijne goede„ ren," —— enz. 622. Waar tege de Beklaagde reinarqueert en vraagt: Wat men in eene Republiek cn Volks-Regeering als de onze is, namentlijk, in de Provincie van Utrecht Stad cn Steden, voor het, alzo eigenlijk gezegd, Crl men Itsfe Majeflatis te houden heeft ? 623 En dan vertrouwt de Beklaagde, dat hetzelve »p niets anders kan uitkomen als op die misdaad, welke tegens het Volk, en de zeekebheid van den Staat begaan word; En welke ook alleen fceftaat in Hoog verraad en epenbaare zaamenfweering tege den Staat in een vyandelijk gemoed, met de epenbaare vyanden van het Va. derland: 624, Of  ( 4K) 6i4' Of, naar het gevoelen van zommigen, ook in de aiisdaad van gekwetste eeebied : 625. Waar bij, als een derde zoort, noch gebracht word de misdaad van 't vtrvalfchen der Munte, ook gevangenis-houding, enz; 026". Welk laatfte alhier zo zeer niet in aanmerking Somt, 627. Dan wel de Twee eerfte gevoelens, zo als dezelve overeenkomen met de leere van de meeste Rechtsgeleerden over den Titel der Pandecten ad Legem JuHam Majestatis; in /. 1 l. 3, /. 4. et l. 11. ©28. De Beklaagde vermeent ook in ftaat te zi n , om met zeer weinig moeite aantetoonen, dat bij, in beide opzichten, aan dit, bij Sententie verklaard, Crimen zich niet heeft fchuldig gemaakt: 629. Om dat dit Crimen, in zijnen aart befchouwd , het zelve en geen ander is, dan het welk hier vooren bij Sententie is opgemaakt met deze woorden: „ Alle „ welke feiten, breeder bij bovengemelde Inthendit vermeld, importeeren zeer zwaare en atroce deliiïen, in het alj,-gemeen begaan tegen de hoogheid, en wettige Regeerings „ dezer Stad, en Provincie" 630. Daar de Beklaagde reeds hier vooren (van Art. 514 tot 59S incluis) in het breede heeft onderzocht en aangetoont, dat hij tege de hoogheid van de Provincie of van de Stad niets heeft misdaan , en ook niet tege de reprsefentative Regeerders of Regeering van de  C 4t3 ) de Stad en Provincie, 20 zal hij alhier in geen detail behoeven te treeden , om aancctoonen , dat hij zich aan het Crimen Icefce Majejlatis niet heeft fchuldig ge, naakt; 631. Om dat, daar deze verklaaring bij Sententie? niets anders is dan het gevolg van die prstenfe fwaaV re en atroce delicten, welke men, tege de waarheid en beeter geweeten, den Beklaagde zonder bewijs en ongebleeken heeft aangefchreeven; zo moet dan ook daarom deze befchuldiging (namentlijk, dat de Beklaagde het voorfz. Crimen zoude begaan hebben) als onwaar en als ongegrond van zelve vervallen. 632. Want om hier op maar kort te zijn; vraagt de Beklaagde bij herhaaling; - Waar in beftaat het hoog verraad, dat hij tegens het Volk van de Provincie of Stad heeft begaan? En welke zijn doch de openbaare vijanden geweest ' met wien hij in een vijandelijk gemoed eene zaamenl fweering en zaamenfpanning heeft gemaakt, tot bederf van den Staat, Stad of Steden? 633. Offchoon men nu daar toe zoude.willen bren.' gen alle die wettige middelen, welke, gegrond oP het recht der Stad en Burgerij van ütrecht) ged{ent < ter introductie van het gearrefteerde Regeerings -Re. glement dezer Stad, zo zullen dezelve op dit fujee nochtans bevonden worden van geene de minfie re fleélie te kunnen zijn, volgens de leere van Moorman in zijne Verhandeling over de Misdaaden en Jlraffen, Hoofdft. 3 art. 18. $34' Me*  634» Men toetze ook alle de kenmerken van Boeg) verraad en wederfpannigheid (door denzelven Moorman ter aangehaalde plaatze, met het citeeren van zo veele authoriteiten van rechten en Wetten, opgegeeven) tege de verrichtingen van den Beklaagde (zo als dezelve van poinct. tot poinct door hem naar waarheid zijn voorgedragen) zo zal men bevestigd vinden het geene de Beklaagde alhier beweert, namentlijk, dat bij zich nog aan Hoog verraad nog aan vijandelijke wederJpannigheid heeft fchuldig gemaakt, en dus zeer ten onrechte is fchuldig verklaard aan het Crimen Icej'ce Majejiatis; 635. En zelfs ook niet, al wilde de Heer Hoofd-Officier het applicabel maaken tot het Tweede, namentlijk, tot de misdaad van gekwetjie eerbied , indien men dit tot het eigentlijk gezegd Crimen lajce Majejiatis, al eens zoude kunnen of willen brengen, 636. Om dat de Beklaagde als dan vraagt: Bij welke uitdrukkelijk opgegeevene en geëxpresfeerde middelen heeft de Heer Hoofd-Officier den Beklaagde befchuldigt, dat hij de ' Hoogjïe Overheid in haare eer en aanzien heeft gekwetst of beleedigt? 63*. Immers! daar van word bij Intendit, of bij Sententie, geen tittel nog jota aangeroert. 638- Want bij Sententie te hebben geilek, dat de Beklaagde in den Raad mede zoude hebben ïngele'e» vert eene dringende Vcrklaaring, een dringend Adres, een leefief Adres en Protest, ja zelfs eenige, alle p„i> 1 Itn vaji decentie te buiten gaande Adresfen, zonder da£ 31  C4«S> er uit die Verklaaring, Adresfen of Protest, een enkeld woord word opgegeeven, waar in het dringende, dreigende, Icefive en alle paaien van decentie te buiten gaande eerbied beftaat; zo kan dit aldus blootelijk gepofeerde, zonder de bijzondere vermelding waar in die gekwetfle eerbied beftaan heeft, den Beklaagde aan dit Crimen niet fchuldig maaken; 639. En dit noch wel te minder om reede, dat het Crimen van zo genaamde gekwetfte eerbied, naar het gevoelen der Criminalisten, tot het eigenlijk gezegd Cn". men Icefct Majejiatis niet kan gebracht worden, zo aia te zien is bij Carpzovius, Hoofdji. 38 §. 27: 640. Ten dezen opzichten is ook van bijzonders applicatie het geadvijfeerde, voorkomende bij de Cri~ mineele Advijfen, uitgegeeven door Barels, het 53 Advijs, Welk Advijs, gegeeven den 24 Maart 1682, in do zo veel geruchts gemaakt hebbende zaak van den Solliciteur Mr. Johan Lieftingh, die met groote verachting (blijkens de middelen van dat Advijs) van da Hooge Regeering der Provincie van Utrecht had gefproke, en dezelve op eene zeer fmaadelijke en zeer grove wijze had geinjurieert, in zo verre, dat, hij daar over door den Pleer Hoofd- Officier der Stad Utrecht Crimineel geactioneerd zijnde , bij Eysch tcgens hem geconcludeerd is , dat hij zoude verklaart worden Crimen laefce Majejiatis begaan te hebben, me; confiscatie van zijne goederen. Doch welke Eysch en conclufie bij het voorfz, Advijs aan den Heer Hoofd-Officier wierd ontzegt, cm dat, offchoon voorn. .Gedaagde in perzoon over  ( 4*> süfjn kwaalijk fpreeken eene fwaare ftraffe nicriteerdss daar bij nochtans wierd begreepen, dat hij evenwel niet vervalle was in de flraffe van het Crimen leejee Majejiatis, ora reedenen bij het zelve Advijs, op pag. 294 van dat werk, opgegeeven. Waar mede het Ge< jecht der Stad Utrecht zich toen ook op den 12 May 1683 heeft geconformeert, blijkens de Sententie in die zaak gegeeve en te vinden in den Öoriog der Advocaatin, pag. 6ir en 613, Waar bij onder anderen de Gedaagde Defaillant om die zaak, in plaatze van de Geèischte Confiscatie van goederen, alleenlijk wierd vcrweeze in eene pecunieele Amende van een Duizend Nederlandjche Rijders. 64t. Daar nu, gelijk gemeld is, de Beklaagde ex l. unie. Cod. Si quis Imperatori maledixerit, niet is be« fchuldigd, en ook met expresfie van het zelve niet is geactioneerd , zo kan hij ook daarom niet verftaan worden zodaanig een Crimen begaan te hebben, — ja zelfs noch veel minder, als men het als een Crimen Icofa Majejiatis zoude willen befchouwen: 642. Maar! wat zal er van de Verklaaring van het Gerecht worden, als men onderzoekt, of er in een tijd van parthijTchap, en daar op gevolgde openbaare .fcheuring , de misdaad of ftraffe wegens het Crimen leejet Majejiatis plaats kan vinden? 643. Waar toe, ten betooge van het tegengefteldé, zeer aanmerkelijk is het geen gevonden word bij de Verhandeling van den Heer Mr. H. C'alkoen, over het voorkomen en Jlraffen der Misdaaden, geplaatst onder de Verhandelingen Van hei Genootfcbap; onder den  C4t7) 2infpreuk Floreant Liberales Artes, II Deels 2 Stuk, va» pag. I72 tot 174; alwaar die kundige Rechtsgeleerde het volgende leert: ,, Misdaden van Oproer, Rebellie en Landverraad j, kunnen mede, om derzelver fchaadelijkheid en boosheid, in zeer veele gevallen., met den dood geftraft worden: •wanneer naamelijk deeze daaden klaarblï1, kelyk.met een ïoos of wandig opzet gepleegd zijn, „ en aho onbetwistbaar, buiten eenige bedenking, ia m de termen van rebellie , oproer en Landverraad vallen. „ Wij maaken hier deeze voorwaarden; om dat weL „ eens met de misdaad van Landverraad befchuldigd „ wierden zodanige braave Mannen , tot wiens laste » men niets wezenlijks wist intebrengen. Gelijk dan h ook, meer dan eens-, die geencn voor reoeilen ge„ houden en als zodanig geftraft zijn, die zulks nim. „ mer verdiend hadden. Egmond en Hoorne ftrekkett' „ daar van ten getuigen. Ondcrtusfchen zal men hier in niet iigteiijk vervallen, wanneer men zig altoos „ zorgvuldig voorftelt die geenen nimmer voor rpbellek of Landverraders te houden, die, in deeze of geene „ Staatsgeschillen en Revolutien , eene of andere „ partby gevolgd zijn. Meu is, ln diergelijke ge- „ vallen; dikwils. genoodzaakt, .patthij te kiezen. Ja „ men doet wel eens, fchoon met de beste oograjr„ ken, eene verkeerde keuze. Engeland is thans met „ Amerika in Oorlog, (NB. in 17S0 toen de Veihnu„ deling is gefchreeve); ftelt dat de Amerikaanen ia ., dit gefchil waarlijk ongelijk hebben. Echter zou ik „ van oordeel zijn, dat in dit geval de ftraf van Re„ bellie geen p'aats kan hebben, om dat het een ge. t* fehil van Staat geworden is, of Ainêrika recht heeft Dd  C 418) „ om zich tegen Engeland te waapenen, en zich onSf. ,, hangelijk te maken, over welk gefchil, voor en te. ,, gen, getwist word, waar door het onzeker is, of „ Amerika zich , ter goeder of ter kwaader trouwe, ,» aan Engeland onttrokken heeft. Immers dat er geval„ len zijn, in welken het den Onderdaanen geoorloofd is zich aan de gehoorzaamheid van hunnen Opperheer te onU „ trekken , behoeft, in een Gemeenebest als het onze is, 9, geen betoog. „ De ftraf van rebellie komt dus alleen te pas, wan„ neer over de Oppermacht en haare Rechten geen ge„ fchil is ; wanneer de Maatfchappij en geene twee „ partyen, uit verfchiliende en tot nog toe onbefliste „ grondregelen van Staat redeneer ende, verdeelt is. Wan„ neer tegen het oefenen der Oppermagt geene gegronde f, (j) klagten kunnen ingebracht worden."' 644.. En op deeze gronden ruste het geadvijfeerde van den Heer, wet eer Profesfor en nu Griffier of Secretaris van de Heeren Staaten van Overysfél, Mr. M. Tydeman bij zijn Confultatoir Advis, te vinden onder "No. 803 in het Negende Deel der Verzameling van Stukken , gedrukt te Campen bij J. A. de Chalmot, alzo daar bij op pag. 891 geleezen word het volgende: „ Zijnde de reden waarom wij geene dood of corpc „ reële flraf, of confiscatie van goederen , zouden eys» „ fchen, deze, — voor eerst, orri dat kundige Rechtsgeieer- „ dea CO De Leezer beooideele, tiaar deze regelen , Utrechts omi fiandigheeden , zedert dat hunne opgeroepen» befwaaren door Staats en Stads Rapporten, teu fine van redres, in confesfo zij»1 jefteld.  ( 4*9 ) jï den van oirdeel zijn, dat de (traffen wegens het „ Crimen lafie Majejiatis niet behooren plaats te vinden „ i, in eene tijd van openbaare fcheuringen van partijt» fchap. H. Calkoen Verhandeling over de Misdaad en „ Straf. bi. 173 in de Verhandeling van het Genood,, fchap Floreant Liberales Artes, II. D. II. Stuk. — Ten „ tweeden: om dat het algemeen belang vordert, dat de »» pas geheelde fcheuring niet vernieuwd nog venv$„ derd, maar, zo veel de veiligheid der Ingezetenen ,, eenigfints toelaat, geheeld en geconfolideerd worde* ,, volgens de leere van Montesquieu de L'Esprit de „ Loix L. XII. C. 18. p. 27. ï. H. ed. in octavo; „ waar bij mede zeer opmerkelijk zijn de woorden. „ van den Roomfcben Rechtsgeleerden Ulpianus, in de „ Lex 21 §. 1 D. de Captiv. poftlim. reverf, - In „ civilibus diffenfionibus, quamvis Jcepe per eas Respublica leeda, s, tut , non tarnen in exitïum Reipublicat contenditur," £?<;. Het aangehaalde van den Profesfor, op de leeringe van den Grooten Montesquieu , verdient zo veel attentie» dat wij geoordeelt hebben, die aangehaalde pasfage niet te kunnen pasfeeren, maar (zo als dezelve voorkomc bij de Quarto druk, Tm. t pag. 3i9 en 320) alhier te moeten plaatzen; zijnde van den volgenden merkwaarügen inhoudt, Gelijk aldaar geleezen word; „ Quand une Republiiue ejl parveme i détruire ceux qui „ vouloient la renverfer ; il faut Je hdter de mettre fin „ vengeances, aux peines aux recompences mêmes. „ Onne peut faire des grandes punitions, & par confequen* „ des grands changemens, fans mettre dans les mainsde quel» ques citoijens un grand pouvoir. II faut donc mieux dar» ;i ce caspardonnsr beaucoup, que punir beautauf; exïlerpeu, Bda 2a;.  C 420 ) „ qu'exiler heaucsup', laijjer les Mens, que multiplier les: „ confiseations, fous pretexte de la vengeance de la Repübli„ que m établhoit la tyrannie des i/engeurs. II n'ejï pas „ queftion de détruire celui quidomine, mqis la Domination. „ II faut rentrer Ic plüM que l'on peut dans ce train ordi' „ naire du Gouvernement ou les Loix protègent tout fcf ne „ s^arment contre perfonne." Als men mi ovei weegt , hoe dat de Burgerij van Utrecht, behoorlijk en wettig opgeroepe zijnde, haare befwaaren tegens het Regeerings-beflier heeft opgegeeve, en dat de Regeerders in hunne reprtcfentative qualiteit daar aan, ten fine van redres, de hand niet hebben willen leenen, maar wel, dat eenige Leeden van de Provinciaale Regeering zich hebben begeeven naa Amersfoort, en, met het houden van hunne Vergaaderingen aldaar, den flerken en gewaapenden arm hebben ingeroepen , waar door die voorfz. Leeden vervolgens, in phatze van een redres in de gebreeken van de Staats en Stedelijke Regeeringen (waar toe de beAvaaren waren opgeroepen) daar te ftellen, in tegendeel die zelve form van Regeering, welke zij (zo als hier boven beweezen is) zeiven wel'eer als fchaadelijk, drukkende en firijdende tege 'sLands Privilegiën befebouwden, heb. ben gelegt tot eenen grond van de, zedert zo genaamdStaats- Stadhouderlijke Conftitutie. Dit niet uit het oog verboren, en de, zedert den 16 September 17S7, plaats gehad hebbende Crimineele vervolgingen en daar uit verdere entllaane Vonnisfen aan de boven opgegeevene Rechtsgronden getoetst zijnde, geeft de Beklaagde in bedenking, of men ook al. hier tot meerdere verfterking niet zoude mogen overneemen de aangevoerde middelen en gronden van reek  C 421 ) rechten, welke voorkomen bij de Drie overgeleeverde De'düftien van de Huisvrouw en Kinderen van den onfterfelijken Oldenbarnevelt, aan zijne gedelegeerde Rechters, te vinden op pag. 184 tot 224 van 'c Leeven n Sterven van dien onve/gelijkelijken Man, in 't jaar 1648, tri Qjmrto gedrukt'; waar van wij alleenlijk hier aanvoeren het geene op pag. 200 gevonden word, luidende aldus: „ Daaromme zijn oock bij alle Hiftorie-Schrijvers „ ten hoogften geblameert, de wreetheijden, gebruikt -, bij Sylh, Mark, Carbone & Triumvivis , Aupujlo, „ Anthonio {j> Lepido: omme dat fij oock bitteilïick „ hadden geprofcribeert, foo veele en notabele burge» ren, die haar aen d' eene ofte d' andere zijde bege> 3, ven hadden, in belk & disfenftonibus eivilibus, dat is: » m burgerlijcke oneenigheden en Oorlogen. », Als niet konnende verftaen, darbij foodanige bur. geren, hoewel partije gekoofen hebbende, eenich crimen, veel min Crimen lafa Majejiatis, ofte andere " Sec°m^i»eert was; als niet hebbende haer wit of „ intentie geweest, den onderganck van de Republijcke „ te procureren; maar dat fe uijt eenen ijver, d' eene „ of d' andere partije, die fij meenden waarachtig heeft plaatze gehad; alwaaromme de ftraffe wegens het meergemeld en gepretendeerd Crimen van geene kracht kan zijn tege den Beklaagde of tege de Burgerij; 648. Het welk genoeg is om te 'dienen tot bewijs, waar voor men de Verklaaring van het Gerecht, bij Sen'entie tege den Beklaagde uitgefprooke, te houde» hebbe: 649. Maar wat zal er van die Verklaaring worden, als men boven dien in ftaat is aantetoonen, dat, ten aanzien van de gcfteldheid van de Begeering, het zij men dezelve als Staats, of Stads Regeering feefchouwe, dat Crimen, in den eigenlijken cn abjoluten zin, daar tege niet kan begaan worden; 650. Om dat, volgens de leere van Carpzovius over dc hjfftraffelijke Misdaaden , de voorfz. Misdaad niet Begaan word regens hun, aan wien de uiroefFening van de hoofjfte macht voor eenen kortjlondigen tijd verleent word, als die eigenlijk uit zich zeiven tot de Oppermacht riet gerechtigd zijn , maar veel eer moeten gehouden worden te zijn de Bewaarders der hoogfte macht en des oppeiften gebieds en Verzorgers van het Gemeenebest; 651. Waarom hij dan ook al verder aantoont, dat die Gemeer.ebest *ri Regeeringen (welke Souveraine rechten hebben, en die met eigen recht, doch bij eenes hoogers gunsten toelaating , uitoeffenen, en dus die Opper* macht roegekent word aan eenen boogeren te behooren) »iet andeiê kunnen begreepen werden het recbj van Opper-  C 4=5 ) permacht uitteceffenen, dan als vrucht-gelruikers, waar van de waare eigendom bij den vergunner is geblceve; daorom leert hijook, dat, tege die Gemeene-besten of Regee;ingi van Dort, R. Molenaar, G. Bettink, G. IVestkuyzen, A. Glasmaker^, G. Bresfer, Cis de Meyer en C. Tylkens. Zijnde het bekend, dat de Heer Gerardus Bentlnck, mede- Geeonftituecrde en Amanuenfis van de Burgerij, op Zaiurdag den I February 1788, des middags in apprefienfie wierd genome, en op den Huife van jlafinberg overgebracht, alwaar hij Crimineel geyangelijk beeft gezeete tot den 21 Auguftus 1788: Deze Heer heelt, 111 hechtenis zittende, zich dus genoodzaakt gezien om nolcns yolens, tege de hem aangedaane Crimineele vervolgingen cn extraordinaire procedures , Request te moeten prajfenteeren , ten einde in de Amneftie begreepe te mogen worden, het welk, na zeer veel moeke en inftantien , aan hem geaccordeerd is met authoiifatie oj» het Gerecht, om op een, door hem te praf-nteeren , Requesa de Crimineele aclie van den Heer Hoofd - Officier compofibel te verklaaren en hem in fubmisfie te ontvangen, laaiende aan bet Gerecht de bepaaling van de fumma, waar in hem te conderaneeren;het welk, op den 16 Auguftus 1788, afliep in dezer voe* gen, namentlijk, dat hij gecondemncert wierd in een Amende var» f 14000 - : -: waar van de eene helft moefte komen ten profyte van het Land, en de andere helft, even als de gewe-one boetens, ten profyte van den Heer Hoofd - Officier, waar in de fubftituu* Schout komt voot een Zesde; en dit boven alle koften, zo bf Hun Ed. Mog. als bij 'c Gerecht met alle den aankleeve varj dien gevallen , bij'calculatie begroot op ƒ 2000 - : - : Wijders hebben zich noch Zesven Heeren (om van de tegens hun ingeftelde Crimineele vervolgingen af t» zijn , en alzo onder da Amneftie begreepen te worden) bij Requefte van fubmisfie gead«fresfeert, welke daar cp zijn aangenomen en gecondemneevd, ais da £e »  C 436 ) L En mits dien te zijn infaam en l'inhabiel, ui eenig Ambt of Officie — en II. Uit dien hoofde vervallen van zijne bedieningen als Notaris 's Hoofs Piovinciaal van Utrecht, en l , Procureur voor dezen Ed. Achtb. Gerechte. 663. Wat de Heeren; Mr. Beman Hendrik Weffeling, voor ƒ 3000-:.: Mr. Hendrik Jacob van Hengst, voor ƒ 30000 -: -: Mr. Piettr Carcl Burman de la Bafecour, voor f 3000 - : - : Mr. Willem van Dam Heer van Isfelt, voor ƒ 5000 . : -: Mr. Jan Andries Strik van Linfchoten, Heer van Loenrefloot, voor ƒ 14000 -:-: Mr. Jan Pieter van der tonelen , voor ƒ 3000 - : - : Abraham Keer, Decan van Oudmunfter, voor ƒ 3000. Het Appoindlement, het welk ieder van de Supplianten , den 13 Auguftus 1788, op zijn Request bekwam, was van eenen gelijken inhoudt en luide aldus : n De Staaten van den Lande van Utrecht, gezien het verzoek », van ..... en alleuzints tot clementie geneigd, willen dcnzel1, ven mede gecompiehendeert hebben, zo als Hun Ed. Mog. „ denzelven bij deze verklaaren, te comprehenderen onder de „ Amneftie, den 14 November 1787, gearrefteerd, mits dat door „ den Suppliant worde geteekend zeeker Declaratoir, den 23 July „dezes Jaars, bij Hun Ed. Mog. vastgefteld, mitsgaders ter „ Camere van dc Provintiaa'e Finantie worde voldaan en betaald tot „ een Amende ten profyte van den Lande, en tot remboursfe., ment van de fchaade aan de Provintie veroorzaakt, de fumma „van , en dit boven de koften van dezen „ Appoinclemente , als mede de koflen en mifen van Juftitie reu „ opzigte van den Suppliant reeds gevallen , des dat den Sup„ pliant gehouden zij dezen Appointfemente ten zijnen kofte te „ doen regiftreren ter Secretary van den Gerechte der Stad „ Utrecht, binnen drn tijd van een maand na dato dezes, op „ poene van het effeft van deze onze Gratie te verliezen , e» „ gehouden te zullen worden onder de verleende Amnestie niet „ begrepen te zijn, maar overgelaten aan d« p9urf11it.es det  C 437 ) 663. Wat het eerfte betreft, namentlijk, de prsstenfe herooving van eer, door de verklaaring van infamie, welke n Juftitie, zo als H. Ed. Mog. denzelven in zod«amg geval daar aan komen overtelaten. „ Gedaan te Utrecht, den 13 Auguftus 1788." (Onder ftond) Ter Ordonnantie van dezelve (was geteekend) H. LAAN. Aan de Supplianten en Gecondemneerdens, welke in gebreken bleeven hunne Requesten te ligten, en de boetens te beta'alen, wierd in het begin van de maand November 1788 gedaan tene Infinuatie van den volgenden inhoudt: „ Uit naam en van wegens Jr. Fredrik Chrijliaan Reinhard „ Baron van Reede en Agrim, Grave van Athlone, Vryheer van H Amerongen, Hoofd - Officier dezer .Stad, R. O. Infinuant, zal „ de Deurwaarder van gemelde Hoofd - Officier zig vervoegen aan j, den Perfoon, en woonftede van Geinfinueerde, en „ denzelven aanzeggen: „ Dat de Ed, Mog. Heeren Staaten dezer Provincie , bij Ap^ poinftement van den 13 Auguftus 1788, disponeerende op den ,", Requefte door hem Geinfinueerde aan Hun Ed. Mog. geprasfen„ teerd, den Geinfinueerden gratieufelijk hebben begreepen onder B de Generale Amnestie, mits teekenende zeker Declaratoir, jS en betaalende zekere bepaalde fomme, binnen den tijd van „ twee maanden, op pcene dat, daar aan binnen dien tijd niet „ voldaan zijnde, de Geinfinueerden gehouden zoude worden Haar „ Ed- Mog. Gratie op dien voet te hebben gerefufeerd, en dus aan de rigeur der Juftitie zouden worden overgelaaten." „ Dat hij Geinfinueerden daar aan tot heden niet heeft voldaan; „ dat de Heer Infinuant mits dien aan hem Geinfinueerden doet „ aanzeggen en infinueeren, om als nog, binnen den tijd van , veertien dagen na Infinuatie deaes, aan dezelve muzen te „ voU Ee«  C 43S ) fce naar het gevoelen van Huler niets anders is „als „ de quetfinge van eer, waar door iemand om zijn levens ,, boos- » voldoen , en dat na laps van dien tijd hij Heer Infinuant tegens » de Geinfinueerden na rigeur van Wetten zal procedeeren : — » Levert hier van Copie en relateerd u wedervaren in Gefchrif» te." A&um Utrecht den 7 November 1733. (Onder ftond) Als Procureur van den Heer Infinuant. (jwat geteekend) M. J. van BUUREN. Deze Irfinuatie (welke den Heer Hoofd - Officier kwaalijk genome is, alzo eenige Staats - Leeden begreepen, dat zijn H. Geb. zich dit tege de letter van de Appoinétementen niet vermochte ts veroorloovcn , voor al ten aanzien van den daar bij geprafi. geerden tijd van Veertien dagen) heeft niet te min ten aanzien van hun, die weigerachtig biceven, ten gevolge géhaaV het imnie^iaat voortzetten der, tege die Geirfinueerdens aanhanglijke, pro. cedores, zo als hier vooren Cten aanzien van de Heeren J. de Vijfer Jansz, en A. Glasmaker) is opgegeeven .• Hebbende deaelve , ten aanzien van C. van Hengelaar, A. van Eldik, Anzclmus de Vry , Mr. J. H. de Ridder Heer van Almkerk, en Petrus Bos Beis, ook dit gevolg gehadt, dat de Twee eerden op den 28 Auguftus 1790, en de öwlaatften, op den 4 September daar aan volgende, wegens begaan Crimen lapt Majestatis zijn gecomfemneerd, bij comimiacie, in een eeuwig bannisfement, met confiscatie van alle hunne goederen, zo als ter zeiver tijd ook noch tege de Heeren D. J, de Ridder, Mr. Mauritsjacoh Eyck, (zijnde de Zooren der beide Heeren Burgemeefteren) benevens den Heer tieter de Koning, M. Houtkamp en Dirk Vijfer, gelijke Sententiën zijn uitgefproKen ; doch de Heer Reinier 'T Hoen, (wiens Vader ts de Heer Pieter 'THoen, Schrijver van de Post van den Neder. Rhyn) thans Lieuteivant in dienst van ZYNE ALLER CHRIS. "ÏELYKSTE MAJESTEIT, wierd den iS Auguftus 1790, voor Twaalf  C 439 ) loosheid buiten het getal van eerlijke lieden word gei ii field." 664. Het is dierhalve noch wel noodig, om alhier kortelijk te onderzoeken, of de Beklaagde door zijn, in dezen gehouden, gedrag ook die verklaaring mochte verdient hebben; 665. En daar toe ftaat te overweegen , dat voorn. ïluber dien aangaande leert, dat zij onderfcheide w >rd in eerloosheid, door de IVet of door menfehen toegereekend. 666. Daar nu de Beklaagde niet in het laatfte geval verfeert, zo komt alhier alleenlijk in aanmerking, wat die fchrijver opgeeft van het eerfte zoort vah eerloosheid , welke de Wet door middel van Sententie doet opleggen; daar van zegt hij' in zijne Hoedend. Rechtsgeleerth. het VI Boek, Kap. 24, No. 7, 667. „ Soo worden infaem alle die Crimineelijk zijn ge* ,, condemneert om navolgende misdaden; ten eerften, t, om over/pel, maer dit heeft bij ons geen plaets, ,, als in die ten 4erden mael 't felve begacn heeft, „ volgens de Ordonnantie. Ten tweeden, die van ge« „ pleegd Twaalf Jaaren gebanne uit dc Stad Utrecht en de Vrylieid van dien , als mede van de Vaart. — zijnde Jacobus Laurens van Feltlioven, Mr. Davicl Johan Mom, Petrus Elanché, Dirk Klemmè, IVulcm Jacob Reufs, Johan Coenraad Berber, Philippus Feitman en Hendrik Boonsbakker, bij Sententic, den u September 1790 geprouunci* cerd, insgeliji hebbende in pandfehap die Hoge Heerlijkheijt en Ju» „ risdiétie van den Dorpe van Vreeswijk . alias de „ Vaart, heeft gecommitteert en geauthorifeert, com„ mitteren ende au.horiferen Jpecialyken bij defen . de „ gemene Schepenen ofte Gerechte der Stad Utrecht, tot d' adminiftratie , kennisfe en judicature van alle „ faken, de Hooge Heerlijkheijt van de Vaart rakende, „ en van allen delinqumten en perjonen, die den Dros„ Jaart op de Vaart, van Stadswegen gejlelt, voor henlie. „ den te rechte zal willen fiellen, om daar inne te pro,, cederen, wijfen en oordelen in allen manieren, als „ zij in faken, die Hooge Heerlijkheijd defer Stad aan„ gaande, doende zijn, ende foo fij in haarlieder M confeientie na gelegentheijd der faken, en de misda» n dei  C 453 ) ,, den bevinden fullen te behooren: * — Zie het Utr, Placaatb. 111 D. fol. 19; 708. Dierhalve confteert daar uit, dat het Rechts gebied van Scheepenen der Stad Utrecht, in het Crimineele, over de Vaart, bij den pandbrief en de dien conform gegeeve authorifatie, fpecialijk bepaald is tot delinquanten nldaar gevangen, en mefufen en delicten «Idaar "begaan, waar over den Drosfaard de te rechtftelling competeert; 709. Gelijk dan ook daar uit al verder geblijkt, dat het Gerecht der Stad Utrecht, over de Viart, niet meerder is dan eene Gecommitteerde Rechtbank, welke haare judicature in het Crimineele niet verder, en niet anders , vermag te extcndeeren dan over perzoonen , aldaar geuelinqueert hebbende, en over misdaaden aldaar begaan; 710. En bij gevolg, dat het Gerecht der Stad Utrecht, in deszelfs qualiteit van foeciaal Gecommitteerde Rechtbank, dezelve in het Crimineele niet kan nog mag uito ffenen, tege Burgers en Ingezeetenen der Stad Utrecht, aldaar niet gedelinqueert hebbende; 711. Want (offchoon die Scheepenen in hunne quali. teit de.deiinquanten, welke aldaar gevangen zijn, naar bevind van zaaken mogen uitbannen , en de begaane misdaaden aldaar op gelijke wijze ftraffen) zij vermoge nochtans daar in, om voorfz. reedenin, niet vei der handelen of recht fpreeken, dan naar inhoudt en in gevolge van hunne Commisfie, Pf3 7X3. En  ( 454 ) 712- En diensvolgcns is het Gerecht der Stad Utrecht, qua Gerecht van die Stad, ten eenenmaale onbevoegd en ongerechtigd, om derzelver Burgeren en Ingezeetenen, voor den Schcepensbank door den Hoofd-Officier te recht gefteld, uit de voorfz. Heerlijkheid te bannen; 713- Want zulks doende zoude het Gerecht daar mede de limiten der Stads Vrijheid (zo als dezelve buite de Vier Poorten bepaald zijn) te buitengaan, 714. Het welk het Gerecht der Stad Utrecht niet mag doen, ten ware het konde aantoonen. van den Souverain, na dato van de bepaaling haarer jurisdictie, die macht bekome te hebben, om uit eigen hoofde haare Burgers en Ingezeetenen uit Vreeswijk , anders genaamd de Vaart, te kunnen en temogen bannen: 7t5. Welke macht of recht het Gerecht der Stad Utrecht ook niet bekomen heeft, bij de opdracht van de voorfz. Heerlijkheid door de Staaten, den 7 Maart 1677 aan de Stad gedaan; waar bij aan de Stad ten aan» zien van die judicature geere andere rechten zijn opgcdragen dan die, welke zij bij het pandfchap geëxer. ceert hadden; En dus, daar bet Gerecht der Stad Utrecht, ook na dien tijd, deze macht niet bekomen heeft, zal het geen verder bewijs behoeven om aantetoonen, dat het zelve Gerecht geene macht nog bevoegdheid heeft , om uit eigen hoofde haare Burgers en Ingezeetenen uit de Hoo. ge Heerlijkheid Vreeswijk te kunnen of te mogen bannen; 716. Waar  C 455 ) 716. Waar tege niets afdoet de uitvlucht, dat het Gerecht dei Stad Utrecht het zelve reeds voor lange tijden heeft gedaan, in zo vere zelfs, dat hjt thans als een vast formulier in de Sententiën, en ook als eene fequele aan 't Stads bannHement, dormaate verkocht is gev/orde, dat het zeive daar mede als onaficheideU.k gepaard gaat: 717. Dewijl hier op kortelijk dient het zeggen van Bynkershoek bij den aanvang van het hier vooren aangehaalde XVII Boek, zijnde van dezen inhoudt: „ Niet alleen gaan de recliters door de belofte van indemniteit dikwils de bekend/ie paaien van hun rechtsgebied tc bui- ,} ten, maas nog mee* door HiiT bannen." Zo als hij bij dat Hoofdjl. bewijst; en dus komt het er ten dezen opzichte niet op aan. wit er gedaan is, maar uit welken hoofde, en op wat gronden van Recht het gedaan word. 718. Om nu, met relatie tot het bannisfement in quasftie, de waarheid van dat zeggen van Bynkershoek eens wat naader te vertoonen, zo gelieve men teleuun; dat, bij de voorfz. Opdracht van de Staaten, de Hooge Heerlijkheid van de Vaart in eigendom is opgedrage aan de Stad Utrecht, om ten eeuwigen dage, privativelijk en alleen, aldaar te kunnen, en te mogen exerceeren alle ïoorten van Hooge, Middelbaare en Ljage Jurisdictie, zo in t Crimineele als in het Civile, cn generalijk in alle andere zaaken, geene uitgezonderd ,• 719. Doch! wat volgt daar op nnmiddelijk ? Dan alIeen het Crimen lesje Ma[estatis; F f 4 720. Ea  ( 456 ; 7co. En dat wel op die zeive wijze, gelijk men dit ook gereferveerd vind, ten aanzien van de Hooge Heer» lijkbeid van Rcnswoude, den 14 September 1674, en van de Hooge Heerlijkheid Zeyst, den 28 February 1677; — Zie Matthceus de jure Gladii, pag. 338 en 352 : 721. Zo dat'bct recht om de voorfz. misdaad te kunnen ftraffen met betrekking tot de Vaart, en om het zelve aldaar effect te doen hebben, nimmer aan de Stad is opgedragen, maar is het zelve zodaanig fpeciaal ge« referveerd, dat dc Vroedfchap het Gerecht der Stad Utrecht niet heeft kunne authorifeeren, om hunne Vonnisfen over die misdaad aldaar te doen werken , alzo ten dien refpefte hunne judicature is uitgezonderd: 722. Daar nu, gelijk confteert, dc Sententie tege den Beklaagde van dien inhoudt is, dat hij (naar het gevoelen van het Gerecht) verklaard is het Crimen lafce -Majestatis gecommitteert te hebben, zo volgt uit het voorfz. gededuceerde, dat het Vonnis van het Gerecht der Stad Utrecht, qua Rechtbank der Stad Utrecht, in dit zo expres fpreekend geval, tege den Beklaagde gegeeven, om uit dien hoofde aan of op de Vaart effect, te forteeren, niet heeft moge gegeeve worden; alzo de Scheepensbank uit eigen hoofde dat recht niet bezit, en het zelve bij opdracht, of uit eenigen anderen titel, niet hekomen heeft, om aldaar te mogen exerceeren. 723. Indien men nu dit beftaan van het Gerecht, eens van de rechte zijde befchouwt, zal het dan wel kunne vrij gefpróken worden van empieteit op het Sou, l ft-  C 457 ) gezach der Staaten, Staatsgewijze vergaaderd zijnde ? Om dat aan de Stad Utrecht het recht niet toekomt, sm haare Burgers buite die Provincie te bannen, gelijk mede niet uit de Hooge Heerlijkheid van de Vaart, en ook voor al niet in zaaken van het Crimen la/te Majestatis, waar over zij, relatief tot de Vaart, in het geheel geene Vonnisfen mag geeven, zo dat zij ten dien opzichte niet minder in die termen heeft geverfeert, om daar toe fpeciaal door de Staaten geauthorifeerd te hebben moeten zijn, als in het jaar i68ï; Alwaaromme de Beklaagde vertrouwt, dat dit genoeg is ten betoog , dat het Gerecht der Stad Utrecht, door het voorfz. Vonnis , haare iimiten geëxcedeert en, dus doende, geëmpieteert heeft op de rechten van de voorftemmende Leeden, zoals dezelven, Staatsgewijze vergaaderd, het Souverain gezach van de Provincie uitoefFenen, met dit verder gevolg, dat ook deze extenfic van het bannisfement van den Beklaagde tot de voorfz. Heerlijkheid Vreeswyk, anders genaamd de Vaart , is nietig nul en van onwaarde .* 724. Niet veel beeter is het ook geleegen met het, zo gezegd, aan de Stad toegekende recht om, zo wel als het Hof, te mogen bannen uit Holland, Zeeland en West- Vriesland. Wenfchelijk ware het geweest, dat een Man van dat gezach, gelijk de Raadsheer van der Muelen ten aanzien van het recht dezer Stad en van 't Hof gehoude wierd, het niet enkel bij een bloot zeggen gelaaten had, maar dat hij de gronden, waar op het zelve rustede, ten frjjnfte kortelijk hadde opgegeeve; F f s Doch!  C 458 } Doch! dewijl zulx door hem riet gedaan is, heeft de Beklaagde noodig geoordeelt het zelve, in dezen tijd, eens ter toetze te brengen : 725. Waar toe dan dient, dat zij, die het voorfz. recht aan de Stad en het Hof toekennen, het zelve voornaamentlijk afleiden uit het Edict van vereeniging der Landen van Holland en Utrecht, door Keyzer Cartl de Vc, om dezelve onder eenen Stadhouder te doen regeeren, gearrefteerd den i7 April I534; 726. Bij welk Edict de Keyzer zegt: „ Ordinerende voirts dat die Sententien van bannen, van ,, nu voortaen bij elck van onfen Raden, foo in Holland als „ rfVYT recht gepronwitieert, ten beijden 'Jijden fiand gry., 'pen, en onderhouden fullen worden, fonder dat die geen, i, die in een van beijden Landen gedelir.qu'eert hebben, ofte „ gebannen fullen worden, vluchtende in 'tander, aldaer „ veijluheid ende geleijde gebruyeken , ofte bij eenige van m onfet vafallen gefustenteert fullen mogen worden," enz: Zie Utr. Placaatb. 1 D.fol. 31; 727. Het welk Twee jaaren laater gevolgd is van eene Acte van den Grave van Hoogflraten, waar bij aan den Hove van Utrecht de macht gegeeve wierd, om ook uit Holland te mogen bannen, den 20 Juny 1536 waar van den inhoudt dus luid: „ Op huijden na'lecture van de Keiiferl. Majeft. Brie„ ven van der Unie, ende incorporatie defer Lande „ van Utrecht, der Graefelijkheijd van Holland den ,, Staten defer Lande gedaan, is bij mijne Heeren den „ Grave van Hoogftraten, Stadhouder Generaal, den „ eerften en andere Luijden van den Rade te Utrecht', » ge-  ( 459 ) ,, geordonneert, ende gefloten, d^t van nu voortaan „ die delinquanten, die om haar delicten gebannen fou„ den worden uiitten Lande van Utrecht, men, vol- gende de voorfz. Unie, defelve mede bannen Jal uijt„ ten Lande van Holland, Zeeland, ende Friesland, en „ het felve in de fentemien, &c. expnmeeren. „ Ende van Leenen" enz. Zie het Utr. Placaatb. II D fol. 1029: 728. Daar nu het voorfz. recht uit die vereeniging wordafgeleid, zo kooit daar tegen in aanmerking het geene gevonde word bij Eynkisrshoek in zi.ne Verhandeling van Staats - zaaken, het 11, Deel, £ag. 308, 309 en 310, alwaar hij zegt; „ Gelijk de beide Gerechts-Hoven van Holland „ hunne boosdoenders ook uit liet Stift van Utrecht „ bannen, alzo band het Hof van Utrecht de zijne uit » geheel Holland. Maar dewijl niemand buiten eens j, anders gebied of grond mag bannen is de vraag met „ wat regt dit van weerskanten gefchied? „ En ik zie, dat men zich beroept op de WV van „ Keijzer Carel den Ve, die, den 17 Apnl 1534, beflote had Holland met het Stift van Utrecht te ver„ knochten, cn onder eene regering te brengen, en „ waarlijk zulks word daar met uitdrukkelijke woorden „ gezegt. „ Maar dewijl die verknochting geen voortgang heeft „ gehad, moet de uitwereking van die verknochting 55 ook geen plaats hebben, gelijk al het overige, dat „ hier omtrent vastgeftelt was. „ Dierhalven fchijnt het niet veilig genoeg daar van „ daan dat gebruik te wilien afhalen. „ Indien  C 460 ) „ Indien wij dit recht eens van de wet van Maxi3, milianus Augufttis afleiden, waar in hij in 't jaar 5483 » de Utrechtenaars vei bood die geenen, die het Hof ,, van Holland in ballin^fcbap gezonden rad, in hunne „ Stad te ontfangen? dog mogelijk zoud gij uit die „ wet wel komen opmaken, dat het Hof van Holland •>, ook uit het Stift van Utrecht bannen kan, maar niet ., zo wel dat het Hof van Utrecht ook te recht uit »> Holland band (y). *»' ln ^et verbond der Romeinen met Aitiochus was h men overeengekomen, dat Antiochus de Roomfche „ ballingen niet zou innemen, gelijk bij Polijbius gcle„ zen word. Maar dewijl dit niet van weerskanten „ bedongen en belooft was, mogten de Romeinen de 3, ballingen van Antiochus wel herbergen. DeiMven „ erinner ik mij nog niets, waar mee ik de gelijke macltt „ der Hollanders en Utrechtenaars hieromtrent kan defen„ deren, als de gewookte alleen." 729. Dus verre het gevoelen van dezen oordeelkundr gen Man , die geen recht noch bevoegdheid van de beide Hoven van Utrechc en Holland heeft kunne vinden om (y> Uit deze Wet kan niet wel geargumenteett worden te» voordeelc van het Hof van Holland in cas van bannisfemeiït, in tegenovtrlïelling van dat van Utrecht, uit hoofde van een wederzijdsch beding, opgemaakt of afgeleid uit de vooifz. Wet ■ om dat in het jaar 1483 geen Gerichtshof in de Stad, of Landen van Utrecht gevestigd was, alzo het confleert, dat het tegenwoordige Hof van Utrecht eerst is ingefteld dcor Keijzer Cartl den Vyfden, den »3 Maart 15:9, en dus kan uit de voorfz. Wel te minder tegens het Hof van Utrecht geconcludeert worden , ons in die Wet alleen tut aanzien van di Stad Utrecht fpreekt.  C46I ) om uit de Provinciën te bannen, als de 'gemtnte ah ken; 73°. En wel eene gemoute, welke in beide opzichten aarloopt tege de rechten der Burgers en Ingezeetenen van Stad en S vden zo wel, als van de Opgezeetenen dezer Provincie; 731. Om al het welke klaarder te bevatten, zo dienjS gelet te worden, Dat de Bisfchop van Utrecht, voor zo verre het Wae. reldhjk gebied over het Sticht betrof, het recht niet heeft gehad, om uit de Provincie van Holland te ban* sen, 732. Zoals dan, in tegenoverftelling , den Graaf van Holland ook het recht niet toekwam, om uit het Sticht van Utrecht te bannen: 733- Alwaaromme Keijzer Carel, door de overdrach. van de temporahteit van het Sticht, die macht ook »iet verkreege heeft, om, onder den titul van Erffurst cf Erfheer, de bannisfementen uit Holland te hebben kunnen of mogen doen , gelijk hij qua Grave van Holland het zelve uit de Provincie van Utrecht ook niet konde doen: Hij konde dit ook niet doen uit hoofde van de com. binatie dezer beide machten, om dat, voor al in cas Crimineel, zodaanige prorogatie van Jurisdictie, of extenfie van Ban, aanliep tege de macht, welke een ieder in het zijne toebehoorde, en welke hij, voor zo veel *et te recht Hellen van eens ieders Burgers, In- en Op. ge-  ( 4*0 gezertenen betrof, ook volgens zijn Eed niet vermochte te excedeeren of te buitentegaan; 734. A'zo het tot de rechten der Burgers, In- en Op«zettenen, zo van Holland als Utrecht, behoorde, dat zij dooi hunnen competenten rechter niet konden verbannen worden , van of uit een gebied, tegens welke zij' niet gedelirqueert hadden , maar, ter contrarie, dat hun bannisfement niet verder ging en alleen bepaald bleef tot die limiten van dat Rechtsgebied , waar ovet de macht van hunne Rechters zich uitftrekte, en verder of anders niet: 733 Om dan die machten niet te confundearen maar een ieder bij zijne rechten te bewaaren, hebben de Staaten van Holland, den 23 en 24. Auguftus 1534> in 's Hage vergaaderd zijnde. geoordeelt niet te moeten ko. men in den voorflag van Unie, op de propofitie door de Koninginne, Regente van de Nederlanden, gedaan ter Dagvaart, befchreeven te Mechelen den 8 july 1534: gelijk zulks tuen ook niet gefchied is, waar door een ieder dan ook bewaard bleef bij die oude rechten, welken hun toekwamen. 736 H t is echter bekend, dat het Hof van Utrecht, geduurende de Ufurpatie van Keijzer Carel den Ve en zijnen Zoon Philips, een zeer groot gezag over het Sticht uitotrfenüe, zo ais men dit vinden kan in de tegenweordige Staat van Utrecht, zijnde het XXI Deel van de Hedenda-gjche Hijlorie, pag. 265 en 266; 7-7 Doch daar 'ege is bij de verandering der Regeenng voorzien, en wel allereerst bij de Satisf»c. ïifi  tie (s), of het Accoord tusfchen de Provinciën van Holi land, Zeeland en Utrecht, gefloten en gemrefieerd, den 9 October 1577; aiwaar bij Art. IX wierd geitipuWt: 733. „ Sal voorts fijn Excel, die Stad , Steden en Landen van Utrecht. mitsgaders d' ingefetenen van „ dien , foo geestelick als weeriick, refpeótivelik. „ raaincleneren, ende band houden in alle hare rech. „ ten , privilegiën , exempden , . vrijheden ende ge. „ woonten, die fij van allen ouden tijden gehadt heb-, ,» ben, volgende den Eedt henluiden bij zijn Majefteijt ge- n daan. Daar bij wierd dus gezorgt; I. Voor het handhouden van alle Rechten, Privile: gien, Exeinptien, Vrijheeden en Gewoontens, en wel, II. Zo zij die van allen ouden tijden gehadt hebben,. volgende den Eed, henluiden bij zijne Majesteit ge. daan: 739' Ten welken einde in het zelve Accoord, bij Art, XXVI, fpeciaal wierd bedongen: „ Sal voorts die voorfz. fijn Excellentie alle asfisten„ tie ende hulp doen den Raadt Provintiaal van Utrecht, „ ende alle andere Konincklijke Majefteits Justicieren' „ ende Officieren van Utrecht, van wat qualiteijt die „ mogen zijn, in de adminiftratie van de Justitie, ende ., allen andere faken haarluijden commisfie betreffende, ende defelve onder hare voorgaande commisfie in heurea ,v*J Zie Utr. Piacsatb. I D. fel. 48.  C4Ö4) „ heuren dienfte continueren, fonder eenige nieuwkhe„ den daar in te plegen, of heurluijden, daar in eenig j, hinder, beletfel of moeijenisfe te doen, of ijets vor. „ der attenteren, noch eenich vorder authoriteijt ufur„ peeren, dan defelve fijn Excellentie in voorleden „ tijden, ende voor date van de troublen in der Stadt, „ Steden ende Landen van Utrecht, als Stadhouder, i, uijt kragte van fijne commisfie heeft mogen doen:" Waar op dan volgt dit merkwaardig vastgeftelde: „ wel verflaande dat fijn Excellentie die handt zal houden , ,, dat die van den Hove Provintiaal van Utrecht, ende an,, dere Officieren, haar commisjïen niet excederen, nog vor„ der extenderen, tot prejudicie van den Staten in 't ge„ neraal, ende die van de Geejïelijkheijt ende Steden in „ 't particulier, merkelyk in faken van politie, en dat alle ,, nieuwicheyden, bij henluijden contrarie die oude posfesfie, „ ende gebruijck ingebracht, afgedaan zullen worden , ende alle dingen gerejiitueert in den ouden, ende behoorlijken „ ftaat, behouden die Landen ende Steden haar gerechtic,, heijden ende privilegiën," enz. — Zie Utr. Placaatb. I D fol. soi 740- Uit welk laatfte gedeelte van dat zelve Artikel klaar te zien is, dat alle nieuwigheeden, bij die van den Hove contrarie aan de oude posfesfie en gebruiken ingebracht, afgedaan moefien worden; 741. En voor al-, dat alle dingen moefien gerestitueert worden in den ouden en behoorlijken ftaat, behoudens die Landen en Steden haare Gerechtigheeden on Privilegiën; 74ï- Daar mede word ook klaar beweeze de vcrnie. tiging van de macht, welke het Hof, ook uit krachte van  C 4*5 ) tan het nimmer tot ftand gebrachte Edict van Unie kwatn te oeffenen niet alleen, maar ook (zo men daar aan noch eenig gezach zoude willen toekennen) de daadelijke vernietiging van dit Edict zelve, alzo bij de voorfz. Satisfactie duidelijk bepaalt wierd, „ dat alle „ dingen moesten gereftitueert worden in den ouden en behoorlijken jiaat, en de Landen en Steden behouden „ blijven by haare Gerechtigheeden en Privilegiën r. 743. En dus bij die zelve Gerechtigheeden en Privilegien , welke door Keizer Carel (om het Edidt van Unie effea te doen hebten) tege zijnen gedaanen Eed daar bij willekeurig wierdm vernietigt zo wel, als alle andere Rechten, Wetten, Privilegiën, Coüftitutïen, Trac taten en Gewoontens , contrarie aan dat zelve Ed:&: 744> Ten welken einde, en om tot dat herftel te geraaken, tot een grond diende het hier vooren aangehaalde IX Artikel van dit Accoord van Satisfa&ie; 745- Dat er ook tusfehen Holland en Utrecht geen verband van Unie, door den Keizer geordonneerd, fubfisteerde, word ten klaarfte ontdekt uit de Unie of het Eeuwig Verbond tusfche de Landen, Provinciën, Steden en Leeden van dien, gefloten te Utrecht den 23 January i519, 746. N.idien het zelve Verbond, zo van wegens Hoiland als van wegens de Staaten van Utrecht, is aangegaan door ieder , als eene Provincie op zich zelve, en wel naar inhoudt van het Eerfte Artikel onder deze fbechate Voorwaarde: __747- <©nbrrmfntiEctnocï)ian^een öffelïcfi ^ouinnm enb.it "«ticuïiec fteöen/ ïeben/enöe Sngcfetencn. ban *3m gam. fatum cn satttcuuat 'piwWm/^  (466) fieööen/cjccmiitfcn/raöten / ftatutm/ aCoffeïfcSe ente ^eïfieerseöjocötecofiuaini/ Hfannen/en aïïen anbe* ten Saerïuntim gerecfitlcljeybm/ toaetSnne fïïuyöcti tcnanoeten nijet aïïera geen jpreSiuOicie / gijnbec ofte a£et3eïtJoeii3ulïen/maec |Men oen antoen öBer^ime met aïie öe&oltïtcfie enbe moegeï. mtbbeïen barnet üjff ett goet (. i§ t noot.) geljpen ganbigouben/ ftghen enbe fterefien/-en ttfcü öefcïjuöben enbe oefdjerrnen tegen? aïïen en een ggen'cif tafe enbe jSjoebanfctj tie fautitn moegen Soegtn/ tn'e fiexu oarcSJnne emcij oateïtcïte Srno>eecrte foub Sxrtïïen Doen/ enz. (go). » 748. Door deze Unie dan wierden de gezaamentlijke Provinciën, Steden, Leedenen Ingezeetenen van dien; weder gebracht en herftelt in.haare fpcciale en particuliere Privilegiën , Vrijheeden , Exemtien , Rechten, Statuten, loffelijke en wel herbrachte Coftumen, Ufantien ende alle andere haarlieder Gerechtigheeden; 749- En'„dus kan een ieder daar uit zien, dat de Provincie van Utrecht, Stad en Steden van dien (voor zo verre iemant, uit het Edict van Unie van Keizer Carel van 1534, eenig argument tot nadeel der daar bij geweldig en willekewig Vernietigde Rechten ea Gerechtigheeden zoude willen öpinaaken) ook daar tege bij de' voorfz. handeling, of het Eeuwig Verbond en Unie derroaate zijn herfteld, dat on->e Provincie dan oon, zedert dien tijd, als eene Provincie op zich zelve, even als ieder der andere Provinciën, is beftierd en geregeerd: ?50, Gp, (ea^ 7ie de Unie van Utrecht, op authorifatie van den Raaé van Sraaten .Ao. 1778 ten koste van den Lande in Folio gedrukt, en door den Secretaris J. J. van Hees met zijne onderteekeniBJ ten bewijïe van echtheid jemuaietrd.  C 467 ) 750. Op dezelve gronden rusteden ook de Articulen en Conditiën,'bij de Leeden dezer Provincie gefloten, den 13 February 1587, dewijl aldaar bij Art. IV ge* leezen word: „ Sal bij folemneele eeuwigduurende Refolutie ver„ klaart worden , dat dezes Geftichts Gouvernement „ een bijfonder Gouvernement is, en dat 'er geen wetj, tige Unie, Accoord, nog gebruijk erkent word, waar „ mede Holland, Zeeland en Utrecht bij eenen Gou- verneur fouden behooren geregeert te worden." ——« Zie het Utr. Placaatb. I D. fol. i89. " 751. Zo als dit dan ook bijzonder gefchied is, eerst bij de Poincten, waar op Joost de Soete, Heere van Villeers &c. tot Stadhouder en Gouverneur dezer Provincie, den 11 September 1585, wierd aangenome; bi| welke poinéten het Berde aldus luidt: „ Item, fal de Stad, Steden en Landen van Uijtrechf, „ mitsgaders de Staten van den fel ven Landen, en ije. „ der Litmaat van dien, insgelijks alle de Ingefetenen „ maintineren, en doen maintineren, in alle hare pri„ vilegien, rechten, vrijheden, gewoonten en handves. „ ten, achtervolgende de voorfz. Unie, die zijn Go, „ nade gehouden fal zijn mede aantenemen, en in alle „ zijne poiuften, daarin die bij de gemeene Provintien „ onderhouden wert, na te gaan en achtervolgen." —. Zie Utr. Placaatb. 1 D. fol. 158; 752. En zo ook al mede bij Art. 3. van de naadere Inftructie voor den Grave van Nyenaar van den 9 February 1588. Zie Utr. Placaatb. I D.fol. 160. 7S3* Maat meer fpeciaal bij de Poinften en Articulsn Gg 2 waar  C 468 ) waar op zijne Excellentie Graaf Mauritz, den 6 Fei, bruary 1590, tot het Gouvernement over de Stad, Steden en Landen van Utrecht wierd aangenome, welkers IV Artikel van dezen inhoudt is : „ Item, fal de Stadt, Steden en Landen van Utrecht; „ Gouvernererr als een Provintie apart, en op kern fel* „ ven , fulx die tot nog toe gegouverneert fijn ge„ weest, cn defelve als een Provintie apart, maintine- ren en handhaven in de generale Unie van de Geuni„ eerde Provinciën, tot fuiken rechten en preëminen„ tien , als andere Provintien, in de Unie zijnde, „ ftaen en gehouden worden;" — Zie Utr. Placaatb. 1 D. fol. 163. 754. Dewijl nu dit alles eene beweeze en ontegenzeg» gelijke waarheid is, zo ziet men daar mede naader bevestigd , dat er tusfche de Provinciën Holland en Utrecht, voigens het hier bove geavanceerde van den Heer Bynkershoek, geene Unie heeft plaats gebade, en de uitwerking van die verecniging, zo wel als bet overige dat daar omtrent was vastgefteld, thans meer dan Twee Honderd en VyrTiG Jaaren buiten alle werking is gebleeven. 755. En nadien hier mede ook is aangetoond, dat de Provincie van Utrecht, voor al zedert het aangaan van de Unie, als eene onafhanglijke Provincie moefte worden beftiert, en bij haare Rechten, even als de Stad en Steden, worden gemaintineert; zo volgt daar uit, dat de Provincie van Holland^uit dien hoofde, geen recht heeft om uit de Provincie van Utrecht te bannen, geliik de laatstgenoemde ook niet gerechtigd is om uit Holland te bannen; En diensvoJgeüs dat de we*  C489) derzijdfche Gcrichts - Hoven dien aangaande gehóuden zijn in hunne Hannis Tementen niet te excedeeren de limiten van hunne Jurisdictie, maar zich in alle opzichten naar derzelver Inftruélien te reguleeren: 756. Ook is het Hof van Utrecht vooral verplicht, zich daar aan te moeten houden, zedert dat tfe Staaten van den Lande van Utrecht de oude Inftruaie hebben te niete gedaan, en eene geheel nieuwe Ordonnantie, in den jaare 1583 hebben geintroduceert en vastgeftelt, waar bij aan den Piajfident en Raaden is voorgefchreeven, van welke zaaken zij kennisfe mogen neemen en van welke niet, en hoedaanig in cas Crimineel moet geprocedeert worden: 757- Uit welke Inftruaie komt te blijken, dat aan het Hof de kennisneeming is onthoude fpeciaal over misdaaden van wat .natuur ook, en zelve in cas van Crimen leefce Majestatis, door de Burgers van Utrecht begaan; en dus, dat aan het Hof voor al niet gegeeve is de macht om eenen Burger (die voor het zelve, zo als hier voore beweezen is, niet kan of moet te recht ftaan, en over welkers misdaad het Hof in cas Crimi. nee! ook niet mag oordeelen) uit de Provinciën van Holland, Zeeland en West-Vriesland te bannen: 75S. Maar de Burgers van de Stad Utrecht zijn, zo bij die Inftruaie als bij geleegenheid der in volgende tijden plaats gehad hebbende omftandigheeden, tegens het te buiten gaan van bet Hof, in haare Jurisdiaie ten allen tijde gemaintineert , blijkens het' geene (bij ■ Art. 289 tot 289 in de Tweede Afdeeling) is opgégee. ven. GS3 759. Eo  (47o) ' 759. En dit alles overeenkomftig derzelver RechRechten en Gerechtigheeden, bun van alle oude tijden (en bijzonder ook uit hoofde van het Privilegie de non evocandó) wettig competeerendc. 760. Op dat ook het Hof haare voorgefchreeve nieuwe Inftructie niet zoude excedeeren, vind men bij de Poinéten, waar op de Heer van Vüleers tot Stadhouder dezer Provincie wierd aangeftelt, het volgende bij het £ Artikel hein voorgefchreeven: 761. „ Item, fal de zaken van de Justitie helpen "„ adminiftreeren, met de Magiilraaten van de refpeétive 9, Stad, Steden en platten Landen, en ook met den „ Pra;fident en Raden van den Provincialen Hove, en „ dat volgende de Ordonnantie en Inftruüie refpettivelijk „ daar op gemaekt, die Jijn Genade Jal onderhouden, en 3) bij anderen Jcherpelijk doen onderhouden." enz. — Zie „ Utr. Placaatb. J, D. fol. 158. 762. Hier mede komt overeen het VII Artikel van de Poinéten en Artikelen, waar op Graaf Mauritx, den 6 February 1590, tot Stadhouder dezer Provincie wierd aangeftelt, en welke Poinéten door hem, den 2 April daar aan volgende, zijn beëedigd, 763. Zo als de volgende Stadhouders van gelijken hebben gedaan, en de twee laatften daar toe, op eene plechtige wijze , in de Vergaadering van de Raaden en cp de Rolle van den Hove geïntroduceerd zijn geworden. 764. Daar nu, gelijk hier bove beweezen is, alle te ïschtftellingen van Burgers cn Ingezeetenen'der Stad Utrecht  (470 Utrecht voor 't Hof, in cas Crimineel, niet alleen aanloopen tege Stads en der Burgeren Rechten en Gerechtigheeden, maar ook bijzonder tege de Inftructie van «len Hove zelve, zo word dan ook daar uit zichtbaar het befwaar van die Burgers , welke op dusdaanige tiulle Crimineele procedures, door den Hove van Utrecht (bb) zijn gebannen uit Holland , Zeeland en WestVriesland ; 765- En (JbV) Op dat het tegenwoordige en de volgende gedachten mogen Weeten, welke Heeren het zijn, die alzo door incompetente procedures voor den Hove van Utrecht gedagvarrd zijn , en die (offchoon zij wegens het onwettige en onrechtvaardige van die, tegens hun ingeftelde, procedures aldaar niet hebben kunnen cpmpareeren) bij fratenfe contumacie fchuldig zijn verklaard het Crimen UJie Ma. jestatis et perduelüonis begoan te hebben, en vei vallen te zijn van alle derzelver ampten cn waardigheeden, met bannisfètnent ten eeuwigen dage uit de Stad, Steden en Landen van Utrcch'., mitsgaders uit de Provinciën van Holland,- Zeeland en West Vliesland, zonder oo'.t daar weder in te mogen komen Conferminderi Todaanige verdere ftraffe aan Lyf of Ltcven als het Hof, bij aidien zij t' eeniger tijd in handen van de Justitie mogten geraaken • als dan zal oordeelen aan hun te moeten worden geintligeert) met Confiscatie, ten profyte van den Lande, van alle hunne goederen , welke bove de kosten en mifen van justitie zullen oveifchieten ; zo ooideelt de Beklaagde het niet ondicuftig alhier te melden, dat het dezelve Heeren zijn, tege welken bij liet Hof verlcetid is Decietemcnt van Annotatie of Saifiifemért van goederen , en waar van liet Hof aan alle de Gerechten van de Provincie kennisfe heeft gegeeven bij eene Misfive van aanfehry. ving, zijnde van dezen inhoudt: Eersame VromeI Bij Ons ten verzoeke van den Procureur Generaal dezer \ n Pro-  C470 7'S- En dit tefwaar word noch veelgrooter, alzo die van den Hove van Utrecht het recht niet hebben, om in zaaken, welke anderszins tot hunne kennisfe zouden behooren, dusdaanige Bannisfementen te kunnen opleg.' gen, eve min als die van de Hoven van Holland het zelve uit de Provincie van Utrecht kunnen doen, hoe zeer (gelijk Bynkershoek het zelve te rechte aanmerkt) het Provincie Rat. Off. decreet van Annotatie en Saififlement van Goederen verleend zijnde jegens de volgende Perfoonen , alsfe van Benjamin Grave van Boelzelaar. Joost Taets van Amerongen, Canonicq in den Capittule van St. Jan. Adriaan Hendrik Eyck, Mr. Jan Pieter de Ridder, Mr. Jan Carel Smis/dart, Mr. Jan Fredrik van Scndex, Mr. Jacob van Haeften , Jan Anthony d'Ayerhoult ' Mr. Mtrtiriu* Mulrooy Gysbert Comelis Egeling Hendrik Schilgc, Jaeoh de Joncheere, Nic. Zoon. Mr. Jan Carel Pronckeit, ■ ■ Adriaan Abeleyen , Mr. Johannes Henricus Vooraa, Gerard Anthony Visfcher, Mr. Andrits Jan Strick van VwfchoUn. Heere van Lee», reflootii. Jacob van Nes, Heere van Meerkeik. Marien van den, Helm , Hebben Wij ten verzoeke als voren, goedronden Vh. aantefchnjven, om ingevalle 'er eenige goederen, roerende Pf. ome erende , onder UL. Diftrfér gelegen zijn of zich bevin^".rnogten, de voornoemde Perfonen competerende, daarvan » zoo  C 473 > het niet dan eene bloote gewoonte tot des'elfs grond beeft, en wel (zo als uit bet bier bove gededuceerde is aange. toond) eene gewoonte, welke tege der Burgeren Rechten en Gerechtigheeden , regelrecht aanloopt; Doch waar in de Heer Stadhouder die van de wederzijdfche Hoven had moete te keer gaan, door hun te brengen binne de paaien van die Inftruftien welke hij, &L S:ad< hou- zoo fpoedig doenlijk, immers binnen den lijd van veertien dajen, aan den gemelden Procureur Generaal in deszelvs Officie, kennis te geven. Waar op Ons verlatende, bevelen Wij UL. in de gunftige befcherming van God Almagtig. Pefchréven t'Ütrechr den 27. February 1789. UL. Goede Vrienden. i>ie Pi'iefideerende en Raden 'sHoovs van Utrecht. Ter Ordonnantie van dezelven (was gtteekend) CORNELIS de W V S. Zedert dien tijd zijn allé de voornoemde Heeren', (de eene voor en de andere na) door den Hove bij Sententien van eenen zo eyegemelden , inhoudt gecondemneerd, uitgezonderd den Heer van Loenrefoot, die geoordeelt heeft het zelve door een Request van fubmisfie, ten fine van condensatie in eene Amende hier vooren gemeld, te moeten voorkomen- Men moet nochtans, onder de voorn. Heeren, van de Utrecht- " fóre Burgeren uitzonderen, den Heer //. Sckilge Burgemeester van Wyckby Duurftede, die a's Burger .™ die Stad „iet te min , >n cas Cnmmeel, onwettig V00r het Hqf ïs te recht gefteld; Alleenlijk heeft onder de voorn. Heeren tot ^ 'farum van het Hof behoort de Heer Marien van den Helm t,cllaati e"""' TT getr°°Sren ** h« '0t ™ ta» tscbtmaafge e. geheel wederrechtelijke vervolgingen, zolder dat GË 5  t C 474 ) houder bij Eede befwooren heeft te zullen maintineeren, te meer daar Hoogstdenzelven fpeciaal aanbevolen is om daar op toe te zien. 766. Nademaal nu met dit gededuceerde ten klaarfte is aangetoond, dat het Gerecht der Stad Utrecht, eve min als het Hof, 't recht en de macht heeft, om haare Burgers en Ingezeetenen uit Holland, Zeeland en WestVriesland te bannen, maar dat het Gerecht ten dien opzichte bepaald is tot de Jurisdictie van de Stad buite de Vier Poorten, gelijk hier boven (bij Art. 691 en 692,) is opgegeeven, (cc) zo zal men hier mede van deze zaak affhppen, 767. En 2ij uit hoofde van het rechtvaardige hunner zaak gecoideelt heb. ben, het voorbeeld van anderen der (op btadz. 433 en 434) genoemde Heeren te hebben moeten volgen. Onder de Burgers van Utrecht, welke op eve dezelve weder» rechtelijke wijze voor den Hove zijn geconvemeerd en bij Crimineele Sententiën gebannen, bevinden zich de Heer Mr Samutl Hendrik Matournd, Clerck van de Staaten, de Exploicïeur Cockengen, de Kamer- Bode Lecndert Blanke, en de Requcstmeestei Wouter van Klinkenberg. (cc) De Beklaagde kan niet afzijn alhier tot {lót te plaatzen deze volgende aanmerking , namentlijk, dat het zeer opmerkelijK is , dat Coffchoon 't Hof van Utrecht, ter uitvoering van de Placaaten van Keizer Carel, -onder de troubles ten tijde van Philips, de abfente Gedaagdens , en bij Contumacie Gècondemneerdens, in gevolge van het bovengemelde Edict van Unie, bannen uit Holland , Zeeland en West - Vriesland, de Stad Utrecht nochtans in het zelve geval, de bij Contumacie Gècondemneerdens niet verder leeft gebannc dan uil de Stad Utrecht en ie Vrijheid van dien; zo als men dit zien kan in dc Vonnisten, die te vinden zijn bi j J. Marcus, Sententien en Indagingen van den Hertog van Alba, pag. 256 260 en £73. en het geene reeds hier vooren (by Art. 654 in de Zesde Afdeeling) op de Sententie van den B:trgems ester Q, PfiONINCK, §s4ifs van DevïNTER, is aangemerkt.  ( 475 ^ 767. En wijders tot het vervolg van de, tege den Beklaagde gevelde, Sententie te rug treeden; zijnde van dezen inhoudt: „ Verklaard wijders ten behoeven van dert Lande ver» „ beurt en vervallen alle zijne goederen, welke zullen „ worden bevonden over te fchieten boven de kosten en mi„ fen van Justitie" 768. De Beklaagde zal het volgende hier op avanceeren, Dat het een oud Landrecht in den Gefiichte van Utrecht is, dat niemant zijne goederen aldaar verbeuren mag; Gelijk men dit vind in den Brief van Willem, Grave van Holland, gegeeven op onzer Vrouwen-avond-purificatie, Anno 14E3, fpreekende ten behoeve van die geenen, welke toen met hunne Vrouwen en Kinderen • uit de Stad Utrecht verdreeven waren, waar van de geleegenheid breedvoerig vermeld is, bij het (hier voo, ren gemelde) Iets, rakende de Confiscatie, pag, 3 — 9. Ten gevolge, zo als aldaar word opgegeeve, dat het beroep bij dien Brief op het voorfz. recht te geloofbaarder is, om dat, in de toen plaats gehad hebbende verfchillen en troubles, het zelve door niemant van de Regeering der Stad Utrecht, nog door een eenig fchrijver, is tegengefproke; Zo dat uit het gededuceerde bij het voorfz. Iets ten : klaarfte geblijkt de gegrondheid.van het vooren gemelde oude Landrecht in dezen Geftichte, dat niemant zijne goederen aldaar verbeuren mag. 769. Waar uit men dart ook kan afleiden de reede van het vasrgeftelde bij „ de Gildebrief der Stad van Utrecht, „ rakende de verkiefing van de Regeering in het jaar 1455 »» des  C470 „ des manendags na den Heijligen Palmdag " Art. XXVlf; zijnde van dezen merkwaardigen inhoudt: ,, Item, die 't Lyf verboert, ende men over recht, en „ zei geen gdet verboeren mogen" — Zie Utr. Placaatb, III D. fol. 8J. 77o- Tot welke vastftelling Burgemeesteren, Raad en , gemeene Gildens der Stad Utrecht volkomen gerechtigd en bevoegd zijn geweest, om dat de Burgers en In. wooners van die Stad , niet alleen in 't Civile maar ook voor al in het Crimineele, het Rechtsgebied van den Bisfchop niet onderworpen maar ter contrarie daar in van hem zo onafhanglijk waren, a!s zij ook naderhand getoont hebben van de Staaten dezer Provincie te zijn; — Zie het geene hier voore bij de Tweede Afdeeling (van Art. 237.-305) is opgegeeven: 771- Bovendien behoort op den inhoudt van de voorfz. Gildebrief noch meerder gelet te worden, alzo dezelve bij vervolg van tijd verklaard is te behelzen de oude welhergebrachte Costumen dezer Stad, waar tege Keizer Carel He Ve en zijn Zoon Philips zo veele inbreuken hadden gedaan, en tot welke rechten de Burgerij weder herfteld was, bijzonder door de bovengemelde Sa. ■ tisfatlie en het vervolgens aangegaane Verbond van Unie , waar toe noodig is in te zien de Voorreede van de Ordonnantie tot het invoeren van den Erfraad van den 13 November 1584» en wel fpeciaal hét geene daar hij genoegzaam op het einde van dezelve gevonden word; Zie Utr. Placaatb. III D. fol. 94. 772- Weshalve daar uit geene andere bedenkingen kunnen overblijven, dan dat de Burgerij ook volkomen is  C 477 ) is berfteld in het voorfz. vastgeftelde recht, dat dt\ van kun zijn lijf verbeurde geen goed verbeurde. 773- Want offchoon. Keizer Carel de V« (ter uitvoering van zijne geweldige Placaaten, aangaande de handhaaving van den Roomfchen Godsdienst en zijne out* worpe Initruétie van Inquifitie) heeft kunne goedvinden ten zijnen behoeve op te richten eene Boet of Jmende kas uit de goederen der misdadigers, welke zouden verklaart worden Rebellie, Commotie, Crimen Icefce Ma* jestatis, of diergelijke groote excesfen en delicten begaan te hebben; waar toe men ook naderhand gebracht heeft Ketterij; En dat hij gelijk ook zijn Zoon hunne * onrechtvaardigheid door den Spaanfchen bloedraad tot die hoogte gebracht hebben, dat de Koning uit de verbeurdverklaarde goederen der verweezenen en omgebrachte Nederlanders een inkomen van tachtig Tonnen Gouds 's Jaars heeft gehad; zo hebben zij zich in alle die verrichtingen gedragen, ftrijdig aan hunnen Eed en de Rechten en Voorrechten van 'sLands Ingezeetenen, doch overeenkomftig met het geene de Keizer" al in het Jaar 1522, aan het Hof van Holland op den eerften April had geordonneert, namentlijk „ om, de „ Privilegiën op welken men zig tegen zijne Ordonnantiën „ beriep weg te nemen, of geheelijk te vernietigen.'' 774- Welk onrechtvaardig gedrag van Keizer Carel met de bittere gevolgen, die het zelve gehad heeft, in het breede zijn opgegeeven bij het bovengemelde Jets over de Confiscatie van pag. « t0t 42. 775. Wanneer men nu vervolgens inziet, wat in het zelve *** opgegeeven bij het onderzoek, wanneer de ver*  C 47S ) ytrlcurdverkladringcti plaats hebben? en aan wien de macht van Confiscatie toekomt? van pag. 42 tot 73, aldaar voorkomende, 776. Zo zal daar uit ten kiaarfte blijken, dat de Beklaagde , en alle Burgers der Stad Utrecht met hem, ten aanzien van hun, aan wien in.hunne reprajfentative qualiteit het Opperbeftier dezer Provincie was toevertrouwd , geheel en al in het geval niet geverfeert hebben, om wegens het (bij Sententie) prstens fchuldig verklaaren aan het Crimen leefie Majestatis gecondemBeert te hebben mogen worden, in de verbeurd verklaaring van alle hunne goederen, ten behoeve van den Lande: En zulks niet alleen op grond van het voorfz. Recht, dat niemant in den Gefticbte zijne goederen verbeuren mag, — en dus geenszins ten behoeve van den Lande of . Geftichte. 777. Maar ook niet (gelijk bet alhier fchijnt genome te moeten worden) ten behoeve van den Heere van den Lande, 778. Alzo de Burgers en Ingezeetenen van Utrecht hunne goederen ten zijnen behoeve niet konden verbeuren, uit hoofde van Stads onafhanglijk Recht van denzelve; 779. En boven dien noch niet, om dat (offchoon, geduurende de dominatie van Keizer Carel en zijnen Zoon Philips, door de refpective Collegien van Justitie, en bijzonder door 't Hof, het maintien van de voorfz. geweldige ingevoerde Piacaaten van Inquifitie, inhouden-; de Confiscatien ten hunnen behoeve, moeften uitge- voeit  , C 479 > voert worden s en dat die zo lange hebben ftand ge.' greepen, tot dat Philips van de Regeering wierd ver. valle verkiaard met dit gevolg, dat, daar de Burgers en Ingezeetenen hier door tot hunne oude Rechten en Gerechtigheeden wederkeerden , en zij dermaate in hunnen ouden en voorigen ftaat herltelt wier den) het voorfz. onrechtvaardig ingevoerde geweld van eene Boet-kas, welke zo veele Millioenen fchats had naa zien gefleept, om de evengemelde reedenen van verval en vernietiging, niet heeft kunnen overgaan op perzoonen uitmaakende de reprsefentative Regeerders en Bewindslieden van het Opperfte beftier dezer Provincie, om het zelve (quafi of onder den titel; ten behoeve van den Lande') te doen executeeren; 780. Alzo dat geufurpeerde recht van confiscatie, uit hoofde van het vervallen verklaaren van Philips, niet tanden Lande konde overgaan,• maar, als onrechtvaardig ingevoerd , met het zelve verval, vernietigt wierd; en 'sLands Ingezeetenen, die bereids, zo door de satisfactie als het Eeuwig Verbond of Unie, tot haare» oude en wel hergebrachte Rechten en Gerechtigheeden waren wedergebracht, inzonderheid ook moeiten bewaart en gemaintineert worden bij haar voorfz. oud Recht, namentlijk, dat niemant in den Gejlichte vanUtrecht, zijns goederen verbeuren mag; en dus ook niet, ten behoe. ve van den Lande, om dat Het Land of den Gejlichte een en het zelve is; 781. En nadien, door het zo eve gemelde Accoord van Sath-fftie, gelijk ook door, het Verbond of Unie» en affweering van Philips, de BurgÏIS Utrecht ook, wat  C 4S0 ) raar inhoudt van de .voorfz. Ordonnantie van den 13 November 1584, fpeciahjk tot haare oude Rechten, vervat bij de Gildebricf van 1455» waren wedergebracht en herfteld; bij welk voorfz, XXVII Art. als een Eeuwige Wet is vastgefteld: „ Item die 't Lyf ver„ boeit, ende men over recht, en zei geen goet verboeren ,, mogen," zo volgt uit dit een en ander, dat een Burger van Utrecht (zelfs onder het voorwer.dzel van ten profyte van den Lande") zijne goederen niet verbeuren mag: 78a. Kunnende hier tege niets afdoen, dat men noch zeer langen tijd, na de aangegaane Satisfactie, Unie cn net vervallen verklaaren van Philips, dat onrechtvaardig geweld van confiscatie, binne deze Provincie (,'t zij om toen noch fubfisteerende reedenen, ter beteugeling van vijandelijkheeden of verraadende oogmerken) geoordeelt heeft te moeten uitvoeren. 783. Om dat, hoe het daar mede ook geleegen mogte zijn, in alle gevallen niet in aanmerking komt, wat er gedaan is, of wat men geoordeelt heeft, bij wijze van pitecautic, noch te hebben moeten continue ex en; maar wel, wat er overeenkomftig aan 'sVolks oude Rechten' en Gerechtigheeden , zedeit dat zij daar toe waren wèdergebracht, in gevolge van de 'daar op plechtig befwooren en gedaanen Eed van de Staaten, had fcltooren gedaan te zijn; 784. Waar toe, om dit wat naader in zijn regte daf. licht te befchouwen, alhier bijzonder dient ingezien te worden „ de Eed bij de Staten'sLands van Utrecht ges, arrefieert, en gedaan, na de affweering van den Koning „ raa  C 481.) S *«» Spagne, en ontflaging van den Eed aan den f elven i, gedaan, in den jaare i«8i, en bij de voornoemde Staten „ op nieuws afgelegt, den 19 Juni 1590/' zijnt]e van dezen inhoudt: „ Soo verklarc ik bij eede, dat ik mijn geheel, en » fonder eenig nadencken, houde voor ontfiagcii van „ den eedt, plicht,en verbintenisfe; daar mede ik den „ voornoemden Konink van Spagnien, ende allen fij. „ nen aanhank, als wefende ende gehouden fijnde bij „ de Generale Staten voor formeele ende capitaale vy,, anden defes Landts, beloove cn fv/ere Mijn Heeren „ die Staten van den Lande van Utrecht gehouw en ge ■ i, trouw te wefen, defelve, hare Gedeputeerden in der „ tijd, mitsgaders de Stad, Sleden en Landen van Utrecht „ hare Justicieren, Officieren, dienaren, en ingefetenen „ na mijn beste verftant, en al mijn vermogen tegens „ den voornoemden Konink van Spagnien, fijnen aan„ bang, en allen anderen haren, ende des gcmeijnen „ Lands vijanden te helpen befchermen en defenderen „de exercitie van de Gereformeerde, Waarachtige' „ Christelijke Religie binnen derfelver Stad, Steden' „ en Landen te onderhouden, en mainteneren, ende de „ voornoemde Stad, Steden, en Lande van Utrecht, fin„ ceerlijk in goeder rechtveerdigheijd, na het getuijgenh „ mijner confcientie, ten meesten nut, ende wehaarte van ■», defelve te helpen regeren, ende daarini.e te achtervolgen „ ende te doen achterhouden, die réchten, vrijdommen' „ privilegiën, ordocnancien, ende costuijmen, henluij! „ den en ijder van dien competercnde." — Zie het Utr. Placaatb. I D. fol. 80. 785. Wie zoude, na het afleggen van dezen pkch Hh  (4SO tigen Eed, een oogenblik in twijfFel kunne ftaan, dat zij, die gefwooren hadden „ Stad, Steden en Lande van „ Utrecht, Jinceerlijk in goeder rechtveerdigheijd, te% „ meesten nut ende welvaarte van defelve, te helpen regee* „ ren," noch de hand zouden kunnen houden aan die zo verwoestende Placaaten , door haaren forineelen vijand , tot de verbeurdverklaaring van goederen, ingevoerd? Te meer daar zij zich bij dien Eed , en de plechtige vernieuwing van denzei ve, aan het Volk verbonden hadden , om daarinne te achtervolgen ende te doen achtervolgen die rechten , vrydommen , raivi- lecien, ende costuymen hehluyden, en yder vam dien , competeerende : 786. Wie zal dan nu kunnen beweeren, dat zij hunnen Eed achtervolgt hebben, die (in de gevallen van de Burgers en Ingezeetenen van Stad en Steden, of van de Opgezeetenen ten platten Lande) niet behoorlijk gezorgt hebben, dat aan dezelven, sinceerlyk ea in goeder eechtveerdigheyd , Justitie wierd geadmijiiftreert, zodaanig, dat dezelve Burgers, In-en Opgezeetenen , tege de Confiscatie, bewaard bleeven bij die Rechten en Gerechtigheeden, die een ieder van hun, fpeciaal met opzicht tot dat poinft, competeerde; en welke rechten te maiutineeren hunne Eedelijke verplichting aan *t Volk uitmaakte? 787. En.' wie zal kunnen goedmaaken, dat men z* lange geaerfelt heeft, om zich op dat poinct naar rechtvaardigheid te gedragen ? Men is dan eindelijk overtuigd van dezen gruuwel  der ongerechtigheid, en fchaamrood geworde , em, ter onderdrukking van 'sLands Ingezeetenen tegens haare Rechten en Gerechtigheeden, langer de hand daar aan te durven houden en bedacht geworden , om het voorfz. tijrannisch gebruik daadlijk aftefchaffen, en in het rechte voetfpoor, aan Christen Regeerders pasfende, te treeden, en mitsdien dat monfter (waar door zo meenig eerlijk man, die men niet eens zoude gedacht hebben naar het leeven te ftaan, alleen dood fchuldig is verklaard, en waar door zo veel onheil is veroorzaakt) den hartader aftefteken: 788. Ten welken einde de Staaten der Provincie van Utrecht, op een daar toe expres befchreeven poinct, den 18 February 1629 vergaaderd zijnde (blijkens de Notulen van Staat) hebben gerefolveert dit volgends.- „ Op 't 15 Artikel van Beschryvino. „ Is na rype deliberatie hier op in 't lange gehouden " ,, verklaart en gerefolveert, dat de confiscatie van goe„ deren voortaan cesferen zal, en dat men zal committe. ren, omme dien aangaande eene bekwame ordre te bera„ men en ter naafter bejchryving daar van Raport te „ doen'' 789. Zo als het dan ook, ten gevolge vafl dat befluit, is geweest, dat in de Notulen van den 2t February 1629 de volgende dispofitie gcvonde word : ,. Op de Requeste van de Erfgenamen van wijlen Jr; „ Dirk Canter, in zijn leven Burgemeester der Stad voor. „ noemd (Utrecht) zijn gereflitueerd de te voren verbeurt $, verklaarde Goederen." Hh a 7PO. Hfcr  790. Hier door wierd op nieuw bevestigt het oudet recht dezer Provincie en dat van de Stad, mede brengende , gelijk aangetoond is, dat die zijn lyf verbeurt geen goed verbeurt: 791. Zo als men dit ook naderhand gefterkt heeft gezien, onder anderen in het geval van den Heer Johan Wachtelaer (hier boven bij Art. 654 vermeld), dewelke, wegens hetbegaaneCraBew laf® Majestatis, Rebellie en Ferduellie , te dier tijd tege den Staat gecommitteerd,' Crimineel geactioneerd zijnde, propter contumaciam , bij Sententie is verklaard begaan te hebben fwaare, en. atroce delicten, ftrijdig tege de Hooge Overheid en Placaaten van den Lanbe: Welke delicten, naar het gevoelen van de Drie Advijfenrs B. Schotanus, A. Matthaus en A. D. van Buchell, waren van dien aart, dat zij bij hun voorgemeld Advijs, ten dienfte van de Justitie gegeeven, voor de verbeurdverklaring van alle des Gedaagdens goederen hebben geadvijfeert en, bij het opgegeeven ditïum van de Sententie, de confiscatie van alle zijne goederen daar in hebben geftelt, zo als zij ook van Advijs waren om den Gedaagden ten eeuwigen dage te bannen uit de vereenigde Nederlanden, en geasfocieerde Landfchappen van dien, op gelijke wijze als zij het Gerecht geadvijfeert hadden, en ook dien conform gevolgd is, tegens eenen, in die zelve zaak gemoeid zijnde, Philippus Rovenius van Deventer en Govert Mook, Roomsch Priefter van Nymegen; Zie de Sententien bij Matthaus de jure Gladii, pag. 613 en 614: Doch het Gerecht der Stad Utrecht (zeer wel pene* treerende, dat het in die zaak tege den Heer J. Wach  WacUeiaer verfeerde in het geval van eenen Burger en Ingezeeten dezer Stad , welke van Stads rechten moeste jouisfeeren) maintineerde ten zijnen opzichte de affchaffing van de confiscatie, en heeft mitsdien hem niet verder gecondemneert als hier bove (Art. 655) is opgegeeven; waar bij dus geene verlieurdverklaa. ring van goederen heeft plaats gehad, en ook geene verbanning verder, dan uit de Stad en vrybeid van dien, als mede uit de Heerlijkheid Vreeswijk, enz: En het is opmerkelijk, dat Matthceus ter voorfz. aangehaalde, plaatze de Sententie, tegen J. Wachtelaer geveld, by' wijze van extract geheel abufive opgeeft, zo als blijkt hij confrontatie van die, welke bij Aitzema ter boven aangehaalde plaatze, niet gebrekkelijk nog bij Extract maar geheel en al woordelijk, te vinden is: 702. Daar, gelijk hier vooren gebleeken is, in Iaatere tijden, en wel bij geleegenheid van de plaats gehad hebbende troubles binnen Amersfoort in den jaare 1703, tege derzelver autheuren Crimineel is geprocedeerd met doodftraffen als anders; heeft echter het Hof bij Sententie de goederen van die Gècondemneerdens niet verbeurd verklaart, maar hun, zo als hier boven (Art. 656) is opgegeeven, verweezén in de kosten van hunlieder gevangenisje, mitsgaders in de Mi/en van Justitie tot taxatie van den Hove. 793. Nadien dit een en ander in dier voegen heeft plaats gehad, zo geeft de Beklaagde aan het onzijdig oordeel ter overweeging, of het mogelijk is om, in de thans fubfifteerende omftandigheeden, het poi-ft van confiscatie te foutineeren , op fundament dat de bovegemelde Verklaaring van de Staaten, in dato den iS February Hh 3 1629,  C 436 ) 1629, Onhoudende, dat de confiscatien voortaan cesfeertn zouden) in de Memorialen van 't Hof van Utrecht niet gevonde word , of dat die verklaaring niet gepubliceerd zoude zijn, en daarom, zo men wil, geene kracht van Wet zoude bekome hebben; 794. Waar tege de Beklaagde vraagt: Als een Volk (gelijk het Volk van Nederland, en bijzonder het Volk van deze Provincie, Stad en Steden) door het aangaan van Accoorden , Verbonden, zo van Satisfaiïie als Unie, Beft and , Vreedchandelingen , en geftaafden Eede, waar van de openbaare bekendmaakingen zijn gedaan, weder gebracht en herllelt word tot deszelfs voorige, en wel bijzonder tot alle, oude Rechten en Gerechtigheeden, welke van Honden aan effect behooren te hebben; En dat eene Regecring tegen Eed cn plicht heeft blijven aanhouden, om het Volk niet te doen genieten eek van die Rechten en oude Voorrechten , waar in het Volk bijzonder hadde moete herfteld zijn, en dat die zelve Regeerders naderhand te raade worden in hunne gecontinueerde onreebtveerdigheid optehouden en daadlijk tot haar plicht toetetreeden, en daar van eene Verklaaring komen te maaken; — dan vraagt de Beklaagde of zodaanig eene Verklaaring kan vallen in de termen van eene Wet, of wel van eene nieuwe Wet, welke, om effedl te hebben, even als alle Wetten, zoude behoore gepubliceert en in de Memorialen van 't Hof geregiftreert te worden ? 795. Ieder oordeelkundig mensch zal dit,zonder ziek geweld aan te doen, niet wel offirmative kunnen beantwoorden, voor al indien hij daar bij overweegt, dat door zodaanig eene Verklaaring niets nieuws, veel min ttttt  C 487 ) etne nieuwe Wet, wierd in de weereld gebracht; maat daar door wierd alleenlijk geconftateert of wel gemanifesteert het gevoelen der Regeerings-Leeden, welke geoordeelt hebben eindelijk te moeten toetreeden, om het Volk van de Provincie, Stad en Steden, te handhaaven bij dat bijzonder Recht, waar toe zij volgens den Eed, aan het Volk gedaan, reeds van voorlangen tijd zo wel gerechtigd als verplicht waren, doch het welk aan het Volk te prsfteeren hun tot dien tijd toe onrechtmaatig onthouden was; 796. En daar de Verklaaring van den 18 February 1629, bij de Regeerings-Leeden zeiven, niet wierd befchouwt te zijn eene nieuwe Wet, waar door zij eenige bijzondere gunst, voordeel of genade, aan het Volk van dezen Lande beweezen, uit hoofde van eenige Souveraine macht, welke bij hun refideerde, en die, ten aanzien van dit poinct, met het verval en doen «esfeeren van de Regeering van Philips niet op hun, als de onafhanglijke Oppermachtigfte Regeerders vei» valle was, maar welke immediaat ten voordeele van het Volk, opgronden van zijn oud Recht, in zijnen boezem was wedergekeert, zo kan men daar uit klaarlijte afleiden de reedenen, welke de refpective Regeerders te dien tijd, tot hun plicht toetreedende, bewogen hebben, om de voorfz. Verklaaring van het vtortadn doen cesfee-; ren van de confiscatie van goederen niet, bij maniere van eene nieuwe Wet, te hebben kunnen doen publiceeren, veel min ook,om zich niet openlijk voor het Volk van de Provincie aan wangedrag, verzuim van Eed en plicht in het handbaaven der Rechten en Gerechtigheeden van her, Volk fchuldig te verklaaren; daarom was Hh 4 dan  ( 4^8) dan ook het pu'oliceeren van die Verklaaring (in den ftrikften zin genomen) geheel onnoodig; 797. Alzo die Verklaaring alleenlijk verftrèkte tot een aangeteekend bewijs, om te doen zien, vanneer men alhier geoordeelt heeft dien verwoestende gruuwel der onrechtveerdigheid te hebben moeten doen ophouden, en het Volk ten dien opzichte te moeten ftellen in het volkomen genot van dat oude Recht, het welk aan het zelve, tot dien tijd toe, zeer onrechtmaatig onthouden was; 798. En daar de voorgemelde Verklaaring van de reprxfentative Regeerders van dien tijd, ten aanzien ■ van het doen ophouden der confiscatien, niets anders in zich behelsde dan de praütatie en naakoming van dat verband en plicht; waar toe zij haar bij Eede verplicht . zagen, en waar toe zij niet alleen, maar ook alle derzelver opvolgende Regenten, door alle tijden heen tot hede toe, eve zeer verbonden waren en zijn : —— zo is dan ook hier uit ten klaarfte te befpeuren, hoe men in deze tijden, geheel abufive en zeer ten onrechte, het . voorfz. Declaratoir van 't jaar 1629 (om het zelve, zomogelijk , de kracht van werking te beneemen) wil befchouwd hebben als eene Genaderijke Wet, door Oppermach- ' tige en van God alleen afharglijke Regeerders, ter begunftiging van het -Volk, voorgenome "m te voeren, doch, door de vereischte zogenaamde ferm der uitvoering van eene Wet, buite werking gehoude, en wel zo, dat men (niet tegenftaande het oogenblikkelijk effect, door eene jmmediaat daar öp gevólgde dispofitie ter teruggave van .verbeurd verklaarde goederen) in weerwil van het zelve, ten aanzien van de volgende tijden, ' •'- ": het  C 489 ) het daar voor wil gehoude hebbenï dat de vernietiging van de eonfiscatien zoude moete verftaan worden opgejchori tt zijn: 799. Zonder echter in aanfchouw te neemen, dat 'fal was die Verklaaring van 't jaar 1629 nimmer in de Weereld geweest) 'c Volk van deze Provincie en de Burgers van Stad en Steden (uit hoofde van de meer hier boven gemelde Accoorden , Verbonden. Vredehandelingen en aan hun gedaane Eeden, waar door zij tot hunne voorige oude "Rechten zijn wcdergebracht) een volkomen en bevoegd recht hadden verkreegen, om op hunne Regenten, door alle tijden heen, en uit dien hoofde ook op dé tegenwoordige Regeerders, te kunnen vorderen bet, aan hun befwooren, maintien van 's.VoLts oude Rechten, Gerechtigheeden, wettige en wel hergebrachte Costumen, en daar onder fpeciaal, dat de daar tege, door het geweld van Keizer Carel ingevoerde én door zijnen Zoon Philips geilerkte, confiscatie van goederen, als met die Regeering vervalle zijnde, ook buiten alle werking moet gehoude worden, ten effcae dat alle de Inwooners dezer Provincie van de tegenwoordige beftierders kunnen eisfehen het maintien van haar voorfz. oud Recht, namentlijk „ dat „ niemant in den Gejlichte van Utrecht zijne goederen ver„ beuren mag; " Even als alle Burgers en Ingezeeteren van Utrecht, bij de Regeerders van die Stad, zo wel als bij het Gerecht, op alle de voorfz. gronden, kunnen inftecren op de handhaaving van Stads aloud Recht, dat die t Lyf verbeurt geen geed mag verbeuren; om dus in allen opzichte het effeft van de affchaffing der meergemelde verbeui-dverklaaring van goederen te verkrijgen, Ub 5 800. Of.  ( 49° ) Soo. Offchoon men nu, zedert de omwending vais zaaken, in de Provincie van Utrecht heeft geoordeelt daar op geen reguard te moeten flaan niet alleen, maar daar men dat poinct van confiscatie (in weerwil van de affchaffing), tege de oude Rechten en Gerechtigheeden van de Burgers en Ingezeetenen, niet minder hcevig pousfeert, dan het zelve immer (onder de oppresfie ten tijde van Keizer Carel en het geweld van Philips dén Tweeden) onrechtveerdig heeft plaats gehad; zo zal het niet ondienftig zijn , alhier noch korteiijk tc fchetzen het loon van die, zo zeer onrechtvaardige en tege 'sLands Privilegiën ingevoerde , Placaaten tot verbeurdverklaaring der goederen van 'sLands Ingezeetenen: 8ot. Waar toe noodzaakelijk is intezien, Eerjïelijk, de Pacificatie van Gendt, -voorts, het Tractaat van Bestand, gefloten den 9 April 1609, — en ten Derde, het vekdracier wegneeming vandefwaarigheeden en twyffctachtigheeden, gerefulteerd uit het Traüaat van Bejland, gefloten den 7 January iéio,— en dan eindelijk, in de Vierde plaats, het Tbactaat van Vrede met den Koning van Spanje, gefloten te Munster den 30 January '1648: 1 Uit alle deze handelingen en Traftaaten is klaar e» cnwederfpreekelijk te zien, dat de grootfte en voornaamfte zorgen van de refpeétive Staaten dezer Landen, en onder dezelve ook die der Provincie van Utrecht, daar heeren geftrekt hebben, dat alle verongelijkirgen, welke door de confïscatien aan allen en een ieder van hoogen of laagen itand waren gedaan, moesten worden gebeetevt, en zij daar tegen op alle moge*  ( 49i ) gelike wijzen herftelt en tot hunnen voorigen ftaat worden wedergebracht , ofte dat anderszins aan hun vergoedingen moeiten worden gedaan; Omme het welke bij non voldoeninge, naar inhoudt Van het laatstgemehie Vreedes Tractaat, te doen exjcuteeren , eene bijzondere Rechtbank , met de noodige Inftructie en macht voorzien, wierd ingeltelt; Doch deze voorzorgen van laatere tijden waren de eenigften niet, welke de Gefchiedenisfcn opleeveren, dat iot beetering van onrechtveerdige confiscatien, tege de rechten van het Volk der Provincie, Stad en Steden van het Sticht gedaan, bedongen zijn geweest; 802. Neen! men vind daar van een niet minder aanmerkelijke blijk en bewijs bij de Vreedes - Articulen, tusfche den Hertog van Gelder, Keizer Carel. en den Bisfchop Hendrik van Beijeren , in het begin van de Maand October 1528 gefloten, in veele opzichten zeer na overeenkomende aan de Vreedes Ai ticulen, van het Tractaat van 1648. Zie L. Hortensius Utrechtfe Gcfchiedenisfen het 7 Boek, pag. 330 — 334, van de Nederduitfche Quarto druk; 803. En als men ook noch eens terugtreed tot alle de hier te voore vermelde Vreedehandtlirgen , wie is dan onkundig, op welke wijze er voor'en boven alles is gezorgd, dat aan de Eifgenaamen van Prins Widem den Eerften, en aan Prins Fredrik Hendrik voor den Huize van Nasfau, volgens zijne opgave, rejlitutie, vergoedingen en Jcbadeloosjiellingen voor alle hunne pra;tenfien, ter zaake van den Oorlog en voor al wegens DE ONDERGAANE CONFISCATIEN , Cp Cene ZOdaarige ruime  ( 492 ) ruime wijze zijn gedaan (dd) dat het ongeloofiijk is, dat een Prins, uit het Huis van Nassau afdammende, ter zaake van een gefihil over vermeende Rechten, of over het effect: eener geverderde genoegdoening, in ftaat zoude kunne zijn, om Burgers en Ingezeetenen van den Lande met haatelijke Crimineele procedures te doen vervolgen, mede tendeererde tot verbeurdverklaarino van hunne goederen; en aanloopende tege die zelve Rechten cn Gerechtigheeden, waar bij zij door zodaanigen Vorst, als Stadhouder, in gevolge van zijnen Eed, behoorden bewaart te worden, alzo hem ook niet onbewust kan zijn, hoedaanig zijn Doorluchtig Huis, mede ten koste van het goed en bloed van zo veele onzer Voorouderen, tege de oppresfie van Spanje, wegens de confiscatien zo zeer is gereftitueerd en in alle opzichten fchadeloos gefteld ; zonder alhier te gewaagen van andere voordeden, in onzen leeftijd aan zijn Perzcon en Huis gefchonken : 804. Wie weet ook niet, dat, bij vervolg van tijden, aan de Erfgenaamen van Hvgo de Groot, voor hunne pra:tenfien tot fchadeloosftelling wegens de confiscatie , en aan de nakomelingen van den Heer Hoogerbeets> als mede aan die van Oldenbarnevelt ter zelve zaake vergoeding is gedaan, zo als men het zelve aangeteekend vind bij Aitzema, in het X Deel, png. 685 van de 4^ druk. ' 805. De Beklaagde zoude hier bij noch . kunne opgeeven verfcheidene andere reedeneu tege de confiscatie in het algemeen, en bijzonder tot betoog der affchaffing van dezelve in de Provincie van Utrecht, afgeleid. (atf) Zie de Deduflie der Staaten van Holland bij de Refoiti. tien van coniïderatie, pag. 97 art. 5.  ( 493 ) leid uit de Inftructie van den Hove en de form van; Procedeeren voor de Stad Utrecht, doch daar dit gedaan is door den Schrijver van het meergemelde Iets, rakende de confiscatien van pag. 4a, tot genoegzaam aan het einde van dat Stukje, zo word de Xeezer, kortheidshalve, daar toe bij deze gerenvoijeert; 806. Vertrouwende de Beklaagde , dat hij hier te voore(van Art. 514 tot 598) voldoende heeft aangetoont, aan die zogenaamde zeer fwaare en atroce deliften niet fchuldig te zijn, welke , als „ in het algem een begaan^ ,, tegen de hoogheid, en wettige Regeeringe dezer Stad „ (Utrecht) en Provincie," hem bij Sententie zijn aange-, fchreeven: 807. Gelijk hij al mede vertrouwt, dat hij (van Art" <5i9 tot 661) heeft beweeze, dat hij bij Sententie ten onrechte is verklaard het Crimen lafs Majestatis begaan te hebben, S08. En wijders (van Art 767 tot hier toe) aange-' toont te hebben, dat (veronderfteld zijnde, dat hij zich aan die feyten mogte hebben fchuldig gemaakt, gelijk bij Intendit en bij Sententie onbeweezen en alzo ongebleeken hem ten laste zijn aangefchreeven; en dat hij Beklaagde ook moet jouisfeeren van de oude Rechten en Gerechtigheeden, Voorrechten mitsgaders van alle welhergebrachte Costumen, welke de Regeerders, door alle tijden heen, bij Eede verplicht en gehouden zijn, aan het Volk van de Provincie in het algemeen, en aan ieder Burger en Ingezeeten yan Stad en Steden i-n het bijzonder, te moeten prefteeren) hij Beklaagde ils dan ea in die gevallen noch niet zoude hebbe kunnen ge-  ( 494 ) gecondemneert worden in de verbeurdverkl aaring vais alle zijne goederen: Hoe veel te minder nu, daar hij geen Crimen lef* Mat jestatis, nog zeer fwaare en atroce delicten, begaan heeft? 8co. Zo dat hij Beklaagde dan hier van afftappende, op alle de voorfz. gronden, middelen en betoog van rechten, vertrouwt middagklaar beweezen te hebben, dat het Gerecht der Stad Utrecht hem , ais eenen Burger en Ingezeeten van dezelve Stad, in de verbeurdverklaaring van alle Zijne goederen met heeft kunnen ntg mogen condemneeren; Maar ter contrarie was het zelve Gerecht gehouden en verplicht geweest, (al ware het waarachtig gebleeken, dat de Beklaagde zich aan zo fwaare en atroce delidten hadde fchuldig gemaakt, welken hem het Lyf hadden doen verbeuren) hem en zijne familie als dan noch te bewaaren bij het vastgeftelde oude Recht en Voor. recht der Stad Utrecht, ftatueerende ,, dat die 't Lyf ver,, beurt, en men over recht, zal geen goed verbeuren mogen.'' 810. De Sententie bevat veidevs in zich eene Condeinnatie in de kosten en mifen van Justitie, in dezer voegen: ,, En verklaard wijders ten behoeven van den Lande „ verbeurt en vervallen alle zijne goederen, welke „ zullen werden bevonden over te fchieten boven de kosten en mifen van Justitie, Condemneerende den Gedaagde t, Defaillant in dezelve , ter taxatie van dezen Gerechte." 811. Het is naar rechten zeeker, dat, offenoon eera befchuldigde word los of quyt geweeze van de hem aangeteigde misdaad, hij niettemin gecondemneert word in de kosten van het Intendit:— gelijk dit mede overeenkomt met de dispofitie van de Ordonn. dezer Stad, Rubr. 6. van den deffauten in Crim. Jaecken, Art. s. tl2. Doc|  C 495 > «ia. Doch dit kan niet anders verftaan worden al» in die gevallen, daar de procedures bij Intendit wettig en naar het voorfchrift van de Ordonnantie zijn ingericht «n uitgevoerd, en dat, als een gevolg van de wettig gebleeke contumacie, de Gedaagde in d* poene of ftrafFe van dezelve, welke is de verwijzing in de kosten, over het Intendit gevallen, gecondemneert word; 813. Maar geenszins in procedures, welke contrarie de Ordonnantie nulliter en onwettig zijn ingefteld en uit. gevoerd, in welke geene wettige contumacie heeft plaats gehad, gelijk door den Beklaagde (hier bove by de Eerfte Afdeeling doorgaande, en ook bij de 86, S7 £8 Artikelen van de Derde Afdeeling) is beweezen, dat ten zijnen opzichte het geval uitmaakt; - En dus zal het alhier ook geen betoog noodig hebben , dat ds Beklaagde al mede ten onrechte in de kosten en mifen van Justitie is gecondemneerd, even als of hij wét. *ig contumaceerende en voorts fchuldig bevonde was: 814. De Beklaagde kan echter niet nalaaten, om, over het invoegen, of de wijze, van deze Condemnatie in de kosten, te reflefteeren, dat (indien men terugtreed tot dte tnden, toen, in gevolge van de Placaaten van Keizer Carel ter zaake van Ketterij enz:, nevens de doodftraffen ook op de confiscatie van der verweezenen goederen wierd gedisponeert, ten profyte van de Keizerlijke Majefteit) men daar bij enkelijk zal vinden: „ vtT klaarende daar bi} alle zijne, of kart goederen, geeonfis „ queert tot profyte van zijne Majefteit" zonder ie« meer; zo als men dit zien kan uit ieder dictum der VonnUfen van die tijden, bij Matthtm 4e jure Gladiè de-  (495) pag. 626 —631 opgegeeven, en die, welke voorkomen bi] j. Marcus Sententien en Indagingen enz. pag. 251 tot 258, 260 tot 262; en inzonderheid bij het Hof enden Gerechte van Utrecht geweezen; zonder ons op zo veele andere Sententien, bij dat werk voorkomende en alle van gelijken inhoudt zijnde, te beroepen; gelijk men bij vervolg, voor zo veel de voorfz. confiscatien betreft, gelijke, en geenszins verdere dispofitien in Sententien aantreft bij Bor XXXIV Boek, fol. 62 en 63, van de oude druk, en andere meer, welke de Leezer, op het woord Sententie in de algemeene bladwijzer Van de authentieke Bewijzen, in dat werk vinden kan: 815. Daar ook, wat de te rechtftelling van Oldenlarnevelt, Hoogerbeets , de Groot en Ledenberg betreft, (offchoon, volgens de aanteekening van Grotius in zijne Verantwoording pag. 152, „ die fchoone Rechtbanck over „ de Seventigh Duijfent Gulden heeft gecost,") zo vind men echter in de Sententien van ieder dier Mannen alleenlijk deze formula, „ Ende verklaaren alle fijne goe„ deren geconfisquêert" en dit wel zonder van kosten, of iets diergelijks te vermelden, 816. Alzo men in de gevallen, daar confiscatie Tran alle goederen plaats vindt, geoordeelt heeft, dat de kosten en mifen van Justitie ten laste van den Heer, of ten wiens behoeve die confiscatien mogten gefchie. den, moesten gebracht worden. 817. Welke nu de reedenen mogen geweest zijn van zodaanig eene bijzondere dispofitie of condeinnatie, ten aanzien van de kosten, als thans bij de Sententien in het algemeen en ook in die van den Beklaagde gevonde word, — daar over zoude veel te reflefteeren zijn; doch, daar de Be*  C 497 ) Beklaagde (wat de exorbitantie van de kosten der Crimineele procedures van de Heeren Officieren van den Lande in het algemeen aangaat) bij eene 35 Jaarige bevinding gezien heeft, dat men daar in eve min redres kan bekomen als tege de verregaandfte abuifen, onbillijkfte aanmaatigingen van de willekeuiigfte en inqujfitoirfte handelingen en veroorlovingen, welke tege do notoirfte Rechten en Gerechtigheeden van 't Volk, onder den naam en titel der uitvoering van de flijl en form van procedeeren, in 't algemeen plaats hebben, en dat, om dezelve wegteneemen en te redresfeeren (hoe zeer men van de noodzaakelijkheid daar van overtuigd is) men het, reeds omtrent Twee Honderd Jaaren lang, alleen bij het voorneemen heeft gelaate, hec dierhalve verloore arbeid zoude zijn , om in deze tijdsomftandigheeden op het excesjïve van de Crimineele kosten uitteweiden. 818. Tot hier toe zoude men 't daar voor kunne houden, dat de Sententie ten principale disponeerde, Maar als men het flot van dezelve inziet, dan móet het tegendeel daar uit opgemaakt worden, 819. Want daar bij is gefteld: „ Alles onvermindert zodanige verdere Lyfftrqfe, ïn„ dien hij Gedaagde Defaillant in handen der Justitie zal „ geraaken; als ter caufe van het voorfchreve Crimen beven. „ den zal worden te behoren." 820. En dus blijkt uit dit alles onvermindert enz:, dat het Gerecht over de Hoofdfirafe, weike het p%k Ji pale  ( 498 ) pak in dezen behoorde uitgemaakt te hebben , niet heeft geoordeelt; Maar zich voorbehouden heeft, dan eerst daar over te willen oordeelen, indien'hij Beklaagde onverhoopt in handen der Justitie mogte geraaken; 821. En dus heeft het Gerecht in dezen niet gedaan het geene bij de Wetten, daar omtrent vastgefteld, is voorgefchreeven, Want de Cqjl. en Ordonn. der Stad Utrecht, Rubr. 6 van den deffauten in Crimin. faecken, Art. 5 ordonneeren expresfclijk, dat zij naar geleegenheid van de zaak eu misdaad, den misdaadiger condemneeren oïquyt en/ojwyzen zullen: Dus moeste deze Sententie behelzen eene Condemnatie naar geleegenheid van de misdaad; Want, offchoon de Beklaagde verklaard is, het Crimen Ixfas Majestatis gecommitteert tè hebben, en mits dien te zijn infaam en inhahiel tot eenig ampt of officie, en uit dien hoofde vervalle te zijn van zijne bedieningen als Notaris en Procureur, hem voorts bannende met con» fiscatie van alle zijne goederen, Zo is dit alles nochtans, onverminderd zodaanige verdere Lyfjiraffe, indien hij in handen der Justitie zal geraa* ken, enz: Welke dispofitie van het Gerecht tegens het Recht aandruist, Om dat het Gerecht zich zodaanig eene voorbehouding niet mogte aanmaatigen, maar bij Condemnatie óver de misdaad zelve moeste oordeelen; 822. En  (499 > 822. En wel in dier voegen, dat de ftrafïe, welke de Gecondemneerde ter caufe van het Crimen bevonde wierd te moeten ondergaan, gefteld moefte worden toe eene jant, in gevalle hij het Bannisfement kwame te overtreeden. 823. Hoewel voorheen, onder de beheerfching van Keizer Carel en Philips, de Bannisfementen gewoonlijk wierden gedaan, op poene van de Galg, 824. Gelijk men dit ook uitgevoerd vind, bij een© Sententie van het Hof van den laatften July I57®> °P* gegeeve bij MMhaus ie jur. Glad. pag. 631, 825. Zo heeft men nochtans geoordeelt daar in veraa* dering te moeten maaken, gelijk.dit ook gedaan is bij hee 58 Artikel van de Ordonnantie nopens den Itijl van proce» deeren in Crimineele zaaken, den 9 July 15 70 gearrefteerd en vervolgens ingevoerd; waar bij gezegt word: 826. Die fententie of vomisfen, tegens den voorfeyde gecontumaceerden, fal gegeven worden, fulks ende op defelve panen als den criminelen perjoon geleden foude hebben, indien hy jegenwoordig geweest hadde, met alle kosten, ende niet alt'-jt op de galge, of andere corporele pasne of lyf. Jiraf. - Zie Utr. Placaatb. II D. fol. 1154. 827. Dat het Gerecht en het Hof (wat den ftijl van procedeeren in Crimineele zaaken betreft) ook ge. houden zijn zich dien conform te moeten gsdraagen , is bij de Eerfte Afdeeling van deze Verdeediging (van art33 tot 46) beweezen: li 2 228. Waar  ( S°*> ) 828. Waar uit dan volgt, dat het Gerecht bij de Sententie tege den Beklaagden het Bannisfement, met de voorfz. voorbehouding en zonder pane, niet heeft moge doen, 829. Maar dat (in geval van waarachtige overtreeding) het Ban-Vonnis moefte gegeeve zijn, op dezelve posne als de Beklaagde (naar hun gevoelen) zoude hebbe moeten lijden , indien ^hij tegenwoordig hadde gei weest: Gelijk als dit ook aangetoont word door Mattbceus de Crim. Lib. XLVIII Big. Tit. 20, Cap. 3 J 4 & 5, Om die reede is het ook geweest, dat bij de bovengemelde Sententie van het Gerecht der Stad Utrecht, tegen J. Wachtelaer gevonden word „ met interdiclie van „ in defelve weder te moghen komen, op pctne als in de „ Placcaten bij de Hooghe Oierheijdt defer Lande geëma» „ neert." En in de Sententien tege P. Rovenius en G. Mook hier bove gemeld „ zonder oit daar weder inne te mogen , komen, op pane van gejlraft te worden als een vijant defer „ Landen." En zo ook in de zaak van den Solliciteur Lieftinck mede hier bove gemeld ,, met interdiclie van oit of oit „ wederom daar in te komen, op pane van aan den Lyve ti geftraft te worden." Gelijk ook noch niet uit het geheugen kan zijn de Sen« tentie, bij contumacie geweeze, in het geval van ontvoering, waar bij de Gedaagde in perzoon is gebanne ten eeuwigen dage, uit de Stad Utrecht en de Vrijheid van dien, gelijk ook uit de Hooge Heerlijkheid van de Vaart „ met interdiclie van oit of tit daar in te „ *«-  C 501) X*. komen, op prene van met den zwaarde geftraft te werft den, dat 'er de dood na volgt." En toen Egbert Buys, den 22 November 1754? voor den tijd van Zes jaaren wierd gebanne uit de Stad Utrecht en de Vrijheid van dien, mitsgaders uit de Hooge Heerlijkheid van Vreeswijk, gefchiede dit met interdictie om, geduurende den voorfz. tijd, daar weder inne te komen op ptene van fwaardere ftraffe : , Bevat de Sententie, bij contumacie tegen j. v. d. B. (noch maar weinige jaaren geleeden") geweeze, niet eene volkomene Condemnatie over zijn delict van ontvreemding, en de pcene, die hij met ftraffe aan den Lijve zoude ondergaan hebben, als mede het confinement ten zijnen koste, indien hij het Bannisfement mogte overtreeden, dat hem bij contumacie, zijn keven lang geduurende, wierd opgelegt? 830. En daar de Beklaagde 2ich' thans buiten ftaat oevind, en ontzet is van de mogelijkheid, om gebruik te kunnen maaken van zodaanige andere ftukken en papieren, die hij niet bij zich en dus niet voor handen heeft, welken zouden kunnen dienen tot een onwraakbaar betoog van 's Gerechts naauwe gezetheid, om niet anders, dan in gevolge van het richtfnoer, bij de laatstgemelde Ordonnantie voorgefchreeven, te bannen, en dat dit in de gevallen van contumacie genoegzaam altijd, als een vaste ftfjl voor het Gerecht van Utrecht, is gevolgd; Zo kan de Beklaagde zich gerustelijk beroepen op de Registers van Crimineele Sententien van den Gerechte derzelver Stad, ten bewijze, dat men in cas van contumacie geene Vonnisfen, inhoudende eeuwigduu. Ii 3 rende  ( 5<» ) rende Bannïsfementen, (of dat op het Zelve uitkomt, geduurende iemants leeven) daar in vinden zal inet zodaa» nige voorbehoudingen en refcrves van Lyfftraffe, indien de Gedaagde Defaillant in handen van de Justi. tie mogte geraaken, gelijk bij het Vonnis van den Beklaagde, en van zo veele Burgers in dezen tijd neven* hem, gevonden worden; Maar wel met interdictie en bij gevoegde pcenen, bepaalcnde de ftraffe, welke de gecondemneerde zoude moeten ondergaan, indien hij zijn Bannisfement kwama te oveitreeden. 831. Het is dan ook om alle deze reedenen, dat de Beklaagde, en alle gecondemneerde Burgers en lnwoo. ners met hem, zich ter zaake van de voorfz. weder, rechtelijke referve bij Sententie, excedeerende de jnacht van het Gerecht, mogen befwaard reekenen, alzo het Gerecht (voor al in zaaken van haare Burgers en Ingezeetenen) op gronden van de aan bun behooïende Rechten en Gerechtigheeden , gehouden is bijzonderlijk te moeten volgen het voorfchrift van de Wetten en Or'onnantien, zonder eenigzins daar vaa jaar eigen goeddunken aftegaan, Ten einde door zodaanige dispofitien (al wierd de Ban niet overtreede) als men het goed vind, of dat de geleegenheid daar toe zich zoude kunne voordoen, dg Gècondemneerdens, door eene eeuwigduurende onzekerheid ter vervolging, niet veel beeter te doen U-even, dan zij die openlijk Vogelvrij verklaard zijn; En dat daar toe, in cas van Bannisfement bij contiiï^cie, aan 't Hof of aan 't Gerecht van Utrecht, bij eeni*  ( 5°3 ) eenige ïaatere Wetten, Ordonnantie of andere ftijl en fjprm van procedeeren in cas Crimineel, om bij wijze van referve bij SententienuitteoefFenen, eene zodaanige ampie macht zoude gegeeve zijn, vertrouwt de Beklaag, de dat niemant in ftaat zal zijn te kunnen aantoonen; zo dat dan de meergemelde referve , alles onvermindert enz: niet anders kan gehoude worden, dan voor een exces en uitbreiding van de macht, aan het Gerecht bij de Wetten gegeeve, en dat mits dien het zelve in dier voegen bij Sententie niet heeft kunne nog moge geftelt worden. 832. Terwijl voor het verdere tot eene preuve kan verftrekken, hoe arbitrair men zich thans ten aanzien van de voorfz. poene gedraagt; want daar de Notaris Jan Hendrik van der Sluys bij Sententie, den 3 O&ober 1789, mede bij contumacie is verklaard te zijn infaam en inhahiel, en voorts gebanne uit de Stad Utrecht en derzelver Vrijheid, mitsgaders uit de Hooge Heerlijkheid Vreeswijk, vind men echter bij die Sententie geen ver. bod om ooit of ooit daar in te mogen komen , veel min eenige poene geftatueerd tege de overtreeding van het Bannisfement zelve. 833. Voorts ftaat onder de Sententie: „ Aldus gepronuntieerd in de audiëntie van den.'Stadj, huize." 834. Die plaats! daar, buite de Vacantien , alle Veertien dagen de Burger Eysch - Rolle word geprxfenteert; Die plaatsS daar de Beklaagde als Procureur, door li 4 zijn  C 504 ) zijn. occupecren in veelvuldige zaaken, zo wel als in de daar op gevolgde ver weeringen van dezelven, ter vergaaderplaatze van het Gerecht, welke daar achter gevonde word , en waar in deze Sententie is opgemaakt, geduurende nabij de 34 a 35 jaaren, tot voorftand van de Rechten en Gerechtigheeden van zo veele Burgers en Ingezeetenen, de bekendfte en gefignaleerdfte preuves heeft gegeeve, dat (onberoemd gefchreeve) die zelve plaatzen het Getuigenis bevatten, dat de Beklaagde eene zo flétrisfante ontzetting van die zijne Bedieningen, zo ten aanzien van het Gerecht als van de Burgerij, nimmer verdieit heeft. f 835. Deze Sententie is gepronuncieerd , den 4 July 3789, en dus heeft men (van den dag der verleende authorifatie, tot de Ediftale Citatien gereekend) dit geding niet binnen het jaar, gelijk de Wet beveelt, getermineert, maar dien bepaalden tijd geëxcedecrt. 836. De authentifatie onder de Sententie Juid: Accordeert (voor zo verre het geëxtraheerde aangaat) „ met vooijchreve Registtr hij mij Secretaris van lovenge„ melde Gerechte; den 16 January 1790" De Beklaagde refereert zich alhier tot het geene hij bij het 4 Art. van de Derde Afdeeling heeft gezegt ten aanzien van den tijd, wanneer hij de Sententie eerst heeft kunne machtig worden ; zo dat hij niet eerder dan op den 24 Jaruary 1790 (cn dus 5 maanden e» 20 dagen na de prrnurciatie) in ftaat geftelt wierd, om een begin te maaken, tot het in gereedheid brengen van deze zijne Verdeediging, welke nochtans fpoediger door den diuk in het Jicht zoude gegeeve zijn, indien mee  (50S) men in de Republiek, over het drukken zo veele dif. ficulteiten niet hadde gemaakt, waar door de Beklaagde dan, na zeer lang opgehoude te zijn, eindelijk verplicht is geweest daar van aftezien, cn zijne Verdeedi. ging maar op deze wijze in het licht te geeven, ten einde zijne onfchuld, benevens de onfchuld van de Bur. gerij der Stad Utrecht, aan de Waereld klaar en bloot open te leggen. 837- De authentifatie van het voorfz. Vonnis is onderteekend door C. A. v. Wachendorff; een Heer! die in den jaare 1768 tor Raad in de Vroedfchap aangefteld zijnde , bij het overlijden van zijn Oom, den Heer Mr. Everard van Wachendorff, denzclveals Secretaris van het berecht in dien post is opgevolgd, en zedert dien tijd i,'n ampt met allen roem heeft bekleed, voor al daar ziine l ?kende kunde in Stads en der Burgeren oude Rechten en Gerechtigheeden, gevoegd by eene rechtfchaape denkwijze over dezelven, hem niet weinig de achting van Utrechts Kurgerij hebben doen wegdraagen, zedert men weet, dat Utrechts Burgery aan zijne voorlichting te danken heeft die Twee cordaate en niet hoog genoeg te fchattene Advijfen van het Gerecht; het eene in dato d. 18 September 1784, en het ander daar na den 15 Maart 1785 ter Vergaadering van de Vroedfchap ingebracht, dienende om Stads en der Burgeren Recht, tege de geweldenarijen van de Jagt en de judicature van een alleronrechtmaatigst ingevoerd Jagt - Gericht, zo wel als tegen de geoppofeerde fentimenten van de voorftemmende Leeden en bijzonder vaa de Ridderfchap, te befchermen en op de daar bij li 5 aan-  aangevoerde onwederlegbaare gronden manmoedig ts maintineeren. Alwaaromme het dan ook te wenfchen is, dat zijn Ed. Geftr. nevens den Heer mede Secretaris Hinlopen, door eenen Geest gedreeven, nog lange derzelver posten, ten nutte van de goede en braave weldenkende Burgerij mogen bekleeden; nadien zij, die het gewicht en aanbelang van deze posten bij eene, aan jaarlijkfche verandering onderheevene, Scheepensbank kennen, en dit bij eene bevinding van meer dan een Derde van eene Eeuw'hebben gezien, beeter dan anderen kunnen beoordeelen , van wat aangeleegenheid het voor Stad en Burgerij is, dat die posten door kundige, ervaarene, onbaatzuchtige en eerlijke ministers worden be* kleed. 838. Daar de Beklaagde op alle de voorfchreevene middelen en gronden van rechten volleedig heeft aangetoont het nietige, onwettige en onrechtmaatige van ds tegens hem, op onbeweezeue en onwaare aangefchreevene feyten, gevelde Sententie, zo zoude hij als nu deze zijne Verdeediging kunne fluiten; Doch^ij vind zich verplicht, met betrekking tot sijne voorfchreeve Verdeediging, alhier noch kortelijk te moeten melden; Dat hij geoordeelt heeft, zich in dezen tot geene an. dere middelen te moeten bepaalen, dan tot die, welke tege de feyten, waar mede hij befchuldigd is, konden dieien; en dus dat hij eenige poincten niet aangeroert heeft; als bij voorbeeld: het Recht van zelfs verdeedi. ging, de Stad Utrecht en haaie Burgers, zedert de al-  C 507 ) alleroudfte tijden af tot heede toe competeerercde , zo wel als de voorzorg ter aanwending van alle middelen, daar toe dienende, en meer andere zaaken tot Stads en der Burgeren Hechten cn Voorrechten behoorende, welke men heeft kunne goedvinden bij de Sententien, zo aan de Raaden als an tere voornaame Burgers , voor misdaaden toetereekenen; 839. Verwachtende en vertrouwende de Beklaagde, dat het onzijdig publiek dien aangaande door die Heeren ook eerlang zal voorgelicht worden, en dat zij op hunne Sententien het niet bij het fwijgen zullen Uiten, 840. Nadien het den Beklaagde voorkomt geen tijd van fwijgen te zijn; want, offchoon de Rechtbanken thans veel al bekleed worden door Leeden, toegedaan aan die zijde, waar van zij hunne aanitelling bekomen hebben, voor welke men niet kan te recht liaan, en waar van men ook in de zaaken der voor September 1787 plaats .gehad hebbende omftandigheeden, de adminiftratie eener onzijdige J ustitie niet ver. wach. t» Hier op kan geappliceert worden het Statutaire voordeel. jat aan een Man en den oudjlen /.oon, volgens de oudlte Wetten, uit den gemeenen boedel competeeide, Het welk was een Paard, vo.uts alle zijnen harnasch, wapenen en kleederen tot zijnen lijve bëhoorénde : zit het 2 ui 3 Artikel van de 24 Rubr. in de Colt. cn Ufant. der Stad U echt ; zijnde het niet noodig alhier in het breede te bétöogen.da: de Stad vim eildi het Recht had om Oorlog te voeren, en Vieede tc m-iaken; waai toe ieder Burger verp icht was onder zijne baniete op tc t rel, ken; al het welke de reedenen van de i >vo ring derer Wet 'h efi uiigeWSakt, en welk voordcel als noch onveranderd plaats heeft.  ( 5°S ) wachten kan, gelijk ligtelijk te bewijzen zoude zijn uit zo veele Vormsfen, als zedert dien tijd het licht zien; — En dus is het voor hun, die zich in deze on. geleegenbeeden bevinden, dienftig en plichtig het voorbeeld te volgen van zo veele doorluchtige Mannen, welke'sLands en der Ingezeetenen Rechten, tegen alle oppresfie en geweld, zo van haare eigene als Buiten» landfche onderdrukkers verdeedigt hebben; - En offchoon zij wel overtuigd waren, dat in die tijden (toen zij fchreeven) voor hun daar uit, ten aanzien van hunne parthy geen heil nog voordeel te verwachten was, hebben zij niet te min begreepen, dat hunne plicht van hun vor. derde een gedenkteeken te ftellen, het welk in de volgende tijden, en ook tot hier toe, niet heeft kunne wedergefproken worden. Een Gmius moeste (om dit enkele voorbeeld maar alhier aantevoeren) in zijn tijd ondervinden, dat de uitgave zijner Verantwoording, als 't ware, op ban en boete vervolgt wierd; dat zelve gefchrift is bij vervolg van tijden, en word noch tot heede toe, gehoude voor het grootlle, zo niet het eenigfte, meesterftuk der verantwoording van de wettige Regeering van Holland, dat niet te ontbeeren is. 841. Wie zoude zich dan, in navolging van zo veele braave voorftanders van 'sLands Vrijheid, Rechten en Voorrechten, ter verantwoording niet aangefpoord vin. den, als men in onze gevallen befchouwt zo ineenigen Vader, omringd van een aantal Kinderen, waar uit hij ook verfcheidene Kinds-Kinderen verwekt ziet; — eene Echtgenoote, die hij ten hoogfte bemint en waardig fchat; welken alle in zijn lot deelen, en aan de gevolgen daar van in de toekomende tijden ftaan bloot ge- ' fteld  ( 509 ) fteld te worden? zoude het niet een onverantwoorde-' Hjke daad zijn, te fwijgen, en door dat fwijgen Cal» 't ware) het eigen Zegel te hangen aan die argdenkende vermoedens, als of men aan een onrechtvaardig en nietios geveld Vonnis, bij mangel van middelen ter defenfie en dus uit erkentenis van fchuld, geacquiësceert had; en alzo zich zelve en zijne familie, voor eeuwig, gebrandteekent te hebben als te behooren onder het getal van de zodaanigen, die wegens feditie en oproer verweezen zijn? En wie is het geoorlooft te fwijgen, die, in eenige reprafentative qualiteit, van zijne verrichtingen verantwoording aan het Volk verfchuldigd is?-deRechtveerdigheid hunner zaak, de Rechten en de belangens van het Volk, dat zij gereprtetenteert hebben, vorderen immers het fpreeken en.niet (ff) bet fwijgen? 842. Want (f) Die begreepen ook alle onze brave Patriotten, welke zich' m •,.Voorjaar van ,?9o, in de Hoofdftad van VRANKRIJK bevonden , en daarom bij eene Memorie Cwelke als de Politieke gronden v,n t Nede.lands Patriottisch ftdzel behelzende door a gemeene en eenparige bewilligiBg goedgekeurd, ea' als zodaamg onderteekend, en vervoig.„s voor8 de '. Mie- Vergaadering van VRANKRIJK gelcbikt, aa„ °" ZTZenT^ °Ver"andigd ^ M^ ^ ^ , En plcurant furies Ruines tune Patrie que la violenee efarait n *» rang des RepuUiaues, ils ons porté leurs regarde fur le La 'ï . ment un,verfel ,ui entraine en Europe les Empires & !es 2• ius vers la UterU & leur me efi rejlee ouyerte aux conrl n de, hommes dignes Mre libres. confohuons „ Let caufes, les circonftances & les effens de U r. 1 ■ „ imbdfe font sonnu, de ,ouH 1* »„, TA T " u UI'  C Si» ) 842. Want een ftil berusten en fwijgen in dezes ftaud, moet dit niet noodwendig de allergegrondfte vermoe» „ 'bUqve ne fut mieux dispofïe a les «pprecier, que dans les circon- „ Jlances üStueltei, jamais Ie mouvement des Esprits, & la fituation „ d: ch lis, foptfem ur.e 0, canon plus favorable, de jujlifter au„ prei de la ffatktt Fr-.ncaiie, linie, et quelleavoit fris a cette gran* „ de cauft de la Jnfi'cs » de la L..erte. „ let a'iiii ie la f.u.ie d ni les Vrovinces Unies vouloieiit refor„ mer les abus de leur Conllhuiions pariiculieres , & de la Confcitu„ tion ginerale dc 'Eia', en relablisfement leur Libe,té poVaique üf „ leun Oroils iniiyiiuch fur des Bakes plus fotïdes que celles , quavoient poféet leun Anceires en .'5-9. ilsvoulo'ient renfamer dans 8 la bornes de Hnteréi cemmun les fonSious du Stadhouder; fonüi* „ on' qu'il avoit inji-tfiblement accrues , fait par des tifurpations ca„ vertes, foH pa,- fon injluence preponderante dam les Etats de cha,, que Proyin-.e; Ut youloiint rdprin/er Vautoriti qu'il exercoit en „ qualité de Capitaine Gênéral & Grand Amiral de la Republique; „ honteux & efrayés de fon attachement pasfif a la caufe de la Gran„ de Bretaane, contre les propres interets de fa Patrie; ils youloient „ qu'il ne put dispofir a Ion ?re des farces navales & militaires de „ l'Etat; afin que fon aveugle déyouëment n'imprimdt pas, une feconde fols, a la Ncrions Batave la home dont il Vayoit convent d ns la derniere Guerrc. en retenani dans les ports de la Republwjie les Dix vaijfeaux de Ligne, deft-ués a fe joindre aux farces navales de la France a BRêsT contrc un ennemi commun. //> vouloien: enchahier VAnftocratie des Grands , qui marchant avec ie Despotisme de Vadminiftration Stadhoideiienne & fe fortifi. ent de fm pouvoir & de fon injluence, renverfoit devant elle tout les dppóis de la Confiituiion, de la Liberté Civile & de l'egalM Re. „ publicain'. Bs vcdoient, par f'ctahütfement des Bourgeoifies ArirAes, placet „ la deeen'e de h Liberté imeneure dans les makt qui feules pou. „ yoient la zatantir cn la rcfpiiïunt. ., lis youloient rejlituer au peuph le droit inalienabl» & imprefcrip„ title de nommer les Magijlrats,, droit conflammcnt reconnu par let _ anciens Ducs & Comtes,  CS») moedens baaren, wat wij van zodaanige fwijgers ia , het vervolg te verwachten hebben ? 843. Het „ flt youloient farmer iet municipalités yerltablement eltiiiyet, en „ detruifant le Svflims d'ufurpation, qui dans presque loutes let n Proyinus avoil concentré la nominalion de ces mandalairet pu* „ blies dans let mains de leurs Cottegues, au dans celle du Stadhouder » & de fes Agens fubalternes. „ Et vouloient que des adminiflrations Proyinciales org'anifées fapris ,, les vrais principes de.la Reprefentatisn, misfent tous les citoyens & ,, portie de concourir, par leur zile £? leurs lumieies, k la confet„ vation ff h l'accroijfement de la profperiti publique. „ lis fouloient par dés Regences amoyibles ff des EleBions renoa„ yelldes a des Epoques pxes, appelier les citoyens a la jouisfence „ dun des droits les plus imttuables de l'ordre focial ff etoufer dans „ toutes les ames , ces hdbitudes ou ces defirs de pouveir arbitraire „ qui naijfent toujours ff malgré les plus fages Dispofitiont du Loite ,, de la perpetuité ou de la longue durée des chargts puUiqvet. lis vouloient que tous les citoyens fans eutre diJlinSlhn que cel!* ,, de leurs yertus ff de leurs talents, pusfent élre admis èt Phonorabla „ deyoir de fervir la Patrie .dans des Emp/ois publiés, deyenus jut* ,3 qualors le patrimoine exclufif tPun petit nombre de families noblet „ ou patriciennes. „ lis vouloient que tous les Agents du pouvoir executif, fusfent v refponfables de :eurs aBions au tribunal de la Loy. „ lis youloient mettre les Magijlrats a l'abri de Vinfuence mconJH. „ tutionelle du Stadhouder, paree que cette indépendunce Hoit un des „ plus fermes foutiens de la Libertd publique ff de la furetd indivi. „ duelle. „ Hs vouloient défendre aux membres des Etats Géniraux ff des i, Etats des Provlnces, d'étre au feryice ou la Jolde du Stadhouder 00 de tout autre Prince. ■ „ lis vouloient reformer la reprefentaticn incoherente ff viciiuji „ de VEtat dans les Ajfemblées Legislatiyet ou le plat pays n'tflpet s mede gedeeld; en weikers publiciteit aan 4e Voorftanders van Nederlands Viijhejd tot eene eeuwige eere al verftrekken, in tegenoverftellmge van hun, dfc, als de ae. oppofeerde parthy van de Vrijheid, dezelve m,t Ned.rland hebben doen verhuizen, Kk  5> fe van ons leven, en alzo eindelijk, door zijne grcnjj „ deioofe Genade uit dit Dal der traanen verlost zijnde r ,, deelachtig mogen zijn aan die heerlijkheid, die on,) zen Heer en Zaligmaaker ons heeft verkreege," Gefchreeven en voleind binne Duinierkel den 28 Augustus 1790, A. HOEVENAAE» N A n ÉL  NABERICHT! TTD j^aar dé Beklaagde bij de hier vooren ftaande Verdeed,g,ng (van pag. IIO tot 12g) feceft b *ok aangetoont „ Dat de Stad Utrecht zich nimmer heef. „ onaerworpe , aan het geene men noemt het Soüvmau, „ gezach van de Provincie en, in gevolge van dien ook „ nut toegeftaan heeft, dat de Staaten het zelve, buiten „ haare bijzondere inwilliging, binne de Stad zoude exer* „ ceeren" zo zoude het moegelijk den een of anJer (die de Verzameling van de Hukken, bij Chalmot te Campen gedrukt, mogte inzien, en daar bij, lu het z* Deel, pag. 242-269, vind het Adv.js van den Heer Ferponcher den 3 July i;86 in het Lid (Je, * Geehgcerden ingeleeverd, en waar uit verfcheide e P^sfages bij de voorenftaande Verdeedigingzi/n overga! men) bedenkelijk Kunne voorkomen, welke doch de reede »°3 en daar toe aangefteld bij Commisfie van Z. H. Fredrik Hendrik , als Stadhouder, gegeeve in 's Gravenhage don 12 May 1643: Ook ftaat ten aanzien van deze beide laatstgemelde aanftelüngcn te letten, dat de beide voorftemmende Leeden ieder in hun. Lid daar toe, even als de Stad ,iemant jenomineert hadden. Na het overlijden van den Heer van Rynejiein bekwam de Stad, bij overeenkomst met de vooiftemmenJe Leeden , voor altijd het recht van preefentatie tot het Schoutsampt,en wel zo, dat de Staaten op dengeprasfenteerden perzoon de Commisfie zouden verleenen, welke zij «it hoofde van 't voorfz. Recht niet konden weigeren, «n welke Commisfie ook niet anders mogte uitgeleevert worden, als met deze claufule „ voor zo veel Haar Ed. „ Mog. het recht tot den voorfchreeven Schohts -ampte is ,, competeerende" zo als men dit vinden kan bij de Staats Refolutie, in dato den 2 February 1659, cn de, op eleeJie van de Stad, dien conform uitgegeeve Commisfie op den Heer F. Ruysch, den 23 February 1659; —Zie Utr. Placaatb. 111 Deel,fol. 208 en 209. — WelkeHeer Ruysch het Schouts-ampt bedient heeft tot zijn oven lijden, voorgevallen den 7 February 1677: Terwijl inmiddels was voorgevalle de verandering in de form van Regeering dezer Provincie, door de invoering van het zo veelmaal gemelde onwettige, fcha. delijke en drukkende Reglement (zo als de Heer Perponcher hier meoe bij zijn Advijs ook inftemt), vastgeiteld den 16 April 1674: — Bij welk Reglement onder anderen gevonden word: „ Dat den Stadthouder van deze Prop vincie in der tijdt, fonier eenige voorgaande nominatie 5 „fal  C 5*2 ) ,, fal vtrkiefen de Schouten, ende Hooft ■ Officieren van „ de refpeüire Steden, mitsgaders de Maerfchalken van de „ refpetlive Quartieren, mits mede doende publique pro„fesfie van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie, „ en daar toe gequalificeert fijnde volgens de Privilegiën;' Zie Utr. Placaatb. I D. fol. 171. Het is bekend dat in onzen tijd (na de oproeping der befwaaren) grondig is gedemonflreerd, dat door het woord Stede k, bij bet Reglement voorkomende, de Stad Utrecht niet word aangeduid, maar, bij onderfcheid van de Steden, met de benaaming van Stad voorkomt, (waar toe alhier dient de verklaaring van den Secretaris van Staat J. van Luchtenburgh, ten verzoeke van de Regenten der Stad Utrecht, gegeeve den 29 January 1679, en geinfercerd in de Vroedfchaps Notulen van den 3 February 1679O en dat mitsdien al verder bij dezelve befwaaren klaarlijk is aangetoond, dat aan de Stad, naar inhoudt van het Reglement, als noch toekomt dat zelve recht tot deprajfentatie van het Schouts-ampt, als zij bij Refolutie van de Staaten, den 2 February 1659» verkreege heeft: Dan! om tot dat geene, het welk de Beklaagde alhier wil betoogen, te rugtekeeren, dient, dat de bevinding alwijders geleert heeft, hoe de voorgemelde bedenking ten tijde van Prins Willem de III* niet in aanmerking is genome, nadien, bij het overlijden van voornoemden Heer F. Ruysch, door Z. H. in deszelfs plaats tot Schout der Stad Utrecht voor den tijd van Drie Jaaren wierd aangeftelt Jr. Dirk Bom van Amerongen, Heer van Sandenburg: na expiratie van weiken tijd aan hem, den 18 Oftober 1684, eene nieuwe Commisfie is verleend, en. voorts zijn leeven lang geduurende door - _ voor.  voornoemden Heere Prince. als Stadhouder, (toen Koning van Engeland) wierd aangeftelt tot Schout der Stad Utrecht, bij Commisfie van den i January 1690, te Withal gegeeve; welke Commisfie woordelijk te vinJen is in het Utr. Placaatb. III D. fol, 218. zijnde voorn. Heer van Sandenburg overleede den 7 April 1703, ▼oor welk overlijden (ten tijde van het aflterven van Prins Willem de UK, Koning van Engeland, voorgevallen den 19 Maart 1702, en de daar op gevolgde herftelling van de Regeeringsform, naar inhoudt der Refolutien, vas'gefteld in de maand May van den jaare a65i) het voorfchreeven Recht van prcefeniatie van het Schouts-ampt, volgens Refolutie van den 2 February 1659, wederom aan de Stad Utrecht is gekome: En zedert dien ti,d wierd de Schout der Stad Utrecht anngeftelt op eene tweederlije of dubbelde Commisfie, waar van eene gegeeve wierd bij Burgemeesteren en Vioedfchap der Stad Utrecht; doch de andere wierd g'exhibeert bij de Staaten, en zulx wel met deze notabele clauiule: „ Ende dit alles voor foo veel ons het Rerkt „ tot den voorfchreven Schout -ampte is competerende, in ,, confermité van onfe Refolutie van den 2 Februaty 1659" Welk recht tot het aanftellen van eenen Schout, mede op eene afzonderlijke Commisfie van de Stad, en eene duo geclaufuleerde van de Staaten, alzo is uitgeoefFend, zedert den 12 Oöober 1703 tot den 12 October 1748,' van welke onderfcheidene Commisfien de formulieren te vinden zijn in het Utr. Placaatb. III Deel, fol. 212 en 213. Het was dan, in naavoiging van' het geene door Prins Willem de III« was verricht, dat Prins Willem it IV* oordeelde insgol/jks gerechtigd te zijn tot het aan*  ( 524 ) tanfiellcn van den Schout der Stad Utrecht, en daarom bij geleegenheid, dat met den 12 October 1748, de Commisfie als Hoofd-Officier van den Heer Mr. A. A. de Ruev.er, Raad enz. ftonde te expireercn, tot de bediening van het zelve Schouts'- ampt voor den tijd van Drie Jaaren heeft aangeftelt cn gecommitteert Jr. Diederik van Lochorst, Heere van Ter Meer, be» fchreeven inde Ridderfchap enz:, die, op eene gecontinueerde Commisfie van voornoemden Heer Stadhouder, het Schouts-ampt heeft bedient tot zijn overlijden, voorgevallen in het begin van den Jaare 1755; Wanneer het tot den 12 October van dat zelve jaar duurde, dat Jr. Jan Floris Grave van Nassau La Lecq, Geëligeerde Raad &c. &c. op eene Commisfie van de, te dier tijd in leeven zijnde, Vbouwe Gobveenante dezer Provincie, wierd aangeftelt tot Schout, voor den tijd van Drie Jaaren; welke Commisfie ver. volgens van Drie tot Drie Jaaren, op den voet als te vooren, is gegeeve tot den Jaare 1782, toen zijn Hoog Geb. op den 10 April van dat Jaar overleed: wordende kort daar na opgevoigt door, Jr. Fredrik Chriftiaan JLeinhard Baron van Reede en Agrim, Vrijheer van Ame-, rongen, befchreeven in het Lid der Heeren Edelen, volgens aanftelling vervat bij Commisfie, door den tegenwoordigen Heer Erfftadhouder gegeeve en , op den 37 September 1785» v00r noch DnV Jaaren vernieuwd. Ten aanzien van welke laatstgemelde Commisfie wel waardig is intezien het geene bij de pra?fentatie van dezelve, den 28 September 1785» ter Staats-Vergaadering is voorgevallen, bereids hier Vooren bij de Verdeediging woordelijk opgegeeven in de Derde AfdeeUng art. 41, Bij  Rij welke Refolutie ten duidelijkfte en onwedei>" fpreekbaar blijkt, dat de Heer Erfftadhouder de Commisfie en aanftelling van den Schout der Stad Utrecht zodaanig exerceert , dat aan de Staaten niets anders overgebleeven is, als de eer, om, zich met die Commisfie conformeerende, den aangefielden Schout voor aangenaam te houden, — den zeiven in den Eed te neemen; — dien geprafieerden Eed in dohso van de Commisfie te doen ftellen, en dezelve jSommisfie en indorsatie ter Secretarie te doen regiftreeren; - Ziedaar kortelijk alles, wat do Staaten in deze zaak noch mogen doen! Indien deze aanftelling van den Schout ;der Stad Utrecht kan gezegt worden door de Staaten gedaan tej zijn, zo zal men op dezelve gronden ook kunnen beweeren, dat het, bij middernacht, eene heldere dag is; Want om hier tege te willen aanvoeren, dat de Stadhouder de aanftelling van den Schout der Stad Utrecht doet in naam van de Staaten, op gronden van het Regeerings-Reglement van Anno 1674, zulx bewijst niets; nademaal dit, om reeds geavanceerde rcedenen, met het Artikel van het Reglement onbeftaanbaar is: waar bij noch komt dat de Staaten (zedert het aan de Stad toegekende Recht tot de reprasfentatie van den Schout der Stad Utrecht, |bij Refolutie van den 2 February 1659) het abfolute Recht tot de aanftelling van den Schout der Stad Utrecht, niet hebben, en ook nooit geëxerceert hebben; Weshalve de Heer Stadhouder ook niet kan begreepe worden het zelve in naam van de Staaten uitteoeffenen, om dat, blijkens de'zo even. gemelde Refolutie, dit Recht door de Stad aan de Staaten, als een poinct in gefchil zijnde en ook niet verder, wierd .toegedaan, met dit gevolg , dat (zo als hier voo-  C 5^6 ) vooren beweezen is) de Commisfie van de Staaten tot de aanilelling op den gepraïfenteerden perzoon ook niet anders mogte verleent wo den, dan met de claufule „ voor zo veel Haar Ed Mag het recht tot den voorjz. j, Schout-ampte is competeerende." En mits dien (voor zo verre men als nu zoude willen ftellen, dat de Heer Erfftadhoudcr, het aanftellen van den Schout der Stad Utrecht wettig doet) kan Z, H. in allen gevalle niet begreepe worden het zelve anders te doen, dan voor zo verre dat Recht tusfche de Staaten en de Stad onbeflist gelaaten is, en dus, ten aanzien van de Staaten, onder het verband van de meergemelde claufule „ voor zo veel Haar Ed. Mog. het reiht tot den voorjz. Schout - ampte competeerende; " en verder of anders niet: Zo dat dan uit al het voorfz. blijkt, dat de Heer Perponcher bij zijn Advijs niet ovc-reenkomftig de w, arheid heeft geftelt, dat de Staaten den Heer Hoofd Offi. cier aanjlellen; om dat, op zijn best genomen, hetzelve zedert de erectie van de Republiek, na de affweering van de Spaansche overheerfching, een of twee maaien zal gefchied zijn, en wel niet anders, dan bij over. meestering van. het wettig Recht der Stad U> recht door de voorftemmende Leeden, op die zelve wiize, als de Stad (onder he: regimer. van den Ridderfchappelijken Burgemeester, door de Twee voorftemmende Leeden onderfteund) tot den jaare 1618 tegens haare Rechten heeft moete gedoogen het compareeren van den Schout in den Raad of Vroedfchap dezer Stad. Waar mede overgaande tot het gec-ne de Heer Per' pencher bij zijn Advijs als een Tweede bewijs, lait vol. gen, bier in beftaands, dat ook de hosten dezer (aament. m  C 52?) lijk Stads) Jurisdictie door Haar Ed. Mog. verden ftj taalt. ~ Heeft de Heer Perponcher, in het Eerfte, grootelijks misgetast, hij doet zulks niet minder by deze Tweede Helling; en ztilx wel zoverre, dat(Indiea jen yan het tegendeel niet bewust was) niemant zoude kunnen geloven dat zijn Ed. Raad in de Vroed-' fchap der Stad Utrecht en Twee Jaaren Scheepen ge. ^est was ; en ook de Commisfie van-Gecommitteerde 2 St3d gChaJ h£ef£: Wesha!^ ^et in ï ■ Dm tC Pasfeeren is> d" bii- Twes Jaaren Se eepen van de Stad Utrecht geweest zijnde niet zoude weeten van wien hij, als Seheepcn, zijn Trac van Stads wege aan den Heer Hoofd-Officier word Gulden, en aan de beide Heeren Burgemeefteren, ieder Se enrar^ DuiZSnd GuUen*-> aan Twaalf kp l l ' 1 " Guldens, en aan de beide Secretarisfen van 't Gerecht ieder T n ! Ginder* - pn a: u ucrecnt ieder Twee Duizend /W^ en Vyfti{, öJ* l Tra£te,n<™ Vier yyjug Guldens, die ook boven dien vm »iads weeë hppft . •• n van ê heeft de vrije woo^ing aan den alius ge. naam.  CS23 ) naamden Plompentooren, welke ten minfte op Twe» Honderd Guldens waardig kan gefchat worden; immers bij veihuuring heeft dezelve meerder afgebracht: zo betaalt de Stad ook aan den Deurwaarder van den Hoofd-Officier zijn ja.rrlijksch Tractement ter fumma van Twee Honderd Guldens; En daar de Stad haar eigen Scherprechter(i) aanftelt; en door het Gerecht in handen van den Heer HoofdOfficier den Eed doet afneemen, gelijk dit (om niet verder terug te treeden) blijken kan, bij de aanftelling van den jongst overleeden Scherprechter Carius, uit de Notulen van de Vroedfchap, in dato den 21 January 17711 zo betaa't de Stad almede aan den Scherprechter voor Stads Tractement jaarlijks Drie Honderd, Vier en Zestig Guldens, en boven dien noch zijn verdiend falaris van executien; Zo Ci) fiat de Stad Utrecht altijd, en zelfs van de oudfte tijden af haar ei"en Scherprechter heeft gehad, aangeftelt en beëedigt, kan niet worden tegengefproken , als men boven het alhier geallegueeide noch inziet het geene gevonden word bj Borman ia zijne Jakrb, op 't Jaar 1422, het I Deel pag. 2C9, alwaar de Scherprechter voorkomt als onfer Stat Meyfter van der huechfler recht, en bij de Acte van den Raad van Anno 1459, °P Ante' Pauwels avont Converfio, toen Meyfter HildebrcM, de Scherprtchttr- is aangenoma cn beëedigd; als mede da aanftelling van den Scherprechter Anno igsc, en hoe hij vervolgens van Stadswegen niet eene bijzondere Toga wierd gekleed , blijkens de Acte va» den Raad van Anno 1522 , des Vrydags na Invocavit, en dus lui. dende; Belieft by den Ruide, dat men den Scherprechter enen tabbert van root ende wit van der Stat we^en geren feil. Over welk een en ander men kan nazien Matth^eus de jure Gltidii, pag. Cgjj en 656, en de Hobiiit, pag. 477.  Zo als de Stad dén Cipier ook voorziet van eene woo* ning, en voor het fchoon houden van de gevangenhuis • jes jaarlijks betaalt Zes en Veertig Guldens en jicht Stuiv. gelijk ook aan den opzichter van 't Tuchthuis Honderd en Vyftig Guldens, behalven het genot van eene vrije wooning ,• waar bove noch tot Stads laste komen alle reparatien en het onderhoud zo van de gevangenhuizen aan 't Stadshuis, als van 't Tu.ht en Werkhuis: Ook word door den Heer Cameraar van de Stad noch jaarlijks aan de Dienaaren van de Justitie betaalt eene furoina van Zes en Dei tig Guldens, en boven dit heeft ieder van hun ook eene vrije wooning van de Stad : Zo dat de kosten dezer Jurisdictie, welke de Stad jaarlijks betaalt , bedraagen (Jalvo errore) te 2amen Drie en Twintig Duizend, Twee Honderd, Zes en Negentig Guldens, behalven het onderhouden de reparatien, zo aan het huis van den Subttituut Schout en de wooningen van de Dienaaren der Justitie, als aan het Tuchthuis en de gevangenhuizen aan het Stadshuis; AI het welk Jpecifice blijkt uit de jaarlijkfche Reeleningen van de Het ren Thefauriers en Cameraars in der tijd, waar toe alle Regenten acces en vijie hebben; gelijk ook uit die zelve Reekeningen kan beweezen worden, dat, van de alleroudile tijden af, de kosten, over Stads Jurisdidie vallende , niet door Hun Ed. Mog. maar door de Stad zijn betaald. Waar tege ten voordeele van de Staaten niets kan afdoen, dat de boetens aan Hun Ed. Mog. verantwoort worden: Vooral indien men gelieve te letten, dat alle de Ordonnantiën, welken, zedert de erectie van de Republiek, op de heffinge van de Gemeene middelen en lmL> po-  C 53° ) pofitien, tot hede toe, door de Staaten zijn gemaakt; om over de Stad en Steden effect te hebben, even als de Ordonnantiën, raakende de vechtkeuren en tego de Doodflagers en andere kwaaddoenders, niet ander» zijn gemaakt dan met voorafgaande overleg en bijzondere inwilliging van de Regeerders der Stad Utrecht, zo als buiten dien geene Staats - Ordonnantiën kunnen gemaakt worden of effect hebben; En blijkt het niet bij alle die Ordonnantiën, dat de Stad heeft afgezien (immers voor zich geen deel heeft genome) in de boetens, amenden, pcenen, muitten of breuken, daarbij tege de overtreeders geftatueerd, en ook daar uit voorkomende, maar dezelven beeft overgelaate ten behoeve van den Lande, om verdeelt te worden zodaanig, als de Staaten, met concurrentie en fpeciale inftemming van de Stad, overeenkwamen te behooren ? Zonder dat het blijkt, dat bij die geleegenheeden de Stad op eenigerhande wijze van haar onafhanglijfc Recht is afgegaan; integendeel confteert daar uit, dat de Stad bij alle die geleegenheeden heeft gehandhaaft haar aloud Recht, dat haare Burgers niet anders dan door de Regeerders dezer Stad vermogten belast te worden. Daar nu, gelijk beweezen is, deze Stad, in gevolge van haar gedragen confent, van alle de boetens , amenden, pcenen, muitten en breuken (uit alle de voorfz. Ordonnantiën der Staaten voortkomende en welke binnen deze Stad en derzelver Vrijheid geincurreert worden) niet eene roode duit geniet, maar dat alle dezelven, uit hoofde van de voorfz. onderlinge overeenkomften , aan het Land komen, zo word aan b«t be-  C 531 ) befcheiden en onzijdig publiek ter beoordeeling over. gelaate, of er iets meerder met de billijkheid overeenkomt, dan dat hij, die het voordeel heeft, ook den daar tegen overftaanden last moet draagen ? en of er wel iets reedelijker is, dan dat (daar het voordeel uit de voorfz. Ordonnantiën, met inftemming van de Stad Utrecht ten behoeve van den Lande aan de Staaten worden verantwoort) Hun Ed. Mog. de kosten over het executeeren van derzelver Ordonnantiën draagen en ook betaalen, voor zo verre dezelven aan der gècondemneerdens perzoonen en goederen niet te bekomen zijn? Uit deze verantwoording van de boetens aan de Staaten (voor zo verre dezelve uit de Ordonnantiën der Staaten voortkomen) kan dierhalve ook geen argument opgemaakt worden, om ten nadcele van de Stad te bewijzen, dat haare Jurisdictie afhanglijk zoude zijn van de Staaten; En wel te minder, dewijl de verantwoording van de boetens aan de Staaten niet anders, nog verder, word gedaan, dan voor zo verre dezelven voortkomen uit de Ordonnantiën, waar toe de Stad Utrecht bewilligt heeft en geenzins die boetens, welken wegens transgresfien van Stads Ordonnantiën voortkomen, alzo die boetens en breuken niet aan de Staaten, maar alleen aan ds Stad, verantwoort worden: Zo dat uit dit alles Zonneklaar blijkt hoe geheel ongegrond de Heer Perponcher zich, bij de voorfz. avances, tegens het Recht van de Stad als onafhanglijk van de Staaen, heeft verzet: Waar toe dan ook, ten nadeele van het zelve Recht, tan geene de minfte applicatie kan zijn, dat bij het LI 2 voorfz,  (530 voorfz. AJvijs al verder geleeze word „ In de hoge. „ Heerlijkheden daar en tegen, daar de crimineele Juus„ diUie, aan den Heer overgedragen is, gefchied dit alles „ hij den Heer. Ja, dat opmerkelijk is, de heeren der Stad Utrecht doen zulks aan de Vaart, maar in hunne ,, eigen Stad doen zij 't nieti ten blijke zeker, dat d« „ Jurisdictie in de Stad, der Staaten JurisdiSie is ge' „ bleven," Om dat bereids aangetoond is de onwaarheid en het fautive van die avance, als of de Staaten de kosten van Stads Jurisdictie betaalen: Maar ten anderen komt, tegens het voorfz. gefielde en de daar uit opgemaakte valtche confequentie, in aanmerking, Dat de Staaten , bij de Overdracht van de Crimineele Jurisdictiën aan de Heeren van de Hooge Heerlijkheedea en ook bijzonder van de Vaart, bij die zelve Overdrachten hebben afgeftaan alle verbeurtenisfen; zo als ook, ten behoeve van die zelve Heeren, komen de bepaalde gedeeltens in alle de boetens, pcenen, muléten en breuken, uit de hier bovengemelde Ordonnantiën der Staaten voortkomende en onder de gemelde Heerlijkheeden vallende, zonder dat daar van, 't zij door de Schouten, Drosfaarden, of die de Actiën / competeeren, eene roode duit aan het Land of aan de Staaten word verantwoort of betaalt: Alwaaromme de Heeren van die Heerlijkheeden, wegens het zelve, met hunne Drosten of Schouten in een Accoord flaan; En daar zij dus de voordeden uit alle de voorfz. Ordonnantiën genieten , zo is er om de hier vooren aangevoerde reedenen niets billijker en met den aart der zaaken meer overeenkomftig, dan dat zij ook de lasten en kosten daar van draagen; Goj  C 533 ) Om die zelvereede dan, en om geene andere, is het, dat de Heeren der Stad Utrecht de kosten van de Crimineele Jurisdictie aan de Vaart betaalen; want zij van het begin van het Pandfchap af, en vervolgens tot heden toe, met hunne Drosten aan de Vaart in een verdrag hebben geftaan en noch ftaan wegens de vorderingen , executien en verantwoording van alle de voorfchreevene en andere boetens, breuken, enz. aldaar vallende; blijkens de Nader Ordre of Inftruaie voor den Drosfaart en Schout van de Vaart, gearrefteert den 9 January 1626. Zie Utr. Placaatb. lil D. fol. 21'. Daar uit geblijkt dan Zonneklaar dat de reede, waarom de Heeren van de Hooge Heerlijkheeden (en dus ook de Regeering der Stad Utrecht, als Heeren van de Vaart, wegens die Hooge Heerlijkheid) 'de kosten van de Crimineele Jurisdictiën draagen , dermaatc verfchilt van die gronden (waarom de boetens, uit de Ordon. nantien der Staaten binnen Utrecht voortfpruitende, aan Hun Ed. Mog. worden verantwoort), dat men van het een tot het ander geen argument nog conclufie kan opmaaken, gelijk ook daaruit, zelfs per milleftmam confequentiam, niet kan befloote worden, dat, dewijl de Stad de kosten der Jurisdictie wegens de Vaart betaalt, zulks tot een zeker bewijs zoude verftrekken, dat de Jurisdictie in de Stad der Staaten Jurisdictie zoude gebleeve zijn. - Een argument waarlijk zo decifoir, als, by voorbeeld, de ftok ftaat in den hoek, Ergo, 't zal mor. ge reegenen!! ! Indien men ook al eens wilde onderftellen, dat alle de voorfchreevene reedenen niet in aanmerking konden komen, dan geeft men aan het onzijdig Publiek te beoordeelen, of (daar de Stad Utrecht en de Vrijheid, L1 3 gelijs  (53+) gelijk bij de Confideratien op de befwaaren is opgegeeven en bij de Memorie, onder Bijlage A alhier annex, blijkt, zo in dé gemeene middelen als in alle de reëelc lasten en verdere belastingen, het eene jaar door het ander gereekend, vry meerder dan Achtmaal Honderd en Vyftig Duizend Guldens aan 't Land opbrengt) daat tegen in confideratie kan komen de betaaling van zodaanige Crimineele kosten, als bij Reekening van den Heer Hoofd ■ Officier jaarlijks ten laste van het Land •worden gebracht en bij calculatie, het eene jaar door het ander gereekend, op omtrent Tien Duizend Guldens uitkomen? onder welke kosten zich opdoet het excesfive getal van wel Drie Honderd Informatien, het hooren en adduceeren van zo veele getuigen, van alle welken op Twee Honderd, als nieten, ook niets gedaan word; zonder van de oorzaaken van andere kosten te fpreeken, vertrouwt de Beklaagde ook, om deze aangevoerde reedenen, dat er gronden van billijkheid genoeg daar voor overblijven, dat het Land de, bij Reekening van den Heer Hoofd-Officier gedeclareerde, kosten behoort te draagen, en dat zulx geene atteinte kan toebren. gen aan Stads onafhanglijk Rechtsgebied. De Heer Perponcher gaat verder voort en zegt ,, Fan „ daar ook de remisfien van Jlraf, aan de Staaten ge,, vraagd,en op 't bericht van 't Gerecht dezer Stad by „ Hun Ed. Mogenden geaccordeert," waar tege te confidereeren ftaat al het geene gevonde word in de Deductie van de Stad, door de Heeren Wantenaar en Oorterdyk opgemaakt, en voorkomende in het Magazyn van Stukken, betreffende de Rechten der Stad Utrecht; in den jaare 1786 te Utrecht bij B. Wiw uitgegeeven $n noch voor handen zijnde:  C 535 ) Alwaar op pag. 186 te Ieezen is dit volgende; „ Voorts aangaande zodanige blijken van eminent p gezag als de Edel Mogende Heeren Staaten \dage„ lijks over de Stad exerceeren, en die de Raad der „ Stad gaarne wil toeftaan, dat uit haare vrijwillig» „ afftand, 't zij dan expresfe, 't zij dan ex rebus ipjis eld , . ƒ JOCCO - : - J Het Dienstbode Geld . . . c 2OOOO • " - • „ 1 1 Den 4°e Penning, 1 — prCent en de — Ver- loogingen van de vaste Goederen binnen tJtrecht verkocht wordende, daar onder het Tractement van den Oiitf'anger, Jaarlijks ƒ I650O ■ : - : Het Collateraal van alle Erfefiisfen en Be- fterrFemsfen , binne deze Siad en Viijneid van dien vallende, zedert de ingevoelde V?rhoo- jing met het Tractement van den Ontfanjjer, Jaarlijks . f 30000 • : • Den 50* Penning wegens de Verkoping van alle de Meubilaire Goederen met «et Tractement van den Ontfanger . . ƒ 4500 • : - : Het Enkeld' cn Dubbeld Huisgeld. mer het Cadergeld daar onder, buite dc Vier P- otren, - iooge en Lage Wijde , Prunsalye en Roodebrugge, zo als het zelve jaarlijks bij Reekening verantwoort word te bedragen , inin of meer, tot ... ƒ 37750 - • . ; Het Dubbeld dito . . ƒ 2g0, ,0 . w . Het Haardftede - Geld met het Gadergeld ytel . f 52000 - : • .• Staat te letten, dat de degels tot de On • jelde-Billetten, ondtr de opgave van de p- ƒ 80/767-17.1 Ma 4 fla-  C5SO Transport ƒ 867767.17.1 flwene Zegel» over de Stad verkocht wordende ber lekend zijn. Het O-i'ifchlld - Geld van 2551 Mergen 359 Roeden , geleegen in de Vrijheid , beloopt met het Gaderseld, calculative wel . . ƒ 460O - : . J De Twintig duivers per Mergen Reëel, en de Vyftien ftuiveis per Mergen Perfoneel, met het Gadergeld . , • . ƒ 5000 - : - : Het LecUendyks-Geld, jaarlyks wel . ƒ 1ÓOO « ï - ï Het geene jaarlyks alhier aan der Staaten Domainen Tol word betaalt, bedraagt wel / 5SOO - I - J De redemptien , welken de Vyf Capittelen aan liet Camptoir van de Bisdoms Tienden, zo wel nis andere particuliere, jaarlyks binnen Utrecht betaalen, bedraauen wel . , ƒ IOOCO - : - ; Het geen d» r de Brouwers binnen Utrecht, jaarlyks, wegens het Ketelgruyt aan het Comptoir van de Dumaincii word betaalt, beloopt omtrent ... / 7®° " ...» • ï De Veer en Pasfage-Gelden van alle de Schuiten en Scheepen, buuen alle de Poorten , als mede de Vecht op en afvaarende : en alhier gecollefteert yvprdende, beloopen jaarlyks ƒ 5500 - : - ; Het Veer of Pasfage - Geld van de Ry tuigen en Veerwaacns mede jaarlyks . . ƒ 45°° » ï - » Het Piovenue van volgende Stadss Impofitieii, waar uit de Stad, zedert de reintio. t duélie, maar geniet de ti prCento, zynde van 'tOoft, Visch, looe Penning en 't Beesfiaal, dat thans aan Haar Ed. Mog. word VMantwoort, bedraagt jaarlyks luim . ƒ 6coo • : - i f 9UI67 > 17 -ï m  C 553 ) Transport j 911167*171 Het blykt dus uit alle de voorfz, posten, dat de waarheid van die opgave (dat de Burgers en Ingtzceteren der Stad Utrecht jaarlyks ruim Achtmaal Honderd en Fyfig Duizend Guldens opbrengen) hier mede genoegzaam word geverifieert alzo het blykbaar is, dat dezelve verre over de Negenmaal Honderd Duizend Guldens beloopt: En em in dezen noch een flap naader te Komen, en aantetooncn wat men boven diea kan bereekenen , dat door de. Burgers en Inwooners der Stad Utrecht, en de aldaar te tuis behoore'nde Stabilia Corpora, als Eigenaars en bezitters van Huizen, Horfteden tnde Landen, behoorende onder het platte Land dezer Provincie , Jaarlijks betaalt werd: Zo kan men op goede gronden bepaalen, dat een Derde gedeelte van de Ongelden over het platte Land, welke wegens dc Huis en Haarftede, Oudfchild . Gelden, Reëeleen Perfoneele Mergen Gelden , doo>' de voorfz. Burgers, Ingezeetenen en Colleaien , alhier geitabileerd , als Eigenaars en Posfesfeurs van die Landen , aan 's Lan Js Casfa betaalt worden , hedragen een Derde in het beloop van omtrent Viermaal Honderd en Vyf-en-Zeventig Dui* zend Guldens , en dus ten minde eene ronde fuinma van .... ƒ 150000 - : - ï En in den omflag van de comfumptive Middelen over het platte Land , zo als van het Gemaal , Logies - Geld, Gedacht, Zout, Zeep, Boter, Turf, Koffy en Thee met het Zegel, bereekend in eene fuinma van Een ƒ 1061167-17-1 ï Mm 5 Honderd  C 554 ) Tram port ƒ 1061167-17-» ^Honderd Pyf-tn-Zett't£ Duizend Guldens, welke cle voorfz. omflag Jaarlyks wel afbrengt, zo kan men veilig beieekenen j dat daar inn» jdoor de Burgers en Inwooners van Utrecht, ■welke zich des Zomers op hunne buiteTetblijven onthouden, alle Jaaren ten minfte word betaalt , . • ƒ 20OOO - : - } Zo als zij in *t Hoorngeld, het welk men Toereekenen kan over het platte Land te kunnen afbrengen Jaarlyks Vyf- en - Zeventig Huizend Guldens, ten minfte dragen . ƒ 7000 ■ : - En mits dien kan men pp vrij zekere gron'den ftellen, dat de Burgers en Ingezeetenen van Utrecht, alle Jaaren, wegens alle de voorfz. posten aan de Provinciaale Casfa be- ____________ «aaien en opbrengen eene fumma van ƒ1088167 -IJ-I Zonder hier noch onder te bereekenen het Leckendijk en Zeedyks - Gelden. En om deze Memorie meer compleet te maaken, zal het niet ondienftig kunnen zijn, om alhier bij te voegen wat noch door dc Burgers van Utrecht bove de voorfchreeve ƒ 6000 - : - wegens Stads middelen word opgebracht, het welk dan thans Jaarlyks nog beft«at in het volgende, als Wegens het Kaay , Kraamrecht •n ronde Maat . . ƒ 550 - : - • Wegens de Pacht van de Visch «n Vleesbanken, en Gaandery of de WUrieplaats, en het bezien ƒ 550-».: ƒ 1088167 -17-1 raa  C 555 ) Transport ƒ 550 •:•:/it>88itS»-17-1 van de Varkens, Jaarlyks calcu- lative . . ƒ 1200 - : - Wegens het verhoogde Maalloon . . ƒ =8oo - : . : Wegens Stads kleine Schulden ' «n Thinfen ... ƒ 1400 - : - : Wegens recognitiën in plaats van Ampt-Gelden . ƒ 4200 - : . : Voor Straat, Lantaarn en Brand. Immer Gelden . ƒ p400 . . . . De Poitery bedraagt wegens de Brieven, welken binnen Utrecht beftelt worden , en welkers profyt tot Stads behoefte komt , om daar uit de Almoefeniers - Kamer te fuppleeren , Jaarlyks calcnlatlve • • • . ƒ20000 - .. : Wegens de Collefle van de Lotery, voor zo veei dezelve in de Stad gecollecleeit word , de Portie, welke de Stad daar voor trekt, op een Vierde gereekend, en dus tot omtrent . / 2000 _ . . ; Zulks het geene door de Burgers cn Inwooners der Stad Utrecht Jaarlyks aan de «Ud word opgebracht en gelast bedraagt ƒ 41550 - : . : En dus beloopen die lasten, welken de voornoemde Burgers en Inwooners, zo ten behoeve van het Land als va» de Stad, beïaalen, Jaarlyks een fuinma van g_ ƒ JI.P717 . I7_, Mc*  ( 556 ) Wen vind aangeteekend, dat volgens eene opmaaking, welke in liet begin dezer Eeuw gemaakt is, het inkomen van de Provincie van Utrecht, na de beste kennisfe, die men daar van had, ■wierd bcreekent te bcloopen ƒ 1650000 - : - : En zedert het midden dezer Eeuw, en vetvolgens , dat alle de icfpeftiye verhoogingen van de Middelen, en alle andere lasten hebben plaats gehad, zal men, zo vertrouwt wotd, geene misree. kening maaken, als men ftelt, dat dezelve Jaarlyks beloopen hebben , min of meer, ƒ 1850000 - : - : Zo dat dan uit dit hier boven aangetoonde blijkt de waarheid van het meermaalen gepofeerde, dat de Burgers en Ingezeetenen der Stad Utrecht niet alleen' ƒ 850000 . :-: maar f ymC? - 17-1 in alle de'Lasten, Middelen en Ongelden opbrengen. En dus, naa genoeg, zo veel als het geheele platte Land ca *3e Steden te zamen; en als men alles naauwkeurig te zamen fcereekent, zal men bevinden, dat de Stad Utrecht, zo door haare Burgers en Ingezeetenen , als docr de aldaar t'huis behooremle Collegien, kan bereekent worden , alleen , naa genoeg, Twee Derde deelen van het beloop van het geheele inkomen van de Provincie optebrengen. En tege deze Burgers en Ingezeetenen vVas het, dat men zo halstarrig heeft beweert, zelfs geene fummiere inzage van de Financiëele Staat van dezelve Provincie te moeten toeftaan. Mogelijk , dat eene fumma van ƒ 250000 - : - : (welke fnmma , ja noch vrij meerder! Jaarlyks aan Traclementcn betaalt word voor de hoo"e, laage en mindere Amptenaaren van de Eerfte, Tweeds en Derde Clasfc , zonder de confiderable emolumenten van veelen derzelver daar onder te begrijpen) de attentie niet zoude hebbe kunnen ontglippen, om daaromtrent, bij vervolg, oofe eens op eene refotme en hoodig redres bedacht te zijn, het welk door dat fecreteeren tot hier toe afgeweerd is. De Provincie van Utrecht betaalt dus haare Politieke en justj. riëete Adminifttatie en beftieiing met eene vrij ruime hand, es fcet VOLK heeft het dus «iet om GODS wille.  C 557 ) B. EXTRACT uit de Thefauriers Reekening van October 1745 tot 0£fo« her 1746; daar bij worden Stads Imposten verantwoort, als volgt: - 1), Wyn • Excyns en Impost voor een Jaar, ingegaan den 12 Auguftus ,1745, gepacht bij Gerrit Byhnans, om ƒ 575 - : - : 't Jaac gereekend op Dertien Maanden, en dus • ƒ 7475 - i - f De Impost op de Mee, in continuatie ge. geeve aan Hendrik Bosch, C. S. om f 200 -: èens geld ... ƒ a0Q-; . De Twee Stoelen op de Bieren, als den Hoppen-Excyns , en Tonnen geld, gepacht bij Arnoldus van Renswottde, om ƒ 1075 - : - : ter Maand, dus voor 13 Maanden . . ƒ I3P7S - : - i De Twee andere Stoelen op de Bieren, als den Impost en verdiepingen, heeft gepacht Willem Bosch, om ƒ 112a . : - : ter Maand , dus voor 13 Maanden . ƒ 14560 • Z »? De Middelen en Impost op de Bier-Edik, heeft voor een Jaar, ingegaan den 12 Auguftus 1745, onder de Staaten middelen , gepacht Jacob Brasjer om ƒ 120 Golden ter Maand, waar in de Stad komt 6 Huivers van de Gulden , en dus voor 13 Maanden . . ƒ 455 i * i- De Impost op de Dunne Bieren, zijnde 20 Stuivers per Vat, heeft voor een Jaar, ingegaan den 12 Auguftus 1745, gepacht Johan: nes Bruflerbof, ter Maand om / 2S5, .komt voor 13 Mnanden . , r ____ - ƒ 37°5 » - "i De Meel - Excyns en Impost op het Geaiaal heeft voot Fyf Jaaren, ingegaan den 'ft  CS58) I* Auguftus 1745» in continuatie gepacht, bliikcns Refoiutie van den 12 Auguftus 1743 , Cornelis van aer Cock, C. S. om ƒ 37a ter Maand, komt voor 13 Maanden . ƒ 4Q14 * » '4 De Impoit up 't Grutte en Gorte - Meel hebben de gezamentlijke Grutters in continua- tie voor Drie jaaren , om ƒ 1000 -: - boven 2 Stuivers per Gulden tot Randfoen, dus ƒ ï8oo - : • : Het G.-maal det Brouwers , gcëximeerd 'ui: den voorfchreeven Impost, hebben die van 't Brouwers Gild, volgens Refolutie van den 21 Juny 1745, voor een jaar in continuatie voor ƒ 25C0 - : - boven 2 Stuivers per Gulden tot Handfoen ƒ 2500 ■ : De Wand-Excyns en Impost op de Wolle Lakenen is in conrimiatie vergunt aan da gemeene Lakenkopers, om de fumma van ƒ300 - : -: en de ƒ 100 - : - : in den Excyns, ƒ ^5 - 9 . : eu in den Impost / 31 . 4 - : dus voor 't jaar . ƒ _0O • f • J De middelen en Impost op de Zijde Wolle Lakenen in 1692 af<;efchaft zijnde , Pro Memorie De middelen en Impost-op da Waag, zijn voor den tijd van Vier Jr.aren , ingegaan den 1 November 1745, gepacht bij Bernardus Unffmit, om f 1)850 Jaarlyks, komt voor Stads portie, zijnde een Vierde part, ƒ 1712 . 10 -: boven de ƒ400 - : -: voor Huishuur, te zamen voor het jaar, verfcheenen Ultimo Oéto- her 1746 .... ƒ 2112 •10- ; Noch voor *t gebruiken van de Wicht en Maaten, naar ouder gewoonte . . ƒ S - 4 • » De Varkens« Excyns is nu vergund onder da .Vlees - Excyns, en Tafel van de Vette Beesten . . . Memorie. De Visch - Excyns met de Vischbank Steden , onder de Galdery is gepacht by Willem Èosch, om , , ƒ 3200 - : • :  De Cantsbinken mede onder de Gaanderije; geplaatst aan de Westzijde, heeft voor een Jaar gepacht Bernardus Mone', om • ƒ I3S ■ : Den Turf - Excyns heeft Amoldus de Greef gepacht, 't Jaar, verfcheeuen den n January J747, om , ƒ 2390 - : •: Item de Verhooging op den Tuif hesft gepacht Bart ie Greef, om eene fumma van/ 9ÖS° • ; tï Den Impost op den Turf voor een Jaar, ingegaan den 12 January 1746, heeft gepacht ïieter Bras/er om . . . ƒ 3735 * ï " * Den Impost op 't _out, heeft gepacht Jacob Brasfer voor een Jaar, ingegaan den 12 Auguftus 1745, om de fumma van . ƒ 1325 - : Het Pasfagie-Geld op 't Zout, Coileéteert Mr. Carel van Hengel Ontfanger van den Tol, en heeft over het Jaar, ingegaan den 12 Fe. bruary 1746, ten Comptóire gebracht ƒ '23 " IO «ï De Impost op de Tichel - Ovens heeft ever het Jaar, ingegaan den 12 Auguftus 1745, niets gegolde . . Memorie. Den Excyns en Impost op de Brandewyïitn heeft Hendrik Bosch C. S. gepacht om f 124800' • : ■ voor den tijd van Vier Jaaren, ingegaan den 12 Auguftus 1744, Stads portie in deze pacht bedraagt in iedere ƒ 10000 Guldens ƒ 298 . 10 - :dus komt hier, van ƒ 124800 . : .; voor Stads portie . f _«,__ _ . , Het Craanrecht hseft voor een Jaar, ingegaan den 12 Auguftus 1745, gepacht Gerrit t)ykmsm voor . . f j 405 • - i De Vlees - Excyns met de Tafel van de Vette Beesten en ioo« Penning, met den Vat. ien - Excyns , heeft voor een Jaar, ingegaan als boten, gepacht Jan rm Bommtl om . * • - - ƒ *'5 * 1 • i  (56o) De Impost op 't uitgaande Beestiaal is voor een Jaar in continuatie gegeeven aan Jrnoldus van Heerden om ƒ 770 - : - : volgens Refolutie van den 9 Auguftus 1745 . ƒ J70 » ; De middelen en Impobt op de Zeep, met de Staaten middelen , heeft gepacht Gerrit Bykmans , om ƒ1025 - : -: ter maand,, komt voor 13 Maanden ƒ 13325 - : . .- waar 111 de Stad komt de i2« pottie, cn dus eene fumma van ƒ IIIO • : - ï De Impost op 't Ooft heeft voor een Jaar, ingegaan den 12 Juny 1745, gepacht Willem Bosch, om ƒ 3625 • ï Den Excyns aan de Vaart, als de 3 Stuivers op ieder Ton Bier, met het Ketc'gruit» Item den Excvns van 4 Stuivers op ieder Ton Bier, met den Wyn - Excyns heeft voor den tijd van een Jaar gepacht Jacob Leen, blijkens Refolutie van den 9 Auguftus 1745, ïn continuatie om . . . . ƒ $0 * ! ' t Ontfangen van Dekens en Overlieden van 't Brouwers Gild, bij H. Ed. Mog. de pacht van het Ketelgruit, wederom in continuatie voor den tijd van Drie Jaaren aangeftaan hebbende, ingegaan January 1745, om eene fumma van ƒ 1000 - : - : voor Stads portie zijnde den Tienden Penning , de fumma van . . . ƒ 100 . : - i De Randfoenen van alle de Verpachtingen bebben over den Jaare, ingegaan den 12 Auguftus '745 tot Ultimo Auguftus 1746 , en den 12 January 1745 tot Ultimo December daar aan volgende, afgebracht de fumma van . ƒ 12238 - 15*2 Bedragende dus te zamen falvo errcre eene fumma ' van ƒ 127038 -.3*8 ï -i ■' C*  G MEMORIE, getrokke uit de thejattriers Reekening der Stad Utrecht ov:r 't jaar, ingegaan den 12 October 1754, behetjende de verantwoording van het Provenue van alle de Middelen , als B ■»*—' e 2a prCento in den Impost op de Bieren . . ƒ I975I - 12' * ■■ op 't Gemaal . ƒ 23349- *S- 'S ■ «op'c Brouwers Gemaal ƒ 1951-10- 4 ƒ 45052 - 18 " ? Op de Wynen ƒ13440 - 9-4 ■ ■ Op 't Gedacht / 71554 -11-2 Zeep en Zooy ƒ 3299 -io-6" - Zout . ƒ 85- -7-6 ƒ 24951. i8-a ■ ' Brandewyneii . . ƒ 26387 6 f w. ——»■—. ui 1 1 Zegel van dien . f 655 • J - : ■ Guittcrs en Gorters Ge. maal . . / 655 - ; Tabak . . ƒ 4223 ,• 11, Hoorngeld . ƒ 372 ... . _ Boter . . ƒ 45C0-14.2 Turf en Kolen . ƒ J4(j0J ... _ Coffy en Thee, zo als 't zelve gerendeert heett bij Taxaiie over den jaare, ingesaan P.uno May 1754. ... ƒ 3234 n_ ^ Coffy en Thee wegens de Slyters, ingegaan Primo May ,7s5. . . ƒ 3230-15. J0 lukojien van de Waag . . f gl0- . I0" . g Huur van de Waag . , ƒ ^co .... v u • ƒ 7<54 - 10 - ; ' * ' / 52 10 Uitgaande Beestiaal 1755 , . ƒ 212 • fi -• iTafel van de Vette Beesten . ƒ I2? . . ' \ Bedragende te zamen ƒ 13231777^ ~T2 Nn B.  D. MEMORIE, getrokke uit de The* Jauriers Reekening der Stad Utrecht over't jaar, ingegaan den 12 OSoler 1783 > mede behelzende de verantwoording van 't Proyenue van allt de Middelen, T weeden Ontfan" van Stads impofitien, «elke de Stad geheel ontfangt, doch waar. van de 78 ptCento komt aan de Provincie. Woei» den Impost van .e Visch ƒ iooo-:-: waat van de 22 piCentcy bedraagt Wegens den Impost op 't Ooft ƒ 34oo-:- = waar van de 22 prCemo g _ . _ . bedraagt • • * Wegens de Collefte van den 100* Penning ƒ 660. :-: dusdeaaprCentqf 145 * » Wegens het uitgaande Beestiaal f 959-'-': dus de aa ptCento/ 210 - 19-9 ƒ *324 - 3- 9 Berden Ontfang van zodaanige middelen, j£ • de Stad de aa piCento op zekere gefixec P°«ie Seniet' J _, * Weo os den Impost van de Bieren uit ƒ 61455-6-2 de22perCento ƒ I352° - 3-* n Gemaal uit ƒ Ï^W-t — ƒ 2329I«I2-6 !t Brouwers Gem. ƒ 3*54-»• 6 ■ — — f 751 -19 " I+ Wyn enWyn.Edik/ 56269-1-14 ; ƒ 12379 " 3 • 12 Slagerij en het Beestiaal . ƒ 364!3-i9"«° / 8oIJ " 5 ' 4 Zeep en Zooy ƒ 15805-14-6 m ~f 3°37 - 5 - 8 Van 't Zout fW™W / J»7-I9-« De Brandewijnen enz. . ƒ 41909 :<*.< volgens de  (5*3 3 gemaakte repartitie . . ƒ 24534- ND. Jje Vyf laatft* jaaren ƒ 185000 -: • .- Van 't Zegel uit gemelde Impost tot : . . ƒ 5195 -10 • : ƒ o"5j . : - : Van de Boter uit ƒ17451.7-12 de 22 prCento ƒ 3830 -4-12 Van de Waag . ƒ 358Ö.19-: _ ƒ 789 . 2 - : Van 't Grutters en Gorters Gemaal uit ƒ8500 •:• : ■ ƒ 1870 » : - t Coffy en Thee van de Slyters . ƒ1576.17.8 ƒ 346-18-4 Utf. van de getaxeerde Huisgezinnen over de Acht Compjgnien en buite- Gerechten . / ,48So . . . u - .g . . Van den Tabak en Snuijf j volgens gemaakte repartitie van • • ƒ J2100 .:.: _ f Van Turf en Kolen ƒ 6,74. ■£ 5499" I9" * , „ ' "0/M-O.J4 ƒ 14025-10- 2 *t Hoorngeld over J * d * -e Vrijheid . ƒ2926.17.10 ƒ 643-15-: Bedragende te zamen ƒ 123477 -19-12 Hier bij gereekend de *« Ontfangst .tot ƒ 1324 .4.9 Beloopt het geheele Provenue uit üc 1!iddden' • • ' ƒ 124802- 3 -S En dus ƒ 2236 - : - : minder als Stads middelen, eu de portie in de Staaten middelen, over het Jaar 1746, noch bij verpachting afbrachten; En wanneer men de vergelijking over alle de Jaaren, dat d* Middelen bij Collefte ingevorderd zijn, door malkander reekent, ais Iigtelijk te doen is, zal men bevinden, dat de Stad, ulc het Contrair, waar bij zij 't genot van de 22 prCent, uit Mm de voorfz. Middelen bedongen heeft, in plaatze van voomeel m lemeten , fchade hetft. Nn 2  C 5«4 ) E. EXTRACT uit de Refolutien van dg Ed. Achtb. Heeren Burgemeester cn en Vroedfchap der Stad Utrecht. Maandag den 20 January 1769. 3000c de Wen Eerften Burgermeefter ASCH VAN WTCK, voorgebragt zijnde eene Refolutie, gepasfeerde Saturdag door de Heeren van den Ed. Aclitb. Gerechte genomen, luidende als volgt: Refolutie van den Ed. Achtb. Cerechte der Stad Utrecht. Saturdag den 28 January 1769' Op 't geene de Heer Eerfte Burgemeefter dezen aangaande ter Vergadering van den Gerechte heeft voorgedragen , verzoekt het Gerecht de Heeren Scheepenen Commhfarisfen van de Week , of die welke zullen asfifleeren lij eenige Publicatien, dat v/anneer dezelve vermoeden, dat condneeren eenige ordres van Heeren Gedeputeerde Staaten, omtrent de Bergers en Inwooners dezer Stad, Waar over de Vroedfchap alleen de dispofitie heeft, niet zuilen gedoogen, dat dusdanige ordres van den Stadhuife worden*gepubliceerd; zullende voortaan van alle Publicatien en Ordonnantiën, alvorens te doen, aan 't Gerecht, of Heeren Commisfarisfen voornoemd een dubbeld van dien moeten worden ter hand gefield, ten minjlen moeten worden geëxhibeerd; en word de Heer van Wyck verlot hier van ter naaster Vergadering van de Vroedfchap openinge te doen, ten einde de Vroedfchap hier omtrent verder fodanig zoude gelieven-te refolveren, als  C 565 ) fit maintien van Stads privative Recht, ook over humt Burgers en Inwooners zullen vermijnen te behoren. (onder iïond) In kennisje van my (was geteekend) E. vin WACHENDORFF. Heeft de Vroedfchap na deliberatie dezelve eenpaarig geapprobeert, en veivolgens gerefolveert, dat voortaan van den Stad. huize geene Puilicatien of Ordonnantiën, na* mnaamd , zullen mogen worden geputiliceert, dan na dat alvorens aan 't Gerecht, of aan de Heeien Commisfarisfen van »!e Week , Copia daar van zal zijn overgegeeve, immers ende ten minften, dat dezelva alvorens aan Hun Ëd. zullen moeten worden geëxhibeert. Een ieder oordeele nu uit dit voorfchreeve, hoedaanig de Stad Utrecht het onafhanglijk Recht haater Burgers en lavvooners, niet; alleen tege de Heeren Gedeputeerden , maar ook tegens het Publiceeren van de Ordonnantiën der Staaten, inhoudende ordres omtrent de Burgers en Inwooners dezer stad, noch in het Jaar 1769 heeft gemaintineert, en dit wel op eene ingebrachte Refolutie van het Gerecht, tegen eene Publicatie der Heeren Gedeputeerden ; Nn 3 BY.  ( 5«* ) BYVOEGZEL -iL oen de zaaken van de Burgerij van Utrecht, ia de Maand July 1787, door de onderneeming en tegenkanting van haare machtigfte parthij (namentlijk do naa Amersfoort geweekene Staatsieeden) tot den uit* teiltcn en hoogden top gebracht waren, oordeelde de Burgerij zich daar tege te mogen voorzien bij wijze van waarborgen, het welk geleegenheid gaf tot let neemen van de volgende Refolutie, welke de Beklaagde niet kan nalaaten als een Byvoegzel alhier te plaatzen, gelijk dezelve is uitgegeeve in dezer voer gen: EXTRACT uit de Refohtien van de Ed. Gr. Achtb. Hteren.Bitr- gemeesteren en P'roedfehap d(T Stad UTRECHT. Saterdag den 21 July 1787.1 Gehoord het Rapott van de Heeren D'Averhoult en verdere Gecommitteerden In dezen, met overleg» ginge van eene Lijste van zodanige perfoonen, aan welke bet Stads Arrest diende te worden aangezegd, leeft de Vroedfchap de overgelegde Lijste geapprobeerd, onder aflatinge van den Heer en Mevrouw Gnthe, ea gerefolveerd, dat voorfz, Lijste CopiSelijk zal  C 567) Ml worden gezonden aan de refpective Poorten tot Naricht voor de aldaar Wachthoudende Schutteren. En word den lieer Gouverneur Eyck bij deze verzogt, aan de, in voorfz. Lijste benoemde perfoonen, ao veel dezelve zig binnen deze Stad bevinden, door een Stadsbode of Letterdienaar uit naam van den Raad en Borgerije, te laaten aanzeggen, dat hun verfcoden word buiten deze Stad te gaan: alsfe De Heeren van Dyjcveld, Loten, van DER DUSSEN, Bod de ni, VAN DER JoES, Craeytisg[r met hunne Huisde Joncheere, gezinnen en BeFalck, dienden. D. en J. Martens. Verder alle de geremoveerde Raaden, die nog in de Stad mogten zijn of komen , except de Heeren Daur.it, Abbema en de Leeuw. Voorts Mevrouw van Keede van Meveld, en haar Dochter. - De Heer en Mevrouw van Muyden en Dochters. En de Heer Wouter van Muyden, de Heer Grothe de Zoon. Den Advocaat Storm en Zoon, de Jongen Heer van Westrenen van Lauwenrecht, de Jongen Heer van der Hoop, de Heeren ENGELBERT, agter St. Pieter, is Heer Ontfanger Feyt en Huisvrouw, de Heer Ontfanger Ivoy , Rentmeester van Voorst en Zoonen, de Heer en Mevrouw Zaal en Dochters. De  Csös) De Heer Ontfanger Kien en Vrouw; Pikeur Htfnm en Familie, Procureur van Dam en Huisvrouw, Secre•«ris Gobius, Mevrouw Croijé, Na gedaane Collatie, is deze met de Origi' neele accorderende bevonden. («zier ftond) In kennisfe van my 0«x geteekend) n. t. var voorst. Deze wettig genome Refolutie, alzo door den Heer Secretaris van Voorst onderteekend en doorhem uitgeleeverd zijnde, is alhier bijgevoegd, om te verftrekken tot een onwraakbaar bewijs, dat zeer veele Scheepenen, zo wel als Raaden. in den Hove, niet gefchroomt hebben in hunne eigene zaaken, en in die van hunne Familien en Naastbeftaanden, te oordeelen, «n dus, ook uit dien hoofde, als Rechters met grond gerecufeerd zijn. decla-  | ( 569 ï DECLARATOIR, gearrefteerd den 23 July 1788 , relatief tot het gepofeerde op pag. 43j en 436, en door de aldaar genoemde Perzoonen onderteekend, en zijnde van dezen inhoudt : "TT" JLk ondergefchreve declarere en belove , dat ik de Staats- Stadhouderlijke Conft'itutie, zo als dezelve van ouds in deze Republiek in 't gemeen, en in de Provincie van Utrecht in het bijzonder, bij't Reglement van den jare 1674 vastgefteld, in den jare 1747 geintroduceerd , mitsgaders in den jare 1766, en nu | onlangs bij de Heeren Staten dezer Provincie < f is geconfirmeerd, aangenomen en bevoolen ge- ' [ worden, punctuelijk zal obferveren en doen obfcrveren, verklarende dezelve in goeden gemoede te erkennen en te houden voor de eenige wettige Regeerings- Conftitutie dezer Provincie , met verzaking en oprechte afftand van al het geene daar tegen, en tegen de hooge auctod. teit van Hoogstgem. Heeren Staten , zijnde den eenigen Wettigen Souverain dezer Provincie; Mitsgaders de Heeren Uurgëmeesteren en Raden in de Vroedfchap der Stad Utrecht, gedurende de laatfte ontftaane oproerige bewegingen ondernomen is geworden. Ver fj  Verklarende boven dien, voor 20 verre ik daar aan deelgehad hebbe, deswegens hartelijk Berouw en Leedweezen te hebben, en thans van de fcbadelijkheid en ftraffchuldighpid van die mijne gehoudene gedragingen Volkomen overtuigd, mitsgaders daar toe niet anders ge komen te zijn, dan door kwaade Raad, Voor. ftel en Seductie van anderen, met verdere erkentenis, dat ik de deswegens aan mij "fpeciaal verleende Gratie en Amnestie alleen ver fchuldigd ben ,aan de Clementie van den even gen. eenige waren Souverain. Belovende mits dien plegtelijk voortaan met Raad of daad, direótelijk of indirectehjk niets te zullen doen cf voorneemen 't welk i aanleiding zoude konnen geeven, of ten oogj! merk hebben om de voorgen. Lands of Stacis Cünftitutie te ondermeinen of rcnverferen; maar in tegendeel dezelve op aiierieije wijze zo veel in mij is te zullen helpen maintineren, en alle hinder die daar aan zoude konnen worden toegebracht en ter mijner kennisfe zal ge I komen zijn , trachten voonekomen, zo als een goed en getrouw Ingezeten aan zijne Hooge Overheid, en Burger en Inwooner aanzijn Magiftraat volgens zijn Eed en Pligt fchuldig en gehouden is te doen. • <»  NB. Tot eene Bijlage van dit Werk kan mede dienen het IE T S, rakende de CONFISCATIE of verbeurtverklarïng van goederen, Eil wat ten deezen aanzien in den Landen yan Utrecht, overtenkomfligde Wetten , als van ouds Regtens is; het welk alomme is te bekoomen.