Ó £ NIEUWE JtËISIGEB-   D Ë NIEUWE HEISIGER» O F BESCHRYVING VAN DE OUDE en NIEUWE WAERELT, Uit het Franfch van den ABT DE LA PORTË, EERSTE DEEL. Behelzende in iich Cyprus, Jleppo, Damascus, de berg Libanön i Palmyra, Egypien, de Barbaryfcbe Staten* Griekenland, en een gedeelte van Turlyëm ?E DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSB, *7**'   VOORBERIGT. DE groote verzameling der reisbefchryvingen, maken een talryke boekery mt, welker lezing alleen de leeftyd van een man vereifchen zou. Op een ontwerp doof een Engels fcbryver gemaakt, en het geen hy zelfs naderhand verbetert heeft, is dóór den M ïrevojl deze ontelbaare me'nïgte vérhaaïen , tot een zeker getal boekdeelen gebragt, welker, getal veel eer doof hunne menigte de weetluft afchrikt, dan dat zy dezelve zou opwekken , door de wetenswaardige zaken die zy behelzen. Maar, behalven de gebreken in het ontwerp zelve, eii een uitnemende verwarring in de byzonderheden, zoo legt men nog de Hiftorifche befchryving der reizen van den AU Prevojl zyne verdrietig© herhalinge, en uitftekende langwyligheit, te laft. Behalven dit is het werk niet volledig: 'ev ontbreekt aan deze verzameling, de reize te land, dat is te zeggen, die van dat gedeelte der oude weerelt , in welk de gedenkwaardigfte gebeurteniffen fcyh voorgevallen. De tegenswoordige iiaat van deze beroemde plaatfen, de ftaatsverwiflelingen die zy ondergaan heb• 3 ben,  rOORBERIGT. ben, en de dierbaars gedenktekenen die de oplettentheit der reizigers tot zig trekken, zoude deze groote Hiftorie volledig hebben doen zyn. Hier mede beginnen de verhalen van den REISIGER; en wan* neer dezelve anders geen nuttigheit hadden, dan dat zy tot een byvoëgzel ver«rekte, aan het werk van den Abt Prevqfl, zoo zou dit een voordeel zyn dat voorzeker de algemeene goedkeuring verdient, maar zyn ontwerp is veel uitgebreider. Met de fakkel der wysbegeerte en waarneming, geduurende zyne reize. in de hand , fielt hy kundigheden in * licht, die hy zyne landgenoten mededeelt. Alle voorwerpen die de weetiuft van een Sfofoofïfch Jeezer konnen opwekken, de wetten , de zeden , de gewoontens , de godsdienft, het ftaatsbeftuur, de koophandel, de wetenfchappen, de konten, de' dragten, de wyze van kleding, de natuurlyke voortbrengzelen , en in een woort, de kennis van alle landen en van alle volken der weerelt, beginnende van de Aziatifche volken, maken het onderwerp van zyne brieven uit. Hy laat zyn oplettentheit alleen over die zaken gaan, die hem toe*  V O O R B E R 1 G T. toefchynen dat eene regte nieuwsgierigheit waardig zyn; en daar zyn oogmerk alieen is om zyne lezers intenemen, en te onderrigten, zoo gaat hy alles met ftilzwygen voorby, dat deze uitwerkzelen niet kan hebben. Zeldzaam onderhoud hy zyne lezers van het geen hem in het byzonder betreft. Nooit beflaan de toeruftinge tot een reis ,' nog die kleine voorvallen die noodwendig gebeuren moeten, en die men gemakkelyk ondekt en zig van zelfs veronderllellen, geduurende een lange togt, de plaats van een aanmerkelyk verhaal. Het is de Hiftorie van den reiziger niet die men weten wil; het is die van het land door het welk hy gereifi: heeft» BE-;  li E R I G T VERTAALERS. T TEt wetenswaardige, nuttige, en aan•*• -4 gename dat wy in deze ReisbefchrySiwk brhyen ontmoerede, deed ons tot de vertaaling en uitgave y©or onze landgenooten beüujten; in de voorreden van de fran» lelie druk werden dezelve aangemerkt, te koenen dienen als een byvoegzel tot de Hiftorifche befehryving der ftejfen van den Aht Prevofl, Egter hebben we zulk een formaat als die hebben, niet verkozen, cfea waar in wy ze doen verfchynen, is makkelyker ter leezing ; om de minfte koftbaarheit voegen wy 'er geene plaaten in, de franfche druk heeft 'er mede geene 5 wy zullen de volgende deelen op dezen voet doen uitkomen, en zoo veel fpoed maken dat liet 3 de en ^de deel in 't middeo des volgende jaars verfchynt. DES DE  Pag. ï b ë NIEUWE REISIGEIL Eerste Brief. Het Eiland Cyprus. Wv hebben affcheit van eikanderen genomen Mevrouw, en hec is u onbewufl: waar ik heen gaa, welk een affiand ons fcbej* den zal, en wanneer wy eikanderen zullen weerzien. En ik heb gedagt u hetzelve niet eer te moeten openbaren: gy zoud myn ontwerp af«keurt hebben, en ik ben in het zelve onverzettelyk. Ik ben, gelyk gy, te Marfeüle geboren, en in myn jeugt in de oofterfche talen onderwezen, hier door heb ik dikwyls gelegentheit gehad, om met die vreemdelingen te (preken, die de koophandel van alle kanten in onze Stad trekt. Hieruit Mevrouw, is die fterke begeerte ontlban, om de verfcheide landen te kennen die zy bewonen, om hunnen aart, gewoonten*, kontien, zeden, godsdienft, en koophandel na te fperen * een fchouwfpel va'n veel meer aanbelang dan dac van e bloei]enae Zeehaven. Zie daar Mevrouw, Lt ontwerp dat ik my heb voorschreven, «» t Desl. A  * De Nieüwe Reisiger, dat ik meen te volgen. Geen hinderpalen beletten myn voornemen, en alles begunfïigc hetzelve: het is aan u dat ik de vruchten van myn aanmerkingen weiden zal. In plaats van eenige brieven vruchten van een verdrietige eenzaamheit, en die voorzeker, u zelfs verveeld zoude hebben, zoo zult gy lezenswaerdige aanmerkingen bekomen, op wat wys zy ook zoude mogen gefchrcven zyn! Een Schip dat gereet lag om naar de Levant te vertrekken, begunftigde myn oogmerk; ikfcheepte my op het zelve in. Onze reis was gelukkig j en zoo ik u een onweder wilde befchryven, zoo moeft ik hetzelve uiteen Roman ontlenen, of in myn verbeelding fmeden. Ik zal u niet meer van de barbaarfchè Zeerovers verhalen; geen een heeft zig vertoont: met een woort, wy zyn geruftelyk aan onze eerfte ankerplaats gekomen, welk het Eiland Cyprus is, een naam die welluftige denkbeelden inboezemt; maar ik ben een Filofoof geworden , en Cyprus veel minder verleident Het was op dit Eiland, dat Venus zig begaf wanneer zy uit de zee voortkwam ; het was daar, dat zy haar voornaamlle hof hielt. De namen van Amathontes en Paphos zulïen altoos in de gedenkschriften der welluft pralen. Op dit na , zoo hebben deze Steden geen wezen meer dan door eenige vervalle overblyfzels, en in de Digters. Volgens de overleveringen van dit Eiland, was Cyprus lange tyd aan verfcheide Vorften onderworpen ; zy wierden door de Egiptenaren overheen. Deze verloren op hun beurt, dit Eiland, onder de regering van de Ptolomeen. Markus Ca co  Eerste Brief. 3 taco ontrukte het hen. Deze overweldiging koste hem weinig, die de R.omeincn onmeetbare fchacten waardig was. De verdeling van hetKeizerryk bracht Cyprus onder demachtvandeoofterfche Keizers: het zelve wiert aan Ifaak Comnenes ontrukt, door Richard de I. Koning van Engeland. Deze Vorlt wilde in den beginnen het heilige land alleen verloiïèn; maar dit is de eenigfte m°aal niet dat de helden der kruisvaart en Chriften Staten ingenomen en verwoed hebben. Na het verlies van Jerufalem, zoo wiert Gui de Lufignan die Koning van die ftad was, het zelve van het geheele Eiland Cyprus. Richard fchonk hem het zelve-, het kwam vervolgens in verfcheide handen , onder anderen, in die van Charlotta , die het zelve niet lang bezat, hec wiert haar ontnomen door Jacob haren natuurlyken Broeder. Men zegt dat de Vrouw van dezen geweldenaar hem en zyn zoon met vergift om het leven bracht. Dit was een Venetiaanfche Vrouw, uit het geflagt van Cornaro; zy leefde in 't vervolg, als een byzonder perzoon, in het gebiet van Venetien, aan,welke zy de Kroon van Cyprus afflond. De uitmuntentheit der Wyncn die dit Eiland voortbrengt , fpoorde den Grooten Heer aan om 'er zig meefter van te maken. Mogelyk zou Cyprus de Venetianen nog toebehoofen, zoo een Turk een der Voorfchriften van den Alkoran niet gefchonden had. Cyprus is een Eiland dat omtrent 160 uuren ukgeftrektheit bevat; het is vruchtbaar, fchooti her geen Rivieren heeft. Dit gebrek wen verA 2 g<* t  4 De Nieuwe Reisiger'. goet door een menigte bronnen, verfcheide klei? ne beken, en voor al door den regen die in den winter vale. Zoo de bewoonders van dit Eiland niet luy waren, zoo zoude zy wel ras ryk zyn; maar zy zyn niet minder vervvyft als hunne Voorvaders : dit is in zeker voegen , het geen ons het beft denkbeeld van het oude Cyprus vertegenwoordigt. Ik zogt hier de gedenktekenen van, en ik richie eerft myn treden naar het beroemde Paphos, of liever na de ftad die in deszelfs plaats gebouwt is ; zy is zeer aangenaam , en zeer ukgebreït. Men ziet na by dezelve gebroken pilaren die hier en claar verftroit leggen; dit zyn ftukken van den Tempel van Venus. Hy was, zegt men, ge(%t op de plaats alwaar deze Godin het eerfte verfcheen, wanneer zy uit de zee voortkwam. Men offerde alleen vuur op haare altaren; nooit wierden zy met bloed bevlekt; nooit wierden zy dan door Priefters van een doorlugtige en zelfs koninglyke afkomft bedient, of door PriefterefTen van een verrukkelyke fchoonheit. Wel ras wiert de godfpraak van dit heiligdom beroemt: het andwoorde zelde dan op vragen die betrekkelyk waren met de eigenfehappen van de Godin; doch het wiert hier om te menigvuldiger geraadpleegt. Zoo men een oude overlevering gelooft, zoo was dezen Tempel voormaals een paleis , door Aphrodites gebouwt, een Koningin van een uitmuntende fchoonheit, en niet minder verheft dan fchoon: zy bracht de verlieftheid tot een buitenfporigen trap. Zy trok aan haar Hof een menigte van  Eerste Brief. 5 van jonge lieden, zy fchonk hare gunden aan alle. De Vrouwen van haar Hof volgde haar voorbeeld; deze wierden wederom nagevolgt door veele andere; meteen woort, de Regering van Aphrodices was die van het vermaak en der ongebondenheden. Niets bewyft meer den invloet van haar voorbeelt op haar onderdanen dan de eerbewyzen die men haar na hare dood deed: zy wiert als een godheit aangebeden en befchouwt. Zie daar een Aphrodites, van welke men lichtelyk een Venus maken kan. Keren wy tot Paphos weder. Men zegt dat deze ftad gebouwt is door Cynenes , Koning van Aflyriën en Schoonzoon van Pygmalion, Koning van Cyprus: andere menen dat zy gebouwt wierc door Paphos, Zoon van den zeiven Pygmalion en van zyn berucht beek. Zonder twyffel is dit ver*, wonderlyke ftandbeek niets anders geweelt dan een onnozele fchoonheit, een weinig verfchillent van den levendigen aart van deze Aphrodiet. De oude ftad Amathus is berucht door de liefde handelingen van Venus en Adonis : zy hadden hier zedert een Tempel van welke niets is overgebleven. In plaats, ziet men hier een Kerk alwaar het lighaam van zekere St. Jan ruft, die Patriarch van Egypten in de zevende Eeuw was. Het graf dat zyn lighaam bevat, is prachtig; en de Priefters zeide my, dat wanneer men hem hier in bracht, de beenderen van een Biffchop die m het zelve zedert veele jaren ruften, hier uitgingen om plaats voor die van den Patriarch te maken. A 3 Yfinus  De Nieuwe Reisiger, Venus was de eenigfle godheit niet die men op dit Eiland aanbad. Apollo had hier ook een Tempel: men ziet hier nog van na by de overblyfzels van Pifcopi, een Dorp van eenaanmerkeJyke groote en fchoonheit. De bewoonders zeeeeq dat deze ovcrblyflels van een Paleis zyn van een man die de muzyk onderwees : en gy weet dat Apollo voor den uitvinder van dezelve gehouden wierr. Het bofch dat aan hem gewyd was, is tegenwoordig een vlakte die door een waterleiding befproeit wort. Niet ver van daar zyn eenige verfchrikkelyke landltreeken, die het geheugen van een aardbeving bewaren. Een Filofoof zou gevaar lopen van 'er in te Horten, om dezelve van. naby te befchouwen; en ik door een ander foorc van Filofofie, vergenoegde my met dezelve van verre te befchouwen. Niet verre van daar is het voorgebergte van Curium, thans Capo di Cafo genaamt, (de katten kaap), om te zinfpelen op de katten die de Prie» fiers van St. Bafilius onderhouden, om de flangen uïtteroeijen die in de naburige velden verfpreit zyn. De goede Prieliers wierden tot dit goede werk aangefpoort, door de gift van een zeer fchoon Dorp dat hen gefchonken wiert. Wilt gy weten , Mevrouw , waar het woort Sottcusmus? QVartaal) van daan komt, gy zult den oorfprong hier van vinden in een Had van deze landftreek. Het is Soglia, voormaals Solos, die onder het opzigt van Solon gebouwt wiert Deze wetgever van Athene hielt zig eenige tyd op aan het Hof van Philocyprus Koning van Cy, prus.  Eerste Brief. «ros. De hooftfed van dezen Vork! was op onLchtbaare bergen gelegen. Solon raade hem om dezelve in een vruchtbaare vlakte te verplaatfen. Zyn raad wierd goedgekeurt, en hy zag zig belaft mee het beuuur hier over. De nieuwe ftad behiek de naam van haren ftigter. Wel ras trokken de rykdommen en vermakelykheden van dit land, bewooners van de omleggende landen hier heen; maar deze vermenging verwekte 'er een in hunne taal; zy wiert hier door zoo ver bedorven dat het een fprcekwoort geworden is: hier van heeft dit woort zyn oorfprong, waar over een geleerde geheele boekdeelen zou fchryven , en t welk ik\i maar alleen in 't voorbygaan aanwys Mogelyk hebt gy van de beruchte Fontein der Liefde horen fpreken; ik kwam by dezelve nadat ik over bergen getrokken had die met afgronden omringt zyn. Deze Fontein is een beek die niet ver van Acamas vloeit. Men zegt dat zy aan die .reenen die van haar water drinken, de krachten weder geeft die zy verloren hebben, of die geen, vermeerdert die zy hebben. Dit heeft veel overeenkomft met de Fontein van Jouvance; maar ik had zoo veel kragten of mogelyk cige liefde, om 'er niet uit te drinken. Nicofia is de hooftftad van dezelandftreek: het is de verblyfplaats van den ïurkfehen Gouverneur; het was voormaals die van den Venetiaanfchen Adel die op dit EÜant woonden. Wanneer men oordeek uit hare ruinen, was zy prachtig; en hare verdediging tegen de Turken, bewyft ua zy tamelyk wel verfterkt is geweeft. Wannee ' A 4 &z  s De Nieuwe Reisiger, deze barbaren zig van haar hadden meefler ge* maakt, zoo deden zy meer dan twintig duizent inwoonde™ over de kling fpringen; de vrouwen die met fchoon waren en de kinderen wierden verwant; de fchoone bewaarde men'voor het Serail van den Groten Heer, en de voornaamfte Borgeren, om de zegepraal van den Veldheer te verheren. Meer dan vyf en twintig duizent inwoonders van dit Eilant, wierden als flaven verkast; maar geen van de Vrouwen die voor 't Serail bewaart waren, kwamen in hetzelve. Een onder haar deed zig heimelyk een brandende lond geven waar mede zy het Schip deed fpringen dat haar overvoerden, en 't zelfde ongeval deed het Schip vergaan daar den Turkfchen Veldheer op was Senft lT u?f °°P: die aan het heldhaftige' h lo?rar-bIyftn0g °VCr te onderzoekend hei geoorloft is om zig van de n [e be den ; door zoo veel menfchen met zig te doen omkomen; mogelyk zoude eenige van deze fch0o! Jongenen het Serai, voor de dood gekozen Faroagufta , esn andere fterke Stad , ïrf tL met eer over dan toen'er geen muizen meer o 1 ng waren , om de inwoonden, re voeden: zy ver v.erf een eerlyk beding; maar de Turken verbn ken het zelve fchandelyk: zy vermoorde het g^o - er ltde C BeVdhebberS de he^g pen Zvn v het vel ^ cZ'eJ geZ0"ten' Sedroogt en met ftroo opgevult, wiert m 't Wapenhuis te Conflanrino polen opgehange, ; het wiert hier tf,™ door  Eerste Brief. S. door eenige perzonen van 't gefiagt van dezen dapperen Bevelhebber. Men zege dat dit roemrvk vel thans noch in Venetien in wezen v. Men ziet niet ver van Lamica, een tamelyke groote Stad, een moske in welke volgens het voorgeven der Turken de Grootmoeder van Mahomet begraven is: het is daar dat zy de Grootmoeder van hunnen Profeet aanbidden. Zy zeg. ' Profeet van God Zacharias, (de vrede Godszy „ met hem) na dat het zelve lange tyd verborgen „ en onbekent gebleven was , herftelt, op het „ bevel van den grooten Vifier onder dc Regering '„ van Achmet Kan, zoon van Mahomet Kan,irt „ het Jaar 1120 van de Hegira. . Het is ook een aangenome overlevering by de Turken, dat het Kafteel van Aleppo ten tyde van Abraham gebouwt is, en dat Zacharias in t zelve zyn verblyf hielt, maar wanneer hy de Vorft van het land beletten wilde zyn Vrouw te verftotert om een ander te trouwen, zoo kofte zynyverhern het leven. De dwingeland liet heni het hoolc afhakken: echter deed hy het zelve in een ftené graftkruik befluiten die twee voeten in het vierkant was, met dit opfchrift: " In dit vat is het hooft van den grooten Zacharias befloten < Wanneer dezelvé voor de eerfte maal geopenc Wiert , voor omtrent vyftig jaar , zoo bevond men dat dezelve niet anders dan een deel reuk* werk bevatte. , ... Men noemt hier Karavanferaas, zekere gebouwen gefchikt om de Reizigers in te ontvangen: deze hebben het gemak van hier in hun verblyf té kunnen nemen, zoo lang hunne bezigheden hert hier houden; dit zyn de eenigfte herbergen va* deze geweften. /, Deel ê gffl  3§ De Nieuwe Reisiöe*. Een waterleididg verfchaft het water aan dere Stad, men heeft maar.eene Rivier van aanbelang het welk de Orontes is, in geheel Syrien. Men vind in den omtrek van Aleppo, airgeS ekte v aktens, die byna gehed ;• S geen befchryvmg vereifchen. Dit is dus met dzoutvalei met gelegen: deS2CIfs uitgeftrektheit is • onmeetbaar, en de hoeveelheit van deze delfflof onge ooflyk, ondertufixhen heeft deze v lei gee„ de mmfte gemeenfchap met de zee. De wyj op welke men het zout bewerkt, is zeer eenvoud^ met hoof7 brekren,heC mCC k,dne flokI een van de bevelhebbers va'n ciejSiT Snr hernomen, door Godefroi de Bouillon, i„ 't £ *°97, en op nieuws verovert, door den Sultan tr il, / l,lkanS Van ES^; en de Turken hebben dezelve zedert bezeten. Men vind tten^^retPïiSVa^ Seleucien was voormaals een ? u meer verwoed. De tyd heeft hier geen e^ denkteken gefpaart: men moet hier een deent Faalgraft van uitzonderen , op welk het bed v een kampvechter geplaatd is, die met , Imker arm zyn fchilt opheft, en met zyn rechter een werpfchigt fchynt te fchieten b Deöraven is die zyn naam draagt; hy heeft  Tweede Brief. 2j beeft de gedaante van een zuikerbroot; en ligt in het midden van een vlakte niet verre van Magara. Wy zagen onder de ruinen van deze Stad, een groot gedenkteken dat in een rots van marmer was uitgehouwen: het heeft verfcheide vertrekken , en was voormaals verficrt en onderfteunt door pilaren die de tyd of de barbaren vernielt hebben. Ik gaa ftilzwygende eenige andere praalgraven en verfcheide oude overblyfzels voorby, die myn aandagt tot zig trokken, in het doortrekken van de omleggende ftreken van Aleppo; maar ik moet de krachten van zekere ftcen niet vergeten die men in een der ftraten van deze Stad vind: hy geeft, zegt men , aan een afgemat man alle zyne krachten weder, en verdryft de fmerten van een zwangere vrouw. Ik ben verwydert van een van deze wonderen te bevcfngen. Syrien is een zeer warm land, voor al gedurende vier of vyf maanden van het jaar, in welke 'er geen de minfte regen valt, en men fiaapt dan op de daken van de huizen: in de winter zelfs heeft men hitte op het midden van den dag: de bloemen die men m dit jaargety ziet ontluiken, vermengen het zelve met de lente. Dit land brengt veel vruchten voort, maar van een middelmatige hoedanigheit: die van de wyn is nog minder: zy verwekt de flaap , en werkt eer dofhek dan vreugden uit. Men heeft weinig vee in geheel Syrien. Wy merkte een foort van geiten op, welkers ooren meer dan een voet lang waren; en na evenredigbek breed, maar dit is niets in vergelyking van B 3 dc  fiA De Nieuwe Reisiger. tnTT, f Syrifd,e fchapen' zv W ™° ver. wonderlyk Jang, dat men dezelve op kleine wagentjes moet leggen die men aan de fchapen vaftmaakt, men heeft van deze ftaarten die by de vy/tig ponden wegen. De gazelle (een zoort van dalTcn) en de hazen zyn hier het gemeende wilt, en dc kameel het nottigfte dier. De Paarden zyn hier ontaart. Men vind nog tufichen de bergen en de rotzen eemge Hyenaas: men zegt dat dit dier de menche ftem weet na te bootfehen , en dat deze konstftreek dikwyls het leven aan Reizigers gekort heeft die niet op hun hoede waren. Echter valt het nooit menfehen aan, zoo zy hier toe door den honger niet genootzaakt is: het is waar dat het dezelve gematigtheit niet heeft voor de doode hebhamen en voor de kudden. Het is buiten voorbeeld in deze geweften dat de honden door dolhek worden aangetaft en echter niets meer gemeen als dolle wolven. Die 'er van gebeten wort, moet van deze ziekte fterven._ De flangc beten in tegendeel zyn niet gevaariyk: zy vlieden voor de menfehen of konnen hen geen kwaad doen. Zy zelfs die van de duizendbenen of fchorpiocnen gebeten zyn, komen vry met een oogenblik fmerte Ik kom, Mevrouw, totdat gedeelte dat my altoos het vbornaamrte zal zyn, tot dezedien gewoonten, Ik moet B eerl e,n denkb ven van de perzonen derSyriers: hunne gelial e is tamelyk ^elmadg, maar hunne lengte m ! delbaar, en hunne lyvigheit middelmatig: zy zyn door-  Tweede B r i e r. datons blank, met zwart hair en oogen. Zy In niet fehoon dan in hunne jeugd. Nauwlyks /yn zy tot rype jaren gekomen, of de baard omEn* mannen, en de vrouwen fchynen oud ook trouwt men de dogters uit in den ouderdom van veertien jaren, en dikwyls vroeger. Een tengere geftalte wen by de vrouwen van dit land als een mismaaktheit gehouden; zy befparen niets om dik en vet te worden: hare gordels zyn ligt, wyt en onachtzaam vattgehegt; die der mannen, in tegendeel, werd fterk om het midden des lighaams toegehaak: men houd hen non- voor fterk nog voor arbeidzaam; zy zyn niettemin twiftgicrig, voor al het gemeene volk; maar zeldzaam worden zy handgemeen: men ziet dagelyks een menigte verfchülen , en zomtyds word 'er in een geheel jaar geen klap gegeven De Helde befchikt hier nog minder over de huwelyken, dan by ons. Op de dag van deze plechtighek zien de jonge lieden eikanderen voor de eerftemaal. Het is gemeenlyk de moeder van den Bruidegom die deze verbintenis fluit. Wanneer zy een dogter gevonden heelt die zy denkt voor haren zoon gefchikt te zyn, zoo is tverzoete ras gedaan, de prys bepaalt, het verlof van den Cad? verzogt en bekomen. De eerfte zorg is dan om gevaders van wederzyden te benoemen: hun werk is om de toekomende vrouw te koopen en te verkoopen. De Maüm of Priefter vraagt aan den een of hy haar voor een zodanige; fom gelds bekomen wil; en aan den anderen of hy let deze fom genoegen neemt. 0P de toeftcmJ3 4 inmg,  H Da Nieuwe Reisiger. l»Jng, voegt hy hunne handen te zamen; de be. paalde fom wert geteh, de koop gefloten, en de plechtigheit geëindigt met een gebed uit den AlKoran. Van dit oogenblik af heeft de jonge man vrybeu om zyn bruit naar zyn huis te geleiden; maar hy verzuimt nooit om hier van kennis, door een bootfchapper , aan de vrienden te geven. Zyvvord & dan door de naaftbelhande vrouwen van wederzyde m het vertrek gebracht dat voor haar ge, M De, ,beide Overmaken zig in by«Pdere vertrekken tot aan den avond : "dit tyd « gekomen zynde, zoo kleden de mannen d n brmdegom, en geven ^ * vrouwen; men doet hem op het voorplein van hunne vertrekken gaan ; hy wort hierdoó de -ouwen van zyne namaagfehap ontvangen, die voor hem zmgen en danfen , beneden ann «kn mP van het vertrek van zyn bruit: zykooTtll" v-weeg, om hem te ontvangen; maar zyl dan *°g met geheel z-gbaar voor hem Een fluk rood gaas ^ta^tetatAwi^^ .omtyds bedekt een fluk bladgoud dat inverfehe" d fignuren gefneden is, haar het voorhooft „ de wangen: zy werd dan door haren echtgenoot weder naar boven celeir H.v oi* a alleen bjyfr. g ' °ls dan met haa? . Volgens de Turkfche wetten mag iedere man v^r vrouwen en zoo veel byzitten hfbben "aï verfde eerfle gekogt moeten worden/zoo Kt zeldzaam dat men er meer dan twee neemt fc« n dus met de anderen niet gelegen; haar getal  Tweede Brief. cü tal is by veelen tienmaal grooter als de wet van bunnen Profeet bepaalt. De man kan zyn vrouw verdroten, wanneer hem zulks behaagt, en zelfs zonder 'er de oorzaak van te zeggen; hy kan ook die geen van zyn flavinnen verkopen die onvruchtbaar zyn; en in't algemeen, is de fiaat van alle vrouwen, een waare ilaverny by de Turken. Het huilen der vrouwen is een wezentlyke plechtigheit by de dood van een Turk; zy houden hier mede niet op voor dat hec lichaam begraven is. Het is een andere gewoonten, om zoo ras hy begraven is, op hec midden van het lynwaat dat hem bedekt, een ftukje van het oude dekkleet van het graf van Mahomet vaft te hegten. Wanneer de tyd der begraaffenis gekomen is, gaan eenige bedienden en de vrienden van den overledenen voor de doodbaar uir; dezelve word van eenige mannen op de fchouderen gedragen: vervolgens komen de naafte mannelyke bloedverwanten, en vervolgens de vrouwelyke. De mannen zingen eenige gebeden uit den Alkoran; cn de vrouwen maken ondertuffchen rouwgefchrei. De graven zyn inwendig met {leen bekleet, en van het ooden naar het wellen gekeert : men plaatd hier het deode lichaam op de regterzyde in, indiervoegen dat hec nog legt nog zit: voor al wort in acht genomen dat het aangezigt naar Mekka gekeert is; en om te verhinderen dat de aarde niet in het graf valt, zoo wert het zelve met lange fteenen overdwars bedekt. De Iman (of Priefter) die het beftuur over de plechtigheit heeft, werpt de eerfte hand vol aarde op het graf, B 5 bid  S6' De Nieuwe Reisiger. bid voor de ziel van den overledenen, en vermaant de omftanders om op hun einde te denken. De made bloedverwanten komen op zyn graf bidden de derde, de zevende, de veertigfle, en op dè verjaardag van zyn overlyden. De vrouwen komen des_ maandags .en dingsdags bloemen op het graf kronen, en den overledenen vragen waarom dat hy gekorven is, terwyl zy alle kragten inipannen om hem te behagen. Hunnen rouw beftaat in het dragen van die klederen welker kleur duider is, een deenkleurig hooftdekzel, en in het afleggen van hunne Juweelen , en een vrouw die over haren man rouw draagt, verflert zig met dezelve „iet dan twaalf maanden hier na. Wanneer het een vader is duurt hunnen rouw niet langer dan zes maanden! Een weduwe kan niet hertrouwen dan na veertig dagen in huis gebleven te hebben , zonder uitgaan, en byzonder weinig te fpreken; en vooral moe t zy veel waare of valfche droef heit vertonen Men vind in deze geweflen, vier foorten van* Chriftenen, Griekfche, Armenifche , Syrifche en Maranken, ofRoomfche. Idere gezin te heeft een Biflchop, en de vrye oeffening van hunnen godsdienft. De Armenifche Chriftenen, by voorbeeld zyn zoo nauwkeurig in het waarnemen van dè vallen, dat zy dezelve niet zoude verbreken al was het om hun leven te redden: zy zyn minder geftreng in andere ftukken. Het gebruik van de fluyer is zoo wel by der Chriftenen vrouwen gemeen als by de Turkfche: daar is alleen eenig onderfcheit in de wyze van de-  Tweede Brief. dezelve te dragen. Men geeft aan eenige van de eerfte alleen vryhe'k, om twee of driemaal m het jaar in de tuinen te gaan: andere komen nooit in dezelve; maar alle hebben de vryheit om in de baden te gaan, in de kerk, by eenige vrienden, en by hare geneesheeren. Een ander overeenkomft is 'er tuffchen de huwclykcn der Chriftenen en Turken. De eerlte hebben mede het minfte deel niet in de keus die men voor hen doet; zy is zelfs bepaalt in hunne kintshek, door hunne bloedverwanten. Wanneer de tyd nadert om het zelve te voltrekken, werden de vrienden van den jongman op een feeft genodigt by de vader van de dogter: op het welke men den dag van de voltrekking bepaalt. Het zelve gezelfchap bevind zig op het avondmaal by de dogter, des daags voor den bepaalden dag; en de vrienden van den toekomenden man keeren vervolgens by hem weder. Hy heeft tot dien tyd zig nog niet vertoont, fchoon men fchyn gemaakt heeft van hem te zoeken : hy is verphgt volgens het gebruik, van zig te verbergen; eindelyk geleit men hem, in zyn flegtke gewaat gekleet; en naar eenige andere diergelyke klugnge plechtigheden, trekt hy zyn bruiloftsklederen aan; omtrent middernacht, keeren zyn vrienden ieder met een toorts in de hand, voorgegaan van eenige fpeellieden , naar het huis van de bruid. Men weigert hen kwanswys binnen te laten; hier op ontkaat een foort van gevegt, waar in deze de overwinning behalen die nooit twyffelachtig is. Dan wert de dogter naar het huis van haren man ge-  £S De NiEtfWE Reisiger. geldt, door twee van hare zuflers of twee der naalle bloedvriendinnen; zy moet hier hare mond «et open doen, wat men haar ook zeggen mag, «og de oogen opheffen, wie 'er mag Inkomenechter moet zy hen begroeten ; eenlrouw die' by haar zat, onderricht haar van hunne komft en De Bfflchop is zomtyds by deze plechtigheit; zy verfcbild m de grond weinig van de huwely ken m Europa. Hy woond het middagmaal by en wanneer hy vertrokken is, zoo beginnen de' vermaaklykheden, en eindigen niet voo? den vot genden dag naar het middagmaal; maar hetftilzwygen van de jonge vrouw moet nog een maand duuren. Gedurende deze tyd, mag zy niet fpreken tegen w,e het ook zy, uitgezondert zomfyds nen Hellen hier ook nog zwarigheit in De Maroniten ftaan lichtelyk toe dat hunne vrouwen met hun eeten, en zelfs dat Zy zig aan de vreemdelingen laten zien ; maar de andere Chriftenen zyn minder toegevent, hunne vrouwen werden weinig beter behandelt als hunne diensboden; zy dienen hen«an tafel, nemen nooit hun plaats aan dezelve, en mogen nooit andere mannen by haar ontvangen; uitgezondert hare bloedverwanten, Geneesheeren en Priefters . De beë™ffenifren van deze Chriftenen hebben mets aan.merkelyk, Ik gaa tot de Joden over. Men heeft er omtrent vyf duizent in Aleppo: zy zyn gelyk over al , morzig en liegt gdmisveft buane huwelyken komen byna met dif der Tul' ken  Tweede Brief. 4$ keïi over een, uitgezondert dat men de oogleden van de jonge vrouwen met gom toelymt, en dat de man alleen het recht beeft om dezelve op de gewoone tyd te openen. Hunne vaften zyn moeijelyk, maar zy komen niet dikwyls. Daar zyn weinig Joden die niet ondernemen, eenmaal in haar leven, om te vasten van des faturdags naar het ondergaan der zon, tot de volgende vrydag op het zelfde uur. Weinig komen tot deze bepaalde tyd ; het grootfte gedeelte fcheijen ten halven uit, en verfcheide fehieten het leven in by deze godsdienftige en zinnelooze onderneming. Ik keer weder tot eenige gewoontens der Turken van Aleppo : hunne maaltyden , ik fpreek van die der ryke Turken, zyn gemeenlyk korthaar , doch niet fmakelyk toebereit. Gebrade fchapevleefch of met moeskruiden gekookte Duiven gevogelte met Ryft en fpeceryen gevult; een geheel Lam, gevult met Ryft, Amandelen, Pimpernoten, enRozynen; dit zyn de voornaamfte gerechten die op hunne feeften komen. Zy die hunne wet nakomen , drinken niet dan water, maar zyn alle groote eeters; en wanneer hunne maaltydceëindigt is, zoo zoude zy een andere aannemen, zoo hen die wiert aangeboden. Zy gebruiken veel Koffy; maar drinken dezelve zonder zuiker of melk. Alle mannen en zelfs veele vrouwen rooken hier Tabak tot het overdadige- lieden van aanzien hebben pypen van vyf of zes voeten lengten, en welkers ftelen met zilver verfiert zyn. Een ander voorwerp van misbruik  De Nieuwe Reisiger. bruik is de opium: zy verdryfc de zwaarmoedkjheit en verheugt de geeft; maar ten einde van eenige jaren, krenkt zy het geheugen, de verbeelding en de krachten: zy geeft aan een man die nog in de fleur van zyn jaren is al de krachteloosheit van een grysaard. De Koffyhuizen zyn voor het gemeene volk De uitfpanningen van hen die van dezelve met geen welvoegelykheit gebruik konnen maken, beftaat, onder andere fpellen, in het fchaakfpel: zy munten hier in gemeenlyk uit; maar zy wagen hun geld in geen fpellen, en het voorbeeld der Chriftenen heeft hen niet konnen verleiden. Zy hebben worftelaars hl hunne feeften', naar de wyze der ouden. Deze kampvegters beftryken zig met olie, en ftryden zonder eenige andere kleding dan een broek: het ontbreekt hen aan geen kracht, maar het ontbreekt hen volftrekc aan bevalligheit. In 't algemeen hebben de Turken een foorc van afkeer voor alle fterke oefeningen. Het verfchilt veel dat zy dezelve als nuttig voor de gezondheit befchouwen ; uitgezondert de grooten die zig dikwyls oeffenen in het fchieten met de werpfchigt. Ten opzigten van het gemeene volk, hunnen aard is een wezentlyke achteloosheic en een gemaakte ftatigheit. Men heeft hier geen koetzen. De vrouwen van het^grootfteaanzien gaan te voet, 't zy in de Stad, 't zy dat zy naar een naby gelegen tuin gaan. Maar zoo de reis lang is, werden zy door muilezels in een bedekte draagftoel gedragen. De man-  Tweede Brie?. gf mannen van aanzien ryden te paard in de Stad en buiten dezelve; zy worden door een zeker getal dienftboden voorgegaan; en deze gewoonte heeft mogelyk iets edelers, dan zig in een doos op wielen te befluiten. Men zegt dat de Syriers voormaals in de letterkunde hebben uitgemunt: zulks kan waar zyn; maar niets geeft hier tans blyken van. Men ziet hier dikwyls Kooplieden, Rentmeefters en Bachaas die niet lezen nog fchryven konnen. Men heeft echter te Aleppo een groot getal openbare Scholen; maar in eenige, leert men volftrekt niets, en in de andere zeer weinig. Nog een woord van de vrouwen. De eude verwen hun hair rood met Henna; en alle maken zy hare wenkbrauwen zwart met een mengzel dat men barrat noemt. De Henna dient baar nog om hare handen en voeten te verwen; deszelfs kleur word geel en onaangenaam: echter is deszelfs gebruik hier algemeen. Een andere gewoonte is hier om op de handen en voeten der vrouwen, roze en andere figuuren te fchilderen: de kleur hier van is donker groen; maar zy verandert en wort alzoo onverdragclyk als de eerfte. Men ziet ook grysaards die hunnen baart zwart maken, om jonger te fchynen: deze gewoontens worden gevolgt door alle de bevvoonders van deze landftreken. Het verfchil van Godsdienft verhindert hun niet om in deze kleinigheden over een te (temmen; en zy Hemmen niet minder over een in de aankleving aan de uitérlyke plechtigheden van den godsdienft; maar de een en andere ver-  32 De Nieuwe Reis/g er. veronachtzamen het wezen deszelfs; en rhen kaft op hen alle toepaiïèn het geen zekere Mufti van de Turken zeide, dat om een waare afbeelding; van hen te maken, men hen geheel verfchilleül al beelden moeit van het geen zy fchynen. Aleppo, den 28 November 1735. Derde Brief. Damaskus, de Berg Libanon, Balbek, enz. Tk verlaat Syrien nog niet, Mevrouw: my fchiec "~ zeIfs noS °ver om u te onderhouden van het geen het aanmerkeiiswaardigfte en beroemde m het zelve is. Ik begin met Damaskus, de Hooftltad van het geheele landfehap. Na dat zy dit langen tyd van een Koningryk, dat hare naam voerde, gewcefl was, zoo wiert zy door Omar zoon van Mahomec overweldigt; en de Mammei lukken in 't Jaar 1516 ontnomen, door Sultan Sehm I. zedert deze tyd is zy in de macht der lurken gebleven. Damaskus fchynt niet boven de twee uuren lang re zyn: hare ltratenzyn nauw, en hare huizen van lteenen gebouwt die in de zon gebakken zyn; het is minder uit gebrek aan fteen m deze landflreek, dan aan werkzaamheit in des. zelfs bewoonden, Voor het overige ider hui', bevat een of meer fonteinen die met marmer verHert zyn prachtige vertrekken, welkers zolders en paneelen rykelyk verguk of befchildert zyn, etf  Derde Brief. §1 tfemeénlyk, een groot vierkant voorplein met ^lleryen omringt die meer of min verfiert zyn, maar die zulks altyd veel zyn by de ryke inwoonden De rykdom der verfierfelen en de germgheit'van het gebouw vertoonen een mengeling die de oogen fterk aandoen. De Turken hebben van de Kerk van St. Jari den Dooper een Moskee gemaakt. Dit is een imnerlJyk gebouw; maar geen Chriftenen mogen 'er inkomen: het is hen zelfs niet geoorloofd ie oogen op deze Kerk geveftigt te houden. Men bewaart in dezelve het hooft van St. Jan en eeml andere heilige overblyfzels met eikanderen m fon byzondere plaats befloten. Deze plaats we Tor zoo hèüligchonien.dateenl^^k die in het zelve beftond te gaan, met de dood fou geftraft worden. Men vind, op dit ond werp bydeMabomettanen, een vreemde ove Ivenng; 't welk is dat Chriftus op den oordeels^ deze Moskee moet nederdalen, en Maho- m^r in die van lerufalem. £>' '...'« "^nwemigvanhetKafteelvanDamaskns zel„; het is een groot dog lomp gebouw dac mem- toebrengt tot verfterking van de Stad als oni «lp?elve te vertieren. , .. i i ,,-t Niets is vermakelyker als de omleggende land» ftreek van deze Hooftftad. Wanneer Mahomet dezelve vad de top van een berg zag, zoo wilde hy daar in niet nederdalen, Hy keerde te rug, Jggende: daar is maar een Paradys gefehikc voor de menfehen; het myne zal in deze wereld n^ zyn. Men bezoekt voor al, met een foorc van  04 De Nieüwe Reisiges. eerbiet, het veld van Damaskus. Het is ee# fchoone en Wydukgekrekte vlakte in welke men wil dat de eerke menfch zou gefchapen zyn Gy twyftek niet, Mevrouw, dat ik dezelve op myn beurt niet heb willen doorwandelen. Ik vergeleek het nieuwe Eden , met het denkbeek dat men van het oude hebbe. Ik gaf een vrye loop aan myne verbeelding. Mogelyk zeide ik r fo het daar dat de flang haar aanfpraak deed; mogelyk was het hier daar Adam door Eva verlek wiert. Ik had wel gewenk eenige nakomelingen te zien van den boom welkers vrucht zoo veel onheilen veroorzaakt heeft: ik zogt met het oog naar het prieel in 't welk de eerfie man en de eerke vrouw zoo tederlyk van liefde fpraken, zoo men Milton gelooven mag; eindelyk ik zag verkeert het geen zig wezentlyk voor myn oogen vertoonden, om my bezig te houden met hetgeen 'er niet was. Niet ver van het veld van Damaskus, vind men een groot Gakhuis, waar by een heerlyke Moskee en eenige andere gebouwen zyn, wel waardig dat men 'er het oog op vekigt. Het huis van Anamas, van welke in de Handelingen der-Apostelen gefproken won , is nog in wezen. Men ziet in het zelve een Altaar voor de Chrikenen en een bidplaats voor de Turken: dit is alles het geen hec zelve aanmerkelyk heeft. De plaats alwaar Paulus eenige tyd ruke na het gezigt, werd door een klein gebouw van hout aangewezen, of om beter te zeggen door het Altaar dat men in t zelve 2iet.  Derde Brief. 35 De Stad Damaskus werd door zeer uitgebreide tuinen omringt, dog die zonder order en konlt geplant zyn. In een ander ftuk verfchillen zy nog van de onzen, 't welk is dac men vruchten, in dezelve vind. Het is ook in de nabuurfchau) van deze Stad, dat men de berg ziet op welke men voorgeeft dat Abel door Cain dootgeflageri wiert. Iedere voetftap die men in deze landftreek doet, vertegenwoordigt aan het verltandt eeri plaats uit de"Heilige Schrift; ook had ik niy vad een Bybel voorzien, op het voorbeeld van dié Reiziger die Troas bezogt, met een Homerus iii de hand. Ik maakte kennis met een Franfch Geneesheer j die alleen reisde om zyn weetluft te voldoen. Hy had de Bacha van Damaskus een gewigtigè dienft gedaan; dit deed ons de befcherming vari dezen bevelhebber verwerven. Deze Geneesheer die ik voortaan de Dokter noemen zal, had den berg Libanon nog niet gezien, eh wilde Balbek ook bezigtigen. Ik was bekoort dat ik my vad deze gelegentheit kon bedienen. Wy vertrokken i na alie voorzorgen gebruikt te hebben die deze togt vereifcht; en wy overnachten te 'Sidonia; een Stad die door Jufïmianus gebouwt is: zy ligt' op de kruin van een rots, en heeft niets aanmerkelyk. Men moeE hare wynen uitzonderen, als mede een kloofter dat door twintig Griekfche Monniken en eens zoo Veel Nonnen' bewoont wow. Een eenige muur befluit hun alle, en geed fcheidsmuur zondert hen af. t C s Daal  '3^ De Nieuwe Reisiser. Daar zyn weinig bergen die beroemder zy* als de Libanon: ook zyn "er geen van welke de Bybcl zoo dikwyls gewag maakt. Het is hedendaags de woonplaats van het grootftc gedeelte der Maronietfe Chriftenen, dat is te zeggen, van hen die de Latynfche kerkgewoontens volden* met ziet hier een menigte kapellen en een zeer groot getal kloofters. Ik zal my alleen by dat van Canubyn ophouden,. beroemd om zyne oudheid; het is de zetel en de gewoone verblyfplaats van den Patriarch der Maroniten. Het gebouw is groot, maar niet regelmatig; het is voor een gedeelte m dè rots uitgehouwen, en de kerk k geheel uit dezelve gehakt: zy is omtrent vyf en twintig treden lang, en tien of twaalf breed: mogelyk is zy de eenige plaats in de geheele Levant alwaar het gebruik der klokken toegelaten wort! De lurken konnen derzelver geiuit nietverdr*. gen; en zy laten de klokken van Canubyn niet m wezen , dan om dat zy dezelve niet konnen hooren.. De Monniken van dit kloofter zyn omtrent veertig in getal: zy zeggen dat zy van de inftellinPvan St. Anthonius zyn; maar zy volgen den re^el van St. Bazihus: haar levenswys is zeer neftreng.nooit eeten zy vleefch, en de vreemdelingen die hun komen bezoeken , zyn genootzaakt hunne onthouding na te volgen. Ik verftont dat de armoede geen deel had aan deze hervorming. D» ankomften van den patriarch en van het kloofter zyn- zeer groot en worden wel befteet: het geen van het onderhoud der kloofterlingen overfchiet, diear  Derde Brief. 37 aent om aalmoeftèn te doen en de gaftvryheit te oeffenen: dit is het eenigfte niet 't welk doetblyken dat deze goede kluizenaars de wieg van de kerk bewonen. Men geleide ons naar de grot van de heilige Marina, een maagc die lang onder de Monniken van Canubyn gewoont heeft. Gy begrypt lichtelyk dat haar Sexe onbekent was: ziet hier een bewys 'er van. Zeker vrouwsperzoon van een (legt leven, beviel van een zoon, en vond goed om de broeder Marin, dit was de naam die zy als Monnik droeg, te befchuldigen van vader van het zelve te zyn. Het ftilzwygen van den gewaanden kloolterling fcheen aan de anderen een bekentenis van zyn misdaad: hy wiert uit het kloofter verdreven , en verwezen om het kint op te voeden dat hem zoo liefdadig was toegeè'igem. De Heilige gehoorzaamde; en het was nicc dan naar haar dood dat men hare onfchult, en de grootheit van hare liefdadigheit gewaar wiert. Wy bezogten verfcheide kluizenaarswoningen, en floegen nog een veel grooter getal over. De Maroniet die ons geleide, verzekerde ons dat het getal der grotten die voormaals bewoont wierden, meer dan acht hondert bedroeg. Alle zyn zy tans onnut; en ik twyffel zeer of zy ooit weder gebruikt zullen worden. Iedere eeuw heeft hare gewoontens, zelfs in het ftuk van godsdienft. Men is hedendaags overtuigt dat het geen minder verdiende is zig nuttig aan het menfchdom te maken, als zig van het zelve te verbannen. C 3 Wy  3§ De Nieuwe Reisioer, Wy kwamen eindelyk by het bofch der cederboomen. Gy weec, Mevrouw, hoe beroemt dat deze boomen in den Bybel zyn: zy hebben een menigte zinfpelingen verfchaft aan de Profeten en andere Hebreeuwfche Schryve-s De cederen bJoeijen in de fneeuw, 'en bcflaan jen gedeelte van den Libanon. De groote van de oudfte >s verwonderlyk; maar derzelver voornaamlle ftam heeft weinig hoogte. Vyf of zes voeten van de aarde, verdeden zy zig in vyf of zes andere Hammen die ieder afzonderlyk genomen een groote cn hooge boom uitmaken: derzelver loof gelykt dat van een geneverboom, die zegt men, de Franfche cederen zyn: zy zyn da« Wd veel ontaart in onze luchtftreek. De oT00tfte cederen van den berg Libanon zyn twintig in getal. Wy zagen nog een grooter getal kleinderen , en nog veel meer heele kleine. De top van de laatfte fchieten pyramiedswyzc op als de cyprciïèn; in tegendeel die der grooten breid zinpit en maakt de gedaante van een volmaakt rond* zy zyn de eenigfte die vruchten voortbrengen • en deze vrucht gelykt naar pynappelen, uitgezondert dat zy grooter zyn en derzelye kleur veel bruin der ,s Deze cederappelen bevatten een foorc van dikke doorfchynende balfem, die in een ze kere tyd van 't jaar uit dezelve druipt: 'er koomt pok uit de ceder zelfs een welriekende harft voort Ik inoet een zekere omftandighdt niet vergeten die my beveiligt is; 't welk is dat de takken van d? grootfte van deze boomen, die, in de zomerde gedaante van een foort van rad ofzbnnefcherm, heb-  Derde Brief. fiebben , zig toefluicen wanneer het begint te fneeuwcn, en heffen hunne punten naar den hemel, en maken gezamentlyk de gedaante van een pyramide uit: men voegt 'er by dat de natuur deze beweging in dezelve bewerkt, Dm hen in ftaat te Hellen van het gewigt der fneeuw te konnen wederftaan , dat hen anderzints overftelpen zou; ik itaa niet in voor dit foort van wonderwerk ; maar men twyfielc 'er hier niet aan. Wy voltrokken onze togt over den berg Libanon; en na nog een anderen berg overgetrokken te zyn, die een gedeelte van den tegen Libanon uitmaakt , bevonden wy ons in de vlakten van Bocar. Hec is aan een van deszelfs uiterftens dat de Stad Balbek lege, die wy gingen bezien: zy wort door een Aga beftuurt, aan welke wy brieven van den Bacha van Damaskus overgavenDeze twee bevelhebbers leven zedert eenige tyd in goede verftandhouding; en deze brieven deden óns gunftig ontvangen. Wy namen ons intrek in liet huis van een Maronietfche Priefler, want men vind in deze Stad Maronietfche Chriftenen, Griekfche Chriftenen, en zelfs Joden. Het getal der inwoondetcn beftaat omtrent in vyf duizent; maar woormaals was dit veel grooter : ook werc het befte gedeelte van deszelfs gebied veronachtzaamt: Ik zonder hier een kLin gedeelte van uit, dat men tot tuinen heeft aangelegt. De beminnaars der oudheden vinden hier genoeg om bunnen luit mede te voldoen: weinig Steden konnen op zulke heerlyke overblyfzels roemen. Het geen het eerft onzen aandagt tot C 4 zig  '4© De Nieuwe Reisicer. zig trok, was een groot half vcrwoeft gebouw» dat men het Kalleel van Balbek noemt: deszelfs gedaante is een langwerpig vierkant: en de voor-, riaamfte ingang is een portaal welkers trap geheel verwoei! is. Dit portaal was verfiert met een ry pilaren, waarvan alleen dé voecftallen over zyn: het had drie poorten die alle tot een achtkant plein toegang geven ; en van dit plein , treed men op een ander dat vierkant is. Die gebouwen die het een en ander omringden , hadden omtrent vyf en veertig voeten hoogten, hondeiï en tien lengten, en vyf en tagtig breedte; maai? de gebouwen van het laatfte overtroffen de anderen in pracht. Wy merkte vooral de overblyfzels van een derde gebouw aan , 't welk het voorftaamfte gedeelte van dit paleis moet ge weeft zyn: het was omringt met pilaren, welker hoogte en dikte de gewone afmetingen te boven gaat: derzclver lichaam is te zamen geilek uit drie (lukken die nauwkeurig verecnigt zyn , maar zonder behulp van eenig cement: dit is zelfs niet gebruikt in een der gebouwen van welke ik u fpreek: men verhielp die door yzcre ftaven, tot 't welk men gaten in iedere fteen gehouwen heeft. Deze ftaven zyn doorgaans een voet lang; zy brengen veel toe toe de hegtheit van het gebouw; men ziet pylaren die midden doorgebroken zyn , zonder dat hunne zamenvoegzelen konden gefcheideiv Worden. Onder dit groot gebouw gaan gewelven die deszelfs geheele uitgebrekhcit beflaan. Wy hadden de ftoucheit om. derzei ver grootfte gedeelte te  Derde Brief. f$ t- doorwandelen. Verbeek u Mevrouw, my te Zien met een fakkel in de hand, al waggelende over puinhoopen gaan , my ftilhoude daar den Dokter zig kil hielt, om zyne aanmerkingen aan te hooren, of hem de myne medetedeelen, en cindelyk uit deze holen niet te gaan, dan naar duizendmaal gevaar geloopen te hebben van 'er nooit weer uit te komen. Deze gewelven hebben met eikanderen gemeenichap , en zyn uit groote ruuwe kcenen in een boerfe knaak te za- men geilek. Op eenigen afkand van dit paleis, ziet men een tempel die minder groot, maar alzoo heerlyk en beter bewaart is: zyn gedaante is een langwerpig vierkant. Om zyne muuren gaat een gallery zamen geilek uit veertig pilaren, te weten twaalf op iedere zyde, acht in hec achtergedeelte, en zoo veel voor het portaal. Dit portaal heeft zelfs twee ryen pilaren en is dercig voecen diep. De hoogte van iedere pilaar is cwee en vyfcig voeten, en deszelfs middellyn zes voeten: de trap die tot den ingang van den tempel geleit, is geheel verwoek. Dit gebouw heeft nog twee andere trappen om in 't zelve te gaan: inwendig hondert voeten lengten, en dezelfde breeten als zyn voorportaal, dat is te zeggen, vyf en zeventig voeten. Gy zult verwondert zyn van my in alle deze omfchryvingen te zien treden \ de Dokter wilde niet toekaan dat wy een duim breed overfloegen. Men moet echter bekennen, dat de tempel van Balbek deze buitengemeene oplettentheit waardig is: deszelfs inwendige pracht beantwoord aan de C § w-  ** De Nieuwe Reisiger. Uitwendige: een dubbelde ry gegroefde pilaren* van de Corintifche order, onderdennen hec gewelf van het middelde pand dac vergezelt is van een foort van kooi en twee zyvleugels. De pilaren liaan vry, en zyn twaalf in getal, dat is te zeggen zes aan de eene en zes aan de andere zyde; andere pilaren die voor een derde in de muur van het gebouw fchieten, daan tegen over die van het middelde gedeelte, en hebben dezelfde afmetingen en fieraden. Het overige van de muur werd door niflèn beflagen , die, ongetwyfTelt, gefchikt zyn om beelden van goden of helden der oudheit in te plaatzen. Wat het koor betreft, deszelfs verfierfelen beantwoorden aan die van het middelde gedeelte, maar het is meer verheven, men klimt na het zelve langs dertien marmere trappen: alles eindelyk, kondigt in dit gebouw aan en de pracht van deszelfs fligter, en de goede fmaak van de eeuw in welke hec bebouwt wiert. Een andere aanmerkenswaardige zaak is de grootheit der deenen die gedienc hebben tot hec zamendellen van de gebouwen van welke ik fpreek. Men heeft opgemerkt dat alleen drie lleenen aan de muuren van het paleis, een lengte van meer dan hondert tagtig voeten bcflaan. Men ziet nog in een marmer groef, verfcheide blokken die men gehakt heeft zonder dezelve te gebruiken: eenige van deze hebben een lengte van zeventig, en een breedte en dikte van veertien voeten. Ik beken het, ik ben altoos verwondert geweeft , hoe dat het menfchelyke vernuft of krach-  Derde Brief. 4£ krachten diergelyke Hukken heeft konnen weg< voeren. My fchiet nog over, Mevrouw, om u van een tweede tempel te fpreken, veel minder aanmer* kelyk als de eerfte: zyn gedaante is rondachtig» en zyn middellyn omtrent twee en dertig voeten. Het is een foort van koepel die in twee gewelven in de hoogte verdeelt is: uitwendig is hy van de Corintifche order: maar inwendig is die met de Jonifche order vermengt. Over al zyn de fchag'ten van deze pilaren van een ftuk, en een ry pilaren omvat deszelfs geheelen omtrek. Het middellte gedeelte van dit gebouw wert tegenwoordig door de Griekfche Chriftenen tot een kerk gebruikt: hunne Priefters hebben het zelve aan de heilige Barbera gewyd; zy zeggen dat dit gebouw de toren is in welke deze heilige opgefloten wiert. Zy hebben ook, ik weet niet waarom de bouw- en beelthouwkunft in dezelve bedorven ; zy waren van marmer, en zyn door hen mee pleifterkalk bedekt; 't welk bewyft dat hunne fmaak niet minder bedorven is als hunne verbeelding. In deze ftaat zyn tegenwoordig nog de voornaamfte oudheden die men te Balbek vind. Het is wonder dat de tyd hunner bouwing niet beter bekent is. De Corintifche en Dorifche bouworder die in deze gebouwen heerfcht, bewyzen dat zy onder de Griekfche of wel onder de Romeinfche heerfchappy geftigt wierden. De Dokter overwoog deze twee gevoelens, en befloot tot het laatfte, en bewees zeer wel dat Antoninus de  Pf Dï Nibuwe Reisiber. de godvrugrige, de waare ftigter van den voormamften tempel en van het paleis van Balbek was; maar een Rabin die wy bezogten, verzekerden ons dat Balbek door Salomon geftigc is; (dat bet paleis dat nog voor een gedeelte in wezen is, bet zelfde is dat dezen Vorft deed bouwen voor de dogter van den Koning van Egyptsn, die by getrouwt had. Dat paleis, voegde hy 'er by ïs niets anders als het huis van den Libanon of den toren van Libanon, die naar Damaskus zag, en van welk de Bybel dikwyls fpreekt. Wat de Grieken betreft, zy houden ftaande dat Balbek het oude Nikomedien is; zy brengen tot bewys by die gewaande toren van Sc. Barbera van welke ik gefproken heb. Het is waar dat deze heilige te Nikomedien gemartclifeert wiert; maar deze Stad is tans nog in wezen niet ver van' Conflantinopolea; en den toren in welke Barbera opgefloten was , is voorzeker naar Balbek niet overgebragt. Men zeide voormaals, dat Venus haar hof in deze Stad gevefligt had; en dat zy hier de bevalligheden en fchoonheit uitdeelde. De vrouwen van Balbek wierden inderdaad voor de fchoonfte van Allen gehouden; zy waren ter zelfder tyd de galantfie. Het is tans zoo niet gelegen : hare deugd fchynt aangegroeit te zyn ten kollen van hare bekoorlykheden; zy zyn zediger en minder fchoon geworden. Men vind 'er ook niet meer dat groot getal van uitmuntende muzikanten, die, zoo men zegt, 'er voormaals waren $ alle deze gaven Zyn met de fchoonheit der vrouwen verdwenen, Wy  Derde Brie f* 4^ Wy verlieten deze Stad , overladen met beieefcheden van den Aga: hy gaf ons een geleide mede , en leidslieden die ons een andere weg brachten als die wy eerft gehouden hadden; dezelve bood ons nieuwe voorwerpen voor onze nieuwsgierigheit aan; en wy zogten dezelve wanneer zy zig niet vertoonde. Ik zal u alle de plaatzen niet optellen die wy bezogten. Zie 'er hier een die alle de eerbiet van een oudheidkundige waardig is; het is de Burgt Ban. De Dokter zeide my dat men gelooft dat hy op de ruinen van de eerlle Stad van de waereld gebouwt js; hy ligt in de landftreek Giobet, ten ooften van Tripoli. Dit geheele land is wel befproeit en wel bebouwt, en alleen door Maroniten bewoont; een menigte mannen en vrouwen, fpreken hier nog het Syriefch , of Chaldecufch. Deze taal is echter weinig in gebruik by de Maroniten, dan in den godsdienlt ; de gemeene taal van het omleggende land van den Libanon is het Arabiefch. Men vind in het zelve landfehap de overblyfzelen van de Stad Hadet, berucht door de dapperheit van hare inwoonders die een zeve iaarige belegering van de Sarafynen verduurde. Niet ver van daar heefc men een welluftiga landftreek, met tuinen en boomgaarden verfiert, die met beken doorfneden zyn. De aangenaamheit der lucht die men hier inademt, doet hier byna een altoosduurende lente heerfchen. Hier legt de Burgt Eden, alwaar de oofterfcheChriftenen gelooven dat voormaals het aardfche Paradyslag. Zoo hun gevoelen waar is, zoo zyn myn ■ na*-  '45 De Nieuwe Reisiger. nafporingen omtrent Damaskus dubbelt vra^teloos geweeft. De bewoonders van den Libanon waren voormaals aan een Ch'riften Vorft van hun volk onderworpen : zedert dat deszelfs huis uitgeftorven is, befchikt de Bacha van Tripoli over deze heerfchappy; dog hy neemt altoos in actïc om hier toe een Maronicts Heer te benoemen. Ik zal weinig zeggen van de zeden van deze afgezonderde Chriftenen: zy zyn over het geheel genomen , arm en onkundig; maar zy oeffenen dé gaftvryheit met yver eri ten opzigcen van een ieder; een deugd die hen gemeen is met alle dé oofterfehe volkeren. De armoede der Maroniteri is zelfs niet algemeen. Zy die zekere landftreek van den Libanon bewoonen, genieten de rykdommen die den overvloed voortbrengt. Deze' plaatzen zyn vruchtbaar in granen , en in vruchten van allerlei foorten , weilanden , olyf boomen, uitmuntende wyn, moerbezïenboomen voor de zy wormen enz. De moerbezienboomen, dé Olyf boomen, en zelfs de wynftokken zyn over al regelmatig geplant, de grootheit der druiven is ongemeen, en derzelver fmaak verwonderlyk. Zie hier iets dat nog zeldzamer is; 't welk is dat men in dit landfchap, om zoo te zeggen , nog de kwade trouw, nog diefftallen, nog rechsgedingen, nog de lyfftraffen, nog vooral de misdaden die dit foort van ftraffen verdienen, kent. Ik heb na de rede hier van onderzoek gedaan, eri ik geloof dat ik dezelve gevonden heb. De Mafoniten zyn Chriftenen die van alle hunne gely- keri  Derde B r i e t, ,4f ken zyn afgefcheiden; zy hebben de Turken en de Arabiers tot nabuuren en vyanden. Niets onderhout meer de eendragt en billykheit by een volk als machtige en onrechtvaardige vyanden. Zoo de Maroniten in het een of ander land van Europa woonden, zoo zouden zy ongetwyffelt doen gelyk de Chriftenen , die nog de Turken nog de Arabiers te duchten hebben. Ik heb u vergeten te zeggen dat de Maronitifche Priefteren getrouwt zyn: men moet hier de Monniken van uitzonderen. Ik heb met een Priefter van een kerfpel en zyn geheele huisgezin gegeten dat zeer talryk was. Zy volgen echter de Latynfche kerkgewoontens; maar zy hebben hier den ongehuwden ftaat van de Priefters uitgefloten, men zegt dat zy hier door niet dan te yveriger zyn om hunne andere pligten te vervullen. Het is te Palmyra, Mevrouw, dat ik u dezen Brief fchryf. Wy zyn hier zedert eenige dagen aanaekomen. Deze Stad verdiend een afzonderïyke befchryving; ook zal zy het onderwerp van een andere Brief uitmaken die ik by deze zal voegen. Palmyra, den 17 February 1736. Vies?  Vierde Brief. Palmyra. Ik gaa voort, Mevrouw, tiiet u door ruinen te geleiden. Laat dit u niet affchrikken. - Deze overblyfzels zyn ten naaften by de eenigfte rykdommen van deze landftreek; maar de bezitters van de fchatten zyn hier om niet minder elendig, nog waren niet minder verwondert van den prys die wy op dezelve Helden. Nauwlyks hadden zy ooit deze dierbare overblyfzels befchouwt dié ons een zoo verre reis deden ondernemen, die ons, om dezelve te zien, aan zoo veel moeijelykheden •en gevaren blootltclden. De Dokter nam my ten voordeden van dezelve voorin, voor dat wy te Palmyra kwamen. Een wytuitgdlrekte woefiyn fcheide ons van deze be'ruchte Stad: wy liepen gevaar om door de Arabifehe ftruikrovers uitgefchut te worden. Hec is waar dat het geleide 't welk ons de bevelhebber van Balbek mede gaf, ons beveiligden. Ik zal u geen befchryving geven van zekere onvermydbare voorbereidzels; men kan dezelve ligt begrypen ij wanneer het een togt betreft gelyk wy gingen ondernemen. Na dat wy de onvruchtbare doortogcen van den tegen Libanon hadden doorgetrokken, hielden wy te Cara ftil, een tamelyk aartrnerkelyk Dorp , dat minder verwoeft is als andere, in deszelfs nabuurfchap. Hec is niet zeldzaam  Vierde Brief1. 49 in deze landftreek Dorpeti zonder inwooriders, eri lieden die geen huizen hebben te ontmoeten. Ieder hunner zaai: niet meer dan nodig is tot deszelfs onderhoudt; en wanneer den oogft mislukt, zoö 2yn zy genoodzaakt om elders hun onderhoudt te zoeken, of van gebrek te vergaan. Het ftegte beduur der Turken is deh oorfprong van alle deze Onheilen: het zelve vernietigt de voortteling die hunnen Profeet, zoo men zegt, zoo fterk ter harte nanl. Men moet wel zeer lydzaam zyn, Mevrouw, om de moeijelykheden te verduuren van de woestyn die tot Palmyra geleid. Het is een wydu*géftrekte vlakte alwaar men niet anders dan zand befpeuft, zonder dat men hier een droppel water vind. Gelukkiglyk hadden wy hier voorraad van mede genoment zoo wel voor ons als voor onze paarden en laftbeeften. Aan bet einde van deze vtkte is een verwoede waterleiding, dienormaals het water tot Palmyra bracht. \ erfche.de vierkante torens die men vervolgens gewaarword, Uenmynaandagttotzig. De Dokcer on* Lte my dat dit de begraafplaats der oude oewoondeïsvan deze Stad wa. Deze gedenktekenen «Tb alleen genoeg om ons een groots denkb It te geven van haren oudsn rykdonl ; maar L zynzy in vergelyking van het geen w verder zagen, dat is te zeggen, de rnmen vanPalmyra zelfs? Welk een heerlyke verzarriehng Van voétftallen, pilaren en kapitelen, de een? omver geworpen en half bedolven, de andere OVef emd ftaande. Alle deze heerlyke overbïyfa* zyri van I. Deel D wc  5» De Nieuwe Reisicer. wie marmer, en de pilaren van de Corintifche order; zy leveren het allerheerlykfte en buitcngemeenlle gezigt uit dat men zig verbeelden kan. De elendige hutten die de hedendaagfe bewoondors van Palmyra tot een fchuilplaats veiflrekken vermeerderen nog de pracht van deze oude ruinen : nooit zag men een vreemder en aanmerkenswaardiger mengeling. Om u hier een denkbeelt van te vormen, erinner u, Mevrouw 'de kleine arme hutten die te Parys op een fchandeyke wyze de prachtige gallery Van de Louvre bedekken. * Het was in deze hutten dat wy onzen intrek moeften nemen. Eenige ruftdagen zouden ons zeer heilzaam geweell zyn; maar den Dokter was meer nieuwsgierig als vermoeit : hy be^on zyn nafporingen den volgenden dag, en ik vergezelde hem: ik was verblyt dat ik my van zyn aanmerkingen kon bcvoordeelen, en hem nieuwe vragen doen. Zyc dan niet verwondert, Mevrouw zoo ik dezen Brief met eenige geleerde omfchry! vmgen doorzaai ; het is alleen aan hem dat 4 dezelve verichuldigt zyc. Ik begin met het geen den ouden Haat van Palmyra betreft. Hare ftigting, zeide ons den Dokter, is zeer onzeker: men gelooft echter dat men dezelve aan Salomon Koning der Joden kan toefchryven. Hy deed, zege men, haar bouwen op de plaacs alwaar zyn vader de Reus Goliath doode : het was In 4e tyj in ivclke onze Reiziger fc/jrerf hnd men  Vierde Brief. 5* was ongetwyffbk om het geheugen van deze overwinning te vereeuwigen. Het is zeker, dat men in het eerde Bock der Koningen vind, dat Salomon een Stad in de woëftyne bouwde, en haar Tadmor noemde : men leeft nog verder in jofephus, dat eenige eeuwen hier na de Grieken en Romeinen de haam van Palmyra aan deze Stad gaven, maar dat de Syriers haren eerften naam behielden. De tcgemwoordige bewooners wezen ons onder andere byzonderheden het Serail van Salomon, het graft van zyn begunftigde byzit enz. aan, en zeide ons: alle deze dingen zyn gedaan door Salomon , zoon van David , door hulp van de geeften. . - Deze Stad fchynt zeer laat aan de Grieken en Romeinen bekend geweeft te zyn; maar het iè ongetwyffelt aan hun alleen, dat men het grootfte gedeelte van hare heerlykfte gebouwen moet toefchryven. De Corintifche order die men overal befpeurt, is hier een bewys van : deze bouw^ order was nog aan Salomon nog aan zyn bouwmeefters bekent. De Stad van Palmyra is, of om beter te zeggen, was zeer voordecïlg gelegen; hare grond ïs vruchtbaar, fchooneenwyduitgeftrekteen zandachtige woeftyn haar van alle kanten omringt: dezelve fcheid haar in zeker voegen, van 't ove^ rige der waereld; liet welk oorzaak was dat zy langen tyd hare vryheid bewaarde. De Romeinen en Parten zogten zelfs haar bondgenootfchap; wanneer zy clkanderen beoorlogen wilden; maar zy was nooit in grooter roem, dan onder de be0 g fochïS  52 De Nieuwe Reisiger*. ruchte Koningin Zenobia. Die tydmerk doet «e veel eer aan uwe Sexc, dan dat ik 'er hier niet eenige omttandigheden van zou bybren-en Zenobia beroemde zig, van uit het koninglyke bloed van Egypcen voorrge/proten te zyn , en telde Cleopatra onder het getal van hare voor»ten maar zy bezat geen der zwakheden van deze Wngm n tegendeel deed nooit een vrouw een mannelykcr dapperheit en afkeer van welluft en vcrwyhheit zien: zy trok dikwyls verfcheide uuren te voet aan het hooft van hare krygsknech.«Bi zy volgde Odenat, haren echtgenoot, i alle de vciatogten die hy tegen de Peruanen, Cothen, en andere vyanden der Romeinen deed in welkers bondgenootfehap hy getreden was De dienlkn d.enhy hen bewees, deden hem ih bet mederegentfehap van het ryk met Gattiam* aannemen. Dezen Odenat was te Palmyra geboren; maar men is onkundig van zyn ftaat en geflagt. Hy; wiert vermoert; eenige vyanden van Zenobia deden een gerucht loopen dat zy fa deze moord gellemd had, zoo wel als fa die van een zoon van Odenat uit een vorig huwelyk. Het is zeker dat wanneer Zenobia de teugel der re^aung onder de naam van de kinderen die zy zelfs by Odenat had, op zig had genomen, hare eé* fle zorg was om het verbond met de Romeinen te breken : zy tallen de krygsbenden aan , en veifloeg dezelve die zy tegens de Perfianen ionden ; deze overwinning Helde haar fa de bezitting van Syrien en Mezopotamicn. Zy deed no* meer • zy overweldigde Egypten dat zy als haar vaderlyk er.fc  Vierde Brief. $i erfdeel befchouwck : zy voegde hier het belle gedeelte van klein Afien by; maar zy bezweek onder het fortuin en de pogingen van Aurelianus. Deze Keizer haar in twee veldflagen overwonnen 'hebbende, belege: de haar in Palmyra hare hoofcflad. Aurelianus liet haar eenige voornellen van vergelyk doen: zy verwierp dezelve met trotcheic, cn verachting ; maar gevangen genomen zynde, zoo verdween haren hoogmoet; zy bracht de laf heit zelfs zoo ver van hare yverigfle aanhangeren te verraden, onder anderen, den beruchten Longinus, fchryver van de Verhandeling over de Verhevenheit des Jlyls. Zy befchuldigdc hem dat hy haar had aangeraden , om den Brief te fchryven die de Keizer zoo zeer vergramd had. Deze Vorft deed hem flerven ; maar men moet 'er byvoegen dat de Redenaar als een held flierf, terwyl de heldin befloot om als een flavin te leven. Zenobia Hemde om de zegenpraal van Aurelianus te verfieren: zy trouwde vervolgens in de nabuurfchap van Romen, en kreeg kinderen die gelyk zy toen deed, in de vergetelheit leefden: dus nam deze Koningin, die zig beroemde uit het bloed van Cleopatra gefproten te zyn, haar nog tot een voorbeeld, nog geduurende haar leven, nog in haar dooc. Het is tyd om tot den tegenwoordigen ftaat van Palmyra weder te keeren. Deze Stad werd van de eene kant, dooreen reeks bergen omvangen; en van de andere, beftrykt zy een wytuitgeflrekte vlakte. Men zier op deze bergen , eenige overblyfzels van praalD 3 . g^-  De Nieuwe Reisiger. graven, die een groots dcnkbeelt geven van hef geen zy voormaals waren. Een der grootfte voorr deelen van Palmyra is den overvloed van water; ?t welk haare landftreek vruchtbaar maakt, terWyl alles wat het zelve omringt onvruchtbaar en pnbebouwt is. Ik herhaal het, Mevrouw; men kan de prachtige ruinen van Palmyra niet befchouwen, zonder bewogen te zyn, en zonder in een fchielyke verrukking te vervallen, een mengeling van opgeto» genheit en verwondering. Dit is byzonder het geen ik gevoelde op de befchouwing vaneen tempel van de zon, van welke op eenige ftukken na, bet geheel nog in wezen is. Men geeft voor, dat de fchikking der pilaren van dit gebouw en eenige anderen , gevoegt by de bovenfte rycn die men vooronderftelt dat hier geweeft zyn, de oorfprong is van welke Perrault het denkbeelc van zyn gallery aan de Loever ontleent heeft. Ik weet hier van niets meer, als zy die dit gczegt hebben. Daar fchynt ook zelfs geen rechtftreekfe overeenkom!! te zyn tulTchen eenig gedenkteeken van Palmyra en deze verwonderlyke gevel. De ouden hebben nooit de dubbelde pilaren gebruikt die ccne zoo fchoone uitwerking aan de Loevre doen: mogelyk hebben zy nooit&de platte gewelven gekent, welker gedaante zoo aangenaam , en welker bouwing zoo vernuftig is. Hoe het ook zy, de pracht van den tempel van de zon bewyft dat de Palmirenianen een groote eerbiet yoqr die geftarntc hadden. Men zegt dat dit gebouw zeer door de Romeinfche krygsknechren be-  Vierde Brief. 55 befchadigt zyndc, toen Aurelianus deze Stad innam, deze Keizer beftemde om bem te hendellen drie honden ponden goud, gelige uit de fchatten van Zenobia, en agtien honden ponden zilver, die hec volk moeft opbrengen, zonder de Juweelen van de kroon te tellen; maar de Turken die minder eerbiet voor de zon als voor de maan hebben , minder zugt voor de konden als voor de wapenen , hebben zedert van dezen tempel een kerkte gemaakt: zy omringden hem voor een gedeelte met een graft, en plaatfte een vierkante toren voor deszelfs voornaamde portaal. Een ander gedenkteeken, waardig om by het eerde vergeleken te worden, is een graftombe die tegenwoordig meer dan 1750 jaar oud is. Een opfchrift dat de Dokter my uitlekte, geeft ze kennen als dat het zelve door Jamblikus, zoon van Mocimus gebouwt is, om toe een begraafplaats voor hem en zyn geflagt te dienen: dit is een groots denkbeelt geven van den rykdom van dezen borger. Het febynt bchalvcn dit dat de voornaamde zorg der bewoonders van Palmyra was cm hunne Stad te vertieren. Het is te verwonderen dat men hier geen overblyfzels, 't zy van een Schouwburg, 't zy van een Renperk of andere plaats, gefchikt tot openbare fpelen, vint. Men kent de fmaak der Grieken en Romeinen m dit foort van fchouwfpelen: men kan niet twyffelen dat zy geen" plaats te Palmyra zoude gehad hebben. Waarom ziet men dan geen voetdap van de gebouwen die hier aangewyt waren? Zonder twyflel, Mevrouw, om dat-het in deze Stad D 4 nier  $6 De Nieuwe Rsisigeh. hier mede gelegen was als in onze hoofdrad, Veronderftelt haar, voor een oogenblik, in dezelve ftaat gebragc zynde als Palmyra; zoo zou uien in deszelfs overblyfzelcn zien 'tgeen cn onze bouwkost en de prachE onzer Vorften vereeuwigen zoude; maar welke gedenkteekenen konden ooit het geheugen bewaren dat men te Parys, Cinna, Armida, en de Mifanthrope vertoont had? Zou men niet veel eer geloovcn, dat deze Stad die geftadig drie groote fchouvvfpelen onderhoud, «ooit andere dan kaatfpelen gehad had. Ik vroeg aan den Dokter, welk de oorzaken van de rykdommen van Palmyra geweefl waren, gelegen gelyk zy was in 'c midden van een woedyn? Hy onderrigte my dat deze gelegentheit de, oorzaak zelfs van haien overvloed geweeft was. Men kan piettwyftelen , voegde hy'er by, of dit was de groote weg om naar de Indien te gaan, voor dat de Portugezen de Kaap de Goede hoop ontdekt hadden: het was dus noodzakelyk dat deze Stad fïerk bezogt wiert. Jofephus zegt ergens , dat de overvloed van water dat men hier vond, cerwyl de omleggende ftreken hier van ontbloot waren , de reden was dat Salomon dezelve hier bouwde ; in een woord , deze woeftyn was te gelyk voor Palmyra een bronwel van rykdommen en een waarborg van zekerheit. Hec is ook om deze reden, dat men thans te Palmyra nog zoo veel ovcrblyfzelen ziet: men heeft ook in deszelfs nabuurfchap geen Steden alwaar men dezelve toe andere gebruiken heeft konnen bezigen. Deze ruinen bcflaan omtrent een,  Vierde Brief. 57 een omtrek van drie mylen: ik twyffel dat deze plaats deze Stad in haren bloeijenfte Haat bevat heeft : Het heeft alle waarfchynelykheic dat zy «en nabuurig Huk gronds bcfloeg van omtrent tien mylen in omtrek. De Arabiren onderrigcen ons dat men hier nergens graven kan zonder grondHagen en overblyfzels te vinden. Men befpeurt pp de kruin van een der nabuurige bergen van Palmyra een oud kaneel , dat uiterlyk weinig fchyn heeft van in ftaat te zyn om de nicuwsgieripheit optewekken: maar die van den Dokter vriert door nog geringer zaken gaande gemaakt. Hy durfde een fcherpe en moeijelyke weg overtrekken: ik volgde zyn voorbeeld, en wy kwamen aan de voet van dit gebouw, dat niet dan gemeene zaken vertoont. Dit kalteel is niet anders dan een foort van vefting, die men ons zeide dat door een zoon van den Emir Facardin gebouwt is, terwyl zyn vader in Europa, was. De gracht van deze fterkte is droog, gelyk ook een put die men in de rots heeft uitgehouwen. Na dat wy dit hol befchouwt hadden, (want men moell echter iets befchouwen ) waren wy bedagc om weder naar beneden te gaan; en ik deed dit zoo onvoorzigtig , dat myn voeten uitfchoten, en ik tot byna aan de voet van den berg nedertuimelde: het was niet zonder my op verfcheide plaatzen te kneuzen: ik vond my zelfs buiten Haat om te voet naar onze hut te gaan; men moeit 'er my heen dragen. Het oageluk het geen ik my veroorzaakt had, yerfchafte my eenige dagen ruft; naar.welke ib D 5  5# De Nieuwe Reisiger. my in ftaac bevond om my aan nieuwe vermoeiJingen over ce geven. De Dokter die my byna geftad.g gezelfchap gehouden had, had alle zyne mfponngen genoegzaam voleind j maar hy liervatte dezelve. Hy geleide my tot den oorfprong van de voornaamfte beek die deze landftreek befproeit: zy komt voort uit de voet der bergen, en verfchaft een ftroom van levendig water van een voet diep. te en drie voet breedte; maar ten einde van een kleine afïhnd, verheft zy zig in het zant: dit gebeurde niet in de luifter van Palmyra. Men ziet zelfs uit een oud opfchrift op een altaar, dat aan Jupiter geheihgt is, dat de zorg voor deze beek als toen aan zekere opzigters aanvertrouwt was, die door de fteramen des volks verkozen wierden Behalven door deze beek en twee anderen ten naaften by van dezelfde groote , wiert de Stad nog voorzien van water, door een waterleiding die tans verweeft is. Men geeft voor dat zy tot de bergen van Damaskus voortloopt, dat is te zeggen, meer dan veertig uuren. Men ziet op dezelve eenige opfchriften die den Dokter niet lezen kon, ter oorzake van hunne oudheit. Voor het overige, Mevrouw, de opfchriften zyn niet zeldzaam te Palmyra; zy zyn zelfs, van een Griekfche overzetting verzelt, 't geen- het- begrip van dezelve gemakkclyk maakt; dewyl hier geen overblyfzels van de Palmeryniaanfche taal zyn. De tegenwoordige inwoonders verftaan -alleen het Arabiefch. Het zou dan te wenfehen zyn dat de een of andere geleerde trachte om de beginzelen  Vierde Brief. 59 ^elcn van deze taal te ontdekken, die tans geheel vergeten zyn. * '" iï moet u nog van de beroemde zoutvallei fpieken die Damaskus en de omleggende Steden van ZOut voorziet. De natuur draagt hier alleen de kollen van: de grond is met zout doordrongen tot een aanmerkelyke diepte; en het is genoeg dit men dezelve een voet diep uitgraait, voor t regenwater dat zig hier in verzamelt, om een zeer wk en zuiver zout voorttebrengen. Deze vallei licht drie of vier uuren ten zuidweken van Palmyra: het is op deze plaats, zegt men, dat David de Syriers verwon. Dit zyn ten naakenby, Mevrouw, de vruchten van myn nafporingen in deze beroemde en weini" bezogte landkreek. Geen verblvf is beter gefchikt om ons een recht denkbeelt te geven van de fmaak en de pracht der ouden; maar ter zeiver tyd, welk een tegenkrydighek tufTchen de verwonderlyke overblyfzels van grootheit en de elendige hutten die dezelve omringen, tuflehen de onderdanen van Zenobia, en de tegenwoordige bewoonders van deze ruinen. De eerke volgde grootfche voorbeelden na, 't zy in hunne deugden , 't zy in hunne gebreken: zy namen de Egyptenaren ten voorbeelt m de pracht hunner gebouwen en in de wyze van ' de * De Abt Barthelemy heeft deze beruchte ontdekking Vog niet gemeen gemaakt, die hem te recht de achting van alle geleerde in Europa verworven beeft ; hy verdiende dezelve reets door zyne doorgrondegeleerthettm de tuUiideth  6o De Nieuwe Reisiger. de lichamen te balzemcn; zy brogren de weelden zoo ver als de Perfianen , hunne nabuurcn ; zy waren aan de Grieken de kennis der letteren en der konden verfchuidigt. De verhandeling van Longinus over de Verhevertbeit des ftyls, een werk dat onder hen zynen oorfprong heeft, bewyft welke voortgang zy in de letterkunde gemaakt hadden. Men weet behalven dit dat Zenobia zeer geleert was; zy fprak verfcheide talen, als hetGriekfch, het Egyptifch, het Latyn, enz. zy vertaalde zelfs het Latyn in hetGriekfch, en heeft een verkorte hikorie zamen geilek van Alexandria en de Levant; zy was in een woon, een waardige voetderling van Longinus, die zelfs waardig is om leerlingen in alle eeuwen te hebben. Wat de Arabiren betreft die tans de ruinen van Palmyra bewoonen, hun grootke voordeel is dat zy in een zeer gezonde luchtkreek woonen, en een zuivere lucht inademen; ook genieten de beide Sexen een onafgebroke gezondhek: men kent hier de ziektens nauwlyks. Het voedzel der mink armen onder hen bekaat in fchapen en geitenvleefch: het was ook het eeniglte dat wy gebruikten, en het beke dat zy ons konden aanbieden. Ik heb gezegt dat de oude bewoonders van Palmyra de weelde der Perfianen navolgden; hunne droevige opvolgers hebben ook een foort van weelde: zy hangen aan hunne neuzen en ooren goude of kopere ringen , volgens hunnen kaat; zy fchilderen de lippen blauw, de oogen en de wenkbrauwen zwart, de toppen van de vingers root. De vrouwen en mannen zyn van een voordeed  Vierde Brief. 6j declige en welgemaakte geualte ; hunne kleur is geelachtig, hunne trekken zyn regelmatig en aangenaam. De vrouwen dragen een lluyer, gelyk in het geheele oorten ; zy zyn echter niet zeer fchroomachtig. Niets is lichter als hare iluyers t,e doen wegnemen: een beivys hier van is dat zy my zulks meer dan eens hebben laten doen. De nabuurfchap van Jerufalem noodigde ons om de reis naar Paleftina niet langer te verfchuiven, en vermeerderde de buitenfporige begeerte die ik altoos gehad heb om dit gedenkwaardige land te bezigtigen door de wonderen die de Almacht hier gewrocht heeft ; maar een gundige gelegenheic die zig opdeed om Egypten te zien in gezellchap van twee Engelfchen die ons aanzogten om hen naar groot Cairo te verzeilen, deed ons de reis van Jerufalem tot op een andere tyd verfchuiven. De Engehche waren twee geleerde van Cambridge, die de nieuwsgierigheit hier heen gelokt had, zy hadden een bekwaam konuenaar' by zich, die alle de gedenkteekenen afteekende die dit land aan de nafporingen der Reizigers aanbied. Wy waren ook bekoort dat wy ons van hunne kundigheden konden bevoordeelen, en dat zy over ons gezelfchap voldaan fchenen. Wy willen dat zy ons te groot Cairo verlaten zouden, dewyl zy geheel Egypten reets doorgetrokken hadden, in een voorige reis die zy gedaan hadden voor dat zy te Palmyra kwamen; maar om dat de weg van deze Stad naar Cairo ruw en ongemakkclyk is, wy vonden een groot voordeel met dezelve afteleggen in gezellchap van lieden, dief  m De Nieuwe Reisiger. die, door de fchikkingen en maatregelen die zV genomen hadden, ons dezelve minder onaangenaam konde maken. Ik ben enz. Palmyra, den 13 Maart 1736*. Vyfde Brief. Egypten. THindelyk, zie ons hier Mevrouw in t®p -L* ten, in dit voormaals beroemde land, zoo vruchtbaar in kleine afgoden, en groöte gebouwen, in gewaande wysgeeren, en zoogenaamde tovenaars. Ik heb al de wonderen gelezen die Boiïuet, Rollin, Maillet, en zoo veel anderen in 't licht gegeven hebben, over deze landftreek en deszelfs oude bevVoondcrs; ik hoop een gedeelte van deze loffpraken te bewaarheden; maar welk een verandering ! welk een vreemde o-edaantverwiireling! wanneer men langs de boorden **n den Nyl voorttrekt, vraagt men telkens: waar zyn de Egyptenaren? waar is Egypten? Het was te Cairo, dat wy ons 't eerft fiil hielden, en dat wy van onze Engelfchen affcheideri eenige dagen hier na. Den Dokter had brieven van aanbeveling aan den Franfchen Conful, en ik had 'er voor een Bankier, by welke wy onzen intrek namen ; want men heeft geen herbergen1 in deze groote Stad, en zelfs niet in geheel Egypten.-  V y f d e Brie?. 6% ten. Men vind 'er, wel is waar, karavanferaas, gelyk byna door geheel Afien ; maar hec is in deze plaatzen daE deze Reizigers hun bed, keukengereedfchap, en de fpyzen welke zy eten willen , moeten mede brengen. Cairo is zamengefteld uit drie Steden, welke de een omtrent een uur van de andere licht: dit is 't geen men oud Cairo, eigentlyk Cairo, en de haven Bulak noemd. Men zegt dat oud Cairo op de plaats lege van de oude Stad Babyion aan den Nyl; zy is gcfligt door eenige Haven die uit Babyion aan den Eupbraat gevlugt waren, zy begaven zig naar Egypten , en verwierven van de regering de vryheid om zig hier te velligen. Zy bouwden een Stad aan welke zy de naam gaven van . die welke zy verlaten hadden. Cairo was voormaals beroemt om derzelver pracht, was lange tyd de verblyfplaats der Califien. Zy is het tegenwoordig die van den Pacha die den Grooten Heer hier zend, om Egypten te belluuren. Deze Stad is van tyd tot tyd tóegenomen ; en zie hier hoe men den oorfprong verhaald van de naam die zy tegenwoordig draagt. Eenige eeuwen geleden, wiert Egypten door een Vorltin van een zeer groote fchoonheit belluurc. De Calif die Afrika beheerfchte, verliefde op haar: hy vroeg haar ten huwelyk, maar wiert afgewezen. Hy koos een party dié hem het kortfte fcheen; het welk was om de Vorftin en alle hare ftaccn te overweldigen: zy en hare hooftftad waren verpligc zig te onderwerpen; maar vermits de Calif een grooten afkeer had van het verblyf in de Steden, zoo deed deze Vori  64 Dt Nieuwe Reisigek. Vorft de wyduitgeftrekte vlakte , in welke zyrt heir legerde, mee muuren omringen : men bouwde in dezelve in Weinig tyds prachtige paleizen, een groot getal huizen, en verfcheide Moskeen. Dit alles vereenigt niet het geen rcets van de oude Stad in wezen was, wiert El-Caherd genaamc, ccn Arabifche uitdrukking, die, zoo men zegt, de Overwinnende beteekenc. Zedert heeft men Ël - Cahera vertaalt door Cairo , en zelfs grooc Cairo, ter oorzake van het groot getal hftrer irtwoonders. Gy ziet, Mevrouw, dat zoo de liefde den ondergang van verfcheide Steden veroorzaakt heeft, anderen, in tegendeel haar beftaah aan dezelve verfchult zyn. Cairo weegt hec oude Troye wel op. De huizen van Cairo zyn alle na een ontwerp gebouwt , en hebben uitterlyk weinig fraaiheir. Alle hebben zy , of ten minften die der grooten twee grooce zalen, de een cot dagelyks gebruik, en de andere voor plechtige gelcgentheden. Dè vrouwen hebben ieder ook een zaal; maar hare vertrekken hebben gemeenfehap mee hec overige van het huis: de toegang toe dezelve is altoos gefloten, en de fleutel in bewaring van den Heer van 't huis. Wanneer de vrouwen iecs willen geven of ontvangen, zoo gebruiken Zy een foort van draaibak , gelyk men dezelve in de Nonne kloofters ziet; door dit middel, konnen zy niet zien of gezien worden. Gy ziet, Mevrouw, dat de mannen in Egypten niet minder jaloers zyn als in Aften, nog de vrouwen minder ftavinncn. Eerï  Vyfde Brief. ^5 Een der zaken die my in deze Stad het meefté in de oogen itak, zyn de poorten die byna aan alle de eindens van de ftraten geplaatll zyn; zy worden gefloten, by het aannaderen van de nacht: dit is een teugel voor dieven , en voor kwaadgezind volk. Men heeft hier nog een lichaam Tanmtzaren die dezelve dienft doen als de nachtwacht te Parys, en zig beter van hunnen plicht kwyten.- , _ De ware pracht van Cairo bedaar in hare Moskeen. Onder die geen die wy bezogten, merkte ik 'er een op die aan de Arabifche krygsknegten behoort die hier in bezetting leggen: de beeldhouwkonfl, de vergultzels, en zelfs de fchilderyen van die gebouw verdienen gezien te wordenr de muuren zyn met Arabifche opfchriften verfiert, gefchreven met goude letters: zy zyn ter zei de tyd tot op de hoogte van agt voeten met het fchoonite root en groen porfier bekleet. Men zeKt dat dit gebouw door een Vifier gefhgt wiert * alleen om aan den toen regerende Sultan by zyn wederkomt! van Mecka Sorbet aantebieden. Meri heeft een andere Moskee een half uur van Cairo, die in een zeer groote eerbiet by de Mahomettanen is: zy zeggen dat Omar hunnen eerften Ca- lif, wanneer hy op de plaats kwam alwaar deze Moskee naderhand ter zynereeren gebouwt wiert; hy hier het indrukzel van zyn voet op een marmerfteen liet: dit gebouw heeft behalven dit mets aanmerkenswaardig. Men is echter verwondert van hier een gallery te zien van antieke pdarerf die zoo kwalyk gefchikt zyn, dat op verfcheide  66 De Nieuwe Keisiger. plaatzen , de kapitelen voor voetfialien, en de voetballen voor kapitelen dienen. De Chriftenen hebben ook kerken in oud Cairo : men vertoont bier een grot, alwaar, zoo men zegt, de maagt Maria van haren arbeit rulle, wanneer zy in Egypten gevlugt was. Dit gevoelen is zoo wel geveftigt , dat de kloofterlingen van het heilige land een zekere geldzom betalen, om hec voorrecht te hebben van de mis in deze* grut te mojen lezen. Het kufteel van Cairo, door Saladin gebouwt, vertoont nog eenige overbiyfzelen van pracht die in de droevigtte ftaat zyn: men ziet hier nog tamelyk fchoone Hukken mozaifch werk, gefchilderc ten tyden toen de Schilderkonftnog in Vrankryk, nog in Italien bekent was. De naam alleen der korefchuuren van Jofepb wekte myne nieuwsgierigheic op. Ik wilde deze gedenkceekenen zien dien ik geloofde zeer ouel te zullen zyn, en die niet anders zyn als het werk van een JJacha, die den naam droeg van den patriarch Staatsdienaar. Die zyn verfcheide vierkance hooven die geheel open zyn. Hec koren heefc hier geen ander bedekzels dan een ftroye dak:" hec is waar dac hec in Egypten zeldzaam regent. De waterput van Jofeph, door den zeivenBecha gebouwt, verdienc mogelyk een weinig meer oplettentheit als zyn korenfehuuren: dezelve is in een rots uitgehouwen. Het is waar, dat de fteen hier van zoo zagc is dac de bewerking nier moeijelyk heefc gevallen: men heefc te gelyk irr dezelve een trap gehouwen, die zoo breed is dat 'er  V y f d e Brief. d? W oflen in kunnen nederdalen; en, inderdaad; dalen zy ook in dezelve neder, fchoon zyn geheele diepte omtrent twee hondert zes en feventig voeten is. Ik heb deze afmeting van deri Dokter, die de moed had om dezelve te onderzoeken. Wat my betreft, ik durfde hem niec verder dan tot op de helft van dit foort van afgrond volgen, dat is te zeggen, tot op de diepte van hondert zes en veertig voeten: men ziet hier ben kom in welke het water, door middel van een raderwerk uit de grond opgebragt wort. Ik gaa een menigte omfchryvingen van minder aanbelang voorby. Zoo ooit de Dokter zyn gedenkfehriften in 't ligt geeft, zoo zal hy hier mede ongetwyffelc zoo fpaarzaam niet te werk gaan De nieuwsgierigheit die ons in Egypten geleit had, had Cairo alleen niet tot voorwerp. Wy befloten om het oude Menphis te gaan bezigtigen , of om beter te zeggen , de plaats alwaar men voorgeeft dat zy geltaan heefc; want men ziet, om dus te fpreken, geen voetftap van dezelve meer. Het is tegenwoordig niets anders dan een Dorp geplaatft op de weftelyken oever van den Nyl, tegen over Cairo. Tuflchen beide ligt het eiland Rhodda : men ziet op het zelve een gebouw, dat door middel van een pilaar die in graden verdeelt is, dient om den aanwas en val van den Nvl aantewyzen. Openbare uitroepers kondigen dit het volk op verfcheide uuren aan.Men wil dat het op dit eiland was, dat Mozesf door zyn moeder aan de genade der golven wetf overgegeven, en door Pharaos dogter g«edvv|g  68 De Nieuwe Reisïger. Het Dorp dat thans de plaats van Menphis veff at, wert Gize of Gifeb genaamt. Het heeft niets waar by men den ouden Iuiker van deze Stad herdenken kan: zyn grootfte aanmerkelykheit is de nabuurfchap der Pyramiden. Op deze naam alleen dunkt my, Mevrouw, dat ik uwen aandacht zie verdubbelen. De Pyramiden zyn wezentlyk het voornaamke wonder van Egypten; en het is in Egypten alleen dat men dit foort van wonderen ziet. De voornaamke ontmoet men drie of vier uuren van het Dorp Gize: de affland van de eene tot de andere is omtrent vier hondert: treden ■ en den Dokter deed my, met een foort van verrukking, opmerken dac hunne vier zyden tegen over de vier hooft winden kaan. Alle deze Pyramiden hebben geen door konk gemaakte grondllagen; de nacuur alleen verfchaft dezelve De vlakte in welke zy gelegen zyn is een gelyk gemaakce rots, en deze vlakte beflaat een uur in den omtrek: zy isbevryd voorde overflroommge van den Nyl; die zal u deren, wanneer gy weec dat zy tagtig voeten hooger hgt als de landen die deze rivier gewoonlyk everftroomt; maar hec geen u verwonderen zal is dat men hier een menigte oekers en andere' verfteende fchelpviOèn vint: men ontdekt die zelfs aan de Pyramiden. Ik vroeg de Dokter hier de rede van? Hy feheen verlegen op deze vraag, en fchreef dezelve aan de zondvloed toe. Maar hernam ik aankonts, dan zoude de Pyramiden ouder als de zondvloed zyn moeten? En zy hebien dan deszelfs gewelt verduurt ? De Dokter voed  V y f d e Brief. 6$ -wnd goed om deze vraag niet te beantwoorden. Gy hebt, ongetwyffelt Mevrouw, eenige befchryvingen van deze verfchrikkelyke fteenhoopen gelezen: dit is een reden die my ontfiaat om eenige omfchryvingen uitcebreiden. Ik zal u in 'c algemeen zeggen, dat de twee hoogde van deze Pyramiden vyf hondert voeten rechtflandige hoogte hebben: de uitgebreidheit van hunne voeten is evenredig aan deze hoogte; ik zeg evenredig, ten opzigte van de gedaante der Pyramiden; 't geen deze uitgebreidheit zeer groot veronderftelr, Wy hadden eenige Arabiren mede genomen die ons tot leidslieden verftrekte: zy wezen ons de middelen aan om opteklimmen en nedertedalen in deze reusachtige graflieden; (want de Pyramiden zyn niets anders dan graflieden.) Hier toe was moed en behendigheit noodig. De Dokter had de voorzorg gebruikt om zig van twee koorde ladders te'voorzien, een voor hem en de andere voor my; zy 'waren ons van groot nut. Gy zult zulks begrypen Mevrouw, uit de volgende befchryving. Wy traden in dezelve door een opening die jredurende verfcheide eeuwen gefloten is geween: dit is een doorgang van hondert voeten diepte, met het fchoonfte wit marmer bekleet: hetzelve heeft een gedeelte van zynen luifter verloren, door de rook der fakkels die de nieuwsgierige verpligt zyn mede te nemen wanneer zy in het inwendige van het gebouw gaan. Wy gebruikte 4e voorzorg om eenige piftoolfchocen te doen om E 3 d§  fo De Nieuwe Reisicek, de vledermuizen te verdryven; zy zyn hier iri ?oq een groot aantal, dat her fchynt als of deze prachtige gebouwen alleen voor dezelve gelligt zyn. Deze eenige ingang geleide ons tot vyf andere gangen, die alle in het zelfde punt uitkomen, dac is ce zeggen, aan cwee kamers, van welke'een in hec middelpunc van hec gebouw geplaatit is, en de andere rechc onder deze ; zy zyn beide met marmer bekleet, en hebben omtrenc drie voet en een half in 't vierkant. Hec marmer is zoo glat gepolyft, dac men kleine holligheden in het zelve heefc moeccn hakken om de voecen in te zetten; het zou anders onmogelyk zyn om over het zelve fé gaan. Deze zwarigheden zyn echter weinig in vergelyking van die welke men vervolgens ontmoet: men mocc drie andere kanalen opgaan pf liever opklouceren die nog fleïler en gladder zyn als de eerlle om in de bovenfie kamer te komen; zy is geheel met graniet bekleet. Aan de linkerzyde ziet men een doodkill van.dezelve Hof, yan omtrent achc voeten lengte en omtrenc drie en een half voec diepte. Hec fchyilt dac zy voormaals bedekt geweeil is: men oordeelc zulks uit de gedaante van deszelfs randen; maar het dekzel is niet meer in wezen en de kift geheel ledig. Dit ftuk marmer is zeer wel uitgehojt, maar zonder eenige fieraden ; hec klinkt als een klok, wanneer men 'er mee een lleucel tegen (laat. Wy zagen nog ten noorden en zuiden van deze kamer, fwee gangen, welker diepte wy niet konde af! meten ; zy waren gekopt door keenen die de ^leesgierige hier ongetwyfielt ingeworpen bad.' den ?  Vyf de Brief. 7£ &»\ ora te bezoeken hoe ver dezelve zig uittrekken. De Dokter deelde my zyn giadngen mede over het gebruik van deze twee holen; volgens zyn gevoelen (en hy fprak volgens dac van anderen) waren de Pyramiden niet alleen geiclnkt om het lichaam van den Vork die dezelve had doen bouwen . naar zyn dood te bevatten v maar zy moeiten ook ten begraafplaats aan verfcheide yverige onderdanen vertokken , die z.g levendig met hem wilde laten begraven. Men moet yerbnderftellen dat ieder hunner, wanneer zy hier ingingen, van een doodkift voor zig zelfs voorzién badder, Wat hunne wyze van beftaan betreft, zie hier dezelve. Een van deze twee holen was gefchikt om hun vocdzcl door te aten, door middel van een koort aan welke een uit ot mogelyk wel een korf was vailgchcgt. Het andere was tot het tegengekelde gebruik. Wy moeften nu naar de ondcrfie kamer nederdalen ; dit kon niet gefchieden dan door een foort van put zonder trappen. Men daalt gewonclyk in dezelve neder, en klimt weder opwaarts op de wyze van de fchoorfteenvegers m de fenoorkeencn. Oordeelt Mevrouw, hoe een diergelyJyke aardigheit my cn den Dokter in verlegentheit fcragt. Het was vooral bier, dat onze koorceladders ons van nut waren; maar wat vonden wy In deze onderfte kamer? Niets anders dan ftcenen en puinhoopen, cn aan het eind van een nauwe gang een nis zonder beek. Terwyl den Dok ter bezig was met alles af te meten, was ik onled.g piet'geheel andere zaken: ik verwonderde.my E 4 over  f4 De Nieuwe Reisiger. pver de vreemde fmaak die my zoo veer deed ryzen, om my voor eenige uuren in deze uitgebreide begraafplaats optefluiten ; en ik pafte do aanmerking van zekere Doge van Genua te Ver, Mes 0p my zelve toe, het geen my het meefte ïn de Pyramide verwonderde, was my zelve hier in te zien. Wy waren niet beluft om de andere te gaan bezien : hunne inwendige gefteltheit moet ten naaften by dezelfde zyn; en behalven dit, zyn ?}' alle niet open. De vier voornaamfte ftaan op dezelfde ry: de derde is hondert voeten lager als de twee eerfte, en hondert voeten hooger°a!s de Vierde; zy zyn van een menigte andere Pyramiden omringt, die van veel minder aanbelangen Voor een gedeelte verwoeft zyn. Ik beken Mevrouw, dat d^ze gedenkteekenen een groot denkbeelc van de magt der Egyprenaren geven; maar zy bewyzen nog meer de flaverny in welke dit volk leefde. De Koningen van Egypten konden alleen door middel van ajuin cn brood van Olira deze groote gebouwen oprechten die de fchattcn van de machtigde ryken zou uitgeput hebben. Zy verdrukten hunne onderdanen, om de eer te hebben van bergen van «een op een te hoopen, en tegen de natuur te worftelen met geheel? rptzen van hun plaats te nikken, en elders heen te voeren. De Pyramip dienden tot een begraafplaats voor den Vorft d=e dezelve deed oprechten. Door deze voor-" *>rg hoopte hy eenige jaren later te verrotten;,  Vyfde Brief. 73 en dit was voorzeker de moeite wel waardig om eenige miljoenen menfehen afcematten. Het is ook hier omtrent, dat men het beruchte ftandbeelt van de Sphinx ziet; het zelve heeft alleen het hooft cn den hals buiten het zant; cn deze deelen alleen hebben zeven en twintig voeten hoogten. Oordeelt, Mevrouw,'hoe groot het geheele beek*dan zyn moet? Het heeft een hol in de rug, door welk men zegt dat de Priesters naar een onderaarts vertrek nederdaalden. Eenige weetgierigen hebben ontdekt dat 'er een ander hol in het hooft is; en dit was ongetwyffek het werktuig der Godfpraken die men veronder* ftelde dat de Sphinx gaf. Men befpeurt naby de Pyramiden de overblyf. zelen van eenige tempelen ; want het fchynt dat ieder hunner zyn byzondere gehad heeft. Men gift dat deze overblyfzels een gedeelte van het oude Menphis uitmaken, en dat de Pyramiden in den omtrek van deze hooftftad van Egypten begrepen waren: mogelyk waren zy alleen deszelfs begraafplaats. Het waarfchynelykfte gevoelen is, dat zy gebouwt was aan het begin van de vlakte der mumien. De verbazende ruinen die men op deze plaats ziet, beveftigt dit gevoelen. Van de eene kant breiden zy zig tot aan de linker oever van den Nyl uit; aan de andere kant naderen zy het beruchte Meer Moéris. Dit Meer wert tans het Meer van Caron genaamt, is, zoo men zegt, door menfehen handen gegraven onder de regering van den Koning Moéris, wiens naam het in den beginne droeg: het gelykt een kleine zee, E 5 door  ?4 De Nieuwe Reïsigïr. door zyn uirgeftrektbeit en diepte. Het water van den Nyl vloeide in het zelve in opper Egypten door middel van een zeer diep cn breed kanaal; cn vermits dit Meer veel lager dan de Rivier lag, zoo kon het nooit gebrek aan water hebben : met alleen diende deszelfs water om het omleggende land van Menpbis vruchtbaar te maken; maar maakte het omleggende land ook veel vermakelyker; nog diende het om de lucht te verkoelen, het geen des te aangenamer is om de overmatige en langdurige hitte die men in Egypten gevoelt. Om deze aangename frisbeit varj lucht beter te genieten, hadden de Koningen van Egypten een Paleis in het midden van dit Meer doen bouwen. Verfcheide Ryksgrootcn In zelfs verfcheide byzondere perzonen, hadden ook verlof verworven om luflhuizen in het zelve te bouwen: men had nog in het zelve tempels, eerzuilen , cn andere gedenkteefcenen gebouwt; het was in een woort, een tweedeMcnphis, dat mogelyk niet zoo groot, maar alzoo prachtig en veel aangenamer dan het cerfte was : men ziet nog de overblyfzels ten tyde van droogte, dat is te zeggen, wanneer den aanwas van den Nyl niet aanmerkelyk is. Wanneer het water van hec Meer vyf of zes vademen zakt, ziet men een foort van Stad die de aanfehouwers doet verwondert zyn. Het is te beklagen dat dit Meer, gelyk voormaals, niet kan drooggemaakt en gezuivert worden; wat al aandagtwaardige en leerzame oudheden zou men in 't zelve niet ontdekken? Maar het kanaal dat voormaals diende om deszelfs water  V y f d e Brief. 75 water mar zee afteleiden, is niet meer in wezen of kan niet meer gebruikt worden. Het was, mt men, omtrent de maand Fcbruary, dat de opening der fluizen gefchieden. Zoo ras het water een roede gezakt was, wierd een algemeen verlof afgekondigt om in het zelve met het net l mogen viiftdten. Dit duurde een geheele maand; men vong dan een zoo grooten overvloed van vifch, dat dezelve toereikende was om al de bewoonders van bet grootfte gedeelte van Egypten te fpyzigen, die tot vermaak en nu meuwsoierioheit zig op die tyd naar Menphis begaven. ' Wanneer wy te Cairo te rug gekeert waren, vertrokken wy twee dagen hier na, naar Alexandria dat wy bezigtigen wilde. Wy bezagen oP deze togt een gedeelte van de Delta. Du is een eiland, dat door de Nyl gemaakt wort die zig m twee armen verdeelt, het flrekt zig uit van Cairo tot aan de Middellandfche zee: men noemt het de Delta, om dat het de gedaante heeft van een Griekfche letter die dezelve naam draagt. Wat Alexandria betreft, men onderfcheit dezelve in twee Steden, de oude en de nieuwe: nog de eene nog de andere beantwoorden aan de luifter die deze Stad voormaals had; zy wiert door Alexandcr de Groote gebouwt; dit geeft haar naam tans nog te kennen; en dit is het byna alles wat zy van haren ouden luifter nog bezit. Turkfche gebouwen beftaan tans de plaats der meefterftukken van de Griekfche en Romeinfche bouwkunft. Gy hebt, Mevrouw, hooren fpreken van de beluchte toren van Pharus: het is tegenwoordig een lomp  ?6 De Nieuwe Reisiger. lomp kafteel op het welk een lantaarn daat, die tot een baak voor de fchepen des nagts dienen moeft: dit zou zoo zyn, indien men denzelven onderhielt en aandak. Tegen over dit kafteel is een ander gebouw byna van het zelfde foort: dit wert het kleine Phafillo genaamt, om het te onderfcheiden van het andere dat den naam van het groote heeft. Beide zyn zy geplaatft aan den mond van de haven, en dienen om dezelve te verdedigen: het Iaatfte beflaat de plaats van een prachtig gebouw door Ptolomeus geftigc: dit bevatte die beruchte boekzaal, die zoo talryk was in een tyd in welke de boeken zeer zeldzaam waren. De Turken die, meenen dat den Alkoran alle boeken opweeg hebben van de boekzaal van Ptolomeus een foort van kafteel gemaakt. Het aanmerkelykfte dat men tans in Alexandrien vind, is de naait van Cleopatra, de kolom van Pompeus en de waterbakken. Deze laatften zyn onder de huizen gebouwt, en werden onderfchraagt door twee of drie gewelfzeis die op pilaren ruften; zy ontvangen het water uit de Nyl door een kanaal dat hier toe gegraven is; men trekt het water vervolgens uit dezelve, .door behulp van eenige werktuigen ; men laad het op Kameelen, om het door de geheele ftad te vervoeren. Het getal dezer waterbakken was voormaals nanwelyks genoeg voor al deszelfs bewoonders; tans, is het grootfte gedeelte derzei ver van geen gebruik. Alexandria is tans in alle opzigten niets  Vyfde Brief. 77 niets meer als de fchaduw van het geen zy geweek is. De naait van Cleopatra kaat tans nog over einde en is niet befchadigt: de naam die hy draagt en de prachtige overblyfzels die dezelve omringen , doen vermoeden dat het Paleis van deze Koningin, mede bekent onder de naam van het Paleis van Cefar, niet ver van dezelve verwydert was. Gy weet ongetwyffelt Mevrouw, wat men door een naak verkaat; dit is een groote vierzydige marmer keen, die in een punt eindigt: zy zyn meer of min verheven: die van Cleopatra is een der grootke van Egypten. Men ziet op de vier zyden beeltfpaakige figuuren; de tyd heeft het grootke gedeelte van dezelve vernielt: het overige is vry wel bewaart , en dient nergens anders toe dan om de fpyt van onze geleerden te vereeuwigen , de Egyptifche beeldfpraken zyn ondoordringbaare taatzelen voor hen ; en ik twyffel of ooit eenig Edipus flagen zal om dezelve te ontwarren. Een ander gedenkteken van meer aanbelang en dat mogentlyk de oplettentheit der weetgierige beter verdient, is de berugte Kolom van Pompéjus; zy draagt de naam van dezen doorluchtigen Veldheer, zonder dat'men weet of zy ter zyner eere, of wel tot die van ïicus of Adrianus is opgerecht, die beide ook in Egypten geweek zyn. Volgens de berekening van den Doktor, (men kan in dit foort van zaken op hem betrouwen) is de gehcele kolom hondert en veertien voeten hoog?,  f8 De Nieuwe ÏIeisigek, hoog; de fchagt alleen is agtentagcig voeten negen duimen hoog cn negen voecen in middejlyn; dezelve is van rood marmer granic, en uit een iluk; het Kapiteel is een ander ft uk marmer, en de voetftal van een gryfe fteen, die veel overeenkomft in korl en hardheic met de keiiteen heeft: in deszelfs fondamenten zyn eenige. openingen die door een ftoute onderneming van een Arabier veroorzaakt zyn. Hy dacht dat onder deze kolom onmeetbare fchatten verborgen waaren : hy beiloot om dezelve te doen fpringen , maar hec buspoeder dat hy hier toe gebruikte werkte niet anders uic dan om eenige ftencn aan hec onderfte gedeelte loste maaken: hec overige gedeelte H welk drie vierde delen van de grondflag uitmaakt,week hier door niet uit zyn plaats. Dit is, Mevrouw, hec nootlot der fchoonftc zaken, hec zelve hangt gemeenlyk van de geringde toevallen alZoo dezen Arabier zoo veel kundigheit als goud zugc bezeten had, zoo zou een der fchoonftc' gedenktekenen van de oudheid niet meer ia wezen zyn. De muuren die den omtrek van het oude Alexandna uitmaakten , zyn voor een gedeelce verwoed, zy hebben doorgaans een hoogte van dertig of veertig en een dikte van twintig voeten; op dezelve daan op zekere affianden torens die van ongelyke dikte en afmetingen zyn. De Turken hebben in de fchietgaten (lukken van pilaren geplaatd die van verre de vertoning van gefchut maken. Men kan zeggen dat in de Haat in welke ië  V y f d e Brief. 79 de zaken zyn een diergelyk krygstuig overeenkomffig met de veiling is. Wy bezigtigde ook twee Kerken die van fcr. Markus en St. Katrina. Niets is duiiberder en onreinder dan deze gebouwen ! men toond in de hatfte met veel eerbiet,, een Huk van een pilaar op welke men voorgeeft dat St. Katrina het hooft wiert afgehouwen. Dit is het niet alles; men ziet op deze Heen eenige rode vlekken die de godvrugrige van dat land, verzekere vlekken van haar bloed te zyn: het zelve heeft op een wonderdadige wys zyn kleur zedert zoo veel eeuwen behouden. Niet ver van daar is de hut van deze heilige; dezelve fchynt geen ingang te hebben en heefc de gedaante van een puinhoop van de ftad: men wyft nog een andere van het zelve foort en uit.ebreitheit aan. De Kerk van St. Markus heeft ook hare geweide fchatten; men vertoont hier e*n oude houte ftoel die, zoo men zegt, door dezen Evangelift, eerfte Biflchop van Alexandria , gebruikt is ; maar de dienft met welke men hem te Venetien vereert, overtreft oneindig, wat de pragt betreft, die, welke hy in zyn bisfchoppelyke ftad ontfangt. l v kond ligt denken dat de Dokter alles tot do 1 aafemsholen toe bezigtigen wilde, zy beginhen daar de ruine van de oude ftad eindigen, en breiden zig langs den oever der zee uit; zy zyn in groot aantal en alle in de rotzen uitgehouwen: hunne- grooth./it is in 't algemeen genoeg om twee lichamen nevens eikanderen te bevatten: hunne hoof te hangt af van den aart der rots, men ziet ° aaa  8ó Öe Nieüwe Reisiger, .aan dezelve geen verfierfelen; alle zynzygeopenf en ledig gemaakt: dit is de vrucht der fehraapzugt van de Arabiers die bier rykdommen hoopte te vinden; maar dit is lang genoeg u over treurige voorwerpen onderhouden. Doorwandel nu met ons eenige aangename holen ; dit zyn een foort van Baden door de natuur ge vormt in dé kleine af hellingen van het ftrant. De konftfchync de natuur hier in geholpen te hebben; men heefc m zommige derzelve bekoorlyke wykplaaczen aangelegd uit welke men, zonder gezien te worden , alles zien kan wat in de haven omgaat: eenige zelfs hebben meer dan een vertrek en banken die in de rots uic gehouwen zyn, men is in dezelve voor den jaftigen invloec der luchc bevryd; in een woorc, door behulp van den beitel, zyn deze nacuurlyke holen tot plaatzen van vermaak gemaakt. Eenige Reizigers fpreken van een onderaardfche Tempel, dertig of veertig fchreden van bet ftrand gelegen, tegen over het half eilant dat dooide haven gemaakt wort. Wy befloten om dezelve te gaan bezigtigen; maar na dac wy dezelve doorwandelc hadden, zoo beflocen wy dat het een grafc en geen Tempel was. Men moec om dezelve te bezigtigen zig van toortfen voorzien: en treed 'er in door een kleine opening die in deafdaling van den heuvel gemaakt is ; men gaac eerll twintig fchreden nederwaarts , vervolgens komc men aan een vierkance zaal, camelyk groot en welker gewelfzel in vici zyde volilrekt veree*»gc is. Het plavytzel is met zant en vuilighe- derj  Vyfdé Brief. 8* èen Bedekt, maar dit is nog de Tempel niet; eenë andere gang geleid tot dezelve. Wy kwamen eindelyk in een rond gebouw, welkers opperlte gedeelte in de gedaante van een gewelf gehouwcri is : het heeft vier tegen over elkander (taande deuren; maar een eenige dient tot ingang; ieder der drie anderen zyn een foort van nis die verder in de rots fchiet dan dezen onderaardfchen tempel. Deze niflenzyn zuiverlyk uitgehouwen, en groot genoeg om een dood lighaam te bevatten. Men kan dan deze gewaande tempel befchouwen als een begraafplaats van een aanzienlyk perzoon} mogelyk zelfs wel als die van het koninglyke geAagt; Een gang die tot andere gebouwen van dezen natuur fchynen toegang te geven, misleiden nieuwsgierige : de doorgangen zyn geflopt door de verwoeftinge der tyden; zy zyn onnaakhaar geworden, gelyk die welke wy bezigtigde ook (laat te gebeuren, met een menigte andere gebouwen van dit foort. . , Zie daar Mevrouw, een vry lange brief: ik zal dezelve eindigen met het geen hec nieuwe Alexandria betreft ; ik zal weinig van dezelve zeggen, en echter zal ik alles zeggen. Deze ftad die voormaals zoo beroemt was door de uitge■ breidheit van haren Koophandel, is tans ander* niet als een plaats van infcheping. Hare bewoonders, die voormaals zoo menigvuldig en ryk waaien , zyn tans anders niet als een elendigenhoop; die in een verachtige en ftaaffe af hankelykhe.t leven : haar prachtigfte Tempels zyn in geringe moskeen verandert, hare paleizen in lompe ver*  82" De Nieüwe Reisiger, valle huizen: de woonplaats van haar oude Vorken .s het gevangenhuis der (laven gewade» Het is dan te rcgt dat men het hedendaagse Alcxandna vergelykt by een wecskmt dictee» ander erfdeel heeft dan de beroemde naam van naren vader. Ik ben enz. Maandna, den 9 April 1736". Zesde Brief. Verwig van Egypten. \AEEVh °ene brief Mevrouw, is nodig en zel-f meer dan een lange brief, om te befchryvcn wat Egypte betreft. Dit land ik herbaal het, vertoont niet anders dan ruinen; maar deze ruinen zyn zeer talryk en de oplettentheie van een weetgierige waardig: het zyn diamanten m het (lof bedolven : het is moeijelyk dezelve voorbytegaan , zonder in verzoeking te komen , van hier in te wroeten. ' Ons verblyf te Alexandria eindigde met onze navorfingen over de tegenwoordige (laat van deze Stad Wy keerden te rug naar Cairo, dog wV deedcn zulks niet alleen. Twee Franfche die' eenige dagen te vooren tot Alexandria waaren aangekomen , voegden zig by ons. De een had niet meer dan twintig Jaren, de andere had 'er omtrent vyfcig. Ik dagt dat deze Vader van den an- deteo  Zesde Brief, 83 deren was; dog ik bedroog my: het was, gelyk. wy naderhand verftonden. De Jonge Markgraaf de C.... die met zyn Gouverneur reisde: hy had een talryk gevolg by zig; eene nuttige voorzorg, wanneer men reilt, 't zy in Azia, 't zy in Afrika t dus befchouwden wy ook deze ontmoeting als een vermeerdering van vermaak en zekèrheit. De verbintenis is ras gemaakt tuflchen landgenoten, die agt hondert uuren van hun Vaderland Verwydert zyn. Wy hadden, wat meer is, dezelfde fmaak en 't zelfde oogmerk, een nieuwe reden om ons niet van een te fcheiden. De Markgraaf bezit by een bevallige uitterlykheic een levendige en aangename geelt, een verpligtende inborlt gefchikt voor de zamenleving: hy bezit meer kundigheden dan zynen ouderdom, fchynt te. veronderftellen, en is zoo zedig als of hy niets wilt. De natuur heeft hem in ftaat geftelt om meer dan een rol te fpelen : hy heeft hoedanigheden die hem in ftaat Hellen om uittemunten°'t zy aan het hof, in de groote werelt, of in byzondere gezeldfchappen: hy weet zig mi de tyd en omftandigheden te voegen: mogelyk zou hy te Parys zyn het geen men een aardig man noemt. Op de oevers van den Nyl fcheen hec een onderzoeker en een Filofoof te zyn. De Heer de S.... zyn Mentor, fchynt een wellevent en geleert man, maar is een groote twifter. Ik voorzag dat by en de Dokter dikwyls handgemeen zouden zyn, en ik vermaakte my rcets by voorraad. Dit foort van twilten zyn voor hen die 'er getuigen van zyn, of leerzaam of vermag kelyk. F 2 De  H De Nieuwe Reisióek. De Markgraaf reisde niet in cognito. De Frartfche Conful bood hem den Baccha van Cairo aan die hem met al de eerbcwyzen aan zyn geboorte verfchuldigt omring. Wy bedienden ons van deze gelegentheit, den Dokter en ik, om aan de^ zen ïurkfehen Bevelhebber aangeboden te werden; en wy hadden rykelyk ons aandeel in zyn oollcrfehe welleventheis. Hy gaf ons een geleide mede om naar de pyramiden weder te keren, ik zeg wederkeren; want wy vergezelden hier heen de Markgraaf en zyn Gouverneur dit was veel eer een uitflap van beleeftheit als nieuwsgierigheid iEnar wy wagten het ogenblik af om gezamentlyk de reis naar opper Egypte te doen, dat is te zeggen-,. Mevrouw, om tot de watervallen van de Nyl opwaarts te reizen, van welke zoo veel Hiftorifchryvers en Reizigers met verwondering fpreken. Ik zal u in 't vervolg vernaaien waar ia deze gewaande wonderen beftaan. Wanneer wy te Cairo weder gekeert waren maakten wy alles tot ons nieuw vertrek gereer, De Bacha had ons zes Janitfaren mede gegeven a wy voegden hier een man by die reets eenige weergierigen op een diergelyke togt verzeld had: hy kende volmaaktelyk de gewoontens der plaatzen die wy zouden doorreizen: hy was behalven dit in ftaat om ons tot Tolk te dienen. Wat een bark betreft wy bekwamen 'er ligtelyk eene. Wy willigden den Schipper alles in wat hy vorderde; een zeker middel om het zelfs ras met een Arabier eens te worden.. ©na©  Zesde Brief.' #5 Onze eerfte Ankerplaats was te Sakkara, een jkleine Stad alwaar men handel in mumien dryft. De plaats alwaar men dezelve uithaalt, is een vlakte, of, om beter te zeggen, een vlakke rots, die omtrent vier uuren middcUyns heefc: zy bevat verfcheide foorten van vertrekken in welke de mumien overeind in kalfen van wilde vygen geplaatft zyn, dit houc verderfc nooit; maar de Arabieren verbreken al de kallen die in hunne handen valjen: hunne oogmerk is egterniet om de lichamen 'er uit te halen die dezelve bevatten; zy zoeken niets anders als zekere kleine goude afgoden, die men voormaals mee lieden van aanzien begroef. 3Niet ver hier van daan vind men een andere begraafplaats die de oplettentheit van een nieuwsgierig oog nog becer verdiend: men noemt dezelve de doolhof der vogelen, dewyl deze plaats, inderdaad, een doolhof uitmaakt, en dac men hier voormaals de vogelen begroef die de Egyptenaren als geheiligt befchouwden: zy balzemde dezelve op dezelfde wys als de menfebelyke lichamen. Men daalt in dezen doolhof door maar ■eeue opening neder ; maar ftraks ontmoet men lange gaanderyen die de eene mee de andere gemeenfehap hebben en zig aan alle kanten uitbreiden; zy zyn ter wederzyden met een meenigce kleine nilfen voorzien in welke een menigte aarde potten mee gcbalzemde lichamen van vogelen geplaatft zyn. De vederen van zommigen hebben al de levendigheit cn fchakeringe der kleuren bewaart; maar zoo ras men dezelve aanroert, veranderen zy in ftof. Veel tyd cn arbeid is nodig F 3 ge-  De Nieuwe Reisiger, geweek om dezen doolhof te volmaken : "hy fs geheel in de rots uitgehouwen , en zoo uitgebreit, dat men gevaar loop van in dezelve te verdolen ; hier om gebruikte wy de voorzorg van ons van een leidraat te voorzien, gelyk voormaals Thefeus deed, wanneer hy in den doolhof van Creta ging. Men ziet in de nabuurfchap van Sakkara verfcheide pyramiden alzoo verheven als de grootke van Menphis. Wy verkonden dat hec zeer moejelyk zyn zou om dezelve inwendig te befchouwen, dewyl hunne ingangen met zanc gekopt zyn: behalven die, zou het niet anders als een herhaling geweek zyn van het geen wy reets gezien hadden. Ik zal hec zelve zeggen van de pyramiden van Dacjour, die wy den volgenden dag zagen. De zuidelykfte van deze pyramiden maakt een zeer fchone vertoning; zy is echter alleen van keenen te zamengeftele die in de zon gebakken zyn. Ik zou u niet van Efch-mend-ell- Arab fpreken, een Dorp op den oever van den Nyl gelegen. Was zulks niet om de byzondere bouwtrand van deszelfs huizen. De gevel van ieder derzei ver eindigt in een duiven huis; het geen , op een zekere affland een fraaye vertoning maakt. Van die Dorp af toe aan de eerfte waterval, dat is te zeggen, geduurende een ukgekrektheic van hondert twee' en veertig uuren, wert men overal deze wyze van bouwen gewaar ; zy wert in zommige landkreken, door een uitdrukkelyk wee geboden; en al Wie zig aan dezelve niec wil onderwerpen, kan fliet trouwen nog mag een huishouden oprechten. Zie  Z E S D E B R I E F. '87 .Zie hier de rede van een wee, die n vreemtmoec kruien. De d,k der duiven is hec ecmgUe .da: men hier heeft om de landen re meften ^men bewaart zorgvuldig die der anderegieren, v 1 e men verbrant; van het roet dat toer van voort komt wert het armoniak zout gemaakt. Onze tweede Ankerplaats was te Schechabald, voormaals Arfmoé : dit is de hoofdftad var, nederïhebaides; zy heefteen menigte P™S«SeJ^ «en, die aan de voeten der bergen op den ocve. des Nyls leggen. Het geen myhecfra^fte ^ fcheen , waare drie groote poorten, van wen e de eene met gegroefde pylaren van de Corinufche order verfiert was: men ziet aan dezelve geen van die verfchrikkelyke groote ftenen die de Lgypteoaren in hunne gebouwen gebruikten. Dezelve ZYn van een middelmatige grote, ten naaften by als die van welke de Europifche gebouwen zyn zamengeftelt. Wat de huizen betreft, zy fchyoen van een foort van gebakke ftcen zamengeftelt, die tans nog dezelve rootheit hebben als of zy ^erft gemaakt waaren. Deze landftreek is een der vermakelykfte van geheel Egypten ; zy brengt van zig zelfs olvfbomen voort, welker aankweking, in de tuinen van Alexandria, alleen door middel der konft gefchiet. Fajume is een middelmatige grote Stad met ver van de overblyfzelen van Arfmoé. De bewoonders van deze Stad zyn beroemt door hunne hebendigheit in het ftoken van Rozewater, m het maken van fraye kamermanen, cn, in 't byzon4gf, in het maken van Iedere zakken, om water F 4  88 Dz Nieuwe Reisigek. in te vervoeren: men ziet hier een klein klooftervan Cordeliers, welkers Monniken voor geneesmeefters gehouden worden, en, door behulp van dezen titel, in groote achting zyn. Niet ver van daar v.nd men het dorp Nesle, welkers bewoonfiers alleen bekent zyn door hunne handtering; ^velke beftaat in 't maken van gefnedcncn. Onze leidsman berigte ons dat men op eenige affland van daar, de overblyfzelen van den berugten doolhof ziet. Gy hebt mogelyk ergens gelezen, Mevrouw, dat dezelve in die tyd «e, bouwt wiert , wanner Egypten in twaalf heer* ibhappyen verdeelt, en aan een diergelyk getal Koningen onderworpen was. De plaats bevatte twaalf groote Paleizen in welke deze Vorllen by een kwamen, om alle de zaken van den ftaat te regelen. Men zegt dat zy drie duizent vertrekken bevatten; dat het geheele gebouw in de rors Was uitgehouwen, zonder dat men eenig hout aan hetzelve gebruikt fnd • Anr , i;™ ' b^ruiKt nad, dat geen vreemde¬ ling , wanneer hy hierin trad, zonder behulp van een leidsman 'er weder uit kon komen, en dat de berugte doolhof van Creta niet anders als een afbeeldzel in het klein van dezelve was. Hy had wat meer is , twee Poorten voor boven en beneden vertrekken: het was in deze laatfte dat de hehamen der Vorllen die dat Paleis gcftigt hadden begraven wierden. Het is een byzonderheit dat de Krokodillen naarhunnendood het zelfde voordeel genoten. Zie hier, zoo men zegt de beweegrede van deze zeldzame gewoonft Wanneer een dCr oude Koningen van die land  Zesde Brief. 8$ zig door zyn eige honden vervolgt zag, en ge^ vaar liep van verfcheurt te worden: zoo nam hy het befluit om zig in het berugte meer Moéris te werpen, dat niet ver van dezen doolhof verwydert is. Een Krokodil bevond zig fuift hier by de hand, en leende zynen rug aan de Vorft, en bragc hem aan den anderen oever. De Koning gebood, uit erkentenis, dat men dezelve goddelyke eere zou bewyzen. Hy gaf aan de Stad Arfmoé , dien hy toen deed bouwen, de naam van' Stad der Krokodillen: by deed meer; hy wilde dat deze dieren, gelyk hy een begraafplaats in dezen doolhof zouden vinden. Het was ons onmogelyk om in dit gebouw dat door de tyd verwoelt is te komen. In het opvaren van den Nyl, zagen wy de bergen van Abuffolda: dit zyn hoge cn fcherpe rotzen. Men heefc, op verfcheide plaatzen van deze rotzen, zulke duidelyke echoos, dat zy tot het minfte woortleetje herhalen. Men ziet op den oever van de revier een menigte grotten die tot fchuilplaats van woeftyn bewoonders gedient hebben ; zy dienen tans tot een wykplaats van een bende Arabifche Struikrovers. Ik befpaar u, Mevrouw, de omfchryving van kleine zaken; maar ik moet u echter van een dorp Scheb - Haridi genaamc fpreken ; die is de naam van eenen gewaanden Mahometaanfchen heiligen, die bier zyn graft heeft. De Arabieren verzekeren dat, God, door een byzondere gunfï, hem in een flang veranderde die onfterfelyk is. Dit is het nog niet alles; deze flang geneeft de ziektens, F 5 ea  9° De Nieuwe Reisiger. en fchenkt andere gunftbewyzen aan hen die om «ne hulp fmeken door betamelyke offerhand™ hy weet de perzonen te onderfcheiden; en, in * a gemeen, is hy veel guneer voor de rykèndan voor de ar ZoQ een eerüe zoo doet de flang op een befcbaafde wys de aanbieding om zig by hem ce doen brengen: hy is zoo handelbaar niet wanneer het een arm man is. Beha yen een plechtige belofte van zyn moeite te zuhen vergelden , moet men hem een jonge Dogter die nog maagd is in gezandfchap zenden. Men geeft voor dat hy ten ukerfle ervaren is in de deugd der Vrouwen , en zoo die vandefmeekfter d« men hem zend, het minfle nadeel geleden heeft, zoo is de flang doof voor alle gebeden: zoo integendeel, zy zodanig is als hy eifcht, zoo werp hy zig op een welluftige wyze in haren boezem In dezen ftaat wert hy in zegenpraal en onder het gejiug des volks, in het huis van den bygeloovigen zieke gebragt. De Arabiren verzeke* ren dat de genezing op het bezoek'van dezen zeldzamen geneesheer altoos volgt. Zy voe-en er by dat wanneer deze flang aan flukken «meden wart, de deelen zich flraks by een voegen, dewyl dezelve eeuwig leven moet. De ChrW nen geloven hier niets van; maar zyn overtuig dat het de duivel is. Een overlevering die onder hen plaats heeft, dient om hen in dit gevoelen te beveiligen; dezelve behelft dat het op deze plaats is dat den Engel Raphaël den duivel Asmodeus ketende. Wy  . Zesde Brief, P Wy fpraken in hec voortreizen, van den oUclen luifter der ftad Thebe. Na verfcheide dagreizens kwamen wy te Luxor eert ftad die een gering denkbeelc geeft van de luifter van die op welkers puinhopen zy gebouwt is. De ruinen van deze beroemde ftad beflaan een uitgeftrektheit van meer dan drie uurcn in het vierkant; zy ftrekken zig uit tot Carnak, dat tans een arm dorp is, met pragdge overblyfzelen omringt:" het zelve ligt aan de 'Maker oever en Luxor aan den regter oever van den Nyl: men ziet hier uit dat de Nyl midden door Thebus ftroomde. De ftad bad voormaals hondert poorten ; en zommige Schryvers zeggen, dat zy by dringende gelegentheden, tien duizent ftrydbare mannen uit ieder der zei ver kon doen trekken. Men leeft, in Rollin, de befchryving van een pragtig palcis, dat voormaals een gedeelte van deze ftad uitmaakte. Vier gaanderyen van een-onmeetbare lengte, die ter wederzyden met fpinxen bezet waaren, waar van de ftof zoo zeldzaam als hunne grootheit opmerkelyk was, eindigde aan vier groote portalen , welker hoogte de oogen verrukten. Een zaal, die waarfchynelyk het middelde gedeelte van dit pragtig paleis uitmaakte, wiert door honderten twintig pylaren onderfchraagt, ieder pyfaar was zes vademen in den omtrek , en hoog na evenredigheit, tuftchen beide zag men graftrtaalde , die zoo veel eeuwen niet hebben konnen vernielen, De Schilderkonft had alle hare vermogens over dezelve uitgefpreit; en, het verdiend geen minder opmerking, dat de kleuren hunnen p luiftep  j?* De Nieuwe Reisiger. luider nog bewaren, onder de ruine vanditprae ug gebouw. Dezelve Hidoriefchryver voegt 'er by dat het veel waarfchynelykheit heefc dat die weidfche gebouw de Tempel van Memnon was enaacbier, ongetwyffelt, hec dandbeeld van de' zen hele geplaatd was die door Achilles in de belegering van Trooijen gedood wierc. Verwondert u niet Mevrouw, van my Rollin en andere Schryven re hooren aanhalen; wy voeren hunne werken mee ons. Om wel ce oordeelen over den xegenwoordigen daac van een land , moer men hec zelve vergelyken met het geen hec zelve voormaals was. Hec geen wy van de overblyfzels van Thebe zagen maakt de oude befchryving niet leugenagog. Ik was vooral verrukt door de majedeie van bovelTf ' deZdfde' 0nge^ die hier bov n befehreven is: hy is alleen in daat om een beerlyk denkbeelc van de bouwkond der Evenaren te geven. Een muur omvangt twee zyden van dezen tempel; de twee andere werden alleen door rycn pylaren gefloten; 'er moeten in alles een en cwincig pylaren aan iedere zyde ge weeft zyn ; men ziec 'er tans niet meer dan twee en dertig in t geheel: alle zyn zy met beeldfprakige fignuren bedekt die mee kleuren ingelegc waaren *e hunnen luider volmaakcelyk wel bewaart heb-' wat ml T3al dk Sr°0t SCb0lw isall« wat men z.g het pragtigde verbeelden kan : het Voorhof zelve fchynt met een gallery omring teelve. Ik zal my niet ophouden met de be, fcbry*  Zesde Brief. fchryving van een menigte andere pylaren die tan* nog overeinde kaan: op eenige der zelve ziec men nog groote (lukken (leen; die met beekfprakige figuuren bedekt zyn ; maar ik zag twee andere alleen kaande pylaren die te ver van een verwydert zyn dan dat zy ooit overwelft ge week zoude zyn. Onze twee geleerde oordeelden dat dit de plaats was alwaar het geluicgevent beek van Memnon geplaatk geweek moek zyn. Zy zeide dat het niet bedekt en in de ope lugt moet gedaan hebben: deze gelegentheit was nootzakelyk orri dat het zelve de eerke zonnekralen moek ontfangen. Gy weet, Mevrouw \ dat wanneer dk ilandbeek door dezelve befchenen wiert, het een welluident en verkaanbaar geluk uitgaf. Zoo deze zaak waar is, gelyk de geheele oudheid verzekert , zoo heeft onzen doorlugtigen Vaucanfod een mededinger in den uitvinder van dit ftand-' beek gevonden. Hoe het ook zy, men vint niet ver van deze' twee pylaren een kuk van een Colokus Beek dac half in het zant bedolven ligt : men kan niet genoeg van bet zelve ontdekken om over deszelfs waren fend te oordeelen: het opperde gedeelte ontbreekt hier aan, en fchynt door gewclt van her overige gedeelte afgefcheiden te zyn ; deszelfs voetftal is nog geheel en met beekfprakige figuuren bedekt. Wat dit Colokus Beek betreft, het fchynt uit een eenig kuk zwart marmer' granit? zamengekek geweek te zyn. Men gelooft dat' die hec'zoo berugte kandbeelt is; maar om geluk t« geven, wanneer de zon op het zelve fcheen, moefè  n De Nieuwe R.eisiger„ moed hec nootwendig hol z-yn; en die fcheen ons geen de minde holligheden ce hebben Ik zag nog in dezen Tempel drie grote deneri met Zinnebeelden die geen onzer verklaren kon • onder dezelve, was by een groenen boom; eeri man aan de regcerzyde gezeten , die mee eeri werktuig m zyn regterhand zig fchynt te verdelgen tegens een eironde figuur, die met beeldfpraken bedekt is; deze fignur word hem aart. geboden dooreen daande Vrouw aan de linker-" zyde van den boom ; ageer hem is een andere figuur die een myter op hec hooft heeft, en hem de hand toereikt. De Gouverneur van den Markgraaf gide godvrugtelyk dat . dit op de val varf Adam en Eva zinfpeelde. ^Ik moet Mevrouw, twee verbazende groote Colofiusbeelden niet voorbygaan , die men op een kiemen afdand van den tempel van Memnon ziet. Het een vertoond een man, het andere eene vrouw, voor het overige zyn hunne afmetingen gelyk. Ieder van deze beelden is omtrent vyfeig voeten hoog, van het onderde der pededal toe aan de kruin van hec hoofc; zy zyn gezeten op denen die vyftien voeten hoog , en omtrenc zoo veel middcllyns hebben. Ter zyde van dezetwee denen , ziet men twee andere beelden die tot fieraad dienen. Deze twee Coloflusbeelder, zyn uit verfcheide blokken gruisagcige greize denen te zamengedelt: derzelver bord en benen zyn met latynfche en griekfche opfchriften bedektmen ziet eenige Beeldfpraken op de voedballen' Men geeft voor dat zy gegraveerc zyn om getuige-  Zesde Brief. 9Ê £enis te geven dat de ftem van Memnon zig heeft doen horen. Alle deze (ieraden vint men in het. omleggende land van Carnak op de linker oever van den Nyl; zy zyn nog in groter aantal aan de andere zeide. Hec oog is verwondert over de verbazende menigte van galderyen , portalen en andere gebouwen die het zelve verward befpeurt langs de beide boorden van den Nyl, en in een onmeetbare uitgeftrektheit landwaarts in. Van Luxor "tot aan de eerfte waterval , ontmoet men eenige aanmerkelyke Steden , maar welker oude namen beroemder zyn als die zy tans dragen. Zodanig is, onder anderen , Suaen, voormaals Sienna. Wy bezogten, in dezen omtrek, een klein Eiland dat de ouden het Olifants Eiland noemden. Men merkc hier een groot gebouw op; den omtrek van het zelve maakt een zoorc van kloofter uit dat door pylaren onderfchraagt wort: het heefc, aan deszelfs vier hoeken zware muuren , en deszelfs geheele lengte wert onderfchraagt, door een eenige pylaar die in 't midden geplaatft is; het inwendig gedeelte van dit gebouw is tagtig voeten lang en twintig voeten breed: men noemt het zelve de tempel van de flang Knuphis. Ik zal de ruinen van Sienna ftilzwygende voorbygaan: zv zyn pragtig, gelyk veel andere van welke ik niec fpreek; maar ik heb belooft ommy een weinig uittebreiden over de watervallen van den Nyl. Wy bezigtigden eirdelyk dezelve r.a veel vermoeyingen en zelfs gevaren. Wy moeftcn neer dan eens de wapenen opvatten \ ik wapende my  po" De Nieuwe PvEisiger, my gelyk de andere: echter kwamen wy noié toe een wezentlyk gevegt; en ik moet bekennen dac de oorzaak hier van zulks niet waardig was. Al het wonderbare der watervallen bellaat in rorzen van granit, die op cwee plaarzen dwars door den |NyI gaan, en over welke het water genootzaakt is te vloeijen. De val van den eerllc waterval is omtrent drie voeten hoog; die van de tweede een weinig Jager. De oude verhalen dat deze watervallen in het nederftorten , een zoo verichnkkelyk geluic maken, dac zy, die hier omtrenc woonden, door hec geruifch doof.wierden: dog die fcheen ons groot fpraak te zyn. Een weinig boven de grootfte waterval 4 ziet men het Eilant Giéfirit-ell-Heift; die is hec Philo der oude. Onder een menigte van verwonderly. ke oudheden , merkt men een tempel van Ifis byzonder aan, dit is een der prachtigfte gedenktekenen , hy is byna nog geheel: men ziet hier nog een andere tempel die, fchoon veel kleinder, egter geen minder oplettentheit verdient. Onze twee geleerden onderrigte ons dat die de tempel van de fperwer was. Wy vertoefde eenige tyd te Deir of Derie, een Stad van Nubie , twee hondert en twintig uuren van Cairo gelegen, tufichen de eerfte en tweede waterval. Men leeft in dit landfehap met, en vertrekt niet uit het zelve, zonder zware losgelden te betalen. Die deel van Egypten is aan de heerfchappy der Turken onderworpen; en behalven dit zyn de Turken zelfs niet nauw gezetter als de Arabieren.- Ehv  Zesde Brief. ' V7 'Ëindelyk maakte öris klein gezelfchap nieuwe ichikkinp-en om naar Cairo wedertekeren. Wy maakten", in het te rug keeren, eenige opmerkingen die ons in den beginnen ontihapt waafen. Wy bezogten, onder andere plaatzen , het berugte Kloofter van St. Anthonius* eerfte infteller van hec kloofter leven. Men treed niet in die hidf dan doör middel van muuren te beklimmen; dat is te zeggen, men moet zig door behulp van een touw op doen trekken. Zie hier hoe zulks in het werk geftelc worï: uit de opening van een zoort van Schildwagthuisje dac zeer verheven ftaat, daalt een touw neder dat met het eene einde aaft de aarde raakt; het ander eind is aan eeü windaas vaft , dat inwendig in het kloofter met een groot rat gemeenfchap heeft. Eenige Monniken plaatzen zig in het rat om het zelve te doen omgaan ; en na mate dat het zelve omdrait ryft de uitwendige koort mee de Pelgrim naar boven, die ■ zier aan het zelve vaft gemaakt heeft. Wy kwamen een voör een op deze wyze in het zelve. De Monniken zyn verpligt tot deze voorzorg hunnen toevlugt te nemen , om de ftroperyen der Arabieren te ontgaan. Den omtrek van dit kloofter beilaac omtrent vyf hondert fchreden ; dezelve bevat te gelyk de Gebouwen en de Tuinen; men ziet tans niet meer dan omtrent veertig cellen; de overige zyn ingeftort. Meri zegt dat, tentyde van St. Anthonius , dezelve een getal van drie hondert uitmaakten en allfc bewoont wafen. Tufichen den Nyl en de rode Zee ziet men een keten bergen die zig van Nubie tot aan Cairo m I. Deel G ttrekÉ  01 De Nieuwe Reisicek. «rijst De zyde van deze bergen die naar den m gekeert is, is zoo fcherp, en zoo nauwkeurig aan een gevoegc, dat men dezelve voor een muur zou aanzien die door menfche handen isopgeregt; men vind maar eenen doorgang ; en deze nog uit eenige zeer ruuwe en nauwe trappen - zamen geilek. Het was in deze bergen dat men voormaals die liooggefchatte Esmarauden vond; zy wierden voor de fchoonke van de geheele we«ld gehouden, en overtroffen ook alle andere in hartheit. Deze myn is zedert eenige tyd verloren; en de hiüorie die men hier over dit onderwerp vertelt, fchynt my zeer byzonder. Deze dierbare myn was in het bezit van een Emir, wiens kleine kaat in dit gebergte lag. De Emir was te gelyk bezitter van de fchoonke Vrouw van geheel Egypte. Een dezer voorwerpen zou genoeg geweek zyn om de begeerlvkhen van een Turk op te wekken. De Bacha van Cairo wilae zig van beide meeker maken ; hy beelde den Emir hatelyk by de Porte af, en trok tegen hem met ai de krygsmagt die den Grooten Heer in Egypten onderhoud. De Emir verded.gde zig; maar wanneer hy zig op het punt zag van te zullen bezwyken, zoo befioot hy om zfe zeiven te begraven met het geheim van de mijn die voor een gedeelte zyn ongeluk veroorzaakte; dit geheim was aan weinig perzoonen bekent: hy haalde hen alle over om te kerven, dit wiert ter' uitvoer gebragt. De Vorftin zelfs wilde van dit getal zyn: zy bragt zig door vergift om herleven;, de Emir fneuvelde met de wapenen in de hand,,  Ëesde Brief. 99 hand, na dat hy zyn vervolger aan zyn wraaksaaie had opgeoffert. Ik bcfpeur, Mevrouw, dat het tyd word, voor u en voor my, dat ik tot Cairo weder keer Ik heb in dezen Brief een reis van meer dan vyt hondert uuren gedaan, onze byzondere togten op de oevers van den Nyl mede gerekent: ui heb egter alles niet gezegt, om dat 'er te veel te zeggen is; maar het geen ik aangehaalt heb, is genoeg om u eenige denkbeelden te geven van hec geen voormaals in Egypten was, wat het plaatzelyke betreft, en het gene het tans is. Ik bewaar, voor een derde Brief; wat zyn regering, voortbrengzelen , zeden van deszelfs bewoonders; hun karakter , en hunne gewoontens betreft ; alle deze voorwerpen verdienen , ongctwyffelt, wel zoo veel oplettenheit als verwoelte Paleizen en gebroke Standbeelden. Ik ben, enz. Groot Cairo den 30 Juny -730- Zevende Brief* Vervolg van Egypte. T^e Egyptenaars hebben dezelve vorderingen Li als de Chinezen, en zoo veel andere volken op de oudheit van hun ryk: zy doen deszelfs oorfprong tot meer dan hondert duizent jaren opklimmen. Dit is ongetwyffelt, te veel;  h '«11twelk het ecrfle Zucèlt ??rfcdegedMnrc»««■>g<=: 8«>«SP S;™;* van een gro<* "Wgeivk h'ehS te" ln Sefchrift nagelaren: va%er a L ^ Ge- volk is lland- derr Menes d C Wl1 n:et zWn dat, ze- diedenee fenS!^ r%WGtSeVerS de we"e» breit en verbec TÈ^S'^ ***** dienil was zeer oud ^ V ^ ^ de" Gods' der PriefW EgYPten, en het geza- utr 11 ïeiters zeer uirp>hrp;r!. „ , &"l't> i& order van ft„r • Y maakten de eer' perzoon van den Vo 3? TT "» de - raadgeving by Ld *"» ^v»' munten, .ewiten' ^ ^ °VCr de den hl § " matCn' en ^ meer is, had- b ne vu"8" °VCr hCC h6ffen dcr ^hatci gen bunne rykdommen waren onmeetbaar- ™ i verhaald ons dar zy a„es verkr^ » ^ "^«e Vorllen. l|, zuaer en wt duwe van Ofiris, fchonk hun een derd d el Tn Egypte » eigendom. Ifc wiert hier yoor £ > - loone  Zevende Brief. ioi loont door de eerbiet die de Prieders bet volk zelfs na haar dood inboezemde. Haar voorbeeld wiert een wet in alle opzigten ; zy had haren broeder getrouwt: het dond de Egyptenaars vry dit na te volgen. Het volk betoonde zedert die tyd, veel meer gehoorzaamhcic aan de Koninginnen als aan de Koningen; en zelfs, onder hec gemeen, beloofde de mannen by het trouwen, hunne vrouwen in alles onderdanig te zyn. De wetten van het huwelyk waren hier zeer oud: men fchryft dezelve aan Menes toe. De'veelwyvery was toen in Egypte niet geoorlooft; en men llrafte het overfpel zeer gellreng: deze draf bellond in duizend geeflèlflagen aan de mannen te geven en de vrouwen de neus af te fnyden. Ik weet niet of men veel regtsgedïngen in Egypte had; het is zeker, dat het weinig kolte om te pleiten. De Koning verfchafte het onderhoud der Regters; en men had hier geen Advokaten. Egypten was in drie rangen verdeelt, prieders, krygsknegten , werklieden en kon denaars. Om deze zelfde reden waren de landen mede in drie deelen gedeelt, voor de drie daten die de bewoonders onderfcheide. De lyfdralfelyke wetten, dat is te zeggen, de wetten tegens de misdaden, waren zeer gedreng. De vrywillige mandag wiert met de dood gedrafe : men firafte op dezelve wys een ieder die een menfeh redden kon welke men dooden wilde, en zulks niet deed: men had zelfs nog andere voorzorgen gebruikt voor de zekerheit derborgeren en vreemdelingen. Wanneer een der eerde of laatfte omG 3 kwam,  %ez De Nieuwe Reisiger. kwam, 't zy door moort of eenig ander toeval, ?oo was de Stad die het naafte by de plaats lag alwaar zyn lighaam gevonden wiert, verpligt om hem een pragtige begraafplaats aan te doen; maar het geen de oude Egyptenaars het meeft van alle andere volken onderfcheit, is de gewoonte welke zy hadden om de Koningen naar hunnen dood te oordeelcn. Wanneer een dezer Vorllen kwalyk geregeert had , zoo was hy van de begraaflenis verkoken; een verfchrikkelyke firaf by dit volk, dat de onkerffelykheit der ziel niet ftelde dan wanneer het lichaam in zyn geheel en in die ftaat bewaart wiert van ten tweedemaal de ziel te konuen ontvangen: hier uit is de gewoonte ontdaan van de lichamen te balzemen en dezelve in ver, borge plaatze te begraven ; hier uit is ook de bouwing der pyramiden voortgekomen. Ik heb reets gezegc dat zy niet anders als begraafplaatsen waren te gelyk in ftaat om de verwoelling der tyden en de onderneming der menfehen te wederftaan; byna zyn zy nog alle in hun geheel, en het grootke gedeelte is nog niet geopent. De gewoontens der oude bewoonders van Egypten hadden iets zonderling, en zelfs zomtyds^iets tegenftrydig. By voorbeek , in zommige landfchappen durfde men geen fchapen dooden, en echter at men geiten; op andere plaatzen eerbieden men de geiten, en at fchapen. - Te Arfinoé bad men de krokodil aan, en te Heracleopolis bad men de rot van Pharo aan, de gezwore vyand van du halfflagtig dier. Door geheel Egypten, btdcuouwde men de zwynen als onreine dieren 5  .Zevende Brie*. « echter kon men dezelve aan Bacchus en aan de Maan opofferen: als dan was het geoorloofc .om van dezelve te eeten, maar alleen voor dien dag Eindelyk , Mevrouw , een Egyptenaar durfde niets gebruiken het geen een vreemdeling had toebehoort, nog met hen eeten; en hy maakte geen zwarigheit om met de dieren te eeten. Men eindigde de feeften met een vreemd gebruik. Een man bragt in de zaal een doodkiit die een boute figuur befioot van omtrent drie voeten lengte, dat een dood lichaam verbeelde; by toonde het zelve aan ieder der gcnoodigden , tot hun zeggende: Drinkt en vermaakt u; want dus zult gy na u dood zyn. Meer dan een der oude en latere Digters hebben vermaak genomen , om uit denkbeelt uittebreiden. De kleeding der Egyptenaren was zeer eenvoudig : die der mannen beftond in een linnen rok, die met een franje omboort was die hen tot de kniën reikte: hier over droegen zy een loort van mantel van witte wol: al wat zy aan hun lichaam trokken, wiert iedere reis gcwaffen dat zy 'er zig van bedienden. De vrouwen maakten veel gebruik van kleinodiën, kenbare ftoffen en reukwerken. Het onderhoud der Koninginnen was zeer koftbaar: men had haar, alleen voor hare Weederen en aan reukwerken, de inkomften toegelegt van de viiïery van het Meer Moéris; het geen omtrent duizent kroonen daags bedroeg. Egyptifche vrouwen bezaten groot vermogen op de ceelt van hare mannen; een voordeel dat zy wel eer door hare bekoorlykheden als haar zed.g G 4 %"  ?e>4 Pe Nieuwe Reisiger, gedrag verkregen hadden. De Egyptenaren be, ?aten een «d.gcn en begaafden inborft, maar tY Wai'Cn toen rects> gelyk tegenwoordig, bev dentn t;ndeI tC 2>'": vermaken beüon- -on i t""' g°dsdienfliSe P^igheden, en \oorai „ ommegangen. Het was te Bubafta dat lnJ^an^gSVien^ ^e mannen P v ouwen icheepte zig in groo , ^ Peni • 7Dcf/Peel^0Pdefluit, die op klep, den rlJ ïdCn dikWyIS hM vaa"uiS «feoovoo/b T ^ 7°UVyen der P,aat^ «e die zy e^ bXen d VV°°rden ^ h™ ™> Wanne 1Zv re* fa 0nbetamc^hcdcn: v"n "v io Y ?bafia 6ekomen waren, zoo ga£t ov f bu,tenrP-g^den van eender "n Vel 'h d QVCreenkomft «t <*n feeft Diana ^ " m?t ÓU VM dc kuifche Azfaaih!ierden ? °Verhee« ^ vier of vyf A^aanfche weerelrdwingers , vervolgens doo A ander, hier Pa door de Romeinenf einde'k Vvi-rt Lgypcen een wingewcli der oollerfche Keizeis deZe wiert het ontrukt door de opvolgers V -Matiomet, het zelve ging hier na wedefi r.nde,e handen over, en wiert op nieuw overheen door Senm 1 Turks Keizer, dezelve die de wreed heul had om Tomunipai, laatlleSuitan vanEgypt in, te doen pphangen. Zeden dit tydmerlfi, dl Komngryk van meefter niet verander 1, m wert dp9r ,CQ Baeha beüuurt die" " vC" w  Zevende Brief. 105 "blyf te groot Cairo houd, en die onder zyn hevel vier en twintig Beys, of Landvoogden heeft, die zelfs zeer magtig zyn. Die van Girge, hooftflad van opper Egypten, onderhoud gewoonlyk dertig duizent paarden, en bezit zeer groote rykdommen. Het is egter zeldzaam dat deze magticre Beys voormaals geen Gaven van hunne voorzalen geweeft zyn. Deze waardigheic is niet erf. felyk; bet is de Bacha die dezelve begeeft: zoon van een Bey te zyn is een rede om hem nooit op te volgen. Wanneer een van deze bevelhebbers aan de regering mishaagt, zoo belooft men in het geheim zyn waardigheit aan een ieder die hem om het leven brengt. Het is aan hen die hem naderen dat men zig hier toe vervoegt, en men houd hen nauwkeurig zyn woon; dus heeft men ook weinig moeite om hen hier toe over te halen. Zie hier egter een voorbeelt dat verdient aangehaalt te worden. Het bewyft dat de goedaardigheit, in een opperhooft, zelfs invloet heefc op de ziele van hen die hem omringen. Het hooft van zekere Bey van Girge wiert op prys geftelt; maar hy had zig zelve by zyn onderdanen bemind gemaakt , zoo ver dat zy hem zelfs tegens den grooten Heer zoude verdedigt hebben: hy vertrouwde hier zoo ver op , dat hy menigvuldige bezoeken by den Bacha van Cairo ging afieggen. Het is waar dat hy een talryk geleide mede nam, en dat dit vertrouwen de gedaante van een belediging had; egter ftierf hy zeer oud en een na^uurlyke dood, G 5 He<  io6 De Nieuwe Reisiger. Het Egyptiefch krygsvolk is in verfcheide rangen verdeelt: de aanzienelyklle zyn de Jankzaren. De Keizer Sehm die dit krygsvolk ingeltelt heeft oordeelde niet noodig om een zeemagt in Egypte te onderhouden; men had hier nog zeelieden nog oor ogfchepen. Men heeft in iedere Stad va! eemg aanbelang een Cadi of Regter die de reg sgedmgen beflegt: men heeft no|meer te Cairo, een opperhooft van de burgerlyke regering, //M he genaamc ; zyn opzigt breid zig over het koopen en verkoopen , de maten en gewigten uit. Hy heeft het regt om op kaande voet die geen te kraken die hy bevind onregt gedaan te hebben: hy wandelt dikwyls door de Stad, zelfs gedurende de nagt, en doet zig altoos door vykig beulen vergezellen. Wat de zaken van den Godsdienk belangt, het is een Mufti en eenige wetgeleerde die de zelve beflegten : zy oordeelen alle gcekelyke zaken • en hebben zelfs, gelyk elders, eenig deel van het wereklyke bekuur; zy nemen, gelyk elders gereedelyk deel in de gefchillen die ontkaan, omhelzen altoos de kerkke party, en verlaten dezelve zoo ras die hare meerderheit verliek. Ik moet iets van de Arabieren zegcen die een gedeelte van opper Egypte bewoonen. Hunne Vorken zyn in het bezit gebleven van hun land en van de oppermagt, zedert de verovering van Sehm. Men heeft 'er andere die fchatting aan den grooten Heer betalen; maar deze fchatting wert maar eens betaalt. Wanneer een vader jfterfc, volgt zyn zoon hem op, en is verpligt een  Zevende Brief, 107 een zekere zom aan den Bacha te betalen; die wert benoemt de landen van zyn overleden vader re 1-oopen. De Arabieren van den omtrek van Cairo zyn geheel aan de Turken onderworpen. Iedere Ham heeft haar opperhooft, en woont onder tenten. Wanneer zy begeerte hebben om zekere landftreek te bewoonen, (het geen zelde dan voor een jaar duurt) zoo verwerven zy de vryheit om gedurende zekere tyd, een 1 uk land dat men hun aanwyft, te bebouwen: hiér van daan gaan zy een andere landftreek bewoonen, om dezelve weder ras te verlaten. Behalven de eigentlyke Egyptenaren, Arabieren en Turken, wert Egypte nog door Chriftenen en Jooden bewoont. De tegenwoordige E-yptenaren verfchillen byna in alle opzigten van hunne eerfte voorvaderen. Deze waren arbeidzaam, vernuftig, verligt, (meden en voerden de grootfte ondernemingen uit. De hedendaagfeheoben niet anders dan hunne bedriegeryen en bygeloovigheden overgeërft. Niets is ligtgelooviger als dit volk: zy geven geloof aan talismannen, betoveringen, en aan alle de beuzelingen die men tovery noemt. Zoo men het kint van een Egyptenaar in zyn byzyn pryft en vergeet hetzelve te ze-enen, zoo verzuimt hy niet om aanftonts die .enen van kwade inzigten te verdenken; cn om de uitwerkzelen der betovering te verhinderen, zoo neemt hy zyn toevlugt tot eenige bygeloovige plegtigheden , gelyk, onder anderen, met zom in het vuur te werpen. Het is uit Egypte dat de meefte omzwervende ftarrekykers komen, die ge-  W De Nieuwe Reisiger. uootzaakt zyn, om hun levens onderhoud te zoe ken, met het gemeene volk te bedrieJn h voorzaten waren veel gelukkig > , ' « dede zelfs de LfflefeW ? ! ^ heven nae ftaacsdienaars ™ -«wyde n „. ï-« rt ^T* Watten: hot wol, «„7 "? T, "* ~ "»*>= e™ lange °It '„ „M ""^'i""* tegé. vii is «n ™ i*™, cat RoorarrgXeh,rft raet ^ k°°*te * £ï5SÉS55F mouwen zyn lang en afhnnl ? Y ' hare over hare kleederen L h S ' ^ hebben aarde ileept; h re ha ren ' ^ ^ de bonden ond er een rol " ^ 0pge" winden hier een g hoi""8 ™f^ Zy , r, , u feeoorduuide neusdoek om. Men befchouwt het als een gr0ote onzedigheit vrouw dat zy haar geheele aangezigt laat zien • v moer voor het minde haar mond en een g b e! dekken; deze gewoonte is van oude tyden zoo geweefh Wat de ligtvaardige vrouwen betreft (men heeft van die foort hier een groote menigte) zy  Zevende Brief*. ZY gaan met het aangezigc geheel ongedekt, en dragen door haar neus ringen aan welke glaze koralen zyn vaftgehegc; die is voor haar een verfierfel, dar, behalven die, hec geen haar onderfcheid van de eerlyke vrouwen: en hec geen haar vooral doec kennen, is de gewoonte die zy hebben van al zingende en danfende over «raar ce gaan , zomtyds fpelen zy op eenig fpeeltuig: men ontmoet dezelve nog meer aan de groote wegen. Deze gewoonte moet in meer dan een land zeer oud zyn. Gy hebt Mevrouw, in de Bybel gelezen, dat wanneer Tamar met haren fchoonvader Juda gemeenfehap hebben wilde, tot haar oogmerk geraakte, met hem op den weg aftewagten, onder de uitwendige gedaante van een hoer; maar het fchynt dat die foorc van vrouwen eoen hun aangezigc bedekten ; anders zou de verglsfing van Juda vrywillig geweeft zyn. De vrouwen, ik meen die welke hare agting bewaren, genieten hier weinig vryheit : zy mogen egter bezoeken afleggen; en deze bezoeken duren zomtyds geheele dagen: haar grootfte vermaak is dan om van kleederen te veranderen, en zig op verfcheide wyze te vermommen. De grootfte blyk van agting die een vrouw geven kan aan die haar bezoekt, is met haar een groot getal kleederen aantebieden, om hare verkleedingen menigvuldiger te maken. De Egyptifchc vrouwen hebben hare byzondere baden; zy konnen hier op zekere uuren vergaderen : zomtyds dienen deze baden om hare oppafters te bedriegen. Zy gaan in dezelve mee  >io De Nieuwe Reisigér. hare gewone kleederen, en gaan 'er uit met an- Se * Z\hiCr ^ gehdl" ^ 4 ce wSi 7 ^ " ^ Z°°dcr h^ Lr i u. y m°gen 00k' ^ aJgemeene ver- 2 we ; ^ ^ goeddunk , ^veT ir T^^11^ ^ weren d pen t'n ° " fFekCn e" Z0"der de hand-n en een L ' ^ Zame"ko^ * befteramen P aanf hl ^ * doe» aIs Euro- dt ^00^' hCbben b^erebeteekenis: d Z nTu miMaai' eeft ver^anbare raai, en v n t? b?repen W01'C- Ik heb -Ifs eenige e rft n e," gl,"§en ik be6«*P in ^ h raatz ^ ' d°g ^vervolgens d i^a ^nTval're^I;maa^gybeg,•ypcMevl•-moe''\ ;e gf Senchede"> een vertooning moek maken als of ik niets begreep. Voor f overige de jonge dogters Zyn hier veel ingeto' gcner als de vrouwen, en mogelyk meer dSn Ut eemge plaats van de werek. Het is waar dat Z wignge redenen haar hier toe verpligten. Wanneer hun gedrag niet zedig is, l00pen zy gevaar om nooit te trouwen, en zelfs om het leven te verhezen, zoo zy, op haren trouwdag, geen bevvyzen van hare zedigheic geven. Men heeft geen overdekte Ryt'uigen in Egypte. De vrouwen van aanzien reizen te paard; zy werden auoos door verfcheide ilavinnen gevolgt, die op  Zevende Brief. "* op ezelen zitten: geen vrouw, van wat ftaat, mag op geen ander dier dan een ezel door Cairo rvden. Een oude voorzegging zegt dat deze Stad door een vrouw te paard gezeten zal ingenomen werden; en om deze reden is het ryden op deze dieren aan alle vrouwen verboden; een kmderagtige voorzorg , die bewyft dat de Turken niet . minder bygeloovig zyn als de Egyptenaren. _ De laatfte zyn nydig en kwaadaardig tot in 't buitenfporige, en alzoo wantrouwende ten opzigte van hunne landgenoten als de vreemdelingen: zy hebben de- grootfte eerbiet voor hunne meerderen. Hier durfc geen zoon zig nederzetten in het byzyn van zyn vader, vooral in 't openbaar , zonder verfcheide malen hier toe verzogt te zyn. Een andere deugd en byna de eenigfte die zy oeffenen, is de gaftvryheit; en nog zyn zy hier de kennis van aan de Arabieren verfchuldigt, die zelfs 'er geen andere kennen of oeffenen; maar ik zal een andere gelegentheit hebben om u meer in 't byzonder over dit volk en de Turken te onderhouden. Deze laatfte hebben in Egypte dervifchen van verfcheide foort: men kan'er twee of drie foorten van onderfcheiden. De eene leven in gemeenfchap en lyden een afgezondert en geftrcng leven; andere, nemen alleen de naam van dervis aan, en blyven onder hun geflagt en oeffenen het beroep hunner vaderen , ten naaften by gelyk men zulks in Vrankryk ziet van zekere byzondere perfonen die aan de eene of andere monniken order verbonden zyn. De derde foort doorreift het  De Niéuwe Reisigër. .het land: zy vragen, of liever vorderen dat mén hun aalmoezen doet; en zoo ras zy op hunne hoornen geolazen hebben , ftaat het niet meer vry om hun dezelve te weigeren. De Europifche bede monniken maken geen gebruik van deze vermetele handelwys, zy bedienen zich van de over^ redmg, die hen gemeenlyk alzoo wel doet flagen. • Eindelyk Mevrouw, de Egvptifche Turken hebben byzondere eerbiet voor deze weetnieten; zy befchouwen hen als heiligen. Ik heb eemgè van deze elendige fchepzels gezien die naakt door de frraten wandelden, of zig in deze ftaat aan de deur van een Moskee plaatfte; en het geen niet minder wreemt is, ik zag zommige vrouwen hun- 11 l i"-andere deden des ^aamskulfen die de zedigheu verbiet te noemen. De Joden hebben verfcheide Synagogen in Egypte, en vooral te Cairo: men telt'er zeven ^ derugin deze Stad, een onder anderen, is ™er dan zeftien hondert jaren oud: men bewaart in dezelve twee oude handfchriften der wettenen een van den Bybel. De Joden geven voor' dat deze laatfte eigenhandig door Esdra gefchreven k, die, uit eerbiet, de naam van God hier met in durfde plaatzen, en den anderen dag alle oe opengelate plaatzen ingevult vond, zynde dezen heiligen naam door een onzigtbare hand 'er m gefchreven. Men bewaart dit handfchrift in een nis die met een gordyn bedekt en tien voeten van de grond verheven is. Een groot getal lampen branden gcftadig voor dezelve; en het is alzoo*  Zevende Brie f. 113 '200 min geoorloofc deze nis aan te raken,. als het voormaals was om de hand te leggen aan de arke des verbonds. Wat de gewoomens der Jonen belangt, zy zyn ten naaften by dezelve als overal: Men heef;: tweederlei foorten van Chriftenen in 'Egypte, Grieken en Kopten. De laatfte zyn het tafrykfte en het magtigfte. Gy weet dat St. Markus voor den eerden Biflchop van Alexandria gehouden wort. De nieuw bekeerden die hy maakte , begaven zig na Koptos en de omleggende iandftreken. Men gelooft dat zy hier van den naam van Kopten verkregen hebben. Zy hebben een Patriarch die te Alexandria zyn verblyf houd, alwaar die der Grieken ook woont. Schoon deze twee gezintens van de RoomfcheKcrk gefcheiden zyn, leven zy egter in geen beter verftandhouding met eikanderen. Wat hunne Kerkplegtieheden betreft, zy zyn ten naaften by de zelfde. Men geeft voor dat de Koptifche taal, het oude Êgyptifch is, dog het is zeer bedorven. Het is b deze taal dat de formulieren der Kopten befchreven zyn: weinige van hunne Priefters hortnen dezelve ; het grootfte gedeeke der overige konnen zelfs niet lezen. Zy keren hunne lange kerkdienften van buiten, door middel van dezelve dikwyls te hooren bethalen. Het Euangelium en de brieven der Apoftpto werden in het Koptifch en Arabiefch voorgelezen. Op groote leeftdagen leeft men eenige vertogen van den predikftoeU en alle jaren doet de Patriarch een korte vermaning. Wat de Priefters aangaat, hunne on%vetenbeic ondkax hen van hec prediken. /. Deel H Men  *r4' Dè NrECwn Keisige^ Men- heeft ra de geheeJe werelden ChriftV *en, die rninder eerbiet voor de Kerken hebben en egter"langer tyd in dezelve doorbrengen: * b yven de geheele nagt die de Zondag of een d« feeftdngen voorgaat indezelvcn. De ftfcei tC4Pvk :rVOteen' bre^-y door in vïr! n.a.elykheden: zy Zyn doodelyke vyanden van griekfche Chriftenen, en lebben ni" veel het ZSTS ;°r°; ^ Eur°PeefcI-- Wanneer men bet kuufte olyfd aan een Kopt geeft, zoo zalft de Priefler te gelyk alle de omftanders. Dit J. fch,et om dat den boozen geeft niet in hun vaL ITL y °n?0Uden Z'*g' de Joden, van bloed en verftikte dieren ; hunne biegt is alge™een, geiyk in de eerfte Kerk: zy hebben "de gewoonte om zig kruizen met buspoeder op de armen te maken. Wanneer men hun vraa.t of Zy Chriftenen zyn, zoo vertoonen zy deze krui .en. Dk ,s inderdaad het befte bewys dat zy v n bunnen godsdienft geven kunnen. Zy zyn^ver £.gt dat de ziel veertig dagen na de dood naar den hemel gaat; egter bidden zy langer voor de dooden Zy hebben geen gefnede beelden! Z alleen kruizen; maar zy hebben fehilderyen voor welke zynederknielen. Zy doopen , vormen engeven het Avondmaal aan de kinderen veert* d" gen naai- hunne geboorten, zoo het een jongetje js, en v.er en twintig, zoo het een dogte! I Om hen het Avondmaal te geven, zoo ftfekt de Pnefter zyn vinger in derzelver mond, na dat y die in een beker met geheiligde wyn heeft na" gemaakt. Men trouwt de kinderenI by hun zl vendo  Zevende Brief. 11 $ méé of agtftc jaar uit; maar het huwelyk wert biet voltrokken dan wanneer zy twaalf jaren oud 2yn. De befnydenis is zoo wel onder de Chriftenen als onder de Turken en Joden in gebruik. De Zondag wert hier met de geftrengfte oplettcntheit in agt genomen: dus is het ook met de dagen van onthouding en de vaftendagen gelegen: De onthoudingen beftaan voornamentlyk om geen eijeren, boter, melk, en zelfs geen oly te eeten; en om niets voor de middag en zomtyds veel later te gebruiken: hunne vallen zyn lang eri menig-, vuldig. Op goede vrydag onthouden zy zig vyf en twintig uuren van alle voedzel; Zy hebben een zeldzame gewoonte om van den Patriarch in Paasvatlen verlof te verwerven om eijeren te mogen eeten: zy heffen hem met een lloel omhoog; en bidden hem óm hen dit verlof te geven; hy weigert zulks eerft, men voegt 'er dan by of hy begeert dat men hem ter aarde werpt. . Deze vraag wert drie of viermalen herhaalt: eindelyk willigt de Patriarch hun verzoek in, even als of hy vréésde dat hét dreigement ter uitvoer zou gebragc wórden. De Kopten hebben roindëf moeite om verlof te verwerven, om hunne vrouwen te verftoten en andecè te mogen trouwen t men zegt zelfs, dat wanneer de Patriarch dit weigert, een gemeen Prieïler echter de plechtigheit voltrekken zou; en wanneer de-Prièiler het weiger* , zoo nemen zy hunnen toevlugt tot den Cadi. Deze gewoonte wert doordè Chriftenen in geheel Turkyen in agt genomen : ook is 'er niets gemeener onder hen, als de openbare echtfcheiding: H 2 Men  M De Nieuwe Reisicïr. Men ziet in Egypte het grootfte gedeelte v*f onzelakbeeken, gelyk paarden, ezels, en muilezels: cn vint 'er ook kameelen en tygefc In de woeftynen van Thebaïdcs, vint men'nog een ander foort van wild dier dat gazelle genoemt wort: deszelfs gelcake is ten naaken by als die der geiten, zyn beenen zyn hooger en zeer dun na mate van zyn lighaam; het heeft twee kleine hoornen op het voorhooft, die zoo zwart en blinkende zyn als g,t Men geeft voor dat de gazellen rrie» anders drinken als de dauw die op zyn buit valt; maar geen dieren, zegt men, rigten grooter verwoeftmgen in Egypte aan, als het nylpaart; het beeft zyn oorfprong in Ethiopien, en komt van daur de Nyl af in opper Egypte: bet zelve vertoeft, al de landen, eet of vernielt al bet eraanmaar vooral rand hy de menfehen aan : by werpt' ben ter neder,, verfmoort hen met zyn pooten die zeer dik cn kort zyn, by zuigt alleen het bloed uit cie doode lighamen. Men zegt dat wanneer een man over einde in den buik van dit dier ftaat hy aan deszelfs rug niet reiken kan. Het vetdrictigfte is, dat men het zelve niet ligtelyk dooden kan: een kleine plaats voor deszelfs kop is alleen kwetsbaar; het overige gedeelte van zyn huit heeft twee vingeren dikte en wederkaat een kogel. Men zegt dat dit dier een verfchrikkelyke ftem heeft, en door zyn geloei de aarde doet beven. De Nubiers verzekeren dat men 'er nook een levendig gevangen heek. De Nyl heeft ten naaken by dezelfde foorten van viflèn die men in andere rivieren ontmoes. Desa  Zevende Brief. W? Deze rivier onderfcheic zig het meeft, door de Krokodil, een verfcheurent dier, dat haar byzonder is; deszelfs eijeren gelyken na die van een Gans: zy begraven dezelve in het zant ter diepte van een voet; de jonge loopen na het water, zoo dra zy geboren worden: zy hebben een byzondcre zorg voor hunne behoudenis; nooit verwydcren zy zig van de rivier, cn zy wenden de oogen altoos na dezelve wanneer zy op het lant zyn: zy begeven zig op het minde, gevaar weder in hec water 't geen zeer langzaam gefchict: men zegt egter dat zy fncl loopen konnen. Men dood hen met eenige fnaphaanfehoten onder de buik te doen , alwaar hun huk het zagtke is. Tc vergeefs fchiet men op hunnen rug, de kogels kuiten hier op af; dezelve is met harde fchelpen bezec, die hem toe een ondoordringbaar fchtït verftrekken. Men heeft nog een andere wys om dezelve te vangen: men bootk de kern van eenig dier op zekeren afftand na. De Krokodil verzuimt nooit om op hec geluk toetefchiecen; dan koot men hem met een harpoen aan welke een touw vak is in het lighaam: men laat het dier dan weder in de rivier keeren alwaar het zyn bloet verheft; vervolgens trekt men hec zelve op hec ftrant; fteekt hec een ftok in de muil, bind zyn twee kaken aan eikanderen; 't geen veronderrtelt dat het dan nog leeft. Men zege dac de Krokodil geen mm kan grypen die zwemt: zoo in tegendeel, hy dezelve ontmoet over einde op den oever kaande, hy zig op dezelve werpt, hem met zyn voorfte pooten aangrypc, of cragc hem H 3 met  |i8 De Nieuwe Reisicer. met een flag van zyn gaart omtewcrpcn. DM' pier heeft een zeer icherp gezigt: hy ziet zelfs de voorwerpen die agter hem zyn, door middel van een opening die agter aan het hooft met zyn oogen gemeenfchap heeft. Het fchynt niet waar te zyn dat de Krokodil door de rot van Pharao gedoot kan worden: dit is de naam van een klein dier, dat omtrent de groote van een fret heeft, dat, zoo als zommigc gelooven, in het lighaam van de Krokodil kruipt cn zyn ingewanden aan ftek-i kc knaagt; maar het heeft meer fchyn dat hec zig toelegt om deszelfs eijeren te vernielen die hes • zelve opgraaft. Men heeft Krokodillen van twaalf, vyftien, twintig, en zelfs vyf cn twintig voeten lengte: zeldzaam naderen zy Cairo; hetgeen de monniken van een 'kloofter dat hooger ligt, niet verzuimen om aan de befchermiog van St. Anthomus toe te fchryven. Men heeft nog een ander foort van Krokodillen. Deze noemt men land Krokodillen; zy leven en verbergen zig in de grotten en holen der bergen na by den Nyl. Men noemt dezelve hier Worale: hunne lengte is viervoet en hunnebreette agt duim ; hunne tong is gefplcten, zy fchiereu dezelve uit gelyk de Hangen ; maar zy zyn niet gcvaarlyk: zy hebben geen tanden en leven alleen van vliegen en kleine hagediOcn : en flapen de gcheele winter. De geneesmeeflers, zoo men zegt, (teilen groote prys op de adders van dit geweft. Men heeft hier twee foortcn ; de een heeft veel overeen£omfi «?et de adders die men elders vint; de'  Zevende 13 riet. -ndcre hebben hoorens gelyk de (lakken , mee ?o„derfcbck, dat zy van een hoorenagng* tiïl Beide foorten zyn geelagng , over een, Sg aekleur.van het kruipende dieren leven: f«^^^ cenTnog die der Hangen, nog zehs di Ac^or trioenen, zyn bier niet gevaarly*. De A aouren SÏÏa UeL floutnjoedig aan als of het bioemea waren; preien dezelve, plaatzen hen in hunne rem";: men vind bier Heden die rauwe Hangen eZn: zy zeggen dat dezelve beter in de winter al. • d zomerzp. Volgens hun gevoelen verhitten "teveel in l laatfte pargety; cn dit isheteenigfte gebrek dat zy aan dezelve bevinden. Wat de Salamander betreft, die zeer gemeen » cjpper Eeypte is, derzelver Heken zyn volfirekt dooderv! Ik zal de lyft van deze affchuwelyte voorweipen eindigen, met de Egyptifche vledermu^ D e welke men hier vind, en vooral die welke in de oude gebouwen bun verblyf hebben, zyn by tótftck groot: eenige hebben twee voeten lengte van bet einde van den eenen vleugel tot aan hec uiterfte van den anderen. Egypte brengc geen Faifanten voort- maar men riet hier een groot getal Patryzen, cue van de Zo LÏ kleur ferfchilU men ziec hier ook veel kwakkels, fneppen en wacerfneppen. Iri de: po. Jen ziec men een oneindige menigte wilde Eenden in Ganzen. Deze laacllen geleken mee na Ae men in Europa vinc Wat de Eenden betreft, Zl beeft hie" een byzondere wys om eze ve ,e p„n mm bedekt z g het hooit met *.en gangen. ■ Een man Dtm-iu ^ ^ H 4  ?2o De Nieuwe Reisicer. Nrge pompoenfchel: hy gaat door het «r 0p met op bec g.e2igC van een pompoen; ,y wagten «ve af, en laten aan de jager het gemak om *en by de pooten te grypen. De Struisvogels gekken een oly uit dezelve, die zy voor een *oftoare drogery houden: dezelve is goet, zoo n en zeg,, voor de beroertens, verkoutheden, ^ zelfs voor alle foorten van koude gezwellen ^Sjruntt dezelve op verfcheide wyL: zom^ yas gebrmkt men dezelve als een zalf; en zomyds doet men dezelve als een geneesmiddel ,W ' m echter " ^ ZCer en eenter m een groote meenigtc; het Érèën in deszelfs voordeel veel fchynt te bewvze^™ d ? echter mets meer bewylt als den grooten aftrok Gy weet, Mevrouw, dat de Egypte^ verï fcheide foorten van vogelen aanbidden. Zv heb ben echter de grootfte eerbiet voor de Ibis, die I303 Mfin\ Senaa™ wort. Dit is een zeer fchoo ^^^^ water geweken is. Men heeft hier ooi een foo van groote bruine valken, die zeer f Ce en gln^rende oogen hebben; zyzynnog w " -o vogels: men ziet dezelve zeer dlkw s met dezelve leven, oude Egyptenaren baden., £ deze  Zevende Brief. m deze vogel, de Zon ofOziris 'aan, waar van de glans van zyn oogen hen een zinnebeeld febeen te zyn, Zy hadden dezelve verfcheide tempels gebouwt, onder anderen een, op het eiland Philo, tans Giëfirec. Deze tempel is tans nog byna in zyn geheel: men zegt dac de Turken zelfs dit foort van vogelen nooic dooden. Zy hebben ook een foorc van eerbiet voor de katten; welke dieren mede hun deel hadden in de godsdienliige eerbewyzen der Oude Egyptenaren. Men breide den y ver in dit opzigt zoo ver uic, dac een krygsknegc die te rug kwam van een krygscogc in een vreeme land, zig mee katten en gieren belade, fchoon hy zelfs dikwyls gebrek aan voedzel hadIn een woort, zoo een huisvader zyn huis inbrand zag ftaan, zoo zoude hy hec zelve hebben laten verbranden, en zelfs zyn kinderen vergeten hebben om zyn kat ce redden. Men vind zelfs hedendaags nog verfcheide gafthuizen die voor deze dieren gelligc zyn; en dóbr een tegenftrydigheie, die alzoo vreeme als onregeveerdig is, werd de hond, die getrouwe dier dat zoo veel aankleving voor zyn meefter betoont, alomme kwalyk behandelt. Men vinc een grooc gecal van deze dieren in de ftratèn, maar nooic komen zy in de huizen. Hec is zeldzaam, dac zy in zeker voegen, in volkplantingen verdeelt zyn die zig met eikanderen niet vermengen: Ieder hunner blyft in het. landfehap alwaar hy geboren is, cn zoo een deze wet overtreden wil, cn van het eene gemeenebeft tot hec andere overgaan, zoo wert hy op een H 5 wïs  12& De Nieuwe Reisicer. wys ontvangen die hem de Juli beneemt om weder te keeren. Het is onnoodig, Mevrouw, van u te erinneren dat Egypte voormaals by uitftek vrugtbaar in granen van verfcheiderlei foort was, het zelve is het tans minder, by gebrek van akkerbouw, iets dat men hier zeer dikwyls gebruikt, is het Nylwater; en inderdaad , het zelve heeft my zeer aangenaam in het drinken gefcbenen, fchoon het mogelyk een weinig zoetagtig is. Om het zelve met meer vermaak en menigvuldiger te konnen drinken , wekken de Turken hunnen dorlt op met zout te eeten: zy zeggen dat zoo Mahomet van dit water gedronken had, hy van God de gunft zou gebeden hebben om nooit te derven om altoos van het zelve te konnen drinken. Een Egyptenaar die van zyn land verwydert is en naar het zelve Haat weder te keeren, fpreekt niet anders als van het vermaak dat hy hebben zal van het Nylwater te knaken. Wanneer een vreemdeling in Egypte weder komt, wanneer hy lanovan het zelve verwydert is geweek, zoo zeg°t men dit fpreekwoort tot hem: Die eens van het Nylwater gedronken beeft die moet 'er ten tweede maal van drinken. Dit water is behalven dit den oorfprong van de grootke rykdommen van dit land: het is derzelver overftrooming die het vru-tbaar maakt. De bewoonders verzekeren dat het zelve alle jaren op dezelve dag begind te wastenen, het geen den 18 of i9 juny is. De Grooten Heer kan zelfs geen fchattingen vorderen, wanneer  Zevende Brief. 123 neer het water niet tot een zekere hoogte aan dé Mekkias geftegen is, van welke ik n gefproken heb • dit is dan een voorteeken van overvloed. Het volk geeft zig dan aan vreugdegefchre! over. Men maakt dan een aarde figuur van de groote van een menfeh, en werp het zelve in het water: men deet dit voormaals een jonge dogter; en haar dood was een fchatting van erkentenis die men aan de rivier betaalde. De hedendaagfe gewoonte is minder barbaars, fchoon mogelyk alzoo beJaggelyk. Zie hier een andere die alleen vreemt |s, die is die, welke de Egyptenaren in het werk {lellen om den Nyl over te trekken. Twee mannen zitten op een bos ftroo, tcrvvyl een koe hen vooruit zwemt. Een van hen houd de ftaart van de koe met de eene hand vaft; met de andere beftuurt by een koort die aan de hoornen van dit dier gebegt is : terwyl ftuurt den anderen, d.e agtei den eerften zit met een kleine riem. Men 'heeft nog een ander middel dat alzoo vreemt is om deze rivier over te trekken. Maar, zegt een van onze grootfte Digters met reden. Bet geheim van laftig zyn, ligt in het al te zeggen. De Heer de Voltaire, hoe groot zyn roem ook zyn mag, zal egter niet minder hopen, zyn werken op den oever van den Nyl te zien aanhalen. Dit land, dat mogelyk nooit een Digter heefc zien voortkomen, fchynt my nooit in ftaat te zullen zyn om de onze te finaken. Wy maken ons Cereet om het zelve in kort te verlaten, en naar Barbaryen te gaan. Dus, Mevrouw, zal ik u  124 De Nieuwe Reisiger. «aderen; maar hec zal alleen Zyn om my weder van u te verwyderen: wanc wy maken flat om edanden van de Archipel. Die zyn alcoos de gelegentheden die ons doen befluitcn; en wy vin den tans eene zeer gunfiige, die ö£ coc Tripoli .al brengen. Wanneer men nic nieuwsgierighei zoo is men onverfchillig over derf weg dii "X ' mUSmen IMar £0-y» oogmerk ge- Groot Cairo, den 20 July i?36. a g t s ï e Brief. De Barbaryfcbe Staaten. Vy v gaan tans Mevrouw een togc door HarVV baryen doen. -Ik heb belooft die kleine hgtelyk vermoeden kan ageer weeg te laten. Men moet onder du getal plaatzen zekere onvermyd- ktlT euzels'en zekere huife]>'ke fchk- reizen ^ TCer aanbe,anS * voor die reizen als voor hen die lezen. Ons gezelfchan heefhe, zelfde ; Wy befloten ^elparigS van fiemraen, om de kullen van Afrika ce doorreizen, dat is ce zeggen, de Koningryken Trip* TS'rAJgI'erS' Marokko' enz- *° een woort, dc Barbaryfche Staaten. De  A G T 5 T E B R 1 E Fi * 1$ De Romeinen, op het voorbeelt der Grieken, noemde alle vreemde volken Barbaren; wanneer zy dit deel van Afrika overbeerft hadden , dat Mauritanien genaamt wiert, veranderde zy deszelfs naam in Barbaryen; deze naam heeft dit vaderland van Annibal onder ons behouden. De Tripolitaanfche ftaat grenft aan Egypte: hy is van weinig aanbelang, en zal in deze brief geen groote vertooning maken,en zig maar voordoen, als een doortogc naar Tunis. Tripoli, hooftftad van het Koningryk van dezen naam, ligt op de kuft van de Middellandfcbe J zee; zy wert in de oude en nieuwe Stad verdeelt. De'laatfte is zeer volkryk, fchoon zy van een middelmatige groote is. De muuren die dezelve omringen , zyn op zekere afilanden met fpitze toorens bezet en met zwaar gefchut voorzien. De oude Stad is byna geheel verwoeft : egter heeft zy nop- eenige teekenen van haren ouden luifter behouden. Vooral bekoorde my zekere zegeboog, van welke ongelukkig byna de helft met zant bedekt is. Dit geheele gebouw is van wit marmer: nog kalk nog andere hegtftoffen zyn in deszelfs bouwing gebruikt. De marmerfteenen uit welke dezelve is zamcngcftelt, ruüen op loode platen, en zyn met yzere krammen aan een gebegt; zy hebben omtrent vyf of zes voeten m het vierkant. Men heeft nog een andere reden om te gelooven dat dit gedenkteeken zoo ras nog niet verwoeft zal zyn; welke is, de bygeloovigheit der inwoonders. Zy zeggen, dat wanneer zekere Yorft eenige fteenen van dezelve wilde doen  **** ÖE Nieuwe Reisiger. doen afnemen; 'er een verfchrikkelyke aardb£ v»g ontftont, die gevolgt wiert van eenen ft*fc fegen van zant die de werklieden overftelpte. Dit «byna dezelve vertelling van het geen hen we- tdden.r dC tenipd Va" Jerufalem herböuwe* De Franjiskaner monniken hebben te Tripoli een zeer fchooneKerk, welke zy vreedzamelyk bezitten: hun kloofter bevat ook een Gaflhuis in c welk zy de Chriften flaven ontvangen, wanneer f y ziek zyn. Een Gafihuis is van groot nut in irtpoh , vermits de peft hier meenigvuldiger is dan op andere plaatzen , en doorgaans groote verwoeftmgen aanrigt. Deze ftaat wert door ee„ Dey onder de befcherming van den Grooten lieer, geregeert, aan welke hy een jaarlykfö .fchatting betaalt. Dit gemeene beft beftaat voor een gedeelte van den handel in zyde Stoffen en Saffraan, De Saffraan groeit op de berg Garion, gelegen ten zuiden van deze Stad: die hier groeit is de befte en feboonfte die men ergens vind; maar de voornaamfte rykdom der inwoonden koomé van hunne zeeroovery. In het jaar 1681. deet Lodewyk XIV. deze zeefchuimers door den Admiraal du Quesne llraffen. De Grooten lieer bewerkte een verdrag, ten voordeele van dit volk, welk zy wel ras verbraken: dog dc Marfchalk dE lrees ftrafte hen voor deze trouweloosheid hy bombardeerde cn verwoede de geheele Stad. De voornaamfte Steden van het Koningryk Tripoli zyn Capez en Hekrma. De eerfte is groot en welverfterkt, maar byna zonder inwoonders::  Agt s te 13RIEF. W « maakte ten tyde van de Romeinen een groote venooning; men noemde haai: teen lacapa, en de rivier die door haar heen ftroomde, Triton, dezelve ontfpringt in een zandagtige woeftyn en valt in de Middellandfche zee boven deze Stad, haar water VU» warm , dat men het zelve om te d^ken^ennnrmoetlatenverkoelen. Dewarmte van het water dat de bewoonders van Helama dringen, is nog veel grooter Men^moet bet zelve vier en twintig uuren m de ope lugt zetten, dm het drinkbaar te maken. De geheele zeemagt van Tripoli beftaat in een Oörlogfchip en vyf of zes kleine galjooten. Men zegt dat van alle de Barbaryfche Staaten, die van Tripoli het nauwkeurigfte de Traftaten onderhoud ; ongetwyffelt, om dat zy de zwakfte is." Wy vervolgden onzen weg , zonder ons van de zeekant te verwyderen. Mogelyk, Mevrouw, zal het hier niet kwalyk voegen u een denkbeelt van onze karavaan te geven; zy beftond alleen uit lieden die tot ons behoorde, en een leidsm» oni dezelve te beftuuren. Verbeeld u dus deze man voor ons uit te zien gaan , agt dienftboden die hem volgen, en die onledig zyn met hét beituuren van eenige muilezels, en twee kameelen welke met reistuig en levens voorraad geladen zyn; De Heer S.... twiftende met den Dokter; my hï een vriendelyk gefprek met de Markgraaf, en den zelfden Dokter die , van tyd tot tyd zyn ■ oogen op ons floeg om onze goedkeuring te verwerven; gy zult als dan een volledig denkbeek ■van onze wyze van reizen hebben. Men  ïaS De ISïEywE Reisiger. Men moet, om in het gebiet van Tunis te komen, een angkvallige woellyn doortrekken- in welke men nog hout nog water vint. De landIreek die hier op volgt, is niet veel gemakkelyker te doorreizen: de Dorpen zyn van een geleiden door een Meer of beweegbare zandL zelve Tl* Z°Ude g£Vaar ]°°Pen vaQ d™ dezelve overkelpt te worden, zonder eenige kam- srpa]mboomen dic °^ g pJant zyn om hunnen togr naar te rigten. Men ziet in het Meer, veel lootten van edan den, een onder anderen , fa van een am yke dg;tzTdoeU raddb00men be^kC' Men zegt datzy door een Egypdefcb kint geplant wierden dat zig vervolgens met derzei ver vrugten ' Wy kwamen zonder ongevallen te GalTa, e n S «d die o Peen eenzame plaats in het midden de beigen gebouwt is. Het land nm i , 7pPr „„1, ' Jand om «et zelve is zeci aangenaam : het wert donr aa> f ■ ft bepaal my, Mevrouw, om maar een onflarr van het oog te laten gaan over de beroem^ f.en die z,g op mynen togr aanbieden. Men vind te Jemma een groot getal oudheden, onder auderen, een uitgebreide half ronde fchouwplaats, lief  Agtsté Brief. ï29 Jrtcc was in deze Stad dat Gordianas tot Keizer wiert verkoren; eh onze twee geleerden fchenen over een te Hemmen dat deze fchouwplaats door hem gebouwt was. Zy is zulks waardig om hare pragt: het uitwendige gedeelte is nog mzyn heel; het inwendige is een weinig befchadig . Men ziet in een uitgeftrektheit van tien of twaait uuren voorby deze Stad, niet anders als praguge ruïnen: zoodanig is in het byzonder, een fcboone zegeboog, van de Corintifche order: hy i* „amengeftelt uit twee groote bogen en twee andere kleine ter zyde. Om dezelve te naderen aaat men door een groot portaal van de Corinu fche order, by welke men drie verwoete tempels ziet, maar die egter nog overblyfz ls van pragt hebben. Medea , een kleine zeehaven; bevat een meenigte van dit foort. W zou van dezelve niet fpreken , zoo men in dezen omtrek de tooren van het landhuis niet zag alwaar Atimbal zie infcheepte, toen hy uit Cartago gevlugt was Voor datwy te Tunis kwamen, bezogten wvnog verfcheide Steden die alle de opletten theic van weetgierige oudheitskundigen verdienen, maar. welker befchryving de uwe zou konnen vermoei- JenZie ons eindelyk te Tunis gekomen , die de hooftllad is van een Koningryk aan welke zy haar naam geeft; zy is oud en wiert beurtehngs door de Carthagenienzers, de Romeinen en Wandaleri bezeten, Deze laatfte pionderde haar uit ; de Arabieren overilroomde haar vervolgens en n* hen de Mooren die door Ferdinant en ïzabella l ÜitU 1  *$o De Nieuwe Reisiger. «ic Spanje verdreven wierden. Een Vorfï van die geflagt die door den trotfchenBarbarofTa onttroont was wier, door Keizer Karei V. herflelr. Van. die tyd af moeft dezen (laat fchattingen aan SpanJZe"deÏ i ?• „ Sdim IL WerWe!d^o dezelve, ff hel, 7 T Dey beftuu" de bef h6 m^van.'den Grooten Heer. Dit Koning- Zit TmS Um'en lang en omtrenc «vw4 breed, het wert in agt hndfchappen verdeelt d e niet eikanderen twee regtsgebieden uitmaken, d.t van de zomer en dat van de winter. Men noemt dezelve dus, om dat de Dey deze twee laargetyden bepaalt, om deze hfcdfch pp " bï , ken m die tyden van welke zy de'n'aam Z Snaat^&VltWimerhaddenWy Wv fiM aooireiii' in onze togc naar Tunis, W I elden ons voor om dat van den zomer ook te bezoeken; maar wy wilde de Stad Tunis eerfï bezigtigen. Tunis ligt in een fchoone vlakte, en heeft de gecaante van een langwerpig vierkant van omtrent een uur in omtrek: zy heeft drie voorlieden d e met de Stad, meer Han .■«„• • a ■ 5 bPvnrrPn M W1""g du'Zent h™™ bevatten. Men ziet in het midden van de Stad een groote plaats met winkels omringt: die der reukwerkers zyn tot de middernagt geopenC Zeldzaam hebben hier de huizen mei Ja eene verdieping en nog zeldzamer zyn zy met be! hoorlyke huisaeraden voorzien: men ziet in dezelve „og fl ^ nog tapy fehi deryen oP de Mozaifche wyze en eenige Ara! bifche cyferletters. Wat de uitwendige gedaante der  Agtste Brief. Ï31 der huizen belangt, de daken zyn plat er. met leuningen omringt, volgens de gewoonte , erfche volken; een gewoonte me de onze ove beft, en die alleen de lugtftreek of een oud ge bruik doet volgen. De muuren van Tunis zyn *em& en op zekere afftanden met Een der voornaamfte Geraden van deze Stadtseen ta£tige Moskee met een hoogen tooren van een praguge Kafteel is zeer groot fchoone bouwkunft. Het Katteei » j en op een hoogte, ten ooften van ce S«d ge bouwt. Dit is het werk van Keizer Karei V en na hem van zyn natuurlyken zoon Don Jan van Ooftenryk; maar dit gebouw fchynt gehed « zullen vervallen. Men ziet «S»^ eenpl»a dat de naam van Karei V. behouden heeft. H-t was hier dat deze Keizer zig legerde wanner hy JZde groote Collegien. De Alkoran beüaat h p a's van alle boeken , en de Mahomet anfche Godsdienft die van alle weten chapp n. SS grootfte gedeelte der Moskeen bezitten aanme kV inkomften; zy bevatten waardigheden die met onze Dom kapittelen over een komen Men heeft nog in de Stad nog in derzelver gebiet ï£ wa r- of wintmolens, nog fonteinen, nog nu L nog beeken: men drinkt hier met anders %^J*2& 1" inde nabuurfch^ fan de Stad, zy wefden zorgvuldig aangekweekt.  »3:2 Di Nieuwe Reisigek. en met vrugtboomen van allerlei foort beplant", f c"™eBboomen, oranjeboomen enz. Men ftookt de ovens en badfloven van deze Stad met «aftik, myrns, rosmaryn, en andere welriekende planten ; dit geeft een aangename geur aan de Ï gekgen moerafFen voortkomen. Het Meer of golf aan welk Tunis gebouwt is is «ie «uren lang en twee uuren breed: het h eft gemeenlehap met dat van gouletra door midde van een nauwe vaart, door welk ter nauwer noot een gaMei pailèeren kan. Het Paleis van den Dey egt vier uuren van Tunis. Men geeft voor dat bet met de baden en andere gebouwen die tot het zelve behooren, een uur in omtrek befiaat. Wv bezigugden alleen een gering gedeelte van dit gebouw; en hier toe moeften wy nog de dag van een openbare gehoorge ving afwagten. Men kan jnct het zelfde gemak in de Paleizen der Oofierfche Vorften niet komen als in die der Europeaan Na eenige ruftdngen, hervatte wy onze navorsingen, wy bezogten .op eenigen aflland van Tunis, het heiligdom van Seydydoude; dit is het graft van een heilige die by de Mooren in groote eerbiet is. Wy merkte hier drie aan een volgende (hikken van een Mofahch plaveizel op dimet veel nauwkeurigheit bewerkt waren :'men ziet in dezelve verfcheide afbeeldzeJs van paarden, boomen, vogelen, vifichen, enz. De grond is zeer fchoon, en de kleuren weleefchikt. De paarden zyn in een edele en trotftT gelklte verheelt 5  Agtste Brief, *3S beek; de vogelen zyn valken en patryzen , de yilïchen harders en zeebrafems; de boomen vertoonen palm- en olyf boomen : alle deze voorwerpen zyn met veel natuurlykheit nagevolgt. Is dit een werk der Sarafynen, gelyk zulks den Dokter verzekerde ? Is dit een regthuis der Romeinen , gelyk zulks de Heer S— llaande hielt? Dit is iets het geen ik niet weet, en waar over onze geleerden het niet eens konde worden; maar konnen twee geleerde wel ergens in overeenftem» men? Eenige uuren verder, heeft men het oude Aquilaria. Men ziet, in deszelfs nabuurfchap, een berg die met veel moeite uitgeholt is. Van de oppervlakte der zee, tot op de hoogte van dertig voeten, wert hy door pylaren en bogen onderfchraagt die men hier met voordagt gelaten heefr. Op zekere plaatzen is hy van het eene einde tot het andere doorgraven, indiervoegen dat de lugt hier een vrye doorgang heeft: dit zyn de Heengroeven die gedient hebben om het oude Karthago te bouwen, en byna de eenige zigtbare bewyzen van het beftaan van Karthago. Inderdaad, Mevrouw, befpeurt men nauwlyks eenige voetftappen van deze oude mededingller van Rome. Men ziet nog zegebogen, nog andere bouwkunilige gedenkteekens, die het geheugen van dezelve ververfchen konnen: men moet Zig de oude befchryvingen herinneren, om hare gelegentheit te vinden. Karthago was op drie middelmatig hooge bergen gebouwt; zy ftrekte zig uit van gak-karah, alwaar men nog een meel 3  ?34 Pe Nieuwe Reisiger. nigte kanalen ziec die zoo vernuftiglyk waren aangelegt, dat het water zig door afzypeling hier by een vergaderde. Deze waterleidingen lcide het zelve in de waterbakken van Karthago, dwars door een keten van bergen en valeijen, ter uitgeftrektheit van meer dan zeftig uuren. Alle deze waterbakken volgden aan eikanderen, en hadde onderling gemeenfehap: zy waren alle even groot: hadden hondert voeten lengte, twintig breedte, en dertig diepte: dit zyn de eenigfte gedenkteekenen die aan de algemeene verwoefting ontfnapt zyn; dit is al het geen wat men hedendaags van deze Stad zeggen kan , die de pennen van zoo veel Schryvers ftoffe verichaft , en Rome op den pever van haren ondergang gebragt heeft. Wy zogten ook de overblyfzels van een andere Stad van minder aanbelang als het oude Karthago, maar die beroemt is door de zclfsmoort van Cato. Gy begrypc ligt, Mevrouw, dat ik van Utika fpreek; dog het was alleen by gisfing dat wy ons te Biferta ftil hielden. De voetftappen yan een meenigte pragtige gebouwen , eenige hcerlyke waterbakken, en een groote waterleiding, deden ons giften dat Biferta voormaals Utika geweeft was; wy waren bekoort door de landftreek die deze Stad omringt: zy is met een meenigte olyf boomen en fraye bosjes beplant. Wy bezogten nog eenige andere Steden welke ,k met befchryven zal; zy behooren tot het zomer Tegtsgebiet, die een grooter getal van dezelve als dat van hec winter regtsgebiet bevat: de grond is hier veel vrugtbaarder, en het volk zagtaardi- ge?  Agtste BlllEÏ. ^er m vrolyker. Men zegt dat zy van alle Afnllnhec Vaardigde e^ak^ykke »*J omgang qo : men moet het zelfde van de be woondets van Tunis zeggen. Men kan deze zag hek van imbork aan die van de lngtkreek o fchryven. De lugt die men hier inadem:j» zeer zuiver en gezond zelden woedt hier de pek, ter w dezelve dikwyls de andere Barbaryfche taaten verweek : de grond is hier zeer vrugtbaar Zr de Moorenzyn lui, benomen door de dwingelandy der Turken. Deze hatke kaan niet toe dat zy meer als een zekere hoeveelhek land bebouwen, dat is te «fflj*** veel als tot hun onderhoud noodig is. De Mooren hebben weinig begrip van de landbouw nauwhks maken zy vorens met de ploeg: zy bedienen £ onverfchiSig vanoffen, muilezels of kamelen om dezelve voorttetrekken; zy dragen weinig zorg voor hun vee, voeden het kwalyk, brengen het Lok in kallen, zelfs in het ruwke jaargetyde met. Het is waar dat zy het voor een verfchnkkelyke misdaat houden een kameel te overladen:_ op dit m gebruiken zy dezelve tot een meemgte zaken , en trekken de grootke dienken van dezelve. Geen dieren zyn zagter en gedweeër als de kameelen. Een kind kan dezelve laden en met alle Zekerhek leiden: zy dragen zoo veel als twee kerke muilezels, en koken weinig van onderhoud; een kameel kan agt dagen honger en dorfl: lyden. De Barbaryfche paarden zyn door geheel LuroPa bekent: zy zyn kleen , dog kerk, en beJuden hunne kragt tot vyf en twintig of erng I 4 3aren*  13^ De Nieuwe Reisiger. jaren: zy overtreffen in dit opzigt de Spaanfche P arden; maar zy hebben nog hunne houding nog hunne fnelhei, Het vee, gevogelte en wild be? beeft de zelfde welfmakelykheit niet dan by ons. De offen zyn te Tunis alleen zes maanden in het -ar bekwaam om gegeten te worden; hetfchapev eefen heeft hier een fterke reuk. Vat de L ven betreft, de Mooren eeten dezelve nooit: zy verwonderen zig dat de Chriftenen deze dieren doode„ voor dat dezelve volwafienzyn; wanneer, l3T*y' A 6 een grooter meeniSte vleefch verlehaften Deze redenering zal geen lekkere ïong bevallen; echter geloof ik dat zy nog barbaars nog zinneloos is. Het brood dat men te Tunis eet is wit, en wert jan tarWe bloem berdt> He£ fa ^ . i de beden een geregt van het welke zy dikwyls zei van koftbare kruiden, maar die de Oenfchan vrol "n'd ^ m'bee,ding tOC die" 4 Seten L f T ^ ^ Zelve-aar twee loot gegeten heeft, het overige van den dag vrolyk is en geen gevaren vreeft. Wat het gemeen volk belangt, het leeft van brood van garft met zout en water gemeng, Wanneer zy hit 1" ee en doopen zyhetinolyofboter. Het armfte ge jeetec^« volks leeft nog geringer: hun voedS i een mengzel van rauw garftemeel, water en oly , dat men t'zamen mengt, en waar in men eemg zap van citroenen of oranjeappels doet: dit 15 *cer vcrf*de en zeer gezonde fpyze, maar  Aotste Brief. *3? maar die niet aangenaam is: ik fpreek by ondervinding ; want ik heb deze verfcheide geregten geproeft. De Mooren denken geheel anders als wy ten opzigte van de tuinen: de hunne zyn niet anders dan omtuiningen van boomen , zonder wandellanen of afdeelingen. Zy zeggen dat de moeite van planten groot genoeg is zonder dat men hier die nog byvoegt welke de regelmatigheit en fraaiheit vereifcht. Men heeft naby Tunis eenige wynftokken die goede witte druiven voortbrengen. De Turken verkoopen dezelve aan de Christen Haven: deze maken 'er wyn van, die zy vervolgens weder aan de Turken en Mooren voor een hoogen prys verkoopen, fchoon hunne wethen verbiet om dezelve te drinken. De bewoonders van Tunis dryven koophandel met de meefte volken van Europa: deze laatfte brengen hier laken, vermiljoen, zuikcr, peper, kruitnagelen, wyn, brandewyn, yzerwerk, enz. zy bekomen hier in verwiffèling, granen, oly, linzen, wafch, wol, leder, en marokkyn. Alle de Europifche Schepen die op de reede van Tunis komen, ftryken hunne vlag en begroeten hec Kafteel van Gouletta met drie kanonfchoten, zoo het een koopvaardyfchip is; maar is het een oorlogfchip, dat groet het Kafteel eerft; en aanftoncs fluit men al de flaven op. De rede hier van is, dat zoo een hunner middel vond om op dit Schip te vlugten, men geen regt zou hebben om dezelve te rug te vorderen. I 5 Twee  ï38 De Nieuwe Reisigêr. ' Twee der voornaamfte takken van den koophandel der inwoonders van Tunis zyn de karavanen van Salee en Gadames. Deze laatfte Stad heeft alleen twee ftraten, maar van een verbazende lengte De wyze op welke hare inwoonders met de Negers hunne nabuuren koophandel dryven, is zeer byzonder. De een en andere begeven zig naar een gebergte van Nigritien, en blyven ieder aan hunne zyde. De inwoonders van Gadames naderen hier op tot in het midden van het gebergte, ftellen hier hunne koopwaren ten toon, en keeren vervolgens te rug. De Negers naderen dan op hun beurt, befchouwen het geene men hier heen gebragt heeft, en plaatze onder iedere zaak zoo veel ftofgout als zy voornemens zyn yoor dezelve te geven, hier op keeren z'ynaar hun legerplaats te rug. Die van Gadames komen ten tweede malen te rug; en zoo het ftofgout dac de Negers agtergelaten hebben , hun evenredig fchynt met de prys die zy op hunne waren geftek hebben, nemen zy het zelve weg en laten hunne goederen agter: zoo in tegendeel het zelve hun mee genoegzaam fchynt, raken zy hec niet aan, en keeren op nieuw te rug. De Negers verzuimen dan niet om 'er een redelyke meenigte by te voegen, en roeren de koopgoederen niet aan, dan wanneer het kofgout weggenomen is. Wat denkt gy, Mevrouw, van deze wyze van koophandel dryven tuiïchen twee volken die het ons behaagt Barbaaren te noemen ? Het Koningryk Tunis wert bewoont door Turken, Mooren, Joden, en Chriftenen. De Turken  Aotste Brief. *39 vPn maken in zeker voegen het kleinte gedeeltè k Z\Zx zelfs niet dan het uitfchot van hun l'daa d eg e heerfchen zy over de Mooren Dez bewoonen de Steden, of leven op het land onder temen. De Joden bewoonen in 1 ums een Tv r wyk: mei begrooc hun getal op negen Kn duizent. Men heefc hier nog een ander onvaninUonders die de Turken genieten; dit zyn de Chnften Rene £ een: hunne bekwaamheden doen hun d.kwyls fo de eerfte waardigheic van den ftaac verheffen, in Zelfs tot die van Bey. Wat de Chriftenen beWt zv die geen flaven zyn, bewoonen een vooVad die op eenige afftand van de Stad legt: Seen hunner verfehync in dezelve, na vyf urnen in de winter en agt uuren in de zomer. Zoo ZY zig later vertoonden , zouden zy Zig bloo ftellen aan beledigingen van het gemeene volk. Deze wet fcheen de Markgraaf zeer ftreng toe: hy befloot om dezelve te overtreden , en deed Jy beloven om hem te vergezellen Ik bewilligde hier in, dog niet zonder in twyffel te ftaan m°aar ik wilde niet dat hy aan myn moet twyffelde no» dat hy zig alleen blootftelde in een land alwnar wy geen kenniffen hadden. Wy gingen m ftilte uit, van eenige dienftboden verzelt: wy doorkruide vreedzamelyk een gedeelte van de Stad Men befchouwde ons met verwondering, maar men zweeg ftil. Ik befpeurde egter dat men ons van verre begon ce volgen, en dac men ons wel I s van naby zou volgen. De Markgraaf cwyff de hiermede niet aan; en fcheen een weimg  'ï*o De Nieuwe Reïsiger. ongerufi- te worden. Wy waren op onze hoed™ njgt i5. Wy traden ,n eenige derzelver met dezelve mzigcen als zulks de Eurooefch/ en faletjonkers veeltyds do»l Ty^"?? ^ eenige zaken die wy niet noodl i°5f g yk waren alleen bedaec om «, g ^: Wy weder te keeren o„V ^ Verb,yfPlaats ■ *I -«d. egcer alleen ^iirrs^opeM^" die dit fchuim verd ev „ w"lge ^ ^ floten hen niet meer te ontzien dan'de Moor " Ik was ter zelfder tyd zeer ongerufl over het Z vaar m h we]k zjg de M fa ^ ZnZ h:rëerUl1 °V6r ^ Deze toonmg had reets eenige tyd geduurt, wanneer een nog grooter gewelt my deed vreezen dac h einde van hetzelve voorons een llegte ukfla^ krygen: ik beefde, ik beken het. Wac della k graaf aanbelangc, hy dreigde een ieder oor d kop te fchieten die hem den doorgang weigerdeky h,elt een pillool in de eene en zyn Venn de OoZ oo^' Jt hCC ik *«» «1 «en Op dn oogenbhk naderde een hoop welgewapen volk verdween hier oP, e„Wy zagen ons bevryd door  Agtstê BiiiEf. door hen die wy dagten dat op ons aankwamen vallen. Het waren de Heer S... en den Dokter die wanneer zy ons mille, en onderrigc zynde van het gevaar aan hec welke wy ons bloot fielden, om deze hulp hadden verzogt: en het welk zy door middel Van den Franfchen Conful verkregen hadden. De Markgraaf beloonde de krygsknegten en zelfs de bevelhebber; want een Turk van wat rang hy ook zyn mag, weigert nooit geen gefchenk; en zomtyds vordert hy het zelve. Voor het overige, Mevrouw, wy hadden alleen te doen gehad met het gemeene volk van Tunis. Zy die men eerlyke lieden kan noemen, zyn hier zeer befchaafc en zagtaardig. De vrouwen zyn fchoon en wel verfiert; zy bedekken haar aangezigc als zy uitgaan. Die volk, even als de Mahomeccanen van Egypten, houden de dwaze die langs de ftraten loopen voor heiligen: zy hebben ook een uitllekcnde eerbiet voor de lange baarden. Zy die dezelve weinig hebben, fchynen hun geringe verflanden te zyn, volftrekt onbekwaam om te regeeren cn zaken van aanbelang te behandelen. Ik zal in het vervolg my breeder uitbreiden over de algemeene zeden van Barbaryen: Algiers en Marokko zullen my hier toe gekgentheic verfchaffen. Ik hoop dat deze twee Staaten my ftoffen zullen opleveren tot eenige byzondere omfchryvingen over dit onderwerp. Wy befchouwen alle deze volken als zeeroovers; wy oordeelen over de eene volgens de andere \ maar verfcheide volken konnen het zelfde oogmerk hebben, en egter onderling veel verfchil- Ien,  142 De Nieuwe Reisiger. Jen, 't zy in hunne deugden, 't zy in hunne gébreken. Europa verfchafc hier meer dan een voorbeelc van. Ik ben, enz. Tunis, den 5 Auguflm 1736. Negende Brief. Vervolg der Barbaryfche Staaten. TPVe Algierfche.Staat grenft aan die van Tunis? *^ wy vertrokken uit de eene en traden in dé andere. Ik volharde, Mevrouw, in de gewoonte die ik my heb voorgefchreven , van u niets té verhalen dan het geen u aandagt waardig is. Ik zal u dan met een enkele trek van de pen tot Bona brengen , dat meer dan twintig uuren van Tunis ligt. Men zegt dat dit het oude Hypona is: men ziet ten minflen in deszelfs nabuurfchap de overblyfzels van een gebouw, die men zegt dat die van de Kathedrale Kerk van St. Augullyn zyn, met een fontein en vygeboomen die mede zyn naam dragen. Men moet hier nog een befchadigt marmere flandbeelt byvoegen , voor het welk de Franfche eö'Italiaanfche matroozerï nooit verzuimen zig nedertebuigen , onder het aanbidden van dezen Biiïchop: dit zyn de eenigfte bewyzen dat Bona zyn geboorteffad en Eii iehops zetel is.  Negende Brief. »43 Van hier vertrokken wy naar Conftantma die voormaals hare naam aan het geheele landfchap Dit was de verblyfploats der Arabiefche Koningen: hare heerlyke overblyfzels gaven ons een ^n ane oogiten m het imr ™ i zep-r hr n\n i J ' en kan> 200 men «bt, hondertmaal meer voortbrengen als zvn be ft^at niet toe dat het graan buiten het ryk vervoert wort;  Negende Brief. 153 wort; en men bewaart bier van zoo veel onder de aa'rde als noodig is om het geheele land vyf jaaren te voeden. Deze landftreek is behalven dit vrugtbaar in een meenigte nacuurlyke voorcbrengzels, of koftbare koopwaren; als wyn, honing, was, zyde, wol, katoen, gember, zuiker, indigo, enz. De valeijen brengen uitmuntende vrugten voort; en de bergen bevatten een meenigte kopermynen: dit is een der voornaamfte takken van den koophandel van Marokko met de Europeanen. De joden zyn Faftoren van dezen koophandel. Het voordeel dat zy hier uit trekken is zeer groot. Gy zult hier niet aan twyffelen, Mevrouw, wanneer gy weet dat de Joden hier alzoo behendig en nog bedriegelyker zyn als op eenige andere plaats der aarde. Deze Joden ftammen af van die genen die uit Spanje en Portugaal verdreven wierden: zy behouden nog de taal van deze twee Koningryken. De andere inwoonders zyn Barbaren, Arabiers, Mooren , Negers , en Renegaten. Men 'befchouwt de Barbaren als de oude bewoonders van dit land. Zy leven in hutten op de bergen, en zyn nooit geheel ten ondergebragt: zy zyn niet verandert nog in hunne zeden nog in hunne taal. Men zegt dat deze taal die der oude Karthagenienzers is. De Arabieren hebben mede hunne taal en oude gewoontens geduurende byna twee duizent jaren behouden. Zy ftammen af van die welke Spanje overwonnen, dezelfde die het in drie jaren ten onder bragten, en het geduurende zeven eeuwen inhielden. De Arabieren leven K ^ onder  154 De Nieuwe Reisiger. onder tenten, en zwerven van het eene landfehap naar het anderen. De Mooren en Arabieren Hammen af van die genen die uit Spanjen verdreven wierden: zy bewoonen de zeekuften. De Negers maken een groote vertooning in dit landichap, zedert de regering van Muley Ismaël, welke Vorft hun zeer begunftigde. Wat de Renegaten betreft, zy zyn in klein getal, maar mogelyk de fchelmachtigfte die men ergens vind: hunne geloofsverzaking maakt hun verachtelyk by de Mooren , die alle veranderingen van Godsdienft als een vlek befchouwen, zelfs in die genen die de hunne omhelft. Te Marokko en te Fez werden de Chriften flaven het meefte mishandelt; zy hebben reden om het lot van die genen van Tunis en Algiers te benyden: hunnen arbeid is verfchrikkelyk; nauwelyks hebben zy tyd om hun brood te eeten, en genoeg van het zelve om hun leven te behouden. Het is niet zeldzaam om hen te gelyk met ezels en muilezels voor karren gefpanncn te zien. Des nagts fluit men hen in onderaardfche hokken op, die met yzere deuren gefloten werden. Hoe meel een flaaf in ftaat fchynt om een groot losgelt te betalen, hoe geftrenger men hem behandelt. Die losgelt beftaat niet altoos in zilver: de Koningen van Marokko ontvangen het zelve niet meer van de vreemdelingen, zedert dat de Spanjaarden een hunner met ftukken van koper bedrogen hebben. De Mooren die het grootfte gedeelte der bewoonders van deze twee ryken uitmaken , zyn doorgaans levendig, geeftig en vernuftig; maar het  Negende Brief. '55 b* Seen zeldzaam langer dan tot den ouderdom I n mintig jaren duurd. Het geen men by ons I "en ouderdom noemd, is by ben een hooge hardheid: zy worden aIs dan ftomp en zwaU Een der wezentiykfte vereiftens m een Mooifche waar op een man het meefte agt geeft; cn om /.g Toort van verdiende te verfchaffen, gebruiken ÏSg veel van het voedzaamfte vlee ch: men heeft zelfs jonge dogters gez.en die met dit oogmerk jonge katten en honden aaten. Dit vo!k heeft eenige fpreekwoorden die zeer wel hunnen aart te kennen geven: dus is onder anLen, dat, 't welk de gierigheid der Mooren uitdrukt Gegeven azyn is beter als gekogtenbontn^ H zegge* zy , een paard , een vrouw, een Las, oS zulke voorwerpen uittedrukken dre hun de noodigfte fchynen. Zie daar, Mevrouw, het geen my het aanmerkelvkfte in de zeden, en gewoontens der bewoonvan Marokko gefchenen heeft, die-behalVen di veel overeenkom!! met de andere inwoonders San Afrika hebben. Maar ik keer tot de Algerynen weder, over welke ik te ligt heen geloopcn Z Zy zy", in het algemeen, zeer fpaarzaam en vrienden van de gematigtheit: de Koning geeft hte lfs een voorbeeld van. Een der voornaamïe bUto> van dezen Vorft is om zyn oncerd nen egt te doen; dit gefchiet zonder getchnf- A, eene reptonk op de andere. Men aes m<_ tog voo4kCnnog ***** me» behoeft  ï5<5 De Nieuwe Reisiger. hier geenerlei foort van betalingen of uitkeringen van verfchotten in duk van regtsgedingen te 7i w aankla^r ^ertuigt wort een valfche befchuldiging te hebben ingebra " of een onwettige eifch gedaan te hebben, zoo wert hy met vyf hondert dokilagen gedrad; een vee kraguger middel als geldboeten*! om onregtvee dige haarklooveryen voor te komen De wetten tegens de misdaden werden niet minder fchielyk uitgevoert als de borgerlyke w . rdaadCIb °fm00rdenaar' watneer hy op de daad betrapt wort, werd voor den Dv J. bragt en aanüonts gedrafr. De valfehe bankbreuken werden hier met de dood gedraft d t werd zeldzaara by befchaafde volkenln g brui geflelt; het is ook een gewoonte te Alg£ om de fchuldenaars in de gevankenisoptefluiten 12 neer de tyd verdreken i« a;„ i • ulcen' wan' ■e boden; maafcer 'hér ,T,St0eSe'taanOm de feholdeiflcners ZtSSL^ 1 Dï Ifpn H„ > JI11<-nikkelyl,heit te gebrui- denaar arm en oJ^~Z^t nten hen, dan de fchnld moet kwv.Me? nl t Bennen Men moet bekennen, Mevrouw dat Het is hier mede geen gewoonten om zyn be- *ïns gelyke te zien om het leven brengen. Een mis-  Negende Brief-. 15?" misdadiger die zyn vonnis ontfangen heeft, gaar hier zonder boeijen of banden naar de firafplaats. HV word alleen gevolgt van een gerechtsdienaar; en nauwlyks wort dit door het volk opgemerkt. 'Er is ook eenig onderfcheit tulTchen de nagewagten van Algiers en die van onze Steden. Deze wao-t is verantwoordelyk voor de dicfftallen die repleegt worden, en werden op ftaande voet betaalt- zy die de wagt hebben by de pakhuizen of huizen die bellolen zyn, werden met de dood geftraft In een woord, de Algierynen hebben het voordeel, het geen elders zeer zeldzaam is, aat zy in hunne huizen zorgvuldig bewaakt en fpoedig onderfleunt worden, zoo zy van buiten werden aangetaft. De Maraboes, of Priefters van dit land, zyn hier in groote agting: zy hebben egter geen geestelvk regtsgebiet, en nog minder invloet op de zaken van den ftaat. De Algierynfche Turken ftaan hun van naby gade ; dewyl zy voormaalsTiet oppergezag overweldigt, en het zelve erfelyk m hun lighaam gemaakt hadden. Dit Koningryk wert, gelyk dat van Marokko, door verfcheide volken bewoont, de natuurlyke inwoonders des lands zyn Mooren , Arabieren, Joden rurken en Chriftenen. De Mooren die het land bewoo„en hebben eenige overeenkomft met de Arabieren: zy zwerven gelyk deze met huisgezinnen en maken byzondere ftammen uit. Zy zyn z0° be" dreven om den aard van een ftuk gronds te ontdekken, dat zy altoos het befte uitkiezen tot de voortbrengzels van ieder jaargety t een eemge tent  |$ö De Nieuwe Reisiger. bevat zomtyds drie of vier takken van bet Zelfde geflagr. Een draagbare molen, die uit twee fteenen is zamen geftelt, en eenige aarde vaten maken voor een gedeelte de huisfieraden van deze hutten uit. Een andere tent, cn zomtyds dezelve, bevat te gelyk de paarden, ezels, koeyen, genen, honden, katten en vogels. De kleedimr der mannen beltaat in een Huk grof wit laken • het is omtrent vyf ellen lang, en diend om hen van het hoofd tot de voeten te bewinden: eenige d>e ryker zyn, dragen een mantel; zy bewaren dezelve gewoonlyk hun geheele Ieeftyd. Zy hebben voor een gewoonte, wanneer zy door den regen overvallen worden, om dezen dierbaren mantel zamen te vouwen, dezelve onder een Heen te leggen, op welke zy naakt gaan zitten; indiervoegen dat hun lighaam de mantel voor den regen befchut, in plaats dat zy door de mantel hier voor befchut zoude worden. De Mooren trouwen hunne kinderen zeer jong uit; het is niet zeldzaams hier dogters ce zien die reets moeder zyn voor dat zy elf jaren bereikt hebben, en zomtyds nog veel vroeger. Iemand die hier een dogter ten huwelyk zoekt, moet dezelve in zekervoegen koopen , ook heeft men hier de gewoonte om te vragen : Hoe veel kolt u de bruid ? de vrienden van de vrouw doen deze vraag, waar op men gewoonlyk antwoord: wyze en deugdzame vrouwen hebben geen prys. Wanneer zy voor zyn tent gekomen zyn, zoo bieden hem de gezellinnen van de bruid een flok aan; welke hy aanneemt, en zoo diep in de grond drukt als in zyn ver-  Negende Brief. ï$9 Tn zoo ook niets als geweld my van myn gende valeijen bewoonen, leven zoo men zegt met meer luifter als de Mooren. Zy zyr> dit foor van overvloed aan hunnen koophandel met de Steden Tunis en Fez verfchuldigt: vee en h nne* leggen zig op de landbouw en op de^ ag van Jlde dieren toe; andere beoeffenen de Starre klde en de digtkunde: zy zingen van hunne hefdr^-,enggevegten. Een beroemd digter* ve Z kert van aanzienelyke gefchenken van wegen den Chaik. Dus noemd men het opperhooft van iele ftam. De Chaiken zelfs zyn onledig met het zamenftellen van veerzen en het werden van hunne kudden : zy vergelyken hunne levenswys bY die der oude Patriarchen; het geen waar is. Hunne befte digtftukken zyn by een verzamel, men doet dezelve door de kinderen van buiten Sren;ditiseenvandewezentlykfte deelen van hunne opvoeding. , Wat de Joden belangt, zy zyn zeer talryk en ten uiterften veracht in dit Koningryk: het « hen Biet geoorlooft onder de Mabomettanen te y> oo „en,gfchoon men dit voorregt alle andere volkeren vergunt. Hunne vrouwen zyn verpl.gt met ongedekte aangezigten te ™"£ Mahomettaanfche vrouwen te onderfcheiden, die nooit zonder Ouyers in het openbaar verfchynen. Ik  *&> De Nieuwe Reisigér. Ik heb u reets van de Turken gcfproken; zy zyn alle krygsknegten, en %erden voor edel gehouden: zy volgen naar hunnen rang eikanderen m de ampten en waardigheden van dit Koningryk op.. De Chriften Renegaten genieten dezelve yoorregten: van het oogenblik af dat zy opentyk de Mahomettaanfche Godsdiend belyden, krygen zy bezolding, e„ konnen naar de grootfte ampten en zelfs na de waardigheit van Dy liaan. Wat de Haven betreft, zy zyn hier altoos in groot getal; zy die een groote meenigte van dezelve bezitten , verhuuren hen , 't zy aan de Turken om op zee te gebruiken, of aan de vreemdelingen the zig m de Steden ter neder zetten. Men vergiit zig in Europa wanneer men gelooft dat de Algerynen nog beloften, nog dreigementen, nog kwade behandelingen fparen om hunne flaven over te halen tot het omhelzen van de Mahomettaanlche Godsdiend. Zy vrcezen in tegendeel, hunne verandering van Godsdiend: dezelve delt hen buiten daac om door de vaders van de barmhart.gheic vrygekogt te worden , of beneemd hen de lud om zig zeiven vry te koopen. Voor het overige, Mevrouw, aije Godsdienrten werden hier toegelaten: alle vreemdelingen, zoo wel flaven als vryen, hebben hier hunne Prieders en Kerken ; maar wat de Turkfche vrouwen belangt, zeer weinig van dezelve hebben eenig denkbeelt van Godsdiend. Men befchouwt het als een zeer onverfchillige zaak, of zy bidden of niet, ofzy in de Moskeen gaan of in huis blyven. Men overreedt hen dat zy alleen gefchapen zyn om de verma-  Negende Brief. lol foaken der mannen te vermeerderen, en zy overreden zig zelfs hier zeer ligtelyk van De Algerynen hebben nog muzyk, nog open bare nog byzondere Schouwfpeelen: zy kennen mede geen hazard fpelen; het is hun zelfs metgeoorlooft om ecnig geld te fpelen in de koppelfpellen , gelyk fchaken en dammen: zy hebben zyn van hout, en men gebruikt hier geen vorken zelfs heeft men geen tafels; de geregten werden öp een ftrooye mat gezet, die na de maaltydtfeg genomen werd: de andere huisfieraden zyn zee, eenvoudig, zelfs by de rykfte lieden. Defchoonfte vertrekken zyn alleen met een tapyt, en veeitvds met matten van biezen of palmbladen verfiert. De muurtapyten, ftoelen, fpiegels, kabinetten, fchÜderyen, en andere uitvindingen der pragt zyn uit dezelve verbannen. De vrouwen verwen hun aangezigt niet gelyk de Europefehe vrouwen; maar zy maken haar hairen wenksbrauwen zwart, en verwen de toppen harer vingeren meteenfraaije blauwe verf. Dit alles is het uitwerkzel der eigenzinnigheid en mogelyk zoude wy niets winnen wanneer wy onze vrouwen met die der Atrikaanfche vergeleken; Zie daar Mevrouw, alles wat ik u van dez® landftreek zeggen kan. Onze karmaan ■ tart bezi« om te raadplegen over de weg die wy nen"n moeten: het is my onverfchilligS nuts ik maar gelegentheit heb om nieuwe zaken te z.en TJZ « fchryven. Een die mogeyk v^or u van weinig aanbelang is, maar die de Dokter L Deel h  De Nieuwe Reisiger. en my zeer aandoet, is dat wy van den Markgraaf cn de Heer de S... moeten: affcheiden, dez- laatfte i§ niet in ftaat om verder te reizen: zyn gezonahcit die van dag tot dag verzwakt, verpligt hem om met zyn voedfterling naar Marfeille te keeren. Ik ben, enz. Marokko, den 28 Auguflus 1735. Tiende Brief. Griekenland. TT7y ftonden in onzekerheid wat weg wy nemen zouden wanneer wy de kuiten van Afrika verlieten. Wy wilden Griekenland en de voornaamfte eilanden van den Archipel bezigtigen , maar om niet verfcheide malen de zelfde weg te reizen, wilde ik met de kullen van Albamen 111 de golf van Venetien beginnen, en bezien vervolgens de verfcheide eilanden die lanjrs de zeekuilen van Macedonien, Epiren, en Morea, dat voormaals Pelopoaeft» genaamt wierd, liggen. Men berigte ons dat drie Turkfche vaartuigen , die in verfcheide havens ankeren moesten, naar Duicegno zeilree lagen, een Koopftad van opper Albanien. Wy floten koop met dien der Schippers die ons de eerlykfte fcheen ■ hv beloofde dac by, zoo veel in zyn vermogen was, zig naar onze nieuwsgierigheit zou fchikken. Wy  Tiende Brief. 163 Wy vertrokken met een gunftige wind, lieten het eiland Candia aan onze regterhand, het geen de ouden het eiland Creta noemden, het zelve is in de hiftoricn berugt door hondert pragtige Steden , en in de fabel hiftorie^ door de geboorte van jupiter. Wy voeren vry voorfpoedig door de zee Sapienza; maar wanneer wy op de hoogte van Corfu gekomen waren op eenigen afïïand van de golf van Venetien, verhief zig een noordwefte wind, die ons noodzaakte eenige dagen voor anker te leggen: dezelve ging niet leggen dan ten einde van den vierden dag; en wy kwamen gelukkig te Dulcegno. Deze Stad wierd voormaals Uizinium genaamd, zy is klein maar ryk, en drytt fterke koophandel: de Italiaanfche Schepen laden hier veel granen, hout en leder. Eenige mylen van hier heeft men de golf van Drin, meerbekent onder de naam van de golf van Apoloma, alwaar deze Stad, door de Corinters ter eere van Apollo gebouwt was; hier ontfcheepte Cezar en Pompeus; de eerfte, om zyn vaderland te overheen** de andere, om het zelve te verdedigen. Ik ging van hier naar Durazzo, dat tegenswoordig een verwoeft Dorp is: het is zynen roem aan Cicero verfchuldigt , die hier geduurende zyne ballingfchap zyn verblyf hielt. Onze Schenen maakten wel ras zeil en ankerden te Sazeno, alwaar men de bergen Acroceraunia ontdekt. Deze bergen, die zoo dikmaal van den blixem gedagen worden in de fclmften der digters, fcheiden de Adriatifche zeë van de jönifdie: zy liggen in Epirus, dit berugte Ko-  t&4 De Nieuwe Reisig'ér. ningryk , ui: welke de dapperde der Griékeri voortkwam. Pyrrhus , ZOou en opvolger van Aelulles, gaf hier ook zyne wetten 5 en zyn kroon ging op Helenus over, zoon van Priamus, welke hy de weduwe van Heitor had doen trouwen. Bk land wierd vervolgens door eenen anderen yrrhus geregeert, die met een krygsmagt naar Itahen toog, en de Romeinen het lot der Troya«en hunne voorvadereu, deed vreezen. Wy ontlcheepten op het eiland Corfu, door de ouden Ccrcyre eb Pheacie genaamd. Het is hier, zeide t dat Ljyiks aan la"d geworpen wierd door het onweder dat Neptunis verwekte om aan Calypfo te behagen, welker gunden dezen Koning van Ithaca veragt bad, en-alwaar hy door Arfinous we ontvangen wierd. De Stad Corfu is de hooftttad van dit eiland, die, uit het gebiet der Grieken en Romeinen in handen der Venetianen kwam , en emdelyk door de Turken overheen! wort \ ! M' °f de °Ude Stad S« won,) u met marmere ruïnen vervult, welke den ouden luider van Coreira bewyzem Niet ver_ hier van daan is een vrugtbare en vermakelyke vlakte die met verfcheide beken doorfneden werd. Een Caloyer, of Griekfche monnik, met welke ± over de oudheid van deze Stad fprak, en die, tegens de gewoonte van dit foort van klooderlin' gen tamelyk geieert fcheen, zeide my, dat hy dage dat de berugte tuin van Arfinous, die door Homerus zoo geroemt wort, op deze plaatslag. Deze gisfing, die mogelyk wel gegrond is, bragt my  Tiende Brief. 16$ my hec geval van Naufica , dogter van dezen Vorft, in gedagten, die met haar ftaatjuffers naar het bad ging, en den ongelukkigen Koning van Jthaca ontmoete, op het oogenblik dat hy uit het water kwam na zyn fehipbreuk. Het eiland Corfu heeft omtrent hondert en twintig myien in omtrek; deszelfs grond is in het zuiden bergagtig: het brengt weinig granen voort, maar oranje appelen, citroenen, en wyn in overvloed; de honing en oly die het zelve voortbrengt, werde vooral hoog geagt, de inwoonders dry ven in dezelve Herken handel. Wy voeren het kleine eiland St. Maure, voormaals Leucade, voorby, op het welke men een vefling en verfcheide Dorpen heefc. Ikbefchouwde, in het voorby varen, de kaapen Aftion en Nicopolis, alwaar die berugce zeeflag gelevert wiert, tufichen Auguftus en Marcus Antonius, die de heerfchappy der weereld tuffchen deze twee berugte veldheeren beflifie. Ik verbeelde my de ongelukkige Cleopatra te zien, door fchrik aangegrepen op het gezigt der Romeinfche Schepen, naar de oevers van den Nyl vlugten; van haren zwakken minnaar gevolgt die haar aanbad. Het was Auguftus, die, ten teeken van zyn overwinning , de Stad Nicopolis niet ver van Aftium deed bouwen , van welke beide Steden tans alleen de ruïnen over zyn. Hy gebood ook dat men met meer pragt dan te voren, de Aftiaanfche fpeelen vieren zou, die ter eere van Apollo ingeftelt waren. L i Het  l66 De Nieuwe Reisigee. Het eiland of liever de rots die men tufTchen St. Mauro en Cephaionia ontmoet, was het berugte Itbaqua, alwaar de wyze Ulyffes heerfchte. Niets minder werd 'er vereifcht als het vernuft van een zoo verfiandig Vorft, om menfehen onderhoud te doen vinden op een plaats, die tans riauwlyks bekwaam is om de geiten te voeden die hec zelve bewoonen. Onze kooplieden namen een meenigte korinten in te Cephaionia en te Zante, dat niec ver hier van afligt. Cephaionia is een eiland tweemaal grooter als Corfu, maar minder volkryk en onvrugtbaarder : men heeft 'er eenige Dorpen, en een vefting welkers bewoonders een zeer groote koophandel in deze beroemde gedroogde druiven dryven, zy kwamen voormaals alleen van de omleggende ftreken van Corinten : men verzameld meer van deze vrugten op Zante dan op Cephaionia, naar mate van de groote van het eiland die veel minder is. Zante , voormaals Zacinthe , bevat omtrent veertig of vyftig Dorpen, die door Grieken en Turken bewoont worden; deze laatften zyn meesters van een welverfterkte vefting, die over hec geheele land gebied. Dit eiland is niet meer dat Zacinthe, met bofïchen bedekt, van het welke Homerus fpreekt; door de tyd heeft men het zelve hier van geheel ontbloot; en het hout is byna het eenigfte aan welk de inwoonders gebrek hebben. Eehalven de korinten, brengt Zante nog een meenigte meloenen, perziken, vygen, olyven, en in een woord, allerlei foort van vrugten voort.  Tiende Brief. l67 „ Niet ver van daar is het kleine eiland Du^Sjk-fi -n Itaqua, van welke het erfdeel van Uty9«i *°o ^*f**K cn St Maure. Deze Voril had hier een Paleis, Wy vervolgden onzen togt langs de S^cs eilanden, alwaar de Harpyen die door Galais zoonen van Bereis vervolgt «^J» rCn wyk namen. Ik ondervroeg eenige lurken d e op au eiland geweeft waren , om te weten Wat men van deHarpyen op hetzelve «uk=, ma ar ik kon mets zeker van hun te weten komen een hunner zeide dat ik mogelyk van de Gne.fche monniken wilde fpreken, die de eenige inwoon, ders zyn. Ik glimlagte om zyn eenvoudigheid TZ de moeite niet om deze eilanden te be- Z°Denvolgcnde dag lieten wy Sphaftcria ter linkerhand leggen, alwaar deAthenienzer.een De Nieüwe Reisioer. Seyroniaanfche bergen, en aan de andere „a* een afgrond heefc die door hec zeewater h^ ï Wort. Op deze plaats behielc zl Z ïl kt roover Scyro op die door Th ? "gCe Zee' ■Vleeira Aar • i Thefeus Scdood wierd. - in geen ^«"S^f ^ouwt cezyn, dit voordeel, d t hec ni, :heCheefteSter « de beroemde EueSes 1 ht ^ is alleen genoeg om tr hler Lept,r:^rSe2 M^ * zelfs Koningen F„ir ' "a een van dcs" ontving dezelve zeer gunl fe e„I rS? 7 vrouw, en verrtreta zelfs „eUindröc ™ fcr t J'r mm ge"Mmt Wanneer „ ; volmaken n u? ? ™ °'" de hndbow <» ■»P Ir? re?UCere 'rWde K" «ren in 1 7? ' , " feMe feellen 'OT harer «.» in, d,e KOT#,m genaamt op welke  Tiende Brief. 17$ Welke jonge maagden , korven met kofenairen vervult op hec hooft droegen: men heeft tans geen inwoonders in Lepfina; de vrees voor de zeeroövers heeft hen weg doen trekken; die verhinderde my egter niet om de fchoone marmere overblyfzels te gaan bezien, met welke het veld bedekt is. De plaats op welke men dezelve in het grootfte aantal ziet, is die alwaar den tempel van Ceres geftaan heeft; de Frifen en Corniffën leggen de een over de anderen: de Jonifche en Dorifche bouworder zyn door een verwart; de armen en beenen der ftandbeelden zyn met de kapitelen en voetftallen der pylaren vermengt. Ik merkte een borftbeelt van wit marmer byzonder op, dat waarfchynelyk een gedeelte van hetftandbeelt der Godin geweeft is; het zelve heeftop het hooft een korf om welk verfcheide korenairen gegraveert zyn. Het aangezigt is geheel mismaakt; een lange hairvlegt die met een lint opgeftrikt is, bedekt de linkerfchouder. Men ontdekt op de borft een Meduzaas kop tuffchen twee linten. Alles is volmaaktelyk wel bewerkt, en den beroemden Praxitilis waardig, die, zoomen gelooft, hetzelve gemaakt heeft. Wy haaften ons om te Athenen te komen, dat onze nieuwsgierigheit tot zig trok, en dat om eigentlyk te fpreken, het voornaamfte oogmerk van myne reis was: wy gingen den Franfchen Conful begroecen, die ons de wellevende man des weerelds fcheen te zyn, en ons overal verzclden; hier had de Dokter gelegentheit om alle zyne geleertheit te vertoonen. De oudheit van de Stad Athene  r*?4 De Nieuwe Reisiger. Je is een der egtke. De fabel fehryft haren oorfprong aan Pallas toe: de hiftorie geeft haar Cecrpps tot fligrer. Thefeus en Codrus, zyn opvolgers, maakten haar tot een der bloeyentte Steden van Griekenland; vervolgens wiert zy door Arehonten geregeert, waar op de volksregering volgde : dit gemeenebeft bewaarde Jangen tyd .ee«> meerderheit boven alle andere; en men zag uit deszelfs boezem byna zoo veel helden ais geleerde mannen voortkomen. Na de verovering der Romeinen, ontaarde haare inwoonders langzamerhand van de deugden hunner voorvaderen : het verlies der vryheit veroorzaakte den ondergang der konften en wetenfehappen; en haar lot is geweeft gelyk dat van zoo veel andere groot* Steden die door de woede der Turken geheel verwoei! zyn. Men vint egter nog eenige voetftappen van het geen zy voormaals was; en de weinige ruinen die 'er nog van overig zyn, zyn zoo vee gedenktekenen van haren roem als van de barbaarsheit harer overwinnaren. Het nieuwe Athene is op de puinhoopen van het oude gebouwt, maar het bellaat veel minder plaats. Het Kafteel legt op een fcherpe rots, die uit een heuvel (leekt welke omtrent twaalf hon^ dert fchreden in omtrek heeft: men trad naar het zelve op door drie pragtige portalen, oP welke men verfcheide groepen van halfverheven beekwerk zag. Ik twyflèl niet of dit zyn die fchoone portalen, welker bouwing meer dan twintig duizent talenten koften. Wanneer men eenige fchreden verder opklimt, ontmoet men de tempel van dé  Tiende Brief. m de Overwinning, aan de regter zyde van de weg die naar de tempel van Minerva gaat; dezelve verftrekc de Turken tot een tuighuis, zoo wel als een ander groot gebouw dat tegen over dezen tempel ftaat: de pylaren van den een en anderen die men nog ziet, zyn van de Jonifche order, gegroeft en met zeer fchoon half verheven beekwerk verfiert. Wy kwamen eindelyk aan den tempel van Minerva, of liever op de plaats daar dezen tempel voormaals ftond: dit heerlyke gebouw, een der fchoonfte gedenkteekenen van de oudheit in dit foort, was door de Turken gefpaart die'er hunne voornaamfte Moskee van gemaakt hadden; maar hy wiert door een bom verwoeft, in 't jaar 1677. en wy hadden het geluk niet van dezelve in zyn geheel te zien, gelyk verfcheide reizigers voor ons. Hy was van wit marmer, en geleek na een evenwydige vierhoek; zyne lengte van het oofte naar het wefte was twee hondert en twintig voeten, zyn breedte byna hondert; agt en dertig pylaren van de Dorifche order, ieder twee en veertig voeten hoog, maakte een pragtige gallery om den tempel uit; het opperfte gedeelte van het portaal was met beekwerk verfiert, het welk den intogt van Minerva in Athene verbeelden: men merkte voornamentlyk de wagen van de Godin aan, die door twee paarden voortgetrokken wierc van een fchoonheit en eelheit die PraxitclelTen en Myrons waardig was. Het inwendig gedeelte van den tempel had een dubbelde ry marmere pylaren , die een foort van gallery uitmaakten: de muu-  ï?6 De Nieuwe Reisiger. muuren waren van hec fchoonfte marmer g& bouwc, en mee fchüder en Mofaifch werk verfiert. Men had in de Friezen hec berugte gevegc cegens de Centauren, offerhanden, ommegangen en zegenpralen gegraveerd Het verhemelczel van den altaar der Chriftenen, wiert door vier welbewerkte porfiarfteenen pylaren onderfchraago Deze tempel was zeer duiffer; maar hy moei! zulks nog nieer zyn, voor dat de Grieken een opening in het Ivoor gemaakt hadden, door welke het ligt zig m het geheele gebouw verfpreide. Ik heb het zelve in al de Heidenfche tempels opgemerkt, die deverwoefting der tyden gefpaarc heeft: on< getwyffelt wiert deze duiflerheit vereifcht om hunne verborgentheden te vieren. Mynen yver en nieuwsgierigheit waren , om dus te fpreken, met elkander in flryd, onder zoo veel voorwerpen die ik nog bezien moeft ; ik vroeg te gelyk naar die beroemde plaatzen alwaar voormaals, met zoo veel luifter, deSophocleflen de Euripideflen, de Socrateflèn en de Platoosverfchenen hadden. Wy daalden neder midden dooreen meenigte dierbare overblyfzels en marmere pylaren, tufichen welke de Turken barakken en wagthuizen gebouwt hebben. De fchouwplaats van Bachus legt tegen de muuren van het Kafteel en op het hangen van een heuvel. De natuur en konft hadden van deze plaats een luifterryk en pragtig toneel gemaakt, het zelve was by de twee hondert en vyftig voeten breed; de plaats van hec orchefter befloeg hondert voeten, de zitplaatzen hec overige. Men ziec nog eenige van dezelve in  Tienöe Brief. 1/7 in het opperde gedeelte; en in het midden zyrt twee niffen aan de regeer en flinkefzyde in de rots uitgehouwen. Twee nog fchoonder gedenkteekenen en die beter bewaart zyn, zyn die welke men de Lantaren van Demofthenes en de Toren der winden noemt; de eerlte is een kleine Toren van marmer* alwaar, zoo men zege, deze beroemde Redenaar zig in de welfprekentheit oeffende; dezelve heeft weinig meer dan zcfiicn en een halve voet in omtrek , en is met een koepel gedekt , op wiens dak fchelpen zyn uitgehouwen. Zes uitgegroefde pylaren van tien en een halve voet hoogte , onderfchragert dit fchoone fchilewagt* huis: de beelden die op de Friezen zyn, fchenen my veel overeenkomft met de daden van Hercules te hebben; de andere Toren, die mede van marmer is, heeft een agtkante gedaanee op welke de agt voornaamfte winden zyn uitgehouwen, een op iedere zyde naar die kant van welke hy komt. Schiron of de noordwede wind , wert vertoont mee een mancel bedekt, cn laarzen aan de beenen t hy heeft een omgekeerde kruik in de hand. Zephyrus heeft de gedaante van een jongeling, de beenen en borft ontbloot, en heeft bloemen in het voorite gedeelte van zyn rok. Boreas heefc de trekken van een woefte grysaardi hy bedekt zyn aangezigt met een (lip van zyn mantel: deze Winden en de vyf anderen zyn van een natuurlyke groote; en wanneer hunne namen niet op de Friezen gefchreven waren, zoude zy egter gemakke* lyk ce herkennen zyn uit do byzondere toeéige* L DeeL M ™\«  'ifS De Nieuwe Reisigek. ningén die 'er de hand van den konftenaar bygevoege heefc. Hec inwendig gedeelte van dezen I oren is donker en flegc. Een dozyn Rloofterlingen oeffenen hier een klugtige godsdienftige plegwgbeu. Zy feharen zig rontom hun opperhoofc, en drayen op hunne voeten rond op een gelyken afftapd van hec middelpunt dat mede rond draait. zeggen dat zy deze plegtigheit van de oude Acbemenfers overgenomen hebben, die hier door fiet itelzel der weereld verbeelden wilden. Het dak van den Toren is zamengefleltuit vieren twintig gclyke Hukken marmer, die zig in een punt vereenigen. Zou die niet zyn om de vier en twintig winden te verbeelden? Voor het overige dit werk is een volk waardig zoo verligt als de Athemenlers; en het zou alleen genoeg zyn om de roem van de eerfte Stad van Griekenland tot de nakomelmgfchap over te brengen. Na de kant van de poort van Eleufis, ziet men de overblyfzels van een pragtig portaaI, dat ecn gedeelte was van den tempel van den Olympiaanfchen Jupiter : hy was vyf en twintig fchreden lang dat is ce zeggen, omtrent een ftadie; zyn omtrek beflocg vyf hondert fchreden. Het ongefchondenfte gedeelte is een ftuk muurs met marmere pylaren verfiert. Niet ver van daar buiten den omtrek der nieuwe Stad, was de tempel die de Athemenfers ter cere van Thefeus oprigten na dat hy de ftier van Marathon gedood bad • het* is tegenwoordig een Kerk aari St.George gewyd alwaar de Grieken zomtyds de mis gaan lezen.' Om dit gebouw gaat een fraai portaal, door mar-  Tiende Brief* m tnarmere pylaren van de Dorifche ordre onderfchraagt. Her gewelfzel is van marmerfteenen in dc gedaante van balken gebouwt, en met beek* werk verdere. Op de beide zyden des gevels van het voorportaal, in en uitwendig, zyn de voornaamfte daden van Thefeus verbeelt. Hier ziet men dezen held de zeeroover Scyron in de zee werpen; daar buigt hy met kragt een boom krom, aan welk hy Scynnis, een andere berugte zeeroover, vafthegt , die de voorbygangers deze draf deed lyden: op een andere plaats ziet men hem zegenpralende van de Amazonen hare Koningin' Hypolita wegvoeren; en een weinig verder fchynt hy vergezelt van de dogters van Minos; hy geeft de hand aan Ariadne, en befchouwt miduelerwyl hare zuftcr met verliefde oogen. De ftryd der Centauren en Lapithen, de togt der Argonauten, zyn reis naar de hel met Pirithous zyn niet vergeten. Deze ftukken zyn alle door een meefterlyke hand bearbeid; en de tyd heeft dezelve niets van hare fchoonheit en teederheit doen verliezen. De geleerde , Mevrouw , hebben hier reden om de verwoeding van de Akademie, het Muzeum en het Odeum te beklagen; deze doorlugtö heiligdommen der Muzen zyn tans niet anders ab een ophooping van ruïnen, welkers gèzigt nog een foort van eerbiet inboezemt. De Conful geleide ons naar het Stadium, alwaar de fpeelen van geheel Attika geviert wierden: men ziet tans nier meer als de plaats van dierenperk, dat hondert vyf en twintig fchreden lang en zes en twintig breed was, De berg Hymetta is nog beroemt om M s des*  ï8o De Nieuwe Rei sic er. deszelfs honingbyen : de honing die zy voortbrengen is zeer welfmakent; deszelfs kleur is goudgeel. Wy wilden Athene niet verlaten, zonder Pirea te bezigtigen: de weg die naar het zelve geleid heeft nog de grondveften van de muuren die* de Stad met de haven vereenigde. De kom kan omtrent vyftig van onze Schepen bevatten, zoo dezelve voor een gedeelte met geen puinhoopen vervult was: men noemt dezelve tegenswoordig Forto-Liane; welke naam zy door dc~Italiaanfche zeelieden gekregen heeft , ter oorzake van een fraye.marmere leeuw die men aan \ eind van de haven ziec. Men teld te Athene agt of negen duizent inwoonders, die byna alle Grieken zyn. Dit volk, hoe onwetenc het ook zyn mag, is egter befchaafder als de overige bewoonders van Griekenland: men vinc zelfs in de landlieden een zagtheït die in de Europefche Dorpen onbckent is. Wat de bekwaamheic en fcherpzinnigheit van de Acheners betreft, zy zyn hier in weinig van hunne voorvaders ontaart. De Joden, die byna de geheele koophandel in andere Steden in handen hebben, konnen hier geen groot fortuin maken. De kleeding der Atheenfche Grieken verfchilc weinig van die der Turken: zy dragen voor het grootfte gedeelte een roode kalot op het hooft; hunne kam- . mizolen zyn korc en nauw, zy hebben geen andere fchoeijing dan bruine of zwarte laarzen: de vrouwen zyn groot en blank; zy verfchynen zeldzaam in hec openbaar; en wanneer men 'er een out-  Tiende Brief. i 8 i ontmoet, zoo ismen verpügc de zyde van de ftraac aan welke zy is, vry te laten, of haar den rug toe te keeren. De voornaamfte koophandel van deze Stad beftaat in oly, leder, zeep, harlt en wyn, die hoog gefchat worden. Ik kon niet befluiten, Mevrouw, een land te verlaten dat voormaals door zoo veel beroemde mannen bewoont is, die, 'c zy door hunne gedenkwaardige daden, 't zy door hunne ontïerfelyke werken, de agting en eerbiet van de geheele aarde verdient hebben. Naar een verblyf van omtrent drie weken te Athene, verliet ik het zelve, alzoo voldaan over de gedenktcckenen die ik gezien had , als over de beleefde bandelwyzca van den Conful. Wy befloten om eerft naar Salamina te gaan, en vervolgens naar Tbcbes, en eindelyk om naar Zante weder te keeren. Wy togen ter regter zyde van de weg van Eleuzes door een vlakte die met olyf boomen bedekt is; en naar twee uuren en een half voortgetrokken te hebben, kwamen wy aan het kanaal dat Salamina van het land der Athenienzcrs fcheit. Dit eiland was langen tyd een tvvillappel tulfchen Athenen en Megara. Maar eindelyk was de laatfte genoodzaakt te zwigten en op haar eige verdediging bedagt te zyn. Wanneer wy Salamina naderde, zagen wy de berugte rots Keras, op welke Xerxes een zilvere troon deed plaatzen om de wapenfchouwing van zyn zeemagc te doen. Deze Vorft vleide zig alle de bewoonders van Griekenland als flaven met zig te voeren. Maar Themiftocles vernederde zynen hoogmoed; en de zeeilag van M 3 Sa-  i8a De Nieuwe Reisigek. Salamina leerde de Perfianen wat zy van een zegenpralend volk en van de vereenigde kragteh van Azia te vreezen hadden. Her voornaamfte Dorp van die eiland, en het eiland zelfs, wert tana Coulouri genaamc: vervalle gebouwen, hutten , en vlekken , zyn tans de overblyfzels van het bcrugte Koningryk van Telamon, vader van Ajax en Teucer. Niet ver van Salamina, is hec eiland iEgina, dusgenaamt naar Mgmz, minnares vanjüpitcr, die i?iacus, Koning van dit eiland, by hem baarde , en die naderhand een der helfche regters wiert. De golf in welke deze twee eilanden, en nog eenige andere kleinder , liggen , werd de golf van /Egina of Engea genaamt. Op een deitwee kapen die aan deszelfs ingang leggen,'ziet men negentien zeer hooge pylaren die de overblyfzelcn van den tempel van Minerva zyn: hier van ontleenc zy de naam van kaap Cohne; de andere die aan de kant van Morea is, wert kaap Skilli genaamt. Wy keerden dezelve weg te rug, en begaven ons naar de hooftftad van Beotiën, die meer dan anderhalve dag reizens van Athene lege. Thebes had tot ftigter Cadmus, zoon van Agenor, Koning van Phenicien; zy wiert door Amphion vergroot, die, volgens de digters, alleen door het gekist van zyn lier hare muuren bouwde. AIcxander de Groote verwoede haar geheel; en uitgezondert de nakomelingen van den digter Pindarus die in deze Stad geboren was, en welkers werken dezen Vorft hoogfehatee, wierden al 'de Thebancn door hec zwaan omgebragt. The-  Tiende Brief. 1^3 TSiebes was ook het vaderland van Hercules, van Bacchus, en van de twee beroemde Veldheeren Felopidas en Epaminondas. De Stad beftaat tans uit de oude velling Cadmea, alwaar wy nog eenige oude torens en Hukken van muuren zagen, een onder anderen, welke de inwoonders ons zeiden dat door Alexander overgelaten was, wanneer hy de overige deed verwoeften. Thebes, dat voormaals zeer groot was, bevat tans niet meer dan drie of vier duizent zielen, en heeft niets aanmerkenswaardig dan een fchoone fontein , die miiTchien de fontein van Dirce is, berucht door de gefchriften van Pindarus. Ik verliet met weerzin dit doorlugtige vaderland van Ampion en Epaminondas. Wy kwamen de volgende morgen te Livadia, een kleine Stad, die fterke koophandel in ryfl, kooren , en wolie ftolfen dryfr. De volgende dag lieten wy den Helicon aan de linkerhand leggen, en eenige uuren van daar bevonden wy ons aan 'de voet van den ParnafTus, alwaar ik uit nieuws«derigheit opklom : de weg is fcherp en ruuw. Ik kwam egter op den top van twee heuvelfpitzen; en fchoon de grond overal tamelyk zandig is, vind men egter kleine vlaktens met Pynboomen beplant, die het verblyf hier tot een aangename eenzaamheit maken. De beroemde fontein Castalia is tuflehen deze twee heuvels: deszelfs water is koel en aangenaam. Ik zette my eenige tyd op deszelfs oevers neder, en liet myne gedagren fpelen over die verbazende meenigte van ongelukkige Schry vers, die, vooral tegenwoordig, deze l m4 * ees  >84 De Nieuwe Reisiger. gewyde plaats ontheiligen die alleen door Homeruflèn , Anacreons , VirgiliufTen , Corneilles , Miltons, Racines, Voltaires, Tauoos, Vondels, en Pooten moeit bewoont worden. Ik vervolgde mynen weg tot het Dorp Caitri, alwaar het berugte Delphos lag; het zelve wiert door een van de zonen van Neptunis, Delphus genaamt, geItigt, De Grieken noemde het zelve de navel van de aarde; en Pindarus zegt, dat jupiter twee arenden van dezelve fnelheit en op een tyd uitliet, ' den eene naar het oofte en den anderen naar het wefte, en dat zy eikanderen te Delphos oncmoeten. De orakelen die Apollo hier gaf, door de mond van de Proffetes, maakte haar tot een van de rykite Steden des weerelds. Men begaf zig van alle landen hier heen, en zy die het orakel raad vroegen , gaven aanmerkelyke gefchenken aan den. tempel. Onder de ruïnen die in klein getal om Caitri zyn, zag ik eenige marmerhoopen, die my geen denkbeelt konnen geven van de heerlyke gebouwen die hier voormaals gewecft zyn. Wy begaven ons naar Salona, cn vervolgens raar Lepante; deze Stad wierd voormaals Nam patius^genaamt, zy was een der flerklte Steden van /Ltoiien. Inderdaat hare gelegencheit is zeer voordeelig , als zynde gebouwt om een kleine berg , op welkers kruin het Kafteel ligt: men heefc- te Lepante verfcheide fchoone tuinen van ceder, oranje cn citroenboomen. Duiten de Stad heeft men'een heerlyke fontein die voor de Castrtlia niet hoeft te zwïgcen; haar ontbreekt alleen dat  Tiende Brief. 105 dat de digcers haren roem verbreiden. De koophandel van Lepante beftaac in graan , ryft, oly cn tabak, 't welk de voornaamfte voortbrengzelen van dit land zyn. Dezelve dag van ons vertrek uit deze Stad, kwamen wy te Patras, na dat wy de golf van Lepante in een bark overgevaren waren. Patras of Aroe, dat een aanmerkelyke Stadwas voor dat de Mahomettanen dezelve hadden ingenomen: zy was verfiert met verfcheide beroemde tempelen, als die van Minerva, Ar/s en Cybcle, Venus, Diana cn Bacchus de Calydonier. ^ Ik vond hier niets aanmerkenswaardig als de tuinen in welke de fchoonfte citroenen des weereldswasfchen, cn een meenigte granaat en oranje appelen, en cederboomen. Het Dorp Calata, was het Calydon der ouden, by het welke, zoo men verhaak , Meliager het verwoede wilde zwyn doode, en welkers kop hy aan de fchoone Athalante vereerde. Die bewys van eerbiet vergramde, gelyk gy weet, de oomen van Meliager bidiervoegen , dat zy dezen kop zyn minnares ontvoerden. De jonge overwinnaar ftrafte deze belediging door de dood van zyn oomen; maar zy wierden door hunne zufter, moeder van Meliager gewroken, die het ftuk hout in het vuur wierp, aan het welk het leven van haren zoon verknogc was. ' Dezelve bark die ons te Lepante en te Patras gebragt had, bragt ons ook naar Zante, alwaar wy eenige dagen uitruilen, en van waar wy wel M 5 ras  ïS6 De Nieuwe Reisiger. ras vertrekken zullen om andere plaatzen te bezoeken. Ik ben, enz. Zante, den 5 Oftober 1736. Elfde Brief. Vervolg van Griekenland. Zedert ons vertrek van Zante heb ik zoo veel landen doorreift, Mevrouw, dat het niet mogelyk is een grooter getal in zoo weinig tyd te bezigtigen. Ik ben tegenwoordig te Negrepont, hooftftad van Eubea, en ik zal wel ras hier van daan vertrekken , om andere eilanden van Griekenland te bezigtigen. Om u niet te vervelen door een omfchryving van het geen iedere dag op onze reis is voorgevallen, zoo zal ik u in weinig woorden verhalen, het geen my aanmerkenswaardig is voorgekomen. Het eiland Rhodes was het eerfte waar wy ontfcheepten; het ligt twintig uuren van het vafte land van Azia, en bevat omtrent hondert veertig mylen in omtrek; het zelve veranderde verfcheidemaal van naam en meefter; eerft wiert het dooide Grieken Ophiufe genaamt, om de groote meenigte flangen aanteduiden die men op het zelve vond: vervolgens noemde men het Afleria, Corimbia, Makaria en Rhodes. Men zegt zelfs dat het  Elfde Brief. 187 het berugte CololTus beek, dat voor een van de zeven wonderen der weerek gehouden wiert, bet zelve den naam van CololTus gaf. Gy weet, Mevrouw , wat dit verfchfikkelyke ftandbeeld was: deszelfs hoogte was zeventig ellebogen, en een man kon nauwlyks een zyner duimen omvademen. Chares, een uitmuntend beeldhouwer, befieede twaalf jaaren om het zelve te vervaardigen, en het kofte onmeetbare geldsommen: het Üond aan de zeekant, hebbende aan iedere zyde van de haven een been ; indiervoegen dat een Schip met volle zeilen tuffchen dezelve doorvoer; maar het kond niet boven de zes en vyftig jaaren over einde: een aardbeving wierp het om en verbrak het. Omtrent het midden van de zevende eeuw , deed een Egyptifche Soudaan, die met een krygsmagt op Rhodes gekomen was, de Hukken van dit beek wegvoeren, en beladen hier negen hondert kameelen mede: wy zagen dus alleen de plaats daar het gedaan heeft. De Stad Rhodes is de hooftftad van dit eiland. Phoroneus, Koning van Argos, ftigte dezelve meer dan zeven hondert jaren voor Chrillus geboorte. De Sarafynen bezaten het zelve tot dat de Ridders van St. Jan van Jeruzalem zig hier in de veertiende eeuw veftigden , wanneer zy do naam van Ridders van Rhodes aannamen. De historiën zyn vervult met de daden van deze krygskundige geeftelyken ; da berugte belegeringen die zy regens de Turken verduurden, zyn u bekent Mevrouw: zy wezen Ottoman af die hen met hondert duizent man belegerde; maar zy konden  188 De Nieuwe Reisiger. den het krygsgeluk van Soliman IL niet wederftaan, die hen mee een krygsmagt die nog eens zoo groot was, en vier hondert Schepen aancafte, hy noodzaakte hen eindelyk te zwigten, na een belegering van zes maanden, de gedenkwaardigfte en hardnekkigfte van welke de hiftorie melding maakt. Rhodes legt op een heuvel aan de zeekant, en is mee een dubbelde muur die door torens en bolwerken verdedigt wort, omringt, het geen haar byna onverwinbaar maakt. De Turken hebben mets aan de veitingwerken verandert; zy hebben alleen van de voornaamfte Kerken Moskeen gemaakt. Ik zag niets, nog in de hooftftad nog jtf derzelver omleggende ftreken, dat een byzondere oplettentheid verdiend. Ik gifte alleen dat op de plaats van een vlek van dit eiland, voormaals de Stad Lindes geftaan had , de geboorteplaats van Anllophanes. Myn fmaak in de werken van dezen blyfpeldigter gaf my vermaak in hec befchouwen der plaacs alwaar ik my verbeelde dat hy geboren was. Dit is, Mevrouw, een gevoelen dat ik dikwyls ondervond in de Griekfche eilanden. Wanneer ik my onder dezelve Hemel zag, geloofde ik dezelve lugt in te ademen, en gevoelde my byna door dezelve geeft aangeblazen als zy, welker werken ik mee verwonderinn-gelezen had. De grond van Rhodes is zeer vrugtbaar en vloeic over van weilanden: dezelve brengt een meenigte oranje, olyf en andere boomen die altoos groen zyn, voort; de lugt is hier gematïgt, en nooit met wolken bezet; hierom geloofde  Elfde B r.i e f. ïïk> loofde de ouden dat dit eiland aan de zon geheiligc was. Wanneer wy van Rhodes naar Candia voeren, zagen wy hec eiland Scarpanto, voormaals Carpathus genaamc, waar van die gedeelte van de middellandfche zee, tufichen die eiland en Egypcen, den naam van Carpathenienfus gekregen heefc. Die eiland bevaece voormaals vier Sceden die tans Dorpen zyn. Men ziet hier nog eenige marmere groeven, en het land is zeer vrugtbaar. Hec eiland Candia was voormaals een derbloeijenfte Koningryken van Griekenland , onder de naam van hec eiland Creta, het zelve is tans van weinig aangelegencheic; hier was het dat de oude Sacurnus, vader van Jupicer, heerfchce, en vervolgens Jupiter zelfs, van welke de fabel hiftorie Goden gemaakt heefc. Gy weet, Mevrouw, wac de digcers om deze hiftorie ce verfieren, van de geboorte en opvoeding van dezen laatfien Vorft verhaak hebben. De bewoonders van Creta waren toen nog woeft en onbefchaafc; maar Rhadamances en Minos, zoonen en opvolgers van Jupicer, befchaafden dezelve, en verdiende, door de wysheit hunner wetten, om na hun dood, opperregters van de regtbank der hel te zyn. Hec waren deze zelfde weccen die Spa'rta en de andere Griekfche Sceden van de Crëtenfers ontleenden. De Romeinen namen dezelve van de Grieken over, en de andere volkeren weder van de Romeinen; dus kan Creta zig beroemen van aan de geheele aarde weccen gegeven te hebben. Merellus onderwierp het zelve eerft aan de magt der Ro-  i'jo De Nieuwe Pveisiger. Romeinen: vervolgens kwam het onder de heerfchappy der Keizeren van Conltantinopolen, die het aan de Markgraaf van Moncferrat vereerde; deze verkogc het aan de Venetianen, welke hec zelve door de Turken ontweldigt is. In plaats van hondert Steden die men voormaals in dit berugte eiland telde, kan men 'er nauwlyks tans drie vinden; en nog zyn dezelve half verwoed en in een medelydenswaardigen ftaat. Retimo en Damafta, zyn na de hoofdrad, de aanmerkelykfte. Candia wiert op de ruïnen van een oude Stad, Heracka genaamt, gebouwt. Deszelfs haven was van eenig aanbelang voor den inval der Turken ; maar tegenwoordig is dezelve zoo ver opgevult, dat de kleinfte Schepen nauwelyks in dezelve komen konnen. Het inwendig gedeelte van de Stad is een voorwerp van rouw en droef heit: men ziet alomme niet anders als verwoefte gebouwen, en (tukken van muuren die dreinen in te Horten. Het fchynt dat de Turken behagen fcheppen in hec befchouwen der verwoeftingen, die zy zelfs veroorzaakt hebben geduurende verfcheide jaren van een bloedige en hardnekkige belegering: zy hebben alleen de breffèn der veftingwerken herftelt , zonder zig te bekommeren of het overige inftort. De omleggende velden zyn vrugcbaar en overvloedig; hunne voornaamfte rykdommen beltaan in granen, olyf boomen, en uitmuntende wynen. Retimo is veel klein der als Candia, maar veel aangenamer. Hare gelegentheit is zeer voordeelig, als zynde op een ry rotzen gebouwt die ver m  Elfde Brief. 101 In zee uufteekt. Zy is met muuren omringt; maar haar voornaamfte fterkte is de rots op welke zy ligt. Een eenige beek verfchaft overvloedig water'aan de geheele Scad. Het land in 't welke Retimo legt, is voor een gedeelte met rotzen bedekt, het overige is met aangename tuinen beplant', in welke, zonder order, oranje, limoen, kerfeboomeu en zuikerriet waft. De wyngaarden waren hier voormaals zeer beroemt, dog zy zyn geheel ontaart zedert dat 'er de Turken meefters van zyn geweeft. Damafta heeft niets aanmerkenswaardiger als Retimo : zy is van de eene zyde , met plantazen omringt die veel wyn en zuiker voortbrengen, en van de andere zyde met'dorre rotzen. Ik had nog niets op het eiland Creta gezien, dat eenige oplettenheit verdiende; ik wilde de berugte berg Ida bezigtigen, van welke de Digters zoo dikwyls gewag maken. Wy trokken langen tyd over een moeyelykenenbergagtigen weg, dan eens over fcherpe heuvelen, dan weder dooi" holen en afgronden, alwaar wy op iedere voetftap gevaar liepen van ons leven te verhezen. Wy waren nog niet op de helft der moeyelykheden : een wyduitgeftrekte valei vertoonde zig voor ons; maar hoe aangenaam het uitzigt der omleggende heuvelen was die een natuurlyke halfronde fchouwplaats formeerde, zoo wilde ik egter myn onderneming ftaken op het bericht dat het geen wy zagen, niet anders als de uitftekken van den Ida waren, en dat wy nog ver van denzelven verwydert waren: maar de brandende nieuwsgierigheit van  19a De Niéuwe Reisi/jeh. van den Dokter deed my weder moed fcheppen % en naar dat wy de vallei doorgetrokken waren, klouterden wy tufichen de rotzen en de fneeuw den berg op, op het voorbeeld der wilde geiten welke hier in overvloed zyn. Ik zag dezelve boven ons hooft; en ik kon nauwlyks begrypen hoe zy hier konde llaande blyven , en egter zag ik hen met een verwonderlyke fnelheit loopen. Wy ruften eenige tyd in een kloofter, welkers Gothifche bouworder vry regelmatig is. De Caloyers of Monniken die het zelve bewoonen, zyn vet, en voeden zig lekker. Wy togen nog een geheele dag voort, en bevonden ons eindelyk aan den voet van den berg Ida. Alles wat wy tot nu toe van afgronden gezien hadden, was niets, in ver* gelyking van dien genen die wy voor ons hadden. Wy moeften nog by de drie uuren voorttrekken, geduurende welke wy dikwyls regens zandheuvelen en fcherpé rotzen moeften opklouteren. Ik kan niet begrypen hoe het mogelyk geweeft is zoo veel moeyelykheden te boven te komen. Ik was zelfs verwondert my op den top van dezen berg te bevinden; en ik zou om de fraaifte zaken des weerelds een diergelyke togt niet weder ondernemen. Oordeelt, Mevrouw, of ik geen reden had om myne moeite te beklagen, toen ik, na dat ik myne oogen alom had laten weiden, nog grot, nog fontein, nog iets dat de verbeelding vermaken kan , gewaar wiert. Na welke kant ik my keerde , zoo zag ik niet anders als fneeuw, zant, rotzen, en by uitftek magere geiten. Dit is dan, zeide ik, die berugte berg op welke  Elfde Brief*. welke Jupicer zoo lang verborgen geweeftis. Een diergelyke fchuilplaats was den opperde der go^ den waardig , en ik geloof dat geen llerveling ooit ondernomen zou hebben om hem hier te zoeken. Wy vergaten wel ras het geen wy geleden hadden, wanneer wy, gereet ftonden om van den berg weder af te gaan; deze verfchrikkelyke weg zou ons volftrekt afgefehrikt hebben, zonder de noodzakelykheit waar in wy waren om dezelve te bewandelen, Onze leidslieden , om ons aantemoedigen, toonde ons van verre de ruïnen van de oude Stad Gortynen, die eenige mylen van den berg Ida legt; dit was genoeg om ons de zwarigheden te doen overwinnen. Wy kwamen eindelyk in de vlakten alwaar deze oude Stad lag> de rykfte en grootfte van het geheel eiland. Men fchryft derzelver ftigting aan Taurus toe , die, onder de naam van Jupiter, Europa dogter van Agcnor, Koning van Phenicie, fchaakte. Ik geloof veel eer dat zy door Gortynus , zopn van Rhadamantus, Koning van Creta, gebouwt wiert. Hoe 't ook zyn mag, zy was welverfterkt; en na dat Annibal by Antiochus door de Romeinen verflagen was, koos hy dezelve tot zyn fchuilplaats, De ruïnen van deze Stad zyn de fchoonfte die * tot nog toe gezien heb; het zyn niet alleen kor> jjiflcn , voetftallen , kapitelen en marmere pylaren; maar men ziet 'er zelfs nog een meenigte ftukkenjaspis, porfier en andere koftbare ftoffen, die met Geraden en verheven beeldwerk van een uitmuntende finaak verfiert zyn. Ik merkte onder andere ftukken, twee pylaren van marmer gramc L Deel N hr  194 De Nieuwe Reisioek. byzonder aan, ieder derzei ver was meer dan actiën voeten hoog , en uit een ftuk gehouwen. Niet ver van daar is het overblyfzel van een boog, uit wiens fchoonheit men oordeelt dat hy tot den ingang van eenig pragtig gebouw gedient heeft: het is niet mogelyk de meenigte uittedrukken der ftukken van ftandbeelden en pylaren met welke de geheele vlakte overdekt is. Alle deze werken zyn voimaakteJyk wel bearbcit; het geen 'er van overig is, ls gejloeg om den goeden fmaak en vernuk der konllenaars te doen kennen die dezelve vervaardigt hebben. Naar dat ik langen tyd deze doorlugte overblytzelen met verwondering befchouwc bad, ging ik den doolhof bezigtigen. Geloof niet, Mevrouw, dat ik hier van bet berugte werk fpreek, dat Dedalus met zoo veel vernuft bouwde, dat by 'er zelfs nauwlyks uit wift te komen, en zonder de wonderbare uitvinding waar door hy zig een weg door de lugt baande, zoo zou hy het eerfte flagtoffer van zyn konft geweeft zyn. Het meefte deel der Hiltoriefcbry vers die van den doolhof van Creta gefproken hebben , verwonen ons dezelve als een wonderbaar gebouw, geftigt naar het voorheeft der Egyptifche doolhoven, in welke de konft van den bouwmeefter de verwondering opwekte. De tyd heeft dezelve geheel verwoed; verfcheide eeuwen zyn reets verloopen, volgens het getuigenis der inwoonders, dat men geen voetftap van dezelve meer ontdekken kon. De doolhof die men tans op Candia ziet, is dan die niet, in welke Thefeus, door middel van de lei-  Elfdev Brief. log leidraat van Ariadne, de wanfc'napcn vrtigt der liefdehandelingen van Pafiphae dooden. Gy zulc die zelfs dus begrypen, Mevrouw, uic het geen ik u zal verbalen. Wy daalde met fakkels in de hólligheit van een berg neder, die met een meenigte van duificre en nauwe holen vervult is. De opening is laag en ongelyk; dit is het werk der natuur; de konft fchynt hier niets toegedaan te hebben. Dit kan voormaals een enkele grot geweeftzyn, die gefchikt fcheen om 'er verfcheide doorgangen in uktehollen. Wanneer men eenige fchreden is voortgegaan, komt men in een foort van zaal, welkers muuren, die in de rots zyn uirgehouwen, een aangename mengeling van marmer en andere ftecnen van verfcheide kleuren vertoont. Het gewclfzel is verfiert met een groote meenigte ftukjes verfteent ys, die een wonderbare uitwerking doen. De zaal die zeer grooc is, geleid, door een zagte helling, in een meenigte gangen en ftraten die de eene de andere kruifen. Zoo ik geen leidslieden by my gehad had, zoo beken ik dac ik niec zou geweten hebben welke weg in te flaan: zy krullen zig op zoo veelerlei wyzen met zoo veel bogten en kromtens, dat men naar een groote weg afgclegt te hebben, verwondert is zig op de zelfde plaats te bevinden van welke men vertrokken is. Ik kon my niet verzadigen in het befchouwen der verfcheide lagen of aderen der aarde die op zommige plaatzen in een ordre gefchikc fchenen om het gezigt te vermaken. In die gangen in welke de grond waarfchynelyk te zagt was, had JN s men  i()6 De. Nieuwe Reiniger. men muuren opgetrokken van de ftecnen die mes uit de hartfte plaatfe van den berg gehouwen had. Wy kwamen eindelyk aan her uiterfte van den doolhof, in twee groote zalen alwaar wy ruften. Ik zag op de muuren, een meenigte namen die met een mes of ander werktuig gegraveert waren. Ik was egter hier van niet overtuigt, voor dat ik dezelve van naby befchouwc had; want verfcheide van deze namen ftaken uit de rots uit, en fchenen opwaarts gewerkt te zyn ; maar ik zag 'er eenige die uitgehok waren ; en dit waren die genen die het laatfte gegraveert waren; de andere waren vervult, en fprongen min of meer uit naar mate van hunnen ouderdom. Ik begreep ftraks dat deze uitwerkzels veroorzaakt wierden door een mineraal dac wy Spath noemen, en dat op bet water dry ft. Deze ftoffe zyppelt af met het water, fcheid zig ongevoelig van het zelve, en hegt zig aan de muuren en gevvelfzels, alwaar het door de tyd een korft formeert, welker aangroei door de infnydingen in de rots bevordert wort. Om, Mevrouw, tot den ouden doolhof weder te keeren, van welke de hiflorie zoo dikwyls melding maakt; bet is zeker dat hy veel verfchilde van deze durftere holen, aan welke de konft byna geen deel fchynt te hebben. Ik wil liever denken dat de Cretenfers eenige overeenkomft in deze onderaardfehe holen gevonden hebbende, met een gedenkteeken dat voormaals de eer van hun land was, de natuur een weinig geholpen hebben, om den naam en het denkbeeit van dezen berugten doolhof te bewaren. Het  Elfde Brief. 197 Het eiland Creta ftrekt zig meer dan twee hondert uuren van het ooften r.aar het wellen uit. En byna vyftig van het noorden naar het zuiden. Het werd door een meenigte fonteinen en rivieren , bewatert, die het zelve zeer vrugtbaar maken, vooral in uitmuntende wynen, die men Malfoizie wyn noemt. Men verzamelt 'er ook een meenigte zuiker, honing en was; de fchoonfte cypreffën des weerelts groeijen hier mede. Men vind hier geen fchadelyke of vergiftige dieren; de vrouwen alleen zyn hier te vreezen: men zegt dat zoo zy een man met de tanden kwetzen, de wond ongeneeslyk is. Deze byzonderheit gevoegt by eenige andere van dit foort, overtuigden my dat de wapenen der vrouwen van dit land , nog gebeden, nog tranen, nog zugtcn zyn. Wy vertrokken van het eiland Candia, met een klein vaartuig dat wy met bet oogmerk gchuurt hadden om te ontfehepen waar het ons goeddagt, en om een togt door de Cyclades eilanden te doen, men heeft hen "dezen naam gegeven om dat zy in een cirkel leggen, om een middelpunt, dat het eiland Delos is. De eilanden die buiten dezen cirkel naar de kant van Azia en Candia leggen, zyn mede onder dezen naam begrepen, fchoon de Ouden hen Sporades noemden, dat hier en daar verfpreiden beteekent. Wy hielden eerft ftil te Santarince of Santoryn, epn groot eiland van den Archipel, dat my geen groot denkbeek van de andere gaf. Volgens 't verhaal van Herodotus, was dit eiland voormaals zeer aangenaam, en wiert Callifte genaamt, ter IS 3 oor"  198 De Nieuwe Reisiger. oorzake van zyne groote fchoonheit. Het zelve is tegenwoordig zeer vervallen: in plaats van een vette en vrugtbare grond , zoo ziet men tans niet anders als een uitgebreide rots, die nauwlyks zoo veel voortbrengt om deszelfs bewoonders te voeden. Op de aangename weilanden en vermakelyke landftreken, zyn dorre zandvlaktens cn verfchfikkelyke afgronden gevolgt. De haven van dit eiland, die de grootfte en fchoonfte des weeretds zou zyn, zoo de Schepen hier ankergrond konden vinden, heeft de gedaante van een halve maan. Tufichen de twee kapen die aan de hoe* ken van de haven leggen, zyn vier kleine eilanden die in het begin dezer eeuw, door vuurbrakingen veroorzaakt zyn ; een derzelve ontitond door een fchielyke uitwerping op een plaats alwaar de zee voormaals zoo diep was, dat men 'er de grond niet peilen kon. Na verfchrikkclyke loeijingen en geweldige bewegingen die de fchrik en vrees alom verfpreiden, wierp de zee wolken van pik en vlammen uit, die het dagligt verduisterde. Men zag vervolgens, met verwondering, op het oppervlak van het water, een berg, die Ongevoelig aangroeide door een meenigte diergelyke uitwerpingen. Die nieuwe eiland was in 'c eeift niet anders als een ongelyke ophooping van puimlteen ; maar de zon bezielde het zelve om dus te fpreken; en wanneer de flyk zig met deze verkalkte mineralen vercenigt had, zoo wiert het tot de. landbouw bekwaam: dit verhaak ons een grysaart, die, in 't jaar 1707, ooggetuigen geweeft was van bet geen ik u verhaal. Ik geloof dat  Elfde Brief. 199 dat Santoryn zelfs diergelyke uitwerpingen der zee ondergaan heeft; en mogelyk zyn hier door die groote veranderingen veroorzaakt. Dit eiland, hoe onvrugtbaar het ook is, heeft egter by de agt duizent inwoonders, die alle Grieken zyn en op een elendige wys leven. De berg van St. Stephanus, fcheen my, door de ruïnen met welke dezelve bedekt was, een byzondere oplettentheit te verdienen. Ik weet de naam niet van de Stad die op dezelve gelegen heeft; maar zy moet ryk en pragtig geweell zyn, zoo als fchynt te blyken uit de meenigte pylaren van granit, en andere omflandigheden. Wy vertrokken vervolgens naar het eiland Policando, dat byna zoo groot cn veel aangenamer als Santoryn is; het zelve beftaat, gelyk dit, uit een enkele rots; maar deze rots zelfs is vrugtbaar. Op zommige plaatzen is zy met eenige duimen aarde bedekt, die een overvloedige oogft voortbrengen; op andere plaatzen alwaar mindere aarde is, groeijen de wyngaarden als om flryd, cn die uitmuntende druiven voortbrengen. Men fprak ons van een grot die de weetgierigen gewoonlyk gingen bezoeken ; wy begaven ons hier heen door afgronden en overhangende rotzen , die gereet fchenen om ons te verpletten. Dit hol is bedekt met bevriezingen in gedaante van kriftal, de eene als van piramiden , andere als kegels; en zommige zyn bedekt met een foort van vergultzel dat het gezigt verblint. Het grootfte gedeelte egter zyn van een blinkent zwart, welkers befchouwing zeer aangenaam is. N 4 Ik  *oo De Nieuwe Reisicer, Ik was zoo vergenoegt niet over het eiland Argentira. Dezen naam wiert het zelve voor eenige eeuwen gegeven, ter oorzake van verfcheide ziïvermynen die men hier ontdekten; maar zyn regte naam is Cimolus, dat kryt wil zeggen, om dat deze Hof de grond van dit eiland uitmaakt. Ik vond hier niet anders als uitgebrande bergen, een ftecnagtige grond, en een Dorp welkers bewoonders byna van honger llierven. Melos, tegéns* woordig Milo , is een groote verzameling" van puimlteen en mineralen die in zekeivoegen van bet zeewater doordrongen zyn, dac dit eiland op verfcheide plaatzen overltroomt, en het zelve tot bebouwen bekwaam maakt. Ik twyffèl niet, of bet was zeer vrugtbaar in de tyd,wanneer het de Pheniciers bezaten; en zoo het onvrugtbaar geworden is, zoo moet men dit aan de uitgebrande doffen toefchryven met welke de zee de oppervlakte van het geheele eiland bedekt heeft; egter brengt het katoen, koorn , en wyn voort. De hooftdad die de naam van het eiland draagt, is geheel van puimdeen, die, fchoon fponsagng' en zeer ligt, egter van een goed gebruik is. &De iiraten zyn door een ondragelyke onzuiverheic en fiank vervult. Deze Stad was by de Ouden beroemt door haren aluin en zwavel; het een en ander vale hier nog overvloedig. De zwavel vind men in klompen op de bergen , die van verre groote diamanten fchynen, door de luider die zy van zig geven. Men heefc ook in dit eiland fonteinen van warm water die zeer heilzaam zyn. Ik Yind in de oude Schryvers die ik ,m« my voer, . en  Elfde Bk ie f. 201 en die my toe kompaflen in myne reizen vertrekken , dat Milo voormaals Miüida genaamt wiert ter oorzaken van den overvloed Van honing die het zelve voortbragt. Dit eiland beroemt zig den wyften aller Grieken voor.tgebragt te hebben, namcntlyk Socrates die een eenige God erkende, gelyk mede de Filofoof Diagoras, die 'er geen erkende, gezegt word daar geboren te zyn. Na dat wy Milo verlaten hadden , naderden wy Attika, en maakten zeil naarCranae, of het eiland van Helena, fchoon de Schipper van ons vaartuig ons verzekerde dat 'er niets aanmerkenswaardig te zien was ; maar de Dokter en ik wilde ons op niemand verlaten , en ik wilde zelfs de woefte rots bezigtigen. Wat u betreft, Mevrouw, ik vlei my dat gy u ongevoelig aan deze denkbeelden van onvrugtbaarheit en eenzaamhek gewennen zult: ik zal egter tragten, zoo veel in myn vermogen is, u voor de verdrietelykheden te bewaren die ik in deze reis ondervonden heb. Men ziet op het eiland Cranae geen voetftappén dat het ooit bewoont geweeft is; mogelyk is dit de reden waarom het door Paris verkozen wiert, wanneer hy met Helena, die hy gefchaakt had, uic Griekenland vlugte. Dezen Vorft, zegt men, lande hier aan, en had hier, voor de eerfte maal, het genot van zynen roof. Tegen over het eiland Cranae, legt het eiland dat door de oude Cythnos, en door de latere Thermia genaamt wort, ter oorzake van deszelfs warme baden. Het is tegenwoordig nog zoo vrugtbaar als het voormaals was. De grond is N 5 noS  ftga De Nieuwe Reisiger. nog fteenagtig nog droog, gelyk die van de omleggende eilanden. De velden zyn mee allerlei gewaden bedekc, en de heuvelen met wyngaarden , dog die egter minder gefchat worden als die van dorre landen. Men heeft 'er een meenigte moerbezieboomen, van welke de inwoonders een groot voordeel trekken, door her groot getal zywormen die zy voeden. Maar de voornaamfte koophandel beftaat in honing en was. Men wees ons de ruïnen van een oude Stad aan, die men Hebreo Kaftro noemd: zy zyn van een zonderlinge fchoonheit en pragt. Onder de marmerfteenen die de aarde bedekten, zagen wy een meenigte half verheven beeltwerk en ftukken van ftandbeelden , die , zoo 't my toefcheen , zeer fchoon geweeft zyn. Het fchynt dat de barbaarfche bewerkers van deze verwoeftingen , vreezende dat men ter eeniger tyd de verfpreide ftukken van deze ftandbeelden weder aan een zou voegen de voorzorg .gebruikt hebben om dezelve alle té verminken. Thermia, hooftftad van dit eiland is middelmatig groot, en byna alleen met Grieken bevolkt. Syra is weinig vrugtbaarder als Thermia: het het is vyf en twintig mylen lang; en fchoon het met rotzen bedekt is, zoo vind men 'er egter velden die ryke oogden opleveren. Deze rotzen hebben dit byzonder , dat zy altoos fchynen te zullen nederftorten , ter oorzake van hunne fteilte en overhelling. De hooftftad die haren naam aan het geheele eiland geeft, ligt een myj van zee, pp de kruin van een berg: men zou van verren zeg-  Elfde Brief. 203 zen-gen dac zy op de baren gebouwt was. 1 usfchcn de Stad en de haven, die van ecu groote Uirgeftrektheit is, leggen de ruïnen van Schiros, oude hooftftad van die eiland: zy zyn byna alle van wit marmer van Paros of Naxia. Tine , voormaals Thcnos, ren noorden van Syra, is een groot eiland, dat omtrent zéftig mylen omtrek heefc. Hec zelve wiert voormaals Opbiufe genaamc, om de meenigte (langen aanceduiden met welke hec vervult was, die'er tans nog in groot getal zyn. Hec land is zeer vrugebaar: de moerbezieboomen , granaatoppelboomen en wyngaarden groeijen hier zeer lullig, cn brengen de bewoonders, die de arbeie en vermocijmgen beminnen, grooc voordcel aan. De Stad Tine lege op den oever van een baay die haar toe een haven dienc; men ziet tans niet anders als de lterkte cn een burgc die de naam van Sannicole draagt. Deze tterkte legt op de verhevenfte plaats van het eiland; en hare voordeclige gelegentheit maakt alle hare lterkte uic. Voor eenige jaren , zoo men ons berigte, vond men naby de Stad, in het graven, een tempel van Neptunis; maar ik heb niets gezien dat deze ontdekking beveiligde. Hoe aangenaam het verblyf van Tinotoefcheen, zoo was ik egter geen meeiter van myn verwondering , wanneer ik Andros naderde. Dit eiland heeft de bekoorlykfte vertooning. Verbeeld u een wyduitgebreide baay, die in twee declcn verdeelt wort door een kaap die in zee uitfpringr. Deze kaap die een gedeelte van de Stad uitmaakt, is met gebouwen en tuinen bedekt, waar van de be-  2o4 De Nieuwe Reisiger. befchouwing het nieuwsgierig oog aanlokt om ba„ van naby te bezigtigen. Aan de andere zyde van de Stad is een aangename en vrugtbare valei. De geheele grond van het eiland vloeit in 't „ilon^ ;^ luioonfte plaats van dit eiland i, agter een berg/fa den omtrek van he Dorp Arne. Verfcheide hutten met palmboo men omringt, maken het zelve uit, en fhype„ zoo veel bekooriyke kluizenaars woningen "ü" zyde d.e men hier wint, is va„ hec f n|e £n £ agtlle foort. Andros is niet minder opmerkenswaardig om deszelfs oudheden, als om de m " . baarheu van zyn grond. De aanmerkelykll Sn die van Baleoponis, dat voormaals een groo e n «allen , en kapitelen die men naby het Kafteel jet gevoegt by de overlevering der inwoonders deed ons gelooven dat dit de overblyfzelen van den tempel van Baechus zyn moeften. Men wee ons met ver van daar een bron, welkers water zoo men zeide, geduurende de maand January' een wynfmaak heeft. De verbeelding is her' zoo ik geloof, zeer fterk. Een waterwel by de' tempé van den God d ftreelde zyne aanbidders niet zeer: zy hebben dezelve mogeyk een e,genfchap toegefchreven, waar van zy waarfchynelyk nooit de proef genomen hebben Lia  Elfüe Briëf. 205 Lia is het Cee of Ceos der Ouden. Van vier magtige Steden die het voormaals bevatten, ziet men tans anders niet als de ruïnen van Certhea, op welke Zia, hooftftad van dit eiland, gebouwt is. Zoo men over de uitgeftrektheit van Certhea uit deszelfsoverblyfzelen oordeelenkan, zoomoet deze Stad zeer aanmerkelyk geweeft zyn; want behalven de marmere pylaren en verfcheide ftukken der bouwkonft, die men aan de huizen van byzondere perzonen en in de ftraten der Stad ziet, zoo vind men 'er nog een meenigte op het veld, en voornamentlyk op een berg die een uur van de haven legt. In het naderen der zee zag ik nog een grooter" aantal naby een ronde muur die half verwoeft is, en voormaals tot een oud,Kafteel behoorde. De inwoonders toonde ons het lighaam van een ftandbeeld, voor het welke zy een eerbiedige affchrik hebben, om dat zy gelooven dat het dat van de wraakgodin Nemefis is. Men •ziet om het zelve verfcheide ftukken marmer, en eenige gebroke pylaren en kapitelen. Dit eiland heeft dertig uuren in omtrek; het zelve is zeer beroemt om de zyde die hier valt, waarvan de eerlte bereiding aan Pamphilia, een Vorfiin van dit eiland, werd toegefchreven. De zyhandel is hier tans byna geheel vernietigt. De inwoonders vervaardigen tegenwoordig meer katoene ftoffen: dog leggen zig voornamentlyk op de wynteek toe, die van een uitmuntende hoedanigheit en fmaak is. Ik weet u niets te berichten, Mevrouw, van het eiland Macronifie, dat tamelyk groot, maar zoo  aorf De NiEuwE-IlEisióEn. zoo woelt en önvrugtbaar is, dat men 'er niet anders als hagediflèn en fprinkhanen vind. Macris is veel kleinder, en even zoo vvoeft: men vind nog op het een of ander eenige voetfrappen van oudheit. Guara of Joura heeft boven dac een foort van ongemecne groote ratten; hec zvn vvaarfchynelyk de voorzaten van deze ratten' die de bewoondcrs van Guara genootzaakt hebben dit eiland te verlaten. De nabuurfchap van Eubea of Negroponte, 'c Welk niet ver van deze eilanden legt, 'deed my eenige tyd de uitvoering van het voornemen uicftcllen dat ik gefmeet had, om een togt door de Cyclades te doen. Wy ontfcheepten ons ce Castelrofio , een aanmerkelyke veiling, onder welkers gefchuc de Turkfche Galeijen dikwyls wyken. Voormaals was hier een Stad gebouwt. Homerus noemt dezelve Carifios. De Titans zoonen der aarde, gaven hier hunne wetten, onder anderen Briareus, aan welke de bewoondcrs van dit e.land in het vervolg als aan een God offerde. Het gefpikkelde marmer van Cariftos was hooggeagt, men noemde het zelve Cariftien. Ik bezogt de burg Eretria, voormaals de hooftftad van dit eiland; dezelve was beroemt om de geneeskragtige aarde die men Eretrienne noemde. Eindelyk kwam ik te Negropont, van waar ik u tans fchryf. Negropont, is regenswoordig de hooftffad van Eubea , zy heefc niet boven de twee uuren in omtrek 'T maar hare voorlieden zyn aanmerkelyk, die alleen door Grieken bewoont worden. Hec' ge-  Elfde Brief. 207 getal der inwoonders beloopt omtrent op vyftien duizent. Een der fchoonfte gebouwen van deze Stad is het Serail van den Kapitein , Bacha of Ilooftman der Galeijen. Dit Paleis legt op den oever van de Euripes, en heeft het fchoonfte uitzigc dat men zig verbeelden kan: het is met galleryen en houte portalen verfiert die rood gevernift zyn. Ik was verwondert over den toevloed der landlieden, die op de marktdagen te Negropont komen : zy brengen van alle plaatzen des cilands hunne waren hier te koop; het geen dezelve zoo gemeen maakt, dat men ze byna om niet heeft. Ik heb nooit zoo veel Dorpen als in dit eiland gezien ; het geen veroorzaakt dat het land wel bebouwt is: het zelve vloeit over in vrugten van allerlei foort, en voornamentlyk in koren, wyn cn o'y. Het eiland heeft een omtrek van drie hondert en vyftig mylen; dog de breedte gaat niet boven de twintig. Het is beroemt door de berugte kaap van Caphaneus, op welke Nauplius, Koning van dit eiland, vuuren deed ontfteken, om de Griekfche vloot te misleiden , die van Troye wederkeerde. De lift gelukte : de Schepen raakte op de klippen , en wierden byna alle verbryzelt; maar wanneer Nauplius verftond dat Diomedes en Ulyflus, de voornaamfte bewerkers van de dood van zynen zoon Palamedes, de fehipbreuk ontkomen waren, zoo wierp hy zig van fpyt in de zee. Ik moet hier een woord of twee van de Euripes zeggen, dat de berugte zeeëngte is, die Aulide en Bcotie van Eubea fcheid. Deze ftraat is ter  aoS De Nieuwe Reisiöer. ter' plaatze daar de vefting Negropont gebouwf is, zoo nauw dat 'er bezwaarlyk een Galei doo* -ian. Het is vooral hier dat men die verwonder* Jyke uitwerkzelen opmerkt, die de oude en latere vergeefs hebben getragt te doorgronden. Geduurende agtien of negentien dagen van iedere maan is de Euripes geregelt, gelyk de bewoonders dit noemen , dat is te zeggen, dat men in vier of vyf en twintig uuren, tweemaal vloed en eb heeft, gelyk in volle zee; maar geduurende de overige dagen, is dezelve niet geregelt- en dan heeft men in de vier of vyf en twintig uuren, elf, twaalf, dertien, en zelfs veertien malen vloed en eb. Ik wilde ooggetuigen van deze wonderbare verandering zyn; ik begaf my op een molen die beneden het Kafteel is, en zag in minder dan een en een halfuur, het rad tot drie malen veranderen , volgens de verfchillende loop van het water. Op zommige tyden is de vloed zoo fnel, dat het de zwaarfle Schepen met zig fleept, ondanks de winden en de pogingen der matroozen. Ik wil niet beproeven om dit wonder der natuur te verklaren : ik ben niet vergeten, Mevrouw, dat Ariftoteles zelfs hier de oorzaak niet van doorgronden kon; maar ik was zoo dwaas niet als hy, om my in de Euripes te werpen, om, gelyk deze Filofoof zeide, begrepen te zyn in het geen ik niet bevatten kon. De koude van het jaargety, gevoegt by een onpafTelykheit van den Dokter, verpligte ons om te Negropont een langer verblyf te houden als wy gedagt hadden; maar dit land is zelfs aangenaam in  Elfde Brief. fi09 in de winter , en ik ben niet te onvreden óm eenige tyd uitteruften van de lange en moeyelyke tog~ ten die ik gedaan heb, en om my te bereiden tot het ondernemen van nieuwe. J.k ben, enz. Negropont, den if December 1736. Twaalfde Brief. Vervolg van Griekenland. In een land als Griekenland, zyn alle plaatzen die een reiziger bezoekt, zoo veel voorweipen aan de onfterfelykheit gewyd. Eene enkeïd beek, eene rots, eene grot zyn beroemd door de fchriften der Digtercn, of door eene gedenkwaardige gebeurtenis. Beklaag u dan niet, Mevrouw t over de omfchryvingen in myn laatflê Brief; en volg my, bid ik u, met dezelfde toegeventheit, in de plaatzen die ik nog doorreizen, zal. Het eerflë eiland alwaar ik aanlande, ha dat iK Negropont verlaten had, was Scio , dat de Turken Sacbes noemen. Het ligt tufichen de eilanden Meteline en Samos, en heeft Omtrent twintig mylen in omtrek. De inwoonders zyn voormaals'zeer magtig ter zee geweeft; maar zy wierden eerlt door de Athenienzers, vervolgens dooide Lacedemoniers, en eindelyk door de Romeinen overheen. Deze bezaten dit eiland tot dfc , I. Deel. O m  2i° De Nieuwe Reisiger. - tyd der Griekfche Keizeren, die het zelve aan de Genueezen afkonden, welke het door de Turken onder Selim ontweldigt wiert. Het zelve moet voormaals zeer bloeijent geweeft zyn, dewyl het zes er, dertig Steden behelsde die byna alle in zoo veel Dorpen verandert zyn. De hooftftad is groot en wel aangelegt: hare huizen zyn regelmatig gebouwt, en hebben verfcheide verdiepingen gelyk de Europefche: de haven is veilig en het Kasteel wel verfterkt; het beftrykt de Stad aan alle kanten. De hooftkerk is van een Gottifche bouworder die zeer aangenaam is; maar het inwendig is met Griekfche fchilderftukken verfiert, die zoo belachelyk en flegi zyn, dat men geen doekbemorfer m Europa zou vinden die geen beter werk zou vervaardigen. Het zyn beelden van heiligen gelyk ik zag uit de namen die onder dezelveV fchreven zyn ; anders is het onmogelyk te oordeden wat zy verbeelden. Wy zagen geen aanmerkenswaardige oudheden in dit geheele eiland als alleen de ruïne van een oud gebouw dat in een duttere vallei legt , omtrent twintig uuren van de hooftftad. Neptunis, die op een nimph van Scio verheft was, koos deze plaats uit om het genot der liefde te fmaken ; hier om heeft men hem mogelyk een tempel op deze plaats ge~ ftigt. Wy zagen niet ver van hier een fprinV bron, welker water, zoomen zeide, die geen die 'er van drinkt, zinneloos maakt. De Dokter durfde het wagen om 'er de kragt van te beproeven , en ik kon geen verandering aan hem befpeuren. Scio  'Twaalfde Brief. 2 i t Scio is een dier Sceden van Griekenland die zig de eer becwifcen van de geboorce van den Goddelyken Homerus. Men toonde ons hier een plaats alwaar men wilde dat dezen grooten Digter de eerfte lellen van zyn konft oncfangen heeft: het is een foort van kom van omtrenc twintig voeten middeilyn. Nog wees men ons het huis alwaar men zeide dat dezen fchryver van de Bias woonde , wanneer hy zyne verwonderlyke Gedigten fzamen ftelde. De vreemde eerbiet die deze goede lieden hebben voor alles wat maar eenige betrekking met dit verheven vernuft heefc, boezemde my zelfs eerbiec voor deze huc in, alwaar ik gelooven wilde dac dezen grooten man ge* woont had. Ik heb weinig eilanden gezien die zoo vrugtbaar waren als Scio. De bergen zelfs alwaar hef, aan de noordzyde mede bedekt is, zyn alle bebouwt. Ik verwonder my niet dat het een der korenfihuurtn van de Romeinen genaamt wiert. De olyf en oranjeboomen zyn hier in een grooten overvloed : deszelfs van ouds beroemde wynen zyn welfmakent en kragtig. Men laat de druiven twee of drie dagen droogen naar dat men ze gemeden heeft , en brengt ze vervolgens naar de pers. De maftikboom, welke de maftik voortbrengt, is zeer gemeen in dit eiland; geduurende de groote hitte , fnyt men dezelve overdwars, door welk middel men het eerfte uitvloeijen der gom bevordert, bet geen dropswyze gefchiet, Deze droogery is, zoo men zegt, maagverfterkent: men mengt dezelve, in het ooften, ondef O s hes  4i* De Nieuwe Reisigek, hec brood. Di'c brood verkrygt benevens de raastikfmaak een aangename witheit. De vrouwen en dogcers fcheppen grooc vermaak in het kauwen van maftik; zy kneden het zelve mee de tong en blazen hec als flefien op, die zy dan met groot geraas in de mond doen berden. Een der groor11e rykdommen van die eiland, waren de Jaspis groeven die men hier voormaals vond. Wy zagen alleen marmer groeven ; doch bet marmer dat zy uitleveren is van een groote fchoonheit. Samos, waar van Cora de hooftftad is, is nopzoo groot nog zoo vrugtbaar als Scio: hec heeft egter een overvloed van vrugtboomen en voornamentlyk olyven; maar de wynftokken zyn hier zeer zeldzaam, fchoon de omleggende eilanden om dus te fpreken, .met dezelve bedekt zyn. Die eiland breid zig van hec ooften naar het weften uit, en heeft niet meer dan tagtig mylen in omtrek. Hec gemeene gevoelen is dat Tuno, aan %vie Samos gewyd was, op dit eiland geboren -wiert, en mee Jupiter crouwde; nog zeide men ons dac zy hier een pragtige tempel had, alwaar men alle jaren een feeft op de wys als een bruiloft vierden. Die verhaal deed my gelooven dac ik hier eenige oude overblyfzelen zou vinden. Ik deed my op de plaats geleiden alwaar hec'oude Samos geftaan had. De ruïnen van deze Stad zyn zoo klaarblykelyk en uiegebreit, dac men zig in dezelve niec vergiften kan : zy leggen op een berg, in welkers omcrek men veel ileenen van praalgraven vind , welke hier en daar verfpreie zyn. De Griek die ons geleide, deed ons in een hoop  Twaalfde Brief. 213 hoop ruïnen, de overblyfzels van den tempel van Juno opmerken. Ik wilde zulks gelooven, 0111 dat inderdaad die de eenigfte plaats is alwaar men ftukken van marmere pylaren ziet. Ik had meer vermaak om de overblyfzels van een oude waterleiding natefporen, die van zulke fterke en hegte gebakke ftecnen gebouwt is, dat zy na verloop van twee duizent jaren nog zoo gaaf zyn alsof zy eerft uit de handen van de werkmeefter kwamen. Ik Z3g geen andere gedenkteekens die myne nieuwsglerigheit konde opwekken ; maar een zaak die alle vreemdelingen fterk in de oogen fteckt, is de onzinnelykheit en uitftekende onachtzaamheic deivrouwen van Samos: dezelve hebben op dit ftuk een onverdragelyke luiheit en onverfchilligheit; Samos is berugt in de hiftorien , door de geboorte van een Filofoof, een Sybil, en een Tiran. De eene is de geleerde Pytbagoras, die een yverigen voorftander van hetftelzel der zielsverhuizing was; de andere is een gewaande Profetes van de komft van Chriftus; de derde is de berugte Tiran Policrates, die, na een leeftyd welke een aaneenfchakeling van voorfpoeden was , eindelyk de droevige ondervinding had , dat niemant gelukkig gerekent moet worden voor zyn dood. Het eiland Nicaria naby Samos, heeft zoo wet als de zee die het zelve omringt, zynen naam van de vermetele zoon van Dedalns ontleent, die, de zon te na kwam, waar door het wafch van zyne wieken ftnolt, en den ongelukkigen Icarus in de zee ftorte, naby dit eiland, dat hierom Icaria of Nicaria genaamc wiert. Het zelve heefc omtrent O 3 der-  314 De Nieuwe Reisiger. dertig mylen in omtrek, is fchoon en vrugcbaar; maar de inwoonders zyn zoo lui, dat byna al de landen onbebouwt leggen. Gy kent voorzeker Mevrouw het eiland Patmos, berugt door den Apoftel Johannes, die hier' zyn Openbaringen fchreef; men noemt het tegenwoordig Palmofa. Dit is te regt een land van overpeinzingen en eenzaamheit, door de diepe fh'lte die 'er heerfcht. Schoon het twintig of dertig uuren in omtrek beflaat, zoo behelft het egter niet boven de drie hondert inwoonders. De boomen, velden, en kruiden zyn hier byna geheel onbekent: alles boezemt hier een droevige zwaarmoedigheit cn treurige gepeinzen in. De bergen zyn naakt en onbebouwt; de valeyen zelfs dor en onvrugtbaar. De Kerk van St. Johannes is wel gebouwt en tamelyk groot; maar zy wekte myn nieuwsgierigheit minder op , als de plaats alwaar men zeide dac dezen heiligen Apoftel gewoont had. De weg die 'er heen geleit, is tusfchen fcherpe en moeijelyke rotzen. Men komt langs dezelve aan een arme kluizenaars wooning die op de kant van den berg gebouwt is, op eenigen affiand van een Grieks Monniken kloofter. De kapel is klein cn met fchilderyen verfiert, die men ons zeide dat de hiltorie van den Apoftel Johannes behelsde. Eenige treden van daar is een groote grot die in de rots is uitgeholt, en welker gtjwelfzel op een pylaar (leunt. Die is, zoo men zeide,\de groc van den Heilig, en de plaacs alwaar hy zyn Openbaringen fchreef. Ik kon my met weerhouden van lachen over de eenvoudig- beit  Twaalfde Brief. ai5 heit der goede lieden die ons verzelde: zy toonden ons, met grooten eerbiet verfcheide barften die de tyd in de rots veroorzaakt heeft, en vertelde ons in ernft dat de Heilige Geeft door deze fcheuren inkwam, om Johannes de verborgentheden te openbaren. Tegens over Palmofa is een klein eiland dat St. Minos genaamt wort, en dat dit byzonder heeft, dat bet als midden doorgefneden is. Een weg die door de natuur is uitgeholt, in het verhevenfte gedeelte van dit eiland, maakt deze verdeeling. De eene helft is vrugtbaar, brengt verfcheide foorten van vrugten voort; het andere gedeelte is geheel onvrugtbaar en fteenagtig. De rots van dit gedeelte is van bruin marmer, vermengt met vlekken van een fchitterende witheit. '% Ik had redenen om vergenoegt te zyn over myn verblyf te Naxfia, een der grootfte en rykfte van de Cyclades eilanden: het zelve wiert voormaals Dionyfia genaamt, naar Denys of Bachus die hier zyn hof hielt. Zedert noemde men het CalHpohs en het kleine Sicilien, ter oorzake van zyne vrugtbaarheit. Wanneer ik op dit eiland trad, wiert ik bewogen over de ongelukken van Ariadne, die hier door den trouwloozen Thefeus verlaten wiert. Ik verbeelde my de klagten van deze ongelukkige minnares te hooren, die de rotzen en de oevers van Naxfia van hare zugten deed weergalmen, wanneer Bachus door medelyden bewogen, baar zyn hand en kroon kwam aanbieden. De Stad Naxfia is op de puinhoopen der oude gebouwr. Dit is een der fchoonfte Steden die' ik tot nog toe O 4 m  %i6 De Nieuwe Reisiger. }b den Archipel gezien heb: hare muuren zyn dik•n met torens bezet. Her Kafteel lege in hec opperde gedeeke, en fchynt regelmatig gebouwt. De Kerken zyn in een groot getal; de hooftkerk vooral is groot en fchoon. De vrouwen v'erfcHifc len hier veel van de geen die ik te Samos zag; zy hebben de trotsheit en hoogmoet toe den ukerftén, top gebragc; geen van haar verfchyrit in het openbaar zonder een beiachelyke vertooning van hare . kleederen , en zelfs van hare huisfieraderi. Ik ging naarhy het Kafteel eenige overblyfeelen van de vroegfte oudheit bezigtigen. Dit waren de Juinen van den tempel van Bachus; zy bedekken een rots die door hec zeewaeer omringt wort. De rykdom der bouwltoffen bewyzen de fchoonheit van dit gebouw. De jaspis en porfier is vermengt wee graait en het rykfte marmer. De lyft van d°e poort die coc den ingang van den tempel diend, is nog w zyn geheel: hy bellaac uic drie ftukken Warmer die zeer glad en nauwkeurig vereenige &yn, ieder derzelver is agcien voecen lang, en elf 0V „ Ik keb niecs gezien dat zoo edel en vol Wajefteit is. Naxfia dry ft fterke koophandel, fchoon zy geen zeehaven heeft; maar den rykdom en vrugebaarheie van haren grond vervult drc gebrek. Men kan nauwelyks de verbazende meemgte van vrugten begrypen die die eiland Voortbrengt. Aiie de heuvelen zyn mee oranje, Jimoenboomen en wynftokken bedekt: de vlak, «ns zyn door moerbezie, vygen en granaatappel, boomen overfchaduwt ; en de graanooglten zyn ^ overvloedig, De arbeidzaamheic der Nax|,  Twaalfde Brief. 217^ Naxianen bepaalt zig niet alleen aan den landbouw; zy vervaardigen nog een meenigte zout, dat zy tot een hoogen prys verkoopen, zy leggen zig mede toe op de bearbeiding van zyde cn katoen, die zy alomme in hun eiland aankweken. Ik kon nauwlyks befluiten om die ichoone land tc verlaren ; maar ik wierd hier over vercrooft wanneer ik te Paros kwam. Dit eiland, fchoon het niet meer dan vyftig mylen in omtrek beflaat, was voormaals een der aanmerkelykfte van de Cyclade*: het zelve was verbonden met de Perfianen tegens de Grieken; de berugte Miltiades, die, van de Athenienfers, gelaft was om 'er zig meelter van te maken, kon hier toe niet geraken. De zeldzame oudheden met welke het tegenswoordig nog vervult is, maken het zeer aanmerkelyk. De muuren van het Kafteel van Parecchia, het welk de tegenswoordige naam is van de Stad, de ftraten, de openbare en byzondcre gebouwen, zyn alle van de ruïnen der oude Stad geftigt. Men vind , op iedere voetftap , in de muuren kornisfen , friezen, kapitelen, en zelfs geheele pylaren ingevoegt, die horifontaal leggen , by wyzen van ryen fteenen. Hier onderlteunen de fchoonfte ftukken van half verheven beeltwerk, gemengt met lighamen van flaudbeelden, den ingang van een huis; daar ziet men een fchoone gegroefde pylaar die tot een deurltyl dient. Het is een fchouwfpel dat medelyden en tranen waardig is, werken te zien die voormaals zoo veel zorg en arbeit gekoft hebben, met kalk en fteenen vermengt. De marmere pylaren en ftandO 5 beel-  'feiS De Nieuwe Reisiger. beelden moeten natuurlyker wys zeer gemeen in een eiland geweeft zyn alwaar men hec fchoonfte marmer van Griekenland vond. Paros is, om eigenclyk ce fpreken, een eenige marmer roes, die met eenige voeten aarde bedekt is. Ik ging die berugte marmer groeven bezigtigen, die byna aan geheel Azien ftoffe verfchafee om hunne tempels en Goden mede ce vertieren, en de gedagcenis der groote mannen te vereeuwigen. Ik zag in een der oudfie, een heerlyk ftuk mee halfverheven beelcwerk, dac in de roes was uicgehouwen, van welke hec nooit is afgefcheiden. De beeldhouwers van Paros, of zy die hier van alle kancen kwamen, vonden in deze onderaardfche holen voorwerpen waar op zy hun vernuft en fmaak konden oeffenen. Wanneer eenig werk volcrokken was, hakce men hec ftuk op een bekwame dikce los ; en men zag dan ce gelyk de fchoonfte meefterftukken der natuur en konft ce voorfchyn komen. Het ftuk van 'c welke ik fpreek, vercoonc een Bachusfeeft : men ziec deze God, onder de gedaanec van een jongeling, omringc van een meenigte die danfen en zig vermaken. Het is te Paros, dat in het begin van de zeventiende eeuw, die fchoone marmere tafels ontdekt wierden, op welke de voornaamfte gebeurcenisfen der Griekfche hiftorie , zedert de bouwing van Athenen, gegraveert zyn. Thomas, Grave van Arundel, deed dezelve naar Engeland overbrengen, alwaar hy haar aan de beroemde Akademie van Oxford vereerde. Men noemc dezelve tans onverfchillig de marmere Tafelen van Ox-  Twaalfde Brief. «ïo Oxford, de marmere Tafelen van Arundel, de marmere Tafelen van Paros. Dit eiland is nog beroemt door de geboorte van den berugten Digter Archilocus, die de Jambifche veifen uitvond, cn door de kragt en hevigheit van zyn Gedigten, zekeren Lykambus nootzaakte zig met een ftrop om 't leven te brengen. Het eiland Antiparos is van het laatfte niet boven een en een halve myl verwydert. Dit is ook een rots, die met eenige duimen aarde bedekt is, met dit onderfcheid, dat het geen marmere rots is gelyk die van Paros. Men ziet hier maar een Dorp, en zeer weinig inwoonders; maar ik durf zeggen dat het zelve meer, dan eenig ander, de oplettenheit der nieuwsgierige verdient. Het is hier dat deze berugte grot der bevriefmg of zamenftremming is, die door de oude en latere zoo o-eroemt wort. De wonderbare zaken die men van dezelve verhaalt, deden ons befluiten om in dezelve nedertedalen, fchoon wy willen aan hoe veel gevaren wy ons zouden blootliellen; wy namen vier mannen, om ons te verzeilen; indiervoegen dat wy met de Griek die ons tot leidsman ftrekte, en myn knegt, een gezelfchap van agt perfonen uitmaakten. Ik heb u, Mevrouw, de doolhof van Creta, en de ontelbare onderaardfche holen, befchreven, uit welke hy is zamengeftelt. Maar tegenswoordig, nu ik de grot van Antiparos gezien heb, houde ik dezelve voor een aangename en gemakkelyke wandeling. Verbeek u een verfchrikkelyke afgrond, van meer dan duizent voeten diepte, in welke men niet dan door behulp  De Nieuwe Reisiger. hulp van koorden of ladders kan nederdalen Zie daar hec eerfteoogpunc,onder'cwelke,ikubf dac gy deftoutmoedige onderneming wilbefchou wen van welke ik u verflag zal doe&n bekh0U- Wy craden eerft in een grooce ,f Tl, cke door verfcheide pylaren onderfteunc wo c die de natuur zelfs heefc uitgehouwen. A n h u eerfte emde van deze gallery is een reget weg d wy vo gden, by hec %t va„ verfchSeide £ fttikkdvÏ T °P de" °£Veï ™ ^ verlcftnkkelyke afgrond eeleidp Tt t verbeelden hoe wy verderkL r ^ M een „,n , -ïT. 0nden komen; maar d e Tde ' Id1,eden' een yzerekram, fe 10 ^ rots S^gen was, aan welke hy een van hem ce vol2e, ?k IW COeroePende lieden mnr ö heC noS twee van onze heden voo my gaan , en ^ Dokter m dezen afgrond neder Ik vermaakte my, terwyl de andere na my ne- dig ge al echoos ce hooren herhalen, die gezamentlyk een verfchrikkelyk geraas maakeen. Wanneer ons gezelfchap weder vereenig, was, g g n wy eenige fchreden door nauwepngen loon en kwamen aan een andere afgrond, die n d waarheu minder ftyl was als den eerften , m by welke „g meerder zwarigheden opdeden, de wy4 wy nog koorden nog ladders ha'dden. Wy goed wy konden aan de uitftekende ftukken van de  Twaalfde Brief. de róts vaft houden. In deze tweede verdieping, zoo het my geoorlooft is dus te fpreken, befchouwdeik, met verwondering, een.groote grot, welkers zyden met een foort van porfier, dat roode aderen van een verwonderlyke luider heefc, bekleet zyn. De grond beftont uit een ander foort van gryze fteen, in welke ik bemerkte dac een groote meenigte verfteende fchelpen ingevat waren. Wy waren toen nog maar ter helft van onzen togt; en wy moeften nog in twee andere afgronden nederdalen , voor dat wy aan hetuï-, tcrfte gekomen waren. De eerfte, fchoon verfchrikkelyk en gevaarlyk, wiften wy ras te boven te komen, door middel van een ladder die wy hier regt van pas vonden; maar wanneer wy aan de tweede kwamen, bevonden wy dat de ladder te kort was; en vermits wy nier wiften hoe diep dezen afgrond was, zoo begaf ons de moed; dog hoe konde wy befluiten om te rug te keeren, daar wy nog niets gezien hadden dat ons voor onze moeite fchadeloos kon ftellen? wy bedoten dan om een duk van een touw dat wy nog overig hadden, aan een nabuurige rots vad te maken, en ons tot op de eerde fport te laten nederdalen. Eindelyk verkond ik dat wy in geen meer afgronden behoefden nedertedalen; maar wanneer ik aanmerkingen maakte op den onmeetbaren affiand die ons van de verblyfplaats der menfehen fcheïde , zoo kon ik my niet wederhouden om my zeiven van vermetelheit te befchuldigen. Ik durf gelooven, Mevrouw, dat het is om dat anderen gelyk wy de moed gehad hebben , in dierge-  •2sa De Nieuwe Reisiöer, lyke afgronden te dalen , dat men de bekende yerdigtfelen heeft uitgevonden, van naar de hel te gaan. Wy waren nu in de berugte grot die het voorwerp van onze nieuwsgierigheit was. Wy deden brandende fakkelen in alle de hoeken van dezelve plaaczen , gelyk men ons te Parecchia geraden had. Hoe groot was myne verwondering wanneer ik in deze grot trad? de verblindende luifter die myn gezigt aandeed, liet in den beginne niet toe dat wy eenig voorwerp onderfcheiden konden. Ik dagt dat een betoovering my in hetglansryk zonnehof, of ten minfte in het betooverdè Paleis van. Circe of Armida gevoert had. Myn verwondering vermeerderde, wanneer myn oogen, om dus te fpreken , met dit luifterryke ligt gemeenzaam geworden waren. Ik zag dat de zyden, het gewelfzel, en zelfs de vloer van,deze grot, uit doorfchynende kriftallen waren zamengelieft , met een zoo fchoone verfcheidenheit, dat ik geloof, dat de konft nooit deze volmaaktheit van de werken der natuur kan evennaren. Deze betooverdè verblyfplaats is drie hondert voeten lang, en ten naaflen by zoo breed. Het gewelfzei is vier en twintig voeten hoog. Het water dat rontom afzypelt, en dat overal waar het vloeit, het mineraal dat men Spats noemt, agter zig laat, of liever het kriftal dat het zelve bevat, is de oorzaak der wonderen die ik befchryvenzah De grond is niet alleen bekleet met een foort van glaze matten: maar de waterdroppen die van het gewelfzei afdruipen, hebben door de tyd, een bosje  Twaalfde Brief. 223 bosje geformeert, van kriftal heefters, welke bet weeromgekaatlïe ligt van onze fakkelen met de heerlykfte kleuren verfierde. Deze heefters, of zoo gy wilt, deze kriftallen pluimen waren vermengt met fchitterende figuuren van dezelve ftoffe de eene kegelswys, en de andere rond omtrent hun uiterftens. Elders, alwaar deze figuuren onderling vereenigc en te zamen gevoegt waren , maakten zy eene foort van muur , welkers meenigvuldige doorgangen de bekoorlyke vertooning van een doolhof gaven. Ik wende vervolgens myne oogen naar het gewelfzel; en zag het zelve verfiert met een verbazende meenigte omgekeerde piramiden. De ftof en de groote van deze doorfchynende kegels, verfchilde tot in het oneindige. De gebroke ligtftralen die uit dezelve voortkwamen , bootften volmaaktelyk de levendigfte kleuren van den regenboog na. Alles wat ik tot nu toe gezien had, kon niet halen by de fchoonheden die zig aan de zyden van de ,■ , Ik gaa Callajero, Chiero en Skinofa, dat alle woefte rotzen zyn, met ftÜzwygen voorby Zv verdienen niet dat men dezelve bezoekt. \\y hadden egter het gedult om dezelve te bezigtigen, overtuigt zynde dat men dikwyls op de woeste plaatzen/zeldzame en wetenswaardige ziken ontmoet. Voor het overige, deze eilanden brenj. Dtel. P  226" De Nieuwe Reisigek, gen een meenigte planten voort, onder anderen een die men pirkwortel noemt, met welke, volgens het bevel van den God des w'yns, zyne aanhangers zig mede flaan moeften in hunne feeften, ïk plukte eenige takjes af, alwaar ik my eenige ringen mede gaf, die tamelyk veel gerugt maakten. Braclia, is een weinig meer bewoont, fchoon het byna zoo onvrugcbaar is als de vorige eilanden. Wy vonden hier twee lekebroeders van hec kloofter van'Amorgo, die tuffchen de keyen en fteenen , de fchapen en geiten van het kloofter weiden. Ik haafte my om te Ino te komen; en ik wilde zelfs op de plaats ontfehepen alwaar men voorgeeft dat de aflche van Homerus ruft. Wanneer dezen grooten Digter, van Samos naar Athenen reisden, wiert hy in het Schip ziek; en hy ftierf na dat hy zig te Ino had doen ontfehepen. Vermits ik geen andere eerbewyzen aan zyn gedagtenis geven kon, zoo liec ik langen cyd myn oogen over de aarde gaan die de dierbare overblyfzels van dezen grooten man bevatce. Ik oncdekte, in hec bewandelen van hec ftranc, om eenige merkteekens te vinden van het geen ik zogt, negen groote marmerfteenen, die ik geloofde hier geplaatft te zyn, ter eere van de negen Zanggodinnen die zyne fchriften befchermen. Ik ging vervolgens het inwendig gedeelte van dit eiland bezigtigendat ik tamelyk welbebouwt vond. DeStad fchynt op de ruïnen van hec oude Iös gebouwc ce zyn, die ongecwyffelc voormaals beroemt was, om eenige der gevallen van Iö, dogter van ïna-  Twaalfde Brief. sa/ inadhus, die onder de gedaante van een vaars, van Argos, haar vaderland, dat gedeeke, van de Middellandfche zee, 't geen de Iönifche zee genaamc wert, doorzwom, tot aan de mond van den Nyl; lk vond te Membliaros, tans Namfio, en te Sikino, hec zelve dac ik op andere eilanden gezien had, dac is, een onbebouwc land, bewoont door een klein getal luiaards. Men zeide ons dat Namfio door de Argonauten ontdekt is, die hier een tempel eer eere van Apollo bouwden. Ik zal u niec zeggen, Mevrouw, dac de ruïnen van dezen tempel tans nog in wezen zyn; het is waar j dat ik hier zeer oude ruïnen gezien heb. Na dat wy langen tyd om Delos gezworven hadden, dac hec middelpunc der Cyclades is, landen wy eindelyk aan die eiland, alwaar men zege dat Latona, door Jupicer bezwangerc, en door de minnenyd van Juno vervolge, Apollo en Diana baarde. Schoon ik wik, dac die alles niec anders1 als een verdigtzel is, zoo erinnerde ik my nog dac die dryvend eiland door Nepcunis eer gunfie van~ Latona vakgegrond wierc. Men had zedert die tyd, een zoogrooeeeerbiec voor hec vaderland van Apollo en Diana, dac men niec dulden wilden dac hier eenig fterveling geboren of begraven wierc. De zwangere vrouwen, en dooden, wierdón na een nabuurig eiland gebragc. Oordeelt; .Mevrouw, hofe grooc de eerbiet was die meri voor een land had, dac aan den God.des daagse en aan de Godin van de flagt, was coegewyd, dac is ce zeggen, voor cwee Godheden die hec volk akoos voor oogen hebben. Dus ftélde dè' SrteR-  %%% De Nieuwe Reisigeü. fche Steden en de Aziatifche Vorften geen palen aan hunne liefdadigheden; de eene verfierdc het zelve, om ftryd, mee de pragtigfte gebouwen; die de andere door heerlyke gefchenken verrykten. Men gaf de naam van Geheiligt aan her Schip dat deze offerhanden overbragt. De toevloed des volks was hier alzoo groot als te Delphos, vermits Apollo hier mede zyn Godfpraken gaf. Wanneer wy de plaats naderden alwaar de oude Stad Delos geflaan heeft, zagen wy een meenigte (hikken marmer, en pylaren, de eene halfin de aarde gedolven , en de anderen uitgeftrekt in de vlakten. Verfcheide zyn nog geheel,'onder an* deren twee van graait, van een zeer edele bearbeiding. Een weinig verder als deze pylaren * zagen wy een heuvel die geheel met architravens, korniffèn, en voetftallen van marmer bedekt was, die voormaals tot een pragtig gebouw behoorden. Ik onderfeheide zelfs, wanneer ik dezelve met opmerking bezag , de plaats en de grondflagen Van een tempel van Apollo. De grootheit cn fchoonheit van de marmerftukken die men hier nog vind, waren de majefteit van den God waardig die men hier aanbad. De nieuwe Stad, door Adrianus gebouwt, is tans niet onderfcheiden van de oude; beide vertoonen zy niet anders als ruïnen en gebroken pylaren. Wy begaven ons vervolgens mar de p'aats alwaar men ons zeide dat voormaals het Gymnafium was. Wy befchouwde een groote vierkante plaats, die met ftukken granit en pylaren, die ter aarde lagen, bedekt was: men heeft'er nog zes die over einde  Twaalfde Brief. 229 einde ftaan, en die my agtien of twintig voeten hoog fchenen re zyn. Gy hebt mogelyk hooren fpreken, Mevrouw, van de berugte tempel die Erififito, Zoon van Cecrops, eerfte Koning van Athenen, ter eere van Apollo deed bouwen, en tot welkers verfiering alle de Griekfche mogentheden mede werkten. Oordeel over de grootheit van hec gebouw uit die van het ftandbeeld van den God, van 't welke wy eenige ftukken zagen. Een der dyen die ik afmat, had tien voeten lengte. Hoe groot moet dan dit vérfchrikkelyk Coiolï'us beelt geweeft zyn, 't welk men zeide, dat uit ten enkelt ftuk zwart marmer gehouwen was: men verhaalt dat Nicias, een Veldheer van Athenen, hier een palmboom van brons deed opregten, welkers val hec ftandbeeld van Apollo verbrak. Men vim, buicen den omtrek van dezen tempel, een meenigte kleine altaren , die twee voeten hoog en drie in middellyn zyn. Men kan nauwlyks een voetftap in dit eiland doen zonder eenige pragtige ruïnen ce ontmoeten. Hier was de berugte gallery , die Philippus, Koning van Macedonien, deed opregten, en wiens naam men nog op eenige marmerfteenen leeft; verder, zyn de overblyfzels van een fcbouwburg , van tweehonderc vyftig voeten uitgeftrektheit, geheel van marmer: hy was gebouwt op het hangen van een berg. Wanneer wy naar den berg Ginthus gingen , zagen wy verfcheide ftukken Mozaifch werk, gemengc mee fraai bewerkce pylaren. Deze berg, van welke Apollo de naam van Cintheus gekregen heefc, maakt een onaangename vertoo* b p 3 ning  De Nieuwe Reisiger. ping, gelyk hec overige van hec geheele eiland; dezelve heeft die byzonder, dac hec marmer uit' welke hec beftaac, geheel granic is, dac hec gemeene volk gefmolten offmeltbaar marmer noemt, ter oorzake van de glansryke vlakken die men in het zelve vind. Behalven dq ftukken granic van die land, zagen wy nog een meenigte van Egyptielch granic. Hec zal niec onnoodig zyn hier eens yoor al ce zeggen, dac hec Egyptifch granic rood is, mee glansryke vlakken als calk doormengt, in plaacs dac hec granic van Delos grysagtig is. Alle deze pragc en rykdom die Delos, een der fchoonde plaacfen van dc wcerelc maakten , hebben hec zelve voor de verwoeflingen der tyuen fiiec konnen bewaren. Die eiland is niets meer als een woede , onbebouwde , onvmgtbare en verlate rots. De zeearm die Delos van Rhcrjja fcheid, is niet breed. Dit eiland word gemeenJyk Groot Delos genaamt, vermits hec zelve meer uicgedrekcheic als het vorige heeft; hec zelve is pok veel vrugtbaarder: deszelfs velden zyn met een vette aarde bedekc die zeer bekwaam eoc de landbouw is; maar de vrees voor de zeeroovers belet dac hec niec bewoonc werc. De inwoonders van Miconen, een nabuurig eiland, weiden hier hun vee; mogelyk deden zy beter van hec zelve pp Miconen ce laten, en zig zelfs op Rhenia ce yedigen. Miconen is, in der waarheit, vry aanmerkelyk , dewyl hec veertig of vyftig mylen in omtrek beflaac; maar het is geen dervrugtbaarfte, van alle graangewaflèn , Haagt de haver hier alleen : Op de ftecnagtigde gedeelcens groeit een zoo  Twaalfde Brief. 23K zoo groote meenigte vygen, dat de inwoonders hier hunne grootfte koophandel in dryven. De Stad is flegt gebouwt, flegt gelegen, en de ftraten morzig. De vrouwen zyn bevallig , maar onzinnelyk in alle hunne uitwendigheden, en lui tot in het buitenfporige. Miconen is ryk in vee., en zend een gedeelte, gelyk ik gezegt heb, naar Rhenia , en een ander gedeelte naar Tragonifia en Stapodia, kleine nabuurige eilanden, die nergens anders toe bekwaam zyn als om geiten te voeden. Het moeit my, Mevrouw, dat ik u geen wetenswaardige zaken van Sciros berigten kan, dit voormaals beroemde eiland, dat te gelyk het toneel der heldendaden van Thefeus en de plaats van zyn begrafenis was. Dit was ook het Koningryk van Lycomedus. Het was aan het hof van dezen Vorft, dat de zoon van Thetis gezonden wierc, als een dogter vermomt , en alwaar hy op Deïdami verliefde, die hem Pyrrbus baarde, erfgenaam van de dapperhcit en ftaten van zynen vader. De groote heilig, en de byzondere befchermer van dit eiland, is tegcnswoordig St. George. Men vind, tuffchen hem, en dezen held der oudheit , zoo veel overeenkomft , dat het, ongetwyffelt, de rede is dat men dezen Godvrugtigen krygsheld tot befchermer van dit eiland gekozen heeft. Metelino, voormaals het berugte Lesbos, is een der grootfte eilanden van den Archipel, en een der vrugtbaarfte in allerlei gewaden, en voort^mentlyk in granen. Deszelfs bergen, aan de p 4 ooft-  53* De Nieuwe Reisicer. ooftzyde, zyn bedekt met cypreffen, beuken en andere boomen , bekwaam om Schepen van te bouwen. Het zelve heeft hondert en vyftig mylen in omtrek, Caftra die de hooftftad is, bcflaat tans de plaats van het oude Mcteline, van welke zy nog eenige voetftappen heeft. Men vind in verfcheide wyken van deze Stad, oude marmerflukken , en een veel grooter getal in het veld. Dit zyn brokken van gegroefde pylaren, kapitelen, ftizen en half verheven beeltwerk, die door «ie tyd en de barbaren mismaakt zyn. Men deed ons ook de plaats zien, alwaar men zeide dat de reedcre en ongelukkige Sapho, afgewezen door de geftrengheden van den ongevoeligcn Phaon, op den oever der zee hare klagten kwam uitboezemen. Ik erinnerde my eenige verfen, met welke deze ongelukkige Lesbiaatife vrouw het ftrand deed weergalmen, en die de Metileenfche dogreis op de rouwfeeften'zongen, die zy ter harer eeren vierden. Deze denkbeelden , Mevrouw, Hoe romaniek zyu ook mogen toefebynen, deden my de tranen in de oogen komen. Tcnedos, een zeer klein eiland, in vergclykïng van Metelino, legt niet boven de vyf mylen van het vafte land van Azien ; het zelve is met höoge bergen bedekt, die met groente bewallen zyn. Deszelfs gedaante is byna rond; en de verfcheide uitftekken op welke de voornaamfte Stad gebouwt is , leveren een aangenaam gezigt uit. Voor den Troyaanfchen oorlog, bloeide dit eiland zeer. Gy weet, Mevrouw, hoe nootlottig hec voor deze hooftftad van klein Azien was, wanneer de  Twaalfde Brief. «33 de Grieken vermoeit van een tienjarige belegering aater Tenedos weken, om hec teeken van de overrompeling dezer Stad aftewagcen. Hec gezigt van een land alwaar zoo veel gedenkwaardige gebeurceniflèn waren voorgevallen, deden my voec aan land zetren. Ik wilde van naby hec vaderland van Heelor, cn de velden alwaar Troyen gedaan had , bezigtigen; maar hoe grooc was myne verwondering , wanneer ik de Xanthus en Ximois zogt, en men my twee kleine en byna uitgedroogde beeken toonde ? Achilles verloor een weinig van zynen roem in myne denkbeelden : cn ik had zulke groote gedagten niec meer van zynen dryd tegens de Ximois, en de pogingen van Vulkanus , om deze kleine rivier uittedróogen. Wy zagen , tuffchen de druiken en hutten, eenige ftukken marmer, en de overblyfzels van een boog, die men ons zeide dac cot hec Paleis van Priamus behoorc had. Voor eenige jaren zag men hier een meenigte marmer en ftukken van pylaren ; maar den Grooten Heer heeft dezelve byna alle weg doen.nemen; en wel ras zal men geen voetftap van deze berugte Stad meer overig zien , welker belang den geheelen Olympus verdeelt heeft. Van alle de aanmerkelyke eilanden van Griekenland , fchooc ons Scalinc nog maar alleen om te bezigtigen, over, dac veormaals Lemnos genaamc wierc. Wy begaven ons dan na die eiland, alwaar de Digters zeggen dac Vulkaan, wanneer hy door Jupicer uit den Hemel geftooten wierc, een van zyne voornaamde fmeedovens oprigce. P 5 De  234 De Nieuwe Reisiger. De zwavel en aluin met welke dit eiland vervuld is, kan wel gelegentheit tot dit verdigtzel gegeven hebben. Lemnos is zeer vrugtbaar, voornamentlyk in wyn. Men vind hier een foort van aarde, die men gezegelde aarde noemd, die goed voor de pelt en de buikloop is: men maakt kleine bolletjes van dezelve, die met Turkfe karakters geteekent zyn; en den Grooten Heer doet gelchenkcn van dezelve aan de vreemde Afgezanten. Dit eiland heeft dertig of veertig Dorpen, welkers bewoondcrs, byna alle vermogende Grieken zyn. De twee voornaamfte Steden zyn Myrmc en Cochine, Myrine is op de puinhoopen van het oude. Lemnos gebouwt, en Cochine op die van Hepheftria; maar deze laatfte is byna geheel verwoeft. Wy hadden niets meer aanmerkenswaardig in de eilanden van den Archipel te zien, wy deden ons weder naar Meteline brengen , om dat men ons zeide dat wy hier beter gelegentheit zouden vinden om ons naar Conftantinopolen in te fchepen. Myn voornemen is niet, om my over de gewoontens der Grieken uittebreiden , dewyl zy tans byna dezelfde zyn als die der Turken, ik zal my vergenoegen, Mevrouw, met u eenige byzonderheden van aanbelang, voor dat ik°dezen Brief eindige, te berigten. De wyze op welke deze volken onderling leven, is zeer openhartig Op verfcheide plaatzen maken'de Grieken geen zwangheit om hunne dogters aan Turken uittrouwen, wanneer zy hicr voordeel in zien. Zy ?yn aan dezelve fchatting als de Chriftenen onderhevig,  Twaalfde Brief. 235 hevig, die men verpligt is te betalen, volgens het gebod van Mahomet, voorde vrykooping der zielen. Deze fchatting is gefchikt naar den rykdom der genen op welke die geheven word. Deze is jn driederlei foorten onderfcheiden: die der rykfte bedraagt omtrent agtien Hollandfe guldens, en die der arme omtrent vier en een halve gulden. Ik befpeurde weinig onderfcheit in de kleeding der mannen: dog men ziet een geringe verandering in die der vrouwen. De Griekfe vrouwen dragen gewoonlyk een onderkleed van rood brokaat of goud laken, dat met de overrok uit een ftuk beftaat. Dit onderkleed is zoo nauw en fluit zoo vaft, dat zy 'er zomtyds zeer gedrongen uitzien. Ilaare rok reikt niet verder als de knien; zy hebben hier een foort van onderrok onder, die alleen twee duimen langer is, en die de beenen bloot laat. Haare hemden en broeken zyn van zeer fyn ftof, dat met verfcheide kleuren geftreept is. Zy maken van haare hairen , lange vlegten, die tot op de fchouders hangen, zy verderen hun hooft met bloemen. Dit fieraat zet haar hul fel, dat uit katoen beftaat, veel bevalligheit by, over dat hulfel vlegter. zy, met konft, verfcheide ellen wit gegomt neteldoek, 't geen een grooten platte tulbant maakt, van een en een half el in omtrek. De kleeding der Joodfche vrouwen is dezelfde, uitgezondert het hulfel, op 't welk zy een groot ftuk tin of koper vaftmaken, dat zy met wit fatyn met goud of zilver geborduurt, bedekken. Hare hairen zyn in een zyde beurs befloten. Zy verfieren, gelyk de Griekfe vrou-  2.36 De Nieuwe Reisiger. vrouwen, haren hals, oorcn en armen met een meenigte peerlen. Ik moet een Ruk van zoo veel aanbelang als de onthouding by de Grieken is, niet vergeten. Het volk , zoo wel als de Geeftelyken , nemen hec voorfehrift dat hun hec eecen van vleefch verbiet, nauwkeurig in agt. Zy befchouwen de mandag', de onkuishcit, hec ovcrfpel als geringe misdagen, in vergclyking van de overtreding der önchouding. Hec is waar, dac dezelve zeer geftreng en byna gelladig is: zy eecen zelfs geen vifch, en leven, geduurende een grooc gedeelte van hec jaar, van kruiden en peulgewaflèn. Zy hebben vier vallen in hec jaar, die van Paafchcn, die der Apoflelen, voor den dag van Sc. Piecer, die der Hemelvaart van Maria, en de alderheilige vaftcn. Ilec gemeene volk heefc vooral gevoel van deze geftrengheden : deszelfs magërheic vergeleken mee de gezecheic der Turken , geefc blyken genoeg dac derzelver voedzel het zelve niec is. Men berichc my op dit oogenblik, dac twee Schepen gereec leggen om binnen vyfticn dagen van hier te vertrekken; hec eene naar Marfeille, waar mede ik dezen Brief zal afzenden; hec andere naar Conflantinopolen , dat tans het voorwerp van onze nieuwsgierigheit is. Ik ben, enz. Meteline, den 14 February 1737. D e r-  f-3Z Dertiende Brief. Turkyen. % eerde zorg, Mevrouw, was, wanneer IVl wy ons infeheepten, te onderzoeken, of 'er onder de reizigers ook iemand in hec Schip was, die uit nieuwsgierigheic naar Condantinopolen reisden. Ik verkond dac een Franfcbman, die eerft onlangs uic de gevankenis van Tunis gekomen was, voornemens was om Turkyen ce be* zigtigen voor dac hy naar zyn vaderland wederkeerde: ik ftond nier lang in beraad om hem aantefbreken; en denkende dat hy gebrek aan geld had, zoo bood ik hem alle de dienden aan die in myn vermogen waren. Hy bedankte my in de befchaafde bewoordingen ; en zeide , dat hy, behalve zyn losgeld, genoeg van zyn Famielje ontvangen had om .zig over zyne daverny te vertrooden. Ik verdond zedert van hem , dat hy Ridder van de Malthefchc orde was ; maar hy had zig wel gewagt van dit geheim te openbaren. Hec gewigt van hec zelve, dac hy my ontdekte, verbond my met een nauwe vriendfehapaan hem; en ik verzuimde in hec vervolg mees dac my zyn vertrouwen meer en meer kon waardig maken. Onze fcheepsvaart was gelukkig, wy zagen wel ras de Dardaneikn , die van verren hec gebiet over Europa en Azia fchynen ce voeren. Wy kwamen in de haven van Condantinopolen, door een  238 De Nieuwe Reiniger, een verbazende meenigte van Schepen van allerlei oorden des weerelts. Ik geleide de Ridder by een oude Genueefche Koopman, aan welke myn vader een byzondere kennis gehad had. Gy zult, Mevrouw, in het vervolg zien van hoe veel aanbelang dezelve voor ons was, en hoe veel dezelve toebragt om ons van de wetten en gewoontens van dit land te onderrigten. De Turken, welke tans zoo magtig zyn, en wiens heerfchappy zoo veel Koningryken bevat, hadden, gelyk de Romeinen, wiens ryk zy verdelgden,, de zwakfle beginzelen. Zy geven voor van een volkplanting der Hunne afteflammen, die zig, omtrent de vierde eeuw, in een vlakte van Scythie, naby de berg Caucafus ter nederzetten, dat tans klem Tartaryen genaamt wort. Toxander was de eerfte hunner Koningen die hen deed kennen , en hen by de Perfen en Grieken gevreeft maakte. Omtrent het einde van de negende eeuw, veifpreidc zig, dit woefte en krygszugtige volk, door Afrika en Azia , onder den naam van Sara/ynen en Turkomannen. Zy maakte zig meefter van deze uitgeftrekte landen; en hunne hooftmahnen verdeelde de verwonne landfchappen onder zig. Een hunner beroemde opvolgers was Ottoman, grontlegger van de Oftomannifche mogentheit en naam. Wanneer hy Zig voor een gedeelte van Bithynien had meefter gemaakt, zoo velligde hy de zetel van zyn ryk. te Burfa, hooftftad van dit landfehap. Amurat en Bajazet zyn opvolgers, vergroote hun ryk met Macedonien, Pbrygien, Carien, en den Archipel.  Dertiende Brief. 2351 pel. Bajazet, trots op zyn geluk, dreigde Conftantinopolen en geheel Europa met een inval, wanneer hy zelfs in de magt van den berugten Tamerlan viel. Mozes, zyn Zoon , erfde een gedeelte van zyn Haten. Mahomet II. een Vorft uit zyn geflagt, bragc de roem van zyne wapenen tot hooger toppunt als een zyner voorzaten. Hy onttroonde de Ooflerfe Keizer, nam Conftantinopolen in, alwaar hy zyn zetel overbragt, en voegde by dit wingeweft een meenigte andere landen. Zedert dezen berugten overwinnaar, heeft zig de Turkfche mogentheït altoos gehandhaaft; en Europa heeft dikmaals voor hare wapenen gebeeft. Zie daar, Mevrouw, hetgeen ik het zekerde van den-oorfprong der Turken en hunne overwinningen verdond. Wat Condantinopolen, de hooftftad van hun ryk, betreft, en het geen zy ook voormaals van het Oofterfche Keizerryk was, men gelooft dat zy zes of zeven hondert jaren voor Chriftus geboorte gebouwt wiert, door Byzas, opperhooft der Megarianen, en dat zy hier van haren eerden naam van Byzantium ontleent heeft. Wanneer de Romeinen hunne overwinningen tot in Azia uitgebreid hadden, behielt zy de naam en voorregten van een vrye Stad. De Keizer Severus verwoede dezelve, maar Condantyn, die befloten had om haar Romen te doen evennaren, herbouwde haar fchooner en grooter dan te voren. Hare voordeelige gelegentheit tusfchen Europa en Azia, deed hem beduiten om hier de zetel van zyn ryk over te brengen, en 'er hef  $40 De Nieuwe Rei si gei:, bet middelpunc van den koophandel der geheele weerclt van te maken. De waffchende maan beflaat dan de plaats van den Romeinfchen Adelaar; en den trótfchen Mufelman zit , zedert byna vier hondert jaren, op den troon der Cefars. De (laten van den Sultan bevatten zoo veel verfchillende volken, dat ieder land een byzondere befchryving vereifcht, niet alleen der plaats en der natuurlyke zeldzaamheden, maar ook van de zeden en gewoontcris. Egter, Vermits de Godsdienft en het (laatsbeftuur het zelfde zyn door de geheele uitgeftrektheit van dit ryk, zoo zal ik, Mevrouw, het zoo fchikken, in het fpreken van de hooftftad, dat ik alles onder een oogpunt breng, wat zy met de verfchillende landfchappen gemeen heefc, die aan de Ottomannifche heerfchappy onderworpen zyn. De eerfte dagen van onze aankomft te Conftantinopolen, wierden in feeftcn en vérmakélykheden doorgebragt. De goede grysaard, by wien wy gehuisveft waren, bekoord van in my de zoon van zyn oude vriend te zien , gaf ons duizend bewyzen van vriendfehap, en bezogc alle middelen om ons nieuwe vermaken te verfchaffen. Zyn hoogen ouderdom liec hem niet toe om ons in de verfcheide wyken der Scad ce verzeilen, hy gaf ons zynen zoon mede, die orts aan de aanz'enelyklte zyner kenniffèn aanbood, en alleen onledig fcheen om onze nieuwsgierigheit te voldoen. Wy  Dertiende Brief. M-* Wy begonnen met de haven te bezigtigen, vaii Welke wy niet ver verwydert waren, en welkers voordeeligegelegentheithaar een der bloei;entte en , fierihgfykfte van de geheele weerelt maakt. De rykdommen der Indien en van China , komen hier langs de zwarte zee ; die van Ethiopien, Egypce en Europa, langs de witte zee. Zy maakt een breede kom, die omtrent zes hondert fchreden in haar grootfte uitgebreidheit bevat, zy is in hare geheele uitgeftrektheit diep en veilig: Zy wert aan de noordzyde door Pera of Galati befchermt, dat een oude Stad van Thraciên is, en tans een der voortreden van Conftantinopolen Uitmaakt, cn die voornamentlyk door Chriftenen bewoont wort: van de andere zyde, befchermt haar de Stad voor de zuide winden ; maar-aan de ooitzyde, omtrent haren mond die zeer wyd is, legt zy voor de oofte winden bloot, welkers geweld dikwyls groote verwoefting aanregten. Wy bleven langen tyd aan dc haven, zelfs na dat wy hare grootheit ën pragt befchouwt hadden, liet heerlyke gezigt dat Conftantinopolen van verre vertoont, trok onze Öpletteriheit tot zig. Ik kan u niet beter dan da onmeetbare Stad afbeelden, als onder de gedaante van een driehoek: zy Wert ter regter en flinker zyde door de zee befpoelt; en bare grootfte uitgeftrektheit is na de Zyde des lands. De punt van dezen driehoek eindigt met de tuinen van het Serail, aan den Bosphorus van Traciën, die de zée van Marmora met de zwarte zee vercenigt i, de twee anderè hoeken zyn, de een aan het zuide, op éenigeft I. Deel. Q &  241?. De Nieuwe Reisiger. afftand van het Kafteel der zeven torens, en de andere aan het wefte, in het middelpunt der haven , by de plaats alwaar het Paleis van Blaquernes voormaals ftont. Zeven heuvelen die ieder met een pragtige Moskee en andere fchoone gebouwen verfiert zyn, maken van het ooften tot het wellen, een groote halfronde fchouwburg, die de hooftftad van een magtig ryk aankondigt. De Stad is met een dubbelde ring van hooge muuren omvat, die met twee hondert en vyftig torens bezet zyn: haren omtrek is omtrent van vier en een half uur ; en ondanks de rampen die hier jaarlyks door de onweders en brand veroorzaakt worden, evennaart egter het getal der huizen dac van de grootfte Steden des weerelcs. Hec inwendige van Conftantinopolen , beantwoord niet aan deszelfs luifterryke uitwendigheden: de ftraten zyn zeer nauw, vuil en kwalyk geplavyt; de huizen zyn van aarde en houc gebouwc; hec geen de rede is waarom hier zoo dikwyls brand ontftaat , het is te verwonderen dat deze Stad niet reets verfcheide malen door hec vuur verceerc is. Men ziec in dezelve byna geen aanmerkelyke en duurzame gebouwen, als alleen twee Serails en de Moskeen; en nog is de bouwkonft derzelver zwaar en lomp. Men moet hier egcer eenige gedenkteekenen van de luifterryke tyden der Griekfche Keizeren uiczonderen; byna alle de anderen geven blyken van de onkunde en barbaarfche fmaak van hen die dezelve gebouwt hebben» Wy  Dertiende Brsief» »43 Wy hadden de fraaifté plaatzen van Conftantinopolen nog niec bezogt, wanneer wy getuigen van een feeft waren, dat hier alle jaren gevierd wort. Dit was de opening van de Ramazan of vallen der Turken. Mahomet, die tot oogmerk had om zynen Godsdienft algemeen te maken, leide zig voornamentlyk toe om dat geen te behouden, het geen het algemeenfte gevolgt wierc in de drie Godsdienften , de Heidenfche , de Chriftelyke , en de Joodfche, uit welke hy de zyne zamenftelde. Hy ontleende van de Heidenen hunne rouwplegtigheden, van de Joden hunne reinigingen, en van de Chriftenen hunne vas* ten en vleestyd. Schoon wy de Ramazan niet behoefde in agt te nemen, zoo dagte wy egter, dat wy ons van de vermaken niet verfteken moesten , die 'er als de voorloopers van zyn. Het teeken cot deze vermakeiykheden, is de verfchyning der nieuwe maan van de negende maand van het Mahometcaanfche jaar. üpenbaare uitroepers kondigen die hec volk van hec opperfte der Moskeen aan, onder hec geluic van fpeekuigen. Straks onefteeke men een oneindig getal lampen op de minarecs der Moskeen. Deze minarets zyn kleine toorens, in gedaante van kloktoorens, die ieder twee of drie galleryen hebben. De ftraten en Bazards, of marktplaatzen, zyn op dezelide wyze verligt; en hec volk geeft zig aan de luidrugtigfte vreugdebetuigingen over. De tromme» len en crompetten klinken aan alle kanten» De lugc fchynt ontdoken door de meenigte van konft* vuurwerken: het gezang en vreugdegefchrei boe*  «44 De jMieuwe Reisigek. zemen alom vrolykheic in. Alle de winkels zyn geopent, maar voornamentlyk de koffyhuizen, de baden en drinkhuizen. Hec is alhier dac de getrouwe Muzelmannen de nauwkeurige in agtneming der vallen gaan zweeren; en dac zy, door hunne dronkenfchap , de dweepagtige ftuiptrekkmgen van hunnen Profeet tragten na te bootzen. De Mahomettaanfche Godsdienft ftaat deze buitenfporigheden toe, en de geeltelyke zelfs geven hier van een voorbeelt aan het volk. Vermits zy geen wyn, een minften in hec openbaar niet, drinken mogen, zoo gebruiken zy dranken die met opium gemengc zyn, en die op hen die vreemde gevoelloosheit uitwerkt, die zy verrukkingen noemen. • Eenige Turken, kenniffen van onzen Genuees , wilde ons met hen doen drinken. Wy verfchoonde ons op een beleefde wys; maar wy konden de noodiging van een bevelhebber der Jannicfaren , die een boezemvriend van onzen gaftheer was, niet afflaan , hy verzogt ons met , verfcheide van zyn medemakkers op hec avondmaal. Hy gebooc dac men wyn bragt. In minder dan een uur, waren alle onze Turken dronken. Wy liecen hen uitgeftrekt op de grond leggen, en zy wierden niet gewaar dac wy vertrokken. Wy hefteden het overige van de nagt om de buitenfporigheden van hec gemeene volk te zien, die in de Bazards en op de openbare plaatze aten en dronken, tot aan het aanbreken van den dag. Van alle de gebouwen die Conftantmopolen verfieren, fcheen my de Kerk van St. Sophia her rc-  Dertiende Brief. 245 regelmatigfte tc zyn, zy werc ook het meefte geroemt. Onder de heerfchappy der Griekfche Keizers, was zy de Aardsbiffchoppelyke Kerk; de Turken hebben 'er hunne voornaamfte Moskee van gemaakt. Zy ligt op een heuvel, aan welkers voet het Serail van den Grooten Heer is. Hare lengte is twee hondert vyftig voeten, en hare breedte twee hondert en twintig. Vier flukbogen van een verfchrikkclyke groote, ontkeren dit fchoon gebouw. Zy wierden door de Turken gebouwt, om de koepel te ouderfchragen, en dezelve tegens de aardbevingen te beiehutten. Wy traden in dezelve door een portaal dac dertig voeten breed is , en negen pragtige poorten heeft, welker kopere kloppers fraai bearbeic zyn. Hec middelke gedeelte varr de Kerk is door een pragtige koepel gedekt, die hec iigc door vier en twintig groote vengfters ontvangt. Rondom de kroonlyk gaat een fchoone gallery, welkers hek met marmer en fchilderwerk verfiert is; maar hec geen ik hec fchoonfte en aanmerkelykfte vond , zyn de pylaren die men onder de koepel heeft; hun getal beloopt meer dan twee hondert, die van verfcheide foorcen van marmer zyn, welke dienen om een breede gallery, die mee Mozaifch werk is ingelegc, ce onderlteunen. Agter de koepel heefc men dac gedeelte van hec gebouw , alwaar de Chriftenen hun heiligdom hadden : men ziec 'er cegenswoordig alleen een nis, in welke den Alkoran befloten is. Ik merkte op, dac men de gefchilderde figuuren, die in grooc getal in deze Moskee zyn, de oogen uitgeef 3 boort  *4Ó De Nieuwe Rêisiger. boon en hec aangezigc befchadigt had. De Genuees zeide my , vermits de Mahometcaanfche Godsdienft den beeldcndienft verbiec, alles wac hier op eenige betrekking fchynt te hebben, by de Turken in afgryzen is. Wanneer men agc geefc op de minnenyd der Oofterlingen, zoo zalnien nog andere redenen van deze byzonderheic vinden. De andere Keizerlyke Moskeen , ten gctaale van zes, zyn naar hec voorbeeld van die van Sc. Sophia gebouwt. De Solimanfche en die van de Sultane Validé zyn de twee fchoonfte. De eerfte wiert door Soliman de Groote gebouwt, die hier toe een groot gedeelte der rykdommen hefteden, die hy aan de Ruften, Polen en Hongaren ontrooft had. De venglters van de koepel zyn veel grooter ais die van St. Sophia, en de order der pylaren is veel regelmaciger. Die van de Sultane Validé wierc door de moeder van Mahomec IV. gebouwt. Men ziec in deze Moskee een eelheic en konft die men in de andere niec vind. Een groote koepel vergezelt van vier halve koepels, in gedaante van een kruis, maken dit pragtig gebouw uit. Het inwendig gedeelte is met lampen en armblakers van kriftal en yvoor verfiert: het gewelfzel is mee gebakke fteenen die gefchildcrc zyn, bekleed, de pylaren zyn van wie marmer mee gryze vlakken. De inkomften van deze Moskee , en van alle die van Conftantinopolen , zyn zeer aanmerkelyk; hec opperhoofc der zwarte gefnedenen heeft 'er 't beduur over. Men begrypt dezen band van belangens niec vm het Serail met de Kerk, De  Dertiende Brief. M7 De Turkfe bevelhebber, by wien wy 's nagts voor de Ramazan het avondmaal gebonden hadden, verzuimde niet om zig aan den Genueeica te beklagen, dat wy zyn tafel zoo fchielyk verlaten hadden. Hy zeide hem dat wy hem als luiden van aanzien en verdienden voorkwamen, en dat wy hem vermaak zouden geven , zoo wy meermalen by hem wilde komen eeten. De dienlt die wy van een man van gezag konden trekken, in een Stad alwaar het gemeene volk lomp en beledigend is, deed ons zyn aanbiedingen aannemen. Ik moet de krygslieden van dit land recht doen; ondanks de natuurlyke woeftheit die onaffchcidelyk aan hun beroep fchynt, zoo zyn zy, voor het grootfte gedeelte, menfchelyk, handelbaar en befchaaft; het gemeene volk m tegendeel en vooral de Priefters en Monniken, zyn de geefel der vreemdelingen. De dweepery en onkunde voeden hunne ydelheit en hoogmoed; en d- woefte der Jannitfaren is voor een ChnLen minder te vreezen, als de zagtaardigfte der Dervifchen. Onzen Hooftman ontving ons met een edelmoedige en gulhartige vriendelykheit. Vermits hy wift dat wy Franfchen waren, zoo deed hv ons verfcheide vragen over de magt en rykdommen van onzen Vorft. De Ridder gaf hem een befchryving van de krygsmagt, veftmgwcrken, en belegeringen van Vrankryk; en dit gefprek, in't welk de Jannitzaar veel vermaak fcheen te fcheppen, duurde tot dat men het maal opdisten. Het zelve beftond in gebrade fchapenvleefch, gekapt vleefch, gevogelte, en verfcheide foorten  ?43 De Nieuwe Reisiger. van toefpyzen van uitmuntende ryft. Men had jjdft verfcheide foorten van viffchen, fchoon de lurken van dezelve weinig eeten; maar de Hooft, , jpan wilde ons creffelyk onthalen. Het was mede ter onzer eere, dat men geduurende dg drank aanboor; want de gewoonte der Turken is om met te drinken dan wanneer dezelve byna ge^ndigtr, Wanneer het vleefch en andere %zen weggenomen waren, zoo bragt men bet nt geregt, dat uit melkfpyzen, vrugten, en uhW ft^-'^Wb**. Tot nu toe men met anders als Sorbet gedronken d een foort van drank is die van laptn citroe- Men v'S; ? andCre Vn,§ten ^mmt wort. Men VCiVulde de d!,n,fchalen n:e vogt; en wel ras wierden de genoodfeden veel vrolyker, en de wyn maakte het gefpr j e! venchg, Onzen gaftheer bood ons op nieuws zyn d enft aan. Hy zeide, dat geduurende ons ver, blyf te Conftantinopolen , hy ons alle motgen twee van zyn Jannitzaren zou zenden, om om in de Stad te vergezellen, en dat wanneer zyn bez.gheden hem eenige ledige tyd lieten, hy ons ?elfs het aanmerkelykfte zou doen zien. Wy ondervonden, de volgende dag de uitwerkzelen van zyne beloften, Twee Jannitzaren kwamen ons acs morgens te Galata afhalen; en vermits dezen dag juift vrydag was, die hier gelyk de zondag by onS Is zoo vmogten wy ^ de Hypodromos, die door de Turken Atmeidan genaamt wort, te geleiden, om de vermaken cn eehcnmgcn der jeugd te zien, Wanneer wy op vyeg  Dertiende Brief. 549 weg waren, zagen wy in een draac, twee booswigcen, die met de ponjaart in de hand op ons aankwamen; maar de (lokken van onze Jannitzaren weerhielde hen , en wy verkonden dat dit Dervifchen waren , die den yver 'voor hunnen Godsdiend op het zien van ons, tot woede deet overflaan. Verfcheide Chridenen, by gebrek van onderrigting, hebben hec fiagtoffer van deze dweepers geweed. Het eenigde middel om zig voor hunne woede te befchermen , is, hen de punt van een degen of ander wapentuig aantebieden. Gy kond ligt begrypen, Mevrouw, wat een afkeer dit geval my gaf, van alles wat de naam cn het kleet van een Dervis droeg. Wy kwamen eindelyk op de Atmeidan , die reets met een verbazende meenigte van aanfchouwers vervult was. Dit is een groote cirkel, die meer dan twee hondert en twintig roeden lang, en vyftig breed is. Dezelve wierc door de Keizer Scvcius begonnen, en door Condantyn voltrokken. De kampvegtcrs waien in twee hoopen gefcheiden, aan de twee uiterdcns van den cirkel. Op ieder teeken, kwamen twee derzelver, met een dok gewapenc, ce voorfchyn: zy oncmoecen eikanderen in de helfc van de loopbaan , en bragten eikanderen verfcheide (lagen toe, die zy met een byzondere behendigheic afkeerden ; zy vervolgde hier op hunnen weg, duizend lade drayen makende. Ik heb 'er gezien die vaardiglyk van hunne paarden fprongen, en 'er mee dezelfde vlugheic weder opftegen, zonder dat zy hierom ophielden op een volle ren ce ryQ 5 den;  250 De Nieuwe Reisiger. tien; andere draaiden onder de buik van het paard heen dac uit al zyn magc liep, en herilelde zig mee zoo veel gemak weder in de zadel. Die was alleen de eenigfte oeffening der jeugd niec. Ik zag nog anderen die met de werpfteen gooiden en woritelde. De Turken gooijen mee de werpfteen al loopende , fchoon hy van een buitengewoone zwaarte is. Ik kreeg geen luft om eenige van deze fpellen ce beproeven. 'Er werd zoo veel behendigheic en kragc toe vereifchc, dac de bekwaamde Europeaan 'er nauwlyks in zou uicmunten. Men ziec in de Hypodromos, verfcheide aanmerkenswaardige gedenkceekenen van de cyden der Chriften Keizers. Een vierkance Obilisk van Egyptifch granic is hec minft befchadigc; zy heefc een hoogte van vyftig voeten. Men ziet, uit de figüuren en karaclers die op de voetftal gegraveert zyn, dat deze pyramïec door Tbeodozius de Groote is opgeregc. Een weinig van deze, heefc men een andere Obilisk , die ten naaften by aan de vorige gelyk is. Zy is tans half verwoeft, en. het overige, is nauwlyks in ftaat om te doen kennen wat zy voormaals was. De pylaar, die de drie Jlangen genoemt wort, is in geen beter ftaat; zy beftaat uit drie (langen die fchroefsgewys in een gellingert zyn , dezelve moet zeer fraai geweeft zyn. Onzen vriend deed ons zedert, twee andere pylaren zien, de eene van wit marmer, en de andere van granit. De eerfte ftaat in het midden van de Stad, cn werd de hiftorifebepylaar genoemt; dezelve is omtrent twee hondert en vyftig voeten hoog;  Dertiende Brief. 251 hoog; maar zy is door het vuur zeer befchadigt. Dc tweede is in het huis van een byzonder man, en hierom doorgaans aan de naavorfchingen der reizigers ontfnapt. Zy is niet meer als vyftien voeten hoog, en wiert ter eere van den Keizer Marcianus opgeregt, welkers ftandbeeld waarfchynelyk op dezelve geplaatft was. Onze vriendfchap met den hooftman der Janitzaren wiert van dag tot dag grooter; en zyne oplettenheden voor ons gaven ons telkens ftof tot erkentenis. Wanneer hy verftond dat den Grooten Heer op de Valkejagt zou gaan, en dat dit op de vrydag van de volgende week bepaalt was, zoo noodigde hy ons , tegens den morgen van dien dag. Wy begaven ons met veel drift naar hem toe , vergezelt van de twee Janitzaren die hy ons gezonden had. Hy zeide ons, dat behalven het vermaak der jagt, hy ons nog dat verfchaffen zou, van den Sultan te zien, wanneer hy in de Moskee ging. Het is hier de gewoonte dat den Grooten Heer, alle vrydagen , in het openbaargebed gaat. Hy wert altoos van een luifterryk gevolg vergezelt; het is een fraai fchouwfpel voor "een vreemdeling, die de pragt van bet Ottomannifche hof nog niet gezien heeft. Omtrent tien uuren , geleide ons onzen vriend in het voorhof van het Serail, alwaar de lyfwagt van den Grooten Heer vergadert was. Wy bcfchouwden een geruimen tyd de bewegingen der grooten en hooftmannen, die de bevelen van den optogt afvvagteu. Omtrent de middag, gaf men berigc da- den Sultan verfchynen zou. Aanftonts fchaar- de  *5£ De Nieuwe Reisiger. de de Janitzaren zig in twee ryen, ren getalen van vier duizent: zy waren alle te voet, enhadde geen andere wapentuigen als een (lok in de hand Ue Aga , of Opperbevelhebber der Janitzaren' volgde dezelve op eenigen afltand. Vier hondert Capigis, of deurwachters, gingen mede te voet agter den Aga; vervolgens kwamen drie hondert Chiaous, of brengers der bevelen. Deze zaten op paarden, die met ryke dekkJeeden behangen waren: zy waren zelfs met koftbare kleederen van goud en zilver ftof bekleet. Twaalf of vyftien paarden van den Grooten Heer, die by de toom geleid, en door twee hondert bevelhebbers, die Pragtig bekleet waren, voorgegaan wierden, volgden dezen luiflerrykcn troep. De fchoonheit der tuigen en de glans der edele gefleentens trok alle oogen tot zig. Eindelyk kwam de Keizer uit het Paleis, in het midden van vier of vyf hondert Soulais, of lyfwagten: hy zat op een zeer fchoon paard , overdekt met een goud brocaat dekkleet, dat met peerlen en diamanten verfiert was. De Vifiers, de grooten van het hof, en de bevelhebbers van het Serail, floten den trein. Wy volgden deze flaatfie tot aan de Kerk van St Sophia; toen berigte ons dc twee Janitzaren dat bet tyd was om uit de Stad te vertrekken, zoo wy dc jagt van den Grooten Heer zien wilden. Zy geleiden ons in het open veld, omtrent hondert fchreden van de groote weg, en plaatflen ons op een heuvel, van welke wy met gemak de geheele jagc zien konden. Wy zagen wel ras den Grooten Heer, alleen van zyn voornaamfte bevel-  Dertiende Brief. 253. velhebbers vergezelt, en van meer dan drie hondert Valkeniers gevolge, die ieder verfcheide Valken droegen. Zoo ras zy ordre kregen om deze vogels los te laten, zoo zag men in een oogenbli'k de geheele vlakte door dezelve bedekt. Egter verliet de Keizer de groote weg niet, naar welke men zorg droeg het wik op te jagen. Hy keerde ten einde van een uur te rug; en onze janitzaren geleide ons naar het huis van hunnen bevelhebber , volgens de bevelen dien hy gegeven had. Het overige van den dag wiert in vermakelykheden doorgebragt, en de maaltyd wiert tot laat in de nagt uirgeftelt. Ik heb tot nu toe gewagt, Mevrouw, om u van het Serail te fpreken, niet om dat dit gedeelte van myn Briefde aanmerkelykke zaken behelzen zou; want, niemant, uitgezondert den Grooten Heer, zoo hy geen gefnedenen, of vrouw, of bevelhebber van den Sultan is , mag in het zelve komen ; maar om dat ik my vlei dat het weinige dat ik op diHluk ben te weten gekomen, niet anders dan u behagen kan. Het lot van deze beminnelyke opgeüotene, die de oofterfche minnenyd tot een treurige flaverny yerwyft, doet in het hart, een ik weet niet welke teedere belangheming bntftaan, die door een overeenkomt! van Sexe en bekoorlykheden u nog waardiger moet zyn. Dank zy de zorge van onze twee vrienden, wy hebben alle de plaatzen van het Serail, die niet ontoegankelyk zyn, doorwandelt, de Ridder, de Dokter en ik. Ik zal met deszelfs uiterIyke declen beginnen. Dit Paleis is op het bange*  254 De Nieuwe Reisiger. gen van een heuvel gebouwt, dat, met de tuinen die hetzelve omringen, een foort van driehoek maakt, welkers eene punc aan de zee eindigt. De grond die het zelve beflaac, heefc byna een uur in omtrek, en is met hooge en fterke muuren omringt. Verfcheide toorens, die op zekere afltanden, aan de zeekant geplaatft zyn, beletten de Schepen het zelve te naderen : zy zyn met ftukken kanon bezet, zoo wel als de borftweering die om de muur gaat. Op dat gedeelte van het Serail, dac naar Galata zyn uitzicht heeft , ziet men een fraai gekoepelt gebouw, dat op marmere pylaren ruft. Hier vermaakt zig de Sultan mee zyne vrouwen, en fcheept zig zomtyds met haar op galjooten in , om zig met vifTen te verinnigen. De tuinen hebben nog uitwend.ge aangenaamheden, nog inwendige bevalligheden : men ziet alleen een meenigte cypreffèn en vygeboomen, welkers fchaduw dient om de fchoone bewoonfters van dit verblyf voor de nieuwsgierige oogen te bedekken. De bevelhebber , onzen vriend , verzekerde ons dac 'er niets aanmerkelyks in was dan een groot gcal vrugeboomen, die hier en daar, zonder order en zonder evenredigheic, geplant waren. Hy zeide dit met van hooren zeggen : want hy had een gedeelte van zyne jeugd, onder de Azamoglans in deze tuinen doorgebragc, hy was uic dezelve' gegaan om het bevel over een gedeelte der Janiczaren op zig te nemen. 'Er heerfcht geen meer fmaak en evenredigheic in de gebouwen: het is een onregelmatige ver- za-  Dertiende Brief. 255 zameling van woningen die verwart door een geplaatft zyn. De voornaamfte ingang is een groot gebouw van een lompe en grove bouworder: agt breede kruiskazynen zyn al het fieraac van dit gebouw : onder de middelde , is die doorlugtige poort, die haar naam aan het Ottomanifchc hof geeft. Ik kan u niet zeggen , Mevrouw , om welke reden, want deze poort is de geringde en onbevalligfte poort van de geheele weereit: men zou dezelve eer voor den ingang van een fchuur als voor die van een groot Paleis aanzien. De wagt die dezelve is aanbetrouwt, bedaat in vyftig Capigis of deurbewaarders, die met dokken gewapent zyn. Wy traden in een lang voorhof, dat ter wederzyden met groote gebouwen bezet is, welke de ziekenhuizen en wapenhuizen zyn. De Capigis zyn gelad te verhinderen dat men hec minde gerugt maakt, en het is hier byna niet geoorlooft te fpreken. Dit hof geleide ons in een ander dat veel grooter en breeder is, en omtrenc drie honderc creden in middellyn heeft. Het was hier dac wy het Paleis van een groot Vord begonnen ce erkennen. Ter regter hand , heeft men een groot gebouw, op welke negen koepels met loot gedekt, geplaarft zyn, het zelve bevat de keukens van hec Serail. Om die hof gaac een fchoone gallery , die op marmere pylaren rud. Ter linker hand, zyn de Hallen van den Keizer, en aan het einde heeft men de zaal van den Dievan of Raad: dezelve is een gedeelte van het gebouw dac men eigentlyk bet Serail noemc, 't welke de vertrekken der vrouwen zyn. Hec midden van  258 De Nieuwe ReisiGer. trouwt zyu, ongelukkig te maken. Een gedeelte der beminnelyke perzonen, die het Serail befluit, zyn Sultanen; en het andere trage geftadig naar deze eer. De Sultanen zyn die, welke den Groo|ten Heer verwaardigt heefc om zyn bed met haar te deelen, en die het Ottomanifche geflagc vermeerdert hebben ; de andere pogen door hare bekoorlykheden , zich de eer van de neusdoek waardig te maken. Zie hier waar in deze plcgtigheit bellaar. Wanneer de Sultan bcfloten heeft om een nieuwe fchoonheit in zyn armen te ontvangen , zoo geeft hy hier van berigt aan den gefnedenen die het opzigt over zyn vermaken heeft. Dit gelukkig nieuws is wel ras door alle de kamers verfpreit. De jongfie vrouwen die naar deze eer flaan , zyn vooral in de hevigile ongeruftheden. Op het gezette uur vergaderen zy alle in een lange gallery, alwaar men haar op een ry fchaart. De Groote Heer gaat haar dan voorby; en befchouwt haar alle met oplettentheit, cn doorwandelt vërfcheidemaal de gallery, tot dat hy zyn keuze gevefligt heeft. Hy werpt die genen een neusdoek toe die hem hec meed behaagt; en deze keus, doec in een oogenblik, alle de andere verdwynen. OndertufTchen maakt zig de verkozene gereec om aan de begeerten» van den Vorft ce voldoen. De badftoven en reukwerken werden niet gefpaard. Des avonds, geleid men haar in hec vercrek van den Vorft, en men doet haar, zoo eenige zeggen, aan hec voeteneinde in het bed gaan, om groocer eerbiet aan te duiden. De kleederen van den Grooten Heer €3  Dertiende Br iep. 255 Grooten Heer, en die der vrouwen, ziet. De bevelhebber had zoo veel gezag om ons dezelve te doen bezigtigen. De vertrekken zyn met marmer en fchilderwerk verfiert. Ter regter zyde van het Serail is een Kioske of vierkant gekoepelt gebouw, van een Koninglyke pragt: deszelfs omtrek is byna van hondert voeten. Het is geheel van wit marmer, met koftbaar Mozaifch werk gelambrizeert, en op pylaren, welkers kapitelen en voetfiallen van verguit koper zyn, ruft. De tuffchenruimtens die tufichen de pylaren zyn, zyn open, en werden met gordynen en luiken gefloten. Tegen over de Kioske is een onmeetbaar kanaal, dat ter wederzyden met wit marmer geboort is, en met ahornboomen beplant, die/ een aangename fchaduw geven. Wy hefteden twee geheele dagen om de buizen te bezigtigen die deze betooverende plaats omringen, en wy keerden na Conftantinopolen weder, alwaar wy nog verfcheide aanmerkelyke zaken te bezigtigen hadden : dit was , onder anderen, het Kafteel der zeven torens, de waterleiding van Soliman , en de groote Bazart. Het Kafleel der zeven torens is dat berugte Kafteel, alwaar de Grooten Heer de Prinfen van zyn geflagt, zyn Staatsdienaars en zomtyds zelfs de afgezanten, doet opfluiten. Het legt tegen over het Serail , naby den hoek der Stad, 'die tegen het oofte ziet. Zeven groote torens die met fterke muuren omringt zyn , en door een meenigte ftukken gefchut verdedigt worden , maken dit berugte gevangenhuis uit. Het zelve was voormaals een gedeelte van de vergulde R 5 poort,  &66 De Nieuwe Reisiger. poort, dus genaamc, ter oorzake van haar vergulczel en fieraden. Deze poort is tans niet ver van die, welke coc de zeven torens coeganggeefc. De Turken hebben dezelve roegemetzelc, en het half verheven beelcwerk, mee 'c welk zy verfiert was, bedorven. Wy meenden nog eenige overblyfzelen hier van te befpeuren , ondanks het pleiner mee hec welk zy hec zelve bedekc hebben. Wy zagen, eenige creden buieen de poort, twee groote ftukken wit marmer mee half verheven beelcwerk, waar van hec eene, zoo hec my toefcheen Aurora verbeele, die, mee een fakkel in de hand, den jongen Cephalus komc opwekken Hec andere verbeele denegen zanggodinnen, by welke men hec paarc Pegafus ziec. Deze twee Hukken zyn konftig bearbeit, en ik durf zegzen van een volmaakte fchoonheit. Wy gingen lenigen tyd langs de muuren, tot aan het Paleis van Conftantyn den Grooten. Dit zyn niec anders als ruinen en vakken van muuren, die geen denkbeelc van die gebouw konnen geven. Men wees ons eenige marmere pylaren van de Corintifche order, welkers kapitelen door de Turken bedorven zyn. De waterleiding, die het water door alle de wyken van Conftantinopolen voert, zou een van deszelfs fchoonfte fieraden zyn , zoo men meer zorg droeg om dezelve te herftellen en te onderhouden. Ik kan de oorzaak van dit verzuim der Turken met begrypen; want, behalven de groote nutngheit van deze waterleiding, die voormaals water aan negen hondert zeven en veertig fonteinen  Dertiende Brief. 267 iien verfchafce , zoo is zy nog door een hunner Vorllen , de Groote. Soliman, gebouwt; en de veragting die zy voor de werken der Chriftenen betoonen, is geen reden om dit gebouw te laten vervallen. Het befchouwen van de Bazard of Bezeftan is zeer vermakelyk, om de meenigte des volks die dezelve altoos vervult. De juweliers, de goudfmeden, en de kooplieden der gewerkte ftoffen, hebben hunne winkels in verfcheide afdeelingen van deze overdekte markt. Men verkoopt hier allerlei foorten van zeldzame'en koftbare waren; en wanneer deze Bazard verligt is, gelyk zulks in de nagten van de Ramazan gefchiet, zoo levert dit een fraai gezigt uit. Wy zagen, naby de Bezeftan, de plaats alwaar men de flaven "van beide Sexen verkoopt. De Jooden en Barbaarfche zeeroovers verzorgen Conftantinopolen altoos in overvloed van deze koopwaar. De Turken komen hier mannen, vrouwen, jongelingen, en jonge dogters koopen; zy betrouwen zig hier nooit in, op de goede trouw der verkoopers. Ik zag verfcheide malen agter eikanderen, een Georgiaanfche jonge dogter , van een middelmatige fchoonheit, geheel ontkleeden, over welke het de koopers niet eens konden worden. Egter deed zy haar beft om aan de man te komen, ennoodigde door hare woorden die genen, welke zy door haar bekoorlykheden niet tot zig kon trekken. Ik ben, enz. Conjlantinopokn, den 3 April 1737. Veer-  a68 Veertiende BVi e f. Vervolg van Turkyen. S~*y zoh mogelyk vreemt vinden, Mevrouw vj dat ik u nog niets van onzen Afgezant aan du Hof gemelc heb. Hy is giferen eert van een Mhms van een Turks Heer, dat een en een half uur van deze Stad legt, wedergekeert. Wy hebben dezen morgen een bezoek by hem afgelegt: hy overlade ons met beleeftheden, en vooral de Kidder, die hem zyn ongelukken verhaalt heeft. Wanneer hy vertond dat wy voornemens waren eenige tyd in Turkyen doortebrengen , en de voornaamfte landfchappen van dit P^k te bezigtigen, zoo zeide hy, dat wy ons van een gunftige gelegentheit bedienen konden, dat twee duizent Janitzaren bevel gekregen hadden om zig by het eger van den Bacha van Bagdad te voegen, welke Stad door de Perfianen met een belegering gedreigt wiert. Ik heb byzondere kennis, vervolgde hy, aan den bevelhebber die dezelve gebiet; en ik vlei my, dat hy door myn aanbeveling, u alle dienden bewyzen zal; dit voortel veroorzaakte ons veel blydfchap: hoe groot onze begeerte ook was om deze geweflen van Azia te bez.en, zoo waren wy egter bedugt voor de gevaren welke men op deze togt onderhevig is. Zedert den oorlog, die de Porte tegens de Perfianen voert, zyn de wegen onveilig door de fh'qq-  Veertiende Brie?. 269 ftrooperyen der krygsknegten, die van Conftantinopolen naar Bagdad trekken. De inwoonders der Dorpen en Vlekken , die genootzaakt zyn hunne huizen te verlaten, hebben de wapenen opgevat, om zig. tegens de krygsknegten te verdedigen , en leven, gelyk deze, van den roof. Het geleide van deze Janitzaren was een te gunftige gelegentheit om voorby te laten gaan. De Afgezant fprak nog dien dag met den bevelhebber ; en wy gingen van dit goede nieuws, aan den bevelhebber , onzen vriend verflag doen , die ons zeide dat zyn vriendfchap ons niet nutteloos zyn zou; dat hy ons brieven zou medegeven aan zyn vrienden die hy te Bagdad had, en dat hy ons aan de bevelhebbers van het krygsvolk zou aanbevelen, met welke wy reizen zouden. Op de dag die tot ons vertrek was vaftgeftelt, ginge n wy onze weldoenders begroeten, de Genuees wilde ons tot Scutari uitgelei doen. Wy vertrokken eenige uuren vroeger als het krygsvolk, om tyd te hebben van deze Stad te bezigtigen, alwaar zy by een komen moeften. Scutari legt in Natoliën, aan de overzyde van den Bosphorus, tegens over de punt van het Serail en Galata. Wy trokken voort tot aan het Aziatifche Kafteel, alwaar voormaals de Stad Abydus ftond, bekend door het verdrinken van Leander. Men ziet nog, op den oever van de zee een kleinen toren, die dtn toren van Leander genaamt wort. De Ridder zeide ons, dat hy een teedere en godvrugtige aandagt voor het graft van dezen ongelukkigen minnaar in zig gevoelde, en  De Nieuwe Reisiger. en (lelde ons voor om een bedevaart naar het Mye te doen 't welk wy met vreugde aannamen. Ik dacht, Mevrouw , dat ik my hier door een verdiende by u maken zoude. Deze plaats heeft mets aanmerkelyk, als een put van zoet water, die men ons berichte dat aan de fchimmen van dezen ongelukkigen minnaar van Hero gewyd was. Wy dronken ter zyner gedagtenis van het water uit dezen put. Wy keerden weder in ons vaartuig, gelyk ware bedevaartsgangers , dat is te zeggen, vervult met digting en blydfchap. Scutari heeft haar deel in de pragt der hooftdad , van welke zy , om dus te fpreken, een gedeelte is, zy is van dezelve niet verder als Galata verwydert. Lange tyd voor dat de Turken zig meeder van dezelve gemaakt hadden, wiert zy Chryfopolis genaamt, en voor een van de grootde Steden van Natoliën gehouden. Zy is tans nog zeer uitgebreit; en de Sultans hebben hier een fchoon Paleis. Het geen ik uitwendig van het zelve befpeuren kon, fcheen my overeenkomdig met dat van Condantinopolen te zyn; maar men verzekerde my dat deszelfs tuinen veel fchooner zyn. De Keizerlyke Moskee door Mahomet IV. gedigt , is een pragtig gel bouw, verfiert met een meenigte marmere en porfierdeenen pylaren, en die door een meemate kodbare lampen verligt worden. De begralfplaatzen van deze Stad zyn met marmere praalgraven vervult, en met cypreffèboomen beplant Niet ver van Scutari, tegen over het Kadecl der zeven torens, ziet men de ruïnen van Calce- do-  Veertiende Brief. 271 donien. Deze Stad, die berugt is door de vierde algemeene Kerkvergadering, is tans niet anders als een Dorp. Wy gingen dezelve verfcheide malen bezigtigen; maar wy hadden geen ander vermaak als die van een wandeling. Wy erinnerde ons egter dat het in deze Stad was, daar men voormaals het berugte gefchil beflifte over de twee natuuren in Chriftus. Het krygsvolk vertrok de volgende morgen van Scutari. Hun Opperhooft, die Mahomet Aga genoemt wiert, bewees ons allerlei vriendfchap: verfcheide bevelhebbers deden hetzelve; en geen een van die geen die onzen vriend byzonder kenden , of ze noodigden ons aan de tafel. Ik heb u reets doen opmerken, Mevrouw, dat de krygslieden, by de Turken, het minft bygeloovigzyn, en zig niet befmet agten wanneer zy met een Chrillen gegeten of gedronken hebben. Voegt hier by, dat de Mahomettanen voor hunne reiso-enooten een Godsdienftigen eerbiet hebben, en dat het regt der gaflvryheit voor hen geheiligt en onfehendbaar is. Wy volgden den oever der zee tot aan een klein Dorp, alwaar wy den derden dag aankwamen. Ik toog met de Ridder en vier janitzaren voor uit, om Ismid of Smith te bezigtigen. De Dokter was door ziekte genoodzaakt om te Conftantinopolen te blyven. Smith, voormaals Nicomediën , legt op het hangen van een berg, aan het uiterfte van een zeeboezem , die zig ver in Azien uitbreit. Zy wiert door Nicomedus, Koning van Bithynien en bontgenoot der Romeinen, gebouwt, Conö ftan-  ijz De Niéuwe Reisicer. ftancyn den Grooten ftïerf in deze Stad; zy heeft tans niets aanmerkelyks , als alleen de titel van hooftftad van dit landfchap. Deszelfs grond is tamelyk vruchtbaar in' granen; en de omleggende boftchen verfchaffen een meenigte hout, met welk de inwoonders grooten koophandel dryven. Wy bevoordeelde ons van de tyd die wy door het vooruittrekken gewonnen hadden, en trokken voort tot Ismik, na dat wy over de rivier de Sangaria gegaan waren, dat de Sangarus der Ouden is. Ismik of Nicea, wiert voormaals Antigonia genaamt, naar den naam van haren ftigter Antigonus. Lyfimachus veranderde de zelve in Nicea, ter eere van zyn vrouw, die een dogter van Antipater was, en die Nicea genaamt wlerh Hare pragt en grootheit waren de eenigfte zaken niet die haar beroemt maakten; twee algemeene kerkvergaderingen , die hier gehouden zyn, de eerfte, onder de Keizer Conftantyn, de andere, onder Adrianus L, hebben dezelve eenen onfter* velyken naam in de Jaarboeken der Kerk doen verkrygen. Het is alhier, dac de berugte ketteryen van Arius veroordeelt wierden , door de Biffchoppen die uit de geheele Chriften weerelt hier by een gekomen waren. De inwoonders van dit land , fchoon zy voor het grootfte gedeelte Mahomettanen zyn, fpreken nog, met een foort van eerbiet, van deze talryke en agtingswaardige vergadering. Zy hebben egter van dezelve zulke verheven denkbeeiden niet als de Chriftenen, om dat zy gelooven dat dezelve uit drie hondert en agtien Monniken was zamengeftelt. Men ziec te Ismid  Veer tiende Brief. 27É ïsmid noch een tamelyke fraye Griekfche Kerk* van welke de Turken een Moskee gemaakt hebben. De voornaamfte koophandel van deze Stad beftaat in aardewerk , en vifch, die zy in over•vloed, in een naburig Miër, vangen. Wy wagten het krygsvolk te Bolie in * 't welk de hooftftad van een klein landfehap van Natoliën is, en een en een halve dag reizens van Nicea ligt. Bolie werd door hooge bergen omringr* die met ahorn, denne4 en een meenigte vrugtboomen beplant zyn. Dezelve legt in een fehoone vlakte, aan den oever van een visryk Miër* De inwoonders toonden ons twee fonteinen, die j de eene in een fteene, en de andere in een houté kom valt: zy zeiden dat het water van de eerfté zig in fteen verandert, en dat het water van dë andere de fteen ontbint: dit is al het aanmerkens-, waardige dat men in deze Stad ziet. Wy vervolgden onze weg door Gueredë, eert Vlek dat door het marokyn , dat hier gemaakt wort, berugt is , en door Toufia, een kleine Stad, in welk byna niet anders als leerbereiders en leertouwers woonen. Wy bleven hier drié dagen, om eenige krygstoerufting af te wagten; Naar mate wy ons van Conftantinopolen verwyderden, wiert de weg gevaarlyker, hierom durfde wy ons niet meer van het krygsvolk affcheiden, ten minften zoo wy door geen zeven of agt Janitzaren vergezelt waren. De bevelhebbers tfart onze kennis, boden ons, om ftryd, hunne krygsknegten aan; en deze die hun voordeel hier ih vonden , fchikten zig gewillig naar onze voornemens; ƒ. Dssh S P*  274 De Nieuwe Reisiger. De eerfte aanmerkelyke plaats alwaar wy ons verblyf namen , naar dat wy Natoliën verlaten hadden, was Amazia, in het Jandfchap Sivas in ■Iurkomanien, Men gelooft dat zy dus senaamt wiert, naar een Vorllin, die hier heerfchte. EenStad, die zoo aangenaam is, en die zoo bekoorlyk gelegen is, kan niet anders dan eenige betrekking op de beminnelyke Sexe hebben. Amazia ligt in een fchoone valei, die met heuvels en zeer hooge bergen omringt is. De huizen zyn hier veel frayer als te Conftantinopolen; maar de openbare gebouwen zyn nog zoo groot nog zoo pragtig. De lugt is hier doordringent en gezont • het volk geeftig en befchaaft. De grond brengt een overvloed van vrugten, granen en uitmuntende druiven voort. Het geheele land is bedekc roet boomgaarden en tuinen, die het verblyf van deze Stad welluftig maken. Men toonde ons een weg,die in de rotzen der nabuurige bergen uiro-ehouwen was. Dit werk heeft een ongeloofetyke moeite en arbeit gekoft. Zie hier de overlevering van de lieden van dit land omtrent dit onderwerp. Een man, van een buitengemeene fterkte Perha genaamt, wiert verlieft op een Vorftin* Chirin genoemt, die haar verblyf te Amazia hielt' hy ondernam, om haar te behagen, de bergen te doorgraven, en door dit middel, vers water naar de Stad te leiden. Hy verzuimde niets om tot zyn oogmerk te geraken ; en het werk was reets ver gevordert, wanneer hy verftond dat die geen die hy beminde, haar hand aan een zyner medeminnaren gcfchonken had. Uit wanhoop, ver-  Veertiende Brief. £75 Vtrbryzelde hy zyn hooft met zyn knots, 'c welk een veel roemryker daad alsdievanHerkuleswas* die de zyne in een fpinrok veranderde, om aari de voeten van zyn mcefteres te fpinnen. Op de weg die van Amazia naar Tocat geleit^ dat mede een Stad van het landfchap Sivas is, befpcurde wy verfcheide troepen ftruikroovers j. die verhaalt naar de bergen vlugten. Onze Janitzaren jaagden hen na, en agterhaalde 'er eenige , die zy dwongen hunne verblyfplaats aantewyzen. Men pionderde de onderaardfche holeri alwaar zy hunnen voorraat verbergden; en men liet hen niet eer los, voor dat men niets meer uic hen vernemen kon. Tocat is een groote Stadj die aan alle zyden open is, maar werd door een Kafteel verdedigt dat op een fteile rots legt: zy is wel bevolkt, en dryft de fterklte koophandel van het geheele landfchap; en trekt grodte voordeden uit de Indifche lywaaten, die zy over Arabien ontvangt , en «van alle foorten van koperë huisGeraderi , die de inwoonders zeer fraai weten te bewerken. Wy moeften verfcheide bergen overtrekken dié met pynboomen bedekt waren; en naar veel moeijelykhcden , kwamen wy te Sivas. Ik had eeri brief voor den Bacha van deze Stad, welke ik hem ging aanbieden. Hy overlade ons met beleeftheden, en wilde niet toeftaan dat wy ergens anders als in zyn Paleis ons intrek namen : hy hielt ook het opperhooft en de voornaamfte bevelhebbers te galt , en onthaalden ons op eed heerlyke maaltyd. Wy bragten den volgenden dag te Sivas door; en ik bevoordeelde my van S % é&a  976 De Nieuwe Reisiger, deze tyd om deze Stad in en uitwendig te beziendezelve is nog aanmerkelyk om haare grootheit oi rykdom. De muuren die dezelve vöormaals omringden, zyn tans geheel verwoei!: de karavanen die van Bagdad door Arabien komen, en mar Conltantinopolen gaan, of van daar weder komen, trekken door deze Stad. Wy belleden vier dagen om van Sivas naar Dwngüi in het landfchap Diarbek te gaan. Deze geheele weg is onveilig door de ftruikroovers-, die de Dorpen en Vlekken onder brandfchatting zetten. Onze krygsknegten, die zelfs niets anders zogten als te pionderen, vervolgde hen tot in het gebergten ; maar de inwoonders van het land wonnen hier niet veel by; zy wierden door de Janitzaren niet minder als door de roovers geplaagt. Divrigui legt in een groote valei, die door verfcheide beken doorfneden wort, welke in den Eufraat uitloopen. Men heeft een meenigte tuinen in deze Stad: de omleggende ureken zyn zeer vrugtbaar maar weinig bebouwt, uit vrees voor de bergbewoonders. Een der voornaamfte rykdommen van dit land, beftaat in deszelfs yzer en zeilfteenmynen, die hier zeer overvloedig zyn. Verder vind men in de byna ontoegankelyke bergen, die wy door moeften trekken, verfcheide goud en zilvermynen, van welken den Grooten Heer voormaals veel voordeel trok: zy werden tegenswoordig flegt onderhouden, 't zy uit gebrek aan hout, of dat de armoede der werklieden dezelve byna nutteloos maakt. Ik had de nicuwsgierigheic om in die van Kiebban nederte- da-  Veertiende Brief. 277 dalen, naar dac wy over den Eufraac gecrokken waren, die de voec van deze myn befpoelt: ik zag een meenigte onderaardfche holen, vertrekken, gewelfzeis en werklieden, maar weinig goud en zilver. De aanmerkelykfte van deze myneri is die van Argana, een groot Vlek aan gene zyde van de Kiebban, alwaar men uitmuntende wyn maakt. Onze reisgenoten vergaten zig zelfs op deze plaats niec ; zy pionderde de kelders der boeren, floegen de vaten den bodem in, leegden de kruiken overal waar zy dezelve vinden konden. De Tyger befproeit de voet van den berg op welke Argana legt ; maar hy is zoo nauw op deze plaats, dat het eer een beek dan een berugte rivier fchynt te zyn. Wanneer wy uic de bergen kwamen, ontdekte wy wel ras Diarbekir, alwaar wy in weinig tyd aankwamen. Deze Stad, die mede Amid of Caramid genaamt werd, geefc den naam van Diarbek aan het geheele landfchap, van welke zy de hooftftad is: zy ligt in een bekoorlyke vlakte, op den oever van den Tyger. Haare muuren , die door een Grieks Keizer gebouwt wierden, zyn nog in wezen met de twee en zevencig torens die hy op dezelve bouwde. De Turken hebben dezelve voor een gedeelte weder opgebouwt en herftelt, als mede de torens die men zegt dat ter eere van de twee en zeventig Difcipelen van Chriftus geftigc wierden. Behalven dit heefc deze Scad nog een Kafteel toe haare verdediging, in 'c welk de Stadvoogt een pragtig Serail heeft. Op de oevers der rivier zyn tuinen en bloemperken aangelegt, in welke de inwoonders zig op de feeft- envreugS 3 ««'  De Nieuwe Reisiger» dedagen gaan vermaken. Men vervaardigt hiereen verbazende meenigte van rood rearokyn, laken en lynwaat van dezelfde kleur. De zagtheit, menfchlieventheit, en befchaaftheit, van de bewoonders van Diarbekir, bekoorde ons. Van alle de Steden van Turkyen, en zelfs van bet geheele Ooiten, is deze de eenigfte alwaar de vrouwen een behoorlyke vryheit genieten ; zy wandelen met de Chriften vrouwen, zonder dat de mannen hier eenige bekommernis over opvatten. Wy vervolgden onzen weg tot Mardin , een kleine Stad, op de grenzen van Curdiftan. Dit is, om eigentlyk te fpreken, niets anders als een lterkte die op het hangen vaneen berg gebouwt is, twaalf uuren van Diarbekir: deszelfs voordeelige gelegentheit, gevoegt by de veftingwerken cn torens Üie het zelve omringen, beveiligen Curdiftan voor allen aanval. Men zegt, dat dit Kafteel alleen, geduurende zeven jaren, het heir van den ontzaggelyken Tamerlan ophielt, en dat dezen overwinnaar van Azien genootzaakt was het beleg op te breken, om de vrugten zyner overwinningen niet te verliezen. Mardin is beroemt om deszelfs pruimen, die van een uitmuntende hoedam'gheit zyn, als mede om de uitnemende vrugten en wynen die deszelfs grond voortbrengt: het ligt in de nabuurfchap van. den berg Ararat, die door de Turken Djoudi genaamt wort. Dit is een berg van Armeniën, alwaar men zegt dat de Avke van Noach op rufte na de zondvloet. Geduurende ons verblyf te Mardin, verloren wy twee Janitzaren die door flangen gebeten wierden. Deze dieren zyn in een groot getal in dit landfchap, en zoo  Veertiende Brief. '279 zoo gevaarlyk, dat men op het oDgenbUk fierfc wanneer men door dezelve gekwetft wort. \Vy legerden ons, na dat wy agt uuren voortgetrokken waren, te Nisbin, een kleine Stad, die door de rivier de Hermas befproeit wort: dezelve is zeer beroemt om haare witte roozen; en men zegt, dat in de dertig duizent tuinen, die te Nisbin en haare omleggende ftreken zyn, er geen een roode roos gevonden wort. Alles wat ik verzekeren kan, is, dat ik'er geen gezien heb. Nisbin, dat door Nimrot gebouwt wiert, neétt den Apoftel Jacobus voortgebragt, die haar, zoo men zegt, tegens de Perfianen befchermde Van deze Stad tot Eskimoful , of bet oude Moful , vind men nog Dorpen nog inwoonders; bet .and is niet anders ais een dorre en onvrugtbare woeltyi.. Hierom namen wy leeftogt voor zes dagen mede ; dit was ten naaften by de tyd die wy noodig hadden om deze togt te doen. Wy vonden de inwoonders van Eskimoful in de vermaken en vreugden gedompelt, ter oorzake van de Bairam dat het plcgtigfie feeft der Turken, en het eind van hunne groot te vatte is: het zelve komt overeen met de laalcne der Chriftenen, en is de eerfte dag van hun jaar. Zoo ras men de nieuwe maan die op de Kamafan volgt, gewaar wort, zoo loft menhetgefchut, om bier van berigt aan het volk te geven. De trommelen en trompetten vermengen haar geicnal met het gejuig des volks, en men maakt zig tot het feeft gereet. Voor het aanbreken van den dag, vervoegen zig de grooten des ryks, (te Conftantinopolen) en de voornaamfte bevelhebbers aan de deur van het Serail. De Grooten Heer treed omtrent S 4 v^  *8« De Nieuwe Reisiger. vyf uuren uit het zelve, en gaat midde door hen, Pm het gebed in de Kerk van Sc. Sophia te doeH. Wanneer hy uic de Moskee ce rug komt, plaatfthy Z'g op een troon die voor hem in de zaal van den Dievan is opgeregt; en hier ontvangt hy de gelukwenfchingen cn gefchenken van den Grooc Vifier en Mufci, in naam dergroocen en geeftelyken. Op dezen dag zyn de ftraten mee een tallooze meenigte volks vervult. De Turken die eikanderen kennen, omhelzen, en wenfehen de een den anderen allerlei voorfpoet: men zegt zelfs dat zy op dezen dag zig met hunne vyanden verzoenen, en alle beledigingen vergeven. Men hangt, op de openbaars pleinen en krnisftraten , flingerkoorden die met bloemen en wimpels verfiert zyn. De Turken fcheppen groot vermaak in dit fpcl, en voor eenire Kleine ftukken gele, vermaken zy zig hier eeni-e uuren mede. De geluksraderen, of hec zoogt naamde rat van avontuur is ook zeer van hunnen fmaak. Welken afkeer zy ook voor alle afbeeldingen hebben, die, volgens hun gevoelen, afgodery zyn, zoo loopen zy egter in meenigte naar demanonette of poppelpellen, die men in groot aantal te Confiantinopojen, geduurende de Bairam heeft. k fprcek niec van de vermaken die zy in de drinkhuizen of andere ongebonde plaaczen nemen ; een Turk heeft geen waar vermaak, dan in de wyn en mee de vrouwen. Dit feeft duurc drie dagen, geduurende welke de Chriftenen uit hunne huizen niet durven komen. Wy zagen een gedeelte van deze vermaken te Eskimoful. Deze Stad, die tans niet anders als een fteenboop & Was, in de eerfte eeuwen der W$9«  Veertiende Brief. 281 weerek, een der grootke Steden van Azien, zy wiert Minive genaamt. De Bybel noemt haar de groote Stad, dewyl zy meer dan dertig uuren in omtrek had. Ninus, eerke Koning der AfTyners, kigte dezelve op de oevers van de Tyger, byna duizent jaaren na den zondvloet. Zy wiert door vyftien hondert torens verdedigc, ieder van twee hondert voeten hoogte. Drie wagens konden naak eikanderen over haare muuren ryden: zy wiert, twee hondert jaaren hier na, onderden Koning Sardanapalus, door Arphaxad , Koning van Mediè'n, verwoek. De inwoonders wezen ons een kapel aan, die ter eere van den Profeet Jonas gekigt is, die God tot hen zond om hen tot boetdoening te vermanen. Zie hier de overleveringvan dit land, omtrent deze groote gebeurtenis. De Niniviten deden boeten volgens de vermaningen des Profeets, dog dompelde zig veertig jaren hier na, weder in hunne vorige ongebondenthcit, hierom keerde God hunne Stad om, met alle hare inwoonders het hooft naar beneden. Ik beken, Mevrouw, dat ik groot vermaak fchepten om de kraten door te wandelen, door welke ik dagt dat dezen man gegaan was, met de bevelen van God gelak: ik verbeelde my byna dat ik hem deze verfchrikkelyke woorden hoorden uitten, dat in veertig dagen deze pragtige Stad der Jjjyrier: vergaan zou. Ik gevoelde als toen een yzing die metfniet wel Deproeven kan, 'dan op de plaatsdestoneels, alwaar deze vreefelyke gebeurtenifTen zyn voorgevallen. Moful, of het nieuwe Ninive, legt agt uuren van Eskimoful , en gelyk het vorige op den oever van de Tyger; hierom heeft men het dikwyls voor 5 § - het  282 De Nieuwe Pveisiger. hec ware Ninive aangezien. Een meenigte openbaare en byzondere gebouwen verfierenhetzelve; onder anderen , hec Paleis van den Bacha , de groote Moskee en de Karavanferaas. De koophandel der inwoonders,is aanmerkelyk, en bèfta'at in kacoene lywaten en Indiaanfche koop waren. Op eenigen afiland van Moful, ziec men een fierkce, Bidlis genaamt. Men verhaak, datAlexander de Groote deze plaats zeer voordeelig vond om hare gelegcntheit en goed water, en om deze reden een van zyne bevelhebbers, Bidlis genaamt, beval om hier een onwinbare kerkte te bouwen. Wanneer dezen Vork, op zyn wederkomk uic Perfien, deze kerkce bezigtigen wilde: zoo flooc men de poorten voor hem toe. Geraakc door deze belediging, zoo belegerde hy dezelve; maar hy wierc eindelyk genooczaakc om hec beleg op ce breken. Toen ging Bidlis hem begroecen, zeggende dac hy zynen lak volbragc had door hec bouwen van een onwinbare kerkte, dewyl Alexander dezelve niet had konnen vermeekeren. Wy verliecen Moful, en namen de wegnaar Bagdad over Kierkiouk, alwaar wy naar vyf dagen reizens aankwamen. Kierkiouk is een middelmatige grooce Scad, alwaar de Bacha vanCherefour zyn verblyf houd. Naby deze laatke Scad, is een plaacs die hec graft van Alexander genaamc worc, dat niets aanmerkclyks heefc als denaam van dezen overwinnaar. Tweeiiüfen van Kierkiouk naar hec weken, zagen wy verfcheide wellen van naphea, en een van hark. Ik kwam deze laacke zoo naby, dac ik myne voeten nauwelyks kon loskrygen. Ik begryp de redeniet, Mevrouw, waarvan, en hoe deze  Veertiende Brief. 283 deze wellen ontdaan; ik laat dit onderzoek aan de Natuurkundigen over; zy konnen u hier omtrent Detcr voldoen als ik. Het geheele land is met dadel , oranje en citrocnboomen bedekt. Wy kwamen eindelyk te Bagdad, alwaar de Bacha het krygsvolk van zyn regesgebiet verzamelde. Verfcheide bevelhebbers, die met ons van Conftantinopolen gekomen waren, boden ons hem aan, hybefch'onk óns op hun aanzoek met zyn befeherming en vriendfJhap, en deed ons een verblyf in dc Stad zoeken, en verzekerde ons dat hy ons alles wat in zyn vermogen was, verfchaflen zoude. Schoon Bagdad niet ver van de plaats van het berugte Babiion legt, zoo is zy egter op de puinhoopen van deze hooftftad van AlTyrien niet gebouwt. Deze lag op den oever van de Eufraat; de andere legt tans aan de Tyger; egter befchouwc men haar doorgaans als het nieuwe Babiion. Gy • weet, Mevrouw r dat Nimrod , kleinzoon van Noach , de ftigter was van deze magtigc Stad. Scmiramis, weduwe van Ninus, Koning der AtTyriers, vergroote haarveel. Zy omringde haar muuren van gebakke fteen, die met Jodenlym aan een gehegt wierden, en gebruikte tot dit verbazende werk driemaal hondert duizent werklieden, geduurende een jaar. De Stad had vier hondert ftadien in omtrek , en hondert kopere poorten en diepe graften die haar omringden; maar mets was te vergelyken met hare pragtige tuinen die in de lugt hingen, of opgehouden wiêrden, met een onnavolgbare konft. Dezelve was langen tyd de hooftftad van Aftyrien en het geheele Ooften ; maar Cyrus, Koning van Perficn, maakte zig meefter  *U De Nieuwe Reisiger. van dezelve, met de loop van de Eufraat afteleiden , en verwoede haar geheel „; , vcncneioe eeuwen: vervnWns S: ? h:^m der perfi:;: o en hond d Stad is door een derke muur en hondert drie en zedig bolwerken van -ebakke & ^ °mtrek beflaTin VademeH- HeC Paleis van Baeha groot en pragtig: deszelfs tuinen zyn veel frayer z z Z Gr°0ten ^ -^^„tinopolen: 7hT we kranje; CiCr0e"' e" eypresbooraen beplant welkers order en evenredigheic bekoorlyke wandelplaatzen verfchaft. Men heeft te Bagdüd een ST ™eey boven scholen en karavanfó. raars De Moskeen zyn byna alle met marmer, Porfiei en azuurdeen verfiert. Het geen zy h* «^^^^^'^nharemiL^soV;;! rens zy zyn alle naar Mekka overgeboren; en h-t bygeloovig gemeen verzekert dat dit een wonder, werk des Hemels, ten voordeden van hunnen Proleet, is. De koophandel der inwoonders is zeer groot, ter oorzake van de nabuurfchap van Arabien, Indien en Perfien. De grond is zeer vrugt- vZlT u imeeDiSce ^mende veldv ug en b het nog ryd, koorn, dadeien, vygen, en oranjeappelen voort, in her nT"™ *°° VCeI beroem*e Steden Sond a «ï* hebben' konne" ™de wel g ondlegders van Bagdad zyn. Het fchynt dat de vrouwen van deze Stad verfcheide geneigtheden van  VKER TIENDE ËRiËF. é8$ van deze berugte heldinnen overgeërft hebben. Zy willen nooic in het openbaar verichynen als te paarc gezeten: en die welkers vermogen zulks niet toelaat, willen liever opgefloren blyven alsce voet te "-aan. Een onzer vrienden deec ons een byzondere zaak opmerken: deligcekooyenhebbenalcoos de voec in den ftygbeugel, die onderfcheid haar van de eerbare vrouwen, die dezelve altoos in de riem zetten, aan welke de ftygbeugel is vaftgehegf. Zedert dat ik in deze Stad was, vond ikdagelyks nieuwe beweegredenen, die my overtuigden dat zy het oude Babiion niet is, maar veel eerde Scad Seleuciën, die de oude Aardryksbefchryvers op den oever van den Tyger plaaczen, drie duizent Itadien van Babiion. Zie hier wat my nog in dit gevoelen beveftigde. Omtrent drie uuren van Bagdad, in het ope veld tuflehen de Tyger en de Eufraat, is een toren, die door de inwoonders van die land Megara genaamc worc, en den eoren van Babel, door alle reizigers. Die is een hegee fteenklomp, die veel eer naar een berg dan naar een toren gelykt. Wanneer ik dezelve met opletcencheic befchouwde, meende ik te befpeuren dat hy een vierkante gedaante had, welkers vier zyden naar de* vier hooftwinden des weerelts gerigc zyn. Hy heefc meer dan hondert duizenr fchreden in omtrek, en zyne tegenswoordige hoogte is omtrent van hondert dertig voeten. Wanneer wy dit door* lugtig overblyfzel ronc gewandclc hadden, klommen wy op hec zelve, in hoop dat wy eenige voecftappen zouden oncdekken, waar uic wy nader die gedenkteeken konden leeren kennen, dac van zoo veel aanbelang voor het menfchelyk geflagt is. Ie-  286 De Nieuwe Reisigeiï. Iedere voetflap die wy deden, erinnerde ons dè vermetele onderneming van onze eerfte voorvaderen. Wy ontmoeten verfcheide holen, in welke, zoo de Mahomettanen gelooven, twee Engelen, Mam en Mam genaamt, by de hairen zyn opgehangen. Zy zeggen dat deze hemclfche gceftcn wanneer zy op de aarde gezonden wierden, om de daden der menfehen te befchouwen, alleen bedagc waren om de vrouwen te verleiden; en dac God, toe ftraf hunner misdaden, henindezeholeri gevangen houd toe den dag des oordeels. Alles wat wy coc nu gezien hadden, was niet in ftaat om onze nieuwsgierigheit te voldoen. Wy geboden onze dienaren om op verfcheide plaatzen,'die wy hun aanwezen, te graven; maar hunne werktuigen konden niet meer dan twee of drie duimen in deze iteenhoop indringen. Wy befpeurden verfcheide ryen gebakke ftcenen, die ons voorkwamen in de zon gedroogt ce zyn. Ik bewaarde een van deze fteenen, die wy mee veel moeite losmaakten. Terwyl ik aan de eene zyde deed graven, werkte deRidder aan een andere kant, hy deed een ontdekking die hy my aanftonts berigte. Dit was een bedding van ftroo of gekapt riet, met piken JodenJym gemengt. Deze bedding bad een dikte van drie duimen, en wy ontmoeten 'er telkens eene naar zeven ryen fteenen. Onzen yver en naarftigheit om alle deze naarvorfchingen te doen, veroorzaakte dat wy niet gewaar wierden dat het grootfte gedeelte van den dag verloopen was. Men berigte' ons dac hec eyd was om ce rug te keeren; en wy hernamen met weerzin de weg naar Bagdad. Wy verlieten hier onze reisgenoten, die bevel kre-  Veertiende Brief. i%? kregen orn zig naar de grenzen te begeven. Wy hadden geen hoop hen in langen weder te zien, enbehalven dit, vreesden wy, dat de Perfianen Bagdad zouden belegeren, hierom befloten wy ons weïnig dagen in deze Stad op te houden, en naar Conftantinopolen weder te keeren. Dezwarigheic was om een karavaan of ander geleide te vinden, met welke wy zonder gevaar deze langen togt doen konden. De Bacha, deed naar alle reizigers vernemen, die zig gereet maakten om te vertrekken; maar hun getal was zoo gering, dat niemand belluitén durfden om de Stad te verlaten, zonder een gunftiger gelegentheit. Na dat wy verfcheide dagen gewagt hadden, befloten wy om de Tyger tot aan Diarbekir op te varen. Zoo wy dit niet ter uitvoer hadden konnen brengen, zoo zoude wy dé woeftynen van Moful hebben moeten doortrekken ; en de ftruikroovers zouden ons met veel gemak hebben konnen berooven. Eenige kooplieden fcheepten zig met ons in; en de Bacha deed aan de opperhoofden van onze vaartuigen weten, dat zy ten koften van hunne hoofden voor ons zoude moeten verantwoorden. Deze voorzorg was niet vrugteloos; vermits ik verftond dat deze lieden de reizigers dikwyls fehipbreuk doen lyden, om zig van hunne koopwaren en andere goederen te bevoordeelen. Ik beken, Mevrouw, dat wynooit met minder gemak reisden als met deze vaartuigen. Gelooft niet, bid ik u, dat onze vaartuigen overdekt en befloten waren; het waren niets anders als vlotten van groote balken te zamengeftelt. Dus zoo dikwyls als de rivier fterk ftroomde, of wanneer het hart waaide , zaten wy tot aan de knien in het water.  «88 De Nïeuwe IIeisigeii. ter. De ongemakken van deze verdrietige vaart 4 belette niet dat wy een uitfpanning namen, dat ons veel vermaak gaf. Benede Moful, ontvangt de Tyger verfcheide beekjes van naphta; en deze ftof verfpreit zig als een korft over de oppervlakte, Wy ftaken dezelve in brand; en, in een oogenblik, was de geheele rivier met vlammen bedekt, Ik was door de flaap en vermoeitheit overftelpt, wanneer wy te Diarbekir aankwamen. Verfcheide dagen zoude niet toereikende geweeft zyn om ons van onze ongemakken te herftellen; egter moeften wy de volgende morgen vertrekken. Een talryke karavaan ftond reisvaardig. Wy deden eenige paarden huuren, die wy zeer duur moeften betalen s wy wapenden ons met ftandvaftigheit en gedult tot deze nieuwe togt. Deze was gelukkiger als wy gehoopt hadden. Verfcheide krygshoopen die uit Natoliën kwamen, deden ons dikwyls op onze hoeden zyn; maar de roovers durfde zig niet vertoonen; en tot Conftantinopolen toe, hadden wy het geluk het weder in ons voordeel te hebben. Wy kwamen in die hooftftad, zeer voldaan dat wy verfcheide landfehappen doorreift hadden, welkers aloude beroemtheit de nieuwsgierigheit der reizigers opwekt, en die de ongelukkige tyds om. Handigheden, zoo het fchynt, buiten ftaat ftelt om te doorreizen. Ik ben, enz. Conftantinopolen, den 11 july ij^j* Einde van het Eerjle Deel  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE Z A AKEN, In 't Eerfte Deel begreepen. Eerste Brief. Het Eiland Cyprus. Vertrek van den refeigér, en het oogmerk van zynreis. , - " . Bladz' 1 Het Eiland Cyprus en deszelfs Staatsverwis- ■ Telingen. -. , * Zyne uitgeftrektheit en inwoonders, - 3 De Stad i'aphos. - .4 Haaren oorfprong. - f S De Stad Amathus-. - " " De godheden die haar inwoonders aanbaden. - I Capo-di Gato of Kattekaap. - J ö De Stad Soglia. - _ " De berugte fontein der herde. - J. 7 De Stad Nicoiia. - ? Haare belegering. - "I De Stad Famagula. > 8 Wi eedheden der Turken by het innemen van f deze Stad. - •* De Stad Larnika. - - ~\ De Stad Salines. - - " f 9 De berg Crocus de hoogde berg van dit eiland. ? De beiugte.lieve vrouw van chekka. - J De Stad Morfou. ' ' ' 1 Het Landfchap Lapitho. - / ib Het Dorp Citrea. f Het Dorp Cyprus. - J De berg Olympus* - " * l i De groudgelleltenis van het eiland Cyprus. ƒ 11 JNatuurlyke zeldzaamheden van die eiland. 1. Deel. T D*  B L A D W Y Z E R DER De gcwoontens van deszelfs inwoonders. - T. Hunnen Godsdienft. - 4 Hunnen Koophandel. - _ "m ,'3 De ongebondembeden der vrouwen. £14 Tweede Brief. Aleppo en deszelfs omleggende Landjtreken. De Stad Alexandretta. - . ■ De Stad Aleppo. - . " J*r^ Haare huizen en Moskeen. . , Belchryviiig van de Zoutvallei. " . Het Kloofter van St. Simeon. - !> 18 De Stad Corus. De ruïne van Bambouch. - . ^19 De Stad Autiochien. Haare Staatsvenviflèlingen. . 7 Seleucien. . j . m c 20 Den berg van Job. - \ ityricn. . ~* Zeden en gewocntens der Syriers. " - ?! Hunne verfchillende gezintëns. - . ^6 Derde Brief. Damascus, de Berg Libanon, Balbek, enz. Damascus, hooftftad van Syrien Haare: Staatsvcrwiflèling, uitgebreidheit, Gebou-l « wen en omleggende ftrcken. . J 3 De Schryver maakt kennis met een Franfchef Dak ter. en reilt met hem. - . („_ Ue Stad iidonia. . f" De Berg Libanon. . " "* Het Kluo/fer van Cannbi'n. . " j> 36 •L>e grot van St. Marine. . . 3? Het  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Het Cedere bos. - 38 De Stad Balbek. - - - 1 Haare oudheden. - - - . 1^ De Burgt Ban. - - 1 De Burgt Eden. - - - ' 4> Zeden der bewoonders van den Berg Libanon. 46 Vierde Brief. De Stad Palmyra. De wyduitgettrekte woeftyn die deze Stad omringt.. - - _ - - 48 Haare ruïnen. - - * - 49 De onzeki-rheit van haaren oorfprong. - yo Haare voordeelige gelegentheit. - - Sl Hiltorie van Zenobia. - - J2- Tegenwoordige ftaat van Palmyra. ƒ3 Den oorfprong van haare oude rykdommen. fó Haare luutgefteltenis, " Vs? Zeden en gewoontens van hiare inwoonders. f De Schryver vertrekt naar Egypte met twee geleerde van Camoridge. . - - 61 Vyf de Brief. " Egypte. Cayro. - - ^ Oorfprong van de naam vrn deze Stad. - 09 Befc ryving van haare gebouwen. - - 64 De koorefch UÜren van jofèph. - - 1,66 De put van Jofeph. - ' Gelegentheit van het oude Menphis. - o-» De pyramiden van Egypte. - - 65 Het berugte Standbeeld der Sphinx. tiet Meer Moè'ris. - . - f T 2, Alei-  BLADWYZER DER Alexandria. - . . Het groote en kleine Pharo van deze Stad. - i Den naait van Cleopatra. . - >j6 De berugte kolom van Pompeus. - 7? De muuren van het oude Aleiandria. . C$ Haare Kerken - ' BegraafFenis hooien. - . „ L79 Befchry ving van een onderaardfche Tempel, - 80 Zesde Brief. Vervolg van Egypte. De Schryver reilt met twee Franfchen en hun gevolg. - " - - 82 Zy vaaren gezamentlyk de Nyl op. . g4 Sakkara een kleine Stad. ' « > , De doolhof der vogelen. ... Het Dorp Efch-Mend-EU-Arab. ' - §0 Schechabald. - " 1 Fajume. . . 7 g Behendigheit van haare inwoonders. - ƒ Het Dorp Nesle. i De berugte Doolhof. - - - f* SS De bergen van Abuftblda. > Het Dorp Sheh-Haridi. ( Het graft van een Mahomettaanfche heilig, zynef 89 gene?.inge, en gewaande wonderwerken.' - i Luror, voormaals Thebes. Haare ruïnen - . . . >9i De watervallen van den Nyf. QHet Kioolier van St. Antonius. - - . De wyze op welke men in het zelve gaat. - f97 De Lsmaraude Myn. - Biuorie van deze Myn, - - |>9S Z e-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Zevende Brief, Vervolg van Egypte, Deszelfs oudheit. - - * l loo De tmgt der Priefters f Zeden en gewoontens der inwoonders. - 102 Deszelfs StaatsverwiiTelingen. - - L 104 Het zelve wort door een Pacha beftuurt. - I De Egyptifche krygsmagt. * - 1 De Regters in het ftuk van Godsdienft. - > icö Zeden der Egyptifche Arabieren. - - J De Egyptenaren zyn veel van hunne Voorvaderen ontaart. - I07 De Turkfe Dervifchen. - - - 11» Eerbiet der Turken voor deze weetnieten. - L TIZ De Synagogen der Joden te Cayro. - f De Grieken en Kopten. - - 7 Zeden, gewoontens en godsdienft van deze > 113 laatfte. - - * De Eyyptifche dieren. - '* - i>" De viïïchen des Nyls. - i>7 Ibis een Egyptifche Godheit. - - 120 Bygeloovigheit der Egyptifche Tutken. - 121 Vrugtbaarheit van Egypte. - - - -\ Deugden van het Nyl water. - - C 122 Deze Rivier is den oorfprong der rykdommen f van Egypte. - - - - J Wyze om over dezelve te trekken. - 123 Agtste Brief. Be Batbaryfcbe Staten. Barbaryen, voormaals Moun'tanien. - L n< Het Koningryk Tripoli en deszelfs hooftftad. f Capez en Helama. - - - Het Koningryk Tunis. - ' , 1 Moeyelykheden om. deszelfs grenzen te nade- / I2£ ren. C m ■ * T 3 ' = Aam  BLADWYZER DER Aangenaamheit van het omleggent land. - i Oudheden van Jemma. - . r XiS Medea. - .... De Stad Tunis. - {* "9 Haare StaatsverwuTelingen. Haare uitgebreidheit en gelegenheit. . f '3° Befchryving van deze Stad. Haar Kalteel - - . . ? Godsdienlt. - . . j Omleggende ftreken. .... Het heiligdom van Seydydoude, - f* 132 Aquilaria. - ... Carthago. - . . . f 133 Utika. - . . . ; Zeden der bewoonders van Tunis. - -\ ,* De Mooren leggen zig weinig op de land- I bouw toe. . . . L j.„ Barbaryiche Paarden. . Andere dieren. - J Eigenfchappen van een foort van geregt, van het welk de inwoonders van Tunis veel ge- / bruik maken. > I3® JLevenswys van het volk. - - \ Koophandel van Tunis. - - - i-,-, Salé en Gadenies. - . ■» J Vreemde wyze van koophandel dry ven der > 138 inwoonders van deze laatlle Stad. - i Volken die het Koningryk Tunis oewoonen. 1 Wetten der vrye Chriïtenen van Tuhi's. - f '39 Het gevaar dat men loopt in dezelve te overtreden. - - . . j Zeden der inwoonders van Tunis. - l4l Negende Brief. V'.rvolg der Barbaryfcbe Staten. Het Koningryk Algiers. - . , Men gelooft dat deze Stad het oude Hippona is. f Coa-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Conftantïna. - ' T ... De hooftftad Algiers._ - > »43 Haare Smtsverwilfrhngen. ■ - - * Krygsmagt van het koningryk Algiers. - I4f Magt van deszelfs Oppervor*. - W 146 Befchryving van de hooftttad. - . Verdeeling van het Konjögryk Algiers in drie Landvoogdyen. - - * » l49 Fez en Marokko, hooftüeden van tweeKo- «\ nitigryken die aan den zei ven Vorit onder- « worpen zyn. - ■ f Befchryving van Fez. j Die van Marokko. - - *. J Staatsverwiffelingen van deze twee koning- ryken. - - - * * IfI Uitgebreidheit van dat van Marokko. - l' iji Deszelfs vrugtbaarheit, " < • De kopermynen zyn een van de voornaam te Takken van den Koophandel van Marokko met de Europeanen. - * TJ3 Volken die het Koningryk Marokko bewoo- j nen. - * " ~,? ? ïf4 Wreedheden van dit volk, en van dat van t ez, i ten opzigte van de Chriften flaven.^ - <» Waar in de fchoonheit van een Turkfche - vrouw beftaat, en de middelen die zy aan- | wenden om zig dezelve te verfchafFen. - r liS Zeden en gewoontens van de inwoonders j van Algiers. - - Hunnen eerbiet voor de Pnelters. - I De verfcheide volken die het Koningryk Al- K 1^ giers bewoonen. - I Woonplaats der Mooren. - ~ v Hunne zeden en gewoontens. . - ij» Die der Arabieren. - * " U 1^9 Der Jooden. - - » Der Turken. - " * lbo Vervole der zeden en gewoontens der Algerynen. - - - • 161 T 4 Tien-  BLADWYZER DER Tiende Brief. Qriekenland. De Schryver fcheept zig'in naar Dulzegno. - ,6, Durazzo. - . . Sazeno. - _ „ _ r- l6 3 Het Koningryk Epirus. . _ Deszelfs Staatsverwiifelingen. . 1 Het eiland Corfu. - . _ t 164 Befchryving van Corfu deszelfs hooftftad. - \ tiet omleggend land. . t De Kaapen Actium en Nicopolis. - f 1<5f Cephalonia. Zanten. - . _ \ rr Deszelfs grond is zeer vrugtbaar. - J Het kleine eiland Dulichium. De Ströphades eilanden. " - - _ 1 Het eiland Cythera. - - . ƒ °7 JWifhra, voormaals Lacedemonien. - , Haare ftigting, aanwas, en verwoeftiiiff. - Y 2sTapoh. . . . . . x JVIycenen, tegenswoordig Ag'ios-Adrianos." ■» ' 9 JJe Stad en het woud van JNemea. - I Corinten. - . _ _ f* '7P Haare StaatsverwuTeling. ." „ J Het Dorp Sicyon. ■ Ivlegara. - . „ > 1^1 Depfina, voormaals Euleufis. - . ,72 Haare vlaktens met marmerileenen bedekt Athene, haaren oorfprong en Staatsverwiflê- 175 lingen. . . . j Haare gelegentheit en Kaftee!. - ". I7. Befchryvmg van den Tempel van Minerva. De: Schouwplaats van Bachus. - Befchryvmg der fchoonfte gedenkteekenen van Athene. Overblyfzelen van den Tempel van den Olym- , 1 ? piaanfchen Jupiter. . . 1 l _„«> Die van Thefeus. . . f Uitwendige befchryving van dit gebouw.' . *yrea, tegenswoordig Porto-Lione. - , 79 «et getal der inwoonders van Athene. - liga Hunne zeden en gewoontens, . ƒ 100 Hun-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Hunnen Koophandel. - . - T De Schryver verlaat Athene met weerzin. Hy komt te Salamina, de geboorteplaats van 1 ^ Solon. - - _ ' Staatsverwiflilinge van deze Stad. De berugie rots Keras. - - •* Het eiland ïEgina. - • - 7 Thebes, hooftrtad van Beotien. -■ > 102, Haare Staatsverwiffelingen. - - 3 Livadia. - L 183 De Berg Parnaflus. - - - I Het nerugte Delphos. " - - | Lepanthe , haare voordeelige gelegentheit en S. 184 Koophandel. - * - - ■) Patras, of Aroe. - - " j» 185- Calydon. " 1 Elfde 'Brief. Vervolg van Griekenland. Het eiland Rodes. - 1 xfó Deszelfs uit^eitrektheit. - I Met Goloffus beelt. - - - L xg7 De Stad Rodes, en haare S taatsver wilkiingen. I Haare gelegentheit. - 7 Lindes. - - - f ^ Vrugtbaarheit van het eiland Rodes - * Het eiland Scarpanto. - - - 1 Het eiland Candia, voormaals Cret.a. - > 159 Deszelfs Staatsverwiifelingen. - - J Retimo, haare aangename gelegentheit. - 190 Damafla. - - - - 191 De berugte Berg Ida. - - - l 191 Moeyelykheden om op dezelve te klimmen. I Gortyne. - ■ - • '93 Haare pragtige ruïnen. - - - 1 194 Befchryving van een doolhof. ' " Xjitgellrekiheit van het eiland Candia. - 1 ,p7 Deszelfs vrugtbaarheit. ' *' - J t s  BLADWYZER DER Eyzonderheit wegens de vrouwen van dit ei- t Jand. - ... I De Cyclades eilanden. - - . > '97 Santarinie of Santoiïn. J Onvrugtbaarhëit in dit eiland. - ■% Vier kleine eilanden die door een vuurbrakine > 108 ontdaan zyn. - . J Het eiland Policando; deszelfs vrugtbaarheit. 1 Befchryving van een fraye Grot. - ' f I09 Het eiland Argentira •» Deszelfs onvrugtbaarhëit. J 200 Het eiland Melus, tegens woordig Milo, - n Befchryving van deszelfs hooftftad. - ï Het eiland van Helena. - . f" 201 Dat van Cythnos, tegenswoordig Thermia, J Deszelfs vrugtbaarheit en Koophandel. - ") Ruïnen van Hebreo-Caftro, Uitgeftrektheit van Thermia on deszelfs in- 1 woonders. , . . i. 2o, Het eiland Syra. Zyn uitgebreidheit. Vrugtbaarheit. * - - J Het eiland Tine, voormaals Tenos. - -j Deszelfs vrugtbaarheit. - . I Overblyfzelen van Timea, de hooftftad. f* 2°3 Het eiland Audros. J Schoonheit van deszelfs grond. - ^ De oudheden van Andros. j 2°4 Het eiland Lia, voormaals Gea of Ceos. ") Ruïnen van Gerrhea. Uitgeftrektheit van dit eiland. . 1 Koophandel der inwoonders. -i ' \ f "* Het eiland Macronilie J Deszelfs uitftekende onvrugtbaarhëit. * Macris de hooftftad. Guara of Joura. ""» Cariftos. - > 2Qg Deszelfs hooggefchat marmer. De Burgt Eretria. - Negrepont. J Deszelfs uitgeflrektheit. " " 1 Het getal zyner inwoonders. - \ 20? Het Serail van den hooftman. - y ' Ge-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Geringe prys van de koopwaren van Negre- "| pont. - - - I Zyne vrugtbaarheit. Omtrek van het eiland Ncgrepont, en zyne ?■ 207 breeten. - - - De beruste Kaap Caphaneus. De Eun'pes. 4 Deszelfs natuurlyke verfchynzelen. -. 208 Twaalfde Brief. Vervolg van Griekenland. Het eiland Scio. - - V Deszelfs omtrek. V 209 Staatsverwiflëlingen. - - - j Befchryving der hooftftad. - - 210 Eerbiet der inwoonders voor Homerus. - T ( Vrugtbaarheit van Scio. - - J Wyze van broot en wyn te vervaardigen. - •» Het eiland Samos, en Kora deszelfs hooftftad. I Zyne vrugtbaarheit. - - j a Uitgeftrektheit. - Oude overlevering van dit eiland. Ruïnen van het oude Samos. - J Onzinnelykheit der inwoonders. - "j Het eiland Nicaria , oorfprong van deszelfs ^ ^ naam. - - j Zynen omtrek en luiheit der inwoonders. J Het eiland Padmos. - - ~) Bygeloovigheit der inwoonders. - - " J ' Het eiland St. Minos. - - ' *j Deszelfs byzonderheit. - - - l J|f Het eiland Naxcia. - • - 1 * Befchryving van Naxcia és hooftftad. - J Trotsheit der vrouwen van deze Stad. - "j ^ Haare oudheden. - J Haaren Koophandel. - - - \ Het eiland Paros. - S ' Deszelfs zeldzame oudheden. ? - 218 Des-  BLADWYZER DER Deszelfs marmergroeven. - - 2Ig Het eiland Antiparos. - - . 2|„ Befchryving van de grot van Antiparos. . 220 Het eiland Suenofa. - « Het eiland Niconerh. - Hunne onvrugtbaarhëit, > Het eiland Amorgos. - j Deszeifs arbeidzame inwoonders Hunne overvloedige oogften. - . I 2zf Kleéding der vrouwen. ƒ Het eiland Braclia. - _ Het eiland Ino. ï Zz6 Het grart van Homerus. - . ƒ Namfio en Sikino. • - _ "| Het eiland Delos. J 227 Ruïnen van de oude Stad van dezen naam. «j De Tempel van Apollo. - . * f Het ftindbeeld van dezen God. - j* Overblyfzelen van een Schouwplaats, - J De Berg Cynthus. - . . 21Q Het eiiland Rhenia. - . . «y ■ Deszelfs vrugtbaarheit, j 23° Het eiland Mycope. ~ Het eiland Sqros. . . . > 231 Het eiland Metelino, voormaals Lesbos. - f Gelegentheit van Caftro de hooftftad. - 1 Het eiland Tenedos. . . t 2,2 Het eiland Xante. - . ƒ Het eiland Staliue, voormaals Lemnos. - 225 Zyne vrugtbaarheit. - - ï De Schryver keert weder naar Mctelino. >• 234 Overeenftemming der Grieken en Turken. i Hunne wyzen van kleeden. . - 2,„ Kerkgewoontens der Grieken. - - ■% De Schryver fcheept zig in naar Conftantino- > 236- polen. - - $ Dertiende Brief. Turkyën. Oorfprong der Turken, - -> .H-4.ime overwinnicge, - m \ 23S Bon-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bouwing van Conftantinopolen. - 239 Haare SiaatsverwiiTelingen. - - 240 Haare nav.en. - " „ * " 1 14t Schoont gelegentheit van deze Stad. - J Haaten omtrek. - 1 242 Befchry ving van Conftantinopolen, - J De Kerk van St. Sofia. - - ^ 244 Haare gelegentheit en omtrek. - J Belchryving van dit gebouw;, - - 24? Die van de Solimania en Valide. - 240 Beleeftheden der Turkfe bevelhebberen. -■ 247 Woeltheit des volks en der Dervifchen ten *| opzigte van de vreemdelingen. Het renperk door de Turken Atmeidan ge- { naamt. - - . - - > 249 Befchryving van deze plaats. Deszelfs omtrek. - Spe'en der Turken. - J Gedenkteekenen van de Chriften Keizers. - 250 Stoet van den Grooten Heer wanneer hy naar de Moskee gaat. ... 25-1 Het Serail. - - ^3 Deszelfs gelegentheit en omtrek. *) De tu'nen. - - - * J De gebouwen. ... 2ff De wagten. - *1 Befchryving van het Paleis dat den Grooten ^ g Heer bewoont. - - 1 Zyn vertrekken en die der vrouwen. - J Het oude Serail. - " " 1 Befchryving van het inwendig beftuur van het ? 25-7 Serail dat den Sultan bewoont. - J De plegtigheit van de neasdoek. - 2fS •Bedieningc van de vrouwen van het Serail. *) g Bedieninge der gefnedene. - J Betchryving van een Landhuis van den Grooten Heer, Sadi-Abath genaamt. - 264 Het Kafted der zeven toress. - - z6f De waterleiding van Soliman. - - 2Ó6 De Bazard, of Markt van Conftantinopolen. 267 Veer-  BLADWYZER DER VOORN: ZAAKEN; Veertiende Brief. Vrrvolg van Turkyè'n. Reize van den Schryver naar Bagdad. - 2gg Scutari, een Stad van Natoliën. . 2D0 De toren van Leander. - . 2„^ Calledonien- - ; - . 1 Ismid, voormaals Nicotned'ien. * 27i Jsmik of Nicea. - . ^ Amazia. - _ _ 1 Overlevering van een weg die in de rots ge- \ 274 hakt is. - - _ . } De Stad Tocat. - -i De Stad Sivas. * l 17 S De Stad Divrigui. ^ De goud en zilver mynen van Kiebat en \ 276 nrgana. - - - . ƒ De.Stad Diarbekir, hooftftad van Diarbek 277 De Stad Mardin. - - . De Berg Ararad. - - 27S De Stad Nifibin. - i Befchryving van het feeft Bairan. - j 279 De Mad Eski-Moful, voormaals Ninive. 280 Het Fort Bidlis. - . . -> Vreemde byzonderheit wegens deszelfs ftigting.j 282 Bagdad, oudtyds Babyion. - : : n Haare Staats verwisfelingen. j 2°3 Befchryving van deze Stad. - - 284 Overblyfzels van den toren van Babel. - 28$* Terug togt van den Schryver naar Conftanti- nnpolen. - . 2§7 Gevaaren op deze togt. « - 288 Einde van den Bladvuyzer des Eerften Deels.  LYST van BOEKEN, Die by Abraham Blusse, Boekverkooper te Dordrecht, met Copyrecht zyn Gedrukt. BOyer (/O I-even van Koningin Anna, 5 deelen 3, ƒ 6- o-a .. idem 3, 4, en 5de Deel apart a - 0-16-0 Bracht QT van') Tuingedagten in 6 Zangen, uitgegeven door A. Bluste 4. - 1-12-0 Idem"op groot pïpier -2- 4-0 Buniet (G.) Uittrekfels uit de Redevoeringen ter Staaving van den Geopenbaarden . Godsdienft volgens het oogmerk van R. Boyle, 1 deelen gr. 8. - 5-10-c Baxtert, ftemme GoJs roepende de zondaars tot bekeering, 2 deelen 12. . t- 0-0 Het ifte deel apart, - ° - . Brieven van Mvlady Juliette Catesby, aan haare Vriendinne Henriette Camuley 8. -o-ia-s Bareutb C3Ó Hiitorie van het Stadhouderfchap der Heêrcn Princen van Oianje, rnetdeöcierlyke PourtraitenderHeerenStadhouderegr. 8.- 3- 0-0 En zonder dezelve - 1-10-0 . de Regeering vnnNVêilandsStad- houderen, met die der ifraëlitifche Rigteren lb vergelyking gebracht , uit het Boek der Rigteren, C=p. II: 7- 19. 4. - o- 6-p Elikink QB.) Samenltel van GodJelyke Waarheden 8. - o- 6-0 ■ ■ . kort Begrip uit het zelve - o- 2-j» Engelfchs (de) Philofooph, of Hiftorie van de Heer Cleveland , 3 deelen met platen , 3de Druk. 8. - 5- 5-o flavel, Toctfleen der Oprechtheit, of Merktekenen van ware genade en.geveinfr.heit 8. - o- 10-o Fabrice (Z? de) Geheime Aanteeki ningen, of vervolg op het Leveu van Karei de XII. 8. - i-( 2-0 Famii, of het gelukkig berouw, de Liefde verwinnaar der vooroordeelen, de Liefde Zede- , meefter 8. - 0 -14 -® Cbyben (F{.~) en J. Badm , Mengeldichten 4. - 2 • 10-o » ■ ■■ Idem groot papier - 3-10-0 Graamvbart , Chiü'relyke Bedenkingen , en I-eerzame Zinnebeelden met 175 platen, 1 deelen 3de Druk. 8. - s-ia O Hagen {van der) over de Philipenfe 4. - 3- «o O Heiligers QH,) Kort Begrip der Cbriftelyke Religie f. - o- 5 - 3 jrltfjorie der Koningen van Romen , tor de Grondlegging der Republiek, in 't Fratvfch befchreven door den Heer Paliffvt de Mtntenei. ü. - o-r^-o  LYST van BOEKEN, { ■ • - Hiftorie der Ketteren, in een Alphabet, ordre 8. ƒ i - 0 • o Knknkamp, over Pfalm LI. 2de Druk. 4 -3-3-0 —■—• Idem op groot papier ... ..Q Kern der Kerkelyke Gefcliiedeniffe met 36 plaatjes, extra klein Formaat, 2 deeltjes - o-ió-o Kort Ontwerp, of Uittrekzel van de Leere der Waarheid, door 3 Friefche Predikante 8. - o- 4-0 Idem kort Onderwys voor de eêrlr beginnende en jonge Kinderen, in 22 Leffen afgedeelt 8.-0- 2-0 Kinder A. li. C, Loterytje van Letteren - 0- <5-o Locke, over de Opvoeding der Kinderen, 2de Druk uitgegeven dobr A. Fervoer 8. - I -12-0 Le Cempte, Kond-Kabinet der Bouw, Schilder, Beeldhouw en Graveerkunde, 2 deelen gr. 8.-3- 0-0 Roe/s (_G.) zucht der opregtèn, of Geertelyke Gezangen, 3de druk -o-noDe nieuwe Reiziger, of Berichten vari de oude en nieuwe Weereld, in leerzame, vermakelyke, en nuttige Brieven, 2 deelen gr. 8. - 2-10-0 Oudenhoven, Befchryving van Zuidholland 4.-6- o-ó Proeve van Zedepoëzy, door Concordia & Labore, gr. 8. -1.4 0 Idem op fchryfpapier. . 2- 4-0 Pad (het) der 1 )éttgrj, of gefchetfte Hiftorie van Pamela, Clarisfa en Grandifon 8. -1-5 0 Pourtraiten (de 6 zeer cierlyke) der Heeren Stadhouderen der Nederlanden - i-io-O Schoolhouder QJ) Oeffenfchool der Notariffen, 3de druk 8. - 1 • 12- o é . (2de deel van) 't Oeffenfchool der Notariffen, of de NotarialePraelykinzyne Grondregelen en Exercitie gemakkelyk gemaakt , dienende tot een vervolg van J. Schoofhouder, in een beknoptezamenhang , btfchre- ' ven door Mr. F. L. Kerfteman, Profeffor en Doctor der beide rechte'8. -1- $.G Themme (JV.) Gods eeniggeboorene Zoon als Schepper en Erfgenaam der Weereld, betoogt uit den XXiVtte~Pfalm 4. -3-0-0 Til (S. van) Kortbondig vertoog der beider God- geleertheit 4. - 3- o o FéerQuffi. A. v. d.)Geeüel Nagtegaal, 3de druk. -0-15-0 Vermeer a Stuling, Kort begrip van hetgeloove der Heilige, benevens Rymgebeden voor de Kinder.-o- 2 0 Vulder QA. de) De biddende Wenfch der Oprechten in Nederland, by de aanvaarding van het Erf-Stadhouderfchap door Zyn Doorluchtige Hoogheid, Willem de V. 4. -o-T4-(i ^''^""'"C^OHoningraadjevan Gezang. 3dedr. -0-15 0 —— kort onderrigt der klein weelende -o- 6-0 Eandyk over Jefaia LUI, 4. .-2- 4'-a    D E NIEUWE REISIGER, O F BESCHRYVING VAN DE OUDE en NIEUWE W A E R E L T, Uit het Franfch van den ABT DE LA PORTE, TWEEDE DEEL. Behelzende in zich H Vervolg van Turkyën, Georgiën, Mlngrclïin, Jrmeniën, Pe.rfiën, Jrabiën, en Palejïina, TE DORDRECHT, By ABRAHAM ULUSSE, 1766c   Pag. X D E NIEUWE REISIGË& Vyftiende Brie f). Vervolg van Turkyen. Onze eerfte zorg was, wanneer wy te Conftantinopolen waren wedergekeert, om aart den Franfchen Afgezant verflag van de byzonderheden van onze reis te doen. Hy bood ons een verblyf in zyn Paleis aan ; maar wy bedankten hem onder vérfcheïde voorwendzels. De waare rede was dat wy het huis van den Genuees niet verlaten wilden , by welke wy alle voldoening cn vryheit hadder,. Dezen vriend was bekoort Van ons weder te zien: hy deed dit aanftonts aart den Hooftman der jannitzaren berigten, die ons ftraks te Galata kwam begroeten. In het midden der vermaken , die ons deze twee vrienden verfchaften, wiert ik door de koorts aangetaft , die my in den beginne eemge ongerufthek veroorzaakte : zy verzwakte my indiervoegen, dat ik genootzaakt was het bed te houden? Zoo ras de Afgezant van mynen toeftans berigi kreeg, zond hy my zynen Geneesheer, die my zëide, dat myne ziekte uit dé groóte vermöei//. Deth A iia"  2 • De Nieuwe Reisiger. jingen ontftont, en dat .ik alleen bedagt moeft zjn om uitterufïen. Het was voor my een grooc geluk dat ik nergens anders dan te Conftancinopofen ziek wiert, alwaar ik verzekert kon zyn dat my geen hulp van vreemde Geneesheeren zou ontbreken; want, in alle andere Steden, zou ik in de handen van een joodfe of Turkfe Efculaap gevallen zyn : en dit was juifl het geen ik het meeft te dugcen had. Ik kende de geringe bekwaamheden van deze lieden, en ik had reden om 'er de uitwerkzelen van te vreezen. Gy hebt mogelyk, Mevrouw, 'gezien op wat wys men de paarden en muilezels in Vrankryk behandelt. De 'wyze op welke men deze dieren by ons geneeft,. vervangt, zoó ik geloof, in dit land, de geneesen heelkonft. Het is niet zeldzaam dat men in de ftracen van Conftantinopolen lieden ziet die zig ongeftelt bevinden, en zig, aan een muur, een aderlating laten doen ; maar het geen my her. meeft verwonderde, om niet te zeggen verfchrikte , was de plompheit van het werktuig waar mede deze lating gefchicde. De Turken zyn niet keurig op dit ftuk. Zoo zy door hunne Heelmeefters verminkt of om het leven gebragt worden , zoo zegt men , dat dit is om dat het zoo zyn moet. Wy denjrcn in Europa op een andere wys, en mogelyk onredelyker over Heden van dit beroep. Wat my betreft, ik was vry met eenige daren myn ruft te houden. Ik beken egter, dat, hoe gering my ook myne ziekte toefcheen, ik egter niet geheel van ongéruftheit bcvryd was. Ik had, ia  Vyftiende B r i e f. § in Vrankryk, op een fchrikverwekkende wyze, hooren fpreken van de verwoeftingen die de peil, alle jaren, te Conftantinopolen aanregt, zoo dat ik vreesde door dezelve aangetaft te zullen wer-, den. Men moet ecnige tyd te Conftantinopolen: gewoont hebben, om van deze fchrik te herkomen. De peft is hier niet gevaarlyker als eeri kwaadaardige koorts te Parys. Zy heerfcht hier alle jaaren; maar men moet bekennen dat het dé eenigfte ziekte is die men hier kent. Veele werden door dezelve aangetaft; verfcheide fterven'er van; maar nog grooter getal wert 'er van genezen. Ik vinde de kinderpokken onvergelykelyk gevaarlyker in onze Europefche landen. Het is waar, dat men in Turkyen voor deze geefel zou bloot ftaan, zonder de voorzorg die men gebruikt om dezelve de kinderen inteënten, voor dat zy dezelve, natuurlykerwys, krygen. Men verkieft gemeenlyk , om de inenting té doen, de maand September, dat is te zeggen* wanneer de groote hitte voorby is. Verfcheide oude wyven maken hier een beroep van; zy zenden rond aan de huizen, om te vragen, of 'er iemand de kinderpokken noodig heeft. De kinderen die men gefchikt heeft om dezelve té hebben, werden ten getaale van agtien of twintig by een vergadert. Een der oude wyven komt dan met een notefchelp , vervult met de befte foort van pokitof; zy maakt hen dan met een groote naak, een kleine opening in eenig gedeelté van het lighaam, en drupt 'er zoo veel van deze ftof in, als 'er op het hooft van een naak leggeti  4 De Niéuwe Reniger. kan. Zy bedekt vervolgens de wond met een ftukje van de notefehelp, en doet het zelve zoo wel op andere gedeeltens van het lighaam, als op' de armen en beenen, maar nooit in het aangezigt, uit vrees van het zelve re zullen mismaken. Dé kinderen blyven gezont geduurende de eerite agt dagen, wanneer zy zig met hunne makkers vermaken en fpelen. Als' dan begint hen de koorts aan te- tarten; zy houden het bed geduurende twee dagen; en, agc dagen hierna, zyn ay volkomen herftek. Zy krygen zeldzaam meer als agtien of twintig pokken over het geheele lighaam. De wonden die fterk dragen geduurende de ziekte , trekken al het vergift naar zig, er» verhinderen dat 'er litteekens van de pokken overblyven. Wanneer -ik myne kragten weder bekomen had", maakte ik my tot een tweede reis door Turkyen' gereet, die nog. zoo gevaarlyk nog zoo langduurig als de eerfte zyn zou. Smirna, een aanmerkelyke Stad van Natoliën, en verfcheide andere Steden van het zelve landfehap, zyn hier zoo beroemt, dat men van zig zei ven niet verkrya;enr kan, om met eige oogen, de aanmerkelyke zaken, niet te gaan befchouwen, die men 'ervan verhaald. Wy huurde een bark af, en vertrokken met drie kooplieden , die om hunnen handel na Smirna' reisden, en met welke wy, geduurende ons verblyf te Conitantinopolen, kennis gemaakt hadden*. Wy voeren langs de oevers van de Bosphorus, «1 lieten Scutari en Calcedonien aan onze linkerhand:  Y Y F T I E N D E BRIEF. S %and: by het voorgebergte Propontides, is een groote Baai of Golf, aan weikers einde de Stad Smith, voormaals Nicomediën, legt. Wy voeren deze Baai voorby, lieten aan onze regterhand het eiland Proteus leggen, en traden eenige mylen van de Golf van Montonia aan land, ter plaatze daar de Stad van deze naam ligt. Zy is tamelyk groot en wélbevolkt. Haare inwoonders zyn zeer arbeidzaam, en leggen zig byzonder op de landbouw toe , het grondgebiet brengt allerlei foort van granen voort. Het was omtrent een uur naar de middag, wanneer wy uit Montonia vertrokken. Wy gingen onze nagtruft te Bourfe nemen, na dat wy versheide groote welbebouwde vlaktens hadden doorgetrokken. Bourfe wiert voormaals Burfat of Burcia, of Prufa genaamt, zy was de hooftftad van het Ottoraannifche ryk, voor dat de 1 urhen zig meefters van Conftantinopolen gemaakt hadden. Prufias, Koning van Bithyniën, dezelfde die Annibal verriet, die in zyne {laten gevlugt was, ftigte deze Stad. Anderen zeggen dat zy door eenen anderen Prufias, tydgenoot 'van Cyrus, gebouwt wiert; en dit gevoelen is vry waarfchynelyk. Hoe 't ook zy, Bourfe is tans een aanmerkelyke Stad, en beftaat omtrent twee en een halfuur in omtrek: zy ligt in een aangename vlakte, aan de voet van den berg Olympus Deze berg is de hoogde van Bithyniën, en zelfs van geheel klein Azien. Bourfe heeft tans nog de zelfde muuren die zy ten tyde van de Gnekie Keizers bad. De Turken hebben dezelve niet A 3 vs!'  £ De Nieuwe Reisiger.' verwoed, uit eerbiet voor Orkan, hunnen eerden Sultan, die in deze Stad dicrfen begraven wiert. Men toonde ons her praalgraf:, van dezen Vord, in een fchoone Moskee, van welke het koor geheel van marmer is. De Moskee van Aladin, is een der fraaide zaken van Bourfe: zy is groot, vierkant, en van gehouwe deen ©pgev bouwt. Het gewelfzei bedaat uit vyf en twintig kleine koepels, van een gelyke hoogte, en een bevallige bouwkond. De Stad is door fraaije tuinen omringt, aan welke drie beken, die met fchoone forellen vervult zyn, water in overvloed yerfchaden. Deze tuinen zyn beplant met kaftan* ]e, notca en moerbefieboomen , welke laatlle een verbazende meenigte zywormen voeden. De inwoonders zyn vernuftig: zy munten uit in het horduuren met goud en zilver op fluweel, en andere kodbare doffen. De fofaas , kuflèns, en tapyten, die te Bourfe gemaakt worden, zyn in Turkyen het hoogde gefchat. Wy hielden dil een half uur van deze Stad, jn het Dorp Capigi, om de warme baden te bezigtigen, die door het geheeie land beroemt zyn. De Turken hebben hier vërfchéide gebouwen gcftigt, waar van de minde met marmer geplavyt, en deszelfs muuren overdekt zyn. Het vcornaamfte van alle , dat men het groote bad noemt , is een fchoon gebouw, met een groote koepel, gelyk de Moskeen, gedekt. Inwendig is het zelve met marmer en porfier verfiert. Het water dat in de baddoven vak, is natuurlyk heet , maar van zoo een geweldige hitte, dat men verpligt is het  Vyttiende Brief. het zelve met kont water te matigen. Deze baden worden ftérk bezogt ; en men gebruikt dezelve met goed gevolg in zekere ziektens. Wanneer wy vcrllonden dat dezelve heilzaam waren, zelfs voor gezonde perzoonen , zoo namen wy het vermaak van ons te baden. De fchoonde badftoven, van de voornaamde TurkfeSteden, zyn aan dit, volkomen gelyk; en wanneer ik u het zelve befchreven heb , Mevrouw , zoo kont gy u een dcnkbeelt van alle andere vormen. Het zelve bedaat uit twee groote overwelfde zaaien, met tafelen en pylaren van verfcheide foorten van marmer verfiert. Ieder van deze zaaien heeft verfcheide kleire vertrekken , die tot verfchiilende ■ gebruiken gefchikt zyn. In het midden van de eerde, is een groote marmere kom, en, in een der hoeken een fornuis, 't geen dient om de hemden, en ander lywaat, te droogen, van de geen die zig baden. Langs de muuren zyn verfcheide doelen geplaatd, welke met tapyten bedekt zyn , op welke men zig ontkleet. Wanneer men zig in de kom wei gewafièhen heeft, gaat men in een kleine zeer warme zaal, alwaar men zweet zoo veel men wik Vervolgens gaat men in de tweede groote zaal, in welke mede een groote marmere kom is, en naby dezelve, een groote marmere tafel, op welke men zig uitdrekt, om zig de leden te doen uitrekken. Hier op gaat men in een naby gelege vertrekje , dat middelmatig verwarmt is. Men fcheert zig hier het hair van alle deelen des lighaams, of wel doet men het door een foort van A 4 4eeg,  8 De Nieuwe Reisiger. deeg, die men rufino noemt, uitvallen; hierna, komen dezelve knegts, die u .de leden uirgerekj hebben, u vryven, van het hooft tot de voeten, met een duk kamalot of andere wolle dof. Zie daar, Mevrouw, alles wat ik door eige ondervinding van de Turkfe baddoven heb konncn te weten komen. Uwe weetlud zou op een andere wys voldaan zyn, zoo gy in dit land gereid had: Gy zoud, zonder tegenfpraak, het fchoonde en bekoorlykde fchouwfpel van de geheele natuur gezien hebben. Ik fpreek van de byeenkomden van de Turkfe vrouwen van aanzien in de open-, bare badftoven. Ik kan u alleen, van dit onderwerp, berigten, het geen ik van een oude Franfe vrouw, die te Conftantinopolen woonde, gehoort heb, zy heeft in hoedanigheic van kamerjuffer, in dienft van de * vrouw van de Engelfche Afgezant by de Porte, geweeft. Zy verzekerde my, dat zy alle de byzonderheden, die ik over dit onderwerp van haar verftond, van haare meeftres verftaan had, die dikwyls in deze baden geweeft was. Alle mannen, die zig durfden onderwinden om in een baddoof te dringen, op de uuren die voor de vrouwen gefchikt zyn, zoude op ftaande voet met de dood gedraft worden. Wanneer de gedelde tyd gekomen is, begeven zig de vrouwen, ieder met een davin verzclt, naar de baden , met twee fluyers bedekt, die' men murlms noemt, van welke de eene het geheele "* Na onze gedachten voord bier Mevrouw Mcntazue. bedoeld, ' ' '?••-<  Vyftiende Brief. p$ heele aangczigt bedekt, behalven de oogen; de andere verbergt het hukzel, en hangt agterwaans toe aan de gordel af; indiervoegen, dat het onmoTelyk is om de meedres van de flavinnen te ondeifcheiden. Wanneer zy in de baden gekomen zyn, leggen zy alle haare kleederen af, en blyven geheel naakt, gelyk de Bevalligheden , of zoo als men ons de Heidenfehe godinnen af beek, in deze ftaat brengen zy vier uuren door, ieder met zulke bezigheden als met haar finaak overeenkomt. De eene leggen onagtzaam met elkander te fpreken over het nieuws van de Stad, tervvyl haare flavinnen, dat bevallige jonge dogters van zeventien of agrien jaren zyn, agter haar zitten, geheel naakt, gelyk haare meedrelTen, en middèlerwyl onledig zyn met haare hairen tevlegten; anderen wandelen met een vorftelyke houding door de baddoof; cenige drinken forbet, of zyn bezig om te borduuren. Zeldzaam zyn zy minder dan twee hondert in getal. Oordeelt, Mevrouw, of'er iets in de weerelt te vergelyken is, by het gezigt van zoo veel byeenvergaderde naakte fchoonheden. De baddoven zyn mede nog het toneel der pragt, gelyk zy zulks der bevalligheden en fchoonheit zyn. Het blanketzel, de reukwerken, de peerlen, en edele gedeentens leggen hier op de rykde hultafels ten toon gefpreid. Het is alhier, dat de vrouwen eikanderen de prys der verwaantheit en minnekozery betwisten; men moet bekennen dat zy te verfchoonen zyn. Het bad is de eenigde plaats alwaar het haar geoorlooft is zig te laten zien, ten minden A 5 *ar»  «o De Nieuwe Reisiger-. aan perzoonen van haare Sexe; en het is niet te verwonderen dat zy zig beyveren om met luider op een plaats te verfchyncn, buiten welke zy altoos met een fluyer bedekt zyn. Ik vrees dat gy my eenige verwytingen doen zult van u zoo lang te hebben opgehouden ter gelegentheit van het Dorp Capligi; in vergelding, zal ik u van twee dagreizen verfchoonen, 'die wy beileden om naar Lubad of Loupadi te reizen. Deze Stad legt zedien uuren van Bourfe, en een dag reizens van den berg Olympus. Zy is vierkant kwalyk gebouwt, en bevat byna geen inwoonders. Haare muuren, of liever de overblyfzels van haare muuren , vertoonen nog het overfchot van eenige bolwerken. De dukken marmer welke in dezelve gemetzek zyn, konnen wel de overblyfzels van de Stad Apolonia zyn. 1 Wy trokken door de fchoone vlaktens van My. fien, en floegen ons op de oevers van de Granikus ter neder. Deze rivier, die het eerde toneel van de roemryke daden van Alexander was, en die de nederlaag van Darius alzoo berogt gemaakt heeft als de Tyger of Eufraac, was toen byna geheel uitgedroogt. Wy doorwade dezelve tweemaal; eerd in Myfiën, vervolgens in de velden van Phrygien, een cn een halve dag reizens van Lubad. Wy bededen nog veertien of vyftien uuren met over heuvelen en door valeien te trekken, orn te Bafculimbei, een groote burgt van Phfyg.en, te komen, alwaar derke koophandel in katoen gedreven wort. Op deze plaats fchei- • den  Vyftiende Brief. ii den wy ons van het gezelfchap af, om Thyatire te bezigtigen , dat zes uuren van de weg naar Smirna aflegt. Thyatire , van welke de Openbaring aan Johannes fpreekt, was een der eerde Kerken van het Chridendom. Na dat de Turken haar verwoed hadden, herbouwde zy dezelve onder de naam van Jkeifar. Die van Thyatire vind men alleen op eenige marmerdeenen, die door reizigers van de voorgaande eeuw ontdekt wierden. Wy zagen verfcheide van deze opfchriften, die ons geen twyffel overlieten over de plaats alwaar zy gedaan had. De karavanfera, in welke wy ons intrek namen, heeft nog eenige voetdappen van een oud gedenkteeken. Dit zyn marmere pylaren met hunne voetdallen en kapitelen. Zy zyn zonder order en fchikking geplaatd, om het gebouw te onderfchragen; en het fchynt dat men dezelve weder opgeregt heeft , of dat zy hier heen gebragt zyn , naar mate dat men dezelve noodig had. De Moskeen , de baddoven, en begraafplaatzen zyn op dezelve wys gebouwt, en voor een gedeelte van deze oude marmere overblyfzels; maar dezelve verwarring heerfcht alomme; en zy brengen niets toe tot verfiering van deze Stad. Akeifar bevat omtrent vyf duizcn: inwoonders, die door hunnen koophandel in katoen een rykelyk bedaan vinden. Zy wert door zeven beken befproeit, die langs verfcheide draten vloeijen, en zig aan het einde van de Stad vereenigen. Wy vonden hier niets dat onze pieuwsgierigheit kon opwekken, hierom vertrokken  De Nieuwe Reisiger. tawy, na een verblyf van een dag, uit deze Wy trokken over de Hermus die in Phryfrièn omfpnngt, en die, Ha dat zy de velden van Smirna befproeit heeft, zig mec de Paclolus vermenn en zig m de zee van Phocides ontlad. Deze twee' mieren hebben veel van haar ouden luider verloren. Zoo men de Digters gelooven mag, vloeijen zy be,de over goudzan, De vrugtbaarheit van het land, door het welke zy droomt, heeft zonder twyffel, gelegentheit tot deze verfieringegeven; wat het goudzant belangt, ik reloof dat het zelve nooit in wezen geweed is. f„ he doorrazen van deze aangename dreken, heb ik dikwyls ^ Gedaantver^ng^n Ovidi s in de hand; en ik denk de wonderen herboren te zien wan welke deze plaatzen het toneel geweed zyn' Hier, is een foelie rivier, die trots op het ryke metaal, over welke haare golven vioeijen, m« kelende droom, d.e, bekoort doör de fchoonheit van haare oevers, met weerzin de plaatzen verlaat die zy befproeit heeft, en die dezelve weg fchynt weder te willen keeren.. Maar loopen wy de voorwerpen niet vooruit, welke zig aan onze oogen nog niet opdoen; en befparen wy de befehryving van de Cadro en Meandro, tot dat wy op de oevers van deze betooverende rivieren zyn aangekomen. Stad Magnefia, die de Grieken Me?nttes noemden, ter porzake van de zciideenmyncn, die hier in  V y f' T i e n d e Brief. 13 5h overvloed waren. Zy ligt in het landfchar* Carien, aan de voet van den berg Sypülus. HeC is alhier, dat Scipio Afrikanus, Antiochus de Groote, Koning van Syrien, verfloeg. De Stad is sroot en wélbevolkt: haren koophandel is aanmerkelyk; want, om niet van de voordeelen te fpreken, die zy uit de nabuurfchap van Smirna trekt, die de grootfte koopftad van Aziën is, zoois haren grond zeer vrugtbaar, en brengt een meenigte granen en katoen voort. Ons verblyf te Magnefia was van geen langen duur. Wy vertrokken ras naar Smirna, dat niet ver van het zelve verwydert is. Deze Stad is een der oudde van het oofterr. EenAmazoon, Smirna genaamt, ftigte haar, zoö men zegt. De Lydiërs namen haar in, en verwoede haar, dog Alexander de Groote, en zoö anderen zeggen, Antigonus, bouwde een andere Stad, twee uuren van de oude. Zy wiert zederd dikw'yls verwoed , door de meenigvuldige aardbevingen aan welke zy onderworpen is ; maar haare voordeelige gelegentheit, en gefchikte haven tot den koophandel, hebben de Koningen en. Keizeren aangefpoort om haar in wezen te laten. Zy legt op het hangen van een heuvel. Haare haven, of liever golf, die haar tot een haven verdrekt, is het middelpunt des koophandels van Europa en Azia: zy is omtrent agt uuren in omtrek; en de Schepen leggen overal, in dezelve, veih>. Wy namen ons intrek by een der rykde loden van de Stad, aan welke de Genuees, onzen vriend, ons had aanbevolen. Dezen goeden Ifra-  14 De Nieuwe Reisiger. Ifracllier. behandelde ons zeer beleeft, en overtuigde ons, dat men onder dit volk edelmoedig, beit en befchaaftheir vinden kan. Men vind te Smirna byna niet anders als kooplieden, waar van 'er verfcheide onmeetbare rykdommen vergadert hebben; ook ziet men niets aanmerkejyks in de geheele Stad, dan alleen de Bazard. Dit is een groot gebouw, dat meer dan hondert zesvoeten lengte heeft, en op welk verfcheide koepels ftaan die het ligt doorlaten. Het gewelfzel, zoo wel als de muuren, zyn van gehouwe fteen! Men vind in deze markt, alles wat het oorten en het werten het dierbaarfte heeft; zyde en katocne ftoffen, lywaaten, lakenen, ferges, pelteryen, brafielje en campechehout, zuiker, kaneel, indigo, concbenieije , arabifche reukwerken/chinees porcelein, en verlakt werk, alles is hier in overvloed. De pakhuizen der byzondere kooplieden zyn de fchoonrte die men zig verbeelden kan. Smirna, cindelyk , zou mogelyk een der fchoonfte Steden van de weerelt zyn , zoo de meenigvuldige aardbevingen hier geen groote verwoeftingen aanregten. Men zegt, dat voor de laatfte aardbeving, alle de ftraten breed, regt, en met fteenen geplaveit waren, en elkandereri met regte hoeken /heden. Die, welke men de Jiraat der Franken noemden, in welke de Europeanen woonden, overtrof alle andere in fchoonheit. Zy is tans nog de fraaifte; maar de huizen zyn op veel na, nog zoo groot, nog 200 regelmatig, als zy toen waren, Dé  Vyftiende Brief. 15 De karavanfera, die alles is, na de Bazard, wat men hier fraais heeft, is groot en pragtig; zy is van gehouwe fteen gebouwt, en bevat een groote meenigte welgefchikte kamers en vertrekken. Deze beide gebouwen ontmoet men op het hangen van een heuvel, wanneer men naar de veiling opklimt: zy zyn van de overblyfzels van een oude fehouwplaars gebouwt , die een der fraai (te gedenkteekens van deze Stad was : zy was van wit marmer, en van een fchoone bouwkonft Wy bezagen ook de plaats van het oude renperk of Stadium: het is in de rots uitgehouwen, ten westen van het Kaneel: deszelfs lengte is omtrent hondert roeden. Aan het einde van de Stad, naby de haven, is een kleine gallery van groote fteenen gebouwt, alwaar men zegt dat het üandbeelt van Homerus ftond , die, volgens het algemeenfte gevoelen, in deze Stad geboren wiert. De naam van Melé* figenes, die men aan dezen grooten Digter geeft, ontleent hy van' de rivier Meles, die langs de muuren van Smirna vloeit. Een jonge gelukzoekfter, Criteis genaamt, had het ongeluk, zoo men zeg*, van uit de Stad Cumes om een fchandelyke daad verjaagt te worden. Een overblyfzel van fchaamte verhinderde haar om hulp te zoeken, die haare fchoonheit op een hooge prys had konnen ftellen; zy dwaalde, eenige tyd, door het veld, en voede zig met vrugten en wortelen, tot dat zy eindelyk op den oever van de Meles van een zoon beviel. Dit kind wiert in het vervolg blind, ea om deze reden Homerus genaamt. De Grieken van  De Nieuwe Reisiger. van Smirna verfieren deze hiftorie met een rrieém'gte byzonderheden, die klaar bewyzen hoe nayverig zy zyn van de eer dat de grootfte Digtef in haar Stad géboren is. Men telt in deze Stad omtrent dertig duizent zielen. De helft beftaac uit Turken , de Grieken beflaari een derde; ert de overige zyn Jooden, Armeniërs en Franken, of Europeanen. De landbouw wert niet minder als de koophandel te Smirna aangekweekt. Dé velden zyn welbebouwt; en brengen een mee^ nigte granen, katoen, wyn, en olyven voort. Men vind, in de ruïnen van de oude Stad, die twee mylen van de nieuwe leggen, dat wonderbare dier , dat men kameleon noemt. Onzen gaftheer geleide ons by een Caloyer of Griekfe Priefter van zyn vrienden, die 'er verfcheiden had; Ik befchouwde dezelve met oplettentheit, en was getuige van de veranderinge die dezelve op verfcheide onderwerpen onderging. Zy nemen met veel gemak de donkere kleuren aan, gelyk het groen, bruin, zwart, en het purper. Veeltyds zyn deze kleuren vermengt, en met roode en witte vlekken gefchakeert. De Caloyer deed ons opmerken dat deze kleuren meer of min fterker zyn, naar mate men de kameleon tergt, het is egter zeker, dat hy op een grasveld, een fchoone groene kleur aanneemt, en wanneer men hem vervolgens op een ftuk wit linnen plaatft , de groene kleur ligter wort, en op zommige plaatzen met wit gevlekt is. Dit dier verandert niet van kleur wanneer het flaapt; maar wanneer het dood is , wert het bleek en blauwagtig. Het zelvö  Vyftiende Brief. * 7 - selve heeft byna de gedaante van een groote ha* gedis. Deszelfs beencn zyn langer, en de fchotk ders meer verheven. Het hooft is onbeweegge* lyk; maar zyne oogen hebbed een verwonderlyke levendigheit en fnelhcit. Het zelve voed zig met vliegen, die zig aan een foort van lym heg ■ ten, met welke zyne tong bedekt is. Wanneer wy van Conftantinopolen vertrokken , Was ons oogmerk niet om verder als Smirna të reizen ; maar Ephefe, dat hiec meer dan twee uuren van het zelve aflegt, wekte orize nieuwsgierigheit op. Wy trokken door de rotzen van den berg Mimas, langs een weg, die, zoo men zegt, de Apoftèl Paulus met zyn zwaart openkloofde. Wy bevonden ons den volgende morgen in het gezigt van Ephefe , aan den oever van de Caftro, deze rivier gelykt volmaakt naar de Meandrd, die een groote dag reizens van dezelve aflegt. Zy ftroomt met haar döorfchynent water door een fchoone vlakte, die zy met vermaak fchynt te béfproeijen, en in welke zy duizent kronkelingen maakt. Zedert dat Grieken? land geen Digcers meer heeft voortgebragt, hebben de zwanen de Caftro verlaten, men ziet tans geen van deze dieren meer op derzelver oevers. Wanneer wy Ephefe naderden , widrden wy door verwondering verrukt. De verbazende meenigte van marmere gedenkteekenen, met welke, dé vlakte overdekt is, erinncrdé ons den ouden luifter van deze beroemde Stad, die tans niet anders als een veiling is, verzelt van een flegt Dorp. Zoo ik niet vreesde, Mevrouw, van al té geleer* rtl DtsI. B c<*  ?8 De Nieuwe Reisigft'R. te fchynen, zoo zoude ik zeggen dat Ephefe door de Amazonen gebouwt, en door Andronkus, zoon van Codrus, vergroot was; dat de bouwkonflenaar Ctéfiphon de beroemde tempel van Diana begon te bouwen , die voor een van de zeven wonderen der weerelt gehouden wiert; dat men meer dan twee hondert jaaren heftedere tot deszelfs opbouwing , en dat al de Steden, .van klein Aziën, hun aandeel-in de koften van dit gebouw droegen. Hy had, zoo men zegt, eene lengte van vier hondert vyf en twintig voeten, en eene breedte van twee hondert voeten: hondert zeven en twintig pylaren, ieder van zestig voeten hoogte, onderfteunde dit gebouw; en het aanmerkelyklle was, dat zy door"hondert zeven en twintig Koningen waren opgeregt. De zinnelooze Eroftratus, met oogmerk om zyn naam onfierfelyk te maken, ftak dezen tempel in brand, -juift in die zelve nagt dat Alexander geboren .wiert. Ephefe is nog beroemt om de derde algemeene kerkvergadering, die hier in de vyfde.eeuw gehouden wiert, tegens Neftorius, die twee' perfoonen in Chriftus ftelde. De Turken noemen dit Dorp Jjafahuc: het legt in het middenvan een meenigte dierbare overblyfzelen, in welke men op iedere voetftap ftukken van ftandbeelden, kapitelen en voetftallen van kolommen ontmoet. Ter plaatze alwaar de Kerk die geene veroordeelde die de beelden verbraken, vind men alomme verbroke beelden der heidenfche Goden. De marmere gedenkteekenen leggen hier ep eikanderen gehoopt. Mid-  Vyftiende Brief. i|! Midden door de ruïnen, kwamen wy aan het hol der zeven flapers, dat aan de voet van den berg is, ter zyde van den Tempel van Diana. Men verhaalt, dat zeven Chriftenen, die de vervolging van Diocletiaan ontvlugten , zig in dit .hol begaven i en hier twee hondert jaaren (liepen; By hunne ontwaking, bevonden zy de zaken iudiervoegen te Ephefe verandert, dat zy niet alleen de gebouwen niet meer herkende, maar zelfs de taal niet meer verftonden. Van het hol der zeven flapers, begaven wy ons naar den Tempel van Diana. Van dezelve zyn niet meer als de grondflagen overig, wy naderden dezelve met moeite, om dat de grond flykagtig is. Wy ontdekten ras een meenigte gewelfzeis, in welke wy gevaar liepen van te verdolen. De vledermuizen met welke zy vervult zyn, en die het ligt van onze fakkels tot zig trokken , deden ons dezelve ras verlaten. Wy keerden naar Smirna te rug, alwaar wy ons op eert Turkfe Galei infeheepten, om naar Conftantinopolen te keeren. Ik verftond van verfcheide perfoonen, dat de peft , deze verfehrikkelyke landplaag , die alle jaar in deze hooftilad, groote verwoeftingen aanregt, zig, zedert ons verblyf in Natoliën, daar p-eopenbaart had, en dat de Grooten Heer zig gereed maakte om een gezonder lugt te Adrianople te gaan inademen. Ik verwonder my niet, dat deze befmettelyke ziekte zoo dikwyls te Conftantinopolen hceiicht; de onzinnelykheit der ftraten, die, gelyk ik gezegt heb, byuitftekis, D a kan  *c Dr Nieuwe Reisige* kan dezelve iigtelyk doen ontdaan. De verdorventheic der lugt, die zig i„ deze nauwe face* beflocen vint, onderhout en vereeuwigt dezelve. Ue lurken gebruiken geen voorzorgen tegens deze befmettclyke kwaal. Dezelfde greWftefmg, die hen de dood in een gevegt doet verag*en , belet hen om dezelve in den omtrek van haare muuren te ontvlugten. Zy meenen overwigt te zyn , dat alles wat in de weerelt «beurt f^kelyk gefchieden moet, hierom befchoJ jen zy de kwalen zonder vrees, en ondergaan dezelve zonder morren. Dog de Sutan-ftnat niet we dat zyn vrouwen Filofofen zyn. Op de mi*, fte fchyn van gevaar, doet hy baar hef zelve in een andere Stad van het ryk ontwyken, en bcgeelt zig zeifs met zyn- voornaamde bevelhebbers *;er heen. Wy dagten dat wy een zoo verdan. d g gedrag moeden navolgen. Wanneer wy by de Dardanellen waren, verlieten wy het Sehip en huurde een kleine roeigalei tf^ ^fe Salomka over te brengen, van waar wy hoopten >n weinig tyd te Adrianople te zullen zyn. Wy zouden Iigtelyk een korter weg hebben konnen nemen, en in een der havens van Traciën ontfchepen; maar niets verhaade onze rei,, en wy wilde Salomka of Thefalonika bezigtigen Wy bevonden ons ras in de golf van Salonika aan welkers einde deze Stad legt: zy is de hooft! dad van Macedonien, dit beroemde Koningryk, u. het welke de overwinnaar van Aziën is voort' gekomen De Romeinen bezaten haar, tot de tyd van Keizer Andronikus, die haar aan de V®- ne-  V Y F T I E N D E B R I E F. & ïietianen afftond. Amurat ï. overweldigde haar; en zedert zyn de Turken in het vreedzaam bezrc gebleven. Zy noemen haar Sahmchi: haare muuren hebben tien mylen in omtrek , welke met bolwerken en torens bezet zyn. Aan de landzyde legt een fterkte , die de zeven torens genaamt wort, en op dezelve wys als die van Confiantinopolen gebouwt is ; maar het geen aan deze Stad een foort van gelykvormigheit en overeenkomt met de hoofdrad geeft, is de nauwheit en ©nzuiverheit der flraten. Voor het overige , ontbreekt het haar aan geen fchoone gehouwen. Men-telt te Salonika agt en veertig Moskeen, dertig Griekfe Kerken, en zes en dertig Synagogen. De Joden bezitten hier de koophandel, die zig alom me ui tb rek. De hooftkerk, die aan St. Demetrius is tocgcwyd, is een fraai gebouw : zy beilaat uit twee gebouwen die boven eikanderen geplaatlt zyn, qn die twee byzondere Kerken uitmaken. De hovende is met Mozaifch werk geplavek , van welke nog verfcheide Hukken overig zyn. Gy zult nauwelyks gelooven konnen, Mevrouw, het getal der pylaren van marmer, jaspis ehporfier, die dit dubbele gebouw onderfchragen. Wy telden 'er tot duizend toe; en het is waarfchynelyk dat 'er ons nog verfcheide ontfnapt zyn. Het grondgebiet van Salonika, en, in 't algemeen , het geheele landfehap , vloeit over van allerlei foort van granen, hout en vee. De weliuftige valeien, die door de Digters zoo beroemd #yo, zyn in dit gedeelte van Macedonien , dat B 3 mep  ss De Nieuwe ReisigeTv. men Theflalien noemt. De O (Ta, de Olympus, de Pelion, cn de Pindus, deze berugtc bergen, met welke zig de Titans regens de Goden wapende, maken dit land voor altoos berugt. De Macedoniers wierden voormaals voor dapper, en geleert gehouden; tans zyn zy nog het een nog het ander. Wy bleven niet langer dan agt dagen te Salonika , wanneer wy ons naar Thracien begaven. Wy trokken over de rivier de Strymon, die dit landfchap van Macedonien fcheid, wy kwamen te Adrianople weinig tyd na dat het Hof hier aangekomen was. Adrianople wiert door Orestcs, zoon van Agamemnon , Koning van Argos en Mycenen , geiligt. Deze Prins , gelyk de Digters zeggen, door de wreckende Furiën over de dood van zyn moeder vervolgt, kon geen verblyf in zyn vaderland vinden , alwaar alles hem het denkbcelt van zyn misdaad vernieuwden, hierom toog hy naar Thraciën, met al de Grieken die hy by een verzamelen kon, cn bouwde hielpen Stad , die hy Orejla noemde. Zy behielt dezen naam tot de regering van den Keizer Adrianus, die dezelve veel vergroote cn verfierdc. Zie hier by welke gelegentheit. Dezen Vorft, zinneloos geworden zynde, wilde, tot wat prys het ook zyn mogt, van deze droevige kwaal genezen zyn ; hy deed de Godlpraak raadplegen, die hem gebood een woedends uit zyn huis te verdryven. De Keizer gehoorzaamde, en.maakte van Orefla een geheele nieuwe Stad , die hy Adrianople noemde. In het begin der dertiende eeuw, wiert sy  Vvftienbe Brie*. 23 tot een rykszetel verheven onder Thcodorus Laskaris. Eenige jaren hier na , maakte zig Aratlrat, Keizer der Turken , onder fchyn van Jan Paléologus, Keizer van het Ooften, byftand te' verkenen, meefter van Bnlgarien , Servien, cn een gedeelte van Thracien, cn vefiigde zynen zetel te Adrianople. Deze Stad is zeer aangenaam, gelegen op het hangen van een heuvel, en in een fchoone valei, die de natuur zelfs verfiert heeft. Zy wert door drie rivieren befproeit, die in dc nabuurige bergen ontfpringen, en die met hunne wateren de vrugtbaarheit en overvloei aanvoeren. Gy begrypt ligt, Mevrouw, dat eene zoo voordeelige gelegentheit veel toebrengt tot de zuiverheit der lugt: zy is hier ook zeer verfch en gezont. De inwoonders genieten een volmaakte gezontheit, en zy komen byna alle tot een zeer hoogen ouderdom. Wy ontvingen hier berigtcn van onzen vriend de Genueefch, door de hooftman der Janitzaren, met welke wy kennis te Conftantinopolen gemaakt hadden, en die door zyne bediening verpligt was het Hof te volgen. Hy was bekoort ons weder te zien; hy vergezelde ons te Adrianople , gelyk hy in de hooftftad gedaan had , en betoonde zig, tot het eind toe, een getrouwe en verpligtende vriend te zyn. De Turken noemen deze Stad AdranahoSEdreneb: zy breit zig dagelyks meer en meer uit; en de meenigvuidige reizen die den Grooten Heer hier heen doet, lokken hier veel bcwoonders. De gebouwen zyn in het algemeen veel frayer B 4 ais  ?4 De Nieuwe Reisipeu. als die van Conftantinopolen. De Bazard overtrek alle andere: de gewelfzels die dezelve uitmaken zyn van een byzondere groote en fchoonheit Men heeft hier ook verfeheide Keizerlyke Moskeen. Die van Sultan Selim is defraaifte: zy wert door een meenigte marmere en porfierileencn pylaren onderfchraagt. De minarets of torens zyn de boqgfte die ik ergens gezien heb: zy overzien de geheele Stad. Men ziet hier ecq verbazende meenigte tortelduiven en oyevaarszy zyn hier byna zoo gemeen en tam, als de eenden in de Europefche Dorpen. De bvzondere eerbiet die de Turken voor deze vogels hebben is oorzaak dat zy zeer vermeerderen, en hunne «ellen ongefloort aan de voeten der huizen en onder de yengflers maken. De tortelduiven werden geeerbiedigt, om haare onnoozelhek; en men heeft agting voor de oyevaars, om dat men overtuigt is, dat zy des winters in bedevaart naar Mekka gaan. Het is een geluk, zoo de Turken zeggen , voor de huizen op welke deze vogels hun neflen bouwen ; als zynde een geheel taar voor vuur en peft beyryt. Men ziet, in de omleggende (heken van Adrianople, en vooral onder de Grieken, die bekoorJyke, aangename en eenvoudige afbeeltzels der natuur, die men zomtyds vcreenigt ziet in de gedigten van Homerus en Theoeritus. Ik kon by voorbeeld, de danfen der Griekfe landmeisjes met zten , zonder aan de ryen der Nimphen te gedenken, welke door de woudgodin aangevoert wierden, qp de oevers vaq de Eurotas. De fghoon-  V y f t i e n d e Brief. 2-5 fchoonftc, of aanzienelykfte jonge dogter, voerd de dans aan, en zingt zeer vrolyke gezangen, op welke door de anderen, by wyze van koor, gea,ntvvooft wort. Niets is gemeender als in deze velden herders te zien, die teedere gezangen voor hunne mceftereffen uitboezemen. Zy hebben de oude muzyk inlïrumenten behouden : de fchalmeyen, fluiten en ruispypen zyn hunne uitfpanning en vermaak. Ik heb er eenige gezien die bloemkranfen vlogten voor hunne gelieffle fchapen. Zy leggen byna altoos in de fchaduwe, alwaar zy zig met eenig fpcl vermaken, gelyk de cerfte inwoonders van dit land. De Turken zelfs hebben eenige gewoontens der oudheit overgenomen. De gordel der groote, van koftbare geborduurde ftoffen te zamengeflelt , verlevendigt het denkbeelt van die van Menelaus. De witte iluyer der Turkfe vrouwen, gelykt volmaakt naar die van Helena. Deze Troyaanfche Prinfes wert ons door Homerus afgebeelt, als onledig zynde met borduuren in het midden harer ftaatvrouwen; en dit is mede een gewoonte die in de vrouwentimmers en badlloven wert in agt genomen. Ik zou niet eindigen, zoo ik al de ovcreenkomnen wilde aanhalen , die ik in de gewoontens van dit land heb opgemerkt met die der vorige tyden. Terwyl wy de voornaamfle wyken van Adrianople en deszelfs omleggende flreken bezigtigden, in het gezelfchap van onzen vriend den bevelhebber, berigte men ons dat de Franfche Aft gezant ons wenfehte te fpreken. Wy begaven ons op llaande voet naar zyn Paleis; en na dei B 5  *5 De Nieuwe Reisiger. gewoone beleeftheden, zeide hy ons, dat hy binnen twee uuren een mondgefprck met de eerdeT Staatsdienaar der Porte houden moed, en dat wy hem verpligten zouden indien wy hem wilden vergezellen. Het is een gewoonte in Turkyen, dat wanneer een Afgezant een plegtig bezoek aflegt, alle die genen van zyn landaart, die zig hier bevinden, in zyn gevolg mede gaan. Wy wierden onder de Edellieden geplaatd, en wy maakten ons gereet om derzelver bediening te vervullen. De Afgezant iteeg alleen te paart, om zig naar het Paleis te begeven ; cn wy volgden te voet met al de Franken die te Adrianople waren. Verfcheide bevelhebbers van den Groot Vifier kwamen ons te gemoet, en geleiden ons. in een groote kamer naad de gehoorzaal. Wy wagten een vierendeel uurs, waar na men ons in de zaal geleiden. De Afgezant zette zig in een leningdoel, tegens over de plaats van den Vifier; en deze kwam een oogcnblik hier na, door een andere deur, binnen. Toen bood men aan de beide Staatsdienaars cn hun gevolg ingeleide vrugten cn kofly aan. In de gehoorgevingen van den Grooten Heer, werd in plaats van koffy een heerlykemaaltyd voorgedient, in groote zilvere bekkens, die met fchotels van het fchoonde Chinees porcelein vervult zyn. Ik wagte met ongedult het teeken om te vertrekken, af. Het verdroot my zoo lang te moeten daan ; want in deze plegtige bezoeken jftt niemand anders als de Afgezant en den Groot Vifier. Zy fpraken een groot uur met elkandesen, ieder verzelt van hunnen drogoman of tolk, ■v cn  Vvftiende Brief. 27 en «reheimfchryver. Wanneer de onderhandeling geëindigc was, berigte men ons om weder te kceren. De Groot Viller geboot, om de Afgezant méér eer aan te doen, dat men ons forbet en rozewater zou aanbieden , na dat men het een en ander de Afgezant had toegedient. . De meerjigte amber, welke in de forbet gemengt was, verhinderde dat ik deze drank zoo aangenaam vond als dezelve voor de Turken is. Ik maakte myn lippen even met het zelve vogtig, cn gaf het aanilonts te rug. De overige van het gevolg deden mede zoo. Het rozewater wiert minder gefpaarr. Wy lieten de flavcn van de Vifier zoo veel van het zelve op onze handen en neusdoeken gieren als hen behaagden. De Afgezant ging vervolgens uit, cn wy volgden in dezelve ordre als wy gekomen waren. Ik heb u lang genoeg, Mevrouw, metbefchryvingen opgehouden. Trrgcen wy eenige vrugt uit onze reis te trekken. Het wort tyd dat ik tot de gewoontens en zeden der Turken overga; en dat ik u meer byzonder een volk doe kennen, welke door hunne overwinningen tans een dermagtigfte van de weerelt zyn. Dit zal het onderwerp van myn eerfte Brief zyn. Ik zal u niet fchryven voor dat ik te Conftantinopolen ben wedergekeert, alwaar ik genootzaakt ben my fpoedig heen te begeven, door de flegte berigten die ik van de gezonthpit vayi den Dokter ontvang. Ik zal my bedienen van de gelegentheit om met de Afgezant te reizen.' Ik ben, enz,. ddrimople, den 19 September 1737- la ES"  58 Zestiende Brief. Vervolg van Turkyen. j^f en fchryft aan het verfchil der lugcftreker, het onderfcheit der karakters , zeden en Jmaak der bewoonders toe. Myn reizen in Turkyen, Mevrouw, hebben my van deze waarheit Overtuigt. Men vint Turken, die door een mee n'gte wyduitgeurekce landen verfpreit zyn , e-ter overal dezelve niet. De Europefche zyn arbeid zaam, vernuftig en dapper; de Aziatifche, in tegendeel, zyn lafhartig, lui en verwyft. Deze leven « een diepe onkunde van de konften en wetenfchappen: die beginnen dezelve aantekweken; maar vveJkc V00rtgangen zy Qok fa deze] maken mogen, zullen zy egter nooit het onheil h «Hellen dat hunne voorzaten aap de wetenfehappen hebben toegebragt, met dezelve uit die fchoone landen te verbannen, alwaar zy met zoo' veel roem geheerfcht hebben. De Turken , zyn , in het algemeen , trots wreed gierig, on zoo overgegeven aan de on' £ebondenheit, dat hunne vrouwen, fchoon zv'er verfcheide hebben, niet genoeg zyn om hunne lullen te vo doen. Hunne gierigheit maakt van fff" ra^elen gebruik, en zomtyds van de ftrafvvaaBd,gfte , om rykdommen te verkrygenmaar zy verkwirten dezelve weder overdadig' wanneer zy hunne wellull of pragt voldoen wil- Re  Zestiende Brief. 29 De kleeding der mannen befiaat in een broek, een lang hemt, dat ten naaften by op dezelfde wys als die der Europefche vrouwen gefneden is, en een doliman of lange rok die hen tot aan de enkels hangt, en waar van de mouwen nauw en kort zyn. Zy maken dezelve met een gordel orh de middelen valt. Deze gordel is van een groot gebruik. Zy hegten 'er hunne neusdoeken eh poken aan, en in deszelfs vouwen befluiten zy hun geld, tabak en papieren. Over de doliman, diagen zy een rok, feredge genaamt, met lange en wyde mouwen. Deze feredge is van zeer fynè Hof geduurende de zomer, en des winters met koftbare pelteryen gevoert. Zy dragen lake kousfen, en over dezelve Iedere fchoenen, in gedaante van halve laarsjes. Hunne fchoenen, die zy Pabünches noemen , zyn een foort van muilen. Hun hooftdekzel is zeer groot en zwaar: hunne murzen zyn geheele koepels. Ik geloof dat 'er byna zoo veel tfof tot hunnen tulbant als tot hunnen rok noodig is. Een Europeaans hooft zou zig niet gemakkelyk aan een diergelyk hooftdekzel konnen wennen. De Turken vinden het zeer gefchikt voor hen, vermits zy hun hair altoos kort affnyden, en hierom noodig hebben zwaar gedekt te zyn. De wyze van groeten der Turken verfchilt zoo veel van de onze als hunne kleederen. Zy leggen de hand voor de bord, en buigen een weinig voor over, om bewyzen van agting of vriendfchap te geven. De vrouwen groeten op dezelve wyze als de mannen. Haare kleederen zyn ten naas-  go De Nieuwe Reisiger. maften by het zelfde; zy hebben niets meer als een klein geflikt hemt , dat haar toe een japon veritrekt. Zy laten het hair lang groeijen, van het welk zy verfcheide vlegten maken , die op haare fchouderen hangen. Zy hebben op het hooft een kleine muts van verguit bortpapier, dat met een lluyer overdekt is, die tot op de koten afhangt. De Turken zyn in het algemeen zeer gemacigt in hunne levenswys en voedzel. Ik zonder hier de fecilen van uit, in welke zy zelden verzuimen zig dronken te drinken; maar, in hunne gewoone maaltyden, voeden zy zig met fchapenvlees, erten, en ryft. Zy zyn groote liefhebbers van fpeceryeu , en vooral zyn hunne foufen van een fterke fmaak. Na de maaltyd, drinken zy water of zuure, melk. De forbet is alleen voor die genen die in eenen zekeren. overvloed leven. In de wandelingen zoo wel als in hunne huizen, hebben zy altoos de pyp in hunnen mond; en het zy uit een uitilekende zinnelykheit, of door een vreemde fmaak, zwelgen zy hun fpog door, dat door de tabakrook een zeer onaangename fmaak moet hebben. In verfcheide Turkfe Steden , flaapt men op de ope pleinen van het huis, of op de daken die plat gebouwt zyn. In de winter, flapen zy in hunne benedenlle vertrekken. In dezelve brane altoos een. lamp, en dikwyls zyn 'er twee fornuizen met brandende kooien geplaatlr. De gewoonte bewaart hen in dit opzigt voor alle ongevallen. Wanneer zy des nagts ontwaken, nemen zy  Zestiende Brief. 3* Zy een kop koffy, die altoos gcreet ftaaï, rooken en eeten een ftuk zuikergebak. Zy bezitten een eenvoudig geheim om in flaap te geraken : het welk beftaac in zich een ftuk uit een hunner Digters voor te doen lezen, of eenige vertellingjes uit de Arabifche nagtvertellingen te hooren verhalen. De tuigwerkelyke konften werden in Turkyen aangekweekt; men munt hier vooral uit in het bontwerken, leertouwen, en verwen. Dit laatftc is tot de grootfte volmaaktheit gebragt. Zy hebben een meenigte weveryen van zyde, wolle en katoen, dat hun land in overvloed voortbrengt. Hunne uurwerkmakers zyn byna alle Armeniërs, Jooden of Franken. Men heeft voor eenige tyd een Drukkery te Conftantinopolen opgeregt, de eenigfte die in het geheele ryk was; maar egter is zy niet konnen (taande blyven. Het is niet om dat de Turken 'er de nuttigheit niet van kennen, maar zy zeggen, dat wanneer zy deze konft aankweekten , zy meer dan hondert duizent fchryvcrs of afichryvers hun beftaan zoude doen misfchen. Ik heb u reets gezegc, Mevrouw, dat de Turken zoo veel afkeer niet meer voor de wetenfchappen als voormaals hebben. Zedert eenige jaaren zelfs, beginnen zy Boeken te fchryven; en de hiftorie van hun eige leven is het geen waar op zy eerft hunne pen oeffcnen. Niets is klugtiger als dit foort van levensbefchryvingen. Ik had de nieuwsgierigheit om voor my de hiftorie van een Bacha, en die. van een herbergier van Con- ftnn-  De Nieuwe Reisiger. ftantinopolc'n te doen vertalen. Deze laatfle w?t alzoo wel met zeldzame gevallen gedoffeert ah die van den Bacha. De liefde, en wel een lief* de, Mevrouw, van een Turkfe herbergier' befloeg twee derde van dit grappige zamendel. In zyne jeugt, was by een zeeroover geweed, eiï had zig terrykt met Maltheefche dogters te roc*ven, die hy te groot Cairo verkogt had. Zyn gevegten , en zyne overwinningen op beide di Sexe hadden hem berugt gemaakt. Wanneer hy uit Egypte wederkeerde, verloor hy zyn brigantyn, door de onbedrevenheit van zyn matroozen; en zig zonder geld bevindende, wiert hy Genees, heer. Met deze nieuwe waardigheit bekleet, had by geheel Turkyen én Perfien doorgereid. Zyne verdienden hadden hem Geneesheer in het Serail te Ispahan. gemaakt, alwaar hy wonderbare genezingen gedaan had. Kortom, hy wiert flaaf, hofmeeder, en eindelyk herbergier. Dit is de korten inhoud van deze hidorie, die eeri van dó hooggeagtde is, niet om de zuiverheit en aangenaamheit des dyls, maar om de vreemheit der gevallen, en de onkuifche befchryvingen, met welke de fchryver gelukzoeker , zyn werk verrykt heeft. In de hidorie van dezen herbergier, wert dikwyls melding gemaakt van de minnebrieven die hy aan zyn minnareffèn fchreef. Niets is vernuftiger nog ooit beter uitgedagt, als een minnebrief, die op de Turkfe wys gefchreven is. Men heeft nog inkt nog papier tot dezelve nood.V iVlen zend aan de perzoon aan welke men fchryft een beurs, in welke in zeker ordre gefchikt is\ een  Zestiende Brief. öcn peerel, eenkeifteen, hout, peper, kruidnagelen , en een meenigte andere zaken , welker naam, in de Turkfe taal, een volmaakte zin uitdrukt, en zomtyds een of meer verzen. Ik heb een van deze Brieven, die ik zorgvuldig bewaar. Het eerfte ftuk is een druif; het tweede een ftroo° tje, enz. Zie hier derzelver beteekenis. Uzum, druif: Dit wil zeggen: myne oogen. Hazir, een ftrootje: Duit dat ik u flaaf zy. P«/, jonquilje: Zyt gevoelig aan myne liefde. Giro, een zwavelftok: Ik brand, ik brand; myne vlam verteert my= Kihat, papier: Myn zinnen verdolen ieder oogenblik. Til, gouddraat: Ik fterf; koom my fchielyk te hulp. „ Myne oogen, duld dat ik u flaaf zy; zyt ge„ voelig aan myne liefde; ik brand, ik brand; „ myne vlam verteert my; myn zinnen verdolen „ ieder oogenblik; ik fterf; koom my fchielyk „ te hulp; Deze Brief zal u , ongetwyffelt, een groot denkbcelt van de rykheit der Turkfe taal geven* maar vergift u niet, alle deze woorden zyn, voor het grootfte gedeelte, Arabies; en het Arabies is, inderdaad een der rykfte talen van de wecrelt. Men bediend zig van dezelve , in Twkycn^eü i & Deel. C Pèti  34 De Nieuwe Reisigek. Perfien, voornamentlyk voor de verzen en gezangen, om dat zy zig gemakkelyk naar de digtkunft buigt. Vooral de namen, die een pcerel, een robyn, en een diamant uitdrukken, hebben de bevalligfte beteekcniflèn, gelyk als, fchoonflt der maagden, lichtende kloot, enz. Het fcheelt weinig; of ik zou hier een verzameling maken der verfcheide uitdrukkingen, die my het fraaifte hebben toegefchenen door haare zinrykheit; maar ik geloof, dat het geen welke ik u gezegt heb, genoeg is om u van het overige te doen oordeelen. De Turken leggen zig op de redenkonft, regtsgeleertheit en taaien toe, gelyk het Arabies en het Periiaanfch. Zy hebben meer dan honden: en twintig Schooien te Conftantinopolen; maar dezelve zyn tans niet anders als leerplaatzen van ligtemiiïcryen en ongebondentheden. Hunne muzyk is nog in deszelfs kimsheit; en ik weet zelfs niet of zy wel ooit tot volmaaktheit komen zal: hunne Priefters fpannen al hunne kragten in om dezelve hatelyk te maken. Zy vreezen dat men de Moskeen verlaten zal, om naar eoncertcn te gaan. De fluit dous wert door de Turken hec meeft bemint. Ik heb nog te Conftantinopolen een foort van driefnarige luit gezien, die zy met een lugte hand floegen , dog zonder maat en fmaak. De waarzeggery en voorzeggende fterrekunde, zyn twee wetenfehappen die hier zeer algemeen verfpreit zyn. Men ziet op de ftraten en kruiswegen, waarzeggers, die aan de voorbygangers goedergelnk zeggen. Hunne wyze van waarzeggen  Zestiende Brief. | e e f t , Mevrouw ; ik ga dezelve ondernëJLJ ming als Jafon doen; ik ga Colchos doorreizen , een land dat tans nog barbaarfcher is als het ten tyden der Argonauten was. Maar een aangenaam landfchap bied zig eerft op myn weg aan; dit is Georgiën. De voornaamfte bekoorlykheit van dit land beftaat in de uitnemende fchoonheit van deszelfs vrouwen ; het aantrekkelykfté voorwerp der nieuwsgierigheit dat een reiziger ontmoeten kan. Georgiën ftrekte zig voormaals verder uit; het zelve bepaalde zig tuffchen Tauris, Erzerum, ert de'Tanaïs, en wiert Albanïên genaamt: tans bevat het alleen het Iberiën der ouden. Dit Koningryk , dat tans een gedeelte van het Perfiaanfche ryk is, heeft langen tyd zyn eigen Vorften gehad. De Perfianen hebben het zelve dikwyls moeten ten onderbrengen , vermits het telkensj na dat het eenigentyd onderworpen geweeft Was4 het juk weder affchudde. Georgiën heeft tans nog tot landvoogd, een erfgenaam van zyne oüdë D i K0< Zeventiende Brief. Georgiën.  52 De Nieuwe Reisiger. Koningen; maar deze Vorlt is een Leenman van den Koning van Perfiën, en betaalt hem fchattingen. De hooftftad Tifflis, is nier, groot, maar zeer aangenaam. Hier ruiten wy van onze vermoeitheir; en om u 'er geen te veroorzaken met u dezelve te verhalen, zoo zal ik u kortelyk het merkwaardigffe befchryven. Vreeft niet dat dit foort van befchryvingen te meenigvuldig in deze Brief zyn zullen: een Stad is de zeldzaamlte zaak die men in de landftreken ziet, die ik tans doorreize. - Tifflis legt aan de voet van een berg, aan een rivier die geheel Georgiën doorloopt. Byna al de huizen die aan de rivier komen, zyn op derots gebouwt. De Stad heeft aan deze zyde geen muuren; maar het overige is met fterke muuren omringt. Zy bevat zeer fchoone openbare en byzondere gebouwen , ik durf zelfs zeggen verfcheide Paleizen. Het aanmerkelykfte van alle is, zonder tegenfpraak, dat van den Vorft: het beltaat, voor een gedeelte, uit groote zalen die op de rivier ert eenige groote tuinen uitzien: 't welk die van het Paleis zyn. Men heeft weinig vru«rboomen in dezelve, maar veel van dat foort, die dienen om deze plaatzen te vertieren, en fchaduwe en koelte te verfchatTen. Gy zier, Mevrouw, dat dit land niet geheel barbaarfch is: men fchat hier dikwyls , gelyk in onze gelukkige lugtftreken, het aangename hooger als het nuttige. De voorgevel van het Paleis ziet op een vierkant plein uit, 't welk omtrent duizent paarden bevatten kan: het zelve is met winkels omringt, ta-  Zeventiende Brief. 53 cegens over het Paleis ziet men een Bazard. Gy weet dat de Bazards marktplaatzen zyn: zy verderen de Steden, vermits zy groot, en van Iteenen gebouwt zyn, en zinnelyk onderhouden worden. Een ander foort van gebouwen , zyn de karavanferaars, deze (trekken mede tot Beraad; zy dienen gelyk in Turkyen tot verblyf der vreemdelingen , en werden op koflen van den Vorft onderhouden. Men heeft ook eenige baden in de Stad, maar dezelve zyn in een klein getal: men fchat de warme baden , die in de veiling zyn, hooger. Het water van deze baden is, zoo men zegt, mineraal, zwavehgtig, en zeer heet; het is te gelyk heilzaam voor zieken en gezonden. De veiling, die deze baden bevat, legt ten zuiden van de Stad, op het hangen van den berg. Dit is een vryplaats , alwaar de misdadigers en fchuldenaars in veiligheit zyn ; de bezetting bellaat alleen uir Peruanen. Wy bezigtigden dezelve by onze aankomft: men zegt dat men uit Pcrfi.cn niet in Tifflis komen kan zonder door deze veiling te gaan. De onder Koning is zelfs verpligt door haar te trekken, wanneer hy, volgens de gewoonte , buiten de Stad , de gefchenken en brieven van den Perfiaanfchen Vorll gaat ontvangen; een gewoonte die de Perfianen in ftaat fielt om zig gemakkelyk van zyn perzoon meeiter te maken, wanneer het hof zulks begeert. Het is een zeldzame zaak , dat in een Stad, alwaar de Vorft en de voornaarafte Heeren Mahomettaans zyn, geen eene Moskee is; in tegendeel, telt men hier veertien Kerken. Men zou D 3 hier  54 De Nieuwe Reisigbr. hier uitbefluiren, dat de Chriftclyken Godsdien'ft hier nauwkeurig geoeffenc wiert: het zelve bepaalt zig aan eenige uitwendige teckenen van Godsdienlt. Zes van deze Kerken behooren aan de Georgianen ; de agt andere aan de Armeniërs. De hooftkerk is een oud gebouw, van fchoone gehouwen fteenen zamengeftelt; en zeer wel onderhouden. Het zelve beftaat uit vier gewelfzeis, waar van het middellte een groote koepel is, die op vier zware pyiaren ruft, en waarop een kloktoren ftaat. Dit is de gedaante van alle de oude Kerken in Aziën, en deze gedaante weegt die van de onze wel op. Ik vergeet u te zesden dat het groot altaar in het midden van het gewelf geplaatft is, dat tegens over het oofien fiaat; maar ik zal van de clendige Griekfche fchilderyen niet fpreken, met welke het inwendige van deze Kerk bemorft is. Wie zou gelooven konnen dat de meefters van deze wanfchapen werken de opVolgers van Parrhafius en Jpelles. waren ? Het Biflchoppelyke Paleis ftaat naaft de Kerk; heide zyn zy op den oever van de rivier gebouwt. De Kerk der Catbolkos en bet Paleis van dieKerkyoogt ftaan mede naaft eikanderen , en op den pevcr der rivier: het is byna de eenigfte plaats alwaar dezen Aardsbilïchop dienft doet. De Georgianen zeggen dat het wonderdadig afbeeldzel, dat, volgens de overlevering, Abagarus uit handen van Chriflus ontving, langen tyd in deze Kerk bewaart is. Die van de verbondsbreuk legt aan het uiterfte der Stad: zy draagt dezen naam, pm dat een Koning van Georgiën haar ftigte, om de  Zeventiende Brief. 55 de misdaad te verzoenen van , zonder redenen, de vrede met een van zyne nabuuren, verbroken te hebben. Wanneer de donder een gedeelte van deze Kerk had doen inftorrxn , deed een ander Georgiaans Vorft haar herbouwen; cn , zonder haare naam of gedaante te veranderen , maakte by 'er een kruitmagazyn van. De Stad Tifflis is volk en handelryk. Men kent nog haren itigtcr, nog de tyd in welke zy gebouwt wiert. Zy heeft eenige belegeringen ondergaan, en is in verfcheide handen geweeit: zy wiert door de Tartaren, in het jaar 850 verbrand , die vergrame over de tegenftand die zy voor Tifflis vonden , brandende pynappclen in dezelve wierpen, en haar voor het grootfte gedeelte in aftellen leide. Men zegt dat by deze gelegentheit meer dan vyftig duizent perzoonen het leven lieten. Dit is ten naaften by het aanmerkenswaardigfte dat ik u van deze hoóftffad zeggen kan. Voor dat wy in dezelve aankwamen , bezigtigde wy een Koninglyk landhuis, dat men Sèfi Jbadnoemt, dat is te zeggen, de woonplaats van Séfl, het zelve legt op den top van een heuvel, en is niet minder aangenaam om het landfehap dat bet zelve omringt, als om zyn eige feboonheden. Voegt hier by, dat de geheele heuvel tot breede, boven elkander leggende, tuinen gemaakt is, diealomme met watervallen en vyvers verfiert zyn: niets, ui een'woort, geeft barbaarsheit nog gebrek aan fmaak te kennen. D 4 Van  $6 De Nieuwe Reisiger. Van Tifflis deden wy eenige togten naar Sa* ram, Gory. en Aly, die, na de hooftftad, de eenigfte Steden van Georgiën zyn; dog ik moer bekennen , dat wy flegt voor onze moeite beloont Wierden. Suram is, om eigentlyk te fpreken, niets-anders als een Burgt. Zy is alleen bekent, om de vethng d.e 'er naby legt: dezelve is groot, wel aangelegt, en heeft egter niet meer als hondeit man bezetting. Niet ver van Suram, is een zeer fchoone weibebouwde vlakte, die met bosjes, dorpen, heuvels, lufthuizen, en kleine kafteelen der Georgiaanfche Heeren bedekt is. Men noemt deze ftreek Semacbe : een Georgiaanfche naam , die (ine kafteelen beteekent. De Georgianen geven voor, dat Noach, wanneer hy uit de Arkekwam, du landfchap bewoonde, en dat zyn zonnen hier ieder een kafteel bouwden. Is dit geen misbruik van een woort maken? Hoe het ook zyn mqs rnen verzekert dat dit de naams oorfprong Van deze vlakte is. . Gory is omtre™ eens zoo groot als Suram , en is egter mets anders als een kleine Stad. Haare buizen zyn alle van aarde gebouwt, zoo wel als de hazard. Alle levcnsbehoeftens , zyn hier overvloedig en goedkoop. Niets is hier overvloediger, en te gelyk beter in zyn foort als het varkensvlees. Men zegt zelfs dat de naam van Gory van een woort afdamt dat varken beteekent een naams afleiding die minder edel is als die v?n de vlakte, van welke wy zoo even fpraken. Gory heeft,  Zeventiende Brief. 57 heeft, gelyk Suram, een vefting die op een hoogte gebouwt is: zy is voor omtrent zes en twintig jaaren gebouwt, naar het ontwerp van een Augullyner Monnik. Ik heb byna niets van Aly te zeggen, een kleine Stad, omtrent negen uuren van de vorige. Zy legt tuffchen de bergen, en geleit tot een nauwen doortogt, die met een groote houte poort gefloten wort. Deze plaats fcheid Georgiën van het Koniqgryk Imirette, dog het fchynt dat een gedeelte van het gebergte Caucafus de grenzen beter bepaalt. Wanneer men deze hinderpalen te boven gekomen is; (hinderpalen die zig omtrent vyftien uuren uitftrekken, waar na men nog een groote -rivier moet doorwaden,) daalt men in een vlakte neder die men niet overzien kan , en die byna overal een uur breed is: zy is met een zeer groot getal Dorpen voorzien, tuflehen welke zig de vesting Scander verheft. Dit is de naam die de Ooilerfche volken aan Alexander geven, aan wie men in dit land , de bouwing van deze veiling toefchryft. Zy is van weinig aanbelang, en hierom den fligter niet waardig die men haar geven wil. Niet ver van hier is een Dorp dat voor een Stad gehouden word; fchoon het geen poorten of muuren heeft, en niet meer dan vyftig huizen bevat, Wat meer is, Cotaus, dat omtrent twee hondert huizen bevat, is de hooftftad van dit Koningryk: zy heeft mede nog muuren nog veflingwerken, zy legt aan de voet van een heuvel, op D 5 den  53 De Nieuwe Reisiger. den oever van de rivier Phafus. Aan de andere zyde, mede op een heuvel, die tegen over de vorige legt , maar veel hooger is, ziet men de veiling Cotatis : dezelve heeft torens , cn een dubbele muur , die, gevoegt by deszelfs gelegentheit, haar zeer fterk maken. Het Paleis van den Koning en de huizen der Grooten, leggen aan de zyde van de Stad: maar een kleine afftand fcheid hen van dezelve ; zy maken een halve kring uit, die de Stad voor een gedeelte omvangt. De huizen zyn van weinig aanbelang; en het Paleis heeft byna niets aanmerkelyk als de naam. Het is egter niet minder waar, Mevrouw, dat men nog in deze ftrcek, overblyfzels van eenen bloeijenden ftaat ontdekt. Ik moet het zelve van Georgiën zeggen, zoo, in deze beide Koningryken, eenige elendige Dorpen de naam van Stad behouden hebben, zoo is het om dat zy voormaals derzclver uitgebrcitheit en gedaante hadden. Het Koningryk Imirette grenft aan dat van Caket, en beide zyn zy tot den zeiven ftaat gebragt. Dit laatfte ftrekt zig verre in het gebergte Caucafus uit , en is, eigentlyk, het oude Iberiën. Het heeft maar eene Stad, die de hooftftad is: zy geeft haar naam aan het geheele Koningryk, in het welk de oude overblyfzelen niet minder talryk en niet minder aanmcrkelyk als in Imirette en Georgiën zyn. Dit is alles wat ik "er van zeggen kan; en het geen ik 'er van zeg, is zelfs alleen gegrond op het verhaal van eenige zen-  Zeventiende Brief. 59 zendelingen: zy hadden geen belang om my onwaarheden in de hand te floppen; en men moet te veel hinderpalen overwinnen om dezelve te onderzoeken. Men vind nog, naby de Phafus, het landfchap Guria, dat niet minder uitgebreit als de nabuurige landen is: het zelve behoort aan de Turken. Acalzike is de verblyfplaats van de Pacha. Dit is een kleine Stad, die een veiling beeft, in het gebergte Caucafus gebouwt* De fterkte heeft een dubbelde muur, die met torens omzet is. De Stad is met Turken , Armeniërs, Georgianen , Grieken en Joden bevolkt. Ieder hunner heeft vrye oeffening van Godsdienlt; hierom ziet men 'er te gelyk Kerken, Synagogen en Moskeen. Zie hier, zoo ik geloof, de regte plaats om u van het gebergte Caucafus te fpreken: het is zoo wel in de hiltorien als door de digters beroemt. Dit is, voorzeker, een der hoogde gebergtens des weerelts: het zelve is vol rotzen cn afgronden, maar op zommige plaatzen heeft men paden uitgehouwen. Het opperde der bergen is altoos met fneeuw bedekt, en, om deze reden, onbewoonbaar: egter zyn zy met boomen bezet, dog dit zyn niet anders als fparreboomen. Wy hadden de nieuwsgierigheit en moed om dezelve te beklimmen; en wy zagen , van het opperde van deze verbazende verhevenheit, de wolken zig onder onze voeten bewegen. De lugt die men hier inademt, is zeer droog en fyn: dit is mogelyk de ware reden waarom hier geen bewoon-  Nieuwe Reisiger. woonders zyn. De omtrek van deze berg fc bewoont en bebouwt; dezelve is zeer vrugtbaar «" honing, koren en gom, dit is een foort van graan dat veel overeenkomfl met geerft heeft. JUc halm der gom bevat meer dan drie hondert Korten, cn deszelfs fteel heeft veel overeenkomfl met het zuiker riet. Men zaait het zelve in de lente, en oogft het in de maand Odtoberin Men moet het aanilonts droogen. Hier toe legt men Act zelve op verheve horden, die voor de zonnebalen zyn blootgesteld. Ten einde van twintig dagen, neemt men het weg, en brengt het in de fchuuren. Men dorft het zelve naar mate men bet gebruikt; en dit gefchiet met het gom in water te zieden. Wanneer het water begint te koken, roert men het met een houte Hokje om: het ze ve loopt tot een deeg te zamen, en is in een halftmr gaar. Het is een gewoonte, cn zelfs een noodzakelykheit om het te eeten, zoo ras het gekookt is. Kout of verwarmt kan het niet gebruikt worden. Deze deeg is zeer wit; maar die genen die 'er niet aan gewent zyn, vinden dezelve zeer fmakcloos. Het is waar, dat men met moeite het zelve weer ontwent. Men moet wyn drinken, wanneer men 'er van eet, om deszelfs koude hoedanigheit te verbeteren; hierom is dit voedzel zeer naar de fmaak van de bewoonden van dit land. Gelukkig voor hen , konnen zy dezelve voldoen. De wyn is hier uitmuntent en tot een lagen prys: men koopt dezelve tot drie hondert pond voor een kroon. Het is niet zeldzaam de drui-  Zeventiende Brie»1. 6ï druiven aan de wyngaarden te zien verrotten, by gebrek van handen om dezelve te plukken. Ik heb gezegt dat de rivier Kur door Georgiën van bet eene tot het ander einde doorftroomr. Eenige noemen dezelve Cyrus, andere Korus. Dit is, zeide men ons, om dat in deze rivier, de Groote Cyrus, in zyne jonkheit, aan de genade der golven wiert overgegeven. Een voordeel dat deze rivier van alle anderen van Perfien onderfcheid, is dat zyde eenigfte van dit groote ryk is, die bevaren kan worden. Maar zy is zelfs van minder aanbelang als de Phafus, een andere rivier, die het landfehap Imirette en Guria van Mingreliën fcheid : zy ontfpringt mede uit het gebergte Caucafus. Men zeert dat de Phafus de Pifon is, een der vier groote rivieren van het aardfche Paradys. Ik weet Zulks niet; maar het geen haar het meefte onderfcheid, is de deugd van haar water: het zetve fcheen my uitmuntend te zyn , fchoon het onklaar , dik en loodkleurig was. Deze rivier is met kleine aangename eilanden bezaait. Op het 5-rootfte ziet men de overblyfzels van een veftmg die de Turken hier gebouwt hebben. Wy zogmi te vergeefs die van den Tempel van Rbea, die, zoo men zegt, nog geheel in wezen wasten tyden van den Keizer Zeno. Tans ziet men 'er seen voetftap van, zoo min als van de groote Stad Sebafta , die 'dikwyls door de aardryksbefchryvers werd aangehaalt; zoo min als van die van Colchos, die nog meer door de Digters genoemt wort. Eenige  6a De Nieuwe Reiïigbr. Eenige van deze geven voor dac de eerde faifancen die men in Griekenland gezien heeft, aldaar door de Argonaucen gebragt zyn. Zy voegen 'er by, dat men dezelve failanten noemden, om dat zy op de oevers van de rivier de Phafus gevangen waren. Het is waar, dat men 'er een groote meenigte in deze landftreek heeft: zy zyn hier grooter, fchooner, en welfmakelyker als in hmropa, fchoon men dezelve met reden in Europa voor uitmuntend houd. Ik keer tot Georgiën weder, dat men met Imirette vermengen kan, vooral wat de lugrgefteltheit, natuurlyke voortbrengzelen, zeden en gewoontens betreft. In beide deze landfchappen is de lugt gezont, en de grond vrugtbaar, wanneer hy wel befproeit wort; een voorzorg die men met verzuimen moet, anders brengt deze vrugtbare grond niets voort. Georgiën is een land alwaar men welluflig en met weinige kollen leven kan: het zelve vloeit over van granen, tuingewalfen en vrugcen. Het brood , de wyn, het wild, en ander vleefch is hier uitmuntent. Niets vooral evennaard het wild, en, wat de vifch belangt, de Kaspifche zee en de rivier de Kur, verfchaffen zee- en rivierviüchen in overvloed. ' Het is waar, dat het volk, om dus te fpreken, alleen van varkensvleefch leeft; maar niets is ook aangenamer dan deze fpys, en, gelyk ik gezcgt heb, mets gemeender als dit dier. Alle de velden zyn door dezelven bedekt. De wilde zwynen zyn hier mede in overvloed, en verdienen nog hooger gefchat te worden. De Georgifche wyn is ver-  Zeventiende Brief. 63 verwonderlyk; en geen volk drinkt dezelve overvloediger als de Georgianen. De wynftokken flingeren zig om de boomen, die zelfs uitmuntende vrugten van allerlei foorten voortbrengen. Men wind hier ook een meenigte zyde, het geen een aanmerkelyke tak van koophandel met Turkyen uitmaakt. Een anderen nog voordeeliger maar onwettigen handel, is die welke men hier in vrouwen dryft, en van welke de gierigheit der Georgianen een koopwaar gemaakc heeft, die zeer door de Turken gezogt wort. Niets is bekoorlyker als de Georgiaanfche vrouwen. Ik heb dezelve zonder verwondering niet konnen befchouwen. Dit is eigentlyk het land der fchoonheit. Het is hier alzoo zeldzaam een leelyke vrouw te zien, als elders een volmaakte fchoone , en deze volmaakte fchoonheden ontmoet men hier op iedere voetllap. Verdenkt my van geen grootfpraak. Het is onmogelyk dat men zig regelmatiger trekken , frayer geftalte, en bevalliger houding verbeelden kan, als men in de meefte Georgiaanfche vrouwen ziet. Men zegt zelfs, dat de verwonderlyke fchoonheit van de vrouwen van dit land, Mahomet wederhielt om in het zelve te komen. Is dit de wederhouding van dezen gewaande Profeet, wel veel eer gedaan ? Men weet ten minden hoe veel vryheit hy zyn aanhangers op dit ftuk gelaten heeft. De kleeding der Georgiaanfche vrouwen is de zelfde als die der Perfiaanfche; maar zy fchynen de gewoonte van zig buitenfporig te blanketten, van de onze ontleent te hebben, een wyze van doen  64 De Nieuwe Reisigêiu doen die de grootite fchoonheden bederft. Mei! verzekert dat haren imborfl niet altoos met dë lehoonheit van haare trekken overeenltemt: dit ziet men mede elders zoo; maar ik twyffel, dat in eenig land, de vrouwen zulke fterke gencigtheden voor de mannen hebben. Het fchynt dat deze fchoone fchepzels, alleen denken gefchapen te zyn om liefde in te boezemen, en dezelve ingeboezemt te worden ; en het is niet mogelyk haar aan te zien zonder dezelve te gevoelen. De kleeding der Georgianen is die der Polen byna gelyk, welker gedaante u ongetwylTelt, niet onbekent is; maar deze zelfde Georgianen bootzen de Perfianen in hunne fchoeying, gebouwen, wyze van zitten, flapen, eeten, en, zoo veel in bun vermogen is, hunne wellultige levenswys na. Gy begrypt, Mevrouw, dat dit byzonder de Georgiaanfche adel betreft. Dezelve oeffent een andere gewoonte , in welke de navolging geen deel heeft: dit is om zyne leenmanhen op^een onmenfchelyke wys te mishandelen. De goederen, de vryheit, en het leven zelfs van dezé ongelukkige , is een eigendom der Edelen. Zy hebben regt om zoo veel zy willen, hen te doen arbeiden , zonder hen nog betaling nog voedzel te geven. Zy nemen hunne kinderen, verkoopen dezelve, of houden hen tot flaven. De uitnemende fchoonheit der vrouwen maakt hun dezen koophandel gemakkclyk en voordeelig. Van een andere kant, is het een gewoonte, onder de Georgiaanfche Edelen, en die der andere  Zeventiende Brief. 6$ dere landen van welke ik in deze Brief fprëekj om de vrouwen te koopen, dat is te zeggen, öiri een aanmerkclyk gefchenk aan de vaders te doen. Uier uit komt de gewoonte voort , dat om dë eene te bekomen, men verfcheide anderen verkoopt, ten minden zoo veel als noodig is om dë bedonge prys uittcmaken. Behalven deze vefachtelyke handelwys, is de gewoonte van een wettige gezellin te koopen, door het geheel Oosten verfpreit, eti is hier altoos in gebruik geweed. Zou het om deze reden zyn dat de vrouwen hier als davinnen behandelt worden ? Ik heb opgemerkt, dat de Georgiaanfche Hecren de huwelyken van hunne leenmannen eerbiet toedragen: zy ontvoeren hen, en verkoopen, gemeenlyk, niet anders als de dogters. Om. deze reden, ziet men hier dikwyls kinderen met kinderen trouwen: zelfs trouwt men hen in de wieg uit. In Georgiën heerfcht een groote vryheit in het ftuk van Godsdiend. Ieder is meefter om die geene aantenemen en te oeftenen die hem het bed * of het gemakkelykfte , toefchynt: dus zyn de bewoonders van dit landfchap een vermenging van een meenigte andere volkeren. Men ziet hier Afmenier*, Grieken, Joode», Tui ken, PerHanen» Indianen, Tartaren, RufTchen.cn zelfs Europeanen; maar de Armeniërs maken het grootde getal uit: nauwelyks wort het zelve door de Georgianen geevenaart. Tufïchen deze twee volken heerfcht cenen haat, die het verfchil Van hunne zeden en inbotd meer cn meer voed. Dq eerde zyn behendiger en gedweeër, zy bezitten alle geringe JLDtel. E bi-  66 De Nieuwe Reisiger.. bedieningen, en vinden niets te veragteiyk, mm bet maar voordeelig is. De Georgianen, in tegendeel , bezitten veel hoogmoet en trotsheit : zy befchouwen de Armeniërs gelyk wy de Jooden doen, en vermaagfchappen zig nooit met hen. Beide beroemen zy zig egter Chriflenen te zyn; maar de Godsdienlt der Georgianen bepaalt zig alleen aan eenige uitwendige plegtigheden zomtyds alleen aan de vaften, en lange predika-' tien. Zy wierden , zoo men zegt, door een Iberifche vrouw tot het Chriftendom bekeert, die zelfs te Conftantinopolen bekeert was. Men haald de wonderwerken nog aan, die zy deed om haare apoftolifche zending te bewyzen. De Georgianen hebben eenen Patriarch, die zy Catholkos noemen: zy hebben ook een A'ardsbiflchop en verfcheide BifTchoppen, die alle aan den Patriarch onderworpen zyn. Hunne Kerken zyn tamelyk zinnelyk in de Steden, en zeer vuil op het land. Het meefte gedeelte van deze laatften zyn byna alle op bergen gebouwt. Men kan dezelve drie of vier uuren ver zien: men begroet haar op dezen afitand; men nadert dezelve zeldzaam , en treed 'er byna nooit in. De reden waarom de Georgianen deze Kerken ftigten , is om dat zy overtuigt zyn, dat die, welke 'er een doet bouwen, van alle zyne misflagen, en zelfs van alle zyne misdaden, al waren zy nog zoo groot vergiffenis bekomt. Een andere reden, die hen overhaalt, om dezelve op ongenaakbare plaatzen te doen bouwen, is, ongetwyffelt, om de koften te befparen van dezelve te onderhouden. De-  Zeventiende Brief. 6f De Prieders van dit land zyn getrouwe. De Griekfche kerkgewoontens, die zy volgen, verpligc hen niet tot den ongehuwden ftaat : hier tegen bevryd de Priefterlyke ftaat hen van de flaverny niet. De Edelen konnen hen gevangen nemen , ftraffen en mishandelen, gelyk andere leenmannen; zy gebruiken hen tot allerlei foort van zwaren arbeid, voeren hunne kinderen weg, en dikwyls verkoopen zy hen zelfs tot flaven aan de Turken. Byna al de Edelen zyn Mahomettaans, zederr. dat de onder Koning van Georgiën genootzaakt is deze Godsdienlt te belyden; dit belet egter niet dat dezen Vorft alle de waardigheden der Christelyke Kerk vergeeft, en hier in zyne bloedverwanten plaatft. Het gebeurt zelfs dikwyls, dat de Patriarch zyn Broeder is. Ook vermag hy, in geval dat de eerlte fterft, Mahomettaans worden, om de waardighcit van onder Koning te bekomen. Voor bet overige, Mevrouw, ik heb reets gezegt dat de onder Koning van de oude Georgiaanfche Vorlten afdamt, en zelfs.Oppervord is, bchalven dat hy fchattingen aan den Koning van Perfiè'n betaalt. De Edelen, die hunne leenmannen als flaven behandelen, werden dit zelfs van den Vord om van hem jaarwedden en bedieningen te bekomen. Zy vernederen zig zomtyds tot de uiterlte laagheden, zelfs om hunne dogters aan zyne wellult opteofferen. Een andere gewoonte, die niet minder meeriigvuldig, en niet minder hatelyk is, fchoon van een tegenftrydig E ft foor$3  De Nieuwe Reisigeiï. foort, is die van zekere regtsgedingen door middel der wapenen te befliflen. Men noemt dit voor de regtbank Gods gaan. Wanneer de regters een gcfeb.il tuftchen twee Edellieden niet hebben konnen befliflen, nog zelfs bemiddelen, zoo ftaat men hen toe om tegens eikanderen te ftryden. De twee kampvegters biegten, ontvangen het avondmaal; waar na zy eikanderen beftryden; en de verwonne werd gehoude ongelyk te hebben. Gy kond u, Mevrouw, zonder twyffel, erinneren iets diergelyks gelezen te hebben in onze biftorien. Inderdaad, deze wyze van een gefchil te befliffcn, had by onze voorvaders plaats; om dat onze voorvaders barbaren waren , gelyk de Georgianen tans nog zyn. Wy hebben Jafons kloekmoedigheit noodig, Mevrouw, om een reis naar Colchos te ondernemen. De vertellingen die men van het zelve doet, zyn verfchrikkelyk; ik ben egter door de goedwiüigbeit van een Georgiaan van Tifflis geruft geftelt, die, geduurende ons verblyf in deze Stad, ons alom verzelt heeft. De Doktor heeft hem van een ziekte genezen; en uit erkentenis, heeft hy zig aangeboden om ons in Perfiën te verzeilen. Hy beeft verfcheide maal deze reis gedaan langs de weg die wy volgen willen. Hy verftaat volmaakreJyk het Perfiaanfch ; kent de zeden der Mingrelianen, en kan ons van groot nut zyn. Ik ben, enz. Tifflis, den 18 November 1737. Ag-  6j> Agtiende Brief. Mingreliën, voormaah Colchos. "TT et oude Colchos is een verfchrikkelyklnnd, JLJL Mevrouw; men vind hier geen gulde vliezen meer; en de gevaren zyn hier nog grooter als in de tyd der Argonauten. Wy trokken te Cotatis over de Phafus. Ik meen dac ik u in myn voorgaande Brief gezegt heb, dat Imirette door deze rivier van Mingreliën gefchciden word. Het was op derzelver oevers, dat men de oude Stad Colchos zag. Wy zogten te vergeefs naar derzelver overblyfzels ; en het zoude mede vrugteloos zyn, zoo men een Stad of zelfs een Burgt in het tegenswoordige Colchos zoeken wilden: men vind hier in het geheel niets meer als twee Dorpen die op den oever van de zee leggen. Het grootfte is Auargia, fchoon hec zelve niet meer als hondert huizen bevat: js 't egter waar, dat ze door hunnen affhmd van den andere een aanmerkelyke uitgeftrektheit beftaan. Men zegt dat hier voormaals een Stad ftond, Heraclea genaamt. De andere bewoonde plaatzen van Mingreliën beftaan in een foort van gchugten; of, om beter te zeggen, bet zyn hutten die door de vlaktens van deze woefte itreek verfpreit zyn. Men beeft hier egter eenige kafteelen, zoo het geoorlooft is om gebou wen van dit foort dus te noemen. Het voornaamfte behoort aan de Vorft: dit is zyn verblyfplaats, en, zyn eenigfte fterkte E 3 iQ  j-0 De Nieuwe Reisiger. in oorlogstyden. Verbeek u niet, op dezen titel, dat dit een onwinbare veiling is. Het zelve heeft alleen een lleene muur tot verdediging, op welke eenige ftukken kanon leggen; deze mumis van zoo weinig aanbelang , dat het kleinfle veldfluk in ftaat zou zyn om 'er een bres in te maken; in een woort, het is een van die kafteeJen, die in Europa, nauwelyks tegen een bende HufTarcn zou beftand zyn. De andere kalleden behooren aan verfcheide Heeren: alle leggen zy in het digtfte der boflchen, cn beflaan uit een fteenen toren, die dertig of veertig voeten hoog is. Vyf of zes andere houto torens ftaan tegen deze fteenen toren over, en zyn vcrzelt van verfcheide hutten, die de eene van houc, de andere van takken en riet gemaakt zyn. De gehecle uitgeftrektheit die dit gebouw beflaat, is door een digte heg omringt, en vooral door het bofch, dat zelfs zoo digt is, dat het dit foort van wykplaatzen ontoegankelyk maakt, uitgezonden: aan de zyde alwaar men een weg door bet bofch gemaakt heeft; maar, ingeval van een vyandelykcn inval, heeft men de gewoonte van den weg met boomen te Hoppen; het geen het zeer moeijelyk maakt om dezelve te overweldigen. In deze gevallen , dienen deze kafteelen tot wykplaatzen voor de Edele Mingrelianen en hunne leenmannen. Men verbergt in de fteene torens alle de rykdommen van den Heer, en van die genen die een fchuilplaats by hem zoeken. De houte torens dienen tot voorraathuizen , en om de vrouwen en kinderen, by een aanval, in op  Agtiende Brief. op te fluiten. Ieder blyft in dezen ftant, tot dat de vyand te rug getrokken is, welke uit gebrek van leeftogt, het nooit langer dan vyf of zes dagen konnen uithouden. Dan keeren de Mingrelianen ieder naar hun huis te rug, of bouwen een ander, zoo het zelve verwoed: is. Deze huizen kollen weinig van bouwen; zy zyn geheel van hout, het geen hier zeer gemeen is. Die der Edelen hebben twee verdiepingen, en die der Boeren een: alle zyn zy zeer ongemakkelyk en vuil, en hebben nog fchoorfteenen nog vengfters. Het ligt komt door de deur in. De rook heeft geen andere uittogt, de haardfledc is in het midden van 't vertrek. Men ziet voor de huizen van den Vorft, en voornaamfte Heeren, een groot plein, dat met een haag omringt is, of anders met een ftaketzel van palen. Hier geven zy gehoor aan hunne leenmannen, en oordcelen de verfchillen die tuffchen dezelve ontdaan. Wat deze laatften betreft, hunne huizen hebben geen voorpleinen: een zelfde huis en een zelfde vertrek bevat des nagts hen, hunne vrouwen, kinderen en vee. Wanneer men dit elendige land doorreizen wil, moet men verfcheide rivieren overtrekken; maar te vergeefs zou men een brug in geheel Mingreliën zoeken: men heeft zelfs geen vaartuigen als in eenige rivieren. Men trekt door de anderen op eenige ondiepe plaatzen, die de inwoonders van dit land weten, en die zy op deze wyze overtrekken: zy voegen zig in een troep by eikanderen , en gaan tegens elkandei en gefloten voort, E 4 °P  De Nieuwe Reisiger. pp lange (tokken lenende; door dit middel, breken zy de kragt van de broom, die, gewoonlyk, zeer fncl is. Alle deze rivieren komen uit bet gebergte Caucafus voort, en vloeijen in de zwarte zee. Men noemt dus de zee die Mingreliën en de omleggende landen befproeit. Men noemt haar mede Pontus-Euxinus. Ik heb reets ernr.ns gezegt, dat de naam van zwarte zee haar door de Turken gegeven is, om de kwaadaardigheit van haare golven uiteedrukken, geen zee is onltuimiger , en overvloediger in fchipbrcuken. Men kan ook zeggen dat de onkunde der Turken in de konft der zeevaart, de boosaardigheit van deze zee gevaarlyker voor hun maakt. De lugt is vry gematigt in Colchos: het is bier nog te heet nog te kout; dog het regent hier zeer dikwyls; 't welk eene vogtigheit veroorzaakt, die, vermengt met de hitte der zon, die zig op zekere tyden flerk doet gevoelen, de befmetting veroorzaakt, of ten minfte zekere gevaarlyke ziektens. De lugt van Colchos is dikwyls doodelyk voor de vreemdelingen die zig hier te lang ophouden: zy is zelfs weinig minder gunftig voor de inboorlingen van dit land : te vergeefs doorrcift men het zelve, om een grysaart van zeventig jaren te vinden. Men heeft weinig bebouwde landen in Mingreliën; de grond is hier natuurlyk zoo zagt, dr.E het genoeg is dat men 'er het graan opwerpt: het komt van zelfs op, en fchiet wortel op een geringe diepte. Wanneer men, in zekere gevallen, toevlugt tot de ploeg neemt, zoo zyn egter de  Agtiende Brief. de kouters van hout, en hebben hier dezelfde uitwerking als die by ons van yzer zyn. Voorts is de grond van Colchos zeer liegt; het brengt weinig ryft, tarw en haver voort: de tuingewalTen groeijen hier in geringe hoeveelheit. Wy zagen hier een grooter getal foorten van vrugten, cn ten naaflcn by alle die men in Europa ziet: gelukkig ontbreekt baar fmaak; het geen verhindert dat men van-dezelve niet te veel eet. De druiven fchenen my alleen eenen uitmuntenden fmaak te hebben. De grond van Colchos fchynt zeer gefchikt voor de wyngaarden te zyn; zy brengt wanfchapen wynflokken voort, en die zig tot de kruinen der hooglte boomen verheffen. De wynoogft is altoos overvloedig, en de wyn zeer goed. Men vind geen beter in geheel Aziën ; en de Uourgonjewyn zou dezelve nauwlyks evennaren, zoo zy de bekwaamheit der inwoonders vanBoursronje hadden om dezelve te perflèn. Na dat zy de druiven in ftammen van boomen, die hen voor perskuipen verftrekken, en die zy hier toe uithollen, hebben uitgetreden, gieten zy het vogt in groote aarde kruiken, en begraven dezelve in, of by hunne huizen. Ieder van deze vaten is ten naaften by zoo groot als een van onze gewoone tonnen; dat is te zeggen, dat zy omtrent drie hondert pinten bevatten. Zoo ras het vat vol is, floppen zy het met een houte dekzel, bedekken het met een meenigte aarde, en zien na het zelve niet om, dan wanneer zy de wyn gebruiken WiUen. E 5 Ü  74 De Nieuwe Reisigek. Ik heb u reets op zyn plaats beginnen te fpreken, van een foort van graan, dat veel gemeender in Mingreliën is, als al de geene van welke men in Europa gebruik maakt: dit is het gom, dat, gelyk ik gezegt heb, veel overeenkomlt in gedaante en groote met geerft heeft. Ik heb nauwkeuriglyker onderzoek gedaan naar de wyze om het zelve aantekweeken , te bereiden en te gebruiken. Ik zal 'er eenige omftandigheden byvoegen, die ik in myn laatile Brief overgeflagen heb. Men zaait het zelve even als de ryft, dat is te zeggen, dat men met de vinger, een hol in de aarde maakt; men legt hier het zaad in, en bedekt het. Hier komt een halm uit ter dikte van een duim, en die een mans lengte hoog opfchiet, aan deszelfs eind komt een air, welke meer dan drie hondert korlen bevat. Ik heb meer dan eens ■ brood gegeten dat van gom bereid was: het breekt ligtelyk aan Hukken. Zomtyds fchatten zy, die aan het zelve gewent zyn, dit brood hooger als het geen dat van tarw bereid word, het geen alleen door luiden van aanzien gegeten word; en ik verwonder my hier niet over. Ik had in het zelve zoo veel fmaak gekregen, dat ik met weerzin tot het gewoone brood wederkeerde. De gom verfrift en verfterkt byzonder ; men zend gewoonlyk uit Armeniën en Georgiën rytuigen, om dit graan op te laden; de Turkfche Grooten maken hunnen welluft van dit voedzel. De gom zou te veel verkoelen, zoo men geen wyn dronk wanneer men dezelve eet; dit is een behoetmid- dei  Ac tiende Brief. 75 del van welk de Mingrelianen zeer gaarne gebruik maken , maar dar. boven de kragten van den Dokter was: het gebeurde hem sverfcheide malen dat hy dronken wiert zonder zulks gewaar te worden, denkende dat hy alleen een behoedmiddel gebruikte voor de al te fterke verkoeling van een voedzel, in 't welk hy fmaak gekregen had. Dit land brengt verfcheide tamme dieren voort: men ziet 'er veel paarden , een weinig minder hoornvee; veel varkens, en die alzoo welfmakelyk als die van Georgiën zyn. Men heeft hier ook geiten, dog van een flegten fmaak. Men zou hier een weinig meer tam gevogelte verlangen; het zelve is hier uitmuntend, maar zeer zeldzaam. Het wildbraad is overvloediger, en niet minder welfmakend. De boflehen zyn voorzien van wilde zwynen , harten , dafTchen, reen en bazen; de patryzen, faizanten, wagtels en wilde duiven nog overvloediger. De wilde duiven zyn zeer groot, en leven van eikels, die zy gewoonlyk geheel doorzwelgen. Men vangt de duiven met netten, en de faizanten, gelyk de watervogels, door middel van valken en fperwers. Men heeft weinig landen die zoo veel roofvogels van allerlei foorten voortbrengen als dit, van de valk af tot den arent toe. Het gebergte Cacaufus dient hen tot een kweekplaats, als roede aan een meenigte verfcheurende dieren, gelyk als tygers, luipaarden , leeuwen, wolven enz. Deze laatflcn zyn vooral in een groot getal. Men ziet hier ook een groote meenigte hyënaas, 't welk een foort van dier is dat veel overeenkom!!: met een vos heeft,  7ft De Nieuwe Reisissr. wyn te drinken uit den zelfden beker, en drinkt eindelyk hec overige zelfs uit; hier mede is de plegtigheit voltrokken. Gy ziet, Mevrouw dat de Gevader veel deel in de plegtigheit heeft': hy gaat van dit oogenblik af de nauwile verbintenis niet de nieuw getrouwde aan, Hy is gcialt ora aüe gcfchillen, die tuffchen hen ontflaan, te verbenen: hun huis ftaat voor hem als zyn eigen open; en hy kan zoo dikwyls als het hem goed™' cen afeonderlyk gefprek met de vrouw Hebben, zonder dac de man hier eenige minnenyd uit opvac. „Wanneer een Mingreliaan zyn vrouw in overfpel betrapt, heeft hy regt om haar minnaar een varken te doen geven: die is, gemeenlyk, de eenigfte wraak die hy van deze belediging neemt; en, het geen u nog meer verwonderen zal, is, dat hy, zyn vrouw en de minnaar het varken zelfs opeeten. Byna alle de vrouwen zyn fchoon; en tot de leelykfte toe zyn bekoorJyk, Deze laatften blanketten zig zeer fterk in het aangezigt, zonder het voorhooft, de neus en de kin hier van uiccezonderen: de oude wyven booczen haar hier in na. Wac die genen betreft , die de fchoonheit en jeugt te zamen voegen, zy verwen alleen haare wenkbrauwen.. Zy dragen een fluyer op het hooft, die een gedeelte van het zelve bedekthec overige van haar buldzel heefc voorts veel overeenkom!! met dac der Europefche vrouwen: haare kleeding is gelyk die der Perflaanfche. Die der mannen, en zelfs der aanzienlykfttt, beftaac alleen in een foort van hemd en een broek. De Groo-  Agtiende Brief. Grooten hebben een gordel van leder, die vier vingeren breed, en met zilvere platen bedekt is. Zy hegten, aan deze gordel een mes, een flypfteen, drie beurzen, waar van de eene met zout, de tweede met peper, en de derde met draden en naalden vervult is, zy hegten hier mede een. vuurflag aan vaft, en dragen zelfs een touw van verfcheide vademen by zig, om die genen mede te knevelen, die zy van hunne vyanden gevangen maken, of die zy van hunne nabuuren ontflelen. Zy fcheren hunnen kruin by wyze van een kroon, en bedekken het zelve met een kalot van vilt. Des winters dragen zy hier een bonte muts over; maar om het een cn ander te bewaren , fteken zy het in hunnen zak, wanneer het regent, hebbende liever dat hun hooft als deszelfs bedekzeïs nat worden. Deze zuinigheic fpruit uit hunne armoede voort: die van het gemeene volk is zoo uitfporig, dat zy byna naakt gaan. Het grootfle gedeelte heeft niet anders, om zig te bedekken, als een flegt vilt, dat tot aan hunne kniën reikt, en maar een gedeelte van het lighaam bedekt: zy fteken hier hun hooft in, en keeren het naar hun wil, naar die zyde van welke den regen of wind komt. Hunne fchoeying is byna niets; dezelve beftaat uit een zool van onbereit buffels leder; op dit na, hebben dezelve veel overeenkomft met die der kapucynen. Men kan het zelve van hunne kleederen niet zeggen. Een kapucyn zou voor zeer rykelyk gekleed in Mingreliën gehouden worden.  04- De Nieuwe Reisiger. Ik heb gelegentheit gehad om de maaltyd vart den Vprft en Vorflin van dit land te zien. Al hun gevolg , tot de fialknegcs toe , eeten me: ben: men heeft 'er geen ander onderfcheit van rang , als die van hooger of lager geplaatfl te zyn. Dit foort van feeden zyn niet koilbaar, zelfs by de Vorft niet. Een weinig vleefch of drooge vifch , en zelfs moeskruiden, maken de fchotel van de meeder uit; gom , eenvoudig toebereid, is de fpyze der diendbodcn : dit is, ten minden , de gewoone maaltyd. Op feeddagen, of wanneer men iemand vergad, heefc men gevogelten ; anders dood men eert varken, os, of koe. Men kookt hec dier in die groote ketel,' die diend om de gom te bereiden, van welke ik u hier voor gefproken heb: men dient het vleefch half rauw voor, zonder eenige faus. Het bede duk werd altoos voor de meeder van het huis geplaatd, dus doet men ook met hec tarwenbrood, het gevogelten, en hec wild. Hy geeft een deel van alle deze fpyzen aan die geen van hec gezeifchap , die hy byzonder vereeren wil. Twee mannen fchenken in hec ronde, en geven niet minder als een halve pinc iedere maal. Hei zou onbeleefc zyn , zoo men zoo dikwyls niee en dronk als hec zelve aangeboden word ; en, by plegcige maalcyden, herhalen zy die zoo dikwyls , tot dat de voornaamdc gaden dronken zyn. Als dan weigeren deze de gewoone drinkbekers , en drinken uit de fchotelen en kruiken. Dy  Actiende Brief. 9$ By deze gelegentheden gaat bet gefprck onder de mannen over gevegten , rooveryen , moorderyen, wegvoeringen en verkoopingen van flaven • 'de vrouwen {preken over geheel andere zaken, die altoos tegens de eerbaarheic ftryden, en waar in zy groot behagen fchynen te fcheppen De vuilik bewoordingen doen haar niet bloozen ; en zy leeren haare kinderen dezelve vroegtydig uitfpreken. Wanneer men uit hec uitwendige over deze vrouwen oordeelt, zoo fchynen zy zagtaardig en teeder; maar m den nrond «lyken zy alle naar Medea , die, gelyk %f weet, Mevrouw , in het land welk zy bewoonen , geboren is. Ik beken dac ik zeer verlang om het zelve te verlaten ; want men is zyn leven niet zeker by dit barbaarfche volk. Zonder hulp der zendelingen , voor welke de Edelen een foorc van agting hebben , zoude wy veel gevaren hebben ondergaan. Deze zelfde kloofterlingen zullen ons in onze reis naar Armeniën van veel behulp zyn, waar heen wy eerftdaags denken te vertrekken. Ik ben, enz. In Mingreliën, den 30 December 1737. Ne-  Negentiende Brief. Avmenïên. PJeze naam, Mevrouw, kan u riieC oribèterirj zyn; hy werd dikwyls in de gewyde en ongewyde hiflorien aangehaald. Men befchouwÉ Armeniën als een land , dat door hen die deri zondvloed ontkomen Waren, bevolkt wiert. Het was nog vroeger bevolkt, zoo het waar is, gelyk zekere fchryvers voorgeven, dat het aardfche Paradys hier geplaatft was; maar men heeft zoo dikwyls dit Paradys van plaats doen veranderen, dat men met weet wat men hier omtrent gelooven moer. Eenige geven voor, dat Aran, kleinzoon van Noach, Armeniën ten deel kreeg, en het zelve naar zyn naam noemde; andere zoeken een andere naams afleiding. Hoe 't ook zy, Armeniën is om zig zelfs waardig gekent te worden • het heeft hec toneel' van groote gebeurteniffèn en bloedige veldflagen geweeft; hec heefc, verfcheide malen, zyn eige Koningen gehad, maar die hunne Staten flegt verdedigden. Geen overwinnaren taften dit land aan, of bragten hec ten onder: tans is het een gedeelte van het Turkfe en Perfiaanfche ryk. Deze twee Staten ftreden lang om de gehcele bezitting van dit land, en verdeelden het eindelyk onder zig. Volgens deze verdeeling, is opper of groot Armeniën, een landfchap van Pcrfiën, en klein Armeniën, een landfchap van hec Turkfe ryk. Het  Negentiende Brief. 97 Het eerfte zal. ik in dezen Brief doorreizen* De Araxus fcheic het zelve van Mediën. to^en over deze rivier by het oude griffe Dit was voofmaals een aanmerkelyke Stad : dog is tans niet anders als een gehugc van dertig of veer* tig huizen of hutten. Niets is akeliger als deze landftreek \ men ziet 'er nog boom nog kruid* De oude Stad lag op het hangen van een berg > en breide zig op den oever van de Araxus, in de gedaante van een groote halfronde Schouwburg* uit. Zy wierd door Abbas de Groote, Koning van Perfiën , verweeft, om te beletten dat de Turken zig hier niet in veftigde. Zeven uuren van Julfa, ziet men Nacchivan, Deze Stad is minder verwoed als de eerde , en egter niets meer als de fchaduw van het geen zy voormaals was. Zommige Schryvers verzekeren dat men hier veertig duizend huizen telden. Nauwlyks vind men 'er tans twee duizend. Hec middelde gedeelte der Stad is het bede gebouwt: men ziet hier groote Bazards, verfcheide Karavanferaas , Baden en andere openbaare gebouwen; maar in bet gvootde gedeelte overtreft de nuttighcit de pragt. Zoo men eenige Armenifebe Schryvers gelooft, zoo is Noach de fugter van Nacchivan, en nam hier zyn woonplaats naar den zondvloed: dit is niets anders als een loutere «risfin-r Die, welke gelooven dat Nacchivan het oude Artaxates is, gronden hun gevoelen op de Waarfchyneiykheit, en op een hidorie die in hec berustte klooder van Armeniën bewaart word. Hec was mede Abbas de Groote, die Nacctawd  98 De Nieuwe Reisiger, verwoede en ontvolkte, na dat hy dezelve de Turken ontrukt had. Hy deed dit om dat hy dezelve niet konde behouden. Van deze Stad, die voor de hooftftad van een gedeelte van opper Armeniën gehouden word, tot In van, moet men vyf en twintig uuren reizen deze laatfte is mede een hooftftad, en van veel' meer aanbelang als de eerfte. Het landfchap tusfchen deze twee Steden, is met Dorpen vervuld bet is welbebouwt en zeer vrugtbaar: dit is alles wat men van het zelve zeggen kan, uitgezonden dat men 'er een meenigte mannen en vrouwen kloofters vind. Ik zal u in 't vervolg van de aanmerkelykfte fpreken , laten wy eerft Irivan befchouwen. Deze Stad is groot, maar vuil en minder volkryk als haare uitgeftrektheit fchynt te kennen te geven. De tuinen beflaan het grootfte gedeelte van dezelve : haare voornaamfte gebouwen zyn bet Biiïchoppelyke Paleis, en de Kerk die men Catoviko noemt, beide onder de laatfte Koningen van Armeniën gebouwt, de Moskee van DeufSultan, het geen haaren ftigter was, en eenige Karavanferaas, dog alle deze gebouwen zyn van een middelmatige fmaak. De Stad legt tuflchen twee rivieren, de eene werd de Zenguy genaamt, de andere heeft een Armenifche naam, die veertig fonteinen beteekent. Men zegt dat zy een diergelyk getal fpringbronnen heeft, maar haaren vloed is niet zeer groot. Het voornaamfte plein van Irivan is zeer groot, vierkant, en met boomen omringt. Het diend tot de oeffeningen en fpe-  Negentiende Brief. 95} fpclcn, die onder die volk in gebruik zyn ; gelyk als renfpelen, ftcekfpellen, wortelen, enz. Hec Kafteel is van de Stad afgefcheiden, en maakt^ om dus ce fpreken, een andere Stad uic. Men telc hier agc honderc huizen , die alle door geboren Perfianen bewoonc worden. De Armeniërs hebben hier alleen winkels; en mogen bier de nagc niet overbrengen. Deze veiling werd, van den eenen kanc, door drie muuren van gebakké fteen befchermc, die mee fchietgaten bedekc zyn* dog alles zonder rcgelmatighelt. Een verfchrikkelyken afgrond, door welke de Zenguy vloeide verdedigc haar van den anderen kanc. Hec is in die Kateel en op den oever van dezen afgrond > dac hec Paleis van den Landvoogc ftaac; deze gelegencheic fchync dezen bevelhebber de gevareri t/erinneren, die in alle ryken, en vooral in dé Aziatifche, de aahziehelyke waardigheden vergezellen. De rivier Zenguy, van welke ik zoo even gefproken heb, ftroomr door een gedeelte van Armeniën , en ontleent haren oorfprong uit een meir, dac drie kleine dagreizens van Irivan lege. Die meir is zeer diep, en beflaac vyf en cwintig uuren in omtrek. Men noemt het in het Perfiaans bet zoete meir, om dac deszelfs wacer zeer zoec is. Men vangc in hec zelve négen foorten vati vi'fch. In het midden van dit meir, is een kleiri eiland, op het midden van dit eiland ftaac eeri Monniken Klooter, dac voor meer dan zes hondert en vyftig jaaren gebouwt is. De öpperfté heeft de titel mi AardsbilTchop, en neemt die G %  •öo De Nieuwe PvEisigek. van Patriarch aan; een waardigheit die hem doof den Groot Patriarch van Armeniën betwift word3 maar hy weigert deze te erkennen. Gy begrypt ligt, Mevrouw, dat de hoofeftad van Armeniën voor zeer oud gehouden word, ten minfren onder de Armeniërs. Noaeh bewoonde dezelve voor den zondvloed. Hier was mede, zoo zy zeggen, het aardfche Paradys; maar men kan alle deze voorgevingen vergelyken by de har* fenfehimmen van zommige aanzienelyke huizen in Europa. Mogelyk is het met Irivan gelegen als met die nieuwe geflagten , welke hunnen oorfprong zoeken te verfchuiven. Wy zagen in deze Stad geen een wezentlyk bewys van oudheit. Ik geloof dat zy zoo oud niet is als eenige Kloofters die in deze landflreek van Armeniën verfpreit zyn. Zy zyn agt en twintig in getal, onder welke men vyf vrouwen Kloofters telt. De twee aanmerkelykfle , zyn Couer - Virab, een Armenifche naam , die Kerk op de put wil zeggen, en Utcb-Cblisfi, dat is te zeggen , de drie Kerken. De naam van het eerfie komt hier van daan, 'dat deszelfs Kerk op een put gebouwt is, in welke St. Gregorius, zoo men zegt, geworpen wiert, gelyk voormaals Daniël in den leeuwenkuil, en in welke hy op een wonderbare wyze, gelyk dezen Profeet, gevoed wiert. Het' tweede , dat mede door mannen bewoont word, is zeer m eerbiet by de Armeniërs. Zy noemen het ExMiazin, dat is te zeggen, de neder daling van den eeniggebooren Zoon, om dat, zoo zy voorgeven, Jezus Chrilïus hier op de duidelykfte wyze, aan' ' St.  Negentiende Brief. io% St. Gregorius verfcheen, die de ftigter van deze Kerk, en den eerften Pacriarch van Armeniën was. Zy voegen 'er by, dac de Zone Gods, mee een ligtftraal, zelfs hec ontwerp van deze Kerk afceekende , die egter niets wonderbaars in de wyze van haare bouwing heeft. Het is een lomp en flegc verligt gebouw. Alles is van gehouwe fteen, toe de torens toe, die egter met fpitzen voorzien zyn. Het inwendige van dit gebouw bevat geen fieraden, nog der fchilder, nog der beeldhouwkonft. Wy zagen maar een altaar cn drie kapellen in het zelve. Dit altaar is mede van fteen gelyk al het overige ; maar deszelfs fieraden fchenen vry koftbaar te zyn. Het geen men de fchat van deze Kerk noemt, zou tot een aanhangzel aan de fchat van St. Denys in Vrankryk verftrekken konnen. Men ziet hier kruizen en kelken van goud, lampen en kandelaars van zilver, die van een verbazende groote zyn, kaften van het zelfde metaal enz. Men eerbiedigt hier een buitengemeen getal heilige overblyfzelen , onder anderen ,"' een zyde van St. Jacob, Biflchop van Jeruzalem, een vinger van St. Pieter, twee vingeren van Johannes de Dooper, en een arm van St. Gregorius, dezelfde die deze Kerk deed bouwen , en, die men zegt, dat geheel Armeniën bekeert heeft, om welke reden hy door de Armeniets de VerWgler genaamt is. Men ziet in het midden van deze Kerk een groote vierkante fteen, van welke de Armeniërs ons veel wonderen verhaalden. Zy zeiden dat G 3 hy  $02 De Nieuwe Reisiger. hy geplaatft is juift op de plaats daar Chriftus aan hunnen Apoftel St. Gregorius verfcheen. Zy voegden 'er nog by, dat dezelve een hol bedekt, in het welke de Zone Gods, na dat hy het ontwerp van deze Kerk gefchetfl had, de duivelen nederflorte, die hunne orakelen in de nabuurige tempels gaven. Dit is het nog niet alles: zy geven voor, dat den altaar, op welke Noach offerde, wanneer hy uit de arke ging, op dezelve plaats wierd opgeregt , alwaar deze fteen vol verborgenheden ftaat. Het geen aan dit Kloofter de bynaam van drie perken doet geven, is de nabuurfchap van twee kapellen, de eene ter regter, en de andere ter flinker zyde. De eerfte is aan de heilige Cajana, en de tweede aan de heilige Repfina gewyd. Dit zyn twee Romeinfche maagden, die, zoo men zegt, in Armeniën vlugten, geduurende de negende vervolging, en die op dezelfde plaats gemartelt wierden, alwaar zedert deze kapellen gefljgc zyn; maar dezelve zyn zedert langen tyd verlaten; en het is alleen uit de ruïnen, dat men zien kan dat zy ooit in wezen geweeft zyn. Wat het Kloolter betreft, dit is de gewoone verblyfplaats van den Patriarch van Armeniën. Het is hem niet geoorlooft zig van het zelve te verwyp>ren, als alleen om zaken die tot zyn bediening behooren; dog hy neemt deze wet niet altoos ten ltrengfte in agt. Meer dan een voorbeeld bewyzen, dat deze Aziatifche Kerkvoogden geen grooter behagen in hunne verblyfplaatzcn fcheppen, als zekere Europefche Kerkvoogden. De  Negentiende Brief. 103 De Patriarch van Armeniën heeft twintig Bisfchoppen onder zig, die, voor het grootfte gedeelte, uit de Monniken gekoren worden. De Biifchoppen van deze order, preken zittende, en dragen een herderlyke ftaf: hier door onderfcheid men hen van de anderen. Zy werden voor de grootfte leeraren van Armeniën gehouden ; het geen weinig zeggen wil. Deze leeraren zouden voor zeer onkundig gehouden worden, zoo men hen vergeleek met de onwetende van onze geestelyken. Wat meer is, alle de kerkelyke waardigheden werden by de Armeniërs openbaar geveild. De Biflchoppen koopen hunne bediening van den Patriarch, die zelfs de zyne van de Mahomettanen koopt. De weereltlyke Priefters van dit land zyn getrouwt , of ten minften konnen trouwen gelyk de leken. Alleen mogen zy geduurende de eerfte zeven dagen van hun huwelyk geen mis lezen, en mogen hunne vrouwen niet zien dan zeven dagen na dat zy zulks zelve gedaan hebben; maar deze bepaling heeft maar eens plaats. Zy mogen vervolgens hier omtrent naar hun goedvinden handelen. Wat de Monniken betreft, zy leven ongehuwt gelyk de Europeaanfche, en zyn oneindig meer in hunne kerkelyke bedieningen bepaalt. Dezelve beftaan alleen in het mis lezen: alle andere Priefterlyke oefeningen zyn hun,verboden. Hun proeftyd is meer of min lang. Eenige ontvangen het kleed niet, dan ten einde van agt proefjaren , een pryzenswaardige gewoonte, die waardig was dat zy overal wierd in agt genomen. G 4 200  594- De Nieuwe Reisigeu. Zoo ras een van deze Gceftelyken het Monniken kleed heeft aangenomen, fluit men hem veertig dagen op, in een plaats alwaar hy met niemand mag fpreken , of zelfs het ligt niet mag aanfehouwen. Hy i3 verpligt om deze tyd van afzondering in bidden en vallen door te brengen Een onthouding van twee jaaren volgt op deze vallen van veertig dagen; hier na mag'by vleefch eeten, en leven als zyn medebroeders. Ik vergeet u te zeggen, dat wanneer men hen het kleed geeft, hun hair in de gedaante van een kruis meineden word. Wanneer het zelve weder gegroelt k, Inyd men het op nieuws af, maar in de secaantc van een kroon, die deze Monniken met zorgvuldigheit bewaren. Het is een zeldzame zaak, dat alle Armeniërs deze kroon hebben. Zv zeggen dat dezelve tot voorwerp heeft om een denkbeelt te vernieuwen van de doorne kroon, en dat dit een der wezentlykfle teekenen van een Lnnlten is, hierom dragen zy ze allen, de keken zoo wel als de Priefters en Monniken. { Wat meer is, de Godsdienlt van deze volken is byna met anders als eenige uitwendige gewoonten?. Men leert hen , in hunne kindsheit, het teelten van het kruis maken, te zegden Chrifïous, m te vallen. Dit is het al; en zy "verbeelden zig dat het genoeg is. Alle andere leerftukken, alle andere Godsdienltige gewoontens zyn hen onbekent uitgezondert in de Kerk te gaan, wanneer zy gelegentheit hebben om zulks te doen. Hunne vallen zyn zeer lang en meenigvuldig; zy bedragen met eJkanderen omtrent drie vierde gedeelte yan,  Negentiende Brief. 105 vnn het jaar: zy zyn behalven dit, zoo geftreng,- dat men zig niet verbeelden kan, hoe dit volk dezelve uithoüt. Vatten in Armeniën, is niet te eeten voor dat de zon onder is, en zig te onthouden van vleefch, vifch , eyeren , boter, melk, cn zelfs wyn. Dit laatfte werd niet altoos in agt genomen ? maar zeldzaam werden de anderen overtreden: het is nog zeldzamer, dat een Armeniër zyn Godsdienlt verlaat. Schoon zy flaven der Mahomettanen zyn , en door deze trotze meefters verdrukt worden, zoo hebben zy egter nooic veranderingen in hunnen Godsdienlt ingevoert: hy is nog het zelfde 't geen hy over twaalf hondert jaar was. Men leeft, men zingt in de taal des lands ; en wanneer het Avondmaal bediend word , zoo is het zelve gemeen tuffchen den Prielter en het volk, zonder 'er zelfs de kinderen van uittezonderen: alle eeten zy van het gevvyde brood, en drinken uit den zelfden kelk. ' Onder de Hukken die den Armenifchen Godsdienlt van denRoomfchen onderfcheid, telt men het onderfcheid van het brood, en de vermenging van de wyn met water: de Armeniërs gebrutken hier toe zuivere wyn en gemeen brood. Een ander verfchilpunt, van oneindig meer aanbelang, heeft de vleefchwording van het woord tot onderwerp. Zy zeggen , dat 'er maar een natuur in Chriltus plaats heeft: zy houden nog itaande , betreffende de derde perzoon van de . Drieëenheid, dat de Heilige Geelt niet van den Vader en den Zoon werkt, maar van den Vader door den Zoon. Voor het overige, heefc men G 5 «ww  ïo6 De Nieuwe Reisiger. tans weinig van hunne leeraren die in ftaat zyn ik zeg niet om deze leer natcfporen, maar zelfs' om dezelve te verftaan. Zy volgen ftilzwygent de gevoelens van hunne voorvaders, en verwyderen zig van dezelve des te minder, om dat zy nooit zoeken haar te doorgronden. Het is moeijelyk om iemand de valsheic van een gevoelen te bewyzen, die zig het zelve niet wil laten betogen, nog het zelve hooren beftryden. Ik heb vergeten u van de inkomften der Armemfche Geedelyken te (preken: zy zyn zeer aanmerkelyk; en het geen dezelve dus maakt, zult gy het konnen gelooven ? Is het verkoopen van den heiligen olie. Men kan al de geellelyke deugden niet optellen , die door de Chridenen van dit landfchap aan dezelve toegefchreven word. Geen gebreken der zielen zyn, naar hun begrip, tegens denzelven beftant. Door dit denkbeeld, dat de geellelyke zorgvuldig aankweken, is het verkoopen van deze geellelyke waar oneindig. JJe Patriarch verkoopt dezelve aan de BifTchoppen; deze aan de Priefters, en de Prieliers aan het volk. Ik heb gezegt dat Armeniën een tamelyk groot getal mannen Kloofters bevat. Alle deze Monniken volgen den regel van St. Baziüus, wiens op- , volgers minder fchatten in Azien vergaart hebben, a.s die van St. Bernard in Europa. Het fcheelt veel dat de rykdommen der eerden, die der tweeden evennaren. Op't vergaderen der fchatten na, laten de Mahomettanen hen vry in hunne Gods- dienft-  Negentiende Brief. 107 dienftoeffeningen, en zelfs in de genieting van het geen zy bezitten. Het is alle Chriftenen van dit land geoorlooft hunnen Godsdienft openbaar te oeffenen. De Mahomettanen, die onledig zyn met hunne meenigvuldige wasfmgen en tallooze gebeden, laten de Armeniërs vreedzaam zig afmatten door hunne kwellingen en gcftadige vallen. Zoo men het Kloofter van la Trape uitzondert, zoo heeft men byna geen Godsdienflige genootfehappen in Europa, die met de Armeniërs in het ftuk van boetdoening kampen kunnen, en die alle Godsdienflige oefeningen van hunne Secle nauwkeuriger opvolgen. Een der voornaamfte bedevaardsreizen van die volk, is naar een Kloofter, dat zy in hunne taal het Kloofter der Jpojtelen noemen. Het legt aan den voet van den berg, op welke men meent dat de Arke van Noach rufte. De Armeniërs gelooven dat dezen aartsvader, de plaats alwaar het Kloofter ftaat, tot zyn eerfte woonplaats koos, cn zyn eerfte offerhande naar den zondvloed deed. Zy voegen 'er by, dat hier de lighamen van Sr. Andreas en St. Mattheus ruften, en dat het bekkeneel van dezen Euangelift in de Kerk van het Kloofter bewaard word. Dit is iets dat ik niet heb konnen onderzoeken; maar het is zeker, dat de eerbiet van dit volk voor deze verblyfplaats uitftekent is; het is hun heilig land. Wat de naby gelegen berg betreft, de Armeniërs en Perfianen noemen hem gemeenlyk Macis. De eerfte leiden dezen naam van Mas of Mefech af,  io8 De Nieuwe Reisiger. af, dat een zoon van Aram was, van welke zv voorgeven afteftammen. De tweede noemen hem nog ,n hunne taal dan eens Cou-Roub, dat is te zeggen Noacbs Berg, dan eens, Sahat-Toppus, dat 1S Gelukkige hoogte. Zinfpelende op het geuk dat dezen, berg genoot, met de Ark op zynen kruin te dragen, in welke de tweede vader van tierde,:rCh'0m/n^Seh^g^behouIeii ber I s,?6 ArmenierS Z6SSe» d™ ^t oude en berugte Sch.p nog op den top van dezen bem- in ZZWy Tgen 'Cr by' dac God den Toegang tot het zelve aan de menfchen verboden heelt, en, inderdaad, zou het zeer moeijelvk zyn een diergelyke togt te ondernemen: de natuurlyke hinderpalen zyn alleen genoeg, om dit te beletten; en waarfehynelyk zyn 'er geen anderen, deze berg is altoos met fneeuw bedekt, die mmmer fmelt, en waar van een gedeelte mogelyk ui het jaar na den zondvloed gevallen iswant het is niet twyffelagtig dat het water die gefmolten heeft die 'er zedert de fehepping der weereld lag. Voor het overige, de Heiige Schrift geeft geen byzondere naam aan dezen bei- zv zegt alleen dat de Ark op de bergen van Ararat rulle; en het fchynt dat men algemeen toeltaat, dat Ararat Armeniën is. Zoo men eenige Schryvers gelooven mag, en onder anderen, de Hiftoriefchryver Jofephus, toonde men in hunnen tyd, de overblyfzelen der Ark; en men gebruikte als een heilzaam geneesmiddel het ftof, in 't welke dezelve verandert was. Dit wederfpreekt het gevoelen der Armeniërs,  Negentiende B r i e f. 109 mers, die hier zelfs een wonderwerk van maken willen. Zy zeggen , dat een Monnik van ExMazin, Jacobus genaamt, en die naderhandBisïchop van Nifiba wiert, befloot om tot op den top van den berg te klimmen, of in deze ftoute onderneming te fneuvelen. Hy kwam, niet zonder moeite , tot op het midden van den berg: hy meende zelfs verder te geraken, maar iedere morgen, bevond hy zig op dezelfde plaats van waar hy den vorigen dag vertrokken was. Eindelyk wierd God door zyn ftandvaftigheit bewogen , en zond hem, door een Engel, een ftuk van de Ark , hem te gelyk bevelende , dat hy van een onderneming moeft afzien , die tegens zynen wil was, en bygevolg, boven het menfcbelyk vermogen. Wat my belangt, ik geloof dat 'er geen Engelen noodig zyn, om de nieuwsgierige menfchen te beletten tot op den top van dezen verfchrikkelyken berg te klimmen, en dat om hier te geraken, Engelen zouden noodig wezen om 'er hen te voeren. Armeniën is een vrugtbaar, en in 't algemeen , zeer aangenaam land. Men ademt hier een zeer gezonde lugt in, fchoon zy een weinig dampig is. De winter is hier lang en ftreng. Het fneeuwt hier dikwyls in groote meenigte: alle de velden zyn als dan met dezelve bedekt. Het gebeurt dikwyls, wanneer de zon een geheele dag op deze fneeuw fchynt, zy de reizigers verblind, en een fcherpe ontfteking in de oogen veroorzaakt , die het gezigt verzwakt. Om zig hier voor te wagten , hebben de inboorlingen een mid-  Ho De Nieuwe Reisiger. middel bedagt, dat ten minflen het kwaad ver mindert: dit bellaar in een groene en zCr zvaÏ neusdoek over het hooft te hangen. Ee a de ongemak van veel Mnbe,ang, omfl ^ twee re.z.gers eikanderen ontmoeten, nen dan genoop t te twiflen, wie va» beide fteeuwzal ryden, vermits het pad te nauw is dan dat twee paarden eikanderen ïemifleïen kon! nen Wanneer de party gelyk * , wefd Boeren van dit land hunne wynflokken in de aarde te delven, zoo ras denzelven begint: zy Z. weet'M°P V°°r hCC ^ ^lente ygGy weet, Mevrouw, dat het Noaeh was, die den eerften wynftok plante. Volgens de ov rkveZ Z TT' W3S h" in h™ dat 2 na dsvaderdeze gelukkige onderneming beproefde zy wy2en ze]fs de pJaats Mn aiwS P oef fch.ede omtrent een uur van Irivan. 7oo dit zoo is, had Noach reden om over zyn ondernt jnmg vergenoegt te zyn. De wyn J die in d 1»° groeit, is uitmuntend. Men kan he Jfde zeggen van het geheele gebied van Aim Het brengt in overvloed allerlei vrugten, en v r-' dere levensbehoeftens, tot onderhoud van zyne' inwoonde™, voort. Zoo het beter bebouw! wiert, zou het nog vrugtbaarder zyn dit bi egter niet dat de levensbehoeftens H op e n zeer lage prys zyn. Het wild en de vifch zyn hier alzoo overvloedig als de aardvrugten De  Negentiende Brief. iït forellen, die men in het meïr van Irivan vangt, zyn by de inwoonders der omleggende landen zeer beroemt. Men ziet van dit foort van visfchen, die drie voeten lang zyn; in een woord, Armeniën is een der belle landen van Aziè'n, dog deze landllreek, die voormaals zoo volkryk was, is tans zeer woelt, ten minden in dat gedeelten , 't geen men verzekert dat de wieg van het menfchelyk geflagt was. Spreken wy nauwkeuriger : zyne oudheit is een bewys van dezen ouden luider. Men kan dit gedeelte van Aziën by een grysaard vergelyken, over wiens kragt men zig te voren verwonderden , en die door den ouderdom zeer zwak geworden is. Een talryke nakomelingfchap omringt hem; maar hy is zwakker als een zyner kinderen. Het oude land der Meden, waar heen wy ons. begeven, is in geen bloeijendcn daat, zoomen onzen Georgiaan gelooven mag; dog ik zal wel ras in daat zyn , om u myn eige aanmerkingen hier omtrent mede te deelen. Ik ben, enz. In Armeniën, den 19 February 1738.  i ia Twintigste Brief. Msdlcn. ry ie ons eindclyk, Mevrouw, te Tauru<\ dat « een gedeelte van het oude Koningryk def Meden is. Men zegt zelfs dat zy 'er de hooftftad van was. Taurus is, zoo men verzekert , hec berugre Ebaclena, dac door Dejoces gebouwt is, Gy zult u ongetwyfeit, de hiftorie van dezen Vorft herinneren, die, zig van een gemeen man, ten troon verhief. Die voorbeeld is niet zekb* zaam; maar het is zeldzamer dac Dejoces alleen Koning wierd, om dat hy den roem verkregen had van een regtveerdig man te zyn; een aan^ tnerkenswaardige keus in een volk dat zoo woeft, en onhandig was als de Meden van dien tyd. Dé onheilen* die een regeringloozen ftaat verzeilen * deden hen de noodzakelykheic van een Opperhooft bevroeden; en die geen die zy verkozen> vervulde hunne verwagting. Hy gaf hen wetten, en wat meer is, hy befchaafde hunne zeden. De hiftorie heefc ons een gedeelce der ftaatsverwific^ lingen bewaart, die dit Koningryk zedert onderging. Het is eindelyk een landfehap van Pcrfiën geworden, gelyk het onder de eerfte opvolgers van Cyrus was. Taurus heefc zelfs verfcheide onheilen beproeft. Deze Stad is geftigt, of ten minften herbouwt * door de vrouw van den beroemden Calif van Bagdad , AËiron Arachild ; zy wierd door een aard-  twiüTicsfe Brief. 113 Aardbeving byna geheel verwoed. Wanneer zy grooter en pragtiger was opgeboüwc , vernield* haar een tweede, nog geweldiger, aardbeving, ia «enen nagt. Men zegt, dat een berugt Sterrekyker, dit onheil voorfpeld had. Meer dan veertig duizend raenfchen, die dezen kwaadvoorfpellenden Profeet niét gelooft hadden, kwamen onder de puinhoopen van hunne huizen om. Taurus wierd ten derde maal herbouwt. DezelveSterrekyker voorzeide dat deze Stad voortaan geetl aardbevingen méér te vreezen had, maar dat zy door overdroomingeri van de rivieren gedreigd wierd. Het is zeldzaam, dat de gebeurtenis deze voorfpelling mede bewaarbeit heeft. De Sterree kyker had 'er by moeten voegen, dat Taurus gévaar liep van verfcheide malen door den vyand ingenomen, hernomen, en uitgeplondert te zullen worden. Geen Stad is aan dit foort van gebeurteniflèn meer onderworpen geweed. Selim, Keizer der Turken, overheerde haar. Nauwlyk* was hy weggeweken, of de inwoonders bragreri de Ottomanifché bezetting om het leven. De opvolger van Selim hernam deze magtige Stad, en deed een Kafteel bouwen, dat hy met drie hondert dukken kanon, en een bezetting van vier duizend mannen voorzag; dit verhinderde egter een tweede opdand niet, van dezelfde uitwerking als de eerde; Taurus wierd op nieuw onder dezelve Keizer (Soliman II.) belegert, en dezelve Veldheer, die haar eenige jaaren te voreri ten onder gebragt had, nam de Stad dormenderhand in, gaf haar aan de vlammen, plondering* Ü. Deel. H «*  $14 De Nieuwe Reisiger. «n alle affchuwelykheden over, die een barbaars cn vergramd overwinnaar bedenken kan. Hy liet hier een bezetting van tien duizend mannen; maar deze tien duizend mannen wierden nogmaals omgebragt. Osman , Groot Viller van Amurar, kwam om dezen nieuwen oplland te wreeken. De Stad wierd ten vierde maal hernomen en geplondert. Vervolgens verfterktcn haar de Turken meer dan te voren. Ondanks hunne voorzorgen, verdreef Abbas de Groote, Koning van Perflën , hen uit dezelve. Zedert deze tyd is Taurus in de magt der Perfiaanfche Koningen gebleven. Een zaak die waardig is aangemerkt te ■worden, is, dat tot dezen tyd, (dit was in het begin der voorlede eeuw,) de Perfiaanfche krygsknegten geen fchiergeweer gebruikt hadden. Abbas had toen nog maar een krygsbende, die op deze wys gewapend was; maar wanneer hy de uitwerking hier van zag , maakte hy het zelve byna algemeen in zyn leger. De Stad Taurus legt aan de voet van een berg, die men gelooft de berg Orontes te zyn, die dikwyls in de oude Schryvers werd aangehaald. Een kleine rivier, de Spingtcba genaamt, vloeit midden door deze Stad; een andere van meer aanbelang, befproeit haare muuren, aan de noordzyde. Derzelver water is zout, geduurende zes maanden van het jaar. Zy werd dan door eenige ftroomen vergroot, die, voor dat zy in dezelve vallen, over zoutvelden vloeijen. Taurus bevat vyftien duizent huizen , en een diergelyk getal -winkels; het geen twee foorten van afzonderiyke ge-  Twintigste Brief. i i £ gebouwen uitmaakt. De winkels zyn in het midden der Stad gepfaatft , in overwelfde (haten, die zeer lang en breed, en veertig of vyftig voeten hoog zyn. Deze flraten, die men Bazards of markten noemd, werden door koepels verligt, en zyn met oen oneindige meenigte koopgoederen vervuld. Haare inwendige gedaante, gevoegt by de tallooze meenigte kooplieden die dezelve bezoekt, levert een zeer fraye vertooning uit. Wat de huizen belangt, zy beflaan den omtrek van deze groote Stad, de tweede van Perfiën in rykdom, groote, en getal der inwoonders. Men tek bier tot drie hondert Karavanferaas, en ieder derzelve kan omtrent drie hondert perzonen bevatten. Deze Karavanferaas, die-tot herbergen voor de vreemdelingen verflrekken moeften, dienen hen alleen tot een fchuilplaats; want zy zyn verpligt hun eigen onderhoud te verfchaffen. Hier tegen, heefc men drie gaühuizen , in welke men ieder die wil, tweemaal daags om niet fpyzigt; maar men verleent hier zelden flaapplaats. Ik heb te Taurus, weinig pragtige huizen of Paleizen gezien. In tegendeel zag ik 'er verfcheide fchoone Moskeen, een onder anderen, welke inwendig, en voor een gedeelte uitwendig verguit was; zy is door een Koning van Perfiën gebouwt, welke zig Geoncha, of Koning der weereld deed noemen. Zeer kleine Oofterfche Vorflen hebben zig meer dan eens dezen trotzen titel aangematigt. De Moskee, die men die der twee torens noemd, is alleen om deze torens aanmerkelyk: zy zyn van een vreemde bouwkonft, hier in beflaande, dat Ha de  iiS De Nieuwe Reisigèr. de bovenfte toren grooter middellyn heeft als die, welke hem tot een voetftal diend. Het getal der Moskeen te Taurus, beloopt tWee hondert en vyftig Men ziet, aan het ooftelyke einde van deze Stad, een fraye kluizenaars wooning, die de Perfianen de oogen van AH noemen. Dezen Ah, de zwager van Mahomet, was, zoo zyn aanhangers zeggen , de fchoonfte man dien ooic geieeft heeft. Hierom, wannéér zy een fehoone zaak wil en uitdrukken, zeggen zy, het is zoo tcnoon als de oogen van Ali. Gy begrypt ligt, Mevrouw, dat de ruïnen fn een Stad, die zoo meenigvuldige vèrwoeftingen ondergaan heeft, rneenfgvuldig zyn moeten. Hierom ziet men weinig roezen of bergen in de nabuurfchap van Taurus, op welke men geen overblyfzels van het een of ander gebouw ziet. Het Paleis der laatfte Koningen van Perfiën lag in het zuidelyke gedeelte van de Stad. Dat, waar in de berugte Cosroës woonde, was in deszelfs oostelyk gedeelte. De Armeniërs zeggen, dat het m dit Kafteel was, dac dezen Vorft de gewyden roof, die hy van Jeruzalem bragt, bewaarde, onder welke zig het waare kruis bevond. Ik was zeer bekoort door de uitgebreidheit van de wapenplaats te Taurus; zy kan meer dan dertig duizend mannen, in flagorder gefchaart, bevatten: des avonds is zy met volk vervuld; dan komt het gemeene volk hier verfcheide fehouwfpelen zierj, geJvk ala de gogelingen en der kwakzalvers, het vegcen der ftieren en ram»ea, en de wolvendansen. Die ljmcfte tydver- dryf  Twintigste Br iet. 117 dryf is een der aangenaamfle voor de aanfcbouwers van welke wy fpreken. Men heeft hier ook worfteiaars, en wat meer is, toneelfpeelders, die zekere digulukken opfnyden. De eerfte treurfpelen waren by de Grieken niets anders, gelyk mede by eenige Europefche Volken ; maar ik twyffel dat Taurus ooit een Sophocles, Corneille, Voltaire, of Huidekoper zal voortbrengen. Men kan het getal der bewoonders van Taurus op drie of vier hondert duizend bepalen, onderwelke zig veel vreemdelingen bevinden. Dit is een van de handelrykfte Steden van Aziè'n , en een alwaar men het vernuftigfte arbeid. Zy is vervuld met weefgetouwen van katoen, zyde en goude ftotTen. Men verwerkt hier, alle jaren» zes duizend balen zyde, en de fchoonfte tulbanden van Perfiën werden hier mede gemaakt. Een ander niet minder wezenclyk voordeel is den overvloed van levensbehoeftens, en zelfs die tot dg wellult vereifcht worden.. Het brood, de wyn, het vleefch, het wild, de vifch, het gevogelte, enz. werden hier tot een lage prys verkogt. Men moet 'er by aanmerken, dat de Perfianen weinig gebruik van wildbraad maken, waarom het ook het voedzel van het gemeene volk is. Een arent werd hier voor drie ftuivers verkogt , een das kolt iets meer om dat hy zwaarder weegt. Zestig foorten van druiven groeijen in den omtrek van deze Stad. Men vind in dezen omtrek mede groote groeven van wit marmer , zout, en een goudmym Een meenigte heete en koude minerale bronnen. H 3 Onder  118 De Nieuwe Reisicer. Onder de marmer groeven is 'er een, die doorfchynend marmer uideverd: men zege dac hec zelve door hec water van een minerale bron werd voortgebragt, dat langzaam ilremt. De lugt die men te Taurus inademd, is by uitftek droog, 'maar zeer gezond: de koude is hier fcherper, en duurc langer als op andere plaatzen van Mediën. Dit werd veroorzaakt om dat de Stad voor de noordewinden openlegt, die over bergen komt, welke geduurende negen maanden van het jaar, met fneeuw bedekt zyn. Men ziet hier hec geheele jaar door wolken; maar het regend zeldzaam in de zomer. Tien uuren van Taurus, naar de kant van Armeniën, ziet men Marand, een Stad die uit omtrent vyf en twintig hondert huizen en zoo veel tuinen is zaamgeftelc, waar door haren omtrek verdubbelt word. Deze Stad is vry fchoon, zonder iets aanmcrkclyk te behelzen , zoo gy hier een Armenifche overlevering van uitzondert, die zegt dat Noach hier begraven is. Het voornaamfte bewys dat men hier van heeft, is, dat de naam Marand van een Armeniefch woord afkomt, dac begraven beceekend. Ik verkoop u die bewys voor geen egte. munt. Ik kan u echter verzekeren, dat, wanneer het helder weer is, men zonder Marand te verlaten, de berg zien kan, op welk de Ark rulle, in welke de Patriarch met zyn huisgezin de zondvloed ontkwam. Marand legt aan het eind van een vlakte, die omtrent vyf uuren lang, en een breed is, door welke een kleine rivier ftroomd, waar uit men ver-  Twintigste Brief. t t9 verfcheide kleine beken heeft afgeleid , om de akkers en tuinen te befproeijen. De vrugten van deze tuinen zyn de bette, en de vlakte is de bekoorlykfte en vrugtbaarfte van geheel Medië'n. Men vind hier zelfs Cochenielje, een koilbaar en zeldzaam voortbrengzel. Het is waar, dat men het in geen groote overvloed vind, en dat de inzameling maar agt dagen duurd, men moet hier toe de tyd in agt nemen, wanneer de zon in hec teeken van den leeuw is. De inwoonders zeggen , dat het voor die tyd, zyne rypheit nog niet heefc, en zoo men langer wagt, is het te ryp. De worm die het zelve voortbrengt, verdwync, na dac hy hec blad doorknaagc heefc, waar op hy geboren en zyn wasdom verkregen heeft. Hec land is zeer moeyelyk ce doorreizen, om aan de Araxus ce komen. Deze beroemde rivier, die Mediën van Armediën fcheid, ontfpringc uk een der bergen van den Ararac, en wel uit die, waar op men zege dac de Ark rulle: zy vloek in de Kaspifche zee. Deze rivier is zoo fnel, en droomt mee zoo veel geweld ,x vooral in zekere cyden van hec jaar, dac geen dyken cegens hec zelvebeftandzyn. Het cegenswóordige Mediën, maakc tans geen geheel landfehap uit. Het is in Azerbajan begrepen, dat nog verfcheide andere landfehappen bevat, voornamentlyk Aftyriën. De naam van Azerbajan , beteekent in de taal van dit land, vuurplaats of vuurland. Men noemd dit landfehap dus, om dat, zoo men zegt, de voornaamfte tempel van hec vuur hier voormaals gebouwc was. Gy weec, Mevrouw, dac Zoroafter de dienft vafi H 4 dezti  ïto De Nieuwe Reisiger. deze hooftftof onder zyne aanhangers invoerde, dac hy zeide de Godheic zelfs te zyn. Deze Godsdienit, welker kennis toe ons gekomen is, is nog onder de Guebren, die in hec landfehap Azerbajan woonen , in wezen : zy coonden ons de plaats alwaar dezen tempel voormaals ftond. Schoon dezen cempel niet meer in wezen is;' zeggen egter de Guebren, dat het gewyde vuur altoos dezelfde plaats beflaat. Zy voegen 'er by, dac zy, die door de Godsdienftige oogmerken bier heen gevoerd worden , hec zelve met een vlam uit de aarde zien voortkomen, en wanneer men in de aarde graaft:, en hier een ketel in plaatft, hec vogc dat hy hehelft, ftraks begint te kooken* Ik heb geen gelegentheit gehad om dit gewaand» wonder te onderzoeken. Het landvoogdyfehap van Taurus, of Azirbajan, is het eerfte van het Koningryk Perliën. Men befpeure weinig onderfcheid tuftchen het hof van deze landvoogden, en dat van den Koning zelfs. Deze Vorft zend hen, gewoonlyk zyne bevelen door een Coukmcha, een bevelhebber, welkers naam Jlanf des Konings beteekent. Niet om dat zy, die dezen naam dragen, wezentlyk flaven zyn: zy hebben aan het Perlifche hof byna dezelfde" bediening als de gewoone Edellieden aan de Europefche hoven. Het zyn byna alle kinderen van aanzien, en treden zomtyds met hun vyfde jaar reets in dienft van het hof. Hunne belooningen zyn vry middelmatig: dezelve vermeerderen, naar mate van de gunft die de Koning hen toedraagt; en deze vermeerdering is nooic toe laft van de» Vorft,  Twintigste Brief. in Vorft. Wil hy een Coulomcha een geldzomme van tien , vyftien , en zelfs tot twintig duizend guldens van onze munt toevoegen. Zoo zend hy deze aanzienelyke boden, met eenige bevelen gelaft , aan de een of andere ryke landvoogt. Dezen is verpligt de Coulomcha in het nieuw te kleeden, zoo ras hy aankomt, hem wel te onthalen, en te vermaken zoolang zyn verblyfduurd, en by zyn vertrek, moet hy hem nog een aanzienlyk gefchenk geven, De Sophi maakt zomtyds van dit zelve middel gebruik, om de werklieden of konftenaars te betalen , die voor hem arbeiden. Hy zend hen met eenig gunftig nieuws aan een der Heeren van zyn hof; en het gefchenk dat deze laatfte verpligt is hen te doen, voldoet de rekening. Men heeft een ander foort van boden ten gebruik van de landvoogden. Deze zyn met de gewigtigfte bevelen gelaft, en reizen altoos te poft, of ten minften, loopen te voet, wanneer zy geen paarden bekomen konnen; vermits men geen vaftgeftelde poften in het geheele ooften heeft. Deze Perfiaanfche boden of loopers hebben het regt om de reizigers, die zy ontmoeten , te doen afftygen. Als dan zyn deze verpligt hunne paarden agter na te loopen tot aan de eerfte ruftplaats; want het is aan deze loopers verboden om langer van het zelve gebruik te maken. Men kan, door middel van eenig geld , of een dappere tegenftand, dit verrayden; maar het is zeldzaam dat dit laatfte middel gebruikt word: het veiligfte is, geld te geven of gewillig af te ftygen. H 5 Deze  h2 De Nieuwe Reis iger. Deze byzonderheic, Mevrouw , zal u ongetwyftek geen groot denkbeck van het burgerlyke beduur van dezen daat geven r, het zelve, kan met dat van onze Europefche landen niet vergeleken worden. Men kent alle onze voordeden, in dit opzigt, niet, dan na dat men Aziën en Afrika doorreid heeft. Het bede middel om die eeuwige bedillers der regering den mond te fnoeren , zou zyn hen te noodzaken om te reizen. Zoo zy met geen meer agting voor de beduurder» van hun vaderland te rug keerden, zoo zouden zy egter leeren om met meer omzigtigheic te berispen. Op dit oogenblik, berigt men my, Mevrouw, dat voorby het huis, alwaar ik my bevind, de fleep van een bruid trekt, die door haar bloedverwanten naar het huis van haren bruidegom geleid word. Ik leg de pen neder. . . . De jonge vrouw, die met haren doet voorby trok, is de dogter van een ryk Koopman van deze Stad, die met een der bevelhebbers van den Stadvoogd trouwt. Ik kan u niet zeggen of zy bevallig is; want haaren iluyer liet niets van haare trekken of geltake zien. Zy was op een paard gezeten, en wierd met fakkelligt geleid. Dit is n te berichten dat het tegenswoordignagtis; maar de llaap bevangt my nog niet; en vermits ik van een huwelyksplegxigheit fpreek, zal ik u zeggen op wat wyze dit by de Meden, en zelfs by de Perfianen in agt genomen word; want deze twee volken, die dezelfde Godsdiend belyden, en aan dezelfde Vorft onderworpen zyn, hebben, in die opt  Twintigste Brief. 123 opziRt, byna dezelfde gebruiken. Zy befchouwen&het huwelyk als een onvermydbare verphgtine van alle waare geloovigen , en den ongehuwden ftaat als de grootlle wederftreving van de oogmerken der natuur. Zy haaien, tot bewys, een plaats uit het boek van bunnen Profeec aan,' die verzekert: Dat op den dag des oordeels, de aarde cp welke een ongehuwt man gejlapen heeft, tegens hem zal opfïaan, en zeggen: Wat misdaad heb ik begaan, om dat een man die een vyandvan de natuur was, my gedrukt heeft, my die gejladig aan de voortbrenging en voortteling van wezens ar~ beide? Het is waar, voegen zy 'er by, dat van Chriftus tot Mahomet den ongebuwden ftaat geoorlooft was, om dat den infteller van den Christelyken Godsdienft zelfs ongehuwt geleeft heeft, en van een maagt geboren was; maar, vervolgen zy, zedert de komft van eenen nieuwen wetgever , en de inftelling van eenen anderen Godsdienft, wil God niet meer door de wederhouding gediend zyn: iedere man is verpligt de daad des huwelyks te oeffenen. De Mahomettanen, navolgers van Ah, kennen drie foorten van huwelyken, die alle door hunnen Godsdienft en borgerlyke wetten geoorlooft zyn. Men kan hier, een vrouw trouwen, of als flavin koopen, of alleen dezelve huuren voor zoo veel jaaren, en zoo veel in 't jaar als men bedingt. Het is waar, dat men alleen die vrouwen voor wettig erkent, die men met alle de gewoone omftandigheden trouwt, en de wet ftaat toe 'er vier te nemen j maar het is zeldzaam  W4 Be Nieuwe Puïisiger. dat een Perfiaan van deze vryheit gebruik maakt zoo wel om redenen van fpaarzaamheit, want de huwelyken zyn zeer koftbaar in Perfiën, als, om de gefchülen voor te komen, die altoos onvermydelyk tuflcben verfcheide vrouwen zyn die het zeilde regt op een man, en het zelfde gezag in zyn huis hebben. Het fcbynt hun veel gemakkelyker, en mogelyk veel aangenamer te zyn, 'er zoo veel te huuren of te koopen als zv begeeren. De wet verklaart alle de kinderen wettig, die uit deze huwelyken voortkomen • indiervoegen , dat zoo de flavin een zoon baart voor de huisvrouw van haaren meeiter al was dezen een geboore Prinfes, zoo is egter de zoon van de flavin de oudfte van het huis, en geniet at de voorregten die aan dezen titel verknogt zyn. JJe reden van deze gewoonte is, dat in Perfiën, het aanz.en en de waardigheit volflrekt alleen van den vader afkomen; de ftaat der moeder heeft in geenerlei opzigten hier eenige invloed op. Men heeft behalven dit, in dit land, niemand als heden van aanzien, en zy die eenen aanzienelyken rykdom bezitten, welke een wettige vrouw trouwen. De huwelyken gefchieden hier alle door middelaars, de gewoonte ftaat niet toe dat een vrouw zig van mannen laat zien. Een vader is nooit by het voltrekken van het huwelyk van zyn dogter tegenswoordig: hy gaat alleen zyn toekomende Ichoonzoon afhalen, omhelft hem en geleid hem in dat vertrek van zyn huis, alwaar de wederzydfche bloedverwanten by een vergadert zyn , waar na hy heen gaat. Dit is, zqq  Twintigste BiTfiP. ï*S loo men zegt, om den aanftaande man een volkome vryheit te laten: de overige bloedverwanten zyn mede by het fluiten van de huwelykfch'e voorwaarden niet tegenswoordig. De bruidegom blyft alleen by de gevolmagtigden, en de Priefter die het zelve opftelt. De Priefter is nog gehouden om de voorwaardens te doen uitvoeren: zomtyds werden die door den opper Priefter of opper Regter opgeftelt, maar hier toe werd vereifcht, dat het huwelyk tuftcheri lieden van het eerfte aanzien gefchiet. In alle gevallen, is de verloofde by deze plegtigheit niet tegenswoordig; zy begeeft zig alleen in een naaftgelegen kamer, Van welke de deur half geopend is; maar het voorhangzel blyft altoos neder; door dit middel blyft zy ottzigtbaar. Haren gevolmagtigden gaat aan de zyde , alwaar zy zig bevind, ftaan, en fteekt de hand uit naar de deur van het vertrek, en zegt overluid: Ik, een zoodanige gevolmagtigde, en gelaft van u, N, trouw u uit aan N, bier tegenswoordig. Gy zult altoos zyn vrouw zyn, met een zoodanige vaftgeflelde weduwegift, in welke gy ■zyt overeengekomen. De gevolmagtigde van den bruidegom zegt mede: Ik, een zoodanige, gelaft van een zoodanige, ik neem, in zyn naam, tot een vrouw, voor altoos N, die bem gegeven is, op voorwaarde van zoo veel tot een weduwegift, enz. Vervolgens ftaat de Priefter, of een ander , die hier toe gelaft is, op; en nadert een weinig het Vertrek, waar in zig de bruid bevind, en vraagt haar, of zy de belofte bekragtïgt, die haren gemagtigden in haren riaam gedaan heeft? Zy antwoord  I2(S De Nieuwe Reisiger. woord eenyoudiglyk Ja. Een diergelyke vraag word aan den bruidegom gedaan, die bet zelfde antwoord geeft; waar na het verdrag gefchreven en verzegeld word. Wanneer een gemeene Griek trouwt, hebben alle deze plegtigheden geen plaats : zy nemen geen gevolmagtigden. De verloofde werd met een fluyer bedekt , in het zelfde vertrek alwaar zig de mannen bevinden; alle gaan zy nederzitten; dan zegt de bruidegom tot haar: Ik, een zoodanige, gevolmagtigde van my zelfs, neem u, tot myn vrouw voor altoos, op zoo veel tot een vajlgefielde weduwegift; ik neem « als zoodanig op myn ziel aan. De wyze om een vrouw in huur of een voor altoos te nemen, verfchilt alleen in de bewoordingen die de belofte uitmaken. In het eerfte geval, bepaalt mende tyd; in het tweede, trouwt men voor altoos. Voor het overige, Mevrouw, de wettige huwelyken , duurende zomtyds niet langer als de huwelyken voor een zekere tyd. De egtfeheiding is by alle Mahomettanen geoorlooft. Het is genoeg dat een van beide, 't zy man of vrouw, dit ontwerp op wel of kwalyk gegronde redenen fmeet; de andere is altoos verpligt hier in te Hemmen. Zoo de man zyn vrouw verftoot, is hy genootzaakt haar de weduwegift uittekeeren • maar zy heeft niets te vorderen, wanneer zy dè egtfeheiding verzoekt. Tot driemalen toe konnen dezelve perzoonen zig van eikanderen fcheiden en weder vereenigen. Zelfs kan men dit ten vierde maal doen; maar dan werd 'er, zoo men zegt,  Twintigste Brief. 127 «egt, een vreemde plegtigheit vereifcht. De vrouw moet een ander man trouwen, veertig dagen by hem woonen, waar na het haar vryftaat om tot den eerften weder te keeren. Gy kond, Mevrouw, eenig begrip van deze gewoonte krygen uit het blyfpel Arlekein Hulla. * De Huwelyksgift der vrouw, beflaat alleen in haare kleederen, juweelen, huisfieraden, flaven en gefnedenen ; en dan moet zy nog van een aanzienelyke geboorte zyn. Men zend alle deze zaken den tienden dag der bruiloft, welk de laatfte van deze feeftdagen is, aan het huis van den man. Deze zending gefchiet met pragt, en onder het geluit van muzyk inltrumenten: dikwyls voegt men hier veel geleende zaken by, om den luilter te vermeerderen. De nieuw getrouwde vrouw koomt de volgende nagt eerft aan het huis van haaren man. Zy werd hier met fakkelligc naar toegebragt, en de ftaatfie is na haren rang ingerigt: zy zit of te paard of op een kameel. Een fluyer, die min of meer.koftbaar is, bedekt haar van het feoofd tot de voeten, indiervoegen dat geen nieuwsgierig oog haar befcbouwen kan. Dit is, zoo men zegt, om de betooveriDgen te vermyden, die tegens haar gerigt zoude konnen zyn. Maar ik weet niet om welke reden zy dan nog onzigbaar voor haren man blyft. Hy mag haar niet naderen, voor dat zy in het bed is; en hy mag zelfs in de kamer niet komen, dan wanneer het ligt uitgedaan is: op deze wyze, weet geen * Dit ftd is in btt Nederduits vertaalt.  'tsê Dë Nieuwe Reisiger. geen man of zyn vrouw IeeJyk of fchoon is, voor' dat hy het huwelyk voltrokken heeft. Behalven de vier vrouwen die een Perfiaan trouwen mag, geeft de wet hem nog vryheit om zoo veel flavinnen te nemen als hy voeden kanv en mag met dezelve naar zyn luft leven. Wanneer een derzei ve het geluk heeft van haren meester tot vrouw te verftrekken, krygt zy aanflonfs een jaargeld, werd wel gekleet, en van de arv, dere flavinnen afgefcheiden: wanneer zy moeder word, houd zy 0p flavin te zyn; en haren zoon kan de eerfte erfgenaam van zyn vader worden. De kinderen die van gehuurde vrouwen geboren worden, hebben hec zelve voorregt. Deze foorten van huwelyken konnen ten einde van de bepaalde tyd vernieuwt worden, mits men wederzyds hier in bewilligt* en konnen ook voor de bepaalde tyd verbroken worden, zoo de man zulks begeert; maar hy is dan verpligt om de vrouw de geheele belooning te geven die by het verdrag bepaalt is. De gewoone prys van dit foort van vrouwen, en zelfs van de jongfte eii fchoonfte, is omtrent twee hondert Hollandfche guldens in 't jaar, kleederen, fpyzen en wooning. leder kan deze byzitten voor zoo lang huuren ah hy wil, en in zoo groot getal als zyn vermogen toelaat. Hec gebruik der openbare ligce vrouwen is aan de Mahomettanen door hunne wet verboden. Zy befchouwen dit als een zonde; maar zy zeggen, dat om dezelve geoorloofc ce maken, het genoeg is om een van deze vrouwen voor zoo lang te trouwen als men dezelve genieten wil, Vad  Twintigste Brief. iif Van dit middel maken de nauwgezette Mahomettanen gebruik. Zy trouwen een hoer voor een maand, 'een week, een dag, een nagt, en zomtyds voor een uur; bier na hoort men deze lieden op een koele wys in hunne taal zeggen, Ik hek een verdrag van genieting ge/loten, ik ben getrouwt. Wel ver, van dat de Perfianen voormaals hunne eige zufter trouwen konden, mogen zy tans hunne fchoonmoedcr, nog hunne moei, nog hunne higt trouwen. Men ziet 'er egter die de weduwen van hunnen broeder ter vrouw nemen ; maar dit foort van voorbeelden zyn zeldzaam. De andere Mahomettanen zyn minder nauw gezet in dit Huk. Men heeft onder hen, Vorften gezien die hunne eige dogters trouwden, en Geeftelykcn die bet zelve regtveerdigden , met te zeggen: Een man mag de druiven eten van een wyngaard dien by zelfs geplant beeft. Ik zou my, Mevrouw, verder kunnen uitbreiden over de gewoontens van de bewoonders van Mediën; maar vermits deze gewoontens ten naasT ten by dezelfde zyn als die der Peruanen, zoo zat ik dezelve bewaren tot dat ik te Ispahah ben aangekomen, waar heen wy ons begeven , en een geruime tyd ons verblyf houden zullen; vermits ons oogmerk is van deze Stad verfcheide togteri door dit uitgebreide Ryk te doen. Ik ben, enz. Taurus, dén 1-5 April ïj%&. ïl. Deel l ËE^  130 Een en twintigste Brief. Perfiën. TT et land, dat ik ga doorreizen, Mevrouw, * ± zal u geen minder zeldzaamheden en oude gedcnkteekenen aanbieden, als de oevers ven de Nyl en het Meer Moeïis ; mnar zonder tot de ruinen tocvlugt te nemen , gelyk ik in Egypte gedaan heb, om de groothcit en magt van zyn eerfte bevvoonders na te fjjoren , kan Perfiën zoodanig als het tegenswoordig is, n een nauw! keurig denkbeeld geven van het geen her voorrrmis was. De weliuft en verwvfheit der hedendaagfche Perfianen zullen u de b'eraae regel ringen van Xerxes cn Darius afbeelden"; Cn ™ het verloop van een groote reeks'eeuwen, zult gy egter dezelfde zeden en gewoontens erkennen Het is een verwonderenswaardin-e zaak Me' vrouw, dat alle de pragtige gedenktekenen. die Perfiën beroemt gemaakt hebben , re Perfepojfs of in haren omtrek by een gevonden werden «sze. itód, die voormaals de zetel des ryk. was fchynt ook voormaals alleen die der konnen en der grootheit van den Oppervorft geweeft re zVn Gy zult hier zelfs over oordeelen konnen Me" vrouw, wanneer wy in deze oude hooftftad van 1 eriien zyn aangekomen. Maar voor dat ik in eenige omfchryving trede, zal het niet onvoegzaam zyn, u de gtoote ftaatsverwilTelingen van  Een en twintigste Brief. 131 die magtige Ryk afcefchetzen. Hoe veel kundigheden men ook van de voorledene gcbeurcenilTen heefc, ziet men altoos egter met vermaak dat men ons dezelve herhaalt; en de hiftorie van onzen tyd fchynt ons van des te meer aanbelang, oni dat zy eenige overeenkomft met die der vorige eeuwen fchynt te hebben. Gy zult my deze kleine uitweiding vergeven; kan ik beter gebruik van myne byzondere boekoeffeningen, en onderhoud met luiden van kundigheden, maken? Het is een oude overlevering in Perfiën, 't welk door alle deszelfs hiftóriefchryvérs beveiligd word dat de Perfianen van een zoon van Sem afitam* men. De fabel hiftorie zegt, dat zy hunnen oorfprong aan Perfeus, zoon van Jupiter en Danaë, verfcbuldigt zyn. Achemenus', vader van Cambyfus, was de eerfte Vorft van dit volk , hy heerfchte in het Jaar der weereld 3360. Cyrus; zoon van Cambyfus , breide zyn Ryk door de overweldiging van Babiion, AfTyriën en Medien uit. Perfiën, dat tot nu toe onbekent was, wiert toen de Koningin der volken; haren roem wifchte die der andere ryken uit. De opvolgers van Cyrus voegden nieuwe wingeweften by dezen uitgebreiden Haat; en Griekenland zelfs, deze kweekfchool van heiden, zag haare landfehappen, door de tallooze krygsbenden der Perfiaanfche Vorften, verwoeft. In het Jaar der weereld 3668. befloot Alexander, Koning wan een gedeelte van Griekenland, zyn vaderland van dezen hoon te -vreeken, en bragt de ftoel des oorlogs in Aziën over; Alles zwigte voor de pogingen zyner wapenen ; I 2  J3^ De Nieuwe Reisigek. en Darius Codomanus, die coeri faéerfchte, wiert van zyne ftaten berooft. Na de dood van dezen berugten overwinnaar, wiert bet Pcrfifche ryk, door oorlogen en inwendige beroercens verfcheiirt, tot dat Arfafes, Koning der Parthen, zig van het zelve meeiter maakte. Zyn opvolgers °, die na hem Artafen genaamt wierden, bezaten het zelve geduurende zes hondert jaren. Eindelyk fchudde een Perfiaan , Artaxerxes genaamt, het jok der Parthen af, in het Jaar der weereld 4229; en Cosrocs de Groote, een zyner opvolgers, maakte Perfiën gevreeft voor al deszelfs habuuren. Een opperhooft der Arabieren, Omar genaamt, onttroonde de nakomelingen van Cosroës, in het een en dertigfte jaar der Mahometfaanfche tydrekening. Verfcheide eeuwen hier na, maakte zig Timur, of Tamerlan, Keizer der Tartaren, meester van het zelve, gelyk hy byna geheel Azién overweldigt heeft; maar Usfum - Casfan, Landvoogt van Armeniën, onttroonde de zonen van Timur, en noodzaakte hen naar dat gedeelte van Indiën te wyken, dat tans het Keizerryk van dcil Mogol uitmaakt, en waar van zy de ftigters zyn Een zekere Ismaël of Safi, anders Chah-Safi genaamt, uit het geflagt van Usfum-Casfan, ftelde zig aan het hooft van eenen aanmerkelyken aanhang, die hy zig door de dweepcry verworven had. By beroemde zig, uit het geflagt van Alf fchoonzoon van Mahomet, re zyn; en onder begunltiging van dit bedrog, maakte hy zig meefter van de kroon, welke twee hondert jaar in zyn geflagt bleef. Het zelve zat nog op den troon in fae*  Een en twintigste Brief. Ï33 'het begin der.agtiende eeuw, wanneer de berugr re Thamas-Couli- Can, zoon van de Landvoogt van Kielat, in her landfehap Korofane, die van krygsknegt, tot de waardigheit van Groot Vifier fiecg, de Koning Chah-Tamas noodzaakte om de kroon neder te leggen. Hy verdiende de titel van geweldenaar door zyn. geweldige handelwyze, en die van overwinnaar door zyn zègenpralen. * Keeren wy tans tot onze reis weder; het word tyd dat ik uwe nieuwsgierigheit voldoe. Gy zult van my niet vorderen, Mevrouw, dat ik de nauwkeurigheit van een aardryksbefchryver in agt neem; het zal genoeg zyn dat ik niets overfla, 't geen eenige opmerking verdiend. Wy vertrokken in de maand Mey uit Taurus; wy reisden door het aangenaamfte land des weerelds: wyduitgcflrekte vlaktens , met tallooze paardefloetteryen bedekt, en met dorpen en heuvels geboord, leverden een heerlyk gezigt uit. Wy verlieten deze fchoone weiden , om door vrugtbare vlaktens te trekken, die met populieren lindeboomen befchaduwt zyn. De lugt is hier zagt en gematigt , en de Zephirs onderhouden hier een altoosduurende lente. Duizend kleine beekjes ftroomen aan alle kanten, waar van eenige zig in de bloemen verliezen, en anderen in de rivier * Chah-Tamas leefde nog wanneer onzen Reiziger in Perfiën 'was. Zedert de dood van dezen Vorft, die door zyn eige bloedvrienden verwoord ■wierd, is Perfiën een prooi der partyfebappen geworden , die het zelve verfebeuren, en die het tans nog hkolftellen voor de invallen der Turken en Mogollers, Ï3 ■ '  ?34 De Nieuwe Reisiger. rivier Miana vallen. Deze rivier, en de berg die aan de overzyde legt, fcheiden Mediën van Parthen. Wy trokken over beide, en verlieten dit fchoone land met weerzin. Parthen, dac een der grootfte landfehappen van Perfiën is, onder de naam van Frak-at-Zcm, lege ten ooften van Mediën, en ten noorden van Perfiën. Het is byna geheel met bergen bedekt. De lugt is hier droog cn het aardryk onvrugtbaar, zoo men 'er de oevers rivieren en becken van uitzondert. Voor het overige koomc die land'vry wel overeen mee hec denkbeeld, dac de hiftoriè'n ons van deszelfs oude bevvoonders geven. Sultania, Casbin, Com, Cachan en Ispahan, zyn de voornaamfte Steden van dit landfehap; Ispahan is de hooftftad van het geheele Koningryk. Wy hielden ons niet lang te Sultania Op, om dat bet zelve niets aanmerkelyks behelft, deszelfs omtrek is met ruïnen en puinhoopen bedekt. Men geloofc dac zy voormaals de hoofeftad van Parthe'n was, en dac zy Tigranocerte genaamc wierd. Casbin, een aanmerkelyke Stad een zuiden van Sultania, heefc mede niecs wetenswaardig. De Koningen van Perfiën hielden hier lang hun gewoon verblyf, dog Abbas de Groote bragc de zetel des ryks naar Ispahan over. De inwoonders roemen 2eer op hunne druiven; zy zyn inderdaad van een verwonderenswaardige groote en fchoonheit: men maakt van dezelve veel wyn, die ondanks het verbod van Mahomét zeer hoog door de Perfianen gefchat word. Ge-  Een en twintigste Brief. 135 Geduurende ons verblyf te Casbin, zagen wy de viering van een plegrig fedt, bet hèófd des moordenaars genaamt. Dit gefchiet ter gedagrenis van Hosi'ein , zoon van AH, en Fatme, dogter van Mahomec. Wanneer dezen Hosfein door de krygsbenden van den Kalif van Damascus overwonnen was, zoo was hy genoodzaakt om zyn leven te redden , zig in een' woeftyn te verbergen , dog tien dagen hier na wiert hy door eenige vyandclyke krygskhegten ontdekt, die hem door een meenigte wonden om het leven bragten. Het volk doet eenen ongemecnen yver voor deze plegtigheit blyken. Geduurende de tien dagen dat dit leeft duurt, ziet men riet anders in de ftraten als droef heic en rouw. De Godsdienftige yveraars , vertoonen, vooral, een uitwendige onagtzaamheit en onzinnelykheit ih hun gewaad. Anderen, die door een buitenfporigheit van Godsdienft vervoert worden , verfchynen naakt in het openbaar , het lighaam met bloed bedekt, en met akelige kleuren befcbildert. Zy fchreeuwen, fchreyen, flaah op hunne borften, en maken de affchuwclykfte gebaarden. Op zekeren avond, wanneer wy door de Stad wandelden , hoorden wy een verfchrikkelyk gêrugt. Een beklagelyk gefchrei van mannen , vrouwen, en kindeten , vergezelt van een buitengewoon gewoel en geraas, befloot de laatfte feeftdag. Wy zagen, een oogenblik hier na, een meenigte als zinnelooze heen en weder loopen, uit ai hun kragt fchreeuwen, en groote keifteenen tegens eikanderen ftaan , die zy in hunne handen hielden. I 4 Men  'f$$ De Nieuwe Reisiger. Men zon gezegc hebben dat de vyand de Stad overweldigt had, en alles door vuur en Haal verpielden, ik kon my van laghen niet onthouden, wanneer ik hunne vreemde bewegingen en emjbg gelaat zag, met welke zy hunne tong meitaken om den ongelukkigen Hosfein natebootzen. Voor dat ik verder ga, geloof ik, Mevrouw, bier een aanmerking te moeten maken, die voos het overige van de geheele reis diend; het meeste gedeelte der Oofterfche namen zyn byna in alle reisoefchryvingen indiervoegen mismaakt,' dac men dezelve nauwlyks herkennen kan. De zwanghcit om dezelve wel uittelpreken, veroorzaakt zoo ik meen, dit verfchil; dus zegt men Sopbi m plaats van Sr,fi, Chorasfan voor Korafme, eu WW 1?1 PIaats van Sava. Ik heb niets verzuimt om de ware uitfpraak van deze woorden en eenige anderen te onderzoeken; en ik volg hier omtrent het gevoelen der taalkundigen, die ik in dit land geraadpleegt heb. .. Niet ver van Sava, een groote en halfverWoeUe Stad, zagen wy een Moskee, die Samubi genaamt word, alwaar men zegt dat dezen Proleet begraven is. Wy zagen ook de overbiyfzels Van de Stad Rey, die in het geheele Ooiten om haare oudheit en groote, zeer beroemd is. Deze Stad wierd in de negende eeuw van het Chriltendom, ypor de magtiglte en volkryklte van geheel Azien gehouden ; zoo men de Perfiaanfche en Arab,fche aardryksbefchryvingen gelooven mag, zoo behelsde zy meer dan tienmaal hondert duim ^lzeQ > vier en zeitig hondert openbaars Schoo-  Een en twintigste Brief. 137 Schooien, zeitien duizend zes hondert baddoven, twaalf duizend molens, zeventien hondert kanalen, cn dertien duizend karavanferaas. Dit gelykt naar grootfpraak , en gaat een weinig de waarfchynelykhcit tc boven: egter ftemmen alle Oolterfche Schryvers hier in overeen; en hunne hiftoriën zyn met trotze namen vervuld, die men aan deze pragtige Stad gaf, als vrouw der aarde, en Koningin van 't geheel al. De hedendaagfcbe Perfianen vergroote deze denkbeelden nog veel; en het fchynt dat hen niets meer ter harten gaat, als om de vreemdelingen van de buitengemeene wonderen der Stad Rey te onderhouden. De oorlogen, die omtrent het einde der zesde eeuw van de Mahomettaanfche tydrekening, in dezelve ontftonden, deden haar haren ouden luider verliezen; en de Tartaren verwoeden haar geheel. Verwondert u met my , Mevrouw , over deze verbazende omwenteling, die, de bloeijcndeStad des weerelds , in de uitgeftrektheit van eenige eeuwen tot een verzameling van ruïnen en puinhoopen gemaakt heeft. Rey , wiens naam en roem het.geheelal verwonderde, is tans byna geheel vergeten ; en een reiziger , die hare verdrooide overblyfzelen befchouwt, kan nauwlyks gelooven dat zy ooit in wezen geweed is. Wanneer wy Com naderden , een groote en yoikryke Stad, was ik verwondert over de meenigte kleine Moskeen, die mert in het omleggen* de veld, ten getalen van meer dan vier hondert ziet. Dit zyn als zoo veel kapellen, in welke de nakomelingen van Ali begraven zyn en aangebe1 5 dea  I38 De Nieuwe Reisiger. den worden. Gy ziet hier uit, Mevrouw, dat het de Perfianen aan geen heiligen ontbreekt,- en zoo hunne heiligen te Com en in andere Steden van Perfiën Kloofters geftigc hadden, zoo zoude zy door Monniken overftroomt worden. De voornaamfte koophandel van deze Stad beftaat in zeep, degenklingen, en wit aardewerk. Eender eigenfchappen van dit aardewerk is, dat het de wyn, water, en andere vogten verkoelt. Ik vergeet een fraai gedenkteeken , dat het fchoonfte fieraat van de Stad Com is: hetzelve is een pragtige Moskee, in welke twee Koningen van Perfiën, Abbas en Seri, begraven zyn Men treed naar deze Moskee over vier voorpleinen, het eene fchoonder dan het andere Het voorportaal en de poort zyn van doorfchynenc marmer; en de deuren zyn met troud en vermiljoen befchildert. Her inwendig gedeelte van het gebouw beantwoord volmaaktelyk aan h-t u:t wendige. Het benedenfte gedeelte der muuren is met porfier bekleet , en met de levendige kleuren befchildert. Het opperfte gedeelte en dé koepel van binnen zyn met figuuren en bloemen van goud en azuur verfiert. Boven op dezelve ftaat een pyl van louter goud, en op dezelve een wallende maan van het zelve metaal. De beide praalgraven zyn meefterftukken van mozaifch werk. Ik heb weinig ryker of koftbaarder Hukken gezien. Ik durf zeggen, dat de pngt en uifter, d.e de Perfifcbe Koningen geduurde hun leven omnngt, hen nog naar de dood vök Van  Een en twintigste Brief. 139 Van Com begaven wy ons naar Cachan, een andere Stad van Parthen, die men gelooft dat het oude Ctéfipbontcs, isv Zy is bekent door de fchorpioenen die hier zeer gcvaarlyk zyn: de hitte is hier-uitnemende geduurende dc zomer; maar zy heeft hier tegens een meenigte waterbakken en beeken. Haren koophandel is zeer uitgebreid; want behalven hare watermeloenen, van welke zy de hooftftad en hare omleggende ftreken voorziet, geduurende een groot gedeelte van het jaar, trekt zy groote rykdommen, uit hare weveryen van fluweel en andere zyde doften. Hier werden mede de befte Perfifché Satynen en goude en zilvere lakenen gemaakt. Naar mate dat wy Ispahan naderden , vonden wy de velden beter bebouwt, de boeren ryker, en de dorpen en vlekken in grooter aantal. De lufthuizcn, cn paleizen fchenen op onzen weg te vermeenigvuldigen, en kondigden ons by voorraad den rykdom en groote der hooftftad aan. Wy reisden met veel vermaak en genoegen van Cachan tot Ispahan, 't geen een uitgeftrektheit van twintig uuren is; en, ik vergeleek deze landftreek geftadig by de ryke akkers en welluftige velden van myn vaderland. Ispahan is de hooftftad van geheel Perfiën, en mogelyk de grootfte van het geheel Ooften, cn ik voeg 'er zelfs by , de fchoonfte en rykfte. Hare oudheit is minder zeker als die van vcele anderen. Het is niet om dat verfcheide geleerden haar eenen hoogen ouderdom toefchryven. De eene fchryven hare ftigting aan Houcheng, kleinzoon van Noach,  HP De .NiEuwE Reisiger. Noach toe, de andere aan Juda, een der twaalf Sardsvaders; maar de hiftorie maakt geen zelZ d e haar tweemaal innam en uitplonderde. Ik h b-deze byzonderhedcn van den Doktor - de Pennen laten'er zig niet gaarne over ui. Deze groote Stad legt zeer voordeehV 0n de grenzen van Parthen en Perfiën: zy T Lt hl b re ef Lr?" °mn'ngt' ^k «tt bare en byzondere gebouwen. Hare gedaame is ^"gwerpig van het ooften naar het weften en ? er onregelmatig. Wy waren met b^wen'v n aanbeveling 1nn Aon n r. tvcu van .«iug aan den Refidcnt van de Fnnfrl^ -^Ppy,;n eenige Hollandibhel4S den wv ^5 t? °nZe aank01^ verfton- ve eZ'n tou ^ daS **oor veueenen zou , aan een Indiaanfche Afgezant ïerfi ' " ee" der ,ui^rrykfte v°a het Perfiaanfche hof. Wy verzuimde deze ^ele'ent heit met om de pragt en trocsheit der Oo Vorften te bezigtigen. De groote plaats dil do Kpninglyke plaats genaamt word ,'en v or h Komnglyke Paleis is, waspragtig verfiert. Twaa fchoone paarden, met dekkleeden en tuigen die met goud en edel geileenten verfiert waref fi0I den ter wederzyden van het Paleis. Leeiwen ygers, ftieren en luipaarden, gefchikt om eg£ eikanderen te vegten, lagen oP zekere afftanden oP purpere tapyten. De fchermers, veg ëls ea' l.che Afgezant, geyplgt van een luifterryke fleep wiert door een bevelhebber van de kroon, "otin de  Ëen én twintigste Brief. iii de gehoorzaal geleid. Zoo ras hy de voeten varf den Koning gekult had, en zyn gelchenken dié zeer koftbaar waren, voorby de vengfters van her. Paleis gedragen waren; gaf men bet teeken om de fpelen te beginnen. Op het zelfde oogenblik deden zig de trompetten en andere muzyk inftrumenten hooren. De danfters , dat Perfiaanfche hoeren zyn , deden hare vreugde door duizend fprongen en duizend buitcnfporigheden blyken. Hier, fchoten de woedende {Heren, al loeijende los, tegens de dieren die men tegens hen overftelden. Daar, floegen de benden worflelaars op eikanderen aan, de een greep den anderen, dé fterkfte deed de zwakfte vallen. Alomme zag men pylen en lanfen vliegen. De lugt weergalmde van het gejuig des volks en het geluit der ftrydenden. De fpelen eindigden niet dan met den dag, en maakte plaats voor zagter en minder woeïagtige vermaken. Ik heb u reets van het Paleis en de Koninglyke plaats gefproken, Mevrouw; ik zal bezoeken orii u een denkbeeld van het een cn ander te geven. De plaats is groot en vierkant, hondert cn tagtig roeden lang, en zes en zeftig breed. Dezelve is met welgebouwde huizen omringt , ten getalen van twee hondert, die alle platte daken hebben", en op eene hoogte gebouwt zyn. Voor deze huizen, op een affland van vyf voeten, is ech kanaal dat met ahornboomen beplant is, die een aangename fchaduwe. geven. Dit kanaal gaat om de plaats, en heeft een wydte van zes voeten. Buiten om deze "plaats gaan lange gaanderyen', die  142 De Nieuwe Reisiger. die de groote Bazard genaamt worden , alwaar ae kooplieden hunne waren ten toon Jeo-e roovers in het denkbeelt gebragt, dac zy koftbaarheden behelsden. In Europa zou men meer zorg dragen voor de ruft van de asfehen der Vorlten. Een akelige en droevige graftkelder veritrekt hen toe een begraafplaats; nog de begeerte tot rykdommen, nog de fchoonheit hunner grafcplaatzen wekt de gierigheit of wcetiuft der vreemdelingen op. Ik fpreek , Mevrouw, van de opfchriften of beekfprakige figuuren niet, welke men op alle deze ruïnen ziet; om dat zedert zoo veel eeuweni, geduurende welke de geleerden zig gePynigt hebben om dezelve te verltaan , zy »er egter kk nog toe niet in geflaagt zyn, en zoo ik geloof, 'er nooit in flagen zullen. Men onderfcheid wel eenige Griekfche en Arabifche letters; maar de overige, die het grootfte gedeelte uitmaken , zyn van een geheele onbekende taal. De Doktor en ik redekavelden onophoudelyk over  Een en twintigste Brief. 151 over de oudheic van deze letters; maar wy verloren ons zeiven in onze gistingen; wy vonden meer vermaak in het doorwandelen der vlakten , en daar in, dat wy de pragtige Paleizen met voeten traden, die voormaals door de Alexanders en Cyrufien bewoont wierden. Eindelyk moeiten wy Perfepolis verlaten, en ons van deze koltbare puinhoopen affcheuren. Wy namen onzen weg naar Schiras, dac wy bezien wilden , voor dat wy naar Ispahan wederkeerden. Geduurende onzen togt , maten wy met onze oogen, de groote vlakte van Perfepolis af, die omtrent veertien uuren lang is. Zy is met een meenigte kanalen en gragten doorfne- , den , aan welke de rivier Araxus water in overvloed verfchaft. Aan de eene zyde is zy met paarden, en aan de andere met fchapen, kamelen, en werklieden bedekt. Wanneer wy door de bergen getrokken waren , die deze fchoone valei omringden, zagen wy de Stad Schiras, in welke wy binnen eenige weinige uuren aankwamen. Schiras is, gelyk ik gezegt heb, de hooftftad van het landfehap Farfiftan, dac voormaals Perfiën,genaamt wierd. Zy is zeer oud. De inwoonders geven voor, dat zy door Cyrus gebouwt wierd, die haar Cyropolis noemde; anderen zeggen dat Farfes, kleinzoon van Scm, haar bouwde , en dat de naam Far of Farfefian van hem ontleent is. Deze Stad gelykt, wanneer men dezelve nadert, naar het inkomen van Ispahan. De voornaamfte ftraat heefc honderc vyftig voeten breete, en is ter wederzyden mee fchoone K 4 ™ineQ  >52 De Nieuwe Reisicer. tuinen bezet, gelyk mede byna alle de andere flraten. De groote Moskee zou de fchoonite van geheel Azia zyn, zoo men dezelve herftelde en onderhielt: zy werd door een meenigte heele en halve marmere pylaren onderfteunt, die byna alle dreigen neder te ftorten. Den omtrek van deze Stad is berugt om derzelver uitmuntende weilanden, granaatappelen en druiven, van welke men de befte wyn van Perfiën maakt. Van Schiras wilde wy ons naar Laar begeven hooftftad van het landfehap Lareftan, 't welk hec' zuidelykfte van Perfiën is; maar wy fielden wel ras die ontwerp ter zyde; wanneer wy verftonden dat deze Stad niets aanmerkelyks heeft als haare oranje en dadelboftchen; en wy wilden niet, om zulke geringe zaken, zeftig uuren door een drooen brandend land reizen. Wy vertoefde eenige dagen te Schiras, om het vertrek van den Afgezant aftewagten, die de Calace aan den landvoogt gebragc had, en wy vercrokken met hem weder naar Ispahan. Ik ben, enz. Ispahan, den 30 July 1738.. Twee  153 Twee en twintigste Brief. Vervolg van Perfiën. Ik hervat, Mevrouw, den draat myner befchryving van Ispahan, die ik om onze reis naar Perfepolis heb afgebroken. De weefluit deed my met een Molla of Wetgeleerde kennis maken , die my een vriendelyk en niet, nauwgezet man fcheen. Deze hoedanigheden gaven bera toegang by de groote, en de vreemdelingen, die hy hier zomtyds ontmoet ; zy zyn verwondert dat zy in een Mahomettaanfch leeraar heusheit en verdienften vinden. Een wederzydfche nieuwsgierigheit naar de zeden en gewoontens van ons land, wikkelden ons eerft in een gefprek in; zekere overeenkomft van denkbeelden en inborft vereenigden ons ongevoelig aan eikanderen. Ik ging hem dikwyls bezoeken, en hy maakte geen zwarigheit om ons in de aanzienlykile huizen van Ispahan te geleiden. Wanneer zyne liefdadige en fyne medebroeders, hem verwytingen deden, dat hy zig befmette door een nauwe ommegang met Chrillenen , antwoorde hy , dat wy in de beuVgefteltheit des weerelds waren, om het Mahomettaanfche geloof te omhelzen , en dat zyn raadgevingen dit wonder hadden uitgewerkt. Het fcheelde egter veel dat hy ons bekeeren wilde; hy had te veel verftand om de buitenfporigheden van zynen Godsdienft te gelooven. Wy waren bekoort door zyne vriendfchap; en wy wenfchten K 5 el-  r5* De Nieuwe Reisiger. eikanderen geluk van een vriend gevonden tc hebben , in een land alwaar de vreemdelingen zoo weinig opregcheit en openhartigheit ontmoe- nmil I00 , rndei' de Seeüelyken. Vermits hy tamelyk wel Latyn fprak, hadden wy geen tolk noodig om met hem te fpreken. Hy had de gedienfhgheit om ons overal te verzeilen, en L de aanmerkelykfle zaken aan te wyzen u reett? bV Ku°ninglyk PaldS' Va" 'tweIkik loTZf^ e" Êb' ZietmCn °Pd^lfdeplaats nog verfcheide andere fchoone gebouwen f die eikanderen den rang in heerlykheit en pragt fchynen te betwiften. Dus zyn, onder anderen, de Komnglyke Moskee, de Moskee van den opper, priefter en de Koninglykc markt. Wy bezigWde eerft de Koninglyke Moskee; dit is een groot veelhoekig gebouw, om het welke groote balkons gaan, by wyze van balufters. Het portaal maakt een fchoon breed gewelfzel uit, dat met azuure fieraden verfiert is, en welkers nisfen met jaspis getooit, en met brandverf befchildert zyn De deuren zyn met dikke en breede zilvere platen bedekt, tuffchen welke men een luifterryk mozaifch werk ziet. De Molla, die den aandagt bemerkte met welke ik het zelve befchouwde, zeide my, dat dit mozaifch werk de oogen van alle vreemdelingen door de fchoonheit der ftoffen tot zig trok; maar wat hem betrof, hy geen konft kon vinden om op deze wys ftukken jaspis porcelem, en azuur by een te voegen. Hier op, deed hy ons duizend misflagen van nauwkeurig' faeit en cvenredigheit opmerken , die ons meer en  Twee en twintigste Brief. 155 en meer van zynen goeden fmaak overtuigden. INa dat wy door hec portaal gegaan waren, zagen wy een fchoone kom van jaspis, die op een voetftal van dezelve Hof rune. Wy traden vervolgens door vier groote portalen, naar een groot binnenhof , in welkers midden een groote kom is, welkers randen van jaspis waren. Tegens over deze kom, zagen wy vyf groote portalen, met koepels gedekt, en die door halve marmere pylaren onderfteunt wierden. De middelfte is van een verbazende hopgte, en ziet over de geheele Stad. Aan derzelver einde, dat het voornaamfte gedeelte van de Moskee is, heeft men een foort van geftoelte of balkon, dat zoo veel als den autaar der Mahomettanen is. Het zelve ziet naar Mekka ; en hier doet de Priefter het gewoone gebed. Dit geftoelte , benevens de muuren, zyn met jaspis, porfier, en welriekenc hout ingelegt, op welke eenige ftukken uit den Alkoran gegraveert zyn. Ik verzogt onzen vriend om 'er eenige van uitteleggen ; hy vertaalde 'er zommige in het Latyn, dog op een zoo duiftere wyze, dat ik hem verklaarde 'er niets van te verftaan: hy zeide, al laggende, dat de tekft klaarder was , en dat 'er veele uitleggingen noodig waren, voor dat men den zin kon vinden, die door zyne medebroeders aangenomen is. Wy doorwandelde al de deelen van 'deze pragtige Moskee; en vermits onze Molla hier een vertrek had, bood hy ons een verfnapering op de Europefche wys aan. Wy volgde hem in een fchoone eetzaal, die mee capycen en fluweele kuiïèns verfiert  156 DE mVWE ReisigER. «» een onzen gevallen Met wj OP een groot tafdiaken, dat wel L ^ 'en, meloenen, granaatappelen J fen wyn van Sehiras bedekt wiert n ^ fleS" fcheen ons by uieftek ^ wel om de keus der uitmunten' ^1^'/°° -ei twint gTon^n nWatermd0enen' die ied^ heir om Z^ nèn oneezont in p men' om dat de meloe- verzekerHns du ^ ; ^ de MoJla hec gemeene volt V^nSrder.WaS; d" geduurende „e-en m, a ' nicts anders S« de Gene hee ™ " ^ het Jaar «« e» fchouwden we ' - Mn ^ be' ^^^^^ ink°^ dar de Groot Vilr m n ! ' ^ my Zeide woorde hen dat zv " f fpreke"- Ik ant' keerde aa ' n 1 7 *ekerJyk ^or een ver, -ede ^^VoZ" "*» ^ Vifier te hebben f, ^"8 met de"GrooE kerde mv dat h„ j\ °"zen t0,k verze- waien, en eenige oogenblikken hier na.  Twee en twintigste Brief. 157 na, kwamen 'er twee anderen die my overhaalden om my by dezen Heer te vervoegen. Ik vond hem, met de beenen kruifelings onder het lyf, in het midden van een meenigte hoveliwgen gezeten, op den rand van een porfierfteene kom, die het voornaamfte fieraat van een groote zaal uitmaakte. Het is de gewoonte der aanzienelykfte en rykfte lieden van dit land, om in hunne vertrekken dit foort van baden met water vervult te hebben, om in dezelve een geftadige koelte te onderhouden. Ik naderde de Vifier zeer eerbiedig, en na dat hy my aan die genen, die by hem waren, had aangeboden, deed hy my met groote betuigingen van vriendfehap naaft hem zitten. Ik was verwondert zoo veel vriendelykheit en beleeftheic in een perzoon van zoo veel aanzien te ontmoeten; dog het leed niet lang, of ik ontdekte 'er de oorzaak van. Hy verzogt my om hem een zeker juweel te vertoonen, waar van men hem gefproken had. Ik twyffelde niet, of hy verftont hier myn zak uurwerk door, welkers fchoonheit mogelyk de eene of andere Perfiaan in de oogen gevallen was. Het zelve was met edele geftcentens verfiert, die in goud gevat waren. Ik bood hem het zelve met vreugde aan; en na dat hy het een kwartier uurs met verwondering befchouwt had, vroeg hy my, of ik het verkoopen wilde ? Deze vraag bragt my in verlegentheit. Ik wilde my van het zelve niet ontdoen; maar vermits hy my geftadig perfte, zeide ik dat hy van alles wat my toebehoorde, befchikken kon. Dit antwoord voldeed hem niet. En ik moeft het wagen om hem  *5§ De Nieuwe Reisiger. bem een prys te vragen ver beneden de waarde, Afe dagt dat hy geen gebruik van myn beleeftheit zou maken, en zoo hy my myn uurwerk niet te rug gaf, hy my egter veel meer geld zou geven dan ik hem gevraagt had. Ik was in myn versgang be^ogen; hy verdubbelde zyn vriendelykheden vleide en fïreelde my, en bood my de helle van het geen ik hem gevraagt had. Sehoon * hen, voortelde, dat ingeval ik my vanher zelve ontdoen wilde, een Juwelier my driemaal meer zou geven dan hy my bood; hy beloofde my zyne befcherming, en verzekerde dat het my met berouwen zou, dat ik hem, zoo hy zeide, een zoo gewigtige dienfi gedaan had. Ik bloosde over zyn gierigheden geen kans ziende om my uit het „eteliggeval te redden, deed ik myn edelmoedigheit gelden, en hielt niet langer aan. De Vifier roemde myne gedienlligheit ten hoogte, en na dat hy my het geld had toen tellen, bedankte hy my in de verpligtenfle bewoordingen. Men heeft my zedert diergelyke voorbeelden van inhaligheit zelfs van den Koning en andere groote verhaalt. Hieruit, Mevrouw, zult gy u geen voordeelig denkbeelt van het Perfiaanfche hof vormen. Wanneer ik de Molla weder zag, verhaalde ik hem myn geval. Hy was 'er moeyelyk over, maar zeide my, dat zoo ik den eerten Staacsdid naar ongenoegen gegeven had, ik in hem een doodelyke vyand gevonden zou hebben , waar van meer dan een voorbeeld was; voor het overige, dac ik welkom aan het hof zou zyn, en dac ik  Twee en twintigste Brief. 159 ik ten minften het vermaak zou hebben van door de 'groote Heeren met agting behandelt te worden. Deze vriend, die ons in alles voorkwam, ftelde ons voor, om ons naar de Moskee van den Opperpriefter, en naar de Keizerlyke markt te verzeilen, die wy nog niet gezien hadden. De Moskee van den Opperpriefter, werd dus genaamt, om dat deze Kerkvoogt 'er de Godsdienft in verrigt, zy heeft veel overeenkomft met de Koninglyke Moskee; aan dewelke zy tot een voorbeeld geftrekt heeft. Zy is zoo groot niet; maar zy is alzoo fchoon en ryk. De muuren zyn mede met tafelen van jaspis bekleet, en metfiguuren van goud en azuur befchildert. De voorhoven zyn met kommen tot de wasfingen verfiert; en verfcheide fchoone pylaren , die groen befchildert zyn, onderfteunen het Priefterlyke geftoelte , dat geheel van jaspis is. De Molla vroeg ons, of de tempelen der Chriftenen de Mahomettaanfche Moskeen in grootheit en pragt overtroffen? Ik zeide hem dat men in Europa tempelen had, die, wel is waar, zoo groot niet waren , maar echter van een fchooner en veel regelmatiger bouwkonft zyn; en wat de pragt betreft, het eenige onderfcheid dat ik in de tempelen der beide Godsdienften befpeurde, was, dat het zilver en goud, 't geen op de muuren der Moskeen blinkt, in onze fchatkamers is opgefloten, of de kleederen van onze kerkelyken verfiert. De uur des gebeds deed ons uit de Moskee gaan; en wy begaven ons na de Koninglyke markt, na dat wy een groot getal vrouwen hadden zien voorby gaan, die  *6o De Nieuwe Reisiger. die na de Moskee gingen. Hec geen de vrouwen mer yverig naar de Godsdienlt oefeningen doec Joopen , is om dac zy geen vryheic hebben om »": ha are huizen ce komen, dan alleen om naar ver/h rl tC gaan' Hare° S°dsdienltigen yver verlchaft haar een verzagting in hare flaverny • zy ~n h? 2elveoofcnooi, De Koning, e Pain V' fCh°0nfte 6n Sr00tfe Bazard * l heel v grr? Fagtig Seb°UW' Hec * geheel van gefchildert porcelein , en de borft- eTS1 t ZdVe °^n, Wn met aTpis en porfier bek eed. Wy traden door dit portaal te IJL' ' i'16' gdyk ik W ^b, uicgroo« lange gaanderyen beflaat, welke met koop- g ff,? Va" aIIer,ei foorc oPgevult. Hec midde e gedeelte van de BaLd teen fchoone gewelfde plaats, waar op een zeer hooge koepel lraat. Deze plaats werd het meefle bezo^c in Ispahan; en in de groote hitte, komt het gemeene volk hier 's nagts flapen. Wy wandelden langen tyd onder deze fchoone gaanderyen, en bv«onder in die, in welke de kooplieden in zyde ftoffen en de goudfmeden, die het luifterrykfte zVn hun verblyf hebben. De anderen werden door* werklieden van allerlei handwerken heilagen door fpysverkoopers, drogiften en fchryver* De' bezigheit van deze laatfte is, om Brieven en Smeekichnften enz. voor het volk opteftellen. Behalven het groote portaal, heeft deze Bazard nog twee voorname poorten, waar van eene coc de munc en de andere coc de Koninglyke karavanfera coe- gang  T\VE!Ï EN TWINTIGSTE BllïEF. i6i !p;ang heeft, die dus genaamt word om dat zy aari den Koning behoord. Deze gebouwen hebberi ieder een pragtig portaal , overeenkomftig meÉ dac van de groote Bazard. Men heeft een groot getal karavanferaas in de Perfiaanfche Steden , en op de groote wegen* De eene zyn uit liefdadigbeit geftigt, maar mert werd in dezelve zoo kwalyk bediend, dat wanneer men niet betaald, men gebrek aan het nood^ zakelykfte heeft. De andere zyn aan byzondere perzonen verpagt, die 'er 's jaarlyks een vaft bepaalde prys van moeten opbrengen; Men is veel beter in deze laatfte gehuisveft , vermits 'er niet anders als vermogende lieden hun verblyf nemen* In de aanmerkelyke Steden, gelyk Ispahan, heeft ieder landfehap en ieder volk zyn karavanfera* Dus wanneer een vreemdeling in een Stad komt, en naar een verblyf vraagt, onderzoekt men van wat land hy is, en men geleid hem naar de karavanfera van zyn landgenoten. Hy is egter altoos meeiter om zyn intrek te nemen waar het hem goeddunkt. De Molla had zïg niet vergift, wanneer hy my zeide dat de Groot Vifier aan my denken zou. Drie dagen naar het voorval met het zak uurwerk < had dezen Heer de goedheit my te laten weten j dat, zoo ik begerig was om een plegtig feeft te' zien, dat de Koning binnen weinig dagen aan de groote van zyn Hof geven zou, by my met myn gezelfchap een goede plaats zou aan wy zen. Öp den bepaalden dag , begaven wy ons haar de poort van het Paleis; en een bediende van den II Deel L Staats*  16*2 De Nieuwe R.eisiger. Staatsdienaar, die ons afwagte, deed. ons in een zaal treden, waar uit men in de groote zaal zien kon , in welke het feeft gegeven wierd. Wy zagen ten minflen drie hondert genoodigden, die alle de eerfte van den Staat waren, volgens'hunnen rang gezeten. Zoo ras de muzyk inftrurnenten begonnen te fpelen, plaatfte men op het tapyt een meenigte goude en porceieine fchoteien, die met vrugcen en zuikergebak gevult waren! Eenige jonge Heeren fchonken uitmuntende wyn w goude drinkfchalen. Na dit eerfte geregt, dat meer dan twee uuren ftaan bleef, nam men de tafelkleeden weg , en men fpreide 'er anderen, die niet minder koftbaar waren. Het tweede geregt beftond in ragouts, vlees en gebrade vis. Ieder der genoodigden had zyn deel voor zig, dat niet minder als in twintig goude gebrandverfde fchoteien beftond. Het derde. en laatfte geregt beftond in gelloofde vrngten, gezoden vlees, en ryft, die op honderderlei wyzen toebereid waren. Alle de vaten waren van goud en porcelein; de lampen en kandelaren enkel goud; de tafelkleeden waren van taf met goudè bloemen. Men gelooft dat het tafelgereetfchap des Konings wel veertig millioenen bedraagt. Voor het overige, maakt dit tafelgereetfchap de voornaamfte rykdom van de Koning van Perfiën uit. Door een veragtelyke gierigheit, gebruikt men byna al het goud van de Koninglyke fchatkamer, om fchotels en borden te maken. Indien dit zoo is, zult gy zeggen, is 'er byna geen Vorft in Europa, die 'er geen ryker hebben kan, zoo hy  TWÈE EN TWINTIGSTE BRIEF. 163 hy 'er alle zyne inkom Men aan belleden wilden. Ik denk gelyk gy , Mevrouw; en na de nauwkeurigfte navorfingen , ben ik volkomen overtuigt , dat Perfiën op veel na zoo ryk niet is als het door de reisbefchryvers gemaakt word. Al dezen luifter van het Perfiaanfche Hof is niets anders als een zuivere vertooning, en een blinkende fluycr die een wezentlyke armoede bedekt. Het goud is zeldzaam in dit Koningryk, en het weinige dat men 'er heeft, koomt alleen uit de Indien en van de Europefche kooplieden, die hier zyde en peerlen koopen. Wy waren des te meer voldaan van dit feeft, om dat de Groot Vifier ons de eer had aangedaan van ons zuikerwerk en andere ververfchingen van het nageregt te zenden. Wy gingen hem den volgende morgen bedanken; hy verzekerde my op nieuws van zyne befcherming. Zedert meer dan een maand dat wy weder in Ispahan gekomen waren, gingen wy alle morgen uit om de aanmcrkelykfte wyken van de Stad te bezigtigen. Iedere dag bood ons een nieuw voorwerp aan ; en egter fcheelde het nog veel dac onze nieuwsgierigheit voldaan was. Ik befpaar u, Mevrouw, een meenigte omfchry vingen, die, fchoon in zig zelfs van aanbelang, u egter alle niet behagen zouden. Ik vrees hec lot der reizigers; zy vermoeyen of vervelen , voor het grootfte gedeelte, om dat zy altoos denken dat zy niet te veel konnen zeggen. Oordeelt alleen over de' grootsheit en pragt van deze hooftftad, uit hec getal van haare gebouwen. Zonder van de PaL 2 lei-  J64 De Nieuwe Reisiger, leizen der groote Heeren te fpreken, in welke de weelde en rykdom in zekervoegeh die van de Vorft evenaart, telt men in Ispahan twee en zestig Moskeen, twee hondert drie en zeventig badllovcn, en agcien hondert karavanferaas. Ik tel de koffyhuizen niet onder de openbare gebouwen, fchoon zy naar de baden het meeft bezogt worden! De badftoven bellaan uit drie welgefloten vertrekken , waar in de minfte togt niet komen kan. Men lege zyn kleederen in de eerfte kamer af, en men gaat in de derde alwaar de ftoof is. De tweede kamer bevat een groote kom met heet water, dat door middel van buizen in hec derde geleid word. De eerfte maal dat ik in het bad ging , dagt ik dat ik alle myne ledematen hier laten zou. Twee fterke knegts, na dat zy my bet lighaam met water befproeit hadden, ftrekte my op een fteene tafel uit, gelyk een flagtoffer dac men om wil brengen. Een van hen begon my, mee een lap grof ftof, zoo ruw te vryven, dat ik wenfehte nooit in deze plaats gekomen te zyn. , Ik verdroeg dit eerft zonder iets te zeggen; maar' ik was geen meeiter van myn fchreeuwen, wanneer ik voelde dat men my de armen en beenen mee geweldige rukken byna van hec lyf fcheurden. Ik was zoo weinig aan deze gewoontens gewenc, dac ik gaarne de beide knegts vermoord zou heb! ben. Zy verfchoonde zig, met my verfcheide Perfianen aantewyzen, die zig mee geduld lieten roskammen en verminken. Ik bedankte hen voor hunne dienften; en in het vervolg vergenoegde ik my alleen met de ftoof. Ik  Twee en twintigste Brief. 165 Ik ging meermalen in het koffyhuis. Onze kleine maatfchappy, die door twee Hongarifche Edellieden verfterkt was, die weinig tyd na ons te Ispahan aankwamen, onze maatfchappy, zeg ik, was niet altoos by een, onze gemeene verzamelplaats was in het koffyhuis; en ik maakte dat ik my hier altoos het eerfte bevond, cm het vermaak dat ik hier fchepte; zie hier wat my het meefte bekoorde. Terwyl de eene koffy of morgendrank gebruikte, en andere fchaaken, dammen of drieftrik fpcelden, plaatfte zig een klugtvertcider in het midden van de zaal , cn tragte door zyn geeftige flagén het gezclfchap te vermaken. Ter zelfder tyd dat deze poetzemaker alles bedilde , ftond een Molla tegens de ydelheden uictevaren; aan een andere kant, wrs een digter bezig om lier- , herderszangen en puntdigten cptefnyden. Het is een belaggelyke zaak , te zien hoe deze drie foorten van kampvegters zig zeiven pynigden, en zig in allerlei poiluuren wrongen , om de aandagc der toehoorders optewekken, die egter zig alleen met hun fpel of andere bezigheden ophielden. Gy ziet hier uit, Mevrouw, in hoe groote agting hier de digters en predikers zyn; zy hebben zelfs het elendige voorregt niet, om die genen die niets te doen hebben, tot tydverdryf te (trekken. Wy waren dus niet geheel met de fraaiheden der Stad ingenomen , dat wy zomtyds het vermaak van een wandeling buiten dezelve niet nemen zouden. Op zekeren dag berigte ons onzen Molla , dat een Cari van zyn vrienden ons op L 3 een  'f66 De Nieuwe Reisiger. een avondmaal wagte , op zyn landhuis twee uuren van de Stad. Wy vertrokken hier heen, en de Cari ontving ons met alle beleeftheden. De paris zyn geellelyke regters, die door de groote Cari werden aangelleld, die zoo veel als de opper regter is. Zy nemen kennis van de borgerlyke gefchillen , maar byzonder van die welke uit huwelykfe voorwaardens, uiterfle willen en andere verbintenifièn ontftaan; deze, van welke ik Ipreek , was een gelecrc perzoon , en agting waardig om zynen ouderdom , en te gelyk Van een beminnelyke en vrolyken iraborft. Hy zeide ons, wanneer wy by hem kwamen , dac wy zyn gevangenen voor agt dagen waren; maar by befchikte de zaken zoo, dat wy om onze vryheit niet wenfehten. Inderdaad, de tyd die wy hy hem doorbragten, was een tyd van vermaken en uicfpanningen. De fpelen , muzyk , feeften en wandelingen volgden op eikanderen; de uuren |iepen ons te ras voorby. De negende dag, Vroeg in den morgen , kwam de Cari zelfs onS aanfporen om te vertrekken, met byvoeging dac hy ons verzeilen zou, om hier door langer° hec vermaak der wandeling ce genieten. Wy begaven ons ftraks op weg; maar hoe groot was onze verwondering, wanneer wy naar een kwartier uurs gegaan te hebben, de groote weg meteen tallooze meenigte volks bedekt vonden ? Het geluit der trompetten en andere muzyk inftrumenten, vermengt met het gejuig des'volks, deed hec veld weergalmen. Wy begrepen aanftonts dac onzen vriend ons op een aangename wys had wil-  Twee en twintigste Brief. 16/ willen verraflèn. Onze gisfing was gegrond. De Cari zeide dar hy ons nier langer had konnen by zig houden, om dat wy het plegtige feeft zien zouden, welkers toeftel ons ontmoete. Dit leeft: werd het feeft van den Chatir, of voetknegt des Konings genaamt. Die genen , welke na deze bediening ftaan , moeten twaalf malen van den opgang der zon tot haren ondergang , te voet van de Stad tot aan een zuil, die een en een half uur van dezelve vervvydert is, loopen, dus moeten zy een weg van zes en dertig uuren in twaalf uuren afleggen. De Koninglyke plaats, vervolgde hy , is tans verfiert op dezelfde wys als by de inhaling van een Afgezant. Zy is met dieren , worftelaars , en danfters vervult. De ftraten en wegen, door welke de Chatir loopt, zyn met tapyten en bloemen verfiert, en met welriekende wateren befproeit. Maar gy zult alle deze zaken beter zien, als ik u dezelve verhalen kan. Ter zelfder tyd naderde wy de zuil. De looper vertrok van dezelve voor de tweede maal. Ieder roemde zyne fnelheit; en het volk in afwagting van zyne wederkom!!, gaf zig aan allerlei vreugden over. Ter wederzyden van de weg waren tenten opgerigt, om ieder in te ontvangen: dit waren zoo veel als koffyhuizen, in welke men allerlei ververfingen en fterke dranken verkogt. Men zong, men dronk, en wierd dronken ; en zoo ras de trompetten de te rugkomft van den looper aankondigden , vloog de meenigte hem met v'reugdegefchreeuw te gemoet. De Chatir was altoos van een luifterryk gevolg L 4 ve*-  »63 De N ieuwe reisiger, verzeil. De grootfte Heeren , de zonen dep Staatsdienaars , en alles wat van eenig aanzien pan het Hof is, ftelde 'er een eer in om met hem beurt om beurt te loopen. Dit fchouwfpel ontftak in my de begeerte om mede te loopen, onze twee Hongaren gevoelden zig door dezelve drift genoopt. De Cari en de Molla keurden ons ontwerp goed ; dog zy verboden ons om met den looper wedertekeeren. Wy groeten het gezelfchap, zoo ras wy de aankomft van den Chatir vernamen ; cn maakten ons gereed om hem te volgen. Ik geloof niet dat ik ooit met zoo veel vermaak en fnelheit gefoopen heb. Het gejuig des volks, en het mannclyke en licfelvke geluk der muzyk inftrumenten gaven ons nieuwe kraeten; wy kwamen een weinig na de Chatir aa"n het Koninglyke Paleis: maar zoo wy weder hadden moeten beginnen, zoo zoude de loffpraken der aanichouwers en de muzyk voor ons een zwak hulpmiddel geweeft zyn. Wanneer de Chatir voor de twaalfde maal te rug keert, gaat hem de Koning, verzelt van zyn gunftelingen, te gemoet, en zegt hem in het voorby gaan, dat'hv hem in het getal zyner voetknegten aanneemt. Dit feeft is het fchoonfte dat ik in myne reizen gezien heb ; het zelve word zeldzaam revierd hierom is het zoo plegtig en opmerkenswaardig. Ik heb u, Mevrouw, nog niets van de hoven van Ispahan gezegt ; cn het fchynt dat ik met dezelve had moeten beginnen. Dit Hof is de fchoonfte ingang in de Stad, van de zyde van Julfa, dat een aanmerkelyke voorftad is, in welke alle  Twee en twintigste Brief. i5o alle de vreemdelingen en Chriftenen hun verblyf hebben. Verbeeld u een laan , die meer dan dertien hondert roeden lang, en omtrent vyftig breed is: in het midden heeft men een kanaal, welkers boorden zes voeten breed zyn , en die tot een wandelpad voor de voetgangers vertrekken, Groote en pragüge ruinen, die ieder twee vierkante gekoepelde gebouwen hebben, leggen ter wederzyden van deze bekoorlyke wandellaan. Dezelve eindigt aan een lufthuis van den Koning, het aangenaamfte en belt verlierde dat men zien kan. Ik ben verfcheide malen in het zelve geweeft; en al wat de natuur en konft het fchoonfte in dit geweft voortbrengt, fcheen my in dit Paleis vereenigt. De wateren , watervallen , bloo men en boomgaarden, vertöonen een febets der vermaken, die Mahomet in zyn Paradys aan de geloovige Muzelmannen belooft. Een heerlyke brug, die over de rivier Zenderouht gebouwt is, doet het zelve met de voorftad gemeenfehap hebben. Deze Stad is, in 't algemeen, vry (legt gebouwt, en met gebouwen vervult welke dreigen inteftorten.. Het grootfte gedeelte der flraten zyn nauw; en men heefc 'er geen een die wel gcplaveit is; het geen dezelve zeer onaangenaam maakt. De huizen zyn van gebakke fteen gebouwt, en hebben gewoonlyk maar eene verdieping, zommige hebben twee verdiepingen, maar nooit meer. De muuren zyn met een pleifter overftreken, dac een mengzel van kalken talk is, 't geen een wonderbare glans van zig geeft. Een koepel , die L 5 meer  i/o De Nieuwe Reisiger. meer of min verheven is, bedekt alle gebouwen. Het aanmerkelykfte dat ik inwendig in de huizen gevonden heb, zyn die groote kommen waar van ik reets gewag gemaakt heb, en de ryke befchilderingen, welke de vertrekken verlieten. De kleuren zyn fchoonder en luifterryker in Perfiën, dan ergens elders ; en de drooge lugt van die land bewaart deszelfs luifler. Ieder huis, heefc naby de deur, een foorc van gooc, in welke men de onreinigheden werpt, maar dezelve geven geen kwade reuk van zig, ter oorzake van de groote droogte der lugt. Het ongemak van deze gooten is, vermits zy gelyks de grond zyn, dat men ligtelyk in dezelve vallen kan. Het omleggende land van deze Stad is vryvrugcbaar en welbebouwt, deszelfs voortbrengzels zyn dezelve van verfcheide landfehappen van Perfiën hierom zal ik u in hec algemeen zeggen, welke planten , vrugten en andere zeldzame zaken die Koningryk behcliL Behalven hec meefte deel der boomen en plan. ten die in onze geweften groeijen, heeft Perfiën 'er nog anderen die aan de zuidelyke landen byzonder zyn; onder dezelve behooren de ahorn, boomen, de boomen die de wierook , gom en manna voortbrengen. De ahornboomen zyn hec fchoonfie fieraac der wandelwegen, tuinen en Steden: zy geven veel fchaduw; cn de polrerlingen geven voor, dac de reuk die zy verfpreiden,&de lugt zuivert en de befmetting verhinderc. De wierookboom heefc veel overeenkom!! mee een grooten peereboom. Hy geefc die ruikende gom uit,  Twee en twintigste Buief. 171 uit, van welk de Roornfche Chriftenen in hunne Keiken, en de Mahomettanen in hunne fceften gebruik maken, liet manna is een ander foort van gom of dauw, die men alle morgen van de bladeren van den boom, die dezelve voortbrengt, opzamelt. Perfiën vloeit over van geneeskragtige droogeryen: ik heb geheele velden gezien die met kasna , zenebladeren , en rabarber bedekt waren. De rabarber is een wortel, die men hier gelyk de bietwortelen in Europa eet. Ik heb eenige malen van dezelve uit nieuwsgierigheit gegeten. Gy begrypt ligt dat de Doktor hier een breed veld om uitteweiden had : dus is Perfiën ook, volgens zyn begrip, het Paradys der aarde. Het geen my het meeft aanhangt, in het verlaten van dit land, is het gemis der meloenen, dadelen , granaat en oranjeappelen. Alle deze vrugten zyn uitmuntend, vooral de meloenen en dadelen. Deze vrugt groeit in troffen op de palmboom. Zy hebben de groote van een lange pruim, en zyn zoo zoet en aangenaam van fmaak, dat dit, volgens myn begrip, een aangenaam onthaal voor een vreemdeling is. De bergen van Perfiën, zyn in groot aantal, en zwigten voor de vrugtbaarfte velden in rykdommen niet. Deze vloeijen over in vrugten en granen van allerlei foort, die in metalen en halve metalen. De Perfianen zeggen dat zy geen goud of zilvcre mynen behelzen; maar zoo ik uit de zwavel en falpetermynen oordeelen kan, met welke alle hunne bergen vervult zyn, zoo durf ik geloo- yen,  t7* De Nieuwe Reisiger. ven, dac zy deze cwee metalen in overvloed bezitten zouden , zoo dezelve wel bearbeid wierden. Zy vergenoegen zig met hunne zyde ftofweveryen, om dat dezen handel minder moeijeJykheden vereifcht. Hier door doen zy hec goud in hun ryk vloeijen, in plaats van het zelve uit de ingewanden der aarde op te delven. Het is hier de regte plaats, Mevrouw, om u van de turkoizen en de peerlvifTeryen ce (preken. iVJen geeft de naam van turkoizen, aan de edele gefteentens die in den berg Sirous gevonden worden , om dat deze berg voormaals in Turkyen lag. Men heeft twee mynen van deze turkoizen m Perfiën en dit zyn de eenigfte die men kent. Men onderfcheid dezelve in de oude en nieuwe rots. Wy wilden die van Sirous gaan bezigtigen; maar men zeide ons dat zulks niet reoorloofc was. Deze mynen werden nagt cn "dag-door krygsknegcen bewaart; en alle de fteenen die men in dezelve vind, behooren de Koning toe. De peerlen vifchc men in de Perfiaanfche zeeboezem en byzonder langs een klein eiland, dat men Babarin noemd. Men doet de duikers, die op deze viftèry afgerigt zyn, op de grond der zee zakken. Zy blyven zomtyds een half kwartier uurs onder water, en komen, met groote oefters beladen, weder boven, in welke men deze beroemde peerlen vind. Ik heb weinig zeldzame dieren in Perfiën rezien. Het nuttigfte en gemeenfte is de kameel. Du land brengt paarden voort, die voor de Arapjfche niet behoeven ce wyken. Verfcheide groote  Twee en twintigste Brief. 173 te vlaktens zyn met dezelve bedekt, en vooral die van Taurus en Perfepolis. Het geflagt der ezelen is in Azia niet ontaart, gelyk in Europa. Ik heb door het geheele Oolten de ezelen geagt gezien; en ik verwonder my tans niet meer, dat Homerus, Achillis, by dit dier vergeleken heefr. De pelikaan, die, zoo men zegt, een buitengemeene vogel is, fcheen my een leelyk dier. Ik heb gelegenheit gehad om 'er verfcheide in myn reis naar Schiras te zien. Een groot lighaam, ten naalten by als dat van een fchaap, met witte vederen bedekt, een klein hooft, aan welke een groote lange bek gehegt is, maakt de vogel uit die men in Europa een pelikaan noemt. Zy hebben hier den naam van waterdragers, ter oorzake van een groote zak die onder aan de bek gehegt is* err dis, wel een emmer water bevatten kan. Ik heb hier nooit hooren zeggen dat zy hare borlt openen, om hare jongen te voeden. De byzondere zorg die zy hebben om dezelve op te voeden , zal mogelyk gelegenheit tot deze vertelling gegeven hebben. • Ik ben, enz. Ispahan, den 1 September 1738. Drie  174 Drie en twintigste Brief. Vervolg van Perfiën. VY7anneer ik u myn laatfte Brief fchreef, V¥ Mevrouw, dage ik niet dat ik nog verfcheide togten door. Perfiën doen zou. Zederc deze tyd , heb ik nog verfcheide landfchappen doorreift, en na hec uitftaan van veel gevaren en vermoeijingen, ben ik in deze hooftftad wedergekeert, waar uit ik niet meer vertrekken zal, dan om my naar Arabiën te begeven. Zie hier wat gelegenheic tot myne reis gaf. Ik verfiond door verfcheide kooplieden , die in deze Stad aankwamen, dac een jonge Franfchman, die mee hen van Conftantinopolen gekomen was, ce Kirman-Chah, hooftftad van hec landfehap Kirman, op de grenzen van Perfiën, ziek geworden was. Die berigt was my niec onverfchillig. Ik verwagte een myner Neven , aan welke ik uit Turkyen gefchreven had, van zig te Ispahan by my te voegen. Ik onderzogt nauwkeurig by de lieden der karavaan , om te weten of niemand mee een Brief voor my gelaft was; maar ik kon niets met zekerheit vernemen. Men zeide dat ik de komft van eenige Armeniërs zou afwagtcn die ce Cachan gebleven waren. Inderdaad, twee dagen hier na, ontving ik door middel van deze laatfte, een Brief van myn Neef, die my van hec begin en voortgang zyner ziekte berigte. Ik deed  Drie en twintigste Brief. jj§ deed alle andere aanmerkingen voor de vriendfchap zwigten, die ik voor deze jongeling had. Ik vertrok haaftelyk naar Kirman-Chah. Ik was veel te ongeruft en te begerig dan dat ik my in eenige Stad zou opgehouden hebben. Ik zat zonder byna ftil te houden, en bragt een gedeelte van de nagt de paard door. Ik bedroog my zelfs door de geringe voorzorg dien ik gebruikte. Op een avond dat ik uit Qoudguird reed, een kleine en tamelyke fraye Stad, en die met tuinen vervuld is, hoorde ik het gerugt van verfcheide Ruiters , die van de regterzyde aankwamen, om op de groote weg te komen. Myn knegt, die een Peruaan was, verfchrikte; en het zy door vrees, of om zig van deze gelegenheit te bedienen, verliet my zonder dat ik ooit verftaan heb waar hy gebleven is. Ik kwam te Kirman-Chah zonder eenig ander toeval, en begaf my ten eerften naar de karavanfera, alwaar myn Neef zyn verblyf had. Hy was in een betere toeftand dan ik dagt. De koorts had hem verlaten, en zyn kragten begonnen weder toetenemen. De vreugd van my te zien, en de zorge die ik voor zyn gezondheit droeg, hcrftelde hem wel ras. Wy bezigtigde Kirman - Chah. Deze Stad is doorBerham, zoon van Chapour, gebouwt, zy was een der aanmerkelykfte van Caramaniè'n. Zy had voormaals een pragtig Kafteel, dat door de natuur en konft verfterkt was. Groote tuinen, die twee of drie uuren in uitgebreidheit befloegen, en met hooge muuren omringt waren, bragten veel tot deszelfs fchoonheit toe. Men telt nog, onder  ty6 De Nieuwe Pveisiger. onder de zeldzaamheden van deze Stad, de over** blyfzels der oude Monniken kloofters, welker getal zeer meenigvuldig was. Wat de openbars en byzondere gebouwen belangt, zy zyn onregelmatig en kwalyk gebouwt; het grootfte gedeelte is zelfs verwoeft. De meenigvuldige ftrooperyen der Turken en Arabiers hebben deze onheilen veroorzaakt. Het land brengt een meenigte vrugten, faffraan, en katoen voort. Zedert de herftelling van myn Neef, maakte ik geen haaft om naar Ispahan weder te keeren. Vermits ik my in een landfehap bevond dat geheel onbekend was , wilde ik ten minften de voornaamfte Steden bezigtigen; wy befloten om naar Hemedan te gaan , een der aanmerkelykfte ten noord wellen van Kirman-Chah. Vooral wiert onze nieuwsgierigheit opgewekt, door de naam van Ebaktena, en de titel van hooftftad van Perfiën, welke voormaals Hemedan had. De Koningen van Perfiën namen hier voormaals hun verblyf in den zomer, die zeer zagt en aangenaam in dit land is. Zy wierd door Arphaxad, Koning van Mediën , gebouwt. Men had geen grooter of fchoonder Stad in geheel Mediën, in welkers midden zy lag: de muuren, die dezelve omringden, waren zeer aanmerkelyk. Men had 'er zeven, van een gelyke hoogte en onderfcheide kleuren. Men zou dezelve van verren veel eer voor de fieraden van een toneel, dan voor de veilingen van een hooftftad hebben aangezien. Hemedan kan nog voor een groote Stad gehouden worden. Zy is volkryk en wel verllerkt. De  Drie en twintigste Brief. 177' De Jooden zyn hier in groot getal; en komen iri bedevaart uit alle de omleggende landen, om dé graven van Heiter en Mordechai te bezoeken, dié men zegt dat te Ebaktena begraven zym Wy gingen deze beroemde gedenkteekenen bezigtigen, in een foort van kapel, die in het midden van de Synagoge is opgeregc. Zy zyn van gebakkë fteen gebouwt, en met zwart geverft hout bekleet. Wy zagen rontora dezelve verfcheide Israëlliten * die door de teederfte aandagt fchenetl vervoert te zyn. Zy fpraken van deze doorlugcige dooden met die altoos levendige blydfchap en erkentenis, die de groote weldaden gewoonlyk in de harten drukt. Zedert dat Nadir Chah, bekent onder de naartl van Tamas-Kouü-Kan, de Perfiaanfche troon bezeten heeft, die hy Chah-Tamas ontweldigt had; dat de laatfte Koning uit het geflagt van Safi was, beeft hy in geftadige oorlog geleeft, dan eens met zyn oproerige onderdanen , dan weder mee de Indianen, Turken en Arabiers. Dezen krygszugtigen Vovft is altoos in het veld. Hy woond nooit in een Stad, maar altoos in tenten in hec midden van zyn krygsknegten. Tot uitvoering van zyn uitgebreide oogmerken , heeft hy vart Hemedan zyn voornaamfte wapenplaats gemaakt 5 hy is tans een uur van deze Stad gelegert. Mert had ons dikwyls groote zaken van den rykdom en pragt van deze legerplaats verhaalt. Hierom; bedienden wy ons van deze gelegentheit om het zelve te bezigtigen. Het zelve bevat omtrent twee hondert duizend mannen, meer dan honderc II. Dtel. M éöi'  !?3 De Nieuwe Reisiger. duizend vrouwen, en een tallooze meenigte zoëklaars en bedienden. Het zelve is regelmatig in wyken afgedeelt, een nauwkeurige order heerfche m bet zelve. De plaats, alwaar de markt gehouden word, is groot cn breed. Dezelve heeft degedaante van een lange en breede ftraac, die ter wederzyden met tenten bezet is, in welke een groote overvloed van allerlei levens voorraad verkogt word. De prys van alles is bepaald , en men heeft voor de rriinfte ongeregeldheit niet te vreezen. Wy gingen van hier naar het KonineJyke kwartier, dat wy aan de fchoonheit en hoogte der tenten herkende. De Staatsdienaars en voornaamfte bevelhebbers hebben de hunne voor dievandenChah, ter regter en linkerzyde. Dezelve zyn van karoene lynwaat van onderfcheide kleuren gemaakt. Het opperfte gedeelte en de zyftukken zyn met zyde of wolle ftoffen, die met Wrykfchilderwerk verfiert zyn, bedekt. Groote matten , die ter aarde gefpreit zyn, befchutten dezelve voor de vogtigheit van den grond, en maken dezelve alzoo gezond als de vertrekken in de huizen. De tent, in welke de Konin- gehoor verleent, ruft op drie ftylen, die metVerguldc appelen verfiert zyn. Het overtrekzel is van zeer fyn fteenkleurig linnen, en inwendig is zy met het fchoonfte fatyn behangen. De tent heelt gemeenfchap met verfcheide anderen, die tot verfchillende gebruiken dienen. De agterftewerden door de vrouwen van den Chah bewoont, die omtrent zeftig in getal zyn, met zoo veel geibedenen; en wanneer het leger voorttrekt, vol- gen-  Drie en twintigste Brief. i7$ gen zy op eenigen afftand, op witte paarden gezeten. De groote Heeren en de bevelhebbers hebben ook hunne vrouwen by zig, die in afgezonderde tenten wooncn, die met groote ftukkan lynwaat by wyze van llakctzeis omringt zyn. Geduurende de tyd dat wy in dit leger ons verblyf hielden, want men heefc hier, gelyk in de Steden, karavanferaas voor de reizigers , zagen wy eenmaal de Koning, die alle de wyken ging bezigtigen. Hy zat op een paard dat met de fchoonfte edele gcfteentens verfiert was. Ik heb nooic grooter of koftbaarder fteenen gezien. Men zegt, dat hy vier van deze paardetuigen heefc. Hec eerfte is met esmaroude, het tweede met robynen, en het derde en vierde met peerlen en diamanten verfiert. Ik zag dat van esmarouden; het gaf een verblindende luifter van zig; de fteenen waren van een verbazende groote en onwaardeerlyke prys. De klcederen van den Chah beantwoorden aan deze pragt. Zy waren mede mee esmarouden verrykt; en zyn tulbant was geheel met dezelve bedekt. Hy had deze onmeetbare rykdommen in Zyne togt naar Indien verkregen, Wanneer hy zig van de hooftftad en fchatten van Muhammet-Chah, Keizer der Mogollen, mceftet maakte. Wy keerden naar Hemedan te rug, dac wy wel ras weder verlieten. Men vind in dit land bergen, die niet minder dan dereig uuren in den omtrek beflaan. Die, welke men de Elvand noemd, is een der aanmerkelykfte , hy legt eenige uuren van Hemedan 9 zyn top is altoos met fneeuw bedekt. Deze berg M 2 tf  08® De Nieuwe Reisïger. m als de waterbak , die de omleggende veldéïi van water voorziet, döor de meenigvuldige beekjes en riviertjes die van den zeiven afviieten. Da berg Bifotun, drie dngreizens van den ElvancF, heelt dit byzonder, dat hy aan dë eene zyde, geftadig dreigt ter neder te ftorten. Men zegt dat eenen Ferba, de fterkfte man van zyn tyd, bem op deze plaats doorkliefde,, om zig een opening te maken. Men ziet de teekens van de beitel nog; en. in deze opening zyn twaalf menfche beelden, die op de rots zyn uitgehouwen. De Perfiaanfche inwoonders der nabuurige Dorpen , gaven veel op van verfcheide andere beelden, die mede op de rots zyn uitgehouwen, aan de wes>telyke zyde van den berg-. Dit gedenkteekeu fcheen my van de vroegfle oudheit te zyn. Het beflaat in twee niffen, waarvan de eene omtrent twintig en de andere omtrent tien voeten hoog is; Op de grootfte-, tuffchen twee gegroefde pylaren van de Corintifche order, ziet men het beeld van een Reus te paard, die eenhuitenfporige groote lans op zyn fchouders heeft. Lager ziet men twee Engelen,.die iedereen cirkel in de hand hebben. Het agterfte gedeelte van de nis is met drie groote beelden verfiert, die, volgens het zeggen dér Perfianen , twee hunner Koningen en een Koningin verbeelden , die in de hiftoriën beroemt zyn. Men heeft ook , in de kleine nis , twee beelden in half verheven beeldwerk , gelyk ih die der groote. Onder dezelve ziet men verfcheide letters van een geheel onbekends taal. W3  Drie en twintigste Brief, i-tft Wy reisden in twee dagen tot Tarimara, een ïleine Stad, die door een goed Kafreel verdedigt word. Men deed ons een pyraraiden opmerken, die ter eere van een Sultan is opgeregc. Zy is hondert en twintig vademen hoog , en hondert in middellyn. Het land vloeit over van vrugten, de olyven van het landfehap Tarimara werden voor de befte van geheel Perfiën gehouden. Wy kwamen den volgende dag te Sirouz Abad, en van daar te Noavend. Deze laatfte Stad is, volgens hec zeggen der Oofterlingen, door den Aardsvader Noach gebouwt; zy legt op een berg, cn heeft geen gedenkteeken die haren ouderdom hewyzen. Ik was verwondert-dat de wynftokken hier niet meenigvuldiger dan in eenig ander landfehap waren. Men vind 'er égter, maar volgens myn begrip niet genoeg, voor een Stad die°zig beroemd dezen Aardsvader tot ftigter te hebben. „Deze Stad is , behalven dit, berugt door een aanmerkelyke overwinning , die de Mahomettanen, onder het bevel van Omar, op de Perfianen bevogten, in het een en cwintigfte jaar der Hëgira. De Arabiers fpreken altoos van dezen dag, .en noemen dezelve de overwinning der ovenvinningtn. Kounfar, alwaar wy eenige dagen hier na aankwamen, is een kleine en fraye Stad. Zy lege in een fchoone vlakte, die door verfcheide beken * befproeic word, en die een meenigte van tuinen .vrugtbaar maken. De lugc van dit landfehap is zuiver , de wandelingen bekoorlyk , de velden fyk en vrugtbaar. In dezelve waft een foort van M 3 manna  ïBa De Nieuwe Reisiger, manna die zeer hoog geagt word, en waar van de Perfianen kleine koeken maken, die zy met pimpernoten en meelbloem mengen. Wy naderde geftadig Ispahan. Myn Neef, die nog maar een klein gedeelte van dit Koningryk gezien had, betuigde my de fpyt die hy gevoelde, wanneer hy in die hooftftad aankwam, dat by uit dezelve naar een gering verblyf zon moeten vertrekken, en ons naar Arabiën volgen, zonder dat hy de voornaamfte Steden van Perfiën gezien had. Ik begreep dat hy inderdaad geen redenen zou hebben om over zyne reis verfe. noegt te zyn , zoo ik niet eenige infchikkelykheit voor hem gebruikte. Deze rede , en de begeerte om eenige landfehappen te bezigtigen, die ik nog niet gezien had, haalde my over om de landfehappen Chufiftan, Chilan, Mazenderan en Corafana te bezoeken. Ik berigte de Doktor, die in den omtrek van Ispahan reisden, van myn befluit. Wy begaven ons eerft naar Suze , dat voormaals de hooftftad van Perfiën was. De naam Suze, die Lelie beteekent, wiert haar gegeven, om dat de vlakte, in welke zy ligt, een meenigte Leliën voortbrengt. Men zegt, dat Titon, die, volgens de fabel hiftorie, egtgenoot van Aurora is, deze Stad ftigte. Cyrus maakte van dezelve, na dat hy de Meden ten onder gebragt had, de zetel van zyn ryk. Hrhad hier, zoo men zegt, een pragtig Paleis, dat op goude pylaren rufte , die met edele gefteentens van een pnfehatbare waarde verfiert waren. De muuren van  Drie en twintigste Brief. 183 van Suze waren van gebakke fteen met Jodenlym aan een gehegt , gelyk die van Babyion. De Koningen van Perfen komen hier altoos de winter doorbrengen, die zeer zagt in dit gewei! rs. Ik weet by ondervinding, dat de zomer bier onverdragelyk is, en dat 'er de Hangen gevaarlyk zyn. Hec is in deze Stad, op den oever van de rivier Euleus, dac de Profeet Daniël den tweehoornigcn ram, en den eenhoornigen bok zag. Het grafc van dezen man Gods zag men hier nog voor eenige jaren ; maar hec is zederc op den oever van de rivier vcrplaatft; en hec wacer bedekt het zelve tans geheel. Darius, zoon van Hydaspus, die in den Bybel Aftuerus genaamc word , gaf te Suze dac berugte bevelfchrifc tegen-de Joden, op aanzoek van den verrader Haman; maar Eiler wifc door hare bekooriykheden, het hart van den Vorft ce bewegen ; en hare tranen redden het leven van haar volk. Suze is tans een ftegte verwoetle Stad; en binnen weinig tyd, zal zy, gelyk veel andere groote Steden, een nare verzameling van puinhoopen zyn. Chuzter, tegenswoordig de hooftftad vanChtififtan, is dezelfde Stad met Suze niet, gelyk zig eenige reizigers ten onregten verbeeld hebben. Zy legt op een hoogte, en is door Hou-Cheng, kleinzoon van Noach, gebouwt. Deze Stad is aanmerkelyk , fchoon zy in de laatfte oorlogen veel geleden heeft. Men dryft hier fterke koophandel in zyde en goud laken ; van welke wy verfcheide ryke weveryen zagen. De dyk, die de rivier tot aan Chuzter doet opftygen, is een M 4  !^4 De Nieuwe Reisiger. der fchoonfte die men zien kan. In hec algemeen is hec landfehap Chufiftan overvloedig in uitmuntende vrugten en weilanden. Men vind hier een meenigte katoen, zuikerriet, rylt en granen van allerlei ibarc. Wy doorreisden vervolgens hec landfehap Ghiican, dac voor het laatite in vrugtbaarheic niet behoeft te wyken. Rcshd is de voornaamfte Stad, zy legt zeer vcrmakelyk in een vlakte die mei bergen omringt is, eenige uuren van de Caspifcha zee. De lugt is hier ongezont, en de inwoonders zyn byna alle ziek. Zy zyn voor het grootfte gedeelte bleek en mager. Wy hielden hiep geen lang verblyf. ' Wy trokken eenige tyd langs de zee en door het landfehap Mazenderan of Taberiftan, dat een aangenaam en zeer vrugtbaar landfehap is. Men noemd het zelve gemeenlyk de tuin van Perfiën. liet heeft Corozane ten zuiden , en de Caspir che zee ten noorden. Het is met ontoegankelyke en onbewoonbare bergen vervult; maar hie* tegen zyn de valeien en velden zeer aangenaam. Zy brengen katoen , zuiker en vrugten voort Djurdjan is de hooftftad, zy is groot en zeervolkrvk. Wy zagen hier verfcheide Hukken van een muur, die yoormaals vyf uuren lang was , en twee mojeaeenen, die de inwoonders zorgvuldig bewaren. Zy hebben heide omtrent een omtrek van zeltig vademen. Geduurende ons verblyf in deze Stad, vierde men een drievoudig feeft, byna geheel ter eere van Mahomer. Het eerfte word Cheh-Maraie5> dat is te zeggen, de nagt der ha*  Drie en twintigste Brief. 185 welvaart, genaamt. Het zelve word geduurende de nagt geviert, door gebeden en een meenigte lezingen uit den Alkoran. De aanhangers van den valfchen Profeet zeggen, dat den Engel Gabriël, drie dagen na zyn dood, een gevleugelt paard, Borak genaamt, voor zyn graft bragt, op het welk hy hem deed zitten, en waar mede hy hem ten hemel voerden. Het tweede voorwerp van dit feelt, is de dag op welke den Engel Gab i-'l, zoo men zegt, aan Mahomet bevel bragt om zyn zending te beginnen , en om hem met den profetifchen geeft te bekleeden. Het derde voorwerp dezer plegtigheit is om eene ik weet niet welke te rugkeering van Abraham naar Mekka te vereeren, alwaar dezen heiligen Aardsvader , zoo men zegt, zyn woonplaats gevelligt had. Djurdjan legt dertig uuren van Amol, een fraye Stad, aan de voet van den berg Taurus, alwaar nien zegt dat het heir van Alexander zig ter neder floeg. Men heeft in deze Stad een zeer fchoon Paleis, uit welke men het geheele land ontdekt. Dit is het lufthuis der landvoogden van Mazinderan. Over de rivier legt een pragtige brug van dertig bogen. De tuinen en wandelwegen van Amol zyn met Cypreffeboomen van een buitcngemeene hoogte en dikte beplant. Men vind in deszelfs nabuurfchap verfcheide yzerhryfien , alwaar men zedert eenige tyd een gefchutgietèry beeft aangelegt. Asrhées, in het zelfde landfehap, legt nader aan zee. De Chah' heefc hier een pragtig Paleis M 5 doen  *86 De Nieuwe Reisiger. doen bouwen. Het wapen van Perfiën, dat een leeuw met een opgaande zon is, verfiert de voormamfte ingang. De lanen die tot het zelve geleiden , zyn met pynboomen en oranjeboonien TZn tUi"en Zyn met de fchoonfte en «Idaamfte vrugtboomen verfiert. Verfcheide beken van zuiver water ontlaftcn zig in marmere een S',6" ^ al°m de en ,. rl u8r-- De gebouwen zyn van een waarlyk Koninglyke pragt. Ik wiert vooral door de zaal van den Dievan verrukt. Dezelve is fchoon _„ Sr0L0t;, ,De rauuren en gewelfzeis zyn met - urbefchi dert, en met goude bloemen verWy hielden ons eenige tyd in deze Stad op, alwaar wy ons met de openbare fchouwfpekn vermaakten; de Perfianen, zyn in het alge. meen, groote liefhebbers van dezelve. Weinig landvoogden van eenig aanbelang zyn 'er, of hebben hunne worftelaars, fpeellieden èn dansters. De eerfte ftemmën met die der oude Grieken overeen, uitgezondert dat zy alleen het wortelen oeffenen. De fpeellieden en danfters doen hunne oeffeningen op toneelën. Men zingt hier gelyk in onze operaas; en het geen de overeenkomft nog grootcr maakt, is, dat het zingen met het danfen vereenigt is; maar dit is hec ook alles: een Europiaan zou te vergeefs een Armida op het oofterfche toneel zoeken. Dit foort van toneelfpelen beftaan alleen in welluftige afbeeldingen der liefde en de onbandigfte vermaken. De danfters overtreffen zig zelfs doorgaans in dit loort van afbeeldingen. Zy voegen een buitenge.  Drie en twintigste Brief. 187 p-ewoone ligthek, vaardighek, en verandering in hunne bewegingen by eikanderen, 't geen men zonder verwondering niet aanfchouwen kan. Door geheel Perfiën werd het danfen alleen door haar o-eoeffent; men befchouwt het zelve hier als een fchandelyke oeffening. Ongetwyffclt is het losbandig gedrag der danfters hier oorzaak van; zy zyn alle voor openbare hoeren bekent. Dit verhindert egter niet dat zeer eerlyke lieden in Europa danfen ; ieder volk heeft zyn vooroordeelen. Wy verlieten Asrhées, en kort hier na Mazendcran, om naar Corazanen te trekken. Dit landfehap wierd voormaals Baétria genaamt, het welke Alexander met veel moeite ten onder bragr. Men telt hier vier voorname Steden ; die Mefehcd, Herat, Merou en Dalk genaamt worden. De eerfte was voormaals niet anders als een geringe burgt; maar het graft van den Iman Riza, uit het geflagt van Ali, trok een zoo groote meenigte volk.herwaarts, dat zy zedert een groote Stad geworden is. Zy is door een fterke muur omringt, die door drie hondert torens befchermt word, welke een fnaphaanfehoot van eikanderen verwydert zyn. De Moskee, in welke het graft van den heiligen is, geeft door hare pragt, een bewys van de Godsdienft en mildadighek der Perfianen. Men ziet in de voorhoven, groote marmere kommen; en het gebouw is inwendig met een meenigte pylaren van jaspis, porfier en marmer verfiert. Aan het gewelfzel hangen een groot getal goude en zilvere lampen; de muuren zyn met  De Nieuwe Reisjger. met het rvkrte mozaifch werk bekleet. Men moer bedienen, groote mkomften bezitten. Me'fched ïegt niet ver van Nichapour, een groote b 2 van welke de oude Turkoizen komen. S eentTvieTTf/™' iS' ^k Mefched, Srvv n d a°° Cden VM C°™"- Eenig S " ftgtl"g Van deZe Stad Nebucadlezai toe en anderen aan Alexander. Zy legt word d'ip d°°r Watenyke beI aatfte Zyn omtrent twee en twintig duizend voet* knegten en ruiters, die op koften van den Koning onderhouden worden, en byna alle Georgianen of vreemdelingen zyn. De Courtches zyn af>tan> melmgen van de oude Tartaren, die Perfiën on* der den grooten Tamerlan ten onder bragcen- zy -aken een getal van dertig duizend uk, die alle herders , cn tegens de landarbeir verhard zyn; De Zoldelingen zyn het aanmerkelykfte, ten minften door hun getal. Dit zyn de krygsbendèn die de landvoogden onderhouden om voor de veilig heit der grenzen te waken. De Courtchen en Zoldelingen zyn alle ruiters; maar het geen de voornaamfte kragt der legers en Staten uitmaakt; i* meen de wapenhandel en krygsrugr,. is niet -eer by de Perfianen, als by de andere oofterfehe volken bekent; hier om rs het niet vreemt dat Perfiën en Aziën zoo dikwyls ten prooi aan de geweldenaars geftrekt hebben. Dan dreef eert hand vol in den wapenhandel geoeffende Griekken , geheele volken op,de vlugt; dan 0»eN boomde een vloet van Barbaren deze uitgebreide landfehappen, en verfchafte de eernaam van Heit aan de Alexanders en Tamerlans. De voordelige gelegentheit van Perfiën tusfehen de Perfiaanfche zeeboezem en de Kaspifche zee, moet, zoo het fchynt, deszelfs zeeman in een bloeijende ftaat brengen; maar dit wert hier geheel verzuimt; en het voorbeelt der Europianen die m alle delen der weerelt handel dryven, heeft  Vieren twintigste Brief, -ar^ liceft de Perfianen nog niet konnen aanfporen om •havens aan te leggen en Schepen te bouwen. Om van onderwerp te veranderen, zal ik u, Mevrouw, eenige aanmerkingen van onzen vriend -den Molla mede delen , en die den uwen zyn izoude, zoo gy hem kende, welke hy laadt over de godsdienft van zyn land maakte. Mahomcx -wert hier, zoo wel als in Turkyën , voor de •waare Profeet en afgezant van God erkent. Deze beide volkeren hebben eenen godsdienftigen eerbiet voor den Alkoran , van welke zy egter ieder een byzondere verklaring hebben. Mahomet, zeggen de Perfianen, wanneer hy van zyn 'laatfte reis naar Mekka te rug kwam, om alle geschillen uit den weg te ruimen, die onder zyne -•aanhangers ontfiaan konden , over de keus van zyn opvolger , deed zyn heirleger by een verzamelen ; en wanneer hy Ali , zyn neef en .zwager, op een hoop wapenen had doen ftygen, zoo deed hy hem erkennen voor die genen die God tot zyn opvolger verordineert had. Abube■ker, Omar en Gsman, hooftmannen van Maho•met, keurden in fchyn, de keus van den Profeet goc-t; dog zy tragten in het geheim het volk te •overreden om Ali niet te erkennen, wiens gebreken zy alomrne verfpreiden. Ondertusfchen wiert Mahomet te Medina ziek, en flierf weinig tyd •hier na. Ali die niet dagt dat men zyne verkiezing betwiften zou, was onledig met zyn fchoonvader te befchreyen, en om hem de laatfte eerbewyzen te geven, middelerwyl deeden Omar en Osman het volk by eenkomen en gaven hen de v O 3 keus  frfcf ÜE Nieuwe Reisiger. keus om een opvolger in plaats van Mahomec te kiezen; en om hec zelve in haar voordeel over te Jialen, lieten zy de uitfpraak aan een grysaard, uic de menigte, die zy omgekogt hadden. Deze bepoemde Abubeker, fchoonvader van Mahomec; en men dagt niet meer om Ali. Omar en Osmaq vertrooften zig, door de hoop dat de nieuwe Koping, die reets oud was, niet lang zou leven. Inderdaad, wiert Abubeker, twee jaaren na zyn verheffing gevaarlyk ziek , en wanneer hy zyn einde voelde naderen , wilde hy Ali de kroon weder geven die hy hem ontrooft had. Dog Omar die hier door zyn hoop verydeltzag, verfmoorde de zieke in zyn bed, en vertoonde aan bet volk een vals gefchrift, dat met het zegel van Abubeker verzegelt was, ddor het welk hy tot zyn opvolger benoemt wiert. Dit was genoeg pm hem coc wettigen opvolger van den Profeet te doen erkennen. Hy heerfchte twaalf jaaren , waar na Osman hem opvolgde. Wanneer deze ftierf, kreeg Ali de kroon , Hosfein , oudfle zoon van Ali, dagt zyn vader op te volgen; maar het leger flelde zig hier tegen, en benoemde een ander. De nakomelingen van dezen Hosfein, fchoon zy altoos vlugtende zyn en vervolgt worden, werden door de Perfianen als de eenigile en waare opvolgers van hunnen Profeet gehouden. Zy noemen dezelve Imans, en zeggen dat de twaalfde en laatfte Iman , Mahomet- Medhi genaamt, van de aarde verdween , en dat hy op zekeren dag zal wederkeren om bezittinge van hec ffk ?e nemen« Zy verwagten hem ook altoos;  "Vier en twintigste Brief. eng en houden in alle voornaamfte Steden van Perfiën , gezadelde en getoomde paarden gereet, om hem te oncfangen. Deze hiftorie is de grondflag van de Perüaanfche Godsdienft. Zy zeggen dac Ali de eenige Stedehouder van Mahomec is, cn hebben een grouwel van Abubeker, Omar en ■Osman ; maar vooral vervloeken zy Omar uit godbdienftige beweegredenen. In tegendeel, er.keimen de Turken deze drie booftmannen als opvolgers en erfgenamen van hunnen Profeet. Dit verfchil van gevoelens veroorzaakc een onverzoe«elyke haac, tusfeben deze twee magtige volken; en zy geven, door hunnen ouderlingen afkeer, ,een bewys van hec geen de droevige ondervinding zoo veel andere geweften heefc doen omwaar worden, dac de dwepery de verfchrikkelyk•fte geeflel van ryken en Staten is. Ik vergenoegde my, Mevrouw, met deze vertelling niet , maar wilde van den Molla weten wat de voornaamfte ftukken van zynen Godsdienft waren; maar al wat hy my hier omtrent berigce, fcheen my volkomen over een te Hemmen, met het geen de Turken, door de Mahomettaanfche wee is voorgefchreven. Wanneer ik alles wilt war de godsdienft of 't leeven der Perfianen betreft, vroeg ik aan de Molla, wat de Sedx, de Mufd, en de ferviohen waaren, van welke ik dikwyls had hooren fpreken. De Sedx, zeide by, of de opper Priester, is hier de aanzieulykfie perzoon, na deGroot vifier. Hy bedilt alle kerkelyke zaken, en befchikt over de inkomfte der Moskeen. Hy geelt O 4 zel  aié De Nieuwe Reisiger, - zelfs voor dat de borgerlyke zaken van zyn regfpank afhangen; maar de Divan -Begui, welkers regtsgebiet door het Koninglyke gezag onderIchraagc word, laat alleen de regtsgedirigen over de erf opvolgingen, fchulden en verdrag fchriften voor de Sedx over: De Cheic-el-Islam, en de Cazi zyn de voornaamfte kerkelyke regters, na de Sedx. Hun vermogen is zeer uitgebreid, prn dat zy regt hebben om kennis van alle gefchillen te nemen , zy benoemen ook de Cazis of mindere regters. De Mufti heeft weinig gezag in het Koningryk: men raadpleegt hem alleen over zwarigheden die uit de verklaringen van den Alkoran on titaan; maar dit gefchiet alleen uit eerbiet voor zyn karakter: zyn beflegtingen werden tans niet meer, gelyk voormaals, voor godfpraken gehouden. Wat de Dervichen belangt, dit js een foort van gemeenebeft van monniken, dog minder talryk, dan in andere Mahomettaanfche landen ; De regering veragt hen ; en het volk heeft meer medelyden dan agting voor dezelve. Zy zyn onzinnelyk, lomp en trots in hunne uitwendigheden ; en van een onvergelykelyke onwetenheic. My geheugt zeide de Molla, u van een diergelyk foort van lieden te hebben hooreq fpreken, met welke uwe Europifche landen veryuk z#n> Het word tyd, Mevrouw, dat ik deze briefeindig, en myne aanmerkingen over Perfiën voltrekke. Qnze gefprekken met dezen goeden geestelyken, zoude geheele boekdeelen beflaan. Myn oogmerk is niet om u alle byzonderheden te'verba-  Vier en twintigste Brief. 217 balen die op de Pecfianen en hunne gewoontens. berrekkelyk zyn; ik zal my vergenoegen met u de voornaamite te hebben aangeduid. Ik heb getragt om de denkbeelden op te helderen, die gy u reets van de grootheit en de gewoontens van die volk gevormt had, en, om zoo veel in myn vermogen is, de kundigheden te volmaken, die u zoo zeer boven uwe Sexe doen uitblinken. Van alle landen welke wy dporreill hebben, is 'er geen, Mevrouw, in welk wy meer bemint, meer gezogc en beter onthaalt zyn als by de Perlianen; dus verlaten wy hen ook met weerzin; egter maken wy ons hier toe gereet. Ons oogmerk is om Arabiën te gaan bezigtigen, voor dat wy naar Indiën vertrekken, ondanks de nabyheit die ons tot deze laatfte reis fchynt te nodigen. Wy zullen ons op de golf van Perfiën infehepen; en ik meen dat ik u reets gezegt hebbe, dat het minder de kortfte en regtfte wegen, dan wel de aangenaamfte of gemakkelykfte zyn, die wy in pnze reizen volgen. Ik ben, enz. Ispahan, den 25 November 1738. O 5 Vyf  f Vyf en twintigste Brief. Gelukkig Arabiè'n. /"""■y zult beven, Mevrouw, wanneer gy weet VJ dat ik my onder de Arabiren bevind; want ongetwyffelc zult gy door het lezen van eenige reisbefchryvingen tegens dit volk vooringenomen zyn, die gy als een verzameling van ftruikrovers en dieven befchouwen zult. Schept moet; men heeft onder hen agtingvvaardige lieden; en, alle vooroordeelen ter zyde geftelt, zyn de Arabieren, die met zulke hacelyke kleuren door onze reizigers zyn afgemaalt, nog zoo barbaars, en in een woort , nog zoo Arabies niet, als men zig verheelt. De onderfcheiding die wy van drie Arabiè'n maken , het gelukkig, woeft, en fteenagtig, is by de oolïerfche aardryksbefchryvers onbekent. Gy weet dat zy te zamen een foort van half eiland uic maken, dat het grootfte van geheel Aziën is, en ten ooften door de Perfiaanfche golf, en ten wèften door de roode zee bepaalt wort, cn dat men het eenvoudig Arabiè'n noemt. Wy volgen de onderfcheiding die in Europa is aangenomen; en doorreisden eerft dat land, het geen de vrugtbaarheit van zynen grond, de zuiverheit dér lugt, en de uitgebreidheit des koophandels, gelukkig Araliën heeft doen noemen. Aden , van waar ik d'eer heb u te fchryven, is deszelfs hooftftad. Dit is een fterke, groote en wel-  Vyf en twintigste Brief. 219 wélbevolkte Stad, dog zy is in het algemeen, fljegt gebouwt. Men ziet 'er egter openbaare oenouwen van een groote fchoonheit, en overbjyfzelen die de oude pragt van haare paleizen fchynt aan te duiden. Haare haven, die groot cn veilig is, fchynt een algeraeene verzamelplaats der Europiancn, Turken, Afrikanen, Perfianen, en zelfs Indianen, alle deze volken ziet men hier in menigte; en deze genadige opvolgingen, zoo ik my dus durf uitdrukken, deze vloed en eb van verfchillende landaarden', welke van eikanderen onderfcheiden zyn, door hunne kleding en zeden, leveren een fchouwfpel uit, dat men in 4e handelryklle havens van Europa nooit ziet. De Inwoonders van Aden, zonder die levendigheit te ontberen die de oofterlingen byzonder eigen is, zyn egter zagtaardig en beleeft. Schoon zy hunne voornaamfte bezigheid van den koophandel maken , beminnen zy egter de wetenfehappen, en kweken dezelve aan; en zy die hec geluk hebben van in dezelve uittemuncen, 'genier ten hier een agting die de rykdommen en waardigheden niet altoos geven. Vermits ik brieven van aanbeveling voor een dezer geleerde Arabie-, ren had, Aboul- Mehemet genaamt, zoo deed ik my daags na onze aankomft by hem geleiden Zult °y my geloven, Mevrouw; en zullen uwe vooroordeelen nog beftant zyn tegens hec verhaal dac ik u doen zal ? Nauwlyks was ik in een fraye zaal getreden, die tot een ftudeer vertrek voor onzen filofoof verftrekten, of ik zag my door de befchaaffte en be-  «o De Nieuwe Reisiguk. beminnelykfle man des weereJcs naderen Na dat de eerfte plegtplegingen afgelegt waaren en wy te zamen koffy gedronken-hadden, dat een Plegtigheit in dit land is, weike by de bezoeken gebruikt word, fpraken wy over de wetenfehappen , en in het byzonder, over de wiskunde Vermits ik eenige kundigheden van de meetkonft, fterrekonft, en zeevaart had, maakte ik een groote vertoning, en redde my zoo wel uit dit eerfte onderhoud, dat onzen Arabier my in ernft voor een geleerde van den eerften rang aanzag. Door myn onderhoud en handelwyze bekoort, nodigde hy my ter maaltyd; en, om my meer eer aan te doen, nodigde hy mede de voornaamfte geleerden van deze Stad. Het onthaal was middelmatig; want, behalven dat de matighert een deugt der Arabiren is, zoo was Aboul-Mehemet niet ryk ; maar in tegendeel, was het onderhout vrolyk, inwikkelent en leerzaam. Men fprak over byna alle wetenfehappen. Ik bediende my van myne ftoutmoudigheit, Kclyk des morgens; en vermits ik de Arahifche taal met volmaaktelyk verftond, zoo fehreef men aan myn onkunde in dezelve, veel eer dan aan gebrek van kundigheden, de misftagen toe in welke ik viel. Hoe tzy, het feheen my toe dat ik vry wel mynen roem van geleerde Europiaan onderfteunde; maar ik vreesde dat door lang te fpreken myn verwaantheit blyken mogt, zoo deed * het gefprek langzamerhand over aniere onder werpen gaan; en ik betuigde aan myn medegas, ?en eeniterke begeerte om van de voornaamfte ge-  VVF' EN TWINTIGSTE ÉRIEF. 22lf gebeurteniffen hunner hiftorien onderregt te zyri. Ik maakte hier door vry wel' myn hof by hen, Mevrouw ; want de Arabieren , (vergeeft hen deze zwakheit die wy zoo edelmoedig met hen delen,) hebben een grobts denkbeelt van hunnen landaard; en fchatten dezelve zediglyk bovenalle volkeren der aarde. Zy bekennen egter dat de beginzelen van hunne hiftorie zeer duifier zyn, en dat men zelfs de naam Van hunne eerfte voriten niet weet. Zy hebben bet gevoelen omhelft dat de Arabieren van Ismaël, zoon van Abraham en Agar, afdammen. Zy wierden eerft, gelyk alle andere volken , door'huisvaders beftüurt; maar wanneer hét menfchelyk geflagt zig ongevoelig vermeerderde, Zoo overheerde de fterkfte, gelyk zulks doorgaans gefchiet, de zwakfte; en langzamerhand bevond zig Arabien in verfcheide ftaten verdeelt, welkers opperhoofden , gelyk onze kleine vörïtèh ; eikanderen geduurende verfcheide eeuwen beoorloogden. Deze inwendige verdeelthederi hadden ten minften dit voordeel, dat zy de Arabieren zoo dapper maakten ,• dac' nog de Cambyfuszen, nog de Cyruszen, nog de Vorften van Niniveé en Ebaktana, hen ten onder konden brengen. Deze eer was voor Alexander bewaart, die in der daad Arabiën in weinig tydoverheerde. Na den dood van dezen Vorft die,zoo men zegt, de fetel van zyn ryk in Arabiën Wilde overbrengen , bediende zig deze volken van de oneenigheden van hunne overwinnaars, en fchudden het jok der Grieken af; en wanneer zy zig vry zagen, kozen zy zig op nieuw Koningen»  S22 Dë Nieuwe Reisiger. gen uit hunnen landaard. Deze regerings Wy* greep ftand toe de tyd van Aüguftus, die de Arabieren aan de heerfchappy der Romeinen onderWierp. Zedert deze tyd; fcheen dit volk in een fchandelyke duifterhok te kvvynen; maar in het midden der zesde eeuw, en omtrent het einde van de regering van Justiniaan, ftond 'er een van die buitegemeene mannen op, die geboren fchynen om de gedaante der weerelt te veranderen, en die tot in het hart van Aziën, dat hy met zynen naam vervulde, de roem en godsdienft der Arabieren overbragt. Deze zeldzame man, deze priefter, wetgever, en overwinnaar, is de berugte Mahomec, die, gelyk Cromwel van een geringe afkomft zynde, gelyk deze, door kragt van fchynheiligheit, dapperheit en geluk; zig toe de oppermagt verhief, welke hy in zyn huis vereeuwigde; dezen roem had den hatelyken overweldiger van den troon van Karei 1. niet. Mahomet had, gelyk ik u reets gezegt heb de verftandige en dappere Abubeker tot opvolger, deze veranderde de naam van Koning in die l%Caf' 'c êeen in ^ ArabiefcKe taal, Stede houder des Profeets beteekent. Omar , die veel Ondernemender als zyn voorzaat was, overftroomde Synen, Paleftina en Egypte, welke landen hy met een onvoorbeeldelykefnelheitoverhcerfte Het is dezen Calif, die, uit eerbiet voor den Alkoran, de berugce boekzaal van Alexandria deed verbranden, die door de Peolomien by een vergadert was, en zoo men zegt, uit meer dan zes hondert duizend boekdelen zamen gefteld was; ' eert  Vyf en twintigste Brief. 22$' een onherftelbaar verlies voor de konlten en wetenfehappen , het geen de naam van Omar voor eeuwig met een zwarte kool in de jaarboeken van het gemeenebeft der letteren zal brandmerken. Omar liet de kroon aanOthman na, die Afrika overweldigde , en het berugte Colosfus beelt van Rhodes vernielde , met Welkers Hukken , zoo men zegt, meer dan negen hondert kamelen beladen wierden : Othman wiert door Ali opgevolgt, die, niet vergenoegt dat hy op den troon van Mahomet zyn fchoonvader en neef zat, niewigheden inden godsdienlt invoerde, en het hooft van een fcheuring was die veel bloed deed ftromen, en tans nog in Perfiën en omleggende landen fland grypt. Na de dood van Ali, die in bet vierde jaar van zyn heerfchappy wiere omgebragt, overweldigde Novias de troon der Califfen, en deed de fcepter van Mahomet in een ander huis overgaan; maar dit duurde niet lang; en het bloed van de Profeet freeg weder op den troon, in de perzoon van Aboul-Abas, opperhooft van het geflagt der Abasfiden, dus genaamt, om dat Aboul van Abas afftamde, die een broeder van Abubeker en oom van Mahomet was. Kon ik hier, Mevrouw, de Arabiefche jaarboeken voor u open leggen , en u hier, in, oosterfche uitdrukkingen verhalen , het geen ik iiï het onderhoud met onze geleerden verltond. Wat al wonderen van dapperheit en moed zoud gy niet lezen ? Welk een itoutheit in de ontwerpen! welk een vaardigheit in de uitvoering ? welke eene fnelheit in de overwinningen! Hier, zoud gy  s24 De Nieuwe RëisiGer. gy de Arabieren zien, onder verfcheide namen, * Azia , Europa en Afrika doorloopen, en meer landfehappen, in twee eeuwen ten onder brengen, als de Romeinen geduurende vyf hondert jaaren verwonnen. Daar, zoud gy u verwonderen over de krygstogten van eenenKhaled, eenen Hegiages, eenen Amrou, welkers namen onder ons niec bekent zyn, en die hec alleen, om benige te zyn, aan hiitorie fchryversOntbroken heefc om hunne heldendaden te befchryven , of aan digcers om dezelve te zingen, befluic hier egter met uit, Mevrouw , dat de Arabieren weinig doorlugtige mannen in de wetenfehappen en letteren hebben voortgebragt. Ik durf zeggen , dac weinig volken meer geleerden van allerley foorc uic zich hebben zien voortkomen, wysbegeene, meetkunde, geneeskonft, fterrekonft, aardryksbefchryving, digtkonft, welfprekencheit, in alles hebben zy uitgemunt. De Avicennaas, de Averroesfen, de Albutedaas, de Achazen, en duizend anderen die ik zou konnen aanhalen, zyn bekende namen, en zelfs in Europa: hunne werken werden zorgvuldig by een vergadert?-"ën beflaan een aanzienelyke plaats in onze boekzaalen; Wac zeg ik? is hec Arabies, zoo Wel niec als hec Grieks en Hebreeuws, hec voorwerp der nafpöringen van onze geleerden, en, zoo ik dusfpreken kan, een der takken van onze gcleertheit? Maar ik befpeur dat de Hof my vervoert, en dat myri gekomcnSaraiynCn ^" Vblken die uit Ara^» zyn voort-  Vyf en twintigste Brief. st$ myn oogmerk minder is om u te onderrigten wat de Arabieren voormaals waaren, als het geen zy tam zyn. Ik keer dan tot myn voorwerp wedèr, en hervat de befchryving van Aden, die ik begonnen had. ; Deze Stad, die voormaals verwoelt was, wierc door de Romeinen herbouwt, zy legt aan de voet van een hoogen berg, die zich in een rond of eirond kromt , en dezelve byna geheel omringt. Deze gelegenheit, die de veiligheic van haare haven uitmaakt; zou haar ontwyffelbaar ten prooi voor den eerften aanvaller doen verftrekken, zoo men hier niet tegens voorzien had, met boven op den berg en aan de doortogten, fterke veilingen te doen bouwen, die met een fterke bezetting en een overvloed van krygsbehoeftens voorzien zyn. De Stad is met een zwakke muur omringt, vooral aan de zeekant; maar zy werd aan deze zyde door eenige bolwerken, en vyf of zes batteryen befchermt, die met zwaar gefchut voorzien zyn. Men kan Aden van de landzyde niet naderen, dan langs een fmalle weg, die de Stad met het vatte land vereenigt, welke tamelyk ver in zee uitfpringt, by wyze van een half eiland. Op zekere afltanden, zyn op deze landengte , drie fterktens gebouwt, de eene tegens he&t vafte land, de tweede op het midden, en de derde niet ver van de Stad, en die met krygsvolk en gefchut rykelyk voorzien zyn, in diervoegen dat de nadering van deze kant ondoenlyk iSi en by gevolg, de Stad onwinbaar aan de landzyde; en vermits zy behalven dit aan de zeekant 1L Deel. P M  fi2Ó De Nieuwe Reisiger. door goede veilingen, en zware batteryen, en een kafteel, dac mee vyftig Hukken kanon voorzien is, verdedigt word, zoo ziet men iigtelyk dat Aden voormaals was, en nog een der fterkiie Steden van Aziën is ; hierom beroemt zy zig ook verfcheide belegeringen met roem te hebben uitgedaan , en eenen AJphonfus d'Albukerken te hebben afgewezen, die haar in het begin der zeitiende eeuw , te vergeefs belegerde ; eenen RaïsSoliman, de Barbarosfa van zynen tyd, en eenige andere minder beroemde legerhoofden. Men nadert haar, aan de zeekant, langs' een groote baai, welkers mond omtrent agc of negen uuren wyd is. Deze baai verdeeld zig in cwee reên, waar van de eene groocer als de andere is. De' kleinfte , die hec naafte by de Stad is , maakt eigentlyk de haven uit, zy is een uur breed; men ankert overal in dezelve, opagtien, twintig, 0f twee en twintig vademen waater; en de grootfte lchepen konnen in dezelve binnen loopen. Aden beftaat uit omtrent zes duizent huizen, waar van verfcheide twee verdiepingen en platte daken hebben. Het paleis van den Stadvoogd heeft iets groots, dat op hec eerfte gezigc verblint, zonder egter iets wezentlyks pragtigft te hebben. Wy zagen inwendig in het zelve nog fpiegels nog vergukzels, nog eenige van die beuzelaryen die onze Europifche vertrekken verficren, pragtige Perfiaanfche tapeiten, porfierfteene tafels, en koftbaare vaten , uit welke geftadig de aange* naamfte reukwerken hunnen liefelyken geur verfpreiden , zyn al de fieraden van deze verblyf- plaats,  Vyf en twintigste Brief. 227' plaats, uit welke men egter alles ondekt, wat aarde en zee het aangenaamlte aan hec oog kan aanbieden. De voornaamfte krygshoofden en regters zyn mede gemakkelyk gehuisveft. Egter ziet men, in 'c algemeen, weinig fchoone huizen : men mocc hier egter de openbaare badftoof van uiczondcren, die de hitte in dit land noodzakelyk maakt,' en door de godsdienft gcheiligt is. Ik beken, Mevrouw, dat ik weinig gebouwen van die foorc, zelfs in Egypte niec, gezien heb, die mee die te vergelyken zyn. Op het zelve ftaat een doorlugcige koepel, inwendig is het met pragtige galleryen verüert, die door de fchoonfte pylaren onderfteunt worden. Het geheele gebouw is in kamers , kabinetten en gewelfde vertrekken verdeelt, die alle hunnen uitgang in de voornaamfte zaal hebben, en boven welke de koepel geplaatft is. Deze zaal is alom met jaspis en zeer fchoon marmer bckleer. In groote kommen, heeft men geltadig zeer zuivere waater fprongen, die hier altoos een aangenaame koelte-veroorzaken; ineen woord, alles fpant te zamen om dit gebouw te verfieren, dat, zoo het geen Romeins werk is , egter zeer waardig is zulks te zyn, en geheel in de fmaak van deze meefters der weerelt is aangelegt. Men heefc behalven dit nog eenige Bazards in Aden , die fchoonheden hebben. Zy vloeyen over van allerlei foorten van vleefch, vifch, en tuingewasfen, maar het groote vertier, dac door den coevloed der vreemdelingen veroorzaakc word , doed de prys merkelyk ftygen; en, in 'c algemeen, zyn de levensmiddelen zeer duur in Aden. Pa  aa§ D.e Nieuwe Reisiger. Gyzultmy, ongetwyfelt, vragen, Mevrouw of deze Stad van den Grooten lieer afhangt? Zy was voormaals aan hem onderworpen; maar tans ftaat zy onder de heerfchappy van den Koning van Yemen. Door middel van een reis, die ik ïn het gevolg van een jong Arabies vorft, uit hec geflagt der Abasfiden , Tiz- Almanzor genaamt, gedaan heb, ben ik in ftaat om u van dit Koningryk, en van den Vorft die het beltuurt te onderhouden! Het gevolg van dezen jongen Vorft, beftond uic omtrent vyf en twintig perzonen. Hy fcheen my vereerd te zyn met de drift die ik betuigde, öm zyn klein hof te vermeerderen. Onze geleerde Arabieren hadden op een voordeelige wys van my tot hem gefprooken , hy betoonde my veel agting. Wy vertrokken van Aden in het begin der lente, en kwamen met kleine dagreizen, te Mocha, welkers naam, zedert een halve eeuw, in Europa berugt geworden is. De Stad lege aan de oever der roode zee, op eenigen afltand van de ftraac van Babelmandel, zy is zoo grooc niec als Aden; maar dryft mogelyk fterker koophandel, en men meent dat zy die van de laatfte Stad , dcor de tyd geheel tot zig zal trekken. Men telt hier omtrent tien duizent inwoonders.' Haare haven werd door twee uitftekende ftukkeri lands, in de gedaante van een halve maan, omvangen. Op de twee uiterfte hoeken van dezelve, heeft men fterktens gebouwt om de ree te befchermen , welkers ingang omrrenc een uur wyd is. Groote fchepen konnen op dezelve ankeren; maar zy konnen in de haven zelve niët ko-  VYF EN TWINTIGSTE BRIEF. komen, welke de nodige diepte niet heefc. De Stadvoogd van Mocha, die te gelyk die van eenige andere Steden is, is ryk en magtig. Hy bewoond een pragtig paleis, en onderhoud een groot getal bedienden. Zyn pragt evennaard die van een Turkfche Bacha; nooit verfchynt by in hec openbaar, of werd door zes honderc krygsknegten voorgegaan, en van een calryk hof gevolge. Hec gebit der cymbalen en fluiten volgt hem alomme en de {landaarden van den Koning, van Ali en Mahomet werden voor hem uitgedragen. De krygsknegten, fchieten verfcheide malen, geduurende zynen cogc, en altoos met kon-els. Wat de omleggende ftreken van Mocha belangt , niets is treuriger en onvrugebaarder. Het is een dwaling dat hier de koffy waft: behalven dit. is de lugt hier brandend heet; en zonder de voordelige gefteltheit van haare haven, zou Mocha een onbekent vlek zyn. Wy hielden ons hier niet lang op, als mede te Mofa niec dac een kleine Stad is, en niets aanmerkelyks heeft, als deszelfs fchoone landstreken, en hec uitmuntend gevogelte dat men hier aankweekr. Vermits wy goede kameelen hadden, welke hier agtien of twintig uuren ineen morgen afleggen , kwamen wy vroeg te Manzeri , een klein gehugt, in 't welk men zeven of agt huizen telt; hierom waaren wy genoodzaakt onder de palmbomen te vernagten , van welke dit land overvloeit, ik fliep egter zeer geruft. De volgende morgen, vertrokken wy met het aanbreken van den dag, wy reisden door een groote fchoop ^  Q3° De Nieuwe Reisiger. ne vlakte, met fchoon wéëder en langs de befte weg des weerehs, toe Tage, alwaar wy met het ondergaan der zon aankwamen. Tage is een aanmerkelyke Srad, die met een goede muur omringt is, en dooreen kafteel befchermt word, dat men op een afftand van zes uuren onrdekt. Dit kasteel, dat op een berg gebouwt, en met dertig ftukken gefchut voorzien is, verfterkt de Koning van Yemen voor een baflieWe: men fluit hier de ftaatsgevangenen in op. Men heefc tegens de berg tuinen aangelegt, die boven eikand.rtn verheven zyn, zy maaken een fraaye vertooning, en verfchaffen de Srad een aangename wandel plans hehalven dit zyn zy bann nog van groot nut, door de uitmuntende tuin. rugten die zy uitleveren. Ik befpeurde niets buiten gemeens te Tage, uitgezonden agt of tien Moskeen, waar van verfcheide met marmer granit bekleet zyn, en door een dubbelde rei pylaren onderfteunt worden, die my van een groote fchoonheit fcheene te zyn. Van Tage reisden wy naar Manzuel, alwaar wy de nagt overbragten , deze Stad was voormaals de verblyfpJaats des Konings, dog is tans •niet anders als een verzameling van puinhopen die mets groots nog edels vertonen. Men ziet 'er egter nog twee ,kaftelen, welker oudheic alleen hunne waarde maakt. Yrame , alwaar wy na twee dagreizens aankwamen, is een der grootfte en fchoonfte Steden van Yemen. Wy overnagten, den eerften dag te Gabala, een fterke Stad, die gewooniyk een zoon des Konings, of Prins van den bloede cot Stadvoogd heeft. Tot  Vyf en twintigste Brief. 231 Tot hier toe hadden wy door een der fchoonfte landfehappen van de wcerelt gereid; maar wanneer wy van Yrame vertrokken, trokken wy door deile en onvrugtbaare bergen, in welke wy van hitten en dord dagten te derven. Wy dwaalden een geheclen dag in deze bergen die ons tot op een uur na by Damar bragten, welke een Stad van den eerden rang is, en in een vrugtbaare en aangename vlakte legt. Wy bleven hier vier dagen, zoo wcï qin ons van onze vermoeyingen uitteruften, als om ons gereet te maken om te Moab te verfchynen, alwaar de Koning van Yemen zyn hof houd. Moab, dat men bier Mouab noemd, legt op een hoogte die de geheele vlakte van Damar overziet: Zy is een werk van den laatden Koning, zoo wel als verfcheide kadeelen in haaren omtrek; want dezen Vorft was een lief hebber van bouwen; maar fchoon hy vernuft bezat, en zelfs een tamelyke uitgebreide kennis van de regelen der bouwkonft , zoo ontbrak hem egter fmaak; en wanneer zyn vertrekken groot genoeg waaren, gaf hy weinig agt op derzelver fchikking. Egter fcheen my een van zyne lufthuizen 't geen hy zeer beminde, en dat een uur van Moab legt, van een regelmatig omwerp te zyn ; het word ook het paleis der bevalligheden genaamt ; en de Koning befebouwde die mede als zyn meefterftuk. De geboorgeving van Tiz- Almanzor, was op den vyfden dag na onze aankomft te Moab bedaalt. Deze Vorft zat op een Turks paard, van een groote fchoonheit en zeer ryk getuigt. Ik P 4 had,  S32 De Nieuwe Reisigek. bad een Arabiefch paard, gelyk de voornaamfte bevelhebbers; de overige van bet gevolg gingen te voet of zaten op kamelen. Wy trokken dus door de Stad, onder het gcjuig van een talloze menigte, die van Damar en de omleggende dorpen toegevloeit was, orn een afftammeling van het geflagt van den grooten Profeet té zien. Wanneer wy het paleis genadert waaren, moeflen wy treden, en door vyf verfcheide poorten gaan , waar van ieder een byzondere wagt had, voor dal wy aan riet eerfte voorplein kwamen, dat groot dog onregelmatig is. Hier ontving een kamerdiemar liz-Almanzoren begroete hem; hy geleide ons tot voor het vertrek van den Koning, hier verzogt men oüs om, volgens de gewoonte, onze fchoenen uittetrekken, waar na men ons by den Koning geleiden. Dezen Vorft is van een edele en vry aangenaame gedaante, fchoon een weinig geel. Hy zat op een verheven voetbank die met een Perfiaans tapeit bedekt was, en leende tegens kuszens, zy„ voornaamfte bevelhebbers zaten op een geringen afftand om hem. Wanneer T*-Almanzor zig aan de voeten van den Vorft had nedergebogen , fprak hy hem in het Arabies aan, met een edelheit en wa ardigheit die ^verrukte De Koning fcheen geftreelt door deze aanfpraak; en, om zyn genoegen te betonen gaf hy den Prins zyne hand te\usfen en zeide hem duizend verpligtende zaken. De ee. hoorgevmg duurde omtrent een vierendeel uul geduurende het welke hy my mede de eer deed ¥m m? Opreken, hyoiidervroegmyove.de uit-  Vyf en twintigste Brief. 233 uitgebreidheid, raagt en koophandel van Vrankyvk. Het geen ik hem van de land en zeemagE verhaalde, verwonderde hem zeer; maar dezelve verdubbelde, wanneer ik hem van de overwinningen en gematigheit des Konings (prak. * Wanneer de gehoorgeving gcëindigt was, geleide men Tiz-Almanzor naar zyn vertrek, dac in hec paleis van den Koning zelfs was, welke aeboden had dac de Prins en de voornaamfte van zyn gevolg in hec zelve gehuisveft wierden. Dit paleis is mee cwee grooce vleugels gebouwt, die een groot vierkant beflaan | maar voor 't overige geen fmaak van bouwkonft, geen regelmatigheit of evenredigheit hebben. Het inwendige gedeelte is met geen minder zorg aangelegt als het uitwendige. Gy kont 'er zelfs over oordeelen, Mevrouw, uit de befchryving van het vertrek des Konings, het welk ter hoogte van vyf of zes voeten met een Indiaans ftof behangen is. De Koning is zelfs ' zeer eenvoudig gekleet; indiervoegen dat men hem voor een gemeen man zou aanzien , zoo een meefterlyke houding niec te kennen gaf wie hy was. Zoo veel eenvoudigheit zal u ongetwyfelt in een Koning verwonderen: wat my betreft, ik denk dat de godsdienft hier veel deel in heeft. In der daad, is de Koning van Yemen niet alleen Vorft, maar cegelyk Iman of Priefter van de Mahomectaanfche wee: wanc alle de bedienaars van de Mahomettaanfche godsdienft , zoo wel als de * Het zou yreemd zyn dat een Franfcbman ezn btsk febreef, ionder bier tf daar zyn Vorft te vleyén, P5  ?34 De Nieuwe Reisigep, de Cadis of bedienaars der Juftitie, hebben toe een grondregel om een groote zedigheid in hunne klederen en huiscieraden te vertonen. De Multie zelfs, fchoon hy onafhankelyk opperhooft van den godsdienlt is, en eerlte uitlegger van de wet, leeft zonder pragt, en vergenoegt zig met de agting die men voor zyne waardigheit van opperprielter heeft. Egter vertoont zig de Koning van Yemen op zekere dagen, met al de luilter van de Koninglyke Majelteit aan het volk. Ik was hier op een vrydag getuigen van , wanneer dezen Vorlt zig naar een Moskee in den omtrek van Moab begaf. De optogt begon met een lighaam voetknegten die hunne musketten lolten, wanneer zy uit het paleis kwamen; agter hen kwamen twee hondert ruiters van de lyfwagt des Konings, rykelyk gekleet en op fchoone paarden gezeten. Deze ruiters , voerden behalven de fabel en karabyn, halve pieken, waar van het yzer met goude franje of kwallen verfiert was. Op eenigen afltand kwam de Koning die op een wit paard zat, fchicterende van edele gelreentens. Een bevelhebber, op een paard van een hooge geltalte gezeten , hielt een groot zonne fcberni boven zyn hooft. Dit zonne fcherm was van groen damaft, met goude. franjes verfiert. Boven op het zelve was een zilvcre vergulde kloot, en op de kloot een kleine vergulde pyramide. Even voor de Koning was een bevelhebber te paard, die den Alkoran in een roode zak hielt, agter hem volgde een ander bevelhebber mede te paard, die des Ko-  Vyf en twintigste Brief. 235 Konings fabel droeg, waar van het geveft en de fcheede zeer koftbaar zyn. Deze fcheede is in een andere van rood (lof, met goud geborduurt, befloten. Ter zyde van den Koning wiert een pragtige groene ftandaart gedragen, die men de ftandaart des Konings noemt. Vyftig handpaarden blinkende van goud, en vyftig kamelen rykelyk getuigt, befloten den trein, welke geftadig verzelt wierd door het geluit der trommelen , en trompetten. De wederkomft van deze ftatie, was nog bezienswaardiger, door de wapenoeffeningen Van bet voetvolk', en de fpiegelgevegten der ruiters, die met lofle teugels op eikanderen aanreden, en hier door aan het volk de afbeelding van een regelmatig gevegt gaven. De o effeningen duurde tot het ondergaan der zon, wanneer het krygsvolk een algemeene falvo. deed, en in goede order te rugkeerden, onder het geluit der trommelen en trompetten. Dit zyn de praalfiatien van het Hof van Yemen byplegtige gelegentheden. Wat het byzonder leven des Konings belangt, dat is altoos het zelfde. Hy ftaat met het aanbreken van den dag op: eet om negen uuren, gaat om elf uuren weder te bed, ftaat ten twee uuren weder op; ten drie uuren doet by een wandeling of woond de raadsvergadering by ; ten vyf uuren neemt hy het avondmaal, en gaat altoos ten elf uuren naar bed, Deze gewoonte is onveranderlyk. Wanneer hy ten twee uuren opllaat laten de trommelen zig hooren, en het krygsvolk neemt de wapenen op; dit is de tyd wanneer de wagt optrekt, en in wel-  23^ De Nieuwe Reisiger. welke de grooten van het ryk toegelaten worden om zyne hand te suffen. Wac zyn tafel belangt, nooit koomt hier wiltbraad op; maar in tegendeel , is dezelve overvloedig van geiten, koeyen, offèn en fchapenvlees, enz. voorzien, dat alles in kleine fuikjes gehakt is, en te zamen met een meenigte ryfl, gedroogde druiven, en fpeceryen van allerlei foort gekookt word. Wat het gevogelte belangt, het zelve word het vel afgeftroopr, zoo ras het gedood is; en, zonder dat men het tyd laat om ce befterven, fruit men hec aanftoncs op en diend het voor. Deze geregten zyn ten uiterlle welfmakenc voor de Arabieren. Ik had van dezelve een zoo groocen afkeer, dac ik myn fpyze door myn knegc deed coebereiden; maar om hec Hof van Yemen niec ce beledigen, ging ik heimelyk in een der voordeden van Moab' eten, alwaar ik een vertrek gehuurt had. Welk een arm gehugt is dit Moab, Mevrouw, en welk een verblyfplaats voor een Koning! Men ziec hier geen Moskee, nog zelfs geen huis dac van fteen gebouwc is. Ik heb my dikwyls verwondere, dac de Koningen van Yemen hec verblyf van een vlek hooger fchatten dan dat van Sanaa, alwaar hunne voorzaten een reeks van jaaren hun verblyf gehouden hebben. In der daad, Sanaa is een magtige Stad, en na Aden, *3e rykfte en volkrykfte van Arabiën. Duizend koftbaare overblyfzels, die hier en gins verfpreic zyn, bewyzen wac zy door de afwezentheit der Koningen geleden heefc. Egter ziet men hier nog zeer fchoone paleizen en een groot getal pragr  Vyf en twintigste Öriêf. 237 pragtige Moskeen. Men vergelykt haar behalven dit, by Damaskus , om de fchoonheit van haare tuinen, en de zuiverheit van haar waater. Zy is wel verfterkt; en haar muuren zyn zoo breed, dat agt paarden nöaft eikanderen over de zelve ryden konnen. In het midden van de Stad verheft zig een heuvel, op welke het paleis der Koningen gebouwt was. Men ziet tans niet anders als de ruinen van dit paleis , dog dezelve zyn genoeg om 'er de pragt en grootsheit van te doen vermoeden. Niets is te vergelyken met de omleggende ftreken van Sanaa. Wellullige boomgaarden , weilanden , bosjes, valeyen , alles fchynt voor het oog aangelegt te zyn, en vermits de lugt hier altoos gematigt is, en de boomen, het geheele jaar door, de eene met bloemen en de anderen met vrugten pronken , geniet men hier een altoosduurende lente; of liever fchynen zig de lente en zomer met eikanderen te vermengen , en maar een jaargety uittemaken. Alle deze voordeden, fchynen de Koningen van Yemen het verblyf van Sanaa te moeten doen beklagen; maar zy fchatten„ met reden, hunne zekerheit boven het vermaak. In der daad, Mevrouw, is de order der opvolging van den Troon , op geen vafte voet in dit land; dat is te zeggen, dat fchoon men altoos den Koning uit het zelfde huis kieft, zoo volgen altoos de zonen, en nog minder de oudfte zoon, hunnen vader niet op; by de dood van den Vorft, doet zig die der Prinfen , die de mecfte verdienften, vrienden, of aanhang heeft, kroonen; vermits nu, dit foort van Ko- nlta>  233 De Nieuwe R\ eisicep:; Hingen, altoos mede dingers te dugten hebbeö, waar van men een menigte voorbeelden heefc \ zoo hebben zy gedagt dat het veiliger was zig in kalleden optefluiten, als in groote Steden tewoonen, in welke een opftand altoos gevaarlyk is. Zie daar waarom zy Moab, Manzuël, en eenige andere Kafteelen die in de bergen leggen, hooger fchatten als de welluften van Sanaa. Voor het overige, is de Koning van Yemen een magtig Vorft die over geheel gelukkig Arabiën heerft, uitgezonden een landfehap dat men het Koningryk Fartach noemt. Hy is behalven dit, volftrekc meefter in zyn Koningryk, en zeer onafhankelyk van den Grooten Heer, aan welke hy afgezanten zent en weder van hem entfangt; maar deze gezanrfchappen zyn alleen op den koophandel betrekkelyk; want geen verbintenisfen grypen tuftchen hen ftand: het mistrouwen is van wederzyden te groot; en de vreede zou van geen langen duur zyn, zoo de Arabieren minder ftaatzugt bezaten, of zoo de Turken de Arabieren minder vreesden. Men moet zulks bekennen Mevrouw, deze volken zyn dapper; en wanneer zy geoeffenc zyn , is hunnen moed tegens alles beftand; dog het geen by u hooger gefchat zal worden, is dat hunne opregtheit, voor hunnen moed niet wykr. De eer is het eerfte beweegrad en, zoo ik het zeggen durf, de ziel van hunnè daden: dit is de fpringveer die hen doed bewegen, zy befchouwen de bedriegery als een laf heir, de dubbelhartigheit als een laagheit van ziel, de diefftal als een fchandc, en de leugen als een hoon.  Vyf en twintigste Brief. 239 Het is waar dat dit afbeeldzel naar alle Arabieren niet gelykt; ik fpreek hier ook alleen van de inwoonders van Yemen. Wat moet men denken van het goud der Arabieren , het geen by de oude zoo berugt is, en van 't welke de bybel op verfcheide plaatzen melding maakt. Ik beken opregtelyk , Mevrouw, dat ik nog goudmynen in dit land gezien heb, nog van dezelve hooren fpreken, mogelyk heeft de luiheit der Arabieren , welkers naarlligheit zeer middelmatig is, veronagtzaamt om dezelve te bearbeiden. Men verzekert dat de beken , die van de bergen afftromen, kleine ftukjes van dit kolf baar metaal met zig voeren, en die men onder het zand der rievieren vind. Het is dan waarfchynelyk, en de gewyde fchriften beveiligen dit, dat zoo de Arabieren arbeidzamer waren, men goudmynen in het Koningryk Yemen vinden zou. Hoe het ook met deze gisfing zy, gelukkig Arabiën is ryk genoeg, om deze fchatten te konnen misfen. In der daad, zonder van de edele gefteentens en kruideryen te fpreken , van welke gelyk men weet de Koningin van Scheba , die over Yemen heerfte, ryke gefchenken aan Salomon deed , vloeid het land over van ryft, koom, vrugten, en tuingewasfcn, die de Europeefche overtreffen. Men ziet'er behalven dit, dieren zonder getal , en wynflokken , welkers zap, in fpyt van de wet van Mahomet, van tyd tot tyd de flatigheid van onze Arabieren vervrolykt, dog de voornaamfte rykdorn van Yemen, en de voornaamfte tak van deszelfs koophandel', is de kofiy. Gy  »4e> De Nieuwe Reisiger. " Gy kent die bekoorlyk vogr, Mevrouw, dat ©nze digters aanbiaafl, de verbeelding van onze redenaars verhit, de denkbeelden van .onze wyzen opheldert, de zwarre wolken der zwaarmoedigheit verdryft, en dat, zedert eenige tyd, onder ons, een nieuwe band der maatfchappy geworden is ; maar de boom , Welkers vrugt dit betoverent vrugc voorbrengt, zal u mogelyk zoo bekent niet zyn. Ik denk dat ik u hier omtrent eenige omfchryving verfchuldigt ben. Voor 'c overige, zal ik u alleen myn eige waarnemingen mede deelen ; en my overvloedig voor myne moeite beloont agcen, zoo ik u zaken berigten kan in welke gy belang ftelt. Het Koningryk Yemen brengt de koffyboom, met uitfluiting van alle andere geweflen van Arabiën , voort. Deze boom groeit ter hoogte van zes of twaalf voeten: deszelfs dikte is van tien , twaalf en vyftien duimen in den omtrek. Vermits zy zig in de ronte uitbreid, en zyn binnenlle takken zig gemeenlyk krommen, heefc hy byna altoos , ten minften op zekeren ouderdom, de gedaante van een zonnefcherm. Zyn bad is witagtig en een weinig ruuw: zyn bladeren, die van een donker groen zyn, gelyken na die van den citroen boom; zyn bloemen zyn wit, en in vyf kleine blaatjes verdeelc gelyk die der jasmyn. De jeuk van deze bloemen is aangenaam; en zelfs eenigzints balzemagtig; maar wanneer ik'er een in de mond nam , bevond ik dat dezelve bitter Waaren. De koffyboom werd door zaayen, en niet door afzetten voortgeceeld : hy is altoos groen *  Vyf en twintigste Brief. 24* groen, en verheft nooit alle zyne bladeren te gelyk. Hy bemint een vogtige grond ; hierom groeyen zy in menigte aan de voeten der bergen en langs de beken; het geen aangename landftreken eh bekoorlyke verfchieten uitlevert. Die in de vlaktens wasten, groeyen altoos onder de hoo'. ge boomen, welkers fchaduw haar een friiïe lugt verfchafc welke zy nodig hebben. Ègtcr heb ik 'er in de ope lugt zien groeyen en vrugten geven , zonder dit hulpmiddel; maar dit was doormiddel , van dezelve menigvuldigmaien te be« fproeyen, en in gematigde lugtilreeken. Wanneer de bloem van de koffyboom afvalt, werd zy door een kleine vrugt vervangen, die eerft fchoon groen is, maar by het rype.n rood word, en ten naaften by zoo 'groot als een groote kers is. Deze vrugt is van een aangename fmaak; en voed en vervrift zeer. Men vint in liet vlees van deze ters, in plaats van een noot, de boon of hen graan dat men koffy noemt. Deze boon is door een dun vliesje omwonden; zy is in den beginnen zagc en van een onaangename fmaak; maar zy werd langzamerhand hart; en wanneer de zon de kers verdroogt heeft, werd het vlees een bruine fchel, die de eerfte of uitwendige baftvandekoffy uitmaakt, de boon is dan hart, en van een ligte groene kleur. Iedere baft behelft maar een boon, die zig gemeenlyk in twee deelen fcheid ; en iedere helft is een koffyzaat. By gelegenheit van deze ballen, was ik zeer verwondert, wanneer ik op zekere dag een Arabier bezogt, dat ik hem onledig vond met in een II. Deel Q 1  S.i.2 De Nieuwe Reisiger. yzere pan*eenige van deze ballen te branden, Wac doet gy, riep ik by het binne treden, en van wac nuc kunnen deze fchellen zyn? Ik vergeef hec u , zeide h% al glimlaghende , om dac gy een vreemdeling zyt ; maar gy zult bekennen , dac deze fchellen die gy veragt hunne waarde hebben, en wanneer men koffy wil drinken, de baft de boon evenaard, zoo zy zelfs niet beter is. In der daad, wanneer hy eenige van deze half gebraade fchellen , in een vat mee kökenc waacer gedaan had, fchonk hy my eenige oogenblikken daar na een aangenaam vogc, dac ik mee grooce teugen dronk. Die vogc is de gewoone drank der vermogende lieden: men noemc dezelve koffy cp de wyze der Sultane, Vermits de koffyboon de zeldzaame eigenfehap heefc van ter zelfder ryd bloemen en vrugten te dragen, waar van eenige groen en andererypzyn; zoo dat men drie inzamelingen in een jaar doet, maar die van de maand Mey is de overvloedigfle, en werd het hoogfie gefchat. Ik heb de nieuwsgierigheit gehad om by een van deze in oogltingen tegenswoordig te zyn. Niets is eenvoudiger, Mevrouw; men fpreic groote ftukken lynwaat onder de boomen; een man fchuc de boom zagtkens, en de rype koffy vale, zonder dac men gewelc gebruikt, af. Wanneer men dezelve ingezamelc heeft, fpreic men haar op matten uit; omze in de zon te doen drogen; en zoo ras de ballen in ftaat zyn om zig te openen, verbreeke men dezelve, door middel van fleene of houte rollen; het geen de Arabieren mee veel behendig-  Vyf en twintigste Brief. 243 digheid en fpoet verrigten. Wanneer de koffy van deszelfs ballen ontdaan is, legt men dezelve op nieuws in de zon, vermits zy dan nog zeer groen is, en gevaar loopt van op zee te zullen bederven. Men wand haar vervolgens om ze te zuiveren, waar na men haar in baaien doet en op de markt brengt. Schoon men weinig landftreken in Yemen vind, alwaar geen koffy walt, groeyt zy egter in overvloed in den omtrek van Sanaa, Galbani en Beceifagui. Ik was verrukt door de fchoonheit; van de koffyboom- van die laatfte gewefl, welkers kofTy voor de befte van Yemen gehouden word. Betelfagui is een aanmerkelyke Stad, en mogelyk de fchoonfte van geheel Arabiën. De huize zyn van gebakke fteen; en het grootfte gedeelte heeft twee verdiepingen en platte daken. Men ziet hier eenige fchoone paleizen en Moskeen, welkers minarets of toorens uit en inwendig gewit zyn. De Stad heeft geen muuren; maar op den afftand van een musketfehoot , heefc men een fraaye fterkte die haar voor een kafteel verftrekt. Men heefc in dit kafteel een put, welkers waater * veel overeenkom!!, met de minerale wateren van Bourbon heeft, het zelve is kokentheet wanneer men het fchept; in diervoegen dat hec onbekwaam tot drinken is; maar het wert zeer goed en fris, wanneer het eenige uuren geftaan-heeft, en vooral in de nagt. Ik ging op zekeren dag in de Bazard van Betelfagui. Deze plaats legt in het midden der Stad: zy is groot en bevat twee groote pleinen die mee O 3 ©ver*  344 De Nieuwe Reisicer. overdekte galleryen omringt zyn, Hier werd een ongeloofelyke menigte koffy verkogt. De bebewoonders van het land, die groote voordeden uit dezen handel trekken, brengen hier dagelyks een groote menigte ter markt; dog zy zyn veel loozer in dezen handel als voormaals. De toevloed der vreemdelingen, die de deugt hunner koffy hier heen trekt , heeft hen de oogen geopent; en de Bohar die voor dertig jaaren niet meer dan tien of twaalf piafters kofte, werd tans hondert en twintig piafters betaalt. De Bohar is een maat die zeven hondert en vyftig ponden weegt. Wanneer men de koffy gekogt heeft, brengt men dezelve met laftdieren naar Mocha, dat vyf en dertig uuren van Betelfagui aflegt, alwaar dezelve ingefcheept word; hierom werd zy Mochafe koffy genaamt; fchoon 'er, gelyk ik gezegt heb , geen koffy in den omtrek van deze Stad was. Ik ben met recht te befchuldigen, Mevrouw, van nog niets van de vrouwen van Yemen gezegt te hebben. In het algemeen, zyn zy bekoorlyk maar genieten weinig vryheid. De minnenyd der mannen fielt zig hier tegen. Egter mogen zy eikanderen met het begin van den nagt bezoeken. Zy gaan dan uit; maar zoo haar eenige mannen op ftraat ontmoeten , fchaaren zy zig langft de huizen , en blyven hier ftilzwvgenc liaan, tot dat dezelve voorby gegaan zyn. Haare klederen zyn byna dezelfde als der Turkfe vrouwen; zy dragen halve laarsjes van rfiarokym, en hebben een groote fluief op het hooft 7 welke haar  "Vyf en twintigste Brief. 24^ haar egter het zien niet belet. De vrouwen van Moab rekenen het voor een groot fieraac een ring door de neus te dragen. Zy maaken het bovenfte gedeelte van haare oogen zwart, en vryven de nagelen van haare voeten en handen niet een droogery die dezelve een hooge roode kleur mededeelt. De vrouwen van Mocha en Aden hennen deze modens nog niet; zy vergenoegden zig met haare natuurlyke fieraden; maar dit zyn landjuffers die den regten fmaak nog niec hebben Hoe aangenaam het Koningryk Yemen ook is, zullen wy 'er egter geen lang verblyf houden. Reets zyn alle fcbikkingen gemaakt, om ons door de woellyne van Arabiè'n, naar Paleftina te begeven , dat voor lang onze nieuwsgierigheid tot zig getrokken heeft. Wy zyn niet onkundig van de gevaren aan welke deze togt ons bloot ftelt; dog wy zullen van dezelve rykelyk fchadeloos geilek worden, door de groote voorwerpen die het zelve ons zal aanbieden. Ik ben, enz. Men, den 1 Maart 1730. Q 3 Zes  Zes en twintigste Brief. Steenagtig Arabiën. Verbeelt u, Mevrouw, een dor droog land, dat byna alomme met brandende zandvlaktens en onvrugtbaare bergen bedekt is, zonder boomen, zonder waater en byna zonder Steden en inwoonders, en gy zult een naauwkeurig denkbeelt van Arabiè'n hebben dat men Steenagtig noemt, niet om de fteenagtige hoedanigheit van deszelfs grond , gelyk eenige fchryvers zig verbeeld' hebben, maar na Petra, hooftftad van dit land.. Kont gy gelooven, Mevrouw? dat de vrugtbaare geweften van Griekenland enAziën, deze betoverende landen, van welke ik my met moeite affcheurde, minder bekoorlykheden voor my gebad hebben als deze dorre en akelige woeftyn, De groote gebcurteniflcn van welke zy langen tyd het tonneel geweeft is, de berugte' wonderen, die hier geduurende de veertig jaaren welke de Hebreen in het zelve doorgebragt hebben, alle deze wonderen vervulde my met een eerbiedige opgetogenheit; myn verbeelding die ontiloken wiert voor de tegenwoordigheit der plaatzen, vertoonde my dezelve zoo duidelyk ; de denkr beelden waaren zoo levendig, dat zy in zeker voegen, zig weder voor myn oogen vertoonden. Ik zag dezelve ik was 'er getuigen van. Ja, Mevrouw,  Vier en twintigste Brief. 247 vrouw, (en dit is hier geen van deze leugens der reizigers die door verdigtzclen en verbeeldingen zoeken cc verblinden,) hier zag ik, volgens de woorden van den Prefect, de zee voor het aangezigt van Ifraël te rug wyken, cn het zelve een vrye doortogt door zyne vergramde golven Ja>- ten , terwyl dezelve de wagens en ruiters v;.n Phariio in haare afgronde verzwolg; hier weergalmde den oever van het vreugde gefchrei, en/ de verheven tonen van dien lofzang, wiens heer lyke uitdrukkingen een eeuwig gedenkteken van de erkentenis van Mozes zyn: verder zag ik de fteenrotzen zig openen, zagt worden, in zeker voegen fmelten, en zig in ftromen van levendig, waater veranderen, om, in dit brandend gewelt, de dorll en meningen der Hebreeuwen te ftillen. Hier, kondigde de donder en blixem de ontzachelyke tegenswoordigheid van den God Abrahams aan. Uit hec midden van een brandende wolk , onderwees de Almagtige zyn volk , en fchreef hen zyne wetten voor. Het geluit van zyn verfchrikkelyke ftem, gevoegt by het ontzachelyk gefchacer van den donder , joeg my een doodelyke fchrik aan. Ik viel eer neder, en greep een aarde aan, die door de cegenswoordigheic van God zelfs geheiligc was. Hier, zag ik Mozes, dezen boezem vriend van den Almagcigen ; Mozes, die een grooc man geweeft zou zyn , al was hy geen Profeec geweeft ; ik zag hem , in een vervoering van zynen yver, de cwee fteene tafelen verbreken op wélke God zelfs zyne wetten gegraveerc had, en hec fchandelyk voorQ 4 werp  De Nieuwe Reisiger. werp van den afgodendiend der Ifraëliten tor dof verbranden, de overtreders van bet goddelyk gebod dwingen om den ailchen met hunnen drank in te zwelgen, en in het bloed van meer dan twintig duizend hunner, de misdaad dezer afgodery aftewaffèn. Hier vertoonde zig de veltflagen voor my. Amalek, dezen troczen aanvaller var, het volk Gods, bezweek onder bet zwaart van Jofua, of liever voor de gebeden van Mozes, die, met de armen ten Hemel geheven, den bhxem deed nederdalen die dezen vyand des Hceren verplette. Daar, opende zig de aarde, die tot in haar grondveden bewogen wiert, met °-eloey, wierp verterende vlammen uit, en verzwolg in haare ingewanden de trotfe mededingers van den Hoogeprieder Aaron. Het ontdelde volk vloog na den tabernakel, dit meederduk des fmaaks, van welke God zelfs het ontwerp ge-even en de uitvoering beduurt had. Een wraakvuur kwam uit hec binnende van dit heiligdom voort, en verzoende, door de dood van Nadab en Abihu , de drafwaardige onach'zaamheic van dezen gezalfde des Heeren. In een woord, Mevrouw, deze geheele wocstyn, wierc voor myn oog bezielt: iedere voetdap herinnerde my een wonderwerk; en deze groote voorwerpen, van welke ik my niet ontdoen kon, maakten zig zoo volltrekc meeiter van myne zin. nen, dat het op zekeren dag weinig fcheelde of het zou my het leven gekofl hebben.' Ik had my m het veld ter zyde afbegeven om in eenzaamheit beter te kunnen peinzen ; alles fcheen my hier.  Zes en twintigste Brief. hier toe te nodigen: de eenzaamheit der plaats, de frisheit van de morgcnftond, en de duiftcrhcir, zelfs : naauwelyks verfpreide de dageraad een melkverwig ligt aan de kimmen wanneer een fchreeuw die van duizend anderen gevolge wierden , my verfchrikten: ik zag om: en wiert twin* tig Arabieren gewaar, die, uit een hinderlaag; met den lollen teugel en de zabel in de hand, op ons aankwamen rennen: my fchoot alleen de tyd over om my by myn gezelfchap te voegen, dat meer door myn voorbeek, als door myn woorden aangemoedigt, met de degen in de vuift, op deze ftruikrovers aanvielen. Verwondert door deze hevige tegenftand, welke zy niet verwagt hadden , waaren zy wel ras verftrooit, en lieten een hunner agter, die door zyn paard ter aarde was geworpen, 't welk met duizend fteken doorboord was. Ik geboot dat men hem het leven zou fparen, dog myn knegt gaf hem eenige ftokflagen, in verruiling van zyn wapenen, die niemand hem betwifte. Dit geval dat my eenige eer onder myne reisgezellen gaf, gebeurde in het gezigt van den Sinaï, alwaar wy een weinig na het opgaan van de zon aankwamen. Sinaï, dezen berg die zoo berugt is in de jaarboeken van het volk Gods , legt op een half eiland dat door twee armen van de roode zee gemaakt word , en zoo naby de berg Horeb, dat men zeggen kan dat deze bergen maar eene uitmaken ; hier om zegt de Heilige (chrift onverfchillig, dat de wet aan Mozes op den berg Sinaï eri op den berg Horeb gegeven wiert, om dat inQ 5  De Nieuwe Reisiger. derdaad dit twee toppen van een zelfde berg zyn, die door een kleine valy van eikanderen gefcheide worden. Sinaï legt ten oollen, en 1 loreb ten wellen, maar de eerfte is een derde hooger als de tweede, die weeder aangenaamheden heefc die den eerlten ontbreken. Het kan niet anders zyn, of deze, by uitnemencheic Heilige plaacs, moet coc een fchuilplaats ftrekken aan die Heilige mannen , die de geell Gods, in alle tyden, op de voetftappen van Jezus Chriftus in deze wocftyn geleid heefc, ook is hy door een zoo groot getal kluizenaars bevolkt geweeft, dat men 'er zomtyds veertien duizend getèlt heeft: ten minllen volgens de overlevering van dit land. De luft tot het eenzaam leven is zedert zoo zeer verflauwt, dat men tans naauwlyks zeftig Caloyers op den berg Sinaï telt, die de regel van St. Bazilius volgen, hunnen Abt is te gelyk Aardbiffchop van deze plaacs. Wy gingen dezen kerkvoogt bezoeken, die ongetwyffelr, aan zynen gryzen baard de waardigheic verfchuldigt is welke hy bezit. Deze goede man omring ons zeer wel: hy deed ons nevens hem zitten; en, na eenige redenwiflèlingen die ons geen groote gedagten van zyn verftand gaven : Verheft geen tydy zeide hy coc ons; befebouwt het merkwaardige van dit kloofter en de omleggende plaatzen; gy zult vervolgens het middagmaal houden , en u tot aan den nagt ter ruft begeven. Wy Honden op deze woorden op, en gingen uic, van een geellelyke vergezelc, wiens bediening is om de pelgrims te geleiden. De-  Zes en twintigste Brief. 251 Deze Mentor die men Baftlos noemde , was een welgemaakt jongeling, en die ons alzoo "•eeftig fcheen, als zynen Abt-plomp was. Hy geleide ons 'eerft in de kerk, welkers grootsheid en pragt my verrukte. Bafilos, die zulks gewaar wiert, zeide: deze kerk is een werkftuk van den Keizer Juftiniaan; het marmer dat gy ziec, is uit Egypte over de roode Zee herwaarts gebragt: -do overige fteenen, werden uit dezen berg gehaak; Zy zyn zoo hart, dat 'er geheele maanden nodig zyn om dezelve te bakken; maar wanneer zy gepolyft zyn, hegten zy zig zoo vaft aan eikanderen , door middel van een Cement dat men in deze woeftyne vind, en dat wel ras zoo hard als de fteenen zelfs word, indiervoegen dat dit gebouw , ondanks de zwaarte der gewelven en veertien hondert jaaren ouderdom, nog geen herftelling noodig heeft gehad. Het gebouw fcheen in der daad eerft onlangs gebouwt te zyn. De fteenen zyn van een verwonderlyke witheit en gladheit: de afdeelingen zyn behalven dit naauwkeurlg; en dit gedenkteken zou in alle opzigten de luifterrykfte tyden van Griekenland waardig zyn, zoo het beter verligt was, en zoo de ftandbeelden die men hier in.overvloed ziet, niet beneden het middelmatige waren, zoo wel als de fchilderyen en het half verheve beeltwerk. Van de kerk begaven wy ons na de eetzaal die Proot is , maar veel te lang naar mate van de breete: voor het overige is zy fchoon, dog een weinig duifter, een gebrek aan welk byna alle de vertrekken van dit huis onderworpen zyn: ik zonder  De Nieuwe Reisiger. der hier egter de zaal van uit, in welke men de vreemdelingen vergaft: ik heb weinig vertrekken^ gezien die zoo fraai waren , maar de maaltyd die men hier houd: beantwoord niet aan de vermakelykheic der plaats. In der daad, het leven der Caloyers is zeer geftreng; zy eeten nog vleefch nog vis; en hunne gallen komen te kort by deze matigheit. Het is waar, dat men dit gebrek door andere levensmiddelen vergoed , van welke zy altoos wel voorzien zyn, en zonder welke het onmogelyk zou zyn, om in dit land te reizen. Wy hielden ons niet lang in de cellen der kloofterlingen op, dat ons regte hokken fcheenen te zyn. het uitwendige trok onze nieuwsgierigheit tot zig' Het eerfte voorwerp daar onzen aandagc zig opveftigde was de uitwendige ftaat van het kloofter, dat als een kafteel verfterkt is. Wac wil dit zeg' gen? vroeg ik aan Bafilos , en tegens wie zyn deze veilingen opgeworpen? tegens de Arabieren, ancwoorde hy, die onophoudelyk om deze muuren ftropen, en^dikwyls op dezelve aanvallen Wanneer zy in klein getal zyn, verjagen wy hen hgtelyk ; maar wanneer zy in groote meenigte komen, konnen wy van hen niet ontflagen worden , dan met hen levens voorraad te verfchaffen waar aan zy1 gebrek hebben; en waar door wy zelfs dikwyls het noodige ontberen moeten. Die zyn flegce nabuuren zeide ik: ja, ancwoorde hy maar laat ons wegfpoeden, uit vrees van verrast te zu len worden: wy zyn hier in eene van hunne ichmlplaatzen, en hec zou myieecdoen, indien « eenjg ongeval overkwam. Stel u geruft anc- woor-?  Zes en twintigste Eüief. 253* woorde ik, uwe Arabieren kennen ons; wy hebben eikanderen onder de oogen gezien, zy vreezen ons voor zeker meer als wy hen. Wy bevonden ons toen by de grot, in welke Mozes de Tafelen der Wet ontffng. Men heeft van deze grot een kapel gemaakt, in welke alles godvrugt inboezemt, dog men ziet 'er niets aanmerkelyks, dan alleen een ftandbeeld van den heiligen Wetgever, dat de bytel van een Phidias waardig is. De Arabieren die veel eerbiet voor deze plaats hebben, hebben een fraye Moskee over dezelve gebouwt, alwaar zy by eikanderen komen om te bidden. Niet ver van deze Moskee , ziet men een fraye waterwel, welkers water naar verfcheide ftortingen, door middel van een waterleiding tot in de keukens van het kloofter gevoert word. Dit water, van welkers frisheit en goedheit men groot op geeft, is den eenigften drank der monnikken , die hier om des te gezonder zyn. Vermits de weg hier zeer ruw word, en dat de berg byna altoos lynregt opgaat, zoo zou heE onmogelyk zyn verder te komen, zonder de voorzorg die men gebruikt heeft, van trappen in de rots uittehouwen: men telt 'er vier duizend van de voet tot aan de kruin van den berg. Wy klommen met moed dezelve op; maar wy waren geheel buiten adem , wanneer wy op den top kwamen, wy moeften eenige tyd gaan zitten om adem te fcheppen. Deze plaats die omtrent zestig voeten lang en dertig breed is; kan omtrent vyftig perzoonen bevatten. Zy is met heuvelen bezet, op een van welke men een kapel gebouwt heeft,  , '254 De Nieuwe Reisiger. heefc; alwaar men zegt , dat het lighaam van St. Catharina zedert vier honderc jaren gerost heeft. Dit lighaam, voegt men 'er by, is zedert *n de kerk van het kloofter overgebragt,. alwaar het onder een pragcig .verhemeltzei geplaacii is • men vertoont alleen een arm van hetzelve, die" zeer dor is, en waar van de vingers geheel met goude ringen bedekt zyn. Aan de voet van dezen heuvel is een bron die men als wonderdadig befchouwt, om dat het niet nacuurlyk is dat men waacer op eene zoo verhevene plaats vind. Niet' ver van deze bron is de groc, in welke Mozes dc veertig dagen doorbragt voor dac hy een cweede maal de wet ontving. Ik zal my niet ophouden, Mevrouw, om u deze verfchrikkelyke eenzaamheic aftebeelden die in deze plaacs heerft , alles boezemc hier een akelige zwaarmoedigheid in, welkers ftilte alleen u fchrik zou aanjagen. Laac ons tot vrolyker voorwerpen, of, zoo gy wik, toe minder treurige, overgaan; de berg Horeb zal u dezelve verfchalfen. De vally die dezen berg van Sinaï affcheid, is zeer aangenaam, zy is in verfcheide tuinen verdeelt, waar van de eene vrugten, en de andere uitmuntende cuingewafièn voortbrengt. Deze tuinen werden door de Caloyers bearbeid die hier hun voornaamfte onderhoud uittrekken. In het doorwandelen van de vally, zagen wy de brandende braambos, of liever de plaacs alwaar hy geftaan had , wanc dezen braambos is niec meer in wezen , vervolgens beklommen wy de rots me welke Mozes hec water deed voortkomen, door  Zes en twintigste Brief. 255 door hec liaan mee zyne roede. Deze fteen heefc cwaalf openingen , uit welke alle , zoo men zege, waater voortkwam. Hier van daan begaven wy ons naar de grot, in welke de Profeet Elias zig verbergde geduurende de vervolging van Iezabel. Het gewelfzel van deze grot is zeer vogtig, en mee fteenagtige uitwasfingen bezet; welker grooce alzoo zeldzaam als hunne gedaance vreemd is. Ter zyde van deze groc is hec hol, in 'c welk de kluizenaar St. Stephanus veertig jaaren in vaften en bidden doorbragt. Wanneer wy ons eer regterhand keerden, kwamen wy in een fraaye vlakte, in welke voormaals het klooster van Sc. Bafilius ftond. Onder de puinhoopen van die kloofter is een fteen in welk de voec van een kameel zoo volmaaktelyk is uitgeholt, dac men hec'zelve voor een 'werk der konft zou aanzien. De Arabieren kuffen dezelve mee eerbiec, in hec denkbeelc dac hec die van de kameel van Mahomec is. Wy zagen eenige van die volk die op ons fchenen aanteleggen; maar wanneer zy onze wapenen gewaar wierden , namen zy een godsdienftig gelaac aan, kullen nedrig den fteen, en keerden ftilzwygend en meeneergeflagen oogen te rug. Wy craden vervolgens in een klein aangenaam bosje, van waar ons een zagce ryzing coc op de kruin van de berg geleide. Deze plaacs fcheen ons bekoorlyk : men ziet 'er drie fraaye fpringbronnen, welkers boorden altoos met groene velden gezoomt zyn, en populierboomen in welkers fchaduw wy ons ter neder zetten , om de friftè lugc in te ademen. Deze eenzaamheic be-  «>S De Nieuwe Reisiger. bekoorden ons, en wy zouden 'er geerne den gebeden dag doorgebragt hebben; maar wy maren' geen meeiter van onze tyd; behalven dit was hec middag : wy keerden naar hec kloofter te rug, alwaar wy, door de zorgvuldigheit van myn' knegc, hec middagmaal gereet vonden. Wy (ringen aan tafel zitten; en vermits, de lugt van deze bergen zeer doordringend is, aten wy met fmaak, onzen voorraad, en Bafilos zyn tuingewaflèn! De vrolykheic van dezen Caloyer bekoorden ons;en nimmer hielc een monnik de eer van zyn klooster beter op. Vermits hy als een man ïprak die hec land kende : hoe ver rekent gy , vroeg ik hem, dat Mekka en Medina van eikanderen leggen? zyt gy voornemens, antwoorde hy, om na dezelve toetereizen. Ongecwyffek, her^ nam ik. Gy wik u dan laten empaleren. Ik? geenzints. Och och ! riep hy uit, ik zou dit nooit van ü gedagt hebben. Hoe dan ? hernam ik met eenige ontroering, wat wil dit zeggen? verklaart u duidelyker, bid ik u. Gy wik een Turk worden. Een Turk! gy zelfs, antwoorde ik met drift. Vervloekt zy Mahomet en alle zyne aanhangers. 'Er is egter geen middelweg, vervolgde Bafilos; en zoo gy ©p het grondgebiet van Mekka of Medina gevonden wiert, zoud gy van Godsdienft moeten veranderen, of goedvinden dat men u empaleerden. Op deze voet, zeide ik, hebben wy een verkeerde rekening gemaakt; en ik zie wel myn Heéren, my na myne reisgenooten keerende, dat wy te vergeefs zoo ver gekomen zyn. Gy vergift u, herna»!-  Zes en twintigste Brief. 257 nam Bafilos op een vrolyke toon; ik heb tweemaal te Mekka en Medina geweeft, en ben in ftaat om u alle noodige onderregtingen te geven. Gy fchynt verwondert, vervolgde hy; maar uwe verwondering zal ras ophouden , wanneer gy weet dat ik op het eiland Cyprus geboren ben, en dat ik van myn kintsheit tot den koophandel gefchikt was; dat ik in den ouderdom van vyftien jaar, door een zeerover genomen wiert, en, in Barbaryën, aan een bevelhebber van den Keizer van Marokko verkoft wiert; dat deze man, die een groote voorftander van zynen Godsdienft was* my dwong om Mahometaans te worden, dat ik met hem twee reizen naar Mekka en Medina gedaan heb, en dat ik in de laatfte het geluk- had van hem te outfnappen, en my in deze woeftein heb begeven, om, door boetdoening de misdaad van myn Godsdienft verzaking te verzoenen. Deze bekentenis bekoorde ons, Wy baden hem,dat hy ons omftandig verhalen wilde , wat 'er in deze twee fteden, voor al wanneer de bedevaardsrci* zigers hier aankwamen, gebeurde. Mekka en Medina, hernam hy, leggen in een landfehap dat men HegiaZ uoemt, wolk eigtntlyk tot geen der drie Arabiè'n behoort, fchoon het op het zelve halve eiland legd. Mekka is de geboorte plaats van Mahomet, en Medina des zelfs gcbraafplaats. Deze twee fteden werden voor heilig en gewyd gehouden, en wee alle Chriftenen, die in dezelve durven komen, of zelfs op eenige uuren naderen. De verlchrikkelykfte ftraffen zyn naauwlvks in ftaat, om deze heiligfchenU. Deel il /: "■'  258 De Nieuwe Reisiger. ding te boeten. Mekka, van welke ik eerft fpreken zal, legt aan den voet van een hoogen berg, vyftien uuren van Gedda, dat een haven van de roode Zee is, en de plaats, zoo de Arabieren menen, daar Eva begraven is. Deze Stad is groot, ryk en wélbevolkt; zy heeft nog muuren nog veilingen: haar heiligheit verftrekt haar tot een waarborg, en beveiligt haar voor allen aanval. Men ziet fchoone gebouwen in dezelve, en zelfs eenige paleizen , maar niets evenaart de pragt van haare karavanferaas, welkers fchoonheit alle befchryvingen te boven gaat. Deze karavanferaas zyn , gelyk gy weet, herbergen in welke de reizigers zig begeven, die in bedevaart herwaards komen. Aan een der uiterftens van de Stad verheft zig de Haram, een onmeetbaar hof, dat met een drievoudige ry van pylaren en gewelfzels omringt is, waar van de eerfte opflag verwondering verwekt, ondanks de vreemdefmaak en onregelmatigheit met welke het zelve gebouwt is. in het midden van den Haram is de Kiabé of het heilig huis, dat zoo men zegt, voormaals door de Engelen gebouwt is, en weinig tyd voor den zondvloed, naar den Hemel gebragt wiert, en dat door Abraham herbouwt is; naar het voorheeft van het eerfte , dat hem uit den Hemel wiert gebragt. Dit huis dat niets uitmuntens heeft, is dertig •voeten hoog, vyftien fchreden lang, en twaalf breed. De deur drempel is zoo hoog dat een gemeen man 'er niet by reiken kan. Deze deur is van louter zilver; zy ftaat ter vvederzyde open; en  Zes en twintigste Brief. 25$ en is tien voeten hoog, en vyf breed. Men klimc naar dezelve op door middel van een trap die op vier raderen ftaat, en door een Iman tegens de muur gerolt word. Wil men bidden, Men be* taalt den Iman en klimt naar boven. Drie pylaren van een agtkante gedaante, en die omtrent twintig voeten hoog zyn , onderfchragen het geheele gebouw; zy zyn van aloë hout, hebben de dikte van een man, en zyn ieder uit een ftuk, en op een ry geplaatft. De Kiabé is inwendig met een rood wit zyde Mof, en uitwendig met zwarce zyde bedekt, dat onder en boven met goude galonnen omzet is, 't geen een heerlyke uitwerking doen. Deze ftoffen werden door den Grooten Heer verzorgt: men vernieuwt dezelve alle jaaren; en de oude die men voor dierbare heiligdommen hout, werden tusfchen zyn Hoogbeit en de Vorft van Mekka verdeelt, die hier een aanmerkelyk voordeel uittrekken. Om meer eerbiet voor de Kiabé inteboezemen, heeft men om haar een kleine muur gebouwt, die verhindert dat men dezelve nadert: en om te beletten dat het regewaater de gronddagen bederft, heefc men aan het dak dat plat is, een goude goot geplaats, die omtrent zes voeten uitfteekt, en het regewaater weg doet vloeyen, dac van het dak in dezelve loopt. Men ziet inwendig in dezen tempel niets aanmerkelyks als alleen een zwarte fteen die den Engel Gabriël aan Abraham bragt, wanneer hy de Kiabé bouwde, en die dezen Aartsvader tot een Helling verftrekte, dezelve verhefce zig en daalde neder zonder dat men hem aanroerde, op dac hy R 2 nüa-  s6o De Nieuwe Reisiger. minder moeite hebben zou, en geen gaten in de muurenhakken. Deze fteen was voormaals wit; maar de zonden der menfchen hebben hem zwart gemaakt. Omtrent hondert fchreden van de Kiabé, dog binnen den omtrek van den Haram, is de put zemzem, dat een ander voorwerp van grooten eerbiet voor de Mahomettanen is. Deze put is, volgens hen, dezelve die een Engel aan Hagar wees , wanneer zy in de woeftyne omdoolde, na dat zy met Ismaël, van Abraham verdreven was. De Arabieren drinken hiér met grooten eerbiet uit, en fchryven het waatcr van deze put groote kragten toe, Wy zullen nu tot de bedevaarten overgaan. Alle Mahomettanen moeten eens in hun leven naar Mekka reizen; maar de godsdienftigen vergenoegen zig hier niet mede, en zommige doen dat alle tien jaaren. Hier toe vereenigt men zig in gezelfchappen of karavanen, om beter in ftaat te zyn van de Arabieren te wederftaan, die op deze karavanen ftroopen , en dezelve zonder barmhertigheit beroven. Alle jaaren gaan 'er vyf voornaam e karavanen naar Mekka : een uit Indien, een uit Perfiën, een van Damaskus, een van Cairo, en die der Muggrebyns, die uit inwoonders van Barberyen , Fez , en Marokko beftaat. Deze laatfte voegt zig altoos by die van Cairo , die hier door zomtyds tot hondert duizenc reizigers aangroeit, de vrouwen en kinderen hier onder begrepen. Uic de befchryving van deze laatfte , zult gy over de anderen konnen oordeelen. Na  Zes en twintigste Brief. arSi Na eenige Godsdienftigeplegtigheden, die omtrent drie dagen duuren, verkieft men opperhoofden , aan welke men den eed van gehoorzaamheit doet; en men vertrekt, na, dooreen yverig gebed, de befcberming des Hemels te hebben afgefmeekt. Men reift alleen des nagts om de hitte te vermyden ; en wanneer de maan niet fchynt, ontfteekt men lantaarnen. Men eet van het gene men medevoert, want de landltreken die men, doorreirt , verfchaffen niets, zelfs geen water , ten minften dat drinkbaar is. Men trekt in order, ieder onder zyn opperhooft op kemelen gezeten, die men agter eikanderen vaftmaakt, en waar van de voorfte de agterfte geleiden: geduurende de togt, die omtrent zeven en dertig dagen duurt, zingt met de veerzen van den Alkoran ; en den yver om dezen pligt te vervullen, is zoo groot, dat men 'er zomtyds ziet, die van vermoeidheit ter neder Horten, en al zingende nerven. Twee dagen voor dat men te Mekka aankomt, ondoet men zig van alle zyne kleederen, en trekt voetzolen aan, om deze heilige aarde niet te befmetten. Men brengt agt dagen in een foort van afzondering door, geduurende welke men onophoudelyk bid, aalmoezen uitdeelt, en alleen des avonds eet. Wanneer deze tyd geëindigt is, begeeft men zig weder op weg; en zoo ras men de ftadspoorten ontdekt, knielt men beder, en raakt driemaal met het hooft de aarde aan , en men koomt in dezelve lofzangen zingende , ter eere van den Profeet. De bedevaart duurt niet meer dan drie dagen; en hy, die het eerft de zwans R 3 fteen  a6a De Nieuws Reisiger. fteen kuft, wert voor heilig gehouden; maar dit moet op een vrydag gefchieden, die altoos een der drie dagen is, en na een lang gebed; als dan werpt zig ieder aan zyn voeten, om dezelve te kusten; hy wert byna altoos door de meenigte verplettert. Wanneer de drie dagen geëindigt zyn , doet men een ommegang om de Kiabé, en gaat te Minel vernagten, 't welk een dorp is^ dat omtrent drie uuren van Mekka legt. De volgende dag, op welke de kleine Byram begint, trekt men zyne oude kleederen weer aan ", en offert eenige fchapen die men aan de arme lieden uitdeelt. Hier van daan begeeft men zig naar de berg Arafat, alwaar men nog drie. dagen blyft, werpende iederen dag zeven fteenen op den berg, om welke men ook zeven maal gaat: de fteenen werden naar het hooft van den Duivel geworpen, die op deze plaats Abraham verzoeken durfde' en hem inblaasde om Ismaël in plaats van IfaSk te' offeren. Men keert vervolgens weder naar Minel, om een holte in de rots eer te bewyzen welke door het hooft van Mahomet hier in gemaakt is, die wanneer hy uit een verrukking tot zig zeiven kwam, 't hooft tegens deze rots ftiet, die aanftonts zagt wiert om den Profeet niet te kwetzen. Dit is de laatfte daad der bedevaart, waar na men de zeegen van den Iman ontvangt, en zig op weg naar Medina begeeft. Tot deze tweede reis is men niet verpligt, ook zyn 'er dezelfde voorregten niet aanverknogt, gelyk aan de eerfte , die alle misdaden verzoent, zelfs die over welke men door het geregt zou , kon-  Zes en twintigste Brief. 263 konnen geftrafc worden. Egter gaan alle die te Mekka geweeft zyn naar Medina. Deze Stad legt in een vlakte, drie dagreizens van Jarabo, eenkleine Stad en have aan de Roode zee; zy is nog zoo groot, nog zoo volkryk niet als Mekka; maar zy is beter gebouwt, en dryfc mogelyk fterker koophandel. Men verwondert zig voornamentlyk over de fchoonheit der Moskeen; die, welke men de groote Moskee noemt, om dat zy het graft van Mahomet bevat, legt op een hoogte, in het midden van de Stad. Men treedra dezelve door een portaal, dat op marmere pylaren van de dorifche order ruft, maar dezelve zynfkgt bearbeit en veel te zwaar. Het graft van den Profeet is in een toorn of rond gebouw, op welke een koepel ftaat die men Turbê noemt. Dit ronde gebouw heefc een opening die van deszelfs midden tot aan de koepel gaat, en met een gallery omringt is, in welkers muur verfcheide vengfters zyn met zilvere traliën geflooten. De muur van het gebouw heeft geen opening; maar is met een zoo groote meenigte diamanten en andere edele gefteentens bedekt, vooral aan het bovenfte gedeelte van het graft, dat ik geloof dat 'er geen ryker plaats in de geheele weerelt is. Men befchouwt vooral, onder andere diamanten, twee met verwondering, waar van de eene twee vingeren breed is, en lang na evenredigheit; de tweede is nog groöter als die eerfte, deze is de helfc van die welke Osman, zoon van Achmec, in cwee ftukken deed klieven, en waar van hy de eene helfc naar Medina zond, en de andere behielc R 4 om  öt54 De Nieüwe REisiGEk. om zyn tulband te verfieren. De Turkfe Keizers hebben dezelve zedert altoos gedraagen; en hy werd voor de fchoonfte van het geheele ryk gehouden. Men treed in de gallery en in de Turbé door loutere zilvere deuren, die ter wedcrzyden open Haan, gelyk die van de Kiabé. De bedevaart reizigers komen in de Turbé niet, om dahunne menigte te groot is, dus zien zy alleen de rykdommen van de gallery ; maar wanneer zy vertrokken zyn kan men in dezelve komen; en ik ben 'er met myn meeiter in geweeft, wiens aanzien hem deze gunft deed verwierf. Het graft van Mahomet is tuflehen dat van Abubeker en Omar: het zelve is gelyks de grond; dus is de vertelling van de yzere doodkilt, die door een gewelfzei van zeikteen opgehouden word, een verdigczel. Dezelve is van wit marmer en met een koftbaar tapyt bedekt , ergmuyfen, de laatfte haalt Bochart aan, die ze duidt' tyk noemt Aljarbuo, volgens de taal der Arabieren.  27° Nieuwe Reisiger. misdaden ontftak den toorn des Hemels tegen haar; de Profeet Jefaia kondigde haar de ftraffe aan , en Judas Machabeus voerde dezelve uit Deze held nam die ftad in: en verbrande dezelve! Zy hertelde zig zedert, en wierd zelfs vry magtig: tegenswoordig is zy alleen een verzameling van puinhoopen; zy heeft egter een Griekfche Aardbisfchop, die van een geringe fchattingleeft, welke hy van zyne kudde inzamelt. De omleggende ftreken van Buflèreth zyn vry aangenaam ; maar zy werden door volTchen onveilig gemaakt die men zegt, dat van het zelfde foort zyn, 'twelk Samfon in de koornakkers der Philillynen deed loopen. Deze vollenen bezitten een verwonderlyke llerkte en fnelheit. Zy fchooren zig in troepen by eikanderen, en veroorzaken veel fchade onder het klein vee , van welke dit land overvloeit. Eenige fchapen welke zy voor onze oogen om het leven bragten, deden ons het voornemen fmeden, om een jagt tegens dezelve aanteregten: die byna zoo wel gelukte als die van Samfon: wy dooden in twee dagen zellig van deze dieren; het geen ons de toejuiging van de geheele ftad, en het bezoek van de voornaamfte bevelhebbers deed verwerven; wy leiden de tegenbezoeken af, en vertrokken dezelve morgen, na ons van den noodigen voorraad voorzien te hebben: wy kwamen eenige dagen hier na te Kilhan, vervolgens te Boner, van hier te Moli, en eindelyk te Petra, hooftftad van het geheele land. Deze Stad is nier anders als een verzameling van hutten, die zonder order of fchikking geplaatft zyn 3  Zes en twintigste Brief. 2.71 Zyn; dus moet men flangsgewys door dezelve wandelen; iedere zyltraac loopt dood; de Stad ontleend haare naam van een groote rots, aan welker voet zy gebouwt is. De lugt is hier brandend heet en ongezond; egter ziet men 'er grysaards, die kragtig en fterk zyn. De gematigheit van dit volk, is voor hen een oorzaak vangezondheit, die de kwade lugt niet bederve kan. Deze hooftftad hangt van den grooten Heer af, die hier een Aga heeft. Deze bevelhebber ontflng ons wel, en noodigde ons op het middagmaal; wy onthaalden hem op onze beurt; en al de tyd die wy te Petra waren, wierd in wederzydfche beleeftheden doorgebragt. Wy vertrokken ten einde van agt dagen , en trokken met kleine dag reizen voort, ter oorzake van de hitte, wy kwamen te Tor, een kleine Stad aan de roode Zee. Het aanmerkelykfte dat wy op deze togt zagen: waren eenige heefters uit welkers fchors een gom vloeit, die men hier Hemelsmanna noemd. Deze manna heeft veel overeenkomft met die van Kalabria. Wy maakten een brood van het zelve, welkers fmaak ons niet aangenaam voorkwam, fchoon dezelve zuikeragtig was; de Arabieren maaken veel werk van het zelve; en ik geloof, zoo deze manna welgezuivert was, zy de oplettenheit der geneesheeren waardig zou zyn. Tor wa3 de eerfte ruftplaacs der Ifraëllieten', naar hunnen doortogt door de roode Zee ; gy weet, Mevrouw , dat zy hier twaalf fonteinen en zeventig palmboomen vonden : de fonteinen zyn nog in wezen; maar zy hebben hunnen eerfte bit-  272 De Nieuwe Reisiger. bitterheic weder aangenomen, die Mozes hen ontnomen had, met 'er een hout in te werpen,'dat Godc hem aangewezen had. Deze fonteinen zyn warm, ten minften voor het grootfte 'gedeelte; en de'Arabieren doen hier hunne afwasfingen, geduurende de winter in. De Stad is van weinig aanbelang; maar de haven* ichoon naauw, is goed en veilig: zy werd door een kafteel verdedigt , welkers krygsbehoeftens in twee ftukken kanon beftaat, ten minften aan de zeekant. De Turken laten niemand in dit kafteel komen: dus kan ik u niets anders van het zelve zeggen, als dat het vierkant is, en op iederen hoek een toorn heeft, om de gordynen te beftryken. Het eenigfte bezienswaardig gebouw te Tor, is het klooster van St. Katharina, dat door Griekfche monnigen bewoont word. Dit gebouw is groot en vry regelmatig; dog duifter en kwalyk verdeeldDe kerk is onder de aarde, het geen haar wel vogtig dog tegelyk zeer koel in den zomer maakt. De tuin legt vry ver van het kloofter; het geen zeer laftig voor deze kloofterlingen is. Hy is groot; maar niet bebouwt nog gezuivert. Hy is met palmboomen vervult, welke het voornaamfte inkomen der monnikken is, welker leven zeer geftreng, en hunne onkunde zeer plomp is. Het aanmerkelykfte dat ik te Tor zag, was een zekere vis, die men hier Zeemenfch noemd, om dat dezelve in der daad twee menfche handen heeft, met dit onderfcheit, dat de vingers met een vel aan een gehegt zyn, ten naaften by als de pooten der ganfen. Deze vis is, zoo men zegt, vry wel-  ■Zes en. twintigste Brief; a?3 welfmakelyk; en men harpoeht dezelve gelyk dé walvifiên; hun vel is zoo hard, dat men 'er fchilden van maakt, die tegen een fnaphaan kogel beftand zyn. Wy hadden befloten om ons eenige weeken te Tor optehouden, om van de ongemakken, der reis uitteruilen; maar de ruil was voor den Doktor een geweldige levenswys s het verdriet overftelpte hem; en zyn gezondheit nam zigbaarlyk af; hy befloot dan om een ontwerp uittevoeren dat hy voorlang gefmeed-had: dit was om het Topaazen eiland op te zoeken, dat Strabo, en de oude in de roode zee plaatzen, niet ver van Keirech; maar dat de laatere tot hier tce niet hebben konren ontdekken. Hy deelde zyn ontwerp aan een Scheeps opperbooft van Raguza meeie, dat eeri ftout zeeman was, en die zig door verfcheide togten berugt gemaakt had; deze had fmaak indezei ve: de toeruilingen waaren wel ras gemaakt; en wy vertrokken, in de ftreelende hoop van ong door een ontdekking onilerfelyk te maaken. De wind was ons in den beginne gunftig; en wy begonnen reets de kuft van Afrika te zien, wanneer een golf een onzer mallen aanftukken brak en het fchip zeer befchadigde, wy waaren hier door genoodzaakt om te Gidda binnen te loopen, die de zeehaven van Mekka is, van welke ik hier voor gefprooken heb. Ik brande zedert lang van begeerte om deze Stad te zien van welke men veel ophef maakte: zy is inderdaad groot, en een der beft gebouwde Steden die ik in dit land gezien heb. De toevloet van bedevaart reizigers die hier IL Deel. 8 ^  s$4. De Nieuwe Reïsiger. van alle.zyden uic de Mahomettaanfche weerek aankoomen, maakt haar behalven dit zeer levendig; maar dezen toevloed veroorzaakte ook dac alles 'er zeer duur is: de geringde zaaken werden hier verkogt; en een pint zoet waater koft hier eenen een halveHollandfcheduiver. Deze Stad is aan den Grooten Heer onderworpen , en werd door een Bacha beduurt, wiens gezag zeer bepaalt is: hierom bemoeit hy zig meer mee den koophandel als met de ppenbaare zaaken. De Chridenen werden in deze haven en zelfs in de Stad coegelacen, alwaar zy vryelyk hunnen handel dryven ; maar zy mogen 'er zig niet vedigen, ter oorzaake van de nabuurfchap van Mekka: men daat hen zelfs niet toe dat zy zig in het veld verweideren. Een flegt kadeel en eenige yzere dukken gefchut, maaken al de derkte van deze Stad uit, die buiten daat zou zyn cm weeriland re bieden , zoo men dezelve regelmatig aantade; dog den aanval zou zeer moeyelyk zyn, om dac de groote fcheepen in de haven niec konnen komen, en dac de kuil zoo hoog en fcherp is,. dac een landing ondoenlyk zyn'zou. Drie dagenwaren genoeg om ons ichip ce herdellen , wy zeilden naar de kaap op de kud van Keirech. Wy voeren deze kud geheel langs, en bezogce, by herhaaling, alle de hoeken en eilanden, maar ce vergeefs. Hec Topazen eiland is, ongetwyffek, een becooverd eiland, dat zig voor de oogen der ftervelingen verbergt. Vermits wy niet 'in daat waaren om de betoovering ce verbreken, en dac behalven die de voorraad ontbrak-, 'keerden Wy naar  Zes eö twintigste Brief. 275 naar Tor weder, hebbende geen ander hüc uic onze togt getrokken, dan alleen dat wy de roode 2ee gezien hadden, die men ook de groene zeé zou konnen noemen, vermits zy rood op Zommige en groen op andere plaatzen is; het geeri uic de ondiepte van deze zee, en de doorfchyhenthelt van haar waater ontllaat, dac op de eene plaats hec roode zand, en op de andere de groene kruiden, mee welke de grond bedekc is, doecziert die zelfs zig zomtyds coc aan hec oppervlak vari hec waater verheffen. Ik ben, enz. Tor, den 26 Maart 1739'. Zeven en twintigste Brief. | Woefi Arabiën. Ik heb u reets gezegt, Mevrouw, dat de OosterlcheAardryksbelchryvers de onderfcheiding niet kennen die men in Europa van drie Arabiën doet. Daar is, in der daad, weinig onderfcheid9 wat de grond en lugc becreft, cuffchen een gedeelte van Steenagcig' en Woelt Arabiën. Die Latlte, dat door' deszelfs inwoonders Beriard genaamt word, (trekt zig van het noorden naar hec zuiden van üiarbek en Syriën, toe aan Gelukkig Arabiën uit. Het heeft de Euphraat en Yerak ; dat het oude Chaldea is, ten ooiten, Paleltina eri Steenagtig Arabiën ten weiten. Men viüd all£erf Si at**  «75 De Nieuwe Reisigek. aan den oever van den Euphraar eenige vragtbaarei landltreken: het overige van die is byna niec anders als een zandvlakte ; en zonder behulp van een leidsman en kompas, zou het onmogelyk zyrr voor de reizigers om de weg te vinden. °Gy konc hier uicbegrypen, Mevrouw, hoeveel voorzorgen wy nemen moeiten, voor dac wy ons naar Palleftina op weg begaven, vermits wy deze dorre landftreek doorreizen moeiten. Gelukkig hadden wy eenige Arabieren door kleine gefchenken aan ons verbonden, van welke wy een groote voorraad te Mocha opgedaan hadden, en die ons van groot nut waaren. Deze goede lieden wilden ons geleide*, en wy trokken uit hen alle nodige onderrigtingen om veilig in deze landltreken te reizen , en voor al om de zeden van deszelfs ii> woonders te lecren kennen. Die der Arabieren welke in de Steden woonen, verfchilien' weinig van die der Turken. Ik zal u dan alleen in dezen brief van de Arabieren fpreeken, die onder tenten in het veld woonen; vermits wy vooraamentlyk op hen onze aandagt geveftigt hebben. Naar oneindige .moeyelykheden, kwamen wy te Anna. , Behalve de overmatige hitte, die wy in deze zandvlaktens verduuren moeiten Itierven Wy byna van dorfh Onze voorraad van water was met toereikende; en wy vonden nier anders als putten, van een zwavelagtig water, dat van een flegte fmaak was; het zelve vermeerderde, onzen doriï, in plaats van dezelve te (tillen. De Stad Anna, is onderfcheide van een andere Stad, van delfde naam, niet ver van Bafïora,  Zeven en Twintigste Brief, syj» xy was voormaals beroemt om haar uitgebreidheit ■en koophandel. Men telde hier , in de laatfte eeuw, vier duizend huizen, die voor het grootfte gedeelte door de Turken verwoei! .zyn. Zy beftond uic verfcheide eilanden,'die door een arm van deivEuphraat gemaakc worden. Deze voordeelige gelegentheit en haar kafteel, da. mede door de Turken verwoeft is, maakte haar tot een van de fterkfte Steden van flrabiën. Zy heeft tans niets aanmeikelyks; maar zy is nog ryk en dryft fterke koophandel. Eenige kooplieden , die wy hier .aantroffen , ftelde ons gelukkig fchadeloos, van het foort van onmogelykheic, in het welk wy waten, om zelfs het derde Arabiën te leeren kennen , 'c welke om zyne woefteine zeer benige ïs. Het geen zy ons van de twee andere Steden , Anna by Basfora, en Tangia verhaalden, was niet inftaat om onze nieuwsgierigheit op te wekken. Het tweede Anna is, in alle op zigten , van veel minder aanbelang als het eerfte, fchoon deszelfs gelegenheit zeer voordeelig voor den koophandel is. Myn grootfte verdriet beftond hier in, dat ik de Mumien niet had konnen bezigtigen, welke in deze zandvlakrens gevonden worden. Het zyn niet anders, zoo als ons de kooplieden verzekerden , dan menfchelyke ügmen, die in het zand door de hitte der zon verdroogt zyn. Men moet 'er, in der daad , een .meenigte vinden; wanc 'cr onftaan dikwyls, in deze woefteincn geweldige windcu, die het zand in een oogenblik tot groote bergen ophoopt; onsder welke geheele karavanen begraven worden. .S 3 Bk  §73 De Nieuwe Reiziger. Dit angdvallige cn gevaarlyk lancl, was egtef Voormaals door de Moabiecen , Mcdianieten cn Amelekieten bewoont; en was nog, geduurende veertig Jaaren, het verblyf van het volk Gods. Het zelve heeft langen tyd de beroemde StadBosra tot een AardbhTchops zetel gehad , die door Mozes aan de ftamme Benjamins gegeven wiert, en vervolgens aan de Livieten afgedaan, om een wykplaats voor de ongelukkige doodflagers te ftrekken. Onder de regering van den Keizer Philippus, die hier gebooren was, wierd zy Pbilipopolis genaamd ; tans noemd men haar Busfereth. Het is van den Jood Ben-Obed, een koopman van Damaskus, en een dier genen die wy te Anna aantroffen, dat ik deze hidorifche byzonderheeden vernoomen heb, en een gedeelte van het gene ik u ontrent de zeden en gewoontens van de Arabieren berigten zal, onder welke hy twintig jaaren gewoont heeft. De Bedouins, die het ooderlyke gedeelte van Arabiën bewoonen, zyn opvolgers van de oude Jsmaëliten , men noemt hen Bsdouins, naar het woord Bedouy, dat in hunne taal, Landbewonder pf JVoeftynbewoonder beteekent. Zy woonen onder tenten, en hebben geen vafte verblyfplaats. Zy verplaatzen deze tenten , wanneer hunne kudden andere weiden noodig hebben, dezelve bedaan alleen uit fchaapen en geiten. Het land dat byna niet anders als tamarinden en heide voortbrengt, is niet in daat om ander vee te voeden. De weinige grasweiden die men hier vind, die-  Zeven en twintigste Brief. 279 dienen, met de haver, om hunne merrien te voeden , an welke hunnen eenigen koophandel bedaar. Deze Bedouins zyn zoo vooringenomen met de edelheit van hunnen af komft, dat zy zig niet vernederen willen om eenige werktuigclyke konden te oefenen, of het land te bebouwen. Zy hoeden alleen hun vee, of kruizen langs de weegen, o,n de reizigers te berooven. Des zomers legeren zy zig op heuvels, van welke zy opeen grooten aftland de reizigers ontdekken konnen: hunne kudden weiden indevalyen; en wanneer, dezelve geen onderhout meer hebben, breken zy op, en flaan zig elders neer, het geen byna altoos alle vyftien dagen gefchiet. By het aannaderen van den winter, verlaten zy de heuvels, en trekken zuidwaarts, tot Cefarea in Paledina, en buiten het gebergte Carmel, en legeren zig in de valyen of op den oever der zee. Hunne legering gefchied op de wyze der krygsknegten , en onder tenten van geitenhaair dac zwart geverfc is, zy hebben hunne VorÜen, die zy Emirs noemen. Deze hebben minder bevelhebbers onder zig, die men Cbeiks noemt, en die over een minder getal Arabieren nevelvoeren. Ondanks deze onderwerping zyn de Bedouins een vry volk, en hunne Emirs.zyn geen Koningen. Die welke over een gedeelte van Paledina heerfchen , dat over de jordaan , tuiTchen de berg Sinaï en Mekka legt, hebben, wel is waar, in onze hidorien, den naam van Koning der Arabieren; maar men geeft hem deze niet, dan om S 4 aa£  *So De Nieuwe Reisioer. dat dit gewen: uitgebreider en voikryker is als da ander-e. My heefc meer gezag, en doet zig van de Turken vreezen, die hem een foort van jaar-, tykfe fchatting betalen, om te beletten dat hy de karavaanen die na Mekka gaan niet berooft. Gy zult u ongetwyifelt verbeelden, Mevrouw, dat dit roofziek volk , onrcgtveerdige en barbaarfche lieden zyn, het is waar dat hun levenswysveel overeenkom!! met die derftruikroovcrsheeft; egter zyn zy nog wreed nog boosaardig. Zy zyn, in tegendeel, gaftvry, goedaardig, en be. leeft in hunne handelwyzen ; en zy verbreeken nooit hun woord aan de vreemdelingen die hen ter goeder trouw bezoeken, zy leven en handelen met hen, gelyk onder clkanderen, met veel opcnhartigheit. Hunne Godsdienft is dezelve als .die der Turken. Zy volgen de Wet van Mahomet, die zelfs van het geflagt der Arabiefche Ismaëlliten was; maar zy bezitten meer bygeloovigheid als Godsdienft. Vermits men gemeenlyk onder hen niemand als de En)kr de Cheiks, en hunne geheimfehryvers heeft die lezen en fcbryven konnen zoo vergenoegt zig het volk, om het geen aan te* hooren, dat men hen, bygelegenheit, van den Alkoran zegt, en doen de voorfchriften van deze Wet alleen in de Befnydenis, het vafte en bidden beftaan. Zy volgen , behalven dit de Wet der. natuur, in welke zy zedelyk welleven, ten minften, volgens de begrippen die zy 'er van hebben. By voorbeeld, zy gelooven niet dat het een misdaad is, de reizigers te beroven, om dat zy voorga-  Zeven en twintigste Brief. 281 geven , dat alle de omleggende volken hunne vyanden zyn, en dat zy met hen te beroven, hen buiten ftaat (lellen om hun té befchadigen; dog zy berooven hen nooit van herleven, dan alleen om het hunne te verdedigen. Wanneer men het gedrag van onze kapers, en zelfs dat van eenigo Europifche Vorllen van naby , en zonder vooroordeel befchouwt, zoo zal men mogelyk redenen vinden; om het- krygszugtig leven der Bedouins te verfchoonen. Zy erkennen behalve dit, de eenheit en onmeetbaarheit van het Goddelyke Opperwezen, het geluk 't welk de regtveerdigen in het toekomende leven genieten zullen, en de ftraffen die voor de boosdoenders gefchikc zyn. Zy fpreken dikwyls van God, die zy vreezen, en zeer weinig van de Godsdienft , in welk zy zeer verdraagzaam zyn, zelfs ten opzigten van de Chriftenen , die zy een volkomen vryheit laten. Zy befnyden hunne mannelyke kinderen niet, dan wanneer zy tot den ouderdom gekomen zyn, in welke zy 'er geheugenis van hebben konnen. De bloedverwanten fteken hec kind honing of eenig zuikerwerk in den mond, en men ftaat op trommelen geduurende de plegtigheit , om hec zelve te bevredigen. De kinderen der Emirs, Cheiks en andere lieden van aanzien , werden met veel plegtigheit befneden : men kleed hen met pragtige k'eederen, die zy geduurende zekeren tyd dragen; en alle die by het feeft tegenwoordig zyn, werden rykelyk onthaalt, zomtyds doet men offerhanden, by de geboorte en befnyr denis van een kind; als dan dood men eenige osr  282 De Nieuwe Reisiger. fen en fchapen , onder aanroeping van den name Gods; en na dat men dezelve gevile heeft, deeld men hec vlees aan de arme lieden uit, hen om hunne voorbiddingen verzoekende. De Bedouins nemen de Ramadan gelyk de Turken in agt; dog de grysaards en jongelieden konnen zig van het vallen onthouden, wanneer hunne kragten zulks niet coelaac ; en men ilrafc de overtreding van dezelve niet lighamelyk gelyk in Turkyen, ieder bid afzonderlyk, onder zyne tenten of in 't open veld , zonder eenige gemaakcheic. Zy geven agc op de uuren in welke zy dezelve doen moecen, en de eene kwyc zig wac vroeger en de andere wac later van dezen pligt, om dat zy geen tent in hun leger hebben, die hen tot een Moskeé verllerkc, nog Imans om hen hier toe zamen te roepen. Maar des vrydags en op de dagen van de Ramadan, doen de Emirs, de Cheiks en andere voorname Arabieren capyten en matten midden in het leger, of op eenige andere zinnelyke en aangenaame plaatzen, ter neder fpreiden; alwaar zy God met eikanderen bidden. De Geheimfchryvers en andere geleerden die hier tegenwoordig zyn, nemen de bediening van Iman waar; en zoo er iemant bekwaam is om een vermaning te doen, zoo hooren zy hem met veel oplettenheit en eerbiet aan, waarna ieder tot zynent wederkeert. Wat de afwasfingen belangt die door de Mahomettaanfche wet zyn voorgefchreven, de Bedouins konnen dezelve zoo regelmatig niec in agc nemen als de Turken ; vermits zy altoos geen waa»  Zeven en twintigste Brief. 283 waater bekomen konnen, wanneer zy zulks noodig hebben,' zoo waden zy zig wanneer zy fonteinen of ricvieren ontmoeten. Zomtyds dompelen zy zig geheel in zee , wanneer zy meenen eenfterker zuivering nodig te hebben; en deze naauwgezetheit van geweeten is algemeen onder hen. ' De ftandvaftige zeden en het byzonder karakter van dit volk is vervvonderlyk. Alle onze befchaaftheic verdient niet in vergelyking geilek te \yordcn, met de eenvoudige en bekoorlyke menfchelykheic der Bedouins: wy hebben de fchors en de-wartaal der deugden van de maatfchappy; zy de ziel, de geeft, en de natuurlyke taal. Hunne trouwhartige, zorgvuldige en tedere gaftvryheit , die zy omtrent de vreemdelingen oéffenen welke hun komen bezoeken, de zedigheit van hunne woorden en daden, hunne matigheit, hunne oplettentheit om de vreede en eendragt te onderhouden, en alle;nayver, twift en kwaadfpreekentheit te verbannen, bewyzen klaarblykelyk, dat zy inderdaad de deugden bezitten, van wehke wy niets meer dan den uiterlyken fchyn hebben. Wanneer een vreemdeling in hunne legerplaats komt, vooral wanneer hy hier door eenige van hunne landaard gebragt werd, ontvangt men hem onder een tent, alwaar hy een mat vind om op te zitten en teflapen, vermits zy geen koftbaarder nog gemakkelyker huisfieraden hebben. Na een meenigte van redeneeringen, om hem de blydfchap te betuigen die zy over zyn aankomft hebben, zoo vraagen zy hem, van tyd tot tyd naar den ftaat van zyn gezondheid, dienen hem koffy voor, bieden hem tabak aan, en onderhouden hem op de aau-  £§4 De Nieuwe Reisiger. aangenaamfte wys die in hun vermogen is, terwyl de vrouwen de fpyze bereiden om hem te onthaalen, bezorgen andere de paarden, fchikken zyn reiscuig weg, en brengen alles in gereetheit wat hy, en zyn bedienden noodig bebben. Wanneer de maaltyd opgedht is, neemc ieder zyn plaats om de fchoteien, die met ryft, tuin vrugten en vleefch, dat op hunne wyze bereid is, vervul: zyn; niemant fpreekt een woort geduurende de maaltyd. Wanneer dezelve geëindigr is, geefc men het overige aan de bedienden; vervolgens dient men weder koffy en tabak voor; en hec onderhoud duurt zoo lang tot dat zy lult tot flaapen krygen. Als dan begeeft zig ieder naar zyn plaats, en men laat de vreemdeling, en de zynen, in een volkome vryheid. Zoo deze vreemdeling van eenig aanzien is, en een byzondere opIetten&heic verdient, zoo zend hem de Emir, die hec gebiec voert, mattraffen, kuffens en dekens. Men draagt zorg dac hy een ontbyc gereed vind zoo ras hy opilaat; hy ontvangt bezoeken; men brem heer; ftygr te paard met zyn bedienden, zonder een.ge andere plegcigheden; en deze goede Bedouins doen duizend wenfchen voor de bewaaring van zyn gezondheic, en den goeden uitflag van ?yne ondernemingen. Zoo men uic erkentenis, . eenig  Zevên en twintigste Erief. «8^ eenig gefchenk aan den Cheik wil doen, eenige belooning aan zyne bedienden geven, zoo ontvangt men dezelve, maar het is geen gewoonte der Arabieren om ergens om te vragen, zy oeffenen de gaftvryheit zonder eenig belang, alleen om dat het een deugt is, gelyk wy meer dan eens ondervonden hebben. De Bedouins zyn niet alleen uit de natuur ftatig, ernflig cn gematigt, maar zy brengen dit door konft tot gemaaktheit. Wanneer zy totHuwbaare Jaaren gekomen zyn:, durven zy rraauwlyks om de vermaakelyklfe zaaken laghen ; zy hebben zelfs tot een grondbeginzel, dat een vrolyke enlaghende houding, alleen in het aangezigt van eenmaagt of jonge vrouw voegt. Zy fpreken zeer weinig, en nooit zonder noodzakelykheit. Het is iets vreemds in lieden van dit karakter, dat wanneer zy by vrouwen, kinderen of praatzieke mannen zyn, zy hun gefnap met een iloifche onverfchilligheit aanhooren, zonder hen in te vallen of te antwoorden, al duurde zulks den geheelen dag. Om zig van hen met vermaak te doen aanhooren, moet men op een zagte en gelyke toon en zonder verhaafting fpreken; zig gemakkelyk uitdrukken, veel zaaken met weinig woorden zeggen, en vooral niemant met fleekelige woorden beledigen; nog fpotternyen, nog befchimpingen, nog kwaadfprekenhcit in zyn gefprek mengen. Zy zyn zeer oplettent op het geen men zegt, eri antwoorden niet dan een lange tyd, na dat men opgehouden heeft met fpreken. Zoo 'er eenig gefchil tmTchen hen ontftaat, en dat zy ongevoelig toornig worden , komen zy wel ras weder tot zig  De Nieuwe ReisiGer. zig zelfs, en tooncn eikanderen hunnen pligt adrL door redeneringen , vergelykingen en fpreuken; Zeldzaam ziet men hen elkanderert Wonden, fchoon zy zomtyds de fchyn maaken om hunnen ponjaard te trekken. De haat des bloeds is by hen alleen onverzoenlyk. Zoo een Arabier eeri ander gedood heeft, zoo is de vriendfchap tusJchen hunne geflagten, en derzelver nakomelingen, voor altoos verbroken: zy hebben geen gemeenfchap, nog ommegang, nog verbintenilfeti meer te zamen. Zoo zy eenig onderling belang hebben , of dat 'er eenig Huwelyk voorgefteld word, zoo antwoord de aangezogte party op eert zedige wys, dat de zaak niet gefchieden kan; dat 'er bloed tuffcben de twee geflagten is ; en dat zy hunne eet bewaaren moeten. Zy weeten van geen vergeven in dit ftuk, tot dat zy zig gewroken hebben; maar óm de gelegenheit af té wagten, om dit ter regter tyd te doen; bewaaren zy naauwkeurig al de uitwendigheden van gematigheit en zedigheit. Het verdriet dat zy hebben , wanneer zy zig tot de wraak verpligt zien; is, ongetwyffelt, een der redenen öm welke zy eikanderen met beleefcheit behandelen, en om alles te verbannen wat hen tot buitenfporigheden zou konnen vervoeren. Nooit drinken zy zig dronken, en nooit fpeclen zy om geld. Dit volk heefc over de beleefthederi der' zameriIeving belaghelyke en zelfs te verregaande denkbeelden. Een dezer is, dat zy zig verbeelden dat het een misdaad is, in de tegenwoordigheit Van anderen een wind te laaten, al was dit zelfs . , . ori-  Zeven en twintigste Brief. onwillig. Die geenen die zulks overkomt, werden voor eerloos aangezien: men wil geene ommegang meer met hen hebben; en dit foort varï verbanningen noodzaakt hen dikwyls om naar andere Landen te wyken, om van het uitjouwen en alle gevolgen van een fchandelyke naam bevryd te zyn. De Arabieren hebben nog andere kwalyk gegronde bygeloovigheden. De vreenifte is den Afgodifchen eerbiet die zy voor den baart hebben. Zy befchouwen dezelve als een geheiligt fieraad, dat God hen gegeven heeft, om hen van de vrouwen te onderfcheiden, en als een wezentlyke hlyk van gezag en vryheit. Op het voorbeeld van hunnen Profeet fcheeren zy denzelve nooit; dit is zelfs een ftuk van Godsdienft. Wanneer een getrouwt man zig zeiven fcheert, zou by door het geregt als een misdadiger geftraft worden. Het is by hen een grooter bewys van fchanden iemand den baard aftefnyden, dan by ons het geeflelen en brandmerken : men heeft zelfs veel Arabieren, die liever de dood zouden kiezen. Ik heb 'er een gezien , die , wanneer hy een musket fchoot in zyn kaak ontfangen had, liever verkoos te fterven, dan te dulden dat de wond heelder, om hem te verbinden, zyn baard affneed. Hy had alle moeite des weerelds om hier toe te befluiten, en wanneer het zelve verrigt was, wilde hy van niemand laaten zien, dat zyn baard niet weder aangroeide , en hield zyn aangezigt altoos met een zwarte fluyer bedekt. De vrouwen kuffen den baard van haare mannen  kSif De Nieuwe Reisioes. nen^ en de kinderen die van hunne vaders, watineer zy dezelve begroeten. De mannen kuffeii dezelve onderling wanneer zy e'kanderen ontmoeten. By hunne bezoeken is een der voornaamlle plegtigheden, om welriekend waater op bunne baarden te fprengen , en dezelve mee aloëhout te berooken, 't geen ben een aangenaame geur geeft. Wanneer zy dezelve kammen * 't geen zy dagelyks na het eindigen van het gebed doen, fpreiden zy een neusdoek over hunne kniën uit , verzamelen op een bygeloovige wys alle de hairen die uit denzelven vallen, en vouwen die in een papier, om dezelve in een graft te leggen, wanneer zy een zekere hoeveelheit by een verzamelt hebben. Een fchoone, lange en dikke baard, is voor hen een voorwerp van eerbiet: zy befchouwen dezelve als een teeken vanvoorfchikking. Men moet deze baard alleen befchouwen zeggen zy, om overtuigt te zyn, dat de geen die hem draagt, een deugtzaam man is, die God met zyn byzondere gunitbewyzen bevoordeelt heefc. Zoo, 'c • geen zomtyds gebeurt , een fchoon gebaarde Arabier tot een groote misdaad vervalt: zoo zeggen zy; Welk een jammer voor dezen baardl Wat is dezen baard te beklagen. Na hnnnen baard, hebben de Bedouinen niets dierbaarder als hunne merrien : zy fchatten dezelve hooger als de henglbn, om dat zy beter tegen de vermoeyingen, honger en dorll beltand zyn, en vooral om dat zy niet runniken; het geen hen zeer lalcig is, wanneer zy zig in hinderlagen leggen om de reizigers te verraflen en te bero- veris  Zeven én twintIöste BitfEF. 289 ven. De Arabieren bezitten weinig nieuwsgierigheit om hunne voorouderen te kennen, maar in tegendeel, leggen zy zig toe op degeflagrekening van de bengflen die zy m hunne paarde ftoeteryen gebruiken. Kebhilan is de naam der edele paarden, Aaliq die der paarden van een oud geflagt; maar welkers vader of moeder onedel waaren: de paarden die tot arbeiden gebruikt worden , en die zy altoos voor een kleine prys verkoopen,» werden Guidicb genaamt. Zy doen nooit een merrie van een edele af komft dekken, dan door een hengft van dezelve hoedanigheit; en dit ge-, fchict in tegenwoordigheit van getuigen die hie van een gezegelt en geteekentgetuigfchrifc geven, door de geheimfchryver van den Emir of eenig ander openbaar perzoon bekragtigt. In dit gefchrift noemt men de verfcheide geflagten van het ras dezer dieren, en de naam van hunne voorouders op. Wanneer de merrie haar veulen geworpen heeft, ftelt men een cweede getuigfehrift op, en met dezelve.plegtigheden, in welke men een verklaring geeft van den tyd der geboorte, der Sexe,< gedaante, hair en teekens van hec veulen: dit geschrift werd den eigenaar van hec veulen eer hand geftelt, die het aan den kooper overgeeft ; en het is dit gefchrift dat de prys beflift. De minfte edele veulens zyn vyf hondert kronen waardig, in gereed geld te betaalen, of tegens ander vee te verruilen. Men vprzekerde ons dat een der Arabiefche Vorften van den berg Carmel, vyf duizend kronen voor een zyner merrien gevveigerc II. Deel. T Ka«*  syo De Nieuwe Reisiger. had. Men heeft 'er weinig van deze prys, maar veel van duizend, twaalf honderd, zeftien nonderd, en twee duizend kronen. Een zeker Arabier had 'er een van welke hy ons de geflagtlyft vertoonde, met de optelling, van alle de kwartieren van vaders en moeders zyde , vyf hondert jaaren lang. Hy fchreide van vreugde wanneer hy haar ftreelde en omhelsde , en gaf haar duizend zeegeningen , geduurende geheele uuren dat hy met haar reedehêerden : „ Myne oogen , zeide hy tot haar, „ myn ziel, myn hart, ik heb u in myn huis als „ myn dogter opgevoed: ik heb u nooic gefla,-, gen of bekeven : ik heb u altoos met liefde „ geftreelt. God bewaar u, myn welbeminde„ Gy zyt fchoon, gy zyt zagtaardig, gy zyt bej, minnelyk, God bewaar u voor de oogen der „ nydigen ! „ Hy omhelsde haar vervolgens, kulte haare oogen, en ging agterwaarts van haar af, op de tederfrewys affcheid van haar nemende, 't welk alles zoo belaghelyk is, als de ftreelingen die men dagelyks aan de honden in Europa doed, De merrien fpringen over de beeken en grafcen met het zelve gemak als een hinde, en zoo de ruyter in het fnelfle van haaren loop ter aarde valt, houden zy eensklap Uil , om hem tyd te geven van weder op te flygen. De wyze op welke zy opgevoed werden , maakt haar dus zagtaardig en gedwee. Zy hebben geen andere Hallen als de tenten van haare meefiers, die gemeenzaam met haar leeven. Nooit (laan zy haar; in tegendeel, fneelen , fpreekea en reedeneeren •zy  Zeven en twintigste Brief, sof zy met dezelve, en dragen 'er dezelve zorg voor als voor hunne kinderen. Om haar voor betooveringen te bewaaren , hebben zy Talismannen die zy haar om den hals hangen. Dit zyn zekere gebeeden die op een papier gefchreeven zyn, dat driehoekig gevouwen, en in een leedere beurs van dezelve gedaante befloten is. Het is eenzeldzaame zaak, dat het gröotfle gedeelte van deze dieren in diervoegen de tabak rook beminnen, dat zy die geenen naloopen die zy een pyp zien aanlleeken. Wanneer men haar dezelve in de heus blaart, rigten zy zig op, na dezelve te hebben ingeademd, en laaten haare tanden zien, als wilde zy van blydfchap^laghen. De Arabieren hebben geen andere woonplaatzen als hunne tenten. Die van den Emir zyn, gelyk alle anderen, een zaamenweefzel van geiten bair , en alleen in groote onderfcheiden. Hy heeft 'er verfcheide; een om gehoor te geven, een voor hem, een voor zyn vrouw, en eenigé andere kleinen in welke de dienflboden hun verblyf hebben, de fpyze bereiden, en alle andere huizelyke bezigbeeden vcrrigten. De leegeringen werden in een cirkel aangelegt, voor zoo veel dé grond zulks toelaat. De tenten van den Emir zyn altoos in het midden, en die der Arabieren om dezelve, maar op een afflant van dertig fchreden, uit eerbiet voor hem en zyne vrouwen. Verfcheide kooplieden van Damaskus volgen altoos het leeger van den Emir, met kaflèn vervult: met allerlei foort van lynwaat, ftoffen, laarzen, fchoenen , zadels , toornen , en andere zaaken T 2 wel-  zpa De Nieuwe Reisiger, welke de Arabieren nodig hebben. Zy verkoopen voor gereed geld , of verruilen hunne waaren tegen goederen .die dit land voortbrengt: zy verï fchaffen alles wat de Emir noodig heeft, die zeei ftiptelyk betaalt. Kunt gy het gelooven , Mevrouw ? deze Arabieren, die hunne eenigfte bezigheden maaken om de reizigers te berooven, zyn egter zulke eerlyke lieden in hun leeger, dac de kooplieden hunne tenten verlaaten in welke hunne koopwaaren ten coon gefpreid leggen, zonder dac egcer ooic de minfte diefftal gepleegc word. Ik kogt een ftuk ftof, dat ik onder zeven of agc Arabieren verdeelde, die 'er tegenwoordig waaren. Deze mildadigheit deed ons hunne vriendfchap geheel winnen. De gemeene Arabieren hebben geen andere huisfieraaden, dan eenige matten op welke zy flaapen, en eenige dekkleeden. Hun hooftkuftèn is gemeenlyk, een fteen die zy onder de matten leggen. Het overige beftaat in eenige ketels, twee of drie houtebakken in welke zy hunne fpyze voordienen , een kleine handmoolen , eenige kruiken, en zakken van geitenhaair, om hunne kleedercn in te bewaaren. De Emirs zyn beter gehuisraad: zy hebben matraftën, capycen en dekkleeden dié zeer fchoon zyn; de eene mee goud en zyde geftikc, en met katoen gevult; de andere van zyde ftoffe mee goude en zilvere bloemen „ geweven of geborduurc: kuftens van fluweel, kaken en facyn, gelyk de Turken. Men heg: fchoone witte laakens aan hunne dekkleeden; dog de onderfte zyn mee verfcheide kleuren ge- ftreepc  Zeven £n twintigste Brief. 293" ftreept , vermits het wit de kleur van hunnen, Godsdienft is; welke zy zoude denken te ontheiligen zoo zy op dezelve fliepen. Het verfchilt veel dat zy zoo zinnelyk in hunne maaltyden als in hunne bedden zyn. By de Emirs , Cheiks, en andere Arabieren van aanzien, beflaat de tafel uit een groot ftuk leeder, dat rond gefneeden is, en op de aarde over eert rnat word uitgefpreid: de fchootelen zyn van kooper, de leepels van hout, en de borden van zilver, porcelein, aardewerk, of geel kooper. De mannen die van eenig aanzien zyn ziren om de tafel, de beenen kruizelings onder het lyf, op de wyze van onze kleermakers: die van minder aanzien zyn, leggen op de knien, met het agteriyf op de hielen ruftende. Men fpreit geen tafelkaken; en alle de fchootelen werden op het leeder gezet , om welkers rand dunne koeken en leepels leggen. Men geeft geen vorken; het is zelfs een ftuk van godsdienft die niet te gebruiken. De Bedouins zeggen dat Mahomet aflaat gegeven heeft aan hen die met drie vingers eeten j zy nemen dan allerlei vlees met de vingers, dog altoos met die van de regtcrhand, vernrbs de linkerhand gefchikt is om zig te waftchen na de natuurlyke ontlaftingen. Vermits het vlees in kleine (tukken gefneden is, en zoo gaar gekookt, dat men tut gemakkelyk van een kan fcheiden, dus gebruiken zy ook geen meflchen. Het gekookt, gebraade, en geftooft vleefch, de toefpyzen, de tuflchen geregten, de falade en vrugten werden te gelyk opgezet. Men eet zonder drinken, ten minften T 3 zoo  994- De Nieuwe Reiziger.' zoo men door de uiterfte noodzaakelykbeit nier genooczaakc word om waater te eiffchën. Wanneer de maal tyd geeindigt is, ftaan zy alle op, danken God : gaan drinken en walfchen hunne handen met zeep, vervolgens drinken zy koffy, of rooken tabak. De gemeene Arabieren eeten nog veel onzinlyker: zy grypen met volle vuiften het vleefch, de rylt en óe pilauw: zy drukken het zelve in de palm der hand, en maaken 'er een'foort van pillen van, die hunnen geheelen mond vervullen; en zoo'er iets in hunne hand blyft, of op hunnen baard valt, fchudden zy het een en ander in de fchootel af. Zoo ras zy gegeeten hebben^ drinken zy uit kruiken, die zy eikanderen overgeven; en na dat zy hunne handen met aarde, by gebrek van zeep, gewaffchen hebben , rooken zy of drinken koffy. Het tabak roken, en koffy drinken, is algemeen in gebruik onder beide fexen. De Arabieren drinken wyn, wanneer zy 'er geleegenheittoehebben; zy zeggen dat het verbod van hunnen Profeet niets anders als een raadgeeving is, en geenzins een voorfchrift. Zy hebben een drank die uit gedroogde abrikoozen, druiven en andere vrugten is zaamen geflelt, zy wceken dezelve een dag in waater, en dienen dezelve voor te gelyk met het vlees, in fchootelen; wanneer zy dezelve drinken, gefchiet zulks door middel vaneen lepel. De Emirs en Cheiks drinken alleen Sorbet. De Pilauw is het gewoone geregt der Bedouins, iezelve beflaat uit ryfl, die een weinig in waater of  Zeven e» twintigst*e Brief. 295 of vleefch nat gekookt heefc, met fafraan, rozylien, erweten en ajuin, toe dat het half gaar is. Men plaatil het vervolgens by het vuur, om het ce doen zwellen: hier na doet men 'er boter die met peper bruin gebraaden is, en zomcyds zuiker by. De rysc koomt byna in alle hunne fpyzen, die gewoonlyk van Hukken fchaapen, geiten en hoender vlees zaamen geilek is. Het brood is een der wezentlykfle deelen van hunne maalcyden: zy bakken niec,meer als zy noodig hebben, om dac hec zonder hefdeeg werd opgemaakc; hec zelve is alleen dien dag goed dac het gebakkenis. Hun eerfte foort van brood werd byna op die zelfde wys bereid, als by ons de waafelen. Zy ontlteeken vuur in een groot aarde vat; en wanneer hec zelve heec is, mengen zy hec meel, en fmeren hec vervolgens mee hec hol van de hand, op de buite zyde van hec vat. Deze vloeybaare deeg verfpreid zig, en is in een oogenblik gebakken. Het brood op deze wyze bereid is dun en los; en men heeft in weinig cyd een genoegzaame hoeveelheit. De tweede foort van brood werd onder de affchen gebakken, of tusfchen twee gloeyende kooien van koe mist; hec zelve heeft de dikte van onze koeken; ik heb deszelfs kruin zeer goed bevonden. Het belle werd in een oven gebakken: die is wit en van een goede reuk; maar deszelfs deugd duurd niec langer als den dag, op welke het bereid word. De kleeding der Emirs en Cheiks , verfchilt weinig van die der Turken. De andere Arabieren draagen alleen een grof hembc met lange mouT 4 wen  sq6 Be Nïepws Reisiger. wen, een broek van lywaac, een kaftan van grof katoen , dat by wyze van een Priefters overrok gemaakt is, en die tot aan hunne knien reikt, een gordel van lceder aan welke hunne pomjaart hangt , en een aha of mantel van barkan , dat zwart en wit geftreept is. In den winter, hebben zy onderrokken van fchapen vachten : zy dragen de haair zyde naar het lyf wanneer het .fchoonweder is, en keeren dezelve om wanneer het regent. De regen druipt langs de wol af, zonder dat het vel nat word. In de grootfte hitte, trekken zy rokken van zeer wit linnen aan, die zeer wyd zyn en de gedaante van hemden hebben, over hunne gewoone kleederen. Hunnen tulbant is eeji muts van rood laken, welke met wit neteldoek omringt is, waar van het eene eind in een bos afhangt; hef andere, dat veel langer is, winden zy om hunnen hals, om zig voor de hitte der zon te befchermen. De Bedouins, zoo wel ais de Turken; hebben nog kleederen nog huisfieraaden van een groene kleur. De afftammelingen van Mahomet hebbeu alleen het voorregt om een groene tulbant te dragen. De Perfianen, die zig van deze-kleur bedienen , werden hierom van de Mahometaanen voor ketters en heilig fchenders gehouden. De Arabieren dragen geen kouflen. In hunne tenten hebben zy een foort van fchoenen aan , en laarzen wanneer ay te paard reiden. Wanneer zy op een togt uitgaan, zyn zy met een lans, een zwaard, een yzere ilaf, en zomtyds met een by.1 gewapent. Zy kennen ons fchiec geweer; maar v i ' zy  Zeven en twintigste Brief. 297 Zy hebben een afkeer om 'er zig van tegens de menfehen te bedienen , fchoon de reizigers die zy beroven, 'er hun byna dagelyk een voorbeeld van geeven. Die geenen welke vuurroers hebben, gebruiken dezelve alleen om naar vogelen te fchieten. De Bedouinfche vrouwen, zyn op dezelve eenvoudige wys gekleet als haare mannen: haare gewoone dragt beftaat in een hembt van blaauw iinne , en een aha over het zelve, een groote fluyer bedekt haar hooft , met wet* ke zy haaren hals omwinden, en het onderfte gedeelte van het aangezigt tot aan de neus bedekken. Des winters dragen zy een foort van kamizolen met katoen geflikt, en zy fchoeyen zig met een foort van fchoenen. Erinner u , Mevre-uw, het geen ik u van de Arabiefche vrouwen gezegt heb, die in den omtrek van Paimyra woonen* ten opzigte van haare verfierzelen. De Bedouinfche vrouwen, die alzoo leelyk als deze laatfte zyn, maaken van dezelve fieraaden gebruik. De vrouwen der Emirs en Cheiks, zyn fraayer als de gemeene Arabiefche vrouwen, om dat zy blanker en welgemaakter zyn: zy zyn behalven dit met meer fmaak en zinnelykheit gekleet. Haare hembden zyn van neteldoek, met zyde geborduurt , zoo wel als haare broeken ; kleine rokjes van goud laaken , fatyn of andere zyde ftoffen, draagen zy over dezelve, die met twee knoopen boven een kleine gordel zyn zaamen geheet: het bovenfte gedeelte van dit kamizool of rokje is open, ten einde men de boezem des te beter zou konnen befchouwen. Hunne overrokT 5 ken  298 De Nieuwe Reisiger. ken zyn van fatyn, fluweel, en zelfs van goudlaaken. Des winters hebben zy kaftans, die als de gewoone kamizolen gemaakt zyn, maar tot op de voeten afbangen. Hunne fchoenen zyn klein •■ en wanneer zy willen uitgaan trekken zy kleine geplooide laarsjes aan. Haar hultzel beftaat in een muts van goud of zilvere ftof, die de ge. daante van een kom heeft, en met neteldoek, dat met goud en zydegeborduurtis, en omringt is' met een band van gaas, die zy om hef voorhooft binden. Wanneer zy uitgaan , hangen zy over hun hooft een groote fluier van neteldoek, die haar aangezigc bedekt, en tot op de gordel afhangt. Wanneer zy een wandeling te voet doen, hebben zy om haare beenen ringen aan welke andere kleine ringetjes hangen, die als belle klinken : een menigte van deze ringen hangen aan derzelver haair vlegten, welke tot fchellen verflrekken om te kennen te geven, dat deze vrouwen op weg zyn; waar op zig een ieder ter zyde begeeft, om haar niet te aanfehouwen. Het is byzonder in deze bezoeken die de vrouwen by eikanderen afleggen , en vooral in de eerfte dagen van haar huwelyk, dat zy alle den rykdom en luifter van haaren opfchik vertoonen Niets is egter eenvoudiger als de huwelyks plegtigheden van dit volk. Wanneer een jonge Bedouin, door verbeelding, op een dogter verheft is, want de Arabieren hebben geen ommegang nog met de vrouwen nog met de dogters der anderen, of dat hy een, gelegenheit gevonden heeft om haar te zien, en een teedere geneigtheit voor haar  Zeven en twintigste Brief. 299 haar opvat; zoo doet hy haar door een van zyn bloedverwanten van haaren vader ten huwelyk verzoeken. Men handelt over de prys der dogter, die de fchooonzoon aan de fchoonvader in fchaapen, kamelen, of paarden bctaalen moet, dog nooit in geld. Voor het overige, is deze prys altoos overeenkomftig met de verdienden of ftaat der dogter, met het aanzien van haar geflagt , en het vermoogen van die geen die haar ten huwelyk vraagt. Wanneer men weJerzydfch over een gekoomen is, doet men het verdrag door die genen opftellen die de Arabieren onderling verkooren hebben, om de bediening van Kadie of Regter te oeffenen, of in zyn afwezigheit, door de Gcheimfchryvcr van den Emir. De Kadie fchryft de namen der getuigen onder aan het verdragfchrift , en hier in beftaan alle de plegtigheeden. De arme Bedouins, die de onkoflen van een verdragfchrift niet betaalen konnen, nemen alleen getuigen , en trouwen woordelyk , met opftaande voet het bedongene te betalen. Wanneer het verdrag geflooten is, eeten de bloedverwanten van de nieuw getrouwden met eikanderen, ontvangen de gelukwenzingen, 'en bepalen den dag der huwelyksplegtigheit, op dezen dag, geleiden de vrouwen de bruid naar het naalle dorp alwaar men badftooven heeft; wafichen haar, trekken haar de fchoonfte kleederen aan, en verfieren haar volgens haaren ftaat en vermogen. Men doet haar vervolgens op een merrie of kameel ftygen, en men geleid haar, onder hec 2yngen van gezangen, die ter eere van haar gemaakt  3op De Nieuwe Reisiger. maakt zy», naar de plaats tot de bruiloft gefehifc Pe mannen, van hunne zyde geleiden de iongè Arabier naar de badftooven , kleeden hem met zyn fchoonfte gewaad, en geleiden hem te paard gezeten in flatie naar de bruiloft. Naar het bruiioftsmaal, vermaaken zig de mannen zonder gerugt, en met veel gematighcit; de vrouwen, in tegendeel, zingen, en danfehen, en fpeelen op een foort van trommel, duizend loftuitingen aan de fchoonheit en verdieniïe der bruid gevendezy geleiden haar vervolgens naar de tent° die gereet gemaakt is tot de voltrekking van hèt huweiyk j en alle de genodigde bidden God dat hy de beide egtgenooten voor de oogen der nydigen bewaaren wil, dat is te zeggen voor de betoovenngen , en alle bezweeriagen die de boos» doenders over hunne vereeniging verfpreiden konnen. Zoo ras de nagt begint, geleiden de Vrouwen de bruid by haarer/egegenoot, die haar alleen m een afgezonderde tent gezeten , verwagt. Zy zeggen niets de een tegen den anderen; maar de vrouwen begroeten de jonge man die haar niets antwoord, blyvende altoos met een ftatig en ernffig gelaat zitten, en zonder eenige beweëging te maaken , tot dat de dogter voor hem nederknielt, en hem een ftuk goud of zilver op het voorhooft legt. Deze zeldzaame plegtigheit werd driemaal herhaalt, en na mate dat men de bruid van kleederen doet veranderen, biet men haar de bruidegom aan, die haar op dezelfde wyze en met dezelve ftatigheit ontfangt. Dit is een foort van pragt in het ooften, dat men de bruid dik-  Zeven en twintigste Brief. 3« haar te verdooten. Zy hebben , in hunnt taal, een fchend naam die met die van boorndraager over een demt, dog zy geven 'die aan hen w.ens zuder een verliefde misihp begaan heeftWant zeggen de Bedouins, een vrouw is niet van het bloed dier geenen welke haar getrouwt heeften wanneer hy haar verdooten heeft, is zy zvn vrouw niet meer; maar niets kan beletten dat zyn zufier zyn zuder is. De Arabieren hebben nog voorfpraaken, no* pleitbezorgers, nog beampcfchryvers , nog Zel{| die geregtsdienaars, die by de Turken, de partyen voor het regt daagen. Zomtyds verkiezen zy tot Kadie de verftandigfte Bedouin onder hen. -üe Emir oordeelt oppermagtiglyk over alle geIchillen , op de voordellen der partyen en getuigen en altoos zyn de vonniflèn woordelyk, zonder dat men dezelve ooit fchryft. Zyn von nis werd op daande voet uitgevoert, zonder dat men zig van het zelve beroepen kan. Wanneer de Emir afweezig is vonnid een Cheik; dog men kan zich van den zeiven op den Emir beroepen. De Bedouins neemen zeldzaam hunnen toevlurf tot den Emir of Cheik: zy vervoegen zig li ver by hunne gebuuren , en vooral by die geenen welke zy voor onb^ugtig erkennen: ZyLïe* ten hunne zaaken zonder fchreeuwen , getven eikanderen geen fcheld naamen, nog verklaren elkanders bewyzen niet leugenagrig. Zy houden Hg altoos aan de beflegdng der Wsmann n welke zy verkoozen hebben, en voeren hunne 'utfpraaken ter goeder trouw uit. Hun'-  Zeven en twintigste Brief. 303 Hunne regtsgedingen ontdaan doorgaans over den handel die zy onderling dryven , met hec koopen, verkoopen of verruilen van hunne beesten en goederen. Wanneer zy iets verruilen, werpen zy een hand voi aarde op de paarden, fchaapen, enz., die zy verwiffelen, en zeggen in tegenwoordigheit van getuigen : Wy geevett aarde voor aarde. Wanneer deze woorden eens gefprooken zyn, konnen zy de koop niet breeken. . De wyze op welke de Arabieren leeven, veroorzaakt dat zy zeldzaam lyfdraffelyke misdadigers hebben. In dit geval kan den Emir dokflaagen doen geeven , ophangen , empaaleren, onthoofden; of den misdadiger den baard doen affnyden; maar de kooplieden verzeekeren ons dat zy weinig voorbeelden van diergelyke draf oefeningen gezien hadden. Zy bezitten dezelfde gemacigheic in hunne vermaken, als in hunne zaaken. Zy brengen geheele dagen door mee koffy drinken en ca bak rooken , en onderhouden zig mee de hillorien die zy hunne vaderen hebben hooren verhaalen, of by overlevering van hunne voorzacen hebben. Wanneer zy niec by eenkomen, of op geen droperyen uit zyn , doet de eene een togtje ce paard, andere gaan op een wilde zwynen jagc welke zy mee de werpfchigten dooden , weder anderen vermaken zig mee hazen en gazellen door middel van groote windhonden te vangen. De gazellen zyn wilde dieren, die in Europa onbekent zyn , en die eenige overeenkomd mee de hinden hebben: zy werden ligcelyk tam gemaakc; en de ooderlingen beminnen deze!-  3^4 Dé Nieuwe R eist ge r. zelve, oin haare zagtaardigHeic en Ihelheir anneer de Arabieren de fchoonheit van eert vrouw willen uitdrukken, zeggen zy, dat zy de. oogen van een gazelle heeft; en het is by dit dier dat zy altoos hunne minnareffen en hunne jonge vrouwen vcrgelyken, wanneer zy met een woord haare fchoonheit en de lof vrin haare bekoorlykheden willen uitdrukken. Dit dier heefc groote zwarte oogen ; en men meent in het zelve vooral een zekere oufchuldige bevrceltheit te ontdekken, die veel overéénkomt! heefc met de fchaarate err bloöheit van een jonge dog ter. De Arabieren kennen nog kaarten nog dobbelfteenen. Hunne gewoone fpcelen zyn het fchaaken, dammen en een fpel dat zy mangala noemen. Dit laatfte is een houre tafel , in welke twaalf holligheden zyn; men legt kleine (teentjesin dezelve, met welke men even of oneven fpeelr.' De vermaaken der vrouwen beltaan in eikanderen te bezoeken, zaamen te kouten, zingen en danfehen. Vermits zy geen kennis van de muzyk hebben, zoo zingen zy op een eentoonige, langwylige en verveelende wys, die meer gefchikt isom te doen geeuwen , als om te vermaaken. Hunne fpeeltuigen zyn bommen, klappertjes op de wyze der fpaanfchc Caftagnetten, en houte en riete fluiten: zy bedienen zig van dezelve onder het zingen en danfehen. De mannen en vrouwen danfehen zeldzaam in 't openbaar : zy gelooven dat deze offening alleen in hunne tenten eerbaar is. Do  Zeven en twintigste BiUef. 305 De Bedouins kennen geen andere geneesheer als God. Zy zeggen, dac hy op het voorhooft der menfchen gefchreeven heefc, de cyd welke zy leven zullen; en dac geen geneesmiddelen in fraac zyn om het fterven te beletten, wanneer de tyd gekomen is. Egter wanneer zy ziek zyn, 'c geen hen zeldzaam gebeurc, zoo neemen zy geneesmiddelen die door kruidkundige vrouwen bereid worden. Zy gelooven ook aan de Talismannen , en aan zekere gebeden die men hen doed opzeggen. Wanneer zy de koorcs hebben, gaan zy in de zon liggen , zoo lang de koude duurt, en in de fchaduwe, wanneer de hitte hen beginc aan te koomen. Zoo zy een geftaadige pyn in eenig gedeelte van hun lighaam gevoelen, welke het ook zyn mag, geneezen zy hec zelve door 'c vuur, door middel van een kleine lemec van katoen, dat zyn hitte aan hec pynelyke deel mededeelc, en hec zelve brand. Nooit gebruiken zy klilleeren; dit zou, volgens hunne wyze van denken , een verfoeyelyke onbefchaamtheit zyn, die zy, al moeflen zy hec leven verliezen, niec zoude willen begaan. Vermits zy overtuigt zyn dat de ziel in het bloed hun verblyf heeft i zoo hebben zy een fterke afkeer van het aderlaten, en zy vermyden het zelve zoo lang zulks mogelyk is. De wonden, die zy in hunne togten bekomen, hebben hen van de nuttigheit der heelkonft overtuigt ; en zy bewyzen die genen die dezelve oefenen veel eer; maar welke wonderen men hert ook van de geneeskonft vernaaien mag, zy gelooven dezelve niet: egcer zyn de bekwaamde geil. Deel. V »«*•  3o5* De Nieuwe Reisiger. neesmeefters van hec ooftcn uic die vólk voortgegekomen. De beroemde Cheik Mehemec Ebfifma, die wy by verbaftering Avicenna noemen, was een Bcdoain. Zyn gefehrifcen, die zoo wel in Europa, als by de Turken en Arabieren die dezelve lezen en de voorfchriften in dezelve vervat oeifenen, bekenr is: de bewoonders der woeftynen kennen dezelve niet, en. betoonen geen luft bier coe: die belee niec dac zy egter lang leven: men ziec veel grysaards van honderc jaaren onder de Bedouins, die nooic ziek geweeft zyn. Wanneer een Bedouin dood is, waft men hem, naaic hem in een laaken; en eenige mannen draagen hem, onder hec zingen van gebeeden, naar de gemeene begraafplaats, die op een verheeven en afgelegen plaats is. De mannen befchreyen de dooden niet, om dat zy hoopen hunne bloedverwanten en vrienden in het Paradys weder te zien. De vrouwen fchreyen, om dat zy in de verblyfplaats der gelukzaalige niet zullen toegeïaaten worden, maar buiten hec zelve met de Chriftenen hun verblyf hebben, en hierom hec verdriec hebben van die geenen nooic ce zullen weder zien, welke zy in haar leeven beminde. Deze vrouwen fchreewen uic al haar magc, krabben haare ^armen, handen, en aangezigt, trekken het haair uic haare hooiden, en vallen van cyd coc cyd neder, als of zy van droefheic bezweeken. Zy neemen handen vol aarde en zant, werpen die op haare hoofden en aangezigt, loopen, ftaan ftil, en maaken om de hevigheic van haare fmerce uic te drukken, een meenigte van draijingen des lighaams. Straks naar  Zeven en twintigste Brief. 307 naar de rouwplegtigheden, verdeden de erfgenaamen des overleedene zyne nalaatenfchap in gelyke deelen, of verftaan zig onderling, zomtyds door het gezag van den Emir, en zomtyds door de tuffchen fpraak van hunne gemeeiie vrienden 5 en zeldzaam ontdaan hier regtsgedingenuit. Hunne erffenis is behalven dit van weinig aanbelang: den aart van hunne goederen, die alleen in tenten, huisfieraden en vee beftaan, geven geen ftof tot groote tvviftcn. Dus zyn , Mevrouw, de Arabieren, en, in het byzonder, de Bedouins. De befchaaffte volkeren, oeffenen geen zuiveret deugt, en verwonen geen openhartiger en menfchelyker zeden, volgens 't licht der natuur, en meer hebben de Bedouins niet. Wv waaren, in deze woede dreeken, getuigen van een fchouwfpel, van het welke ik ureets fets gezegt heb, vermits bet zeer gemeen ia tf een land alwaar de Mahomettaanfche wet heerft, dit was de doortogt van een karavaan. Men beeft karavanen van verfcheide foort: de eene beftaan uit bedevaarts reizigers die naar Mekka Vaan, 't welk verzamelingen zyn van volken uit alle de landfehappen van het Ottomanifche ryk, en die een opperhooft hebben die door den Grooten Heer benoemt word. Zy hebben een algemeene verzamelplaats, van welke zy op een bepaalden dag vertrekken, en langs de weg die hen is voorgefchreveü. Anderen hebben a leen den koophandel tot oogmerk; deze vertrekken alle jaaren van BaiTora naar Aleppo. Zy zyn uic drie of vier duizend kameelen zamen geftelt, du alleen tot dienft der Turken gefchikt zyn, en doof  3°5 Dë Nieuwe PvEisicer. vyf of zes honderc mannen geleid worden. Do kooplieden verkiezen deze wys van reizen door Arabiën, als de veiligfte en onkoftbaarfte. Hec was een van deze laatfte karavanen die wy door de woeftein zagen trekken; en zie hier wat wy by deze gelegentheit vernamen. De Arabieren , die kameelen te verkoopen beboen , zenden dezelven aan den Gouverneur jan Annag „a by Baflöra, die lieden benoemtwelke met de karavaan reizen zullen-, en die een eidsman verklei! welke men verpligt is getrouwelyk te gehoorzamen. Hy geeft dezelve tot ivfwagt hondert en vyftig „lannen die drommye. dan/ren ryden en de karavaan voor alle beledigingen en plondering bewaaren moeten. Zoo ra, de leidsman het eerfte teeken tot vertrekken gegeven heeft laden de kameeldryvers de goederen iifbel0P tWeede teeken raakt ^karavaan m beweeging.: twee krygsknegten trekken voo, uit, en moeten altoos op een afftand van een te geven dat men op zyn hoede moet zyn. De andere krygsknegten houden zig altoos in de ka-' ravaan, alwaar zy onder een vaandel by een zyn verzamelt ; maar zoo ras de voor uit rekke de wagcen te kennen geven dat zy onraat ontdekken veideelen zy zig in twee lighamen, waar van he eene zig aan het hooft van de karavaan fte , en het and d ]v£ yan , en m ^ kameeJdryvers hunne lon¬ en en alles fchikt zig by wyze van een voort«ekkenc leger. De omzwervende Arabieren, wel-  Zeven en twintigste Biuef. 309 welke de eenigfte roovers zyn die men te vreezen heeft, vertonnen zig op uitmuntende fchoone paarden gezeten ; en zomtyds zyn twintig of dertig van dezelve genoeg om de karavaan in wanorder te brengen. Zy zyn by uitftek oplettent om e"e wagten te verrafiën, de kameelen te verfchrikken, en de karavaan geen tyd te geven orn zig te vereenigen. Zy vertoonen zig zelden , zonder buit te maken, vermits de kameelen zeer (chrikagtig zyn, en zig wyd en zyd verfpreiden; maar wanneer men by tyds gewaarfchouwt word, doen de kameeldryvers hunne kameelen nederknielen, en binden derzelver agterfte pooten aan eikanderen; en wanneer zy ze dus in veiligheit gcftelt hebben, trekken zy met de wagten op den vyand aan, en bieden dezelve hunne fnaphanen en pistolen. Deze Struikroovers die alleen met een fchigt en fabel gewapent zyn, durven de losbranding niet afwagten, maar nemen met verhaafting de vlugt. De kameelen, zyn in dit foort van karavanen, in volle vryheit, en zy gaan voort als een kudde fchapen, zonder eenige order in agt te nemen. Haaren voortgang is zeer langzaam , fchoon zy wyde fchreeden doen, leggen zy egter geen meer weg op een dag af, als een man die op een gewoone flap gaat. Het gebeurt zelfs dikwyls dat een reiziger dezelve vooruitgaat, vermits zy fchrikken en ftilhouden op het gezigt van het geringfte bosje. Zy leggen niet meer dan negen of tien uuren op een dag af; en hier toe hebben zy dertien uuren nodig. Het is de groote karavaan V 3 dry-  jïo De Nieuwe Reisiger. dryver, die bevel geeft om ftil ce houden, en die de legerplaatzen bepaalc: als dan ontlaat men do kameelen, en dryfc hen in het veld om haar voedzel te zoeken. Zy blyven hier niet langer dan een uur of twee, en keeren vervolgens te rug; men maakt hen aan een poot valt. Zy flaapen zeer weinig; van alle dieren ruften de kameelen het minile. Geen laftbeeft leeft van zoo weinig voedzel, nog zoo onkoftbaar als een kameel, zy drinken zeldzaam en konnen het vier dagen zonder water uithouden; al haar voedzel beftaat in eenige drooge en verzengde bladeren die zy aan de ftruiken vinden. Des winters zyn de kameelen met lang gekrult haair als fchapen wol bedekt; hetzelve valt in de lente uit; en wanneer men haar in de zomer weder ziet, fchynen zy zoo mager en uitgedroogc, dat men haar voor dieren van een ander foort zou aanzien. Die welke men in de woeftynen aankweekt, zyn nog zoo groot nog zoofterk,» als die welke men men op de weg naar Conftantinopolen en Perhen ontmoet. Deze laatfte zyn van een fchooner geftalte, veel fterker, en draagen duizend ponden, terwyl de andere niet meer als zes hondert ponden draagen konnen. De drommedariften zyn geen onderfcheide foort van de kameelen; 'er is geen meer onderfcheide tusfche dezelve als tuflèhen een rypaard en een karpaard; alleen zy zyn ligter en fneller, en beter tot hard loopen gefchikt. Gy begryptligtelyk, Mevrouw, datwy, daar wy het gemak konden hebben om met goede Arabicfche paarden te reizen, wy ons wel wagte om  Zeven en twintigste Brief. 3ia om op kameelen te ryden, om de kleine weg 'aftelearen die ons op die van Paledina brengen moest De weg was altoos dezelve in ueze woeftyn, dat is te zeggen: dat wy nog deden, _ domen, nog leegeringen, nog weilanden, „o° boften, nog boomen, nog rivieren nog beeken, nog fonteinen vonden; het was altoos S hei en druiken ; dan eens een ongelyke sr0nd vervult met heuvelen en daalen; dan eens L weeke en moerasfige grond, bezet met fpooren die met drabbig waater vervult waaren. De Lazen waaren het eenigde wild dat wy ontmoeten: dezelve zyn hier in zoo een groote meenigte ^nr wv zomtyds geheele troepen voor onsuitdreetin Men vindl hier ook veel rotten, hagedisfen l fiangen en fprinkhaanen. De eenigfte menfch n, die wy van tyd tot tyd zaagen waaren de omzwervende Arabieren, die, gelyk ik u reets gezegt heb, geen ander beroep hebben als dat Z druikroovers. Zie daar, Mevrouw langft welke een weg wy aan den voet van den berg Tabor kwaamen, van waar wy ons wel ras naar Jeruzalem begaven. Ik ben; enz. Jeruzalem, den 29 JM l7%9' y 4  V2 Ast en twintigste Brief. Paleflinet. Tk, zal u, Mevrouw, door een der klefhfté en berugfie Jandftreeken der aarde doen reizen: het moet ten minden voor u van het grootfte aanbelang zyn. Men kan in het zelve geen voerflap doen, zonder zig een verborgenheir of wonderwerk te erinneren. De ftaats ver wittelingen, die het zelve ondergaan heeft, zyn u te wel bekend, dan dat ik my lang met dezelve zon ophouden. Gy weet dat Mozes, naar veel vermoeimgen en wonderwerken, de Joden in hetzelve geleiden, na hunnen uittpgt uit fegypfen. Deze nieuwe inwoonders roeide de oude uit, en wierden zelfs dikwyls ontruft en overheert, dan eens door de.Philh'tynen, dan eens door de AfTyriers en dan weder door andere volken. De Romeinen, deze verwinnaars der aarde, oordeelde het zelve hunne wapenen niet onwaardig te'zyn. Jeruzalem wierd aan hunne heerfchappy onderworpen, na een der bloedigfle en verfchrikkelykfte belegeringen. Na 'de Romeinen ging het aan de Grieken over, en van deze aan de Arabieren die door Omar opvolger van Mahomet geleid wierden. De Arabieren wierden , op hun beort, door de Sarafynen verdreven, die het vreedzaam bezaten tot de tyd der kruisvaarten, deze zegenpraal van eenen kwalyk begrepen en nog flegter Peurde godsdienftigen yyer. De Turken kwamen  Agt en twintigste Brief. 3i§' men vervolgens op het tonneel, vernielde het ryk der kaliffen, verdreeven de Chriftenen geheel uic Paleftina , en zyn tans nog vreedzame bezitters van het zelve. Ik twyffel zelf of wel eenig Christen Vorft het ontwerp zal fmeeden, om het hen te ontrukken. Zoo veel verfchülende meefters bragten verfcheide wetten met zig. Deze kleine hoek lands proefde allerlei regeringsvormen, en was onder geen een gelukkig; ik zonder egter de Regering van Salomon uit. Tans werd dit land door verfcheide Bachaas beftuurt, onder het oppergezag van den Grooten Heer; de voornaamfte van deze Landvoogden is de Bacha van Jeruzalem. De Arabieren hebben zig egter hier een fchaduw van gezag weten te bewaren; en het land van Samaria is byzonder aan den Emir onderworpen, die met het geleiden der karavanen van de pelgrims naar Mekka gelaft is. Hec voordeeligfte jaargety , om Jeruzalem te bezigtigen, is dat van hec paafchfeeft. Dit feeft naby zynde, bediende ik my van deze gelegenheit. De Berg Tabor , op welke de verheerlyking van Jezus Chriftus gefchiede, en aan welkers voet ik u gezegt heb dat wy aankwamen, naar onze reis door de woeftein van Arabiën, is zonder tegenfpraak de fteilfte berg van geheel Paleftina. Op deszelfs kruin , welke voormaals verfterkc was, ziet men tans niet anders, als eenige ruïnen, in hec midden van een vrugcbaare vlakce die met boomen beplant is. Deze ruïnen zyn de overblyfzels van de gebouwen die St. Helena en de y 5 Prins  3^4 De Nieuwe Reisiger. Prins Tancredo hier dede opregten. Van den kruin van dezen berg, welke de gedaante van een pyramide heefc , weid hec oog over verfcheide anderen, en over een gedeelce van Paleftina. Men ondekc hier de berg Hermon die alle morgen door den dauw befproeid word, en aan welkers voec de zoon der weduwe wierc opgewekt; de onvrugcbaare bergen van Gilboa; de plaats alwaar Saul de cooveres bezogc; de berg van welke de zwynen in welke, de duivelen gevaaren waren, in de zee van Tiberias ftorcen die aan deszelfs voec is; de berg op welke Salomon de hooge plaarze deed bouwen , boven hec dorp alwaar zyn vreemde vrouwen woonden; de woelteinen van Johannes den Dooper, welke op een (teilen berg is; de berg Moria op welke Abraham zyn offerhande deed, en die zedert nog meerverheerlykcwierc door de dood van den zoone Gods, en eindelyk verfcheide andere bergen, die alle beroemc zyn door gebeurrenifTen die door de Heilige Schrift geweid zyn. Het berugte dal Jofaphats , geleegen cusfchen de bergen Moria en Sion , en waar van fommige denken dac het laatfte oordeel zal gehouden worden, fcheen ons niet meer als een uur in uitgebreidheit te beflaan. Men gelooft dat hec dus genaamc wierd naar Jofaphac , Koning van Juda, die hier zyn graft deed bouwen; of om dat hec woord jofapbat, Oordeel des Heeren beteekenc. Wy traden in Jeruzalem na dac wy verlof van den Stadvoogt bekomen hadden , zonder welke geen Frank in hec zelve komen mag. Hoe grooc is  Agt en twintigste Brief. 315 is het verfchil tulTchen deze ongelukkige Stad, en het geen de Hooftftad van Salomon was. Zy heeft zelfs haaren ouden ftand niet behouden. De berg Calvaria , op welke de kerk van het Heilige graft gebouwt is , wierd voormaals als fchandelyk aangemerkt, en hierom buiten de Stad geftooten. Tans beftaat zy deszelfs middelfte gedeelte ; en men heeft de berg Sion, op welke den tempel gebouwt was, buiten haare muuren geftooten. Schoon de kerk van het Heilige graft niet groot is, bevat zy egter twaalf Heiligdommen. Ieder derzelve verteegenswoordigt een omftandigheit van de dood en opftanding van Chriftus. Men heefc op verfcheide van deze plaatzen Altaaren opgerigt, als een op die in welke Chriftus van de krygsknegten befpot wierd, een op die alwaar hy van zyne kleederen berooft, gevangengenomen, aan de pylaar gehegt, aan het kruis gehangen , gebalzemt, in het graft gelegt, enz. Om deze kerk op een ongelyken berg te bouwen , heeft men verfcheide gedeeltens van den grond moeten gelyk maaken; maar vermits men die plaatzen in haar geheel wilde laaten, welke tot het lyden gediend hebben , heeft men verfcheide gedeeltens der rots in de kerk beflooten ; gelyk , in het byzonder, de plaats alwaar hec kruis van den Zaligmaaker ftond ; en na welke men langft twee en twintig trappen opklimt. Dus is het mede met het graft geleegen dat voormaals in de rots was uitgehouwen, en tans ver boven de grond verheeven is. De fteen,. die het zei-  3ï6 De Nieuwe Reiziger. zelve bedekte, is, zoo men zegt, door de Armeniërs weggenoomen, die dezelve in haare kerk bewaaren. Hec is hier de regte plaats om u van de,plegtigheden eer gedagcenis van hec lyden cefpreeken. Zy zyn een herhaaling van het geen de Joden Chriftus deden lyden. Om deze plegtigheit te beginnen, bluft men al de ligten uit, en een Monnik preekt, geduurende een half uur in de duifternis. Vervolgens neemt ieder een ontftooken waskaars ; en men gaat de Heiligdommen der geeftèling, gevangenis , verdeeling der kleederen en der befpotting bezoeken. Hier zingt men lofzangen, en men doe* vermaaningen, dan eensin bet Itahaanfeh, dan eens in hec Spaanfch en dan weder W het Franfch. Men draagt voor dezen grooten ommegang, een kruis aan welke het beeld van Chriftus levens groote , met nagelen is vaft gehegt, het hooft met doornen gekroont, en het aangezigt met bloet beklat; een ftuk van een bearbeiding dat moogelyk eenig in zyn foort is. Men klimt vervolgens naar den berg Calvaria; men legt hec kruis eer aarde; boots de daad des kruizigings na; en plaatft hec kruis in hec zelfde gat alwaar men zegt dat het voormaals ftond. Vervolgens nemen twee Monniken dit nagebootfte iighaam van het kruis af, dat zoo konftig gemaakt is, dat de leden alzoo zwak zyn als die van een menfeh. Men ontvangt het in een ftuk lynwaat: beftrooit het met welriekende kruiden; en lege hec in hec graft. Deze creurige plegtigheden, maken plaacs voor vrolyker op de Paasdag, een blyd-  Agt en twintigste Brief. %if blydfchap die mogelyk, by de Monniken, zoo wel door het einöe der vallen, als door de plegtigheit van het feell, veroorzaakt word. Ik heb u vergeten te zeggen dat men eenige fchreden van de plaats alwaar men zegt dat het ware kruis gedaan heefc, een fcheur in de rots ziet, die men voorgeeft dac door de aardbeving die by de dood van Chriftus voorviel veroorzaakc is. Hec is niet volftrekt bewezen dac deze kloof door deze gebeurtenis veroorzaakt is ; maar wanneer ik dezelve van naby bezag , fcheen het my toe dac men dezelve aan geen konftgreep coe kan fchryven. Voorts, moet men zig over een zaak verwonderen, welke is dac de kerk van het Heilige grafc, zonder grooc ce zyn, byna alle de plaatzen omvangt, op welke de voornaamfte gebeurteniflèn die hec lyden van den zaligmaker zyn voorgegaan of gevolgt zyn. Zou men de vryheit genomen hebben, om in deze doorlugtige gebeurtenis, de plaats van het tonneel ce verkleinen? De plegcigheic van hec Heilige vuur fcheen my een der zeldzaamfte: dezelve is alleen onder de Grieken en Armeniërs, die in Paleftina woonen, in gebruik. Hunne Priefters overreden het volk, dac des daags voor Paaftchen , een wonderbaar vuur, overeenkomftig dac 'c welk op hec gebed van den Profeec Elias van den Hemel daalde; de lampen en kaarzen van hec heilige grafc ontfteekt. Na dac zy driemaal een ommegang om de kerk gedaan hebben, naderen de Griekfche Patriarch, en den eerften Biflchop der Armeniërs, de deur van hec heilige grafc, verbreken hec Hoe, gaan  3ï8 De Nieuwe Reisiger. gaan in hec zelve, en fluiten de deur agter zïgj Men bluft van te vooren, zelfs in tegenwoordigheit der Turken alle de kaarzen en lampen uit. Wanneer zy omcrenc een minuic in hec grafc geweeft zyn , keeren deze cwee Priefters weder, houdende ieder een ontftoken fakkel in de hand. Hec volk fchiec dan coe, om hun deel van die ligc ce hebben, dac zy aan hunnen baart, aangezigt, en aan hunnen boezem brengen, overtuigt dac hec zelve hen voor de grootfte kwalen bevryd, zonder hen eenige te veroorzaaken. Wat denkt gy hier van, Mevrouw? De Latynfche Chriftenen zeggen: dat dit eeri bedriegery is, die de Chriftelyke Godsdienft onteert: zy ge-» bruiken alle hunne welfpreekenheic, om die misbruik te vernietigen. De Turken zoeken die door middel van ftokflaagen uic ee werken; dog ondanks de becoogingen der eenen, en de wreedheic der anderen, bloeic die misbruik meer dan ooic. Hec word cyd dac ik u over de plaatzelyke befchryving van hec geen men cans de Heilige Stad noemc onderhoude. Gy verwagc, ongecwyffelc niec, hier eenige foorc van pragc ce zullen oncmoeten. Een ftad, die zoo dikwyls verwoeft is, heeft zeldzaam iets anders, als eenige droevige puinhoopen, en hec geen men 'er zelfs van deze puinhoopen nog overig ziet, is, in 'c algemeen, van weinig aanbelang; maar alles moec onze aandagc coc zig crekken, in een verblyfplaacs die de wieg van onzen Godsdienft was. Hier is een Bybel in de hand van geen minder aangenaam gebruik, als de Ilias op de oevers van de Scamander. Hec  Agt en twintigste Brüf. 31$ Hec grootfte gedeelte der plaatzen die in het oude en nieuwe Teftament werden aangehaalt, hebben haare eerfte gedaante verlooren. Het is waar dat de gevangenis uit welke de Engel Petrus verlofte , tans nog, gelyk voormaals, gebruikt word om de gevangenen optefluiten ; dog het buis van Zebedeus is in een kerk verandert, gelyk dat van Marcus. Men bewaart in het laatfte een handfchrift van het nieuwe Teftament , in de Syrifche taal, 't welk men zegt meer dan 850 jaaren oud te zyn. Men ziet hier nog een fteene doopvat, dat de Apoftelen, zoo men zegt; tof het zelve oogmerk gebruikt hebben. Het buis, in't welk men Chriftus in het aangezigt fpoog is mede in een kerk verandert; dog in tegendeel, is de kerk, die op het huis van Thomas gebouwt is, een Moskeé geworden. Het.klooster der Armeniërs , dat een wyd uitgcftrekte en aangename grond beflaat, verdient dat men het zelve bezigtigt. In hunne kerk, die op dezelve plaats gebouwt is alwaar Jacobus onthooft wierd, moet men vooral een Predikftoel befchouwen die met fchilpad en paarlemoer bekleet, en met veel fmaak bearbeid is. Men vertoont hier verfcheide fteenen, die ongetwyftèlt zedert lang verzamelt zyn; die, op welke Mozes de tafelen der wet verbrak, die, op welke de Meflias gedoopt wierd, en een van de plaats alwaar de verheerlyking gefchiede. Wanneer wy uit dit kloofter gingen, om de kelders in'den tuin aan de voet van den berg Moria te bezigtigen, Merkte wy op de weg die wy moes-  3£<* De Nieuwe Reisiger» moefte afleggen. het huis dat aan Pilatus tot esri Paleis verflrekte, en dat tans 'er geen meer is* Wy zagen de kamer in welke de Heere Chriftus gegeeflelc wiert; die in welke hy met de teekenen der Koninglyke waardigheit bekleet, befpoc en met vuiften geftagen wierd; de plaats alwaar Pilatus hem aan het volk vertoonde; en verder * die, alwaar hy onder de laft van zyn kruis besweek; die, alwaar de. Heilige Maagc in zwym viel; die, alwaaar St. Veronika bet aangezigt van den God-Menfch afdroogde, cn eindelyk die, alwaar Simon van Cyrenen gedwongen wierd om zyn kruis te dragen. Wy hielden ook ftil om eenige boogen te befchouwen die by Bedzaïda nog in wezen zyn, en de grot in welke de Heilige Maagc gebooren is, in hec kloofter van de Nonnen van Sc. Anna. De kelders van de berg Moria, die gebouwc zyn om de grond des tempels te vcrgrooten, hebben een diepte van honderd vyftig voeten , en beflaan twee gangen die met grooce fteenen gedekc zyn, zy ruften op twee pylaren die uit een ftuk zyn, en zes voeten middellyns hebben. De tempel is geheel verwoeft; en in deszelfs plaats, iseen kleine Moskee gebouwt; die niet aanmerkelyks als deszelfs gelegenheic heefc, maar deze gelegenheic is alleen genoeg om dezelve een pragtige gedaante te geven. Men gelooft dac zy juift. op dezelfde plaacs gebouwc is, alwaar voormaals hec Heilige der Heilige ftond. Op eenige afftand van dezelve ziet men de pragtige poort des tempels nog; dac is hec eenigfte overblyfzel dac da ver-  Agt en twintigste Brief. 321 verwoefting van dit heerlyke gebouw ontkoomen is. De Turken hebben hec zelve met een muur omringt, om dat een van hunne Profeeten voorfpelt heefc, dac hunne vcrwoefter door deze poort zal gaan. Verder, wanneer men de muur van de Stad volgt, ziet men een ftuk van de fc'hagc van een pylrar die uit de muur fteekc. De Turken zeggen dat Mahomet in den dag des oordeels op het zelve zal nederzitten, om de mentenen te oordeclen die zig in het dal bevinden zullen, dat hier tegen overligt. Wat my betreft, het fcheen my toe dat de Turken een Profeet voor welke zy zoo veel agting hebben, geen gemakkelyke zitplaats aanwyzen. Na dat wy de Stad Jeruzalem doorwandelt hadden, beuooten wy dezelve om te wandelen, en haaren omtrek te bezigtigen. De grot , in welke de Profeet Jcremias zyn klaagliederen fchreef, en de gevangenis, in welke hy wierc opgeflooten, hebben niets aanmerkelyks, als alleen de eerbiet die 'er de1 Turken zoo wel als de Jooden en Chriltenen voor hebben. De begraafplaats der Koningen; die in de levendige rots is uitgehouwen, is moogelyk een der fchoonfte gedenkteekenen van de oudheic: deszelfs ingang geleid naar een voorhof dac door de rots omringt E. Ten zuiden , is een portaal dat met beeltwerk verfiert is, van 't welk men nog vrugten en bloemen onderfcheiden kan. Aan deszelfs eind, daalt men naar de graven neder, 't welk zes vertrekken zyn van ge'lyke groote, dog welkers gewelfzeis en zymuuren zulke naauwkeurige en II. Deel. X wei-  o2 2 De Nieuwe Pveisigek. welbewaarde hoeken formeeren , dat men 2%. verbeelden zou dac zy uic een eenig Huk marmer gehouwen waaren. Deze vertrekken, uitgezonden hec eerfte, bevatten fteene dood kiften, die ter zyde in uitten geplaatft zyn , cn voormaal* mee fteene gedekt waaren, op welke verfcheide loofwerken uitgehouwen waaren, dog deze fteenen zyn verbrooken. Deze vertrekken zyn altoos droog door middel van een goot die hec waater ontfangc, dat geftadig van de muuren cn gewei fzclfs afzypelc: 'Er is nog maar alleen, aan dit gebouw, een deur overig die uit een eenig ftuk fteen gehouwen , en zoo kundig bearbeid is, als een houre zyn kan. Onze leidslieden geleiden' ons naar een klooster van Armeniërs, in 'c welk een cel is, die de Heere Chriftus roe een gevangenis verftrekre , cn de plaats alwaar Petrus.zyn meefter verloochende: zy toonden ons van verre een Moskee die op de puinhoopen van een kerk gebouwt is welke op die ftond, van dat huis waar in het avondmaal is ingeftelr. Wy befchouwden, in 'c voorbygaan, de puc by welke de Apoftelen'van een fcheide om hec Chriftendom te prediken. Wy zagen ook de overblyfzelen van hec huis in welke de Heilige Maagc ftierf; de plaats op welke zekere Jood haar lighaam deed ftilhouden, wanneer men hec ter aarde bragc; de grot in welke Petrus zyn trouwloosheit beweende; de vyver in welke, zoo men zegt, Batzeba zig baade , wanneer David haar zag; en den akker des bloeds, dusgenoemt, om dac hy voor hec loon der verradery van Judas ge-  Agt en twintigst Brief. 323 gekogt wierd. Zy verftrekc tans de Armeniërs toe een begraafplaats. Da grond die van een krytagtigen aart is, bewaart de lighaamen een geruime tyd voor bederf. Eindelyk bet huis in 'c welk men zegt dat de Apoitelen zig verbergden, de put van Nehemia , de vyver van Siloa , de fontein uit welke de Heilige Maagt waater fchep» tc, de plaats alwaar Judas zig verhing, trokken vervolgens onze aandagt tot z'g; zoo ook, hec graft van Zacharias en de pylaar van Abfalon, twee berugte gedenkceekenen in dit land. Wy befchouwde vooral het grafc van de Heilige Maagc: men daalc naar die onderaardfeh gewelfzei langll een fchcone crap van zeven en veertig treeden neder. In dezelve zyn de graven van St. Anna en St. Jofeph. Niet ver van hier, zaagen wy de fteen op welke Scephanus gellcenigc wierd , en het hol in 't welk de Jooden zyn lighaam wierpen ; de graven der Profceten , dac verfcheide hooien zyn die mee eikanderen gemeenfehap hebben, wy befchouwden mede de roes op welke Petrus, Jacobus en Johannes (liepen, geduurende her ziele lyden van de Zone Gods; de plaats alwaar Judas de krygsknegcen leiden, wanneer hy zyn meefter overleverde, een plaats die zelfs by de Turken in veragting is. Deze laatfte hebben een Moskee gebouwt, op de plaats van welke men zegt dat de Heere Chriftus een Hemel gevaaren is. Men kan ligcelyk vermoeden dac die minder uic Godsdienftigen yver is vooregefproocen, dan mee oogmerk om voordeel uic die der Christenen ce crekken. X * Wan-  5=4 P.'e Nieuwe Reisiceu. Wanneer onze weetlufl voldaan was van hec geen 'er aanmerkclyk in Jeruzalem en deszelfs omleggende ftreken te befchouwen was, wilde, wy dezelve ook te Bethanien, Betlcbem cn Nazeret voldoen. Bethanien legt een hajf uur van Jeruzalem, het eerfte huis van dit dorp, heeft, zoo men zegt Lazarus toebehoort ; en, niet ver van hier is het graft alwaar men verzekert dat hy is opgewekt. Dit is een klein hol voor het welk een ander is, in 't welk men langs vyf cn derti> trappen nederklimr. De Fontein der Apoftelëp, de berg op welk de zone Gods verzogc wierd, die, op welke hy met den Duivel fprak, zyn niet ver van Bethanien. Van daar, wanneer wy door de vlakte van Jericho reisden, ontmoeten wy de fontein welke Eliza haare bitcerheit ontnam, et} het dorp Jericho, dat tans niet anders als de woonplaats van eenige arme Arabieren is. Verder vonden wy de ruïnen van een oude kerk en klooster die aan Jotannes den dooper waren tocgeweid, niet ver v,in de plaats alwaar hy Chriftus doopte. De volgende morgen, zogten wy op de oevers der Doode zee naar de overblyfzelcn van Sodom en Gomorra; maar alle onze naarfpooringen waren vrugtcloos. Men zegt egter, dat men eenige overblyfzelcn ziet wanneer het water laag is; het geen wy niet konde onderzoeken. Men wilde ons zelfs overreden dat Lots vrouw, of om becter te zeggen , de zout pylaar in welke' deze meuwsgierige vrouw verandert wiert, nofi wezen is. Zoo dit waar is , moeften onze beeldhouwers hunne werken , die zy voor de ver-  Agt en twintigste Brief. 325" vernielingen des tyds bewaren wilde , uic zoucfteen vervaardigen, veel eerder dan van marmer 'of porfier. Weinig hunner werken zyn in Haat óm, geduurende vier duizend jaar, den invloed der lugc, en de veranderlykheic der jaargetyderi te wederftaan. De Armeniërs moeiten vooral dé verzameling vermeerderen, van welke ik u hier vooren geiprokcn heb. Die wonderbaare ftandbceld of pylaar, zou voorzeker de (teen wel opwegen , op welke Mozes de tafelen der wee verbrak. Ik heb reets gezegc dac wy voornemens waren om Betlehem te bezigtigén. Wy togen op weg naar hec zelve, en zagen op onze togc, verfcheide voorwerpen die wel waardig waren om een Godsdienflige aandagc toe zig te trekken; te weten,' het huis van Simeon ; de terpentynboom onder welke de Heilige Maagc ru(te, wanneer zy-haréri ioon in den tempel ging voorftellen, een kloofter dat aan de Profeet Eüas gewyd is, in 't welk men ons de fteen toonden op welke deze man Cods fliep ; het grafc van Rachel , en' eindélyk dè ervveten die door de Heilige Maagt vervloekt wierde •, welke door deze vervloeking in ftcerï veranderden. Wanneer wy ce Betlehem gekomert waren; geleiden men ons by dé krip, in de kapel van Sc. Jofeph, en die der onnozele kinderen,' in die van St. Paulus, van Euzebius en St. ]érorumus. Hec aanmerkelykde dac men in dezelve ontmoet, is dat men zig de gebeurteniflen erinrierc, op de plaaczen zélfs alwaar zy zyn vóórgevallen, X 3 Ten'  3'2ö De Nieuwe ReiSiger. Ten zuiden van Betlehem op den afftand varl een groot uur, zyn de vyvers en tuinen welke door Salomon uit gedagc en ontworpen zyn. Niet ver van hier is een waterleiding, die byna geheel door d& Turken vernielt is; en by deze plaats een grot in welke zig de Heilige iVIaagt en haaren zoon zig voor de woede van Her-pdus verbergden. Wanneer wy weder te Jeruzalem gekomen waren, bezigtigden wy het kloofter van St. Johannes, waar van de kerk drie gewelfzeis, een fchoone koepel , en een plavyzel van marmer heeft; de grot in welke men zegt dat Maria, Eiilizabeth begroete , en den lofzang zong ; het kloofter van het Heilige kruis, dus genaamt, om dat de Monniken verzekeren dat het gebouwt is op de plaats zelfs, alwaar voormaals den boom ftond, van welke het kruis des zaligmakers gemaakt wierd. Wy gingen Nazaret ook bezoeken. De kerk wel3ce men hier ziet, is in de gedaante van een kruis gebouwt, zy ruft op een menigte pylaaren ,waar van een gedeelte ter neder geworpen is. Het is moeijclyk ie begrypen door welke een kunftgreep het geWelfzelf werd opgehouden , dat voormaals op deze pylaaren ruften, en tans zig zelve fchynt te onderfchragen. De Monniken verkorten de uitlegging van deze zaak , met dezelve voor een wonderwerk te verkoopen. By deze kerk is het huis van Jozeph, en de Synagoge in welke Chriftus predikte. Het einde van onze togtcn doorjudeanaderde; let is onnodig u te zeggen dat wy dezelve niet ponder een goed gekidc dedenj een noodzaak- ly-  Agt en twintigste Brief. 2-7 lyke voorzorg om zig tegens de Arabieren te verdedigen :, die altoos op hec berooven der reizigers toeleggen. Wanneer men Paledina doorreift, kan men naüwlyks geloven dat deze kleine uitgeftrektheit Van grond voormaals ih ftaat geweeft is om een talryk volk ce voeden. Men befpenrt, wel is waar , bverblyfzclcn van de vémuiugheit door welke de Jooden dit land zoo vrugtbaar gemaakt hebben. Zy willen alle moogelyke voordeden uit deszelfs gelegenheit te trekkeri. De onbebouwde en van aarde oncbloote rotzen, bragten toen koonl en allerley' foortert van veldgewafleri voort. Zy verzamelde de fteenen en fchikte dezelve in ryen by wyze van muuren, en behielden dus de aarde die zy in dezelve bragten, en maakte dus vlaktens die by wyze van een halfronde fchouwburg boven elkandercn uitftaken. De bergen dus met uitgekoze aarde bedekt, moefte hec dubbele van een gelyke grond voortbrengen, cn een aangenamer gezigt uitleveren. Maar alle deze rykdommen zyn tans niet anders als een fraije' droom. Woefteinen, affchuwelyke lahdftrekèn; zyn op deze bekoorlyke werken des yernufes gevolge. Men heeft egter nog eenige ftreeken die eenigzints bebouwt zyn, eenige weilanden , eenige plaatzcn op welke Turks koorn, ryft,:'tabak en katoen waft; maar de vlakte van Jericho 'en die vanEsdraelon verdienden doorarbeidzamèrhanden bebouwt te worden. Voorts, heb ik een geheele vlakte gezien , die wilde venkel en andere kruiden van weinig aanbelang voortbrengt. Vi X 4 heb'  3fiS De Nieuwe Reisigeh, heb ook op verfcheide plaaczen van deze vlak rei inplantingen van zout ontdekt. Onder de planten , bloemen en vrugten die Jtidea tans nog voortbrengt, heb ik byzonder de roos van Jericho opgemerkt, die naar de flierbloem gelykt; de mandragora, die Lea aan Rachel gaf, het is een onaangename en ongezonde vrugt,, zy heefc de s groote van een appel, het kruit Nite , welkers zaat naar Egygte gebragt word, en tot blaauwe vcrwe word gebruikt. Ik moet de Zacbone niet vergeten , deze vrugt gelykt naar een groene noot , en gioeit aan een doornagtige heefter. Men ftoot deze vrugt in een mortier, waar na men dezelve in kokent water werpt, wanneer zy een oly uitgeeft, die inwendig ingenomen, uitmuntent voor de kneuzingen is, zy geneeft ook alle verfche wonden. Wat de dieren belangt, zy zyn hier byna dezelve als in andere landfehappen van Syriën; mogelyk egter, vind men hier minder; (langen als m het beloofde land. Wat de ipringhanen belangt, met welke men zegt dat Johannes den dooper zig in de woefteine voede,de Dokter deed navorzingen om te weten van welke'een foort van infekten de Bybel fprcekt, of zy inderdaad tot voedzel dienen konnen. Hy verftond van de inwoonders dat men hier een dier vind, 't geen een vogel gelykt, en dat zig op eenverbazende wys vermeenigvuldigt, en van welk de Arabieren brood bakken, in onvrugtbare jaaren. Men verzamelt dezelve; ftoot hen in een mortier, en maakt 'er een foort van koeken af, die men bakt: zomtyds braad men dezelve, of hakt ze klein, en eet dezelve met boter. De  Agt en twintigste Bri2f. %if "De Jordaan is de eenigfte rivier die Paleftina bewatert. Zy doorloopt het zelve geheel, werp»: zig eerft in de zee van Tiberias, waar uit zy weder voortkomt, en zig eindclyk in die, welke men de Doode zee noemt, verheft. Deze twee zeên zyn niet anders als twee groote Mceren. Die van Tiberias is niet boven zes of zeven uuren [breed, en agtien of negentien uuren lang. Dit Meer ontleent zynen naam van de Stad Tiberias , die I-lerodus ter eeren van den Keizer Tiberilis deed bouwen, verfcheide overblyfzelen geven haaren ouden luifter te kennen. De Doode zee befpoefc de vlakte van Jericho. Men verzamelt vau het oppervlak van haar water , een foort van bitumen dat naar pik gelyk. Niet ver van daar vind aid op de bergen een foort van zwavellteen, die wanneer men dezelve in brand (leekt, ligter word, zonder zyne uitgebreidheit te verliezen, dezelve verfpreid een ondragelyke (tank. Hec Water var. dit Meer is zout, klaar, van een lelyke fmaak, bitter en zeer ftinkent; dog bet is een verdigeze! dac de vogelen die over hec zelve vliegen, dood ter neder vallen. Men vind zelfs op de oevers' eenige fchelpen die doen vermoeden dac deze zee eenige villen voed. Judea heefc ook eenige 'beate fpringbronnen, en , onder anderen, een die zot* . - heet is, dat men 'er de hand niet inhouden kan. Het Heilige land is, in 't algemeen, aan den Turkfche Godsdienft onderworpen ; onder dé Chriftenen, is de Roomfche Godsdienft de. voor-" riaamfte.' Egter heeft men 'er eenige kerken die <3e Griekfche kerkgewoontens volgen. Men zegt' X <;  33» De Nieuwe Reisigeü. ook dac de Samaricaanen een byzondere Goctédienft op een berg oeftenen. Na dac wy eenige cyd ons in de Hooftftad vari Paleftina hadden ftil gehouden, begaven wy ons op weg naar Sidon, in gezelfchap van den Conful Van deze Stad, die wy ce Jeruzalem ontmoete. Wy trokken door de Belus , welkers zant het eerfte gedient heeft om glas te maken ; wy kwamen vervolgens in de Stad Acra , voormaals Pcolomais, zy was het berugte conneel van den oorlog cuftchen de Chriftenen en Saralynen. Hier ftond voormaals hec paleis en de kapel van de grooc Meefter, van de Ridder order der Gafthuis» broederen, van welke men nog eenige Rukken der muuren ziet: de overblyfzelen van deze Stad geven haare oude llerkte ce kennen. Menmerkc, onder andere ruinen , byzonder die van een Nonne kloofter aan, welkers Nonnen, hec geweld der Turken vreezende, haare aangezigceri Fchonden , en zig van fchoon dat zy voormaals waaren , affchuwelyk maakten ;. een offerhande die, in vrouwen, nooit de vrugc van een cwyffelagtige deugt is. Wy bezagen den volgende morgen de witte kaap, op welke een weg van zes voeten breete is, dit is een werk van Alexander; en wy bezogten de plaats alwaar voormaals Tyrus ftond. Deze Stad , die eertyds zoo beroemt en pragtig was, is tans niec anders als de verblyfpiaats vak eenige arme viftchers. Dus zyn de woorden van den Profeec Ezechiël vervul c, dac God baar van' de aarde zou uitwisfcb'en. Wy vonden hier niets aan-  Agt en twintigste Brief. 331 aanmerkelyks, als alleen een marmere pylaar, dié omtrent vyf en veertig voeten hoog is, die onder de ruinen van een kerk legt, in welke Origenes begraven is. Men ziet geen voettlappen meer van den berugten dyk, met welke Alexander deze Stad aan het vafte land hegte; bet zand der zee heeft denzelven geheel bedekt. Men ziet in den omtrek van Tyrus, de waterbakken van Rofelaija, die zoo men zegt door Salomon gebouwt zyn. De aanmcrkelykfte heeft een agtkante gedaante, en is elf roeden in roiddellyn. &De muur met welke deze waterbak omringt ïs, en van welke men langs drie trappen in een gdlery nederdaalt en twintig voeten breed is, is van een pleifterwerk van keifteenen en grof zand dat zoo hard als een rots is, dezelve heefc een dikte van agt voeten: de waterbak is zeer diep en altoos met water vervult. Wy toogen vervolgens over de rivier kafienneer, en kwamen in het dorp Sarepta, het zelve is berugt door het verblyf dat de Profeet hier gehouden heeft. - Van bier kwamen wy te Sidon, deze Stad is nog volkryk, fchoon de Turken haar verweeft hebben , die volgens haare gewoone handelwyze, de fchoonfte {lukken der oudheid onder flegte gebouwen bedolven hebben. Het is alhier, Mevrouw , dat de Dokter zyne reizen eindigt. De zwakken ftaat zyner gezondheit noodzaakt hem om naar Frankryk weder te keeren, en zal my van een reisgenoot verfteken, welk-rs verlies onherftelbaar is. Het oogenblik van onze fcheiding is gekomen: twee fcheepea leg-  33>- Agt én twintigste Brief', leggen zeilree, het een naar Marfclje, en hèinê» dere naar Egypte. Het eerfte zal de Dokter in zyn vaderland wéder brengen; terwyl het andere my , door een begeerte die my meer en meer aanfpoort om het myne nog voor eemVe tyd Vaarwel te zeggen, naar groot Cairo zal voerL Men doet my hoopen dat ik nog eenige dagen' voor het vertrek van de groote Caravaan, naar Mekka, zal aankomen. Dit zal voor my een goede gelegenheit zyn om my naar een der Havens van de Roode zee te begeven , van waar ik my naar Indien zal infehepen. Dus Mevrouw * zal ik geen gelegentheit hebben u te fchryven * voor dat ik te Deli ben aangekomen: welke nieuwe zaken zoude ik konnen verhalen, na dat ik n van alle de landen gefproken heb, die Sidon' van' de Hooftftad van Indoftan fcheide. Ik ben, enz. Si Jon, den 29 Mey 1739. Einde van het Twseds Derft BLAD-  BLADWYZEB, DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, In 't Tweede Deel begrepen. Vyftiende Brief. Vervolg van Turkyën. Welk het gevaar is der menigvuldige pellen ini Conftantinopolen. - - Bladz. > 3 De inenting is hier algemeen in gebruik. - i Reis naar Smirna. 4 De Stad Montonia. - - ") _ De Stad Bourze. - - • J < Haare zeldzaamheden. - - 1 ^ Beroemtheit van haare baden. - \ I Wyze op welke men zig van dezelve bedient. - 7, By eenkomlt der Turkfe vrouwen in de open'oaare badttoove. - 8 De Stad Lübat. - - I BascuIimbeV, haare koophandel in katoen. - f De Stad Thiatire. - - Ijj Haare Caravanfera. ... De Hirmus en de Paflolus. - - f De Stad Magnefia. - - - f De Stad Smirna. - - - - 13 Haare gelegenheit en haven. - - 1 ^ Haare Bazard. - Haare Caravanfera - I HiRon'e van de geboorte van Homerus. - f ' De Kameleon. - - - 16 De Sod Ephefe. - - - 17 Haare Üigting en verfiering door verfcheide Vor; iten. - - - ' - 18 Het hol der zeve fiaapers. - n Oorzaalre der meenigvuldige pellen te Con(lanti*> 19 nopolen. - - »' - * De  1LADWYZER DER De Stad TheiTal.ün'iia. 2G Kaare Hoofrkerk. - - . Xl De Stad Adiianople. - - => 22 Danzen der Griekfche dogters. - - 24 JPlegtigheden der bezoeken ;van de Afgezanten by den Groot Vifier. - 2 42 cbaas ontdaan. - - . j Krygsmagtcn van het Ottomannifche ryk. - 4a Hulptroepen, . . „ 1 De Dervichen. - . . . r4f Dc imans. - _ ^ _ '5 Het geloof der Mahomettanen. - - 47 Hun-  VOORNAAMSTE ZAAKEN- Hunne wezentlyke verpligtinge. - - I „ De Ramadan. ... f"» Schepping van den eerftcn meufch, volgens het gevoelen der Mahomettanen. - 49 Zeventiende Brief. Georgiën. T>e-zelfs aloude nitgeftrekiheit. - . 51 Terlis de Hooftltad. ja Haare badltoove. - J3 Haare Kerken. j4 Leri Abad, een konïnglyk lnflhuis. - jj Suram. - - - - 1 ^ Gorv. - - - f5 4'y. -: - r 1 Het Koningryk Imirette. - - J De vefting Scander. -ï De Hooftltad Cotatis. - - > j8 Hut Koningryk Caket. ' Het landfehap Guriel. " ~ 7 Acal-ziké - - - V <9. De berg Caucafus. 3 Kur. - , - - - Lé, 3)ePhadus; de deugd van deszelfs water. - f De faizante die men op haare oevers vind. - '] $z Vrugtbaarheit van Georgiën. - j Deszelfs koophandel, en fchoonheit der vrouwen. J g_ Haare kleeding en aart. f Kleeding der GeorgianeD. - - ?A. Magt der Edelen. - - f 04 Groote vryheid des volks in het ftuk des Godsdienft, 6$ Wederzydfchen haat der Georgianen en Armeniers.| Georgiaanfche kerken; hunne Prielters. « >66 Hunne gewoontens, j Ag-  B L A D.W YZER DER Ag tiende Brief. Mingreliën voormaals Cokbjs. Oude gelegentheit van Colchos. - I , Anarghia., - - .- . . ' - [ Moeyelykheden der reize door Mingreliën. - 71 Deszelfs lugtdreek en grond. - - 72 Wyze om wyn te bereiden. 73 ïüe op welke men gom zaait. - - I Eigenfchappcn van dit graan. - - f*'4 Tamme en wilde dieren van Mingreliën. - 7f Deszelfs borgerlyke regering. - . ~ Voorregteti der Edelen. - - ( Hunne bezoeken by hunne Leenmannen en die 1 van den Vorlt. J Hunne meenigvuldige gefcbillen, en wapenen. •) Kunne behendigheid in het boogfchieten, en het I _ werpen met de lans - - glutine oorlogen met hunne nabu^ren. - J Krygsmagten van Colchos. Sa Desïelfs koophandel. - _ _ Godsdienft. - - . (, g£ De Patriarch. 5 Zyn hooftkerk. - - . I De gew9one bezigheden van den Patriarch. '- J Zyn geftrengheden en onkunde ; die der Bis--) fehoppen, - - - £83 Hunne onthouding. Jf Wyze van kleeding. - - _ Armoede der Prielters. - - £ g« De veragting die men voor hen heeft. - > Eerbiet der Mingrelianen voor de. beelden. - I Hunne gebeden. . . . j-*^ Hunne heilige overblyfzels, - - [ Hunjüe kerken. - - ff §3 Abten , Monniken en klooderliugen van Min--» grelien. - . . L g7 Voorregten der Prieders. - ) Hunne kerkgebruiken. - - - §8 Hunne ergerlyke wyze van mis doen. - 89 Ge-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Gemeerie gebruiken van colchos. - l„3 Plegtig-hedcn der Huwelykeu van de Edelen. I Schoonhtic der Vrouwen. - - J Q1 Haare huldzel en kleeding. - - ■> Dat der Mannen. - 91 Mashydcn van den Vorft en Vorftin. - 94 'Gewoon onderhoud der Mingrelianen. - 9f Negentiende Brief. Armtmèn. Deszelfs beroemdheit. • " 9Ö. Upper Armeniën. 7 Oud Julfa. - - ' (97 De Stad Nacchivan. Jrivan en deszelfs gebouwen _ ' 9* Oorfprong van de rivier Zengui. * " Klooilers in den omtrek van irivan. De Patriarch van Armeniën en zyn onderhoo-"» rige Bilfcnoppen. - - " f lQ3 Regten der Piiefters. Onkunde der Monniken. * - }> 104 De tyd van hunne proefjaaren. Godsdienft der Artneniers. t- - L i0y Waar in zv van de Roomfche Verfchillen. 1 Inkomfte der Kerkelyke. - - - 106 Voornaamfte Bedevaart der Armeniërs. * L 10j De berg Macis. - - ' Een gevoelen der Armeniërs, dat door Flavius Jofephus tegengefproken word. " IO° Vrugtbaarheit"van Armeniën. - - 1Q9 Twintigste Bkuf. Mediën. Taurus de Hooftftad. _ - - lm Hiftorie van haaren Stïgter. • J Haare Staatsverwifièlingen. - - 1,5 Haare gelegenheit. - - • - 3'4 Haare inwendige gcfteltbeit. - - i'J De oogen van Ali, een fraijc kluizenaars woo-j ning. - - > 116 Ruinen van Tauris, • • * ■ 11. Desl. Y He<  BLADWYZËR DER Het geul haarer inwoonders. - Haare omleggende ftreken en lugtgeiteltheit. i De Stad Marand. - . . f 118 Oorfprong van de Araius. - Het verfcnil van het oude Mediën, met hetl n9 hedendaagfche. - - ƒ HuWelyken der Meders. - - j Een en twintigste Brief. Perfiën, Deszelfs Staats ver wittelingen. - . r,0 Parthen een landfehap van Perfiën. - i Deszelf» voornaamfte Steden. - f 134 Viering van een reeft te Casbin. - De Steden Sava en Rey. - . De Stad Gom. - Befchryving van eenMoskeé in. deze Stad. D- Stad Cachan en haaren koophandel. - ~\ Ispahan en haaren oorfprong. j JS9 Plegu'gheden van een' gehoorgeving van den, Koning, aan een Indiaainfche Afgezant. - £ i40 De Koninglyke plaats. , . y ^ Het Koninglyke paleis. , De vlakte van Perfcepli'j. « Gedenktekenen van deze Stad. - _ , Het paleis van Darius. . . 4£ Befchryving van-twee graftfteden der oude Perfi- fche Koningen. - . De Stad Schiras en haaren oorfprong. . Jf) De voornaamfte Moskeé van deze Stad. - 1 S1 De Stad Laar. - - . f tyj Twee en twintigste Brief, Vervolg'van Perfiïn. De Koninglyke Moskeé te Ispahan . -> De Moskeé van den opper Prielter' - } *Ï4 De Keizerlyke markt. . r Een1 fc«ft door de Koning aan de Grooten van zyn Hot gegeven. - . Gebouwen van ispahan, -* Haa-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Haare Baden - . * * *f* Haare KoiTybuizen, ™ï Het feeft der chaters. - - ■ 1(" ] loove van Ispahan. - * 1 Het omleggem land. - * '.170 Deszelfs natuurlyke vooribrengzels. - J Bergen van Perfiën. - - - 1Tl Turkoizen, of edele gefteentens van den berg | Sirous. - " * ■ f I7i Dieren van Perfiën. -• -» Drie en twintigste Brief. Vervtlg van 'Perfiën. Hemedan en deszelfs ftigter - ' -; M> Het graft van El ter, Murdecha, - >- 177 Tarrias Kouli-kan. - ,-o De berg Elvand. - - * \P De berg Biforan. - - ■ 100 Tarimara - ' \ 1 gt Nohavetit. - f Koufar. ' - ' " c. , ,0 Suza oorfprong van de naam van deze $ted. n*t Chufter. - - - * 183 g*h* - : ? I is4 Tabenftan. - • j_. f Aangename frclegentheit van Bit landfehap. - 3 Diurdjan, deszelfs hooftftad Viering van-een feeft in deze btad. - > i8f Amol. - J Asrhees. Het paleis van den Schah. - j, i8ca De Sehouwfpeelen. - 1 187 Corafane. ' - - , * De Steden die eikanderen den eernaam vaiT| Hooftftad van dit landfehap betwiften. - j Mefched en-haare veftingen. - - {,188 Herat haare gelegenheit en kafteel. - I Een oude Tempel van deze Stad, die door de ï Mahomettanen verwoeft is. - J Merau. - " f 189 Haaren Stigter. - - " 1 Chccel-Corner, ee.n feeft dat te Mero geviert-» word. - - - " f 190 De Stad Balk. - ^ ï ^  BLADWYZER DER .Vrugtbaarheit van haare velden, en de revieren! die dezelve befproeijen. •- . > ioi Belegering van Balk door Gengiskan. - ƒ 9 Vier en twintigste Brief. Vervolg van Perfiën. "Zeden der Perfianen. - - . JQ, Opvoeding van hunne kinderen. . ,q] Kleding der Perfianen. - . - ,1* Die der vrouwen. - - . *Z Schoonbek der Perfiaanfche vrouwen, - i Haare Slaverny. - f 197 Haare bygelovigheit. - - . Luiheit der Perfianen. - - f J99 Hunne herbergen. * ■ - 2co Hunne drinkhuizen. Zeldzaame uitwerkzelen van een drank diel 2or men hier drinkt. - • . J Konften der Perfianen; en een gewoonte in dit» opzigt. - - - . f Porcelynmakery. f 203 Plet geagtfte aardewerk. - ' J, Stoften en borduurwerken. 1 Andere konften der Perfianen. _ 1 2Ö4 Hunne wetenfehappen. - - ƒ 'Hu-me onkunde in de Hiftorien en aardryksbe •» fchryving - - . . 1 1 aaien oer Perfianen. - ƒ 3 Hunne Muzyk. - . Hunnen eerbiet voor de voorzeggende Starre-1 206 konft» » • - _ % Hunne vorderingen door de Starreknnde. - -j Hunne agting voor de Geneesheeren. . t 207 Hunne gewoone ziektens. - ƒ Straf oeftening aan een baatzugtige Landvoogd. 208 Gewoontens van Perfiën. - . . , Staatsdienaars. J* 209 Beftuurders der landfehappen, - ■ Stadvoogden. - . . f 210 Gewoone Straffen, - - . 2l. Krygsmagten. .. Krygstugt, en onbekende wapenoefeningen. I Voordeelige gelegentheit van Perfiën. - > aia Aanmerkingen over de Sekte der Perfianen. J Ge-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Gezag van den opper Priefter. - - 213 Vermogen van de Cheic-el-Islam en Cazi. ^ Gezag van den Mufti. * " " f 2I<^ De Dervichen. J Vyf en twintigste Brief. Gelukkig Arabiën. Vooroordeel tegens deszelfs inwoonders - 217" De verdeeling der drie Arabiën, onbekent by! de Oofterlingen. > 218 Aden de Hooftftad. - . - * J Heusheit van een Arabies filofoof. - 219 Hiftorie van den oorfprong, StaatsverwüTelingen, en der Vorften van Arabiën. - - ,221 De Arabieren die inde Wetenfehappen en letteren ) uitgemunt hebben. - / VerYolg dsr befchryving van Aden. - f 224 Haare gelegentheit en veilingen. - j Paleis van den Stadvood. - - 226 Openbaare Badftove. - - 2-27 Het Hof van den Koning van Yemen. - 228 De Haven van Mocha. "t Onvrugtbaarhëit van deszelfs omleggende ftre- { ken. - ? 229 Mofa. - - Manzeri. J Tage. -) Manzuel. • - - / Yrame. .... ? 23° Gabala. - _ - - j Damar. - - - 1 Moab, haare gelegenheit en Stigter. - i Gehoorgeving van den Koning van Yemen, f 3r aan een Arabies Prins. - - i Het Paleis des Konings. - - 233 Het byzonder leven des Konings. - 23V Sanaa. .... Ruinen en gelegenheit van het Paleis der Ko-*j ningeu. - ... I Redenen die de Koningen van Yemen hebben j» 237 aangefpoort om elders hun verblyf, als te J Sana te nemen. - - J Magt des Konings van Yemen. - -s Zeden der Arabieren onderdanen van dezen> 238 Vorft. - . - . .. - . ) Y 3 Goud.  BLADWYZER DER Goudmynen van Arabiën, die by de oude bc-i roemt wiren, en tans onbekent zyn. - i 239; Ifcykdömmen van Arabiën. - J Deszelfs koophandel in koffy. - -> Befchryving van den boom diedeze vrugt voort > 240 bre'»gt. ... j Itgenfcbapoen der koffy. - . 241 Wyze op welke men de koffy Inzamelt. - 242 Plaat/en van het Koningrvk Yemen , alwaar") deze vrugt het overvloed'glle waft. - | Th Stad Betelfagui. - . > 243 Eigenfcharppen van het water uit een vm haare pinten. - - 15 Vryheit van Yemen, en kleding der vrouwen. 244 Zes en twintigste Brief. Sftenagtig Arabiën. Wonderen die hier gebeurt z.yn. - 246 Sinnï. ... . - 249 Xloofterlingea die dezen berg bewoonera. - 2fO Hunne kerk. - - - l rt Hunne eetzaal. - - f 3 Hunne gemat igheït. - - - 2-ra Hoi ;n het welk men zegt dat Mozes de tafeleni van de wet omring. ? 2^3 Steil heit van den berg Sinaï. - ' De berg Oreb. - ' * 1 De brandende Braambos. - - > 53e rots uit welke Mozes het water deed4comen.3 Grot van den Profeet ElraS. J Hot van deu kluizenaar St. Stephanus. - t ... Ruinen van het kloolter van St. Bafilius. - \ 5> Vermaakelykheden van den top des bergs Oreb. * Gevaarlykheden voor de vreemdelingen die op het grondgebiet van Mekka en Medina gevonden worden. ... 2<6 Gelegenheit van Mekka. - - 2J7 Haare Karavanferaas. * " ? De Haram. » - - - }• i& De Ktabe. 3 Bedevaart der Mahomettanen naar Mekka. - 260 Plegtigheden die in de karavaan naar Mekka werden in agt genomen. ... j6r Medina. - - -• 2 1 262 Het graft van Mahomet. « - a64 De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. De Cherifs, Hecr'en van Mekka eri Medina. - aöj Cirq. 1 Albafteriteen die zeer overvloedig m den om- L ^ trek van dit dorp is. Een vreemd foort van muizei!. * J Buffereth. - - - 260, Petra, de Hooftftad. - - - - 27» Tor. 1 Eigeufchappen van de fchors van, een heefter. | 2.71 Befchryving van het kafteei der Stad Tor, eu* van een kloofter. - - j.' Viflery van een Vifch die Zeemenfcb geaaaaitV 27a word. 3 Navorzingen naar het Topazen eiland. - ~) De Stad Gidda. - - - J 273 De roode zee; waarom word dezelve dus genaamt ? 27 ƒ Zeven en twintigste Brief. Woeft Arabiën, Gelegenheit van dit land. - . 275- Zeden van deszelfs inwoonders. . 1 , De Stad Anna. - - - f 276 De mumien. - - - 2-7 De Stad Bofra, - - ~ De Bedouins , naam der Arabieren die de/ ,,0 woeftyn bewoonen. - ■ r 2' Hunne wooningeti. j Hunne levenswys. - L Hunne opperhoofden Emirs en Cheiks genaamt. * 2-7^ Goede hoedanigheden der Bedouins. * 1 c Hunne Godsdienft. » f 203 Hunne befnydeuis. «, * 38.1 Hunne gebeden. - • - Hunne Gaft vry heit. - - 2 Hunne Statigheit. - afif Op wat wys de Bedouins zig gedragen omtrent diegenen die hen beledigt hebben. • ƒ Belaggelyke denkbeelden van dit volk over de> 2** borgerlyke befchaaftheit. } Hunnen eerbiet voor de fchoone baarden. Hunne aankleving voor hunne nierrien,. - 2SS De tenten der Arabieren. - - 29"> Hunne huislieraden. - « Hunne maaltyden. f 29* De Pilauw 3 een gemeen geregt by dit volk. - 294 Hua  BLADW: DER VOORN: ZAKEN. Hun brood. - - - - 294 Hunne kleding. - 29$- Hunne huwelyken. ... 29S Hunne regtsgedingen. - 302 De Gazelle, een Arabiefch dier. - 203 Vermakelykheden der Bedouins. - 204 Gevoelens der Bedouins over de Genees- en Heelmëelters, en de wyze op welke zy zig in hunne ziektens gedragen. - - 305- Hunne lykplegtigheden. - - 306 Hunne gebruiken in de erffeniffen. • - 307 De verfchilleiide karavanen der Mahomettanen, en, in 't byzonder, die der kamelen, die door woeft Arabiè'n trekken. - - 308 Befchryving der woeftyn, en van het wild dat men in dezelve vind. - 311 Agt en twintigste Brief. Paleftina, StaatsverwüTelingen van Paleftina. - 312 Deszelfs tegenswoordige beltuuring. - 313 De berg Tabor en het geen men van dezelve \ ontdekt. - - - ./ Het dal Jofaphats. - - - > 3'4 Jeruzalem. J De kerk van het Heilige graft. - - 31 f Flegtigheden van het geweide vuur. - • 317 Vervolg der befchryving van Jeruzalem. - 318 Hol iu 't welk de Profeet Jeremias zyne klaag- -\ liederen fchreef. - - / Het graft der Koningen, en andere plaatzen dier *" in de Heilige fchrift beroemt zyn. - ) Betlehem én deszelfs omleggende (treken. - 324 Nazaret. - - - - 320 Het geen voormaals de grond van Paledina wa«, door de arbeidzaamheit der Jooden, en het geen de zelve tans is. ... 327 Natuurlyke voortbrengzelen van Judea. - 328 De Jordaan en de Meeren die het zelve bewateren. - - - 329 Ptolomais. ... 1 De Stad Tyrus. - - f 33° DeStadSidon. ... Vertrek van den Reiziger naar de Indien. - 334 Einde van den Bladwyztr des Twede Deels.  jBy den Drukker dezes zyrt riög ter Fefs de volgende Werken. L Hec derde en vierde Deer van diÉ werk. II. Hiftorifché en Geographifche Be* fchryving van geheel Italien, uit het franfcli van den Abt Rkhardy 6 deelen met plaa-* ten, gr. 8vo. 11 L De Ne\Vtonniaanfche Wysbegeerté voorde Vrouwen j of Samenfpraaken over' het Licht j de kleuren j en de aantrek kracht, in 't Italiaanfch befchreeven doof de lieer Algafrbttïy 2 deelen gr. 8vo. IV. Algemeen 6n Beredeneerent Woordenhoek der Natuurlyke Hiftorie, behelzende dc Hiftorie der Dieren, Planten en Mineralen, en die der Hemelfcbje Lichaamen , der vernevelingen en andere voorname verfchynfelen der natuur. Benevens de Hiftorie en befchryving der enkels Drogeryen , welke de drie Ryken opleveren; hun gebruik in de Geneeskonft, iti het gemeen Leven, Landbouw, Konften en Handwerken, uit het franfcli van den Heere Falmont de Bomare , Leeraar der natuurlyke Hiftorie; Honorair Lid van het II. DeeL Z Esc?"  Ecónoraifehe Genoodfchap van Bern; Me, Mid van de Koninglyke Academie der Wetenfehappen, fraijeLetteren en konften van Rouaan, Correspendent van de Koninglyke Academie der Wetenfehappen van Mompellier, medelid van de Koninglyke Academie der fraije Letteren van Caen; Lid van het Letterkundige genoodfchap van Clermond Ferrand, 2 deeltn gr.fto. NB. Aan d;t werk (het welk thans volgens 'c Journaal Eimlopcdique ook in 'c Italiaans gedrukt word,) werd thans met yver gedrukt, tot deze nederduitfe uitgave. V. De mineraalkunde, of nieuwe verklaaring van het Ryk der mineralen, door den Heer Fahnont de Bomare, gr. 4to. VI. Nieuw en volkome Woordenboek, van kunften en wetenfehappen, bevattende alle de Takken van nutte (en nodige) kenruiTe, nevens de naauwkeurige befchryvinr ge, zoo wel van de verfcheide werktuigen, Inftrumenten, Gereedfchappen, Figuuren en Schetzen, tot derzelver ophek dering noodzakelyk behoorende, te gelyk met de befchryving der Ryken, Landen3 Steden, Vlekken, en andere aanmerkelyke plaatfèn der geheele weereld, opgeheldert door  door meer dan 300 koopere platen, enz.' zynde alles by een gezamelt uit de befte fchryvers in alle talen. Door een genoodfchap van kundige Liefhebbers, in 4. deelen groot 4-to. VIL Linnaus, Reize door Gothland, Oeland, Weftgothland, en'c Hertogdom fchoone, 3 deelen met pl. gr. 8vo. VIII. Proeve wegens de opvoeding der kinderen, of ontwerp ter bevordering van de kennis en wetenfehappen voor de jonkheit, uit het frans van Mr. de Chalotais, in kl. 8vo. Als mede nog by hem en J. Loveringh te Amfteldam. IX. Beginzelen der Natuurkunde, van Profeiïor Winkler\, uit het Hoogduitfch met platen, in gr. 8vo. Waar agter gevoegt zal zyn , eene afbeelding van de Hol en Bolmeeter, voor Slypfchotels en glazen , geinventeerd door A. Mar cel % gr. 8vo. NB. Dit werk ftaat uittekomen onder 't opzicht van de Heer Benjamin Bosma. X. Michaëlis, over de Brief van Paulus aan de Hebreen, 4-to. XI,  XL De Bybelfche Natuur- Hiftorie'Aardryks- Wis- en Ziektekundige, uic hei Hoogduitfch van den zeer beroemden Godgeleerden J. y. Schmidty $ deelen gr. Svo* met platen. Aan die Werk werd thans door verfcheide zeer kundige mannen gearbeid, om hec fpoedig en met Luifter te doen verfchynen * en dus aan het verlangen onzer Landgenoten te voldoen*