By den Drukker dezes zal binne weinig dagen werden uitgegeeven. De SCHEEPS BESTIERDER,ofproeve van de befchouwinge en beoefftminge der Bewegingen van het Vaercuyg, en der Krygsverrichtingen ter Zee; door den Meer Bourde de VilleHuet , Bevelhebber der Indifche Maatfchappy, uit het Franfch vertaalt door Pieter Leuter, mee kopere platen in groot 8vo. een Werk het geen" geheel nieuw in zyn foort, en waar van in onze taal nog niets voor de hand is. Nog zal in dit Jaar aan de Heeren Infchryvers werden afgeleevert, het Eerfte Deel van het ALGEMEEN BEREDENEEREND WOORDENBOEK der NATUURLYKE HISTORIE, van den Heerc Ifalmont de Bomare, in groot 4r.o.  D E NIEUWE REIS I GER; O F BESCHRYVING VAN DE OUDE en NIEUWE W A E R E L T, Uit het Franfch van den ABT DE LA POR TE, DERDE DEEL. Behelzende in zich Ormus, Dm, Suratte, 'f Ryk van den Groot en Mogol, Golcondat de Kufl van Coromandel, Cylen, de Kufl van Malabaar, God en deszelfs omleggende landjlreeken. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSE, 1767.   Pag. | D E NIEUWE REISIGER. Negen en Twintigste Brief. Ormus, Diu cn Suratte. ry yt niet verwondert, Mevrouw, dat gy de^lj zen brief zes maanden na den vorigen ontvangt ; ik heb wyd uit geftrekte landen geduurende deze tyd doorreilt; en van groot Cairo, alwaar ik u gezegt heb dat ik my na toe zou begeven, tot Suratce, van waar ik u tegenswoordig fchryf, hebben myne oogen veele belchouwenswaardige voorwerpen gezien. Ik verftond in Egypte, dat een Engels Schip zonder vertoeven van Suez naar Ormus, en van daar. naar Indië moeft vertrekken. De togt van Cairo tot Suez is niet lang, maar de weg is zoo woeft dat men 'er nog Dorpen, nog huizen, nog iets anders vind dat noodzakelyk voor het leven is. Wy waren genoodzaakt ons van levensmiddelen te voorzien , en dezelve op een Kameel met ons te voeren , gelyk alle Reizigers doen moeten. Ut. Deel. A Ik  $ De Nieuwe Reisigër. Ik heb tyd genoeg gehad om de ftad Suez te befchouwen, door dien ik na het vertrek van het Schip moeft wagten. Deze ftad !egc in een onvrugtbare landftreek, die zelfs tot het geringfte kruid niet voortbrengt; en zelfs het water, dat men hier drinkt, bekoomt men uit eenige verafgelegene vyvers en putten. De haven van Suez beflaat het uiteinde van de Arabifche Zeebaren, of anders de Roode Zee genaamt. Alle haare fterkte beftaat in een klein Fort, van welke de wagt zoo als het my toefcheen uit omtrent twintig Turkfe Krygsknegten beftont. Suez was voormaals een groote Stad, onder verfcheide namen bekent. Men noemde haar de Stad der Helden, lieropoolis: zy wierd ook Cleopatra en Arfinoë genaamt. Men zegt dat Amra, die Egypte, voor den eerften Calif van Damaskus, overweldigde, van de Zee tot aan de Nyl een kanaal had doen graven, dat bevaarbaar wierd by den aanwas van deze Rivier; maar wanneer de Mahomettanen deze ftad verwoeft hadden , geraakte dit kanaal langzamerhand verftopt; en men vond 'er rans geen voetftappen meer van overig. Men wil dat Sefoftris Koning van Egypte, Darius Koning van Perfien en in het vervolg Ptolomeus, mede ondernomen hebben om de Rode Zee met de Middelandfche Zee te vereenigen door middel van een kanaal dat van den Nyl tot in de haven van Suez liep : dog 't wierd niet volvoert, door dien men vreesden,, zoomen zegt, dat Egypte geheelyk overftroomt zou worden, vermits dit land verfcheide vademen lager als de golf  Negen en Twintigste,n Brief. 3 golf van Arabië legt. Hoe het zy, Mevrouw, Suez Is tegenwoordig een zeer kleine Stad die niets aanmerkenswaardig aanbiet, zy trok myn aandagt niet zeer tot zig. Dus was het met deszelfs omleggende ftrekentniet gelegen, alwaar ik wift dat het groote wonderwerk van de verlofllng der Hebreeuwen, door hunnen beroemden doortogtdoor de Rode Zee gebeurt was, volgens de overlevering van dit land, deden zy dezelve tuiïchen Suez en de ftad Tor :(*) en dit gevoelen fchynt my des te waarfchynelyker te zyn, want wanneer de Ifraëliten door de zee by Suez getrokken waren gelyk eenige willen , zoo zou de Egyptifche Ruitery niet genoodzaakt gewceft zyn om zig, om hen te vervolgen, in zee te begeven, en hadden hen ligtelyk konnen agterhalen wanneer zy boven de baei omgereden waren. Men zegt dat Cleopatra Koninginne van Egypte, beval dat men eenige Schepen over land in dezelve brengen zoude, om naar Indie te vlugten na de nederlaag van Markus Antonius; maar deze Vorftin, die geloofde dac niets onmogely'k aan de liefde was, ontmoeten hinderpalen die haar voornemen verydelden. Men wees ons, drie uuren van Suez een Fontein aan, alwaar men zegt, dat Mozes met zyn ftaf de; zee kliefde. Deze worden de putten of de fonteinen van Mozes genaamt. Men toonde ons op dezelfde plaats eenige oude puinhopen, welke men wil dat de overblyfzels van een groote ftad zyn; maar van welke niemand ons de naam A 2 kon- (*) T)e geleerde Bachiene in zync H: Geograpbie noemt ÏLrsMi en Suêz , volgens Pcolemeus,  % De Nieuwe Reisiger. konde zeggen. Ik wandelde dus over tfe oevers van deze beroemde Zee, alroos vervult met gedachten aan de groote gebeurtenuTen van welke dit klein gedeelte van de weerelc het toneel geweeft is. Ik vond tot Suez een Portugeefche Jefuit die driemaal de reis van Cairo naar Goa gedaan had, en die volmaaktelyk de weg kenden , die wy houden moeften. Het was een verftandig man, die de Oofterfche Taal verftaat, en wiens gezelfchap my aangenaam fcheen. Hy nam my in zyn vriendfchap aan, en beloofde my tot in de Staten van den Grooten Mogol te zullen vergezellen, van waar hy na Siam vertrekken moefl, in hoedanigheid van Zendeling. Hy noemde zig de Vader Syheïra, en heeft den Ouderdom van omtrent vyftig jaren bereikt. Hy heeft kennhTen te Agra; en vermits wy in het zelfde huis ons inttrek nemen zullen , zoo zal hy my van groot nut zyn. Het was met hem dat ik den omtrek van Suez befchouwde, en vervolgens de oevers van de Rode Zee, na mate dat het fcheeps Opperhoofd, die zyn vriend was, en die in verfcheide havens inliep, ons hier toe gelegentheit verfchaffen. Van Suez, kwamen wy aan de ftad Tor. In deze overvaart ondervonden wy, geduurende de ragt, fcherpe koude, en des daags een onverdragelyke hitte; het geen men aan de Noordewind moet toefchtyven die gewoonlyk 's avonds op deze kuil waait. Tor is klein, maar zeer vermakelyk gelegen. Hare inwoonders zyn Chriftenen, wy  Negen en Twintigste Brief. 5 wy zagen 'er een kloofter van Griekfche Monnikken, alwaar men boven al St. Catharina vereert. De nabuurige Bergen werden doorKluifenaars bewoont. Wy kwamen wel ras op de wydfte plaats van de Rode Zee. De Stuurman, die dikwyls deze iireken doorkruift heeft, zeide ons, dat hare groocfte breete ontrent zeftig uuren is , en hare lengte vyf bondert. Ik befpeurde dat zy langs de kuften met klippen en zandbanken vervult is die de fcheepsvaarc zoo gevaariyk maken, dat wy des nagts alleen in het midden van dezen golf zeilen konden. Gedu uren de de dag, waren onze Stuurlieden onledig met waarneemingen te doen om de regte dieptens te zoeken. De lieden die met deze onderzoekingen gelaft waren, gaven door geftadig toeroepen berigt wat veranderingen men in het beftuuren van het Schip maken moeft. Daar zyn twee foorten van Stuurlieden op deze zee, de een voor de vaart in het midden, de anderen om de Schepen tuffchen de zandbanken te geleiden. Wy wierden een oneindig getal kleine Eilanden in de golf van Arabie gewaar; maar niet een fcheen my in het byzonder aanmerkenswaardig te zyn. Wy befchouwden ook een groot getal Havens, van welke de voornaamfte Alkoffir, Suaquen, MalTua enz. zyn. Suaquen is voormaals een ryke en beroemde Stad , op de kuit van AbhTynie geweeft, 't geen door de bekwaamheid van hare haven , voordeelige gelegentheit, en door de uitgeltrektheit van haren koophandel vesA 3 oor-  6 De Nieuwe Reisiger. oorzaakt wiert. Zy bewaart nog een gedeelte van haren ouden luifter; maar haren Koophandel is zeer vermindert. Alkofrra en MafTha zyn tegenswoordig van weinig aanbelang, en in 't algemeen bood onze vaart door de Rode Zee ons niet als gemeene zaken aan. Het aanmerkelykfte was een brandende wind , die ons noodzaakten eenige dagen onder in het Schip te blyven.N Hy heerfcht zomwylen zeer lang op deze zee , en brengt verwonderlyke uitwerkzelen voort, hy fnyt de ademhaling af, en ontfteekt in de ingewanden een hitte die alle de verfriiïende geneesmiddelen niet in ftaat zyn om uit te blmTchen. Wy vermyden gelukkiglyk dit gevaar , eenige dagen voor dat wy de Straat van Babelmandel doorvoeren, die anders de Straat van Mekka genaamt was. Hare breete is weinig meer als zes uuren, en zy is met rotzen en een meenigte kleine Eilanden vervult die deze plaats zeer gevaarlyk voor de Scheepsvaart maken. Wy zeilden naar het Eiland Socotra, dat twintig uuren lang en negen uuren breed is, dit is het grootfte dat aan den ingang van de Rode Zee legt. Het volk ïs hier zeer plomp, fchoon zyChriftenen, en aanbidders van het kruis zyn dat zy op hare klederen en om hunnen hals dragen, zoo onderhouden zy echter de befnydenis nog. De mannen die alle de naam van een der Apoftelen voeren, zyn zagtaardig, en de vrouwen, die alle Maria genaamt zyn, zyn trots en manhaftig. Voormaals trokken zy te veld gelyk de Amazonen; en namen, zoo  Negen en Twintigste Brief. f, zoo men zegt, gelyk deze die vreemdelingen gevangen die in hun eiland kwamen, om hier door kinderen te bekomen. Men verhaalden ons dat zy hier toe van betoveringen gebruik maakten; dit geeft geen groote lof aan de fchoonheid van haar die tot zulke middelen haren toevlugt moeten nemen. De kleeding van dit volk is van laken of vellen, hunne huizen zyn kelders, en hunne wapenen Hokken of fteenen. Zy wierden voormaals door de Arabieren ten ondergebragt, en hadden voor dien tyd nog Koning nog Landvoogd, nog Kerkvoogd , welkers gezag zy erkenden. Zy leefden onder eikanderen zonder eenige regtsplegingen; ook hadden zy geen Steden nog zamenwoningen , zy voeden zig mee vhTen , dadelen van welke zy hun brood maken , en met melk. Dit land is zeer bergagtig en niet vrugtbaar, en het brengt geen andere granen als ryft voort: de Aloës groeijen hier in een vry groote menigte, en werden hier hooger als ergens elders gefchat. Men vind mede op de bergen veele geneeskragtige en welriekende Kruiden. De mannen gaan naakt, uitgezonden dat een ftuk ftof hen van den gordel tot op de kniè'n afhangt; zy leven in een foort van flaverny onder de heerfchappy van een Arabies Vorft die zyn verblyf te Tamerin houd, 't geen de voornaamfte Stad van dit eiland is. Zyn paleis is van gehouwen fteen gebouwt,' en heeft de gedaante van een Fort. De inwoonders worden in het geeftelyke door een Aardsbiffchop A 4 be"  5 De Nieuwe R e i s i g e r. beftuurt, die zyn gezag van een Patriarch ontvangt , die zyn verblyf te Baldak houd. De voornaamfte koopwaren van dit Eiland zyr* de Aloë, het draken bloed, en de Socetorines die uit het zap van een kruid gemaakt worden, dat na het Semper vivum van Spanje gelykr Men vind hier een zeer groote meenigte Amber de grys, die, zoo men zege, uit den buik van de Walviiïchen komt. De inWeonders vangen deze dieren met harpoenen van yzer die aan een lans touw zyn valtgehegr, waar van het andere einde aan een ftuk dryfbaar hout is vaftgemaakt, om de plaats te konnen vinden alwaar de Walvis ziff itilhoud wanneer hy llerfr. Na dat zy dezelve op het ftrand met dit touw getrokken hebben opent men hem de buik, en haalt 'er de Amber de grys uit. Van het Eiland Socotra vervolgden wy onzen togt langs de kult van Arabie , tot aan de golf van Ormus. Voor dat de weg om de Kaap de Goede Hoop ontdekt was, zcide de Vader Sylveira terwyl hy my van verre de muuren van deze Stad wees, was hare haven een der grootje marktplaatzen van het Ooiten , op welke de Speceryen, Drogeryen en andere Koopwaren van Indien verhandelt wierden. Zy voorzag geheel Perfien van dezelve, en de weftelyke Volken kwamen her lang, de Rode Zee. Van Ormus Wierden de Indiaanfche goederen door de Perfiaanfche Zeeboezem rot Basrah gebragt, van waar aydoor de Karavanen naar Armenicn, Trebizan- de,  Negen en Twintigste Brief. 9 de, Damaskus, Alcppo, enz. gevoert wierden. De Venetianen en Genueefen kwamen dezelve in de havens van Syriën laden. Het geen men langs de Rode Zee vervoerden, wierd te Tor en te Suez ontladen, van waar het de Karavanen tot Cairo overbragten ; en van hier werd het langs den Nyl tot Alexandrie afgebragt. Gy ziet, vervolgde de Jefuit, terwyl hy my de gelcgentheit van Ormus deed opmerken , dat deze Stad op een Eiland aan den ingang van de Perfiaanfche golf legt. Dit Eiland, dat Jerum genocmt word, heeft vier of vyf uuren in omtrek, en is niet meer als twee uuren van het vafte land verwydert. Het land is zoo onvrugtbaar, dat het niet als zou: en zwavel voortbrengt, en men vind hier zelfs geen water ; men moet dit van het vafte land doen komen. Ondanks deze onvrugtbaarheid en onmatige hitte die aan dit land de gedaante van een brandende oven geven , is deszelfs reede zoo goed, en hare gelegentheit zoo voordeelig , dat het tot een fpreekwoord onder de Arabieren geworden is, " dat wanneer de geheele Weerelt „ een ring was, de Stad Ormuz deszelfs diamant „ zou zyn". Ormuz, voormaals de Hoofdftad van een Koningryk , was op het vafte land gelegen. Een van hare Koningen kreeg van een nabuurig Vorft het Eiland Jerum, als een plaats van weinig aanbelang, en wanneer hy zig hier verfterkt had, zoo verdreef hy zyn weldoender uit alle zyne Staten. Hy bouwde hier een Stad die hy Ormuz A 5 noem-  io De Nieuwe Reisiger. noemde, na de naam van zyne oude Hoofrfïad; In minder dan twee eeuwen nam zy dus in vermogen toé , dat zy hare heerfchappy over een gedeelte van Arabien, en over de geheele Perfiaanfche Zeeboezem uitbreiden. De beroemde Alfonlus dAlburkerke, een Portogeefche Zeevoogd, tafte deze Stad in het begin van de zestiende Eeuw aan, en bragt haar onder het jok van zyn Vaderland. Hy deed hier een Kafteel bouwen en Ormuz wierd , m Goa , de rykfte bezitting der Pormgeefen in Indien, en een van de grootte Kooplieden van Afiën. Men zag een ongelooflyk getal Kooplieden met de rykdommen van China, deMolukfcheEilanden, geheel OoftIndien, Perfiën, Arabiën en Armeniën alhier aankomen, en in hare haven by een vergaderen. Ook voegde 'er de Jefuit by, zult gy niet verwondert zyn dat de Stedevoogden van Ormuz, na het einde van hun beftuur , dat drie jaren duurt, verfcheide miljoenen rykdommen by een verzamelt hebben. Maar men kan zig niet geneeg verwonderen, over de verandering die in dit Eiland gemaakt is, zedert dat de Koning van Perfien, met hulp der Engelfchen, zig van het zelye heeft meeftergemaakt en het de Portugefeti in 't Jaar 1622. ontrukt. Hy deed 'er de muuren van flegten , en de bouwftoffen en koophandel naar Gamron overbrengen, een nabuurige haven, die zedert die tyd een ryke en bloeijende Stad begon te worden: het geen haren roem vermeerdert, is de meenigte van paarlen die in deze golf ge-  Negen en Twintigste Brief, ii gevift worden, en die de grootfte, zuiverfte en dierbaarfte van de geheele Weereld zyn. Men befluit het hooft van den viircher in een fooit van koker van gekookt leder , die geen andeiy opening als door een lange buis heeft, die tot boven het oppervlak van het water gaat. Men laat hem tot op de grond nederdalen, en hy verzamelt alle de fchelpen die hy vind. En vult 'er een zak mede die aan zynen hals hangt, hier op geeft hy een teken aan de andere viiïchers die in een Bark zyn , welke hem dan uit het water halen. Wy verftonden, wanneer wy tot Ormuz gekomen waren , dat een Schip binnen agt of tien dagen naar Suratte moeft vertrekken. Wy befteden een gedeelte van dezen tyd om de haven en de Stad Gamron te bezigtigen. Voor de verovering van Ormuz was Gamron niet meer als een klein Dorp, dat alleen uit eenige geringe viflehers hutten was t'zamengeftelt. De Perfianen ontdekten het voordeel van hare gelcgentheid en van hare haven, en hebben 'er eene handelryke Stad van gemaakt! Zy heeft twee goede Kafteelen die over eikanderen leggen, die den ingang van de haven befchermen, en die rykelyk van krygsbehoeftens voorzien zyn. De fchoonfte huizen van deze Stad zyn die van den Stadsvoogd , en die der Engelfche en Hollanders, welke hier de vootnaamite Koophandel dryven. Het onderlte van deze huizen dient hen voor Keukens en Pakhuizen ; en zy wonen op de eerfte verdieping die hoog  ia De Nieuwe Rmsiger. hoog genoeg is om de wind van alle zyden re ontvangen, tegens de overmatige hitte. D» fte Tien, van welke men de huizen bouwt, zyn een mengzel van kleyaarde, zand, gehakt ftro eripaardemill, zy mengen dat alles met eikanderen, en m^ ken een laag van het zelve die zy met een laag van takkeboflèn bedekken , en een tweede laag van deze aarde werd weder met een laag takkeboflèn bedekt, en dus vervolgens tot de hoogte van zes of zeven voeten. Zy fteken dezelve hier op in brand, en doen dit foort van leem bakken , dat hier door zoo hard als fïeen werd. De gemeene lieden wonen in hutten die van takken en bladeren van dadelboomen zyn zamengeftelr. Dit zyn de eemgfte^boomen die hen vrugten en hout verfchaffen om te bouwen. De ftraten van Gamron zyn nauw, vuil en onregelmatig. De lugt is hier bebalven dit zeer ongezont, zoo wel ter oorzake van de groote hitte, als door de geftadige veran, deringen der winden die op deze kufl heerfchen Het:is niet zeldzaam, zeide men my, datmenge-' hcele jaren ziet verlopen, zonder dat'ereen droppel regen valt; ook groeit 'er geen kruid in de geheele nabuurfchap. De inwoonde* laten hunne ruingewaflèn van het Eiland Kismifch komen t welk drie uuren van Gamron legt. Het brengt uitmuntende vruchten van allerlei foorten en in grooten overvloed voort. Dit is hun gewoonlyk voedzel nevens de vifch die Zy in de nabunrige zee vangen, het geen zy veel gezonder en fmakelyker vinden als het vleefch van 't welk zy geen ge-  Negen Els Twintigste Brief. 13 gebrek hebben; zy hebben Oiïèn, Koeyen, Schapen , en vooral Geiten in groote raeenigte. Zy drinken niet als water i en een zekere foort van Brandewyn, die van ryft of van dadelen gemaakt word- De wyn is 'er zeer duur, en het water dat men hier heeft werd twee uuren ver gehaalt; 't treen het zelve hier zeer zeldzaam maakt. De lieden van aanzien zyn op de wyze der Perfianen gekleet; maar het gemeene volk gaat byna naakt. De Vrouwen overladen hare ar- s men, beenen, ooren en neusgaten met goude, zilvere , kopere of yzere ringen , volgens hun vermogen. Deze fieraden zyn zoo zwaar , dat zoo zy"aan het hooft niet vafrgemaakt waren, zy haar de ooren en neusgaten doorwegen zouden. Van de maand O&ober tot de maand Mey, is de hitte tot Gamron zoo groot niet; het.is geduurende deze zes maanden , dat den grootften Koophandel gedreven word. Men ziet hier Kooplieden van allerley Landaarden aankomen , Perfiaanfche, Arabiiche, Indiaanfche, Armenifche, Turkfche, Tartarifche , Hollandfche en Engelfche. De Koningen van Perfiën de dienften willende erkennen, die de laatfte hen in het veroveren van Ormuz bewezen hadden, hebben hen niet alleen van alle fchattingen ontheven, maar hen zelfs de helft toegedaan der fchattingen die de andere Kooplieden betalen, het geen egter niet altoos getrouwelyk aan de zyde der Perfianen ter uitvoer gebragt word, die niets verzuimen om de Engelfche te bedriegen. Nauwlyks ontvangen deze  14 De Nieuwe Reisiger. deze het tiende gedeelte van hunne regten; rlog zyn zy verpligt ora voor het weinige dat men hen geeft koopwaren te nemen. Zy hebben onder andere voorregten , dat van uit Perfien alle jaar twaalf paarden te mogen uitvoeren ; terwyl dat de Hollanders ten minften vyfcig kronen moeten betalen voor het regt van uitvoer van yder paart. De Engelfche verkoopen hen de Lake-* nen, Tin en Staal van hun land; de Indigo, de zyde Stoffen en Indiaanfehé Katoene Lywaaten, die veel fynder, digter, en van welke de kleuren veel levendiger zyn als die welke in Perfien gemaakt worden. Zy nemen in verwifieling, goude en zilvere gebloemde Stoffen, Tapyten, ruwe Zyde, Rabarber, Saffraan en Rozenwater. Dit water is een van de befte koopwaren die men na Indiën kan brengen, alwaar men 'er de vertrekken mede befproeit; en van welk men zig hier bediend in de toebereiding der reukwerken. Behalven deze verruilingen, brengen de Engelfche en Hollanders ook gemunt geld. Dezelaatfte zyn hier beter geveftigt , en voorzien byna geheel Perfien van fpeceryen. Zy betalen geen regten voor dit foort van koopwaren , volgens een oud voorrcgt van 't welk zy de genieting door gefchenken tragten te handhavenen. De Portugiefen is het eenigfte volk dat te Gamron en te Ormuz niet geduld word ; en zedert de overgaaf van deze laatfle Stad leven zy altoos in een openbaren Oorlog met de Perfianen. Zy komen dikwyls met hunne Fregatten zeer naby deze twee ha«  Negen en Twintigste Brief. 15 havens, doen Landingen in de nabuurige Eilanpen, beroven de inwoonders, en plegen duizend geweldenaryen. Voor dat wy te Suratte kwamen, liepen wy in de haven van Diu binnen, een beroemde Stad, die de belegeringen welke zy verduurt heeft, altoos gedenkwaardig in de Hiftorien van Afia maken zullen. Zy behoorde aan den Koning van Cambaye, wanneer de Portugefen verlof verwierven om hier een vefting te bouwen; zy maakten zig wel ras meefter van deze ftad , om het jok dezer vreemdelingen aftefchudden , verzogt de 'Koning van Cambaye hulp van de Turken. Soliroan, Baffa van Egypte, voerde het bevel over de Vloot die den Grooten Heer naar Indie afzond om de Portugefen te beftryden ; hy vond de Belegering van Diu reets begonnen : en zette dezelve met yver voort; de Portugefen verdedigden zig en verdroegen alles even als of zy alle zwakheden van de menfehelyke natuur te boven waren. De Vader Sylveïra verhaalde ons voorbeelden van dapperheid van uwe Sexe, Mevrouw, die verdienen , dat men 'er het geheugen van bewaart. Ifabella de Vega , die zoo feboon als deugdzaam was , wiert te vergeefs door haren Egtgenoot; Vafconcelos aangezogt, om zig geduurende de Belegering naar Goa, in het huis van haren Vader te begeven; geen beweegredenen waren fterk genoeg om haar te konnen doen befluiten van eenen Egtgenoot te verjaten die zy beminde; en ziende dat men tot het arbeiden een groon  i6 De Nïeuwe Reisiger. groot getal mannen gebruikten die niet minder1 noodzakelyk waren om te ftryden, zoo dagt zy dat de Vrouwen de eerde van deze noodzakelyk» heden vervullen konden: zy maakte haar voornemen aan de Huisvrouw van een Geneesheer, Anna Fernandes genaamt, bekend; en wanneer deze twee Vrouwen alle de anderen by een vergadert haddeu, bewogen zy haar om hare Mannen en Zonen te vervangen in een werk dat hare Sexe beter voegden. Alle gaven zy zig met een ongelovelyke yver aan denzelve over; en zy beyverden zig om ftryd om zig met de grootfle laften te beladen. Dit voorbeeld wekte de moed van hare mannen op, en lieten hen een volkome vryheid tot de wapen oeffeningen, Anna en Ifabella gingen geduurende de nagten de poften bezigtigen; men zag haar zelfs by het ftormen verfchynen om door hare kragtige vermaningen; de moed der ftrydende op te wekken. Anna Fernandes zag haren Zoon aan hare zyde fneven; het geen niet in ftaat was om haar haren poft te doen verlaten, van welke zy niet dan na het einde,van den ftryd afweek om het lichaam van den Jongeling op te zoeken, 't geen zy met hare eige handen begroef. Wat moeft men niet verwagten, zeide den Vader Sylveïra, van Mannen, welkers Vrouwen voorbeelden van eenen zoo heldhaftigen moed gaven ? Ook voegde hy 'er by, nooit heeft onzen Landaard meer ftandvaftigheid en dapperheid betoond: ik zal 'er eenige Voorbeelden van aanhalen. Een ze-  Negen en Twintigste Brief. iy zekere Pachéco gevaarlyk gewond zynde , hoorde rerwyl men bezig was met hem te verbinden, het gerugt van eenen nieuwen aanval. Hy'ontweek zig uit de handen der wondheelders, om naar den ftryd weder te keeren alwaar hy een tweede wond bekwam. Dezelfde zaak gebeurde tot driemalen toe; en wanneer de vyanden geweken waren, liec hy zig te gelyk van alle zyne wonden verbinden. Een Krygsknegt die kogels ontbrak rukte zyne tanden uit om 'er zyn vuurroer mede te laden. Een ander nam een tonnetje met buspoeder int zyne armen, en fchreeuwde tegens zyne metgezellen : Wyk ter zyde, ik draag myn dood met my en die van veel anderen. Hy wierp zig in het midden der vyanden met een brandende lont in de hand, en ftak het buspoeder in brand. Het tonnetje vloog in de lugt, en, zonder eenig letfel te veroorzaken aan hem die het wierp , deed het meer als honderd Turken omkomen. Men zou niet eindigen, zoo men alle de heldhaftige daden van de Portugefen, by deze gelegendheid, aanhaalden. Het zal genoeg zyn, vervolgde de Jefuit, dat Soliman genoodzaakt was om de Belegering op te breken die meer dan twee maanden had geduurd , en die de roem en het vermogen van onzen landaard en Sexe zeer vermeerderden. Alle deze wonderen van fterkte, moed en dapperheid in de beide Sexen, vernieuwden zig eenige jaren hier na, met het zelfde goed gevolg, en in dezelfde omftandigheid. De Koning van Cambaye ondernam voor de tweedemaal de Belegering van Diu. De UI. Deel B Man  ijg De Nieuwe Reisigüïu Mannen en Vrouwen munten in deze weder uk;, door daden van welke de Hiftoriefchryvers dagten dat het verhaal nog waarfchynlyk was, nog datze Zelfs mogelyk zyn konden. Zy verwierven Jan de Caftro, die deze Stad verdedigt had, een zegepraal gelyk die van het oude Romen. De Straten van Göa alwaar deze plegtigheid gefchiede , na deze roèmryke krygsdaad, waaren met koftbare tapyten behangen. De Vrouwen ftrooiden bloemen, en fproeide Welriekende wateren langs de weg welke hy gaan moeft; en alle de omftandigheden van dit Feeft waren zoo pragtig 9 dat de Koningin van Portugal, een verhaal lezende van de gevegten en de zegepraal van Caftro, zeide, dat hy gelyk een Chrijien overnemen en 'gelyk een Heiden gezegepraald had. Hy deed aan de inwoonders van Goa een aanmerkelyke fom ter leen vragen, om het Kafteel van Diu te h'erftellen, en zond hun zyne knevels tot onderpand. Men zond hem dezelve op ftaande voet, met de grootfte blyken van agting te rug, en men voegde 'er het geld by dat hy gevraagt had. De Vrouwen beyverde zig niet minder, om hier het hare toe te brengen , zy ontdeden zig van hare Juweelen , hals en armbanden , en verdubbelde door deze edelmoedigheid , het onderftand dat hy nodig had. Zoo veel trekken van heldenmoed maakten my het befchouwen van deze ftad des te aangenamer, welke, behalven dit, weinig aanmerkelyke zaa. ken behelft; maar ik wilde de plaatfen befchouwen  Negen en Twintigste Brief. 19 wen op welke zoo veel dappere daden gefchiet waren. Suratte , een zeer beroemde ftad in de Staten van den Grooten Mogol, alwaar wy aankwamen na dat wy eenige tyd tot Diu vertoeft hadden, bied, uwe weetgierigheit, Mevrouw, waardiger voorwerpen aan. Zy legt drie of vier uuren van de Zee, aan een Rivier Tapti genaamt, die een haven vormt alwaar de Scheepen gemakkelyk konnen inlopen. Dit is egter de haven van Suratte niet, dezelve legt vier uuren van de ftad» naby het Dorp Suhali, alwaar wy ons ontfcheepten. Het is alhier dat de Europifche Scheepen hunne koopwaren laden en loflen, alwaar zy in pakhuizen bewaart worden, om over land naar Suratte gevoerd te worden. De Franfche, Engelfche en Hollandfche Faftoors hebben hunne Kantooren een halve myl van de Zee, op eenigen afltand van eikanderen. Den ingang van de rede is niet zeer breed, nog de haven zeer uitgeftrekt; men is'er voor alle winden befchut, uitgenomen voor den zuidweften wind, die op zekere tyden van het jaar de Scheepen noodzaakt om deze kuft te verlaten. Men heeft hier eens in 't jaar een verfchrikkelyk Orkaan , dit noodzaakt de Kooplieden om alle hunne goederen met groote koften, naar de ftad te brengen. Hy duurd zomtyds twaalf of vyftien dagen, met zulke verfchrikkelyke omftandigheden, dat alle die de oevers van deze zee bewonen, een fchuilpkiats binnen de muuren van Suratte zoeken. B 2 Deze  «© De Nieuwe Reisiger. Deze Stad is in 't vierkant gebouwt; maar aan de zyde van de Revier die een bogtmaakt, vormt zy een foort van een wanende Maan. Alle de huizen zyn plat, gelyk de Perfiaanfche, en agter het grootfte gedeelte van dezelve zyn Tuinen. De groote Markt is met fchoone Gebouwen omringt; en het Kafteel dat aan het einde ftaat, is een van deflelfs'fchoonfte fieraden. Het heeft de Revier zelfs tot een gragt; die aan de voet van defTelfs bolwerken vloeid , en dezelve moeielyk maakt om te naderen. Het uitwendige van het grootfte gedeelte der huizen van Suratte is alzoo verfiert, en met fchrynwerk belegt, als het inwendige van. onze vertrekken: de vertrekken van deze huizen zyn met groote pragt verfierd , de muuren , de zolders en de parketten zyn met porcelein bekleed; en een oneindig getal vaten van dezelve ftof, geven aan de vertrekken die zy verfieren een gedaante van grootsheid, rykdom en zinnelykheid, en maken dezelve zeer koel. De venlters zyn met geen glas bezet, gelyk in Europa; zy zyn van fchilden der Krokodillen, Schildpadden, of van Paarlemoer, welkers verfcheide kleuren een zeer aangenaam ligt veroorzaakt. De platte daken der huizen, dienen om des avonds de friffe lugt te fcheppen; zy die in deze huizen wonen brengen hunne bedden op dezelve, om de hitte te verrayden die in hunne vertrekken heerfcht. Behalven de openbare gebouwen , gelyk het huis van den Gouverneur, het Tolhuis en de Bazars, zyn 'er anderen gelyk als die welke de Kooplieden van verfchihende Land-  Negen en Twintigste Brief. ai Landaarden hebben doen bouwen , en die de befte wyken van de ftad beflaan. Die genen die men voornamentlyk uitzondert om hunne fchoonheid. zyn de Franfche, Engelfche en Hollandfche Kantooren; zy hebben behalven dit, het voordeel van zoo wel verfterkt te zyn , dat zy voor alle aanvallen bedekt zyn. Deze drie Volken hebben huizen die men Loges noemt, zy zyn groot, wel bebouwt, en uit zeer prachtige vertrekken zamengeftelt. Dat het geen door de Engelfche Kooplieden bewoond word, behoord aan den Grooten Mogol, en is een van de fchoonfte der ftad. De Keizer van welke zy het zelve huuren , ontvangt zelde huur. Het ftaat hun vry de huur te gebruiken tot verbetering en verfiering van dit gebouw. Men heeft hier kelders , pakhuizen en een regenbak aangelegt. Het Oppei hooft van den Engelfchen Koophandel in het Noordelyk gedeelte van Indië , houd zyn verblyf in dit gebouw. Ik nam myn intrek in hec huis van een Hollands Koopman, die een vriend van den Vader Sylveïra was, van welke ik my niet wilde affcheiden, fchoon ik brieven aan Franfche Kooplieden had. Ik bezogt hen egter dikwyls, geduurende myn verblyf te Suratte; en vernam van hen veel byzonderheden , betreffende deze ftad. Zy bezat by de vier maal honderd duizend Inwoonders., en word door twee Gouverneurs beftuurt. De een heeft het beftuur over het Krygsvolk, en woond altoos op het Kafteel. Hy erkend dien van de Stad niet, en heeft zyn byzonB 3 des  De Nieuwe Reisiger. der regtsgebiet. Den anderen Gouverneur heeft öpzfgf over de borgerlyke zaken, de Regts- fernri0", het Stadsbeftuur, en den ontvangftvan de inkomende en uitgaande Regten. Hy verwy- * zig zelden van zyn Paleis, en is altoos by de ; om de vcrzoekfchriften van de Kooplieden te ontvangen , en om de zaken te regelen die een fchielyke afdoening vereifchen. Hy heeft een lyfwagt van Ruitery en Voetvolk , om voor de veiligheid van zyn perfoon te waken, en om zyne bevelen uittevoeren; maar wanneer hy uitgaat om een wandeling te doen, is hy dikwyls niet meer dan van twee Slaven vergezelt, den eenen om dsn Olipbant te leiden op welke hy zit; en den anderen , om hem met een Paardeftaart, die aan een ftck is vaftgehegt, te waayen. In zaken van gewigc, is hy verpligt met drie andere Bevelhebbers te raadplegen die aan 't Hof verflag doen van alles wat 'er aanmerkelyk en van gewigt voorvak. Zy hebben ieder hunne byzondere vertrekken. Den eene is geoeffent in de kenniflen der Wetten , en deeld, het oppergezag met den Gouverneur, in alles wat tot het borgerlyk beduur van he: Eyk behoord. Den anderen houd een fbort van aantekening van 't geene 'er dagelyks gebeurd. En den derden is aangeftelt om alle onruften voor te komen, te beletten, en te ftraffen. Hy doed, alle nagten, drie malen de ronde door de Stad, ten negen uuren, ter middernagt, co ten drie uuren in den morgen. Hy is van " eenige bedienden en gewapende Krygsknegten ver-  Negen en Twintigste Brief. 13 gezelt; de misdagen worden met eenige dagen o-evangenis, en zoo zy aanmerkelyk zyn, door Stokfiagen geftraft: zoo 'er eenige diefftallen op 't Land gepleegt worden, moet eenbyzonderBevelhebber voor dezelve verantwoorden. Hy heeft, onder zyn bevel, een Krygsbende die zoo veel als Geregtsdienaars zyn, die geftadig langft de groote wegen en door de Dorpen ; yden, om de Struikrovers te vangen : Behalven de Bevelhebbers, heeft men nog tot Suratte een Geheimfchryver van Staat, die door den GrootenMogol benoemd] word„ om de handeiwyzen van de Gouverneurs gade te üaan, en zig tegens hunne fchraapzugt te verzetten. Hy betaald het krygsvolk dat men in de Landfchappen afzend, waakt voor de uitvoering van het regt, en doed verflag aan den Keizer van de lading der Schepen die alle jaren naar Mekka vertrekken. De Vorft trekt van deze Kar ravanen vier of vyf millioenen inkomften. Geen Stad ia de geheele Weerelt heeft meer Inwooiiders van verfchillende Landaarden en Godsdienften als Surate, zy genieten hier alle een voikomene Vryheid om den zeiven op hunne wyze te oeffenen. Zy is voornamentlyk met Mogollers, Banianen, Indianen die de fekte van Pythagoras volgen, Arabiers, Perfianen, Armeniërs ,°Turken, Joden, Franfche, Engelfche en Hollanders bevolkt! De e«rjfte zyn in het grootfte aanzien, zoo wel ter oorzake van hunnen Godsdienft, welke die van den Grooten Mogol, en de voornaamfte Heeren van het Land is, als mede om B 4 &  &4 De N i e ü w e R e t s i g e' k. dat zy hun beroep van den kryg maken. Zy hebben een afkeer van handwerken , en zelfs van den Koophandel: zy willen liever den kry^als een eerlyk beroep oefenen. De Banianen in tegendeel beminnen den eerbied, en leggen een afgezondert leven. Daar zyn geen vreemdelingen die tot Suratte beter geveftigt zyn als de Engelfche en Hollanders. Zy hebben 'er de handelrykfte Stad van het geheel Ooflen van gemaakt; voornamentlyk hebben de Engelfchen haar uitgekozen om 'er het middelpunt van hunnen geheelen Indiaanfchen handel te veftigen. Zy hebben hier een Opperhooft aan wien de bedienden der andere Komptooren verpligt zyn Rekenfchap te geven , zy doen, ten dien eynde , alle jaar een Reis naer Suratte. Men kan groote rykdommen ïn deze poft verzamelen, want, behalven zyne jaergelden en de voordelen die hy van de Schepen trekt, heeft hy vryherd om , voor zyn eige rekening , door geheel Azia Koophandel te dryven. Hy heeft onder zig Bevelhebbers die den Raad uitmaaken. Het Opperhooft heeft twee ftemmen; en zy ocrdeelen over alle zaaken die de Indiaanfche Maatfchappy betreffen, en over de Perzonen die in haer dienft zyn, zy hebben een Geheimfchryver, Faéloors, Schryvers, en Jongens die alle in de Logie woonen, deeze werden op kollen van de Maatfchappy gevoed, en konnen , gelyk het Opperhooft, voor hunne eige rekening Koophandel dryven. Niet een van hen Jnag een nagt uit de Logie blyven, zonder verlof van  Negen en Twintigsten Brief. 25 van her. Opperhooft. Men regt alle dagen eea gemeene Tafel aan, aan welke ieder volgens zynen ouderdom plaats neemt. Dezelve is bedekt met alle 't geene dat Europa en Azia het zeldzaamfte voortbrengen. By niemand in Suratte, zelfs by de grootfte Ampienaren van het Ryk niet, zyn de tafels, nog zoo overvloedig, nog met zulke welfmakende Spyzen vervult. Men heeft my verfcheide maaien, de eer aangedaan van my ten Maaltyd te nodigen; op een dag, onder anderen , was ik Getuigen van een vermakelyke eenvoudigheid , een Indiaan die vermaak fchepte om ons te zien eten , fcheen zeer verwondert, dat by 't openen van een flefch , het vogt uit dezelve met gewelt fprong, zoo ras men de kurk van dezelve trok. Men vroeg hem de rede van zyne verwondering? Het is niet, zeidc hy, van het vogt uit de flefch te zien fpringen; maar het is hoe men 'er hetzelve in gekregen heeft. Daer komen weinig Vreemdelingen, en vooral Europeers, tot Suratte, die niet verfcheyde maaien in de Engelfche Logie eten. Om alle {maken te voldoen, hebben zy drie Koks van verfcheide Landaarden die de Geregten een ieder na hunne wyze klaar maaken ; maar men dift 'er geen franfche Ragous op; het geen my weinig aandoening gaf, door dien ik my langen tyd van lezelve heb moeten onthouden. Op de dagen v,m uitfpanningen, nodigt het Opperhooft alle de voorname Bevelhebbers van de Maatfchappy in B 5 een  26 De Nieuwe Reisiges, een der de Tuinen die buiten de muuren vm Suratte leggen op het Middagmaal , en in deze omftandigheid, bootll hy de pragt der Landvoogden na of overtreft dezelve. Hy doed zig in een Palaquin door vier mannen dragen; voor hem uit gaan twee Standaarden, agter deze volgen eenige rykgetuigde Handpaarden van groote waarde. De genodigde Gaften komen vervolgens, op Paar-, den gezeten die mede ryk getuigt zyn; de Diensboden volgen te voet; en eindelyk volgt, den Raad in een groote open Koets, die met Goud en Zilver verfiert is , en door OfTen getrokken word. Het overige van de Faétoors volgen in Koetfen , of op Paarden ; deze geheele Stoet, die dwars door de Stad trekt, boezemt het volk meer eerbiet voor het Opperhooft der Engelfche Natie in, als voor den Gouverneur, welkers grootheit verduiftert word door die van deze Kooplieden , gelyk die van den Franfchen Adel, door de beledigende pragt van de Financiers. , Een lange ommegang met deze lieden, hebben my de maten , het gewigt, en de waarden der Geldfpecien van Suratte leere kennen. De el is hier zeven en twintig duimen lang; men verkoopt hier by hec gewigt, zaken, die men in Europa met het Schepel meet; het pond bevat zes en twintig en een half loot. Het geit zyn Roupeyen, Laks > Courous, Padans , en Nils. De Roupy is ontrent twee en twintig Huivers Hollands geit; hondert duizend Roupyen is een Lak , hondert duizend Laks, is een Courou, hondert duizend Courous is  Negen en Twintigste Bkief. 27 ïs een Padan , hondert duizend Padans is een NiL Men flaat alle jaaren nieuwe Roupeyen; de nieuwe zyn iets meerder waardig als die van het vorige jaar, welke gefchat worden een weinig van haar gewigt door de handeling verloren te hebben. Men heeft ook halve en vierde Roupyen. Men ziet te Suratte eenige vreemde Geldfpecien, maar in klein getal, en kopere munten, van welke zeftig een Roupy maaken. Men heeft nog een ander foort van geringer Geit; dit zyn bittere Amandelen, van welke zeftig een ftuk kopere munt' uitmaaken. Deze Amandelen komen uit Perfien, en zyn de vrugt van een Heefter die tusfchen de Rotzen groeit. Het Goud te Suratte is zoo fya dat men 'er twaalf of veertien ten hondert opwinnen kan, wanneer men het naar Europa brengt. Het Zilver is mede fynder in de Staten van den Groten Mogol, als ergens elders, om dat 'er geen Vreemdelingen in het Ryk komen , die niet verpligt zyn om het Geld dat zy mede brengen, in Muntfpecien van dit Land te verwisfelen. Het werd aanftonts gefmolten ; en men fuivert het om 'er Roupyen van te maaken. De vreemde Geldfpecien moeten twee en een half ten hondert voor inkomende regten betalen, Geduurende de tyd dat ik my tot Suratte opgehouden heb , heb ik het geluk gehad geen van die ziektens te ondergaan voor welke zig de Europianen naauwlyks wagten konnen. De gemeenfte zyn verfcheide foorten vankoortzen, van welke het-grootfte getal dodelykis, vooral voor die genen  s8 De Nieuwe Reisicee, genen die de overdaad der Wyn en der Spyzera beminnen. Hier heerlt nog een andere ziekte die zeer gevaarlyk is , en uic dezelve oorzaak ontftaat; dit is een geweldige braking, vergezelt van een zwaare buikloop. Men geneeft de zieken door hen met een gloeijend yzer aan den hiel te branden. Die genen welke zig te veel aan de dampen van den nagt blootftellen , worden van een lammigheid aangetaft die hun het gebruik en de beweging der leden beneemt; dikwyls de baden te gebruiken is het kragtigfte middel tot genezing. De gezondheid , welke ik tot Suratte genoot, deed my de tyd zeer vermakelyk doorbrengen. De omleggende ilreken van deze Stad venchaften my ter wederzyden van de Revier aangenaame Wandellingen , in een zeer vrugtbaare Landftreek. Verfcheide fchoone Tuinen en Lulthuizen zyn hier en daar verfpreit. Deze huizen, die van een glinfrerende witheid zyn, om dat de' Indianen, deze kleur beminnen, maaken een bevallige vertooning in het midden van de groente, De hitte van de lugt werd verzagt door de fchaduuw van een oneindig getal bomen, en door de mbyheid van het waater ; maar de omleggende ftreken van Suratte hebben niets dat vergeleken kan werden met een Monniken Kloofter van Faquirs die deze eenzame verblyfplaats zoo welluftig als vermakelyk gemaakt hebben. Het is niet ver van de Revier verwydert, en alles wat de konft te weeg kan brengen om de Natuur te volmaaken, is in 't werk geftelt om deze afgezonderde wyk-  Negen en Twintigste Brief. 231 wykplaats te verderen. Ook zyn de Faquirs, die hetzelve bewonen , veel trotzer dan in eenige andere Kloofters. Gy weet, zonder twyffel , Mevrouw, dat de Fraquirs een foort van Bedelmonniken zyn, die, gelyk de onze, bedelen om hunne inkomften te vermeerderen. Die van Suratte zyn zoo trots op de pragt van hunne verblyfplaats, dat wanneer ik op zekere dag een der Bedelmonniken van dit Kloofter ontmoete, hy my twintig Roupyen tot een aalmoes durfde vragen. Ik zeide tot hem, al boenende, of'er negentien niet genoeg zouden zyn? Hy weigerde zulks, in de gedagten dat het tegen zyne waardigheid ftreed om iets van zynen eifch te laaten vallen. Men vind nog, in den omtrek van Suratte , een vry fchone wandelweg, den Tuin van de Princes genaamt, vermits hy aan de Zufter van den Keizer toebehoort. Hy beftaat uit Lanen van allerly foorten van Bomen , en Kommen die altoos vol waater zyn, uit welke kleine Beekjes voortkomen die door de voornaamfte Wandellanen vloeijen. Wy gingen op eenigen afiland van dezen Tuin , een groote Waaterbak bezigtigén , welke men als een der zeldzaamheden van dit Land befchouwt, dit is een gedenkteken dat men by de befte werken vergelyken kan die de Romeinen ooit tot het algemeene nut gemaakt hebben. Hy heeft zeftien hoeken, waar van ieder hondert fchreden lang is , en is met groote zamengevoegde ftenen geplavyt, nog heeft hy trappen  3» De Nieuwe Rsisiésn. pen die in de ronte , in de gedaante van een Schouwburg, van de boorden tot op de grond, der Kom nederdalen , en uit fchoone gehouwe ftenen zyn zamengeftelt. Men heeft mede in dezelve drie fchuinze afgangen aangelegt, om tot een drinkplaats voor het Vee te dienen; en in het midden van deze groote Waaterbak , ftaat een Gebouw naar welke men vaaren moet. Men gaat naar hetzelve om de koelte te genieten, en om zig te vermaaken. Deze groote bak is met regenwaater gevult, en men dronk voormaals in Suratte geen ander waater als uit dezelve; maar men heeft zedert putten ontdekt, die aan de geheele Stad waater verfchaffen. Een der voornaamfte fieraden in den omtrek van Suratte is de Begraafplaats der Engelfche en Hollanders. De een en andere verfieren dezelve om ftryd met pragdge Praalgraven. Ik zag, onder anderen, dat van een Hollander die gewilt heeft dat men drie groote Drinkfchalen op zyn Graft uithouwen zou, om zyn vrienden het vermaak te herinneren dat zy genoten hadden om met hem te drinken. Maar zie hier eenige zaken, Mevrouw, die u zeer vreemd zullen voorkomen. Het is een Gafthuis voor Koeijen, Paarden, Geiten , Honden en andere Dieren die ziek of verminkt zyn, of door ouderdom buiten ftaat om te werken. Het word door de Banjanen onderhouden die de zielsverhuizing geloven; en om dat zy zig verbeelden hunne Bloedverwanten in een Hond ©f Paard te zien , zoo boezemt hen dit, deze medo-  Negen en Twintigste Brief. 31 niedogentheid voor de dieren in. Dus wanneer een man geen dienft meer van zyn Koei of Os kan trekken, en om, de koften te fpaaren van hen te voeden, of wanneer, hy dezelve Aagten wil om hun vleefch te eten, zoo mift het zeldzaara of hy vint de een of andere godvrugtige Banjaan, die het dier koopt, en zomwylen tot een hooge prys, deze koopt voor hetzelve een verblyfplaats in dit Gafthuis, alwaar het zeer wel verzorgt en onderhouden word, tot dat heczynennatuurlyken dood fterft. Naby dit Gebouw, vind men nog een ander geftigt voor Vloijen, Luizen, Weegluizen en alle andere foorten van diergelyk ongedierte die zig met menfchen bloed voeden. Om hen van tyd tot tyd te onthaalen, en dezelve het nodig voedzel te geven, huurt men een arm man, om een nagt op een bed in dit Gafthuis door te brengen; maar uit vrees dat hy hun het nodige voetzei zoude onthouden, en dezelve met de hand verdryven , of dat de pyn hem mogt nootzaken om te vertrekken voor dat de dieren zig verzadigt hadden, gebruikt men de voorzorg van hem in dien voegen vaft te binden, dat hy niets doen kan om hen in hunne maaltyd te verontruften. De Banjanen, van welke ik u tans onderhoude, Mevrouw, zyn de rykfte Kooplieden van Suratte. Men heeft 'er verfcheide onder die twee of drie millioenen, en eenige die 'er vyf en twintig of dertig bezitten. Den eerbiet die deeze Indianen voor de dieren hebben,  ga De Nieuwe Reisiger. hebben , (trekt zig zomtyds tot de bomen ufo Voornamentlyk is 'er een die zy voor geheiligc houden, die zy zorgvuldig verfieren, en die dikwyls van een Pagode verzelt is. Deze boom werd Var of Ber, boom der Banjanen of Wortelboom genaam t. Hy heeft deze laatlte naam gekregen om dat zyne takken ligtelyk wortelsfchieten en andere takken voortbrengen. Zomtyds gebeurt het dat een eenige boom, aen welke men devryheid geeft van zig uittebryden, een groote uitgeftrektheid beflaat. Ik heb 'er een gezien die dertig Franfche roeden in middellyn befloeg, en door de uitgeftrektheid van zyn takken, overdekte hy op zig zelve een wandelweg. In den omtrek van Suratte is de grond zoo vrugtbaar, dat het niet nodig is dat-men 'er eenige milt op brengt om dezelve te metten: De lugt is hier zeer warm, maar defïèlfs overmatige hitte word gematigt door de zagte regens en de winden die in zekere maanden heerfchen. Het is deze mengeling van heet en vogtig weder, die de vrugtbaarheid aan den grond geeft, en de fchoonile landftreek van de geheele weerelt maakt, van een grond die uit de natuur droog en onbewoonbaar is. Het Graan dat vereifcht wort tot voedzel voor eene zoo groote Stad; werd van alle zyden in overvloed toegebragt, benevens alles wat dienen kan om een wellultige tafel te ftofferen. Het Graan word ftraks na het regen Saifoen gezaait; in welke tyd de aarde zig gemakkelyk laat bearbeiden; nooit_ befproeit men de zelve, vermits  ï\eCEN £N T.WINTIG3T E* BrIËF. 33 mits de daauw, die des nagts valt, genoeg is om hetzelve vrugtbaar te maken. De ryft flaagt hief zeer wel , gelyk mede het Suikerriet dat op de volgende wys geplant word: men maakt groote Akkervooren, in welke rnen eenige van die visjes plaatft welke wy Grondels noemen, Om de grond te meften. Men legt de jonge fcheuten op de visjes, ds eène agter de andere , en uit iedere knoop komt een nieuw Suikerriet voort. De Palmboomen van allerlei foort, en de vrügten van alle Jaargetyden vereenigen hier het nutte en aangename. De fmaak der druiven is hier egter niet lieffelyk. De vrugt is wit en vry groot; en men maakt een wyn van dezelve die wrang is, en die men onmogelyk drinken kan , ten minften zoo men 'er geen iuiker iri mengt. De andere dranken van dit land zyri niet veel beter ais dc wyn. De gemeende maken zy van fuiker ert van de wortel van een boom die Baboul genoemc wortj in water afgetrokken, en te zamen overgehaalt. Men maakt hier mede een foort van brandewyn die men Tary noemt. Dit is een viy aangenamen drank, welke zy uit de Palm, en Kökosboomen trekken. Suratte en haar onderhoorigé landftreek Zyn 4 zonder tegenfpreken, het fchoonfte gedeelte van het Landlchap Guzaratte, erf dit Landfchap zelfs is het aangenaamfte gédeeke van Indoftan. Het was voormaals een Koningryk op zig zelve , dat de Groote Mogol aan zyne Heerfchappy Onderworpen heeft, en wierd toen het Köningryk va Dtsl C Cam-  §4 Ö e Nieuwe Reisiger. Cambaye genaamt. Het is door dit gedeelte vari hetRyk van den Mogol, dat wy over land Indien begonnen te doorreizen. Wy namen de gelegentheid waar van een Karavaan Kooplieden die, met Speceryen en Zilver, naar Amadabath trekken. Ik ben enz. Suratte den 9 December 1739. Dertigste Brief. Het Ryk van den Gjooten Mogöl Het Opperhooft der Engelfche Kooplieden, had vier Kooplieden , eenige Banjanen, twaalf Engelfche Krygsknegten, en zoo veel Indianen benoemt, om onze Caravaan te geleiden cn voor de Struikroovers te beveiligen met welke deze Landftreek vervult is, wy namen onzen weg: naar Broitfchia; en traden verfcheidémalen van ons rytuig af, om eenden en andere watervogelen te fchieten, die hier ineen groote meenigte Zyn. Wy ontmoeten ook zoo veel harten en wilde varkens, dat wy maar alleen behoefde bedagt zyn, om dezelve voor onze maakyden te dooden ; want de Engelfche en Hollanders reizen zelden , zonder van hunne Koks vergezelt te zyn die het wild bereiden, dat hunne meesiers op deze togt doodfehieten. Broitfchia lege twaalf uuren van Suratte, en is op een berg gebouwt ,  Dertigste Brief. 25 bouwt, en met goede muuren omringt het geen haar een zeer fterke Stad maakt. Zy is ook vry volkryk; maar het grootfte gedeelte van de inwoonders zyn wevers, die het fchoonfte katoenc lynwaat van dit landfchap maken. Men haalt uit de naburige bergen korthaar agaat, van welk men hegten vanmeflen, dolken, en drinkbekers maakt die hoog gefchat worden. Twee dagreizens van Broitfchia, zagen wy, ter zyden van den weg, het graft van een Mahomettaanfche heilig, voor welke het volk grooten eerbiet heeft. Zy die in bedevaart naar het zelve trekken, bewaren geduurende hunnen weg, het diepfte ftilzwygen. Zommige hangen zig een flot aan den mond, om zig het fpreken te beletten , en doen het zelve niet af als om te eten. Dit graft is niet ver van Brodra verwydert, alwaar de Engelfche een komptoir hebben. Na dat men 'er ons wel onthaalt had, deden zy Baniaanfche vrouwen komen, die aanboden om zig geheel naakt uittekleeden, en voor ons alle andere toegeventheden te gebruiken , welke men in een diergelyk geval, van perfonen van hare Sexe en nering vorderen kan. Onze weigering fcheen hen te beledigen; en zy keerdenbefchaamt te rug. De Stad Brodra, heeft gelyk Broitfchia weinig andere inwoonders als werklieden die kattoene lynwaten weven. Een dorp dat eenige uuren van Brodra verwydert is, levert alle jaren meer als vyfentwintig duizend ponden gomlak uit. Dit is een gom die men van zekere boomen C a iö'  % De NlEÜWE R E I S I g E r. inzamelt, welke naar,pruimboomen gelyken, en dié in een grooc aantal in het landfchap Guzaratte groeijen. Deze gom is bruinagtig rood ; maar wanneer zy gedroogt en fyn gemaakt is; neemt zy- alle kleuren aan welke men wil , als zwart, rood , geel, groen, enz. De Indianen maken 'er ftokjes van, waar mede zy hunne brieven verzegelen , of bedienen zig van dezelve om 'er hunne huiscieraden mede te verlakken, 't welk zy een glans weten te geven die men in Europa niet wel namaken kan. De grootfte koophandel van deze gomlak werd te Amadabath , hooftftad van dit landfchap gedreven, alwaar wy na eenige dagen reizens aankwamen. Men zegt dat deze Stad gebouwt is door een Koning van dit land, Achmed genaamt, die haar zyn naam gaf; Mahmoud , een andere Vorft, bouwde een andere, op eenigen afftand van de vorige , en gaf haar de naam van MahmoudAbad; deze twee Steden groeiden in diervoegen aan, en vereenigde zig , zoo dat zy thans maar eene Stad uitmaken die zeer handelryk is. De Engelfchen hebben zig hier geveftigty en dryven 'er eenen aanmerkelyken koophandel. Wy namen onzen intrek by het Opperhooft , die den eerften dag, na dat wy gegeten hadden, in myn kamer, de fchoonfte danfters deed komen die men in de Stad vinden kon. Zy genoten geen beter onthaal als de Banjaanfche vrouwen van Brodra, en waren niet minder verwondert; want i° dit land is het de gewoonte niet van hun vruj- teloos  Dertigste Brief. 3? teloos weg te zenden. Het Opperhooft verzogt my den anderen dag om met hem in zyn koets, een gedeelte van de Stad te gaan bezigtigen. Die 1'ytuig , dat op de Indiaanfche wys gemaakt is, was geheel verguit, en bedekt met verfqheide ryke Perfiaanfche tapyten, en wierd door twee witte offen getrokken, die ten minden, zoo veel moedigheid als de levendigde paarden betoonden. Men voerde my eerd naar het voornaamde plein , dat de Koninglyke markt genaamt wort. Het is zedien hondert voeten lang en agthondert breed, en '1S 'm net ronde verfiert met een dubbelde ry palen en tamarinde boomen , die mee citroenen en oranjeboomen gemengt zyn. Het grootde gedeelte der draten zyn met dezelfde boomen beplant; die, behalven het fraaije gezigt, koelte en een aangename reuk verfchiffen, en van verren deze groote Stad , een uitgebreid bofch doet fchynen. Men liet my vervolgens het Kadeel zien , dat voor een der aanmerkelykde van dit landfchap gehouden word. Het Paleis van de oude Koningen van Cambaye bied nog, door het overige der vergultzels en fchilderwerk, tekenen van pragt aan. De tempel der Banianen is een groot gebouw, dat voor geen in deze Stad behoeft te wyken. Wy zagen in denzelve een Prieder die onledig was met de gefchenken te ontvangen, van die genen welke hunnen Godsdiend kwamen verrigten, het waren bloemen voor de afgoden, olie voor de lampen, zout en graan voor de Prieders. Terwyl hy de beelden met C 3 bloe-  38 De Nieuwe Reisige r." bloemen verfierden, was zyn neus en mont mee een ftuk lynwaat bedekt, uit vrees dat zyn adem de verborgentheid ontheiligen mogt. Hy naderde van tyd tot tyd de lampen, mompelde binnens monds ; en wreef zyn handen boven de vlam, even als of hy dezelve in den rook wasten, en ftreek haar langft zyn aangezigt, om het te zuiveren. Wy lieten hem het volk door deze kuren ftigten of vermaken, en wy wandelde de Stad verder door. Zy is groot en wel bevolkt; de ftraten zyn breed en de gebouwen pragtig. Men zegt dat zy zeven uuren in omtrek heeft, hare voorlieden 'er onder begrepen die zeer groot zyn. De bezetting is vry talryk, om de ftruikroovers die de wegen onveilig maken, de magt van den Grooten Mogol niet erkennen, en onophoadelyk op zyne onderdanen ftroopen , in bedwang te houden. Daar zyn geen Volken nog koopwaren, in geheel Afien, die^ men in Amadabath niet vind. Haren voornaamfte koophandel beflaat in zyde ftorfen en katoen, dat zy weven. Men gebruikt zeldzaam de zyde van di: land , van welke de hoedanigheid middelmatig is; maar men gebruikt die van China en Uengale. De andere koopwaren zyn kandyfuiker , grove poeijerfuiker , en allerley foorten van ingeleide vrugten ; de komyn, honing; vernis, opium, en de borax , dat een graaf baar zout is van 't welk men zig bediend, om de metalen te folderen ; de gember , falpeter , armoniac zout, en vooral de indigo, die in overvloed in den om-  Dertigste Brief, $9 omtrek van Amadabath groeit. Maar het voordeeligfte van deze Stad , is het gemak van de wiiïèi ; de Banjanen trekken wiffelbrieven , en maken geld over, naar alle gedeeltens van Afien , en zelfs naar Conftantinopolen; het geen de kooplieden des te nuttiger is, om dat de ftruikroovers en dieven, van welke ik gefproken heb, de wegen onveilig maken \ fchoon , gelyk ik u gezegt heb, de Keizer krygsknegten onderhoud om voor hunne veiligheid te waken. Een gedeelte van de inkomften van Amadabath zyn gefchikt tot bezolding van deze krygsknegten. Zy worden op meer dan agtieri millioenen begroot, door dien deze Stad, en haar grondgebied, vyf en twintig vlekken, en byna drie duizend dorpen heeft die 'er onder behooren. De ftadsvoogd, die over dit geld befchikt om de krygsknegten te betalen, is zomtyds de befchermer der ftruikroovers, en deeld met hen de vrugten van hunne ftrapperyen. Hy neemt de naam van Kan of üajaaan , dat Vorft beteekend , hy bezit onmeetbare rykdommen. Het getal zyner bedienden beftaat uit meer dan vyf honderd perfonen; enHy heeft een lyfwagt van tweehondert mannen. Hy is gewoonlyk , wanneer hy niet uit zyn Pale s komt, met een eenvoudig kamizool van lynwaae gekleet; maar wanneer hy uitgaat, verfchynt hy in pragtige kleederen. Hy zie op een oliphant, op een foort van throon , en is van een groot getal lyfwagten vergezelt. Men draagt voor hem verfcheide ftandaarden van verfchillende kleuren; C 4 e»  4& De Nieuwe Rbisuïk. en by werd van verfcheide Perfiaanfche paarden gevolge, die door flayen aan de hand geleid worden. Hy heeft onder hem, gelyk die van Suratte, andere bevelhebbers die door den Keizer benoemd wordcu, om op zyne handelwyzen age te geven, het volk regt te doen, en de borgerlyke wetten te handhavenen. Hy is egter niet minder onafhankelyk; en de biftorie die men verhaald van een Heer die deze plaats bekleed heeft, bewyft de uitgeftrektheid van zyn gezag. Hy had een troep lichte vró&wen ontboden om hem naar de maaltyd te vermaken., met naakt voor hem te danflen, zoo als dit een gewoonte in het land van den Grooten Mogol is. Men berigte. hem-dat zy ziek waren, en dat zy dien dag niet konde komen. Hy gebood dat men dezelve voor hem zoude brengen in den ftaat daar zy in waren ; en wanneer zyn volk hem dezelfde ver.fchooning herhaalden, zoo keerde hy zynen toorn tegens hen. Toen wierpen zig deze ongelukkige , die voor ftokflagen vreesden, voor. zyne voeten, en bekende dat deze vrouwen niet ziek waren; maar dat zy ergens elders bezig waren , alwaar zy geld wonnen met een ander fpel als danflen, en dat zy weigerde te komen, om dat zy ondervonden hadden dat hy hen niet betaalde. Hy lachte 'er om ; op het zelfde oogenblik deet hy hpn door zyn Jyfwagt halen; en zoo ras zy in de zaal waren getreden, gebood hy dat men haar bet hooft zoude afflaan. Zy baden om eet leven met een verfchrikkelyk gefchreeuw;i maar  Dertigste Brief. 4* maar hy wilde gehoorzaamd zyn-, en zyn bevel wierd ter uitvoer gebxagt, zonder dat een der byzynde perfonen voor deze ongelukkige {preken durfde, die agt in getal waren. Welk een ver? fcheidenheid, Mevrouw, maakt deze buitenfpo-r rige wreedheid, met de zagtheid van onze regering. In Frankryk ontrekt een danfereflè of toneelfpeelfter zig ftraffeloos aan het gemeen, onder het geringde voorwendzel van onpaffelykheid; en zomtyds zelfs zonder eenig voorwendzel. Vermits dit verfphrikkelyk fchouwfpel verwondering veroorzaakte aan de vreemdelingen die 'er getuigen van waren, zoo begon de Stadsvoogd te lachen, en zeide tot hen: zoo ik my anders gedroeg , zou ik ras myn gezag verliezen; en gy ?oud zien, voegde hy 'er by, op die gene wyzende die om hem waren, dat deze H kinderen meefter zyn zouden, en my uit de Stad verdryven. De grootfte pragt van Amadabath en haar om. leggende {treken, beftaat in praalgraven. Dit zyn groote en fchoone gebouwen, die van fchooue tuinen omringt zyn, die voor een ieder open ftaan. Dat van Zirkeé legt anderhalf uur van de Stad, dit is door een Koning van Guzaratte geftigt, die het ter eere van zyn' leermeefter heefc doen bouwen, die men zegt dat zig door wonderwerken beroemd gemaakt heeft. Ik telde tot vierhondert marmere pylaren , ter hoogte van dertig voeten. Dit gebouw dient te gelyk tot een graft van drie Koningen van Cambaye, die C 5 bun-  4a De Nieuwe Reisiger. hunne begraafplaats benevens die van hun gefiagt hier verkoren hebben. Ik ging een andere bezien die digter by de Stad legt, alwaar een ryk moorfch koopman begraven is, van welke men de volgende hillorie verhaalt. Hy verliefde op zyn dogter; en willende zyne bloedfchande wettigen, zoo zeide hy tegen den KerkelykenRegter: ,-, Jong zynde , heb ik een tuin geplant daar ik * vermaak in fchepte om hem te bearbeiden, „ en in welke vrugten waflen die de begeerte „ van myne naburen opwekken. Dagelyks zoe,, ken zy my aan; maar ik kan zoo een waardig „ goed niet verlaten , ik heb befloten om 'er „ zelfs het genot van te nemen, zoo gy by ge„ gefchrift myn voornemen wil wettigen". Op dit voordel antwoorden den Regter, die deze verbloemde gelykenis niet doorgronden kon, dat dit geen bedenkelykheid leed , en gaf hem in gefchrift de toeltemming die hy begeerde. Hy vertoonde dezelve aan zyn dogter; maar hetvaderlyk gezag, nog het verlof van den Regter kon niets op haar uitwerken, hy verkragte haar, Zy beklaagde zig hier over aan haar moeder , die door het gerugt dat zy maakte, veroorzaakte dat de misdaad van haren man ter kennifTe van den Vorft kwam. Hy deed dezen misdadigen vader het hooft afflaan , en ftond toe , dat men hem van zyne goederen een graf bouwden, dat te gelyk een gedenkteeken van zyne misdaad en ftraf zyn zou; men noemt het de fchande van een dogter ontdekt. Men  Dertigste Brief. 43 Men heeft in den omtrek van Amadadath zoo een groot getal tuinen, dat wy verfcheide dagen hefteden moeften om dezelve alle te bezigtigen. Een van de fchoonfte is die welke den naam van Konings tuin heeft. Men verwondert zig in dezelve over een pragtig huis, van welk de gragten vol water zyn , en de vertrekken koftbaar verfiert. Men ziet hier nog een ander het Juweel of de Kleinodie genaamt, in welkers midden een zeer groote waterbak is. Men gaat hier zeldzaam naar toe, zonder eenige jonge vrouwen te ontmoeten die zig hier baden : zy dulden niet dat de Indianen haar befchouwen; maar zy zyn zoo fchuuw voor de Engelfchen niet; want zy ftonden ons toe , namentlyk het opperhooft en my die hem verzelde , om binnen te treden en met haar te fpreken. Behalven deze tuinen die een bekoorlyk gezigt uitleveren, zyn de groote wegen met een dubbelde ry kokos en andere hoornen beplant, welke een groote meenigte aapen voeden, die zig op dezelve onthouden, en aan allerlei foorten van vogelen, en voornamentlyk de papegaaijen tot een fchuilplaats, verftrekkcn. Onder de aapen heeft men 'er die zoo groot zyn als windhonden, en zoo fterk dat zy een man zouden aantallen. Dit gefchied egter zeldzaam, ten minften zoo men hen niet beledigt. Hunne klemis groenagtig bruin; zy hebben een lange witte baart en wenkbrauwen, en vermeenigvuldigen byna tot in het oneindige, om dat de Benbanen die aan de zielsverhuizing gelooven, en in die  44 Dï Nieuwe R e i s i g k r. djc land, in groocer getal als de Mahomettaoen zyn , met dulden dat men dezelve dood ZY zeggen dat de fchoonfte en vrolyklle zielen de. Iighamen van deze dieren tot een wykplaats 'kiezen. Dit veroorzaakt dat er de Stad mede opgevat is; en zy zyn zoo gemeenzaam, dat zy op alle uuren van den dag vryelyk in zoo een groote meemgte in de huizen komen, dat de kooplieden m vrugten en confituren naar welke de aapen zeer gretig zyn, hen naauwlyks verdryven kennen. Ik heb my dikwyls vermaakt door dezelve om my te vergaderen , met hen amandelen uit te deelen. Zy kwamen ■ dezelve uit myn hand nemen, en maakten allerlei kuren en aaperyen; zoo dat het fcheen dat zy my wilde betalen met my te vermaken. De papegaaijen zyn zoo gemeen en tam, dat ?y hare nellen op de daken van de huizen in dq Stad maken, gelyk de zwaluwen in Europa. Die van het grootfte foort noemt men 'indiaanfcbe ravens. Men heeft 'er die wit en parelkleurig zyn, en een roode kuif op de kop hebben. Men noemt dezelve Kakataus; een woord dat zy vry duidelyk in haar gefchreeuw uitfprekén. Anderen die veel kleinder zyn, werden om hare fchoonheid en verfcheidenheid. van kleuren hooger gefchat, zy maken hare neften in de bosfcheri. Zy hegten dezelven aan de takken der booinen valt, en doen haar dus in de lugt hangen, cm te beletten dat de Hangen hare jonge niet verflinden. Deze vogels rigten een groote ver-  Dertigste Brief. ' 4 .5; veïwosfting in het veld aan , vermits zy op dë granen en vrugten aazen, tot groot nadeel vari de landbouwers, die uit een grondbeginzel van Godsdienft, dezelve nog dooden nog beletten om het graan tc verdelgen. Zy hebbeti dezelfde toegevendheid voör de wilde eendvogels, reigers én waterravens , vari welke de revier bedekt i.c. De waterraven is een dier, dat de Natuuronderzoekers Onocrotalus noemen, ter oorzake van het geluid dat het in het water rriaakt, wanneer het zyn bek in het zelve ftèekt, en met al zyn kracht te fclireeuwen, t hier door bootfen zy het gebalk der ezels na. Zy bezitten een byzondere behendigheid om de moffelen uit derzelver fchelpen té halen. Zy flokken dezelve geheel in , cn behouden haar zoo lang in de maag , tot dat de warmte deze fchelpvis doet gapen; als dan fpuwen zy haar weder uit, om de vis uit de fchelp te halen. De daflèn , reebokken , wilde ezels , wilde varkens en hazen, zyn het gemeenfle wild in het landfchap van'tSluzaratte , de buffels, oflèn, koeijèn en fchapen, maken de tamme dieren uit. De boffchen zyn met leeuwen , luipaarden en oliphanten bevolkt, gelyk in de andere landen van Indiën. De revieren verfchaffen een Zoo groote meenigte vifièn , dat 'er weinig plaatzen zyn alwaar men aangenamer leven kan. Men heefc hier, wel is waar, geen wyn, maar dit gebrek Word vergoed door de palmwyn diev zeer aangctiaarn is. Men trekt uit de ryft, dadelen en fui- ker,  46 De Nieuwe Reisiger. ker, een brandewyn die veel fterker en aangenamer is, als die welke in Europa gemaakt word. Men heeft hier geen revieren of zy voeden krokodillen. Deze dieren regten een verbazende verwoefting onder het vee aan, en zelfs onder de menfchen. Zy verbergen zig, in het kruid of riet, om die genen te overrompelen die water komen halen , zig baden , of langft de oevers van de revier wandelen. Een man heeft moeite om dezelve te ontvlieden, fchoon hy zig dikwyls keert, en flangswys loopt', de krokodillen hebben geen wervelbeenen in den hals, nog in den ruggraad, of zy zyn te digt tegens eikanderen gefloten, hierom konnen zy zig niet gemakkelyk keeren; en zy betrappen de menfchen meer met hen te verraden, als wel met hen te vervolgen. Zy laten zig door de droom van het water, gelyk een duk hout mede voeren, en zoeken met hare oogen naar menfchen of dieren. Maar hare gretigheid verraad haar zomwylen, en doet haar de angels en aas inzwelgen, en de prooi werden van die genen die zy tot den n#en zoeken te maken. De Banjanen , welke gelooven dat de zielen van die genen welke door.deze dieren verllonden worden, regtllreeks na den Hemel gaan, wagten zig van dezelve te dooden. Men heeft my verzekert, dat men krokodillen gezien heeft die meer dan honderd voeten lengten hadden, die van dit land zyn niet boven de twaalf of vyftien voeten lang. Zy zyn gretig naar menfchenvlees; en men heeft 'er een gevonden die een vrouws- m  Dertigsten Brief. 47 vrouwsperzooo met hare kleederen ingeflokt bad. De huid van haren rug is harder als een fchild, en is tegen een musketfehoot beftand; in diervoegen dat men om haar te dooden haar van ter zyden naderen , en in den buik kwetzen moet; hierom ftellcn zy zeldzaam deze zwakke plaats voor het gevaar bloot. Zy zyn in 't algemeen zeer bloohartig , vooral wanneer zy buiten het Water zyn; en vlugten voor die genen die heur aantaften. Zy zyn niet dapper, dan wanneer zy Zien dat men voor haar vlagt. Wanneer zy hunne eycren ten getalen van agtentwintig of dêrtig geiegt hebben, bedekken zy dezelve met zand, by het wallchen van de Maan, en laten hen leggen tot het afgaan van de volgende. Wanneer zy dan hare eyeren weder opgraven, dooden zy verfcheide jongen; het geen belet dat zy niet te fterk vermeenigvuldigen. De kleur van de krokodillen is donker bruin; haar kop is plat fpits, en heeft twee kleine ronde oogen , die geen levendigheid hebben. Zy hebben een wyde bek, die van het eene oor tot aan het andere open gaat, en verfcheide ryen tanden van een verfchillende groote , die alle fcherp en fnydende zyn. Hare pooten zyn met kromme klaauwen gewapent die lang en fcherp zyn. Het is met deze verfchrikkelyke wapenen, dat zy haren prooi aangrypen en verfcheuren. Hare voornaamfte kragt beilaat in haren ftaart, die zoo lang fls het overige van haar lighaam is. Hare huid is met fchilden bedekt, en overal met een groot getal vlak-  48 De Niéuwe R e i s t c é r. vlakken verfierc. Men maakt 'er mutzen vart diezoo hard zyri, dat zy met geen byl korinen gé-' klieft worden. Het gewone voedzel van de krokodillen zyn de vifièn, die zy onophoudelyk langft den grönd van de revieren zoeken. Dit dier Verfpreit een muskus reuk van zig, die het aan het Warer mededeeld in het welk zy haar verblyf houden; en men heeft my verzekert dat 'er lieden zyn die zig met haar vlees voeden, het geen men zegt dat zeer aangenaam is. Ik heb krokodillen in de revier de Mai gezien,; die de fnuuren van Cambaye befproeit. Deze' Stad naar welke ik een reis , geduürende myn verblyf tot Amadabath gedaan heb, is niet verder dah ontrent zeftien uuren van dezelve verwydert. Het is een van de grootfte en fchoonfte Steden van Indoftan; en zy heeft voormaals haren naam aan het landfchap Guzaratte gegeven, als mede aan de golf, by welke dezelve gelegen is. Daar word in dezelve een groote koophandel van fpeceryen, oliphantstanden, zyde en katoene ftoffen^ en andere koopwaren gedreven, die men van alle zyden hier heen brengt. Zy is met een fchoone fterke muur van géhouwe fteen omringt; en heeft twaalf poorten, groote huizen, en ftraten die wyd en lang zyn, die byna alle hunne byzondere poorten hebben, die geduürende de nagt gefloten worden. Deze Stad die my veel grooter als Suratte, en handelryker als Amadabath fcheen, heeft byna twee uuren in omtrek. Men telt hier drie ruime markplaatzen, en vier openbare  Dertigste Brief. 4 j bare regenbakken, die bekwaam zyn om alle de inwoonders water te verfchaffen. De groote tuinen en praalgraven verfieren hare omleggende llrekcn op een prachtige wys: ik zal dezelve niet befchryven ; gy zult 'er een genoegzaam denkbeeld van hebben , met u te herinneren het geen ik van die van Amadabath gezegt heb. Ik ging de ftadsvoogd van Cambaye begroeten die my ter maaltyd hielt. Na de maaltyd, kwamen 'er danflercflén die geheel naakt zongen, en danflen , met meer naauwkeurigheid en behendigheid als onze koordedanffers. Zy hadden kleine hoepels door welke zy met een verwonderlyke gezwindheid fprongen, en maakten duizend poftuuren na de maat , op het geluk der muzyk , die door hoboos en kleine trommelen gemaakt wierd. Het Staatsbefluur, de borgerlyke regering, en de .regtsoeffeningen zyn te Cambaye, ten naaften by het zelfde als te Amadabath; dit is nog een ftuk waar van de omfchryving noodeloos zyn zou. In het te rugkeeren naar dezelaatfte Stad, langfl: een anderen weg als die, welke ik gekomen was, wanneer ik naar Cambaye ging, deed men my een tuin opmerken die voor de fchoonfte van geheel Indien gehouden word. Hy is zynen oor-'fprong verfchuldigt aan een overwinning, die' den Grcoten Mogol op de laatfte Koning va» Guzaratte behaalde; hier om noemt men hemden, Tuin der overwinning. Zeer fchoone gebouwen ftaan 'er by denzelvc, en men vind hem met III. Deel. D rrug*  50 De NieuweReisiger. vrugten in overvloed, en van alle de foorten die in dezen omtrek wanen, beplant. Daar bleven my in dit landfchap nog eenige andere Steden over om te bezigtigen, waar toe ik gelegentheid gehad heb , geduürende myn verblyf in dit land. Bifangatan, in het middelpunt van dit landfchap, is een van de grootfte Steden van Indoftan. Zy was voormaals niet anders als een gering dorp; maar de vrugtbaarheit van haren grond heeft haar zedert zeer aanmerkelyk gemaakt, zoo dat zy tegenswoordig meer dan vyftien duizend huizen heeft. Men voed hier een verbazende meenigte vee; en hare velden brengen een meenigte ryft, graan, en katoen voort. Petain had voormaals meer dan zes uuren in omtrek; maar zy beftaat byna niet meer als uit de ruïnen van eenige gebouwen die , zoo men zegt, tot tempelen voor de heidenen, en kafteeJen voor de landvoogden verftrektcn. Na deze verfcheide togten, vond ik een Karavaan die uit omtrent hondert kooplieden , zoo wel Engelfchen als Banjanen, beltond , en die binnen weinig tyd naar Agra, hoofdftad van alle de ftaten van den Grooten Mogol, ftond te vertrekken. Ik rufte hier geduürende eenige dagen; en bellede dezen tyd om my naauwkeuriger omtrent de zeden en gewoontens van het landfchap Guzaratte te doen onderrigten , welkers lengte omtrent vierentwintig uuren is, en ten naaften by van gelykc breedte. Men vind hier allerlei foorten  Dertigsïe Brief. ten van hout, bekv/aam om huizen en fchepen te bouwen; hare katoen weveryen zyn berugt. Ik heb u, Mevrouw, van het buitenfporig vermogen van den Stadsvoogd van Amadabath gefproken, van zyne rykdommen , en van de bevelhebbers die onder hem daan. De hoofd-misdaden werden door zyn bevelhebbers gevonni'1; en 'er zyn byna geen misdaden van welke men de ilraf voor geen geld kan af koopen , die welke men hier het zwaarfte ftrait, zyn de doodflagen en egtfchending. De hoerhuizen zyn hier niet alleen geoorloofc; maar men ftelt 'er zelfs een eer in om hen te bezoeken. Het grootlle gedeelte van de inwoonders van Guzaratte Hammen van de Indianen af. De afgodery is hunnen Godsdienft; want de wet van Mahomet, is hier niet dan door de wapenen van Tamerlan en andere vreemdelingen ingevoert, die zig hier door overwinningen gevefligt hebben. Het land is mede met Mogollers, Perfianen, Arabiers, Armeniërs en Europianen bevolkt. In 'c algemeen , zyn de Indianen van deze landftieek taankleurig. De mannen zyn fterk en wel gemaakt , hebben een breed aangczigt en zwarte oogen, fcheren hun hooft en kin., maar laten de knevels groeijen gelyk de Perfianen. Zy die belydenis van den Mahomettaanfchen Godsdienft doen, zyn mede op deze wyze gekleed; maar zy fchikken hunnen tulband geheel anders, en laten de twee eindens van hunnen gordel afhangen, welke de Indianen in hunnen gordel verbergen. D 2 De  52 De N i e ü vv e R e i s i g e r. De inwoonders van Guzaratte fteken hier h urmen ponjaard in, die omtrent de lengte'van een voet heeft, dezelve is veel breeder aan de greep dan aan de punt. Zommigen dragen ook degens; en alle de krygsknegten zyn gewapent met fperen en fabels. De vrouwen zyn klein , maar wel gemaakt, zinnelyk , maken veel werk van haren optooi, en zyn pragtig in hare kleederen. Zy laten hare haairen op hare fchouderen los afhangen, en bedekken haar hooft met een kleine muts, of met een met goud geborduurde fluier die tot aan hare knien afhangt. De aanzienelykfte overladen haren hals , ooren en neusgaten met edele gefleentens en paarlen. Behalven haren rok, die niet verder als tot het dik van hare beenen reikt, dragen zy nog een hembt dat niet over hare heupen komt, een ligte rok, en zeer wyde broeken, die zy onder de navel, met een goude of zyde gordel vair maken, van welke de eindens tot op de voeten afhangen. Haren boezem is byna geheel ontbloot, en hare armen zyn naakt tot aan de ellebogen , maar met een groot getal armbanden beladen. Hare fchoenen zyn gewoonlyk van turksleer, van agteren plat en van voren ipits. De Baniaanfche vrouwen zyn op een andere wys gekleed. Zy bedekken hare aangezigten niet, gelyk die der Mahomectanen; maar zy verfieren haar hoofd, armen, handen, beenen, en voeten , met edele gefteentens en paarlen. Zy dragen  Dertigste Br ie f. • 55 gen mede rokken van fyn katoene lynwaat, die toe aan het midden van het been afhangen. Hier over hebben zy nog een korter kleed, dat zy met een koort om hare lendenen vaftmaken. Vermits het bovenfte gedeelte van deze kleeding zeer wyd is, fchynen zy, van haren boezem tot aan haren gordel naakt te zyn. Een ftuk zeer doorfchynend zyde ftof, dat haar tot op het onderfte van hare beenen afhangt, diend haar voor een broek. Des zomers dragen zy houte vernifte fchoenen met Iedere riemen vaftgehegt ; maar geduürende de winter, hebben zy muilen van fluweel of gebloemd goud Hof, met goud leder geboord, van welke de hielen zeer laag zyn. De mannen zyn met lange rokken bekleed v welke zeer veel overeenkomlt met die der Mogollers hebben. Deze rokken zyn wit en van zeer fyn katoen , van welke ftoffe hunnen tulbant mede is, maar hy is een weinig kleinder als die der Mahomettanen. Zy fcheren hun hooft niet; maar hunne haairen zyn kort afgefneden. Gelyk ik dikwyls gelegentheid gehad heb, Mevrouw, om u van de Banianen te fpreken, zoo is het hier de regte plaats om u dezelve te doen kennen. Zy maken niet alleen het aanmerkelykfte en grootfte gedeelte van de afgodendienaars van het landfchap Guzaratte uit; maar zy zyn nog na de Mogollers, de eerfte in aanzien door het geheele Keizerryk. Hunnen oorfprong klimt tot de vroegfte oudheid op; en geduürende meer dan vier-duizend jaren , heeft dit volk zig voor alle D 3 ver-  54 De Nieuwe R e i s i g e r. vermenging gewngt. Zy zyn in diervoegen aan' hunnen Godsdienil verbonden, dat zy nooit on« trent dit ftuk, door de Mahometta'ncn, nog Christenen verontruft kunnen worden; en zy bewaren met dezelfde zorg, hunne zeden , wetten , en gewoontens. Dit volk gelooft dat 'er een God is, maar zy bidden egter den duivel aan, zy zeggen dat de belluring van het geheelal hem is aanbetrouwt, en dat hy de rriagt heeft om de menfchen kwaad te doen. Ook zyn hunne tempels opgevuld met afbeehzels, en ftnndbeelden, van dezen boozen geeft; en de gedaante, onder welke zy hem afbeelden , is verfchrikkelyk. Hy heeft op zyn hooft vier hoornen, en is met een drie dubbelde kroon, in de gedaante van een myter verfiert. Zyn aangezigt is van een affchuwelykeleelykheid. Twee tanden, die naar de flagtanden der wilde varkens gelyken , komen uit zyncn mont; een verfchrikkelyke baart bedekt zyn kin; twee borsten hangen tot op zyn buik af; en een hooft dat nog veel affchuwelyker als het andere is, befiaat de plaats van de tecldeelen. Hy heeft pooten in plaats van voeten , en van agteren een koeijeftaart; eindelyk Mevrouw, het denkbeeld dat zy zig van den duivel vormeti, die zy aanbidden, zwigt in affchuwelykheid niet voor dat van andere Godsdienften, in welke men meer afgryzen voor hem heeft. Dit beeld is op een fleene tafel geplaatft die voor een altaar verftrekt. Aan zyne eene zyde heeft hy water om zig te zuiveren, en aan  Dertigste Brief. SS aan de andere een ofterkift om de offerhanden te ontvangen. De Prielter zit aan de voeten van dit afgodsbeelt, wanneer hy zyne gebeden doet, haalt vervolgens een geel water uit een vat in het welk zandelhout gemengt is, men verbreekt hier eenige korlen rylt in, om het voorhooft van hen die met hein bidden te teekenen. De Banianen hebben in de fteden, in het veld, aan de groote wegen, in de boffchen, en op de bergen tempelen: Deze tempelen hebben geen andere Geraden als deze afbeeldingen van den duivel, met welke eenige flegte fchilders de muren beklat hebben , en zy zyn alleen door lampen verligt die men altoos ontftoken houd. De Banianen zyn van een buitengemeene zinnelykheid ; en verfcheide hunner doen het wezentlyke gedeelte van hunnen Godsdienft in de lighamelyke zuiveringen beftaan, en laten geen dag voorby gaan zonder zig te waffchen. Die genen welke de oevers van een revier bewonen, baden'zig dagelyks vroeg in den morgen in dezelve , zy gaan tot aan de gordel in het water, en houden in hunne hand een ftroohalm die zy van hunne Priefters ontvangen, aan welke zy de kragt toefchryven om de booze geeften te verdry ven. Terwyl zy zig baden, geeft een Bramin hun den zegen, en predikt hun zyne leerftukken. De Braminen, dus genaamt na Brama, die zy als den Stedehouder van God befchouwen, bezitten het grootfte aanzien, niet alleen om de geftrensheid van hunne levenswys en hun geduurig D 4 vaS"  50 De Nieuwe R e i 's r 6 e r. vallen , zy hebben de befturing van de geefteJyke zaken , en de zorgen over de fcholen. Zy leggen de voórteekenen uit , over welke men hen gedurig raadpleegt ; om dat de Braminen geen zaak van gewigt beginnen , zonder alvorens de Bramins te raadplegen. De«e kweeken de bygeloovigheid van het völk aan, met het zelve duizend valletje Godfpraken te vei* halen. Zy zyn in zoo een groote agting door geheel Indien, dat 'er geen huwelyk gefchied, in welke men het eerlle genot van de jonge vrouw met aan een Bramin opolFert, en dezelve tot hem brengt om ontmaagt te worden. Men gelooft dat zonder deze plegtigheid, 'er iets aan de heiligheid van de egtverëeniging ontbreken zou, ook laten de Braminen zig zeer dikwyls hier toe bidden , en zoo de bloedverwanten ryk zyn, doen zy zig als voor eenen zwaren arbeid betalen, Wanneer een man een reis onderneemt, bidden zy een Bramin van de zorg over hunne vrouw in hunne afwezigheid te willen hebben, en de huwelykspligr by haar afteleggen. Deze Priefters leeren dac de ziel onfterfelyk is; maar doen dezelve door het lighaam van verfcheide dieren gaan, voor dat zy een zuivere geeltelykegelukzaligheid genieten. Hier uit ontltaat Mevrouw, gelyk ik u gezegt heb, deze naauwe oplettentheid om dezelve te behouden, dat zy hen gulhuizen ftigten. Hier uit fpruit mede deze vrees voort die zy hebben om vuur of ligt geduürende de nagt te ontlteken, om dat de muggen en kapellen  Dertigste Brief. 57 pellen zig niet in het zelve zouden zengen. Zy duiven zelfs hun water op de aarde niet maken» uit vrees dat zy de kleine diertjes hier door zouden doen omkomen. Zommigen bedekken hunnen mond met een linne doek, om te beletten dat zy geen kleine vliegen of muggen inademen. Anderen dragen altyd een klein bezempje ih de hand, om de vertrekken mede te vegen, of de fioelen te zuiveren, uit vrees dat zy in het gaan of nederzitten een infect verpletteren zouden. Men heeft 'er die nooit hout branden, om het gevaar niet te ondergaan, van wormen die zig in het zelve onthouden, te verbranden. Zy ftoken op hunne haartlleden niet anders als koemilt, met ftrooi gemengt, dat zy in de zon drogen , en in kleine vierkante Hukken fnyden, op de wyze van turven. Deze buitenfporige bygeloovigheid verwekt in hen een afgryzen voorden oorlog, en voor alles wat hen tot bloedvergieten brengen kan. Ook vordert de Mogol geen krygsdienften van hen; en deze uitzondering maakt hen alzoo verachtelyk in de oogen der Mahomettanen, als de afgodery van welke zy belydenis doen. Zy worden van hen veragt, en als Haven gehandelt. Zy hebben egter het regt om hunne goederen aan hunne mannelyke erfgenamen te vermaken , op voorwaarden dat zy hunne moeders tot haren dood moeten onderhouden , en hunne zufters tot dat zy trouwen. Nog een andere bygeloovigheid die aan alle de Banianen gemeen is, beHaat hier in van zig in D 5 het  58 De Nieuwe Reisigee, het water te werpen , geduürende de Zons en Maansverduifteringen. Ik zag hen de handen en oogen naar den Hemel opheffen, de armen cn het hoofd bewegen, en zy wierpen by tüffchenpoozingen water naar de Zon, en deden duizend andere bewegingen, om de ongelukken te verdryven met welke zy dagten dat de Zon bedreigt wierd. De kleine jongens en meisjes waren naakt. De mannen hadden alleen een foort van gordel om hunne dyën; de getrouwde vrouwen en jonge dogters zyn alleen met een ftuk lynwaat bedekt, zy blyven zoo lang in het water als de verduiftering duurt, en fpreken hunne gebeden met veel eerbiet uit, vervolgens komen zy uit het water werpen een ftuk geld in het zelve, en deelen aalmoeien aan de Brainins uit, zy trekken alle nieuwe kleederen aan die voor hen op het zant gereed leggen; en de Godsdienfligfle laten hunne oude kleederen voor de Priefters, Deze Priefters zyn van de andere Braminen door hun hooftdekzel onderfcheiden, dat eenvoudig een ftuk wit lynwaat is 't geen zy verfcheide malen om hun hoofd winden, om hunne haairen aan vaft te hegcen, welke zy nooit affnyden. Zy dragen op hun naakte lighaam drie netten van dun touw, die hen by wyze van een charp tot op den buik afhangen, en van de fchouders tot de heupen reiken. Dit zyn de teekenen van hunnen ftaat die zy nooit afleggen, al betrof het zelfs hun leven. De Baniaanfche Godsdienft bevat zoo veel verfchillende gezintens, dat het niet mogelyk is een naauw-  Dertigste Brief. 59 naauwkeurige befchryving van hunne Godsdienftige gebruiken en leerftukkcn te geven, men telt °er tot vierentwintig die ieder hunne byzondere Priefters , Tempels , Kerkgebruiken en Goden hebben. Zy ftemmen egter in zekere ftukken over een , als de onfterfelykheid en verhuizing der zielen, de lighamelyke zuiveringen en de onthouding van allerlei foort van dieren. Alle deze gezintens konnen tot vier hoofrgezintens gebragt worden, die alle de anderen in zig bevatten: te weten de Oeurowatfen, de Samarathfen, de Bisnauxen, en de Gonghyen. De eerften gaan met hunne hoofden en voeten naakt, en dragen een witte llok in de hand, 't geen hen van de andere gezintens onderfebeid. Hunne kleederen zyn een ftuk lynwaat dat hun van hunnen navel, tot aan de kniën afhangt. Zy bedekken het overige van hun lighaam alleen met een klein ftuk laken. Zy ftellen geen voorzienigheid, paradys of hel. Zy gelooven egter dat de ziel onfterfelyk is, en dat zy verfcheide malen door de lighamen der menfchen en beeften gaat, na dat zy goed of kwaad gedaan heeft. In hunne tempels hebben zy, onder verfcheide afgodsbeelden van fteen, hout ofbortpapier, die eenige beroemde mannen van hunne gezinte verbeelden. Hunne grootfte Godsdienftoeffeningen verrigten zy in de maand Auguftus, en deze zyn van de geftrengfte boetdoeningen vergezelt. Men heeft onder deze afgodendienaars eenige die deze geheele maand en zelfs nog langer , geen ander voedzel als water gebruiken in 't welk  6o De Nieuwe Reisiger. welk zy iets van een zeker bitter hout fchrappen. De weduwen verbranden zig niet by de dood van hare mannen, gelyk dit onder andere gezintens een gebruik is: zy onthouden zig alleenlyk van een tweede huvvelyk aantegaan. Alle de Oeurowatfen konnen tot het Priefterfchap verheven worden; zelfs zyn de vrouwen en kinderen hier Biet van uitgefloten. De perfonen die in het PriefterfChap onderwezen zyn, doen gelofte van kuisheid, en zelfs van buiten het huvvelyk te zullen leven; en zelfs in het huwelyk heeft een van beide de egtgenoten de magt om zig Priefter te laten maken, en den anderen te verpligten om het overige van zyn leven buiten den egt televen. Alle de andere Banianen hebben een afkeer van deze gezïnte, en befchouwen dezelve met veragting, en willen met hen die 'er belydenis van doen niet eeten nog drinken. Zy komen zelfs in hunne huizen niet; en zoo het gebeurde dat zy deze aanraakten , al was het zelfs by ongeluk, zouden zy verpligt zyn om zig door eenige openbare boetdoening te zuiveren. De tweede gezinte is die van Samarath, welke uit krygsknegten , kooplieden , fchryvers , en een oneindig getal konftenaars beftaat, en vormt een veel talryker foort. Zy gelooven dat het geheelal door een eerlte wezen gefchapen is, dat alles door een onveranderlyk en onbepaald vermogen beftuurt en onderhoud. Zy geven hem de naam van Visnou, en voegen hem drie Stedehouders genaamt Brama, Euffinna en Mais toe; dè  Dertigsten Brief. 6t de eerde befchikt over het lot éer zielen door de zielsverhuizing. De tweede leert de menfchen leven*naar de wetten die door de Godheid zyn ingeltelr. De derde onderzoekt hunne goede en kwade daden na hunnen dood. Hy doet hier van verflag aan Vxsnou, die hen de ftraf of de vergelding oplegt die zy verdienen. De zielen die in het lighaam van een koei overgaan, zyn wel ras gezuivert, vermits zy aan dit dier iets Goddelyks toefchryven. Zy in tegendeel, die in de lighamen van een oliphant, kameel, buffel, bok, ezel, luipaard, varken, Hang, of in eenig onrein dier overgaan , werden voor de ongelukkigfte gehouden, om dat zy vervolgens in die van andere dieren moeten overgaan om hunne zuivering te voleindigen. Mais bied haar eindelyk aan Visnou, aan die hen dan in zyn paradys ontvangt. Een der zaken die de gezinte der Samaraths her meelt onderfcheid is, dat de vrouwen zig op de houtmyt van hare mannen opofferen, om hunne gedagtenis te verëeren, overtuigt zynde dat deze dood, niets anders als een doortogt is tot een zevenmaal grooter geluk, als men op aarde hebben kan. Het is ook een gewoonte van deze gezinte, dat wanneer een kind geboren word, zy het zelve een inktkoker, papier en pennen aanbieden, met oogmerk om Buffinna te noodigen, om de wet van Vhnm in het hart van dit kind in te drukken. Zoo het een jongen is, voegt men een boog by deze teekenen , op dat hy gelukkig in den kryg zyn zou , in de veronder-  63 De Nieuwe R e i s i g e r. derftelling dac % deze beroeping omhelzen zal. De voornaamfte Godsdienft der Bisnauwen, die de derde gezinte van de Banianen uicmaakr, beftaat in het zingen van lofzangen ter eere van hunnen God die zy Ram-Ram noemen, aan welke zy een vrouw geven. Zy beelden hen beide onder verfcheide gedaantensaf, en verfieren hunne beelden met ryke en koftelyke verfierfelen. Deze God die geen Stedehouders heeft, regeert altoos door zig zeive. De gewoonte der Bisnauwen, in de reiniging is van zig geheelyk in het water te dompelen; vervolgens komt een Bramin hunnen neus , voorhooft en ooren met een welriekende droogery beftryken, en ontvangt in wedervergelding een zekere meenigte graan , ryft en plukvrugten. De Bisnauwen ftaan niet toe dat dc vrouwen zig met hunne mannen verbranden; maar zy zyn verpligt altoos weduw te blyven, zelfs wanneer de man voor de voltrekking van het huwelyk komt te fterven. De Banianen van deze gezinte dryven koophandel; en vermits zy overal verfpreid zyn, zoo is het onder hen dat de Mogollers en de Europianen hunne tolken en makelaars kiezen. De vierde gezinte, is die van de Gonghyen en der Faquirs, dit is een mengzel van monniken, kluizenaars en zendelingen, of lieden die zig op een byzondere wys aan God geheiligt hebben, en die de goederen en het vermaak van dit leven veragten. De eene leven in gemeenfchap onder de  Dertigsten Brief. Ci it tugt van een opperhooft, aan welke zy gelofte van gehoorzaamheit doen moeten. De anderen leiden een afgezondert leven in het veld, en in de dorpen, en onthouden zig in vervalle huizen en grotten, alwaar zy zig met wortelen en wilde vrugten voeden. Zy gelooven gelukkig te zyn, wanneer zy met deze voedzels koemift konnen vermengen , die zy als iets dat geheiiigt is befchouwen. Zy vermengen zig nooit met vrouwen, en zyn zelfs befchroomt om hen aanteraken. Zy dryven geen koophandel, nog oeffenen eenig handwerk; zy brengen hun leven door mee bidden, overdenken en hun lighaam te dooden. Zy vragen niets maar ontvangen het geen men hun aanbied; en het volk beyvert zig alcoos om hen hunnen nooddruft te bezorgen. Zy hebben reen moskeen nog andere openbare plaatfen in welke zy by een konnen komen om te bidden. Zy komen zelfs in die der andere Banianen niet, ten minilen zoo het niet is om 'er in te flapen, vermits zy geen huizen hebben, zy konnen made niets in eigendom bezitten, zy gaan byna naakt, en hebben niets om zig te dekken, als een eenvoudig ftuk lynwaat, dat van hunnen gordel tot aan hunne kniën reikt. Zy beftrooijen hun lighaam met afien ; en waar zy zig ook bevinden mogen, hebben zy dezelve altoos by zig ; zy ftrooijen dezelve nat gemaakt op hunne haairen, het geen hen ten uiterfte affchuwelyk maakt. Zy fchromen niet om zig in dezen ftaat aan de deuren der tempels en andere openbare plaatfen te vertos-  ^4 De Nieuwe Reisiger. toónen; ik heb 'er door de dorpen zien trekken , die de aalmoeflèn ontvingen , die de vrome vrouwtjes hun bragcen. Hunne haairen hingen tot aan hunne kniën. De anderen hebben dezelve opgekrikt en om het hoofd geflingert, de eene dragen in hun hand een knods, de anderen hebben een gedroogt en hart tygervel om de fchouderen, een derde foort houden hunne armen altoos boven hun hooft, en laten hunne nagelen ter lengte van een pink groeijen. Hunne armen zyn mager en van vlees ontbloot, vermits zy in déze gedwonge houding geen voedfel bekomen, het uitwerkzel, van deze verfchrikkelyke rekking, is dat de zenuwen hare buigzaamheid enveerkragt verliezen, en de armen het vermogen benomen word om zig te buigen om iets aancevatten. De jonge leerlingen zyn belaft om deze verminkte Faquirs te dienen , en zy kwyten zig met veel eerbied van dezen pligt. Verfcheide doen lange bedevaartsreizen , geheel naakt en met yzere ketenen beladen; anderen door een byzondere geloften , houden zig geheele weken op hunne beenen, leenen maar alleen , gedurende eenige uuren van den nagt tegens een gefpanne touw. Eenige blyven een aanmerkelyke tyd op hunne handen , de voeten met het hoofc na om laag itaan. Anderen zetten zig in andere pofturen die zoo moeijelyk en vervelent zyn , dat onze poftuurmakers veel werk zouden hebben om dezelve na te bootzen. Men vind ook vrouwen die dezen ftaat omhelzen ; en de armen ftellen hunne  Dertigstën Brief. 6S hunne kinderen in de handen van de Faquirs, op dat zy toe geduld geoeffent zynde, in Haat zouden zyn om deze levenswys te volgen, zoo zy door geen andere middelen beftacm konnen vinden. De Gonoyers (preken nooit tegen de voorbygnngers, groeten nooit, en antwoorden zelfs niet aan die genen die tot hen fpreken, uit vrees dat het Hunnen God Bruin zoude mishagen , en zy zig door deze gemeenzaamheid zouden befmetten. Wanneer zy in een Stad komen, houden zy zig niet (lil, en wyken van de regrjte ftraat niet af om 'er weder uittegaan. Zy gelooven de zielsverhuizing niet, gelyk de andere Banianen; maar zy zeggen dat de zielen , wanneer zy uit de lighamen gaan, in den boezem van de Godheid overgaan, om met hem een eeuwfge gelukzaligheid te genieten. Ondanks deze verfcheide gevoelens die onder de Banianen zoo veel verfchillende gezintheden vormen, hebben zy egter gemeene boeken, die zy als de grondregels van hunnen Godsdienft befchouwen , en voor welke zy alle een gelyke agting hebben. Zy zyn ook byna alle op een gelyke wyze bygeloovig. Zoo hen in 't u:tgaan van hunne huizen , eenige kwade voorteekenen ontmoeten, keeren zy aanftonts te rug, en verrigten dezen dag niets, het geen zy als kwade voorteekenen houden , zyn een lege kar, een ezel, hond, geit, hart, goudfmit, timmerman, flotemaker , baartfeheerder , kleermaker, weduwe , een begraaflluis of iemand die van dezelve UI. Deel E te  66 De Nieüwe Reisioer. te rug komt, of een man of vrouw met melk, boter, olie, citroenen, appelen, wapenen, enz. beladen. Zy houden in tegendeel voor goede voorteekenen, wanneer zy een oliphant, kameel paard, os, koey, buffel, haan, haas enz. ontmoeten. Wanneer een Mahomettaan hunnen Godsdienft omhelft, zie hier op welke wyze zy den nieuw bekeerde doen leven , om zyn lighaara te vernieuwen, dat zy gelooven door het eeten van vlees befmet te zyn, zoo verpligten zy hem, om gedurende zes maanden, in zyn voedzel een pond koemift te mengen : dit dier heeft volgens hen iéts Goddelyks, zy denken dat niets bekwamer is om de lighamen te zuiveren, als dit foort van voedzel. Men vermindert het zelve langzamerhand; na de 'drie eerfte maanden van hunne bekeering. Zy verpligten tot dezelfde levenswys mede die genen van hun, die onder de Chriftenen gevangen geweeft zyn, en zig hebben laten overreden om vlees te eeten, en wyn te drinken, ichoon zy geen gemeenfchap meer met hen onderhouden. De Banianen hebben hunne geleerden en Leeraren , gelyk andere volkeren. In de Stad Benares is hunne algemeene fchool. Alle die naar den roem der wetenfchappen tragten , begeven zig naar deze Stad. Zy hebben geen mindere fenolen gelyk in Europa; omtrent dit ftuk komen zy nader by de oude gewoonte van onderwyzen, die by de Grieken in gebruik was. De leermeefters zyn  Dertigste Brief. 6f zyn door de Stad verfpreid, en hebben meer of min leerlingen die hunne lefien gaan hooren, en die tien of twaalf jaren belteden om hen te laten onderwyzen. Zy oeffenen zig eerft in de Hanscrit, een taal die van het gewoon Indiaans verfchilt, en die alleen door de geleerden verdaan word, gelyk het latyn, grieks cn hebreeuws onder ons. Zy gelooven dac het in deze taal is, dat Brama hun de vier boeken gegeven heeft van welke ik tot u gefproken heb, en die zy als iets Goddelyks befchouwen. Zy houden dezelve met zeer veel zorgvuldigheid verborgen , uit vrees dat de Mahomettanen zig van dezelve zouden meelter maken, en hen verbranden. De oeffening in deze boeken gefchied na die van de taal in welke zy gefchreven zyn. Vervolgens leggen zig eenige op de wysbegeerte toe ; en vermits deze wetenfchap in verfcheide gevoelens verdeelt is, zoo doet zy onder hen twillen en gefchiilen ontdaan, die hen verdeden. Hier uit fpruit de haat, nayver en verbittering voort, op dezelfde wyze als onder onze Europiaanfche wysgeren. Deze verfchillende gevoelens hebben gewoonlyk tot voorwerp de beginzelen der zaken, en oorzaken, van alles wat aanwezig is; maar zy hebben» over dit alles, verwarde denkbeelden, welke gy niet vorderen zal, dat ik u verklaar, Mevrouw. Hunne geneeskundige boeken bevatten niet als leerwyzen en voorfchriften. Hunne alleroudfte zyn in vaarfen gefchreven, gelyk de Salerniaanfche fchool. Wat de oeffening betreft, zy verE % fchilt  68 De Nieuwe Reisiger. fchik veel van de onze, ten opzigte van het aderlaten, dat zy zoo lang als mogelyk is vermyden. De gematigheid is een geneesmiddel dat zy doorgaans voorfchryven. Zy verwerpen ondertullchen het aderlaten niet geheel, en wanneer zy het zelve volftrekt noodzakelyk oordeelen, doen zy dit zoo fterk , dat zy de zieken genezen of dooden. De vreezen der Banianen , in het zien van een Zon- en Maansverduiltering, geven te kennen dat zy weinig kundigheden in de Starrekunde hebben; ook flaan zy , in ditopzigt, tot de grootfte buitenfporigheden over. Dus is het mede met de aardrykskunde gelegen, over welk zy geen een redelyk denkbeeld hebben. De opvoeding der kinderen is, by de Banianen onderfcheiden van die der Mogollers. De kleine jongens oeffenen zig vroegtydig in de cyffer en fchryfkonft; vervolgens doet men hen het beroep van hunnen vader leeren. Het is zeldzaam, dat zy de ftaat verlaten in welke zy geboren worden. De gewoonte vordert dat men hen in hun vierde of vyfde jaar uit trouwt, en hen het huwelyk wanneer zy tien of twaalf jaren oud zyn voltrekt. De plegtigheden van het huwelyk verfchillen, volgens de onderfcheide landllreken ; maar het is een ftandvaftig gebruik de dogters niet te geven, aan die hen ten huwelyk vragen, als voor eenfom gelds, of eenige gefchenken. In de rykfte geflagten is het zeldzaam , dat een meisje andere huwelyksgiften als haar kleederen en huisfieraden mede  Dertigste Brief. 0 mede brengt. Zoo het gebeurt dat zy geen kinderen krygt, mag de man een tweede en zelfs een derde vrouw nemen. Een weduwe in tegendeel kan geen nieuwe verbintenis aangaan , al llierf zelfs de man voor de voltrekking. van het huwelyk; en zy is verpligt om te dulden dat men haar van alle hare fieraden berooft, en de haairen affnyd. Men noodzaakt haar niet om zig met het lighaam, van hunne mannen te verbranden, gelyk de vrouwen van zekere Bramins; maar men verhindert dit niet, zoo zy zulks doen willen, zoo zy niet konnen befluiten om het overige van hunne dagen ongehuwt te blyven , worden zy openbare danllers; en dit is het geen het meefte gebeurt. Op de dag van de voltrekking van hec huwelyk, komen de beide geflagten by eikanderen, na dat zy door de voornaamfte ftraten van de Stad getrokken hebben , zy plaatfen zig op matten by een groot vuur, om welk men de jong. getrouwde twee of drie malen doet gaan. Een Bramin fpreekt over hen eenige woorden uit; en op zommige plaatzen, geven de man en vrouw eikanderen, tot onderpand van hunne egtverëeniging, een kokesnoot, terwyl dat de Bramin eenige formulieren uit een boek leeft. De bruiloftsmaaltyd is evenredig met den rykdom der geflagten. Het grootfte gedeelte der Baniaanfche vrouwen hebben een wel gemaakt aangezigt, en bezitten veel bevalligheden. Hare fchoone , zwarte en wel gekrulde haairen die agter in haren hals hanE 3 gen, »  70 De Nieuwe Reisiger. gerï, frrikken zy met een lint in den nek op. Het is jammer dat de betel, die zy gedurig kaauwen , haar tanden en tandvlees zwart maakt; maar zy verbeelden zig, en hebben de mannen hier mede van overreed, dat het fchoon is om dezelve van die kleur te hebben. Zy befchimpen over dit onderwerp de Europiaanfche vrouwen, die, zoo zy zeggen, wit te tanden gelyk de honden en aapen hebben. De Banianen zyn zeer zinnelyk in hunne huizen. De vloeren zyn met wel gewerkte matten overdekt,' op welke zy met hunne beenen kruifelings over eikanderen zitten. Deze volkeren zyn zagtaardig , zedig, beleeft, teder, vernuftig en opregt ten opzigten van vreemdelingen. Men vind zelfs geleerden onder hen, en lieden die tot allerley foorten van beroepingen gefchikt zyn. Zy hebben ook Wïilèlaars, Juweliers, Schryvers, zeer bekwame makelaars en rekenmeefrers; groote kooplieden in granen , katoene lynwaat , zyde ftoffen , en alderhande Indiaanfche koopwaren. Hunne winkels zyn fchoon, en de pakhuizen rykelyk voorzien; maar zy verkoopen nog vlees, nog vis, nog iets dat geleeft heeft, uiteengrondbeginfel van Godsdienft. Sommigen dryven Herken koophandel op Zee; en ik ken 'er eenige in Suratte die onmeetbare rykdommen bezitten. Ook leven zy in groote pragt: hunne huizen zyn fchoon, gemakkelyk en met ryke huisfieraden verlïert; het geen egter niet belet dat zy aan de Mogollers onderworpen zyn, in 't geen de order van de bor- gerlyke  Dertigste Brief. 71 gerlyke maatfchappy betreft. Om de vryheii van hunnen Godsdienft te bewaren, betalen zy zware fchattingen aan den Keizer, en aanmerkelyke fommen aan de Landvoogden. Zy beletten hier mede door, dat men hen met geen valfche befchuldigingen betigt, en dat men , ondereenig voorwendzel, hunne goederen niet verbeurt verklaart. Het volk beftaat uit handwerkslieden die van den arbeid hunner handen leven. Men vind hier vooral veel wevers; en het is van hunne weefgetouwen, Mevrouw, dat die fyne katoene lynwaten en fchoone Indiaanfche ftoften voortkomen, over welke gy u in Europa verwondert. Zy maken tapyten , fpreijen, en alderhande werk van katoen en zyde van de grootfte fchoonheid; en deze vernuftigheid en yver om te arbeiden, is zoo fterk in de vrouwen als mannen. Het is hier de regte plaats, Mevrouw, om u dit volk te doen kennen, dat een aanmerkelyk gedeelte van het landfchap Guzaratte beflaat. Ik moet u nog over eenige byzonderheden van dit landfchap onderhouden. De winter begint hier omtrent op het laatft van de maand Juny, enduurd tot in de maand September. Het regent hier niet als by tuftchenpoozingen, en byzonder wanneer het nieuwe of volle maan is. De Noordewind waait hier zes maanden agter een ; en de Zuidenwind gedurende de andere zes maanden. De grootfte hitte doet zig in April , Mey- en Juny gevoelen. Dezelve zou ondragelyk zyn, zonder de winden die zig van tyd tot tyd verheffen en E 4 de  72 De Nieuwe R e j s j g e r, de lugc verkoelen; maar zy hebben die ongemakdat zy een verfchjrikkelyk ftoi veroorzaken dat de Zon verduiltert. De befte indigo van de geheele weerelt groeit digt by Amadabath. Het kruid, uit welke men dezelve in dit land maakt, heeft veel overeenkomft met herpeenlof; maar het is bitter en veel korter. Het fchiet takken gelyk de braambeziën uit, en het groeit in voordeelige jaren ter hoogte van zes of zeven voeten. Deszelfs bloemen gelyken naar die der diftelen, en haar zaad na fenegriek. Men zaaid het zelve in de maand Juny, van drie tot drie jaren, en in het vierde jaar laat men het land braak leggen. De planten werden m de maand November of December ingezamelt. Het eerfte jaar fnyd men het zelve een voet boven den grond af; en men droogt de bladeren in de Zon, vervolgens weekt men dezelve in een fteene bak die vol water is , gedurende eenige dagen. Men roerd dit water van tyd tot tyd, tot dat het de kleur en kragt van dit kruid gekregen heeft, men doet het vervolgens in een andere put waar in men het gedurende de nagt laat ftaan; den anderen dag doet men het uit de put, en drukt het geen op den grond gebleven is, door een groot ftuk lynwaat. Men droogt dit foort van droefem in de Zon , dat een uitmuntende Indigo word. De boeren vervalfchen dezelve, en mengen 'er een aarde onder die dezelve kleur heeft; en vermits men over de deugt van de Indigo oordeelt uit hare ligtheid, zoo mengen zy 'er een weinig olie  Dertigste Brief.' 73 olie onder omze op 't water te doen dryven. Hot tweede jaar , brengt de ftruik andere bladeren voort, die de eerfte in deugt niet evennaren, maar die men egter hooger (chat als de gyngey dat de wilde Indigo is. Men laat dezelve doorgaans groeijen om 'er het zaat van in te zamelen. Die van het derde jaar is van een fiegte hoedanigheid, de vreemde kooplieden maken 'er in't geheel geen werk van; en die van dit land gebruiken dezelve om 'er hunne lynwaten mede te verwen. De belle Indigo trekt op het violet. Het koorn is hier veel grooter en witter als het onze, men bereid hier fchoon brood van, dat men niet in den oven bakt , gelyk in Europa, maar op yzere platen, op de wyze van een koek. De boonen en erten zyn hier veel kleinder als die men in Frankryk eet ; maar veel beter, en byzonder de boonen met welke men op zommige plaatfen de paarden en ofTèn voed, in plaats van haver die men in Indiën niet heeft. Het hooi is hier mede niet in gebruik ; en men fnyd de kruiden niet af, als om dezelve groen door de beeften te laten eeten. Het grootlte gedeelte der bloemen, peul en plukvrugten die men in Europa aankweekt, zyn op dezelfde wys in de landitreek van Guzaratte bekend. Men heeft hier behalven deze nog ananalfen, en kokosnoten: wat de bloemen betreft, de Indianen fchatten derzelver reuk minder als de kleur. De offen van Guzaratte hebben dezelve gedaante als die van Frankryk, uitgezondert een bult die hen tuffchen de fchouE 5 ders  74 De Nieuwe Reisiger, dcrs groeir. Zy worden niet als van arme lieden gegeten; om dat lieden van aanzien zig met paardenvlees voeden , 't welke zy gebraden eeten. Men maakt een vuldzel van ryft, amandelen en rozynen, of men maakt 'er een ftooffel van , mcz boter en peper. Ik heb u reets doen opmerken, Mevrouw, dat alle de andere voortbrengzelen, gelyk wild, vis en allerley foort van vogelen zig in overvloed in deze fchoone en ryke landftreek bevinden. De Vader Sylveïra zag met droefheid, dat een landftreek zoo vrugtbaar en handelryk als deze, om zoo te zeggen, de Portugezen ontweldigt is. Wy hebben, zeide hy my, alleen en gedurende een geruime tyd , de geheele koophandel van dit land bezeten, van welke wy de bezitters waren , door middel van de fterktens die wy 'er gebouwt hadden. Wy bragten 'er alle de koopwaren die men uit Europa, China, en de Indien trekt; en onze fchepen kwamen nooit tot Goa of Liftabon te* rug, zonder dat zy beladen waren met zyde ftoffen, katoene lynwaten , indigo, falpeter, gom, lak, fuiker, myrabolanen, en ingeleide vrugten, enz. Wy kog. ten hier ook duivelsdrek, opium, komyn, katoen en garen dat wy na Japan of China bragten, alwaar wy zulks dikwyls verhandelde met tweehondert ten hondert voordeel ; maar zedert dat de Engelfchen en Hollanders zig in deze landftreek geveftigt hebben , zyn wy genoodzaakt geweeft om een gedeelte van dezen koophandel te laten va*.  Dertigsten Brief. 75 varen, en ons te vergenoegen met die welke wy te Goa dryven. Ik ben enz. Amadabath den 24 Maart 174°* Een en Dertigste Brief. Vervolg van de Staten van den Groot en Mogol. Ik heb u, Mevrouw, in myn voorgaande brief bericht gegeven van ons naby zynde vertrek van Amadabath , met een karavaan kooplieden. Het Engels Opperhooft en de Stadsvoogd hadden ons aan die gene aanbevolen die belaft waren dezelve te geleiden;' en wy genoten van hen, de beleefdfte behandelingen. Het weer en de wegen waren zeer goed; maar wy reisden verfcheide dagen zonder eenig dorp of Stad te ontmoeten. Heribath, dat meer als vyftig uuren van Amadabath legt, was de eerfte Stad die wy op onzen weg ontmoeten. Deze Stad, die zeer klein is, heeft geen poorten nog muuren: Tamerlan deed dezelve voormaals verwoeften , als mede haar kafteel, van welke wy nog eenige overblyfzels op een hoogen berg zagen. Tuffchen Heribath en Damtiges, een andere Stad die omtrent vyftig uuren van de eerfte ligt, wierden wy door de Rasbouten aangetalh Wy waren gelukkig op onze hoeden; en raakten vry voor eenige oiTen die  76 De Niéuwe Reisiger, die zy ons ontvoerden. Ik moet u, Mevrouw, een denkbeek van deze eerlyke lieden geven, welkers eenige beftaan van den roof is, zy zyn de fchrik van alle die genen die door het gebied van den Mogol reizen. Men kan de Rasbouten onder de verfcheide gezintens der Banianen plaatfen. Zy gelooven gelyk deze aan de zielsverhuizing, en hebben een groot gedeelte van dezelve gewoontens; maar bun karakter is geheel verfcheiden. Zy zyn ftout, driftig en geweldig, en hebben geen ander beftaan als van den oorlog. Zy verachten de dood, en bezitten een onverzaagtheid die nergens voor wykt. Zy fparen niets als de dieren, en vooral de vogelen die zy zorgvuldig voeden, verzekert zynde dat hunne zielen, door een byzondcre fchikking , ter eeniger tyd in het lighaam van deze kleine dieren moeten overgaan. Hunne dapper, heid is zoo beroemd door geheel Indien, dat de Groote Mogol, en het grootfte gedeelte van de andere Vorften van dit land, een gewoonte hebben van dezelve in hun legers tot krygsknegten te gebruiken. Zy vormen behalven dit een foort van byzonder volk, dat geen oppergezag erkend, en leven in de bergen alwaar zy hunne fterktens hebben, en verdedigen zig zelfs tegen den Mogolfe Keizer. Zy doen uit dezelve ftrooperyen die de groote wegen onveilig maken, wat kollen dezen Vorft ook doet om krygsknegten te onderhouden om hen te beftryden: gy hebt gezien, Mevrouw, dat een gedeelte van de inkomften van}  Een en Dertigste Brief. 77 van het landfchap Guzaratte gefchikt zyn tot dit gebruik. De weduwen der Rasbouten laten zig met de lighamen van hunne mannen verbranden, ten minften zoo zy in het huwelyks verdrag niet bedongen hebben , dat men haar hier toe niet noodzaken kan; deze voorzigtigheid onteerd haar niet. Daar is nog een ander gezinte van afgodendienaars in Indiën , die zeer vermeenigvuldigt zyn in het landfchap Guzaratte, alwaar zy zig geveftigt hebben wanneer zy uit Perfiën hun Vaderland kwamen. Men noemt dezelve Gaures of Parjis; zie hier hunnen oorfprong. In de zevende eeuw van het Chiïftendom, wanneer de Calif Abubeker Perfiën verwoefte , en 'er de Mahomettaanfche Godsdienft invoerden, de Vorft die toen heerfchte, te zwak, oiri hem te wederftaan, fcheepte zig met agtien duizend van zyn onderdanen te Ormuz in, en vlugte naar Indiën. De Koning van Cambaye, die een heiden, gelyk hy, was, ontving hem, en gaf hem een verblyfplaats in zyn land. De andere Perfianen volgde het voorbeeld van hunne landgenoten, en hebben met hunnen Godsdienft, hunne oude levenswys bewaart. Schoon zy het vuur niet meer aanbidden gelyk voormaals, zoo hebben zy egter een zeer grooten eerbiet voor deze hooftftof. Zy onderhouden het zelve zorgvuldig in hunne huizen, en befchouwen het als een misdaad, een kaars of lamp uit te bluften: zy durven zelfs geen water gebruiken wanneer 'er brand ontftaat, maar tragten het vuur met  j?8 De Nieüv?e Reisiger. met aarde uittedooven. Het grootfte ongeluk dat hen overkomen kan , is dat zy het vuur in diervoegen in hunne huizen laten uitgaan, dat zy verpligt zyn by hunne buren vuur te vragen. Schoon dit volk een eerfte wezen erkend, zoo bidden zy egter mindere geeften aan , met welke zy gelooven dat God de zorg van de befturing van het geheelal deelt, en die zy als vermogende middelaars befchouwen. Zy vergaderen in geen openbare plaatfen, om hunnen Godsdienft te verrigten; maar hebben in hunne huizen kleine kapellen daar zy geftadig vuur in onderhouden, alwaar zy hunne gebeden zittende doen , zonder eenige buigingen des lighaams. Hare dagen van Godsdienft oeffeningen zyn de eerfte en twintigfte van de Maan. In verfcheide feeften, vergaderen zy by eikanderen; brengen ieder hunne maaltyd, en verdeelen onderling het geen zy mede gebragt hebben. Men ziet geen bedelaars onder hen, door dien den een den anderen met veel liefdadigheid onderfteunt. De Priefters zyn niet onderfcheiden door byzondere kleederen; het geen egter de agting niet vermindert die het volk voor hen heeft, nog de rnildadigheid die zy hen bewyzen; want zy verzorgen hen overvloedig van alle behoeftens. De Parfis eeten allerley foorten van vleefch , uitgezondert koeije- en varkensvleefch; ook onthouden zy 'er zig niet van als om dat het by Indianen en Mahomettanen, een gewoonte is om met alle menfchen wel te leven. Men onderfcheid de andere afgodendienaars* van dit  Een en Dertigste Brief. 79 dit land, door een koord die zy verfcheide malen om hua lighaam winden, die zy van agterenknoopen, een eigenaartig kenmerk van denGodsdietnT: die zy belyden, en zoo zy het verliezen of verleggen , konnen zy nog eeten, nog drinken, nog fpreken, en mogen zelfs van de plaats niet vertrekken op welke zy zig bevinden, voor dat men hen een andere geeft: de Priefters verfchaffen , en verkoopen, deze koorden aan het volk. De vrouwen dragen dezelve niet, voor dat zy den ouderdom van twaalf jaren bereiken. Men huuwt hea zeer vroeg uit, maar zy verlaten hunne bloedverwanten niet, voor dat zy met hunne mannen leven kunnen. Zy zyn gemeenelyk veel fchoonder en blanker als de andere vrouwen van die land. De mannen dragen de baard in het ronde afgefneden , gelyk in Frankryk ten tyde van Hendrik IV. De eene doen hunne haairen affcheren; andere laten dezelve groeijen; die genen die dezelve affnyden , laten boven op hun hooft een toupet ter hoogte van een duim. Hunne huizen zyn klein, donker en liegt van huisfieraden voorzien: zy wonen gaarne in eene wyk; en verkiezen de aanmerkelyklle onder hen om hunne gefchillen te beflegten: zy pleiten nooit voor andere regters.- Zy drinken wyn ; maar mogen geen brandewyn, en nog minder genever proeven: dit is een misdaad die Zy door de geftrengfte boetdoeningen moeten boeten. De Gaures zyn de baatzugftigfte en gierigfte lieden des weerelts; fchoon zy in het algemeen, een afkeer van de dief-  8o De Nieuwe Reisiger» diefftal hebben, zyn zy niettemin bedriegelyk en argeliltig in den koophandel, Zy leggen zig voornamentlyk op het aankweeken van tabak en het vervaardigen van tarry of palmwyn toe. De rykfte zyn bankiers. Het volk oeffent alle foorten van handwerken , uitgezondert flotemaken en fmeden, om dat zy gelooven dat het nooit, in welke gelegentheden het ook zyn mag, geoorlooft is het vuur uit te dooven. De plegtigheden die de Gaures in hunne begraatfenhTen in agt nemen, verdienen een byzondere opmerking. Wanneer een zieke op het uiterfte legt, neemt men hem van zyn bed , en plaatft hem op een bank van groene zoden tot dat hy fterft. Vyf of zes graftmakers komen om hem te begraven , zy leggen hem op eenen yzeren roolter, en dragen hem buiten de Stad, tot aan de plaats alwaar hy begraven word. De Bloedverwanten en vrienden vergezellen het lighaam, met verfchrikkelyk gehuil en rouwklagen , men houd vyf of zeshondert fchreden van het graf Uil, tot dat men eenige gebeden, voor de ruft van de ziel van den overledenen heeft uitgefproken. De kerkhoven zyn in drie afdeclingen verdeelt en met muuren omringt; een voor de mann2n, een voor de vrouwen, en bet derde voor de kinderen. Men plaatft yzere baren kruifeling over ieder graf; het doode lighaam wert op dezen roolter uitgeftrekt, en verftrekt tot aas voor de roofvogelen, tot dat de beenderen van zelfs in het gat vallen. Ten einde van zes weken, brengt  Een en Dertigste Briefj %i krengt men op dezelfde plaats de aarde op welke den dooden geftorven is; zy dient om het overfchot van het lighaam te dekken en het graf té dempen. Deze volkeren hebben een zoo grooten afkeer van doode lighamen, datzy, zoo het by toeval gebeurt, dat zy 'er een aanraken, of alleen maar de hand aan beenderen van doodé beeften (laan , zig befmet agten, en gelooven genoodzaakt te zyn, om hunne kleederen weg te werpen, zig te wallenen, en zig gedurende negen dagen van hunne vrouwen en kinderen aftezonderen. Zy beichouwen die genen als zeer ongelukkig in het toekomende leven , welkers beenderen in het water of in de rivier vallen. Uit al het geen ik n gezegt heb, Mevrouw,' van de verfcheide gezintens van afgodendienaars die het landfchap Guzaratte bewonen, begrypt gy figtelyk dat de Rasbouts de boosaardigfte en gevaarlykfte zyn. Wy willen 'er ons gelukkig gedurende onze reis, voör te wagten, het zy door het groot getal perfonen die de karavaan uitmaakten , het zy door de goede order die wy op onze reis hielden. Ik gaa ftilzwygende voorby, Mevrouw, alle de omfchryvingen van onze lange en gevaarlyke reis, tot Agra, en die behalven dit weinig zaken van aanbelang oplevert > welke waardig zyn om u te verhalen. Wy kwamen in deze hooftftad van Indiën, met brieven van voor1'chryving , die ons aanftonts vrienden verfchaften. Wy namen onzen intrek in het huis der' jefuiten, die in die landfchap in eenig aanzien HL Üeel. F zytl.  De Nieuwe R e i s i g e r. zyn. * Dc vader Sylveira had hier vrienden, die liet zig een vermaak rekende om my overal te verzeilen , alwaar ik voorwerpen dagt te ontmoeten , die myn aandagt waardig zouden zyn. Wy rullen verfcheide dagen uit , gedurende welke ik onderzoek deed, na eenige byzonderheden rakende dit fchoone en wyd uitgeftrekte landfchap, dat het eigentlyk gezegde Indiën bevat. Twee groote rivieren dienen het tot fcheidspalen, de Gangcs ten Ooiten, en de ïndus ten Weften. De zee befpoek het ten Zuiden , en Tartaryen omvangt het ten Noorden , het beüaat omtrent vyf of zeshondert uuren in het vierkant. Het rykile en aanmerkelykfte gedeelte van dit land behoord aan den Grooten Mogol, het overige aan eenige Aziatifche Vorften, de Franfchen, Portugezen , Engelffchen en Hollanders hebben hier ook hunne bezittingen. Men doet den oorfprong van de Inwoondersvan den Mogol tot de nakomelingen van Noach opklimmen. Maar hoe groot haar oudheid ook zyn mag, zoo wil men egter dat dit land zyn naam bekomen heeft van een zyner Vorften, Mungl genaamt, van welke de naam van Mogol afgeleid is. Men heeft 'er agtei volgens den waren God en de Afgoden gediend; en het is beurtelings beftuurt geworden door Vorften van hunnen landaart , en door Tartarifche Vorften va\l welke zy een wingeweft geworden waren. De afkomelingen van de oude bezitters van deze landftreek, berftelden gelukkiglyk het Keizerryk van  Een en Dertigsten Brief. 83 van hunne Vaders. De hiftorie van hunne regering is opgevult mee verdigtzelen en duifterheden ; en het is niet vroeger als zedert den be* rugte Gengis kan, die omtrent het midden van de twaalfde eeuw leefde, dat men egte tydperken in de jaarboeken van dit groote ryk bepalen kan. Deze Vorll verbreide de roem van zynen naam en overwinningen door de geheele bekende vveerelt. ïamerlan , een van zyne opvolgers, bragt de luiiler en roem van zyne regering en wapenen tot zoo een hooge trap als hy. Zyn hiftorie is in Europa bekend, deze Vorft ftierf in het begin van de vyftiende eeuw, na dat hy Bajazet Keizer der Turken ontroont had, wanneer hy zig gereed maakten om China te beoorlogen. Zyne nakomelingen bezaten zynen throon; en Aurcngzeb, die in het begin van deze eeuw ftierf, was een van zyne doorlugdgile opvolgers. Het is Muhammed Chah die tcgenswoordig deze kroon torft; de hiftorie van zyne gefchillen met Thamas Koulikan, en van zynen ondergang, is een van deze gebeurtenilTen , van welke men weinig voorbeelden, zelfs in de oudheid vinden kan. Het Land van den Mogol bevat vierendertig fcndfchappen. Dat van Agra heeft zynen naam van de hooftftad bekomen, die mede die van het geheele Keizèrryk is. Dit is zonder tegenfpraak, een van de fchoonfte Steden van geheel Indiën. Zy legt aan de oevers van de Gemené, in een gelyke en zandige vlakte; en gy zult Mevrouw„ F 2 een  S± De Nieuwe R e i s i c e tt? een dcnkbeek van hare uirgeftrekthcid vormen kunnen, wanneer gy weet dat ik een geheele dag noodig had om dezelve te paard om te ryden» Het is waar, dat de huizen zeer ver van eikanderen verwydert zyn, dat die van de rykfte.perfonen en grootfte Heeren zeer uitgebreide tuinen hebben. Deze paleizen, die met altoos groene boomen vermengt zyn, die de tuinen en de hoven verfieren, leveren vermakelyke gezigten uit, en verfchaffen een aangename koelte in een drooge en brandende lugtftreck. De voornaamfte ftraten van de Stad zyn fchoon , wyd en wel bebouwt. Men ziet 'er eenige welke ter zyden met bogen overwelft zyn, die meer als een vierde uur lang zyn. Men ziet hier de winkels de? kooplieden en konftenaars van allerley foort. Het meefte gedeelte van de andere ftraten zyn naauw, en loopen met veel bogten en kromtens voort. Men telt in Agra vy.frien'bafards of groote markten, van welke de voornaamfte het voorplein van het Kafteel uitmaakt; zy is met verfcheide Hukken kanon verfiert; en men ziet by het inkomen, een dikke en hooge ftaak, alwaar de Heeren van het hof, en zomwylcn den Keizer zelfs , zig mea na het wit te fchictten oeffenen. De Vorft verandert dikwyls van verblyfplaats7 en hy heeft geen Steden die eenigfints van aanbelang zyn, in welke hy geen paleis heeft. Hy neemt zyn verblyf dikwyls op het velt alwaar hy tenten doet opflaan , om dat 'er weinig Steden zyn die zyn geheele hof bevatten kunnen, en dat hy  Een en Dertigste Br iet. 85 by behalven dit, behagen fchept om in den zomer in de koelte te leven, en in de winter in warmer landftreken. Hy gaac gevvoonlyk op het einde van de maant April uit Agra, en begeeft zig naar de Noordelyke landschappen, tot in het begin van September. Hy keert vervolgens in zyn hooftftad te rug, alwaar hy zyn gewoon verblyf houd. Ik bellede verfcheide dagen tot het bezigtigen van de moskeen. Onder de zeventig die men in deze Stad telt, zyn 'er zes die in grooter aanzien zyn, en alwaar het volk dagelyks zynen Godsdienft verrigc. In een dezer is het praalgraf van een Mahomettaanfche heilig, Seandcr genaamt, een der nakomelingen van Haly. In een andere, ziet men een praalgraf dat dertig voeten lang, en zeftien breed is, hcc geen men zegt dat van een reus te zyn. In deze moskeen voed men een groot getal arme lieden met de aalmoeien, die de bedevaartsreizigers geven die dezelve komen bezigtigen. De hoven die 'er onder behooren, dienen tot een fchuilplaats voor de misdadigers en fchuldenaars; en deze fchuilplaatzen werden zoo hoog geagt, dat de Keizer zelfs geen magt heeft om 'er een misdadiger uit te doen halen. Men heeft in Agra by de agthondert openbare badftoven van weike de Vorft Jaarlyks aanmerkelyke geldzommen trekt. Men telt hier ook meer als tagtig Karavanleraas , alwaar de vreemdelingen om niet gehuisveft worden. De meefte van deze herbergen hebben drie verdiepingen , en F 3 Se'  $6 De Nieuwe Rei sigkr. gewelfde pakhuizen, ftallen , breede galleryen, en lange gangen, die de vertrekken met eikanderen gemeenfehap doen hebben. Voor de opzigters zyn door de ftigters van dit foort van herbergen inkomften vaftgeftelt , zy zyn gelaft om voor de koopwaren en de veiligheit der reizigers te zorgen , aan welke zy ook levensmiddelen verfchaffen. De aanmerkelyke gebouwen in Agra, zyn het Keizerlyk paleis en eenige praalgraven van de grootfte pragt. De Gemené befpoelt de muren van het paleis, en vloeit mede binnen zynen omtrek die in verfcheide hoven verdeelt is, welke met galleryen omringt zyn, gelyk de Koninglyke plaats te Parys. Dit paleis is met een dubbelde muur omringt, door tufïchenwydrens, met ter*, ratten bezet, op welke verfcheide kleine woningen gebouwt zyn voor de bevelhebbers van den Vorft. Het overige van deszelfs veftingwerken beftaat in een breede gragt en ophaalbruggen, die voor iedere poort geplaatft zyn. De eerfte van deze poorten ,. die de Gouverneur tot een woning verftrekt, is een lang en duifter gewelf, door welke men in een der hoven treed. De gallery die Jangft de voorgevel van het paleis loopt, werd door drie ryen pylaren onderfteunt. Men heeft in het midden van dezelve een nis die in de muur uitgeholt is, naar welke zig de Keizer langft een kleine verborgene trap begeeft; en wanneer hy hier gezeten is , ziet men hein niet verder als tot aan de borft, ten naalten by als  Een en Dertigste Brief. 87 als een borftbeck. My heeft als dan geen lyfwagten om hem, vermits alle de zyden van de nis onnaakbaar zyn. Hy heeft niemant als een. van zyne gefnedene , of een van zyne kinderen by zig, die hem waaijen ; de 1 loeren van zyn hof onthouden zig in de groote gallery. Die van de zyden zyn veel naauwer en lager. Men heeft kleine kamers in dezelve aangelegt voor de krygsknegten van de lyfvvagt. De divan vertoont zig vervolgens; dit is de plaats alwaar de Keizer het regt doet oeffenen. Ter zyden heeft men een andere zaal , alwaar de eerde Staatsdienaar de bevelic'nriften vervaardigt en zegelt; en men bewaart de oorfpronkeiyke ge&hriften mede in deze plaats. Het' Keizerlyk vertrek is in een ander hof. Men treed in het zelve door een deur voor welke men zoo een grooten eerbiet heeft, dat, uitgezonden de Prinfen van den bloede, alle de Heeren verpligt zyn hier aftellygen, en te voet door dezelve na dit voorhof te gaan. Het is in deze wyk daar de vrouwen die voor den Vorft danfen en zingen wonen. Het inwendige van de vertrekken blinken van goud en cdeie gefteentens. De Vorft begeeft zig dagelyks op een belveder die over de rivier uitziet, om de zon in haren opgang te begroeten; het is hier dat de grooten van het Keizerryk komen om fcem hulde op een verhevene plaats te bewyzen. Het is mede van deze plaats, dat hy de oüphanteh% ftieren , leeuwen en andere woefte dieren ziet vcgten; een verluftiging die men hier byna daF 4 gelyk s  B8 De Nieuwe Reisiger. gelyks neemt, uitgezonden vrydags, 't welk een dag van Godsdienft by de Mahomettanen is. Men heeft deze plaats naby het water verkozen, om dat de zegenpralcnde oliphant moeijelyk te befturen zou wezen, zoo men zig van deze lift niet bediende, om hem in het water te dry ven, in 't welk hy zoo ras niet, ter hoogte van twee of drie voeten getreden is, of zyn woede bedaard. Men treed door een andere deur in de zaal der lyfwagten, en door deze zaal op een open geplavyde plaats, aan welkers einde een zilver hek is, tot welke het volk niet naderen maa De 'Nieuwe Reisiger. ryk, omtrent aan den oorfprong van de Gemene die haar befproeit. Men treed in de nieuwe ftad die zeer fchoon is, naar de zyde van de oude ftad, door een lange en breede ftraat, welke ter wederzyden met galleryen bezet is, die plat zyn. Het is in dezelve dat de rykfte kooplieden wonen. Deze ftraat eindigt aan de groote plaats, o-p welke men het paleis van den Keizer ziet, dat niet minder als een half uur in omtrek bellaar. Deszelfs muren 'zyn van gehouwe fteen , met fchietgaten en torens, en is met een breede grage omringt, die met ftcenen bekleed en met water vervult is. Het portaal en het eerfte hof heeft niets aanmerkelyks ; de groote Heeren mogen hier met hunne oliphanten opryden. Van daar komt men in een uitgertrektheid die langer als breeder is, van welke de zyden met galleryen, en kleine vertrekken omzet zyn , in welke de ruiterwagt hun verblyf heeft. De grond van deze gallerye is twee voeten verheven; en de paarden, die aan de buitezyde aan yzere ringen vaftgemaakc zyn , hebben hunne kribben aan derzelver randen. Deze plaats werd in hare lengte door een kanaal, dat met water vervult is, in twee deelen gefebeiden, dat zig op eenige plaatfen in het ronde uitbrcit, en eehige kleine kommen vormt die op gelyke afftanden van eikanderen verwydert zyn. Men komt vervolgens op een tweede hof, dat met vertrekken omringt is , in welke de voornaamfte Heeren de wagt in perfoon houden. Van dit gaat men na een derde, aan welkers einde de zaal  Ëen en Dertigste Brief1. 93 zaal van den divan is. Zy is vier voeten boven de grond van dit Hof verheven, en aan drie zyden open. Twee en dertig pylaren onderfteunen haar gewelf; inwendig is zy geheel met goude bloemen en azuur befchildert. In het midden van deze zaal, plaatft men den troon van den Keizer, wanneer hy gehoor verleent. Hy heefc de gedaante van een ledikant, en is geheel mee edele gefteentens bedekt; wanneer den Vorft zig op den zeiven plaatft, fpreit men 'er een pragtig tapyt over uit. Men klimt tot den troon langft, een kleine trap op. Aan eene zyde is een groot zonnefcherm op een ftok geplaatft; en men hangt aan de pylaren van dezen troon de wapenen van den Vorft, gelyk zyn fabel, boog, pylkoker en pylen. Aan 't einde van dit hof aan de zyden van den divan, ziet men een plaats van twintig voeten in het vierkant, die met zilvere hekkens omringt is. Aan de vier hoeken van dit parket r onthouden zig de geheimfchryvers van ftaat; binnen het zelve zyn de voornaamfte Heeren en de mufikanten geplaatft, die zelfs gedurende de gehoorgeving, geftadig fpelen , maar op zoo een zagte wyze, dat het geluit de allerernftigfte zaken, en die de grootfte aandagt vereifchen niet hinderlyk is. Wanneer de Groote Mogol op zyn troon zit , heeft hy altoos eenige grooten van zyn hof , of een van zyne kinderen by zig. Tuflchen elf en twaalf uuren , komt de eerfte Vifier hem berigt geven van alles wat in de kamer is voorgevallen in welke hy voorzit; en wanneer  94 De Nieuwe Reisiger, neer hy zyn berigt geëindigt heeft, ftaat de Keizer op, en begeeft zig naar zyn vertrek; maar zoo lang hy op den troon zit, is het niemand goooriooft om uit het Paleis te gaan. Op eenigen afftand van het hek, van welke ik zoo even gefproken heb, heeft men omtrent in het midden van het hof een kleine beek, aan deze zyde van welke alle die genen die ter gehoor by den Vorft komen, zig moeten ftil houden, en wagten tot men haar toeftaat om verder te treden. De afgezanten zelfs mogen deze beek niet overtreden, zonder dat zy geroepen worden. Wanneer zy tot deze beek genadert zyn, roept den inleider der afgezanten met een harde ftem, zig naar den Keizer keerende, dat den afgezant van zoo of zoo een Mogentheid wenfcht den Vorft te fpreken. Als dan geeft een geheimfchryver van ftaat den Vorft berigt hier van, die fomtyds veinft hetzelve niet te hoeren; maar eenige oogenblikken hier na, heft hy zyn oogen op, en (laat dezelve op den Afgezant , en gebiet om hem te doen naderen. Het is in 't hof van den troon dat 't ferail uitziet, men heeft in dezelfde vleugel, een kleine moskee die zeer wel gebouwt is, deszelfs koepel is met loot bedekt, 't geen zoo volmaakt verguit is, dat men het voor wezentlyk goud zou aanzien. Het is in deze kapel , dat de Keizer dagelyks zyn gebeden doet, uitgezonden des vrydags, op welken dag hy zig naar de groote moskee begeeft. De regter zyde van het hof isme E  Een en Dertigste Brief. q£ niet verfcheide galleryen verdere, die toe ftallen toegang geven, alwaar de oliphanten en de befte paarden van den Vorft ftaan. Ik zag hier eenige van deze dieren, die meer als tien duizend krooncn gekoft hebben. Het geringfte wert op vier duizend vyf honderd Hollandfche gulden gefchat. In dit land alwaar het voeder zeer zeldzaam is, voed men hen met een deeg die van meel en boter famengeftelt is. Men maakt 'er kleine brooden van, ter groote als onze halve ftuiversbroodjes; en men geeft ieder paard dagelyks van dezelve. Het is met moeite dat men hen aan dit voedfel gewent. Een ftalknegt houd hunne tong met de eene hand vaft, en met de andere fteekt hy hen dezen deeg in den bek. Des avonds geeft men hen een maat erten, die tuflehen twee fteenen gemalen, en met water nat gemaakt worden. Men geeft hen ook gerft, en fuikerriet in de tyd wanneer het ryp is. Hunne bedding werd alleen van hunnen mift gemaakt , welke men klein wryft, na dat men die in de zon gedroogt heefc. Voor de deur van iedere ftal, hangen matten die opgetrokken en neder gelaten worden na zulks vereifcht word, zy dienen om de paarden voor het fteken der vliegen te bevryden. Men heefc behalven dit voor ieder paard een ftalknegt die hen geftadig waaijen. Onder de fchoonfte gebouwen van het nieuw» Delli, onderfcheid men een moskee die in het midden van de ftad gebouwc is. Zy lege op een rots die men plat heeft moeten maken, en is met een  6 De Nieuwe R e i s i g e Rj een plaats omringt die op dezelve hoogte is aartgclegt, op welke vier ftraten uitloopen, die togen over de vier voornaamfte gevels uitkomen. Men klimt tot dezelve langft vyf en twintig of dertig trappen op die in de rots zyn uitgehouwen, uitgezonden: de laatfte die met gehouwe fteen bekleet is, om de onregelmatigheid der rots to verbergen. De drie ingangen zyn pragtig; alle zyn zy van marmer; en de deuren zyn met kopere platen bedekt die zeer fraai bearbeit zyn. Het groot portaal is met torentjes van wit marmer verfiert, dat haar veel fchoonheic byzet. Öp liet agterfle van de moskee , verheffen zig drie groote koepels van het zelfde marmer, en van welke de middelfte veel hooger als de twee anderen is. Het overige van het gebouw heeft geen dak, ter oorzake van de groote hitte; het plavytfel beftaat uit vierkante vakken marmer. De geheele tempel , zoo men de torentjes van de koepels uitzondert, is van roode fteen gebouwt, die zeer aan verderving onderworpen is. Het is naar dezen tempel, dat de Keizer alle vrydagen gaat om zyne gebeden te doen. Op deze dagen, fpapt men onder aan de trappen eeri groot net, om te beletten dat de oliphanten niet naderen zouden en de moskee ontheiligen. Voor dat de Vorft uit zyn Paleis vertrekt, befproeic men de ftraten die hy door moet trekken, om het ftuiven te beletten, en om de lugt te verfrisfen. Twee of drie hondert van zyn lyfwagten fchikken zig op een ry , om hem te wagten, eeri aft*  Een en Dertigste Brief. 9? ander diergelyk getal, bezet een groote ftraat die tot de moskee geleit, ter wederzyden. De ruitery die op fchoone paarden gezeten is, ryd voor hem uit, om het volk ter zyden te doen wyk.n, en is altoos ver van hem verwydert, uit vrtes dat het ftof hem hinderen zoude. De Vorft zit op een oliphant die zeer koftbaar toegetuigt is, en onder eenen pragtigen hemel. Somwylen is hy op een troon gezeten , die van goud en •azuur (chittert, welke op een rosbaar geplaatft is, die met fcharlaken of goudlaken bekleet is, en op de fchoudercn van agt uirgezogte mannen gedragen vvort, deze zyn zeer koftelyk gekleet. Een aantal Heeren en Hovelingen , van welke eenige te paard, anderen in rosbaren zitten, geven aan dezen optogt een gedaante van groots* heit , die de Keizerlyke majefteit waardig is. Wanneer de Groote Mogol buiten de ftad gaat om zig te verluftigen , of om te jagen , werd hy van tien duizend mannen vergezeld, en door meer dan hondert oliphanten voorgegian. Deze dieren zyn met ryke dekkleeden van fcharlaken, fluweel of brokaat behangen. Op de agt eerfte zit op ieder een Keteltrommelflager; op de anderen zitten twee mannen, van welke den eene den oliphant beftuurt met hem door een yzere haak aan het voorhooft te raken ; den anderen houd een ftandaart vaft, die van zyde is, en met goud en zilver geborduurt. De Vorft is, of in een koets gezeten, die door twee offen getrokken word , welkers hoornen verguk zyn , of wort lil Deel. G door  98 De Nieuwe Reisiger. door mannen in een pragtige rosbaar gedragen, of zie op een fchoon Pcrfiaans paard. Zyn bevelhebbers komen agter hem, en hebben vyf of zeshondert oliphanten, kamelen, of wagens met reiftuig beladen by zig. Weinig dagen na myn aankomft te Delli, zag ik een van deze wandelingen. Het hof had hier reeds eenige tyd geweeft, maar was oneindig minder luifterryk als men het gezien heeft voor de berugte inval van Thamas Kouli-kan. De verflagenheid was nog op de aangezigten afgemaalt, en vertoonde klaailyk voor myn oogen de verwoefting , die deze ongelukkige ftad , van de krygsknegten van den Koning van Perfiën ondergaan had. Schoon ik niet twyftel , Mevrow, of gy hebt aireets in Frankryk eenige verhalen van deze gedenkwaardige gebeurtenis gelezen, zoo heb ik 'er egter hier met zoo veel belang, en zoo dikwyls van hooren fpreken; en ik ben zoo gevoelig van dit verhaal aangedaan geweeft, dat my door eenige lieden welke hunne ongelukken nog in levendig geheugen hebben gedaan is, dat ik niet voorby kan om 'er u eenige omHandigheden van te melden. Wanneer in het voorgaande Jaar de Koning van Perfiën zig meefter van Candahar gemaakc had, zoo toog hy met zyn heir in Indien : hy wierd tuflehen Lahor en Delli, door dat van den Mogol aangetaft, en wanneer hy het Mogolfe leger verflagen had , zoo verpligte hy Muhammed zynen vyand, om hem om de vrede tefmeev ke».  Ëen en Dertigste Brieit. 07 ken. Hy had hec geluk om zig van zyn perfoon meefter ce maken, en zyne hooftftad te bemagtigen. De inwoonders van Delli grepen met verwoedheid.de wapenen op , op een vals gerugt van zynen dood, zy vielen op de Perfianen aan , welke zy ontmoeten , en dooden 'er een groot getal. Het gezigt van deze vermoorde onderdanen ontllak den zegenpralende Vorft in zoo een hevige woede , dathy geboot om een algemeen bloetbad aanteregten. Waar op zyne krygsknegten zig aanllonts met het zwaart in de vuift, naar de voornaamfte wyken van de ftad begaven, zy floegen de deuren open, pionderde de huizen, en dooden alle die zig aan hun vertoonde. Men verfchoonde de jonge en fchoonfte dogters die de dood alleen ontkwamen, om de beeftagtige lusten van deze barbaren te voldoen. In de pion* dering, zogten de krygsknegten voornamentlyk naar goud , zilver en edele gefteentens. Men lag het vuur in de huizen; waar door verfcheide wyken van de ftad verteert wierden. Men heeft my verzekert dat 'er meer als tweemaal hondert duizend perfonen in dezen moord omkwamen; zy die deze flagting ontkomen konden , namen de vlugt. Na dat den overwinnaar zyne wraakluft voldaan had , maakten hy zig meefter van alle de fchatten van den Mogol, die meer als op negen hondert millioenen Hollandfche guldens gefchat worden , zonder 'er de koftbaarheden en rykdommen van allerley foort onder te begrypen die hy reets na zyn ryk gezonden had. Vcldaai G a zynde  löo De Nieuwe Reisiger. zynde over zyne voordeelen , maakten hy zig gereet om naar Perfiën te rug te keeren. Hy deed in het Paleis alle de voornaamfte Heeren van het Mogolfe ryk by een komen, en gaf hem te kennen , dat hy Muhammed in de bezitting van zyn Keizerryk herftelde. Hy gaf aan dezen Vorft verfcheide onderrigtingen over de konft van regeren; vervolgens keerde hy zig na de Grooten, en zeide tegens hen, op een meefterlyken toon. Ik wil u het leven wel fchenken, hoe „ onwaardig gy het ook zyn moogt; maarzoo »> ik in het vervolg verneem dat gy tweedragt „ zaait, en naar de onafhankelykheid tragt, zal „ ik u het gewigt van mynen toorn doen gevoe„ len, fchoon ik ver van u verwydert ben; en ;, ik zal u alle zonder verfchooning doen omkomen". Hy vertrok den anderen dag, en liet dit land met fchrik vervult, en de Mogolfe Vorft onder de voogdyfehap van een Staatsdienaar, die aan de belangen van Perfiën overgegeven was. Zie daar, Mevrouw, in welk een ftaat ik dit hof by myn aankomft tot Delli bevond. Alle de rykdommen die aan dit land zoo een bloeijende ftaat gegeven hebben, en van welk het grootfte gedeelte van de reizigers zoo wydloopig en wil-' lekeurig gefproken hebben , zyn verdwenen. Daar bleef tot Delli niets meer over, als eenige voetftappen van haare oude pragt; maar de aanmerkelyke inkomften van dit Keizerryk zal het zelve wel ras in zynen vorigen luifter herftellen. Men  Een en Dertigste Brief, ioi Men begroot dezelve op meer dan agthondert millioenen in 't Jaar, en die alleen voortkomen van de voortbrengfelen der landen die aan den Keizer behooren. Hy trekt nog aanmerkelyker lommen van de Jaarlykfche fchattingen, die hy by wyze van hooftgek van alle de afgodifche Indianen vordert; van het regt van vyf ten hondert , van de koopwaren die door het ryk verfpreic worden, en van welke de Mahomettanen alleen bevryt zyn; van de lynwaat bleekeryen; van de verpagting der diamantmynen ; van de fchattingen die in de zeelleden ontvangen worden ; van de erffeniiTèn der Staatsdienaars, van de Onderkoningen , Stadsvoogden der fteden, Veldhecren, mindere bevelhebbers, en van alle de perfoonen die in de bezolding van den Vorft zyn. Men kan dus de inkomften van den Grooten Mogol op vyfden of zeventien hondert millioenen begrooten, en deze Vorft als een van de rykfte des weerelts befchouwen. -Alle de Aziatifche en Europifche Mogentheden beyveren zig om ftryd, om hunne kooplieden naar dit ryk te zenden , en onmeetbare geldfommen naar hec zelve te doen voeren, die naar Indien gaan om 'er nooit weder uit te komen. Dit land trekt, wel is waar, koopwaren van andere Aziatifche en Europifche Koningryken ; maar het verruilt dezelve gewonelyk tegen zynen Indigo, en katoene lynwaat. Ondanks alle deze voordeden, is het rondloopend geld van weinig aanbelang in het land van den Mogol. Ieder verzamelt rykG 3 dom-  ioï De Nieuwe R e i s i g e r. dommen by eikanderen en verbergt dezelve, pit vrees dat zy die genen welke het gezag in handen hebben bekoren mogten. De Keizers ftapelen op hunne beurt hunne fchatten op een, en fcheppen vermaak om dezelve in onderaardfche kelders op te fluken. Hier uit ontftont die groote meenigte goud en zilver welke Thamas Kouli-kan in Delli gevonden heeft, en het geen de vrugc was van de fpaarzaamheid van de Mogolfe Vorften, Het talryk heir dat de Mogol altoos in dienft houd, maakt hem zonder tegenfpraak de ontzaghelykfte Vorft van Indiën ; en vermits wy op dit onderwerp zyn , zal ik in eenige omfchryvingen treden, rakende de magt en het krygwezen van dit wyduitgeftrekte en magtige Ryk. Op wat plaats de .Keizer ook zyn mag, heeft hy altoos een Wagt van vyftig duizend ruiters by zig: het getal der voetknegten is eens zoo groot. Dezen hoop krygsknegten geleiden hem overal, en houden om het Paleis de wagt , dan eens te Delli, en dan eens te Agra, de twee gewonelyke verblyfplaatfen van dezen Vorft. Wanneer hy Delli verlaat, zoo doet zyn afzyn hier de eenzaamheid heerfchen ; en uitgezondert de ftraten der Kooplieden die door de Banianen bewoont worden, gelykt het overige van de ftad een verlaten plaats te zyn. Wanneer de Keizer reilt, zoo werd hy van dit geheel heir vergezelt, dat zig om zyne tenten legert; en de grond diezybeflaan, is uitgeftrekter als die van de grootfte Europifche ftad. De tenten zyn ftraatsgewys óp regte  Een en Dertigste Brief. 103 regte rycn geplaatft; men vind 'er Soetclaars en kleine Kooplieden van allerley foort; en de verdeeling van de winkels is zoo wel gefchikt, dac ieder de noodige behoeftens met gemak bekomen kan. De tenten van den Keizer liaan in het midden; niemand mag dezelve op een musketfchoot naderen. Zy maken met eikanderen een groot Paleis uit, in welkers midden een plein is, alwaar den troon van den Vorft onder een vierkanten hemel van goudlaken geplaatft is. De tenten van zyn voornaamfte bevelhebbers zyn van vcrfchillende gedaantens en kleuren. Men heeft 'er zeer groote onder, en die gelyk de grootfte en koftelykfte vertrekken, verfiert zyn. Het voornaamfte lighaam van het krygsvolk dat de lyfwagc van den Vorft uitmaakt, is dat, het geen men de Jlaven van den Keizer noemt. Het beftaat uit.vier-duizend mannen; hun opperhooft, is een bevelhebber van aanzien. Alle de krygsknegten van deze bende zyn aan hun voorhooft géteekent. Men trekt uit dezelve onder bevelhebbers om hen vervolgens tot hooger krygsbedieningen te verheffen, die met die van onze Veldheeren overeenkomen. Drie andere benden van uitgeleze krygsknegten , en die mede verfchillende teekenen aan het voorhooft hebben, zyn de wagten van den goudhoop, zilverhoop, en yzerhoop. Hunne bezolding is meer of minder groot, volgens het metaal van 't welke hunnen hoop den naam draagt; en het is altoos de grootheid der betaling die de meerderheid van den G 4 iaD&  i©4 De Nieuwe Pv e i s i e e b. rang beliegt. Een ieder die 'smaands twee-drriv zend Franfche kroonen inkomften-heeft, neemt den titel van Omra aan ; welke gelyk ftaat mee die van Luitenant-generaal in Frankryk. Hy is verpligt tot de Krygsdienft een oliphant en tweehondert vyftig ruiters te onderhouden; maar vermits zyne inkomften niet toereikende zyn voor deze onkoften, om dat ieder ruiter ten minften twee paarden hebben moet, legt hem de Keizer eenig land van de kroonsgoederen toe. Hy moet noodzakelyk gedient, en in een van deze vier krygsbende uitgemunt hebben, om tot de waardigheid van dezen ftaat te geraken; want de geboorte geeft in dit land, gelyk mede in Perfiën «og Turkyen geen rang ; het is de verdienfte alleen die dit voorregt geeft ; en dikwyls is de zoon van een Omra in de geringde trappen van den krygsdienft geplaatft. Men kent geen andere edelen als die uit Vorftelyk bloed gefproten zyn, en eenige afftammeüngen van Mahomet. Behalven de krygshoopen van welke ik gefproken heb, onderhoud de Keizer in de landfchappen andere troepen ruitery, welkers getal u ongelooflyk zal fchynen, Mevrouw. Men begroot dezelve op meer dan driemaal hondert-duizend ruiters, en zesmaal hondert-duizend voetknegten; want in het land van den Mogol, moeten deze laatfte altoos eens zoo talryk als de ruitery zyn. In noodzakelyke gevallen , zoo verfchaft ieder landfchap, behalven het krygsvolk dat de fchatting gevende Vorften van den Mogol ver-  Een en Dertigste Briet. 105 pligt zyn te leveren, twee of driemaal zoo veel krygsknegten, als het op andere tyden verft:haft. De ruitery is in verfcheide krygshoopen verdeelt, die uit een zeer ongelyk getal famen geilek zyn. De aanmerkelyklle beftaan twaalf of vyftienduizend paarden, over welke een Prins van den bloede , of eenig groot Heer van dit land het bevel heeft. Men heeft Compagnien van drieduizend tot drie hondert mannen. Het grootfte gedeelte der paarden bekomen zy uit Arabiè'11, Perfiën , en voornamentlyk uit fartaryen. Die van het land van den Mogol zyn fteeg, fchigtig, en hebben een onbevallige gedaante : de befte worden voor den Vorft uitgekozen; en de overige aan die genen verkogt, welke amptshalven verpligt zyn om de ruitery paarden te verfchaffen. De ruitery is met een boog, een pylkoker met pylen gevult,. een werpfpies , zwaar 1 en ponjaard gewapent. Zy hebben een klein fchik dat zy altoos om hunnen hals dragen, zy hebben "geen vuurroers. Het voetvolk bedient zig van musketten, en dikwyls ook van den boog, pylen, en een kleine piek die tien of twaalf voeten lang is. Zy hebben dezelfde roem van dapperheid niet als de ruitery. Ieder opperhooft verfchaft zyn volk wapenen en kleederen; het geen een vreemde mengeling van kleuren in de regimenten veroorzaakt. De betaling der krygsknegten ftaat mede in de willekeur van het opperhooft, hier uit ontftaan groote onregtvaardigheden, die de gierigheid der opperhoofden h,en G 5 doet  loö De Nieuwe R e i s i g e r. doet bedryven. Men ziet deze knevekryen door de vingeren, vermits de rykdommen die zy verzamelen, na hun dood in de fchackifl van den Vorft komen. Het krygstuig van den Keizer is zeer meenigvuldig, zyn gefehut is zeer oud ; en ieder ftuk is door zyn naam onderfcheiden. De Vorft heeft een byzonder tuighuis, dat by uitftek pragu'g is. Zyn werpfpiefen, fabels, bogen en pylkokers zyn in een zeer fchoone order geplaatft. Alles blinkt van goud , diamanten en edele geileentens. De Vorft komt hier zomwylen zyö gebeden doen, om God te fmeeken dat hy zyne wapenen wil zegenen om de overwinning op zyne vyanden te behalen. Uit al het geen ik u gezegt heb, Mevrouw, kont gy ligtelyk begrypen , dat men de krygsmagt van den Grooten Mogol in drie verfcheide deelen onderfcheiden kan. De eerfte maakt dat heir uit dat altoos in de wapenen is, en de wagt in de hooftftad houd. Het tweede beftaat uit het krygsvolk dat door de landfchappen verfpreit is. In het derde plaatft men de hulptroepen die aan den Keizer door de andere Prinfen verfchaft worden die zyn leenmannen zyn. Gedureude myn verblyf te Delli, was ik getuigen van een zonderling feeft, en dat in groo. ten eerbiet by de Mogollers is : men viert het zelve tien dagen naar de eerfte nieuwe Maan van de Maand July; en het is ingeftelt om de dood van twee doorlugtige Mahomettanen te befchrei*, • jen.  Een en Dertigste Brief. ioj jen. Men verhaak dat twéc broeders, yverige dienaars van Maly, die naar de kuft Kormandel gegaan waaren om den Alkoran te prediken, door de Heidenen wierden aahgetaft. Zy wierden al ftrydende om hunnen Godsdienft omgehragt , na dat zy zig langen tyd tegen een groot getal verdedigt hadden. Ter gedagtenis van deze Heilige perfonen, draagt men door de ftad, .in een ommegang, doodbaren, die met bogen, pylen, en allerley foort van wapenen bedekt zyn om , en het volk verzelt dezelve met zugten en rouwklagen. De eene danffen , andere fchermen met hunne zwaarden; en eenige wonden hunne aan; gezigten en armen , in diervoegen , dat het bloed aan alle kanten uitvloed. Des avonds, regten zy in het midden van de groote plaats, verfcheide figuren van ftrooi op, welke de mooidenaars van deze heiligen verbeelden; en na dat zy een meenigte pylen op dezelve gefchoten hebben, fteken zy ze in brand, en doen haar in aftchen verteren. Dit gaat alles mee zoo veel haat en woede toe , dat de heidenen, welke zig op dezen tyd op de ftraten Zien Heten, gevaar van hun leven loopen zouden; hierom houden zy zig in hunne huizen ópgeflöreo. Een Karavaan Kooplieden, die gereec ftaat om naar Suratte te vertrekken, noodzaakt my ora dezen brief te eindigen. Ik vertrouw dezelve aan een Engelfch koopman, die my belooft heeft om hem u zoo fpoedig mogelyk is te bezorgen. Ik ben, enz. Delli den 16 July 1740. Twee  io8 De Nieuwe Reisiger. Twee en Dertigste Brief. Vervolg van de Staten van den Grooten Mogol ' Voor dat ik na de hooftftad te rug keerde, beving my de luit om met het hof de reis nnar Lahor te doen. Men moeft een algemeene Jage aanregten, welke ik zeer gaarne wilde bywonen. De Keizer wilde zig 'er in perfoon by laten vinden; niets moeft verzuimt nog befpaart worden, om aan deze Jagt, den grootften luifter bytezetten. Men heeft van Lahor tot Agra een bekoorlyke laan , die in een regte lyn voortloopt, en aan beide zyden, met dadelboomen, palmboomen en kaftanjeboomen beplant is. Zy is by de hondert uuren lang, en befchut door hare fchaduuw de, reizigers voor de brandende hitte der zon. Zy begint aan de poort van Agra, en eindigt aan die van Lahor. De fchoone huizen die men hier aan de eene en ander zyde ziet, als mede de Paauwen , Aapen , Papegayen en andere vogelen , gaven ons een byzonder vermaak. Het omleggende land van Lahor is een van het vrugtbaartfte van het geheel Keizerryk. De ftad legt aan de rivier de Ravi, die niet minder groot is als de Loireis, en voor welke men ook dyken noodig zou hebben om haar te bepalen ; want zy verandert dikwyls van bed in hare overftroomingen. De gelegentheid van Lahor is zeer voor-  Twee en Dertigsten Brief. 109 voordeelig; en hare omleggende ftreken zyn met fchoone tuinen omringt, vooral aan de zyde van het water. Het Keizerlyk Paleis en verfcheide andere pragtige Paleizen verderen dezelve inwendig. Het gebeurt zeer dikwyls dat de Vorft met zyn hof dezelve komt betrekken; en vermits zy voornamentlyk met Mahomettanen bevolkt is, vind men hier een groot getal moskeen en openbare badftoven voor hunne gewone zuiveringen. Hunne badftoven zyn op de Perfiaanfche wyze gebouwt; en de wyze op welke zy ze gebruiken, en zig doen wryven, is ten naaften by dezelfde, en byna ook zoo fmertelyk als die welke ik u verhaalt heb , wanneer ik te Ispahan was. Ik zag tot Lahor het fchouwfpel van een Indiaans vuurwerk, het geen ik nog niet gezien had, gedurende de tyd dat ik my in deze landftreken opgehouden heb ; alle de vengfters die op het voornaamfte van de plaats uitzien , waren met lampen bezet, voor welke men glaze flelfen geplaatft had, die met water van verfcheide kleuren gevult waren, het geen een aangename verligting door de verfcheidenheid der kleuren veroorzaakte. Men ontftak vervolgens het vuurwerk dat in vuurpylen van verfcheide groote beftont. Een meenigte andere lampen die aan raderen opgehangen waren, fchenen onbeweeglyk, fchoon de raderen geftadig en met de grootfte fnelheid omdraaiden. Om over de vrouwen van Lahor in 't algemeen te oordeelen, volgens die van het gemeene volk, welke  iro De Nieuwe Rei sjg er, welke men op de ftraten ontmoet, en in de winkels ziet, moet men befluiten, dat de vrouwelyke Sexe 'in het algemeen zeer fchoon is. Deze Vrouwen hebben een fraaije geftalte ; een dun lyf, en zyn de lchoonfte zwa: tinnen van Indiën. De algemeens Jagt van welke ik gefproken heb, en die de voornaamfte beweegredenen van myne reis naar Lahor, was, wierd op den twinügftefl dag na myn aankomft in deze ftad gehouden. Den opper jagermecfter die voor uitgetrokken was, had zig meer dan een maand bezig gehouden, met de noodzakelykfte voorbereidzelen, deed aan alle de Jagers hier van berigt geven. Hy wees hen de uirgellrektheid van grond aan die zy omringen moeften, en zond hen uit om de eindpalen te regelen. Ily gebood vervolgens aan de opperhoofden van verfcheide krygshoopen , die , gelyk ik gezegt heb , den Keizer altoos vergezellen , om ten eerften de Jagers aan het hooft van hunne krygsbenden te volgen , en om hunne plaats te bellaan. Zoo ras zy hunne krygsknegten op de beftemde plaatfen geplaatft hadden , zoo fchikten zy hen op ryen , en verdubbelde fomtyds dezelve om de wyduitgeftrekte plaats die door de opperhoofden der Jagt is aangewezen. Het is op levensftraf verboden , om een dier uit de Nerké te laten ontkomen: dit is de naam die de Mogollers aan deze algemeene ommekring geven. Zy beflaat een zeer groote uitgeftrektheid van land, bevat geheele bollenen, en meer dan vier-hondert uuren in  Twee en Dertigste BkIef. ut in omtrek. Het middelpunt van dezen omtrek was bepaalt in een vlakte, alwaar alle de dieren zig by een verzamelen moeiten. Dejagermeefters zonden aanftonts boden naar de groote Jagermeefter, om hem verllag van den toeftand der zaken te doen, en zyne bevelen te ontvangen om den optogt te beginnen. Deze gaat zelfs de bevelen van den Keizer halen; en vervolgens geeft hy dezelve aan de boden die in allen fpoet vertrekken, om dezelve aan de Jagermeefters over te brengen: deze laatfte maken dezelve aan de opperhoofden van het krygsvolk bekent. Als dan laten zig de keteltrommen , trompetten en de jagthoorns hooren, en geven aan alle kanten het teeken tot den optogt. Zy begint overal op"dezelfde tyd en op dezelfde wyze, dat is te zeggen, dat de krygsknegten digt in een gefloten voorttrekken, en altoos naar het middelpunt, jagende geftadig de wilde dieren voor hen heen* De bevelhebbers komen agter hen en geven op hen acht ; maar fchoon zy als in een krygstogt gewapent zyn, zoo is het hen egter op zware ftraffen verboden, om eenig dier te dooden of te kwetzen, wat gewelt het ook maken mag. Men ftaat hen alleen toe om luitskeels te fchreeuwen, om hen te verfchrikken en te beletten dat zy door de gelederen doordringen. 'De optogt gefchiet dus zonder hinderpalen, gedurende eenige weken ; maar een groote rivier die het krygsvolk dat van de zyden van Delli komt niet doorwaden kan, ftuit hen. Men moet dan ftil houden, en be-  112 De Nieuwe Reisiger. berigt aan de andere geven, op dat men altoos op een gelyke wys zou voorttrekken. Ondercuiïchen dry ven die, welke over de rivier moeten , de dieren in het water die het zelve overzwemmen : vervolgens gaat het krygsvolk over de rivier, op groote ronde zakken van leder, die zeer ligt en met touwen aan een gebonden zyn. Als dan word den optogt niet meer verhindert, en blyft altoos gelyk. Den omtrek krimpt ongevoelig in, de dieren beginnen te befpeuren dat zy vervolgt worden, de eene begeven zig op de bergen , anderen verbergen zig in de digft bewallen valyen. Anderen verlaten de gewone wegen, en verbergen zig in het digtfte der boffen; maar wel ras vinden zy zig genoodzaakt, om op bet aannaderen der Jagers , een andere fchuilplaats te zoeken. Te vergeefs verbergen zy zig in de holen en fpleten der rotzen , men opent deze fch uil plaatfen met allerley foort van werktuigen ; en niet een, tót zelfs de konynen niet, of worden genoodzaakt dezelve te verlaten. Eind:lyk , wanneer de grond hen langzamerhand begint te ontbreken, en de verfchillende foorcen zig met eikanderen te vermengen, ziet men dieren die verwoed worden, en veel werk verfchaffen. Het is niet als met buitengemeene moei'ten, het gefchreeuw des krygsvolk, en het geluit van verfcheide indrumenten , dat men hen noodzaakt om zig te verfpreiden. Men zent troepen Jagers af, om hen uit de holen te verjagen die, en die geene welke op de bergen geweken  Twee en Dertigste Brief. 113 zyn te verdryven; het geen zy niet als met groote moeite verrigten. Andere troepen dalen tot in de afgronden neder die tot fchuilplaatzen aan verfcheide verfcheurende dieren verftrekken tot welke nog meer moeite nodig is om hen op de vlugc te dryven. Geduürende deze tyd, vertrekken geduuriglyk bodens van alle zyden, om den Keizer te onderrigten van de loop, verlegentheid en beweging der dieren. Deze Vorft gaat dikwyls zelfs den ftaat der zaken bezigtigen, en ziet of de bevelen wel naauwkeurig waargenomen zyn. Ondertuffchen word de uitgeltrektheid die een zoo groot getal dieren van allerlei foorten bevat, alle dagen kleinder, en deze dieren konnen zig dan weinig meer verfpreiden, zy werpen zig op de zwakfte, en verfcheuren dezelve. Maar hunne woede is van geen langen duur , want vermits men hen van alle zyden voortdryfc, en dat zy weinig plaats meer hebben als die op welke men hen alle by een vergaderen wil, zoo doet de groot Jagermeelter de trommen en keteltrommen flaan, en op alle foorten van muzyk inftrumenten fpelen. Dit geluit, gevoegt by het gefchreeuw der Jagers en Krygsknegten, veroorzaakt een zoo groote fchrik in de dieren , dat zy hunne verwoedheid verliezen. De leeuwen en tygers worden zagtaardiger; en de wilde zwynen zoo mak als fchapen , tchynen verflagen , en om dus te fpreken, verlegen. Wanneer de Keizer hen in de bepaalde ommekring by een vergadert ziet, geeft hy bevel dat men zig gereed make om iri III. Deel. H  114 De Nieuwe Rei siger. dezelve te treden. Hy doet zulks zelfs het eerfte, op het geluit der muzyk instrumenten, houdende zyn uitgetoge zvvaart in de eene en een boog in de andere hand, en een koker met pylen op den rug. Hy begon het eerfte de flagting. en deed verfcheide van deze dieren omkomen', Eenige wierden verwoed, en verdedigden zig met dapperheid. De Vorft begaf zig vervolgens op een hoogte , en zette zig op een troon neder die men voor hem in gereetheid gebragt had; en van hier befchouwde hy de kragt en behendigheid van de Heeren van zyn hof die, door de tegenwoordigheid van hunnen meefter aangemoedigt, de verwoede dieren aantafte. Na dat zy een groote menigte hadden doen omkomen, zoo begaven zig de voornaamfte van hen naar den Vorft, en baden hem om het leven en de vryheid aan de andere dieren te fchenken die zig nog in den Nerké bevonden. Hy willigde hun verzoek in , en prees de moed van zyne krygsbenden die naar hunne verblyfplaatzen te rug gezonden wierden. Op het zelfde oogenblik namen de dieren die de zabel en pylen ontkomen waren, wanneer zy niet meer vervolgt wierden, de vlugt en keerden naar hunne fchuilplaatzen weder. Op deze wyze wierd de groote Jagt gehouden, geduürende het verblyf van den Keizer te Lahor, zy duurde vier geheele maanden, van de eerfte ïoeberydzelen af tot de te rug reis van den Vorft. Behalven deze algemeene Jagt, die ten hoogden eens in, het Jaar gehouden word , om het krygs-  Twee en Dertigste Brief.- ng krygsvolk werk te geven en hen geftadig te oeffenen, heeft men 'er nog byzondere die den Keizer alleen houd. Dit zyn die van de wilde dieren die zig in groot getal in de boffen van Agra Delli en Lahor , die dezen Vorft naauwkeurig doed bewaken. Die der hazen, wagtels en klein wild is aan een ieder geoorloft: men vangt dezelve gewoonlyk met netten. De gazellen Jagt is een der vermakelykfte. Deze dieren ziet men altoos in kleine benden van vyf of zes wyfjes, die een mannetje aan haar hooft hebben dat men aan zyne kleur onderfcheiden kan. Men vangt dezelve met tamme luipaarden, die men geketent op kleine karren mede voert. Men hegt dezelvë een foort van masker aan de kop dat de gedaante van een bril heeft, en hunne oogen bedekt. Wanneer men een troep gazellen gewaar word* doet men de luipaarden hunne maskers af, eri ontketent hen. Hy befpiet dezelve eenige tyd* en maakt verfcheide geveinsde draaijen, en nadert zynen roof langzaam. Wanneer hy dezelvé onder zyn bereik heeft, werp hy zig op een der gazellen en vervolgt haar. Wanneer hy miftj het geen zomtyds gebeurt, maakt hy geen bewegingen om haar te vervolgen, om dat de gazellen langer en fneller loopen konnen als de luipaarden. Men temt mede tygers tot de Jagt; dog gemeenlyk bedient men zig van windhonden, die veel kleinder als de Europiaanfche zyn, De kraanvogels werden met roofvogels gevangen , die men hier toe afrigt. Zy verdedigen H s zig  116 De Nieuwe R e i s i g ë r. zig met moed; maar vermits zy de behendigheid niet bezitten om zig om te draaijen, zoo weerftaan zy met moeite de pogingen van verfcheide vogels die hen van alle zyden aantallen. Men bediend zig van een andere lift om de waater vogels te vangen. Men vult een eendvogel met ftrooi op; en een bekwame zwemmer voert dezelve met behendigheid tuflehen andere vogels van het zelfde foort, de zwemmer vat de levendige by de pooten en verworgt hen. De fraaifte Jagt is die der leeuwen. Wanneer men zyn hol ontdekt heeft, maakt men, niet ver van het zelve, een ezel vaft die de leeuw met gretigheid verflint; hier na gaat hy drinken, en keert naar zyn fchuilplaats weder in welke hy tot den volgende dag blyft. Men doet dit eenige dagen agter eikanderen met dieren van het zelfde foort; en men doet den laatften ezel een menigte opium doorzwelgen, om dat deszelfs vlees de leeuw zou doen bedwelmen. Wanneer hy in flaap geraakt is, fpannen de Jagers netten om zyn hol, en fluiten hem langzamerhand naauwer en naauwer in. Het is voor den Keizer dat gewoonelyk de eer gefchikt is om het dier te doen fterven. Dezen Vorft zit op een Oliphant die met yzere fchilden gewapent is, en'"werd door zyn lyfwagten die werp fpiefen in de hand hebben omringt, hy fchiet in dezen ftaat verfcheide pylen over het net tot dat hy het dier doodelyk gewont heeft. Vermits het een gelukkig voorteken is wanneer de Vorft de leeuw dood, zoo is hes  Twee en Derticsie Brief, ii? liet in tegendeel een kwaad, wanneer hy hier in niet flaagt; zyne overwinning is hierom altoos van groote toejuigingen vergezelt, en werd met veel plegtigheid geviert. Men brengt het dier in de vergadering van alle de grooten van het hof; men befchouwt het met oplettentheid, men meet het: men fchryft in de Jaarboeken van het ryk, dat op zoo een dag , de Vorft een leeuw van zoo een groote, en zoo een kleur gedood heeft; en vergeet geen omltandigheden van deze groote gebeurtenis. Wanneer ik gereet ftond om de Stad Lahor te verhaten, nam ik de gelegentheid waar dat een Mogols heer die bezitting van de Landvoogdyfchap van Kismiere ging nemen, om dit fchoone landfchap te bezoeken , dat men in Europa Kachemiere noemt. Dit is een van de landfchappen van het ryk van den Mogol, gelegen aan deszelfs noordzyde, aan den voet van den berg Caucafus. Deszelfs hooftdad, die Syranakargenaamt word, legt in het midden van een fchoone vlakte , die door een groot getal heuvelen afgebroken word. Verder heeft men bergen die met boomen en weilanden bedekt zyn, op welke men een groote menigte tam vee en wilt vari allerlei foort heefc. Agter de eerfte verheft zig een ry andere , welkers kruinen altoos met fneeuw bedekt zyn. Uit dezelve komen een menigte beken voort, die de Inwoonders met kond door hunne velden weten te leiden , en zelfs door hooge dyken op de toppen der heuveII 3 len.  iiS De Niïdwe Reisiger. len. Deze beken, na dat zy duizend kronkelingen en aangename watervallen gemaakt hebben, vereenigen zig eindelyk , en vormen een rivier die de groote van de Seine heeft. Zy droomt door de hoofcdad en het overige gedeelte van het landfchap, ontvangt in haaren loop verfcheide kleine rivieren, en valt eindelyk in de Indus. Deze menigte van water, gevoegt by de gematigtheid der lugtdreek, veroorzaakt alomme een wonderbaare koelheit en vrugtbaarheit. WanHeer ik in dit welludige land aankwam, dagt ik een wyduitgedrekte tuin te befchouwen, die met deden en vlekken, en weiden bedekt was, en door een menigte kanalen van een gefcheiden, 't geen van alle kanten de heerlykde gezigten verfchaften: de Mogollers noemen het zelve het aarfche paradys van Indien. Men vind in het zelve nog flangen, nog beeren, nog tygers, nog leeuwen; in plaats van verfcheurende of vergiftige dieren, heefc men hier byën , patryzen , gazellen , en eenige van die dieren die de muskus voortbrengen. Ik befpeurde alomme de planten, vrugten en bloemen van Europa. Zy fchenen my, wel is waar, zoo uitmuntend niet als de onze; dit kan mogelyk veroorzaakt worden, door dien dat onze tuinlieden becer zyn als de hunne. Volgens een oude overlevering van het land , was deze landdreek yoormaals een groot meer ; zoo dit waar is, zoo zyn het de gebeden van de een of andere heiligen niet geweed, die een wonderdadige wegdrooming van het water veroorzaakt heb-  Twee en Dertigste Brief. 119 hebben , gelyk zulks door de Jaarboeken en de fynen van die land verhaak word, en gelyk zulks door her. graft van dezen heilig fchynt'beveiligt te worden , dat het voorwerp van een berugte bedevaart is: deze verandering is veel eer het uitwerkzel van eenige aardbevingen , aan welk deze landftreken zeer onderhevig zyn. De hooftftad van Kachemiere is een groote Stad die op den oever van een vncer legt, dat vier of vyf uuren in omtrek beflaat, en geheel met kleine eilanden vervult is. Altoos groene boomen doen dezelve voor zoo veel tuinen aanzien 't geen een heerlyk gezigt verfchaft. De rivier verdeelt de Stad in twee deelen , welke door houte bruggen met eikanderen gemeenfchap hebben. Het grootfte gedeelte van de huizen zyn mede van hout gebouwt , fchoon men geen gehouwen fteen in dit land ontbreekt, en dat men oude tempels en andere oude gebouwen ziet die van deze bouwftoffen opgetrokken zyn. Deze huizen hebben twee of drie verdiepingen , en hebben byna alle een kleine tuin, aan welkers einde een kanaal is dat in het meer uitloopt, in 't welk een vaartuig legt om zig op het meer te gaan vermaken. De omleggende frreken van Syranakar zyn met een menigte lufthuizen vervult. Het aangenaamfte is dat het geen men de tuin van den Koning noemt. Men u-eed in dezelve langs een kanaal die met grasperken geboort is , en tuffchen twee wandellanen van populier boomen vloeit. Het geleit tot H 4 een  }io De Nieuwe Reisicer, pen prieel dat in het midden van den tuin geplaatft is; en by het zelve neemt een ander kanaal zynen aanvang, het geen veel fchoonder is en tot aan het einde van den tuin voortloopt. De oevers van dit tweede kanaal-, die fchuins aangelegt zyn, zyn met gehouwe fteen bekleet; en de grond is mede geplavyt. In het middelde gedeelte heeft men op zekere afdanden, een lange reeks fonteinen, in het rond zyn verfcheide anderen ronde waterkommen aangelegt, uit welke andere waterfprongen voortkomen , 't geen een fchoone uitwerking doet. Een tweede ïudhuis dat volkomen aan het eerde gelyk is, bepaalt op een aangename wyze dit lange kanaal. Zy zyn ten naaden by koepels gewys gemaakt, mee een gallery die om dezelve loopt, en vier tegen over elkander daande deuren: een groote zaal in het midden, en vier kamersin de vier hoeken , maaken deze lullhuizen uit. Inwendig zyn zy met fchilderwerk en vergultzel verfiert, 't geen met zinfpreuken in de Perfiaanfe taal doormengt is. De ingangen werden uitwendig door pylaren , die uit oude afgodifche tempels gehaalt zyn onderdeunt. De doffe van deze deenen en derzelver prys is my onbekent; maar zy fcheenen my veel fchoonder als marmer of porfier te zyn. Ik heb tot nog toe , Mevrouw, geen land gezien , dat in eene zoo kleine uitgedrektheid, zoo veel natuurlyke fchoonheden bevat, als het landfchap Kachimir. Het was voormaals een Ko-  Twee en Dertigste Brief, isi Koningryk, dat door Vorften uit dit volk beftuurt wierd, aan welke het de Mogolfe Keizers ontrukt hebben. De inwoonders van dit fchoone landfchap werden voor de geeftigfte van alle de inwoonders van Indoftan gehouden. Men roemt voor al hunne digtkundige begaaftheden; en zy voegen by een bekwaamheid tot wetenfchappen zeer veel vernuft en liefde tot den arbeid. Zy munten uit in ingelegde werken, welke zy met goud en vernis zeer fraai weten op te fleren. Dog de voornaamfte tak van hunnen koophandel, is in een foort van zeer ligte ftoffen; die van wol van dit landfchap, of geiten 'haair gemaakt wor. den. Deze wol overtreft in fynheid het beverdons. Ieder ftuk is een el breed en een en een half el lang: zy gebruiken zelfs hunne kinderen om deze ftoffen zamen te ftellen. De Indianen van beide de Sexe dragen dezelve des winters op het hooft, en laten het als een mantel over de linker fchouder afhangen. De andere Indiaanfehe werklieden konnen het nog de fynheid nog de zagtheid geven die het door de handen van de inwoonders van Kachimir ontvangt: hierom werd het geen uit dit land komt, in het gebiet van den Mogol algemeen hooger gefchat. De inwoonders van Kachimir zyn fchoon en wel gemaakt, en derzelver vrouwen zyn bekoorlyk. Zy wyken voor die van Lahor niet, en hebben zelfs nog iets dat aanlokkelyker is. De vreemdelingen, die in Indiën komen, zoeken zig eenige van dezelve te verfchaffen. Men maakt H 5 haar  ï2s De Nieuwe Reisiger. haar handelbaar door haar kleine gefchenken van gele of ingeleide vrugten te geven. By gelegentheid dat ik dit landfchap doorreisde, merkte ik een natuurlyke zeldzaamheid aan, die ik nergens nog gezien had: dit was een fontein die men eenige dagen reizens van de hooftftad vind. Geduürende de tyd in welke de fneeuw fmelt, 't geen gevvoonlyk in de Maand Mey is, vloeit zy regelmatig driemaal daags en houd driemalen op, des morgens, des middags en des avonds. Die verfchynzel duurt vyftien dagen ; haaren waterftroom neemt vervolgens af, vloeit zoo regelmatig niet, en houd eindelyk geheel op, zy geeft dan geen water meer uic voor hec volgende Jaar. Ik begaf my hier van de weg af om een lulthuis van de oude Koningen van Kachimir te bezigtigen. Deszelfs voornaamfte fchoonheid beftaac in een wel van levendig water, dat een foort van gragt om het huis vormt. Zy komt uit de aarde voort, en fpringt uit de grond van een put, met een buiten gemeen geweld en overvloet. Haar water heeft een bekooilyke zuiverheid, en is zoo koud dat men 'er naauwlyks de hand in houden kan. De tuin is met pragtige wandellanen, waterfprongen, kommen en watervallen verfiert. Ik keerde my nogmaals van mynen weg af om een andere Koninglyke tuin te bezigtigen, in welke men, behalven de vorige aangenaamheden, een kanaal ziet dat met visfehen vervult is, die wanneer men hen roept aanftonts komen. Eenige hebben in hunne neus-  Twee en Dertigste Brief. 123 neusgaten goude ringen, met opfchriften die hunnen ouderdom , en de naam van die genen die 'er dezelve in valt gemaakt hebben, te kennen geven. Wanneer ik in de hooftftad Kachimir weder gekeert was , lprak men my van het graft van een heiligen , by welk men zeide dat geftadig wonderbaare genezingen gefchieden. Ik wilde hier oog getuigen van zyn , en begaf my naar Baramoulay, dat den naam van den berg is op welke men dit praalgraft ziet. Ik zag in de moskee een groote fteen die de fterkfte man naauwlyks bewegen kan; en men verzekerde my, dat de priefters van dezen tempel, na dat zy hunne gebeden aan den heiligen verrigt hadden, den zeiven als een ftrootje , met het einde van den vinger opligten. Zy plaatften zig ten getallen van twaalf om dezen fteen; maar zy maakten een zoo digt in een geflote kring, en waren met zeer lange rokken bekleet, dat, fchoon zy hem inderdaad opligten, ik niet zien kon op wat wyze dk verrigt wierd. Een menigte bedevaards reizigers met welke de moskee omringt was, gaven voor ziek te zyn, en verwagte hunne genezing van dit wonderwerk , of om naauwkeuriger te fpreken, uit een keuken, in welke groote ketels met vlees gereet waren, waar toe eenige vroome lieden inkomften geftigt hadden, om die genen welke deze heilige plaats komen bezoeken te voeden. Aan de andere zyde van de moskee, zag ik de tuinen en het huis van de priefters die in een gelukkigen over-  Ï24 Be Nieowe Reisicer. overvloed leven, onder befcherming van den heilig wiens wonderwerken zy verbreiden. Vermits ik my niet ver van het landfchap Cabul, verwydert vond , befloot ik om het zelve door te reizen, om my naar Muitan te begeven, vervolgens na Lahor, en van daar, door de groote laan naar Agra. Ik had geen- reden om zeer voldaan over dezen togt te zyn; want de zaken die ik op dezelve zag verdiende weinig oplettentheid. Cabul moet tans niet meer onder de landfchappen van het ryk van den Mogol getelt worden , vermits het, in het voorgaande Jaar, aan Thamas- Kouli-Kan is afgeltaan. Men moet egter aanmerken dat de Indianen het als een oude bezitting van hun land hebben aangezien; en zy maakten van liet zelve voormaals zoo veel werk, dat zy hunne Vorften niet erkenden, voor dat dezelve hier gekroont waren. Dit landfchap ontkent zynen naam van de hooftftad, die wel gebouwt en met twee goede kafteelen verfterkt is. De Tartaren komen hier jaarlyks meer dan zeftig duizend paarden verkoopen; men brengt uit Perfiën een groote menigte vee ; en de levensmiddelen zyn op een zeer laage prys. Ik heb, geduürende dézen togt, een zonderlinge gewoonte, van een volk Augans genaamt, opgemerkt, die in deze ftreken zeer gevreeft zyn om hunne uitftekende royeryen. Alle morgen wryven zy hunne tong met een wortel die in dit land wafcht, in navolging van de andere Indianen: maar het geen zy byzonder hebben, is dat zy niet braken ftraks  Twee en Dertigste Brief. 225 flraks na deze wryving, gelyk deze laatfte; die gefchiet eerft wanneer zy hunne maaltyd aanvangen : naauvvlyks hebben zy twee of drie Hukken gegeten of hunne maag werpt alles uit wat hen zou konnen bezwaren; en zy eten vervolgens met veel graagte. Zy zeggen dat zoo zy deze gewoonte nalieten , zy den ouderdom van dertig Jaaren niet zoude bereiken, en dat zy waterzugtig zouden worden. De Stad Muitan geeft haaren naam aan het landfchap van welke zy de hooftftad is, zy is berugt door haare uitgeftrektheid, weveryen en koophandel. Zy word door een goed fort verdedigt; en haare omleggende ftreken zyn verfiers met wyduitgeftrekte tuinen en pragtige paleizen. De Banianen, die het grootfte getal van haare inwoonderen uitmaken, verfpreiden zig door Perfiën alwaar zy een gewigtige koophandel dry ven; maar zy zyn alzoo berugt om hunne woekerzugt, als de Joden onder ons. Zy hebben eene wet die aan verfcheide broeders toeflaat om een vrouw in het gemeen te hebben, en de kinderen behooren aan den oudllen. In weerwil van hunnen godsdienft, die het vlees eten aan hunne gezinte verbied , is 'er egter een uitzondering ten opzigte van de hoenders. Zy mogen dezelve op zekere dagen van het jaar eten. De vrouwen van dit landfchap zyn dapper, zy fchieten met den boog, en (lygen te paard gelyk de mannen. Muitan verfchaft aan het ryk van .den Mogol en aan Perfiën potzemakers en kwakzalvers van beide de Sexe. On-  i&6 De Nieuwe Reisiger. Onder de verfchillende kunftgrepen die ik heft zag verrigten , waren deze de aanmerkelykfte, zy maakten een yzere ketting in het vuur gloeijent welke zy om hun naakte lighaam wonden, zonder dat dit hen eenig leed deed. Zy planten een takje in den grond; en wreven hec met bloed dat zy, door in hunne okfelen te fnyden, uit hun lighaam trokken, zy deden hier door een klein boompje te voorfchyn komen dat men duidelyk zag groeijen, en takken uicfchieten. Deze kunft. grepen worden met de grootfte vaardigheid verrigt. Een troep van deze kwakzalvers reisde met ons, een gedeelte van de weg die van Mukan tot Lahor loopt. Op myn wederkomt! in deze laatfte Stad, zag ik, op den zeiven dag van myn aankomft, een valfche munter de hand afhakken. Men ftraft hen niet zwaarder door geheel Indien. Het is waar dat weinig lieden zig hier met dit gevaarlyk handwerk ophouden, en dat men hier zeldzaam vals geit ziet. Maar men heeft een ander middel uitgevonden om het goede te vervalfchen, 't zy met het zelve te lhoeijen wanneer het dun is, 't zy met het door een drilboor te doorbooren wanneer het dik is. Deze bedriegery werd met zoo veel behendigheid verrigt, dat men na 4er een zekere hoeveelheid metaal uitgehaalt te hebben , het gat naauwkeurig met een klein hamertje toemaakt. Niemand als de wiftèlaars zyn in ftaat om deze bedriegery te ontdekken, en dit maakt hen zoo noodzakelyk in dit land. Hun getal is zoo  Twee en Dertigste Brief. 127 zoo groot, dat men 'er zelfs in de dorpen vind. Men gebruikt hen by het betalen van groote geldzommen, om de fpecien te onderzoeken; en hunne belooning beftaat in zeftien ten hondert. Zy gebruiken een toetsfteen om het geit te beproeven ; en om de goud of zilvere deeltjes niet te verliezen die zig aan den zeiven hegten, wryven zy ze met een ftuk wafch af, het geen zy na eenige tyd verbranden , en zy verzamelen door dit middel , het metaal dat zig in de wafch by een vergadert. Al het geit, dat in de Schatkamer van den Keizer komt , werd gloeijent gemaakt , waar na men ftuk voor ftuk naauwkeurig onderzoekt. Zoo men eenige tekenen van vervalfing befpeurt, werd het op ftaande voet verbroken. Zoo dikwyls de goede ftukken in de Schatkamer komen , doorboort men derzelver oppervlakte met een priem. Men ziet 'er eenige die dit tot zeven of agt maaien gedaan zyn, het geen te kennen geeft, dat zy zeven of agt maaien in de Schatkamer geweeft zyn. Ik trok door Lahor naar Dehly, zonder my in de eerfte Stad op te houden, in welke ik niets meer te zien had; en ik had groote begeerte om my in de hooftftad weder te bevinden. Voor dat ik wederom uit dezelve vertrok , om nieuwe togten door de zuidelyke landfchappen te doen, tragte ik meer en meer om de zeden en gewoontens van dit volk te leeren kennen. Ik befchouwde hier twee feeften die men 'sjaarlyks viert, hee eene was de verjaring der geboortedag van den Kei-  b8 De Nieuwe R e i s i g é rï Keizer; en het andere de plegtigheid van deli eerden dag des Jaars^ De Keizer verfcheen, op zynen verjaardag op den troon , met zyn rykfte gewaad verfiert, aan deszelfs voet bevonden zig de grooten van zyn hof, op een voetbank die met een koftbaar hekken omringt was. Na dat hy zig dus in een pragtige zaal vertoond had, begaf hy zig naar een koftbaare tent , in welke weegfchalen van goud met edele gefteentens verfiert geplaatft waren, en hy deed zig hier wegen. Hy plaatfte zig op de kniën, gelyk een vrouw* in een van deze fchaalen, men plaatlle in de andere, goud, zilver, edele gefteentens, pakken, zyde ftoffen, katoene lywaaten, peper, kruidnagelen, muskaatnooten, kaneel, graan, peulvrugten en kruiden. Men houd een naauwkeurige aantekening van het verfchil van het gewigt dat men 's jaarlyks vind: men merkte op dat de Keizer eenige ponden zwaarder woeg als het voorgaande Jaar; en ieder betuigde hier zyne blydfchap, door groote toejuigingen over. Na deze plegtigheid, deelde de Keizer zelfs het gemunt goud en zilver aan de armen uit, en gaf het overige aan de Banianen. Men plaatfte vervolgens voor hem kommen die met nooten, amandelen en allerlei foorten van vrugten, konstig van goud en zilver gemaakt, gevult waren, die hy onder de grooten wierp. Zy die het naafte by hem waren vielen op de grond neder' om dezelve op te zamelen. Ik dagt in den beginnen dat deze vrugten van een groote waarde waren; maar  Twee en Dertigste Brief. 129 Riaar men onderrigte my dat zy zoo ligc waren, dat duizend naauwlyks de waarde van twintig piftolecten haaien konden , en dat dezen Vorft, 'er dien dag, voor niet meer als de waarde van zeven of agt hondert hollandfche guldens geftrooic had. De grooten zyn verpligt om op hunne beurt gefchenken aan den Vorft in evenredigheid van hunnen rykdom te doen. De eene geven hem goude vaten die met edele gefteentens verfiert zyn; andere paarlen , diamanten, of beurfen met gek. Met feeft eindigt mee een groot gaftmaal dat de Keizer aan zyn geheel hof geefc, en op 't welk men den geheelen nagt mee drinken doorbrengt. Om den eerften dag van het Jaar te vieren , rigt men voor het paleis een ftelling op, die vyftieri of zeftien voeten hoog, zeftig lang, en breed naar evenredigheid is. Zy is met een hek omringt , en met koftbaare tapyten bedekt. Men rigt ter zyden van deze, een andere ftelling op, die van gefchildert hout en met paarlemoer verfiert is , op welke zig de groote van het hof plaatzen. De Vorft , vergezelt van zyn Staatsdienaars, plaats zig op de eerfte ftelling, hy zet zig op kusfens van fluweel die met goud en paarlen geborduurt zyn, en wagt de gefchenken af -die men hem brengt. Deze plegtigheid duurd agtien dagen; en hy deelt vervolgens zyne gunftbewyze aan de grooten en het volk uit. Zy beftaan in ampten en waardigheden die hy aan die genen fchenkt die hem het' mceft gegeven heb- UL Deel. I ben-  De Nieuwe Reiziger. ben. De Rajaas, die de voornaamfte van het Ryk zyn, hebben een zoo grooten eerbiet voor den Keizer, dat zy hem met meer eerbiet en onderdanigheid aanfpreken als God zelfs. Zy vergezellen hunne redenen met geftadige buigingen; en wanneer zy aflcheid van hem nemen, buigen zy zig ter aarde, ftryken hunne hand over hunne oogen, en laaten dezelve vervolgens op de borft vallen , waar na zy de aarde aanraken, om te betuigen, dat zy ten zynen opzigten, niets anders als ftof en flyk zyn. Zy wenfehen alle foorten van zegeningen, en gaan agterwaarts uit. Een byzonder vermaak, dat dikwyls deze feesten vergezelt, Mevrouw, is een foort van kermis die in het Serail door de bevalligfte vrouwen van het hof gehouden word. Zy fpreiden verfcheide foorten van ftoffen van goud, zilver en zyde, geborduurde werken, koftbaare tulbanden en allerlei foorten van andere koopwaren ten toon. De Keizer gaat in alle de winkels, en koopt het geen hem behaagt, eveii als of hy een byzonder perzoon was. Men cwift over en weder over de prys; en zomtyds komt men tot fcheldwoorden. Zomtyds laat men hier danfeheresfen , poftuurmaakfters en ligte vrouwen komen. Men heeft 'er die alzoo ryk zyn als in zommige Europifche landen; en ik heb 'er eenige gezien die met meer als voor twintig duizend kroonen aan diamanten verfiert waren. Het grootfte gedeelte is bevallig en wel gemaakt; en zy worden zeldzaam zonder deze bekoorlykheden in de benden aangenomen. Haa-  Twee en Dertigste Brief. 135 Haare voornaamfte bezigheid is om in de huizen, in welke men haar ontbiet te dansfen, zy nemen onder haare troepen mannen die op trommelen, fluiten, en hoboos fpelen, Haare gezangen en dansfen zyn aangenaam-, maar onkuis, en haar leven is zeer ongebonden: de grooten vérmaken zig met haar , dog behandelen haar egter met veel trots en geftrengheid ; een voorbeeld hier van is de Stadsvoogd van Amadabath, die, gelyk ik u gezegt heb, zeven of agt deed onthoofden, om een enkele ongehoorzaamheid. Het volgende geval, fchoon zoo geftreng niet, kan mede de droevige ftaat van deze fchepzelen bewyzen die in Europa een gelukkiger lot genieten. Een der Mogolfe Keizeren had een gunfteling die zig zoo aangenaam .door zyne geeftigheid en de vrolykheid van zynen ommegang gemaakt had, dat 'er geen dag voorby ging dat den Keizer hem niet by zig liet komen. Wanneer dezen heer op zekeren dag een geneesmiddel ingenomen had, zoo zond de Keizer , die zig vermaken wilde, een troep danfters naar hem toe, en beval haar dat zy in zyne tegenwoordigheid haar agterfte ontbloten moeften en hun gevoeg doen. De hoveling , aan welke zy het bevel van den Vorft bekend maakten wilde zig hier van bedienen, om zyn meefter te vermaken, hy vroeg haar of dit alles was wat den Keizer haar geboden had. Hy heeft ons anders niet bevolen , antwoorden de danfters, en zy maakten zig gereet om de bevelen van den Vorft uit te voeren.. Volgt dezelve I 2 ftipt,  132 De Nieuwe Reisiger. ftipc, hernam dèn hoveling; maar wagt u vart niets meer te doen ah hy u gezegt heeft. Zoo gy u water maakt, wanneer gy u gevoeg doet, zoo zal ik u tot bloedens toe laten geeflelen. 'Geen haarer wilde zig aan dit gevaar bloot Hellen. Zy keerden naar het hof weder, en berigten den Vorft het antwoord van zynen gunlfeling. De Keizer vermaakte zig hier mede, en was het overige van den dag in een goede luim. De Vader Sylveira verhaalde my een andere trek van dezen zelfden Vorft die u te gelyk een denkbeelt zal geven van een foort van fchouwf'pel dat wy eenige dagen geleden, te zamen by woonde. Dit is het gevegt van wilde dieren, dat-met veel • toeftel gefchiet, en hier zeer in gebruik is, de Keizer, die behagen fchept om zomtyds olyphanten , ftieren , luipaarden , leeuwen en tygers te zien vegten, was ook zoo wreed om zomtyds menfchen tegens deze woefte dieren te doen ftryden. Op een dag dat hy het volk een van deze bloedige fchouwfpellen gaf, ftond een van zyne bedienden op, en beloofde, van wegen den Vorft een vergelding aan die geen die zoo kloekmoedig was om tegen een van deze dieren te ftryden , op voorwaarden dat hy zig maar alleen van een zabel bedienen mogt. De prys der overwinning beftond in de waardigheid van Kan. Drie mannen , uit de aanfehouwers, namen-dit voorftel aan, en traden in het ftrydperk. Men onderrigte hen ten tweedemaal, dat het den wil van den Vorft was dat zy geen ander wapentuig  Twee en Dertigste Brief. 133 tuig gebruikten als het gene gezegt was, dar zy anders de ongenade van den Vorlt te vreezen hadden. Men liet vervolgens tegens den eerite een verwoede leeuw los, die regc op hem aankwam. Den Indiaan verdedigde zig dapperlyk ; maar wanneer hy door het dier in de engte gebragt was, trok hy een ponjaard uit die hy in zynen gordel verborgen had, en ftak 'er de leeuw mede in den ftrot, hy bediende zig vervolgens van zyn zabel, waar mede hy het dier vervolgde en dood voor zyne voeten deed nederftorten. De aanfchouwers juichten deze overwinning toe; maar wanneer het gerugt ophielt , deed de Mogol den ■overwinnaar by hem komen, en zeide tot "hemt Men meet bekennen dat gy kloekmoedig gèjlreden hebt; maar gy hebt u, tegen myn bevel, van een ponjaard bediend; gy hebt uwen vyand als een moordenaar omgebragt; gy verdiend de dood. Hierom beval hy, dat men dén Indiaan den buik open zou fnyden, 't geen op ftaande voet ter uitvoer gebragt wierd. De tweede, die zig tot.het ftryden had aangeboden , wierd hier door niet afgefchrikt. Hy ging trotfelyk een tyger te. gemoed die men tegen hem" los liec; maar het dier greep hem by de keel, doode hem en verfcheurde zyn lighaam. De derde trad vrolyk in het itrydperk, en tafte dezelve tyger aan, die nog geheel verhit van zyn overwinning was. Het woedende dier "kwam naar hem toe, met oogmerk om hem in den eerften flag om ver te werpen. Maar den Indiaan hakte hem de beide voor13 ftQ  134 De Nieuwe Reisiger. l\e poenen met zyn zabel af; na dat hy hem das had doen nederftortcn , maakte hy hem voorts af. De Keizer deed dezen man roepen; en na dat hy hem naar zyn naam en ftaat gevraagt had, overlade hy hem mee gefchenken en lofredenen, en gaf hem de waardigheid van Kan; een vergelding die hy te regt verdiend had. Voor het overige, is die vegten van menfchen tegens dieren zeer zeldzaam in het land van den Mogol, en altoos vrywillig van de zyde der Indianen die zig hier toe aanbieden. De Vorft- draagt de onkoften van deze groote fchouwfpelen, die op een groot plein dat hier toe gefchikc is in zyne tegenwoordigheid gehouden word. Hy voed, tot die einde, in zyne diergaardens, allerlei foort van verfcheurende dieren. Schoon men 'er mede zomtyds olyphanten toe gebruikt , zoo moet men egter bekennen dat zy hier tot edeler zaken gefchikt zyn; en het is over dit onderwerp dat ik u thans onderhouden zal. Deze dieren maken een der voornaamfte fterktens van de heirlegers van den Mogol uit. Men begroot derzelver getal op meer dan veertien duizend , waar van een. gedeelte in de Keizerlyke ftallen, en de overige in die van byzondere Heeren onderhouden worden; geen van deze dieren is 'er welkers onderhoud dagelyks niet min dan tien kroonen koft'. Men voed hen met graan, boter, fterke dranken en zuiker; en ieder van dezelve heeft ten minften tien flaven om hen op je paften. Zommige zyn géftadig bezig om hen af-  Twee en Dertigste Brief. 135 af te regten, hen gedwee te maken, hen ftrydbaar te doen worden, met kontt vuurwerken, voor hen aan te {teken, en met hen tegens tygers en leeuwen te doen vegten. Andere leeren hen om de poorten der fteden open te ftooten, zwaare lallen te dragen, hunne bewegingen te beftuuren, 't zy in krygs, 't zy in plaifier togten van den Grooten Mogol. Anderen hegten hen ketenen aan het lighaam, en waken geftadig om deze dieren, te vervrisfchen, met hen water op het lighaam te gieten, of om de vliegen te verdry ven die hen kwellen: anderen eindelyk bereiden hun voedzel en legplaatzen; en alle hebben zy hunne bepaalde tyden en bezigheden tot dienft van het dier dat aan hunne zorg toevertrouwt is. De Olyphant op welke de Vorft ryd, is geheel met goud en edele gefteentens bedekt. Men plaatft hem een pragtige troon op den rug op welke de Vorft zit. De andere olyphanten van het paleis hebben mede by uitftek pragtige fieraden. De Landvoogden bootzen, in hunne landfchappen, de pragt van den Vorft na, 't zy in openbaare plegtigheden, 't zy in byzondere vermaken. De olyphanten zyn de dieren op welke zy gewoonlyk ryden: wanneer men tot vermaak ryd, zit men alleen op den hals van het dier, zonder een zadel of iets diergelyks. Op de reizen, zitten drie mannen op een olyphant, een op het agterfte " gedeelte, een op den hals, en de meefter in het midden in een gemakkelyke ftoel. Wanneer deze wil op ftygen, biet men hem een kleine ladder I 4 aani  '135 De Nieuwe Reisiger. aan; men doet den olyphant nederknielen die, la het nederbukken , een poot uitfteekt op welke men zyn voet zet; van daar ftapc men op zyn zyde, en vervolgens op den rug: het dier ftaat niet eerder op, voor dat zyn meefter gezeten is. Een kleine yzere haak., met welke men zynen gang beftuurt, is genoeg om hen naar zyn wil te regeercn. Zyn ftap is langer als die van een paard: hy draaft niet; maar .zyn tred is zeer ras. De Mogollers bedienen zig van deze dieren, als een verfchanfing tegens den eerden aanval van den vyand. Iedere olyphant heeft een houten toorn op den rug, die met een foort van zwaare vuurroers bezet zyn, en eenige mannen om dezelve te beftuuren; maar het gebeurt dikwyls dat het geluk van deze wapenen, en de konft vuuren, van welk de vyand zig bediend om hen te verfchrikken , hen in diervoegen in wanorder brengt, dat zy meer nadeel aan hunne meefters, als aan die genen toebrengen tegen welke men hen gebruikt, Kond gy gelooven, Mevrouw, dat dieren van deze zwaarte en verbazende groote met een zonderlinge gedweeheid de kunsjes doen welke men hen leert. Ik heb 'er in de ftallen van den Grooten Mogol gezien, die in alles hunnen leidsman gehoorzaamden. Hy deed hen als een tyger brullen, als een ftier loeijen, als een paard rinneken, het gezang der vogelen, en het geluic der t.ompetten nabootzen. Vervolgens verpligte hy hen om ons hunnen eerbiet te bewyzen, zy knielde  Twee en Dertigste Brief. 137 de eerft neder, vielen op de eene zyde, vervolgens op de andere, en Monden eindelyk op': deze dieren verrigcen dit foort van oeffening op een enkel bevel- Om zig neder te leggen, fteken zy eerft de voorfte pooten en vervolgens de agterfte uit; eindelyk leggen zy zig met den buik op de aarde neder. Men bediend zig zomtyds van olyphanten om de dood vonniflen uit te voeren. Zy verfcheuren het menfchelyk lighaam en verftrooijen de leden. Men bekleet hunne tanden met een fcherp driefnydend yzer; want de tanden van de tamme olyphanten zyn aan het einde afgezaagt, op dat zy beter zouden groeijen. Het zal u ongetwyffelt niet onaangenaam zyn, Mevrouw, dat ik u een verhaal doe van de wyze op welke men deze dieren in Indiën'vangt en tam maakt. Het is van den Vader Sylveira dat ik deze byzonderheden vernomen heb; hy zeide my dat hy verfcheide maaien by de jagt der olyphanten in Siam tegenswoordig geweeft was. Men brengt in de bofichen die hen tot een fchuilplaats dienen verfcheide troepen tamme olyphanten; en iedere troep, die uit veertig of vyftig van deze dieren beftaat, Heeft tien of twaalf mannen om den zeiven te beftuuren. Wanneer deze de wilde olyphanten gewaar worden , gebieden zy de tamme wyfjes' om dezelve te omringen; want gy moet weten, Mevrouw, dat zy de taal van die genen verftaan konnen welke hen beftuuren. Wanneer de olyphanten die men vangen wil, met wyfjes omringc zyn, naderen de manI 5 nen,  138 De Nieuwe Reisiger. nen , die op de mannetjes olyphant zitten, en doen de wilde in het midden van de troep voortgaan. Op eenigen aflland van het bos, is een foort van knip aangelegt die met boomen bezet is, welke de wilde olyphanten voor een gedeelte van het bos aanzien; zy gaan 'er met de anderen een voor een in; en wanneer zy ver genoeg gekomen zyn , laat men groote ftaketzels van ter zyden neder vallen voor en agter het dier; zy zyn in diervoegen hier in als in een kooi beflo ten, en konnen zig nog regts nog links keeren. De Haken uit welke deze knippen zaam geftelt zyn, hebben de dikte van Scheeps maften, en zyn beftand tegen alle pogingen der olyphanten, Men bind de pooten van deze dieren, met kabeltouw te zaam, in diervoegen egter dat zy gaan konnen. Men leit hen dus in een overdekt huis, in welkers midden een zeer zwaare paal geplaatft is die vyf of zes vademen hoogte heeft. Dwars door deze paal,, die gelyk een kaapftand van een Schip omdraaic, gaat een balk. Men hangt aan dezen balk de olyphanten op die men gevangen heeft , door middel van kabeltouwen die onder hun lighaam gaan; in diervoegen egter, dat hunne pooten op de aarde ruften. Dus vaft gemaakt, konnen zy niet anders als met de kaapftand rond loopen ; men laat hen in dezen ftaat, twee of drie dagen, zy worden door vier tamme olyphanten twee mannetjes en twee wyfjes bewaakt, en men geeft de wilde geduürende deze tyd geen eeten. Vervolgens maakt men.hen los, en  Twee en Dertigste Brief. 139 en bind ben aan andere tamme olyphanten valt. Zy blyven dus vaftgebonden cot dat zy zelfs tam geworden zyn. Als dan verkrygen zy hunne oppalTers, en worden als de andere behandelt. Zomcyds fluit men hen in een groote plaats op, in welke een foort van groote vierkante kooijen zyn aangelegt, en met palen gefloten zyn, die zoo ver van een ftaan dat 'er een menfch gemakkelyk in en uit kan, eenige mannen gaan geftadig hier door om deze dieren te tergen om hen verwoed te maken, zy ontvvyken de olyphanten door de palen wanneer zy op hen aankomen. Na dat men de olyphanten dus afgemat heeft, doet men hen in een kleine kooi van groote balken overgaan ; men maakt hen hier aan de 'pooten van andere tamme olyphanten vall; en men laat hen in dezen Haat; tot dat den honger, en het voorbeelt der anderen hen tam doet worden. Men heeft nog een anderen wyze om hen 't zy in de boffchen of in het open veld te vangen. Men zend onder hen een tamme olyphant, die zy nooit verzuimen om aan te tallen; en geduürende het fterkfte van het gevegt bind men hunne agterfte pooten valt, in diervoegen dat zy niet vlugten konnen, en genoodzaakt zyn om zig te laaten weg leiden; dit gefchiet egter niet zonder groot gevaar. Op dit foort van Jagten, ziet men zomtyds witte olyphanten welkers foort zeer zeld* zaam is, en voor welke de Indianen een zonderlingen eerbiet hebben. Zy befchouwen hen als de Koning der andere olyphanten ; men geeft hen een  14° De Nifuwe Re is i ge r. een verblyfplaats in het paleis; men bediend hen uit goude vaten; wanneer zy wandelen werd 'er een zonnefcherm boven hen gedragen; zy hebben bedienden van allerlei foort en een vorftelyk gevolg; men fpreekt hen met eerbiet aan; men behandelt hen met plegtigheid; men begroet hen en doet redevoeringen aan hen. Deze uitwendige ltaatfie vertrood hen over hunne flaverny. Wanneer zy eenige misdag begaan, zoo bedaat hunne gewoone draf hier in , dat men hunnen trein vermindert en hen uit het paleis verdryft om ze in degter hokken op te duiten. Deze draf veroorzaakc hen een gevoelige droefheid, en maakt deze dieren zomtyds verwoed. Het is gebeurt dat magtige Vorden eikanderen een bloedigen oorlog aangedaan hebben , om eikanderen een witte olyphant te ontrukken. De overwinnaar agt zig de gelukkigde Vorit der aarde , en gelooft dat hy, door den eernaam van Koning van den witten olyphant, een meerderheid boven de nabuurige Vorden bezit welke men hem zeldzaam durft betwillen. Men heefc olyphanten van een verbazende groote. Men heefc my verzekerc dat men 'er gezien heeft weikers tanden negen voeten lang, en zoo dik als het dikke van een mans been waren, en hondert twintig of hondert vyf en twintig ponden weegden. Eenigen hebben gedagt dat de olyphanten de kniën niet buigen konden, en dat zy daande diepen , en wanneer zy eens ter neder lagen , zig niet weder opregten konden.  Twee en Dertigste Brief. 14* den. Doch dk is een dwaling: zy gaan, leggen zig neder , en ftaan gelyk andere dieren weder op. Het is dan niet waar , gelyk eenige verhaalt hebben, dat het genoeg is om hen te vangen dat men een boom onder aan de Ham half afzaagt; en dat wanneer den olyphant tegen denzelven leunt, hy den boom door zyn zwaarte om werpt, en zelfs ter nedervalt zonder zig op te konnen rigten. Hoe wilt de olyphanten van natuur ook zyn mogen, zoo doen zy egter geen kwaad, wanneer zy niet aangetaft vorden; maar wanneer iemand hen vergramt, zoo verdedigen zy zig met hunnen fnuit, die zy naar hunnen wil ukftrekken of intrekken konnen. Zy grypen een man met dit vreeslvk werktuig'aan, en werpen hem meer dan hondert fchreden ver. Te vergeefs tragt men hen door de vlugt te ontkomen; zy loopen met een verbazende fnelheit; en de. jongde zyn de gevaarlykfce. Hunnen gewoonelyke ging evenaart die van een vlug man; hunnen loop is veel fnelder , dog men ziet hen zeldzaam loopen. Wanneer men hen niet levend vangen wil, en zig vergenoegt met hen dood te hebben om 'er het yvoir van te bekomen, zoo graaft men groote kuilen die men met takken en bladeren bedekt ; en wanneer een olyphant hier ingevallen is, dood men hem gemakkelyk met pylen. Anderen verzamelen zig in groot, getal; en wanneer zy het fpoor van het dier ontdekt hebben, houden zy ftil om het af te wagten. Door het ge- rugt  142 De Nieuwe Reisiger. rugt dat hy maakt met de takken te verbreken, werd hy wel ras erkent. Als dan vervolgen zy hem, en fchieten genadig pylen in zyn lighaam, tot dat het verlies van zyn bloed en de traagheid van zyne vlugt hen doet befluiten dat hy zeer verzwakt is. Zomtyds ontvlugt hy hen, ondanks alle zyne wonden; dog dit is alleen om eenige dagen hier na te fterven, op de plaats op welke hem zyne kragten begeven : hierom vind men zomtyds in de boflchen verfcheide olyphants tanden. Hun vleefch werd door de andere dieren verflonden; de beenderen vergaan; en de tanden zyn de laatfte deelen die overblyven; maar wanneer zy dus voor de lugc blootgeftelt geweeft zyn , veranderen zy. en verliezen zeer veel van hunnen prys. Men bediend zig, in zekere landen, van een andere lift om de olyphanten te dooden. . Wanneer zy in troepen by een zig vertoonen, befmeert zig de Jager het geheele lighaam met hunnen drek; en kruipt met zyn lans, zagjes onder hunnen buik , tot dat hy gelegentheid ziet om een dezer dieren agter het oor te kwetzen, het geen de gevoeligfte plaats is. Zoo ras hy de fteek gegeven heeft, verwydert hy zig voordat de gekwetfte olyphant tyd heeft om hem te herkennen. De reuk van hunne mift misleid de andere die hunnen togc vervolgen , laatende hun medemakker ten prooi van den Jager. Zoo het dier, ondanks zyne wond, nog zoo veel kragt behoud om zig te konnen verdedigen of om zelfs zy-  Twee en Dertigste Brief. 143 zynen vyand aan te taften, zoo is het eenigfte middel om zig van deze te redden, om de vlugt te nemen met verfcheide omwendingen in zynen loop te maken, en af te wagten dat den olyphant door het verlies van zyn bloed geheel verzwakt is. Men heeft nog een ander middel dat nog zoo moeilyk' nog zoo gevaarlyk is. Vermits de olyphanten in troepen de rivieren naderen, en dat zy altoos een voor een eikanderen op een !yn volgen, zoo is hun fpoor ligtelyk te ontdekken. Men graaft op dezen weg een kuil die zeven of agt voeten diep, en omtrent vier voeten middellyn heeft, in welkers midden men een zeer fchcrpe paal plaatft. Men bedekt deze kuil met kleine takken, bladeren van boomen, gras en aarde; in diervoegen dat de menfchen 'er zelfs door bedrogen zouden worden. De olyphant die zonder vrees voortgaat, ftruikelt met de twee voorde pooten in den kuil, in het vallen , milt hy de paal nooit die hem den hals of borft doorboort; en de Jagers brengen hem voorts om. Men heeft landltreken alwaar men zig met het vleefch van olyphanten voed; maar het is wreed, en van eenen onaangenamen fmaak: egter wanneer het wel toegemaakt, en een weinig lang bewaart is, zoo zegt men dat 'er veele lieden zig aangewennen. Men kookt het in water, en men dient het met verschillende foufen voor. Het is zoo goed niet wanneer het gebraden is; en de fnuit werd voor het aangenaamlte gehouden. Vier Of vyt ofien hebben minder vleefch als een ge- meene  144 De Nieuwe Reisioer. meene olyphant, hunne lengte is negen of tieu en hunne hoogte twaalf voeten. De olyphanten die in onbewoonde landllreken of op de bergen leven, zyn veel woefler en behendiger als de andere ,. om dat zy dikwyls gelegentheid hebben om hunne kragt en behendigheid regens de leeuwen , tygers en andere verfcheurende dieren te oeffenen. Zy die in de vlaktens leven, zyn veel handelbaarder , vermits zy meer aan het gezigc der menfchen gewent zyn. Schoon de leeuw en de olyphant eikanderen een doodelyken haat toedragen, en dat men verwonderenswaardige zaken van het vernuft dezer laatften verhaalt, zoo wil ik u egter de volgende hiftorien voor geen waarheid opgeven. Men zeo-c dat een olyphant op zekere tyd een leeuw overrompelde, en hem by een bos droeg, een boom kliefde, en de kop van zynen vyand tufTchen dezelve in frak, en hem in dezen ftaat liet fterven. Een andere bragt een leeuw op een moeraffige plaats, en hield hem de kop in de flyk gedompelt, om hem te verflikken. De Vader Sylveïra zeide my, dat de Portugeefen een zout hebben dat zy zeer hoog fchatten, en dat de olyphanten hun als een uitmuntend tegengift hebben leeren kennen. Zy noemen het zout van Nogne, na de naam van een Afrikaanfche rivier die het zelve voortbrengt. Eenige op de olyphanten jagt zynde, fchoten hen met vergiftige pylen, en waren zeer verwondert van hen te zien voortgaan en aas zoeken, zonder eenige fmart van hunne wonden te  Twee en Dertigste Buief. 14$ te gevoelen. Zy zogten naar de oorzaak van dit ♦erfehynfel, wanneer zy deze dieren de rivier zagen naderen, en iets in hunnen fnuit nemen dat zy mee gretigheid doorzwolgen: zy onderzogten wac dit zyn mogt, en bevonden dat het een wit zout was dat de frflaak van aluin had. De Portugeefen, die in een geftadige vrees voor vergift leven , ontdekten door verfcheide proeven, dat dit zout een der kragtigfte tegengiften was die men ooit ontdekt heeft. De olyphanten voeden zig met kruiden; ert zoo ben dezelve ontbreken , nemen zy hunnen toeVlugt tot bladeren, en takken van boomen, of riet, enz. Met hunne voorfte pooten drukken zy de takken neder; en zoo de boomen te hoog zyn, ftooten zy zoo lang met hunne fchouderen , tot dat zy ze om doen vallen; of zy buigen haar met hunne tanden neder, tot dat zy de bladeren bereiken konnen. Door noodzakelykheid gedrongen eeten zy ffeenen en aarde ; maar dit voedzel veroorzaakt hen wel ras de dood. Het is waar dat zy zeer lang den honger wederllaan konnen , en dat zy agt of tien dagen konnen doorbrengen zonder eenig voedzel te gebruiken. Het is niet om dat zy niet veel eeten, wanneer zy overvloed van voedzel hebben , een olyphant eet zoo veel op een dag als dertig menfchen in ëen geheele week. Zy worden dronken op de tabaks velden; en hunne dronkenfehap gaat zomwylen zoo ver dat zy in flaap vallen. Wanneer gy aan een rivier gaan om te drinken j verzuïUL Deel K  146 De Nieuwe R e i s i g e k. men zy nooit om het water alvorens met hunne pooten om te roeren. Dit dier heeft aan zyn? Haart een foort van hair of zyde, ter dikte van een bies , en van een zwarte blinkende kleur. Deszelfs fterkce en fchoonheid vermeerdert met de jaaren van den olyphant. Men heeft my gezegt dat in Afrika dit hair de prys van vier flaven overtreft, om dat de vrouwen en de groote Heeren van dat land een groote prys op het zelve ftellen, en het driftig beminnen. Al de krachten van een man zyn niet in ftaat om het te verbreken. Met oogmerk om dit hair te bekomen van 't welk zy zoo veel werk maken, zoo befpieden de negers de olyphanten van verre; en wanneer zy hen in een naauwen doortogt ingewikkelt zien in welke hy zig niet omwenden kan , nog hen met zyn fnuic bereiken, zoo overvallen zy hem en fnyden zynen ftaart af. Anderen die ltoutmoediger zyn bedienen zig van den tyd op welke zy hen zien weiden, en befchutten zig voor zyne woede, door flangswyze bewegingen die het dier door de zwaarte, en de moeijelykheid met welke het zig omkeert beletten, om dit met dezelfde vaardigheid te doen. De olyphanten zyn nier zeer voor hunne veiligheid bekommert, vermits zy zig op hunne kragten verlaten; maar gelyk zy niets vreezen zoo zoeken zy ook niemant te fchaden: zy naderen de huizen, zonder eenig nadeel te veroorzaken, en zy liaan dikwyls geen agt op de menfchen die hen ontmoeten. Zy ligten hen zomtyds met hunne fnuit op , en houden hew zelfs  Twee en Dertigste Brief. 147 zelfs eenige oogenblikken opgeheven , maar alleen om hen önbefcbadige op de aarde neder te zetcen. Het is waar wanneer een Jager hun gewond heeft, dat zy alle middelen in 't werk Hellen om hunnen vyand te dooden; maar wanneer zy deze wraakluft voldaan .hebben, zoo befchadigen zy zyn lighaam niet. In tegendeel, huri eerfte zorg is om met hunne tanden een kuil te graven, om hem een graf te'verfchaffenin 't welke zy hem met veel behendigheid leggen, en met zant en bladeren bedekken. Eindelyk dit dier heeft een aandoenelyk en teder nacuurlyk begrip, kleeft zyn meeitcr zeer aan , bezit eene by uitftek groote gedweeheid , en zelfs een foort van kuisheid, want zy vermengen zig niet met eikanderen als in de boffen, en altoos in de afgelegenlte plaaczen. Men flcmt in de tyd der . dragt van deze dieren niet overeen; den eeri zegt dat dezelve twaalf en andere dat zy agtien maanden duurt. Men voegt 'er by dat hunne fterkte van hunne geboorte tot hun veertigfte jaar toeneemt, en dat zy gemeenelyk twee eeuwen leven. De tamme olyphanten paaren nooit nog brengen geen jongen voort. Ik wierd op deze plaats van myn brief gefluit j door het geluit van,eenige muzyk inftrumenten die my gelegentheid geven, eer ik dezelve eindig, om u iets van 't muzyk der Mogollers te zeggen. Zy is in het algemeen zeer luidrugtig; om dat hunne inftrumenten gewoonlyk hoboos —n van agt of negen voeten lengten , en tieri K i v  148 De Nieuwe R e i ï 1 g e r. of twaalf duimen opening hebben, die het geluk van de trompetten nabootzen. Zy vergezellen de groote keteltrommen die van koper of yzer gemaakt zyn, van welke eenige zeö voeten middellyn hebben. Het muzyk van den Keizer is uk twaalf van deze hoboos en zoo veel keteltrommen zamengeltelt. Alle deze inftrumenten laaten zig op verfcheide uuren van den dag en nagt hooren, met een geraas dat my in den beginne zeer vreemd voorkwam, dog waar aan ik my gewende, en het geen ik zelfs op eert grooter afiland aangenaam vond. Deze muzyk heefc haare grondregelen van toohfchikkingen, die hier in beftaan om de wreetheit van het geluk der muzyk inftrumenten welke zy gebruiken, te verzagten. Ik ben enz. Agra den 24. Oiïober 1740. Drie en Dertigste Brief. Vervolg van de Staten van den Grooten Mogol. Zie hier Mevrouw, de laatfte brief die ik u uit deze Stad fchryven zal. Ik zal Agra binnen eenige dagen verlaten met een hoop krygsknegten die de Keizer naar Bengale zend. Ik had met de bevelhebber die dezelve gebood kennis gemaakt: dit is voor ons eea goed geleide»  Drie en Dertigste Brief. 149 &. Voor dat ik Agra verliet, was ik voornemens eenige andere landfchappen te bezigtigen. Maar men had my dit afgeraden ; want, men verzekerde my dat uitgezondert Bengale, ik niets aanmerkelyks in dezelve zien zoude om my voor de moeijelykheden der reis fchadeloos te treilen. Men verhaalde my alleen eenige byzonderheden welke ik u zal mede deelen. Men vind in het landfchap Nagracut, een afgod naar welke een menigte bedevaardsreizigers gaan, waar van eenige zoo men zegt, een klein ftukje van hunne tong fnyden om aan deze godheid op te offeren. Men wil dat het gewelf en de vloer des Tempels mee goude platen bedekt is. In Kanamaka, een Stad in het zelfde landfchap, is een andere heilige plaats alwaar de Indianen komen om de vlam die uit een brandende berg voortkoomt aan te bidden. In een klein Dorp naby Cambaije, door welk wy niet doortrokken , vermits het te ver van onzen weg verwydert was, ziet men een tempel die berugc is door een foort van beder vaart die men naar dezelve doet. Het grootfte gedeelte der Indiaanfche ligte vrouwen offeren hier. Hy is met naaktheden vervult, onder welke men voornamentlyk een groot mansbeelt, in een onbetamclyke houding ziet; dit beek werd den meelten eerbiet door de oude hoeren bewezen. Zy die in haare jonkheid een fomme gelds by een vergadert hebben , gebruiken het zelve om jonge dogters te koopen die zy tot alle de oeffeningen van baaren ftaat bekwaam maken. K 3 PS-  150 De Nieuwe Rejsjgf.r, Deze jonge flavinnen die haare meeftereffen in. haar elfde of twaalfde jaar naar de pagode brengen; befchouwen het als een geluk van aan dezen afgod opgeoffert te worden, en beloven, na dac zy in die beroep oud geworden zyn, hem op haar beurt jonge kwekelingen te zullen aanbrengen om zynen dienft te vereeuwigen. Het landfchap Chitor was vOormaais een aanmerkelyk koningryk. Het ontleent zyn naam van de. hooftftad die, zoo men zegt, meer dan zes Uuren in omtrek had. Zy is in diervoegen ver•woeft, zedert dac een Mogols Keizer haar onder zyne hcerfchappy gebragt heeft, dac zy tegenswoordig niets meer vertoond als de overbly'fzels van haare fchoone moskeen en pragtige paleizen. De regerende Vorft en zyne voorzaten hadden alle de oude fteden verwoeft, met'verbod om dezelve weder op te bouwen , waarfchynelyk met oogmerk, om de gedagtenis te vernietigen van alles wat groot in de Indiën, en ouder als hun Hamhuis was. De Stad Goddah, legt in de aangenaamfte landftreek die de natuur kan voortbrengen, zy is een der fchoonfle en beft gebouwde die men in het land van den Mogol had. Zy is met muuren omringt, het grootfte gedeelce van de huizen hebben twee verdiepingen; het geen zeer zeldzaam in de andere fteden is. Verfcheide ftraaten beftaan uit winkels waar in men de koftbaarfte koopwaren vint. Men ziet dat de openbaare gebouwen hier voorheen pragtig waren; en op de voor-  Drie en Dertigste Brief. 151 voornaamfte markten, vind men nog waterbakken die met galleryen omringt zyn, en met rondloopende trappen om neder te dalen, water te fcheppen en zich te verfrisfchen. De gelegentheid van Goddah overtreft de fchoonheid van de Stad nog. Zy legt in een wyduitgeftrekte vlakte, die met een meenigte dorpen verfiert, en by uitftek vrugtbaar in graan, katoen, en uitmuntend voeder voor het vee is. Men ziet overal van die? kleine tempelen die de Indianen pagoden noemen, en die met badftoven, vyvers, en kleine ronde koepelswyze gebouwen omringt zyn, en met allerlei foorten van boomen die onregelmatig geplant zyn. Deze mengeling levert het bevalligfte gezigt uit; maar de Stad was nog oneindig bloeijender, wanneer zy aan een Vorft der Rasbouten toebehoorden. Het geen de kleine Stad Calleade, die in het landfchap Mandoa legt, doet onderfcheiden, i;, het geval van een haarer Koningen. Deze Vorft in de rivier gevallen zynde, zoo redde hem een flaaf die zwemmen kon, met hem by het hair te grypen , en dus uit het water te trekken. De Koning tot zig zelfs gekomen zynde, wilde weten aan wien hy dezen grooten dienft verfchuldigt was. Maar wanneer hy verftond dat het een flaaf was, vroeg hy hoe hy zich had durven verftouten , van zyn handen aan het hooft van zyn Vorft te flaan; op (taande voet, gebood hy dat men hem zou doen fterven. Wanneer hy eenige tyd hier na dronken zynde, en op de kant van een fchuit, li 4  I5a De Nieuwe Reisiger, tnet een van zyne byzitten zat, viel hy ten tweedemaal in het water. Deze vrouw kon hem gemakkelyk redden; maar het geval van den flaaf lag te verfeh in haar geheugen; hierom wilde zy hem liever laten verdrinken. In de Stad Seronge, wort een vry aanmerkelyke koophandel, in dat gefchildert lynwaat, 't geen men Schilt noemt , gedreven, met welke het gemeene volk in Perfiën en Turkyen zig kieer. Men maakt het ook elders; maar om dat het water dat men hier toe gebruikt, zoo goed niet is als dat van Seronge, zyn de kleuren zoo levendig niet, en meer aan verbleeken onderworpen, wanneer men het waft. Die van Seronge in tegendeel , worden hier door veel fchoonder; het is het water uit de rivier die deze levendigheid aan de kleur geeft. Het is aanmerkelyk, dat, wanneer het water geroert word, deze levendigheid toeneemt, en beltendiger is; hierom verkiezen de wevers de tyd die na de zwaare regens volgt, om het te waffen. Men maakt, in dezelfde Stad, een foort van gaas of lynwaat, 'c geen zoo fyn is, dat die deeien van het lighaam welke met het zelve bedekt zyn , 'er doorfchynen even of zy naakt waren. Den uitvoer van het zelve is aan de kooplieden niet geoorlooft; de Stadsvoogd neemt het voor het Serail van den Vorft. De Sultanen maken 'er hemden en rokken van, die de Vorft begeert, door een Aziatifche welluft aangefpoort, dat zy dragen. Hy geniet, onder fchyn van kleeding, al het vermaak der naaktheid. Ik  Drie en Dertioste Brief. 153 Ik heb u niets wetenswaardig van de andere landfchappen mede te deelen j ik zal 'er egter nog eenige aanhalen, en myn verhaal eindigen met u een befchryving van de regering, godsdienft, zeden en eenige gewoontens van de inwoonders van 'c Mogolfe ryk te geven. Ik heb u gezegt dat de landftreken die onmiddelyk van deze Monarchie afhangen, zig in vier en dertig landfchappen verdeelen, waar van verfcheide oyzondere Koningryken uitmaken. De voornaamfte, behalven die welke ik u reets opgenoemt heb, zyn , in het Ooften , Jefual die Rajapour voor haar hooftftad heeft, alwaar de Franfchen een komptoir gehad hebben. Gualor, een van de befte Steden van Indiën, alwaar men een fterkte gebouwt heeft , dat een gevangenis van ftaat voor de grooten des Ryks van den Mogol is: men fluit de groote Heeren welkers aart of vermogen men vreeft, in 't zelve op: verfcheide Prinfen zyn hier ter dood gebragt. Men ziet hier een pragtige graftombe voor een der broede.ren van Aurangzcb, die dezen Vorft hier door vergift deed ombrengen. Patna , werd dus na zyne hooftftad genoemt, die beroemd door halren koophandel in zwavel is : men zegt dat zy een en een half uur lang is: een groote ftraat, mee winkels bezet, loopt door haar van het eene toe aan het andere einde ; haare huizen zyn met ftrooi of planken bedekt; men ziet hier egter zeer fchoone tempelen, eenige paleizen en een aanmerkelyk kafteel; de Hollanders hebben hier een bezetting. K 5 In  154 De Nieuwe Reiziger. In het Zuiden, is het landfchap Kandish, van welks Brampour de hooftftad is, waar men een fterke koophandel dryft in neteldoek, van een uitmuntende fynheid, 't welk half uit goud en half uit garen beftaat. Soret, een kleine landftreek, welke ryk en zeer bevolkc is, legt in het Weftelyk gedeelte, gelyk ook Hajacan en Kandahar; maar deze twee laatfte, zyn, zedert den inval van Thamas-KouliKan, aan Perfiën afgedaan, aan welke zy voormaals toebehoorden. De landdreken die in het Noorden leggen, zyn Jamba, beroemt door een pagode , naar welke de Banianen in bedevaard gaan; Siba, alwaar deGanges, uit een rots fchynt voortekomen , in welke de inwoonders eenige gelykvormigheid met de kop van een koe vinden, een dier dat by de Banianen hoog gefchat is. Dit trekt een groote meenigte Indianen naar deze plaats, die hier komen om zig te baden. Mogelyk zelfs is dit den oorfprong van den eerbiet die dit volk voor het water van de Ganges heeft, langs de geheele uitgedrektheid van haaren loop. De Groote Mogol heerfcht in deze landfchappen , zoo wel als in zyn hooftftad, met een vólftrekte oppermagt: hy deelt zyn gezag aan eenige Staatsdienaars mede, die het ryk in zynen naam regeren; maar de waardigheid die met die van Groot Vifier gelyk ftaat, is dikwyls niet als een eernaam die een Prins van den bloede, of een Vader van een Sultane aanneemt. Men laat hem in der waarheid alle inkomften die vry aanmerkelyk zyn; maar men ftaat hem niet toe dat hy het zelve  Drie en Dertigste Brief. 155 2elve bedient. De andere bedieningen van ftaat zyn die van Groot Schatbewaarder, die de Jaarwedden van de bevelhebbers der kroon, de krygsknegten en andere fchulden van den Staat betaalt; die van Ontvanger Generaal van het Keizerryk , is , die het opzigt over het heffen der fchattingen, tollen , en het betalen van de gewoonelyke inkomden van de kroonsgoederen heeft; die van opperhooft der gefncdene , is gelyk aan die van grootmeefler van het paleis; d:e van- hooftman der olyphanten, is gelyk aan die van groot dalmeeder; de bewaarder der huiscieraden, tenten en edele gefteentens van de kroon, enz. enz. Een ander bevelhebber, van een minder verheven rang , is gelaft om de erffeniften voor de Vorft intezamelen van die welke in zynen dienft derven; want vermits zy alleen van de weldaden des Keizers leven, zoo word hunne nalatenfchap gehouden hem toe te behoorcn. Men heeft, ten dezen opzigte, dezelfde gewoonte als in het Ottomannifche Keizerryk. In de Steden alwaar de Groote Mogol zyn verblyf houd, doet hy zomtyds zelfs in perzoon regc. Hy geeft gehoor aan een ieder in een groote zaal, alwaar hy de verzoekfchriften, die men hem aanbied, ontvangt : op andere tyden laat hy deze zorg aan zyne Staatsdienaren over. De onder Koningen der landfchappen, de Stadsvoogden, en de Opperhoofden der vlekken doen, een ieder in hun regtsgebiet, het geen de Keizer in zyn verblyfftad doet; en hun gezag is byna zoo willekeurig  ï-56 De Nieuwe R e i s i e e r, rig als dat van den Vorft. Het geen ik u gezege heb, Mevrouw, ten opzigte van de bediening Van het regt en der borgerlyke regering van het landfchap Guzaratte, werd in alle de Staten van den Mogol in agt genomen. De voornaamfte pligten van de Regerings perzonen die hier in voorzitten , zyn, om de drpnkenfchap te beteugelen, de kroegen uitteroeijen, alle krakeelingen voortekomen, alle byeenkomften die in de nagt gehouden worden, te beletten, en voor de handhaving der wetten te waken. Zy hebben in alle wyken verfpieders: die genen die men het meeft te dugten heefc, zyn een foort van openbaare dienaars , die men gebruikt om de huizen te vegen , en welkers bediening hen in ftaat fielt om alles te zien wat 'er omgaat. De andere Magiftraats perZQonen, hebben onder den naam van Gadis, het opzigt over de huwelyksplegtigheden, oordeelen over de egtfcheidingen, vonnifien over de Kerkelyke gefchillen, en over verfcheide onderwerpen die de tugt raken. Niemand behoeft zig met het vonnis van deze ondergefchikte regters te vergenoegen, maar kan zig van dezelve op den Stadsvoogd , onder Koning van het landfchap , en zelfs op den Keizer beroepen. De magt om ter dood te verwyzen, behoort alleen aan de Opper-regters; en deze moeten driemaal hun vonnis op drie verfchillende dagen onderteekent hebben , voor dat het ter uitvoer gebragt word. Dit belet egter niet dat zy zeer geftreng in hunne vonnifien zyn. Ik heb zomtyds in een landfchap, geduu- r&n-  Ï)rie en Dertigste Brièf. 15? fende myn verfcheide togten, de lighaanien vari hondert Struikroovers gezien, die op eenmaal ter dood gebragt waren. Niet lang geleden, wierd een vrouwsperzoon, in de armen van een gefnedene verraft zyiïde , verwezen om levendig tot aan de okfelen in de aarde gedolven te worden, de armen aan een galg vaftgemaakt; zy bleef driemaal vier en twintig uuren levendig in dezen ftaat, zonder eenig voedzel te ontvangen, het hooft, de fchouderen en den boezem voor dé hitte der zon blootgeftelt. Zy ftierf in deze ftraf; en de gefnedene wierd door de olyphanten omgebragt. De afgodifche Indianen zyn zelfs aan de Mogolfe en Mahomettaanfche overheden onderworpen. Een lange flaVerny heeft hen zoo gedwee gemaakt, dat zy zig nog over deze wet, nog over de geftrengheid van hunne vonniffen beklagen. De Chriftelyken Godsdienft word in het land van den Mogol geduld. Men heeft zelfs Keizers gehad die den fchyn maakten of zy den. zeiven omhelzen wilde; een dezer was den Keizer Eckbar; en zie hier het geen my de Vader Sylvéira verhaalt heeft, die zeer ervaren is in de Jaarboeken van zyn order. Dezen Vorft had eenige Jefuïten van Goa by zig genoodigt, en had hen aangefpoort om een boek ten voordeden van hunnen Godsdienft zamen te ftellen. Hy bragt geheele nagtën door om dit gefchrift te lezen; eindelyk ftond hy aan deze geeftelyke toe om een Kerk te bouwen , te prediken , te onderwyzen ca te bekeeren. Men had zelfs onder de volgen-  158 De Nieüwe Reisiceü. gende regeringen , Mogolfe Vorften die in dé Chriftelyke Godsdienft opgevoed waren. De Vader Sylveïra wil dat de Keizer, Zoon en opvolger van Eckbar, zeer gaarne Portugefe Vrouwen in zyn Serail hebben wilden, en hier toe zi> van deze gelegentheid bediende om de Jefuïcen aantefporen van 'er hem te bezorgen. Hy vroeg 9er hen om, onder voorwendzel van haar met de Prinfen te laten trouwen; maar de Jefuïten zyn waare meening ontdekkende, oordeelde het niet raadzaam om zig hier in te laaten. De Vorft was hier geweldig door geraakt; en hy wierd wederom Mahomettaans; waar door de vooruiczigten van de zendelingen verdwenen. De Vader Sylveïra heeft my nog een hiftorie ten opzigte van het boek verhaalt, dat op ordre van Eckbar, ten voordeele van den Chriftelyken Godsdienft, wierd zamengeftelt. Een Perfiaans Priefter fchreef 'er tegen; een Jefuïc beantwoorde het zelve, en dit antwoord wierd te Rome gedrukt. Dit begon met yflèlyke vervloekingen van Mahomet. Men deed de Schryver opmerken , dat hy zyn boek hier door nutteloos maakte voor die genen voor welke hy het had zamengeftelt, vermits zyn Vervloekingen beletten zouden dat zy het lazen ; hy vervaardigde een tweede uitgave, * in welke hy In tegendeel zoo veel goeds van Mahomet zeide, dat de klooftervoogden hem 'er hevig over beftrafcen. Uit . * Tot zulks is een Jefuïc in ftaat om zyn oogmerk te bereiken.  Drie en Dertigste Brief. 159 Uit het geen ik u gezegc heb, Mevrouw, kond gy oordeelen dat 'er weinig waare Chriftenen in het land van den Mogol zyn: uitgezondert eenige armen, die geen ander beftaan hebben als de' liefdegaven der Jefuïten; ik geloof niet dat een inwoonder van dit land onzen Godsdienft belyd. Behalven dit, krygen de Jefuïten, die de kwade trouw van dit bedriegelyk volk kennen, een weerzin om hunne liefdegiften nutteloos te verfpillen. De Mogollers volgen, gelyk de Perfianen, de gezinte van Ali, egter met eenig verfchil in de verklaring van den Alkoran. Geduürende de Ramafan, die dertig dagen duurt, onderhouden zy een geftrenge vaften. Zy verrigten vyfmaal daags hun gebed, en nemen getrouwelyk de afwasfingen in agt die door de wet geboden worden, als mede de heiliging van den vrydag, en alle de godsdienftige gebruiken van de Mahomettaanfche gezintens. Hunne moskeen zya laage vierkante gebouwen, die platte daken en muuren van een uitmuntende witheid hebben. Ik geloof dat ik u gezegt heb dat de Mogollers veel behagen in deze kleur fcheppen. Deze gebouwen zyn met zeer fraaije zaaien omringt, en zomtyds behooren jer eenige huizen onder, die zy tot onderhoud van de moskee verhuuren, of die tot een woonplaats voor den Iman en de Mullah dienen: de eene is zoo veel als de Priefter, en den anderen als de Vicaris van deze Kerk. Eenige fteene graven , en een zeer laage Predikfioel, zyn al de ver-  féo De Nieuwe Reisigèr. terfierfels van deze tempels; want de Mogolfe' Mahomettanen, gelyk die van Turkyën, hebben geen beelden nog fchilderwerk in hunne moskeen. In de nabuurfchap is een fontein, alwaar de Mahomettanen hunne aangezigten, voeten en handen waffchen, eer zy in de moskee gaan; dit is een gewoonte die gy gezien hebt dat mede onder de Turken in zwang is, gelyk mede om het volk tot het gebed, van een toorn, te roepen, van alle vrydagen in de voornaamfte moskee van de Stad te gaan, om het voorlezen van den Alkoran té hooren, enz. De Mullahs hebben geen vaft bepaalde inkomften, en beltaan niet als van de vrywillige gifte die men hen doet, of van de inkomften van hunne Scholen. De meefte onder hen leiden een voorbeeldelyk leven. Men vind zomtyds geleerde lieden onder hen; zommige wyden zig aan de onderwyzing der jeugt coe; eenige leven ongehuwt, geven zig aan de eenzaamheid over, en brengen hunne dagen door met bidden en hun vlees te dooden. Het zyn deze, die, met de Cady, het opzigt over de plegtigheden van het huwelyk hebben by de Indiaanfche Mahomettanen. Hec is vry dikwyls de gewoonte, in dit land , om de dogters in haare eerfte kindsheid uittetrouwen; maar zy woonen niet by haare mannen, voor dat zy huwbaar zyn, en dat de vader en moeder 'er in bewilligt heeft. Wanneer de bloedverwanten wederzyds over een gekomen zyn, en de dag der brui-'  Drie en Dertigste Brief. iCt kuilofc vaftgeftelt is, brengt men aan de deur van den toekomende man een paard dat met bloemen verfiert is, op welk hy de voornaamfte ftraten van de Stad doorryd , vergezelt van zyne bloedverwanten en vrienden, en hy word door muzykamen, klugtfpeelders, en lieden die zonnefchermen boven zyn hooft dragen , omringt. Hy houd voor hec huis van zyn bruid ftil, en doet voor haar fpclen. Hy gaat vervolgens by haar, en men doet hem op tapyten neder zitten die voor deze plegtigheid gefpreit zyn. De jonge vrouw, die uit een batftoof komt, werd door haare bloedvrindinnen geleit, zy is met bloemen verfiert, en met reukwerken befproeit, en men plaatft haar nevens den jongen man. De priefter en de wereltlyke regter bevinden zig in dezelfde zaal. De eerfte leeft eenige gebeden uit den alkoran; en na dat hy den man heefc doen zweeren,- dat ingeval van egtfcheiding, hy voor het onderhoud van zyn vrouw zorg zal dragen, zoo geeft hy aan de getrouwden zynen zegen, en vertrekt. Dep regter die niets verrigt, en om dus te fpréken, alleen tot getuigen dient, tekent dit huwelyk op zyne regifters aan, en woont, zoo hy het goeddunkt, de maaltyd by , die op deze plegtigheid volgt. De bruilofsmaaltyd is zeer pragtig; de Mogolleis willen in dit ftuk een groote naauwgezethaid betonen; zomtyds vergenoegen zy zig met een eenvoudig avondmaal : op andere tyden zetten de bloedverwanten hunne byeenkomften verfcheide dagen voort, vooral wanneer de tekenen van da IIL Deel. L vol-  iö*2 De Nieuwe Reisiger. voltrekking van het huwelyk in de lakens van de Jong getrouwden te zien zyn; maar .wanneer de man bevind dat een ander het' eerfte genot van zyne bruid gehad heeft, zoo kan hy haarverftoten. Zoo hy zelfs drie of vier dagen voorby laat gaan zonder haar bewyzen van zyne mannelykheicl te geven, en dat de jonge vrouw dit aan haare bloedvrindinnen openbaart, zoo zend hem een derzeive fpotsgewys een fpinrok, even als of zy zeggen wilde: vermits hy onbekwaam is om de eerfte van de mannelyke pligten te konnen oeffenen, hy zig Biet die der vrouwen bezig houden kan. De huwelyken der Mahomettanen zyn niet onfcheidbaar in het land van den Mogol; de mannen bepalen uitdrukkelyk in het huwelyks verdrag, dat zy hunne vrouwen verfloten-konnen, niet alken om egtbreuk of onvrugtbaarheid, gelyk in Turkyen, maar zelfs om een afkeer, mits haar egter het nodig onderhoud aantewyzen. De teruggaaf van het huwelyksgoed komt hier in geen aanmerking; want zy brengen niets anders als hunne klederen en juwelen ten huwelyk zoo zy inftaat zyn om dezelve te bezitten wanneer zy trouwen. Een man kan verfcheide vrouwen trouwen. Ik ken eenige kooplieden § De vrouwen konnen geregtelyk geen egtfcheiding verwerven, als mee te bewyzen dat haare mannen haar geflagen hebben, of dat zy haar het nodig onderhoud weigeren. Zoo de egtfcheiding plaats heeft, nemen zy haare dogcers met zig, en laaten de man de zonen behouden. De Mogollers voeden hunne kinderen met veel zorg op; en de kinderen hebben een byzondere liefde voor hunne ouderen: zy zouden zig zelfs het nodige onthouden, om die genen van alles te verzorgen welke hun het leven gegeven hebben. Ondanks de onderdanigheid der vrouwen, ert de gellrengheid van de huwelyks wetten ten haaren opzigten, zoo veroorzaken zy egter dikwyls groote onlutten in de huizen van byzondere perzonen , en zelfs in het Serail van den Keizer. Men heeft my verhaalt dat onder de regering van Aurangzeb, twee mannen gevonden wierden die door den tuin van het paleis omdwaalde. Zy waaren, zoo men zegt, in het Serail door de eerfte Sultane ingevoert: en na dat zy hen hier eenige .dagen verborgen gehouden had, en hunne kragten uitgeput,'geboot zy haare vrouwen die deze handelingen begunftigt hadden, om 'er hen weder uit te laaten. Maar deze zich verbeeldende dat men haar befpicde, wierden bevreeft en namen de vlugt, de twee mannen geen uitgang vin. dende dwaalde door den tuin om. Zy wierden gevat en voor den Keizer gebragt, die hen onder andere vroeg hoe zy in het paleis gekomen .waaren. De eerfte gaf geen ander antwoord, alsdaC L * ^  164 De Nieuwe Reizige r'.< hy over de muur geklommen was. De Vorft gebood dac men hem langft dezelve weg weder zotS doen uirgaan , de gefnedene voerden die bevel naar de leccer uic, en wierpen hem van boven van den muur neder. De andere bekende openhartig dar hy door de poort ingekomen was. Wel nu, zeide de Keizer, zonder zig te ontroeren, men laat hem door de poort weder uitgaan. Aurangszeb ftorte zynen toorn op de gefnedene Uit, die gelaft waaren om het paleis tebewaaken. De Serails van de ryke lieden, onder Koningen , en Gouverneurs van de voornaamfte fteden, zyn' uit verfcheide vrouwen zamengeftelt , van welke ieder haare vertrekken, flaven en alle gemakken heefc die zy verlangen konnen. Gy zult naauwlyks geloven konnen , dat byzondere perzonen in ftaat zyn om diergelyke onkoften te dragen, zoo gy niet te gelyk overweegt dat de rykdommen in dit land door een klein getal geflagcen bezeten worden, en dac het grootfte gedeelte der bedienden geen andere beloning vereifichen, als hun onderhoud dac naauwlyks vyf en twintig of dertig hollandfche guldens in het jaar bedraagt: zy leven alleen van ryft in waater gekookt. Wanneer de Mogolfe vrouwen uitgaan, 'tgeen zeldzaam gebeurt, zoo gaan de ryken in een overdekte koets, of werden in een palankyn gedragen: andere fteigen te paard, het aangezigt met een ^luier bedekt. De arme vrouwe of ligte kooyen, gaan alleen te voet met het aangezigt ongedekt. De palankyns zyn een foort van ruftbedden, die zes>  Drie en Dertigste Brief. 16*5 tcs of zeven voeten lang, en drie voeten breed zyn, met een foort van hek omringc. Zy worden door een lange (lok onderfteunt, en die, na de lengte van de weg, door vier, zes of agt mannen gedragen worden, die agter eikanderen gaan, de helft voor en de helft agter. Verfcheide perzonen konnen op deze draaglfoel zitten of leggen. De dragers gaan barrevoets en verpozen eikanderen. Eenige muzykancen, lyfwagten, keuke bediendens, en andere die fpyzen, tenten, en andere noodzaakelykheden dragen , gaan mede te voet om het draagbcd, het voeder der laftbeeftcn is zoo duur, dat alleen Vorften of zeer rykelieden paarden, often of kamelen in hun gevolg hebben konnen. De palikis, het geen een ander rytuig van dit land is, zyn groote kocczen met twee wielen, en werden door often getrokken, die van den Keizer hebben de gedaante van een afhangentdak. Zom* mige zyn open, met gordynen die opgetrokken of nedergelaten konnen werden; andere zyn met traliën van rotting gefloten. Het is met deze rytuigen dat men verre togten doet, dog men moet altoos de voorzorg gebruiken om zig wel te doen verzeilen , en alle de nodige levens behoeften? met zig te voeren, want de herbergen zyn in die land zeldzaam en zeer liegt: de voornaamfte zaken die een reiziger van een middelbaare ftaat nietontbeeren kan, zyn een tent, een vloercapyt, een kleirte ruftbank, een oorkuften , twee dekens, waar van de eene voor een matras verftrekc; een L 3 ft»lt  166 De Nieuwe Reisiger. ftuk leder van 't welk men eec, eenige fchotelen, ryft, waater, en limoenen om tot verfriflïng te dienen: zie daar, Mevrouw, waar zedert eenigen tyd myn reiduig uit bedaan heeft; een-maal bevat myn linnen, klederen en andere noodwendigheden. Zy die deze voorzorgen veronachtzaamen, zyn voor verfcheide zicktens blootgeftelt. Een dezer kwalen, kan men niet dan met veel moeite vermyden: dit zyn wormen die in de benen groeijen, en een gevaarlyke omfteking veroorzaaken. Zy komen 'er doorgaans van zelfs, op het einde van de reis uit voort; maar eenige blyven 'er zeer lang in. Zy zyn zoo dun en lang, dat men hen voor fyne zenuwen zou aanzien. In eenige landen weet men 'er zig van te bevryden, met hen gelyk een draad voorzigtig om een klein Hokje te winden. Ik geloof dat ik u gezegt heb, Mevrouw, dat de reizen van den Keizer met de uiterfte pragt geleideden. Men heeft altoos twee legertenten gereet die beurtelings opgedagen , en afgebroken worden, in diervoegen, dat, wanneer hy uit de eene gaat hy altoos een andere gereet vind om in te trekken. Dezen gcheelen toedei, met al deszelfs toebehooren , werd door olyphanten, kamelen, muilezels, en flaven gedragen. Alles wat het kodbaarde in huisfieraden, tafel gereedfehappen en andere deraden is, maakt een gedeelte van dezen toeftel uit. Men voert zelfs dieren uit de diergaarden van den Keizer mede; want deze wel. lufligc Vorden verfchafien zig, zelfs in hunne reis- tog-  Drie en Dertigste Brief. 167 togten, alle de gemakken, en alle de vermaken welke zy in hunne paleizen genieten. Wat meelis, zy willen dat deze leger plaatzen, zoo veel zulks mogelyks is, de gedaante van deze paleizen nabootfen; De Opperhofmeefter van den Keizer, regelt de plaatling der tenten; de gravers zuiveren de vlakte, maaken haar gelyk, verdelen haar in verfchillende afdelingen, overeenkomftig hetvoovbeelt dat zy na willen bootzen, zy plaatfen hier de tenten op, welke inwendig met de uiterfte pragt verfiert zyn. Men heeft 'er voor de bevelhebbers, en voor de vrouwen van den Vorft. Uitwendig zyn zy met lynwaaten bekleet, die met het penfeel gefchildert zyn ; de geheele omtrek is met grof lynwaat omvangen, dat inwendig met fyn lynwaat behangen is. Wanneer de Keizer voorttrekt, draagt men voor hem verfcheide zilvere af beeldzels , die dieren, handen, weegfchalen en andere voorwerpen verbeelden , die aan lange (lokken gedragen worden. De Sultanen die hem vergezellen, zitten in rytuigen die door kleine olyphanten, kamelen, of osfen getrokken worden. Van deze laatite dieren bedient men zig in het reizen op dezelfde wys als van paarden. Hunnen tred is zagt-; en zy laaten zig met veel zagtzinnigheid beftuuren, zonder anderen teugel als een koort die door hunne neusgaten gaat. Men doet hen geen hoefyzers aan wanneer men door de vlaktens reift, dit geichiet alleen in ruuwe en moeyelyke wegen. De llerk? fte van deze dieren houden het, zoo men zegt, L 4 Lwee  %6Z De Nieuwe Reiziger, twee maanden uit, en leggen dagelyks vyftien uuren af. Hun voedzel beftaat in drie klompen, die van meel , boter en zuiker zamen sekneet zyn, welke men hun 's middags geeft, en een maat geftoote enen die in water geweekt zyn, het geen zy 's avonds eten. Het is een gemeen beroep in het land van den Mogol, offen te verhuuren, dezelve te geleiden, koop goederen van de eene plaats naar de andere te brengen, en in een woort, het beroep van voerman te oeffenen. Men heeft in Indiën , geheele geflagten , die geen anderen ftaat omhelzen. De eene voeren graan, andere ryft, andere peuïvrugten, en weder andere zout. De eerfte hebben een rood teken aan het voorhooft, dat een duim breed is, en een ftreep langs de neus, op welke zy eenige koorn graanen vaft hegten. De tweede zyn met geel gemerkt, en hegten eenige ryft korJen aan hunne neus. De derde zyn met graauw gemerkt, op welke gierft korlen geplaatft zyn. De vierde hebben altoos een zak met zout om den hals. Geen dezer voerlieden hebben vafte woonplaatzen_, en wonen alleen onder tenten. Hunne vrouwen en kinderen volgen hen in alle hunne togten. Vermits zy byna altoos op de wyze der karavanen trekken, zoo voeren zy hunne priesters en eenige afgoden met zig: de os, die het afgodsbeelt draagt, is een voorwerp van eerbiet voor hen. De voerlieden van iedere (lam hebben een opperhooft aan welk zy groot gezaf geven, hy is kenbaar aan een fnoer paarlen met we^- •  Drie en Dertigste Brief. i6£ welke hy verfiert is. De vrouwen pakken de tenten zaam , terwyl de mannen de laftbeeften beladen. Zy zyn alleen met een ftuk lynwaat bekleet , dat zy om het lighaam winden , van den gordel tot aan de voeten , het overige is naakt; en van de gordel naar boven toe is haar vel met bloemen befneden, die met natuurlyke kleuren geverwt zyn. Men ontmoet dikwyls, wanneer men door Indiën reist, Karavanen van dit foort van lieden. De wegen zyn 'er zomtyds indiervoegen door belemmert, dat men genootzaakt is ftil te houden, ' tot dat de weg vry is; bet geen zomtyds geheele dagen duurt , vooral in naauwe wegen , gelyk men 'er veel in het land van den Mogel heeft. Het is niet zeldzaam dat men tien of twaalf duizend osfen by eikanderen ziet, waar van twee door een man of vrouw geleid worden, en dte reist of zout van het eene landfchap naar het andere brengen. Zoo een geflagt dat graan voert een ander met peuïvrugten ontmoet, en dat de menigte de weg belemmert , zoo ontdaan 'er dikwyls bloedige gefchiüen om den doortogt tusfchen hen : 'er heerd een verregaande nayver en haat tusfehen die volk , die altoos duurende gefchillen tusfehen hen veroorzaken. Gelukkig dat het gezag van hunne opperhoofden hen in bedwang houd, en dat de Keizer een volmaakte gelykheid tusfehen hen bepaald heeft, met hen alle met een paarlfnoer te verderen , en deze opperhoofdea dragen eikanderen wederzyds eerh s bies  l?o De Nieuwe Reiziger, biet toe. De Karavanen van wagens zyn zoo talryk niet als die van laftbeeften. Het is zeldzaam dat men 'er meer als twee hondert te gelyk ontmoet: zy werden ieder door tien of twaalf offen getrokken en door vier mannen geleid; twee gaan ter wederzyden van den wagen. Zy hebben ieder het eind van twee touwen vaft die door het rytuig gaan, om het zelve te onderfteunen wanneer het drygt om te ftorten. De Vader Sylveï'ra trad op het ogenblik in myn kamer, Mevrouw, en nodigde my om hem te volgen naar een lykftatie by welke hy belooft had zig te zullen laaten vinden. Deze plegtigheid, gelyk die onder de Indiaanfche Mahomethanen geoeftént word, is een ftuk van hunnen godsdienft, van welke ik u nog niet gefproken heb. Ik ben nu in ftaat om 'er u verflag van te konnen doen. Niets is treuriger , Mevrouw , en te gelyk zediger, als de vertoning welke ik zoo even bcfchouwt heb : zy werd altoos door drie dagen van geween en rouwklagen voorgegaan. De vrouwen , de kinderen, de bloedverwanten en de nagebuuren fchreeuwen geftadig. Men waft het lighaam vervolgens , en beftrykt het met verfchillende reukwerken , hier na werd het in grof lynwaat gewonden, 't geen men toenaait. De priefters gaan verfcheide maaien om hetlyk, en fpreken eenige gebeden van den Alkoran uit. Agt of tien mannen in het wit gekleet, leggen het op een dood baar, en brengen het naar de \ be-  Drie en Dertigste Brief. 171 begraafplaats. De bloedverwanten en vrienden op dezelve wys gekleet, (want het wit is hier de rouwkleur) volgen twee aan cwee, met veel order en zedigheid. Men plaatft het lighaam in het graf op de regter zyde, de voeten naar het Zuiden , en het aangezigt naar het Wellen, naar de zyde van Mekka. Men bedekt het met eenige planken, en men werpt 'er aarde over; vervolgens gaan al die geen welke het lyk vergezelt hebben hunne handen in een nabuunge waaterbak waffen, die hier toe gefchiktis; vervolgens plaatfen zy zig met de priefters om het graf, doen een kort gebed , met ondekte hoofden , de handen zamengevocgt en de oogen naar den hemel geftagen; hierna herneemt ieder zyn plaats, en men vergezelt de bloedverwanten naar het huis van den overledene, alwaar de vergadering met een ernftig en zedig gelaat fcheid. De gemeende ziektens van welke men hier fterft, zyn buikloopen en heete koortfen. Men heeft'hier geen gebrek aan Geneesheercn , en nog minder aan Hcelmeefters die men van de baardfeheerders niet onderfcheid : zy konnen aderlaten, en koppen zetten; en hier m beftaat alle hunne geleertheid. De Mogollers zyn egter niet geheel ongeleert. Behalven hunne boeken over de godsdienft en verhandelingen over de filofofie , hebben zy mede die van Anftoteles welke in het arabiefch vertaalt zyn. Zy kennen mede de werken van Avicenna ; en zonder dat zy fchryvers hebben die, gelyk by ons, er  172 De Nieuwe Reiziger. hun beroep van maken , zoo bewaren zy egter jn hunne jaarboeken alles wat aanmerkelyk in hun ryk voorvalt. Het grootiïe gedeelte van hen die met de openbare, zaken gelaft zyn, laten byzondere gedenkfehriften na die mede' tot de algemeene hidorie dienen konnen. Hunne wyze van fchryven , fchoon zoo figuurlyk nog kragtig niet als die der Arabieren en Perfianen, ontbreekt egter nog welfprekentheid nog kragt. Hunne taal is in verfcheide fpraken verdeek; maar wanneer men 'er een wel verfiaat , zoo leert men wel ras alle de anderen; en de vreemdelingen konnen hier toe met weinig moeite geraken. Behalven dit is 'er niemand , onder de lieden van aanzien, die geen Perfiaans of Arabies fpreekt; en ik heb nooit verlegen geweefi om 'er my door te doen verdaan, zelfs in den beginne wanneer ik de Mogolfe taal leerde. Het is waar dat men niet, gelyk in Frankryk en eenige andere Europifche landen, met de vreemdelingen fpot wanneer zy eenige taalfouten begaan; men handelt, in dit opzigt, met zoo veel befchaaftheid in de groote deden , dat men alleen niet lacht om een woord dat kwalyk uitgefproken word, maar dat men zelfs het geen men kwalyk hoort uitdrukken niet doet herhalen. Gy kont hier uit , Mevrouw, over het karaeler van de Mogollers oordeelen. Zy bezitten een edele ziel, zagte zeden, befchaafde handelwyzen, en een aangename en geedige ommegang. Schoon zy door een oppermagtige heerfchappy ontzenuw?  DktË en Dertigste Ërief. if$ fiuwc zyn, zoo bezitten zy egter nog een gedeelte van de dapperheid der Tartaren, hunne voorouders, en de roem van Tamerlan bewaard in hunne harten neg eenige overblyfzels van die oude dapperheid , wcike hen het gedugfte volk van Azia maakte. Deze volken zyn, in het algemeen , welgemaakt, hoog van ftatuur en van een ftèrke geftelcenis. Schoon zy pragtig in hunne klederen, huisfieraden, maakyden en feesten zyn, zoo hebben zy dit egter niet in de uitwendige verfieringen van hunne gebouwen. Uito-ezonderc eenige paleifen , van welke ik u de befchryving mede gedeelt hebbe, zyn de huizen van de grootfte heeren alleen van kley, die met gemeene ar.rde gemengt is, opgebouwt, de muuren werden mee kalk die met koemift gemengt is overftreken , om dezelve voor de infecten te bewaren. Men beftrykt dezelve eindelyk met een mengfel van kruiden, melk, zuiker en gom* het geen haar doet blinken. Voor het overige zyn deze paleizen groot en in gemakkelyke en ruime vertrekken verdeelt. Voegt hier fchoone tuinen, bloemperken die met bloemen en planten verlïert zyn , fchoone wandellanen, bosjes, vyvers , fpeelhuisjes van groente , galleryen, pragtige badlloven, pyramiden, en in een woorg alles by wat iets tot de uiterlyke verfiering van een gebouw kan toebrengen. Aan den ingang van deze huizen, vooral die welke door kooplieden bewoont worden, heeft men foorten van overdekte galleryen in welke de koopwaren ten toon leg-  Z74 De Nieuwe Reiziger. leggen, en in welke men de bezoeken ontvangt. Men ziet ten naaftenby het zelfde voor de paleizen van de ftadsvoogden. Een groot vooruitfpringent dak, dar door vier pylaaren onderdeunt word, vormt een foort van faal in welke zy gehoor geven. Op plegtige dagen , zyn zy des avonds met een groote menigte fakkels verligt, en pragtig verfiert. De huizen van het volk zyn alleen van aarde en ftrooi opgebouwc, dat met koemill gemengt is. De daken zyn plat, laag en mee riet gedekt. Zy hebben nog opperkamers ; en de deuren nog grendels nog floten , zelfs hebben zy geen vengders naar de zyde van de ltraat ; het geen hen treurig eh duifter maakt. De openingen ter zyden hebben geen glazen. Gy hebt reets gezien, Mevrouw, dat fchoon de Mogollers geen pragt in het uitwendige van hunne gebouwen hebben, zy egter dezelve inwendig met fmaak en koftbaarheid verderen. Met zyn alomme koftbaare tapyten, dierbare vernhTen, ingelegde werken van porcelyn en paarlemoer, goude en zilvere vaten, en alles wat de Aziatifche pragt, welluft en ver* wyfheid het zeldzaamfte en kodbaarde kan uitdenken. Er heerft een edelheid in hunne kleding ; maar dezelve verfchilt volgens de landfchappen. In de Ooftelykfte; dragen de mannen rokken die tot halverweeg de benen afhangen. Onder dit eerfte kleet dragen zy een lugtig kamizool van katoen of zyde, dat hen tot een hemt ver*  Drie en Dertigste Brief. 175 verftrekt en tot aan de knyen afhangt. Broeken die aan de boven zyde zeer wyd zyn , onder* naauw , en aan de benen geplooit , ryken toe aan de enkelen. Hunne fchoenen zyn van rood verguit leder, deze zyn zeer wyd en werden niet vaftgemaakt, om dat zy dezelve gemakkelyk zoude konnen uittrekken , dit doen de Mogollers telkens wanneer zy in een vertrek treden , om de tapyten niet te befmetten. In de landfchappen die aan de zyden van Perfien leggen , zyn hunne rokken open, maar zy liaan dezelve onder de linker arm over een, en laten de twee eindens van hunnen gordel, die zy voor het lighaam knopen, afhangen, deze zyn gewoonlyk van rode zyde met goude en witte firepen. Zy fteken hunne ponjaarden in dezelve, van welke de greep of van koftbaar metaal, of van een zeldzame fteen gemaakt is; de fchede is altoos evenredig in koltbaarheid. Hunnen tulbant beftaat uit een lang ftuk neteldoek, dat zy verfcheidemaal om het hoofc winden. Het volk is wel eenvoudiger, maar egter zeer zedig geklcet, en de priefters dragen weide rokken van wit katoens lynwaat. De rokken der vrouwen zyn een ftuk neteldoek, dat zy drie of viermaalen om het lyf winden , en van de gordel tot op de voeten laten afhangen. Hier onder hebben zy een broek die naar die der mannen gelykt; en dit is de eenigfte kleding die zy in de huizen dragen, alwaar zy met het hooft, de voeten en het boven lyf tot san  ï^ó" DÈ Nieuwe Reiziger, aan de gordel naakt gaan. Wanneer zy uitgaan ^ trekken zy een rok , een cherp en een fluijer aan; maar dit alles is zoo wyd en zoo lugt, dat zy dikwyls de armen en boezem blooc hebben. Ik zal niets van de armbanden, halsfieraden, paarlen, ringen van goud, zilver, ivoir en kristal fpreken , met Welke zy haare ooren, hals, vingers , armen , beenen en zelfs hunne neusgaten verfieren; ik geloof dat ik u reets gezegt heb dat de Aziatifche vrouwen zeer begeerig naar dit foort van ficraden zyn. Die van het land van den Mogol krullen haare hairen, en laten dezelve op hunne fchouderen hangen. Schoon de muzyk geen gr,oote vooregang onder dit volk gemaakt heefc, zoo beminnen zy egter dezelve byna algemeen. Zy zyn zeer driftig tot het fpel, en voornamentlyk het fchaakfpel. De wet die de wyn verbiet, werd naauwkeurig in het openbaar in acht genomen. Men ftraft de dronkenfehap zeer geftreng; en de fchuldigen ontgaan zeldzaam de geeflèling. Dit is egter het gewoon tydverdryf van de Mogolfe prinfen ; en ik herinner my ten dezen opzigte een geval dac ik u zal verhalen. Een der Keizers bad een Portugeefe afgezant met de voornaamfte van zyn Hof ter maaltyd doen noodigen, en het feeft duurde tot laat in den nagt. De Vorft wierd het eerfte dronken, en gaf aan alle de genodigde vryheid om zyn voorbeeld te volgen. De volgende morgen, zeide iemand door onvoorzigtig. hcid, dat verfcheide hovelingen wyn hadden gé- dron-  Dkie en Öertigste Brief, iyj dronken. De Vorft, die door de dronkenfchap vergecen had dac hec door zyne bevelen wasj wilde weten wie dac den wyn had aangebragc. Hy vërftond dac die zyn fchenker gedaan had; en niemand durfde 'er byvoegen dac hét den Vorft: zelfs was die verlof had gegeven om 'er van ce drinken. Dé Keizer deed toen de fchuldige voor hem komen, verwees den eenë tot zwaare boetens, en deed den andere dertig geeflëlflagen geven. Hy geboodt vervolgens dat men hemmee voeten treden zou , en gaf ëen teken aan de deurwagters óm hunne ftokken op hem aanftukken ce liaan. Na dezè wreede ftraf, wierden zy buicen hec paleis gebragt, door Hagen verbryfelt, en een van deze ongelukkige bleef op de plaats dood. De Mogollers willen een grooten afkeer voor alle grove ondaden betonen; maar zy geven zig in het byzonder aan de dronkenfchap , en andere fchandelyke ongebondendheden over. . . . Vermits ik fetiryf naar mate dat de zaken zig rnyne pen aanbieden, zoo zal ik u een befchry*ing geven van de wyze op welke twee afgefainten, een Turkfe en een Pertiaanfe , ontvangen wierden, zy waren onlangs eerft in de Keizerlyke ftad aangekomen. De eerfte deed zyn intrede met eeri talryk gevolg , dat voor een gedeelte uit Mogollers was zamengeftelt, die hier toe bevel gekregen hadden, om hem te vereereri. Men had hem de muzyk van hec' Hof gezonden eri ontrent hondert olyphanten. lil. DeêU M 2ya  173 De Nieuwe Reisiger. Zyn eigen trein beftond uit zoo veel: paarden die rner pragtige dekkleden hehangen waren ; en zeftig mannen droegen zyn reistuig. My wierd in een vertrek op bet voorplein van het paleis gebragt, en van daar in de gehoorzaal. Hy deed by het eerlle hek de vernederende plegtigheid van de Sizedi; deze bcllond in zig neder te buigen en de a irde vcrfeheidemalen met zyn voorhooft aanteraken. My bood de brief van zyn meefter aan ; en de groote Mogol' ontving hem met zig een weinig voorover te buigen, en vroeg hoe dat de Keizer zyn broeder voer? Na een kort andwoord dat ik niet vërftond, om dat ik te ver verweiden- was, deed men den afgezant in de zevende ry nederzicten, tegen over de deur. De andere aanzienelyker plaarzen waren door de grooten van hec hof bezer. Ik was niet gebelgt dat men hem met zoo weinig agring behandelde; want ik beken dat ik my door verontwaardiging voelde aangedaan, wanneer ik zag dat de ftaatdienaar van een zoo magtig Vorft zig toe de lage plegtigheid van de Sizeda vernederde, van welke hec grootfte gedeelte, van de geen die voor hem die zelfde ampc bekleec hadden , zig met een. edele trotsheid oneftagen hadden. De groote Mogol befchonk hem, volgens de gewoonte, met een kamizool en gordel; en de afgezant bedankte hem door een \icida een ander eerbewys dat mede toe de aarde gemaakt word. Hy fchonk van zyne zyde, aan den Keizer zeven en twintig Arabifche en Perfiaanlche paarden; men  Drie en Dertigste Brief men "Bragt 'er driemaal negen, naar telkens eenige tyd vertoeft te hebben, om dat dit getal by de Mahomettanen een verborgentheid in zig bevat. Hy voegde 'er negen muilezels en zoo veel kamelen by, die mee koftbare ftoffe, wapenen, huisfieraden , en juwelen van allerlei foort beladen waren. Deze gefchenken wierden by de eerfte gehoorgeving niet aangeboden; maar de afgezant gaf 'er een lyft van over, en zy wierden niet dan eenige dagen hier na voor den Keizer gebragt. De Perliaanfche afgezant wierd met meerder blyken van hoogagting ontvangen als die van hec Turkfehof. Hy kwam van wegens Thamas-kouli-kan, welkers overwinningen nog te vers waren, dan dat men dezelve vergeten zou zyn. Hierom ftelde men hem ook niet voor om de Sizeda te ■ doen. Hy vergenoegde zig met een eenvoudige buiging te maken, die hy herhaalde, na dat hy een weinig was voortgegaan, en deed een derde, wanneer hy zig by den Keizer bevond. Deze Vorft zat op een balkon dat ecnigfints boven de grond van het plein verheven was. De afgezanten, ryksgrooten, en vreemdelingen vaneenig aanzien befioegen een plaats die met een hek omringt was, niet ver van de zitplaats van den Vorft. De perzonen van een mindere ftaat, onder welke ik myne plaats nam, waren in het eerfte hof; hec gemeene volk, die nooit binnen het paleis komen, hielden zig in een nabuurige uitgeftrektheid op, en die in diervoegen gefchikt is dat een ieder de Keizer zien kan. Deze Vorft kwam den afM 2 gé-  i8ó De Nieuwe R e t s i g e k. gezant voor , hy wende hem geluk over zyftS , Voorfpoedige reis , en fprak met veel eerbiet 3 Van zynen broeder, en vriend de Koning van Perfien. Nooit had hy een afgezant met zoo veel blyken van achting behandelt. De Perfiaan gaf zyne brieven over; men Onderzogt zynen lalt, en zyn gefchenken wierden met blyke van groote vergenoeging aangenomen, fchoon zy zeer middelmatig waren; daar men integendeel die van den Turkfen Ambafiïdeur naauwlyks had aangezien , fchoon zy oneindig koltbaarder, talryker eh pragtiger als die van den Koning van Perfien Waren. Men komt my op dit ogenblik berigten dat het vertrek van het krygsvolk, 't geen de Keizer naar Bengalen zend, op den tienden van deze maand bepaalt is : my fchiet geen tyd meer overig, Mevrouw, als om de nodige voorberydzelen tot myne reis te maken; want, vermits wy met kleine dagreifens zullen voorttrekken, moet onze voorraat veel grooter zyn. Ik ben enz. Agra den 2 November 1740. yiEp,  Vier en Dertigste Brie.' 181 Vier en Dertigste Brief. Vervolg van de Staten van den Grooten Mogol Eindelyk, Mevrouw, zyn wy naar een zeer lange togt in Bengalen aangekomen , waar van de eerde befchouwing den vader Sylvéira eenige tranen deed dorten. Ik vroeg hem de redenen van zyne droefheid; hy zeide my dac; naby deze Stad, een jongeling van zyne namaagfchap het droevige dagtöffer van de wreedheden geweed was die de Portugefen in de Indiën bedreven hebben. Hy had zig gelukkig van een fchipbreuk, met eenige andere van zyne landslieden , gered, zy landen met een Hoep op deze kud aan. De inwoonders van het land, die altoos wraakzugtig zyn over de geweldenaryen die de Portugefen bedreven hebben, hadden een gelofte gedaan om de fchoonde van deze landaard die in hunne handen viel aan de afgoden op te offeren , het was de oud oom van den vader Sylvéira, die een jongeling van een bekoorlyke gedaante was , welke het ongeluk overkomen was van tot het dagtöffer uitgekoren te worden. Dit geval, van welke het geheugen in het geflagt bewaart word, verlevendigde zig met meer kragt in zyne ziei. Voor dat ik u deze beroemde Stad befchryf, in welke den arbeid, weefgetouwen en koophandel M 3 ' vro  382 -^s Nieuwe Reisiger. van de ingefetenen den overvloed en weelde in allerlei ftaaten doed heerfchen, zoo moetik, om niets voorby te gaan, u eenige omftandigh'eden van onze reis verhaalen. Wy hebben byna de oevers van de Gemene van Agra- af tot aan deszelfs uitloop toe, niec verlaten; van daar volgde wy de oevers van de Ganges, alwaar de ftad in welke gelyk ik u gezegt heb, wanneer ik van de wetenfchappen van de Banianen fprak, deze Indianen hunne voornaamfte fchoolen hebben. De huizen zyn hier byna alle van gebakke of gehouwe fteen gebouwt , en veel hooger als in de andere Indiaan|che fteden, en derzei ver ftraten zyn veel naauwer. Ik zag hier een Karavanfera die aanmcrkelyk om hare groote en fchoonheid is. Derzelver binne plyn werd door twee galleryen verdeelt, onder welke men lynwaten, zyde ftoffen en andere koopwaren verhandelt die in dit land gemaakt worden ; het is van de werklieden zelfs dat men dezelve koopt. Maar voor dat zy te koop geftelt worden, zyn zy verpligt, onder de zwaarfte ftraffen, om 'er het zegel van den Vorft op te laten drukken. De ftad Banares is nog, behalven door hare fchoolen en koophandel, dooide beroemtheid om hare afgoden onderfcheiden. De Banianen hebben hier een van hunne voornaamfte pagoden , die ik met nieuwsgierigheid ging bezigtigen. Hare gedaante is die van een kruis, gelyk mede alle andere Indiaanfche tempels : hare vier uitftekken zyn van een gelyke 1'eng-  Vier en Dertigste Brief. 183 lengte , in het midden, verheft zig een koepel by wyze van een toorn; en iedere uitttek eindigt met een andere veel kieindcr koepel, die tot een trap vetftrekt urn in de groote opicklimmen. iVlen heefc op verfchillende hoogtens galleryen aangelegt, om koelte te fcheppen; de uitwendige deelen van die gebouw zyn mee verheve beeldwerk van allerlei foort van dieren, die zeer (lege geceekenc zyn, verfiert. Onder de groote koepel, in hec middelpunt van de pagode , ftaat een langwerpige tafel die op verfcheide wyzen mee een kleec bedekt word , volgens de plegtigheid van den dag; maar de ftoffen of lynwaten mee welke zy bedekc word, zyn altoos zeer koftbaar. Zy die ouiten den tempel zyn, zien dezelve altoos van de voorzyde, met alle de afgoden die 'er op zyn; want de vrouwen en dogcers, en eenige byzondere (lammen , mogen in deze pagode niet komen, zy moeten haar gebeden buicen dezelve verrigten. Onder de afgoden die op deze tafel geplaatft zyn, is 'er een die veel grooter als alle de anderen is, dit. verbeeld een man die om zyne deugden beroemt is. Men noemt hem Bainmadou; en de Banianen hebben dikwyls zynen naam in hunnen mond. Naaft hem ftaat zyn paart, of liever een wanfchepfel dat Garou, genaamt word , en hem tot een paard verftrekte, hec verbeeld voor een gedeelte een olyphant, een paard en een muilezel ; het fcheen ons toe dac het zelve geheel van goud was. Niet ver van de pagode ftaat een iraaiie fchool die door een afgodifchc Vorft geM 4 ftiSc  |8.4 De Nieuwe Reisicer, ftigt is, om de jeugd te onderwyzen. Men treed in dezelve langft een groot voorplein dat met een dubbele gallerei omringt is. Ter linker zyde, ftaat de pagode van de fchool; vermits het voornaamfte afgodsbeeld een vrouw vertoont, zoo word hec byzonder door deze Sexe aangebeden, die het als hare befchermheilig befchouwen! Men verzekerde ons dat de ftigter, om het uit de groote pagode, in welke het voormaals geplaatft was, in de zyne over te brengen, genoodzaakt ïs geweeft om aan de Braminen omtrent viermaal honderd duizend hollandfche guldens te betalen. Hy heeft het twee oogappelen van diamanten in de oogen doen plaatzen , met een groote keten paarlen om den hals, en een verhemelte boven het hooft, dat door vier zilvere pylaaren onderfteunt word. Men heeft andere zeer ryke pagoden, en eenige fchoone moskeen in deze landftreek die door de Ganges befproek word, gy weet dat de Banianen een byzondere eerbiet voor deze rivier hebben. Ik zal u dezelve niet befchryven , uic vrees van u door befchryvingen van gelykformige zaken te vervelen; maar ik moet niet vergeten, dat ik zeer verwondert was op hec gezigc van deze beroemde rivier die eenige uuren boven Banares, niet breeder is als de Seine voor Parys. Zy heefc zelfs zoo weinig water, voor de regen maanden „ dat geen fchepen dezelve op konnen varen. Wanneer ik op hare oevers kwam, wilde ik van haar water drinken; nyar de Vader Sylvéira, die deszelfs ei-  Vier. en Dertigste Brief. iSjt eigenfchappen kenden, belette my zulks met my te verzekeren dat het geweldige fnydingen aan die genen veroorzaakte die 'er niet aangewend zyn. Het is waar dat de vreemdelingen die kancooren pp de oevers van deze rivier hebben, altoos het zelve laten koken voor dat zy 'er van drinken; dit ontneemt het zyn kwade hoedanigheden. De gewoonte maakc het zoo gezond voor de inwoonders, dat de Keizer en het geheele hof nooit geen ander water drinken. Een groot getal kamelen gaan geftadig heen en weder, om dit water naar de hoofdllad overtebrengen. Men ziet op de oevers van déze rivier een groot getal pragtige pagoden, die voortbrengzels van de edelmoedige bygelovigheid der Indianen zyn, die zig verbeelden dat zy hunne godheden meer of min, naarmate van de grootheid van hunne gefchenken vereeren , men kan over de grootheid van deze offerhanden oordelen, uit de menigte der Karavanen die een geheel jaar door, heen en weder trekken. En uit zekere feeften die verfcheide dagen duuren, en op welke men zomtyds een toevloed van, hondert duizent perzonen ziet die hier komen om zig te walfen; maar de grootlte deugd van de Ganges, en de eenigfte die haar waardig maakt om hoog gefchat te worden, is dat zy goud iu haar bed afvoert ; dat zy op hare oevers werpt, en dat men haar in den eerften rang plaatft van die rivieren welke edele gefteentens uitgeven. Wanneer wy de loop van deze rivier volgde, trokken wy door verfcheide fteden; wy bezigtigM 5 de  t8cj De Nieuwe Reisiger. de verfcheide pagoden, moskeen, praalgraven, paleizen en tuinen, van welke ik u de verdrietige befchryvingen befparen zal. Eenige dagreizens van de Stad Mongelier, ontmoete wy een troep Mahomettaanfche Derviefchen, die in zekere opzigten, met de Baniaanfche Faquirs van welke ik u gefproken heb, over een ftemmen, en in verfcheide andere van hen verfchillen. Deze Derviefchen trokken by wyze van een karavaan, en hadden een opperhoofd dat hen geleiden, voor welke de anderen een grooten eerbiet hadden. Zyne kleding beftaat uit vier of vyf ellen katoene lynwaat, welkers einde door de beenen doorgaat , en agter de rug op getrokken word, en hier door de fchaamdeelen bedekt: het overige werd verfcheidemaalen om zyn lighaam gewonden, en dient hem voor een gordel. Hy heeft mede een tygervel over de fchouderen hangen dat onder de kin is vad gemaakt. De andere Derviefchen zyn alleen maar met een koort omgord , zonder eenig ander bedekzel voor de fchaamdeelen , als een klein ftuk katoene lynwaat of dof, nog ander hooftdekzel, als hunne hairen die zy om hun hooft winden, op de wyze van een muts. Zy zyn met bogen en pylen, en met een ander foort van wapentuig gewapent van 't welke ik nooit heb hooren fpreken. Dit is een fcherpe yzere ring, die naar de rand van een ichotel gelykt. Zy hebben 'er tien of twaalf op de wyze van een kraag om den hals; zy nemen dezelve af naar maate dat zy 'er zig van bedienen wil-  Vier en Dertigste Buief. 187 Willen, en weten dezelve met zoo veel kragt te* werpen , (even als of het een tafelbord was,) dat zy een menfch het lighaam in het midden byna doorfnyden. Zy hebben een ander yzer werktuig dat zy altoos op hunne reizen met zig. voeren ; 't welk de gedaante van een truifeL heeft ; dit gebruiken zy om de aarde te fchrabben en te zuiveren op die plaats daar zy zig willen ftil houden; zy vergaderen het zelve vervolgens op een hoop , het geen hen voor een matras verftrekt, om zagter te leggen. Hunne gewoonte is , om . geduürende hunne reizen, eenige hunner in de fteden en dorpen te zenden, om aalmoeffen op te halen. Dit werd onder alle verdeelt; en zoo'er iets overblyft, geven zy het aan arme lieden ; want hunne iniëtting verbied hen om iets tot de volgende dag over te houden. By onze aankomft te Monglier, waren wy getuigen van een ander fchouwfpel. Dit waren geen menfchen die hunsgelyken ontvlugten, en in de velden en boffchen , gelyk wilde dieren leven; het waren wilde en verfcheurende dieren, leeuwen eindelyk die men tam maakt en met de menfchen gemeenzaam zyn. Men bragt op een markt vier of vyf van deze dieren; en men maakte hen met de agterfte pooten, ieder aan een groote paal vaft die zeer diep in de grond geflao-en was; zy waren met een andere koort om den hals vaftgemaakt van welke de meefter het einde in de hand hielt. De palen waren omtrent tien of twaalf fchreden van eikanderen verweidert, en  '?.8B De Nieuwe Reisiger. «n op een regte Jyn geplaatft. De koord mee welke de leeuwen aan hunne agterfte pooten vaftgemaakt waren, liet hen de vryheid om ter lengte van vyftien of twintig fchreden, eenige lieden te naderen die hen tergde om hen te vergrammen. De meelter trok hen telkens met het touw dat hy in de hand had naar de paal te rug; en door middel van dus geftadig getergt, en , om dus te fpreken, door de nutteloosheid van hunne pogingen bedwongen te worden , wierden zy langzamerhand tam, en lieten zig gelyk fchapen leiden. Het volk vloeit in menigte naar dit fchouwfpel, men gewent zig om het zelve zonder fchrik te aanfchouwen, maar het veroorzaakte my in den beginnen een foort van yzing die my weinig vermaak gaf. Van Monglier gingen wy, zonder ons ergens ftil te houden, to: Ragimohol, zonder ooit de oevers van de Ganges te verlaten. Ik weet niet of ik het voor een geluk moet rekenen, dat ik in deze laatfte Stad aankwam, juift op den dag op welke zig een Banniaanfche vrouw op het lyk van haaren man zou verbranden. Ik had deze plegtigheid nog niet gezien, en ik beken u dat, ondanks den afkeer die men gevoelt van zyns gelyken te zien omkomen , ik my echter aan myne nieuwsgierigheid overgaf, en getuigen van dit fchouwfpel zyn wilde. Vermits de Groote Mogol, de onder Koningen, en de Stadsvoogden den Mahomettaanfche Godsdienft belyden, zoo tragten zy , zoo veel in hun vermogen is, om  VlÉR ÉN ÖÉRfldstE B R I ê B1. ïo£ Om in Indiën deze heidenfche en barbaarfehe gé* Woonte te vernietigen; maar dit is een vooroordeel dat zoo wel ohder zekere Bahniaaufche gefintens geveftigt is, dat men nog niet dan té dikwyls 'er voorbeelden van ziet. Veel eer, zullen verfcheide Banniaanfche vrouwen zig naar een ander lartd begeven alwaar de heidenfche Godsdienft meer vryheid heeft, als dat Zy dezé offerhanden zouden nalaten. Zoo zy deze hatelyke plegtigheid niet volbrengen , zoo zyn zy voor duizend beledigingen blootgeftelc; zy moeien dan haare hairen affnyden, 't geen de fchandelykfte ftraf is die zy ondergaan konnen ; zy moeten zig aan de vërachtelykfte bezighedenovergeven , en zig door een foort van roode kleeding onderfcheiden , die een kenmerk vart vernedering is. Men gelooft dat deze wreede gewoonte uit een land af komftig is in 't welk dé Vrouwen, wier mannen haar tot een laft waren, geen zwarigheid maakten om hen te vergevet! De verph'gting waar in zy waren om zig, naar hunnen dood levendig te verbranden, wierd als het kragtigfte middel befchouwt om haar in bedwang te houden. Men heeft haar zelfs overreed dat zy die de kloekmoedigheid hebben om haare mannen niet te overleven , met hen een welluftig leven gaan genieten. Een vrouw die begerig is om dit geluk te verwerven, verkreigt door middel van groote geldzommen , van den ftadsvoogd van Ragimohol , verlof om zig met het lighaam van haarcn man die eenige dagen fe I  jpo De Nieuwe Reiziger. voren geftorven was , verbrand te wqrden. Ik ging een half uur van de ftad, aan den oever van een rivier die haare muureri befpoelt,1 op de plaats alwaar de Baniaanen de doode lighaamen verbranden. Men zag 'er dat van een man, van welke de voeten in het water ftonden. Regt tegen over hem , drie fchreden van den oever af, ftond een kleine hut van zes voeten in het Vierkant, die van hout en ftrooi was zamengeftelt; in de zelve was een houtmyc ter hoogte van een gewoone ftoel. Midlerwyl dac ik deze elendige toebereidzels befchouwde, naderde de vrouw van den overledenen die mee een laken bedekt was , gevolge van een groote menigte volk, en voorgegaan van eenige fpeellieden van het land, die op hoboos en keteltrommen fpeelden. De dogrers en vrouwen zongen en danften voor de weduwe, die met haare befte klederen, en aan haare armen, benen en vingers mee ringen, armbanden en andere koftbaare fieraden verfiert was. Wanneer zy toe op honderd fchreden by de plaats gekomen was daar ik ftond , ging zy met verfcheide andere vrouwen van haare namaagfehap en vrindinnen die haar verzelden, in het wacer. Zy deed hier eenige gebeden die zy vyftig fchreden verder herhaalde. Zoo als zy hec lighaam van haaren man naderde, bragc men het zelve op de houtmyc; en cerwyl die verricht wiert ging zy voor de derdemaal in het water; én vertoefde een weinig langer in het zelve als de twee voorgaande reizen; zy begaf zig vervol-  Vier en Dertigste Brief. ïc;ï gens naar de kleine hut om welke zy driemaal ging. Haare bloedverwanten en vrindinnen kwamen haar omhelzen, gelukwenfchen en affcheid van haar nemen; zy verdeelde haare juwelen onder haar. Op dit ogenblik vertoonde zig een jongeling van omtrent zeitien jaren, die zig voor haare voeten wierp, en betuigde door zyn zugten en tranen, hoe zeer hem het ongeluk trof van op dezelfde houtmyt twee perzonen te verliezen die hem het leven gegeven hadden, en die hem de waardigile waren. Maar de moeder bleef altoos llandvallig, en zonder de minfte ontroering, zy naderde de kleine hut, ging op de houtmyc neder zitten, en lag het lighaam van haaren man op haare knien. Toen bood men haar een brandende fakkel aan, die zy aangreep om zelfs het vuur in de hounnyt te fteken. Op de zelfde tyd maakte men de hut met ftrooi en hout toe; daarna, leide agt of tien mannen die byna naakt, en veel affchuwelyker als onze Franfche Smits waren , het vuur roncom de hut, om dat geen dit inwendig in dezelve brande te verfterken, Zy goten 'er olie op, en maakten een verfchrikkelyk gehuil, zonder twyffel om te beletten dat deze vrouw van de om:hmders niet gehoord wiert, in geval de fmerceu haar deeden fchreeuwen. Ik wil wel bekennen dac dit fchouwfpel my fmert veroorzaakte dar ik telkens in my gevoele te hernieuwen, zoo dikwyls als ik 'er om denk; en ik was voor myn nieuwsgierigheid wel geftraft. De ,  ipi Dt N ï e ü w e R e f s; b e rt. De korte tyd die wy nog tot Ragimoho! vertoefde, hefteden wy om haare veftingwerkeri tempels, en byzonder een paleis dat voormaafs zeer pragtig was, maar dat men tans geheel laat vervallen , te bezigtigen. Deszelfs uitwendige gedaante vormt een volmaakt vierkant; en dé *engte van iedere zyde is omtrent vyf honderd fchreden. Men merkt in het zelve vyf afzoriderlyke gebouwen op, van welke de vertrekken zeer groot waren, de gewelven ert boogen van een fchoone bearbeiding, gefchildert en verguit, of met beelthouwerk verfiert, diè alle door houtc, flenen, en kopere pylaaren onderlleunt worden. Ieder gebouw heefc zyn tuin die met marmere fonteinen verfiert is, uit welke het water zig in i verfcheide fprongen ophefte, het geen zig op een aangename wys door een flingerde. Het is in deze ftad dat men het Bengaals zilver zuivert, en dac men de roupyen flaac. Myn oogmerk was om deze Karavaan van krygslieden te Ragimohol te verlaten, en ter regeer zyde zuidwaars afcereizen, langft de weg die rot de myn van Soumelpour geleid, en die voor de oudfte van alle de diamant mynen gehouden word. Maar men rade my dit af, vermits de weg zeer gevaarlyk is, en dat dezelve met boftèhen bedekt is die met ftruikrovers vervult zyn, die, wetende dat de reifigers dezelve nooit bezoeken zonder geit by zig te hebben, hen afwagten om hen te vermoorden. Behalven dit deed men my op merken dat ik, voor dat  Vier en Dertigste Brief. 193 dat wy te Golconda, zouden aankomen, gelecrentheid zou hebben om de mynen van deze landftreek te bezigtigen welke veel ryker zyn, en dac ik in dit opzicht geen reden zou hebben om my te beklagen. Ik veranderde hierom van befluit, en verliet nog de krygsbende nog de Ganges voor dat wy te Bengale kwamen een Stad dïe op den oever van de rivier legt. Deze Stad is alomme bekend door de naam die zy aan de grootfte golf van Azia geefc, welke de twee fchier eilanden van Indiën van eikanderen fcheid. De Ganges verdeeld zig op haar grondgebiet in verfcheidene armen, en valt met vier monden in de golf Het landfchap Bengalen is , zonder tearenfpraak, een der rykfte landftreken van Indien' en voor deszelfs vereeniging met het ryk vaü 'den Mogol, maakte het een magtig Koningryk uit. De lugt is hier zagt en gematigc; het aardryk werd door overvloedige regens vrugtbaar cemaakt, die het in zommig" jaargetyden in diervoegen overftromen, dat de inwoonders genoodzaakt zyn om zig van fchuiten te bedienen, wanneer zy uit hunne huizen komen willed. Zyde, katoen, ryft, fuiker, peper en opium, Zyn de voornaamfte voortbrengzelen van dit land. Men weeft hier lynwaaten die zoo fyn zyn, dat men een ftuk van zeven en twintig ellen in zyn hand verbergen kan , en het zelve door een ring trekken. De Indianen munten in de konft uit om deze ftoffen te fchilderen en te borduuren. Zy bezitten mede het geheim,, om III. Dceh N Soud  ïp4 De Nieuwe Reisigee. goud eti kleuren op glas te leggen. Zy bereiden nog vermiljoen en kwikzilver, en zy zuiveren volmaaktelyk allerlei foorten van metalen. Behalven de gemeene kalk, van welke zy zig bedienen om te bouwen, zoo bereiden zy nog een andere, uit fchelpen die tot kalk gebrand worden , welke zy gebruiken om de muuren wit te maken. De fchoonfte rottingen welke men in Europa heefc, komen uit deze landftreek;. hier groeit mede nog een ander foort van rottingen die zeer dun zyn, en van welke de inwoonders verfcheide foorten van vaten maken die zy inwendig verlakken , waar door zy zoo wel als het glas of zilver bekwaam zyn om vogten te bewaren. De markten van Bengale behoeven voor geen andere van Indiën te wyken, en overtreffen zelfs veele, door den toevloed van vreemdelingen die hier te zamen komen. Men ziet nergens elders zulke ryke pakhuizen. De eilanden en fteden van het vafte land brengen hier mede haare koftbaarfte waaren te koop. Gomlak in tabletten, op ftokjes of zonder ftokjes ; myrrhe ; allerlei foorten van reukwerken; muskus; amberdegrys, borax, opium, enz, enz. Het is hier dat de fchoonfte neteldoeken van Indiën te koop komen, als mede de rykfte tapyten die met de rykfte borduurwerken bedekt zyn. Men maakt hier mede vloertapyten , kamizolen , mutzen, gaze halsdoeken , enz , volgens de modellen die de Europeanen aan de Banianen verfchaffen,, die hec op-  VlER-EN-DERTIGSTE BRIEF. 19J opzigt over deze weefgetouwen hebben. Men vind nog in Bengalen een zonderling foort van lynwaat van 't welk men tapyten en dekkleden maakt, en dit beftaat nog uit zyde, nog uit garen , nog katoen , nog wol, nog hair. Men noemt het alleen kruid. De ftofFe uit welke het ïs zamengeftelt, groeit op een plant die een vry hooge fteel uitfchiet, die de dikte van een vinger heeft, vervolgens komen 'er bladeren te voorfchyn, waar op zig een knop, die de gedaante van een kwaft heeft, vertoont, en door de vrouwen van dit Land gefponnen word. Men zou dit lynwaad voor zyde aanzien; maar het is onderworpen om in de ploijen te kerven. De Banianen dryven den grootften binnenlandfchen handel van Bengalen ; het is door hunne handen dat de voornaamfte zaken der Europeanen gaan. Het Hollands Opperhooft van Bengalen, woont en werd gedient als een Koning, en trekt uit zynen koophandel voor de Maatfchappy, onfchatbaare rykdommen. 's Jaarlyks komen 'er van Batavia alleen, meer dan vyftien fchepen met volle ladingen; een diergelyk getal werd weder naar die Stad afgezonden. Zoo ras zy het anker voor de Hollandfe logie geworpen hebben, koomt de Fiscaal, en eenige afgezondene van den Raad, de Schepen doorzoeken. Om de verbodene koophandel te beletten, verbied men, door een openbaar bevelfchrift, aan de Officiers en matroofen om iets HL Deel. N 2- aan  196 De Nieuwe Reisigek. aan de wal te brengen, of eenig foort van pakken , kallen of balen die aan byzondere perzonen toebehooren aan boord te nemen, op ftraffe van verbeurt verklaring der goederen, of andere evenredige ftraffen. Maar niet tegenftaande deeze voorzorg is 't waarfchynlyk dat 'er egter verboden handel plaats heeft, de heilzaamfte Wetten kunnen door de baatzugt werden vertreden, en de bekwaamde Opzieners door bedrog misleid werden , men denkt dat de Officieren der Scheepen met de Inwoonders Koophandel dryven , 't is zeker dat zulk een verboden handel groote voordeden kan aanbrengen , aan de zulken die nog om eed noch plicht geven. Gy kont oordeelen, uit de retouren van den opium alleen, die in Bengalen niet meer als zeventig, of vyf en zeventig roupyen koft, en op Batavia tegen twee hondert en twintig, of vyf en twintig roupyen verkogt word. De Hollanders hebben alleen zeven of agt kantooren in het landfchap Bengalen , van welke het aanmerkelykfte dat van Ougli is. Het is van Daca, in dezelfde landftreek , dat die fraaije geborduurde werken komen , die van goud , zilver , en zyde zamengeftelt zyn. Ctiandernagor, en Chincora niet verre van Ougli, zyn mede in den koophandel berugt; en het grootfte gedeelte der Europeanen hebben zig hier geveftigt, als mede te Chatigara en te Mongher, dat mede kooplieden van Bengalen zyn. Ik  Vier en Dertigste Brief. 197 Ik vond de Inwoonders van dit land zeer gedienftig voor de vreemdelingen; het is waar dac hen de dienften die zy hen bewyzen zeer duur doen betalen. Zy oeffenen het delen met veel behendigheid , het geen hunne inkomllen nog vermeerdert. Ik verwonderde my over een zaak , namentlyk de geftrengheid met welke men hec overfpel ftraft, gevoegt by de geringe minnenyd, die onder hen heerft. Zy toonen geen misnoegen over de vryheden die de vreemdelingen m hunne tegenwoordigheid met hunne vrouwen nemen; en egter zoo zy van trouwloosheid overtuigt worden , zoo fnyt men haar de neus af» als mede die genen met welke zy de misdaad bedreven hebben. De ryke lieden hebben een meenigte flaven die zy verkopen konnen zonder dat zyze gekogt hebben , vermits dit veekyds arme lieden zyn die hen een volftrekt regt over hun perzoon en leven geven , wanneer zy in hunnen dienft treden. Het is waar dat zedert dac dit Koningryk een landfchap van hec ryk van den Mogol geworden is, de landvoogden , die alle van den Mahomethaanfche godsdienft zyn, zig tegen deze hatelyke dwingelandy verfet hebben , en niet dulden dat deze flaven hunne vrouwen en kinderen mede verkopen, gelyk dit voormaals een gewoonte was : andere huuren hen voor vyfcien Huivers in een inaand; en voor deze laage prys kan een vreemdeling een Indiaanfche vrouw bekomen , die hem te g-elvk tot een vrouw en dienftmapgd verftrekt, h N 3  198 De Nieuwe Reiziger. en zig gelukkig agten wanneer zy kinderen by hem baaren konnen. Men zegt zelfs dat zy hen met zoo weinig moeite ter weereld brengen, dat zy een vierde van een uur na de baaring, haare huizelyke bezigheden hervatten. Men fprak my, te Bengale, van de berugte tempel van Jarganat , in het landfchap Oryxa. Men bid hier vier afgoden aan , waar van den eerfte den God Refora verbeeld, en de drie anderen zyn vrouw, broeder, en zufter:,het beeld van Refora is geheel van goud met edele gefteentens omfet; dat van zyn vrouw is alleen van goud; de twee overige zyn van fandelhour. Men heeft my verzekert dat dezen tempel inkomften bezit om twintig duizend perzonen te voeden. Het landfchap Oryxa, dat aan Bengalen grenft , is dikwyls het onderwerp van een oorlog tufichen den Grooten Mogol en den Koning van Golconda geweeft. De eerfte is 'er tans bezitter van , fchoon hy het zelve onder het beftuur van een Raja geftelt heeft. Men dryft hier een fterke koophandel in diamanten en edele gefteentens. Het zandelhout koomc van een boom, die veel overeenkom!! met de pynboom heeft. Hy heeft een regte gladde (lam, maar is niet zeer dik. Het hout is zwaar, hard en roodagtig, vooral in het hart. Zyne vrugc gelykt naar de kernen , zy werden zwart donzyn fmakeloos. Dit hout werd in Indiën hooggewaardeerd : men wryft het fyn, of ftampt he't met water om 'er een foort van pap aftemaken waar  Vier en Dertigste Brief. 199 waar mede men het lighaam wryfr. In eenige landftreken maakt men 'er met palm olie een zalf van, die men zegt dac uitmuntend voor de gezondheid is, en byzonder voor de kinderpokken. De Portugefen vermengen dezelve met azyn , en bedienen 'er zig van om de venuskwalen te genezen , door 'er de gewrigte mede te wryven. Zy gebruiken het mede tegen de tandpyn, met het op glimmende kolen te werpen van 't wek zy den ,rook ontvangen. Het merg en de inwendige delen van den boom werden het hoogfte gefchat tot de zamenftelling van geneesmiddelen : men maakt zelfs geen gebruik van de uitwendige delen. Men onderfcheid drie foorten van zandelhout: het rode, gele en Witte: de twee laatfte foorten werden hec hoogfte gefchat. Men maakt 'er een zeer welriekend poeder van : men brand mede kleine fuikjes in de vertrekken, het geen voor een zeer heilzaam reukwerk gehouden word. De Indianen hebben weinig agting voor het rode zandelhout, om dat zy 'er minder kragten in vinden; maar men vervoert het naar andere landen alwaar het in de geneeskonft gebruikt werd. Het is een verbazende zaak, wanneer men de menigte boomen, planten, bloemen en vrugten van allerlei foorten befchouwt, welke m het aeheel niet, often minften zeer weinig, meuropa bekend zyn , en welke men in Indien ziet. Het is hier de regte plaats om een woord van de katoenboom te zeggen; want menfpmtnerN 4 Sens  aoo De Nieuwe Reisiger. gens katoen dat de fyn te heeft van dat der ftaa. ten van den Mogol, of weeft 'er zulke fchoone lynwaaten van. Dezen boom, of liever hcefter, die men om zyne nuttigheid in den cerften rang van de Indiaaniche planten piaatzen moet, fchiet ter groote van een rofen boom op, en bemint verhevene piaatzen, die hem voor overftromingen befchutten , zyn fchors is dun, glad, en van een graauw agtige kleur. Zyne rakken zyn regt en met zagte wolagtige bladeren bedekt, die vyf infnydingen hebben , gelyk die van de wyngaard, dog zy zyn veel kleinder; en zyne bloemen komen op dezelfde wys als de rofe knoppen te voorfchyn. Met is niet voor dat; deze afgevallen zyn dat de knoppen groot worden en door een. tweede ontluiking , brengen zy de katoen te voorfchyn. Volgens de hoedanigheid van den' grond , en deugd van den boom., werden zy vroeger of later ryp, gcwoonlyk is dit binnen vier of vyf maanden : als dan zwellen zy fterk op, barften open, en vertonen behalven, bet katoen een kleine vrugc. Alles wat zy bevatten zou verlooren zyn , zoo men niet zorgvuldig op paften wanneer zy ryp zyn. De vrugt van den katoenboom is eqn foort van zaat dat de groote van een erweet heeft, deszelfs oppervlakte is ongelyk. Jederc knop bevat vyf of zes zaden die wanneer zy geplant worden , nieuwe boomen voortbrengen die in de tyd van een Jaar , of vyftien. maanden , inftaat zyn om vrugten te geven. Om het katoen van het  Vier en Dertigste Brief. 201 het zaat aftefchyden, gebruiken eenige werktuigen die hier toegefchikt zyn ; dog andere bedienen zig alleen hier toe van hunne handen. Dezen arbeid werd voornamentlyk door de vrouwen en kinderen verrigt. Het gefponne katoen dat men naar Europa brengt, is van het befte foort niet: men brengt hier zeldzaam anders als die foorten welke dienen tot lemette voor de kaars en om kouffen te weven , of die dienen om met de ftoffen van welke men de fchering van zommige zyde (toffe maakt te vermengen. Het fynfte katoen is van geen gebruik in onze landftreken. / Het is mede in het gebiet van den Grooten Mogol, dat de fchoonfte zyde (toffe vervaardigt worden. Het fchynt dat het vernuft en de drift om te arbeiden het erfdeel van de onderdanen van dit groote ryk is. Het dorp Kafanbazar in Bengalen , levert alleen 's jaarlyks twee en twintig duizend balen zyde uit, die ieder hondert ponden wegen. Deze zyde is geelagtig ; dog de inwoonders bezitten het geheim om dezelve door middel van een loog wit te maken , en haar naar die van Paleftina te doen gelciken , die, zoo men zegt, de eenigfte is welke natuurlyk wit is. . Men heeft in Bengalen , gelyk mede m verfcheide andere landfchappen van het gebiet van den Mogol, een foon van Sektariffen van welke k u nog niet gefproken heb. Men noemt hen Thecrs; het zyn nog Heidenen, nog Joden, nog N 5 Chri-  202 De Nieuwe Reiziger; Cbriftenen, nog Mahomerhanen, nog Pychago* riften. Men weet niet dat zy eenige godsdienft hebben ; zy vormen onderling een maatfchappy die als een verfoeijelyk en verbanne ras befchouwt word. Hunne bezigheid, is van in alle plaatzen waar zy zig geveftigt hebben, de putten, rioolen en fekreten te zuiveren; de doode heeften te villen, van welke zy het vlees eeten; om de misdadigers naar de ftrafplaats te leiden, en zomtyds brengen zy hen zelfs ter dood. Wanneer de andere Indianen hen aanraken, zoo wanen zy verpligt te wezen om zig van het hooft tot de voeten te reinigen. Men duld hen in de fteden niet. Zy zyn aan het uiteinde der voorbeden verbannen , en van den ommegang met andere menfchen uitgefloten. De Inwoonders van Bengalen , en die van andere landen aan de oevers van de Ganges, ftellen zoo veel vertrouwen in het water van deze rivier , dat zy 'er zig met hunne huisgezinnen, vyf of zesmaal des daags in baden, overtuigt zynde dat het de kragt bezit om het lighaam en de ziel te zuiveren ; en veele willen dat hunne lighamen naar hun dood 'er in geworpen worden. Het regent overvloediger en langduuriger in Bengalen, als in eenig ander landfchap van dit ryk. In het algemeen heeft men door het gebiet van den Mogol zes maagden een geftadigen Noorden wind , hier op volgt een zuiden wind die met dezelfde ftandvaftigheid de overige zes  Vier en Dertigste Brief. 203 zes maanden waaid. De heetde maanden van het jaar zyn die van April , Mey en Juny, geduürende welke de hitte onverdragelyk zyn zou, zoo de winden die zig regelmatig verheffen, de lugt niet verkoelden ; dog zy zyn behalven dit zeer laftig door het menigvuldige dof dat zy opheffen 't geen de zon verduiftert. De regen vlagen beginnen en eindigen met verfchrikkelyke ftormen en onweders; maar den donder verwekt zeldzaam eenige fchaden. Zoo ras de regen tyd voorby is, werd de lugt zoo helder en zuiver, dat men geduürende drie vierde gedeelrens van het jaar, het geringde wolkje niet ziet Op het einde van dit fchoone en langduurige jaargety, is de aarde uitgedroogt en fcheurd aan alle kanten open, en zy gelykt dan naar een onvrugtbare woedein. Maar naauwlyks heeft het vyf of zes dagen geregent, of zy is weder geheel met groen bedekt, en heeft haare voorige fchoonheid weder. Men zaait het graan in Mey of Juny ; en den oogd gefchiet in November of December, 't geen de twee gematigde maanden van het jaar zyn. De aarde verfchaft hier allerlei foorten van levensbehoefcens , uitgezonderc in de Noordelykde landfchappen, alwaar zy zoo overvloedig de moeite niet vergeit van hen die haar bearbeiden. Ik geloof, Mevrouw, dat ik u reets van alles gefproken heb het geen tans het wyd uitgedrekte ryk van den Mogol uitmaakt. Onder het groot gecal van deszelfs landfchappen , zyn 'er eenige die  so4 D e N i é u w e Reiziger. die.niet volftrekt van den Keizer afhangen, maar welkers inwoonders afzonderlyk kleine llaaten vormen, die door Vorften beftuurc worden welke men Rajaas noemt of een foort van gemeenebeft regering hebben. Byde zyn zy alleen leenmannen van den Mogol, of betalen hem fchattingen. Van Porus af, heeft men een groot getal Koningen gezien die in vrede en met roem op den troon van hunne vaderen zaten, fchoon zy zelfs, in zekere opzigten, van een Oppervorft afhingen die hen veel eer befchermden dan het gewigt van zyn opperheerfchappy te doen gevoclen. Maar naar den inval van de Tartaren, heefc den Grooten Mogol alles ten onder gebragt; en zy die het meelt verheven waren, zyn het meelt, voor zyne gierigheid, nayver en toorn hlootgeftelt. Men kan die fchoone landen niet meer herkennen die de Grieken ten onder bragten wanneer zy onder de vaandelen van Alexander Itreden: alles is van gedaante in deze landftreken veranderd; de godsdienft, de regering,sen zelfs de namen van de fteden en de rivieren die haar befproeijen. Ik vroeg waar het Koningryk van ' Porus en dat van Taxilus was, en men npemde my de landfchappen Canboul, Boucker, Tata, Soret, en andere diergelyke barbaarfche namen. Men heeft Hydaspus in Chantrou , Acalina in Ravi, Hyphafus in Chaul verandert, enz. Alexander heeft zyne overwinningen over deze laatfte rivier niet uitgebryd, de Grieken, en na ben, de Romeinen, hadden niet anders als zeer verwarde •  Vier en Dertigste Brief. 20$ de denkbeelden van het geen men tans hwt Ryk van den Mogol noemt. Zedert byna twee eeuwen, zyn de reistogten tot in het oneindige vermenigvuldigt, die de Portugefen, Spanjaarden, Hollanders, Engelfchen en Franfchen hier doen. leder dezer volken heeft hier byzondere ondekkingen gedaan; en tegenwoordig is dit land naauwkeurig aan de Europianen bekend , en word zeer menigvuldig bezogt door hen die de winzugt, of nieuwsgierigheid, het verdriet, de moeite, en de gevaren, van een lange reis doen veragten. Deszelfs rykdommen trekken onze kooplieden tot zig : de geleerden zoeken de dieren en gewaffen, om de zeldzaamheden der Natuur natefpooren die hier meer verfcheidenheid bezit en vrugtbaarder is als in onze landftreken. Deszelfs koftbaarheden verfieren de paleizen en Vorftelyke kronen van onze Koningen. Ik ben enz. Bengale den 15 December 1740. Vyf en Dertigste Brief. Golconda. ■ He t gemak om my in de golf van Bengalen, naar het Koningryk Golconda, te konnen Êafchepen, heeft my doen befluiten om deze reis ter zee te ondernemen. De vader Sylveïra heefc my  zo6 De Nieuwe Reiziger. my onlangs verlaten v om zig naar de plaats te begeven voor welke hy gefchikt was. Ik vertrok op een Franfch Schip, welkers Kapitein, die met een gewigtigen lalt van onze Ooft-Indifche Maatfchappy gelaft was, alle oplettentheden voor my had die ik van een wellevend man en landgenoot verwagten kon. Hy was behalven dit zeer ervaren in de Hiftorie van de omwentelingen die in Indiën zyn voorgevallen; en geduürende onze togt, van Bengale tot Mafulipacan , onderrigte hy my in het byzonder van die , welke in hec begin van de voorlede eeuw, het Konineryk Golconda onder de heerfchappy van ArabiTche Vorften gebragt heeft. Dezen ftaat is gevormc van een ftuk van het ryk van Decan , dat het grootfte gedeelte van het fchier eiland Indiën bevat. Wanneer de laatfte Keizer zonder kinderen ftierf, verdeelde vier van de voornaamfte Heeren van dit land, die ieder het bevel over een heirleger hadden, zyn ryk, op het voorbeelt van de opvolgers van Alexander, onder zig. Een hunner maakten zig meefter van de landen die tans het ryk van Golconda uitmaaken; de drie overi. ge vormden zig ieder een Koningryk van de nabuurige landen. Deze drie ftaaten wierden in minder als een eeuw , door de magt van den Grooten Mogol, vernietigt: de Koning van Golconda heeft zig alleen gehandhaaft, met zig aan het betalen van fchatting te,onderwerpen. Zyne nakomelingen hebben geduürende eene eeuw geheerft. De laatfte van dit geflagc, AUoul ge'  Vyf en Dertigste Brief, 207 genaamc, geen mannelyke kinderen hebbende, trouwde een zyner dogters aan een jong Arabies Heer uit, wiens gevallen hem tot de held van een Frans roman hebben doen verkiezen , welke onder de naam van de Gevallen van Abdalla bekent is. Om u zyn Hiftorie in weinig woorden te doen kennen , zeide de Kapitein van het Schip tot my, leeft in dit boek de plaats welke deze jonge Vorft betreft; dit zal het verdriet vari de reis verminderen. Hy gaf my te gelyk een boek over, dat hy mede uit Frankryk gebragt had, en uit welk ik het volgende zal overfchryven. " Een Arabier van een doorlugtige geboorte, ,, die in zyn land geen fortuin bezat die met zyne „ geboorte over een kwam, begaf zig naar het „ Hof van Golconda. Abdoul zyne verdienden „ ziende, verhief hem by trappen tot de eerfte „ waardigheden van den ftaat. Maar fchoon hy „ over zyne dienden voldaan was, zoo had hy „ egter , na zynen dood, zig van het regt be„ diend dat de Koningen van Golconda erfgéna„ men van alle hunne edellieden maakt. Na „ dat hy alle de goederen van zynen gundeling „ tot zig genomen had , leide hy zynen zoon „ Abdalla een middelmatig jaargeld toe, en ver„ gat hem. De Koning had tot oogmerk om „ zyne dogter aan een Heer uittetrouwen die „ zig by zyne daatsdienaars hatelyk gemaakt had: „ deze dit huwelyk beletten willende , maakte „ zyne getrouwheid verdagt en rade de Vorft j, om zyne oogen op Abdalla te vedigen, wel- „ kers  aoS De Nieuwe Reiziger, „ kers goede hoedanigheden en bevalligheden zy „ verheften. Abdoul ftemde toe om hem te „ zien, en deed hem op een plaats komen al„ waar hy hem op zyn gemak bezigtigen kon, „ zonder van hem gekent te worden. Hy fcheen „ in het eerfte over zyne gedaante zeer weinig ,, voldaan; en zeide dat hy een man voor zyne „ dogter wilde verkiezen die een gelukkiger ge- daante had. De ftaatsdienaars antwoorden, „ dat het waar was dat zyne ongevallen hem een „ weinig van zyne fraaiheid hadden doen verlie„ zen; dat het niet te verwonderen was dat zyn „ aangezigt door den flegten ftaat van zyn fortuin ,, ontfiert was ; maar wanneer hy hem in ftaat „ wilde ftellen om overeenkomftig zyne geboor- te te leven, hy wel ras zyn vorige bekoorlyk„ heden zou weder krygen. Abdoul gaf zig aan „ deze redenen over, en ftemde in een tweede „ proef. De Bankhouders van het Hof kregen „ bevel om den Jongen Arabier in het geheim „ te gaan bezoeken, en hem groote geldzom- men aantebieden zonder hem te zeggen van ,, wie deze weldadigheden kwamen. Abdalla „ weigerde dit eerft, uit vrees dat hy niet in „ ftaat zou zyn om het te konnen wedergeven, „ en hier door tot verdrietiger omtlandighedert „ vervallen. Zy ' vernieuwen hun aanzoek, en „ deden hem eindëlyk drie duizend pagoden „ aannemen , welke hy belleden om zich eert „ fchoon huis, dienftboden, paarden en andere „ noodwendigheden te verfchaften. Den over- „ vloed  Vyf en Dertigste Brief. 209 Vt vloed in welke hy leefde, bragc een zigbaare H verandering op zyn aangezigt te weeg. Metl ^ vertoonde hem voor de tweedemaal aan den „ Vorft die over zyne goede houding bekoord „ was, eh die het befluit nam om hem voor zyn behuwt zoon te verkiezen. Op een dag „ dat Abdalla zig met zyne vrienden vermaak,(, ten, kwam men hem berigt geven dat 'er eentje ge Grooten van 't Hof aan de deur waren, mee „ een lyfwagt te paard. Dit nieuws ontftelden hem: }i hy zond zyn vrienden en de danfters weg die hy door een andere deur liet vertrekken, en si hy ging de Omraas te gemoet. Hy zeide tot „ hen met een bevende ftem, dat hy zig nergens ,5 tegens den Keizer in vergrepen had, en dat* „ zoo zyne misdaad hier in beftont dat hy met 11 meer pragt leefde als zyne bezittingen toelieten , hy gereet was om rekenfehap te geven '„ van de geheime, en onfehuldige middelen, die „ hy gevonden had om geld te bekomem De ■ '„ Omraas, bekleeden hem zonder iets te zeggen met een koftbaaren rok , en maakte diepe buigingen voor hem. Vervolgens een hunner , het ftilzwygen brekende, verzekerde hem dat '„ hy niet als aangename zaken te wagten had, en dat hy de grootfte eer ging verwerven naar t, welke een onderdaan tragten kon. Men deed j, hem op een paard dat zeer pragtig toegetuigt s, was zitten; en geleiden hem naar het paleis „ alwaar hem de Koning op ftaande voet met de u princes liet trouwen. In het vervolg , ver111. Deel. O ■ » klaa^  2ro De Nieüwe Reisiger. „ klaarde hem Abdoul voor zyn opvolger". Het is op deze wyze Mevrouw', dat de troon van Golconda ih een Arabies geflagtis overgegaan , en dat nog regeert; en het is van deze hiftorifche waarheid, dat men de grondflag van den roman, van welke ik u gefproken heb, heeft zamenge- Wy ontfcheepten ons te Maftilipatan, dat tans zoo beroemd in Europa is, en 't welke voormaals de voornaamfte Zeehaven van het Koningryk Golconda was. Zy is zedert onder de heerfchappy van den Grooten Mogol gekomen; maar na dat de voordeelige gefteltheid van haar haven hier veel kooplieden, uit alle volken van Europa, naar toe getrokken heeft, zoo behoort zy minder aan dezen Vorft, als aan de Franfchen., Hollanders', en andere Europeaanfche volken die hier de wetten aan de inwoonders van dit land geven, zy trekken hiergefchilderdelynwaaten uit die hooger gefchat worden als alle die in Indiën gemaakt worden. Hoe groot haren koophandel ook zyn mag, is het een middelmatige Stad, flegt gebouwt, maar bevat veel inwoonders. Gelukkig was het dat wy hier in de maand van Mey niet aankwamen; vermits de hitte daar dan zoo overmatig is, dat gy niet zoud konnen gelooven hetgeen men 'er van verhaalt. Men wil dat alle jaar , om die tyd, een oofte wind, die geduürende zeven of agt dagen waait, de lugt meer verhit, als de heetfie ftraalen van de Zon , zonder dat men egter voor den nagt zweeten kan, maar als dan krygc  Vyf en Dertigste Brief. *it Jcrygt ieder een zeer overvloedige uitwazeming. Geduürende de dag koomt niemand uic zyn huis: men zou gevaar loopen om verflikt te worden. Eindelyk, zoo het geen men ons gezegt heeft, waar is, is men als van alle zyden met vuur om» ringt, en ademt 'er een brandende lugt in. De naauwkeurigfte geflotene vertrekken houden nog de vloeren, nog de huisfieraden koel, welke in diervoegen verhit worden, dat men genoodzaakt is dezelve geftadig met water te befproeijen, uit vrees dat zy in brand zouden raaken 5 zy die de onvoorzigtigheid hebben om in deze tyd te reizen , verflikken zomtyds in hunne draagftoelen. Het'is waar dat deze onverdragelyke hitte niet langer als van 's morgens ten negen uuren tot 's namiddags ten vier uuren duurt; zy word vervolgens door een koele wind gematigt die zig op een bepaalde tyd verheft. De zwaare regenbuijen die hier op volgen, verkoelen de lugt, en veroorzaken overftroomingen die, gelyk aan die van de Nyl zyn, en de aarde vrugtbaar maaken. Men zaait hier ryft en andere granen van welke men twee en zomtyds drie inoogftingen alle jaar doed. Dezen overvloed, en de bygeloovigheid der Indianen, die hen belet om zig met het vlees der dieren te voeden, veroorzaken dat de levensmiddelen op de laagfte prys zyn. Men koopt in deStad een fchaap voor vyf of zes ftuivers, al het overige na evenredigheid: op het land word alles nog tot minder prys gegeven. Unorhp;A In het algemeen, roemt men de vrugtbaarheid  dta De Nieuwe R e i s i g e r4 van hec Koningryk Golconda zeer hoog. Het Is mee een grooce menigte meeren en vyvers doorfneden, waar van eenige door de Indianen, aangelegt zyn. Men ziet 'er verfcheide op verhevene plaatzen, alwaar men dyken aan de zyden van de vlakte aangelegt heeft om het water op te Hoppen. De Huizen , die wanneer het zeer droog is geopent worden, befproeijen en maken hec land vrugtbaar. De boomen zyn hier altoos groen, en brengen in iedere Maand van het jaar vrugten voort. Het groot getal Franfchen die tot Mafulipatan zyn, en die my bezoeken wilden , hebben my geduürende eenige tyd belet; maar zoo ras ik my van hen ontflagen zag; wilde ik alle de merkwaardigheden gaan bezigtigen welke die land bevat. Ik begon met de hooftftad die de Europeaanen Golconda noemen, en welkers regte naam Bagnagar is. Deze Stad was voormaals niet anders als een lufthuis, op een berg gelegen alwaar den eerften Koning van Golconda een fterkte deed bouwen. Dezen Vorft lag 'er vervolgens de grondftagen van éen Stad aan, welke by de naam van een zyner vrouwen gaf die hy tederlyk beminde. Haaren naam was Nagar; en hag wil tuin zeggen; in diervoegen dac deze cwee woorden vereenigt zynde, de tuin van Nagar betekenen. Een grooce rivier befproeit haare muuren, en werpt zig vervolgens in de golf van Bengalen niet ver van Mafulipatan. Men gaat te Bagnagar langs de zelve over een fteene brug, welke nog  Vyf en Dertigste Brief. 213 nog voor de grootfte, nog voor de fchoonfte bruggen van Europa behoeft te wyken. Deze hooftttad is wel gebouwt , en kan , door haar uitgebreidheid , by de fteden van Vrankryk van den tweeden rang vergeleken worden. Men vind hier fchoone en groote ftraten , maar die, om dat zy liegt geplavyt zyn, altoos met ftof vervult zyn. Zy heeft een voorftad die my ten minfteu drie vierde van een uur lang fcheen, en van welke de inwoonders, alle kooplieden, makelaars, of konftenaars zyn. Geen een van hen woond in de Stad: maar zy hebben de.vryheid om allo dagen geduürende de'dag in dezelve te komen om hun- , ne zaken en koophandel te verrigten; maar gaan uit dezelve voor zonnen ondergang. De Stad is weinig anders als met lieden van aanzien bevolkt als huisbedienden van de Koning, krygslieden, en regtsbedienden, enz. Daar zyn in de voorftad van welke ik zoo even gefproken heb, verfcheide aanmerkelyke tempels of moskeen , die ' voor karavanferaas of huizen voor reizigers dienen. Men ziet, twee uuren van Bag"agar' een vesting Golconda genaamt; welkers naam de Europeaanen aan de hoofdftad en aan het geheel Koningryk gegeven hebben. Het is daar dat de Koning zyn gewoon verblyf houd; en niets kan by de pragt van zyn paleis vergeleken worden: het welk voor een groote Stad kan doorgaan ; vermits men zegt dat het twee uuren in omtrek beflaat. De Koning bewoont deze uitgeftrekcO 3 heid,  AI4 De Nieuwe Reisiger. heid van grond alleen niet; de grooten van Scaat hebben hier mede hunne paleizen; de priefters, moskeen; de vreemdelingen, karavanferaas; de voorgaande koningen , graven; en alle die aan hec hof behooren, hunne huizen en vertrekken. Men nadert het zelve, van de zyde van Bagnagar, langs een groote ftraat die aan de plaats eindigt alwaar het paleis van den Koning ftaat. Het geen elders van yzer is, is goud, of verguit, in dit pragtig kafteel, welkers rykdommen de pragtigfte paleizen van het Ooften overtreffen. Men ziet op de platten die tot daken van de vertrekken dienen, tuinen die met groote boomen beplant zyn , en die op de zelfde wys in de lugt opgehouden worden gelyk men ons die van Semiramis afbeeld. In het midden van de voorgevel van het gebouw, is een balkon alwaar de Koning aan zyn onderdanen gehoor geeft, hen regt doet , en het krygsvolk voorby ziet trekken. Zy die door de nieuwsgierigheid of 't belang hier getrokken worden piaatzen zig voor het balkon, maar op eenigen afftand van de muuren van het paleis. Drie reijen paaien die in de grond geheid zyn, en aan welkers einde men touwen vaft maakt die eikanderen kruiflèn, vormen een affchutzel daar niemand, zonder verlof, door mag gaan. Zy beflaan de geheele breete van de plaats, met een opening in het. midden , regt over het balkon. Twee mannen, houden ieder aan een eind een touw voor den doorgang, en laten het zelve nederzakken voor die genen die tot  Vvf en Dertigste Brief. 215. tot de gehoorgeving geroepen worden. Een geheimfehry.ver van ftaat, die onder het balkon zyn plaats heefc, ontfangt de fmeekfchriftcn; en wan-, neer hy een zeker getal heeft, fteekt hy dezelve in een zak die met een fnoer van het balkon afhantrc. Een gcfnedene die ter zyden van den Koning ftaat, trekt de zak by de koort na boven, en bied den Vorft de fmeekfchriften aan. Men vertoonde my, aan een andere zyde van de Stad, een tempel aan welke men reets voor meer dan een eeuw heeft beginnen te bouwen, en die waarfchynelyk nooit tot volmaaktheid zal gebragt worden. Hy heeft niets aanmerkelyks ^ als de verbazende uitgeftrektheid van zynen aanleg, en de onmatige grooce fteenen die men gebruikt heeft om denzelve op te rechten. Dien fteen die de nis om te binden moet uitmaken, is een geheele rots van zoo een verbaazende groote, dat de vereenigde kragcen van meer dan zes hondert mannen en veertien hondert often vereifcht wierden, om hem uit de fteengroef te voeren tot by het gebouw. Zoo dit groote gebouw voleindigt word, zal dit het wonderbaarfte'gebouw van geheel Azia zyn. Aan een andere zyde van de Stad, zagen wy groote vyvers, met barken, die zeer fraai verfiert zyn , voor de Koning om uitfpanningen op het water te nemen. De groote Heeren hebben bier hunne lufthuizen, die een aangenaam gezigt uitleveren. Drie uuren van de hoofdftad, ziet men een moskee in welke eenige praalgraven van de o 4 K°-  ai6 De Nieuwe Reisigek. Koningen van Golconda zyn. Men deelt hierdagelyks, brood en ryft aan de arme lieden uk die hierom komen vragen. Het Koningryk Golconda is in verfcheide landvoogdyen verdeelt. De landvoogden pagten haar van het Hof, en ftaan haar weer, in huur, aan, andere pagters af. Deze verhuuren het 'zelve wederom aan onder pagters; en deze fmaldeelingen dalen zoo tot het gemeene volk neder. Zoo, een landvoogd, pagter, of onder pagter in gebreken blyft om te betalen, zoo worden zy met ftokflagen geftraft; en de naaftbeftaande blyven borg voor de fchult. Men heeft my verzekertdat een landvoogd van Mafulipatan, die buiten ftaat was om te betalen, door rottingft-agen omgebragt wierd. De huur werd allegaar in de. Maand juny vernieuwt; vermits de landvoogdyen opgeveilc worden, en men hen aan de meeftbiedende geeft, zoo zyn 'er ook geen knevcWyen, of geweldenaryen die deze pagters niej plegen, om hunne inkomften te vermeerderen. De Indiaanen die de fefte van Pythagoras volgen maken liet grootfte getal inwoonders van hec Koningryk Golconda uit; maar de grootfte bedieningen van hec hof, de borgerlyke en krygsbedieningen worden door de Mahomettanen bezeten , die den godsdienft van, den Vorft volgen, De Mahomettanen ftammen van de Arabieren af die Indiën bemagtigt hebben, of van die genen welke de Koningen van Golconda tot zig getrokken hebben, de andere zyn nakomelingen van  Vyf en Dertigste Brief. 217 van de oude Mogollers die hec Koningryk Delli gefiigt hebben. De Indianen zyn in een oneindig getal caften of ftammen verdeelt het geen dient om de rang of de waardigheid te bepalen. De eerfte is die van Brammen. Dit zyn, gelyk in het land van den Mogol, de priefters en de geleerden van dit land : men heefc van hunne geleerdheid en heiligheid de grootfte denkbeelden. Zy beroemen zig dat 'er twee Koningen uic hunnen ftam zyn voortgekomen, den eene te Calicut, en den anderen te Cochinchina. Een ander foort van priefters, van een minder rang, Framgams genaamt, maken een tweede order uit, en zyn agtenswaardig om hunne ftrenge Ievenswys. Zy leven alleen van melk en plukvrugten, en fterven dikwyls zonder vlees geproefc te hebben. De derde ftam is die van de kooplieden in het groot, bankiers en wifielaars. Deze laatfte zyn zoo behendig , dat zy op hec enkel zien van een ftuk goud, de regce waarde 'er van waanen ce kennen. De vierde ftam is die van de krygsknegten en landbouwers; en de vyfde die van de ügte vrouwen. Deze koftwinning, die by ons voor een fchandelyke zaak gehouden word, kan zonder fchaamte geoeffent worden in een land alwaar men de vrouwen opvoed tot vermaak van onze fexe. Eenige ftaan haare gunftbewyzen alleen aan die van een ftam van meerder rang toe. Anderen weigeren dezelve aan niemand. De leelykfte trouwen met perzoonen van haare ftam, en hoopen dat zy dogters zuilen O 5 kry-  8i8 De Nieuwe Reisigee. krygen die haar ongeluk vergoeden konnen. Men leert haar zingen, danken, en alles wat haar lighaam zwak kan maken. Ik heb 'er eenige gezien die haar eene been aan haar hoofd bragten, op dezelve wys als een ander zulks zyn arm doet, fchoon zy regc overeinde, en op haar ander been Honden. De vrouwen van deze ftam betalen geen fchattingen ! men verpligt hen alleen om des vrydags, zig in een zeker getal voor het paleis te laten vinden, om 'er voor den Koning te danflèn; wanneer hy zig op zyn balkon bevind; zoo de Vorft hier niet is, geeft haar een gefnedenen een teken met de hand, dat zy vertrekken konnen. Des avonds houden zy zig voor haare deuren op; en wanneer den nagt begint, ontfteken zy een lamp of kaars, 't geen een teken van uitnodiging is : als dan worden de winkels geopent in welke men palmwyn verkoopt die men met haar gaat drinken , en waar van een groote menigte 's jaariyks gebruikt word. De belafting die de Koning op dit vogt gelegt heeft, brengt hem een aanmerkelyke inkomft op; en hec is voornamentlyk met die voor uit zigt, dat hy in zyne ftaacen , een zoo groot getal lio-te vrouwen duld. Men telt 'er alleen in de fteden Bagnagar en Golconda en haare voorlieden, meer dan twintig duizend. Zie hier een geval, 't welk u een denkbeeld zal geven van de zwakheid der leden van deze fchepzels. Het is my door een Fransman verhaalt die my zeide dat hy 'er zelfs ooggetuigen van geweeft was. Een der voorzaten  Vyf en Dertigste Bkief. 219 ten van den regerende Vorft een reis naar Mafulipatan willende doen, zoo ftelde negen van haar het volgende middel in het werk om hem tot een rytoig te verftrekken. Zy vertoonde de gedaante van een olyphant; vier verbeelden de vier pooten; vier anderen maakten het lighaam van hec dier uit; en de negende, verbeelde de fnuic. De Koning, op dit belachelyk en fchandelyk rytuig gezeten, deed op een foort van troon, zyn intogt in deze Stad. Behalven de vyf ftammen van welke ik u gefproken heb , heeft men 'er nog zoo veel anderen , als men beroepen en handwerken in dit Koningryk telt. De kooplieden in het klein, de goudfmeden, de timmerlieden, metfelaars, enz, maken zoo veel byzondere foorten uit. De werklieden van iedere Stad , fchoon zy van een byzondere beroeping zyn , arbeiden alle voor dezelfde belooning. De goudfmit wint niet meer als de paardefmit, nog de fchrynwerker meer als de timmerman. Ten einde van een dag bevinden zy alle evenveel gewonnen te hebben ; en hun dagloon beftaat in de waarde van drie of vier Huivers. De vreemdelingen werden voor weinig geld, door de dienflboden van dit land bedient, Ik geef niet meer aan den mynen , als vyf en twintig Huivers in de maand, voor welke fom hy zig van leeftogt moet voorzien, en nog is hy een van de duurde. Ik fchryf dit aan de Natuurlyke gematigtheid van dit volk en aan de laage prys der eetwaren toe. De  &2o De Nieuwe Reisigïr. De hatfte van alle deze Indiaanfche ftammen, - is die der leertouwers, fchoenmakers en pakkers. Deze ftam is zoo veragt, dat het haar niet geooriooft is om zelfs in de fteden te woonen; zy zyn naar de uiteindens der voorlieden verwezen , gelyk ik u gezegt heb dat de Theers in het land van den Mogol mede zyn. Ondanks dit hatelyk onderfcheid tuflehen deze ftammen, zoo hebben zy egter alle dezelfde godsdienft, dezelfde tempels, en nemen ten naaften by dezelfde gebruiken , in hunne voornaamfte plegtigheden, ih agt. Het ftaat hun vry om hunne dooden te 'verbranden of te begraven. In hec eerfte geval werd derzei ver aften in de rivier geflrooit. De anderen werden met de beenen kruislings onder het lyf begraven, op dezelve wvé als zy gewoon zyn te zitten. Den godsdienftigen yver, dedweepery, of liever een buicenfporige verwaandheid, boezemc dit volk ongelooffelyke zaken in die ik nier vernaaien zou, zoo zy my door geen geloofwaardige lieden verzekert waren, welke zyden daczy 'erooggetuigen van geweeft waren. Een Indiaan zweert voor zynen Afgod, dat hy zig, met een, twee openingen in het vlees van zyne fchouderen zal laten maken, om 'er twee yzere haaken in te konnen hegten. Deze haaken zyn aan hec einde van een balk vaft gehegc welke op. den as van twee wielen ruft, in diervoegen dat den balk een vrye beweging houd. Den Indiaan heeft een degen in de eene en een ponjaart in de andere hand. Men heft  Vyf en Dertigste Brief. 2'at- heft hem m de lugc op; en in dezen ftaat doet men hem meer dan een vierde gedeelte van een uur afleggen. Hy maakt geduürende dezen tyd duizend belachelyke grillen met zyn wapenen. De perzoon die my dit verhaalt heeft, had 'er veertien na eikanderen aan den balk zien hangen, zonder dat de pyn hen eenig teken van ongedult had doen geven; men legt een verband op hunne wonden; en zy keeren moedig, om de verwondering der aanfchouwers, te rug. De huwelyks plegtigheden verfchillen in dit land weinig van die der andere Indianen van het land van den Mogol. Na dat men te Golconda, de bruidegom en bruid in een draagfloel, door de voornaamfte ftraaten van de Stad en openbaare pleinen rond gevoert heeft, fpreit een Bramin een laken uit, onder welk hy de bruidegom een zyner beenen naakt doet fteken, en met zyn voet de naakte voet van de bruid drukken. De Natuur is zeer vroeg in dit land tot den ftaat van rypheid ; en het is niet zeldzaam dat men hief dogters ziet die moeders zyn voor den ouderdom van tien jaaren. Wanneer de man fterft, is het aan de vrouw niet geoorloft om te hertrouwen: zy keeren tot haar vaderlyk huis weder, alwaar zy opgefloten leven. Zy worden hier tot den moeijelykften arbeid gebruikt, en zyn verdoken van alle vermaken, uicfpanningen, en verfieringen. Het grootfte gedeelte neemt de vlngt om zig van dezen dwang te ontllaan. Het is waar deze plaatzen met takkeboflèn en aarden, om 'er hec water uit ce trekken , en haar geheel droog te maken. Dit zand dat men hooit meer ais tot de diepte van twee voeten weg neemt, werd op een harde grond gebragt die op dezelfde wys, ais de mynen van Golconda, met een kleine muur omringt is; het overige van de.bewerking gefchiec op dezelve wyze. Behalven de diamanten die de voornaamfte rykdommen van hec Koningryk Golconda uicmaken, brengt die land een menigte k riftal en andere doorfchynende fteenen voort, gelyk granaten faphieren, amethiflen, topafen en agaten. Het is vooral in deze geweflen , dat de volmaakfte bezoard gevonden word. Gy weet dat dit uitmuntend tegengift niets anders is als een fteen, die op verfcheide plaatzen van Azia, in de lighaamen van eenige dieren groeit, gelyk koeijen, geiten en aapen van een zeker foorr. Die welke men in de koeijen vind, wegen tot zeventien of agtien oneen; maar men fchac dezelve niet hoorrei; zes greinen van den gemeenen bezoard hebben mee?  Vyf en Dertigste -Briet. 233 meer kragt als dertig van den eerften. Die welke van de aapen komt, is, in tegendeel, zoo fterk, dat twee greinen van dezelve meer kragt hebben, als zes van die van de geiten van welke men zig gemeenlyk bedient; maar hy is zeer zeldzaam; om dat het foort van de aapen in welke hy groeit , niet zeer gemeen is. Deze bezoards zyn klein en lang; want men heefc 'er van allerlei gedaantens. De kleur verfchilt mede; men vind 'er die zwart, afchverwig en geelagtig zyn ; maar gemeenlyk , zyn zy donker graauw' of groen. De fteen is zamengeftelt uic verfchei-. de gladde en blinkende lagen, die op eikanderen ' leggen, op de wyze van een ajuin, en die een kleine holligheid in het midden hebben, in welke men een weinig flóf van dezelfde zelfflandigheid vind, en zomtyds wel eenige (Irootjes, basten van zaden, {tukjes hout, en kleine lleentjes die de bezoard toe een beginzel verftrekken; das is te zeggen, dat zy gelegentheid tot- den groei van den fteen gegeven hebben , en dezelve tor een grondflag verltrekt hebben. Men heeft lieden die de bezoards weten te vergrooten mee-een zeker deeg, die van gom en een andere ftof, die de kleur van die dierbaar eegengifc heefc, werd zamengeftelt. Zy geven hem zelfs zoo veel om. kleedzels, als de nacuurlyke hebben moec. Men herkend deze bedriegery mee ben te wegen en in water te weken. Zoo het water van kleur verandert, en de bezoard van zyn gewigt verheft, zoo is dit een teken dat hy vervaift is. Anderen P 5 be-  *34 De Nieuwe Reiziger; bedienen zig van een puntig yzer dat zy gloeijent maken, en waar mede zy in de bezoard Treken. Zoo het yzer 'er ingaat, zoo is dit een bewys dat hy vermengt en niet natuurlyk is. Deze proefnemingen zyn des te noodzakelyker, om dat zelfs in Indiën een menigte valfche bezoards verkogt worden. De Koning van Golconda trekt groote inkomften van die welke in zyn Koningryk gevonden worden. Het dier welk dezelve voortbrengt, werd Pazan genoemt, het is een foort van bok of geit die zig op de bergen aan de grenzen van Orixa onthoud. De inwoonders van dit land weten, wanneer zy dit dier bevoelen, hoe veel bezoards het in heefc, en verkoopen het naar maate van derzelver getal. Zy houden hunne handen onder den buik van het dier, en met de twee zyde te flaan, gaan alle de bezoards naar het middelde gedeelte, alwaar zy ze gemakkelyker weten te onderfcheiden. Het is met deze fteen, in Golconda, op dezelve wys als met de diamanten gelegen; derzelver waarde vermeerdert door het gewigc. Zes bezoards fteenen , die met eikanderen een ons wegen, werden niet hooger als tien gulden verkogt; en een eenige bezoard, van het zelfde gewigt, geld tot tien piftolen. 'De Portugeezen van Goa, die altoos voor vergiftiging vreezen, maken veel gebruik van deze fteen. Ik ben enz. Golconda dm 22 January 174L Zes  Zes en Dertigste Brief. 235 Zes en Dertigste Brief. De kufl van Coromandel. Het geheele onderfte gedeelte van het fchier eiland Indiën, van het Koningryk Golconda af, het geen ik doorreift had, tot aan de Kaap Comoryn, zal het onderwerp van eenige myner brieven zyn : ik zal , Mevrouw , met de kult van Coromandel beginnen. De goedheid en veiligheid van haare zeehavens , hebben de Europeaanfche kooplieden doen befluiten om 'er zig meefter van te.maken; en de Indianen zyn'er thans geen bezitters meer van. Het is egter bier dat de fchepen van'Bengalen, China, Japan, de eilanden Borneo , Sumatra , Java , Cylon enz. komen ■ ankeren om koophandel op Golconda , Carnaten, Vifapour, en de Staaten van den Mogol te dryven. Men vind hier , by gevolg, allerlei foort van koopwaren. Na dat wy de diamantmynen bezigtigt hadden, geleiden my dezelve Franfchen, die my vergezelt hadden, naar Mafulipatan te rug, en bleven hier tot dat een fchip van de Maatfchappy naar Pondichery vertrok ; en geduürende myn verblyf in deze Stad, onthaalde zy my verfcheide malen in de tuinen die buiten dezelve leggen: het overige van de tyd wierd befteed om togten door het Koningryk Carnaten te doen van 't welk Bisna- gar  «35 De Nieuwe Reisiger. gar de hooftftad is. Zy is op de top van een hooge berg gebouwt, en met een drievoudige muur omringt, die meer als drie uuren in haren omtrek bevat. Het is hier dat de voornaamfte Vorft van dit land, (want men heeft 'er verfcheide in dit geweft,) zyn verblyf in een groot en zeer pragtig verfiert paleis houd. Dezen Vorft voert den eernaam van Koning der Koningen, en egtgenoot van duizend vróuwen; 'en heeft dikwyls oorlogen om deze wonderzinnige eernamen gevoert. De Europeanen zoeken zyne vriendfchap, ten einde dat zy in zyn land, dat goud, zilver en edele gefteentens voortbrengt , koophandel zouden konnen dryven. Hy wil wel dat zy 'er zich eenige dagen als reizigers ophouden; maar 'er is een wet dat geen vreemdelingen zig hier mogen nederzetten. Men laat niemand toe om de beveiligde fteden te zien, zondereen uitdrukkelyk verlof van den Koning. Hy bezie verfcheide beveiligde fteden ; hy kan hondert duizend voetknegten, dertig duizent ruiters, en zeven of agt hondert olyphanten op de been brengen. Zyne onderdanen eeren hem als hunnen God ; men roemt vooral de naauwkeurigheid met welke het regt in zyne ftaaten bedient word. De afgodery is den godsdienft die men hier belyd, en de Zon de godheid die men hier aanbid. In het binnenfte gedeelte van dit Koningryk vonden wy verfcheide fteden die wy met haaft bezogten. Gandicot, Bezoar en Tripety zyn om haare menigvuldige vreemde, wonderzinnige en pragtige pa-  Zes en Dertigste Brief. 237 pagoden beroemt. De eerfte is een van de fterkite fteden van dit land. Zy legt op de top van een hoogen berg, alwaar men dezelve niet naderen kan als langs een moeijelyke weg, die mee afgronden omzet is. De voornaamfte pagode van Bezoar is met verfcheide verheve beelden verfiert, die verfchrikkelyke duivels en een menigte affchuwelyke dieren vertoonen. De Indianen die' deze wanfchape beelden komen aanbidden, leggen hunne handen zamen wanneer zy in den tempel treden , en brengen dezelve aan hun voorhooft , vervolgens naderen zy de afgoden , ert fpreken verfcheide maaien Ram • Ram uit, het geen God- God zeggen wil. Wanneer zy by dezelve zyn, trekken zy driemaal aan een klok die aan het afgodsbeeld zelfs hangt, na dat zy zig eenige gedeeltens van hem aangezigt of lighaam met verfchillende verwen befmeert, of met oly of reukwerk gewreven hebben. Zy offeren eindelyk hunne gefchenken , aan het zelve , die uit geld, ryft, fuiker of eenige andere koopwaren beftaan. Deze pagode werd door zeftig priefters bedient die van deze offerhanden met hunne vrouwen en kinderen leven: egter moecen zy het geofferde ewee dagen voor hec afgodsbeelc laten leggen; en het is niet dan voor den avond van den derden dag, dat het haar geoorlooft is om het zelve weg te nemen. Een bedevaards reiziger die de godheid koomt fmeken om de genefing van de een of andere kwaal, moet hem de gedaante van het lid in goud, zilver, of koper-op- offe-  S38 De Nieuwe Reiziger. ofFeren, volgens zyn vermogen. De aflfchuwelykfte van deze afgoden zyn die de meefte aanbiddingen en offerhanden oncvangen. De bedevaarts reizigers komen van verre hier heen; de armen werden hier door de priefters gevoed,- van de giften of aalmoeffèn die de ryke geven. Wy zagen hier een vrouw die haar man geftorven was, en die zedert drie dagen aan Ram - Ram gevraagt had, hoe zy haare kinderen voeden en opbrengen zou. De God gaf geen antwoord in onze tegenwoordigheid. Wy ondervroegen een van de priefters na de oorzaak van een zoo hard* nekkig ftilzwygen"? Dit is, zeide hy ons, om dat het antwoord van de Godheid wel waardig is dat men 'er lang na wagt. Maar vermits ik bedriegery van de zyde der priefters vermoede, zoo ging ik in de pagoden wanneer zy vertrokken waren, en naderde tot agter het beeld: ik ontdekte een hol in 't welk een man zig verbergen kon, en die de priefters tot een nis verftrekt, om den afgod door hunnen mond te doen fpreken. Terwyl ik bezig was met hec te befchouwen, kwam een van hen, en verweet my dat ik de heiligheid van deze plaats befmet had; maar ik had weinig moeite om hem te bevredigen, door dien ik hem eenige roupeijen in de hand gaf. De pagode van Tripety is mede in een zoo grooten eerbied by de afgodendienaars, als Mekka by de Mahomettanen. Men viert hier alle jaar in óe Maand September een feeft, en als dan trekken hier een menigte bedevaardsreizigcrs naar toe, wel-  Zes en Dertigste Brief. 239 welkers zamenkomft de inkomften van den Nabab aanmerkelyk vermeerdert. Het is niemand als de afgodendienaars alleen geoorlooft om tot den zeiven op te klimmen. Madura is een van de voornaamfte landfchappen van het Koningryk Carnate , Ticherapali, deszelfs hooftftad, heeft niets aanmerkelyks. De andere fteden zyn Alcatile, Tarcolan, enz. De godsdienft van de inwoonders van Alcatile is de ichandelykheid ten hoogften top gebragt; hunne priefters bidden alleenlyk de God Priapus aan die zy Lingan noemen; en zy dragen om hunneni hals een fchandelyk afbeeldzel aan welk zy de zelfde naam geven , het geen het onkuifche merkteken van dezen God is. Uit kragt van een wet die door deze priefters van Lingan ingeftelt is, zoo moeten de jonge dogters hen haaren maagdom opofferen ; het geen van fchandelyke omftandigheden verzei t is die de eerbaarheid vordert dat men verbergt. Wy vonden te Alcatile een Franfche Jefuit, zendeling van Madura. Hy nam het bekeeren van een leeraar van dit land, die zig zeer beroemt gemaakt had , en wiens voorbeeld veele andere tot het Chriftendom trekken kon, zeer ter harten. Dezen afgodendienaar , dat een man van verftand was , en die meer geleertheid bezat als de gewoone Indiaanfche leeraars bezitten, fprak met lof van onzen godsdienft. „ Waarom zeide de zendeling tot „ hem , zyt gy my niet behulpzaam om het „ opperwezen aan uwe landgenoten te leeren » ken-  &4° De Niéuwe Reiziger. i, kennen ? Onzen arbeid zou vrugteloos zyri$ j, antwoorde de geleerde ; hec verftand van dit i5 volk is te bepaald: zy zyn voor zoo een ver,, heve kennis niet vatbaar. De Jéfuit antwoor„ den hém: Het is mee God gelyk als met de „ zee gelegen. Schoon men derzelver geheelé „ uitgeftrekcheid niet ziet, en dac men haare diepte niet peilen kan, zoo kent men haar eg„ ter zoo verre dat men 'er groote togren op j, ondernemen kan, en zig naar die plaatzen'be), geven in welke men begeerc te zyn. Op dej, zelfde wys, fchoon het opperwezen onbegry„ pelyk is, zoo is 'er egter niemand die het j, voor zoo verre niet kan leeren kennen als tot „ zaligheid nodig is". Deze vergelyking- behaagde den leeraar; maar Zy kón hem niet doen befluiten om onzen godsdienft- te omhelzen voor welke hy agting had. Een groote Lingan, die hy om den hals had hangen, was even zoo veel als het zegel van zyne verwerping. Wy bleven niet langer als tWee dagen tot Alcatile dat groot en zeer volkryk is, maar vuil en flegc bebouwt, gelyk byna alle de Indiaanfche fteden zyn. Hec grootfte gedeelte van haare inwoonders zyn Linganiften, waar door de zendelingen weing hoop tot hunne oogmerken hebben konnen: de levenswys weike deze kloofterlingen leiden om zielen voor Jezus Chriftus te winnen, kan u ftigten. Overtuigt zynde dat niets meer de ohgclóóvige tot het Chriftendom trekt, als een ftreng  Zes en Dertigste Brief. 241 ftreng en vleesdoodend leven , zoo bedoten de Jezuitfche zendelingen óm het kleed en de Ievenswys van de Braminfche Sanias aan te nemen, dat een feóte van Indiaanfche boetdoenende kloofterlingen is. Dit was zig aan een moeijelyke levenswys onderwerpen; want, behalven de onthouding van vlees, vis en eijeren, zoo hebben deze monniken nog zeer ladige gewoontens» Zy moeten zig alle morgen in een openbare vyver walTchen, zonder agt op het jaargety te geven , en deze waflching voor hunne maalcyd herhalen, die zy maar eens daags doen. Hunnen f ftaat onderwerpt hen aan de volftrekfte eenzaamheid geduürende die tyd welke zy niet bededen ten diend van hunnen evennaaden; al hun voedzelbedaat alleen uit peuïvrugten of een weinig ryd in water gekookt. De Indianen hebben voor een grondregel, dat die genen, die onderneemt om hen wyzer of beter te maken ,' eén leven, moet leiden dat overeenkomdig met zyn leer is; en dit is liet geen dat de zendelingen in het Koningryk Carnace met de uiterdc gedrengheid in agt nemen. Voor het overige , is het niet op hun eigen gezag dat zy zig dus in Braminen verandert hebben. Een der opperhoofden van deze zending agt gevende op de aankleving van de Indianen voor hunne priefters en kloofterlingen, oordeelde wanneer zy hun kleed aannamen en na hunne wyze leefden, zy des te gemakkelyker hun vercrouwen zouden winnen. Men ftelde dit aan den Roomfchen ftoel voor die dit door het geil/. Deel. Q reScs"  S4^ De Nieuwe Reisiger. regtshof van de voortplanting des geloofs deed onderzoeken. Men Helde aan dezelve voor dac de Braminfche kleeding minder een merkteken van godsdienft was, als een teken van adeldom; en men ftond by gevolg aan de zendelingen van Madura toe om dit jniddel van bekeering te bezoeken, 't geen hen inderdaad gelukt is. Toen zag men hen met ontbloote hoofden en voeten, over het brandende zant gaan, geftadig voor de grootfte hitte der zon blootgeftelt, zomtyds verfcheide dagen doorbrengende zonder eenig voedzel te nemen, en onder een boom , of op den t grooten weg , de een of andere afgodendienaar afwagten, die door hunne geftrenge levenswys geraakt, hunne predikatiën kwam aanhooren. ■ Wy vergezelde de Franfche Jezuit tot'Tarcolan, een Stad die voormaals aanmerkelyk was, maar welke tegenswoordig zeer veel van haare grootheid en rykdommen verloren heeft. Volgens de fabelagtige overlevering van de Heidenen, was zy voormaals zoo fchoon, dat de Goden van dit land hier hunne byeenkomften in hielden , wanneer het hun behaagde om op de aarde neder te dalen. Van onder de heerfchappy van den Koning van Golconda, is zy onder die Van den grooten Mogol overgegaan ; maar de uitgeftrektheid van grond die dezen Vorft ten onder gebragt heeft, laat hem niet toe om in alle de fteden die hy overwonnen heeft Mahomet'taanfche bezettingen te leggen , hierom heeft hy 'er de bewaring van aan de Heidenen toebe- trouwc  Zes en Dertigste Brief. 243; trouwt die 'er zig zelfs meefter van gemaakt hebben. Hier uit is die menigte van Koningen voortgekomen met welke Indiën byna als overftroomt is. In alle de plaatzen die wy met onzen zendeling doortrokken, tropten het volk by eikanderen om den Chriften Sanias te zien; dit is de naam die hem deze goede lieden gaven. Hy ontving bezoeken van verfcheide Baniaanfche vrouwen > die, hem onder verfcheide vragen ook deze dede , of haar mans die een lange reis ondernomen .hadden gelukkig zoude wederkeeren ? De Vader antwoorden haar dat hy niet gekomen was om haar te bedriegen, gelyk haare valfche leeraars, maar om haar de weg des Hemels te leeten kennen. Zy hoorden hem zeer aandagtig aan, vervolgens na dat hy haar beleefdelyk gegroet had, vertrokken zy zonder iets meerder te zeggen. Anderen die beter gefchikt waren, namen zyne onderwyzingen aan en lieten zig doopen Wy lieceö hem in het midden van deze Apoftolifche oeffening; en met naar de Zeekuft te reizen, kwamen wy te Paliacatte. De Hollanders, die meefter van deze Stad zyn, hebben hier een kantoor en een vefting die met vler bolwerken verfterkt is. Het is van de Stad door een groote vlakte afgefcheiden ; en men heeft hier een kleine bezetting. De Hollanders hebben een menigte werklieden naar Paliacatte gelokt die haare katoen weveryen zeer bloeijent maken. Haare gelegentheid is by uidtek aange. Q a ïiaauj  &44 De Nieo.we Reisiger. -naam haar hulzen zyn wei gebouwc, en haaré ftraaten byna alie met twee ryen boomen bezet, die een geftadige koelte veroorzaken en aangename wandelingen verfchaffen. Wy hielden ons niet lang in deze Stad op, maar vertrokken naar Madera, een beroemde Engelfche Volkplanting, zamengeftelt uit de overblyfzels van die van St: Thomas, die eenige uuren van dezelve verwydert is. Madras is gelyk Londen, iri twee fteden verdeelt, de witte, die vry wel gebouwf is, en de zwarte, van welke het meefte gedeelte der huizen niet anders bevat als arme hutten die van aarde gebouwt welke in de Zon gebakken, en met ftrooi bedekt zyn. De eerfte werd door Europianen bewoont , en de tweede door Indianen welkers kleur de naam aan de Stad geeft die zy bewoonen. -Hunne huizen hebben geen vengfters ; en men ziet hier geen andere huisfieraden, als matten die hen tot ftoelen en bedden verftrekken. Zeven of'agt perzoonen flapen op een zelfde mat; en ten minften dertig perzoonen hebben in iedere woning hun verblyf, fchoon zy laag en niet groot zyn. De huizen der rykfte kooplieden hebben geen andere vengfters als een klein vierkant dak vengfter dat geen glazen heeft. De zwarte-Stad is veel grooter en volkryker als de andere ; want behalven de Indianen, ziet men hier nog Portugeezen, Armeniërs, Arabiers en Joden die hier alle een groote vryheid genieten. Iedere godsdienft heeft hier zyne tempelen of kerken. De In-  Zes en Dertigste Bkiet. 245 Indianen hebben hunne oude pagoden behoudea die door Braminen en jonge dogters bedient worden welkers voornaamfte bediening is om te zingen en hunne goden te pryzen, en voor dezelve neder te knielen, zonder onderfcheid van gezinte of land, van die genen die zig aanbieden. De Stadsvoogden van Madras hadden voormaals in hunnen dienft een groot getal van deze zangfters die voor hun uitgingen, zoo dikwyls als zy zig m het, openbaar vertoonden. Deze gewoonte is afgefchaft. Men rekent dat Madras by de hondert duizend inwoonders bevat. Haaren koophandel is zoo bloeijende, dat hier weinig fteden zyn die haar in rykdom evenaren, en in welke het geld zoo gemeen is. Het is in de witte Stad daar de vefting St: George legt. De Stadsvoogt_ heeft hier zyn paleis: het is een groot en pragtig gebouw in welk den direfteur van de Engelfche maatfchappy en eenige andere bevelhebbers mede hun verblyf hebben. DePortugeezen hebben hier ook een kerk. De Engelfche hebben 'er een in het andere gedeelte in welke zy tweemaal daags vergaderen , by het op en ondergaan der zon. Zy moeten 'er in voegzame kleederen verfchynen ; het geen zeer laftig in een heet land is, alwaar de gewoonte is van zig zeer lugt te kleeden. Behalven de andere openbare gebouwen, gelyk de barrakken het ziekenhuis, tugthuis, enz, heefc men nog een munthuis, in het welke de Engelfche maatfchappy goude en zilvere roupyen Q 3  34Ö De N i e o w e Rei s i g e ji. mee hec merkteken van den Grooten Mogol laae flaan. De Hollanders hebben 'er mede een te Paliacatce, te Porcugeeze te Goa, de Franfche te Pondichery, en de Deenen te Tranquebar. De veftingwerken van Madras zyn middelmatig: men fpreekt fterk van dezelve te vermeerderen; want in den ftaat in welke zy tegenswoordig zyn , konnen zy de vyandelyke aanvallen niet lang wederftaan (*). De krygsknegten van de bezetting werden met de uiterfte gellrengheid behandelt; de minfte misflagen {tellen hen voor geftrenge geeffèlingen bloot. Zy die zig aan oproer fchuldig maken, werden in durftere hokken opgefloten, in welke zy door de brandende hitte byna verfmagten , en waar in zy geen ander voedzel als ryft en water krygen. Niemand mag hen zien of eenig onderftand verfchaffen; en deze gevangenis fchynt hen ondragelyker als de dood te wezen. Voor het overige is hunne bezolding zeer groot , en verfcheide zyn in ftaat om een inboorling in hunnen dienft te hebben. De Indianen van Madras zien met vermaak dat hunne kinderen eenige tyd onder de Engelfche krygsbenden dienen, om de taal en de koophandel Onwn Reiziger fchreef in het Jaar 1741. zedert die tyd 2yn deze veftingwerken aanmerkelyk vermeerdert; want de Engelfche zagen met verdriet dat de Franfche zig met een geringe krygsinagt in het Jaar 1746. van Madras meefter gemaakt hadden zonder een man te verliezen. Zy hebben zedert dezelve in ftaat geftelt om een beter tegenftant te konnen bieden. Hier door zyn deze laatfte in den voorgaande oorlog genootzaakt geweeft om de belegering van deze Stad op te b*elsen.  Zes en Dertigste Brief. 247 del van dit volk te lecren. Men heefc in deze Scad een openbare fchool in welke men alle de Jongelingen onderwyft welke zig hier.coe aanbieden. Men leert hen lezen, fchryven, en rekenen. De zieken werden in de gafthuizen wel opgepaft; en de armen konnen door byzondere ftigtingen het nodige onderhoud bekomen. De weesheeren zyn gelaft om voor de opvoeding der weezen van ryke geflagten te zorgen, en. hunne goederen tot derzelver meerderjarigheid te beftuuren. De Stadsvoogd van Madras, de Be-, ftierders van den koophandel , de Raden , en alle de genen die in dienft van de Maatfchappy gebruikt worden, hebben middelmatige jaarwedden ; maar zy hebben zoo veel gelegencheden om zig door den koophandel te verryken, dat een ieder deze plaatzen altoos fterk begeert. Niemand , tot zelfs de Aalmoeflèniers die de kerken bedienen, zonder dat zy in het openbaar koophandel durven dry ven, of zy hebben geheime wegen om aanmerkelyk rykdommen te verzamelen: zy gaan vervolgens naar Engeland alwaar zy voor dezelve Bisdommen koopen die hen den rang van Pairs geven. De Stadsvoogd van Madras is het opperhooft van den fouverainen Raad , die het beftuur van de geheele Maatfchappy heeft, de bedieningen vergeeft, en oppermagtig vonmft over alle de borgerlyke en lyfflraffelyke zaken der Europianen. In de zwarte Stad heefc men afzonderlyke Regters voor de Indianen. De menigvuldige gefprekken die ik met de Q 4 bQ"  24S De Nieuwe R e i s i g e r. Engelfche van Madras over hunnen koophandel gehouden heb, hebben my eenige kundigheden van hunne Ooft-Indifche Maatfchappy doen verkrygen , die een der bloeijenfte is die met dit oogmerk in Europa zyn opgeregt. Het geluk is haar niet altoos even gunftig geweeft: zedert den aanvang van de zeventiende eeuw wanneer zy ,haare togten naar ïndiën begon, nam zy geduürende zeftig jaren van tyd tot tyd toe; maar in den oorlog die tuftehcn de Engelfche en Hollanders ontftont, heefc zy geweldige fchokken geleden. De Hollanders pionderden en verwoeften verfcheide van hunne kantooren ; en haare aclien daalde hier door zeer aanmerkelyk. Wanneer zig de Engelfchen in hec vervolg onvoorzigtig by den Grooten Mogol gehaat gemaakc hadden, zoo wierden zy uit Suratte verdreven ; en de Franfehen, die geduürende een geruime tyd hunne Zeemagt werk verfchaften , verwoefte verfcheide van haare Koloniën. De Engelfche Maatfchrtppy wierd hier door zoo magteloos dat zy op den oever van haaren ondergang fcheen. Na de vrede van Rysvvyk rig^en de Engelfchen, om hunnen koophandel in Indien weer op te beuren, een nieuwe Maatfchappy op die zy met de oude vereenigde. Deze onderneming flaagde boven hunne verwagting , en de Maatfchappy verkreeg een nieuwen luifter en rykdom die de oude verre overtrof. In een gemeen jaar, zond zy . in het begin van deze eeuw , een miljoen ponden fterlings , zoo in gemunt, geld als in fta-  Zes en Dertigste Brief. 249 ftaven, naar Indiën; zy had kamooren in alle de kooplieden van Aziën. Zy bezit hier verfcheide fteden in eigendom ; maar haare voornaamfte bezitting is Madras die haar mede toebehoort, en in welke zy een bezetting van zeven of agt hondert mannen onderhoud. Hier worden de o-oederen by een vergadert die zy jaarlyks naar Europa zend. Een groot getal fcbepen, vertrekken geftadig naar Engeland en verfcheide Indiaanfche geweften. Op zekere tyden zyn alle de fchepen te Madras by een verzamelt, 't geen de Engelfche zoo trots in deze bezitting maakt, als de Hollanders in Batavia zyn. Deze twee volken verfchillen in dit opzigt hierin, dat de Höllandfche Maatfchappy het uitfluitent regt van-haaren geheelen koophandel voor zig behouden heeft; in plaats dat die der Engelfche het geringfte aandeel heeft van die genen welke van het eeno Indiaanfche geweft op het andere gedreven word; de byzondere perzoncn hebben hier het grootfte aandeel in. Dog deze beide volken dryven dezelve met zoo veel iever , dat het fehynt dat zy 'er alle andere Europifche Mogentheden van zoeken te verwyderen. De Engelfche kooplieden voeren naar Indien lakenen die in huri land geweven worden, loot, tin, fpiegels, klingen, meflen, vreemde wynen, brandewyn, enz. enz. Zy brengen weder naar Europa diamanten en andere edele gefteentens, peper, Indigo, falpeter , drogeryen , e'en menigte neteldoeken , en katoene lynwaaten, enz. Q 5 Ma-  ego De Nieuwe Reisiger. Maliapour was de eerfte plaats daar wy ffil hielden , na dat wy Madras verlaten hadden, Deze Stad was de hoofftad van het Koningryk Coromandel, wanneer de Portugeezen , onder het bevel van Vafco de Gama 'er zig meefter van maakten. Dit volk was verwondert dat zy hier Chriftenen vonden, welke zeide dat zy van die gene afdamden die door St: Thomas bekeert waren, zy bouwden niet ver van daar een nieuwe Stad, welke zy den naam van dezen Apoftel gaven , en in hunne taal San -Thome noemden. De overlevering zegt inderdaad , dat dezen heilig hier het Euangelium predikte, 't geen hy met zyn bloed beveiligde. Deze Stad heeft veel wiflelvalligheden ondergaan en is dikwyls van meefter verandert. De Franfcben hebben dezelve bezeten, vervolgens de Koningen van Golconda die 'er de veftingwerken van deden flegten, welke tot bouwftoffen voor die van Madras gedient hebben. St: Thomas breiden zig, door de tyd, tot Maliapour uit; en men gewende zig ongevoelig om deze twee fteden als een eenige te befchouwen , die tans weinig anders by de Europeanen , als onder dezen naam bekent is. Zy is tans weinig anders als een verzameling van puinhoopen tuffèhen welke men eenige huizen ziet. Zy heeft haaren koophandel verloren, en is alleen met eenige Indianen die in Maliapour, en eenige Portugeezen die in St: Thomas woonen bevolkt, zy ftaat tans onder het, bevel van den Koning van Carnaten. ik  Zes en Dertigste Brief. 251 Ik vervolgde mynen weg toe Pondichery. Ik vermaakte my geduürende den overtogt met het lezen van de gevallen van de Franfche Ooft - Indifche Maatfchappy, in een boek dat my een van de officieren van het fchip leende; ik ondernam: zelfs om 'er een uittrekzel uit te maken , orn dat men my verzekerde dat het volgens de gedenkfebriften die deze Maatfchappy hier toe verfchaft had, was zamengeftelt. Ik kan dan, Mevrouw , geen zekerder nog naauwkeuriger leidsman volgen , om u een verhaal van deze Maatfchappy te geven, die Pondichery tot haar voornaamfte zetelplaats verkoren heeft. Ik zal my zomtyds van de uitdrukkingen van den Schryver bedienen. De onmeetbaare rykdommen die de Portugeezen , Hollanders en Engelfche uit de Ooft-Indiën trokken , fpoorden de Franfche aan om mede togten naar deze ver afgelegene en onbekende landen te ondernemen. Maar de vrugten van de ondernemingen waren zoo gering , geduürende de zeftig eerfte jaren, dat zy die dezen koophandel ondernomen hadden, 'er hunnen ondergang, in plaats van hun geluk dat zy gehoopt hadden, in vonden. Te vergeefs maanden Franeois I. zyne onderdanen aan om deze togten te ondernemen; te vergeefs herhaalde zyne opvolgers deze uitnodigingen: men ziet niet dat dezelve van eenige vrugt waren. Hier toe wierd vereifcht dat den ftaat een gedeelte van de vereifchte geldzommen opfchoot, maar de burgerlyke oorlogen putten de  «52 De Nieuwe R e i s i g e r. de geringe inkomften uit die in de fchatkiften van den Koning kwamen. Het eerfte ontwerp tot een Franfche Ooft-Indifche Maatfchappy, wierd onder Hendrik IV. ontworpen. Gerard ie Roi, een vlaams, Zeeman, die eenige reizen naar Aziën , op Hollandfche fchepen gedaan had, kwam in Vrankryk , zynen dienft en hoedanigheid van lootsman, aan de nieuwe Maatfchappy aanbieden, welke toen opgeregt wierd om den koophandel op de Indiën te bezoeken. De Koning ftond haar een vrye haven, twee ftukken gefchut, een uitfluitende privilegie, en andere gunftbewyzen toe; maar dit ontwerp wierd niet ter uitvoer gebragt. Eenige jaaren hierna, rigten dezelve Gerard een nieuwe Maatfchappy op, dit was in het begin der Regeering van LodewykXIII. en hy verwierf een nieuwe privilegie voor twaalf jaren. Vier jaren verliepen 'er, zonder dat deze Maatichappy eenige ondernemingen deed , eenige kooplieden van Rouaan verzogten om het zelfde voorregt, en beloofde om "in het zelfde jaar 1615. n°g eenige fchepen naar Indiën te doen vertrekken. Zy die zig met Gerard verbonden hadden ftelde zig tegen dit verzoek, en den Koning, om de belangen van deze twee Maacfchappyen te vereenigen, bragc haar tot een, en ftond haar op nieuw zeer gunftige voorregcen toe. Men weet niet dac deze Maatfchappy zig tot in de Indiën uitgebreid heefc; men weet alleen dat zy hec eiland Madagascar en eenige omleggende eilanden verovert heeft. In het jaar 1642. wierd 'er  Zes en Dertigste Brief. 253 'er, onder het opligt van den Kardinaal de Richelieu een nieuwe Maatfchappy opgeregt, deze deed in den beginne eenige voordeden op deze eilanden; maar zy ging te niet zonder eenige vrugt van haare onmatige onkoften te trekken. De beklagelyken ftaat van deze volkplanting boezemde de Heer Colbert het ontwerp in om een nieuw genootfchap op te regten, niet alleen om de zaken op Madagascar te herdeden, maar om den Franfchen koophandel tot in de Indiën uit te breiden. Niets minder wierd 'er vereifcht als het verdand en de zorgen van dezen grooten Staatsdienaar om de Franfchen tot nieuwe ondernemingen aan te fpooren. Negen beroemde kooplieden, die aan hun hooft een geheimfchryver van den raad hadden , wierden gelaft met het beduur van deze Maatfchappy in Parys; men delde in de landfchappen andere algemeens en byzondere gevolmagtigden aan. De Koning verbond zig in het Ediét van het jaar 1664. om drie miljoenen zonder intreden aan de Maatfchappy te leenen ; zonder eenig voordeel geduürende de eerde tien jaren te trekken, en zelfs alle de fchaden die haar in deze tyd overkomen moge op zig nemende. Maar hy eifchte dat ieder der deel nemende ten minden duizend livres opfchoten; en om dat de Bewindsmannen meer agt op hunne bedieningen zouden geven, zoo waren die van Parys genoodzaakt om ten minden voor twintig duizent livres aandeel in dezelve te nemen, en die van andere fteden voor tien  254 De Nieuwe Reisiger. tien duizend livres. Geduürende de eerfte jaren , fcheen hec dat de Maatfchappy haaren koophandel alleen aan hec eiland Madagascar bepaalde hec geen het eiland Dauphine genoemt wterd, als mede aan dat van Mascarigna dat niet ver van het andere legt, en tans het eiland Bourbon genaamt word. Suratte was de eerfte plaats in welke zig de Franfchen in Indiën veltigden; zy vormden ter zeiver tyd, dat is te zeggen, omtrent het jaar 1668. andere faétoryen in het landfchap Bengalen, in het Koningryk Vifiapour, in het landfchap Cananor, in het gebied van Calicut, te Golconda, en eindelyk te Pondichery: het was in het jaar 1670. dat de Maatfchappy dit laatfte kantoor oprigten , het geen op het midden van de kuft van Cormandel legt. 'Twee jaren hier na veroverde, den Admiraal de la Haye , ftormender hand de Stad St: Thomas, die toen aan de Koning van Golconda toebehoorde ; maar de Franfche behielden dezelve niet lang: iy wierd hen door de Mogollers welke door de Hollanders onderfteunt wierden, in het jaar 1674. ontrukt. Dit verlies deed de Maatfchappy befiuiten om haare geheele hoop op Pondichery te veftigen, en 'er de ftapelplaats van haaren geheelen handel in Indiën van te maken. De landvoogd ftond de Franfchen een ftuk grond naby de Zee toe, op welke zy een groot huis bouwden dat hen tot een kantoor verltrekcen, en twee jaren hier na ftond hy hen toe om het zelve «e verfterken, en zond henzelf* eenigkrygsvolk om  Zes en Dertigste Brie^. 255 era hun zwakke bezetting te onderlteunen. Die waren de beginzelen van deze berugce plaats; zy waren van geen groot aanbelang; want de onkolten van de eerfte veftingwerken beliepen niet meer als zeven hondert kroonen. Men vergroote haar ongevoelig ; verkreeg 's jaarlyks meer uitgeftrektheid van grond; men bouwde nieuwe huizen; rigten muuren op die met torens bezet waren ; men voorzag dezelve van gefchut; en eindelyk men ftelde zig in ftaat om zig te konnen verdedigen in geval men aangetaft wierd; dit vertoefde niet lang. De Hollanders kwamen de Franfchen te water en te land met een groote krygsmagt belegeren, en noodzaakte hen tot de overgaaf. By de vrede van Ryswyk kreeg de Franfche Maatfchappy haare bezittingen weder: zy vond zelfs de veftingwerken met zeven bolwerken vermeerdert die de Hollanders aangelegt hadden: men betaalde hen zeitien duizend goude pagoden, om hen voor deze koften fchadeloos te {tellen. Ik moet hier, in het voorby gaan, zeggen dat de pagode een oud munr.ft.uk van Indiën is. Het is een goud ftuk, dat op dezelfde wys als een kleine kamizoolsknoop gemaakt is, en omtrent vier gulden vyf ltuivers hollands waardig is. Het bovenlte gedeelte, dat plat is, verbeeld een afgod van het land, en de onderzyde is rond en gekarrelt. Men wierp nieuwe veftingwerken op, om het kantoor van Pondichery tegens alle aanvallen te beveiligen: de bezetting wrerd na evenredigheid ver*  ZS'6 De Nieuwe Reiziger, vermeerdert; en wanneer de Stad vervolgens volkryker en aanmerkelyker wierd, rigte men 'er een oppergerichtshof op. Het was toen dac Pondichery een aanmerkelyke Stad begon te worden. De Maatfchappy had derzelver beftuur aan de Heer Martin toebetrouwt die veel tot haar vergrooting toebragt. Maar zedert het jaar 1700. tot het regentfehap van den Hertog van Orleans, verviel de koophandel van deze Maatfchappy in een kwynende ftaat. Reets hadden in hec jaar 1686. de algemeene pagcers in Vrankryk buicenfpoorige regten op de lynwaaten en andere Indiaanfche waaren gelegt, die in Vrankryk wierden in gevoert. Men vorderde twintig livres voor de el van de goude en zilvere ftoffen, en het overige betaalde na evenredigheid. In het vervolg verbood men zelfs het verkoopen van alle deze goederen; en zelfs, geduürende eenigen tyd , den invoer van het neteldoek. Van een andere kant, ftond de regering aan verfcheide kooplieden toe om op Indiën te handelen, zelfs met de fchepen van de Maatfchappy, alleen voor het betalen van een zeer middelmatig regt. Eindelyk wierd haaren koophandel door de Admiraliteit gekrenkt, door een onderwerping en afhankelykheid die zy van haare bedienden vorderde, en van welke Colbert haar bevryd had. Alles fcheen haaren aanftaanden val aan te kondigen , wanneer men alle de Maatfchappyen van koophandel van het geheele Koningryk, met haar vereenigde , zy maakten toen met eikanderen maar  Zes en Dertigste Brief. 257 maar eene Maatfchappy uit. Deze vereeniging gefchiede in het jaar 1719; en het volgende jaar zond deze nieuwe Maatfchappy drie ryk geladen fchepen naar Indiën. De direefeureii van Pondichery ftonden ten üiterften verzet, dat zy na eene aanmerkelyke verzwakking in den koophandel , op eenmaal een zoo grooten overvloed vari krygsbehoeftens en koopwaren , benevens eeri zoo groote menigte goud en zilver geld bekwamen. Het grootfte gedeelte van deze rykdommen wierden bedeed om de oude fchulden die de Maatfchappy te Suratte, Cambaije, Bengakn , en in andere geweften van Indiën gemaakt had, te betalen. De gevolgen van hec ontwerp van Law deden deze eerfte bewyzen van voorfpoed verdwynen. Geduürende de jaaren 1721 en 1722. was men buiten ftaat óm eenige verzending te doen; en egter was het getal der Inwoonders en huizen van Pondichery aanmerkelyk toegenomen. Men begon toen deze Stad met goede muuren te omringen : de Maatfchappy droeg de helfc van de koften, en de Inwoonders hec overige. In hec jaar 1724. verkreeg zy haaré voornaamfte kragcen; en haare vooregangen wiërden aanmerkelyk onder het bellier van de Heer Orry. De Heer du Mas, die in het jaar 1735. Scadsvoogd van Pondichery was, verwierf vari den Grooten Mogol verlof óm geld in deze Stad te flaan; het geen de Maatfchappy 's jaarlyks eéri voordeel van viermaal hondert duizend livres aanbragt. Zv heeft zedert die tyd, 's jaarlyks, voor III. Deel R vyf  De Nieuwe Reiziger. vyf of zes miljoenen roupyen doen flaan. Het laatft voorgaande jaar, verkreeg zy tot een gefchenk van den Koning van Tanjaour, de veiling Kancargary en de Stad Karikal, welkers landen en regten, 's jaarlyks, voor hondert duizent livres verpagt worden. Karikal is een zeer oude Stad, en fchynt voormaals aanmerkelyk geweeft te hebben. Men telt 'er vyf moskeen, veertien pagoden, en vyf of zes duizend inwoonders in dezelve. Zy legt in het Vorftendom Tanjaour, vyf en twintig uuren van Pondichery. Dus groeide de eer en het vermogen der Franfchen in Indiën ongevoelig aan, wanneer de grootfte en aanmerkelykfte omwenteling gebeurde die men ooit in het fchier eiland aan deze zyde van de Ganges had zien gebeuren. Een inval der Barbaren dreigden om alles te zullen overheeren en te vernielen; het beleid van de Heer du Mas ftuite hunne woeden , en bevryden die genen van den dood die 'er de flagtoffers van fchenen te zullen worden , en Haagde eindelyk om het onweer te doen verdwynen, waar na ik voor my zelfs in het byzonder zeer verlangde; want gy moet weten, Mevrouw, dat ik my in het midden van deze onluften bevond; het geen my waarfchynelyk nog eenige tyd te Pondichery houden zal. Het zal u voorzeker niet onaangenaam zyn van een gebeurtenis onderrigt te worden die zoo veel onrulten in dit gewen: veroorzaakt heeft. Na  Zes ei; Dertigste Brief. £5$ Na de krygscogc van Tharnas-Kouly-Kan iri het land van den Mogol, dagcen eenige Landvoogden of onder Koningen, van liet Schier eiland van Indiën, dat zy een gundig tyddip gevonden hadden om zig tot onafhankelyke vorften te verheften. De Nabab van Arcatte, een oude bondgenoot der Franfche, vleide zig dac hy een Koningryk voor zyn Zoon , en een ander voor zyn Schoonzoon zou konnen ftigten. Hy Verzamelde een talryk heir, van 't welke hy hcri het opperbevel gaf, en met welk zy verfcheide van deze kleine Koningryken verwoeden die door afgodifche Vorden geregeert wierden, en een 's jaarlykfe fchatting aan den Grooten Mogol betaalden. Zy belegerde en overweldigde de Stad Ticherapali en trokken in de daaten vart den Koning van Tanjaour, en maakten zig meester Van Madura, Travancöur en de omleggende landdreken. Door deze overwinningen ontrud, verzogten de Heidenfche Vorden hulp van den Koning van Marates: deze Koning belyd dezelfde Godsdiend, dat is te zeggen, dat hy een afgodendienaar is i en zyn gebied ftrekt zig over een eroote uitgeftrektheid van land uit. Met! heefrThem dikwyls twee of driemaal hondert duizend mannen te veld zien brengen, met welke hy de ftaaten van den Mogol verwoede, en er onmeetbare rykdommen uit trok. Dit volk, na dat zy lang alomme verfpreid waren , hebben zig eindelyk in eenige landfchappen van Indolan geveftigt. De Keizer Aurangzeb heelt gedjuli 5- ielï"  Sfjo De Nieuwe Reiziger. rende twintig jaren gearbeid, öra hen in de bergen van Decan te befluiten, zonder dat hy hier in kon flagen. De Maratten hebben zedert die tyd geftadige oorlogen met hunne nabuüren gevoert , en menigmalen yrede met hen gefloten, welke zy zoo lang onderhielden als zy 'er hun voordeel by vonden. Zy hebben zelfs wonderbaare {taatsomwentelingen ondergaan, en het vreemfte van alle is dat zy tans door Braminen beftuurt worden welke zy vervloeken , en die zy egter voor een gering loon dienen. De verblyfplaats van den Bramin hunnen Oppervorft, is Paona; en zynen eernaam is Nanna. Dat deze volken voormaals zeer magtig in het land van den Mogol waren, ondanks de tweedragc die onder hen heerft, blykt uit de fchatting van het vierde gedeelte van hunne inkomften, die hen deRajaas of Landvoogden tans nog betalen. De Maratten heffen dezelve in gereed geld in alle de landfchappen s en laten altoos eenige agcerffallen overig, om een voorwendzel tot nieuwe invallen te hebben, wanneer hunne krygsbenden gebrek aan oeffening hebben. Het is nog niet lang geleden dat dit volk een troep vrybuiters uitmaakten die zig in dienft begaven van hen die het beft betaalde. Zy hadden toen geen vafte verblyfplaats, nog ander beroep als den oorlog ; en zy hadden zig voor de Mogollers ontzaggelyk gemaakt, welke zy geftadig beftookten en van honger en gebrek deden vergaan , ondanks de magtige heirlegers •. elke zy te veld bragten. Deze ftruikroovers ver-  Zes en Dertigste Brief. ftof verfloegen geftadig de voorhoeden ; en vermits zy geen krygstuig nog voorraad met zig voeren, zoo is het moeijelyk om hen te agterhalen; want zy wyken altoos in hunne woeftynen. Zy bedienen zig van fterke paarden die tegens de vermoeijingen verhard zyn. Deze ruiters zyn verfchrikkelyk met de zabel in de vuift; en 'er zyn weinig krygsbenden die hen ontkomen konnen wanneer zy eens hunne gelederen gebroken hebben. De haat en vriendfchap van dit volk is even zeer te vreezen: zy bederven hunne vyanden door de verwoeftingen die zy in hunne landen aanrcgten, en hunne bondgenoten door de onmatige geldzommen die zy hun afvorderen. De Mogolfe Keizers hebben geen grooter tegenftanders als dit krygsvolk; en zonder hen zouden zy zig voor lang meefter van het geheele fchier eiland van Indiën gemaakt hebben. Dit is, Mevrouw, het volk dat de Heidenen tot hunnen onderftand tegen de Nabab van Arcatte te hulp riepen. De begeerte om te plonde^ ren, zoo wel als de drift om een afgodifch land tegen den inval der Mahomettanen te verdedigen , deed den Koning der Maratten befluiten om zyn Zoon met zeftig duizend ruiters, en hondert en vyftig duizend voetknegten tot deszelfs hulp te zenden. De Nabab van Arcatte van hun aannadering berigt krygende , maakte fchikkingen om hen te beletten, van in zyne ftaaten te rukken; maar hy was genoodzaakt om voor den overwinnaar te zwigten, en hy kwaro R 3 zelfs,  %6i D. e Nieuwe Reiziger. zelfs in den ftryd om. Hec gerugt van deze nederlaag vervulde het land mee fchrrk. Men wilde die ce Pondichery niec gelooven, voor dac men een menigce van allerlei volken mee de vlugc zig binnen haare muuren zag verbergen. De meenigte wierd zoo ealryk dac men genoodzaakt was om de poorten der Stad te fluiten. Het Was in deze omlfandigheid, dat de weduwe van den Nabab en haar geheele huisgezin zig vertoonden. De Heer du Mas omring haar met alle de bewyzen van agting die men aan haaren rang , ongelukkige omdaudigheden , en aan de vriendfehap van den Nabab voor de Franfchen verfchuldigt was. Deze edelmoedigheid kon ons wel een verdrietigen oorlog op den hals halen; want men zege dac de Veldheer der Maraccen, verftoorc om dae men een fchuilplaats aan dit ongeluk geflagt toegedaan had, dreigde om zyne krygsbenden op Pondichery ce lacen aancrekken. De weduwe van den Nabab, gevoelig aangedaan zynde over de opleccentheden en eerbewyzen die zy dagelyks van myn Heer en Mevrouw du Mas ontfing, gaf'er haaren Zoon berigt van. Dezen Vord, hier over ten uicerde vergenoegt zynde, fchreef hen hier een brief over vervult met de beleefde bewoordingen. Zyn moeder, aan welke hy berigt gaf dat hy de vrede mee de Maraccen geflocen had , verzogt hem om haar te komen bezoeken, om het verdriec ce verzageen dac de dood van haaren man haar veroorzaakee. Men verdond te Pondichery dat hy zig gereed maak-  Zes en Dertigste Brief. 263 maakten om in deze Stad te komen, en dat by van alle de Heeren van zyn Hof zou gevolgt zyn. De Heer du Mas deed ten eerften een tent voor de voornaamfte poort.van de Stad opregten, om hem te ontvangen , en zond hem twee bedienden van de Maatfchappy tot op de grenzen te gemoet, vergezeld van muzikanten en danfters volgens de gewoonte van dit land. De Nabab kwam des avonds omtrent zes uuren aan. De Heer du Mas ontfing hem, van zyne lyfwagten en alle de bedienden van de Maatfchappy vergezelt, wanneer hy uit zyn palankyn trad. Zy omhelsden eikanderen met de fterkfte betuigingen van vriendfchap , onder het losbranden van het Kanon. Vervolgens geleide de Stadsvoogd de Vorft by de hand onder de tent, die men pragtig verfiert en met een menigte wastoorfen verligt had. De geheele bezetting was onder de wapenen de bajonetten op de fnaphaanen, en zy bezetten de poorten en muuren van de Stad. Na dat de Nabab hier een geringe tyd vertoeft had, wierd hy naar den tuin van de Maatfchappy geleid, alwaar zyn moeder en zufters haar verblyf hadden. Wanneer de Stadsvoogd hem in zyn paleis ontvangen had, bood hy hem betel en roozewater aan: de gewoonte is dat men het zelve op het hoofd en op de kleederen van die genen fprengt welke men byzonder vereeren wil. Eindelyk bood hy hem, in naam van de Maatfchappy, de gewoone gefchenken aan; wanr het is een gewoonte in dit land dat men dezelve by alle wederzydfche R, 4 be-  3,64 De Nieuwe Reiziger. bezoeken doet. Den zelfden avond , betuigd© de Vorft zyne dankerkentenis aan de Heer du ' Mas, met hem een van zyne fchoonfte olyphanten toe te zenden \ een gefchenk dat men, by de Oofterlingen, alleen aan de grootfte Vorften doec; het geen bewyft dat de Nabab van Arcatte de Heer du Mas in dezen hoogen rang plaatften. Zie daar , Mevrouw ; in wat ftaat de zaken zyn, op het oogenblik dat ik u fchryf. Ik zal mogelyk in het vervolg gelegentheid hebben om u nog iets hier omtrent te zeggen: ondertuftchen moet ik u een befchryving van den tegenwoordigen ftaat van Pondichery geven. Men relt hier meer dan hondert duizent Inwoonders, Chriftenen, Mahomettanen, en, Heidenen. De Stad is vierkant, en beflaat meer dan een uur in omtrek- Schoon zy in verfchillende tyden gebouwt is, zoo is zy egter zoo regelmatig aangelegt als of zulks op eenen tyd gefchied was. De ftraten zyn naar een lyn getrokken; de voornaamfte is een half uur lang, en alle hebben zy eenfraaije breedte. De huizen ftaan tegen eikanderen, en hebben niet meer als eene verdieping. Die der Europianen zyn van gebakke fteen , de andere van klei die in de zon gedroogt, en met een kalk overftreken is die van oefter fchelpen gebrand werd. Hunne gewoone lengte is agt roeden , en hunne breedte zes roeden; en zy verftrekken tot een woning voor meer dan twintig perzonen. De pleinen zyn met boomen beplant, in  Zes en Dertigste Brief. 265 fn welkers fchaduw de wevers die fchoone ftoffen vervaardigen, welke uit deze geweften naar Europa oïergebragt worden. Hec is op deze zelfde pleinen, of op de platten die de huizen tot daken verilrekken, dat de Indianen de nagt doorbrengen, alleen op een raat gelegen en byna zonder eenig dekzel ; want Pondichery legt in de verbrande lugtftreek, waar door het hier nier. alleen overmatig heet is; maar door een van de zeldzaamfte verfchynzels der Natuur, regent het hier niet meer als ten hoogden zeven dagen in een geheel jaar, het geen regelmatig omtrent het einde van Oétober gefchied. Hec voornaamfte gebouw in Pondichery is het huis van den Scadsvoogd; aan de andere zyde ftaac. een grooc gebouw dac mee koftbaare huisficraden verfiert is , in hec welk de vreemde Vorden en Afgezancen gehuisved worden. Ageer hec zelve is een grooce tuin die met fchoone Wandellanen beplant is, die tot een openbare wandelplaats verdrekken, De Jefuicen hebben hier een huis in 'c welk ewaalf of vyfeien van deze geedelyken vfoonen die hec lezen en fchryven onderwyzen , en ledèn in de wiskunde geven , maar zy leeren hec laeyn niec. De priefters der buitenlandfche zendingen en de kapucynen hebben hier mede woningen. Onder deze laatde kende ik de vader Norbert, en die zoo ik vermoede kon uit de gefprekken die ik met hem hield over de Jefuiten groote redenen van misnoegen over hen had. Hy zeide zekere memoR 5 "en  q66 De Nieuwe Rei jigee. rien te bezitten die tegen hen ingerigc zyn, en die hy dreigt door den druk te zullen gemeen maken , zoo hy van de opperde van zyn order verlof verwerft om naar Europa weder te keeren. De Heidenen hebben in de Stad twee pagoden in welken zy hunnen godsdienft vryelyk oeftenen. De Koningen van dit land, hebben dit bedongen wanneer zy de Maatfchappy hier toelieten. Deze afgodendienaars zyn arm; maar door hun onophoudelyk arbeiden, maken zy de rykdommen van dit land uit. De befte werkman kan niet meer als eene ftuiver hollands daags winnen ; en deze middelmatige winft is genoeg om hen met vrouw en kinderen te voeden, want zy leven alleen van ryft in water gekookt, en van een foort van koeken die onder den aftè zonder hefdeeg gebakken worden, dat is het eenigfte brood dat zy eeten ; en dit gefchiet nog zeldzaam , fchoon men het te Pondichery zoo goed als in Europa heeft. De ryft groeit overvloedig in die land; en het is mede nog aan de vernuftigheid en arbeidzaamheid van deze Indianen, dat, men deze vrugtbaarheid verfchuldigt is. Vermits dit graan alleen in het water groeit, zoo graven zy in de velden, van afftand tot afftand, putten van tien of twaalf voeten diepten ; en zy plaatzen op derzelver boorden een foort van wippen, met een emmer aan het eene einde, en een gewigt aan het andere. Een man die op het midden van de wip ftaat doet dezelve bewegen, met beur-  Zes en Dertigste Brief. 26*7 beurtelings zyn voeten ter wederzyden te drukken. De eene put is zoo ras niet gclcdigt of hy begeeft zig naar een andere, en dus vervolgens tot het einde van den dag. Die volk is zeer behendig in het afleiden en verfpreiden van het water, dat zy wanneer het regent, of wanneer de rivieren overvloeijen vergaderen, niet alleen in puccen en regenbakken, maar zelfs in vyvers en meeren, die zy met hunne eige handen graven. Behalven de huizen van de Maatfchappy en dat van den Stadsvoogd , heefc men 'er nog zeer fraaijc in Pondichery die aan byzondere perzonen toebehooren. Men heeft 'er mede groote pakhuizen , zes aanmerkelyke poorten, een fterk kafteel, dercien kleine forcen of bolwerken, en een aanmerkelyke arcillery, welke uic meer dan vier honden Hukken kanon beltaat. Men beklaagt dac een zoo fchoone Scad geen Zeehaven heeft: zy heeft alleen een reede op welke de fchepen niec ankeren konnen, vermits de Zee hier niet meer als twee voeten eb en vloed heefc. Men moec de koopwaren in fchuiten op den afftand van een uur doen afhalen. Niets ontbreekt hier egter van het geen «toe gemak en vermaak van het leven behoorc. Men kan hier goed koop vleefch, gevogelte, wilbraad en vis bekomen. Hec is waar dac de cuingewaftèn hier bezwaarlyk groeijen ; en die genen welke men nog heefc, konnen met de onze niet vergeleken worden. Wat de boomvrugten belangt, fchoon men dezelfde foorten als in Europa niet heeft, zoo  «68 De Nieuwe R e i s i g e r. zoo heefc men 'er andere die voor dezelve niet behoeven te wyken. De Scadsvoogd van Pondichery heeft twaalf lyfwagcen te paart en drie hondert te voet, die den naam van pioniers dragen. By plegtige gelegencheden doet hy zig door zes mannen in een paknkyn dragen van welke de Hokken en hec gehemelte mee borduurwerk van goud en andere fieraden verfierc is, om zig naar de Oofterfle pragc te voegen alzoo men hier over de magt van een volk alleen oordeelt, volgens de uiterlyke vercooning welke die genen maken die henverbeelden. De groote agting die de Franfchen hier genieten, zyn zy, voor een groot gedeelte, aan de Heer du Mas verfchuldigt, die zederthet jaar 1735. Stadsvoogd van Pondichery geweeft is. Zyn verftandig gedrag heeft aan de Maatfchappy , van wegens de Indiaanfche Vorsten, voorregcen, onderfcheidingen en eerbewy^ zen verfchaft die de Franfchen by ukflek aangenaam zyn moecen welke hier gezeten zyn of reizen. Ik ben tans in omflandigheden om van deze voordeden hec genot te fmaken , waar nog by komt dat ik hem byzonder ken. Ik fchryf hec aan zyne vriendfehap toe dat ik het voordeel zal genieten, om met gemak door het eiland Cylon te reizen, met brieven van voorfchryving die my myn verblyf hier aangenaam zullen doen zyn. Ik ben enz. Pondichery den 18 Maart 1741. Ze-  2eten én Dertigste Brief. Zeven en Dertigste Brief. Cyion. Wy ankerden tweemaal in onzen overtogt van Pondichery naar Cylon; en bezigtigden in tuffchen de fteden Tranquebar en Nagapacan, die beide op de kuft van Cormandel leggen. De eerfte behoort aan de Deenen die 'er de ftigters van zyn. Zy hebben hier een vefting gebouwt die aanmerkelyk is om haare uitgeftrektheid en de veftingwerken die haar verdedigen. De Deenfche Maatfchappy onderhoud hier een bezetting van ontrent vyf hondert mannen, de helft Europianen en de helft Indianen. De Hollanders die nayverig van hunnen koophandel waren , lfelde alle middelen in het werk om hen te dwarsboomen. Zy hadden in het geheim de Vorften van dit land op gemaakt om tegens deze nieuwe volkplanting een verbond te fluiten. De Engelfche van Madras kwamen Tranquebar te hulp dat de Raja van Tanjaour, door de Hollanders onderfteunt, geduürende zes maanden belegert hield, en het geen zy door hunne dapperheid ontzette. Deze Stad is groot en wel bebouwt; men heefc hier een Roomfche en drie Proteftante Kerken, en een moskeen en vyf pagoden, om dat zy door volken van allerlei godsdienften bewoont word. De Koning van Denemarken onderhoud hier pre-  ®7o De Nieuwe Reiziger. predikanten die den Chriftelyken godsdienft, volgens de Hellingen van de profteftanten prediken: men pryft hunnen yver en arbeid. Zy hebben uit Europa een drukkery en werklieden doen komen; het geen men in Indiën nog niet gezien had. Zy hebben eerit eenige kleine boekjes over den godsdienft in de Malabaarfche en Portugeeze taal gedrukt. Men heeft vervolgens in deze twee talen een uitgave vervaardigt van het oude en nieuwe Teilament. Wanneer de Portugeezen zig in Indiën begonnen te veftigen, was Nagapatan maar een dorp. Zy maakten 'er een Stad van die zy met muuren en een breede gragt omringden. Zy bouwden hier kerken en ltigten een Jefuiten kloofter. Na dat zy meer dan vyfcig jaren dezelve geruft bezeten hadden, ontrukte de Hollanders hen deze Stad, leiden een fterke bezetting in dezelve, en regten hier een van hunne voornaamfte kantooren op. Zedert dat zy 'er meefter van zyn, zag men hier Mahomettanen , Indianen , en Banianen,, die, onder hunne befcherming, vryelyk hunnen godsdienft en koophandel dreven ; het geen de Portugeezen uit hoofde van hunnen godsdienft dagten nooit te konnen of mogen dulden. Nagapatan ontleent haaren naam van de menigte flangen die in haaren omtrek gevonden worden. Men ziet 'er zeer groote ; maar dit foort is niet gevaarlyk; en de inwoonders vreezen haar zoo weinig, dat zy dezelve dikwyls in hctare huizen lokken en met melk en ryft voeden. De  Zeven en Dertigste Brief. &fi De Hollanders van Nagapatan doen menigvuldige reizen naar Cylon alwaar zy een fterke koophandel dryven. Ik had verfcheide brieven van de Heer du Mas aan de aanzienelykfte kooplieden van dit eiland, die my op de beleeflle wyze ontvingen. Wy ontfcheepte ons in de haven van Jafnapatan alwaar de Hollandfche Maatfchappy zig mede geveftigt heeft. De Portugeezen bezaten voormaals een gedeelte van de Zeekuften van waar zy togten naar de hooftftad deden. Zy hadden zig hier zoo magtig gemaakt, dat zy de Koning noodzaakte hen een jaarlykfe fchatting te betalen. Dezen Vorft nam eindelyk zynen toevlugt tot de Hollanders van Batavia, die hunne wapenen by de zyne gevoegt hebbende, de Portugeezen verfloegen, hen uit alle de plaatzen verdreven daar zy zig geveftigt hadden , en dezelve in bezit namen. Ik ontdekte wel ras in hoe groote agting de Stadsvoogd van Pondichery in deze geweltcn is. De brieven welke ik mede gebragt had, verfchaften my bewyzen van agting van welke ik myri voordeel tot verkrygen van kundigheid wilt te trekken. Na dat ik my ontrent de veiligfte wyze om door dit eiland te reizen had doen onderrigten, vermits ik alles zelfs wilde bezigtigen; en vermits men een menigte voorzorgen moet gebruiken in een wantrouwent en ergdenkent land, heb ik hier meer tyd gefieten als ik gedagt had. Het eiland Cylon is in kleine en groote gedeelÊens gefcheiden : de groote beantwoorden aan onze  De Nieuwe Reiziger. onze landfchappen; de kleine zyn een foort van balliuwfchappen die Colraas genaamt worden, en die in de grooce leggen: zyne lengte is ontrent honden uuren , zyne breedce vyftig, en zynen omcrek meer dan twee duizeud, en zyne gedaante gelykt naar een peer. Het is onder twee mögentheden verdeelt; de Hollanders zyn meefters van de Zeekuften ; en de Koning van Candy, bezit het inwendige. De eerfte bezitter Jafnapatan; het eiland.Manaar, Calpentina, Negombo, Colombo, Punto-Gallo, Baticalort eri Trinquemale. Ik noem u alle deze fteden in dien rang op zoo als ik haar doorrent heb; om dat ik het eiland in het ronde omreizen wilde; en wanneer ik togten landwaards in deed, zoo keerde ik altoos naar de naait by gelegen haven te rug van welke ik vertrokken was. Overal ontmoete ik, van wegens de Hollanders, dezelfde beleeftheden en dezelfde heufche onthaling. De fteden die zy op de Zeekuiten bezitten , hebben niets aanmerkelyks; niets dat haar van huune andere bezittingen in de Indiën onderfcheid. Colombo, de hooftftad der Portugeezen op Cylon , heeft tegenswoordig nog den eerften rang onder de hollandfche volkplantingen vao dit eiland. Deze Stad is gebouwt aan het einde van een baay die een gemakkelyke haven vormt. De Hollanders hebben haaren omtrek veel kleinder gemaakt, en haare veftingwerken zeer vergroot; het paleis van den Stadsvoogt is een groot en fchoon gebouw ; en het tuighuis en de pakhuizen zyn aan-  ZevéN en Dertigste Brief. 273 aanmerkelyke gebouwen. Vermits deze Stad het hooftkartcoor van de Hollandfche Maatfchappy óp dit eiland is, zoo ia het hier dat het opperhoofd van het eiland met den fouvereinen Raad zyri verblyf heeft. Men heeft in de andere lieden mede pakhuizen voor de koopwaren dié zy uit het inwendige gedeelte van het eiland bekomen, en die zy vervolgens overbrengen naar de plaats voor welke zy gefchikt zyn. Wanneer ik dieper landwaards in trok, vond ik, Mevrouw, veel meer voorwerpen die uwe en myne aahdagt waardig zyn. Ik was gelukkig in de gunftigfte tyds omllandigheden hier aangekomen : De Hollanders leven in de faaauwfte vefftandhouding met den Koning van Candy; zónder dit zou ik het niet gewaagt hebben om my in een land te begeven uit welke men riiet ligtelyfc weder komen kan. Dit volk wantrouwt al dé blanken die zy ontmoeten: zy ondervragen hen; en zoo zy over hun antwoord niet voldaan zyrt, zoo houden zy hen als vlugtelingen aan; men. kan niet ligtelyk hunne waakzaamheid ontfnappen;-en wanneer men hier zelfs in Haagde, zoó zou men zoo gelukkig moeten zyn om een Zeehaven te bereiken alwaar eert fchip gereed lag om zig in te fchepen , zonder dit zou men zig blootllellen öm van honger in de boffen te iterven. Men heefc hier niet meer als vyf fteden van eenig aanbelang in het Koningryk van Candy. De hooftftad die het zelve zyn naam geeft, UI. DesL S heefc  .274 De Nieuwe Reisiger, heeft dit voordeel, dat zy in het middelpunt van hec eiland legt, men kan dezelve van alle zyden mee evenveel gemak naderen. Haare gedaante is driehoekig, en het Koninglyk paleis beflaac den oofterpunt. Alle de wegen die naar de Stad geleiden zyn op den afftand van een uur, met doorne heggen gefloten, die altoos met wagten bezet zyn. „ De groote en fchoone rivier van Mavelagongue is niet meer als een vierde van een uur van dezelve verwydert; zy doorftroomt het geheele eiland, en valt in de zee by Trinquemale. De menigce rotzen tuffchen welke deze rivier ftroomt, maakt haar byna onbevaarbaar ; en de fnelheid van haaren loop laat niet toe dat men bruggen over haar bouwt. Het is behalven dit een ftaatkundige omzigtigheid van die land, dat men niet gemakkelyk in hec zelve kan doordringen. Candy was voormaals een aanmerkelyke Sead, in welke de Vorften van die land hun verblyf hielden; maar wanneer de Porcugeezen dezelve in de cyd van hunne eerfte rogten verwoeft hadden , zoo hebben de Vorften den zetel van hun ryk elders overgebragt; en doen hier zomtyds maar eenige reizen na toe. De vier andere fteden van dit Koningryk die eenigfines aanmerkelyk zyn, zyn Nellemby, Alloue, Badoula, en Digligy. Të Allouc heefc men grooce pakhuizen mee granen en zout, die voor oorlogstyden bewaart worden. Het is in den omtrek van Badoula dat de befte tabak van Cylon groeit j en deze landftreken hebben dit by- 2or>  Zeven en Dertigste Brief. 275 zonder, dat de beefteri die hier opgevoed worden , niet lang leven konnen zoo zy in geen ander landfchap overgebragt worden. De Koning neemt dikwyls zyn verblyf in Digligy, als in een veilige plaats; door de üabuurfchap van een hooge berg , die hem alcoos tot een wykplaats kan dienen. Hy is met zoo veel rotzen y boffen en afgronden bezet , dat een band vol volks tegens een geheel heirleger beftand is. Hec paleis van den Koning is met wallen omringt; en den omtrek is met eenige. onregelmatige gebouwen vervult, het gróorile gedeelte is zeer laagi met ftroo, en eenige met pannen bedekt; deze laatfle hebben twee verdiepingen , met opene galleryen om lugt te fcheppen, en rrlèt hekkens van yvoor of gefchildert hout omringt zyn. De top van ieder geboüw is met aarde vaten verfiert ; en de vengllers zyn met zilvere platen belegt; de deuren floten, en grendels zyn met beeldwerk en graveerzel verfiert, maar zonder Knaak, 'er heerfcht egter een foort van pragt in deze gebouwen. De groote Heeren hebben hier ook huizen die vry fchoon en gemakkelyk zyn: zy bellaan gewoonlyk uit twee gebouwen die tegen over elkanderen liaan, en zyn door een muur te zameti gevoegt; het geen een vierkant hof uitmaakt: de muuren zyn met koemilt beftreken, het geen dezelve ondoordringbaar voor den regen maakt. De huizen van de inwoonders zyn klein , laag en met ftrooi bedekt, en van ftaken gebouwt over S a -welk  tfó De Nieuwe Reisiger. welk men zomtyds kleiaarde fmeert. Een hoofde wet van het eiland Cylon verbied dat geen andere gebouwen als de tempelen der Goden, en het paleis van den Koning gewit mogen worden. Behalven de vyf fteden die ik u opgenoemt heb , zyn 'er in dit Koningryk een groot getal vlekken en dorpen , maar die den aandagt der reizigers niet waardig zyn. De inwoonders bekommeren zig niet om hunne ftraten regt nog hunne huizen regelmatig te maliën. Ieder geflagt bewoont een byzonder huis, dat met een heg en gragt omringt is ; zy verlaten dezelve wanneer 'er in het dorp een ziekte ontftaat die eenigfints* algemeen word: zy gelooven darde duivel zig van dezelve meefter gemaakt heefc; en gaan elders een gelukkiger verblyfplaats zoeken. / Nooit woont dit volk aan de grooce wegen, uit vrees van voor de nieuwsgierigheid der reizigers blootgeftelc te zyn. De bolTen en bergen met welke dit geheele eiland vervult is, fcheiden de corlaas, of landfchappen van eikanderen, en dienen haar mede tot fterktens; ook is het hen niet geoorlooft om het zelve tot den akkerbouw bekwaam te maken. Den tóegang tot deze bergen is zeer ongemakkelyk; de wegen zyn hier zoo naauw, dat men dezelve eer voor doortogten zou aanzien, als voor gemeene wegen ; zy zyn behalven dit met doorn'e heggen gefloten , en door de inwoonders van de nabuurige dorpen bezet. De*  Zeven en Dertigste Brief. 277 Deze affnydingen die men aan alle de doortogten onderhoud , worden verdubbelt wanneer 'er een oorlog op handen is, niet alleen aan de wegen die'tot de bergen toegang geven, maar ook op die welke tot de fteden en dorpen geleiden , als mede de dwarswegen, Zy zyn uit een foort van heefters zamen geftelt, van welke de takken met doornen bezet zyn, die de lengte van drie of vier duimen hebben, en alzoo hard als yzere nagelen zyn. Deze takken zyn naar eikanderen gekromt, en aan drie of vier palen vaft gemaakt, en zoo wel gefchikt, dat men dezelve neder kan laten en opheffen om 'er onder . door te gaan. Men houd een naauwkeurige wagt en vooral op de wegen die naar het hof toegang geven; men laat hier niemand door zonder een zegel, dat men van de bevelhebbers ontfangt die aangedelt zyn om dezelve uit te deelen : deze zegels zyn verfeheiden, na de ftaat of beroep van de geen die dezelve vragen: dat van een^krygsknegt verbeeld een gewapent man; dat van een werkman, is de gedaante van een man die twee zakken aan het einde van een ftok draagt. Als een Europeaan , gaf men my tot een paspoort het afbeeldzel van een man die een degen op zy, en een hoed op het hoofd had. Den hoogden berg van het geheele eiland is die welke de Portugeezen de Piek van Adam noemen , en die men op een afdand van twincig uuren in Zee ontdekt. Uit dezelve komt een rots voort, die een vierde van een uur hoog is S 3 en,  »7S De Nieuwe R. e i s i g y. u. en de gedaante van een pyramide heeft, maar zoo deil is, dat men 'er niet als door middel van een yzere keten op kan klimmen, die van den top tot aan de voeten reikt. Men rekent, van den voet van den berg tot aan den boogften top van de rots, een weg van ontrent twee uuren die zoo moeijelyk is, dat men meer als agt uuren nodig heeft om dezelve af te leggen. Schoon de top puntig gelykt, wanneer men hem uit de vlakte befchouwt, zoo vormt hy egter een vlakte die meer als twee hondert fchreden in midellyn bevat, in welkers midden een groot meer is, dat zeer diep is, en het befte water dac men drinken kan. Uit het zelve komen verfcheide beken voort die in dortvloeden langs de zyden van den berg neder vallen , en na dat zy zig vereenigt hebben , drie groote rivieren vormen welke de vlakte befproeijen en vrugtbaar maken. By dit meer is een breede fteen in welke het indrukzel van een menfchen voet ftaat , die tweemaal de natuurfyke maat overtreft, en die zeer natuurlyk uitgehouwen is, als of hec in wafch ingedrukt was. In gedachcen dac, dat een indrukzel van de voet van onzen eerden Vader is, zoo hebben de inwoonders van die land hier een grooce eerbied voor, en befchouwen hec als een verdienllelyke zaak om hier een bedevaarsréis naar toe te doen, voor al op den eerden dag van het jaar, die voor hen in de Maand Maart voorvalt. Men ziet als dan op dezen berg ommegangen van een tallooze menigte van mannen, vrouwen en kinde-  Zeven en Dertigste Brief. 279 deren. Men heefc om dezen fteen boomen geplant ; en verder heeft men huizen voor de bedevaart reizigers gebouwt, met een kerk voor een prielter die hier de offerhanden ontfangt, en aan de godvrugtigen duizent wonderwerken verhaalt, die door de kracht van dezen fteen uitgewerkt zyn. Het fchynt dat de Nacuur vermaak heeft ge-_ fchepc om het eiland Cylon met de zeldzaamfte voortbrengzelen der aarde te verfieren. Zy heefc hec zelve onder de gelukkigfte lugtftreek geplaatft: zyne bergen zyn met boomen bedekc, en zyne valeijen door vrugcbare beken befproeic. Maar zie hier, het geen dit land volgens myn gedagte het zeldzaamfte heeft. Wanneer de Weften wind waait, hebben alle de Weftelyke gedeeltens van dit eiland regen; en dit is als dan het jaargety in welke, men den landbouw oeffenen moet. Geduürende deze tyd, genieten alle de landen die voor het Ooften blootgeftelt zyn, een drooge lugt en een helderen Hemel: dit is de tyd om te oogften. Wanneer, in tegendeel, de Oofte winden hier heerfchen, zoo veroorzaken zy regen in de Ooftelyke gedeeltens, die hier door in ftaat worden , om op hun beurt bebouwt te worden, terwyl dat de Weftzyde de 'aangenaamfte bekoorlykheden en het fchoonfte jaargety geniet, en ziet het zaad ryp worden en den oogft inzamelen. Den regen van de eene zyde, en de droogte van.de andere zyde, fcheid zig gewoon!yk in het midden van het eiland af; S 4 e»  gSo De Nieuwe Reisigeu. den berg die in hec midden legt, terwyl hy aan de eene zyde droog is, werd hy aan de anderen zyde bevogtigt. Uit een vogtige plaats trekkende , vind ik my eensklaps in een brandende lugtftreek overgebragt; en den afftand van hec zelve is niet meer als honden fchreden van-eikanderen gelegen. De landftreek Oudanour , dac de allefhoogfte Stad zeggen wil, en dat van Tattanour, in welke de Koninglyke Stad Candy lege, deze zyn de fchoonfte, vrugtbaarfte, en de meeft bevolkfte van het geheele land: ook worden de inwoonders als de voornaamfte onderdanen van den Koning befchouwt; en het is coc een fpreekwoord in Cylon geworden, dat wanneer het koninglyke geflagc kwam uic te fterven, men den eerfte van deze twee landftreken die zig aanbood verkiezen kon, hem van de ploeg nemen, en reinigen, en dat men als dan een Koning zou hebben die nog geboorte nog goede hoedanigheden ontbrak. Onder verfcheide voorregten, hebben zy ook deze dat zy geen andere landvoogden mogen hebben als uit hunne landftreken. Het Koningryk Candy is, om dus te fpreken 5 door de; Natuur zelfs verfterkt. Zoo ras men in het zelve komt, gaat men altoos opwaarts. De verheve gelegentheid heefc aan den Koning den naam van Koning op de toppen der hergen doen verkrygen. De overblyfzelen van verfcheide verwoede fteden geven te kennen dat Cylon voormaals veel volkryker als tegenswoordig was. Niets  Zeven en Derticste Brief. a8r Niets is, in de jaarboeken van dit Koningryk, berugter als deze overblyfzels van deszelfs aloude pragt; maar het zou moeijelyk zyn om 'er den oorfprong van aan te wyzen. De oude Hiftorie van Cylon is opgevulc met wonderbare verhalen, en een menigte te duiftere fabelen omtrent de helden en goden van dit land. Deze verdigtzelen ■ zyn in boeken by een verzamelt dié voor geheiligt gehouden worden, en dje de geweide fchriften der Cingalezen uitmaaken. De Priefters heb. ben dezelve in hunne bewaring , zy verbergen dezelve zorgvuldig voor het volk, en onderrigten, hen maar alleen eenige weinige ftukken die men aan de kinderen leert, en die in de tempelen gezongen worden. Een geleerde Hollander, met welke ik dikwyls gefproken heb , wil dat de Ouden dit eiland gekent hebben en dat het door hen Taprobana genoemt wierd, en dat deszelfs rykdommen het tot het berugtfte gewelf van Indiën gemaakt hadden. Het goud , de edele gefteentens en de fpeceryen , lokten hier de vreemdelingen naar toe; en wanneer zy hier hunne koopwaren bragten, zoo maakten zig de Eilanders meefter van hunne fchepen namen 'er uit het geen hun aanltond, en gaven hen in verruiling voortbrengzelen van dit land. Dezelfde Hollander heeft my nog een oude gewoonte van Cylon verhaalt, die wel waardig is hier in gevoegt te worden. Wanneer de Koning ftierf, zoo wierd zyn lighaam op een kar geplaatft, in diervoegen dat het op den rug leggende het hoofd S 5 bv"  s8s De Nieuwe Reiziger, byna .de aarde raakte. Een vrouw volgde 'er agter, welke met een bezem geftadig Hof op het hoofd van den dooden wierp. Terzelfder tyd riep een bediende met luider ftemme: „ Volkeren, zie hier uwen Koning die gilleren „ uwen meefter was; maar het gezag dat hy over u gehad heeft is verdwenen : hy is toe „ den Haat overgaan in welke gy hem befchouwt; „ verlaat u dan voor.taan niet meer op de onze5, kere hope van het leven". Men riep dit geduürende drie dagen uit, waar na men het lighaam balzemde; vervolgens wierd het verbrand , en de asfche in de wind gellrooit. De troon was verkiesbaar ; en men fteeg op den zeiven niet dan in een reets vergevorderde ouderdom, en op een algemeen getuigenis van een byzondere zagtaardigheid. De Vorft mogt geen kinderen hebben; en zoo 'er hem na zyne verkiezing geboren wierden, zoo was hy vërpligt om de kroon weder in handen van het volk over te geven, uit vrees dat dezelve erffelyk mogt worden. Niemand mogt flaven of dienflboden hebben: ieder moeft zig zeiven dienen, om de ledigheid en verwyftheid te vermyden. Volgens het zelfde grondbeginzel, mogt niemand flapen zoo lang de zon boven den gezigteinder was. De Koning was zoo wel in regten betrekkelyk als de onderdanen : wanneer hy een hoofd misdaad beging , wierd hy ter dood verwezen, zonder hem egter eenige lyfftraf te doen ondergaan. Zyn e enige flraf was dat hy zig van een ieder, als een  Zeven en Dertigste Buïef. 283- een banneling, veragt en verlaten zag. Het was een misdaad om tegen hem te fpreken ;• men wei' gerde hem alle foort van vertrooding, en zelf3 het noodzakelyke tot onderhoud van het leven. Schoen de zaken van gedaante verandert zyn, zoo kan men egter zeggen dat de regering van dit Koningryk nog wetten en grondregels heefc die dit volk gelukkig zouden maken , zoo de Vorft zyn gezag niet misbruikte* om dezelve te verkragten. Zyne (laaten zyn erflèlyk ; en de Koning kieft onder zyne kinderen die geen toe zyn opvolger welke hy wil; of hy verdeelt zyne (laaten onder hen. De teugelen van het ryk zyn jn, de handen van twee voorname Staatsdienaars die Adigards genaamt worden, welke het borgerlyk en krygswezen beftuuren. Zy vonnifien oppermagtig de zaken van die genen welke zig van de. vonnifien van lagere Regters bezwaart vinden. Zy hebben mindere Bevelhebbers onder hen: deze hebben , tot een teken vUn hunne waardigheid , een kromme (lok , die zoo veel ontzag verwekt als het zegel van de Adigards. Het beduur der landfchappen vërpligt hen, die 'er mede bekleed zyn \ om aan 't hof ce woonen alwaar hunne bediening is om voor dé veiligheid van den Koning te waken; maar zy hebben onder landvoogden onder zig die hen in hunne afwezigheid verbeelden. Hun geregtshof is uit de voornaamde 'inwoonders van ieder dorp zamengedelt. Men beroept zig van deze geregtshoven op den Landvoogt, van den Landvoogt op de eer-  ft84 .De Nieuwe Reisicer, eerfte Staatsdienaars, en van deze op den Koning zelfs: men werpt zig voor zyne voeten, wanneer hy uit zyn paleis komt; maar deze weg is altoos, geen hulp middel tegens de onregtveerdigheid; want den Vorft doet zomtyds den fmeker ftokfiagen geven en in de gevangenis opfluicen, om dat hy hem op een ongelege tyd laflig valt; en de zaak blyft zomtyds geheele jaren aan den fpyker hangen. In de keus der amptenaren, geeft den Koning minder agt op de verdienden als op de geboorte , en deze Eilanders hebben grooter agting voor een man die een groot ampt bekleed en van adelyke geboorte is, als voor een wiens afkomft niet luifterryk is. Wanneer de Vorft een edelman tot eenige waardigheid benoemt , zoo geeft hy hem altoos eenige blyken van genegentheid en gunft, om hem hier door agtingswaardiger te maken. Hy geeft hem gefchenken, vermeerdert zyne inkomften door landeryen die de boeren vërpligt zyn , om tot zyn voordeel , te bebouwen. Wanneer deze amptenaren te voet gaan, leunen zy op den arm van een fchildknaap. De Adigards voegen by deze blyk van uitzondering een 'man die voor hen uitgaat, en een groote geefiel in de hand houd om het volk te verdryven. Maar in . het midden van deze eerbewyzen is hun bediening, door de onheilen voor welke zy bloot geftelt zyn, niet benydenswaardig. Op het geringfte misnoegen, op een enkelt verdenken, en zomtyds alleen door .wonderzinnigheid ? wer-  Zeven en Dertigste Brièf. 28^ werden zy met ketenen beladen; men fluit hen in donkere gevangeniflen; empaleert hen , of doet hen door wilde dieren verfcheuren; men brengt hunne vaders, vrouwen en kinderen om. Hy die door de Vorft gelaft word, om hen gevangen te nemen, verkrygt gewoonlyk hunne goederen eri waardigheden. Gy begrypt dan ligtelyk Mevrouw , dat het willekeurig gezag hier volflrekt heerft. Het paleis van den Vorft , dat meer naar een veiling als naar een Koninglyk huis gelykf, is met een menigte krygsknegten omringt: inwendig word het met dezelfde voorzorg bewaakt; ieder bewaakt zyn poft met de diepfte ftilzwygentheid; en dg Vorft verandert dikwyls van vertrek , op dat niemant weten zou waar hy zyn verblyf houd. Men kan het wantrouwen van dezen ergdenkende Vorft niet beter vergelyken als by die van dien Koning van ïyrus, dien affchuwelyken Pygmalion, van welke gy een treffend af beeldzei in de gevallen van, Telemachus gelezen hebt. De Koning van Candy eet altoos alleen aan een kleine tafel voor welke hy zit. De dienftboden welke hem bedienen hebben een bedekzel voor de mond, om dat hunne adem de geregten niet helmetten zou welke zy hem aanbieden. Alle de waardigheden werden aan dit bedorve hof verkogt , en de meeftbiedende is altoos verzekert van dezelve te zullen verwerven: de Vorft dryft zelfs dikwyls dezen fchandelyken handel. De  s8 De Nieuwe Re.isiger. De krygsbenden van den Koning van Candy' zyn zamengeftelt, uit zyne lyfwagten die beurtelings hunnen pligt waarnemen, en uit land foldaten die door het geheele eiland verfpreid zyn. De lyfwagten volgen eikanderen van vader tot zoon op, en zy bezitten, in plaats van betaling zekere landeryen die men hen overgeeft, en van welke men hen beroofc wanneer zy in hunnen pligt nalatig zyn. Het ftaat hen vry om den dienft te verlaten wanneer het hen behaagc; maar zy zyn dan verpligc om hunne landeryen aan die genen over te geven welke hen opvolgen. Het is in het getal van deze lyfwagtén, in de natuurlyke lterkte van het land, en in de behendigheid , veel eer als in de kloekmoedigheid der krygsknegten, dat het vermogen van dit Koningryk beftaat. Nooit ftryden deze krygsbenden in het vlakke veld ; nooit doen zy dit volgens de regelen der krygskunde. Hunne bekwaamheid beftaat alleen in het leggen van hinderlagen eri öm de wegeti toe te Hoppen ; zig tuffchen de roezen en boomen te verbergen, wanneer hunne musketten te vreezen zyn , met groote boomen op hunne vyanden te doen nederftorten, welke zy hier toe afkappen; en met op hen een hagelbui van pylen en kogels te doen nederftorten wanneer zy hen in verwarring zien. Voor dat ik u de andere inwoonders leer kennen, die den ftaat van Candy uitmaken, zoo zal ik u iets betreffende het algemeen karacter der inwoonders zeggen. Dit zyn lieden die zagtaar- dig>  Zéven en Dertigste Brief. 287 dig, gemeenzaam, geeftig, vernufcig, zinnelyk in hunne kleding, en befchaaft in hunne handelwyzen zyn, zy hebben niets barbaars nog in hunne geneigtheden nog in hunne gewoontens. Zy zyn niet alleen wel gemaakt, gelyk alle de Indianen ; maar zy zyn van een ryzige geftalte, en een aangenaam gelaat; dit is niet gemeen onder de bewoonders van deze geweiten. Men roemt hunne kloekmoedigheid en gematigheid, en voor al hunnen afkeer voor de diefftal; maar deze deugden werden door een vermengeling van verfcheide ondeugden verduiftert. Zy zyn leugenaars en bedriegers, trouweloos in den koophandel, verwaant en hoogmoedig. Men gelooft vry algemeen dat de Cingalezen de eerfte inwoonders van Cylon niet zyn. De eene doen hen uit China voortkomen, andere van het vafte land van Indiën. Ik zou meer tot dit laatfte gevoelen overhellen ; om dat ik verfcheide gewoontens by hen ontdekt heb die in Indiën plaats hebben. Zy zyri van een vrolyk en levendig karate: zy zingen van dat zy ontwaken, tot dat zy weder naar bed gaan; en des nagts, wanneer zy niet flapen konnen, hoort men hen nog zingen. Hunne wyze van groeten is vry en openhartig; zy beftaat in' de handen op te heffen, de palmen naar boven, en het lighaam een weinig te buigen : de aanzienelykfte heffen maar eene hand voor hunne minderen op; en zoo hy ver beneden hem in geboorte is, vergenoegen zy zig met een buiging van het hoofd. De Vrouwen groeten elkanderem met  -283 De Nieuwe ReisIgér; met de beide handen naar hec voorhoofd'ce brerigen; en haare gewoone begroeting is, gelyk in Europa : Hoe vaart gy ? De andere antwoord, gelyk by ons: Zeer wel. Alle de gefprekken van, deze Eilanders hebben hec zelfde voorkomen van zagtaardigheid en befchaaftheid. Hunne gewone kleeding is een ftuk lynwaat dat Zy om de lendenen valt maken, en een linne kamizool met mouwen , die aan de handen geknoopt worden. Hun hoofd is met een muts bedekt die de gedaante van een myter met ooren heeft. Zy dragen aan de linker zyde een foort van flagzwaart, en een mes aan dezelfde zyde in den boezem. De vrouwen dragen een lang kamizool met blaauwe én roode bloemen , dat haar geheele lighaam bedekt, een ftuk zyde Hof Op het hoofd, juweelen in de ooren , en andere fieraden om den hals, armen en aan den gordel, maken alle haare verfiertzelen uit. De gewoonce van die land ftaat haar veel vryheid toe. Zy konnen bezoeken ontvangen , en zig met de mannen- onderhouden, zonder dat zy door de tegenwoordigheid van haare egtgenoten belemmert worden. Zy hebben geen onaangename gedaante; maar zy bezitten veel zedigheid, en weten zig te doen agten. Schoon zy flavinne hebben om haar te dienen, zoo gelooven zy egter niet dat de huiszorg een fchandeiyke zaak voor haar is, welke zy in agt nemen. De mannen en vrouwen zyn zoo wel zinnelyk in hunne huizen als in hunne kleedingen. Lieden van aanzien maken zeer veel werk  Zeven en Dertigste Brief. af?9 ■werk van hunne kleederen en oprooi, die uit de rykfte en koftbaarfte zaken is zamen geftelt. De vrouwen fmeren haare hairen met kokos olie om dezelve te doen blinken. De mannen dragen dezelve lang en op de fchouderen afhangende; maar in hunne bedieningen ftryken zy dezelve op. Beide dragen zy nog koufen nog fchoenen; dit is een eer die de Vorft alleen aan zig behoud. Dit is in het algemeen de kleding der Cingalefen; maar de geboorte maakt in dezelve eenig onderfcheid. De kamizolen der vrouwen , by voorbeeld, zyn meer of minder lang, na dac haren adel haar van het gemeen onderfcheid. Dit zelfde onderfcheid heeft plaats in de mannen, ten opzigte van de verfchillende gedeeltens van hunne kleding. Een vrouw van een lage geboorte is van het hoofd tot aan den gordel naakt; en haren rok reikt niet over de kniën. Een man van den zelfden ftaat mag zyn rok niet verder als tot aan de helft van het been doen reiken; maar wanneer het een weinig koud is, heeft een ieder regt om zig in diervoegen te kleden als hem goed dunkt: men moet alleen eenige verfchooningen maken aan lieden van een hooger geboorte die men op de ftraat of openbaare plaatzen ontmoet. Zou het niet in de eene of andere befchryving van de gewoontens van het eiland Cylon zyn, dat den Schryver van den Telemachus het denkbeelc overgenomen had om de verfchillende foorten van borgeren door hunne klederen te onderfcheiden? Hoe 't ook zyn mag, men kan niet ontkenIII. Dssl. T nen  spo De Nieuwe Reiziger. nen dat deze onderfcheidingen geen wel begrepe borgerlyke regering aanduiden, en dat het Koningryk Candy het eenigde land niet is dat een voorbeeld uitlevert van eene zoo volmaakte ondergefchiktheid in alle de deelen van de Maatfchappy. De rykdommen geven hier nog rang nog eenige trappen van aanzien; deze zyn erffelyk , om dat men dezelve door geboorte verkrygc; hierom is het zeer zeldzaam dat de edellieden beneden hunnen ftaat trouwen, nog zelfs met lieden van een laage rang eeten. Wanneer een dogter van een hooge geboorte zig door een gemeen perzoon liet verleiden, zoo zou zy door haare bloedverwanten omgebragt worden, die in haar bloed de vlek van haare fchande zou doen afwaffen. Men handelt de mannen met minder geftrengheid : men ziet in hen een galante verkeering met een gemeene vrouw door de vingeren, mits hy nog met haar eet nog drinkt, en vooral haar niet en trouwt; want zoo hy zig in diervoegen vergat, zoo zou hy met een boete of met de gevangenis gedraft worden, en hy was hier door tot den rang van zyn vrouw vernedert. Men geeft aan den grooten adel den naam van Hondreous, dat is Majefieitelyk; en men onderfcheid hen in twee foorten ; blanken en zwarten. Alle de blanken werden voor lieden van aanzien gehouden, alleen om dat zy vreemdelingen zyn, en dat men veronderllelt dat zy van een doorlugtig geflagt afdammen; egter zyn 'er twee zaken die  Zbven en Dertigste Brief. s die in verfcheide troepen verdeelc zyn. Zy werden van drie olyphanten gevolgt die nevens elkanderen gaan , en met pragtige dekkleden behangen zyn. Op de middelfte zitten twee priesters de een voor de andere, de voorfte heeft een gefchilderde ftok op de fchouderen die met kerkvanen behangen is. De andere houd een zonne fcherm boven het hoofd van zynen amptgenoot. Op de twee andere olyphanten zit mede een priefter ; zy verbeelden alle verfchillende Godheden. Vervolgens ziet men een groot getal Cingalefe vrouwen, die drie aan drie met veel zedigheid gaan. De trein wérd befloten door krygsknegren, bedienden van den Vorft, en de Staatsdienaars. Geduürende deze twee plegtigheden, doet men twee ommegangen, de eene des daags, en de andere des nagts. De ftraten zyn met welriekende kruiden en bloemen beftrooit; en men verfiert de huizen met vendels, groene takken en lampen. Het arbeiden is geduürende deze heilige dagen verboden, van welke een gedeelte in godsdienllige oeffeningen in de tempelen doorgebragt word , en het andere met gaftmalen, feeften en vermakelykheden. Op andere tyden van het jaar heeft men dagen die tot verfcheide bedevaardsreizen naar plaatzen gefchikt zyn, in welke een menigte kapellen in de roezen zyn uitgehouwen , en alwaar men eenige oude half verwoefte tempels vind , welkers bouwkunft de hedendaagfche van deze Eilanders zoo ver overtreft,  3«o De Nieuwe Reiziger. treft, dat het volk eikanderen wys maakt dat zy door reuzen gebouwt zyn. De Cingalefen gelooven zoo wel, als de andere Indianen , aan de zielsverhuizing •, en in bet geheele gebied der Hollanders, duld men alleen dezen Godsdienft, die van Mahomet, en de Gereformeerde. De Roomfche is hier op de geftrengfte ftraffe verboden. De Hollanders hebben de hunnen door middel van hunne Predikanten hier vry verre uitgebreid, en een menigte Heidenen tot het Chriftendom overgebragt. Zy hebben hier zelfs een fchool opgeregt om de Cylonfe jeugt te onderwyzen. Men wil dat hier voormaals zeer bloeijende kerken waren, die door de Apoftelen of hunne opvolgers geftigt zyn; maar dit ligt is door de Mahomettanen uitgebluft. De Portugeefche zendelingen arbeiden hier om den Chriftelyken naam te doen herleven , wanneer de Proteftantfche Predikanten kwamen om hunne leer te verbreiden, op dezelfde plaats alwaar den berugten zendeling Xaverius zyn yver voor den Roomfchen Godsdienft: betoond had. Ik bewaar, Mevrouw, eenige andere aanmerkingen voor myn volgende brief, vermits ik vërpligt ben deze te Colombo te eindigen, en morgen van hier te vertrekken , ik zal u niet eer konnen fchryven voor dat ik te Trinquemalen ben aangekomen. Colombo was in het eerft niet anders als een Logie die men met pallilïaten om» zet  Zeven en Dertigste Brief. 3^1 zet had. Langzamerhand heeft men zig uitgebreid , een kleine vefting gebouwt, en in het vervolg heeft men een fraaije en zeer aangename Stad aangelegt , welke met twaalf bolwerken omringt is, en in het midden een wapenplaats heeft. Een derde gedeelte van de Stad, werd aan de landzyde door een Meer omvangen. Zy legt in een zeer flegte landftreek; haare baay is klein, en kan weinig groote fchepen bevatten, behalven dit is zy nog voor verfcheide winden bloot geftelt. Ondanks alle deze ongemakken, is Colombo de voornaamfte Stad der Hollanders op het eiland Cylon ; vermits zy in een landftreek legt in welke de befte kaneel groeit. Om dezelve naar de nieuwfte wyze te verfterken, hebben zy dezelve byna tot de helfc vermindert. Ik ben enz. Colombo den 26 Juny 174r» Agt en Dertigste Brief. Vervolg van Cylon. Eindelyk, Mevrouw, heb ik myn togt om het eiland voltrokken, 't geen my heeft doen beftuiten om dit land te verlaten en my naar de Kaap Comorin te begeven; en van daar eenige reizen naar de kuft van Malabar te doen, die niet min-  jo2 De N ieuwe Reiziger, minder waardig is om geken: te worden als die van Cormandel; maar ik heb nog eenige aanmerkingen gemaakt over andere gewoontens van het eiland Cylon , welke ik u moet mede deelen , als mede van deszelfs natuurlyke voortbrengzelen. De Cingalefen leven in de diepfte onwetendheid ; en zoo zy leeren lezen en fchryven, zy konnen egter van beide onkundig zyn, zonder hierom veracht te worden. De Priefters van den eerften rang leggen zig een weinig op de Starrekunde toe ; maar het zyn de wevers die de almanachen maken: alle andere boeken van dit land handelen alleen over de geneeskonft en Godsdienft. Zy verdeelen den dag in dertig uuren; en in een gelyk getal is den nagt verdeelt; maar men weet de tyd alleen door gistingen ; om dat dit volk geen uurwerken nog zonnewyzers heeft. Het heeft zyn gewigten, maaien en munten. Deze laatften zyn van driederlei foorten: de eerfte is door de Portugeefen geflagen; de tweede, die ieder met toeftemming van den Vorft vervaardigen mag, heeft de gedaante van een visangel; de derde welke die van den Koning is, mag niemant namaken, op ftratfe des doods. In het algemeen, is 'er weinig goud e» zilver in het Koningryk Candy; alles word door verruilingen gekogt en verkogt. De landbouw werd door het grootfte gedeelte der inwoonders geoeffent; en de groote fchamen zig dezen arbeid niet, mits zy hunne eige landen bebouwen;  Agt en Dertigste Brief. -ïo^ wen; want zy zouden onteért zyn zoo zy voor een ander arbeide, of met vooruiczigt van eenige belooning. De landeryen gaan van de vader op de kinderen onder den naam van erffenis over, en de verdeeling hangt van den vader af; maar zoo een der kinderen alleen bezitter van de goederen blyft, zoo is. hy vërpligt om zyne moeder, broeders en zufters te onderhouden, tot dat deze een andere wyze van beftaan hebben. Wanneer iemand eenig graan tot onderhoud leend, zoo is hy vërpligt, om in den oogft, een en een halve maat van het zelve te rug te geven, voor eene maat die hy ontfangen heeft. Maar zoo de fchuld twee jaren duurt, verdubbelt zy; waar na de woeker eindigt. De fchuldeisfcher kan, om zig te doen betalen, het goed van zynen fchuldenaar aantallen, of hem tot flaaf maken, indien hy geene goederen heeft. Zomwylen gaat hy na zyn fchuldenaar met vergiftige kruiden , en zegt dat hy derzelver bladeren zal eeten zoo men hem niet betaalt. Door deze bedreiging verfchrikt, wil hy veel liever zyne kinderen verkoopen , zoo hy hem op geen andere wyze voldoen kan ; want zoo de fchuldeisfcher van deze kruiden at, zoo zoude men de fchuldenaar aanmerken als of hy zynen dood veroorzaakt had; en hy zou genoodzaakt zyn om zyn dood met geld af te koopen. Men kend geen jaarmarkten of weekmarkten op het eiland van Cylon. Men bee^c eenige winkels in de ftedon al-  304 De Nieuwe Reisigér. alwaar men koopwaren en goederen van allerlei foort goed koop verkoopt. Ik heb in geen Indiaans land geweeft, alwaar men de taal der Cingalefen verltaat : zy fcheen my zagc en overvloedig te zyn. Zy hebben altoos veel woorden om een zelfde zaak uit te drukken. Vermits dit volk vleijers zyn, zoo beminnen zy eernamen en pligtplegingen, hunne taal is opgevult met befchaafde en eerbiedige uitdrukkingen ; deze wyze van fpreken is niet minder gemeenzaam onder de arbeiders en handwerklieden , als onder de Hovelingen en lieden van aanzien. De drift tot het fpel is iets dat ik dikwyls in de zeden van dit volk opgemerkt heb. Het haanegevegt is een gewoone uitfpanning voor de vrouwen. De haanen van dit land zyn veel grooter en fterker als in andere landen. De Cingalefen hegten fcherpe yzers aan hunne fporen, hitfen hen aan, en doen hen tegen eikanderen vegten. Zy doen op dit foort van gevegten, zeer aanmerkelyke weddingfchappen die den meefter wind, van den haan, die zyn party nederveld. Ik heb nooit getuigen geweeft van een andere weddingfchap die in het fpel der vrouwen gefchied , maar een Hollander verzekerde my dat hy 'er een had zien uitvoeren. Wanneer deze Eilanders niets meer te verliezen hebben, zoo verwedden zy hunne leden; dat is te zeggen, dat die geen welke de weddingfchap verloren heeft, zyne hand op een fteen legt, en men  Agt eï» Dertigste Erief. 305 men kapt hem de top van den vinger af, welke hy aanltonts in kokenden oly (leekt die hier toe bereid is , om de wond toe te fehröeijen! Dit verfchrikkelyk gevolg is niet in (laat óm hen van her fpel af te fchrikken; en eenige zyn tot het zelve zöo driftig genegen , dat zy 'er niet eer üitfcheiden , voor dac zy alle de toppen Van hunfie vingeren verloren hebben. De huwelykwetten hebber! weinig kragt in het Koningryk Candy. De egtgerïóten blyven niet langer by elkanderén ais tot dat zy over een komen om te fcbèiden. De man is alleen vërpligt om aan zyn vrouw de huwelyks gift uit te keeren die hy van haar ontfangen heefc, eh deze gifte beftaac nïec als uit "eenige gefchenken. Het is waar dat de vrouw over zig zelve niet befchikken kan, voor dat de man een nieuwe egt heeft aangegaan. De mannen en vrouwen trouwen hier vier of vyf maal, voor dat zy een beftendige wederhelft kiezen. Het is zeldzaam dac een rnari meer als een vrouw heefc; maar een vrouw heeft zomwylen twee mannen; want de gewoonte duit aan twee broederen om eene vrouw te hébben; en als dan geven de kinderen die Uit die huwelyk geboren worden, aan beide de naam van vader. Want de trouweloosheid verwekt weinig ergernis, mits de vrouw zig aan een man die van dezelfde of een hóoger rang is ovérgeefc. Dit is de grooefte fchandc voor haar en haaren man, wanneer zy zig zeiven zoo ver vergeet dat zy haare günftbewyzen- aan het eemeenffe foort van volk HL Deel. " V toe-  2o6 De Nieuwe Reisiger. toeftaat. De agting die men op het eiland Cylon voor de vrouwelyke fexe heefc is zeer groot. Deze fexe is geagt tot zelfs onder de dieren; en door een wet waar van mogelyk geen voorbeeld is, zoo geven de landeryen die de vrouwen erven niets aan den Koning, en zyn van alle fchattingen bevryd; maar men betaalt niets van alles wat een wyfjes laftbeeft draagt. Zulke galante gewoontens beletten niet dat men de voorregten van de andere fexe bewaart, het is aan alle vrouwen , zonder onderfcheid, verboden om in de tegenswoordig van een man te zitten. De vaders hebben over hunne kinderen een volftrekt gezag : zy zyn meefter om hen weg te geven of te verkoopen, of zelfs hen het leven te benemen , wanneer zy een afkeer van hun hebben , of dat ze hen belemmeren. Zy doen gevvoonlyk die fterven, die onder geen gelukkige famenflarring geboren zyn; zy zeggen dat zy geen duivel in hun huis willen voeden. Zomwylen geven zy ze aan anderen die hen tot hunne kinderen aannemen , geloovende dat de verandering alle de kwade invloeden veranderen zal ; maar zy behandelen dus hunnen eerftgeboorne niet; en het is niet dan wanneer hun huisgezin te groot word, dat zy deze wreedheid oeffenen op welke geen wet ftraf geftelt heeft. Zoo ras 'er een dooden in een huis is, durven zy het zelve in eenige dagen niet naderen, uit vrees van zig te befmetten. Wat de doode lighamen der lieden van aanzien betreft, men waft  Agt en Dertigste Brief. 307 wad dezelve zoo ras zy dood zyn ; wind ze in een ftuk lynwaat, en men doedfe verbranden; en zoo men dezelve zoo fpoedig niet wil verbranden, kapt men een boom om, en holt hem uit, en legt hier het doode lighaam in, en vuld de opene plaatfen met peper; en men laat het in deze ftaat in huis, tot dat de Koning gebied dat men 'er het zelve moet uithalen , en verbranden ; want men zou zulks zonder zyn bevel niet durven doen, vooral wanneer het een man is die aan het hof gediend heeft. Vermits dit bevel zomwylen lang agterweeg blyft, zoo maakt men ondertuflchen een grafc in de (loep van het huis, en men legt hier den dooden met zyn kift in. Wanneer het bevel gekomen is dat men hem wegvoeren mag, legt men hem op een draagbaar die door verfcheide mannen naar de brandftapel gedragen word. Men legt hem op dezelve , en werpt 'er ander hout boven op ; men overdekt het met een foort van gehemelte, dat van gefchildert lynwaat en boomtakken gemaakt is, en men (leekt het in brand. Na dat alles verteert is, verzamelt men de aflche op een hoop, in de gedaante van een pyramiden , en men omringt het met een heg of palifladen, om de wilde dieren 'er van aftekeeren; en men zaait hier kruiden , die door de tyd een graf, in een foort van maufoleum met groente bedekt, vormen. Ik het» dus de laatfte lykpligten aan een bloedverwant van den Koning zien verrigten. Maar zoo den dooden van een minder aanzienelyke geboorte V a iss  308 Die Nieuwe ReisigKr. is, verbrand men hem in de ftam van een boom; en die gefchiec zonder veel plegtigheden. Zoo hec een man van een lage geboorte is, begraaft men hem maar eenvoudig in de bolfehen. Hec rouwdrageh aan welke de Welvoegelykheid de weduwen onderwerpt, beftaat in niets als gedurende eenige dagen hunne haairen los te laten hangen , en de loffpraken van den overledenen door haar gefchreeuw uittegalmen, en een geftadig verhaal van zyne deugden te doen. Zy hebben vervolgens de vryheid om zig aanftonts door een nieuw huwelyk te vertrdofteri. De bewoonders van dit eiland hebben noggeneesmeefters nog Wöiidheelders; en men merkt egter op dat zy eenen hoogen ouderdom bereiken. Zy vinden in de boflehen, in de fchorffen en bladeren der boomen , hulpmiddelen of behoedmiddelen tegens de ziektens. Hare gematigde levenswys brengt ook veel tot hare gezondheid toe. Haar gewoonlyk voedzel is ryft, zy eeten weinig vlees , en vooral geen oftèvlees, en zeldzaam vis. Hunne andere geregten zyri peuïvrugten, vrugten , gebakken , ëh ingelegde vrugten. Hunne gemeenzaamften drank is fchoon water; zy hebben een foort van brandewyn die zy voor de maaltyd gebruiken , en die hunnen eetluft opwekt. Hunne vaten zyn van koper, of van aarde die het porcelein nabooeft. Behalven de Chingalefen die het middelfte gedeelte van het eiland Cylon bewonen , en de Hollanders die byna alle de Zeelieden bewonen, heeft  Agt en Dertigste Brief. 309 heefc men hier nog een ander volk, onder de naam van Bèdas , die van ge^n van beide dezer mogentheden afhangen , en die hec Noordelyke gedeelte bewonen. Zy zyn verdeelc in verfcheide geflagcen die ieder een byzondere landftreek in eigendom beziccen, en die ieder hun byzonder opperhooft hebben. Zy erkennen geen andere opperhoofden ; en die kleine bondgenootfchap leeft in de grootfte eendragt. Zy leggen alle hunne gefchillen in het vriendelyke by; en zoo een vreemde mogentheid hen aancaft, verëenigen zy zig alle cegen hunnen gemeenen vyand. Ieder regesgebiec heeft een bende krygsknegcen, die den omcrek van ieder vlek verdedigc , en die geen vreemdelingen laten naderen , zonder dac zy verlof van hun opperhooft hebben. De reifigers die verlof gekregen hebben om het land te doorreifen, worden met veel oplettentheid gadegeflagen, en de wagt die haar den doorgang verleent heeft, vergezelt hen tot aan het, naaftgelege regtsgebiec. Deze eilanders zyn dapper, goeddaardig , menfchlievend ten opzigte van de vreemdelingen, maar zoo mirïnenydig ten opzigte van hare vrouwen en dogters, dat zy die genen zouden dooden die haar durfde aanraken. Zy fpreken weinig, en gaan byna naakt, de vrouwen dragen alleen een foort van voorfchoot dat van de lendenen tot aan de knyen reikt; en de mannen een ligt ftuk lynwaat , en een eenvoudig bedekzel voor de eerbaarheid. Zy zyn van een kleine geftake, en V 3 heb-  <§\o De Nieuwe R e i s i g er. hebben een grof en fterk lighaam. Hunne wapenen zyn pylen en bogen van een uitftekendc lengte , die met een punt gewapent zyn die zy in de grond (teken, wanneer zy hunne pylen affchieten: deze boog diend hen ook tot een fpies. Zy leven van de jagt en van de vrugten die zy by een verzamelen : zy bewonen de oevers der rivieren, en vernagten onder de eerde boomen die zy ontmoeten; maar gebruiken de voorzorg van rontom hen eenige takken van boomen te leggen, om hec aannaderen van de wilde dieren gewaar te worden, door het gerugt dat zy maken om door het loof doortedringen. Deze omdolende levensvvys belet hen egcer mee van gemeenfehap mee hunne naburen ce onderhouden. Zy verkoopen hen honing , planken, beeftevellen, kriftal en vrugten die hare landftreek voortbrengen: zy nemen in verruiling, grove ftoffen, kopere ringen , yzere armbanden , zout, enz. Zoo ,een van deze Bedaflen door een man van zyne ftam beledigt word', begeeft hy zig naar het opperhooft van de landftreek, plaacft zig onder een boom tegen over zyne woning, en houd in zyn hand een groene tak , en bewaard een diepe ftilzwygendheid. Hy wagt in deze houding, gedurende vyf of zes dagen, tot dac het opperhooft hem ondervraagc om hem regc te verfchaffen. Zoo men hem gene voldoeninggeeft, planc hy zyn tak in de aarde, en vertrekc, het zy om zyn vyand te gaan zoeken, of om de landftreek te verlaten. Ik  Agt en Dertigste Brief. 311 Ik keer , Mevrouw, tot de Chingalefen weder , of liever tot de natuurlyke voorcbrengfels die zy aankweeken, zoo wel als de andere bewoonders van dit eiland. In het algemeen, leg • gen de Cylonners, in het bebouwen der tuinen, allen toe om nuttige boomen te planten, en die in ftaat zy om hun voedzel in tyden van hongersnood te verfchaffen. De Koning van Candy matigt zig den eigendom aan van alle de vrugten die in zyne ftacen groeijen ; en wanneer zyne bedienden boomen zien die rykelyk met vrugten beladen zyn, nemen zy 'er het bezit van, en hegten 'er een teeken aan. Men durft hem dan niet meer aanroeren , zonder zig voor de wreedfte handelwyze blootteftellen. Ik heb gezegt, Mevrouw, dat de ryft de aanmerkelykfte koopwaar van dit eiland is. Men heeft 'er van verfcheide foorten; iedere foort heeft een verfchillende naam, volgens de tyd in welke zy ryp geworden is: de ryft die het langzaamfte groeyt heeft zeven maanden noodig; en die het fpoediglle groeyt heeft 'er niet meer als drie noodig. Deze laatfte is de befte, maar zy levert het minfte uit. Het water is volftrekt noodig om alle foorten van ryft te doen groener^: zy wil 'er altoos mede bedekt zyn; het geen een ongeloofelyke moeite aan de landbouwers verfchaft, om het te behouden en door middel van verfcheide kanalen op hunne akkers te lyden: zy trekken het met veel vernuftigheid uit de rivieren en vyvers, en fchikken, met dezelfde behendigV 4 heid»  312 De Nieuwe R e i s i g t u, beid, de velden, alwaar her geen groeijen moetdat zy zaaijen , dac hec altoos bevögcigc kar) wezen. Zy maken in zeker voegen hunne heuvelen gelyk, en verdeelen dezelve in verfcheide vlakcens, die boven eikanderen op de wyze van een half ronde fchouwburg uicfteken: zy leggen zelfs op de toppen waterbakken aan, uit welke zy hec water van de eene hoogte op de andere laten afvloeijen , en befprocijen hen dus agcervolgens, tot de benedenfte toe. Het is naar da voorraad van water die men heeft dat men befluic, wat foort van ryft men zaaijen moet; want de tyd die het noodig heefc om te rypen, komt naauwkeurig over een mee de tyd welke het water op het land ftaat. In de landftreken alwaar men weinig waterwellen, en geen rivieren heeft, neemt men zyn toevlugt tot het regenwater, het geen men in verheve waterbakken bewaart, uit welke men het over de akkers lyd ; maar deze foort van ryft verfchilt van de andere in reuk en fmaak , en werd zoo hoog niet gefebae. De akkers zyn veeltyds gemeen, een geheele ftad en een geheel dorp werken te zamen toe het algemeen voordeel. Men zaaic niet, voor dat men tweemaaj^geploegt heeft; en voor dat men de aarde roerd, befproeic men de velden om de bebouwing gemakkeïyker te maken. Wanneer het zaad ter hoogte van vier of vyf duimen opgefchoten is, is het tyd dat het met water bedekr word, en men opent de waterbakken. Den oogft gefchied gelyk in Europa; maar in plaats van het zaad  Agt en Dertigste Brief. 313 zaad te dorflen, laat men het door de dieren uittreden; het geen fpoediger gel'chied en gemakkelyker is. De valycn en heuvels van Cylon zyn het geheele jaar door met welriekende bloemen bedekt, maar die egter wild zyn ; vermits men dezelve op dit eiland niet aankweekt. De jonge lieden plukken dezelve en ftekenfè in hunne haairen om een aangename reuk te hebben : die welke zy Sindrimal noemen, is aanmerkenswaardig; men heeft 'er die rood en andere die wit zyn. Zy openen zig omtrent vier uuren na de middag, en blyven den geheelen nagt ontloken ; des morgens fluiten zy zig weder tot vier uuren toe, wanneer zy zig weder openen : in een woord , zy verftrekken hen tot uurwerken wanneer de zon niet zigbaar is. Men heefc hier een andere witte bloem, die de reuk van de jasmyn heeft, die alleen voor den Koning gefchikt is. De gewoonte is dac men hem alle morgen een ruiker van dezelve, ineen ftuk wit lynwaat gewonden, aan een Hok hangende, aanbiet. Die genen die hem ce gemoet komen ,* zyn verpligc om uit eerbiec ter zyde ce wyken» De vrugten zyn op Cylon uitmuntender, als in eenige andere landftreek van Indiën ; maar de inwoonders zoeken in dezelve niets anders als om hunnen honger te ftillen, en geenfints om door deezelfs aangenaamheid geftreeld te worden: ook eeten zy dezelve als zy nog byna geheel groen zyn. Hier om is het dac zy geen andere boomen V 5 plan»  314 De Nieuwe Reiziger. planten als welkers vrugt het meed verzadigd; en zydiede fmakelykde vrugten voortbrengen, groeijen van zelfs, gelyk de oranjeboomen, die mogelyk de uitmumde des werelts zyn. Maar die genen die zy het hoogde fchatten, zyn de arekanocen, van welke zy veelvuldig gebruik maken, en waar mede zy een grooten koophandel dryven. Deze noot, die men met bladeren van betel kaauwt, wad aan een boom die door deszelfs hoogte en gedaante veel overeenkomd met de kokosboom heeft; maar deszelfs dam is veel dunder , en zyne bladeren veel korter. De vrugt groeyt trosgewys, gelyk de abrikofen. Zy is langwerpig, heeft de groote van een pruim, en is witagtig en blinkende. Haren bad werd hard, gerimpeld en roodagtig. Het vlees dat zy in zig bevat, is mals; hare noot bevat een witte pit die de Indianen met betel bereiden. Het is hier de regce plaats om u van deze laatde plant, die het volk van deze landdreken gedadiglyk knaauwt te fpreken. Het brood is niet gemeenzamer in andere geweden van de werelt, als de betel in de Indiën is. Het is een foort van kruid dat gelyk de erweten en hop langd de aarde kruipt, welkers deel zeer zwak is, zoo dat zy door een daak moet onderdeund worden, en die men by de areek plant, aan welke zy zig gelyk de klim hegten: hare bladeren, hebben veel overeenkomft met die van den citroenboom, uitgenomen dat zy een weinig langer zyn , en by het droogen rood werden. Behalven de noten met welke  Agt en Dertigste Bkief. 315 welke men het zelve bereid, voegd men 'er nog een weinig kalk by die van oefters of fchilpen gebrand word. Zeldzaam geven zig byzondere lieden de moeite om de betel te bereiden. De Grooten hebben geftadig bedienden by zig, die dezelve voor hen bereiden. Men vind dezelve in het grootfte gedeelte der winkels, en op alle de hoeken van de ftraten, en zelfs op de groote wegen. Men koopt de bladeren in pakken by een gefchikt by douzynen, voor een middelmatige prys. De Indianen van byde fexe, ouderdom en Haat, knaauwen dezelve op alle uuren van den dag, en meenigvuldiger als wy de fnuiftabak gebruiken; men ziet hen byna nooit zonder betel in hunne mond. Zoo ras men in een huis komt, het zy om bezigheden, of een bezoek afteleggen, brengt men dezelve, en biedze het gezelfchap aan. Men wil dat zy een Heffelyke adem geeft , het tandvlees valt maakt, en dat zy de maag zuivert en verflerkt. De Cingalefen fchry ven de gebruikers lang leven-en gezondheid toe. Het is zeker, dat zy hetfpeekfel in overvloed doet uicvloeijen, en dat zy zwarte tanden veroorzaakt. Het is om deze laatfie reden, zonder cwyffel, dat men zoo weinig Europianen heefc die 'er zig aan konnen nog willen gewennen: men heeft 'er zelfs die 'er pyn voor het hart van krygen, en andere die zy volltrekt dronke maakt; maar deze dronkenfehap is van geen lange duur. De Indiaanfche vrouwen, die van een zeer verliefde gefteldheid zyn , fporen hen aan om 'er  316 De Nieuwe Rsisiger. gebruik van te maken; om hen hier toe overtehalen , gebruiken zy dezelve tot het uitfporige toe in hunne tcgenswoordigheïd: het is zeldzaam dat men hunne aanhoudinge wederftaat, vooral wanneer zy bevallig zyn ; en zy bevoordeelen zig van het oogenblik van dronkenfchap , om met vryheid haren lult tot het vermaak te voldoen. Het eiland Cylon brengc drie boomen voorc welkers vrugt niet kan gegeten worden , maar die aanmerkelyk om, hunne nuttigheid zyn , de talipot, de ketula, en de kaneelboom. De talipot groeyt ter hoogte van zeftig of zeventig voeten, in de tyd van dertig jaren., zonder eenige bloemen of vrugten voorttebrengen ; ten einde van deze tyd, fchiet uit deszelfs top een nieuwe ftam voort, die zig in minder dan vier maanden-, tot de hoogte van dertig voeten verheft; en alsdan vallen alle zyne bladeren af. Den boom vertoont zig dan als een maft van een Schip; en omtrent drie maanden hier na, fchiet deze»ftam takken uit , die gedurende drie of vier weken bloeijen. Deze bloemen zyn geel, en van een ondragelyken reuk; die zig in vrugten veranderen, welke een halfjaar noodig hebben om ryp te worden , maar in zoo een groote meenigte, dat een eenige boom 'er een geheel landfchap mede voorzien kan: dan verdroogd de ftam, en den boom fterft. De vrugt is zoo groot als onze kerflen ; de jonge dogters verwen dezelve , en maken 'er hals en armbanden van met welke zy zig verfieren; maar de bladeren van de talipot zyn het  Act en Dertigste Brief. 317 bét aanmerkenswaardigfte: een eenige kan vyfcien of twintig mannen bedekken, en hen voor den regen óf zon befchutten. Wanneer deze bladeren droog zyn, werden zy taay en buigzaam, eri konnen gelyk een waaijer gevouwen worden; als dan zyn zy niet dikker als een arm, en wegen niet zwaar , en hinderen in de hand niet. Zy zyn natuurlyk rond; maar de Cingalefen fnyden dezelve in driekante {tukken , én plaatzcn den fcherpen hoek altoos voorwaarts , om zig een opening in de kreupelboflen te maken. De krygsknegten maken 'er tenten van; maar vermits zy zeer diep gekant of byna geheel doorgefneden zyn, zoo is men vërpligt oin de eindens aan elkanderen te naaijen. Men bedekt 'er de huizen mede. Men bediend zig van de bladeren van dén talipot om op te fchryven, alzoo zy veel overeenkomlt met ons perkament hebben; men fchryft de letters met een yzere priem. Wanneer men 'er een boek van wil maken, fnyd men dezelve in even groote (tukken. Hare lengte is dan van een voer, en dan weder van een en een halve voet; maar hare bréete is niet meer als drie vingers. Men fchryft in deze boeken van de regter naar de linkerhand ;• en wanneer zy vol zyn, hegt men dezelve aan twee plankjes vaft die men ter wederzyden plaatlt, door middel van twee touwtjes die men door de bladeren (leekt welke het boek uitmaakt. Wanneer men in het zelve lezen wil, ligt men het eerfte plankje en vervolgens ieder vel op, die egter altoos aar. de touwtjes vaft bly- ven. -  3*8 De Nieuwe Reisiger. ven. Tot een enkelden brief, of tot zaken van weinig aanbelang, bediend men zig van een ander foort van bladeren, op welke het veel gemakkelyker is te fchryven , maar die zoo goed niet zyn om 'er boeken van te maken. Het merg van dezen boom werd tot een meel gebragt ora 'er koeken van te maken, die als brood fmaken. Men wil dat wanneer dezelve op den buik van een zwangere vrouw gelegc worden , ze haar op ftaande voet doet verlofien, en zoo dezelve 'er te lang op bleef, het kind in ftukken ter weereld zou komen. De ketula is aanmerkelyk om het vogt dat 'er uitvloeyt, gelyk de talipot om hare bladeren. Dit vogt is zeer zoet en aangenaam van fmaak en niet kragtiger als water. Wanneer men hec zelve laat koken, verkrygt het een zekere dikte. Men kan het wit maken; en als dan geeft het een zuiker uit die zoo zoet als de onze is. Een gemeene boom levert twaalf pinten op een dag uit. Zyne fchors is met vezelen vervult die zoo fterk als ons yzerdraad zyn , en men maakt 'er touw van. De derde boom , die de naam van kaneelboom draagt, is een der grootfte rykdommen van de Cingalefen. Hy groeit in verfcheide landftreken van de werelt, maar nergens zoo goed , en van zulke goede hoedanigheden niet als op 't eiland Cylon. Dit hout is hier zoo gemeen , dat de hondert pond niet meer als twintig hollandfche ftuivers koft, en zoo volmaakt in zyn.  Agt en Dertigste Brief. 319 zyn foort, dat 'er de reuk zig agt uuren in hec ronde van verfpreir. De kaneelboom is van een middelmatige groote; zyn bladeren gelyken veel na die van den lauwerierboom in dikce en kleur; wanneer zy beginnen uittefchieten, zyn zy zoo rood als het fcharlaken; en wanneer men dezelve tuffchen de handen wryft, zoo ruiken zy meer naar kruidnagelen als kaneel. Dezen boom draagt een vrugt die veel overeenkomtt heeft meteen kleinen eikel of een olyf. Wanneer men dezelve kookt, srekt men 'er een olie uit die op het water dryft, zamen ftremt, en een foort van witte wafch vormt; de Portugefen maken 'er kaarfen van die tot den Godsdienft in de Kerken op hooge feeltdagen gebruikt worden, en den reuk die zy in het branden verfpreid, heeft de kragt van de aangenaamfte reukwerken. Men zond dezelve voormaals naar Liflabon voor de Koninglyke Kapel. Maar de fchors van de kaneelboom is het dierbaarfte, dit is dat geen 't welke onze kaneel is. Zy is wit wanneer men haar inzamelt; zy word roodagtig wanneer men haar voor de zonneftralen bloot fielt om haar hard te doen worden, en rolt zig van zelfs in een. De alderbefte vind men tuflchen Punto Gale en Negombo, alwaar men de boffen vind, die een ukgeftrektheid van tien of twaalf uuren beflaan. Zy zyn zoo digt bewallen , dat men 'ér naauwlyks doordringen kan. De hitte, van de lugt en de vogtigheid der aarde doet het zaad byna zoo ras uitfpruiten als het ter nedervalt. Deze boomen fpruken zoo ras en zoo fpoe-  320 De Nieuwe Reisiger. fpoedig uit, dat 'er een wet is die de bewoonders noodzaakt om 'er de wegen van te ontladen. Zoo 'er eenige jaren verliepen om zulks te doen, zoo sou de digtheid der boflen alle gemeenfchap beletten, üe kaneel boomen werden alle drie jaar gefchilt: het eerfte jaar dat men hem van zyn fchors ontbloot heeft, zoo is het even als of hy dóód was: ongevoelig krygt hy zyn nieuwe fchors, en zyn vorige kragt weder. Men heeft op Cylon een boom die geen vrugten voortbrengt, en die alleen aanmerkelyk is om de bygeloovigheid die 'er de inwoonders omtrent hebben. Zy befchouwen hem als heilig, en'tisom deze reden, dat ze hem Boom Gods noemen. Alle de dcelen van het eiland bieden een groote mefeigte aan , welke de Cingalefen een verdiende rekenen te planten, en onder welke zy lampen branden en beelden plaatzen. Ik heb u gezegt dat 'er onder dit volk geen geneesheeren, nog wondheelders zyn; maar zy hebben een groote menigte van kruiden en geiieeskragtige boomen. Hunne apotheken zyn in de bodèn: het is daar dat zy hunne geneesmiddelen en plaaders van bladeren en fchorfen vervaardigen. Wanneer ik op dit eiland aankwam, was ik verwondert hier kool, peën, rapen, komkommers , erweten, boonen, en zelfs latouw en andere kruiden tot falade te vinden. Het is Waar dat alle deze gewaden hier niet natuurlyk voortkomen, maar hier overgebragt zyn door de Por-  Agt en Dertigste Brief. 321 jPortugeezen en Hollanders. Die eiland heefc ook een menigte uitmuntende tuinvrugten die men elders niet ziet, en welkers optelling langwyling en onaangenaam zyri zou. Men heefc hier ook alle foorten van tam vee dat men in Europa heefc, gelyk varkens, geiten, paarden, ezels, enzy maar men vind hier geen fchapen. De wilde dieren zyn dezelfde die-mén in de andere deelen van Indiën. vind. Het gevogelte^ wild en vis van allerlei foorc heefc men hier in overvloed; Ik ken geen land dac in grooter hoeveelheid en tot lager prys alles voortbrengt, wac Europa en Azia het eellte en welfmakenfte uitlevert om op de tafels voor te dienen. Ik fpreek niet van de olyphanten: men weet dat.zy in Cy* lón booger gefchat worden,- dan in eenig' andere landftreek van Indiën, niet alleen ter oorzake van hunne grootheid en fchoonheid van yvoor, maar voornamemlyk om- hunne behendigheid. Men zegt dat men dikwyls opgemerkc heefc dac die van andere landen hiin erkennen,' en hen begroeceri wanneer zy hun zien. Men bediend zig hier van deze dieren niec, als om zware laften ce dragen en opteheffen. Den olyphanc neemt het couw met zyn fnuit en tanden; hy trekc aan hec zelve, flingert het om, en werp de lalt op zynen rug. De lieden die belaft zyn om deze dieren te bewaken, hebben my dikwyls een zeer vermakelyk fchouwfpel gegeven. Zy gebooden een olyphant die hier toe afgerigt was, om water in zyn fnuit te nemen ,. en hec op die genen uit te fpuwen UI. Deal. X wel-  3,22 De Nieuwe Reiziger. welke zy hem aanweefen. Hy gehoorzaamde met verfcheidemalen een emmer water uit te florpen ± en wierp het met zoo veel kragt, dat een man naauwlyks deszelfs fchok wederftaan kon zonder om ver te vallen. Daar zyn zekere tyden op welke de mannetjes olyphanten door een zwakheid aangetaft worden die hen verwoed maken. Niemand is dan in ftaat om hun te bellieren; maar men ontdekt dit gewoonlyk door een foort van olie die uit hunne wangen loopt; en als dan maakt men hunne pooten aan groote boomen vaft. Men verkoopt een Cylonfe olyphant zoo duur als vier andere, die, zoo men zegt, deze meerderheid fchynen te herkennen , en dezelve door eenige uitwendige tekenen betoonen. De aapen met welke de boffen hier vervult zyn, zyn alzoo wonderbaar als gemeen. Men heeft hier een byzonder foort, die men bosmenfcben noemt, vermits zy byna de geftalte en gedaante van een menfch hebben, en fchynen iets van hun verftand te bezitten. Zy hebben alleen hair op de rug en in de lendenen. Zy zyn fnel en ftout; verdedigen zig tegens de jagers, en zyn driftig naar de vrouwen, die niet veilig door de boflèh konnen trekken in welke zy zig onthouden. Men maakt hen ligtelyk tam ; men leert hen op hunne agterfte pooten gaan , en zig van de voorfte pooten bedienen om glazen te fpoelen, drinken te fchenfcen, het fpit te draaijen, en tot andere kleine dlergclyke dienften. Men heeft 'er die grys hair,  Agt en Dertigste Brief. 323 hair, een zware aangezigt, en een lange witte baart, die zig van het eene oor tot hec andere tiitltrekc, hebben; hec geen hen voor oude mannen zou doen aanzien. Anderen welkers lighaam en aartgezigc zoo' wel wie is als hunnen baarc; Weder anderen die een wie aangezigc zonder baarc hebben , dog deze hebben lang hair op het hoofd, dac gelyk dac van de mannen afhangc. De infeclen zyn hier een naaften by dezelfde die men door geheel Indiën vind. Ik zag hier mieren welkers lighaam wie, en haar hoofd zwart was. In de onbewoonde landftreken, maken zy kleine bergjes ter hoogte van vyf of zes voeten. De aarde is 'er zoo fyn van, dat het volk 'er hunne afgodsbeelden van zamenftelt, de wooningen der mieren zyn zoo wel zamen gehegt, dac men moeke heefc om dezelve ee vernielen. Inwendig zyn zy mee gangen doorboord welke de mieren bewoonen. Zy krygen vleugelen; zy heffen zig in de lugc op, en vliegen wettwaares aan, in zoó' een grooce menigce, dac zy de Zon vèrduifteren. Men verheft haar wel ras uit het gezigt; want zy vliegen geftadig Voorc, tot dat zy op de grond dood vallen. Ik kan niet zonder beven aan een Cylonfe fpln gedenken, die zig in de fcheüren der boomen^ of in andere gaten onthoud. Niets is vergiftiger als dit infect: haare wonden zyn niet doodelyk; maar de kragt van haar vergift ontftelt de geeft, en verdooft de reden. X 3 De  3?4 De Nieuwe Rèisigek; De inwoonders van dit eiland werden door verfcheide foorten van Hangen gekwek; maar de gevaarlykfte zyn ook de zeldzaamfte. De eene doen door haaré beten , in eenen diepen flaap vallen; en men fterft 'er eenige tyd hier na door. Anderen verwekken tot een vervoering van woede , die vier en twirttig uiiren hier na door de dood gevolgt word. Maar de verfchrikkelykfte van alle is die welkers vergift zoo fchielyk werkt en zoo geweldig is, dat zoo ras 'er een rrfenfch door gebeten word, het bloed hem uit alle de zweetgaten uitvloeit , zonder dat 'et eênig geneesmiddel in ftaat is om hem van den dood te redden. Zy is niet grooter als een viool fhaar, en trekt, zoo men wil , de genen dé öogen uit het hoofd welke zy aantaft. Het geen ik u van een andere verhale zal,- zal u ongelooflyk voorkomen. Deze verbergt zig op eenf boom , en werpt zig op eenig dier dat voorby dezelve gaat; en op wat gedeelte zy het ook' aantaft, valt het vléefch by ftukken uit; en het gekwetfte dier blyft onbeweeglyk leggen , het vergift werkt inwendig, zonder dat men 'er uitwendig byna eenig teken van ziet. Eenige weecgierigen hec lighaam der dieren geopent hebbende welke door deze flangen gedood waren, bevonden dat hun vlees geheel verrot of verteert was, fchoon het vel gaaf en onbeledigt fcheen. Men heefc een ander foorc van (lang welkers lighaam zoo dik als dac van een man, en lang naar evenredigheid is. Haare zwaarte belet haar orsi zig-  Agt en Dertigste Brief. zig ras te bewegen; maar zy verbergt zig aan de, wegen ; en dood de damharten en kalveren met een foort van angel die zy aan het einde van haaren Klaart heefc. Haar lighaam is zoo wyd f dat zy 'zomryds een geheele geit doorzwelgt, welkers hoornen haar zomtyds inwendig verfcheuren en doen fterven. Men vreed by uitftek een dier van beiderlei leven , dat zig doorgaans op het land onthoud alwaar het de lighaamen der doode vogelen en andere dieren verflint. Zyne tong die blaauw en gevorkt is, ftrekt zig by wyze van een angel uit. Het is zeer verfchrikkelyk wanneer het dezelve uitdeekt om ce blazen. Wanneer de honden het naderen, het zy om het aan te ballen of om het te byten , zoo flaat het hen zoo geweldig met zynen ftaart die naar een geeflèl gelykt die een. el lang.is, dat hy hen al fchreeuwende de vlugt doet nemen. Zoo de bloedzuigers niet gevaarlyk op Cylon zyn, zoo zyn zy egter zeer laftig: wanneer het regent , zyn de velden geheel m.et deze dieren bedekt; en de kleinfte zyn het meed te dugten. Men kan geen voetdappen in de bodèn doen zonder 'er door aangetad te worden. Zy kruipen aan de beenen en dyën , en hegten zig zoo vad aan dezelve dat men van haar niet ontdagen kan worden, voor dat zy geheel met bloed vervult zyn. Het gebeurt zomtyds, dat zy zig des nagts aan het aangezigt vad hegten, en zelfs her tandvlees uitzuigen. X 3 Zie  326 De Nieuwe R e i s i g e r. Zie daar, Mevrouw, het aanmerkelykfte dat ik op dit berugtc eiland gevonden heb, hec geen men zege dac hec zelfde is, 'c welk by de oude Joden onder den naam van Ophir en Iharfis bekent was, en van waar de vloocen van Salomon zoo veèle rykdommen aanbragcen: men gelooft mede dat zyne inwoonders den geopenbaarden Godsdienft gekent hebben, en dat het deze Joden waren die hen den zelve leerden. De Cingalezen gelooven inderdaad dac hun eiland een gedeelte van het aardfche Paradys was , en dat den eerden menfeh die by hun mede den naam van Adam draagt, op hunnen hoogden berg gefchapen was; dat het me.ir 'c welk op de top van de piek van Adam legt, door de tranen van Eva gevormt is welke zy om de dood van Abel ftorce; en deze overleveringen hebben in dit land reets meer als vyf hondert jaren voor Chridus geboorte dand gegrepen. Ik denk, Mevrouw, dat ik u niet voor myne aankomd te Goa zal konnen fchryven , zoo ik hier toe gene gelegencheid in de een of andere haven in de kud van Malabaar ontmoet. Ik zal egcer alles naauwkeurig op hec papier (tellen dat ik aanmerkenswaardig op de reis ontmoet; en gy zult geen van myne aanmerkingen midèn. Ik ben enz. Jaffanapatstm den 29 September 1741. Ne-  Negen en Dertigste Brief. 327 Negen en Dertigste Brief, De Kufl van Malabaar. Het Koningryk Travancour was hec eerfte land in het welk wy aankwamen na dat wy van Jaffanapatam vertrokken waren. Deszelfs eerfte grenspalen beginnen aan de Kaap Comoryn, en het breid zig Noordwaards tot voorby Coylang uit; het geen omtrent dertig uuren langs de Zee beflaat. De Koning van Coylang is fouverain, maar egter een leenman en Cynsbaar aan den Koning van Travancour: De Hollanders hebben hier een kantoor opgeregt en een klein fort gebouwt. Enjaingu is een ander landfchap in het welk de Engelfche een kleine bezitting hebben , welke hun door een der voorzaten van den regerenden Koning gefchonken is. De gelegentheid van hunne verblyfplaats is bekoorlyk; zy hebben een fort tuffchen de Zeekuft en een fchoone rivier, welke met dezelve evenwydig vloeit, aangelegt, en die niet meer als hondert en vyftig roeden van dezelve verwydert is. Men ziet boven de gordyn en de poort die naaide Zee geleid , een koepel die in een zaal en kabinet verdeelt is, in welke de Gouverneur zyne zittingen houd, gehoor geeft, en de fchepen waarneemt die geftadig langs de kuft varen. De rivier die niet verre van hier verwydert is, btr fproeit de muuren van een andere zaal en een X 4, win  3^8 De Nieuwe Reiniger. tuin die zeer wel onderhouden word; de huizen van deze Engelfche volkplanting zyn ter wederzyden van een lange en breede ftraat op een'regte Jyn geplaatft, die met kokos en andere boomen van dit land overfchaduwt is. Zy eindigt aan een groote kerk , naby welke het paleis van eeri P.ortugeefche Biftlhop en hec huis van een Jefuitfe zendeling van dit zelfde volk is. Een klein forc befchermc de kerk, hec Bifichoppelyke paleis en de volkplanting ; een ander verdedigt hec inkomen van de rivier; alles is met veel' mauwkeurigheid , overleg en' zinnelykheid aangelegt. Het overige van die Koningryk is in verfcheide landfchappen verdeelc , in welke da bezictingen van verfcheide kleine Koningen bevat zyn, welke dezelve van den Koning van Travancour ter leen houden. Alle de Vorften van de Kuil van jyialabaar geven hem algemeen den naam van Groote Koning, om dac hy alleen meer landen als zy alle bezitten, en om dat hy onder zyne leenmannen een menigte Rajaas , Vorften. en Heeren telt. Zyn Koningryk is by uitftek' Volkryk, en kan, wanneer zulks vereifcht word, vyftig duizent gewapende mannen op de been brengen ; het geen een onzacbelyke magt vóór' de nabuurige volken is; maar nog' deze menigte van krygsvolk, nog de wapenen die onder hen' gebruikelyk zyn konnen geen lange wedeiftand aan de Europifche krygsbenden bieden die wel aangevoert worden , fchoon zy in een veel geringen aantal zyn. Dit land weid door een rrte-  Négen en Dertigste Brief. 35.9 rlgte Chriftenen bewoond, die voor het grootfte gedeelte zeer arm zyn , en welkers voorouders door St: Francois Xavier bekeert zyn. De Koningen en den Godsdienft deelen den onbepaalden eerbied en agting van de volken van dit Koningryk , en byna van de geheele Kuft van Malabaar. De liefde en aankleving die zy voor hunne Oppervorften betoonen is zeer wettig, zoo wel om het kenmerk van eene by uitftek oude oppermagt, in het geflagt van het grootfte gedeelte, van die genen welke tans op den troon zitten , als om de zagtheid van hunne regering. Schoon de wetten lyfftraffen en andere fchandeJyke ftraffen op de verfchillende misdaden bepalen, zoo is egter het bloedftorten hier zeer zeldzaam. De Koning van Travancour die tans op dén troon zit, minder zwak of ftaatkundiger zynde, gebruikt minder infchikkelykheid. Vermits hy overtuigt is dat de ftrafTeloosheid de misdaden voortbrengt en de maatfchappy ontruft , zoo is hy onverzettelyk in het doen ftraffen der fchuldigen. Maar in het ftuk van Godsdienft, vervalt hy tot de laagfte bygeloovigheden. Hy volgt, zedert zyne kindsheid, met de uiterfte naauw gezetheid een leefregel die alzoo geftreng als die der Anagoriften is. Hy heeft nooit iets gegeten dat leven gehad heeft , en hy voed zig alleen met wortelen , tuin vrugten , melk en ooft. Hy raadpleegt de wiggelaren over alle gevallen, en neemt zyn befluiten volgens hunne antwoorden. De geftrenge levensregel van den Koning van X 5 Tra-  33° De Nieuwe Reiziger. Travancour , werd mede door het grootfte ge* deelte der Braminen in agt genomen, welke zig hier niet van ontflaan konnen zonder zig te onteeren; en de voorregten en het aanzien te verliezen 't welk hun deze wys van leven verfchafc. De. buiten gemeene Godsdienft oeffeningen, de boetdoemngen, de geftrengheden en de bereidwilligheid tot de dood is in den Godsdienft der Malabaren tot een hooger trap, als in eenige andere van het geheelal gebragt; maar dit zyn niet anders als lighaamelyke oeffeningen, die door geen. over natuurkundige grondbeginzels beftuurt worden. Deze Indianen zyn over onze Chriftelyke geeftelykheid verwondert, en vooral over ons Euangeliefch grondbeginzei van nedrigheid en vergiffenis der beledigingen. Deze volken kennen de Starrekundige berekeningen , en rekenen de omwentelingen der Harren en de taningen uic; maar dit gefchied alleen door een gewoonte zonder betogingen en zonder befpiegeling. Hunne geneesmeefters hebben een. geringe kennis van de ontleedkunde, zy kennen de kfagcen der planten, en fchryven dezelve met een tamelyk goed gevolg aan de eenvoudige en algemeene ziektens voor. Hunne kruidmenging is bepaalt aan een klein getal voorfchriften; en hunne heelkonft beftaat in eenige gemeene operatien van weinig aanbelang. Zy hebben geheimzinnige en raadzelagtige digtftukken van welke zy veel werk maken. Eenige Braminen aan welke ik 'er den uitleg van verzogt, zeide my dat zy van  Negen en Dertigste Brief. 331 yan weinig lieden verftaan wierden, en dat derzelver vertaling hen nog onverllaanbaarder zou; maken, om dat hun zin , fynheid en aardigheden in dubbelzinnigheden der taal, en in overdragtige leenfpreuken beftaan, die betrekkelyk op de zeden, gewoontens of Hiftorie van hec land zyn, van welke men een volmaakte kundigheid hebben moet. De konflen zyn in Indiën niet beter bewaart, als de afgetrokke wetenfchappen. Men ziet op verfcheide plaaczen, pagoden die wonderen van de bouwkunft zyn om haare groote , hoogte, fchikking , verbazende groote der fteenen, de onbegrypelyke wyze op welke zy op de toppen van deze groote gebouwen geplaatft zyn, de zonderlingheid der wyze op welke zy doorgefneden en bearbeid zyn, en de vaflheid van deze gebouwen. Niets evennaart de volmaaktheid der bearbeiding van de katoene lynwaten en neteldoeken , die van onheugelyke tyden hier vervaardigt worden, en het geheim om dezelve met fchoone kleuren te verwen. Myne verwondering was nog grooter over de eenvoudigheid en het klein getal der werktuigen van welke de werklieden zig bedienen. Zou een Europeaanfche fmit gelooVen konnen, dat een Malabaar van het zelfde handwerk, met zyn leerjongen, van het eene dorp naar het andere, alles wat hem nodig is overbrengt, gelyk zyn aambeejt, hamer, blaasbalk, enz, dat hy zyn., fmedery in minder als een uur, en op de eerfte plaats die hem voorkomt  332 De Nieuwe Reiziber. komt opflaat. Zou men een Europeaanfche fchoenmaker en leertouwer konnen overreden," dat een Malabaar die een geit vilt, in vier en rwintig uuren fehoenen kon vervaardigen die van de huit van dit dier gemaakt zyn? Ik zal nog een bewys van de vernuftigheid van dit volk opgeven , 't welk hunne wyze is om geldfpecien te (laan. Men weet hoe veel omftag hier toe nodig is. Hier gefchied de fmehing, de eflay, de zuivering , de vermenging, en de munting door eenvoudige middelen , die gemakkelyk en zeer kort zyn, en met zoo weinig werkvolk en onkoften als geringe moeite. Maar hoe vernuftig de bewoonders van de kufl: van Malabaar ook zyn mogen, zoo moeten zy egter voor die van de kuft van Coromandel wyken, fchoon zy, om dus te fpreken , maar een volk uitmaken , die een zelfde oorfprong en godsdienft hebben. Ik meen dat men de oorzaak van dit verfehil in de verfcheide gefteldheden van de regering zoeken moet. Ik meen u ergens gezegt te hebben, dat wanneer de beroemde Aurang-Zeb de Koningryken Decan , Golconda , Carnate , Vifapour, enz. overweldigt had, dezen Vorft en zyne opvolgers , onder voorwaarden van een jaarlykfe fchatting, dezelve aan de Mahomettaanfe Grooten, onder de titel van Nababs afftonden. Deze , 't zy om zig in de onaf hankelykheid tegens de Mogolfe Keizeren te handhavenen, 't zy om de volken in teugel te houden over welke zy door geweld de heerfchappy verkregen hadden, 't zy  Negen en Dertigste Brief. 333 ♦t zy eindelyk om de menigvuldige oorlogen ce konnen verduuren , die den nayver en ftaatzugc onder hen oncftak, houden alcoos zoo veel krygsvolk op de heen als zy onderhouden kunnen * waar toe zy zware fchaccingen in hun gebied vorderen. De Indianen van de kufl: van Cormandel, die in deze ftaat van verdrukking leven, eri onder een regering die hen van hunne goederen berooft, hebben geen andere hulpmiddelen om zig voor de armoede te befchutcen, als de konsten en landbouw. De Braminen; welkers opvoeding hen meer kundigheden en begaafthedert vei cbaft, hebben geen deel meer aan hec Staatsbeltuur cn de openbare zaken, gelyk onder hunj Vorften, geven zig aan den koophandel over die door dc volkplantingen der Europianen zeer bloeijendc geworden is. De kuit van Malabaar bied ons een geheel verfchiUcod fchouwfpel aan. De inwoonders van ÜJl land na altoos door Vorften üic hunnen landaart beltuurd geworden. De Nairs, dié na de Braminen, van de grootfte ftam en het talrykfte zyn, oeftenen alle den wapenhandel, én zyn alleen door dapperheid en grootmoedigheid bezielc. Éen Nair die geheel naakcis, uicgezondert een ltuk lynwaac dat om zyne lendenen gaat, en tot aan zyne kniën afhangc, hec hair boven op het boofc vastgeknoopt, de fabel in de hand en een vuurroer in de andere, brengt zyn léven in deze ftaat door, en rekent de ledigheid een eer te zyn, om dat de minfte arbeid hém van zynen ffam zou doen  334 Öe Niëowe Reiziger. doen ontaarden. De Nairs hebben alleen fje't regt om de wapens te meugen dragen, en veragten alle andere beroepingen. liet grootfte gedeelte begeeft zig tot lyfwagtén in dienft der Koningen , Vorften, Stadsvoogden, of byzondere lieden van aanzien die door het land trekken of'er hun verblyf voor eenige tyd houden. Zy verhuuren zig mede om de Reizigers te geleiden; en dit is een voorzorg die deze niet durven voorbygaan: zy zouden zig hier door voor allerlei beledigingen van deze ftam bloot ftellen. Vermits zy een gedeelte van hun beftaan aan de hulp verfchuldigt zyn die zy de vftemdelingen verfchaffen, zoo gelooven zy regt te hebben om die genen te berooven en te vermoorden welke hunne hulp weigeren. Het is waar dat hunne getrouwheid tegens aanzoekingen beftand is, en dat zy zig liever aan ftukken zouden laten hakken dan te dulden dat die genen beledigt wierden , welke zy vergezellen. Wanneer deze Nairs te veld trekken hebben zy nooit meer als voor een of twee dagen mond- en krygsbehoeftens by zig; om hun onderhoud te verzorgen hebben zy altoos eenige krygsbenden in aantogt; in diervoegen dat het vierde gedeelte van hunne benden altoos van de overige gefcheiden is. In het gevegc, begeeft zig ieder na maate van zyn dapperheid of bloheid meer of min voorwaarts. Zy fpringen uit hec eene kreupel bos in het andere, onder een genadig gefchiet; en wanneer men hen uit hunne verfcharifmgen verdryft, zoo ftryden zy tot hec laat-  Negen en Dertigste Brief. 335 katfte oogenblik met zoo veel kloekmoedigheid, dac zy nooic om het leven fmeeken. Deze halftanige ftandvaftigheid maakc den oorlog zeer rnoeijelyk en bloedig voor de.Europianen welke landwaarts in willen dringen. Die welke menigvuldig onder de Malabaarfe Koningen gedreven Worden, verfchaffen de Nairs onderhoud door het geen zy van de Vorften oncfangen welke zy dienen, en van de inkomften van eenige landeryen welke zy aan de Teves verpagcen, hec geen een mindere ftam is die aan hen onderworpen is. Deze doen de landen door de Pouliacs bearbeiden, hét geen een zeer lagen , dienftbare , en zoo Zeer veragte ftam is, dac een Nair die zyne wapenen beproeven wil, in koelen bloede op den eerfte Pouliat fchiet welke hy ontmoet, en hem ftraffeloos dood of verminkt. Zoo ras men een van deze elendige, fchepfels ziet, geeft men hem een teken om ter zyden te wyken ; en zoo hy niet op het oogenblik gehoorzaamt, zoo heeft men regt om op hem te fchiecen. Van hunne zyde, zyn zy vërpligt om geftadig op de wegen te fchreeuwen, om die genen van huune aanna* dering berigt fe geven welke hen ontmoeten,waarop deze hen met een andere fchreeuw waarfchouwen om ter zyde te wyken. De Pouliatten gaan byna naakt, zy hebben geen vafte verblyfplaatfen, maar dolen in de velden en boffen om, hunne fchuilplaatfen zyn holle boomen , holen der bergen of hutten die zy in haaft van takken der boomen te zamen ftellen. Dit  S3Ö De Nieüwe Reiziger. Dit ongelukkig foort val menfchen voed ztg! met alle onreinheden die zy op hunnen weg1 vinden, zonder 'er zelfs dode krengen van uittezonderen. hierom werd men ook voor fchandelyk. gehouden wanneer men hun aanraakt; het' is zelfs genoeg dat men hen op twintig fchreden naderd, om voor zoo befmec aangezien ce worden , dat men onvermydelykë zuiveringen ondergaan moet. Hec is hen niet geoorloofe om in de tempelen ce komen , nog dezelve ce naderen; maar de priefters willen de infchikkelykheid wel gebruiken om' hunne offerhanden te ontvangen, mits zy uit goud of zilver beftaan , en dat zyze op eenigen afftand van den tempel op de aarde hederleggen. De Bramin , die dezelve hier van daan haalt, Wagt tot dat de Pouliat ter zyden geweken is, walt dezelve af voor dat hy haar aan den afgod aanbied , en zuivert zich zélven voor dat hy ze offert. Door dé luije levënswys van het grootfte ge-, deelte van de inwoonders van de Malabaar, int vergelyking van de Vernuftige arbeidzaamheid van die van Coromandel, zoo ziet gy, Mevrouw , een zonderlinge tegenftrydigheid van zeden, gewoontens en bezigheden in een zelfde landftreek, dié alleen door een ketenbergen gefcheiden word die egter niet belet dat de onderlinge gemeenfchap zeer gemakkelyk is. Men moet egter van deze algemeene aanmerkingen het Koningryk Travancour uitzonderen , vari welk  Negen en Dertigste Brief. 537 welk de regerende Koning, zonder agt te geven op de oudheid der vaftgeftelde gewoontens, die onder de verfchillende volken uitkieft, welke hem het befte toefchynen , en die hy door zyne onderdanen doed aannemen. De byna algemeene gewoonte op de kuft van Malabaar om byna geheel naakt te gaan , is hier een voorbeeld van: deze Vorft heeft dezelve veranderd; hy draagd klederen: de Grooten , en alle die genen welke hem naderen , kleden zig op" zyn voorbeeld; en hy heefc zyne'krygsknegten op de Europiaanfche wyze een kleding verfchafc, deze beftaat uit een broek, kamifool en een groote muts die de gedaante van een fuiker brood heeft, en uit linnen van dit land met blaauwe en witte urepen zamen geftelt is. Wy zagen 'er vyf en twintig of dertig die de wapen oeffeningen op de wyze der Duicfchers verrigten, zy namen de tcmpoos naauwkeurig in agc, en verrigten alle de bewegingen met een heldhaftige trotsheid. De Natuur heeft tusfehen de tweê zeekuften van Malabaar en Cormandel, zulke zigtbaare verfcheidenheden geplaacsc, dac zy diegenen welke het vernuft der inwoonders betreffen nog verre te boven gaan. Het is een wonderbaare zaak dat twee zoo naby elkandere gelegen landftreken zoo weinig overeenkomften in de hoedanigheden der lugt, de gefteltheid des Hemels, en den invloed der hooftftoffe hebben: geduürende dac de winter zig in de Malabaar doed gevoelen, en dat de repen buijen en onweders over deze geheele kuft Ut Deel Y heer-  338 De Nieuwe Reisiger. heerfchen, zoo geniet men op die van Coromaridel een zuivere lugt en alle de bekoorlykhedeiï van den zomer. Egter liggen deze twee zeekusten op dezelfde pools hoogte, en zyn alleen door de bergen van Gate of Balagate van eikanderen gefcheiden , welke van het Noorden naar het zuiden loopen. Wanneer men op derzelver top is, zoo behoeft men maar eene voetflap te doen om eens klaps van den zomer in den winter, of van clen winter in den zomer over te gaan. Ik heb u gezegt, IVÏcvrouw, dat het zelfde verfchil van jaargetyden op Cylon plaats heeft. De winter begind op de kufl van Malabaar omtrent de eerfte dagen van de Maand Juny, en eindigt in de Maand Oiftober. Als dan is de zee niet alleen niet bevaarbaar, maar men heeft'er weinig havens in welke de fchepen in veiligheid liggen, en voor de ftormwinden befchut zyn welke door verfchrikkelyke onweders van donder en blixem vergezelt zyn, die de lugt in dit Jaargetyde ontfoeren. De wolken komen van het zuiden op; de ftormwinden dryven haar met geweld tegens de bergen van Balagate, waar door zy van een fcheuren en in flortregens ter neder komen, dit water vormt flortvloeden die het land overflromen. Dit jaargety heefc behalven dit niets geltreng; en men heeft hier geen koude die den naam van winter verdiend. Het is zelf geduürende deze tyd; dac het grootfte gedeelte der vrugcen tot haare rypheid komen, en dat de bloemen en planten het fchoonfte zyn. De zomer begind in - de  Negen en Dertigste Brief. 339 de Maand Oftober: geduürende die aangename jaargetyde befpeurc men naauwlyks hec minfte wolkje in de lugt; en ondanks de brandende hicce aan welke hec land by dag is bloot gefteld, zoo zyn de nagcen alcoos koel, en konnen zelfs voor koud geduürende de drie eerfte maanden van hec jaar gehouden worden. Eindelyk, Mevrouw, de kuft van Malabaar fchynt my de fchoonfte landftreek van Indoftan te zyn. Hec ftrand is laag, en de grond verheft, zig by erappen, hier door onedekc men uit de zee een gedeelte van de rykdommen dezer wel lullige landftreek. De fteden en Dorpen die de kuft boorden, de boffen van kokos en palmbóomen die altoos groen zyn , bekoorlyke weilanden , uitgeftrekte vlaktens, rivieren , beken, meeren , en duizend andere verfchillende voorwerpen leveren het aangenaamfte gezigtpunt uit. Ik heb dit fchouwfpel met verwondering befchouwt , van het Koningryk Travancour af tot Goa toe, alwaar ik zedert eenige dagen ben aangekomen. Wy voeren geftadig Noordwaars aan, en ontfcheepee in de haven van Cochin. Die is de hoofdftad van een klein Koningryk van deze naam, welkers Vorft een leenman van den Koning van Calicuc is, hy hangt nog meer van de Hollanders af welke meefters van deze ftad zyn. Zy dryven hier een fterke koophandel in peper die men benevens die van Calicuc voor de befte houd. Cochin was voormaals een grooce ftad die de Portugeezen zeer vermeerdert en verfiert hadY a den  34-o De Nieuwe Reisiöer. den in dé tyd in welke hunnen roem en overwinningen in de grootfte luifter waren. Men zag hier pragtige paleifen , uitgeftrekte tuinen, een menigte openbare gebouwen , en vooral een groot getal kerken en kloofters. Wanneer de Hollanders haar innamen, braken zy alle deze gebouwen af en lagen in derzelver plaatfen goede veftingwerken aan. Zy hebben alleen de fchoone toorn van de oude hoofdkerk behouden, op welke hunne vlag, aan het einde van een groote maft geplaatfl is, die men tien uuren ver in zee ziet. Niets is gerheender in Indiën, als deze veranderingen van kerken en kloofters in bolwerken en förten; en overal ziet men de Portugefche godvrugt rot een zegentekeri van de Hollandfche en Engelfche dapperheid dienen. De ftad Kranganor tusfehen Cochin en Calicut, heeft dezelve omwentelingen ondergaan; de kerk, het collegie en de boekzaal van de Jefuïten dienen de Hollanders tans tot een tuighuis en peperpakhuizen. Calicut is de eerfte zeehaven van Indiën in welke de Portugeezen in het jaar 1498 onder het bevel van Vasco de Gama aanlanden. Dit was toen de berugtfte marktplaats voor den handel in fpeceryen , diamanten , zyde ftoffen, katoene lynwaaten, goud en zilver. Het zyn nog de Hollanders nog de Engelfche die de Portugeezen uit deze ftad verdreven hebben. Deze waren hier gunftig ontvangen ; maar zy wikkelde zig in moeijelykheden met de Vorften van het land in, die hen te veel gezag hadden laten verkrygen. Zy maak-  Negen en Dertigste Brief. 341 maakten 'er misbruik van, en zagen zig genoodzaakt om de vlucht te nemen, na dat zy in eenen bloedigen oorlog geheel ten ondergebragt waien. Wy hielden eenige dagen te Calicut (lil, gei duurende welke tyd, ik my door een Naïr deed vergezellen om de omleggende (treken van deze Stad te bezigtigen. Een proteftantfche Predikant , die van Colombo naar Suratte gezonden was om de Hollandfche kerk in deze Stad te bedienen, vergezelde my, en hy fcheen my alzoo weetgierig als ik te zyn om het land 'te leeren kennen. Hy had een menigte reisbefchryvingen gelezen, en op iedere plaats die eenigfmts aanmerkelyk was wilt hy my het een of ander voorval te verhalen. Zie hier wat hy my zeide, by gelegentheid van een Malabaarfche pagode , by welke ons den Naïr geleide, en die de Portugeezen onder Vafco de Gama in de nabuurfchap van Calicut ontmoet hadden. „ Het inwendige van deze tempel was met beelden vervult; het „ geen de Gama deed denken dat het een Chris„ ten Kerk was. Hy vond hier eenige mannen „ die van den gordel af naar boven toe naakt ,, waren , en een (luk lynwaat om de midde„ len hadden dat tot aan de kniën reikte, met „ een (luk lynwaat dat kruiswys over de fchou„ deren en onder de armen doorging. Deze „ mannen befproeide die genen welke hun be„ zogten met water uit een fpons te persfen die „ zy in een fontein nat maakten, en boven hen „ vervolgens aflchen aan , om op het hoofd te Y 3 „ ürooi-  342 De Nieuwe Reisjgkr. „ ftrooijen. De Portugeezen wierden hier door „ in hun, denkbeeld beveiligt dat zy Chrillenen „ oncmoet hadden , en ondingen het water en den aflchen. Zy fioegen vervolgens de ooeen. op de beelden die op de muuren gefchilderc „ waren: verfcheide hadden tanden van een ver„ fchrikkelyke groote, die hen uit de rnond fta- ken. Anderen hadden vier armen en affchu„ welyke aangezigten: dit boezemde de Portu- geezen eenige twyffelingen in of zy wel we„ zentlyk met Chrillenen te doen hadden. Zy „ wierden egter geruft geftelt wanneer zy de „ Malabaarfche Priefters den naam van Maria „ hoorden uitfpreken voor een beeld dat in een ,, donkere hoek geplaatft was, en voor 'c welk zy een grooten eerbied betoonde. Gama en „ zyn gezelfchap denkende dat het de Heilige „ Maagt was , richte 'er hunne gebeden aan; „ maar een Portugees die minder ais de overige „ hier van overtuigt was, zeide terwyl hy zig „ op zyne kniën nederboog: zoo dit het beeld van „ den duivel is, zoo zyn myne gebeden evenwel aan „ God gerigt. Dezen inval deed Gama en zyne „ metgezellen lachen; het geen deze arme Mala„ baarfche priefters niet weinig ergerde". Geduürende onze kleine togten , deden wy verfcheide vragen aan onzen Naïr ontrent de gewoontens van dit land. Wy vroegen hem of het waar was, dat, wanneer een fchuldeifcher een kring om zynen fchuldenaar trok, dezen 'er niet «at mogt komen op ftraffe des doods, zonder zy-  Negen en Dertigste Brief. 343 zyne fchuld te betalen', of borg te (tellen? „ Hec „ is niet lang geleden, ancwoorde de Naïr, dac „ deze gewoonte in dit land nog in agt genomen wierd; ik heb myn vader hooren zeggen, ver„ volgde hy, dat hy de Koning ce paard gezeten „ in zoo een kring gezien had, die om hem door „ een koopman getrokken was, die hy van dag tot „ dag uitltelde. Dezen Vorft trad niet buiten den kring, zonder zyn fchuldeifcher voldaan „ te hebben, en verwierf de toejuiching van alle „ zyne onderdanen door die voorbeelc van regt". Wy hadden eenige fleffen wyn met ons medegenomen , en wy wilden onzen leidsman wyn te drinken geven die zulks weigerde. „ De wet „ van dit land, zeide hy ons, verbiet de inwoonders om gebruik van dit vogc te maken: „ zy die dezelve overtreden , konnen tot geen „ getuigen in eenige zaken verftrekken". Wy vroegen hem hoe veel kinderen hy had? „ Twee „ andwoorden den Naïr, een zoon-en een dog], ter; maar zy behooren my niet meer toe". Om zyn andwoord te verdaan, moet men weten dat wanneer de kinderen dertien jaren oud zyn, geven de vaders hen aan hun eige bediering over. Zoo zy van een daat zyn om koophandel te dryven, geeft men hen een kleine fomme geids die zy hier toe aanleggen, en van welke zy vërpligt zyn om zig te voeden. Den koophandel die zy in dezen ouderdom dry ven bedaat, in de tyd van de paarlvhTerye, om in de havens eenige paarlen te koopen, om iets te konnen winnen met haar Y 4 we-  344 De Nieuwe Re is i ge r. weder aan de kooplieden te vcrkoopen die door de hitte in hunne huizen gehouden worden. Wy merkten op dat onzen Naïr nooit de fpyfen met zyn linkerhand aanraakten, vermits zy alleen dienen moet om zig aftedtogen, of tot andere diergelyke zaken. Hy had, om te drinken zyn byzondere vaten, van 't welke hy niet dulden zou dat anderen gebruik maakten , gelyk hy ook zig van onze koppen niet zou hebben willen bedienen. Hy nam zelfs in het drinken in agt, om het glas aan zyne lippen niet te doen raken; hy hield het zelve opgeheven, en goot dus het vocht in zyn mond. Vermits de vreemdelingen zig van de drinkfchalen van dit land niet konnen bedienen , zoo fchenkt men hen de dranken in het hol van de hand, wanneer zy de voorzorg niet gebruiken van drinkbekers met zig te voeren. Onzen leidsman volgde alle de gewoontens met de naauwkeurigfle oplettenheid. Hy fcheen zeer aan zynen Godsdienst verknogt te zyn, en verhaalde ons dat een van zyne voorvaderen aan de afgoden opgecffert was. Het was in der daad, een oude gewoonte van dit land om diergelyke perzonen tot zekere offerhanden te verwyzen. Deze ongelukkige fiagtoffers bragten zig met eigen handen om, en wonden zig twaalfmaal met zoo veel verfchillende meffen, in verfcheide gedeeltens van hun lighaam. By iedere wond waren zy vërpligt om te zeggen : Ik dood my zelve ter eere van deze of die nfgod. De laatfte wond geven zy zig in het hart; vervolgens word het flagtoffer door zyne bloedverwanten verbrand. De  Negen en Dertigste Brief. 345 De velden in welke onze leidsman ons bragt, fcheenen ons niet anders als een groot dorp te vormen, om dat wy alomme huizen ontmoete die door het zelve verfpreit waren. Ieder had zyn omtuining en zyn put , vooral wanneer zy op eenigen afftand van een rivier ftaan. Het is aan de Malabaren niet geoorlooft, het zy om te wasfchen of om te drinken , het water van zyn buurman te gebruiken, zoo hy van den zelfden ftam niet is. De bewoonders van deze kuft zoo mannen als vrouwen hebben een fchoonheid, van welk onze Naïr zeer jaloers was: deze beftaat in zeer lange ooren. Men doorboord vroegcydig de ooren der kinderen, en fteekt ha de opening een ftuk van een blad van een palmboom, dat droog en opgerolt is. Dit blad dat, door zyn veer- .. kragt, geftadig tragt om zyn natuurlyken ftaat aantenemen, verwyderd ongevoelig het gat, en maakt de oorlel zoo lang , dat het niet zeldzaam is 'er eenige te zien welke over de fchouderen hangen , en door welkers opening men gemakkelyk een vuift zou konnen fteken. De ryke lieden hegten 'er goude ringen invalt, die zomtyds vier oneen wegen -, andere hebben ringen van koper, yzer of glas. Na verfcheide togten in welke wy andere gewoontens zagen, kwamen wy te Calicut. Deze ftad beflaat omtrent drie uuren in haren omtrek , en is met geen muuren omringt. Men tek zes duizend huizen in dezelve, die voor het grootY s fte  34^ De Nieuwe Reiziger, Ite gedeelte alleen Haan, en ieder een tuin hebben. Zyzyn niet meer als zeven of agt voeten boog, en zyn alleen van aarde gebouwc die in de zon gedroogd is: hierom korten de fchoonfte niet meer als twintig kronen : en de gemeenfte niet meer als twee. De Koning van Calicut voert den titel van Zamorin, dat Keizer wil zeggen. Hy voert dezelve volgens een oud bevel van een Koning van dit land, Peroumal genaamt, die zig naar Mekka begaf om 'er het overige van zyn leven door te brengen. Zie hier op wat wyze my onzen Hollandfchcn Predikant dit geval verhaalde. In de eerfte tyden in welke de Arabieren in Indiën kwamen , vatte Peroumal een zoo groote genegentheid voor den Godsdienft van deze vreemdelingen op, dat hy befloot om niet alleen dezelve te omhelzen maar, fchoon hy Oppervorft van de geheele Malabaar was, om zyn dagen te Mekka te gaan eindigen. Voor dat hy zyne Staaten verliet, verdeelden hy hen tufTchen zyne bloedverwanten en vrienden, hy behield alleen een ftuk lands van twaalf uuren in uitgeltrektheid, het geen hy aan een zyner lyf bedienden fchonk. Hy gebood hem die ftuk land te bebouwen, en 'er een volkplanting op te veltigen. Ter zelfder tyd gaf hy hem zyn zwaan en kroon over, en fchonk hem den titel van Zamorin. Ter gedagtenis van deze edelmoedigheid, deed dezen Jongeling een Stad bouwen , op de plaats alwaar den Vorft fcheep gegaan was; en de inwoonders noemde haar  Negen en Dertigste Bkief. 347 haar Calicut. Peroumal werd door het geheele land als een God geëert; en het is mogelyk uit eerbied voor hem, dat men, in verfcheide landftreken van de Malabaar een zonderlinge wet ih 3gt neemt, van welke men gelooft dat hy den infteller is. Wanneer den Koning fterft, zoo zyn het zyne kinderen niet die hem opvolgen; men plaatft een zoon van zyne zufter op den troon, om dat de Braminen het eerfte genot van de Koningin gehad hebben en altoos by haar blyven om haar gezelfchap te houden, hier om gift men dat de kinderen die zy ter werelt brengt veel eer van hen als van den Koning voortgekomen zyn; in plaats dat de zonen van de zufter van den Vorft wezentlyk uit het Koninglyke bloed Zyn. Men verzekert dat als den Koning trouwt, hy gewillig zyn jonge vrouw aan een Bramin afftaar, aan welke hy een zomme gelds geeft om den ecrften nagt met haar doortebrengen ; dac het een gewoonte onder de edelen is om dikwyls onderling van vrouw te verwiftelen; dac deze tot zeven mannen te gelyk konnen hebben , en dar wanneer zy moeders worden, het haar vry ftaat om de kinderen door die man ce doen opvoeden welke zy verkiezen, zonder dac deze het weigeren kan. De vrouwen van een hooge geboorte hebben altoos, behalven die, een Bramin, of iemand van een edele ftam by zig, die mede voor een van haare mannen doorgaat; maar die huwelyk in fchyn belee niet dac zy behalven die nog onder de welgeraaakfte mannen, die genen uit- kie-  348 De Nieuwe Reisioer. kiezen van welke zy fchoone en welgemaakte kinderen hoopen te bekomen, zonder dat de man eenig regt tot minnenyd of verwyt over deze menigvuldige luitenants heeft. Men wil dat wanneer een van deze mannen een geheim bezoek by de vrouw aflegt, hy zyne wapenen, of eenig ander teken aan de deur laat, om zyne mede minnaren te berigten van niet binnen te treden. Peze ftoren zyn vermaak niet, in hoop van het zelve op hun beurt te genieten, wanneer hy hen mede uit deze aanmerking niet verftoren zal. Ik verzeker deze byzonderheid niet, die, ongetwyffelt, te hoog opgegeven word, ten minden zoo men voor geen egtverbintenis , een eenvoudige minnenhandel aanziet; en in dit geval, hebben de Malabaarfche zeden veel overeenkomd met die van zpmmige Europiaanfche deden. Den aart der huwelyken op deze Kud, kan mede gelegentheid tot deze vertelling gegeven hebben. Men, verbind zig hier door geen onfeheidbaare banden , en zy duuren niet langer als men wederzyds goeddunkt. De egtfeheiding is zoo wel aan de vrouwen als aan de mannen geoorloofc: deze fcheidingen zyn menigvuldig; maar zy gefchieden op een vriendelyke wys, en zonder eenig beklag of regtsgeding. Een vrouw, die van eenen ondandvadigen aart is, verbreekt haar huwelyk vyf of zes maaien geduürende haare jeugt; een andere , zonder zig van haren man te fcheiden, heeft ter zelfder tyd verfcheide minnaren; en hier in  Neöen en Dertigste Brief. 34? in verfchillen zy niet veel van zommige Franfche vrouwen. ïk had wel gewenfcht, Mevrouw, dat ik nog eenige tyd in deze Stad had konnen vertoeven, die een der aanmerkelykfte van deze kult is, en my hier door menigvuldige gelegentheden zou verfchafc hebben om de zeden en gewoontens van dit volk te leeren kennen. Gelukkiglyk was ons fchip genoodzaakt om byna veertien dagen zig te Cananor (lil te houden, dat 'er niet ver van verwydert is, en alwaar ik gelegentheid had om verfcheide kleine togten door dit land te doen, tot voldoening van mynen en uwen weetluft. - Het is eigentlyk te Cananor, dat de Kuil: van Malabaar eindigt, wanneer men van de kaap Comerin koomt, alwaar zy begint. Dit land is, gelyk het overige van de Kufl, in verfcheide kleine Koningryken verdeelt; en deszelfs voornaamftcn koophandel is mede in de handen der Hollanders, die de Portugeezen van hier verdreven hebben. Deze laatfte hadden by hunnen tweeden togt naar Indiën, de Koning van Cananor, doen gelooven dat den Koning van Portugal hunnen meefter, hen van het uiterfte des werelds gezonden had, om hem om zyne vriendfchap te verzoeken. Dezen Vorft, door deze vleijery verleid, floot een verbond met hen, en zond zelfs afgezanten naar Liflabon. Hy overlade de Portugeezen met gefchenken, ftond hen toe om een Fort in zyn gebied te bouwen, ging byzondere verbinceniflën met hen aan, van welke zy  $5° De Nieuwe ReIsiger. zy een kwaad gebruik maakten. Hier uit oncftonden langduurige en bloedige oorlogen, die, wel is waar, roemryk voor de Portugeezen waren , welke door heldendaden uitmunten, maar hunnen koophandel zeer fchadelyk was. De Hollanders kwamen den Koning van Cananor te hulp , verdreven de Portugeezen , en veliigde zig in hunne plaats. Het fchynt dat deze laatfte alleen geduürende een eeuw gearbeid hadden , met een groot getal fchoone fteden te bouwen , om dezelve aan de Hollanders in te ruimen , welke thans hier de gebiedende magt bezitten , waar uit ik ook myn voordeel tragte te trekken. Mynen Hollandfchen Predikant, voor welke ik reeds vriendfchap opgevat had, want niets kweekt de vriendfchap meer aan als het reizen, deed my met zyne landgenooten kennis maken , van welke die genen die door hunne zaken niet belet wierden my op myne kleine togten vergezelden. Wy hadden alleen, om ons te vergezellen, een jonge Naïr van twaalf jaren, met welke men zeide dat wy veiliger reizen konden, als met verfcheide krygsknegten van dezelve ftam; want de ftruikroovers van dit land hebben tot een grondregel om alleen gewapende reizigers aan te taften, en zy hebben, in tegendeel, een onfchendbaren eerbied voor de weerloosheid en voor de jeugt. Men onderfcheid de jonge Naïrs, die nog tot den ouderdom niet gekomen zyn om wapenen te konnen voeren, door een  Negen en Dertigste Brief. 351 een kleine houte knots die zy in de hand dragen. De belooning van een Naïr, die een vreemdeling verzelt, is een halve faron daags; de faron is een zeer klein goud mundlluk, dac omtrent de waarde van vier of vyf Hollandfe ftuivers bedraagt. De Malabaarfe Vorften laten geen andere metalen munten; maar alle de vreemde geldfpecien, mits zy van goud of zilver zyn, zyn in dit land gangbaar. Voor dat wy in de Stad Cananor kwamen, zagen wy een voorbeeld van de geftrengheid met welke men den verboden ommegang tuffchen twee perzonen van verfchillende ftam Itraft. Een jonge Bramienfche vrouw was mee een jongeling van de ftam der arbeiders verraft, deze wierd op ftaande voet door de oom van de dogcer dood geftoken, en zy wierd ter dood verwezen. Men veranderde de doodftrafin die der flaverny: men verkogt. deze fchuldige dogcer aan een Hollander die haar deed doopen; en zy wierd zyn byzit. Hy zeide dat hy haar alleen gekoge had om een moord voor te komen die verfcheide dagen duurt. Inderdaad , zoo die jonge fchepzel de ftraf had moecen ondergaan tot welke de wee haar verwees, zoo zouden de mannen van hare Ham regt hebben gehad om, geduürende driemaal vier en twintig uuren, op de plaats alwaar dé'misdaad bedreven was, alle de perzonen van de ftam van den jongeling te dooden. De Naïrs voeren deze barbaarfche wet met een wreedheid uit van welke de  35& De Nieuwe Reisioer. de omftandigbeden doen yfen. Om deze bloedige moorderye voor te komen , houd men de fchuldige geduürende eenige dagen gevangen, om die van zyn geflagt tyd te geven van zig te verbergen; zy verfchynen niet voor dat de tyd der wraak voorby is, dat is te zeggen, drie dagen na de ftraf van den misdadiger. Wanneer twee Vorften van dit land eikanderen beoorlogen, en zy zig aan her hoofd van hunne beirs bevinden, zoo fchiet men nooit op de tenten in welke zig de Koning van het vyandelyk leger onthoud , nog op de plaats alwaar men zyn zonne fcherrn ziet, het geen het teken van de Koninglyke waardigheid is, uit vrees van hem te zullen dooden; want, behalven dat het een groote misdaad zyn zou hem van het leven te berooven, zoo zou dat volk 't welk dezelve bedreven had, zig aan onvermydelyke gevaren blootftellen. Het geheele Koningryk van 't welk de Koning gedood of gekwetft was, zou vërpligt zyn om zynen Vorft door de dood van zyne vyanden te wreken, al zou het den ondergang van den geheelen ftaat naar zig flepen. De tyd der wraak is evenredig na de grootheid en magt van den Vorft die het leven verloren heeft: zomtyds duurt dezelve niet meer als drie dagen, zomtyds drie weken, driemaanden, een jaar, enz. Van alle misdaden , is de diefflal die genen van welke de inwoonders van de Malabaar het grootfte afgryzen hebben , en die zy het ftrengfte ftraffe. Zoo de bewyzen niet voldoende zyn om  Nëöén en Dertigste ËRiEk 353 brh den befchuldigden te ftraffen, zoo ftaat meri hem de proef van het vuur toe, die op de volgende wyze gefchied; Men klüiftert hem op dc eerfte plaats op welke men zig bevind ; want men weet hier van geen gevankeniffen ; en na dat men hem eenige dagen bewaart heefc, zoo leid men hem voor den Vorft, die dë eenigde regter in de borgerlyke en lyfftraffelyke misdaden is. Men maakt hec yzer van een byl gloeijent: men legt hem dezelve op de hand die met een blad van een banaanboom bedekt is, tot dat hec yzer zyne roodheid verloren heeft. De Wasfchërs van den Koning die hier by tëgensWoordig zyn , hebben een oud ftuk lynwaat, met welk zy de hand .van den lyder bewinden: vervolgens binden zy het met touwen vad, die den Koning zelfs toedrikt, en met zyn zegel verzegelt. Men laat hem agt dagen in dezen daat, waar na men de hand van den gevangenen in het openbaar ontbloot. Zoo zy heel en zonder teken van de branding is , zoo werd hy onfchuldig verklaart, en men laac hem dus gaan; maar zoo hec teken van het yzer zigtbaar is; zoo fpreekc de Vord hec doodvonnis uic, en den misdadiger werd ter draf geleid: men doordeekt zyn lighaam mee lancen en hakt hem met zabels van een. Hec zyn dé Naïrs die de bediening van beul uicvoeren , en zy rekenen hec zig. eoe een "eer. dat zy de bevelen van den Koning volbrengen. Wanneer de misdaad zoo groot is dat zy een geheel geüagt oneeerci zoo zyn de bloedverwanten de eerde om hec vonill. Deel Z &  354 De Nieuwe Reiziger. nis uit te voeren , en beyverigen zig om in het bloed van den fchuldigen de fchanden van zyn Ham af te waden. Na dat men zyn lighaam aan Hukken gefcheurt heeft, hegc men zyn leden aan Hammen van boomen; en zomtyds is het genoeg dat men een hand vol peper Heelt om een diergelyke Hraf te ondergaan. Het is voornamenclyk in de Malabaar, dat men alle deze onderfcheidingen van Hammen en Casten opmerkt die, in een en dezelfde Haat, zoo veel verfchillende clafien van borgeren vormen, Die der Vorflen is de eerfle, en de eenigfle van welke ik u fpreken zal. De Prieflers, de Edelen, de Landbouwers, de Werklieden, de Krygsknegten, enz, maken zoo veel byzondere Hammen uit, van welke ik u reeds gefproken heb3 en die ten naaflen by op dezelve wyze beftuurc worden als in de andere landen van Indiën. Het is overal de naauwgezetheid in het Huk der huwelyken, dezelfde veragting voor de mindere Casten , dezelfde afkeer om met hen om te gaan. De Koninglyke Ham beflaat uit verfcheide Vorflelyke geüagten. By de dood van den Koning, werd den oudHen tot zyn opvolger verklaart. Hy benoemt een eerfle Staatsdienaar , of algemeene Stedehouder van het Koningryk, op welke alle de zorgen van de regering beruflen , en hy is alleen bedagt, om in den boezem der welluft, de aangenaamheden en vermaken van de Koninglyke waardigheid te genieten. Hy verkoopt gev/oonlyk deze waardigheid aan de meeflbiedende; die  Negen en Dertigste Brief. 355 the welke dezelve verkrygr, bezit den eerften rang in het ryk, naar den Vorft. Het geheele gezag is in zyne handen; hy befchikt over de ampten, gebied de legers, veert de bevelen van hen hof uit, en doet naauwlyks rekening aan den Vorft van zyn beduur; maar zoo hy zyn gezag misbruikt, zoo ftelt hy zig bloot om zyne waardigheid te verliezen, zonder dat hy vorderen kan dat men hem de prys van zyn ampt te rug geeft. Hoe groot hy ook zyn mag, zoo is het hem egter niet geoorloofc om in de tegenswoordigheid van den Vorft neder te zitten; hy moet overeinde biyven ftaan, met de handen op den mond^ gelyk de minfte onderdanen. Schoon de Malabaarfche Heeren, wanneer zy uit hunne paleizen komen, alzoö pragtig vergezelt zyn als de andere Indianen, en dat hunnen ftoet zamengeftelt is uit een groote menigte lyfwagten, bedienden, danfters, flaven en olyphanten , zoo leven zy egter met dezelve pragt inwendig in hunne huizen niet. De groote van den ftaat, en zelfs de Koningen hebben nog goude vaten, nog pragtige huisfieradan, daar bieze korven, aarde of kopere fchotclcn, tapyten of matten, beddede van planken, en een ftuk hout tot een hoofdkulïèn, zie daar al de pragt van de ryke Malabaren; ryd, melk en tuingewaffen maken hun gewrjon voedzel uit: hunne pragt blinkt alleen in hunne pagoden uit, in welke het goudj zilver en edele gedeentens met rykelykheid gebruikt zyn. Deze tempelen zyn, voor het grootZ % fte  356 D e Niéuwe Reiziger, Hè gedeelte, met groote inkomften begiftigt; é'fï deze inkomften zyn niet alleen genoeg om de Braminen te onderhouden, maar mede om alle de armen van de nabutfrfchap voedzel te verfchafFen. In een land in welke het priefterfchap een zoo groot aanzien bezit, dat het den eerften rang der borgeren uitmaakt, vloeijen alle de rykdommen van den ftaat in de kerk te zamen. De Grooten beflisfen hunne gefchillen op dezelve wys als voormaals den Adel in zommige Europifche landen, de hunnen plagten te doen, dat 'is te' zeggen, door byzondere oorlogen die door den Vorft gewettig zyn,- ieder .verzamelt die genen welke van hem afhangen; men koomt overeen in den dag en plaats van het gevegt dat in de tegenswoordigheid van den Vorft gefchied; en de overwinning beliegt de regtvaardigheid van de zaak. Men ftryd met zoo veel verwoedheid ^ dat de overwinnaren, met doodelyke wonden bedekt, weinig tyd genot van hunnen zegenpraal hebben , en de verwonnenen niet lang overleven. De opperhoofden der'twee partyen begeven zig zeldzaam in den ftryd; zy vergenoegen zig om hunne leenmannen te doen vegten, die geen andere wapenen hebben als lange mcflèn. Na dezen bloedigen ftryd , verzoenen de beide vyanden zig met eikanderen, en bekommeren zig niet over de dood van zoo veel dappere lieden die om hunnen twift gefneuvelt zyn. Die genen welke door hunne geboorte tot den wapenhandel gefchikt zyn, leeren vroegtydigdenzei-  Negen en Dertigste Brief. 357 zelve met behendigheid behandelen. Naauwlyks hebben de kinderen zoo veel kragten dat zy alleen gaan konnen of men geeft-hen kleine bogen en pylen, met welke zy zig oeffenen om naar vogelen te fchieten. Wanneer zy twaalf jaren oud zyn, zend men hen naar de openbare fchoolen alwaar zy om niet onderwezen en gevoed Worden. De Vorft laat zig by hunne oeffening vinden , die niet alcoos zonder bloedftortingcn toegaan. Ik heb zelfs te Cananor getuigen van deze kleine gevegten geweeft, die door de tegenwoordigheid van den Vorft met meer drift gefchiede , en in welke deze jonge lieden mee veel behendigheid en vaardigheid (treden. Een ander fchouwfpel dat my veel vermaak in deze Stad verfchafte , was een gefchil euffchen twee Naïrs, die beide hunne wapenen ontbloot in de handen hadden, en egter hun gefchil met vuiftflagen beilegte. Het zelve begon door fcheldwoorden; zy wierden vervolgens ongevoelig vnuriger, en naderde eikanderen om te flaan. Een hunner lag zyn zabel en rondas ter neder, en den anderen zyn vuurroer en mes; en zy worftelde met eikanderen , zonder dat een van beide bedagc was om zynen toevlugt tot zyn geweer re nemen: zy vatten dezelve niet eer op voor dat het gefchil beflegt was. In het algemeen, zyn deze volken zagtaardig en geduldig vyanden van gefchillen, en niet zeer aan oploopendheid onderworpen , en onbekwaam tot een laffe wraak en voorbedagte verradery. Z 3 Men  S58 D $ Nieuwe R e i s i g e r. Men onderfcheid onder de Malabaren, Afgodendienaars en Mahomettanen. De eerfte hebben ten naaften by dezelfde Godsdienft als de Banianen; maar zy bidden een groocer getal afgoden , en onder een wanfchapener gedaante als elders aan. Men telt, onder andere gedaantens van hunnen godsdienftigen eerbiet, een zeker voorwerp dat de eerbaarheid in alle landen doet verbergen; maar gy hebt gezien dat zy de eenigfte niet zyn die hec zelve eerbiet bewyzen. De Malabaarfche Mahomettanen zyn byna alle kooplieden of zeefchuimers. Men wil dat, wanneer zy een fchip voor de eerftemaa! in zee brengen, zy het zelve met het bloed van eenige chriften liaven befproeijen , om hunne feheepsvaart gelukkig te maken. Men onderfcheid hen van de afgodendienaars, door haren baart die zy laten groeijcn, en door hunnen rok die hun geheel lighaam bedekt, in plaats dat de Heidenen van beide fexe byna geheel naakt gaan. Vermits 'er geen plaatzen zyn in welke de kokosboomen in zoo een groote menigte als in de Malabaar groeijen, zoo is het hier de regte plaats om een naauwkeurige befchryving van dit wonderbare yoortbrengzel der natuur te geven. De kokosboom, die door andere de Indiaanfche ■palmboom genaamt word , is een grooten boom die maar eene ftam heefc, en die nooic meer als twaalf duimen middellyn heefc. Hy fchiet ter hoogte van vyftig voeten in een regee lyn op, en Ihoeit zig zelfs. Uit zynen top fchicten ecni-  Negen en Dertigste Brief. 359 ge geringe takken, met bladeren die zomtyds de 'en  góo De Nieuwe Reiziger. zyn , van welke veertien of vyftien maar tot hunne rypheid komen; maar de Indianen wagten altoos haare rypheid niet af. Deze vrugt heeft haare byzondere nuttigheid en deugden in wat tyd men dezelve ook gebruikt. Met de uiteindens van derzelver vrugt koppen af te fnyden, wanneer zy nog zeer teer zyn: doet men 'er een wit vogc uitvloeijen, dat men zorgvuldig in potten vergadert waar van een aan iedere knop is vaftgehegc, welke men hermeties verzegelt, om te beletten dat 'er de lugt niet by kan komen. Wanneer de pot vol is, doet men het vogt koken , en hec bekomt door het vuur de hoedanigheid van wyn , fchoon het te voren na dunne melk geleek. Het heeft in de Malabaar, gelyk in de andere landen van Indiën , de naam van Tari; het heeft de aangenaamheid van de wyn niet; maar maakc op dezelve wys dronken. Vers zynde is hy by uieftek zoet: maar hy is van den avond toe den morgen in zyn ftaat van volmaaktheid ; waar na hy fcherp begint te worden. Wanneer de Indianen goede azyn willen hebben, Üellcn zy hem voor de zomie ftralen bloot; en om zeer fterke brandewyn te hebben, halen zy hem door een helm over. Zy maken 'er mede iuiker van, met hec zelve lang te doen koken; maar hy is zoo goed, nog zoo wie niec als "de iuiker van hec fuikerriec: hec volk gebruikc dezelve om hunne vrugcen mede in te leggen. De kokosboom, welkers vrugc men gebruikc om wyn van te maken, brengt nooit geen vrugten  Negen en Dertigste Brief. ten voort, om dat het van dit vogt is dat de yrugt gevormt word; maar wanneer men de kokosnooten tot haare rypheid laat worden, trekt men uit dezelve een by uitftek zoeten honing, die tot een zeer laage prys verkogt word, vermits zy zeer overvloedig is, en van welke men zig tot de gemeende zaken bedient. Het volk meft 'er de varkens en het gevogelte mede; in jaren in welke men misgewaden heeft, voed het gemeene volk zig met den droeffem die overig blyft wanneer men den olie vervaardigt heeft, De noot uit welke men ze drukt, is eirond en heeft de groote van een meloen, zy heefc een drievoudige fchors, van welke de buitende zeer bruin en glad is; de tweede, wanneer zy droog is, vormt een foort van fpintzel of weefzel. Van het fynde gedeelte maakt men een foort van lynwaat, dat men boft noemt, en van welke men neusdoeken in Europa ziec; en hec overige werd tot rouwen, van allerlei foort, toe de fchepen gebruikt. De derde fchors is een zeer dun' vlies, dac volmaaktelyk wit word, en van welke een ieder mutzen draagt. De oppervlakte van de eerde fchors is in den beginne groen en zeer teder; zy bevat een klaar vogt, dat aangenaam, gezond en verfrisfent is. Het vlees dat men draks onder dezelve gewaar word, eet men met vermaak , wanneeer het mals is; het komt in fmaak met de artifokken eenigfincs overeen; maar naar mate dac de kokosnoocen rypen, verandert een gedeeke van die vogt ongevoelig in een foort Z 5 van  5t>a De Nieuwe Reiziger. van witte en zagte deeg, dat men met een lepel gelyk room eet. De zelfsdandigheid werd langzamerhand valier; eerll neemt zy de valtheid, kleur en fmaak van onze okkernooten aan: verr volgens word zy gelyk aan onze hazenooten of amandelen, maar heeft een uitmuntender fmaak. De Indianen raspen dezelve om ze onder hunne ryft te mengen, en wanneer zy 'er fuikcr en kaneel by gcvoegt hebben , is ket een by uitftek aangenaam geregt. Wanneer de kokosnoocen geheel ryp zyn, en de bad naauwkeurig droog is, maakt men 'er koppen, drinkfchalen cn andere zaken van, welke van een hooge prys worden, door de afbeeldingen die 'er de Indianen door een verwonderlyke konft op graven, en door de ryke fieraden met welke zy dezelve verfieren. Men vind dezelve in Europa in eenige kabinetten van verzamelaars van zeldzaamheden. De Kokoksboom fchiet driemaal in het jaar nieuwe knoppen uit, en brengt nieuwe vrugten voort; en het geen nog de oneindige waarde van dezen boom vermeerdert, die het nuttigde, en wonderbaarlte voortbrengzel der Natuur is, is dat hy nog tot vele zaken dienftig is, zelfs wanneer hy omgekapt is. Hy is goed tot brandhout, masten , planken , dilTelboomen, zwaarden en pylen. De zeilen en touwen worden van deszelfs dunde vezelen gemaakt; en men maakt 'er ook verfcheide foorten van doffen van, en zelfs papier. De bladeren zyn niet minder zeldzaam en nuttig als het  Negen en Dertigste Brief. 363 fret overige van den boom. Men heefc my gezegt dac men 'er gezien heefc die cwincig voeren lang waren : zy hebben de gedaante van een fchryf pen. De Indianen weten dezelve te bereiden en hen zoo buigzaam als lynwaat te maken. Zommige ftellen 'er klederen van ce zamen; de kooplieden bedienen 'er zig van om hunne koopwaren in te pakken, en de zeelieden maken 'er zeilen voor hunne barken van. Dus, Mevrouw, kan dezen boom alleen alle de behocftens van hec leven verfchafFen ! zyn merg, zyn zap en zyn vrugten dienen om de Indianen te voeden; zyn fchorfen om hen te kleden, zyn houc, om huizen te bouwen; zyne bladeren om dezelve te bedekken, enz. Ik heb my memgmalen in hutten bevonden die uit een gedeelte van dezen boom gebouwt waren, en van vrugten, olie, wyn, honing, fuiker, azyn, hout, ftoffen en kooien voorzien waren , welke zyne andere declen uitleveren. Wanneer de Indianen een vernuftig man zien, zoo zeggen zy dat hy zoo veel als een Kokosboom waardig is. Dezen boom is zoo gemeen in verfcheide landftreken van Indiën , dac inen 'er geheele boffen van ziet. Men heefc hier nog een ander gewas, dat Cardatnon genaamc word , die is een fpeceryagtige planc, die alleen in hec Koningryk Cananor groeir. Zy brengc, in een foort van peulen, een foort van peper voort, van welke de Oofterlingen veel gebruik in hunne fpyzen maken. Men vervoert dezelve door geheel Azien , Perzien, Arabien en Tur-  364 De Nieuwe Reiziger. Turkyen; maar in Europa, werd zy weinig andere als in de geneeskonft gebruikc. Deze plant heefc dit byzonder, dac men nog verpligc is om haar ce zaaijen, nog om de velden te bebouwen om haar aancckweken. Men vergenoegt zig om de kruiden in brand ce fteken die geduürende het regen faifoen groeijen; haar aflèhe maakt de aarde vrugtbaar, en bekwaam om de Cardamon voort te brengen. Onder de verfcheide dieren van de kufl: van Malabaar, heefc niets my meer verwonden, als de verbazende menigte van papegayen , en de menigte van derzelver verfcheide foorcen. Men vangc 'er zomtyds twee honderd te gelyk met een net. De pauwen zyn niet minder talryk; haare vederen dienen om zonnefchermen, waaijers, en ander zaken van dit foort zamen te ftellen. Het land is vervuld met tygers van verfchillende groote. Die van het kleinfle foort zyn ten naaften by zoo groot als onze Europeaanfche katten, en regten een verbazende verwoefting onder hec gevogelte aan; de grootfte, die door de Portugefen Koninglyke tygers genaamt worden, evennaren onze paarden in groote, de middelbare zyn ontrent zoo groot als de fchapen: zy veroorzaken veel fchade door de geheele Malabaar; en hunnen bloeddorft doet hen menfchen en beesten aanranden. / Om deze jong te bekomen, befpieden de jagers het oogenblik dat de wyfjes voedzel voor haare jongen gaan zoeken, wanneer zy deze wegnemen. Wanneer zy ze by haare te  Negen en Dertigste Brief. 365 te rug komft niet vind, werd zy verwoed; zy ontdekt door haaren reuk hec fpoor der roovers; en vervolgt met een ongeloofelyke fnelheid de Indianen, die haar op fnelle paarden oncvlugcen. Wanneer zy hen agterhaalc en gereed ftaat om hen aan te vallen, werpen zy een van haare jongen weg het geen zy met de tanden opvat, ert naar haar hol te rug brengt. De hoop om hen alle op dezelve wys weder te bekomen, maakt haar vuuriger , en doet haar mee meer fnelheid loopen ; maar de Jagers hebben fchuicen op de rivier gereed leggen, waar door zy haare woede ontvlugten. Zy maken de jonge tam, en voeden hen tot de jagt op. Men heeft in de Malabaar een openbaren oorlog aan deze dieren verklaart; maar welke pogingen men ook aan mag wenden om hen uit te roeijen, zoo is egter hun getal hier veel grooter als ergens elders. De Koning fpoorc zyne onderdanen door verfchillende foorten van belooningen tot deze jagt aan. Dio genen welke een tyger door het zwaart of pyl gedood heeft, ontfangt een goude armband; het geen onder dit volk voor een zoo groot eerbewys gehouden word als een ridder order in Europa. Wanneer men een dezer dieren met behulp van anderen, of door een vuurroer omgebragt heeft, beftaat de belooning alleen in geld. Op zekeren dag zag ik. ten dezer dieren hondert fchreden van my verwydert over den weg gaan; myn eerfte beweging was om een myner piftolen ta grypen om het te dooden. Twee Hollanders die  3/jö De Nieuwe Reiziger, die my vergezelde weerhielden mynen arm, eri zeide dac hec voorziguger was in de lugt ce fehieten, ten ïr.inften zoo men zig niec verzekerc vond om het dier met den eerften fchoot neder te vellen. Het geluk verfchrikc het en doet het de vlug: nemen; daar in tegendeel wanneer het gekwecft word, de fmert het verwoeder maakt. De Jakar, die door de Portugeezen Adive genaamt word, is een andere geefel van de Malabaar. Dit dier heeft een ftaart als een Vos, de ïhuit als een Wolf, en het overige gedeelte van zyn lighaam gelyke naar dac van een Hond. Hec ichuwx hec ligc, en koomc alleen des nages uit zyn hol; hy aait op vogelen, houden, en zomtyds op kinderen; zeldzaam zal hy volwaflè menfchen aantallen. Deze dieren gaan gewoonlyk iri geheele benden uit : hun geluit is klanglyk eri bootlt de Item van een fchreijenc kind na. Da Tyger en de Adive jagen zomtyds te zamen. De Aclivc lokt door zyn gelchrei de honden buiten de huizen, waar door hy zyn metgezel gelegeneheid geeft om zig van hen meefter cc maken. De Indianen befpeuren dac hy door een Tyger geVolgt word , wanneer zy maar eene fchreeuw hooren : wanneer zy verfcheiden te gelyk hooren, zoo is hec gevaar minder, en hunne voorzorgen zyn alcoos evenredig naar hunne vreeze. De Adive is een dier.dat men nooit tam heeft konnen maken. De wyze om dezelve te vangen is deze, men maakt een gac in hunne hooien, waar in men ftroo of gedroogde bladeren in brand  Negen en Dertigste Brief. 367 brand fteekt, welkers rook hen doet verflikken. Men vind 'er zomtyds tien of twaalf in een hol. Hoe gevaarlyk de flangen en Adders op deze kuft ook zyn mogen, zoo werden zy egter niet minder met godsdienftigen eerbiet door de Indianen gedient, men bouwt haar tempelen en regt ftandbeelden voor haar op. Behalven de offerhanden die men haar in de pagoden aanbiet, zoo brengt men haar nog melk en fpyfe in de boffen en velden. Eenige uuren van Cananor zag ik een Indiaan die een dezer dieren bezwoer om uk zyn hut te gaan, zonder dat hy het eenig geweld hier toe durfde aandoen. Ziende dat zyn beden vrugteloos waren, tragce hy het met een fchotel melk naar buiten te lokken. Maar vermits de flang halfterrig bleef, begaf hy zig naar een nabuurige Bramin , om hem te verzoeken van zyne gebeden by de zyne te voegen. Ondertuflchen doode ik het dier en wierp het buiten de hui Men loopt dagelyks gevaar om door dezelve doodelyk gekwetfl te worden, zelfs in zyn bed, zoo men veronagtzaarnt om het huis dat men bewoond naauwkeurig te onderzoeken. Men heeft hier flangen van eene zoo verbazende groote, dat zy een geheel menfch in zwelgen konnen. Een Engelsman verhaalde my dat een landman die met zyn vrouw uitgegaan was om het veld te beploegen, en zyn Zoontje dat ziek was thuisgelaten had. Dit kind zig buiten de deur op eenige palmtakken ging nederleggen; het fliep tot aan den avond. Wanneer de ouders te rug kwamen, hoorden zy het  -göS De Nieuwe K e i s i g e tó. liet half verflikt fcbreeuwen. Zy zagen , wanneer zy nader kwamen, dac een van deze grootè Hangen bezig was met het zelve in te zwelgen. De verlegentheid van de vader en moeder was al zoo groot als hunne droefheid: men durfde het dier niec vergrammen uic vrees dac hec mee zyne tanden hec kind aan cwec Hukken fnyden moge, of hec verder in zwelgen. Eindelyk koos men, uit verfcheide middelen , om het dier midden door te fnyden, het geen de floutfie en behendigHe gelukkig ter uitvoer bragc , door eenen houw met een zabel; maar vermits het dier niet aanllonts ftierf, fchoon het in twee gefcheiden was, zoo floot het zyne tanden te etf■ men en kwetfte het tedere lighaam van het kind waar door het vergift in diervoegen in drong dat het weinig tyd hier na ftierf. Deze flangen zyn de gevaarlykfte niec , om dac haare wanfehape groote, haar van verre doed oncdekken, en waar door men haar ligtelyk ontwyken kan. Haar lengte is vyftien of twintig voeten ; en haare kop heeft de groote en de gedaante van die van een wilt varken. De groote overftromingen doen 'er een menigte van omkomen en voeren haare lighamen op de velden. Ik zag haar op eenigen afftand voor ftammen van boomen aan. Een boosaardiger foort is dat van zekere kleine groene adders , die zig onder de kruiden en tuflehen de bladeren der firuiken, alwaar haare kleur belee dat men haar niet gewaar word. Zy werpen zig op de voor by gangers; en haare ontmoeting is zoo iaë-  Nhgen en Dertigste Briéf. 36^ Menigvuldig, dac men, op de naauwe wegen, zig aoor een flaaf voor doec gaan die ter wederzyden (lakt ohi haar te verdryveri. Haare wonden zyn altoos doodelyk. Een ander foort dat in hec geheel geen kwaad doet, en behalven dit nog van veel nut is , zyn de flangen rotte vangers. Men noemt haar dus, om dat zy van dezelve dienft als de katten by ons zym Zy onthouden zig onder de daken , dalen in de. vertrekken neder, kruipen over de doelen en bedden, en fomcyds over het aangezigt en lighaam van die genen die 'er op flapen, zonder hen eenig leed te doen. Wanneer wy van Gananor vertrokken, wierd 'er by bepaalt dat wy ons nog te Mangalor, nog te Carva zouden ophouden,, het geen twee andere kleine Vorftendommen op deze kufl; zyn, in welke de Portugeezen en Engelfche een kantoor hebben. Deze twee landfchappen hebben niets dat hen byzonder van de vorige onderfcheid; en onze begeerte om te Goa aan te komen maakt ons onVerfchillig, ten opzigte van landen die ons geeti ^ nieuwe voorwerperi aanbieden konnen. Ik ben enz. Goa den 5 January 1742. til Deel Aa Veer-  37° -Ce 4 (Eüwe Reisiger. Veertigste Brief. Goa en deszelfs omleggende Jlreken. Onze overtogt van Cananor naar Goa was van geen lange duur; en fcheen nog veel korter, door de verhalen van een vlaams edelman , welke de begeerte tot reizen zedert eenige tyd in Indiën gehouden had. Wy ontmoete hem te Calicut alwaar hy een fchip afwagte om zig naar Goa te begeven. Ik gaf in het eerft weinig agt op hem; maar eenige reden wiiTelingen, die hy met my in het Frans hield bekoorde my. Hy fprak mede zeer wel het Hollands, welke taal ik mede verfta, want de noodzakelykheid heefc my alle de talen doen leeren die hier gefproken worden. Terwyl wy een Portugeeze Stad naderde, zoo was zy dikwyls het onderwerp van onze gefprekken. Onzen vlaamfchen edelman had eenige tyd in dezelve gewoont om haar naauwkeurig te kennen; en ongelukkig had hy geen reden om over de zagtheid van haare regering in de kerkelyke zaken vergenoegt te zyn. Gy begrypr ligtelyk, Mevrouw, dat ik van dat verfchrikkelyke Geregtshof fpreken wil het geen door de Portugeezen zoo noodzakclyk geoordeelt word , om den Chriftelyken Godsdienft in de Indiën te onderfchragen. De Heer de Saintal, dit is de naam van den edelman, was byna het flagtoffer van het zelve geweeft; hierom fprak hy niet als .. zid-  Veertigste Brief. 371 sidderende van de wreedheden van dit helfche geregtshof; de Hollandfe predikant en de andere Hollanders die op het Schip waren vergroote hec. verhaal der wreedheden nog, welke men de Inquifitie te latte legt; maar zonder my op te houden met de lotte befchuldigingen, die altoos verdaft fchynen, verzogt ik onzen edelman dat hy ons een getrouw verhaal wilde geven van het geen hem in de Inquifitie wedervaren was; Schoon hy dit met een foort van gematigcheid fcheen te doen, zoo durf ik egter niec verzekeren dat het aandenken aan zyne langwylige kwellingen, niec eenige gal onder zyn verhaal gemengt heefc. Hoe het ook zyn moge, Ik zal tragten om zonder 'er iets by te voegen, zyne eige woorden hier neder te Hellen. Gy weet, zeide ons de Heer de Saintal, 1, wat de Inquifitie is 5 men vind verbalen vari - dezelve in een menigte boeken, die men niet „ zonder ontroering en fchrik lezen kan. Men 3i heefc moeite om Zig te verbeelden dat een " Godsdienft, die alleen regtveerdigheid en „ menfchlievendheid moeft inboezemen , deze barbaarfche handelwyzen, en affchuwelyke ftraffen kart billyken , welke dit geregtshof |{ zoo gevreeft maken. Dog weinig Heden weten de ómflandigheden die in het zelve om" gaan; want deszelfs verbórgentlieden zyn byj, na ondoorgrondelyk. Egter ziet gy een ge. „ tuigen die dezelve door eige ondervinding i', heeft leeren kennen; ik beken egter dat hec Aa % » nie?  %f± De Nieuwé Reisigèr. „ niet zonder moeite is, dat ik myn droevig ge,; val verhaal, want de Inquifiteurs, hebben vol„ gens hun gewoonte, my doen beloven om 'er „ nooit de geheime van te openbaaren; edogvèr„ Handige lieden hebben my doen begrypen dat „ de algemeene nuttigheid my van een belofte ohtftaat die my door myne vervolgers afge„ dwongen is. Ik ben Roomsgezint, vervolgde „ de Heer de Saintal, eh ik was vry wel in de Godgeleerdheid onderwezen , voor welke ik 5, gefchikt was, wanneer my de lüft beving om „ naar Indiën te reizen. Ik kwam te Dam ax aan, s, het geen een Stad in het Portugeefche gebied „ is, alwaar de bygeloovigheid alle die geenen ,y voor Ketters doet aanzien, welke zig aan haare „ godsdienftige gebruiken niet onderwerpen wil- len. Men heeft hier een gewoonte dat men „ in alle gefelfchappen en byeenkomflen een bus „ brengt, op welke het beeld van den eene of „ andere Heilig gefchildert is; en zoo men 'er j} geen aalmoes in Heken wil, zoo moet men ten „ minften het beek kuflen. Vermits ik myn aan „ deeze grillen niet onderwerpen wilden , zoo „ weigerde ik hec beide. Alle de genen die 'er „ tegenswoordig waren, wierden hier door geër„ gert, en hielden myn geloof verdagt. Zee3, dert bevond ik my by een Portugees Edelman , it die altoos een beeld in zyn Bed had , het geen i$ hy met veel yver kuflen , ik Helde hem voor „ dat de andere gezintens de eerbiet die men aan „ de beelden bewees, kwalyk uitleiden; dit was „ een  Veertigste Brief. 373 ' * een ander voorwerp van ergernis. Het gebeur„ de op dezelfde tyd, dat een van myne nabuuren, die gezien had dat aan het hoofdeinde van [[ myn bed een Chriftus beeld aan het Kruis ge,j plaatft was, my op een Godvrugtige wyze "' vermaande om dit beeld te bedekken, wanneer ik by geval een liefdens geval in dit bed moge hebben. Ik had de onvoorzigtigheid van te , lachen om eene naauwgezetheid die my zoo „ klugtig voorkwam , en eenige boerteryen te „ zeggen over de gewoonte der Portugeefe Vrou„ wen, die veel liever fterven zouden als eenige „ gunft aan een man bewyzen, voor dat zy haare ]] Roofekranfen weggefloten, en alle de beelden " der Heiligen die in haare Kamers zyn, bedekt \[ hebben. Deze opftapeling van misdaden deed " my aan de Inquifitie aangeeven. Behalven dit " mengde zig een ander ongeluk in myn geial: Iklei.de meenigvuldige bezoeken by een Vrouw. '„ van aanzien af, op welke een Priefter, geheim„ fchryver van de Inquifitie, verliefd was. Hy 11 wierd hier door ontruft; en eenige fchynbaar„ heden gaven hem een doodelyken argwaan. ]\ Dus wekte den minnenyd zynen Godsdienfti" gen yver op, hy verweyderde my van zyne ", Meeftrefle , en ontdeed zig van zynen meede Minnaar, met my in de gevangenis van de In? quifnie te doen opfluiten. De afbeelding van dit affchuwelyk hok zou in ftaat zyn om de ge" voelloofte Zielen te ontróeren. De ftank en „ duifternis waren zoo onverdragelyk in het ze.r Aa 3 51 ve»  374 De Nieuwe R ei si ge a. 3, ve, dat 'er zig vyftig perzoonen uit wanhoop „ in verworgt hadden. Men bragt my vervolgens „ naar Goa, alwaar bet opperfte Geregtshof der v Portugefen in Indiën zynen Zetel heeft. De „ eenigfte gunft die men my bewees, was, dat „ men my met de ligtfte ketenen kluifterde; en 3, ik had het ongenoegen, om mynen mede Mins, naar te zien die zyne oogen met zyn onwaardi3, ge zegenpraal verluftigde. Op het oogenblik „ dat ik hier aankwam, wierd ik van myne klee„ deren berooft; en men fchoor my het haï'r af, v gelyk dit de gewoonte is, wanneer men in de „ geyangeniüen van de Inquifitie komt. Men diend 'er niemand de Sacramenten toe : men „ hoord 'er nooit de Mis; en 'er heerft een zoo }, diep ftilfwygen dat het zelfs niet geoorlooft is, „ om zig door fchryen of klagen te verligten. „ Men heeft twee voorzitters van dit Geregtshof „ te Goa: de eene, die men de groote hq^ijiteur 3, noemt, is altoos een Weerehlyk Priefter: hy „ vorderd alleen het regt te hebben om zig in „ een Palakyn te doen dragen; en men heefc „ voor hem meer eerbied als voor den Onder„ Koning en Aards-Biftchop. Zyn gezag ftrekt zig over alle perfoonen zoo wel Weereldlyke „ als Geeftelyke uit , uitgezonden den Aards„ Biflchop, zyn Groot-Vicaris, dat altoos een „ Biflchop is, den Onder-Koning en de Stads„ voogden die hem vercegcnswoordigen; egter kan hy hen alle gevangen nemen, en hun regts„ geding opmaaken, n%dat hy aan het Ponugefe „ Hof  Veertigste Brief. 375 • Hof berigt van hunne misdaad gezonden heeft. * Zyn Huis is zamengeftelt uit Edellieden, Stal" meefters, Kamerdienaars, Lyfknegten, en een groot getal andere bedienden ; zynen ftoet evennaard byna die van den Onder-Koning. De tweede Inquifiteur is een Geeltelyke uit 'de order van St. Dominicus; en de andere " Opperhoofden, die men gevolmagtigde van bes " Heilige Ampt noemt, beftaan uit Dominikanen, Auguftynen en ongefchoeide Karmelieten. Dit " Geregtshof heefc zynen Regtsvorderaar, Pro" cureurs en Advokaten. Die welke men Fam" tos van het Heilige Ampt noemt, zyn zoo veel " als Hellebaardiers of Geregtsdienaars. Deze " Geregtsdienaars zyn lieden van het eerfte aan" zien die het zig tot een eer rekenen om zig in deeze edele bediening te Hellen , en die Z eeen andere vergelding genieten als de eer van " een zoo Heilig Geregtshof te bedienen. Zoo men dan maar alleen op den uiterlyken fchyn " a . Ie  V E E R T 1 G 3 T E B R I E F. ifif lei foort, Eyeren op de Portugefche wys, en met reukwerken, zeer aangenaam toebereid,droge en natte Confkuuren , en Vrugten die alle Landen en Jaargetyden opleveren. Na de maaltyd geleiden men ons na verfcheide Kamérs alwaar met! ons liet om de gewoone ruit geduürende de grootfte hicte van den dag te nemen. Men heeft itl ieder vertrek drie bedden, en in het midden op een tafel, een groot Porcelyne Vat met kouc water. Men kwam ons eenige uuren hier na nodigen t om ons in een Zaal te vervoegen , alwaar hec Schouwfpel zou vertoont worden. Het onderwerp van het zelve was de veftiging vati den Room* Jchen Godsdienft in de Indiën, en de bezwaarnilfen die de Zendelingen ontmoet hadden in het ftigcen van de Kerk alhier. Dit Schouwfpel wierd door jonge Indianen uitgevoerd die door de Jefuiten gedoopt en in den Roomfchen Godsdienft onderwezen waren. De eerfte uitkomft gefchiededoor een Dansrneefter die alleen danlte, en die zig hier in voor een Portugees wel kweet. De andere Danfers waren overeenkomltig hunne rollen gekleet, maar zonder masker, en hadden ieder een kroon van bloemen op hun hooft. De uitkomd die het onderwerp van het Ballet deed kennen» beltond uit vyfcien perzonen die ieder een ftuk van een gebroke pylaar droegen, die zy te zamen voegden om dezelve te hertteken; andere hadden bloemkranfen, waar mede. zy de pylaar verfterde, wanneer hy herfielc was. Uit het einBb 2 8 De Nieuwe Reiziger. dat boven een der poorten gebouwt is. Men arbeid geftadig op deze plaats, zonder eenige agt op de Zon of Feeftdagen te geven; alleen vërpligt men de Werklieden om de Mis te hooren. De Stadsvoogd kan uk zyne gallery alles zien wat hier, en op de rivier, gefchiet. De tweede plaats voerd de naam van St. Catharina, befcherm heilige van deze Stad, om dat het op haaren Feeftdag was dat zig de Portugefen 'er meefter van maakten, zy heeft mede verfcheide poorten en verfcheide aardhoogtens met kanon beplant. Zy is voornamentlyk aanmerkelyk om het Koninglyk Gafthuis, van 't welke ik in myn voorige brief gefproken heb. De derde werd de plaats der Gallyen genaamt, zy diend tot een Timmerwerf om deze vaartuigen te bouwen. De toegangen tot dezelve werden van de zyde der rivier zorgvuldig bewaakt; om dat het hier is dat men de voornaamfte Poort van de Stad heeft, en de koopgoederen infcheept die naar Portugal verzonden worden. Deeze Poort is met zegetekenen van wapenen en fchilderyen verfiert die de oorlogen en overwinningen van de Portugefen in Indiën verbeelden; zy is niet ver van het Paleis van den Onder-Koning verwydert. Dit laatfte gebouw is zeer groot en pragtig; en heeft een groot voorplein , aan de zyde van de Stad, op welk den Adel vergadert wanneer den Onder-Koning in ftatie uitgaat. In een zeer groote Zaal, deed men ons Tafrelen zien , in welke alle de Vloten afgebeeld waaren die de reis van Portugal naar de Indiën ge-  Een en Veertigste Briee. 399 gedaan hadden, benevens de namen van alle de Admiralen en Kapiteinen. Men wees ons zelfs de Schepen die fchipbreuk geleden hadden; en dergelver getal is ongelooflyk. In een andere Zaal, welke de Raadzaal is, zagen wy de afbeeldingen naar het leven van alle de Onderkoningen, die de Portugefe bezittingen in Indien geregeert hebben. Dit gebouw is op de Europiaanfche wyze gebouwt, gelyk mede alle de andere Paleizen en Huizen der Grooten. Wanneer men uit het Paleis van den Onderkoning treed, komt men in de fchoonfte ftraat van Goa, die de regte ftraat genaamt word, en omtrent vyftien honderd fchreden lang is. Zy is ter wederzyden met winkels der Goudfmeden , Juweliers, Bankiers , en de rykfte Portugefe, Italiaanfche en Duytfche Kooplieden bezet, welke zig in de Indiën neder gezet hebben. De fchoone ftraat werd door een groote plaats afgebroken, welke met fchoone gebouwen omringt is, gelyk het Stadhuis, het paleis van den Aardsbiffchop, het Geregtshof van de Inquifitie enz.; en zy eindigt aan de pragtige Kerk van onze Lieve Vrouw der Barmhertigheid, op welkers portaal het ftandbeeld van Alphonfus de Albukerke geplaatft is, die, gelyk ik gezegt heb, het Eiland van Goa overweldigde. By dezelve is het Weefekloofter, in welke men alleen jonge Dogters van aanzien aanneemt, welke vërpligt zyn om in het zelve zoo lang te woonen, tot dat zy trouwen. De Edele Portugefen gebruiken de voorzorg om hunne Vrouwen mede in  400 De Nieuwe R e i z i e ï r; in hec zelve op te fluiten, wanneer zy genoodzaakt zyn om uic de Scad ce vertrekken. Ik moet het Kloofter der Graauwmonniken niet vergeeten, dat in pragt alles overcrefc wat men zig in die foort het fchoonfle verbeelden kan. Alle de levensgevallen van St. Francifcus zyn in dit Kloofter met goud en azuur afgemaalt. Ik zou niet eindigen, Mevrouw, zoo ik u over alle de Kerken van Goa onderhouden wilde; hec is genoeg dat gy in het algemeen weet, dat 'er geen plaats in de Wereltis, alwaar de Chriitelyke Godvrugt, een grooter getal van koftbaare gedenktekenen opgeregt heeft. Behalven de drie plaatfen van welke ik gefproken heb, heefc men 'er nog een aan de rivier , aan welke alle de Indiaanfche Schepen aankomen welke te Goa koophandel komen dryven, en alwaar men alle dagen een Markt van eetwaaren houd, die van des morgens zes uuren tot op den middag duurd. De regte ftraat is behalven dit een alcoosduurende Markc, in welke lieden van allerly ftaat by eikanderen komen, en zig onverfchillig onder een vermengen, om te kopen of te verkopen, of om iets nieuws te hooren. Het gedrang is hier zeergroot; cn vermits een ieder zeer groote hoeden draagt om zig voor de hitte der Zon tebefchutten, zofcheinchec, om dac derzelver randen eikanderen raaken, dac zy maar een bedekzel vormen. Hec is mede op deze plaats dat de Slaven van byde fexe.verkogt worden, hec geen met nog meer onbefchaamtheid toegaat als in  EfeN en Veertigste Brïef. 401 fa Turkyen; want men brengt hen hier met geheele troepen; en een ieder heefc de vryheid om hen naauwkeurig te bezigtigen, en hen zelfs op de geheimfte plaatzen van het lighaam te betalten. De duurde kollen niet meer als twintig kronen, fchoon men 'er fterke mannen en beköorlyke vrouwen onder vind, van welke verfcheide op inftrüfnenren können loeien, nay'en, borduuren, en aller!y foort van fraaye werken vervaardigen. De. Portugefen gebruiken deze vrouwen, wanneer zy getrouwe zyn ; en zoo ze 'er kinderen bykrygen, zoo zyn deze wettig; en de moeder word vry. De kinderen die deze flaven by eikanderen bekomen, behooreh aan de mecdcr, ten minden zoo de vader hen niet den agtlten öf tienden dag na hunne geboorte vry koopt, waarna hec niet meer gefchieden kan. De meefter kan dan over dezel► ve befchikken, en behoud óf verkoopt hen, na dat zulks hem goeddunkt. De huizen in welke deze flaven wonen, zyn klein , van ftroö gemaakt, cn hebben geen andere opening als een lage deur; Hunne huiflieraden beftaan alleen in eenige bieze matten, op welke zy zig hederleggen óf om te flapen , of om te eeten; en hunne belte geregten zyn alleen ryft in waater gekookt. Veel flaven të hebben is een rykdom in Goa; want behalven de huisdienden die men "er van trekt, moeten die gene welke uitgaan om te arbeiden, al wat zy winnen aan hunne meefters brengen: dezen ar-» beid beltaat voorna mentlyk om waater door alle de wyken van de Stad te brengen. Dit is. niet lil Dal. Cc om  40a De Nieuwe Reisiger. om. dac men geen putten in alle de delen van de Stad heeft, maar derzelver waater deugt in hec geheel niet; en men is verpügt om het een vierde van een uur buiten de Stad uit een Fontein te halen, die hec ftandbeeld van Lucretia vertoond, 't welk uit de mond zoo veel waater uitgeeft dat men 'er de geheele Stad mede voorzien kan. Men ziet op dezelve Markt een menigte Slaven die niet te koop zyn„ maar die, op bevel van hunne meefters, bezigheden zoeken die met hunne begaaftheden over een komen om hunne inkomften te vermeerderen. De fchoonfte Slavinnen werden gebruikt om vrugten en andere waaren te verkoopen, om dat haare fchoonheid de Kooplieden tot zig trekken zouden, of om datzy, door een dubbele koophandel, dubbele winften zouden aanbrengen. Zy tooyen zig zorgvuldig op, om de aanfehouwers te behaagen; en het foort van be- . zigheid dat zy in de Stad hebben, is zeer voordelig voor de Portugefen. Zy voeden haar goedkoop , en geven haar geen meer klederen, als nodig is om de eerbaerheid ta bedekken. Een ander foort van mannen welke de Markten vervullen, zyn de Cheraffes, of Wijjslaars. Hunnen handel is zeer voordelig; en den aart der muntfpecien van Goa maakt hen volftrekt noodzakelyk. Behalven de geldftukken van gouden zilver, heefc men 'er nog van koper en yzer, die zig tot in het oneindige delen, en fmaldelen, niet rwaar wegen, en van geringe waarde zyn. De bediening der Wiflèlaars beftaat om dit laatfte foort voor  Een en Veertigste Bf.ief. 403 'voor goud of zilver te verwilTelan; vermics alle ■ de koopwaaren op zeer lage prys zyn, zoo heefc men gefradig.deeze geringe geldftukken nodig. Vermits derzelver gewigt zeer laftig is, zoo wil zig niemand met een lalt van deze zwaarte beladen: men gaat met een ftuk zilver geld uit; cn men is verzekürc om op liaan de voet een wiffclaar te zullen vinden die 'er kleine muntfpecicn voortelt, om allerly geringe zaaken voor te koopen. Wanneer zy een menigte goud en zilvere ftukken verzamek hebben, geven zy dezelve aan de ontfangers van den Koning, van welke zy, nieuwe kopere en yzere ftukken bekomen. Deze ontvangers zyn Algodifché of Mahomettaanfche Indianen , die de regten van alle koopwaaren invorderen, en de Tollen van den Vorft pagren, want de Porcugefen, welke alle Edellieden willen zyn, zien die bedieningen met veragcing aan, welke zy denken dat nog met den adeldom nog met den krygsftaat beftaan kunnen. Ook ryden zy altoos te paard, of worden in een Palankyn gedragen, en worden door een menigte Slaven vergezelt. Hunne Paarden zyn Perliaanfche of Arabifche, en met Bengaalfe of Chinefe Tuigen verlierc, die met zyde gebordaurt, en met goud en edele gefteentens verrykt zyn. Deze Portugefen maaken het kleinfte getal van de inwoonders uit. Zy komen hier gewoonlyk met een geringe bediening, en veftigen zig 'er door een voordelig Huwelyk. DeIndiaanfcheVrouwen, welke de ftegte hoedanigheden van die genen kennen welke in de InCc 2 diën  '4-c4 De Nieuwe Reisiger, dien geboren zyn, zullen liever een arme Portu* gefe Krygsknegt trouwen, als een ryk man van haar land. Deeze Portugefen van Goa, welke agt Jaaren de wapenen gedragen hebben, bieden getuygfchrifcen van hunne getrouwe krygsdienfteri aan; en de Koning benoemt hen tot aanzienelyke en voordelige bedieningen, welke zy drie Jaaren bezitten, en zomtyds langer, wanneer het den Vorft goedvind; maar zy treden aanftonts in derzelver bezitting niec: zy komen hier toe alleen op hun beurt; en hec gebeurc zomtyds dac zy dezelve nooit bezitten. Hunne kinderen , welke deze gunftbewyfen overerven, geraken 'er niet dan zeer laat toe, want deze bedieningen werden altoos aan de oudlle gegeven. Dit foort van aanftellingen zyn vdn zeer veel nut voor de Koningen van Portugal; vermits zy niec in Haat zyn om zoo veel lieden te belonen, welkers bezolding zeer gering is, zoo voeden zy hen met voordeelige vooruitzigten; en deze gunllbewyzen welke door die genen die dezelve bekomen, als hunne voornaamfte bezitcingen befchouwt worden, verllrekken dikwyls toe een huwelyksgift voor hunne dogters, wanneer zy dezelve uictrouwen. Behalven de Slaven en Monniken die het grootfte gedeelte van de Inwoonders van Goa uicmaaken; onderfcheid men 'er nog verfcheide foorten van Borgeren. De Cafticen het geen die zyn welke van een Portugefe Vader en Moeder geboren worden, de Meftifen welke van een Portugefe Vader en een lndiaanfe Moeder zyn; en de  Een en Veertigste Brief. 405 de natuurlyke Indianen die door een Indiaanfche Vader en Moeder voortgebragt worden. Onder de Cafticen, bezitten eenige de voornaamfte bedieningen; andere zyn gewone edellieden van het huis des Konings, edellieden die onlangs tot den adeldom verheven zyn, edellieden kamerdienaaars, edellieden die kooplieden, edellieden die kunftenaars, en edellieden die krygsknegten zyn. Zy dragen allen een degen, zyn in zyde gekleet, en verfcheinen allen met dezelve ftatigheid in hec openbaar, en byna met het zelve gevolg als de waare edellieden. Uitgezonden eenige die leder tot fchoenen cn ftoffe tot klederen fnyden, en alle de andere doen hunne hantwerken door Slaven verrigten. Zy bewyzen eikanderen veel beleefcheden; en zyn hier zoo oplettend op, dat hy die. verzuimt had om aan een man die hem koomt bezoeken , alle de eerbewyzen te geeven welke deeze denkt dat hem toekoomen , het zy met hem de plaats van eer niec te geven, het zy met hem toe op de ftraat geen uitgeleide te doen , de uitwerkzelen van de uiterfte gevoeligheid te dugten heefc, waar van de minfte rotcingflagen zyn. Men heefc geen Cafticen dieniet van zynen Slaaf verzelt is om zyn zonnefcherm te draagen. üe kooplieden en handwerkslieden zyn door de ftraaten onderfcheiden welke zy bewóonen. Zy diezyde ftoffen verkopen, zyn van die genen afgefchyden welke in lynwaaten handeldryven ; de Schoenmaakers zyn met de SJotemaakersofKieerjmaakers niet vermengt, enz. Cc 3 Hec-  4o6 De Nieuwe Rei sicf.r. Het getal der Mcftifen is veel grooxer a!s dat' van de Cafticen. Schoon de Vrouwen, uit welke zy geboren zyn, byna geheel zwart zyn . zoo is egter, door de huwelyken met de blanken, deze kleur veel ligter geworden: het vierde gedeclts van de Stad beftaat uit Mulatten. De Indianen zyn zwart, laaten hun haïr zeer lang groeyen, en zyn of Chriftencn, of Mahomettanen, of Afgodendienaars. Onder de eerfte , heeft rfien Priefters, Advocaten, Procureurs, iNotariflen, enz., die zèer ieverig zyn voor die genen die hen gebruiken, en vooral Gencesheeren die zeer geagt zyn. xVJaar men heeft 'er geen Monniken onder ; want fchoon den Aardsbifïehop geen zwarigheid maakt om hen tot het- Priefterfchap te verheffen, zoo weigeren egter de Monneken om hen in hunne orders te ontfangen. De Meftifen werden in dezelve aangenomen; ukgezonderc by de Jefuiten, die niemand onder, ben, dulden als die van een Portugefe Vader en Moeder geboren zyn. De Indianen van Goa trekken hunnen afkomft uit verfchillende Heidenfe ftammen; en volgens de edelheid of laagheid van hunnen afkomft , hebben zy 'er de gevoelens en gewoontens van bewaart. Zy die van de Benjanen of Braminen afftammen , zyn gefchikt tot de wetenfehappen, levendig, werkzaam en geeftig. Zy in tegendeel, die van deze veragtelyke ftammen afkomen van welke ik u verfcheide maal ge-' fproken heb, zyn Rovers, Bedriegers, Leugenaars, Luyaaus en zeer flegte Chrillenen. Zy gaan  Een en Veertigste Brief. 4»/ gaan naakt, uitgezonden een ftuk lynwaat, dat zy tuffchen de beenen door doen gaan, en aan een touw vafthegten dat hen tot een gordel veritrekt. Zy trekken hun beftaan van den Akkerbouw, Visvangft, en zy leggen zig op de laagfte cn veragtelykite zaaken toe. Zy flapen op de aarde, en voeden zig alleen met ryft, zy arbeiden niet langer wanneer zy zoo veel gewonnen hebben dat zy een week leven konnen. Men verhaait dat wanneer de Portugefen bezit van dit land namen, de inwoonders hunne Afgoden raadpleegden over de wyze op welke zy zig ten opzigcen van dit volk gedragen moeiten, het antwoord was dat, vermits zy tegens dezelve niet beftand waaren, zy ten minden den fchyn moeden maaken van hen niet te konnen verdaan; en dat wanneer zy om ryft vroegen men hen wyn moed.brengen, en brood wanneer zy water begeerden. Maar de Porcugefen vonden middel om de Indianen, door behulp van een rotting, van deze gemaakte botheid te genezen, hec geen hen op het minde teken deed gehoorzamen, Be Afgodifche en Mahomettaanfche Kooplieden van Goa woonen in een afgezonderde wyk, en mogen hunnen Godsdienft in hec openbaar niet oefenen. Onder de Slaven heefc men veel Negers die de Porcugefen op de Kuft van Afrika kopen. Zy omhelzen den Chriftelyken Godsdienft zonder moeice, en laaten zig door de eerfte woorden van de Zendelingen overhaalen. Men ziet 'er egter zomtyds eenige die de wrectheid Cc 4 heb-  408 De Nieuwe R e i s ig e r, hebben orn eikanderen te eeten, en hunne pylen naar den Hemel te fchietcn, wanneer het donder J, God uitdagende om tegens hen te ftryden. Men heeft mede joden te Goa, die 'er Synagogen hebben. De andere inwoonders zyn of vreemde Indianen die de vryheid kopen om op het Eiland te mogen woonen, door een hoofdgeld te betalen , of Europeanen, gelyk Spanjaarden, Duicfers , Italianen , Engelfche en Armeniërs; de Franfchen alleen vind men hier niet, uitgezonden eenige Jefuitfehe Zendelingen. De Vrouwen van deze Stad beminnen de Europeanen byzonder, en vermits zy naauwkeurig gade gefbgen worden, zoo zyn 'er geen liften die zy niet in het werk {lellen, om hen de drift te doen merken welke zy voor hen gevoelen, en om hen. in haare huizo» te lokken. Een der buitenfpoorighecden welke men haar voornamcmlyk te laft legt, is dat zy haare mannen een drank ingeven die hen in een foort van zinneloosheid doen vervallen. Zy zingen, lachen, en geeveri zig aan duizend buitenlpoorigheden over, zonder ce weeten wat zy doen , nog wat zy zien, fchoon hunne oogen gcopent zyn. Zy vallen vervolgens in een ftaat van verdooving die eenige uuren craurd; en die begunftigt volkomen de oogmerken van een losbandige Vrouw die haare driften vryelyk voldoen wil. Wanneer de man ontwaakt', zoo denkt hy den geheelen tyd geflapen te hebben , en heefc geen denkbéeld van het geen in zyne tegenwoordigheid gefchiec is. De mannen die over de ftand, - vaftig-  Een en Veertigste Brief. 409 vaftigheid van een kuifche Vrouw zegenpraalen wilton, kopen een van haare Slavinnen om, dia haar in hunne-armen leveren , na dac zy haar dit gevaarlyk vergift ingegeven hebben. Verfcheide jonge dogiers hebben zig zwanger bevonden , zondet^dat zy willen van waar haar dat ongeval kwam. Men zege dac het zekerde middel om de perfoncn van dezen {laat van zinneloosheid te doen herkomen , is om heir het onderfte van de voeten met kout waater nat te maaken; zy komen hier door op ftaande voet tot zig zeiven, even als of zy uit een diepe flaap ontwaakten. Het kruid welk dezen vergiftigen drank uitlevert , werd Ttoa genaamt, en groeit overvloedig door geheel Indiën. Men perft 'er het fap uit wanneer het nog groen is; of men ftoot deszelfs zaad tot poeder, en mengt het onder de ingeleide vrugten of drank welke die geen gebruikt die men bedriegen wil. Men ziet weinig Portugefche of Meftifcbe Vrouwen op de ftraaten van Goa. Wanneer zy uitgaan, 't zy om zig naar de Kerk te begeven, of om noodzakelyke bezoeken af te leggen , zoo worden zy in Palankyns gedragen die geheel overdekt zyn; en zy worden door een zoo groote menigte Slaven vergezelt en bewaakt, dachecniét mogelyk is om tot haar ce fpreken. Wanneer zy in hec openbaar verfcheinen, zoo zyn zy zeer pragtig gekleee, en mee paarlen en edele gefteentens overladen. Maar in haare huizen, gaan zy mee hec hooft en de voecen naakc, en zyn alleen niec een kort hemt, en een kleine Samaar van Cc 5 gefchil-  4io De Nieuwe Reïsiger. gcfcliildert lynwaat bekleet. Haare mannen zyn zoo minncnydig,- dat zy niet dulden dat een man tot baar (breekt, al was het zelfs haaren naaften bloedverwant: zy weten door eige ondervinding, dat de wetten van het bloed niet beter in agt zoude genomen worden als die van eten Godsdienft. De gefradige ledigheid in welke de Vrouwen te Goa leven, doet haar een uitfpanning zoeken in de eene of andere liefdenshandeling. Zy zyn geftadig bezig met betel te kaauwen, het geen haar nog meer verhit en nog driftiger tot de liefdcnsbcdryven doed zyn. Het geen u nog vreemder zal voorkomen, Mevrouw, is dac in de fchandelykfte plaarzen en onder het bedryven van zaken die hec fterkfte tegens de goede zeden ftryden, alle de Chrillenen die onder"de Ponugefche Heerfchappy te Goa ftaan, zonder 'er zelfs de ligte kooyen van uictezonderen , geftadig een Roofekrans in de hand hebben welke zy om den hals dragen. In de Mis, wanneer de Prieiler den ouwel vertoont, heffen zy alle de armen op en fchreeuwen uit al hun magt, Miferkordia. Het volk van Goa, datnatuurlyk lui is, is zeer begerig naar ommegangen en naar alles wat de gedaante van een fchouwfpel heeft. Zy verzuimen hunne gewigtigfte zaaken om deeze foorten van plegtigheden. Het Feeft Gods dat men in andere Roomfche Landen na Pinxceren vierd, werd hier Donderdags agc dagen naar Paafchen gehouden. De zwaare regenvlagen die te Goa in de Maand Juny'  Een en Veertigste Brief. 411 juny vallen, zoude de ommegangen verhinderen, voor welke de Porcugefen zoo veel drift bezitten, en die hier veel eer de gedaante van een Maskerade, ais die van een Godsdicnllige plegtigheid hebben. De Godsdienltige verborgentheeden werden hier door vermomde menfchen en nageboorte dieren vertoont, die de klugtigite danfen uitvoeren. Een der fchoonfte ommegangen van Goa, is die van den Rofenkrans, over welke dd. Monniken van St. Dominicus hec beftuur hebben. Men ziet in dezelve Zegenwagens, Schepen en andere afbeeldingen, met beelden verfiert dienaar den eifch gekleet zyn, cn met een groote meenigte edele gefteentens verfiere :op dezelve volgen Muzikanten die fpelen en andere perfonen die op de maat dar. (Ten. Op den dag van St. Jan . fieigt den Onderkoning met al den Portugefen adel te paard, pragtig uitgedoft, dog zonder masker, en gaan twee aan twee naar de Kerk. Na de Mis, begeven zy zig in dezelfde order naar de Ryhaan, alwaar zig alle de Chriitenen van die land onder do wapenen bevinden. Hier doen zy eenige .wed'oopen met naar den ring te Heken, cn ieder tragt blyken van zyne behendigheid te geven, in tegenwoordigheid van een groote menigte van Vrouwen van aanzien welke op de Balkons of Stellingen geplaatft zyn die hier toe opgeregt worden. Zy geleiden den Onderkoning vervolgens naar zyn Paleis te rug, alwaar zy hem met rontrennen be- groe-  412 De Nieuwe Reisiger. groeten; waar na een ieder zig naar huis be*, geeft. Op liet einde van de Maand Auguftus heeft men in Goa een gewopnte om in de Hoofdkerk, en vervolgens aan den Onderkoning de eerftelingen der Vrugten aan te bieden, dat is te zeggen, de nieuwe ryll en eyeren, het geen de hoogfïgeagte vrugt en hec befte voedzel is. Men maakt een afbeeldzel van een Olyfant van reiltftroo: men voert het door de Stad; en na de plegtigheid, brengt men het in een plaats welke' hier toe gefchikt is, en alwaar hec blyfe toe dac 'er het volgende Jaar een ander het komt vervangen. Ik moet een andere ommegang niet overflaan die door de Broederfchap van de Barmhartigheid gehouden word. Deze Monniken komen in doodkiften, de beenderen van alle de misdadigers opzamelen die geduürende hec Jaar ter dood gebragt zyn, en welker lighamen onder de galg begraven zyn. Men brengt dezelve in een proceffie naar de Kerk; en naar een plegtige Mis voor de ruil van hunne Zielen, begraaft menze by den Altaar. Geduürende de vallen, houd men een'anderen ommegang, om de verfchillende ftandplaatfen van den Zaligmaker te herinneren, op de verfchillende plaaczen alwaar hy door zyn vervolgers geduürende de tyd van zyn lyden gevoerd wierd. Men draagc een Chriftus met zyn Kruis beladen voor uit: hier op volgen boetelingen die met fakken bekleet zyn, en een geelTel in de hand hebben, met welke zy hunne naakte ruggen met veel ftatig-  Ee« en Veertigste Brief. 413 fhtigheid óvereenkomftig mee den aart van die volk, geeffelen. De ProcelTie houd op verfcheide plaatfen van de Stad fr.il, alwaar men Altaaren opgeregc heefc; en op iedere plaats, keert zig de Chriitus naar het ' volk, en fpreekt eenige woorden uit die betrekkelyk zyn op de omftandigheden van welke men de gedagtenis verlevendigen wil. Alsdan ft.orr.en alle da omftanders, welkers gecal zeer groot is, tranen en fchreeuwen óverluic. De Proceffie eindige mee de aanbidding Van eenen Heiligen Zweecdoek. Alle vrydagen in de vallen,'na een Predikatie die des avonds gefchiet, vertoonc men aan het volk met een menigte ligcen, verfcheide afbeeldingen van het lyden, óvereenkomftig het onderwerp van de Preek. Zoo hec, by voorbeeld, dat van de geelTeling is, zoo vertoont men aart het volk een Eccehomo welke men doed bewegen en van de eene zyde naar de andere keeren. Dé ftof met welke het beek bekleet is, hangt tot aan de voeten af; en de wonden met welke het bedekt is, doen de aanfehouwers tranen en zugten lozen j de Vrouwen munten vooral in deeze gelegenthcid uit; zy beginnen zelfs met luidkeels te gillen, vervolgens doen zy haare dienllmaagden zig ce barften fchreeuwen ; en zoo zy dat niet naar den zin van haare meeftrelTen verrigten, fpooren zy haar bier toe met vuiltfiagcn aan. De Portugefen voegen deze vertoningen vart godvrugt mee woeker, moorderyen, en de fchandelykfte ongebondendheden ce zamen. De eer- lle  414 De Nieuwe Reiziger. fte kennismaaking en liefdens onderhandelingen nemen altoos inde Kerken haaren aanvang, alwaar de jonge dogters altoos zeer opgefchikc verfchynen. Hec is meede hier dac de eerfte oncwerpen tot een huvvelyk g'efmeec worden. Een man kieft mee zyne oogen die genen uic welke hem behaagc, verneemc na haar naam en ftaat, vraagt haar ten huwelyk aan die genen van welke zy afhangc, en het huwelyk werd eenige dagen hier na voltrokken. Zedert dat den Iuifter van Goa met de bezettingen der Porcugefen verdweenen is , zoo zyn geheele geilagten , die voormaals zeer magtig wanren cot de uiterfte armoede vervallen, zonder iecs van hunne trotsheid te verliezen. Men ziet vrouwen en dogters van aanzien des avonds om aalmoefic komen blieken. Zy komen in een P:tlankyn, en blyven aan de deur, terwyl dac een knegt die haar vergezelt , binnen komt en een pligtpleging van haarentwegen aflegt. Men zend haar' het geen men geven wil, of wel men brengt het zelfs wanneer men de nieuwsgierigheid heefc om haar te zien. Zy vertonen gewoonlyk een getuigfehrifc van een geeüelyke, het geen haaren vorigén rykdom, en tegenwoordige armoede beveftigt. Men vangt dan een gefprek met haar aan; en verzoekt haar om binne te komen om eenige ververfïïng te gebruiken, het geen zomtyds tot den morgen duurd. Na dac ik u van de verfchillende foorten van inwoonders van Goa gefproken heb, zoo word hec  Een en Veertigste Brief. 415 het ,tyd om u ook iets te zeggen van die geenen welke hen bellieren. De magt van den Onderkoning lirekt zig over alle de bezittingen der Portugefen in Indiën uit. Hy vonnill ukerlyk over alle borgerlyke en Iyfdraffelyke zaaken , uitgezonden die welke den Godsdienlt of den Adel betreffen. Deze konnen zig van zyn vonnis naar Portugal beroepen; maar hy zend hen gevangen, en mee ketenen beladen, met berigten van het regtsgeding naar Portugal, ten minden zoo den Koning die niet anders beveelt. Men heeft hier agt Regcers die hec Oppergeregtsbbf of den Raad uicmaaken. Zy dragen een lang kleec en een rok die tot de voeten afhangt, deze heefc wyde mouwen die tot aan de helft van den arm ryken, en groote Pruiken. De Onderkoning, als opperhooft van dit Geregtshof, zit onder een gcheemelte. Deze bevelhebber doed zig met een Koninglyke pragt bedienen, hy eet nooit buiten zyn Paleis, en den Aardsbiffehop word alleen aan zyne Tafel toegelaten. Wanneer hy eenige ede Ien van dit land of een vreemdeling omhaalt, zoo gefchiet dit altoos binnen een affchutfel, dat in de eetzaal is aangelegt. Zyn bediening duurd niet langer als drie Jaaren; en fchoon zyn inkomften middelmatig voor een man van zynen rang zyn, zoo verkrygt hy onmeetbaare rykdommen in deze poll, geduürende de kleine tyd welke hy dezelve bezit. Hy befchikc over het geheele gebiet, en hy doed alle Jaaren een togt van zedig of tagtig uuren in het ronde, die hem zeer groote  4'ï6 De Nieuwe R ei si g er. te geldfomme doed bekomen. De gefchcnkeri' die hy van de nabuurige Vorften , Gouverneurs en mindere bevelhebberen ontfangc, zyn onfchatbaar. Wanneer een nieuwe Onderkoning te Goa komc, treed hy op een der nabuurige Eilanden aan land, van waar hy iemand zend om bezittingvan zyn plaats te nemen. Zyn voorzaat doed alle de huisfieraden uit het Paleis wegnemen; en zyrt opvolger moet het van andere doen voorzien. Het gezag van den AardsbifTchop van Goa, vertegenwoordigt dat van den Roomfchen Stoel in Indiën, uitgezondert ten opzigcen van de Jefuiten, die alleen de Paus en hutinen Generaal voor Opperhoofden erkennen, zy zyn' ook reeds federt een geruimen tyd met hem hier over in een regtsgeding. Behalven de inkomften die aan zyne waardigheid van AardsbitTchop en Primaat van Indiën verknogtzyn, zoo trekt hy nog gefchenken van alle de Geeftelyken, en een aanmerkelyk deel van de goederen die door de Inquifitie verbeurt verklaart worden; het geen een onuitputtelyke bron van rykdommen maakt. Men bewylt hem ten naafren by dezelve eerbewyzen als aan den Onderkoning. Hy fpyfi: in het openbaar met dezelve pragt, en ftelt zig niet gemeenzaaroer met de Edelen aan. Een liiflchop die onder hem (laat, legt voor hem zyne bezoeken af, en voerd in zynen naam de voornaam He zaaken yan het bisdom uit. Schoon tans de magt der Portögcfen in de Indiën zoo aanmerkelyk vervallen is, zoo heeft eg» ter  Ë-sn en Veertigste Brief. 41** 'rèr den AardsbitTchop van Goa de uitwendige vertoningen van grootheid nog niet afgelegt, welke die der Vorften eVennaart, gy kont hier uit oordeelen, Mevrouw, van welk gewigt deze uitmuntende waardigheid ten tyde van hunnen grootden luiftér moet géweed zyn. Gy vraagt my de reden van dit verval, en hoe dat een volk van Liflabon de algenieene haven der koopwaaren van Europa maakten, eh van Goa die van den algemeencn koophandel van AGa, in andere handen deze onuicpurbaaré brónnen Van rykdommen hebben laten overgaan, welke tans zoo veel andere volken verreiken ? De ontdekking van Brafil kan hier toe wel mede gewerkt hebben. Hetiswaarfchynelyk dac toen zy hier grootef voordelen vonden, dat zy verzuimde om genoegzaame krygsmagten naar de Indiën te zenden om daar hunne bezittingen te handhavenen, en nog minder om. nieuwe wingeweden te maaken. Het is zeker, dat de Koning van Portugal verfcheide reizen voornemens is geweed om dit land ce verhaten, en zou liet mogelyk gedaan hebben, zoo de zen*delingen hem niet hadden voorgedelt dat alle de Chridenen van deze landdreken. tot het Heidendom of Mahomectaansdom zoude wederkeeren. Het geen thans aan de Portugefen in de Indiën nog overig is, is van zoo weinig aanbelang, dac wel ver van *er voordeel uit te trekken, dit een goed is dac hen tot lad verdrekc. Het gedrag zelfs van dit volk ten opzigte van de overwonne volken, is een andere oorzaak van hunnen onderIII. Bed. Dd gang*  418 De Nieuwe R e i s i g e r/ gang, hec geen ik u verhaal volgens het getuigenis van eenige der verftandigen onder hen. Zie hier in het byzonder het geen my onlangs een man die van deze zaaken grondige kennis had zeide, welkers eige redenen ik u mede deelen zal. De Indianen zugten onder de Porcugeefche „ magt, en die zy te gelyk als een onregtvaardi„ ge en ondragelyke befchouwen. Zy waaren „ geen mccfters nog van hunne Steden, nog van „ hunne Akkeren , nog van hunne Goederen, „ nog van hunnen Koophandel, nog zelfs van „ hunne Perzonen. Zy bleven alleen onderwor„ pen, om dat zy geen moed genoeg hadden om „ de wapenen op te vatten om zig te bevryden, ,, of om dat zy de gevolgen van een oplland „ vreesden die mogelyk niet Hagen zou. De „ Hollanders willen uit dit algemene misnoegen „ voordeel te trekken. De ftaatszugc, de hoog„ moed, een beginzel van haat, het verfchil „ van godsdienft, de hoop om een luiilerryk en 5, zeker fortuin ce maaken deed hen in fchyn me„ delyden met de Indianen hebben; zy Hemden met hen toe dat hunne flaverny zeer hard is; .„ zy booden hen aan om meede te werken tot „ hunne bevryding; zy beloofden hen om hen „ zoo veel zagtaardigheid en billykheid te beto„ nen, als zy onregtveerdigheid en wreetheid „ van de Portugefen ondergaan hadden. Den ondergang van deeze wierd dan befloten; en door de kracht der wapenen volbragc, en hier door zyn de Indianen van meefters ve randerr.". Het  Een en Veertigste Brief. 4ï£ Hec is waar, Mevrouw, gelyk gy zulks uic eenmyvoorige brieven hebc konnen opmaaken, dac zy geen ontzaggelyker vyanden voor hunnen koophandel in hec Oeften hebben konnen, als de Hollanders. Hy is cegenswoordig in diervoegen vernietigt, dat 'er naauwelyks uic Indiën, twee fchepen in de haven van Liffabon komen: Deze vermindering van magt is door de fyne toegefchreeven, aan de geringe yver der Godsdienft voor de Portugefen; en door andere, aan haare uieftekende fchraapzugt.: Zie hier van welk zinnebeeld men zig bediend heeft om deze dubbele oorzaak van hunnen ondergang te betekenen. Zoo zegC men dut wanneer zy in de Indien gekomen waren 9 met het kruis in de eene en het zwaard in de andere hand, eu zy een overvloed van goud vin* dende, zy het kruis op de aarde lagen, om hunne beurs te vullen, het zwaard altoos opgeheven houdende om haar te verdedigen. Maar dat wanneer zy haar, om haar gewigt, met de eene hand niet meer onderfteunen konden. zy met hec zwaard deden het geen zy met het kruis gedaan hadden, om des te beter dit koftbaare metaal met zig te konnen voeren. Het was toen niet moeyeJyk voor andere volkeren, om haar te overwinnen eu te beroven. Met hier ageer een te laten volgen alles wat de Stad Goa betreft, zoo heb ik vöor het einde van dezen brief, eenige aanmerkingen betreffende hec Koningryk Vifapour bewaart, digt legt in haare nabuurfchap, ik deed een reis, in gefelfchap van D d 2 eeni-  qzo De Nieuwe Reiziger eenige Jefuiten die hier als zendelingen naar toé 'gingen, over land naar het zelve. Vermitsïk my eenigfints onpaflêlyk bevond den tweeden dag naar myn vertrek, deed ik my geduürende drie dagen, in dat reistuig dragen, 't geen men hier netten noemt , en van welke men zig weinig anders als op het land bediend. Het zyn in der daad netten van touwen die men aan de eindens zamen bint, en die door twee of vier mannen gelyk de Palaquins op de fchouderen gedragen word, door middel van een ftok die aan de beide eindens van bet net is vaft gemaakt. Het is niet langer als een man , maar zoo wyd dat men 't zelve in de midden alleen maar behoeft te openen, om 'er zig gemakkelyk met een kullen onder het hooft in uitteftrekken, fchoon men'er een weinig gekromt ih legt: dat is te zeggen, dac het hoofc en de voeten naar het uiteinde verheven zyn, en dat bet lighaam nederwaarts helt. Om zig voor den regen te befchutten, bedekt men zig met een menigte kleine matten, die van bladeren van pahnboomen gemaakt zyn, die de dragers op de ftok fchikken die hec net onderfteunt. Deze matten hangen ter wederzyden af, en hebben kleine openingen die men fluiten en openen kan volgens zyn begeerte, wanneer men hec gezigc van het vele genieten wil, of bedekt wil blyven. Ik zal u de fteden, vlekken en dorpen die wy doorcrokken voor dac wy te Vifapour aankwamen niet opnoemen, welke haaren naam aan hec oude Koningryk Decan gegeven heeft, van welke zy de  Een en Veertigste Briïï". 421 de hoofdftad is. Die is een van de grootfte fteden van geheel Afia. Zy befiaat omtrent vyf uuren in omtrek, wanneer men 'er de vyf vooéfte-* den onder rekent die haar omringen. Haare rauuren zyn zeer hoog, en van gehouwe Henen gebouwt, en met een breede gragt, en verfcheide bolwerken, op welke gefchut van allerly caliber legt, omringt is. In het midden van de ftadishec paleis van den Koning, dat ook met gragten en muuren omringt is, maar van welke het inwendige zeer eenvoudig is, en niets merkwaardigs aan-, biet. Overal zyn de huizen van hout, aarde, of. itroo gebouwt; derzelver deuren zyn zoo klein, dat men moet nederbukken om in dezelve te komen. Schoon de vorft Mahomettaans is, zoo zyn byna alle zyne onderdanen die goudfmeeden en wevers zyn, Heidenen. Voormaals waren de Koningen van Vifapour vry en onafhankelyk;' amr de Mogolfe Keizers hebben hen genoodzaakt om zig cynsbaar aan zyn ryk te onderwerpen. Onder voorwendzel van deze fchatting, kan bet volk naauwlyks zoo veel, door eenen geltadigen en zwaaren arbeid, by een verzamelen , als nodig is om de verfchillende lallen te betalen met welke zy overladen zyn. Men dryfe hier overal een vry fterken koophandel; dog niemand verreikt zig door dezelve.. De Hollanders trekken een groote menigte peper uic dit Koningryk die hier zeer overvloedig groeit; en zy zeifs worden hier zeer aangehaalt. Ik oncmoete er hier eenige die ik op Cylon gekênt had ,. met D d 3 welke  422 De Nieuwe Reiziger. welke ik een cogc naar de bergen van Gare deed, die niec ver van Vifapour verwydert zyn. ik crinner my mee vermaak hec gefprek dat wy met een Bramin gehad hebben, die een kleine pap^ode bediende die aan den voec van een dezer bergen gebouwt is. Hec was een agtcnsvvaardige gryfaard die veel verkering met de Europeanen gehad, en de hoven der Indiaanfe Vorftenbezogt had. Een Filofophifche geeft, die niet gemeen onder deze afgodendienaars is , had hem een afkeer van den ommegang der Werelt ingeboezemt; en de liefde tot de vryheid had hem een fchuilplaacs doen ver» kiezen by een crots en onafhankelyk volk. Wy hadden ce Vifapour van dezen eerwaardigen man hooren fpreken ; onze aankomft fcheen hem geen verwondering te bewaaren. Hy ontving ons met die edele eenvoudigheid die het uicwerkzel van een hoogen ouderdom is , wanneer zy met de kennis der menfchen, en met de deugd gepaard gaat. Hy hield ons by hem ten eeten , maar fpysde mee ons niet; want gy moet weeten dat den Godsdienft van die volk hen niet toelaat van met een vreemdeling te eeten nog te drinken: • het is hen mede verboden om ooit van eenig ftuk. huisraad gebruyk te maaken dat door deze gebefigt is. Hierom deed hy voor ons in plaats* van fchotelen en borden, groote bladeren plaatzen, op welke ryft die in waater en zout gekookt was lag; ter zyde ftond een klein vat van bladeren van palmboomen, dac met uitmuntende boter gevult was om toe fous te verftrekken. Men bragc.mede op  Een en Veertigste Brief. 423 op diergelyke bladeren alle foorcen van vrugten van die land en ingelyde vrugten. Maar men heefc hier geen brood, vermits zy het nooit eeten, en dat behalven die de ryft die gebrek vervult. Na dat wy gegeten hadden, zag men dat de geregten die men ons voorgediend had, byna alle in haar geheel gebleven waaren 5 en vermits hunnen Godsdienft hen niec coelaac om dezelve aan te raken nog te bewaaren, zoo deelde, men dezelve aan eenige Chriften Slaven uit die wy by ons hadden. Wat meer is, men wreef de plaats op welke wy gezeten hadden, na dac wy vertrokken waaren tot blinkens toe, met een weinig koe^ mift die men toe die gebruik gereec had; wanc men gelooft vërpligt ce zyn om alle de plaatzen op deze wys te zuiveren op welke een vreemdeling , of Indiaan die van hunne gefince niec is, gezeteld heefc. De naauw gefeefte ftrekken zomwylcn deze bygelovigheid zoo ver uic, dat zy iemand die zy onzuiver agten liever, van gebrek zoude zien vergaan, als hem alleenlyk ce naderen om hem onderftand ce geven. Onzen Bramin neemt niet meer van deze gewoontens in agt, als die welke hy volftrckt niet nalaten kan zonder hec volk te ergeren. Onze hoedanigheid van vreemdelingen ,°en vooral die van Europeanen die hy by uitftek bemint, fcheen hem vlugger te maaken: hy wilde ons tot op de toppen van deeze hooge bergen vergezellen , alwaar hy ons verzekerde dat wy met ons oog de fchoonfte landfchappen van de Werelt befchouwen zouden. Ik Dd 4 trok  424 De Nieuwe Rei sic er. trok nog grootcr voordeel uit de zamenfpraken} van een man die kundigheden in de zeden en gewoontens van dit land had. Na eenige vragen over onverrchillige zaaken, en algemeene aanmerkingen over het ryzen , eu over het verdand en den aard der volken, als over de oprigting der ryken, en verfchillende wyze van regering: „ nergens anders als hier, zcidehyons, „ zult gy menfchen zien die waarlyk vry zyn; „ op alle andere plaatzen heb ik niet als fraveri „ gevonden. Ziet deze bergen die in haare uir„ geitrektheid- de twee Koningryken van Carnate ,, en Vifapour beflaan, en die het geheele fchier„ eiland Indiën in zyne geheele lengte van hee ,, Noorden tot het Zuiden doorfnyden; hetiseen '„ fchullpkiats die wy ons ten tyden van den inval „ der Mogollers, onze overwinnaars, verfchafc hebben. Genoodzaakt zynde om hen de vrugt? „ bare vlaktens in te ruimen,die wy bewoonden» „ zoo zyn wy na deze onvrugtbaare bergen ge„ weken, alwaar wy armoediglyk leven, maar „ in een onafhankelykheid die ons over alle de „ andere goederen vertrood die wy verloren heb* ben. Het belang, de Godsdien!!:, en de ge„ meene ongelukken vereenigen onze vorden op het naaüwften die gedadig in oorlog met de }, oude verdrukkers van onze vryheid leven. Zy ?, doen gedadige droperyen in het gebied van „ den Grooten Mogol, die ondanks zyne groote magt ons nog niec ten onder heeft konnen bren- gen. De Mahomettanen behandelen ons als- ^barbaa-  Een en Veertigste Brief. 425 „ b-arbaaren en ftruikrovtrs;' maar'zy die ons be„ ter kennen, pryzen ons over onze zagtaardig„ beid en goede trouw. Ik durf zeggen dat hec „ onder ons is dat men in aile haare zuiverheid „ de gewoontens, wetten, en uitmuntende ze„ den van onze Voorzaten ziet heerfchen. Wy „ leven in een volmaakte eendragc; wy bemin„ nen onze opperhoofden ,die wy als de vorften „ en vaders van een talryk geflagt befchouwen. „ Ieder belyd vreedzaam den Godsdienft van zyne „ ftam, en vooroordeelt die der anderen niet. „ De verfchillende gefincens die onzen Gods„ dienft verdeelen, zyn zoo weinig nayverig om „ iemant tot hen over te haaien, dat een man „ die de zyne verlaten wilden, In geen andere „ zou ontvangen worden. In onze kleding en „ woning, raadplegen wy alleen de noodzake„ lykheid; wy maaken van de eenvoudigfte voed„ zeis gebruik, als ryft, melk, vrugten en wor5, telen die wy altoos op dezelfde wys beryden. „ Het water is den eenigfte drank onder lieden ,, van een heus gedrag; het gemeene volk drinkt „ zomtyds arak , maar nooit zoo veel dat zy 'er „ dronken door worden; dit gebrek is onder ons „ een afgryzen. Wy hebben den zelfden afkeer „ van de gefchillen, hec vloeken en zweeren; en „ onze zeden verfchillen van die der andere raen„ fchen; om dat wy ons verbeelden dat alle vol„ ken in het algemeen wreed en boosaardig „ zyn ". : < j _ lk üelde te vergeefs alle moeite in het werk Dd 5 om  426 De Nieuwe Reiziger. om een vooroordeel uic te roeyen ,, dac door de verwoeftingen der Arabieren, Mogollers, en Poruigefen niet dan al ce wel geveftigt was. Maar ll-hoon ik hem van zyne dwaaling niec kon te rug brengen, zo had hy ten minften de mfchikkelykheid om aile de vragen te beantwoorden die ik hem deed betreffende dezeden der bergbewoonders, van welke hy een zoo fchoon tafreel fchetfte. Ik verltond van hem, dat het een gewoonte onder J-fcen is, om zig nooic van andere wapenen te bedienen, als van die welke men in zyne jeugd had leeren behandelen. Eenige ftryden alleen mee een zwaard, andere mee hec zwaard en fchild, zommïge mee een lans, andere eindelyk mee boog en pylen: de gewoonte mee welke zy deze wapenen behandelen maakt hen- ontzachelyk. De wyze op welke men de kinderen in de fcholen onderwyft, is nog een zaak die my de Bramin deed opmerken. By onze te rugkomft van den berg, wees hy' my 'er vier of vyf op de ftoep van den tempel aan, die van de meefter dezelfde les geleerd hadden. Uic vrees van ze ce vergeten, zong een hunner 'er een regel in een muzykale toon van op, en fchreef dezelve aanlionds op de plank op welke zy in hst ronde zaten, en die zy hier toe met fyn zand bedekt hadden. Na dat een dezer kinderen dezen eerllen regel al zingende gefchreven had, zoo herhaalde de anderen den zeiven alle te gelyk, en fchreven hem in hec zand. Plet eerfte begon vervolgens een andere regel, die zyne makkers herhaalden, en dus vervolgens Ijeur-  Een en Veertigste Brief. 427. beurtelings, tot het einde van de les. Wanneer 'er geen plaats meer op de plank was om te fchryven, zoo ureken zy 7er de hand over, en fpreiden ander zant uit , zoo het nodig was. Om nieuwe.letteren ce konnen maaien, en zy vervolgde dus, geduürende dien tyd welke hen gegeven was om zig te oeffenen. Op deze wys, leeren de kinderen lezen en fchryven zonder boeken, papier, pennen en inkt. De gewoonte om de planken en muuren met kocmift te wryven en te beftryken, werd nergens zoo algemeen in agc genomen, als onder de Indianen van.de bergen van Gate. Ik fchreef dezegewoonte aan een bygelovige plegtigheid van hunnen Godsdienft toer, maar. de Bramin onderrigce my dat de bewoonders van deze bergen hier in geen ander oogmerk hadden als de duuring, zinnelykheid en verfiering van hunne woningen. Vermits zy zich niet gelyk wy van zwaarcje gebinten bedienen, en hunne planken zoo ligt maken, zoo moeten zy om hünne woningen langer te doen duuren, en om het houtwerk gladder en vafter te maaken, hetzelve met deze mift, in waater ontbonden , beftryken; zy bedienen 'er zig zonder waater van wanneer zy vers is.- Wanneer zy dezelve met de hand of troffel uitftryken, zoo maaken zy hunne vertrekken glad, blinkende, en van een groene kleur, om dat de koeyen van deze bergen zig alleen mee kruiden voeden. Dit beftrykzel heefc dit voordeel, dac hec fchielyk droogc, en dac men ftraks na dat men het uitgeftre.ken heeft 1. 'er  428 De Nieuwe Rei zig e r. 'er over gaan kan. Het is waar dat men het ten minnen eenmaal in de week vernieuwen moet; maar dit is een gemakkelykë en onkoftbaarezaak; en de planken die op deze wys beftreken zyn, bezitten, behalven dit, wonderbare eigenfchappen tegens de peil. Het weder was zeer fchoon wanneer wy affcheit van den Bramin namen; en fchoon de zon gereet ftond om onder te gaan, zoo trokken wy egter nog vier uuren voort, tot aan een vlek alwaar wy te vooren ons intrek genomen hadden. Weinig dagen naar onze aankomil te Vifapour, vertrokken wy weder uit deze Scad om eenige andere Steden van dit Koningryk te gaan bezigtigen. Gfaèh werd in twee delen door een rivier ge» fcbeiden; en ieder dezer kan een aanmerkelyke Stad uitmaaken. De Koning van Vifapour hielt hier een Jagt welke wy by woonde. Het was hier dat ik den eerbiet zag die de Indianen voor hunne Vorften hebben, deze duld niet dat zy iets te gelyk mee den Koning aanraken.- Zoo .men hem een zwaard of lans aanbiet, zoo moet men het niet meer aanraken wanneer het de Vorft in zyne hand ontvangt. Het was op deeze wys dat ik den Koning een vuurroer zag overgeeven, men zette de kolf op de aarde, en men ftiec het zagjes over met de hand, in die van den Vorft, die de zyne geopent hield om het zelve te 'ontfangen. Myrfia, legt niet meer als zes uuren van Graën, dit is een zeer groote, maar liegt bevolkte Stad. Wy  Ëen en Veertigste Brief. 429' . Wy zagen °er twee beroemde Graflieden in, die een voorwerp van eerbiet voor alle de Inwoonders van dit land zyn; ik woonde hier de aanneming van een Indiaanfe Geeftelyke in de order der uitmuntende by. Andere afgodifche Monniken gelyden hem in een ommegang door- de geheele Stad. Hy wierd voorgegaan en vergezelt van een troep danfters, krygsknegten en muzykanten. Den nieuweling was in het wit gekleet en zat in een Palankyn, boven welke men twee zonnefchermen hielt. De voornaamde dander, was altoos naar hem toegekeert, en maakte duizend fprongen, met een wonderbaare behen-' digheid. De Godsdiendige lieden wierpen zig voor de voeten der Geedelyken die de Palankyn volgden. Maar vermits zy in groot getal waaren, zoo wierd 'er veel tyd vereifcht om hen allé de voeten te kuüen, zy hielden op een datige wyze dil om aan een ieder gelegentheid te verfchaffen om zig van deze plegtigheid te kwyten Zy bleeven trotfelyk over einde daan, met de houding van lieden die in verrukking zyn. Zy . donden dus verfcheide maal dil tot aan het huis van den nieuwen Monnik; men dande nog eenige tyd voor zyn deur, en hy gaf zyne medebroederen hier hun affcheid. Auringabad is een koopdad , maar die mee geen muuren omringt is. Onder verfcheide fchoone gebouwen befchouwt men een Moskee met byzondere aandagt, zy is door den Mogolfchea Keizer Aurangfep gebouwt, om tot een grafplaats  t 430 D s Nieuwe R e i s i g e r. plaats voor een zyner vrouwen te verftrekken, dié in deeze Stad ftierf. Wy wierden hier door eenige Engelfchen by uitftek wel ontfangen en die ons eenige dagen by zig behielden. Vermits men alleen tot oogmerk had om ons te vermaaken, zoo deed men een danfter komen die toen* veel gerugt maakten. Deze vrouw hielt zig overejnde op een been, en trok met het andere een kring, meteen ongelovelyke fnelheit,. en geduürende een lange tyd, zonder dat zy met iets ank) ders als haare groote toon de aarde raakte, op welke zy deze bewegingen maakten. Terwyl zy dus op het eene been draaide, wierp zy met de eene hand twee kopere ballen in de lugt, welke zy beurtelings ving, zonder ooit te mifichen. Alles gefchiede op de maat onder het geluit van Muzyk-Inftrumenten; en terwyl een gryfaard die naby haar was geftadig eenige Indiaanfche woorden zong, welke niet anders zeggen wilden, als houd moed, houd moed. Op dit ogenblik kwam een troep andere danfters, die door hunne mannen geleid wierden, en die een ballet op haare wyze uitvoerden. Zy waaren met fchoone geborduurde kleederen bekleet, en danften op het geluit van haare kaftagnecten. Zy vingen den dans met een klein geluit aan; de beweging nam ongevoelig toe, wierd verwoed, en vertoonde de verfchillende hartstogten vry wel. Wy zagen het afbeeldzel van een gevegt, in 't welk men met zoo veel woede handgemeen wierd, dat het minder een a'beeldzcl als de weezendlyke zaak was.  Een en Veertigste Brief. 431 was. Het opperhooft van de bende , die haar alle aanvoerden, bootften onder hec danfen, meteen ponjaard, de houding van een krygsknegt. na , die een ander in den ftryd dood. Men heeft weinig fteden in hec Koningryk Vifapour , in welke wy geen byzonder Schouwfpel of uitfpanning zagen. De gemeenzaamtle waren of heidenfche ommegangen, of andere plegtigheden van dit foort. Deze landen zyn vooral aanmerkelyk om het groot getal der pagoden, in welke men niet anders als wanfehape of onkuifche afbeeldingen ziet. Te Bedir, dat het toneel van een oneindige menigte bygelovigbeden is, zag ik een vrouwe beeld dat haare klederen van voren opraapte en aan de voorbygangers dat geen met een foort van drift vertoonde, het geen de fchaamte aan een ieder gebiet om te bedekken. Men ziet 'er een ander van een vrouw en man die elkanderen in de fchaamteloofte houding omhelzen. Niets is gemeenzamer in Indien, als dit foort van vertoningen, welke gy wel zult willen toefhun dat ik voortaan ftilzwygende voorby gaa. Ik zal mede alle de ommegangen , bygelovige gebruiken , en offerhanden overflaan die dagelyks vernieuwt en herhaalt worden in de plaatzen die deze volken bewoonen. Ik zal alleen gewag maaken van een Fcefl op welke wy door een Bramin geleid wierden. Hec was uic een bende jonge dogters zamengeftelt, die zeer wel aaar de wyze van dit land gekleet waaren, dat is te zeggen, met een ftuk gebloemt ftof, dat van den gordel tot aan de  43i De Nieuwe Reiziger. de voeten afhangt, en met een ander dat bevallig op de fchouderen gefchikt is. Haar hooft was meï geele en witte bloemen verfiert, die zig als Zoo veel edele gefteenterts op haare haairen vertoonden , en deze nimfen veel bevalligheid byzetten. Zy hadden ieder twee ftokjes in de hand, diezy té gelyk, en op de maat, en op het geluit der trommelen en muzyk-inftrumenten, tegen eikanderen floegen. Een van de bende zong alleen een veers van een gezang waar van de laatfte regel door alle dö anderen te gelyk en op eenen toon, zeven of agt maaien herhaalt wierd. Zy gingen op deze wyze naar den tempel, van haare moeders en oude bloedvrindinnen gevolgt die haar niet uit het gezigt verlooren. Na dat zy nog eenige tyd voor den tempel, ter eere van de Godin, gedanft hadden, welke de vrouwclykc fexe hier als haare befcherm Godin befchouwt , begaven zy zig naar een foort vari openbaaren Tuin, alwaar wy haar volgden; hier verdeelde zy zig in verfcheide hoopen, en begonnen weder te danfen. Deze danfen beftaan alleen in zig om te draayen, onder het geftadig klappen met de ftokjes by wyze van Caftagnetten, en met zig geftadig neer te bukken door het fchryen met de benen, even als of zy neder wilden gaan zitten , onder het geftadig zingen van het zelfde gezang. Ieder gefelfchap kieft vervolgens de vermaakelykfte plaatzen van den Tuin uit om te fpyzen. Zy nodigden ons alle, niet om met hen te eeten, vermits zy geen vreemdelingen aan haare tafels dulden, maar, om dat genen weg te nemeri dat  Een en Veertigtse Brief. 433 flat ons aanftond. Ik was geduürende myne reizen dikwyls getuige van deze vertoningen. Alle de Godsdienft van dit volk beftaat byna alleen in conferten, ommegangen, feeften, gezangen en danfen. Zy bieden hen fpyzen aan, bidden hen aan, zwaayen hen wierook toe, bieden hen betel aan, verfieren hen met zandelhout, en laten hen wandelingen doen; en fchoon zy zig hiervan met eerbiet en Godsdienftigen yver kwyten , 'zoo zyn hec egter de danfters die 'er het voornaamfte fie- raat van zyn. Wanneer ik weder te Goa kwam, bediende ik my van de gelegentheid die zig aanbood, om togten naar verfcheide Zeelieden te doen, welke tans niet meer aan de Indianen behooren; gelyk Minp-rola dat aan de Hollanders, Chaul en Damar die aan de Portugefen, en Bacaim en Bombai die aan de Engelfche behooren. Alle deze fteden hebben niets aanmerkelyks als haaren koophandel en pagoden. De voortbrengzelen van het land zyn ten naaften by dezelfde als die van Goa het geeniri de nabuurfchap ligt. Ik heb hier met byzondere opmerking dat geen befchouwt het welk de Portugefen de dmvigen boom noemen, om dat hy alleen des nagts bloeit. Wanneer de Zon ondergaat, befpeurt men geen eene bloem dp dezelve, en een half uur hier na, is hy geheel met bloemen bedekt. Zy geven een liefelyken reuk van zig; maar duurenniet langer als tot dat de Zon op den boom begind te fchynen. Alsdan vak een gedeelte af, en het andere fluit zig toe; dit duurd een geheel Jaar. UI, Peel. Ee Pe'  434 ^ E Nieuwe Reiziger. Dezen boom heeft ten naaftenby de groote van een pruimboom, en zyne bladeren gelykenen die van een oranjeboom. Men plant dezelve gewoonlyk op de voorpleinen der huizen, om 'er den reuk en fchaduwe van te genieten. Hy groeit zeer ichie> lyk, en fchiet uic zynen wortel een menigce fcheuten uic, die, fchoon zy niec meer als drie voecen hoogte hebben, zoo veel bloemen als de grootfte takken der boomen voortbrengen. De Portugefen maken 'er voor hunne geregten, en verweryen, het zelfde gebruik van als men van de fafraan doed. De andere natuurlyke voortbrengzelen van Goa en haare omleggende landftreken zyn ten naaftenby dezelve,als die van de kuft van Malabaar, en andere landftreken van Indien; ik zal 'er dan niets van in dezen brief zeggen dien ik om gewigtiger bezigheden eindig. Een Schip dat gereet legt om naar de Maldivifche Eilanden te vertrekken, noodzaakt my om op myn vertrek bedagt te zyn. Men heeft my verzekert dat ik hier een Schip zal vinden om my naar Siam of een der nabuurige eilanden te begeven. Ik ben enz. Goa dm 2 Oiïober 1742. Einde van bet Derde Deel \ BLAD-:  BLADWYZER, DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, In 'c Derde Deel begrepen. Negen en Twintigste Brief» Ormus, Diu en Suratte. De Stad Suez, haare haaien - biadz. a Onderneming om de Roode Zee met de Midde- L a landfe Zee te vereenigen - ' Op wat plaatzen de Ifraëlliten door de Roode Zee zyn getrokken * " " 3 De Stad Tor. 4 Klippen die in de Roode Zee zyn. - I De Haaven van Suaquen. - 1 * Gevaarlyke wind die in de Roode Zee waait *J De Straat van Babel-Mandel - - [■ 6 Het Eiland Socotra - j Zeden van deszelfs Inwoonders - 7 Deszelfs Natuurlyke voortbrengzels. - 1 g De golf van Ormuz. - I De Stad Ormuz. =■ 9 Haare Staats omwentelingen. 10 De Stad Gamron. - - - ir Het Eiland Kifchmifch. • - n Koophandel van Gamron. - - 14 Belegeringen van Diu. Buitengewoone dapperheid van de Vrouwen van >if deze Stad l Heldendaden van eenige Portugefen ia de belegering van Diu. - - - 17 Zegenpraal van Juan de Calfro die deze Stad verdedigt heeft. - - - - 18 De Stad Snratte, en het landfchap Guzaratte. l 1Q Befchryving van deze groote Stad, - » h £«» Rege-  BLADWYZER DER Regering van Suratfe. - -ai Haare verfcheide Inwoonders, envoornamentlyk de Engelfchen 23 Maaten, gewigten, en munten van Suratte, 26 Gemeene ziektens van dit land. - - 17 Wandelwegen in den omtrek van Suratte. 29 Gafthuis van de dieren. - - 30 Natuurlyke voortbrengzels van Suratte. » 32 Dertigste Brief. Het Ryk van den Grooten Mogol. De Stad Broitfchia. - - - 34 De Stad Brodra. - - - - 3f Gomlak die in den omtrek van deze Stad ingeza-'J mek word. - - - - r 36 De Stad Amadabath. - - *j Heidenfche, plegtigheid in den omtrek van deeze Stad. - '~ 37 Koophandel van Amadabath - 38 Haare inkomften en derzelver gebruik. - L-q Gouverneur van deze Stad. - - Zyne gdlrengheid omtrent eenige ligte vrouwen 40 Graflieden in den omtrek van Amadabath 41 Graflieden van een vader die bloedfchandenbedreven had - - - 41 Wandelwegen om Amadabath - 43 Aapen van dit land. ... . Papegayen van dit land. - • -. - f"™ Andere dieren van het landfchap Guzaratte. 45' De Krokodillen; befchryving van deze dieren. 46 De Stad Cambaye. ... . 1 ichoonen Tuin ia het landfchap Guzaratte. 1 4y De Stad Bifangatar. - - - ' Lm De Stad Petain. - - - P° Zeden en gewoontens van het landfchap Guza-*i ratte. - - . > ƒ i Godsdienft der Inwoonders. s * Kleding der Vrouwen van dit landfchap. 1 Kleding der Mannen, - - • De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. De Indianen die men Banianen noemt. - si Hunnen Godsd;enft en hunne Afgoden. - 5-4 De zeden van deze Volken. - sf De Priefters der Banianen._ - $■ Hinhen eerbiet voor de dieren. - 57 Hunne bygelovigheid geduürende de Zon en Maans verduiitering j8 Verfchillende gefintens der Banianen, - 1 _ De gefinte der Ourowaths. - - I5y Die der Samarats. - . - - 6b Die der Biüiaua. - *■ Lga Die der Gonghys en Faquirs, - • 1 Bygelovigheden der Banianen. • - 63 Geleerden en Leeraars der Banianen - 66 Hunne gefchriften. ... 67 Opvoeding der kinderen by deze Volken. 1 6g Hunne huwelyken. - • Afbeelding der Baniaanfche Vrouwen. - 69 Derzelver zinnelykheid. - - - I70 Koophandel der Banianen. - - f Jaargetyden in het landfchap Guzaratte - 7* Indigo van Amadabath. . - - 72 Natuurlyke voortbrengzels. - 73 Ouden Koophandel der Portugefen in het landfchap Guzaratte. - - - ; - 74 Een en Dertigste Brief. Vervolg van het Ryk van den Grooten Mogol. De Stad Geribath. - - -- 7? De Rasbouten , een fekte der Banianen. - 76 De Games of Parfis , een gefinte van Afgodifcheï Indianen. - * - ? 77 Hunnen Godsdienft. - .3 Hunne gewoontens. - 79 Agra de hoofdftad van het Ryk van den Mogol. 8t Van het eigentlyke Indiën. ». - 1 ga Vau den oorfprong der Mogollers • • Gengiskan en Tamerlan. - - ig» •Selegentheid van de Stad Agra. - 1 Ee 3 Haa.  BLADWYZER DER Haare Moskeen. - - - - Lg^ Haare Badftoven en Karayanferaas. - f * Het Keizerlyk Paleis. - ' - 86 De Graflieden. ... -88 Het landfchap Delli. ... 90 Groote Pagoden en Gafthuis voor de Aapen. 91 De Stad Delli, thaus Jehannabath. - 91 Befchryving van deze ftad. - » 1 gl Het Paleis van den Keizer. - - f" Troon van dezen Vorft. * - 1 Gehoorgeving der Afgezanten. - f < Stallen voor de Olyfanten. - - Scboone Moskeen te Delli. - f Plegtigheid die in agt genomen word wanneer de Vorft in deze Moskee gaat. - - 96 Wandelingen van den Keizer. 97 Krygstogt' van Thamas KouliKan in het Ryk van den Mogol. ' - - 98 Ihkormten van den Grooten Mogol. - iot Krygsmagten van dit Ryk. - - ioz Keizerlyk leger. - ... 104 Verfchillende Krygsbenden en hunne Opperhoofden. - - - io-r Krygstuig. ... - 106 F eelt van twee broeders, dat te Delli gevierd word. 107 Twee en Dertigste Brief. Vervolg van de Staaten van den Grooten Mogol. Schoone laan van Lahor tot Agra. - 108 De Stad Lahor. - - - 109 Algemeene Jagt die door den Keizer in het landfchap Lahor gehouden word. - n° Byzondere Jagten. - - * J» nj" Jagt der Gazellen. - - * » Die der Leeuwen. * " , * IX" Schoonheid van het landfchap Kachemire. 1 Syranakar, hoofdftad van dit landfchap I ' Haare iufthuizeu. - * " ,u° Aard  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Aard van haare Inwoonders. - - 13* Zonderlinge fontein in dit landfchap. - ■» Zeldzaame ViiTchen in een kanaal van Kache- S. 122 mier. - * Het landfchap Kabul. - | Zeldzaame gewoonte van een volk Augans ge-i 124 naamt. - * De Stad Muitan. - - Muntfpecie en wiflel van het Ryk van den Mogol. - - - - 126 Feeften die 's jaarlyks in dit Ryk geviert worden. 129 Kermis die deze feeften vergezelt. - 1 ?o Ligte vrouwen vau dit Ryk. - - 131 Gevegten van dieren tegen menfchen. - 13» Olyfanten van den Grooten Mogol. 134 Hoe men deze dieren in Indiën vangt. 137 Witte Olyfanten. - - - 139 Olyfanten van een verbazende groote. ' 140 Zeeden en aard der Olyfanten. - L, Liften om de Olyfanten op de Jagt te doden. I * Landen in welke men hun vlees eet. - 143 Ouderlingen haat tufTchen de Olyfanten en Leen--* wen. - " r '44 Tegengift i-or de Olyfanten ontdekt. 149 Vrouwen. " " Het landfchap Chitor. - <• L j .Q De ftad Goddach. - - 1 De ftad Calleado, hiftorie die hier is voorgevallen. - IS' Ee 4 De  BLADWYZER DER De ftad Seronge berugt om haare gefchiJderde lynwaaten. * - - j^a Verfchillende landfchappep van het ryk van den Mogol. ... De Chrillenen in dit Ryk toegelaten; hiftorie betreffende dit onderwerp - "« ^7 Godsdienft der Mogollers. - ' * Hunne Moskeen. - S 159 Hunne Priefters. - - * Hunne huwelyken. - - 160 Onluften die de vrouwen in de Serails veroor- zaaken. .... Rytuigeu in dit land. - • 1 , Hoe dat men hier ryft. - - f 4 Ziektens aan welke de Reizigers onderworpen zyn. - iSy Reizen van den Keizer. - - 166 Verfchillende foorten van Voerlieden. 168 Hunne gelchillen wanneer zy eikanderen ontmoeten. - - - 169 Lykllatien der Mogollers. - - 170 Wetenfchappen van deze Volken. - 171 Taal der Mogollers. - l Aard van dit Volk. - - f 172 Befchryving van hunne huizen. - 173 Hunne Kleding. - - ' ijf Hunne vermakelykheden- - n Hunnen afkeer voor de dronkertfchsp; hiftorie > 176 betreffende dit onderwerp. - J Wyze op welke de Afgezanten door den Mogol ontfangen worden. - - 177 Vier en Dertigste Brief. Vervolg van de Staaten van den Grooten Mogol. Portugefen aan de wraak der Indianen naby Bengalen opgeoffert. - - - 181 De Stad Banarez in welke de voornaamfte fcho- len der Banianen zyn. - - 18-? Beroemde pagoden van deze Stad. . 1S3 Eigen-  VOORNAAMSTE ZAKEN. Eigenfchap van het waater van de Ganges. i8y Mahomettaanfche Dervifchen - - 186 Wyze om de Leeuwen tam te maaken. 187 Baniaanfche vrouw die zig met het lighaam van haaren man verbrand. - 188 De ftad Ragimohol; het paleis dat men in dezelve vind. ... ipj Het landfchap Bengalen, en deszelfs koophandel. .... 103 Zeldzaam kruid van 't welk men lynwaat maakt. 195 Koophandel der Hollanders in Bengalen. 1 De ftad Chandernagor. - I Zeden der Inwoonders van Bengalen. 197 Berugte Tempel van Jargana, in het landfchap Oryxa. ' » - I co Het Zandelhout. - f" 1510 Befchryving van den Katoenboom. 199 Zyde kwekeryen in Bengalen. - 201 Jaargetyden-in Bengalen. - - 20a Staatsomwenteling in eenige landfchappen van het Ryk van den Mogol, en hunne tegens- woordige regering. - - 204 Vyf en Dertigste Brief. Golconda^ Staats omwenteling door'welke het Koningryk Golconda ge (ligt is. - - 206 Afkomft der tegenswoordige Koningen van Gol- \ conda. - f 207 Gevallen van Abdalla, Koning van Golconda.' De (lad Mafulipatan. • 219 Overmaatige hitte in deze Stad. - 1 VrugtbaaVheid van 't Koningryk Golconda. f Bagnagar, hoofdftad van dit Ryk. 1 Befchryving van deze ftad. - I Het Kafteel van Golconda. - 213 Pragüg Paleis te Golconda. - 214 Redering van dit Koningryk. - l ^ Deszelfs Inwoonders. - f Ee 5 De  BLAD WYZER DER De verfchillende ftammen die hen onderfchei--x den. - - I De ftam der Braminen. - , - f 217 De kooplieden in het groot. De ftam der ligte vrouwen. - J Andere ftammen in Golconda. - 219 Dwepery van dit volk. - - ' 220 Huwelyksplegtigheden van Golconda. m Opvoeding der Kinderen. - 1 Aart der Inwoonders. f 22i Hunne wyze van Kleding. - 223 De Stad Tanara. - » 224 Diamantmynen van Golconda. - 1 Doe men de diamanten zoekt. - l Verpagting der mynen. - - 1 rioe men de diamanten klieft. - f * < Hunne verfchillende hoedanigheden. 228 Pp wat wyze den handel in diamanten in dit ryk gedreven word. - - 229 Regel der Indianen om de naauwkeurige waarde der diamanten te kennen. - 230 De diamanten van den grooten Mogol en GrootHertog van Toskanen. » - 231 Diamantmynen van de rivier Gouel in Benga- lea' " " V Andere fteenen van Golconda. i ' De Bezoar. - - 1 Hoe men de nagemaakte kennen kan. f 33 Zes en Dertigste Brief. De Ruft mn Copnandel. ■ Koophandel op deze Kuft. - 23? Bifnagar, hoofdftad van het Koningryk Carnaten. - -» De Vorft van dit Koningryk. - > 136 De ftad Gandecot. J Pagoden van de ftad Bezoar. - 237 Bedriegerye van de Priefters van deze pagoden, L _5« Pagoden van Tripety. - • 2^ Het  VOORNAAMSTE ZAKEN. Het Landfchap Madura. «t Alcatile. - l ,a(J Schandelyke Godsdicnftige plegtigheid van haa- r a* re Inwoonders. J Jefuitfche Zendelingen in Madura. - 240 Hunne levenswys. - - 241 De ftad Tarcolan. - - 242 De ftad Palliacatte. - - 243 Madras, een ftad die aan de Engelfche behoord. 244 Befchryving van deze ftad. - 245 Derzelver Regering. - 246 Engelfche Ooft-Indifche Maatfchappy. 248 Meliapour. - - 2jó Hiftorie van de Franfche Ooftindifche Maatfchappy. - - - 2j-z Hiftorie van den Nabab van Arcatte die door de Maratten verwonnen wierd. - 259 Aart van dit volk. - - 261 Aankomft van de Weduwen en Zoon van den| Nabab van Arcatten te Pondichery. I , Op wat wys zy door den Franlchen Gouver- f neur ontfangen wierden. - J Staat van de flad Pondichery. - 264 Zeven en Dertigste Brief. Cylon. Be ftad Tranquebar. - - 269 e ftad Negapatan. - - 270 De haaven van jafnapatan. - L ,7I Verdeling van het Eiland Cylon. - f ' De ftad Colombo. - - 27* Yver der Inwoonders van Cylon. - 273 De Stad Candy , hoofdftad van het Koningryk | van die naam. - - L De ftad Allout. - - ï De ftad Badoula. - •* De ftad Digligy. - - | Befchryving van het paleis van den Koning van> 27? ' Candy. '» - Huizen  BLAD WYZER DER Huizen der Inwoonders van het Koningryk Can- dy. - - - a7f Natuurlyke fterktens van dit Koningryk. 276 Naauwkeurige wagt die men hier houd en de paspoorten die men geeft. * De piek van Adam, den hoogden berg van dit> 277 Eiland. - j Zonderlingheid der twee Jaargetyden op Cylon. 279 De landftreek Oudanour. - - 283 Oudheden van Cylon. - « Op wat wyze de oude op het zelve koophandel l 281 dreven. - J Oud gebruik by de dood van deszelfs Koningen. I s Oude Regering. - I 28a Hedendaagfche. - 283 Het volftrekte getae der Oppervorfteu. 285Krygsmagt van het Koningryk Candy. I Wyze van ftryden. - I Zeden en hoedanigheden der Inwoonderen. 287 Hunne Kleding. - <» Onderfcheid en rang die tuiTchea hen in agt ge-V 289 nomen word. j Verfchillende foorten van Hurgeren. 291 Welke men bedelaars op Cylon noemt. 293 Verbod om op levensftraf edele gefteentens te zoeken. - - 295" Grooten eerbiet van de Hovelingen voor den Ko- 7 ning. - - ? 296 Drie orders van Priefters op Cylon. * Godsdienftige plegtigheden en ommegangen. 298, Verfchillende Godsdienften op Cylon. , 300 Agt en Dertigste Brief. Vervolg van Cylon. Onwetentheid van de Inwoonders van dit Eiland l \ Deszelfs muntfpecien. - f" Opvolging in de erffenis der landeryen. , Regt der Schuldeiffchers. - f '1 aal der Chingalefen. - - 304 Hun=  VOORNAAMSTE ZAKEN ÏJnnne geneigtheid tot het fpel. - L aoi Zeldzaame Wedditigfchappen. - I Wetten van het Huwelyk. - 30? Agting voor de Vrouwen. - • {. Gezag der vaderen over hunne kinderen, Lykplegtigheden. - - 3°7 Wyze der Zieken te behandelen. 1 ,0g Wyze van zig te voeden. - f 6 De Badas, een byzonder volk van dit Eiland. 309 Natuurlyke voortbrengzels van Cylon. L De ryft, hoe dezelve aangekweekt word. f 5 Wyze om het waater over het land te leiden. 311 Wyze van dorlTen. ' " \ Verfchillende bloemen van dit Eiland, > 313 Uitmuntende Vrugten. - « De Areek. - - 3*4 De betel. - " ' 1 Het gebruik dat 'er de Indiaanfehe vrouwen van i 31S maaken. - - 3 De Talypot. - * 3l6 De-Ketula. - - L ,t8 De Kaneelboom. * - 1 De Boom Gods. L oao Peuïvrugten en dieren, - - * Olyfanten. - - Aapen. - - 3?* ïnfekten. - " 3*3 Slangen. - - 31* Bloedzuigers. - - " 3*r Dac de Joden Pen tyden van Salomon Cylon be- zogt hebben. - - 3*6 Negen e.n Dertigste Brief. De Kuft -van Malabaar. Het Koningryk Travancpux. « -p De Koning van Coylan, Schatgever aan de Ko-> 327 ning van Travancour. - ^ Krygsmagten van het Koningryk Travancour, en den Godsdienft van deszelfs inwoonders. 328 Aart  bladwyzer der Aart van den Koning van Travancour, en vanj zyne onderdanen. " " f 329 Godsdienft der Malabaaren. - J Hunne wetenfchappen, konften en handwerken. 330 Verfchil truTchen de Kuft van Malabaar en diej van Cormandel. - t 33a Oorzaaken van dit onderfcheid. - } De Nairs. - 333 De Pouliats, een veragte ftam op de Kuft van Malabaar. - - 335* Andere verfcheidenrreden tulTchen De Joden met de uiterfte geftrengheid door dit Geregtshof behandelt. - • 377 Het Auta da Fe, - - 379 Kleding der veroordeelde. - 1 Jo' Strafplaats. - - £ 3*° Rykdommen der Jefuiten te Goa. « o Hunne verfchillende huizen. - ƒ3 Dood van St. Francifcus Xaverius. - 384 Maaltyd by de Jefuiten. - - 38? Onzinnelykheid der Portugefen aan Tafel. 385 Ballet by de Jefuiten. - - 587 Koninglyk Gafthuis te Goa. - 3S8 Gebouwen van Goa. - - 393 Een en Veertigste Brief, Vervolg van Goa, Befchryving van de ftad Goa. - 394 Hoe zig- de Ponugeefen 'er meefter van hebben gemaakt. - - 396 De plaats van St. Catharina, en de plaats deri Gal!yen. - - t 398 Het paleis van den Gouverneur. - 3 Het KloofUr der Wezen. - 599 "De  BLAD WYZER enz. De markten van Goa. - - f , Verkoping der Slaven. ~ ' X ^ Wiflèlaars en munt van Goa. - 401 Verfchillende foorten van Portugefen te Goa. 403 Beloning der Krygslieden. » ? Andere Inwoonders. - f 404 Indianen. - ■* 406 joden. • i - & 4 « Ongebondenheid der Goafche Vrouwen. j ^ Kruid dat de Mannen doed bezwynen. 409 Groote Godsdienfligheid van de Portugefen van Goa. ... Hunne ommegangen- - - 411 Gezag van den Onderkoning. - 41 f Dat van den Aardsbïffchop. * 416 Öorzaaken van den ondergang der Portugefen in Indiën. ... Het Koningryl^ Vifapour. - 419 Befchryving van de Stad Vifapour. 42c Zeden van de Inwoonders yan de bergen van -\ Gate - - - / Eenvoudigheid van deze Volken en hunne on-f ^2Z afhankelykheid. - i De wyzeop welke zy hunnekinderea leeren lezen 426 Gewoonte om de planken met Koeyemeft té wryven. - - 427 De Stad Graan. - - 1 o Eerbiet der Indianen voor hunne Vorfierf. f ^ De ftad Myrzia. - ■) Danfters van dit land. - - I Menigvuldige ommegangen onder de Heidenen 1 429 van Vifapour. - J De Stad Bedir. • - 431 Feeft dat door jonge dogters gevierd word. 432 Waarin den Godsdienft van dit volk beftaat. ^ Natuurlyke voortbrengzelen van het eiland Goa ;v 433 De droevigen boom. - - Mnde van bet Regijler van bet Derde Deel.    D E NIEUWE REISIGËR; O F BESCHRY VING VAN DE OUDE en NIEUWE W A E R E L T, Uit het Franfch van den ABT DE LA P OR TE- VIERDE DEEL. Behelzende in zich De Maldivifche Eylanden, Sumatra, Java, Borneg MacaJJar en de Molukken , de Philippynen, de Marianifche Eylanden, Nieuw Guinee N. Holland, Siam, en Nabuurige Koningkryken. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSE, i767,   Pag. t D Ê Nieuwe R £ I S I G È R( TWËE-EN-VEERTIGSTÈ BRIEF. De Maldivi/cbe Eilanden. Men rekent meer dan drie hondert uuren van Goa tot op de Maldivifche Eilanden. Deze overvaart, Mevrouw, fcheen my zeer langduurig te zyn , vooral door de gaftadige vrees in welke wy waaren van door de Zeerovers , van de Kufl: van Malabaar, te zullen worden aangetalt. Dit zyn Mahomettanen die voor de boosaardigfte en trouwloofte aller menfchen gehouden worden. Zy woonen in groote vlekken , in welke zy geen inwoonders dulden welke van hunnen Godsdienft niet zyn. Men geeft aan deze j vlekken de naam van , Bazards , of Markten, om dat zy alleen door kooplieden bewoont worden. De aanmerkelykfte leggen aan den oever der Zee » van waar deze Zeefchui« mers hunne rtroperyen doen, langfl: de geheele Zeekuft. Zy behandelen hunne gevangenen met IV. Deel. A de  2 De Nieuwe Reiziger. de uiterfte barbaarsheid. Zoo het Heidenen of Mahomettanen zyn , zoo vergenoegen zy zig met hen te beroven en aan land te zetten; maar wanneer het Chrillenen zyn , maaken zy ze tot Slaven , en gebruiken hen tot een arbeid die wel ras hun leven doed eindigen, zoo niemand zoo veel deel in hun lot neemt om hen vry te koopen. Het geen men my in het Schip van de wreetheid van deeze Zeerovers verhaalden, deed my yzen. Men verzekerde , gelyk ik u reets gezegt heb, dat de eerfte maal dat zy een Schip in Zee brengen, zy 'er een van deze Slaven op vermoorden; en zoo zy geen Slagtoffer gereet hebben , zoo wagten zy met deze verfoeyelyke offerhanden, tot dat 'er een Chriften Slaaf in hunne handen valt. Oordeelt, Mevrouw, in welk een vrees my een diergelyk verhaal bragt. Het geen men te Marfeille, van de Slaven van Tunis en Algiers verhaald, is niets in vergelyking van de ongehoorde wreetheden die deze Zeefchuimers oeffenen , vooral ten opzigten van de Portugefen welke, van hunne zyde, hen geftadig beoorlogen , gelyk de Ridders van Maltha de Turken doen. Den Kapitein van ons Schip, die alzoo ongeruft als ik was, deed den Stuurman in volle zee fteken , en hield ons dus ver van de kuft verweidert: hier door vermyde wy deze Zeerovers , en kwamen gelukkig te Male aan, welke de hooftftad van de Maldivifche Eilanden is.! Deze Eilanden ftrekken zig langft de Kuft van Malabaar , in een regte lyn van het Zuiden naar  TWEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 3 naar het Noorden uit: men kan'er meer dan vyftienhonderd tellen, die byna met eikanderen vereenigt, in dertien delen, gefchyden, en in hoopen of groupen by een verzamelt zyn ; maar waar van het grootfte gedeelte niet als zandhoopen, en rotzen zyn. De andere zyn zoo klein en laag, dat de Zee dezelve dikwyls bedekt; en daar zyn 'er weinig onder die bewoond zyn.Iedere by eenverzameling is van eikanderen door een Kanaal of Straat gefcheiden die zoo weinig diepte heeft, dat men zomtyds dezelve door kan vaaren zonder 'er meer dan drie voeten waater in te ontdekken: men heeft 'er andere welkers doortogt diepte genoeg voor de Schepen heeft; het grootfte heeft by de twintig uuren langte. Iedere byeenverzameling van deze kleine Eilanden die door een ftraat van eikanderen gefcheiden worden , noemt men een Landfchap , of Atollon. Hunne gedaante is rond of ovaal; en de grootfte beflaan niet meer als dertig of veertig uuren in omtrek: Zy maaken zamen een lange keten uit, die meer als hondert uuren uitgeftrektheid heeft, en alle aan een Vorft onderworpen zyn. Zy ontlenen hunnen naam van de hooftftad, en van het woord dive, dat Eiland, betekent; en van deze twee woorden heeft men dat van Maldivifchs zamengeftelt. Men gift dat zy voormaals een eenig Eiland geweeft zyn, dat door het geweld der baaren, en eenige zwaare fchuddingen in verfcheide delen gefcheiden is. Men weet niet in wat tyd of door wat volk het eerü bevoLkt is; maar verA 2 mits  4 Dé Nieüwe Reisigêk. mits men 'er de Mahomettaanfe Godsdienft be> lyd, kan men giffen dat de Maldivers een Arabifche volkpanting zyn, die zig hier, ten tyde van hunne ftroperyen in de Indien , geveftigt hebben. De Portugefen landen , in het begin van de zeftiende eeuw, met het zwaard en het kruis in de hand, op deze eilanden. Zy bragten hier 't jok van hunne heerfchappy, en hunne zendelingen dat van het euangelium. De Koning van dit land , die de naam van Rasquan voerde, omhelsde het chriftendom , en wierd van zyne Staaten berooft. De Portugefen overreden hem om zyn hooftftad te verlaaten en den Doop te Cochin te gaan ontvangen; en onder voorwendzel van hem tegens zyn onderdanen te verdedigen die zyn voorbeeld niet hadden willen volgen , zoo hielden zy hem in een vreemd land op, en maakten zig, middelerwyl meefter van zyne Staaten. Door behulp van eenige Malabaarfche zeefchuimers, fchudden de Maldivers het jok der Portugefen af, en verkozen eenen nieuwen Koning , die zig wel verbinden wilde om een Jaarwedde aan zynen voorzaat te betalen,dat deze laatfte met de Portugefen deelde. Hy was dit gering bewys van erkentenis wel aan hen verfchuldigt; want vermits hy volftandig in het geloof bleef volharden dat hy omhelft had, zoo won hy door het verlies van een aardfche Kroon , een andere die duizendmaal dierbaarder was, door den yver van hunne zendelingen. De Maldivers hebben in het begin van de laat-  TWEE-EN-VEERTÏGSTE BRIEF 5 laatfte eeuw een andere Staatsomwenteling ondergaan. De Bengaalfe Zeerovers deden een landing op hunne Eilanden , pionderde hen uit, dodende Rasquan , en lieten dit ryk in een verfchrikkelyke verwoefting. De borgerlyke oorlogen om de Kroon, veroorzaakten nieuwe onluften die eindelyk geftilt wierden door de verkiefing van eenen anderen Rasquan. De ruft heerft tans op deze Eilanden, welkers Koning d.n naam van Vorft van dertien landfchappen en twaalf duizend . Eilanden voerd. Hy houd zyn verblyf te Male, die, gelyk ik u reets gezegt hebbe , 'er de Hoofdftad van is. Zy is met geen muuren omringt , maar door de rotzen die haar omringen genoegzaam verfterkt, als mede door de zandbanken en klippen , die veroorzaaken dat een Oorlogsvloot het niet naderen kan. De andere Eilanden zyn mede op deze wys verfterkt. Het Eiland Male , het eenigfte dat ik bezogt; fcheen my meer dan een uur in omtrek te beflaan. De huizen werden voor een gedeelte door ftraaten van eikanderen gefcheiden, en de overige zyn hier en daar verfpreit. Die van het gemeene volk zyn van het hout van kokosboomen gebouwt, en met derzelver bladeren bedekt; die der ryke lieden zyn van fteen; het Paleis van den Koning heeft groote vertrekken, benevens fchone pleinen en groote tuinen. De vertrekken zyn met bengaalfe tapyten, en de vloer met pragtige matten verfiert; en voor een klein afgefondert land, heerfcht'er dus nog A 3 een  6 De Nieuwe Reisigbr. een foort van pragt. De grond van deze Eilanden is van een geringe vrugtbaarheid ; hy brengt weinig anders als kruiden voort, maar men heefc hier een groote menigte kokosboomeii, en de inwoonders veronagtzaamen niets van alles wat dezen nuttigen boom verfchaffen kan, het zy tot voedzel, drank, of timmerhout tot Schepen en vaartuigen, enz. De ryft die men hier eet; koomt uit Bengalen, maar de hoeveelheit die hier gebruikt word is zeer gering, vermits de vis die zy in overvloed hebben, hen tot hun voornaamfte voedzel verftrekt. Men vind hier mede groote Zeekreeften , en een foort van vogels die hier zeer gemeen zyn, en penguins genaamt worden.' ditzyn een foort van ganzen welkers rug zwart en den buik wit is , derzelver vlees is van een vry goeden fmaak, fchoon de bewoonders van deze Eilanden 'ei' weinig werk van maaken. Zy eeten liever een zekere wortel welke dikker als een been is, en waar van zy verfcheide geregtert toebereiden. De andere voortbrengzelen van dit Eiland zyn Granaatappelen, en een ongemeene foort van vygenboom, welkers bladeren na die van den notenboom geleiken. Men trekt uit deszelfs vrugten een zwarte olie, welke men in plaats van pik of teer gebruikt om de Vaartuigen te fmeeren. Ik heb op de Maldivifche Eilanden twee andere zeldzame planten gezien , waar van de eene bloem der Zon of Zonnebloem, en de andere treurige Plant genaamt word. De eerfte opent zig by het opgaan van dit  TWEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 7 dit Hemelligt van 't welk zy den naam draagt. De tweede , in tegendeel, ontluikt niet voor dat de Zon onder is, en haare bladeren fluiten zig niet weder toe voor dat zy opgaat, 'er vloeit uit deze bloem een heilzaam vogt dat de gebreeken der oogen geneeft: de Oofterfe Vorften maaken van het zelve veelvuldig gebruik; en de Portugefen bedienen zig van de bloem op de wyze van Saffraan. Deze laatfte fchatten mede een foort van noot zeer hoog, welke de groote vaneen menfchen hooft heeft, en welke door hen Kokosmaten van de Maldivifche Eilanden genoemt word, men vindze op den oever der Zee, en roemt derzelver kragten in de Geneeskonft. De Maldivers hebben nog een ander foort van boom, welkers hout zeer ligt is, zy noemen dit Candou, en gebruiken het om 'er groote ftenen mede uit zee te trekken, van welke zy hunne huizen bouwen. Zy hegten aan den fteenklomp die zy van de grond van het waater willen opligten, een of meer ftukken van dit hout, volgens de zwaarte van den laft. De uitnemende ligtheid van het Candou doed het naar de oppervlakte van het water zig begeeven, en voerd de fteen met zig; terwyl de Maldivers, Mannen en Vrouwen, die volmaakt zwemmen en duikelen konnen , dezelve opheffen , voortftoten en na den oever voeren. Zy gebruiken dit zelve middel ten opzigte van het gefchut of de ankers der Schepen die vergaan zyn. Het hout der Candou bezit mede de eigenfchap dat het ontbrand wanneer men A 4 het  $ De Nieuwe Reisiger. het tegens eikanderen wryft. De inwoonders gebruiken het om vuur te ontfteken, vermits hen andere gereetfchappen hier toe ontbreeken, Een ander zeer gemeen voortbrengzel van de Maldivifche Eilanden , is een kleine witte en gladde Schelp die de Inwoonders op den oever der Zee eenige dagen voor en na de nieuwe Maan, vergaderen: men zend 'er 's jaarlyks dartig of veertig vaartuigen mede beladen naar Bengalen, Siam en andere plaatzen, alwaar zy als geld gebruikt worden. De zorg om dezelve te verzamelen is vooral een werk der vrouwen , die tot aan den gordel in het waater gaan , en dezelve in het zant zoeken. Men verkoopt deze fchelpen of hoorntjes met pakken van twaalf duizend, die men in korven van kokosbladeren plaatft. Ieder pak is een zilvere Laryn waardig: en de Laryn evennaart omtrent zes ftuivers Hollands geld : dus men 'er twee duizend voor een ftuiver heefc : dit geld heeft geen gang op de Maldivifche Eilanden ; maar de Kooplieden die dezelve opkopen om ze te vervoeren, trekken 'er groot voordeel uit. De andere Koopgoederen die deze Eilanders aan de vreemdelingen verkoopen, zyn zylen en touwen voor Schepen , welke van de Kokosboomen zamengeftelc worden ; biezematcen , die op verfcheide wyzen gekleurt, en de fchoonfte van het geheele Oofte zyn; gedroogde Vis, Schilpad, Olie, Honing, Kokosnoten , Amber-  TwEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. £ berdegrys en Koraal. Zy ruilen hier tegen Zyden en Katoen, van welke zy zeer fchone kamizolen maaken ; Ryft, Reukwerken, Yzer, Speceryen, en alle noodwendigheden tot hec leven die deze Eilanden niet voortbrengen, Schoon deze Eilanden naby de Evennagtlyn leggen , zoo is de hitte 'er egter niet onverdragelyk , de dagen die altoos met de nagten even lang zyn , verfchaffen een aangename koelte; en den zwaaren daauw die altoos den opgang der Zon voorgaat, matigt haare hitte mede; maar de lugt is hier zeer ongezont, voor al voor de vreemdelingen; en onder andere gevaarlyke ziektens, heerft hier een beimettelyke koorts, die in de Indien onder de naam van Maldivifche Koorts bekend is , en groote verwoeftingen aanregt. De kinder pokken heerfchen hier om de tien Jaaren maar eens; maar zy zyn zoo boosaardig dat zy een menigte menfchen wegfleepen. Wat de Venus - ziekte belangt, deze is hier niet bekend geworden dan zedert dat de Portugefen met deze Volken ge? handelt hebben ; maar het geen u vreemt zal voorkomen, is dac men ze in die Land deFranfche kwaal, of de kwaal der Franfchen noemc. De verdeling der Jaargetyden is hier ten naaftenby de zelfde als op de Kuft van Malabaar. De winter begins in de Maand Mey en eindigt in O&ober. Voor het overige, meen ik u reets gezegt te hebben dat de Winters in Indien, zoo warm als onze Zomers zyn : men noemt hen dus, ter oorzaake van de menigvuldige A 5 .re-  io De Nieuwe Reisiger. regens van welke zy gewoonlyk vergezelt zyn. Ik meen u mede reets gezegt te hebben, Mevrouw , dat de Inwoonders van deze Eilanden den Mahomettaanfchen Godsdienft belyden; het is mede den eenigfte die men hier kend. Zy hebben egter verfcheide kleine bygelovigheden die de andere Mahomettanen niet volgen ; by voorbeeld, wanneer zy van het vlees van een dier zullen eeten moet het op zekere plaats van den hals gefneden worden, wanneer men het dood ; en die geen welke het flagt moet een ervaaren Man zyn die Kinderen gehad heeft. Zy beryden geen gevogelte voor dat zy het gevilt, den hals afgefneden, het ingewant 'er uitgehaalt en den fluit weg gefneden bebben. Zy die naar Mekka of Medina gereift hebben, hoe laag hunne afkomft ook zyn mag, ontvangen zekere tekenen van eer, van welke zy zeer nayverig zyn. Men noemt hen dgis, dat is te zeggen Heiligen ; en om kenbaar te zyn, dragen zy ronde mutzen van wit katoen , met een foort van rozekrans die aan hunnen gordel hangt. Zie hier andere gewoontens die uit geen bygeloovigheid voortfpruiten : wanneer de Kinderen ter wereld gekomen zyn, waft men hen zesmaal des daags in kout waater, vervolgens wryft men hen met olie, en deze handelwys duurd vry lang. De moeders zyn genoodzaakt om hen met haar eige melk te voeden; en de Koningin zelfs is van deze algemeene wet niet uit-  T WEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. It uitgezondert: men bewint de Kinderen met geen zwagtels; zy leggen naakt en vry in kleine beddingen van touwen , welke in de lugt hangen, en in welke zy door Slaven , of door hunne moeders, gewiegt worden; en wanneer zy negen of tien maanden oud zyn, zoo beginnen zy reets te gaan. (*) Zy dragen alleen een eige naam, zonder dac men hun een naam van hec geflagt byvoegd: men voege 'er in het vervolg, om hen te herkennen en te onderfchyden, die van het handwerk by dat zy oeffenen zoo het gemeene lieden , en die der Eilanden welke zy bezitten, zoo het ryke lieden, of die van hunne waardigheid zoo het lieden van aanzien zyn. Tot den ouderdom van agt Jaaren, zyn de jonge Dogters alleen met een ftuk lynwaat bekleet, hec geen de fchaamce bedekt, en de Jongens beginnen zig te kleden na dat zy befneden zyn, dat is te zeggen, op den ouderdom van zeven Jaaren. Men leerc hen dan lezen en fchryven, en doec hen den Alkoran verftaan. Zy bedienen zig om ce fchryven, van drie foorcen van letters, Arabifche, Maldivifche, en een derde foort, die op Cylon en in de Indien in gebruik is. Zoo een Man door een ander in die Land vermoord word, zoo zyn hec zyne Kinderen , en ( *) Men mogt de Maldivers wel navolgen in deze wys om de Kinderen te behandelen, met eenige verandering na de gefleltheid onzer lucht en jaargetyden , zeker zoude men fterke Kinderen bekomen, en minder gebrekkig; dan zulks is reets door beroemde Geneeshecren bevveezen, •en daardoor voorgellaan.  xi De Nieuwe Reisïger. en geenzints zyn Vrouw, die de doodflager in regten vervolgen. Zoo zy nog zeer jong zyn , zoo wagt men hunne meerderjarigheid af; en de moordenaar moet hen geduürende deze tyd, die tot hun zeftiende jaar duurd, voeden. Zoo zy in het vervolg willen dat men den fchuldigen ftraft, zoo doed het Geregt onderzoek na de misdaad, en begint het regtsgeding: dus hangt, door een byzondere wet van dit Volk, de ftraf van de zwaarfte beledigingen alleen van den beledigden af. De Sodomie en bloedfchande, fchoon zeer gemeen in dit Land, alwaar de verdorvenheid even groot in de byde Sexe is, werden alleen door een geeiTelIng geftraft. In aanmerkelyke dieveryen hakt men den misdadigen de vuift af, en die der vrouwen die overfpel bedryven word het haair afgefneden; het geen een zeer groote fchande onder hen is; want de Vrouwen zyn zeer nayverig van het zelve en befchouwen het als het fchoonfte fieraad van haare Sexe. Zy laaten het zeer lang groeijen; en om een vertooning te maaken dat zy het veel hebben , zoo mengen zy 'er haair der Mannen onder, die, door een tegenftrydige gewoonte het zelve geheel affnyden; alleen de Krygsknegten en Edellieden uitgezonden. Zy laaten het geheel afhangen , hegten het van agteren met een ring te zamen, begieten het met welriekende oliën, en verfieren het met bloemen. Zy zyn behalven dit vry bevallig, en zyn, gJyk de Mannen op dezelve zedige wys als de Mahomettaanfche Indianen gekleet;  TWEÉ-ËN-VEÈRTÏGSTE BrÏEF. 13 zy onderfchyden zig byde door hunne beleefthdd en zeden. Ik fpreek alleen van die genen welke het noordelyke gedeelte bewonen; want de andere zyn veel woefter, en gaan byna naakt : de Vrouwen zelfs hebben niet anders als een ftuk lynwaat met Welke zy het middelfte gedeelte van haar lighaam bedekken. De manmen zyn natuurlyk zeer ruig; maar zy fcheren het haair van verfcheide deelen af; het geen een uiterlyke vertoning van een gefchore ftof maakt. De edele Maldivers, de bedienaars van den Godsdienft, en alle die genen die het graf van Mahomet bezogt hebben, laaten hunne baarden groeijen , of fcheren zig maar alleen om de lippen. De andere dragen een korte baard, en alleen om de kin , welke in een punt eindigt op de Wyze der Joden, Hunne gewoonte is om dezelve aan de deuren der Moskeen aftefnyden, en in hunne graven het affcheerzel van hunne haairen en nagelen te bedelven , vermits zy zeggen dat het een gedeelte van hun lighaam is , dat van de eer der begraving niet verftoken zyn moet. Vermits men geen openbaare baardfcheerders op de Maldivifche Eilanden heeft, zoo fcheren 'er eenige zig zelfs, en andere be Wyzen eikanderen dezen onderlingendienft. De Koning en de voornaamfte Heeren laaten zig van lieden van aanzien fcheren , die zig hier door vereert agten. De Inwoonders van deze Eilanden zyn "van een gewone geftalte , en hun aangezigt is meer olyf-  14 De Nieuwe Reisiger. olyfkleurig als zwart, en in het algemeen, minder taankleurig als dat van de andere Indianen; Ik heb zelfs ;eenige Vrouwen gezien die zoo blank als de Europeaanfche waaren; zy hebben alle, zoo wel als de Mannen , zwarte haairen, en befchouwen deze kleur als een fchoonheid; zy ontftaat minder uit de natuur, als door het geftadig fcheren , dat zy de hoofden der Kinderen doen van hunne geboorte af, men verrigt dit alle zeven ;of agt dagen, tot dat zy groot zyn: men laat aan de meisjes een ronde cirkel overblyven om haar van de jongens te onderfcheiden. Dit Volk bemint de order en borgerlyke regering , en hen ontbreekt volftrekt geen gefchiktheid tot wetenfchappen; zy bezitten zelfs geneigtheden voor de fterrekunde. Zy gehoorzamen aan een Vorft wiens gezag willekeurig is, en aan Priefters aan welken dezen Vorft al zyn gezag vertrouwt. Deze laatfte, welke men Naïbes noemt, voegen de oeffeningen van het Priefterfchap. Zy zyn te gelyk Staatsdienaars, Landvoogden , Godgeleerden, en Regters in borgerlyke en lyfftraffelyke zaaken. Zy hebben mindere regters onder zig, die het regt op de Eilanden van de byzondere Landvoogdyen oeffenen. De partyen bepleiten hunne zaak zelve. Wanneer 'er gefchil ontftaat, zoo brengt men drie getuigen , zonder welke den befchuldigden op zynen eed geloofd word. Een Slaaf kan tot geen getuige dienen; en het getuigenis van drie Vrouwen werd vereifcht om dat van  twee.en-veertigste brief. i$ van een Man te evennaren. Het is de Regters verboden de minde vergelding aan te nemen, zelfs niet onder den naam van gefchenk; maar zy die de bediening van Geregtsdienaars oeffenen , hebben een twaalfde gedeelte van de betwiftwordende goederen. De Naïbe die in de Hoofdftad zyn verblyf houd, heeft over de andere een foort van gezag; men noemt hem de Pandiarc; hy is te gelyk de Opper-priefler, en de eerfte Magiftraats-perzoon van het geheele Ryk. Hy heeft een raad die hy vërpligt is om in zaken van gewigt raad te plegen, en van welke de leden , de eerfte waardigheden van den Staat bezitten, gelyk die van Kancelier, Groot Schatbewaarder, opzigter der Finantien, Hooftman der lyfwagt, enz. Deze amptenaren ontvangen van den Vorft een zekere hoeveelheid reift tot hun onderhoud, en genieten de inkomften van eenige Eilanden van zyn gebiet. Het is hier een groote eer, reift te eeten die door den Koning gegeven word: de Edelen zelfs hebben geen groot aanzien, zoo zy van dit voordeel verftoken zyn. Tegens de gewoonte der landen in welke men den Mahomettaanfchen Godsdienft beleid, onderfcheid men op de Maldivifche Eilanden verfcheide Trappen van Adeldom. Men verkrygt dezelve of door geboorte, of door waardigheden, of door brieven van Adeldom van den Vorft. Men heeft hier dus oude en nieuwe Edelen. Den Adeldom die uit de geboorte voortfpruit, werd het hoogfle gefchat, en men ftaat aan  ló De Nieuwe Reiziger, aan dezelve de grootfte bewyzen van eerbiet toe, en deze voeden zig met de grootfte harfertfchimmen. Eenige van deze Eilanders doen hunnen oorfprong tot aan de fabelagtige tydeh opklimmen; en zonder, gelyk wy , buitenfporige geflagt-lyften zamen te ftellen, zoo zyn hunne vorderingen in dit opzigt niet minder belachelyk nog minder harfenfchimmig. Wanneer den Koning een nieuwen Edelman aahftelt, zoo word deze gunft door de geheele Hooftftad met het geklank van een kopere plaat aangekondigt, op welke men niet een hamer flaat; en van dit oogenblik af geniet de gunfteling alle de voorregten van zynen nieuwen rang. De onedelen mogen in zyne tegenswoordigheid niet zitten; en zoo zy hem ontmoeten, zoo moeten zy ftil houden om hem voorby hen te laaten gaan; zoo zy met een laft belaaden zyn , zoö zyn zy vërpligt om dezelve ter aard te leggen. De Edele Vrouwen , fchoon aan een gemeen Man getrouwt zynde, behouden haaren Adeldom , en brengen hem aan haare Kinderen over, zonder dat zy hem aan haar Mannen mededeelen. Hec is dus mede met de Edele Mannen gelegen die een onedele Vrouw trouwen; de Kinderen deelen in den Adeldom van de Vader , en de Vrouw blyft onedel. Alle de Edellieden die in de Hooftftad zyn, moeten alle dagen des middags, in het Koninglyk Paleis verfchynen, om hun hof by den Vorft Ce maaken. Wanneer Hy zig niec wil laaten zien, zoo zegt men hem dat zy gekomen zyn om hern te be- groe-  Twee-en-veertigste Brief. 17 groeten, en zyne bevelen afwagten. Hy doed hen op een beleefde wys andwoorde, en zend hen dikwyls betel en vrugten. Op de dagen op welken hy hen ontvangen wil, leid men hen in de gehoorzaal: de Koning zit onder een gehemelte , de benen kruifelings onder zig; en alle zyne hovelingen zetten hen om zig neder. Dezen Vorft heeft een bezitting die uit verfcheide Eilanden is zamengeftelt en welkers voortbrengzelen hem in eigendom toebehooren; hy geniet, behalven dit, het vyfde gedeelte van alle de vrugten die in zyn Koningryk ingezamelt worden ; hy heft nog verfcheide andere fchattingen op de koopwaaren; en alles wat de Zee op het ftrand werpt, gelyk Amber, Coraal , enz. behoort aan hem; eindelyk een der voornaamfte voorwerpen van zyne inkomften beftaat in den Koophandel die hy met de vreemdelingen voor zyn eige rekening dryft. Zeven of agt hondert Mannen, die in zeven of agt benden verdeelt zyn , maaken de gewoone lyfwagc van den Koning der Maldivifche Eilanden uit. Dezen Vorft heeft nog andere Krygsbenden die hem in den Kryg volgen > en onder welke de reiken van dit Eiland zeer begeerig zyn om zig op te laaten fchryven, om de groote voorregten die aan dezen Staat verknogc zyn; maar deze gunft werd niet zonder een byzonder verlof van den Koning toegeftaan , en tot een hooge prys betaalt. Vermits den Koning der Maldivifche Eilanden, by^elovig gelyk alle de Mahomettanen is, W. Deel. B «00  1& De Nieuwe Reisiger. zoo onderneemt hy niets voor dat hy met de Ster» rekykers heeft raadgepleegt; hy onderhoud 'er altoos een groot getal in zyn Hof, en laat zig veeltyds door hunne grillen befluuren. Hy eet nooit met zyn onderdanen , vermits het een gewoonte in dit Land is om altoos met zynsgeiyken te eeten; en om dat men dezen regel bezwaarlyk in iedere order der Inwoonders in agt nemen kan, zooonthaalen de Maldivers eikanderen zeldzaam. Maar zy hebben een andere wyze om hunne vrienden te vergaften, die mogelyk niet minder wellevend is. Men plaatft op een tafel die met een fyn tafellaken, en fomtyds met taf, bedekt is, een geregt dat uit verfcheide fchotelen beftaat. Men voegt 'er uitmuntende palmwyn, en een ander vogt by, dat naar forbet gelykt, men zend dit aan den perfoon welke men onthalen wil. Geen wet verbiet de Maldivers het enkelvoudig overfpel; en de Vrouwen geven zig hier aan met zoo veel vryheid als de Mannen over. Des daags bly ven zy in haare huizen; maar des nagts leggen zy haare galante bezoeken af. Wanneer zy des avonds uitgaan , moeten zy altoos een Man by zig hebben. Hy vergezelt haar in de huizen in welke zy weten dat men haar wagt, en waar van de deuren nooit gefloten worden. Zy kuchen by haare aankomft, en dit teken geeft een minnaar berigt dat het oogenblik van zyn geluk nadert. Ik ben, enz. Male den 17. November 1742. Drie-  i9 Drie-en-veertigste BrieE. Het Eiland Sumatra. IK zou my mogelyk over de Maldivifche Eilanden verder uitgebreid hebben , zoo ik 'er een langer verblyf gehouden had; maar hec Schip dat 'er my gebragt had, moeft naar het Eiland Sumatra vertrekken, ik befloot des te ligter dezen weg te nemen , om my naar Batavia te begeven alwaar een Hollands Koopman my geld betalen moeft. Ik roer deze laatfte omftandigheid in het voorbygaan alleen aan, om ute doen begrypen, Mevrouw, dat ik de middelen niet verzuimt heb om gemakkelyk te konnen reizen, fchoon deze omfchry vingen niet veel plaats in myne brieven beflaan. Het Eiland Sumatra is lang en fmal. Men rekent deszelfs grootfte breete op naauwlyks zeftig uuren, en zyne lengte op honderd negentig of twee honderd uuren. Ik geloof dat het veel grooter als Engeland is: de even - nagtlyn fnyd hec in twee gelyke delen: de hitte is hier egter zoo overmatig niet als zy gewoonlyk onder de linie is: de koele winden die uit zee komen , maaken de lugt hier gematigt. De Winter en Zomer heerfchen hier beurtelings, en byna op dezelve tyd als in alle de Zuidelyke gedeeltens van Indiën, de grond brengt hier ten naaftenby mede dezelve gewaflen en vrugten B 2 voort,  23 De Nieuwe Reïsiger. voort, men heeft hier dezelve dieren, en dezelve metalen; maar het is voornamentlyk door den overvloed, hoedanigheden, en den handel in Peper, dat dit Eiland aanmerkelyk is. Zy is, na die van Cochin, de befte van geheel Indiën; en het levert 's jaarlyks twintig fcheepsladingen van dit gewas uit. De plant die dezelve voorbrengt, heeft, gelyk de klim, een fteuntzel nodig om op te ruften, zy hegt zig gewoonlylc of aan een boom of aan een muur. Wanneer de Peper bloeit, komt 'er een knop voort die uit kleine befien beftaat welke naar die der aalbezien gelyken. Deze kleine bezien zyn eerft groen ; zy worden vervolgens hoog rood ; en eindelyk, wanneer men ze geplukt en voorde Zon bloot geftelt heeft, rimpelen zy, en nemen die gedaante aan in welke wy dezelve bekomen. Dezelfde Peper kan wit of zwart zyn, volgens de wyze op welke menze bereid. Zy zal zwart zyn , zoo men haar laat gelyk zy natuurlyk groeit; maar zoo men haar, onder het drogen , dorfcht om haar van het vlies te ontdoen, zoo word zy wit. Men heeft planten die tot zeven ponden Peper geven; maar dezen overvloed vermindert van Jaar tot Jaar; en de plant geeft geen vrugten meer wanneer zy vyftien Jaaren oud is. Men plant jonge fcheuten in haare plaats, die niet voor het derde Jaar vrugten geven: zy zyn dan in haar volle kragt, en brengen overvloedig tot het zesde Jaar voort; maar zy moeten zorgvuldig aangekweekt worden; want zoo men haar maar eeniglints ver- on-  DriE'EN-veertigste Brief. 21 onagtzaamt, zoo bekoomt men 'er byna geen vrugten van. Deze zorg beftaat voornamentlyk om alle de kruiden uit te roeijen die om de plant wallen. In een warm land, in 't welk de regen en daauw overvloedig vallen, en dat door de meeren en moeraffen zeer vogtig gemaakt word, moet dit byna een geftadigen arbeid zyn. Men moet behalven dit de takken der boomen weg kappen , tegen welke zy groeijen , om haar de zon te verfchaffen welke de Peperplant niet ontbeeren kan. Men moet de troffen uic fpreiden om het breken te beletten, en het vel van deze planten verwyderen, om dat zy ze niet befchadigen zouden. Eindelyk de aankweking der Peper vereifcht veel oplettentheid en arbeid , zoo wel na als voor de inzameling; want na de inoofting, en na dat men ze in de zon te drogen gelegt heeft, moet men ze dikwyls om roeren, haar des nagts bedekken, dorfchen, zuiveren, enz. Men onderfcheid twee foorten van Peper, de groote en de kleine; deze laatfte, die voor de befte gehouden word, blyft voor het grootfte gedeelte in Azia, alwaar zy door de Mahomettanen gebruikc word: Die welke wy in Europa bekomen , is gewoonlyk de grove Peper van de Kuft van Malabaar. Een ander voortbrengzel van hec Eiland Sumacra is een bron van Olie, die niec ophoudt ce branden wanneer zy eens ontftoken is. En die haare hitte tot in het midden der Zee behoud. Dit volk bediend 'er zig van om de fchepen van hunne Vyanden in brand te fteeken; in een B 3 oor-  tz De Nieuwe Reiziger. oorlog van de Portugefen tegens de Koning van Achem wierden twee fchepen van dit Volk door dezen onuitbluffelyken olie verbrand. Hier groeit nog een zaad, dat wanneer het met eenigen drank vermengt is, de kragt heeft om in dier voegen het verftant te ontflellen , dat de voorwerpen geheel verfchillent fchynen van het geen zy in der daad zyn. De Hollanders hebben 'er de treurige uitwerkzelen van ondervonden: dezelfde Koning van Achem onthaalde hen op dezen nootlottigen drank, en toen het zaad zyn uitwerking begon te doen, deed hy hen alle vermoorden. De Kokosboom is mede nog zeer gemeen op het Eiland Sumatra, en de Inwoonders kennen alle de voordelen die men van dezen wonderbaaren boom trekken kan. Zy weten 'er gebruik van te maaken tot alle behoeftens des levens. Hy groeit zelfs tot op de bergen met welke dit Land doorfneden is, en onder deze is 'er een die van tyd tot tyd vlammen uitgeeft. Wat de verfchillende landftreken van dit Eiland betreft, men heeft my verfcheide Koningryken genoemt, welke ik niet bezien heb ; want ik heb my altoos in de Staten van den Koning van Achem opgehouden, in welke ik by myn aankomft ontfcheepte, en zoo men my onderregt heeft zoo zyn zy ook de enigfte die waardig zyn om befchouwt te worden. Ik zal my wel wagten om inwendig in het land door te dringen , dat byna in zyne geheele uitgeftrektheid, door een barbaarfch Volk bewoont word, dat geen  Drie-en-veertïgste Brief. 23 geen vreemdelingen verfchoont: deze wreede wilden vermoorden, hen zonder verfchoning, en voeden zig met hun vlees. Zy zeggen dat zy de eenige oorfpronkelyke Inwoonders en meefter van dit Eiland zyn ; zy zyn verwoed dat men hen uit hunne oude woningen verdreven en in ongenaakbaare bergen verbannen heeft. Hunne Koningen of opperhoofden zyn altoos in oorlog tegens eikanderen. De Hollanders en Engelfchen hebben byna overal fterktens op de Zeekuften gebouwt: de Koningryken Endigri en Jambi zyn fchatgevende aan de Hollandfche Maatfchappy; zy bezit den uitfluitende Koophandel van dat van Palimban. Zy bezit de Zeekuften van de Staaten van Manimcabo en Indripoura, zy heeft de Portugefen uit het grootfte gedeelte van deze bezettingen verdreven; en zy duld met moeite, dat de Engelfchen hier eenige handelplaatzen hebben. Maar vermits alle deze Steden of Forten niets aanmerkelyks bevatten , en om dat van alle de Koningryken van dit Eiland , dat van Achem het eenigfte is alwaar men kan aanlanden , js het mede het eenigfte van het welk ik u onderhouden zal; de hooftftad die het zynen naam geeft, legt in het Noordelyk gedeelte: zy is een half uur van de Zee, aan een groote Rivier gebouwt, die haar zeer handelryk maakt. De Europeanen , Indianen en Chinefen brengen hier allerly koopwaaren die met Goud en edele Gefteentens betaalt worden, welke dit Land in overvloed voortbrengt. Ik fpreek van de PeB 4 Per  24 De Nieuwe Reisiger. per niet, die , gelyk ik u reets gezegt hebbe, den voornaamflen reikdom van het Eiland Sumatra is. De Stad Achim bevat twee uuren in omtrek, en is door een bos omringt dat haar geheel verbergt, en haar, om dus te fpreeken, rnet eenige Forten die op zekere afftanden in de moeras gebouwt zyn, tot veilingen verftrekt. Men ték 'er zeven of agt duizend huizen of hutten , die zonder order hier en daar verfpreit zyn, de woningen zyn van eikanderen door heggen afgefcheiden welke haar omvangen. Zy zyn op pylaaren van negen of tien voeten verheven , om hen voor de 's jaarlyke overftroomingen te befchutten, die door de overvloeijing der Rivier en hooge Zee veroorzaakt werd : men bediend zig dan van fchuiten om zig van het eene huis naar het andere te begeven. De muuren van deze hutte zyn van door een gevlogte rotting, op de wyze van vogelkoyen , zamengeftelt ; en het dak is van kokosbladeren gemaakt. Een klein vertrekje van gehouwe of ge? bakke fteen diend om de befte goederen van deze Eilanders te bewaaren. De vreemdelingen hebben veel beter woningen, die in een afgezonderde wyk gebouwt zyn, om zig onderling te konnen befchermen tegens de aanvallen en roveryen van een menigte ftruikrovers die deze Hooftftad overftromen. Deze wyk is zeer handelryk en word altoos fterk bezogt, zoo wel als twee andere markten , alwaar een ieder komt om levensbehoeftens te kopen. Het Paleis van den Koning, dat van fteen  Drie-en-veertigste Brief. 25 gebouwt is, ftaat op eenigen afftand van de muuren van Achem, op den oever der Rivier: dit is een foort van zeer groote veiling, die door boomen omvangen word welke zoo naby eikanderen geplant zyn , dat zy een ondoordringbaar borftwering vormen. Inwendig in het Paleis heerft een foort van pragt die van fmaak ontbloot is, en welke zig veel eer vertoont in de groote der hoven en vertrekken , als in derfelver fieraden. Men ziet hier egter tuinen die met pyramiden , pragtige praalgraven en groote kanaalen verfiert zyn, en een Serail om meer dan agt honderd Vrouwen te huisveften ; want de Koningen van Achem zyn de welluftigfte Vorften van Azia. Eenige blyven geftadig by hen, het zy om de lugt met groote waayers te bewegen en te verkoelen, het zy om hen door haare gefprekken en gezang te vermaaken, of om hunne luften te voldoen. Andere houden beurtelings dag en nagt inwendig in het Paleis de wagt. Andere zyn in de keukens of andere huishoudelyke vertrekken, onledig, alwaar zy alles verrigten wat tot den byzonderen dienft van den Koning vereifcht word. Alle deze Vrouwen werden in plaatzen opgefloten in welke de oogen der Mannen nooit doordringen. De bezigheid der jongften is om het zingen , danlfen en andere oeffeningen te leeren welke haar by den Vorft aangenaam konnen maaken. Zedigheid en onderdanigheid zyn deugden die zelfs zoo noodzakelyk voor die genen zyn welke hem hebben weten te behaagen, dat B 5 een  tó De Nieuwe Rei&iger. een geringe misflag dikwyls met de dood geftraft word. Onder de menigte van Indiaanfche Vrouwen die in het Serail van Achem opgefloten zyn, heefc men 'er drie welke den rang van Egcgenoten hebben; de andere zyn alleen byzicten. Behalven hec vermogen dat de Koning heeft om in zyn eige Staaten die Vrouwen uittekiezen welke hy wil, zoo brengen hem de Arabifche Kooplieden nog Slavinnen uic alle landen. Dezen Vorft heefc in zyn Serail cwincig Konings dogters, en een Koningin die hy heeft doen wegvoeren. Een Slavin die in de bazards van het Koningryk te koop gevylt is , kan in het bed van den Vorft niec aangenomen worden; en den Koopman die dezelve zou durven aanbieden , zou zig aan een hoofc misdaad fehuldig maaken. Men heefc my , betreffende die onderwerp , een trek van minnenyd en wreetheid verhaald , die ik niet ftilzwygende moet voorby gaan. Men roemden tegens een Koning van Achem de bekoorlykheden van een jonge Slavin, die zeedert eenige jaaren gediend had om de verliefde driften van een zyner Hovelingen te voldoen: de Vorft eifchten dat men haar voor hem brengen zoude; en vermits hy haar zeer bekoorlyk vond, zoo vatte hy een hevige liefde voor haar op: deze gaf hem dezelve uit ontzag over; maar wel ver dat hy hem voor deze offerhanden dank zou weeten, zoo deed hyhem eenige dagen hier na empaleren, om dat hy het eerfte genot van deze Vrouw gehad had. Wanneer vervolgens den afkeer op de drift volgden  Drie-en-veertigste Brief. a? den zoo deed hy deze Slavin mede ombrengen, om haar te ftraffen voor de liefde die zy hem ingeboezemt had. De Kinderen die de Koningen van Achem van hunne Byzitte bekomen, werden van hunne moeders afgezondert, opgevoed, en tot den wapen-handel gefchikt. Het eenigfte voordeel dat zy van hunne geboorte trekken, is dat zy in den Oorlog aan de gevaarlykfte ontmoetingen werden blootgeftelt, om dat men veronderftelt dat zy meer zugt voor den roem van den Koning bezitten als de overige der Onderdanen. De Dogters werden aan de grootfté Heeren van dit Ryk uitgetrouwt. Wat de Kinderen betreft die uit een wettig huwelyk geboren worden , de Zonen ontvangen een opvoeding óvereenkomftig met Prinfen die tot de erffenis der Kroon gefchikt zyn ; de Dogters werden aan de nabuurige Koningen uitgetrouwt. De geldzomme die men hier tot de vermaken van het Serail befteet, zyn geen van de minfte verfpillingen van den Vorft. Zyne inkomften beftaan in fchattingen die het Volk opbrengt, in voortbrengzels van de Landen die aan den Koning toebehooren, en die door de Onderdanen by wyze van laftdienfte bebouwt worden, in de gefchenken die hem de Vreemdelingen doen , in de inkomende regten der Koopwaaren die zeer groot zyn, in de erffenisfen van zyne Onderdanen die geen mannelyke Kinderen naarlaten , in de verbeurdverklaring van  ï8 De Nieuwe Reiziger. van de goederen der Misdadigers, in de onmeetbaare voordelen van den Koophandel die byna alleen in zyne handen is, in de monepolien die hy over zyne Onderdanen oeffent, met hen zeer duur de koopwaaren te doen betalen welke hy hen eer ft genoodzaakt heeft om hem tot een zeer lage prys te leveren, en eindelyk in het dagelyks voordeel van verfcheide andere -regten, gelyk de erffenitfen der Vreemdeling gen, den eigendom der Schepen die flranden, enz. Behalven dit, geeft dezen Vorft zeer weinig geld uit tot het onderhoud van zyn huis: hy fchenkt aan zyne eerfte Bedienden de inkomften van eenige Landeryen van zyn eige bezittingen, die na hun dood wederom aan hem vervallen. Aan zyne Krygsknegten werd alle dagen een zekere hoeveelheid reift tot hun voedzel uitgedeelt. Zyne Werklieden, en alle andere die tot zynen dienft gebruikt worden, worden op dezelve wys behandelt; zelfs tot zyne kleederen en die van zyne Vrouwen, werden hem door de Stadsvoogden, of eigenaars der Stofweveryen by wyze van gefchenken gegeven. De Krygsmagt van den Koning van Achem beftaat in een Lyfwagt van drie duizend mannen die in de eerfte hoven van het Paleis verdeelt zyn; en in een andere bende van vyftien hondert Slaven die nooit buiten het Paleis komen , en in de bezettingen die de fterktens bewaaren. Zyn Zeemagt en zyn Olyfanten maaken een andere tak van zyn Krygsmagt uit; be-  Drie-en-vèértigste Brief. 29 behalven dit zyn zyne Onderdanen vërpligt om op het eerde bevel de wapenen in de hand te nemen , en drie maanden levensmiddelen met zig te voeren. Zyne Olyfanten zyn negen honderd in getal, en zyn zoo wel afgerigt, dat zy nooit verzuimen, wanneer zy in het Paleis komen , van voor het vertrek des Konings een buiging te maaken. Men bewyft aan deze dieren dezelfde eerbied welke men aan de Vorften bewyft: wanneer zy door de ftraaten trekken, houd men uit eerbiet ftil: men draagt boven hen zonne-fchermen, en een man blaaft op een hoorn om het volk van hunne komft berigt te geven. Schoon ik u reets van de Olyfanten verhaalt heb, zoo kan ik egter een geval niet ftilfwygende voorby gaan het geen my verhaak is, en het geen men zegt dat de Over-Grootva'der van den tegenwoordig regeerende Koning van Achem gebeurt is. Deze had geboden dat men honderd van deze dieren zou infchepen tot een Krygstogt die hy had voorgenomen , verftaan hebbende dat de gelyders haar in de Galyen niet konde krygen : ging hy zelfs na den oever der Rivier; en verwoed tegens de Olyfanten wordende, zoo begon hy hen uittefchelden; hen hunne ondankbaarheid, lafheid en wederfpannigheid verwytende. Vervolgens deed hy een der wederfpannigfte aangrypen, en geboot dat men hem den buik voor de oogen der anderen zoude openfnyden, en dreeg de anderen om op dezelve wys te zullen handelen , zoo zy niec gedweër waaren. Zy ge-  $q • De Nieuwe Reiziger* gehoorzaamde aanftonds, gingen in de Galyefi; en geduürende de geheele reis, betoonde 'er geen een de minfte wederfpannigheid. De Koning van Achem bezit het befte en grootfte gedeelte van het Eiland Sumatra : de voornaamfte Steden van zyn Koningryk, na de Hooftftad, Pedir, Pacem, Dely, Daya, Labou, Cirkel, Barros, Batahan, Paffaman, Ticou, Priaman en Padang. Onder verfcheide trotfe, en zelfs belachelyke eernamen, die dezen Vorft aanneemt, doet hy hem noemen: „ Koning der Koningen, beroemt door zyne „ Oorlogen , in zyn Ryk gevreeft, van alle „ volken geëert, het waare afbeeldzel der Ko„ ninglyke Majefteit, het voorbeelt van een „ volmaakte Regering, van het zuiverfte me- taal zamengeftelt, en met de fynfte kleuren „ verfiert, welkers Troon het verhevenfte en „ volmaakfte is , gelykvormig aan een rivier „ van kriftal, doorfchynende als het ys en het „ glas; Heer van negen foorten van ftenen „ en twee zonnefchermen van geflagengout; „ die goude ftoelen, harnaflen , lancen, een „ graf, vaten en een geheel fervies van het „ zelfde metaal bezit". Wanneer dezen Vorft in zyn Paleis is, en wanneer hy de eerbewyzen van zyne Hovelingen ontvangt, zit hy op de aarde met zyn benen kruislings ,• en alle die genen die toegelaten worden om hun hof by hem te maaken , fcharen zig om hem in dezelfde ftand. Een teken van agting welke men vërpligt is, voor dac men  Drie-en-veerttgste Brief. 31 men zyn perfoon nadert, is dat men zyn benen en voeten ontbloten moet; men trekt zyn kouzen uit en legt zyn voetzolen af aan de deur van de kamer, men gaat vervolgens voort, de armen opgeheven en de handen boven het hooft zamengevoegt; en het lighaam voorover buigende; waar na men zig, zonder andere pligtplegingen nederzet. Daar zyn in het Koningryk Achem, gelyk overal, Staatsdienaars, Regters, en Priefters om den Godsdienft te bedienen welke de Mahomettaanfe is. Zie hier, alle byzonderheden betreffende deze verfcheide zaken. Niemand in dit Koningryk, zonder 'er de eerfte Amptenaren der Kroon van uittezonderen, konnen zig nog aan de geftrengheid der wetten nog der ftraffen ontrekken. De ftraffen ftrekken zig gelykelyk over die genen die misdaden bedryven uit: men heeft lieden van het Hof, en zelfs van het Koninglyke Geflagt gezien , die geen voeten nog handen hadden, die dezelve om misdaden kwyt geraakt waaren, om misdaden die naauwlyks in andere Staten oplettentheid zoude waardig wezen. Ik zal u, betreffende dit onderwerp, een geval verhaalen dat my weinig dagen na myn aankomft vertelt is. Ik weet niet dat ik u gezegt heb dat het Haane-gevegt het gemeenfte tydverdryf aan het Hof van Achem is ? De Koning had aan een Heer de bewaaring van een dezer dieren toevertrouwt , die in een gevegt verwonnen wierd, door een anderen haan die kleinder was. De Vorft  32 De Nieuwe Reiziger Vorft wilde de reden weeten waarom den kleine meer kragt bezat als den groote. Den Hoveling zag dat den Vorft vergramt was, and* woorde al bevende dat hy 'er de oorzaak niet van wift. Ik weet dezelve wel, andwoorde de koning ; het is om dat gy, mynen Haan het nodige voedzel onthouden hebt, en dat gy de reift die voor hem gefchikt was zelfs opgegeten of aan u Matreffen gegeven hebt. Op ftaande voet geboot hy dat men hem de hand zoude afhakken; en het zelve wierd op het ogenblik ter uitvoer gebragt; en deze ongelukkigen Hoveling ging uit het Paleis, en had in de eene hand de andere welke men hem afgekapt had. Gy ziet niet alleen dat den Koning van Achem den gebieder, maar zomwylen zelfs den aanfchouwer van deze ftrafoeffening is: hy heeft Olyfanten die hier toe afgerigt zyn om de misdadigers te peinigen, en die op het minfte teken dat genen verftaan het geen de Vorft van hen vordert. Dezen Vorft is zoo wel buitenfporig in zyne beloningen als in zyne ftraffen. Wanneer een Hoveling zyn gunft verworven heeft, geeft hy hem een Poinjaart die met edele gefteentens verfiert is tot een gefchenk; en van ditogenblik, heeft den Gunfteling regt om alle foorten van levensmiddelen en voorraad te nemen, al\vaar hy het zelve ontmoet, zonder 'er iets voor te betalen, en een ieder als flaven te behandelen. De wet verwyft alle die genen ter dood die een Zabel of Poinjaard durven dragen , zon*  Drie.en-veerttgste Brief. 33 zonder dezelve van den Koning verkregen te hebben. Het regt van dit Land is ten uiterfte geftreng tegens de Schuldenaars. Ten einde van de bepaalde tyd der betaling ; werden zy voor de Regters gedaagt, die alle morgen, uiegezonderc op de Vrydagen, voor de voornaamfte Moskee van de Stad hunnen Raad fpanhen. De tyd van uitftel tot betaling, diemengewoonlyk verleent, is zeer kort. Zoo het vonnis op den bepaalden dag niet ter uitvoer gebragt word, neemt men den Schuldenaar gevangen ; en bint hem de handen op den rug; en alle dagen , zyn zy vërpligt voor den Regter te verfcheinen. Men laat hen in dezen ftaat vry gaan ; maar het is op levensftraf verboden , van hunne banden los te maaken. Zoo zy onmagtig tot betalen verklaart worden, vallen zy in de magt van den fchuldeifcher die hen zoo lang tot flaven behoud tot dat de fchuld geheel betaalt is. Het is waar dat de flaverny hier niet zeer zwaar is: de flaven bebouwen de aarde, oeffenen konften en handwerken; en door middel van een middelmatige fchatting, ftaat men hen de vrugten van hunnen arbeid toe; hier door, vinden de Schuldenaars middel om hunne Schuldeiffchers te voldoen, en worden hier door weder vry. Niets evennaart den eerbied die de Inwoonders van Achem voor het Regt hebben. Een misdadiger die door een vrouw of kind vaftgehouden word, zou de vlügt niet durven nemen : h*y laat zig met wonderbaare gedweheid IV. Deel. C m  34 De Nieuwe Reisiger» na den Regter lyden, die hem op ftaande voet vonnift. De gewonelykfte lyfftraffe in dit Land , voor de gemeene misdaden , zyn de ftokflagenen de afknotting van eenige leden, gelyk de armen, benen, neus, ooren en natuurlyke delen. Na de uitvoering van het vonnis, keert een ieder vreedzaam na zyn huis te rug, zonder dat men de misdadigers van de befchuldigers onderfcheiden kan ; dat is te zeggen, zoo dat sien van de eene zyde geen de minde klagten, en van de anderen geen verwytingen hoort. Die genen welke deze draffe ondergaan hebben zyn hier door niet onteert. Alle menfchen zyn aan misflagen onderworpen , zeggen de Inwoonders van Achem; en de ftraf walt de misdaad af. Het geen het allerzeldzaamde is , is dat de afkappingen der leden zeldzaam dodelyk zyn , zelfs in een hoogen ouderdom niet, fchoon men geen andere hulpmiddelen aanwent als het bloet te dempen en de wond te verbinden. Een andere aanmerkelyke omdandigheid in dit foort van ftraffen, is het foort van verdrag dat tuffchen den Misdadiger en den Scherpregter word getroffen, deze vraagt aan de misdadigers hoe veel zy geven willen om behendig verminkt te worden, 't welk is om den neus of ooren in eene Jhee afgefneden te worden ; en zoo het vonnis de dood vordert om de flag zonder lang te lyden te ontvangen ? Na een weinig over de prys gedorgen te hebben, word de koop in de tegenwoordigheid van de aanfehouwers gefloten, en  DrIE-EN-VEERTÏGSTE BRIEF. 35 en de bedonge prys werd op ftaande voet betaalt. Die genen die wygeren om deze voorwaarden aantegaan, Hellen zig bloot van zig de wang met het oor te zien wegnemen, of dat de neus zoo hoog weg gehakt word, dat het been bloot legt. Men verhaalde my dat een Man de nieuwsgierigheid had gehad om de Vrouw van zyn buurman over een heg te befchouwen, terwyl zy zig baden , deze Vrouw beklaagde zig hier over aan haaren Man. Deze greep den misdadiger , en bragt hem voor den Regter die hem verwezen om dertig flagen met een dun {lokje op zyne fchouderen te ontvangen. Men kwam in verdrag om de flraf te vermyden; de Scherpregter vorderde een veel grooter zom als de misdadiger bood; en vermits hy hem befluiteloos zag, gaf hy hem een flag die zoo geweldig aankwam, dat de koop gefloten wierd tot die prys welke hy eerfl gevraagt had. Het vonnis wierd egter te r uitvoer gebragt; de dertig flagen wierden hem. gegeven, maar zoo ligt, dat het ftokje naauwlyks zyne klederen raakte: wanneer de uitvoering van het Vonnis voleindigt was, zoo vermengde zig den misdadiger onder de aanfchouwers i om het vonnifien van eenige ander zaaken aantehooren. Schoon de Mahomettaanfche Godsdienft in het Koningryk Achem beleden Word, is zy egter met eenige Joodfche bygelovigheid vermengt. Zie 'er hier eene die aanmerkenswaardig, en de dwaasheid en ydele verwagting dezes Volks bewyft. De Koning begeeft zig eens C 2 in  36 De Nieuwe Reisiger. in hec Jaar na de voornaamfte Moskee, om te zien of de Meflias nog niec gekomen is. Hy word van een talryke. ftoec vergezelt , die uic Edellieden, Lyfwagten, Muzykanten en veertig Olyfanten die met goude en zyde ftoffen bekleet zyn, beftaat. lederen Heer heefc zyne byzonderen Olyfant; maar 'er is 'er nog een, die veel reiker en koftbaarder verfiert is, als de anderen, ert die op zyn rug een ftoel van louter gouc draagt, die voor den Meffias gefchikc is ingevalle hy moge gekomen zyn. Men zoekc in der daad, in de Moskee mee yver en met plegtigheid; en wanneer, na dat men alle hoeken van den Tempel doorzogc heeft, men verzekert is dac hy nog niec gekomen is , keere men vervolgens in dezelve order weder naar hec Paleis, egcer mee die eenig onderfcheid, dac den Koning op den eerften Olyfanc niec weder gaat zitten, maar op die genen welke voor den Zone Gods gefchikt was. Hec overige van den dag brengc men in feeften en vermakelykheden door. Onder eenige goede hoedanigheden van de Inwoonders van dit Land , zal ik een groot getal kwaade opmerken. Zy zyn lafhartig en beledigend, onwetende en opgeblazen , nydig en trouwloos. Zy bezitten arbydzaamheid en vernuftigheid ; zy beminnen den Koophandel en de werktutgelyke konften: den arbeid ontadelt niet: eh Lieden van aanzien leggen zig op dezelve toe; en men heeft handwerken, gelyk dac van de goudfmeden , die alleen door Edelen  Drie-en-veertigste Bïuef. 37 kunnen geoefFent werden: het werk dat uit hunne handen komt, is door geheel Indien geagt. De andere beroepen werden met geen mindere zorg geoefFent; en vermits 'er openbaare fchoolen tot onderwys van de jeugd zyn, zoo worden de wetenfchappen niet veronagtzaamt. Men onderwyfl in dezelve de rekenkonfl , de digtkunde, de muzyk en de welfprekentheid; maar men geeft zig de tyd niet om 'er groote vorderingen in te doen. De Inwoonders van Achem zyn by uitftek fpaarzaam, de reift is hun eenige voedzel: de reikfte voegen hier een weinig vis by, en het moet al een aanzienelyk Man zyn om een weinig zoep of gebraad te hebben. Ook zeggen zy dat twee duizend Chriftenen op hun Eiland het zelve wel ras van offen en gevogelte zou uitputten. Het Koningryk Achem heeft verfcheide regerings vormen gehad ; het is dan eens vérkiesbaar , en dan weder erflyk geweeft, dan eens volftrekt oppermagtig, en dan weder een foort van gemeene-beft. Het is tegenswoordig onder een Vorft welkers Gezag willekeurig is, en die over de goederen en het leven van zyn onderdanen befchikt. Dit gezag is onbepaalt, en is zomwylen aan Vrouwen toevertrouwt geweeft; maar het is reets verfcheide eeuwen geleden dat de Mahomettanen die uit Arabien oorfpronkelykzyn, dit Land bezeten hebben, zy hebben zig op de puinhopen van de eerfte Inwoonders geveftigt, welke in de bergen en nabuuriC 3  §8 De Nieuwe Reisïger. ge Eilanden verfpreit zyn. Om u nog naauwkeuriger de wreetheid van deze oude Inwoonders te Ieren kennen, van welke ik u reets gefproken heb , zoo zal ik u alleen deze byzonderheid opgeven, en waar mede ik myn brief befluiten zal. Deze barbaarfche Volken hebben de wreede gewoonte om hunne levens tegens eikanderen in het fpel te fetten; de winner wint zyn tegenparty , en wagt geduürende een dag, of iemant koomt om hem vry te kopen: zoo niemant zig hier toe aanbiet, zoo dood en eet hy hem. Ik ben enz. Op het Eiland Sumatra den%. December 1742. Vier-en-veertigste Brief. Het Eiland Java. IN de haven van Achem fcheepte ik my op een Engels Schip naar het Eiland Java in; en fchoon Vrankryk toen met Holland en Engeland in oorlog was, zoo had ik my, door mynen menigvuldige ommegang met alle Volken, hen alle tot myne Vrienden gemaakt: ik ontfang ook tegenswoordig van de Hollanders Op Batavia, dezelfde bewyzen van vriendfchap als of wy in vollen vrede met hen leefden. Gy weet, Mevrouw, dat deze berugte Stad het mid-  VlïR-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 39 middelpunt van hunnen handel in de Indiën is; hier geven zy de Wet niet alleen aan het Eiland Java, van welke zy, om dus te fpreeken , de Hooftftad is, maar nog aan het grootfte gedeelte der aan Zee gelegen , en Koophandel dryvende landen van Azia. De hiftorie van hunne eerfte togten, en hunne veftiging in de Indiën moet natuurlykerwys plaats vinden aan het hooft van een brief, welke voornamentlyk over hunne magt in deze reike Landfchappen , en over den alleen handel van alle hunne bezittingen handelt. Zie hier dan hec geen my van kundige Lieden gezegt is, en het geen de maatfchappy van Koophandel betreft. De Hollanders hadden eenige vrugteloofe pogingen aangewent om door de Noordzee naar de Indiën te Stevenen, toen eenen Houtman , onderdaan van dit Gemeenebeft , hen uit de gevankeniffè van Portugal deed wecen dac hy hen eenen anderen weg naar de Indiën aanwyzen kon. Houtman was te LifTabon gevangen genomen, om dat hy al te nieuwsgierige navorfingen gedaan had naar de ondekkingen der Porcugefen; en vermits deze laatfte het grootfte belang hadden om deze fcheepstogten geheim te houden, zoo wierden de Hollanders in de gevankenis geworpen , op dat zy dezelve niet verbryden zouden. Men ftont hem toe om zig voor een zeer groote geldzom IV. Deel. C 4 vry  43 De Nieuwe Reisiger. vry te koopen , welke men dagt dat hy niet zou konnen verfchaffen; maar Houtman nam in het geheim zyn toevlugt tot zyne landgenoten , die hem deze geldzom opfchoten , met vooruitzigt om uit hem de nodige verligtingen te trekken ter onderneming van de togt die zy tot oogmerk hadden. Wanneer hy in zyn Vaderland wedergekeert was , zoo deelde hy zyne berigten aan eenige Hollandfche Kooplieden mede, die een kleine maatfchappy , volgens zyne berigten, aangingen. Zy ruften een kleine vloot, onder het beftuur van Houtman uit; en den gelukkigen uitflag van deze eerfte togt aan hunne verwagting beandwoordende, zoo vermeerderde de Maatfchappy het getal der Schepen met tweemaalen zoo veel. Alle Jaaren zag men in de haven van Amfterdam onmeetbaare reikdommen aankomen, welke de Hollandfche kooplieden in diervoegen aanfpoorde , dat hunne magt in de Indiaanfche Zee, welras die der Portugefen evennaarde. Deze laatfte, gebelgt dat zy zig van een gedeelte van hunnen handel verftoken zagen, ftelde alle pogingen in het werk om 'er den voortgang van te ftuiten. Hier uit ontftonden, langwylige en bloedige oorlogen, welke de Portugefen het grootfte gedeelte van hunne bezittingen in Indiën deden verliezen. De Hollanders overwonnen hun, en maakten zich meefter van hunne Wingeweften , zoo dat in minder dan zeftig Jaa-  VlER-EN-VEERTIGTE BRIEF. 4t Jaaren de Portugezen niet meer overfchoot als Goa , Diu, en Macao, na dat de Hollanders zich dus in het bezit geftelt hadden, hebben zy federt haaren Koophandel zeer wel gehandhaafc, en ftaande gehouden tegen alle hunne benyders, zelfs hebben zy zomtyds hunne Koopwaren met verlies verkogt, en de zelve zoo hoog ingekogt dat anderen hun voorbeelt niet vol¬ gen konden zonder zig in verderf te itorten. Het was dus voornamentlyk dat zy ten opzigte van de Portugefen van Macao handelde: Zy zonden hunne Schepen , naar de nabuurige Eilanden, en gaven aan de Chinefen, dezelfde Koopwaaren, dartig ten honderd minder als de Portugefen, en kogte die van China dartig ten honderd hooger in: Zy wiften zig vervolgens door middel van de Speceryen fchadeloos te ftellen van welke zy den handel alleen bezitten. Hun vermogen is tans zoo groot in de Indiën, dat zy aan de Vorsten van dit Land de Wet geven, en het Land dat eerft aan de Portugefen onderworpen was, is 'c nu aan de Hollandfche Maatfchappy. Zy heeft zelfs de Koning van Golconda genoodzaakt om haar Oppermacht te erkennen. Zy is zoo veel als de Oppervorftin van een gedeelte der Kuft van Malabaar eri Coromandel: Gy hebt gezien dat zy alle de Zeelieden van het Eiland Cylon bezit, dat zy verfcheide Veilingen op Sumatra heeft; maar IV. Deel. C 5 het  42 De Nieuwe Reisiger.' hec is- voornamentlyk op hec Eiland Java dat het vermogen der Hollanders zig vercoont. De Inwoonders hebben langen tyd de Europeanen geweigerc , om zig op hunne Landen ce vcdigen ; en hec was alleen door openbaar geweld dac de Engelfchen zig hier neder floegen. Vervolgens wierd hen, by een verdrag toegedaan, om een Fort, een lofie err pakhuizen te Jacatra te hebben. De Hollanders kwamen 'er op hunne beurt, en gebruik makende van het Recht des Oorlogs, verdreven zy hun, en wanneer zy door de tyd machtig genoeg op die Eiland geworden waren verwoeden zy de Stad, en uic deszelfs puinhopen is het thans door de geheele Weereld beroemde Batavia te voorfchyn gekoomen aan welk de Hollanders, de latynfche naam van hun Land gegeven hebben , en alwaar zy het Hooftcomptoir van hunnen handel geplaatd hebben. Hec is hier dac hunnen Indiaanfchen Troon gevestigt is , en dit is de Hoofddad van alle hunne bezittingen , hunne voornaamde derkte, en een der grootde Koopdeden van de geheele Wereld. De Javanen noemen haar na haaren ouden naam Jacatra ; de Chineefche Kalakkan , ter oorzaake van de menigvuldige Kokosboomen die op haar grondgebiet waden ; maar de Europeanen kennen haar alleen onder den naam van Batavia.  VlER-ïiï-VEERTïGSTÉ BRIEF. 4$ Zy legt tuflchen de Zee én een ketenbergen, in een laage en gelyke vlakte, aan den oever van een golf die een wyde en gemakkelyke haven vormt. Zy is aan alle zyden met muuren van gebakke fteen omringt; en word door tweeen- twintig bolwerken verdedigt, die na de voornaamfte landfchappen en fteden van het Gemeenebeft genoemt zyn, zy word door eert breede en diepe gragt omvangen , die altoos vol water is, en by hooge vloeden een tweede onwinbaare borftweering vormt. Eindelyk zy is met al het krygstuig voorzien dat men in een Grens-ftad zou konnen hebben, en dat in dier voegen gefchikt is, dat het de voornaamfte ftraaten van de Stad beftrykt, en de Stad befchieten kan, wanneer zy een opftand ondernam. Een Rivier met een fchoone fténe Kaai die met bomen beplant is, loopt door de geheele Stad, die een uur in lengte beflaat, wanneer men 'er de voorfteden onder rekent, men begroot haare Inwoonders op honderd duizend perzonen, zoo Indianen als Europeers. Byna alle de Straaten zyn lynregt, omtrent vyf roed?n breet , met een dubbelde ry boomen beplant, en een voetpat van gebakke fteen, voor voetgangers, De huizen zyn van witte fteen en met dezelfde regelmatigheid als in Holland gebouwt; en deze Stad, is om de aangenaamheid van haare legging, de fchoonheid van haare gebouwen, en de menigvuldigheid van haare bruggen, een der fchoonfte van de geheele werelt. Haare voor-  $4 De Nieuwe Reisiger- voornaamfte gebouwen zyn de Kerken, de Gafthuizen, Armhuizen , het Raadhuis, Tugthuis, en de Hallen, en in het Kafteel, het Paleis van den Gouverneur en de gebouwen voor de Geregtshoven. Ik zal u alle deze gebouwen niet befchryven; het fcheen my toe dat zy niets aanmerkelykers hadden , als het geen men in alle Krygs. en Handel-fteden ziet. Men deed my alleen opmerken dat de Scherpregteren naaft het gevangenhuis voor de misdadigers woonden ; en dat men 'er een Gafthuis had dat voor de Chinefche zieken gebouwt was; dat deszelfs inkomften in de belaftingen beftonden die deszelfs beftuurderen op de Komedianten en Vuurwerkers van dit Volk leggen; dat de Opzigters twee Chinefen en twee Hollanders zyn; dat hec tugthuis alleen mee Vrouwen van een flegc gedrag vervult is; dat het zelve maar aan eene zyde open is , alwaar men aan het Volk deze gevangenen vertoont, om de andere Vrouwen tot een voorbeeic te verftrekken ; dat haaren arbeid fpinnen is, en dat zoo zy haar taak niet afwerken, zy op een ombarmhartige wyze gegeeffelt worden. Een der aangenaamfte fchouwplaatfen van Batavia , is het gezigt van haare markten en openbaare pleinen, de volkrykfte is die op welke men vrugten en moeskruiden verkoopt; zy loopt langft de Rivier. Van vier uuren na de middag tot aan den avond is zy met Chinefen en Indianen vervult, welke hier hunne waaren ten  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 4$ ten toon fpreiden, een meenigte koopers en kykers komen zig hier met het fraaije gezigt verluftigen. De omleggende ftreken van Batavia'hebben alle de bekoorlykheden die groote reikdommen, in een gelukkige lugtftreek, en hetaangenaamfte Land des Werelts , verfchaffen konnen. Men ziet 'er een meenigte lufthuizen en fchoone woningen. Waaterleidingen die met konft door de velden gebragt zyn , verfpreiden overal frisheid , vrugtbaarheid en overvloed. Men verzamelt hier alle de voortbrengfelen die tot de behoeftens en vermaken van het leven nodig zyn. De reift , zuiker, en fpeceryen, groeijen hier overvloedig ; de annanalfen van Java werden voor de befte van geheel Indien gehouden; in een woord men vind hier alle de vrugten die in geheel Azien groeijen. De Lantor is een boom die my byzonder eigen aan dit geweft fcheen , hy is aanmerkelyk om zyne buitengemeene hoogte en de majefteit van zyn- loof: zyne bladeren die vyf of zes voeten lang zyn, zyn zoo vaft en glat dat men 'er letteren met een tekenpen of yzere ftift in drukt; dit is het gemeene papier van de Inwoonders van dit Eiland. Vermits ik nog maar eenige togten om Batavia gedaan heb, zoo kan ik u nog van de andere Natuurlyke voortbrengzels van dit geweft niet onderhouden, ik zal 'er van fpreken wanneer ik meer kundigheden van dezelve heb: ik zal my tans alleen met dat geen ophouden 'c welk  46 De Nxeüwe Reisige-x, welk de Scad inwendig betreft. Men kan de order en wetten niec genoeg pryzen die de Hollandfche Maacfchappy onder haare bedienden geplaacft heefc, vermits zy overtuigc is dac een MPgentheid moet geëerbiedigc worden in die genen aan welke zy haare belangen coevertrouwc heefc, zoo doed zy hier hec Opperhooft van haare bezittingen vorftelyke eerbewyzen , onder den naam van Gouverneur Generaal van Indiën. Het geheele borgerlyke en krygsgezag is in zyne handen. Hy word in Holland door de Bewindhebbers der Maatfchappy verkoren , welke keus door de Staaten Generaal moet beveftige worden. Zyn Gezag duurd niec langer als drie Jaaren; maar wanneer de Maacfchappy over zyne beftuuring vergenoegc is, zoo word hy in zyne bediening op nieuw beveftigc en die duurd zomwylen zyn geheele leefcyd. Zyn Paleis beflaat de helfc van het Kafteel; zoo hy 'er zomtyds uitgaat om zig te vermaaken, zoo moet hy voor den avond wederkeeren , en 'er den nagt in doorbrengen. Zynen ftoet is zeer talryk, door de menigte van bedienden die hy in zynen dien ft heefc; en wanneer hy in hec openbaar verfcheinc zoo verfchilt zynen ftoec niec van die der magtigfle Vorften van hec Oofcen. Hy oncvangc de Afgezancen mee de uicerfce pragt. De brieven die de Aziatifche Vorften aan hem zenden , werden op zilvere fchotelen , tulTchen tweeReijenKrygsknegten, onder het geluit van rnuzyk-inferumenten, cn hec geftadig loffen van het gefchut en musketten; aan hem gebragt, deze te-  VlER-EN-VEERTIÖSTE BrIEP. 47 tekenen van grootheid dienen om de moeijelykheden van zyn Ampt te verzagten. Een geftadige briefwilfeling, bevelen te geven aan alle de Opperhoofden, het uitgeven van paspoorten, laftbrieven, menigvuldige raadsvergaderingen, in welke hy voor moet zitten , gehoorgevingen, de zorg over de planteryen, fabrieken, ladingen der Schepen, en duizend andere kleinigheden van dezen aardt, laaten hem naauwlyks eenige ogenblikken ruft. Een zoo onruftige levenswys , hebben verfcheide lieden deze waardigheid van de hand doen wyzen; en anderen hebben de Maatfchappy bedankt na dat zy ze eenige maanden bezeten hadden. De Directeur Generaal , welkers bediening niet minder laftig als die van den Gouverneur is, werd voor den eerften bediende van de Maatfchappy na hem gehouden. Hy heeft het beftuur over alles wat den Koophandel betreft. Behalven deze twee waardigheden, heeft men op Batavia een opperfte Raad , die de Raad van Indien genaamt word, derzelver leden worden mede in Holland benoemt: het is in deze vergadering dat men over den koophandel en de belangen van den Staat raadpleegt. De Gouverneur zit in dezelve voor ; maar hy is genoodzaakt om zig aan de meerderheid van Hemmen te onderwerpen : men befchikc 'er over de byzondere gouvernementen , en over alle andere bedieningen die in Indien openvallen. Men heeft nog andere Geregtsnoven op Ba-  4$ De Nieuwe Reisiger. Batavia: het eene neemt kennis van de zaaken 'die de Maatfchappy betreffen en ziet de rekeningen na; het andere Vonnift de regtsgedingen der Borgeren. Het derde is gelaft om de goederen der Weezen te beftuuren. Het vierde heefc het opzigt over hec geen de huwelyken becrefc, en om alles ce doen in agc nemen wac deze verbincenis wettig maaken moet. Hec vyfde heefc hec beftüur over de borgerlykè wagten van de Scad, die geen andere bezetting als haar eige Inwoonders heeft. De pligten der mindere bedienden zyn mee geen mindere naauwkeurigheid geregelc. De Hollandfche Maacfchappy neemc zoo fterk hec welzyn van alle die genen die zy tot bedienden heefc ter harcen, dac zy weinig werk maaken van zulke' die hun eige zaaken veronagezaamen, en befcliouwc hen als niec in ftaat zynde om die van andere te beftuuren. Zy bevorderd zeer zeldzaam een onderdaan die niet bedagt is om zyn eigen zaken wel te behandelen ; en zoo hy verzoekt om naar Europa weder te keeren , zoo geeft de Raad geen agt op zyn verzoek-fchrifcen. Hy is dan genoodzaakc om langer in Indiën te blyveri. Zoo hy, zonder verlof verworven te hebben, vertrok en wederkeerde, zoo zou men zyn regtsgeding by zyn aankomft opmaken , en hy zou als een wegloper geftraft worden. Men vërpligt hem door goede middelen om' geld- na zynen ftaat te konnen winnen: men moet zig  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. zig dus niet verwonderen dat de Hollanders met zoo veel iever in Indiën gedienc worden. Mogelyk dat fommige bedienden der Maatfchappy zig, op een ongeoorloofde wys, verreiken , fchoon zy met eede belooven geen Koophandel voor hun eige Rekening te dryven, is 't nochtans denkelyk dat deeze Verbintenis van veelen niet werd nagekoomen. Trouweloofen , die 'er toch altoos zyn, kunnen in zulk een uitgebreid Land, en op zoo veele Comptooren, in zoo veele Steden, en onder zulk een menigte bedienden , ingebeelde verliezen voorwenden, om aanmerkelyke fchadeloos ftellinge te verkrygen, Koophandel dry ven , en die hunner wettige Meefteren veronagtfaamen terwyl zy de fcherpstoeziende oplettenheid kunnen ontfnappen , hoe veele zyn 'er die niets hebbende hier heên kwamen , en na een verblyf van weinig Jaren, met ryke fchatten te rug keerden na hun Vaderland. In Batavia legt men in pakhuizen een verbazend groote voorraad van Levensbehocftens, touwen, hout, yzer, en voorraat van allerley foorc op, de Hollandfche Maatfchappy, welks Roem en Macht door de geheele Waereld bekent is, en welke zy met luifter handhaaft als de Gebiedfter van "het Oofcen, onderhoud altoos een aanmerkelyke Krygsmacht die in IV. Deel. D een  $o De Nieuwe Reisiger. een Hipte Krygstueht gehouden werd en welkers oeffening in den Wapenhandel, door kundige gebieders beftiert, die van andere Europifche benden evennaart. Zy gebruikt dezelve om haare Veilingen te bezetten , die zy op dit Eiland en in andere landen van Indiën heeft, 't zy om verfcheide Aziatifche Vorften , met dezelve by te fpringen, welke een gedeelte van de befolding van dit Krygsvolk betalen. Zy beItaan voor een gedeelte uit Europeanen en Indianen; men begroot derzelver getal op meer dan honderd duizend, zoo op Java als in de andere bezittingen in Indiën. Al die Krygsvolk ftaat onder het bevel van den Gouverneur Generaal. De Zeemagt der Maatfchappy is evenredig naar de uitgebreidheid van haaren Koophandel. Zy heeft al» roos veertig Schepen in Zee tn zomtyds meer, met welke zy door geheel Indiën handel dryfe ; en uit het voordeel dat zy van dezelve trekt , als mede uit de inkomften van haare bezittingen , werden de ladingen van twintig of dertig Schepen gevonden die zy alle Jaar naar Europa zend. Dit Holland vertrekken 'er 's Jaarlyks ook zoo veel, die vervolgens te rug keeren , maar altoos met ander Scheepsvolk, dit heefc Staatkundige oogmerken; zoo ras een Scheeps Kapitain in Indien komt, zoo krygt hy een ander Schip. Voor  Vier-en-veertigste Brief, Voor dat men van Amfterdam. vertrekt, betaalt men aan een ieder twee maanden op rekening; en na het vertrek, verzorgt men hen van al het nodige geduürende de reis. De Krygsknechten doen op de Schepen den krygsdienft en de Matroozen den Zeedienft; en die genen welke zig dronken drinken werden geftrengelyk geftraft. Men verbiet hen mede op zwaare ftraffe, om geduürende de nagt te roken , met kaarten, dobbelfteenen of andere hazard-fpellen te fpelen. Vermits het mes het geliefde wapentuig van het gemeene Volk in Holland is, zoo werd een Matroos die 'er zig tegens een ander van bediend heefc , verwezen om zyn hand tegen de maft te houden, en te dulden dat men hem met het zelfde werktuig het vlees der vingeren, en zelfs van de hand doorboort; in dier voegen dat zyn hand aan de maft gehegt blyfc. Hy die een Officier treft , moet driemaal de ftraf ondergaan welke men kielhalen noemt , zoo de misdaad in het Schip gepleegt is; maar is het op het land gefchiet zoo word hy verwezen om de hand te verliezen. Het kielhalen beftaat om den misdadiger driemaal van de groote maft in het waater te laaten vallen , en hem door middel van touwen onder door het Schip te trekken waarna men hem aan de andere zyde weder ophaalt. Men hegt hem verfcheide ftukken gewigt aan de voeten, om dat hy tot een zekere diepte zou konnen zinken , en hy heefc een fpons mee olie D 2 °P  $ï De Nieuwe Reiziger. op den arm om lugt te konnen fcheppen. Deze ftraf fielt dit leven van den misdadiger in groot gevaar, zoo zyn hooft de kiel of eenig yzerwerk van het Schip raakt. De Hollandfche vlooten vertrekken driemaal in het Jaar , en het is tegens de tyd van haar vertrek dat de monfleringen gefchieden. Men oeffent geduürende de togt de Soldaten regelmatig in den wapenhandel. Zy zyn vry, wanneer zy op Batavia komen, om van hunne verbintenis af te zien en een nieuwe aantegaan, welke beftaat om tien Jaaren in de andere kolo-' nien of op de fchepen te dienen. De Zeedienft is voordeliger , maar zoo aanzienlyk niet: *er bieden zig aan de Hollanders driemaal meer Soldaten aan om naar Indiën te vaaren als zy nodig hebben ; en zomtyds werden 'er goede aanbevelingen vereifcht om aangenomen te worden. De Inwoonders van Batavia zyn een vermenging van Chinefen, Malyers, Amboinefen, Javanen , Hollanders , Portugefen , Franfchen , enz. De Chinefen dryven hier een aanmerkelyke Koophandel; en zy zyn het die het meefl toebrengen tot den bloey van deze Stad, door den grooten overvloed die hen hunne arbeidzaamheid en vernuftigheid verfehaft. Zy leven hier in vryheid, volgens de wetten van hun Land, en onder een Opperhooft dat voor hunne belangen waakt. Zy dragen groote rokken van katoen of zeide, met zeer wyde mouwen, hunne haairen die niet gelyk in China afgefne- dea  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 53 den zyn , ftrikken zy in vlegten op , het geen hen meer bevalligheid geefc. Hunne huizen zyn laag en vierkant, en in verfcheide wyken verfpreit, maar altoos in die in welke de Koophandel het meefte bloeit. De Malyers, zyn nog zoo arbydzaam, nog zoo vernuftig als de Chinefen. Hunne voornaamfte bezigheid is de visvangft ; en zy zyn aan een Opperhooft van hun landaart onderworpen. De Amboinefen, hebben 'er mede een van hun Land, aan welke zy gehoorzamen; maar zy zyn onhandelbaarder, en altoos tot muitery genegen. Hunne bezigheid is huizen te bouwen. De Javanen leggen zig op den landbouw toe, en maaken fchepen om de koopgoederen te vervoeren. De mannen gaan naakt, uitgezondert een muts en een ftuk lynwaat dat zy om de lendenen winden. De Malyers en Amboinefen dragen katoene of zeide klederen, die het grootfte gedeelte van hun lighaam bedekken. De zeden van de Hollanders van Batavia, of liever die der Hollandfche vrouwen, bieden ons wetenswaardiger zaken aan. Men verdeelt haar in verfcheide ClafTen, gelyk gy gezien hebt dac mende Portugefen te Goa doed; de Europeaanfche Hollandfe vrouwen en de Indiaanfche Hollandfe vrouwen; die welke het van Vader en Moeder, en die welke het van de Vader of Moeder maar alleen zyn. De eerfte zyn, voor het grootfte gedeelte, Hollandfe vrouwen, die een buitenfporig gedrag, oneer of armoede, genoodzaakt heeft om naar Indiën te vertrekken , D 3 om  5+ Dë Nieuwe Reisiöer. om hier het uiterfte van het geluk te beproeven. Zy worden hier als zuiver, rein, en deugzaam ontvangen ; en dikwyls doen zy hier zeer goede huwelyken. Om de laagheid van haare geboorte te bedekken, geven zy zig altoos voor dogters of nigten van een Heer van aanzien uit; en het is geen gewoonte dat men hier eenig onderzoek na doed; en de Mannen geloven het des te ligter om dat dit hunnen hoogmoed llreelt. Zy zyn zoo ras op Batavia niet aangekomen , of zy nemen den toon, houding, en trotsheid van de Vrouwen van dit Land aan, en leiden een lui en welluftig leven dat hen van alle oeffeningen en bezigheden verwyderd. Een Vrouw op Batavia gaat nooit te voet, en heeft zelfs de moed niet, om door haar kamer te wandelen. Zy doed zig door Slavinnen onderfteunen, en wanneer zy uitgaan worden zy in een palankyn gedragen. Niet allen hebben zy de gewoonte verlooren, welke in Holland zoo gemeen is, om haare Kinderen zelfs te zogen; maar zy ontflaan zig mede van de zorg om hen op te voeden, en belaften hier Moorfche of Baniaanfche Slavinnen mede, die hen niet anders als een barbaarfche wanfpraak leeren , en genegentheid tot alle gebreken inboezemen. Eene zoo veronagtzaamde opvoeding , doed de zeden der volgende geflagten nog meer verbaderen ; en dit merkte ik zonder moeite in de 2eden der Hollandfche Vrouwen op, welke in Indien geboren zyn» Zy hebben geen andere bezigheid als haaren optooi, en geen andere ge- fprek-  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 55 fprekken als met haare Slavinnen; geen andere uitfpanningen als te roken, betel te kauwen, opmatten te leggen, en zig aan alle buitenfporigheden der welluft over te geven. Hollanders of Indianen, vrye Lieden of Slaven, alles behaagt haar, alles diend om haare bandeloofebegeertens te voldoen : de fchaamteloosheid of beuzelary heerft in alle haare gefprekken; en zy fcheppen geen behaagen als in gefelfchappen n welke een losbandig gefprek gemeenzaam is. Deze fmaak volgt hen tot aan de tafels, aan welke zy niemand als Vrouwen van haar foort willen dulden. Uit vrees dat de tegenwoordigheid van haare Mannen haar in bedwang zou houden; zoo eeten zy zeldzaam met hen; zy zyn in zeer groote verlegenheid, wanneer zy door Officieren van de Maatfchappy te gaft genodigt worden, welke eerft uit Holland komen. De gewoonte die zy hebben om onbedwonge te leven, en een volftrekte onkunde van de welvoegelykheden, en de agting maaken haar verlegen en doen haar ftilfwygen; zy durven nog fpreken nog antwoorden ; haaren eenigfte toevlugt is om zig by eikanderen te voegen, en met eikanderen te fpreken. Voegd by dit gebrek van houding , een verregaande onzmnelykheid wanneer zy aan tafel zyn ; zy vatten zonder lepels of vorken , alles aan wat men haar voordiend, op het voorbeeld der Slavinnen die hen opgevoed hebben; reilt, vlees, fouflen-, alles eeten zy met de vingeren, en proppen het met handen vol in den mond , zonder zig te beD 4 k°ra-  55 De Nieüwe Reisiger. kommeren over den afkeer die zy aan de aanfchouwers verwekken. Alle de Vrouwen van Batavia, 't zy Hollandfche of Meftifche, bezitten den hoogmoed om zig door de pragt en luider van haare kleding te doen onderfcheiden; err het is vooral in de Kerk dat zy om ftryd de koftbaarheid van haar gevolg en optooi vertonen. Het goud , zilver, zyde, en Edele gefteentens blinken aan alle kanten , zoo wel op haar gewaad , als aan haar lighaam. Men ziet haar in pragtige palankyns dragen , voorgegaan en gevolgt van een zoo groote menigte Slaven, dat men haar veel eer voor Prinfeffbn , als voor borgervrouwen zou aanzien. De Predikanten, dulden deze buitenfporigheden in hunne eige geflagten, en geven in dit opzigt gevaarlyke voorbeelden die niet dan te veel gevolgt worden. Zy doen nog meer; want men heeft van deze Vrouwen , welke de pragt door geheime aalmoefTen onderhouden, en die van hunne parochiën dat geene ontvangen met welke zy haaren hoogmoed voeden. De levenswys die de Hollandfche Vrouwen in Indien leiden , de reikdommen die zy 'er vergaderen , de hoop en begeerte om 'er op dezelfde wys te leven en zig te verreiken , verwekt onder de Vrouwen in Holland een algemeene begeerte om naar Batavia te gaan. Maar alle verwerven zy deze gunft niet ; en zoo de Bewindhebbers het aan alle die genen toeftonden welke hierom vragen, zoo zou men minder  VlER-EN-VEERTICSTE BRIEF. 5/ der Mannen als Vrouwen op de Schepen der Maatfchappy zien. Daar werd dan een uitdrukkelyk verlof gevordert om zig te mogen infchepen, het geen zy bezwaarlyk verkrygen. Zy die zonder toeftemming vertrekken , verkleden zig als Mannen, en houden zig onder de Soldaten of Matrozen op, tot dat het Schip in Zee is. Zy nemen dan haare vrouwe klederen weder aan; en dienen dan om het lynwaat der Officieren van het Schip te wallen en te herftellen. Zy bepalen zig niet altoos aan de kleine dienden van dit foort; maar men belet, zoo veel het mogelyk is, dat zy zig met het fcheepsvolk niet te gemeenzaam maaken. Zoo ras zy op Batavia aangekomen zyn, en men haar op dewyze van het Land gekleet ziet, zoo zou men haar voor Vrouwen van aanzien groeten, welke de levenswys ook zyn mag die zy te vooren geleid hebben , en fchoon zy veeltyds uit Holland niet vertrekken, dan om te vermyden dat men haar in geen tugthuis opfluit. Wanneer zy by de hoedanigheid van een Hollandfche te zyn de bevalligheid der gedaante voegen, zoo vinden zy, in de bedienden der Maatfchappy, welras onderdand en die haar tot geluk, en by gevolg tot agting geleiden ; want men kent in dit Land weinig andere verdienden , als die welke de reikdommen verfchaffen. Zoo ras zy tot dezen top van hoogheid gekomen zyn, hebben deze fcheepsmyden wel ras de zeden der andere vrouwen aangenomen: zy zyn trots, eigenzinnig en bezitten een onverdraaglyken D 5 no°g-  58 De Nieuwe Reisiger. hoogmoed: zy doen zig nagt en dag door Slaven en Slavinnen bedienen, die altoos de oogen eerbiedig op haar geveftigt moeten hebben, en uit het minfte teken haaren wil vermoeden. Haare geftrengheid is zeer groot tegens die genen die haar bedienen ; en de minfte onagtzaamheid van een Slaaf werd zeer ftreng geftraft; men bint hem aan een paal, en doed hem zoo lang geeffelen tot dat het bloed langft zyn lighaam afftroomt. Uit vrees dat het verderf in de wonden zou komen en den lyder doen fterven , wryft men hem met een foort van fmeerfel, dat met peper en zout gemengt is, zonder zig te bekommeren dat men zyne fmerten vernieuwt en vermeerdert. Zedert dat ik te Batavia geweeft ben , heb ik verfcheide togten gedaan die my het Eiland Java naauwkeurig hebben leren kennen. Ik zal met het Koningryk Bantam beginnen, dat het naafte by Batavia legt, en dus na zyne Hooftftad genaamt word. Dit was voormaals een zeermagtige Staat; maar de Hollanders hebben, met deszelfs Koophandel te vernietigen , zyn vermogen; reikdommen en het grootfte gedeelte van zynen eerften luifter doen verdwynen. Het heeft van tyd tot tyd zyne weveryen zien teniet gaan, en deszelfs Koning is een fchatting gevend leenman van de Hollandfche Maatfchappy geworden , die een bezetting in Bantam onderhoud. Deze Stad legt in een vlakte, aan de voet van eenen hoogen berg, uit welke een rivier voortkomt die zig in drie Kanalen ver-  VlER'EN-VEERTIGSTE BRIEF. $9 verdeelt; waar van het eene door de Stad loopt, en de twee andere haar omringen. Men geeft groot op van de uitgebreidheid van haaren ouden omtrek , die , zoo men zegt, meer dan vier uuren befloeg; haare markten waaren de verzamelplaats van alle de Kooplieden van Aziën, het getal haarer Inwoonderen overtrof dat van Batavia ; den ouden luifter van haare Koningen, wiens Gezag door het geheele Eiland geëerbiedigt wierd; den ouden ftaat van haare Veftingwerken die met een groote menigte Gefchut beplant waaren; in een woord, van den ouden luifter dezes Koningryks , dat Sumatra en Borneo onder zyne bezittingen telden. Daar van heeft tans deze beroemde Stad geen voetftappen meer overig. Haare ftraten zyn fmal en krom ; haare muuren Taag en flegt gebouwt, en zouden niet lang tegens het Kanon beftant zyn; haare huizen ftaan ieder op zig zelfs en zyn met bomen omringt, het geen haar de gedaante van een Dorp doed hebben; de ftraten zyn niet geplavyt, en de Stad is op de wyze van Achem gebouwt; dat is te zeggen, dat niets zoo armoedig en flegt is als haare gebouwen. De muuren zyn doorlugtig gelyk koyen , en worden des nagts met gardynen gefloten; de kanalen die de Stad op verfcheide plaatzen doorfnyden, bevatten zoo veel waater niet om de onreinheden weg te fpoelen, en vormen een moeras welkers ftank ziektens veroorzaakt. Dit ongemak werd nog vermeerdert door de gewoonte die men hier heeft om 'er  60 De Nieuwe Reiziger. 'er zig in te baden, waar door de grond geftadig geroert word. Bantam is in verfcheide wyken verdeelt die ieder haare byzondere opzigters hebben , en van eikanderen afgefcheiden zyn, door poorten die des avonds gefloten worden. Iedere wyk heeft haare byzondere wagters die beletten dat niemand des avonds uitgaat; en even na het ondergaan der Zon, fluit men al de barken vaft, om dat niemand door de kanalen zou konnen vaaren. Des nagts mag zig niemand op ftraat bevinden, zonder een uitdrukkelyk verlof van de burgerlyke regering, Behalven de Schildwagten die op verfcheide plaatfen van de Stad verfpreit zyn, hebben de lieden van aanzien altoos een Schildwagt by hunne huizen: dit zyn Slaven, die voor de veiligheid van hunne meefters waaken; want men heeft hier niemant die niet bedugt is om des nagts door zyne vyanden overvallen en gedood te zullen worden; men heeft behalven dit in iedere wyk een trommel die zoo groot is als een vat van twee oxhoofden, en welke tot een klok verftrekt, men flaat driemaal des daags met een hamer op dezelve, om het volk het uur om op te ftaan, die van het gebed, en dat der ruft aan te duiden. Men bediend 'er zig mede van , in plaats van een alarmklok, om een teken te geven in oproer en andere gevaarlyke gelegentheden. Het Paleis van den Koning en de groote Moskee zyn de aanmerkelykfte gebouwen van Bantam; maar deze twee gedenktekenen dragen kenmerken, gelyk al het overige, vsa  VlER-ÈN-VEERTIGSTE BRIEF. ÓT van het verval der Stad. Behalven de algemeene Moskee , is 'er geen Inwoonder die eenigfints vermogent is, of hy heeft een kleine in zyn huis; benevens een kleine ftene bergplaats , gelyk te Achem, om zyn befte goederen in op te fluiten. De vreemdelingen wonen buiten de Stad, deze beftaan voornamentlyk uic Chinefen die een wyk hebben 't welk haar toebehoort , en de Chinefe Stad genaamt word. Zy is van de andere door de rivier afgefcheiden, welke haar, benevens een moeras en een ftaketzel van paaien dat haar omringt, verdedigt , en de nadering vry moeyelyk maakt; hunne huizen zyn regelmatiger en beter gebouwt als die der overige Inwoonders. De Koning van Bantam, en een gedeelte van zyne Onderdanen, belyden den MahomettaanIchen Godsdienft; en deze werd byna algemeen op het Eiland Java gevolgt. Het is meer dan drie hondert Jaaren geleden dat den zeiven hier geveftigt wierd, en zie hier by welke gelegentheid. Een Arabifch Vorft, die behagen in het reizen fchepte, kwam by zyne te rug komft uit China op dit Eiland aan, hy zette zig hier neder, en wift zig bemint te maaken. Hy trouwde de Dogter van een der Vorften van dit land, en voerde zynen Godsdienft in zyne Hooftftad in, en liet afftammelingen na die al zoo yverig als hy, tot de voortplanting van zyn geloof waaren. Een hunner was het niet minder tot de voortzetting van zyn geluk ; want na dat hy zyn Zoon aan een Dogter van een Vorft van.  6z De Nieuwe Reisiger. van dit Eiland uitgetrouwt had , deed dezen jongen Vorft zig tot Koning van Bantam verklaaren ; en die genen welke tegenswoordig heerft , ftamt van dezen Arabifchen Prins af, welkers graftombe men nog te Cheribon ziet, die nog in zeer groote eerbiet gehouden word. Het is met gebouwen omringt tot huisvefting voor de bedevaards Reizigers, Priefters en Mahomettaanfche Heeren die hier alle Jaaren uit Godsdienftigen yver na toe trekken, met gefchenken van hunne Vorften en voornamentlyk van den Koning van Bantam; deze Stad is ten naaftenby in dezelfde agting als Mekka. Men moet egter bekennen dat de Javanen, in het algemeen , middelmatige yveraars zyn om de gebruiken van de Mahomettaanfche Godsdienft in agt te nemen ; de groote komen zelden in de Moskeen maar vergenoegen zig van een I-man in hunne huizen te onderhouden; en het gemene Volk voegt by den Godsdienft van hunnen Propheet een menigte bygelovigheden. De Koning van Bantam heeft een byzondere raad, die uit verfcheide Staatsdienaren is zamengeftelt; en hy neemt zeldzaam gewigtige befluiten zonder hen raad te plegen. Het is geduurende de nagt, en by ligte maan, dat hy met hen over Staadszaken raadpleegt. Zy vergaderen alle onder eenen grooten boom , wanneer het de heffing van een nieuwe fchatting betreft, moeten 'er ten minften vyfhonderd in getal zyn. Wanneer men over het voeren van eén Oorlog raadpleegt; roept men alle de voornaam-  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 63 naamfte Krygshoofden by een ; zoo men het vonnis tegens een Krygsman moet uitfpreken, is het de Raadsvergadering alleen die het vellen kan. De misdadigers zyn aan een ftaak vaftgemaakt, en worden door de Scherpregter met een ponjaard doorftoken. Dit is de eenigfte ftraf die in de Staaten van den Koning van Bantam in gebruik is. De vreemdelingen hebben dit voorregt, dat zy hun leven vry konnen kopen, mits zy niemand in koelen bloede noch met voordeel van wapenen omgebragt hebben. De Koning en de Groote Heeren verpagten hunne Landen aan Slaven, die hen in veldgewalTen of geld betalen. Die genen die hunne Landen zelfs laaten bearbeiden, hebben andere Slaven die geen andere beloning als het eenvoudig onderhoud genieten , of die zes dagen aan eikanderen voor hunnen Meefter werken , en zes dagen tot hun eige voordeel, of eindelyk die welke een dagelykfe fchatting betalen, en het overige tot hun eige voordeel behouden. De Meefters hebben over hun en hunne Kinderen een volftrekt gezag; zy konnen hen in ketenen fluiten, flaan en mishandelen; maar zy hebben het regt niet van hen te doen fterven zonder Verlof van den Stadsvoogd. Alle deze Slaven vernieuwen tweemaal in het Jaar , hunne onderdanigheid aan hunne Meefters, met zeldzame plegtigheden. Zy nemen, hen by de voeten , en wryven hen van ondere na boven, tot aan de knyen. Zy doen het zelfde mede aan hun-  64 De Nieuwe Reisiger. hunne hoofden die zy met hunne handen zamengevoegt wryven van het voorhooft tot aan den hals. Dit foort van eerbevvys word gevolgt door een groot gaftmaal alwaar de Meefter, Slaven, en Kinderen van byde zyde met eikanderen eeten. Wanneer de Meefters zig van hunne Slaven ontdoen willen, zoo laten zy hen van deur tot deur leiden; en verkoopen hen aan die genen welke 'er het meefte voor bieden. Men verkoopt hen ontrent voor een piftool wanneer zy fterk en welgemaakt zyn. Het is den reikdom of de geneigtheid der byzondere perzonen , welke hier het getal van hunne Vrouwen en byzitten beflegt; maar vermits de Wet beveelt om aan iedere wettige Vrouw tien Slavinnen te geven om haar te dienen, zoo heeft de veel wy very zeldzaam anders als onder de reike lieden plaats. De byzitten mogen niet by hunne Meefters flapen als met toeftemming van de wettige Vrouw, die, van haare zyde , zulks niet weigeren konnen, zonder zig bloot te ftellen voor de veragting of gramfchap van haaren Man. De byzitten zyn Slavinnen of dienftmaagden van de egte Vrouw; en zy gaan agter haar wanneer zy uitgaan. Haare Kinderen worden vry geboren ; en het is aan de Vader niet geoorlooft om hen te verkoopen. Zy worden gehouden aan de wettige Vrouwen toetebehooren; maar het gebeurt dikwyls dat de Stiefmoeders hen door vergift doen fterven. Twee redenen verpligten in dit Land, om de jonge Dogters vroeg uit te huwelyken. De eerfte  VlER-en-veertigste BrÏÉF. 65 eerfte is de hitte der lugtftreek die haar reets huwbaar in het negende of tiende Jaar maakt. De twede is een Wet van Staat, volgens welke den Koning niet alleen de goederen, maar ook de Vrouwen, Kinderen en Bedienden van die genen erft, welke by hun dood onmondige Kinderen nalaten: deze Vrouwen en Kinderen zelfs worden zyne Bedienden of Slaven. De huwelyks gift van een jonge Dogter, zelfs van die der aanzienelykfte lieden, is niet boven de dertig Franfche Kronen: men voegt 'er eenige Slaven of Slavinnen by; en het huwelyk werd ten naaften by met de zelfde plegtigheden voltrokken als by de andere Mahomettanen. Erinner u het geen ik u in het byzonder van het Koningryk Golconda gezegt heb , men neemt hier byna dezelfde gewoontens in agt, egter met eeni-, ge verfchillende omftandigheden. Hier, by .voorbeelt, na dat het ja uitgefproken is, ftrooit den Bruidegom viermaal bloemen op het hooft van zyne Bruid, die, zulks mede op dat van haaren Bruidegom doed. Vervolgens neemt de jong getrouwde Man zyn Bruid in zyne armen, geeft haar een kus, en biet haar een fehoteltje met melk aan , uit welk zy ieder viermaal drinken. Hier na , maakt den Man betel. in zyn mond nat, die hy 'er vervolgens- uitneemt en aan zyn Bruid geeft die haar verders knaauwt. De Moeder van de jonge Man komt dan met een lamp die zy viermaal het aangezigt van de jonge getrouwde doed naderen, en-geeft hen haaren zegen , hier na knoopt zy het kamizool IK. Deel ' É aan  66 De Nieuwe Reisiger. aan den rok van zyne Bruid; en geleid hen in een kamer, alwaar zy ze alleen laat. De Vrouwen van Bantam zyn in diervoegen opgefloten, dat men zelfs aan haare Zonen niet toeftaat om in haare vertrekken te komen, en wanneer zy uitgaan, het geen zeer zeldzaam gebeurt , wykt een ieder ter zyde om plaats voor haar te maaken. De Koning zelfs verzuimt niet om deze gewoonte in agt te nemen ; en geen Mannen zouden met een Vrouw durven fpreeken , zonder verlof van haaren Man, Men kan de Vrouwen van aanzien allen door haar gevolg, van die van het gemeen onderfcheiden; vermits zy alle op eene wys gekleet zyn. Een rok van katoene lynwaat of zyde reikt van de lendenen tot aan de helfte der beenen. Zy dragen nog fchoene nog mutfen, en knopen haare haairen op de kruin van het hooft te zamen. Zy zyn behalven dit zeer zinnelykj en geen dag gaat 'er voorby of zy baden zig verfcheide maaien , en vooral een weinig voor dat zy met haare Mannen te bed gaan ; wanneer zy zig tot aan den hals in het waater begeven om zig te reinigen. Dit is haar eenigfte bezigheid , vermits zy geen ander werk hebben om haaren tyd te verdryven. De mannen zelfs, na dat zy eenige uuren in haaren Koophandel hebben doorgebragt, gebruiken het overige van den dag om mee hunne Vrouwen betel të kauwen, die zeer zorgvuldig zyn om hen alle kleine dienften te bewyzen , om hen te waiTen, te wry ven enz., om hen tot de welluft op te wekken.  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 6j ken. Zy hebben geduurende den nagt een Slavin by zig, die geftadig bezig is om haar zagjes te krabben en betel aan te bieden wanneer zy ontwaken; en op den dag, brengen zy dien tyd welke zy buiten het gefelfchap van haare Mannen flyten, op een Sopha in de verdrietigfte ledigheid door. Het is vreemd , Mevrouw, dat in de burgerlyke wetten van deze Stad , de Vrouwen die in een volftrekte ledigheid leven, bevolen worden, om by brand, alle nodige hulpmiddelen toe te brengen om het vuur te bluffen. Dit gebeurt hier zeer dikwyls; en zy zyn het die het waater aanbrengen, en hetzelve op de vlammen uitgieten; terwyl dat haare Mannen in de wapenen zyn om de diefftallen te verhoeden. Voor myn vertrek van Batavia , zoo had het Opperhooft van de Maatfchappy , aan welke men my aangeboden had, de goedheid wel willen hebben, van my een brief van aanbeveling voor het Opperhooft van de Hollandfche Krygs-benden, die de bezetting van Bantam uitmaaken, mede te geven. Deze laatfte had my by verfcheide voorname Heeren van Bantam ingeleid, en byzonder in het huis'van den eerften Staatsdienaar, welkers gunflige ontvanging my deed oordelen van de hooge agting welke de Hollanders hier genieten. Ik nam deze gelegentheid waar om hem te verzoeken, dat hy my wilde in ftaat ftellen om by den Koning myne eerbewyzen af te leggen. Hy verzekerde my dat hy 'er den Vorft over fpreken zoude ; E 2 en  68 De Nieuwe Reisigek. en den volgende morgen, kwam het Hollands Opperhoofc my zeggen dat ik ten twee uuren by zyne Majedeit ter gehoor zou toegelaten worden. Ik begaf 'er my met een gemagtigde van de Holland fche'Maatfchappy, en een afgezohdene van Batavia, naar toe, die twee dagen te voren te Bantam gekomen was, om eenige onderhandelingen te verrigten. Den eerden Staats dienaar ontving ons aan de poort van het Paleis ; na dat wy , hier eenigen tyd vertoeft hadden, kwam een Vrouw van het Hof ons berigten dat wy intreden konden. Wy gingen over een houte brug met l.ningen, en traden door een kleine deur in een portaal, alwaar wy den Koning in een leningdoel vonden zitten , waarnevens vyf of zes andere doelen donder Hy bood ons zyn hand aan, en ontving ons met veel goedheid , en deed ons zoo ras ik myne bègroeting gedaan had nederzitten. Dezen Vord zat aan het eind van een tafel en wy namen onze plaatzen nevens hem. Men diende ons gedroogde en verfche vrugten voor ; en 'men bood ons thee, tabak en pypen op zilvere Schotelen aan. Vervolgens bragt men warme geregten; die uit pilau , gebrade hoenderen , gedooft vlees , harde eyeren , en knollen bedonden die aan fchyven gefneden waaren. De drank was niets anders als waater, dat uit het zelfde vat genomen wierd in het welke wy onze handen gewaden hadden. "Niets fcheen my vreemder in deze maaltyd, als dat wy alleen door Vrouwen bediend wierden, en geen  Vier-en-veertigste'Brief. 69 geen Mannen om ons zagen. Den eerften Staatsdienaar zat aan het einde van de tafel, met de benen kruifelings onder zig op de wyze der Oofterlingen, zyne Vrouw diende gelyk de overigen. Men had 'er eenige agter ons die een vuurroer op de fchouders hadden; anderen, waaren met een piek gewapent, een andere hielt een rotting van den Koning vaft , die zwart verlakt, en, met een zilvere knop verfiert was. Deze Vorft heeft, zonder 'er vyf honderd byzitten onder te begrypen, die alleen tot zyne vermaken gefchikt zyn, agt honderd van deze Vrouwen om het Paleis te bedienen. De Zaal in welke wy aaten, was 'er mede vervult; en men zou 'er tot twee honderd hebben konnen tellen die in beweging,en om ons bezig waaren. Zy waaren op dezelve wys gekleet als ik u gezegt heb dat de Vrouwen van Bantam gewoonlyk zyn. De Koning had dezen dag een violette muts op van ontrent vyf duimen diepte, van welke den rand wit en omtrent een duim breed was; zyn kamizool was op de Turkfche wys gemaakt, zynen gordel was mede violet, waar van de eindens vooraf hingen, zyn benen waaren naakt, en hy had rode muilen op de wyze der Hollanders aan. Naauwlyk hadden wy de helft van demaaltyd voleindigt, of de Koningin vertoonde zig, en zette zig nevens den Koning neder; zy was in den bloei van haar leven, fchoon, welgemaakt, en had een Vorftelyke gedaante, die van duizend -bevalligheden en zagte en vriendelyke E 3 han-  /o De Nieuwe Reisiger. handelwyzen vergezelt was. Haar kleed, was naar de wyze van dit Land, gelyk dat der andere Vrouwen gemaakt. Zoo ras wy haar zagen , ftonden wy op en maakten een diep eerbewys, maar den Koning gebood ons om weder te gaan zitten. Dezen Vorft vroeg my hoe dat my hunne wyze van het vlees te beryden beviel; ik andwoorde dat ze my by uitftek behaagde, en dat ik 'er geen beter bewys van geven kon dan te eeten gelyk ik deed. Etnige tyd hier na, trad een bende danfters binnen. De voornaamfte van haar had een goude Kroon op het hooft, waaraan feftonnen van bloemen vaft gehegt waaren die tot aan haaren gordel afhingen , benevens eenige andere fieraaden; zy had een fchone onderrok en een pragtige rok aan, haare armen die naakt tot aan de fchouders waaren , wierden door armbanden aan den opperarm en vuift omvangen. Het vreemfte van haaren opfchik fcheen my de groene vlakken te zyn die zy op de wangen had, en haare wenkbrauwen waaren van dezelve kleur. Haaren dans beftond alleen in zekere bewegingen van hetlighaam, dat tot aan den gordel krom gebogen was, dezelve had geen aangenaamheid, zy naderde langzaam, en bewoog haare armen byna niets. Zy nam vervolgens twee blote ponjaarden , die zy ontbloot op de keel plaatften, en danften geftadig met een wonderbaare ftatigheid voort. De andere danfters hadden haare aangezigten geheel met moesjes bedekt. Zy vertoonde een foort van blyfpel, dat zy volmaakt wel  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. ?I wel uitvoerden. De eene vertoonde een Hollander aan welke de andere zyne trouwloosheden verweet. Zy maakte fterke bewegingen, en deed duizend bewegingen met het lighaam en aangtzigt, en maakten fchaamteloze gebaarden , met een vlugheid en zwakheid die my verbaasden en de aanfehouwers deden lachen. Vervolgens verfcheenen twee dwergen van den Koning, die dezen dans tragten natebootfen en befpottelyk te maaken. De Koning had de kleinfte, welke mede de vermakelykfte was, aan een der Vrouwen uitgetrouwt welke ons bedienden. De opper-danferes kwam ten twedemaal te voorfchein met een zilver fchoteltje, dat met betel opgevult was, welke zy ons aanbood. Wy namen 'er iets uit, en leiden eenig geld in deszelfs plaats, gelyk zulks hier de gewoonte is. Zy wilde ons het zelve wedergeven 3 maar ik weigerde het met te zeggen dat het geen gewoonte onder ons was, om iets weder te nemen het geen wy eens gegeven hadden. Wanneer de maaltyd geëindig was , geleide de Koning ons door alle de vertrekken van zyn Paleis, en zelfs in dat voor de Koningin, na dat hy zyn muilen, en wy onze fchoenen uitgetrokken hadden ; want deeze plaats werd als geheiligt befchouwt. Ik deed duizend dankbetuigingen aan haare Majefteit voor de eer die zy ons aangedaan had, en verzekerde haar dat ik niet verzuimen zou om haare goedheden alomme te verbreiden , om 'er de gedagtenis van E 4 te  72 De Nieuwe Reisiger. te bewaaren ; het geen de Vrouwen aangenaam fcheen die haar omringden; want zy juichte my toe. Tien derzelve omringde haar, en hadden verfchillende fieraden en tekenen van de Koninglyke waardigheid , in de handen welke haar vergezellen wanneer zy zig in het openbaar vertoont. De eene hielt een poonjaard, een andere een goude drinkbeker, een derde een vogel van verguit hout, de andere een rotting die van wortelen van bomen gemaakt was , een vuurroer, een fchotekje, een klein drinkkannetje, enz. Deze gewone fieraden en tekenen van de Koninglyke waardigheid , veranderen of verminderen na dat den Vorft zulks begeert. Wanneer de Javaanfche Heeren uit hunne huizen gaan, zoo doen zy voor zig een.zwaart en fpies dragen , en noodzaken, door dit teken van grootheid een ieder om voor zig te wyken. Een ieder wykt hier op ter zyden, en gaat op zyne hielen neder zitten, totdat zy voorby zyn; een troep Slaven vergezelt hen ; waar van een zyn doos met betel draagd, een ander een zonrie-fcherm, een derde een waaterpot, enz. De kleding der Javanen is een ft.uk ftof van verfcheide kleuren, dat een el breed is, en waar mede zy hunne lendenen en dyen bedekken ; het overige van hun lighaam is geheel naakt; maar by zekere gelegentheden dragen zy een mantel of wyden rok. Hun hooftdekfel is een tulbant; maar verfcheide bezitten de verwaantheid om blootshooft te gaan, om hunne fchoone haairlokken tè vertonen, voor welke zyveel op-  VlER-EN-VEERTTGSTE: B&ÏEF. f$ oplettentheden hebben. Zy gaan alle bloodsvoets; en het zou een fchande onder hen zyn, om met fcho'enen op de ftraten te gaan , fchoon zy ze in huis dragen. Zy zyn zeer zwart, en hebben een breed aangezigt, platte i wangen, groote wenkbrauwen, kleine oogen, en geenen of maar eenen kleinen baard. De luiheid is hun hooftgebrek , en brengt hen tot de uiterfte armoede. Zy laaten de Chinefen den landbouw en alle moeyelyken arbeid verrigten. Den zeiven geeft van ledigheid verwydert hen van alle openbaare bedieningen en beftuuring van zaaken ; de eerfte waardigheden van dit Land , en de reikdommen zyn in handen der vreemdelingen. Deze volken eeten zeer veel, maar zy le* ven van geringe voedzels, als reift, vis, en wortelen : zy beminnen den opium en tabak met veel drift. De onmatigheid, roofzugt, geveinftneid, en trouwloosheid zyn de gemeene gebreken van dit Volk. Zy beflegten hunne gefchillen door geen tweegevegten ; maar zy wreken zig door vergift en ftaal; hierom leven zy in een geftadig misvertrouwen van eikanderen; de naafte bloedverwanten durven eikanderen zonder voorzorgen te gebruiken niet bezoeken. Een Man zal zyn eige Broeder in zyn huis niet ontvangen , zonder dat hy een ponjaard aan zyne zyde heeft, en eenige andere wapenen binnen zyn beryk. Wanneer zy zig aan eenige moorden fchuldig kennen, en weten dat zy de dood niet vermyden konnen, zoo laaten zy hunne woeden onverfchillig op alle die genen los *E 5 wel-  j$ Di Nieuwe Reiziger. welke hen ontmoeten ; indiervoegen dat men dikwyls genoodzaakt is om hen te doden , in plaats van hen in handen van hefGeregt over te geven. De wraak vervoert hen dikwyls om tegens de wapenen van hunnen Vyand in te dringen ; en mits zy hem maar konnen doden , zoo vreezen zy niet om in een gewiffe dood te vliegen. Het geen ik van de Javanen gezegt heb betreft niet alleen die van Bantam; ik heb dezelfde zeden in de Koningryken van Mataran , Tfceribon, en Balamboang opgemerkt, geduurende de geringe tyd in welke ik 'er myn verblyf gehouden heb. Maar voor dat ik Bantam verlaat, moet ik u nog van de Chriftenen fpreeken welke deze Hooftfbad bewonen. Het zyn deze welke hier den grootften Koophandel dryven , het meefte vernuft, en de grootfte reikdommen bezitten. Zy hebben, onder de Javanen , de zelfde naam van bedriegers, als de Joden in Europa. Deze is op de woeken en het foort van alleen handel, die zy openbaar dry ven, gegrond. Zy doorkruifen het geheele Eiland, met een fchaal in de hand, om de Peper op te kopen die zy bekomen konnen. Na dat zy een gedeelte gewogen hebben, maaken zy het gewigt van het overige by de gis op; en bieden zoo veel baaren zilver 'er voor aan als zy denken dat met de behoeftigheid van den verkooper overeenkomt. Na dat zy zig dus meefter van deze koopwaaren gemaakt hebben , en dat men genoodzaakt is om dezelve uit hunne han- 1 den  VïER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 75 den te breken: Zoo doen zy dezelve viermaal duurder betalen als zy ze ingekogt hebben. De Cninefen verfchaffcn mede de munt fpecien die niet alleen te Bantam , maar ook door het geheele Eiland gangbaar is. Zy beftaat alleen uit gefmolte loot, dat met eenig koper fciuiim ge'mengt is. Deze Hukken, die ten naaften by de dikte van een duit hebben, zyn met een vierkant gat, doorboort, waar door men ze aan een koort van ftroo reigt , ieder dezer bevat 'er twee honderd. Deze geldfpecie word in China gemaakt; en de Schepen van Canton brengen 'er alle Jaaren een groote menigte mede. Niets is brolTer, want zoo men een rift van deze geldftukken laat vallen, zoo breken 'er altoos een groot getal. De Cninefen van Java moeten veel van den trotzen en heerszugtigen geeft der andere Inwoonders leiden ; maar zy vinden, onder dezen opgeblaze meefters , middelen om zig te verreiken, welke hen met geduld alle deze verdrietelykheden doen verdragen. Zy zyn gedwee, indringend, liftig en behendig. Hunne gebreken zyn de lafhartigheid, trouwloosheid in den Koophandel, en een verfoeyelyke hebzugt, welke hen tot alle laagheden en bedriegeryen bekwaam maakt. Zy leven volgens hunne wetten, en zyn gelyk in China, in verfcheide" fekten verdeelt; maar het is zeer moeyelyk om naauwkeurig over hunnen Godsdienft te konnen oordeelen; en men vind onder iedere gefinte een groot getal Atheïften. Ik heb met eeni-  f6 ■"• De 'Nie uwe Reïsiger. eenige Geleerden van dit Voik gefproken, die my vrywei in de Sterrekunde en Hiftorien onderwezen fchenen. Volgens hun zeggen, zyn zy de oorlpronkelyke en eerfte Inwoonders van Java. Zy willen dat hunne voorvaders, door de Tiranny der Chineefche Keuers vermoeit zynde , hier henen vlugten wanneer het nog een onbewoont Eiland was. Maar het is waarfcheinelyker dat een Eiland het geen zoo naby Indien legt, de Indianen tot zyn eerfte bewoonders gehad heeft, en dat de Chinefen altoos dat gene hier geoeffent' hebben het geen hunne Landgenoten hier nog dagelyks verrigten; dat zy zig te Bantam kwamen veftigen om zig aan de tirannifche wetten van hun Vaderland te ontrekken; zy trouwen hier niet, maar kopen Slavinnen die hen tot Vrouwen verftrekken; en wanneer zy na China wederkeren, zoo verkopen zy de Moeders en zomtyds zelfs de Kinderen. Hunne gewoonte is de doden te verbranden , en derzelver affen in porcelynen vaten by een te verzamelen, welke zy na China zenden, om ze met die van hunne Voorvaderen te vereenigen. Onder de verfcheide buitengemeene laften aan welke de Chinefen die zig op Java geveftigt hebben onderworpen zyn; zoo is deze 'er een dat zy verpligt zyn om een zekere geidzomme te betalen, voor de vryheid van hunne haairen te mogen dragen. Zy hebben zwarte en lange haairen, die gelyk die der Vrouwen opgeftrikt en gevlogten zyn; 't welk by hun vefwyfc en baardeloos aangezigt gevoegt, veroor-  VlER-EN-VEÉRTIGSTE BRIEF. 77; oorzaakt dat men de fekfen niet gemakkelyk onderfcheiden kan. Zy die hunne haairen met. goude of zilvere fpeldcn verfieren willen, moeten voor iedere fpeld een nieuwe geldzom betalen. Ik bediende my van de gelegenheid dat een Hollands Schip een togt door de Straat Sunda doen moed, om my naar Mataran te begeven, het geen de Hooftdad van het Koningryk van dien naam, en een der grootde van Indien is. Men telt zedig duizend huisgezinnen in dezelve; maar zedert dat de Koningen hun Hof naar Ningrat, in het Noorder gedeelte overgebragt hebben , zoo heeft Mataran veel van haaren ouden luider verlooren. Deze Stad legt in een aangename en vrugtbaare vlakte, die met hooge bergen omringt is , welke met een altoos duurende groente bedekt zyn, en haar tot bolwerken verdrekken. Vier poorten die n\ de doortogten der bergen gebouwt zyn , openen en fluiten deze vlakten , die zoo groot is dat zy aan de Inwoonders het nodige levens onderhoud verfchafFen kan. Niemand mag in dezelve komen, zonder dat hy alvoorensaan den Hooftman der poort aangeboden is, die den naam en bezigheden van alle de Reizigers aantekent. Deze poorten zyn alleen maar van hout, maar van een ongemene dikte en fterkte. Het zou zeer moeyelyk zyn om zig een anderen doorgang te banen; en die genen welke men hier mede bezig vond, zouden het opdaande voet door een wreede draf moeten boeten. De Stad is  7$ De Nieuwe Reiziger. is met een groot getal fchoone-Dorpen omringt die zoo veel Voorlieden uitmaken; men telt 'er tot drie duizend, die in de vlakte, of op het hangen van de bergen en zelfs op hunne toppen leggen. Mataran had voormaals meer dan twee uuren uitgeftrektheid; en haaren omtrek was zeer groot, gelyk men nog uit de overblyfzelen van haare oude muuren zien kan. Een groote fhraat die aan het Keizerlyk Paleis eindigt, doorloopt de geheele Stad. Dit gebouw is van een zeer groote uitgeftrektheid ; maar deszelfs voornaamfte fieraden zyn de tuinen, boomgaarden, en bolTchen die van eikanderen door omtuiningen gefcheiden zyn, welke tot de RhinofTeros, Harten, wilde Stieren , en andere Jagten gefchikt zvn. Vermits het Hof zig tegenswoordig te Ningrat ophoudt, zoo vertoefde ik riiet lang te Mataran. Men fprak my van de tournoi-fpellen by welke den Koning zig dikwyls laat vinden; de nieuwsgierigheid beving my hierdoor om dezelve als aanfcr>ouwer by te woonen. Zy worden alle weken op de plaats voor het Paleis gehouden. De Hovelingen wonen dezelve, ten getalen van vyf of zes honderd, in den pragtigften optooi by. Men plaatft rontorri het plein, voor ieder derzelven, een (laak aan welk hun paard is vaft gehegt het geen door een Slaaf bewaard word. De Muzykanten van den Koning fpelen op verfcheide muzyk - inftrumenten, en doen zig vooral hoor jn, wanneer den Vorft uit het Paleis koomt, en te paard van zyne  Vier-en-veertigste Brief. 79 zyne lyfwagt omringt op het plein verfchynt. Zoo ras hy zig vertoont, zyn alle de oogen op hem geveftigt, om te weten of hy een Javaanfchemuts, of een tulbant op het hooft heeft; en op hetzelve ogenblik zyn alle de Heeren die van beide voorzien zyn op dezelfde wys als de Vorft gedekt. De toegangen tot de plaats, die met paüffaden omringt is, werden aanftonts toegefloten, zoo ras hy binnen het ftaketfel is. Buiten het zelve , ftaan tien of twaalf duizend Mannen onder de Wapenen. De Koning nadert eerft met veel ftatigheid; en zoo hy een ren doen wil, zoo kieft hy een van de voornaamfte van zyn hof uit; en deze tragt hem tot onder zyn Luns te naderen. Hy koomt zyn Meefter niet naby als alleen om hem aantetonen, dat hy hem zou konnen treffen ; en de Vorft bediend zig van zyne lans om de fteek aftekeren, even als of hy gedreigd wierd. Zoo het gebeurt dat die geen welke tegens den Vorft reid, eenige meerderheid over hem heeft, zoo wagt hy zig wel om 'er zig moedig over te tonen ; maar hy zoekt behendig om zyo voordeel te doen bemerken , zonder de eerbiedige houding af te leggen, en zynen zegenpraal te ver uit te bryden. De Heeren reden tegens elkanderen na den Koning ; ieder poogde.om zyn tegenparty uit den zadel te ligten; en de twee die dit gebeurde zagen zig voor duizend fpotternyen bloot geftelt.' Dit tournoifpel dat ten vier uuren na den middag begonnen was , duurde tot zonnen ondergang. De Javanen hebben, om  3j ■ De Nieuwe Reiziger: om hunne paarden te beftuuren, behalven dert toom, een kleinen haak die aan een touw vaft gehegt is dat zy by wyze van een gordel ora hun lighaam knopen, in diervoegen dat zy hier door alleen het paard beftuuren; dit verrigten zy met zoo veel- behendigheid, dat hunne handen vry blyven om de lans te houden. De Koning van Mataran werd, gelyk die van Bantam , alleen door Vrouwen bewaakt. Het is aan geen Man geoorlooft om den nagt in zyn Paleis door te brengen. Men begroot het getal van deze lyfwagten op meer dan tien duizend; zy hebben bevelhebfters, en verfcheide foorten van andere opperhoofden die geen ander voorwerp hebben als de ruft en dienft van den Vorft. Men ziet ze beurtelings uitgaan, om alle levensbehoeften in de Stad te koopen; terwyl 'er altoos een talryke krygsbende aan den doorgang is die de Mannen afkeren, en de andere Vrouwen in haare poft houden. Men plaatfte de oudfte aan de deuren der vertrekken en wandelwegen; de jongfte zyn in het inwendige gedeelte, alwaar zy tot de keuken, of tot het reinigen der vertrekken gebruikt worden. Zy gaan op haar beurt in de Stad , maar altoos onder het opzigt van een oude beftuurfter die over haar gedrag waakt. De Koning heeft 'er verfcheide in zyn gevolg , die met lanfen of vuur roers gewapent zyn. Anderen dragen hem betel , tabak, een mat om op te zitten, muilen, een zonnefcherm, een waayer en andere diergelyke zaken na. Zoo hy zig neder zet, vor-  Vier-en-véertigste BRfEF. 8r vormen zy een kring om hem; en ieder haarer tragt hem te behaagen door een believend , aangenaam en vlyent gelaat. In de feeften doed hy zyne danfters komen om hem te vermakenen hy deeld loffpraken en zomtyds gefchenken aan die genen uit welke hem behaagen. De groote van zyn Hof hebben mede van dit foort van Vrouwen in hunnen dienft, welke zy met toeftemming van den Vorft doen komen, om den preis in het danfen aan die genen van het Paleis te betwiften. Den anderen dag na myn te rug komft te Mataran , zag ik in minder dan een uur, voorby het huis van een Hollander, in welke ik myn intrek genomen had, een trouw en lykftatie op de Javaanfche wys voorby trekken. Ik heb u reets van de huwelyken gefprooken ; wat de doden betreft, de Javanen begraven dezelve onder het geluit van muzyk- inftrumenten , en met een verfchrikkelyk.gefchreeuw en gehuil. Wanneer een zieke op het uiterfte legt, naderen zyne vrienden en bloedverwanten het bed , en be* zweren hem met tranen in de oogen , en de fterkfte aanhoudingen, em nog eenigen tyd zyn verblyf onder hen te houden. De andere gewoontens komen tennaaftenby met die van Bantam over een. . ., Wy volgden altoos deZuidelyke Kuft van het Eiland, en kwamen eerft in het Koningryk Balamboang. Dit is een kleine Staat die zyne vryheid tegen de önderneemingen van de Holiandfe Maatfchappy heeft weten te handhaveIV. Dteh v F nen  82 De Nieuwe Reisiger. nen , welke het overige van het Eiland ten ondergebragt heeft. Het Gezag van den Koning is willekeurig; de afgodery is den Godsdienft der Grooten en van het Volk; men heeft ook eenige Mahomettanen en Chinefen in Balamboang. Tien uuren van hier, is een brandende berg die voor de eerfte maal ontrent het einde van de zeftiende eeuw uitbarfte. Deze uitbarfting was zoo geweldig , dat 'er een nabuurige Stad en haar geheel grondgebiet, met afch en ftenen door overdekt wierd, en een dikke rook verduifterde de Zon drie dagen lang. Tien duizend Inwoonders kwamen by dit toeval om. Vermits wy niet ver van het Eiland Baly verweiden waaren , anders klein Java genaamt, als mede van een ander Eiland dat Madura genoemt werd, zoo bezigtigde wy het een en ander. De eenige zeldzaamheid die de Inwoonders van deze kleine Eilandjes onderfcheid , is het Godsdienftige eerbewys dat zy het eerfte voorwerp bewyzen 't geen hen des morgens ontmoet. Is het een menfch of dier, zoo bidden zy het den geheelen dag aan. Zy trekken hunne baarden uit om hunne Vrouwen te behaagen , om dat zy een afkeer voor gebaarde Mannen hebben; zy bukken zig neder om hun waater te maaken, om dat de honden, die onder hen voor onreine dieren gehouden worden, de poot opligten wanneer zy hun water loofen. Wy voeren het geheele Eiland Java rond, en kwamen van de Zuidzyde weder te Batavia. Des-  Vier-en-veErtigstE Brief. 83 Deszelfs lengte is omtrent tweehonderd uuren, en zyne breete van dertig of veertig. Het is zeer volkreik; maar de middelfte en zuidelykfte landfchappen zyn minder als de andere bewoont , om dat men 'er een menigte bergen en zandige woefteinen vind, die tot een fchuilplaats voor verfcheide foorten van wilde dieren verftrekken. Men ziet dezelve dikwyls in de vlaktens nederkomen, alwaar zy de Steden en Dorpen naderen, en menfchen en dieren verflinden. De Javanen hebben veel moeite om hen om te brengen, vermits de bollen zoo digt bewaffen zyn, dat het byna onmogelyk is om in dezelve door te dringen. Dit Volk is behalven dit zoo onbekwaam in het behandelen van vuurroers, dat ik 'er een zag die op een buffel wilde fchieten en door de ftoot van het musket omviel en twee tanden verloor. Onder deze dieren zyn 'er, dat aanmerkelyk is. Welke overeenkomften met de tygers en leeuwen hebben zy fpringen op heuren roof op een afftand van meer dan agtien voeten, en regten zulke groote verwoeftingen aan, dat de Vorsten van het Land zomtyds verpligt zyn om Krygsvolk uit te zenden om hen te verdelgen. Deze Jagt flaagt beter des nagts als des daags t om dat dit dier in de duifternis geen voorwerpen onderfcheiden kan , en dat de glans van zyne oogen het ligtelyk ontdekken doet. De Rhinofceroifen zyn vry gemeen op het Eiland Java. Men maakt zoo veel werk van die dier, dat 'er geen deel aan zyn lighaam is van F % 'twelk  84 De Nieuwe Reisiger, 't welk de Inwoonders geen gebruik in de Geneeskond maaken. Zy bedienen zig niet alleen van zyn vlees, bloed, hoornen, tanden, en huid, maar zelfs van zynen drek, en zy geloven dat 'er geen beter geneesmiddel voor het vergift is, waarom 't in dit Land menigvuldig gebruikt word. Dat foort van Aapen die men hier Bosmenfcben noemt, gelykt wezentlyk na een menfch. Haare voorde pooten zyn rondagtig gelvk de armen der menfchen, zy hebben handen welke na de onze gelyken. Dit dier is vier voeten hoog en heeft geen daart. De voetzolen zyn aan de vingeren breed , en zyn zeer fmal aan de hielen. Het heeft dikke en korte dyen, de kop is breed, hetaangezigt vol, de oogen klein, en van een gemengelde gryze kleur, de fnuit lang, en de mond zeer wyd , het heeft geen haairen op de plaatzen op welke de menfchen ze hebben. Deze dieren fnuiten zig gelyk wy, met de neus tuflchen de vingeren te drukken: zy ontdeken vuur en blazen het aan. Zy braden vis en ryd op de kolen. Zy zyn van een droevigen en zwaarmoedigen aart; en wanneer menze aantad verdedigen zy zig met denen. Ik heb 'er een op Batavia gezien , die niet meer als een Jaar oud, en zoo derk als een volwafle man was. Hy beminde de wyn, pons , en derke dranken. Wanneer men hem bekeef, dorte hy tranen en fnikten. Hy fliep gelyk de menfchen, het lighaam uitgedrekt, en de eene hand op het hooft geplaatd. Men had hem een bed gege-  VlER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 8$ geven op 't welk hy Hiep , hy fchikte de dekens over zyn lighaam , en maakte het bed weder netjes op wanneer hy opftont. Wanneer men in zyn verblyf kwam, bedekte hy met zyn hand zyne natuurlyke delen. Hy bond zomtyds een neusdoek om zyn hooft, even als iemand die pyn in het hooft heeft. De andere woefte of vergiftige dieren zyn menigvuldiger, verwoeder, en fchadelyker op Java als in eenige andere landen van Indien. Men beklaagt zig vooral over de verwoeftingen die de flangen, mieren, tygers, krokodillen, wilde zwynen , enz. aanrigten. De varkens van dit Land hebben geen borftels, en zyn zoo dik, dat hunnen buik over de aarde fleept. Wat de plariten betreft, zy verfchillen niet van die der nabuurige Eilanden; het geen my ontlaft om 'er u over te onderhouden. De Peper en Ryfl: zyn hier zeer gemeen; de Koffy flaagt hier zeer wel, zedert dat de Hollanders dezelve in hunne bezittingen geplant hebben. De Calfia groeit overvloedig in de bollen. De Zuiker walt hier welig; en de AnanalTen werden voor de befte van Indien gehouden. Eindelyk dit Eiland is by uitftek vrugtbaar. Een enkele befchouwing van deszelfs Zeekuften , geeft zype vrugtbaarheid te kennen. Men ziet op de oevers uitgeftrekte viaktens die met groente bedekt zyn, en door een meenigte kanalen doorfneden worden, welke haar in tuinen en boomgaarden verdelen; en in het verfchiet werd men fehone bolTen en vrugtbaare heuvelen, die zig F 3 als  86 De Nieuwe Reiziger. als een half ronde fchouwburg verheffen, gewaar. Die gezigt bekoorde my, vooral wanneer jk te Batavia kwam alwaar de velden met meer zorg , arbeid, en vernuft bebouwt zyn. Ik ben enz. Batavia den 10. Maart 1743. Vyf-en-veerttgste Brief. De Eilanden Borneo, MacaJJèr en de Molukken. TTVE onmeetbaare uitgeftrektheid van den Koophandel der Hollanders in de Ooftindifche Eilanden, liet my niet lang naar het vertrek van een Schip naar Borneo wagten, 't geen een van de grootfte Eilanden van dit wereltsdeel is. Ik ben tot in het inwendige van dit Landfchap niet doorgedrongen , om dat het door onhandelbaare wilde bewoond word , en met ontoegankelyke bergen bezet is. De Zeekuften werden door Mahomettanen bewoont, die dezelfde oorfprong als die van Java en Sumatra hebben. De inwendige landflreeken behooren aan Afgodifche Indiaanen; het geen de oude Inwoonders van dit Eiland zyn, en Beajous genaamt werden. Zy zyn in verfcheide Stammen verdeelt, van welke ieder door een Opperhooft beftuurt worden. Vermits ik geen ommegang met hen gehad heb, zoo zal ik u al-  Vyf-en-veertigste Brief. 87 alleen eenige berigten mede delen welke my door eenPortugeefche zendeling, van dit Volk, gegeven zyn, welke zomtyds in de Zeelieden koomt om van zynen Apoftolifchen yver uit te ruften die hem tot bekering van deze Barbaaren doed werken. Het is een Monnik van de order van St. Franciscus , die zig, tot myn geluk te Borneo, 't welk de Hoofcftad van dit Eiland isj, bevond wanneer ik hier aankwam. Hy onder rigte my dat de Beajous een krygszugtig volk is, dat aan de Jagt en het landleven overgegeven is, dat zy weinig kennis van de konften en wetenfchappen hebben, en 'er nog minder werk van maaken; zy zyn vyanden van dievery en bedrog; en befchouwen de getrouwheid in den egten Staat als een zoo heilige pligt, dat zy het overfpel in byde fexen met de dood ftraffen. Zy leven onderling in de volmaakfte eendragt, zoo dat zy zelfs het geene zy te veel hebben aan de armen geven; maar zy zyn zoo wreed tegens de vreemdelingen, dat het een eernaam onder hen is , van 'er eenige omgebragt te hebben. Op het voorbeelt van andere Indianen, gaan zy voor het grootfte gedeelte naakt, uitgezondert eenige delen van het lighaam welke zy bedekt houden. Hunne wapenen zyn een poonjaard, een kort zwaard en pylen. Hunnen Godsdienft is een mengeling van een menigte bygeloovigheden welke met die genen overeenftemmen die ik u van andere Oofterfche Volken verhaalt hebbe. Zy fchryven alle de ongelukken die hen overkomen aan een helfche geeft toe; zy F 4  88 De Nieuwe Reisiger, gebruiken verfcheide middelen om hem te bevredigen. Zy bieden hem fpyzen aan; en zoo het ongeluk ophoud zoo verdubbelen zy hunne gefchenken; zoo het blyft duuren zoo overladen zy den boosdoenden God met fcheldwoorden. Voormaals offerden zy aan deezen geeft een geheel vaartuig met levens behoefcens, welk zy in het waater naar den wil der winden liéten dryven. Zy dagten dat alle de onheilen in dit vaartuig overgingen , en dat die genen die het zelve durfde aanhouden , door alle de ongelukken zou befprongen worden welke het bevatten. Zie daar, Mevrouw, alles wat ik van dit plomp en barbaars Volk heb konnen vernemen, Jt welk zig de huid verwt, en tot fieraad tygers tanden aan een draad geregen , om den hals draagt. Wat de Mahomettanen betreft welke de Zeekuften bewoonen, zy hebben met den Godsdienft der Arabieren, hunne voorvaderen, een gedeelte van hunne zeden en gewoontens bewaard. Zy leven met zeer veel pragt, en haare klederen zyn zeer koftbaar. Hunne huizen verfchillen niet van die der andere Mahomettaanfche Indianen van deze Eilanden : maar ik moet u, eens voor al, zeggen dat deze Indianen zeer flegt gehuisveft zyn , en dat het zeldzaam is dat een huis zoo lang als het leveq van een menfch duurd. De Koningen | zelfs bewonen zeer eenvoudige Paleizen; en deze gebouwen gelyken veel eer na groote hokken dié aan alle zyden open zyn, als naar een koning-  Vyf-en-veertigste Briei. J9 lyk Paleis. Hierom zal ik u in het vervolg deze verdrietige befchryvingen befpaaren, die altoos dezelve onderwerpen en dezelfde omfchryvingen behelzen. Ik zal dus mede met zekere gewoontens handelen, die de huwelyken, be.graveniffen , voedzel, klederen, veelwyvery, opvoeding der Kinderen, en in het algemeen alles wat deze Volken met de andere Indianen van deze Geweften gemeen hebben. Het is dus mede met de woeftheid , onkunde , wantrouwen, hoogmoed, bedriegery in den Koophandel en alle de gebreken van de Mahomettaanfe trouwloosheid gelegen. De Europeaanfche Kooplieden, hebben te vergeefs getragt om zig onder hen te veftigen, de Portugefen, om zig in hunne gunft te dringen, boden hen eenige tapyten met beelden naar het leven tot een gefchenk aan; maar de Barbaaren zagen deze beelden voor betoverde mannen aan voor welkers zamenrotting zy vreesden, en zonden hen hunne gefchenken te rug. Wanneer in het vervolg de Portugefen , Spanjaarden, Engelfchen en Hollanders hier Comptooren bouwden, zoo betaalde zy wel ras, door het verlies van hun leven, het vertrouwen dat zy in deze Barbaaren geftelt hadden. De Opperhoofden wierden met alle de bedienden vermoord; het geen hen de luft benam om zig hier op nieuw te veftigen ; en zy zagen voor altoos van den Koophandel op die Eiland af. Niet om dat 't geen groote voordeelen aanbiet; want zoo men 'er gefchut, buspoeder, kogels, meiTen, bylen , fpykers, F j fpie-  0ö! De Nieuwe Reiziger. fpiegels, horologien, enz. nacoebrengt, zoo krygt men in verruiling goud, peper, diamanten, verwhouc, en een menigte andere Koopwaaren die de Chinefen hier sjaarlyks heen brengen. Dit land brengt de befte Kampher van de geheele werelt voort, veel Caffia en Wafch, een grooten overvloed van Gomlak , en een menigte van die Vogelnesjes die de welluft der tafels van het Ooften zyn , en door de Chinefen bekwaam geagt worden om den welluft op te wekken. Deze nesjes , die in de fpleten der rotfen gevonden worden , werden door een foort van Zwaluwen gebouwt. De ftoffe uit welke zy zamengeftelt zyn, gelykt naar een zeer fyne deeg, en is van flyk gemaakt, die met het fpog van den vogel gemengt word. Een ander voortbrengzel dat het Eiland Borneo van de anderen onderfcheid, is de verbazende verfcheidenheid der vogelen en aapen. Onder deze laatfte, heeft men 'er van verfcheide kleuren en ongemeene gedaante. Anderen geleiken na de menfchen, niet alleen in gedaante, maar nog door een menigte uitwendige daden. Men noemtze mede Beajous, dat is te zeggen, wilde menfchen , naar den naam van de Inwoonders van het Eiland , om dat men gelooft dat zy ten minften zoo redelyk als deze zyn. Van het Eiland Borneo, kwamen wy in weinig tyd te Macaffer aan, dat 'er door een ftraat van afgefcheiden word , die omtrent veertig uuren breed is. Dit Eiland word onverfchillig Celebes en MaeaJJer genoemt, het is in twee voor-  Vyf-en-veertigste Brief. $t yoorname Staaten verdeelt, die door twee Mahomettaanfe Vorfteti beftuurt worden. Van her. inwendige van het land heeft men weinig kundigheden: men telt 'er meer dan twintig Koningryken in, welkers Vorften den naam van Baia voeren. Bone is de Hooftftad van den Staat van Celebes, welke het Noorder - gedeelte van het Eiland beflaat. MacalTer, dat aan de Zuidzyde legt, is een groote en fchoone Stad, welkers ftraaten met zand bedekt zyn, om dat de plavying hier in geen gebruik is. Zy zyn met twee ryën bomen beplant die de huizen fchaduwen en koelte verfchaffen. Men ziet hier geen andere ftene gebouwen als het Koninglyke Paleis en eenige Moskeen. De andere gebouwen zyn van hout van verfchillende kleuren. Het ebbenhout heeft hierin voornamentlyk de overhand; en de verfchillende delen van het ingelegde werk , verfchaffen een aangenaam gezigt, welkers luifter de vreemdelingen verrukt. Een ander fchoufpel zyn de markten die tweemaal daags op de groote plaatzen gehouden worden, des morgens voor den opgang, en des avonds na den ondergang der Zon. Men ziet hier niet anders als Vrouwen ; de Mannen denken dat zy tot gewigtiger bezigheden gefchikt zyn, en dat zy zig veragtelyk zoude maaken, zoo zy hier ooit verfchenen. De jonge Dogters der nabuurige Dorpen komen hier met allerly waaren die de Vrouwen van deze Stad tot minder prys kopen, als wanneer haare Mannen hier mede gelaft waaren ; de infchikkelykheid van  t>% De Nieuwe Reisige». van den eene kant, en de minnekozery van den anderen, zou de prys der koopwaaren konnen doen verfchillen. De Stad Bone is niet min? der groot, nog volk, nog handelryk als MacalTer. De Hollanders hebben Forten op het Eiland Celebes , tot veiligheid van hunnen Koophandel. Dit Land heeft: hen van te veel aangelegentheid toegefchenen , dan dat zy verzuimt zouden hebben om zig hier te veftigen. Den reikdom en verlcheidenheid van zyne voortbrengzels, de fchoonheid van zyne landfchappen , de menigvuldigheid van zyne waterftromen, de zuiverheid derlugt; en in een woord alles werkt mede om het verblyf hier aangenaam te maaken. Het goud bied zig hier van zelve aan , zonder dat men het met grooten arbeid nit de ingewanden der aarde behoeft op te delven. Men vind het of in 't ftof, of in kleine klompen in de bedden der rivieren, ©f in de valyen na dat het waater weggezakt is. De boffen leveren het kofthaarfte hout uit dat zoo gemeen is als het eike en olmen in Europa. De bloemen die wy in Europa met de uiterfte zorgvuldigheid aankweken, groeyen hier in het wilde. Eene groote menigte andere die de Europeanen niet kennen, en van welk men uitmuntende reukwerken maakt, vervullen de velden met een liefelyke reuk, en vermaken het gezigt door de levendigheid , luifter en verfcheidenheid van haare kleuren. Niets evennaard den overvloed en aangenaamheid der vrugten van dit  Vyf-en-veer'tigste Briif. r dit Eiland. Men heeft hier kleine Meloenen van een zoo verfriffende hoedanigheid, dat de helft van een eenige genoeg is om een menfch geheel te verkwikken die door den grootften dorfl: g kwelt word. Van den olie eener zekere noot, maaken de Inwoonders kaarfen die voor onze waskaarfen niet behoeven te wyken. Zy hebben vergiftige kruiden welkers vergift zeer geweldig is. Zy dopen hier hunne pylen in; en deze wapenen werden hier door zoo gevaarlyk, dat de wonden die zy veroorzaaken, dodelyk zyn. De opium is van alle planten van dit Eiland, die gene van welke de Inwoonders het meefte werk maaken. Zy groeit gewoonlyk op fleenagtige en woefte plaatzen, die alleen by de Inwoonders bekent zyn. Men trekt uit haare takken een vogt dat in het tydverloop van weinig dagen verdikt. Dit fnyt men in kleine fiukjes, om 'er balletjes van te maaken die tegens goud opgewogen worden. Men fmeltfe in waater, en men befproeit 'er de tabak mede.' Dit vogt geeft dezelve een fmaak die de Inwoonders zeer aangenaam vinden. Het zekerfte uitwerkzel hier van is om hen dronken te maaken; en den flaap die hen deze dronkenfchap verwekt, heeft zoo veel bekoorlykheden voor hen, dat zy hem boven alle andere vermaken fchatten. De ondervinding heeft hen egter geleert , dat het gebruik van dezen opium niet zonder gevaar is. Hy is zoo noodzakelyk aan die genen die 'er aan gewoon zyn, dat zoo zy * des-  94. De Nieuwe Reisiger. deszelfs gebruik nalaten, zy wel ras vermageren, in een kwyning vervallen, en van kragteloosheid fterven. Hy is nog gevaarlyker wanneer men 'er onmatig van gebruikt; want de zinneloosheid die hy verwekt, veroorzaakt wel ras de dood. Onder de groote menigte dieren van allerlei foort, zoo wel tammen als wilden, heeft men een fnort van zeer groote aapen, die de fchrik van alle Vrouwen zyn. Zy vallen haar met verwoedheid aan, en verfcheuren haar, na dat zy hunne geilheid voldaan hebben. Alle de eigenfehappen die tot den kryg vereifcht worden, hebben de Inwoonders van het Eiland Celebes. Hierom werden zy voor de befte Krygsknegten van het geheele Zuidelyk gedeelte van Azia gehouden. Een mannelyke opvoeding maakt hen iTerk en vlug: zoo ras zy geboren zyn j wryft men hunne leden verfcheidemaal des daags met olie en laauw waater j men neemt hen vroegtydig uit de handen der Vrouwen; en men oeffent hen, buiten het vaderlyke huis, in alle oeffeningen die behendigheid en fterkte vèreifchen. Zy hebben zoo wel, als de Inwoonders van Borneo, de gewoonte om hunne tanden te doen veilen en glad te {Typen, en dezelve zwart of rood te verwen ; verfcheide doen zig dezelve uittrekken , om 'er goude of zilvere in te plaatzen. Zy zyn behalven dit zeer pragtig in hunne klederen en opfchik; en het is een algemeene gewoonte onder de grooten, dat zy hunne nagelen rood verwen;  Vvie-*«-v'EERTl05TK BRIES1. p. 173 mand die men eerbiet moet betonen, of naby zyn huis, te fpuwen , zoo gaat hunne naauwgezetheid in dit ftuk tot in het bygelovige toe s Zy fpuwen zeldzaam, en nooit zonder veel voorzorgen te gebruiken. Het zou zeer moeyelyk zyn om een Volk te vinden dat onftandvaftiger in zyne fmaaken , en driftiger tot het vermaak geneigt is, als deze Eilanders. Zy zyn natuurlyk vrolyk, boertagtig, en zelfs fpottent. Zy vergaderen zeer gaarne by eikanderen om maaltyden en feeften te geven. Hunne vermakelykheden beftaan in het danffen, lopen, zig in het worftelen te oeffenen , en de gezangen van hunne digters te zingen , die zy met meer eerbiet als wy behandelen. De Vrouwen hebben mede haare byzondere byeenkomften, tot welke zy zig op de wyze van haar Land verfieren, dat is te zeggen , het lighaam by na geheel met fchelpen, ftukken fchildpad , enz., te bedekken. In deze Feeften vormen zy kringen van twaalf of vyftien perzonen die overeinde ftaan , en zonder haare plaats te verlaten, verfcheide gezangen zingen, en met Caftagnetten vergezellen. De Mariaanfche Eilanden zyn zeer volkryk. Men telt op het Eiland Guahan alleen meer dan dertig duizend Inwoonders. Dat van Saypan bevat 'er minder; en de andere na evenredigheid. Een is 'er geheel onbewoont, fchoon het zeer vrugtbaar is. Dit is het Eiland Tinian dat de Spaanjaarden, om zynefchoone landftreken, Butna-Vijia genoemt hebben. Het ligt in de  174 -De Nieuwe Reisiger. de nabuurfchap van Guahan. Men vind hier uitmuntende weilanden , en vrugten van een uitnemende fmaak. Wanneer men de bomen van verre befchouwt, zoo fcbynen zy zoo regelmatig geplant, als of het een werk der konft was. Men ziet 'er duizende van Offen by elkanderen in de wyd uitgeftrekte weiden grazen welke op den oever van de Zee zyn. Hun lighaam is van een luifterryke witheid, uitgezondert de ooren die zy alle zwart hebben. Vermits ik myne verwondering betuigde dat een zoo fchoon Land zonder Inwoonders was, zoo onderrigte men my dat een befmettelyke ziekte 'er een gedeelte van had doen fterven, en dat de anderen na Guahan geweken waaren. De Spaanjaarden bekomen een groote menigte levensbehoeftens van dit Eiland; ik zag 'er verfcheide ruinen welke bewyzen dat het voormaals zeer Volkryk was. Schoon de Marianifche Eilanden alle in de verbrande lugtftreek leggen , zoo is 'er egter de hitte niet onverdragelyk. Maar gematigt, de lugt is zuiver en den Hemel helder. Men leeft hier zeer lang; en men heeft my verzekert dat in het eerfte Jaar in welke de Zendelingen hier het Euangelium predikte , 'er meer dan zes en twintig perzonen Gedoopt wierden die over de honderd Jaar oud waaren. Het land brengt alles voort wat de Inwoonders nodig hebben , zedert dat de Spaanjaarden hier ryft, peulvrugten, hoenderen, paarden, koeyen en varkens overgebragt hebben, die vry aanmerkelyk in  ZE VEN-EN-VEERTIGSTE BrIEï. I75 in de bergen vermeerdert zyn. Men had hier geen muizen voor dat zy 'er door de Spaanfche Schepen gebragt wierden: men heeft 'er mede geen vergiftige dieren. De andere natuurlyke voortbrengzels van deze Eilanden zyn ten naasten by dezelfde als die van de Philippynen; maar een wonderbaare vrugt en die aan de Marianifche Eilanden byzonder is, is een foort van Appel die de groote van een menfchen hooft heeft, en brood vrugt genaamt word, om dat zy tot brood aan de Eilanders verftrekt. De boom die dezelve voorbrengt heeft een groote digte kruin, en zwartagtige bladeren. De vrugt is met een harde fchors bekleet die met doornen bezet is, en haare gedaante is rond. Haar vlees is alzoo wit en zagt als de kruim van het befte brood en zeer voedzaam. Men eet ze gekookt of in den oven gebakken; en in dezen ftaat blyft zy vyf of zes maanden goed. Maar wanneer zy nog vers is, kan zy niet langer als vier en twintig uuren bewaard worden, zonder te verdroogen en een kwaade fmaak te verkrygen. Het is hier de regte plaats, Mevrouw, om u een gebeurtenis mede te delen die my kundigheden verfchaft heeft, welke ik anders nooit door my zelve zou verkregen hebben. Een Schip dat van de Vloot van den Admiraal Anfon afgezonden was, wierd, na dat het langen tyd in de Zuid-zee omgedwaalt had, door een omweder op de Kuft van het Eiland Guahan geworpen , niet ver van de haven van Agatna, Hooft. ftad  i7<5 De Nieuwe Reisiger. ftad van dit Eiland, alwaar ik drie dagen hier na aankwam. De wondheelder van het Engelfche Schip was een Genever met wien ik zoo als gy ligt begrypen kent, wel ras kennis maakte en vriendfchap opregte. Drie duizend uuren van Frankryk , kan Geneve en Marfeille als het zelfde Land aangezien worden; en in zoo ver afgelege landen, is men wel ras vrienden, wanneer men Landgenoten is. Geduurende de korte tyd welke wy zamen verkeerde, deed hy my een verhaal van alle de plaatzen die hy bezogt had, zedertdathet Schip op het welk hy zig bevond door een geweldige florm van het overige der Vloot gefcheiden wierd. Gy zult hem zelfs hooren fpreken ; want hy heeft my een affchrift van zyne waarnemingen medé gedeelt welke dus beginnen: „ Weinig dagen na on„ ze fcheiding, zagen wy de kuil van Nieuw „ Guinée, die voor twee honderd Jaaren door ,, de Spaanjaarden ontdekt is. Zy gaven haar „ dezen naam, 't zy om dat zy dagten dat zy „ regtlynig tegen over Guinée en Afrika lag, „ 't zy om dat haare bewoonders zwart zyn en gekroeft haair hebben, gelyk de Kaffers van „ Guinée. Van verre fcheen het Land zeer „ hoog te zyn, met groote bomen bedekt, en 3, van een aangenaam aanzien. Een menigte „ planteryen en bebouwde Landen overtuigde a, ons dat dit Land bewoont was. Wy anker„ de drie uuren van het Land, in een baai van „ een klein Eilandje. Eenige van het Scheeps,jvolk begaven zig naar land, en bragten ons 5, voor  Zevèn-en-veertigste Brief. 177 „ voor den nagt verfcheide foorten van Vrugten en een Hen van een byzonder foort. „ Haare groote evennaarde die van de grootfte „ hanen; haaren kop was met lange vederen „ gekuift, de bek geleek na die van een duif, „ de benen en poten geleken na die van een ge„ meene hen, haare kleur was hemelsblaauw, en zy had een witte en verfcheide rode vlakje ken opjde vleugelen. Wy vonden op dezelve „ Kuft een grooten overvloed van Vis, zeer „ goed waater , en geen voetftappen van men„ fchen. Wy voeren geftadig Noordvvaars aan, „ en wierden een vry groot getal kleine Eilan„ den-gewaar. Wy gingen' alleen op dat van „ Sabuda, dat drie uuren lang en een breed is, „ aan Land. De Inwoonders door de kleine „ gefchenken die wy hen deden aangefpoord, „ bragten ons een menigte vrugten en worte„ len. Het grootfte gedeelte was naakt, en zy „ fchenen zeer arm te zyn: de Vrouwen had„ den een hemd van katoene lynwaat aan, en „ waaren met armbanden verfiert die met blaau„ we en gele zaaden bezet waaren. De Man„ nen waaren met bogen , pylen , zabels en „ lanffen gewapent, welkers eindens met een „ fpits been bezet waaren. Zy bedienden zig „ van een byzondere uitvinding om de groote „ viflen buiten het waater te lokken. Zy heb„ ben een ftuk hout, dat vry wel bearbeid is, „ en de gedaante van een dolfyn of een andere „ vis verheelt. Dit is aan een touw vaft geIV. Deel. M „ hegt,  178 De Nieuwe Reiziger'. „ hegt, en zy dompelen het in het waater door „ middel van een ftuk gewigt. Deze vis die „ door dit afbeeldzel bedrogen werd volgt het, „ en koomt boven het waater. Dit ogenblik „ nemen deze Eilanders waar, om hem met een „ foort van harpoen te fchieten,diede gedaante „ van een werptol heeft. „ Zy dryven handel met groote fchuiten op „ het vatte land, alwaar zy Slaven kopen die zy „ na de nabuurige Eilanden vervoeren, alwaar zy ze tegens katoene lynwaat verruilen. „ Hunne huizen zyn zoo klein, dat zy alleen „ tot de noodzakelykfte bezigheden dienen kon„ nen. Wy konden niet onderfcheiden wat „ hunnen Godsdienft was; maar wy gitte dat ,, het de Mahomettaanfche niet was, om dat „ zy zonder fchroom alle foorten van fterke „"dranken uit dezelfde vaten als wy dronken. „ Wanneer wy onzen weg vervolgden , ont„ dekte wy nog andere Eilanden, onder welke „ die genen waaren welke men de Petoncks „ noemt, om het groot getal van fchelpen van „ dit foort, die men hier vind. Men liet 'er „ ons een zien,van welke de ledige fchelp twee honderd en vyftig ponden woeg. Wy zagen „ mede het Eiland van den Koning William het „ is met hooge bomen bedekt, waar van het „ grootfte gedeelte ons onbekend was. Hun „ loof is fchoon groen ; en eenige hadden ge„ le, andere witte, en weder andere rode bloe„ men die een aangename reuk van zig ver- „ fprei-  Zeven-en-veerttgste Brief. 179 „ fpreiden. Hunne ftammen zyn hoog en regt, „ en van een geiyke dikte langft derzelver ge„ heele uitgeftrektheid. „ Wanneer de wind gunftig geworden was, „ landen wy eindelyk aan het vafte land. Toen " wy het ftrand naderden, zagen wy een groo„ te menigte kleine Vaartuigen die ons Schip zoo naby kwamen, dat wy elkanders tekenen zien, en elkanders ftemmen onderfcheiden kon„ den, zonder dat de een de andere verftond. De „ Indianen fchenen ons te nodigen om aan land " te komen 5 maar wy durfde hen niet vertrou„ wen, wy vergenoegde ons met hen van ver„ ren glaze kralen, meflen en andere fnuiferyen „ te vertonen , om hen by ons te lokken. Zy J toonden zig eerft vry onverfchillig voor deze zaaken te zyn ; maar zy fchenen verheugd „ wanneer wy hen een mes en een fles op een „ plank gebonden toewierpen. Zy floegen dik„ wyls met de hand op het voorhooft; en hiel„ den in de andere een groote zwarte ftok bo," ven het hooft; het geen ean nieuwe pleg„ tigheid voor ons was , maar die wy egter als , een teken van vriendfchap uitleiden, en wel'„ ke wy tragten na te bootzen. Wanneer wy „ het ftrand naderden, zoo fchenen zy ons toe „ te juigen; maar wanneer zy ons gereed za„ gen om het zelve te verlaaten, betrok hun „ gelaat; dog zy vervolgde ons geftadig, en „ wezen ons het land met de vinger aan. Ik „ weet niet wat hun oogmerk was, maar wy „ hadden zoo ras de fteven niet gewend, of zy M 2 » de-  i8o De Nieuwe Reisiger. „ deden een hagelbui van Henen die zy met „ flingers wierpen op ons nederftorten. Dog „ een eenige Kanonfchoot bragt de fchrik on„ der deze Barbaaren , en deed huune beledi„ gingen ophouden. „ De volgende, dag zeilden wy langft verfcheide Eilanden; en hielden aan dit van Garet„ Denys ffcil. Wy zagen hier fchone plante„ ryen en eenige verfpreide hutten. De In„ woonders fchilderen zig het aangezigt, en „ fteken door hunne neusgaten een houtepin, „ die de dikte van een vinger heeft, en vier „ duimen lang is, en waar van de beide ein„ dens aan de kaakbeenderen raken. Drie van „ deze Eilanders kwamen in een fchuitje aan „ ons Schip; wy gaven hen een mes, een fpie,, gel en een fnoer glaze kralen, welke zy met „ gretigheid aannamen. Wy vertoonde hen „ pompoenen en fchellen van Kokoksnoten , „ en nodigde hen door tekenen om ons dezelf„ de vrugten te brengen. Zy gaven ons aan,, ftonts drie Kokosnoten* welke zy in hun fchuit„ je hadden. Wy vertoonde hen vervolgens „ ftofgOud, 't geen hen niet onbekend fcheen, „ en zy wezen met de vingers naar het Strand, „ en gaven te kennen dat men diergelyk op „ hun Eiland vond. „ Wanneer wy het Land naderden, zagen wy „ aan het einde van een vry diepe baai, een ,, meenigte kokosbomen en huizen. Zes groo„ te fchuiten in welke ontrent veertig Mannen „ waaren, kwamen ons Schip bezigtigen. Wy » ga-  Zeven-en-veertigste Brief, igi „ gaven hen een teken om weder na land te „ keren ; maar hunne nieuwsgierigheid wierd ,t hier door des te grooter, zy veinsde ons niet „ te verftaan. Een Kanonfchoot bevreide ons ,, nogmaals van dit laftig gezel fchap"; en het „ Scheepsvolk haalde de volgende morgen, „ zonder verhindering, hout en waater, waar „ aan wy groot gebrek hadden. Eenige in„ woonders die by toeval, langft deze plaats „ trokken , gaven eerft eenige tekenen van 3, vrees; wy ftelde hen door tekenen van „ vriendfchap geruft, waar op zy ons tot aan „ den oever volgden. De Mannen hadden ve„ deren van verfchillende kleuren op het hooft, „ en een lans in de hand. De Vrouwen had„ den niets anders om haare naaktheid te be„ dekken, als kleine groene takken, welke aan „ een touw vaft gehegt waaren, dat haar tot „ een gordel verftrekte. Ik merkte op, dat „ onder deze Barbaren, de Vrouwen de fwaare „ lallen dragen en alle moeyelyken arbeid ver„ rigten; de Mannen bemoeyen zig alleen met „ den Wapenhandel. „ Ons Scheepsvolk drong tot aan de eerfte „ woningen door, en ik volgde hen. Wy von„ den hier alleen eenige gryzaarts die ons te „ verftaan gaven , dat het vafte Land en de Ei„ landen van Nieuw Guinée van Vorften af„ hangt die aan den Koning van Ternaten on„ derworpen zyn , dat men in iedere lantftreek „ een byzonder Opperhooft heeft; dat onder „ verfcheide andere reikdommen, het land veel M 3 „ goud  x§2 De Nieuwe Re'isiger. „ goud voortbrengt, ;dat deszelfs Inwoonders „ arbeidzaam en in den Landbouw geoeffende ,, lieden zyn, dog egter plomp en woeft; dat „ zy fterke handel in flaven dryven; en dat de „ visvangft hunne voornaamfte bezigheid is; „ fchoon dit Volk , in het algemeen , zeer „ zwart is, zoo vind men egter eenige blanken „ onder hen. „ Men weet weinig van hunnen Godsdienft;; „ Zy hebben alle in hunne hutten een kleine „ fteen die met een groene ftreep getekent is, „ benevens een roffe fteen en een ftuk metaal: „ Zy bewaaren deze drie zaken met een eerbiet „ die naar Godsdienft gelykt. Hunne gewoon,, te is om de doden niet te begraven, maar ,, hen aan den oever der Zee op de rotfen te „ leggen. ■ Men gelooft dat hun Land muskaat„ noten voortbrengt, dog die van een gerin„ ger hoedanigheid als die van de Molukken „ zyn. Na dat wy by deze wilden een ruime voor„ raad van alles wat ons nodig was hadden op„ gedaan, verlieten wy de kuften van Nieuw „ Guinée; wy ftevende Noordwaarts aan, en ,, kwamen aan de Eilanden van Palaos, of de „ nieuwe Philippyneh. Zie hier de geringe on„ derrïgtingen die wy van eenige Inwoonders „ bekomen konden , welke ons ververfingenaan- boden. Zy zeiden ons dat drie van' hunne „ Eilanden bewoont waaren; en dat de andere 3, negen en twintig in getal zyn. Zy noemden ze ons alle; het voornaamfte werd Samurrek ge- „ naamt  ZE VEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 183 naamt; het is hier dat de Koning van het ,', Land zyn hof houd. Deze Indianen befchil„ deren hun lighaam met verfcheide .figuuren; „ en hunne kleding beftaat in een ftuk lynwaat „ dat een el lang is, van welk zy een foort van „ kap maaken die hun hooft en een gedeelte „ van de fchouderen bedekt. Wy konden niet „ befpeuren dat zy eenige kundigheden van de „ Godheid hadden, nog eenige Afgoden aan„ baden. Wy vonden onder hunne huisfiera„ den eenige zagen van fchelpen die zy op fte„ nen flepen: het gebruik van het yzer en an„ dere metalen fcheen hen onbekend te zyn. „ Hunnen aard fcheen zagt en vreedzaam, hun„ ne gefchillen werden door eenige vuiftflagen „ beflegt die zy eikanderen op het hooft geven; „ en deze geweldenaryen zyn des te zeldzamer, „• om dat op het minffe teken van ongenoegen , „ hunne Vrienden tuffchen byde komen om het „ gefchil te bevredigen. Een hunner beleefthe„ den, wanneer zy eikanderen naderen, is de „ hand van die genen te nemen welke zy eer„ bewyzen willen, en zig dezelve over het aan„ gezigt te ftryken. Wanneer zy zitten, zoo „ nemen zy de voet in plaats van de hand, en „ kuffchen die met dezelfde eerbiet. Vermits wy geftadig op een Zee omdwaal„ de die vrugtbaar in omweders en fchipbreu,, ken is, zoo waaren wy genoodzaakt om aan „ de Eilanden Grafton, Monmouth, en Bachie „ in te loopen , welke tuffchen Formoza, en „ de Philippynen liggen. Zy hebben verfcheiM 4 , m d«  184 De Nieuwe Reisiger. de Dorpen , in welke de huizen van een „ vreemde gedaante zyn. Zy beftaan uit ver„ fcheide reyen zeer kleine en lage huizen, die „ op ftyle bergen gebouwt zyn. De tuffchen „ wyte tuffchen iedere rei, is zoo breed dat zy „ een ftraat vormt, waar van de grond gelyk ,, is met de toppen van de onderftaande hui„ zen. De ladder door welke men tot deze „ ftraten opklimt is in het midden in eene naau„ we opening geplaatft, dit is de eenigfte plaats langft welke deze ftraten naakbaar zyn; „ want derzelver uiteinde eindigt ter regter en „ linker zyde aan diepe afgronden , en het is „ genoeg dat men de ladders optrekt, om voor allen aanval bevyligt te wezen. Tot meer „ veiligheid, bouwt men deze vreemde, Ste„ den op rotzen, welkers agterfte gedeelte over ,, de Zee uitfteken, en die men van geen zyde „ naderen kan. De Inwoonders zyn deze na,, tuurlyke fterktens aan de gelukkige gefteltheid van hunne bergen verfchuldigt, op ie,, der van welke zy een Stad of Dorp gebouwt „ hebben. Het is de vrees .voor de Zeerovers , „ die deze Eilanders deze nieuwe wyze van zig „ te verfterken heeft doen uitdenken. „ Wy namen een vry groote voorraad van -„ Varkens en Reen aan deze Eilanden in. De ,, Inwoonders doden dezelve nooit tot hun ge,, bruik; maar wanneer zy ze ons zagen doden, „ zoo fchoten zy toe om de ingewanden en vei„ len te verzamelen welke zy op de kole bra„ den, en met gretigheid aaten. Inde tyd „ wan-  Zeven-en-veertigs te Brief. 185 wanneer 'er, geheele wolken van Sprinkhanen „' de^e Eilanden komen overftromen om zig „ met de bladen der bomen te voeden , zoo „ vangen zy ze met netten, en braden haar in „ aarde vaten. Haare vleugelen en poten gaan ., van zelfs los, en hun vlees, dat natuuriyk „ bruin is, werd op het vuur rood. Ik had de nieuwsgierigheid om het zelve te proeven „ en bevond het vry goed te zyn. Men gaf „ ons een vogt te drinken dat by deze.Eilan'3\ ders menigvuldig gebruikt word: Zyvervaar„ digen het van het zap van hun zuiker-riet en ,, een klein zwart zaad dat hier groeit. Het is „ aangenaam en gezond, verwekt een zag„ te vrolykheid , en geen ongemak , fchoon „ het zoo fterk is dat het dronkenfchap ver3, oorzaakt. De Inwoonders gebruiken het „ veelvuldig, en die genen welke 'er door be„ vangen worden, blyven egter zagtaardig en „ vreedzame lieden. Nooit heb ik de minfte „ fchyn van toorn of ongenoegen onder hen „ gezien , zy zyn onderling verpligtend , en . vooricoment voor de vreemdelingen. Zybo„ den ons alles aan wat in hun vermogen was; „ en wanneer zy niets hadden om ons te ont„ haaien wanneer wy hen kwamen bezoeken, „ zoo gingen zy by hunne nabuuren alles kopen „ of lenen wat zy dagten ons aangenaam te zyn. „ Zy hebben geen foorten van geldfpecien , „ maar verzamelen ftofgoud, 't welk zy verrui„ len voor het geen hen nodig is. Hunne wa„ penen zyn alleen houte lanfen, die veeltyds M 5 „ met  i8<5 De. Nieuwe Reisiger. „ met geen yzer gewapent zyn. Zy hebben „ geen andere verdedigende wapenen als een „ foort van borfl- harnas 't geen als een Pries„ ters kafuifel gemaakt is, dit is aan byde zy„ den toegenaait, behalven de openingen om „ de armen door te Heken. Deze rok reikt niet 3, verder als tot aan hunne knyen. „ Ik heb geen de minfte fchein van Gods„ dienft onder hen opgemerkt, ik zag zelfs niet „ dat zy eenig onderfcheid tuffchen de dagen „ maakten, nóg dat zy eenig Gezag erkende, „ de Ouders bezitten alleen eenig vermogen „ over hunne Kinderen tot dat zy trouwen. Ik „ geloof egter dat dit Volk door byzondere „ Wetten beftuurt word die het algemeene wel„ zyn betreffen , en dat zy eenige misdaden „ met de dood ftraffen. Zie hier eene llraf„ oeffening die ten minllen door eenig open„ baar Gezag moet uitgevoerd worden. Ik zag „ op zekeren dag, onder een groote toeloop „ van Volk, een Jongeling die men zorgvul„ dig bewaarde. Een Vrouw voor welke hy „ veel eerbiet fcheen te hebben, en een treu„ rig gefchry maakten , deed hem de ringen af „ welke hy in de ooren had. Men graafde een „ vry diep gat in de grond ; en de Jongeling „ wierd hier in gelegt zonder dat hy zig be„ klaagde, of eenige beweging om zig te ver„ dedigen maakte. Men wierp zoo lang aarde op hem, tot dat hy verflikt was. „ Ieder huisgezin onder deze Eilanders, be„ zit een gedeelte grond, dat tot derzelver on- „ der-  Zeven-en-veertigste Brief. 187 „ derhoud toereikende is. De Vrouwen en „ Dogters bearbeiden deze Akkers , welke in de „ valyen vry verre van de woningen afleggen ; „ de Mannen en Jongelingen leggen zig op de „ visvangft toe. „ De veelwyverye is onder hen niet bekend, „ en de huwelyken werden met de grootfte een„ voudigheid voltrokken. De Bruid brengt een „ byl en andere werktuigen tot een huwelyks gift aan. „ Na dat wy eenige tyd aan deze Eilanden „ vertoeft hadden, zeilden wy Zuidwaars aan. „ Gelukkig dat wy van een grooten overvloed „ van levens vooraad voorzien waaren, want '„ deze togt was zeer langduurig; en wy hadden „ altoos tegenwinden die ons naar de Kuiten „ van Nieuw Holland voerde , dat ten Zuiden der » Molukken legt. Het wierd , in het begin „ der voorgaande Eeuw, door een Hollander „ ontdekt, welke het naar zyn land noemde. „ Ik weet niet of het een Eiland is, of dat het aan het vafte land is vaftgehegt; want de ' Volken die het bewonen zyn zoo plomp en a woelt dat ik hier ontrent geen onderrigtingen „ van hen bekomen kon. Zy hebben byna an'„ ders niet als de uiterlyke gedaante van een " menfeh, het zou ten minften moeyelyk zyn ,, om 'er te vinden die elendiger en botter zyn, „ als die genen welke wy op de Kuiten zagen „ aan welke het geval ons voerde. Zy hebben geen andere woningen als hutten die zy van 5, door eengevlogte takken maaken. Zy gely- „ ken  i58 - De Nieuwe Reisiger. „ ken in de . kleur van het aangezigt en door „ hunne karte en gekroede haairen, na de 5, zwarten van Guinée. Zy zyn groot, regt en „ tenger , hunne ledematen zyn lang en dun , „ het hooft groot, het voorhooft fmal , de „ wenkbraauwen dik, geen baart, en de oog„ leden half toegesloten. Dit is een gewoon„ te die zy van de kindsheid af aan gewennen, „ om zig voor de vliegen te befchutten, die „ hen gedadig aan de oogen, mond en neusga„ ten kwellen. Hen ontbreken twee tanden in „ het opper kaakbeen. Ik weet niet of zy de„ zelve uittrekken , of dat dit gebrek uit de „ geboorte voortkomt; het is waar dat zy alle, „ Mannen en Vrouwen , deze mismaaktheid „ hebben. ,, Men heeft verfcheide foorten van bomen „ in dit Land, maar in een klein getal, en van „ een middelmatige groote.' Het gemeende „ foort is dat geen het welk een zekere roode „ gom voortbrengt, die na drakenbloed gelykt: „ men ziet dezelve uit de knopen en barden „ van den dam uitvloeyen. Alle de andere foor,, ten van bomen waaren my onbekend ; en „ ik zag 'er niet een eenige die vrugten „ voortbrengt. Ik wierd zelfs geen foorten van dieren gewaar, uitgezondert eenige landvo„ gelen van een middelmatige groote , Aren,, den, Kónynen van een byzonder foort, en ,, eenige affchuwelyke dieren die men Guanos ;, noemt, die dil blyven daan en blazen wan„ neer menze naderd, zonder'dat zy de vlugt „ ne-  ZE VEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. lS „ nemen. De Zee is niet visreik langfl; deze „ Kuil:, ten minllen zoo men de Zeekoeyen,' „ Zeehonden en Schildpadden, die hier in een „ zeer groot getal zyn, niet onder de viffchen „ plaatft. „ Wy tragten om met de Inwoonders die wy „ op den oever zagen eenige gefprekken te „ houden ; maar het was niet mogelyk om hen „ ftand te doen houden, nog hunne woningen „ te ontdekken: Wy wierden'niet anders als „ eenige lompe hutten gewaar. Vermits deze „ plaats, behalven dit geen levensmiddelen of , vers waater verfchaffen kon, zoo gingen wy „ dit op de nabuurige Eilanden zoeken. Wy „ vonden dezelve mede met eenige wilden be„ volkt die in den beginne zoo woeft als die „ van de vafte Kuft waaren; maar in het vér,, volg wierden zy zoo gemeenzaam dat zy de „ fpyzen aannamen welke wy hen aanboden. „ De grond weigert aan deze Eilanders alle „ foorten van onderhoud; hun eenigfte voedzel „ is de vifch die zy in de holligheden der Rot„ zen zoeken, alwaar de Eb 'er altoos agter- laat. Wanneer wy eenige putten hadden doen „ graven, hoopten wy eenige dienft van hun te „ zullen trekken om het waater naar ons Schip te brengen ; maar vermits zy niet gewoon „ waaren laften te dragen, zoo befweken zy on„ der de mintte laft; en door deze eerfte pogin„ gen afgefchrikt zynde, zoo weigerden zy om „ dezen arbeid te vervolgen, „ Een zoo onvrugtbaar Land, en onhandel- » baa-  ioo De Nieuwe Reiziger, „ baare Inwoonders , deed ons befluiten om ,, het anker te ligten, na een verblyf van zeer „ weinig dagen. Wanneer wy de Kult langfl: „ voeren, ankerde wy aan een Ree alwaar wy „ andere wilden gewaar wierden die alzoo bar„ baars als de eerfte waaren. Dit waaren groo„ te zwarte Menfchen, die geheel naakt gingen, onder welke ik 'er een opmerkte die van alle ,, de andere onderfcheide was, door een witte „ kring om de oogen, en een ftreep van dezel,, ve kleur van het opperfte van het voorhooft „ tot aan het einde van de neus. Zyn borft en „ een gedeelte van zyn armen waaren op de„ zelve wys befchildert. Geen van de andere ,, Wilden hadde eenige van deze tekenen, 't ,, geen my deed befluiten dat dit hun Opper- hooft was. „ Duizend fchreden van de Zee is het Land „ dor, en brengt niet anders als heefL-rs voort. „ Eenige van deze zyn met gele, andere met „ blaauwe en witte bloemen bedekt, welke een „ aangename reuk van zig geven. Verfchèiden „ bragten een vrugt voort die in een baft beflo„ ten was, en de gedaante van onze kleine bo,, nen heeft. Wy zagen eenige viervoetige die,, ren die zeer mager waaren, welke wy voor „ wolven aanzagen; en verfcheide roof en an., dere vogels, gelyk Wouwen, Valken, Pelli„ kanen, enz. ,, Ondanks de fchynbaare onvrugtbaarheid ,, van deze Geweften,zoo twyffel ik egter niet, „ dat als wy het Land verder ingetrokken had- „ den,  Zeven-en-veertigste Brief. 191 „ den , of wy zouden vrugtbaarder landftreken „ ontdekt hebben ; en dat de natuur ons alzoo „ veel reikdommen in vrugten, fpeceryen, en „ koftbaare drogeryen , en zelfs goudmynen „ zou aangeboden hebben, als die welke zy in „ andere landen die naby de evennagtlyn en op „ dezelve breete leggen, voortbrengt. ,, Ik gaa onder ftilfwygen duizend kleine „ voorvallen voorby , welke onaffcheidelyk aan „ een fcheepsvaart zyn, in welke wy byna al„ toos tegenwinden hadden. Het is waar dat „ wy zoo gelukkig waaren'dat wy byna nooit „ gebrek aan levensmiddelen hadden; en uitge„ zondert het laatfte onweder dat ons op deze „ Kuft dreef, ondergingen wy 'er geen, die „ zoo gevaarlyk waaren om ons een naby zyn,, de dood te doen vrezen". Dus eindigde onzen Genevoifche wondheelder zyn verhaal, en hy zeide my dat het Schip op 't welke hy zig bevond, na de nodige herHellingen, naar het Eiland Formofa ftond te ftevenen. Hy ftelde my voor om deze togt met hem te doen; en ik zou 'er mogelyk toebefloten hebben, zoo een ander Schip dat naar Siam beftemt is, niet gereet lag om het anker te ligten. yt Ik ben enz. Guahan den 14. Auguflus 1743. Agx-  19^ Agt-en-veertigste Brief. Het Koningryk Stam. Men herinnert zig hier nog met vermaak Mevrouw, het pragtige Gezantfchap dat Lodewyk XIV.%hier zond. Grysaards die 'er getuigen van konnen geweelT. zyn herhaalen nog met genoegen-de omftandigheden die hen het meefte hebben^ aangedaan ; en deze verhaalen vereeuwigen in de harten van dit Volk deszelfs oude geneigtheden voor de Franfchen. En ik ben aan deze hoedanigheid het gunftige onthaal verfchuldigt dat ik hier alomme geniet; en ik heb vooral den Vader Sylveïra te danken, welke ik in dit Land weder ontmoet heb, dat ik hier een menigte nieuwe vrienden verkregen heb. Maar voor dat ik van het Koningryk Siam fpreek, moet ik iets van onze Schipvaart zeggen. Wanneer wy van de Marianifche Eilanden vertrokken', wierden wy door een hoos ge- < dreigd die ons meer vrees als kwaad veroorzaakte. Dit is de eenigfhsfcwelke ik tot nu toe gezien heb; en het zal u mogelyk niet onaangenaam zyn 'er een befchryving van te lezen. Het geen men boofen noemt is een zekere optrekking van waater, die op de oppervlakte der Zee gefchiet, en langzaam tot aan de wolken opreift. Men ziet eerft het waater koken, en zig een of een-  Agt-en-veektigs te Brief, io$ een en een halve voet boven de oppervlakte opheffen, vervolgens vertoont zig een damp boven deze borreling , uit welkers midden zig een foort van pylaar verheft, welke opklimt en in dikte afneemt, en zig met een wolk vereenigc welke haar fchynt af te wagten of te gemoet te komen om zig met haar te vereenigeh. Zy buigt zig na maate dat de wind de wolk voordry ft aan welke zy zig vaft gehegt heeft; eri ondanks deze voordry ving, zoo werd zy niet los, maar fchynt zig uit te rekken om haar te volgen; en zy werd langer of krimpt in, wanneer de wolk reift of daald. Deze pylaar dus met de wolk vereenigt zynde, is een buis door welke het zeewaater in de wolk overgebragt wörd, en die wanneer zy gevormt Word t een zeker dof geraas veroorzaakt, het geen na dat van een beek gelykt welke haar waater in een valy uitftort. Het lighaam der hoófen is niet zigtbaar, voor dat het met waater vervult is; want zoo ras zy ledig worden, verdwynen zy. De wolk barft wanneer zy vol is, en het waater ftort met een verfchrikkelyk geraas weder neder. Het is als dan dat de hoos gevaarlyk is; want zoo zy op een Schip nederftort, zoo' vergaat het. Hier om tragt men altoos om 'er zig zoo ver van te verwyderen als mogelyk is; maar by gebrek van wind, heeft men dit niet altoos' in zyn magt. Gewoonlyk is het zeer ftil zoo lang als de hoos optrekt, zoo het juift op de plaats niet is alwaar zy gevormt word. In dit geval tragt men dezelve door Kanónfchoten te W. Deel N ver-  194 De Nieuwe Reiziger. verbreken ; en in plaats van Kogels bediend men zig van yzere ftaven, die de hoos doen berften en verdwynen. Wy hadden ntet nodig om tot dit middel onzen toevlugt te nemen; want in minder als zes minuten zagen wy de pylaar geheel in krimpen, zig van de Zee losmaaken, en geheel verdwynen. De wolk barfte op eenigen afïland, en bragt geen ander uitwerkzel te weeg als een fterke beweging in de lugt, welke zig om het Schip geweldig deed gevoelen. Dit is de eenigfte gebeurtenis die onze •Schipvaart tot Siam ontruft heeft, alwaar wy zedert eenige dagen zyn aangekomen. Dit Koningryk is het beroemfte van geheel Indien. De Siammers doen deszelfs oorfprong tot meer dan vyf hondert Jaaren voor Chriftus geboorte opklimmen ; en zy plaatzen , gelyk byna alle andere Volken doen , hunnen eerften Wetgever in den rang der Goden. Dezen Man heeft, volgens hunne verhaalen , zeer buitengemene zaaken gedaan. Voor eerft ftond hy van de Kroon af om een Kluizenaar te worden; hierin heeft hy navolgers gehad. Maar zyne buitenfporige mildadigheid , is zonder voorbeeld. Wanneer hy niets meer had om aan een arm Man te geven die hem om een aalmoes verzogt, zoo ftak hy zyn een oog uit en gaf het hem. Hy fchonk het ander aan een Vrouw, om haar niet ledig weg te zenden. Het geen men van zyn gematigtheid vertelt, is niet minder ongemeen hy at in den beginne niet meer als een hand vol ryft daags, en vergenoegde zig  Agt-en-veertigste Brief. ig§ zig eindelyk met een eenige korl. Zie daar meer als genoeg is om Altaaren waardig te zyn , zelfs by een verligt Volk. Dezen ongemeeneri Man moet, ondanks zyiie gematigheid , van een reuze geftalte geweefl zyn; want men toonde my op een Rots het indrukzel van zynen voet dat een en een half voet lang , en dertien of veertien duimen diep was. Dit gedenkteken is met een goude plaat bedekt j by zommige plegtigheden vertoont men dezen heiligen voetHap aan het Volk, en de Koning gaat ze eenmaal des Jaars aanbidden. Het geen men het geloofwaardigfle over den oorfprong van dit Ryk zeggen kan, is dat het ten tyden van de eerfte invallen der Arabieren in de Indien zynen aanvang genomen heeft j en het is waarfchynelyk dat het zyne oorfprong aan de ftroperyen van deze Barbaren verfchuldigt is. Het is ten minften , zedert dit tydperk, dat men een tydkundige rekening van de Vorften vind die dit Ryk beftuurt hebben. Een hunner bouwde, in de veertiende Eeuw, de Stad Judia, die 'er de hoofdftad van is, en die de Portugefen Siam, na den naam van het Koningryk genoemt hebben. Men heeft weinig Staaten, die in een zoo geringe uitgeftrektheid van tyd, zoo veel ftaatsomwentelingen ondergaan hebben. De eerfte, die omtrent het midden van de zeftiende Eeuw voorviel, was het werk van een minzugtige' Koningin: geduurende het afwezen van haaren Man begon zy een minnenhandel met een beN a dies-  iofj De Nieuwe Reisiger. diende van haar huis, en wierd zwanger. Om te beletten dat haare trouwloosheid niet uitbrak, fmede zy het ontwerp om haaren Egtgenoot te vergeven, het geen zy ter uitvoer bragt. Zy had een Zoon van negen Jaaren, en om dat deZe te jong was om de teagelen van het Ryk in handen te nemen, zoo wierd zyn Moeder, welkers misdaden verborgen bleven , tot Regentes verklaard. Ondanks de voorzorgen die zy nam om in het geheim te baaren, zoo wierd haare misdaad openbaar,- en om te beletten dat haaren Zoon niet ter eeniger tyd de dood van zynen Vader zou wreken, Welke men ondekte dat door haar vermoort was , zoo deed zy hem ombrengen, en plaatfte de vrugt van haare misdadige liefde op den Troon. Maar haare Onderdanen , door zoo veel ondaden vermoeit, bragten haar en haaren Gunfteling op een Feeft om, en plaatften een andere Prins uit hetKoningIyke huis op den Troon. Naauwlyks had den Jongen Vorft de Regering aanvaard, of een nabuurige Vorft befloot om zyne Staaten te overweldigen, of dezelve aan hem fchatgevende te maaken. Hy nam tot voorwendzel van dezen Oorlog, de wygering die hem de Koning van Siam deed, om hem den witten Olyphant te zenden van welke hy bezitter was; de Vyand trok te veld en maakten zig meefter van de hooftftad; en de Koning van Siam die vreesde om in handen Van zyne overwinnar te vallen, bragt zig zelfs in zyn Paleis om. Hy liet Opvolgers na, onder welke'er een  Agt-en-veertigste Brief. 197. een was die door zyn eige onderdanen verwezen wiert om het leven te verliezen. Dk was in der daad een flegt Vorft en die een Staatsdienaar tegen zig had die zoo magtig was dat hy hem van den Troon kon ftoten. Dit tydperk ftemt naauwkeurig over een met dat in welke de Engelfchen Karei I. op een Schavot deden fneven; met dit onderfcheid , dat de Siammers toen qog Barbaaren waaren. De Vader van den Vorft die aan de Franfchen zoo veel blyken van gunft gaf, heerfte alleen door geweldenaryen welke men onder de Staatsomwentelingen van Siam plaatzen moet. Hy trouwde , ondanks deze , de Zufter van den Erfgenaam der Kroon, en deed zig voor Koning er^ejpnen. Zyn Zoon, Chaou - Naraie, fteeg zelfs niWvop den Troon, als door middel van een andere omwenteling ; hy doode met zyn eige hand^desijroeder van zyn Vader, die zig meefter van het Oppergezag gemaakt had, Hy merkte het begin van zyne Regering door een kloekmoedige daad. Op een dag dat hy naar den Tempel moeft gaan ; verftond hy dat de Talapoins, 't welk de Priefters van dit Land zyn, voornemens waaren om hem om te brengen : in der daad, de Pagode was met dezelve vervult, en zy hadden Wapenen onder hunne rokken verborgen. De Vorft die hier van onderregt was, gebood dat men den Tempel bezetten zou, en vermits hy zekere bewyzen had dat deze fchelmen tegens zyn leven zamen N 3 ge-  *o8 De Nieuwe Reïsiger. gezworen hadden, zoo deed hy ze alle door zyne Krygsknegten ombrengen. De verbinteniffen van dezen Vorft met Lodewyk XIV., en de veftiging der Franfchen in Siam, zyn zaken van te veel aanbelang om dezelve ftilfwygende voorby te gaan. De eerfte zyn het werk van een gelukzoeker die , van fcheepsjongen, eerfte Staatsdienaar geworden was. Hy noemde zig Conftantyn Phaulkon. Hy was een Griek van Cephalonia geboortig. In den ouderdom van twaalf Jaaren, had hy zyn Vaderland verlaten, en zig op een Schip ingefcheept dat hem in Engeland bragt, Vermits hy wanhoopte om hier Fortuin te zullen maaken, zoo begaf hy zig naar Indien, en wierd by trappen tot Scheepskapitain verheven. Hy hegaf zig naar China en Japan, alwaar hyovoor rekening der Kooplieden handel dreeff'fttsétr wanneer hy fchipbreuk op de Kuften vaöiSiam geleden had , zoo begaf hy zig in dienft van den onder Opzigter der Finantien. Hy toonde zoo veel bekwaamheid tot het uitvoeren derzaaken, dat hy het vertrouwen van den Staatsdienaar, en de gunft van den Vorft verwierf. Na de dood van zynen befchermer, volgde Phaulkon hem in alle zyne waardigheden op; en weinig tyd hier na , wierd hy tot Grootmeefter van het huis des Konings, en eerfte Staatsdienaar verheven. Mogelyk ftrekte hy zyn Staatszugt tot den Troon uit. Het uitftekent Gezag met welke hy bekleet was, en de zwakken ftaat van de  Agt.en-veertigste Brief. de gezondheid des Konings die geen mannelyke Kinderen had , begunftigde zyne oogmerken. Hy wierd ten minften befchuldigt van 'er na getragt te hebben; en men fchreef aan deze Staatzugt zyne verbintenifle met Frankryk toe. Hy fpoorde zynen Meefter aan om de vriendfehap van Lodewyk XIV. te zoeken, en deed hem begrypen dat deze verbintenis hem nuttig zyn zou, 'c zy om den Koophandel te doen bloeyen, 't zy om de Konften aan te kweken en zyne Onderdanen te beichaven. In gevolge van deze raadgevingen, zond de Koning van Siam twee Manderynen naar Frankryk, onder het geleide van een Zendeling , die zedert eenige Jaaren in de Zending van zyn Koningryk geweeft had, en met welke de Staatsdienaar Phaulkon naauwe verbintenifle had aangegaan. Van een andere kant, bedrogen de Franfche Kooplieden en Zendelingen het Hof van Verfailles, door vooruitzigten, die meer uitwendige vertoning maakten , als dat zy wezentlyk gegrond waaren. De eerfte verhefte de voordelen van dit Land zeer hoog, en fpraken van deszelfs reikdommen met vervoering. De andere verzekerde dat het geheele Koningryk, op het voorbeelt van den Vorft, geneigt was om het Chriftendom te omhelzen.. Op deze fchoone belofte, zond Lodewyk XIV. de Ridder de Chaumont in hoedanigheid van Afgezant naar dit Ryk. Dit nieuws veroorzaakte den Koning van Siam een groote blydfchap, en nog grooter aan zynen Staatsdienaar. De inhaling gefchiede N 4 met  2o© De Nieuwe Reisiger. met een luifter en onderfcheidingen welke verdienen dat men 'er eenige omftandigheden van bybrengt. Zedertzyneaankomft in het Koningryk tot dat'hy in de Hooftftad kwam, hielt den Afgezant zyn verblyf in Paleizen die hier toe gebouwt waaren , zy waaren met koftbaare huisfieraden verfiert, en vyf uuren van eikanderen verwydert: alle de huisfieraden waaren nieuw, en nooit gebruikt. Overal waar hy door trok, gaf men hem dezelve eer bewyzen als aan den Koning; niemand bleef in zyn huis; al het Volk was op den weg nedergeknielt langft welke hy trok, en hielden de handen zamengevoegt naby het voorhooft, zonder dat men hoorde fpuuwen , hoeften of fpreken. Men hielt des nagts de wagt om het huis in 't welk hy zyn verblyf had; en 'er waaren vuuren om het zelve ontftoken. De Afgezanten van meer dan veertig Volken die in Siam hun verblyf hebben, kwamen hem begroeten : Zy waaren alle op de wyze van hun Land gekleet; het geen een fraaye uitwerking deed. De Geeftelyke kweekfchool van Siam kwam hem op haar beurt begroeten ; en men zag hier Prieftérs die eerwaardig om hunne groote baarden waaren, en een menigte jonge Chinefen , Japannefen , Siammers, en andere, alle in langs klederen, en met een ftigtelyke zedigheid: zommige waaren geordert, en de andere tragten hier na. De grootfte Heeren van dit Koningryk maakten de ftoet van den Afgezant uit.' Gy verwagt voorzeker geen omfchryvingen van my van de by  Agt>en-veertigste Brief. 201 byzondereheden welke in de gedenkfchriften van den Abt de Choifi zoo aangenaam befchreven zyn. Het is genoeg dat men weet dat de Koning begeerde , dat men in deze gelegentheid, de gewoontens overtrof die men tot nu toe by de inhaling der andere Afgezanten in agt genomen had. Hy deed na evenredigheid dezelfde gunftbewyzen aan alle de andere Franfchen,en behandelde hen met een gemeenzaamheid die niet gemeen by de Oofterfche Vorsten is. Zulke aanmerkelyke bewyzen van uitzondering voor een vreemt Volk, verwekte nayver; en men zogt zyn verhaal op den Staatsdienaar die , ongetwyffelt , redenen had om dezelve aan zig te verbinden. Men deed geheime berigten aan den Koning van Siam toekomen, dat de Griek Phaulkon, met de Franfchen een zamenfwering tegens den Staat vormden. De Vorft floeg hier geen agt op , en ging voort met zynen Staatsdienaar met zyn vertrouwen te vereeren. Een eenige Siammer deelde deze gunft; deze was Pitracha genaamt; zyn Moeder was Voedfter van de Koning , en zyn Zufter byzit van dezen Vorft geweeft. Hy bragt de Grooten, de Priefters en het gemeene Volk in zyne belangen, en vormde een aanhang tegens den begunftigden Staatsdienaar. Phaulkon , die Spionnen in alle de Ordres van den Staat had , wierd 'er vroegtydig van onderrigt; maar hy vond in de Franfchen zoo veel yver niet als hy gedagt had. Pitracha vreefde dat zyN 5 ne  202 De Nieuwe Rbisiger, ne ontwerpen ontdekt mogten worden , verhaatte 'er de uitvoering van. Hy verzamelde alle zyne Vrienden by zig, en deed het Paleis met gewapende Mannen omringen: denOpperPriefter van het Hof plaatfte zig aan hun hooft, en wierd door zes Slaven op de fchouderen gedragen , en fpoorde een ieder met zyne gebaarden en ftem aan. Phaulkon die van deze bewegingen onderrigt wierd, fchoot ftraks toe; maar naauwlyks was hy in het Paleis gekomen, of Pitracha deed hem aangrypen en in de gevangenis werpen; en eenige dagen hier na wierd hy door beuls handen omgebragt, en zyn lighaam voor de honden geworpen die het geduurende de nagt verflonden. Den muiteling, die als Vorft begon te handelen, nam de Titel van Befiierder van het Koningryk aan. Chaou - Naraie leide toen een verdrietig leven, en ftierf in de Maand July van het Jaar i<588. Pitracha die alle de Princen van het Koninglyke bloed hadden doen ombrengen , begaf zig naar tien dagen rouw gedragen te hebben , met de tekenen van de Koninglyke waardigheid verfiert , naar de groote Pagode, en deed zig vervolgens in de Hooftftad kronen. Dit was het einde der onluften die de Siammers tans nog de krakeellingen der Franfchen noemen. Na deze uitweiding die gy niet kwalyk geplaatft zult oordelen, keer ik Mevrouw, tot den eerften dag van ons aankomft in dit Koningryk weder. Den 13. September zagen wy de mond van de Revier van Siam; en den anderen 1  Agt-en-vbertigste Brief. 205 ren dag ankerden wy drie uuren van de baar: men noemt dus een bank van flyk die byna altoos boven waater blyft. Niets is aangenamer als de mond van deze Rivier die Menan genaamt word, en die al ftromende , een groot getal Eilanden vormt, en zig in een groote menigte takken verdeelt. Zy is ter wederzyde met groote bomen verfiert die altoos groen zyn; en verder ziet men wyd - uitgeftrekte velden die met ryft bedekt zyn. Vermits deze Landen zeer laag zyn, ftaan zy geduurende een half Jaar onder waater; en deze Rivier heeft haare regelmatige overftromingen gelyk de Nyl. De uitwerkzelen zyn 'er zoo gelukkig van, dat de Ryft groeit naar maate het waater waft; in diervoegen dat de airen nooit door het waater bedekt worden, dit gebeurt niet in Egypte, alwaar de overftromingen veel fterker zyn en den Oogft doen omkomen. Wanneer het graan ryp is, gaan de Siammers met fchuiten den Oogft inzamelen; zy fnyden niet als de airen af, en laaten het ftroo ftaan. Wanneer deze overftroming op het einde loopt, begeeft zig de Koning in een gondel op de Rivier, niet om, gelyk te Venetien een trouweloze hoofdftof te trouwen, en over het zelve door gewelt een trotfe heerfchappy te verkrygen , maar om haar op een zedige wys te bidden van de vlaktens te verlaten , en in haar voorig gebied weder te keeren. Geduurende de Plegtigheid , doen de Priefters het Volk geloven dat niemand als de Koning in ftaat is om de overftroming van het waater te doen  a©4 De Nieuwe Reisig-er. doen ophouden, blyven nedergéknielt op den oever der Rivier, en konnen zig niet genoeg over het vermogen van den Vorft verwonderen. Na dat wy ons Schip verlaten hadden , voeren wy de Rivier in een ballon op, een foort van vaartuig zeer gemeen in Siam. Wy zagen *er groote die gelyk de huizen overdekt waaren ; zy verftrekken tot woningen van geheele geflagten; die zig in een zeker getal by eikanderen voegen, en op zommigte plaatzen als een foort van dryvende Dorpen uitmaken. Bankok was de eerfte Stad die wy ontmoete in het opvaren van de Menan. Deze Stad is aanmerkelyk om haar gelegeentheid ; zy verdedigt het inkomen van de Rivier; en is de fieutel van het Koningryk aan deze zyde. Haar grondgebiet is een geftadige Tuin, die met vrugtbomen beplant is, die de voornaamfte reikdom van deze landftreek uitmaakt; deze vrugten werden met zeer veel voordeel in de Hooftftad verkogt die hier niet ver van verweidert is. De nagt die ons overviel, gaf ons een aangenaam fchouwfpel door een oneindig getal glinsterende vliegen, met welke alle de bomen die aan den oever der Rivier ftonden, bedekt waaren. Gy zoud ze voor zoo veel Kandelaaren aangezien hebben welke met een oneindig getal ligten bezet waaren, welke den weerfchyn van het waater op een verbazende wys vermenigvuldigden. Met het aanbreeken van den dag zagen wy een groote menigte Aapen en Sapajous te-  Agt-en-veertigste Brief. 105 tegens de bomen opklimmen, die zig in troepen by eikanderen onthielden. Maar het geen my vooral vermaak verfchafte , was de Aigretvogel, die de gedaante van een ryger heeft, en welkers vederen zoo wit als fneeuw zyn: de vermenging van dit wit met het groen der bladeren maakt een zeer fchoone uitwerking; ik zag ze van verre, voor bloeyende kaftanjebomen aan. Wy voeren geen uur in deze fchoone Rivier, zonder eenige Pagoden te ontmoeten, nevens welke Kloofters van Talopoins ftonden, die de Priefters en Monniken van dit Land zyn. Zy leven in gemeenfchap , en hunne huizen zyn zoo veel kweekfcholen , in welke de Kinderen van lieden van aanzien opgevoed worden. Zy gaan 'er in haar zevende of agtfte Jaar in, en nemen in dezelve het Ordens - kleet aan, dat uit twee ftukke katoene lynwaat beflaat, van welke het eene het lighaam van den gordel tot aan de knyen bedekt, en van het andere, maaken zy een «harp die zy als een bandelier om doen. Men fcheert hen het hooft en wenkbrauwen af gelyk hunne Meefters die 'er een wezentlyke pligt van maaken. Na het leere lezen en fchryven, is de Cyfferkonft een van de eerfte wetenfchappen die men aan deze jonge koftgangers leert: als dan gaan zy tot de beoeffening der Wysbegeerte en Godsdienft over. Hunne grondbeginfelen van de Cyfferkonft ftemmen met de onze over een. Zy hebben tien eerfte cyffergetallen. en hunne nul, die dezelfde gedaante als de  ao6" De Nieuwe Reiziger. de onze heeft, heeft dezelfde waarde in dezelfde fchikking. Hunne wysbegeerte bepaalt zig aan de Zcdekunde, welker grondbeginzelen de* zelfde by alle Volken zyn. Van Ban kok tot Siam, is de Rivier met een oneindig getal Dorpen bezet, welkers huizen uit bambous riet zyn zamengeftelt, die op ftaken verheven zyn om voor de overftromingen der Rivier bevyligt te zyn. By ieder Dorp is een markt op welke die genen die de Rivier op en af vaaren , altoos hunne maaltyden gereet vinden, dat is te zeggen, van vrugten , gekookte reift, vifch, en verfcheide opftoofzelfs van vlees die op de Siamfe wyze bereid zyn. Wanneer ik in Siam aankwam, was myn eerfte zorg om my van een goede verblyfplaats te voorzien, en de Vader Sylveïra was my nogmaals van een groote hulp. Hy bezorgde my een kamer by een zyner goede vrienden , die my noodzaakte om zyn tafel en een Slaaf om my te bedienen aan te nemen. Wanneer ik my van allen omflag ontdaan had, was ik maar alleen bedagt om myne nieuwsgierigheid te voldoen: De gelegentheid en de gebouwen van de Hooftftad waaren de eerfte voorwerpen van mynen aandagt. Siam is een van de grootfte Steden van Indien, zoo men alleen op de muuren van haaren omtrek agt geeft; maar naauwlyks is het zesde- gedeelte van deze " uitgeftrektheid bewoont ; het overige is' onbewoont, of bevat niet anders als Tempels. De grond op welke zy gebouwt is, werd door een groot getal kana- ne-  Agt-en-veertigste Brief. 207 nelen of armen van de Menan doorfneden, die haar in verfcheide Eilanden verdeeld. Zy is met een muur van gebakke fteen omringt, in welke men overwelfde bogen gebouwt heeft door welke de Rivier vloeyt, en de doorvaart der barken gemakkelyk maakt. Zy verfpreiden zig door alle de Straten; en het gemak dat zy verfchaffen tot de vervoering der Koopgoederen die aanftonts uit de fchepen in de pakhuizen overgebragt worden, gevoegt by andere voordelen van dit Koningryk, doen hier Kooplieden uit alle geweften van de Werelt naar toe komen. Langft de kanalen heeft men kayen aangelegt die lynregte ftraaten vormen en met bomen beplant zyn , maar die zoo flykerig zyn dat zy naauwlyks begaan konnen worden. Men ziet, ten tyde der overftroming, te gelyk een Stad, een Bos en een Zee. Schoon de openbaare plaatzen overftroomt zyn, zoo houd men 'er egter markt; en het Volk vergadert op kanoos by eikanderen. In een Stad die, om dus te fpreken in het midden van het waater legt, gelyk Venetien, is het noodzakelyk geweeft om een groot getal bruggen te bouwen. Men heeft 'er eenige van gebakke fteen; en het grootfte gedeelte is van planken en door een gevlogte riet zamen geftelt, en zoo flegt gemaakt, dat ik dezelve niet als bevende overging. De huizen zyn laag en van hout zamengeftelt, ten minften die van de Inboorlingen van dit Land, die dit foort van gebouwen voor alle de ongemakken van een uitftekende hitte bloot gefteld laat. Hor-  2o8 De Nieuwe Reisiger. Horden van bambous riet maaken den omtrek van' deze lugtige huizen uit; en in de wyken welke aan de overftromingen onderworpen zyn, bouwt men dezelve op ftylen: de trap is aan de buite zyde geplaatft , gelyk die van onze molens. Een korf die met aarde vervult is, en op drie ftokken ruft, diend tot een haartftede. Eenige uuren zyn genoeg om deze broffe gebouwen op te regten of af te breken; en een Stad gelyk Siam kan in weinig dagen gebouwt worden. De vreemdelingen, gelyk de Mogollers, Chinefen en Europeers, enz., hebben hier kleine huisjes die agt voeten lang, vier voeten breed, en twaalf voeten hoog zyn, zy zyn van gehouwe of gebakke fteen gebouwt, en in twee verdiepingen verdeelt. Daar zyn 'er die ruimer en gemakkelyker woningen hebben. De voornaame Amptenaaren van het Hof hebben huizen van fchrynwerk, die gy voor groote kabinetten zoud aanzien, in welke de Man, de Vrouw en Kinderen hun verblyf hebben. De Dienftboden en Slaven hebben kleine afgezonderde vertrekken, maar die in der zeiver omtrekken bevat zyn, en die zoo veel byzondere huisgezinnen uitmaaken. Ieder Volk heeft hier zyn byzondere Eilandjes , of wyken die door de kanalen der Rivier van eikanderen gefcheiden worden. Hier door vermyd men de gefchillen die veeltyds door de vermenging van verfchillende Volken ontftaan. Ieder heeft zyn Opperhooft die voor hen verandwoorden moet, en zyne befchermer die door den  Agt-en-veerttgste Brief. 200 den Koning benoemt word. Alle vreemdelingen zyn verpligt om alle Jaaren hunnen Eed van getrouwheid aan dezen Vorft te vernieuwen; en dit gefchiet met zeer veel plegtigheid. Alle de Amptenaaren van de Kroon zyn hier by tegenswoordig; en den Vorft op een goude Troon gezeten , die van Edele gefteentens fchittert, neemt van ieder der Opperhoofden den Eed af, volgens hunnen rang. Men doed hen vervolgens een waater drinken dat door de Talapoins bereid is, en het geen men gelooft dat aan de minedigen fchadelyk is. De Priefter houd de punt van een zwaart in dit geheiligt waater, en fpreekt verfcheide vervloekingen tegens die genen uit welke met geen opregt hart zweeren, niet twyffelende of het waater zal hen op het eige oogenblik doen ftikken. Ik zal tot de gebouwen van deze Stad wederkeren. Het Paleis van den Koning, is met een dubbele muur van gebakke fteen omringt, en beflaat een half uur in zynen omtrek. Het is in verfcheide hoven verdeeld, en met een menigte gebouwen vervult, van welke eenige van fteen, en de andere van hout gebouwt zyn. Zy zyn laag , hebben niet meer als een verdieping, fmalle trappen , kleine deuren , en geen vertrekken gelyks de aarde. Het is waar dat deze ongelykheid dat genen is 't welk waardigheid aan de huizen in het gevoelen der Inwoonders byzet. De vertrekken van den Koning moeten verhevener als het overige van het Paleis zyn; en hoe nader een gebouw by het verblyf van IV. Deel O den  iio De Nieuwe Reisiger. den Koning is; hoe meer het zig boven die génen verheft welke 'er opvolgen. Men moet altoos eenige trappen opklimmen om van het eene in het andere over te gaan. Deze zelfde ongelykheid ziet men in de daken ; het eene is veel lager als het andere , na maate het een laager gebouw overdekt. Deze agter een volgengende reeks van ongelyke daken, maakt de onderfchyding der trappen van grootheid. Men merk dezelfde trapswyfe verheffing in de Pagoden op; de hoog verhevene koepel, is die onder welke den Afgod geplaatft is. De voornaamfte bedienden van den Vorft hebben in de eerfte haven hun verblyf; vërdèr zyn de ruime ftallen voor de Olyfanten; de Paleizen van den Vorft zyn in het agterfte gedeelte geplaatft. Deszelfs grondtekening heeft de gedaante van een kruis, in welkers midden zig een hooge pyramiden van verfcheide verdiepingen verheft, die boven alle de gebouwen uitfteekt; dit is een verfierfel dat aan de Koninglyke huizen byzonder is. Het Serail heeft met de vertrekken van den Koning gemeenfchap. Verder heeft men de wyd uitgeftrekte tuinen, die met Palmbomen beplant, en in afdelingen verdeelt zyn, en door kleine beekjes doorfneden worden , welke door de bloemperken vloeijen. Ik zal u van het inwendige van het Paleis niet fpreken ; want niemand kan verder dan tot in de gehoorzaal doordringen. Deze zaal heeft niets dat befchryvenswaardig is; en, in het algemeen , men heeft in Frankryk geen zooge- naamt  Agt-en-veerttgste Brief. 2ïi naamt petit maifon van een Financier dat geen meer luider en pragt heeft als de, Paleizen van den Koning van Siam. De reikdommen van dit Land vertonen zig ■voornamentlyk in de Pagoden, door de menigte van goude fieraden met welke zy verfiert zyn, door haare verbazende groote, wyze op welke .zy gebouwt zyn, en door een verbazende verzameling van Edele gefteentens. De gedaante van deze gebouwen heeft vry veel overeenkomft met onze Kerken. Den ingang is zeer groot, en heeft vergulde deuren; het inwendige is befchildert ; en het ligt valt 'er door lange en fmalle vengfters in. Men heeft in deze Pagoden een Koor dat met ftoelen ter wederzyden bezet is, welke voor de Talapoins gefchikt zyn die hier op zekere uuren die tot het gebed gefchikt zyn, als des morgens, des avonts, en des middernagts komen zingen. Den Altaar is in het agterfte gedeelte, en het verfte van de deur verwydert; men klimt 'er langft verfcheide trappen op, die zig amphitiaters wyze verheffen. Het is op deze dat de Afgoden geplaatft zyn. Zy bewierokenze, en verfierenze met bloemen en Edele gefteentens: Zy befparen den olie niet; want men heeft hier altoos brandende lampen , en vooral boffen om de aalmoesfen te ontvangen, een gewoonte die aan alle landen gemeen is. De daken van deze Pagoden zyn met verglaasde pannen bedekt, en zomwylen met platen van verguit tin. Zy hebben een zoo levendige en luifterryke gele kleur, dat wanO 2 neer  212 De Nieuwe Reisigér. neer 'er de Zon op fchynt, men denken zoli dut zy geheel met gout bedekt waaren, Men bekwam dezelve voormaals uit China, maar men heeft het geheim ontdekt om dezelve in Siam zamen te dellen; men maakt ze zeldzaam anders als voor den Koning ; en dit veroorzaakt dat zy zeer koftbaar zyn. Een der beroemde Tempelen van deze Stad, is die genen welke men naby het Koninglyke Paleis ziet. Deze Tempel heeft vyf koepels, waar van de middelde de grootde is, deze is met pyramiden of obelisken omringt, die hem tot fieraat verdrekken. Zy zyn in 't verband op drie ryen geplaatd; en in den omtrek die dit gebouw omvat, ziet men aan de eene zyde, langd de galleryen , meer als vier honderd dandbeelden die in een fraaye order gefchikt zyn. De andere gevel is doorlugtig , en ziet naar den Tempel. Eenige van deze Pagoden bevatten meer als vier duizend Afgodsbeelden die met goude platen bedekt zyn. De oogen en de verbeeldinging werden verrukt door de luider der muuren, befchutzelen, pylaaren , en een groote menigte afbeeldzels die volmaaktelyk verguit zyn. Zy gelyken eikanderen zoo naauwkeurig, dat zoo hunne groote niet verfchilde, men denken zou dat zy in eene vorm gegoten waaren. Men heeft 'er van een reuze gedalte; en zy zitten alle met de benen kruifelings onder het lighaam op de Siamfe wyze; en maaken de voornaamde fieraden der Tempelen uit; de doffe uit welke zy zamen geftelt zyn is een ver-  Agt-en-veertigste Brief. 213 vermenging van kalk, hard en hair, dat men eerd met een zwart vernis bedekt, en vervolgens vergult. De Voorlieden van Siam, leggen ter wederzyden van de Rivier zy zyn ten minden zoo groot, en met een zoo groote menigte Pagoden vefiert, en Volkryker als de Stad zelfs. De Koning komt in de Hooftftad niet, als by plegtige gelegentheid; hy houd zyn gewoon verblyf te Louvo, een Lufthuis dat zeven uuren van de Hooftftad legt, ik ging het zelve bezigtigen. Het ligt op een hoogte die het voor de overdromingen befchut. Dit Paleis is zoo groot niet als dat van Siam, maar het heeft een bekoorlyker aanzien. De Vorft die het bewoont , is een der Magtigfte van Indien , en Regeert met een volftrekt willekeurig Gezag. Hy duld dat de groote van het Ryk onderling met eikanderen over Staadszaaken raadplegen, en hem hun gevoelen voordellen; maar hy behoud aan zig de magt om het te verwerpen of aan te nemen, Deze Heeren werden Mandarynen genaamt; een waardigheid welke de Koning die genen geeft of ontneemt welke hem goed dunkt , zonder op geboorte of verdiende agt te geven. De eerbied die hy van zyne Onderdanen vordert, is byna een aanbidding; en de gedalte die men in zyne tegenwoordigheid moet aannemen , is een foort van Goddelyk eerbewys. Dezen Vord tragt mede om hen door alle zyne daden te doen geloven dat hy grooter als God zelfs is, en dat hy alle de VorsO 3 ten.  214. De Nieuwe Reistger. ten der Aarde verre beneden zig fchat. Hier uit ontdaan die trotze eernamen welke hy zig aanmatigt, als die van „ zeer doorlugtige, zeer „ onzigbaare, zeer hooge en zeer magrige „ Vorft, die met honderd en een goude Kro„ nen , welke met negen foorten van Edele „ gefteentens verfiert zyn, door den Goddely„ ken Meefter der onfterfelyke Wapenen ge„ kroont is ; door den Allerheiügfte, die alles „ ziet; door den opperfte Keizer, die met de „ fchaduwe van zyne vleugelen het groote ,Rei„ ke, en het onvergelyke Koningryk Siam, en „ de Luifter van de fchoone en beroemde Stad „ Judea bedekt, welkers poorten en uitgangen „ door een oneindig getal Volken bewoont „ werden, en die, zonder tegenfpraak, de „ Hooftftad van het geheel al is; die van den „ grootfte der Koningen, aan welke het vrugt„ baarfte en fchoonfte van alle Landen onder„ worpen is dat de Zon verlicht; die van God- delyken heer, in wiens hand het zegenpra„ lende Zwaard is, die naar den God der Heir„ fchaaren gelykt, welkers arm geheel van vuur „ is; van den uitnemende en Edelde van alle „ Koningen, die waateren naar zynen wil doed „ walTen en vloeijen ; die Van Vord , die groo„ ter als de Goden is, die naar de Zon in haa„ re grootde verhevenheid gelykt , en zoo „ glansryk is als de Maan in haaren grootden luifter; die van Uitverkoren van God om zoo „ hoog gefchat te worden als de Noordftar; „ die van Goddelyké Meefter der goude Tro- „ nen,  AGT-EN-VE,E RTI.GTE BRIEF. 21$ nen, welkers geboorte geheel Koninglyk is, ,, vermits hy van Alexander afftamt, en wiens „ verftant geheel volmaakt is, die alles ziet, „ alles doorgrond, en na een altoos omwente„ lende kloot gelykt, die gemaakt is om de af- • „ gronden der Zee te meeten; van Koning van „ alle Olyfanten, witte, roode, en Olifanten „ met ronde {taarten ; en die met vier tanden „ en andere welke op den kryg afgerigt zyn , „ waar toe hem den Almagtigen God verfchei„ de foorten van zadels gefchonken heeft, wel„ ke geborduurt en met Edele gefteentens be-, „ dekt zyn; de Vorft welke die genen tot Eer„ ampten verheft, welke zoo gelukkig zyn om „ zig in zyne gunfl in te dringen, en die in te- gendeel, die genen levendig doed verbranden welke tegens hem durven opftaan; en ein„ delyk , die van Koning in welke de magt „ huisveft om alles te doen 't geen God gedaan „ en gefchapen heeft". Men moet zig niet verwonderen dat de Koning van Siam die zig deze trotze eernamen toe eigent, zig doed aanbidden. Zelfs in den Raad, die zomtyds vier uuren duurd , zyn de Staatsdienaars en Manderynen altoos voor hem nedergebogen. Zy fpreeken hem alleen op de knyen aan , de handen op het hooft verheven, en maaken geftadig diepe buigingen , en vergezellen hunne redenen met eernamen die zyne' goedheid of magt verheffen. Zyne uitfpraken werden als Godfpraken aangehoort, en zyne 'bevelen zonder het minfte uitftel volvoert: DeO 4 ze  816 De Nieuwe Reisiger. ze geeft hy zelfs niet woordelyk: een Manderyn, die altoos de oogen op den Vorft geveftigt houd, ontdekt zynen wil uit zekere vaftgeftelde tekenen, en brengt dezelve aan de andere Bevelhebbers door andere tekenen over. De meeft begunftigde Hovelingen naderen de Perzoon van dezen Vorft nooit van naby ; het is veel wanneer hy zig verwaardigt om zig door een venfter aan hen te vertonen. Hy ontvangt de Afgezanten op geen andere wyze; fpreekt tot hen alleen van een verheve plaats, altoos zeer kort, en aan alle in dezelve bewoordingen. Wanneer hy uitgaat, moet een ieder zig in zyn huis opfluiten ; en niemant gaat voorby zyn Paleis of koomt in het zelve, zonder zig ter aarde te buigen. Dit werd voor een geheiligde plaats gehouden; en het diepfte ftilzwygen moet hier in agt genomen werd :n, zoo als ook op alJe de plaatzen die het omringen. Schoon het met een groote menigte Officieren en Soldaten vervult is, zoo hoort men'er egter het minfte gerugt niet; men zou het vopr een eenzame plaats houden. Alles wat hier gefchiet werd met het uiterfte geheim behandeld; het is een misdaad om over den Koning te fpreken , die, dm deze redenen , van weinig lieden gekend word. Maar dezen dwang duurd niet langer als het leven'van' den Regerende Vorft; na zyn dood ftaat het een ieder vry om over hem te fpreken. Oordeelt, Mevrouw, hoe treurig een *^fof moet zyn , in welk de tegenwoordigheid vh& den Vorft , die het aangenamer maaken *p *y, , , .... w aoea,  Agx-en-veertigste Brief. 217 moeft, de dwang, het ftilfwygen en de vrees verfpryt. De lyfwagt is altoos vaardig ; en op het minfte teken ziet men duizende van menfchen zig nederbuigen, zelfs al vertoont zig de Vorft niet; het is genoeg dat men zig verbeelt dat hy zig agter een traliewerk vertoont, waar uit hy de tuinen en hoven overzien kan. De Vrouwen komen nooit in het Paleis, dan alleen om tot de vermaaken van den Vorft in het Serail te verftrekken, uit welk zy nooit komen: de andere werden hier niet aangenomen. De Bevelhebber die by de eerfte poort de wagt heeft, opent dezelve nooit, zonder 'er berigt van aan den Manderyn te geven die over den eerften omtrek het bevel voert; en die genen welke zig om binnen te treden aanbieden, werden ontwapent, en naauwkeurig bezogt: men ruikt zelfs hunnen adem, en zoo zy Arak gedronken hebben, zend men ze te rug, uit vrees dat hunne tegenwoordigheid de Majefteit der plaats befmetten zou. De inwendige dienften van het Paleis, werden door lyf knegten, gefnedenen en jonge Dogters verrigt. De eerfte dragen zorg voor de Boeken , Wapenen en de Betel van den Vorft. De gefnedene zyn meer byzonder aan den dienft der Koninginne verbonden. De jonge Dogters hebben alleen de vryheid om gemeenzaam in het vertrek van den Koning te komen. Zy maaken zyn bed, kleden hem , bereiden zyne fpyze, enz. Men heeft weinig andere Volken als de Oofterlingen die de waarde, en de aangenaam- IV. Deel. O 5 heid  2i8 De Nieuwe Reiziger. heid van deze dienften fcheinen te kennen. Deze Vorft heeft maar eene Vrouw die men den eernaam van Koninginne geeft. Zy heeft haare Amptenaaren, haare Vrouwen die haar verzeilen , haar Gefnedenen, haare Vaartuigen eri Olyfanten. Haare Amptenaaren zien haar nooit; zy vertoont zig maar alleen aan haare Vrouwen en Gefnedenen. De Vrouwen der Manderyns uit welke haar Hof is zaam geflelt, buigen zig voor haar neder, gelyk de Mannen voor den Koning doen; maar met dit onderfcheid, dat zy de vryheid hebben om haar aan te zien. Zy beftuurt haar huis als een Vorflin, of liever als een alleen heerfcheres; de Koning geeft haar Landfchappen, over welke zy een volftrekt Gezag heeft. Hierom houd zy met haare Vrouwen raad , en doed haare Onderdanen regt. Zy heeft zelfs haare byzondere ftraffen ; en wanneer men zig by haar beklaagt, over een Vrouw die zig aan kwaadfprekentheid , valfche berigten, of onbefcheide woorden heeft fchuldig gemaakt, zoo doed zy haar de mond toe naijen; dit is ten minften het geen eenmaal ge* beurt is; en de Vrouw van Chaou-Najare gebood dezeftraf, die al te geftreng voor Vrouwen is. Het getal der byzitten van den Koning is niet bepaalt; de grootheid van den Vorft beflaat in tegendeel, in het groot getal der Sultanen: de Siammers verwonderde zig dat een Vorft zoo magtig als de Koning van Frankryk, maar eene Vrouw en geen Olyfanten had. Men voed hier een  Agt-ek-veertigste B-riep. een groot getal van deze dieren. ^ Men geleid ben onder het geluit van muzyk-inftrumenten na de Rivier ; en men draagt zonnefchermen» boven hen. Men wil dat zy in diervoegen aan, deze plegtigheid gewend zyn, dat zoo men dezelve naliet, zy weigeren zouden om uit de Hallen te komen. De Koningen van Siam leven in een geftadige ongeruftheid die hen hunne Paleizen in Vestingen doed veranderen, in welke zy geftadig op hunne hoede tegen de ondernemingen van hunne Onderdanen zyn. Zy omringen dezelve met goede muuren, en de nadering werd door voetangels belet. De haatelyke bediening van aanbrenger werd hier, op lyfftraffe, door de Wet geboden in al het geen wat de perzoon van den Koning betreft; en zoo de befchuldiging niet bewezen word, zoo verwyft men egter tot dezelfde ftraf, dat is te zeggen , om voor de Tygers geworpen te worden, zoo wel den aanbrenger als de befchuldigde: Wanneer men hier in twyfeling is zoo wil men liever den onfchuldigen doen omkomen, als den fchuldigen behouden. De tegenwoordige Vorft leid een vry geregelt leven: hy ftaat altoos ten zes uuren op; en het eerfte dat hy verrigt, beftaat in aalmoelTen aan een bende Talopoins uit te delen die zig altoos voor hem vertonen wanneer hy verfchynt. Deze luye Bedelmonniken befmetten dit Koningryk, enverflinden het voedzel der nuttige en arbydzaame Inwoonders. Vervolgens geeft hy  220 De Nieuwe Reisïoes. hy gehoor, in het inwendige van zyn Paleis, aan zyne Byzitten, gefnedene, Slaven, en aan een borger Regent die hem van al de Regtsger dingen verflag doed welke uitgewezen zyn j hy keurt de Vonniffèn goet, of verbreekt dezelve, volgens zyn goeddunken. Wanneer deze vertrokken is , krygt een ieder gehoor tot aan het middagmaal. De Geneesheer van het Hof bezigt alle de fpyzen, en zend die weg welke hy fchadelyk oordeelt. Geduurende het middagmaal leeft men de lyfftraffelyke Regtsgedingen, en den Vorft beliegt het lot der fchuldigen. Na de maaltyd, begeeft hy zig in een Zaal, alwaar hy zig op een ruftbed ter neder legt. Hy word hier van een Lezer gevolgt die hem gewoonlyk het leven van een der Koningen zyne voorzaten voorleeft ; en wanneer hy in flaap valt, zoo leeft de Lezer met een zagter ftem, en vertrekt eenige tyd hier na. Dezelfde Lezer keert omtrent vier uuren weder; en begint met een zoo luide ftem te lezen dat de Vorft noodzakelyk ontwaken moet: Als dan geeft hy aan zyne groote Amptenaaren gehoor; ten negen uuren vergaderd den Raad ; en zoo dezelve te lang duurd koomt de Geneesheer om den Koning te berigten dat het tyd is om zig naar bed te begeven. Dezen Geneesheer werd in den Raad toegelaten; maar hy hoord hier alleen de Raadsplegingen aan ; en men vraagt hem nooit zyn gevoelen. De Koningen van Siam verfchynen zeldzaam in het openbaar j en wanneer dit gefchied, zoo is  Agt-en-véertigste Briee. a2l is het altoos met een toeftel die fchrik inboezemt. Zy worden voorgegaan door Olyfanten op welke gewapende Mannen gezeten zyn; en door een ontelbaare menigte lyfwagten, Bedienden en Slaven, die met Hokken gewapent zyn, om het Volk ter zyde te doen wyken. De Koning zit op een goude Stoel, die door tien of twaalf Bedienden gedragen werd, hy is door Krygsknegten omringt, en het Volk dat neder gebogen legt durft hem zelfs niet aanzien. Op andere tyden zit hy op een Olyfant die van goud en Edele gefteentens fchittert. Het dier gaat ftatig voort,fchynt trots op zyn vragt, als of het de eer kende die het genoot; want het zou niet dulden dat een ander als de Vorft zyn plaats bekleede. Zoo de Koning een Zoon heeft, zoo volgt deze agter hem, hier nakoomt de Koningin en de andere Vrouwen. Zy zitten mede op Olyfanten, maar zyn in een foort van kooyen van verguit hout befloten, in welke zy onmogelyk gezien konnen worden. Den optogt werd door een andere troep Lyfwagten befloten ; en deze geheele Stoet beftaat uit vyftien of zeftien duizend Perzonen. Jn de uitfpannigen die op de Rivier genomen werden , zit deze Vorft in een verguit Vaartuig onder een zonnefcherm van brokaat, zyne Hovelingen vergezellen hem zomtyds ten getalen van duizend of twaalf honderd, ieder in een bark die door vyftien of twintig Slaven geroeyt word. Verfcheide vaartuigen met Muzykanten komen hier agter, en worden door vyftig barken  it$ "0Ë NlEUWÉ RErsiCER. ken van Statie gevolgt. Men kan zig naauwlyks een denkbeelt van deze pragtige vertoning Vormen : verheelt u, Mevrouw, een groote Rivier op welke dertig duizend Perzonen zig in vaartuigen verluftigen , die alle gefchildert en verguit zyn, zonder 'er een ontallyke menigte Volks onder te txgrypen die van alle zyden toevloeyen om getuigen van dit fchouwfpel te zyn. Ik zag 'er een van een ander foort, terwyl ik te Louvo was; dit kan u een denkbeelt van de gewoonte der Siammers in hunne Lykftatien geven. De Koning verloor zyn Dogter; vermits" hy dezelve by uitftek beminde, zoo geboot hy dat men haare uitvaart op de pragtigfte wys vieren zou. Hy wilde dat alle zyne Onderdanen zig den baard zouden fcheren; 't geen in dit Land als het grootfte teken van droefheid gehouden word; maar op eenige vertogen van de grooten wierd het bevel maar alleen aan het gemeen gegeven, 't geen op ftaande voet gehoorzaamt wierd , vermits de overtreders met de dood zoude geftraft worden. Men regte vyf toorns in een der Hoven van het Paleis op: de middelfte was meer als honderd voeten hoog; en de andere verminderde na maate dat zy van deze verwydert waaren. Zy waaren befchildert en verguit, en zy hadden gemeenfchap met elkanderen door galleryen met leuningen die op dezelfde wyze verfiert waaren. Men had het lighaam van de Princes voorde grootftegebragt; alwaar het op een Altaar geplaatft was die van goud  AGT-2N-VEERTIGSTE BRIEF. 22^ ; goud en Edele gefteentens blonk. Zy ftond over einde met een flepende rok bekleet, die met diamanten bezaait was , zy was in een goude Doodkift die een duim dikte had. Haare handen waaren zamen gevoegt, en haar aangezigt na den Hemel gekeert. De Kroon die zy op het hooft had, was van een onfchatbaare waarde, zoo wel als haare arm en hals fieraden. Men had verfcheide Hellingen opgeregt op welke ieder zyn plaats nam, alle de Grooten van het -Ryk waaren met wit lynwaat bekleet, 't geen hier de rouwkleür is, zy naderde het doode lighaam , en maakte een diepe buiging voor het zelve. Zy ftrooide bloemen en reukwerken om het lighaam en op den Altaar, en deden in hunne aangezigten alle de mogelyke tekenen van een waare droefheid uitblinken. Na deze kwaamen de Vrouwen , mede in het wit gekleet zonder eenige andere fieraaden, zy gaven het doode lighaam mede tekenen van eerbiet en ftrooide reukwerken. Wanneer deze eerfte plegtigheid voleindigt was, plaatfte men de dóódkift op een pragtige wagen, en voerde het twintig fchreden ver. De Reiks - groote en de Vrouwen bewezen het hier dezelfde eerbiet, en zy fchreide alle zoo bitterlyk dat het fcheen dat dit verlies hen ieder in het byzonder trof. Men mengde zyne tranen met gefchrei; en deze rouwklagten duurden een half uur. De waagen wierd vervolgens door de voornaamfte Amptenaaren van de Kroon, naar de plaats gevoerd alwaar de houtmyt in gereetheid gebragt was. Ag-  *24 De Nieuwe Reiziger, Agter hen kwam den oudlTen Zoon des Konings Broeder van de Princes: Hy was mede in het wit gekleet, gelyk ook de Heeren die hem volgden , hy zat op een Olyfant die een geborduurt tuig, en goude ketenen om den hals had: ter zyde van hem, reden twee zyner Broederen, en hielden het eind van een lange witte zyde cherp vaft , die aan de doodkrft was vaft gemaakt. Eenige andere jonge Princen gingen te voet, en waaren op dezelfde wys gekleet, en hielden ieder een tak van een boom in de hand. Zy waaren zoo wel in het fchryen onderwezen , dat zy zonder moeite tranen verfchaften. Op de helft van de weg, had men ftellingen opgeregt, op welke de Manderynen van den tweeden rang, de Lykftatie afwagte. Wanneer het lighaam voorby hen trok , wierpen eenige klederen en andere geld onder het Volk. Wanneer men eindelyk op de plaats gekomen was alwaar de plegtigheid eindigen moeft, namen de Groten de doodkift van den waagen, en plaatften dezelve op de houtmyt onder het geluit van fpeeltuigen, met welke zig het gefchrey van het geheele Hof vermengde. Wanneer dit droevige concert geëindigt, was, wierd het lighaam met welriekend hout en reukwerken bedekt ; en de jonge Prinfen keerden met de Grooten naar het Paleis te rug. De Vrouwenbleven alleen het lyk bewaaren, dat twee dagen hier na verbrand wierd. Het moeyelykfte voor haar was, dat zy geduurende deze tyd, onophoudelyk dag en nagt fchreyen moeften. Om te  Agt-en-veertigste Brief.' 225 te beletten dat zy door de flaap niet overvallen wierden, of deze moeyelyke oefFening nalaten , zoo waaren 'er andere Vrouwen op zekere afftanden geplaatft,diegeeflcls in de hand hadden, en haar zulke gevoelige flagen gaven, dat zy door de pyn genoodzaakt wierden om hun gefchry te vernieuwen. Geduurende deze twee dagen, waaren deTalopoins op ftellafien in het Hof, alwaar men de eerfte Lykpligten gevierd had, onophoudelyk bezig met te bidden voor de ruft van de Ziel ;der Princes. De eerfte dag zongen zy met een zagte ftem; de tweede verhefte zy dezelve een weinig; en eindelyk zongen zy met luider (temmen. Deze gezangen behelsden zedeleflen over de dood, en een foort van reistafel om de overledene de weg naar den Hemel te wyzen. Ter zyden had men verfcheide toorens van riet opgeregt, die met vuurwerken vervult waaren, welke fieraden naar onze vreugdevuuren geleken, dit duurde vyftien dagen , geduurende welke de Koning groote aalmoeffen aan de armen en Talopoins deed uitdelen. Men had behalven dit, nog een menigte beelden van goud en zilver, die ter eere van de overledene, in de fchoonfte Pagoden van het land geplaatft wierden. Zy waaren van de gefchenken gemaakt die den Koning haar in haar leven gegeven had. Na dat het lighaam twee dagen op de houtmyt gelegen had, begaf zig het geheele Hof hier heen; en de Koning nam een onftoke waskaars uit de hand van het Opperhooft der Talopoins, en IV. Deel. V ftak  226 De Nieuwe Reisiger. ftak dezelve in brand. Het lighaam wierd tot aflche in de goude doodkift verteert, in welke men alle de reikdommen gelaten had met welke het verfiert was. De lykbus in welke men de aflche der Princes verzamelde, wierd in een Vaartuig van de eerfle Groote gebragt, en na een Pagoden buiten de Stad gevoert. Dit Vaartuig was van een menigte andere vergezelt die pragtig verfiert waaren. In verfcheide der zelve had men afbeeldingen van verfchillende foorten van dieren, als Leeuwen, Tygers, Slangen, en andere. Een Kind dat met een koftbaare ftof bekleet, en geheel met Edele gefteentens bedekt was, vertoonden zig op een vergulde gallery: het had een zwaard in de hand, en verbeelde de befchermengel van de Princes. Wanneer de lykb us in den Tempel gebragt was, ftak men de afbeeldingen in brand; dit gefchiede onder het loffen van het Kanon, en onder het geraas der Trommelen, bekkens, en duizend andere diergelyke Inftrumenten. Dus eindigde deze treurige plegtigheid, die zoo dikwyls vernieuwt word als 'er een Prins van het Koninglyke Huis fterft. Wanneer het de Koning zelfs is, zoo brengt het Volk, na de Lyflatie, tien dagen in de geftrengfte afzondering door: alle de huizen zyn gefloten ; niemand durft op deftraaten of openbaare plaatzen verfchynen; en een diepe ftilte heerft alomme. Ten einde van deze tyd opent men de Tempels; men verfiert ze met de reik- fte  Aot-en-veertigste' Brief. 227 fte ftoffen, men hangt een menigte vaandels op ; en men plaatft op de openbaare plaatzen, Altaren op welke men Reukwerken brand. Eenige Ruiters in het wit gekleet begeven zig naar de verfchillende wyken der Stad , doen alle deuren op het geluit der fpeeltuigen openen, en geven aan het Volk te kennen dat het een Koning heeft. Als dan begeeft zig een ieder naar de Tempelen, en doed geloften voor het welzyn van den nieuwen Vorft. De Siammers zyn zeer plegtig in de viering van hunne Lykftatien: Zy hefteden zomtyds een geheel Jaar 'om de toeberydzelen te maaken. Om te beletten dat het Lyk verderft, waft men het, men bewint het met zwagtels, en fpuit door de oogen en mond zout waater, kwikzilver en andere bytende ftoffen in, om de vogten' te doen drogen, en dat geeft uit te dry ven 't welk het andere zou doen verderven. Alle de doden werden buiten de Stad begraven; dit is een algemeene gewoonte in het Ooften , welke wy in Europa goed keuren, en niet durven navolgen. De graven der byzondere lieden zyn met vierkante Torens omringt, welke van Cypresfenhout gemaekt, en met grof papier van verfchillende kleuren bekleet zyn, 't.geen een vry aangenaame uitwerking doet. Anderen bevelen, voor dat zy fterven, dat hunne affchen in de Pagoden bewaard moet worden welke zy gebouwt hebben; men heeft geen eenè Siammer van eenig vermogen, welke zyn gedagtenis op p j - deze  228 De Nieuwe Reisiger. deze wys niet vereeuwigen wil. De affchen der arme lieden werd in de wind geftrooit. Zy die uit liefdadigheid, arm geworden zyn om de Klooffers te verreiken, werden op kollen der Talopoins verbrand. Wat de Kinderen der misdadigers , de verdronkenen, de lieden die door den Donder gedood worden, de Vrouwen die in het kraambed fterven , en alle de gene die of door een geweldige dood, of door een befmettelyke ziekte fterven, zyn van de eer der houtmyt verftoken: hunne lighaamen werden in de velden begraven; en de graven die men voor hen maakt, hebben zoo weinig diepte, dat zy dikwyls ten prooi aan de wilde dieren vertrekken. De groote plegtigheid die men te Louvo in agt neemt, en den dwang en treurigheid die de tegenwoordigheid van den Meefter inboezemt, maakt het verblyf hier zeer verdrietig: hier om bleef ik 'er niet langer als nodig was om een oppervlakkige kennis , van de gewoontens van dit Hof te verkrygen. Ik maak my zedert myne te rug komft te Siam gereet om eenige togten door de Landfchappen te doen; en na myne te rug komft, zal ik u alle het merkwaardige mede delen; 't geen ik gezien heb. Maar ik zal u van te vooren eenige befchry vingen geven van de gewoontens der Siammers. Ik ben enz. Siam den 27. September 1743. Ne-  429 Negen-en-veertigste Brief. , Vervolg van Siam. ÏK ben onlangs, Mevrouw, van een ziekte herftelt die menigvuldig in dit Land is, en voor welke zig de Europeanen by hunne aankomft zig naauwlyks wagten konnen. Dit is een foort van buikloop die egter dit voordeel heeft, dat zy voor andere nog gevaarlyker kwaaien bevryd. Dit is een foort van St. Anthonies vuur dat zoo menigvuldig in Siam is, dat 'er van de twintig menfchen negentien door aangetaft worden. De ziekte der ongebondendheid is hier, door den ommegang der Siammers met de Europeanen algemeen verfpreit; maar de kinderpokken regten hier nog grooter verwoeftingen aan. Men verbrand de lighamen niet van die geenen welke 'er door fterven; of zoo de barmhartigheid deze laatfte pligt aan zyne bloedverwanten doed verrigten, zoo graaft men ze in het vervolg eerft op, om het overige van de Lyken door het vuur te verteren. Men laat zomtyds drie Jaaren voorby gaan voor dat men dezeGodsdienftige plegtigheid voltrekt; en het gebeurd dikwyls dat de befmetting weder begint ; wanneer men een dezer lighaamen weder opgraaft. ' De eerfte dagen van myne ziekte, deed mynen Gaftheer een Chineefe Geneesmeefter haaP 3 len;  »3Ö De Nieuwe Reisiger. Jen ; want deze zyn hier in de grootfte agting. Alle hunne konft beftaat in een klein getal zeer eenvoudige geneesmiddelen, welke zy volgens de gewoonte voorfchryven, zonder eenig agt te geven op de byzondere verfcheinzelen. Deze onkundige Geneesmeefters, geneefen egter een groot getal zieken, om dat de uitftekende gematigtheid der Siammers meer toebrengt tot de herftelling van hunne gezondheid, ,als de konft van hunne Geneesmeefters. Zoo de kragt der ziekte te fterk is, en de lyder fterft, zoo fchryft men dit aan Toverye. Een der handelwyze van de Siamfe Geneesmeefters, beftaat in het lighaam der zieken met voeten te treden, om de delen zagt en gedwee te maaken; en het zeldzaamfte is dat men tot dit middel zynen toevlugt neemt, om de zwangere Vrouwen, een gemakkelyke verloffing te verfchaffen. Geduurende myne onpaiTelykheid, die van geen lange duur was, las mynen huiswaard my verfcheide veerfen van zyn Land voor. Zy beftonden, gelyk de onze, in een getal van lettergrepen en rymden; maar zy vertonen zulke ongemeene denkbeelden, dat ik 'er weinig vond van welke de zin in onze denkbeelden zou konnen overgebragt worden. Ik zag 'er egter fchüderyen en verbeeldingen in; by voorbeelt, die van een aangenaame tuin, in welke een minnaar een fchuilplaats aan zyn minnares aanbiet. Behalven de minnezangen heeft men hier Hiftorifche enZeedekundige gezangen, en zelfs drinkliederen, op welke zy wyzen hebben, zonder egter eenig  Negen-en-veertigste Brief. 231 eenig grondbeginzel van componering te bezitten. Zy weeten ze zelfs op geen noten te ftellen, en kennen de Muzyk alleen door de gewoonte. Zy hebben nog trillingen nog cadans; dog zy zingen egter zomtyds gelyk wy, zonder woorden; en in plaats van ta la la, zeggen 'zy noï noï. Zy hebben geen denkbeelt van het accompagneer en; en hunne concerten hebben maar een party die dezelfde voor de Inftrumenten en voor de Hemmen is. Deze Inftrumenten zyn violen met drie fnaaren, zeer fchraale hoboos, trommelen van verfcheide foorten en kopere bekkens die opgehangen worden, en op welke men met een ftokje flaat, enz. Derzei ver geluit, fchoon verward en luitrugtig, is egter niet zonder bevalligheid, vooral wanneer men het van verre hoort. Wanneer ik voor de eerfte maal uitging, bragt myn huiswaard my naar een Kloofter van Talopoins, van welke het Opperhooft een zyner bloedverwanten was. Wy gingen door de Voorlieden die, gelyk ik u reets gezegt heb, groot en zeer Volkryk zyn. Op de oevers der Rivier zaagen v*y verfcheide Dorpen die door Japanfche, Peguaanfche en Malytfche Volkplantingen, en door Portugefen gebouwt zyn. Welke van SiamfeVrouwen geboren zyn. Niet ver van daar hebben de Hollanders een fchoone woning die op een grond legt welke voor de overftromingen bevreid is. Men heeft in deze landftreek mede overblyfzels van Chriften Kerken ,, die door de Priefters van de vreemde zendingen P 4 6e-  t$2 De Nieuwe Reisiger. gebouwt zyn. Deze Geeftelyken die van Parys gekomen waaren, boezemde hier groote denkbeelden, van het Euangelium in , door hun belangeloos en liefdadig gedrag, dat van allen hoogmoed verwydert was, en met de eenvoudigheid van de eerfte Apoftelen van het Chriftendom overeenftemde. Maar het aanmerkelykfte in den omtrek van Siam is een pyramiden die in een vlakte gebouwt is, welke wy doortrokken, om ons naar het Kloofter te begeven. Zy wierd na een overwinning opgeregt, welke op een Koning van Pegu op deze plaats behaald wierd , welke in den ftryd met zyn geheel heir omkwam. Zy is drie honderd zeftig voeten hoog, Wanneer men 'er de naait onder rekent in welke zy eindigt, en die weinig minder als 't negentig voeten bevat. Alles wat de konft heeft konnen uitdenken om dezelve duurzaam te maaken en te verfieren, is in deszelfs bouwing in 't werk geftelt. Dit is een eeuwig duurend gedenkteken dat een Koning van Siam tot roem van zyne Onderdanen heeft willen opregten. Wanneer wy in het Monniken-kloofter traden dat wy gingen bezigtigen, ontmoete wy een van deze afgodifche Monniken , die zyn Gebed voor een klein Standbeeld deed dat op een tafel ftond. Hy zong zonder de minfte tuffchenpofing, en bewoog zyn waayer met zoo veel drift, dat gy hem voor een bezetene zoud aangezien hebben. Wanneer zyn Gebed geè'indigt was, ontftak hy een waskaars voor zynen Afgod , en vertrok. Het  Nbgen-en-veertigste Brief. 233 Het Kloofter en den Tempel beflaan een groote vierkante plaats, die met een omtuining van bambous riet omringt is. De Kerk ftaat in het midden ; en het agterfte is met cellen bezet welke na die van de Chartuizers gelyken. Ik heb hier Kloofters gezien in welke men drieryen van deze kleine huisjes heeft die alle op zig zelve (tonden. Dat van den Opperfte is onderfcheiden door zyne groote en hoogte. Iedere cel heeft een of twee vertrekjes om de Reizigers in te herbergen welke geduurende de nagt hier hun verblyf zoeken. De grond op welke den Tempel geplaatft is, is met vier muuren omringt, welke tuffchen hen en de celletjes een groote plaats laat welke men den naam van een hof kan geven. In eenige Kloofters, zyn de muuren onbebouwt: in dit zyn dezelve met galleryen bezet die veel overeenkomft met de Europeaanfche Monniken - kloofters hebben; en op een tegenmuur die de hoogte van een lening heeft en die om deze galleryen loopt, ziet men een rey van Afgodsbeelden die zeer wel verguit zyn. Men heeft in ieder Kloofter een bidplaats of gemeene Zaal, welke kleine dakvengfters heeft en met banken vervult is. In het midden is een leffenaar ; en op zekere uuren vergaderen de jonge Scholieren en nieuwelingen op deze plaats. Een bejaarde Monnik leeft met een langzaame en klaareftem, eenige plaatzen uit een boek dat op de leffenaar legt; en wanneer hy zekere woorden uitfpreekt , zoo brengen de toehoorders, uit eerbiet, hunne p 5 han-  234 De Nieuwe Reïsiger. handen aan het voorhooft. Het is in deze Zaal dat het Volk zyne aalmoeffen opoffert wanneer de Kerk gefloten is. Men heeft hier een groote tafel die altoos met ryft, vis en vrugten vervult is welke de vrome lieden zig om ftryd bey veren om aan deze Priefters te zenden: ter zyde is het Standbeeld van Sommona-Codom, Patriarch van de Talopoins. De kloktoorn van de Kerk is een houte Toorn dienen klok zonder klepel bevat, op welke men met een hamer flaat om haar te luyen. Vermits wy vroeg in den morgen uit Siam vertrokken waaren, kwamen wy hier voor de middag maaltyd aan. Het Opperhooft deed ons zonder twyffel, een betere maaltyd voordienen, als hy alleen zou genoten hebben, maar oneindig veel minder als in verfcheide Europeaanfche Kloofters; wy kregen alleen dat geen dat van de tafel van den Patriarch Sommona - Codom afgenomen wierd. De Godsdienft verbiet aan de Siammers, en vooral aan de Talopoins, het grootfte getal foorten van vlees, en bepaalt hun voedzel aan het gebruik van reift, vrugten, moeskruiden en gedroogde vis. Deze matigheid is des te verwondelyker, om dat het Land van wild gevogelte en fpyze van allerly foort overvloeid. De Inwoonders fchatten de darmen, ingewanden en alles wat ons van de dieren walliglyk toefchynt, hooger als het befte vlees. Zy eeten bedorven vis , en infekten die op den roofter gebraden zyn met fmaak. Zy hebben goede oefters, groote aaien, en kreeften van al- \  Negen-ën-veertigste Brief. 235 allerly foort. Zy fchatten onder de gedroogde vis, die genen welke het meefte bedorven is het hoogfte: meri verkoopt alles gebrade op de markt. Het is waar dat de andere foorten van vlees onverteerbaar zyn en weinig voedzel geven ; de Europeanen zelfs die eenige tyd in dit Land doorbrengen, verliezen ongevoelig 'er de fmaak van. Gy kond hier uit ligtelyk begrypen dat deszelfs prys zeer gering is. Een Koe koft niet meer als tien Huivers frans geld op het Land, en een kroon in de Hooftftad. Een Varken word niet hooger als voor zeven ftuivers verkogt, om dat de Mahomettanen dezelve niet eeten; een Schaap tien, en een jong Geitje agt Franfche guldens, vermits het hun voornaamfte voedzel is. De hoenderen gelden twintig ftuivers de twaalf; en het gevogelte vermenigvuldigt hier des tefterker, om dat de hitte van de lugtftreek hier byna genoeg is om dezelve uit te broeijen. Een Man kan hier van twee oortjes daags leven. De boter is hier vry zeldzaam, vermits de Siammers hunne Koeyen niet melken. Zy bedienen zig meer van olie van kokosnoten; zy is zeer zagt, en veel beter als onze befte olyf olie, wanneer zy vers is; maar zy bederft in weinig dagen. Haare foufen beftaan gewoonlyk in een vermenging van waater, fpeceryen, knoflook, bieslook en balfem, enz. Zy hebben nog een ander zamenmengzel van verrotte kreeften, 't welk zy hoog agten, en in het grootfte gedeelte van hunne fpyfen mengen. 'Er heerfcht geen de minfte keufe of aan-  236 De Nieuwe Reisiger. genaamheid in de geregten van hunne pragtigfte maalcyden, alles word verwardelyk en zonder eenig order door eikanderen geplaatft. De Gasten zitten op matten een zekeren afftand van eikanderen. De Man en Vrouw zitten ieder aan een byzondere tafel, en de Kinderen worden ieder afzonderlyk bediend. De gewoone tyd om te eeten is des s'morgens wanneer zy opftaan; des middags houd men een kleine koude maaltyd; en des avonds houd men het avondmaal. Het waater is hunnen gewonen drank; en zy hebben een gewoonte om het welriekende te maaken. Zy drinken mede thee onder hunne maaltyden. Men vind hier geen andere wyn als die de vreemdelingen hier brengen. De Spaanjaarden verfchaffen het grootfte gedeelte. Maar de Siammers hebben verfcheide foorten van fterke dranken, als Arak, en die geen welke zy van het fap van den palmboom maaken, gelyk de andere Indianen. Het is met den Arak dat de Engelfchen hunne Pons zamen ftellen, zy mengen een halve pint van dit vogt met een pint lamoenzap, muskaat-noot een geroofterde fcheeps-befchuit die tot poeder gebragt is. De Koning van Siam en de Grooten van het Ryk doen zig uit zilvere en porcelyne vaten bedienen. De fchotelen moeten op de tafel van den Vorft wyd en diep zyn; om dat men gelooft dat zyne waardigheid vordert dat hy uit geen platte vaten bediend word. Onzen Talapoinfchen Klooftervoogd onthaalden ons uit zeer fchoon  Negen-en-veerttgste Brief. 237 fchoon porcelyn; het is een'regt dat de Kloostervoogden hebben om zig gelyk de groote Heeren te doen bedienen. Zonder dat den onzen Godvrugdgerwas, onderhield hy egter alle de kleine gebruiken van zyne Order, en was onderwezen in de regelen en in zyne pligten, fchatte zynen ftaat hoog, en begeerde zeer dat een ieder 'er het zelfde werk van maakten. Het was juift zoo een Man als my nodig was om te andwoorden op die vragen welke ik hem betreffende zyn inftelling wilde doen. Gy begrypt ligtelyk dat ik altoos onze Europeaanfche Monniken in het geheugen had , welkers inftellingen my dikwyls zaaken erinnerde welke met die der Talapoins overeenftemmen , en. die, gelyk ik verfcheide maaien gezegthebbe, de Monniken van dit Land zyn. Zy maaken het Volk wys dat haare inftelling uit den Hemel gekomen is; welke door een Engel aan hunnen SommonaCodom gebragt is, met hem tot ftigter en Patriarch van hunne Order te verkiefen. Men onderfcheid twee foorten van Talapoins; de eene leven in de boffen gelyk onze Kluifenaars; de andere bewonen de Steden, Vlekken en Dorpen , gelyk onze Monniken. Het getal der eerfte is zeer vermindert; de anderen overftromen het Land ; want men ontmoet hen alomme ; en men telt 'er meer als vyftig duizend in het Koningryk , dat ten naaften by zoo groot alsFrank- ryDeze laatfte verdelen zig in vier Orders, die een foort van Kerkelyke alleen heerfing vormen.  238 De Nieuwe Reisiger. De eerfte is die van de Sancrats die gelyk onze geeftelyke Abts zyn: men noemt de Opperfte Tcbavoat, Picous de gèmeeneMonniken, en Nen de Proefiingen. Deze laatfte zyn in de cellen verdeelt volgens de keus van hunne bloedverwanten , en hebben geen andere bezigheid als om de Monniken te dienen, en om de kruiden uit te trekken die in den omtrek van het Kloofter groeyen. Een Talapoin mag 'er niet meer als drie by zig hebben. Schoon hunnen ftaat niet onder de Geeftelyken geftelt word, zoo dragen zy egter het Orders - kleet. Men neemt hen reets in den ouderdom van vyf of zes Jaaren aan; en men heeft'er verfcheiden die in dezen ftaat oud worden, zonder dat zy'zig bekommeren om zig naauwer te verbinden. Zy die nadere verbinteniften willen aangaan , doen zig als Picous of Monniken aannemen. De Sancrats hebben alleen het regt om deze order te vergeven; men moet twintig Jaaren oud zyn om 'er in aangenomen te worden, en een en twintig om Prioor te worden. De aanneming in deze verfchillende Claften, gefchiet met meer of min plegtigheden, volgens derzelver aanzien. Wanneer een Siammer dezen Staat omhelzen wil, melt hy zig by de Opperfte van een Klooster aan; welke den dag der plegtigheid bepaalt. De Bloetverwanten en Vrienden van den aanftaande Monnik, vergezellen hem met fpeelfieden en danffers; hy treed in den Tempel, men fcheert hem het hooft, de wenkbrauwen en den baart; de Opperfte biet hem het kleet aan; hy moet  Negen-en-veertigste Brief. 239 moet zig zelfs hier mede bekleden, en het zyne 'er onder uit laaten vallen. Terwyl hy hier mede bezig is, fpreekt den Opperfte eenige Gebeden uit; en na nog eenige andere plegtigheden, begeeft zig den nieuweling, van den zelfden ftoet vergezelt, na het Kloofter 't welk hy tot zyn verblyf uitgekozen heeft. Zyne Bloedverwanten onthaalen alle de Monniken van het Kloofter op een maaltyd; en van dien dag af mag hy geen danfen of eenige andere wereltlyke fchouwfpelen zien. Na dat zyne proeftyd volbragt is erinnert hem de Sancrat de pligten van zynen ftaat, en de verpligtingen van zynen Orders - regel; hy vergezelt ieder berigt met een kort Gebed, en vermaant hem om te zorgen voor de bewaaking van den Tempel en de Afgoden, om de heilige plaatzen zeer zinnelyk te houden, om te waaken voor de onderhouding van de oude inftellingen, om de invoering van nieuwigheden te beletten ; en in woord, om alle de voorfchriften van de Wet en van zyne inftelling te onderhouden. De aanneming van een Prioor gefchiet met meer luifter. Die geen welke aangenomen moet worden , begeeft zig by den Abt, werpt zig voor zyne voeten neder, betuigt hem zyne groote geneigtheid om hier toe verheven te worden , en belooft hem eenig geld. Men bëpaalt den dag der plegtigheid; en na de gewoone Gebeden , geeft hem de Kerkvoogt een gefchrift 't welk alle de Geboden der Wet behelft. De nieuwe Prioors werden Zegenpraal op de fchou-  z4° De Nieuwe Reisiger. fchouderen van verfcheide Mannen gedragen ; het Volk vergezelt hem onder het geluit van Muzyk- inftrumenten , en geeft hem duizend Zegeningen. Tot goedmaaking van deze kosten, doed hy eenige dagen voor zyne ordening, een bedeling door de Stad, en op het Land; een ieder rekent het zig een vermaak een eer, en zelfs een Godsdienftige pligt, om tot dit goede werk iets toe te brengen. De verkiezing der Opperhoofden gefchiet in alle de Kloofters, by meerderheid van Hemmen ; en de keus valt gewoonlyk op den oudfte en verftandigfte. Wanneer de Godvrugtigheid een byzonder Perzoon beweegt om een Tempel te bouwen, zoo verkieft hy zelfs een oude Talapoin om 'er het opzigt over te hebben; en het Kloofter word om de Pagode aangelegt, na maate dat zig nieuwe Monniken aanbieden om het te bewoonen; iedere cel word gebouwt als 'er een nieuweling komt om ze te bewoonen. Wat de waardigheid van Sancrat of Abt betreft, het is de Koning alleen die hier toe benoemen kan. Zy is verknogt aan de beftuuring van eenige Kloofters die om hunne reikdommen en uitgeftrektheid van regtgebiet beroemt zyn. De Generaal of het Opperhooft van alle de Talapoins van dit Koningryk houd zyn verblyf aan het Hof; dat is te zeggen, dat hy Opperhooft van het Kloofter en van de Pagode van het Paleis is. Voor het overige, heeft hy over zyne medebroeders de andere Kerkvoogden geen andere Gezag als een foort van Primaatfghap, die hec  NfeGEN-EN-VEERTIGSTE BRIEE. het volftrekte Gezag niet vermindert dat iedere Sancrat in zyn regtsgebiet heeft. Dit lighaam zou te dugten zyn zoo het maar een Opperhooft had, en zoo zy eenftemmlg en Volgens dezelfde grondregelen handelde. Men verkieft lievef om hen in deze onaf hankelykheid te handhavenen die, injden grond, aan minder ongemakken onderworpen is als die van onze geeftelyke Abts; want de Talapoins zyn door geen gelofte verbonden, en konnen weder tot de wereltlyke ftaat keeren wanneer zy een tegenzin in het Kloofterjok hebben , of door de dwingelandy of vervolgingen van hunne Opperhoofden afgefchrikt zyn. Maar zy zyn verpligt in den on gehuwden ftaat televen, op ftraffe van verbrand te zullen worden, zoo lang zy in het Klooster leven. Men verfchoont hen nooit op dit ftuk want om dat zy groote voorregten bezitten, zoo zou hunne Order fchadelyk aan den Staat worden, zoo de Siammers, die natuurlyk lui en zorgeloos zyn, geen teugel hadden die hen belette om Monniken te worden. Cbaou Naraïe wilde hun getal verminderen, en onderwierp hen aan een geftreng onderzoek over de Godgeleerdheid en andere kundigheden die aan hunnen ftaat eigen zyn. Die genen welke geen doorflaande blyken van bekwaamheid geven , moeten den ftaat van Lekebroer omhelzen: en men verminderde hier door het getal der Monniken met verfcheide duizenden. Dit middel zou ongetwyffelt in Frankryk vaü een goede uitwerking zyn alwaar men zig nog meer als in IV. Deel Q &am  242 De Nieuwe Reisigér. Siam over het oneindig getal van Kloofterlingen beklaagt. De Talapoins , onder voorwendzel van de waardigheid van hunnen ftaat te handhavenen, groeten niemand , en vorderen van een ieder een begroeting die byna een aanbidding is. Hunnen Generaal heeft de vryheid om in de tegenswoordigheid van den Koning te mogen zitten; eenvoorregtdat des teaanmerkelykeris, om dat den eerften Staatsdienaar, en de Prinfeffen zelfs zig ter aarde nederbuigen wanneer zy tot den Vorft fpreken. Van wat ftaat ook een byzonder perzoon zyn mag , zoo zal een Monnik hem nooit MynenHeere(Monfeigneur) noemen ; welke eernaam alle de Prelaten van dit Koningryk aannemen. Een Kloofter is een geheiligde fchuilplaats tegens welke de Koningen geen geweld zouden durven gebruiken. Een Talapoin beledigen , flaan , en de geringde diefftal in zyn cel doen, is een Godslaftering, een Heiligfchenning en een Kerkroof die met het vuur geftraft word, gelyk men by ons die genen doet welke de geweide Vaten roven. Ondanks alle deze voorregten, heeft geen Siamfe Prelaat eenig Regtsgebiet over het Volk, nog zelfs over geen Geeftelyken die tot hun Klooster niet behooren; alles bepaalt zig aan de be* ftuuring van eenige Kloofters welke alleen door Sancrats konnen geregeert worden; want men heeft hier gelyk in Europa, maar onder verfchillende namen, Abdyen, Prioorfchappen en Kapellen. De  Negén-en-veertigste- Brief. 243 De pligten der Priefters Zyn om aan de onderhoorige van hunne Parochiën de leerftukken der Wet * en de Leer die in hunne boeken vervat is te verklaaren. Zy Prediken tweemaal Iti de maand op de gewoone tyden, en alle dagen, van zes uuren des morgens tot aart de middag, en van een uur na de middag tot vyf uuren; zoo lang de overftromingen duureri. Dë Prediker zit in een Verheve armftoel met zyn benen kruifelings onder zig; en verfcheide Talapoins vervangen hem in deze bedieningen; Zy komen zeldzaam uit dezen armftoel, zonder gefchenken van hunne toehoorderen te ontvangen. Zoo" deze laatfte tot een zekef e trap vergenoegt zyn, Zoo juigen zy de Leer toe welke men hun Predikt, en de welfprekentheid van den Redenaar', met te roepen: Zeer wel, Myn Heer. Het Volk zit over hem op hunne hielen, en met de handen zamengevoegt, zy komen menigvuldig in deze Preken. Een Monnik die dikwyls den Predikftoel beklimt, werd wel ras reik. Zoo de Talapoins van de eene zyde veel vryheid genieten , en groote voorregten hebben, zoo zyn zy egter aan zeer vervelende gewoontens onderworpen. Ik zal alleen van de gelofte van kuisheid niet fpreken, welke de Monniken in Europa des te ligter verbreken, om dat men aldaar die genen niet verbrand welke dezelve fchenden. De Talapoins zyn aan een oneindige menigte pligten onderworpen: die fchoon zy voor het grootfte gedeelte van gering aanbelang zyn , egter niet minder laftig  244 De Nieuwe Reiziger- zyn door de groote oplettentheid die men bezitten moet om dezelve niet te overtreden. Deze Monniken zondigen zwaarlyk wanneer zy een gat in de aarde maaken; en zy begaan een nieuwe zonde wanneer zy het niet weder opvullen. Het is mede een zeer zwaare zonde wanneer zy een dier, infekt, of boom doen fterven, om op het heimelyk gemak te gaan voor dat zy waater gefchept hebben om zig te walfchen , met de armen bewegingen te maaken onder het gaan, de oogen tóe te fluiten onder het fpreken , geluit met de kakebenen te maaken wanneer zy eeten ; in het vuur, op de aarde, of in het waater te piffen; de ftaart van hunnen rok op te fchorten, zoo dit niet is om te arbeiden; zig over de dood van hunne bloedverwanten te bedroeven, plompelyk te gaan, en de hand aan een ketel te flaan. Zie daar de aanmerkelykfte ftukken, die een groot denkbeelt van hunne deugd en geftrenge Zeden, zoo zy ze getrouwelyk in agt nemen, geven moeten. Zy moeten het zingen, danfen, fchouwfpelen, en byeenkomften tot vermaaken ontwyken; zy moeten nog goud nog zilver by zig dragen, nog van eenige andere zaken fpreken als die den Godsdienft betreften, en alleen voor dezelve arbeiden; generly reukwerk by zig dragen, nog geen wereltlyke gezangen zingen , op geen fpeeltuigen fpelen , nog geen Vrouwen aanzien, nog met haar in geen geheime plaats fpreken; nog met haar op een zelfde mat zitten, nog haar aan de wang kuffea.  Negen-en-veertigste Brief. 245 En het is zelfs een zonden, wanneer zy in hun-: ne droom denken een Vrouw te zien, en doorde ontroering van deezen droom te ontwaaken. Het is 'ermede een dat zy te lang flaapen, en niet eensklaps opreizen, en zig alvoorens in het bed van de eene op de andere zyde te keeren. Het is 'er vooral een om zynen naaden te oordelen, hem metweragting aanzien, hem te befchimpen, zig trotzelyk te gedragen, bidden om gezien te worden, voor geld te arbeiden, meer als een kleed te hebben, zig in de Zaaken van den Staat, of in de kuiperyen van het Hof in te mengen. Sieraden op zyn hooft te zetten , fchoenen te dragen, uit goud of zilvere Vaaten. te eeten , zig op koftbaare Tapeiten neder te zetten, zyne tanden in by zyn van een ander te reinigen; en wanneer zy jonge Dog-, ters zien, te hoeden of gerugt te maaken om haar te doen omzien. Eindelyk , een Monnik zondigt, wanneer hy iemand met de gevangenis dreigt, of in toorn zegt, dat hy zig aan den Koning of aan den Staatsdienaar over hem be-. klagen zal; en wanneer hy de pligten zyner bediening by een doden gaat waarnemen, en niet op de noodzakelyktieid van het derven denkt. Alle jaaren begeven zig de Talapoins in een afzondering van drie weken , geduurende welke zy hunne gedrengheden verdubbelen. Zy eeten als dan maar eenmaal des daags; en deze maaltyd gefchied des middags. Om meer afgezondert te zyn begeven zy zig in de boffen alwaar zy kleine hutten bouwen. Het Volk befchouwt q 3 het  &4£ De Nieuwe Reiziger. het als een wonderwerk dat zy door de wilde dieren niet verflonden worden. Het verheelt zig zelfs dat de Teigers, Olyfanten en Rinofceroffen, wel.ver van hen aan te randen of hen te befchadigen, hunne voeten en handen lekken , wanneer zy ze flapende vinden. Op de gewoone tyden , is het Jeven van deze Geeftelyken zeer geregelt; zy ftaan Voor den dag op , en zoo ras het zoo ligt is dat men de aderen van zyne handen onderfcheiden kan. Het is hen verboden om vroeger op te ftaan, om dat Zy in de duifternis het een of ander infekt met hunne voeten zouden konnen doden , en hier door een der wezentlykfte ftukken van hunnen regel overtreden, gelyk gy gezien hebt. Dus fchoon zy door de klokken voor het aanbreken van den dag gewekt worden, zoo ftaan zy egter niet vroeger op; en hier in komen zy nog met onze Europeaanfche Monniken over een. Hunne eerfte pligt is om twee uuren in den Tempel door te brengen. Zy oeftenen hier de Gqdsdierjft - pligten op matten gezeten , met de benen kruifelings onder zig , zy zingen in twee chqoren , op een toon die ons Pfalm - gezang evennaart. Dezen dienft beftaat in een verkorte Lofzang die het leven van hunnen Stigter bevat, en met eenige aanbiddingen vermengt is. Wanneer dit geè'indigt is, zoo houden zy zig bezig met den Tempel uit te veegen, de Altaaren te verderen, en andere oeffeningen van dezen aart. Zy verfpreiden zig vervolgens geduurende een uur, door de Stad, om aaimoefien op  Negen-en-veerttgste Brief. H7 op te haaien. Zy vertonen zig aan alle deuren, zonder een woord te fpreeken, nemen aan het geen men hen geeft, en gaan op een zedige wvs henen , wanneer men hen wegzend. Zy gaan nooit uit het Kloofter, zelfs niet om te bedelen , zonder verlof van het Opperhooft, zv vragen hem die met zig zoo diep neder te buigen, dat zv de aarde met hun voorhooft aanroeren en nemen met hunne handen een zyner voeten, welke zy eerbiedig op hun hooft plaatzen. Wanneer zy van het bedelen te rug keeren, mogen zy ontbyten; zy oeffenen zig vervolgens in de wetenfehappen, of houden zig op met zaaken die naar hunne fmaak of begaattheden gefchikt zyn. Des middags eeten zy een weinig reift, en brengen een gedeelte van den namiddag door, of met ilapen, of met de jonge nieuwelingen te onderwyzen , welke onder hun beftier ftaan. Des avonds keeren zy weder na den Tempel, en zingen gelyk des morgens; en zoo zy des avonds eeten, zoo zyn dit maar eenige vrugten. Eindelyk brengt een Talapoin ; die overeenkomftig zynen ftaat leeft, den dag door , in overwegingen, afzondering, beoeffening der geweide boeken, in de beoetfening van verfcheide geftrengheden, en ia een opregt berouw van zyne misflagen die een ieder aan het Opperhooft biegt. In dittafreel, Mevrouw, zult gy den geelt, en byna de hiftorie van onze Monnike-orders menen te herkennen; maar, om de vergelyking naauwkeuriger te doen zyn;, zoo zal ik er Q4 ^  218 De Nieuwe Reisiöer. byvoegen dat fchoon hier, gelyk in Europa, den geheelen dag vervult is door deze verfcheidenheid van oeffeningen welke den regel voorfchryft , de Monniken egter tyd vinden om door de Stad te wandelen, want men kan geen ftraat door gaan, of men ontmoet eenige Talapoins. Hunne kleding beftaat uit drie ftukken ; het eene bedekt hunnen linker arm, en hun lighaam tot aan de lendenen; de regter arm is naakt, zoo als ook het hooft en de voeten. Het andere ftuk daalt van den gordel tot aan het dik van de benen. Het derde is een ftrook ftof dat vry breet is, en het geen zy verfcheidemaal om hun lighaam winden. Om zig voor de Zon te befchutten, hebben zy een foort van zonnefcherm in de hand dat talapat genaamt word' van waar men wil dat hunnen naam van Talapoin gekomen is. Men heeft ook Talapoininnen in Siam, maar die op verre na zoo Godsdienftig niet zyn als de Nonnen in de Roomsgezinde Landen. Het is waar dat zy ouder als de Europeaanfche zyn moeten wanneer zy het Orders - kleet aannemen. Zy hebben ook geen andere woningen als die der Talapoinfe. Vermits zy ten minften vyftig Jaaren oud moeten zyn, zoo ziet men dit als een veilige waarborg voor haare kuisheid aan. Zqo het egter gebeurt dat zy hier van afwyken , 't zy uit een overblyfzel van welluft, 't zy dat zy voor de aanhoudingen van een jonge Talapoin zwigcen ; zoo verbrand men egter haar hier om niet; men vergenoegt zig om haar aan haare  Negen-en-veertigste Brief. 249 haare bloedverwanten te rug te zenden , die haar roet ftokflagen onthaalen. Alle de Kloosters hebben géén Talapoininnen; maar in die genen in welke zy aangenomen worden , zyn haar cellen van die der Mannen , alleen door een dun befchot van bambousriet gefcheiden. Zy volgen denzelfden regel als de Monniken, voor zoo ver het verfchil van fexe zulks toelaat. Haare voornaamfte bezigheid beftaat daar in dat zy des morgens en des avonds by de Godsdienft -oeffening tegenswoordig zyn, de fpyze der Monniken te bereiden, de armen en zieken te bezoeken, en voor de zonden van het Volk en voor haar zelve te bidden. Gy zult my mogelyk vragen , Mevrouw, wat voor een Godsdienft het is die zoo veel Godvrugtigheid, Liefdadigheid, Liefde tot den evennaafte , en zelfs verlogening inboezemt? Het is een zamenweefzel van belachelyke en buitenfporige fabelen, die door de onkunde en het vooroordeel geheiligt zyn. Dit Voik heeft geen een redelyk denkbeelt van de Godheid: het maakt 'er een wezen van dat uit Geeft en Lighaam is zamengeftelt, aan welke het nog de Almagt, nog het Eeuwig beftaan, nog de oneindige wysheid toefchryft. Het eigent hem, wel is waar, de zedekundige deugden in een hooger trap toe ; maar het verkrygt dezelve niet, dan na verfcheide maaien in dieren veranderd te zyn geweeft. De God der Siammers ;s aan de dood onderworpen ; en een andere God volgt hem op, en deze werd weder door Q 5 ceQ  a5o De Nieuwe Reisigee. een Opvolger vervangen , welke in alle zyne regten treed en het geheel al in zyn plaatft regeert. Een menfch kan zelfs tot de Godheid geraken» maar hier toe werd vereifcht dat hy een menigte beproevingen ondergaat welker omfchry vingen een ander zamenmengzel van buitenfporigheden vertoont. Behalven den Staat van Godheid, die den hoogden Trap van volmaaktheid is, ftellen zy ër van minder rang, welke die van heilig, welgelukzalig, enz., zyn. Zy pnderfcheiden , in verfcheide foorten van Paradyfen , verfcheide Staaten van Gelukzaligheid, In eenige leeft men gelyk op de aarde; men trouwt 'er ; men voert 'er Oorlog ; men heeft 'er Regenten, enz. In de andere werden de Zielen gezuivert tot dat zy den Trap van heiligheid verkregen hebben, die hen een volmaakte Onfchuldigheid en opperfte Gelukzaligheid verfchaft: deze beftaat in een geruftheid die by de vernietiging koomt. De Siammers veronderftellen zoo wel dat de zonden moeten geftraft, als dat de deugden moeten beloont worden; en dit is het dat hun het denkbeelt van een Hel ingeboezemt heeft welke zy in het middelpunt van de aarde plaatze, gelyk zy het Paradys in den Hemel ftellen ; maar zy konnen zig niet overreden dat zy eeuwig is. Vermits ik meer in het byzonder wilde onderregt zyn, en dat onzenTalapoinfchen Prioor voor een van de geleerfte van zyn Order gehouden wierd , zoo deed ik hem nieuwe vragen over de zonden der Menfchen, over den oorfprong  Negen-en-veertigste Bri/ef. 251 fprongvan het goed en kwaad, over de geboden der Wet, en over de Feeften die door de Godsdienft geboden werden, waar op hy my in dezer voegen andwoorden. „ Men heeft in de Hel geftrenge Regtcrs welke alle onze Zonden in een boek opfchry; ven, dat zy geftadig doorbladeren. De per!! zonen welkers artikel zy lezen, niezen altoos op dit oogenblik. Hier uit is de gewoonte " onder ons ontftaan om Zegenwenlchen te " doen aan die genen welke niezen. Al het " goed en kwaad dat ons overkoomt, is het uitwerkzel van de goede of kwaade daden '„ welke wy in dit leven of in die welke het ", voorgegaan hebben, gedaan hebben: dus zyn 'de reikdommen, waardigheden, verftand, " fchoonheid en andere natuurlyke voordelen " de vergelding van deugden die men in eenen " anderen ftaat geoeffent heeft. In tegendeel, is de armoede, fchande, en andere onheilen, de ftraf van begaane misdaden. Zie daar den oorfprong van die verbazende ongelyk" heid, die men onder de menfchen ziet. Zie " daar'de bronwel van den oneindigen eerbiet " welke wy voor onze Koningen en uitmunten'1 de Mannen hebben; wy befchouwen hen als ',' Lieden die tot den Staat van Heiligheid gefchikt zyn , welke zy door hunne goede werken hebben beginnen te verdienen. Zie daar eindelyk de oorzaak van de veragting die wy " voorde veragtelyke Lieden, Slaven enBoos" wigten hebben , welkers misdaden hen alle J' * foor-  &52 De Nieuwe Reisiges. „ ten van onheilen waardig maaken. Iedere „ zonde moer. door de ftraf en 't iyden geboet „ worden die evenredig met de misdaad is. Zoo gy een Menfch gedood hebt, zoo moet „ u een Menfch in dit of in een ander leven „ doden; zoo gy een Vrouw verleid hebt, zoo „ moet de uwe mede verlyd worden. Vermits „ men eikanderen in de andere Werelt weder „ ontmoet, omdat de deugtzame Lieden een „ buitengemeeqe kragt verkreigen, met hoe „ veel vermaak konnen zy dan op de boosdoen„ dersde beledigingen wreken welke zy van hen „ in dit leven geleden hebben? Wy onderfchei„ den twee foorten van Wetten in onzen Gods„ dienft; de Wet des harten, die gy Lieden, „ de natuurlyke Wet noemt; en de gefchreve „ Wet die onzen heiligen infteller Sommona- Codom op de aarde heeft komen onderwy„ zen. De eerfte bepaalt zig hier aan dat men „ alles doed 't geen men denkt goed te zyn, „ en alles vermyd wat men als kwaad be„ fchouwt. Maar vermits de menfchen nodig „ hebben dat men hen dezen grondregel ont,, zwagtelt, zoo zie hier waar in deze eerfte „ Geboden beftaan, niet te liegen, niet teftej, len, geen valfche Eeden te-doen, een ander j, zyn Vrouw niet te verlyden, geen menfchen „ of dieren te doden, niet toornig te worden, „ nog zig dronken te drinken. De befchreve „ Wet is die genen welke wy in onze Kloofters „ in agt nemen of moeften in agt nemen. Zy „ bevat alles wat men het geftrengfte in de „ hard-  / Nï©EN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. 253 hardfteGodsdienften heeft; de vergeving der 1, beledigingen, de verloochening van zig zel" ven, niet te denken aan den volgenden dag, % een geftadig vaften, en een altoos duurende doding van zyn vleefch. Een Siammer, die ]] in een naauwkeurige waarneming van alle de* ze voorfchriften leeft, bereikt den hoogften Trap van volmaaktheid. Maar hoe veel he" den ontflaan zig hier van! Gy zult menfchen '„ ontmoeten die zoo verkeert zyn, dat zy on„ zen heiligen Patriarch als een bedrieger aan" zien, welke een Godsdienft van zyn eige uit^ " vinding ingevoert heeft, in welke zy egter moeten toeftaan dat uitmuntende voorfchrif- ten zyn. Zy ftellen een Godheid die de We" relt alleen tot zyn vermaak gefchapen heeft, die van de menfchen geen bepaalde Godsi dienft vorderd, die alle de Godsdienften met " het zelfde oog befchouwt, om dat zy het zel" ve oogmerk hebben 't welk is om hem te aan. " bidden , en die zelfs vermaak fchept in de '', verfchillende eerbewyzen zyner Schepzelen " die hem ieder op hunne wyze loven. Deze " goddeloze fekte, van welke Siam ongelukkig ' befmet is , toont zig voornamentlyk vyandig " tegens onze heilige inftelling, belacht alle onze Godsdienftige gebruiken , houd onze ', Leerftukken voor buitenfporigheden en byge; '„ lovigheden, en maakt van onze Godsdienftr" ge plegtigheden een voorwerp van fpotterny " en veragting. Schoon de Regering deze '! Godslaftering duld, zoo is zy egter wel ver, »» ö „ re  254 De Niéuwe Reisige{i. „ re van dezelve goed te keuren; 't geen men „ klaarlyk ziet uit de Ordre die zy by onze „ voornaamfte Feeften doen in agt nemen. De „ Geregtshoven en Winkels zyn geduurende drie dagen gefloten; men leit de veekudde „ zelfs niet in de Weiden; en geduurende den „ tyd dat deze plegtigheid duurd,welke vyftien „ dagen is, heeft men in de Tempelen een „ buitengemeene toevloed van Volk, die onze „ Preeken komen hooren. Onze Pagoden zyn „ met al het koftbaarfte verfiert dat men in de „ Paleizen der Grooten heeft; men brand een „ verbazende menigte wafchkaarfen voor de „ Afgoden, de Altaaren zyn met bloemen ver„ fiert; en men doed eenen grooten ommegang „ door de Steden , in welke men met flaatfie „ de af beeltzels van Sommona - Codom en die „ van onze andere Goden omdraagt. Dit Feeft „ werd in het begin van het Jaar gevierd; wy „ hebben nog een ander 't geen een maand „ duurd, en dat zyn aanvang neemt zoo ras de „ overgevloeyde waateren van de Menan weg „ gezakt zyn. Geduurende deze geheele maa„ nefchyn, ontfteken wy toorfen voor de Tem„ pelen; het Volk doed diergelyke verligtin„ gen voor hunne huizen ; en de Rivier is „ met dryvende lantaarne vervult, welke met „ verfchillende kleuren befchildert zyn ; en het „ waater dat het licht te rug kaatft, levert het „ fchoonfte gezigt uit dat gy u verbeelden „ kunt". Terwyl onzen vromen Talapoin ons dus de ver-  Negen-ém-veérTIóste Brïee. 2S5 verfchillende ftukken van zynen Godsdienft verklaarde , vervolgde de Zon haaren loop, en nodigde ons om affcheid van onzen Gaftheer te nemen. Wy waaren te voet gekomen; en wy keerde op buffels te rug die onze lieden ons gebragt hadden. Men maakt hier byna geen gebruik van paarden; zy zyn hier zeer zeldzaam; en derzelver foort is zeer flegt. De Koning en de Manderynen bedienen zig van Olyfanten; de byzondere lieden reiden op Buffels of Offen. Men heeft hier mede twee foorten van draagftoelen, die geen de minfte overeenkomft met de onze hebben. De eene beftaan in een foort van handbaar welke een leningftoel onderfteunt, of wel een ftoel zonder leningen , zy worden door vier, zes of agt Mannen gedragen; want de meer of min waardigheid van een Man beliegt het getal der dragers. Deze ftoelen zyn zomtyds met een klein hek omringt; 't geen de voorzyde open laat. Men heeft 'er eenige die met een gehemelte bedekt zyn; maar dit is hier geen teken van aanzien. Eindelyk deze ftoelen zyn min of meer verfiert, na maate van de waardigheid der perfonen , en niet volgens hunne reikdommen of trotsheid, gelyk in zekere landen. Het andere foort van draagftoel, die men in Siam palankyn noemt ; gelykt meer naar een hangmat , of het geen men te Goa netten noemt. Dit is, gelyk ik u reets gezegt heb, een foort van bed dat aan een lange ftok hangt en door eenige Mannen op de fchouderen gedragen werd* Men ftaat derzelver gebruik  256 De Nieuwe Reisiger, bruik alleen aan de zieken, gryfaards en vreemdelingen toe. Het gebruik der zonnefchermen is mede aan een ieder niet geoorlooft. Men duld dat de Europeanen 'er zig van bedienen; maar onder de Siammers is hier een verfchil; zoo zeer is dit Volk op zyn hoede tegens de vermenging der Staaten die uit een honende zugt tot de pragt voorfpruit. Men heeft niet alleen perzonen aan welke het gebruik van zonnefchermen verboden is; maar zelfs in de gedaante van deze zonnefchermen, moeten onderfcheidingen in agt genomen worden. Zy die uit een enkel ftuk lynwaat, zonder af hangzels of fieraden zamengeftelt zyn, zyn van het minste aanzien. Zy die twee of drie afhangzels hebben, waar van het eene laager als het andere hangt, werden alleen aan de groote Amptenaaren , Sancrats of Opperhoofden der Abdyen toegeftaan. De Koning alleen heeft het regt om een zonnefcherm van verfcheide verdiepingen boven zig te laaten dragen. De reituigen zyn niet gemeender in Siam, om dat de reizen doorgaans te waater in een foort van barken gedaan worden. Het lighaam van het vaartuig beftaat uit een eenige ftam van een boom die met een yzer uitgeholt is, en waaraan men ter wederzyden een boord voegt, benevens een zeer hooge fpiegel en fteven welke gewoonlyk een draak of ander wanfchape dier vertoont, welkers hals en ftaart gekromt is. Wanneer twee Mannen nevens eikanderen, met de benen kruifelings onder zig zitten, op de  Negen-én-vëértigste Brief. 257" de plank die dwars over het vaartuig legt, zoo beflaan zy de geheele Wydte. De eene roeyt aan de regter en de andere aan de linker zyde, zy zitten met het aangezigt na de voorfteve gekeert, daar iri tegendeel onze roeyers 'ef met den rug naar toe zitten. Een dezer vaartuigen bevat zomtyds honderd roeyers in dezelfde order. Zy hebben een gefchreeuw of gezang op de maat, en zy dompelen de riemen in het waater of heffen dezelve op, altoos op de Cadans, en met een zeer geweldige beweging der afmen en fchouders, maar die gemakkeiyk en bevallig is. De gefneène barken hebben iri het midden een houte vertrek, 't geen een geheel huisgezin bevatten kan; en een menigte Siammers hebben geen andere woningen als deze dryvende huizen. De vaartuigen der lieden van aanzien, bevatten allen een ftoet die byna de geheele breete beflaat, en maar een plaats bevat. Een Manderyn vari den tweeden rang heeft alleen een enkel zonnefcherm om zig te befchutten. Wanneer hy van meer aanzien is, zoo is zyn ftoel hooger verheven en werd door een verhemelte overdekt, of vormt een foort van wieg die aan de zyden open , en die met fchilderwerk en vergultzel verfiert is. Ik herhaal het; in een Land in welke men de Staaten door de klederen en reituigen onderfcheid, moet men minder lieden hebben die andere door hunne fchaamtelooze pragt trotfeeren als in het onze. Zoo het gebeurt dat het vaartuig van den Koning zig op de Rivier vertoont, houden alW. Deel. R le  258 De Nieuwe Reiziger. Ie de andere fr.il; en de lieden van het grootfte aanzien komen van hunne zitplaatzen af, en knielen neder ; alle de roeyers doen het zelfde tot dat den Vorft uit het gezigt is: even als of het een teken van grootheid was, dat men duizende menfchen een wanvoegelyke en gedwonge houding doed aannemen. In Europa blyft men overeinde ftaan ; en deze houding onderfcheid ons van de dieren; en het is wezentlyk groot, een Koning te zyn die over menfchen gebiet. Os bominifubïime dedit, ccelumque tueri. Voor een andere Vrouw als gy, Mevrouw, zou ik dit latyns vers vertaaien; maar gy kend' deze taal. Ik ben , enz. Siam den n Oftober 1743.  ^S0 ' Vyftigste BeUef. //'ei volg van Siam. •pvE vrienden die my den Vader Sylveïra verJLV fchaft had , wikkelde my dagelyks in nieuwe bezoeken in, in welke myneri Gaftheer my wel vergezellen wilden. De eerfte vragen wel. ke men ons deed waaren deze: Vaart gy wel? Eet gy wel? Slaapt gy wel? De Meefter van het huis deed vervolgens betel, thee , gedroogde vrugten, enz., brengen. Men had my onderregt dat het eene onbefchaaftheid is dat men iets weigert: Ik nam dan alles aan, en proefde alles. Vermits ik een vreemdeling was, bood men my een ftoel aan; want de wyze van zitten is hier met de beenen kruifelings onder het lighaam; en de Siammers zyn zoo aan dit postuur gewent, dat wanneer men hen zelfs ftoelen aanbiet, zy zig egter niet anders plaatzen. Wanneer zy in menigte by eikanderen zyn, zoo blyven zy nooit over einde ftaan. Iedeï zet zig op zvne hakken neder, gaat op de knyen en ellebogen leggen uit eerbiet voor elkanderen. Een verheve plaats is de aanzienelykfte; en op een gelyke grond is het die aan de regterhand. Dit Volk is zoo zeer op de plegtigheden geftelt, dat geen byzonder perzoon zyns gelyke boven zig zou laaten zitten, m nog minder zyne minderen. Op de ^raaR s ten»  aÖ2 De Nieuwe Reisiger. gereetfchap is van geel en zeer blinkent koper, Zy baden zig driemaal daags , beftryken hun lighaam en haairen met welriekende oliën, maar zonder poeyer , en hunne lippen met een welriekende appel-zalf, trekken hunnen baarr uit na mate dat die groeit, en fnyden hunne nagelen nooit af. Schoon deze Indianen de verbrande lugtftreek bewonen, zoo zyn zy minder Zwart als olyfkleurig; zy hebben een korte en platte neus, holle wangen, een wyde mond, en het aangezigt in het algemeen door de Kinder pokken mismaakt. De Mannen en Vrouwen van het gemeene Volk zyn, byna op dezelfde wys gekleet. Zy gaan met de voeten en beenen naakt, en zeldzaam is hun hooft bedekt. De kleding der Mannen beftaat uit twee ftukken lynwaat of ligt ftof, waar van het eene hen het lighaam tot aan de gordel bedekt, het andere van den gordel tot aan de helft van de benen: de kleding van de Vrouwen is een weinig langer. Zy bedekken den boezem met een pherp; haare haairen die zy in het rond vlegten, maaken zy egter aan het hooft met een goude , zilvere of kopere naait vaft. Zy beladen haare ooren, neusgaten , armen , handen en vingeren met allerly foorten van fieraden. Zy zyn, in het algemeen, zeer lelyk, maar haar geftalte, zonder voordelig te zyn, is welgemaakt en los. De klederen der Manderynen en Grooten verfchillen, in hunne huizen , van die van het gemeene Volk niet, als alleen door de fynheid van  Vïftigste Brief. 263 van het lynwaat of de ftoffe. Maar in het openbaar zyn zy met een ftuk geftreepte zyde, of gefchildert neteldoek van Mafulipatan bedekt. Schoon het zes of zeven ellen lang is, zoo weeten zy 'er zig zoo wel in te bewinden dat het maar een weinig beneden de knyen afhangt. De aanzienelykfte dragen een broek die het opperfte van de beenen befluit; zy hebben mede een kamizool van 't welke de mouwen en het lyf zeer wyt zyn , en over de broek 'afhangt. Eenige hebben fchoenen gelyk de Indianen: men heeft 'er zelfs die zig met een hoet verfieren welke de gedaante van een pyramiede, en een goud boortzel heeft. Wanneer de Manderyen dezelve niet op het hooft hebben , laaten zy hen op een ftok agter zig dragen. De muts die zy op hebben wanneer zy op plegtige dagen voor den Koning verfchynen, heeft dezelfde gedaante. De Vorft fchenkt zomtyds aan eenige goude Kronen met welke zy deze muts omringen ; zy gelyken ten naaften by na die van de Hertogen , Graven, of Markgraven in Frankryk; en dit is een groot eerteken onder hen. Men heeft geen oorfpronkelyke Adeldom in Siam dezelve beftaat alleen in de tegenwoordige bezitting der waardigheden. De Vorft befchikt hier over; en zy die de meefte gunft genieten, werden voor de Edelfte gehouden; zoo ras een Man zyne waardigheid verheft , zoo heeft hy niets dat hem meer van het gemeene Volk onderfcheid. Het is waar dat alle de bedieningen R 4 erfe:  2Ó4 De Nieuwe Reiziger. erfely k zyn; maar de geringfte misflag, of de nukken van den Vorft, konnen een geflagt de grootfte waardigheden doen verliezen. De Amptenaaren genieten geen traktementen, maar den Vorft huisveft hen, geeft hen Wapenen , en Vaartuigen, Olyfanten, eenige Bouwlanden, en een zeker getal Perzonen die verpligt zyn om hen zes maanden in het Jaar te bedienen, en die eikanderen hier in vervangen. De bedieningen zyn alleen in Siam van aanbelang, om het getal der Onderdanen die 'er van afhangen. Zy die de Meefters van hunnen dienft ontflaan, betalen hen s'jaarlyks een geldfom. Maar de voornaamfte inkomften dezer waardigheden koomt van de knevelaryen die in het geheele Koningryk door het ftilfwygen van den Vorft fchynt gebillikt te worden. De Oyas hebben den eerften rang onder de getitelde Perzonen: dit zyn zoo veel als de Hertogen in Frankryk; en deze waardigheid is met de voornaamfte bedieningen van het Hof, en met de aanzienelykfte Landvoogdyen verknogt. De Qc - Pras zyn even zoo veel als de Franfche Markgraven , en de Oc- Munes zoo veel als de gemeene Edellieden, Deze verfchillende eernamen werden alleen aan de waardigheden gegeven; wanneer men dezelve verheft, zoo is men van zyn eernaam ontbloot. De Vrouwen der Heeren van aanzien deelen mede in dezelfde eerbewyzen en voorregten als haare Mannen. De Vorft verheft niemand tot eenige waardigheid, zonder hem zynen Geflagtnaam te doen verlaaten, en 'er hem  Vyfttgste Brief. 265 hem een na zyne keus te geven. Onder deze verfchillende Amptenaaren , werden eenige in de Landfchappen, en andere aan het Hof gebruikt; en weder andere bezitten in de Hooftftad het beftuur der Regtzaaken, Finantien, en Oorlog. Ieder Landfchap heeft zynen Goeverneur; en ieder hunner heeft verfcheide Steden onder' zyn regtsgebiet. Eenige van deze Landvoogden hebben zig onafhankelyk gemaakt; men heeft 'er zelfs die men den naam van Koning geeft. Andere zyn zoo magtig niet; maar zy matigen zig regten aan die byna de Oppermagt evenaren. Men ftelt, zoo veel men kan, andere Landvoogden voor drie Jaaren aan. Zy genieten dezelfde eerbewyzen en het zelfde Ge*ag in het beduur ; maar zy zyn meer ten opzigte van de voordelen bepaalt. Zy zitten in alle Geregtshoven voor, welke alle van 't Oppergeregtshof, dat men in de Hooftftad heeft afhangen. Ieder Hof beftaat uit verfcheide Leden ; maar het Regt om te Vonniffen, behoort alleen aan den Landvoogd , die hen egter Raadplegen moet. De eene hebben het opzigt over de Borgerlyke Regering, andere gebieden het Krygsvolk, heffen de Schattingen, en gebieden de Leendienften. De andere hebben het beftuur over de Koninglyke Magazynen, Vonniffen de verfchillen der vreemdelingen, zorgen voor het onderhoud der Olyfanten, welke in de Landfchappen zyn , maar altoos onder het bevel van den Goeverneur. De Amptenaaren van het Hof begeven zig R5 alle  266 De Nieuwe Reisiger. alle morgen ten agt uuren naar het Paleis, 't zy om den Staatsraad by te woonen, 't zy om de zaaken van het gemeen te Vonniffen; 't zy om voor de vyligheid van den Vorft te waaken. Zy blyven hier tot aan den middag; en keeren ten zeven uuren te rug, en vertrekken niet voor middernagt. Zoo iemand zig aan pligtverzuim fchuldig maakt, zoo geeft men hem ftokflagen in tegenswoordigheid van den Koning. De Grooten van het Ryk en zelfs de Staatsdienaars zyn hier nier niet van bevryd; en by dit flaafagtige Volk , ontrent deze fchandejyke ftraf, niemand. De Amptenaaren die buiten het Hof zyn , leven veel vryer , zommige bekleden Regters Ampten in het Opperfte Geregtshof van he* Ryk, van welke alle de anderen afhangen. Zy die het zelve uitmaaken, hebben allen den Rang van Staatsdienaars, en zyn met verfchillende beftuuringen belaft , gelyk ik van die der Geregtshoven in de Landfchappen gezegt heb, maar met een meer uitgebryd Gezag, en aanmerkelyker onderfchydingen. De Voorzitter van dit Geregtshof, is het Opperhooft van de Juftitie,alle de borgerlyke en lyfftraffelyke zaaken gaan door zyne handen; hy oordeelt dezelve oppermagtig na dat hy het gevoelen van de andere Leden van den Raad gehoord heeft, 'c geen hy egter niet verpligt is te volgen. Men kan zig alleen van zyne Vonniffen op den Koning beroepen. De Staatsdienaar die het beftuur van den buiten-  Vyetigste Brief. 26> buitenlandfchen Koophandel in handen heeft, is in Siam dat geen 't welk de Controlleur Generaal der Finantien in Frankryk is. Hy word in de taal van dit Land, Pra-clam genaamt, 'c geen Meejier der Magazynen betekent, de Franfchen en Portugelen hebben van dezen naam, Barcalon gemaakt. Alle de vreemde Kooplieden , zoo wel Europeanen als Azianen handelen onmiddelyk met dezen Staatsdienaar; en hy is te gelyk de gebore Befchermer van de verfchillende Volken die in Siam zig geveftigt hebben. Gy hebt gezien, Mevrouw, dat de Griek Phaulkon met deze waardigheid onder de Regering van Chaou-Naraie bekleet was. De Siammers hebben een Wetboek volgens welke de borgerlyke en lyfftraffelyke gedingen uitgewezen worden ; maar vermits deze Wetten op een verfchillende wyze worden uitgeJegt, en dat men zelden, over haare waare betekenis overeenftemt, zoo worden zy zeldzaam , gelyk elders, gevolgt. Het is byna de Voorzitter alleen , die altoos wel of kwalyk Vonnift, na maate dat hy meer kundigheid of billykheid bezit. De partyen konnen hun eige zaak bepleiten, of zig van Advocaten en Procureurs laaten bedienen. In dit laatfte geval, worden de haarkloveryen vermenigvuldigt, de Regtsgedingen duuren zoo lang als in Europa, en de partyen worden , hier door geruineert. De zaaken worden fpoediger afgedaan , wanneer een ieder zyn eige zaak bepleit; zy fpreeken in de tegenwoordigheid van de Griffier die  i6Z De Nieuwe Reisicer. die alles wat zy zeggen opfchryft; en de bewyzen overneemt ; maar dit moet in tegenswoordigheid van het Geregshof gefchieden die 'er al de regels en uitgefchrapte woorden in telt. Men gaat vervolgens de Hukken onderzoeken , en de Partyen ftaan buiten ; en een ieder koomt binnen wanneer hy geroepen word. Wanneer het Regtsgeding uitgewezen is, en zoo het een zaak van aanbelang j is, word 'er aan den Koning verflag van gedaan; en dezen Vorft, op zyn Troon gezeten in de tegenswoordigheid van alle de Mandarynen die neder geknielt zyn, beveiligt of veranderd het Regtsgeding na zyn goedvinden of na de kennis die hy 'er van heeft. In de lyfftraffelyke zaaken procedeert men geregtelyk en byna op dezelfde wyze als in Europa. Men doed navorfingen, men neemt gevangen, men ondervraagt, men vergelykt de getuigen ; en by gebrek van volledige bewyzen, brengt men iemand op waarfchynelyke blyken op de pynbank. De Grif. fier houd van alles aantekening; en den Regter fpreekt het Vonnis op de bekentenis van den gevangene en op de beveiliging van de getuigen uit, en doet het zelve ter uitvoer brengen zoo het geen Doodvonnis is; vermits dit een regt is dat aan den Koning behoord , ten minften zoo hy niet hiertoe, door een byzondere aanftelling, eenige Regters magtigt. Zomwylen zend hy haar na de Landfchappen , in hoedanigheid van buitengewoone Opzigters, om de klagten van het Volk te hooren, en de knevelaryen der Land-  Vyftïgte Brief. 26*0. Landvoogden te beteugelen. De Opzigters hebben niet alleen magt om de Magiftraatsperzonen af te zetten , gevangen te nemen, maar nog om hen ter dood te veroordelen. In zaaken waar in men bewyzen ontbreekt, neemt men behalven tot de pynbank, nog zynen toevlugt tot eenige buitengemeene middelen , om de misdadigers te overtuigen of vry te fpreken; 't welk met toeftemming van den befchuldigden en befchuldiger gefchiet. Men laat hen over gloeyende kooien gaan , terwyl twee Mannen hen fterk op de fchouderen drukken , om te beletten dat zy niet te fchielyk zoude voortgaan: of men laat hen de hand in een ketel kokenden olie, of in gefmolte loot fteken. De beproeving door het waater gefchiet hier gelyk op de Marianifche Eilanden, die genen welke dit het langfte wederftaat, werd voor onfchuldig gehouden. Men heeft nog een andere welke hier in beftaat om zekere pillen door te zwelgen welke door de Talapoins beryd worden: dit is een geweldig braakmiddel; die genen welke dezelve het langfte inhoud, zegenpraalt over zyn wederparty. Dit gefchiet in detegenswoordigheid van de Priefters , die duizend vervloekingen tegens den valfchen zweerder doen. Eindelyk de Siammers maaken gebruik van alle de wreede middelen welke onze Voorvaderen in die barbaarfche tyden in het werk ftelde, in welke die geen der twee befchuldigden , die de meefte behendigheid , of zoo gy liever wild, de meefte konftgrepen bezat,  270 De Nieuwe Reisiger. zat, dat is te zeggen, de oneerlykfte was, voor den onfchuldigen gehouden wierd. Men voegde 'er zelfs de proef van het twee gevegt by, een andere trek van de Europeefehe barbaarsheid , welke in Siam nog niet in gebruik is. De wyze op welke men de misdadigers ftrafc, beftaat in ongehoorde wreedheden. Zy verbranden hen met een klein vuur, of laaten haar langzaam in kokenden olie zakken, of maaken hen naby een verhongerde Tyger vaft, in diervoegen dat hy hen langzamerhand verflinden kan ; of doen hen gefmolte metaal doorfwelgen, en zig met hun eige vlees voeden. Om u eindelyk een verfchrikkelyk denkbeelt te geven , Mevrouw, van de wyzen van ftraffen der misdadigers in Siam, zal ik 'er nog maar eene trek by voegen: een Mandaryn, die een Lid van den Koninglyken Raad was, om dat hy te onagtzaam geweeft was over het Gezag van een boosdoender,die aan zyn bevelen onderworpen was, 4 wierd regt overeinde in een naauwe gragt geplaatft, zonder dat hy zig omkeeren kon, hy was hier tot aan de fchouwderen ingedompelt, en aan den hals vaft gemaakt; en bloot geftek voor de beledigingen van de voorbygangers, welke hem flagen in het aangezigt gaven. Hy bleef drie dagen in dezen ftaat op de markt, met het hooft van den misdadiger om zynen hals over wiens gedrag hy niet zorgvuldig gewaakt had , en welke men had omgebracht. Het geen u nog meer verwonderen zal, is dat de fchande van deze ftraf niet onteert, en hem aan  Vyftigste Brief. %ji aan geen verwytingen bloot ftelde. De Manderyn trad weder in de bediening van zyn Ampt, en nam het zelve gelyk te vooren waar. Een moordenaar werd hier onthalft; en zoo hy een medepligtigen heeft, zoo hangt men aan den hals van deze het hooft van den fchuldigen. Hy blyft drie dagen in dezen ftaat aan de Zon bloot geftelt; en den ftank die het van zig geeft, is zelfs een verfchrikkelyke ftraf. De ftraf van de gelyke vergelding is hier nog in gebruik. Men heeft hier een byzondere ftraf voor de lieden van aanzien. Men brengt den misdadiger op een Schavot dat voor een Tempel opgeregt is. Hy word op een ftuk roodlaken neder gelegt, en men ftoot hem de borft aan ftuk met een zwaar ftuk Sandelhout. De Ouders zyn verandwoordelyk aan den Vorft voor de misflagen van haare Kinderen; en de Wet verpligt hen om hen over te geven wanneer zy ftrafwaardig zyn. Een Zoon die de vlugt genomen heeft na dat hy zig ftrafwaardig gemaakt heeft, laat nooit na om weder te keeren en zig aan het Geregt aan te geven, zoo ras de Toorn of de Regtveerdigheid van den Koning zig tegens zyn Vader, Moeder of eenige andere bloedver wan» ten keert. Behalven de Amptenaaren en andere Perzonen die tot dienft van den Koning of van den Staat gebruikt worden, zyn 'er nog onder de Siammers twee foorten van Inwoonders. De eene zyn Slaaven en de andere vrye Lieden, zoo men dus menfchen noemen kan die, zes maan-  272 De Nieuwe RsisiGÉk. maanden in het Jaar, aan den Koning dienden verfchuidigt zyn, welke weinig van de fiaverny verfchillen. Eenige bearbeiden zyne Tuinen , andere werken in zyne Tuighuizen, of dienen hem tot Lyfwagten; andere worden tot de openbaare werken gebruikt; en zoo zy in den Kryg gaan, moeten zy hun eige onderhoud verzorgen. Eindelyk nog anderen dienen de Borger • regenten en de Staatsdienaars , aan welke, gelyk ik gezegt heb , de Koning een zeker getal Lieden geeft welke verpligt zyn leendienlten te doen. Deze dienften matten het Volk in dier voegen af, dat verfcheide zig in de boffen verbergen, of het Land verlaaten. Andere fchatten de flaverny hooger als een vryheid van dezen aart, hier om verkopen zy zig aan Meefters welkers heerfchappy zooftreng niet als den dienfl; van den Koning, of zyne Amptenaaren, is. Anderen koopen hunne vryheid, en betaalen alle Jaaren een zekere geldzomme aan de Schatkift van den Koning. Ik meen u gezegt te hebben dat de Monniken hier van uitgezondert zyn; en de Vrouwen genieten het zelfde voorregt. Het is in den ouderdom van zeftien Jaaren dat men in de Regifters werd ingefchreven, dat is te zeggen, in die Jaaren in welke men in Frankryk verpligt is Krygsdienften waar te nemen. Wat de Slaven betreft, hun lot is ten naaften by het zelfde gelyk op andere plaatzen; eenige zyn zulks door geboorten , andere om hunne fchulden; eenige door onteering, andere om dat zy in den Kryg ge-  Vyfïigste Brief. 273 gevangen genomen zyn. Hunne Meefters hebben over hen een volftrektGezag, uirgezondert óver hun levert. Alle de vrye Onderdanen van den Koning van Siam zyn' verpligt om te Veld te trekken, wanneer het den Vorft vordert; en op hun eigen koften te dienen. Zyn Voetvolk is flegt gewapent, en zyn Ruitery van flegte paarden voorzien; en zyn grootfte Krygsmagt beftaat in een groote meenigte van zyn Olyfanten. Hy heeft zwaare Artillery die hem vry nutteloos is ; vermits zyn Krygsvolk geen kundigheid heeft om dezelve te gebruiken. Zyn Zeemagt is in geen beeter ftaat als zyn Landmagt. Zy beftaat uit een zeker getal Fregatten en Galyen , maar is flegt van goede Matrozen, Zee-Officiers en Krygsknegten voorzien. Hy heeft ook een groote menigte Barken van welke hy zig tegens de Vyanden, met veel voordeel, op de Rivier en Zee bediend , om dat de Zeemagt van zyne nabuuren nog veel geringer als de zyne is; maar dit alles zou tegens de kleinfte Europeaanfche Vloot niet beftand zyn. De Koningen van Pegu en Siam zyn byna altoos in Oorlog; 'f geen' byde deze Koningryken dus verwoeft heeft, dat de Heirlegers byna geen beftaan meer vinden konnen: hierom doen zy ook maar eenige ftroperyen met vliegende legertjes; en men legt zig van wederzyden alleen toe om Slaven te maaken: en een ieder is vergenoegt wanneer hy met een goede buit te rug keert. Wanneer de Legers eikanderen ontmoeten, en dat het geIV. DeeL S vege  274 De Nieuwe Reisiger. vegt niet vermyd kan worden, zoo begint het door eenige losbrandingen van het Kanon, dat men in het wilde affchiet. Dit is een foort van wederzyds verdrag om niet regtftreeks op eikanderen te fchieten, maar altoos wat hooger aan te leggen. Het fchieten met de pylen en klein geweer gefchiet op dezelve wys; en wanneer deze hagelbuy van kogels , en pylen op den Vyand néderftort, zoo neemt die van de twee Partyen, die zulks het eerfte gewaar word, de vlugt. Hunne wyze van fchieten is met de eene knie op de aarde gebogen , ën zy laaten het vuurroer op die geen ruften welke voor hen is, zy keeren altoos het aangezigt om , zoo groot is hunne vrees voor fchietgeweer. Het gezigt van eën ontbloote degen is alleen in ftaat om honderd Siammers op de vlugt te dry ven; en een Europeaan met een rotting gewapent doed hen beven. Een flaafs Volk kan niet dapper zyn. Behalven het Krygsvolk uit zyn Onderdanen, onderhoud de Koning nog een lighaam vreemde Krygsknegten , als Mogollers , Maleyers, Tartaren, Chineefen, Rasbouts, Laosfers, enz., die een gedeelte van zyn Lyfwagt uitmaaken. Zy komen nooit in het inwendige van het Paleis; bezetten het zelve uitwendig, en vergezellen den Vorft op alle zyne togten. Hunne befolding is verfchillent ; dat van de Mogollers is het grootfte ; maar de een nog andere zyn goede Krygsknegten, fchoon zy hooger als de Siammers te fchatten zyn, die geen ge-  Vyftigste Brief. 27$ geneigtheid tot den Kryg hebben , en die 'er zeer onkundig in Zyn. Zy nemen geen Krygstugt in agt, en konnen nog op een regelmaatige wys aanvallen nog zig verdedigen ; maar vermits zy met Vyanden te doen hebben die nog dapperder nog bekwaamer zyn , zoo gebeurt het dikwyls dat zy vöordeelen behaalen. Behalven dit is het Land zoo wel verfterkt door de ongenaakbaare boffen , de menigte van kanalen met welke het doorfneden is, en de Jaarlykfe overftromingen , dat de Inwoonders weinig vrees hebben om door de nabuurige Volken overvallen te worden. Hierom hebben zy altoos het behoedmiddel van verfterkte Steden veronagtzaamt; het kleine getal dat zy hier van hebben , zou nauwlyks den eerflen aanval van een geregelde Krygsmagt wederftaan konnenJ Het onderhoud van het Krygsvolk eri Veilingen koften zoo weinig aan den Koning van Siam, dat zyne aanmerkelyke Inkomften, alleen maar dienen om zyn Schatkifl te vermeerderen. Dezen Vorft dryft alleen den buitenlandfen Koophandel, en deeld met zyne Onderdanen die van het inwendige gedeelte van het Ryk, met aan' zig het vertier van de voordeligfte Koopwaaren te behouden. Die van welke den Koophandel aan een ieder vryflaat, zyn de Reilt, Vis, Zout^ Suyker, Wafch, Olie, Wierook, Kaneel, Casfia, Kokosnooten, enz. Maar men kan alleen jn de Koninglyke pakhuizen , Yvoor , Loot, Salpeter, Huiden , Zwaavel , Buspoeder eri S % w*  ij6 De Nieuwe Reisïger. Wapenen koopen. De markten worden van 's avonds vyf uuren tot negen uuren gehouden; en niets evennaard de goede trouw die hier in agt genomen word. De kooper telt nog meet nooit de koopwaaren welke men hem gelevert heeft, nog den verkooper het geld dat hy 'er voor ontvangt. Zy agten zig beledigt door de voorzorgen welke de vreemdelingen gebruiken , om zig van hunne eerlykheid te verzekeren ; en zy zien niet dat dit wantrouwen een veel grooter van hunne zyden vordert. De Siammers hebben geen el; het is met hunne armen daar zy de ftoffen mede meeten; de fcbellen der Kokosnooten dienen om het graan en vogt te meeten ; en men gebruikt geen ander gewigt als ftukken geld. Een andere tak van de inkomften van den Koning zyn de fchattingen die op de Landeryen , Schepen, Arak, zekere bomen , als de Kokosbomen , Oranjebomen , enz., geheven worden. Hy heeft nog andere toevallige inkomften , welke voortkomen uit de verbeurtverklaring der goederen, boetens, gefchenken, en erfgiften, welke hem door de groote Heeren gemaakt worden, het geen den Vorft voorbehoud op hunne Erffeniflèn, de buitengemeene fchattingen tot goedmakingen van de toevallige onkoften , en het geen men betaald om van de Hofdienften bevryd te zyn ; het grootfte gedeelte van deze fchattingen worden in geld gegeven. Alle de muntftukken hebben dezelfde gedaante, worden met dezelve ftempel gemerkt, maar  Vyftigste Brief. 277 maar verfchillen in gewigt. Het goud en kooper word tot geen geld geflagen; het word in den Koophandel niet anders, als in koopwaaren veranderd. Alle de rountfpecien zyn byna van zilver. De gedaante der geldftukken is die van een kleine kegel, en zy zyn aan de eene zyde rond, en verdelen zig aan de andere in twee bolletjes. In eenige verafgelege landfchappen bediend men zig van ronde en platte muntftukken van tin. Haaren ftempel verbeeld vogelen en draken. De kouris of zeefchelpen van de Maldivifche Eilanden, van welke ik u gefproken heb , gaan menigvuldig in zwang in het koopen van levens behoeftens. Men heeft weinig geldfpecien in Siam; en in het algemeen, is men hier zeer arm. Bygevolg heerft 'er weinig pragt; en de Konften maaken 'er weinig vordering- Dit Volk , dat alle foorten van handwerken oeffent, munt in. geen een uit. Die welke zy met het meefte vernuft aankweken is deSchrynwerk-Konft: Zy voegen de ingelegde ftukken met veel naauwkeurigheid aan een. Zy borduuren vry wel, hunne Goudfmeden flagen meede in het draadwerk ; zy zyn mede vry goede vergulders. De Siammers maaken nog zyde ftoffen, neg tapyten; maar zy verftaan niets van de Beeldhouwkonft nog Schilderkonft; bouwen flegt en hebben geen de minfte kennis van de Bouwkonft. De Leendienften aan welke zy , geduurende een half Jaar onderworpen zyn , laaten hen geen tyd om-zig geheel op Konften toe te leggen, S 3 wel-  278 De Nieuwe Reisiger. welke een geftadigen en yverigen arbeid vorderen. Behalven dit trouwt men hen vroegtydig uit, om dat.zy tyd zouden hebben om zig in het handwerk of beroep te volmaaken 't geen zy omhelft hebben. De natuur is hier zoo vroeg tot rypheid, dat men in hun elfde of twaalfde Jaar reets bedagt is om hen uit te trouwen. De bloedverwanten van een Jongeling vervoegen zig by die van een jonge Dogter om haar ten huwelyk te vragen. Deze ftaan haar aan den gene toe welke haar het meefte behaagt, mits hy van de namaagfchap is; vermits het een gewoonte der Siammers is om zig aan hunne bloedverwanten te verbinden; en geen verbintenifien zyn verboden als die van de Broeder met de Zufter; zelfs, is het tien geoorlooft om te trouwen wanneer zy van geen eene Moeder zyn. Wanneer de party zoo voordelig; is, dat men bedugt is om dezelve te verliezen , zoo verhaaft men zig om het huwelyk te voltrekken. Maar men raadpleegt alvorens de waarzeggers, om te weten of deze Egtverbintenis gelukkig zal wezen. Wanneer de bloedverwanr ten overeengekomen zyn , zoo bieden die van de Jongeling aan die van de jonge Dogter zeven dozen met betel aan, en eenige tyd na dat dit gefchenk gedaan is, zoo vernieuwt men het zelve , de Jongeling koomt vervolgens het zyne brengen het geen uit veertien dozen beftaat. Als dan neemt hy zyn intrek in het huis van zyn toekomende Schoonvader, en brengt hier een of twee maanden door om de jonge Dogter te zien,  Vyftigste Brief. 27? zien, en gewend langzaamerhand om met haar te leven; het huwelyk word eindelyk voltrokken, maar zonder dat men eenig verbandfchrift maakt, of zonder dat men eenige kerkelyke Pligt in agt neemt. Op de dag op welke men de viering voltrekken moet, vergaderen de bloedverwanten met de oudfte van de plaats by eikanderen, en fteken in een beurs, eenige armbanden, anderen een ring * en weder anderen geld, enz. Een van hen houd een brandende kaars, en gaat zevenmaal met dezelve om deze gefchenken, terwyl de anderen een vreugde gefghry maaken, en wenfchen de Jong. getrouwden een lang leven en een volmaakte gezondheid. Dit word van een groot Feeft gevolgt, waarna de Dogter na het huis van haaren Egtgenoot gebragt word om met hem te woonen en te leve-n. Lieden van een middelmaatige ftaat kopen hunne Vrouwen, en voltrekken het huwelyk na dat zy de bedongene geldzom voldaan hebben. Zy behouden zig altoos de vryheid tot de Egtfchyding voor, en om zoo dikwyls te hertrouwen als zy goedvinden. Zoo een Man zyn Vrouw verftoot zonder de gewoone plegtïgheden van het gerigt in agt te nemen , zoo verheft hy het geld dat hy by het aangaan van het huwelyk uitgefchoten heeft. Zoo hy 'er zig door het Vonnis van den Regter van affcheid, ('t geen deze nooit weigerd) zoo geven de bloedverwanten van de Vrouw hem zyn geld te rug en verdeelen de Kinderen tuffchen hen; dat is te zeggen, zoo 'er een Zoon en Dogter is, deze laatfte by de Vader blyft; en de Zoon S 4 volgt  a8o De Nieuwe Reisuöér. volgt de Moeder. De grootfte huwelyksgift in Siam , is omtrent van agt duyzend Hollandfche guldens; en het goed van den Man evennaard dat van de Vrouw ten naaften by; dus zyn de aanzienelykfte Lieden by hun trouwen niet meer als zeftien duizend guldens gegoed; dit bewyft hoe gering de bezittingen in dit Land zyn. Schoon de Siammers getrouwt zyn, zoo hebben zy egter nog byzitten: men trouwt dezelve zonder plegtigheid; en zy werden als Slavinnen aangezien ; en de Vrouw die over hen een volftrekt Gezag heeft, vergenoegt zig met de gunftbewyzen die haaren Man aan dezelve doed, vermits zy weet dat haare Kinderen alleen de nalatenfchap delen moeten, en dat de anderen alleen maar een gering deel krygen. De wettige Vrouwen veranderen niet van naam wanneer zy trouwen; zy behouden die van haar geflagt. Hef is zeldzaam dat de Siamfe Vrouwen zig aan een ander als aan haaren Man overgeven, en nog zeldzamer dat zy van haare kant ten nadelen van het yaderlyke Gezag befchikken. Zy zyn niet ongevoelig voor de liefde der Europeanen; maar zy geven 'er zig zoo gemakkelyk niet aan over als de andere Indiaanfche Vrouwen. Dus is het overfpel zeer zeldzaam in Siam, zoo wel om dat de Mannen het regt hebben om hunne Vrouwen te verkoopen, zoo zy haar hier van overtuigen konnen, als om dat haare zeden nog door de ledigheid, nog door de weelde der tafels of klederen, nog door het fpel of de fchouwfpelen verdorven zyn. Ver-  VyFTIGSTE BrIË1?. Vermits de minnenyd hier niet anders als een gevoelen van grootsheid is, 't- geen na maate dat hun vermogen toeneemt, vermeerdert, zoo genieten de Vrouwen van het gemeene Volk een volkome vryheid, tervvyl die van de grooten in een geftadige dwang leven. Deze laatfte gaan niet uit als om haare bloedverwanten te bezoeken , of om de Godsdienft te yerrigten. De Siamfe Grooten zyn niet minder nayverig over de deugd van hunne Dogters, als over die van hunne Vrouwen. Zy verkoopen die genen welke minnaars hebben , aan een Man die, mits een fchatting betalende, het regt heeft om haar voor hoeren te laaten gebruiken. Een dezer heeft zomtyds zes honderd van deze fchepzelen , om' dat zy mede de-Vrouwen koopen, welke door haare Mannen van trouwloosheid overtuigt zyn. Deze Lieden zyn zeer veragt; want niemand als eenige losbandige Jongelingen hebben gemeenfchap met hen. Men vind onder de Vrouwen van den Koning, eenige welke zeer galant zyn en geheime minnaryen met zyne Bedienden onderhouden. De wyze op welke men eenige geftraft heeft, is zeer ongelooffelyk: men wii dat men haar eerft aan een paard overgeeft dat op de liefdens bedryven met de Vrouwen afgerigt is; waar na men haar voor de tygers wierp. Eenige Jaaren geleden verwees de Koning 'er een om door deze dieren verfcheurt te worden: maar wanneer de tygers haar befpaarden, zoo wilde de Vorft haar vergiffenis fchenken ; maar zy weigerde het leven S 5 met  iZz De Nieuwe Reisigex. met duizend fcheldnaamen tegens den Koning uit te braaken, welke roen gebood dat men haar zou ombrengen : men hitfte de tygers aan, die haar in zyne tegenswoordigheid verfcheurden. Het geen u zeldzaam zal voorkomen , Mevrouw , in een Volk dat zoo veel eerbiet voor de Talapoins heeft, is hunne wyze van denken ten opzigten van de huwelyken. Men vermeid hen als dan , en men zou het voor een kwaad voorteken nemen zoo zy 'er tegénswoordig waaren. Dit is om dat den Godsdienft hier geen gemeenfchap met dit foort van plegtighe» den heeft; en de tulTchenkomft der Priefters, die elders zoo yverig zyn om zig met diergelyke zaaken te bemoeyen, zou hier, of een reden van weigering, of een oorzaak van Egtfcheiding zyn. Ik ken eenige lieden welke in dit ftuk gelyk de Siammers denken. Een andere gewoonte die dit Land van het onze onderfcheid, is de zeldzaamheid van dit foort van fcheidinr gen onder lieden van aanzien; de Egtfcheiding heeft byna geen plaats als onder het gemeene Volk. Ten ftrengfte genomen zoo hangt de fcheiding alleen van den Man af; maar zy zyn gewoon om de zelve toe te ftaan wanneer de Vrouw dit verzoekt. De Vaders hebben een volftrekt Gezag over hunne Kinderen , van wat Vrouw zy ook geboren moogen zyn : zy konnen hen verkoopen en tot Slaven maaken ; maar hen geenfints doen fterven. Zy hebben het zelfde Gezag over de Vrouwen van den tweeden rang; en by de dood van  tics te Brief. 283 van de Man, erft de wettige Vrouw het Gezag. De Siammers voeden huflne Kinderen met veel zagtheid op ; en vermits deze natuurlyk zeer gedwee zyn, zoo doen zy zonder moeite alles wat men van hen vordert. Het is een dag van vermaak , wanneer men hen -voor de eerftemaal naar de Rivier brengt om ze te wallen; 't geen omtrent den ouderdom van drie Jaaren gefchiet. Men regt een foort van Feeftzaal op den oever der Rivier op; men nodigt de Bloedverwanten, vrienden en andere bekenden by deze plegtigheid, waar van zig weinigen ontrekken. De voornaamfte van het Geflagt ontvangen hen onder het geluit van verfcheide foorten van fpeeltuigen. De fpeellieden en danfers worden hier by geroepen om het gefelfchap te vermaaken ; en de koften van dit .Feefl zyn niet tot laflen van den Vader van het Kint, om dat ieder der genodigde Gaflen een gefchenk mede brengt. Wanneer de Kinderen zes Jaaren oud zyn, zend men hen by de Talapoins ; en zoo zy geeftig zyn, zoo brengt men hen in ftaat om Prieflers te konnen worden , of om Ampten te bekleden, welke hier gewoonlyk aan de verdienften gegeven worden, zomtyds door gunft, maar nooit voor geld gelyk in onze befchaafde Landen. Zy die de Steden bewonen willen , leggen zig op den Koophandel toe, of begeven zig in dienft van het Hof. Anderen werden Viffers, en derzelver getal is zeer groot aan den oever der Zee, en op de plaatzen alwaar men groote Rivieren heeft*  ï«4 De Nieuwe Reisiger. heeft. Geduurende hunne Hofdienften, welke zes maanden duuren, voeden de Vrouwen hen met haaren arbeid. Ik ben enz. ■Siam den 20. Oclober 1743. Een-en-vyftigste Brief. Vervolg van Siam. Zedert myn laatfte brief heb ik het geheele Koningryk Siam doorreift. De Vader Sylr veïra, mynen huiswaard, een andere Siammer, en eenige bedienden vergezelden my op deze togt. Wy bezogten eerft de voornaamfte fteden welke aan de oevers van de Menan leggen : Tchainat was voormaals een aanmerkelyke Stad; het is thans maar een middelmatige plaats. Zy werd door verfcheide Dorpen omringt die in het midden der boften leggen; én men heeft een menigte van deze woonplaatzen in dit Koningryk. De Siammers fchatten dezelve hooger als de Steden: Zy willen liever een kleine hoek Land bebouwen, en van deszelfs voortbrengzelen in vryheid, onder de wilde dieren , leven, als hun leeftyd in een geftadige flaverny, in welke zy van hunne Meefters mishandelt werden door te brengen. Het is niet om  ÈEN-EN-VYFTIGSTE BRIEF. zZ$ om dat zy in het grootfte gedeelte van deze plaatzen aan de nabuurige Landvoogden niet gehoorzaamen; maar uit voorzorg dat zy zig niet verder verweideren zouden, zoo heeft men meer toegeventheid voor hen. Wanneer wy de Rivier Verder op voeren kwamen wy te Laconcevan. De bomen die wy op onzen weg ontmoeten, verfchafte my een nieuw fchouwfpel, dit waaren de Mireneften welke op hunne toppen geplaatft zyn. Het is in deze dat die dieren zig verfchuilen en hunnen voorraad verbergen, om zig voor de overftromingen te befchutten, welke het Land geduurende vyf of zes maanden, bedekken. Deze nesten welke door hunne gedaanten en bouwftoffen tegens den regen beftand waaren, hingen aan het einde van de takken. De Stadsvoogd van Laconcevan was een vriend van den Vader Sylveïra; hy wilde niet dat wy ergens elders als by hem ons intrek naamen. Hy vroeg ons of het Hof altoos het zelfde was, en zedert een zekere tyd, niets buitengemeens in het Paleis of Koningryk voorgevallen was. Vermits my deze vraag eenige verwondering baarden, zoo zeide de Vader Sylveïra in het latyn tot my: „ Zyt gy dan vergeten „ dat het op deze wyze is dat men in dit Land „ naar de gezondheid van den Koning ver„ neemt, welkers naam alleen door de Man„ darynen van den eerften rang uitgefproken „ werd"? Wy waaren niet ver van een Zeilfteen myn ver-  3.86 JÖe Nieuwe Rb-isïger. verweidert, welken w.y bezigtigen wilden, waar toe deStadsvoogd ons leidslieden mede gaf. Zy ligt ten Ooften van een hoogen berg , en fchynt in twee rotzeri verdeelt te zyn, waar van de Noordelykfte een veel fterker Zeilfteen bevat als de anderen. Zy trokken met een ongemeene kragt, de yzere werktuigen aan, van welke wy ons bedienden om 'er eenige ftukken van los te maaken. Wy twyffelde niet of men zou uitmuntende ftukken van dezen fteen bekomen wanneer men dieper groef. Wy zagen eenige andere Mynen die een menigte ftaal voortbrengen naby de Stad Campigpet, Hooftftad van het Landfchap van dezen naam, die een weinig minder als Siam in uitgebreidheid en Volkrykheid is. Men bedreef hier toen openbaare vreugde over de geboorte van een jongen Prins. Wy woonden eenige van de vermaken by welke de Feeften vergezelden. Het eerfte was een Chinees Toneel ■ fpel, dat in bedryven verdeeld was: verfchillende ftoute en belachelyke poftuuren, en eenige verwonderlyke fprongen maakten de tulTchenfpelen uit. Hier op volgde een poppe-fpel 't geen van het onze niet verfchilt. Het fpel werd geëindigt door een troep Mannen en Vrouwen, die in het rond geplaatft waaren , en op een grillige wys danften; Op een anderen dag, liet men ons poftuurmaakers zien die tegens groote bambousrieten opklommen welke als maften in de grond geplaatft waaren , zy gingen dan op het eene en dan op het andere been op derzel, • 'ver  Een-en-vyftigsTe Brief.  Een.en-vyfticste Brief. 291 * bomen, groote ftenen, niets verpligt hem ter l zyde af te wyken. Met zynen hoorn ont„ wortelt hy de bomen, rukt de ftenen uit de ,4 grond welke zynen weg belemmeren, en , werpt hen agter zig zeer hoog en op een grooten afftand. Ia een woord, hy werpt alle lighaamen om verre op welke zynen " hoorn eenige vat heeft. Wanneer hy niets ontmoet wanneer hy vergramt is, zoo buigt hv de kop nederwaarts; en maakt voren in " de aarde. Hy taft zeldzaam de menfchen aan, " ten minften zoo men hem niet tergt, of in „ het rood gekleet is; want als dan werd hy „ verwoed, en tragt die genen in het mid, delfte gedeelte Van het lighaam aan te gry„ pen, en hem over zyn hooft te werpen, t „ geen met zoo veel geweld gefchiet, dat hy door den val gedood word. Als dan lekt hy , hem met zoo veel kragt, dat hy het vlees van de benen fcheid. Hy doed het zelve aan ',, andere dieren. Wanneer men hem aanziet , komen , is het niet moeyelyk om hem te „ vermyden, om dat hy zig met moeite omkeert. Behalven dit ziet hy met als regc ', voor hem, hier om laat men hem tot op den \y afftand van zeven of agt fchreden naderen, „ wanneer men een weinig ter zyden wykt; „ hy ziet dan den genen niet meer welke hy „ vervolgt, en kan hem zeer bezwaarlyk weder „ vinden". Alle de Steden welke Van de oevers van de Menan verweidert zyn., verdienen geen opmer. T a kin8'  2gt De Nieuwe Keisiger. king. Ik zonder egter Camboni, Corofama-, Socotai, Sanguelouk , Tenafferim , en eenige Zeefteden hier van uit. Maar alle deze Steden hebben niets dat met de Europeaanfche kan vergeleken worden. Het grootfte gedeelte is een verWarde Verzameling van hutten , die met een houte muur omring zyn, of ten hoogften genomen met een flegte muur van gebakke fteem Wanneer men 'er over zou oordelen volgens de trotze namen die 'er de Siammers aangeven, zoo zou men 'er geheel andere denkbeelden van opvatten. Tian - Tong , by voorbeelt, betekent Waargoud; Campengpet s Muur van diamanten, Laconcevan, Berg des Hemels. Uitgezondert de plaatzen van welke ikfpreke; is het geheele Koningryk Siam niets anders als een groote woeftyn. Wanneer men in het Land indringt, vind men niet anders als boffen en Wilde dieren. Het getal der Inwoonders bedraagt naauwlyks twee milioenen. Wanneer een Siammer tegens den Koning van Golconda op de uitgebreidheid van de Staaten van den Koning zyn Meefter roemde: zoo zeide deze Vorft tot hem; „ Gy hebt gelyk, u Meefter heeft „ weiduitgebreider Staaten als ik; maar ik re„ geer over Menfchen, en de Koning van Siam „ over Muggen en Aapen". Men fchat de inkomften van dezen Vorft op vier en twintig milioenen goud, waar van het grootfte gedeelte op de inkomende en uitgaande vreemde Koopwaaren geheven word. Dit zyn veel eer de ïeikdonunen van den Staat als die van den Vorftj. want  Een-en-vyftigste Brief. 293 want in Siam, gelyk in het reik van den Mogol, maaken zig de Koningen beroemt, na maaten dat zy de Sehatkift verreiken, zonder dat het hen geoorlooft is om dezelve ooit aan te roeren, hoe groot hunne verlegentheid ook zyn mag. Na dat wy de Menan tot aan de grenzen opgevaaren waaren, om de Steden en Landftreken te bezigtigen welke men aan haare oevers heeft; zoo voeren wy deze Rivier tot aan haaren mond weder af. Wy konden , geduurende deze togt, dat fchoone gedeelte van dit Koningryk op ons gemak bezigtigen , 't geen met een dubbele keten bergen, omzet is, die het tot natuurlyke bolwerken verftrekken. In het midden is een Valei die honderd uuren lang is, en een middelmaatige breete heeft, zy is met zeer vrugtbaare heuvelen bezet, en word door een groot getal kanaalen befproeit, welke haar zeer vrugtbaar maaken. Eene zaak verwonderde my, welke was dat men hier geen eene boom ziet die na de Europeaanfche gelykt. Het was dus met de plukvrugten en bloemen niet gelegen: Ik zag hier Knollen, Komkommers, Peterfelie, en andere voortbrengzelen van onze tuinen. De Angelieren, Fluweelbloemen en Violetten zyn gemeene bloemen in dit Land; maar zy hebben hier minder luifter, en minder reuk als in het onze. Hier tegens zyn de vrugten veel aangenamer en geuriger, en van een oneindig getal. Maar men heeft 'er byna geen welke na die genen T 3 ge*  294 Dë Nieuwe Reisigee. gelyken die wy aankweken. Wat de dieren be? treft, wy zaagen 'er van allerly foort. De Olyfanten ziet men met geheele troepen in de bosfen; en ik meen u reets gezegt te hebben dat het Koningryk Siam 'er een groote menigte voortbrengt. Onder de vogelen die het zelve byzonder zyn, is 'er een die de zeldzaamde is, men noemt hem Nokto. Hy is grooter als een ftruisvogel ; en kan in het geflagt der Pelikanen geplaatft worden. In het algemeen, hebben al de vogelen hier zeer fchoone vederen: het geel, rood, blaauw en groen zyn de gemeende kleuren. Hun gezang heeft niets dat aangenaam is; zy maaken alle een gefchreeuw dat het gehoor kwetd. Men kent hier geen zwaanen of nagtegalen; maar de Moffen, Ravens en Gieren zyn hier in grooten overvloed, en het grootde gedeelte is zeer gemeenzaam. Zy komen vryelyk in de huizen om hun aas te zoeken; en niemand tragt hen te befchadigen. Men geeft hen de Kinderen tot aas die voor de drie of vier Jaaren derven. De Patryzen en Duiven maaken hunne neden op de bomen om zig voor de overdromingen te befchutten. De bygelovige Siammers wagten zig wel om zig met derzelver vlees te voeden, uit vrees dat zy hunne bloedverwanten eeten zouden, welkers Ziel zy geloven dat de lighamen der vogelen bewonen; en dit is de feden waa/om zy zoo derk vermenigvuldigen. Men voed de hanen op om hen met eikanderen te doen vegten, 't geen een foort van vermaak is dat de Indianen zeer beminnen. Dit is het earnV-  Een-en-vyftiöste Brief. «95 eenigfte fchouwfpel dat de Siamfe Priefters vernietigt willen hebben. Men vaart in Europa met geen meer hevigheid tegens de Komedie uit, als de Talapoins tegens dit foort van gevegten. Zy zeggen dat die genen welke het zelve gaarne zien , in het toekomende leven met yzere fpooren tegens eikanderen vegten zullen. Zy hebben wat meer is een flegt denkbeelt van den aart en wyze van denken van die genen welke in dit wreede fchouwfpel behaagen fcheppen. Een der Koningen van Frankryk , die dezelfde geneigtheid had, deed een diergelyke voorzegging van hem doen, welke tot ongeluk van zyn Onderdanen vervuld wierd. Men heeft weinig landen in welke men zoo veel Zee en Rivier - vhTen heeft als in Siam. De aanmerkelykfte foorten zyn, de Zeehonden of Haayen, Zeefterren , Krokodillen, Waaterhagediflen en Zeekatten. De eerfte is de verflindendfte van alle viffen. Zyne groote is verbazend ; en men noemt hem vleeseetent, om dat hy de gevaarlykfte Vyand der Menfchen is. Men heeft 'er gevangen die een geheel Menfch, en zelfs een gewapent Man in het lighaam hadden. Men wil dat wanneer men hem de muil met een ftuk hout open gefpalkt houd, de honden in zyn lighaam kruipen om dat geen te eeten dat hy ingefwolgen heeft. Zommige geloven dat dit de vis is in welke Jonas drie dagen geweeft is. Een ieder weet wat gebruik men van zyn buit maakt: Zy diend om verfcheide zaaT 4 keQ  uj6 De Nieüws Rëisiöer. ken te bekleden , hout en zelfs yzer te öolyfteii. F De Kaboche is eeh Riviervis die men in de Men.m vangt, en die de nabuurige Volken van Siam zeer beminnen. Wanneer hy in de Zon gedroogd is kan hy voor ham verftrekken. De Hollanders voeren 'er 'sjaarlyks een groote menigte van na Batavia; en dit is een aanmerkelyke Koophandel voor de Siammers. De Krokodillen regten een groote verwoefting op de oevers van de Menan aan; dit is de Rivierhaai: die genen welke zig baden , ftellen zig bloot om door dezelve aangetaft te worden ; de Siammers befchutten 'er zig voor met de plaats op welke zy baden door een ftaketzel af te zetten. De Waaterhaagedis is niet veel grooter en dikker als een bloedzuiger: haar vergift veroor. zaakt de dood binnen eenige uuren, zoo doordringende is het zelve. Dit dier is een foort van doortrekkend dier, dat om de negen of tien Jaaren in de Rivieren van Siam koomt. Eenige Jaaren geleden was het getal zoo groot, en 'er wierden zoo veel lieden door geftoken welke kort daar na ftierven, dat de Koning op de geftrengfte ftraffe verbood, dat iemand zig baden zou. Zelfs wierd 'er bepaalt dat de bloedverwanten van die genen welke door deze beten ftierven, een zekere geldboete betaalen zouden. De hitte en vogtigheid doen in de velden een groote meenigte andere kruipende gediertens voortkomen, Waar van de befchryving oneindig Zyn  ËEN-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 297 ïyn 7.ou. Ik heb u reets van de lichtgevende vliegen gefproken, welke des avonds om de bomen een foort van verlichting veroorzaaken. Maar iets dat ik in den beginnen niet opgemerkt had, en het geen ik op myne te rug komft duidelyk gewaar wierd , is dat zy door een zonderlinge beweging, zomtyds haar licht verbergen , en het zelve alle te gelyk een oogenblik hier na weder te voorfchein doen komen, en altoos met een regelmatigheid en overeenftemming, die iets wonderbaars heeft. Na dat wy het Koningryk in gemakkelyke vaartuigen doorgereift hadden, gingen wy op dezelfde wys de voornaamfte Zeelieden bezigtigen. Vermits wy verpligt waaren, om den loop der Rivier te volgen, en weder door de Hooftftad te trekken; zoo hielden wy ons hier eenige dagen in onze fchuiten op; en wy woonden twee plegtigheden by , welke ik in Siam nog niet gezien had. De eene was de gehoorgeving van een Afgezant, en de andere de opening van den Landbouw. Gy zult mogelyk begerig zyn om te weten op wat wyze men hier de Afgezanten van de Oofterfe Koningen ontvangt. Die welke tans by den Koning van Siam ten gehoor kwam, was een Afgezant van den Koning van Golconda, het oogmerk van zyn zending was op den Koophandel betrekkelyk. De Koning van Siam verfcheen voor een vengfter , dat tien of twaalf voeten boven den grond verheven was en meer als dertig van de Zaal verwydert, in welke den Afgezant zig beT j voad.  298 De Nieuwe Reiziger, vond. De voornaamfte van het Koningryk waaren in een lager Zaal, en de Amptenaaren van een minder rang in een die nog laager was; de een en andere laagen op de tapyten nedergebogen, en wagten af dat de Koning zig vertonen zou. De Afgezant onthielt zig agter een muur welke deze Zaal befluit; men opende de deur, waar op hy zig aanftonts met zynen tolk vertoonde. De Kamerling van den Koning, die<^ tot Ceremonie - meefter verftrekte , ging voor hem uit. De Afgezant knielde eerft neder; wanneer hy vervolgens opftond , maakte hy drie diepe buigingen, terwyl dat de Kamerling op zyn knyen voortkroop met de handen zamen gevoegt. De Afgezant volgde hem, en maakte drie nieuwe buigingen in het midden van de Zaal, op de zelfde wys als de vorige , en hielt hier ftil. Tuffchen hem en de Koning was een tafel geplaatft, op welke de gefchenken moesten gelegt werden welke hy aan den Vorft bragt; en tuffchen hem en de tafel was een Mandaryn om dezelve te ontvangen. In deze Zaal waaren de Staatsdienaars van den Koning geplaatft. Deze Vorft die het eerft fprak gebood hen om aan den Afgezant te vragen op wat tyd hy van zyn Hof vertrokken was, en of het Koninglyke Geflagt nog welvaarende was. De Afgezant andwoorde door zyn Tolk, de Tolk gaf het andwoord aan een Manderyn , de Manderyn aan de Barcalon, en de Barcalon aan de Koning. De Vorft vroeg mede na het onderwerp van zyn Gezantfchap, en geboot aan een Bevelhebber  Een-£N-v*ftigste Brief. 299 per om den Afgezant betel aan te bieden. Op dit teken, bood men hem een kamizool aan; en de Koning vertrok onder het geluit der Trompetten en eenige andere fpeeltuigen. Voor dat een Afgezant gehoor by den Koning heeft , moet hy met den eerften Staatsdienaar fpreken , welke zynen geloofs brief en gefchenken onderzoekt die hy mede brengt. Zoo het een Afgezant van een magtig Vorft is, by yoorbeelt, de Koning van Perfiè'n, de Grooten Mogol, enz. zoo plaatzen zig de Manderynen van den eerften en tweeden rang onder het ■ vengfter van den Koning, en knielen op de tapeiten neder. De Manderynen van een minder waardigheid onthouden zig in een laager zaal, en men haalt den Afgezant af die in het Paleis koomt, met de handen op het hooft geheven. Hy gaat tuffchen twee zaaien door, en klimt de trappen op welke tegen over het vengfter zyn voor welke de Vorft zig reets vertoont. Wanneer hy boven op dezen trap is, zoo plaats hy eene knie op de aarde; en aanftonts opent rnen een deur om hem te ontvangen. Hy maakt buigingen gelyk die der andere Mogentheden, en nadert tot op de plaats alwaar hy fpreken moet. Op de tafel ftaat een goude fchotel, in welke de brief open legt, benevens een vertaling in de Siamfe taal. Een Staatsdienaar neemt den brief en leeft hem overlujt. Het overige van de gehoor geving gefchiet op dezelve wyze als die der andere Afgezanten; en deze vertoeft nog een weinig na dat d;n Vorft vertrokken is. Die  3<ï>o De Nieuwe Reisiger. Die genen welke hem ontvangen hebben, geleiden hem weder na zyn huis te rug. Gy kunt hier uit zien, Mevrouw, met hoe veel tekenen van onderfcheid de Afgezant van Lodewyk XIV. ontvangen wierd. Men ging hem met een groote ftoet tot op twee uuren van de hooftftad te gemoet; hy trok door de ftad in het midden van de aanzienelykfte Manderynen van het Koningryk; hy trad in de gehoorzaal, zonder neder te knielen ; hy fprak het eerfte tot den Koning , en na dat hy zyne redenvoering geeindigt had , gaf hy hem den brief over , welke de Vorft uit zyne handen aannam zonder dat hy door die van de Staatsdienaars ging ; en wanneer alle deze plegtigheden geeindigt waaren, geleide men hem met dezelfde ftatie naar zyn wooning te rug. Niets kan den eerbiet evennaaren die een Siamfe Afgezant voor de brieven heeft welke zynen Vorft aan de Mogentheden fchryft na welke hy gezonden word. Wanneer de reis ter zee gefchiet begroet het gefchut der zeehavens het fchip welk dezen gewyden brief voert, welke op een goud blad gefchreven is, 't geen opgerolt word. Hy is in drie dozen befloten, waar van de eene de andere omvangt: de eerfte is van vernift japans hout, de tweede van zilver, en de derde van goud. Hy ftaat op het fchip ten toon , onder verfcheide zonnefchermen. Wanneer het fchip vergaat, zoo is de eerfte zorg van den Afgezant om den brief te bewaaren. Wanneer hy over land reift, en den nagt  Een-en -vyftigste Bï(ïep. 30T nagt op de bergen moet doorbrengen , zoo plaats hy hem altoos onder zyn hooftkuflen, of ten minften boven de plaats op welke hy flaapt; en plaats zig in een voegelyke ftand om hem te konnen bewaaren. Wanneer hy in een vlakte ftil houd , zoo hangt hy hem aan de kruin van een boom; hy draagt geduurende den weg de goude doos op zyn fehouwders in welke de brief bevat is. Zoo hy geduurende de togt fterft, zoo moet den aanzienelykfte van zyn gevolg dezelve zorgvuldigheden in agt nemen, en zoo het gebeurde dat niemand van het Gezandfchap de plaats bereikte na welke zy gezonden zyn, zoo moet die geen welke het laatfte met deze zorg gelaft is dezelve begraven, voor dat hy fterft, 't zy op een berg, of op de verhevenfte plaats welke hy vinden kan, op dat hy dezen dierbaaren fchat voor alle beledigingen beveiligen zou, en hy moet nedergeknielt fterven , met dezelve eerbiet als voor de perzoon van den Koning. Deze brieven zyn alleen met het Koninglyke zegel bekragtigt, om dat de Koningen van Siar» nooit open brieven aan andere Vorften ondertekenen. Het is gewoonlyk den eerften Staatsdienaar die de bevelen van den Prins zegeld Wanneer hy is de zaal treed alwaar de zegels bewaart worden, zoo neemt de Manderyn die 'er mede belaft is, de kaft die dezelve bevat op een eerbiedige wys aan. Als dan hoort men de trommelen en andere fpeekuigen, om een ieder te berigten een eerbiedige houding aan te nemen.  gó2 De Nieuwe Reisiger. men. De zegels worden met ftatie in de gehoorzaal gebragt; de trommelflagers en trompetters blyven aan de deur ftaan zonder met fpelen op te houden. De eerfte Staatsdienaar' treed met die genen binnen welke de kaft draagd, hy naderd den troon en plaatft 'er de kaft op, vervolgens neemt hy 'er dezegels uit welke hy op de brieven drukt. De fpeekuigen verdubbelen hun geluit, en de kaft werd met dezelfde plegtigheid te rug gebragt. Wanneer de Afgezanten weder te Siam komen , mogen zy hunne bloedverwanten niet zien, voor dat zy aan den Vorft van hun gezantfchap verflag gedaan hebben. Deze gewoonte werd heiiiglyk in agt genomen, niet alleen wanneer zy te Siam wederkeren, maar zelfs xvanneer zy naar een vreemd hof vertrekken. Wanneer zy de eerfte bevelen van den Koning ontvangen hebben, mogen zy , ond er Wat voorwendzel het ook zyn mag , naar hunne huizen niet te rug keeren. Op dezelfde wyze, wanneer zy in het reik aankomen, na welk zy gezonden zyn, zoo is het niet geoorlooft om by eenige openbaare byeenkomften te verfeheinen, voor dat zy gehoor by den Vorft gehad hebben. De opening van den landbouw is een andere plegtigheid welke ons eenige dagen in de hooftftad ophielt. Het was voormaals den Koning zelfs die zig aan het hooft van de uitvoerders plaatfte, en met de ploeg eenige voren maakten. Deze edele oeffening is tans afgefchafc, en  Èen-en-vyftigste Brief. 303" en aan een minder perzoon overgegeven welke men alle jaar hier toeaanftelt, en die den eernaam van Vorft of Opzigter over de ryft genaamt word. Hy zit op een os, en is van verfcheide Amptenaaren vergezelt die hem met zeer groote bewyzen van eerbiet bedienen. Deze Koninglyke waardigheid duurt niet langer als vier en twintig uuren, en brengt eenig geld op. De volgende dagen werden in vermakelykheden doorgebragt; en de Siammers hebben 'er van verfcheide foorten. Wy zagen eerft een afbeeldzel van de oude worftelingen der Grieken en Romeinen: deze worftelaars die lighaam tegen lighaam ftreden, gaven eikanderen ftoten met de ellebogen en Vuiftflagen. Hunne handen zyn met een foort van wrongen van touW gewapent, in plaats van yzere handfchoenen van welke zig de Romeinen bedienden. Wy zagen nog een ander fchouwfpel waar van ik nog geen voorbeeld op alle myne togten gezien heb : het was een wedloop der offen, welkers toeftel iets vreemts heeft. Men perkt een vlakte af die omtrent vyf honderdroeden lengte en twee honderd breete heeft, aan de vier hoeken zyn vier groote paaien geplaatft, welke tot merkpaalen dienen om welke . de offen loopen. De Regters zyn in het midden van de vlakte, op een hooge ftellafie gezeten , en delen den prys aan den overwinnaar uit. lederen os werd door een man geleid die voor hem uitloopt, die het beeft aan een touw vaft  304 De Nieuwe Reiziger. vaft houd dac door zyne neusgaten loopt. Op zekere afftanden, heeft men andere mannen die de lopers vervangen. Zomtyds loopt een koppel offen die voor een ploeg gefpannen zyn , tegens een andere koppel die mede een ploeg voorttrekken. De een en anderen worden door mannen geleid ; maar ter zeiver tyd moet 'er iemand agter iedere ploeg wezen, Om dezelve op te houden en te beletten dat zy de aarde niet raakt. Die genen die de ploeg onderfteunen, hebben ook andere mannen die hen verpoozen. De aanfchouwers ftaan om de fchouwplaats, en doen onderling met eikanderen weddingfchappen, gelyk de Engelfche by de wedloopen der paarden doen. De groote Heeren onderhouden welgemaakte jonge Offen, die tot deze oeffening afgerigt zyn ; en zomvvylen bedienen zy zig mede van jonge buffels die tot dit gebruik opgevoed worden, en die met dezelfde fnelheid loopen als de viugfte paarden. Men heeft hier nog een andere uitfpannimr in welke de Siammers en zelfs het hof groot be« haagen fcheppen, dit is het geen wy een vlieger op fchieten noemen. Die van de Koning, blyft geduurende twee maanden, des nagts in de lugt; en, het geen uongelooflyk zal voorkomen , is dat men Manderynen benoemt, die eikanderen afloflen, om beurtelings het touw te houden; gelyk wy ftatige Regerings perzonen gezien hebben , welke met een draad bortpapiere beeldjes deden bewegen. Hier maakt men een  Een-en-vyftigste Brief. 30$ een licht aan den vlieger vaft, en zomwylen een ftuk goud voor die genen die hem wederbrengt, wanneer het touw breekt. Een uitfpanning die beter een Koning waardig is, is een foort van wedloop op het waater. Het is een groot vermaak om de ligte barken het waater te zien klieven, en om ftryd tegens eikanderen met zoo veel fnelheid roeijen, dat het oog hen naauwlyks volgen kan. Men heeft te Parys dit foort van fpeelftryd der roeijers, in de algemeene vreugde bedryven, tragten na te volgen ; maar in plaats van deze fnelheid die men in de Siamfe wedfpelen opmerkt, zoo Vertoonde onze plompe fchuiten niet anders als zwaarlyvige roeijers die in het wit gekleet waaren , en welke zig in het waater wierpen om het volk te doen lachen. Wanneer den Koning van Siam , om den nay ver op te wekken, een belooning belooft aan die genen welke het eerfte aan zyn Paleis koomt, zoo laaten de Inwoonders van de Stad en de omleggende ftreken zig by dit fchouwfpel vinden. Deze menigte bevind zig in een oneindig getal vaartuigen , welke in twee ryen langft de oevers ge* fchaart zyn , en een uitgeftrektheid Van meer dan drie uuren beflaan. Ik heb u gezegt, Mevrouw, dat 'er niets te vergelyken is by de uitftekende vlugheid van deze roeijers, welke van tyd tot tyd, na maate van het voordeel dat zy behaalen of door een ander op hun behaald word , fchreeuwen van vreugde of droefheid geven. De Vorft wil zelfs zomtyds in perzdon W. Deel. V  3o6 De Nieuwe Reisiger. deze togtmede doen; en vermits zyn vaartuig altoos een grooter getal roeijers heeft, zoo behaald hy wel ras de overwinning; en de Koninglyk bark keert zegenpralende in de Stad te rug. Na dat wy alle deze feeften bygewoond hadden, vervolgden wy onzen weg langs de zeekufl; en bezigtigde eenige Steden. De voornaamfte worden Merguci, Jonfalan, TenaJJerim , Bordelong, Ligor, enz. genoemt. In TenafTerim woonde wy de inhaaling van twee Magiftraats perzonen by. Een man die tot waardighedehTn dit Koningryk geraakt, is verpligt een eed te doen. Men doed hem in de tegenwoordigheid van een Talapoin een zekere hoeveelheid waater drinken, terwyl deze tegens hem duizende vervloekingen uitfpreekt, zoo hy nalaatig is Jn het uitvoeren van zyn pligt. Dezen eed belet egter niet dat deze Regters het regt verkoopen, gelyk men elders mede doed, alwaar men mede door den eed dezelfde verpligtingen aangaat, egter met dit onderfcheid, dat het in Siam aan de Regters geoorlooft is om gefchenken aan te nemen, en dat op andere plaatzen deze gewoonte verboden is. De Siammers doen nog een anderen eed die zy den eed van vüendjcbap noemen : hy beftaat om dezelfde Arak uit dezelfde fchaal te drinken; en zoo zy zig naauwer en plegtiger aan eikanderen verbinden willen, zoo drinken zy iets van elkanders bloed. Gy wilt egter wel geloven, Mevrouw, dat dit alles niet belet dat zy elkan' deren  Een-en- vyfttgste Brief. 307 deren haat toe draagen. De liftigheid, de onftandvaftigheid , de lafhartigheid en de geveinftheid, zyn de natuurlyke gebreken van dit volk, tegens welke diergelyke eeden van weinig kragt zyn. Het is door de lafteringen dat zy hun geheimen haat en wraakzugt uitvoeren; en dezen eed is zelfs een middel om dit met meer zekerheid te konnen doen. De Siammers hebben een affchrik van bloed te vergieten, en zyn natuurlyk zagtaardig, koelzinnig , maatig, niet inhaalent, dog meer door onagtzaamheid als door deugd. Hunne onverfchilligheid zweemt na gevoeloosheid ; zy verwonderen zig nergens over, en verwaarloofen de oeffening van den Geeft en het Lighaam ; en behalven de Leendienften aan welke zy onderworpen, en dewedloopen, met de fchuiten van welke zy zeer nayverig zyn , waar toe zy vroegtydig het behandelen der riemen leeren, leven zy in een volftrekte ledigheid. Zy hebben anders een zeer gemakkelyke bevatting, en naauwkeurigheid in de denkbeelden , en levendigheid in de antwoorden. Zy zyn nog aan dronkenfchap nog aan gramfchap onderworpen, zy bezitten gematigheid, wellevendheid, en weinig aandoening van de gebeurteniiTen des levens. Zy zyn hoogmoedig en trots tegens die genen die hen vrezen, laag en kruipende tegens die genen die hen met verachting behandelen, gelyk alle hoonende menfchen zyn. Hier uit ontftaat die grooten eerbiet, die na het aanbidden zweemt, Yoor lieden van aanzien en die groote Ampten V 2 ba-  3o8 De Nieuwe Reiziger. bekleden. De gewoonte vordert wanneer men een Mandaryn ontmoet, dat men zyn hemt uit trekt en fpoedig om zyn lighaam rolt, om hem zyn eerbiet te betonen, gelyk men in Europa zyn hoed afneemt. De tegenfpoeden geven de Siammers weinig aandoening; en zy ondergaan met ftandvaftigheid de allerwreedfte ftraf. De zedigheid en eerbaarheid zyn nog mede byzondere deugden van dit Volk. Zy waaren geërgert wanneer zy zig de Franfchen naakt zagen uitkleden om zig te baden ; en om het gemor te ftillen, deed de Staatsdienaar Phaulkon hen kleedjes geven om zig te bedekken. De Siammers onthouden zig van de waffingen als een oneerbaar middel, en flaan nooit hunne Kinderen op dat gedeelte welke de eerbaarheid verbied niet te laaten zien. De onkuifche gezangen zyn door een byzondere Wet verboden; en het is hier niet, gelyk elders , een reden waarom zy des te gemeenzamer zyn. Schoon zy weinig werk van hunnen Godsdienft maaken van welke zy weinig kundigheden hebben , zoo eeren zy egter deszelfs Bedienaaren, en fcheppen behaagen om de Tempelen te verfieren en de Monniken te verryken. Vermits zy overtuigt zyn dat 'er een Konft is om het toekomende te voorzeggen en om de ziektens te genezen, geloven zy dat het altoos de fchuld van een Geneesheer of Starrekyker is , zoo de uitkomft aan de hoop niet beandwoord ; en in dit geval, gebeurt het dikwyls dat men hen ftokflagen geeft. Dit Volk dat bygelovig gelyk alle de in*  Een-en-vytigste Briee. 309 andere Indianen is, gelooft aan de voortekenen ; en de verfchillende voorwerpen die zy ontmoeten, doen hen een gewigtige zaak vervolgen of nalaaten. Zy geloven nog mede aan de Talismans, aan de toveryen, en voor al aan geeften die door de lugt verfpryt zyn, onder welke, volgens het zeggen der Talapoins, eenige zyn die de Vrouwen beminnen, en het eerfte genot der jonge Dogters hebben, en haar een wonde maaken die zig alle maande weder vernieuwt. De Kinderen die hier van voortkomen , hebben alle een menfehelyke gedaante, en ontleenen alles van de Moeder. Volgens deze bygelovigheden , plaats men de Vrouwen, na dat zy gebaard hebben, voor een groot vuur, en doed haar geduurende een maand om het zelve gaan, om haar te zuiveren. Deze plegtigheid eindigt met een Feeft op welke men niets voordient 't geen aan de vlammen niet is aangeboden. De dranken der Vrouwen van Goaen Batavia, welke aan de Mannen een gevoeloosheid van eenige uuren veroorzaakt, en de Minnaars liefde inboezemt,zyn medeby eenige Siamfe Vrouwen niet onbekent; men moet egter bekennen, dat zy 'er niet veel gebruik van maaken. Men zegt zelfs dat zy hunne Mannen zoo fterk aankleven , dat in een Stad welke ftormenderhand ingenomen wierd , geen eerbaare Vrouw was welke niet liever wilde hebben dat haaren Egtgenoot haar doodea als in de handen van een overwinnaar te vallen, V 3 wel-  $io De Nieuwe Reisicer. welke den eerbiet overtreden mogt welke men haar fchuldig is. Ik heb u gezegt, Mevrouw, dat de Stad Siam door verfchillende Volken bewoond word; de voornaamfte zyn deLaoffen, dePeguaanen, de Maleyers, Mogollers, Macaffers, Japanners, Chinefen, Tonquyners, Cochinchinefen, Cambayers, Portugefen, Engelfche, Hollanders, en eenige Franfchen, welke zeer weinig in getal zyn ; en deze maaken met eikanderen ten minften een vierde gedeelte van de Inwoonders uit. De Laoffen en Paguaanen worden voor de oudfte gehouden ,■ zy zyn hier, om dus te fpreken, met de Siammers vermengt, fchoon men hen aan hunne taal, en groote ooren onderfcheid, welke met een gat doorboord zyn waar door men een vuift fteken kan. Gy heb gezien dat dit in eenige Indiaanfche Landfchappen , een foort van fchoonheid is, welke hier in zoo een groote agting is, als de kleine ooren by de Europifche Vrouwen. Men befchuldigt de Malyers van het grootfte gedeelte der moorden welke hier gefchieden; en zy hebben dikwyls groote opfchuddingen in dit Land aangeregt. Geduurende deze opfchuddingen , in welke de Macaflers deel namen, wierden zy byna alle omgebragt; maar hunnen dood kwam de overwinnaaren duur te ftaan. De Mogollers waaren langen tyd in groote agting in dit Land; maar het aanzien van dit Volk is van tyd tot tyd verminderd. Voormaals had de Koning van Siam een  Een-en-vyftigte Brief. 311 een Lyfwagt die niet als uit Japanners was zamen geftelt; maar wanneer zy zig te.gedugt gemaakt hadden, verkoos men om zig van hen te ontdoen. De bezittingen der Chinefen zyn de bloeyenfte; en deze zyn het die hier den srootften Koophandel dryven. De Portugefen begaven zig met de vlugt naar dit Koningryk, wanneer de Hollanders hen uit Malacca verdreven Hunne armoede is zeer groot, om dat zy een ledig en losbandig leven leiden. Wanneer de Engelfche onmin met het Hof maakten, moesten zy verfcheide fmaadheden ondergaan: het grootfte gedeelte week na Madras, en de andere bleven in dit Land woonen. De voorfpoed van de Franfche duurde hier niet langer als die van de Griek Phaulkon die hen hier heen gelokt had. De Hollanders die veel behendiger en gedweër, als de andere Europeaanfche Volken zyn, handhavenen zig hier nog met luifter; maar het geen altoos de vreemdelingen beletten zal om beftendige en voordeehge bezittingen in Siam te bekomen, js de maatkunde van dit Hof welke hen zoo lang ontziet als het hen nodig heeft, en dat 'er zig of door geweld., of door verradery van ontflaat, wanneer zy magtig worden. Alle deze vreemdelingen verftaan en fpreken de Siamfe taal, fchoon derzelver uitfpraak zeer moeyelvk is, en vooral voor een Europeaan. Deze taal heeft veel tongvallen, gejyk de Ouneefche; en men zingt al fpreekende. Zy is behalven dit niet zeer woordenryk; maar de V 4 toar  312 De Nieuwe Reisiger* tour der fpreekwyzen is nog moeyelyker door deszelfs veranderingen. Vermits zy woorden gebrek heeft, zoo is men verpligt om tot omfchryvingen zynen toevlugt te nemen. By voorbeeld , de lippen worden licht des monds genoemt, de bloemen, roem der boffen, de Rivieren, moeders der waaieren. Om u de moeyelykheid te doen begrypen van de zamenvoeging der Siamfe woorden, zoo zal ik u een voorbeeld opgeven. Goed hart betekent vergenoegt. Dus , om te zeggen. Zoo ik ie Parys was zoo zou ik vergenoegt zyn, zoo zou een Siammer zeggen : Zoo ik Zyn Stad van Parys, ik goed hart veel. By zyne te rugkomft uit Siam, zag de Heer Forbin de Mandaryn in Frankryk nog die hier in Gezantfchap gekomen was. Hy vroeg hem wat onderfcheid hy tuffchen de Hooftfteden van deze twee Koningryken vond. De Mandaryn andwoorden. Parys, goed groot; Siam, goet klein. Het woord Zoon, drukt in het Siams, de kleinheid van een zaak uit. Men zegt, by voorbeeld , de Zoon van een Menfch , om een klein Menfch te betekenen; en het woord Moeder werd gebruikt orp de groote of dikte van een zaak uit te drukken; en hierom heeft men den naam van Menan aan de Rivier van Siam gegeven, even als of men zeide Moeier der waatiren of veel mater. De geleerde en befchaafde Lieden hebben een byzondere taal die bali genoemt word. Men bediend 'er zig byzonder van in de boeken over den Godsdienft en Regtsgeleertheid. Byde deze taaien worden gelyk de Europeaan- fche,  Een-en-vyftigste Brief. 313 fche, van de linker naar de regterhand gefchreven. Ik geloof, Mevrouw, dat ik niets vergeten heb om u een Volk te doen kennen, met welke wy zulke naauwe verbintenilfen gehad hebben , en 't welk zig dezelve met vermaak herinnert. Ik zal u over de nabuurige Koningryken onderhouden, namaate ik dezelve leer kennen. De Stad Siam, in welke ik zedert eenige dagen te rug gekeert ben, zal het middelpunt van myne togten zyn. Ik zal hier van myne vermoeitheid komen uitruilen , ten einde van iedere togt, zoo geen omftandigheden my noodzaken om 'er my vroeger van te verwyderen als ik my voorgeftelt hebbe. Ik ben, enz. Siam den 30 November 1743. V 5 Twüi,  3H TwEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. De Nabmrige Koningryken van Siam. T"\eze Koningryken werden Malacca, Patana, Cambaye, Laos, Ava, Pegu, Aracan, Tipra en Azem, genoemt, zy zyn byna alle oudtyds Schatgevende, of onderdanig aan het Koningryk Siam geweeft. De Stad Malacca wierd door Alphonfus d'Albuquerque verovert in een tyd in welke zy een der bloeyenfte Steden van Azia, om de uitgebreidheid van haaren Koophandel was. Alle de Koopwaaren van China, Japan, de Molukfe Eilanden, de Kuft. van Malabaar, Bengalen, en de Golf van Perfien wierden in haare haven ontladen; zy zond talrykeVolkplantingen uit, welke haaren roem en reikdommen in verfcheide Geweiten verbreiden. Haare taal wierd zelfs voor de fchoonfte gehouden van alle die genen welke men in Indien fprak; de befchaafde Volken beyverde zig om dezelve te leeren ; en zy is tans nog zoo algemeen door hetOoften verfpreit, als het Frans door Europa. Dit is al het gene 't welk van deze beroemde Stad, en van haaren ouden luifter overig is. Wanneer zy een Wingeweft van de Portugefen geworden was, wierd zy door het licht des Euangeliums befchenen ; en terwy] dat den zendeling Xavier hier Kerken voor den waaren God en een Collegie voor zyne mede Broe- de-  TWEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 315 deren bouwden, verloor zy haaren Koophandel, om dat haare nieuwe Meefters zwaare fchattingen van de zwaare Schepen vorderden, welke de Aziatifche Kooplieden haare Haven deden vermyden; de Hollanders maakten'er zig vervolgens meefter van , en vernietigde met eene flag de Portugefche heerfchappy en den Roomfchen Godsdienft in Malacca. De Kerk van St. Xavier diend tans tot een Kerk voor de Gereformeerden, en zyn Collegie tot een Pakhuis, Alle Jaaren viert men het Feeft van deze overwinning. Men ftaat aan de Heidenen en Mahomettanen de vryheid toe om Pagoden en Moskeen te bouwen, de Roomsgezinde alleen mogen hier geen openbaare Godsdienft oeffenen. Dit is den tegenswoordige ftaat van deze Stad van welke de Hollanders den voornaamften Koophandel naar Batavia overgebragt hebben, 't geen hunne voornaamfte bezitting in de Indien is. Het Schier Eiland van het welk Malacca de Hooftftad is, werd in verfcheide kleine {laaten verdeelt. De Inwoonders welke het inwendige van het Land bewoonen, onthouden zig in de boften en op ongenaakbaare Rotzen, zy leven alleen van de vrugten of dieren welke deze boften uitleveren, en laten den Akkerbouw voor de Chinezen over , welke een bloeyende Volkplanting in deze landftreek geftigt hebben. De woefte en onbefchaafde Mallyers beminnen de Europeanen om hunne blankheid , en zoo ras zy hen op hunne Kuilen zien aanlanden, zoo komen zy hen hunne Dogters en Vrouwen aan4 bie-  3i6* De Nieuwe Reisioer. bieden om Kinderen te bekomen welke na hen gelyken. Hunnen Godsdienft is de Mahomettaanfche , met eene vermenging van het Heidendom, zy zyn te gelyk Godsdienftig en ondeugend , en vermengen de diefftal, onregtveerdigheid en onkuisheid, met de naauwkeurigfte waarnemingen van hunnen Godsdienft. Patana was voormaals een gedeelte van het Koningryk Siam; tans is het alleen Schatgeyend aan het zelve. Deszelfs Inwoonders zyn een vermenging van verfchillende Volken. De Chinefen dry ven hier de voornaamfte Koophandel; de Siammers bebouwen de aarde; en de Inboorlingen van het Land leven in luiheid en armoede. Zy hebben een afkeer van den wyn en de arak ; zy hebben weinig agting voor de aangenaame fpyze; maar zy beminnen de Vrouwen tot in het uitfporige. Zy fchatten dit vermaak boven al de andere ; hierom onderhouden zy vyf of zes wettige Vrouwen en zoo veel byzitten. De hoerery werd hier als geen misdaad aangezien; maar zy ftraffen het overfpel zeer geftreng. De Bloedverwanten van den Man nemen de uitvoering van de ftraf op zig ; men laat de keus der ftraffe aan den fchuldigen. Men dryft in dit Land een fterken Koophandel in die vogelnesjes van welke de Oofterlingen een aangenaam geregt toebereiden, en die voornamentlyk in China voor de tafels der Mandar ynen verkogt worden. Men vind hier in den grootften overvloed de aangenaamfte vrugten , en het welfmakenfte wilt en gevogelte. De  TwEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 317 De Pauwen zyn hier vooral zeer gemeen; en men gebruikt de vederen van haare ftaarten om de fpyzen te verfieren welke men op de tafels der Groote voordiend. De fchatting welke de Koning van Patana aan die van Siam betaalt, is een goude bloem en eenige klederen van fluweel of fcharlaken. Dezen ftaat heeft behalven dit, niets, 't geen hem, 't zy in woningen, *t zy in natuurlyke voortbrengzels, zelfs in 't algemeen in de zeden en aart van het Volk, van de nabuurige Staaten onderfcheid. Men kan het zelfde van het Koningryk Cambaye zeggen , dat zynen naam van de Hooftftad ontleent, welke de eenige is die eenige oplettentheid verdiend. Om haar voor de overftromingen te befchutten , heeft menze op een groote Dyk gebouwt, op welke zy maar eene ftraat beflaat, en aan den oever der Mecon legt. Dit is de naam van een groote Rivier welke door dezen Staat ftroomt, en waar van de bepaalde overftromingen, gelyk die van de Menan en Nyl, het Aardryk vrugtbaar maaken. De Vorft houd zyn verblyf te Cambaye , in een zeer eenvoudig Paleys, 't geen met houtepaaien omringt, en met eenige ftukken Kanon verfterkt is. De Stad is gelyk Patana, door verfchillende Volken bewoont, welke hier in een uitftekende losbandigheid leven. De Portugefen zelfs trouwen hier verfcheide Vrouwen, en nemen dat alleen van hunnen Godsdienft in agt, 't geen nog tegens hunne belangen, nog tegens hunne vermaaken ftryd. Ik  3i8 De Nieuwe Reisiger. Ik zag te Cambaye een Tempel van een byzondere Bouwkonft en fmaak : hy word door Pylaaren van zwart vernift hout onderfteunt, welke door goude bladeren verfiert zyn; deszelfs plavytzel is mede koftbaar om het te bewaaren, is het met matten bedekt. Men onderfcheid in dit Koningryk Grooten van verfchillenden Rang, welke ieder in verfchillende trappen aan het Hof verheven zyn, maar die 'er, voor het grootfte gedeelte, geen bedieningen hebben. Men kend hen aan een goude doos welke zy agter zig doen dragen, gelyk de Vrouwen in Europa haare bryfakken; dat is een eerteken 't geen die van den tweeden Rang niet hebben mogen; deze moeten zig met zilvere doozen vergenoegen. Zy bevatten Betel, Areek, Cardemon , en andere drogeryen die zy geftadig knaauwen. Wanneer zy voor den Koning verfcheinen, 't zy om hun Hof te maaken, of om de Raadsvergadering by te woonen , zoo plaatzen zy zig in een halve kring. De eerfte plaatzen werden door de Grooten van den eersten Rang beflagen. Die van den tweeden Rang zitten agter hen ; zy hebben altoos hunne doozen by zig. Maar men heeft nog een andere Rang welke boven hun alle verheven is: dit is die der Talapoins welke den Tempel bedienen, waar van ik gefproken heb; want de andere Priefters van dit Land werden niet hoog gefchat; en men heeft weinig anders als gemeen Volk die dit beroep omhelzen. Het is ongetwyffelt ter oorzaake van het groote denkbeelt dat men van de hei-  T.WEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 319 heiligribid heeft welke de Geeftelyke moeten hebben, dat het hen, gelyk in Europa, verboden is om zig met Staatszaaken te bemoeyen. Zy bezitten, wel is waar , het vertrouwen van den Vorft, en leven met hem in een foort van gemeenzaamheid; maar wanneer het de Staatsregering betreft, zoo denkt men dat het een heilig fchendig is, wanneer een Geeftelyke zig met het Regt der Wereltlyke bemoeit. Men bewyft hen behalven dit al den eerbiet die men aan hunnen Staat verfchuldigt is; zy bezitten behalven dit het aanzien en de voorregten welke aan het Priefterampt verknogt zyn; den eerbiet van het Volk , de agting van de Groote, en de gunft van den Vorft. De Mandarynen van de goude Doos zyn alleen met de Staatszaaken belaft. Zy hebben mede het Regt om een ieder voor hun Geregtshof te dagen, de borgerlyke en lyfftraffelyke zaaken te Vonniffen, tot de gevankenis te verwyzen, en de Doodvonniffen uit te fpreeken. Zy zyn te gelyk Staatsdienaars en borgerlyke Regenten , en vereenigen het Gezag van Staats - raad en die van Parlementsleden met eikanderen. Zy voegen hier het Krygsgezag by. Men bid in dit Land dezelfde Goden, dog onder verfchillende namen, als in Siam aan ; en de Godsdienft is hier byna het zelfde. Het Volk is hier Godsdienftig, en by ge volg, mild omtrent de Bedienaars van den Altaar. Een wyde en open rok maakt de kleding der Mannen uit; de Vrouwen hebben 'er een die korter is  3^0 De Nieuwe Reisiger. is welke haar om het lighaam en de armen fluit, en een rok die het overige van het lighaam bedekt. Zy zyn zoo bevallig als men met een taankleurig wezen zyn kan, en zoo Coquet als de minnenyd van haare Mannen duld. Wanneer een der Koningen van Cambaye zig door een inval van de Siammers gedrygd zag, waar van hy het Jok had afgefchut; zoo fmeekte hy den Koning van Cochinchina om hulp, en onderwierp zyne Staaten aan hem. Zedert dezen tyd zyn de Cambayers cynsbaar en afhankelyk van de Cochinchinefen geweeft, en mogelyk meer als van hunne eerfte Meefters. Vermits zy een geruimen tyd een gedeelte van het Ryk van Siam uitgemaakt hebben, zoo zyn hunne Zeden byna dezelfde. Zy zyn egter zoo bygelovig niet ten opzigte van de dieren: Zy doden hen zonder fchroom, en befpaaren zelfs de Olyfanten niet welke in zoo een hooge agting in Siam zyn, dat die geen welke 'er een dood op dezelfde wys geftraft word als of hy een manflag begaan had. Wat de natuurlyke voortbrengzels betreft, men heeft my van een boom verhaald welke alleen in de boffen van Cambaye waft: dezen boom brengt een fap voort, 't geen het yzer in diervoegen vergiftigt, dat het de wonde ongeneeflyk maakt. Wanneer dit fap in een drank ingenomen word, zoo verheft het zyne vergiftige kragt, en herftelt de kragt der vermoeyde Perzonen. De Jagers ontvangen het in bladeren , na dat zy een infnyding in den boom gedaan  Twee em-v^ftigste Brief. 321 daan hebben; maar wanneer'er een droppel op een wond valt,zoo word zy dodelyk; want men kent geen tegengift hier tegen. Ik dagt het niet nodig te zyn om in het Ko> ningryk Laos door te dringen, 't geen door ongenaakbaare boffen en bergen van de andere Staaten is afgefcheiden. Zonder my aan een moeyelyke en gevaarlyke reis bloot te ftellen, ver* genoegde ik my om eenige Inboorlingen van die Land te ondervraagen, welke in Siam woonde ; zie hier in het algemeen het geen zy my betreffende de Regering van dezen kleinen Staat onderrigt hebben. De Koning heeft onder zig een eerfte Staatsdienaar welke met de voornaamfte zaaken gelaft is, benevens zeven andere voornaame Amptenaaren of Landvoogden, welke ieder, in hun gebiet, een gelyke magt hebben. By het overlyden van den Koning, doed den eerften Staatsdienaar de Grooten van het Koningryk by een vergaderen, om een nieuwen Koning te verkiezen. Geduurende de tuffchen Regering, neemt hy zelfs de bediening van Vorft waar. Vermits het Koningryk Laos een afgefcheure ftuk van Siam is, zoo is het niet vreemt dat het dezelfde taal, hetzelfde fchrift, en den zelfden Godsdienft heeft; maar om dat de Talapoins hier veel plomper zyn als die van Siam, en meer gebreken bezitten, zoo hebben zy de Leerftukken van hunnen Godsdienft met buitenfporigheden vermengt, en hunneZedekunde met fchandelyke gebruiken welke het Volk alIV. Deel. X zo©  322 De Nieuwe Reïsiger. zoo blind en alzoo verdorven als de Priefters maaken zou, zoo de geftrengheid der Wetten deze onhandigheid niet beteugelde. Deze Geestelyken zyn uit het fchuim des Volks oorfpronkelyk; maar zoo ras zy het Ordens-kleet aangetrokken hebben, 't geen, volgens hunne denkbeelden , den eerften Rang in den Staat geeft, zoo verkrygen zy een ondraagelyken hoogmoed. De Inwoonders van Laos zyn van een zoo geweldigen en driftigen aard dat de geftrengfte Wetten hen naauwlyks in teugel houden konnen. Men werd niet alleen geftraft wanneer men iemand geflagen heeft, maar zelfs wanneer men zig toornig maakt, en dikwyls {trekt zig de ftraf / om meer vrees in te boezemen, over den onnozelen zoo wel als over den fchuldigen uit. Wanneer een Opperhooft van een Geflagt een groote misdaad begaan heeft, zoo zyn al die genen welke eenige graad van bloedverwantschap met hem hebben, ontrent tot den ftaat van Slaven gebragt. Daar is geen Land in 't welk men meer Yvoor als in het Koningryk Laos bekomen kan; om dat 'er geen is in 't welke de Olyfanten zoo gemeen zyn. Het brengt mede een groote menigte Benjoin voort, welkers foort veel fchoonder is als die van eenig ander Indiaans Landfchap. • Gy weet, Mevrouw, dat de Benjoin een drooge, harde, en ontbrandbaare harft is, welke een liefelyke en doordringende reuk heeft, vooral wanneer men dezelve brand. Hy vloeit na-  Twee-en-vyftigste Brief. 323 natuurlyk of door infnyding uit een zekere boom die tfe/zo/genaamt word. Hy is eerft wit, vervolgens werd hy graauwagtig, en eindelyk bruin rood. Men gebruikt hem in de Geneeskonft voor de longkwaaien, en in de Heelkonft om het koudvuur te wederftaan. De Gomlak is een ander voortbrengzel van dit Land, die zoo hoog gefchat word, dat de Cambayers, die'er zelfs zeer goede in hun Land hebben, die van Laos egter nog hooger fchacten. Deze gom is een doorfcheinende ftoffe, welke in de zamenfblling der verniffen gebruikt word, en van welke wy ons bedienen om Zegellak te vervaardigen. Zy is zelfs een foort van wafch welke door zekere vliegende Mieren vergaderd word, 't zy dat dezelve in de'maag van deze infekten beryd word, 't zy dat zy ze in dien ftaat op de bloemen vinden in welke men ze inzamelt. Men vind ze op de takken der bomen welke de Inwoonders doorbooren, om het werk fteunzel te verfchaffen. De Mieren van Laos bereiden de Lak agt maanden in het Jaar, om haare jonge voort te brengen en te bewaaren. De Eyeren van deze infekte verfchaffen de rode kleur; want wanneer zy hier van ontbloot of weinig voorzien is, zoo geeft zy een geringe verw van zig. Wanneer men deze Gom ingezamelt heeft, waft men ze, doed haar fmelten, en giet haar op een marmere tafel uit, wanneer zy in bladen by een ftolt; en men gebruikt haar tot de fchoone fcharlakeverw,welke in de Levant bereid word. Het onzuivere, X 2 werd  324 De Nieuwe Reisiger. werd tot Zegellak gebruikt; men kleurt het roode met vermiljoen, en het zwarte met fchoorfteenroet. De Koningryken Ava en Pegu zyn tans onder een Opperhooft vereenigt, welke mede de Vorftendommen Prom, Martaban, Brama en andere kleine Staaten onder zyn gebied heeft, welke maar een Ryk uitmaaken. De zelfde Wetten , Gewoontens, Zeden en Godsdienft heerfchen hier ; en alle deze Landen , welke voormaals van eikanderen gefcheiden waaren , moeten tans als landfchappen van het Koningryk Pegu befchouwt worden. De Stad Ava die *er de Hooftftad van is, legt aan een Rivier van dezelfde naam; het is een gewoonte onder de Indiaanen om aan de Rivieren dezelfde naam te geven als die van de landfchappen welke zy befpoelen. Zy noemen de Rivier Pegu, welke voorby de Stad van die naam ftroomt, die de oude Hooftftad van dit Koningryk was. Ava is een Stad van een middelmatige groote; haare ftraten zyn regt en ter wederzyden met bomen bezet. De Koning houd hier zyn verblyf in een groot Paleis, het geen een vierkante gedaante heeft, en uit vier groote gebouwen beftaat. Men treed 'er door vier groote poorten in, welke na de vier Wereltdeelen uit zien. Zy hebben ieder een byzondere naam, betrekkelyk op het gebruik waar toe zy gefchikt zyn. De eerfte werd alleen voor den Koning geopend, wanneer dezen Vorft zig aan het Volk met al den luifter der Majefteit vertonen wil; men noemt  TWEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 325 noemt haar de poort der Pragt. Door de tweede doed men de Afgezanten en alle die genen welke,gelyk zy, gefchenkenaanbieden, binnen treden; dit is de Goude poort. Diegenen welke weldaden van den Vorft ontvangen hebben, de Misdadigers die hy vergiffenis verleent, en de Amptenaaren welke hy met nieuwe waardigheden bekleet, gaan uit het Paleis door de poort der Gunfi. De vierde is de poort der Geregtigheid; zy geleid naar de Vierfchaar alwaar men de Regtsgedingen Vonnift. In het midden van de open plaats welke door de vier gebouwen gevormt word, ziet men een pragtig gekoepelt gebouw, waar van de uitwendige muuren met goude bladeren bedekt zyn. Het geen ik omtrent den eerbiet der Oofterlingen voor hunne Vorften gezegt hebbe, is niet te vergelyken by het foort van Godsdienstig eerbewys, 't geen de Peguanen aan hunnen Vorft betonen. Niet alleen knielen zy voor zyn Perzoon neder, maar zelfs voor alles wat tot zyn gebruik diend. Niets zelfs tot de geregten voor zyn tafel, of het word eerbewyzingen aangedaan, welke de aanbidding naby komen. Wanneer dezen Vorft gegeten heeft, zoo blaatt een van zyn Bedienden op een Trompet om aan alle de Vorften der aarde te berigten, dat de Keizer van Pegu hen toeftaat om de maaltyd te gebruiken. Gy heb gezien, Mevrouw, wat opgeblaze eernamen de Koningen van Siam aannemen; deze brengt de Koninglyke trotsheid nog verder in de hoedanigheden X 3 wel-  326 De Nieuwe Reisiger. welke hy zig toefchryft. De namen van Vorfi, Koning en Keizer beandwoorden niet aan het denkbeeld dat hy van zyne magt heeft, welke hy gelooft dat die van het Opperwezen evennaard« Zyne Onderdanen noemen hem Kiak , 't geen God wil zeggen; en wanneer hy aan andere Vorsten fchryft, zoo fchaamt hy zig niet om de buitenfporige eernamen aan te matigen van Koning der Koningen , Bloedverwand der Goden , Broeder van de Zon, Volfirekte Meefter van de Zeet enz. Zyn magt over zyne Volken evennaard die van zyne vorderingen, ten opzigten van andere Vorsten : Hy houd die genen welke hy tot de grootfte waardigheden verheft in de volftrekfte afhankelykheid; hy vordert van hen meer onderdanigheid als van het Volk zelfs, welke hy tegens hunne knevelaryen befchut; en de minfte misdaden van dit foort werd met een geftrengheid geftraft welke de andere in bedwang houd. Zy fpreken nooit tot hen zonder de armen , by ieder woord dat zy uitbrengen , op te heffen, en diepe buigingen te maaken. Dezen Vorft heeft altoos een afgezondenen van ieder Landfchap aan zyn Hof, welke hem van het gedrag der Landvoogden verflag doed. Dezen hebben onder zig, in iedere Stad, een Luitenant en twaalf Regters , welke op zekere dagen by een vergaderen, om de Regtsgedingen te Vonniffen. Men kan zig van hun Vonnis beroepen op den Vorft; en zoo het onregtveerdigis, zoo word het verbroken , en de Regters geftraft; maar zoo het billik is, zoo keert de geftrengheid van den Vorft  Twee-en-vyftigste Brief. 327 Vorft zig tegens den misdadigen. Dit gedrag maakt zoo wel de Regters als de partyen omzigtig. De Koning behoud aan zig het Vonniffen der Hooftmisdaden ; in deze gevallen, benoemt hy gevolmatigden welke de zoak onderzoeken en de fchuldigen in zyne tegenwoordigheid ondervraagen ; en den Vorft tekent alleen het Doodvonnis. Om de misdaad te ontdekken , neemt men zynen toevlugt tot dezelfde middelen als in Siam; maar de ftraffen zyn zoo wreed niet. Men kapt de misdadigers het hooft af, of doed hen door de Olyfanten vertrappen; andere foorten van ftraffen zyn hier weinig in gebruik. Ik heb geen een Doodvonnis ter uitvoer zien brengen geduurende myn verblyf in dit Koningryk ; maar men vierde 'er een der vyf Hooft - feeften, welke door den Godsdienft van dit Land geheiligt zyn. Ik bevond my toen te Surian , een Stad van het oude Pegu , welke aan de mond van de Rivier Ava legt, 't geen de eenigfte aanmerkelyke Zeehaven van dezen Staat is. De Portugefen hebben dezelve geduurende eenige tyd bezeten; maar toen den Koophandel hier een groote menigte vreemdelingen naar toe lokten, zoo wekte deszelfs voorfpoed den nayver der nabuurige Mogentheden op, welke 'er deze nieuwe bezitters uit verdreven. Het Feefl' dat ik hier zag vieren , werd Sapban daicbe genaamt, of het Water -feefl. Het zelve beftaat in het vermaak . dat het geheele Volk neemt om eikanderen op de ftraaten, openbaare plaatzen en overal waar X 4 ZY  3s8 De Nieuwe Reisiger. zy eikanderen ontmoeten met waater te begieten. De Koning en Koningin befproeyen elkander met Rozenwaater of andere welriekende vogten. De Groote Heeren hebben dit mede in vaaten welke zy in de hand houden, en waar mede zy eikanderen begieten zoo lang als het Feefb duurd. Eindelyk niemand gaat op dezen dag door de Stad, welke niet geheel nat is wanneer hy te rug koomt, door het waater dat men uit de vengfters op de voorbygangers giet. De andere Feeften zyn die van het vuur, van de bedevaart, van de wedlopen, en die van de waagens. In het eerfte rigt men pyramiden van verfchillende gedaantens op , om welke des nagts toorzen, fakkelen en lampen branden, om die genen te verligten welke na de Kapel van het Kafteel gaan om den grooten Afgod aan te bidden. De pyramiden zyn van rotting gemaakt en met koftbaare ftoffen bedekt. De Grooten doen dezelve op waagens voorttrekken voor welke meer dan drie honderd perzonen loopen, om haar aan den Koning te laaten zien. Het Volk doed mede zyne Offerhanden aan dezen Afgod. Het tweede werd gevierd door een Bedevaards reis die de Koning en de Koningin twaalf uuren van de Stad doen, zy verfcheinen als dan op een Zegenwaagen, en zyn met alle de Edele gefteentens van de Kroon verfiert. Het derde gefchiet ter eere van een anderen Afgod, onder hetOpzigt van den Koning, de Koningin en derzelver Kinderen, welke hierin Perzoon tegenswoordig moeten zyn, zittende op pragtige waagens.  TWÈE-EN-YFTIGSTE BRIEF. 329 eens. Het vierde eindelyk gefchiet op de Rivier, dit is een foort van wedfpel met de Barken ,' dat de Koning en Koningin met hunne tegenwoordigheid vereeren. Men deelt by dit Feefl: Pryzen aan de overwinnaars uit»: dit zyn kleine Standbeelden van goud en zilver welke met veel toeftel, in tegenswoordigheid van het geheele Hof, aan de Overwinnaars uitgedeelt worden , terw'yl dat de andere mede - dingers voor de befpottingen der aanfchouwers bloot geftelt zyn. Men heeft my van een ander Feefl: verhaalt 't geen alleen in danfen beftaat. Deze worden ter eeren van alle de Godheden van het Land gevierd: de Danfers werden in een vergadering van het Volk verkozen; en dit zyn gewoonlyk, zoo men my zeide, Hermaphroditen, van welke men verzekert dat het getal zeer groot in het Koningryk Pegu is. Deze Danfers bewegen zig zoo lang tot dat zy buiten hunnen adem zyn en geheel van zig zelfs vallen. Wanneer zy van deze befwyming herkomen, zoo verhaaien zy , dat zy geduurende hunne verrukking , zamenfpraken met de Goden gehad, en van hen onuitfprekelyke geheimen gehoort hebben. Alle de Peguanen zyn Afgodendienaars., alleen met eenig onderfeheid in hunne Leerftukken en Godsdienftige plegtigheden. Eenige volgen den ouden Godsdienft: van dit Land, welke dezelfde als die der Siammers is. Anderen ftellen twee grondbeginzels gelyk de Manicheen, en hebben meer eerbiet voor het kwaaX 5 &  33° De Nieuwe Reisiger. de als voor het goede, overreet zynde dat men die geen welke in ftaat is om het meefte kwaad te doen het meefte ontzien moet: hierom regten zy aan dit kwaad beginzel hunne Gebeden in hunne ziektens en tegenfpoeden. Zy doen het geloften van welke zy zig met de uiterfte naauwgezetheid kwyten. Hunne Offerhanden beginnen met een groot Feeft dat van danfen en muzyk vergezelt is. Vervolgens loopen zy als zinneloozen door de ftraten, houden in de eene hand een brandende fakkel, en in de andere een zeker hoeveelheid reift, en fchreeuwen uit al hun kragt dat zy den bozen Geeft zoeken om hem fpyzen aan te bieden, om hem door deze Offerhanden te bevredigen. De vrees die zy voor zyne magt hebben, iszoofterk, en bezet hen in dier voegen, dat zy geen menfch ontmoeten 'c welk eenigfints eene ongewoone gedaante heeft, of zy nemen zeer verfchrikt de vlugt, in gedagten dat dit den boozen Geeft is, die uit de Hel gekomen is om hen te plagen. Men heeft eenige fteden in welke de Inwoonders hunne huizen in het begin van het Jaar met levensmiddelen vervullen, en dezelve drie maanden onaangeroert laaten , om den helfchen Geeft tyd te geven om 'er zig mede te verzadigen , in hoop dat hy hen dus het overige van het Jaar geruft zal laaten. De aanhangers van den Siamfen Godsdienft, voegen by dezelve den dienft van eenige andere Goden, voor welke de Peguanen pragtige Tempels in den omtrek van Surian gebouwt heb-  Tee-en-vyftigste Brief. 331 hebben. In een dezer zag ik een Reuze beek, dat zeftig voeten lang was, en den ftand had van een menfch dat flaapt. De Priefters dulden niet dat men in den anderen Tempel treed, en verbergen hunnen Afgod zoo zorgvuldig, dat men zelfs niet weet wat hy verbeelt: men weet alleen dat hy geen menfchelyke gedaante heeft. Dezen Tempel is op een heuvel in een zoo voordeelige ftand gebouwt, dat men hem agt uuren in het ronde ontdekken kan. Men verhaalt van deze twee Afgodsbeelden duizend buitenfporigheden, welke het Volk met een volkomen zekerheid gelooft, want het is aan zynen Godsdienft zeer verknogt; een van zyne gewoone bewyzen van Godsdienft is het bouwen van Kapellen. Men heeft 'er ook een groot getal van in dit Land; waar onder 'er eenige zyn welke een bevallige gedaante hebben, en welke zelfs uitwendig gevernift en verguk zyn. De Koning die by uitftek ryk is, heeft in den zynen Afgoden van een onfchatbaare waarde. Een dezer heeft een menfchelyke gedaante en groote, welke men zegt dat van louter goud is. Dit beelt heeft een drie dubbele Kroon op het hooft welke met Edele gefteentens bedekt is, op het voorhooft een Robyn die de groote van een noot heeft, twee oorverGerfelen van een onfchatbaare waarde, en een gordel by wyze van een draagband om de lendenen, welke met een oneindige menigte diamanten bedekt is. De Priefters van Pegu hebben dezelfde naam als die van Siam, zy volgen ten naaftenby dezelf-  / 332 De Nieuwe Reiziger. zelfde Kerkgewoontens, en doen belydenis van dezelfde geftrengheden en dezelfde regels te volgen. Het Volk heeft veel eerbiet voor hen; en dit is de vrugt van het voorbeeldige leven 't geen deze Kloofterlingen leiden. Alle maandagen gaan zy door de ftraaten, en flaan met gewelt op blikke bekkens, om het Volk op te wekken, en hen tot de Preek te roepen. Zy tragten minder om leerftukken te verhandelen, als om de Zedekunde aan te dringen. De ftukken welke zy het meefte uitbreiden, zyn dat men niemand doden moet, een ander het zyne niet te ontroven, niemand ongelyk doen of hem verdriet veroorzaaken; het overlpel vermyden, enz. Vermits deze Priefters in het gevoelen zyn dat men veel eer den Hemel wind door zyne goede werken als door zyne leerftukken , zoo zien zy zonder verdriet en nayver dat men hunnen Godsdienft verlaat om den Chriftelyken of Mahomettaanfchen te omhelzen. Zy dulden alle Godsdienften, mits derzelver Zedekunde zuiver is, en overeenkomftig met de grondbeginzelen der natuurlyke Wet, welke zy in hunne Predikatiën zoeken vaft te ftellen. Hierom zyn de Godgeleerde twiften en] oorlogen onder hen onbekendt. Zy bezitten veel medogentheid en liefdadigheid omtrent de vreemdelingen, haaien die genen met y ver aan welke fchipbreuk geleden hebben, geven hen klederen; verbergen hen , en voeden hen in hunne Kloofters , en tragten hen aan die wreede Wet te ontrekken welke die genen tot Haver-  Twee.en-vyftigste Brief: 333 verny verwyft die op de Kutten van Pegu fchipbreuk lyden. De kleding van deze deugzame Talapoins beftaat in een lange rok zonder mouwen, van een bruin rode kleur, welke hen tot op de hielen afhangt, zy fluiten dezelve met een lederen gordel toe, aan welke altoos een klein flesje met rozewater is vaft gehegt,'t geen menigvuldig in de Godsdienftige plegtigheden van dit Koningryk gebruikt word. Zy dekken hun hooft niet, en gaan blootsvoets. Hunne houding is zedig en ftatig; en in dezen ftaat gaan zy van huis tot huis bedelen. Zy hebben een biezekorf onder den arm, en een kleine trommel in de hand, op welke zy driemaal voor ieder huis flaan. Zoo 'er niemant uitkomt om hen iets te geven, zoo gaan zy op een zedige wys weg. Zy brengen gewoonlyk een goede voorraad van ryft, peulvrugten, en ooft met zig 't geen hun gewoon voedzel is. Zoo zy meer levensmiddelen bekomen als zy op dien dag nodig hebben , zoo delen zy het overige aan de armen uit, zonder eenige zorg voor den volgenden dag te hebben. Wanneer zy fterven , zoo worden hunne lykspligten op koften van het Volk gehouden, 't geen hen zeer groote eer bewyft. Na dat men het lighaam eenige dagen bewaart heeft, zoo rigt men een houtmyt van het koftbaarfte hout op om hen te verbranden. Men werpt de aflchen in de Rivier; en de beenderen werden met plegtigheid of in het Kloofter dat zy bewoonden, of by den boom welke zv tot hunne zitplaats verkoren hadden fee-  334 De Nieuwe Reisiger. begraven; want in Pegu, gelyk in Siam leven eenige als kluifenaars in de boffen; en anderen, gelyk de Monniken, in Kloofters. De eerbiet die men voor hun heeft, gaat zoo ver, dat men met vermaak het waater drinkt in welke zy hunne handen gewaffchen hebben. Het is waar dat de Peguanen by uitftek onzinnelyk zyn: Zy maaken geen zwarigheid om in het zelfde vertrek met hunne beefteri te woonen. Anderen zyn te gelyk zoo bygelovig, dat zy geen ander waater willen drinken als uit de gragten in welke zig de Crocodillen onthouden, aan welke zy een foort van Godsdienftigen eerbiet bewyzen. Om het zelve te fcheppen ftellen zy zig in gevaar om door deze dieren verflonden te worden; en dit ongeluk gebeurt dikwyls. De Talapoins van Pegu hebben dit nog met die van Siam gemeen, dat zy het beftel over de lykspligten nebben en by de huwelyken niet tegenswoordig zyn. Wanneer den Koning fterft, bereiden zy twee Barken welke maar een bedekzel hebben, in het midden plaatzen zy een tafel op het welke het dode lighaam legt. Onder deze tafel ontfteken zy een groot vuur van welriekend hout, en laaten de Barken met den ftroom afdryven; en geduurende dezen tyd zingen en vermaaken zy zig, tot dat het vlees van het doode lighaam geheel verteert is. De as« fchen die overblyft, kneden zy met melk tot een deeg, welke zy tot aan de mond van de Rivier afvoeren, alwaar zy het in Zee werpen. Men begraaft de beenderen in een Kapel welke reets  TWEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 335 reets gebouwt is, of ter eeren van den doden gebouwt word. De Peguanen nemen in de huwelyken ten naaftenby dezelfde plegtigheden in agt als de Siammers, en huwen en verlaaten eikanderen op dezelfde voorwaarden. De Mannen verlaaten hunne Vrouwen wanneer zy dezelve moede zyn, en verkoopen haar wanneer zy ongetrou zyn. De Vrouwen wreken zig over de trouweloosheid der Mannen door vergift. De voornaamfte van dit Land geven hunne Vrouwen den eerften nagt aan een ander over, om dat deze hen van een moeite ontflaat welke elders de begeerte der Mannen is. De Vaders- verhuuren hunne Dogtets aan de vreemdelingen voor geld; de prys werd geregelt na de tyd welke dit verdrag duurd. Wanneer dezelve verftreken is, keert de Dogter by haar bloedverwanten te rug, tot dat zy weder gelegentheid vind om zig te verbinden. Zoo de vreemdeling voor de bepaalde tyd vertrekt, zoo kan zy zig weder aan andere verhuuren; maar wanneer hy wederkeert, heeft hy regt om haar te rug te nemen. Men geeft hem dezelve weder zoo lang zyn verblyf duurd; en keert vervolgens tot den tweeden bezitter; om by hem de overige tyd te voldoen. Een Man die geld wil lenen, maakt geen zwarigheid om zyn Vrouw tot pand te geven; en zoo de fchuldeifcher haar gebruikt, zoo betaalt hy zig zelfs, en de fchuldenaar heeft dus voldaan. In onze befchaafde Landen betaalt men  33<5 De Nieuwe Reizigers men zomtyds op dezelfde wys ; maar het pand blyft by den Mam De Peguaanfche Vrouwen zyn zeer onzedig gekleet, zoo men den naam van kleet aan een ftuk lynwaat geven kan, 't geen zoo kort, doorfcheinend, en zoo onagtzaam om het lighaam gewonden is dat het byna niets voor de oogen verbergt. Een fchandelyke reden verpligt de Mannen om zig zediger te kleden: en even als of deze middelen niet genoeg waaren om dit Volk van een fchandelyke genygtheid te wederhouden, zoo neemt men tot ongeloofelyke middelen zynen toevlugté Men heeft 'er welke de eerbaarheid gebied te verbergen; zie hier een ander 't welk vry veel in gebruik is. Men befchildert de Jongens in den ouderdom van zeven of agt Jaaren , met een zekere blaauwe kleur; die, wanneer zy groot worden , zig met het vel uitbryd, en in diervoegen hunne natuurlyke kleur veranderd, dat zy affchuwelyk lelyk worden. De Vrouwen in tegendeel, doen alles watzy konnen, om zig bevallig, aangenaam en beminnelyk te maaken. Haare trekken hebben niets edels: Zy hebben kleine oogen , breede ooren, het lighaam zeer dun, en de handen en voeten van een uitftekende kleinheid. Zy zyn zagtaardig, gedienftig, aan haare Mannen onderworpen , en geftadig bezig met de zorg van haar huisgezin. De Mannen gelyken naar de Siammers, en zyn, gelyk deze, lafhartig, lui, bedriegers en leugenaars. Zy kweken nog wetenfchappen nog konften aan;  TWEÉ-ÉN-VY1?TIGSTE BRIEF. 337 aan; de eenigfte in welke zy uitmunten is het zamenftellen van vuurwerken. Hunne gewoone vüurpylen zyn holle rieten, welke zy met buspoeder vullen, en met een vel omwinden. Zy plaatzen dezelve gewoonlyk op een boom; en voorfpellen een goed of kwaad lot uit de wyze op welke de vuurpyl opgaat. De Stad Surian is de eenigfte ftapelplaats van den buitenlandfchen Koophandel welke in Pegu gedreven word. De Europeanen brengen hier hoeden en linten. De Mogollers gefchilderde lynwaaten, de Chinefen andere Indiaarifche Koopwaaren; en zy verwiffelen dezelve tegens ryft , yvoor , diamanten, robynen en andere Edel'e gefteentens. Dezen Koophandel gefchiet zonder te fpreken , gelyk te Golconda, men geeft eikanderen de hand welke men met een neusdoek bedekt; eh met dezelve te drukken , of met het bewegen der vingeren, verftaat men eikanderen. De Robynen van Pegu zyn de fchoonfte van het geheele Ooften. De fteen welke dezen naam voerd, is doorfcheinende , en heeft een luifterryke rode kleur, welke aan het einde met violet gemengelt is. Men bekoomt dezelve voornamentlyk uit een berg die Callan genoemt is, welke tuffchen de Steden Surian en Pegu legt, en uit een andere berg tusfchen Pegu en Cambaye. Gy weet, Mevrouw, dat de Juweliers de 'Robynen in vier foorten onderfcheiden, waar van die Van Pegu het hoogfte gefchat worden : men noemt dezelve Oojlerfche Robynen: dit is, naden diamant, de %V. Deel. Y hard*  338 De Nieuwe Reisiger. hardde van alle ftenen. De vyl heeft geen vat op hem, en hy wederftaat het geweldigfte vuur; hy werd alleen eenigfints zagt; zyne gedaante is rond, ey rond of agtkant; en men vind hem dan eens in een rood zand, en dan weder in een graauwe of roodagtige rots. De andere foorten zyn de bleeke Robyn, enz. Hunne waarde vermeerdert in evenredigheid van hun gewigt; gelyk die der diamanten. Ik zal niets zeggen, Mevrouw van de andere voortbrengzelen van dit Land, die ten naaftenby dezelfde als in Siam zyn ; maar de lugt is hier veel gezonder; waarom 'er de Europeanen beter vaaren als in de nabuurige geweften. De kinderpokken regten hier groote verwoeftingen aan; en de Peguanen hebben een zoo groote affchrik van deze ziekte,dat wanneer 'er een door aangetaft word, alle de genen die in het zelfde huis of in de nabuurfchap wonen, de vlugt nemen. Men laat by de zieke waater en ryft; en na verloop van eenige tyd koomt men na zyn lot vernemen. Zoo hy genezen is, zoo draagt men hem in Zegenpraal onder vreugde gefchry door de Stad. Wy gingen, zonder ons op te houden, van Surian naar het Eiland Negrailje in het Koningryk Arakan; en van het Eiland Negrailje naar dat van Munay, dat om de fchoonheid van deszelfs Pagoden beroemd is. Het is hier dat het Opperhooft der Raulyns zyn verblyf houd. De Raulyns zyn in het KoningrykArakan.de Priesters of Bedienaars van deze Tempelen. Eenige Je-  Twee-en-vyftigste Brief. 339 leven in gemeenfchap met eikanderen, de andere in kleine cellen ter zyden van de Pagoden, en weder anderen in het midden der bosfen. Zy zyn in het geel gekleed, men fcheert hen het hooft, en zy hebben een foort van myter op het zelve. Zy verbinden zig om ongehuuwt te leven; maar wanneer zy deze verpligting verbreken, zoo verbrand men hen niet gelyk in Siam; men vergenoegt zig met hen van de Priefterlyke waardigheid te beroven, en hen tot den Staat van Leken te brengen. De opvoeding der Kinderen is aan die genen toevertrouwt welke de Steden bewonen ; zy leeren hen lezen en fchryven, en onderwyzen hen in de Wetten en Godsdienft van het Land. Zy zyn te gelyk Godgeleerden , Starrekykers, en Geneesmeefters; maar zy maaken minder gebruik van hulpmiddelen om de zieken te genezen, als van bvgelovige plegtigheden. Zy fchryven Offerhanden voor om de boosdoende Goden te bevredigen .; en dit is al het gene waar op hunne kundigheden in de Geneeskunde uitloopen. Zoo deze Offerhanden de genezing niet uitwerken, zoo doen zy een kamer in het huis van den zieken gereet maaken en verfieren, zy plaatzen hier een Afgod op een Altaar in, en nemen 'er hun verblyf geduurende agt dagen, in welke tyd zy goede cier maaken onder het geluit der muzyk inftrumenten; en die genen welke het beftuur over het Feeft heeft, is verpligt zoo lang te danffen tot dat de kragten hem begeven en hy in zwym valt. Men Y 2 ver-  34° De Nieuwe Reisïger, veronderfteld dat hy als dan met de Goden in onderhandeling is over de genezing van den zieken. Zoo deze 'er op volgt, zoo brengt men hem in Zegenpraal na den nabuurigen Tempel , en men befproeit hem met welriekende vogten, maar zoo hy fterft, verklaren de Raulyns dat dit de ftraf van zyne zonden is, of wel een uitwerkzel van de Goddelyke barmhartigheid die hem een beter lot in het toekomende leven beryd. Het groot Gezag van deze Priefters heeft derzelver getal tot in het oneindige vermeerdert; en men heeft hier byna zoo veel Tempelen , Pagoden en Kapellen als Priefters. Het grootfte getal van deze Tempelen zyn op fteile rotzen gebouwt; en men klimt 'er langft trappen naar toe, welke in de Rots uitgehouwen zyn. Derzelver gedaante is rond, en zy eindigen in pyramiden welke met vergulde klooten verfiert zyn. Het inwendige, ïs met Afgoden vervult, waar van eenige een Reuze geftalte hebben; dit belet egter niet dat iedere Inwoonder nog zynen byzonderen in huis heeft. Zy knielen voor dezelve neder, Offeren hen bloemen, welriekende kruiden, en alle de geregten op, voor dat zy op de tafels geplaatft worden ; zy hebben derzelver merktekens met een gloeyend yzer op het lighaam gebrand ; zy zweeren by dezelve, om dat genen te beveiligen of te ontkennen 't geen men hen vraagt. Die genen welke in de Tempels geplaatft zyn ontvangen gefchenken van de reike Lieden ; men zend hen vlees dat bereid is, en waar  TWEE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 34I waar mede de Raulyns zig onder eikanderen vrolyk maaken. Het Opperhooft van deze Priefters heeft het grootfte Gezag in dit Koningryk: de Koning zelfs geeft hem de plaats van Eer, en fpreekthem nooit aan zonder een diepe buiging te maaken. Wanneer dezen Opperpriefter fterft, zoo is den Koning en alle de Grooten verpligt om by zyne lykpligten tegenwoordig te zyn; en deze plegtigheid koft, onmeetbaare geldzommen zoo wel om den toeftel, als om de klederen die men aan meer dan veertig duizend Priefters uitdeelen moet, welke door dit Land verfpreit zyn. t. Wanneer wy Noordwaards langft het Strand voeren, kwamen wy aan den mond van de Rivier van Arakan , welke een Haven vormt die de grootfte Schepen bevatten kan. Wy verlieten hier het onze; en namen een klein Vaartuig 'tgeen ons teOrietan bragt, 'tgecn aan een arm van de Rivier legt. Den grooten Koophandel die in deze Stad gedreven word, lokt hier een groote menigte vreemdelingen uit alle, de geweften van Indien naar toe. Zy is de Hooftftad van twaalf Landfchappen welke het Koningryk Arakan uitmaaken, en van welke de Landvoogden de Titel van Koning aannemen s om dat den Vorft, wanneer hy hen hier toe berjoemd , hên ieder een Kroon op het hooft zet. Den arm der Rivier welke voorby Orietan ftroomt, levert een zeer bevallig fchouwfpel iiit: deszelfs Oevers zyn met altoos groene bomen bezet, welke een aan een gefchakelt prieel. Y 3 v, en op in* ftrumenten fpelen welke een treurig geluit van zig; geven. Hy koomt vervolgens zelfs met een zeker kleet omhangen in welk men wil dat de booze Geeft zyn verblyf heeft. Hy naderd op een honende wys den Tempel. In de eene hand heeft hy een boog en pyl, en in de andere een klein zwaart; hy keert zig regts en links met een verwoed gelaat, hy fchiet van tyd tot tyd eenige pylen af, en fteekt met zyn zwaart na den eerften die hem ontmoet. Ongelukkig die genen welke hy raakt; want hy is nergens verantwoordelyk voor; men fchryft alles aan den bozen Geeft toe welke hem bezit; en de moorden die hy begaat blyven ongeftraft. Gy kond hg-  $66 De Nieuwe Reisiger. ligtelyk denken, Mevrouw, dat dezen Man alleen door het gerrteene Volk gevolgt word; want zoo ras men hem verneemt wyken alle ordentelyke Lieden in hunne huizen. De andere werpen zig voor hem ter aarde; en hy zet zyne voeten met een trotsheid en hoogmoed op hunne hoofden welke nog meer eerbiet voor hem inboezemt. Hy drygt hen, wanneer zy hem gefchenken brengen; en wanneer zy zulks niet doen doet hy hen ftokflagen door zyne dienaars geven. Wanneer hy de fchyn maakt van op hen te willen fchieten , zoo vlugten zy uit al hun magt;en door zyne drygementen verfchrikt doen zy alles wat hy begeerd. Zoo hen eenig onheil overkomt, fchryven zy zulks aan den bozen Geeft toe , en gaan by de Profeet om hem aan te fporen dat hy dezen Geeft voor hem bevredigt. Als dan gebiet hy hen om een affchuwelyk beelt aantebidden, het geen hy zegt dat van zynen God te zyn, om wierook voor het zelve te branden, en hem gefchenken te geven. Zoo *er iemand ziek word, gaat men by hem, om te vragen wat Geneesmeefters men gebruiken moet: en hy pryft altoos die genen aan welke hem het meeft geven. Eindelyk wanneer men iets verloren heeft, neemt men nogmaals zyn toevlugt tot dezen bedriegervermits hy veel befpieders in de Stad heeft' zoo raad hy zomtyds zeer wel; en meer werd er niet vereifcht om hem den naam van Profeet te doen verkrygen en behouden. Voor het overige, zoo bewyft men hem dezen eerbiet niet als  DriE-en-vyftigste Brief. 367 als wanneer hy zyn plegtgewaat aan heeft, om dat men gelooft dat den bozen Geeft hier in huisveft. Wanneer hy in zyne gewone klederen verfchynt, zoo ziet hem niemand aan; nog groet hem. Wanneer hy zynen togt door do omleggende ftreken vanLafla gaat doen, 'tgeen alie Jaaren geduurende agt dagen gefebiet, zoo plaats hy dit noodlottig kleet op een paard, en zit zelfs op een ander. Gw/eral waar hy doortrekt, buigt het Volk zig neder, niet voor hem, maar voor het paard, 't geen dit vreeffelyke kleet voert. Zoo hy by deze gelegentheid te raden wierd om iemand te doden of te kwetzen, zoo zou hy gelyk een ander geftraft worden. Wanneer dezen Man fterft, zoo volgt een van zyne Kinderen hem op; en zoo hy 'er geen heeft, neemt men 'er een van de Profeten uit de nabuurige Steden; want iedere Stad heeft haaren Profeet. Dit is de zonderlinge Man, Mevrouw, by welke men zig vervoegt, wanneer 'er een nieuwe groot Lama moet verkoren worden. Hoe ver hy ook verweidert is, die dezen bedrieger aanwyft, zoo doed men hem egter af haaien, en men geleid hem naar het groote Kloofter om hem te onderwyzen. Wanneer men gelooft dat hy tot den trap van nodige bekwaamheid gekomen is, om deze uitftekende waardigheid te vervullen , zoo geleit men hem aan den voet van den Troon van den ouden Lama; en men vraagt hem hier of hy de wezentlyke Groot Lama is, die geen welke in alle tyden beftaan heeft,  $68 De Nieuwe Reisiger. heeft, en die maar alleen van lighaam verandert is ? Hy andwoord dat hy het is, en vermits men hem hier een bewys van afvordert, zoo zegt hy tot de geen die hem ondervragen; Gaat op zoo een plaats en zoekt daar zoo een zaak, welke ik 'er voormaals gelegthebbe, en gy zult dezelve vinden. Men vind dezelve ook altoos, gelyk gy ligtelyk begrypen kond, Mevrouw; en op het zelfde oogenblik plaatzen de Lamaas hem op den Troon. Zy beloven hem vervolgens gehoorzaamheid; de Koning; de Groote, en Regenten doen dit mede. Na deze plegtigheid is den nieuwe Lama in de bezitting van zyn waardigheid, hy heeft tot zyn dood een volftrekt Gezag in alle Kerkelyke zaaken. Dog de Priefters vergeten niets om het Volk te overreden dat hy nooit fterft; zy gebruiken voorzorgen om eenen anderen Lama van dezelfde geftalte, en voor zoo veel zulks mogelyk is van dezelfde gedaante in zyn plaats te verkiezen. Zomtyds is het de Lama zelfs die zynen Opvolger benoemt. Hy doed de Priefters by een komen, en verklaart dat hy in het lighaam van zoo een Kind moet overgaan, 't geen eerft nieuw gebooren is; en men voed het Kind met groote zorgvuldigheid op ; en wanneer het tot den ouderdom gekomen is dat het de voorwerpen onderfcheiden kan, zoo doed men het de volgende proef ondergaan; men vermengt eenige goederen van den doden onder de zyne; en wanneer het dezelve onderfcheid,zoo houd men zig verzekert dat de Geeft Gods  Drie-en-vyftigste Brief. 369 Gods in zyn lighaam is overgegaan; en by de dood van de Lama; werd hy in deszelfs plaats verkoren. Van die tyd af werd hy als het afbeeldzel van God, dat op nieuw voorkoomt befchouwt, en lighamelyk in de Perzoon van dezen Priefter beftaat. Hierom noemt men hem Eeuwigen Vader, of Algemene Priejler. Men fchryft hem alle de volmaaktheden van de Godheid toe, en vooral een onderfcheide kennis van de ge'heimfte gedagten der Ziel. Hy werd niet alleen van de Inwoonders van Boutan aangebeden; maar een verbazende menigte vreemdelingen komen hem haaren eerbiet bewyzen en zynen zegen ontvangen. Zy komen van de uiterfte grenzen van Indien, uit Tartaryen en uit China , en de Vorften'betonen geen minder, drift tot deze Bedevaart als zyne Onderdanen. De Priefter legt in een foort van alkovie op kuflens en koftbaare Tapeiten, en ontvangt de aanbiddingen zonder de minfte beweging te doen. Hy groet niemand, en ftaat zelfs voor de Grootfte Vorften niet op. Hy legt zomtyds zyn hand op het hooft van die genen welke zig voor hem nederbuigen ; en zy gelooven als dan dat zy van alle hunne zonden gereinigt zyn. Deze bygelovigheid gaat zoo ver, dat zy zelfs zynen drek eerbiet bewyzen: men verzamelt dezelve zorgvuldig, iedere maal dat dezen Man aan de behoeftens der natuur voldaan heeft; men laat dezelve drogen , maaktze fyn, en doedze in zakjes, welke de groote als een Heiligdom aan den hals dragen, en aan IK Deel. Aa wel-  370 De Nieuwe Reisiger. welke zy de kragt toefchryven om de ziektens te genezen, of voor te komen. De Priefters trekken een aanmerkelyk voordeel van deze tot poeder gebragten drek: Zy vullen 'er kleine doosjes mede welke zy op de markten doen verkopen , en waar mede de fynen hunne fpyzen beftroyen. De Groote Lama heeft twee honderd Kerkvoogden van den eerften Rang, welke door zyn Regtsgebiet verfpreit zyn, en onder zyn Gezag de Kerkelyke bedieningen oeffenen. Zy vormen onderling een foort van Oppergezag, om de tugt en goede order te handhavenen. Zy beftaan uit Leden welke in waardigheid met de Roomfche Aardsbiffchoppen; BnTchoppen en Priefters over een komen. Men heeft hier mede Abten, Prioren, en andere Opperhoofden om de Kloofters te bellieren. Deze Geeftelyken hebben veel vermogen op den Geeft van het Volk; zy hebben het zelfde Gezag over de Grooten; en alle de Reikdommen van dit Land zyn in hunne handen. Het uitftekende Gezag van het Opperhooft der Lamaas is ongevoelig aangegroeit, gelyk dat van den Roomfchen Bisfchop. De Tartaarfche Vorften hebben dac geen voor hen gedaan, 't geen Karei de Groote en andere Vorften voor den Roomfchen Stoel deden. Hun wereltlyk Gezag wierd eerft in zeer naauwe palen befloten ; maar het breide zig zoo merkelyk uit, dat het zig aan de Vorsten zelfs gedugt maakten aan welke zy de eerfte grondflagen van hunne magt verfchuldigt waaren.  Drie-en-vyftigste Briee. 371 ren. Zy hebben zedert verfcheide omwentelingen ondergaan, en zyn beurtelings met het Oppergezag bekleet geweeft en van het zelve berooft; het Koningryk Boutan wierd beurtelings door Geeftelyke Vorften, en beurtelings door erfelyke Koningen geregeert. Het ftaat tans onder een weereltlyk Vorft; maar het zou nietvreemt zyn, vermits de fterke aankleving van het Volk aan de Priefters, dat het wel ras onder het beftuur van de Kerkelyken overging. Het Geeftelyk Gezag van de Opperpriefters van Laffa, breid zig over verafgelege Koningryken uit; maar mén heeft 'er telkens eenige welke zig hunne gehoorzaamheid ontrekken ; en dit Geeftelyke Ryk heeft menigvuldige verminderingen ondergaan. De Groote Lama woont gemeenlyk in het voornaamfte Kloofter van Lasfa, in welk men drie duizend Monniken teld. Men heeft vyf andere Mannen-kloofters in deze Hooftftad, en een Vrouwe-kloofter waar in zyinde grootfte regelmatigheid leven; het is aan de Nonnen niet geoorlooft om met iemand anders als met haare Bloedverwanten te fpreken. Behalven die genen welke het Kloofter bewoonen, heeft men andere welke in haare huizen zig onthouden, maar welke den zelfden regel in agt nemen , en zekere dagen van het Jaar in het Kloofter doorbrengen om haare onderdanigheid aan de Abdis te betonen. Schoon zy dus buiten het Kloofter leven, zoo weet men egter niet dat hier eenige wanordre uit ontftaat. De kleding van deze Vrouwen verfchilt weinig Aa 2 van  372 De Nieuwe Reisiger*' van die der Mannnen. Verfcheide Vorften van Thibet rekenen het zig een eer om het zelfde kleet te dragen ; en de Chineefe en Tartaarfe Heeren komen het dikwyls te Lafla aanneemen. Deze Monniken hebben alle een Rozekrans van Amber of Koraal welke aan hunnen gordel hargt; en zy laaten hem door hunne handen gaan wanneer zy hunne Gebeden opzeggen. De Groote Lama is een Man van omtrent vyftig Jaaren; enden Koning bereikt omtrent vyf en veertig Jaaren. Men geeft hem geen anderen Eernaam als die van Kan door het geheele Koningryk. Zyn Vrouw is geftorven terwyl i'c te Lafla was. Zoolang haare ziekte duurde, heeft den Koning openbaare Gebeden geboden ; en om dat 'er niemand zig hier van ontrekken zou , zoo voegde hy 'er by dat men dezelve in zyn huis zoo luidskeels doen moeft, dat de gebuuren het hooren konden. De Koning van Boutan heeft, gelyk andere Vorften, Staatsdienaars om het Ryk te beftuuren-, en mindere Amptenaaren voor de zaaken van geringer aanbelang. De Vorft kan alleen een Doodvonnis uitfpreken; en geduurende zyn afwezen, maaken de Regters het Regtsgeding op. De befchuldigde verdedigt zyn eige zaak, of zulks werd door een pleitbezorger gedaan.' Wanneer hy bewyzen kan dat hy dronken was toen hy de misdaad beging, zoo word hy niet geftraft, om dat men als dan de wyn hier van de fchuld geeft. Het is hier niemand geoorlooft om zig zeiven regt te doen: wanneer een knegt een  Drie-en-vyftigste Brief. 373 een misflag begaat, en zyn Meefter hem hierom flaat, zoo kan hy 'er zig over beklagen , en hem op de openbaare markt tienmaal zoo veel flagen door beuls handen laaten geven; maaF zoo de Meefter zig over de Knegt beklaagt zonder hem te ftaan, zoo word deze geftrengelyk geftraft. Wanneer men door een ander beledigt word, zoo is het niet nodig dat men zynen toevlugt tot Bodens of Deurwaarders neemt om hem voor het Geregt te dagen ; het is genoeg dat men hem zelfs daagt om voor den Regter te verfcheinen. Men brengt zyne getuigen mede; en de zaak is binnen het uur afgedaan: De befchuldigde kan zig niet ontflaan om te verfcheinen, ten minften zoo hy geen voorzorge gebruikt heeft om op het oogenblik het Land te verlaaten. Men beklad weinig papier om getuigeniflen in te winnen of om het Regtsgeding op te maaken; men kend nog gevangenilTen, nog dievegaten ; men maakt het Vonnis zonder vertoeven op , en het zelve word op ftaande voet ter uitvoer gebragt. Men neemt hier de Wet van wedervergelding vry wel in agt: men dood die genen welke een ander gedood heeft; en flaat die genen welke een ander geflagen heeft: hy die eenige fchaden veroorzaakt, is. verpligt om dezelve met woeker te vergoeden; zoo men een paard dood, moet men deszelfs waarde tienmaal betaalen. Den Eed in eea Regtsgeding gefchiet gewoonlyk op deze wyzqn, men fteekt zyn hand in een vat met ko,Aa 3 kett-  374 De Nieuwe Reiziger. kenden olie in welke twee ftukken geld zyn, een zwart en een wit. Die het laatfte 'er uithaalt, wind de zaak; dog hy heeft hier door zyne hand zwaarlyk gekwetft. De Wetten verbieden om fchietgeweer uit het Land te voeren Zonder toeftemming van den Vorft, welke dit nooit toeftaat zonder dat men borgen ftelt dat men het te rug zal brengen. De Inwoonders van dit Koningryk zyn van een gemakkelyker ommegang, en maaken zig ligtelyk met de vreemdelingen gemeen, vooral wanneer zy eenig voordeel van hen denken te trekken ; want zy zyn gierig en inhaalende. Zy hebben zeldzaam verfchillen met eikanderen ; zy werden nog zeldzamer handgemeen om dat zy bloo en lafhartig zyn. Hunne geftalte is vry wel gemaakt, hunne gefteltheid fterk, en zy leven vry lang. Schoon zy blank zyn zoo zyn zy nog fchoon nog bevallig. In het algemeen, zynde Vrouwen veel fterker en grover als de Mannen; maar zy zyn menigvuldig aan kropgezwellen onderworpen. Byde dragen zy aan de linker arm armbanden van de vuift tot aan den elleboog ; maar fchoon zy niets tot hun optooi verzuimen, zoo zyn zy in andere opzigten zeer onzinnelyk: Zy dragen geen lynwaat, eeten raauw vlees, wallen nooit hunne handen nog aangezigt, en nog veel minder het overige van het lighaam. Zy leggen zig nog op Konften nog op wetenfchappen toe; de weinige wetenfchappen welke men onder hea  Drie-en-vyftigste Brief. 375 hen vind, moet men by de Priefters zoeken; naauwlyks konnen de andere lezen of fchryven. Men heeft hier verfcheide maaken welke men inde boeken, op een verfchillende wvs als in de gemeene gefprekken noemt; het eenverfchiltvan het andere als het Latyn van het Italiaans. Ik ga Mevrouw, een moeyelyke togt ondernemen. Wy moeten over de grenzen van Laos, om ons naar eenarm van de groote Rivier te begeven , welke door het Koningryk Tonquin ftroomt, ik zal u fchryven zoo ras ik hier aangekomen ben. Ik ben, enz. Lafla den 9 Maart 1741- Aa 4 Vier-  S7Ö VlER-EN-VYFTIGSTE BRIEF. De Koningryken Tonqtiin en Cocbinchina. IK heb, Mevrouw, het zeldzaame voordeel gehad, dat wanneer ik van Lafla vertrok, een Vriend en Lydsman te ontmoeten , welke' langen tyd in Tonquin gewoont had, en hier met Lieden van allerly Staat en Rang om gegaan. Dit is een-Engelsman met welke ik kennis te Suratte gemaakt had, en die, gelyk ik alleen reift. om kundigheden te verkrygen. Hy wil zig binnen korten tyd naar Peking begeven; dit is een gunftige gelegentheid, welke ik voorzeker met .zal laaten voorby gaan. Middelerwyl zal ik u eenige berigten van het Land mede delen in welk wy tans ons verblyf hebben. Voormaals was het een Landfchap van China, en betaalt het tans nog fchattingen. Tegenwoordig werd het, en zelfs zederc zes honderd Jaaren, door zyn eige Koningen beftuurt, welke het reets had, voor dat het door de Chinefen overweldigt wierd. Deze zonden hier een Onderkoning, welke de oude Regeeringswys veranderde, en'er de Wetten en Gewoontens van zyn Land invoerden. De Tonquinnefen fchudde dit vreemde Jok af; het geheele Volk nam de Wapenen op onder het aanvoeren van éen dapper Man, Li genaamt, welke de Chi-  Vier-en-vvetigste Brief. 377 nefen in verfcheide Veldflagen ten onder bragt, en de roem verwierf van hen uit Tonquin te verdryven. De erkentenis van die genen welke hy tot den opftand had aangefpoort, deed hem de Kroon op het hooft zetten; en alles wat de Chinefen verwerven konden , was dat in het toekomende, de nieuwe Koning en zyne Opvolgers de Keizer van China voor hunnen Leenheer erkennen zouden , en hem een fchatting betalen, dit hebben zy met een onfchenbaare getrouwheid in agt genomen; want op de bepaalde tyd , zenden de Tonquinefen altoos een Afgezant naar Pekin, welke den Keizer hulde doed en de fchatting betaalt. Deze fchatting beflaat in goude en zilvere beelden , welke misdadigers verbeelden die genade verzoeken; dit is een van de voorwaarden van het verdrag. De Chinefen ontvangen den Afgezant met veel luifter, niet om de Tonquinefen te vereeren, maar om meer pragt aan de huldiging by té zetten. De Keizer zend mede Afgezanten naar Tonquin; maar deze Afgezanten gedragen zig hier met zoo veel trotsheid, dat zy zelfs zig niet verwaardigen om een bezoek by den Vorft af te leggen en deze koomt in hun Paleis, om met hen te handelen. By zyne komft tot den Troon, moet hy zig door den Keizer van China laaten beveiligen, welke hem het Zegel zend waar van hy zig geduurende zyne Regeering bedienen moet. Het geluk waar mede zig de Tonquinefen gevlyt hadden wanneer zy zig onafhankelyk Aa 5 maak-  378 De Nieuwe Reiziger; maakte, is voor hen een bronwel van ongelukken en Oorlogen geweeft. Het einde van de laatfte Staatsomwenteling was dat men twee Vorften in dit Koningryk erkende, een wezentlyke en een in naam. De laatfte die men Bova noemt, 't geen Koning betekent, is het Opperhooft van het Koninglyke huis Li, hy geniet den uiterlyken fchein van alle de eerbewyzen der Koninglyke waardigheid, zonder dat hy egter 'er het vermogen van bezit. De eerfte welke Cbova genoemt word , 't geen Veldheer betekent, geeft minder agt op den naam van Koning, als op de wezentlyke magt, hy heeft een volftrekt Gezag in de Heirlegers , befchikt over alle waardigheden, regelt de fchattingen, bezit het grootfte gedeelte van de inkomften van het Koningryk en oeffent byna alle de Regten der Vorftelyke magt. De Europeanen maaken zelfs geen zwarigheid om hem den naam van Koning te geven; en om eenig onderfcheid in den Rang te maaken geven zy die van Keizer aan den naam Koning. De afftammelingen van beiden volgen in deze Waardigheden op; en het is zedert byna twee honderd Jaaren, dat deze wyze van Regering, in Tonquin ftand gegrepen heeft. De Bova koomt zeldzaam uit zyn Paleis ; en zyn Hof is byna ledig. Hy mag niet meer als tweemaal in de maand het bezoek der Grooten ontvangen, nog eenig Bevelfchrift uitgeven dat het openbaare beftuur raakt, zonder de toeftemming van zynen Ryksgenoot. De Prinfen zyn Zonen gevoelen mede de uitwerk- ze-  VlER.EN-VYFTlGSTE BRIEF. 379 zelen van deze flaverny, zy gaan niet meer dan viermaalen des Jaars uit; en moeten altoos van bediende verzelt zyn welke den Chova hier toe benoemt: Het regt van eerfte geboorte regelt hunne komft tot de Kroon niet, het is de wil van hunnen Vader welke hier van ten voordelen van die genen befchikt, welke hy hier toe het waardigfte oordeelt, of die genen welke hy het meefte bemint. Zoo ras hy hier toe benoemt is, koomt de Chova gevolgt van de Grooten van het Koningryk, hem geluk wenfchen, en zweert dat hy hem na de dood van zynen Vader op den Troon plaatzen zal. Zoo de Bova zig geen Opvolger gekozen heeft, zoo kan de Chova een Zoon van den overledenen Keizer op den Troon plaatzen, of iemand uit het Kyzerlyk geflagt; want den Staat vordert niet anders als dat het een Vorft uit het Huis van Li zyn moet. Het Gezag van dezen Keizer bepaalt zig hier aan dat hy alleen de Bevelfchriften van den Chova door eenvoudige formaliteiten beveiligt. Hy tekend dezelve, drukt 'er zyn Zegel op ; maar hy heeft geen magt om dezelve tegen te fpreken. Hy koomt niet uit zyn Paleis, als om eenige plegtige Feeften by te wonen , welke minder den Staat als den Godsdienft betreffen; een dezer is de Zegening der Akkers , in welke hy de plegtigheid van den Landbouw oeffent, gelyk de Koningen van Siam deden, om den Akkerbouw in aanzien te brengen. Zoo treurig en eenzaam als het Hof van dezen Vorft is, zoo levendig en talryk is dat  3S0 De Nieuwe Reisiger. dat van zynen Ryksgenoot. Hy ontvangt alle morgen de Eerbewyzen van de Staatsdienaars en de Grooten van het Ryk, welke zig met het aanbreken van den dag in zyn Paleis laaten vinden. Een menigte gefnedene welke door de vertrekken verfpreit zyn, nemen de verzoekfchriften van de Manderynen aan en brengen hen de bevelen van den Vorft. De ftneekfchriften werden hem op de knyen aangeboden; en men beyvert zig om ftryd om hem zyne Onderdanigheid en Eerbied te betonen. De grootfte Heeren verfcheinen altoos met ontbloote voeten voor hem,hy behandelt hen egter met zagtheid ; hunne misdaden werden door een boeten of verbanning geftraft j de verradery alleen ftraft men met de dood. De ftraffen zyn hier nooit wreed; de misdadigers van het Koninglyke bloed werden geworgt; en men kapt de andere het hooft af. De Chova, die een groot getal byzitten onderhoud , trouwt niet voor dat hy geen hoop meer heeft om Kinderen te zullen verwekken. De Vrouw die hy trouwt moet van Koninglyken bloede zyn ; en haaren rang overtreft die van alle de byzitten , en doed haar den Eernaam van 's Lands Moeder bekomen. De Tonquinfe Heeren geven minder agt in de keus van hunne Vrouwen op haare fchoonheid, als wel op haare begaaftheden in het zingen, danfen , en alles wat tot vermaak kan ftrekken. Die genen welke den eerften Zoon by den Chova baard, werd met veel onderfcheiding behandeld , maar akoos met minder eerbiet als de wet-  VlER»EN-VY/FTIGSTE BRIEF. 381 wettige Vrouw. De andere byzitten welke Moeders worden, némen den Eernaam van uitmuntende Vrouwen aan ; en haare Kinderen die van uitmuntende Mannen, zoo het Zonen zyn, en die van PrinceJJen wanneer hetDogters zyn. Den oudften Zoon van de Chova werd Cbura genaamt, 't geen Jonge Veldheer betekent. Wanneer hy op den Troon fleigt, geeft hy zyn Zusters en Broeders een Jaargeld 't geen van zynen wil afhangt, en 't geen in hun Geflagt vermindert ; na maate dat zy van hunnen gemeenen Stamvader verwyderen ; en in den vyfden of zesden graad houd dit op. Het getal der Gefnedenen van den Koning, als mede dat van zyne Vrouwen, beloopt ontrent vier of vyf honderd. Zy hebben een grooc Gezag aan het Hof, en bezitten het geheele vertrouwen van den Vorft in alle de zaken der Regering, en in die van zyn huis. Dit Gezag maakt hen zoo trots en onverdraaglyk, dat zy door het geheele Volk vervloekt worden. Na dat zy eenige Jaaren in het Paleis gediend hebben., zoo verheffen zy zig by trappen tot de eerfte waardigheden. Zy bezitten alle de Rykdommen van het Koningryk; en na hunne dood komen alle deze goederen , welke zy door alle foorten van knevelaryen en onregtvaardigheden op een geftapelt hebben , in de Schatkift van den Vorft. Het is aanmerkelyk, dat den Staat van Gefnedene hier niets veragtelyks heeft, vooral wanneer men zulks door toeval word. By den aanvang van ieder Jaar vernieuwen  382 De Nieuwe Reisiger. wen de Groote Amptenaaren hunnen Eed van Getrouwheid aan den Koning. Zy ontvangen een diergelyken Eed, van hunne Vrouwen, Kinderen en Bedienden. Die genen welke eenige verradery ontdekt, werd in evenredigheid van den dienft die hy gedaan heeft beloont. De Koning van Tonquin onderhoud gewoon]yk een Leger van honderd en vyftig duizend Mannen , waar onder men tien of twaalf duizend Ruiters teld, en in dringende gelegentheden werd dit getal verdubbelt. Dezen Vorft doed 's Jaarlyks een algemene Revu over zyne Krygsbende, in welke hy voornamentlyk op de geftalte agt geeft: de Grootfte werden voor zyn Lyfwagt uitgezondert. De Tonquinefen zyn flegte Krygsknegten: 't geen men voor eerft aan het verwyft karacler van hunne Opperhoofden moet toefchryven welke men gewoon]yk onder de Gefnedene van het Hof kieft, ten anderen aan het gebrek van beloningen voor dappere bedryven. De dapperheid zelfs, in die genen welke gelegentheid hebben om uit te munten, veranderd niets in hun Lot; het is byna zonder voorbeelt dat men een Onder-Officier boven zyn eerfte waardigheid verheft om zyne moed of bekwaamheid. Het geld en de befcherming zyn de eenigfte middelen welke tot bevordering geleiden. Het is niet vreemd dat de Tonquinefen met zulke flegte Krygsbende zoo weinig Krygsbedryven uitregten. Zy verfpillen de tyd met zig te verfchanfen, de muuren der Steden te befchouwen, en zig in Slagt- order  Vier-en-vytticste Brief. 3S3 order te fchaaren , zonder een Belegering te doen, of zonder een Veldflag te waagen. Zy verzamelen met de uiterfte fnelheid, trekken trotfelyk voort, en Legeren zig met veel omflag; en op het minfte toeval, verdwynen zy weder zoo fchielyk als zy by een gekomen waaren. Tonquin bevat zeven of agt Landfchappen waarvan dat van Cacho het aanmerkelykfte is; 't geen zynen naam aan de Hooftftad geeft. Deze Stad legt in het midden van het Koningryk aan de Rivier Songkoi, 't geen Groote Rivier wil zeggen. Dit is byna de eenigfte Stad van Tonquin welke eenige aanmerking verdiend , 't zy om haare uitgeftrektheid , 't zy om het getal van haare Inwoonders. Den toevloed hier van is verbazend, vooral op de marktdagen welke op den eerften en vyftienden van iedere maand gehouden worden. De Boeren der nabuurige Dorpen, welke hier hunne waaren komen verkoopen, vermeerderen dezen toevloet, egter neemt men hier een naauwkeurige order in agt. Ieder foort van Koopwaar werd in een ftraat verkogt die hier toe bepaalt is; en deze ftraaten behooren aan de verfchillende Dorpen , welkers Inwoonders alleen het regt hebben om hier hunne waaren te koop te ftellen. De gebouwen van Cacho, zoo men 'er het Koninglyke Paleis, het Tuighuis en de Komptooren der vreemdelingen van uitzondert, zyn alleen van aarde en hout gebouwt, en hebben de gedaante van Barakken. Het Paleis dat groot en  384 De Nieuwe Reisiger. en ruim is, heeft groote Poorten en fchoone gevels. Het inwendige is pragtig verfiert; het goud en vernis blinkt aan alle kanten. Men ziet in deze Stad de overblyfzelen van een oud Kafteel van Marmer, van welk de overgeblevene ftukken deszelfs verwoefting doen beklagen. Men wil dat dit een der fchoonfte gebouwen van Azia was, dat door de Oorlogen verwoeft is. Hét Tuighuis is vry wel van Krygsgereetfchap voorzien ; en de Komptooren der vreemdelingen , welke van gebakke fteen gebouwt zyn , maaken een aanmerkelyke vertoning onder de hutten uit welke deze Stad zamen geftelt is. Het groot getal der Barken en andere Vaartuigen welke met Levensmiddelen beladen langs de Rivier in de Stad komen , doen hier den overvloed heerfchen. De Inwoonders der Landfchappen , welke van dezen handel hunne voornaamfte bezigheid maaken , hebben huizen in de nabuurige Dorpen. Deze Dorpen leggen zoo na by eikanderen, voornamentlyk aan de oevers der Rivier, dat het onmogelyk is derzelver getal te bepaalen. Het is door den mond van deze Rivier, dat de Europeaanfche Schepen te Tonquin komen. Zoo ras de Boeren der omleggende ftreken dezelve zien naderen ; zoo rigten zy in haaft verfcheide hutten op welke van alle gemakken voorzien zyn , en die zy aan de vreemdelingen verhuuren. Zy laaten 'er zelfs hunne Vrouwen in om hen te dienen en tot hun vermaak te verftrekken, mits zy een zekere geldzom betalen welke evenredig 1 is  VlER-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 385 U met de tyd welke zy hun verblyf hier houden. Gy zult niet vorderen, Mevrouw, dat ik in eenige omfchryvingen, betreffende de natuurlyke voortbrengzelen van dit Land, trede. Gy kond ligt begrypen dat zy ten naaflenby dezelve zyn moeten, als die van het nabuurigeSiam. Hier groeit nog tarw nog wyn; de rylt is het voornaamfte Voedzel der Inwoonders. 'Er groeit in de tuinen een foort van kappers welkers reuk veel aangenamer is als die van alle bloemen welke ik ken. Zy behouden haaren reuk veertien dagen na dat Zy geplukt zyn : Zy zyn de begunfligfte bloemen van de Vrouwen van het Hof, en een van de voornaamfte fieraden van haaren opfchik. De Zywormen zyn zoo gemeen in Tonquin , dat deze ftoffe hier niet duurder als het katoen is; en de allerarmfte lieden zyn 'er mede bekleet. Een andere zeldzaamheid van dit Land, is de onverfchilligheid van de katten voor de muizen. Deze vermenigvuldigen hier zeer fterk; en de katten beoorlogen dezelve niet: het zyn de honden die men hier toe afrigt, en welke 'er zig volmaaktelyk wel van kwyten. De hitte in dit Gewelt is niet overmatigt; 't geen men aan de menigvuldige Kanalen moet toefchryven welke dit Land befproeyen, en aan de regelmatige regens die men hier heeft. Het is zelfs in de maanden January en February koud; maar men ziet hier nooit ys of fneeuw. Men onderfcheid hier eigentlyk maar twee Jaargetyden, een JV. Deel. Bb droog  386" De Nieuwe Reïsiger. droog en een regenagtig , gelyk in het grootfte gedeelte van Indien. Tonquin heeft geen meer uitgeftrektheid als Portugal; maar men telt hier viermaal zoo veel Inwoonders. Dit Volk reift nooit buiten 's Lands, uitgezondert mogelyk eenige arme lieden welke zig in dienft der vreemdelingen begeven. Zy bezitten veel van de verwaandheid der Chinefen hunne oude Meefters, welkers Regeringswys, wetenfchappen , en fchryfletters zy mede nabootzen, fchoon zy dit Volk haaten. Hier , gelyk in China , geraakt men nooit tot het Regen tfchap , zonder dat men op de hooge Scholen een Eernaam in de een of andere Wetenfchap gekregen heeft; en de Geleertheid is de eenige weg door welke men tot aanzien geraakt. Den Adeldom, en een evenredige inkomft, is de beloning van die genen welke in de kennis der Wetten , Wiskunde, Sterrekunde, enz., uitmunten. Men heeft hier bepaalde dagen op welke die genen onderzogt worden die zig hier toe aanbieden; en zomtyds heeft men drie duizend mede dingers. De Koning vereert deze plegtigheid met zyne tegenswoordigheid; en hy verklaart die genen Edel welke aan de vragen der Manderynen voldaan hebben; hy doed hen een rok van violet fatyn geven, en wyfl hun Dorpen en Vlekken aan uit welke zy hunne inkomften trekken moeten. In zaaken die de geleertheid betreffen, gebruiken zy de Chineefe taal, gelyk wy het Latyn doen. Voor het overige fpreekt'het Volk en het Hof die van  Vier-én-vyfticste Brief. 387 van het Land. Zyismet een menigte van eenlettergrepige woorden vervult waar van de zin alleen door de buigingen der ftem bepaalt word; het geen een foort van zang vormt. De Tonquinefen ontlenen hunne zedekunde uit de Gefchriften van Confucius; zy hebben geen openbaare fcholen ; ieder verkieft een Meefter na goedvinden. Hunne Geneeskunde beftaat in de kennis der enkelen, in het gebruik van het Vuur en de Koppen, en in het Aderlaten 't geen aan het voorhooft met een visgraat gefchiet. Zy hebben Weveryen van zyde Stoffen, Pottebakkeryen , en Papiermakeryen , zy maaken uitmuntende Vernis, en bearbeiden het hout en yzer vry wel. Tonquin is egter geen handeldryvend Land; en men heeft in het geheele Koningryk , geen een Koopman die voor twee duizend kronen aan Koopwaaren bezit. Men munt hier zelfs geen geld, men bediend zig van dat der vreemdelingen, en voornamentlyk van dat der Chinefen. Deze werkeloosheid ontftaat uit de groote luiheid van dit Volk, en uit deszelfs geneigtheid tot het vermaak. Zy beminnen het zingen , danffen en Feeften; en by alle reike Perzonen heeft men een Zaal welke tot deze vermaaken gefchikt is. Zy brengen hier mede den geheelen avond, en zelfs een gedeelte van den nagt door. Men heeft zelfs in de Dorpen huizen in welke men op Feeftdagen by eikanderen koomt,om te danffen, te zingen, en Comedien te fpelen: de Inwoonders van Parys zyn niet B b 2 drif-  3'S-8 De Nieuwe Reisiger. driftiger na deze fchouwfpelen. Deze fpelerr .zyn vermengt met poetzeryen , belachelyke posftuuren, galante digtftukken,'winderige veersfen, Muzyk-inftrumenten, en Konftreken wel» ke kragt vertonen. Ik heb zelfs een Vrouw gezien, die zig op een foort van Toneel vertoonde , zy had een bekken dat met kleine brandende lampjes vervult was op het hooft, zy maakten hier allerly fprongen en gebaarden met de uiterfte fnelheid mede, zonder dat een der lampen uitging of van zyn plaats verfchoof. Men vierd hier in het begin van ieder Jaar een plegtig Feeft, 't geen omtrent dertig dagen duurd. Het is in deze tyd dat alle de vermaken te zamen gevoegd worden , zoo wel in het openbaar, als in de huizen. Men regt dan Toneelen op de hoeken der ftraaten op; de Muzykanten komen van alle zyden hier na toe ; de vreugd en ongebondendheid werd dan ten hoogften top gebragt. Alle de openbaare en byzondere oeffeningen ftaan ftil. Het groot Zegel van Staat werd in een doos gelegt; het Gezag der Wetten;; werd opgefchort; alle de Geregtshoven zyn gefloten ; de Schuldeifchers konnen hunne Schuldenaars niet vervolgen; de roveryen , gefchillen, en geweldenaryen blyven ongeftraft; die der Groote misdaden werden tot een andere tyd verfchoven, alleen met de voorzorg dat men de Schuldigen gevangen neemt. Den eerften dag van dit Feeft werd op een treurige wys doorgebragt: de gewoonte brengt mede dat men als dan niet uit zyn huis gaat, uit  VlBR-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 3S9 uit vrees dat men eenig voorwerp mogt ontmoeten 't geen een kwaade beduidenis heeft, en het overige van het Jaar ongelukkig maaken. Den volgenden dag bezoekt men eikanderen, de vermaaken beginnen als dan; en men ftelt zig reikelyk fchadeloos vobr den dwang in welke men den eerften dag geleeft heeft. Men heeft in Tonquin , nog andere Feeften welke met dezelfde vrolykheid geviert worden , en nog andere in welke de Godsdienft het grootfte deel heeft: men Offert dan vlees op de graven van zyne Voorvaderen;, men doed bezweringen om de booze Geeften uit het Land te verbannen , enz. De haane gevegten en weddingfchappen welke by deze gelegentheid gefchieden, koften aanmerkelyke geldzommen aan de Hovelingen welke hunne haanen met die van i den Koning laaten vegten: het is een gewoonte dat die van den Koning altoos de overwinning behaalen. De Tonquinefen, gelyk verfcheide andere Indiaanfche Volken, hebben een gewoonte om hunne tanden zwart te maaken, om, zoo zy zeggen , naar de dieren niet te gelykenen, welke dezelve wit hebben. Hunne haairen, welke dik en zwart zyn, hangen op hunns fchouderen af. Hunne kleding beftaat in een langen rok; en hunne fchoeying in een paar voetzolen zonder koufen; zelfs gaan vele barrevoets. De Groote laaten hunne nagelen groeyen : dit is een teken van onderfcheid 't welk maar alleen aan Lieden van aanzien gegeven is. Bb 3 .Wac  39° De Nieuwe Reiziger. Wat den aart van dit Volk betreft, de Tonquinefen bezitten alle de gebreken welke met de onwetentheid en luiheid verknogt zyn. Zy zyn nydigaards , kwaadfprekers, dronkaarts, en onltantvaftige Lieden welke met agting voor hunnen landaard , en met veragting voor de vreemdelingen ingenomen zyn , en die altoos voor verdigtzelen houden wat men tot lof van andere Volken zegt. Het is een gewoonte onder hen, om eikanderen des morgens vroeg te bezoeken; het zou een onvergeeflyke onbeleeftheid zyn wanneer men op het uur van het middagmaal kwam. Het zou 'er vooral een zyn wanneer men tegen een ftervend Perzoon zeide dat hy zyne zaaken befchikken moefl;. Zy zyn natunrlyk vrolyk, en vermyden alles wat hen bedroeven kan. Zy gaan zeldzaam een zieken bezoeken, en fpreken nooit over zyn kwaal. Men vraagt hier eikanderen niet hoe men vaart; maar waar men geweefl is en wat men gedaan heeft. Wanneer zy bemerken dat iemand ongeftelt is, zoo vragen zy nooit na de ftaat van zyn gezondheid; maar hoe veel borden ryft hy dagelyks eer. Geduurende de maaltyd vermyden zy alle gefprekken, welke hen van het vermaak van te eeten aftrekken kunnen; en wanneer zy eikanderen nodigen, zoo vragen zy wat foorten van geregten men gaarne eet, om dat ieder deigenodigde na zynen fmaak kan bediend worden. Men diend alles op een zinnelyke wys voor, en men maakt de fpyze welriekende. Men heeft, wel is. waar, nog tafellakens, nog fervetten, nog  VlER-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 391 üog lepels , nog vorken; maar men ihyd het vlees, voor dat het op tafel gebragt word; en zy brengen het met twee kleine Hokjes aan de mond welke zy zeer behendig weten te behandelen. Het geen ik u van de Siammers, betreffende de Schattingen die men hen oplegt, de Leendienften aan welke men hen onderwerp , en den ouderdom in welke men hen hier toe noodzaakt , gezegt hebbe, werd hier met dezelfde geftrengheid geoeffent. Men gelooft dat dit middel noodzakelyk is om een ontembaar Vv k in bedwang te houden, 't geen zyne Meefters verontruften zou, zoo het niet door den arbeid bedwongen en door de geftrengheid in teugel gehouden wierd. Men zondert hier de Groote, de openbaare Amptenaaren, de Regters, Krygslieden en Geleerde van uit. Een ieder die onder deze verfchillende foorten niet begrepen is, is genoodzaakt om fchattingen te betaalen of kruiden te zoeken, en takken van bomen af te kappen, om de Olyfanten van den Koning mede te voeden. De gewoonte, om Kinderen aan te nemen, welke by de Romeinen in gebruik was, heeft mede plaats in dit Koningryk, en noodzaakt tot dezelfde wederzydfche verpligtingen. Het aangenome Kind is aan zyn nieuwen Vader dezelfde eerbiet, en dezelfde onderdanigheid als aan zyne eerfte ouders verfchuldigt; en deze is van zyne zyde, aan die genen welke hy voor de zyne aangenomen heeft, de zelfde zorge en het Bb 4 zelf-  39^ De Nieuwe Reiziger; zelfde gedeelte van zyn erffenis verfchuldigt ah} aan zyne andere Kinderen. De huwelyken gefchieden hier gelyk in Siam, zonder tuffchenkomit. van de Regters of Priesters, de plegtigheden zyn de zelfde, zoo wel als de Wetten der veelwyvery en der Egtfcheiding. Men ftraft het overfpel door de dood der byde fchuldigen. De Vrouw werd door een Olyfant vertrapt, en haaren minnaar werd door beuls handen omgebragt; maar dit foort van ftraf - oeffeningen zyn zeer zeldzaam ; want men vordert bewyzen van de misdaad, welke van dien aart zyn dat men ze zeer moeyelyk vinden kan. Het onderzoek der lyfftraffelyke misdaden behoort alleen aan de Landvoogden van ieder Landfchap; en de borgerlyke Regering is aan een Manderyn overgelaten , welke onder hem ftaat, en de Wetten handhavend. Maar alle deze byzondere Regtbanken hangen van die der Hooftftad af; en men mag geen Doodvonnis ter uitvoer brengen voor dat het door den Vorft bekragtigt is. Een Landvoogd die een Bevel van den Koning ontvangt, mag het zelve niet lezen voor dat hy zyn muts afgenomen en zyn rok uitgetrokken heeft; het zelve word ten opzigte van een mindere tot zyn meerdere in agt genomen. Men kan in Tonquin twee foorten van Godsdienften onderfcheiden; die van den Koning, de Manderynen en geleerde Lieden ; en die yan de Vrouwen, Gefnedene en het gemeene Volk.  VlER-EN-VYFTIGSTE BRIEF. 393 Vork. De eerfte bepaalt zig aan het inwendig dienen van een Opperfte God, om in het geheim eenige pligten aan de doden te bewyzen, om de zedelyke deugden en de voorfchriften der natuurlyke Wet te oeffenen. Men kend in dezen Godsdienft nog Priefters nog Tempelen, nog een vaftgeftelden regel van eenige openbaare Godsdienft-oeffening; hierom heeft men geen onderwerpen van gefchillen of ergernis, en nog minder eenige vervolgingen. De tweede heeft haare Afgoden, Pagoden en Priefters om dezelve te bedienen. De armoede van deze Tempels , de plompheid der Afgodsbeelden , en de veragting die men voor de Priefters heeft, bewyzen dat dit nog den Godsdienft der Groote, nog die der reike Lieden is. By deze twee Sekten vermengen zig een menigte verbeeldingen en harfenfchimmen welke op de zielsverhuizing gegrond zyn, en duizend bedriegeryen van de Tovenaars, dat is te zeggen van lieden die zig hier voor uit geven. Zy eigenen zig het vermogen toe om de booze Geeften te konnen verdryven, en de ziektens te befweeren; het gemeene Volk eerbiedigt hen, en de Groote veragten hen: de een en andere raadplegen hen egter over de huwelyken , gebouwen en lykspligten; en hunne antwoorden, die de flegthoofden; voor Godfpraaken houden, zyn altoos van duizend buitenfporigheden vergezelt , het grootfte gedeelte van deze Tovenaars zyn blind, 't zy door toeval, of door geboorte. Die het meeft gebruikt worden zyn die Bb 5 • ge.'  394 De Nieuwe Reisiger. genen welke de befte plaatzen tot de begraaffenilTen aanwyzen. Deze keus is van een zeer groot aanbelang by de Tonquinefen, welke de lykspligten als een wezentlyk ftuk van Godsdienft befchouwen. Zy geloven dat het lot van hunne overledene vrienden van de hulp afhang welke men hen bewyft. Zoo men dezelve verzuimt, zoo dolen hunne Zielen door de Werelt om; en zyn aan alle nooddruften onderworpen; en om te bekomen het geen zy vragen, zoo zyn zy dikwyls genootzaakt om de levendige te kwellen. Zomtyds verloopen 'er geheele Jaaren, eer dat men een duidelyk en naauwkeurig andwoord van de Tovenaars verkrygt; geduurende dezen tyd, werd het doode lighaam in een kift bewaart; en de vrienden zyn verpligt, om het driemaal daags fpyze aan te bieden, om 'er brandende fakkels en lampen by te onderhouden, wierook en reukwerken te branden; en om zig geftadig voor het doode lighaam neder te buigen en zyne tranen en zugten te vernieuwen. De reike Lieden zyn alleen in ftaat om de onkoften goed te maaken welke tot allen dezen toeftel vereifcht word: de arme, die hier omtrent minder naauw, gezet zyn, begraven hunne bloedverwanten, twaalf dagen na hun overlyden. Dit Volk is een gedeelte van hun leven onledig met het geen men met hun doode lighaam naar hun overlyden doen zal. De dag en de plaats der begraving zyn geen onverfchillige zaaken : de minfte tegenfpoed, de geringfte verandering kan  VlER-EN-VVFTIGSTE BRIEF. 395 kan zeer veel onheil "aan een Tonquinfe Ziel veroorzaaken. De zorg voor een doodkift is mede een voorwerp van zeer veel zorgvuldigheid ■ men wil vooral dat zy fchoon zy; en men befpaart hier geen koften toe Men vorderd vooral dat men met koftbaare klederen begraven word- Gy zoud denken dat gy in deze, tot de begrafenis, die tot een bruiloft zag; lieden welke geduurende hun leven zeer eenvondig gekleet waaren , doen zig een pragtig gewaad aantrekken om in het graf te dalen. De Mannen hebben zeven rokken over eikanderen aan, en de Vrouwen negen. Men verfiert hunne doodkiften ; en men vuld hen de mond met goud en zilver geld op; men waant dat men hier door de doden voor armoede, en de levendigen voor hunne vervolgingen bevryd. Het is mede een der wezentlykfte pligten van de bloedverwanten, om de fterkfte droefheid op den dag der begrafenis, en geduurende den rouw te betonen. Zy vergezellen het lyk op ftokken lenende , en met den rug gekromt, even als lieden welke onder den laft der droefheid gebukt gaan. Zy zyn met grove rokken van eengraauw ftof bekleet, zy gaan by tus-, fenpozingen ter aarde leggen , en laaten de doodkift over hunne lighaamen gaan, en doen de lugt van hun gekerm en zugten wedergalmen. De lykftatie is evenredig na de reikdommen van den doden. De groote Heeren hebben verfcheide doodkiften die over eikanderen iluiten, welke onder koftbaare Zonnefchermen SS-  39*5 De Nieuwe Reisiger. gedragen worden, een talryke ftoet gaat vooï uit, vergezelt en volgt dezelve. Ieder beyvert zig om den overledenen eer aan te doen, met vooruitzigt om dezelfde eerbewyzen na zynen dood te ontvangen. De rouw die hier verfcheide Jaaren gedragen word, is een tyd van boetdoening en afzondering. Men fnyt zyne hairen af; bekleet zig met een fak; en bedekt zyn hooft met ftroo ; men verlaat zyn woning; flaapt op fteen of hout; eet grove fpyze uit aarde fchotelen; men vermyd de Feeften , vermaaken, en het huwelyk; en zoo men deze geftrengheden niet in agt neemt, zoo verheft men zyn regt tot de erffenis. De nabuurfchap van Cochinchina nodigde my om my hier na toe te begeven; en mynen Engelfchen Reisgenoot wilde my vergezellen, ik heb reets veel verpligting aan hem: wy deden deze togt ter Zee als de kortfte en gemakkelykfte. 'Dit Koningryk was voormaals een Landfchap van China, en vervolgens van Tonquin; tans is het van beide onaf hankelyk, fchoon het een fchatting aan de Chinefen betaalt. Wy vonden weinig verfchil in de Zeden van dit Land, en die van dat uit het welke wy kwamen; en, uitgezondert de hooftftad in welken wy ons eenigen tyd ophielden, bezigtigden wy geen Steden. Deze Hooftftad werd Kehue genaamt; de Koning houd hier zyn verblyf : zyn Gezag is willekeurig ; hy befchikt naar zynen wil van alle waardigheden; de goederen, het leven, eq de vryheid van zyne Onderdanen zyn in zyne hand;  Vier-en-vyftigste Brief. 397 hand ; geen Borger mag hem op den afftand van vier en twintig voeten naderen; zyne Staatsdienaars en Bedienden mogen hem alleen naby komen; en wanneer hy zig in het openbaar vertoond, 't geen zeldzaam gebeurt, knielt een ieder neder en niemand durft de oogen op hem veftigen. De vyf of zes Landfchappen, uit welke dit Koningryk is zamen geftelt, werden door Manderynen en verfcheide Geregtshoven beftuurt. De geweldenaryen zouden mee de dood geftraft worden, zoo de klagten van het Volk ter ooren van den Vorft komen konden. De Wetten tegens de misdaden zyn geftreng; en de ftraffen wreed ; maar men koopt zig hier door geld van vry. De Gefnedenen zyn zeer talryk in dit Land, want de geringfte misdaden worden door de verminking geftraft en zy zyn het alleen die tot dienft van het Serail gebruikt worden. Ik zal geen befchryving van dit Paleis maaken; in een Land in welke de Konften weinig bekend zyn , werd de Bouwkonft veronagtzaamt. Men ziet hier groote gebouwen van hout of aarde, welke groote pleinen omvangen; en vermits de Vorft zyne Onderdanen zoo wel vreeft, als zy voor hem bedugt zyn, zoo zyn deze vertrekken altoos met een groot getal Lyfwagten omringt, en met Gefchut beplant. Wanneer dezen Vorft met zyne Nabuuren in Oorlog is, zoo zyn alle zyne Onderdanen verpligt om te Veld te trekken. Zy betalen hunne fchattingen in Koopwaaren, welke in zyne Pakhuizen opgelegt worden. An- de-  398 De Nieuwe Reisiger. dere verfchaffen hem Paarden, Schepen, SU< ven, enz. De Godsdienft is hier de zelfde als in Tonquin. De Inwoonders verdelen zig in Atheïsten, Deïften en Afgodendienaars. De laatfte maaken het grootfte, maar te gelyk het armfte gedeelte uit. Hunne Tempelen dragen getuigen van hunne armoede, en drygen in puinhopen neder te ftorten. Zy rigten dezelve in haaft op, om Offerhanden te doen; en na de plegtigheid veranderen zy dezelve in ftallen of herbergen. _ Eenige Zendelingen hebben het Christendom in dit Koningryk gepredikt, en eenigen voortgang gemaakt. Vermits de Inwoonders zagtaardig en menfehelyk zyn; zoo hebben zy weinig afkeer voor een Wet, welke de beoeffening van deze beide deugden gebied. Dog zy zyn meer van het voorfchrift der kuisheid verwydert, want zy zyn zeer welluftigj en de ligte kooyen welke in dit Land zeer talryk zyn, geven zig aan een ieder voor een geringe prys over. En wanneer deze nog niet genoeg waaren, zoo zouden de Mannen dit door de onverfchilligheid ten fopzigte van hunne Vrouwen vervullen. Zy leven behalven dit zeer gematigt, en voeden zig alleen met ryft en vis. Deze zaaken werden hier voor een geringe prys verkogt; een Man kan voor een halve ftuiver zoo veel koopen als hy op een dag tot levens onderhoud nodig heeft; en voor nog minder prys, de gunfte van een Vrouw geniete. Dit Volk kookt noot in hunne huizen, uit vre-  VlER'EN-VYFTIGSTE BRTEF. 399* vreze voor brand, maar altoos aan de oevers der Rivieren aan welke het grootfte getal der Steden gebouwt zyn. Zoo ras 'er een zekere Zeewind begind te waayen, gaat een Man met een foort van trommel, door de Stad, om ieder aan te maanen van zyn vuur uit te doven. Deze voorzorgen zyn des te noodzakelyker, orn dat deze huizen zeer ligt vuur vatten: derzelver muuren zyn van riet, de vengfters van papier , de daken van ftroo, en de vertrekken werden door fchermen van eikanderen gefcheiden. De huizen ftaan op geen regte lynen nog in een goede order gefchikt. Op eenige plaatfen ftaan zy naaft eikanderen, en op andere zyn zy ver van een verwydert. Eenige hebben twee verdiepingen en andere niet meer als eene. Dit alles , Mevrouw , geeft weinig pragt te kennen : dit Volk heeft geen denkbeelt van dezelve. Het goud en zilver is hier zeer zeldzaam; een Man is reik en word om zynen reikdom aangehaalt, wanneer hy vier of vyf honderd guldens bezit. Een ieder is hier in zyde gekleet, om dat deze ftoffe hier zoo overvloedig is, dat men zig van geen andere bediend om visnetten, en touwen voor de Schepen zamen te ftellen. De zuiker koft hier niet meer als een ftuiver het pond, en het overige na evenredigheid. Een byzonder voortbrengzel van dit Land, is een boom welkers vrugten naar een fak gelyken die met een foort van kaftanjes vervult is. Deze fak bezat 'er zomtyds zes honderd, hy is van een zeer dikke fchil zamen geftelt; en  4oo De Nieuwe Reisigesu en vermits de takken van den boom niet irï ftaat zyn om dezen laft te dragen, zoo heeft de natuur de vrugten uit den ftam doen voortkomen. Wanneer de vrugt ryp is, zoo opent zig deze fak, en men neemt 'er de kaftanjes uit, welke men hier gelyk in Europa eet. De Chinefen, welke zig in Cochinchina neder gezet hebben, dryven hier byna alleen den Koophandel. De verregaande luiheit van de Inwoonders, maakt hen overal toe onbekwaam. Op Feeftdagen , vergaderen zy op de openbaare plaatzen, zy zetten zig in het ronde op matten neder; en- ieder eet het gene hy mede gebragt heeft. Geduurende deze tyd, fpeelen de poetfemakers klugten om het Volk te vermaaken. De Cochinchinefen vergaften eikanderen onderling, en maaken geen zwaarigheid , gelyk het grootfte gedeelte der andere Indianen, om zig met het vlees der dieren te voeden. Hierom zwigten zy voor geen andere Aziatifche Volken in de keur of beryding van het vlees; en hunne Feeften zyn altoos van fpel, Comedien en muzyk vergezelt. Het is hier, Mevrouw, dat myne reizen door Indien een einde nemen. China en Japan zullen een nieuw veld voor nieuwe reistogten openen. Het is zedert vier Jaaren dat ik door een Land gekruift heb, welkers reikdommen en zeldzaamheden het een der aanmerkelykfte doen zyn. Geen Land is beroemder geweeft, zelfs by de Ouden, en het geen te gelyk onbekender by hen was. Het gemeene gevoelen veranderde al-  VlER*EN-VYFTIGSTE BRIEF. 401 alles by hen in wonderen : het Land bragt niet anders als reuzen voort: de Indus en de Ganges waaren met wanfchepzelen vervult; de Krygsknegten van Alexander fielden hem met tranen in de oogen voor, dat aan de overzyde van deze Rivieren geen menfchen en woonden. Maar zoo 'er iets is dat de Indianen voornamentlyk van andere Volken onderfcheiden * zoo was het de pragt en luifter van hunne Godsdienftige plegtigheden. In de Feeften deden zy ommegangen in welke zy ter eere van hunne Goden, alles ten toon fpreiden , wat hun Land koftbaar en zeldzaam voortbragt. Een groot getal Olyfanten gingen voor uit, deze waaren met goud en Edele gefteentens overdekt ; pragtige wagens die met goude platen verfiert waaren, wierden door Olfen voortgetrokken , welke met bloeme - kranfen verfiert waaren; vervolgens kwamen Krygsknegten Welke bekkens, drinkfchalen, tafels, en kuiTens voor 'de maaltyden droegen; eenige leiden tamme Luipaarden, Tygers en Leeuwen; andere droegen Vogelen van verfchillende foorten; en de Speellieden deden de lugt door het geluic van duizend fpeeltuigen weergalmen. De weelden en welluft der Indiaanfche Vorsten is mede een zaak van welke wy een menigte verhaalen hebben. Zy waaren altoos door een ftoet van Vrouwen omringt welkers daden, handelwyzen, gefprekken, en gezangen de welluft inboezemde. Wanneer de Vorft zig in het openbaar vertoonde, droegen zyne bedienden W. Deel. Ce go«'  4-os Dë Nieuwe Reisiger. goude Wierookvaten welke den weg voor hem welriekende maakten. Hy lag op een ruftbed dat met paarlen verfiert was , en op purpere kuiTens die met goud geborduurt waaren. Gy hebt gezien , Mevrouw , dat de Indiaanfche Vorften in hunne Onderdanen niets van deze zugt tot de Feeften, of voor de pragt die de Koninglyke Waardigheid vergezelt verkoren hebben. Maar het geen hen vooral van alle de andere Inwoonders der Werelt onderfcheid, is dat hun Land met voortbrengzelen bedeeld is welke eenig in hun foort zyn , en die alle andere Volken tot zig trekken. Geen Volken Zyn 'er welke door de nooddruft of weelde niet tot hen getrokken worden ; daar zy in tegendeel niet verpligt zyn om elders bewyzen van gebrek te geven. Ik bén enz. Kefow, in Cocblnchka, den 3. April 1744. Einde van het vierde Deel. ÉL AD-  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, In 't Vierde Deel begrepen. TwEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. De Maldivifcbe Eilanden. Wreetheden der Mahometraanfehe Zeerovers van de Kult van Mafabaar. . BladZ. 2 Gelegenthéid der Maldivifche Eilanden, en hunne befchryving. - 3 Giffing over den oorfbrong der Maldivers. . 4 Een Koning van de Maldivifche Eilanden doed zig Dopen. ..... i&ioi Staats omwentelingen van de Maldivifche Eilanden. . . . • • •., . 5 Befchryving van het Eiland Male. . ftwU Natuurlykc voortbrengzelen van deze Eilanden.- • . . • Ö Wyze op welke de Inwoonders ftenen uic de Zee haaien. . - • 7 Schelpen die voor geld veritrekken. . • % Natuurlyke geftcltheid der Eilanden. . . _ 9 Gemeene zickrens, .... ibid. Godsdienft .der Inwoonders en derzelver by gelovigheden. . . . . io Gewoontens ten opzigte der Kinderen. . 11 Hun Gedr3g t< gefls de misdadigers. . .12 Hunne wyze van kleden. . • • • ]3. De Edele MaliJiVêrs fcheeren zig zelfs of eikanderen. .... ib:d. Regering. . . . • • }4 Regtsplegingen. ♦ ™4. Verfchillende trappen van Adel. . . 2$ Inkomften van den Koning. . . . J1 Cc 2 Zy-  BLADWYZER DER Zyne lyfwagt. . . . . 17 Dezen Vorft eet nooit met zyne Onderdanen. 18 Hoe dit Volk eikanderen onthaalt. . ibid. Vryheid der Vrouwen op de Maldivifche Eilanden. . ... jbïd. Drie-en-veerticste Brief. Het Eiland Sumatra* Befchryving van dit Eiland. . . . ig Befchryving van de Peperplant , en de wyze op welke men derzelver vrugt inzamelt. ....... 20 Andere voortbrengzelen van bet Eiland Su- matra. . . . , 2I OnuicbluiTelyken olie. . . . 'ibid. Wreetheden der inwendige bewoonders. . 23 Bezittingen der Hollanders op Sumatra. . ibid. Het Koningryk Achem. . . .24 Deszelfs Hooftftad en gebouwen. . ibid. Het Paleis van den Koning van Achem. . 25 Getal van zyne Vrouwen welke het Paleis bewoonen en hem dienen. . . ibid. Bezigheden van deze Vrouwen. . . ibid. Vrouwen welke den naam van Egtgenoten voeren. . . . . . 26* Voorbeelt van de minnenyd en wreetheid van een Koning van Achem. . . ibid. Hoe .men de Kinderen van de byzitten van den Koning opvoed. , . .27 Inkomften van den Koning. . . 'ibid. Zyne Krygsmagt. . , . . 2g Een zonderling voorval van den Koning van Achem met zyne Olyfanten. . . 29 Eertytelen van den Koning van Achem. . 30 Geftrenge regtjoeffening in zyn Koningryk. . 31 Een voorbeeld van de geftrengheid van dezen Vorft. . . , .32 Hoe hy zyne Onderdanen beloond. '. ". 33 Eerbiet der Achernmers voor de Juftitie. . ibid. Zeld-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Zeldzaam verdrag dat de misdadigers met de beul maaken. • • • • 34 £en Godsdienftige plegtigheid die hier alle Jaaren gevierd word. . • '35 Imborft der Achemmers. . . , . «3° Regering van dit Koningryk. . . -37 Wreetheid der oude Inwoonders. . • 30 • VrER-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Het Eiland Java. Hiftorie van de eerfte Scheepstogten van ■ de Hollanders naar Indien. . . . 39 Houtman leert hen deze fcheepsvaart. . ibid. De Hollanders Veftigen zig in de bezittin"en der Portuaefen, en maaken zig meesters van den Indiaanfehen handel. - . 40 Zy bouwen de Stad Batavia op de puin- hoopen-van Jacatra. ■' • -42 Befchryving van de Stad Batavia. . .43 De omleggende ftreken van deze Stad. - 45 Orders die de Hollandfche bedienden in agt nemen. . • . • ' 4 Vermogen en bezigheden van den (jouver- neur^Generaal. * • De Raad van Indiën. . 3Dia' Andere Raadsvergaderingen en Geregtsno- ven • ■ * " * * Krygsmagt van de Hollandfche Maatfchap- ^ Getal baarer Schepen. . • . lb,d; Straffen der Zeelieden. • . • • 51 Verfchillende Inwoonders van Batavia. . 5» Het Koningryk Bantam. • • • 5° Ouden Staat van deze Stad. • ■ 1D"r Raad van den Vorft. . • • ' 2. Bezittingen van den Koning en de groote. 03 Gezag van de Vaders over de Kinderen, < en van de-Meefters over de Slaven. vavx. Cc 3 VrY" 0  BLADWYZER DER' Vryheid om zoo veel Vrouwen te trouwen . : als men onderhouden kan. . . .61 Staat d F byzitten. , j / 'ibidt Huwelyken in Bantam en derzelver plegtig- heden. > . . . gr Kleding der Mannen en Vrouwen. . '„ 05 Bezoek van den Reiziger by den Koning. < 68 Den Koning werd aan tafel door Vrouwen - bediend .... ibid De Koningin van Bantam. . ^ Danfters van het Hof. . . ' Jq Eertekenen van de Javaanfche Grooten. ' 72 Hunne kleding. . . . ib/d. Aart der Bantammers. . . 7« Chinefep wejke dit Koningryk bewonen. , ibid. Hunne zeden en verdrukkingen. . . ibid' De Stad en het Koningryk Mataran. . 74 De Stad.Ningrat, verblyfplaats van het Hof. 77 Renfpclen van den Koning. . . . 7S De yrouwen bewaaken het Paleis en de Perzoon van den Koning. . . g0 Lykpligten ,der Inwoonders. . . gr Het Koningryk Bajamboang. . . 'jWA Brandende berg die men hier heeft. . . g2" De Eilanden klein Java en Madura. . ibid. ■Vreemde gewoontens der Inwoonders. . ibid Befchryving van het Eiland klein Java. . g» Natuurlyke voort.brengzels van dit Eiland. . go De Aap .die Bosmenfch genoemt word. . . Andere dieren en planten van Java. . . gj VïF-VEERTIGSTE B R I E F. Be Eilanden Borneo Macaffer en ie Molukken. V Gewoontens der Inwoonders by de aankomft ' " der Schepen. . . < Infekte die de Schepen doorbooren. ' ". I2o' Zeldzaam gedrag van de Inwoonders van Mindanao , ontrent de vreemdelingen. . . I22 Een andere zeldzaame gewoonte van dit Eiland. . . : Voornaamfte Inwoonders van het Eiland Min- ,dfnao' • ..... ibid. Aart en gewoontens van deze Volken. 124 Onderfcheiding der Edelen in verfchillende ' klaflen. . . < 5 Danfters van Mindanao. , . 'j^id Wapenen der Inwoonders. , I27 Lykpligten van deze Volken. . ' I2o Hunne wyze van kleden. . . 'jbid Voortbrengzelen van dit Eiland. . roó Het Eiland Manilla. . . ' }iJJ Verdeling van dit Eiland in Landfchappen. 'ibid Befchryving der Hooftftad. . . ibid* Huizen derjefuiten. . . .1-7.1 Gewoontens en Kerkelyke regering. ' . 'ibid Wereltlyke regering. . . Onbepaalt Gezag van den Gouverneur* 'ibid Verfchillende Inwoonders. . . Derzelver wyze van kleden. . ' [ jnt Andere Inwoonders van Manilla welke de Regering wantrouwt en om wat reden. 135 Ge-  Voornaamste zaakew: Gelukkige gelegentheid van Manilla voor den Koophandel. • • • • 13? De haven Cavite. . • . ibid. Reglementen omtrent, den Koophandel der Spanjaarden op Manilla. . . . 138 Zeldzaame eigenfchappen van dit Land en deszelfs lugtftreek. . • • ibid. Brandende berg in het Landfchap Camarines. 139 HetLandfchap Bahi en deszdfs beroemd Meer. 140 Buiterigemeène foort van Viffen in dit Meer. ibid. Vledermuizen welke zig in deszelfs omtrek onthouden. . • • H1 Het Eiland Paragua; hoe dat deszelfs Gouverneur met die van Borneo in onderhande■ ling treed. • • t • .142 Het Eiland Panay; verbazende fnelheid van deszelfs bewoonders. . . .143 Bygelovigheid der Spanjaarden omtrent de 1 regenvlagen van dit Eiland. . . . ibid. Het-Eiland Zebu op welk Magellanus vermoord wierd. . ' . . . HlDe Eilanden Leith en Samar welke de St. Ig- natius boonen voortbrengen. . . ibid. De driederly foorten van Volken welke de Philippynfche Eilanden bewonen. . . 145 Hunne Zeden. ■ . - - 147 Wetten. • • • H8 Gewoontens en Godsdienft. . . - 152 Bezigheden der Mannen en Vrouwen. . ibid. Wyze van groeten. . • • 153 Natuurlyke voortbrengzels der Philippynfche Eilanden. . ... ibid. Ongemeen groot getal Aapen op deze Eilanders. 154 De chivetkat en anderé.dieren. . .155 De vrouw-vis. . • • ijö Wyze op welke deze Eilanders de Krokodillen aantallen. . . ... ibid. Vrugten der Philippynen. . . 157 Gemeene ziekten op deze Eilanden. . ibid. Oorfprong der Inwoonders. . . . Ij8. Hiftorie van de overwinning dezer Eilanden door de Spanjaarden. . . . ibid. Rykdommeii der Philippynen. . . 159 Cc 5 Ze-  'BLADWYZEE DE^ Zeven-en-veertigste Brief. . De Marianifche Eilanden, Nieuw Guinée cn Nieuw Heiland. Hiftorie van de ondekking der Marianifche Eilanden. . .... 16a Guahan het aanmerkelyke en deszelfs huizen. 162 De Inwoonders. . . . . 103 Men zegt dat zy het vuur niet kende voor de aankomft der Spanjaarden. . . ibid. Men befpeurt geen fchein van Godsdienft onder hen. ..... 164 Hunne lykpligten en fterke rouwklager. . 165 Gewoontens en Zeden van dit Volk. . . 166 Gezag der Vrouwen over de Mannen. . . 167 Uitftekende vryheid derMarianers welke door de Spanjaarden niet onder gebragt zyn. . 109 Hunne wyzen van Oorlogen. . . ibid. De Visvangft is hunne voornaamfte bezigheid. ...... 170 Ligtheid van hunne Canoos. . . ibid. J [ünne digters en Hiftorie-fchryvers. . . 171 Hunne vermaken. . . . . . 173 Het Eiland Timan. .... ibid. Waarom het zelve onbewoond is. . . ibid. Natuurlyke voorbrengzclen van de Marianifche Eilanden. . . . 174 De Broodboom. . . . 175 Nieuw Guin c. . . . . 176" Befchryving van deszelfs Zeekuften en voortbrengsels. . . . ■ . . 177 Het Eiland Sabuda en deszelfs Inwoonders. ibid. Andere Inwoonders van nieuw Guinee. . 178 Het Eiland Garet - Denys en zyne Inwoonders. . . . . . . 1O0 De Eilanden Pahos, of dc nieuwe Philippynen. ..... . ■ . . .1^2 Aart van derzelver Inwoonders. , .183 De  VOORNAAMSTE ZAAK EN. De Eilanden Grafton; Montmouth, en Ba- .fojjj Zeldzaamheden van derzelver Steden. . . . 1S4 De Inwoonders voeden zig met Spnnkhaa- oen. • . • , " * '-u^5 Sterke dranken welke zy gebruiken. . . ibjo. Hunnen aart en gewoontens ... ï|ö Ondekking van Nieuw Holland. , • 18, Aart der Jnwonders. , . • , riW Natuurlyke, voortbrengzels. . • . WW. Een zeldzaa r, dier Guanos genaamt. , . inid. Andere Inwoonders en andere voortbrengze- Agt-en-veerticste Brief. Het Koningryk Sian. Befchryving van een hoos. - • • T92 Oorfprong der Siammers. • t* • ^ Staatsomwentelingen van het Koningryk Siam. 105 Verbintenifle van Chaou Naraje Koning van Siam met Lodewyk XIV. . • • 197 Hiftorie van Conftantyn Phaulkon eerite Staatsdienaar van Siam. . • • . • J9% Aankomft van den Franfchen Afgezant in Siam. . , * 2C° Andere Staatsomwentelingen in Siam, in welke Phaulkon omgebragc word. . • 202 Schoonheid van dcoevers der Menan- _ . .2:3 Vrugtbaarheid die derzelver overftromingen veroorzaken., . • • lbm- De Stad Bankok in haare gelegentheid. . 204 Fraaye vertoning door ligrgevendc- vliegen r veroorzaak'". . • • ^ . J>« Aigrer» tfóg'fl. • • ., • ' 203 De Talacoins, een foort van Monniken van _ dit Land. lbid' Derzelver koftgangers hoe de» leven , ge- tóóet gaan , en wat., men hen leert. .   VOORNAAMSTE ZAAKEN. Verdigtzelen der Talapoins over den oorfprong van hunne Order. . . .237 Onderfcheide Klaflen der Talapoins. . .238 Op wat wyze een Talapoin of Monnik aangenomen word. .... ibid. Hoe men een opperfte aanneemt. . . 239 Waar toe jlen ordersregej der .Talapoins hen verpUgt. •. • • • - 241 Middel waar van de Koning zig bediend om derzelver getal te verminderen. . ibid. Voorregten der Talapoins. . . . 243 Prediking van deze Geeftelyken. . . ibid. Hunne pligten. . ... ibid. Dagelykfe oefFening. . . . - 246 Hunne kleding., . • • 248 Talapoinninnen of Siamfe Nonnen. . ibid. De Godsdienft der Siammers met buitenfpo- righeden vervuld. * . • 249 Zamenfpraak met een Talapoinfen Klooftervoogd over dezen Godsdienft, • en over de ongelovige in Siam. . • • 251 Feeften welke men in dit Koningryk vierd. . 254 Ry- en Vaartuigen. . . • ajr Vyftigste Brief. Vervolg van Siam. Wat men in agt neemt by de wederzydfche bezoeken in dit Land. . . • 259 Waar in de Siamfe befchaaftheid beftaat. . 260 Huisfieraden der Siammers. . . . 261 > Befchryving van dit Volk en derzelver wys van kleding. . ... 062 Edelen van dit Ryk. . . • 263 De voornaamfte waardigheden en derzelver inkomften. . ... 264 Pligren yan de bedienden van het Hof. . . . 265- 5 Wat  BLüDWYZER DEK Wat de Barcalon in Siam is. ... 26^ 'Hoe. men. de borgerlyke en lyfftraffelyke ' I regtsgedingen behandelt. . 2(y7 Verfchillende proeven om de fchuïdidigèn te ' ontdekken. ... to 2(J \\ reetheid der ftraffen. . ' " 27q Krygsbcndcn. . ', Ar e en Landmagt. , , .- t 'ibid Op wat wyze de Siammers Oorlogen. 274 Vreemde.Krygsbee.de. . . . ibidDe Koning.vermeerdert zyn inkomfte door den Koophandel. .... . 27? Goede-trouw der Siammers in den Koophandel. . ... t 27(j Andere inkomften van den Koning. * i 'ibid. Munt - fpecien. .... 277 De Konften zyn hier in een geringen ftaat. 'ibid. Huwelyken der Siammers. i . 278 Egtfchydiog. . fi .279 Staat der byzitten- .... 28o Kuisheid der Siamfe -Vrouwen. . . "ibid. De Siammers konnen hunne Vrouwen en Dogters verkopen. • ... 28r De Talapoins zyn by de huwelyken niet te- genswoordig. . ... 282 Gezag der Vaders over hunne Kinderen. .'ibid. Op wat wys zy dezelve op voeden. . . 283 E en-en-vyftigste brief.,' Vervolg van Siam, De Stad Tchairmt. . . . 2841 De Siammers fchatten het verblyf in de Dorpen hooger a]s dat der Steden. . ibid. De Stad Laconcevan. . , . 285 Micre neften op de- bomen welke men hier vind. ibid. Op  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Op wat wys men van den Koning van Siam fpreekt. , » • • • 28? Zylfteenmyn. .286 Schouwfpelen der Siammers. . . iDid. Staat der Comedianten. . . . 287 De Stad Tian-Tong. . . .288 Boom van welke men papier maakt. . ibid. Andere boom uit welke men vernis trekt. . 283 Befchryving van den Rhinofceros. . . ibid. Hoedanigheden van dit dier. . . .290 Trotfe namen welke de Siammers aan hunne Steden geven 293 Gebcuiken. welke den Koning van Siam Vafi zyne inkomften maakt. . . . ibid, Natuurlyke voortbrengzels van hét Land. 293 Wat- de Talapoins van de haane gevegten denken. .... .295 De haayen, • . « ibid. De waater hagediflen. .... 296 Ligtgevende vliegen. . . • 297 Op wat wyze men de Afgezanten in Siam ontvangt. ...... . .293 Eerbiet der Siamfe Afgezanten voor de brieven van-hunnen Koning. . . • 3TO Het Koninglyk Zegel. . - • 3°l Feeft der opening van den landbouw. . . 302 Wetlopen der Oflèn. .... . 3°3 Opfchieten van vliegers. . - .304. Eed der Regters.. - . . ..3°ö Eed van vrïendfchap. . . . mid. Aart der Siammers. . • • .307 Men trekt zyn hemt uit wanneer men een Manderyn ontmoet. . • . 3of? Zedigheid der Siammers. .... ibid. Hunne bvgelovigheid. . . ibid. Aankleving der Siamfe Vrouwen aan haare Mannen.. . .... 309 Verfchillende Volken welke het Koningryk Siam bewonen. . . • • 3TO De Siamfe'taal - .- . .31' Twee-  JJLAUWYZJiR DER ■Ll*' irwann— TwEE-ÊN-VfFTIGSTE BRIEF. Nabuurige Koningryken van Siam. Het Koningryk Malakka. De Portugefen hebben deszelfs Koophandel ' doen te niet gaan. . . .<■ -'■, Zeden der Malyers. . ' Md Het Koningryk Patan en eenige byzonderhe- den betreffende het zelve. . Zeden der Inwoonders. ' ':u^ Het Koningryk Cambaye. . . J{j Een Tempel die men in deze Stad heeft. ' Men onderfcheid in dit Koningryk Grooten ' van verfchillende foorten. . . . «IO De Talapoins mengen zig met de zaaken van ftaat niet. . . . . ^id Gezag der Mandarynen. . ' jbid" Zeden der Cambayers. . ' ~2Ó Natuurlyke voortbrengzelen van dit Land. ibid Het Koningryk Laos ' Zeden der Inwoonders. . . i£jd Natuurlyke voortbrengzels, Benjoin .Vvoor! en.Gomlak „„ De Stad Ava., „ . ' Het Koninglyk Paleis. „ . ' . * jbid* Grooten eerbiet van het Volk voor den Vorft. 02?" Buitenfpoorige eernamen welke hv zig toefchryft. . . . . . q2<5 Beftuuring van het Koningryk. " . * 'jbid Voornaamfte Feeften van Pegu. . . „2y Godsdienft der Peguanen. . . ' Hunne Offerhanden aan 'den boosdoenden Geeft. Hunne Tempelen. . ' . * !S| Hunne Priefters, derzeker Predikatiën en ' Zedeleer . „„- Hunne kleding. . ' i ' . * Levenswys. .... 'ibid. Lykpligten. .... ibid. Hu-  VOORNAAMSTE ZAAK EN. De'zTvoTken verhüuren hunne Dogters aan - de vreemdelingen. . • • . ■ Zv verpanden hunne Vrouwen. . . De Vrouwen van dit Land zyn onzedig ge- kleet. rT" • * \S?d Aart van deze Vrouwen. . • "»"• Die van de Inwoonders van Pegu. j idio. Op wat wys men hier Koophandel dryft. . 337 De Robynen van dit Land. . • Verwoefting der Kinder-pokken. . . 33» Het Koningryk Aracan. • • 1D>' ■ Hoe men hier de Zieken handelt. . • 339 Hunne Tempelen. . »• < , . • 34 De Stad Orietan en haare groote Koophandel. 34J Schoone Moskee te Orietan. . • -3** Overftroomingen van de Rivier van Aracan. 343 Geftrengheid met welke men die genen be- handelt welke fchipbreuk leiden. . »ia. De Hooftftad van Aracan. ; • ]°1U; Het Koninglyk PaleisJ . . • • 3f+ Eernamen van dezen Vorft. . • "»» Op wat wys hy zyne byzitten kielt . iDia. Pragt met welke de Koning van Aracan zig vertoont. • • * Lykpligten van dit Volk. . • • 34" Huwelyken en andere gewoontens. . mia. Het Koningryk Tipra. - • k Jjj§ Het Koningryk Azem. . • • Uitvinding van het buspoeder aan dit Volk toegefchreven. • • • ' ' Gelukkige ftaat van dit Volk. • -34» Deszelfs wyze van zout maaken. . • 349 Voortbrengzelen van dit Land. • • 34-> Godsdienft. • ™o Lykpligten. • • • 'iuh De veelwyvery is hier geoorlooft. . mm, IV. Deel. Dd Drie-  BLADWYZER DER Drie-en-vyftigste Brief. Het Koningryk Boutan. De Stad LafTa Hooftftad van dit Koningryk. 351 Verfchrikkelyke weg naar deze Stad. . jbid. Men word over dezelve door Vrouwen gedragen. . .■ ... . . ibid. De Stad LafTa. . ... 3^2 Wyze inftelling by dit Volk. . . 3j3 Offen van dit Land. ... 3^4. Muskus dieren. '. ibid. Bereiding der Muskus. . . -355 Koophandel van Boutan. . . . ^56 Kleding der Inwoonders. . . 3^7 Huwelyken. .... 358 Lykpligten. 359 Godsdienft. . .... 300 Zonderlinge ommegangen. . . . 3<$r Befchryving van den Tempel van LafTa. . 362 Plegtig Feeft dat men in dezelve viert. . ibid. Monniken van dit Koningryk. . . . 363 Hunne kleding. - . . . ibid. Hun Opperhooft de Groote Lama. . . 364 Berigten van de Profeet van Lalfa. . . grt Hoe men een Opvolger van de Groote Lama verkieft. - .... 367 Volmaaktheden die men hem toefchryfr. . . 360 Men eerbiedigt zelfs zynen drek. . iBid. Regering van 't Koningryk Boutan. . . 372 Regtsoeffening. ..... 373 Aait en gewoontens derlnwoonden. . .374 Vier-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. VlER-EN-VYFTICSTE BRIEF. De Koningryken Tonquin en Cochincbina. Regering van Tonquin. • • '■$] Staats ■ omwentelingen. . • • Verdrag met de Chinefen. . • • iDia- De twee Vorften van Tonquin. . • .3.5» Troons opvolging. . • • ^ïd. Droevig lot van een dezer Vorften. . ïpia. Den anderen heeft al het Gezag. . ibid. Hoe men hier de misdadigers ftraft. . .380 Vrouwen en byzitten van den Koning. . ibia. Zyne Kinderen. . • • lbld- Gefnedene en hun Gezag. . • • 3»1 Vernieuwing van' den eed van getrouwheid. 382 Krygsbende Wyze van Oorlogen. . • • lD1"- Cacho Hoftftad van Tonquin. . • -383 Menigte van Dorpen in derzelver nabuur- fchap. 3^4 Aart der Inwoonders. • - • 3°° Aanzien der geleerde. , ■ • 3»7 Plegtig Feeft. . • • • 3»8 Schattingen. - • - - -39* Huwelyken. » • • ' " 3 « Refters» • • • * *. • ■ De byde Godsdienften van dit Volk. . ibid. De Godsdienft der Groote. . , «»«• Die van het Volk. . . • ]b,d- Lyk plegtigheden. . • • -394 Wyze van rouw dragen. • • • 3.9° Cochinchina. . ■ • lbld- Volftrekt Gezag van den Koning. . iwa. Geftrengheid der Wetten. . . lbld- Groot getal der Gefnedene. . • 397' Godsdienft. . . \??f Zeden. .... ibid. Woningen van dit Volk. . • • 399 Dd 2 On-  BLADWTZÉR DER VOORN. ZAAKEN. Onkoftbaare levenswys. . . . ^gy Een vreèmt foort van Kaftanje-bornen. . 400 Indien was een Land dat door de Ouden met verwondering befchouwt wierd. . . 401 Pragt der Oude plegtigheden van dit Volk. 'ibid. Pragt van hunne oude Koningen. . ibid. Einde van den Bladivyzer des Vierden Deels.