NIEUW M A'G A Z IJ Mi ^ VOOR JONGEJUFFROUWEN, I M HONDERT EENVOUDIGE BRIEVEN, GEWISSELD TUSSCHEN EMILIA, CAROLINA en LISETTE; '«v~l " - i, wJL . «JL 4, OPGESTELD OM DE JONGE MEISJES, OP EËNE AANGENAME MANIER, MET ,EENEN NATUURLIJKEN liRlEFSTIJL, GEMEENZAAM TE MAKEN, EN TEVENS If» HEN LIEFDE TOT DE DEUGD EN LUST TOT KENNIS IN WETENSCHAP AAN TE KWEKEN , ALS- /^^^S MEDE INGERICHT OM TER OVERZETTING ff \ï\S IN ANDERE TAALEN TE DIENEN. viSS0^%' \ .'.'!■/'. :j ,'.. - .'\.'V ^'iiVO"^1-1 i UIT GtE GEEVEN \' / DOOR EENE GOUVERNANTE, *AN WELKE EEN REEKS VAN JAAREN DE OPVOEDING VAN JONGE DAMES WAS TORVERTROUWD. IN TWEE DEELEN. Te Amflirdam bij h. keyzer, j. v. d. vaardt en w. van vliet. —• Leyden — d. du mortier en zoon & d. du- saar. — 'S Haagt —. j. thierry & c. mensing, j. c. leeuwestyn & Erve e. de haen. — Rotterdam ~y d. vis, j. meyer & n. cornel. — Dordrecht — a. BLussé & zoon. ^ Utncht •— j, visch & j. v. d. schroef. 1 7 9 4.  Bij dfeUifgeerèKtfeeze* is ook te bekoomen« 4 B R E G Ê des PRINCIPAUX FAITS DE LA B I B L E, P o ü r L'INSTRUCTION DE LA jeunesse, è Fufage des Catéchistes, des Ecoks, et des Peres de familie. ru S- van E M D R E Pasteur a wapeningen. TRADUIT DU HOLLANDOIS d'aPRES LA TROISIEME EDITION, *uSnuntte de quel^s Demandes concertant notre Patrte. a vier ftuivers en voor de Schoolhouders bij getallen voor minder prijs.  AAN M IJ N E JONGE LEEZERESSEN. Ik Hel u hier eenige brieven ter hand," om door u tot tijdverdrijf geleezen te worden, dewijl ik weet, dat gij u ook gaarne in die uuren, welke uwe ouders en meesters tot uwe uitfpanning fchikken, nuttig wilt bezig houden. Gij zult daarin zien, hoe de vriendin gefteld moet zijn , die gij tot uwen vertrouwden omgang kiezen moet, en lioe gij u van uwe zijde als vriendinnen hebt te gedragen. Gij zult ook de deugd en de ondeugd afgefchilderd vin. den; gij zult leezen , hoe de naarftigheid beloond word, en hoe edele gevoelens den voorrang behouden. Gij zult u met deeze Juffers verheugen, als  ( 4 ) als gij door uwe kleine weldaaden een arm mensch verkwikken kunt. En dan zal ik mij ook verblijden , als ik het oogmerk zal bereikt hebben, u, mijne lieve kinderen ! de ledige uu^en vergenoegd en nuttig te zien doorbrengen. Toont deeze brieven aan uwe ouders en meesters, en verzoekt dezelve , dat zij ze gunftig beöordeelen, en zich altoos herinneren , dat kinderen dezelve gefchreeven hebben. Dit is het doel en de wensch der D. den 17.. u altoos genegene Uitgetffler.  NIEUW MAGAZIJN voor JONGE JUFFROUWEN. L B r i e f. Lieve carolina! JKFu is het reeds vier weeken geleden, dat ik u niet gezien hebbe; dat is al te lang: want anders ging er geen dag voorbij, of wij waren in elkanders gezelfchap. Het ftaat u nog wel voor, toen Mevrouw G. mij bij haare Dogter had laaten haaien, dat u en mij de tijd zoo lang viel, eer wij elkander weder mogten zien. Zoo gaat het mij thans ook, fchoon ik er langzamerhand aan gewenne: de menigvuldige afleidingen, die men in de ftad, meer dan op het land, voor zijne gedagten heeft, moeten, gelijk mijne zuster zegt, veel daaraan toebrengen. Niets behaagt mij meer, dan de inval van Mevrouw S,$ dat wij, naamelijk, onzevriendA fchap 9  4 % nieuw magazijn fchap, in de vroege jaaren aangegaan, door het dikwijls wisfelen van brieven moesten onderhouden. Nu, fchrijf mij dan dikwerven, dewijl dit een middel is, om u uwe eenzaamheid draaglijker te maaken: ik zal u ook zeer dikwijls fchrijven, en, wanneer onze Gouvernante, die binnen 'agt dagen verwagt wordt, haar'post bij ons aanvaard heeft, zal ik u veel mededeelen omtrent de weetenfchappen, waarin zij haare leerlingen zal onderwijzen; want dit, weete ik, zult gij gaarne verneemen. Op het oogen- blik komt Mevrouw S., die mij na den Schouwburg wil medeneemen, wesbalven ik moet fluiten: zij zag deezen brief, en verzogt mij, u van haar te groeten. Lifette mijne zuster, en Karei mijn broeder, verzoeken wel vriendelijk verfehooning, dat ze u nog niet hebben gefchreeven; de laattte mischt grootelijks de gulle verkeering met uw broeder. Groet hem hartelijk, als mede uwe moeder, mijne Tante, en Mademoifelle Depouir. Zeg deeze, dat ik haar nog zoo beminne, als toen ze mijne Leermeesteres was; en gij, vergeet ngoit uwe beflendig liefhebbende D. den 3 Sept. 17.. EMIMAi II. Brief.  voor jonge juffrouwen. 3 II. Brief. Beste emilia! De blijdfchap, welke üw brief in mii Verwekte, kan ik u niet befchrijven; zelfs £2ne-imuedeJ-toonde zich zeer vergenoegd, toen ik haar dien ter leezinge gaf. Zij lei' de, dat er m 's inenfchen leven niets aangenaamer was, dan eene onderhoudende briefSt,niTg met a,fweezige vriendinnen, om u 0?eI ?*jpgenaame als onaangename gebeurdtenisfen te verhaalen, elkanderraad tegeeven; kortom, zaamen blijde W te weezen' en dit laatfte zij t gij thans zeker ook met mij: want MademoifèlK Depouir heeft de koorts, en mijn broeder zal, volgens een vast befluit mijner moeder, binnen kort, na een fchool in de ftad gaan, eti dan ben ik gansch alleen. In de daad ik ben medelijdenswaardig, dat ik mij van twee zoo teder beminnende Vriendinnen zie gelcheiden J Want zonder het eezelfchar» van mijne lieve Emilia en Lifetu word ik geene vermaaken op het land meer ge- l^x • glJ-meIdt in h« geheel met, heffte vriendin! hoe gij Van Me- vrouw &i uwe Beftierdfter, wkrdt ontfan- SS' ^S"we,nie-deleerIingen voor juft?s f,1 ';„eVhce de inr»gting is in het huis, waarin gij u bevindt: fchrijf mij dit in A a 'tver*  4 Nieuw magazijn 't vervolg, indien gij tijd overig hebt, eü dien hebt gij altijd overig voor F. den ia Sept. uwe 17- carolina^ III. Brief. Beminde carolina! D e. vraagen, door u aan mijne zuster voorgefteld, om te beantwoorden, wil ik ©pmij neemen, vooral, daar ik mij verpligt achte, u te moeten fchrijven. Doch voorafmoet ik mijne begeerte openbaaren, om van u te vemeemen, of Mademoifelle Depouir van de koorts reeds herfteld, en of uw lieve broeder nog t'htiis zij. Daarop ga ik over ter beantwoording uwer eerfte vraag, welke was, hoe wij van Mevrouw S. ontfangen wierden? Dezelve was niet t'huis, toen wij aankwamen, maar met eenige kostIcinderen na de kermis gegaan. Ik en mijne zuster gingen in een voor ons geheel alleen bpftemd vertrek, het welk ons ée'ne der vier kamenieren, die hier zijn, aanwees. Onze broeder wierd ontfangen van een Heer, die het opzigt heeft over twee jonge Heeren, ook tusfchen de tien en twaalf jaaren oud, gelijkmijtj broeder, en welke Heer  VOOR JONGE JUFFROUWEN. g Heer ons alle dagen van negen tot Sh mpure" in,den- Godsd^st onderwij ? wij bleeven dus in deeze kamer alleen: fwant het was juist het dans-uuro tot daï Mevrouw s. wéér t'huis kwam; eene me, voor welke men, zoo dra aTs rne„ S*2"*' w*ting en eerbied moet hebben" Zij deed eene korte aanfpraak, en zeide hoe wij ons moesten gedragen, en hoe haar oogmerk was, om ons tot nutte leden 55 menfchehjke maatfchappij te vormen. Zii S'V"8 ^etêetaI der jonge Juffers bekend, die in haar kostfchool waren; en dit getal Ct welk ik meen, dat de tweede "aak is, die g,j wilde weeten O beftaat, ons me de gerekend, in twaalf. Zij klaagd" dat er gemoederen onder waren, welke zfch met gemaklijk lieten beftuurèn; dochzii voegde daar bij, dat er ook onder waren die zonder moeite geleid wierden, en beval ons aan, deeze laatfte na te volgen, en m t algemeen ons met allen wél te verdraagen. H1£rop gaf zij ons eene lijst der leeruuren en verdere fchikkingen over. DaaïTrofS dCrde Vraa^ düch dezelve zal Ko„? J^e zuster' in een volgenden brief beantwoorden, dewijl de bode, die deeze:n zal medeneemen, reeds ftaat te wal zeggen dal Mans alI0een nog kortelifk zeggen, dat Mevrouw S. met de wnnrH^n van een fraaij Dichter, welS iuhtlfL/l fJons de deuSd c" ondeugd jmstafgefchetst, en ernftig6vemaand had, A 3 on-  6 kieuw ï:agazijn onze nieuwe Gouvernante, welke nu aangekomen is, en een zeer donker uitzigt heeft, te gehoorzaamen. o Jeugd! neem deeze les in acht: *t Is thans uw tijd, der Deugd in't harte trouw te zweeren, En *t geen na ondeugd zweemt daar moedig uit te weeren, De Deugd alleen maakt u van Goddelijk geflacht; En de Ondeugd kan alleen een Vorst tot flaafverneêren. Toen ging zij heen, en liet ons tijd, om, met hulp van eene kamenier, ons goed te ontpakken. Mijne zuster en ik waren zoo aangedaan, dat wij ons van traanen niet konden onthouden, o Hoe bekoorlijk is de deugd! Leide men zich maar altijd op dezelve toe! Vaarwel,mijnedierbaarfte Vrien* din! en denk toch menigmaal aan A den ai Séft. uwe 17.. X.ISETTE, IV. Brief.  voor jonge juffrouwen. f IV. Brief. Zeer lieve Carolina! A.ch! waart gij toch bij ons. Mogt ik in ftaat zijn, om het bij mijne Tante, uw goede moeder, zoo verre te brengen, dat gij mede in dit kostfchool bij Mevrouw S. kwaamt! o beste Vriendin! dan was mijn wensch vervuld. Ik zal er de proef van neemen, ener haar om bidden: misfchien gelukt het mij. Ik twijfel niet, of gij zult mijne voorftellen bij haar onderfteunen; vooral, nu ik van den bode heb gehoord, dat de ziekte van mademoifelle Depouir van dag tot dag toeneemt, o! Kom toch! het zal u ongetwijfeld wél aanftaan: hoe teder zullen wij elkander beminnen! want gij blijft toch mijne beste Vriendin op de waereld; en ik geloof niet, dat ik dergelijk eene onder mijne medeleerlingen zal vinden; want hoogmoed, wangunst en ontrouw, welke zij dagelijks tegen malkander doen blijken, kunnen, zoo als ons Mademoifelle Pepouir menigmaal leerde, met de vriendfchap niet beftaan. Maar nu moet ik u ook de inrigting verhaalen, welke Mevrouw 4; heeft gemaakt, om den dag te verdeelen. Dit is uwe derde vraag, en welke mijne zuster mij heeft overgelaat'en, om u te beantwoorden, 's Morgens A 4 om  f NIEUW MAGAZIJN om zes uuren worden wij alle opgewekt, dit is voor mij een zeer onaangenaam uur, om dat ik gaarne langer wilde flaapen. Mademoifelle Depouir was daaromtrent zoo ftreng niet als Mevrouw S.; doch dit za! zich met den tijd wel fchikken. Als dan moeten wij ong door een kamenier laaten kappen; maar aankleeden moeten wij ons zelve, waarbij wij thee drinken; waarop , om zeven uuren, alle kostkinderen in eene «roote kamer moeten verfchijnen, alwaar lademoifelle Esprit, de Gouvernante, reeds op ons wagt, en de kleeding beziet, of die in orde is; dan wordt er een morgenlied uit het eene of andere gezangboek gezongen, waarbij Mademoifelle Esprit op het klavecimbel fpeelt;. vervolgens moet e'éne uit ons, welke daartoe opgeroepen wordt, een hoofdftuk uit het Nieuwe Testament, en voords wéér eene andere het morgengebed leezen. Hierop worden nog een paar verzen uit eenig lied gezongen, en, dit ten einde zijnde, gaan wij in de kamer 'van Mevrouw alwaar wij haar in de Franfche taal vraagen, of zij wél gerust heeft, en zij zich dan in dezelfde fpraak met ons in gefprek begeeft; daar ook ontbijten en vertoeven wij, tot het negen uuren Haat. Dan gaan wij weder in, het vertrek, daar wij gebeden hebben, en welke eigenlijk de leerkamer genoemd wordt; hier wagt de Leermeester, die het opzigt over drie jonge Heeren heeft, onder welke ook mijn broeder is, ons op, en onderwijst ons tot  ; VO0tt JONGE JUFJROÜWEN. $ tot tien uuren in den Godsdienst. Van tien tot elf uuren leert Mademoifelle Esprit ons tekenen en fchilderen, in welk beide zij eene groote meesteres is. Dan komt de Schrijfmeester, die, om den anderen dag, tot twaalf uuren les geeft in 't fchrijven en rekenen, behalven op Woensdag en Zaturdag; op welke dagen, ook voor het overige, de uuren anders zijn ingerigt. Daarop gaan wij aan tafel; daar dan of een jonge Heer, of eene Juffrouw, gelijk Mevrouw S. ons gewoonlijk noemt, eene gefchiedenis of een fabel moet verhaalen. Wanneer het verhaal niet jn orde gefchiedt, wordt men van Mevrouw J., de Gouvernante of den Leermeester te regt geholpen. Neen! ik moet fluiten; er gaat iemand voorbij de deur; en weet dat het bijna middernagt is: een fpook kan het niet zijn, want daar geloof ik piet aan. De kamenier, die bij mij en mij. ne zuster flaapt, waarfchouwt mij, dat het de Gouvernante zou kunnen wezen; en dan zoude ik er zonder eene zwaare beflraffing, wegens mijn zoo laat fchrijven, niet afkomen; want ik heb 's Woensdag en Zaterdags des namiddags van vier uuren af tijd; maar dewijl ik dan geduurig verhinderd worde, zoo fchrijf ik liever, wanneer ik moet flaapen. Wat waagt men niet voor eene Vriendin! Slaap gerust! bij eene volgende gelegenheid zult gij méér verneemen van D. den 26 Sept. uwe opregte^ 17.. *** EMILIA. A 5 V. Brief,  io nieuw magazijn V. Brief. Waardfle lisette! Ajjes is in de waereld aan verandering onderhevig; best is het, dat men er .zich na ichikt. Deeze woorden, waarmede, va *&.d*&n» onze Predikant zijne leerrede eindigde, zijn zeer toepasfelijk op mijnen tegenwoordigen toeftand. Want ik moet u bengten, dat mijn broeder, dien ik zoo teder bemin , op het fchool is te F., en dat Mademoifelle Depouir wel wederom herfteld js, maar haar ontflag van mijne moeder, fchoon ongaarne, gekreegen heeft; dewijl zij met eene Dame na Frankrijk zal reizen. Zij heeft mij bevolen, u hartelijk ^ groeten. Met dezelve hebben ook alle Weetenfchappen bij mij affcheid genomen; want wie zal mij nu onderwijzen? Geloof mij; het laatfte vaarwél van Mademoifelle Depouir heeft mij veele traanen gekost. Gij hebt mij ook verlaaten, en geniet onder een aangenaam gezelfchap de beste leevenswijs van de waereld. Mijn gezelfchap is nu de dogter van onzen Colledteur; met welke ik ook, binnenkort, op bevel mijner moeder, bij onzen Predikant alle dagen twee uuren, op welke voorheen, gelijk gij weet, mijn broeder les in het Latijn kreeg, gaan zal, om mij grondig in den Godsdienst te laaten .-: • i .., ] on-  voor. jonge juffrouwen. ii onderwijzen. Maar de fchoone Franfche taal, deGelchiedenis, deAardrijksbefchrijving, kortom alles, waarin Mademoifelle Depouir mij onderwijs gegeeven beeft, moet ik vaarwél zeggen, o Hoe gelukkig zijt gij, in vergelijking van mij! doch ik gun u dat onfchatbaar geluk; gun gij mij ook in *t toekomende uwe brieven te leezen; dit is nog het eenig genoegen van uwe, _ , u altoos beminnende f. den ao Sept. 17" carolina. VI. Brief. Hoog geachte emilia! (jij weet, dat het mijn eenig vermaak op de waereld is, aan u en uwe zuster, mijne beste Vriendinnen, te fchrijven, en uwe aartige brieven te leezen; ik wenschte Hechts, dat ik mij ook zoo geplaatst mogt zien, als gij; ik kon daartoe geraaken, indien mijne moeder uwen en mijnen zoo hartelijken wensch vervulde, en mij in uw gezelfchap bij Mevrouw S. liet opvoeden. Ik heb het haar voorgeflagen, maar het kwam mij niet voor, dat zij haare bewilliging daartoe immer zal geeven. Gij kunt wel begrijpen, dat deeze gedagte mü  13 NIEUW MAGAZIJN mij menig treurig uur verfchaft. Mét hoe veel zorg gcfchiedde mijne opvoeding in de eerfte jaaren, tot heden toeT en nu zal ze geheel verwaarloosd worden! Doch ik wil mijn best doen, om deeze gedagten te ver bergen; anders berispte ik mijne moeder" het we k zeer flegt zou zijn. Ach! op het ©ogenblik is mijn oom gekomen; ik moet verhef en" Verwglkomen> en « intusfchen Nu keer ik weder tot u; het was een fcherp gefprek; ik wenschte wel, dat ik er niet ware bij geweest; ik zal het u, doch ook anders niemand, vernaaien: miiiï oom vroeg mijne moeder, naa een kort compliment, hoe het nu in 't vervolg metmiine opvoeding gaan moest? Zij antwoordde: Wat den Godsdienst aangaat, daaromtrent zal ik ze aan onzen Predikant overlaaten; en het overige der opvoeding zal ik op mij neemen. .... Ja! op die wijze moet uwe dogter, zeide hij fpottende, een origineel voorbeeld der bestopgevoede vrouwen worden; de Predikant is kwezelachtig en het bijgeloof toegedaan; hij zal dus fchoone gronden van den Godsdienst in 't meisje ' brengen; en de overige weetenfchappen, waarin zij bij Mademoifelle Depouir zoc^gelukkige vorderingen gemaakt heeft, zal zii bij u vergeeten ; want gij hebt geen geduld genoeg om haar daarin grondig te onderrigjen.' fcnoon het uw aangenaamfte tijdverdrijf zijn moest. Ik raade u, zonder u nogthans wetten voor te fchrijven, dat, als gij uw  VÓÓR JÓNGE JUFFROUWEN. ï$ UW kind met de vereischte tederheid bemint, en deeze liefde vordert uwe dogter van u, Hier wilde ik hem geduurig in de rede Itooren, en hem verzoeken, dat hij zagter met mijne moeder zou fpreeken: want zij heeft tot hiertoe zoo teder voor mij gezorgd; maar ik durfde niet, dewijl hij zoo verftoord was — en hij vervolgde dus: — dat zij of weder eene Juffrouw, die alle devereischten eener goede Gouvernante bezat, moest in huis neemen, en dezelve wél betaalen, dewijl men altoos hen, die iemands beste goed bezorgden, ook goed beloonen moest; of mij in een kostfchool beftellen. Mijne moeder nam dit zeggen van mijn oom zeer kwalijk op, en vroeg hem, of hij gekomen was, om met haar te twisten. Geen van beide, zeide zij, dat haar behaagde; dewijl de beide voorflagen haar van 't gezelfchap haarer dogter beroofden, dat zij niet gaarne zoude misfen: maar dat zij voornemens was, den goeden grond, dien ik in de Weetenfchappen gelegd had, door't leezen van goede boeken te verfterken. Mijn oom gaf het eindelijk over, dewijl hij zag, dat mijne moeder onverzettelijk daarbij bleef, en verliet ons met zeer veel liefdetekenen. Mijne moeder beval mij daarna, u en uwe zuster, mijne beste Vriendinnen, met betuiging van de grootfte toegenegenheid te verzoeken, mij weekelijks iets uit de Weetenfchappen, waarin men u onderweezen heeft, mede te deelen, en eenige vraagen daaruit voor tefteUen, die ik u tel- kens  M NIEÜW MAGAZIJN kens in een volgenden brief moest beantwoorden; waarop gij mij dan zoudt melden, of ik wél had geantwoord, 't geen dus mii tot groot voordeel, en u tot eene kleine oeffemng zou kunnen rtrekken. Maar 't zou u ook veel werk verfchaffen, is 't niet zoo* Doch wat wilt gij niet doen voor mij, voor uwe Vriendin, die zich zoo zeer met het blijde vooruitzigt daarvan ftreelt, dewijl het haare aangenaamfte bezigheid in den aannaderenden winter zal zijn? Gaa egter eerst voort, als jk 't u verzoeken mag, de inrigtingder leeruuren geheel te melden aan uwe, r j ™ u alt00s liefhebbende Fr. den 3 08. I7" CAROLINA. N. S. Mijne moeder heeft heden ook aan Mevrouw s. gefchreeven. VII. Brief. Mijne zeer beminde CArolina! Ik heb traanen geftort over uwen laatften brief; zoo zeer trof mij de treurige toeftand, waarin gij u bevindt. Ik gingweenende na ons vertrek om te bidden ; (want de bode kwam vroeg om zeven uuren;) alle oogen waren daar op mij gevestigd; de Gouvernante zag het ook, en vroeg mij na de  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 15 de reden daar van. Ik weene, was mijn antwoord, over het droevig lotgeval mijner Vriendin: Wie is die Vriendin, en waarin beflraat dat? hervatte zij. Ik moest het haar vernaaien; zij beklaagde u en zeide tegen mij: wees gij blijde, dat gij eene betere opvoeding krijgt. O! riep de jonge Juffrouw Sh, zou mij het lotgeval eencr afweezige Vriendin zoo kunnen aandoen, dat jk er traanen over ftortte! Foeij! fchaam u wat, JufFrouw! Over 't geen ik gedaan heb, zeide ik, behoef ik mij niet te fchaamen, ik word daar zelfs niet rood over; maar ik zou bloozen, geloof mij, als ik zulk een onaandoenlijk hart had. Als ik op 't land opgebragt was, viel zij mij in de rede, dan zou mij mogelijk elke tred, waarbij ik ftruikelde, gelijk u, een kleur op, \ lijf jaagen; maar ik, in eene groote ftad niet ver van 't Hof opgevoed, weet niets daarvan. Ei, ei! zeide de Gouvernante tegen haar, het is niet goed, dat de hoflucht reeds zoo vroeg het bevallige fchaamrood van uw jufferlijk gezigt heeft verdreeven. Hierop ging zij aan 't klavecimbel, en begon het morgenlied te zingen. Wanneer wij daarna, volgens gewoonte, bij Mevrouw s. kwamen, om haar een goeden morgen te wenfchen, zoo openbaarde dezelve mij en mijne zuster, dat onze Tante, uwe moeder, haar zoo even in een' brief verzogt had, om ons toetelaaten, dat wij ten uwen genoege onze aangevangen briefwisfeling mogten voortzetten, en 00 dat  16 NIEUW MAGAZIJN dat het aan beide kanten tot een aangenaara tijdverdrijf ftrekken zoude, wij elkander vraagen zouden geeven te beantwoorden, tegenwerpingen over deeze of geene zaak maaken, aanmerkingen fchrijven, die de Leermeesters bij het onderwijs maakten* en vermaakelijke gefchiedenisfen vernaaien. Waarom, zeide zij, zoude ik u dat niet toelaaten! ik zou er u veel eer om verzoeken; gij leert daardoor uzelven bij ledige uuren nuttig werk te verfchaffen; gij zult dikwijls voor de uitnodigingen, om na den Schouwburg te gaan, om danspartijen* groote bijëenkomften en andere uitspanningen bij te woonen, die voor eene jonge Juffrouw menigmaal zeer fchaadelijk zijn, bedanken , en u met het grootlte vermaak aan uw fchrijfwerk begeeven* om uwe Vriendin in haar eenzaam leven door een aartigen brief eene aangenaame tijdkorting te verfchaffen. Wij zeiden daarop tegen Mevrouw S., dat gij ons ook reeds deswegen gefchreeven had, bedankten haar voor haare gunftige toeftemming, en beloofden, ons daarop te zullen bevlijtigen, dewijl ons niets meêr ter harte ging, dan de banden eener tedere en egte vriendfchap naauwer toe te trekken. De jonge Juffrouw SI. glimlachte daar fterk over; maar laat gi| haar lachgen, haar hart is voor geen vriendfchap vatbaar. Ik kan thans mijne belofte niet nakomen, om u het overige onzer inrigting te melden, maar een volgende brief zal daar mede beginnen. Mijne zuster  voor jonge juffrouwen. m ter en ik grotte u en uwe Moeder. Ik ken met alle hoogachting, O. den 9 OS. «we getrouwe Eiiau. VIII. Brief. Zeer waarde carouna! Ik heb u beloofd de inrigting onzer leeruuren geheel te vernaaien* Ik was daar mede zoo ver gevorderd, dat ik meldde, dat wij fabelen of gefchiedenisfen onderden maaltijd verhaalden; dezelve nu duurt semeenbjk tot half twee uuren, wanneer wif opftaan en 't volgend halfuur vrijheid hebben om te doen wat wij willen. Zitten f£feImag n,emand5 die zittende gevonden wordt, moet een halven ftuiver boete in eene daartoe gefchikte bos geven; zoo Ook moet mep * morgens boete betaalen , Wanneer men naa zeven uuren bij Mevrouw Esprit komt, doch dan een ftuiver. Van twee tot vier uuren leert men allerlei vrou™er.k' ^s naajen, breijen, knoopen en borduuren , waarover Mevrouw Esprit het beftuur heeft, die zeer handig daal in Van v™ tot vijf uuren krijgt men on13 der-  28 NIEUW MAGAZIJN derwijs in de franfche taal; dan komt de Claviermeester, die de oudfte tot zes en de jongde tot zeven uuren onderwijst; het uur tusfchen beide overig zijnde, gebruiken wij» om ons tot den volgenden dag gereed te maaken. Wanneer dit voorbij is, wagten wij den Leermeester in de leerkamer af, daar, gelijk 's morgens, gebeden word, de Gouvernante wederom op 't klavecimbel fpeelt, en wij zingen, 't geen mij onge; meen wel behaagt. Om agt uuren gaan wi] aan tafel, daar wij dan vooraf aan Mevrouw •S. de beoordeelingen onzer verrigtingen moeten overgeeven; zijn dezelve niet gunftig, dan worden 'er van haar eerst ftraffen opgelegd ; waarop wij omtrent tot negen uuren fpijzigen. Dan gaan wij, na dat wij in 't fransch eene aangenaame nachtrust gewenscht hebben, na onze flaapvertrekken, daar wij ons uitkleeden, en de dingen voor den volgenden dag in order brengen. Zoo dra het tien uuren geflagen is, moeten wij ons allen te bed begeeven. Op woensdag en zaturdag vertoeven wij 's morgens met zoo lang als op andere dagen bij Mevrouw S. naa het bidden en leezen; want van agt tot negen uuren wordt de aardruksbefchrijving en gefchiedenis geleerd ; tot tien uuren worden wij in de latijnfche taal onderwezen „ zoo veel als eene Juffrouw te pas komt" zegt Mevrouw S.; en dan word 'er nog een nederduitfche of franfche bnet opgegeeven om te fchrijven. Van tien tot twaalf uuren leeren wij danzenj da"n*  VOOR JONGE JUFFROUWEN. jp «ten wij; reeds ten één uur vangt het onderwijs aan ,n de Natuurkunde; en van twee tot vier uuren houden wij ons op met sa! ken wmk' kleeren e" mutzen opmli «en , en bloemen naar het leeven maak™ ^ndV,S.nmevdea,!eS af*edaa^ Sg"ï?S on^ntenar JjJ?' ^ £chrijftt,C°mpIiment rai*er ot -D. <*» 19 OA UWe i7" emilia. Beminde caroeina! S^fiik'de'hnH11^1 -Van feoortszoudheb- niets daar vu iScl^W-TJ V°iftrekt van het gemaaktf Hnnf blJ het Zenden blijde wTlSïndSSrf7ar.med,eikzeer dat daar b i iT™iï?d deW,jI lk weet» Ik bedank Vin 71h ^ geiverkt hebtu in t blonder daar voor, en 1 neem  *© NIEUW MAGAZIJN neem de vrijheid u eene hooge muts te zenden, die ik gemaakt heb. Vergun mij u het volgend gefprek, dat de kleine IV. een kind van zes jaaren, voor eenige dagen uit het fransch in 't nederduitsch moest overbrengen, mede te deelen. Ik zal haare overzetting affchrijven, gelijk zij dezelve aan de Gouvernante overgaf. Mogelijk behaagt zij u even zoo als mij. Een kind, dus begint het, ontmoette op een zekeren tijd, digt bij eene rivier eenen geleerden , die een zeer treurig gelaat vertoonde. Het vroeg hem : waar komt gij van daan, mijn waarde Heer! dat gij 'er zoo bedrukt uitziet ? De geleerde antwoordde: ik ben daarover in gepeinzen, waar ik nieu^ We boeken zal bekomen; want ik heb alle de boeken geleezen die in de waereld zijn, en ken ze alle van buiten. Het kind zeide: mijn goede Heer ! mag ik u eens tien vraagen voorhouden, dan zal ik, als gij mij die wel beantwoord, u mijnen Catechismus geeven: want ik weet zeker, dat gij dien nog niet geleezen hebt, en gij zult een heel jaar werk met leezen nebben. De geleerde begon te lachgen„en zeide tegen'tkind: Nu, vraag mij dan.1 Het kind vraagde vooreerst: wat is het beste ding op de waereld? De geleerde antwoordde: een goede vriend. Neen! zeide het kind: een goed geweeten is wel het beste op de waereld. Het kind vraagde ten anderen : wie is de wijsfté mensen ? De geleerde antwoordde: die veel boeken geleezen heeft, en de waereld kent.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. M Rent. Neen ! zeide het kind : die is het. rfpnTuT* d3n ée'n en,'gboek, naamelijk kent. Ten derden vraagde het kind: wie is de grootfte gek ? de geleerde begon te lachgen en zeide: die niets weet. Nietfreraaden! riep het kind: die is de grootste, die met alie wetenfchappen pronkt. De vierde vraag van 't kind was: welke is de beste toeftand op de waereld? De geleerde antwoordde : de toeftand van een' geleerden. Ik vraag om verfchooning, mijn waarde Heer! zeide het kind : het is de toeftand van een Christen. Het kind vraagde ten vijfden : welke is wel de edelfte deugd op de waereld? De geleerde ant- HefSï d-e, daPPerhcid in den oorlog. Het kind zeide: o neen! het is de nederig- het klnV^06^ Ten zesden vraagde Jietkind. welke is de grootje kunst s De ffeeTerenamr0rdde-:- de WaereId te °veï S S •1ïeenImiJn goede Heer! zeide S ,r zich zeIven te overmeesteren, is het lïnf00^6'- Ten zevenden vraagde wee^ ni'W3,e de • riikfte mensch geweest? De geleerde zeide: Croefus. Neen! S\^iV d^ ver^noegde, en die il waf • ïlt -ljk' Re agtfte vraa§ van 'c was. welk is wel het moed gfte dier ? De geleerde antwoordde: deleeuw; neen; die wonneS^d'ZeJde;t,dnd: het z^ekïeme vernTnden T leeuweVn de menfcher» Mnd • Jen "jenden vraagde het kind. welk dier drinkt den kostllijkften P 3 drapk?  S3 NIEUW MAGAZIJN drank ? De geleerde zeide: de mensch ; neen! hervatte het kind: de mug, want die zuigt het bloed van den mensch. De tien» de vraag was: welke is de grootfte fpiegel? De geleerde zeide: de zon. Vergeef het mij, Iprak het kind: 't is het oog van den mensch, daarin befchouwt zich de zon , de maan en de ganfche waereld. De geleerde ftond befchaamd , en zeide: mijn kleine jongen ? wie heeft u zoo wel onderregt? Het kind antwoordde: mijn Vader en mijne Moeder. De geleerde vraagde: hoe is hun naam? het kind zeide : mijn vader heet Waarheid , en mijn moeder Eenvoudigheid. Neen! nu moet ik fluiten; gij zult al met groot verlangen het einde van mijn' brief te gemoet gezien hebben ; is 't niet waar ? ik groete u hartelijk; en wanneer gij mij meldt, dat het gefprek u genoegen gegeeven heeft, zoo zal ik u bij de eerfte gelegenheid het vervolg toezenden, waaraan de kleine W. nog werkt. Ik ben uwe, u altijd liefhebbende £. den 39 08. 17.. msette. X. Brief.  voor jonge juffrouwen. X. Brief. Beste emilia! Ik zal nooit ophouden u en uwe zuster dank te zeggen voor de deelneeming in mija noodlot, en voor de aanhoudende zorg, om mij te vervrolijken door aangenaame brieven. Zeg haar, dat het gefprek mij zeer behaagd heeft; ik heb mij grootelijks verwonderd over de fchranderheid van 't kind en de dwaasheid van de geleerdan. Ik geloof niet, dat wij in ftaat zouden zijn, oni een' dergelijken dwaas zulk een ftilzwijgen op te leggen , fchoon wij twaalf jaaren oud zijn. Bedank ook uit mijn' naam de kleine W. voor haare overzetting. In 't fransch zou het mij mogelijk zoo goed niet voldaan hebben als in mijne moederfpraak, dewijl ik hetzelve tot mijn verdriet nog niet geheel magtig ben ; en verzoek uwe zuster, dat zij mij binnen kort het vervolg zend 9 gelijk zij mij beloofd heeft. De koorts heeft mij weder verlaaten; ik heb ze flegts twee dagen gehad; ik was ook zeer blijde over mijne herftelling, dewijk ik mij anders in de voorige week niet bij den grooten vijver had durven begeeven, toen wij daarin lieten visfchen. Wij vingen, onder anderen, veele zeelten. Onze visfcher verB 4 haal-  04 nieuw magazijn haalde mij bij die gelegenheid, dat de zeelt de geneesraeesteres der visfchen is , dewijl ze, eenige wond hebbende, de zeelt opzoeken , om hunne wonden tegen haar lijf te wrijven, 't welk met een taaij, doch zeer heilzaam (lijm overdekt is; en dat de fnoek haar even zo min als andere visfchen ontziet , en dezelve verflind: ik en anderen Jtlaagdéri ovër de ondankbaarheid van den fnoek. O! klaag niet, Juffer 1 zeide de oude braave man, de dankbaarheid moest zekerlijk eene algemeene wet bij alle leven» dige wezens zijn; doch daar het voornaamlte onder de dieren dezelve overtreed, daar de mensch deeze wet niet opvolgt, zoo moet hij het ook zeer onverfchilligaanzien, dat de fnoek zijne weldoenfter verflindt. Verwondert gij u niet over de zedeleer van onzen visfcher? Maar gij kent hem immers? weet gij nog, hoe gaarne wij met hem fpraken , om dat hij zoo opregt was ? Zoo even brengt mij mijne moeder een' brief, om dien aan Mevrouw S. in te fluiten. Gij zult zoo goed zijn om hem te bezorgen, als ook de. nevensgaande regels van mij aan uwe zuster; en daarop beveelt zich in uw heftendig aandenken, uwe Fr. den 3 Nov. 17.. carolina. XI. Brief  VOOR JONGE JUFFROUWEN. Hg XL Brief. fFaarcïe carolina! Ik heb u beloofd, het vervolg van 'tge? fprek te zenden ; maar ik heb bevonden, dat het niet zoo fraaij als 't begin is, en zal u dus, om uw geduld niet moeilijk te vallen, in deszelfs plaats, een kleine gefchiede nis vernaaien , die ik in de voorige week over tafel gehoord heb. Een Chimlst droeg den Paus,Z/«o X.een boek op, waarin hij beloofde, de kunst om goud te maaken te leeren ; waar voor hij een kostbaar gefchenk verwagtte. De Paus zond hem eene groote geldbeurs, die ledig was, met deeze woorden: Dat, dewijl hij goud maaken konde, hij verder niets noodig had dan een beurs , waarin hij het bij een raapen konde, welke hij hem hier mede toezond. t. Ik moet u nu ook nog vernaaien, dat Mevrouw J. ons in de voorleden week een vacantiedag heeft gegeeven , en met eenige kostkinderen, die zich tot hier toe wel geB 5 dra-  SS nieuw magazijn dragen hebben, na een landgoed van een haarer vriendinnen is geweest ; ik was ook onder dezelve, en vond daar voor de eerfte maal dat zuiver genoegen weder, dat ik, zedert ik van u en het aangenaam buitenleeven gefcheiden ben, nietgeimaakt heb; jaa ik was zoo vernoegd, dat ik onzen Dichter Poot nazong: Ooe genoeglijk rolt het hevenDes gerusten Landmunt heen, Die zijn zalig lot, hoe Meent Om geen koningskroon zou geeyen I Laage rust braveert den lof Van het hoogfte koningshof. .. Welige akkers, groene hoornen, Malfche weiden, dartel vee, Nieuw boter, zoete meê, Klaar e bronnen, koele jlroomen, Frisfche luchten, overvloed Maaken 'f buitenleeven zoet- Daar hadt gij mij moeten zien; 'er ontbrak niets meer aan, dan dat ik mijne vreugde  voor jonge juffrouwen. de met u, beste vriendin! niet konde deelen. Vaarwel en denk dikwerf aan _ , uwe D. oen \\ Nov. 17" lisette. XII. Brief. Mijne waard/ie carolina! O ! hoe blijde ben ik, dat u de lastige koorts verlaaten heeft; ik was 'erreedszeer ongerust over: want gij weet nog wel, hoe lang ik daaraan gelegen heb , eer zij affcheid van mij wilde neemen? Ik kan 'er nog niet, dan met fchrik aan denken. Ik bedank u ook voor de zoo juiste aanmerking van den opregten visfcher, ikwenschte, dat ik nog menigmaal met hem fpreeken konde; hij heeft mij zoo veel waarheden gezegd : groet hem van mij, en zeg hem, dat ik nog geftaadig aan hem denk, en aan zijne genegenheid voor mij; en druk hem ten bewijze, dat ik niet ondankj ï. j ' den nevensgaanden zestehalf in de hand. Ach! daar bedenk ik, dat ik u nog geene vraagen heb voorgefteld, zoo lang  ss nieuw magazijn lang als wij aan elkander gefchreeven hebben ; en dat is toch tegen onze belofte. Nu wagt, ik zal u de beide vraagen, die de Leermeester gisteren, bij het onderwijs in de geichiedenis deed voorftellen, om u eene klpene tijdkorting te geeven. Vooreerst , wanneer is de Waereld gefchapen? Ten anderen, op welken dag zijn de Engelen gefchapen? Zijn dat geen zwaare vraagen? Mijdagt, zwaar genoeg voor onze jaaren; wij hebben naauwlijks begonnen de beginzelen der fchoone wetenfchappen te leeren, of wij moeten reeds dat geen befli.cfen, daar groote geleerden na gegist hebben; 'tis mijeg. ter eene aangenaame bezigheid, dewijl ik moet nadenkenken. Als het u eene dergelijke bezigheid is, zal 't zeer lief zijn aan _ , • uwe D. den 18 Nov, l7" emilia. XIII. Brief. Beminnenswaardig/Ie emilia! kunt gij nog twijfelen, of de beantwoording der toegezonden vraagen mij eene aangenaame bezigheid zijn zoude! Ik heb  VOOR JONGE JUFFROUWEN. SO, heb u daarom immers zelve verzogt. Ik leef immers eenzaam en treurig. Ik moet dus die dingen met het grootfte genoegen bij de hand neemen, die mij eenig tijdverdrijf verfchaffen kunnen, en hen udeswege den grootften dank vcrfchuldigd. Ik heb uwe beide vraagen ingezien, maar ik zal moeite hebben , om dezelve voldoende te beantwoorden. De eerfte vraag zal ik zoodanig , als Mevrouw Depouir mij leerde, wanneer zij mij bij mijne twijfelingen te regt hielp, beantwoorden. 'tls naamelijk allerwaarfchijnelijkst, dat de waereld in het begin van den herfsttijd gefchapen is, welke bij de jooden in de maand September aanvangt Want vooreerst hebben toen alle boomvrugten hunne volle rijpheid gehad ; en ten anderen, word de tijd, waarop in 't heilig land de vrugten ingezameld wierden, de aanvang Van 't jaar genoemd Exod. XXXIV: Q2. en die was in September; waaruit men ziet , dat de oude aartsvaders met deeze maand het jaar begonnen , dewijl zij wisten , dat de waereid omtrent dit jaargetijde eenen aanvang genomen had. Nu kome ik tot de tweede vraag; ia! die kan ik u niet beantwoorden , want het ftaat mij niet voor, dat Mevrouw Depouir, bij het onderwijs, ons daarvan alles gezegd heeft; ik verzoek u dus, dat gij mij het antwoord daarop mededeelt, want ik ben 'er zeer nieuwsgierig na , ert roeme uw geluk var» de gelegenheid te hebben , om zoo veel fchoons  SO nieuw magazijn fchoons te leeren ; doch ik ben ook verzekerd , dat gij aan uwe onkundige Vriendin nog verder gelegenheid zult geeven, om daaraan deel te neemen, want gij bemint mij, &J _ , uwe r. den 24 Nov. *7*« carolina. XIV. Brief. Mijne zeer waarde lisette! Ik bedank u voor uwen laatften mij zeer aangenaamen brief; ik kreeg hem juist op een tijd, dat ik treurig en alleen was, ik las hem. De aartige gefchiedenis , die gij mij gemeld hebt, en de fraaije gedagten, waarmede gij zeer beknopt het vrolijk landvolk hebt afgemaald, beurden mij geheel op; en ik verheugde mij, dat gij nog fteeds het ftil genoegen der landbewooners boven het woelend gedruisch der ftad ftelde. Om u egter eenigermaate eene vergom ding te geeven, zal ik u ook eene gefchiedenis verhaalen, die ik laatst in een vermaakelijk boek vond, waaruit ik voor mijne moeder in deeze lange avonden moet leezen. De fpaanfche Gezant vraagde eens aan Henrik den vierden, Koning \n\Faank- rijk,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 31 tt/k, welken Minister hij 't hoogst waardeerde, ten einde hij met den zei ven in onderhandelingen treeden konde? De Koning liet terftond zijnen Cancelier , den Heer Villeroi , eh den Prefident jfeannin komen » en zeide tegen den Gezant, dat hij hem gelegenheid geevên zoude, om ze zelf te leeren kennen. De eerfte gekomen zijnde , toonde hem de Koning eenige reeten in den zolder van zijn vertrek, en zeide: Dit gebouw dreigt in te ftorten; men is 'er niet zeker in; ik zal het terftond verlaaten , en mij na St. Gcrmatti oïFontaineblau begeeven. „ Heer Koning! antwoordde de Cancelier, gij kunt niet beter doen; dit gebouw zal invallen, en zijne Majefteitkan niet zonder gevaar daarin blijven". Hierop kwam de Heer Villeroi, dien de Koning het zelfde te kennen gaf. „ Sire! antwoorde hij, men moet eens zien, men moet vooraf den Bouwmeester laaten komen, en hem raadpleegen ". Eindelijk kwam ook de Prefident Jeanin • hij befchouwde de reeten, en zeide: „zijne Majefteit! ik zie niets, waarover gij u kunt ontrusten; dit gebouw is zeer goed, en zal langer ftaan dan gij zult leeven". Zoo dra zij nu vertrokken waren, zeide de Koning tegen den Gezant: ,, nu kent gij mijne drie Ministers. De Cancellier zegt mij alles wat ik wil. De Heer Villeroi zegt mij niets, en de Prefident Jeanin zegt, 't geen hij denkt, en hij denkt altijd goed ". Neen! nu moet ik u wel eene aangenaame  3=» nieuw magazijn me rust toewenfchen, want mijne moeder wil te bed gaan, dewijl het tien uuren flaat; zij groet u hartelijk door, uwe Fr, den 30 Nov. 17" carolina. XV. Brief. Beste carolina! Ï"ïoe wel hebt gij deze vraag: wanneer is de waereld gefchapen? beantwoord ! Ik kreeg uwen brief dingsdags avonds om zes uuren , en dus onder de les van den Claviermeester; ik liep terftond na mijne zuster , die wegens zwaare hoofdpijn daar van ontflagen was, en las haar denzelven voor, zonder op de jonge Juffrouw S. te letten, die bij haar was ; want zij had aan deeze verzogt, om van zes tot zeven uur, (bet uur, waarin men zich voor den anderen dag gereed moet maaken,) bij haar wat te mogen werken, dewijl zij op haare kamer geftoord wierd. Uitgeleezen hebbende» zeide ik tegen mijne zuster: morgen zal ik haar antwoord op die vraag den Leermeester, in 't uur dat wij bij hem zijn, in de tegenwoordigheid van alle de juffrouwen voor-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 3J voorleezen. Op dit zeggen wenkte mij mijne zuster; omziende, zag ik de jonge juffrouw S. zitten, welke in 't boek, dat"ze voor haar had , met alle haare gedagten weggezonken fcheen te zijn, doch in een ' öogenblik ontwaakte, en tegen mij zeidedat is een keurlijke brief! ik verzoek'hem tot een model van u te mogen hebben, als ik veroordeeld worde , om eën brief te moeten fchrijven , om mij daarin te oefenen; ik ben verzekerd , dat de Leermeester dan uitermaate verwonderd zal ftaan. Mijn antwoord was : als ik van jongs- af eene zoo groote opvoeding , als gij gekregen had, dan zou ik op uwe fpotternijen antwoorden, en elke zaak te gelijk volkomen beoordeelen kunnen. Doch daar ik heel eenvoudig op 't land ben opgebragt, zoo behaagen mij de brieven mijneWriinl dmi, dewiil er geene gemaaktheid in is. ILT fmaaï! v¥ m'j 'm te reëel maar k verzoek u, dat gij die vraag mor! gen met openlijk voorleeft, gelijk gifvoorneemens waart, anders zal ik overluid moe£litëZ' In m$n biJ'zijn' Mejuffrouw! S in H/^ " aIles, vri^ doch of het u ook in de tegenwoordigheid uwer oDzienders vrij Maat laat ik afn uw oo^rdeeTover. De juffer maakte eene diepe neiging voor mij, en zeide: ik bedank u, Mejuffrouw! voor uwe zedekundige aanmerking, en ging alle weeïïnr.0 Iieflle CenU"* < wat baa' w*T nnfchap' 200 men geen goed hart beZlt! Den volgenden mofgen kwam zij C niet,  £4 HIEUW MAGAZIJN niet , om 't gebed bij te woonen. De Gouvernante liet haar de reden daar van vraagen , en kreeg ten antwoord , dat zij onmogelijk komen konde , dewijl zij van de ergerlijke ontmoeting van gisteren zeer zwaare hoofdpijn gekreegen had. Bij die gelegenheid had zij de vastgeftelde boete mede gegeeven, die een halven ftuiver bedraagt, als men te laat komt; dewijl zij egter geheel wegbleef, en daar toe vooraf geen verlof gevraagd had, zoo liet de Gouvernante haar een ftuiver afvorderen. Toen had gij moeten zien, hoe nieuwsgierig allen waren. Ik zelf; wantik kon mij in 't geheel niet verbeelden, dat ons gefprek van gisteren de reden daar van zijn zou. Wij gingen naar gewoonte, na Mevrouw.?.; daar dan Mademoifelle Esprit ons openlijk vraagde : of wij iets van de ergerlijke ontmoeting wisten, die de jonge juffrouw S. gisteren was overgekomen ? Wij antwoorden allen: neen! Toen hoorde het Mevrouw S., die zich daarover verwonderde en juffrouw S. beneden liet komen , om ze deswege te fpreken. Zij verfcheen met een zeer treurig gelaat. _ Mevrouw S. vraagde haar, waar overzij zich gisteren geërgerd had. Zij keerde zich om, nam mij rustig bij de hand, leidde mij na Mevrouw S. en zeide: de juffrouw, die gi} hier ziet, is 'er de oorzaak van. Dat begrijp ik niet, zeide Mevrouw S., hoe zoo? Zij antwoordde: o Mevrouw! ik heb al lang over haar willen klaagen. 't ls mij ondoenlijk,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. §5 lijk, langer met haar in vreede om te gaan ; alle de jonge juffrouwen, (terwijl zij zich tot dezelve wendde,) zullen mij hierin gelijk geeven ; want die verftandelooze neuswijsheid, die zij in alle haare woorden vertoont , beledigt ten hoogden. Deeze gebruikte zij gisteren avond ook weder tegen mij, wanneer ik eenen brief aan haar van haare even zoo verftandige Vriendin eeJchreeven , niet wilde prijzen, dien zij egter tot in den hemel verhief. Hier viel ik haar in de rede, en zeide: veracht haar evenwel niet, Mejuffrouw! dat alles, waar van gij mij befchuldigt, is reeds te hard; ik verzoek alle deeze'juffrouwen, dat zi thans voor mijne opziendeis zeggen, of zii £n3ne^f "'f keer', °P neuswijzen toon hebben hooren fpreeken. Ik zweeg eemge oogenblikken ftil. Dewijl 'er egter niemand fprak, zoo verzogt ik 'er dezelve nog ééns om. Hierop begonnen de oudften Sïï tC vel:zoe^n, dat ik mij aan die jonge juffrouw met ftooren zoude, die wegens haare flechte denkwijs genoeg bekend was Hierover geraakte de juffer S. zoo buiten haar zelven , dat zij op de tanden Knarste. Doch de woorden van Mevrouw ó. deden haar wéér bedaaren, wanneer die ™ n.*261^: Sij hebt het in de kunst van veinzen tot hier toe vergebragt, maarthans maakt g,j u é6ne lceer beJfencU z-. vérdfr" ït? ZP Wi!de ze^en' dat ^ nog daaSn zn0fude,fPreeken. Ik vraagde haaf daarop, of ik het voorval van gisteren verc 2 haa-  36 KIEUW MAGAZIJN haaien mogt. Op haare toeflemming verhaalde ik alles van woord tot woord. Mevrouw S. ftond verbaasd, en gebood haar, toen zij mij van eenige onwaarheden wilde befchuldigen , te zwijgen, en zeide tegen haar: Mejuffrouw ! indien gij nog dien naam verdient, vergroot uwe fchuld niet, gaa te rug op uwe kamer. Verkies dezelve tot de plaats, om uw hart geheel in ftilte te beproeven. Gij zult het, zo gij u zelve niet vleijen wilt, zeer affchuwlijk vinden. Ik geef u daar toe drie dagen tijd, en verwagt dan de ftraf voor uwe misdrijven. Ik had betere vrugten van uwe goede opvoeding ge wagt, dan gij mij op 't oogenblik getoond hebt. Begrijp, dat uw hoogmoed u thans geheel beheerscht heeft; gij zoud u anders niet, bij deeze gelegenheid , in de tegenwoordigheid van mij en alle de juffrouwen, ver beneden die lieden vernederd hebben , die ons om loon moeten dienen, die mogelijk bij u in groote verachting zijn, en welke mij wanneer zij redelijk denken, gelijk veelen hunner waarlijk doen , veel waardiger zijn dan gij. Maar dit is dereden , dat gij den waaren hoogmoed niet kent. Zij hield op met fpreeken en zag haar ïclierp aan; 't geen haar aankondigde, dat het nu tijd van te gaan was, zij ging. Het fmertte mij , haar zoo befchaamd gemaakt te zien, en ik verzogt daarom Mevrouw .v. fiaar de ftraf kwijt te fchelden. Zij klopte jnij, met groot bewijs van liefde op de fchouder, en zeide meen, lieve juffrouw! voor  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 37 voor deeze keer verzoekt gij te vergeefs. In elk ander geval zal ik eene voorfpraak voor ée'ne uwer Vriendinnen gehoor geeven, maar alken in dit niet; want hetgeen uit een boos hart fpruit, is niet te vergeeven, vóór dat het geftraft is. Neemt allen dit voorbeeld in opmerking , Mejuffrouwen! doch hier zeide zij tegen mij, moet ik u een' regel der voorzigtigheid geeven. Maak in 't vervolg niet aan allen bekend, 'tgeen uwe Vriendinnen betreft. Want is het eenig goed, dan doet gij de nijd opkomen, die geheel ftil rusten zal, wanneer gij haar niet zegt, dat 'er nog betere in de waereld zijn dan zij. Is het eenig kwaad , dan maakt gij haar blijde; want zij is verheugd, als zij eens anders rampfpoed verneemt, alleen om dat die redelijker denkt, dan zij. Ik bedankte Mevrouw S. voor deeze les. (Ik was nogthans in dit geval onfchuldig , om dat ik de jonge juffrouw S, niet gezien had, toen ik uwen brief vóór mijne zuster las.) Daarop moesten wij affcheid van haar neemen, om de les in de Gefchiedenis te hooren. Bij deeze gelegenheid overhandigde ik den Leermeester het antwoord, dat gij op mijne toegezonden vraag gegeeven had. Het droeg zeer de goedkeuring weg; zoo dat hij mij zelfs yerzogt, wanneer hij het vooraf geprezen had , dat wij ons met zulke fraaije zaaken bezig hielden, u te fchrijven, dat het hen? zeer wel bevallen was, c3 m  38 NIEUW MAGAZIJN Nu wilt gij, dat ik afbreek, en dat het autwoord op de andere vraag tot den volgenden brief uitftelt, uwe D. den y Dec, 17.. emilia. XVI. Brief. Zeer beminde emilia! J~Jet is mij grootelijks leed geweest, dat gij om mijnen wil zoo veele onaangenaamheden ontmoet hebt. Wat kwaad kan toch nijd en laage hoogmoed niet uitregten ? En welk eene ergernis moet het niet aan de goede Mevrouw S. geeven , dat zij dagelijks , bij 't geeven der\beste opvoeding aan deeze juffers, zoo veeWbrekkigsziet? Ik zeide den voorigen avond tegen mijne moeder, wanneer wij juist daar van fpraken, dat ik, wanneer ik één van de medemakkers van deze jonge juffrouwen was , alles zou aanwenden, wat mij de liefde van Mevrouw S. deed verwerven ; en zij zou mij zeer liefhebben. Mijne moeder ant. woordde daarop , dat ik haar flegts in de plaats van Mevrouw S. Hellen moest,1 en mij bevlijtigen, om haare verdere liefde te winnen. Zij kon dezen toeleg met meer recht  VOOR JONGE JUFFROUWEN. g0 recht van mij vorderen, dan Mevrouw S. Ik viel haar om den hals, en beloofde haar met hand en mond , mij zoo te zullen gedragen , dat zij nooit reden van ontevredenheid over mij hebben zoude. Want wat kan ons zelven meer voldoen, dan verzekerd te zijn , dat onze ouders en opzienders met ons te vreede zijn. Mijn broeder, van wien ik gisteren een brief van flegts weinige regels ontfing, verzogt mij daarin, dat ik uwen waarden broeder voor hem om verfchooning zou vraagen, dat hij zijnen vriendelijken brief nog niet had beantwoord. Hij moest hem nog flegts veertien dagen tijd geeven ; dan zou hij eene zeer omftandige befchrijving van £geen hij begeert van hem bekomen. Daar ontbreekt hem verder niets, dan eene goede inrigting van zijnen tijd , welken hij zich eerst wil bezorgen, dewijl hij 'er geen* heeft, om iets voor zich zelv' te verrigten. Zekerlijk is het eenfterk verfchil, een groot fchool, of flegts bijzondere leeruuren waar te neemen. Gij zult dus wel zoo goed willen zijn, om dit te verrigten voor , , uwe Fr. den n Dec. *7" carolina. C 4 XVII. Brief,  4ó nieuw magazijn M*»loWoof3H-WV*J«i[ HsJ» . 0 . i ,:v dl XVII. Brief. Waardftc carolina! JLk bedank u voor de fraaije gefchiedenis, die gij mij in uwen laatften brief gefchreeven hebt. Zij kwam mij aanftonds te pas; want de beurt was aan mij , iets over tafel te verhaalen. Ik verhaalde ze, en zij behaagde-aan allen. Ik zal u thans, in vergelding daar van ook iets van onze geleerde gefprekken , die de leermeester zomtijds met ons houdt, melden. Laatst vraagde hij ons ': welke toch de eerfte fpraak geweest is, of hoe die geheeten heeft » welke Adam en Eva in 't Paradijs gebruikt hebben. Wij konden dat, gelijk gij ligt kunt denken, niet beantwoorden, maar verzogten hem, dat hij het ons zou zeggen; fcho'on de jonge'Heer van G. wilde beweeren , dat de hollandfche de eerfte fpraak zij; dewijl hij het eens geleezen had. Ja! gij hebt gelijk, zeide de Leermeester. Eenige geleerden, inzonderheid Becanus, hebben het in ernst voorgegeeven. Veele zijn egter ook van gevoelen, dat de eerlte fpraak niet meer in gebruik is, maar geheel verloren gegaan. Andere wederom houden de Hebreeuwfche , Griekfche , Chaldeeuwfche, Arabifche, Armenïfche, Egijptifche, * . Chi*  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 41 Chineefche en Ethiopifche fpraak voor de eerfte;. en 'er is bijna geen volk in het oosten , dat zijne fpraak niet voor de eerfte hield. Onder alle deeze fpraaken nogthans word aan de Hebreeuwfche de eer gegeeven, van de eerfte te zijn; en wel om deeze redenen. Vooréérst hebben alle naamen van menfchen en plaatzen, vóór den zondvloed , hunnen oorfprong van dezelve: bij voorbeeld, Adam wierd rood genoemd , omdat hij van eene kleurige en roodachtige aarde , die in 't Hebreeuwsch Adam neet, gefchapen is: de naam ffeva ftamt af van Chajah, het leeven; enz. Ten anderen is de natuur en aart van elk dier in deeze fpraak zeer duidelijk uitgedrukt; en bij gevolg zal A3am ze in 't Paradijs gefproKen hebben; tot deeze gedagte brengt ons Gen. Ut 19. En ten derden; in alle andere taaien zijn er nog eenige fpooren der Hebreeuwfche overgebleven. Bij voorbeeld; Zeus beteekent in 't Grieksch hetzelfde, ais Cham in 't Hebreeuwsch ; te weeten, heet, kookend. Jupitcr of Joyis komt af van t#Hebreeuwfche Jova of Jehova; Japetus is Japhei; Neptunus komt af van 't HebreeuwfcheNephta, uitgeftrekt worden; enz. Wij kwamen toen nog van allerhande zaaken te fpreeken. Het geeft ons altoos genoegen, als hij ons met zulke dingen onledig houdt, die eigenlijk flegts eene bezigheid yoor de mansperfoonen zouden zijn Ik verzeker u, dat onze jonge Heeren daaronder achteloozer zijn, dan wij; en wanC § neer  43 nieuw magazijn neer wij dergelijke onderzoeken flegts tob een tijdverdrijf onder handen neemen, zoo kan ik niet zien, waarom wij niet een gelijk recht met de mansperfoonen daar toe hebben zouden. Groet uwe moeder onderdamghjk , en blijf gij alle genegenheid behouden voor, _ , uwe D. den 12 Dec !7-« emilia, XVIII. Brief» Geliefde, carolina! JVIijn broeder zegt u grootelijks dank voor het medegedeelde berigtomtrent uwen waarden broeder. Hij is 'er zeer blijde me* de. Op de vraag: op welken dag zijn de Engelen gefchapen? zal ik nu het antwoord laaten volgen, 't geen ik u nog fchuldig ben. Ik moet u egter vooraf nog belijden, dat geen van ons die vraag beantwoorden konde, hoe fterk wij daar over dagten; de Leermeester moest ze dus zelf beantwoorden. Men vermoedt, dat de Engelen op den eeriten dag der waereld gefchapen zijn» Men meent daartoe eenigen grond te vinden in de woorden, Gen. 1: 1. voorkomende; daar, in 'twoord Hemel, de woonftede der Engelen mede aou begrepen zijn, Judas vs.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 43 VS. 6; ook word er gezegd : De Aarde, doch niet de Hemel, was woest en ledig; en daaruit zou men mogen befluiten, dat God dat heerlijk gewest, te gelijk met alle zijne mwooners, zijn geheel weezen gegeeven heeft. Daar bij wil men, dat Job getuigd heeft, XXXVIII: 4. voor de Engelen , die kinderen Gods genoemd worden , dat zij God reeds gepreezen hebben , toen dezelve de aarde grondde. Daar hebt gij 'tganfche antwoord. Wilt gij nog weeten, hoe ^t met die jonge juffrouw gefteld is ? Ik zal t u zeggen: zij verwaardigt zich niet, om mij aan te zien, even als of't mijne fchuld was , dat zij wegens haar flecht gedrag is befchaamd gemaakt, en nog heden belchaamd wordt; want fchoon zij haare ftraf ontfangen heeft, zoo word egter bij alle gelegenheid haar nijd en hoogmoed afgefchilderd , 't geen haar altoos fterk fchijnt te verdrieten. Ik wenschte in ernst, dat ze flegts ééns eenig gevoel van vriendfchap wilde aanneemen. Ik ben haar te gemoet gekomen, en heb alle mogelijke gelegenheid gezogt , om haar eenigen dienst te bewijzen j want ik wilde gaarne in vriendfchap met haar omgaan; daar ik egter zie, dat zij mij zeer laag behandelt, zoo zal ik ze laaten loopen, en God om haare bekeering fraeeken, gelijk Mevrouw S. zelve ons daarom verzogt heeft. Ik zal u, eer ik eindige , nog iets tot eene kleine tijdkorting opgeeven; gij moest, als 'tubehaagt, eene korte fchets van Jacobs leeven maaken.  44 nieuw magazijn ken. Dit was ons laatst ook gegeeven, en elk onzer had het anders opgefteld. Wat yerngt toch onze oude braave visfcher 2 Ik verzoek, dat gij in een' volgenden iets van hem meld aan n j « "we ■o, den ai Dx» I7" EMILIAt XIX, Brief. Zeer waarde emilia! Jk weet niet, hoe ik zoo vergeeten heb, u iets verder van den openhartigen visfcher te fchrijven, en ook, hoe hij den festehalf die uwe weldaadige hand hem door mij befchikte, heeft aangenomen; daar ik nogthans verzekerd ben, dat gij jets van dien aart met genoegen leest. Nu vergeef het, ik zal terftond mijn verzuim innaaien. Gij had flegts het gezigt moeten zien, dat hij toonde; de traanen die hij daar over. ftortte; de beevende hand gevoelen, waar mede hij dien aannam ; en de weinige , fchocn nadrukkelijke woorden hooren, die hij daar bij fprak ; ik geloof, dat gij hem nog ééns zoo veel zoudt gegeeven hebben. Hij zeide : hoe! denkt dan dat goede juffertje nog aan mij, armen ouden man ? Zeg haar  Voor jonge juffrouwen. 45 haar toch duizendmaal dank daar voor uit mijn' naam. o God (terwijl hij ging zitten,) zegene haare jeugd en ouderdom! Ik was zeer getroffen, zoo dat ik vol aandoening na binnen liep, en aan de huishoudfterverzogt, dat zij mij een ftuk koud gebraaden vleesch zou geeven ; doch zij wilde dat niet krijgen, en verontfchuldigde zich met te zeggen , dat het geen 'er nog overig was, reeds tot de avondmaaltijd beftemd was. Ik zou zelve gaarne na mijne moeder gegaan zijn, om het te vraagen ; doch dewijl des Predikants vrouw bij haar was, wilde ik dat niet doen ; het had bij die Juffrouw te kostbaar voor deezen man kunnen zijn; een ftuk roggenbrood zou naar haar _ gedagte (want gij kent immers des Predikants vrouw;) voor hem ook goed geweest zijn. En in 't algemeen volgde ik hier de les, die Mademoifelle Depouir ons geduurig gaf: (en die gij u ook nog weï zult herinneren.) Geef nooit, was haar zeggen, iets aan een' arm mensch, zo gij 'tvermijden kunt, in 't bijzijn van andere lieden : want anders ontfangt gij, door de loftuitingen van die omftinders , uwe vergelding voorde weldaaden; en gij befchaamt te gelijk den armen , als gij hem bij elk een laat gevoelen, dat hij uwe weldaaden noodig heeft; en te meer, als hij van een goede afkomst is: geef, zonder van anderen, gezien te worden , en met minzaamheid; dat ziet God, en ziet God gaarne; en dan moogt gij vergenoegder zijn, dan wanneer het  $6 NIEUW MAGAZIJN het ieder ziet. Ik ging dan weder na de huishoudfter, verzegt ze nogmaals, dat zé mij 't ftuk gebraaden vleesch zou geeven, en iets anders in deszelfs plaats , tot het avondè'eten zou laaten klaar maaken , en nam de verantwoording daar van bij mijne moeder op mij. Zij gaf het mij, maar met deeze aanmerking , dat dezelve zekerlijk misnoegd zou zijn. Ik was blijde, dat ik het had, liep fpoedig na mijnen visfcher, dien ik nog op de plaats vond zitten, daar ik hem gelaaten had. Ik zeide tegen hem: goede oude man! daar hebt gij een ftuk gebraaden vleesch, eet het heden, en wél mag 't u fmaaken. Toen rolden 'er eenige traanen langs zijne wangen; hij zugtte en zeide: Ach! braave juffer! gij overlaad mij met weldaaden. Kon ik daar voor maar iets voor u doen! Nu, God zal 't vergelden. Ik verzogt hem daarop, dat hij mij iets verhaalen zoude. Wat zal ik u verhaaien? zeide hij. Vertel mij iets van dea walvisch, antwoordde ik hem, en of die in de daad zoo groot is , als men denzelven befchrijft. Ja! dus begon hij, men vind verfcheiden zoorten van walvisfehen; de Groenlandfche is eigenlijk de grootfte. VeeIe fchepen gaan 'er jaarlijks uit verfcheiden onzer Hollandfche zeehavens, op de walvischvangst uit; in mijne jeugd ben ik ook daarmeê uit geweest. Zij zoeken de walvisfehen op, tot aan de kusten van Amerika. Wanneer de fchepen aan de plaats gekomen zijn , daar zij willen visfchen , dan ber-  voor jonge juffrouwen. 47 bergen zij eenige zeilen; op de raars houd een raatroos de wagt, en zoo dra hij een' walvisch ontdekt, zoo geeft hij de harpoeniers kennis daar van. Het fcheepsvolk verdeelt zich terftond in de floepen, en roeit met fpoed den ontdekten walvisch te gemoet. De harponier rtaat met het harpoen, zijnde een tweefnijdend ijzer, gelijkende na een pijl en zeer fpits, voor aan in de floep, en is aan duizend gevaaren bloot gefteld: want de walvisch flaat met zijn' ftaart en vinnen, als hij gewond is ; en dus kan zulk een harponier ligt geraakt, en de floep omgeworpen worden. Men bereikt het best zijn doelwit, als hetharpoeni in den rug geworpen word, daar hij 't meeste fpek heeft. Aan den kop kan men hem niet gemakkelijk treffeni; want hij is zeer op zijne hoede, als hij vervolgd word. Als 't dier nu merkt, dat het gewond is, neemt het de vlugt, en gaat onder 't water. Dan worden de lijnen langer gemaakt, door de eene aan de andere te binden , en de floep volgt. Het dier komt nu en dan weêr boven, om adem te haaien, en eenig bloed te ontlasten ; als dat gebeurt, roeit men fpoedig met de floep nader na het zelve toe , en tragt het met lanzen en harpoenen verder te dooden; waarbij men dan voorzigtig de doodelijke (lagen vermijden moet, die het met zijn' ftaart en vinnen kan uitwerken. De andere floepen, die altoos vaardig zijn, komen 'er dan op af, om den gedooden visch te helpen aan boord bren-  48 NIEUW MAGAZIJN brengen. Als hij dood is en zinkt, moet men de lijnen afkappen, op dat hij de floep niet na den grond trekke; want het is beter den gedooden visch met alle lijnen, dan de floep te verliezen. Doch als men den walvisch aan 't fchip kan brengen, zoo word hij met groote kettingen aan e'én van deszelfs zijden vastgemaakt; waarop terftond de fpekfnijders hem aantasten, die laarzen aan hebben met ijzere tanden van onder voorzien, op dat zij niet zouden afglijden ; «n die ook nog met een lijn, om hun lijf vastgemaakt, bij 't fchip gehouden worden. Dan trekken zij hunne daartoe gefchikte mesfen uit, en fnijden met dezelve het fpek van den walvisch ; 't geen terftond in 't fchip gebragt, en in vaten geborgen word, om 'er vervolgens de traan uit te kooken. Ik had den braaven ouden man nog gaarne langer aangehoord; maar ik wierd bij mijne moeder geroepen , die mij wegens *t ftuk vleesch wilde fpreeken. Ik zeide haar, tot wat einde ik het mij van de huishoudfter had laaten geeven. 't Is goed, zeide zij, dat gij u zoo gehaast hebt, om een arm man te verkwikken; doch het moet in 't vervolg met meer voorzigtigheid ge? fchieden, want het was het uwe niet, dat gij hem gaf. In 't toekomende, beste vriendin ! zal ik 't beter .aanleggen , en flegts van 't mijne geeven. Ik bedank u voor 't geduld , om dezen brief door te leezen, en voor 't antwoord, dat gij mij ge-  voor. jonge juffrouwen. 4$ gemeld hebt;.en blijf gij nog fteeds degenegen vriendin, uwer . Fr, den ƒ Jan. 17.. carolina. N. B. Dewijl deeze brief reeds te lang ia geworden, zoo zal ik het opgegeevene iri den volgenden brief aan uwe zuster zenden. Vaarwél! XX. Brief. Hoog geachte lis et te! \/^[7at doet gij toch uw best, oma!lemïj« ne begeerten te vervullen ! Naauwlijks verzoek ik iets van u, of ik ontfang het ook reeds. Ik weet niet, hoe ik voor deeze grootc zorgvuldigheid, die gij jegens mij betoont, genoeg dankbaar zal zijn. Geef mij daartoe flegts gelegenheid. Ik zal nu mijne belofte volbrengen, daa"r in beftaande , dat ik het leeven van JaceU kortelijk affchetze , 'tgeeh mij uwe zuster tot mijne uitfpanning heeft opgegeeven, en in deezen brief ter neder, ftelïe. Het begint dus: Jacod, naderhand Israël genoemd', vlügfte na Mefopotamits , daar hij Laban twintig jaacen gediend heeft. Zijne vier vrouD wed  ^5 fttBU* MAGAZljit wen waren Led en kachel, de dogter» vér tdban, en Biïlia en Zilpa, haare dienstmaagden. Met dezelve heeft hij twaalf zoonen gewonnen , naamelijk Ruben , Sitncon, Levi, Juda , Zebulon , Isfafehor, Dan, Gad, As/er, Napthali, j^o/ê^A en Benjamin. Eindelijk trok hij met zijn gansch huisgezin na Êgijpteii , en ftierf aldaar in het 147 jaar zijnes roemwaardigen ouderdoms. Gij zult zeggen : is dat het reeds alles 7 Ja! dewijl ik het zeer kort moest opmaaken, zoo heb ik dat ook volbragt, en onderwerp ik het aan uwe gunftige beoordeeling. Het flaat tien uuren, en ik moet na bed , dewijl ik bij mijne moeder flaap. Rust wél, en neem mij ook eens in uwe geleerde vergaderingen mede, 's * geen een groot genoegen zou zijn voor uwe tr. den 9 Jan, 17.. CAROLINA. XXI. Brief. Beste carolina! (jij zijt prijzenswaardig. Dit zeg ik niet „ (want van mij zou het te eenzijdig fchijBtft'0 maar Mevrouw & welke ik uwen  VOOR JOÉKJB JUFFROUWEN. als Ik 'er eenige bedreeven heb: want ik verheug mij deswege , u tot eene vriendin te hebben. Ik zal in 't toekomende, wanneer ik weder eene leevensbefchrijying opftel, meer opmerkzaamheid gebruiken. Gij hebt mij eene aartige gefchiedenis verhaalt; ik zal'er u ook eene mededeelen: doch of gij bij de leezing derzelve zoo lachgen zult, als ik bij de uwe, twijffel ik fterk. Nicephorus, Keizer te Conftantinopel, was éen zoo gierig Heer, dat hij de onderdaanen tot op 't hemd toe uitkleedde , verfchoonende zelfs de kerken en kloosters niet. Wanneer hij eens Van een'rijken bóer hoorde, zoo liet hij denzelven bij zich komen, en vroeg hem, hoe veel goud hij bezat ; en, opdat hij de waarheid verneemen zoude, zoo liet hij 't hem met een eed bevestigen De boer zwoer, dat hii honderd ponden had. De Keizer hield zich, als of hij 't niet gelo >ven konde; en liet het hem daarom haaien, om het te zien. Taen de f>oer 't nu bragt, nam 'er de Keizer negentig ponden af, en zeide: om uwen ftaat te yóeren hebt gij nog genoeg ; maar ik heb wat meer noodig. Hij liet hem ejgter diep dag mede aan tafel eeten. De goede boer heeft ligt in zijn ganfche leeven nooit weder eene zoo kostbaare maaltijd gedaan. Hoé gedraagt zich de jonge 'Juffrouw S. ? Gij hebt mij lang niets van haar gemeld: begint zij thans wat vriendelijker te worden ? Is 't u ook bekend, dat onze Predikant aan heete koortzen zeer ziek ligt ? Zij*  0® nieuw magazijn Zijne vrouw is zeer bedroefd ; Want zij verbeeld zich dat hij fterven zal ; mijne moeder troost haar geftadig, zoo veel zij kan; en op haar bevel moet ik ze ook alle dagen bezoeken; geloof mij, dat ik bitter ichrei, zoo lang ik daar ben ; want gij weet, dat ik niet kan zien weenen. Deeze winter is, over 't geheel genomen, een droevige winter voor mij : 't zal mij dus geruster maaken, als gij nu en dan, bij uwe aangenaame tijdkortingen, aan de treurige dagen denkt yan, Fr. den 33 yan. ?7'« carolina. XXIV. Brief. Zeer beminde lisette! vraagt, hoe ik vaar? Ik ben ziek, beste Vriendin! ziek, als ik alleen ben, en dat ben ik dikwijls; ziek, als ik in gezelfchap ben, want daar ontbreekt mij eene opregte vriendin; en ziek, wanneer ik aan de weetenfchappen denk , die ik heb begonnen te leeren, doch nu meestendeels moet laaten vaaren, dewijl mij het onderwijs, om dezelve verder voort te zetten, ontbreekt. Doch niet ziek, als ik aan u en uwe  VOOR JONGË JUFFROUWEN. 6t ttwe beminnenswaardige zuster fchrijf; want daar door bekome ik vreugde , bezigheid én kunde. In de voorgaande week wierd ik niet weinig verfchrikt. Mijn oom bezogt ons, en Verbood mij, op een'dringenden toon, verder aan u te fchrijven, zo hij anderszins mijn vriend blijven zoude. Ik gaf tot antwoord, dat hij van mijne gehoorzaamheid alles verwagten mogt, dewijl hij mijn voogd en nabeftaande was, doch dit niet; en dat ik meende, dat het hem geen ernst was. oja! zeide hij: 'tis mij weldegelijk erftst* en juist om dat ik uw voogd ben, eisch ik gehoorzaamheid ; ik geloof ook niet, dat gij zelfs tegen uW voordeel zult handelen ; want, als gij ophoud aan die Juffers te fchrijven , dan zult gij alle maanden een halven rijder van mij krijgen. Hoe kunt gij mij toch, lieve oom ! zoo in verzoeking brengen ! viel ik hem in de rede ; ik zou om zeven guldens mijne besta vriendinnen verlaaten? Vriendinnen, die met mij, bij den tederften en vertrouwdften omgang, tot denzelfden ouderdom zijn gekomen ? Om zeven guldens zou ik van 't aangenaamfte en geoorloofdfte vermaak afftaan, om niet meer aan haar te fchrijven? Neen ! liever wil ik de zeven guldens misfen , die gij mij aanbiedt, en nog zeven guldens daarbij, van nu af, van mijn vaderlijk erfgoed laaten aftrekken, dan deeze zoo nuttige briefwisfeling afbreeken: want zelfs uit uwen mond heb ik ze nuttig hoo* ren noemen. —— Ik verwonder mij in de daad  6% NIEUW MAGAZIJN daad over de ftandvastigheid, waar meé gij 'tgeld van de hand wijst , zeide mijrt oom; eri dewijl ik zie, dat gij wijzer zijt dan uw voogd , zoo zult gij dat zakgeld maandelijks van mij krijgen; gij zult ook fchrijven, en wel altoos een compliment van mij; want ik houde veel van die jonge Juffrouwen. Toen was ik in eenoogenblik weer blijde, en bedankte hem met de tederde omhelzing voor zijn gefchenk ; ik had reeds in den aanvang mogen denken * dat hij met mij boertte, dewijl ik hem kern gij kent hem ook; ik denk nog dikwijls met genoegen aan de kleine gefchillen, die gij wel met hem had; doch omdat hij zoo ernftig met mij fprak* zoo geloofde ik het. De verdeeling van den mensch, die gij mij gezonden hebt, heb ik met genoegen geleezen; zend mij, volgens uwe belofte, het vervolg. Gij vraagt mij: welke doodftraffen bij de jooden , onder her oude verbond, in gebruik zijn geweest? Ik antwoorder vier; de fteeniging, de worging, de verbranding en de onthoofding. Het oppergerecht gebruikte de drie eerfte , en de Koning de laatfte, die de misdadigers met het zwaard liet ftraffen. Ik vertrouw, dat gij mij in 't vervolg wel zeggen zult, of ik goed geantwoord heb. Ik bedank u ook zeer vrien» delijk voor de fraaije beurs, die gij zelve geborduurd hebt; het is een teken , dat gij dikwijls om mij denkt; gisteren na Mevrouw Van C. rijdende, nam ik ze mede, en haare  voor Jongs juffrouwen, tfj te dogters, die gelijk gij weet, zeer goed borduuren, en het ganlche gezelfchap, dat daar tegenwoordig was, vonden ze ongemeen mooi. Déoudfte jonge Juffrouw bood aan, éénmaal ter week over te komen, om mij het borduuren te leeren; ik nam het wel met Veel dank aan , dewijl ik zag, dat mijn moeder 'er zeer mede in haar fchik, en het ook weer eene gelegenheid was * om iets te leeren; doch openhartig gefproken, dan was het niet met mijn volkomen genoegen, om dat ik weet, dat het niet uit zuivere vriendfchap gefchied, maar dat zij zich verheugen kan, dat zij bekwaamer is dan ik: 'tis dus niet te verwagten, dat ik immer met haar een verbond zal opregten » gelijk gij tot ftand gebragt hebt met uwe Fr. den Jan» lf" carolina». XXV. Brief. Beminnenswaardige carolina? IVtijne zuster is ziek ! zij heeft zeef zwaare hoofdpijn en hartkloppingen , en ugt te bed : met verlof van Mevrouw S. bwi ik heden den ganfchen middag bij haar. Ma-  04 NrEUW MAGAZIJN Mademoifelle Esprit bezogt ons-juist in *t uur, dat de claviermeester bij de andere was , en ik uwen brief ontfing. De fout, die ik hierbij beging, moet ik uopenbaaren; dewijl 't mij hinderde dat ik dezen brief juist op dien tijd kreeg, verbergde ik denzeiven, opdat Mademoifel Esprit dien niet te zien zou krijgen, fchoon ik niet wist, waarom ik het deed*, en dewijl de meid, die hem mij gebragt had, zagt fprak, zoo meende ik, dat zij 'er niets van gemerkt had. Zij had het egter gezien, en vraagde mij dus , wat ik gekreegen had. Niets » Mademoifelle! zeide ik ; het was een antwoord op den laatften brief mijner vriendin , dat ik haar zenden wilde, om dat ik dagt, dat 'er nog wel iemand van Fr. zijn zoude ; maar om dat men niemand gevonden heeft, zoo heb ik hem weder gekreegen , en moet hij wagten , tot de bode komt. Zie, .zoo behendig kon ik tot mijn voordeel liegen: zij was egter met het antwoord niet te vreede, maar gebood mij, tot mijn'grooten fchrik, deezen brief te toonen. — Zoo brengt men zich buiten noodzaakelijkheid in gevaar; want ik kon ligt denken, dat gij mij geene geheimen zoud gefchreeven hebben , die mijne opzienders niet verneemen mogtén. ■ In 'tkort, beevende ging ik, om dat bevel te volbrengen, na mijne fchrijftafe'1, daar ik hem in gelegd had, en nam hem 'er uit; honderd uitvlugten vielen mij onder die verrigung in; doch de waarheid te zeggen behield eindelijk bij mij de overhand;  VOOR JONGE JUFFROUWEN. $g hand; ik gevoelde mijne misffagen in haare grootheid, brak in traanen uit, viel haar om den hals ,, en zeide: Mademoilelle ! wanneer gij thans verneemen zult, hoe zeer ik mij misgreepen heb, dan neb ik alles van u te vreezen ; want gij zult mij niet verfchoonen, dewijl ik het verdiend heb. Zij vraagde mij, waarin mijn misflag beftond ; ik verhaalde het haar, dat ik mij verftouthad, haar een leugen wijs te maaken. Zij vraagde mij verder: om wat reden ik dat gedaan had ; ik verzekerde haar, dat ik het niet wist, en verzogt haar , den brief zelve te leezen. ^ij las hem, en dat gedaan hebbende, wilde zij, dat ik deeze plaats in den brief zou leezen; ik las : die beminnenswaardige jufrouw 1 verzeker haar toch ten fterklien. van mijne achting en liefde voor haar , en zeg haar , dat ik mijn best zal doen, om sefladig deugdzaamer te worden; dewijl zii gaarne ziet, dat het getal der braaven vermeerderd word. Zij vraagde mij daarop : is deeze plaats niet fchoon? en gij, die de beste opvoeding hebt, wilt dat getal verminderen? Dat had ik nimmer gedagt. Ik zie het nu wel, dat ik kwaalijk gehandeld heb, zeide ik weenende; - haat mij maar niet, ik zal nooit weer met eenige onwaarheid bij u komen. Noch bij mij, noch bij iemand anders , viel mij de Gouvernante in de rede, zo gij God tot vriend wilt hebt>en. Updat gij egter wegens uw pligtverzuim geftraft word, zo0 verbied ik u, mor■E g«n  €6 NIEUW MAGAZIJN gen in 't gezelfchap te komen, dat bij dé jonge juffrouwen gevraagt zal worden, om dat het woensdag is; gij zult op mijn kamer blijven, en als gij u aan de ftraf goedwillig onderwerpt, dan zal ik u ook 't voonge vertrouwen weder fchenken, dat men anders aan eene leugenaarfter onttrekt, (fchrikkelijke naam! als ik 'er thans nog aan denk, dan verwonder ik mij, dat ik tot zoo een misftap ben gekomen.) Ik weende, en zei: de: ja, lieve Mademoifelle! al gebood gij mij ook drie woensdagen op mijne kamer te blijven, ik zou gewillig gehoorzaamen, als gij mij flegts uwe genegenheid wederfchenkt: goed zeide zij; dewijl ik zie, dat gij uw misdrijf verfoeit, en u beteren wilt, zoo vergeef ik 't u, eri ontflaa u van de ftraf; maar verneder u voor God deswege in 't bijzonder, en neem nooit de vrijheid , om zelfs den geringften misftap te begaan ; want daaruit komen groote ondeugden voort. Ik omhelsde haar , en wilde ze bedanken, terwijl op dat oogenblik Mevrouw S. binnen trad , om mijne zuster, te bezoeken : ik verfchrikte , want zij fpralc mij terftond aan, en zeide: waarom weent gij , Juffrouw F De Gouvernante nam het woord op , en zeide: met uw verlof, Madam! zij heeft een feil begaan, doch heelt 'er ook reeds berouw over. Nu , als het traanen van beterfchap zijn, dan wil ik daar niet verder na vraagen, was t ant woord van Mevrouw S., terwijl zij zien na het bed mijner zuster wendde, orn^ na  VOOR JONGE JUFFROUWEN. %f haaren toeftand te verneemen. Daarna gaf ik haar uwen brief over; zij las tot aan de plaats, die de Gouvernante zoo behaagde, en zeide tegen mij : uwe Vriendin denkt waarlijk zeer goed! als gij fchrijft, zoo verwittig haar ook van mijne genegenheid voor haar, en tevens, dat zij deugdzaam zijn moet, meer om de goedkeuring van God , dan die van mij Weg te draagen. 't Geenzij, onder anderen, verder in haareri brief zegt, dat zij niet kan zien wéenen, is niet goed; op die manier kan zij nooit eene wijze weldoeridfter der armen worden : men zal deeze zwakke zijde fchielijk bemerken, en elk ondeugend mensch zal, onder 't voorkomen van een behoeftigen, weenende tot haar naderen ; zij zal zulk jeen' geeven, wat hij begeert, alleen om zijne traanen niet meer te zien, noch zijne klagten te hooren; zij zal hem daar door nog meer in zijne boosheid verfterken, en een'anderen, die waarlijk arm is, en dat misfchien nog wel buiten zijn fthuld geworden is, laaten voorbij gaan, om dat die zich onthoud, van hard te klaagen of te weénen ; maar flegts met befcheidenheid iets vraagt, of wel alleen zijne Hechte kleeding , of zijn van honger uitgeteerd lighaam voor zich laat fpreeken. Zij keerde zich daarop na de Gouvernante met de woorden: het is jammer, dat dit Juffertje eene zoo eenvoudige opvoeding krijgt. Zij gaf toen mijne zuster nog eenige regels op , die zij iri haare ziekte moest in acht neeE a men9  kieuw magazijn inen, en vermaande haar, zich ftipt san dé voorfchriften van den Doctor te houden ; daarop vertrok zij ? en ik ging ook, te gelijk met de Mademoifelle, na de leerkamer. Gij verfehoont mij, dat ik thans uwen brief niet verder beantwoorde, wegens de ziekte mijner zuster ontfchuldigt gij mij. Het fmert haar, dat zij haaren brief niet fchrijven , en met dien van mij verzenden kan 3 zij laat u hartelijk groeten door, uwe D. den 6 Febr* 17.. emii.ia.1 XXVI. Brief. Zeer vaarde carolina! De eerfte woorden , die ik naa mijne ziekte nog met een beevende hahd fchrijf, wijde ik aan u toe; en daar ben ik zeer verheugd over. Ik houde mij verzekerd , dat gij aan de fmert, die ik geleeden heb, grootelijks deel genomen hebt; om dat ik uw goed hart ken, 'twelk gij mij op nieuw in uwen laatften brief getoond hebt, welken ik thans weder doorlees. Op welk eene ede-  'Ivoor jonge juffrouwen. ftdele wijze wees gij het aangeboden gekt uwes ooms van de hand; want uwe vriendinnen waren u niet veil.' o Hartvriendin » waart gij thans bij mij, hoe tederlijk zou ik u daar voor omhelzen, en nog voor andere ichoone trekken van uw goed character, die ik in uwen brief bewerke. U ontbreekt verder niets dan de ftad, daar uwe deugden in gezelfchap glinfteren zouden, en gij door uwe edele gevoelens menige laagdenkende ziel zoud befchaamen; maarop het land leest gij onopgemerkt voort. Denk egter niet, dat mij het land minder aandoet, dan te vooren; oneen! de voorkeus, die het had, toen ik de ftad leerde kennen, behoud het thans nog bij mij. Wie weet, of ik ziek zou zijn geworden , als ik nog bij u woonde; want de lucht was zuiver, die ik inademde. Alle genoegens, die ik daar ten allen tjjde vond, waren onfchuldig ; allefpijzen, die ik gebruikte, waren gezond; en mijne vreugd was volmaakt, wanneer ik ze flegts met u deelen konde: dat alles vind ik thans niet. Zijt verzekert, dat naa het volbrengen der jaaren, die tot het leeren mijner weetenfchappen beftemdzijn, ik nevens mijne zuster, die van dezelfde gevoelens is, uweonfchuldige woonplaats zekerlijk zullen opzoeken, als cns verlangen niet vervuld wordt, om met u, onder 't goede opzigt van Mevrouw S. te leeven. ^ Doch wij willen nu weder tot onze oefeningen te rug keeren, waarvan mij mijne zitkte zoo lang heeft afgehouden, HetverE 3 volg  7,d NIEUW MAGAZIJN volg der verdeeling van den mensch zal Ik u binnen kort zenden, want ik moet ze eerst affchrijvcn van zülken , die in de uuren van onderwijs aantekeningen maaken. Thans zal ik u weder eenige vraagen voordellen , dewijl gij de laatften zoo goed hebt beantwoord; vooreerst: welke is onder de drie doódftraffen der jooden voor de verfchrikkelijkfte, voor dezagtlte, en voor de fchandelijkfte gehouden ? ten anderen: hebben de jóoden wel gedaan, dat zij altoos op het Paaschfeeft een' misdaadiger loslieten ? ten derden: is de kruiziging ook bij de jooden in gebruik geweest? Neem voor deeze keer deezen eenvoudigen en korten brief gunftïg aan ; wanneer ik mijne kragten heb weder gekregen, dan zult gij een' beteren en langeren van mij leezen. Mevrouw S., wier zorgvuldigheid ik in mijne ziekte niet genoeg roemen kan, heeft mij bevolen, u het compliment van haar te maaken, en ik draag u het zelfde aan uwe moeder op. Kus ^haare hand voor mij.wegens de gezonden (ge/ei,*) die mij in mijne hitte dikwerf verkwikt heeft ; en fchrijf fpoedig na uwe , na u zeer verlangende, D. den 27 Febr. 17" LISETTE, XXVII. Brief.  voor jonge juffrouwen. ff XXVII. Brief. Zeer geachte lisette! H oe vrolijk fprong ik den bode te gemoet, en vraagde ik hem ongeduldig, gelijk altoos , of hij mij nog geen' brief van u had mede gebragt. Hij zeide: neen ! maar 't is wonderlijk. Ik geloofde hem voor deeze keer niet. Het zij de goede man niet genoeg veinzen konde, of dat mijn angstvallig vraagen hem in de war bragt, in 'tkort, ik zag het aan hem, dat hij een' brief had. Hij gaf mij dien; enik brak den zeiven met zoo grooten haast open, dat het papier daar door fcheurde. Ik las hem , even zoo fpoedig door, en vond dat mijn$ waarde Lifette egter weder begon te beteren. Ik dankte God, dat hij mijn zwak gebed verhoord had, dat ik voor u deed; en ik zal den Allerhoogften nog verder bidden, dat hij u, die mij zoo hartelijk bemint, de voorige kragten geheel wil weder geeven : want dat ben ik u, zelfs als mijne vriendin, verfchuldigd. Mijne moeder, die u nevens Mevrouw S. laat groeten, was ook verheugd, dat zij uwe beterfchapmogthooren ; zij verzoekt u door mij, dat gij het haar vrij zoud fchrijven, als gij iets verlangt ter uwer verfterking, of om uwe eetE 4 lust  fl NIEUW MAGAZIJN lust te voldoen. Zij zal het u met veel ver? snaak bezorgen. Ik ben niet zonder vrees» dat gij uwe kragten , bij 't fchrijven van dien brief, te veel zult gevergd hebben ; want ik heb altoos gehoord, dat men naa eene zwaare ziekte niet eerder weêr zich met denken moet bezig houden, voor dat de kragten herfteld zijn; en gij hebt zooveel gedagt, en dat alleen voor mij, om mijn verlangen te ItiNen. o Tedere Vriendin! den lof, dien gij mij toezwaait met betrekking tot mijne gevoelens, verdiene ik niet; zo ik eenige goede trekken van mijn hart getornd heb, dan mag ik mij dezelve niet toefchrijven, maar haar, die mij beftuurd, en altoos getragt heeft, gelijk gij zelve ook weet, onze harten tot deugd te vormen, maar met geene deugd te pronken. Ik zou mij dus zeer wel wagten, om deeze geringe deugden , gelijk gij gelieft te zeggen, in de ftad te laaten glinfteren. Dezelve daarin te vermeerderen, en mijne geringe kundig* heden uit te breiden, wenschte ik van harte ; doch het moest in uw gezelfchap , en onder 't opzigt van Mevrouw S. gefchieden, anders mogt ik in andere verkeeringen voor verleidingen bloot ftaan: want gij zult u nog wel herinneren , hoe Mademoifelle Depouir ons voor de ftad waarfchouwde \ 'twas mij nogthans aangenaam in uwen brief» onder andere fraaije aanmerkingen , te bemerken, dat gij, bij uw verblijf in de ftad, de voorkeus aan het land nog niet ontkent; en wanneer gij bij dit gevoelen blijft, zo kan  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 73 kan ik deeze verzekering van u aanneemen, dat gij, eens uit het kostfchool gaaHde , uwe eenzaam leevende Vriendin zoud opzoeken, o! Hoe gelukkig ware ik dan! Gij hebt mij ook weder vraagen opgegeeven. Ik zal mijn best doen, om ze goed te beantwoorden. Gij vraagt mij vooreerst: welke onder de drie doodftraffen bij de jooden voor de verfchrikkelijkfte wierd gehouden? Ik houde de fteeniging daarvoor; de onthoofding voor de zagtfte, en de worging voor de fchandelijkfle. Ik twijffel nogthans, of dit antwoord goed is. Uwe tweede vraag is: hebben de jooden wel gedaan, dat zij altoos op het Paaschfeest een' misdadiger loslieten ? ik antwoord: neen! omdat God het hen niet heeft bevolen. Eindelijk vraagt gij: is de kruiziging ook bij de jooden in gebruik geweest? Ik geloof, dat de Romeinen ze flegts gebruikt hebben. Gij 5 zeker'ijk zeggen, waarin ik ge¬ dwaald heb; en daar verheug ik mij over, dan worde ik door deezen weg met nuttige dingen bekend, waaran ik nooit gedagt heb, en bekome ik omtrent dat geen eene zekerheid, waarin ik flegts gegist heb. Zullenlieden, die mijne opvoeding weeten, niet eens vraagen: waar van daan is toch dat verftandige meisje gekomen? En dat hebt gij gevormd. Hoe veel zal u dan niet ten allen tijde verfchuldigd zijn, „ , uwe ar. den q Maart. l7" carqljna! ES XXVIII. ÜRIEF.  74 nieuw magazijn XVXIII. Brief. Beminde emilia! Ik weet, dat gij u met mij verheugd over de herltelling uwer zuster; want gij hebt eene waarde zuster, en ik eene tedere vriendin weder gekreegen. Volg haar niet flegts daarin na, maar blijf altijd zoo gezond, als gij tot nog toe geweestzijt! De opregtebelijdenis van uwen misflag heeft mij grootelijks voldaan; alleenlijk fmert het mij, dat ik de oorzaak van dien misflag geweest ben: want had ik mijnen brief niet op een' zoo ongelegen tijd gezonden, zoo waart gij daar over niet beangst geworden. Groet Mevrouw S. die waardige vrouw , van mij weder, en veprzeker haar uit mijn' naam, dat ik de fchoane regels, die zij mij door u heeft laaten opgeeven , altoos in 't oog zal houden. Ach! ware ik maar altijd bij;haar, gelijk gij, ik wilde zeer veel van haar leeren. Dit is het eenige, waarom ik uw lot benijde ; want gij geniet den voortreffelijken omgang van de beste leidsvrouw ter deugd. Weet gij ook, dat ik met mijne moeder drie dagen in N. geweest ben , bij den Hoofdfchout G. ? Zij reisde om zekere zaaken van belang daarheen , en nam mij hjede, om mij eene verandering te geeven; eh  VOOR JONGE JUFFROUWEN. f§ en het was mij ook zeer aangenaam, want ik reis gaarne. De ftad en haare omtrek bevielen mij wel, doch de ftraaten niet ; want die waren gansch niet zindelijk. Deeze Heer, bij welken wij intusfchen vertoefden , had eene eenige dogter, en die zal 't getal uwer medeleerlingen vermeerderen. Gij vraagt, hoe ik dat weet; ik'zal 't u terftond verhaalen. Des Hoofdfchouts vrouw vraagde aan mijne moeder na haare nigten, naamelijk na u, en waarom zij dezelve niet had medegebragt; te meer, om dat zij een wagen had? zij antwoordde, dat als haare nigten nog bij haar waren, gelijk voorheên, zij dezelve in deeze verlustiging zekerlijk had laaten deelen; maar dat ze iri 't kostfchool te Lt, bij Mevrouw S. waren. Des Hoofdfchouts vrouw, die zeer gaarne praatte, gelijk 't mij toefcheen , vraagde verder; hoe het u dan daar geviel , of gij daar ook goed geplaatst waart, en ook wat leerde ? Als zij daar van verzekerd konde zijn, dan wilde zij haare dogter daar ook hefteden. Mijn moeder verzekerde haar, dat men geen betere gelegenheid 'dan deeze voor zijne kinderen konde vinden. Des Hoofdfchouts vrouw fcheen daar zeer blijde over te zijn, en zeide, dat zij deeze gelegenheid zeer zeker zou waarneemen, dewijl zij al lang gewenscht had, dat haare dogter eene andere opvoeding kreeg. Want bedenk eens, Mejuffrouw! fprak zij verder, daar is niemand meer iri de ftad, die ik mjjue dogter toevertrouwen kan.  ? w? ZI"J' zWn zou, maar, aan de deur ftaan bleef, fchoon wij ze ver- G fchei-  9&! NIEÜW MAGAZIJN fChèiden maaien noodigden tot zitteri. Ja! zeide haare Mama: gij zult geduld met haar moeten hebben; zij is nog zeer verlegen* om dat haar hier alles vreemd dat armf kind! tot dat zij 't zal gewend zijn. O! daar moet gij geen zorg over hebben, Mevrouw! zeide Mevrouw S., het is om een kwaade veertien dagen te doen, dan is zij alles gewend. Ja! ik wensch, dat het waar mag zijn, antwoordde zij weder; maar gij kunt niet gelooven , mijne lieve Juffrouw, hoeveel men op zijn eigen verwinnen moet, om een kind in vreemde handen te geeven, en zich van 't zelve aanhoudend verwijderd te zien; een kind, dat men zoo lief heeft. Ja! gij weet nie£, hoe ongerust ik 'er over ben. Maar waarom bekommert gij ö daar over, viel haar Mevrouw S. in de rede , wat bewoog u dan, om uw kind aan anderen te geeven ? Immers niets anders, dan eene groote liefde voor hetzelve, om het eene goede opvoeding te laaten geeven, die zij in uwe woonplaats niet krijgen konde / Gij hebt uwe dogter nu aan eene plaats gebragt, daar zij ze zekerlijk bekomen zal, indien zij zelve de moeite, die daaraan hefteed word, niet zal verijdelen. Als zij nog verdér fpreeken wilde, zoo verzogt de jonge Juffrouw S., om met de Juffer C. na t concert te mogen gaan, terwijl 't even vnf uuren geflagen was. Neen! zeide Mevrouw S. tegen haar, dat kan ik u. thans niet toe-' a>«.». i,a* ;„ oi ♦» ï-m*.. en eii zoua u ïiog moeten verkleeden. Wel dan zal mij  ^OÖR JONGE JUFFROUWEN. & tijd verfchrikkelijk lang vallen, als ik t huis moet blijven; zeide. de Juffer s., en * is immers woensdag? Ik weet zeer wel, Wat, asn^is' antwoordde Mevrouw s.; fi Vf S5er C'! de tJid °ok zoo verfchrikkelijk lang vallen, vraagdezij. Neen,. Mevrouw] antwoordde deeze., terwijl zii Juffer gedaan hebben; zij verzogt mij* om haar gezelfchap na 't concert te houden; maar dewijl gij dat geweigerd hebt, mag ik dan nu na mijn' kamer gaan, om ÏÏLn Z1Cn' ••g£en wij heden verhandeld JSJn J mi'n^hat! z^de Mevrouwt tegen haar , terwijl zij ze kuste, gij ver- Plu bf d°0r \ en gaa ^ ^ffi J. n u ook op uwe kamer, en doe desge- SU j Zult g,J van avond veel verge- ïertfïf T. UWrVfr,trek' dafi van de Lm t3fel komen' U a»eD, Juffers! zeide zij tegen ons: geef ik vrijheid, eenig tijdverdrijf naar uw zin te verkiezen, uitgezonderd het de]en5 daJ™f£ de &ïar?etlJ te katA morgen zulIeö alle wMl ilf?, /6"8 overgeflagen worden , deSvS wil™ eTe"\geknoege,ijke tutfpanning kSf Zl' Ikheb gereedheid tot een! Tuffêr, t Stfm} g^maakt' en nog meer Ku ÏL j Heeren daar toe Iaateö vraagen. trekken 1"!. m°rgen nog niet weer verdit verm»flide Z1l tegen Mevrouw G., maar ait vermaak mede bi woonen. Daaf oo gingen wij, ons affcheid genomen hebben? de  lOO NIEUW MAGAZIJN de heetten, nafrfen de Juffer G. mede êfï Ipeelden allen , behalven de Juffers S. én C., te zaamen op 't loterij fpelletje, op aariraaden der Gouvernante', opdat de vreemde Juffer de tijd niet te lang zou vallen, tot zeven uuren, alle vier de jonge Heeren (want dé broeder van Juffer S. is 'er bij gekomen O hielden ons gezelfchap. Hier viel niets bijzonders voor; om zeven uuren gingen wij naar gewoonte na de leerkamer om *t avondgebed en gezang bij te Woonen, daar Mevrouw G. ook vel'fcheen ; haare dogter ging, onder 't zingen, agter over tegen haar ftoel leggen , en viel vast in flaap. Mijn broeder, die gelijk gij weet, om alle beuzelingen lachgen kan , lachte zoo, dat hij ophouden moest met zingen, cn daar door de anderen ook aan 't lachgen maakte. De leermeester zag het ten eerften , berispte hem fcherp, en zeide tegen hem : u verdiende het zelfde gezegd te worden , als hen , dfe met God en Godsdienst den fpot drijven. Hij verfchrikte 'er degelijk van, want hij verwagtte het niet. De jonge Juffrouw G. wierd wakker gemaakt, en haar gezegd, dat zij moest gaan ftaan ; doch dit liet zij blijken, dat Kaar niet zeer gelegen kwam. Het was mijn fceurt, om 't avondgebed op te zeggen ; waar onder de Juffer G. nu ftaande iri flaap raakte. Zij wierd weder wakker gemaakt. Wanneer het uit was, toonde de leermeester kortelijk de vereischten van een Gode feehaageüjk, gebed. Hij paste het op ^ons  voor jonge juffrouwen. "ior £e/^nidde' dat het tegenwoordige ge* bed Gode onmogelijk aangenaam kon teweest zijn ; en dit zeide hij met zoo vlei ernst, dat veelen met mij aangedaan wierden, dat zij weenden en daarop beloofden, nnivtrfflg "Wff* te bidden; en de jonge Juffrouw G. wierd, wegens haar flaapen , van de Gouvernante behoorlijk beiT'Jr^ ^T- bragt no^ns tot haare verfchoomng bij, dat de fcherpe lucht, zaakrtahadZ1J t" g»w°°n w3s' *" vero°r! Haar Ï 7 •• 0W1 Wlï aa" ^1 5 eil daar had zij naauwlijks geproefd, of zii Y£ kT' ï flaap* «uw die dat met behaagde, zeide, dat zij affcheid nee' Sf n ,fa bed gaan moest' Czij «aapt bij de Gouvernante;) dat zij het nu we- f zTr in%r!1$ Z0,U mfch&k<* , maar dat het £« V *VoIg niet zou toegelaaten wor?iemarjd was blijder dan zij. Zii ftond haastig 0p , en wilde heen gaan, lEZh!} d^rmeid "og een Iicht aa4efto! ken had. Mevrouw S. riep haar nocthan* weer en herinnerde m Zeir-neTn; Wen moet nimmer, zeide zij, de beleefdheid vergeeten, die men een gezelfchap , waarin men zich bevind, verfchuldigd is. Haare Ma™ glimlachte 'er om, g, verfchoonde ze wooSdV WMr°P fgter niemand iets antwoordde. Ik zal u nu ook een' aange- S"?* nachtrust toewenfchen, want fet ueruamer, ik zal bij eene volgende geleG 3 «en-  jb» nieuw magazijn genheid mijn verhaal opvatten, daar ik *f thans eindig. Schrijf gjj fpoedig aan uwe £>. den 5 April, *7' • emilia. XXXIV. Brief. Beminde carouna) J^er ik mijne belofte volbrenge, moet ik u van Mevrouw S. groeten , welke te gelijk uwen welftand vernam en mij vraagde: of wij nog briefwisfeling hielden. Ik antwoordde: ja ! nïeestentijd alle weeken. Vaar daarin vlijtig voort,; hervatte zij, op dat die Juffer eene uitfpanning hebbe, want ik bemin haar; ik heb onlangs iemand) gefproken, die ze kende, en veel goeds van haar getuigde, gelijk haare moeder zé ook prijst, bijna in eiken brief, dien zij mij fchrijft. Veelligt gelukt het mij nog eens, van haar te verkrijgen, dat zij haare dogter hier heen zend. Gij kunt ligtelijk denken, dat ik zeer verheugd was te hoo» ren, dat onze Juffrouw u zoo genegen was , zoo dat ik ze fmeekte , alles aan te wenden , om uwe moeder daar toe ©ver te haaien. Zij geloofde egter niet, dat zij het  VOOR JONGE JUFFROUWEN,, ifOJ ïoo ver zou kunnen brengen; ten minden zeide zij tegen mij: gij moet 'er geen hoop op hebben. Ik vleije mij nogthans aanhoudend , lieve Carolina! dat gij zekerlijk nog bij ons komen zult. Nu, ik heb u in't einde van mijn vooiigen brief beloofd, in ?t Vervolg mijn verhaal voort te zetten. De jonge Juffrouw G. dan na bed zijnde., wierd haare Mama ook fchielijk flaaperig. Zij vraagde dus aan Mevrouw «5". de vrijheid , om na de kamer te mogen gaan, die voor haar gereed gemaakt was; en deezen avond viel 'er niets verder voor. Den volgenden voormiddag bleeven wij op onze kamers , en werkten; intusfcben wierd de Juffer G. bij Mevrouw S. naar haare vorderingen in de weetenfchappen onderzogt. Ik •kon van dat onderzoek toen niets meer te weeten komen , dan dat de eene kamenier zeide gehoord te hebben, dat zij nog niet leezen konde. Wij wilden 't egter niet gelooven, om dat zij al elf jaaren oud is. Onj twaalf uuren gingen wij aan tafel, daar wij Mevrouw G. met haare dogter ontmoetten, en naar gewoonte gefchiedenjsfen verhaald wierden.. Zie, Mejuffer G. ! zeide Mevrouw S., als wij afgedaan hadden, als de beurt aan u komt , moet gij ook eene gefchiedenis verhaalen ; en als gij 'er geen weet, moet gij telkens een halven ftuiver boete in de bos leggen. Ach ! gij arm kind ! zeide haare Mama, zugtende ; nu wagt »;,ik zal u dat dikke boek, zoo dra mogelijk, toezenden, dan kunt gij 'er eeniG 4 ge  104 NIEUW MAGAZIJN ge van huiten leeren. Welk boek js dat» Mevrouw ! vraagde Mevrouw S. Ja , ik weet het zelve niet, hoe men 't noemt, gaf 2ij ten antwoord, o ! Daar ftaan wel duizend gefchiedenisfen in yan oude Keizers, van den grooten Mognl, van fpooken en yan de nachtmerrie. Ik heb 'er menigmaal in geleezen , en met het grootfte genoegen, fchOón 't wel honderd jaaren oud is. Hebt gij geene andere boeken geleezen , vraagde Mevrouw s. verder, o Ja ! mijn goede Juffrouw ! antwoordde zij : ik heb den Don Quichot, en meer boeken , die van groote Ridders handelen , geleezen ; want ik mag gaarne leezen, en leen gedurig boeken van de Officiers , die bij ons in 't garnifoen zijn. Wel zoo! zeide Mevrouw S. , en glimlachte ; en wij hadden bijna overluid gelachgen, als zij, even als ook de Gouvernante , ons niet fterk had aangezien. Ik zal uwe dogter. Mevrouw! geide zij verder, vooreerst Gellerts fabelen geeven , die zal ze dan nog niet, geleezen hebben, om telkens, als de beurt aan ;haar is, eene daaruit te kunnen verhaalen ; deeze zijn voor eerstbeginnende zeer gemakkelijk , en bevatten veel leerzaams; en als zij dat ten einde heeft, zoo zullen 'er wel andere zedekundiger boeken te vinden zijn, dan de Don Quichot en dat honderdjaarige boek , die kinderen bederven, en volwasfenen niet vermaaken kunnen, uitgezonderd die geenen, welke eenen bi]>  VOOR JONGE JUFFROUWEN. I05 bijzonderen froaak hebben. Ik weet niet, of Mevrouw het verftond, dat Mevrouwt, daar mede zeggen wilde, want zij glimlachte flegts. Wij gingen toen weder op onze kamers, en kleedden ons voor de danspartij aan; om vier uuren kwamen de verzogte jonge Juffers en Heeren, en om vijf uuren wierd dezelve in ons grootfte vertrek geopend. De jonge Juffrouw G. zag het flegts aan, om dat zij nog in 'tgeheel geen danzen geleerd had; maar Mevrouw danste veele engelfche danzen mede, 's avonds om elt uuren was alles afgeloopen, en wij hadden deezen dag zeer vergenoegd doorgebragt. Ach! waart gij *er ook flegts bij geweet t. Den volgenden dag, 's vrijdags naa den middag, vertrok Mevrouw G , nadat zij YSPf". ya" haare dogter met veele traanen geheid had genomen , en haar gezegd , dat zij maar geduld moest hebben, en als haar iets ontbrak , het maar laaten fchrijven , dewijl zij 't zelve niet verftaat, dan zou zij het terftond bekomen. Mevrouw verzekerde haar bij 'tfcheiden, dat zii als eene moeder voor haare dogter zorgen zou; daar door yerfta ik dit, zeide zij, dat ik met de tederfte liefde eener goede moeder voor de befchaaving van haar hart, en de vorming van haar lighaam zal zorgen; doch dat ik haar ook met dezelfde liefde zonder oogluiking zal beftraffen , wanneer zij haaren pligt verwaarloost. En daarop Ipneidden zij van eikanderen. Ik heb u dus weder met iets onderhouG $ den,  105 NIEUW MAGAZIJN den, dat gij gaarne verneemt. Mogelijk zal ik u in't vervolg meer verhaalen. Uwen brief kreeg ik eerst den volgenden zondag. Gij vraagt mij indenzelven, hoe de Juffer S. aan de boeken komt, die zij niet mag leezen, en evenwel leest ; en wanneer zij die leest ? Die boeken huurt zij in 't geheim van een man, die ze te koop heeft ., en zij leest ze bij nacht. Voor omtrent agt dagen wierd zij van de Gouvernante , 's nachts om twaalf uuren, betrapt op het leezen van zulk een boek, dat, gelijk ik van verre gehoord heb, de Avonturier genoemd is. Wat daarbij voorgevallen zij, heb ik niet vernomen: want haar bijflaap, de jonge Juffer S., Hiep reeds zoo vast, dat zij zelfs van dat nachtbezoek niet wakker wierd. Hoe kan ik mij dan zoo veiftouten, waarde Carolinai om tot één uur bij nacht te fchrijven ! Breng zoo veel niet tot uwe verontfchuldiging bij, zult gij zeggen : want dat is roekeloos yan u gehandeld, o Ja! gij hebt wel wat gelijk; maaraan u te fchrijven is mij geoorloofd, fchoon egter bij nacht niet; en daarenboven zaHk zekerlijk niet verklapt worden, want__'er ilaapt niemand verder bij mij , dan mijne zuster, die het ook wel doet, en eene kamenier, die veel van mij houd. En gij begrijpt wel, dat ik u zoo veel niet fchrijven konde , als ik niet een gedeelte van den nacht daar toenam. Maar, lieveCaroltna! ik moet u nog over iets berispen : wie zal voorzigtig handelen met boeken te leenen ° van  voor jonge juffrouwen. lO? van dienstboden ; Want die hebben dikwiis een zeer bedorven fmaak ? waarom zegt gij het mij niet, als gij leezen wilt? Ik zal u zeer aartige boeken bezorgen ; want Jk heb mij een kleine bibliotheek naar 't Voorfchrift van Mevrouw S. verzorgd. Nu wil ik u nog eenige vraagen voorftellen, opdat gij mij in 't vervolg geene onverdiende verwijten meer doet; vooreerst : is de regenboog 'er reeds voor den zondvloed geweest? ten anderen: heeft God wezentijk over Sodom en Gomorra zwavel laaten regenen? En als gij nog tijd overig hebt, zoo trek hartelijk al het merkwaardige in 't leeven van Mofes bijéén, en denk, het zij gij al of geen tijd hebt, aan uwe D. den ia April, 17" emilia. XXXV. Brief. Veel geliefde carolina! Eenigszins heb ik 'er met mijne zuster gefchil over gehad , dat zij in haar beide brieven vergeeten had, u van mij te groeten. Ik was daar regt boog over, dewijl m  Io8 KIEUW MAGAZIJN gij daaruit kon denken, dat ik u geheel vergeeten was. Doch dit bragt mij weer tot bedaaren, dat ik mij uwe goede gevoelens herinnerde , volgens welke gij" niets kwaads van uwe vriendinnen denken kunt. Dewijl u de befchouwing van den mensch zoo veel genoegen verfchaft, zoo wil ik de verdeeling vati denzelven thans vervolgen, en bij de oogèn beginnen, welke de heerlijkde leden van 'tmenfchelijk lighaam zijn. Er zijn zoo inwendige als uitwendige deelen bij de oogen op te merken. Tot de inwendige behooren tunicae of vliezen , en: humor es of vogten. Tunicae of vliezen , zijn vooreerst, tunica adnata ofhet aangewasfen vlies, dat het oog omvat, en zich tot den oogappel uitdrekt, wordende anders het wit van 't oog genoemd ; ten anderen , tunica cornea of het hoornachtig vlies, dat onder hetzelve ligt, en 'er als helder hoorn uitziet ; ten derden, tunica uvea of het druivenvlies , dat onder het hoornachtige ligt, en het oog voordek als eene druif, die gefcheiden is; aan deszelfs voorde deel is een ronde cirkel , welke iris of een regenboog genoemd word , en die de kleine zwarte opening, 'tgeen men den oogappel noemt, omvangt; en ten vierden, tunica retina of het netvlies, dat het binnende vlies is , midden in 't oog ligt, na een net gelijkt, en teder is. Dit zij voor deeze keer genoeg van de Natuurkunde. Maar heb ik alles niet zeer geleerd nagefchreeven, met alle de latijn? fche  VOOR JONGE JUFFROUWEN. IÓ9 fche benaamingen , die de leermeester bij t onderwijzen gemeld heeft ? Ik zal mij op 't laatst nog geheel aan de ftudie overgeeven. _ Ja, ware ik een mansperzoon! en dat *heb ik reeds dikwils gewenscht; want als vrouwsperzoon kan ik wel eenige kennis van deeze en geene geleerde weetenfchap verkrijgen, om wel te leeren oordeelen, en mij juiste denkbeelden en een aangenaam tijdverdrijf te verfchaffen, buiten meer andere voordeden, die ik daar door bekomen kan, maar zich geheel aan de letteroefeningen toe te wijën, daartoe is de tijd van een, vrouwsperzoon niet geheel beflemd. De vraag: welke ftraf is buiten de doodftraffen bij de Jooden de zwaarfte geweest ? hebt gij wel beantwoord met te zeggen, dat deeze de geesfeling was. Gij wilde ook weeten, hoe dezelve gefchiedde , en waaruit het geesfeltuig beftond; dit zal iku dan thans melden. De misdaadiger wierd met de beide handen aan een langen paal gebonden, aan elke zijde eene hand, zoo dat hij denzelven omvatte ; dezelve was flegts anderhalve el hoog , zoo dat hij noch ftaan noch zitten kon, maar krom gebogen was. De geesfel was van leder , omtrent eene vlakke hand breed, en had knoopen, die men na boven en na beneden fchuiven kon; zulke riemen waren 'er drie , waar van de middelfte de langfte was, en bij 't flaan over den oxel op de borst viel ; de twee andere waren korter, en raakten op de beide fchouders. Het  IK) NIEUW MAGAZIJN Het handvat aan den geesfel was niet veef langer, dan een'hand breed is, opdat mefi den geesfel wel vatten konde , en egter met den fteel den misdaadiger niet aanraak* te. Een der gerechtsdienaaren nu , die' daar toe beftemd was, trad op een breeden fteen, die agter den misdaadiger lag, vatte het kleed' des fchuldigen, rukte het hem met geweld van den fchouder af, en floeg zoo hard , als hij maar kon. Onder het geesfelen moest altijd een gerechtelijk per» ïoon eenige woorden uit de boeken van Mo/es overluid leezen, en wanneer deeze uitgefproken waren, voor dat de geesfeling Volbragt was , zoo moest hij dezelve op nieuw beginnen. Stierf een misdaadiger onder deeze ftraf, zoo was hij, die floeg, daar voor niet verantwoordelijk ; hij moest alleenlijk zorg draagen, dat hij niet eenen flag te veel gaf, in welk geval hij in ballingfchap gezonden wierd. Een misdaadio ger kreeg nooit meer dan negen en dertig flagen, wel minder, maar nimmer meerder; God had zelfs bevolen, veertig flagen te geeven, Deut. XXV: 3. Dewijl nu de geesfel drie riemen had, en elke flag met het geesfeltuig voor drie flagen gerekend wierd, 200 moest hij flegts dertienmaal Haan; want had hij veertienmaal geflagen, dan had de misdaadiger twee en veertig flagen, tegen de wet, gekreegen. Dit is 't geen ik 'er van weet, waarde Caroüna\ uw berigt omtrent de komst der jonge juffrouw G. was mij 't aangenaamfte niet i.»  Voor jonge juffrouwen. ui ïüet; mijne zuster heeft u, gelijk ik weet reeds veel van haar gefchreeven, en zal 'er ü nog meer van. melden. Ik wensch, dat gij van den fchoonen Meij, die u zijne bekoorlijkheid weder fpoedig vertoonen zal beter genot zult hebben dan ik. Ditiseenè der voorrechten, van uwe genoeglijke wooning. .. Geloof mij, ik ben zeer neerflagtig en treurig bij het aankomen der lente geweest, als nimmer te vooren geduurende mijn verblijf in de ftad; want ik zag op onze vermaaken in de lente terug. Mevrouw S. nam ons onlangs weder- mede na 't landgoed haarer vriendin, 'tv/elk zeer groot is. o! Hoe verrukte mij alles! Geen fchouwfpel, dat ik immer in de ftad. zag, hoewel het voor zeer fchoon Wierd gehouden, deed mij zoo aan , als mij dit landtoneel trof. Ik nam mijne zuster, die ook opgetogen was van vreugde, naa bekomen vrijheid, geheel alleen , en ging met haar wandelen, o ' Zeide zij, terwijl zij alles befchouwde, zie zuster! ' 1C De. boom heeft reeds zijn bladen bloesemknop ontfktent Enfpreid, aan allen kant, zijn' fierelijie looien. De ruime weiden zijn Ju lieflijk groen gekleed, De ylijt fn zorgt dh am ^ bloemhof u Zien haar' liefhebben op ha rijkelijkst beloonen , £*ar zij een regenboog v Terwijl hun reuk verkwikt, doen in verrukking ftaan: De blijde voglenzang laat zich alom we(r hooren, Enjlreelt op 't aangenaamst des wandlaars luistrende ooren. De gouden zon praalt met een grooter majefteit, Daar zij een* fterker gloed op beemd en akkers fpreid. Het ganfche fchepflen- heir, als uit den dood verreezen, Kruipt, wemelt, rent en vliegt met een herboren weezen. Ach ! konde toch aan deeze onfchuldige vermaaken wederom, gelijk voorheen, deeltieemen, uwe D. den 20 April, IJ.. lisette. XXXVI. Brief. Lieve emilia! Cjjij hebt mij zeer veel gefchreeven, en meer verhaald, dan ik van u verlangde , waar voor ik u oneindig dankbaar ben. Mijne moeder, welke ik uwe verhaalen uit uwe beide brieven omtrent Juffer G. voorlas , beklaagde Mevrouw S. wegens de groote moei"  voor jonge juffrouwen; iï$ moeite en onrust, die haar eene zoo ruuw opgevoede Juffer aanbragt, te meer, daar eene verflandelooze moeder haar door zagtheid bedierf. Mij fmert het ook van u en uwe zuster, dat gij geene gezellin voor uwe goede harten vind, met welke gij als eene vriendin kondet omgaan. Bijna zoude ik gelooven, dat de voorzienigheid nog eens onzen wensch vervullen zal; en als dat gefchiedde, zoo wilden wij een ieder toonen , hoe voortreffelijk een vriendelijke verkeering zij. Als ik den laatften zomer herdenke, o! hoe dubbeld fchoon was dezelve voor mij bij uwen omgang. Weet gij nog, dat zoo dikwerf wij, door 1 r^or1ge"rood uitgelokt, ons met Mademoilelle Depouir bosch- en veldwaards fpoedden, het ons menigmaal zoo onaangenaam ware , het bed te verlaaten ? Doch zoo dra wij in elkanders gezelfchap fprongen waren wij blijde, dat wij zoo vroeg opgeitaan waren , wanneer reeds de zang des vergenoegden landmans gehoord wierd, de leeuwerik in de hoogte zwierde , en zijn morgenlied zong , de duif kirde , en de kwartel floeg. Heugt u ook nog, dat Madamoifelle Depouir ons wel berispte, wanneer zij bemerkte, dat wij het niet gaarne deeden. Wilt gij udan, zeide zij, gelijk veele ftedehngen, voor de fchoonheden der natuur in t bed tot negen of tien uuren verbergen? Zoud gij u dan door de vogels laaten befchaamen, die met het aaobreeken van den dag ter eer? van faunoen Schep.  i*4 flïfiüw mAoazïjm 4péf een morgentiet zingen ? Luistert flegts na hunnen liefelijken zang, en laat u , als redelijke fchepzelen, daar door beweegen, pok tot lof van uwen Schepper te zingen» Piïaakt gebruik van de voordeeleri, die gij boven de bewooners der (leden hebt, en befchouwt de fchoonheden der natuur. Welk eene pragt! Erkent hier den regeerder en vader der waereld, die zijne heerlijkheid zoo wel vertoont in den vogel, die ïn den doornfl-ruik huppelt, als in het uitfpanzel des Hemels ; en zijne goedheid en wijsheid Zoo wel ten toon fpreid in eene kruipende rups, als in den volmaakten hemelling. Daarop zongen wij gemeenlijk een morgenlied, gingen vergenoegd na onzen tuin , en dronken daar thee. Ach ! waar is die tijd heen? Thans fmaak ik dat genoegen niet meer. Beste vriendin! ik wil nu tot uwe vraagen overgaan, en zien, of ik ze kan beantwoorden. Gij vraagt mij vooreerst: is de regenboog 'er reeds vóór den zondvloed geweest ? dat is zeer zwaar ! naa lang bedenkens zeg ik: neen ! Maar ik weet eigenlijk niet, waarom ik geen ja zegge. Ik verzoek , dat gij mij deeze vraag in een volgenden brief beantwoord , want gij hebt 'er mij regt nieuwsgierig na gemaakt. Uwe tweede vraag is: heeft God wezenlijk over Sodom en Gomorra zwavel laaten regeaen ? Dat is wederom moejelijk. Hier zeg ik egter met meerder grond: ja»- want liet flaat' dus in den Bijbel- Ten derden moest  Voor jonge juffrouwen» it£ swoest ik eene korte fchets van *t merkwaardige in 't leeven van Mofes opmaaken. l)aar wil ik mij eens regt toe zetten, en mijn best doen , meer lof te verdienen, dan wegens de fchets van Jacobs leeven. Eerftelijk zijn merkwaardig zijne geboorte, opvoeding en vlugtna Midian: want hij wierd' ?aa,zu"e geboorte drie maanden verborgen; doch daarna, wanneer zijne moeder hem niet langer wist te verbergen, in een kistjenin t water gelegd, endoor de GoddelijKe voorzienigheid op eene verwonderlijke wijze bewaard, tot dat hem de dogter vaa rnarao , als zij zich ging baaden, daar vond, mede nam; en aan 't hof haaf es vaders als een Prins liet opvoeden. Hij heeft, geiijü mij onze Predikant eens verhaalde « het opperbevel óver de koninglijke krijgsmagt gevoerd, en veele blijken zijner dapperheid tegen dé Ethiopiers gegéevefl:. Tot zijne vlugt gaf eene heldendaad aanleiding, te weeten, dat hij door een heiligen ijvef eenen Egijptenaar dood floeg , en dit ohdekt wierd; deswege vlugtte hij inde woestijne, daar hem de Priester Jethro in huis ™:J?u~m zJLne doêter Zippora tenvrou% ëvUrhl] welke hlJ twee zoonen, Gerfon ftilte bij de fchaapen doorbragt? Ten anderen is merkwaardig zijne roeping tot het bevelhebberfchap. . Een goddelijf gezant, fcLT at MuStei °P de" berS Hoïeb verscheen, ftelde hem daartoe aan. Mo/is floeg dit in t begin wel af, maar nam het eindeH lijk  ÏI6 NIEUW MAGAZIJN Kjk aan ; Exod. III. Drie wonderen wierden daarop in zijne magt gefield, om zijne zending bij 't volk en Pharaö kragt bij te zenden; Exod. IV: 1—9. Op zijne reis na Bgijpten, volgens het 24, 25 en 26 vers, verfcheen hem de Heere, en wilde hem dooden. Cwaarfchijnlijk kwam hem onverwagt eene ziekte over, welke door't be. ■ihijden zijns zoons afgekeerd wierd.) Daarop zette hij zijne reis voort, en ontmoette hem zijn broeder Aaron. Ten derden zijn opmerkelijk de tien plaagen, die God door Mo/es over de Egijptenaaren liet komen, enbefchreeven zijn, Exod. VII. totXII. Ten vierden verdient opmerking de uittogt uit Egijpten ; waartoe eerftelijk behoort het medeneemen der zilveren en gouden vaten, CExod. XI: 2.) 'tgeen de kinderen Israëls op Gods bevel deeden; ten anderen de inilelling van het Paaschlam; ten derden het uittrekken zelve met omtrent zes honderd duizend mannen ; 't welk gefchied is in 't a453 jaar naa de fchepping der waereld, den 14 April; gelijk ik in de Gefchiedenis der Israëliten geleezen heb; ten vierden de vertooning der wolk- en vuurkolom, Exod.Xllkxi, 22; ten vijfden de vaneenfcheiding der roode zee, de ontkoming der Israeliten, en ondergang der Egijptenaaren , Exod. XIV: 21; ten zesden de merkwaardigheden der veertigjaarige reis door de woestijn; en eindelijk, ten zevenden, de opmerkelijke dood en begraavenis van Mo* üeut.XXXlV, Als  ITOOR JÓNGE JUFFROUWEN. tïf Als gij mij nu niet prijst, waarde Emilial dan weet ik het niet, want ik heb 'er veel moeite aan bedeed. Gij berispt mij, in uwer* laatden brief, dat ik een boek van den knegt geleend heb; maar zou ik u ook niet kunnen berispen ? Ik wil 'er de proef eens van neemen. Gij zegt in uwen brief, dat het niet ontdekt kan worden, dat gij bij nacht fchrijft, dewijl uwe zuster het zelf doet, en de kamenier, die bij uflaapt, te veel van u houd. Mag dan de kamenier iets weeten, dat voor Mevrouw S, verborgen moet blijven ? Mijne moeder waarfchouwt mij gedadig, dat ik niet vertrouwelijk met de dienstboden moet omgaan, of hun niets moeten laaten zien of weeten , dat de ganfche waereld niet zien of weeten mag; men brengt daar door te wege , zeide zij, dat men ze niet berispen mag, als zij iets onbehoorlijks doen, dewijl men te vreezen had, dat zij aan den dag zouden brengen , 'tgeen hun alleen toevertrouwd was ; of men dek zich bloot voor hunne onbeleefdheden; of zij misbruiken op eenige andere wijze het vertrouwen , dat men in hun gedeld heeft. Ik fpreek nu wel tot mijn eigen nadeel, want als gij nu en dan 's nachts niet fchreef, dan kreeg ik zoo veel niet van u te leezen; doch liever dan dat gij verdriet zoude hebben, wil ik alles afdaan , wat mij eenig genoegen geeven kan. Zoo even kwam Jan, dien ik belasthad, deezen brief te bezorgen, maar hij kwam) H 3 mij  ï?8 HïEUW M A G A 2 ïj N jnij nog te vroeg ; want ik ben met deta ruiker van bloemen nog niet gereed, dien ik voor u binde * Zoo! nu ben ik gereed; ruik'er aan, tot dat hij verwelkt ; en gedenk daarbij aan mi en onzen genoegeJijken omgang; en danst lens6"9 "' n°°diS da" daar toe p^ Fr. den zS April, ^ I7" carolina. XXXVII. Brieï. Zeer beminde Lisette! O"'] zijt met uwe zuster in gefchil seweest. Met uwe zuster? dat kan onmogelijk ernst geweest zijn; dat moest gij eerst in de ftad geleerd hebben, want anders kende g1!"" 0"*; enfchoon gij voorwende, dat ik, bij gebrek van eene groete aan mij, aan uwe vnendfchap zou twijfelen, zoo was het met in u te verfchoonen; want gij kent mijn hart; het is aan geene uiterlijke piietpleegmgen gewend. Maar ik geloof, dat met wat boerterij geweest is.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. ïï$' Ik ben u zeer verpligt voor de onderrigting, die gij mij in uwen laatften gegeeven hebt. Neem verder bij aanhoudendheid het geduld, om uwe vriendin, die zoo gaarne iets leert, waar het maar mogelijk is, en wanneer het uw tijd flegts toelaat , in haare onweetendheid te hulp te komen j dewijl ik thans meer dan ooit over mijne opvoeding onvoldaan ben. Want in de voorige week liet mij Juffrouw van N. bij haare dogter verzoeken. Daar komende vond ik wederom eene andere franfche Juffrouw, (want daar komt, gelijk gij weet , alle agt weeken eene andere,);die mij, terftond bij 't inkomen, in 'tfransch aanfprak. Ik kon, gelijk gij ligt kunt denken, 'erniet op antwoorden, en yerzogt haar, met mij in mijne moedertaal te fpreeken. Neenf riep de oudfte dogter tegen de Mademoifelle, fpreek maar voort, gelijk gij begonnen zijt, want de Juffrouw houd zich maar zoo, als of zij niet antwoorden kon; maarzij moet antwoorden, of zij was voor geene wellevende Juffer te houden. Als gij. Mejuffrouw! zeide ik tegen haar, mijne wellevendheid daarna beoordeelen wilt, dat ik u in eene taal, die ik niet fpreeken kan » ook niet antwoorde, dan hebt gij gelijk, en ben ik geen wellevende Juffer te noemen. Wel wat nut, zeide zij, hebt gij dan van die franfche Juffrouw gehad , als gij niet hebt leeren fpreeken? Gij hebt of uw best niet gedaan, of die Juffrouw was, niet gefchikt tot onderwijzen. Geen van H 4 bei-  NIEÜW MAGAZIJN beiden had plaats, Mejuffrouw! antwoordde ik: want vóór drie jaaren, wanneeïmiine moeder voor mijne nigten en mij die Tuffrouw aannam, leerde zij ons eerst Jeezen ; en daarna leerde zij ons de taal naar d re gelen der fpraakkunst; 't zal deezeJuffers , ze de Z1j tegen mijne moeder, meer fcha- hfl^rfrüt%Zi^ aIs ika"eenlijkmet haar fpreeken wil; zij zullen geen fchriiven, en geen boek leeren verftafn, e„ ook hunne moedertaal geheel afleeren , al" niereer 2.Pd*deliik neJ haar fpreekt^Te meer, daar ze op 't land niet zuiver frefbro- Sï r^ 8,21^/3" moedertaal niet goed fpreekf. Wij leerden van die Juffrouw, Éven als andere weetenfchappen, waarin ïenZMiinfnr-7en ?ok a"engs fpreeSïï; Ï£JÏÏ? gun gl?g,en in «nkostfchool, farJ)than,s h« geluk hebben, deeze taal en veele andere weetenfchappen in meerdere volmaaktheid te leeren. Maa-ik had lief Zflüh datudie, Juffrouw> die i ™> W nf wheti a.a.nbodeenerDame, om met ÏJV,ifranknjk te.reizen' aannam; waar op ik alles, wat zij met mij aangevangen had, meerendeels vergeeten ben; efter heeft mijne moeder zelve , tot haar vermaak, begonnen mij in eenige weetenfchap- ESfrhn ,uffer ' Saat gJi ook niet in een ÏSf;S00l-»ageIqkJuwe niSten> of neemt niet ten minften weder eene franfche Mademoifel aan ? Als het aan mij ftond, Me- juf-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 121 juffer! zou ik het eerfte doen, maar de wijl 'er mijne moeder geen beha'agen irt vind, zoo moet ik 'er ftil onder zijn. Ik wil egter niet hoopen, vervolgde de Juffer , dat gij u hierin naar het eigenzinnig goeddunken uwer moeder fchikken wilt; was dat mijne zaak , ik zou het wel overwinnen ; ik zou door mijn gek gedrag, dat ik dagelijksch wilde laaten zien, haar wel dwingen , om mij in een kostfchool te bezorgen. Bedenk eens, gij zijt van een def-tigen afkomst, gij bezit een redelijk vermogen , en zijt reeds dertien jaaren oud wat zal men met u uitvoeren, als gij volwasfen zijt, en niets kent? Men zal niets anders doen, dan om u lachgen. Ei! ei! zeide de franfche Juffrouw : mij dunkt, gij hebt u geheel voorgenomen, deeze Juf-', fer alle eer te beneemen, daar zijnogthans veel verftandiger fpreekt, dan gij. Liet gij' " haar daarom bij u verzoeken? Ik verzoek, Mejuffrouw! zeide de Juffer tegen de Mademoifelle, dat gij mij met geene zedelesfen voor den dag komt, zij mogten thans ' ontijdig zijn. Ik verfchrikte van het antwoord , dat zij haare opziendfter gaf, en zeide tegen de Juffer : ik wil weder affcheid van u neemen, opdat ik geene oorzaak ben, dat gij verder uwen pligt jegens de geenen, die over u gefteld zijn, verzuimt. Ik ging daarop na beneden , en maakte toeftel tot mijn vertrek. Doch de moeder kwam bij mii, en haalde mij weêr na boven, zeggende: dat haare oudftedogII 5 ter  nieuw magazijn S hfnr/J -,hel voorgeyallene verhaald had, en dat ik haar kortswijlen te ernftis had opgenomen; dat ik nog wat langer bij haare dogters blijven moest, en ook in 't vervolg vnendfchap met haar houden ; dat 2i] mij daarom ten fterkften verzogt. Maar rïlift Zal niet gefthjeden, lieve LiJette. pf ik moest mij eens weder willen er- ISlrn- u- nu mij"e g£dagten van de S,nS Jkerbejegeningen, "die ik daar ontSI ' af^enden' en dezen brief fluiten. Mijne moeder groet u en uwe zuster hartelijk. Herinner deeze haare belofte, om in }mm S 1Ct? Van de JufFer G'te verhaa_ uwe ,f5r. den i Meij, }7" carolina! XXXVIH. Brief. Beminnelijke carolina! H oe zijt gij toch aan die fchoone bloemen gekomen , die gij mij gezonden hebt? •Hier ziet men 'er nog zeer weinige. De jonge Heer van G. bragt mij, vóór eenige dagen, wanneer hij uit den tuin van R. kwam, eene roos uit het broeihuis mede ; dee-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. deeze was de eerfte, die ik van dit jaar gezien heb. Ik bedank u dus voor den fchoonen ruiker, dien gij met eigen handen, als eene nieuwe blijk van uw gunftig aandenken, voor mij gemaakt hebt. Maar wat zult gij wel zeggen, a's ik u openbaar, dat ik denzelven niet behouden hebt? Gij zult 'er mij nooit weder een zenden, of ten eenemaal boos op mij worden. Is 't niet zoo? Neen! lieve Carolina ! dat zult gij zeker niet doen. Gij zult zelfs mijn bedrijf terftond goedkeuren, als gij verneemt , wie dien gekreegen heeft. Het was Mevrouw S. Ik zal 't u kortelijk verhaalen: de dag, waarop ik, 's morgens om zeven uuren, uwen aangenaamen brief met de fchoone bloemen ontfing, was haar geboortedag, o! Welk een plegtige dag voor ons ! Wij hadden ons reeds lang te vooren tot deezen dag gereed gemaakt, zonder dat Mevrouw S. daarvan iets bemerkt had, want Mademoifelle Esprit en de leermeester booden ons daarin de behulpzaame hand. Wij gingen dan om agt uuren, naar gewoonte, na haar toe, zonder dat wij iets lieten blijken. Wij vonden ze reeds in die kleeding , waarin zij wilde uitgaan : want men had het zoo befteld, dat zij den voorigen dag van eene Juffrouw verzogt wierd, om deezen morgen met haar na haare buitenplaats te rijden. Dit had zij ook aangenomen , ('tgeen wij egter fterk gevreesd hadden, dat niet gefchied zou zijn,) en ver» trok dus, Toen begonnen wij alles tot on-  **4 NÏEÜW MAGAZIJN S™ "' gereed te maaken. ' 'sMiddags 7ebnJlgeem maalt^d' a,s gewoonelijk gehouden; zoo veel hadden wij te verrig""le"an blijdfchap konden wij ook niet eeten. Het tooneel wierd in onze grootfte kamer ten eerften klaar gemaakt, e! intus, ichen oefenenden wij ons nog fterk in onze kleine rollen, die wij fpeelen zouden, ïoen wij daar mede gereed waren, brasten wij alles in oide , wat daar toe behoorde, en kleedden wij ons aan. Het ïioeg dan vijf uuren , wanneer wij eenige Heeren en Juffrouwen, vrienden van Mevrouw S. verwagtten, die wij genoodigd hadden. Zij kwamen, en één vierde deel uurs vóór zes kwam ook Mevrouw S.met de Juffrouw, met welke zij uitgeweest was. Zij wierden terftond na de plaatzen geleid, die voor haar bepaald waren. Daarop wierd het gordijn opgehaald, enhetyoor de vreugde zijner voed/Ier zorgende kind'vertoond , welk ftuk de leermeester tot deezen dag gemaakt had. Dit was de kleine IV. , die ook van alle aanfehouwers bewonderd wierd , fchoon haare medemakkers, gelijk het vertoonde ftuk eischte , haar wegens de voortreffelijke charafters, die zij daar ten toon fpreidde, jaloers waren. Daar kwamen nog verfcheiden andere goede en flechte charafters in voor , als de gierigaart , daar voor fpeelde de jonge Heer van L.; de hoogmoedige, deeze was jufier j).; de verraader, dien vertoonde de jon-  Voor jonge juffrouwen. 025 jonge Heer /F., broeder van de klein* W.; voor de opregte fpeelde de jonge Juffrouw C, en ik voor 't looze meisje, eene rol, die mij weezenlijk niet paste. Mijne zuster was de eenige vriendin van de kleine W., enz. Ik zal, om niet te wijdloopig te worden, het ganfche blijfpel hier bijvoegen. 'tZal u zekerlijk wel bevallen. Het nafpel was een herdersballet. Gij zult aan 't einde van het blijfpel leezen , dat wij, ter gedagtenis van deezen plechtigen dag, de braave voedfter, die zoozeer geroemd wierd, eenige kleine gefchenken bragten, die alle van ons eigen werk waren. Ik bragt haar een paar dubbelde geborduurde lubben. Mijne zuster bragt haar een dergelijk fchortkleed, de Juffer C. een mantel van 'tzelfde werk, en de Juffer L. • de kap voor dezelve. De overigen wilden ook zaamen toetreeden, en haar een wit Negligé' naaijen, maar de Juffer S. was 'er niet toe te beweegen ; het bleef dus agter, en ieder bragt iets alleen bij voorbeeld, een genaaiden waaijer, een paar geknoopte handfchoenen, geborduurde fchoenen, en dergelijken ; en de kleine W. gaf haar een genaaid tafelkleed voor haare verlakte nachttafel, waaraan zij altoos plagt te zitten. De vier jonge Heeren gaven haar te zaamen, een fraaij koffifervies ten gefchenk. De jonge Juffer G. kon niets van haar werk brengen, dewijl zij in de twee weeken, die zij hier is geweest, nog niets heeft kunnen voltooijen, want bij haare komst  NIEUW MAGAZIJN feff^iStKe-?0ch breinaal. den li Meij, *7» carolina, XL; Brief. Goede carolina! Schrijf ik u nu niet fchielijk ? Ja! maar het heeft zijne redenen. Want gij floot uwen laatften brief met de erinnering, om u fpoedig weder te fchrijven ; en ik wilde u ook uwe dubbelde vrees beneemen. Ten eerften meende gij, dat onze kleine onwaarheid , die wij gebezigd hebben, zou kunnen ontdekt worden, en om dat voor te komen, moest ik liever den brief, dien gij mij bij die gelegenheid gefchreeven, in (lukken fcheuren. Neen! neen! zoo fchielijk  voor jonge juffrouwen. 135 lijk fcheur ik geen brief van u in flukken. Ik zal ze allen zorgvuldig bewaaren , om mij ten eenigen tijde menig genoegelijk uur te verfchaffen, als ik ze weder zal doorleezen; en bekommer u dus niet verder over dien gevaarlijken brief, want hij is zeerwel bezorgd. Ten anderen vreesde gij , dat uw antwoord aan Mevrouw S. geene goedkeuring zou wegdragen. Zijt hier ook niet bevreesd over ; want toen ik haar uwen brief gebragt , en zij dien geleezen had , zeide zij tegen eene haarer vriendinnen, dié 'er juist was: In die Juffer zit in de daad veel. 'tls jammer, dat ze van haare bekwaamheden geen beter gebruik kan maaken. Zij gaf hem ook aan die vriendin te leezen. Nu zijt gij immers gerust gefield ? Maar ik niet; want ik heb hem niet geleezen. Zoud gij dan ook niet de goedheid willen gebruiken , om denzelven voor mij af te fchrijven, gelijk gij omtrent dien van Mevrouw S. verrigt hebt» waar voor ik u dankbaar ben? Maar nu wil ook uwen brief van den 28 April beantwoorden, 't geen ik, om redenen , u reeds bekend, had moeten uitflellen. Ik heb denzelven, dit moetik u bekennen , niet zonder aandoening kunnen leezen. Gij leidde mij met u in de voorige tijden te rug ; in die voor ons zoo blijde tijden, waarin wij, van eene zoo goede hand befluurd , alle vreugde genooten, die ons de goede natuur aanbood; en wanneer wij zomwijlen buiten de reden wilden I 4' gaan,  IJÖ NIEUW MAGAZIJN gaan, zij ons met veele voorzigtigheiddaar van tragtte af te trekken. Ik moet hier ook metu uitroepen : Ach! waar zijn die tijden heen? Er worden mij wel, zoo min als anderen , geen geoorloofde vermaaken verboden, en wij kunnen ze in overvloed genieten; maar 'er ontbreekt mij hier flegts eéne vriendin , als gij. Ach ! mogt toch uwe hoop gegrond zijn , dat de Voorzienigheid nog eens onze begeerte vervullen zal. Nu, men kan 't niet weeten. Hierop kome ik aan de vraagen, die gij had moeten beantwoorden. De eerfte : is; de regenboog 'er reeds vóór den zondvloed geweest ? vind gij zoo verfchrikkelijk zwaar, en antwoord: neen! Wanneer die vraag van den leermeester opgegegen wierd , en zij aan mij ter beantwoording kwam, zoo " vond ik ze ook zeer zwaar, en wist niet, of ik ja of neen zou zeggen; en zoo (tonden 'er veelcn mede. Eindelijk zeide hij, dat eenigen meenen, dat dezelve toen eerst van God voortgebragt zij; doch dat daar voor geene voldoende reden is, dewijl alle oorzaaken, waaruit de regenboog voortkomt, reeds beftonden : want hij ontftaat, wanneer de zon haare ftraalen in eene re- fenachtige wolk werpt, die tegen haar over omt ; door de breeking deezer ftraalen , die in de oogen der tusfchen beide ftaande, aanfchouwers vallen , vertoohen zich dan voor hun gezigt , boogswijze , verfchei•den kleuren, welke vierderlei zijn. De buitenfte is roodachtig, de tweede geel, de  VOOR JONGE JUFFROUWEN. de derde groen , en de onderfte blaauw of paars. (Gij zult lachgen , dat ik u de kleuren opnoem, die gij meer dan eens zelve gezien hebt.) Daar 'er dan alle oorzaaken van deszelfs vorming geweest zijn , zoo moet of kan de regenboog 'er ook geweest. Wanneer wij egier leezen, Gen. IX: 13. Mijnen boog heb ik gegeeven in de wolken; zoo is daar de meening, dat God den regenboog, die 'er voorheen reeds geweest was, of had kunnen zijn, tot een teken gefteld heeft, dat 'er geen zondvloed meêr komen zoude. Op de tweede vraag, of God wezenlijk over Sodom en Gomorra zwavel heeft laa-* ten regenen ? antwoord gij, ja. Nu wil ik u hier ook de meening onzes leermeesters daaromtrent melden: „God, zeide hij, liet 's morgens vroeg eene verfchrikkelijke donderbui komen, en leidde de blikzems zoodanig , dat ze in de zwavelachtige harstgronden om Sodom (loegen. Hier door wierd niet allen de oppervlakte der aarde in vlammen gezet, maar ook een onderaardsch vuur ontfioken, waarop geweldige aardbeevingen volgden, door welke de aarde jngeftort, en de doode zee daaruit ontdaan is." Gij kunt u niet verbeelden, hoe aangenaam het mij is, de vrijheid te hebben om na te fchrijven. Ik zou anders dat alles niet weeten, omdat ik het niet onthouden kon ; en dus zouden ons alle die kundigheden niets helpen. Eindelijk hebt gij nog eene korte fchets van 'c merkwaardige in if 't  I38 NIEUW MAGAZIJN 't leeven van Mo/es opgemaakt. Dat hebt gij zeer wel uitgevoerd; alleen hebt gij 'er wat te veel van de Israëli ten in gemengd; want gij moest flegts van Mo/es, maar niet van liun verhaalen. Om't met weinig woorden uit te drukken; merkwaardig is zijne geboorte, opvoeding, buitengewoone bediening, en uitgellrekte magt in geeftelijke en waereldlijke zaaken; zijn vertrouwde omgang met God, de wetgeeving opSinaï, zijn voorbeeldig leeven, groot aanzien bij 't ganfche volk, merkwaardige dood en begraavenis, zijne bijzondere opwekking uit de dooden, (welke, naar des leermeesters zeggen, op te maaken is uit Jud. vers 9, en Matth. XVII: 3;) de vijf boeken van Mo/es, als de oudfte fchriften op de waereld , en zijne bijzondere gelijkheid met Christus. Voor ditmaal wil ik u maar eene vraag opgeeven : Waaruit ontftaat de daauw ? Ik bedank u ook voor de waarfchouwing, die gij mij in 't laatfte van dien brief deed, om met de dienstboden niet vertrouwd om te gaan. Ik beken u, als mijne vertrouwdfte vriendin, dat ik hierin te verre gegaan ben, want ik heb de kamenier in dit geval tot mijne vertrouwde gemaakt, en haarook zomtijds geld gegeeven , opdat zij het niet zeggen zou, dat ik 's nachts fchreef. Voor eenige dagen kwam Mademoifelle Esprit zeer vroeg, in haar nachtgewaad, in onze kamer. Ik was bezig met uit het bed op te ftaan; mijne zuster lag 'er nog in, en was ook  Voor jonge juffrouwen. I3£ ook nog niét van voorneemen om op te ftaan, want het was eerst vijf uuren ; maar ik had de kamenier bevoien, om mij op deezen tijd te reepen, om dat ik nog wat werken moest. Ik trok fchielijk mijn goed aan , en wenschte haar een goeden morgen. Zij vraagde, waarom ik zoo vroeg opftond; ik zeide haar de reden. Zij was daar over. voldaan, en antwoordde: Dat is braaf van u, Mejuffer! want de morgen/iondheeft goud in den mond. Maar op de nachttafel ftond de inktkoker nog; en de pen, als ook eenig fchoon papief lag rer naast; welk alles ik dien nacht-tot half twaalf uuren gebruikt had. Zij zag het liggen, en vraagde : wie fchrijft hier toch 'snachts bij de kaars? Ik verfchrikte daar van, en gevoelde, dat ik rood wierd; opdat zij egter mijne onfteltenis zien zoude, zoo begon ik te niezen, en ging na mijn bed, om mijn zakdoek te krijgen. De kamenier , dit bemerkende , antwoordde voor mij, en zeide: Mademoifelle! ik heb gisteren, als de Juffers reeds te bed waren, nog eenige zaaken in mijn maandboek opgefchreeven, die ik voor de Juffers moeten haaien. (Want elke kamenier moet een boek hehben, en daarin alles opfchrijven, wat zij voorde kostkinderen, die zij bedienen moet, voor haar zakgeld gehaald heeft; waarbij zij ook telkens den dag moet aantekenen, en een dergelijk boek moet elk der kostkinderen hebben. Deeze boeken worden alle maanden, doch niet op een bepaalden dag aan Mevrouw S., als zij  14° NIEUW MAGAZIJN zij 't begeert, getoond; als dan 'teene met het andere met overeenftemt , dan word er rekenfchap gevraagd.) De Gouvernante begeerde het boek te zien. De kamenier toonde het haar ; en tot mijn groot geluk had zij tot het aankoomen van den dag gefchreeven. De Gouvernante gaf het haar weder, en i vertrok. Ziet gij wel , Juffer ! zeide de kamenier tegen mij , was ik 'er niet knap bij ge~ weest, dan had gij verlegen geftaan. Ik M°eSt ,er-haar dus n°g voor bedanken. Maar dewijl gij mjj over deezen vertrouwden omgang met de dienstboden berispt "5 I' zoo heeft het mij fterk gehinderd. _ Ik heb nu egter van de zijde der kamenier niets meer te vreezen , dewijl zij thans zeden eenige dagen bij de Juffer L. flaapt. Wij moeten nu, ik en mijne zuster , meer voorzigtigheid gebruiken, dewijl wij alleen zijn, om niet betrapt te worden ; en dat kan zoo ligt niet gefchieden , om dat de kamehlèr, als wij te bed zijn , onze kamerdeur toefluit , en eer dat de Gouvernante ze met den gemeenen fleutel opent, wij weder lang te bed zijn, en onze gefchriften èr ook in hebben. Over 't algemeen gebeurt het meer dan ééns in een week, dat wij eenige uuren bij nacht fchrijven. Ik moet fluiten , en u daar bij», naa de groetenisfen van mij en mijne zuster aan uwe moeder , nog zeggen, dat de Juffer s. niet van haare kamer mag ko-  voor jonge juffrouwen. 141 komen. Mijne zuster zal het u verhaalen. uwe' D. den 13 Mei/, 17., emilia. XLI. Brief. Zeer lieve carolina1. Het fmert mij zeer, dat gij bij de jonge ouw N. een zoo flecht onthaal hebt gehad. Doch dat gij u dat zoo fterk aangetrokken hebt, behaagt mij in geenendeele. Waren de verwijten, die u eene hoogmoedige en verwaande Juifer deed , het wel waard? Ik ken u ook , en gij weet zekerlijk meer dan zij. Hierover verheug ik mij egter, dat gij ze zo befchaamdhebt gemaakt. Gij hebt daarmee meer lof behaald, dan men tien zulke Juffers, als de Juffer N., te zaamen geeven kan. Ik verhaalde dit fraaij onthaal aan Mevrouw S., «n hoe gij u bij dat wonderbaar gefprek der Juffer N. gedraagen hebt. Zij zeide tegen mij: Als men naar '/ gedrag deezer Juf er zal oordeelen, dan kan men niet zeggen, dat zij geene opvoeding heeft. Ik meen, dat het oordeel van deeze verftandige Juffrouw  142 NIEUW MAGAZIJN frouw u tegen alle verwijten van die Juffer rechtvaardigen zal. Mijne zuster heeft mij opgedraagen, u de reden te melden, waarom de Juffer S. op haare kamer moet blijven; en dit zal ik nu begiunen. Zij pronkte geduurig met het gouden horologie, dat zij onlangs van haarvader op haar geboortedag gekreegen had. Zij bragt het eenige dagen daarna, mede bij 't krijgen der franfche les, wanneer zij 'er aanhoudend na zag, en het ook te gelijk openmaakte; waar door zij dus geen acht gaf op 't geen geleezen wierd. Wij lazen in .. Mademoifelle Esprit, die het bemerkte, riep haar toe, dat zij het volgende zou leezen; en toen wist zij niet, waar ze beginnen moest. Juffer! Juffer! zeide de Mademoifelle in 't fransch: let op , en Iaat het niet weer gebeuren. Doch zij hal naauwhjks uitgefproken, of de Juffer begon op nieuw, haalde een kokeralmanach voor den dag, en zag daar in. Intusfchen floeg het vijf uuren; toen ftonden wij op, en wagtten den klaviermeester. De Gouvernante zeide tegen de Juffer S. : gij hebt u heden zeer onbetaamelijk gedraagen. Gij had verdiend , dat gij deswege op de leij aangetekend wierd. Doch ik wil het u kwijtfchelden. Maak het morgen beter , en breng het horologie niet meer op de leslen mede. Zij zweeg ftil; maar toen de Gouvernante weggegaan was, zeide zij tegen ons: De Mademoifelle meent, dat ik het horologie niet weêr mede moet brengen;  VOOR JONGE JUFFROUWEN. I43 gen; maar tot haar fpijt zal ik 't morgen medebrengen; ik wil eens zien, of zij mij dat verbieden kan. Daarop kwam de klaviermeester ; naa deszelfs vertrek had zij 'c afgelegd , want bij 't bidden en zingen had zij het niet. Den anderen dag had zij het weêr aangehaakt, toen zij van twee tot vier uuren tot het vrouwenwerk kwam. De Gouvernante zag het terftond, en zeide: Juffer! wat heb ik u gisteren gezegd? Niets! antwoordde zij: ten minften ik kan 'er mij niets van herinneren, 'tls zeerfraaij, zeide de Gouvernante: dat gij de bevelen uwer opzienders zoo fchielijk vergeet. Ik heb u gezegd , dat gij het horologie niet weêr op de lesfen zoud meebrengen , om dat gij u en anderen door uw fpeelen onoplettend maakte ; en dewijl gij dat nu niet nagekomen zijt, zoo verzoek ik, dat gij het terftond aan mij geeft. Het horologie , Mademoifelle! antwoordde zij: heb ik van mijn vader gekreegen , om 'er gebruik van te maaken ; en men kan het niet anders gebruiken , dan dat men het aanhaakt, zomwijlen daarop na den tijd ziet, dien men weeten wil, en als 't afgelopen is , weêr opwind ; ik weet derhal ven niet, waarom Mademoifelle mij beveelt, om het als onnut aan den wand te laaten hangen. Daarom , antwoordde de Gouvernante: om dat gij het juist niet zoo gebruikt, als gij daar gelieft te zeggen, maar uit hoogmoed flegts aan uwe zijde draagt, daar mee fpee.lt j als gij leeren moest, en aldus u zei-  *44 NIEUW MAGAZIJN zelve en het horologie daar door fchaada toebrengt. Uw vader, dit weet ik zeker, heeft het ü met oogmerk gegeeven, dat gij het-gedrag van Juffrouwen, die zulke horologien draagen kunnen, ook houden zoud; daar gij nogthans tegen dit oogmerk handelt , zoo verbied men u het te draagen. Ik verzoek dus voor de tweede maaldat gij 't mij geeft. Ik zal 't u niet geeven, zeide de Juffer: ten minften niet eer, dan dat gij mij het oogmerk mijnes vaders fchriftehjk laat zien. Ik wil niethoopen, Juffer ! antwoordde de Gouvernante , dat gij het weder op 't uiterfle wilt laaten aankomen ; ik zal niet eerst vooraf, na Mevrouw >S. gaan, en mij den brief laaten geeven , dien hij deswegen aan haar gefchreeven heeft, 't Is genoeg, u te zeggen, dat gij daarom in dit kostfchool zijt, om u verflandig in de waereld te leeren gedraagen , en hen, die het u leeren willen, gehoorzaamheid te betoonen , als den eenigen dank , die gij hen voor hunne moeite en groote zorg bewijzen kunt, en al het geene, dat gij uwe opzienders fchuldigzijt. Gij moet niet denken, dat het aanzienelijk vermogen uwer ouders u van de gehoorzaamheid ontllaat, of dat gij met het geld, dat gij betaalt, ook alle fchuldige pligten voldoet. Een onbaatzuchtige onderwijzer ziet niet op het geld , dat gij hem voor zijne verrigtingen geeft, maar op de gehoorzaamheid, die gij hem fchuldig zijt, en op de eer, van goede leden voor de menfchelijke maat-  Voor jonge juffrouwen. ètaatfchappij gevormd te hebben. Ik zeg u dan voor. de derde en laatfte keer, dat gij mij het horologie geeft. Neen! zeide de Juffer 3 gij krijgt het niet. pe Gouvernante ,, toornig geworden, ging na haar toe, en zeide: ik moet dan geweld gebruiken ; zij hield haar de handen vast , en nam het haar tegen vyil en dank af. Toen Zij 't had, zeide zij tegen haar: gaa aan de deur ftaan, tot dat.dit uur om is ; dan zal ik U bij Mevrouw die Hecht voor mij klonken. Een yan den klaviermeester : om dat ik de aria , die wij eerst begonnen waren, buiten de les niet herhaald had, en ze dus niet goed fpeelen kon , wierd mijn naam op de u reeds bekende lei aangehaald. De tweede was van den leermeester. Heden morgen , toen hij het gedeelte uit de aardrijksbefchrijving herhaalde, dat wij reeds in de laatste les verhandeld hadden « vraagde hij mij 5 hoe veel landfchappen ër tot Spanje behooren ? Dat wist ik; niet. Hoe de hoofdftad van dat land heet? Dit wildé mij niet aanftonds te binnen komen, en ik wierd nog eens op. getekend* Toen ik nu aan Mevröuw 8. deezen naamiddag bekend maakte , Waarom ik tweemaal opgetekend was* gelijk men altoos verpligt is, zoo zeide zij tegen mij : Mejuffer! gij zult deezen namiddag geheel alleen te huis gelieven te M a blij»  l8o NIEUW MAGAZIJN blijven, om uw verzuim der voorige daSi611 i" te haaien. Mijne zuster verzogt aan Mevrouw S. om mij voor dien tijd gezelfchap te mogen houden. Maar zij antwoordde: uwe zuster zal de tijd heden in 't geheel niet lang vallen. En weet gij niet, dat gij maandag reeds tegen heden bij Juffrouw K. ten eeten verzogt zijt , en dat gij niet, zonder de wellevendheid ten hoogden te kwetzen , kunt te huis blijven. Ziet gij ? dus is alles van mij _ vertrokken. Eenigen ten eeten ; zommigen om te wandelen, en anderen na den Schouwburg ; en ik moet alleen blijven. Maar ik heb het verdiend. Waarom was ik zoo naalaatig ? Ik heb , van vier uuren af, alles herhaald , en heb mij reeds tot eenige lesfen voorbereid. Thans is het een weinig over vijf uuren; nu wil ik mij in uw gezelfchap begeven, en mij met u bezighouden. . Gij geeft mij in uwen brief, dien ik nog niet beantwoord heb, op mijne vraag, waarom gij mij uw antwoord op den brief van Mevrouw S. niet gezonden hebt, tot eene reden , dat ik had kunnen denken , dat gij daarmeê lof had willen behaalen. Deeze reden had ik mij niet voorgefteld. Hoe kunt gij deeze gedagten van uwe vriendin vermoeden ? De vraag: waaruit ontftaat de daauw ? hebt gij zeer wel beantwoord. Gij moet meer klaagen, dat gij niets weet! Wanneer wij vóór «enige dagen gingen wandelen , wierde»  VOOR JONGE JUFFROUWEN. lZl den ons allerhande vraagen voorgefteld , waartoe ons de Natuur, die wij befchouwden , aanleiding gaf. Onder anderen ook deeze vraag, en de jonge Juffrouw C, die eigenlijk gevraagd wierd, kon ze niet beantwoorden. Zij wierd rood , en zeide : Ik moet tot mijne fchande bekennen, dat ik daar nog nooit over gedagt heb. De Gouvernante beantwoordde ze toen zelve; want veelligt zou niemand van ons ze regt geweeten hebben. Dus weet gij immers meer dan wij. Nu wil ik u weer twee vraagen opgeeven ; Voor eerst ; welke is de moejelijkfte taal van alle taaien? Ten anderen; hoe veele vrijfteden hebben de Jooden gehad , en wie wierden daarin in befcherming genomen? Nu kome ik aan het aartig gefprek, dat gij met dien armen man had, die u, ongetwijffeld, weer eene gelegenheid verfchaft, om uw edelmoedig hart te laaten zien. Maar waarom verhaalt gij het mij nu eerst» daar het toch reeds voor drie maanden is voorgevallen ? Hoe gelukkig zijt gij, dat gij weldoen, en tevens zien kunt, hoe uwe weldaaden befteed worden ! Dat kan ik niet: want als ik een arm mensch wat geef, dan kan ik niet onderzoeken » of hij het verdient, of niet; maar ik moet hem gelooven in alles, wat hij mij zegt. Maar gij bezorgt de opvoeding van arme kinderen zelve, en legt dus reeds zoo jong den grond tot het geluk van arme M 3 wee-  18» NIEUW MAGAZrjKfl Weezen. Welke fchoone bezigheid! Ik verhaalde alles , wat gij mij 'daaromtrent gefchreeven hebt, aan Mevrouw S. Zii verheugde zich zeer over uwe edele denkwijze , en over de verftandige befteedine uwer weldaaden. De Juffer*5, zeide zij? aal ten eemgen tijde Jde beste vrugten Jeeft. Hoe zullen deeze kinderen haar eens alles goeds toewenfehen, als zij zien ^lelV aÜlj aan deeze Juffer ^l^n hunnen Godsdienst, waarin zij hen zal laaten onderwijzen , hun geluk, waartoe zij hen opleid, dewijl zij ze door 't leeren van eenig werk tot nuttige leden der men. fchehjke maatfehappij maaken laat, jaa ook hun leeven te danken hebben ! want buiten haaren bijftand zouden zij het mogelijk, wegens gebrek aan 't noodig Voed* zei en dekzel, verlooren hebben, Aan* fchouw hier met verwondering, zeide zij tegen inn, de bijzondere Voorzienigheid van God. Ja! 't js waar, waarde cWina i welke bijzondere wegen floeg God hier m, om deeze kinderen te verzorgen » en om ze mogelijk voor veele gevaarén te behoeden, en u gebruikt hij tot zijn werktuig! Wie weet, of God mogelijk Ook nu niet het deugdzaam gedrag van hunnen vades vergelden wil, dat min aan hem met bemerkt , dewijl hij arm is| Wam dat hij deugdzaam is, heeft hij U tetoond, Hier komt mij het verhaal te innen» dat de jonge Juffrouw ff\ egygis*  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 183 teren vertelde. Dewijl ik meen, dat gij het boekje, waarin het voorkomt, met hebt , zoo zal ik het hier laaten volgen. Een Vitfcher, die «i« visch te vangen Zijn kost moest winnen en 'oejiaan, Deed eens een' zwaaren trek; maar ziet tin 't net bleef httpgeii Een lijk , waarme( hij was begaan. Vitzal, fprakhij, vanmij de» laatfte» dienst verwerven: WsfcHcnwordzelfs zijn fchim, die hieromtrent nog waart, Door mijnen liefdepligt bedaard; Zoo als hij't leeven derfde, ooi zoo kan ik zelfflcrven. Zorgvuldig draagt hij 't lijk uit 't pekelnat Na eene hoogeplaats ver va» de zee gelegen; Haar groef hij diep, e»z^eette,e»wasfeUtme$rgezegen, Maar vond, in 't delyen tenen fchat. Schoon dit verhaal niet geheel op deeze eefchiedenis toepasfelijk is, de daarbijgevoegde zedeles nogthans bekragtigt mijn gezegde: Voorzienigheid is fietds bereid, Deugdzaams werken te beloonen; En ztrgt met trouwe waakzaamheid Vtor ben die op. dit aardrijk wowtt. M 4 GiJ  184 NIEUW MAGAZIJN Gij zult mij egter, lieve Carolina I vergunnen , om ook iets tot de opvoeding deezer kinderen te mogen toebrengen. Ik wil u weekelijks een fchelling voor alle beide bezorgen. Gij zult wel zien , waar toe zij het behooren te belteeden. Terwijl ik u verzoeken wil, om mij bij gelegenheid het ontwerp toe te zenden , dat gij tot de opvoeding deezer kin« deren maaken wilt, hoor ik de Gouvernante met de Juffers en den jongen Heer W. van het wandelen weer te rug komen. Ik moet den brief weg leggen , op •aï Z1lniet meent, dat ik den gmfchen tijd gelchreeven heb. . _ Nu wil ik nog fluiten. Het is tien uuren geflagen, en wij zijn op onze flaapvertrekken. De kimenier is weg, en de deur gefloten. IVk vrouw S, heeft zeer vriendelijk met mij gefproken, en mij beloofd, dat ik , zaturdag , met haar en de nieuwe kostkinderen , die gekomen zijn, en beide zeer verfchillen , na een buitengoed rijden zal. De kleine Juffer S. van vijf jaaren is zeer leevendig , zoo dat men ze niet buiten het gezigt durft laaten gaan, als men ze in geen gevaar wil brengen, ©aarentegen maakt de Juffer O. van twintig jaaren eene zoo bedroefde en treurige vertooning, dat ik het u geheel niet befchnjven kan. Ik heb haar nog niet hooren fpreeken, en ook geen oog zien opüaan» }k heb medelijden met haar, dewijl  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 185 wijl ik geloof, dat zij zich te veel over 't verlies haarer ouders pijnigt. Vaarwel, en groet uwen oom van uwe D. den 17 Jun. XI,, EMlLIA. XLVIII. Brief. Waarde lisette! (jij befchouwt het als zeker, gelijk gij mij fchrijft, dat ik bij u komen zal; maar ik geloof het nog niet, want mijn oom heeft het mij reeds zoo dikwijls beloofd; doch telkens heeft hij verhinderingen voorgewend , als ik hem zijne 'belofte herinnerde , en altoos leef ik in hoop , dat hij ze nog eens zal volbrengen. Den ingefloten brief heb ik mijne moeder overhandigd ; maarzij zeide, dat haar berigt was, dat de Heer N. uw voogd , aan heete koortzen zeer ziek ligt, en dat zij hem dus nu niet fchrijven kon, dat hij u geld tot een kleed zou zenden. Gij moet derhalven zoo goed zijn, om daarmede nog wat geduld te hebben , zij zou ook voor M 5 dat  ISÖ NIEUW MAGAZIJN' dat zij hem daar toe om geld verzoet, aan Mevrouw S. vraagen, of gij ten kleed noodig hebt, 't geen gij haar niet kwaahjk neemen moest. Dit heeft mii mijne moeder bevolen, nevens haare zroetems aan u te fchrijven. (Doch houd u maar ftil; ± zal zoo lang aanhouden, tot dat gij een amazonenkleed krijgt, dewijl gij er zoo gaarne een had.) Zij laat u ook nog te gelijk verzoeken, dat gij door een brief na de ziekte van uw voogd verneemt, 't geen zijne vrouw zekerlijk zeer aangenaam zijn zou, die heel bedroefd zijn zal. Mijne moeder heeft voorgenomen, hem morgen te bezoeken. Hoe vaart toch uw driftige broeder? Ik was zeer ontzet over het voorval , dat gij mij m uwen brief verhaald hebt. Ta! jk ken zijne drift wel , ik heb die dikwijls gezien ; want wij hadden ër ons vermaak in, dewijl 't altoos flegts met eene kleine kribbeling afliep; maar ware toen ook » gelijk nu , zijn degen uit de fcfiede gekomen , wij zouden hem daar niet toe aangepord hebben. Doch nooit heeft hij zich aan ons wraakzuchtig getoond. Zeg hem vrij, dat ik regt boos op hem ben; en t heeft altoos gefcheenen, als of hij mij niet boos zien mogt. Zijne wond is immers weer geneezen ? Gij' wilt van mij weeten, lieve Lifette\ Wie Jofua geweest is, en de voornaamfte ?aaken onder hem voorgevallen. Kon ik hetj  VOOR JONGE JUFFROUWEN. l8? het u eens zonder fouten verhaalen! Ik wil 't beproeven, - , „ *fofua was eeri zoon van Nun* yan den ftara Ephraim, die nevens Caleb van zesmaal honderd duizend mannen alleen is overgebleeven. Naa den dood van Mo? % trad hij in het ambt van Veldoverfte en Beftuurder onder Jsraël, en voerde 6011730 volwasfen Israè'liten u» t beloofde land. Onder hem is voorgevallen: voor eerst, de merkwaardige uefchiedenis van Rachab en de yerfpieders} jof. II. Ten anderen, de fcheiding des ïordaans , en de oprigting der twaalf fteenen naar de twaalf Hammen Israels; foj. IV. Ten derden de befnijding des ganfchen volks; Jof. V. Ten vierden , de wonderbaare inneeming en verwoesting aer ftad Tericho ; Jof. VI. Ten vijfden, de &Jal van ; Jof.VII. ten zes¬ de», de verovering der ftad Ai door eene hinderlaag; Jof. Vfll. Ten zevenden, het hedros der Gibeoniten om hun leeven te redde!; Jof. IX- Ten agften, de: overwinning van vijf Kopingen , en de fchijnmiftand der zonne; Jof. X. Ten negenden, de uitroejing der Canaamten enjuu? kim; Jof. XI. Ten tienden, de verdeehng des lands opder de twaalf ftammen ; Jof. XIU-XVIII. Tep elfden, de vastrtelling der vrijfteden; Jof. XX, Ten twaalfden, de twee volksvergaderingen, dieJofua gehouden heeft i Jof. XXIJiI en XSV. En ten dertienden, de dood van Jofita m^het  188 NIEUW MAGAZIJN >"dXXIV tie"de ja3r Zijnes «uderdoms, mag? Tv l*iu> at of dat beduiden SifvV ni-hem gaan ve™elkomen 5Ï• dm! welk een droevig be- SS»? b -lk7an miJ"n oom gedegen Miin broeder 1S dood ! Mijn broede?!! ïk kan t mij niet verbeelden ; hij heef rnii £ mers, binnen kort pas gefchreeven dat een aanval van koorts hadI : zou hit\ daaraan geftorven zijn ? Geftorven ? En ?? zou u n et weder zien? TTt01T.en - Knik teder beminde ? ?c h had'u'ÏSh* Z°° goeder bij haar gehouden" fen Ton™]™ opzigt van een bekwaam perzoon ?aaten opvoeden: dan leefde gij 7ekerliil■ nn„ ik leefde gelukkig met8?! Soet deezen afbreeken, anders kondet gij deSS ven wegen, de traanen, die ikop 'lt panier vallen laat, in 't geheel niet leezen. P P * Fr. den ig jUfh Uïve *7" carolina, XLIX. Brief,  voor jonge juffrouwen. -80 XLIX. Brief. Zeer geliefde emiiia! Gü ^It van uwe zuster het treurig berig? van mijns broeders dood venjomai hebben. Het was voor mn a Ier chnkke üjkst. Mijne moeder is. geheel buiten haar zelve. Zij wilde met mij na ƒ• vertrekken^ om hem nog eens te Z1en ; en ei _w«ra terftond berigt heên gezonden , dat men geen voortgang met de begraaven^maa ken moest , voor dat wij daar waren. Maar mijn oom raadde het haar• iU met de belofte , dat hij 'er dan terftond heen zou reizen, alles naauwkeungonderzoe ken , of 'er niets in zi ne ziekte veizmma was, en zelf de begraavenis bywoonen. Dat is ook daadelijk gefchied , en wij yei wagten hem morgen of overmorgen weder Doch mijne moeder fmelt in traanen weg , engeen1 troost , die haar gegeeven word, helpt iets bij haar.. Ik mijne droefheid nu bedwingen kunnen, als ik niet altoos bij haar zijn moest, waai door ik, haare traanen ziende , ook moet weenen. Mijne moeder ziet het voor ligt vaardigheid aan ; 't geen ajnui9ok tel'  IS*» NIEUW MAGAZIJN geen twaaen ziet ftorten Doch dat is het zekerliik niet i want ik zal mijfl broeder nolVrgee neVzSh00£? 2*1 a't00S 0Vel< hem weel nen zal, Is het met waar ? gij iaakt dat immers ook niet? want ik kin nieT aanhoudend weenen. E„ in de daad, ik moet de Voorzienigheid danken, dat z j mif die arme kinderen , waar van'ik u veïald heb , toegezonden heeft; dewijl ik weltJ-1 "ne ,0PX°eding en 't waarneenTen der wemige lesfen , die ik nog bij onzen Predikant in den Christelijken^Godsdienst d'Sfka'nrnk^.3311^^ Nu zal ik u nog kortelijk mijne fchikÏ~*&*ka ^ omtrent dezelve gemaakt heb, ? nu „TIde,eIing,mededeeIen5 ™ als ik t nu niet doe, dan vergeet ik het weer* gelijk het tot nu toe gegaan is. De plaats, daar de vader vatt deeZe kinderen woont, ligt, gelijk gij weet, twee uuren van ons af, het zou dus voor de kinderen te lastig geweest zijn, als zij geftadig bij mij hadden moeten komen ; en llilZ T -ik met hu" niet hebben kunnen bezig houden ; ik had derhalven geen vermaak van hen genoten. De vader moest dan na ons toe trekken , en dat gefchiedde , eer ik 't zoo ver brengea kon, eerst voor zes weeken. Mijne moeder liet hem, op mijn aanhoudend verzoek , in t huisje komen woonen, dat voor eemgen tijd deszelfs bezitter, we- geus  VOOR JONGE JUFFROUWEN» 10» eens daarop ftaande fchulden , die hij meest door zijne flechte huishouding gemaakt had, aan haar in eigendom moest overgeeven. Nu heb ik de kinderen nabii , en hun vader werkt ook bij ons als daglooner. 's Smorgens om agt Uuren gaan zii, gelijk de andere kinderen , bij onzen Schoolmeester in 1 fchool, «1 grondbeginzelen van den Christelijker! Godsdienst, ook fchrijven en rekenen leeren , tot twaalf uuren ; dan komen zi] bij onze huishoudfter , haaien hun, eeten, en nuttigen het in 't vertrekje bij de keuken, daar ik dan meestal bij hun kom, en zie, hoe 't hun fmaakt, en verneem, wat zij in 't fchool uitgevoerd hebben, en naa den middag verrigten zullen. Van een tot vier uuren gaan zij dan weer m t fchool, wanneer zij *t zelfde als 's morgens hebben. Van vier tot vijf uuren krijgt de jonge nog een les in 't clavierfpeelen bij den Schoolmeester, en intusfchen komt het meisje bij mij, een leer ik ze breijen. Voor alle die lesfen geef^ ik den Schoolmeester , voor beiden , in t vierde deel jaars twaalf fchellingen, fchoon hiji mii voor 't ganfche jaar niet meer dan dit geld vraagde. Maar ik zeide tegen hem? Neen, neen! uw werk is een zuur werk ; als gij 'er nu in 't geheel niets mede verdient, waar werkt gij dan voor.. Ik zal u zoo veel als gij voor 't ganlche iaar eischt in elk vierde deel jaars geeven , als gij die. kinderen maar goed on-  10J1 NIEUW MAGAZIJN derwijst. Hoe dankbaar drukte bij mij de hand daar voor , en zeide: Ach! waren allen, wier kinderen ik onderwijs , zoo genegen , om mijn zuuren arbeid naar hun vermogen te beloonen, als gij, Mejuffer! op deeze wijs waren ze dus ten opzigte van het onderwijs , tot dat zij grooter worden , bezorgd. Verder heb ik maandelijks twaalf fchellingen voor hun bepaald, die ik in eenen gefloten bos fteek, gelijk ook den fchelling, dien gij ook weekelijks aan de arme kinderen gunftig befteeden wilt ; en daaruit betaal ik, dat zij tot kleeding, onderwijs, als anderszins noodig hebben. Om vijf uuren , na dat ik ze een boterham heb laaten geeven , leeren zij bij ééne der werkmeiden het fpinnen. Ten zeven uuren eeten zij weder in 't zelfde vertrekje, als 's middags, daar ik dan ook zomwijlen met hun fpreek, en ze tot naarftigheid en goede zeden aanfpoore ; dan gaa ik vergenoegd na mijn tafel , en zij vertrekken vergenoegd na hun vader , die niet weet, hoe hij zijne dankbaarheid genoeg betoonen zal. Daar moet in den tuin maar niets ongeregeld ftaan of liggen, of hij brengt het in orde. Met veel vlijt werkt hij , grijpt alles in huis aan , en is ook tot alles bekwaam ; bijzonder in 't tuinieren, waartoe hem dan onze tuinman zeer goed gebruiken kan. Toen hem van onzen knegt het huis , waar van ik boven gemeld heb , aangeweezen , en de fchikking bekend gemaakt was»  Voor jonge juffrouwen. 195 was, die ik voor zijne kinderen gemaakt had , zoo wagtte hij ons, den volgenden zondag, aan de voordeur op, wanneer ik met mijne moeder uit de kerk kwam, om ons te bedenken : hij viel voor mijne moeder op de knieën, en bedankte haar zoo beweegelijk , dat ik traanen moest ftorten. 0! Staa op! zeide mijne moeder: dat men u geeft, geniet gij immers niet geheel om niet, want gij werkt daar voor bij mij? Maar, antwoordde hij: dat betaalt gij mij immers buiten dat, lieve Juffrouw ! wat blijft er dan nog over? Ja, zeide mijne moeder, ik betaal uwen arbeid , even als dien van een ander werkman , maar de vlijt, die ik bij uw ,werk boven anderen befpeurd heb, betaal ik u niet. Gaa heen , eet üw brood met vreugde , en dank God in eenzaamheid , dat hij voor u en uwe kinderen zorge draagt. Wij gingen , onder veele zegenwenfchen van deezen man , in huis. Ik geloof thans met u , dat God deezen man nu zijne deugden vergeld, waaraan hij zich , moge» lijk van jongs af, overgeeven heeft. Want hij is eerlijk , trouw, werkzaam , dankbaar en zekerlijk zeer godvrugtig, want geduurig zingt hij een danklied, als hij alleen werkt. Het verhaal, dat gij mij bij die gelegenheid medegedeeld hebt, is mij zeer wel bevallen; en de goedkeuring, die ik door dit gering goed werk bij Mevrouw S. behaald heb , heeft mij ongemeen verheugd. Had ik ook maar gelegenheid, gelijk gij, N om  194 nieuw magazijn om zulke fraaije boeken te leezen! Mijne moeder wil voor mij alle de werken van GE leert laaten koopen ; en daar ben ik reeds in voorraad blijde over , want ik heb niets van hem , dan zijne fabelen, gelijk gij weet: wij moesten 'er immers weekelijks telkens eene leeren? Zeg mij eens , wat toch Mevrouw G, mag bewogen hebben, om haar allerliefst dogtertje' weer te huis haaien. Mijne moeder en ik hebben ons daar grootelijks over verwonderd , dewijl zij 'er ons niets van gefchreeven heeft. Mevrouw S. zal blijde zijn, dat zij van een voorwerp, waar over zij zich ergeren moest, verlost is, en Mevrouw G. zal zich ook verheugen, dat zij haar arm kind , als een fchaap , altoos naast haar kan laaten heen en weer loopen. De jonge Juffrouw A heeft mij bij die gelegenheid zeer voldaan. Maar met u , waarde vriendin ! heb ik zeer veel medelijden gehad , dat gij te huis hebt moeten blijven , om dat gij niet fchielijk genoeg . wist boe de hoofdftad van Spanje heet. Was ik maar bij u geweest, ik had u zagtjes in 't oor ge-blaazen, dat zij Madrid heet. Maar hoe veel landfchappen 'er tot Spanje behooren , had ik , zonder de aardrijksbefchnjving van Bachiene in te zien, met geweeten. Gij vraagt mij : welke is de moeijelijkfte taal van alle taaien ? Ik zal het u terftond zeggen: Het is de nederduitfche taal , welke ook de deftigfte ge- noemd wordt. Ik herinner mij nog, dat mij  voor jonge juffrouwen. I95 mij Mademoifelle Depouir eens verhaalde, dat een Spanjaard eens, in de tegenwoordigheid van een Nederlander, de nederduitfche taal verachtte, en-uit dien hoofde tot hem zeide : God fprak met Adam nederduitsch , toen hij hem uit het Paradijs jaagde. De Nederlander antwoord-, de hem daarop : En de duivel fprak met Eva fpaansch, toen hij haar verleidde. Gij vraagt mij verder, hoe veel vrijfteden de Jooden hadden ? Ik denk twaalf. En wie in dezelve ingenomen wierd ? Een onvoorziene doodflager. Ik wensch u geluk met de nieuwe gezellinnen, die gij gekreegen hebt; maar zij zijn beide niet voor u. De eene is te jong, en de andere te oud; en dit moet ik u bekennen, als ik reeds twintig jaaren bereikt had, en niets kon , dan zou ik mij fchaamen, wat te leeren, te meer onder een zoo groot gezelfchap van gefchikte Juffers, die veel jonger waren; want ik zou denken, alleoogenblikkenlachgen zij mij om mijne onkunde uit. Zoo even kregen wij weder een droevig berigt, dat uw voogd zeer Hecht ligt; en zijne vrouw, die daarover met drie regels aan mijne moeder fchrijft, meent niet, dat hij, als dezelve geleezen zouden zijn, nog leven zoude. Mijne moeder fchrijft een brief aan u en uwe zuster, waarom ik deezen niet kan toemaaken, omdat ik dien moet influiten. Ik kan naauwlijks wagten, tot dat mijn oom weder. Komt. Vaarwel, en heb medelijden met Fr. den 34 Jun. uwe I7«. • carolina. N 2 L. Brief.  196 nieuw magazijn L. Brief. Arme carolina! (jij verliest een broeder, een eenigea broeder, die u beminde , zoo teder beminde. Hij kwam altoos uwe kleine wenfchen vóór, en bij zijne zuster te zijn, ftelde hij boven alle vermaaken. Hoe bevallig was hij in den omgang! wij waren alle gaarne in zijn gezelfchap. Hoe aandagtig was hij bij 't onderwijs ! Hij behaalde altoos de meeste lof. Hoe onfchuldig waren zijne vermaaken! En met welk eene bedaardheid, die hem eigen was, wist hij altoos de drift van mijn broeder te ftuiten. Mijne zuster en ik hebben veele traanen over hem geftort; en mijn broeder ontroerde zeer, toen ik hem deeze. tijding voorlas, en hij loopt nog, als of hij voor het hoofd geflagen is, en weentzonder ophouden; als men hem na de reden vraagt, dan antwoord hij: ik ween over mijn vriend. Hij moet daarom thans alle dagen met den leermeester, of met Mevrouw S. gaan wandelen. Ik ben waarlijk zeer bekommerd over hem; want hij is al te ligt aangedaan. Gij kent hem daarin. Wij waren met den overledenen zoo na niet vermaagdfchapt als gij, en wij zijn over zijn verlies zoo zwaar be» droefd ; hoe na moet het u dan aan 't hart gaan, daar hij uw broeder is! En uwe waarde moeder, daar zij eene 11 zoo beminden zoon  VOOR JONGE JUFFROUWEN. Ï97 zoon verliest, dien zij zelfs niet heeft zien fterven. Mijne zuster en ik waren zeer verfchrikt over haaren brief, want zij gebruikt daarin ontroerende uitdrukkingen; zij heeft 'er ook één aan Mevrouw S. gefchreevenj Ik leg het antwoord van dezelve hierbij; gij zult de goedheid wel willen hebben, om dien terftond aan uwe moeder over te geeven , want zij heeft mij ernftig aanbevolen , u dit té fchrijven. Ei! troost haar,. 200 veel gij kunt. *t Is ons nu nog onbekend, of wij onzen voogd verlooren hebben ; hoe 't dan met ons gaan zal, weet ik niet. Doch hierin verlaaten wij ons op uwe lieve moeder en uwen braaven oom. Wij hebben , op haare aanmaaning, door een brief na zijnen toeftand varnomen. Het heeft mij honderdmaal berouwd, dat ik het in den zin gekreegen heb, om zoo een kostbaar kleed, als de Juffer S. bekomen heeft, te begeeren. Verzoek uwe moeder, dat zij daarvan niets aan Mevrouw S. fchrijft, gelijk zij in 't begin voorneemens was ; zij mogt het anders als een teken van hoogmoed in mij befchouwen; en dat zou ik niet gaarne zien, fchoon ik het niet zou kunnen ontkennen ; ik bedagt niet, dat mij dat kleed geen aanzien geeven zou, als ik het niet door verdienden verwierf. Ik blijf u egter dankbaar, dat gij door fmeeken wilt te wege brengen, dat zij't mij inwillige. Ik befpeur hier in op nieuw uwe vriendfchap. De merkwaardigheden, die onder het beftuur van Jofua voorgevallen zijn, hebt gif N 3 heet  Ip8 NIEUW MAGAZ. VOOR JONGE JUFFR. heel wel verhaald. Gij verdiend in de daad zeer veel lof Over 't algemeen is alles, wat gij onder handen neemt, prijzenswaardig ; en geloof vrij, waart gij mijne vriendin niet, ik zou u daarom benijden. Maar nu hebt gij niet te vreezen. . • lkin^ in geen langen tijd met u over iets uit de Natuurkunde gefproken. Ik zal unu verhaalen, hoe het gefchied, dat de mensch hooren kan Binnen in 't oor is een dun vliesje , dat de trommel genoemd word, en op de opening van eene beenen buis gefpannenis, onder welke drie beentjes gevonden worden, die na een hamer, aanbeeld, en ftijgbeugel gelijken, als ook twee gaten aan elkander , de doolhof en het flekbeen genoemd. Als nu de bewogen lucht op den trommel valt, dan beweegt zij de lucht, die in de binnengaten befloten is, op zulk eene wijze, dat door de gehoorzenuwen in 't gehoor deeze of geene klank of galm befpeurd word. De leermeester ftelde het ons zeer duidelijk voor; ik wenschte, dat ik het voor u ook zoo bevattelijk maaken kon. Wij waren zeer verwonderd over het wijze maakzel onzes lighaams. Vaarwel, en ftel u weder gerust. Zijt dankbaar, dat gij nog vrienden hebt, die u ook.teder beminnen, onder welke is uwe D. den 30 jfun. 17" I.ISETTE.  NIEUW MAGAZIJN VOOR JONGE JUFFROUWEN, I N HONDERT EENVOUDIGE BRIEVEN, «ewisseld tussch en EAIILIA, CAROLINA EN LISETTJE5 opgesteld om db jonge meisjes, op eene aangename manier, met eenen natuurlijken briefstijl gemeenzaam te maken, en tevens in i1kn liefde tot de deugd en lust tot kennis .en wetenschap aan te kweken , ai..s. mede ingericht om ter. overzetting in andere ta alen te dieken. uitdegeeven DOOR EENE GOUVERNANTE, AAN WELKE EEN REEKS VAN JAAREN DE OPVOEDING VAN JONGE DAMES WAS TOEVERTROUWD. TWEEDE DEEL. Te Amflerdam bij .h.'keyzer, j. v. d. vaardt en Ir. van vliet. »»♦ Ltyden d. du mortier en zoon & D. Du- . „ saar. »- t Haagt — j. thierry & c. menswg, j. c leeuwestyn & Erve e. de iiabn. ™>"'rdam — d. vis, j. meyer & n. cornel. *- Dordrecht *-> a. BLUssé & zoon. P Utrecht »~ j. visch & j. v. d. schroef. 1 7 9 4-  Bij de Uitgeevers deezes is ook te bekreunen: f GEBEDEN Op alle de dagen der Week, voor bijzondere Perfoonen , benevens eenige algemeene voor de Christen huisgezinnen, befloten wordende met eenige Zielszuchten des Nachts, op alle tijden en in Krankte; door J. C. LAVATEL ïn 8vo. met ten Duitfche Letter gedrukt, a $\ ft. en in groot, 8vo. met een Romeinfche Letter om bij de andere Werken van deezen benoemden schrijver gevoegd te worden, a 11 ft. II. Nederduitfehe Spelkonst voor de Vaderlandfche Jeugd, door E. ZEYDELAAR. ' Stads Franfche Kostfchoolhouder te Weesp, ia 8vo. » . . • . 8 fti  NIEUW MAGAZIJN voor JONGE JUFFROUWEN. LI. Brief. Lieve carolina! Uw broeder zal bij allen die hem gekend hebben in eene eeuwige geheugenis blijven. Ik heb hem ook gekend, en dus zal _ hij bij mij altoos in gedachtenis zijn ; dit is alles wat ik U bij dit groot verlies zal zeggen; vertroost het U niet geheel, het zal U egter eenigszins gerust lïellen. Omdat hij zoo jong zich op de deugd toelag, zoo heeft men'ook achting voor hem naa zijnen dood. En wie weet, waarom God hem van U wegnam; mogelijk was hij voor deeze waereld te goed; of misfchien wilde hem de Allerhooofte voor toekomende verleidingen bewaaren. Dus fprak laatst Madam S, tegen mijn A broe-  ft NIEUW MAGAZIJN broeder, wanneer deeze zich wegens hem niet wilde laaten vertroosten. Houd derhalven ook op met weenen; veel weenen bederft de oogen, en die moet gij ontzien; en tragt, zoo veel mogelijk, de gedagten uwer Moeder op andere zaaken te brengen. Uwe inrigting omtrent de arme kinderen , en 't geen daaromtrent voorafgegaan is, heb ik meer dan ééns geleezen; zoo wél heeft ze mij behaagd; en het dankbaar gedrag van hun Vader heeft mij zeer getroffen. Nu wenschte ik, dat ik óver mijn goed befchikkeh mogt, dan zouden wij ons met elkander verbinden, om deeze kinderen in de ftad zaamen te laaten opvoeden, op dat ze wat degelijks zouden leeren. Meld mij toch, als gij weêr aan mij fchrijft, of zij gezond en wél gevormd zijn, en of zij vemogens hebben, om wat te leeren. Gij verwondert u over den inval van Mevrouw G , dat zij haar Dogtertje weêr te huis gehaald heeft. Daar moet gij u niet over verwonderen, want het arme kind moest te veel leeren. Deszelfs Vader heeft, gelijk wij vernomen hebben, door een brief, waarin hij zijne Vrouw lelijk afmaalde, Madam S. fterk aangezogt, om zijne Dogter weder bij haar te neemen; doch zij heeft het geheelvan de hand geweezen. Eene der kamenieren, die zeer nieuwsgierig is, heeftden brief, die in de venfterbank bij Madam S. lag, wanneer zij de kamer uitveegde, geleezen; wij hebben haar egter gewaar- fchouwd.  VOOR JONGE JUFFR0UWIN. | fchouwd, dat zij met haare nieuwsgierigheid eens flecht zal aanloopen. In mijnen voorigen brief heb ik u twee vraagen opgegeeven, waarvan gij de eerfte zeer goed beantwoord hebt; en de kleine vertelling, daar bijgevoegd, was ook zeer aartig. Maar de andere vraag: Hoe veele vrijfteden hebben de Jooden gehad ? hebt gij kwalijk beantwoord; want gij zegt twaalf; en zij hadden 'er niet meêr dan zes; waarvan 'er drie aan deeze zijde, en drie aan geene zijde der Jordaan lagen, Ik wil u nu weder eene vraag opgeeven: Wanneer wietd het Loofhuttenfeest gevierd? En waartoe is het ingefteld ? Gij wenscht mij geluk met de nieuwe gezellinnen, is 't niet zoo? doch ik en mijne Zuster, en wij alle zijn ze niet gaarne,inzonderheid, de jongejuffrouw Or., want zij is zoo eenvoudig opgevoed, dat zij daarin de jonge Juffrouw zijn; men kan u anders niet verbeteren , als gij mistast; maar openbaar ons vrijmoedig uwe gevoelens, zo als zij zijn; en vraag na alles, dat gij 0m en bij u ziet, en u onbekend is, en gij zult daar veel voordeel uit trekken, Neen! ik moet hier afbreken' en nog flegts het antwoord aan uwe Moeder hier bijvoegen. Schrijf gij fpoedig weder aan . 6 j\ j ~ , uwe D. den 4 July. '7-' emilia. Lil. Brief. Lieve lisette! Ik bedank u en uw Broeder, zeg het hem, A 3 voor  6 NIEUW MAGAZIJN voor de deelneeming in het verlies, dat ik door den dood mijnes broeders geleeden heb. Gij hebt veel tot zijn lof gezegd, en hij verdient het; fchoon hij mijn broe» der was, zoo kan ik hem :egter deezen roem niet ontzeggen. Mijne Moeder wil haar nog niet laaten troosten, hoe zeer mijn Oom zedert zijne terugkomst, en ik alle moeite daartoe aanwenden. Hij heeft haar verzekerd, dat hij alles naauwkeurig ónderzogt heeft of haar Zoon vóór, of in zijne ziekte verzuimd is, doch dat hij niets van dien aart ondekt heeft; de Doctor, die over hem was geraadpleegd, was hem als een zeer bekwaam man belchreeven en fchoon alle middelen waren aangewend, was hij aan eene heete koorts geftorven. Hij was van het ganfche fchool betreurd; en de Conrector, bij wieh hij inwoonde, had veele tranen over hem geftort. en met de andere fchooiheerén aan mijn Oom hunne verwagting betuigd, dat hij zekerlijk eens éen groot man zou geworden zijn. Maar ik moet hier niet verder van fchrijven , anders verval ik op nieuw in droefheid. Omtrent den toeftand uwes Voogds hebben wij zedert twee dagen geen berigt gekreegen; als het onftuimige weêr, dat wij thans hebben, mogt bedaaren, dan wil mijn Oom morgen of overmorgen na hem toe reizen. Gij verzocht mij in uw laatften brief, bij mijne Moeder te bewerken, dat zij aan Madam S. niet zou fchrijven, dat gij een dergelijk kleed, als de jon-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 7 jonge Juffrouw. Sp. gekregen heeft, wenschte te hebben; wees daar toch niet bezorgd over; mijne Moeder heeft het zekerlijk niet gedaan, fchoon zij in 't begin zoo zeide; en als uw Voogd niet ziek was, dan zoudt gij het reeds lang hebben. Ik bedank u ook, waarde Lifette! eerftelijk voor den lof, dien gij mij onverdiend toefchrijft, die, kende ik niet te zeer mijne feilen, mij hovaardig zou maaken; en ten anderen voor de befchrijving van 's menfchen oor. Nu weet ik toch bijna, hoe ik hooren kan, fchoon ik het juist nog niet geheel begrijp. Tot eenige vergelding daarvan zal ik u iets van de korte befchrijving mededeelen, die de braave,en uwélbekende Visfcher mij van den kreeft gegeeven heeft, toen ik één der geenen, welke hij in de keuken bragt, naauwkeurig befchouwde. Zoudt gij dit wonderbaare dier gaarne nader leeren kennen, Mejuffer! vraagde hij. o Ja! man! antwoordde ik, terwijl ik den kreeft wegwierp, want hij hadt mij wel tweemaal gekneepen. Deeze groote pooten, zeide de hij, waarmede hij u kneep, dienen hem jn plaats van armen, om zijn buit te vatten, en tot wapenen, om zich tegen zijne vijanden te verdedigen; zij zijn vooraan fpits, gelijk de bek van een vogel, en van binnen getand. Met deze fchaaren of tangen houdt hij de wormen,welke zijnvoedzel zijn. Onder aan *t lijf heeft hij nog tien andere pooten, waarop hij voorkruipt, A 4 en  È NIEUW MAGAZIJN en die hij bij 't zwemmen als riemen gebruikt. Zijn fchobbige ftaart is met vlerken onuet, die hem tot ftuurriemen dienen, om't lighaam, als hij in 't water is, te beftuuren. Hij leeft van dood aa< cn vuiligheid ; kikvorfchen zijn ook van zijn fmaak. Men bedient zich ook daarvan, om ze te vangen; men werpt een ftuk bedorven vleesch, of een dooden kikvorsch in 't water, en als men het den anderen dag ophaalt, zoo zoo vindt men 'er veele kreeften aan hangen, die 'er op aazen. Ik zal U nu ook de verandering van den kreeft befchrijven, die hij mij verhaald heeft; ik denk, dat het U wél behaagen zal. Het weeke vlies onder de fchaal van den kreeft, zeide hij, wordt alle jaar grooter. In de maanden Juïiius, Julius of Augustus legt dit Dier zijne oude fchaal af, welke haare oude gedaante zoo naauwkeurig behoudt, dat deeze fchil een weezenlijke kreeft fchijnt te zijn. Deeze fchaal gaat nogthans niet zonder geweld los; het valt het Dier zeermoeijelijk, zich daarvan te outflaan; menigmaal fterft het ook onder deezen arbeid. De kreeft is dan met eene weeke huid bedekt, die in twee of drie dagen in eene harde fchaal verandert. De tijd, waarin hij zonder fchaal leeft, is zeer gevaarlijk voor hem; want als anderen op hem ftooten, dan valt hij hen Ugtelijk ten buit; hij zoekt daarom ook, ais hij zijne oude fchaal afftroopen wil, de eenzaamfte plaatzen op. Doch vóór deeze verandering krijgt hij eerst eene nieuwe maag.  voor jonge juffrouwen. " f maag. Bij dit Dier is de maag met drie tanden voorzien, die op drie knokkels ftaan ; als nu de tijd aankomt, dat zij de oude huid verliezen zullen , dan vindt men in dit ingewand zes tanden in plaats van drie. In de nieuwe maag wordt de oude verteerd, waartoe hem de nieuwe tanden behulpzaam zijn. Deeze zijn rivierkreeften ; als gij zeekreeften zag, dan zoud gij zeker verfchrikkén ; want zulk een is twaalf tot vijftien duimen lang; men vindt ze zelfs nog grooter; hij is ijfelijk, en in zijn gang atfchuwelijk ; zijne kleur is groenachtig, zomwijlen met blaauwe vlakken; maar gekookt zijftde heeft hij eene fchoone roode kleur. Op 't oogenblik laat mijne Moeder mij roepen, om met haar te gaan wandelen; ik moet derhalven fluiten, en u voorafnog vraagen, wat een Ingenieur is: ik heb dit woord in een boek gevonden, dat ik leezen wiide, en daar had ik het gaarne geweeten ; ik verftaa het doorgaans maar half, als ik wat lees; om dat ik de vreemde woorden, die dikwijls in de boeken voorkomen, en helaas ! op weetenfchappen, mij onbekend , betrekkelijk zijn niet verftaa. Meld het ia 't vervolg aan uwe Fr. den 10 July, 17.. carolina» a 5 LUI. Erië>  10 nieuw magazijn LII1. Brief. Veelgeliefde emilia! Gij hebt het beste graffchrift op mijn Broeder gemaakt: Om dat hij zoo jong zich op de deugd toelage zoo heeft men nog achting Voor hem naa zijnen dood. Voortreffelijk ! — — Mogt men dit ook eens van mij zeggen, wanneer \ mijn Schepper zal behaagen, dat ik mijn Broedervolge! Ach, mogt dit fchielijk gefchieden! Mijn Broeder is op begeerte mijner Moeder met weinig toeftel begraaven; doch zij laat door een beeldhouwer een model tot eenfierlijkengraffteen maaken; en als deeze gelegd is, wil zij dien met mij en mijn Oom gaan bezigtigen. Gij wenschte , waarde Emilia! dat gij die jaaren reeds bereikt had,' waarin men zelf over zijn goed befchikken kan; ja! ik wenschte het ook; wij zouden van die arme kinderen braave menfchen maaken. Doch als wij ze intusfehen flegts zoo ver brengen kunnen, dat ze hun brood met hun eigenhanden verdienen kunnen, dan mogen wij ze daarna, als wij meerderjarig zijn, verder voorthelpen. Gij begeert te weeten, of zij gezond en wél gevormd zijn , en of zij vermogens hebben, om wat te leeren; daarvan kan ik u thans dit zeggen, dat zij r' een  VOOR JONGE JUFFROUWEN. II een fcherp gezigt, een eerlijk gelaat, en eene goede geftalte hebben; doch of zij wat kunnen leeren, weet ik nog niet zeker, dewijl zij eerst beginnen te leeren. Zij werken beiden gaarne; het meisje fpint al fraai; ik heb haar een klein wiel laaten koopen, entoen zij dit kreeg, zeide zij, dat zij naarftig zou zijn, om mij veelgaarente kunnen bezorgen. Zij begint ook goed te breiden ; kortom, ik heb voor beiden om hun goed gedrag veel genegenheid, en houde mij veel met hun bezig; ik verhaal hun menigmaal iets uit de Gefchiedenis of uit de Aardrijksbefchrijving, dat zij mij dan weer vertellen moeten, of eene fabel, waarbij zij dan zeer oplettend toeluifteren, en het zelfs aan hunne kleine fchoolmakkers weder verhaalen, 't geen zij mij dikwijls met veel vreugde bekendmaaken. Nu wil ik tot de vraagen overgaan, die gij mij opgegeeven hebt. Eerftelijk moet ik beantwoorden: wanneer het Loofhuttenfeest gevierd is. Ja, ik geloof, dat ik hier den tijd even zoo net bepaalen zal, als het getal der Vrijfteden bij de Jooden. Was het niet in den herfst? omtrent het andere: waartoe dit feest is ingefteld? meen ik , dat het is gefchied ter gedagtenis der veertigjaarige reis der Israè'liten door de woestijn, alwaar zij in gemeene hutten moesten woonen. Geef mij, als gij kunt, eene kleine befchrijving van het Loofhuttenfeest. Maar, is het mogelijk, dat Ouders hunne kinderen zoo opvoeden kunnen, als de jon-  *a nieuw magazijn:*-> jonge Juffrouw Or. opgevoed is? Ik heb het met verwondëring geleezen; en ma gij het mij niet verhaald, ik zou hec met kunnen gelooven. Doch, geiijk het ?eLn,n°nk0mt' da" ^« zij bij haai-medegezellinnen aan veele verfmaading bloot; want gij zegt zelve in uwen brief, dat alle ze vvege„s haare eenvoudige opvceaing ïe i iefrenHZ!et Maar veroiKfchuldigt gg fchuld hift "g'i Uit hoofde dat zii Wh,,c ,h "K haare opvoeding? ik ge- den t at'/Ch°°n zij a"e haar verfmfaoen, net egter van u niet gefchied Ik ken *wanT ^^hoSik zéni« vak' ! " ,Weet,' hoe hartelijk het mij va t, als ik bemerk, dat mii iemanH nm tnijne onkunde veracht; of™ m?iets ge™ vraagd wordt, of over eenig ding gefpfoken wordt, dat ik niet weef, daarSiï mij zeer over ergeren. Meld mij toch in 't vervolg, of zi begint te begrijpen dat Naa mijne dankzegging uit naam mijner Moeder voor den toegezonden brief, zende ik u een kom aardbeziën, en aan uwe zuster kaden, die ik zelf geplukt heb, de wijl ik weet, dat gij ze gaarne eet uit den Fr. den ls July, UWe ™'* carolina. LIV. Brief.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. I3 LIV. Brief. Zeer waarde carolina! Jk bedank u voor de befchrijving, die de braave, oude, eerlijke Visfcher van den kreeft gegeeven heeft. Zij was mij zeer aangenaam, en hij is mij daardoor weêr voor de gedagten gekomen, en tegelijk de fpijt, dat ik hem nog niet iets, in navolging van u en mijne zuster, gegeeven heb. Ik leg dan hier twee gulden bij, waarvan ik verzoek, dat gij den éénen aan den goeden ouden man geeft zonder mij te noemen, en den anderen in de bos fteekt bij 't geld, 't welk uwe mildadige hand ter opvoeding van twee arme kinderen verzaamelt, waaraan gij mij zekerlijk geen deel zoud willen laaten neemen : want gij zoudt hier bij uwe vriendin dat gevoelig hart niet verwagten, en daarin meêr vertrouwen bij haare zuster ftellen. > Ach! zoo even kwam Mevrouw S. op mijn kamer, en bragt mij de droevige tijding, dat onze Voogd overleden is. Wat zal mijne zuster zeggen, als zij komt? zij is met de Gouvernante na 't concert, want het is woensdag. En wat mag ik van zoo veel voor- en tegenfpoed denken, als ons in ons leeven getroffen heeft? wij verlooren onze beide Ouders in onze tederfte jeugd i  *4 NijiÜW MAOAZIJM jeugd ; doch terftond nam onze lieve Tante, ons bij haar, en beloofde de plaats eener Moeder te zullen vervul- len c ™ geen zij ook tot hiertoe volbragt heeft. Daar leerde wij de onwaardeerbaare vriendin kennen , die wij zekerlijk eeuwig Vriendin noemen zullen. Gij kent ze immers ook ? niet lang daarna verlooren wij een voornaam gedeelte onzer goederen, door onze ouderen nagelaaten, door't achteloos gedrag eenes koopmans , dien het toevertrouwd was; doch daarop erfden wij van een Oom, en kreegen daar meêr, dan wij voorheên verlooren hadden. Nu fterft onze Voogd, die zekerlijk veel zorg voor ons droeg; en wie zal deeze plaats weder vervullen ? Ik vertrouw, dat Gods voorzienigheid ook hier ten onzen beste zal gewaakt hebben, en dat het dus een man zal zijn, waarop men eenig vertrouwen kan ftellen. Ik hoop, dat mijne zuster'ereven zoo bedaard onder zijn zal, als ik ben; en als zij de troostredenen van Mevrouw S. ook gehoord had, zij zou het zeker zijn. Wat munt zij toch in alle gevallen uit, die waardige Dame! Zij klaagde heden onder 't eeten over zwaare hoofdpijn, en at ook niet. Gij kunt begrijpen, dat wij alle ook weinig aten; en de jonge Juffrouw W. weende. Mevrouw S, vraagde haar na de reden daarvan, en kreeg ten antwoord: Ik ween over u, lieve Mevrouw! omdat ik zie, dat gij pijn hebt. Dit antwoord ontroerde ons nog meêr, zoodat wij alle begon-  voor jonge jufirouwen. ï5 «•onnen te weenen. O! zeide Mevrouw als gij zoo begint, dan gaa ik terftond van u af: de mensch is aan ziekten onderworpen, waarvan zommigen den dood veroorzaaken, en andere door de hulp eenes Geneesheers weggenomen worden, het ongemak, dat ik nu lijde, is niets dan hoofdzeer, fchoon ik het nooit zoo erg, als heden gehad heb; het zal van zelf weer weggaan; maar mogt het niet willen, dan zal de Doctor het mogelijk verdrijven kunnen; doch was het een voorbodeeener ziekte, die mijn dood veroorzaaken mogt, het was mijn lot, dat ik met alle menfchen gemeen heb. Wij begonnen daarop nog meer te weenen, en fraeekten baar, dat zij de gedagte des doods wilde verwijderen, dewijl deeze ons te zeer ontroerde. Het is niet goed, mijne kinders! antwoordde zij, dat het denken aan den dooduontroert; dan zult gij het altoos ontwijken. Maar hoe zal 't dan gaan, als gij het niet meer ontwijken kunt, als gij aan denzelven denken moet? Als de Geneesheer ofdeLeeraar, welke gij mogelijk te laat ontbiedt, want dat gij zeniet eer komen liet, gefchiedde om deeze ontroerende gedagte; zij mogten van fterven fpreeken; — als deeze, zeg ik, eens tot u zeggen zullen: Beftel uw huis; want gij zult fterven; hoe fchrikkelijk zal u dat toeklinken! Gij zoudt u dan eerst op éénmaal tot het:, voor u zoo treurig fcheiden van deeze waereld moeten bereiden, Met welken onbefchrijfelijken angst zult  10 nieuw magazijn1 zult gij dan eik uur te gemoet zien A«. wijl het mogelijk het laafft^z jn konde " hoe vreesachtig zult gij uwe oogen Sa dl overzijde des grafs wenden, daar zich ee! za£l fcw"kY01^. eeuwigheid aan u verenen zal, waarin gij eeuwig gelukkig of ongelukkig zijn zult! Wilt" gij dan, dat u*de dood met zoo verfchrikkelijk voorkom", zoo denkt dikwijls aan dezelve, en melnt met, gelijk veele zich verkeerd verbeelden, dat het in die jaaren, waarin gij thans zilt, onvoegehjk zij, aan denzelven te denKen; want gij zijteven zoo min voor hem zeker, als de ver gevorderde in jaaren; leeft daarom zoo, gelijk gij op 't eind! uwer dagen zoudt wenfchen geleefd te hebben ; dan zal uw einde aan dat des Christus evenaaren, 't welk G e l l e rt dus befchrijft i Maar van wt plegtigheid gaat's Christen dood verzeldl Verlegen, meldt hem de Arts zijn eind'; hij hoortdie tijding; Wint kracht; drukt dankbaar hem de handen met verblijding , En zegt: Almagtige.' mijn hulp is dan nabij. Hij roept: hier ben ik, Heer ! u, die /leeds over mij Uw handen uitbreidde, en tot nu mij fpaardein'tlcycn, Zij hallelujaas, lof en eeuwig eer gegeeven l Hoe menigmaal vergat mijn hart zijn heil, zijn'pligt! En egter trad ge, , God! met mij niet in t gericht'.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. lf Qntfang het danklied, nu ik Jlerf, U opgedraagen". 'k Was veel te onwaard*; te onwaard' om al mijn Levens & (gen. Door uw getrouw behoed, in. uwe gunst te flaan i Dies bidde ik juichend u met alle heemlen aan, U, toevlucht van al de aard! vervul mijn vast vertrouwen\ En laat mijn dankbre ziel uw heerlijkheid aanschouwen, Cij zijt genade en liefde, en blijft altoos mijn deel. Hijn geest zal zalig zijn, wijl ik hem u beveel. 'k Zal met de Heiligen, van heerlijkheid omgeevent Aan de Engelen gelijk, u eeuwig zien en leeven. En gij, mij'n waardfle vriend, die u den roem verwerft, Dat ge in den doodzulks blijft! vaarwel l.. Hij fpreekt, eji fterft. Wij zeiden haar egter, na dat zij zoo overtuigend en liefderijk tegen ons gefproken had, dat ons de gedagte des doodg flegts in dit geval ontroerde, als wij bedagten, dat wij haar daardoor verliezen konden, en dat dit verlies voor ons onverdraaglijk zijn zou. Wel, mijne lieve kinderen ! antwoordde Mevrouw S., ik bedank u voor dit treffelijk bewijs uwer liefde jegens^ mij; behoud deeze liefde ook naa mijn' dood; of als gij weer van mij verwijderd leeft; zij zal u dagelijks die deugB den  18 NIEUW MAGAZIJN den te binnen brengen, die ik in u altoos zoo gaarne zag, en aan veele goede lesfen, die ik ter uwer verbetering gaf; en deeze is de eenige dank, welken ik daarvoor aanneemen zal, dat ik u met zoo veel liefde en zorg beftuurde. Er wierd daarop nog verder van den Iaatften flap na 't ander leeven gefproken, en de Leermeester verhaalde het uiteinde van eenige perfoonen, tot dat het twee uuren floeg, toen wij aan ons werk moesten. Maar, lieve Carotina! gij zult daar niet gaarne verder van willen hooren. Is 't niet zoo? te meêr, daar gij eerst onlangs een groot verlies door den dood geleeden hebt. Nu zal ik u ook uitleggen, wat een Ingenieur is: Het is een vestingbouwer, een perfoon, die de vestingbouwkunde verftaat. Op 't oogenblik kwam mijne Zuster t'huis, maar wierd terftond bij Mevrouw S geroepen,die haar waarfchijnelijk zeggen zal, dat onze Voogd dood is. Zij zal heel wat verfchrikken. Bij het fluiten deezes wil ik u nog een vraag opgeeven: Is Sam/on als een zelfsmoorder aan te mer. ken? Hiermede blijve ik Uwe £>. den 8 Juny. 17.. &ISETTE. N. B. Ik bedank u ook voor de fchoone karfen, die uwe vriendelijke hand mij toegezonden heeft. LV. Brief.  voor jonge juffrouwen. 19 LV. Brief. Beste carolina! Ik las in uwen laatften brief, cbit gij uwen braaven Broeder fchielijk wenschte te volgen. Waarom deed gij dat? Hebt gij reeds zulks een verdriet in uw jong leeven , dat gij er het einde van verlangt ? En zoudt 'gij willen, dat uwe Moeder, die u zoo teder bemint, eene nieuwe fmert ontmoeten zou, waaronder zij mogelijk ge* heel zou bezwijken? En uwe vriendinnen zoudt gij ook zoo gerust verlaaten ? Dat kan ik niet van u gelooven. Hoe gaat het met uwe arme kinderen, met welke gij u zoo loflijk bezig houdt, 't Verheugt mij, dat zij naar hun vermogen toonen, de goede voorneemens niet te willen verijdelen, die gij met hun voor hebt. Wat zullen deeze kinders niet eens alles aan u te danken hebben? De beide vraagen, die ik u opgegeeven heb, zijn weder zeer wél door u beantwoord. Men zal verder niet meêr Weeten, wat men u voorleggen zal: want gij weet alles zelf reeds, en egter klaagt gij telkens over onkunde. Ik zal u eene korte befchrijving van het Loofhuttenfeest geeven; jaa, zij zal kort genoeg zijn, want veel weet ik 'er niet meer van; het Ba is  flö NIEUW MAGAZIJN is al wat lang geleeden, dat de Leermeester het verhaalde. Dit Feest was het vrolijkfte, ook een zeer groot, heilig en heerlijk feest, waarop alle mansperfoonen uit het ganfche Joodfche land verfchijnen moesten. Het wierd ook het Feest des oogsts genoemd , omdat alle vrugten, alle graan en wijn in gezaameld waren. Geduurende dit feest moest het volk zeven dagen lang in hutten of tenten buiten hunne huizen woonen, die van takken van olijachtige hoornen, welke zoo lang groen bleeven, als olijfboomen en dergelijken, op hun erf, op de ftraaten, op 't plat of dak hunner huizen, mits dat deeze hutten flegts onder den blooten hemel waren, gemaakt wierden. Zij verfierden. dezelve, gelijk ook nog ten huidigen dage, met allerlei fchoo■ne vaten en kostbaaren huisraad; en elk moest drieërlei foort van groene takken in zijne linke hand draagen, 't welk een bos yan palm mijrthe- en willige takken was ; in de regte droegen zij een citroen. Deeze fcosfen namen zij ook mede in den tempel, en als zij den honderd en agttienden pfalm aangeheven hadden: Looft den Heers wans Hij is goed, dan flingerden zij deeze bosfen, driemaal ter regte, en driemaal ter Jinke hand, voorwaarts, agterwaarts, inde hoogte en laagte; 't welk een aartig geruisen te wegebragt, den Hoogenpriester wierpen zij ook Palm en Citroentaken toe, en hunnen bos, hun feestgebed, als ook 't Feest zelf,.  VOOR JONGE' JUFFROUWEN. tl zelf, noemden de Jooden Hofanna. Op het Paaschfeestwierd,gelijk bekendis, door de Christenen het Hofana ter eere van Gods Zoon gezongen; zij onthaalden hem dus met de vreugde van het Loofhuttenfeest; dewijl dit het vrolijkfte feest was, zoo bezigden zij uit liefde en eer voor Christus ook deszelfs plechtigheden. Des avonds van het Loofhuttenfeest; ging de ganfche gemeente , na dat zij haar gebed tot God gedaan had, in ?t buitenfte voorhof des Tempels, daar groote gouden kroonen in 't midden hingen, wier lichten zulk een fchijnfel gaaven,dat men het in alle ftraaten van Jerufalem zien kon; waarbij ook de Hoogepriester en de voornaamfte des volks waren , die met brandende lichten begonnen te danzen, en daar bij fraaije pfalmen en gezangen tot Gods eere zongen ; waarbij dan te gelijk de Leviten, die op de trappen na het binnenfte voorhof Honden, op harpen, pfalters, cijmbaalen en andere mufijkinftrumenten fpeelden, als mede de vijftien trappfalmen zongen. De mannen zaten op de vloer van dit voorhof, of op banken rondom; maar de vrouwen boven op eene gaanderij, die in 't rond aan de muuren gemaakt was, op oploopende banken, om deeze vreugde mede te aanfchou» wen, welke zes dagen zoo voordüürde tot op den zevenden, die de allerheiligftewas, waarop de brandofferaltaar met meijboomen omzet werd- en 't volk denzelven zeven6 3 maal  Ï2 NIEUW MAGAZIJN maal omging. Ik had het wel eens wille» bijwoonen. Gij verwondert u vervolgens over de eenvoudige opvoeding der jonge Juffrouw Or.; jaa, daar moet men zich ook over verwonderen. Daarbij is zij traag, kwaadwilligen geheel ongevoelig bij lof en fchande ; voor 't overige heeft zij eene goede gedaante en fraaije geftalte. Zij krijgt, even als wij, zakgeld, 't welk haar Voogd haar zendt. Want dit moeten wij, op het voorafgaand beding van Madame S., van Ouders of Vrienden krijgen. Jonge lieden, zegt Madame , moeten ook geld leeren uitgeeven, en daarom zelf geld hebben, om bij volwasfen paren noch gierig, noch verkwistend in hun» ne uitgaaven te zijn, en als verftandige huishouders en huishoudfters nooit de uitgaaf boven den ontfangst te laaten komen ; en daarvan behoeven zij niemand rekenfchap te geeven, dan aan mij of hunne Ouders, als deeze het begeeren. De jonge Juffrouw Or. gaf onlangs aan een' kamenier, die haar mede bedient, en ook bij haar flaapt, en zesthalf, om haar daarvoor koek te haaien. Deeze wilde het niet doen, omdat het haar en de andere kamenieren verboden was, koek voor de kostkinderen te koopen. Maar zij hield zich daar niet mede te vreede, en verzogt haar nog verder, het flegts te doen, zij had, zeide zij, eene vrouw met koek voorbij zien gaan, en daardoor zulken trek tot dezelve gekreegen, dat zij ze hebben moest j zij moest maar gaan, en  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 23 zich niet lang beraaden. Doch de kamenier liet zich niet overhaalen. Kortom, zij ftreeden lang met elkander, en de Juffer toonde hier, dat zij fpreeken kon, fchoon wij 't eerst niet geloofden. (Want gij moet weeten, dat ik aan de deur mijner kamer ftond, die in 't vertrek, waarin zij waren, uitziet, en dus alles konde hooren.) Eindelijk wierd het krakkeel daarmede beflooten, dat de jonge Juffrouw zeide, dat zij het wel aan haar wreeken zou, als zij 't niet doen wilde, en de kamenier antwoordde, dat zij zulks zou afwagten; waarop ieder na zijn plaats ging. Dit gefchiedde op den tijd, dat de jongden van zes tot zeven uur les op 't Clavier kreegen, en de oudften iutusfchen deeze les herhaalen, of zich voor den volgenden dag moeiten gereed maaken. De jonge Juffrouw Or. egter krijgt in 't geheel geen les in 't clavierïpeelen, dewijl Mevrouw S. meent, dat tijd en moeite vergeefs befteed zouden zijn. Zij moet dusde beide uuren op haare kamer doorbrengen. In 't eerfte herhaalt de Gouvernante met haar 't verhandelde, in 't anxiere moet zij zich tot de lesfen van den volgenden dag voorbereiden; en als zij dezelve bijwoont, dan heeft zij 't egter nooit gedaan. Des anderen daags 's morgens, als wij na 't gebed zouden gaan, kwam de kamenier van de jonge Juffrouw Or., behuild en befchreid, ons tegen met een chits boezelaar in de hand. Wij vraagden haar na de reden. Wel, zeide zij, beziet deeB 4 ze  H NIEUW MAGAZIJN ze kostelijke boezelaar maar eens, die ik, met het laatfte nieuwe jaar, tot een gefchenk gekreegen heb, hoe zij in ftukken gefneeden is; en dat heeft niemand anders gedaan, dan de jonge Juffrouw Or., daar jk bij flaap; want dezelve heeft twee dagen agter andere kleéren op onze kamer gehangen, en wanneer ik ze nu wilde voorbinden» zo° zie ik > dat 'er de ftukken bijhangen. Ik fchnkte, ging terftond na't vertrek der Gouvernante, (welk vertrek naast dat der jonge Juffrouw Or. is,) maar de Gouvernante was reeds weg, en de Juffer Or. ook: zij is 'er immers anders zoo vroeg met bij, om 't gebed bij te woonen, en waarom nu dan? Omdat zij dagt, dat haar haring hier niet braaden zou! ( Een fpreekwoord, waarom ik moest lachgen, lieve Carohna !) Wij vraagden haar, of zij dan zeker wist, dat het die jonge Juffrouw gedaan had? ja, ja! antwoordde zij, ik kan dat zeerwel opmaaken, want gisteren wilde zij met alle geweld, dat ik koek voor haar zou haaien, en om' dat ik het niet deed, zeide zij tegen mij, dat zij 't wel aan mij wreeken zou; en nu zal zij dit uit wraak gedaan hebben. Wij zeiden tegen haar, dat dit nog geen zeker gevolg was, want dat het ook een ander kon geweest zijn. Zij twijfelde 'er egter niet aan, want daar kwam niemand op de kamer buiten haar beide, en zomwijlen de Gouvernante, om te zien, of'er goede orde gehouden wordt; en de Juffer zou 't wel  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 3£ wel moeten bekennen. Wij fpoedden ons, om bij 't gebed te komen, want het was al zeven uuren geflagen. Zij waren 'er reeds allen, buiten ons vier , de jonge Juffrouwen C. en Zr., mijne zuster en ik die allen dit verhaal gehoord hadden; en wij moesten daarom elk een halven ftuiver in de daartoe gefchikte bos geeven. De jonge Juffrouw Or. 1'cheen vergenoegd te zijn; maar toen zij in 't Nieuwe Testament leezen zou, ('t was haare beurt voor'teerst;); zoo wierd zij in korten tijd zoo beangst, dat zij geen woord kon uitbrengen. Wel zoo, zeide de Gouvernante, dat gaat fraai; gij kunt niet eensin de Bijbel leezen: als wij allemaal niet wisten, dat gij twintig jaaren oud waart, dan zou men uzekerlijk, naar uw verftand en kunde beoordeeld, voor een kind van drie jaaren houden, dat de eerfte lettërs zijner moedertaal begint te leeren. Zijt zoo goed, om heden avond in 't bede- en zang- uur drie verfen van dit hoofdftuk, die gij niet leezen kunt, voor ons te fpellen. De Juffer L. moest toen 'r. morgengebed leezen. Wij gingen daarop na Mevrouw s. en na onze lesfen; en de jonge Juffrouw Or. fcheen even zoo onverfchillig te zijn, als anders. Wanneer wij aan tafel kwamen en gezeten waren, gaf de knegt een pakje met een brief aan de Juffer. Ha, ha! zeide zij: dat komt zekerlijk van mijn Oom. Zij wist niet, hoe zij den brief zou openen , tot dat eindelijk zich over haar ontfermde de jonge Juffrouw B 5 W>*  36 JNIEÜW MAGAZIJN die nevens de jonge Juffrouw &. van vijf jaaren bovenaan zit, welke , fchoon 't vierde deel der jaaren van de Juffer Or. flegts hebbende, toch boven haar zit, en zij dus de onderfte plaats heeft. Lieve Carolina! als gij dat zag, gij zoudt 'er zekerlijk om moeten lachgen. Maar zij is 'er geheel onder te vreede. De Juffer W. hielp haar dan, en zeide: Mejuffrouw! geef den brief hier, ik zal denzelven voor u openmaaken, zonder 'er in te zien. ja! antwoorde zij: doe dat; maar gij zult hem ook moeten leezen , want dat kan ik niet, dat weet gij immers. De Juffer vraagde, of zij •overluid leezen zou. Ja ! antwoordde zij: anders weet ik het immers niet, en dan kunnen ze alle *t hooren. De Juffer begon dan te leezen: Mejuffer! dewijl gij 1'er vermaak in genomen hebt, om mijne boezelaar in ftukken te fnijden, zoo laat het u nu ook tot een vermaak vcrftrekken, om dezelve te betaalen. Tot eenige vergoeding van fchaade voeg ik hier 4e in/lukken gefneden bij. Nu, dat beken ik, zeide Mevrouw iS., gij hebt in alles een geheel bijzonderen fmaak, en zoo ook in uw vermaak. Zijt op uwe hoede, Mejuffrouwen! als zij weder een inval heeft, om zich te vermaaken, dan zijn uwe kleèren of boezelaars voor de fchaar ■der jonge Juffrouw Or. niet zeker. Maar hoe kan de kamenier zich verfhouten, om mij daarover te fchrijven? zeide de Juffer. Ik heb het haar bevolen, antwoordde Mevrouw anders zou zij 't niet ondernomen  voor jonge juffrouwen. men hebben. Ik verzeker u, dat zij bescheidener is, dan gij, Mejuffer! gij zult ze dus betaalen. Naa eene lange ftilte antwoordde zij: wel nu, als ik ze betaalen moet, dan zal ik ze zekerlijk betaalen. Dat is waar, zeide Mevrouw S. uwe eenvoudigheid ,. met boosheid vermengd , verfchrikt mij! wij willen ons nu niet laaten ontrusten, maar 't tot naa 't eeten uitftellen. De jonge Juffrouw F. verhaalde eene gefchiedenis, en wij aten, ouder allerlei invallen , in vreede. Naa den maaltijd nam Mevrouw S. affcheid, en ging na haare kamer, daar de jongejuffrouw Or. ook fchielijk heên geroepen wierd; daar zij zekerlijk een fcherp onderzoek zal ondergaan hebben. De kamenier heeft ons naderhand gezegd, dat de Juffer haar, in 't bijzijn van Mevrouw S., om vergiffenis had gevraagd, dat zij zich aan haar gewroken had; en dat zijde boezelaar half had moeten betaalen, met belofte, om zoo dra zij weêr geld kreeg, dezelve heel te voldoen. Dochzijis 'erzeeronverfchillig onder, als wij ze over die boezelaar kwellen. Ik heb u lang met de jonge Juffrouw Or. bezig gehouden. Nu zal ik fluiten, en naa mijne hartelijke dankbetuiging voor de fchoone aardbeziën, die ik nevens mijne gasten, die ik daarop verzogt had, u fchuldig ben, mij noemen uwe, u liefhebbende , A den 34 Jaly. 17.. bmilia. N. B.  ö« 'kieuw magazijn N. B. Ik verzoek, dat gij de beide nevensgaande brieven bezorgt. De ééne is een brief van rouwbeklag aan de Weduwe van onzen 'overleden Voogd: de andere behoort aan uwe Moeder. LVI. Brief. Waarde l is e t t e ï K^unt gij 't van u verkrijgen, mij zoo te ïrwijteh , dat ik uw gevoelig hart deeld, en aan uwe zuster een gevoeliger hart toegefchreeven heb, omdat ik ba; r flegts alleen de gefchiedenis van dien wiens kinderen wij nu met u in gel lenfchaponderhouden, verhaald heb, en i i uweu brief daarvan ftil gezweegen? gefchiedde , lieve Lifette.' omdat ik t g,t > dat zij 'er u wel wat van verhalen ■ , gelijk ook gebeurd is. 'Tgeld, dat gij mij toezond, t welk een nieuw bewijs Wi uw gevoelig hart was, heb ik aan hun gegeeven, daar 't voor gefchikt was. Een gulden wierp ik in de bos, die dagelijks awaarer Wordt, dewijl 'er zich telkens medelijdende lieden opdoen, die tot het onderhouden d$r arme kinderen iets willen bijbrengen, welke regt naarftig beginnen tg worden; en ieder fchept vermaak in hup.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. fit) hun. Ik heb ze weder gekleed, maar in een boerengewaad, opdat ze zondags ook wat zouden kunnen aantrekken. _ Gij had deeze vreugd ook eens moeten zien, toen ze deeze kleêren voor 't eerst aankreegen. Hun Vader weende den ganfchen dag, en befchouwde zijne kinderen. Ik was in den tuin zonder dat hij *t wist, wanneer hij 'er met hun ook in was, en weende. Het meisje zag hem aan, en zeide: Vader! waarom weent gij toch? Zijt gij dan niet blijde over ons? zie maar.eens na onze mooje kleêren, en denk aan die zoete Juffrouw, die ons dit alles gegeeven heeft, en houd op met weenen, want ik kan het niet langer zien. Ja, antwoordde de Vader: daar ween ik juist om, dat ik haar daar niet voor bedanken kan, dat zij dat alles voor niet doet. Zij moet een hart hebben , dat juist zoo zijn moet. Ik had over deeze uitdrukking agter de haag, daar ik mij verborgen had, bijna overluid moeten lachgen; maar ik bedwong mij* zoo veel ik kon , om nog meêr te kunnen hooren. Och, zijt tog te vreede, Vader! hervatte het meisje, en ween daar niet verder om; zij doet het gaarne, en zeide tegen ons, gelijk ook haare Moeder, wanneer wij haar voor de mooje kleêren bedankten, gelijk gij 't ons voorgezegd had: wij moesten maar braaf leeren, dat zouden zij als den dank daarvoor befchouwett. Wij zullen nu dan ook al ons best doen, pm te leeren; en hoort gij 't, broeder! dat moe&  $9 NIEUW MAGAZIJN moet gij ook doen. Ach ! zeide de Vader zugtende: had dat uwe lieve Moeder eens mogen zien en beleeven ! die moest in zoo een droevige armoede fterven, dat wij naauwlijks brood in huis hadden. Ach: zeide zij nog, kort vóór haar overlijden: ik zou gaarne fterven, als ik maar wist, dat mijne kinderen niet van honger zouden omkomen. Zij ftierf, en ik moest het geld voor haare begraafenis bedelen, die braave Vrouw; zij zeide dikwerf, als die jonge Juffrouw haar Oom kwam bezoeken: zie eens, Vader! zie eens, wat een beminnelijk Juffertje is het! 't is een vermaak, om ze maar te zien. Zou 't haar geen vermaak geweest zijn, als zij geweeten had , dat zij ons bezorgen zou? Daarop weende hij nog fterker. Wel, bedaar toch, Vader! zeide het meisje: zij is thans ook blijde, en meer dan wij; zij verheugthaar, gij hebt het ons immers dikwijls verhaald, onder de lieve Engeltjes. Hierop kwam de tuinman in den tuin, en toen floop ik agter de haag weg, om niet gezien te worden, en weende ook. Tegen den avond bragt ons de oude Visfcher weder kreeften, gelijk hij ons die dikwerf bezorgt, omdat hij weet, dat wij ze gaarne eeten. Ik was in den tuin, en zag hem aankomen. Ik liep hem te gemoet, groette en vraagde hem: hoe 't hem ging? Wel, MejufferI antwoordde hij zeer voor de vuist, ik houde mij nog wat bezig met het handwerk 4 dat ik in mijn jeugd zoo gelukkig geoefend heb,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. $1 heb, en waarmee ik egter niet ver gevorderd ben. Wij visfchers werken nimmer veel vooruit; en ik zal zoo lang visfchen en vangen, tot dat wij de dood eens in zijn net zal krijgen, dan zal ik ook uitrusten. Ik nam intusfchen 't net met de kreeften uit zijn hand, kwelde ze wat, prees ze, dat zoo groot waren, en ftak 'er hij deeze gelegenheid den gulden tusfchen * dien gij mij voor hem gezonden had. Hij zeide : draag zorg, jonge Juffrouw! dat zij u niet weer knijpen, gelijk laatst. Ja! 'c is waar, antwoordde ik : opdat dit niet gefchiede, zoo neem de kreeften weer aan, en breng ze in de keuken. Hij ging voort, en ik ook. Ik hoorde daarna van de dienstboden, dat hij zich zeer verwonderd had, bij 't vinden van den gulden, hoe dit mogelijk was. Men had hem willen beduiden, dat hij dien met de kreeften gevangen had ; doch hij had 'er geen geloof aan gegeeven, maar denzelven aan mijne goedheid toegefchreeven; omdat ik hem het net uit de hand genomen had dagt hij, dat ik 'er den gulden in geworpen had. Dit behaagde mij niet. Ik zeide hem daarom gisteren, wanneer hij mij wilde bedanken , dat hij niet mij, maar een ander perfoon deeze goedheid te danken had, die zich egter niet wilde noemen. Hij hief zijne handen na den hemel, en wenschte den geever daarvoor veel zegen toe, die zekerlijk op u zal nederkomen. En nu meen ik, rekenfchap gegeeven te hebben. Thans zal  SS NIEUW MAGAZIJN zal ik u nog een aangenaam berigt mededeelen, te weeten, dat mijn Oom mede tot Voogd over u is voorgefteld. Hij zegt nogthans, dat hij 't niet gaarne zien zou, dat hij daartoe verkozen wierd, dewijl 't hem zeer veel moeite, en u weinig genoegen zou geeven; omtrent het laatfte heb ik hun egter reeds van 't tegendeel verzekerd. Meld mij, of ik wél gedaan heb. Het gefprek over den dood, dat Mevrouw S. met u gehouden heeft, is zeer fraai. Het bevatte veel leerzaams voor mij, en geloof mij, ik had 'er zoo gaarne meer van geleezen als gij 'er gaarne langer van gehoord had. Gij kunt nu dagelijks zooveel leerzaams hooren. Hoe gelukkig zijt gij! Ach! mogt zij toch nimmer fterven, die beminnenswaardige Dame Mogt ik baar flegts kennen , en eens met haar fpreeken! dat heb ik 'reeds dikwerf gewenscht. Schrijf mij toch, of zij zich weder wél bevind. Ik bedank u voor 't beantwoorden mijner voorgeftelde vraag. Ziet gij wel, dat ik u ook kan vraagen, gelijk gij mij? Maar egter met een groot onderfcheid. Ik vraag u, om mij te leeren; en gij vraagt, opdat ik iets leeren zou gelijk heden ook plaats heeft bij de vraag, of Simfon als een zelfsmoorder zij aan te merken? Ik antwoorde neen ! want Simfon is als een foldaat te befchouwen, toen hij zichzelven en zijn volk bij deeze gelegenheid aan zijne vijanden wilde wree-  VÓÓR JONGE JUFFROUWEN",! §35 wreekett 4 dewijl 't fiu fliët andérs dan mei: Vëfliês van zijn ëigen leeven kori gefenie» den * zoo is hij * even ais .een held in 'é Veld, voor zijn Vaderland geftoryen. Ik weet niet, of ik wél geoordeeld heb». Vaarwél$ en leg het .ftilzwijgen iu deeze of geene zaak niet zoo kwaalijk uit van Uwe Fr. den 30 Jul, I7i* carolina. LVII. 3 r È e t. Beminnelijke emilia! Cjij Vraagt mij iri uw laatften brief na de reden* waarom ik mijnen armen Broeder fchielijk wenschte te volgen. 'T is niet* gelijk gij zegt, omdat ik reeds verdriet heb in mijn jonge Leeven; want ik begin eerse té leeven, en ik kan ook niet zeggen, dae het mij reeds zoo Hecht gegaan is,'dat ik niet zou wenfchen langer te leeven; 't is ook niet, omdat ik gaarne wilde; dat mijne, mij zoo teder beminde Moeder eene nieuwe droefheid ondergaan zou* waaronder zij mogelijk geheel zou bezwijken. Q neen ! dat was zekerlijk Hecht van mij. Deeze is eigenlijk de reden van mijn wensen: om dus in de Lente mijner jaaren';: UiDcèl C ge^  §4 NIEUW MAGAZIJN gelijk mijn Broeder, onfchuldig te ftefven, eer ik de groote Waereld leere kennen, om van haare bekoorlijkheden niet verleid te worden. Op deeze wijze zoude ik mijne Moeder en Vriendin zeer gerust verlaaten. Verder vraagt gij mij, hoe 't met mijne kinderen gaat. ik antwoorde u daarop met veel vreugde, dat zij vorderen in 't leeren, en naarftig en gezond zijn. Ik heb het meisje nog, dagelijks, van vier tot vijf uuren op *t naajen befteld, bij eene braave Vrouw digt bij ons, die zeer goed naajen kan, en ook reeds eenige kinderen van onze rijkfte landlieden leert; waarvoor ik weekelijks een ftuiver 'T is mij zeer aangenaam, lieve Vriendin ! dat gij mij wegens 't beantwoorden der laatfte vraagen prijst; ik wenschte flegts^, dat het waar was, 'tgeen gij zegt, dat grjin t vervolg niet meer weeten zult, wat gij mij zult vraagen , dewijl ik alles zelf reeds weet. Ik zal u op dit oogenblik nieuwe bewijzen van mijne onkunde geeven: gij noemt eenige inftrumenten, welke de Levieten op 't Loofhuttenfeest, 't geen gij zeer fraai befchreeven hebt, gebruikt hebben, en die mij geheel onbekend zijn, als: de psalter en 't cijmbaal; zijt zoo goed, om dezelve eenigzins te beichnjven. De Leviten hebben daarbij, zegt gij: de vijftien trap-pfalmen gezongen. Wat is dan ook een trappfalm? Maar zeg mij toch: wat zal er van de  VOOR JONGE JUFFROUWEK. jfë jonge Juffrouw Or. worden ? Dat is immers het ongelukkigfte Meisje van de waereld, als zij over 't ondergaan van fchande geheel onverfchillig is; heeft ze de drie verfen uit het hoofdfluk, dat de Gouvernante liet leezen , rtog moeten fpellen. Ik verzeker u, dat dan mijn klein boeremeisje den voorrang verdient. Als zij eens een flim lijf zet, en deswege van 't huisgezin gekweld wordt, dan hindert haar dit terftond, zoo dat zij zoo rood als bloed in 't aangezigt wordt, en zich terftond regt zet. Ik zal in de toekomende week met mijne Moeder na F. reizen, om de plaats, daar mijn braave broeder begraaven is, te bezigtigen, en ook te gelijk aan te wijzen, hoe zijn graffteen gemaakt moet worden, dewijl 't model, dat men daarvan aan mijne Moeder gezonden had, haar niet behaagd heeft. Mijn waarde Oom zal ons derwaarts verzeilen, en wij zullen niet langer dan drie dagen uitblijven. Dit meld ik u, opdat gij u niet laat te rug houden, om te fchrijven aan i uwe Fr. den 6 Aug. 17.. carolina. C s LVIII. Brief,  %9 tflEUW MAGAZIJN LVIII. Brief. Ge/iêfde CAROLïnaI H oe gelukkig is zij toch! elk eert en be» mint haar. Hoe onfchuldig gaan haare dagen onder de goedkeuring haares fcheppers voort! op elk derzelven wordt zij op nieuw voor haare goede daaden en braaf hart vergolden ; van haar geweeten met kalmte, en van allen, die zij haar edel hart vertoont, met traanen Van dankbaarheid, waardoor dezelven dagelijks van God een nieuwen zegen voor haar afbidden. Dit moet haar meerder waard zijn, da'n millioenen fchatten, bij welke zij mogelijk angftig met hun , die geduurig onder hunne opvoeding hooren* dat zij dezelve bezitten, dat jaar met ongeduld zou te gemoet zien, waarop zij, volgens's Lands wetten, het beftuur ovsr hunne goederen in handen krijgen, en ook tegelijk flaaven van hun geheel vermogen worden. Dit was, ten naaften bij, het zeggen van Mevrouw A, wanneer zij uwen laatften brief begeerde te leezen , dien zij mij zelve overgaf: want men had denzelven gebragt, terwijl ik de lesfen bijwoonde. Ik was egter intusfchen een weinig bekommerd, dewijl ik weet, dat wij elkander altoos alte kleinigheden fchrijven, Doch ik was- des  VOOR JONGE JUFEROUWEN. 37 des te Wijder, dewijl hij flegts van dien inhoud was. Mevrouw S. laat u hartelijk croeten, en zeggen , dat zij zelve uwe Moeder verzoeken zal, om met u en uwen waarden Oom ons te bezoeken, opdat z j eenige verandering zou hebben, en gij haar zoudt leeren kennen, dewijl gij dat wenscht. Doe nu toch uw best, zooveel gij kunt, dat het gefchied. Geene meerdere vreugde had gij ons op onze groote bekommering kunnen aandoen, dan met ons te melden, dat uw Oom mede tot Voogd over onsis voorgefteld. Mogt hem toch de Regeering daartoe verkazen, dien liefdenrijken en wéldenkenden man! Wij zouden hem zekerlijk als een anderen Vader eeren. De vraag: Of Mmfon ajs een zelfsmoorder zij aantemeifken? hebt gij zeerwél beantwoord : want hij wreekte zich niet, met betrekking op hem alleen, maar op zijn volk. Het was een werk der Seujke almagt. Het gefchiedde met de fanroeping tot God om fterkte, waarop de verhooring volgde; waaruit zijne voorafgaande boetvaardigheid te beflui en is. Gij toudt veel lof wegdraagen , als gij onze lesfen bijwoonde, dewijl gij over alles zoo wél kunt oordeelen. . De jonge Juffrouw S. heeft gisteren door een val een gat in haar hoofd bekomen ; want zij is fchrikkelijk wild. Mevrouw S. is nog bij aanhoudendheid met wel, zij heeft gisteren nog een foort van een bad gebruikt; als dat haar maar wél bekomt.  §3 kieuw magazijn En de jonge Juffrouw Or. wil zich in 'e huwelijk begëeven ; mijne zuster zal u mogelijk meer daarvan melden. Ik moet thans bij gebrek van tijd fluiten; alleenlijk vraagt ti nog, waarom de Israëlieten eenen Koning begeerden, uwe D. den 10 *dug„ 17" eisette. LIX. Brief. 7,eer geachte carolina! Cjij wilt dan liever fterven, eêr gij de groote Waereld leert kennen ? Gij vreest t daar te veel voor. Als gij ze nog in de jonge jaaren leert kennen, gelijk wij, zoo betekent het niets; want dan gefchiedt het toch altoos onder een goed opzigt, 'twelk den leerling haare goede en flechte zijde aantoont, en voor haare verleidelijke be»> kooringen waarfchouwt. Stel u dan in deeze gedagte gerust; zoolang als uwe Moeder leeft, hebt gij daar niets voor te vreezen; vertrouw u flegts aan haar, zij zal'er u door henen leiden, zonder dat uwe zuiverheid gekwetst wordt: want zij kent de waereld. Ik meen, dat mijne zuster u gemeld heeft, dat de jonge Juffrouw Or. in den huwelijken ftaat wil treden. Dewijl zij niets  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 39 nietsleert, en zig menigmaal ««gefcMkttrgHraatrt dan de kleine S. van vijl■ Jaaren' zoo gword? zij aanhoudend van de Meesters bSspt; fchoon zij het meest moede zijn. om haar verder wat te zeggen, dewijl het m™s helpt. Zij wordt daarom ook dikwijls Sn de leii niet aangetekend, dewij zij zegSn , da? het geene andere gevolgen zou fSben, dan dat het Mevrouw S zouhinderen haar zoo verfcheiden maaien opgeteken te zienren zij 'er, uit hoofde van haar verftokt hart, geheel onverfchillig onderzon weezen. Laatst gelaste haar Mevrouw S. SSden keerel regt te zitten , en he ^nnfd niet na het linnen te buigen, dat zij ïndfr handen had. den draad vandenftreng garen niet af te fcheuren, maar te fnijden, den draad onder 't naa en niet met de volle haSd uh te trekken, als een kleermaaker en derUiiken meêr. Zi deed egter niets van alSs wat haar bevolen was. Eindelijk wierd Mademoifelle Esprit toormg, .ftond op, en gaf haar eene oorvijg, terwijl zij zeide- lk zie dat ik hier met eene domme herenmeid te doen heb, die "iet anders dan door gevoel tot gehoorzaamheid gebragt wordt? maarzij voegt niet in dit gezelfchap. De jonge Juffrouw Or. begon te weenen, Ss een klein kind, en zeide fnikkende: ik behoef immers niet hier te Z1jn; ik kan immers trouwen. Trouwen! zeide de Mademoifelle. Dan heeft mpn immers,alles, wat men van u begeeren kan; met wien wilt gij ™n trouwen? Met een heel braaf mensch C 4 ant-  £ da? gij van uwe reis Wél wit te huis gekomen, «m. 4 1« vermoede, dat uwe oogên weimg droog %u\\m geweest zijn, en groet§ u hartelijk  4a kieuw magazijn LX. Brief. Beminde lisette! V^ij zijn van de plaats, daar in 't bijzonder bij 't graf mijnes braaven Broeders V1 meester, die mi] nog één uur daags ES of 't clavier geeft, brengt mij altoos i?lkePoude dSen^die mogelijk vóór vijftie iaaïen in den fmaak geweest zijn. Geut i 7ie zoo heb ik zeer veel met u te lljkv • m de tiid is toch evenwel l^ ïi^m ^^ blijven zul^ 'iklal het een met het ^ervergeetPn Nu, het is mij onmogelijk thans ÏSÏr te fchrijven, want ik ben zoo ver2Sdvari aêdasten, dat ik niet geregeld reeds inf of liever, flapte ik 'er maar reeda bij uuit, en zag gij uwe Pr. den li A»g. . 4 r j7>< carolina! LXir. Brief. Beminnenswaardige emilia! Nog geheel ingenomen van de liefderijke bejegening, die wij van Mevrouw  46" NIEUW MAGAZIJN vi en uwe zuster ontmoet hebben, fchrijf ik. aan n. Mijn Oom, die alle dagen, ftW. Meder bij 't bad doorbrengt, hL l bhjVen 2aI ' §eliik gehoord Lïr,'„^n T mij «et gefcWkt en aartig EIgTdir kost/kinderen, uitgenomen del In iVUffr0UW,0r- §eheel niet vergeeten; en wij verwonderen ons zeer over de groo' te orde, waarmee Mevrouw S. alles gefchikt heeft; fchoon wij in dien korten veel hebben kunnen zien. Met hoeveel eerbied wierd zij van allen behandeld! Maar t is ook, of 't niet anders zijn kon, zoo draa men ze ziet: want het voortreffelijk voorkomen, dat zij heeft; het liefderijk gelaat , met veel ernst verzeld; jaa! elke opflag van haare oogen vordert ontzag en hoogachting. De tijd zal mij bijzonder lang vallen, eer de toekomende zomer komt, wanneer ik volgens de belofte mijner Moeder bij u en deeze uitmuntende Vrouw komen zal. Zijt verzekerd, flat van dit zoo onverwagt befluit niemand anders de oorzaak is, dan mijn Uom, die 'er mijne Moeder zoo lang toe aangepord heeft, tot dat ze 't beloofde: dat zij mij egter niet wil toeftaan, haar eerder te verlaaten, is geen eigenzinnigheid, gelijk mijn Oom tegen haar zeide; maar zij wil den droevigen winter niet alleen doorbrengen; zij zou de geleden fmert dan nog meer gevoelen: want het zou haar toelcnijnen, als of ze ten eenen maal van haare  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 47 haare kinderen beroofd was. 'T is dan miin hartelijk verlangen , dat zij zoo gezond , als voorheen, van 't bad zal te rug keeren; dan zal ik den aanftaanden winter in haar gezelfchap en onder de bezigheid met mijne kleine kinderen vergenoegd doorbrengen. Doch aan wien ik in den aanftaanden zomer, geduurende mijne afweezigheid, der opvoeding deezer kinderenopdraagenzal, weet ik in de daad niet .Mogelift neemt ze mijne Moeder op zich, ik moet dat langzamerhand tragten te bewerken; het zou mij anders zeer veel leed doen , als zij dan door eene naalaatige hand moesten bezorgd worden. Maar zeg anj toch, is het dan zeker, gelijk gij mij in t geheim gezegd hebt, dat de jonge Juffrouw %. vertrekken zal? En waarom? zij is zekerlijk in 't leeren haarer weetenfchappen vaardig, en naar mijn gering oordeel, en seliik mijne Moeder ze daar ook voor ffclï, eene zeer aartige Juffer. De jonge Tuffrouw C heeft egter onze ganfche bewondering tot baar getrokken; mijn Oom kan ze nog in 't geheel niet vergeeten; hij zegt, dat hij op zijne reizen wel fraaje en aartige meisjes gezien had, maar nooit zooveele bekoorlijkheden bij malkanderen ontmoet had, als bij deeze jonge Juffrouw; en men bemerkt evenwel geen hoogmoed in haar.«De overige jonge Juffrouwen ftonden mij ook zeerwe'1 aan ; bijzonderlijk de jonge Juffrouw W., die zeer inneemen. de is. Insgelijks de jonge Heeren; die ze. ° ker-  4* KlfüW MAöAgrJff n?L*ktt!ÏÏrrfg$* 611 wéJ.^vdnd lijft, "e jonge Heer 0. kam mij iW| eeiités- «et eene «er achtbaar* houding, eh heeft Jij ook, geduuféödé mijii verblijf7oP kÏÏrfrïf' b^^^ottid in 'f gezelfchap der fló^nhl-fK' ^"Mktteerfdl!, dat zij alle oogenbhkken waf in mij vonde/i te beris- EUl !fe{? ul} ?ok *efee* '«et zwiert 5. üf Ï.K^ilï^ ^eliJk lk bemerkte5 nfl'n S hti buH.iö 1 SeheeI nier kwalijk SgiSöil .daf «jhetdeédea, wantfchoon t Akte^ fVOe^ £eiloten heb, dan de boerenkinderen" deezer plaats * eg! 7 Bi nün noodwendig ui 't oog loopen, dewijj zij zich altoos fefchikter en aarti! ger zien, dan mtfi Van de jonge juffrouw ItJ1 niK .geh€el, niet' watVdïnken moest. Op éénmaal begint zij over eene kleine zaak overluid te lachgen, daar een ander geen ftof tot lachgen in vindt j Sritond daarop vertoont zij zulk een bedrukt gelaat* als of ze ZWaare pijn geleden had; fen de jonge Juffrouwen* gelijk ik zag, Jennaaken zich met haar, gelijk de jonge juffrouw St. 4 Ik Weet niet, of gij het géhoord hebN deeze bragt baar eene vlieg, die *j bij de vleugels aan een fijnen draad gebottdei» had, zij had dezelve in een glas, en hield daar de hand over. Hier, zeide zij tegen haar * breng ik u eene arme gevangene, die haaren toevlugt tot uwe barm- haf-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 49 hartigheid neemt, dewijl zii gehoord heeft, dat gij eene zoo gevoelige ziel hebt, die terftond zeer aangedaan is bij de elende van een Armen. Daar begon zij hartelijk over te lachgen. jonge Juffrouw St. dreef den fpot verder voor, en zeide: Zijn dat de traanen, die gij over de arme hulpelooze uitftort? Dan is zij zeer in haare meening bedrogen. Daarover lachte zij zich buiten adem, zoodat Mademoifelle Esprit het bemerkte , en aan de jonge Juffrouw St. vraagde: wat fpelletje hebt gij daar? zij antwoordde, terwijl zij haare hand van 't glas nam: 't is maar eene vlieg, lieve Mademoifelle ! daar de jonge Juffrouw Or* zoo uitermaaten om lacht. Ja! zeide Mademoifelle Esprit: 't is reeds bekend , dat zij niet veel meerder, dan om" eene vlieg zoo kan lachgen, en om niet veel meêr, dan een fteek van eene naald, dien zij haar zelve door haar onbehoorlijk vatten bewerkt heeft, ook zoo fterk kan weenen. Doch werp gij deeze vlieg weg, opdat zij ophoude met lachgen. De jonge Juffrouw Or. wierp ze weg, maar de andere lachte al voort, zoodat zij moest gaan zitten, en haare handen in de zijde zetten, Mademoifelle Esprit gelaste haar daarop, uit de kamer te gaan, opdat zij gemakkelijker zou kunnen lachgen , en zij ging. Ik wenschte niet in haare plaats te zijn, al bezat zii twee millioenen, en ware een En* gel, met betrekking tot de fchoonheid. ik wenschte flegts, toen ik Wj u was, dat ik II Deel. D 4aa*  fo KIfeÜtó MAGAZIJN daar agt dagen had kunnen blijven, om alles mede te aanfchouwen, en de lesfen ook bij te woonen; doch ik weet met, of het laatfte mij wel zou geoorloofd geweest zijn. Zeg üWen waarden broeder , dat mij het compliment, dat hij mij nog over het affterven mijnes Broeders maakte , zeer aangedaan heeft i ik zal nooit de genegenheid vergeeten , die hij voor denzelven cehad heeft. Groet van mij , in 't bijzonIer MevrouwS., uwe zuster, uw broeder, en allen, die ik bij u heb leeren kennen; en blijf altoos, gelijk tot heden, de vrien- din uwer Fr. den 30 Aug. i7t. carolina. LXIII. Brief. Zeer beminde, carólina! D^r moeten veranderingen in de Waereld plaats hebben, zeide de Gouvernante tegen mij, wanneer ze zag , dat ik wegens uw fpodig vertrek van ons bedroefd was. Maar waarom dan ? vraagde ikhaar- Dewijl wij anders , was haar antwoord , de vreugde, als wij ze altoos■genooten, nooit voor vreugde houden zouden , en onder de Serten , wanneer wij ze altijd gevoelden.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. eindelijk bezwijken moesten: want de fmert maakt, dat wij de vreugde, die haar vervangt, gewaar worden. De verandering is dus aangenaam , en voor de menfchehjke natuur noodzaakelijk. Ik erken de regtmaatieheid deezer Helling wel, waarde Carolina! maar ik kan mij daar niet na voegen: want alle oogenblikken wensch ik u bij mij te hebben; en daarom kan ik met gelooven, dat de vreugde, van beftendig met u om te gaan, eindelijk geene vreugde meêr zijn zoude. Ik zal het ondervinden, als gij , volgens het voortreffelijk voorneemen uwer Moeder, i» den volgenden Zomerbij ons zult woonen. 'T is 'er nu nog maar al te lang af; als het den aanftaanden Winter gefchiedde , gelijk ook uw goede Oom wilde , dan zou ik eerst blijde zijn; doch als 't niet anders zijn kan, zoo moet men 'er genoegen in neemen ; ik krijg u toch. jntusfchen nog eens te zien, als gij uwe Moeder van 't bad haalt. Gij zijt begeeng; te weeten, of het zeker is, dat de jongen Juffrouw St. vertrekt, en om'welke reden liet gefchiedt? Ik zal 'er li zooveel van fchrijven, als zij mij zelve verhaald heeft, wanneer ik haar vraagde , waarom zij van ons wilde afgaan. Mijne Ouders, zeide zij, willen mij aan een zeker Heer uithuwelijken, die mij gaarne tot zijne Vrouw hebben wil, fchoon hij mij nog met gezien heeft. Ik heb hem ook nog niet gezien, maar binnen veertien dagen zullen wij malkander leeren kennen, want dan zal hij met D a mijn  53 NIEÜW MAGAZIJN mijn Vader mij bezoeken. Ik kan egtef niet zeggen , voegde zij daarbij , dat ik daar zoo verheugd over ben: want ik heb nog geen genegenheid tot'thuwelijk. Doch dit alles zeide zij met een lachgend wezen. Mevrouw S. moet reeds van dit bezoek weeten : want daar worden twee kamers gereed gemaakt, die waarfchijnlijk voor hun beftemd zullen zijn. Gij hebt het niet mis, dat gij deeze jonge Juffrouw voor aartig houdt; want zedert dat zij haar best doet, om haaren hoogmoed , die zeer aanitootelijk was, af te leggen, zoo behaagt zij een ieder , en tragt men altoos na haar gezelfchap. Maar de jonge Juffrouw C. moet men, gelijk gij zelve ook bemerkt Jiebt, boven alle den voorrang geeven: want bij haar voortreffelijk voorkomen, verftand en goederen, heeft zij ook eene groote zie}; en veele tragten des zich naar jhaar te vormen. Ik zelve en mijne zuster Jiebben haar ons tot een voorbeeld verkoren. Zij zou, toekomende Paafchen, ook vertrokken zijn, dewijl de tijd dan ook voorbij is, dien men gedagt had, haar in 't liostfchool te laaten; maar men heeft haar tijd nog met twee jaaren verlangd, en zij wordt, volgens een gemaakt beding, in hoogere weetenfchappen onderweezen, dan wij. Want van tien tot elf uuren, als wij leeren tekenen, krijgt zij een Italiaanfchen fpraakmeefter bij haar, welke haar nevens den jongen Heer G. in de kamer van Mevrouw S, les geeft, Naa den middag werkt ze  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 5% ee flegts een uur bij ons: want van drie tot vier uuren verhandelt de Leermeefter voor haar de Zedekunde; 't welk ik van onzen Voogd, wiens naam ik begeerigben te weeten, verzoeken zal, ook te mogen aanhooren. De jonge Juffrouw St. zal het met de jonge Heeren ook bij woonen. Men moet daar ook iets uit de zedekunde bewerken, 's Woensdag en 's Zaturdags vóór den middag is zij ook flegts één uur bij 't danzen; want van elf tot twaalf uuren komt 'er een bekwaam tekenmeefter, die haar weder in de tegenwoordigheid van Mevrouw S. onderwijst, in welke kunst zij zelve reeds veele kunde toont. Naa den middag is zij ook flegts één uur bij het Galanteriewerken, want op het andere uur krijgt zij een Engelfchen fpraakmeefter. Zij is zeernaarftig. Zij laat haar alle morgen om vijf uuren roepen, ook des Zondags. Zoo dra zij uit de kerk komt, gaat zij op haare kamer zitten, en werkt, totdat zij aan tafel geroepen wordt, en 'snaamiddags desgelijks, totdat zij in gezelfchap gaan wil. Maar dat is alles niets te rekenen in betrekking tot de jonge Juffrouw Or., die is een voorbeeld bij uitftek. Ik ben maar blijde, dat gij ze hebt leeren kennen, anders zoudt gij zekerlijk niet gelooven , wat ik u van haar verhaalde; ik wenschte flegts, dat gij haar onder het houden van eenige lesfen, tt welk u zekerlijk zou toegeftaan zijn, had kunnen befchouwen. Als zij iets beantwoorden, ofleezen moet, dan is 't niet mogelijk twee D 3 mi'  54 NIEUW MAGAZIJN minuten zonder 'lachgen te zijn; daarom heeft dan Mevrouw S. eene verandering gemaakt, en haar verboden, de lesfen bij te woonen, daar geen juffrouwenwerkverrigt wordt , totdat zij de grondbeginzelen, van elke weetenfchap, die daar geleerd wordt, we'1 verftaat, die Mevrouw S. aan de Gouvernante bevolen heeft, haar te leeren. Deeze moet haar 's morgens van negen tot tien uuren, wanneer wij van den Leermeefter les in den godsdienst krijgen , daarna van elf tot twaalf uuren, als wij in 't rekenen of fchrijven onderweezen worden , en 's avonds van vijf tot zes uuren, als de claviermeefter komt , tot deeze weetenfchappen voorbereiden, gelijk ik u reeds gezegd heb. De overige uuren , waarin de Gouvernante ons onderwijst, en zij dus bij haar niet zijn kan, moet zij bij Mevrouw S. doorbrengen; doch als de jonge Juffrouw C. komt, dan moet zij inde naafte kamer gaan, daar Mevrouw S. ook nu en dan ziet, of zij aan 't opgegeeven werk bezig is. Nu, waarde Carolina! als 'er niets goeds van haar wordt, dan weet ik het niet. Maar het fchijnt toch, wanneer ze tot het Juffrouwenwerk of 't danzen bij ons komt, als of ze opmerkzaamer wordt. Ik wepschte het zelf, want zij verfchaft haare meefters veel moeite. De arme Mademoifelle Esprit heeft door haar, bijna alle dagen, geen uur vrij. Neen, lieve Carolina i nu moet ik fluiten, want ik heb nog wat te werken. Mijne zuster zal u de ver-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 5S verkeerde meening beneemen, waarin gij oirrent de>r>gelutFrouwen geweest zijt; t°e weeten dit ^telkens reden zoude gehad hebben, om u te berispen. «fdttrf aan haare verachting ?oudt bloot gelteia geweest lijn uit hoofde uwer eenvouwdifeTopvoeding: Maar ik moet u nog wat K? Wat betekent het woord: Parad js f en waarom heeft God den boom des Leevens in 't Paradijs g$*ffi*j£ vrouw S. en allen, die u hier hebben ^ ren kennen, en na uw gezelfchap begeeng zijn , laaten u groeten door D. den 6 Sepi. 17.. EMILIA. LXIV. Brief. Zeer geliefde CAROLINAl Tis vijf uuren jonge Juffrouw, Lifette! ftaa op! dus riep, zoo even, mijne kamenier vóór mijn bed, die ik bevolen had, mij om deezen tijd te wekken, en wel om twee redenen. Vooreerst, om een opgegeeven voorbeeld uit den regel van drieën in 't gebroken af te maaken, waarmede ik gisteren avond niet gereed konde komen,, en waarbij mij 't hooren en zien vergaat. Ten anderen, om-aan u te fchrijven. Het D 4 eer"  ï<5 KIEUW MAGAZIJN eerde za! ik 't laatst doen, dewijl ik daar met gaarne aan werk, en eerst'uwe ongegronde meening zeer kort weêrleggen. Zij beftaat daarin , dat gij gelooft, dat alle kostkinderen, bij uw kort verblijf, altoos iets te berispen in u gevonden hebben, dewijl gij, wegens uwe opvoeding op'tland, t»J hun had in 't oog geloopen. Mijne lieve Carolma! daar hebt gij u in verzonnen. Als gij mijne zusteren mij gelooft, f en daarmede vleien wij ons toch, omdat gij ons zelve zoo dikwijls voor uwe oprechte Vriendinnen erkend hebt,) dan zeg ik u voor waarheid., dat de jonge Juffrouw C. in de tegenwoordigheid van alle de kostkinderen, terftond naa uw vertrek, tegen ons zeide: Ik wensch u geluk met deeze Vriendin die tegelijk uwe nabeftaande is; maar het geluk, om haar vriendin te noemen, houdt gij niet geheel alleen, maar dat moet gij met ons deelen. Als zij bij ons komt, zullen wij ze om haare vriendfchap verzoeken, die zij ons niet weigeren zal, en dan is zij ook onze vriendin. Gij zult dat immers niet kwaalijk neemen ? O neen! ant. woordden wij; nimmer hebben wij een geluk alleen, dat wij met onze vrienden niet wilden deelen: want gij hebt allen ons de vrijheid gegeeven, om ons van uwe vriendfchap te mogen verzekeren. Wij bedanken u voor de goedkeuring, die onze Vriendin openlijk van u wegdraagt. Nu zijt gij toch te vreede, gelijk ik hoop? Gij mistrouwt uwe opvoeding te zeer; en dit brengt  voor jonge juffrouwen. ST brengt te wege, dat gij meent, dat elk, die u flegts ziet, u veracht. De redenen, waarom de Israëliten eenen Koning begeerden, hebt gij zeer goed aangeweezcn. Maar uw gezegde , dat deeze begeerte den Heere mishaagde, is niet dusdanig te verftaan, als of de koninglijke ftand zelve den Heere onbevallig was; maar de Israëliten hadden flegts daarin misdreeven, dat zij, op eenongepasten tijd, en op zoodanige wijze eenen Koning begeerden dat het fcheen, als of zij de goddelijke regeering moede waren. Nu vraag ik u weder: Hoeveel koningen hebben over'tganfche Israëlitisch volk geregeerd? De jonge Juffrouw Or. antwoordde op deeze vraag, naa lang gedagt te hebben: twaalf. En hoe heeft de eerfte Koning in 't geheel geregeerd? 'T is nog maar een groot quartier voor zeven uuren; het mij opgegeeven voorbeeld roept mij. U en uwen waarden Oom, dien Mevrouw S. bijzonder gepreezen heeft, groet derhalven Uwe D. den 10 Sept. IJ.. LISETTE. N. B. Hoé ftaat het met uwe jonge boer renkinderen ? D 5 LXV. Brief.  j* nieuw magazijn LXV. Brief. Lieve usette! J^et fmert mij, dat gij mijnenthalven zoo vroeg opgeftaan zijt, en een zoo zwaar voorbeeld hebt moeten rekenen. Ik weet van t rekenen tot mijne fchande moet ik het u zeggen, in 't geheel niets meêr. Want zedert dat ik alleen ben, heb ik geen regel en geen voorbeeld aanfehouwd ; fchoon ik al tot in den regel van drieën, doch niet in t gebroken, gevorderd was, (gelijk gij u n°g wel herinneren zult,) en zeer gaarne rekende. Ik zal 'er, wanneer ik het in 't vervolg met u leeren moet, zeer flechtmede ftaan, gelijk als in meêr dingen. Op het oogenblik zond mij mijn Oom een brief van mijne Moeder, waarin zij fchrijft, dat het gebruik van 't Bad haar niet te wél bekwam , waarvan ik zeer ontfteld ben; voorts prijst zij het gezelfchap, dat zij zich uit eenige lieden verkoozen heeft, die ook het Bad gebruiken ; ook fpijt het haar, dat zij mij niet medegenomen heeft; en beveelt mij, u van haar hartelijk te groeten. Ik ben zeer bezorgd voor die braave Moeder; kon ik maar bij haar zijn! Gij neemt in uwen brief, waarde LifeUe.' den argwaan geheel weg, die ik tegen uwe Gezellinnen had opgevat, meenende, dat zij mij en mijne opvoeding gelaakt hadden. Ik zou nooit  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 69 «edagt hebben, de eer te kunnen genieten, lat eene jonge Juffrouw, die zoozeer uitmuntrSch aan't bekomen mijner vriendfchap* liet gelegen ^^^^ mij verzekert, zoo geloof ik , dat g^ied ïs Ik zou egter, met betrekking tot haaie vriendfchap, wanneer zij mij dezelve eens aanbood, zeer fchroomachtig zijn, en het altoos befchouwen, ais of pliment maakte: want de vriendfchap van lieden, die iemand in vermogen en kunde verre overtreffen , kan men zich zelden belooven ; en te minder, wanneer zij terftond bij de eerfte ontmoeting, zonder daaromtrent van elkander proeven gezien te hebben, iemand tot Vriendin verkiezen. Dan moet men het altemaal, is net zeggen, mijner Moeder, als een comphmen opvatten, dat zij voor mijne Vriendin , Ui wier tegenwoordigheid zij gelegenheid vonden om van mij&te fpreeken, of ook voor m zelve, wilden afleggen. Ik weet, da gi) mii hierin weder berispen zult, maar ïh. ben veel te oprecht, dan dat ik mijne meening hieromtrent voor u zou verbergen. Geloof mij, eene loffpraak van Mevrouw S. zou mij veel aangenaamer geweest zijn, dan de betuigingen van vriendfchap door alle de jonge Juffrouwen; maar daar rept gij niets van, en tekent flegts haare goedkeuring omtrent mijn Oom op. Haar getuigenis aangaande mij moet dus niet wei luiden? Gij vraagt mij: hoeveel Koningen kt over 't ganfche Israëlitisch volk gere-  & rietjw magazijn geerd hebben? Ik antwoorder drie; Soul* Daytd en Salomo. • En hoe lang dê eerfte Koning geregeerd heeft? Daarop is miin antwoord : Vijftien jaaren. Meld mij eens, lieve Ltfette! wat men door kruisvaarten na t heilige land verftaat, waarvan ik onlangs yond gewag gemaakt; Gij zult dat zekerlijk wel weeten. Deezen naamiddag zal ik met mijn Oom na zijn landgoed gaan; ik moet dan nu affcheid van u neemen, en u, naa zijne groete, flegts nog zeggen, dat de jonge boerekinderen we'lvaarende en naarftig zijn; en ik zeg u nog hartelijk dank wegens de mufijkftukken voor 't clavier, die gij mij medegegeeven hebt. De Schoolmeefter, mijn onderwijzer, heeft u zeer gepreezen. Schrijf gij fpoedig weder aan „ , uwe Fr. den \6 Sep. I7" carolina. LXVI. Brief. Beminde emilia! Ik heb uwen laatften brief mijn Oom voorgeleezen, en ik ben zeer blijde, dat ik het gedaan heb. Gij fchrijft daarin, dat gij u verheugen zoudt, als ik met den aanftaanden Winter reeds bij u komen konde, gelijk mijn Oom in 't begin ook wilde. der'v^i V?ldf hij' a,s uwe M^der van t bad t'huis komt, dan zal ik ze nog  VOOR JONGE JUFFROUWEN. nog zoover brengen, dat zij u nog met het einde van deezen Zomer laat gaan; en dan zult en bij Mevrouw S. alles' leeren, daar Si zinJin hebt. Wat men daar als gewoon kostild betaalt, zal uwe Moeder bekostigen? maar de meelïers, die u nog in bafondere Weetenfchappen zullen onderwii- |i uw volkomen wasdom, vergeet nog ten eenen maal, 't geen gij bij uw voonge Gouvernante geletrd hebt, en weet eindend nietsmeêr. Ik omhelsde mijn besten Oom voor de genegenheid, die hij mij toedroeg! en beloofde hem, dat het nooit aan S naarftigheid haperen zou. . Op deeze wifze konikgdan no/wel eêr bij|U komen, dan wij meenden. Ik. weet, dat het u zekerlijk wel naar den zin is. Voor net eer fte onderzoek in mijne kundigheden ben ik flegts bekommerd, dewijl "»en daaina^, bij 4 houden der lesfen, eene plaats heeft. Ilt krijg zekerlijk met de jonge Juffrouw Or. de onderfte plaats. Maar de Gouvernante is waarlijk te beklaagen , dat zi] zich den geheelen dag met haar zoo bezig moet houden. Zeg mij eens, hoe zij 't kan uithouden! En Mevrouw iS, is 'er pok, geliik gij mij verhaalt, zeer kwaalijk aan , Want z j durft immers , dewijl de jongejuffrouw C. en Or. beurtelings altoos bij haar zijn, in 't geheel niet uit de kamer gaan.  ff3 NIÉUW MAGAZIJN vcmmdSge/fr^Wiy/- heb ik mij zeer befSf dat Z1J reeds trouwen wil: Deicnrijt bij eene volgende gelegenheid We?gbiiinu J.aare» Minnaagr; wan? dSÏÏ een brief Z1pJ"v.?eden °«fing mijn Oom rei, tÏÏ?' hlJ zou om uwe zaaken eene lei ™m " d°en' i Doch hii zeiide> te zullen antwoorden, dat hij niet vroeger, dan • over veertien dagen konde: wanfhi wü gij met gaarne alleen laaten, en binnen dien S J™{n^Moede.r weê'hier, welke, u ven gr°5ten.de.'ug'Steren heeft gefchreeblvinln y ?A-C\ nü^och beter begon té fleg s o JP, a'!,10 eerfte daSen 5 ziï klaagt llegts over de zwaare hette , die wij hier ook ondervonden hebben. 1 ParÏÏnf^ mij: ^at betekent het wöord: een ,if ^ Z0-°ver ïk weet» betekent het een zeer fraajen tuin , die alle kostbaarheden der natuur in overvloed aanbood. Verder vraagt gij s waarom heeft God den boom des Leevens in 't Paradijs ge- SftFrï d^ We^ ik u ifl de daÏÏ , fot mijne fchande, niet te beantwoorden. Nu i'e S'J ' hoe ik/er bij Mevroüw J. mede ïtaan zal. Verwittig mij llegts , gij weet eerVe°C^ Wat,menin *«f bijzonder bij een eerfte onderzoek weeten moet, en laat niet gj-A noë een weinig te onderregten, ge ijk ik mij dan ook hit gezelfchap8 van dë Seezen1^2^6 SefPrekken, geduurenae deezen tijd nog zeer ten nutte zal maaien want hij heeft veel kennis, gelijk gij weet, van allerlei weetenfchappen; en al ant-  VooR jonge juffrouwen. 6*3 antwoorde ik hem ook verkeerd1, of-verftaa ik hem kwaahjk , zoo word hij toch niet ongeduldig; wij gaan onder de aangeïaamfte gefprekken en befchouwingen der Natuur tot's nachts om elf of twaalf uuren geheel alleen wandelen. En dit alles is buitengewoon aangenaam aan 0 Uwe Fr. den 20 Sept. 17.. carolina. LXVII. Brief. Waarde carolina! CtÜ zoudt mij geen meêr vermaak in mijn fceven kunnen tandoen, dan wanneer gij nog bij 't einde van deezen Zomer bi] ons Kamt. Ik zou uwen waarden Oom zelve zeer hartelijk danken, als hi] het bi] uwe Moeder zoo ver bragt. Maar bekommer u toch niet over 't eerfte onderzoek uwer bekwaamheden, Als het gefchiedt, danmoet gij niet befchroomd, maar vrijmoedig zijn, dan weet gij reeds de helft meer, dan gij weet. Als gij flegts twee of drie vraagen in elke weetënfchap Overluid en fcluelijt. kunt beantwoorden, dan krijgt gij tochide onderfte plaats niet; want bi] elke les wordt men ook geplaatst naar de meerdere or mindere kunde in de weetënfchap, die verhan-  H NIEUW MAGAZIJN deld wordt. Ik zit dus 's morgens van rm gen tot tien uuren, als wi^fr deiToodE Juffrouw C, en dus zi n 'er asttien onder Wij-; integendeel heb ik 'er bij 'trekeen flegts twee onder mij, de jong? Juffrouwen eên ?en™ ,want/M het «kenen ben ik St- &n„ •1,Ja"din' Selijlcgïj nog weeten meer 5?,^ Cr mJ thans waarheid H nTfl^?t?lIe-?' °m daardoorwat hoogeeenSj L ^P" :-maar deeze is ook de heb- JrZl ^bl} 'fc/enezoolaageplaats ten miE d' a"dere heb * 'er toch m\\ jfZ fS' ,agt en n°g meer onder mij. Ik geloof zeker, dat gij bij zommige lesfen boven mij zult zittfn ; èn daT zal mij tamelijk hinderen; ifc moet *da?wït Óp feu" V^e"df^ap/rekene»» Wie in alle les? ien, lieve tarolma; de eerfte, tweede, Sok bSde9lfiaatSi ka\VeIkrijgen,,die ïeef ook bij alle gelegenheid boven allen den voorrang, die onder haar zitten. Deezen STf' ï,ebben' geIiik ik u reeds ge" ™1flheb' alleen de Jonge Juffrouw C. en ? )"eJuste,r verworven. De eerfte heeft ?elrl e PIaats> e" mijne zuster de derde " "eTle/en- 9'J verwondert u over de 3^fig iUffroi!w dat z»j reeds trouwen aÏ i*..?*1 .eerst over een jaar gefchieden, gehjk Z1] zelVe van haar VÏder en Minnaar, wanneer deeze haar in de voorige week bezogten, heeft verzogt. Zij hadden hunne reis zoo ingerigt, dat zij op haar geboortedag kwamen, terwijl wij juist les in  VOOR JONGE JUFFROUWEN. tif !n 't-Fransen, kreegen. Zij kwamen met Mevrouw S. binnen, twee perfoonen, van een zeer goed voorkomen; en ik wist niet, als ik 't zeggen zal, wien van beiden ik den voorrang geeven zou; alleenlijk is haar Minnaar jonger, dan haar Vader; welk onderfcheid men egter niet zoo terftond bemerkt. De jonge Juffrouw St. ftond terftond op, omhelsde haaren Vader en kuste hem , 't welk hij insgelijks deed; waarop haar Minnaar haare hand kuste, en zich verheugde, met eene zoo aartige Juffrouw bekend te worden, en te gelijk aan haaren feestdag het grootfte deel te mogen neemen. Zij maakte hem daarop van haare zijde een compliment, 't Is egter niet genoeg , zeide haar Vader, dat wij onsover uwen geboortendag verheugen, taaar wij moeten dien ook door eenige gefchenken een kenmerk geeven. Ach! waarde Vader! antwoordde de jongejuffrouw: alle gefchenkën, waarmede uwe goede hand deezen dag wil kenbaar maaken, zijn niets te rekenen bij 't geen gij mij reeds beweezen hebt; daar ik heden, naa verloop van twee jaaren, mijnen waardigen Vader wederzien, en op nieuw met blijdfehap omhelzen mag. Geloof mij, dat ik deswege deezeu dag voor den gelukkigften van mijn leeven zal houden. Gij zult dien nog wel, hervatte haar Vader, om een ander gefchenkvoor den gelukkigften in uw leeven houden ; doch vóórdat men u hetzelve vereert, moet men eerst aan Mevrouw »$". vraagen, of gij 't verdient, Want om het . 11 Deel. E te  '€6 NIEUW MAGAZIJN te bezitten, moet men zich vooraf hetzelve waardig gemaakt hebben. Ja! Vader'! antwoordde de jonge Juffrouw, als men zich eene belooning of iets anders zal waardig maaken, dan moet men 'teerstkennen, en men moet weeten, wat van ons gevorderd wordt, om het te verkrijgen. Dit heeft hier geene plaats; ik heb het nooit gekend, en van de eisfchen voor het geluk of het gefchenk; dat mij te beurt kan vallen, nooit gehoord. Gij zult mij dus verfcboonen, als ïkmij 't zelve niet heb waardig gemaakt. Hetgeen ter verkrijging van het geluk of het gefchenk gevorderd wordt, hervatte haar Vader, is dat, 't geen ik van u eischte, toen gij na 't kostfchool ging, uw best te doen, om een deugdzaam hart, weetënfchap , gefchiktheid en eene goede leevenswijs, zonder hoogmoed onder de beste opvoeding van deeze achtingswaardige Juffrouw te verkrijgen. Hebt gji daartoe geene moeite gefpaard, dan hebt gij uhet geluk, dat gij in dit geval zult deelachtig worden, waardig gemaakt. Welaan, Mejuffrouw ! zeide hij tegen Mevrouw S. , bellis gij de zaak. Deeze zeide daarop tegen de jonge Juffrouw, wanneer zij met haar 't vertrek zou uitgaan: Wel zoo, Mejuffrouw! dan ftaat uw geluk mede in mijne handen; meent gij het te zullen verkrijgen? De jonge Juffrouw antwoordde: Als het een geluk voor mij is, dan zal ik het volgens uwe mij bekende goedheid zekerlijk bekomen, al gefchiedt het ook wat laater dan heden. Zij gingen daarop te zaamen  VOOR JONGE JUFFROUWEN» 46> men in 't vertrek van Mevrouw tf., en wij fpoedden ons na den claviermeefter , want het was vijf uuren geflagen. De jonge Juffrouw St. ontmoetten wij weder, zeer vergenoegd bij 't verrigten van *t avondgebed , en haar Vader en Minnaar aan tafel, die zich met ons, doch de laatfte in 't bijzonder met de jonge Juffrouw St., in redenwisfeling begaven. Naa 't ee^en kwelden wij haar met dat gefchenk, en begeerden het te zien. Zij zeide, dat het zeer fraai goed voor een kleed was, 't geen wii niet zien konden, vóórdat het gemaakt was , nevens eenen kostbaaren ring , welken zij ons allen liet zien, dewijl wij haar niet eerder met vreede lieten. Maar den volgenden dag, wanneer wij geene lesfen hadden, omdat haar geboortedag gevierd zou worden, kwam zij 's morgens, eér wij ons nog aangekleed hadden, op onze kamer, daar reeds de jonge Juffrouw C was , en vertoonde flegts aan ons drieën een portrait, waarbij zij ons vraagde, of wij 't kenden? Wij zagen terftond, dat het de Heer was, dien wij gisteren gezien hadden ; waarop zij zeide : Dit is nu het gefchenk, dat mijn Vader van zooveel gewigt voor mij hield; en deeze perfoon, wiens beeldtenis gij hier ziet, fchonk mij ook te gelijk zijn hart; hem zeiven egter zal ik eerst over een jaar in bezit krijgen, dewijl ik verzogt, nog zoo lang bij Mevrouw S. te mogen blijven, 't geen mijn Vader ook zeer gaarne toeftond, en mijn Minnaar eindelijk ook, om mij tot dien E 3 ftaas  "KIEUW MAGAZIJN ftaat no£ bekwaamer te maaken, waarin ik eens treeden zal. Wij verheugden ons over haar geluk en over haar vertrouwen in ons. Naa den middag hadden wij eene Jtleine danspartij, waarbij wij alle zeer vergenoegd waren. De jongejuffrouw,», en haar Minnaar openden dezelve; en op den derden dag vertrokken zij * 's naamiddags om vier uuren; nadat zij vooraf Mevrouw S. op 't ernftigst hadden aanbevolen, de jonge Juffrouw St. niet uit haar opzigt te laaten gaan. Zij zal nu alle lesien, die de jongejuffrouw C. krijgt , ook bijwoonen. Zij is waarlijk geheel omgekeerd ; hoeveel kan dan niet de opvoeding van Mevrouw uitwerken? Zij gaat op dl vriendelijkfle wijze met ons om, maar alleen met ons drieën; en heeft ook aan elk onzer, ter gedagtenis deezer vriendfchap een etui beloofd , welke zij baar Vader verzogt heeft, te laaten bezorgen, dewijl ' ons het etui, dat zij onder andere gefchenfcen van hem kreeg, ons zoo wél behaagde. Mij dunkt, ik heb u heden veel verhaald, en kan u dus die kleine aartige gefchiedenis, die ik van de jonge Juffrouw Or. weet, met meêr verhaalen, maar zal het weder aan mijne zuster opdraagen. Meld mij toch in 't vervolg de réden, ivaarom uw Oom wegens ons eene reis zal moeten doen; en groet ook uwe Moeder v°m °,ns' a,s gl'jweder aan haai' fchrijft, en meld haar, dat wij ons over haar welzijn zeer verheugen. Nu moet ik u nog antwoorden op de vraag:  VOOR JONGE JUFFROUWEN. vraag: waarom God den boom desleevens in 't Paradijs heeft gefchapen ? Opdat deeze gezondheid en het leeven der menfchen door zijne kragt zou onderhouden. De mensch had dus, als hij daarvan geè'eten had, nooit moede, noch ziek kunnen worden , en zijn leeven was onderhouden geworden, totdat God hem» zonder dood, leever.dig in den hemel had genomen. Daarom liet God, naa den val, den weg tot dezen boom bewaaren , opdat de mensch daarvan niet zou eeten, en in deeze elende, op eene onfterfelijke wijze, niet eewig zou moeten blijven. Hiernevens zende ik u» voorde twee verloopen maanden, het beloofde geld voor de arme kinderen, die gij opvoedt, en ook eene llaapmuts, die ik zelve bij de Gouvernante gemaakt heb, op de wijze, als wij ze draagen, en die uzoo we'1 aanftond, toen gij bij ons waart. Groet uwen waarden Oom van uwe O. den 26 Sept. 17.. emiliaï LXVIII. Brief. B.este CAROLINA! hebben dus de eer niet, vanunog eens weder bij ons te zien, gelijk wij in 't E 3 he-  ?è nieuw magazijn begin gehoopt hadden ; want gelijk ik va» den Bode vernomen heb, dan is uwe Moeder, in gezelfchap van Juffrouw A7., van het bad mede na haar buitengoed gereisd, én alzoo bij ons in 't geheel niet doorgekomen. Ik verheug mij nu des te meêr daarmede, dat gij, naar de belofte uwcs Ooms, fchielijk geheel bij ons woonen zult, dewijl de Zomer nu ten einde is , en de Herfst reeds een aanvang heeft genomen; en dan zal ik zien, of gij het verZoek der jonge Juffrouw C. of der andere jonge Juffrouwen om uWe vriendfchap voor een compliment zult houden. Gij zult dan den regel der voprzigtigheid , dat men zich de vriendfchap van lieden , die meêr vermogen en kunde bezitten, zelden kan belooven , fpoedig ter zijde hellen. Voorts maakt het u ongerust, dat ik u niets van eene ioffpraak over u van Mevrouw S. gefchreeven heb, en meent gij, haare genegenheid niet meêr te bezitten. Als gij ooit dwaalde , dan dwaalt gij hier. 't Is waar, dat zij u nu in onze tegenwoordigheid niet gepreezen heeft, maar dat doet zij zeer zelden; ook weet zij nu zeker, dat zij u bij haar zal krijgen; en zij prijst nooit iemand, vóórdat zij haar goed gedrag een vierde deel jaars, of nog langer, gezien heeft. Kont gij nogthans uit de liefderijke behandeling van Mevrouw S. omtrent u niet befluiten, dat gij haare genegenheid verdiende ? Zij heeft eens op een' naamiddag, tlleen in 't bijzijn der jonge Juffrouw C , een  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 7* ,„ir lane over ugefproken; 't welk geSenüfk SLts niet die geenen gebeurt, ? Erboven andere den voorrang geefu rfi ZHt Suigd, dat de jonge Juffrouw ? JzSerl?rk lof verdient, en zij zal boven de twee of drie keeren «iet van haar georeezen zijn. Wij zijn wel zeer blijde, *s li?, ISifgevoordeelige ^ge™fenom. «ent ons naa elkander gekreegen hebbende openlijk tot ons zegt; gaat zoo vooit, ^hXnuwen! Integendeel, als zij ons 5„srietTonhebbel?jkS flegts fcherp aan- ^TSSl^ mij weder opgedraaid uiets aartigs van de jonge Juffrouw P), te verhaalen. Ik zal het ook volbrenSn dew 1 z ihèt verzogt heeft, en gij alfoos'eaarne wi nieuws hoort. Op den voorranden Saturdag kwam er een jongperfoon fpejen vwjuk»^ 5 ^v", met ^welkedeionS Juffrouwen C. en St, en S de eer haSdenV Quadrille te fpeelen, lk „sA Sat 'er een Heer was, die na de S^ffroïweorvra.gde. Zü«l^ £ knegt, hem te zeggen, dat hijbu haar beliefde te komen. Hij kwam; daar wierd Sm een ftoel gegeeven , en naadat Mevrouwl hem verzogt had, te gaan zitten vrSezijhem: wat zijne begeerte was? HH wierd1 ontfteld, en ftameloe eindelijk, dat hij zeer vriendelijk verzogt, de vrijheid te mogen hebben, om met de jonge Juffrouw Or. te fpreeken. Dat wil *  7" NIEUW MAGAZIJN dit fpel heefr V» » Jvege"PceJde; Cwant zo dm ,5&7ePenO bijkwam,en vloog. 5! hem toe SV'°nge-n perfoon ^ de? h;- eer vertrouwd: hoe hiivaarde? Hij was eveneens vol vreugdei, en zei dat^-k8^„ï verwo"d"en, Mejuffrouw .' ik nS nïlïate Tg^S « de rede f?evr?ïw * viel *em h er in waaien 'hf ZClde teêen hem: Mag ï ïsTfiheete^ mam' en wat uw beroep een Ad» Zwart, antwoordde hij: ben SA,lV0,caat' en heb de fterkfte toêzeS medie te o-ewd ove5rra?rge" de Co- SphKiT WeiSeren' want's Maan" te veSL J/ingen van meêr aanbelang te verrigten, dan m de Comedie te gaan Hij  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 73 Hij deed daarop nog, een drtagejder v* Jk aan Mevrouw ^ om heH n toe te ftaan, net zou r moest dag niet aankomen, en A zijn, het hem toch, alAsSS vermaak deel haar aan een zoo oric ' fl det. neemen z ch weezenu] ^ genoeg, dat ik he: wj >_ j juffrouw, maak heb, om nooit eene jong^ J die onder -^1^^^^ inde toezigt of v»ea gewlfthap te laaten fk vei-zoek udus, dat gij, zoolang gaan. Ik vei zoeit u j=n koStfchoolis, lis de fPJjKÏ daartoe eenig de m°tltfe doen^P S ftamelde daarop nog aanzoek te doen «J .. metveréenige woorden urt, ge 8 ^ ^ ftaan konden, nam zjn zeer te. trok, naadat hi] de ]onbc J»" keerde treil- der de ht"t\gaa"teï én wi fpeelden ook rig terug tot ba^pei , ^ verder tot om nait z^ wierd en wij alles weder in orde guj s be(} ons E«e^J?^^Ju^SSof. zag bi te woonsn. L»e jongc J MadeVr 7eer kwaad uit; dit bemeiKte «ji u 2i«eerhzoodboS<»5 Uitzag. INU geiuui^ , gij  74 NIEUW MAGAZIJN filü-v? antwoord "iet verbeelden zult, riet Ltaarop gaf' Zij zeide: °P " b^ ik niet boos, maar op Mevrouw S.. Ei ei' hervatte de Gouvernante: dat moet ik haat-zeggen , dat zij u boos gemaakt heeft; fmeekin" ^W«£#ond om vergiffenis SS■ i\ k-be" bhjde' dat & mifverzeRaVrnn i ^ ?P TmÜ niet teonvreede zijt. Daarop kwam de Lcermeefter, en begonnen wij te zingen. Onder t eeten zijde dl Gouvernante tot Mevrouw S.i Mevrouw! ik weet met, of >t u bekend is, dat gij de jonge Juffrouw Or. beledigd hebt. lij is zeer boos op u. Zoo , antwoorded Meli°nmVrf': W,l!t Sïj wel de goedheid hebben, (terwijl ze de jonge Juffrouw Or. Icheip aanzag O om zelve mij te zeggen, ZIT Üiu bdedigd heb' Zii begon lee? rood en bevreesd te worden, en wist niet, »?LZl] oegugen zou' tot dat eindeliik Mevrouw s. het woord opnam, en zeide: IK zal dan ze ye mijne feil moeten bekennen, dewijl gij zoo befcheiden zijt, om ze ïï? in™ °pe"baar te "ggen. Ik heb aan Ig-> P^'foon ' die ziS voor een Neef tn™„J? ë™ gewe,'gerd, om u op den toekomenden Maandag of een anderen tijd na de Comedie te geleiden. Bij eene andere gelegenheid zal ik u de reden zeggen, waarom ,k zoo gehandeld heb; tot zoo lang moet gij u gerust houden. Daar wierd T ,m-Verde^van Smoken; maar^de jonge lït°Tc fl ,ve™aald«' volgens de beurt, eene gefchiedenis. Gij  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 7? Gii begeert te weeten: wat men doof Uruis'vaSn na » heilige land bedoeU? zij waren eene zwakheid , die?g?Y£ geheel Europa al,.eene ^^SiS^SS-im wegnam ge oorzaak beruste bij de leuzen van RoWelke eeen beter middel wisten, om de mTg def Keizers en koningen te vetzwaklJn, dan dat zij door hunne zendt., lingen het Kruis lieten prediken, en de atgeloovige lieden van dien tijd door liet Sieden van aflaat, of kwijtfcheldmg van zonden, overhaalden, dat zij toopea het kruis op hunne klederen hegttcn, en Sfet eene gruwzaame buitenlpoor.gheid na het heiligt land liepen, omdeheil.gepta£ zen, dalr Christus geboren was, geleden had en geflorven was, uit de handen der ongeloovigen te rukken. Doch zii wens ten eindelek met die togten.niets meei uit, dan dat zi of opreis van honger ftierven, of in het land door onderlinge verwarrm gen en de magt der aangroeide vijanden, Lesten omkomen. De eenvoudigheid was zoo groot, dat Keizers, Koningen en eene SteW menigte Duitfche Vorften och dikwijls bij zulke kruisiogten bevonden De "beide laatfte vraagen h-bt gij we >ne antwoord. Verhaal mij bij eene> vogende gelegenheid, als 't ulust, de merk» iigheden van Koning Davids ambteloos leeven, en fchrijf den tijd, dien uwe Moe. der nu zekerlijk , op het aanzetten van  ^6 nieuw magazijn uwen waarden Oom, voor u bepaald heeft, om bij ons te komen aan Uwe D. den 30 Sept. 17" lisette. LXIX. Brie f. Waarde lisette! G ij verheugt u telkens te vergeefs met mijne komst. Het blijft bij de ëens gemaakte bepaaling mijner Moeder, dat ik niet vöor 't begin van den aanftaanden Zomer bij u zal komen, onaangezien mijn Oom, haar deswege de beste voordellen gedaan heeft.. Ik heb in 't geheel geen verlangen getoond, om haar nu te verlaaten; anders zou zij zeker gemeend hebben, dat ik daar een genoegen in vond; want gij weet, dat zij zeer gevoelig is. Over het voorval, dat gij mij van de jonge Juffrouw Or. verhaald hebt, en haar gedrag daarbij, heb ik hartelijk gelachgen, en mij verwonderd, dat zulk eene eenvouwdiglieid beftaan kan. Verhaal mij in 't vervolg méér van haar, als 't u niet te lastig valt; gij doet mij daar veel vermaak mede aan ; als gij maar niet zeggen zult, dat ik te veel van u verlang: doch gij hebt mij reeds kwaalijk gewend; want alles, wat ik weeten  VOOR JONGE JUFFROUWEN. ?? tèn wil, meldt gij mij; en uwe uitgelekte, kennis, die gij verkreegen hebt, verleiden mij telkens, om u te vraagen, terwijl m tevens weet, dat gij zoo goed zijt,, omtin J nooit wat af te flaan, waarvan de belclmjving der kruisvaarten een nieuw bewijs is. Ik zal u nu kortelijk de merkwaardigheden Van Koning Davids ambteloos leeVen be- fCï)eVVader van David was Ifaï uit Bethlehem Juda, welke agt zoonen had, uit welke alle God David, als den kle nften onder hen, tot een Koning over Israël verkoor, en hem ook daartoe door bamuel voor de eerfte maal liet zalven. Niet lang daarna behaalde hij in den zonderlingen tweeftrijd met den reus Goliath grooten roem, en wierd aan 't hof bevorderd, Hij geraakte toen wegens de verkreegen loffpraaken in haat bij Koning Saul, doch wierd zeer bemind van 's Komngs zoon Jonathan, met welken hij daarna eene, opreete vriendfchap aanging. Hi] wierd over de krijgslieden gefteld, en kreeg van Sau zijne Dogter Michal ten vrouwe hoewel de Koning hem eerst zijne oudlle Dogter Merab beloofd had. Dewijl 't nu David alles gelukte, wat hij voornam, zoo vermeerderde des Konings haat tegen hem, welke hem gaarne gedood had, zo God het had willen toelaatln. Hij vlugtte dan, om zijn leeven te behouden, na Achis , den Koning te Gath, en behaalde eenigen tijd daarna eene overwinning op de PhiUftijnen, welke  5? NIEUW MAGAZIJN hem op nieuw den nijd en haat van Sauï verwekte; hij geraakte dan ook in de daad m de woe6tijne Maon in groot leevensgeyaar, waaruit God hem egter wonderbaarlijk verloste. Kort daarna wierd hij van Sau weder vervolgd; doch deeze moest hem in de woestijne van Engedi verfchoonen. Daarop nam David de fchrandere Abigaïl tot zijne Vrouw, en wierd van Saul, die op nieuw tegen hem uitgetrokken was, in de woestijne Ziph, andermaal verfchoond. Om nu Sauls handen te ontgaan, vlugtte hij na Achis , daar hij door zijne dapperheid veele voordeden voor zijn vaderland behaalde, totdat hij dan eindelijk zelfs tegen Saul te veld moest trekken, 't welk zeer merkwaardig was , en hij ook op deAmalekiten, die Ziklag verwoest hadden , eene overwinning behaalde. Toen kreeg hij tijding, dat Saul en Jonathan in den flrijd tegen de Philiftijnen omgekomen waren, beweende hij hen, en maakte deswege een treurlied. Den Amalekitifchen jongeling egter , die meende, eene groote belooning te zullen krijgen, als hij David bekend maakte, dat hij den Koning gedood had, liet hij dooden. Tot hiertoe, meen ik, ftrekt zich zijn ambteloos leeven uit: want nu neemt zijne regeering een aanvang, waarvan gij mij niet opgegeeven hebt, de merkwaardigheden te befchrijven. Groet voor mij Mevrouw S.. Ik verheug mij, dat  voor jonge juffrouwen. 79 dat zij, gelijk gij mij beweezen hebt, genegenheid heeft voor uwe Fr. den 5 OS, 17.. carolina. LXX. Brief. . Geliefde emilia! J"Jet is reeds zes uuren, wanneer ik mij* van de ledige velden na huis fpoede, om u nog deezen brief te fchrijven , dewijl de peifoon, die hem mede neemen zal, (en dezelve is mijn Oom') morgen zeer vroeg vertrekken wil. Ach! hoe vuung heb ik om de vrijhéid gefmeekt, om mede na u toe te mogen reizen, met mijnen waarden Oom; om llegts éénen dag van mijne Moeder af te gaan , want ik had gaarne de bliidfehap mogen bij woonen, die gij zekerlijk over zijn berigt hebben zult! Maar het mogt niets helpen; mijne M< eder wil; de voor dit maal niet na mij hooren; zij zeide: ik heb u nog nimmer «enig genoegen geweigerd; opdat gij nu niet denken zoudt, dat het altoos zoo zijn moet, zoo heb ik heden eens getoond, dat ik Moeder ben, en weigeren kan. Daarop antwoordde ik: en ik toon u, dat ik kind ben, en gehoorzaaraen kan. Ach! lieve Emi-  8o NIEUW MAGAZIJN EmiüaX als ikllegts met het begin vanderi aan [taanden Zomer bij u komen mag, gelijk zij mij weder, wanneer zij van 't bad redelijk wél t'huis kwam, beloofde , dan zal ik wél te vreede zijn. Maar wat wil ik daar eigenlijk mede zeggen? Want als mijne Moeder haar woord dan weder terug haalde, zoo moest ik mij immers aanhaar wil onderwerpen. En ik flaa 'er nog geen Volkomen geloof aan: want des Predikants Vrouw raadt het mijne Moeder dagelijks af, om mij na een kostfchoolte laaten gaan, dewijl zij 'er groot berouw over zou hebben , als zij van haar ée'nig kind , dat beilendig bij haar geweest was, geheel verwijderd leeven moest; het zou dan bijna hetzelfde zijn, als of zij 'er in 't geheel geen had. Doch ik wil u wel eene andere reden zeggen, waarom zij mijne Moeder van dit goede werk afraadt: zij zou veele gefchenken misfen, die zij en haar man van haar krijgen, als ik geene lesfen meêr bij hem waarnam: want zij zijn zeer inhaaiend. . Om nu op uwen brief te komen; gij fchrijft mij, dat ik mij maarniet bekommerd maaken moest over het eerfte onderzoek in mijne kundigheden, als ik bij Mevrouw S, kwam, en geheel vrijmoedig antwoorden op de vraagen , die mij voorgelegd wierden. ja! als ik dan zoo vrij dagt, als nu ik alieen ben, dan is het gelooflijk, dat ik meest alle ligte vraagen zal kunnen beantwoorden , die mij uit de weetenfchappen,  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. Si pen, waarin ik reeds een ianvang gemaakt heb, voorgelegd wierden, Maar 't is bif; mij zeer twijfelachtig, of ik de tegenwoordigheid van geest behouden zal, als ik Mevrouw S. zie, en alle de Meefters » die daar zijn , om te onderzoeken, wat ik weet. Ik verzeker u, dat mij reeds een. buitengewoone i'chroom beving, toen ik 't genoegen had, om een geheelen dag bij u te zijn, wanneer Mevrouw S. mijaanfprak, en ik egter geen onderzoek had te vree* zen. Doch houd u te vreede; mogelijk krijg ik binnen een half jaar, of korter tijd, meerder Hart. ik begin nu alle boeken, die mij maar in de handen komen » door te leezen ; daar zal toch van elk wat jn 't geheugen blijven hangen. Al wat gij mij in uwen laatften brief van de jonge Juffrouw»?/, verhaald hebt, heeft mij verwondering gebaard. Eerftelijk de fraije wijs, waarop haar Vader, haar den Minnaar toebragt , en met hoeveel bevalligheid en eerbiéd zij hem aannam» en met haar Vader fprak; ten tweeden haare voorzigtïgheid, dat zij haat geluk niet aan een ieder, die 't weeten wilde openbaarde, maar alieen aan haar, die zij voor haare beste vriendinnen hield; en ook, dat zij verzogt heeft, om nog een jaar bij Mevrouw S. te mogen blijven, en zich tot dien zoo gewigngen ftaat geheel bekwaam te kunnen maaken; en verder haare groote vriendfchap , die zij u betoont. Zoo weinig, als men in 't begin van haar 11 Deel. I F hield,  NIEUW* MAGAZIJN hield, zoo veel hoogachting moet men haar nu bewijzen. Schrijf mij in 't vervolg, of de etuis gekomen zijn, die zij u wilde verëeren. Ik ben u zeer verpligt voor de toegezonden muts; zij ftaat mij zeer goed; kon ik ook maar zulke fraaje dingen maaien , om u dergelijke te zenden; doch ik kan niet anders toonen, dan koufen, die ik gebreid, en wit linnen, dat ik genaaid heb. Maar kome ik eens bij u, dan wil ik zeer naarftig zijn, om al dat fraaje werk te leeren, dat ik bij u gezien heb. Ook fcedank ik u voor het overgezonden geld tot de opvoeding der arme kinderen, die ïk bezorge, en verzeker u te gelijk, dat alles, wat wij aan hun befteeden, niet te Vergeefs aangewend is: want zij zijn zeer naarftig, zij leezen allebeide heel goed; het Jongetje fpeelt reeds, zeer vaardig, eeni- fe ftukken op 't clavier, en het meisje egint ook heel goed te naajen. Mijne Moeder wil hem door onzen Predikant les jn de Latijnfche taal laaten geeven. Op dit oogenblik worde ik aan tafel geroepen; ik moet dus fluiten uwe tfr, den 8 Otf. Ij.. CAROLINA. LtXl. 13RIET.  v03r jonge juff1*>uwen. 85 LXXI. Brief. Looze carolina! \J(/aarom fchreef gij ons toch de rede» niet van het onverwagt bezoek uwes waarden Ooms, maar maakte flegts onze nieuwsgierigheid nog méér gaande door te melden , dat gij wenschte, de blijdfchap te mogen bijwoonen, die wij over zijn medegebragt berigt hebben zouden ? Gij kunt begrijpen, dat wij hem, op 't leezen hiervan in uwen brief, veele goede woorden gaven, om ons dit blijde nieuws te zeggen. Maar hij verzogt ons, nog wat geduld te hebben, en 'er niet zoo fterk op aan te houden , dewijl wij 't zekerlijk fpoediger zouden hooren , dan 't ons lief zou zijn. Wij bleeven in deeze onzekerheid tot 's avonds naa het bidden en zingen , dat hij mede bijgewoond had, wanneer wij hem vraagden: of hij nog niet wist, wie onze Voogd zou worden ? Wel, dat is juist het nieuws, antwoordde hij, dat ik u te zeggen heb. Het is nu uitgeweezen; de Heer P. is Voogd over u geworden. Gij kunt u verbeelden, dat wij niet weinig verfchrikten, als wij deezen paam hoorden noemen; want gij weet, dat het een zeer gierig, baatzuchtig en onbefchaafd mensch is; ik ftond geheel verflaF ft geju*  $4 Kieuw magazijn gen, totdat eindelijk uw Oom zeide: we!, kinderen! wat hebt gij 'er tegen ? Bedenk flegts eens, dat de man reeds hooge jaaren heeft, dat hij een Weduwenaar is, en een groot vermogen bezit; en dat, als gi) wat in zijne gunst weet in te dringen, gij zijne erfgenaamen kunt worden. Dat is dan , zeide ik , wij zoude zijne gierige en baatzuchtige bedrijven moeten goedkeuren; kortom, zijn laag gedrag moeten navolgen, om eens zijn geld en goed, dat hij van zijne ar» me medeburgers en andere lieden heeft zamengefchraapt, magtig te worden, met alle de zugten, die daarop rusten. Neen! voor 't bezit van zulke goederen bedankt mijne zuster, en ik ook. Dewijl gij dan, kinderen, hervatte uw Oom, op zijne trouwhartige wijze, deezen man niet tot uw Voogd verkiest, en zooveel kwaads van hem zegt, zoo zult gij hem ook niet hebben; maar ik zal dan den man noemen, die 't eigenlijk is geworden, en nog tienmaal erger is dan hij: en dat ben ik. Nu kan ik u onmogelijk de blijdfchap befchrijven, die wij op deeze laatfte woorden op éénmaal gevoelden. Wij omhelsden hem, danktèn den Hémel duizendmaal voor de goede keus,, en verzogten om zijne genegenheid: want deeze is zekerlijk een man, dien nien als een Vader kan beminnen; en nu wil ik u wel bekennen , dat ik u lang wegens deezen voortreffelijken man benijd heb , dewijl gij u van hem, zoo uft hoofde der nadere bloed ver Wandfchap; • ' « % als  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 85 als naauwere verkeering, alle vriendfchap en liefde hebt kunnen belooven. Maar nu zult gij uwe eifchen op hem met ons moeten deelen. Daarop wierden wij aan tafel geroepen, en toen verhaalden wij deeze aangenaame tijding aan Mevrouw S., die het reeds wist, en daar zekerlijk veel deel in nam. Hij hield zich met de kostkinderen in een aanhoudend gefprek, en niemand fchoot 'er over , die niet van hem gekweld wierd ; gelijk hem dan ook geen hunner, zelfs de kleinfte niet,-, een antwoord fchuldig bleef, uitgezonderd de jonge Juffrouw Or., die zich flegts, met lachgen moest behelpen. Mevrouw S. was zeer vergenoegd, en fcheen te vreede te zijn, dat wij alle zoo vrolijk waren. Onze waarde Voogd, zoo zal ik hem in ?t vervolg noemen, wilde in.'t begin in eene herberg zijn verblijf neemen; maar Mevrouw S. haalde hem over, om var» eene der twee kamers, die voor de Ouders of vrienden der kostkinderen gereed gehouden worden , zijn gebruik te maaken. Hij bleef dan één nacht bij ons over, en reisde den anderen dag 's middags weg, naadat hij vooraf's morgens alle lesfen met opmerkzaamheid had bijgewoond. Wij geleidden hem met veele wenfehen na zijn rijdtüig; en de meefte kostkinderen riepen hem na, dat hij fchielijk weder moest komen; het geen hij ook beloofde. Nu verheugen wij ons reeds weder met zijne en uwe komst, lieve Qarolina! want hij heeft ons, meêr F 3 dan  $6 KIEUW MAGAZIJH dan ééns, moeten belooven, dat hij u zt medebrengen ; en op zijne belofte mag men ilaat maaken. En heb gij ook geene zorg meêr, dat des Predikants Vrouw het uwe Moeder nog zou kunnen afpraaten, u bij Mevrouw p. te beftellen; wij zeiden dit uw' Oom, waarop hij antwoordde : Och! houdt u te vreede , kinderen! en plaagt mij niet; ik zal immers een woord meêr, dan die wijze Predikantsvrouw , bij mijne zuster te zeggen hebben. Maak gij u intusfchen voor het onderzoek gereed, daar gij zoo Voor vreest; doch volg mijn raad, èn lees niet alle boeken, die u in handen komen ; gij zult anders, in plaats van daar wat uit te leeren, in verwarring geraakeq, en een bedorven fmaak krijgen. Verder verheug ik mij over den goeden voortgang, die de kinderen, door u opgevoed wordende, in hunne oefeningen maaken; als zij zoo voortvaaren, dan kunnen, zij wel van meerder nut en dienst in de waereld worden, dan menig één van deftiger Ouders en grooter vermogen. Hier fchiet mij te binnen, 't geen de voortreffelijke Gelieft bij de Fabel, de Pedagoog, zegt: De Leeraar vond een hart in zijnt boerenknaapen, Dat honderden ontbreekt, ver/ierd met naam en wapen, Want immers wordt uit menig arm gcflacht, Ulet rijkstbegeafde kroest niet zelden vqortgelragt;  VOO*. JONGE JUFFROUWEN. % En, *> Ut marmer aan zijn ruwheid wierd onttogen, Wat deed ons dan de kunst oj> groote mannen boogcnl. Boe menig zou met roem een flaatsma» zijn gewe*t. Die heden in de kroeg met lust mandaaten leest t Koe menig, die thans in 't krakkeelen van de boem, Daar hem teleid ontbreekt noch moed, Uit eerzucht hen wenscht aan te voeren, Wart als een groour held begroet, Dan ge ons, uitmnntend held, in u befchouwen doetl Ik wil U nog eenige vraagen opgeeven: irvlnteNoacnh1eDouwd? ^Selv? 11 J «ïanre en in welk land is dezelve gS.ïfï.'S. , wa. fdaan- rï. W dezelve? De etuis, die de jonge Tufftouw Irbeloofd had, zijn gekomen, erfzTjn zeer fraai. Ik was 'er zeer^bhjde mede! Groet uwe Moeder en uwen Oo» hartelijk van uwe jf 4 LKXII. Brief*  ü nieuw magazijn LXXII. Brief. Goede carolina! Jfioe vaart onze waarde Voogd? Zal hi| met fchielijk met u weder bij ons komen? vraag het hem toch eens. Wij fpreeken geftadig van hem ; en alle de jonge Juffrouwen vraagen ook telkens na hem, omdat hij zoo vrolijk is; en Mevrouw S., dewijl zij hem door zijne bevallige fcherts zeerwél lijden mag, willigt ons dan altoos bij zijn verblijf meêr vrijheid in, dan anders. Van de kleine Juffer S. houdt hij zeerveel. Hij droeg haar dikwijls op zijn arm. ,t Is ook een zeer lief kind, alleenlijk wat wild en wreed. Ik zal u daar thans een voorbeeld van verhaalen. Voorléden Zondag , wanneer ik met de jonge Juffrouwen C. en St. uit de kerk t'huis kwam, hoorden wij in de kamer der kleine S. zeer fterk praaten; wij gingen 'erna toe; daar vonden wij haare kamenier, de werkmeid en het Juffertje S., 't welk van de twee vorige zonder ophouden verzogt, dat zij *t niet zouden zeggen. Wij vraagden : wat 'er dan voorgevallen was ? Zij verhaalden daarop, dat het Juffertje eene kleine witte kat, die haar tot tijdverdrijf gegeeven^was, naadat zij daarmeêgefpeeld had, en 't katje haar geduurig was nageloopen» agter eene kast had gejaagd; en ter-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 89. terwijl het dier zeer gefchreeuwd en met de agterpooten gekrapt had , zoo had zij 't zelve met een Hok 'er verder agter geftootcn , totdat het elendig was omgekomen. De kamenier was nog aangekomen, als zij daarmee bezig was, en had haar den ftok uit de handen genomen. De werkmeid was terftond geroepen , om naar de kat te zien , en bad dezelve verpletterd gevonden. De jonge Juffer had 'er nogthans om gelachgen. Nu wilt gij ook weeten, of zij mede lachte , wanneer Mevrouw S. of de Gouvernante het vernam. De jonge Juffrouw verzogt op nieuw , dat zij 't voor deeze keer niet zeggen zouden , zij zou het nooit weêr doen. Wij verzogten die lieden dan ook, dat zij het voor ditmaal verzwijgen zouden, en namen haar mede in de kamer mijner zuster, daar wij de jonge Juffrouw, /V. aantroffen, die alleen des naamiddags van twee tot zes uuren de lesfen komt bij— woonen. Wij dronken zamen thee, en vermaakten de kleine Juffer S. met eenige fpelletjes , opdat zij wél te vreede zou zijn. Niet lang daarna kwam Mevrouw S. ons met haar bezoek verëeren. Het juffertje, dat meende, dat zij om haar binnenkwam, begon te beeven, wierd rood! en bevreesd. Mevrouwt., die dit bemerkte, ging digter bij haar , en vraagde: wat haar fchortte? Ach! antwoordde de jonge Juffrouw: ik weet immers, dat ik uit uwe genegenheid ben. Als gij dat zeker weet, miin kind! hervatte Mevrouw F 5 «fc»  00 NIEUW MAGAZIJN S., dan moet gij ook weeten, doof wat toeval gij dezelve verlooren hebt; en welk is dat? Zij antwoordde, onder't Horten van eenige traanen , dewijl ik het katje zoo deerlijk toegemaakt heb; maar ik zal het niet weer doen, lieve Juffrouw! En toen ftrekte zij haare beide armen tot haar uit. Ja! dat is zeer wél, zeide Mevrouw S.; maar dewijl ik van dit voorval nog niet onderregt ben, zoo verhaal het mij in orde. De Juffer verzogt, hieryan verfchoond te mogen zijn, dewijl dezelve het reeds wel weeten zou, en zij zich fchaamde, het te zeggen. Neen! verzekerde haar Mevrouw j., ik weet het nog niet, mijn kind! fchielijk, verhaal het mij; en als het niet voordeelig voor u luiden zal, gelijk ik dan geloof, zoo hebt gij mij immers gezegd , dat gij u beteren wilt; en als men zijne misdagen openlijk bekent, dan heeft men zich reeds half gebeterd. De Juffer wilde 'er egter nog niet aan , maar ftond 'er nog fterker op, dat het niet van haar gevorderd mogte worden. O ! zeide Mevrouw S., gij zult mij boos maaken ; hebt gij u ook niet gefchaamd, om deeze feil te begaan, dan moet gij u ook niet fchaamen, om ze openlijk te bekennen. Eindelijk begon de jonge Juffrouw het onder veele traanen te verhaalen. Als zij gereed was, zeide Mevrouw S., kind! dat is waarlijk wreed. Ik had nimmer gedagt, dat uw jong hart reeds in ftaat was, om zulks tegen een hulpeloos dier uitte voeren, dat mógelijk kort te yooren de handen likte * die  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 91 die het niet lang daarna, alleen uit tijdverdrijf, op de wreedfte wijs vermoordde, konde gij voor 't fchreeuwen van dat arm dier zoo ongevoelig zijn, 'twelkudaardoor ti uw voolg gevoel als wilde terug bren een, daar gij 't zelve anders zoozagtftreeiSe? gij helt udus aaneen grof misdrijf fchuldig gemaakt; en dat kan ik nietongeftraft ifaten voorbijgaan. Gaa nu op uwe kamer, ontflaa u heden van alle tijdverdrijven, en eet daar heden avond ook met uwe ^menier. Ja! zeide het Juffertje, dat zal ik alles nakomen, wat gij mij beveelt; maar gij moet flegts niet boos op mij zijn. Daarop wilde zij vertrekken. Doch Mevrouw S. riep hetzelve terug, en zeide; Mijn fchat! dewijl gij zoo bereidwillig zijt, om u aan de ftraf te onderwerpen, zoo ben ik verzekerd, dat gij u in 't vervolg nimmer aan zulk een misdrijf zult fchuldig maaken: ik wil u dus voor deeze keer van alle ftraf .vrijlaaten; bid God om een raeedosender hart, en denk dikwijls aan deeze zedeles, die gij in de heilige fchnften vindt: De rechtvaardige ontfermt zich over zijn vee. Ontfermt gij u over een redenloos dier, dan hebt gij ook ontferming over eemgen uwer medemenfehen, die gij eens onder den last hunner elende zult hooren zugten. De ionee Juffrouw kuste haar met dankbaarheid de handen, en beloofde alles goeds. Waarop dan Mevrouw S. ons te kennen gaf, dat rij met ons, zqo als wij daar bij  $3 NIEUW MAGAZIJN ê'en waren, zou gaan wandelen. O! toe» waren wij blijde. Het ambteloos leeven van David hebt gij zeer wél befchrecven. Opdat gij weder eenig werk zoudt hebben, zal ik u nog eenige vraagen opgeeven: vooreerst, hoeveel inwendige zinnen heeft de mensch ? en ten anderen, wie zijn Salomons Ouders geweest ? Hoe heeft zijn leermeefter gehee- tv" \ e" ho& lan§ heeft &ü geregeerd? ■Nu heb ik de eer, u naa mijne hartelijke groetenis aan mijne Tante, uwe Moeder, eene aangenaame nachtrust toe te wenfchen. „ , Uwe D. den \% 0$. 17" LISETTE, LXXIII. Brief. Beminde ilisette! O ! hoe veele vermaaken levert toch het buiten leeven op; men is bij ons beezig Met het inzamelen der boomvrugten; en pu zet ik mij daarbij neder op een heuveltje , daar de bekoorlijkfte vrugten mij toelachgen , en ik mij de dagen herinner, waarin wij ons bij dergelijke gelegenheden zoozeer vermaakten. Hier zit ik, omringd van de aangenaamfte voortbrengzels; hier  VOOR. JONGE JUFFROUWEN, 93 hier wil ik u thans fchrijven, zonder tafel, zonder ftoel; in zit zagt, fchoon zonder kusfen, en zal fchrijven , hoewel mijn brief mogelijk niet zoo lang , als anders zal worden. Ik zal u , vóór andere dingen , de opgegeeven vraagen beantwoorden. De eerfte is, Hoeveele inwendige zinnen heeft de mensch? Jaa, hoe ligt en noodwendig deeze vraag ook zijn mag, ik weet ze egter tot mijn fchande nier. IK geef ze u weder op. De tweede is.: Wie zijn Salomons Ouders geweest? Dat weet ik: David en Bathfiba. En zijn leermeefter? Ik meen, Nathan. Hoe lang heeft hij geregeerd? veertig jaar. ' .. Het wreed en wild gedrag, dat gij mij van de kleine Juffrouw S. verhaald hebt, is zeer verfchrikkelijk; doch men vergeet het weder fchielijk , als men het bevallig en aartig gedrag leest, dat zij kort daarop voor Mevrouw S. vertoonde. Zoo even kwam mijn waarde Oom, en bezogt mij op dit heuveltje. Hij zettede zich daarop naast mij neder, en las uwen brief, dien ik thans beantwoorde, enwaarin van hem gefproken wordt. Gij vraagt onder anderen: of hij niet fpoedig weder met mij bij u komen zal? Ik weet niet, zeide hij hier , waarom zij mij niet liever aan haar vastgebonden hebben; dan konden zij mij overal mede omvoeren. Schrijf haar maar , dat ik binnen een jaar niet weêr bij haar zal komen: want het is mij bii hWr niet bevallen, en daarom kunnen 1 zij  94 NlJfcUW magazijn Zij ook het geld, dat zij voor nieuwe kleê* ren gevraagd hebben, niet eerder krijgen. Doch geloof het niet: want nog in deeze week wil hij u weder bezoeken, Wanneer hij u en uwe zuster het geld en twee kostbaare hairnaalden, met diamant bezet, zal medebrengen; maar laat daar niets van blijken. Hij heeft mij een dergelijke gegeeven , en ook een perfoon aangenomen, die mijn hair komt opmaaken, en dit wél verftaat: ik bemerk, dat ik mij zoo langzaamerhandaan de gedwongen leevenswijs der Itad moet gewennen. Maar of hij mij medeneemenzal, weetik nog niet. Wel nu, als het niet anders is, dan mag hij alleen reizen. Als flegts onder het fchertzen der aartige ert welopgevoede jonge Juffrouwen, als gij, zijne liefde niet vermindert omtrent Uwe Fr. Jen aa OU. 17.. carolina. LXXIV. Brief. Hoog geachte emilia! Xk heb twee dagen, wegens afwisfelende. koude, hette en zwaare hoofdpijn, in 't bed moeten doorbrengen ; daarom durf ik tnorgen, in 't gezelfchap van uw Voogd, ook niet na u toe reizen, hoewel mij dat toegeltaan was: want de Po&or vreesde voor  VOÖR JONGË JUFFROUWEN. V5 VOörkwaade gevolgen, als hetgefchiedde. Hij zal dan alleen zoo gelukkig zijn, om met u en de andere jonge Juffrouwen, die hem zoo gaarne zien, te fpreeken. Hij is heden morgen op de jagt gegaan, om zelt eenig Wild voor Mevrouw S. te Ichieten. Ware ik gezond geweest, dan zou ik in t gezelfchap mijner Moeder hier ook met hem zijn medegereden. Voor de reden ■mijner onpasfelijkheid geeft men mijn te lang verblijf bij 't water op, wanneer ik in de vorige week bij onzen ouden Visfcher zat, die bezig was, om de netten, en 't geen tot het visfchen behoort, inorde te brengen, en met mij fprak. Onder anderen verhaalde hij mij van de haringen, en dat deeze visfchen wegens den vasten loop, die zij op hunne groote togten houden, merkwaardig zijn: zij komen, zeide hij, uit de noordelijke ftreeken, trekken op de Franfche kusten aan, en verder na t Zuiden, wanneer zij ons eene rijke neenng opleveren. Men treft ze in zee menigmaal in zoo groote menigte aan, dat zij den loop van 't fchip hinderen; de matroozen kunnen ze dan met den putsemmer vangen. Een koning trekt vóór hun uit, die grooter en fterker is, dan een gemeeneharing. Als wij deezen bij geval vangen, vervolgde Wji, dan werpen wij hem zorgvuldig weder in 't water , om geen majelteitsfchenders te worden; Cover deezen inval moest ik lachgen.) De hoofdtroep der haringen, welke ia verfcheiden fmaldeelen. ge*  9^ NIEUW MAGAZIJN gefplitst is, trekt met den aanvang des jaars uit de noordelijke zeeën; delzelfs regter zijde wendt zich na het Westen! w °mi d,e raa.and Meii omftreeks YsJw„ dVin?er ZIide breidt zich na het Oosten uit, deeze hoop verdeelt zich weder, en trekt m kleine troepen na de zandbanken van Terreneuf. De westelijke hoop, TJrAeu °"le tljden deaanmerkelijkfteis* verdeelt zich weder, en komt door veele omwegen in verfcheiden troepen aan de kusten van Engeland en Frankrijk, eindelijk vereenigen zig deeze troepen in hetCanaal, en trekken met elkander in de Atlantifche zee. Het merkvvaardigfte daarbij is, zeide Juj, dat alle deeze verdeelde benden weeten, waar zij zich weder moeten vereenigen, om flegts twee troepen van eene ver-baazende grootte uit te maaken, en in haar vaderland te rug te keeren; de ééne komt y,a7n de Oostzijde, en de andere van de Westzijde. De tijd van het vertrek is even als de tijd van de aankomst bepaald. Jjij het trekken der haringen is dit ook zeer merkwaardig, dar de laatfte reijen alle be. weegingen der voorfte moeten in acht neemen ; want deze geeven de overige een teken. Wanneer de haringen in 't noorden uittrekken, dan is de hoop ongelijk langer dan breed; maar komen zij in de ruime zee, dan breidt hij zich veele mijlen uit; moeten zij door eene zeeëngte trekken, dan rekt hij zieh in de langte uit, zonder .dat de fnelheid van hun loop daardoor ver-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 9? verhinderd wordt. Geene armee van Sol.daaten, zeide hij, is zoo naauwkeurig in haare beweegingen. Zij vermeerderen buitengewoon, en juist daardoor heeft God voor 't onderhoud van veele volken des aardbodems gezorgd, en inzonderheid voor 't voedzel der meeste groote gulzige dieren. De gedugre vijand des harings is een zeker walvisch, welke haringwaKisch of noordkaaper genoemd wordt. Dit ongemeen groot Dier is zeer begeerig na dè haringen, en heeft 'er niet weinig noodig om zich re verzadi gen. Wanneer het een fterken honger gevoult, dan weet het zynen roof te verzamelen, en hen , voor zich uit, na de kusten te drijven: als het nu in een naauwen omtrek tusfcheh zich en den oever zoo veele haringen gejaagd heeft, als het kon , dan maakt hes eene fterke beweeging in 't water met zyn verfchrikkelijken ftaart, en de domme en verfchrikte haringen vallen met hoopen in zijn breeden bek, dien het wijd open houdt, om hen te verflinden. Alle volken van Europa, die ze zoo wel lusten als de noordkaaper, maaken zeer veel werk. om dezelve te visfchen, 't welk met het einde van Junij een aanvang neemt. In dien tijd ziet men dan verfcheiden zeeën met eene zeer groote menigte van fchepen bedekt. De vaartuigen, waarmede ons volk daarop uitgaat, worden Buizen genoemd. De netten worden flegts bij nagt uitgeworpen, der wijl men dan den togt der haringen beter zien kan : want 'hunne glinfterende oogen G en  98 NIEUW MAGAZIJN en fchobben maaken ze kenbaar. De netten, die men tot de haringvisfcherij gebruikt, zijn duizend tot twaalf honderd fchreden lang, en de meeste zijn van PerCaanfche zeide gebreid. Wanneer de troep der haringen de plaats doortrekt, daar de netten uitgeworpen zijn, dan worden zij fpoedig vol.^ Onze visfchers leggen alle haringen, die zij op deeze visfcherij vangen, in tonnen van eikenhout,tusfchen laagen van grof Spaansch ofPortugeeschzout, in eene geregelde orde, naa dat zij ze vooraf de kaaken doorgefneeden, en 't ingewand uitgehaald hebben. De eerste tonnen worden terftond in fnelle vaartuigen gelaaden, en door dezelve op 't fpoedigst na Holland gevoerd. De eerfte haring nu, die hier komt, word jachtharing genoemd, om dat de Schepen, waarmede hij aangebragt wordt, jachtfchepen heeten. De verfche haring, verzekerde mij onze Visfcher, dat niet gezond is; dat de pekelharing een goed en gezond voedzeï, doch de gerookte haring, of bokking, minder voor de gezondheid is. Dit verhaal, dat ik tot mijne leering heb opgefchreeven, zal U, waarde Emilia gelijk ik hoop, niét verdrieten; ik geef het hier eene plaats, dewijl ik denk , dat gij van den haring nog niet zo breedvoerig zult hebben hooren fpreeken. Nu zal ik fchielijk uwe vraagen beantwoorden, en dan fluiten. De eerfte is: waarvan heeft de boom der kennisfe des goeds en des kwaads zijn naam ? Waarfchij- ne-  voor jonge jtjffróüwe& tfc helijk daarvan, omdat de menfchen doot denzelven leeren konden, hoe goed het zij, God te gehoorzaamen, en hoe kwaad het zij, God ongehoorzaam te zijn. Ten tweeden vraagt Gij: van welk hout is de Ark van Noach gebouwd ? Deeze kan ik niet beantwoorden. Ten derden: Op welke plaats en in welk land? Dat weet ik mede niet. Ten vierden: wat gedaante had dezelve ? De gedaante van een fchip. Zijt zoo goed, om 't geen ik niet weet, mij te zeggen. Mijne Moeder laat U hartelijk groeten, en mijn Oom zal U morgen zelf fpreeken, wanneer hij U deezen brief zal ter hand Hellen van N uwe Fr. den 27 Odt. 17.. carolina, LXXV. Brief. Geliefde emilia! 't (jeenGij mij van de haringen verhaald hebt, is mij zeer aangenaam geweest: want zoo bekend als ons de fmaak is van deezen vis, zoo onbekend is ons alles, wat gij omtrent hem aan ons hebt medegedeeld, die geene visfchers en natuurkundigen zijn. Maar dat deeze bekendmaaking eene oorzaak uwer ziekte geweest Ga is,  *30 WIÈUW MAGAZIJN is, die mogelijk van kwaade gevolgen kan zijn, is mij des te onaangenaamer. iNeemU toch in acht, en wagt het in uwe kamer, volgens den raad van uw Doftor, eerst af, voordat Gij U aan de tegenwoordige ruuwe herfstlucht bloot ftelt: want tiwOom.ik moet het U zeggen, klaagde zeer, dat Gij dien raad niet" volgde. Hij bleef deeze keer geen volkoomen dag bij ons, en dat behaagde ons in 't geheel niet: want Gij zijt overtuigd, dat wij hem gaarne bij ons hebben, en als onzen Vader beminnen; hij bragt mijne Zuster en mij ,geld voor twee kleêren mede, en elk on2er een fraaije hairnaald, met diamant bezet. Wij befchouwden ze met verwondering, en wisten niet, of het hem ernst wasons dezelve te geeven , of niét. Neemt deeze naalden aan, zeide eindelijk Mevrouw S , en verfier zomwijleiï uw hair daarmede; maar vergeet nimmer bij den glans deezer fteenen, ook uwe ziel door nieuwe deugden meer glans bij te zetten. Een zeker foort van menfchen, en daaronder menig vermogende, zal door den glans deezer fteenen en uwe fraaje kleêren verblind, U wel meêr achting, dan anders bewijzen, wanneer Gij geheel eenvoudig gekleed waart: maar het verftan•diger deel der menfchen zal alleen op de fchoone ziel letten, die onder deeze kostbaarheden verborgen ligt, en alleen door een zedig, eerbaar, liefderijk en aanvallig gedrag jegens elk en zelfs jegens lieden van veel lager ftand uitmunt. Wij namen - , de  .VOOR JONGE JUFFROUWEN. ïif de naalden aan, en beloofden aan Mevrouw S. en onzen waarden Voogd, daarmede onze zielen, niet onze kleeding altoos te zullen verfieren. Nu kome ik aan 't beantwoorden uwer vraagen. De eerste hebt Gij wél beantwoord. Dé tweede: van welk hout is de Ark van Noach gebouwd? weet Gij niet; ik zal 't U dan zeggen; zij was van harstachtige boomen, die eene zwavelachtige vettigheid bezaten, geene vogtigheid aannamen, en niet ligt rottederi, waarom dan eenigen meenen, gelijk de leermeester ons zeide , dat daartoe ceder, of cijpresfenhout gebruikt is. De derde vraag: op welkeplaats, en in welk land dezelve gemaakt is? kunt Gij ook niet beantwoorden. In Sijrie. Op de vierde vraag hebt Gij weder wél geantwoord. Nu zal ik U nieuwe . vraagen opgeeven; want Gij moet U oefenen, eër Gij hij ons komt. , Vooreerst: hoe moet men verfta'an, 't geen de heilige fchrift bij de befchrijving van den zondvloed zegt: de fonteinen des grooten afgronds wierden opgebroken, en de Huizen des Hemels geopend. Ten tweeden : hoe hoog heeft het water des zondvloeds geftaan? En ten derden: Waar is eindelijk Noachs ark nedergekomen ? De jonge Juffrouw Or. begint naarftiger en verftandiger te worden. Volg den raad des Doctors, en wordt fpoedig weder gezond. D. den \ Noy. Uwe ï7.. emilia' 7 G3 i^XVI  igti. nieuw magazijn LXXVI. Brief. Zeer beminde CAROJLlNAl (jij moet niet ziek worden; ik kan waarlijk naauvvlijks wagten, tot dat ik door een brief uwen toeftand verneem; zend mij toch fchielijk een berigt daarvan. Ik zal U thans een geval van de grootmoedige jonge Juffrouw C. en eenen eerlijken Jood verhaalen. Haar kaminier had al een geripmen tijdgewenscht, den ring te bezitten, dien de jonge Juffrouw dagelijks draagde, en flegts na eene gevoegelijke gelegenheid gewagt, om denzelven te kunnen magtig worden. Die gelegenheid deed zich op, wanneer de jonge Juffrouw, vóór eenige dagen, op haare kamer naa het eeten haare handen zullende wasfehen, (gelijk wij verpligt zijn,) den ring afdeed, opdat die niet nat zou worden, naast de kom nederleide, doch vergat weder weg te neemen, en niet miste, vóórdat zij bij 't fchnifraam begon te naajen. Zij zeide mij toen, dewijl ik niet ver van haar af zat, dat zij haar ring niet had, maar zich herinnerde, dat zij denzelven bij 't wasfehen afgedaan had. Wanneer haar kamenier naar gewoonte, om vier uuren, de boeken voor de Franfche les bragt, zoo zeide zij tot dezelve, dat  ' VOOR JONGE JUOTROÜWEM. »J dat zij haar ring ook moest brengen, die naast de waskom zoude liggen; de kamenier kwam weder, en zeide haar zagt, dat zij hem daar niet gevonden had. De jonge Tuffrouw fchrikte op dit zeggen, maar wagten tot zes uuren, wanneer zij op haare kamer ging, om de lesfen te herhaalen. Ik volgde haar, om te zien, of zij hem vond; maar zij zogt, en de kamenier zogt mede , doch zij vonden hem niet. De jonce juffrouw was verlegen over dit verlies , en wist niet, wat zij beginnen zou, als men den ring aan haar hand miste; zij beloofde de kamenier een gulden, op dat zij alle moeite zou aanwenden, om den ring te vinden, daar haar zooveel aan gelegen lag. De kamenier wilde haar eindelijs beduideri, dat zij denzelven vóór t wasfehen mogelijk niet afgedaan had, en dat: hij onder 't wasfehen afgefpoeld, en in de kom was gevallen; dat men hem daarin door de zeep niet gezien, en met het water had weggeworpen; doch beioowe naauwkeurig te zullen zien op de plaats , daar zij 't water uitgegooten had; mogelijk was zij zoo gelukkig, om hem weder te vinden. Daar bleef het dan bij. Den derden dag daarnaa kwam 'er een oude Jood bij onzen knegt, die aan de voordeur Hond, en vraagde denzelven, of in dit huis niet een meisje woonde, die 'er zoo en zoo uitzag , en maakte haar door de befchnjving van haare kleeding en uitzigt zoo kenbaar bij den knegt, dat hij ja zeide, en vraagde: wat hij van haar hebben moest? wel, G 4 z«-  104 NIEUW MAGAZIJN zeide de Jriod: dat meisje heeft mij eergisteren een ring te koop aangeboden, onder t voorwendzel, dat hij van eene Juffrouw was, bij welke zij voorheen gediend en die haar verzogt had, denzelven. te verkoopen, dewijl hij haar niet meêr behaagde. Maar dewijl ik gewoon ben, met de Heeren of Juffrouwen zelf te handelen , en niét met de dienstboden, omdat -ia£r vee] bedl'°g mede omgaat, zoo zeide ik haar, dat ik geene genegenheid had, om den ring te koopen. Doch zij kwam weder , en verzogt mij, dat ik hem maar zoude koopen, dewijl zij geen tijd had, om verde'- te Ioopen ; ik kon hem voor het halve gei.i krijgen, dewijl hem de Juffrouw gaarne wilde kwijt zijn. Ik zeide, dat het mi.i verwonderde, dat ze dit voordeel niet liever een Goudfmit, dan een Jood toevoegde ; zij gaf ten antwoord, dat zij geen Goudfmit kende, en ik moest hem maar houden, zij^zou het voordeel wel bij eene andere gelegenheid mede vinden. Ik zeide haar, dat zij mij denzelven tot s'avonds laaten moest, dan konde ik hem nazien, en weeten, wat hij waard was. Ik befchouwde toen den ring naauwkeuriger, en vond er twee letters binnen in, a. c. Nu kreeg ik kwaader gedagten van het ding, om dat ik dit meisje eenige keeren uit dit huis h-b zien komen, en weet, dat de jonge Juffrouwen in dit kostfchool zulke meisje» tot haar dienst hebben; ik vermoedde derhalven 5 dat deeze ring geftolen kon zijn; ik heb daarom al twee uuren hier geloo- pen,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. IQ> pen, in hoope, dat ik iemand zou aantreffen , die mij met zekerheid kon zeggen , dat zij hier woonde, en den eigenaar van den ring mogelijk kon raaden: eindelijk komt Gij, geef Gij mij nu licht in deeze zaak. De knegt antwoordde, dat hij den ring niet kende, en ook niet gehoord had, dat 'er een ring vermist was, maar dat de Jood eens mede binnen bij de Gouvernante moest gaan, die dat wel zou kunnen onderzoeken. De Jood ging met den knegt terftond na Mevrouw 5". , en verhaalde haar dit geval. Zij kende den ring aanftonds, en zeide tegen den Jood , dat hij denzelven aan de eigenaarfter terftond zelf zou kunnen overgeeven , en het meisje overtuigen, als zij 't wilde loochenen, dat zij denzelven bij hem had willen verkoopen. Daarop wierd de jonge Juffrouw C. geroepen, die bij den Claviermeester was. Bij haar binnenkomen naderde haaide Jood, en zeide: Hier hel» ik de eer, aan Mejuffrouw den ring weder ter hand te ftellen, dien Gij misfchien voor verloo. yen hebt gehouden. De jonge Juffrouw Hond verwonderd, en begon Mevrouw S. te verhaalen, hoe zij den ring was kwijt geraakt; maar voegde 'er bij, dat zij nooit gedagt had, dat haar kamenier ontrouw was, en vraagde daarop aan Mevrouw S., hoe zij zich in die zaak gedraagen moest? Zij antwoordde : de beftraffing van de ka. menier en de belooning van deezen eerlijken man laat ik volkomen aan uw goed doorzigt over; maar laat dit geval U in t G y ver-  ÏOÖ NIEUW MAGAZIJN vervolg tot eene waarfchotiwing dienen, om voorzigtiger met uw Goed om te gaan. Waarop dan de jonge Juffrouw haare beurs uithaalde, en den Jood een halve gouden Rijder gaf, met de woorden : Neem deeze Kleinigheid als een teken aan, dat Christenen oprechte menfchen onder elk volk weeten te waardeeren. Hij bedankte haar voor deeze genegenheid, en zeide; dat hij altoos zijn best deed, om oprecht, zonder eigenbelang te handelen, doch dat hij, om flegts te toonen, dat 'er onder zijn volk ook eerlijke lieden gevonden wierden, de vrijheid verzogt te mogen hebben, om dit geld aan haar te geeven, die den ring geflolen had, op dat, als zij weggejaagd wierd, gelijk hij konde vermoeden, zij tot aan een anderen dienst geen reden had, om uit armoede te fleelen, en dus eenigen tijd daarvan kon leeven. De jonge Juffrouw verwonderde zich over hem, en beleed hem oprechteljjk, dat zij nimmer gemeend had, dat een Jood zoo denken kon; maar, voegde zij 'er bij: hij zal mij hierin niet befchaamen; ik zal het meisje, als zij beterfchap beloofd, niet wegjaagen, gelijk zij verdiend heeft; (want Gij hebt mij reeds devrijheid gegeven , terwijl zij zich tot Mevrouw S. wendde, om met haar naar mijn wélgevallen te werk te gaan;) zij behoeft dus niet uit armoede te fleelen. Belooft zij geene beterfchap, dan is 'er geen ander middel overig, dan om haar in de handen der Overigheid te ftellen. Geef Gij het weinige, dat ik U gegeeven heb, de-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 107 dewijl Gij t niet wilt houden,, aan een armen onder uw volk, en laat nul net bewijs houden, dat 'er onder de Jooden ook eerlijke lieden te vinden zijn. Ue jooa bood zeer beleefd zijn verderen dienst aan, en beval zich in haare gunst. Mevrouw S. verzekerde hem, dat, als zijlast Kreeg, om juweelen of andere dingen te koopen, of te verruilen, zij in't vervolg altoos met hem zou handelen: zij liet hem te gelijk een paarlfnoer zien met verzoek, om haar dergelijke oorringen daarbij te bezorgen, en hij beloofde, in de aanftaande week haar dezelve te zullen brengen. Hij vertrok dan, en zeide, dat hij voorneemens was, dien avond niet te huis te zijn , dewijl , als het meisje kwam, om den ring te haaien, hij niet weeten zou, of zij eraan fchuldigwas 'tWelk ook wierd goedgekeurd. Wanneer wij na 't avondè'eten affcheid genomen hadden, en op onze kamers gegaan ■ waren, zoo zeide de jonge Juffrouw 0. tot haare kamenier, welke haar nu zou uitkleeden: Gij behoeft geen verdere moeite te doen, om den ring te zoeken; hij is zonderU al te voorfcbijn gekomen, hier is hij; en te gelijk toonde zij hem aan haar vinger. De kamenier viel haar aanftonds te voet, en fmeekte op het demoedigst om deeze eenige gunst, dat, als zij haar weg. zond, zij haar door 't bekendmaaken van haar fchandelijk bedrijf niet geheel ongelukkig wilde maaken. Zij verklaarde, dat het de eerste keer was, dat zij iets had weggenomen; dat nog nooit iemand iets bij  f08 HIEUW MAGAZIJN ^Lta!Jrmist --ad' ,en dat het 00k de re mnf,"f Z,jn' al zoude ^ van honfif C,J fte/Ven' De oorzaak van dee2e flechtedaad was haar ongelukkige Broe- SehLi landverIeid had;'haar Vader, «5 w\- Z1]" aml?aSt poodl'g had, en dié Se?fm^Vg a^1!' C zijn handwerk is ïfj'/fv2^ ziJ den Zc°n niet los kogt, Ai] al het fraids-gereedfchap zou verkoo- E^",00 Z™a- ' Nu «ad haare Moeder aar, haar in 'een zeer beweegelijken li l êe/c,Iireev^' d''en zij ook "toonen 3rftfn zoover gebragt had, om haar Zoon voor dertig gulden vrij te laaten; maar dat zij zoo veel met op kon brengen, en haar rnan haar deswege alle dagen lastig ™i\. rVil dan haare Dogter bad, oni raad tefchaffen, en te zien, of zij mogelijk iets kon geborgen krijgen; dat haare pogter, 't geen zij van haar loon mogt overgehouden hebben, daar bij moest doen, T u fh als Müeder, bok nog vier gul-' den had; 't geen dan, alles bij elkande- SL£lT5r"j V?e%r déH ê^n kort lutmaaken, waardoor zij hem weder Vrii krijgen , en den Vader'tot rust kon bren-' gen. ^ij had dan niet geweeten, na 'tlèe. zen van dien brief, wat zij zou uitvoeren ; memand had haar willen borgen ; zelf had zij ook met; (want wat kunnen de dienstboden van het loon overhouden;) zij was . ran tot de"n ongelukkigen inval gekomen, om  VOOR JONGE JUFFROUWEN. I09 om deeze ring weg te neemen, en Zonder eenig ander inzigt tot dit oogmerk te verkoopen. Maar God, zeide,zij, had haar deeze boosheid niet willen laaten volbrengen, en het daarom aan den dag gebragt; en nu verfoeide zij haar zelve om deeze daad. De jonge Juffrouw C, die haar met opmerking had aangehoord, fluitte haar bitter weenen, en zeide: ik zie,dathetu ernst is, u te beteren; ik zal dan van nu af, noch u, noch iemand anders laaten blijken, dat Gij aan zulk een misdrijf zijt fchuldig geweest; ik laat U ook in mijn dienst; en 't loskoopen uwes Broeders zal ik op mij neemen. Maar gedraag U in_ 't vervolg trouw en eerlijk omtrent een ieder; en koomen u andere dergelijke gevallen voor, waarin Gij geen raad weet, zoo vertrouw het liever aan de lieden, bij wien Gij dient, dan dat Gij de belofte breekt, die Gij bij 't aanneemen van uw dienst gedaan hebt, van trouw en eerlijk te zijn. De jonge Juffrouw C. verhaalde het mij daarna, wanneer wij alleen waren, dewijl ik het verliezen van haar ring wist. Zij kon mij de blijdfchap van dit meisje niet genoeg befcbrijven, noch de beloften, die zij daarbij gedaan had. Mevrouw S. was ook zeer ingenomen met het grootmoedig gedrag der jonge Juffrouw, en had voor de kamenier niet laaten blijken, dat zij 'er iets van wist, opdat zij zien zou, dat de jonge Juffrouw haar woord hield, om het niemand te zeggen, gelijk het dan ook  IN» "NIEUW MAGAZIJN ook den knegt ftreng verboden wierd, ktê daarvan te openbaaren. De vraagen, lieve CaroÜnaX die ik U opgegeeven heb, hebt Gij alle goed beantwoord ; alleen deeze : Hoeveel! inwendige zinnen heeft de mensch, weet Gij nier drie, de aandagt, de verbeelding en het geheugen. Als Gij bij ons komt, zult Gij aaar wel nader van onderfegt worden. De • nieuwe ..vraagen, die Gij zult beantwoorden , zijn: Hoe veele Koningen hebben «r in t geheel over het huis Israëls naa de verdeeling geregeerd? en welke merk- vaHenf ^ °nder hun voorge* Wij hebben van onzen waarden Voogd de kostbaare hairnaalden gekreegen, daar gij van gefchreeven had; hij handelt als een Vader: want hij tragt ons altoos genoegen te geeven, en als ons iets ontbreekt, dat wij gaarne hadden, dan zeggen wij het Bem vrij, en is hij terftond gereed, om't ons in te willigen, of te geeven; ook is Bij zeer m zijn fchik, als hij, na onze vorderingen verneemende, ons van de Meesters hoort prijzen. Hij is in *t algetneen een Menfchen- en Kindervriend ; en oeeze is ook de reden, dat hij zich zeer Baar de Kostkinderen kan fchikken, met Bun kortswijlt, en zich over hunne geestige invallen verheugt, die hij dan van Bün hoort. Maar denkt daarom niet, «at zijne hefde voor U daardoor zal verminderen. Ik meende, dat dit wegens de  VOOR JONGE JUFFROUWEN. III de menigvuldige blijken, die gij daarvan hebt, geenzints eenige verzekering behoefde van Uwe D. den 6 Nov. li s e t te. LXXVII. Brief. Zeer geliefde Lis et te! Tk ben volkomen herrt-eld; ten minften meen ik het te zijn, fchoon ik nog eemzwakheid gevoel; ik gaa, even als anders wandelen, hoewel de Doftor mi] raadt in de kamer te blijven; maar ik zie de kamer als eene gevangenis aan, en geloot, dat hij mij even zoo zagt wil houden, als zijne patiënten in de ftad; mijne arme kinderen zien het ook liever, dat ik buiten het vertrek kom, dewijl zij mij daar eer kunnen zien en fpreeken, dan binnen het zelve, daar zij zelden bij mij gelaatenworden: want als ik met hun fprak, dan zou 't mij in t flaapen hinderen, dan zou ik mij te veel vermoeijen, dan zou ik, ik weet niet wat al meer, ontmoeten; de arme kinderen waren buitengewoon blijde, toen zij mij voor de eerftemaal weder fpraken, en hun Vader ook , die mij in mijae ziekte met de andere dienstboden mijner  I« NIEUW MAGAZIJN heefr^S' dG gr°°tfte Iiefde bet0°nA ■7ail.t,snagt-s, omtrent twaalf uuren, w? zJek: toen moest onze Doctor ge- flïïn n°ve!l' e.nalles was in een diePen' flaap De Vader deezer kinderen had naauw- ïkLÏe/eweegin£' die daar°P on^r de dienstboden voorviel, vernomen, of hij Kwam er aanflronds bij, en bood zich aan , om Ichielijk den Doctor te haaien , gelijk hij ook verngte. Hier dagt ik aan 't geen Mevrouw Depouir altoos zeide, dat men de liefde van alle menfchen kon winnen, als; men .flegts vriendelijk en minzaam was. Mijne hoofdpijn neemt thans weêr toé, ik heb dus geen lust, om u breedvoerig te fchrijven; maar ik zal u flegts nog op uw brief antwoorden. Ik bedank u voor de medegedeelde gefchiedenis. Wij hebben ons alle (want ik las ze mijn Moeder en Uom voor,) over de grootmoedigheid der' jonge Juffrouw C. en de zoo zeldzaame oprechtheid van den Jood verwonderd. Daar zijn immers altoos comediën bij u te zien, gij behoeft dus in het daartoe gefchikte gebouw niet te gaan. Gij hebt mij wederom nieuwe vraagen opgegeeven. Eerfte lijk zal ik u beantwoorden: hoe veele Ko. mngen 'er in 't geheel over het huis Israels naa de Verdeeling geregeerd hebben? Negentien; onder welke egter, gelijk de H. .Schrift zegt, geen één godvrugtige geweest is. Ten anderen: welke onder hun de merkwaardigfte zijn geweest? Ja, ik moet u voor de vuist zeggen, dat ik dit niet weet: want als geen hunner God gediend heeft,  voor. jonge juffrouwen. 11 § heeft, hoe kan dia één hunner merkwaardig zijn? Gij befchuldigt mij nog aan 't einde van uwen, mij zoo aangenaamen brief over eenigen nijd, dien ik tegen de jonge Juffrouwen toonde, omdat mijn Oom gemeenzaam met dezelve omging, en met haar fchertste. Niets minder dan dat, lieve Lifette! want ik ben van zijne liefde jegens rnjj ai te we'1 verzekerd; en al ware ik het niet, hoe zou ik kunnen beletten, dat hij lieden ontmoette, die zijne liefde waardiger waren dan ' uwe Fr. den 7 Aug. t ., 17.. ' carolina. LXXVIII. Brief. Beminnelijke emili a! (jij wilde gaarne met mij twisten, en weet niet , hoe gij 't zult beginnen. Is 't niet ..zoo;? Nu, ik ben uwen en mijnes Ooms wii gevolgd, en heb mij eenige da- fen geheel in de kamer gehouden, en nu en ik nog zieker dan voorheên; zoo bar als dit weder is voor den ftedeling, zoo aangenaam is het voor den landman: want nu verzamelt hij de vrugten van zijn onVermoeiden vlijt, die hij in de Lente en den Zomer aanwendde, om daarvan in den H Win-  114 NIEUW MAGAZIJN] Winter zich en de zijnen te kunnen on* derhouden; hij weet, dat dit jaargetijde zulk weder vereischt; hij is blijde, dat hij niet, gelijk de eerfte, tusfchen vier muuren opgefloten behoeft te zitten, maar vrij kan ademen, en elk gerust uur van eenen droevigen dag vergenoegd genieten; en zoo ftaa ik daar ook mede: zoo draa de zon zich laat zien, dan wandel ik zagtjes langs wei- en bouwland in mijne eenzaamheid, of in't gezelfchap van mijn Oom, die 't mij altoos toeftaat, of ook wel met mijne boerenkinderen ; en dan kome ik levendiger en vrolijker te rug, dan ik was uitgegaan. Maar mijne Moeder houdt het met u ; zij komt zelden uit haare kamer, daar zij innaait, leest, op 't clavier fpeelt, of iets anders verrigt, zoo mijn oom haar niet aanzet, om met hem uit te gaan, of een zeker Heer, die haar zedert de reis na 't bad reeds driemaal bezogt heeft, in »t gezelfchap van mijn Oom met haar gaat wandelen. Ik heb deezen Heer anders nooit gezien, dan na dien tijd; hij is zeer vriendelijk jegens mij; als ik in zijn gezelfchap ben 't geen egter zelden gebeurt: want ik heb' al gemerkt, dat het mijne Moeder niet aanftaat, als ik wat lang vertoeven ■wil. Ik weet niet, wat daar agter fchuilt. Eergisteren kwam hij weder; ik was op mijne kamer; hij bezogt mij vóór t eeten, geheel alleen, en begeerde, dat ik, zo t mogelijk was, mede aan de tafel zou komen; maar ikfloeg het af met te zeggen, *dat de Doctor mij bevolen had, s avonds niet  VOOR JONGE JUFFROUWEN. U§ ■niet méér dan wat melk met befchuit te eeten , en een uur daarna te bed te gaan. Intusfchen kwam 'er eene dienstbode, verzoekende hem aan tafel te komen; hij nam affcheid van mij, en wenschte mij eene fpoedige herftelling. Hij is een lief mensch, en ik heb reeds veele genegenheid voot hem, fchoon ik hem nog niet lang gezien» en zeer weinig met hem heb gefproken. 't Is mij zeer aangenaam geweest, uwe blijdfchap over de 'hairnaalden van mijn Oom te verneemen. De aanmerkingen van Mevrouw S. bij die gelegenheid zijn mij zeer opmerkenswaardig voorgekomen. Mijn Oom had ze mij reeds bij zijne terugkomst verhaald, hij kon het fraai gedrag van u daarbij niet genoeg prijzen. En ik moet het u bekend maaken, (want hoe zou ik iets kunnen verzwijgen , dat u tot zooveel eer ftrekt?) dat Mevrouw S9 u, uwe Zuster en Broeder zeer heeft gepreezen, waarbij zij deeze betuiging deed, dat zij ü nevens de jonge Juffrouw C. onder de beste kostkinderen mogt tellen, die zij had. Een voortreffelijke roem, die u waarlijk moedig zou kunnen maaken. Nu zal ik u zeggen, hoe men het verftaan moet, dat de H. Schrift bij de beïchrijving van den zondvloed zegt: de fonteinen des grooten afgronds wierden opgebroken , en de (luizen des hemels geopend. Ja, ik denk en herdenk , en kan 'er niets goeds van maaken, dat men begrijpen kan. Wagt, ik zal het onzen Predikant vraagen, want die zal binnen een vierde deel uurs H a bij  llê NÏEUW MAGAZIJN bij mij komen, waarvoor hij nu eene dubbelde belooning krijgt, gaande ik te vooren bij hem, maar dat behaagde mijn Oom fnet langer. Ik zie hem reeds in den tuin aankomen, en leg fpoedig deezen brief ter zijde. • —— Hij is weder vertrokken, en ik heb het hem gevraagd. Hij antwoordde mij, dat men 't eerste op deeze wijs verftond, M dat de zee en de rivie„ ren uit hunne beddingen, en over hun„ ne oevers met geweld over de aarde 3Ï liepen", en het andere, „ dat 'er onop„ houdelijk zwaare wolkbreuken gevallen v waren, en het veertig dagen eü veertig „ nachten naa malkanderen geregend had". De volgénde opgegeeven vraag zat ik zelve u beantwoorden, te weeten: Hoe hoog Beeft het water des zondvloeds geftaanV Vijftig ellen boven de hoogde bergen. Maar de derde: waar Noaehs ark eindelijk is neérgekomen ? weetik weder niet; doch den Predikant vraag ik nooit wéér: want hij mogt mij eens weder zulk eene tusfchenvraag doen, als bij *c beantwoorden der andere. Hoe komt het toch , vraagde hij, dat gij dat wilt weeten? laat toch zulke nieuwsgierigheden voor.hun over, die dezelve tot een deel hunner geleerdheid maaken ; doe liever vraagen, die. den Christelijken Godsdienst aangaan. Tn 't algemeen raade ik het u niet, het oude Testament verder te leezen: want dat is flegts voor de geleerden; maar dewijl" pij egter deze vraagen gaarne eens weeten wilt, zoo zal ik z,e u voor dee^e keer zeg- - gen;  voor jonge juffrouwen. ïlf gen ; toen zeide hij ze mij, gelijk ik ze u reeds gemeld heb. Ik moet deeze meening aan mijn Oom eens zeggen; ik ben niet voornecmens , dezelve te volgen. Wat dunkt u daarvan ? Uwe Fr. Jen 10 Noy. 17.. carolina. LXXIX. Brief. Waarde carolina! 'SX^ ii beginnen thans aan eenige ftukken te werken, die wij op den nieuwejaarsclag aan Mevrouw S. Madamoifelle Efprit en den Leermeester zullen verëeren. Geloof vrij, dat wij het zeer druk zullen hebben, dewijl wij evenwel onze lesfen moeten waarneemen. Om deeze reden zullen de brieven, die wij u deeze beide maan* den zullen fchrijven, redelijk kort zijn; ik wenschte egter, dat ik thans ten minden wat meêr tijd had, om uwen brief in órde te kunnen beantwoorden. Gij befchul. digt mij, terftond in deszelfs begin, dat ik gaarne met u wilde twisten, looze Carolina ! dat kan u nooit geen ernst zijn; want wanneer heb ik dat gedaan? Ik heb u flegts verzogt, dat gij u in uwe ongefteldheid aan het tegenwoordig ruuw en koud weder H 3 niet  Ïl8 NIEUW MAGAZIJN niet zoudt bloot (lellen ; en ik noem het toch eene kleine vermetelheid, als gij het verder doet: want gij moet u niet met de landlieden gelijk (lellen, die alleen met den landbouw bezig, van hunne jeugd af, aan hette, koude en ruuw weder gewennen, en zich derhalven daaraan kunnen bloodt ftellen, zonder dat zij daarvan ziekten behoeven te vreezen. Maar met u is het geheel anders gelegen; gij arbeidt zoo niet, als die lieden, en uw lighaam heeft nooit zwaare koude of hette uitgedaan, want gij wist u daarvoor te bewaaren, daarbij komt, dat gij zagter opgevoed zijt, dan deeze lieden, en dat gij tegenwoordig wegens uwe doorgedaane ziekte nog zeer zwak zijt; daar dus dit onaangenaam weder uw lig. haam veel kwaad kan toebrengen, dan gaat gij niet telkens bij zonnefchijn wandelen, gelijk de bode mij zegt? Over het oordeel van den Predikant heb ik hartelijk moeten lachgen ; hij moet u zekerlijk als een eenvoudig boerenmeisje beschouwen, die zeer blijde is, wanneer zij, hij 't doen haarer belijdenis, naauwkeurig de vraag: Wie heeft u gefchapen? kan beantwoorden. Ik wenschte, dat ik in uwe plaats geweest was, ik hadde hem ook eene tusfchenvraag gedaan. De vraag, die gij niet weet, is: Waar is Noachs ark, naa het terug wijken der wateren, neergekomen? Op het gebergte Ararat in Armenië. In 't vervolg moet gij mij beantwoorden, want ik geef u altoos wat te werken: Welk eene gedaante en kleur had het Man-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. IÏ0 Manna, waarmeê de Israëllieten in de woestijne gefpijsd wierden? \ Ik bedank u, waarde Carolina\ voor t melden van den lof, waarmede Mevrouw & tot onzen Voogd van ons heeft geiproken: wij verheugen 'er ons over, maar hovaardig zullen wij 'er niet op worden, want anders verdienden wij denzelve niet meer. Hoe is het toch met dien aartigen Heer, waarvoor gij in zoo korten tijd zooveel genegenheid hebt opgevati bezoekt hij u altoos nog alleen ? D. den 15 Noi. 17,, EMltlAt "* LXXX. Brief. Geliefde carolina! Ik wilde u gaarne met de herftelling uwer gezondheid, waarvan gij mij in uwen laatften brief verzekert, geluk wenfehen, als het flegts waar was j maar heden, die u gezien hebben, hebben juist het tegendeel getuigd. Uit de zorg en bekommering voor uwe gezondheid, kunt gy befluiten, dat uw perfoon aan elk, die u kent, niet onverfchillig is; want gij word van elk bemind, om dat gij een ieder bemint. Gij houdt het voor onmogelijk, dat H4 e*  130 NIEUW MAGAZIJN eenige onder de- Israè'litifche Koninge» merkwaardig zouden zijn , dewijl niemand hunner godvrugtig is geweest. Ta! zij zijn' met betrekking op hunne treffelijke daaden en deugden niet merkwaardig; maar door hunne godlooze bedrijven en Hecht voorbeeld, dat zij hunne onderdaanen gaven, hebben zij zich bij de nakomelingfchap een fchandelijk gedenkteken geftigt. Uerobeam dus, die het Israëlitisch rijk het eerst heeft opgeregt, ftelde den dienst der gouden kalveren te Bethel in ; wanneer hij voor den altaar ftond ,- en zijne hand na den Propheet uitftrekte, zoo bleef zij ftijf ftaan; I Kon: XII en XIIC ^chab trouwde de godlooze Izabel, dogter des Konings van Tijrus, en ftelde op haar raad den dienst in van den afgod Baal, waartegen Elias zich met grooten ijver verzette. Zijne en Izabels dwingelandij, aan Naboth uitgeoefend, en wat hun Elias daarop gezegd heeft, leest men I Kon: XXI en XXIL Ahazta, Achabs Zoon,: deed een doodelijken val, liet aan den Baalzebub om de uitkomst daarvan vraagen, en Elias zeide hem de dood aan. Eene bende Soldaaten , die tiras moesten haaien, wierden door vuur uit den hemel verteerd; hier is de vraag: of de Soldaaten wél gedaan hebben, dat zij. 'sKonings bevel uitvoerden, en vertrokken om Elias te haaien. Verder, zijn nog merkwaardig Joram, Jehu, PeHak en Hofea; de redenen daarvan kunt gij zelve leezen in de boeken der Chromken. Meld mij in 't vervolg, hoeveel Ko-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 131 Koningen 'er over Jucla geregeerd hebben. Hiermede blijve ik thans, dewijl het andere werk mij roept, Uwe D. den 18 Nor. 17.. LISETTE. LXXXI. Brief. Lieve lisette! Ik bedank u voor de groote zorgvuldig* heid , die gij voor mijne gezondheid en de behoudenis mijnes leevens betoont: hoe gelukkig ben ik bij 't bezit van zulk eej vriendin,1 die nog1 boven haare menigyukJ :c en drukke bezigheden menig uur to: : Ö eden ; hoe blijde ,;u:t gij zijn, als g daarvan zult bevrijd zijn, wanneer uwe Yiiendin, die gij zoo teder bemint, U in perfoon voor alle moeite zal bedanken, die gij aanwendt, om haare kunde en vlijt te vermeerderen, en dat zal nu haast gefchieden. Want nu is 'er alles voor, om mij in een kóstfchool te beftellen. Niemand zet het meêr aan , dan die Heer, dien ik nog niet ken, en van wien ik uwe Zuster reeds gefchreeven heb; mijne Moeder is 'er thans ook meêr als anders mede te vreede. De herftelling van mijne gezondheid en kragten wordt H 5 zeer  Ma NIEUW MAGAZIJN zeer ijverig gezogt. Het middel, dat mes naar t voorfchrift des Doctors daartoe aanwendt, bezwaart mij dikwijls, en ik moet het evenwel gebruiken. Die vreemde Heer Komti telkens op mijne kamer, als hij ons bezoekt, en dit gefchiedt menigmaal, en dan leest hij mij of fraaije fchriften, die Juj tijdfchriften noemt, of uit nieuwspapiereniets voor, of hij verzoekt mij , hem wat voor te leezen ; ik moet hem gemeeneJijk mijn oordeel over deeze of geene plaats zeggen; hij fchijnt daar zomwijlen zeer Vergenoegd over te zijn, en prijst mij, als ik 't getroffen heb. Ik zie hem gaarne, ak begrijp dit alles egter niet, zelfs mijne Moeder niet, noch mijn Oom. Men maakt leeds toeftel tot mijn vertrek; daar wordt voor nieuw Iinnegoed, en nieuwe kleêren gezorgd, en ik geloof, dat ik binnen twee maanden zeker bij u zal zijn. Nu zal ik u beantwoorden, of de Soldaaten, die de Israëlitifche Koning Ahazia uitzond, om den braaven Elias te haaien, wél gedaan hebben? Ik zeg: Neen! dewijl zij den Koning in eene ongeoorloofde zaak gehoorzaam waren. Verder vraagt gij: hoe veel Koningen 'er over Juda geregeerd hebben ? Twintig. Of ik wél geteld heb , zult gij mij wel zeggen. De arme kinderen, die vernomen hebben, dat ik vertrekken zal, hebben 'er reeds over geweend ; maar mijn Oom heeft mij beloofd, zelf de opvoeding op zich te zullen neemen, zoo lang als ik afweezig ben. Die voortreffelijke man J hij is altoos gereed, ont  voor jonge juffrouwen. 123 cm eenig goed werk tot ftand te brengen. Op het oogenblik worde ik m de eetkamer geroepen. Schrijf mij toch in t vervolg , hoe Mevrouw S. vaart, die ik door u laat groeten, en verhaal ook, als t u niet lastig valt, iets van de jonge Juftrouwen aan uwe Fr, den 23 Nov. 17,, carolina. LXXXII. Brief. Beminnenswaardige e mil1a! Tn uwen laatften vraagde gij mij: welke gedaante en kleur had het Manna, waarmee de Israëliten in de woestijne gevoed wierden? Het waren kleine ronde korrels, en die zagen 'er wit en doorfchijnend, als ijzel uit. Nu zal ik u omtrent uwe tweede vraag, doch wat omftandiger onderhouden, te weeten , hoe het met dien vreemden Heer is, en of hij mij nog alleen bezoekt f Laatst kwam hij weder op mijne kamer, wanneer ik juist van voorneemen was, om aan u te fchrijven; hij vraagde mij, ot ik al briefwisfeling hield? ik noemde hem de lieden, waarmede ik briefwisfeling hïeld, en het oogmerk daarvan; ik las hem tegelijk, (durf ik het u wel zeggen?) een  *H NIEUW MAGAZIJN brief ^por, dien gij voor eenige maanden aan mi, hebt gefchreeven. Jaa, ik was zoo hoogmoedig, dat ik hem den brief* waarmee Mevrouw f. mij vereerd heeft de yfrh hlLhï A™zelvcn , en verwonderU ' dat lk zoo jong, zoo veel roem ï JirrWOryeD' Giï zuIt zekerlijk eens $L i1 "avo,genswaardigfte voorbeeld van ane Juffrouwen, 'de groote waereld intreden, als u hart dan ook even zoo weinig hoogmoed en eigenliefde toont,' als thans. lnfr,t,oT00rdde' dat ik' bii alle bekomen lofipraakeri wegens mijne geringe verdiensten, nooit het-einde zoude vergeeten waartoe ik gefchapen was. Toen üond }. °P» omhelsde en kuste mij. Ik wilde mij van hem tra'gten los te maaken, terwijl hij zeide: ftaa toch deeze omhelzin• gen cien geenen toe, die in Yvervolg het geluk zal hebben, u Dogter te noemen. Ik ftond verwonderd, zweeg', en zag hem itijt aan: want ik wist niet, wat ik zou zeggen, totdat mij eindelijk mijne Moeder enmrm üom, die juist binnentraden, uitmijr,e verwarring bragten. Mijne Moeder nam het woord op, en zeide: gij zult het voorItel, dat ik u doen wil, mogelijk reeds weeten. Ik heb binnen kort Tiet befluit genomen , om mij met deezen Heer in 't huwelijk te begeeven; ik'vordere daarom van u, uit kragt mijner moederlijke liefde, hem als een Vader te beminnen, en alle kinderlijke pligten jegens hem uit te oefenen, die gij uwen lieven Vader fchuldig waart; tot hiertoe hebt gij mij nooit beledigd,  ' VOOR JONGE JUFFROUWEN. 12$ digd, doe het ook verder niet: hij .zal u weder liefhebben, en de Vaderlijke pligten jegens u waarneemen, want hij is een i edelhartig man. Hij trad van mij af na ! mijne Moeder, kuste haar de hand, en | betuigde haar zijne dankbaarheid voor den voortreffelijken naam, dien zij hem .in de i tegenwoordigheid van haar kind toevoegi de; hij wilde denzelven voor den aanzieI nelijkften titel niet verruilen, dezelve zou. : terftond het vertrouwen bij mij verwekken, dat ik zekerlijk voor een edelhartig mensch zou hebben. Ik zat daar, als of jk droomde 5 doch de laatfte woorden bragten mij in beweeging. Ik ftond op, kuste hem weenende de hand, en zeide: als ik ! éen edelhartig man tot mijn Vader krijg , dan zal ik zekerlijk als een kind hein eeren. Wel nu, waarde Emilial had gij u eene zoo fpoedige verandering wel ver-, beeld? Nooit! Hij drukte mij tegen zijne borst, en kuste mij met traanen in de oogen, fchonk mij een goud horologie, en fprak nog ,een langen tijd met mij, totdat ! mijn Oom dit ernftig gefprek afbrak, en zeide: Zouden wij dan nu aanhoudend weenen en zedelesl'en maaken, dat kunt gij in uw leeven nog genoeg doen; laaten wij nu liever te zaamen na beneden gaan, en deezen dag in eene vergenoegde vrolijkheid doorbrengen; gelijk dan ook gefchiedde. Ik dankte intusfchen God, dat ik weder gezond ben, en wenschte wel, dat ik dan reeds bij u was, als gij de fraa: je  Ï2Ö NIEUW MAGAZIJN je dingen, waaraan gij werkt, en die u zooveel tijd wegneemen, zult overgeeven, Uwe Ir. den Nov. 17*• carolina ! LXXXIII. Brief. Beste Carolina! A nders is men gewoon den geenen te beklaagen, die eenen ftiefvader of eene ftiefmoeder krijgen, maar u, die zulk een lot hebt, wenschik daar geluk mede; de» wijl ik uit de befchrijving, die gij zelve mij van uwen aanftaanden ftiefvader gegeeven hebt, kan opmaaken, dat hij u nooit het onderfcheid tusfchen een ftief- en eigen vader , zal laaten bemerken. Schrijf mij toch bij eene volgende gelegenheid, wie hij is, en hoe hij heet. Ik wilde deeze fpoedige verandering aan Mevrouw S. verhaalen ; maar uwe Moeder had haar zelf reeds op denzelfden postdag gefchreeven, waarvan ik uw brief ontfing. De vraagen, die ik u opgegeeven had, hebt gij zeer wél beantwoord. Ik zal u andere opgeeven : eerstelijk, wanneer viel het Manna; en ten anderen, viel het alle dagen? en nu zal ik u eens eene kleine gefchiedenis verhaalen. De  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 137 De hovelingen van Philippus, Koning van Macedonië, wilden hem overhaalen , om zich aan een man van verdiensten te wreeken, die tot nadeel van zijn perfoon en zijne regeering had gefproken. Men behoort vooraf te weeten, zeide Philippus, of men hem daartoe ook eenige redenen heeft gegeeven. Hij onderzogt de zaak , en bevond • dat deeze man nog nimmer eenige weldaad van hem had ontfangen, hoewel hij zs verdiend had. Daarop zond hem de Koning voornaame gefchenken; en eenigen tiid daarna vernam hij, dat dezelfde man met veel lof van hem fprak. Ziet gij wel, zeide toen de Koning tot deeze hovelingen, die denzelven bij hem aanklaagden, dat ik beter, dan gij, het geheim weet ? om kwaade nafpraakte doen ophouden. Hij voegde 'er bij, dat de Koningen middelen genoeg in handen hadden, om zich de liefde hunner onderdaanen te verwerven: want wat moet een' Vorst aangenaamer zijn, zeide hij: zich van zijne onderdaanen bij eene zagte en billijke regeering, als een Vader van zijne kinderen bemind, of bij eene harde en onrechtvaardige regeering van dezelven als een dwingeland gevreesd tc zien? Ik verheug mij, dat gij weder gezond zijt, en dat u nu zeker fchielijk zien zal Uwe J). den 6 Z>£tf, 17.. emilia! LXXXIV. Brief  Ï28 NIEUW* MAGAZIJN JLXXXIV. Brief. %eer geachte carolina! Ik wensch u en mij thans geluk, u, dat gij eene beminnenswaardigen ftiefvader zult bekömen, en mij, dat ik u nu haast zal omhelzen. Hoe aartig heeft zich toch dat raadzel ontwikkeld! en hoe kostelijk is het, dat gij weder gezond zijt. Gij verlangt, iets van de kostkinderen te hooren: ja, wat zal ik u van dezelven verhaalen? want om u alle kleinigheden te melden* die bij ons voorvallen, had ik onmogelijk tijds genoeg. Maar ik zie wel, dat ik voortgaan moet, om u te fchrijven, totdat gij bij ons komt, dewijl ik u daardoor vermaak kan aandoen, en dat &s altoos mijne zorg geweest. De jonge Juffrouw fiK, welke altoos een weinig eigenzinnig is , liet zich voorleden Zondag 's morgens van een kamenier, naar gewoonte, kappen; zij befchreef haar, hoe zij gekapt wilde zijn ; te weeten, gelijk zij binnen kort eene zekere Juffrouw in een gezelfchap gekapt had gezien, en 't welk de nieuwlle Franfche mode was. Hetzij nu, dat de befchrijving, die de jonge, Juffrouw gegeeven had, niet goed was, of dat de kamenier die niet volgen kon; kortom, naa alle aangewende moeite was het een kapzel, dat de jonge Juf-  voor jonge juffrouwen; tif Juffrouw niet behaagde. De kamenier zogt haar te vreede te Hellen, maar de jonge Juffrouw ftond op, ftampte, met de voeten en wierp de kamenier kam, pomade en poeder na 't hoofd. De kamenier, alles op den grond laatende liggen, riep Madamoifelle Efprit, en verhaalde haar 't gebeurde. De Madamoifelle zeide tot de jonge Juffrouw W.: Mejuffrouw! om u van alle zorg voor uw hoofdfierzel ten eenenmaal te bevrijden, en voor te komen, dat gij u zelve en anderen in de kerk door 't opzien, dat uw Fransch kapfel zou maaken, in de aandagt niet ftoort, zo zet eene laage muts op. Dit ftond de jonge Juffrouw in 't geheel niet aan; maar wat hielp het, zij moesthet haar laaten welgevallen. De vraagen, waarde Carolina! die ik u laatst opgegeeven heb, zijn zeer wél beantwoord. Nu vraag ik u weder: welke de eerste merkwaardige Koning geweest is onder de twintig, die over Juda geregeerd hebben, en waarom hij ejgentlijk merkwaardig is? Mevrouwt, vaart zeer wél, en hier voegt wederom iets voor uwe arme kinderen bij Uwe A den ifl Bee. I7r» IISETTÊ» £ LXXXV. Brief.  Ï30 nieuw magazijn LXXXV. Brief. Waardjlc lisette! Ik bedank u, dat gij mij geluk wenscht niet den waardigen man, die in 't vervolg mijn ftiefvader zal worden Ik krijg^nog meêr genegenheid voor hem, hoe meêr Jik hem zie, of met hem fpreek: want altoos geeft hij blijken van zijne tedere liefde jegens mij; ik kon nooit gelukkiger zijn, dan ik thans ben. Gij vraagt mij: welke de eerste merkwaardigfte Koning geweest is onder de twintig, die over Juda geregeerd hebben? Deze was zekerlijk Rehabeam, Zoon en troonopvolger van Salomo, die door zijn hard antwoord aanleiding gaf, dat het Rijk verdeeld wierd, en niet meêr dan twee ftammen, Juda en Benjamin, bij liet huis Davids bleeven. Hij beleefde ook het ongeluk, dat Sifak, Koning in Egijpten, in zijn land viel, Jerufalem veroverde, en alle fchatten uit den tempel weg: voerde. De kleine gefchiedenis, die gij mij van de jonge Juffrouw W. verhaald hebt, openbaart veel ijdelheid. Hoe gaat het met de jonge juffrouw Or. en de kleine Juffer is deze nog fteeds zo wreed? Meld mij dit; want zoo lang als wij nog van eikanderen af zijn, moeten wij onze ingevoerde gewoonte behouden» om over  voor jonge juffrouwen. ïg| naar de taal der waereld, zeer eenvoudig opvoedenhaar noch vreemde taaien» noch andere wisfewasjes laaten leeren; haar bij een weinig clavierfpeelen, waarop zij egter niet dan geestelijke liederen moest fpeelen, en bij het leeren opmaaken van allerlei mans- en vrouwenlinnen, alleen tot Godsvrugt opleiden, als den eenigen weg, waardoor zij eeuwig gelukkig zou zijn. En dan gelooft gij in ernst, zeide mijn Oom: dat zij bij zoodanige opvoeding gelukkig zou zijn ? ik geloof het niet; want haare Godsvrugt zou flegts zoolang duuren, als gij dezelve, van edel-en laagdenketade lieden verwijderd, in haare ka-» mer opgefloten houdt, daar zij niemand te zienkrijgt, dan u, haaren ftraffen zedenmeester, of eenige bijgeloovige oude wijven. Maar als de tijd en gelegenheid eens komt, waarop zij van u af moet, en de groote waereld intreeden, dan'zal zij ook fpoedig van haare verleidende bekoorlijkheden weggefleept worden ; want zij weet God flegts in haare kamer, cnder een ftreng opzigt, te dienen; maar niet in de K groo-  iifi NïEUW MAGAZIJN groote waereld, daar zij toch wegens haare Ouders, bezittingen, of andere omftandigheden, die zich kunnen opdoen, moet verfchijnen. Neen! als gij zoo handelen wilde, mijn lieve Heer Predikant! dan liet ik u niet e'én mijner kinderen opvoeden, al had ik 'er vijftig. Ik oordeel, dat het beter is , dat men de jeugd het verfchrikkelijke en affchuwelijke der ondeugd, en ook den valfchen fchijn der deugd, het fchoone en zoete vergif, dat in de ondeugd is, aantoont, opdat de valfche fchijn van deeze niet zou te wege brengen, dat zij dikwijls de ondeugd boven de deugd zouden verkiezen. Men brenge haar in verschillende gevallen des leevens, en geeve acht, hoe zij zich daarin volgens de goede regels van den Godsdienst, die men haar geleerd heeft, gedraagt; kortom, men leere haar de waereld, haare goede en kwaade zijde, nu en dan kennen, opdat zij daarin ten eenigen tijde niet oefpot worde, en het eeuwig geluk niet misfe; en op deeze wijze zal mijne Nigt ook opgevoed worden. Gij begrijpt ligtelijk, dat de Predikant niet weinig boos wierd; zij twistten nog lang met malkander , tot dat mijn Oom driftig wierd, en hem voor een wijsneus uitmaakte. Mijne Moeder was nog de oorzaak, dat het verfchil zagt emdigde, gelijk ik reeds gezegd heb. Maar de Predikant was zoo toornig, dat hij zijn ftok en hoed opnam, en affcheid nam. Het hinderde mij, dewijl het verfchil om mij begonnen was, en nu zal ik het niet ondernee. men,  voor jonge juffrouwen. 147 men, om hem te vraagen, waarvan het Manna zijn naam heeft ontfangen. Doch de vraag: hoe de Israëliten den zevenden dag eeten kreegen, dewijl het Manna flegts zes dagen in de week viel? zal ik u zelf beantwoorden: op den zesden dag viel 'er tweemaal zoo veel, zoo dat zij daar twee dagen van konden eeten. Maar zij mogten 'er niets Van tot den volgenden dag bewaaren: want als zij het deeden, dan groeiden 'er wormen in. 't Geen egter op den zesden dag viel, bleef twee dagen goed zonder te bederven. Ik moet fluiten; want ik krijg de boodfchap, om in mijn reisgewaad af te komen. Ik bedank u nog, dat gij bij uwen zoo geringen tijd en drukken arbeid, egter niet hebt vergeeten uwe Fr. den 6 Jan. 17.. carolina. XCII. Brie f. Zeer waarde carolina! JSl"u kunnen wij het toch zeker gelooven, dat gij eindelijk bij ons zult verfchijnen; tot nogtoe was ik nog altoos in twijfel: want uwe Moeder heeft nu aan Mevrouw iS". den tijd bepaald gefchréeven, If 2 waar-  *4$ NIEUW MAGAZIJN waarop gij van huis zult reizen. Maar weet gij wel, wien gij tot gezellinnen op uwe kamer zult krijgen ? Ik zou het u wel willen zeggen, als het naar uw zin zou zijn. Mij en mijne zuster zult gij 'snagts en bij andere gelegenheden tot gezelfchap op uwe kamer hebben; Mevrouw S. zeide tot ons: ik wil uwe vriendin niet van u afzonderen, dewijl ik weet, dat gij malkanderen zoo teder bemint; zij zal mede op uwe kamer woonen. Het zal u immers niet onaangenaam zijn? Wij verzekerden haar, dat ons niets liever zou zijn; maar of gij ons dat ook zult verzekeren, is eene andere vraag. Het gefprek van uw Predikant met onzen Voogd heeft mij zeer behaagd, ik had het gaarne willen hooren. Hij is toch, met een woord, een wonderlijk mensch. 't Is goed, dat hij geene kinderen heeft, hij zou ze zekerlijk allen opvoeden, gelijk de jonge Juffrouw Gr. is opgebragt. Maar, lieve £arolina! bijna mogt ik een weinig onvergenoegd tegen u zijn: waarom laat gij de brieven, die wij aan u fchrijven, dooi-imdere lieden leezen? doch dewijl ze llegts die braave Heer, van wien gij met zooveel lof aan ons fchrijft, en die ook in 't vervolg tot onze Familie zal behooren, heeft geleezen, zoo fchik ik het in, te meer, dewijl wij door dezelve zijne goedkeuring hebben weggedraagen. De jonge Juffrouw F. is ziek, en de Doctor zegt, dat zij heete koortzen heeft, waarom zij met haare kamenier de ziekekamer moet betrekken. Ik laat hier nu nog een paar vraagen vol| gen,  voor. jonge juffrouwen. I^f gen, die gij mij moet beantwoorden,opdat ik u in eene beftendige bezigheid houde. Vooreerst, op hoeveele wijzen heeft God eertijds onder het oude verbond geantwoord, wanneer hij gevraagd was? Tetl anderen, welke is de meest gewoone wijs geweest, om God te vraagen? Vaarwél, en dank den Hemel met mij voor het geluk, dat wij in dit jaar onze voorige vriendfchap zullen vernieuwen. Uwe D. den 6 Jan. 17.. emilia! XCIII. Brief. Zeer beminde carolinaI Ik geloof, het zou thans weinig moeite kosten, omu over te haaien, dat gij'thuis bleef: want gij behoeft thans niet meer over eenzaamheid te klaagen; het ontbreekt u niet meêr aan gezelfchap en bezigheden, die uden tijd verdrijven; zelfs uwe wooning is aangenaam, fchoon het winter is. Alleen de weetenfchappen en ons gezelfchap trekken u nog, om dit alles te verlaaten. Zou inzonderheid het laatite wel waar zijn? Ikgeloofhet zoo wat, maar toch niet volkomen. - ,De jonge JuffrouwE 3 *r'  13e NIEUW MAGAZIJN Or. heeft heden de vrijheid gekreegen, ora weder alle lesfen bij te woonen, en zit in eenige van dezelve boven vier kostkinderen ; zoo is zij veranderd. De jonge Juffrouw U., van welke ik u nog nooit verhaald heb, ten minsten kan ik het mij niet herinneren, die gij egter bij uw verblijf hier gezien hebt, is gisteren van ons afgegaan. Zij was zeer ftil, had een zeer zagt character, is drie jaaren bij Mevrouw S. geweest, en agttien jaaren oud. Haare Tante haalde haar af; Ouders heeft zij niet meer; wij hadden dien dag geene lesfen, om haar gezelfchap nog regt te kunnen genieten; maar zoo vergenoegd als wij wilden zijn, zoo bedroefd waren wij, dewijl wij wisten, dat het haar laatfte dag was. 'sNaamiddags om vier uuren verfcheen het akelig oogenblik, waarop zij van ons moest fcheiden. Wij weenden alle, en waren wel eeuwig in deezen toeftand gebleeven, als haare Tante niet was opgeftaan, en had begonnen van Mevrouw S. affcheid te neemen: want de wagen, waarmede zij deezen dag nog twee uuren moest rijden , om bij ééne haarer nabeftaanden te overnachten, had reeds meer dan een uur voor de deur gereed geftaan. Eindelijk moesten wij fcheiden. Mevrouw S. weende zelve bij het laatfte omhelzen der jonge Juffrouw, en zeide: Ik dank u voor deeze traanen, waarde Juffrouw! zij toonen, dat gij mij en uwe vriendinnen ongaarne verlaat. Gij ziet ze ook van mij; Zij toonen, hoezeer het mij aandoet, dat ik  VOOR JONGE JUFFROUWEN. If * ik u van mij moet laaten vertrekken. Maar de tijd is nu verftreeken , dien men voor u tot het verkrijgen eener goede opvoeding had beftemd; gij hebt « bekomen; en ik moetu hïer openlijk den lof geeven, dat gij zelve daartoe iterk hebt medegewerkt. Treed dan de waereld in, m alle gevallen verzeld van Godsdienst en regelen der voorzigtigheid , die men u gaf, wanneer men u tot deezen weg voorbereidde, h-n vergeet nimmer uwe goede vrienden, die bii 't weigeren uwer begeerten ol het beftraffen 'uwer fouten, uw welzijn zogten te bevorderen. '' De jonge .haffmuw beantwoordde dit alles zeer treffelijk ; tot ons zeide zij: Waarde vriendinnen! t is mij. thans onmogelijk om van u affcheid te neemen, en u>ondelijk te zeggen, t geen ik aan uwe tedere vriendfchap fchuldig ben; maar ik zal het fchriftelijk doen. Houdt genegenheid voor mij, dat is net eenige, dat ik van u begeerre. Daarop fcheurde zij zich als van ons af, en fprong, zoo fchielijk als zij maar kon,.in den wagen. Alles wil ik bijwoonen, lieve Caroltna\ maar het affcheid neemen niet. Gij hebt de merkwaardigheden van Koning Hiskias zeerwél aangeweezen. Wu vraag ik u: wat is eene Monarchie ? en hoeveel telt men 'er? Mevrouw laat u groeten door ^ D. den u Jan. 17.. LISETTE. K4 XCI^<  15* nieuw magazijn XCIV. Brief. Waarde lisette! G,ij hebt gelijk: het affcheid neemeit geett zeer veele aandoening! inzonderheid dan , wanneer men lieden voor altoos verliest, die men beminde, gelijk ik eergisteren mijnen ouden braaven Visfcher heb verlooren. Den voorigen dag vernam ik, dat hij ziek was, en zond hem tegen den avond wat bier en brood, dat hij ook at; ik verzogt teffens den Vader der twee arme kinderen, dat hij dien nacht bij hem zoude blijven , opdat .hij niet zoo geheel alleen zou zijn. Den volgenden middag omftreeks één uur , wanneer wij aten, zeide mij eene dienstbode zagjes, wanneer ik na den ouden man vraagde, dat hij zeer knap was, maar een groot verlangen had, om mij te fpreeken. Ik liet hem zeggen, dat, zoo dra onze maaltijd afgeloopen was, ik bij hem zoude komen. Wanneer wij van de ta« ™ 0Pftonden> na«i mij de Minnaar mijner Moeder bij de hand* en wilde met mij gaan wandelen. Doch ik verzogt hem, om eerst een ouden braaven man te mogen bezoeken, dien ik het beloofd had, en die ziek was. Hij zeide, dat hij mij daarheen zou verzeilen. Wij gingen dan in het bouwvallig huisje, en vonden hem in deszelfs eenig duis-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. I£3 duister vertrek op een zeer fchoon bed liggen. Mij ziende, regte hij zich zeer vlug op, reikte mij met een vrolijk gelaat zijne oude beevende hand toe, en zeide: Nu, zo hebt gij nog mijn laatfte verzoek vervuld, lieve Juffrouw! en bezoekt mij in mijne armoedige hut, op mijn fterfbed; en, gij, mijn goede Heer! komt ook mede, dat is te groote goedheid! De Heer X. trad nader na hem toe, en vraagde: of hij, als hij thans zou fterven, gelijk hij zich verbeeldde, ook met die blijgcestigheiu zou fterven, die hij thans had? O ja! mijn Heer! antwoordde hij: waarom zoude ik niet met een blijd gemoed fterven, daar ik, zoo ver mij heugt, God nooit bij mijn weeten heb beledigd; wat ik voorts mogt misdreeven hebben, vertrouw jk, dat God mij op mijne bede in den naam zijns lieven Zoons heeft vergeeven ; en nu kan ik vrolijk van deeze waereld fcheiden, • dewijl ik een goed geweeten heb. Ik ben de laatfte van mijne maagfchap, en dus behoeft 'er niemand traanen over mij te ftorten; mijne jeugd en mannelijke jaaren heb ik onder mijnen arbeid, waardoor ik mij dagelijks brood verzorgde , vrolijk doorgebragt, en mijne oude dagen heeft deeze goede Juffrouw en haare lieve Moeder draagelijk gemaakt; God zegene haar daarvoor, en beloone ze. - Hier begon hij zwakker te worden, en leide zich zagt weêr neder, begon egter weder: Ja! God beloone haar, hier endaar, waar ik thans henen gaa. Daarop ftierf K 5 hij  154 NIEUW MAGAZIJN hij zonder eenige beweegiog te maaken. Ik was zeer ontroerd, wantik had nooit iemand zien ifterven; en de Heer X. zeide: zoo fchielijk had ik zijn dood niet gewagt, ik verlang een einde als deeze man te heb. ben, en bedank u, dat gij mij hier hebt gebragt. Wij vernamen daarna van den Vader der arme kinderen, dien ik 'snachts bij hem gefteld had, dat hem toen de oude man gezegd had, dat in zijne lade zes guldens lagen, die hij reeds vóór dertig jaaren tot zijne begraafenis bad opgezaameld; hij had ze nooit aangeraakt, zelfs niet, wanneer hij geen penning buiten dat rijk was. De Heer X. nam het egter op zich, om hem behoorlijk te laaten begraaven, cn dat zal morgen gefchieden. Dat gij vulgens uwen laatften brief een mistrouwen fielt in mijne vriendfchap, fmert mij zeer, Uwe beide vraagen zal ik nu nog beantwoorden. Eene Monarchie is de opperheerfchapgij van een e'énigen, of een beduur, daar dén over allen heerfcht. 'Er zijn vier zoodanige Monarchién; de Asfijrifche, ■ Perfifche, Griekfche en Romeinfehe. Ik ben blijde, dat ik fpoedig bij U zal komen, fchoon gij het niet gelooft- Uwe Fr. den i6 Jan. I7«. CAROLINA. xcv.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. IgS XCV. Brief.] Beste EMiLiA Tjen dood van onzen braaven Visfcher zult gij reeds van uwe Zuster vernomen hebben. Gij kunt ligtelijk gelooven, dat ik bij 't zien zijner begraafenis geweend heb Het berigt, dat gij mij in uwenlaatften brief mededeelde, dat ik bij u zal woonen en flaapen, was mij zeer aangenaam; ik moet u bekennen, dat dit mede eene Van mijne groote zorgen was, dat ik mogelijk eene gezellin zou krijgen, wier inborst van de mijne verfchiide: want ik kon mij nooit verbeelden, dal Mevrouw S. ons zou toeftaan, om zoo n»auw met elkanderen om te gaan. Ik heb medeleden met de arme jonge juffrouw F. dat zij ziek is geworden; en nog meêr, dat zij de ziekenkamer heeft moeten betrekken. Waarom kon zij niet in haar gewoon vertrek blijven. Als ik dan ziek wierd, kwam ik daar dan ook in? Dat moet akelig zijn. Gij wilde bijna onvergenoegd tegen mij zijn, omdat ik eenige uwer brieven aan mijn aanftaanden Vader heb laaten leezen; maar wat zal ik dan zijn, daar gij zooveeIe van mijne brieven aan haar, die u leeren , hebt getoond ?  *f6 nieuw magazijn 'Nu wil ik mij aan de vraagen zetten, die gij mij weder hebt opgegeeven Zii komen mij eenigzins zwaar voor, De eerlleis: Op hoeveele wijzen beeft God eertijds onder het Oude verbond geantwoord? ^eichiedde het niet door gezigten en door droomen? De tweede is: welke is de meest gewoone wijs geweest, om God te vraagen? Dit weet ik waarlijk niet; ik verzoek, dat gij het mij in 't vervolg zegt. 3Vu, lieve Vriend n! de dag nadert al fterfï waarop u zal omhelzen Uwe Fr. den i3 Jan, l7'' carolina ! XCVI Brief. Zeer geliefde carolina! Gij kunt verzekerd zijn, dat de dood van den vroomen ouden man mij zeer heeft aangedaan. En ik ben boos op mij zelve, dat ik hem niet iets meer, en meermaalen tot zijne verkwikking heb gezonden. Ik heb hem bij den Grijsaard in de fabel vergeleeken, die ik binnenkort heb geleezen; gij zult ze ook gaarne willen leezen, en uit dien noofde zal ik ze hier laaten volgen. De  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. t$7 De Priester en de Zieke. lEr hterschttn Pest en Dood in eene zekert 'Stad; De Priesters nier den heesch, ie Doodbegraavers mai, De zieke» waren veel, men zag haast niet dan haaren. Cijlachten jlieryen uit, veel Liin van weinig jaaren,, Veel eude9 doch niet graag, de ilagt wat algemeen. Doch in een zeker huis kwam eens een Priester trein. Hier lag een Grijsaart ziek , die niets meer kon ver duur en; Zijn ted was flegts wat ftroo, zijn waakers kaaien muur en: Twee zaagen en een bijl was al zijn have en goed. Mijn vriend 1 dus fprak de eerste: vat eenen nieuwen moed; De kerker van deez' aard wordt voor u thans ontfloten; Daar gij viel fmert en geene vreugde hebt genoten. O neen ! zwijg flil l antwoordde de arme zieke man 'k Heb goed geleefd, zoover ik 't maar bedenken kanl Mij kwelden geene nijd, noch haat, noch bange zorgen. Mijn werktuig, dat ia*r ligt, verfchafte mij alle morgen Het  NIEUW MAGAZIJN Het daaglijksch onderhoud; van fchulden was ik vrij, Gezond, mijn eigen Heer; wat wilde ik meêr daarbij? De Priester fond ontzet van ff antwoord deezes Ouden „ Maar vraagt, of hij dan ook wel gaarne fi'erven zoude i Waarom niet, fprak de Man, daar mij de goede God, Gelijk gij ziet, hier gunde een lang en zoet genot. * * * Ach Ijlrekte aan groot en klein des Grijsaards leer te baatt f Die wil te vreeden is, leeft vrolijk, Jlerft gelaat en. Gij hebt medelijden met de jonge Juffrouw F., dat zij de ziekenkamer heeft moeten betrekken, en vreest daar reeds in voorraad voor, als gij ook eens ziek mogt worden, waarvoor ik wensch, dat gij bewaard zult blijven. Welke akeligheid ftelt gij u daarbij voor? Het is een zeer helder en groot vertrek, waarin alles tot gemak van een zieken is ingerigt. Bedenk eens, welke wanorde daaruit ontftaan zou, als men op zijne kamer moest blijven, zoo voor den zieken, die zijne rust en gemak onmogelijk konde hebben, als ook voor delf gezonden, die hem tot gezelfchap is gegeeven, als deeze in zijn leezen, fchrijven of ander wfesk, nu eens door den zieken, dan weer dolk den Doétor, of door het  voor jonge juffrouwen. 159 het bezoek, dat bij zulke gelegenheden plaats heeft, geftoord wierd; jaa! hoe zijne eigen gezondheid daarbij gevaar kon loopen; en dus houde ik het voor eene zeer goede inrigting. De jonge Juffrouw St., die met haar op ée'ne kamer woonde, bezoekt de jonge Juffrouw F. alle dagen, al was het wegens haare menigvuldige bezigheden flegts een quartier uurs. Met het beantwoorden mijner laatfte vraagen hebt gij niet kunnen voortkomen; ik zal li dan helpen. God heeft onder het Oude verbond, zoo door droomen, uitwendige gezigten, Engelen enPropheeten, a's door de Urim en Thummim, of licht en waarheid, welke in den borstlap des Hoogenpriesters waren, geantwoord. Doch de meest gewoone wijs om God te vraagen, zoolang als de tabernakel des verbonds en de eerste tempel hebben geftaan, was door het licht en de waarheid. Kunt gij mij dan zeggen, waarom God aan het Israëlitisch volk het licht en de waarheid gaf? En of het aan elk vergund was, door het licht en de waarheid God zelve te vraagen? Ik verheug mij zeer; als gij nu eens bij ons zijn zult, dan zullen wij ons eerst zaamen oefenen. Maar zult gij niet het trouwen uwer Moeder moeten bijwoonen, voordat gij zult vertrekken na Uwe " ^ D. den 33 Jan. ^ 17.. , emilia! x XCVII.  l6o NIEUW MAGAZIjNT XCVII. Brief. Zeer geachte carolina! Dat gij den ftervenden Visfcher bezogts en hem nog eene verkwikking hebt laaten toekomen, doet uw edel hart veele eer aan. Mevrouw S. zal u deswegen nog een compliment maaken, als gij bij haar zult komen. Want ik moet u openbaaren, dat ik haar uw brief heb laaten leezen. De laatfte vraagen hebt gij zeer wél beantwoord ; ik zal u geene andere opgeeven, dewijl ik meen, dat gij wegens de bezigheden voor uw aanftaand vertrek, geen tijd zult (hebben, om 'erover te denken. Gisteren reeden wij met (leden na N. eene u bekende plaats, daar eene Vriendin van Mevrouw S. woont. De lleê , waarin de jonge Juffrouw St. zat, had bijna een kleinen boerenjongen, welke met zijne makkers in de fneeuw fpeelde, overreeden, als men niet, terwijl de afftandnog rnaar gering was, met alle magt had gefchreeuwd, om 't paard op te houden. De jonge Juffrouw St. onvergenoegd zijnde over dit fchreuwen en over de boeren, die daadbp uit hunne huizen kwamen loopen, zeide: Wat maakt dat boerenvolk een geweld ! waarom fpeelen die domme jongens, als 'er fleden rijden; 't was regt goed geweest ,  VOOR JONGE JÜFFROÜ WEN. *5 «eest, als 'er maar een was overreedea Géworden. Wel dat is mooi, riep eene oude boerin haar na, wensch toch wat anders, dan dat zoo een arme onnozele worm kreupel mogt worden; of zend op. eene andere keer een bode vooruit, als gij komen wilt, opdat dan alles uit de weg kan loopen. Wanneer wij op de beftemde plaats eekomen waren zeide Mevrouw> S. tegen de jonge Juffrouw St.: hoe beviel u toch de lest die u itraks die boerin gaf? De jonge Juffrouw wierd rood , en zweeg ttif. Jk verzeker u, vervolgde Mevrovw & ,da£ pü mij zelf door uw woest geluid en onbezonnen taal, die gij liet hooren, hebt doen. rood worden; ik fchaamde mij,dat gij bij mij in 't kostfchool waart. De jonge Juffrouw verzogt Mevrouw S. vergeevmg, en zeide, dat als 't baar toegeftaan wierd, zi} bij het terugkeeren door het dorp denjongen een gulden wilde geeven, tot eene vergoeding van den fchnk, dien haar fleêrijden hem had aangebragt. Dit gefchieddeook, wanneer wij eenige uuren daarna terugkeerden, waarbij zij veel lof van de landlieden behaalde , die haar en het ftuk geld, zonder hunne oogen daarvan at te wenden, aanzagen en bewonderden. Komt bij ons, terwijl 'er nog fheeuw ligt, opdat gij nog flearijden kunt met uwe Z>. den %o'Jan. lisette. % XCViïl.  i6a nieuw magazijn CVIII. RI£I, Lieve lisette! ï"Ïoe meerde dag nadert, waarop ik va» mijne Moeder, van haaren Minnaar, wiens genegenheid voor mij ik niet genoeg kan roemen, van mijnen goeden Oom, van de lieve kinderen, voor welke ik tot nog toe zoo trouw heb gezorgd, jaa ook van de dienstboden, die mij alle beminnen, affcheid neemen zal; des te minder zult gij het mij niet kwaalijk afneemen, dat ik, wegens groote en veelerlei bezigheden, mij thans niet, gelijk voorheen, tot het fchrijven kan bepaaten. Elk heeft mij nu meêr te zeggen, te vraagen, en wil mij nog meer zien dan te vooren. Deeze zijn, dan de laatfte letteren, die gij voor mijn vertrek van mijne hand zult ontfangen. Tijd en omftandigheden zullen mij niet meer toelaaten, dan om nog één eenigen brief aan uwe Zuster té fchrijven, waarin ik dan den dag zeker zal kunnen bepaalen, waarop u met een blijde kus ontmoeten zal uwe FK Jen 5 Febr. Vj'* carolina. XCfX Brief.  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. IQ3 X C IX. Brief. Beminde emilia! j—let zijn nü nog negen dagen, dan zal ik na u toe reizen, en mijne fchuldelooze wooning verlaaten. Het affcheid zou mi] nog meer bedroeven, als ik na een huis ging, dat mij geheel vreemd was, endaar f\c geene twee zoo tedere Vriendinnen had, met welke ik wederom de naauwfte vriendfchap zou aangaan; vriendinnen, die naa de fcheiding niet veranderd zijn, maar altoos blijken van zuivere genegenheid jegens mij betoond hebben. Ik bedank u waarde Emilia/ want gij en uwe Zuster zijn de tedere Vriendinnen, die zoo veele moeite genomen hebben, om mij mijne eenzaamheid en verwijdering van u draaglijk te maaken; och! hoe vergenoegd zullen wij wederom te zaamen wonnen! fchoon wij niet, gelijk voorheen, in het overeenftemmend gezang der vogelen, dat door het omliggend bosch weergalmt, ons vermaak zullen kunnen neemen,noch,daar door vervrolijkt, ook arrtige liederen zullen aanheffen; hoewel wij niet als te vooren raan de onfchuldige vermaaken -der landlieden met eikanderen deel zullen mogen neemen, zoo zullen wij ons egter zaa• * La men  146 NIEUW MAGAZIJN men vermaaken, wanneer wij ons met «relijken ijver in weetenfchappen en deugd oefenen, en de wederzijdfche pligren eerier voor eeuwig gefloten vriendfchap zul. len volbrengen. Welke vrolijke dagen beloof ik mij reeds in voorraad! Dagen, die mijne fmert over mijne verwijdering van mijne naaste bloedverwandten zullen verzetten. En bij zulk een gedrag, geloofde zeker, dat mij Mevrouwt met haare goedkeuring zal vereeren. Hoe gelukkig zal ik zijn! Ik zeg u ook dank, dat gij mij, door de befchrijving der ziekenkamer de vrees hebt benomen, die ik daarvoor had opgevat; ik ftelde mij daar heel wat anders van voor. Hu wil ik de laatfte vraagen nog beantwoorden, die gij mij hebt opgegeeyen. Vooreerst: waarom heeft God aan het Israëlitisch volk de Urim en Thummin, of het licht en de waarheid, gegeeven? Waarfchijnelijk, op dat zij in twijfelachtige gevallen de heidenfche godheden, of de waarzeggers niet om raad mogten gaan vraagen. Ten anderen: of het aan elk vergund was, daardoor God om raad te vraagen? Neen! gelijk ik eens van onzen Predikant gehoord heb, zoo mogt de Hoogepriester of Koning flegw op deeze heilige en goddelijke wijze God om raad vraagen, opdat zij niet in mirücining zou vervallen. Nu fluit ik mijnen laatlten brief aan U. Als gij mijne brieven bewaard hebt, gelijk ik de uwe, zoo zullen wij ons nog menigmaal de verfchillende voor- weest  voor jonge juffrouwen/ 165 Vallen, die 'er zedert onze fcheiding ge» weestzijn, met genoegen kunnen herinneren. Ik zal dan morgen over agt dagen, met mijne waarde Moeder, haaren Minnaar; (dien braaven man!) en mijnen goeden Oom bij u verfcbijnen: en daar zal dan den band der tedeifte vriendfchap op nieuw knoopen uwe Fr. den 9 Febr. 17.. carolina. C. Brief. Bsmitinensy/ardige carolina! X~Jeb ik ooit één uwer brieven met genoegen geleezen, zoo was het die, welken gij den negenden deezer maand aan mij fchreef', dewijl het de laatfte was, dien ik van uwe hand zou ontfangen. Is het niet een zeer fraai compliment, dat ik maak? Jawel zeer fraai! zou ieder één zeggen, die het leezen, en niet zou kunnen uitleggen. Maar gij zult dat niet zeggen: want gij verftaat het wél. Ja! waarde Vriendin! want als Gij nog voortging met aan mij te fchrijven, dan zou onze fcheiding ook nog voortduuren; maar dewijl gij ophoudt, zoo komt gij tot uwe Vriendinnen, die u reeds lang gewagt hebben, en u met blijdfchap L 3 elïfc-  IÖ5 NIEUW MAGAZIJN ontfangen, en zich andermaal in uwén tederen omgang zullen verheugen. En ik ben verzekerd, dat gij hier uwe aangenaame wooning en de onfchuldigfte vermaaken, die u daar voorkwamen, zekerlijk zultvergeeten, als gij Madam S. en alle uwe meesters met u zult te vreede zien, en bemind worden van alle de kostkinderen,,uwemedegezellinnen, die met u een gelijk doelwit hebben. De vernieuwing onzer briefwisfeling zal ons ook menig vergenoegd uur geeven, terwijl het eene nuttige bezigheid voor ons was. Want wij herhaalden, 't geen wij van onze Meesters hoorden; wij wierden, terwijl wij eikanderen vraagden en te regt hielpen, onze eigen Onderwijsters, en door de belooningeh of beftraffingen over goede of kwaade bedrijven, die wij of anderen kregen, wierden wij wijzer. Jaa! wij zullen dikwijls bij eikanderen zitten; menige fchoone regels van onze Meesteresfen uit onze brieven herhaalen, die wij aan malkander fchreeven; en ons ook nog in onzen ouderdom verheugen, dat wij den tijd onzer jeugd zoo nuttig hebben doorgebragt. Spoed u derhalven, en kom in de open armen van haar, die zich eeuwig zal noemen uwe D. den 13 Febr. 17,. EMILIA. EINDE.