D E NIEUWE REISIGER-, O F BESCHRYVING VAN DE OUDE en NIEUWE W A E R E L T, Uit bet Franfcb van den ABT DE LA PORTE, V Y F D E DEEL. Behelzende in zich China en het Eiland Formofa. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSE, 1768.   VOORBERICHT* BY WYZE VAN AANMERKINGEN OVER DE EERSTE DEELEN VAN DEN NIEUWEN REISIGER; l^r. eerfte deden van die Werk waaren -I—/ naauwelyks in het licht gegeeven $ of het wierd door lieden, die belang hadden om. het verachtelyk te maaken, of antieren, die nydig waaren over de goedkeuring, met welke het ontvangen wierd, in byzondcre gefchriften, of in de periodiq us werken aangetaft. De beweegredenen tot alle de vitteryen waaren de kinderachtige nay ver van eenige Schryveren, die over dezelve onderwerpen fchreevén, en van eenige anderen, die hetzelfde oogmerk hadden. Het belang der Boekverkooperen had mede deel. in deezen kleinen oorlog. Zy vreesden dat de Kleuwe Reifiger> diéaan-  si VOORBERICHT. genaamer en leerzaamer dan hunne uitge breide verzamelingen is, de Leezers verder van hunne verdrietige Werken zou affchrikken, en dat deeze verzamelingen zonder keus, zonder order, en zon der fmaak op een geflapelt, op hunne pakzolderS zouden blyven liggen. 2ie daar deri oorfprong van verfcheide gefchriften, die in Vrankryk uitgegeeven zyn , op welke het gemeen niet veel acht gegeeven heeft, en die de Abt de la Porte geen antwoord heeft waardig gekeurt. De Schry. vers van het Journal Encyclopedique hebben de verdediging van dit Werk wel op zich willen neemen. Wy zullen dit hier inlasfen, om de onrechtmatigheit ên vooral de beuzeJachtigheit van deeze eriticen te doen zien. UITTREKSEL Uit het Journal Encyclopedique. tëen Schry ver, die het verhaal van zyne Reizen aan het gemeen mededeelt, kan geen ander oogmerk hebben, dan alleen dac van te onderwyzen en te vermaaken. Maar wanneer hy aan alle verihnderi poogt te be-  VOORBERICHT. Ut behaagen ; wanneer hy de goedkeuring van eenige beuzelachtige Lezeren zoekt te verkrygen, die meer geftreelt worden door de buitenfporigheit van een fchitterende verbeelding, dan begeerig naar een eenvou-, dige en naauwkeurige afbeelding van de zeden van een Vöjk* de voortbrengfelen van de natuur en kond, de verwoellingen, die de driften op onzen aardkloot voortgebragt hebben, de veranderingen, die 'er het vernuft op heeft voortgebragt, en de order, die 'er de wetten op ingevoert hebben , wanneer zy de natuur te hulp kwaamen, zoo oeffent hy de waarheit aan het aangenaame op: hoe verleidend zyn Werk ook zyn mag, zoo heeft het echter de verdienfte van een middelmaatige roman niet ; om dat de romanfchryvet alleen het oogmerk heeft om te behaagen: men kan hem niets verwyten, wanneer hy alle zyne poogingen in 't werk ftelt , om hier in te flaagen. Men heeft noch een ander foort van Reifigers, die minder te veroordeelen, maar echter niet minder gevaarlyk dan de eerfts xvn; het zyn die geenen, die hetzedeknn# * • dig  ïv VOORBERICHT. dig en natuurkundig tafereel van het geheelal in een valfch licht befchouwen; welkers zwak gezicht noch de verfcheidenheden, noch de overeenkomflen onderfcheiden konnen; welkers valfch, lui ofte lichtgeloovig verftand, alleen de oppervlakte der zaaken bevat, en alles voor waarheit opgeeft, waar van hy de valfehheit niet heeft kon. nen doorgronden, en alles als ongemeen en wonderbaar befchouwt, 't geen hyniet heeft konnen begrypen. Dus zyn de Rei%ers, die de fakkels der Hiftorien zyn moeten, trouwlooze leidslieden, die men niet dan met veel omzichtigheit volgen moet. Echter zyn zy alle geen bedriegers; diegee-ne zelfs, welkers ongetrouwheit algemeen bekent is, zyn echter in alles niet bedriegelyk ; eenigen hebben het fchouwipel der natuur kwalyk befchouwt, en met veel naauwkeurigheit de zeden, gewoonten en wetten der Volken befchreeven: anderen hebben geen Phiiofophie genoeg bezeten om het zedekundig tafereel van een Volk te fchetzen; maar zy hebben een naauwkeurig verflag van de natuurlyke Hiftorie van het Land gedaan, dat het bewoonde. De ver- ftan-  VOORBERICHT, v ftandigen moeten alle fchriften en dat geene uitkiezen, dat tot ftoffe voor de Hüto^ rie dienen kan: het is met dit oogmerk dat die geenen, die zelfs niet gereiit hebben, fchryven moeten, wanneer zy aan de Historie der Reizen arbeiden. Dit fchynt mede het oogmerk te zyn, dat zich de Abt de la Porte heeft voorgeftélt. Hy verzamelt niet alleen hetgeen hemhetnaauwkeurigfte en waarfchynelykfte voorkomt', maar hy verzekert zich noch verder van de waarheit, met de Reifigers, die hy uittrekt, met elkanderen te vergelyken: hy ontbloot-hen van alles wat zy nutteloos hebben: hy ver laat hen, wanneer hy bevind dat zy met zich zelfs ftryden, hy verwerpt alle dé zwak, ke, lage en beuzelachtige omfchryvingen, en waagt niets, dan het geen op gegronde bewyzen fteunt. Men heeft htm echter dwaalingen en onachtzaamheden ten laften gëtegfc De lof, dien wy hem gegeeven hebben in het Uittrekfel van het eerfte en tweede deel, en in de aankondiging van het derde en vierde, maaken ons deeze verwy. ' tingen, in zekeren zin, gemeen met den Schry ver: dit fpoort ons aan om dezelve * 3 te  Vi VOORBERICHT, te beantwoorden; te meer daar dit antwoord een gedeelte van het Uittrekfel uitmaakt, k geen wy belooft hebben. Maar vermits wy noch de zyde van den Schry ver, noch die van zyne Berispers kiezen; en dat wy de waarheit alleen tot oogmerk hebben, 200 zullen onze aanmerkingen alleen rechtilreek over de zaaken gaan, zonder datwy eenig acht op beuzelachtige aanhaalingen, of ydele redeneeringen geeven zullen. De fpoed, met welke deRei%erde Lan~ den doorloopt, fchynt vreemd aan zynen Berisper; maar behalven dat de briefwisfeJiug van den Reifigereen verdichtfelis, zoo heeft de Schryver haar echter waarfchynelyk gemaakt, met hem vier en een halfjaar, te doen bellieden, om alleen Oolï-lndiën door te trekken; vermits hy in het Jaar 1739. te Suratte was, en hy zich niet voor het jaar 1744. in Cochinchina bevind. t Men verwyt hem dat hy zyne Schry vers niet aamvyft; maar deeze aanwyzing zou tegens zyn ontwerp ftryden, en al deaangenaamheit wegneemen, die de vooronderHelling van de briefwisfding voortbrengen kan: men vooronderiielt dat de Reifi- ger  VOORBERICHT. ¥« ger alles gezien heeft wat hy verhaalt; en de aanhaalingen zouden telkens bewyzen dat hy alleen in navolging van anderen fprak. Men voegt'er by, dat de Nieuwe Reihger een oppervlakkig en beuzelachtig Werk is; maar men daagt deeze Berispers uit, om iets van wezenlyk aanbelang op te geevenj 'c geen 'er niet in geplaatft is. Den Criticus gaat vervolgens tot byzon/derheden over :^Het is in 't algemeen niet waar, zegt hy, dat deWaMfchdengryzen Amber voortbrengt. Dit kan waar zyn; ook beeft zich de Abt de laPorte vergenoegt, om dat hy niet goedvond hieromtrent in een natuurkundig onderzoek te treden, dit als een onzekere zaak op te geeven: zie hier zyne woorden. Be Jmbergrys komt, zoo men zegt, uit den buik der WaMs~ jchen. Dit zoo men zegt beteekent genoegzaam, dat dit niet algemeen voor waarheit gehouden word. Den Criticus ftemt toe, dat men onder de Indiaanen van de Gezinte der Linganiften het eerfte genot der jonge vrouwen aan de Braminen wyd. Verfcheide geachte Reifigers breiden deeze gewoonte mede tot an* 4, dere  VOORBERICH T. fiere gezintens uit. De Abt de la Porte Zegt, dat de Brammen zoo hoog door gebed Indien gefchat worden, dat'er geen hüuwlyk geflooten word, in 't welk men den maagdom van de bruid aan geen Bramia opoffert: zoo nu verfcheide gezintens die voorrecht bezitten, waarom zou de Scbryver dan verplicht geweeft zyn, om te onderzoeken welke deeze - gezintens waaren? Waarom zou men bdiuiten moeten, dat men wel een romanieken fmaak moet hebben, wanneer men een zaak aanhaalt die volftrekt waar, uitgezondert eenige geringe uitzondcringen, is? De Abt de Ia Porte fpreekt nergens in zyn Werk van de eclips van het Jaar 1766. Dit was noch kan zyn onderwerp niet zyn; echter befchuldigt men hem dat hy zich zeiven tegenfpreekt; en dat hy zegt dat hy in *t Jaar 17^0 de eclips van het Jaar 1 766 gezien heeft. De Schryrer wilde de fchrik en de bygeloovige gewoontens der Banjanen geduurencie de eclipzen afmaaien. Ik zag hen, doet hy zynen Reiger zeggen, in het water gedompelt, de handen en ppgen ten hemel geheeven , met bet booU en  VOORBERICHT, ix en de armen beweegingen maaken, by tus7 fchenpozen water naar de zon werpen. en duizend andere grillen verrichten, om deonheilen aftekeeren, met welke zy gedreigt wierden,enz. Wanneer men zelfs denScbryver betwiften wilde, dat men zelfs geen zichtbare eclips in het Jaar 1740 in Indien gehad heeft, zoo kan men'er echter het een of ander verfchynfel gehad hebben, dat dee. ze Indiaanen voor een eclips aanzagen; 't geen genoeg voor den Reifiger is, om van de gewoontens der Banjaanen te fpreeken. Men legt den Abt ds Ia Porte verder te laft, dat hy zegt dat Agra in het Jaar 1740 de verblyfplaats van den Mogolfchen Keizer was ; maar h'y zegt mede dat deeze Vorft een groot gedeelte van het Jaar zyn verblyf in Delly houd , \ geen de oude Hoofdftad van het Ryk is; en hy voegt'er by, " In het voorgaande Jaar (namenlyk „ 1730) trok de Koning-van Perfié'n (Tha„ mas Koulikan) met zyn heir in Indien: „ hy wierd door dat van den Mogol tus„ fchen Lahor en Delly aangetait; en na „ dat hy het verflaagen had , zoo nood„ zaakte hy Muhammed, zynen vyand, » 5 „ om  * VOORBERICHT. „ om hem de vrede af te fmeeken. Hy be* „ zat de behendigbeit om zich van 'zyn 3) perfoon meefter te maaken, en in Del„ Jy zyn Hoofdftad te trekken. " Het is zeker dat Agra en Delly eikanderen den rang , van de Hoofdftad te zyn, betwiften; en de Abt de la Porte heeft niets anders gezegt. Men maakt het hem noch tot een misdaad dat hy den naam van Koning aan Onderkoningen of Gouverneurs van GoJconda, Arcate, enz. geeft. Zie hier wat men ten deezen opzichte in den Nieuwen Reifiger leeft. " Wanneer de beruchte Aurang-Zeb, „ de Koningryken Decan, Golconda, Car„ nate, Visapour, enz. bemagtigt had, „ zoo ftond deeze Vorft en zyne opvol» gers, onder voorwaarde van een jaarlyk„ fche fchateing, de verfchillende land„ fchappen van deeze Koningryken, aan „ de Groote Heeren, onder den titel van „ Nababs, af." De Schry ver zegt elders, dat deeze Landvoogden zich den eernaam van Koning toegeëigent hebben; dat eenige hen denzelven geeven, en dat andere hen dien weigeren. De Abt de la Porte, die voor-  VOORBERICHT, xi voorzeker geen het minfte belang heeft, om Jien deezen eernaam te betwiften, voegt zich hierom gewillig by de eerlle, zonder dat hy het die geene tot eene misdaad reekent, die zich alleen vergenoegen om deeze fchattinggeevende Landvoogden, met den naam van Nababs te noemen. Men is verwondert, dat onze Abt m een mnfchryving van de Wonderwerken van Franciscus Xaverius treed, die, zoo men zegt, in de Sticfitelykg Brieven alleen moejlen gevonden worden. Zie hier waar in deeze gewaande omfchryving beftaat, alsmede de wyze op welke zy voorgeftelt word. " Men verhaalde my verfcheide won' derwerken} die door Franciscus Xaverius „ verricht zyn, gelyk het opwekken van 5, dooden, het ftillenvanonweders, en het „ doen ftil ftaan van de zon". De Abt de la Porte zegt alleen, dat men hem dit verhaalt heeft. Kan men nu met eenige redelykheit zeggen, dat dit in omfchryvingen treden is: De Schry ver bevind zich in een land, in 't welk Xaverius het Chriftendom heeft gepredikt : zoo hy 'er niet van gefproken had zoo zou onzen Criticus hem zyn ftilzwygen ver-  xii VOORBERICHT. verweeten hebben; zoo hy'er meer van ge* zegt had, zoo zou hy hem van ongodsdienftigheiÈ of bygetóovigheit befchuldigC hebben; dus'beeft hy de verftandigfte zyde gekozen, welke is om kortelyk te vernaaien wat men 'er hem van gezegt heeft. Het is des te waarfchynelyker dat men 'er hem van gefproken heeft, om dat hy van een jefuit vergezelt was. Wat de aanhaaling van de Sticbtelyke Brieven betreft, die hy niet aangehaalt heeft, maar 'e geen men hem fchynt te verwyten, zoo heeft de beroemde Montesquicu, die voorzeker wel wilt hoe hoog men dit Werk fchatten moet , echter zich 'cr in zekere gelegentheden van bedient; en dit is een vry goede waarborg voor onzen Schryver. In het vierde deel, heeft men een plaats, uit welke den Criticus groot voordeel waant te trekken. Zie hier hoe hy den tekst bybrengt. Van alle de Planten van Macaffer is de Opium die geenc, van'welke men het meejle werk maakt: hét is waar dat men had moeten zeggen, Van alle de Planten van Macaffer, is de Maankop, die den Opiumvoortbrengt, die geene, van welke men bet meejle  VOORBERICHT, xiit meejle werk maakt. " De Opium s zegt „ de Abt de la Porte, is van alle de Planj, ten van dit Eiland, die geene, van wel„ ke men hier het meefte werk maakt. Zy „ groeit gewoonlyk op de fteenachtige en woefle plaatfen, die alleen aan de in woon„ ders bekent zyn. Men trekt uit haare „ takken een fap, 't geen binnen weinige 3, dagen verdikt". Wie is zoo plomp, dat hy niet begrypt, dat dit verdikte vocht de Opium is, die uit de takken van een Plant getrokken word , die haar voortbrengt? Is het nu een zoo verfchrikkelyke misdaadj dat de Schry ver aan dit foort van Maankop den naam van Opium geeft, gelyk men gewoon is om aan de Plant, die het Molïaartzaad voortbrengt, den naam van MoflaarE te geeven? De Nieuwe Reifiger geeft, in navolging van verfcheide andere Reifigers, den naam van Vogel aan een dier, dat vederen, gelyk andere vogelen, maar geen vleugelen heeft. Hier ftuift onzen geeftigen Criticus op, en begint over een woord te twiften; hy wil niet dat men den naam van Vogel aan een dier geeft, dat geen vleugelen heeft; zoo  kiv VOORBERICHT. 200 min als dat men de Nababs van de Kuft van Coromandel Koningen noemt; en inderdaad 2yn deeze benaamingen willekeurig. Een Reifiger is alleen verplicht om met naauwkeurigheit de zaaken te verhaaien ; het is verder het werk van den Hiftoriefchryver en Natuurkundigen, die zich van de vernaaien der Reifigers bedient, om den rang der menfchen en dieren te bepaalen. Zoo de Nababs een onbepaalde magt, en het recht van leeven en do3d bezitten, zoo zullen de Hiitoriefchry vers hen Koningen of Onderkoningen noemen; 't zy bun gezag geleend, bepaalt of afhankelyk is , enz. De Natuurkundige zal in die klasfe, die hy het voegzaamfteoordeelt, de dieren plaatfen, die geen vederen, maar echter vleugelen hebben , gel yk de Vledermuizen, enz, en zoo ook de gevederde dieren , die geen vleugelen hebben. Jn den zin van den Criticus zou men het echter met den Abt de la Porte moeten houden : want fchoon Pegazus en het Grif. fioenpaard vooronderftelt worden vleugelen gehad te hebben, zoo behouden zy echter hunne benaamingen van Paard; en de ge- vleu-  VOORBERICHT, xt vleugelde flangen , zoo 'er zyn , haare benaaming van Hangen. Voor 7t overige is deeze Kritiek niet anders dan een woordentwift. De Abt de la Porte kon met veel gemak goede gedenkfchriften over de Inquifitie bekomen: Vrankryk heeft, gelyk meer andere landen , zoo veel belang gehad om deeze ftoffe te doorgronden, waar door de kinderen dezelve kennen; echter befchuldigt men hem, dat hy zyne geleerdheit in dit Huk uit een onbekende roman geleent heeft 5 die met misdagen vervult is. Wy weeten niet of de Abt de la Porte het Werk van Goudmtius van Lucca, die in de Inquifitie gevangen geweeft is, geleezen of niet geleezen heeft; maar het is echter waar, dat hy zyne verhaalen van Indiën niet kan opgeilelt hebben, zonder in de Reifigers, die van deeze wingeweften der Spanjaarden en Portugeezen gefproken hebben , uitmuntende Memonén over dit Gerechtshof te vinden; en voorzeker heeft hy Goudenths zonden worden. ■ Het geen ik* het aanmerkelykfte in de andere plaatzen van dit landfchap zag, was de fchoonlieid en ongemeene p'ragt van haare bruggen. Wanneer ik 'er myne verwondering aan den zendeling over betiiigdé: Wat zuid gy dan zeggen, zeide hy, wanne.-: gy in de landfchappeh. Fo- kien,  Zes en Vyftigste Brief* 53 Jrien,Qneynayverig zyn. De eerfte Jefuiten die in dit uitgebreide Ryk, ontrent het midden van de zeftiende eeuw, aankwamen , vonden hier geen de minfte blyken van het Chriftendom ; men zou hier uit befluiten konnen dat dit volk nooit door het ligt van het Euangelium is beftraalt geworden, Men haald egter gedenktekenen aan , waar uic men ïegenftrydigegevolgen trekt; de zendelingen konnen dit onderzoeken , fchoon het een vry onverfchillige zaak is. Men kan met zekerheid zeggen, dat de Zendeling Xaverius gelukkiger in zyn reis naar China geflaagt is. Ha deze berugte Zendeling, hoorde ik de Je- fai-  Agt èn VYFTicisTE Brief. 131 Men hec meeft van eenen Pater Roger fpreken, die een iüifterryke loopbaan voor zyne medebroeders opende ; een Ricci, die meii voor de grondlegger van deze zending houd ; eëtl Schell, die de Leerrneefter van een Keizer was, en vervolgens tot de eerfte waardigheden van het Hof verheven wierd ; een Verbieft, die mede een Chineefche groote van aanzien wierd, een Bouvet, en Gerbillion, beide Wiskönftenaars, en beide vrienden van den Keizer CangHi. Uit al het geene dat men my van deze berugte Zendelingen verhaalden, kon ik my niet genoeg verwonderen over de behendigheid met welke zy zig door middel van hunne geleerdheid in den geeft der grooten, en iii de gunft der Vorften wiften in te dringen. Onder dé regering van Cang-Hi, genoten zy het grootfte aanzien. Verfcheide hunner wierden in hec Kei3erlyke Paleis gehuisveft'. Zy bouwden Kerken, en hadden ryké huizen. De Dominicanen en Franciscanen vertoonde zig hier op mede, eri kwamen in het Veld Oogften, in 't welk de Jefuicen reets ryke inzamelingen gedaan hadden. Maar wel ras deed die geeft van twift welke in Europa met de begaafcheden en kundigheden Verknogt is, de grootfte vooruitzigten in rook verdwynen. Het is waar , Mevrouw, dat de Chriftelyke Godsdienft in China hevig vervolge is; maar de twiften welke tuffchen de Zendelingen ontftonden, deden het Chriftendom meer ï 2 na-  S32 De Nieuwe Reisigeê. nadeel , als de haat der ongelovigen. Hunné gefchillen , van welke de nayver mogelyk de eerfte oorzaak was, barfte uit over eenige plegtigheden , welke tot den diehft van Confucius en de pligreh die men aan de doden bewyft betrekkelyk waaren. Eenige van deze gebruiken waaren bygelovig en in alle tyden aan de Chriftcnen verboden geweeft; maar de andere konden als onverfchiilige, en enkele Staatkundige gewoontens befchouwt worden. Het is ten ininften dus dat 'er de Jefuiten omtrent denken. De Priefters van de vreemde zendingen, voegden zig, by hunne aankomfl in China,-aan de zyde van de wederpartyen der Jefuiten, en noodzaakten het Hof van Romen om deel iri deze gefchillen te nemen. De Heer Des Roches heeft 'er my dikwyls als een onpartydig man over gefproken; maar ik die 'er nog minder belang in flel, behoef in geen omfchryving van deze twisten te treden. Gy moet alleen weten, dat men 5n China dezelve onluften als in Japan vreesden. De Keizer Cang-Hi , hoe gunftig hy ook aan de Zendelingen was, ftond op het punt om hen te rug te zenden. Zomtyds wierd hy moeijelyk over hun ladig aanhouden , konnende de beweegredenen van den yver niet begrypen welke hen bezielden. „ Ik ben verwonderd, zeide hy „ tot hen. . Dat ik u zoo ongeruft zie over de „ zaaken van de toekomende Wereld , in welit ke gy voorzeker nooit geweeft hebt. Waar- „ om  Agt en Vyftigste Brief. 1^3 om geniet gy niet vreedzamelyk de aangejj naamheden van het tegenswoordige leven"? Men verhaalt diergelyke antwoorden, van-hem, die veronderftellen dat hy in het begunftigen der Zendelingen, zyne Staatkundige oogmerken , aan zyne genegentheid voor hen, opofferde. By de dood van dezen Vorft, kregen zy bevel om uit alle de Landfchappen van dit Ryk te vertrekken. Men ftond hen alleen toe om te Canton te woonen als mede aan eenige Jefuiten om hun verblyf in Peking te houden, om dat men hen tot de wiskundige wetenfchappen nodig had. Zy worden hier met ag,ing beh'andek; ten naaiien by gelyk eenige Chriften Vorften die de grootfte flaven van de Inquifitie zyn, een uitmuntend Schilder of Beeldhouder met ecrbewyzen overladen , van wat Godsdienft hy Ook zyn mag, om dat zy agting voor zyne werken hebben. Maar-met de Wkkonftenaars te behouden, heeft men de Zendelingen een eeuwig ftilfwygen opgelegt. Meer als drie honderd Kerken zyn omgeworpen , of tot wereldfche gebruiken gefchikt ; en meer als driemaal honderd duizend Chriltenen zyn van alle onderwys berooft , en aan de vervolging overgegeven. Dit is, zedert verfcheide jaaren, den beklagelyken ftaat van het Chriftendom in dit wyduitgeftrekte Ryk geweeft; de Jefuiten zyn eindelyk geflaagt om hunne Kerken zelfs in de I g Hooft-  t£4 De Niéuwe Reisjger, Hooftftad weder op te mogen bouwen ; ea fchoon het Chriftendom hier altoos verbanneq blyft, zoo oeffenen zy egter, met eenige voorzorgen te gebruiken vryelyk hunnen Godsdienft in hunne huizen en buiten dezelve: de regering doed hier geen het minfie onderzoek na. Wat de Zendelingen betreft die door de landfchappen verfpreid zyn, hun yver vordert veel omzigtigheid ; maar het grootfte gedeelte heeft rsagtige vrienden , onder welkers befcherming zy in veiligheid zyn. Die van Nan-King met welke ik door middel van Des Roebes kennis gemaakt heb , hebben my een verblyf in hun huis gegeven , in welke ik dikwyls Mdnderynen van den eerften rang zag komen , en die niet hen in de grootfte vriendfehap leevden, Ik ben enz» Nan-King den 25 OBober 1744. Negen en Vyftigste Brief. Vervolg van China. Tk zal myn brief met een begraeffenis begint -1 nen : ik woonde eergifteren , in gefelfchap. van twee Jefuiten , de lykftatie van eenen ouden Manderyn by, die voormaals een groot vriend van deze Zendelingen geweeft was. Ik zal u , Me-  Negen en Vyftigste Brief. 135 Mevrouw, terwyl de zaaken my nog vers in het geheugen leggen , een verhaal geven van het geen ik by deze lykpligten opgemerkt heb , en alles wat men my van de Chineefche begraaffeniffen verbaalt heefc; ik zal u de zaaken voorftellen zoo als zy my uit de pen vloeijen ; gy kond dezelve , zoo gy wik , in order brengen. Wanneer een menfch op het uiterfte legt, zoo gebied de gewoonte van dit Ryk, dat men hen/van zyn bed neemt, en op de aarde legt, om dat zyn leven op de plaats eindigen zou, alwaar h%t begonnen is; want inderdaad , deze gewoonte gebied dat men de kinderen op de aarde legt, zoo ras zy gebooren zyn , om aan te duiden dat zy naar de plaats moeten wederkeren uit welke zy gekomen zyn. Wanneer de zieke gekorven is, zoo fteekt men hem een klein kokje in de mond 't geen dezelve belet toetefiuiten. Als dan klimt een van bet geflagt op het dak , en fpreit hier de klederen van den doodenin de lugt uit, en roept zyne ziel te rug. Hy keert vervolgens w: fcl doode lyk te rug, bedekt het met zyne klederen ; men la,ac het drie dagen in deze ftaat leggen , om te zien of het geen tekenen van leven geven zal. , Zoo de doode belydenis van de buitenfponge gezinten der Bonzen gedaan heeft, zoo vordert de gewoonte , dat men deze Monnikken laai/haaien, om hem voor zynen dood, rnc« ^ I 4 hunne  136 De Nieuwe Reisicer. hunne gebeden by te ftaan. Zy komen mes kleine bekkens, klokjes en andere fpeeltuigen, met welke zy zoo veel geraas maaken , dat zy de dood van den zieken verhaaften ; fchoon zy, in tegendeel, voorgeven dat dit gefchied om hem verligting te verfchaffen. Voor dat men het lichaam in de doodkift legt, zoo word het gewaden , gebalfemt en met zyne koftbaarfte klederen bekleet, en met de tekenen van zyne waardigheid omhangen 3 men dek het op een voetbank in een wel verlierde zaal ten toon ; en hier komen zyne vrouwen, kinderen en bloedverwanten zig voor hem nederhuigen. De derde dag werd het doode lighaam in een doodkift vau kodbaar hout gelekt, deze is verlakt en verguit, de Chinefen htbben doorgaans de gewoonte om dezelve geduurende hun leven te doen vervaardigen. Hun vooruitzigt gaat in dit ppzigt zoo verre, dat zy zig dikwyls. van de nodigde levensbchoeftens onthouden, om zig een doodkid te verfchaffen welke hen eer na hunnen dood kan aandoen. Men heeft kinderen gezien welke zjg, vooreen zekere tyd, verkogten of verhuurden , om voor hunne ouders een diergelyk huiffieraad te koopen. Het koftbaarfte hout werd hier toe gebruikt; gy hebt gezien dat de Keizer Cang-Hi, de zyne van het fchoonfte violethout liet maaken. Menvind dezelve in de winkels der Schrynwerkers in gereedheid. Men heeft 'er die reikelyk verguit, en met fnyw'erk ve'rfien zyn, deze  Negen en Vyftigste Brief. 137 ge kotten tot duizend kronen. Men maakt 'er voor de borgers en voor de lieden van aanzien, een Chinees welke fterft zonder zig van een doodkift voorzien te hebben, werd als een Tartaar verbrand. Het is in China een liefdadigheid die alzoo groot is, wanneer vermogende lieden, een zeker getal doodkiften onder de armen doen. uitdelen , als het in Europa is wanneer men een zeker getal arme "jonge dogters uittrouwt eri van een huwelyks gift verzorgr. Hierom is de dag op welke men een doodkift heeft konnen kopen, een dag van groote vreugden in een huisgezin. Men ftelt haar geduurende verfcheide jaaren ten toon; men gaat 'er dikwyls in leggen; men bezoekt of men 'er gemakkelyk inlegt; men raadpleegt zyne vrienden of men 'er een bevallige gedaante in heeft, enz. Voor dat men het lichaam, in de doodkift plaatft, die gewoonlyk van zeer dik hout is zamengeftek, zoo legt men een menigte kalk op den bodem , en wanneer 'er het lichaam in is, zoo vult men de openingen met dezelve ftofte en met katoen'; zomtyds voegt men hier een beftrykzel van pik e'n jodenlym by. Wanneer de kift welgefloten is , zoo bekleet men haar met een wit kof, plaatft haar op een foort van altaar, en bewaart baar dus zomtyds geduurende verfcheide maanden. Van tyd tot tyd, brand men op dit altaar wierook, verguit papier, reukwerk , en ftukjes zyde ftof. Op den dag der I 5 lvk"  'js8 De Nieuwe Reisicer. lykpligten, vergezellen de vrienden en bloedverwanten het doode lichaam. Zoo het een man van aanzien is, zoo werd hy op een rosbaar gedragen , die met een koftbaar overdekzel bekieet is, en dat gewoonlyk door twintig of dertig mannen gedragen word, vooruit gaan een groot getal dienftboden welke kleine afbeeltzels van bortpapier in de hand hebben. De kinderen van den overledenen volgen te voet, zy zyn met een zak van hennip bekieet, en leenen op een ftok, het lichaam geheel gekromt, even alsof zy door de laft der droefheid overftelpt waaren. De dogters , de byzitten en de wettige Vrouw zitten in draagftoeien, in welke hen niemant zien kan, maar zy laaten zig door een beklagelyk gefchreeuw en gefchrei hooren. De andere goede vrienden volgen twee aan twee te voet, eenige hebben (landaarden, andere wimpels, en weder andere kalfen met reukwerken, eenige fpeelen treurige gezangen op muzyk inllrumenten. Op eenige plaatzen, (leekt het af beeldzel van den dooden boven de lykflatie uit, benevens zyn naam en eertitels, welke met goude letters gefchreven zyn. De begraafplaats is altoos buiten de Stad, in een grot die hier toe uitgeholt is , zy beftaas gewoonlyk uit drie zaaien welke ieder een deur, en een hoekig dak hebben. Zomtyds heeft men eep vierde dak dat zig in het midden verheft, cn in een pyramide eindigt. Deze grotten , werden zoo veel men kaa, op heuvels of aardkoog-  Negen en Vvftigsté Brief. 139 hoogtens gebouwt, die men hiertoe opwerpt. Zy zyn met cypreffë bosjes omringt; en deze kleine bosjes maaken met hunne grotten, waar van het getal zeer groot om de Steden is, van verre geen onaangenaame vertoning. De arme lieden vergenoegen zig om de doodkift, met een aardshoop ter hoogte van vyf of zes voeten te bedekken. Men ziet, op eenigen afftand van het graf, tafels in de zaal geplaatft, en terwyl men met de lykpligten bezig is, zoo bereiden de bedienden een maaltyd voor alle de genodigden, welke zy op deze tafels voordienen. Wanneer men aan de grot gekomen is, zoo plaatft men het lichaam in de graft-kelder, als dan brand men reukwerken, men doed befproeijingen; men offert vleefch, en werpt de kleine afbeeldingen van bortpapier van welke ik gefproken hebbe in het vuur. Zy verbeelden gefnedenen, flaven, paarden, kameelen en andere voorwerpen van dezen aart. De Chinefen zyn overtuigt dat de doden in de andere Wereld, de offerhanden ontvangen, welke men hen in deze doed ; dat alle de zaaken welke door deze afbeeldingen verheelt worden, voor hen in het andere leven aanwezig worden, en hen van grooten dienft zyn. Hierom brengt een ieder 'sjaarlyks, op het graf van zyne voorouderen, vleefch en drank, in 't denkbeeld dat de zielen zig hier mede voeden. Een Fransman die weet dat men na de dood van zynen Koning, nog verfcheide dagen, een maaltyd voor hem aanregt, kan zig ovec  Ï40 De Nieuwe Reisigbr. over deze Chineefche gewoonte niet verwonderen, Dit volk, dat zeer teder aan zyn vaderland en bloedverwanten verknogt is, befchouwc de vreemdelingen met veragring om dat zy de graflieden van hunne vaderen verhaten, en zig blootftellen van in een vreemd land te fterven , alwaar niemand hen de laatfte lykpligten bewyzen zal. Dit is een verwyt dat zy dikwyls aan de Zendelingen gedaan hebben. De gewoone rouwtyd over een vader, duurd drie jaaren; maar deze tyd werd gewoonlyk tot zeven en twintig maanden verkort, geduurende welke men verpligt is, om niet alleen geen openbaare vermaaken of feeften by te wonen, maar zelfs alle openbaare bedieningen te laaten varen. Geduurende deze tyd verlaat een Manderyn zyn landvoogdyfchap, en een Staatsdienaar het beftuur der openbaare zaaken , om in afzondering te leven , zig aan de droefheid overtegeven, en alleen op zyn verlies te denken. De Keizer kon deze tyd verkorten , maar die gefchied zeldzaam. De vrouwen dragen drie jaaren rouw over haare mannen; en de mannen een jaar over hunne vrouwen. De rouwtyd der andere bloedverwanten is evenredig na de graad van bloedverwantfehap. Men wil dat de gewoonte om drie jaaren rouw over zyn vader te dragen, hier op gegrond is dat de kinderen voor de drie eerfte jaaren van hun leven erkentenis aan hun verfchuldigt zyn, om dat zy geduurende deze tyd by-  Negen en Vyftigste Brief. i\i byzonder hunne hulp nodig hebben. De Chinefen doen den oorfprong van deze geftrenge rouwtyd, tot de eerfte jaaren van hun Ryk opklimmen. Een Keizer, floot zig, zoo men zegt, na de dood van Yao, geduurende drie jaaren in het graf van dezen Vorft op, en liet het beftuur van zyne Staaten geduurende deze tyd aan zyne Staatsdienaars over. In het eerfte jaar van den rouw der Chinefen , beftaan de klederen in een rok of liever een zak van graauw lynwaat, 't geen na paklinnen gelykt. De muts, de broek, en de laarsjes zyn van dezelve ftof, en hun gordel is een touw. Deze kleding werd voor een teken van de diepfte droefheid gehouden. Geduurende het tweede jaar zyn deze klederen mede van lynwaat dat zoo grof niet is; en geduurende het derde mag men zyde klederen dragen. De honderd eerfte dagen werden in eenzaamheid én ineenverfchrikkelyke treurigheid doorgebragt. Men moet zig van vleefch en fterke dranken onchouden. De meefte vermyden zélfs het byzyn van hunne vrouwen; eenige fiapen alle nagten alleen op matten nevens de doodkift van hunnen vader. De rouwkleur der Chinefen is wif: zy geloven dat hunne bloedverwanten het leven alleen verlaaten hebben, om in een verblyfplaats over te gaan die van licht fchittert, zy hebben hierom deze kleur aangenomen , als overeenkomftiger met de plaats naar welke zy zig eens begeven  $4* He Nieuwe Reisiger. geven moeten. De Grieken droegen in riet zwart rouw * overeenkomfïig met hunne denkbeelden van de Tanarus, naar welke zy de zielen der doden verwezen. Ik weet niet volgens wat grondbeginzel wy dezelve gewoonte volgen; of waarom wy de kleur der Chinefen voor die der Grieken verhaten hebben; want ik heb gelezen dat men voormaals in Vrankryk met wit rouW droeg; en dat men ten tyde van Hendrik III, de Koninginne weduwe, witte Koninginnen noemden wanneer zy rouw over haar gemaal droegen. Wanneer iemand uit het Keizerlyke Geflagt derft, zoo is de rouw algemeen door geheel China. Dezelve duurd min of meer lang volgens de waardigheid van den overledenen. Hy duurd vyftig dagen over de moeder van den Keizer. Cang-Hi gebood in zyn tedament, dat men over hem niet langer als zevenentwintig dagen rouw dragen moed. Geduurende deze tyd'zyn de Geregtshoven gefloten,' en men handelt over geen zaaken. De Manderynen brengen den geheelen dag in het Paleis met fchreien door, of met 'er ten minden den fchyn van te maaken. Niets kan by de pragt der lykdatié vergeleken worden , welke men by deze gelegentheid vierd. Men heeft tot zedien duizend perzonen geteld welke bet lyk volgden. De pligten die men in dit land aan de dooden bewyd, bepalen zig niet alleen aan de begraaffenis. Men heeft hier twee foorten van plegtigheden welke alle jaaren gevierd worden. De eerde; ge-  Negen en Vyftigste Brief. H3 js-eichied in de zaal der voorouderen, in zekere maanden van het jaar; en 'er is geen geflagt dat zyn byzonder gebouw niet heeft, 't geen tot die gebruik gefchikt is. In het zelve komen alle de takken van het geheele geflagt by eikanderen , 't geen zomtyds een getal van zeven of agt duizend perzonen uitmaakt. Men neemt hier geen onderfcheid van rang in agt: de arbeidsman; de geletterde, de boer en de Manderyn zyn onder eikanderen verwart, en erkennen eikanderen voor bloedverwanten. De oudde heeft de eerfte plaats , al is hy de armfte* Op een lange tafel ftaat het af beeldzei of ten minden de naam van de aanzienelykfte van hunne voorouderen , en die der andere mannen en vrouwen uit hun geflagt ter wederzyden 4 deze naamen zyn op kleine plankjes gefchreven, be* nevens de ouderdom, ftaat en waardigheid van ieder hunner , benevens het jaar en de dag van hunnen dood ; in diervoegen dat een Chinees mede kan zeggen: Nan emnis moriar. Alle de bloedverwanten vergaderen in de lente in deze zaal , en zomtyds mede in de herfft i men bereid hier een feeft, en ontfteekt illuminatien. Het gemeene volk dat een diergelyk gebouw niet hebben kan, plaatft de namen van hunne naafte bloedverwanten in het befte vertrek van hun huis. De andere plegtigheid gefchied ten minften eenmaal in het jaar, op de begraafplaats zelve. Men plukt eerft het kruid m dat om het graf groeit; vervolgens plaatzen de  *44 Dï Nieuwe ReisiceK; de bloedverwanten vleefch en wyn op het graf $ dit diend om vervolgens eikanderen te onthaalen. Na de maaltyd, zoo buigt men zig voor het graf neder} en het Opperhooft beantwoord deze beleeftheid niet met woorden, maar met een diep ftilfwygen in agt te nemen. Na dat de afgodery in dit Ryk ingevoerd was, hebben de Bonzen verfcheide bygelovige gewoontens hier by gevoegd ; welke zeer verre van deze Chineefche leer verwydert zyn , en alleen gezag onder het onwetende gemeen hebben , dat hunne buitenfporige gezinte volgt. t)m deze treurige denkbeelden van dood en begraving te verdry ven, Mevrouw, zoo zal ik u over de huwelyken der Chinefen onderhouden. Hier trouwt men een jonge dogter, zonder dat men haar gezien heeft; en zy brengt geen huwelyks gift aan. In Europa beeft het vlakke tegengeitelde plaats ; men trouwt hier , fchoon men zyn toekomende vrouw gezien heeft, om dat zy een huwelyks gift mede brengt. Een huwelyk werd in China even als een geheime minnehandel belegc; men neemt zyn toevlugt tot oude koppelaarfters welkers beroep het is, om de jonge dogters uittehuwelyken, en op welkers getuigenis men zig ten opzigten van de fchoonheid, het verftand en begaaftheden van de toekomende vrouw verlaacen moet. Men raadpleegt de genegenheid der kinderen niet; de keus van een vrouw behoord aan haare bloedverwanten , welke volftrekt meefter van de voorwaar-  Negèn en YyftiGste Brief. 14:5 waarden zyn. Men bekoom: haar alleen door gefchenken , of door middel van een geldfoin welke 'diend om de ukrufting der bruid te kopen. Wanneer de voorwaarden opgeftelt zyn, de gefchenken gezonden , en de geldzommén betaalt, zoo komen de bloëdverwanten van beide geflagten , ieder afzonderlyk in een foor: van huiskapel by eikanderen. Het Opperhoofc Van ieder geflagt ondekc zekere tafereelen op welke de naamen der voorouders gefchrevén zyn , buigt zig eerbiedig voor dezelve neder , roept de zielen zyuer voorvaderen itan, en geefc hen berigt van het toekomende huwelyk, door met luider üemme het verdrag fchrifc te lezen. Hy werpt vervolgens het papier op 't welk deze artikelen gefchrevén zyn in een konfoort met vuur, hier op bedekt hy de tafseekn weder, en het géfelfchap fcheid van eikanderen. Wanneer de bruiloftsdag gekomen is, doed men de bruid in eeri pragtige draagftóe.1 fitten; en zy word van de gefchenken vergezeld, in hec midden .der fpeellicden, naar het huis van den bruidegom geleid. Haare vrienden en bloedverwanten, volden haar. Een vertrouwt perzoon beeft de fteutel van de draagftoel, welke hy aan den bruidegom overgeeft, die haar aan-de deur afwagt-, en de draagftoel met nieuwsgierigheid opent. Hec is alsdan dac hy over zyn goed of kwaad geluk oordeek. Het gebeurd zomtyds dat de lelykheid van de bruid hem den draagftoel aanftonts weer doed'coefluuen, en dat zy ■ V. Deel. K aa!1  146 De Nieuwe Reisiger. aan haare bloedverwanten te rug gezonden word i In dit geval, verlieft hy zyn gefchenk. Maar zoo de bruid behaaglyk is, zoo geeft den bruidegom haar de hand, en geleid haar in een zaal, in welke hy een groot feeft heeft doen bereiden. Hier gefchieden zekere plegtigheden, welke hunnen Echt verzegelen. Eerft waftèn zy de handen rug aan rug; vervolgens begroet de bruid den bruidegom vier maaien, 't geen hy met tweemaaien beandwoord. Zy gieten beide eenige droppelen wyn op de aarde, en leggen een weinig vlees ter zyden, en nodigen eikanderen om te eecen en te drinken, en bedienen zig beurtelings van het zelfde fchoteltje. Des avonds, geleid men de jonge vrouw naar het vertrek van haaren man, alwaar men, op een tafel, fchaaren, garen, naalden, en katoen geplaatft heeft, om haar aanteduiden dat zy zig aan den arbeid moet overgeven. In Vrankryk, alwaar men veel galanter is, vind zy in een korf bloemen, linten, welriekende waateren, pomaden, reukwerken, moesjes, blanketzel, enz. om Baar te leeren , dat zy de galanterie beminnen moet. Ik heb ergens gelezen, dat voor de heerfchappy der Tartaaren , men een vry zeldzaame gewoonte in agt nam, wanneer men den erfgenaam der kroon , of den Keizer zelfs uithuwe%ken moeft. Het Geregtshof der gewoontens benoemde eenige oude vrouwen , om twintig der fchoonfte jonge dogters van het geheele Keizer-  Negen en Vyftigste Brief.^ 147 zerryk uittekiezen, zonder eenige agt op de geboorte te geven. Men bragt haar in welgeHote draagftoelen naar het Paleis; zy wierden hier naauwkeurig , door de moeder van den Vorft, of een der Princeiïen van den bloede bezigtigt, 2y onderzogten zorgvuldig alle de deelen van haar lichaam, en gaven agt of haaren adem geen kwalyke reuk had, of dat zy geen heimelyke gebreken hadden. Na herhaalde proefnemingen , koos men 'er een uit, die men met veel plegtigheden aan den Vorft of Erfprins aanbood: de negentien anderen wierden aan de voornaamfte Heeren van het Hof uitgetrouwt. Men volgde ten naaften by dezelfde handelwys om de Princeffen uittetrouwen. Men vergaderde een zeker getal jongelingen by eikanderen, en de Keizer koos 'er een tot Egtgenoot voor zyn Dogter uit. Deze gewoontens hebben tans geen plaats meer. Tegenswoordig trouwt men de Princesfen van het Keizerlyk bloed aan de Chans van Ooft - Tartaryen of aan de Grooten van het Hof uit; en de Keizer verkieft zyne vrouwen uit hunne geflagten. De byzitten, welke men vrouwen van bet Paleis noemt , zyn in verfcheide rangen verdeelt, zy zyn in kledingen, en vooral door de gunften van den Vorft onderfcheiden : zy die de grootfte gunft genieten, worden byna Koninginnen genaamt. Het getal der vrouwen , dat tot het vermaak van dezen Vorft gcfchikt is, is ongelooflyk. Alle de Chinefen mogen by hunne wettige K 2 vrouw  *4$ De Nieuwe Reisisee. vrouw verfcheide byzitten hebben. Zy ontvatrgen hen in hunne huizen , byna zonder eenige plegtigheid. Men betaald een geldfom aan de bloedverwanten ; men belooft by gefchrift dac men hunne dogter wel behandelen zal , en dk is genoeg. Deze byzitten zyn aan de wettige vrouw onderworpen ; en de kinderen die van haar geboren worden, behooren aan de wettige vrouw. Deze dragen over haar alleen rouw, en geenfints over hunne waare moeder; ten minflen zyn zy hier toe niet verpligr. Verfcheide Chinefen nemen alleen een byzit; om 'er een zoon van te bekomen ; wanneer deze geboren is, en zy aan hunne vrouw mishaagt, zoo word zy weggezonden. Men heeft zekere fteden, en voornamentlyk in het landfchap Kiang-Nan, van welke de byzitten de meefte roem hebben. Men voed hier welgemaakte jonge dogters op, welke men dikwyls elders gekogt heeft. Een weduwe van een middelmaatige ftaat, die geen kinderen heeft, werd dikwyls tegens haaren wil, door de erfgenamen van den man uitgetrouwt, wanneer deze zig fchadeloos willen ftellen voor de geldfom , welke zy voormaals aan het geflagt gekolt heeft; en zoo zy een dogter zoogt, zoo werd zy met de moeder verkogc. Men heefc in China, gelyk onder ons wettige verhinderingen , dat is te zeggen , zekere byzondere gevallen welke de huwelyken nietig doen verklaaren. Ey voorbeeld , wanneer een dogter verlooft is, en zig door het aannemen der  Negen en Vyftigste Brief. 149 der gefchenken verbonden heefc, zoo kan zy de vrouw van 'c een ander niet zyn. Een Manderyn mag nog in de Stad nog in het landfchap van 't welk hy Gouverneur is trouwen. Een huwelyk is onwettig wanneer men een lelyke vrouw in plaats van een fchoone geefc, of een flavin in plaats van een vrye. Het is mede niettig, wanneer een jongeling of jonge dogcer trouwt terwyl zy rouw over hun vader of moeder dragen; als mede wanneer 'er eenige graad van bloedverwanfchap , hoe ver die ook zyn mag, plaats heeft. Twee broeders mogen geen twee fuflers trouwen. Een weduwenaar mag zyn zoon aan de dogter van een weduwe niet uittrouwen , wanneer hy met de moeder een huwelyk heeft aangegaan. Behalven dat d,eze gevallen de huwelyken onwettig maaken , zoo Hellen zy de fchuldigen nog voor geltrenge ftraffe bloot. Twee geflagten welke te gelyker tyd een zoon en dogter verliezen, na dat zy dezelve eikanderen toegefemke hadden, vieren egcerde bruiloft,zelfs naar de dood der jonge lieden. De plegtigheid gefchiet terwyl de doodkiften nog in de huizen der bloedverwanten zyn, welke men , gelyk ik u gezegt heb, verfcheide jaaren bewaart. Men zend eikanderen wederzyds gefchenken,van fpeelliedcn vergezelt, men neemt een menigte plegtigheden in agt, even als of de kinderen nog leefden. Men plaatft de beide kiften naaft elkanderen ; en men houd de bruilofts maaltyd in K 3 het  150 De Nieuwe Reisiger. hec zelfde vertrek, waarna men de jong getrouwde in een graf begraaft. Van die tyd af behandelt men eikanderen als bloedverwanten , even als of de kinderen met eikanderen in huwelyk geleefc hadden. De egtfcheiding is zeer zeldzaaam in China; egter is zy in verfcheide gevallen geoorloft, en zelfs om vry geringe redenen. Wanneer een vrouw weerfpannig, onvrugtbaar, minnenydig, praatzugtig , en aan zekere ziekcens onderworpen is, gelyk de lazary, vallende ziekeen , enz. zoo heeft de man wettige reden om haar te verlaatcn. Men moet opmerken dat de praatzugt die hem regt tot de egtfcheiding geeft, niet verftaan moet worden van een ftortvloed nutteloze woorden, welke in alle landen alle vrouwen zóu konnen doen wegzenden, maar van zekere onbefcheidenheden welke tweedragt in een huisgezin verwekken. 'Er zyn zekere omftandigheden in welke, al verviel de vrouw tot de zwaarfte mifllagen, de man haar egter niet verftoten kan: dit is wanneer de vader, de moeder en broeder van de vrouw, en de ouders van den man overleden zyn, en dat de vrouw over hem rouw gedragen beeft; wanneer een man arm is wanneer hy. trouwt, en geduurende zyn huwelyk ryk word; om dat het onregtveerdig zoude zyn dat de vrouw die met hem in armoede geleeft heeft geen deel aan zynen rykdom hebben zou. Een vrouw werd gegeeffelt, en haaren man mag haar ver- koo-  Necen en Vyftigste Brie.f* 151 koopen, wanneer zy zyn huis verlaat; zy werd ter dood veroordeelt zoo zy, geduurende haare vlugt, een tweede man neemt. Wanneer de man zyn vrouw verlaat, zoo kan zy, na dat hy drie jaaren afwezig is geweeft, zig by den regter vervoegen die haar vryheid geeft om weder te trouwen. De Chineefche vrouwen leven in de grootfte afzondering, en verfchynen nooit in het openbaar. Haar vertrek is voor alle mannen gefloten , zelfs voor de vader van den man, die het aangezigt van zyn fchoondogter nooit ziet, fchoon hy in het zelfde huis woont. Deze vryheid werd aan de bloedverwanten toegeftaan , wanneer zy jonger als de vrouw zyn; om dat men veronderftelt dat zy in dezen ouderdom tot geen beledigende vryheden bekwaam zyn: de ouderen zoude zig van hunne meerderheid bedienen konnen. By het oogenblik van dc geboorte van èen kind geeft men het de gemeene naam van het geflagt, en een maand hier na voegd men 'er een andere by , die men de tnslknaatn noemt. Dit is gewoonlyk die van een bloem of een bevallig dier. Zy ontvangen een anderen wanneer zy hunne letteroeffeningen beginnen\ een tweede , wanneer zy dezelve voltrokken hebben; en een derde, wanneer zy tot een of andere bediening geraaken; en deze laatfte is de eenigfte welke zy behouden : men zou een onbefchaaftheid begaan wanneer men hen by hunnen geflagtnaam, K 4 of  De Nieuwe Reiniger. qt' by een dier genen van hunne kindsheid noemde. De Chinefen begeeren met-zoo veel drift om afftammelingen voor hunnen dood te. hebben % dat zy , wanneer de Natuur hen geen kinderen gegeven beeft, in het geheim kinderen koopen, en hen voor de hunne doen doorgaan.. Deze. vreemde kinderen , genieten alle de voorregten de* wettigen , en geraken tot de waardigheden van geletterden, welke voorregten zy niet zouden mogen genieten wanneer zy in 't openbaar, gekogt waaren. De aanneming der kinderen is zeer gemeen in China, maar men moet hier toe de toeftemming der egte vader en moeder hebben, en hen. een zekere zomme gelds betaalen. Het aangenome kind heefc alle de regten van een wettig kind; en het verheft dezelve niet, al wierden er in het vervolg wettige kinderen gebooren ; dat is te zeggen, dat het met hen in de erffeois deeld. ■ Op het oogenblik dat ik aan u fchryf, ontvang ik het eerfte uitnodigings briefje van een Chinees die my tegens morgen ter maaltyd verzoekt. Ik zeg het eerfte briefje, want de plegrpleging brengt mede, wanneer men iemand ter maaltyd onthaalt , om fchriftelyk drie verfchil,lende uitnodigingen te doen; de eene daags te vooren, de tweede op den dag der maaltyd, en de derde even voor dat men aan tafel gaar. Dei fö! in. Wdke de maaltyd gehouden word, H mee  Negen en Vyftigste Brief. 153 snet potten met bloemen, en alles verfiert, wat op een bevallige wys het gezigt ftreelen kan. Ieder der genodigde heeft een byzondere tafel, en op ieder der zelve werd op dezelve wys voorjrediend. Zy zyn , op twee ryen tegen over eikanderen geplaatft, dus zitten de gaften tegen over eikanderen , ert konnen eikanderen gemakkelyk zien en toe fpreeken. De randen der tafels zyn met porcelyne fchaalen bezet, welke met verfcheide foorten van gehakt vlees vervult zyn , deze raakt men niet aan ; om dat deze fpyze te grof is; men plaatft haar hier alleen om de ledige plaatzen te vullen. Zoo ras de Amphiczion, de gaften ingeleid heeft, zoo begroet hy hen, den eenen na den anderen , en neemt een drinkfchaal welke hy met wyn vult en zoo hoog opheft als hy kan , en ftort de wyn ter aarde, om door deze daad te erkennen dat hy alles van den Hemel ontfangen heeft. Wanneer 'er niemand van hoogen rang tegenswoordig is, zoo werd de eerfte plaats door den oudften of door een vreemdeling vervuld ,• ik heb verfcheidemaal deze eer gehad : men verkieft hier gewoonlyk die genen toe wiens Vaderland het verfte van China verweidert is. De Chinefen hebben , tegens de gewoontens der Qofterfche Volken, welke op Sophaas gefeten met de beenen kruifelings onder het lighaam, hunne maaltyd nemen, ftoelen gelyk wy; maar 'er gaan een oneindige menigte buiginK £ gen.  154- De Nieuwe R. e i s i g e e. gen en pligtplegingen voor af, voor dac een ieder zie. Wanneer een ieder aan tafel gefeten is, zoo begint men de maaltyd met zuivere wyn te drinken; de Gaftheer legt op zyn eene knie en zegt mee luider ftemme : „ Myn Heeren , men no„ digt u om uwe drinkfchaal te nemen". Alle de genodigde vatten dezelve met beide handen, heffen hen tot aan het voorhooft op, laaien haar een weinig onder de tafel zakken, brengen haar langzaam aan de mond, en dringen 't geen 'erin is, met drie of vier tuffchenpozingen uit. Terwyl een ieder hier mede bezig is, diend men eenige fchotelen met vlees voor, en de Gaftheer fpoort een ieder op dezelve wys tot eeten aan, gelyk hy hen tot drinken genodigt heeft. Deze plegtigheid werd niet alleen telkens herhaalt wanneer men drinken moet, maar mede zoo dikwyls als 'er andere fchotelen op tafel gebragt worden , of dat men aan een nieuw geregt begint. Men kan zeggen dat de Chinefen niet naauwziende op hunne fpyze zyn; de ryft, erweeten, karooten en peulvrugten zyn hun gewoone voedzel. Zy eeten zelfs zonder afkeer paarden, honden, katten, rotten en fiangenvlees. Hunne aangenaam fte geregten zyn varkensvlees, het vlees der wilde merrien , oesflers, beerepooten , zenuwen van harten , en vooral vogelnesjes van welke ik u meer als eens gefproken heb, Hunne voorfpyzen zyn uitnemend ,  Negen en Vyftigste Brief. 155 aiend, zy ftoven dezelve met varkens reuzel, die een uitftekende aangenaamheid in China heeft, of anders met vleesnat van verfchillende foorten van vlees. Hun gehakt vlees werd in dit fap gekookt. Ieder jaargety verfchaft hen verfcheide foorten van kruiden en peulvrugten, welke in Europa niet bekend zyn. Uit het zaad van deze kruiden perfen zy een olie, welke zy in hunne foufen mengen. De Franfche Koks, welke hunne konft zoo ver gebragt hebben, zouden zeer verwondert zyn wanneer zy zaagen dat die der Chinefen, hen in de konft , om de voorfpyzen te beryden, met minder moeite en kosten, overtroffen. Zy zouden bezwaarlyk geloven konnen dat men alleen van de bonen van dit land, en van meel, ryft en koorn, een menigte geregcen zamenftelden , die nog op het uiterlyk gezigt nog in fmaak eenige overeenkomft hebben. Men gebruikt hier nog vorken nog lepels; maar men heeft hier kleine ftokjes van ebbenhout of yvoor van welk© men ten naaften by het zelfde gebruik maakt. De geregten worden in porcelyne vaten voorgediend. De Gaftheer neemt dezelve aan de deur van de zaal aan, alwaar zy een voor een door de keuken bediendens gebragt werden, die dezelve nedergeknielt aanbieden. Geduurende de maaltyd, zyn de woorden en bewegingen, zoo wel der genodigden als der genen die dienen, zoo gemaakt dat men zonder de Matigheid van hen, die het gefel-  156 De Nieuwe Rei si oer. felfchap uicmaaken, in 'c oog te houden , zig zonder lachen niet zou de konnen houden. Wanneer het nageregt opgezet is, veranderd men de drinkichaalen; en men neemt grooter; en men heeft altoos : bedienden agter zig die geftadig bezig zyn om dezelve met warme wyn je vullen; vermits men geen andere, in China drinkt zelfs in de zomer niet. Deze wyn werd niet, gelyk de onze, van druiven gemaakt: de Chinefen brouwen van koorn en ryft, een zeer fterke drank. Zy hebben drinkfchaalen welke niet veel grooter als note fchelpen zyn; zy drinken haar zelfs in fierien teug niet uit, maar met kleine teugjes, om het vermaak langer te doen duuren. Voor dat men van tafel opftaat, laat iedere genodigde gaft door zyn knegt, verfcheide zakjes van rood papier brengen, welke eenige ftukken geld bevatten, voor de bedienden en voor de Commedianten; want men heefc, gelyk ik u gezegt heb, altoos Commedien by de gaftmaalen. Deze kleine zakjes werden voor den Gaft> heer gelegt., die, na eenige weigeringen, ein-. delyk toeftaai dat dit geld onder zyn dienftboden verdeeld word. Onze Engelsman zag niets byzonders in deze gewoonte die mede in zyn land in gebruik is, Ik voor my, Mevrouw, die op zyn Frans oordeel, vind in deze gewoonte, iets dat onvoegzaam en laag is, en dat my zelfs in China aanftotelyk was. De genodigde gaften fcheiden met alle de Chineefche pligtplegingen van,  Negen en Vyftigste Brief. 157 tan eikanderen. Hunne bedienden gaan voor hunne draagftoelen , mee groote lantaarnen van, met olie beftreken, papier , op welke de waardigheid van zyn Meefter , en zomwylen zelfs Zya-naam m« groote letteren gefchrevén ftaat. Des anderendaags zend men briefjes van dankbetuiging. - In de pligten der beleeftheid, der bezoeken* en in de brieven, neemt men andere plegtplegingen in agt waar van het verbaal u niet onaangenaam zyn zal. Het gewoonte boek van China is een wezentlyk wetboek, waar m voorgefchreven word wat men met zyns gelyken en meerderen in agt nemen moet. Dit volk befchouwt de beleeftheid , niet als een beuzelagtige verwiffeling van plegtplegingen en bewyzen van agting, maar als de fterkfte band der maatfchappy, en een kragrig middel om de eeodragt en onderwerping onder de menfchen te bewaaren. By gevolg , geefc de regering altoos agt om dezelve te handhavenen , en zelfs om het gemeene volk een zekere gewoonte van beleefcheden en welvoegelykheid in agt te doen nemen. By voorbeeld: wanneer twee vrienden eikanderen na een lange afwezigheid weder ontmoeten , zoo knielen zy beide neder, en butsen het hooft tot aan de aarde neder, 't geen zy driemaal herhaalen. De gewoone begroeting beftaat van de handen kruifelings voor de borft te houden , en dezelve te bewegen onder het maaken van een kleine buiging met hec hooft. Be-  De Nieuwe ÏIeisiger. Behaagt u, Mevrouw , de kragtige uitdrukking niet welke zy gebruiken, om die genen te bedanken welke hen eenige dienft gedaan heeft? Gy deelt u hart uit. Wanneer men een plegtig bezoek aflegt, zoo geeft men eerft aan de poortier een briefje van rood papier met goude bloemen, dat op de wyze van een wayer gevouwen is. Men fchryft op het zelve zyn naam , waardigheid , en het onderwerp van het bezoek ; waar op men dit laat volgen: „ De tedere en opregte vriend „ van u Myn Heer, en de altoos duurende leer„ ling van uwe geleértheid , bied zig aan om „ zig ter aarde voor u neder te buigen ". Wanneer men in den rouw is , zoo is het briefje van wie papier. Dikwyls vergenoegt zig de Meefter van het huis om- het briefje te ontvangen zonder zig te vertonen; en als dan laat hy zeggen aan die genen die hem koomt zien, van de moeite niet te willen nemen van uit zyn draagftoel te komen ; maar den zelfden dag of den volgenden, verzuimt hy nooit om een tegen bezoek af te leggen. Deze oplettenheid werd hier voor een eerbewys aangezien. Zy die geen bezoeken willen ontfangen , of afleggen , doen aan hunne deur' een klein plankje ophangen, op welk gefchrevén ftaat dat den Huisheer uitgegaan is, of dat hy belet heeft. Deze gewoonte heeft vooral onder de Geletterden plaats, welke door lieden zonder bezigheden van hunne letteroeffeningen zouden afgetrokken werden, en  Negen en Vyftigste Brief. 159 en hen door nuttelooze gefprekken ophouden. Zoo het bezoek ontvangen word , en zoo die genen die het zelve koomt afleggen een man van aanzien is, zoo laat men hem in een klein vertrekje gaan ; men bedekt hem met een zonnefcherm of met een groote waayer, in diervoegen dat hy den Huisheer niet gewaar kan worden , nog van hem gezien kan worden , voor dat hy digt by hem is. Het is op dit oogenblik dat de plegtplegingen en buigingen beginnen, welke omftandig in het gewoonte boek, of het boek der Chineefche plegtigheden , befchreven worden, haar getal beloopt meer als drie duizend. Tot de onverfchilligfle zaaken i werden 'er zoo veel als tot de plegtigfie offerhanden vereift. Dit boek is meer als drie duifend jaaren oud; men vind in het zelve de menigte van buigingen welke men in agt moet nemen, de bewoordingen van welke men zig moet bedienen, de eernamen welke men eikanderen moet geven, de wederfydfche kniebuigingen, de omdraijingen die men maaken moet, om dan eens aan de regter , en dan weder aan de linkerhand te zyn, eindelyk de begroeting die den Huisheer tegens de ftoel moet maaken, welke hy iemand aanbied ; want het is een bepaalde inzetting dat hy zig voor de zelve met eerbied buigen moet, en hem zagjes met een flip van zyn kamizool voortfehuiven. Gy moet van uwe zyde , op u ftoel zitten zonder te lenen , de oogen nedergeflagen , de handen op de knyen leg-  J 60 De Nieuwe R e i s ï c e &J leggende , en de voeten even ver vooruitgeze»; In deze geftalte Hele men ftaatig en met weinig woorden, het onderwerp vant Men maakt hier een groot gebruik van dk gewas; het is de gewoone drank van dit land, zelfs geduurende de maaltyd; en men gebruikt het mede tot verfcheide geneesmiddelen. De goede thee moet ten minken een jaar oud zyn; het is gevaarlyk om 'er gebruik van te maaken wanneer hy nog vers is. De Chinefen fchryven aan dk vogt, duizend heilzaame eigenfckappen toe; maar het buitenfporig gebruik is fchadelyk. Zy zeggen zelfs dat zoo men geen menigvuldig gebruik van vet foort van vleefch maakt, gelyk het varkensvleefch , men 'er wel ras kwaade uitwerkingen van ontdekt. Dit voedzel, 't geen zoo hoog in China gefcbat word, zou zelfs zeer fchadelyk zyn, zoo men 'er niet veel thee dronk. Men heeft my, betreffende dit onderwerp, een klugtig geval verhaak, 't geen ik u zal mede- deelen. . ,. Een zekere vrouw, welke een man had, die maager, leelyk en afzienlyk was, kreeg verdriet om met hem haare dagen te eindigen, zy wenfchten van hem ontflagen te zyn, zy raadpleegden hier over een Geneesheer. Doed hem veel fpek, en veel vet vleefch eeten, antwoorde den Doftor; en ik verzeker u dat gy 'er binnen een jaar van ontflagen zult zyn. Zy was weinig vergenoegt over dit voorfchrift, 't geen de vervulling van haare begeerte te lang verichoof, zy vervoegde zig by een ander Geneesheer-, zonder hem kennis van het voorfchrift van den eerken te geven. Om een man fchielyk naar  f$i Dk Nieuwe ReisicU. de andere Weidt re zenden , zeide de tweede Esculaap, weet ik geen beter middel als omhem menigvuldig thee te laaten drinken. Hoe ilerker dezen is, hoe eer gy van uwen man ontflagen zult zyn. Deze vrouw dagt veel eerder tot haar oogmerk te zullen geraaken, wanneer zy gebruik van beide voorfchriften maakten , maar haare verwagting wierd zeer bedrogen ; want deze twee middelen zamengevoegc verfchaften de man de bloeijcnfte gezondheid. Men onderfcheid in China verfcheide foorten van thee, welke verfchillende namen in dé verfchillende landfchappén hebben, en aan welke de hoedanigheid van de grond en van dé lugtftreek merkbaare veranderingen te weeg brengt, even gelyk de wyn van de verfchillende Europifche landen van eikanderen verfchillen. Het woord thee, of ihea , is van een verdorve uitfpraak van het Landfchap Fo-Kien gevormt, alle de andere gedeeltens van het Ryk bedienen zig van het woord Icha, Maar men moet met de thee alles niet verwarren wat de Chinefen' met dezen naam genoemt hebben : zy geven hem aan verfcheide planten welke nog deszelfs' gedaante nog deszelfs eigenfehappen hebben. De opregte thee is niet koftbaar nog zeldzaam in.dit land; Want de gemeene kolt weinig als een hollandfche fiuiver het pond. De Chinefen drinken hem zonder zuiker. De bloemen van' dezen heefter zyn zeer duur, men wil dat dit de'  Zestigste Brief. r93 Hfe eenigfte thee is die door de Öoftèrfche lig' èekoyen gedronken word. Ik zal het Landrchap Fo-Kien niet verhaten; zonder u van. het goudvisje te fpreken, dit is hier zeer gemeen, als mede in alle de zuidelyke geweften van dit Ryk. Men voed deze visjes in groote vyvers, welke tot dit gebruik aangclegt zyn, en te gelyk tot fieraden der landhuizen verftrekken. De fchoonftc Chirieefcho goudvisjes zyn fchoon rood, en even als met goudpoeder befirooit, vooral ontrent de ftaart , die vorkswys in twee of drie punten eindigt. Men heefc hier mede zilver visjes •, en men wil dat de eerfte de mannetjes , en de tweede de wyfjes zyn. Beide zyn zy even levendig en vlug; zy fpeeien gaarne aan de oppervlakte van het waater; riiaar zy moeten zig voor de indrukzelen der lugc wagten, die hen wel ras doed fterven. Men gewend hen om naar de oppervlakte van hét Waater op het geluid van een ratel te komen , waar van men zig bediend óni hen fpyzen te geven. Men geeft hen geduurende de Winter niecs, zy voeden zig dan met de kruiden welke op de grond van het waater groeijen, of met de wormen die zy aan de wortels vinden. Zomtyds neemt men Hen in dit jaargety uit de vyvers en houd hen in porcelyne vaaten? ontrent dé lente plaatft men ze weder in de vyvers. Lieden van het hoogfte aanzien fchepyen vermaak om hen op te voeden, en te roepen , én om de fnelheid hunner bewegingen, ' - Vi Dsel. N cn  194 De Nieuwe Reisigu. en de luider van hunne kleur gade te daar?. Men ververft hun waater tweemaal ter week, en men plaatft op den bodem van den vyver een omgekeerde aarde pot, welke met gaatert doorboort is, en waar onder zy zig om de hitte der Zon verfchuilen kunnen. Men verfpreid over de oppervlakte van het waater een menigte groene kruiden om 'er de koelte en fchaduwe in, te onderhouden. Wanneer men deze vis van de eene plaats naar de andere overbrengt, zoo moet men zorgvuldig agt geven , om hen met de hand niet aan te raaken, zy zouden anders wel ras fterven of tot een kwynende ftaat vervallen, 't geluid van den donder, en van hec kanon, en de reuk van pik of teer is hen mede zeer fchadelyk. De goudvisjes vermenigvuldigen op een verbazende wys, mits men zorg draagt om hunne kuit, welke op de oppervlakte van het waater dryft, weg te nemen zooras zy dezelve gefchoten hebben ; zonder dit werd zy van deze visjes zelfs verdonden. Men plaatft haar in een vat dat voor de zonneftraalen is blootgeftelc, tot dat de hitte de jonge goudvisjes uit de eitjes heeft doen voortkomen. Zy fchynen eerft geheel zwart te zyn,. maar zy worden by trappen rood of wit, en krygen goude of zilvere vlakjes. Deze fchoone kleuren beginnen gewoonlyk omtrent het uiteinde van den' ftaart, en fpreiden zig meer of min naar het middellte gedeelte van het lighaam uit. Deze visjes zyn gewoonlyk een vinger lang; zy zyn naar  Zestigste Brief. 195 Haai' evenredigheid dik, en haare kleine geftaltê js zeer wel gemaakE. Men heefc 'er welke zoö groot als haaringen zyn. De Chinefen dryven 'er een fferke koophandel in. Men befchouwd het Landfchap Tclie- Kyang als een der rykfte , fchoon het een der kleinfte Van dit Keizerryk is. Deszelfs voornaamften rykdom beftaat in de zyde, die de fchoonfte vari geheel China is. De velden zyn met dwerg moerbeziënbomen bedekt, welke men ten naastenby gelyk de wyngaarden aankweekt en fnoeir; Deze gewoonte koomt vdfl de mening voort, die-door de ondervinding beveftigt word, dat de bladeren van de kleinfte boomen de befte gyde verfchaffen. Deze ftoffeft zyn hier zoö goed koop, dat hier tien klederen van dezelve niet meer koften , als een laken kleed in Eüropaj Tche-Kyang verfchafc niet alleen zyde aan geheel China,Japan en de Philippynfche Eilanden , maar nog aan geheel Indien ; en alles wac de Hollanders" hier van deze ftoffe kopen j koomt uit dit landfchap. Zy overtreft alle andere, in witheid, fynheid, en glans. Men wil dat het uit dit landfchap is dat men de ZywOrmen door de geheele Werelt verfpreit heeft * zy flagen zeer wel in verfcheide Eurcpifche landen. De Romeinen leerden van de Grieken de konft Om hen aantekweken. De Grieken waaren hierin door de Perffanen onderwezen,. eu deze hadden dit wederom van de Chinefen geleerd Déze: laatfte zeggen, dat wanneer hun land eerft beN a volks  i'g.6 De Nieuwe Reisicer. valkc wierd , de eerften Inwoonders met beefte-* vellen bekleec waaren; maar dac deze niec toereikende zynde wanneer zy begonnen te vermenigvuldigen , een der vrouwen van den Keizer de konft uitvond om de zyde te fpinnen; en dac in de volgende eeuw, verfcheide Princeffen tos een uitspanning zy wormen aankweekten, en de zyde tot verfchillende gebruiken bekwaam maakten. Men perkte de landen om het Paleis af, om 'er moerbeziënbomen op te planten. Da Keizerin begaf zig, van de eerfte vrouwen van haar Hof vergezelt, in plegtigheid daarna toe om de bladeren te verzamelen; de ftoffe die zy vervaardigden, of op .haar bevel gemaakt wierden, waaren aan den Opperheer van het Geheelal gewyd. Eïndelyk de zyde ftof weveryen , wierden in China door de Keizerinnen aangemoedigd gelyk de landbouw zulks door de Keizers was en nog is. De befte zyde ftoffen werden te Nan-King vervaardigt, van de fchoone zyde van TcheKyang. Men maakt 'er hier verfcheide foorten van; de bekendfte zyn de damaften, effen, geftreept en gebloemt fatyn; taf het geen het gros de Tours evenaart ; andere foorten van taf waar van de bloemen doorlugtig of getakt zyn; eenige die geftreepr,. gefpikkelt of ge vlamt zyn;. brokaatcn, gaas, fluweel, enz; maar hec fcheeic veel dac de Chinefen de Europifche ftoffe niec evenaaren. Hec is vooral in de goud en züvere ftoffen , dat de Europeanen hen overtref.' fen,-  Ze s t i cs t e Brief. 19? feu. Zy bezitten de konft niet om deze metaaJen' tot draden te trekken , en vervolgens om de zyde draden te winden en in de ftoffen te weven. Hun geheele konft, in dit opzigt, , beftaat hierin, om bladeren vcrgult of verzilvert papier in zeer dunne :ftroken te fnyden, zy vermengen dit onder de zyden, en doen de draden deze kleuren aannemen. Gy begrypt dat een diergelyk vergultzel, op wat wyze het ook op de zyde gelegc word, en hoe groot deszelfs luifter in den beginne ook zyn mag , egter van geen langen duur kan zyn. Weinig lieden, ulfGezonden de Manderynen van den eerften rang, en hunne vrouwen , maaken gebruik van deze luifterryke ftoffen. Wat de ontwerpen belangt, gy weet dat de Chinefen in dit gedeelte gecn■fints uitmunten. Men ziet 'er vogelen, bomen, buizen, en vry menigvuldig de gedaante van een draak op, dit dier word hier zeer geëerbiedigd ,om de berugte draak die de Keizer Fo-Hi aanblies. Geen dezer voorwerpen zyn op de ftoffen gewerkt, volgens de gewoonte van onze Europeaanfchc wevers : zy zyn geheel glad ; men fchildert de beelden op de ftoffen zelfs; en zy zyn alleen door het verfchil der kleuren onderfcheiden , en geenfmts door de ongelykheid van den grond. Deze kleuren zyn niet anders als natuurlyke fappen van kruiden en bloemen; zy dringen in de ftoffen in, eu verfchieten byna nooit. Het Landfchap Tche- Kyang is niet alleen N 3 * aa**  ï 98 De Nieuwe R e i s i g e- k. aanmerkelyk om de uitmuntendheid van deszeffê zyde 5 maar hec brengt mede de belle (taffen tot het zamenllellen van het papier voort, Het befte werd van de fchors van het bambous riet en van de moerbeziënboomen gemaakt. Men heeft in het Landfchap Tcbe-Kyang geheele boften Van dit foort van boomen. De Chinefen hebben het gebruik van het pa.pier gekent langen tyd voor dat men 'er zig m Europa van bediende. Tot dien tyd toe, ftshre* ven zy op kleine plankjes, met een yzere fiifc; en deze tafeltjes by een gevoegt maakten een boek uit, Men ziet nog eenige van deze boe? ken in China, waar van de letters zeer wel gevormt zyn. Men heeft mede op metaale plaaten, zyde en katoene ftoffen gefchrevén, en nooit op tafeltjes van wafch gelyk de Romeinen, nog op perkament gelyk wy. Een Manderyn vond uit om de boomfchorfen hier toe te gebruiken. Wanneer zy te hard of te grof zyn , zoo verwerpt men de eerfte fchors en bediend zig alleen van de tweede , die veel witter en zagter is. Men gebruikt niet alleen de fchorfen der boomen, maar zelfs hun bout, 'c geen men aan latjes fplyt, en lang in waater laat weeken om het zagter te doen worden. Wanneer het begint te verrotten, neemt men het uit het waater; en na dat men 'er de fchors heeft afgedaan, doed men het in kuilen, en bedekt het met kalk. Eenige dagen hier na , w.ift men het op nieuw ; en men brengt het  Zestigste Brief. i?9 tset tot vezelen, welke men in de zon laat dro«ren. Deze ftoffen dus bereid zynde, doed men in een ketel met kokent waater, in welke men het door menigvuldig roeren en {lampen tot een pap brengt , deze fpreid men by dunne lagen op fyne horden uit, welke van draden van bamboes gevlogtcn zyn. Deze horden zyn veel langer enbréeder als de papier raampten in Europa. Hierom heeft het Chinefe papier dit voordeel boven het onze , dac men bladen van tien of twaalf voeten lengte vervaardigt. Men doopt deze bladeren vervolgens in aluinwaater; dit belet dat het papier niet vloeit, en het een zco grooten luider geeft, dat men denken zou dat het verzilvert of gevernid was. .Om deze glans te vermeerderen , zoo mengt men talk onder den aluin , en na dat men alles tot een zeer fyn poeder gebragt heeft, zoo drooit men het lugjes over het papier , 't geen men te vooren met lym bedreken heeft; en wanneer het droog is, zoo wryft men het met katoen om het overtollige te doen afgaan. Maar de dof van welke dit papier is zamen gcdelt, maakt dat het aan veel toevallen onderworpen is. Het breekt veel ligter als het onze ; het dof hegt 'er zig aan ; het trekt de vogtighcid naar zig ; en de worm koomt 'er in. Behalven dit papier van boomfehorfen, maakt men nog ander van katoen, het ruuwe fpinzel der zy wormen, verfleete zyde doffen en hennip. Dk heeft de grootde witheid en glans , het N 4 word  sop De N i e u u' e Reisioee. word het mpnigvuldigfte gebruikt, en is het min* He aan verder! onderworpen. De menigvuldigheid van papier dat in China, gebruikt word is ongelooflyk. Behalven de geletterden die een verbazende menigte gebruiken, zoo kan men zig niet verbeelden hoe groot de menigte is die men in de huizen nodig heeft. De kamers zyn 'er mede behangen • de zolders 'er mede bekleed, en de venfters 'er mede bezet; dit word alle jaaren vernieuwd. De Chinefen bezktcu een wonderbaare behendigheid om het oude papier weder wit te maaken,- hoe vuil, en hoe menigvuldig het mag gebruikt zyn, zoq herfteljen zy het egter tot zyne vorige fchoonheid. Wat hun inkt betreft , deze word van roet gemaakt. Men heefc fornuizen van een zejdgaam maukzel , waarin men een zeker hout brand, dat tot dit gebruik nuttig is, men geleid de rook door lange buizen in kleine verjrekjps welke met papier behangen zyn. Na dac men de rook tyd gegeven heeft om 'er zig aan valt te hegten, zoo neemt men het papier vhn de muuren en zolders af. Deze vertrekjes zyn met muskus en andere drogeryen welriekent gemaakt, welkers geur met den rook gemengc, deze inkt zeer aangenaam maakt. Men vormt 'er een deeg van , welke men in kleine boute vormen allerlei gedaantens geefc. Men heefc cc vergeefs bezogt om dezen inkt jp Europa na tp maaken, welke zeer nuttig voqir cc  Zestigste Brief. ssï ik fchetzen is, om dat hy alle de verminderingen aanneemt. Voor het overige is alles wat de Ichryf konft betreft, in China zoo hoog gefchat, dat de konft om inkt te maaken onder de vrye konften geplaatft word. Het bambotisriet van welk men zig voornamentlyk in het landfchap Tche-Kyang bediend om papier te vervaardigen, word mede tot duizend andere zaaken gebruikt. Men maakt 'er tafels, rufïbedden , ftoelen , kammen , dozen , buizen om waater door te leiden, en tot verre? kykers , en vooral tot die fchoone Oofterfche matten , welke in Engeland en Holland zoo fterk gezogt worden, van. Dit landfchap is mede berugt om deszelfs^ uitnemende kreeften ; zyne moskampernoeljes werden door het geheele Ryk vervoerd, zy blyven geheele jaaren goed, en men heefc ze maar alleen in waater te weken om haar zoo vers te hebben als of zy eerft geplukt waaren. De hammen van Tche-Kyang werden al zoo hoog in China gefchat, als die van Bayonne in Vrankryk, en als de Weftfaalfche in Holland. Men roemt de gelegentheid van Tcheou-Tou, Hooftftad van het Landfchap Tche-Kyang, hec verbazend getal van haare Inwoonderen, de gemakkelykheid van haare kanaalen , en. haaren Koophandel in zyde , die , gelyk ik u gezegc heb, de befte van de geheele Werelt is. De Chinefen geven aan deze fchoone Stad een naam die Aardsparadys betekent. Haare gedaante is, N 5 tegens  ao2 De Nieüwï Reisigee. tegens de gewoonte der meefte Chineefche Steden. Haare ftraaten zyn niec breed; maar zy hebben een oneindig getal zegebogen tot fieraden welke ter eere van haare Inwoonders zyn opgeregt. Deze gedenktekenen zyn zeer gemeen in dit Keizerryk; en 'er word zeer weinig vereifebt om dezelve te verwerven. Een man die tot Doctor verheven word, verkrygt wel ras een zegeboog, waarvan zyne bloedverwanten, vrienden, of ftadgenoten de kollen dragen. Men regt dezelve voornamentlyk ter eere van Princen en Veldheeren op. Zy beftaan gemeenlyk uit drie poorten die door pylaaren zonder kapiteelen of kroonlyllen gevormt worden. De fries heeft een buitengemeene hoogte; dit laat veel plaats voor opfchriften en verfchillende Hukken beeldwerk , met welke deze gedenktekenen verfiert zyn. Onze Gothifche bouwkonfl heeft niets dat zoo vreemt bedagt is; egter maaken zy , om dat zy op zekere afllanden in de ftraaten geplaatft zyn, een vertoning die iets edels en aangenaams heeft. Men telt in China meer dan twaalfhonderd zegebogen, welke ter eeren van Vorften , doorlugtige mannen en' vrouwen, en beroemde lieden om hunne geleerdheid en deugd opgeregt zyn; dit is een voorwerp van verwondering voor een Fransman, die in zyn land tot nog toe niet een openbaar gedenkteken ter eere van geleerde of deugdzaame borgers heeft zien ppiegten. Het  Zestigste Brief, aog 'Het geen de Hooftftad van Tche-Kyang een welluftige Stad maakt, is de nabuurfehap van een meer die twee uuren in omtrek beflaat, en waar van het waater zoo zuiver en fchoon is, dat men-de zandkorrelen op de grond zien kan. Men heeft deszelfs boorden met kaayen van gehouwe fteen bebouwt, benevens een grooc getal open zaaien tot gemak van die genen welke hier de verfche lugt willen komen fclieppen. De Natuur heeft iri hec midden van dit meer twee kleine eilandjes geplaatft, op welke men een tempel en verfcheide lufthuizen heelt aangelegt. De oevers van dit meer zyn met Kloofters der Bonzen bebouwt , benevens een groot getal bevallige landhuizen , onder welke een Paleis voor den Keizer uitmunt, wanneer hy door dit gedeelte van het Ryk reifr. Eindelyk niets is by de fchoonheid van dit landfchap te vergelyken ; men ziet 'er vlaktens in welke een verbazende uitgeftrektheid hebben , en door een oneindige menigte kanaalcn doorfneden worden, deze zyn zoo regt als of zy na een lyn gegraven waaren. Dit Landfchap bevat agt en tagtig Steden , en een groote menigte vlekken welke zeer magtig en volkryk zyn. Ik zal alleen van TchaoKing en Ning-Po fpreken. De eerfte legt in de fchoonfte vlakte des Werelts, en heefr veel overeenkomft met Venetien. Zy is op 't waater gebouwt ; iedere ftraat heeft haar kanaal, over Welke bruggen van een boog leggen, de kayen langft  ac-4 De Nieuwe Reisiger. langft deze kanaalen zyn mee witte (lenen van zes of zeven voeten lengte geplavyt, en met zegebogen verfiert. De inwoonders van deze Stad werden onder de Chinefen voor de bekwaamde Regtsgeleerden gehouden. Hoe bekwaam een Manderyn ook zyn mag, zoo neemt hy 'er egter altoos een tot zynen Geheimfchryver. TchaoKing is mede nog beroemt om het graf van den Keizer Yu, een der eerfte Vorften van die land. Hy kreeg den Throon tot loon van de dienften welke hy aan zyn Vaderland bewezen had, met de Zee te bepaalen, die een gedeelte van dit Ryk overftroomde. Ning-Po, is een uitmuntende Zeehaven, in welke men een fterke koophandel in zyde met de Chinefen van Batavia en Siam , en met de Japanners dryft. Twintig uuren van hier zyn de Eilanden Tcheou-Tchan, Pon-To en Kimpron. Het eerfte werd alleen door Kooplieden bewoond; het tweede door Bonzen, welke hier meer als vier honderd Tempelen bezitten , en naar welk een berugte bedevaart is. Het derde is de wykplaats der Manderynen welke in ongenade vervallen zyn, en die het overige van hun leven geruftelyk willen doorbrengen. De andere omleggende Eilanden zyn of woeft, of werden door viftchers bewoond. De Vader Desrobert zeide tot ons dat wanneer by te Ning-Po was, hy hier de Vader Parennin ontmoette, 't geen een Jefuit van zeer veel verdienften is, en om maaken van het Hof hier  Zestigste Brief, 205 Bier naar toe gezonden was. Hy was met een geele gordel verfiert, mee welke de Keizer hem befchonken bad. Een gefchenk van dezen aart is van des te meer aanbelang in China om dat op het gezigt van deze kleur, een ieder verpligt is om neder te knielen, en de aarde met zyn voorhooft zoo lang aantcraaken , tot dat die genen die hem draagt, dezelve verbergt. Een Manderyn welke men wift dat de Chriftenen niet gunftig was, kwam den Vader Parennin te NingPo bezoeken. De Jefuit nam, wanneer hy hem ontving, het eind van zynen gordel in de hand; en verweet hem met een geftreng en ftandvastig gelaat, dat hy den Chriftelyken Godsdienft durfde veroordelen ; terwyl de Keizer de Zendelingen met groote gunftbewyzen vereerden. Geduurende zyne redevoering, raakte de arme Manderyn de aarde zoo dikwyls met zyn voorhooft aan, dat alle de Chriftenen die 'er tegenswoordig waaren de Jefuit baden dat hy bem niet verder vernederen wilde. De Jefuit gebood hem op te ftaan, en beval hem ernftiglyk om de Chriftenen voortaan wel te behandelen, of dat hy anders zyne klagten aan den Keizer doen zoude. Ondanks de haat die de Chinefen het Chriftendom toedragen , zoo bewyft de Keizer egter van tyd tot tyd, gunftbewyzen aan de Zendelingen welke by tot Manderynen verheft. Hy heeft de Broeder Attiret tot deze waardigheid willen verheffen, deze Jefuit is als Schilder in dienft van den Keizer, de Vorft  206 De NlEüV/£ ïi E i S i O E R'. Vorft koomt hem dikwyls zien arbeiden ; maar" ' hy heeft ftandvaftig dit eerbewys gewygerd. Na dat de Vader Desröbert, het verhaal van Zyne reis geeindigt had, zoo berigte hy my dat hy bevel had om naar Peking fe vertrekken , hy wilde wel toellaan dat ik hem met myn Engelsman en de Heer Des Roches vergezelde. Wy zullen nog een of twee maanden te Nan-King blyven , van waar ik u nog eenige' omftandigheden betreffende de zeden en gewoontens der Chinefen zal toezenden. Ik ben enz. Nan-King den 15 December 1744. Een en Zestigste Brief. Verwig van China. • Ik heb u reets lang, Mevrouw, ovef de Chinefen onderhoueden; en u nog niets van hunne gedaante , wyze van kleding en aart gezegd Een groot voorhooft , verheve oogleden, kleine gefplete oogen , groote wenkbraauwen ,een korte en platgedrukte neus, opgefpardc neusgaaten , een breed-en vry blank aangezigt, een gemeene mond , de tanden van de opperkaak buitenwaarts uitfpringende, die van de onderkaak inwendig inwykende, een gelaat dat iets onaangenaams heeft > zwarte hairen, grootte  Een en Zestigste BiuEf. 20? te en breede ooren, een dik en log lighaam , ronde fchouderen , dikke benen , een middelmaatige geftalce , en een ftaatige houding, dit zyn ten naaften by de kenmerken der gedaanten» van de Chinefen. Zeldzaam laaten de jonge Heden hunnen baard groeijen j het grootfte gedeelte plukken dezelve uit. Het is niet voor den ouderdom van dertig jaaren dat zy dezelve laaten waffen, en zy befchouwen hem als het voornaamfte fieraad van den mannelyken ouderdom. Zy laaten hem voornamentlyk aan de kin en bovenlip voortkomen; en zy maaken 'er knevels van , welke zy tot hunne verfiering doen dienen; zy verwen hen zorgvuldig, en vlegten en ftrikken hen met konft. En het volk dat menigvuldig reilt , en het hooft alleen met een muts bedekt, die niet in ftaat is om hen voor de hitte der Zon te befchutten , is gewoonlyk taanverwig; en in de zuidelykfte landfchappen, in welke het lahdvolk in een broek zonder hemdt arbeid, zy zyn olyf kleurig , gelyk de Mooren. Verfcheide van de trekken welke ik befchreven heb, zyn aan de beide fexe gemeen. Vermits de fchoonheid veel van het gevoelen afhangt, zoo is het niet vreemd dat dit volk hieromtrent denkbeelden heeft, welke van de onze verfchillen. De jonge dogters verzuimen niet, om volgens de onderrigtingen van haare moeders en de fmaak van het land, om haare oogkden uitterekken om kleine oogen te hebben; om  fto8 De N i e u -v e Reisiger. om haare neus plat te drukken, om dat hy Mefri zou zyp; om .haare ooren uittctrekken , om dat «y groot zoude zyn. De vrouwen gebruiken rood en wit blanketzel , gelyk de Europeaan* fche , en kaauwen by aanhoudenheid betel, gelyk in Indien. 'Er vloeit een rood vogt uit 4 't geen haar mond een aanzien geeft als of haaf verfcheide tanden uitgetrokken waaren. Zy zouden dezelve vry wit hebben , zoo zy niet menigvuldig deze bladeren kaauwden. De kleinheid der voeten is een bevalligheid naar welke de Chineefche vrouwen het meefte tragren; ook gebruiken zy veel voorzorg om hen dit te verfehafien. Zoo ras een meisje geboren word , zoo beyvert men zig om haare voeten te bczwagtelcn, om haar het groeijen te beletten. In Europa laat men ze in tegendeel, op haar gemak groeijen; en het is juift als 'er geen verhelpen meer aan is, dat de vrouwen dit gebrekopmerken, en haare voeten pynigen, om het te verbeteren. De voet van een Èuropeaans kind van vyf jaaren zou in de fchoen van een Chineefche vrouw niet konnen die deszelfs moeder zou konnen zyn. De kleinfte'Europeaanfche vrouwen voet zou wanfehapen in Peking (chynen; dit maakt dat de gang der vrouwen hier .langzaam , gedwongen en waggelend is. Men wil dat de Chinefen dit vreemt middel , uirgedagt hebben, om hunne vrouwen in hunne vertrekken te houden, en te beletten dat zy uitgaan; even als of niets in ftaat was om een vrouw te weder-  Een en Zestigste Brief. 209 wederhouden, die genegen is om geftadig liitteloopen. He cis dan eenvoudig te gelooven dat dit volk, 't geen by uiülek welluftig is, niets verzuimt van 'c geen deze geneigtheid begunftigt. Kan 'er onder de verfcheide iborten van bevalligheden, welke een vrouw behaagelyk maaken, iets bekoorlyker als een kleine voet zyn? Een bevallige fchoen van fatyn bedekt die van een Chineefche vrouw, die zig toeleyd om dezelve te vertoonen, terwyl zy vcinft om dezelve op een zedige wys te bedekken. Deze Cvquettcry, door welke zig de mannen niec laaten bedriegen , is een nieuwe prikkel tot vermaak. De vrouwen draagen zyde broeken, Welke tot de helft van het been afhangen. Het overige word door koufen van dezelfde ftof bedekt. De neus van haare muilen is opwaarts gekromc, en de hiel laag en vierkanc. Een lange rok, die van den hals tot op de aarde afhangt, en waar van de mouwen zeer laag zyn, laaten alleen het aangezigt bloot. De Chineefche vrouwen hebben'over haar eerfte klcet, een kraag van wit fatyn, en een anderen rok van dezelfde lengte als den eerften , maar van welke de mouwen, die zeer wyd zyn , hen tot handfehoenen en een mof (trekken. Zy hebben zoo veel oplettendheid om zig te dekken, dat men zelfs haare handen niet zien kan. Wanneer zy iets aan hunne naafte bloedverwanten aanbieden , zoo leggen zy hec op een tafel , en laaten hen de moeite van het te krygen. Zy zyn door hec V. Deel. O ge-  2io De Nieuwe Reisi'geR. gezigt der handen zeer gebelgt, en vooral door het gezigt van de naakte beenen van onze heiligen, in de kerken. Het gewoone kapfel van de Chineefche vrouwen beftaat hierin dat zy haare haairen in verfcheide krullen verdeelen, tuffchen welke zy goude en zilvere bloemen in vlegten. Zomwylen voegen zy 'er het afbeeldzel van een vogel by, waar van de uitgebreide vleugelen op de llapen van het hooft nederhangen. Deszelfs opgezette- ftaart vormt een vederbos op het midden van het hooft. Boven het voorhooft bevind zig het lighaam van het dier, welkers hals en bek regt boven de neus geplaatft is. De pooten zyn tusfchen het haair gefchikt , en onderfchragen het geheele kapzel: dit is een fieraad van de vrouwen van aanzien. Zy hebben zomwylen vér-* fcheide van deze vogelen op hec hooft, welke zamengevoegt zynde een foert van kroon vormen. De jonge lieden draagen mutzen van borrpapier, welke met een zyde lint vaftgehegc, en mee edele gefteentens vei fiere zyn, welke zig in een fpits boven het voorhooft verheffen. De toppen zyn met bloemen verfiert, waar tuffchen fpt Hen , waar van de knoppen diamanten zyn, zyn gefchikt. De oude en gemeene vrouwen hebb; n geen ander kapfel, dan een lang ftuk zyde, dat zy verfcheide maaien om haar hooft windem De kleeding der mannen verfcheelt weinig van die der vrouwen , en beantwoort aan de fiacigheid welke zy tragtten- te vertoonen. Een lang.  Een en Zestigste Brief, «ïi Jarig; kamizool, dat tot op de aarde afhangt, en een kleet, dat een weinig korter is, en korte mouwen en geen kraag heeft,1 een gordel, waar van de einden tot op de knien afhangen, en aan welke zy hunne beurs en mes vaftmaaken ; de broeken zeer wyd, koufen welke op de wyze van laarfen gemaakt zyn , en muilen zonder hakken, die aan de koufen vaftgehegt zyn; een ronde muts van börtpapier, die in een punt eindigt, die met fatyn bedekt, en met taf gevoerc js, en alleen het opperite gedeelte van het hooft omvat , en aan welkers punt een bos paardehaair, of roode zyde vaftgehegt is, en die tot op de randen afhangt ziedaar welke de kleeding der Chineefen is, die zy, gelyk wy, naar de jaargetyden, van ftoffen veranderen. In den zomer is byna ieder een in zyde gekleet. In den winter, draagen de ryke fatyne rokken, die met bont gevoert zyn; het gemeen, en zelfs de arme lieden , zyn altoos zinnelyk gekleet. Alle kleuren mogen niet zónder onderfcheid door lieden van allerlei rang gedragen worden: het geel, gelyk ik meen dat ik u gezegthebbe, behoort alleen aan den Keizer en de Princen van zyn bloed % het rood, aan de Manderyns; het zwart, blaauw, en violet mag door een ieder gedragen worden. Gy begrypt ligcelyk j Mevrouw, dat een volk, dat zoo veel plegtplegingen in alles in agt neemt, een kleet van ftatie moet hebben. Om een bezoek afteleggen of te ontvangen, moet men gelaarft en gemantelt wezen, de vvaayer in de hand O 2 eö  &i-tL De Nieuwe Rei si g er. en de fpicfe muts op het hooft. Wanneer iff&éÈ te paard iyd, is men op een verfchillende wys gekleet : de hoed', kamizool , en overrok zyn van grof taf, dat door olie gehaalc is. Het is een gewoonte dat men op het nieuwe jaar in het nieuw gekleet is ; zelfs voegen de armen zig na deze gewoonte. Ik heb u van het rouwgewaat gefproken ; dit is het zelfde voor den Vorft, groote Heeren en arbeidsman. Dit alles, Mevrouw , betreft de Inwoonders van China in het algemeen ; men heeft door verfchillende kleedinge, an verfcheide zinnebeeldige 'tekenen, den rang en waardigheid der borgerlyke en krygs Manderynen onderfcheiden. De eerfte draagen op hunne kleedingen de afbeeldingen der Vogelen, als den Oijevaar, den Arend , de Paauw, enz. De anderen hebben tot teke^ nen van onderfcheid , afbeeldingen van wilde dieren, als den Leeuw, den Luipaard , den Tyger , enz. Deze gewoonten hebben van onheugelyke tyden plaats gehad; en de Tartaaren hebben dezelve met vermaak overgenomen. Deze Bevelhebbers draagen nog, op plegtige dagen, op de borft en op den rug, in twee vierkante ruiten, die met goud en zyde geborduurd zyn, de gedaanten van dezelve vogelen, of vier voetige dieren. Behalven deze fieraden, hebben de Manderyns op hunne muts en aan hunnen gordel, edele gefteentens, welke mede den verfchillenden rang, door hunne verfcheidendheid aanduiden. De drie eerfte rangen worden nog on-  Een en Zestigste Brief. 2i£ enderfcheiden door rokken, die met draken verfiert zyn, welke drie of vier klaauwen hebben : . dit is een des te grooter eerteken, om dat de draak het zinnebeeld van den Keizer is; alleen met dit onderfcheid, "dat de zyne vyf klaauwen heefc: en deze onderfeheiding is zoo geheiligt., dat niemant zig van een diergelyk teken zou durven bedienen, het zelve i'childeren of tekenen, zonder bevel en toeftemming van den Vorft. De modens veranderen hier niet, gelyk in Europa : geduurende vier duizend jaaren, is de kleedingswys hier dezelfde geweeft; en het is niet dan zedert de laatfte ftaatsomwenteling, dat de Tartaaren hier eenige verandering in gemaakt hebben. Het is mogelyk de grootfte hinderpaal gevveeft, welke zy overwinnen moeften om hun wingeweft te behouden. Voor dien tyd , hadden&de Chinecfen de gewoonte om hun hair xeT laaten groeijen , en het met welriekende oliën te befproeijen. Een Tartaars Keizer gebood dat zy maar alleen een bos aan het agterfaoofc zoude laaten, die zy vlegten en opftrikken. Deze wet fcheen hen zoo geftreng te zyn, dac verfcheide .veel liever hun Vaderland wilden verhaten als hun hair miffen; andere wilden veel liever hun hooft verliezen, als dat geen dat 'er het fjeraad van is. Czaar Peter de Groote bediende zig van een- behendiger handelwys om zyne onderdanen te noodzaken hunne baarden aftefnyden, zonder.dat hy een eenige van het leeven beroofde. _ O 3 Do  ©Ï4 De Nieuwe Reisigek. De Tartaaren gebruikten meerinfchikkelykheid voor de Chineefche vrouwen , als voor haare mannen. Zy lieten haar haare klederen en hemden behouden ; en vermits men onder haar dezelfde order als onder de mannen heeft , zoo ziet men mede op haare rokken de zinnebeelden van haare verfchillende waardigheden. De Chinecfen zyn veel eenvoudiger in hunne huisfieraden , als in hunne kleedingen. In hes algemeen, hebben hunne huizen uitwendig nog bevalligheid nog regelmatigheid: het inwendige is zinnelyk maar te gelyk zedig. Men treed eerft in een voorportaal dat geen zoldering heeft, het is aan alle zyden open, en heeft geen andere fieraden dan een ry gefchilderde pylaaren, welke het dak onderfchraagen. Hier ontfangen zy de bezoeken. Men heeft nog fpiegels, nog tapyten, nog fchilderyen in de vertrekken. De huisfieraden beftaan alleen in fchermen, tafels, kabinetten , ftoelen van rotting, en porcèleine vaten. Eenige hangen 'er lantaarnen van zyde van verfchillende kleuren in op ; anderen verderen de muuren met {tukken fatyn in lyften , op welke fprcuken gedrukt zyn, of welke vogelen, bloemen, landfehappen of de afbeeldingen van hunne voorzaten verbeelden, liet grootfte gedeelte vergenoegt zig om de muuren wit ii maaken, of dezelve met papier te beplakken, Hunne bedden zyn meer verfiert j zy gebruiken hier zomtyds de koftbaarfte ftoffen toe ; dit ia c.,:s te vreemder, om dat zy niet gefchikt zyn pro.  Zzk en Zestigste Brief. aaj om gezien te worden; het zou zelfs een onbe(chaaftheid zyn, wanneer men een vreemdeling i„ zyn (kapkamer bragt. De vengfterraamen Zyn met geen glas geflooten, maar-alleen met fchelpen van oefters of andere viltenen, of alken met papier. In de Zuidelykfte Landfchappen, vergenoegt men zig alleen met een eenvoudig traliewerk. De fchoorfteenen zyn in China in geen gebruik; men bedient zig alleen van fornuizen van gebakke fteen; en men brand er gewoonlyk boskoolen of fteenkoolen in. Het is voor de openingen van deze fornuizen, dat het gemeene volk zyne fpyze bereid. Het is tyd, Mevrouw, om u over den aart der Chineefen te onderhouden. Zy hebben, in \ algemeen, een zagtaardigen, handelbaaren en „enfchlievenden geeft. Hunne handelwyzen zyn eedienftig; men ziet 'er nog hartheid, nog drilt no-r vervoering in. Men befpeurt ftraks hunne befchaaftheid; zy verfpreid zig over alle hunne daden; en de Chineefen zyn in Azia, liet geen de Franfchen in Europa zyn. Van een andere zyde, ken ik geen verwaander volk , nog dat grooter gedagten over zyne meerderheid boven andere menfchen heeft: zy behandelen alle vol•ken derWeerelt als Barbaaren: buiten hun land is niets goeds. Zy zouden groote kundigheden van onze konftenaars ontleenen konnen ; maar zy verzuimen om 'er zig van te bevoordeeld , en willen niets op onze wyze vervaareüeen. Men moeft geweld gebruiken , om de .0 4 -BoUW"  a\6 De Nieuwe Re is ig er. Bouwmeelïers van Peking te noodzaaken om hunne Tempelen naar een ontwerp te bouwen, 'c geen uit Europa was overgebragt. De Manderynen waaien zeer verwondert, wanneer zy verHonden dat men aan gcene zyde der Zee landen vond, die meer uitgebreidheid dan hun Ryk befloegen, en lieden, die meer kundigheden dan hunne geletterde bezaten. Men toonde hen op een Weereltkaart, Europa, Afrika en Amerika aan. „ Welk is dan China, vroegen zy ? „ Deze kleine hoek lands , antwoordde men hen". Zy befebouwden elkandcren toen met een vernederend gelaat : „ Het is dan wel zeer ?, klein": antwoordden zy. De Chineefen zyn natuurlyk kcelzinnig : zy zouden in geen maand begrypen, alles wat een Franfehman hen in een uur vertellen zou. Men moet, wanneer men hen (preekt, alle overhaastingen vermyden, en die loffe levendigheid agterweg laaten, die alles door haar gezag fchynt te dwingen. De zagtaardighcid overtuigt hen ; de vervoering beledigt hen. Dc Zendelingen hebben my verhaald , dat wanneer een hunner met een weinig te veel drift predikte , en zig door zynen yver liet vervoeren , zyne toehoorders tot elkandcren zeiden : „ Op wien heeft „ het deze man geladen? Tegens wien wil hy „ vegten? Denkt hy ons te overreden, wanneer „ hy zien laat dat hy zig door zyne driften laat „ ovciheeren, en dat zyne woede hem vervoerd'? „ Zoo zyn zaak goed is , zoo behoeft hy zig „ niet  Een en Zestigste Brief. itf. niet toornig tc maaken". Men moet in Chii'a niet prediken; men moet 'er alleen verftandig en naauwkeurig redeneren. Ik herhaal het, alles wat de gedaante van levendigheid en vervoering heeft, word hier voor gebreken gehouden, die met de mcnfchelykheid ftryden. De Geleerden vertoonen vooral een zoo ftatig uiterlyke, dat zy nooit hunne uitdrukkingen met de minde gebaarmaaking vergezellen. Zelfs de krygsknegten, zoo welde Tartaarfche als Chineefche, bezitten dezen geeft van zagtheid en wederhouding. Wanneer 'er een leger doortrekt , zoo zyn de vrugcen en andere eetwaaren, yeeL veiliger in de winkels, dan by een ommegang van de Bonzen. Het is zonder voorbeeld in China, dac een krygsknegt eenig nadeel aan de onderdaanen van het Ryk gedaan heeft. Ik heb een Tartaar het hooft zien afflaan, om dat hy een halve ftuiver van de bedonge prys van eenige eetwaaren aftrok, welke hy gekogt had. Volgens den grondregel der Chineefen, zoo zyn de krygsknegcen alleen gefchikt om de Inwoonders tegens den vyand-te verdedigen: want zoo zy eenig nadeel van hunne befchermers te vreczen hebben, zoo zou het beter zyn dat zy geheel zonder verdediging waaren, om dat zy als dan maar eenen vyand in plaats van twee zoude hebben. De Vader Desrobert heefc my verhaald, dat hy in een zyner reistogten op zekeren nagt in een klein kafteel Hiep, 't geen door vyftig krygsknegten bewaakt wierd. De bcleefcÖ jj heden  tiS De Nieuwe Reis i ge r. heden,die by hier ontving,'zyn ongelooflyk. De Bevelhebber ftrekte de befchaafcheid zoo ver uk dat hy hem zyn eige kamer inruimde; en hem des morgens met zyne Officieren aan de deur opwagtte, en nog verzogt hy verfchooning, dat hy hem niet beter had konnen behandelen. Wat zou een Franfch Officier voor een fchoone vrouw meer hebben konnen doen ? Dezelfde Zendeling, voegde 'er by dat hy den volgenden dag een Chineefche vrouw, voorby het Kaftcel zag gaan, die zig 'aileen naar een nabuurigen Tempel begaf. Zy wierd op een ftatige wys door alle de krygsknegten begroet , welke eerbiedig opftonden, wanneer zy naderde. Europeaanfche krygsknegten zouden voorzeker iets anders gedaan hebben. De vrouwen bezitten hier een ingetogentheid en wêerhoudendheid, waar van men weinig voorbeelden in onze Europeaanfche geweiten vind. In het begin van deze Monarchie, wanneer de eenvoudigheid nog heerften, zoo was het haar geoorloofc om tegens de mannen , wanneer zy hen begroeten, eenige zedige woorden te fpreken. Maar zoo ras de zeden bedorven begonnen te worden, zoo fcheen hen pligtplegingen in woorden een onbetamelykheid in een vrouw. Men bepaalde haar aan ftomme begroetingen ; en om de oude gewoonten geheel uitteroeijen, zoo ftond men niet toe dat zy eikanderen aanfpraken onder het begroeten. Zy leven altoos ki afzondering. Men moet twee vertrekken in een  Een en Zestigste Brief. ai* pen huis hebben; het voorfte is voor de man, en het agterfte voor de vrouw gelchikt. Dc man gaat in het agterfte vertrek niet, en de vrouw komt niet dan om gewigtige redenen uit het haare. Een Chineefche vrouw heeft geen cezag over zig zelve ; zy kan over niets befchikken ; zy kan geen bevelen dan alleen in den omtrek van haar vertrek geven; het is hier dat haar geheele gezag bepaalt is. Zy mogen maar een of tweemaal in het jaar uitgaan , om haar bloedverwanten te bezoeken. Egter kan men peggen, dat de Chineefche vrouwen, in 't algemeen, de gewoone hoogmoed van haare fexe bezitten ; want , fchoon zy alleen door haare bedienden gezien worden , zoo belleden zy egter alle morgen geheele uuren tot haaren op- lchik' , , -j Dit volk heeft zig voor de trouweloosheid van hunne egtgenooten gewagt, niet alleen door de geringe vryheid, die zy haar toeftaan, maar nog door de opregting van openbaare hoerhuizen , in welke men met alle veiligheid gaan kan. Om te beletten dat deze hoeren geen onluft verwekken , zoo duld men niet dat zy in de Steden of in byzondere huizen wonen. Zy voegen zig by een, om by eikanderen te wonen, onder het opzigt van een man, die voor alle onluften verantwoordelyk is. Voor het overige, zyn deze vrouwen hier alleen by oogluiking, en worden hier gelyk in China voor fchandelyk gehouden. Men heeft hier zelfs landvoogden die haar in  3za De Nieuwe Reisiger, jn hun gebied niec dulden. De Stad Yang* Tcheou, in het Landfchap Kyang-Nan, is beroemt om de bevalligheid en levendigheid van dit foort van vrouwen: haare voeten zyn by uitftek klein, haare beenen fchoon, en zy bezitten zoo veel andere volmaaktheden , dat men tot £en fpreekwoord zegt : „ Hy, die een matres „ van een tyne geftalie, met bruin haair, fchoo„ ne beenen, kleine voeten , enz. wil hebben, „ moet haar van Yang- Tcheou haaien". Egter zyn zy nergens zoo goed koop. De moer ders veikoopen hier haare dogters en dienltmaagden tot byzitten. In China zou geen jonge dogter trouwen konnen, wanneer zy uit een geflagt is, in 't welke de eerbiet der kinderen voor de ouders veronagtzaamt wierd , waar in men niet regelmatig in de huishouding was, van welk de zeden verdagt zyn , of daar eenige fchandvlek op het geflagt is, die eenigen etffelyke of befmettelyke ziekten hebben, enz-. De Chineefen hebben de flatigheid en hec geftrenge gelaat der oude Stoïfche Filofofen. Wanneer een Gouverneur van die land over een zaak, betreffende den koophandel, met een Hollander handelen moed, zoo bleef hy een geheelen dag in de gehoorzaal nevens hem zitten , zonder den mond te openen, en zonder de minde beweging te maaken. Zyn oogmerk was om den Hollander eerft tot fpreken te brengen, en hier door gelegentheid te hebben om zyne oogmerken te doorgronden. De Hollander, die een ver-  Een en Zestigste Brief. 22* verftandig man was, begreep dit ligtelyk, en nam dezelfde^ houding aan, met het zelfde oogmerk. Wanneer de Chinees wanhoopte om iets uit hem te trekken, zoo ging hy uit het vertrek, zonder een woord te fpreken ; en de Hollander het hem gaan, zonder iets te zeggen. De Chineefche gewoonte is om zig maar eens over een zaak uittelaaten, wat de ftoffe ook zyn ma°- en zig by hun eèrfte antwoord, als onfeilbaar'te houden. Men mag, zoo men wil, een zaak op twintig verfchillende wyzen keeren, om hen door het een of ander middel van hunne dwaling te overtuigen, en hen van hun verkeerd begrip te rug te brengen. Zy zullen hun eerfte0 befluit niet laaten vaaren , vooral wanneer zy met vreemdelingen te doen hebben. Dus kan men telkens, wanneer men hen eenig voorftel te doen heeft, in welk hun belang of trotsheid gemengt is, verzekert zyn dat men, na oneindige twiften , verpligt zal zyn om zig naar hunnen wil te fchikken. Schoon de Chineefen zeer zagtaardig zyn, zoo zyn zy egter zeer wraakzugtig; maar zy nemen zeldzaam hunnen toevlugt tot geweldige middelen: zy wagten geruftelyk de gelegenheid af om hunne vyanden te bederven; de tyd doed de wraakzugt in hen niet verflaauwen ; zy voldoen haar, wanneer zy een gunftige gelegentheid vinden. De dieven zelfs bedienen zig alleen van kunftgrepen. Men ziet 'er die de barken der Reizigers of Kooplieden volgen, en zig ver-  22i De Nieuwe R e i s i g e r. Verhuuren om dezelve voorctetrekken. Geduurende den nagt fluipen zy in de vertrekken vari deze vaartuigen; zy doen de Reizigers, door den rook van zekere droogeryen, in flaap vallen , en beitelen hen vryelyk, zonder dat men zulks géwaar word. Een Chineefche dief zal een Koopman verfcheide dagen volgen , om gelegenheid te vinden om hem 't een of ander afhandig te maaken. De eigenbaat is de heerfchende drift en het hooftgebrek van dit volk. Hier uit ontltaat die kwaade trouw welke men hen in den koophandel te lade legt , vooral ten opzigte van de vreemdelingen. Het zeldzaamfte is, dat zy een uiterlyke bedaardheid onderhouden, wanneer hunne bedriegery ontdekt word. Een Chinees van Canton had, aan een Engels Koopman, een vry groot getal baaien zyde verkogt. Voor dat zy in het fchip gebragt wierden, zoo wildé de Engelsman dezelve bezigtigen. Ily opende de eerfte, en vond haar zeer wel ; maar wanneer hy de andere bezag, zoo ontdekte hy dat de zyde geheel verrot was. Hy deed hierop' hevige verwytingen aan den Chinees, die hern^ zonder zig te ontftellen , tot antwoord gaf: „ Ik j, zou u veel beter bediend hebben, zoo uw „ fchelmfche tolk my niet verzekert had dat gy 4, uwe balen nooit be-zigtigde". Op een anderen tyd, verkogt een boer een ham aan een Franfchman. Wanneer deze dezelve had laaien^ koken, zoo vond hy,in plaats van fpek, een ftuk hout j  Een en Zestigste Briee. 223 fcout, dat met een vettige en roodagtige aarde befchildert, en zeer behendig reet een hammevel bedekt was. Weinig dagen hier na, keerde hy weder naar de markt; hy wierd denzelfden boer gewaar, die hem kapoenen te koop bood : „ Laaten wy eens zien, zeide hy, of uwe vo„ gelen op dezelfde wys als uwe hammen ge" maakt zyn"? Wanneer de Franfchman de kapoenen naauwkeurig befchouwde, zoo ontdekte hy dat zy geopent waaren , dat het vleefch 'er geheel uitgehaalt, en het vel met vlokken van hennip opgevulc was. Wanneer de boer zyne bedriegery ontdekt zag, zoo zeide hy'met een zeldzaame koelzinnigheid : „ Ik ben maar „ een beeft; en gy zyt veel fnediger dan ik". Diergelyke voorbeelden zyn menigvuldig in China. Zy verzuimen geen liften om de koopers in hunne winkels te lekken. De eenigfte, welke zy nog niet bedagt hebben, en welke zy van óns nog zoude kennen leeren, is dat zy hunne vrouwen in de winkels laaten zitten, wanneer zy bevallig zyn; of dit gebrek door jonge dogters verhelpen, die fchoon, wel verfiert, en zeer galant, zyn, gelyk men in Parys tot dit oogmerk huurt. Men moet zig wel wagten om iets aan een Chinees te leenen, zonder goede verzeekering : zy leenen eerft een geringe fom , welke zy met een aanmerkelyken intreft beloven tc rug te geven: zy komen deze belofte getrouwelyk na; en op het vertrouwen, dat zy hierdoor winnen, vraagen zy grooter fommen. Deze  224- De Nieuwe 11 e i s i g e r. ze konftenary duurt geheele jaaien, tot dat dé' fchuld zoo groot is als zy begeeren, waar mede zy als dan verdwynen. Ik brenge dit niet by; Mevrouw, dan om u te tooncn dat de zeden der Chineefen niet geheel van de onze verfchillen, Een tweede overeenkomt! is de woede, die de Inwoonders van eenige landfchappen , tot de regtsgedingen hebben. Hunne geneigtheid tot de hairkloveryen is zoo geweldig, dat zy hunne landeryen , huizen en huisfieraden verpanden , om het vermaak te genieten van een regtsgeding te konnen vervolgen, of om hunne tegenparty ftokflagen te doen geven. Het gebeurt zomtyds, dac de befchuldigde, door omkoopingen, de flagen op zyn tegenparty doet vallen. Maar bet geen men by ons nooit ziet , is dac meu hier lieden heeft, welke handel in regtsgedingen dry ven, en 'er twee verkoopen, om een derde te konnen vervolgen. Een hand vol Tartaaren heeft verfcheidemaai het Chineefche Keizerryk ten onder gebragt; dit is een klaar bewys van de geringe dapperheid van deszelfs Inwoonders. De Wcfterfche Tartaaren zeiden voormaals, al fpottende, dat een paard uit hun land , door zyn grinniken , de geheele Chineefche ruirery op de vlugt kon dryven. Deze fpotterny was, voorde laatfte ftaatsomwentelingen, niet alleen op de verwyftheid en lafhartigheid der Chineefen gegrond, maar mede op den aart van hunne paarden, die als toen het : ge-  Eèn èn Zestigste Brief. 225 gezigt en het gegrinnik der Tartaarifche paarden niet verdraagen konden. De gematigtheid , zedigheid , ornzigngheid , fehaamte, en de onthouding zyn deugden welke in China hooger dan de dapperheid gefchat worden. Zy zyn zoowel aan de friarrhch als aah dè trouwen gemeen. Zy hebben 'er ten minftèn den uitcrlyken fchyn van ; want mén legt hier alles aan het uitwendige te koften; en de deugtfaamfte is die geene, die Zyne gebreken het beft bedekken' kan. Men moet egter bekennen, dat de bootten een natuurlyke geheigtheid. voor de deugd hebben; en dat zy die gcenen hoog fchatten, welke dezelve beocffencn. Men bewaart hier de gedagtenjs der deugdzaams liedèn door zegebogen en opfchriften. De Chineefen zyn vernuftig: dë verlakte werken , het porcclein, en de vörfchillende fchoone zyde ftoffen, die men naar Europa brengt, zyti hier een bewys van. Men befpeurt geen mindere bekwaamheid in hunne werken van' ebbenhout, fchildpad, yvoor, amber en koraal. Huri beeldhouwers werk en openbaare gebouwen gelyk poorten van grónte Steden , bruggen, kanaalen, zegeboogen, toorns en paleifen, hebben veel grootsheid en edelheid. Alles wat ui'c hunne handen voortkomt heeft een kenmerk,dat overeenkomftig met hunnen fmaak is. Het is waai4 dat zy weinig uitvinding in de tuigwerkelyke konften bezitten; maar hunne werktuigen zyrr V. Deel P eèrt*  226 De Nieuwe Reisigek. eenvoudig , en zy bootfen de onze met gemak na. De Chineefen zyn naarftig, arbeidzaam en geduldig. Hec gemeene volk , dac alleen zyn be* ftaan door onophoudelyk te arbeiden winc, befteec geheele dagen om de aarde om ce fpiccen; zy ftaan hier toe veeltyds. met de beenen tot aan de knien in hec water; en des avonds fchatten zy zig gelukkig, wanneer zy tot hun avondmaal een weinig ryft, een fchotel moeskruiden en thee hebben. Zy verzuimen geen middelen om hun beilaan te winnen; en vermits men zig hier alleen van handmolens bedient, om het graan te maaien, zoo is dit de bezigheid van een oneindig getal arme lieden. Eenigen verzamelen, in de ftraaten ,■ de fuikjes zyde, katoen of lynwaat, de vederen der vogelen, de beenderen, en Hukken papier, welke zy reinigen om weder te verkoopen. Anderen weeten voordeel van hunnen drek of van die van anderen te trekken. De Chineefen bezitten een byzondere begaaftheid tot de dienftbaarheid. Zy zoeken de begeerte van hunne meefters te ontdekken , en hunne bevelen voor te komen. Zy bezitten een meenigte vernuftige handelwyzen ; en met eengering getal werktuigen en gereedfehappen, voeren zy dat geene uit, dac in andere landen veel omflag vordert. Ondanks de gematigtheid , vernuftigheid en arbeidzaamheid van dit volk, zoo is egter hun getal zoo verbazent groot, dat de aarde, fchoon zeer  Iien en Zestigste Brief. as>? feer vrugtbaar, cn overal naauwkeurig bebouwt, ben naauwlyks voeden kan. Hierom is het grootfte gedeelte aan veele elenden onderworpen. Men heeft 'er die zoo arm èyti , dat het onvermogen om hunne kinderen op re voeden» hen vcrpligt omze op de ftraaten te vondeling te leggen. Anderen verdrinken hunne dogters zoo ras zy gebooren zyn. Een vader _ verkoopt, zomtyds zyn zoon, zyn vrouw en ejndefyk zig èeifs; dog' doorgaans verkoopt hy de eerfte alleen. De geneigtheid der Chineefen doét hen nettuurlyk tot de Staatkunde en geveinftheid overhellen. Men heefc geen Hof in Europa, zonder zelfs dat van Romen uittezonderen , in 't welk de behendigheid en doorflepenheid meer deel aan de gebcurteniffen heelt. Het is eeri gcftadige beoeffening der Hovelingen , om elkanders geneigtheid, aart, fmaak en oogmerken te leeren kennen. ■ Schoon de Chineefen zedig en eenvoudig in het gemeene leven zyn , zoo zyn zy niet minder pragtig by luifterryke gelegentheden. Niets evennaart de gedaante van grootheid, met welke de Borgerregenten en Krygsbevelhebbers in de ommegangen, feeften, openbaare gehoorgeevingen, enz. verfchynen. Wanneer een Manderyn uit zyn huis gaat , zoo gaan de bedienden van 2'yn Geregtshof in order, ter wederzyden van de ftraat. Eenigen draagen een zonnefcherm , anderen Haan op een koper bekken, én berigcen hec  De Nieuwe Reisiger. volk met luider Hemmen , cm den regter alle' eerbied te bewyzen. Anderen hebben groote' gceffeis in de hand, en weder anderen Hokken met yzere ketens, even gelyk voormaals de bondelbyldragcrs , met bondels van bylen en roeden, voor dé Romeinfche Raadsheeren gingen. Het gczigt hiervan doet de Inwoonders van een Stad fidderen. Zoo ras de Manderyn zig vertoont, beyvert zig een ieder, om hem zyne eerbied te betoonen , niet met hem te begroeten , want dit zou een Hrafwaardige gemeenzaamheid zyn , maar met van den weg te wyken, en regt overeinde te Haan,, de voeten tegen een geficten en de armen afhangende. Men blyft onbeweeglyk in deze geflaue, tot dat de Manderyn voorby is. Zoo hec een Onderkoning is, die zig inde Stad vertoont, zoo word hy van een meenigte mannen vergezelt, die de geheele Hraac beflaan. De optogt begint door twee keteltrommelflagers, welke genadig flaan, om hec volk van de aannadering van den Onderkoning berigt te geven. Agter deze volgen twintig mannen, welke vaandels draagen, waar op met groote letters zyn eernaamen gefchreeven zyn, of de afbeeldingen van zyne waardigheid bevatten, gelyk een draak, een tyger, een fchildpad en andere dieren ; vervolgens die de gedaance van een fchop hebben, en waar op men, mee goude leccers, de byzondere hoedanigheden van den Onderkoning leeH. De lyfwagcen, die de flaatie fluiten, zyn mee lanfen, hamers, bylenv fabels 5.  Een en Zestigste Brief. 229 fabels, boogen, pylen, geeiTels, ketenen, (lokken .en allerlei foort van verfchrikkelyk ftraftuig gewapenr. De Onderkoning vertoont zig op een vergulde ftoel, die door agt mannen op de fchouders gedraagen word: hy word door een meenigte bedienden te voet en te paard gevolgt; en ieder draagt het een of ander, tot dienft van zynen Meefter. Wanneer de Manderyn van het Hof afgezonden is ? en dat hy op zynen doortogt een Onderkoning of Gouverneur van een Stad bezoekt, zoo is 'eraan het hooft van zynen (loet een Bevelhebber, die een groote koker met bezoekbriefjes heeft. Ter zyde van zynen draagftoel, gaan twee of vier bedienden, die zeer pragtig gekleet zyn. Een groot getal andere lieden volgen te voet; maar deze meenigte beftaat gewoonlyk uit huurlingen , gelyk men in Europa by de intrede van een Ambaffadeur ziet. Zy blyven niet langer by den Chineefchen Afgezant, dan hy zig in de Stad ophoud. Vyftien hunner verhaten zyn wooning niet; en zes liaan aan de deur met hoboos, fluiten en trommelen, met welke zy de buuren en den Afgezant zelfs tot een geftadigen laft verftrekken, door het onophoudelyk geraas van deze fpeeltuigen ; want niemant gaat uit of in, of word 'er mede begroet. De Krygsbevelhebbers zyn niet minder pragtig op hunne reizen; hun gevolg beftaat alleen uit lieden te paard, en zy beyveren zig om ftryd P 3 om  23» r> e Nieuwe R e j s i g e n. om door den luider en rykdom der tuigen, wtipenen en kleederen uhtemuncen. Niemant, tot de Zendelingen toe, of hy reilf. hier met dezelve pragt, om dat de Chineefche Chriftenen deze uitwendige vertooning beminnen. De doet der vrouwen van de Manderynen zwigt voor die van haare mannen niet: haar draagftoel word door agt mannen gedragen ; en zy worden van haare vrouwen en davinnen in hangmatten gevolgt. Het zyn niet alleen lieden van een verheven rang, welke in het openbaar met deze prao;t verfchyrten: een man van een middelbaaren daat toomt alleen te paard gezeten te voorfchyn, of anders in een befloten draagdocl; hy word van een meenigte bedienden gevolgt; en een ieder, die van een minderen rang is, wykt uit eerbied voor hem ter zyde. Wanneer twee Manderynen elkandcren ontmoeten,"zoo vergenoegen zy zig, wanneer zy van een gclyken rang zyn, om eikanderen cp de gewoone wyze van dit land re begroeten , zonder dat zy uit hunne draagdoelen gaan of opftaan, dat is te zeggen, dac zy eerd hunne zamengevoegde handen laaten nederzakken , en hen vervolgens op hun hooft heffen; dit herhaalcn zy verfcheide maaien, tot dat zy eikanderen uit het gezigt verliezen. Maar zoo de eene van een minder rang is , zoo moet hy zyn draagdocl doen dilhouden, of afdygen, zoo hy te paard is, en een diepe buiging maaken. liet is voörnamentlyk ten opzigten van de grys-  Een en Zestigste Brief. &j| glasaards; dat de Chineefen zig onderdaanig, zedig, en eerbiedig betoenen. Zy befchouvven hen ais lieden , welke door den ouderdom en tyd bezitters der wysheid gewerden zyn; en de geboorte , rykdom, eernaamen en waardigheden, ontflaan niet van de eerbied, welke men hen fchuldig is. De Keizer zelfs fielt 'er zyn roem in om hen eer te bewyzen. By een openbaare gehoorgeving, wees men den Keizer een Manderyn van den derden rang , die honderd jaaren oud was. De Vorft zond een van zyne bedienden, om hem te doen naderen; en hy ftond van zyn Throon op, om hem eerbied te bewyzen. In deze gevallen, Mevrouw, kan men zig verheugen lang geleeft te hebben. Deze zelfde eerbied, die men in China voorden ouderdom heeft, hebben de kinderen mede voor hunne Meefters. Zy fpreeken weinig, en ftaan over einde in hunne tegenswoordigheid. De gewoonte verpligt hen, vooral in het begin van hec jaar, op hunnen geboortedag en andere diergelyke gelegentheden, om hen nedergekniclt te begroeten, en de aarde verfcheide maal met hun hooft aanteraken. Men heeft weinig volk, dat zoo bygeloovig als de Chineefen is : ik fpreek van hen, die belydenis van de afgodery doen, of aan tovery gelooven. Zy bidden zelfs hec compas aan, offeren het vleefch, werpen ftukjes verguit papier in de zee, even als wilde zy haar in hunne belangen overhaalen : zomtyds bieden zy haar fcheep- p 4 &  ©3? De Nieuwe Reisicer. jes van bonpapier aap , oni dac de gojven , bezig zynde mee dezelve te vernielen, geen tyd zouden hebben om hunne febepen te doen vergaan. By droogte bidden zy de afgoden om regen. Dq Manderyn geeftbevclfchriften uit,die op de hoeken der ftraaten worden aangeflagen: hy gebied een algemeenc vaften , en verbied , op ftrenge. ftraffen, eenige eetwaaren te verkoopen. Men doed plegtige omgangen naar verfcheide Tempelen. De Manderyn begeeft 'er zig te voet naar toe, opagtzaam gekleet, en doet zomtyds ftroo in zyne fchoenen tot een teken van boetvaardigheid. Hy word van dc mindere Manderynen vergezelt, .en van de voornaamfte Inwoonders gevolgt, welke offerhanden aan den afgod, brengen. De P.riefters, die tot den (toet behooren , zingen gebeden en maaken een ,beklaaglyk gefchreeuw , minder uit een grondbegiczel van Godvrugt, dan uit vrees voor ftokflaagen, wanneer het niet regent, 'tvyelk zy belooft, hadden te zullen verwerven. Eenige hunner, die zig hier. te llerk op beroemt hebben, worden verooi deelt om een gebeelen dag op de knien voor de hitte der zon bluorgeftelc te zyn. Zomtyds wreekt men zig aan den Afgod zelfs ; en zoo hy te lang naar de gunlt laat wagtcn , welke men verzoekt, zoo gebruikt rnen den itok, om hem handelbaar te maaken: ;:oo hy nog hardnekkig blyft , zoo kapt men hem in (lukken. Een van deze pagoden die de herhaalde bevelen van een Gouverneur niet wil-  EJen en Zestigste Brief. 235. de gehoorzamen, wierd uit de Stad verdreeven, en zyn Tempel afgebroken. Vermits ik met deze bygeloovige gewoonten den fpot dreef, in 't by?yn van een geletterde, zoo antwoorde hy my: „ Gy lacht hierom, en gy hebt gelyk; ik heb „ egter van de Zendelingen hooren zeggen, dac „ een Europeaans Keizer, om zyn ongenoegen „ tegens een van zyne goden te betoonen, zyn „ ftandbeeld deed mishandelen; en dat men in „ Spanjen , wanneer de droogte aanhoudende „ is, het beeld van den een of anderen heilig, ,, van de Regenten en Priefters vergezelt, op „ den oever der rivier brengt; alwaar men „ hec zou indompelen , zoo de Priefters geen „ borgen bleeven dat het binnen vier en cwin„ tig uuren regenen zou". Ik ben enz. Nan-King, den 30 December 1744. Twee en Zestigste Brikj» Vervolg van China. Gy zult, Mevrouw, door denzelfden brief, ons vertrek van Nan-King, en onze aankomft in de Hooftftad van China verftaan. Ik zal, voor dat ik u over Peking onderhoude, u de byzonderheden van onze reis mededeelen. Wy verliepen het landfchap Kyang-Nan niec, zonder alP 5 vo-  $34 De Nieuwe Reisicer. vorens eenige van deszelfs voornaamfte ftedea te bezigtigen. Na Nan - King, merkt men voornamentlyk Sou-Tcheou en Yang-Tcheou aanf De eerfte, die door haare gelegentheid by Venetipn kan vergeleeken worden , overtreft deze Stad oneindig door haare uitgebreidheid, en het getal van haare Inwoonders. De vrolykheid en vrugtbaarheid van deze landftreek, de toevloed der vreemdelingen, en het geftadig gezigt van de barken en gondels, met welke haare kanaalen bedekt zyn; en eindelyk de zagte, gemakkelyke en wellultige zeden van dit land , maaken 'er het bekoorlykfte en aangenaamfte verblyf van China van. Men zegt hier mede tot een fpreekwoord: Bet Paradys is hier boven, en hier beneden heeft men Sou-Tcheou, lk heb u reets van een andere Stad gcfprooken, die om haare fchoone vrouwen berugt is; Dit is Yang-Tcheou, die op den oever van een groot kanaal gebouwt is. De meenigte zout, die men hier vervaardigt, en in de nabuurige landfchappen verkoopt, lokt hier een groot getal vreemdelingen naar toe. Haare Inwoonders beminnen het vermaak zeer driftig ; en de vrouwen zyn hier zeer vindingryk, en zeer verfcheiden in de wyze om het zelve te verfchaffen. Alles wat men van de buitenfpoorige welluftigheid van de jonge dogters van Amathontes en Cithere verhaald, is niet anders dan een flaauw af beeldzei van de verliefde uitvindingen, met welke deze beminnelyke Yangianfe vrouwen haaf re  Twee en Zestigste Brief. 235' jre gunftbewyzen veraangenaamen. Deze weliuftige landftreék is voor de Chineefen het zelfde, dat Cyprus voor de Grieken was. Hec is mede in deze Stad, dat men de fchoonfte oranjeboomen vind. Deeze vrugten zyn hier zeer gemeen; die geenen, welke wy in Europa hebben, zyn uit China oorfpronkelyk, van waar de Portugeefen de eerfte zaaden hebben overgebragt. Men vertoont te Liffabon den eerften boom nog, uit welke alle de oranjeboomen voortgekoomen zyn, welke de Europifche tuinen verfiere n. Wy namen hier ligte draagftoelen , om een gedeelte van onzen togt afteleggen: zy zyti geheel van rotting, zelfs tot de ftokken, welke dienen om hen te onderfchraagen. Wanneer zy zwaarder waaren, zoo zouden zy ongemakkelyk zyn op de fteile bergen, die men moet overtrekken. De openbaare laftdraagers hebben een Opperhooft, aan welke de Reizigers zig vervoegen. Men geefc hen een ftaac van de maaien pf pakken over: men komc in de prys mee elkanderen over een: men betaalt in voorraat; en men ontvangt zoo veel briefjes, als men draagers begeert. Men geeft hen vervolgens de pakken over; en men kan verzekert zyn, dat alles getrouwelyk op de aangeweeze plaats zal beftelt worden. Zy draagen de laften gewoonlyk aan een ftok van bamboesriet, dac op de fchouders van twee mannen ruft. Het is een verwonderenswaardige zaak met hoe veel gemak deeze lalt-  i%6 De Niec we Reisjger.' laftdraagers voortgaan. Op een dagreis van tien uuren, ruiten zy niet meer dan drie maaien, en leggen twee uuren in een uur af, zonder dat zy draagzeelen gebruiken. De weg was op eenige plaatzen zoo vol volk, dat het een geftaadige kermis geleek. Hy was ter wederzyde met dorpen en herbergen bezet, in welke men voor weinig geld het middagmaal kon houden. Voor drie franfche ftuivers, kan een man zig den geheelen dag voeden: zy, die wyn drinken, bemalen dezelve afzonderlyk. Deeze geregten hebben , in het algemeen , weinig aangenaamheid voor een vreemdeling: zy beftaan in peulvrugten en moeskruiden; en het ergfte is, dat men deze fmaakelooze geregten kout en half gaar eet. Het is op den reuk, dat de koks oordeelen of zy in ftaat zyn om gegeeten te konnen worden. Een Chinees fchat de peulvrugten hooger dan het gevogelte. Wy volgde dit voorbeelt niet: en namen onzen toevlugt tot een voorraad van hammen, hoenderen en eendvogelen , welke wy met ons voerden. Een goede vogel koft niet meer dan een ftuiver. Men kent hier geen minder nog goedkooper voedzei, dan een zekere deeg van boonen, die men Teou-Fou noemt. Men maakt 'er koeken, by wyzen van kaazen, van, die vyf of zes duimen dikte hebben. Men vind 'er weinig fmaak in, wanneer men ze raauw eet; maar in water gekookt , en met zekere kruiden , vis en andera inmengzels bereid zynde, is het een zeer goed voed-  Twee en Zestigste Brief.  Twee en Zestigste Brief. g£i fchoonfte uitwerkzel der weerelt doen; fchoon in het algemeen, de geringe verhevendheid der huizen, de fchoonheid van het gezigt vermindert; maar het foort van gefchilderde en vernifte pylafiers, die ter wederzyden van iedere winkel geplaatft zyn, verftrekken tot een fieraad der flraaten, en geeven dezelve de gedaante van een tooneel. Men verkoopt hier , gelyk in Parys , kleine boekjes, in welke de wyken, plaatfen en flraaten zyn aangewezen; men heeft hier den naam, en de woonplaatzen van alle de voornaam (Ie atnptenaaren bygevoegt, tot gemak van die geenen, welke iets met hen te verrigten hebben. De Stad is in een meenigte wyken verdeek, welke aan zekere Opperhoofden onderworpen zyn, die het opzigt over tien huishoudens hebben , zy moeren aan den Stadsvoogt verflag doen, van alles wat in hun wyk voorvalt. De bewoonders van eene wyk , moeten eikanderen befchermen en bewaaren. Zoo 'er een dicfftal of eenige andere wanoider gepleegt word, zoo zyn zy 'er alle verantwoordelyk voor. Ieder huisvader moet mede voor het gedrag van zyne kinderen en bedienden verantwoorden, en hy is verpligt om voor zyn deur een gefchrift te plaatzen, waar op het getal, en de (laat van zyne huisgenooten uitgedrukt is. Behalven dit, word de Stad nagt en dag door krygsknegten bewaakt, die altoos met een geeffel in de hand door de ftraatèri gaan, en zonder onderfcheid (haffen een ieder, die eenige wanorder veroorzaakt; nerR 3 geus  s6a De Nieuwe Reisiger. gens is de ruft grooter dan in Peking. Het is zeldzaam , dat men hier van moorden of huis.braaken boort. .Deze krygsknegten zyn verpligt om de ftraaten zuiver te doen houden , en agt te geeven, dat een ieder voor zyn huis de onreinigheden laat weg veegen, cn geduurende de groote hitte de ftraten befproeit. Wanneer het geregent heeft, zoo fteeken zy de aarde weg, om het water te doen wcgvloeijen: vervolgens maaken zy de ftraaten weder gelyk, en ftampen dezelve vaft, in diervoegen, dat men, weinig tyd na de zwaarfte regenvlaagen, droogvoets door de geheele Stad gaan kan. Deze voorzorg is des te noodzakelyker om dat-de ftraaten van Peking, niet geplaveit zynde, anders onbruikbaar zyn zouden. Het zou nog erger zyn , wanneer men verzuimden om haar te befproeijen; de meenigte van heen en weergaandc lieden, doet in den zomer , een by uitltek fyn ftof op ryzen , 't geen zeer verveelende is. Vermits men in de Stad een bezetting van veertig duizend mannen heefc, dievoornamentlyk gefchikt is, om de goede order in agt te doen neemen, zoo werd alles met een ongelooffelyken fpoet ter uitvoer gebragt. Zoo ras de nagt begint, zoo fluit men de affchutzels, die, gelyk ik gezegt heb , aan het einde van iedere ftraat zyn. Men opent dezelve niet dan voor bekende lieden, om gewigtige redenen, en in dringende noodzakelykheid ; anders word men door de fchildwagten aangehouden, en zelfs in de gevankenis gebragt. De  Twee en Zestigste Brief. 263 De zaamenkomfien, de danspartyen, de bezoeken, en wandelingen, die men inden nagc neemt, zyn hier geen uitfpanningen voor ordentelyke lieden. Deae vermaaken, welke in Europa alleen onder lieden van den goeden fmaek (bon ton') plaats hebben, worden hier als uitfpanningen van bet kanailje. banditen , firuikroovers aangezien, en die altoos door ilokOagen geftraft worden: Dc krygsknegten, die geftadig van het eene wagtbuis naar het andere gaan , flaan geftadig mt een klap , om te doen hooren dat zy zig van hun pligt kwyten. Zy moeten mede het gefchrecuw der fchiidwagten beantwoorden, welke in dezelve ftraac ftaan. De Stadsvoogd doet dagelyksde ronde, en komt zomwylen, als hy het minft vcrwagt word; de minfte onagtzaambeid word ftrengelyk geftrafr. De Officieren en krygsknegten, welke in dienft zyn , zyn de eeaigfte, aan welke het geoorlooft is om wapenen in Peking te dragen. ïn de voornaamfte wyken , heeft men een klok, of een trommel , welke dient om de nagtwagten aanreduiden. Iedere wagt beftaat uit twee uuren: de eérfte neemt haaren aanvang by het eindigen van den dag: zoolang dezelve duurt, {laat men van tyd tot tyd , eenen flag op den trommel, of op de klok. Men geeft twee flagen, geduurende de tweede;, drie, geduurende de overige; in diervoegen dat, op wat tyd van* den nagc men wakker word, men altoos ten naait 4 . Üea  a.6"4 De Nieuwe R e i s i g e r;' flen by weten kan , hoe laat het is. Geduid rende deze tyd, zingt een man een gezang, waar van dit de zin is. „ Gehoorzaamt uwe ou„ ders. Eerbiedigt de grysaarts en de Overhe„ den. Leeft in eendragt. Pleegt geen onregc„ vaardigheden " . De klokken van Peking zyn van dezelfde ftoffe als de onze, maar derzelver klepels verfchillen 'er maar alleen van. Deze zyn houte hamers ; hierom is haar geluit zoo fcherp nog zoo verveelend niet. De voornaam» naamfte is, zonder tegenfpraak, na die van Moskou, de grootfte van de geheele Weerelt: zy weegt, zoo men zegt, meer dan driemaal honderd duizend ponden. De groote klok van NanKing, yan welke ik u gefproken heb , weegt omtrent half zoo veel als die van Peking. Een andere bezienswaardige zaak van deze Hooftftad is het Obfervatorium. Dit is een grootte vierkante toorn, die tegens den muur van de Tartaarifche Stad ftaat, en die een grootte uitgeftrektheid lands overziet. Het gebouw heeft niets, dat pragtig is; maar men vind 'er een Spheer, Globens, Telescopen, en een meenigte andere Wiskundige, Natuurkundige en Sterrekundige werktuigen. Voor de aankomft der Zendelingen , waaren de werktuigen der Chineefen zeer plomp en onvolmaakt. De Vader Verbieft, deed dezelve veranderen; maar de oude wierden, uit eerbiet voor hunne oudheid, in een nabuurige zaal bewaart. De kopere , die de Jefuiten in derzelver plaats deeden vervaard'-  Twee en Zestigste Brief. 265 gen, beflaan het plat van den toorn. Zy zyn groot , welgegooten , met draken verfiert, en op een zeer gemakkelyke wyze geplaatft. Zoo derzelver .naauwkeurigheid , aan de fchoonheid van het werk beantwoprt, zoo heeft men niets in dit foort dat 'er mede vergeleeken kan worden. Maar men heeft redenen om te denken, dat de Chineefche werklieden , by gebrek van oplettentheid of bekwaamheid , hunnen arbeid die volmaaktheid niet zullen hebben konnen byzetten, welke die van onze Europifche konrtenaars bezitten. Egter, hoe gebrekkig deze nieuwe werktuigen ook zyn moogen, zoo over* treffen zy de ouden nog zeer verre. Maar men heeft de Chineefen nooit konnen overreden , om 'er gebruik van te maaken, zonder een uitdrukkelyk bevel van den Keizer, zoo zeer zyn zy aan alles verknogc wat merkteekenen van oudheid draagt. Ik ben enz. Te-King den Eer flen Maart 1744. &5 Drïe«  s.66 De Nieuwe Reisiger. Drie en Zestigste Brief» Vervolg van China. Men vraagt in Europa of de Keizer van China een willekeurig gezag bezit? Ik antwoord, Mevrouw, dat zoo men üg voor hem als voor een God nederbuigt; zoo hët mirtfte gebrek van cerb iét voor zyn perzoon even al:; een heiligfchending geltraft word ; zoo deze Vorft met alle de eernaafnen van de Godheid veifiert is; fchoon hy het Opperhooft van den Godsdienll Zoo wel als van het llaatsbeftuur is; fchoon hy een gezag oeffent, dat door geen andere magt bepaelt word, zoo is bet van een andere zyde egter mede waar, dat 'er geen Ryk is, in welke het leeven, de eer en de bezittingen der onderdaanen , door een grooter getal wetten befchermt word ; dat verfcheide Keizers van China deze wetten als hunnen fteun, hunne Onderdaanen als hunne kinderen, en de regenten als hunne broeders befchouwt hebben. Schoon eenige Keizers hun gezag misbruikten, en de geeffel van hunne Onderdaanen geweeft zyn, zoo hebben anderen, zonder ergens door bepaalt te worden, zig door de reden en de zeden, genoeg laaten beteugelen. Dus is deze regeering die in haaren aart willekeurig is, een Vorftelyke regeering in derzelver wyze van beftuur. Wat is het, in der daad, anders dan een willekeurig gezag, dat een geheel lighaam van borgerlyke & ö regen-  Drie en Zestigste Brief. '267 regenten en geleerden duld, welke vermaaninaen en vertoogen aan hunnen Vorft durven dooti? En zoo de Vorft hier geen agt op flaat;: zoo hy de uitwerkzelen van zyne verontwaardiging aan den Manderyn doet gevoelen, die den y vor en moed heeft om hem het voorteftellen , zoo maakt hy zig gehaat, en is de geeffel van zyn volk, daar in tegendeel de heldhaftige ftandvas* tigheid van den Manderyn, het onderwerp der algemeene loffpraaken word, en zyn naam onfterffelyk maakt. Die is inderdaad, Mevrouw, de pügt van die geenen, welke hier het Geregtsbof der Zedemesflers uicmaaken, en die, in veeIe opzigten, met de Parlementen van Vrankryk konnen vergeleeken worden. Niet alleen houden zy de mindere regtbanken in vrees, en doen haar de wetten in agt neemen, onderzoeken dèe* zeiver vonniffen , keuren dezelve goed en ver* breeken ze, na dat zy hem regtmaatig of onregeveerdig voorkoomen; maar zy zyn nog de werktuigen, van welke zig het volk bedient om zyne kragten aan den Keizer te doen, en om de Vorft de regten en vryheden van zyne onderdaanen voorteftellen. Deze regebank heeft altoos de Keizers met een edele ftandvaftighcid dat geene voorgeftelt, dat zy tot welftand van den ftaat noodig oordeelde. De goede Vorften hebben zig van hunne berigten bevoordeelt; de dwingelanden hebben hen veragt , of met de dood geftraft. Maar als dan nam het geheele yolk deel io het lot van deszelfs edele verdedigers 5  «68 De Nieuwe Reisiger; gers ; en de eerbiet, die het voor deze Vaderen des Vaderlands betoonde , de fmerte die het liet blyken, over de behandelingen, die zy ondergingen, de doorlugtige naamen,die zy hen gaaven, en de eerbewyzen, die zy hen betoonden , Helden hen rykelyk fchadeloos voor de ongunft der Vorften. Hierom ziet men deze doorlugtige mannen dagelyks bewyzen van hunnen moed, en de grootheid van hunne ziel geeven. Zoo ras het algemeen belang van het Ryk 'er deel in heeft, zoo ontzien zy nog groote Heeren, nog IVJanderynen , fchoon de Keizer hen befchermt. De liefde tot den roem en pligt , overweegt alle andere aanmerkingen ; en zoo ras zy de pligten van hunne bediening vervullen moeten , zoo ontzien zy nog tegenbevelen, nog verbanningen, nog de dood zelfs: de jaarboeken van China bieden ons meer dan een voorbeelc hier van aan. Twaalf Manderynen beflooten om den Keizer Ti-Siang den haat voorteftellen , die zyne te verregaande wreedheid aan de Chineefen had ingeboezemt. De eerfte die den laft op zig nam om dit ter uitvoer te brengen, wierd op bevel van den tiran levendig doorgezaagt. De tweede wierd op de pynbank gebragt, en onderging een langzaame en wreede dood. De derde was niet minder kloekmoedig; en Ti-Siang bragt hem op (taande voet met eige handen om. In een woord, een eenige ontkwam alleen zyne woede, fchoon ky niet minder kloekmoedigheid betoonde. Hy « - be-  Drie en Zestigste Brief. a6e> begaf zig naar het Paleis, met de werktuigen tot zyne ftraf in de hand : „ Zie daar, Vorft, „ riep hy uit, zie daar de vrugten, welke uwe „ getrouwe dienaars voor hunnen yver verwer„ ven; en ik kome om myne belooning te ont„ vangen". De Keizer, door zoo veel kloekmoedigheid ontroert, vergaf hem zyne ftoutheid, en verbeterde zyn gedrag. Men heeft nooit gezien, dat het Geregtshof der berispers zyne vervolgingen geftaakt heeft, wanneer hec dagt dat dezelve met de billykheid, en met de regelen van een verftandige regeering overeenftemde. Deugdzame Vorften hebben erkent, dat deze inftelling, die zoo nuttig voor het geluk van hunne onderdaanen is, hen zelfs beletten, om door vleiers bedrogen, en door de valfche gedienftigheid der Hovelingen verleid te worden. Is het niet mogelyk, dat, in een diergelyke regeering, een Vorft het willekeurig gezag oeffenen kan? De algemeene bevelfchriften worden door hem uitgegeeven ; maar volgens de gelleldheid van den ftaat, doet hy niets zonder alvorens met mannen raadteplegen, welke in de wetten opgevoed, en door meerderheid van ftemmen verkooren worden. Hy deelt met hen de verdrietelyke zorgen van de Vorftelyke waardigheid , alle zaaken komen onder zyn oog: men bied hem fmeekfehriften aan, 't zy om hem gunften te verzoeken, 't zy om zig over geweldenaryen te beklaagen , of om hem zyn. eige mifllagen onder het oog te brea-  tfo De Nieuwe Reisiger. brengen. Men liet my onlangs een van dez^S gefchriften leezen, dat aan een ouden Keizer gerigt was : men bragt hem in het zelve onder het oog : „ Dat hy zyn leeven in welluft en ,, leedigheid met zyne byzitten fleer,, dat hy de „ Keizerin zyne wettige vrouw veragtte j dat hy j, aan het hooft van zyne krygsbenden , onbej, dreven Veldheeren piaatfTe , die meer begee„ righeid naar goud en zilver bezaten, dan zy j, naar roem en eer (tonden; dat zyne fchatkiften „ dagelyk ) door buitenfpoorige verkwillingen uic„ geput wierden, enz.". • Van alle de voorbeelden en ontwerpen van een goede regeering, die ons door de oude zyn naargelaaten, ken ik 'er geen, dat zoo veel volmaaktheeden dan dit bevat. Het gaat alleen, zoo als ik meen u reeds gezegt te hebben , over de wederzydfche pligten der ouderen en der kinderen. De Vorft draagt den naam van Vader van' den (iaat. Een Onderkoning is de Vader van het landfchap, in 't welke hy het gebied voert . gelyk een Manderyn zulks van de Stad is, die hy beftuurt. De groote eerbiet van de kinderen voor hunne ouders, doet hen de borgerlyke wetten volmaaktelyk gehoorzaamen. De onderdanigheid, die de ruil in de huisgezinnen bewaart, brengt in de Steden een vreedzaamheid voort, die de goede order door het geheele Ryk doet heerfchen. Dus , fchoon China het willeketvrigfte Ryk van de Weerelt is, zoo heefê men weinig volken op de aarde, die een rede- lyker  Drie en Zestigste Brief. 071 Jvker vryheid genieten. De Keizer heeft het r'egt. om belafh'ngen naar zynen wil te doen vorderen; maar buiten een dringende noodzakelykheid , zoo maakt hy zeldzaam van zyn geheel gezag gebruik. Weinig jaaren zyn 'er, in welke men niet een of twee landfchappen van de fchattingen bevryd, vooral wanneer zy door ziekten of hongersnood geleeden hebben. De Keizer befchikt willekeurig over de inkomften en waardigheden; hy benoemt de Onderkoningen en Stadsvoogden, cn zet hen weder af. Wac zynen Opvolger betreft, de Kroon is in diervoegen erffelyk, dat de Keizer, die gewoonlyk een groot getal kinderen heeft, den geeuen verkiert welke hy wil; en hy verkiert altoos den geenen, die zulks het waardigfte is: zyne eer heeft hier mede deel aan. Hy verklaart hem in zyn leeven tot Erfprins; en in deze hoedanigheid, heeft hy den rang en eerbewyzen boven zyne broederen. De Keizer kan zyne keus veranderen, gelyk zulks onder de regeering van Cang - Hi gebeurt is. Het gebeurt zomtyds mede, dat de Keizer in zyn gcflagt niemant vind, die deze eer waardig is, en dat hy iemant uit een vreemd huis verkiert. Kan men zig nu nog verwonderen, dat de Throon van China byna altoos door groote mannen bezeten is? / De Prinfen van den bloeden hebben geen regt op de eernaamen of eerbewyzen , zonder een uitdrukkelyk bevel van den Keizer. Die hunner, welkers gedrag met hunne geboorte niet overeenkomt, hebben geen andere teekenen  s/a De Nieuwe R e i s i g e rV kenen van onderfcheiding, dan die van den geeJen gordel, die het merkceeken van het Koninglyke bloed voor de beide fexen is. Dezë kleur word hier als geheiligr befchouwt, en die geene, die met dezelve verfiert is, heeft geen andere befcherming noodig; men eerbiedigt hem overal waar hy doortrekt. Men verkiert deze kleur boven alle andere , vermits zy zoo veel als het zinnebeeld der zon is, by welke men den Vorft vergelykt. Men geeft de Princen van den bloeden een' jaarwedde tot hun onderhoud; maar het gemeen neemt geen deel in het geen hen betreft. Het Keizerryk is even als met dezen Princen vervult, die alle uit het een of ander oud Vorftelyk huis afrtammen, en die men aan hunnen gordel kent. Hun getal vermindert hun aanzien; eenige hunner zyn zoo arm* dat men 'er gezien heeft, die de Zendelingen tot bedienden verftrekte. Het is aan niemant, die den rang van Prins voert, geoorloofr, om buiten de Hooftftad te flaapen , zonder bewilliging van het Hof; en zy moogen by eikanderen geen bezoeken afleggen. De adeldom is in China niet erflyk , dan alleen in het Keizerlyke geflagt, en in dat van Confucius. De zoons van de geenen T die de grootfte waardigheid bekleet hebben , zyn met het gemeen gelyk, zoo zy zelfs tot geen waardigheden geraaken : zy erven de goederen , maar geenfints de waardigheeden van hunne vaderen* Wanneer den Vorft zekere perzonen tot den adeldom  Ürie en Zestigste Brief. 273 'èom verheft, zoo fpreit hy dikwyls deze gunft bver hunne voorzaaten en nakomelingen, tot een zeker getal gellagten uit. De Vader Verbied, een vlaamfche Jefuit , tot voorzitter van hec Wiskundige Geregtshof aangeftelt, en tot een groot man door opene brieven van den Keizer verklaart zynde, zoo gaf men hem te gelyk brieven van adeldom voor zyn vader, voor zyn moeder, en voor de vaders en grootvaders vari beide. De Zendelingen wierden als zyne broeders befchouwt; en onder dezen eernaam, genooten zy de voörregtén Van den adeldom,; De Keizer, aan de Jefuit Schall fchryvende , noemde hem een man van een zeldzaarne godvrugt, en zyn moeder een vrouw van een door' lugtige heiligheid. Zyn grootvader, die waarfchyirelyk niet meer leefde, wiert tot voorzitter Van het Wiskundige Geregtshof benoemt. Dé Vorft zcide, voor de grootmoeder fpreekehde ,■ „ dat hy wenfehte een gefchikte plaats te hebi, beri, in welke hy haar dagelyks volgens haar' „ verdienden vereeren kon, door de opoffering „ van wierook". In hoedanigheid van Opperprieder, kan dé Keizer van China, een ieder, die hy wil, toï den ftaat van heilige of welgelukzalige verheffen, maar voornamentlyk die geenen, welke zig' door voornaame dienden, of agtenswaardigë deugden, nutcig gemaakt hebben. Hy kan 'er zelfs Goden van maaken , Tempelen vöor heri opregten, en het volk noodzaaken om hen aan= ft Deel. S te-  £74 PE Nieuwe Reisiger. tebiddcn. Eindclyk zyn gezag gaat de gewoonte te boven; want hy kan, naar zynen wil, de naamen der landfchappen, der Steden , en geflagten veranderen ; om te verbieden van zig van zekere uitdrukkingen in de taal te bedienen , en de oude weer doen herleeven. Het geen iets is dat de Grieken , Romeinen , en voornamentlyk de Franfchen dagten , dat aan geen gezag onderworpen was. De eerbiet, die de Chineefen voor hunnen Vorft hebben, beantwoort aan de grootheid van hunne magt. Het is niet dan aan de Heeren van zyn gewoon gevolg geoorlooft, om in zyne tegenswoordigheid over einde te ftaan; nog zyn zy verpligt om neder te knielen , wanneer zy tot hem fpreeken. Zoo hy ziek word, zoo vergaderen alle de orders van den ftaat op een wyduitgeftrekt binneplein van het Hof; en zonder agt op de onguurheid der lugt te geeven, zoo brengen zy hier nedcrgeknielt dag en nagt over, onledig zynde , met hunne droefheid te laaten blyken. Het geheele Keizerryk lyd in zyn perzoon; en zyn dood is het eenigfte ongeluk , dat zyne onderdaanen fchynen te dugten. Zoo hy onder de ziekte bezwykt, zoohy eindelyk fterft, zoo zegt men niet dat hy dood is: deze uitdrukking zou niet opgeblaafen genoeg zyn ; maar men zegt, „ dat een groote berg „ gevallen is; en dat 'er een nieuwe gaft in den „ -Hemel is ingegaan". Ik zal geen lange befchryving van den ftoec mas-  Drie en Zestigste Brief. 275 maaken, die den Keizer by plegtige gelegenthedan vergezelt. Gy begrypt ligtelyk, Mevrouw* dat de grootfte Vorft der Weerelt, by het pragtigfte volk, allen luifter vertoont, die gewoon]yk de Oofterfche Vorften vergezelt. Zyn rok is van geel fluweel, dat met een oneindige meenigte draaken geborduurd is, die vyf klaauWen aan iedere poot hebben. Twee gröötë door een gevlogten draaken bedekken de borft. De muts, laarzen, en gordel zyn van een gróotë waarde. Zyn gevolg , zyne wapenen, de tuigen van zyne paarden, de zonnefchermen, waaiJers, en alles Wat hem omringt is luiiterryk; eri zyn doorlugtige ftoet is uit de keure van hec volk zamefjgeflelc, dat is te zeggen , uit Princen, Staatsdienaars, Manderynen, en alle de bedienden van de Oppergeregtshoven van het Keizerryk. Men heeft in Peking zes Oppergeregtshoven , die het opzigt over een oneindige meenigte van mindere Geregtshoven hebben. De eerfte waaken over het gedrag der Magiftraatsperzoonen , en geeven den Vorft telkens berigt, wanneer 'er een Manderynsplaats open valt, onï dat hy dezelve zonder uitftel vervullen kan. Dé tweede heeft het beduur van de inkomften. Dé derde is het Geregtshof der gewoonten, belaft om de oude gewoonten, de plegtigheeden , Welke den Godsdienft betreffen, de offerhanden, 'dé inhaaling der Afgezanten , de feeften , de konften, de buitenlandfche zaaken , eöz. iri agt té g 2 doeri  n?6 De Nieuwe Rbi.sioeh. doen neemen De vierde, die het bewind ovar den Kryg heeft, breid haar regtsgebiet over de krygsbende , de Bevelhebbers, die haar gebieden, en over de wapenen uit. De vyfde, die het Gcregtsliof der lyfliraffelyke misdaden is, oordeelt oppermagtig over leven en dood. De fesde heeft het opperbewint over de Keizerlyke gebouwen, bruggen, kaaijen , tempels, zegeboogen, dyken, en in een woord, over alle de openbaare werken en de zeemagt. Deze zes Geregtshoven hebben ieder een voorzitter, twee byzitters, en verdeeien zig in verfcheide klasfen, welke mede uit een voorzitter, en twaalf Raadsheeren bellaan. Men telt veertig of vyftig van deze mindere Geregtshoven. Dit was het getal van de Raadsheeren voor de laatfte ilaarsomwenteling; maar zederc de overrompeling van de Mant-Cheoufche ïartaaren, heeft men het zelve verdubbelt, met in alle de Geregtshoven zoo veel Tartaaren te splaatzen , als 'er Chineefen in zyn: dit is een ftaatkundige trek van den Overwinnaar, om zyne eene Onderdaanen aan de Chineefche gewoonten te gewennen, zonder de tweede onvergenoegt te doen zyn. De zes Geregtshoven van Peking zyn aan den raad van den Keizer onderworpen, die uit de Princen van den bloeden , Staatsdienaars, Manderyns van dén eerften rang, zamengellelt. De Vorft zit 'er in perzoon in voor, en na hem , de eerfte Staatsdienaar van het Keizer- ry-L.  Drie en Zestigste Brief. 277 ïy'k. Men wyft hier alle de zaaken -uit, die 'er aan beroepen worden ; men onderzoekt 'er de gewigtigfte zaaken in ; en de Vorft openbaart hier zyn laatfle befluit. Het Oppergeregtshof word hei inwendige Geregtshof genoemt, omdat het in het inwendige gedeelte van het Paleis gehouden word. Alles gefchiet in China door het beftnur van deze verfchillende Geregtshoven , zonder dat het geooriooft is, om zig regtftreeks aan den Keizer te vervoegen. Ten tyde van de laatite Chineefche Keizeren, was het gezag van dit Geregtshof zoo willekeurig, dat in meenigvuldige gevallen , de Vorft zelf zyne befluiten niet durfde verbreeken. Maar zedert dat de Tartaarifche Vorften' op den Troon gelleegen zyn, befchouwt men alles zoo naauwkeurig niet; een bewys hiervan zyn alle de vreemde Godsdicnften , welke openbaarlyk toege'laaten worden , ondanks de vertoogen van de Staatsdienaars, en oude inftelling van de regeering. Om te beletten dat deze lighaamen het Kèizerlyk gezag niet hinderlyk zyn , of iets tegens zyn belang fmeeden , zoo zyn de zaaken van hun regtsgebiet, in diervoegen verdeelt, dat zy eikanderen noodig hebben; men heeft geen zaaken die van eenig aanbelang zyn, welke niet op verfcheide van deze Geregtshoven betrekking hebben, en zomwylen aan allen, by eikanderen vergaderc zynde. Men heeft vervólgens in ieder Geregtshof, een opziender aangeftelt, die S 3 door  a?8 De Nieuwe Reisiger. door den Keizer benoemt word, om het oog over alles te hebben, wat 'er verhandelt word, Hy heeft geen raadpleegende item ; maar hy woont alle de vergaderingen by; en zyne bediening vordert, dat hy den Vorft van de geheimfte befluiten verflag moet doen , 4en vooral van het wangedrag en de onregtvaardigheeden. Men waakt met dezelfde geftrengheid over het gedrag der Amptenaaren en Regters, in de Jandfchappen. In alle Steden heeft men byzondere opzigters, behalven de gewoone onderzoekers, die van tyd tot tyd, door het Hof afgezonden worden. Zoo ras zy in het landfchap aangekoomen zyn, zoo neemen zy een meerderheid boven den Onderkoning, en voor alle de andere Manderynen aan. De fchrik, die zy onder hen verfpreidcn, is zoo algemeen, dat men tot een fpreekwoort zegt: De rot heeft de kat gezien. Zy draagen het Keizerlyk zegel aan den regter arm gehegt; en zoo dra zy het zelve van den Vorft ontvangen hebben , worden zy zoo yerfchrikkelyk als de blixera. Het is niet zonder reden , om dat het gezag van deze Zedemeefters zoo ver gaat, dat zy in flaat zyn, om ben hunne bedieningen afceneemen, en hen van hunne goederen berooven. Maar men ziet zeldzaam de geftrengheid van deze ontzaggelyke regters, anders dan op die geenen vallen, welkers onregtvaardigheeden te veel gerugt gemaakt hadden pm. verborgen te konnen blyven , of welkers  Drie en Zestigste Brief. 279 •kers armoede hen belet om hunne geldzugt te voldoen. Wanneer de kuiperyen van hen, welkers wangedrag deze Opzigters ondekken, hen' voor eenige kwaade behandelingen blootltellen, zoo worden zy van het geheele volk aangezien, als Vaders van het Vaderland , en manelaurcn van het algemeene welzyn ; rcrwyl de befchuldigden, en hunne befebermers altoos met haatelyke naamen betekent wierden , die de hiftorie toe de nakomelingfchap overbrengt. De Keizer doet zomwylen iri eigen perzoon' deze nafporingen, om dooi zig zelfs van het gedrag der landvoogden onderl igt te zyn, en om de klagten van bet volk aantehooren. Niets is aanmerkelyker, Mevrouw, dan het geval, dat rriy door een ouden Zendeling verhaalt is. Hy was te Nan-King, wanneer het geen ik u vergaaien zal , gebeurde. Ik zal zyn eige woorden hier invoegen. „ Wanneer de Keizer Cang-Hi, in een van „ deze togten, zig van zyne lyfwagten vervvy„ derd had, zoo zag hy een grysaart die bït-(| „ terlyk fchreiden. De Keizer vroeg hem, zön,,'der zig te openbaaren, naar de reden van zy„ ne droefheid. Ik heb maar een zoon, ant„ woordde hem de grysaard, die het voor werp' „ van myne tederheid was , eu die ik als de „ eenigfte fteun, van myn huisgezin befehouw„ den. Maar een Tartaarfche Manderyn heeft ,, hem my ontvoert; en zie my daar.verftooken '„ van de hoop, van hem ooit weder te zien; S 4. » want  e8o De Nieuwe Reisiger, „ want een man die zwak en arm is, gelyk ik „ ben, heeft geen hoop om den Stadsvoogd te noodzaaken, om hem aan my te rug te gee„ ven? Waaromniet, zeide de Keizer, ga met „ my; en wy zullen den Manderyn fpreken; de „ grysaart gehoorzaamde, en geleidde den Vorft „ in het Palcis van den Stadsvoogd. Wanneer ',, de Tartaar van de misdaad overtuigt was, „ met welke men hem befcbuldigdc , zoo be„ val de Vorft , by wieri zyn lyfwagt weder „ gekomen was, om hem op ftaande voet het „ hooft afteflaan; waar op hy zig tot den be„ droefden vader keerde: lk geef u, zeide hy „ tot hem , de bediening van dezen onregtvcer„ digen menfehenroover; zyt regtvaardiger dan „ hy ; en dat zyn voorbeeld u leere om niets „ te doen, dat u in het geval brengt, om een „ ander tot een voorbeelt te ftrekken". Zie hier een andere gewoonte, die veel eer aan de regeering van dit volk doet. Van drie tot drie jaaren, doed de Keizer een naamlyft opftellen, die de naamen, en de goede en kwaade hoedanigheeden van alle de Manderynen bevat. In iedere Stad, onderzoekt den eerfte def regenten, het gedrag der Amptenaaren, die onder hem ftaan , en geeft hen gunftige of opgunftige getuigeniffen, die aan het Qppergeregtshof van het landfchap gezonden worden. Hier worden deze getuigfehriften door den Onderkoning onderzogt, die 'er zyn aanmerkingen byvpegr. Onder den naam van een Manderyn, werd  Drie en Zestigste Brief. 28i word zomtyds gefchreven : „ Het is een geld„ zugtig man , My is geftreng en te hardvogtig. Hy is oud, en kan zyne bediening niet „ langer waarneemen. Hy is trots, eigenzinnig „ en ftyfhoofdig. Hy is driftig, oploopent, ,, brutaal, en weet zig zelfs niet te bezitten. „ Hy is langzaam , en doed geen zaaken af, „ enz. enz.". Zoo de byvoegzels gunftig zyn, zoo bevatten zy de deugden der Manderynen. , Het is een deugtzaam man; hy verdrukt het „ volk nier; hy volvoert getrouwelyk alle zyne , pligten. Het is een' ervaaren man, die- ftand,, vaftig zonder hardheid is , en die zig weet ,, bemint te maaken, zopder dat men ophoud „ hem te vreezen'*. Deze aanrcekeningen werden aan het Oppergeregtshof van Peking gezonden, 't geen nooit verzuimt , om te ftraffen of te beloonen, volgens het kwaad of goed dat men van ieder zegt. De eenen worden tot hooger waardigheeden verheeven ; en de anderen worden afgezet, of tot laager bedieningen vernedert. De Keizer zend mede, van tyd tot tyd; buitengewoone opzigters , die de Steden in het geheim doortrekken, en die zig, na dat zy eenigen tyd de rol van Spion gefpeek hebben, zig eindelyk ondekken , en de fchuldigen in hef openbaar een regtsgeding aandoen. Ondanks deze bewyzen van geftrengheid, zoq zyn 'er gelegentheden, in welke de fchreeuwenfte onregtvaardigheeden geduld worden, en men zou byna kunnen zeggep, dat zy gewettigt S 5 waa-  S82 De Nieuwe R e i s i g e r. waaren. By voorbeelt , a!le de Manderynen, die mee eenigen lalt van het Hof afgezonden worden, worden door de regeering benoemt. By hunne terugkomft, zyn zy verpligt om aanmerkelyke gefchenken aan de Princen van den bloeden, de groote Heeren en Staatsdienaars te doen.' Men wil egter niet, dat deze edelmoedigheeden hen tot laft verftrekken zouden ; en hierom verfchoont men alle de knevelaryen, welke zy iri het werk ftellen" om geld te bekomen. Zy behoeven niet te dugten , dat die geenen, van welkers goederen zy zig meefter gemaakt hebben , befcherming aan het Hof zullen vinden , of dat men hun gedrag onderzoeken zal. Niemant waagt het zelfs om 'er zig over te beklaagen; want men weet, dat, fchoon men een uirerlyke verrooning maakt, om hen regt te verfchaffen, zy egter geen vergoeding te hoopen hebben. In dit foort van gevallen , kan men zig niét regtrtreeks by den Keizer vervoegen ; de zaaken moeten volitrckt door 'de handen der Staatsdienaars gaan , of door die van hen, die de eerfte waardigheden in het Paleis bekleeden; en alle deze grooten hebben een en het zelve belang , waar door de lydende party altoos in het ongelyk geftelt word. Op zekere dagen van i het jaar, roept de Keizer de grooten van het Hof, en de eerfte Manderynen van de Geregtshoven by eikanderen, om hen een vermaning te doen. Deze doen dit •mede in hun gebied. Zy verzamelen het volk  Drie en Zestigste Brief. 283 volk tweemaal ter maand, en onderwyzen het in het een of ander ftuk der zedekunde. De Vorft geeft zelfs de ftof op, die zy verhandelen moeten. Gy zult, Mevrouw, voor het overige, een groot denkbeeld krygen , van de geftadige oplettentheid van de regeering, op het gedrag van de Magiftraatsperzoonen, wanneer gy weet dat men dagelyks te Peking een Courant drukt, ir> welke alle de nieuwstydingen over de goede of kwaade regeringswyze der Manderynen gaan. Men leeft in dezelve de naamen van hen , die van hunne waardigheid berooft zyn, en de oorzaaken van deze ongenade. Men doet 'er verflag in, van de vonniffen der Geregtshoven, en de ongevallen, die in de landfehappen zyn voorgevallen, wat de Landvoogden gedaan hebben o\y hec volk te onderfteunen ; de gewoone en buirengewoone uitgaave van den Keizer , de p-unften die hy toeflaat, de vermogen, die man hem over zyn eige gedrag gedaan heeft, de loffpraaken die by aan zyne Staatsdienaars geeft ? en de berispingen, die hy hen doet: by voorbeeld , „ Een zoodanig is in een kwaat gerugt; hy zal geftraft worden, zoo hy zyn ge„ drag niet verandert". In een woord, deze Courant bevat een getrouw en omrtandig verhaal van alle de Staatszaaken. Die geenen, welke gelaft zyn, om dezelve op te {tellen, moeten hem dén Keizer aanbieden, voor dat zy hem uitgecven. Het zou een misdaad zyn , die de dood waar-  284 De Nieuwe R e i s i g e r. waardig was, zoo men 'er de minfle valsheid inlaikc. De ruft van het Ryk hangt geheel af van de zorgen, die de Vorlt neemt, om die geenen in hunnen pligt te houden , welke hy zyn gezag toevertrouwt heeft. Zoo hy niet geftad'ig een wakent oog op het gedrag van de'Mandarynen hielt, die ver van het Hof woonen, zoo zouden zy zoo veel kleine dwingelanden in de landfchappen worden. Ik heb u reeds lang, Mevrouw, over deze Bevelhebbers onderhouden, zonder dat ik u nog naauwkeurig verklaart hebbe , wat deze eerfte Maffen der borgeren is. De naam van Mandarynen, die zoo veel als Bevelhebbers wil zeggen , is die geenen niet, welke zy in China draagen, alwaar r.y alleen onder den mam van Quans bekent zyn , dat is te zeggen , Voor. filters, of lieden die aan het hooft van anderen geplaatft zyn. De Portugeefen hebben hen een naam gegeeven, die uit hunne taal ontleent is, en alle andere Europeanen hebben dezelve aangenoomen. Gelyk men voormaals in Vrankryk Krygsridders, en Ridders der wetten had, zoo heeft men hier op de zelve wys, geletterde Manderynen, en Krygsmanderynen. De wetten bepaalen de plaatzen, welke zy in de raadsvergaderingen beflaan moeten, die in het Paleis gehouden worden. De borgerlyke Manderynen zitten aan. de linkerzyde van den Troon , 't geen de aanzie- nelyk-  Drie en Zestigste Brief, 2% nelykfte plaats van China is. De Krygsmanderynen zitten aan de regter zyde ; de tabbaart heeft hier den rang boven den degen , gelyk, by de Romeinen. De eerfte behooren alleen tot de beiliering van den Üaat, om dat zy alleen de waardigheden, die tot de beftuuring behooren , bezitten konnen. Hun getal beloopt ontrent veertien of vyltien duizend. Men drukt viermaal in het jaar een naamlylt, in welkeJwnne namen, eertytels, geboorte land, en de tyd, in welke zy tot geletterde verheven zyn , uitgedrukt ftaan. Zy zyn in negen klaffen of rangen verdeelc. Die van de drie eerften bezitten de voornaamfte waardigheeden. Het is uic hen dae de Keizer de Colaoos, of Staatsdienaars, de leeden van de Oppergeregtshoven , de algemeene fchatbewaarders der landfchappen, de Onderkoningen , enz. verkiert. Het getal der Colaoos is niet bepaalt: dit hangt van de wil vanden Vorft af, die hen naar zyne begeerte uit de verfchillende Geregtshoven verkiezen kan : egter is het zeldzaam, dat men 'er meer dan vyf of zes te gelyk heeft. Een hunner geniet gewoonlyk eenige onderfcheiding boven de anderen; hy kan als de eerfte Staatsdienaar befchouwc worden , en hy bezit het volkome vertrouwen van den Keizer. De Quans of. Manderynen van de mindere klaffen, bezitten de mindere amptcn der regrsoeffening en der finantien, het gebied der kleine Steden, en zy zyn byzonder gelaft, om 'ar de  ,2§ó* De Nieuwe Reisigcr. de regtsoeffeningen in te handhavenen. Mefi heeft onder deze verfchiilende orders, een zoo groote onderwerping, dat een Manderyn van de drie eerfte klafièn , ftokflagen aan een van een minderen rang kan doen geeven. De minftaanzienelykfte onder hen, geniet een volkome gezag in de geheele uitgeftrektheid van zyn regtsgebiet; maar hy beeft voor zyne meerdere, gelyk deze voor de Geregtshoven van de Keizerlyke Stad, en gelyk de voorzitters van deze Geregtshoven voor den Vorft, die de bronwel van het oppergezag is. In het algemeen, worden deze regenten gehouden den Keizer te verbeelden; hierom worden zy, in evenredigheid, met zoo veel eerbiet als deze Vorft zelf behandelt. Het volk 'fpreekt hen nedergeknielt aan, wanneer zy voor hun Geregtshof verfehynen. Gy hebt gezien , dat wanneer zy in het openbaar verfchynen , zulks altoos met een fchrikverwekkenden toeftel is. Het is vreemt dac een zoo talryk volk in da paaien der pligten , door een zoo klein getal Manderynen, kan gehouden worden, welke het beftuur over ieder landfchap hebben. Door een enkel blad papier, dat op de hoeken der ftraaten aangeplakt is, worden zy met de uiterfte onderwerping gehoorzaamt. Wanneer 'er een of meer van deze ampten openvak , zoo begeeft men ze volgens den rang en verdienften der geletterden. Deze benoeming gefchiet op de volgende wys : men berigt dert Kei-  Drie en Zestigste Brie?. Keizer dat 'er vier of vyf Manderynsplaatfen moeten vervult worden. De Vorft doet hier op de vier of vyf eerfté geletterden roepen, welke boven aan op de lyft ftaan; men fchryft op zoo veel briefjes de naamen van de openftaande Gouvernementen; men plaatft hen in een doos, waar uitzy door de geletterden, volgens den rang van hunne verheffing, tot deze waardigheid getrokken worden; en ieder verkrygt het gebied der Stad, die hem ten deel vak. Zoo de Chineefen willen dat de Vorft arbeid , en zig met de belangen van den (laat bezig houd, zoo hebben zy nog kragtiger redenen om dit van de Regenten te vorderen. Een Manderyn moet genaakbaar zyn, niet alleen geduurende de uuren der gehoorgeving , maar ieder oogenblik van den dag en nagt. Zyn huis ftaat altoos open : men behoeft maar alleen op. een foort van trommel te flaan, die aan de de deur is opgehangen, en op dit teeken moet de regter zig vertoonen. Het is waar dat die geene, welke hem dus onverwagc komt ftooren , zoo hy geen aonmerkelyk nadeel geleden heeft, dac hem regr geeft, om den onderftant van het regt te vorderen, verzekert kan zyn, dat hy ftokflagen van dit laflig bezoek bekomen zal. De wetten verbieden aan de Manderynen het grootfte gedeelte der vermaaken, gelyk het fpel de wandeling, de bezoeken en de byeenkomften; zy hebben geen andere uitfpanningen dan die, welke zy zig zelve in hunne Paleizen verö fchaf-  288 De Nieuwe Reisiger. fchaffen. Wanneer zy zig in hunne waardigheid willen handhavenen, zoo moeten zy dezelve met zagtaartigheid en belangeloosheid bedienen. Mert kan niet gelooven, hoe ver de oplettentheid van de regeering hier omtrent gaat. Zoo 'er een byzonder perzoon, die op hun bevel gevangen gezet is, en in de gevankenis komt ce flerven , zoo zyn zy verpligt om 'er aan het Hol' berigr van te geeven, en door verfcheide getuigfchriften te bewyzen , dat zy niet alleen geen deel aan den dood van dezen ongelukkigen hébben , maar dat zy hem allen noodigen byftand hebben doen geeven : de Keizer krygt berigt van alle die geenen, die in de keetenen flerven; en volgens de berigten, die hy 'er van ontfangt, gebied hy zomtyds buitengewoone .regtsple-1 gingen. Wanneer een Manderyn overtuigt word, dat hy een gefchenk heeft aangenoomen, zoo word hy afgezet. Zoo de fom aanmerkelyk is, zoo word hy ter dood veroordeelt. Twee Manderynen uit een zelfde geflagt, konnen in het zelfde landfchap niet gebieden , en niemant mag deze waardigheid in zyn geboorteftad, nog zelfs in zyn landfchap oeffenen. Gewoonlyk laat men hem zelfs niet lang op eene plaats. Zy worden tot een' andere waardigheid verheven , alleen met oogmerk om hen van plaats te doen veranderen, om te beletten dat zy geen verbinteniffen zouden konnen aangaan , die hen partydig zoude konnen maaken, Deze regenten zyn ; ver*  Örie en ZEsïiGstE Brief. aëcj vérantwöordelyk vooral het kwaad , dat in huri gebied voorvalt; en zoo 'er een diefftal of moord gepleegt word, zoo moeten zy den fchuldigen ontdekken, öp verbeurte van hunne waardigheid. Wanneer eeri Manderyn het gebied in ëeti ander landfchap verkrygt, na dat hy zyn bediening tot genoegen van het gemeen heeft waargenoomen, zoo ontfangt hy van het volk ongelooffelyke eerbewyzen. Een ieder beyvert zig om ftryd om hem bewyzen van eerbied en erkentenis te geeven. Hy word op iedere voetflap in het midden der ftraaten, door de meenigte opgehouden , welke zamenvlbeit om zig by zynen doortogt te laaten vinden, en om hem met loffpraaken te overladen. Men bedekt den weg met tapyten en bloemen; men bied hem' vrugten en confnuuren aan , en ontfteekt reukWerken. Het vermaakelykfte van deze vertooning is, dat men ziet dat dit volk hem , vari afftand tot afftand, zyne laarsjes uittrekt, om herri telkens nieuwe aan te doen. Alle die geenen , welke hy aangehad heeft, worden als koftbaarè heiligdommen bewaart en de eerfte, die men hem in deze vervoeringen van dankbaarheid uitgetrokken heeft, worden in een foort van kooi op de poort der Stad geplaatft. Een Manderyn in tegendeel , die zig niec te loffelyk vari zyne bediening gekweetën heeft , word by zyri vertrek, met vry veel veragting en verontwaardiging behandelt; r~Deel. T 'Er  290 De Nieuwe Reisigee, 'Er zou voorzeker geen gelukkiger ftaat daar China zyn, zoo alle die geenen, welke hetzelve regeeren, zig naar de wetten van hun land gedroegen. Maar onder een zoo groot getal regenten, heeft men 'er altoos eenige, die het algemeene welzyn aan hunne eige belangen opofferen. Die van het minfre foort, gebruiken alleiley liften om de Oppermanderynen te bedriegen ; deze ftellen van hunne zyde alle poogingen in het werk, om de Oppergeregtshoven te misleiden, en zomtyds den Keizer y.elfs. Zy bezitten zoo veel behendigheid, om .hunne oogmerken onder nederige en vleiende uitdrukkingen te bcdtkk:;n , en in de memorien, die zy aanbieden, neemen zy eene zoo belangelooze houding, aan , dat de Vorft eene uitfleekende doordringendheid noodig heeft, om de waarheid door alle deze bedekzeien heen te zien. llvt krygswezen word door de Manderynen van den porlog beftuurt. Men onderfcheid hen in vyf' klaffen, die meer dan agtien duizend van deze Officieten bevatten. Die van de eeifte klaffe. worden Manderynen van de agterboede genaamt; die van de tweede, Manderynen van de linker vleugel; die van de derde , Manderynenvan de regter vleugel; die van de vierde, Manderynen van de middeltogt; en die van de vyfde, Manderynen van de voorhoede. Deze verfchillende orders, worden door vyf Geregtshoven beftuurc , die weder aan een zesde onderworpenzyn, dat van het Oppergeregtshof van Peking af-  ' Drie en Zestigste Brief. £>of afhangt, en met de krygszaaken belaft is. HeÉ Opperhooft van dit Geregtshof is een van de voorndamfte Hee.ren van dit Ryk; en zyn gezag ftrekt zig algemeen over de krygsbenderi uk, zoo v/el die van het Hof, als van de landfchappen. Zyn waardigheid beantwoort aan die van Generaal Veldmaarfchalk. Uit vrees dat hy zyn gezag misbruiken zou, zoo voegt men hcrri een geletterden Manderyn toe, die den naarri van Üpperopzigter der heirlegers heeft. Behalven dit , zoo iaat men zyn gedrag door twéé andere opzigters uit het zelfde Üghaam béwaaken. De Veldmaarfchalk kan niets onderheemen , zonder met deze drie perzonen raad te pleegen , die aan het Geregtshof van desl oorlog irenflag van alle zyne onderneemingeii doen. De agtien duizend Krygsmahderyhen hebberi onder hun bevel zeven honderd duizend voetknegten, en tweehonderdduizend ruiters. Alle deze krygsbenden dienen tc« lyfwagten vad de Oppermanderynen, Gouverneurs der Steden? rigters en andere regenten. Zy vergezellen hen' op hunne reistogten; zy waaken voor hunne veiligheid, geduurende den nagt, om hunne herbergen; en telkens dat de Manderyn ftil houd* worden zy door andere lyfwagten vervangen; Men heeft hen in verfcheide legioenen verdeelt ; en iedere legioen beftaat uit tien duizend krygsknegten, die in honderd Compagnien van honderd mannen verdeelt zyn. De Tartaar T a reri  srpo De Niedwe R e r s i g e r. ren hebben geele vaandels , en de Chineeféffi groene. De Opperhoofden zyn gelaft om hunne krygsbenden in den wapenhandel te oeffenen'. Van tyd tot tyd doet men morjfteringen , ia welke men de paarden en- wapenen bezigtigc. Wanneer deze zaaken in geen goede order zyn, zoo worden de fchuldigen op llaande voet ge* ltraft; de Chineefen met den trok; en de Tartaaren inet de geeffel. De befolding van een voetknegc is ontrent vyf franfche Huivers daagï beneevens een maat i-yft, die genoeg is tot onderhoud van een man. Een ruirer heeft eens zoo veel, en twee maaten boonen voor zyn paard. Die krygsvolk is welgekleed en wel gewapent ; en men betaalt hen regelmaatig alle drie maanden. Hun ftaae is zoo goed, dat een ieder zig beyvert om 'er in te komen. Het is hier nies noodig, gelyk in Europa, eenig gewelt, gek of konftgrepen te gebruiken, om iemant in denkrygsdienft optefehryven ; men verbind zig hier vrywillig. Maar de- Chineefen , die natuurlyk bloohartig zyn, zyn flegte krygsüeden, het minfte gewelt is in ftaat , om hunne gelederen te verbreken. De Tartaaren zelfs zyn in dit welluftig gewefl verwyfder geworden. „ Het zyn „ goede krygsknegten, zeidde de Groote Keizer Cang - Hi, wanneer zy flegte beltryden „ moeten; en zy zyn flegt, warineer zy met „ goede krygsknegten te doen hebben". De geftadige vrede," die in men China byna geduurende een eeuw genooten heeft, heeft voor het overige  D-RIE EN Z-ESTIGSTE BRIEF. 203 r>?ge hunnen moet ontzenuwt. De voorkeui die de Inwoonders van China aan de boekoeffiring en wetenfchap geven ; de gewoone opvoeding der jeugd, die anders niet dan boeken ziet, die niet anders dan van zedekunde hoort fpreeken , de afhankelykheid in welke de krygslieden van de geletterde leeven , zyn zoo veel hinderpaalen voor de dapperheid. Alle^deze krygsbenden zyn voornamcntlyk gefchikt, om de muiteryen voortekomcn , of om de opftanden te ftillen , met zig ju de Steden en Landfchappen te vertoonen: zy zyn ook gelalt om de groote wegen van de ftruikroovers te zuiveren. Door de geftadigeoplettentheid,met welke zy hen vervolgen, en agt op hen geven, zyn 'er weinig die hen ont[happen. In oorlogstyden, zend men verfcheide krygshoopen uit ieder landfchap af, om een heirleger te vormen. De krygsknegten draagen gewoonlyk hunne monteering niet, dan tot den dienft , dat is te zeggen , om te wagc te trekken , om de monftering te paffèeren , of om de Manderyns te geleiden. Op andere tyden , léggen zy zig op het beroep toe, in 't welke zy gebooren zyn. Ik zag laatft den wapenhandel, door een hoop van vier duizend v'oetknegten verrigten. Zy waaren in twee ryen gefchaart, en hadde alle musketten met lonten. De Opperofficieren waaren te paard , en met boogcn en pylen gewapent, en de Onderofficieren te voet, en met zwaarden gewaapent, die korter of langer naar hunnen T 3 rang  ep4 De Nieuwe Reisiger, rang waaren. Al dit krygsvolk bewaarde eeri diep ftilzwygen, tot zoo lang dat de Opperbevelhebber een klein fiuk kanon deed affcbieten, 't geen op den rug van een kameel geplaatft was. Op dit tceken , gingen zy voorwaarts, agterwaarts, en deden hunne wapenoeffening , volgens de krygstugc van dit land, met-veel regelmaatigheid. Zy verdeelde zig vervolgens in verfcheide krygshoopen ; en wierpen zig naby eikanderen op de knyen, en bleven geduurende eenige minuuten in deze geftalten. Zy Honden op , en hcrHelde zig in hun plaats , en fchaarde zig weder in gelederen, zonder de minfle verwarring. Volgens het geen ik uit hunne beweeging gezien heb , zoo zou men hen ligtelyk in alle wapenoefeningen konnen onrierwyzen. Het gebruik van artillery is nog vry nieuw in China , dat is te zéggen , dat men 'er zig van geen kanon, dan zedert een en een half eeuw, bediend heeft. Het zyn de Portugeefen van JVÏacao, die het eerfte aan den Keizer aanbooden, en naar deze voorbeelden,. begon men'anderen te gieten. Maar zy moeflen tot de Jcfuiten hunnen toevlugt neemen % de Vaders Schall en Verbjeft gooten alleen , voor hun aandeel, drie honderd en twintig Hukken; een werk dat geer zonderling voor een Zendeling is. Ik heb u gezegc, dat een van de Geregtshooven van Peking, het beltuur over de inkomHen van den Haat heeft. Niets is eenvoudiger, pog  Drie en Zesti-gste Brief. 295 nog beter gefcbikt, dan de wyze om dezelve te heffen. Van twintig tot zeftig jaaren , betaalt ieder borger een hooftgelt, overeenkomüig zyn vermoogen. De velden worden alle jaaren omtrent den oogfl gemeeten. Men weet wat zy voort moeten brengen, en men regelt hier de fehattinc; na. Alle de akkers zyn hier aan enderworpen , zelfs die tot de Tempels behooren. Het Priefterdora is hier geen naim van uitzondering. Van den tyd af, dat men de akkers begint te bebouwen , dat is te zeggen , van de lente af, tot den oogfl, is het aan de Manderyns niet geoorlooft de boeren over het hooftgelt te ontruften. Behalven de ftokflaagen voor de kwaade betaalders, zoo geven de Manderyns briefjes , aan de oude en arme lieden van dit land, welke zig hier mede naar de fchuldcnaars begeeven, en zig zoo lang by hen doen voeden, tot dat het geld, dat zy fehulcig, zyn verceert is. De gewoone fchattingen bedraagen onmectbaare geidzommen ; zonder dat de bygondere perzonen zwaar belaft worden , door de groote meenigte, die het hooftgelt betaaïett. Zy worden, halfin geld, en halfineetwaaren geheven, dat is te zeggen, in graanen, zoiu, kooien, hout, koöpwaaren , enz. Deze verfchillende fchattingen bedraagen zamen s"jaaiiyks meer dan negen honderd miljoenen. De koopwaaren worden tuffchen den Keizer, en de Staatsdienaaren verdeelt, zoo wel in de landT 4 fchaP"  so<5 De Nieuwe Reisiger, fchappen als in de Hooftftad, en maaken ee.q gedeelte van hunne jaarwedden uit. Het overige word onder de armen en oude lieden uitgedeelt. By een misgewas, deelt men aan de behoeftige landlieden graanen uit, om hunne akkers te bezaaijen. De Keizer doet 'er om de drie of vier jaaren de voorraadfchuuren mede opvullen; en geduurende den hongersnood, laat hy dezelve voor een laager prys verkoopen, dan in de vrugtbaarfle jaaren. Men Helt op den Haat der koften van het Keizerlyke huis, verfcheide miljoenen , welke tot dit gebruik gefchikt zyn; maar de inkomflen zyn zoo aanmerkelyk, dat alle deze mildadigheden dezelve niet doet verminderen. Inderdaad, behalven de nc-: gen hondert miljoenen , die de jaarlykfe fchatting van de landeryen opbrengt , zoo trekt hy nog meer dan drie hondert miljoenen van de tolhuizen, de zoutpagt, van de huur der huizen, die tot de kroonsgoederen behooren , het omkappen der beffen, en van de boeten en beurtverklaring der goederen. Voegt hier nog een meenigte andere fchattingen en koopwaaren van allerlei foort by , en gy zult zien , dat deze Vorft dagelyks by de vier miljoenen inkomften heek. Gy zult hier over niet verwondert zyn, zoo gy op de onmeetbaare uitgeltrektheid , eq op de oneindige meenigte Inwoonders van dit Ryk agt geeft. Deze uitneemende volkrykheid is iets ongelooflyks , wanneer men zig op de groote wegen bevind, zoo zou men zig verbeek den j  Drie en Zestigste Brief. 297 den, omdoolende legers, kermiffen, of geftadige ommegangen te zien: men behoeft zig dan nier te verwonderen, wanneer men zegt, dat dit Ryk byna twee honderd miljoenen Inwoonders bevat: fchoon China een zoo vrugtbaar volk bevat, zoo is het gemakkelyk om 'er verfcheide oorzaaken van optegeeven. Voor eerft befchouwcn de kinderen hunne ouders als goden; zy eerbiedigen hen als diergelyken in dit leven ; en zy vereeren hen naar hunnen dood, door offerhanden; en ieder is geneigt, om een zoo onderdanige nakomelingfchap te vermeerderen, die zoo noodzakelyk in de andere is. Ten tweede, de veelwyvery is hier geoorlooft; en vermits de mannen hier gezond en fterk zyn , en dat de lugt hier goed is, zoo is het niet zeldzaam, dat men hier vaders ziet, die vyftig en zelfs hondert kinderen hebben. De peil: heeft hier nooit eenige verwoefting aangeregt, de oyervloed regeert hier met de vrede. Behalven dit reilt dit volk niet; en het is hen niet geoorlooft , om zig in andere landen nedef te zetten. Zoo de rykdom van een land, in den overvloed der levensbehoeften, in de groote uitgebreidheid van deszelfs koophandel , en in de fchatten, die men uit de aarde trekt, beftaat, zoo overtreft China alle andere Ryken. Graanen van allerhande foort, een groote meenigte boomyrugten en moeskruiden , alle foorten van tam vee , wild, gevogelte en viflchen ; het zout , * 5  a^S D E Nieuwe Reisiger. de fuiker, fpeceryen, aangenaame ryftwyn, die voedzamer en zoo fchadelyk als die van den wynftok niet is, eindelyk de Thé, deze zoo algemeene bekende blaadjes, welke hier van daan door alle de geweiten van de Weerelt vervoert worden; zie daar het geen China tot levens onderhoud verfchaft. Wat de kleederen betreft, hiertoe verfchaft het, vlas, hennip , katoen , zyde en woile floffen, en koftbaare bontwerken, volgens de verfcheidenheid der plaatzen en jaargetyden. De ryke lieden zyn gemakkelyk en zinnelyk gebuisveft: de vernifièn , het fchilderwerk en de vergukzels fchicteren in de Paleifen der Grooten en Prinfen. Wat den koophandel betreft, deze bloeit hier zoo fterk als in eenig ander land der Weerelt. De Manderynen fchieten hun geld aan de Kooplieden op, om 'er winft mede te doen, vooral aan die geenen , welke naar Siam, de Manillifche Eilanden , Batavia, Formofa, enz. reizen. Zy brengen hier porcelein, verlakt werk, fuiker, ryft, thé, geneeskragcige droögeryen naar toe , 't geen zy tegens zilver , goud, paarlen, Europees laaken,enz, ver- . ruilen. Maar de aanmerkelykfte koophandel van China , is die geenen, welke inwendig in het Ryk gedreeven word. De rivieren en kanaalen zyn altoos met barken bedekt , de groote wegén , met karren, kameelen , muilezels , paarden en menfehen , die van het eene landfchap haar het andere de koopwaaren overbrengen , die zy wederzyds noodig hebben; en zy deelen dus  Drie en Zestigste Brief. 299 dus eikanderen hunne rykdommen mede. Deze koophandel is uitgebreider dan die geenen, welke alle volken van Europa onderling met eikanderen dry ven; en geheel China is even als een groote markt. Het geld, dat in dit land gangbaar is, is alleen koper, dat met loot gemengc is, en deszelfs groote en kleur gelykt naar de Franfche Huivers. Het beeld van den Keizer, is'er niet op uitgedrukt; men zou dit voor een belediging houden, dat dit doorlugtig afbeeldzel door een ieders handen ging. Men plaatft 'er verfchillende opfchriften op, die opgeblaafe eernamen behelzen , of zelfs de prys van de fpecie. Deze Hukken, die in het midden een vierkant gat hebben , worden aan een koort geregen , om ze gemakkelyk te konnen dragen , en tusfchen welk ieder honderd men een knoop legt. Men kan voor een van deze Hukken, een kop thé , een pyp tabak, en een glas brandewyn koopen. Een bedelaar, die 'er drie heeft, kan 'er een vry goed middagmaal voor koopen. Deze geldfpecie word niet gelyk in Europa gefligen; men giet dezelve, en zy worden alleen in de HooftHad gemaakt. De valfche munters worden met de dood geHraft, gelyk by ons. Het goud is niet gangbaar in den koophandel, dan alleen als een koopwaar : men koopt het met zilver. Het een en ander word by het gewigt ontfangen; de kooplieden hebben kleine fchaalcjes in de zak, om het te weegen, en om bet  $oo De Nieuwe Reis ig er. zilver doortefnyden, hebben zy fchaaren die bier toe gemaakt worden: de Chineefen kennen, volmaaktelyk de zuiverheid van deze twee metaalen. Zoo men van hen niet bedrogen wil wezen, zoo moet men nooit met hen zonder een goudgewigt handelen , en hen nooit uit het oog verliezen. Zy hebben gcwigten van verfchillende foorten , en bezitten veel behendigheit.om dezelve te veranderen. Als zy iets koopen het geen meer dan tien fluivcrs bedraagt, zoo fhyden zy een ftuk zilver door, en wegen het; 't geen in een oogenblik gefchiet. Deze gewoonte heeft dit voordeel, dat het geld door de meenigvuldige behandeling niet afïlyt, 't geen .veel meer gefchiet als men wel denkt, aan ons gemunt geld. Maar vermits 'er altoos eenige deeltjes door het doorfnyden verlooren gaan, zoo winnen een groot getal lieden hun beftaan met het flyk der ftraaten optezamelen , en 'er de zilver deeltjes uittetrekken. De Chineefen , verdeelen gelyk wy, het pond in zeftien oneen; maar de oneen worden meer dan by ons gefmaldeelt, vooral om de waarde van het goud en zilver te betaalen. Zy ftrekken zig tot byna de onzigtbaare deeltjes uit. Zy tellen mede hunne maat met voeten, duimen, en lynen, en onderfcheiden vier foorten van voeten : die van het Paleis, die door den Keizer Cang-Hi ingeftelt is, koomt naauwkeurig met de Paryfche voet over een ; de voet van het wiskundige Geregtshof, is iets grooter dan die van  Drie en Zestigste Brief, 301 van het Paleis , de voet van de werklieden is iets kleinder; en de voet der koopliedenis zeven lynen langer dan de laatfte. Ik ben enz» Pe-King den 15 Maart 1744. Vier en Zestigste Brief, Vervolg- van China. TT7anneer ik voor eenige dagen met twee W Jefuiten , in de omleggende ftreken van deze Hooftftad wandelde, ontmoete wy een grysaart, die een vriend van deze Zendelingen was, welke ik voor een Europeaan herkende , door de wyze op welke hy ons groete. Het was de Heer de Bremend , een Zweed van geboorte y die in het jaar 1721, den afgezant vergezelden, die door Czaar Peter de Grooten, aan den Keizer Cang-Hi gezonden wierd. Het voornaamfte oogwit van dit gezantfehap was om den Chineefchen Vorft overtehaalen, om toe te ftaan , dat 7er een gewoone Agent van Rusland te Peking zyn verblyf hield, om de goede verftandhouding tuffchen de twee Ryken te onderhouden. Na dat de afgezant van den Czaar dezen lair gelukkig ter uitvoer gebragt had, liet hy den Heer de Lange in China, in hoedanigheid van Agent van Rusland, en den Heer de Bre-  «oa We Nieuwe R. e i s i c e fe. Bremend om hem tot raad te verftrekken. Déze laatfte heeft zyn verblyf in de Hooftftad ge-s nomen , alwaar hy een groote agting geniet. Het zal u niet onaangenaam zyn , Mevrouw, om hier een verhaal van dit gezantfchap te vinden. De Heer de Bremend heeft het in het latyn gefchreeven; een ander heeft het zelve in onze taal overgebragt, en ik heb , om dus te fpreeken, deze vertaling alleen uitgefchreeven, of veel liever dezelve uitgetrokken, en ga eerft ftilzwygende voorby al het geen , dat de aankomft op de grenzen van China voorgaat, en ik zal alleen dat geene ovtr neemen , dat u dit volk verder kan leeren kennen. „ Den ca September, zeide de Heer de Bremend, na dat wy ons reistuig op kameelen * „ en de kaffen , in welke de gefchenken van den ,-, Czaar waren, op karren geladen hadden, ftee„ gen wy te paard en kwamen op het gebied „ China. De kameelen waaren zeer handelbaar, „ en knielden neder om hunnen lalt te ontvan„ gen, Hèc was dus met de paarden niet ge,, legen; en men had alle moeite der Weerelt „ om hen te beftuuren. Vermits het grootite „ gedeelte nog jong was, zoo was het zeer „ moeijelyk om dezelve optezadelen , en nog moeijelyker om hen te beryden. Zy ontdek„ ten door den reuk het onderfcheid van onze „ kleederen en die der Tartaaren. Zy grinnikte „ en fprongen met verwoedheid; maar zy waa- ren  Viér en Zestigste Brief. 303 „ ren gedwee , wanneer men 'er op gefteegen „ was. De Keizer van China houd de afgezanten fchadeloos , zoo ras zy op zyn grondgebied 11 komen, tot dat zy het zelve wederom ver„ laaten. Hy behandelt mede dus de fchatge„ vende Vorften, en alle Tartaarifche Heeren, „ welke zyne leenmannen zyn, wanneer zy hera „ hulde komen doen. Ons gevolg beftont uit „ ontrent honderd perzonen ; men gaf ons da„ gelyk vyftien fchapen tot ons onderhoud. Dit „ is, benevens het offevlees, de eenigfte voor„ raad die men vind, tot dat men door de groot„ te muur getrokken is. Wy reisden door vlak„ tens en valeiën, die uitneemende weiden bevat„ ten; maar wy zagen hier niet een eenige „ tent. Ik vroeg waarom dat zoo een fchoon „ land geen Inwoonders had ? Men antwoordde my, dat de Keizer aan de Tartaaren ver„ booden heeft, om de grenzen van Rusland „ te naderen , uit vrees dat zy bekoort mog„ ten worden, om in dat land ovenegaan, ge„ lyk reets eenige gedaan hebben. Deze vrugt„ baare valeiën zyn met heuvelen omringt, wel„ ke een zagte helling hebben, en haare krui„ nen zyn met boomen bedekt. Deze voorwer„ pen leverde een zoo bevallig gezigt uit, dat „ men befwaarlyk diergelyke in eenig ander „ land der Weerelt vinden zou. Het geen 'er „ een nieuwe waarde byvoegt, zyn eén groot „ getal kleine visryke beekjes, en een oneindige » mee-  304 De Niéuwe t£ziïiéfréi „ meenigte wilt, dat door de valeiën en boa„ fchen yerfpreid is. Naar maatc dat wy de groote muur nader„ den, wierden wy op de bergen een meenig„ te marmeldieren gewaar : zy maaken zig ho„ len, in welke men wil dat zy den geheelen „ winter, zonder eeten, overbrengen. Zy ont„ houden zig .aan den ingang van hunne ho,j len , waar zy -een geftadige wagt houden 5 „ en op het minfte gevaar, dat zy gewaar wor* „ den, regten zy zig op hunne agrerfte pooten ,, Dj» , en geeven een fchreeuw , gelyk een „ menfch, om die geenen te waaifchnwen, die „ in het veld zyn; zy begeeven zig hier op al„ le in httnne holen. Deze zelfde bergen zyn ,» met rabarber vervult; en het is waarYehyne„ lyk dat deze marmeldieren zig met deze wor„ telen voeden; want waar men tien of twin„ tig van deze planten vind, heeft men altoos „ eenige van deze holen: en ik geloof zelfs „ dat de drek, die zy loozen, niet weinig toe„ brengt om deze planten te vermeerderen , „ en dat zy, met de aarde op te krabben, de ,, fcheuten gelegentheid geven om beter uitte„ fpruiten. „ Den 3 Oclober vonden wy een meenigte „ Tartaaren , die op de oevers van de Tola, „ met hun vee gelegert waartn. Dit waaren „ de eerfte Inwoonders, die wy zagen , zedert „ dat wy de grenzen verlaaten hadden. De „ Ruflën geeven voor, dat het geheele land 'c  Vier en Zestigste Brief. 303 w geen ten Weften van deze rivier legt, hen toebehoort, en dat het een natnurlyke fcheidpaai tuflchen de twee Ryken is. Dit zou de Kroonsgoederen van den Czaar doen verH meerderen ; maar de beide Vorften bezitten " zulke wyduitgeftrekte landen, dat zy zig wei', nig bekommeren , over eenige akkers meer 11 of min van hunne bezitting; behalven dat de ", verkryging van diergelykc wingeweften hert " niet fchadeloos zou Hellen voor de koften, die „ zy zouden veroorzaaken. , Den 9 vervoegde zig een Lama by ons reisgefelfchap, hy was van het Hof van Peking „ afgezonden, en wy oordeelden uit zyne kleeding en gevolg, dat dit een man van aanzieti " was. Hy onderhield ons over een aardbee, ving, die in China was voorgevallen , en hy vroeg ons wat de Europeaanen van deze ver, fchynfelen dagten? wy antwoordden hem dat men ze gemeenlyk aan onderaarfche vuuren , toefchreef; en wy verzcgten hem, dat hy ons " wilde zeggen , wat het gevoelen van Zynd „ landgenoor.cn hier omtrent was? Hy antwoord", de,°dat wanneer Godt de Weerelt gefchaa„ pen had, hy dezelve op den rug van een grooM te kikvorfch plaatfte; en dat zoo dikwyls als ,, dit dier zyn kop fchut of zyne pooten uit* „ rekt, 'er een aardbeving voorvalt, in dat ge» deelte van de aarde, dat 'er boven legt. Wy „ vorderde geen verdere verklaaring ; en wy F. Deel. V » fa  $o6 De Nieuwe Reisiger. „ deeden het onderhoud over andere onderwer„ pen gaan. „ Den 14 konden wy onze laftdieren geen „ drinken bezorgen, om dat de putten zooras „ met zand vervult wierden , als wy dezelve „ gegraaven hadden. Dit zand is zoo droog, „ en zoo ligt , dat de wind het in het aange„ zigt der Reizigers voert : men kan 'er zig „ niet voor wagten , dan door middel van een „ gaas van paardenhair, dat de Reizigers voor „ de oogen draagen ; dit dient mede tegens de „ fheeuw. Omtrent den avond, Hak de wind „ zoo geweldig op, dat het ons onmogelyk was „ om onze tenten optellaan. Ik zal by deze „ gelegentheid zeggen, dat die geenen, van wel„ ke wy ons in Europa bedienen, nutteloos in „ deze zandwoefiynen zyn zouden, om dat men „ de fchutpaalen niet vaft zou konnen zetten» „ Die der Tartaaren zyn veel beter; vermits zy „ rond en laag zyn, zoo heeft 'er de wind min„ der vat op. Zy zyn behalven dit, veel war„ mer, ligter en gemakkelyker te fpannen en te „ vervoeren. „ lk kan de wyze, op dewelke men het vee „ in deze landen dood, niet ftilzwygende voor„ by gaan. Men geeft het dier een wond met „ een mes tufichen twee ribben; en men fteekt ,, zyn hand in deszelfs h'ghaam , en men drukt „ het hart zoo lang, tot dat het dier fterft, „ dus blyft het bloed in het vlees. Wanneer „ een fchaap gedood is, zoo geeft zig dit ver- „ hon-  Vier en Zestigste Brief. 30? , hongerde volk den tyd niet, om het toe te be\ reiden. Zy fnyden het in ftukken , en laa'„ ten het met het vel op gloeijende kolen bra„ den, en eeten het, na dat zy 'er de wol mee „ een mes afgefchrapt hebben. ,, Het was reeds zes weken geleeden, dat wy „ de grenzen van het Rutïies Ryk verlaaten had„ den, zonder dat wy een dag hadden ftü ge„ houden , en zonder dat wy een eenig huis „ gezien hadden: het was reeds een maand ge„ leeden, dat wy in de zandwoeftyn gekoomen „ waaren , zonder dat wy een boom , rivier, „ heefter, of befg ontmoet hadden ; en wy „ waaren genoodzaakt om omwegen te nee„ men, om waater te konnen bekomen. Den „ 2 November, ontdekten wy den grooten muur: „ hier op begon één van ons gevolg overluid „ te fchreeuwen : Land, Land, even als of „ wy in zee waaren. „ Wy vervolgden onzen weg naar het zui„ den ; en van tyd tot tyd, ontdekten wy op de „ rotzen kleine hutten, die door een klein veld „ omringt wierden: zy geleeken volmaaktelyk „ naar die plompe landfehappen , welke men ,, op het Chinees porcelein en ftoffen afgebeek „ zien. De Europeanen denken dat zy wille, keurig zyn , maar zy zyn naar de natuur ge„ volgt. „ Wy kwamen eindelyk aan den berugtenmuur; „ en wy trokken door een groote poort in Chi„ na: de«e word des nagts geflooten. Zy word Va s> door  308 De Nieuwe R e i s i g e r. „ door duizend mannen bewaakt, die door tweir „ Bevelhebbers van aanzien geboden worden, „ waar van de één een Tartaar, en de an„ der een Chinees is. Zedert de laatfte ftaats„ omwenteling, werden alle de poffen van aan„ belang, dus door lieden van de beide natiën „ bewaakt, welke eikanderen tot fpionnen vtr„ ftrekken. Deze beide Opperofficieren kwa„ men, van een meenigte mindere gevolgt, den Afgezant over zyne gelukkige aankomft be* ,,. groeten, en zy noodigde hem om thé te drin„ ken. Wy fteegen af, en traden in een groo„ te zaal, die met banken bezet, en gefchikt „ was om de reizende lieden van aanzien te ont„ vangen» Men diende ons hier verfcheide „ foorten van verfche en ingeleide vrugten voor;. „ en een half uur hier na, naamen wy. de ver„ dere reis aan. „ De Kommandant van de eerfte Chineefche ,, Stad, in welke wy kwamen, kwam den Af„ gezant tegemoet, vergezelde hen tot aan het „ huis, dat voor hem gefchikt was: hy zond ,, hem allerlei voorraad, en noodigde hem op „ het avondmaal. De fchotelen waaren klein, „ maar in een naauwkeurige order gefchikt; en „ de tufïchenwydten waaren met fouskommen „ vervult. De Mofmeefter zat op den grond, „ en kweet zig met veel behendigheid van zyn „ bediening. Hy fneed het vlees, het geen „ men hem aanbragt, in {tukjes, die zoo klein „ waaren, dat men alleen de moeite behoefde- 35 "*  Vier en Zestigste Brief. 309 „ te neemen, van het doortezwelgen. Hy gaf bet aan de bedienden over , welke zig met „ eene zoo wonderbaare eplettentheid van hun„ nen pligc kweeten, dat men het minfle ge„ rugt niet hoorde. Na dat men het fruit op„ gedift had , deed men tien of twaalf muzy„ kanten binnen komen , waarvan her grootfle gedeelte op verfchillende fpeeltuigen fpeelde : deze verfchiide zoo veel van de onze , „ dat ik moeite zoude hebben, om 'er een befchryving van te geeven. De muzyk wierd „ door danfen vergezelt, in welke men byna „ nooit van Hand veranderde; alles gefchiedde „ door gedwonge beweegingen, en belachelyke „ gebaarmaakingen. Wanneer wy van de tafel „ opftonden, zoo wierden onze bedienden ge„ roepen, en men gebood haar om onze plaats te neemen: dit gaf een vermaakelyke ver top„ ning: wy moeften dit toelaaten, om den Gaft„ heer niet te beledigen. In iedere Stad, in „ welke wy kwamen, deed men ons deze eer„ bewyzen aan. Op verfcheide plaatzen wierclen „ het danfen en de muzyk van een gevegt van „ kwartels vergezelt. Het is vreemt om te „ zien, met hoe veel woede deze kleine die„ ren op eikanderen aanvallen, wanneer zy in het ftrydperk gekomen zyn. Zy ftryden tot „ de dood, gelyk de haanen. De Chineefen „ beminnen dit foort van uitfpanning op een „ driftige wys, en doen zulke groote weddingw fchappen op hunne kwartels, als de EngelV 3 n fchen  3io De Nieuwe Reisiger. „ fchen op hunne haanen en paarden. Men „ draagt zorg om deze vogelen van eikanderen » te ^heiden, voor dat zy gekwetll zyn ; men „ fluit hen in kooijen op , tot dat 'er zig we„ der een andere gelegentheid opdoet, om hen „ te laaten vegten. „ Wanneer wy de Hooftflad naderden, nam „ ik myn intrek in een dorp by een herber„ gier, alwaar ik het vernuft der Chineefen , „ zelfs in de eenvoudigfle en gemeende zaaken „ opmerkte. Ik wierd in de keuken zes ketels „ gewaar, die in het ronde op een fornuis ge„ plaatll waaren. Onder ieder derzelver was „ een opening om het vuur te ontvangen , 't „ geen uit eenig klein hout en itroo belfond. „ Hy trok aan een lederen riem , die aan een „ blaasbalk was vaflgehegr, en deed hier door „ alle de ketels in een oogenblik kooken. Hec „ hout is zoo zeldzaam in de omleggende firee„ ken van Peking, dat 'er geen middelen zyn, „ van welke dit volk geen gebruik maakt, om „ hunne fpyfen met weinig kollen te bereiden, „ en zig des winters te verwarmen , die hier „ geduurende twee maanden zeer geftreng is. „ Twee uuren van Peking , ontmoetten wy „ twee Manderynen die van het Hof afgezonden „ waaren, om den Afgezant over zyne geluk„ kige aankomfl te begroeten. Zy bragten ee5, nige paarden tot onze intrede met zig, wel„ ke in dezen order gefchiedde. Eerfl reed ), een Officier, met ra blood zwaard in de „ hand,  Vier en Zestigste Brief. 311 hand: hier op volgden drie krygsknegten, een ' trompetter, vier en twintig krygsknegten, drie ' aan drie in een gelit, den Hofmeefter, twaalf 1 lyfbedienden, twee pagies, drie tolken, de ' Afgezant, en een Manderyn van aanzien, twee ' aan twee gaande, en eenige bedienden; een ' ieder was op het pragtigfte gekleet. De krygsknegten waaren in hun regimentskleede' ren en prefenteerde hunne fnaphaanen : men ' had'niet wilde dulden, dat zy met bloote de' gens gingen ; men had dit alleen maar aan " den Officier willen toeftaan. Na dat wy twee " uuren, door een draaikolk van ftof, en een " oneindig getal voortgangers voortgetrokken ' hadden, traden wy in de Stad door de groo" te noorderpoort: deze komt op een regte *" ftraat uit, welke zich verder uitftrekt dan het " crezigt reiken kan. Men had een hoop van " vyf honderd ruiters afgezonden, om den door" gang vry te houden; maar ondanks deze voor" zorg, was de meenigte der aanfchouwers nog " zoo groot, dat wy alle moeite der weerelt Z hadden om voort te konnen gaan. Een mce51 nigte van vrouwen hadden haare üuyers aige" legt, en vertoonden zig aan de vengfters, en !* deuren, op de hoeken der ftraaten. De krygs" knegten behandelde het volk met veel zagt" aardi-bcid en menfchelykheid. Het is waar " dat het zig zoo veel ter zyden begaf als mo" jMyk was', om plaats te maaken. Wy kwaa' men eindelyk in dat gedeelte van Eeking, t V 4 ""êeen  315 De Nieuwe Reisiger. „ geen men de Tartaarifche Stad noemt, al„ waar men ons een verblyfplaats bereid had. „ Des avonds kwam de Ceremoniemeefter den ,, Afgezant bezoeken , en vroeg hem, uit naam „ van den Keizer, naar het onderwerp van zyn „ komft. Een ander Officier kwam, van we„ gens den eerden Staatsdienaar , om hem te -, begroeten , en om verfchooningcn te maaken „ dat hy in perzoon niet komen ken: hy vocg„ de 'er by , dat het thans te laar was , maar „ dat hy deze eer den volgenden dag hebben j, zou. Middelerwyl zond hy ons alle foorten „ van levensmiddelen-, als een bewys van agting „ voor zyn perzoon, fchoon wy reets meer had„ den dan wy gebruiken konden. „ Des avonds om tien uuren , floot de Qf, „ ficier, die de wagt had, onze deur, en verze„ gelde dezelve met het Keizerlyke zegel, om „ dat 'er niemant, geduurende de nagt, in of „ uitgaan zoude. Dit is hier een gewoonte, om j, de gemeenfehap tuffchen de vreemde Afge„ zanten en de Inwoonders te beletten, tot „ dac zy gehoor by den Keizer gehad heh„ ben. „ In het bezoek, dat de eeifte Staatsdie„ naar by den Afgezant afleide, was hy van den „ Ceremomemeefrer, en vyf Jefuiten vergezelt. ,, Zoo ras zy zig aan de deur vertoonden , „ kwamen twee bedienden vooruit, en maak(1 ten een foort van dof gerugt: dit is hier de ,, gewoonte, wanneer 'er een man van aanzien „ komt  Vier en Zestigste Brie*» 315 ,, komt. De Chineefche Staatsdienaar verzogt „ den Afgezant een aifchrift van zyne geloofs„ brieven; -dit weigerde hy eerft; maar men on„ derrigte hem, dat de Vorft geen brieven ont„ vangt, zelfs van zyne befte vrienden niet, „ onder welke de Czaar de eerfte plaats be„ kleedde, zonder dat hy alvorens den inhoud „ 'er van wilt. De Afgezant gaf 'er een af„ fchrift in het latyn van, het oorfpronkelyke „ was in het Ruffies. De Zendelingen vertaal„ den dezelve in het Chinees, waar op zy ver„ trokken. De eerfte Staatsdienaar bleef by den „ Afgezant, en onderhield zig met hem over „ verfchillende onderwerpen. De Keizer zond „ een Officier om naar den welftand van den „ Afgezant te verneemen. Hy wierd van vier ,, mannen gevolgt, die een tafel droegen, wel„ ke met een ftuk geel ftof bedekt was , op „ welke men verfcheide foortea van verfche en „ ingelegde vrugten had ; in het midden was „ een fchapenbout geplaatft. De Officier zei„ de, dat deze fpyzen van de tafel van den Keizer genoomen waaren; dat deze Vorft hoop„ te dat hy 'er wel van wilde eet'en: dit „ werd hier als een byzonder gunftbewys aan„ gemerkt. „ Dén volgenden dag, kwam de Staatsdienaar „ van de buitenlandfche zaaken by den Afge„ zant. Het onderhoud ging voornaraelyk „ over de plegtigheden, die by de openbaare f, gehoorgeeving moeften in agt genomen worV 5 » 4en.  .314 De Nieuwe Reisiger.1 „ den. Het Geregtshof der gewoonten is zoo „ naauwkeurig gelaft om dezelve te doen in „ agt neemen , dat, voor dat de Afgezant aan „ het Hof verfchynt, de gewoonte vordert, dat ,, hy, geduurende verfcheide daagen, geoeffent „ word, even als een Commediant zyn rol her„ haalt, om op hettooneel te verfchynen. Maar ?, men verfchoonde onzen Afgezant van ver„ fcheide plegtigheden , en in het byzonder, „ van een zekeren optogt, die in China in ge„ bruik is, om den eerbiet te betoonen , die „ men voor den Vorft heeft. Deze gang, of, „ om beter te fpreeken, deze loop, word hier „ voor een zoo bevallige befchaaftheid aange„ zien , als onze buigingen in Europa. De Zendelingen zyn verpligt geweefl: om dezelve „ te leeren; en het moet een klugtige vertoo„ ning geweefl: hebben, deze ftatige Jefuiten , „ met een lugtigen tret en zeer kleine fchree„ den, halver weg in een kamer te zien loo„ pen, wanneer zy by den Keizer kwaamen; „ hier bleef men een oogenblik regt over ein- de ftaan, de beide armen naar de aarde ge„ ftrekt": vervolgens * na dat men de knyen ge,, bogen had, boog men zig neder, regtte zig „ weder op , en men herhaalde dezelfde Come5, die Weder drie maal, terwyl men bevel ver„ wagtte, om nader te komen, en aan de voe„ ten van den Vorft neder te knielen. De Chi„ neefen kwyten zig van deze plegtigheid met alle de bevalligheid van hun land. „ Den  Vier en Zestigste Brief. 315 „ De Afgezant wilde zelf zyne geloofsbrie„ ven aan den Keizer overgeeven , en zig van „ de plegtigheid ontdaan om driemaal neder te „ buigen, wanneer hy in de Troonzaal kwam. Doch men verzekerde hem dat het geene hy „ vroeg met de gewoonte ftreed, die van on„ heugelyke tyden in China had plaats gehad, „ dat de gewoonte is om de brieven op een „ tafel neder te leggen, die op eenigen afftand „ van den Troon geplaatft is. Na veel voor„ affpraaken, heen en weder gaan, zoo wierd „ eindelyk beflift, dat de Afgezant zig naar „ de gewoonte fchikken zou, die aan het Hof ,, van Peking plaats had ; en dat wanneer de „ Keizer van China een Afgezant naar Rufland „ zond, men hem beveelen zou, om mede al„ les in agt te neemen, wat hier in gebruik is. „ Op den bepaalden dag van de gehoorgeeving, „ kwamen verfcheide Amptenaaren van het Hof, „ in pragtige klederen, aan onze woning , om „ ons naar het Paleis te geleiden. Wy kwa„ men 'er omtrent tien uuren in den morgen „ aan; en wanneer wy aan de poort afgedee„ gen waaren, zoo zagen wy met veel verwon„ dering, dat 'er onder de krygsknegten, die de „ wagt hadden, zig een van de eerde grooten „ van het Hof bevond. Hy was hier toe ver„ weezen , om dat hy zyne befcherming ver„ kogt had. Anders verpligt men de fchuldi„ ge Staatsdienaars, om de pleinen van het Pa„ leis te veegen; maar men laat egter nooit na, „ UtE  %i6 De Nieüwe Reisïger. uit eerbied voor den rang, dien zy bezeeten „ hebben , en ondanks de ongenade van den „ Vorft, om hen met een kniebuiging te groe„ ten. „ Men geleidde ons in een zaal, in welke wy „ thé dronken, terwyl wy de aankomft van den Keizer verwagtte. Wy begaven ons van hier naar een wyduitgeftrekt binneplcin, aan wel„ kers poort drie zwarte Olyfanten ftonden: zy „ dienden even zoo veel als tot fchildwagten. „ Zy hadden op den rug toorns, die met fny„ werk verfiert, en pragtig verguit waaren. De „ toevloed van het volk was ongelooflyk , en „ het getal der lyfwagten alzoo verbazend, als ,, de rykdom van hunne klederen. Twee Tar,, taarifche Heeren, welkers bediening het is „ om de Afgezanten te ontfangen, kwamen ons „ af haaien, en geleiden ons op een ander plein, „ dat met Officieren en krygsknegten omringt „ was; vervolgens bragt men ons op een der„ de , 't geen tot de troonzaal toegang heeft. „ Wy vonden alle de Staatsdienaars en grooten „ van het Hof, op kufièns, met de bcenen krui„ zelings onder het lyf gezeten : dit was voor „ de poort in de ope lugt. Men had plaatzen voor den Afgezant en zyn gevolg openges, laaten. Wy bleeven hier, tot dat de Keizer „ in de zaal gekomen was; geduurende dezen „ tuffchen tyd , was alles in de diepfte ftilte. „ De beide zyden van den Troon, wierden door honderd en twaalf krygsknegten bewaakt, „ waar  Vier en Zestigste Brief. 317 , waar van ieder een verfchillend vaandel had, '„ waar van de kleur met zyn kleeding over een " ftemde. Twee en twintig Officiers hadden „ koftbaare geele fchermpjcs in de hand, waar „ van de gedaante een Zon verbeeldde. Anderen, in grooter getal hadden ftandaarden die " met figuur,en van draaken, of met eenig ander „ zinnebeeld verfiert waaren; en agter alle deze ryen , waaren eenige Heeren geplaatfr. „ die zeer koftbaar uitgedoft waaren ; dit ver'„ meerderde den luifter van dit fchouwfpel on- • „ eindig. „ De Keizer, van een groot getal Mandery„ nen , en Staatsdienaars en Princen van den „ bloede omringt, was op een foort van voet„ bank gezeeten , de beenen kruifelings onder „ het lighaam, op de wyze der Tartaaren. De „ Troon had drie of vier voeten hoogte , en „ geleek naar een altaar. Hy was met pragtiM ge tapyten bedekt: men zag 'er mede zabel„ vellen onder. De Keizer had een kleed van bruin damaft aan, en een kamizool van blaauw „ fatyn, dat met hermelyne vellen geboort was, „ een keten van koraal om den hals, en een „ muts, die roet martclvellen gezoomt was, van weike aan de linker zyde verfcheide paauwe „ veeren en vlokken var} roode zyde afhingen. „ De Ceremoniemeefter deed den Afgezant na„ deren, en geleidde hém by een hand , ter„ wyl hy in zyne andere , zyne geloofsbrieven „ hield.' Men leide zyne brieven op een ta-  318 De Nieuwe Reisiger. „ fel, gelyk men met eikanderen over eenge-" komen was; maar de Keizer gaf een teken „ aan den Afgezant om te naderen. Hy nam „ toen zyne brieven op, en naderde den Troon, „ van een eerden Staatsdienaar vergezelt: hy kniel" 7, de neder , en plaatde hen voor den Keizer. „ De Vord raakte denzelve met zyn hand aan; ,, hy vroeg vervolgens na den weldant van zyn „ Czaarfche Mnjefteit, en zeide aan den Afge„ zant, dat zoo hy hem van de pligtplegingen ,, verfchoont had , zulks' uit aanmerking voor „ de vriendfchap voor zyn Meeder was. De „ Inleider der Afgezanten leidde hem weder te „ rug; en een heraut gebood met luider dem„ men aan alle die hier tegenswoordig waaren, „ om zig op de knyen te werpen, en den Kei,,-zef negen maaien te begroeten. Wy wil„ den ons aan dit foort van eerbewys ontrek„ ken; maar wy moeden 'er ons aan onderwer„ pen. De heraut dond over einde, en fprak „ deze woorden in de Tartaarifche taal uit : , Kromt u, regt u over einde; 't geen tot negen 5, maaien herhaalt wierd. „ Na dat de plegtigheid geeindigt was, zoo „ geleid de Inleider der Afgezanten den Af„ gezant met zyn Edellieden in de gehoorzaal. „ Wy gingen in een regte ry op kuffens ter „ regter zyde van den Troon zitten; agter ons „ donden drie Zendelingen , die aan het Hóf verknogt waaren, en ons tot tolken verdrck„ ten. De Keizer riep den Afgezant, raakte » zy-  Vier en Zestigste Brief. 31^ „ zyne hand aan , en fprak met hem op een „ gemeenzaame wyze, met hem, over verfchil„ lende onderwerpen. Hy bood hem vervol„ gens een goude drinkfchaal aan, die meteen ■ foort van warmen wyn vervult was, die van „ verfchillende foortcn van graanen gemaakt word. „ IVlen bood vervolgens de fchaal aan de Edellie„ den van den Afgezant aan , wy dronken op de „ gezondheid van den Vorft; hy had de goedheid „ om tegens ons te zeggen, dat dit vogt ons te„ gens de koude befchutten zoude. De zoo, nen van den Vorft , de Staatsdienaars en de *, grooten van het Hof, waaren aan de linker , zyde van den Troon gezeten. Wy zagen „ vervolgens agt of tien der jongfte zoonen „ van den Keizer binnen komen. Zy waaren „ alle wel gemaakt; maar niets deed hen on„ derfcheiden, dan alleen de draak met vyf klaau„ wen, die op hunne kleederen geweeven was. „ Zy hadden een kleine muts op het hooft, die , met zabelmarter gevoert was. Zy wierden „ van een hoop muzykanten gevolgt. De zaal „ was met volk opgevult; en egter was alles „ in de uiterfte ftilte. Ieder wift wat hy doen „ moeft ; en alles wierd met zoo veel regel„ maatigheid als fpoed uitgevoert. In een „ woord , 'er heerft in dit Hof zoo veel or„ en welvoegelykheid, als pragt en grootsheid. Vermits het by den middag was, zoo dien„ de men ons het middagmaal voor: men plaat„ fte voor het gezelfchap, kleine en zeer zin- » ne-  §üo De Nieuwe Reisioer. „ nelyke tafeltjes, welke met verfcbe en inge* „ leide vrugten bedekt waaren. Men bragt verj, volgens vlees, het geen uit wildbraad, gevo„ gelte, fchapen en vaikensvleefch beftond. Da „ Keizer zond verfcheide fchotelen aan den Af„ gezant , en onder anderen eenige faifanten. „ Men had muzyk over de geheele maaltyd. „ Een oude Tartaar zong een krygsgezang, op „ het geluit van een klokkefpel van kleine klok„ jes, 't geen voor hem geplaatft was, en op 't „ welk hy met twee yvoore ftokjes floeg. Een „ jonge Tartaar maakten een krygsalarm al zin„ gende, danfende, en de maat flaande. Hier „ op kwamen twee kleine meisjes binnen, die „ op dezelfde wys zongen en danften. Zy wier,, den van verfcheide zangers gevoigt, die ver„ fchillende keeren door het Hof deeden , op ^, welke de fchermers en worftelaars volgden. „ Het grootfte gedeelte was naakt , of hadden „ anders geen kleederen aan, dan een broek'van „ grof lynwaat. Wanneer een van hen een „ zwaare flag ontving , of gewond wierd, gaf „ de Vorft bevel dat men. zorg voor hem dra„ gen moeft. Wanneer zy met te veel verwoed„ heid op eikanderen aanvielen, zoo gaf hy be„ vel om ze van eikanderen te fcheiden. Dit „ bewys van menfchlievendheid van den Vorft, ,, maakten dit fchouwfpcl draagelyker: want ver„ fcheide van deze worftelaaren deeden zwaare „ vallen, en ontvingen zulke geweldige flagen, „ das  VlEft en Zêstigste Brief; §Ü ,, men verwondert was, dat zy elkandereii niet doodde. , Daar verfcheenen vervolgens twee benderi 3, van Tartaaren , welke met tygefs vellen be' kleet, mee boogen en pylen gewaapent waa]\ ren: zy zaten op paarden van een groote ge, " rtalte. Zy beftreeden eikanderen eerft als vyanden , maar vervolgens bevreedsgde zy zig njeé \ eikanderen, en begonnen ftraks op het geluit '.' van fiemmen en muzykinftrumenten te danfen. 'I Een reus, die met een verfchrikkelyk mommetuig bedekt, en gelyk de Tartaaren gekleet en opgezeten was, vertoonde den duivel, cti " kwam hen verftooren. INa dathy met verfcheil de herhaalingen de vereenigde Tartaaren had ' aangevallen, zoo doodde men hem met pylfchooten, en men droeg hem in zegenpraal om; „ Tcrwyl de overwinnaars hunne fpeelen op ,j het plein vervolgden , kwam een der zoonen van den Keizer, die ontrent twintig jaarcii oud was, alleen in de zaal danfen, en trbk de aandagt vari de geheele vergadering tot zig. , Deze beweegingen waaren eerft zoo traag, \] dat men ze naauwelyks bemerken kon; niatjr ' -y werden vervolgens veel levendiger en krag... tiger. De Vorft was in een zeer goeden " luim, en fcheen veel vermaak in dit feeft te ■ ' fcheppen. Hy Uet verfcheide maaien aan den' " Afgezant vraagen, of deze vermakelykheden " naar zyn fmaak waaren. Hy zeide , van do '4 Tartaarifche muzyk fpreekende , dat hy zoet V. Deel. X » w«I  322 De Nieuwe R e i s i g e r. ,, wel begreep dat zy aan geen Europeaans oor . bchaagen kon; maar dat het een ieder de zyne boven die van een ander fchatte. Na een }> lang onderhoud over verfcheide onderwerpen, ,, zoo ftond hy van den Troon op , en keerde ,, naar zyn vertrek weder te rug. Des avonds frak men een vuurwerk af. ,', Daar kwam een flangetje van de gallery, op „ welke zig de Keizer onthielt; en na verloop „ van eenige minuuten, zag men een groot ge)} tal lantaarns ontftooken. Men gaf. een ander teken om de vuurpylen aftefteeken , welke tot een verbazende hoogte opfteegen; uit de,, ze kwam een meenigte ftarren van allerlei kleur voort, benevens verfcheide brandende figuuren. Dit fchouwfpel, 't geen ver bo„ ven de befchryving is, die ik 'er van geeven kan, wierd door andere die nog veel pragti„ ger waaren gevolgt, maar altoos in dezelfde „ fmaak: zy gingen myne verwagting te bo„ ven , en zelfs bet geen 'er het gerugt van /egt. Cang-lli zeide aan den Afgezant, dat 3t de oudheid van deze vermaaken meer dan twee „ duizend jaaren beliep , en dat hy zelfs gewerkt had om hen tot volmaaktheid te bren,» gen. j, Des anderen daags, kwam een Mandaryn, „ vergezelt met twee Geheimfchryvers, aan on„ ze verblyfplaats, om een lyft te vormen van ,, de gefchenken, die de Czaar aan den Chinee„ -fchen Keizer zond. Zy bellonden in koftbaa- „ re  Vier en Zestigste Brief. 323 re bontwerken , ftaande-en zakhorologies,die „ met diamanten bezet waaren , fpiegels, enz. „ Hy bad mede een afbeelding van den veld- flag van Pultawa in yvoor, die Peter de Groo„ te op de draaibank vervaardigt had. Den „ zelfden dag, bragt men ons de verfche en „ ingelegde vrugten, die den vorigen dag over„ gefchooten waaren. Zy wierden met ftatie „ door de ftraaten gedraagen, met (tukken geel „ ftof overdekt, en door een bediende van het „ Hof voorafgegaan zynde. Des anderen daags, „ zond de Vorft aan den Afgezant, op groo„ te fchotelen van louter goud, andere geregs, ten van dit land, die alle van zyn tafel ge„ komen waaren ; 't geen een gunftbewys is, „ dat hy aan zeer weinig lieden toeflaat. „ Wy naderden den 15 January , die de ,, eerfte dag van de nieuwe maan was , en „ volgens de veronderftelling van de Chinee„ fen de eerfte van het jaar. Dit is een van „ hunne grootfie feeften. Het begint des avonds j, by de eerfte verfchyning van de Maan. Men s, luidde eerft de groote klok van het Keizerlyk „ Paleis; men floeg op groote trommels, die „ alleen tot plegtigheeden van dezen aart ge„ bruikt worden; en men deed verfcheide fchoo„ ten uit het gefchut. Aanftonds deed het ge„ meen en de Inwoonders van allerlei rang hun9, ne vreugde door allerlei foorten van vuur„ werken blyken, die door het geluit der fpeei„ tuigen vergezelt wierden. De priefters, wel* X a „ kers  gi4' Nieuwe Reisig'er. kers getal ongelooflyk is, fpeelen op tromperten in hunne Tempelen en Kloofters. Men „ hoort geen minder geraas , van tien uurcn des avonds tot aan den middag van den vol„ genden dag, dan in het hevigfte van een ge„ vegt tuffchen honderd duizend mannen. Geduurende de dag, waaren de ftraaten met '; ommegangen vervult , in welke men- ftand9, beelden van allerlei gedaanten omdroeg. Zy „ wierden door een groot getal Lamaas en Prie„ fters, met wierookvaten en paternofters, voor„ gegaan en gevolgt. De trommels, keteltrom. meïs, trompetten, en alle andere muzykin„ ftrumenten waaren in een tallooze meenigte. Deze ommegangen duuren drie dagen, geduurende welke tyd de winkels geflooten zyn,. en den koophandel verboden is. Men ziet aan alle zyden niet anders, dan een ongelooffelyke meenigte van beide fexe, en vooral. „ die door de ftraaten op ezels , of op opene ,, chaifen met twee wielen ryden. Haare dienft„ maagden waren agter haar gezeten : eenige „ zongen, de andere fpeelden op een foort van ,i, zakpyp. By deze gelegentheid, maakten ver„ fcheide vrouwen geen zwaarigheid om in het „ openbaar tabak te rooken. Het Landfchap Peking is de eenigfte plaats van China , al~ „ waar de vrouwen in het openbaar verfchynen, en vooral in de Tartaarifche Stadi Haar „ hultzel heeft geen de minfte overeenkomft met „ dat der vrouwen van de andere landfchappen. „ Hes  Vier en Zêstigste Brief. 325 , Het grootde gedeelte draagen haare hairen 7, om het hooft gevlogten: zy bedekken dezelve met een muts van zwart flof, 't geen zy'* de of katoen is, die zy met een groote fpeld vallhegten. De andere knoopen haare hai„ ren op het hooft by eikanderen , en geb'rui,, ken, om dezelve te bedekken, een foort van „ rondas, die van zyde en goud te zamen gcftelt „ is, die de gedaante van een fchotel heeft. 9, Zy voegen 'er om het,voorhooft , een band „' van dezelfde flof, ter breette van drie viam geren by. v ,, Van dezen dag af, zag men niet dan fpee„ len, feeffen, vermaakelykheedep, en fchouw,, fpeelen, die aan den Afgezant gegeeven wier., den, dan eens door den Vorft zelfs, en dan „ weder door de Hovelingen. De eerfte Staatsdienaar liet ons een kabinet van de Natuur„ lyke Hiftorie en konftftukken zien, en onder , anderen, verfcheide (tukken oud porcelein , die men alleen by de liefhebbers vind. Hy s, zeide ons dat 'er verfcheide onder waaren, die „ twee duizend jaaren oudheit hadden; dat het , 't geen tegenswoordig vervaardigt word, veel „ beneden het oude is, en dat zulks veroor„ zaakt wierd om dat men de doffen niet wift „ te bereiden. Op een anderen dag, geleidde „ hy ons naar het park der Olyfanten. Zy „ kwamen uit hunne dallen , met goude dof„ fen bedekt, en gingen voorby ons, op gely„, ke afdanden van eikanderen, en op die wyX 3 » z«  git) De Nieuwe R e i s i g j r, ze uit en in, dat men 'er nooit het einde ,, van zag. Wy ondekte eindclyk dit loopje ; en de oppaflèr zeide ons dat 'er niet meer dan zeflig waaren. „ Men vertoonde ons verfcheide fchouwfpeJen, in welke ik nog zamenhang, nog belang ,, vinden kon. In een Comedie, welke in on,, ze tegenwoordigheid vertoont wierd , kwamen verfcheide krygslieden, die van het hooft }, tot de voeten gewapent waaren , beneevens eenige gemaskerde perzoonen van een verfohrikkelyke gedaante. Na dat zy eenige maaien de ronde over het tooneel gedaan, en J} zy elkanderen erkent hadden , zoo kreegen „ zy gefchil onder eikanderen; en een der hel,, den wierd in het gevegt gewond. Een Engel, die vaw wêerligt voorafgegaan wierd, had een wanfchaape zwaart in de hand, en kwam om de ftrydende van eikanderen te fcheiden, ,, en dreef hen van het tooneel. Vervolgens wierd hy in een draaikolk van rook en vuur weder ,, opgenoomen. Dit ftuk wierd door verfchei5, de klugtcn gevolgt, waarna een Europeaans Edelman kwam, die een kleed aan had, dat met goude en zilvere kanten bedekt was. Hy ,, nam zyn hoed af, en groette op een befchaafde wys alle die geenen, die voorby hem gin„ gen. Ik laat een ieder oordeelen , over de figuur, die een Chinees maakt, die op de Europeaanfche Wys gekleet is. De Gaftheer w brak het fchouwfpel af, en zond de Come- „ dwn-  Vier en Zestigste Brief. 3=7 -Hamen, uit vrees dat wydit voor een beledi" ging mogten aanzien. Men deed een goog1 gelaar en zangers van binnen komen. De " eerfte nam een priem, die hy in een van de " pvlaaren van de zaal ila-k , en hy vroeg ons " wat wvn ,'t zy roode of witte, wy begeerden? " Na dat wy hem geantwoort hadden, nam hy " een beker, en frak een fchagt van een pen " m de opening, en men zag 'er de wyn uit " voortkomen, welke wy geè'ifcht hadden. Hy " trok 'er op dezelfde wyze verfcheide foorten " van fyne wateren uit, Ik had de nieuwsgie" righeid om dezelve te proeven; zy waaren " uhneement. Een ander nam drie meflen , waar van de lemmcrts lang en fpits waaren , " en wierp dezelve , het een naar het andere, " in diervoegen dat hy 'er altoos een m iedere ' hand had, en dat het derde altoos in de lugt was. Hy vervolgde dit fpel geduurende een " aanmerkelyke tyd, en greep altoos het mes " by de hegt , naar maate dat het nedervrel , zonder dat hv 'er ooit een Het vallen. Zoo " bybv ongeluk hierin eens gemift had, zoo zou " hy ongetwyffelt zyn vingeren afgefneden heo" ben. Een man plaatfte midden in de zaal " een rotting van bamboesriet regt over einde " die agt of tien voeten lang was ; en terwyl " hy hem in deze ftand vafthield , klom een " kind van tien jaaren tot op den top, met de gheid vaneen aap, en plaatfte ;;bul,oP de punt van het riet, en draaide X 4 "  |2$ De Nieuwe Reisiger. ,, verfcheidemaal rond: vervolgens rcgtte het zig » °P> g'ng over einde ftaan, dan eens op het „ eene been, dan op het andere, en eindelyk „ op het hooft. Het ftelde vervolgens zyne „ eene hand op de top van den.(tok, en flrekte „ zyn lighaam buitenwaarts uit, en byna in een 9, rcgten hoek met het bamboesriet , en bleef „ zeer lang in deze geltalte, en verwiffelde ver„ fcheide maaien zyne handen. Het fcheen my toe, dat deze behendigheid voor een gedeelte „ afhing van den geenen, die den ftok hield. Hy „ droeg dezelve op zynen gordel; en hield de „ oogen gefhadig op de beweeging van het 3, kind gevefiigt. Daar zyn weinig volkeren in de Weerelt, die de Chineefen in de ver„ fchillende kunllgreepen van dezen aart even}t naaren. „ Wy zagen ook verfcheide kwakzalvers , s, met aapen en muizen, welke men geleert had 9, verfcheide kusjes te doen. Men vulde een korf met kleederen van allerlei kleuren. Een „ aap haalde dezelve agtereenvolgens uit, en ,-, bekleedde 'er zig meede op het gebot van „ zyn meefter, zonder dat hy zig ooit vergifie „ in de kleur: die hem geboden wierd; en „ deed vervolgens verfcheide aapekuuren, over„ eenkomftig het kleed, dat men hem had doen „ aantrekken: hy danfte op den grond of op een „ koort, enregtte verfcheide vermaakelyke pot- fen aan. Twee muizen , die aan eikanderen ?, met een kettingje yafl: waaren , omhelsden i, maj-  Vier en Zestigste Brief. 329 „• malkanderen, en lieten eikanderen beurtelings *, los met veel behendigheid; derzelver vreemde beweegingen vermaakten ons meer dan al „ het overige. „ Na het eindigen van deze vermaaken, gin.„ gen wy de glasbazery van den Vorft bezig,[ tigen. Hy is het zelfs, die haar opgeregt heeft: s, zy is de eerfte, die men in China gezien heeft. „ Het is te verwonderen, dat een volk, 'c geen , zoo lang het porcelein vervaardigt heeft, de konft niet bedagt heeft om glas te vervaar- h discn- ■ i ; ,, Degeerig zynde om door de Stad te wan, delen, zoo gaf men my een krygsknegt om my te vergezellen. Ik ging in verfcheide „ winkels, vooral in die van de goudfmeeden, „ welkers handel hier in beftaat, dat zy goud , voor zilver verwiffelen. Men vind by hen „ een meenigte van dit metaal in ftaaven, wel„ ke op eikanderen geltapelt zyn, en die merk „ by het gewigt verkoopt. Ik zag, in het groot, fte gedeelte van deze winkels , mannen en 'j vrouwen onder eikanderen gemengt. De Koop■ lieden zyn hier byzonder befchaaft, en men bood my in alle de winkels, in welke ik bin„ ne trad, thée aan. Ik weet niet of 'er koffy „ in China groeit: alles wat ik 'er van weet, is dat men dezelve niet aankweekt, en 'er geen gebruik van maakt. „ Wanneer ik een klein plein overging, zag „ i een ouden bedelaar, die ongedierte in zyne X 5 s, Wee-  330 De Nieuwe Reisiger. „ kleederen zogc, en dezelve op ar: ik verftond dat deze gewoonte onder de lieden van dit ,, foort plaats heeft. Wanneer een Chinees en een Tartaar met eikanderen kyven , zoo neemt „ de laatfte den eerften luizencter; en de Chinees „ noemt den anderen, rok van visvcllen, om dat „ de Tartaaren, die naby de rivieren woonen , „ zig met zekere villen voeden , en zig iri de zomer met derzelver vellen beklceden. ,, Geduurende het verblyf van den Afgezant „ te Peking, had hy verfcheide byzondere ge„ hoorgeevingen by den Keizer. De Vorft S) SmS zeer "'ifzaam met dien Heer om , en „ fprak als een man van kundigheeden, en als „ een Filofoof over verfcheide zaaken. Over de hiflorien fpreekende, zoo zeide hy, dat de „ Chineefche tydrekenkunde veel ouder dan die M van den Bybel was ; maar dat zy veel ver- digte zaaken bevatte, op welke men niet ze„ ker gaan kon. Wat de zondvloet betreft , ,, zoo verzekerde hy, dat omtrent denzelfden tyd,, 'er in China een groote overftrooming had plaats gehad , die alle de Inwoonders deed ,, omkomen, uitgezonden een klein getal, dat „ op de bergen week, Hy fprak vervolgens „ van de ontdekking van denzeilfteen, welke by „ de Chineefen over de twee duizend jaaren be„ kent is geweeft. Hy haalde een oud ge„ dènkfchiift aan, in't welk verhaalt word , dat „ by gelegeotheid dat een Afgezant van een afj. geleegen Eiland, vertrokken zynde om zich „ naar  Vier en Zestigste Brief. 331 „ naar Nan-King te begeeven , door een onweder van zyn koers gedreeven , en in een ,, beklaagenswaardigen ftaat, op de kuilen geworpen was , de Keizer, die toen heérïlse , „ hem zeer wel ontving, en hem by zyn ver„ trek een Compas meede gaf, om dat hy ,., zynen terugtogt zekerder zou konnen nee„ men. „ Een jonge Chinees, die de zoon van een „ vermoogend man van aanzien was, met wel„ ke wy kennis gemaakt hadden, noodigde ons „ in een berugte herberg ter maaltyd , welke „ in een der voorfteeden van Peking legt. Wy lieten ons hier alle vinden, uitgezondert de „ Afgezant. Onze vriend ftrekte de wellevend, heid zoo ver uit dat hy ons des morgens ten \, tien uuren draagftoelen zond; en wy kwa„ men ten elf uuren in een huis aan, dat groot „ genoeg was om zeeven of agt hondeid per„ zoonen te bevatten. Deze herberg beftond ,, uit een zeer groot vertrek, dat met tafels en , banken bezet was. Wanneer iemant zyn „ vrienden onthaalen wil , zoo is het genoeg „ dat hy 'er een lyft naar toezend, van die gec„ nen, welke hy onthaalen , en 't geen hy voor ieder betaalen wil. Men onthaalde ons hier op een zeer goede maaltyd , vergezelt „ van een Comedie en muzyk. Aan verfchei„ de tafels fpeelden men met de dobbelfteenen, „' of fchaakte : en ik zag 'er geen geld by , „ fchoon de Chineezen zeer grof fpeelen. Het „ fchaak-  33* De Nieuwe Reis tg er. „ fchaakfpel is van de vroegfte tyden in China bekent geweefl: ; maar men heeft hier gélet„ terden van een geflrenge zedekunde , die „ zig met kragt in , hunne gefprekken en ge„ fchriften , tegens deze fpellen verzetten , welke zy zeggen, dat den gecfl door een gefladige infpanning vermoeijen, die dezelve, om „ dus te fprceken, geheel inneemen , en de letter„ oeffening, en het grootfie gedeelte van de „ pligten van het gemeene leeven doen verzuimen. Om dezelfde reden, gelyk my een cude Zendeling zeide , dat een kerkvergadering „ het fchaakfpel aan de geefielyken verbooden „ heeft. ,, De Keizer liet den Afgezant noodigen, of „ hy hem naar eene van zyne lufthuizen wilde „ vergezellen, naby 't welke hy een jagtparry houden zou. Dit luflhuis, naar't welke zig de „ Afgezant met zyn geheelen floet begaf, is bekoorlyk en zonderling; men moet zig een „ onmeetbaare uitgeftrektheid van grond ver„ beelden , welke met kleine door konfl. ge- maakte bergjes bedekt is, en die met bloem„ draagende boomen bezet zyn, welke zeer ge„ meen in China zyn. De valeiën , die deze heu,, velen maaken, worden door krinkelende beek„ jes befproeit, en zy vereenigen zig op zeke„ re afftandén , om vyvers en meeren te vor„ men. Dë boorden van deze kanaalen zyn met ,, gebouwen bezet, waar van het grootfle ge- deelte maar eene verdieping hoog is, maar wel-  Vier en Zestigste Brief. 33$ , welkers geevels zeer verfiert zyn, en derzel*, ver vertrekken nog meer. Men moet by de Chineefen de Griekfche en Romeinfche bouw" konft niet verheffen, n» flag. „ Wy volgden den Vorft op eenigen afftand, }, tot in een bofch, alwaar wy een halven cir„ kei vormde. De Vorft plaatfte zig in het „ midden , en had aan zyn regterhand neegen „ of tien van zyne Zoonen , en den Afgezant „ aan zyn linker zyde, op een afftand omtrent „ vyftig fchreeden van hem. De Opperja„ germeefter ftond by hem, met eenige wind,, honden, benevens den grooten valkenier, die de valken op zyn hand had zitten. Ik kon my „ over de fchoonheid van deze vogelen niet ge„ noeg verwonderen. Het grootfte gedeelte „ was zoo wit als zwaanen, en zy hadden twee „ of drie zwarte vederen in de vleugelen en „ Haart. IVlen zag aanltonds een meenigte ha3, zen aan de zyde van den Vorft opftaan, die 'er verfcheide met pylen dood fchoot; en „ wanneer hy 'er een mifte, zoo gaf hy aan de „ Prinfen een teeken om hem te vervolgen. Het „ is niet geoorlooft, zonder uitdrukkelyk be3, vel van den Vorft, te fchieten , of uit zyn „ plaats  |3ö De W IEUWE REIStGER» „ plaats te komen. Wy trokken voort tot aan „ een plaats, die met kaphout en riet bedekt was, alwaar wy een meenigte faifanten, pa„ tryzen en kwartels doodden. De Keizer gaf „ zyn boogen en pylen over, en nam een valk „ dien hy , wanneer 'er gelegentheid toe was, „ liet vliegen. De vogel vervolgde zyn prooije, „ en bragt dezelve by zyn Meefler. Wy gin. „ gen vervolgens in een bofch van kaphout , „ waer in wy een groot getal wilde dieren „ vonden. De jonge lieden drongen in bet bofch; maar niemand dorft fchieten, voor dar, „ de Vorft een hart gedood had; het geen hy met veel behendigheid verrigtte. Hy ftond vervolgens aan de Prinfen töe , om op de „ reebokken te fchieten. Wy kwamen vervolgens op een moeraffige vlakte , uit welke wy een meenigte wilde zwynen zagen „ voortkoomen; maar vermits het nu de tyd „ niet was om dezelve te dooden , Zoo lie,, ten wy ze alle ontkomen. Hier op be. ,, gaven wy ons naar een hoogen berg die „ door konft gemaakt was, en een vierkante „ gedaante had, die zig in het midden van de „ vlakte verheft , op welkers kruin men tien „• of twaalf tenten voor het Keizerlyk geflagt „ opgeregt had; wy gingen "er langs verfcheide voetpaden naar toe , welke aan wederzy,, den met boomen beplant waren; en aan den ,, voet had men een groote waterkom, uit wel„ ke men de aarde gehaalt had, om d „ doodde men hem aan den voet van den berg. „ De derde was zoo ras niet invryheid, ofhy », Bfcp regtftreeks op de tent van den Keizer aan; maar men doodde hem gelyk de vori,, gen. Vervolgens deed de Vorft een pragtige „ maaltyd voordienen: naar dezelve bragt een Bevelhebber , van wegens den Keizer , aan„ den Afgezant, het vel van den tyger, dien hy gedood had, als hem volgens de wetten van „ de jagt toebehoorende. „ Vermits de zaaken die ons in China had„ den doen komen , byna ten einde geloopen waaren , zoo maakte zig de Afgezant ge- reed om weder naar Rusland te keeren. Toen „ liet de Keizer de gefchenken voor den Czaar ,, in het huis brengen , in 't welke wy onsverblyf ,, hadden. Zy beltonden in twee koftbaare zy,, de behangzels, benevens een meenigte klei- ne goude gebrandfchilderde koppen , ver„ fcheide ftukken porcelein , die met paarlemoer ,, ingelegt waaren, verfcheide met bloemen ge- borduurde ftoffen, en andere, op welke de ,, draak met vyf klaauwen verheelt was , een „ meenigte waaijers, een kas met Chinees pa„ pier, enz. Men zag uit de lyilen van de ge- fchenken, die deze Vorften aan eikanderen dee„ den, dat zy de konftftukken boven de koft„ baarheeden fchatten. j, Eenige dagen hier na , kwam de Cere- 3t mo-  Vier en Zestigste Brief. 339 ,, ihoniemeefter den Afgezant af haaien, om herri „ tot het affcheidsgehoor te geleiden. De Kei5, zer ontving hem in zyn fhapvertrek , en gaf „ hein de grdotfte blyken van gunft, en ver„ zekerde hem van zyne vriendfehap voor deti „ Czaar , en van de genegentheid voor hem; „ Ik had de eer van den Afgezant te vergej, zeilen,' en ik had het genoegen van oplet» „ tend alle de trekken van den Vorft te be„ fchouwen. Ik vond dat zyne geftalte is meer „ dan middelmaatig lang was , en meer ge„ drongen dan het geen men in Europa eeri „ loffè geftalte noemt , maar die egter veel „ dunner was dan de Chineefen dezelve be„ geeren ; een vol aangezigt, en zeer van de „ pokken gefchonden ; een breed voorhooft, „ een kleine neus, een welgemaakte mond, èri „ veel bevalligheid in het onderfte gedeelte Vari i, het aangezigt. Zyne handelwyze hadde iets „ verhevens, welke zyne grootheid met alle de „ blyken vari goedheid aanduiden. Dit is ten ,, naaften by de gedaante van den grooten Kei-" „ zer van China , Cang • Hi, van welke men ,, behalven dit verfcheide zeldzaame gevalleri „ verhaald. Zyn Vader Chan - Chi, op zyn dood„ bed leggende, liet zyne kinderen by zig ko„ men, vroeg hen wie van hen zig in ftaat dagï „ te zyn, om het' gewigt van een onlangs over„ weldigde kroon te konnen draagen? De oud„• fte, die neegen jaaren oud was, veffchoonde a zig met zyne groote jongheid, en bad zyri Y 2 H ▼#?  34o "De Nieuwe Reisig-er;. „, Vader om naar zyn goedvinden over de op„. volging te befchikken.. Cang- Hi, die de jong„11e was, en toen niet meer dan zeven jaaren „ bereikte, viel op zyne kniën voor het bed „ van den ftervenden Vorft, en zeide tot hem,, met veel kloekmoedigheid : Myn Vader, ik „. acht my ilerk genoeg , om het beftuur van ,r. den ftaat op my te neemen. Ik zal de voor„ beelden van myne voorvaderen niet uit het ,, oog verliezen; en ik zal myne poogingen aan„ wenden dat het volk- over myne befluuringen „, te vreden is. Dit antwoord maakte zoo veel „, indruk op den Keizer, dat hy hem aanftonts ,, voor zyn Opvolger verklaarde , onder de ,y voogdyfchap van vier vertrouwde Heeren, naar „ welkers raad hy regceren moeft. Hy vertoef„, de niet lang om zelfs te regeeren, en bewees wel ras dat hy niet te veel op zyne kragten ,, gefteunt had. Hy befloor nooit wyn te drin„ ken , nog zig in de ledigheid , nog welluft „ te dompelen. Schoon hy veel vrouwen, vol„ gens de gewoonte van het land, nam , zoo „, onthield hy zig zeldzaam geduurende den dag „ by haar. Van 's morgens ten vier uuren tot „ des middags, was hy onledig met de gefmeek„ fchriften van zyn volk te leezen, en over ftaats„ zaaken te befchikken. Het overige van den dag befieedde hy aan krygsoeffeningen, en „ aan de beoeffening der vrye konften. Hy „ maakte hier zulke groote vorderingen in, dat „. hy in ftaat was, om de Chineefen volgens 5, hun-  Vier en Zestigste Brief. 341 .,, hunne eige boeken te ondervraagen; de Tar.„ taaren, over de krygsoeffening; en de Euro„ peaanen, ovei de wiskundige wetenfchappen. „ Hy gaf zoo veel blyken van oordeel als van -„ moed, en belette verfcheide zamenfweerin- gen, voor dat zy in ftaat waaren om de ruft .,, van het Ryk te verftooren. Hy was zeer mil„ dadig omtrent zyne krygsknegten, en gefpraak- zaam tegens het volk; en een landvoogd, die „ te regt befchuldigt wierd, ontging nooit de „ ftraf. Wat zynen godsdienft betreft, hy heeft „ altoos veel afkeer voor de afgodery betoont. .,, Hy had verfcheide Chriftenboeken geleezen, „ en heeft verfcheidemaal groote fomme gelds .,, aan de Zendelingen gefchonken, om Kei ken ,,, te bouwen. „ De Afgezant bleef nog verfcheide dagen .„ in Peking , naar de affcheidsgehoorgeeving. ■>, Hy begaf zig naar het Geregtshof der pleg„ tigheden, alwaar men hem een brief van den „ Keizer voor den Ruffifchen Vorft ter hand ftel- de. De Staatsdienaar zeide tot hem, dat hy „ dezelve als een bevvys van byzondere vriend„ fchap van zynen Meefter voor den Ruffifchen ,, Keizer befchouwen moeft; die aan geen Vor„ flen fchreef; of dat wanneer hy dit deed , „ zulks alleen in gevallen was, in welke hy aan „ hen beveelen, als aan zyne leenmannen gaf. „ Om dit te verftaan , zoo moet men weeten „ dat wanneer de Aziatifche en Europeaanfche ^ Vorften, Afgezanten naar China zenden, bunY 3 „ ne  §42 De Nieuwe Reisiger. „ ne (haten aanftonds onder de fchatgeevendö landen van het Keizerryk, opgefchreeven wor,, den ; en men denkt dat men hen hier door veel eer aandoet : want men behandelt hier „ de vreemdelingen als Barbaaren. De Ruffchen „ hebben veel werk gehad om ten hunnen op" „ zigte deze haatelyke benaaming te doen veranderen. „ De oorfpronkclyke brief, van den Kei- zer aan den Czaar , was in het Chinees ge? fchreeven ; en men had 'er een affchrift in ,, de Tartaarifche taal van by gedaan. Hy be„ (tond uit een lange rol, die men in een (luk „ geele zyde bcwond. Men maakte hem aan v den arm van een man vaft, die hem in llatic „ voor den Afgezant droeg. Alle die geenen, ,, die ons te paart tegen kwamen, fteegen af; 3, en bleeven over einde ft«n ; waar uit men over den eerbiet oordeelen kan, die de Chi,, neefen voor al hetgeen hebben, dat den Kei* zer aangaat". Het is hier, Mevrouw, dat het verhaal van de Heer de Bremend een einde neemt: de hi(ïorie van uit Gezamfchap zal u een genoegzaam denkbeclt geeven van de wyze op welke men de liuropeefche Afgezanten in China pnc&Ogr, Zoo men hen zomtyds niet gunflig onthaalt, zoq is het byna altoos de fchuld van de Afgezanten, welke zwaarightid maaken om de plegtigr heden van dit land naar te fpooren, en in acht r,e neemen, of dezelve kwalyk uitvoeren. Zoo Zy  Vier en Zestigste Brief. 343 zy eenige plegtpleegingen verzuimen op den dag van de gehoorgeeving, zoo acht zig de Keizer bier door beleedigt: een Muskovies Afgezant kan hier van tot een voorbeeld verftrekken: deze zyn les niet wel onthouden hebbende, zoo beklaagden 'er zig de Chineefche Vorft over met deze bewoordingen, in eeu brief, dien hy aan den Czaar fchreef, en dien de Jefuiten in het latyn vertaalden, Legatus tuus multa fecit ruflicè. Ik ben enz. Pe-King den 21 Maart 1744. Vyf en Zestigste Brief. Vervolg van China. De Heer de Bremend verliet ons niet meer; hy was by alle onze bezoeken en wandelingen tegenswoordig; en hy had ons aangeboden om onzen leidsman en gids te zyn. Hy leidde ons gifteren in een van de fchoonfte drukkeryen van Peking. Derzelver getal is hier niet bepaalt, gelyk in Parys. Maar het fcheelt zeer veel, dat zy zoo volmaakt niet zyn als de En•ropeaanfche. Men gelooft dat deze konft eerft in China bekent is geweeft , zedert de tiende eeuw van de Chriftentydrekening, dat is te zeggen, vier honderd jaaren voor dat zy by ons ontdekt wierd; en mogelyk zyn wy aan hen deY 4 2e  344 F)8 Nieuwe Reisiger. ze uitvinding verfchuldigt: hunne drukkonfl fs, inderdaad, niet anders dan een graveerkonlt in hout, gelyk Guttemberghet zelve eerft te Ments bedagt heeft (f). Men moet zélfs aanmerken, dat wy in den beginne, gelyk de Chineefen , op eene zyde drukten, men doet dit thans nog in China. Het was voor ons van aanbelang, om dit te veranderen , en voor de Chineefen om dit te agtervolgen. Vermits onze Europeefche taaien alleen uit vier en twintig letteren beftaan, dip door middel van haare zamenvoegingen, groote boekdeelen konnen vor? mep, zoo is het in onze drukkerycn genoeg, om een zeker hoeveelheid letters te hebben, die de werklieden in een raam by een fchikken, pn die zy, na het drukken, weder uit een neemen, om een nieuw blad te zetten. De aart der Chineefche taal laat niet toe , om deze handel wys te volgen. .Verbeek u in der daad, Mevrouw , hoe groot de onkoften zouden zyn om vyftig of zedig duizend letters te gieten, uit welke deze taal is zamengedelt. Hierom heeft dit volk een anderen weg moeten inflaan; en zie hier welke zy volgen. Anderen laaten hunne werken door een uitmuntend Schryver affchryven, op dun en door- fchy- CD Het is thans een uitgemaakte zaak, d3t men de uitvinding van deze onwaardeerelyke kond, aan onzen Landgenoot Laurens Kofter verfchuldigt is: dus onzen Schryver zich op een onkundige wys vergift in een zaak^ die by de geleerde Weerelt over bekent is.  Vyf en Zestigste Brief. 345 fchynend papier. De graveerders plakken deze vellen op een plaat, die van glad en van hard hout gemaakt is; en zy volgen de trekken met een graveeryzer, en ihyden de letters opwaarts, en neemen het overige van het hout weg, op welk niets gegraveert moet worden : dus hangt de druk, voor een gedeelte, van de fraaiheid van het gefchrift af. Het is op deze wys, dat men by ons, de vignetten en houtfnee-letteren uitvoert. Het geen zeer gemakkelyk in deze gewoonte is , is dat de Schryver geen proeven behoeft naar te zien, of zyne Copyën met het oorfpronkelyke naauwkeurig over een komen , en dat men geen papier nutteloos verkwift; men drukt ze naar maate dat men ze verkoopt; en deze plaaten worden altoos bewaart. Men kan egter niet ontkennen, dat deze wyze van drukken aan eenige ongemakken onderhevig is, om dat men genoodzaakt is, om de vormen te vermeenigvuldigen, zonder dat men dezelve letters tot meer dan een boek gebruiken kan. Wanneer de plaaten gefneeden zyn , en het papier en de inkt gereed is, kan een eenig man, zonder zig te vermoeijen , dagelyks twee duizend vellen afdrukken. Men maakt geen gebruik van perffen in de Chineefche drukkeryen; de plaaten die van een zeer dun hout zyn, zouden tegens het gewigt van dit werktuig niet beftant wezen. Men heeft twee borftels, waar van de eene in inkt gedoopt is, om de letteren zwart te maaken; en een andere, die langwerpig en zagt is, Y £ dient  6"» De Nieuwe Reisiger. ten, met groote geefels in de hand, om te beletten dat niemant met hen fpreekt; en zy durven in geen huis zonder hunne toeftemming gaan. De laft der Manderynen, die het opzigt over hen hebben, is zeer voordeelig; want, om dat zy alleen met zekere lieden handelen mogen, zoo trekken deze Manderynen aanmerkelyke geldzommen van de Corëers en zelfs van die geenen, die hen komen bezoeken. Het Koningryk Corea , welkers Inwoonders met zoo veel veragting in China behandelt worden , is de natuurlykfte weg, door welke ik my naar Japan moert begeeven; zoo was myn oogmerk om my van de terugreis van deze Afgezanten te bedienen; maar de Vader Gaubil, een Franfch Jefuit, welke, tot verrigting van eenige zaaken, naar het landfchap Fo-Ki afgezonden wierd, haalde my over, om hem op de reis ïe vergezellen. Dezen beroemden Zendeling, die Correspondent van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen van Parys, en lid van Petersburg is, heeft geduurende twintig jaaren zyn verblyf in Peking gehouden. Hy was van het Hof gelaft , om vertaalingen uit het Latyn, of uit eenige andere Europeaanfche taaien in het Tartaars, of uit het Tartaars in het Latyn, of Franfch, enz. te doen. Behalven het voordeel van met een man te reizen die het vertrouwen van de regeering bezit, zoo waaren 'er twee andere redenen, die my overhaalde om hem te volgen. De eerfte was het vertrek van de  Vvf ** Zestigste Biuef-i 363 den lieer Des Roches en mynen Engelsman, die ten eerften naar Canton te rug keeren moeften, en zig met met den vader Gaubil in een Portugees "(chip inicheepte, dat naar het Eiland Formofa zeilree lag. De tweede is de moe;je!ykheid om in Japan te komen, zonder behulp van de Hollanders. En men verzekerde my, dat ik te Canton een (chip van Batavia zou vinden , om naar Nargafacqui te vertrekken. Zie hier dan, Mevrouw,denlaatften brief dien, ik u uit China fchryven zal; en ik zal het voor u niet verbergen dat ik met weerzin dit fchoone land verlaat. Alles, wat een volk agtenswaardig maaken kan, fchynt zamenteloopen om van de Chineefen het agtenswaardigfte volk van het Gtheelal te maaken. Men heeft de oudlte Keizcrryken te niet zien gaan; maar China, dat naar die groote rivieren gelykt, die haare wateren geftadig met majcfleit afvoeren, heeft niets van zynen luifter of majefteit verlooren. Schoon het zomtyds door inwendige oorlogen beroert is geweefl; en fchoon de Throonsopvolging door de overheerfing van een vreemt volk afgebroken is, zoo zyn egter de onluften altoos van korten duur geweefl ; en dit gelukkig Keizerryk, heeft in de wysheid en uitnementheid van zyne wetten , aanflonds een hulpmiddel tegens zyne onheilen gevonden. De laatfte ftaatscmwenteling die in het jaar 1644 voorgevallen is, en China onder de heerfchappy der Tartaaren bragt, deed de magt en uitgebreidheid van die Ryk  364, De Nieuwe Reisiger: Ryk aangroeijen, om dat zy by deszelfs vorige bezitting een groot gedeelte van Tartaryen voegde. Dus is het Keizerryk grooter geworden, minder door middel van overwinningen, dan door den roem van deszelfs regering , en zyn eige ongevallen. Met is tegenwoordig tot den hoogflen top van zyne grootheid geklommen, in welke het zedert zyne• ftigting geweefl is; en deszelfs flaaten bevatten meer uitgebreidheid dan ooit; en het heeft zig op de vafie grondflagen gevefligt. Het geniet inwendig een diepe rufl, welke zedert een eeuw door geen borgerlyke beroerten afgebroken is; en uitwendig, zedert de vereeniging met de Tartaaren , en zy hebben byna geen vyanden meer om te beflryden. Voegt by deze ftaatkundige gefleltheid de voordeeligfle gelegentheid, en de grootfte volkrykheid. China is byna geheel met meeren, rivieren, en kanaalen doorfneden, die veel tot de vrugtbaarheid van het land toebrengen, en de vervoering der koopwaaren gemakkelyk maekt, Eenige van deze meeren beflaan tagtig uuren in omtrek, en eenige rivieren doorftroomen het Ryk, door deszelfs geheele uitgeftrektheid. De eene en andere, zyn naar evenredigheid zoo fterk bevolkt als het land; want men heeft overal een ftad op den oever van de rivieren, meeren, en kanaalen gebouwt. Men ziet , uit het midden van hec water, een andere Stad ryzen, die uit een oneindig getal barken is zamengeftelt, die een talloos volk bevatten, die door een zelfden mee- fter  Vyf en Zestigste Brief. 36!$ fter geregeerc, en door dezelfde wetten beftuurt worden. Deze agtenswaardige wetten behelzen alles, wat de verfchillende ftaaten betreft: zy regelen de uitfpraaken der regters, de bevelfchriften van den Keizer, de handelwyzen der Hovelingen, het gedrag van de Stadsvoogden, en de krygstugt van het krygsvolk. Zy maaken den Vorft vader over zyne onderdanen, en beletten hem, dat hy 'er de dwingeland van word. Egter verminderen zy niets van zynen roem of regten; zy ftaan hem in overvloed bedienden , flaven , vrouwen en rykdommen toe. Eindelyk geven zy hem in overvloed alles wat de Keizerlyke Majefteit toekomt; en het geen het fchoonfte en verwonderenswaardigfte is, is dat alle deze goederen door de ongelukken van bet volk niet verkregen worden. Ik ben enz. Pe-King, den 29 Maart 1745. 2es  3(66 De Nieuwe Reisigek. Zes en Zestigste Brief* Formofa en de Nabuurige Eilanden. Tk zal u , Mevrouw , over onze infcbeeping X niec onderhouden , nog van onze fcheepsvaart tot aan de Eilanden Le-Kieou, alwaar wy door een ftormwind opgeworpen wierden. Deze Eilanden , die tuflehen Corea , het Eiland Formofa, cn Japan leggen, zyn zes en dertig in getal, en ftaan alle onder eenen Koning. Deze Eilanden zyn my niet onbekent , zeide de Vader Gaubil; de Keizer Cang-Hi, zond hier in het jaar 1719, een Afgezant naar toe, die by zyne terugkomfr, het verhaal van zyn reis in het ligt gaf. Hy is de eerfié, voegde 'er de Jefuit by, die van dezen Archipel, naauwkeurige en omftandige kundigheden gaf; en hy verdient, m dit opzigt, des te meer geloof, om dat hy op de plaats zelfs zynde , alles zorgvuldig nagfcfpoort en befchreeven heeft, 't geen hy aanmerkelyk en van aanbelang vond* Ik heb dit werk geleezen, vervolgde de Zendeling; en ik heb 'er een uittrekzel van gemaakt, 't geen onder de papieren is, die ik by my heb; gy kunt dezelve leezen, wanneer gy niets te doen hebt: ik geef u zelfs vryheid, om 'er alles uittefchryven wat u behaagt. Ik bediende my van deze aanbieding \ en zie hier dit gefchrift ver- k0iU Het  Zes en Zestigste Brief, $6? Het voornaamfte Eiland van dezen Archipel, alwaar de Vorft zyn verblyf houd, werd LieouKieou genaamt, de anderen hebben alle een byzonderen naam. De verdigce oorfprong van hec volk van dit Koningryk, is dat een man eh vrouw in het groote ledige gebooren wierden. Uit derzelver huwelyk kwamen de Inwoonders van dit Eiland voort, over welke twee en twintig Koninglyke huizen agtervolgens geheerfcht hebben, en de tyd, die zy geheerfcht hebben, werd op agttien duizend jaaren bepaalt. Dit is de oudheid, die zig dit volk toefchryft, en van welke zy by uitftek nayverig zyn. Maar het is niet dan in het begin van de zevende eeuw der Chiften tydrekening, dat de Keizer, die als toen in China heerftcn , die gelegentheid van deze Eilanden liet bezigEigen , met bevel aan den Vorft om hem hulde te doen. Dit voorftel wierd kwalyk ontfangen , waer op de Chineefche Vorft tien duizend krygsknegten deed jnfchepen. De Koning van Lieou-Kicou wierd in dit gevegt gedood: de overwinnaaren pionderden en verbranden de Koninglyke Stad, maakten meer dan vyf duizend Inwoonders tot flaven, en keerden naar hun land weder. De andere Keizers zagen van hunne vorderingen op deze Eilanders af; en het was niet voor het einde van de veertiende eeuw , dat deze laatfte zig: gewillig tot fchatgevers aan de Chineefen onderwierpen. Zedert deze tyd, hebben hunne Koningen altoos de huldigingen van hunne ftaaten van  368 De Nieuwe Reisiger. Van den Keizer van China ontvangen. Zie hief welke plegtigheid men by deze gelegentheid in agt neemt. Zoo ras de regeerende Vorft de laatfte fnik gegeeven heeft, zoo geeft die geenen, die hem moet opvolgen, 'er berigt van aan den Keizer van China. De Eilanders wagren zyn antwoord niet af, om hunnen Vorft te erkennen; maar aan het Hof van Peking, geeft men hem den eernaam van Koning niet, voor dat de inhuldiging op bevel van den Keizer gefchied is. Het Geregtshof der gewoonten , fielt aan den Keizer een man voor, die in ftaat is de hoedanigheid van Afgezant met waardigheid te bekleeden. De Vorit geeft hem de noodige onderrigtingen, doet hem de gefchenken ter hand (tellen, die voor den nieuwen Koning gefchikt zyn, en hy zend hem 'er met een ftoet van drie of vier honderd perzonen naar toe. Zoo ras men de aankomft van den Afgezant verftaat, zoo gaan de Prinfen , de Grooten, en de Manderynen van dit Eiland hem in hunne plegtgewaden te gemoet , en geleiden hem , met groote ftatie, naar het Paleis, dat voor hem gerect gemaakt is. Alles is tot zyn onderhoud en die van zyn gevolg geregclt. Na dat hy eenigen tyd uitgeruft heeft, zoo begeeft hy zig naar de groote zaal van het Paleis, en plaatft zig op een pragtige voetbank. Een Manderyn geeft een teken; cn, op 't zelfde ogenblik, maaken alle de Grooten de negen nederknielingen voor den Keizer van China, die door zynen Afgezant vertegens^ WOOR  Zes én Zestigste Brief* 369 woordigt wierd. Deze flaac overeinde ; en na de plegtigbeid, maakt hy een diepe buiging tegens hen. Men komt vervolgens, van wegens den Koning, om hem over zyne gelukkige aankomll te begroeten; en het overige van den dag word met maakyden , feeften en in openbaare vermaakelykheden doorgebragt. Den volgenden dag, begeeft hy zig met een grooten koer. naar de Koninglyke zaal, in welke de tafreelen van de doode Koningen geplaatft zyn. De Vorft bevind zig hier, maar even als een gemeen man. De Afgezant doet , uit naarft van zyn Meefter, het Chineefche eerbewys , cm den overleden Koning , voorzaat van den regerenden Vork, te vereeren. Deze herhaalt de negen nederbuigingen, om den Keizer te bedanken, en verneemt naar den ftaat van zyn gezondheid. Hy begroet vervolgens den Afgezant, en eet met hem op een gemeenzaame wyze. Wanneer alles tot de inhuldiging gereet is, zoo gaat de Afgezant, met zyn geheel gevolg, eneentallooae meenigte volk , naar het Paleis , alwaar men een voetbank voor den nieuwen Koning opgeregt heeft , en doet overluit de openbrief lezen, by welke de Keizer, zyn Meefter, de erfgenaam der Kroon, voor Koning van LieouKeou erkent. Deze verklaaring word door een vermaning aan den nieuwen Koning gevolgt, om volgens de wetten te regecren ; en aan hec volk, om hun Opperhooft getrouw te zyn. Na de voorlezing van zyne volmagtsbrieven, worV. Deel. A a den  %fo D e Nieuwe Reisig Kr. tkn zy aan den Vorft overgeleverc, die hy aan zynen Staatsdienaar overgeeft, om onder de gedenkfchriften van zyne Kroon bewaart te worden. Vervolgens doet de Koning de Prinfen en de Grooten van zyn Ryk, op nieuw, en voor de derde maal, nederbuigingen. Alsdan gaat hy op zyn Troon zitten, en ontvangt de huldiging van zyn onderdaanen ; en dezen dag word geeindigt met een pragtig feeft, dat men aan den Afgezant geeft. Den anderen dag, legt de Vorft,- een bezoek by hem af. De Afgezant ontvangt hem met eerbiet aan de deur van zyn Paleis , en geleid hem in de groote zaal. Deze Vorft knielt hier neder, om den Keizer te begroeten; vervolgens doet hy aan zynen Afgezant de eer van hem zelfs wyn en thee aantebieden. Deze weigert zulks, bied den Koning de drinkfchaal zelf aan, neemt een andere, en drinkt niet voor dat de Vorft zulks gedaan heeft. De Koning keert vervolgens naar zyn Paleis te rug, en benoemt een Afgezant, om zig naar het Hof van Peking te begeeven, om den Keizer te bedanken. Men verhaalt van een van deze Vorften, een daad, van welk men weinig voorbeelden vind. Hy liet alle de Grooten van zyn Ryk by een vergaderen , om die geene tot Staatsdienaar te verkiezen , die zy het waardigfte tot deze poft keurden. Zy verkoozen een Stadsvoogd hier toé: de Koning deed hem hy zich komen, en plaatften hem aan het Hooft van zynen raad: wanneer  Zes en Zestigste Brief. $ft neer hy zelf zyne uitgeftrekte bekwaamheid in *c vervolg leerde kennen, zoo verklaarde hy hem tot Koning, en behield alleen, voor zig en zyne kinderen, een middelmaatig inkomen. Het grootfte gedeelte der regeeringen van de andere Koningen heeft niets aanmerkelyks. De godsdienft, zeden , en gewoonten van dit volk zyn aanmerkelyker. Het is omtrent negen hondert jaaren geleden, dat de Bonzen van de gezinte van Foë uit China naar dezen Archipel overftaken , alwaar zy hunne afgodery invoerden: dit is thans de heerfchende Godsdienft, die van het Hof, de Grooten en het volk. Wanneer deze Eilanders beloften en eeden doen , zoo branden zy reukwerken, bereiden vrugten, en liaan met eerbiet voor een fteen overeinde, en fpreeken eenige woorden op een geheimzinnige wys uit. Op de openbaare plaatzen, in de ftraaten , en op de bergen , ziet men 'er een meenigte van, die voor de geloften en eeden van aanbelang gefchikt zyn. Men heeft hier vrouwen, die aan den dienft der geeften gehc-iligt zyn, waar op zy zig een oppermagtig gezag laaten voorftaao : zy bezoeken de zieken , fchryven hen geneesmiddelen voor, en fpreken gebeden uit. De veelwyvery is deze Eilanderen geoorlooftj maar men kan geen huwelyk aangaan in het geflagt, van welke men den naam draagt, fchoon de graad van bloedverwantfchap zeer verre verwydert is. De vrouwen en jonge dogters zyn Aas zeer  372 De Nieuwe Rsisiger. zeer ingetoogen: zy verfieren zig nog met blanketzel nog met oorringen : zy draagen lange naalden van goud of zilver in haare hairen» die boven op 't hooft by wyze van een bal zamen gevlogten zyn. Men heeft weinig overfpeelders, doodfiagers , dieven en bedelaars op deze Eilanden. De eerbiet, die men hier voor de dooden heeft is niets minder dan in China: de rouw word hier mede zeer naauwkeurig in agt genomen ; maar men doet hier zulke groote kollen tot de begraaffeniffen en graflieden niet. Men verbrand de doode lighaamen; en men begraaft de beenderen. Men plaatll eenige reukwerken en waskaarffèn voor de lighaamen j en daar zyn tyden, dat men op hunne graaven gaat weenen. Men telt hier negen rangen van Manderyns gelyk in China, welke mede door hunne kleeding onderfcheiden zyn. Verfcheide van deze waardigheden zyn erffelyk; en de andere worden aan de verdienden gegeeven. De akkerlieden , de viffchers, en die geenen die de tuinen bearbeiden , bezitten de helft der inkomften van de landeryen; en vermits de eigenaars nog verpligt zyn om zekere onkoden te dragen, zoo trekken zy weinig meer dan het derde gedeelte van de inkomften van hunne goederen. De Manderyns, de Grooten, en zelfs de Prinfen moogen zig niet meer dan door twee draagftoeldraagers laaten draagen ; het ftaat alleen aan den Koning vry, om 'er zoo veel te neemen  Zes em Zestigste Brief. 373 men als hem behaagt. Hun reistuig, wapenen en kleeding is op de Japanfche wys. In het algemeen, hebben zy van de Chineefen en Japannefen, hunne nabuuren , alles ontleent wat het gemakkelykfie is. De Koning heeft groote bezittingen; de zoutgroeven, de zwavel, de koper, en tinmyncn, enz, behooren hem toe; het is uit derzelver inkomften, dat hy de jaarwedden der groote Heeren en Manderyns betaalt. Men heeft hier weinig regtsgedingen over de goederen en koopwaaren, en byna geen tolhuizen of accynfen. De vrouwen en dogters gaan hier alleen naar de markt; geen mannen verfchynen op dezelve. Koufen, fchoenen, olie, eyeren , fchelpviiTchen , viffchen , hoenderen , kiekens , zout, fuiker, peper, moeskruiden, zy koopen en verkoopen dit alles, en zy verruilen het voor Chineefche of Japanfche kopere penningen. Men heeft hier markten , winkels en pakhuizen voor hout, ftoffen , granen, droogeryen , metaalen , buisfieraden, vee, enz. Alle deze Eilanden hebben zyde en lynwaatvveveryen, papiermakeryen, wapenfmederyen;bekwaame werklieden in goud, zilver, koper, yzer, tin en andere metaalen; een groot getal barken en fchepen , niet alleen om van het eene Eiland naar het andere-te ftevenen , maar mede om naar China, Japan , Formofa, enz. te zeilen. Men heeft hier Geregtshoven voor de kerkeJyke, borgerlyke en lyfftraffelyke zaaken, andere die het opzigt over de opeubaajre koornfehuuA a 3 ren,  374 De Nieuwe Reisigeb. ten, koophandel j ftofweveryen, fcheepsvaart . gebouwen, letterkunde , krygszaaken enz. heb* ben. De Bonzen, die door het Koningryk verfpreit zyn, hebben fchoolen, in welke zy de kinderen leeren leezen. De brieven, die zy aan elkanderen fchryven, de reekeningen , en de bevelfchriften des Konings zyn in de taal van het land en met Japanfche letteren gefchreeven. De boeken over de zedekunde , hiftorien , geneeskonft , fterrekunde , enz. zyn met Chineefche letteren» Men bouwt hier mede in den fmaak van deze beide volkeren; en voor het grootfte gedeelte van de openbaare gebouwen, leeft men opfchriften , die in de beide taaien opgeflelt zyn. Deze Eilanden brengen alles voort, wat tot onderhoud, en zelfs tot aangenaamheid van het leeven noodig is. 'Er groeit alle foorten van graanen , vrugten, boomcn, en dieren , uitgezonden wolven, tygers, beeren, haafen en das? fen. De Inwoonders zyn'in het algemeen heus tegens de vreemdelingen, behendig, arbeidzaam, fpuarzaam, en zinnelyk in hunne huizen; zy beminnen het fpel en de vermaaken; en 'er heerft in de geilagten een groote cendragt, die door de meenigvuldige maaltyden onderhouden worden, ep welke zy eikanderen onthaalen. Dit is het Karakter, Mevrouw, van deze Eilanders , die wy maar heen en weder op de zeekuiten befchouwden. De wint gaf ons gelegentheid om in zee te fteeken , wy landen op het eiland ïai - Ww aan. De Pprtugeefen hebbel»  Zzs en Zestigste Brief. 375 ben bet Hermoja genoemt, dat is te zeggen, fchoon , van welke de naam van Formofa voortgekoomen is, die 'er de Europcaanen aangeeven, als veel wclluidender voor 't oor zynde, en veel gefchikter om deszelfs bekoorlykheid uittcdrukken. De boomen zyn bier in een zoo bevallige ordre geplant , dat het geheele zuidelyke gedeelte van het eiland een onmeetbaare boomvaart gelykt. De Chineefen hebben weinig Steden die by Tai- Wan, Hooftftad van dit Eiland, vergeleken konnen worden, zoo wel om haaren rykdorn als het getal der Inwoonders. Haare ftraaten zyn in een regte lyn aangelegt; en verfcheide doorloopen de Stad in haare geheele uitfeftrektheid. De huizen, van welke de daken van ftrooi en de muuren van klei zyn, hebben egter een foort van bevalligheid, geduurende de groote hitte ; om dat alsdan de ftraaten met zeilen bedekt zyn, die het bovenfte gedeelte van de huizen verbergen , waar door men, alleen in het onderfte gedeelte, kollbaare winkels ziet, die met de ryklte koopwaaren verfiert zyn. Deze beflaat uit zyde ftoffen, porceleine vaten, en verlakt werk, 't geen een aangenaam gezigt verfchaft. Het meeftbewoonde deel van dit eiland be' hoord aan de Chineefen , en behoord tot hcc regtsgebied van het Landfchap Fo-Kien , van waar men fchepen ziet vertrekken, die geftadig heen en weer vaaren. Het is aan de Chineefen niet geóorlooft zig, hier neder te zetten, A a 4  37<5 De IMieuwe Reisiger. ponder paspoort en borgdelling. Zy zyn verzekert dat die geenen , die zig meefter van .dit eiland maakten , wel ras het geheele Keizerryk overweldigen zou. Zy onderhouden hier mede een lterke bezetting, welkers Bevelhebbers om de drie jaren verandert worden, en fomtyds nog veel vroeger, naar de omffandigheden. Deze eilanden verfchafFcn alles, wat tot gr? mak en levensonderhoud nodig is : de vrugten zyn hier in overvloed en by uitflek aangenaam: zy beftaan uit oranjeappelen, annanaffen, kokosnooten en andere voortbrengzelen van Azia ; perfiken, abrikoofen , vygen, druiven, en andere van de uitnemende vrugten van Europa. Maar de uitneemende, die men hier vind, zyn de watermeloenen , haare gedaante is langwerpig, en zomtyds rond , haar vlees is" rood , en is een der aangenaamde vrugten, die men op de Chineefche tafels vind. De fuiker en tabak zyn hier het gemeende cn goedkoopde; en men heeft nooit de Inwoonders konnen overreeden, dat 'er in een Koningryk van Europa, geldgierige en fchraapzugtige menfehen zyn , die dat geen voor een kroon verkoopen, dat hier eenige penningen koll. Allerlei foorten van gevogelte en wildbraad is in overvloed op Formofa. Men ziet hier geert wolven, tygers', beeren nog luipaarden. Men gebruikt hier de oflen om op te ryden : men zadelt en toomt hen , gelyk de paarden; maar de zadels zyn veel langer dan de onze, en konr pen  Zes en Zestigste Brief. 377 ïien drie mentenen bevatten. De logt is hier zuiver, de Hemel helder, het water uitmuntend. Formofa verfchilt zeer veel van die hoofttteden, welke het onderhoud der landschappen naa zig trekken; want het verfchaft onderhoud aan de eilanden , die van het zelve afhangen. De Hollanders hebben voormaals een fterkte aan het uiteinde van dit eiland gebouwt -, maar ik heb 'er geen voetftap meer van konnen vinden. Deszelfs naam is nog in wezen; men noemt het de fort van de roodhairige ; het is dus dat men in China de Hollanders noemt , gelyk de latynfche Hilloriefchryvers onze Voorvaderen de groote lighaamen met blonde hairen, noemden. Schoon Formofa niet ver van dit Ryk verwydert is, zoo fchynt het egter niet dat de Chineefen het voor de vyftiende eeuw gekent hebben. Een Manderyn, die uit eenige weftelyke landtehappen te rug kwam, landde 'er op aan , en onthield 'er zig eenigen tyd op, om naarvorfingen omtrent den aart van het land en de Inwoonders te doen. Hunne eenvoudige hutten, hunne verachting voor bet goud, zilver, huiflieraaden, kleederen, enz. deeden den Manderyn als een Sybariet van Lacedsemon te rug wyken ; zonder dat deze eerfte landing van eenig vrugt was. Honderd jaaren hier na, landde hier een Japanfche vloot zonder eenige tegenftand aan. Een Hollands fchip wierd hier door een ftorm opgeworpen: dit land teheen zoo fchoon en voordeelig aan den Kapitein te zyn, dat hy aan de A a $ Japan-  3^8 De Nieuwe Reisiger. Japanneezen verzogt om aen het einde van de haaven een huis te mogen bouwen; en die huis ■wierd defterkte, van weikeu gefproken heb. De nieuwe aangekomenen verdreeven hunne weldoenders, en maakten zig meefter van het eiland , zonder eenigen tegenftand van de Inwoonders, die vyanden van den kryg, en vrienden van de menfehelykheid waaren. Een zeefchuimer verdreef 'er de Hollanders van , en heerfchte op dit eiland onder den naam van Koning, 't geen aan zyne afftammelingen overging. Deze onderwierpen zig aan de Chineefen, die 'er een volkplanting naar toe zonden : deze voerden hier de regeering , wetten en gewoonten van hun land in. Wat de oude Inwoonders van dit eiland betreft, zy zyn van een groote, lugtige, en loflê geftalte, zy hebben een olyfverwige kleur, en hunne hairen zyn regt, die tot op de fchouderen afhangen. De vrouwen zyn van een korte geftalte, dik en fterk. De kleeding der mannen beftaat uit een ftuk ftof, dat hun lighaam van den gordel af, tot hunne kniën omvangt; maar aan de noordzyde van het eiland, kleeden zy zig met beeftevellen, welke zy de gedaante van een rok zonder mouwen geeven, gèlyk het misgewaat van een roomfchen diaken. Zy gaan geduurende eenige tyd van het jaar naakt, in gedagten dat hunne goden anders geen regen verleenen, en de oogft mislukken zouden. Zoo, geduurende deze tyd iemant gekleed is, zoo zyn zyne  Zes en Zestigste Brief. 379 ZVne kleederen verbeur:; en de fchuldige word tot een boetdoening verweezen. Eenige teekenen pp hun vel, boertige afbeeltzels van dieren, boomen en bloemen, en deze uitzondering, word aan die geenen toegeftaan, die in het jaagen ot loopen uitmunten , en deze uitzondering komt hen duur te fiaan. Zy zouden hen voor fmerten Moortellen , die hen de dood zoude veroorzaaken, zoo dit op eenmaal gefchiedde: zy befteeden hier eeheele jaaren toe; 't geen de fmerte onverdraagelyker maakt. Oorverfierfelen, armbanden , kroontjes die van kleine zaaden en faifanten vederen zamengefteit worden, zyn de gewoone verfierfelen van de beide fexen. Het is de mannen verboden, voor den ouderdom van zeventien jaaren , lange bairen te draagen. Zy fnyden dezelve gelyks de ooren af, en fchtkken ze met yzere tangetjes. Wanneer zy zeventien jaaren bereikt hebben, laaten zy den baart en de hairen groeijen; en als zy de gewoone lengte bereikt hebben, zoo denken zy om het huwelyk. De dogters fnyden nooit haare hairen af; en men trouwt haar uit, wanneer zy huwbaar zyn. Deze huwelyken gefchieden zonder plcgtigheden,en met een getrouwheid, die niets barbaars heeft. Wanneer een jongman een jonge dogter naar zyn zin gevonden heeft, zoo laa* hy zig, geduurende eenige dagen, aan haar deur met Muzykinftrumenten vinden. Zoo de jonge dogter deze zorgvuldigheden goedkeurt, zoo vertoont zy zig aan hem; en de voorwaarden worden  j8o De Nieuwe Reïsiger. den tuflchen hen bepaalt., De bloedverwanten maaken de toebereidfelen tot het feell; het word in het huis van de dogter geviert; en de egtgenoot neemt 'er zyn verblyf in, 't geen door de fchoonvader geenzints als een laft befchouwt word, maar als een voordeel voor zyn huisgezin. Hierom begeert men veeleer dogters dan zoonen, vermits zy hen fchoonzoonen verfchaffen, die in het vervolg, de fteun van het huisgezin zyn. Schoon de vrouwen hier zeer jong trouwen, zoo is het hier niet geoorlooft voor de vyf en dertig jaaren kinderen te baaren. Wanneer zy voor dezen ouderdom zwanger zyn, zoo zegt men dat haare priefterinnen haar miskraamen doen krygen, door haar met de voeten op den buik te trappen. Het zou niet alleen een fchande zyn, maar zelfs een misdaad, van een kind voor den bepaalden tyd ter weerelt te brengen; men heeft 'er die vodr de tiendemaal zwanger zyn, wanneer het haar eindelyk geoorlooft is moeders te worden. De ryft is het gewoone voedfel van deze eilanders; en wanneer zy eikanderen onthaalen willen, zoo gaan zy op de jagt of op de visvangft, en eeren het vleefch half gaar: het word, gelyk alle andere fpyzen op planken of riet voorgedient. Hunne begeerten overtreffen hunne natuurlyke behoeften niet; en hunne behoeften zyn gemakkelyk te vervullen. Deze eenvoudige en gelykmaatige levenswys doet hen een ge-  Zes en Zestigste Brief. 38Ï gezond en fterk lighaam verkrygen : hen ontbreekt maar alleen de vryheid. De Chineefen, die hen ten onder gebragt hebben , hebben hen egter eenige overblyfzelen van hunne oude regeeringswys gelaaten. Ieder vlek verkiert, tot zyn eige regters, drie of vier van de oudfte Inwoonders, van een bekende vroomheid , welke met een voiftrekt gezag alle gefchillen beflegten. Die geenen , welke weigeren zig hier aan te onderwerpen , zouden op het oogenblik verdreeven worden, zonder hoop van ooit weêr aangenomen te worden: zy konnen zelfs in geen ander vlek of dorp toegelaaten worden. Deze overheden veranderen alle twee jaaren; en die geenen, welke afgaan, plukken de hairen van hunne wenkbraauwen en van zyde van hun hooft uit, als een kenteekenvan hun oud gezag. In zaaken van gewigt, noodigen deze regters alle de Opperhoofden der huisgezinnen, om op een bepaalde plaats by een te komen ; en- zy beraadflaagen met eikanderen wat zyde zy kiezen moeten. Men roemt vooral de natuurlyke welfprekentheid van deze grysaards zeer hoog, die, zoo men zegt, met zoo veel gemakkelykheid fpreeken, dat de konft der Europeaanen geenfints de natuurlyke begaaftheid van deze bergbewoonders evennaart, die ,nog lezen nog fchryven konnen. Terwyl een onder hen het woord voert, zoo neemen de andere het dieprte ftilzwygen in agt. Na dat ieder Opperhooftzyn redenvoering geeindigt heeft, zoo word de  g8a De Nieuwe Reisiger. de zaak overwoogen, en met meerderheid van Hemmen beliegt. Wanneer de ryft ryp begint te worden , is het aan de regters niet geoorlooft , fuiker te eeten , wyn te drinken , of betel te kaauwen. Wanneer zy een van deze drie zaaken overtreeden, zoo zouden zy niet alleen het voorwerp *van veragting van het volk worden; maar men gelooft hier zelfs, dat de goden harte en wilde zwynen op de akkers zoude zenden, om den oogft te vernielen. Men gelooft , in dit barbaarfche land , dat het aan de Opperhoofden voegt , een voorbeeld van deugd aan het volk te geeven. De voornaamfte pligten van deze regters is de vergoeding der beledigingen voortefchryven, niet met de fchuldige gevangen te doen neemen, hem in de gevankenis te werpen, en met hem met den dood of eenige andere lighamelyke ftraf te ftraffen, maar met hem in boeten, die meer of min groot zyn, te verwyzen, volgens den aart van de misdaad; dit gaat nooit een zeker hoeveelheid ryft, eenige kannen wyn , en eenige ellen lynwaat te boven. Dit volk dat met liefde tot de regtvaardigheid en menfchlievendheid vervult is, kend nog bedriegery, nog dievery , nog gefchillen, nog regtsgedingen. „ Wy genieten een ftaat van „ vrede, ruft en fchuldeloosheid, zeide een van „ deze eilanders tot ons, welkers ouderdom en „ gelaat ons eerbiet inboezemden ; wy leven ge*  Zes en Zestigste Brief. 383 „ geruftelyk onder dit foort van regeering, wan}, neer de Chineefen dat gedeelte van het eiland „ 't geen aan de voet van den berg legt, kwa„ men bezoeken, zoo onthaalden wy hen gun„ flig, cm dat wy alle overreed zyn, dat de gaft„ vryheid een deugd is. Wy hadden geen kun,, digheid van hun oogmerk; en wy waaren „•niet bedagt om hetzelve te doorgronden, om „ dat wy niet wantrouwent zyn. Zy ontdekten „ eenige baaren goud en zilver , die veronagt,T zaamt in eenige van onze hutten lagen. Dit "„ was juift 't geen zy zogten, vermits men hen „ gezegt had , dat de natuur in het Ooftelyke „ gedeelte goudmynen geplaatft had. Hunne •„ goudzugt ontftak op het gezigt van dit me„ taal, van welke wy de waarde niet kenden. ,, Zy veinsde hunne erkentenis aan edelmoedige „ weldoenders te willen betoonen, die hen zoo „ wel ontvangen hadden; maar wanneer zy hen „ op een groot feeft dronken gemaakt hadden, „ zoo vermoorden zy hen , namen hunne baa„ ren weg, en vertrokken. Op het gerugt van ,, deze beklaaglyke nieuwstyding, kwamen wy „ van onze bergen af; wy namen de wapenen „ op; en verwoeften te vuur en te zwaard eeni„ ge Chineefche wooningen aan de weftzyde; en „ wy befpaarden nog vrouwen nog kinderen. Zedert dit voorval, zwoeren wy een ecuwig„ duurenden oorlog tegens de Chineefen, Zoo „ onze broeders in de vlakte , die wy altoos ,, beminnen, minder verwyft geworden waaren, en  7 De Keizer Chi-Hoang-Ti. - - 1% De groote muur die China van Tartaryen fche'd. 19 De Keizer Vou-Ti. . - ' De Keizer Tai-7 fong. - - f De Keizer Tai-TTou. - - "ln De Keizer Chi-Tfou. - - f Hqt Keizerlyke Kanaal, en de andere Kanaalen. 22 De Keizer Hong-Von. * t l2. De Keizer Tfoui - Chong. - y f *■ He  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Het Hiftorifche Geregtshof. - - T Een voorbeeld getrokken uit de regering van }-24 een der laatfte Keizeren • J Op wat wyze het laatfte Kei?erlyk geflagt op den Troon gekomen is. Hiftorie van deze Staatsomwenteling. - 28 Vergelyking van Lodewyk XIV , met den Keizer Cang-Hij Tydgenoot van dezen Vorft. 32 Zes en Vyftigste Brief. Vervolg van China. De Stad Chao-Tcheou- Fóu , betekenis van deze verfchillénde naamen. - - 33 Een beroemd Kloofter in den omtrek van de- n ze Stad, Chao-Tcheou-Fou. ; > 34 Oorfprong van de Bonzen in China. •* Leer der Bonzen. - - f Levenswys van deze Geeftelyken, en hunne be- > 3f hendigheid om aalmoeffen te verkrygen. 1 Hun ftaat is in China zeer veracht. 36 De Bonzen zyn zeer behendig in de liefdens -j onderhandelingen. - J Wyze op welke men de nieuwelingen in de j»33 order der Bonzen aanneemt; het nieuweling- j fchap; de proeftyd. ** Men heeft mede Bonzinnen in China. -» Het groot aantal van de Kloolters der'Bonzen S 40 in China. " " ~ * Wat de ftraf van den halsband in China is. 41 Het geven van ftokflagen, is zeer gemeen in dit land. .... 42 Konftftreken der Chineefche bedelaars. "ï Geftrengheden welke zy aan zig zelve oeffe- V 44 nen. - - - - '* Lytftraffelyke regtsgedingen, en de wetten die de IyftlraHen bepaalen. - 45" V Bb4 Dc  Ï3 L AHD W Y Z E R DER Bladz. De gevangenhuizen in China. • -• 4<5 Handelwyze die men in acht neemt omtrent die geenen, die ter dood verwezen worden. 47 Pe gewoone en buitengewoone wyze van py- nigen. - 49 Drie loorten van ftrafftn der misdadigers, die ter dood veroordeelt zyn, . • 99 andere overbrengt. - * De hoogde berg van China. - - J»jqo Wat men in de Tempels *ier. - f B b f Op  BLADWYZER DER „ Bladz. Up wat wyze men na de gezondheid van den | Keizer vraagt. ... f De S tad King - Te-Ching, in welke het fchoon. | 101 (ie porcelein van China vervaardigt word J Schoonheden van het land, dorpen en vlekken, 10a Bergen die tot de krum toe bebouwt zyn. ' 104 Befchryving van den fmeerboom. - . 105De boom die de wafch voorbrengt, de wafch- boom genaamt. - . r . . 1Q6 Poltbrieven. - IO? Wat men in China doet, wanneer de hongersnood in een landfchap is. - - 108 Andere plaatzen, in welke men fchqon porce- 7 lein vervaardigt. - . . >IGQ Hoe zy het vervaardigen. - J Het Chineefche porcelein met het Europeaan- fche vergeleeken. - . . nr Schoonheid van het landfchap Kiang-Nan, 5 waar van Nan-King de Hooftllad is. £na De beroemde porceleine toorn van Nan- King. * Het beroemde .Kloofier, nevens welke hy ge- j bouwt is. - . . - > 114 Befchryving van de Stad Nan-King. J Befchaaftheid der Inwoonderen. - - n<5 De klokken van Nan-King. - - * Men dryft in Nan-King een grooten koop- > ny handel met menfehen "drek. - - J De heerfchende Godsdienften in China. 118 De gezinte van Confufius. . . 1 Het leven van dezen Filofoof. - . fn9 Hoe hy de Vorlien onderwees. - 120 Gefchriften van dezen Filofoof. - . % Eerbied welke de Chineefen voor zyn gedag- > 12a tenis hebben. - ) Verkort zamenftel van zyne leer. - - 123 De Chineefen zyn altoos van de afgodery zeer verwydert geweeft. - - . Het Geregtshof der Godsdienftige gebruiken. 126 Sekte die de Godverzaakcrs evennaart. 127 Sekte van Lao-Kiun. - - - 1 _ Hunne Zedekuude. . - . . f,2° De  VOORNAAMSTE ZAKEN. Bladz. De Joodfche en Turkfche Godsdienft zyn iu zommige landfchappcn van China geveüigt. 119 Het Chriftendom. - - V« 130 De eerfte Zendelingen m China. - - » Gefchillen tuffchen de Zendelingen, en derzel' ver fchadelykc gevolgen voor den Gods- dienft. " " „. " a-' 131 Het geen de Keizer Cang-Hi , over dit onderwerp zeide, die de Zendelingen zeer beminden. - „-.„,,' ■ r Vervolging tegens de Chnftelyke CQineefen. 133 Voorzorgen welke de Zendelingen verpligt zyn regenswoordig te nemen. - - 134 Negen en Vyftig;>te Brief. Vervolg van China. Wat men in China in acht neemt, wanneer 'er iemant fterft - - '34 Voorzorgen, die de Chineefen gebruiken om zig een doodkift te verzorgen. - - 136 Lykftatie der Chineefen. - - - 13? De plaats der graflieden. - " 13° Hoe zy hunne graflieden vervaardigen. 139 De gewoone rouwtyd der Chineefen. 140 Waar in hunne rouwkleederen beftaan. ij Hoe zy hunnen rouwtyd doorbrengen. I De rouw, dien men over de Vorften draagt. Pligten die men aan de dooden bewyft , zelfs V 142 na den rouwtyd. - - - J Huwelyken der Chineefen. - - - »44 Hoe deze huwelyken voltrokken worden. 14^ Op wat wys de Bruid zig aan haaren toeko- -j menden egtgenoot aanbied. - - j Wat men in China, voor de overheerfing der j-146 Tartaaren , omtrent de Huwelyken der Kei- 1 zeren in acht nam. - - •' T geea  BLADWYZER DER Bladz. r geen men tegenswooidig in acht neemt, i De Chineefen hebben , behalven hunne wettige > 147 vrouwen, een groot getal byzitten. J Oorzaaken om welke men de huwelyken in China onwettig verklaart. - - 148 Huwelyken tuiïchen overledene perzoonen. 149 De egtfcheiding is in China in eenige .gevallen niet geoorloöft. - - . ijq De Chineefche vrouwen leeven in een groote 1 afzondering. - l De verfchillende naameu , welke de Chineefen f 151 aanneemen. - J Zy zyn zeer begeerig naar kinderen. - - •» De aanneeming tot kinderen heeft onder hen I plaats. - - . . L,^ Op wat wys men in China iemant ter maal- 1 tyd nodigt. ... J Plegtigheden voor dat men aan tafel gaat. 1*3 't Geen men in acht neemt wanneer een ieder 1 gezeten is. I Wat de aangenaamfte geregten voor de Chi- f neefen zyn. - - . J Geld, dat door degenoodigde onder de dienft- boden verdeeld word. - - - ifó Plegtigheden, welke in de bezoeken in acht genomen worden. . - i$j Plegtplegingen,die men in acht neemt, wanneer men een brief fchryft. - - 162 Nieuwejaars feeflen. - ^ Befchryvingvaneenfeeft , dat door de landlieden 1163 in het begin van de lente gevierd word. 3 De Keizer beftuurt zelfs den ploeg. i6f De landbouw is in hoogachting in China. 1 Feell dat ter eere van Confufius geviert word. f Eerbewyzen, die men aan de fchimmen der doorlugtige mannen doet. - - 167 Feell ter eere van' de Moeder des Keizers. 1 ,0 En Befchryving van dit pragtig feell. f Order, d e geduurende dit teelt in acht genomen word - - - . 169 Het waterfeeft; en waar in h«t zelve betlaat. 172 Zes-  VOORNAAMSTE ZAKEN. Zestigste Brief. Vervolg van China. Bladz. Het Landfchap Ho-Nan. - - »73 Key-Fong-Fou, H-ioftftad van dit Landfchap. 174 Namurlyke voortbrengzels van Ho-Nan. 1 Het Landfchap Chen Si. Deszelfs natuurlyke voortbrengzels. ! J7g Goudhoenderen. - - "' ■ Si - Ngan , Hooftftad van het Landfchap | Chen-Si. - - ('?7 Het Landfchap Se-Tchuen. - - Jl Zuiverheid van deszelfs rivieren. 1 Deszelfs uitmuntende rhubarber. > 17® Hoe dat men dezelve inzamelt. J De Koophandel, dien'er de Europeanen mede dryven. ... - !79 Befchryving van deze plant. - - 180 De vernisboom, en andere voortbrengzelen van het Landfchap Se-Tchuen. - - 181 Hoe dat men de vernis inzamelt- - - 181 Het landfchap Quey - Tcheou. - - " 7 „ Het Landfchap Yun-Nan; deszelfs voort- > 183 bren^zels. Het Landfchap Quang-Si; en deszelfs voortbrengzels. - 'M Het Landfchap Hou-Quang; deszelfs vrugt- i baarheid. - - - " ( ]%f Vou-Chang-Fou, Hooftftad van dit Landfchap. i Koophandel in Viskuit, welke in het Landfchap } Kyang-Si gedreven word. - Het Landfchap Fo-Kien. 3 Deszelfs voortbrengzels. - - L jgy Befchryving van den Theeboom. - I Hoe en wanneer men de thee inzamelt. •» Eigenfchappen, wélke de Chineefen aan deszelfs j> 189 bladeren toefchryven. - ■ * Een vermaakelyke hiftorie omrent dit onderwerp. 191 Ves-  BLADWYZER DER B!ad2; Verfchillende foorten van thee. - - 192 Het goudvisje. - - - - lI0, Deszelfs befchryvting. - - f Het Landfchap Tche-Kyang. - •» De fchoonheid van deszelfs zyde. - - > 195* Aankweeking der Zywormen. 3 Zyde ftofweeveryen'te Nan - King. - '• 196 Stoffe van welke men het papier ;n China ver- * vaardigt. - - - > '93 Wyze op welke men het bereid. - 3 De groote meenigte papier, dat men in China 1- gebiuikt. - - - - KlCQ Chineefche Inkt. - 1 Hoe hy bereid word. - - - J Bambousriet, een ander voortbrengzel van dit j zelfde Landfchap; waar toe men het gebruikt. V 201 Tcheou-Fou, Hooftftad van dit Landfehap. i De eerboogen zyn gemeen in China; deszelfs opfchriften. - 202 Een vermaakelyk meer, in het Landfchap *| Tche- Kyang. J De Stad Tchao-King, in het zelfde Land- I ; fchap; zy gelykt naar Venetiën. Ning- Po, een andere Stad in het zelfde Land- j fchap haaren Koophandel. - - J Eenige nabuurige Eilanden van Ning-Po. 204 Eerbied welke de Chineefen voor den geelen gordel hebben; vermakelyke hiftorie omtrent dit onderwerp. .... 205- Een en Zestigste Brief. Vervolg van China. Afbeelding der Chineefen. - - 206 Waar in zy hunne fchoonheid doeft beftaan. 207 De vrouwen hebben by uitftek kleine voeten; Waarom. - 2C® Co*  VOORNAAMSTE ZAKEN. Bladz; Coquettery omtrent de Chineefche vrouwen in T dit ltuk. - ... >,00 Kleeding der Chineefen. - - fXU5' Hunne Zedigheid. - - J Zonderling kapfel van de vrouwen van dit land. i De kleeding der mannen. I Alle kleuren zyn aan een ieder niet geoorlooft. 1 De kleederen verfchillen volgens de jaargety- I211 den , den rang, en de omftandigheden. J Wat de kleeding der Manderynen doet onder- fcheiden. .... 21a De niodens veranderen in China niet. \ De Chineelèn zyn genootzaakt om zig de ha:- $213 renaftefnyden - . - ) Eenvoudigheid der huiffieraden in China. la 14 Op wat wyze zy hunne vertrekken verlieren. 1 4 Aart der Chineefen. 1 Zy zyn zagtaartig en befchaaft. - - \>zi< Met zig zei ven voor ingenomen. f Zy verachten alle andere volken. - - J Zy zyn koelzinnig, en vyanden der vervoering. 216 De Tartaarifche Krygsknegten bezitten deze zagtaartige geelt mede. - - 217 Weer houdendheid en zedigheid der Chineefche *k vrouwen. .... >2i8 Zy leven in een groote afzondering. - i Geveftigde hoerhuizen in China - - 219 De .Stad Yang Scheou is beroemt om hare ^ l'choone vrouwen. - - Czia Een voorbeeld van den koelzinnigen aart der f Chineefen. 1 Hardnekkigheid van dit volk in zyne gevoelens. 1 De Chineelèn zyti wraakzugtig. - *22i Kotiftitreekcn van de dieven van dit land. j Trouwloosheid van dit volk in den Koophandel- - - - - 22a De Chineefen zyn niet dapper. - - 2a4 Zy hebben veel achting voor de deugtzaame j lieden. - > 225" Zy zyn vernuftig, arbeidzaam en fpaarzaam. J Zy hebben een byzondere begaaftheid tot de dienlibaarheid. - - . - 116 De  BLAD WYZER DER ~ Bhdzï De Chineefen verkoopen of verdrinken de kin- -» ders, die zy niet opvoeden konnen. / Zy zyn van natuure tot de geveinltheid geneigt, f 22? Zy zyn pragtig by luifterryke gelegenthèden ) Een voorbeeld van de pragt der Manderynen, wanneer zy in het openbaar verlchynen. ' 228 Stoet der Manderynen, die van het Hof afgezonden worden. - - . 2,g Ontmoeting van twee Manderynen. - - 2^q De eerbied welke de Chineefen voor de grys- ") hebben. - - . | De kinderen voor hunne vaders, en de fcho- ^231 lieren voor hunne Meelters. - . j Bygeloovigheid der Chineefen, - J Hunne ommegangen. - • Hoe zy hunne beelden behandelen. f131 Twee en Zestigste Brief. Vervolg van China», De Steden Sou-Tcheou en Yang-Tcheou , in het Landfchep Kyang- Nan, 't geen zeer vermaakelyk is 2i4 Openbaare ftoelen, en draagdoeldragers in dit Landfchap. - - - -23$" Wat het onderhoud van een Reiziger kort. 1 , Waar mede zy zig voeden. - - f l3ö Op wat wyze men Het koorn dorft in ver- -\ fcheide Landfchappen. - - / Op wat wyze men de barken aan de tolhui- f 257 onderzoekt. j Klippen die men' in de rivieren vermyden moet. ■) 'T t^een men ten opzichte van de barken der i 238 Manderynen in acht moet neemen. 1 Dryvende Eilanden, die'door konlt gemaakt zyn. . * . 2qo Of  VOORNAAMSTE ZAKEN. Op wat wyze men op de ftraaien van China * de Koopwaaren uiiroept. * Op de moeijeiyklle plaatien, vind men Kloo- j>2<|« fters der Bonzen. Buitengewoone wyze van vis te vangen. J Eendeiijagt. - 24* De herbergen, de Kloofters, de rivieren, wild, \ en de vrugten van het Landfchap Chang-Tong. / Een foort van zyde die byzonder aan dit Land- f ^ fchap is. De Stad Ta - Tcheou is de grootfte wyn- \ markt van China. '*■ - V l43 Hoe men dit vogt bereid. , ".. , " 1 Peulvrugten,dic in overvloed in dit Landfchap -\ groeijen ' * C ,44 Hoe het volk de Sprinkhaanen doed ornko- f men, d;e het land verwoeften. - - > Ommegangen der Bonzen. • - "J Leer van welke de Pitefters van Lao-Kum V 14f belydenis doen. * Vernuftigheid van de landlieden in den omtrek "j van Peking, - 1 Slegte herbergen in den omtrek van deze!- [ ve Stad. - - - fM» Stokdegen aan een ongelukkigen, welke af,re- ( huurt was, om dezelve te ontvangen. Een j byzonder geval omtrent dit onderwerp. •» De Chineefen hebben geen borden nog fer- vetten; hunne onzindelykheid. - - 247 Schoonheid van de omliggende ftreeken van » Peking. - V X4S Befchryving van het Keizetlyk Paleis. > Het is aan de verminkte, bedelaars, cn monnikken verboden, om 'er in te komen. 249 Trotfe naamen, die de Cnintefen aan de ver- -\ fchilleiide deelen geeven , die dit Palets uit- / , ^ maaken. - C De gehoorzaal. * - ' •* Ecu meenigte andere Paleifen, die ter zyde van dat van den Keizer gebouwt zyn. - - iji Vier en twintig pragtige hulzen,die in den omtrek van hst Palcis gebouwt zyn, tot huis- C e Telling  BLAD WY ZER DER ' . a Blak veiling voor de voornaamfïe Amptenaaren van de Kroon. - 2<. Tempels in den zelfden omtrek, - - 1 J De zamenvoeging van deze pragtige gebouwen / geeven een groot denkbeeld van het vermogen van den Keizer. - - J Waar in hunne voornaamrte fchoonheid be,ftaat- 25-6 Eenvoudigheid der Chineefche huizen. ■* Wat 'er de oorzaak van is. \ i<-7 De muuren van Peking. - - - f Befchryving van deze Stad; haare uitgertrekt- •» heid. - - . I 2J,g Tallooze meenigte der Inwoonders. ƒ 'T geen 't gedrang in deze Stad veroorzaakt. 1 2jo Borgerlyke regeering van de Stad Peking. f Klokken, op welke men geduurende de nagt Haat. - 2g3 Het Obfervatorium. • - 1 Wiskundige werktuigen. - - f*iC4 Drie en Zestigste Brief. Vervolg van China. Het gezag van den Keizer van China, 266 Het Geregtshof der Zedemeeilers. - - i6y Een voorval, dat hy deze gelegentheid gebeurt is. 208 Memorien.die men den Keizer van China aanbied. - - - . l6g Volmaaktheid van de Chineefche regeling. 270 Troons opvolging. . . De Prinfen van den bloede. - . f1*1 De adeldom is niet erffdyk in Ch'nt 272 Hoe de Keizer van C^iina den adeldpm geeft. ■) De Vorlt bezit de magt om een leider, tïefl hy > 272 wil, tot ecu heilig r; ve;heffen. . - } De  voornaamste zaken. Bladx, De eerbied, die de Chineefen voor hunnen -i Vorit hebben. ... S 174 Zyn kleederen en (loet. - - J Oppetgeregtshoven van Peking. - - 27>" Het Oppergeregtshof, iti't welk de Keizer voorzit. - - - i'A Voorzorgen, die men gebruikt om te beletten dat * de Regtshoven hun gezag misbruiken. > 277 Opzigters, die over hetgedrag der regters waaken. i De Keizer bezoekt met het zelfde tiogmerk -t de Landfchappen. - > ij<) Een voorval, hier toe betrekkelyk. J De naamlyit der Manderynen en hunne goede en kwaade hoedanigheid. - - 280 By zekere gelegentheden worden deonregtvaar- digheeden geduld. - - - 281 De Keizer doet vermaningen aan zyne Hovelingen, en deze weder aan het volk. 282 Courant, die mendagelyks in Peking drukt. L28j Wat de piigt van een Manderyn is. f *, Men onderlcheid dezelve in verfcheide foorten. 284 Met welke Itatie zy in het openbaar ver- ■% fchynen. ... .V 286 Op wat wyze men deze waardigheid vergeeft. ) Wat men van de Manderyns vordert. 287. Zy mogen in hunne geboorteplaats geene bediening hebben, nog gefchenken ontvangen. 2S8 Wat eerbewyzen men hen betoont, zoo lang 1 men over hun beduur vergenoegt is. > 289 Verfcheide wyken van hunnen pligt. i De Krygs Manderynen. ... 290 Opperhooft van het Krygsgeregtshof van Pe- | king. .... llyt Staat van de krygsmagt van China. J Aart van de Cnineeichc en Tattaarfche krygs- knechten. - - - 291 Waar toe zy gefchikt zyn. - - 1 Hoe men hen in den wapenhandel oefent. r ?9'; De Chineefen gebruiken artillery , en gieten 1 Kanon. - - - • ' Op wat wyze men de fchattingen in China ; : inzamelt. _ - - .« % _j. C c 2 Straf-  BLADWYZER DER. Biadz. Straffen voor de grenen, die niet beiaalen. icpf Hulpmiddel iu tvden van hongersnood. •% Inkomlten van den Keiier van China. \ 296 üorzaaken van de voikrykheid van China. J Overvloed van levensbehi efcen. - 1 De Koophandel der Chineefen, - - f 297 JVIuntfpecie van dit land. - - 299 Maaien en gewigten van China, - - 333 Vier en Zestigste Biuef. Vervolg van China. Gezandfchap van Peter den Grooten, Keizer T van Rusland, aan Chang-Hi, Keizer van • China. - - - . Hoi Verhaal van dit gezandfehap, - - j Aankomft op de grenzen van China. 301 De Keizer houd de Afgezanten vry. 1 Schoonheid der Landflreeken. - - fï03 Groote meenigte marmeldieren naby den grooten muur. - 304 Grensfcheidingen der beide Ryken. - * 30c Zandwoedynen van Tartarycu. - - * Tenten der Tartaaren. - . \ 306 Op wat wyze de Tartaaren het vee Aagten. ' Andere byzondere zaaken. - - ■« Aan wie de bewaariug van den grooten muur is V 307 toevertrouwt. - - - J Op wat wyze men de Afgezanten ontfangt. 308 Chineefche dinfen. • 1 Kwartelgevegten. ... f3°9 Chineefche keukens. - 1 Intogt van den Afgezant in China. f 3'® Inhaaling en verblyfplaats der Afgezanten. 311 De Rufllfche Afgezant getftaffchriften van zy- *) ne brieven aan den eerden Staatsdienaar. j De Keizer zend hem geregten van zyne \- tafel. • - - . | 3'3 Op-  VOORNAAMSTE ZAKEN. riadz. Op wat wyze de Afgezant z'g tot de ge j hoorgeeving van den Keizer moet bereiden. J Zonderlinge en eerbiedige gang der Chineefen. 314 Eenige zwaarigheeden- over de plegtigheeden. ^ Straf der groote Heeien die hun pligi verzui- > 31 y men. ... . J De Afgezant word tot de gehoorgeeving by den Keizer geleid. - - - 318 Men bied den Afgezant drinken aan. L-mq Men dient hem fpyze voor. - - l3 9 Men vertoont fchouwfpelen voor hem. 311 Des»avonds ftak men een vuurwerk af. -t Waar in de gefchenken beftonden, d;e de V3H Keizer van Rusland aan dien van China zond. J Het Nieuwejaars Feell. ... 323 Ommegangen geduurende dit Feeft. - - !„. Vrouwen van. het Landfchap Peking. f i * Befchryving van het Natuur-en Konftkabinet » van den eerden Staatsdienaar. - - > 32? De Olyfanten van den Keizer. - l Schouwfpelen. - - 326 Schouwfpel van aapen en muizen. - - 328 De Glasblaazery van den Keizer. - - -ï Winkels van Peking. ... >ii9 De Bedelaars. - - i Tydrekenkunde der Chineefen,en hunne denkbeelden over den Zondvloed, omtrent den zeil (leen, enz. - 33» Drinkhuizen in den omtrek van de Hooftftad. 331 S re! len der Chineefen. - - - •» Befchryving van een Landhuis van den Kei- > 934 zer. -.. - 3 Jagt van den Keizer. - - 334 Gevcgt van drie Tygers. - - 337 Het gefchenk van den Keizer van China aan een Rufiïes Afgezant. ... 338 Afbeeltzel van den Keizer Cang-Hi. •> Hoe hy op den Chineefchen Troon geko- \ 339 men is. - - i Lof ran dezen Vorft. - - -341 C c 3 Eer.  BLADWYZER DER. Blad*. Eerbied van de Chineefen voor de brieven, die "1 hy aan hen fchryft. i - - Ftegtigheeden Y d e de Afgezanten in acht moe- f34* tui neemeu. J Vyf en Zestigste Brief. Vervolg van China. De drukkonü* is zedert lang in China bekent geweelr. - 343 Op wat wyze de Chineefen drukken. 344 Van welke werktuigen de Chineefen zig bedienen , om de uuren te bepaalen in plaats van horologies. - • - - 346 De gefnedenen in China. - - 347 De tlaaven der Chineefen. - - - 348 Opzigters der Hoerhuizen. - % Men heeftin China geen Advocaaten nog Pro- \ 349 cureurs; hoe men zyn eige zaak bepleit. J De aframmelingen van Gonfufius zyn in hoog- j agting in China. - 4 3^0 De Chineefen reifen niet. - 5 De gewyde boeken der Chineefen. - - 35-1 Waarom de Chineefche Geneesheeren zeldzaam -j doen aderlaaten. - - V 33-3 Befchryving van de Gin-Seng. 5 Deszelfs ongelooflyke kragten, - - L3Op wat wyze men dezen wortel inzamelt. f*3.>"4 Wyze op welke men-hem gebruikr. - Wat men van een zekere* hagedis verhaalt, die men den Wagter der brouwen noemt. 3^6 De Chineefche Scheepsvaart moet voor de onze wyken. - - - 3^7 Op wat wys zy de rivieren bevaaren. 7 Vogelnesjcs een uitneemend geregt; hoe men > }f 8 dezelve bereid. » . « j Be^  VOORNAAMSTE ZAKEN. Blad». Befchryving van de Chineefche Lufthu'zen. *j De Chineefen hebben geen ftandbeelden in J hunne tuinen. - - - f159 Waar in de Schilderkonft der Chineefen be- j ftaat. - - - Tabaks planteryen in den omtrek van Persing: 3&3 Op wat wys de Inwoonders van Corea handeidryvcn , en hoe zy hier behandelt werden. 3«* Lof van China. - V% Zis en Zestigste Brief. Formofa en de Nabuurige Eilanden. De Eilanden Lekieou. 3^ Het voornaamïle , op het welke de Keizer zyn verblyf houd, werd Lieou-Kieou ge- j naamt. - - j Fabelachtige oorfprong van het volk van dit Koningryk. - " " I Zedert -wanneer de Chineefen de7e Eilanden V367 ontdekt hebben , welke fchatgeevetide aan j China geworden zyn. - - » Op wat wyze de Koning van Lieou Kiemi, j de inhuldiging in zyne Staaten van den Kei- j zer van China ontvangt. - - ■» Een byzondere en aanmerkelyke daad van den Koning van Lieou-Kieou. - - 37® Godsdienft en gewoonten van dit Koning- rvk 3?1 Men telt hier negen orders van Manderyns gelyk in China. - - - 37* Koophandel, die in deze Eilanden gedreeven word. - 373 Voortbrengzelen van deze Eilanden, en aart "> der Inwoonders. - - - Het Eiland Formofa, anders Tayo-Wange- f3 "* naamt. - - - * J „ Be-  BLADWYZER DER enz» Befchryving van deszelfs Hooftfhd. ■> Regeeringswys van dit Eiland, in dat gedeelte % 37^ 't geen aan dc Chineefen onderworpen is. i Natuurlyke voortbrengzels van dit Eiland. 376 De Hollanders zyn hier voormaal* tievt(t>t t ' geweeli. - - 0 | Wanneer de Chineefen dit Eiland ontdekt {-377 hebben. Staatsomwenteling van dit Eiland. J Aart van de oude Inwoonders; hunne wyze van kleeden. ... 27g Hunne huwelyken. ... 379 Hun voedzcl. - _ Hunne regeering. - - - - 3^1 Hillorie van de overweldiging door de Chineefen. - - . * 38$; Eenige gewoonten van de Bergbewoonders 3 van dit Eiland. - - -386 Einde van bet Regifler van bet Vyfdt Deel.  Zinhinderende DRUKFEILEN, in hec vyfde Deel. Biadz. uReg.ï7znllen Leezzullen. 45 4 van ond. om het om de. 140—• 2'c een ■ een. 187— 3 van ond. door Fo-ben berugl weglating, Fo- maakt isdeover- kien der Thee vloed van Thee. 276 4 van ond. Staats Staatsdienaars dienaars en. 3 zamengefteld is zamengefteld. 287 19 de de Deur de deur. 30a—. 20 China van China. 307 aBzieh ziet. 3ii—. 1.0 wilde willen. 13en een meteen. 3tg 12voor van. _ g19 2 wyze met hem wyze over. over . £ van ond. veel or veel order. 33< a7*er men'er. 23hy'cr ■ men'er. 381 17 zyde de zyde. In het zesde Deel. ^— i9byzonderenis byzonder en is. 20 18 aanlanden aan alle landen, 32. a van ond. door voor. 38 1 a,s ■ al'e' dekten wy de eerfte Eilanden van Japans ëie Gotbo genoemt, en alleen door akkerlieden bewoont worden. Op deze ontdekking was èen ieder genoodzaakt aan den Kapitein vari het Schip zyne gebedeboeken, en alle aindere zaaken over te geeven, welke eenigziris töt den Godsdienft betrekkelyk zyn, alsmede al het geld, daE men uit Europa mede gebragt heeft. Men ftelde een lyft op van alles, wat een ieder in het byzonder toebehoorde; alles wierd in een oude kift geplaatft, om het voor dejapanneezen te verbergen. Deze voorzorg is des te noodzaakelyker, om dat men alle Reizigers betaft, om te zien of zy onder hunne kleederen geen roozekransfen, boeken, beelden, of penningen verborgen hebben, welke met het afbeeldzel vari kruifen, of de een of andere Heilig gemaakt zyn. Het zou een misdaad zyn , die met den dood VI. Deel. A  s De Nieuwe Reisicee. geftraft moert worden, wanneer men eenige van deeze uicwendige teekenen van Godsdienft by zich droeg. Wy kwamen eindelykjin eene haven, die met hooge bergen, eilanden,, en rotzen omringt was, en die haar voor de itormwinden befchutten. Dit is de beruchte haven van Nangafacki, die in dat gedeelte van Ximo, 't geen het naafte aan China grenft , gelegen is : dit Eiland is hec bekendfte. Achtien Japanfche vaartuigen waaren ons te gemoet gekomen, en hadden ons tot aan bet Hollandfche Comptoir geleid, geenzins om ons eer te bewyzen, maar om op ons naauwkeurig acht te geeven. Twee 'officieren kwamen, hier op aan boord, van kommiezen, tolken en krygsknechten vergezeld. Zy vorderden de lyft der Koopmanfchappen , als mede een van de naamen van de pasfagiers , hunnen ouderdom, geboorte, vaderland en bediening. Ik nam de hoedanighcit van wondheelder van het fchip aan ; en men ftond my toe om my voor een Hollander uittegeeven. Men ondervroeg ons vervolgens over de omftandigheden van onze reis, enfchreef alle onze antwoorden op. Men las ons mede de bevelfchriften van de Regeering voor, naar welke men ons beval dat wy ons gedrag regelen moeften ; geduurende ons verblyf in dit Ryk: deze bevelfchriften wierden op het fchip en in de verfcheide wyken van het Eiland aangeflagen. Zy behelsden onder anderen, dat geen Hollander uit het fchip in de Stad, of uit de Stad zich we-  Zeven en Zestigste Brief. 3 töeder naar het fchip moge begeeven, zonder een uicdrukkelyk verlof in gefchrift van een Japanfch officier, die het zelve telkens moet vernieuwen, zoo dikwyls men zich van de eene plaats naar de andere begeeft. Wanneer de nacht begint aan te korflen, komt de Cotnmiffiris, die het opzichc o«er het fchip heeft, en fluit de Hollanders iri hun huis op, na dat hy hen één voor één getelé heeft; en des morgens gebruiken zy altoos dezelve voorzorgen , en doen dezelve nafpooringeri , om te beletten dat iemand zich landwaarts in verwydere. Eenige dagen na onze aankomft, regelden de gevolmagtigden dentydende wyze, op welkemeri de koopbaren ontladen zouden. Naarmate meri dezelve aan land bragt, wierden zy doorzochtj men vergeleek dezelve met de lylt, welke men'er van gegeeven had; men opende eenige balen vari iedere foort , om zich van de getrouwheit vari deezen ftaat te verzekeren. Men bragt dezelve vervolgens in de pakhuizen van de Hollandfche' Maatfchappy; de gevolmagtigden namen'er dé fleutels van mede en verzegelde de deur. De' Koopwaaren bleven hier in bewaaring leggen, tot dat de Regeering goedvond om den dag der öpéhbaarè verkooping te bepaalen. Wanneer deeze dag bepaalt was, plakte men de lyft der goederen alomrne aan ; en zy wierden aan dé meeltbiedenden verkocht, in een groot gebötiV dat hier toe gefchikt is. Onze bewindsman is thans onledig mei éi A i noaé-  4 De Nieuwe Reisicer. noodzaakelyke toebereidzelen tot zyne reis naar Jedo. Wat my betreft, Mevrouw, ik gebruik de geringe vryheit, welke de Japanneezen my laaten, om hunnen aart naar te fpooren, hunne gewoontens gade te (laan, en vooral om de Stad Nangafakci te doorkruizen, in welke ik my thans bevinde. Zy is omtrent drie vierde van een uur lang, en ten naaften by mede zoo breed. Deeze Stad is haare groocheit aan de Portugeezen verfchuldigt: want zy was niets anders dan een gering dorp, wanneer 'er dit volk bezit van nam. Zy maakten 'er de ftapelplaats van hunne Koop^ handel van. Van dien tyd af zag men 'er de fchepen van allerlei land-aarden aankomen. De Japanneezen, door de begeerte tot wind aangelokt, kwamen'er zich nederzetten. Hier door groeide Nangafacki aanmerkelyk aan, en wierd een der bloeyenfte Heden van Japan. Wanneer in 't vervolg de Portugeezen uit Japan verdreeven wierden, verviel deeze Stad van haaren ouden, luifter: zy is thans middelmatig bevolkt. Haare inwoonders zyn voor het grootfte gedeelte konftenaars, werklieden, en daglooners, benevens een zeker getal kooplieden. Echter is haare haven thans noch de verzamelplaats van alle de kooplieden, welke vryheit hebben om in dit Ryk koophandel te dryven. Op de toppen der omleggende bergen, heeft men wachthuizen geplaatft, uit welke men acht geeft op alles wat op de zee omgaat, om 'er aan de Regering bericht van te geeven. Het ilrand word door verfcheide , bol-  Zeven en Zestigste Brief. 5 bolwerken verdedigt ; en de Stad word door befchutzelen van lynwaat omvangen, om aan de vreemdelingen het gezicht van het krygsvolk en gefchut te verbergen, dat men in de Stad onderhoud. tt&ngafacki is een Stad zonder muuren: haare ftraaten zyn fmal en onregelmatig, de grond ongelyk, en de huizen laag en van weinig aanzien, maar zeer zinnelyk en op een gemakkelyke wyze gefchikt. Zy hebben alleen vertrekken gelyks den grond, of ten hoogden eene kleine verdieping, die 'men niet bewoont, en alleen tot een pakzolder dient. Men zier hier, gelyk in China, geen venglters aan de ftraat; en de voorgevels der borgerhuizen , hebben geen andere opening dan een kleine deur. Die der Konftenaaren en Kooplieden hebben, behalvcn , dit noch een winkel, in welke de eene arbeiden, en de andere hunne koopwaaren ten toon ftellen. Deze huizen zyn van hout, dat met aarde beftreken, en met planken bekleed is. Somtyds bekleed men ze noch met zwart lynwaat, 't geen met kalk vaft gehecht word. De vertrekken worden alleen door fchermen gevormc, welke men naar zyn wil plaatft; de venglters zyn in plaats van glaazen met papiere fchermen geflooten : wanneer men door het geheele huis de verfche lucht wil laaten rondvloeien, zoo neemt men de fchermen weg, en zet de venglters open. De vloeren en zolders zyn van Cederen of Dennenhout gemaakt. Over de eerfte legt men A 3 . mac"  6 De Nieuwe Reisiger. matten, en tegens de tweede plakt men verguld of verzilverd papier. Deze matten dienen te gelyk tot bedden en doelen: of, om naauwkeuriger te fpreeken, de Japanneezen hebben noch eenige andere hüisneraden van dit foort: zy zitten op den grond, gelyk alle Aziatifche Volken, en flaapen op tapytcn. Het inwendige van het huis, de venglters, deuren, en trappen, zoo'er zyn, izyn gcfchildert en gevernid; en alles heefteen bevallige zinne'ykheit. Men heeft eenige aanmerkelyke gebouwen in Nangafacki, als Tuighuizen, Tempels, en de Paleizen van den Stadsvoogd: deze beflaan een aanmerkelyken grond, en dceken boven alle andere gebouwen uit. De Tempelen, welke aan de oude Goden van het land, en aan de vreemde Afgoden geheiligt zyn, welkers aanbidding uit de nabuurige landen hier Qvergebragc is, zyn zeer talryk, wel gebouw^ en niet alleen tot de godsdienftige gebruiken gewyd, maar noch aan de openbaare vermaaken. Zy hebben wyd uirgeftrekte tuinen, iiuyelke men gebouwen opgerecht heeft, welke yan dat geene afgefcheiden zyn , waar in de afgodsbeelden daan. Het is in deze gebouwen en in de bekoorelykc plaatzen, die hen omringen, daar men de fpeelen en de plechtige feeden viert. De Hollanders bewoonen een klein Eiland, dat in de haven legt, en in't welk zy even als opgefloojen zyn. Dit foort van gevangenhuis heeft niee meer dan zes hondert voeten lengte , en twee hondert breedte. Geen vaartuigen van de Stad mop-  Zeven en Zestigste Brief. 7 rnoogen het zelve naderen; en men gebruikt alle voorzorgen, even als of men misdadigers bewaarden. De Chineezen, welke--alzoo naauwkeurig als de Hollanders gade gefiagen worden, hebben hun verblyf op een heuvel, in een tegenovergeftelde wyk. Hunne woonplaats is met een muur omvangen ; en zy rnoogen buiten dezelve niet komen, zonder een byzonder verlof van de Regenten van Nangafacki. Ondanks het ergdenkende wantrouwen der Japanners, zoo heb ik echter, Mevrouw, fchoon gy het naauwelyks zult kunnen gelooven, door beüevingen en gedienftigheit, het vertrouwen van eenige van hun weeten te winnen. Ik ken geen Volk, dat meer aandoening voor blyken van achting heeft, noch dat zich volhartiger aan de vriéndfehap overgeeft, wanneer zy denken dat zy nergens voor behoeven te duchten. De langduurige ommegang met de Hollanders, heeft hen minder argwanend en gemakkelyker van ommegang gemaakt. Het is, ongetwyfelt, in deze hoedanigheit, dat ik het voordeel geniet, om gemeenzaamelyk met lieden om te gaan, v/elke ik ongenaakbaar dacht te zyn: niemand, zelfs tot de Bonzen toe, of zy laaten my in hun gézelfchap toe. Zaaken, welke tot den Godsdienft betrekkelyk zyn, waaren het gewooneonderwerp van onze gefprekken; en wy hebben ons dikwyls zeer vry over die van Japan uitgelaaten. Men heeft drie voornaame Godsdienften, welke in dit Land gevestigt zyn. De eerfte, en die voor de rechtzinnigfte A 4 ge-  8 De Nieuwe R e i s i g e r. gehouden word, noemt men Sintos; deze beftaaj: p de aanbidding van de oude Goden van die Jand, welke, volgens de denkbeelden der Japanners, hun land, geduurende verfcheide miljoenen jaaren , geregeert hebben. De tweede word pudsdo genoemt, en beftaat jn de aanbidding van de vreemde afgoden ; zy wierd in Japan, omtrent het begin van onzen Chriften tydrekening, ingevoert. De derde Sujto genoemt, is een latere Godsdienft; deze is alleen op het licht der reden gegrond, en heeft pief anders dan de bePcfTening van deugdt en voorwerp, zonder zich over de aanbidding van de eene of andere Godheid te bekommeren. De Godsdienft van Sintos, is een geheim voor het volk; de priefters fpreekcn'er alleen met hunne leerlingen van; en deeze verbinden zich door eeden, wanneer zy 'er in onderweezen worden, ona'er nooit iets van te openbaaren. Deeze eed betreft voornamenlyk den oorfprong der weereld, die, in Japan, gelyk elders, een verborgentheic is. De hiftorje van deze eerfte tyden bevat de ftryaen der Goden met de Reuzen, Draaken en Wanfchepfels, welke de aarde verwoed: hebben. Verfcheide Steden en Dorpen van dit Ryk, hebben haare naamen van deze gedenkwaardige gebeiirteniflen ontleent, welke in haare nabuurfchap voorgevallen, zyn. Men bewaar; in de Tempelen, de zwaarden en andere wapenen van, deze Goden, of liever van deze Melden, welke, wanneer zy zich door doorluchtige daden beroemt  Zeven en Zestigste Brief. 9 roemt gemaakt hadden , vergood wierden, door het volk, dat, door hen met verwonderinge verVult, Tempelen en Aliaaren voor hen oprechtte. Hiervan is die rajryke meenigte Godheden voortgekomen, welke de Sintoïlten in verfcheide Clasfen verdeden , en die zy onder den naam van otifterffzlyke geefien aanbidden. Zy befchouwen deze'Helden niet alleen als Befcherm - Geelten van het Land, maar noch als deszelfs grondleggers en eerfte Koningen. De hiftorie van deze Goden maakt het voornaamfte gedeelte van de Godgeleerdheit der Japanners uit. De Dairi, die de Opperpriefter of Paus van Japan is, heeft alleen het recht om de beroemde mannen dus te vergooden. Dit gefchied van tyd tot tyd, ten voordeele van eenige lieden, welke hy deze eer waardig keurt, 'c zy om het heilig leeven dat zy geleid hebben, 't zy om de mirakelen, welke men hun toefchryft. ïn dit laatfte geval, ftaat hy het volk toe, om hen aan te bidden , en Tempelen voor hun op te rechten. De plechtigheit der vergooding gefchied mee veel pracht en toeftel; en men wyft den nieuwen God, het foort van gezach aan, dat hy over de llerveJingen oefenen moet. Vermits het getal van deze Godheden dagelyks vermeerdert , en dat men'er geen nieuwe aanftelt, of men bouwt een Pagode voor hem, zoo heeft men geen Stad, in welke het getal der Tempelen, dat van de huizen byna niet evenaart. Men bewaart in deze , in een kas de beenderen, wapenen en werken, welke As ó?  io De Nieuwe Reisioer. de God, in zyn leven met eigen handen gemaakt heeft. Niet alleen heeft de Dairi het vermogen om Goden te maaken; maar hy is zelfs een voorwerp van eerbewys en aanbidding voor de Sintoïsten. Vermits men vooronderftelt dat hy in een rechte lyn van de oude Godheden van het land afdamt, en dat de deugden en dedoorluchtigen aart van zyne voorvaderen hem aangeboren zyn , zoo befchouwt men hem als hun levendig beeld; en men geeft hem, ten naaden by, dezelve eerbewyzen. Men gelooft zelfs dat alle de Goden van het land, een oneindige eerbied voor zyn perfoon hebben; dat zy met hem een naauwen ommegang houden ; en dat zy het zich tot een plicht rekenen , om hem eenmaal des jaars, omtrent de maand November of December te komen bezoeken. De Japanneezen noemen hierom dezen tyd , de maand van de kom/t, en het bezoek der Goden; gelyk de Chriftenen dezen tyd, in welke zy het Kersfeed vieren, de komfi van den Zaligmaker der Weereld n houding. Men ontmoet dikwils eenige van deze ömdool'inde Monniken naby de Tempelen, welkè met veel onbefcriiamtheit om een almoes vragen; Zy wachten de Reizigers in de naauwe doortogten af; en het is moeijelyk om hen eenigen on= derftand op hunne laftige aanhoudingen te weigeren. Hunne kleeding verfehilt van die der lceketi niet; maar zy voegen'er echter iets by, dat heri doet onderfcheiden. Zy hebben een zak op deri rug, die hunne boeken, geld en lynwaat bevat-Zy honden een roozekrans in de band, die uit verfcheide graanen is famengeftelt, met welkë zy hunne gebeden opzeggen. Deeze Monnikeri zyn zeer tot de waarzeggery en zoogenaamde toovery genegen: zy geeven voor dat zy door het tiitfpreeken van zekere geheimzinnige woorden; en door het aftekenen van eenige figuuren, atf B a üiü-  tfo De Nieüwe Riijicir, dieven ontdekken konnen , bet toekomende voorzeggen, en de zieken geneezen. Zy hadden in den beginne geen andere beoefening dan de befpiegeling van God en van de Natuur; hier om beroemden zy zich de fleutelen van den hemel te bezitten. Na dat zy zich eenigcn tyd voor de Gcneesmeefters der zielen uitgegeeven hadden, zoo hebben zy zich zeiven diets gemaakt, dat zy de lichaamen mede geneezen konden. Door dit dubbeld middel fielten zy zich in ftaat, om de menfchen te konnen bedriegen, en hun fomtyds nuttig te Wezen; gelyk zulks eenige Monniken orders door hunne Bibliotheeken en Apotheeken zyn. Men heeft eenige van deeze Japanfche kluizenaars, welke zich beroemen dat zy de Grysaards weder jong maaken konnen; het verdigtzel van de Fontein van Jouvence, is van alle tyden en aen landen eigen. De Sencoïften tellen nog eenige andere orders op, welke meeft alle uit lediggangers, of behoeftige lieden beftaan, welke, in de fchaduw van den altaar, alle de gemakken en vermaaken van het leeven genieten, en zich hehnelyk aan allerlei ongebondenheden overgeeven. Men heeft in Japan, gelyk in Europa, Bedelmonniken en Nonnen. Een gencotfehap van dochters , die hec geheele land doorkruisfen, hebben veel overeenkomft met die omdoolende Nonnen, welke men in Europa, geduurende devaften, in de Roomfche landen ziet bedelen. Een jonge dogter van arme ouders, en die geen ander erfdeel dan haare fchbonheit bezit, omhelft deezen ftaat des te ge-  Zeven en Zestigste Briïf. *ï gereeder, om dac zy verzekert is dat zy inden zeiven nergens aan gebrek zal lyden; maar de Godsdienft dient veeltyds alleen tot een dekmantel voor deeze fchoone Nonnen, om haare ongebondenheden te bedekken. Zy zyn zeer bezorgt voor haare kleur en aangezigt, 't geen zy met zeer veel coquetttry Wankelten. Haar gewaad is eenvoudig, maar echter zeer zïnnelyk. Haer boezem is geheel naakt; voor 't overige hebben zy een zedige en fyne houding. Zy gaan dagelyks uit het kloofter, en dooien een uur of twee om, langs de meelt bezochtfte wegen. Zoo ras zy een reiziger van eenig aanzien ontdekken, zoo naderen zy hem al zingende; en zoo zy over zyne edeimoedigheic voldaan zyn, zoo kan hy eenige vermaakelyke uuren met haar doorbrengen. Men heeft hier nog een zeer oud genootfchap, en dat een aanmerkelyken rang bekleed; dit is dat van blinden van allerlei ouderdom en ftaat, welkers oorfprong men dus opgeeft: De zoon van een oud Japanfch Keizer verliefde op een Princes, welke mede een hevige liefde voor den jongen Prins opvatte. Deeze jonge lieden genooten eenige jaaren, alle de vermaaken, welke een wederzydfche geneigtheit verfcbaffen kan; maar hun geluk was van geen langen duur. De Princes ftierf; en de jongeling wierd blind door het geftadig fchreijen. Om zich over ditdubbeld onheil te vertrooften, en mogelyk om de gedachtenis van zyn minnares te vereeuwigen, zoo richtte hy een broederfchap op, in welke men niets anders dan blinden aannam. Maar men ziet hen B 3 noch  £2 De Nieuwe Reisiger. noch op de ftraaten, noch in de Tempelen bedelen gelyk de Quinze-vingts te Parys, fchoon hunne ftichting het werk van een Koning is. Dit genootfchap bloeide geduurende verfcheide eeuwen ; maar thans beftaat het alleen uit gceflelykc. Deszelfs verval is van de inftelling van een an dere broederfchap van blinden voortgekomen, in welke zich alle lieden van aanzien begeevcn , die het gezicht verk>oren hebben. Op zekeren tyd wanneer de Japanneezen in twee factiën verdaelt waren, verloor een zekere Veldheer den flag by ongeluk. De overwinnaar, die hem zeer hoog fchatte, wilde hem in zyne belangen overhaalen: de Veldheer antwoorde hem. „ Alles wat ik 3, voor u doen kan, is dat ik myne beide oogen ,, uitfteeke , die my geftadig tot uwen onder,, gangaanfpooren; ikkandezelvenopunietveftip gen, zonder een aanprikkeling in my te ge„ voelen, om'u om te brengen, en mynen mees„ ter te wrecken." Hier op fcheurde hy zyne pogen uit, lag die op een tafelbord, en bood ze den overwinnaar aan. Wanneer een mengzcl van fchrrk en verwondering hem zyne vryheit had doen bekomen, zoo verliet hy het hof, en hy ftichtte het tweede Genootfchap van blinden. Deeze broederfchap blyft op een eerlyke wyze in ftant, zoo wel 'door de vernuftigheit van zyne leden , als door de werken , welke zy voortbrengen. Eenigen leggen zich op de muzyk ,, of op de Dichtkunde toe : hier door hebben zy, als fraeije vernuften, toegang tot de Paleizen der grooten. Inderdaad , de Jaarboei - ken  Zeven en Zestigste Brief.  '34 De "Nieuwe Re i s i g e r. digdcn , befloeren hun leeven ten duurden aan hunne beulen te verkoopen. Zy weeken in een oude veiling, met voorneemen om zich tot het uiterde te verdeedigen. De Vorlt belegerde hen, met voorneemen om hen uitteroeijen; hy daagde hier in, door hulp van de Hollanderen, welke niet fchroomden om mede te werken tot het ombrengen van deeze oproermakers, fchoon zy met hun een zelfden Godsdienft beleden, en dat men hen om denzelfden vervolgden. Van dit oogenblik was Japan een verboden land voor de Roomfchgezinden, en vooral voor de Portugeezen. Dezen, hier door ontroert, zonden een plechtig gezandfehap, met een talryk gevolg aan den Keizer, om hem te beweegen van dit befluic in te trekken; maar zy wierden, by hunne aankomft te Nangafacqni, in de gevangenis geworpen en ter dood gebragt. Eenige zendelingen hebben van tyd tot tyd bezocht om ingang in dit Ryk te verkrycen , doch altoos vruchteloos: de toegangen tot bet zelve zyn altoos zoo wel bezet, dat het onmoijelyk is om dezelve door te komen. In 't jaar 1709, deed zich een Italiaanfche Geestelyke, na dat hy zich twee jaaren te Manilla opgehouden had , om de Jspanfche taal te leeren, met een chaloup op een der Eilanden van Japnn brengen •, maar men heeft nooit met zekerheit vernomen, wat van hem geworden is. De hatelyke dienst , welke de Hollanders aan den Keizer van Japan beweezen hebben, heeft hen het uitfluitelyke voorrecht doen verkry- gen  Zeven en Zestigste Brief. 35 gen om alleen in die Ryk te mogen handelen. Maar hoe dier betaalen zy dit voorrecht niet? Deeze Koningen van Batavia eri de Molukfchë Eilanden laten zich hier als flaaven handelen, eri verdrongen met gedrit alle de onwaardigheden, welke de inwoonders hen willen aandoen. Men bewaakt hen en verheft hen nooit uit het oog; en in de eerfte tyden deed men hen zweeren, dat zy noch tot den Godsdienft , noch tot het land der Portugeezen behoorden ; maar men vordert dezen eed thans niet meer. Het is hier de rechte plaats, Mevrouw, om ui van het j'efumi te ipreeken , 't geen eenhaatelyké plechtighek voor een Roomfchgezinde is, welke de Japanners uitgevonden hebben, om den Christelykeri Godsdienft in den grond te verdelgen; Zie hier waar in deeze affehuwelyke handelwyS beftaat. Op alle plaatzen, op welke men vermoed dat noch eenige Chriftenen zich onthouden, ftelc men alie jaaren een r.aauwkeurige lyft van alle de inwoonders op ; de commïsfarisfen der wykeri gaan van huis tot huis, van twee mannen gevolgt, waar van de één een Chriftus beeld aan het kruis , en de ander een beeld van de maagd Maria draagt. Men roept hier op alle de bewoonders, en doet hen, den eeaen voor den anderen, deeze beelden met voeten treeden: niemanc word van deeze plechtigheit uitgezonden. Wanneer men dus alle wyken doorloopen heeft, zoo verrichten de Commisrarisfen zelfs het Jcfumi^ én ftellen 'er een procesverbaal van op , dat de C 3 Hof:  *6 De Nieuwe Reisigie. Hollanders, welke in Japan handel komen dryven, tot deeze plechtigheit noodzaakt. Ik ben, enz, Nangafaeki, den 23 JuJy 1745. Acht en Zestigste Bri.ef. Vcrvplg van Japan. \\7Y ^aan °v ons vertre!t naar Jedo' W vrouw; en my fchiet alleen de tyd overig, om u van het vervolg van myn onderhoud met de Japanners verflag te doen. Gy doet, zeide ik tot hen, den oorfprong van uw ryk wel tot een zeer vroege oudheit opklimmen. Men gelooft in Europa, dat gy lieden een Chineefche Volkplanting zyt: want zoo de verftandigfte Chineezen zich niet meer dan vier of vyf duizend jaaren oudheit toefchryven, van waar komt gy lieden dan aan een zoo lange reeks van jaaren, met welke gy uwe tydrekening opvult! „ Dit is om dat wy onze harfenfehimmen gelyk andere Volken ,, hebben, antwoordde my een van hun; maar ,' wy bezitten gelyk de Chineezen; verflandige „ Schryvers , welke aan de regeering van „ Sin-Mu, het eerfte zekere tydperk van onze „ hiftorie bepaalen. Deeze Vorft grondveftte „ onze monarchie voor omtrent twee duizent vyf „ hondert jaaren, dat is te zeggen, ten naaften » by  Acht en Zestigste Briet. 37 ^ by op dezelfde tyd , toen uw Romulus de „ grondflagen van die der Romeinen leide. Vor„ dert geen verdere omftandigheden hieromtrenc „ van my; onze jaarboeken bepaalen zich aan tydrekenkundige tafelen, welke alleen de naa„ men en gcflachilyllen -van onze Keizeren ^ bevatten. Het begin en einde van hunne regee„ ring is, wel is waar, met vry veel naauwkeurig,, heitdaerinaangeteckent; maar men vind'er zeet* „ weinig byzonderheden van hun gemeene leven, „ alsmede van het Staatkundige gedeelte van ,, hun beduur, in vermeit. De hidoriefchryvers „ welke ons van de Chineezen doen afdammen; „ verhaalcn hier omtrent een vry zeldzaam geval. „ Een Chineefch Keizer, die zeer begeerig was „ om lang te leeven, en te gelyk een groot be„ minnaar van den Filofoflifchen fteen was, ,, maakten zich zeiven diets, dat het niet onmo,, gelyk was om een drank uit te vinden, welke ,., hem ooftetffelyk zou maaken. Hy deelde dit „ denkbeeld aan zynen Geneesheer, mede; deeze „ zeide tot den Voril, dat de kruiden, welkege„ Ichikt zyn om een diergelyk vocht te vervaer„ digen, op een der nabuürige eilanden groei„ de , maar dat deze planten door zuivere en „ onfchuldige handen moeden geplukt worden; „ om dat zy anders geen krachten zouden heb„ ben. Hy voegde 'er by , dat men 'er drie ,, hondert jongelingen, en zoo veel jonge doch„ ters naar toe moed zenden , welkers zeden en onnoozelheit beken: waren; en dat zy echter C 3 „ jong  38 De Nieuwe Reisigeu. „ jong en fterk moeften zyn, om de vermoeije,, nisfen van de reis te konnen wederftaan. De „ Keizer keurde dit ontwerp goed, en belaftte „ zynen Geneesheer om zelfs deze Volkplanting „ te geleiden. Zy landde gelukkig op Japan aan; „ maar in plaats van zich met de nuttelooze na„ vorfching van deeze kruiden bezig te houden, „ zoo v'eftigde zy zich op een van deze eilan„ den. Het is waarfchynelyk dat zy Ni Pan „ uïtkoözen, als het aanmérkelykfte zynde, en „ dat zy eerft het landfchap Isje bevolkten, dat „ wy als de wieg van onze voorvaderen béfchöu,) wen. Wy gaan 'er dikwyls in bedevaart naar „ toe, even als de Roomfchgezinden naar Pales„ tina, en de Mahometaanen naar Mekka, al„ waar gy lieden zegt dat uw God , en zy „ dat hun Profeet geboren is. Met geen de Hollanders het vcrwonderens„ waardigfte vinden, is dat federt Sin-Mu, on„ zen eerften Vorft, tot aan den Keizer die ons „ thans be'duurt, dat is te zeggen, in de ukge„ ftrektheit van vyf en twintig hondert jaaren, „ de kroon beftendig in een géflachc gebleevcn „ is. Zy verzekeren dat zy, na alle Volken der „ weercld bezocht te hebben, nergens een voor„ beeld van een diergeiyke opvolging gezien „ hebben. Het is waar dat onze Keizers zich ,, van een gedeelte van hun gezach hebben laten berooven ; maar de airlarhmelingen van Sin-Mu „ hebben echter als den eernaam van Keizer behouden, benevens een volftrekt gezach in de  Zéven en Zestigste Brief. 39 de zaken, welke tot den Godtsdienft betrekkelyk zyn. Sedert deze omwenteling, die een „ tweeden meefter aan ons Ryk gegeeven heeft, " word onzen Staat door twee Opperheeren bril ftuurt; een Geeftelyken, die Dairi genoemt I word, en niets verricht; en een andere, Cubo genaamt , en die alles beheerfcht. Zie hier wat aanleiding tot de verdeeling van deze twee „ vermogens gegeeven heeft. „ Na dat de Opvolgers van Sin-Mu Japan „ met een onbepaald gezach in het geeftelyke en „ weereldlyke geregeert hadden, zoo waren zy naweriger van de vreedzaame vooirechten van " dePriefterlyke waardigheiti als van de laftige rechten van het Keizerlyk gezach: zy verdeel, *' den hier op het ryk in verfcheide landvoogdy- (chappen , waar van zy het beftuur aan ver„ fcheiue voornaame Heercn toevertrouwden. ',' Deeze landvoogden ontfloegen zich langzaarner„ hand van de gehoorzaamheit, die zy aan hunnen II Vorft verfchuldigt waaren, zy matigden zich een volftrekt gezach aan, en verbonden zich . H onderling tot hunne gemecne verdeediging. ,, Wel ras beoorloogden zy eikanderen, en ver„ fcheurden het ryk door hunne verdeeltheden. " Om de ruil in zyne Siaaten te herftellen, en „ om deeze wederfpar.nige onderdaanen tot hun„ nen plicht te brengen , zoo plaatfte de toen „ regeerende Voril een van de Grooten van zyn ', hof aan het hooft van zyn heir. Deze beoog„ de veeleer om zich zeiven tot het oppergezach C 4 » te  4q De Nieuwe Reisiger; ?, te verheffen, dan om den wettigen Vorft in zyn gezach te handhavenen. Wanneer hy do vy. anden van zynen meefter te ondcrgebragt ?, had, zoo vereenigde hy in zyn pen oen het „ gezach , ?t geen zy alle bezeten hadden, en „ beroofde de Dairi van de weereltlyke heer?, fchappy. Wy gehoorzaamen dus aan twee „ Keizeren : de eerfre bezit wczenlyk alle ge„ zach ; en de tweede alle eerbied. Vermirs. men hem onophoudelyk den wierook heeft „ blyven toezwaeien, cn dat hy weinig anders ?, dan den uiterlyken fchyn van het oppergezach „ behouden heeft, zoo vergenoegt hy 'er zich „ mede. Hy is van den troon niet afgeftegen, „ maar hy heerfcht op denzelven niet meerder. Hy ziet met een onverfchilligheit, welke door ,, de noodzakelykheit en gewoonte gerechtvaar,, digt geworden is, dat men tegens over zynen „ troon eencn anderen opgerecht heeft, die, wel „ is waar, minder het voorwerp van eenen afgov difchen eerbied is, maar op welke wezenlyk „ het oppergezach zich geplaatst heeft. Een der „ voorrechten van dezen geeflelyken Vorft , is ,, dat hy het recht heeft om den Cubo te bevefti,„ gen en in te huldigen. Hy begeeft alle de ,, geeftelyke waardigheden, en ontvangt de eer„ bewyzen van den weereltlyken Vorft, die alle „ vyf of zes jaaren een plechtig bezoek by hem komt afleggen, even als een Leenman by zynen „ Leenheer, en echter houd hy hem in een wev zenlyke flaaverny: ,, Niet-,  Acht en Zestigste Brief. 41 ,, Niets is Vorftelyker noch koftbaarder, dan „ deeze bezoeken. De Cubo houd zyn verblyf in de Hool'dihd; en de Opperpriefter de zyne in de heilige Stad Meaco, welke zeftig uuren „ van Jedo aflegt. Men hefteed een geheel „ jaar tot de voorbereidfelen van deze reis. Be„ halvcn een groot getal groote ffeden, die alle „ in ftaat zyn om het gevolg van den Vorft te „ huisveftën , zoo doet men langs den weg acht ,, en twintig fchoone Huizen oprechten, welke „ op eenen gelyken afftand van eikanderen ge„ plaatst worden, en in ieder van deze vind de „ weereldlyke Vorft een nieuw hof, nieuwe „ bedienden , nieuwe krygsknechten , en alles „ wat tot den Stoet van een magtig Keizer ver„ eifcht wordt , die met een geheel leger aan „ een Vorft hulde gaat doen, over 't welke hy volftrekt meefter is. Deeze geheele ftoet „ komt te Meaco byeen , en maakt een zoo „ talryk leger uit, dat men genoodzaakt is om „ tenten in de ftraaten, op de markten, en zelfs , buiten de Stad op te (laan, om de krygsknechten verblyf te doen vinden. De Cubo vertoont „ zich met deeen ftoet aan den Dairi en hy be„ wyft hen, met deze grootheit omringt, ccnigen „ eerbied, die, in zeker voegen, luifterryker „ voor den ontzagchelyken Leenman is, die ze ,, aflegt, dan voor den magteloozen Vorft, die „ ze ontvangt. Om deze plechtigheit meer luis„ ter by te zetten , zoo vereenigen de beide j,, Vorften hunnen ftoet, en trekken 'er mede C 5 door  42 D e Nieuwe R e i s i g e r. „ door de heilige Stad. Alle de ftraaten, door welke zy gaan, moeten met wit zand, en poeder , van talk zyn beftrooit, 't geen een gelykcn en zil„ verachtigen weg vormt. Men maakt affchutzels „ langs de huizen, om een dubbele ry van lyf„ wachten daarachter te plaatfen. Het feeft begint 5, reeds voor het aanbreken van den dag: eerft „ komende huisbedienden van de beide Vorften, , met de gefchenken, welke zy eikanderen geven „ moeten. Deeze worden van eenige compag„ nien krygsknechten begeleid. Vervolgens ko,, men prachtige draagftoelen, die met leftonnen „ en andere cieraden verfiert zyn , zy worden „ door vier mannen gedraagen, welke in het wie „ gekleed zyn, voor uit gaat een vyfde, die een „ prachtige zonnefcherm draagt: in deeze draag» „ ftoelen en onder deze zonnefcherm bevinden zich „ mannen en vrouwen van aanzien. Een talryke „ ftoet van ruitery volgt hierop; twee knechts „ houden met de eene hand den toom van ieder ,, paard, en hebben een zonnefcherm in de an„ dere. Iedere ruiter is van acht bedienden ver• „ gezelt. Achter deeze komen drie koetzen „ welkers luiftcr alles overtreffen , wat men fchoon in dit foort heeft; en de edele gefteen„ tens fchitteren aan alle zyden. Zy worden door „ zwarte ftieren voortgetrokken; en ieder ftier „ word door vier mannen geleid. Die zyn de „ rytuigen van de Vrouwen van den Dairi. Zy „ worden door drie en twintig andere gevolgt, ,, waar in zich de byzitcen en de vrouwen van „ haar  Acht en Zestigste Brief. 43 haar gevolg bevinden. Een tweede bende te , paard van twee en zeventig edellieden, ryden twee aan twee , voor welke een troep van '„ Heor.cn van bet eerde aanzien vooruit ryd. , Men ziet vervolgens de koetzen van denCubo, „ die nog prachtiger zyn als de drie voorige. Hy word van de Princen, van zyn gedacht, van „ zyn zoonen , van zyn broeders, zoo hy 'er heeft, en van vier hondert wel gekleede krygs„ knechten gevolgt , welke den optogt van deezen Vorft fluiten. Kort hier na volgt een „ groote meenigte draagftoelen , koetzen , en „ andere rytuigen, welke dooreen meenigte ede- lenen andere lieden, tejvoetencepaard, vergc„ zelt wordenv benevens een groot getal muzy- kanten, die de lucht met het verward gerucht van hunne fpeeltuigen vervullen. De palankyn van den Dairi, die door vyftig edellieden ge, draagen word, verfchynt eindelyk van zyne lyf" wachten omringt. Alles wat de konft en natuur ', het koftbaarfte en volmaaktfte kan voort" brengen, is in dit ryke en prachtige rytuig by „ een verzamelt. Men komt eindelyk aan het " Paleis, alwaar deeze Vorft. geduurende drie ', dagen door den Cubo en zyne zoonen gedient word. Zy bereiden zelfs zyn voedzel; en na dat zy hem met gefchenken overlaaden hebben, zoo neemen zy affcheid van hem , met alle , de eerteekenen, die men aan zynen rang ver?, fchuldigt is. ,, Niets evenaart den zonderlingen eerbied, „ die  44 D £ Nieuwe R e i s i g e r. „ die wy voor den gewyden perzoon van dezen „ geedelykcn Vorft hebben. Wy befchouwen „ hem als eenenGod, dien de aarde niet waardig „ is te bezitten; noch de zon om hem te befchy„ nen. Hy zou zyn heiligheit ontwyden , zoo ,, zyne voeten de aarde aanraakten, en zoo hy „ zich voor de open lucht blootftelden. Mannen, „ in 't wit gekleed, draagen hem op de fchoude„ ren; en naauwlyks verwaardigt hy de voorwer„ pen, die hem omringen, metzynebefchouwin„ gen. Eindelyk de heiligheit van de geringde „ leden van zyn lichaam, is zoo groot, dat hy „ noch zyne hairen , noch zynen baart , noch „ nagelen moet laten affnyden. Men neemt den „ tvd waar, wanneer hy flaapt, om 'er hem van ,, te ontladen, zonder da: hy zulks weet. AUe „ dagen bedient men hem uit nieuw vaatwerk: „ men verbreekt alles, zoo ras hy gegeeten heeft, ,, uit vrees dat het in handen van leeken verval„ len zou: want wy gelooven dat een ieder de „ keel zou opzwellen, die 'er zich in 't vervolg „ van zou durven bedienen. Hét is dus mede „ met zyne kleederen gelegen; diegeene, welke „ dezelve droeg, zou een verbazende zwelling ,, in alle zyne leden gewaar worden. „ Men heeft in het vertrek van dezen Vorft, ,, drie honderd zes en zeftig afgoden , welke ,, beurtelings, by zyn bed fchildwacht houden. „ Zoo zyn heiligheit niet wel geruft heeft, zoo ,, geeft men het afgodsbeeld, 't geen de wacht }, gehad heeft, dokflagen, en het word honderd „ da-  Acht en Zestigste Brik*. 45 „ dagen lang uk het Paleis verbannen. Eindelyk ', de& Dairi is in een zoo grooten eerbied onder \] ons, dat het volk zelfs het water voor heilig houd', waar in hy zyne voeten gewasfchen \\ heeft. Het bewaart het zelve, en durft het „ tot geen ongewyde zaaken gebruiken. „ De waardigheit van deezen Priefter-Koning „ is erffelyk; en volgens het gemeene gebruik, '„ gaat zy op den oudften zoon over. By gebrek „ van mannelyke nakomelingen, volgen de doch- ters op; het is zelfs gebeurt dat de weduwen '„ den Priefterlyken troon beklommen. Wanneer ',' 'er eenig gefchil over deeze geeftelyke kroon " ontftaat, zoo word dit door de kerkelyken beflift. Zomtyds ftaat de Vader dezelve beur„ telings aan zyne verfchillende zoonen af, om " dat hunne moeders het genoegen en de ver't, troofting hebben zouden , om hen met de ,', geeftelyke waardigheit bekleed te zien. Deeze veranderingen gefchieden met een byzondere „ geheimhouding: een Dairi fterft of ftaat zyn „ gezach af, zonder dat hier iemant iets van " weet: her Hof van Jedo krygt'er geen bericht „ van, voor dat de opvolger ingehuldigt is. „ De Cubo ftaat aan den Opperpriefter, tot zyn onderhoud , de inkomften van de Stad ',' Meaco en haar gebied af, en legt hem eenige „ jaarwedden toe , die kwalyk betaalt worden. „ Mau de Dairi trekt een veel wezcnlyker ", voordeel van de magt die hy heeft , om de „ waardigheden niet allen aan de byzondere per- „ zoo-  46" De Nieuwe R e i s i g e r. j, zoonen, maar aan den Cubo zelfs te verköd„ pen, die hem dit voorrecht van het opperge„ zach heeft laaten behouden. Deeze waardig* „ heden komen met dia van Hertog, Markgraaf, ,", Graaf, Ridder, enz. overeen. Het grootde „ gedeelte van de rykdommen die zy aan deezen „ Prielter verfchaffen, word hefteed om den luis„ ter van zyne magtelooze Koninglyke waardig„ heid te onderfchraagen; want het is een grond„ regel van dit Hof, om de oogcn door een uit„ wendige pracht te verblinden ; om. zyne ar„ moede door eenen uitwendigen glans van luis,, ter te verblinden, en om door een vertooning „ van luider, de wezenlyke grootheit te verberi5 gen, die het ontbreekt. Deze pracht vertoont zich in alles wat tot den perzoon van den mees„ ter betrekkelyk is. Zyn huwlyk, de geboorte ,, en opvoeding van den erfprins die hem moec „ opvolgen, en vooral de keus'van een minne, „ vorderen een buitegemecne pracht en toedel. Tot deze laatfte plechtighëit, vergadert men „ tachtig van de fchoonfie vrouwen van het Ko„ ningryk by eikanderen; en men bied haar dé it moeder, de echtgenooten, en negen van de ,, naafte bloedverwanten van den Vorlt aan. Men ,, onthaalt haar den eerden dag; en men geefc „ haar eernaamen, welke zy haar geheele leeven behouden. Den volgenden morgen, vermindert „ men het getal op de helft; en men zend de „ andere met kodbaare gefchenken weg. Den „ volgenden dach vermeerdert men de eernaamen „ van  Acht en Zestigste Brief. 47 „ van die geenen, welke overig gebleven zyn; en „ van de veertig, verkiert men 'er tien, die men „ vervolgens alleen tot drie bepaalt, met de an„ dere telkens te rug te zenden, met gefchenken ,, van denVorrt overlaaden. Ten einde van eenige „ dagen, verkiert men 'er een van de drie laat,, rte , aan welke men met verfcheide eernaamen, „ de waardigheit van voedrter van den Prins „ geeft. Om haar in deze bediening tebeves„ tigen, brengt men haar in de kamer van „ het kind. Zy vind het in de armen van een „ der eerfte vrouwen van het Paleis , die hec „ van den dag van deszelfs geboorte gezoogt heeft; men giet een weinig melk in den mond „ van den jongen Prins; hierna, geeft men hem „ in haar armen over. „ De Dairi trouwt gewoonlyk , volgens het , gebruik van zyne voorzaaten, twaalf vrouwen. ■ Hy heeft 'er maar een eenige, die den naam van „ Keizerin voert; en deeze is altoos de moeder van een erfprins. Zy heeft het zelfde verblyf van haar gemaal; de anderen woonen in de nabuu\, rige paleizen. Ieder derzelver bereid dagelyks „ een prachtige maaltyd in haar vertrek, zy doet „ 'er Ipeellieden en dansfters by komen, en na dat de Vorft verklaart heeft, by welke hy het „ middagmaal houden, en den nacht doorbrengen zal, zoo vereeuigt men deeze maaltyden, '„ fpeelen, en vermaaken tot een eenig, by de vrouw, die hy met zyne tegenswoordigheit ver„ eeren zal. „ Het  48 De Nieuwe Reisigek. ,, Her. hof van den Dairi is zeertalryk, fchoon „ deeze Vor'rt aan zyne bedienden maar alleen middelmaatige jaarwedden geeft; maar het lok„ aas van de bedieningen die hy begeeven kan, doet hem een zoo groote meenigte bedienden „ verkrygen. De beoeffening der weetenfchappen „ is de voornaamfte bezigheid vaude Grooten van „ zyn Hof, 't geen alleen uit kerkelykeperzoonen „ bedaat, welke alle gelooven afdammelingen ,, van onze Goden te zyn. Deéze gewaande „ oorfprong zet dit Priefterröt een ondraagelyke „ hoogmoed by, en boezemt het een verregaan„ de verachting voor alle weercldlyke perzoonen „ in, welkers dienden zy echter afbedelen. De „ Grootden leeven ten kollen van de anderen; ter,, wyl de geringden zich tot de Jaagde zaken ver,, nederen, tot zoo verre, dat men de kinderen „ der Goden fchoenen ziet lappen, om hun be„ daan te winnen. Uit dit kerkelyke Hof, ziet ,, men opperhoofden der Monniken te voorfchyn „ komen, welke in de landfchappen gezonden „ worden. Zy laaten twee zwaarden of fabels „ voor zich draagen, even als de weereldlyke per„ foonen van den hoogden rang, en gaan met „ zoo veel pracht en datie uit, als of zy de eerde „ waardigheden van den daat bekleedden. Zy ,, onthouden zich van allen ommegang met de „ gemeene luiden, en bedekken hunne onkunde „ met een ingetoogen uiterlykheid. De Gene„ raaien der orders rnoogen alleen te Meaco hun j, verblyf houden , onder het opzicht van derï » op-  Acht en Zestigste Brief. 4$ è, Opperpriefler; en deeze Stad word onder ons „ als den zetel van de heiligheit, en als het heiligdom van den godsdientl gehouden. Maar hoe groot het gezag van onze Kerkelyken ook „ zyn mag, zoo is het echter aan de magt vari „ den Cubo onderworpen, in de zaaken, die als „ leen weereldlyk zyn : de misdaaden der j, geertelyken worden met. den dood geftraftj „ (choon met een weinig meer toegeevendheid h dan die der weereldlyken. Wy kennen hier „ die gewaande voorrechten niet, welke aan dé ,, weereldlyke rechters verbied de misdaaden tê j, onderzoeken, die door een prieftcr of monnik ,, ;bedreeven worden; „ Alle de hovelingen van den Dairi, en dé „ andere klerken, welke door het Koningryk verj, fpreid zyn, neemen den eernaam van Heeren „ aan. Het byzondere kleed van hunnen ftaat is „ een wyde broek, en een afhangende rok met eeti „ fi.jep. Hunne muts is zwart ; en derzelver' „ gedaante verfchilt volgens den ftaat vandepcrj, foonen. Dus kan men uit de kleeding den rang „ onderfeheiden , die de perfoon aan het Hof „ bekleed. De vrouwen hebben mede een by„ zondere kleeding, waar door zy van de wee„ reldjyke vrouvven onderfcheiden zyn". Na dat onze Japanner ons van alles wat het Hof van den Dairi betreft onderricht had, zoo zeide hy : Welke denkbeelden vormt gy mi è, thans van my? Gy weet dat onze achterhou■ ding, ten opzichte van de vreemdelingen zeef ' VI. Dsel. D i, #0$»  50 De Nieuwe Reisiger. „ groot zyn moet, en dat wy onder eede beloo,, ven moeten , dat wy een onfehendbaar ge„ heim, ten opzichte van de zaaken van den ftaat ,, en godsdiend moeten in acht nemen. Ik zou „■ vreezen, vervolgde hy, dat uwe verachting, ,, zoo groot als myn vertrouwen zyn zou, zoo ik „ u niet openbaarde van welken aart deze eed is. „ Van myne zyde is by volftrekt onvrywillig „ geweed; en ik heb geen eerbied voor de go„ den of geeften , welke borgen van myne belof,, ten zyn , noch bid hen niet aan. Dit is de „ wyze van denken van het grootfie gedeelte van myne Landgenooten, ten opzichte van dierge„ lyke verplichtingen: de vrees voor de draf is „ gewoonelyk de eerde beweegreden, die hen „ wederhoud. Behalven dit, beminnen wy den ,, ommegang en de gemeenzaamheid mee de Euro,, peaanen; en wy hebben geen minder begeerte „ om hunne hillorie te weeten, öttt) gy lieden be„ zit, om van de onze onderricht te zyn. Na deeze bekentenis, Mevrouw, vreesde ik niet onbefcheiden te zyn, ik deed hem verfcheide vraagen over het weereldlyke beduur van dit land, en over het Hof van den weereldlykenKeizer, aan 'twelk deze man eenigen tyd zyn verblyf gehouden had. „ Gy hebt gezien, zeide hy, ,, waar in de magt van deezen Vord bedaac, zy „ verfchilt van die van den Keizer van China, ,, hier in, dat deeze laatde te gelyk Keizer en „ Opperprieder van zyn volk is. De onze, „ gelyk ik u gezegt hebbe , heeft alleen het „ wee-  AcrtT en Zestigste Brief. 5! 4, weereldlyke gezach in handen; maar zyn ge» „ zacb is volftrekt en willekeurige de Staatkunde en „ het geweld worden gelykelyk in 't werk geftelt^ „ om een troon te handhavenen, die haar zyne j, veftiging en behoudenis verfchuldigt is. DePrin„ fen en Regeeringsperfoonen zyn in diervoegen: i, aan het Opperhoofd van den S:aat onderworpen,' „ dat. hy , zonder eenige andere beweegreden „ dan zynen wil of eigen^innigheit, hen kan ver„ bannen, en van hunne bedieningen en het leeveri „ berooven. Deeze Vorft heeft zyn verblyf te „ jedo, in 't midden van een talryk Hof, dat. „ uit de voornaamfte bedienden van het Ryk fa„ mengeftelt is. Eenige zyn onmiddelyk aan zyri „ perfoon verknocht; andere komen hem, vari „ tyd tot tyd, eer bewyzen: en eene overander-< ,, lyke wet verplicht hen , om ten minfte zes* maanden in het jaar in de hoofdftad hun ver„ blyf te hebben. Voor dat zy te Jedo komen „ word hun reistuig door Keizerlyke kommisfaj, risfen doorzocht, welke eenuitdrukkelykenlaft „ hebben van te dulden, dat zy wapenen mee zich voeren. De Keizer waakc altoos om hen ,-, in afhankelykheit te houden. Hy verdeelt hunne' ,, ftaaten, om hen te verzwakken. Hy huwelykc „ allen, die zyn Hof uïtmaaken, onderling aari „ eikanderen uit. De vrouwen, die men dus vari „ zyne hand ontvangt, worden met veel eerbied behandelt. Men bouwt paleizen voor haarj „ men geeft haar een talrykenftoet, èn een groot # getal vrouwen om haar tê dienen. Deezédo'chD * # ter*  52 De' Nieuwe Reisiger. ters zyn uit de voornaamfte gedachten van het „ land, en verbinden zich voor een zeker getal „ jaaren; en men huvvelykt hen vervolgens naar „ haaren ftaat uit. „ De lyfwacht van den Cubo bedaat uit omtrent zes honderd mannen. Het getal zyner „ krygsbenden bedraagt, in vrcdens tyd, omtrent „, honderd duizend voetknechten, en twintigdui" „ zend ruiters. Wanneer hy kryg voert, vertchafc ,v iedere Groote hem een zeker getal krygs„ knechten, in evcnredigheit van zyne inkoin,, den. Zyne heirlegers beloopen meer dan drie „ maal honderd duizend drydbaare perzoonen. „ Dit getal is meer dan overtollig, om een Vorft „tte doen duchten , die alleen bedacht is om „ zyne onderdaanen in onderwerping te houden, „ en die geen oogmerk heeft om nieuwe winge„ wellen te maaken. Dit krysvolk is wel gewa,, pent en wel gekleed. De ruiters hebben een „ wcrpfpies , een karabyn . een fabel en een < „, boog; de voetknechten hebben twee fabels, „ een piek, en een musket. Vyf voetknechten „ hebben een hoofdman; en dertig man worden „' door een bevelhebber van grooter rang geboden. „ Twee honderd en vyiïig krygsknechten maaken „ een Compagnie uit; en iedere Compagnie word „ door twee Opperhoofden, en een Opperbevel„ hebber geboden. „ Om het volk en de grooten in bedwang te „ houden, heeft de Keizer in alle de voornaam„ fte Steden citadellen, waar van de bevelheb- „ bers  Acht en Zestigste Brief. 53 „ bers geheel van hem afhangen. Hy onder. „ houd door het geheele Ryk fpionnen , die „ hem van alles wat 'er gefchied bericht geven. „ Onder voorwendzel van 'de grooten van het „ Ryk te befchermen, zoo vordert men van hun ,, dat alle hunne mannelyke kinderen in de ,, hoofdftad opgevoed worden , en onder hec „ oog van den Vorft leeven, diehenaanzynïlof» „ als Zoo veel gyzelaars voor de getrouwheit van „ hunne vaderen doet bewaaken. Men duld niet „ dat deeze Heeren eenige geheime verbintenisfen „ onder eikanderen hebben, noch dat zy elkan„ keren meenigvuldigmaalen bezoeken. Men duld „ noch minder dat zy door hunne rykdommen ,, den Vorft in het oog fteeken. De Keizer komt „ ben, om ze te verarmen, voor eenigen dagen „ met een talryken ftoet bezoeken: en de toerus,, tingen, die een gunft van dezen aart vordert, „ put zeer ras de fchatten van den gunfteling ,, uir. Een groot man, die een palcis laat bou,, wen, moet'er twee ingangen in laaten maaken; „ een voot het gemeene gebruik, en een andere, „ die grooter , meer verfiert , en voor den „ Vorft alleen gefchikt is, wanneer hy hem mei: „ zyne tegenwoordigheit vereeren wil. Hy „ geeft hem alsdan een prachtigen maaltyd. De „ uitnoodiging gefchied drie jaaren te vooren; en deeze geheele tusfehentyd word aan de „ toebereidzelen hefteed. Alles wat 'er toe die„ nen moet, is met de Keizerlyke wapenen „gemerkt. Eindelyk, wanneer'deeze Vorft "D3 „de  54 De Nieuwe R e i s i g e r. „ de een of andere aanmerkelyke onderneeming „ fmeed , zoo belaft hy hier een zeker getal „ Heeren mede , welke verpÜgt zyn dezelve ?, op hunne koften ter uityoer te brengen. „ De weereldlyke kroon is, gelyk degeedely„ ke, erfelyk; en de inkqmften van den Cubo „ bedaan in zyne domein goederen, welke byna de helft van geheel Japan beflaan, en in du „ rechten, die op zynen naam ,'van de vreemde koopwaaren en van de myncn geheven worden. ?, Men heeft weinig fchattingen van de inwoon3, ders der Steden; en noch moeten de eigenaars, der huizen dezelve alleen bctaalen , en zyn „ evenredig met de uitgeftrektheit van grond, die ,, zy beflaan. De Stad Meaco alleen is van alle „ fchattingen bevryd, men legt een Keizerlyké „ en laarïykfche fchatting op den ryft, het „ koren, en in 't algemeen op alle voortbrengv zelen der gebouwde landen. De Cubo heeft verfcheide mindere Vorften j onder zich, welke zyne landfchappen beduu, ren, en welke hy den naam en luider van de koninglyke waardigheit geeft ; maar dit zyn een foort van tooncelkoningen, welke aan den „ voet van den Keizerlyken troon kruipen, en „ die door de kroon voor den blikfem niet be, veiligt zyn. Voor 't overige houden zy eenen , aanmcrkclykcn rang in den ftaat; en eenige bezitten aanmcrkelyke eigendommen. Zy oefenen het recht, en hebben het gebied over de Vf heislegers in hunne Vordendommen ; men zend  Acht en Zestigste Brief. 55 „ 'er geen andere landvoogden; maar zy moeten , 'sjaarlyks te Jedo komen, om yerflag van hunj, ne beüuuring te doen- „ De jaarlykfche onkoften van den Vorft tot „ zyne hofhouding , de jaarwedden en trakte. „ menten van zyne bedienden en bevelhebbers, , bedraagen meer dan vier en twintig miljoenen. I, Men geeft aan deezen Vorft den eernaam van „ Keizer, om dat alle andere heeren van het land, „ onder welken, gelyk gy gezien hebt, eenige. „ den eernaam van Koning aanneemen, van hem " als leenmannen afhangen. Wanneer hy uit „ zyn paleis komt, zoo doet hy zich door deeze „ kleine Vorften en andere Heeren vergezellen, „ die, om zyne majeitc-it tebehaagen, alle eenige „ aangenaam* of noodzakelykebegaaiïhedenheb', ben. Eenige zyn in de dichtkunde of in de muzyk ervaren, en andere in de geneeskunft, ' of in de fchilderkonft. Achter hen komt een \, troep kinderen, welke men onder de aanzienelykfte uitkieft. De wagen van den Keizer word " door zyne lyfwachten voorgegaan en gevolge, onder welke men 'er niet een eenige vind, ,> die door geen bewyzen van dapperheit uitgej, munt heeft, die den wapenhandel niet volmaakt ,* verftaat, en die, door zyne goede houding, „ aan het gewigt van zyne bediening niet be" antwoord. Deeze optogt gefchied met zeer „ veel ftatigheic , en een zoo verwondetlyke „ order, dat men 'er niet een eenige ziet die uit , zvn gelid gaat, maar zelfs dat mep er niet een ö T-t fer.if D 4 »» cu t>  56 D e Nieuwe Reisiger. 3, eenig woord hoord fpreeken. De ftraaten zyn „ geveegt en met zand beftrooit , en de deu„ ren van de huizen geopent , zonder dat men iemant in de winkels of aan de venglters heeft; „ of wanneer iemant zich vertoont, zoo nood,, zaaken de lyfvvachten hen om neder te knielen, tot dat de Vorft voorby getrokken is. ,, Het Kèïzerryk Japan is in zes of zeven honderd h'eerfykheden verdeelt, die door de voornaamfte Heeren van den Staat bezeecen vvorden. Deeze Heeren bedienen in hunne landen ,, het recht, onder het gezach van den Keizer; en alle jaaren gaan zy, gelyk ik gezegt hebbe, ,, zes maanden aan het I lol' doorbrengen : dit is eene verftandige Staatkunde van den Vorft', en ,, een bekwaam middel om de Ryksgrooten aan ,, zich te verbinden. „ De Cubo heeft een volkomen kundigheit van hunne zaaken, door middel van een man, die hy by hen plaatft, onder voorwendfel van hen. tot een raadsman te verftrekken , maar „ inderdaad om hem rot een verfpieder te dienen. Wanneer hy deezen afgevaardigden aan hen „ zend, zoo geeft hy hem een brief mede, die in deze bewoording vervat is: "lk weet, zegt de Vorft tot den Heer aan welke hy fchryft, ik weet dat gy wyduitgeftrekte landen, en veel leenmannen hebt ; bygevolg hebt gy iemant „ noó'dig', die uwe zaaken behartigt. Deperfoon, die u dezen brief zal overgeeven, kan u hier toe 3, van nut zyn. Ik fta u voor zyn getrouwheit in;  Acht en Zestigste Brief. 57 bedien 'er u van ; en keur de zorgen goed j, die ik voor u neeme. Dit foort van geheim,, fchryvers zyn lieden , welke den Keizer van „ hunne jeugd af gedient hebben , en welker ,, verfb.nd en geell hy volmaaktelyk kent. Bc„ haiven de bewyzen van getrouwheit, die hy. van hen, geduurende hun dienft, ontvangen ,, heeft, zoo verzekert hy zich'er noch door een „ gefchrift van, dat zy met hun bloed teekenen: „ indiervoegen dat'er niets gefchied, waarvan „ hy geen berichten krygt. Zy 'Hellen een naauwkeurig verhaal op, van alles wat zy in ,, het gedrag en de leevenswys van deze grooten ,, opmerken: deeze onderneemen niets zonder - 'hunne goedkeuring, en brengen niets zonder 5, hunne tusfehenkomft ter uitvoer. Deeze lieden hebben een groot gezach in de landfehappen, en veel ingang by hem, die zy tot fpionnen verftrekken. Men heeft hunne gunftnoodigom „ zich aan het Hof te handhavenen, en de gumt van den Meefter te behouden. ,, De Keizerlyke Steden, dat is te zeggen die geene, welke onder het gebied van den Vorft „ ftaan, gelyk Jedo, Ofaka, Sacai, Nangafacki, „ enz., worden door Stadsvoogden of algemecne Stedehouders beftuurt , welke de Vorft hier ,, zend. Men heeft'er twee in iedere Stad, en „ fomtyds drie in Nangafacki, om het gewigt „ van deeze Stad, die altoos met vreemdelingen „ vervult is. Zy hebben het gebied beurtelings; ?, en terwyl de een de regeering in handen D 5 „ heeft;  58 De Nieuwe Reisiger. „. heeft, zoo houd de andere zyn verblyf te Jedo, tot dat hy bevel krygt om zynen medegenoot te gaan vervangen, met welke hy een zeer naauwkeurige verftandhouding onderhoud. „ Hy deelt den Staatsdienaaren de onderwerpen „ van alles mede, wat in de raadsvergaderingen , moet verhandelt worden, doet hen verflag van zyn eigen gedrag , en tracht hunne belcher„ ming, en die der gunftelingen door gefchen„ ken te winnen. Geduurende de tyd dat een „ Stadsvoogd het beftuur in handen heeft, is , het hem, op de zwaarfte ftraffen, verboden, om een vrouw in zyn paleis toe te laaten, zelfs zyn wettige vrouw niet, die met haare kinderen aan het Hof moet blyven, om voor de getrouwheit van haaren man borg te zyn. De , vafte inkomften van deeze bevelhebbers zyn van weinig aanbelang; maar de andere voordeden ftellen hen 'rykelyk fchadeloos voor hunne geringe jaarwedden. Zy zouden in wei, nig jaaren groote fchatten vergaderen konnen, , zoo zy niet genoodzaakt waren om 'er den Vorft , en zynen Staatsdienaaren een gedeelte van mede te deelen. Hun Hofftoet beftaat uit een groot getal bevelhebbers, die byna alle van eene doorluchtige geboorte zyn; en ieder derzelver moet verfcheide bedienden hebbenf om zich te bedienen. De poort van het paleis word altoos door vyf of zes mannen bewaakt, „ welke ieder met een degen, fabel en ftok ge■„ wapent zyn. Zy word ten vier uuren na den „ mid-  Acht en Zestigste Brief. 59 middag geflooren, en niec dan op uitdrukkelyk „ bevel geopent. Men heeft inwendig in het „ paleis noch andere wachten, welke gelaft zyn „ om de naamen van die geene op te fchryven, die 'er in komen; en deze lyft word alle avon„ den aan den Gouverneur overgegeeven. Zyn gezach is onbepaalt; en de beftuuring van „ alle zaaken gaat alleen over hem. De koop„ handel, de rechtspleging, de kryg, alles be„ hoort tot zyn beftuur; maar uit vrees dat hy , zyn gezach niet misbruiken zou, zoo onder,, houd men altoos afgezondenen by hem, welke „ op zyn gedrag acht geeven. „ De borgerlyke beftuuring der Steden be„ hoort mede aan de Stadsvoogden; maar vcr„ mits zy dezelve in haare geheele uitgeftrekthéic „ niet oefenen konnen, zoo hebben zy andese „ amptenaaren onder zich, welke hen ontladen. „ Wy noemden hen de Oudjlen , om dat men „ hen inderdaad voormaals nooit anders dan uit de „ oudfte inwoonders verkoor; maar thans wor„ den deze bedieningen dikwils aan jonge lieden ,, gegeeven. Zy hebben mindere bedienden on„ der zich, waar van eenige deeze waardigheden „ voor hun leeven bezitten, en andere die alle „ jaaren veranderen. Hun voornaamfte plicht „ beftaat hier in, dat zy dagelyks aan den Stads„ voogd verflag doen, van de voornaamfte zaaken „ die in de Stad voorvallen , en om hem de „ tmeekfehriften der byzondere perfoonen aan „ te bieden: want het is aan een ieder niet ge- „ oor-  6o De Nieuwe Reisiger. „ oorlooft hem aan te fpreeken. Die geene „ hebben alleen het recht om voor hem te ver„ fchynen, welke weeten wat eerbied men aan „ overheden verfchuldigt is. Men heeft in iedere „ flraat een gevolmagtigden, die zorg draagt dat „ men 'er des nachts de wacht houd; dat de be„ velen der borgerregenten (liptelyk ter uitvoer „ gebragt worden. Hy word door de voor„ naamften van de flraat verkooren; maar hunne „ keus moet door den Stadsvoogd beveiligt wor„ den. Vermits het volk over de gewigtigheit „ van een plaats oordeelt , volgens de vertoo- ning, welke zy door die geene zien maaken, „ die dezelve bekleed, zoo fpannen deze kleine „ aroptenaaren alle hunne vermogens in, om een „ gedaante van waardigheit aan hunne bediening, „ door eene grootfche uiterlyke vertooning, te gee„ ven, die een dekkleed voor hunne armoede is. Behalven de gevolmagtigden, van welke ik „ gefproken hebbe, zoo heeft iedere flraat noch „ haar griffier, wiens bediening hier in beftaat, „ om de paspoorten te verkenen, als mede de , getuigfehriften van het leeven en de zeden der „ perfoonen; om een naaukeurige lyft te vormen „ van alle de geenen, welke in hunne ftraatwoo„ nen; van de lieden, welke reizen, ofvanwoon„ plaats veranderen, en van diegebooren worden 5, of llerven; hoe en in welke gevoelens zy ge- llorven zyn; welke godsdienft zybelyden, enz. „ Men heeft te Nangafacki, een ander foort „ van bedienden, welke men Boodfcbappers van „ de  Acht en Zestigst» Brief. 61 „ ie Stad noemt, en die te gelyk tot gerechts" dienaars en deurwaarders dienen. Zy vormen '„' een aanmerkelyk lichaam, dat omtrent uit derÜ tig huisgezinnen famengeftelt is, die, federt „ een onheugchelyke tyd, in bezitting van deeze „ bedieningen geweeft zyn. Dit zyn lieden van „ een buitengemeene behendigheit, welke men „ fomtyds met de uitvoering der ftraffen belaft, „ vooral wanneer de misdaadigers moeten ont'„ hoofd worden. De bediening van deze bood, fchanpers word hier, fchoon zy laag en ver', achtelyk volgens uwe denkbeelden fchynt, als '„' een edele en krygsbediening befchouwt: zy „ die haar oefenen, draagen twee fabels gelyk „ de edellieden." Onze Japanner zou in andere byzonderhederi omtfent het borgcrlyk beftuur getreden zyn, alsmede omtrent de borgerlyke regenten; maar de nacht begon aan te naderen , en ik was genoodzaakt om my naar de wyk der Hollanderen te begeevèn, in welke men zich voor het einde van den dag moet laaten vinden. Deeze gedwonge wykplaats heeft ten minfte dit voordeel, dac zy des avonds de vreemdelingen bevryd, van het verfchrikkelyk gerucht dat men geftadig in deeze vöikryke Stad hoort. De afbeelding van het gefchreeuw en de verwarring , die men in Parys heeft; door Despréaux,- kan u alleen een denkbeeld van de ongemakken van Nangafacki geeven. Alles wat men hier verkoopt word in de ftraaten uitgeroepen; en de arbeidslieden die op de ftraaten'arbeiden, moedigen eikanderen onderling tot  6a De Nieuwe Reisiger. den arbeid aan, door gezangen op een zekeren aangenaamen toon, welke die geene zeer verdrietig toefchynen, welke'er niet aan gewoon zyn; De matroozen maaken het noch erger: zyrneeten hunnen arbeid door gezangen op een veel fcherper toon af, en die, bygevolg, noch meer verveelende zyn. De nachtwachten en krygslieden hebben mede hunne wyze van fchreeuwen, om hunne waakzaamheit te betoonen ; en wekken een ieder door bet gerucht op dat zy maaken, om te doen hooren dat zy niet flaapen. Andere hebben, om de uuren aan te kondigen, groote Hukken hout, welke zy tegens eikanderen Haan, en die men zeer verre hooren kan. De Chmeezen vermeerderen dit gerucht mede door het geluid der trommelen en andere fpeeltuigen, met welke zyde voorbygangers verdoovcn, vooral omtrent den avond, als zy hunne afgoden om de Tempelen draagen, en wanneer zy, ter hunner eere, ftukken papier ontfteeken, die zy in zee werpen. Maar dit alles is weinig, in v'ergelyking van hec gefchreeuw, dat de pi ieders maaken, ais mede de bloedverwanten der dervende en dooden , op op zekere dagen die aan de gedachtenis 'an de overledenen gewyd zyn. Eenige zingt n met luider ** ftemme; andere daan op klokjes. tot ruit van oe ziel van den overledenen. Deze verfchillende loorten van gerucht, maaken Nangafacki tot een der laftigde Steden der geheele weereld. Ik ben, enz. Nangonfacki, den ïflen Mguflus 1745. Ne-  Negen en Zestigste Brief. 63 Negen en Zestigste Brief. Vervolg van Japan. IK hoop, Mevrouw, dat de afbeelding van een land, dat zoo fchoon als Japan is, voor u van eenig aanbelang zyn zal. Ik ga mee u deeze beruchte eilanden door reizen , die met volkryke Steden bedekt zyn, en in welke een verwonde-» renswaardig beftuur plaats heeft. Men ziet 'er huizen in, die eene uitfteekende zinnelykheit en gemakkelykheit bezitten ; bekoorlyke tuinen, prachtige bruggen , gebaande wegen, die naar wandelwegen gelyken, benevens pofthuizen gelyk in Europa, en merkpaalen op zekere afllanden, welke de mylpaalen van het Roomfche Ryk vertegenswoordigen. Op deze wegen heeft men noch bekoorlyke herbergen; en zelfs tot in de bosfehen, kleine welluliige drinkhuizen, in welke men alles vind, wat tot de noodzaakelykheit en aangenaamheit van het leeven noodig is. Zie daar, Mevrouw, iets dat my op een zonderlinge wyze behaagde 4 geduurende onze reis naar Jedo: ik keer tot alle deze onderwerpen weder, en begin met de groote wegen. Zy zyn zoo breed, dat twee reisgezellen, hoe talryk zy ook zyn mogen, 'er te gelyk zonder eikanderen te verhinderen, overtrekken konnen. Die geene, die opwaards gaat, dat is te zeggen^ in de taal van die land, die naar Meaco loopt, lege  6*4 De Nieuwe Reisiger. legt ter linkerzyde ; en die geen welke neder* waards gaat, of die van deeze Stad te rug komt j • legt ter rechter zyde. Men heeft ter wederzyde in een rechte lyn een ïy van denneboomen, welke deeze wegen zoo gemakkelyk alsaangenaam maaken, voor al geduurende de groote hitte. Men heeft gezorgt om dezelve ter wederzyden meteen gracht te boorden , om het water te doen weg vloeijen. De boeren van ieder rechtsgebied zyn gelaft om dezelve te zuiveren en te onderhouden. Denk niet, Mevrouw, dat hen dit tot een lalt verftrekt: in tegendeel is alles, wat dient om de wegen te bennetten , hen tot groot nut. De takken die van de boomen afvallen, dienen hen tot brandhout; en zy beyveren zich zelfs om de onreinheden weg te neemen, welke hen dienen om hunne akkers te meften. Alle de groote wegen zyn in meetkundige my]en verdeelt, welke van de brug van Jedo beginnen, even als aan een gemeen middelpunt van het geheele ryk. Dus weet men op wat plaats men zich ook bevind, op welk een afitand men van de hoofdfïad is. De mylen worden door twee hoogtens aangeduid, welke tegens over eikanderen geplaatst zyn, en op welkers kruinen men boomen geplant heeft. Aan het uiteinde van ieder landfchap, heeft men een pylaar of mylpaal , die aanwyft aan wat Heer dit landfchap toebehoort, en wat 'er de grenzen van zyn. De zylingfche wegen hebben mede hunne opfchriften, tot onderrichting van de reizigers; en deze by-  Negen en Zestigste Brief. ó"| hyzondere wegen draagen de naamen van de landschappen, naar welke zy toegang geeven. De groote wegen Zyn geftadig met een meenigte reizigers bedekt, welke met de bedelaars, bedevaarisieizigers, en kooplieden vermengt zyn. De bedelaars van beide Sexen, behooren voor het grootfte gedeelte tot de geeftelyke genootfchappen of orders. Eenigen waaren ziek, anderen gezond en fterk, zy vroegen öm aalmoesfen door bidden, zingen, pp muzykinftrumenten te fpeelen, of met duizend blyken van behendigheit te geeven. Deeze toevloed word noch door een! menigte van kinderen vermeerdert, welke de voorbygangers achter aan loopen, om hen vruchten, koorden, riemen, tandeftokers en andere fnuisteryen te koop te bieden. Men vind'er mede een meenigte mannen te paard op, welke een breede hoed van rtroo op het hoofd, en een mantel van gevernift papier om hebben , die het paard, den ruiter en zyn reistuig geheel bedekt. Hy raakt den toom niet aan: deeze word door een knecht vaftgehouden, die ter rechterzyde gaat, en geftadig zingt, om zyn verdriet en dat Van zynen meefter te verzetten. Wanneer 'er een man van aanzien reizen moet, Zoo gebruikt men de voorzorg om de wegen te veegen; en men' brengt 'er eenige dagen voor zyn aankomft zandhoopen op, om hen gelyk of droog te maken. Van de eene ru'ftplaats tot de andere heeft men gro.ten, welke met loof overfehlduwtzyn : deeze zyn gefchikt om tot een wykplaats Voor lieden* VL beêh E vttfl  66 De Nieuwe Rei si gek. van her. eerfte aanzien te dienen , welke alleen recht hebben om 'er gebruik van te maaken. Wanneer zy zich naar het Dof begeeven, zoo gefchied dit met een buitegemcene-pracht en toeftel. Hun gevolg is zomtyds zoo talryk, dat het de ukgeftrektheit van verfcheide uuren beflaat, en dat de grootfte Steden niet in ftaat zyn om het te huisvelten: nien verdeelt het in hoopen in de nabuurige dorpen. Eenige weeken voor dat zy aankomen , - zenden zy hunne boden voor af, naar alle plaatzen, door welke zy trekken moeten: en men recht 'er kleine plankjes op, welke langs Hokken gehangen zyn, waar op de tyd van hun verblyf gefcnreeven is. Het is een bezienswaardige zaak, om het getal der bedienden, lyfknechten en van het reistuig te befchouwen , uit welke deeze ftoet te famengeftek is. Eenigen draagen wapenen, en lange pieken die met vederen bezet zyn, of andere byzondere fieraaden; anderen zyn met maaien of overdekte korven belaaden; die met de wapenen van den meefter gemerkt zyn, en zyn koftbaarfte reistuig bevatten. Hy zit zelf in een ptachtigen draagftoel, die door vier of acht prachtig gekleede raann..: gedraagen word. Zy worden, van tyd- tot tyd, door anderen verhangen , welke den draagftoel al toos omringen. Twee edellieden houden Zich altoos aan den ingang van den draagftoel, om den prins het noodige te konnen toereiken, of om hem te ondenteunen, wanneer hy op-of afklimt. Een andere draagt een zonnefcherm voor hem ; en de geheele ftoet trekt  NeöeN en Zestigste Brief. 67* trekt met een verwonderenswaardige order en ftilte voort. Uitgezonderd de lyfknechten, die hvreikleederen aan hadden, is een ieder in zwarte zyde gekleed; en deeze kleur, by de ftatigheit van hunne houding gevoegt zynde , geeft aan deezen ftoet een achtbaar aanzien. Maar wanneer zy in een Stad komen, ofeenen anderen prinö ontmoeten, zoo neem: een ieder aanftonds een andere houding aan. De livreibedienden, pages, en draagftoeldraagers, beginnen een foort vari bbertigen dans, die van wonderzinnige gebaaferi vergezelt is, aan welke het vooroordeel van dit volk een denkbeeld van befchaaltheit gehecht heeft. Op iederen voetftap, flaan zy een beert achteruit, en ligten het ter hoogte van hunneri rug op, welke zy krommen, met hunne armen zoo verre uit te ftrekken als hun mogelyk is", iii de geftalte Van een man, die zwemt: te gelyk, fchüdden zy het hoofd, beweegen hunne handen, pieken, laften, enz. Men heeft hier, gelyk ik gezegt hebbe, geregelde pofthuizen, in welke de paarden op eeti bepaalden prys ftaan, niet alleen volgens den afftand der plaatfen, maar zelfs volgens den prys van het voeder, de hoedanigheit der wegen, of de grootte en zwaarte der pakken. Deeze Pofthuizen behooren in eigendom aan dè Heeren vari ieder rechtsgebied; en derzelver Comptoiren zyrt altoos met volk vervult. Eenigen fchryven alles; öp wat 'ér dagelyks omgaat; en andere zyn mer dé verzorging van de brieven én bevelfchrifteri Ë 2 ÜÜ  68 De "Nieuwe R e i s i g e r. van den Keizer belaft. De briefdraagers draagen dezelven op de fchouders aan-bet einde van een ftok vaftgehecht. Zy worden van een van hunne medemakkers vergezelt, om hunne plaats te vervullen, wanneer hen eenig toeval overkomt. Alle reizigers , van wat ftaat of aanzien zy ook zyn mogen , moeten ter zyde wyken, om hen den doortogt vry te laaren. Men kent hen aan het geluid van een klein klokje, dat zy op een grooten afftand laaten hooren. Men vind in de pofthuizen niet alleen paarden,, maar zelfs draagftoeJen, draagftoeldraagers, huurknechts, enz. Deeze draagftoelen , welke door twee, vier, of acht mannen, volgens den ftoet der perfoonengedraagen worden , zyn vierkante en eenigzins langwerpige kasfen, welke zoo groot zyn dat men 'er gemakkelyk in zitten of leggen kan. Zy zyn met traliën van bamboesriet geflooten: men heeft ter wederzyden een dubbele deur, en voor en achter een vengfter. De Japanners reizen gevvoonelyk te paard, en laaten niet, gelyk wy, de beenen ter zyden afhangen: zy houden dezelven of gekruift op den rug, of uitgeftrekt langs den hals van het dier. Maar het geen de vreemdelingen, op de groote wegen, het meefte aanftoot geeft, is dat de bedienden , en vooral de draagftoeldraagers, geen broeken aan hebben, en hunne rokken tot den gordel opfchorten, zonder eenig acht op de eerbaarheit te geven, Zy zeggen tot die geenen, welke hier door geërgert zyn, dat'er geen meer kwaad infteekt, om het onderfte gedeel-  Negen en Zestigste Brief. 69 deelce van zynen buik, dan om zyn hoofd te ontdekken. Oordeel, Mevrouw, hoe groot myne verwondering was , toen ik buiten de poorten van Nangafacki komende, eensklaps onze veertien oppasfcrs in deezen ftaat zag. De Hollan ■ ders , voor welke deeze gewoonte niet nieuw was, lachten om myne verwondering, fchoon zy niet minder dan ik door deeze onzedigheit geëigert waren. Het is een gewoonte in Japan, wanneer men reilt, dat men een waijer in de hand houd, op welke de voornaamfte wegen, de afltanden der plaatzen, de herbergen, de prys der eetwaaren, enz. uitgedrukt zyn. Deeze herbergen zyn zeer talryk, vooral op de plaatzen, op welken men poffhuizen heeft. Het grootfte gedeelte heeft een tuin, en een meenigte vengfters, die alleen met horden geflooten zyn , welke men geduurende de dag openlaat. Wanneer een ieder opgeliaan is, zoo neemt men de fchermen weg, welke de vertrekken van eikanderen fcheiden: dit geeft de lucht en het gezigt een vryen doortogt van de ftraat tot in den tuin. Alles is zorgvuldig gewit en gevernift. Niet een eenige van deeze groote herbergen is 'er , die haare baditoven niet heeft; en men word 'er gelyk de grootfte Heeren in hunne paleizen bedient. De japanners gaan alle dagen in de baditoven, zoo wel uit zinnelykheit als om de gezondheit. De heimelyke gemakken zyn in het achterïte gedeelte van het huis op de binnenolaacs. Men vind kleine matten aan den E 3 in-  ?Q De" Nieuwe Reis'igïr, ingang, voor die geenen welke den grond met hunne voeten niet aanraaken willen, ichoon dezelve altoos zïnnelyk en droog is. De opening is in het midden van de vloer, zonder zitting: zy is langwerpig en frnal, op dat men 'er zonder gevaar op zou konnen nederzitten. De kuil onder dezelve is met gehakt llroo vervult, waarin dc drek zich aanftonds verlielï. Ter zyde de d,eur heeft men een waterbak om zich te wasl'chen. Het voorde gedeelte van het huis is gewoonelyk donker en onzinnclyk: hier werd het gemeene volk, en die geenen, die te voet reizen, geherbergt. Matten van llroo bedekken de vloeren der kamers ; en in de keuken heeft men geen ander fornuis, dan een kuil die met gebakken (leen bekleed is, en dit gedeelte vau 't huis met rook vervult. Behalven deeze groote herbergen, heeft men noch op de wegen, en zelfs tot in de bosfehen, en op de bergen, een ontelbaare meenigte kleine, in welke men altoos, en voor een geringen prys thee , wyn , koeken , ingelegde vruchten enz'' enz. gereed vind. De armde van deze huizen hebben altoos iets dat de reizigers aanlokt. Het, is een tuin of- een moeshof, die men van de ftraat gewaar word, en welkers bloemen, of eenklaare beek, de voorbygangers noodigen om 'er zich by hedertezetten : het zyn vooral de jonge doch. tets, die niets verzuimen om de begeerte tot deeze ververfchingen krachtiger te maaken. Men hoort haar zingen, lachen, en haare waaren verheffen. Het is niet vreemd dat het grootfte gedeelte der we-  Negen en Zestigste Brief. 71 wegen, door deeze bekoorlykheden en gemakken, mo volkryk als de groote Steden zyn. Verfcheide lieden reizen tot uitfpanning , en gaan van de eene herberg tot de andere, minder om 'er zich te ververfchen, dan om een uitfpanning te zoeken. Het is vooral omtrent den middag, wanneer deze fchepzelen opgetooit en geblanket zyn , dat zy zich vertoonen. Zy liaan aan de deuren , of zitten op galleryen , van waar zy de voorbygangers, op een onbefchaamde wys, noodigen , om haar de voorkeur te geeven. Zy zyn ibmtyds zes of zeven in getal in iedere herberg, en nooit minder dan drie: het gebeurt fomtyds dat zy, door tegens eikanderen te fchreeuwen en te kyven, een gerucht maaken, waar van het veld weergalmt. Deeze ongebondenheit is zoo groot in Japan, dat verfcheide ryke Chineezen hier hun geld met haar komen doorbrengen. Deeze openbaare hoerhuizen zyn hier. zeer lang gevelligt geweefl. Men fchryft 'er de oprechting aan een Japans Keizer toe , die , vreezende dat zyne krygsknechcen, welke .door eene langduurige oorlog vermoeit waaren, zyn leger verlasten mogten om naar hunnen vrouwen weder te keeren, geen beter middel wilt uit te denken, om hen te rug te houden, dan de oprechting van deeze tempelen der ongebondenheit. Men heeft in alie Steden een wyk, die voor de heeren gefchikt is: zy bevat verfcheide bekoorlyke huizen, die aan verfcheide eigenaars toebehooren: deeze worden alle door jonge dochters van een losbandig leven E 4 bè-  ff De Nieuwe R e i s i g e r. bewoont. Arme lieden die niet inftaat zyn otrj hunne kinderen op te voeden , zenden hunne dochters hier naar toe; en fomtyds zyn het de ouders zelfs, die haar hier heen geleiden. De Chineezen gelooven dat het eerbaarer is haar even na de geboorte te dooden ; en de Japanneezen dat het veel menfchelyker is, dat men haar verkoopt, en door dit middel het algemeen vermaak bevordert, en de behoeften van het overige van het huisgezin hier door vervult. Zie daar de reden, Waar door het getal van deeze ongelukkige fchepzelen hier zoo fterk vermeenigtvuldigt word. Men neemt haar echter niet aan, voor dat zytien jaaren bereikt hebben; om dat de geenen, die haar 'koopen, het gevaar van de ziekten niet ondergaan willen, aan welke de kindsheit onderhevig is. Men geeft hen een opvoeding, die overcenkomftig het beroep is, waar toe zy gefchikt zyn. Men leert haar dansfen, zingen, en minnebrieyen fcbryven : men onderwyft haar eindelyk in ahcs, wat haar beminnelyker en aanlokkelyker maken kan. De prys aan haare bekoorlykheden is van acht duivers tot acht gulden. Het is haar pp zwaare ftraffen verboden, om iets boven deezen prys te neemen. Zy ftaan onder opzichters, die het geldpntfangen, en onder oude matroonen, die in dit beroep grys.geworden zyn, en die'er haar de liften en treken van leeren. Een van deeze dochters moet den geheelen nacht, in een byzonder vertrekje, ter zyde de deur, overbrengen, en zich aan een ieder overgeeven, die door zyne drif-  Negen en Zestigste Brief. 73 ten aangefpoort, den volgenden dag niet kan afwachten. Deeze naehtvermaaken zyn op zes of acht hollandfche Huivers bepaalt; en men is verzekert dat men 'er altoos een tot zyn vermaak gereed zal vinden , op wat uur van den nacht men ook komen mag. Het is waar dat deze lcendienlten altoos door de oudften en leelykilen vervult worden, en dat men altoos geen reden heeft om zich over de goedkoop te beroemen. Het gebeurt echter fomtyds mede dat men, om de een of andere misflag, deeze boetdoening aan jongen en fcboonen oplegt: deeze hoedanigheden yergrooten echter den prys van haare gunftbewyzen niet; en het geval verfchaft alsdan een fortuintje voor weinig geld. Vermits zy hier maar alleen geplaatst zyn, om de dringende behoeften van het gemeene volk te vervullen , zoo heeft men gewilt dat dit hulpmiddel het vermogen van die het ontvangen, niet overtreffen zou. Na dat deeze jonge dochters hier haaren tyd uitgedient hebben , zoo konnen zy trouwen, en hebben geen moeite om een man te bekomen. -Men verwyt haar haare vorige leevenswys niet; de oorzaak hier van word aan de armoede of gierigheit van haare bloedverwanten toegefchreeven , die haar hier toe gebragt hebben, in een ouderdom, in welke zy gehoorzaamen moeiten: dus valt de fchande van de misdaad alleen op de rechte fchuldigen. De Japanners beminnen de lichtekooijen met veel drift : dus is het hier alzoo min zeldzaam als in Europa, dat men lieden vind, E 5 die  74 De Nieuwe Reisiger. dié zich om haar in den grond helpen. De groote Heeren hebben'er in huur, gelyk in Europa, en zy bezitten geen meer zedigheit of wederhouding dan deeze. Zoo zy een uiterlyke vertooning maaken van haaren minnaar te ontzien, en zoo zy veinzen hem getrouw te zyn en aan te kleeven , zoo is dit om hem met meer behendigheit te bedriegen. Zy doen voor haar buitenfpoorige koften; maar hunne gevoeligheit is zoo min over haar losbandigheit geraakt, als die van de Franfchen over de trouwloosheit van haare meeftresfen. Eindelyk de liefde, die men voor haar in dit land gevoelt, heeft, gelyk in Europa, niet meer dan een trap, van gevoeligheit, die tot verderf brengt, en is geenzins minnenyd. •Behalven de huizen, van welke ik gefproken hebbe, heeft men noch andere plaatzen, in welke men een noch fchandelyker handel dryft: dit zyn huizen, in welke welgekleede, en bevallige jongelingen onderhouden worden, welkers aangezichten, gelyk die der hoeren geblanket zyn. De Japanners zyn zeer tot deeze affchuwelyke misdaad geneigt; en het vreëmditeis, dat de Bonzen, aan welke het op geflxenge {"haffen verboden js, om zich by de vrouwen te laten vinden, in dit ftuk een volkomen vryheit te hebben: men ftaat hen zelfs toe, om den jongen adel in hunne kloofters op te voeden. Wat de mannen betreft die het beftuur van deeze ongebonden plaatzen hebben, deeze zyn algemeen veracht. Hoe groot de rykdommen ook zyn mogen, die zy vergade-  Negen en Zestigste Brief. 73 gaderen , zoo befchouwt men hen echter als gefchandvlekten; en men behandelt hen als leertouwers, welkers beroep hier zeer verachtelyk is, om dat het deeze zyn, die de misdaadigers ter dood brengen. Men verpligt deeze beftuurders, om den beul in zyne bediening by te ftaan, of om hem ten minlie hunne bedienden te leenen. Na deeze uitweiding, Mevrouw, herneem ik het verhaal van onze reis van Nangafacki naar Jedo. Wy kwamen te land in vyf dagreizens, in de Stad Kokura aan, die aan de andere zyde van het Eiland Ximo legt. Wy fcheepten ons hier naar Ofaka in; en wy hadden een geheele week noodig om hier aan te komen. Van Ofaka af trokken wy te land, door het groote Eiland Nipon, tot Jedo, waar mede wy noch veertien dagen doorbragten : wy hadden dus byna een maand tot deeze reis noodig. Zonder ons van onzen weg te verwyderen, zagen wy drie en dertig groote, en zeven en vyftig kleine Steden, benevens een oneindig getal dorpen. Wy vonden 'er een , niet verre van Nangafacki, dat Manigom genoemt word, en alleen door leertouwers gebouwt is, die , gelyk ik gezegt hebbe, hier de bediening van beul waarneemen : zy legt mede niet verre van de ftrat. plaats. Het is een verfchrikkelyk fchouwfpel, Mevrouw, om de wyze te befchouwen, op welke deeze ftrafoefeningen ter uitvoer gebragt worden. Eenige dagen voor ons vertrek, wierden 'er twee mannen en eene vrouw ter dood gebragt. De  j6 De Nieuwe Reisiger. De vrouw had , in het afzyn van haaren man, twee van haare minnaars op verfchillende uuren befcheiden. Die geene, die het laatite komen moeit, vond dien tyd te lang, en kwam vroeg genoeg, om haar met haaren eerflen minnaar te verrasfchen. In de woede, die hem ontftak, had hy zich met zyn fabel gewroken. De buuren waren op het gerucht toegefchoten, en de drie misdadigers gevat; en men had , zonder eenig onderfcheid in de misdaad te maaken, hen alle drie verweezcn om het hoofd te verliezen. Zie hier in wat order, en met welke itaatigheit men hen hier ter dood bragt. De optogt begon door een man alleen, die een byl op de fchouders had, en met afgepafte fchreden voortging. Hy wierd door eenen anderen gevolgt, die een fpade op de fchouder droeg, om een kuil te konnen graaven, ingeval men de misdaadigers begraaven moert. Een derde droeg een plank, op welke de misdaad en het vonnis gegraveert waren. De misdaadigers kwamen vervolgens, met de handen op den rug gebonden, en yder van hun droeg op zyn hoofd een klein vaandel van papier, op't welk met groote letters, dezelve zaaken als op de planken gefchreeven waren. Zy wierden ieder van een beul gevolgt, die het einde van het touw vaft hielt, met welk zy gebonden waren. Twee krygsknechten gingen ter wederzyden van den lyder, met een piek in de hand, met het hoofd op zyn fchouder leunende, om hem alle hoop tot ontkomipg te benecmen. Ik befchouwdedeftand- vas-  Negen en Zestigste Brief. 77 vaftigheit van deeze ongelukkigen mee verwondering : nergens gaat men' met zoo veel onverfchrokkenheit ter dood. Wanneer men hen het hoofd afgekapt had, naderde de aanfehouwers, om de deugd van hunne fabels te beproeven, en kapten de doode lyken aan (tukken: vervolgens lagen zy de (tukken op eikanderen, en begonnen dit bloedig fpel op nieuw; zy gingen weddingfchappen met eikanderen aan, wie 'er het grootfte getal in eenen flag zou doorkappen. Deeze dus aan (tukken gekapte lyken bleeven ten prooi van de roofvogels leggen. De (traffen der misdaadigers zyn hier zeer geftreng ; en de gerinlte overtreding word altoos aan het lyf geftraft, en fomtyds met hoofddraffen. De onwillige en zelfs de gedwonge manflag, de fluikery, en zelfs de inbreuken in enkelvoudige borgerlyke reglementen , worden door het vuur'of het rad geltraft. In de misdaaden, die' tot eenen zekeren trap de ruft van den ftaat, of den perfoon van den Vorft betreffen, worden alle de bloedverwanten in zyne misdaad betrokken. Men verhaalde ons verfcheide gevallen van deeze buitefporige geftrengheit. Een beituurder van de kroonsgoederen wierd overtuigt, dat hy een meenigte fabels en andere wapenen by een vergadert had, om dezelve in 't geheim naar Corea te zenden: deeze misdaad betrok zyn geheele gedacht in zyne ongeval, dat talryk, en een der voornaamfte van het geheele land was.De fchuldige wierd met alle zyne medeplichtigen ge-  78 De Nieuwe ReisiGer. gekruisfigt: zyn eenige zoon, die niet meer dan zeven jaaren oud was » wierd voor zyne oogen onthoofd, zyn huis geflecht, en zyne bloedverwanten van hunne goederen berooft, en voor altoos gebannen. Een Landvoogd van een klein landfchap, die de boeren door knevelaryen verdrukt had, wierd verweezen , om met zyne zoonen , broeders , oomen , en neven den buik open gefneeden te worden: deeze doodftraf is de gemeende in Japan. .Deeze lieden waaren meer dan vyftig uuren van eikanderen verfpreid ; en echter beval het vonnis, dat zy alle op eenen dag en op een uur ter dood moeften gebragt worden. Dit bevel wierd zoo naauwkeurig ter uitvoer gebragt, dat 'er des middags ten twaalf uuren, op den bepaalden dag, niet een eenig man van dit ongelukkig geflacht meer in het leeven was. Wanneer men den fchuldigen gunft bewyzen wil, zoo ftaat men aan zyne naalte bloedverwanten toe , om hem in zyn huis ter dood te brengen; en deeze dood doet de geenen , die zé ondergaat, geen fchande aan, noch ook niet hem, die het vonnis ter uitvoer brengt. Maar het is noch aanzienelyker dat men zich zeiven ombrengt: hierom verzoekt het grootfte gedeelte, met aanhoudentheit, om zich zelfs den buik met roem te mogen openen. Een misdaadiger, die deeze gunft verwerft , verzamelt zyne vrienden en bloedverwanten by eikanderen, bekleed zich met zyn koftbaarfte kleederen j en fpreekt een krach-  Negen en Zestigstê Brief. 75- krachtige redenvoering over zyn omftandigheit uit: hy neemt hier op een vrolyk en vergenoegt gelaat aan , ontdekt zynen buik, en maakt 'er met een goede houding een kruiswyze opening in. De affchuwelykfte misdaad word door dit foort van dood uitgewifcht: en de bloedverwanten zyn 'er niet verachtelyk om. Wanneer de bewyzen, die tot een lykftraffelyk rechtsgeding behooren, niet voldoende zyn om een misdaadiger te verwyzen, zoo neemt men zynen toevlucht tot verfchillende foorten van pynigingen: een der wreedfte is, dat men den misdaadiger een zekere hoeveelheit water doet inzwelgen, dat men hem door een tregter in de keel giet. Wanneer zyn lichaam by uitneemendheit opgezwollen is, zoo legt men hem ter aarde; en de beulen trappen hem dan op den buik. Zoo hy by het ontkennen der misdaad blyft, zoo omwind men zyn lichaam met linnen zwachtels van den hals tot aan de voeten ; en men fielt hem in deezen ftaat voor de hitte der zon, of vooreen geftrenge koude bloot, met den rug op keifteenen geplaatft. Zoo deeze pyniging hem de bekentenis uit de keel wringt, zoo laat men hem hier op noch niet los; maar men houd hem in de gevangenis, of hy word naar een woelt Eiland gebragt. Deeze laatfte ftraf is voornamelyk die van de Heeren en Grooten van het Koningryk. Het Eiland, naar 't welk men hen brengt, legt veertien uuren van Jedo, en heeft niet meer dan een uur in omtrek. Het heeft noch ree noch haven; en des-  8o De Nieuwe Reisiger. deszelfs oevers zyn zoo verbaazend fteil, dat men , wanneer men 'er leevensmiddeien naar toebrengt, een gevangene op overgebragt word, of 'er de wachten op verandert, is verplicht het vaartuig met een kraan op te halen. De grond brengt niet anders dan eenige moerbeziënboomen voort; en men is verplicht om'er allerlei levensbehoeften naar toe 'te brengen, tot onderhoud van die geenen, die men'er op gevangen zet. Een weinig ryft , . eenige wortelen , en ftecht vleefeh, maaken al hun voedfel uit. Men laat hen in geen verdrietelyke ledigheit kwynen, die den ftaat tot laft vërftrekt: men houd hen onledig met het opkweeken van zy wormen, en om ftoffen te vervaardigen, die hen hun eige onderhoud doet winnen. Zoo een gevangene in de gevangenis fterft, 'tzy een natuurlyken dood, 't.zy dat hy zich zelfs ombrengt, 't geen hier zeer dikwils gebeurt, zoö is zyn lichaam hier door van de ftraffenietbevrydr men maakt zyn rechtsgeding op , even als hy noch leefde; men bewaart het doode lichaam in zout, tot den dag dat het vonnis uitgefproken word; en men doet bet dezelve ftraf ondergaan even als of hy noch leefde. Van het dorp Magnom tot hier, alwaar wy onze nachruft namen, zagen wy niets aanmerkelyks, dan alleen een afgodsbeeld, dat in de rots uitgehouwen was, en't geen, zoo men zeide,< de belchermheilig van de reizigers was. Voor dit beeld waaren kleine pylaaren geplaatft ,; op wel-'  Negen en Zestigste Brief. 8f Welke geftadig lampen branden , die door dé roildadigheit der reizigers onderhouden worden^ Op weinig afdand van het zelve heeft men eert waterkom, in welke zich die geenen wasfchen* die eenige offerhanden doen willen. Na eenige dagen voortgetrokken te hebben 4 kwamen wy aan warme baden, die berucht zyn$ om de krachten die men'er aan toe fchryft. Het gebouw is met hekken omringt, die kondig bearbeid zyn. Iedere baddoof heeft twee kraanen^ een van kout, en een van heet water. Dit laatdë is zoo kokend heet, dat men 'er de handen niet indeeken kan. Wanneer wy van hier vertrokken , reisde wy door aangenaame en vruchtbaare valleien, ert velden, die met theeboomen omringt zyn. Dè inwoonders fchacten hunne akkers zoo hoog^ dat' zy deeze boomen alleen om derzelver randen planten. De bede Japanfche thee groeit in de omleggende dreeken van Meaco. Het is hier dar men die geenen inzamelt, welke voor het Hof gefchikt is. Lieden van aanzien gebruiken deszelfs aftrekfel niet, maar de blaadjes alleen by wyzë van een poeder. Men brengt de bladeren tot een fyn poeder; men doet'er een weinig van in eert kopje met kokend water; en men roert het om tot dat het fchuimt, 't geen 'er even als een pap door word, en 't geen zy zonder zuiker gebruiken. De thee , die door den Keizer gebruikt word, groeit op een berg, die"alleen met deezé boorapj<.s beplant is. Een Officier hééft'er op- VL Deeh F zkhi  8a De Nieuwe Reisigeu, zicht over; en verfcheide tuinlieden waakenzorgvuldig voor derzelveraankwecking, inzaameling, en bereiding der bladeren. De berg is met een diepe gracht omringt, die 'er de nadering van belet/ Men reinigt dageïyks de boomen; en men zorgt dat 'er geen onreinigheden op de bladeren blyven. Zy, die dezelve inzaamelen, moeten zich van gezouten vifch en vleefch onthouden , ui: vrees dat hun adem dezelve befmetten zou, en derzelver geur verderven. Zy rnoogen dezelve alleen met handfehoenen aanraaken , en moeten zich alle dagen verfcheide maaien baden , zoolang de oogft duurt. Na by dezelve plaats, alwaar de thee in overvloed groeit, fcheen my de ryft''veel fchooner dan ia eenig ander land der weereld. Men telt'er zes verfchillende foorten van; de befte word naar Jedo voor het Hof gebragt. Den volgenden dag, trokken wy door eene groote Stad,genaamcoH8g „ beloof dat ik het niet langer behouden zal, dan „ het u van nut kan zyn. " Hier op drinken de Heer en de fiaaf een kop wyn; 'tgecn men hier als de godsdienftigrte plechtigheit, en de geheiligde verbintenis befchouwt. Om deeze treurige verbintenis ter uitvoer te brengen , zoo verzamelen zy hunne bloedverwanten in een Tempel, en zetten zich met hun op een mat neder; en na dat zy een plechtigen maaltyd met hun genomen hebben, zoo fnyden zy zich den buik kruiswys open: zoo hen noch zoo veel moed overig blyft, zoo dooden zy zich verder met de keel aftefnyden. Men heeft flaaven, die, wanneer zy vernetmen dat hun Meefter een Paleis wil bouwen, hem bidden om de eer te rnoogen genieten, om onder de fondamenten leevendig begraaven te worden, en zy gelooven dat het gebouw door deeze vry willige offerhande, onvergankelyk geveftigt is. H 5 Oo-  sas De Nieuwe Reisicer. Onder eenige gezintens gelooft men, dat de zielen, geduurende een zeker geta! jaaren, door de lucht omzwerven, voor dat zy in het verblyf der gelukzaligen aangenomen worden, en dat zy eenmaal in het jaar tot hun gedacht wederkeeren. Dit gevoelen heeft tot een feeft gelegenthcit gegeeven , dat alleen aan de ontvanging van deeze wederkeerenden gewyd is. Alle de huizen zyn met dezelve pracht verfiert, als of men het bezoek van een man van het eerfte aanzien verwachtte. Den dag te voren, gaan de huisgezinnen uit om de gaften te gemoet te gaan , welke men verwacht. De velden worden door een oneindig getal fakkels verlicht, om te beletten dat de zielen niet verdolen. Wanneer men gift dat zy aangekomen zyn, zoo maakt men haar een meenigte plichtplecgingen ; men noodigt haar om zich neder te zetten ; men bied haar verversfingen aan; en men vervolgt dit buitenfpoorig onderhoud geduurende een uur. Men heeft in ieder huis een tafel, die prachtig opgedifcht is; de dooden hebben aan dezelve zoo wel hunne borden als de levendigen; en men twyfelt niet datzy bet zuiverde voezdel uit de fpyzen zuigen, welke men hen voordient. Na den maaltyd, gaat een ieder de zielen van zyne vrienden en gebuuren bezoeken; en men brengt den nacht door, met dus de Stad op en neder te loopen. Het feeft duurt den volgenden dag nog; en men geleid de geeften als dan met veel ftatie, tot op de plaats, op welke men hen te gemoet gekomen is. Uit vrees dat eenige van dee-  Zeventigste Brief. 123 deeze geefien in de buizen zullen blyven, en om dar. zy de levendige door verfchyningen niet verfchrikken zouden, zoo werpt men een meenigte ftaenen op de daken; en men doorzoekt de vertrekken zorgvuldig: en (laat met (lokken in alle hóeken, om deeze dooiende zielen te verdryven. Het wit is in Japan de rouwkleur, gelyk in China. De rouw duurt hier- twee jaaren; en men moet zich geduurende deeze tyd van alle vermaaken onthouden Deszelfs toeltel js treurig: een rok van grof lynwaad, die geheel glad is en geen voering heeft, word over de andere kleedereu aangetrokken. Men maakt hem met een grove en zeer breede gordel vaft. Dit kleed is het zelfde voor de vrouwen en mannen. De een en andere draagen mede een rouwhultzel : het zelve beftaat in een band van lynwaad, van, welke, aan de achterzyde, een lange ftrook van dezelve floffeafhangt. Deeze eenvoudigheit is van een zonderlinge zedigheit vergezelt; men gaat langzaam, de oogen neder geflaagen, en de handen in de mouwen verborgen. Geduurende de dagen, die aan de nagedachtenis van een dooden gewyd is, zoo is het aan niemant van zyne bloedverwanten, pf vrienden geoorlooft, om eenig dier te dooden. Geduurende het rouwjaar over den Keizer, is het door geheel Japan verboden , om eenig levendig fchepzel te dooden, of op de markt te brengen. Delykflatie, die wy teJokaitsontmoetten, vertraagde onzen togt , geduurende eenige uuren; 't geen ons echter niet belette om onze nachtrui te  ITJ4- De Nieuwe' Reisiger. te Oruano, een groote Stad van het landfchap Owari, te gaan neemen. 'Er kwam te gelyk een troep vrouwen aan, die afgezonden waaien om 'er tooneelfpellen te vertoonen, ten naaften by gelyk onze omzwervende troepen Toneelfpeclcers, die zich van de eene Stad naar de andore begeeven. Deeze vrouwen hangen van een eenig man af, van welke zy de flavinnen zyn, en die haar verfchillende landfehappen aanwyzen , met verbod van op leevensllraf, meer dan den bepaalden prys voor de vermaaken, die zy aan het gemeen verfchaffen, te vorderen. Zy waaren van de noodige kleederenen tooneelfieraaden TOOR - on haare tooneelftukken te vertoonen, welkers onderwerpen hiftoriën van minn..-r- , , l ! i den waaren. Haare ftaat, fchoon gefchikt om haar een zachte en aangenaame levenswys te doen genieten, word echter voor fchandelyk gehouden. Na dat zy haar leeven in de b fchappen doorgebragt, en tot minnaaresfen van .de voornaamfte Heeren gedier.t hebbsn , die haar fomtyds, gelyk in Vrankryk, hooger dan hunne wettige vrouwen fchatten; zoo doet men haar, na haaren dood, een toom van ftrooi in den mond, met welke men haar op een fchandelyke wyze door de ftraaten fleept; en men Werpt haar vervolgens op een mefthoop, ten prooi van de honden en roofvogelen. Gy ziet hier uit, dat zy mede onder een kerkelyken ban leggen. Het Kafteel van Oruano is in het water gehouwt , en is zynen oorfprong aan een Keizer ver-  Zeventigste 6 r i e f. lig verfchuldigt, van welke men dit geval verhaalt. Deeze Vorft had een afkeer van de vrouwen, door een verfoeijelyke geneigtheit, die hy in zyn jeugd had aangenomen, en weigerde te trouwèn. De°Dairi verkoos, uit vrees dat de kroon erfgenaamen ontbreeken zou, uit zynenaafte bloedverwanten, en de doorluchtigfte Prinsfesfen, twee jonge dochters, van een zeldzaame fchoonheit, die hy aan den Keizer zond, met verzoek dat hy die geene tot zyn vrouw zou verkiezen, die hem het beminnelyk'fte tf>efcheen. De Vorft had wel de infchikkelykheit om dit verzoek in te willigen, maar zonder echter zyne oude gewoonte na te laaten, indiervoegen dat hy zyne vrouw met de grootfte onverfchilligheit behandelde. Deeze Vorftin verviel hier door in een kwynenden ftaat, die haar het leeven fcheen te zullen koften. Haare voedfter , door medelyden aangedaan nam de vryheit om 'er den Vorft verwytingen over te doen, op zekeren dag dat zy hem in een goede luim zag. De Vorft , hier door beledigt keerde naar zyn vertrek , Het zynen bouwmeefter komen, en beval hem dat men met allen haaft een Kafteel zou bouwen, 't geen gragten en ophaalbruggen ha^ , en dat men 'er de Keizerin, haare Voedfter en alle haare vrouwen in op zou fluiten. Het aanmerkelykfte dat wy op onzen weg van Oruano tot Togitz zagen, is de groore en beruchte Rivier Ofingava, de Berg Tudfi, en het beroemde Meir Fakone. De Ofingava is een Ri-  ii6 De Nieuwe Reisigër. Rivier, die met een vcrbaazende fnelheitftroomc, en die men onmbgelyk doorwaden kan, wanneer het fterk geregent heeft. Op andere tyden maaken de iteenen, welke zy van de bergen mee zich voert, haar altoos zeer gevaarlyk. De inwoonders Van de nabuurige pjaatfen, die haar bed volmaaktelyk kennen, neemen een bepaalden prys om 'er de Reizigers over te voeren; en, wanneer 'er een het ongeluk heeft van, door hun toedoen, om te komen, zoo veroordeelen de wetten van dit land die geenen ter dood , die 'er^e oorzaak van. zyn. Zy worden in evenredigheit van de hoogte van het water betaak , \ geen door een ftaak afgemeeten word, die aan den oever geplant is; Schoon zy vry laag was, toen wy hier aankwamen , zoo wierden 'er echter tot ieder Paard van onzen ftoet vyf mannen benoemt: twee gingen aan iedere zyde, om deszelfs buik te öndèrfchraagen, en een leidde het by den toom. In de gevaarlykfte tyden, gebruikt men twaalf of vyftien mannen om een eenig Reiziger over te brengen. De berg Fadfi is een der hoogfte van de geheele aarde: men telt zes uuren van zynen voet tot aan den top. De nabuurige bergen fchynen niet meer dan heüvelen, in vergelyking van deezen; en men ziet hem reeds op eenen zoo grooten afltand, dat hy tot een baak voor de Reifigers verftrekt. Zyn top is groot en eindigt in een punt: hy heeft de gedaante van een zuiveren kegel. Hy is byna het geheele jaar met fneeuw bedekt. Vermits de lucht zeldzaam bedaart omtrent  Zeventigste Biiief. taf trent deszelfs top is, zoo begeeft 'er zich het gemeene Volk uit godsdienft naar toe, om de goden van den wind aan te bidden. Men heeft drie dagen tot het opklimmen noodig; maar men kan in minder dan drie uuren weder naar beneden daalen, door behulp van lieden van ftrooi, met welke men in den winter over de fneeuw, en in den zomer over het zand afglyd. De Priefters die zich op deezen berg onthouden , zyn aan den dienft van den Japanfchen Eolus gewyd. De Schryvers van dit land, en vooral de Dichters, zinfpeelen in hunne gefchriften zoo dikwyls op deezen Berg en de Rivier Ofingava, gelyk onze gewyde Schryveren op de Jordaan en den Berg Libanon. Het Meir Fakone word in Japan voor het vagevuur der kinderen gehouden, welke voor den ouderdom van zeven jaaren fterven. Men gelooft dat zy in het zelve gekwek worden, tot dat de liefdadigheit der vroomen hen daar uit verlok. De oevers van het Meir zyn met kleine houten kapellen bezet, in welke zich Priefters onthouden, die een verfchrikkelyk gehuil maken, en hamers op kleine platte klokken (laan, zy bekomen aalmoesfen van de voorby reizende lieden. Deeze krygen hier voor ftukken papier, op welke eenige naamen van heiligen gefchreeven zyn. Deeze brengen dezelven met eerbied op den oever van liet Meir, en werpen hen in het water, na dat zy ze aan een fteen vafigehecht hebben, om hen met meer zekerhek naaf den grond te doen zinken.  De Nieuwe ReisigeL ken. De Priefters verzekeren dat de zielen verlichting gevoelen, naarmate dat deezenaamenuitgewifcht worden, en dat zy geheel bevryd zyn, wanneer 'er geen merkteeken meer van overig is. De byzondere plaats, op welke men wil dat de kinderen te rug gehouden worden, word door een fteenhoop aangeduid, die de gedaante van een pyramide heeft. Het vreemdfte is, dat de priesters zelfs van het beftaan van dit foort van vagevuur overtuigt zyri, en dat zy zelfs van dit foort van papieren koopen, en met een goede meening in 't water werpen. In een van de kapellen , op den oever van het Meir gebouwt, liet men ons verfcheide zeldzaamheden zien, die zoo veel als de heilige overblyfzelcn van dit land zyn, gelyk de zwaarden der oude Helden, welkers gevallen men verhaalt 3 het kleed dat een Engel voormaals droeg, en hem diende om te vliegen; de kam van Jerotimo, eerften weereldlyken Vorft van Japan; de klok vanKobidais, ftichter vaneen beroemde gezinte; een brief, die eigenhandig door een ouden God gefchreeven is, enz. Dit zal uMevrouw, den lamp van den Stoïfchen Filofoof, en den fpiegel van Virgilius herinneren, waar van in de Perfiaanfche Brieven gefproken word: alle Volken hebben harfenfchimmen. Het Meir Fakone is niet verre van de Stad Ödovara verwydert, alwaar men de welriekende kachou bereid. Men maakt 'er pillen, afgodsbeeldjes, bloemen, en andere figuren van. De' vroi>  Zeventigste Brief. 129 vrouwen gebruiken dezelvenieenigvuldig, omdat Zy denken dac het de randen valt, en den adem lieffelyk maakt. De kachou is een verdikt fap, dat de Hollanders en Chineezen in Japan brengen ; en na dat zy in de Steden Meaco en Odovara bereid is, alwaar hct^mcc ambsr, kamfer, en andere fpeceryachtige zelfllandigheden vermengt is, zoo koopen zy het weder , om het naar andere landen over te brengen. Weinig tyd, na dat wy deeze laatile Stad verhaten hadden , bevonden wy ons in een groote vlakte , waar van het gezicht het uiteinde niet bereiken kan, om dat zy eerft aan de Stad Jtdo eindigt. Vermits ik, Mevrouw, u over de Steden, Dorpen, Burgten, Vlekken en Gezichten, niet heb konnen onderhouden, welke wy op onzen weg ontmoet hebben, zoo zal ik, voor dat ik tot de befchryving van de hoofdftad overga, u een algemeen denkbeeld geven , van derzelver vorm en de wyze op welke zy gebouwt zyn. Het grootile getal der Steden hebben noch muuren noch bolwerken; en het is zelfs zeldzaam dat zy met een hegge omringt zyn. De ftraaten , die gewoonelyk regelmaatig eyn, loopen in een rechte lyn voort, en fnyden eikanderen met rechte hoeken. Zy hebben aan ieder uiteinde een houten poort, die men des nachts, en zelfs by den dag, in gevallen van muitery, toefluit. Zy zyn niet geplaveit, maar ik heb elders opgegeeven, wat men hier omtrent tot gemak der voetgangeren verricht. De vlekken en dorpen zyn zoo volkryk, VL Deel I voor-  130 De Nieuwe Reisiger. vooral in het Eiland Nipon, dat zy byna de geheele tusfchenwydte tusfchen de Steden beflaan; indiervoegen dat het grootfle gedeelte der groote wegen, ter wederzyden, met huizen bezet zyn. Het is waar dat deeze dorpen weinig meer dan eene ftraat hebben, om dat derzelver inwoonders hun beftaan winnen , met leevensbehoeften en andere waaren aan de reifigers te verkoopen. Men heeft meer kooplieden en voerlieden in deeze dorpen dan boeren. Deeze laatfle woonen gemeenelyk in hutten in de velden. Hunne wooningen gelyken veeleer naar beeflenftallen, dan naar huizen voor menfchen : vier houte fchutmuuren, die zeer laag en met een weinig aarde en kalk bedreeken, en metftrooi of plompe planken gedekt zyn, maaken hunne huizen uit, in welke een geheel huisgezin, dat fomtyds zeer talryk is, zyn verblyf heeft. Binnen de deur hangt-een mat van dsooi, welke dé voorbygangers belet om te zien wat 'er in de hut verricht word. De Kafteelen der Edellieden, zyn gemeenelyk by een rivier of op een heuvel gebouwt. Zy brilaan een groote uitgeftrektheit , en zyn met een drievoudige muur en drie grachten omringt. In de middelde is het gebouw, in't welk de Heer zyn verblyf heeft. De vertrekken hebben vloeren en befchutfelen r,n cederenhout; en de ftukken zyn met zoo veel konft te famengevoegt, dat men geen naden gewaar word. Men ziet alömme basrelieven van dezelve doffen, welke iuifterrykfte gevallen van de Japanfche Hidonc  Zeven t.iösTi Brief. 134 verbeelden; en alles is met vakken gefchakeert, aan welke het goud en verlakt niet gefpaart is* Het ligchaam van het hoofdgebouw is een grooc vierkant ftuk van drie verdiepingen: het is zoo verheven, dat het boven alle de andere gebouwen üitfteekt. Iedere verdieping heeft een klein dak , dat by wyze van een kroonlyft om het geheele gebouw loopt. In den tweeden omtrek zyn de huizen voor de Edellieden, Geheimfchryvers en andere voornaame bedienden geplaatft; en in den derden de wooningen voor de krygsknechten, lyfbedienden, ftalknechten en andere min" dere bedienden. Een ieder mag in deezen omtrek komen , die de grootfte en volkrykfte is. Men heeft gewoonelyk voor deeze Kafteelen een «rroote vlakte , die tot een verzamelplaats voor de krygsïieden verftrekt, om hen in den wapenhandel te oeffenen. De open plaatzen, die men in de drie omtrekken heeft, verftrekken tot tui* nen , welkers vorm zeer zonderling is. Hunne grondvlakte is vierkant, en zy zyn in 't algemeen zeer klein. De aarde is met gruis cn ronde fteenen van verfchillende kleuren bedekt. Eenige vakken zyn met bloemen, onder een gemengd en in fchynbare wanorder beplant, die, echter haare bevalligheit heeft. In een der hoeken van den tuin recht men een door konft gerhaakten heuvel op, of een rots, die met vogelen en infeclen van metaal verfiert zyn: derzelver plaatzing is met veel konft gedaan. Van den top der rots ftroomt een beek af; en fomtyds heeft men I a 'ef  132 De Nieuw eReisiger. 'er noch visryke vyvers in, die met gras en bloómen gezoomt zyn. De top van deezen heuvel is gewoonelyk met een kleine tempel en een luflbofchje verfiert. In een woord, men vind 'er byna alles in 't klein, wat dient om onze Europifche tuinen te verfieren. Wanneer de muuren van deeze veilingen beginnen te vervallen', zoo mag men dezelven niet weder hérfiellen, zonder verlof van den Keizer. Men mag noch minder anderen bouwen zonder zyne uitdrukkclyke toeftemming. Door deeze flaatkunde, hebben de Japanfche Keizers alleen die plaatzen in fland gehouden, welke zy dachten hen noodig te zyn; en zy behoeven thans niet meer te vreezen dat de groote Heeren, hoe magtig zy ook zyn mogen, 'er nieuwe tegens hunnen wil verilerken zullen. Wanneer wy in een der voorlieden van Jedo kwamen, zoo vertoonde ons de flrafplaats een verfchrikkelyk fchoüwfpel. Dit was een meenigte menfehenhoofden en doode ligchaamen, waar van eenige half verrot, en andere halfverHonden waaren, benevens een groot getal honden, ravens en andere vleefcheetende dieren, die zich met deeze verfchrikkelyke overblyffelen verzaadigden. Deeze voorftad befiaat uit een lange onregelmaatige ftraat, die de zee ter rechter-en een heuvel ter linkerzyde heeft, op welke men eenige fraaije Tempels ontdekt. Na dat wy omtrent drie vierde van een uur door deeze ftraat voortgetrokken hadden, zoo hielden wy in een her-  Zeventigste Brief, 133 herberg Uil, alwaar her gezicht van de haven, die met een meenigte fchepen van allerlei grootte en gedaante vervult was, een der fchoonfte gezichten van de weereld verfchafte. Na dat wy hier twee uuren uitgeruft hadden, zoo trokken wy verder voort: wy wierden gewaar dat wy in Jedo zelfs aangekomen waaren, om dat de itraaien, fchooher , breeder en gelykvormiger wierden, en door de meenigte en verwarring van het volk, met het welke zy vervult waaren. Wy trokken over verfcheide bruggen, waar onder 'er een was, die twee en veertig vademen lengte had. Dit is de beroemdfte van Japan, om dat zy, gelyk ik elders gezegr hebbe, het gemeen middelpunt is, van welke men de wegen en den afftand der plaatzen door het geheele Ryk meet. £)nze nieuwsgierigheit wierd vooral opgewekt door de ongelooflyke meenigte van volk , den ftoet der Prinfen en Grooten, die ons geftadig ontmoetten, en door den ryken optooi der vrouwen, die wy in groot getal in haare draagftoel en en palankyna voorby ons zagen trekken. Wy befchouwden met geen minder verwondering de meenigvuldige winkels ter zyden de ftraaten, in welke ftaalenen modellen van allerlei zaaken ten toon hingen. Wy bemerkten hier geenzins, gelyk in de landfchappen, dat iemant de nieuwsgierigheid had om ons te befchouwen , om dat een zoo geringe ftoet als de onze, niets aanmerkelyks had voor de inwoonders van eene zoo volkryke Stad , die te gelyk de verblyfplaats van een magtig Vorft, en I 3 ging voor ^e goecmeit van zyne Majcfteit, van „ ons de vryheit van den koophandel toe te liaan. „ De tolk buigde zich by iedere uitdrukking ne„ der, en fprak zoo luid, dat hy door het ge- heele Hof kon gehoort worden. Maar het „ geen de Vorft zeide, ging door den mond „ van den Staatsdienaar, even als of zy te dier„ baar en te heilig waaren, om onmiddelyk door , de mindere bedienden ontvangen te worden. „ Na de eerfte plichtplegingen, was de plechtig„ heit, die'er op volgde, een wezenlyke klucht. „ Men vraegde ons eerft naar onze naamen, „ ouderdom, bedieningen, begaaftheden, enz., „ en een ieder van ons kreeg bevel om dit alles „ op een ftuk papier met een Europeaanfche „ inkt-  Een en Zeventigste Brief. 145 „ inktkoker te fchryven. Wy moeiten vervoi,, gens liet papier en den inktkoker aan den Staats,, dienaar ter hand ftellen, die het alles door een gat aan dcn^Vorft overgaf. Toen vraagde men ,, aan den Afgezant, hoe verre Holland van Baj, tavia , en Batavia van Japan allegt ? en wie ,, van beide het meefte gezag bezit, of de Gou„ verneur Generaal van de Hoilandfehe Maat„ fchappy, of de Stadhouder van Mo'ihnd? „ Myn bediening van Wondheelder of Genees„ heer, want men verwart deeze twee beroepen ,, met eikanderen, trok de aandacht van de ge„ heele vergadering byzonder tot zich; en men „ overlaadde my met vraagen, becrekkelyk tot ,, myne konft. Men vraagde my, by voorbeeld^ wat het karakter van onze Europeefche Ge„ neesheeren was? Op wat wys zy in de wee„ reld befchouwt worden ? .Wat denkbeeld de ,i verftandige lieden zicb van hun vormen? Wy „ hebben onder ons twee foorten van Genees- heeren, antwoordde ik; de eene foort zoekt 5i zich met vreemde lieraaden op te pronken, en „ zyn meer bedacht om te behaagen dan om te „ geneezen: zy zyn bevallige en grappige ver„ tellers, en weeten de eerfte nieuwstydingenen „ fchaudelyke hiftoriè'n van de Stad; alle hunne ,', kundigheden beftaan in eenige gemeene ge,, neesmiddelcn, en een verzameling van oude o-eeftigheden, om welke niemant thans meer lacht. Hun gelaat geeft'hunne volftrekte on„ verfchilligheic voor de zieken te kennen, die VI. Deel. K » W  ï4# De Nieuwe Reisiger. „ zy bezoeken, en hunne llerke drift voor het „ geld, 'c geen hun eenigfte afgod is: zie daar „ de Geneesheeren, dio wy beminnen. Dit is ,, niet, om dat wy niet gaarne genezen zyn; maar „ de Geneesheer, die niets anders dan Geneesheer ,, is, die niets anders zoekt dan om de koorts te „ geneezen; die zich met moed tegen alles ver„ zette, wat in ftaat is om de uitwerkfelen der „ geneesmiddelen, of de poogingen der Natuur ,, te verydelen; die altoos waarheit fpreekt; die „ denkt dat hy zynen ftaat oneer zou aandoen, , „ zoohy, dooreen lalfe tocgeeventheit, de kwaal» „ iiet verllimmeren, word als een geftreng, beu„ zeiachtig, onopgevoed, onaangenaam en plomp „ man aangezien. Men is zelfs zoo zwak, dat „ men hem vreeft, en zoo onrechtvaardig, dat „ men hem haat: men heeft byna meer verplich„ ting aan den gewaan Jeu beminnelyken Genees„ heer, om dat hy zyne lyders ombrengt, dan „ aan den anderen, om dat hy ze geneert. ,, De Keizer, die zich tot noch toe vry verre „ van ons vetwydert gehouden had , naderde ,, toen aan onze rechterzyde, en ging zoo na aan „ het affchutzel zitten als hem mogelyk was. „ Hy liet ons beurtelingfch beveelen om onze „ mantels af te leggen, over einde te gaan rtaan, „ voort te gaan, Uil te houden, eikanderen te „ begroeten, te fpringen, dronken lieden naar „ te bootzen , de Japanfche taal te brabbelen, „ in het Hollandfch .te leezen, te zingen , te „ dansfen, enz. Wy voerden alle deeze bevee- „ len  Een en Zeventigste Brief. 147 ., len uit; en het was hier door, en noch een „ meenigte andere aapenkuuren , dat Wy het ge„ duit hadden om den Vorft en zyn Hof te ver-' „ maaken. „ Oordeel nu, zeide de Afgezant, wat ik by „ my zelve dacht, wanneer ik my dus eensklaps in een potzemaaker verandert zag, en verplicht „ was om alle de eigenzinnigheden van een man' ,, in te volgen, die ons niet hooger waardeer,, den dan de dieren, die men op de kermisfeo ,, vertoont, of op de ftraaten laat danfen. Wan* „ neer men ons wel vermoeit had, en drie uuren ,, buiten adem had gehouden, zoo liet men ons „ een middagmaal voordienen, 'c geen niet be,, ter was dan dat, waar op men ons heden mor„ gen onthaalt heeft; men deed ons vervolgens „ onze mantels weder aantrekken, en beval ons „ te rug te keeren. Gy zult' u moogelyk ver„ beelden dat wy weder naar huis keerden, maar „ wy waaren zoo gelukkig niet ; onze dansfen „ waaren noch niet geëindic;t; en wy moeften dezelve klucht veri'cheidemaalen herhaalen. j) Wy gingen de grootfte Heeren bezoeken; en „ by ieder van hun, moeften wy dansfen, zingen „ en voor komedianten fpeelen , met welke waarc-igheit de Keizer ons op een zoo plechti-> ge wvs bekleed had. Deeze onaangenaame en „ belaa,che'!yke klucht, duurde verfcheide dagen, „ geduurende welke wy tot fpeelpoppcn voor „ de wouwen en kinderen, in de voorzaal der „ Japanfghe Grooten verftrekten. De Afgezant K 2 „ wierd  148 De Nieuwe R e ï j i g e u. „ wierd alleen, door een foort van eerbied voor „ zyn karafter, van deeze narrepoetzen uitge„ zondert: behalven dit, vertoonde hy zoo veel ,, ftaatigheit en houding, dat men gensakkelyk „ begrypen kan, dat hem deeze rol mishaagt zou hebben. Hy had echter des te minder moeite,. „ om te dulden dat het door èyn gevolg ter uit„ voer gebragt wierd, om dat hy zeer wel wift dat onder de japanfche Grooten, een fterke ;, geneigtheit tot de kluchten heerfcht, en dat zy „ zich niet onteert achten, om'er zelfs de acteurs „ van te zyn. " Wy waaren, Mevrouw, op deeze plaats van ons onderhoud, wanneer men ons de gefchenken van den Keizer bragt: zy heftonden in dertig prachtige rokken; men voegde 'er dat geene by, dat men bier den brief van fortuin noemt, 'tgeen een betuiging van de befcherming van den Vorft is. Men ontving hen met alle de byzonderheden van de bepaalde plechtigheden. De Afgezant was genoodzaakt om viet maaien neder te knielen j en om zynen eerbied te betoenen, zoo lei hy een flip van één der rokken op zyn hoofd. Den volgenden dag zonden verfcheidene Grooten van het Hof, ons mede gefchenken van deezen aart. Eenige bedienden droegen dezelve in kasfen, benevens eenige planken, op welke zy ten toon gefprcid moeften worden. Die geenen, die aan het hoofd van deeze lieden was, wierd in het vertrek van den Directeur ingeleid; t en wanneer hy tegens over hem, op eenigen afftand, gezeten was,  Een en Zeventigste Brief. 149 was, zoo zeide hy tegens hem: " Een zoodanige „ Meer, myn Meefter, doet ü geluk wenfehen, „ dat gy gehoor by den Keizer en fchoon weder „ gehad hebt; 't geen zeer gelukkig is. Uwe 3, gefchenken zyn hem aangenaam geweeft, en „ hy wenfcht dat gy dit klein getal kleêderen in „ vergelding wild aanneemen. " Wanneer hy dit gezegt heeft , zoo geeft hy aan den tolk een groot blad papier over, op't welk met groote letteren het getal en de kleur der rokken uitgedrukt is. De Afgezant, aan wien men dit blad overgaf, hield het cenigen tyd op zyn hoofd, om zynen eerbied te bctoonen. Alle de aanfehouwers bewaarden een diep ftilzwygen, eenige zaten, erv andere waaren nedergeknielt. MenJhad den Dire&eur de plichtpleging geleert, welke hy tot antwoord moeft geeven; hy herhaalde het in deeze woorden, vergezelt van een diepe buiging: " Ik „ dank zeer onderdanig den Heer, uwen Mees„ ter, voor de zorgen, die hy genomen heeft, „ om my een fpoedigeengunftii;egehoorgeeving „ te bezorgen; ik verzoek zyne goede dienften „ in 't vervolg voor de Hollanders; ik dank hem „ mede voor zyne koftbaare gefchenken; en ik „ zal niet nalaaten om'er myne meelters op Bata„ via van te onderrichten. " Na deeze plichtplegingen bragt men tabak om te rooken, benevens thee en brandewyn. Van dien dag af, Mevrouw, bewaakte men ons zoo zorgvuldig niet meer als te voren; en wy hebben thans de vryheit, om te gaan waar K 3 h£t  ï 5c De Nieuwe R e is i g er. hec ons goeddunkt. De Japanneezen noodigden ons op hunne feeften, fpelcn en gaftirtaalen, en wy zyn niet verplicht om in een afgezonderde wyk, gelyk te Nangafacki te wooncn, noch om des nachts, als gevangenen, in onze huizen opgeilooten te blyven. * Het zou onredelyk zyn, „ zeide laatft een Japanner tot my, ckit men in „ de Hoofdftad van een groot Ryk, dezelve on„ geruftheden had , en dezelve voorzorgen gc„ bruikten, als iri een Frontierftad ; hierom ,, moet gy, vervolgde hy, ons hier minder erg„ denkend en minder wantrouwend vinden. Ik „ begryp lichtelyk, dat de vreemdelingen, die ,', niet tot iri het hart van het ryk doorgedrongen zyn , ons als een trotfeh volk befchouwen, „ dat andere menfehen als flaaven behandelt, „ dat in een land woond, in 't welk deherberg„ zaamheit onbekent is; waar in iedere inwoon„ der zyn medèborgéren tot een verfpicdcr ver, ftrekt, en in't welk de vriendfehap onbekent is. Maar, zeide hy verder, zoo gy u noch maar ,, eenigen tyd in deeze Hoofdftad ophoud, zoo " hoop ik dat gy deeze vooroordeelcn zult afleggen. De buicenfpoorige voorzorgen , over ' welke deeze vreemdelingen zich in eenige van onze kndfehappen beklaagen, zyn minder een "•evolc van onze wantrouwenheit, dan van de , gèftrepgfaek der borgerlykc regeering, die in „ alle onze Steden plaats heeft. Zoo zy vati de , eene zyde, het gezag der regeering handhaaft, 200 brengt zy echter de inwoonders té gelyk „ tot  Een en Zeventigste Brief. 15? toe een foort van flaverny; want, op de plaat., zen zelve^, alwaar men zeer wel weet dat niet „ anders dan Japanneezen woonen, fluit men de ., flraaten af, op het minöe gerucht, 't zy wel „ bf kwalyk g*grond; en ieder vind zich in zyn , huis gevangen. Dit gclchied niet alleen by „ oproer of muitery, maar wanneer men een „ misdaadiger vervolgt, of dat men de een of an« ,, dere navorfching van wegen de regeering doet. „ Zoo lang het duurt heeft niemant vryheit ora , uit zyn wyk te komen , ten minfte zoo hy , geen klein Hokje in de hand heeft, dat met het „ wapen van den Amptenaar gemerkt is, die „ deeze navorfching doet. „ Het is mede door een gevolg van deeze „ ukneemende Waakzaamheit, dat men ons zoo veel plechtigheden doet in acht neemen, wanneer wy or.ze woouing willen verhaten, om een andere te betrekken. Men moet eerft aan den Commisfaris van de ftraat, in welke men wil gaan woonen , een fmeekfehrift en een „ klein gefchenk aanbieden. Hy doet hier op „ navorfchingen, naar de zeden en het gedrag „ van den verzoeker; en, wanneer de berich„ ten gunftig zyn, zoo zend hy den boodfehap„ per van de flraat by alle derzelver bewoon„ ders , om te vraagen of zy deezen nieuwen „ buurman wel onder hen duiden willen. Een „ gewigtige weigering, die op. een laftig of „ febandeïyk gebrek gegrond is, doet het ver„ zoek afflaan. Zco by , integendeel, aangeK 4 » r-°'  J5,a Dé Nieuwe Reisiger, ., nomen word, zoo neemt de Commisfaris den „ nieuweling onder zyne befcherming, en fchryfe „ hem onder de borgors van zyn wyk op. Di „ nieuwe inwoonder geeft tot zyn welkomft, een maaltyd aan de aanzienelyklten. „ Men kan hier geen huis verkrygen, zonder „ de toellemming van alle de inwoonders van de „ ftraat, in welke het (laat : de zwaarigheden vermeerderen, wanneer 'er eenige befchuldi„ ging tegens den kooper is, of, wanneer hy „ by de oude bewoonders der llraat niet bekent i.% Vermits zy alle verantwoordelyk zyn voor „ de wanorders, die in hunne wyk voorvallen, zoo hebben zy alle een perfoonetl belang om niemant in hunne wyk te dulden, dan lieden ,, van een onberispelyk gedrag. Wanneer alle de hinderpaalen uit den weg geruimt zyn, zoo „ is de kooper verpligt om aan de geheele „ ftraat een recht van acht ten hondert te bctaa„ len: men verdeelt 'er vyf dee-len van, in ge„ lyke portiën , onder de inwoonders; de drie „ andere worden in handen van den Commisfa„ ris geilek, om de koften van een algemeenen „ maaltyd goed te maaken. De nieuwe aangenoohie borger , legt alsdan de plechtige be„ zoeken af, en ontvangt tegenbezoeken: zyne ,, gebuuren .bieden hem hunnen dienft aan, ver„ zeekeren hem van hunne vriendfehap , en be„ looven hein alle hulp in tyd van nood. „ Wanneer wy reizen willen, 't zy tot ver maak , of tot verrichting van onze zaaken, „ zoo.  E en. en Zeventigste Brief. 153 „ zoo moet men zich van een gefchrift voorzien, „ dac door de voornaamfte inwoonders van onze „ ftraat geteekent is. Zy ftellen 'er de beweeg„ redenen in voor, die ons bcweegen om uit de Stad te gaan, blyven voor onze te rugkomft „ borgen, en bepaalen den tyd van onze te rug„ komft. Dit gefchrift word aan den Commis„ faris ter hand geftelt, welke het aan deRegen„ ten overgeeft ; en deeze verleenen een pas„ poort, 't geen zy met hun zegel bekrachtigen. „ Alle deeze formaliteiten gefchieden om niet, „ uitgezondert het paspoort v 't geen aan den „ boodfehapper betaalt word, en waar van de „ prys een gedeelte van zyne inkomften uitmaakt. „ Wanneer iemant van een misdaad befchul,,x digt word, zoo brengt men de zaak eerft voor „ den Raad van de ftraat, in welke hy woond: „ deeze beftaat uit den Commisfaris en de voor„ naamfte inwoonders. Wanneer zy haar te „ zwaar voorkomt, zoo brengen zy ze tot de „ Borgerregenten over. Wanneer 'er het twee„ de Gerechtshof dezelve zwaarigheit inziet, „ zoo laat men haar door den Stadsvoogd bc„ ftechten, die haar fomtyds naar den Staatsraad „ van Jedo wyft , voor welke Oppermagtelyk „ alle gewigtige zaaken beftecht worden, zon„ der dat men zich verder beroepen kan. „ Wanneer 'er eenig gefchil in een ftraat ont„ ftaat, 't zy tusfehen die geenen, die 'er inwoonen, „ of anderen, die 'er alleen doorgaan, zoo zyn de naafte buuren verplicht om te beletten dat men K 5 » hand-  !54 De Nieuwe Reisiger. „ handgemeen word, zoo 'er eenig geweld ge,, pleegc word, zoo zyn zy 'er vérantwoordelyk voor. Zoo 'er iemant gedood word , zoo , verwyft men den doodfhger om te derven, „ fchoon hy kan bewyzen dat hy den aanvaller „ niet geweed is, en zyn léven niet heeft konnen „ redden , dan met zyn tegenparty te dooden. „ De geftrengheit van onze wetten bepaalt zich „ alleen aan deeze drafoeffening niet; de drie „ bewoonders van de huizen, welke het naadeby „ de plaats zyn, op welke de daad bedreeven is, ,, worden verweezen om binnen eenige maanden „ niet uit te moogen gaan. De deur en venglters „ worden met zwaare boomen toegemaakt, en 5, men ftaat hun naauwlyks toe, om den ncodigen voorraad te koopen, van welke zy geduurende ,, deeze tyd leeven konnen. De andere inwoon- ders van de ftraat, deelen mede in de draf: „ men verwyd hen, om geduurende eenige da„ gen, en fomtyds geheele maanden, zwaarcn „ arbeid, 'tzy inde openbaare werkhuizen, of in de huizen der Stadsvoogden te verrichten. ,, De Opperhoofden van de wyk worden met „ noch meer gedrengheie gedraft, en wel in „ evenredigheit van hunne onachtzaamheid De„ zelve gedrengheit word in de andere lyfdrafFe„ lyke zaaken in acht genomen. De huisheer van „ den fchuldigen , zynè bloedverwanten , zyn „ meeder, en in één woord,' alle zyne Opper„ hoofden deelen in de draf. " Wat denkt gy, Mevrouw, van een regeering, van  Een en Zeventigste Brief. 155 van welke her. algemeene geluk der onderdaanen hec voorwerp zyn moer, en die echter de vryheit vernietigt, die 'er de grondflag van is? Wat zegt gy vooral van een regeering, van welke de barbaarfche gelteldheid dus is, dat niemant, zelfs de deugdzaamfte en rechtvaardigde borger niet, voor de fchandelykfte ftraf bevryd is , vermits men dagelykfch hier aan voor de misdaaden van een ander blootgeftelt is? Een man, die zyn degen tegens een ander trekt, word ter dood veroordeelt , fchoon hy zyn wederparty noch gekwetft , noch 'geflagen heeft. Wanneer een misdaadiger door de vlucht, zich aan de vervolgingen van het gerecht onttrekt, zoo is het opperhoofd der ftraat verplicht om hem te vervolgen , op ftraffe van in perfoon voor zyne ontvluchting te zullen verantwoorden. De Japanner, van welke ik deze byzonderheden heb, geleidde my laatft op een bruiloft, die onder zyn geflacht gevierd wierd. Men haalde des morgens vroeg den bruidegom en de bruid af, die men ieder in een byzonder rytuig plaatfte, 't geen door vierosfen getrokken word; men geleidde hen buiten de Stad, onder het geluid van muzyk* konft: op een heuvel, op welke de plechtigheit gefchieden moet: zy kwamen'er ieder langs eenen byzonderen weg. Het reistuig van den bruidegom, wierd van verfcheide karren met kleederen , huisfieraaden , en andere behoeften voor zyne aanftaande vrouw, gevolgt. Wanneer deeze aan den voet van den heuvel gekomen was, zoo deeg  ï 56 D 8 Nieuwe R e i s i g e r. lleeg zy van haar rytuig af: de bruidegom deed het zelfde; en zy klommen ieder van haare zyde naar den top: hunne bloedverwanten, de fpecllieden en de aanfchouwers voigden hen , maarlangs eenen anderen weg. Wanneer men op den top van den heuvel gekomen is, zoo fchikten de Bloedverwanten zich achter de bruid , en de fpeelliedem zich achter den bruidegom. De eerfte waaren twee aan twee onder een zonnefcherm geplaatft, 't geen door hunne bedienden vaftgehouden wierd: de muzykatiten (tonden vermengt onder eikanderen, aan de andere zyde; eenigen zaten en fpeelden op verfcheide inltrumenten; andere (tonden overeinde, en floegen met ftokjes op koperen klooten-, die aan ketenen hingen, welke aan twee Hokken opgehangen waaren: en de overige danften op het geluid van deeze vreemde muzyk. De trouwplechtigheit wierd verricht in een tent, die op den top van een heuvel geplaatft was: de bruidegom en bruid traden 'er ieder van een byzondere zyde in, even als twee Staatsdienaars, die tot een Vredensonderhandeling by elkanderen komen, In het midden was een toebereid altaar geplaatft, men zag op het zelve een afgodsbeeld van een wanfehapen geftalte, dat den Huwlyksgod verbeeldde. Het had een hondskop om aan te duiden, dat de getrouwheit en wakkerheit beide in het huwlyk noodig zyn. Dekoord, dien hy in de handen houd, is een ander zinnebeeld van de fterkte en noodzaakelykheit der ver - bin-  Een en Zeventigste Brief. bintenisfen. Voor het altaar ftond een Priefter; en ter zyde van hem de jorjge lieden, de bruid aan zyne rechter , en de bruidegom aan zyne linkerhand. Zy hadden ieder, gelyk voorna:.Is by de Grieken en Romeinen, een trouwfakkel in de hand. Geduurende dat de Piiefter verwardelyk het een of ander gebed d_'ed, zoo ontftak de bruid haaren fakkel aan een lamp; de bruidegom deed hetzelfde aan die van zyne bruid. Toen maakten de omftanders een vreugdegefchrei, en wenfchte» aan de jonggetrouwden alierlerlei vodrfpoed: de Priefter voegde hier zynen zegen by. Terwyl deeze zaken op den berg verricht wierden, zoo waaren een gedeelte van de bruiloftsgaften aan den voet van den berg onledig, om verfcheide gewoonten te verrichten , die door het gebruik geheiligt zyn: eenigen wierpen de poppen, en ander kinderlyk fpeeltuig, 'tgeen tot vermaak der bruid in haare kindsheit gedient had, in 't vuur; andere hadden fpinrokken in de hand, die zy in duizend verfchillende ftanden plaatften , als veel nuttiger werktuigen zynde, en die op het. kinderlyk fpeeltuig volgen moeften. Na deeze plechtigheden , leidde men de jonge vrouw, naar het huis van haaren man, onder de toejuigingen van het volk. Eenige jongelingen met bloemkransfen verfiert, plaatften vaandelen op den top van het huis, en beftrooiden alle de vertrekken met bloemen. Het is een gewoonte onder de Japanneezen, om geen huwiyksgift van hun-  158 De Nieuwe R e 1 s 1 g e a. hunne vrouwen te vorderen, uk vrees dat zy hier door trotfcher en hoogmoediger worden zouden. Het is hier zelfs de gewoonte, om aan den vader en de moeder van de bruid, een zekere geldfomta betaalen : zy is het zelf, die het geld betaalt, voor de moeite, die zy genomen hebben om haar op te voeden: dus fchat een vader zynen rykdom , naarmaate van het getal van zyne dochteren, vooral bouwt hy'er zyne vooruitzichten op, wanneer zy bevallig zyn. De Japanners trouwen zonder fcbroom hunne naafte bloedverwanten, uitgezondert die van den eerken graad. Wanneer de oudlïe zoon van een huisgezin tot huwbaare jaaren gekomen is, zoo zyn de vaders gewoon om hem hunne goederen af te kaan, en behouden alleen een gering gedeelte tot hun onderhoud, en dat van hunne andere kinderen, weiken hier door een gering erfdeel bekomen, aan't welk de dochters geen deel hebben: dus brengen zyde goederen van hun gefiacht, in geen vreemde huizen over. Ik weet niet, Mevrouw, of ik u reeds gezegt hebbe , dat de gewoonte in Japan duit, dat men zyne kinderen verdrinken of verworgen mag, wanneer men hen niet wil of kan opvoeden. De verliefde gefteldheit der Japanfche vrouwen is zoo groot, dat men verpligt is om haar in den ouderdom van twaalf of dertien jaaren uktetrouwen, en fomtyds noch veel vroeger. Men raadpleegt zeldzaam haare geneigthek in de keus van een man: men trouwt hier, zonder eikanderen ooit ge-  Een en Zeventigste Buir.f. 159 gezien te hebben ; en het zyn de bloedverwanten, die deeze verbintenis fluiten, na dat zy hen voegzaam voorkomt. Deeze verbintenis is, in waarheit, niet zeer gedwongen; want de echcgenooten hebben wederzyds- de vryheit om zich om zeer geringe oorzaaken van eikanderen te fcheiden. " Ik weet, zeide een japanner tot my,, ,, dat men onder uiieden Chriftenen, pcrfoonen „ die eikanderen tot een laft zyn, zonder hoop „ van ooit ontftagen te worden , aan een ver«, bind. Is dit geen leevende perfoonen aan doo„ de lichaainen verknochtén, wanneer men hen „ dus in weerwil'van de eigenzinnigheden, en ongelykheden der humeuren, aaneen'verbind? Gy ziet in de onaangenaamheden van de hu-, welyken niets anders dan derzelver duuring, „ en, om dus te fpreeken , derzelver eeuwig„ heit. Hier is een vrouw niet genoodzaakt om „ in dwang te leeven, dan voor zoo lang zy by „ haaren man woont: maar als dan kolt de min„ fte losbandigheit het leeven ; en het overfpel ,, word altoos met den dood geftraft. " Deeze geftrenge wetten der kuifchheit, betreffen mede die geenen, die tot den dienft derPrincesfengefchikt zyn: derzelver ftraffen beftaan noch in verbanningen, noch in het opfluiten in een kloofter, noch in tuchthuizen. Door deeze geftrengheit hebben de japanfche vrouwen een gewoonte van zedigheit verkreegen, welke in haar uitblinkt. De gewoonte van dit land duit de veelwyvery; ir.aar eene vrouw heeft echter maar aiieen den rang  irjo De Nieuwe Reisicér. rang van echrgenoote, en het recht om mee dert man te eeten. De anderen zyn eigenlyk maar byzitten, of flavinnen, die tot dienft van de wettige vrouw gefchikt zyn. Haare kinderen beko.rnen maar een zeer gering deel van het vaderlyke erfgoed. De vrouwen der Princen en groote Heeren zyn in een foort van Serrail opgetlooten, in 't welk het grootfte gedeelte van die geenen, die haar dienen, in een treurigen maagdelyken ftaat grys worden. Zy konnen niet trouwen zoo lang zy hier in zyn •, en wanneer haare meeftresfen eenmaal aan haar gewent zyn, zoo ontdoen zy zich byna nooit van haar. De Japanfche vrouwen van aanzien, leeven in een groote afzondering. Zeldzaam ontvangen zy bezoek van mannen; maar zy bedekken als dan baar aangezicht roet een fluyer, en fomtyds.zelfs het geheele ligChaam. Zy gaan weinig uit; en worden in draaglloelen, gelyk mede haar geheele gevolg , ge* draagen. Wanneer zy te voet gaan, 't geen zeer zeldzaam gefchied, zoo worden zy door een groot getal flaaven vergezelt, de eene draagt de muilen van zyn meeftres, de andere neusdoeken, eenige ingelegde vruchten, zonnefchermen , waaijers, enz. Men gewent de Japanfche vrouwen vroegtydig om zich nooit met zaaken van aanbelang te bemoeijen , of 'er tegens haare mannen van te fpreeken. Deeze beroemen zich , van hunne zyde, dat zy zoo veel kracht en vryheit van geeft bezlSen, om in de vertrekken van hunne vrouwen  fe'en en Zeventigste Brief, iét wen nooit anders dan met denkbeelden van vermaak en vrolykheit te komen. Twee zaaken maaken hier een getrouwde Vrouw maar alleen achtenswaardig: namelyk de goede opvoeding, dié zy aan haare kinderen geeft, eh haare getrouwheit voor haaren man. Een Japanner, die zyn vrouw met een minnaar betrapt, heeft het recht om hen beide te dooden; en in zyn afzyn, heeft de vader, broeder, en zelfs een bediende die recht. De volgende hiftorie is my meer dan eenmaal, geduurende myn verblyf in Japan, verhaalt. Een Koopman, die redenen meende te hebberi om de getrouwheit van zyn vrouw te verdenken v maakte den fchyn, als of hy zich naar het land begaf j en verrafchte haar met haaren minnaar. Hy doodde den laatften, en bond haar aan een ladder , waar aan hy haar den geheelen nacht han™ gen liet. Den volgenden dag, noodigde hy alle zyne bloedverwanten te gaft; en wanneer zy, na den maaltyd, verzochten dat hy zyne vrouw binnen zou laaten komen, welke hy gezegt had dat in de keuken onledig was, Zoo trad hy in hec vertrek, in 't welkzyvaft gebonden was: hy maakte haar los, omhing haar mét een doodkleed, en gaf haar een verlakte en met bloemen gefchilderdé doos over, met verbod om dezelve te openen.' Ga, zeide hy, toon deeze doosaan onze bloed,4 verwanten; en zie of ik u in hetleéven moeé , fpaaren, op hunne gebeden. " Zy begaf zich' iri deezen ftaat naar de Feeftzaal ; en wanneer zy zich op haare kniën nedergeworpen had,- zoo* ' VL Deel L boo4  i6% De Nieuwi Rbisicir. bood zy de doos den voornaamften van het gezelfchap aan. Maar men had dezelve zoo ras niet geopent, of zy viel in zwym, op het gezicht van het werktuig der misdaad, dat van het ligchaam van haaren minnaar afgefneden was. De man fchoot hier op toe, en kapte haar bet hoofd af, zonder haar tyd te laaten om van haare bezvvyming te bekomen. Deeze afgryzelyke vertooning, deed het geheele gezelfchap, dat van fchrik fidderde, verdwynen. Diergelyke gevallen zyn echter zeldzaam in Japan: men vind 'er in tegendeel een meenigte voorbeelden van fchaatnte, zedigheit, en getrouwheit der gehuwde vrouwen. Eenigen wierpen zich van torens om haare eer te befchutten, tegens een Prins, die haar geweld wilde aandoen: anderen hongerden zich dood, door verdriet dat zy haare echtgenooten niet in het graf volgen konden. Zie hier een hiftorie, die noch geweldiger is, en die my door verfcheide Japanners is beveftigt geworden. Deeze betreft de echtelyke trouw niet, maar een uitfpoorige fchaanue en zedigheit. Een Staatjuffer lag aan het «einde van de tafel nedergeknield, om haaren meefter in het vertrek der vrouwen re bedienen: zy wilde een flefch krygen, die een weinig te verre van haar verwydert was. De pooging, die zy deed om dezelve te bereiken, was oorzaak dat haar een zeker geluid ontfnapte, 't geen zich ondanks haar deed hooren. Haare fchaamte was hier over zoo hevig, dat zy , haar hoofd in haaren rok wond, en haar aan-  Een en Zeventigste Brief. 163 aangezicht niet wilde laaten zien; maar zy drukte haaren boezem met een verwoede raazerny tegens haaren mond, en fcheurde hem met haaré tanden met zoo veel verwoedheit open, dat zy op de plaats dood bleef. De Japanners zyn zoo omzichtig in hunne gefprekken, dat zy zelfs over het huwlyk niet fpreeken zullen, in tegenwocrdighcit van ongehuwde perfoonen. Zoo iemant van het gezelfchap, over dit onderwerp begint te fpreeken, zonder'er acht op te geven, zoo (laan alle de jonge lieden aanftonds op, en wyken ter zyden. Men verzuimt hier niets om het verftand der kinderen te befchaaven, en hen goede zeden iri te boezemen; en deeze wyze van opvoeding is gemeen aan de beide fexert. Men behandelt hen met veel zachtaardigheit; én fchoon de bloedverwanten het recht van leeven en dood over heri hebben , zoo gaan zy Zeldzaam tot geweld ten hunnen opzichte over. Men flaat hen nooitj cn bekyft ze zeldzaam. Zoo, van de eene zyde, dit gedrag de halftarrigheit der Japanners verfterkt, zoo brengt het, van de andere, veel toe tot die levendigheit van geeft en oordeel, diemerï reeds in hunne kindsheit in hen befpeurt. De Priefters zyn met het onderwys der jeugd gelaft; de dochters worden in kloofters van haare fexe opgevoed; en de jongelingen in de kloofters der Bonzen, tot den ouderdom van veertien jaaren. De liefde, de eerbied, de erkentenis, en onderdaanigheit voor hunne ouderen, zyn de eerfte geL a voe»  *6>4 De Nieuwe Reisigbr. voelens, die men hun inboezemt. Men heeft my, betrekkefyk tot dit onderwerp, een verwondcrenswaardig geval verhaalt, 't geen verdient om by alle volken bekent, en in alle boeken aangehaalt te worden. Het is my door een Japannees verhaalt, wiens woorden ik hier invoegen zal. ' Een wed uw had drie zoonen, en geen andere „ middelen van beflaan, dan het geene zy door -, hunnen arbeid wonnen. Vermits zy zoo veel » niet konden verdienen, als tot het onderhoud „ van het geheele huisgezin noodig was, zoo „ namen zy een vreemd befluit, alleen met het „ oogmerk om hunne moeder op eenmaal eene „ geldzom te verzorgen , die in ftaat was om ^ haar voor armoede te befcbutcen. Men had „ afgekondigt, dat een ieder die een zekeren dief „ in handen van bet gerecht kon leveren, een „ aanmerkelyke geldfom zou genieten. Zy kwa„ men onderling over een, dat zy een van driën „ voor den dief zouden doorgaan , en dat de „ twee anderen hem by den Rechter zouden ler„ den: zy wierpen het lot, 'tgeen op den jong„ flen viel. Zyne broeders bonden hem, en leï„ den hem even als een misdaadiger. De Rech„ ter ondervraagde hem,- hy antwoordde dat hy de „ diefftal gepleegc had: men wierp- hem in de „ gevangenis; en zy die hem overgelevert had„ den, bekwamen de beloofde geldfom. Hun „ hart wierd toen over een zoo waardig flacht„ offer ontroert, en zy vonden middel om in de „ gevangenis te komen; en wanneer zy dachten „. dat  Een en Zeventigste Biuee. 16*5 „ dat zulks niet gezien wierd, zoo vierden zy ,., den vryen teugel aan hunne teederheit. Een „ Amptenaar, die het geval getuigen van hunne „ teedcre omarmingen en traancn deed zyn, was „ by uitftek over dit fehouwfpel verwondert. „ Hy liet de beide jongelingen volgen, met bevel om deeze zaak te onderzoeken. Men be,, richtte hem dat zy in een huis waaren inge,, gaan, en dat men hen het voorgaande verhaal „ had hooren doen aan een vrouw, die hunne „ moeder was; dat zy op dit bericht in een ,, beklaagelyk gekerm was uitgebarften, en „ haare kinderen geboden had, om het geld „ weder te rug te brengen, met betuiging dat zy , liever van honger wilde fterven , dan haare „ dagen ten kofte van die van haaren zoon te verlengen. De Rechter wierd, op het hooren van dit verhaal, met zoo veel verwondering als „ medely den vervult. Hy liet zynen gevangen voor „ zich komen; hy begon zyne ondervraagingen op , nieuw, en vond hem(landvallig in zich fchuldig , te erkennen : hy zeide hem eindelyk dat hy „ alles wifï. Na dat hy naar alle omllandigheden „ onderzoek had gedaan, zoo omhelsde hy hem , teederlyk, en haaftte zich om 'er den Keizer „ bericht van te geeven; en de Vorft, die door deeze heldhaftige daad verrukt was, wilde de , drie broeders zien, overiaaden hen met lief* koozingen, en leidde den jongften een jaargeld ,j van vyltien honderd kroonen toe, en de twee L 3 „ an-  166 Dï Nieowe Reisiger. „ anderen, een diergelyk van vyf honderd kroo,,-nen. " Men gewend hier de kinderen, van hunne vroegite jeugd af, tot grondbeginfelen van eer, die hen fomtyds in een rypen ouderdom, daaden doen bedryven , die niet minder ongehoort zyn. Dezelve perfoon, die my het voorgaande geval verbaalt heeft, vertelde my mede: " Dat tweeEdel„ lieden, die zich boven aan den trap van het „ Keizerlyke Paleis bevonden, by toeval hunne ,, degens tegens eikanderen fticten. Die geene, „ die afklom, hield zich door dit toeval bele-? „ digt: de andere verfchoonde zich, en betujg„ de dat het alleen een uitwerkfel van het geval „ was. Hy voegde 'er by , dat het ongeluk, ten, ergflen geduid zynde, echter niet groot „ was, en dat het maar alleen twee degens waa„ ren die eikanderen geftooten hadden, en dat „ de een den anderen wel opwoeg. Ik zal 'er u het onderfcheid van leeren kennen, hernam de eerfte. " Gy zult u zekerlyk verbeelden, Mevrouw, dat zy hier op met eikanderen een tweegevecht begonnen, gelyk twee Franfchen zouden gedaan hebben'; Gy bedriegt u; men kent geen tweegevechten in Japan ; men heeft hier een ander middel om zyn dapperheit te betoonen; en het was dit, het tot welk die geene zynen toevlucht nam, die beleedigt dacht te zyn. Hy trok op het zelfde oogenblik zyn ponjaard, 5, en opende zich 'er den buik mede. De tweede , zonder te antwoorden , liep met allen „ haafi  Een en Zeventigste Brief. ï7 „ haaff, om een fchotel, welke hy in de han" den had, op de tafel van den Vorft te brengen, " en keerde met denzelvenfpoedterug: hy vond zynen weerparty nog zieitoogen , en zeide tot hem, dat hy hem voorgekomen zou hebben, zoo hy niet bezig geweeft was met den Vorft te bedienen; maar dat hy hem van naby zou „ volgen , om hem te doen zien , dar zyn degen voor die van hem niet behoefde te wyken : hy fneed zich hier op mede den buik " open, en viel dood neder. " Zoud gy liever gezien hebben, Mevrouw, dat zy eikanderen op de Europeaanfche wyze omgebragt hadden. Na dat men aan de kinderen de eerfte lesfen over de gehoorzaamheit en eer gegeeven heeft; zoo onderwyft men hen in hunne taal, dat is te zeggen, dat men hen dezelve zuiver leert fpreeken, wel leezen, en de letters naauwkeurig vormen: zy maaken'er een ernftige ftudie van, welke door die van de hiftorie van hun land gevolgt word, alsmede die van de verborgenheden van hunnen Godsdienft, en de grondbeginfelen der zedekunde. Men gaat vervolgens tot de lesfen van de welfpreekendheit, dichtkunde, en fchilderkonft over : dit Volk heeft geen gebrek aan vernuft voor de fraaije konften. De Japanners hebben een fchoone verbeelding, een groote doordringendheit om het menfchelyke hart te ontdekken, en een zelzaame begaaftheit, om'er de beweegraderen van aan den gang te brengen. De vrouwen leggen zich met zoo veel yver op de beoffeL 4 ning  .168 De Nieuwe Reisigik, ping der weetenfchappen toe, als de mannen; eri vermits zy in afzondering leeven, zoo hebben zy overvloedig tyd, om een meenigte kundigheden te verkrygen. Het fchynt dat de befpiegelende werenfchappen tot beden toe niet veel in Japan aangekweekt zyn : men heeft 'er alleen zeer oppervlakkige kundigheden van de wiskundige weetenfchappen, de ovematuurkunde, en andere deelen der Filofofie. Deeze EHanders bezitten een middelmaatige achting voor deeze weetenfchappen: zy befchouwen hen als een uitfpanning voor lieden die een ledig leeven leiden; zy verbannen haar naar* de kloofters, alwaar men tyd genoeg heeft pm 'er zich mede onledig te houden. Zy ontbreeken karakters, om de wiskundige getallen uittedrukken : men bedient zich , in het rekenen, van een houten werktuig, door'twelk verfcheide evenwydige ftokjes loopen, aan welke men kleine bolletjes van yvoir rygt. Wat het pepaalen van den tyd betreft; dit volk verdeelt, gelyk wy , den dag in twee deelen; de eerlie bevat den tyd, welke verloopt tusfehen den opgang der zonen haaien ondergang. Zyne verdeden hem in zes gelyke deelen, en den nacht in zes andere; waar uit voortkomt , dat , volgens het jaargetyde, de uuren langer of korter zyn. De maanden bevatten achtentwintig dagen , en worden by ÏVlaanen getelt; maar vermits deeze wyze weinig naauwkeurigheit bezit, zoo verhelpen zy dit gebrek door tusfehengevoegde maanden, die zy in  Een en Zeventigste Brief, 169 in hunnen almanach invoegen ; indiervoegen dat men van drie tot drie jaaren , en fomtyds van twee tot twee , een jaar van dertien maanden heeft. Het zyn de geeftelyken van het Hof van den Dairi, welke met het famenfiel van den almanach gelalt zyn; en het is te Jedo , dat alle de aimanachen van het Ryk moeten gedrukt worden. Schoon de Japanners veel onkundiger in de Srarrekunft dan de Chineezen zyn , zoo zyn zy echter minder aaa die gemeene volks vooroordeelen onderhevig , welke de menfchen willen doen gelooven, dat 'er altoos veranderingen op de aarde moeten voorvallen, wanneer 'er in den hemel gebeuren. In China worden alle de verhevelingen, en alle de verfchynfelen als kwaade voorteekenen befchouwt: zoo rafch men een byzon ziet, zoo zegt men dat 'er twee Keizers zullen zyn ; alle de nieuwigheden die men in de Harren befpeurt , worden als bewyzen van de gramfchap van den Hemel tegens den Keizer en zyne Staatsdienaars befchouwt. Men ziet dan, wanneer de Chineezen maar eenigzins onvergenoegt zyn, niets anders dan hekelfchriften; en men hoort alomme oproerige gefprekken. Het kan waar zyn, dat men eenige verfchynfelen in den Hemel opgemerkt heeft; maar men verdroot dezelve altoos, een ieder befchryft hen op zyne wyze ; en het volk gelooft eindelyk, dat het regeerende Hamhuis een einde neemen zal. De dweepery, die altoos befmettelyk is, wind L 5 hoe  170 De Nieuwe Reisioer. hoe langer hoe meer veld; het oproer wakkert aan; en zoo men geen voorzorgen gebruikt, zoo is het een ftortvloed, die alles met zich fleepr. Het is ongetwyffelt, om deeze reden, dat de Keizerlyke almanach van zoo veel aanbelang is: zoo de fterrekundigen in China geen uitfluitend voorrecht hadden om voorzeggingen te doen, zoo zou het Ryk wel rafch van ftarrekundige blaauwe boekjes overftroomt worden, welke de Regeering hinderlyk zyn zouden. Hoe het ook zyn mag, de onkundigheit der Japanners, in de flarrekunde , gaat zoo verre niet om ftaatkundige omwentelingen te gelooven, wanneer zy 'er in de flarren gewaar worden. . Wat de Godgeleerdheit betreft; men kan zeggen dat dit Volk'er alleen oppervlakkige kundigheden van bezit. Het is omtrent een eeuw geleden , dat het licht van het Euangelium, met al zyn glans deeze uiterfte deelen van het Ooften beftraalden; maar helaas! het wierd wel rafch door het bloed van een oneindig getal martelaaren verdooft. Ik heb u in't algemeen gezegt, wat de ooizaak van deszelfs verbanning geweefl; is: de onbefcheidenheit van een Kaftilifchen Scheepskapitein , bragt niet weinig tot dit onherflelbaar ongeluk toe. Deeze eenvoudige man wilde een grootfche vertooning van het vermogen van zynen meefler maaken hy toonde hier toe, op een weereldkaart, de uitgeftrekthek der landen aan, die zyn Vorfl bezit. De verwonderde aanfchouwers vraagden van welke middelen men zich  Een en Zeventigste Brief. 171 zich bedient had, om een zoo wyd uitgeftrelu Ryk te vormen ? Hy antwoordde mee openhartigheit: " Onze Koningen zenden eerft naar de landen die zy overheeren willen, eenige Gees„ telyken, welke de inwoonders tot onzen Gods„ dienft overhaalen; en wanneer zy hier in een „ aanmerkelyken voortgang gemaakt hebben, „ zoo zend men krygsvolk af, 't welk zich mee „ de nieuwe Chriftenen vereenigt, waar door zy gemakkelyk de anderen konnen ten onder\ brengen. " Kont gy u nu niet gemakkelyk verbeelden , Mevrouw , welk een indrukfei, een diergelyk gefprek op den geeft van een ergdenkend volk doen moeft. Men heeft niet dan al te veel de uitwerkfelen van deeze heiligichendinge en verderffelyke grondregelen gezien; en Japan zou'er zich zelfs niet voor gewacht hebben , zoo deszelfs bewoonders geen menfehen van een foort als de Indiaanen en Amerikaanen geweeft waaren. Voor 't overige, fchoon de Japanners hetChris? tendom uit hun land verbannen hebben, zoomoet men echter niet denken, dat zyGodverzaakersin de befpiegeling of beoeffening zyn. Men heeft verfcheide Godsdienften, welke in dit Ryk gevestigt zyn, gelyk ik u reeds gezegt hebbe. Zy betoonen een diepe eerbied, en een oneindige hoogachting voor hunne Goden. Ik durf, behalven dit, verzekeren, datzy, wat de beoeffening van de deugd, en het uitwendige van de Godsdiensïigheit betreft, de Chriftenen zelfs overtreffen:  17a T> e Nieuwe Reisiger. zy zyn zeer bezorgt voor het heil van hunne ziel; rot in het buitenfpoorige bekommert over de verzoening van de geringfte misdagen; met de grootfte hoop op de gelukzaligheden van het toekomende leeven vervult, enz. Maar laaten wy tot hunne geleerdheit te rug keeren. Deeze Eilanders hebben byna geen de minfte kundigheden van de Ontleedkunde: hunne godsdienftige vooroordeelen beletten hen om de dieren te dooden, en hunne doode ligchaamen aan te roeren. Hier tegen, leggen zy zich met yver op de kruidkunde toe; en dit gedeelte van de Geneeskonft is in eene zoo groote hoogachting onder hen, dat de Princen en eerfte Grooten van het Ryk 'er eene byzondere ftudie van maaken. Eenigen hebben tuinen, die alleen tot aankweeking van geneeskrachtige kruiden gefchikt zyn. De Japanners hebben een Kruidboek, of verhandeling over de kruiden, dat vry wydloopig is: men ziet'er de afbeelding van meer dan vyf honderd planten in, welke in dit Ryk groeijen; en men befchryft 'er de eigenfchappen en krachten van deeze planten in. By ons zyn het aderlaaten en purgeeren, de twee algemeene geneesmiddelen, om de ontftelde natuur te recht te brengen: de Japannners, die dezelve niet kennen of verachten, gebruiken in derzelver plaats twee anderen, 'tgeen de naald en het vuur zyn; de eene tegens de verftoppingen en vergaderingen van ftoffen, 'tgeen, volgens hnn gevoelen, de oorzaken van alle ziekten zyn;  Een en Zeventigste BrieV. 17$ 2yn; het andere tegens de winden, welke hevige' fmerten veroorzaaken. Zy bedienen zich vooral van de naald , als een krachtig hulpmiddel tegens een kolyk, 'tgeen byzonder aan Japan is: dit word door het onmaatig gebruik van Sacki, een foort van wyn van ryft, veroorzaakt, vooral wanneer men dit vocht koud drinkt. Behalve» de gevaarlyke toevallen, welke op dit kolyk volgen , zoo doet het de hairen van de natuurlyke deelen uitvallen. De naalden, van welke men zich bedient* moeten van goud of zilver zyn, en moeten op eeu zekere wyze vervaardigt worden, welke alle werklieden niet in (laat zyn, om 'er aan te verrichten. Op dat 'er geen onheilen, door de kwaade bewerking, zou konnen ontdaan , zoö moet men, behalven de bekwaamheit om hen te vervaardigen, noch verlofbrieven van den Keizer bezitten, om hen te rnoogen maaken. Derzelver vorm is willekeurig ; maar zy gelykett doorgaans naar die diften, met welke de Indianen fchryven. De wyze, om'er zich van te bedienen, is deeze, dat men'er met een hamer, doch op een zachte wyze , en by herhaalinge' opdaat, om hen in het zieke deel te doen indringen. Wanneer men 'er de naald uittrekt, zoo drukt men dit deel met den vinger, even als wilde men'er den wind uitdryven, welke men vooronderdelt dat 'er in bevat is. De bekwaamheit in dit duk, bedaat minder in het wel indrukken van de naald , dan in naauwkeurig de zitplaats varv  174 Öï Nieuwe Rei sic er. de finert te weeten, en tot welke het werktuig Indringen moet. Men fchryft aan dit hulpmiddel een uitwerkfel toe, dat alzoo fpoedig werkt, als het wonderbaar is; en de Hollanders y- die 'er de nuttigheit van erkent hebben, hebben het overgenomen, en bedienen 'er zich van in hunne Volkplantingen, in de nabuurfchap van Japan. Het andere byzonder geneesmiddel fchynt vee! verdraagzaamer te zyn; maar het verfchil van de luchtgedekheit belet, dat men'er in Europa geen gebruik van maaken kan; 'tgeen zeer te beklaageri is, om dat het de jicht en de verkoudheden geneed:. Verbeeld u, Mevrouw, een vlok katoen of Werk, van 't welk men een langwerpige kluwen maakt, dat men aan het zieke deel hecht, en in brand deekt. Dit dons brengt alleen een gemaatigde warmte voort , die men geduurende eenige tyd wederdaan kan, zonder een hevige fmart te gevoelen. Men oordeeit uit de gedekheit van het lidteeken , wat het uitwerkfel van het hulpmiddel zyn moet. Somtyds maakt men van een tweede, zoo het noodig is, en zelfs van een derde gebruik, wanneer de daat van het ongemak zulks vordert. Deszelfs fmert evenaart de pyn niet, die de andere brandmiddelen veroorzaaken. Dit word niet altoos op het ontdelde deel gelecht , noch op een naby zynde plaats. Men moet verfcheide voorzorgen in acht nemen; en het is voornamelyk hier in, dat de bekwaamheit van den Geneesheer bedaat. In de kwaaien der maag, heeft men er die het brand- smd-  Een en Zeventigste Brie». 175? middel op de fchouderen plaatzen; en tegens het zydewee , branden zy de wervelbeenderen van den mg, enz* De lyder zit op den grond, de beenen kruisfelings onder het ligchaam, en hy leent met het aangezicht op zyne handen. Dit middel is zoo gemeen in Japan, dat byna alle van de beide Sexen, lidteekenen daar van op den rug hebben , gelyk onder ons , byna een ieder die der aderlating op de armen heeft. Wy hebben lieden onder ons welke van dit laatfte middel gebruik maaken, zonder dat zy ziek zyn; ik heb Japanners gezien, die welvaarende waaren, en echter gebruik van hun brandmiddel maakten; en men befchouwt het hier in 't algemeen, als een uitmunten behoedmiddel, tegen allerlei foorten van ongemakken. De kinderen, de grysaards, de teedere vrouwen, de armen en ryken, en in één woord alle lieden, die voor hunne gezondheit zorgdraagen, maaken 'er alle zes maanden gebruik van, gelyk men onder ons lieden heeft, die zich een of twee maaien in het jaar, uit voorzorg doen aderlaaten. Eindelyk, geheel Japan is zoozeer van de krachtige werking van dit middel overtuigc, dat men het zelfs aan de ongelukkige lieden toeftaat, die tot een eeuwige gevangenis verweezen zyn, om onder het geleide van een goede wacht uit te gaan, om zich den rug met de Moxa te laaten branden: dit is de naam, die men aan dit brandmiddel geeft. Men doet deszelfs oorfprong tot de vroegfte oudheid opklimmen. Het word by de Chineezen niet minder hoogge- fchat,  \j6 Dl Nieuwe Reisiöèe. fchat, alsmede by alle andere Volken, die më£ de Japanners handeldryven. Men vind by de boekverkoopers befchryvingen van de wyze, op welke men zich van dit beruchte brandmiddel bedienen moet, en men loopt 'er zelfs langs de ftraaten mede om. De Japanfche Geneesheeren onderfcheiden drie foorten van kinderpokken; de drooge, de famenloopende, en de mazelen. Deeze ziekte recht hier verfchrikkelyke verwoeftingen aan. Het geWoone hulpmiddel is, dat men de zieke in een ftuk rood laken rolt. Wanneer 'er een Prins van het Keizerlyke huis door aangetaft word, zoo is niet alleen zyn kamer en bed met deeze kleur behangen; maar allen, die hem naderen, moeten 'er mede bekleed zyn. De Venusziekte is op deeze Eilanden niet bekent: men noemt haar de Portugeefche kwaal, naar den naam van hun, die haar in Japan, te gelykrydigmethetChrillendom, hebben doen bekent worden. De Heel konft en Apothekerskonft zyrt hier' geen afzonderlyke beroepen, gelyk in Europa: de Geneesheeren bevatten alle de takken, die de gezondheit en leven van de menfchen betreffen. Zy laaten zich door een knecht volgen, die eefi kas met droogeryen draagt, uit welke zy dat gene uitneemen, 'tgeen voor iedere ziekte nuttig is, *t zy om den lyder te geneezen, of hem op traande voet voort te helpen, zonder behulp van een Wondheeler of Apotheker. Deeze Eilanders hebben geen naauwkenrige  Een en Zeventigste Brief, iff kennis van de wetten; en het zou mogelyk té wenfchen zyn, dat wy Europeaanen zoo onkundig in dit opzichte als de Japanners waaren. Zy hebben, gelyk alle Oofterfche volken, een korte wyze, om recht te bekomen: de zaak word zonder uitftel voor de rechtbank gebragt, dié dezelve vonnisten moet: de partyen worden gehoort, de getuigen onderzocht, en de omftandigheden overwogen; waar op de Rechters aanftonds het vonnis uitfpreeken. Schoon men niet ontkennen kan , dat deeze fpoedige wyze vart rechtspleeging aan veel ongemakken onderhevig is, zoo is het echter waar, dat zy zoo fchaadelyk voor de partyen niet is, als de eeuwigduurendë langwyligheit van onze rechtsgedingen. Ik heb my dikwyls, geduurende myne reizen door deezè landen, over de kortheit en krachtigheit van de bevelfchriften verwondert, welke men op de groote wegen aanplakt: de bevelen van den Vorft zYn 'er met zoo weinig woorden in uitgedrukt als mogelyk is: men geeft 'er geen redenen in, om welke deeze of die wet gemaakt is; en de Keizer geeft daar in geen rekenfchap van zyn gedrag, gelyk de Overheden zulks in Europa doorgaans iri hunne bevelfchriften doen: men denkt hier, dat deeze ftyl beter aan de majefteir van een grooten Vorft voegt. Het is genoeg dat hy zeil de bevelfchriften weet, die hy uitgeeft: ^t zou een misdaad van ftaat zyn, zoo men zyne billykheie durfde in twyffel trekken.' Ik ben, enz. ^ ^ ^ Q^ ..,^< VI Deel. M Twee  178 De Nieuwe Reisigsr. Twïï en Zeventigste Brief. Verwig van Japan. r~W ie hier, Mevrouw , den laatften brief, dien m~-A gy van my uit Jedo, en waarfchynelyk uit Japan bekomen zult: want vermits onze terugreis naar Nangafacki langs denzelven weg gefchicden zal, zoo zou ik dezelve zaaken herhaalcn moetenIk tal u andere byzonderhcdcn melden .Nwelkede vruchten van myne gefprekken met de Japanners zyn, als mede die van de tochten, welke men wel heeft willen dulden, dat wy in de omleggende firecken van deeze Hoofdftad deeden. Een byzondc-re oplettendheit, over de natuurlyke voortbrengfelen van dit land, heeft my, geduurende deeze kleine tochten, kennis van een meenigte planten doen verkrygen, die ik elders niet opgemerkt hebbe. Een deezer is voor eerft de Papierboom. Dit is een foort van Moerbeziënboom, welkers fchors groote eigenfehappen bezit. . Men maakt'er touwen, lemerten, ftoffen, en vooral papier van. Zyne takken zyn fterk en houtachtig; zyn (lam is recht en glad; zyne takken dik, en me: een meenigte bladeren bezet. Hy brengt vruchten voort, die met hairen bezet zyn, een purperachtige kleur, en een laffe fmaak hebben. Deeze boom fchiet met een verbaazende fnelheic op, en groeit meteen verbaazendenfpoed voort: wanneer men de jonge loten in de aarde fteekt,"'  Twee en Zeventigste Brief. 1731 fteekt, zoo fchieten zy welras wortelen. Zie daar de'wyze, welke de Japanners in achtneemen, om het papier te bereiden. Men fnyd de jonge takken, ten minfte ter lengte van drie voeten % en men bind hen in bondels by eikanderen: men laat hen vier en twintig uuren in koud Water weeken; vervolgens kookt men ze in loog van asfche. Men neemt ze hier op van het vuur; en zoo ras zy koud geworden zyn, zoo fplyt men ze in hunne lengte om'er de fchors af te neemen,\ geen de eenigfte ftoffe is, van welke men het papier maakt. Men zuivert hen zorgvuldig; men fchrabt de eerfte fchors af; men fcheid'er alle de knobbelachtige en grove deelen van , die men afzonderlyk bewaart, om 'er het grove papier van te bereiden. Wanneer deeze fchors wel gezuivert'is, zoo laat men ze in een helder loog kooken; en roert hen geftadig om, met'er van tyd tot tyd, van het zelve loog by te gieten* Na dat • deeze 'doffe, tot de zelfftandighcit van een zachte pap gekookt is, zoo laat men ze koud worden $ men plaatit haar in een vat, of in een zeef, en kneed haar geftadig met de handen. Wanneer deeze pap genoegzaam gewasfehen is, zoo wörd zy op een tafel van glad hout uitgéftreeken; tweeof drie mannen Haan haar met Mokken; en meri doet haar vervolgens in een kuip , met 'er een lymerig afkooklel van ryft, en een zekeren wortel by te voegen. Men roert het alles met een riet, zoo lang tot dat het een vloeibaare zelfftandigheic word . van welke men het papier vervaardigt, M 2 Heê  180 De TMieüwe Reisigek. Mee is zeer fterk, heeft een groote witheit, en is molliger dan het onze. Men verkoopt in Japan geverfd papier, 'tgeen in groote bladen gevouwen is, en dat gy voor zyde ftoffe zou aanzien. De Japanfche Venisboom verfchilt van den Chineefchen, die zeer algerheen door geheel Indien verfpreid is, waar tegen deeze alleen aan Japan byzonder is. Door middel van een infnyding, die men'er in maakt, vloeit'cr een witachtige gom uit, die men op een zeer dun blad ontvangt: men drukt het blad vervolgens met de hand, om door deszelfs fyne poriën, de zuiverde ftoffe te doen doorvloeijen. Men mengt in die vocht, eenige droppelen, van een byzondere olie; en giet het alles in een houten vat, in welk dit vernis volmaakt goed blyft. Men maakt het wanneer men wil , met Chineefche vermiljoen rood, of wel met oen foort van roode aarde, die mede in dit land vair. De Japanners leggen deeze vernis onverfchillig over alle huisfieraaden, en zelfs over het vaatwerk, uit het welk men eet. De Keizer bedient zich al!cen van houten borden en fchotels, welke gevernift zyn; zy wederftaan het heetfte vlec-feh en vochten: men wafcht ze alle dagen, zonder dat 'er het vernis eenigzins door belchadigt word. De Pynboomen en Cypresfenboomen, zyn de gemeende hoo'-ïeo in-'alle de bosfchen van deeze gewertcn. Men bouwt'er huizen en Ichepen van. Men ftelt'er mede kabinetten, koffers, tobben, en diergelyke zaaken, tot gebruik in het huishouden  Twee en Zeventigste Brief. i8i den van te famen. De takken dienen tot brandhout. Het is aan niemant geoorlooft, om een van deeze boomen, zonder toedemming van de tegeering, uitteroiën; en die geenen, welken dit toegedaan word, moeten altoos een jonge boom, in plaats van den ouden, planten. Dealtoosduuren. de groente van deezen boom, doet hem zoo verre eerbiedigen, dat men hem zelfs een invloed, op bet geluk van het menfchelyke leven toefchryft. Men verfiert 'er de Tempelen en Pagoden, op de Feeddagen mede. De Redenaars maken een meenigte zinfpeelingen , op de eigenfchappen van deezen boom. Japan legt onder de luchtdreek, die niet zeer smnftig is , en zou mogelyk het elendigde land van geheel Azia zyn , zoo deszelfs inwoonders niet by uitneemendheit arbeidfaam en vernuftig en.waaren, waar door zy het gebrek van den grond verhelpen. Het gebrek, dat altoos werkfaam is , heeft hen duizend middelen doen uitdenken, welke aan alle andere Volken onbekent zyn. Zy trekken zelfs voordeden van de dorre voortbrengfelen, die op de rotzen, in het zand, en onder het water groeijen. Zy maken zelfs van verfcheide vergiftige planten gebruik, welke zy van haare kwaade eigenfchappen weeten te berooven. Alles wat door andere menfehen verworpen word, en 't geen de dieren naauwdyks eeten willen, word door deeze Eilanders verzamelt, en dient dagelyks tot hun voedfel. Onder alle de zachte planten, die op den bodem der zee M 3 voorc-  ï8a De Nieuwe Rei siger. voortkomen, heeft men'er byna niet één, met welke zy zich niet voeden. Het zyn de vrouwen der visfchers, die haar bereiden en verkoöpen. Zy bezitten een verbaazende behendigheit, om haar van onder het water te bekomen, met ter diepte van dertig of veertig vademen te duikelen. De Japanners weeten, door de toebereiding, deeze gemeene voedzels aangenaam te maaken, en de fmaakeloofte zaaken bevallig te doen worden. Kont gy gelooven, Mevrouw, dat zy eeo middel uitgevonden hebben, om uitneemende koeken, van een foort van mofch, te bereiden, dat op de fchelpen in de nabuurfchap van Jedo groeit? Na dat zy het wel gewasfen hebben, laaten zy het droogen, en kappen het fyn; zy wasfehen het alsdan weder op nieuw, kneden het inen de handen, en laaten het in de zon droogen. Men bebouwt'hier niet alleen de gronden, welke hier toe bekwaam zyn; maar men laat de de ploeg zelfs tot op de toppen van de fteilfte bergen gaan; en zoo men het met geen osfen doen kan, zoo vervult men dit gebrek door menfchen, welke alleen al den laft van deeze bebouwing draagen. De geringe koophandel, dien zy met de vreemdelingen dryven, brengt hen in de noodzaakelykheit, om alle hunne behoeften door hunnen eigen arbeid te vervullen. De graanen, die de Japanners voornamelyk aankweeken, zyn de^ryrt, haver, het kooien, en twee foorren van boonen. De ryft is van een foort, welke de ïndiaanfche oneindig in fchoonheit en hoedanig- her  Twee en Zeventigste Bainr. i8| beden ovenrefc. Men kookt dit graan, en maakt 'er een ioort van deeg van , welke tot brood vertrekt. De haver dient voornamelyk om het vee te voeden. Men maakt 'er mede koeken van, welke de menlchen eeten. Het kooren word bier het minfte getchat; en de boonen zyn, na de ryft, het gemeende voedfel van deeze Eilanderen. De raapen groeijen hier zeer wel, en komen tot een ongemeeue grootte. Van alle de voortbrengfelen der aarde, is dit 'er mede één, die het meeite tot het onderhoud van de Japanners toebrengt; maar vermits de Japanners het grootfte gedeelte van hunne akkers metmenfehen drek metten , zoo hebben zy een zoo fterken -reuk, dat de Europeaanen haarnaauwlyksverdraagen konnen. Zy eeten haar raauw, gekookt, of in azyn ingelegt. Behalven onze Peulvruchten, die zeer wel in Japan groeijen, heeft men'er nog een meenigte andere, welke byzonder aan dit land zyn, en die zonder zorgen of aankweeking groeijen. Dit Volk heeft altoos een groote meenigte drek, en andere onreinheden in voorraad, om hunne akkers te mesten. Zy voegen hier oude vodden, en oefterfchélpen by, Deeze vermenging verfchaft een uitmuntende meft. De Regeering, die altoos oplettende is, om den yver tot den landbouw aan te fpooren, Itaat den oogft van twee of drie jaaren, aan die geenen af, die de moeite genomen hebben, om een s woeft land te bearbeiden , dat hen niet toebeM 4 ho0ïZ'  Ï84 De Nieuwe Remiger. hoort. Maar wanneer iemant een akker een jaar laat leggen, zonder hem te bebouwen, zoo is hy van het recht van eigendom verftooken; en de ftaat wyft hem den geene toe , welke hem bebouwt. 'Er ontbreekt alleen aan deeze Eilanders, na dat zy de noodzaakelykheit van den landbouw hebben leeren kennen, om hem te veredelen; maar men heeft hier, gelyk in andere landen , die door befchaafde menfchen bewoont worden, minder gedacht, om den adeldom in nuttige oeffeningen te doen beflaan, dan in het geene de driften begunlligt. Alle de landeryen worden tweemaal in het jaar gemeeten; de eerftemaal voor dat men zaait; en de tweedemaal voor dat de oogft ingezamelt word. Dit word door Landmeeters verricht, welke door den Keizer hier toe aangeftelt worden, Wanneer de graanen ryp worden, zoo doen zy een zekere uitgellrektheit van grond afmaaijen, en berekenen hoe veel halmen dit voortbrengt: hier door berekenen zy hoe veel de geheele akker uitleveren moet. Deeze voorzorg is des te noodzaakelyker, om dat de hoefpachters de eigenaars alleen in graanen betaalen, en wel in evenredigheit, van het geene de akkers voortbrengen. De gemeene gewoonte is, dat de bezitters van de landeryen zes tiende gedeelten van de voortbrengfelen trekken. Alle de domeinen van den Keizer, worden op deezen voet verpacht. Derzelver beftuur is aan een Amprenaar toevertrouwt. , die een jaarlykfche fchactjng van zeftig ten  Twee in Zeventigste Brief. 185 ten honderd heft; het overige is voor de Landbouwers. Japan verfchaft Moerbeziënboomen, welke dienen om een meenigte zydewormen te voeden: maar de zyde die zy voortbrengen is grof; en men weeft 'er maar alleen gemeene ftoffen van. Men onderfcheid hier verfcheide foorten van Vygeboomen, die vry veel overeenkomt met de Europeaanfche hebben : zy brengen een zoo grootemeenigte vruchten voort, dat'er de armfte lieden een overvloedig voedfel aan hebben. De kaftanjes zyn hier grooter en beter dan in Vrankryk. Men kent hier geen Appelboomen; en'er groeit niet meer dan een foort van Peeren, welke een buitegemeene grootte hebben, en gekookt gegeeten worden. Men ziet mede een meenigte Noteboomen in de ISoordelyke Landfchappen; maar vermits men 'er onder deeze nooten heeft, welke zeer fcherp zyn, wanneer zy noch verfch zyn, en niet gegeeten konnen worden, voor dat men ze gedroogt heeft, zoo eet men hier nooit de verfche pitten: men trek'er een uitmuntenden olie uit, die byna zoo aangenaam als onze amandel olie is. Men kweekt hier weinig Wynftokken aan, om dat de druiven zeldzaam ryp worden; maar men heeft hier een meenigte Oranje- en Citroenboomen. Alle de roode vruchten zyn hier fmaakeloos, gelyk mede de vruchten, die amandelen bevatten. De velden, de heuvels, de valleien , en de bosfchen, leveren in de lente een der bevalligfte gezichten uit, en het geene te  i86 Di Nieuwe Reisiger. te gelyk de grootfte verfcheidcnheit bevat, door de onmeetbaare meenigte bloemen, met welke zy verfiert zyn. Zy overtreffen de onze in bevalligheit en luifter der kleuren; maar kaar ontbreekt gewoonelyk de reuk. Dus is het mede met het grootfte gedeelte der vruchten gelegen: zy zyn aangenaam voor het oog; maar zy hebben noch hoetianigheit, noch fmaak, noch geur. Japan is zoo volkryk , en zoo algemeen bebouwt, dat de wilde dieren weinig woefte plaatzen vinden, in welke zy in vry heit leeven, envermeenigvuldigen konnen. Men heeft hier noch Tygers, noch Luipaarden, noch eenig verfcheurend dier; de Damharten, de wilde Zwynen, de Beeren , en de Vosfen , zyn byna de eenigfte bewoonders der bosfchen. Wat het tamme vee betreft; vermits de Japanners zich van hunvleefch onthouden, en zelfs van hunne melk, zoo heeft men geen redenen om verwondert te zyn , dat men 'er niet meer dan een gering getal van opvoed, gelyk Osfen en Paarden, welke tot den landbouw, of om de ry tuigen te trekken, gefchikt zyn. Door dezelve grondbeginfels van de Zielsverhuizing, kweeken zy weinig vogelen aan, welke niet tor vermaak (trekken. De eenigften, die men 5er ziet, zyn hoenderen en eenden. Men heeft hier een zeer groote eerbied voor de haanen; om dat de Japanners gelooven, dat deeze dieren den / tyd afmeeten, en de veranderingen van het weder voorzeggen. De eenden behooren onder de fchoon-  Twee en Zeventiostb Brief. 187 fchoonfte vogelen van dit land ; haare vederen zyn met de fchoonfte kleuren gefchakeert. Het rood heeft de overhand om den hals en keel; de kop is met een fchoone pluim verfiert; de Haart verheft zich , en kromt zich vervolgens weder nederwaarts. Alle de foorten van duiven zyn wild: men voed haar in de huizen op, om dat men door ondervinding weet, dat hun drek vuur vat, en brand veroorzaakt. Onder de Infeéten van dit Eiland, heeft men 'er één , dat een zonderlinge fchoonheit bezit, en 't geen men onder de koitbaarfte zaaken bewaart. Het is een foort van vlieg, welkers vleugelen met kleine blaauwe en gouden vlakken verfiert zyn : zy heeft aan de Japanfche Dichters, het denkbeeld van een aardige verdichtfel verfchaft. Het belhat hier in, dat de Vlinders op deeze bekoorlyke vlieg verlieft zyn, en datzy, om zich van hunne kwellingen te ontflaan, hen met een boosaardig oogmerk gebied, ondervoorwendfel van hunne ftandvaftigheit te beproeven, om geduurende de nacht vuur voor haar te haaien. Haare minnaars , hunne driften alleen raadpleegende, gehoorzaamen haar blindelingfch: zy vliegen naar den eerften fakkel, die zy gewaar worden, waar in zy zich altoos verbranden. De zee, welke Japan omringt, verfchaft deszelfs inwoonderen een overvloedig voedfei, door de meenigte visfehen, welke zy bevat, en door het oneindig getal fchelpvisfchen, die zy op de ftranden werpt. Men vangt 'er meede walvis- fchen  x 88 De Nieuwe Reisiger. fclien van verfchillende grootte in; en dit dier heeft geen deel, van 't welk dit Volk geen nut weet te trekken. Zyn huit, vleefch en ingewanden, worden gegeeten en ingezouten. Zyn vet, gefmolten zynde , verfchaft olie: men bekomt van de beenen een kraakbeenachtige zelfftandigheit, met welke een meenigte lieden zich voeden: men droogt hen vervolgens in de Zon, om ze te branden. De zenuwen en peefen dienen tot koorden voor de weefgetouwen, en tot fnaaren voor de fpeeltuigen: de vinnen en baarden worden tot een oneindige meenigte zaaken gebruikt. Ik zou niet eindigen, Mevrouw, zoo ik een optelling van alle de waterdieren maaken wilde, welke men in de Japanfche zee vifcht. Men heeft 'er vooral één, dat men als den doodelyken vyand van den walvHch befchouwt. Het vind middel om hem te dooden, met in zynen bek te kruipen, en hem de tong af te knaagen. Zyne tanden worden zeer gezocht; en men ziet'er verfcheiden, die, by wyze van fieraaden, aan de toppen der Tempelen en Paleizen zyn opgehangen. Men heeft hier nog een anderen vifch, op welke deeze Eilanders zeer veilekkert zyn, fchoon zy voorgeeven dat zyn vleefch vergiftig, en zelfs doodelyk is, ten miafte zoo men het niet zorgvuldig zuivert. De Japanners, welke verdriet in hun leeven hebben, verkiezen dit voedfel veeleer, dan de koord of ponjiart. Het veroorzaakt eerfl: een bezwyming, vervolgens ftuiptrekking en zinneloosheit, weke door een geweldige bloedfpuuwing gevolgt word, waar  Twee en Zeventigste Brief. iSo waar na men fterft. Een Staatswet verbied deszelfs gebruik aan de krygsknechten, welke men , onder alle de onderdaanen van het Ryk, voor die geenen houd, welkers leeven het dierbaarfte is. Zonder die Reizigers natevolgen, die veeltyds niets anders dan opgefmukte Regifters van de regenachtige en fchoone dagen ifaménftellep, welke zy, geduurende hun tocht, gehad hebben, zoo kan ik echter, Mevrouw, de verfchrikkelykc onweders, donderouyen, en aardbeevingen , geenszins ftilzwygende voorbygaan , aan welke dit land onderworpen is. De luchtgefteltheit van Japan, is niet minder dan gemaatigt: de winter is hier zeer geftreBgi en des zomers gevoelt men een ondraagelyke hitte. De regenvlaagen zyn meenigvuldig in alle jaargetyden; maar voornamelyk geduurende de maanden Juny en July, die men om deeze reeden de watermaanden noemt. Echter, wanneer men pver deeze Eilanden, uit de duuring van het leeven van derzelver bewoonderen oordeelt , zoo kan men niet ontkennen , dat de lucht hier uitneemende is. Men leeft hier lang; de vrouwen zyn hier vruchtbaar; en 'er heerfchen weinig ziekten. Mèntpondeons, op een onzer tochten, een Dorp, dat uit een eenig gedacht fame«geftelt was: alle deeze boèrea waaren zoonen, kleinzoonen, en 'achrerkleinzoönen, van een eenig man die noch leefde en welvaarend was. De zee, die Japan omringt, is gcfkndig entroert , en aan verfchrikkelyke onweders onder- he-  190 De Nieuwe Reisiger. hevig; 't geen by de groote meenigte rotzeri gevoegt zynde, 'met welke zy. doorzaait is, 'er de fchipvaarc zeer gevaarlyk op maakt* De Japanners hebben mede humie Scylla en Carybdis, dat is te zeggen, twee verfchrikkelyke maalftroomen, waar van het geluid zich zeer verre doet hooren , en fchrik en verbaaflheit inboezemt, en voor hunne Dichters en Redenaars, een onuitputbaare bron van vergelykingen en zinfpeelingen zyn. Men ziet in geen Zeën, een zoo groot getal van die onweerswolken, welke de Zeelieden Hezen, en deeze Eilanders Zee-Draaken noemen , en waar van ik elders een vry wydloopige befchryving gegeeven hebbe. Men zou een fchrikverwekkend verhaal, van de verbaazende verwoellingen konnen opllellen, die de aardbeevingen dagelyks in Japan veroorzaaken. Zy zyn hier zoo meenigvuldfg, dat de inwoonders, welke'er aangewend zyn, zich'er niet over ontzetten, fchoon zy fomtyds zoo geweldig zyn, dat zy geheele Steden omwerpen. Voor omtrent veertig jaaren, wierd de Stad Jedo byna geheel verzwolgen, en meer dan tweemaal honderd duizend inwoonders wierden onder de puinhoopen bedolven. Het is de zwavelachtige getleldheit van den grond, en de meenigteonderaardfche vuuren en vuurkolken, die dit land aart deeze toevallen onderhevig doet zyn. Uit deeze zelfde bepgen, uit welke vlammen en rook voortkomt, ziet men verfcheide bronnen uitfpringen, Waar van,eenige koud en andere heet zyn, welke de  Twee en Zeventigste Brief, i^ï de krachten bezitten, om verfcheide ziekten te geneezen; maar de Priefters weeten grooter nut van deeze natuurlyke baden te trekken, met hen de krachten toe te fchryven, om de zonden te konnen afwasfchen. Iedere fontein heeft, volgens hun zeggen, alleen het vermoogen om een zcekere foort van misdaad uittewisfchen; en het is noodig, dat zy de boetelingen die geenen aanwyzen, in welke zy zich baden moeten; 't geen een foort van openbaare biecht word , die de foort van misdaad doet kennen, aan welke zy zich fchuldig gemaakt hebben. De zwavelachtige gefteltheït van den grond brengt allerlei foorten van metaalen en halve metaalen voort. Men heeft weinig landen, in welke de zwavel overvloediger is; en dit maakt een van de voornaamfte rykdommen van dit Keizerryk uit. Men vind 'er mede veel goud, 't zy in de mynen, 't zy onder het zand der rivieren. Het Japanfche zilver is, zoo men de inwoonders gelooven kan, veel fynder en van beter aloi, dan dat van eenig ander land van de weereld. Het koper is het gemeenfte metaal., dat men van deeze Eilanden bekomt; en het maakt den rykdom van verfcheide Landfcbappen uit. Het yzery in tegendeel, is hier zoo zeldzaam, dat men zich van koper, tot het grootfte gedeelte der vrcrktuigen bedient, welke in andere landen van yzer zyn. De bergen bevatten verfchillende foorten van agaatfteenen; zy verfchaffen meede koralynen , jaspis, en andere fteenen van dit foortv Men  102 Dé Nieuwe Reisiger. Men verzamelt op de kullen Amber de Grys$ die, gelyk de Japanners, met het grootfte gedeelte der Natuurkundigen , gelooven, in de ingewanden der walvisfchen gevormt word. Deeze! Eilanders vervalfchen dezelve dikwyls, 't zy met 'er fyngeftoote fchellen van rytl, of itorax, benjoin, en andere zaaken in te mengen. Men verzekert dat de amber degrys, met opium gemengt , een uitmuntend middel tegens de onmagt is. De Japanners maaken 'er kleine pillen van, welke zy des avonds inneemen, wanneer zy naar bed gaan; en zy verhaalen wonderen , van dit wonderbaar verfterkend middel. Gy vraagt, Mevrouw, hoe groot de uitgeftrektheit van een Ryk is, dat zoo veel rykdommen bevat? Deszelfs lengte is omtrent twee honderd en zeltig uuren gaans; en deszelfs breedte * fchoon onregelmaatig, is byna nooit minder dan zeventig uuren. Het Eiland Nipon heeft zyn naam aan hét overige van dit land gegeeven. Deeze naam beteekent , in de Japanfche taal, bronwel der zonne; om'dat deeze Volken, die in het oollelyke gedeelte van Aziën woonen, zich verbeelden zelfs de oorfprong van het licht te zyn. Hier uit hebben de Portugeezen den naam van Japan gevormt. De drie groote Eilanden, die dit Ryk vormen, zyn met een groot getal andere kleine Eilanden omringt, waar van eenige vruchtbaar , zeer volkryk, en zelfs zoo groot zyn dat zy Landvoogdyën en Prinsdommen vormen: eenige andere zyn arm, onvruchtbaar, of zelfs ge*  Twee en Zeventigste Brief. 103 geheel woed. Het fchync dat de Natuur, mei die land byna ongenaakbaar te maaken, en het 4 behalven dit, met het van alles wat tot het oni derhoud, en zelfs tot vermaak van het leeven noodig is, te voorzien, 'er een kleine byzondere weercld van heeft willen vormen , die geheel van de overige onafhankelyk is. Japan wierd eerft in zeven landltreeken, en vervolgens in zesen - zedig landfehappen verdeelt, die door ceil diergelyk getal Heeren beduurt wierden. Vervolgens heeft men zynen toevlucht tot nieuwe fmaldeelingen genoomen; en men telt 'er thans by de zeven honderd Rechtsgebieden in. Eenige behooren onmiddelyk aan den Keizer, en maaken zyne Kioonsgoederen uit; de andere zyn aan byzondere lieden gefchonken , 't zy onder dert naam van Heerlykheden, of erffelyke Prinsdommen. De Cubo vergenoegt zich met zyne erfgoederen , ponder , ten minde in de gewoone tyden niet, eenige onderdanden te vorderen. Behalven de Eilanden, die dat geene vormen, da: men eigenlyk Japan noemt, heeft men andere geweiten, die 'er van verwydert zyn, en onder de befeherming van dit Ryk daan, of 'er vari afhangen , gelyk het land van Yesfo , en het Schier-Eiland Kamfchatka. Het grootdd ge-1 dcelte der Reizigers verwarren deeze twee lan'i den met eikand :ren, fchoon zy zeer van eikanderen onderfcheiden zyn. Het eerde is een nabuurig Eiland van Japan, op 't welk men alles over* brengt wat op Kamfchatka noodig is. Het twee* VL Dal, W W|  l$4 De Nieuwe Reisiger. de, 'c geen veel ocfterlyker legt, is aan he vafte land, door Rusfiefch Tartaryen vereenjgtten zuiden van dit Schier-Eiland, woonen "dé Kuriles of Kurilski ; ten noorden woonen de Korjaki, welke zich mede in het geheele wefrelyke gedeelte uitbreid. Zie daar, Mevrouw, drie byzondere Volken, welke nabuuren of onderdaanen van die Ryk zyn, en waar toe het hier de rechte plaats is te weeten, om u dezelve te doen kennen, de bewoonders van Yesfo, de Kuriles en de Korjakis; welke twee laatften dezelve kuft bewoonen. Ik heb in geen van deeze drie landen geweefl; maar ik heb dit verhaal van een verftandigen Japanner, die op het Eiland Yesfo gewoont heeft, en een Rusfiefch Edelman, die door de Czarin afgezonden was. om milpooringen omtrent het land van Kamfchatka te doen. De inwoonders van Yesfo, volgens de afbeelding, die 'er myn Japanner van maakte, zyn fterkc en krachtige lieden, maar y.y zyn wild, onzinnelyk, cn zeer tot vifchvaagll gfSfeigr, zylccven, voor het grootfte gedeelte, alleen van vifch, en zyn zeer afge* richt in het boogschieten, zy draagen hunne hairen en baard zeer lanir. Het land Kurilski, 't geen eenige lieden gedacht hebben dat met Japan vèreenigc. was, feboon het 'er door het Eiland Yesfo,Vn een zee-arm van gefclieiden is, word door verfcheide Volken bewoont, waar van eenige fchattingen aan de Rusfen :betaalen> Die geenen, welke de Rusfen Kuriles noemen , worden voor een Japan-  Twee én Zeventigste firus?. ipj panfche Volkplanting gehouden; en zie hier wat my de Ruslifche Edelman omtrent dit Volk verhaalt heeft. Het zyn groote gefchilmaakers, en zy hebben byna alle lidteekens öp het hoofd; dit zyn zoo veel merkteekens van houwen met de fabel; 't geen met hunne ontultige en krakeelachtigen aart zeer wel overeenkomt.- Hunné lange hairen en baard, geeven hun een woelt en barbaarfeh aanzien; en men zou hen op het uiterJyke gezicht, voor ltruikroovers of wilden houden; echter is 'er geen Volk, dat menfchlievender jegens de vreemdelingen, noch omzichtiger in zyne handelwyzui is. Wanneer men maar ongedwongen en gemeenzaam met hen omgaat, zoo zyn zy aanltonds handelbaar, en vertoonen een vroolyk en openhartig gelaat. De manhen en vrouwen doorbooren zich de ooren; en dé rykfte draagen 'er gouden of zilveren ringen in. Hunne kleeding beltaat in lange rokken , van zyde, katoen of lynwaad, die met kwalten van dezelve ftoffe doorooort en gezoomt zyn; deeze kwaden hebben een rooswyze gedaante. Iedere man heeft twee vrouwen: zy houden zich onledig met matten te vlechten, de kleederen voor haare mannen te naaijen, om fpyze te bereiden, het hout, dat zy in de bosfchèn gekapt hebben, inde kleine barken te brengen,en deeze barken te roeijen. Zy, die gekraamt hebben ,- begeeven zich in byzondere huizen; alwaar zy afgefcheiden van haare mannen leeven,- geduurende de tyd van twee óf drie weeken.- Haare kinderen zyn blank, wa'tfN ss nee*  iqó De Nieuwe R e i s i g e r1. neer zy gebooren worden: wanneer de moeders haare kinderen zoogen, in het byzyn van mannen;, die zy niet kennen, zoo bedekken zy haaren boezem zorgvuldig. De meisjes loopen doorgaans geheel naakt , wanneer het fchoon weder is; maar wanneer zy vreemdelingen ontmoeten, zoo beroonen zy, met het hoofd te laaten hangen, en de beenen kruïsfeling te plaatzen , de fchaamte die zy hebben, van zich in deezen ftaat te vertoonen. De vrouwen draagen haare kinderen op den rug, aan een gordel hangende, welke zy om het hoofd vait maaken. Haare kleederen zyn zeer onrein ; en zy verwisfelen dezelve byna nooit; maar zy zyn zeer zinnelyk, in haar fpyzen en vertrekken, Waar van de vloeren altoos met matten bedekt zyn, op welke her geheele huisgezin flaapt. Hun gemeenfte voedfel is fpek en olie van walvisfehen , verfchillende foorten van kruiden, allerlei foorten van wortelen, en eenige wilde vruchten. De Kuriles, zyn minnenydig op de vreemdelingen; en zoo zy gewaar wierden, dat deeze een oogmerk hadden , om hunne vrouwen of dochters te verleiden , zoo zouden zy tot de uitterfte geweldaadighedcn inlhat zyn. Een vrouw, die men van overfpei overtuigt, word gefchoren om dat men haar voor een overfpeellter zou konnen erkennen. Haar echtgenoot en bloedverwanten, hebben het recht, om hem, die haar verleid heeft, te ftraffen: en deeze ftraf beftaat hier in, dat zy zyne wapenenontueemenrnoogen, zoo  Twee en Zeventigste Brief. r^7 300 dikwyls als zy hem ontmoeten, zonder dat hy zich verdeedigen mag. De wyn is zeer gemeen in die land ; en een ieder drinkt dezelve overdaadig. Deeze Volken zyn , behalven die, nog zeer lui: zy bebouwen de aarde niet, en houden zich maar alleen mee de jacht- of vifchvanglt onleedig. Hunne kanoes zyn niet anders dan uitgeholde (lammen van boomen, waar by zy eer.igc planken voegen , om de boorden te verhoogen. Zy fcheepen zich ftoutelyk op deeze kleine vaartuigen in , en gaan op de walvifchvangft uit, of op die van anderen groote visfehen, welke zy mee de.Japanners verruilen, tegens ryft, katoen," tabak, pypen, zyde, en andere waaren, welke dit landfchap niet voortbrengt. De' Pelteryën maaken een anderen tak van hurnen koophandel uit; en zy voegen 'er verfcheide foorten van vogelvederen by, welke zy behendig in doozen fcliikken, die in Japan zeer gezocht worden. Zy zyn verilandig, 'en zelfs zeer doorfleepen in het geene hunnen koophandel betreft , fchoon zy echter te gelyk vyanden van bedriegeryën zyn. Waar zy ook gaan mogen, hebben zy altoos hun jachtmes, boog en pylen by zich, om de beeren, harten, en andere dieren te dooden, welke zy ontmoeten. Deeze pylen zyn lang, wel bearbeid, en met een kleine harpoen van rotting, aan . de einden bezet, zy hebben de vervloekte gewoonte , om deeze in vergift te doopen wanneer zy in den kryg gaan. Wanneer zy een gevangene willen doen fterven , zoo leggen zy zich N 3 iangs  198 De Nieuwe Reisigeu. langs hem op de aarde neder: twee houden zyne armen uitgeftrekt, en twee andere zyne beenen , terwyl die geene, die hem moet ombrengen, een knorJs, die met yzer heilagen is, in de handen houd, dansfende nadere, en deezen ongelukkigen verfcheide flagen op het hoofd en de borfl toebrengt. Zy behandelen fomtyds die geenen, welke zy met hunne dochters of vrouwen betrappen, op dezelve wyze. Dit Volk, heeft alleen een zeer verward denkbeeld van de Godheit: het bewyft groocen eerbied aan de zon cn maan, dat het als oorzaaken van alles goeds befchouwt. Het eerbiedigt echter eenen onzichtbaaren Koning', aan welke het wil dat de bergen, bosfchen, zeën, en rivieren toebehooren ; maar het bezit geen geregelde Godsdienft; en men ziet onder hetzelve, noch Priefters, noch eenige uitwendige Godsdienftigheden. Men merkt alleen op, dat, wanneer zy by het vuur drinken, zy eenige droppelen water op verfchillende plaatzen in hetzelve, by wyze van offerhandc, werpen. Zy ftceken mede eenige linkjes in de aarde, aan welke zy kleine vlaggen vallhechten. Zy hangen mede diergelyke in hunne huizen op. Deeze huizen hebben gewoonelyk geen andere Hutten, dan Hammen van boomen, die in de aarde geplant zyn: de zyden zyn met planken dicht gemaakt, en het dak is met boomfchorsfen bedekt. Hunne vefhevenheit is omtrent twee mans lengten; en de ingangen zyn zoo laag, dat men zich  Twee en Zeventigste Brief. 199 zich krommen moet om 'er in te komen. Men laat een gat in het dak, om den rook uittocht te geeven: want de haardiiede is altoos in het midden van de hut geplaatst. Men ziet, onder de Kuriles, geen de minfte regeeringsvorm, noch eenig foort van onderwerping. Men kent 'er mede het gebruik van gefchrift niet; en de hifiorie van dit land, word 'er door mondelyke overleeveringen bewaart, welke 'er weinig zaaken van bevat. De Korjakis, welke in het noordelyke gedeelte van Kamfchatka woonen, zyn veel onzinnelyker, veel affchuwelyker, en veelplomper, dan de Kurilis. Zie 'er hier een trek van, die u ongelooffeiyk voor zal komen , en die my echter door den RusGfchen Edelman verzekert is. Zy bedienen zich van een foort van ton, om de behoeftens der natuur te vervullen ; en wanneer deeze vol is, ledigen zy dezelve, wasfchen haar uit, en brengen 'er water in, tot het gebruik der keuken. Een geheel huisgezin, flaapc onder elkanderen vermengt, en geheel naakt, ondereen -u-oote deeken. De Rusfchen, die met hen koophandel dry ven, brengen hen een fcort van Champignons , welke zy tegens eekhoorns, vosfehen , hermelynen, en zabelvellen, en andere bontwerken verruilen. De rykfte inwoonders doen een groote voorraad van deeze champignons, voorden winter, op. Wanneer zy elkander onthaalen willen, zoo laaten zy dezelven in water weeken, 't geen zy vervolgens doen kooken, en ftellen 'er een N 4 drank  De Nieuwe Reisige'r.' drank van te famen, die hen dronken maakt. Da armen, die niet inftaat zyn om zich dezelve te verfchaffen, gaan op fchildwacht aan de hutten der ryken ftaan, en wachten het oogenblik af, dat zy buiten komen om hun water te maaken, 'tgeen zy in een houte nap vangen, en met gretigheic uitdrinken, om dat het den fmaak van de champignons aanneemt; en deeze zonderlinge diank maakt hen byna zoo ras dronken, dan het afkookzel zelfs. Zy verzaameien in den zomer en in de lente een meenigte vifch, die zy in kuilen in den grond graaven, om ze voor het verderf te bewaaren; zy bedekken deeze met berkenfehorsfen. Wanneer zy gisfen dat deeze vifch verdorven is, zoo neemen zy ze 'er tot hun dagelykfch gebruik uit, kooken ze in water, en rekenen het een uitnemend gerecht te zyn. Deeze vifch ruikt zoo affchuwelyk, dat de Rusfen, die met hun handelen, en gantfeh niet vies zyn, deszelfs reuk echter niet verdraagen konnen. De Korjakes, hebben een oprechten aart, en bëzitten geen de minde gevemftbeit. Zy hebben Tovenaars, en geen afgodsbeelden; maar wanneer zy op de jacht gaan, zoo bidden zy het Opperweezen, dat het hunne ondernecmingen wil zegenen. Hunne hutten zyn niet plat op de aarde gebouwt: zy plaatfen dezelven op vier dylen, om ze voor de vochtigheit, overd'oomingen, en wilde dieren te bcfehutten. Zy klimmen mee een ladder tot op den top, alwaar een opening is.  Twee en Zeventigste Biuef. «oi is, door welke zy in de vreemde wooningen ne-» dcrdaalcn. Myne Rusfifch Edelman beefc my verzekert, dat Kamfchatka aan Amerika, door een landengte , met fteile en byna ongenaakbaare bergen vervult, vaftgehecht is: hy geloofde mede, dat de eerfte bewoonders van Amerika, uit do oude weereld, langs deezen weg, in deeze nieuwe zyn overgegaan. Andere willen , dac men tusfehen Amerika en Kamfchatka, een zeearm heeft; en dat dit de doonogt is,, die men zoo lang gezocht heeft, om van de Noordzee in den Indifchen Oceaan te komen. Ik zal tot de Japanners wederkeeren, van welke ik u nog eenige byzonderheden te melden hebbe. Men heeft in dit Ryk, een verfchil van ftaat en rang, die merkbaarder dan in eenig ander Oofterfcb land is. De Adel bekleed den eerften rang; men kan dezelve in drie clasfen onderfcheiden, als Prinfen, Regenten, en gemeene Edellieden. De eerften maaken een luifterryke vertooning, en bezitten het befte gedeelte van de landeryen van het Keizerryk. Men rekent, onder de tweeden, de Staatsdienaars, de Landvoogden, de beftuurders der Kroonsgoederen , enz. De anderen zyn aan den dienft van den Vorft, of aan die van de Gouverneurs verbonden: zy bezitten mindere bedieningen, of dienen onder de krygsbenden. Wanneer de Edellieden uitgaan, zoo worden zy van een talryk gevolg vergezelt, waalman den één een zonnefcherm , de ander N 5 een  202 De Nieuwe Reisiger. een hoed, deeze een waaijer, die de muilen, of andere zaaken, tot dienft van den meefter, draagt. Zy, die met de een of andere groote waardigheit bekleed zyn , doen zich door een amptenaar voorgaan , die een opgeftooken lans draagt: deeze onderfcheiding is byzonder. aan het Rechtersampt verknocht. De Prinfen en groote Heeren hebben andere voorrechten : hun ftoet is altoos zeer talryk, vooral wanneer zy reizen: zy hebben fomtyds vyftien duizend perfoonen in hun gevolg. De Geeftelyken vormen een byzondere order, die zich zelfs zeer hoog waardeert, en zich van een verhevenen rang fchat; maar vermits zy arm zyn, en geen den minften invloed op de Regeering hebben, zoo kruipen zy in de laagheit, en duisterheit. De Kooplieden maaken een andere klasfe der borgeren uit; tot deeze behooren de Konftenaars en Landbouwers mede. Deeze laatften zyn zeer arm, en konnen voor de flaaven der Edellieden gehouden worden. Men moet de krygsknechten nog in deeze klasfe plaatfen, die mede voor het grootfte gedeelte, niets anders dan lyfeigenen zyn, die de groote Heeren in den kryg moeten volgen. Men heeft in Japan ryke Kooplieden; maar hun beroep is 'er in verachting; en dat is door een gevolg van vooroordeel, dat de Hollanders, en, in 't algemeen, alle de vreemdelingen , die door den Koophandel hier heen gelokt worden, in weinig achting zyn. Te vergeeffch trachten zy, om zich door hunne ryk- dom-  Twee en Zeventigste Brief. 203 dommen , en door een uitterlyke vertooning van pracht, die een gevolg van hun vermogen is, te doen gelden : de Edellieden van dit land konnen niet begrypen, dat enkelvoudige Kooplieden zich gemeenzaam met hun durven aahftellen. Ieder man verandert verfcheide maaien, geduurende zyn leeven van naam. Men geeft 'er hera één in zyn kindsheit; hy krygt eenen anderen, wanneer hy huüwbaar word; en in zynen ouderdom, neemt hy een derde aan. Wanneer hy een waardigheit bekomt, of tot een andere (iaat overgaat, zoo word hy met eenen nieuwen naam verfiert. Deeze verwisfelingen, die altoos met groote pracht gefchicden, veroorzaaken dikwyls verwarringen in de hifiorie van dit Volk, en brengen veeltyds ongemakken in de maatfehappy voort. Onder de verfchillende orders van borgers, heeft men hier eenige lieden, die de fiaaije weetenfchappen aankweeken , en verfcheide hebben 'er aanmerkelyke vorderingen in gemaakt. Deeze Eilanders (hagen byzonder in de Welfpreekenheit en Dichtkonrt. Hunne Redenaars hebben een zonderlinge begaaftheit, om de harten te ontroeren , vooral in de Predikatiën; en het is niet zeldzaam , dat men de toehoorderen traanen ziet (lorren. Hunne vaarfen hebben bevalligheit; en het geene ik u van hunne tooneelflukken gezegt hebbe , bewyft dat hun geene begaaftheden voor dit foort van letterkunde ontbreeken. Men vind jn hunne boekwinkels veel boeken, over de historiën ,• zedekunde, godsdienft, geneeskonlï, land-  ao4 D- Nieuwe Reisiger. hndfaouw, en zekere takken van de natuurlyke hiftorie. De Monniken zyn die geenen, welke zich het mcefte op de letteroefeningen toeleggen. Zy hebben, in alle Landfchappen, het beftuur over de Akademiën en Koilegiën, in welke men de jeugd laat ftudeeren. De muzyk, is in Japan alzoo onvolmaakt als in China: men kent 'er maar eene party, zoo wel voor de ftem als de inilrumenten. Men zingt 'er uit de keel, en op een zoo aangenaamen toon, dat de Eurcpeaanfche ooren, zich 'er niet aangewennen konnen. Dit volk heeft verfcheide muzykinftrumenten, als fluiten, flageoletten, trommels, orgels, harpen, trompetten, cymbaalen, klokken, bekkens, enz. Wat de Schilderkonft betreft, dit is een konft, in welk de Japanners weinig vorderingen gemaakt hebben. Zy hebben niet, dan een zeer onvolmaakte kundigheit van de Tekenkonft, en Perfpeéïiefkonft; en zoo gy over hunne Schilderyën oordeelt, uit eenige gefchilderde papieren, die men uit dit land bekomen heeft, zoo zult gy geen groot denkbeeld, van de bekwaamheit van dit Volk, in de Schilderkonft vormen. Zy flaagen echter vry wel in het koloreit; en fchilderen de bloemen en dieren tamelyk wel. Zy geeven grooter bewyzen van bekwaamheit, in de tuigwerkelyke konften: zy bearbeiden het goud, zilver', koper, yzer, yvoor, en hout, met veel eêlheit. Hunne ftoffen en verlakte werken, overtreffen die der Chineefen; maar men kan zeggen, dat zy zich minder  Twee en Zeventigste Brief. 20^ der dan deeze laatfte, van de kundigheden bevoordeelt hebben, die men hen uit Europa heefc overgebragt. De woefte en bloedgierige aart der Japanners, heeft de zendelingen geen langen tyd gelaten, om alsChriftus te prediken, en gelyk hy door de folteringen te fterven. De zachte zeden van de inwoonders van China, hebben integendeel, aan de zendelingen den tyd geiaaten, om met hunnen Godsdienftigen yver, hunne begaaftheden in de kunfien en weetenfchappen te ontwinden. Ik heb u reeds gezegc { Mevrouw, dat de Chineezen willen dat 'er geen Porcelein in Japan gemaakt word: zie hier echter, in dit opzicht, wat my "een bekwaam Japanner onderricht heeft. " Het is waar, zeide hy tot my, dat al het Por„ celein, van 't welk wy ons bedienen, ia ons „ land niet vervaardigt word ; wy koopen een „ groote meenigte van de Chineezen; maar het „ word echter mede in ons Ryk in het landfchap „ Figer gemaakt. De ftoffe, die'er onze werk„ lieden toe gebruiken , is een fooic van v.it„ achtige kleiaarde, die men in overvloed in de „ bergen vind. Schoon zy natuuriyk zuiver is, „ zoo vordert zy echter dat men haar kneed cn „ wafcht , om doorfchyner.de te worden ; en „ deeze arbeid is zoo moeijelyk, dat hy gelegen„ heid tot een fpreekwoordgegeeven heeft: Dat j, de menfehenbeenderen één der inmengfelen zyn „ van welke dit vaatwerk famengeflclt word. Gy „ weet, voegde 'er myn Japanner by, dat ons „ oud  20ó" De Nieuwe R e i s i g e e. ,, oud Porcelein hooger dan het Chineefche gë„ fchat word, en dac het deeze voorkeur verp dient; maar het fcheelt veel, dat het geen „ thans vervaardigt word, zoo fchoon is, 't geen „ bewyft dat het geheim van de bereiding verlo„ ren is. Wy hebben nog andere koltbaarder „ vaten, als die van deeze oude fabriek: dit zyn „ onze Maa'fubos, die niet alleen de eigenfchap ,, bezitten om de thee te bewaaren, maar nog „ die van deszelfs deugden te vermeerderen. De „ Keizer heeft 'er een groote meenigte van in „ zyne fchatkamer; en men heeft geen voornaa„ ine Heeren, die 'er zich geen tot een hoogen „ prys van tracht te verzorgen. Hunne gedaan„ te koomt mer die van een klein tonnetje over,, een, uicgezondert dat de hals zeer lang is: ,, dit maakt hen zoo gefchikt om de thee te kon„ nen bevatten, even als of zy met dit oogmerk „ "gemaakt waaren. Zy zyn van een doorfchy„ nende aarde , die zeer fyn is , en een witte „ kleur heeft, die naar het groene trekt. Men „ kent hunnen oorfprong niet; maar zie hier wat „ 'er de overlevering van zegt. Men wil dat zy „ voormaals op een Eiland gemaakt wierden, „ 'tgeen Mauri genaamtword, en onder Japan „ behoort; het ligt in de nabuurfchap van Forj, mofa. Men voegt 'er by , dat dit Eiland, j, 't geen berucht om zyne rykdommen was, ,, en vooral om deszelfs Porcelein, voor„ ma'als door de zee bedolven wierd. Het is „ zeker , dat men het thans nog in een laage n baay  Twee en Zeventigste Brief. 20*? „ baay in de nabuurfchap van het Eiland For„ mofa vind, alwaar het de Visfchers, met onder „ te duikelen, gaan zoeken. Deeze baai is met „ rotzen bezet , welke men ziet wanneer het ,, water laag is. Het kan wel waar zyn, ver„ volgde de Japanner, dat eenige fcheepen, die „ met Chineefch Porcelein geladen waaren, op „ deeze klippen fchipbreuk geleden hebben. „ Wanneer men deeze vaten uit zee vifcbt, zoo „ zyn zy met fchelpen, koraalen, en andere lig„ chaamen der zee bedekt, welke 'er zich aan „ vafthechten. Zelden vind men 'er, die vol5, maakt gebleven zyn; maar bekwaame werk„ lieden, weeten dezelve met zoo veel behendig„ heit te heritellen, dat men nauwlyks bemerken „ kan, dat zy befchadigt geweefl zyn. Voor 't „ overige , zoo last men eenige plaatfen ruw, „ welke doen zien , dat zy niet na gemaakt zyn. „ Eenige worden tegens goud opgewogen." Men bedient zich in Japan, van dezelve febryfletteren als in China; en de wyze van drukken, js byna dezelve in de beide Ryken. Wat-de taal betreft, de Japanfche fchynt een corfpronkelyke, en hoofdtaal te zyn, en fchynt geenovereenkomfl met een eenige te hebben, van die geenen, die men in het Ooften fpreekt, uitgezondert eenige fpreekwyzen, die de Japanners van hunne habuu. ren ontleent hebben. Hunne uitfpraak is, in 't algemeen, zuiver, onderfebeiden, zacht, en welluidend. Zy fchryven met een penfeel, van de linker naar de rechcerzyde; maar roet de letteren ,  208 De Nieuwe 'Reisioer. ren, én op de wyze van de Chineezen: zy Voegen 'er verfcheide buigingen, en andere reekenen by, welke dienen om de woorden te koppelen, of te onderfcheiden. Deeze Eilanders, hebben geen meer vorderingen in de fcheepsvaart gemaakt , dan in de andere weetenfchappen, die meetkundige enftarrekundige kundigheden vereisfchen. Niets is armhartiger dan hunne zeemagt. De grootfie fchepen zyn Koopvaardyfchepen, welke zich van de. zeekusten niet durven verwydcren. Hun famenfiel is zoo broos, dat zy by den minflen wind genoodzaakt zyn, om een fchuilplaats in de een of andere haven te zoeken; en vermits deeze havens in groot getal, in alle de Japanfche Eilanden zyn, zoo gebeurt het zelden, dat zy geen tyd hebbe om 'er in te wyken. De reden waarom hunnen zeemagt, in een zoo onvolmaaktenfiaat blyft, is om dat de Keizers zelfs, hunne onderdaanen den luft beneemen willen, om lange reizen aan te vangen , en hen beletten om hun vaderland te verlaaten. Vermits dit Volk gelooft, dat zy alle vreemde verftandhouding ontbeeren konnen, zoo bepaalen zy zich alleen aan den binnenlandfchen Koophandel. Men kan zich nauwelyks verbeelden , hoe arbeidzaam en vernuftig hunne kooplieden zyn , en hoe veel magtige kooplieden men in dit Ryk heeft. De Portugeezen, die de eerfte Europeaanen waaren , welke op deeze Eilanden aankwamen, deeden 'er in 't eerfte zeer groote voordeden. Zy bragten 'er allerlei fnuis-  Twee en Zeventigste Brief. 209 feryën, die de Japanners met drift kochten: zy kende 'er de waarde niet van, en hier om gaven zy 'er zoo veel voor, als men begeerde. Geduurende de veertig jaaren, dat zy op Japan handelde, brngten zy'er önmeetbaare fchatten van daan ; maar hun ondergang , begon te gelyk met die van het Chriftendom ; en zy wierden door de aankomft der Hollanderen , geheel vernietigt. De voornaamfte koopwaaren, die deeze laatften naar Japan brengen, zyn zyde uit China, Tonquin, Bengale en Perzien; zyde, wolle en katoene lynwaaden, van de kuit vanCoromandel, en verfcheide andere plaatfen van Indien; lakenen en fargiën uit Europa ; verfhout , leder, buffels en hartevellen. peper, fuiker, kruidnagelen , muskaatnooten, en andere fpeceryën; kamfer , kwikzilver , vermiljoen , faffraan , aluin, lood, en f.lpeter; fpiegels, verrekykers, horologicn, en duizeud andere foorten van Europeaanfche koopgoederen. De Hollanders verruilen dit tegens goud , zilver , koper, verlakte kabinetten ,. doozen , zonnefchermen , kokers, fchoonè visfchcn, edele geiteentens, gefchilderde papieren, rottingen, ryft, ingelegde vruchten, en verfchillerde foorten van thee. De Hollandfche Maatfcbappy betaalt, aan de Stad Nangafacki, een recht van vyftien ten honderd, 't geen onder de borgers verdeelt word, om hen, in hunne, laftigheit en moeijelykheden, fchaadeloos te ftellen, van het nadeel, dat hun deeze vreemde koophandel veroorzaakt. Hy is Voor hun, inderdaad, VI. Deel. O zeef  aio De Nieuwe Reisïger. zeer haatelyk, door de geftrenge leendienften, en perfoonel\ke verpligcingen, aan welke men hen onderwerpt. Deeze vergelding is ongelyk; en een ieder word beloont, in evenredigheit van de dienften, die men van hem vordert. Onder de goederen, die de Hollanders uit Japan brengen, word alles wat de gedaante van een afgodsbeeld heeft, falie gedrukte papieren of metaalen, op welke eeyjge Japanfche letteren uitgedrukt zyn, de geldfpetiën, de ftoffen, die in dit land gemaakt worden, maar vooral de wapenen, en zelfs het geene 'er maar de gedaante van heeft, voor verboden waaren gehouden; en de overtreeding van dit bevel word met de utterfle geftrengheit gellraft. Ik weet niet, Mevrouw, of ik u reeds gezegt hebbe, dat de imvoonders van Lieoukieou, gelyk meda de Chineezen, de eenigfle vreemdelingea zyn, welke met de Hollanders het voordeel deelen, om in dit Ryk te rnoogen handelen. De Engelfchen hebben 'er mede geveftigt geweeft; maar men dulde 'er hen niet lang, alleen om dat zy ominegang met de Portugeezen hielden. De Heer Colbert wilde 'er mede een komptoir vestigen, maar dit ontwerp wierd niet ter uitvoer gebragt. De wet, die hier de aankomft van alle vreemde fchepen verbied, duid, zoo het my toefchynt, of dc zwakheit van den ftaat, of die van den geeft van hun, die hem beftuuren, aan: zoo de Zeehavens zoo wel befchermt waaren, als de Europeaanfche, wat zou dan een zoo islryk en dapper Volk, als de Japanners zyn, te duch-  TwÈE EN ZEVENTIGSTE BRIEF. 3>H duchten hébben? Voor 't overige zyn de Chineezen aan dezelve laftige regelen, als de Hollanders, onderworpen , en hebben geen meer vryheit. Hun Koophandel, is aan een zekere hoeveelheit koopwaaren bepaalt; en zoo lang zy zich ih Nangafacki onthouden, zoo zyn zy, gelyk ik u gezegt hebbe, in een zeer bepaalde plaats opgeflooren. Zy bewoonen deeze plaats, waar vari zy een zeer hooge huur betaalen, alleen in den tyd der verkoopingen , welke driemaal in het jaar gehouden worden, in de lente, in den zomer , en in den herfft. Zy hebben noch een agent, noch een directeur, gelyk de Hollanders, welke in Japan zyn verblyf houd. Als de verkooping geëindigt is, zoo fcbeepen zy zich allé weder in; en het komptoir blyft ledig. Hunne voornaamfte koopwaaren beflaan in zyde, katoen, fuiker , en allerlei fpeceryachtige , en geneeskrachtige droogeryën. Zy dryven mede een fterken handel, in wysgeèrige en zedekuridige boeken; maar voor dat .zy te koop geftelt worden,moeten zy, met de geftrengfte naauwkeurigheit,door openbaare onderzoekers onderzocht worden, waar van de eerfte pligt is, om te beletten, dat onder\ deeze vreemde boeken, geene ingevoert worden, welke over het Chriftendom handelen, In plaats van vyftien ten honderd, 't geen de' Hollanders te Nangafacki betaalen , worden dé Chineezen op zeftig gefchat; en men noodzaakc hen, om hec beloop van hunné Waaren ,- tegens^ koper, of andere koopwaaren van het land ter O iï vèï-  2ia De Nieuwe Rïisigeb. verwïsfelen: want het is hen niet geoorlooft, om gemunte geldfpeciën uit het land te brengen. Het geene men naven of baren in Japan noemt, is een foort Van zeer misvoudig geld, en waar van de verfcheidenheit, niet minder groot in het gewigt, dan in de gedaante en ftempel is. De aanmerkelykfte weegen zeven onsfen, en de minfte een en een half vierendeel loots. De kopere ftukken, worden gelyk in Cbina, aan draaden gereegen, in ongelyke getallen, tot zes honderd toe, welke omtrent veertig, of vyf en veertig Huivers hollands geld uitmaken. Al het goud dat de Japanners munten , is op dezelve wys gevormt, en overtreft in fynheit, de goude Louïfea eenigfms. De grootfte ftukken weegen een ons en zes grosfen: het gewigt van de minfte is een derde Van de grooten , zy zyn alle op verfchillende wyze gemunt. Men fchict alleen overig, Mevrouw, om u over de klsedingswys der Japanners te onderhouden, welke weinig van die der Chineezen verfchik. Zy beftaat in een af hangenden rok, die meer óf min lang is, volgers de waardigheit van den petfoon. De grootfte Heeren hebben die van icboone fyne ftoffen, met goude en zilvere bloemen, die voor hungeweevènwordejh, Onder het eerfte kleed, drasit men verfcheide kamifcolen; cn over alles e;n breëden gordel, die de botft omvangt, Zy laaten deeze rokken zeer wyd maken, de mouwen zyn zeer ruim, en de fleep zeer lang. Hunne kamifoolen hangen mede teï  Twee en Zeventigste Brief. 513 ter aarde, fchoon zy zoo lang niet.zyn. Broeken, die hager dan de kniën afhangen, korte laarsjes, en gevernifte muilen, maaken het overige van hunne kleederen uit. Alle draagen zy waaijers, die zy in hunne gordels Iteeken: maar hunne gelieflte fieraaderi, zyn een fabel en ponjaard, die zy 'er mede aan vafthechten, en waar van de greep, en fomtyds zelfs de fcheede, met edele gefteentens verfiert zyn. Het gemeene Volk draagt een rok, die alleen tot halver wege de beenen komt, en waar van de mouwen niet over de elleboogen reiken. Inden winter trekken zy laarsjes en muilen, van leder, riet, of hout aan. In andere tyden, gaan zy met naakte beenen en voeten. Zy hechten hunne kleederen, met een lederen gordel vair, die zy om de lendenen gorden. De Japanners draagen geene hoeden , dan alleen wanneer zy reizen of in den kryg gaan. De Edellieden fcheeren hunne voorhoofden, en laaten het overige van hunne hairen groeijen. De borgers , arbeidslieden, en het gemeene Volk doen het tegendeel : zy laaten de voorfte groeijen, en fcheeren de achterfte af, zy behouden echter een bos, op de wyze der Chineezen. Wat den baart betreft, zy trékken dezelve met nyptangen uit, naarmate dat hy groeit. De Japanfche vrouwen , zyn ten naaften by geiyk de mannen gekleed. Zy draagen een afhangenden rok, waar van de ftaart zeer lang is, en onder deezen rok, een meenigtekamifoolen. Het O 3 is  214 De Nieuwe Reisiger. is uit derzelver getal, dat men over de waardigheit van den perfoon oordeelt: men wil dat de vrouwen, van het grootfte aanzien, 'er fomtyds dertig draagen; het is waar, dat de ftoffe van deeze kamifoolen zoo dun is, en dat'er een meenigte noodig zyn, om een aanmerkelykedikteuittemaaken. Haar gordel is breed , en met konftige gewerkte bloemen doorzaait. De jonge dochters maaken denzelven van achteren, en de vrouwen van vooren vaft. De een en andere zyn in het hair gehult, maar verfchillend volgens haar ftaat en geboorte. De gemeene vrouwen, maken het boven pp het hoofd, door middel van een naald yaft. De vrouwen van aanzien , knoopen het van achteren, en laaten het met afhangende bosfen afhangen. Een weinig boven het linker oor, hebben zy een ftift, die boven het aangezicht uitkomt, aan welkers einde een parel of diamant vaftgehecht is r behalven dit, hebben zy noch ringen met paarlen in de ooren. Uit al het geene,'Mevrouw, dat ik u van de Japanners gezegt hebbë; moet gy hen vooreen 'geheel zonderling Volk aanzien. Herinner u de verfchillende trekken, die hunkararfteruitmaaken. Befchouw hen, in een hoek van onzen aardkloot geplaatft; hun Ryk voor alle Volken van deweereld fluitende; met geweld alle reifigers te rug dryvende; welke het naderen, die geenen tot een eeuwige gevangenis verwyzen , die door ftroomen op hunne kuften gedreeven wordep; de inwoonders de laftige wet voorfchryvende van nooit  Twee en Zeventigste Brief. 215 ïiooic uit het Ryk te rnoogen vertrekken; in één woord, van alle verbintenisfcn met andere lalden afziende, en in zekervoegen, den band der maatichappy verbreekende,.die tusfchen alle menfchen moet plaats hebben. Zy zyn des te meer verwydert van de geneigttaeit, om gemeenfchap met de vreemdelingen te onderhouden, om dat zy zich zoo ryk en aroeidzaam fchatttn, om hunne nabuuren te konnen ontbeeren, en zoo magtig en moedig, om voor alle vyandelyke beledigingen befchut te zyn. Japan is by uitftek volkryk- men is verwondert dat het, in eene zoo kleine uitgeftrektheit, een zoo groote meenigte inwoonders bevatten, en hen onderhoud verfchaffen kan. De groote wegen , zyn met vlekken en gehuchten gezoomt, die met eikanderen verknocht zyn: naauwelyks is men buiten het eene dorp of men komt in het andere; en fomtyds reift men geheele uuren, zonder eene bewoonde plaats te vinden. Behalven de meenigte menfchen, waar van het Ryk inwendig kriek, zoo zyn de zeekuften noch zoevolkryk, dat men denken zou, daé zich 'er 'alle de inwoonders op neder gezet hadden, en dat het inwendige van heC Ryk, onbewoont was. Japan vervat verfcheide Steden, waar van Meaco en Jedo, om den rang, met de grootfte van de geheele weereld twiften konnen. De Japanners zyn een krygszuchtig volk, en dat de kioekmoedigheit tot de ftoutheic voortzet; zy verachten de gevaaren , en zells den dood; zy brengen zich fomtyds om geringe oorO 4 za'  si6* De Nieuwe Reisiger. zaken om; lieden van deezen aart, laaten zich niet gemakkelyk overwinnen. Deeze eilanden, zyn, behalven, dit door hunne legging, zoo wel verilerkt , dat zy niets van hunne nabuuren te duchten hebben. De Natuur heeft hen, gelyk ik u gezegt hebbe, met een omluimige zee omringt, die met klippen doorzaait is, 't geen hen ongenaakbaar maakt. Derzelver kullen zyn Heil; en men kent maar eene haven, in welke de groote fchepen in veiligbeit ankeren konnen ; dit is die van Nangafacki, welkers nadering echter vry moeijelyk is. De Tartaaren, die China overweldigt hebben, en zoo veel andere landen hebben ten ondergebragt, 't zy in Azia, 't zy in Europa , hebben verfcheide maaien te vergeefs getracht, om deeze Eilanders mede onder hun jok te brengen: het heeft mede geen fchyn, dat dc Japanners door eenig Volk zullen omgekeert worden. De Chineezen, welke de eeniglle zyn, die zy te duchten hebben, zyn te verwyft, om een diergelyke onderneeming te bezoeken ; en de Keizer, die thans in China heerfcht, is door den lall derRegeering van zyn Ryk zoobelaaden, dat hy niet denken kan, om zyn gebied verder uittebreiden. De langduurige vrede, die Japan genooten heeft, brengt onder hen die werkelooshek niet voort, die door den tyd in laf heit ontaart: hun krygs.^uchtige aart, en een zekere edelheic van gevoelens, die van de ouders op de kinderen overgaat , fchynt hen voor altoos te beveiligen. Men gewent de kinderen, van de wieg af,  Twee en Zeventigste Brief, ai? af, aan het gerucht der wapenen; en men zingt hun alleen krygsliedjes voor. De eerfte boeken , die men hun in de handen geeft, bevatten de hiftorie van hunne helden , vooral van die geene, die zich zeiven omgebragt hebben , want men befchouwt hier deeze daad, ai de uiterfte pooging van de groothcit der ziel. Voeg hierby, Mevrouw, dat deeze Eilanders uimuntende wapenen ' hebben, en dat zy 'er zich behendig van bedienen. Zy zyn zoo nyverig om ze te behouden, dat het op leevensftraf verbooden is, dezelven te verkoopen, of hen uit het land te voeren. Eindelyk , dit Volk is arbeidzaam, tegens vermoeiiingen verhart, en kan van ,zeer weinig leeven. Ik herhaal het , een oneindig getal zaaken, die door andere Volken verworpen worden, maaken hunne nagerechten , en uitneemenfte gerechten uit. Eenige gemeene planten , eenige Hechte kruiden, en eenige fchelpvisfchen, zyn hun genoeg. Het water is hun gemeene drank : zy gaan blootshoofds en ongefchoeid, en flaapen op de aarde , of op matten , zonder eenig ander hoofdkusfen, dan een ftuk hout. Om de muiteryën voor te komen, die door de ledighcit of behoeftigheit konnen veroorzaakt worden , zoo gebruikt de Keizer de voorzorg, om een aanmerkelyk gedeelte van zyne onderdaanen , aan de openbaare werken te gebruiken. Honderd duizend werklieden, die men verandert en vernieuwt, worden dagelyks tot het bouwen van Tempelen, Paleizen, Weegen, en andere O 5 be-  ai8 De Nieuwe Reisiger. gebouwen van het Ryk, gebruikr. De Natuur heeft dit Volk met een fterk ligchaarh tot den arbeid befchonken, en met een geeft, die tot de ongemeenrte uitvindingen bekwaam is, Behalven dit, vinden de Japanners in hun Ryk, een meenigte nuttige en aangenaame voortbrengfelen. Ik heb u reeds gezegt, Mevrouw, men heeft hier alle foorten van metaalen, en halve metaalen, zwavel, kleiaarde, om metzelfteenen en vaten te vervaardigen, men heeft hier kriftal, edele gefteentens, timmerhout, een meenigte graanen en peulvruchten , en geneeskrachtige planten en droogeryën. Wat de tuigwerkelyke konftcn betreft , Japan verfchaft mede alle noodige hulpmiddelen , zoo wel van de zyde der ftoffe als die der behendigheit. Wat de wetten betreft, een der aanmerkelykfte is die geene, welke het Ryk voor alle vreemdelingen fluit; fchoon zy zeer geftreng in zich zelve is, zoo kan men echter niet ontkennen, dat zy zeer rechtvaardig is, betrekkelyk tot het karaefter der inwoonders, en met de Regeeringswys, die de Keizers zich voorgeftelt hebben, om na de verbanning van het Chriftendom in te voeren. Zy oordeelden, dat de reizen der Japanners by de vreemde volken, of die van deeze onder hen hinderlyk aan de ruft van den ftaat zyn zoudeh, om dat zy zouden ftrekken, om nieuwe gewoonten in te voeren, die onbeftaanbaar met den geeft en zeden van het Volk zyn zouden. Wanneer het Ryk eenmaal geflooten was, zoo kan  Twee en Zeventigste Brièf. 219 kon niers tot hinderpaalen aan de oogmerken en wil van den Vorft ftrekken. Zy hadden toen de Staatzucht, van de Grooten niet meer te duchten, die zy ten ondergebragt hadden, noch de onftuimigheit van het Volk, dat zy onder het jok der gehoorzaamheit' hielden, noch voor den onderftand, die zy van vreemde Mogendheden zouden erlangen, om dat zy alle Volken van hunne havens verwyderden. Van dien tydtaf, fteldenzy een geftrenge order in de Steden, en op hei Land in. Zy hervormden de oude gewoonten , en voerden nieuwe in ; verfpreiden onder het gemeen, een geeft van arbeidzaamheit en vernuft, en hielden een wakend oog, over het gedrag van hun Volk ; deeden het binnen de paaien van pligt blyven , door het groot getal opzichters, en geftrenge zedemeefters, die aanbevolen is, om een ieder tot het in acht neemen van een geftrenge deugd te dwingen, en, om het in één woord te noemen, zy maakten van het geheele Ryk, een fchool van wysheit en goede zeden. Ik ben, enz. Jedo, den 4 November 1745. Drie  aao De Nieuwe Reisiger. Du ie en Zeventigste Brief. Corea. TTeumsts myn oogmerk was, Mevrouw, V om Tartaryën te doorreizen, zoo moed: ik my te Nangafacki naar Corea infeheepen, 't geen , gelyk gy weet, zeer naby Japan lege. Wy hadden veel moeite om 'er aan te landen; om het gevaar en de moeijelykheit, die de meenigvuldige rotzen en zandbanken veroorzaaken; en waarmede deeze kult. omvangen is. Wy kwamen 'er in een gunftig tydliip aan: een Tartariefch Mandaryn, was hier even voor ons gekomen; hy was door den Keizer van China afgezonden, om eenige verfchillen te vereffenen, welke over degrensfcheidingen der beide Ryken ontftaan waaren. Ik had te Peking kennis met hem gemaakt; hy ftond toe , dat ik my onder zynen ftoet begaf, benevens een Mandaryn van den tweeden rang, en een Kapucyn, die hem door de Jefuiten was aanbevolen. Wy trokken met hem in de Hoofdftad, die King Ki-tau genoemt word; en het was hier, dat ik niet zonder verwondering zag, dat, wanneer de Keizer van China een Afgezant naar Corea zend, de Koning van dit Land, hem zelfs buiten da Stad te gemoet gaat, van een talloozen ftoet lyfwachten en hovelingen vergezelt. In tegendeel , worden de Afgezanten van den Koning van Corea, in China, met gemeene eerbewyzen ont-  Drie en Zeventigste Brie*, aai ontvangen. Zy zyn zelfs genoodzaakt, om den voorrang aan de Manderyën, van den eerften en tweeden rang, te geeven: men huisveft he.iineen gemeen huis, alwaar zy als in een foort van ge- ■ vangenis opgeflooten zyn: zy gaan niet uit, dan vaneen wacht vergezelt, die rekenfchap van hun gedrag geeven moet. Het is waar, dat de Chineefche Afgezanten , hier weinig meer vryheit genieten, fchoon men hen oneindig meer eerbewvzen aandoet. De geheele uitgeftrektheit tusfchen hunne verblyfplaats , en het Koninglyke Paleis, is met een troep Kvygsvolk btzet, die alleen gebruikt worden, om elkandercn van hand tot hand briefjes over te geeven, die men aan den Koning brengt, welke ieder ©ogenblik weeten wil, waar'mede zich deeze Sav-sdicnaar* onledig'houden. Men werpt deeze aantekeningen, telkens uit de vengfters van het huis, waar in de Afgezanten ban verblyf hebben: zy bevatten een naauwkeurige omfchryvmg, van alle hunne woorden en daaden. Alle deeze uiterlykevertaooingen van oplettendbeit, en believing, ftrekt alleen oiu hen te beletten, geheime naarversfingen van hunne Regeeringswys te doen. Vermits ik my, onder het gefolg van den Afgezant bcgeeven had, zoo was ik in den beginne aan denzelven dwang o.-.denvorpen; maar men verminderde deeze geftrengheic naderhand ; cn eindelyk liet men ons dezelve vryheit, als de andere inwoonders. De Officier, die ons den eerften dag vergezelde, en de geftrengheit veroor-  42a De Nieüwe Reisiger. deelde , met wélke zyne Landgenooten, en dè Chineezen eikanderen behandelde, was te meer over deeze onderlinge wantrouwendheit verwondert, om dat de Chineezen en de Coreërs, voormaals maar een Volk uitmaakten. " Zy, die de grootfte ervarentheit, in onze hiftoriën bezit„ ten, zeide hy tot my , willen dat de eerfte „ Vorft, die dit Koningryk regeerde, de neef „ van een Chineefch Keizer was; en zy willen ,, dat hy voor omtrent drie duizend jaaren „ heerfchte. Deeze Vorft befchaafde Corea, „ en voerde 'er de wetten van zyn land in. Zyne „ afltammellingen regeerde geduurende negen „ honderd jaaren; de Chineezen overweldigden „ vervolgens dit geweft, maakten het fchat„ fchuldig, en lieten onze Koningen alleen den „ titel van Landvoogden. Ons Ryk verkreeg ver„ volgens zyn onaf hankelykheit weder, alleen met de bepaaling, van een fchatting aan den „ Keizer te betaalen. Dit Ryk heeft verfcheide , andere Staatsomwentelingen ondergaan; dan „ was het eens onderworpen aan China, en dan was het weder in vryheit, en byna altoos in oorlog met hetzelve. De Japanners en Tartaa„ ren hebben mede een gedeelte van onze Land„ fchappen overheert; en de eerfte bezitten noch „ een kleine landftreek aan de zee, inhetgedeel„ te, dat het naafte by hunne Eilanden legt. ^ Maar het vernederendfte voor ons Ryk zyn de eerbewyzen, die onze Vorften alle jaaren aan „ den Keizer van China bewyzen moeten : zy ,i moe-  Drie en Zeventigste Brief* 223 „ moeten zich zelfs , by hunne komft tot den „ troon, door deezen Vorft laaten beveiligen, „ welke twee Manderynen afzend, om hun den „ eernaam van Koning te beveiligen. Zy cnt„ vangen deeze foort van inhulding nederge„ knield, voor welke zy een zekere geldfom be„ taaien moeten. Tot overmaat van vernede„ ring, kan de nieuwe Koning zyn vrouw de „ waardigheit van Koningin niet geven, zonder „ de cóeftemming van het Hof van Peking. Om „ u deeze verregaande af hankelykheit te beioo„ gen , zal ik u een, afchrift van een fmeek„ fchrife mededeclen, dat voormaals aan óm Kei„ zer Cangi-Hi, door één van onze Vorlien „ aangebooden wierd. " Terwyl de Officier dit zeide, nam hy verfcheide papieren uit zyn brievetas, onder welke een van deezen inhoud was : "Ik, uw onderdaan, „ (het is de Koning van Corea, die tegens den „ Keizer fpreekt.) Ik, uw onderdaan, ben een „ der ongelukkiglte menfchen. Ik ben lang zon„ der erfgenaam geweefl, tot dat my eindelyk „ een zoon van een byzit gebooren is, welkers „ ftaat ik dacht, by deeze gelegenheit, te moe„ ten verheffen. Het is uit deezen misftap, dat „ ai myn ongeluk ontftaan is. Ik heb de Konin„ gin , myne Gemaalin , genoodzaakt om van „ het Hof te wyken; en heb myne byzit in haare „ plaats geftelt, gelyk ik niet nagclaaten hebbe „ uwe Majeftei: te berichten. Maar in overwee„ ging neemende, dat zy door u tot Koningin is „ aan-  S24 De Nieuwe Reisiger." aangeftelt; dat zy lang myn huisgezin beftuurt „ heeft; dat zy my in de offerhande behulpzaam ?, geweeft is , myne moeder alle eerbewyzen „ heeft betoont, en dat zy het verlies van myne „ gunft, verfcheide jaaren befchreid beeft, zoo „ heb ik gezien, dat ik haar gunftiger bad moe„ ten behandelen. Hierom wenfche ik , om „ haar in haare voorige waardigheit te konnen „ herftellen, en myne byzit tot haar eerften ,, ftaat doen wederkeeren. Hier door zal de „ goede order, in myn huisgezin, weder herftelt „ worden, en de hervorming del-zeden, zal in „ myn Ryk een begin nemen. Ik, uw onder„ daan, heb, fchoon ik de eer van myne voor„ zaaten befmet hebbe, uwe Majefteit geduuren„ de twintig jaaren gedient; en ik ben alles aan „ uwe goedheit verfchuldigt, die my tot een „ fchild en befchermer verftrekt. Ik heb geen „ geheimen, die ik voor u verbergen wil: hier„ om heb ik my twee of drie maaien verftout, „ om u over deeze zaak laftig te vallen. Ik ge„ voel, wel is waar, fchaamte, dat ik de paaien „ van mynen pligt overtreeden ben; maar vermits „ dit het welzyn van myn geflacht betreft,'en „ de begeerte van myn volk vervullen zal, zoo „ heb ik gedacht, dat ik zonder de eerbied te ,, kwetzen, dit fmeekfchrift aan uwe Majefteit „ kon aanbieden. " Dit fmeekfchrift, wierd aan het Gerechtshof 'overgegeeven, 'tgeen dit verzoek billyk vond: hierom zond men gevolmachtigden naar Corea, om  Drie en Zeventigste BrIef. StSJ hm de Koningin in haar eerfte- waardigheit te het* (tellen, en om de Byzit af te zetten. Het is doof hetzelfde Gerechtshof, dat alle de gefchrifteri onderzocht worden, die* de Koning van Corea, aan deu Keizer van China richt ; en wanneer eenige uitdrukkingen niet eerbiedig genoeg geoordeelt worden, zoo word den fchatgevenden Vorft tot een boete veroordeelt, 'die evenredig' mét den gepleegden misflag is. Maar fchoon hy aan een vreemden Vorft onderworpen is, zoo heerfcht hy echter niet minder voKtrekt in zy.i Staateu: geen zyner onderdaanen, zelfs de grootfte Heeren niet , bezitten eenige landgoederen; 1% Koning fchenkt dezelve aan die geenen, die hy wil, en voor zoo lang als het hem goeddunk: 5 en zy keeren alle tot de Koninglyke Domein..: weder, wanneer zy derven. De Raad des Konings, is uit de voornaamfte Land- en Zee - Officieren famengeftelt. Zy e Staatsdienaars vergaderen dagelyks in zyn Paleis} maar geen van hun heeft recht, om zyn gevoele n te zeggen , zoo hy niet gevraagc word , noch zich met eenige zaaken te bemoeijen , zop hy nie< geraadpleegt word; maar wanneer zy van hunne-.! pligt wyken , zoo verliezen zy hunne landgoederen, en waardigheden, die behalven dit, hod hun gedrag ook mag geweed zyn , echter op hunne kinderen niet overgaan. Men handelt dus mede ten opzichte, van alle andere bediening,;1, van het Hof: men verlaat dezelven niet dan om hooger Ampten te bekleeden. Wat de Land- «rt VI. Deel. P S»*  22ö De Nieuwe R e i s i c e r. Stadvoogden , en de Regenten der Steden betreft, hunne bediening duurt drie jaaren; maar verfcheide behouden hunne waardigheit zoo lang niet, wr.nt zy worden om den geringften misflag afgezet. De dood of ballingfchap.zyn de gewoone ftnuTen van hunne wanbcdryven, van welke de Vorft, door een groot getal verfpieders onderricht word , die hy in alle Steden van zyn Korftngryk onderhoud. De inkomften van den Koning, beftaan in de voortbrengfelen van zyne Domeinen, en van de rechten, die op de Landeryen geheven worden: hy eigent zich de tiende van aile voortbrengfelen van het land toe ; en deeze fchatring word in goederen , en geenzins in geld geheven. De algemeene Pachters, verzamelen dezelve ten tyde van den oogft , voor dat men 'er iets van afmaait, en brengen die in de Koninglyke Pakhuizen, die in ieder landfchap opgerecht zyn. De Koninglyke bedienden ontvangen hunne jaarwedden uit de waaren, die in de landfchappen, in welke zy hun verblyf hebben, geheven worden. Behalven de tiende, waar van niemant bevryd is , moet een ieder , die niet onder de krygsbenden is opgefchreven, drie dagen in het jaar voor den Vorft arbeiden. De lyfftraften zyn hier zeer geftreng; de muitelingen en verraaders worden met hun gedacht uitgeroeit; en bet huis van den fchuldigen word geflecht , zonder dat het ieman Weder mag opbouwen. Wanneer een vrouw haaren man dood,  Drie en Zeventigste Bkizf. Hf dood, zoo delft men haar levendig tot aan de fchoudeis, op een grooten weg, in de aarde; en men plaatft naby haar een byi in den grond: ieder voorbyganger, die geen Edelman is, moet haar met dezelve een (lig op het hoofd geven; de medcogendiicu flaan haar ten eerfte dood, om haar lkaf niet te verlengen. De Regenten van een plaats, op welke een misdaad gcpleegt word, worden voor cenigen tyd van hunne bediening afgezet. De Steden verliezen zelfs hunne Stadsvoogden , en worden afhankelyk van andere Steden. Men itraft die geenen op dezelve wys, die zich tegens haare beftuurders verzetten, of hen ten onrechte befchuldigen. Een man, die zyn vrouw opoverfpcl, of eenige andere zwaare misdaaden betrapt, heeft recht om haar te dooden, mits haare misdaad klaar blykt. Wanneer hy haar aan het Gerecht overgeeft, zoo word zy met den dood geftraft; maar men laat de keus der ftraf aan haar: zy verkiezen gewoonelyk om de keel afgefneden te worden* Het overfpel is mede een hoofdmisdaad in de mannen, en vooral onder lieden van aanzien. Dd vader van den misdaadiger moet , zoo hy noch leeft, of zoo hy niet meer leeft, zyn naalie bloedverwant , de bediening van beul oefenen. Dei fchuldige kan mede de foort van ftraf uitkiezen i gewoonelyk laaten zy zich den rug met een degen doorbooren. Een ongetrouwd man , dié men met een getrouwde vrouw betrapt , word op een vreemde wys geftraft. Men ontbloot P 2 1 herrj  228 De Nieuwe Reisiger. hem van zyne kleederen, en laat hem alleen een broek aanhouden. Men fteekt hem een pyl in ieder oor, bemorfcht zyn aangezicht met kalk, en maakt hem een koper bekken aan de fchouders vafl: in deezen ftaat leiden de uitvoerders van het vonnis hem door alle de ftraaten, en flaan van tyd tot ryd op het bekken: vervolgens doec men zyn broek af, en g&eft hem veertig of vyttig flagen op de billen. Een meefter, die zynen flaaf ombrengt, zelfs om geringe zaaken, word geenzins geftraft; maar wanneer men den flaaf van een ander van het leeven berooft, zoo moet men drie maaien deszelfs waarde betalen. De manflag van een vry perfoon word dus geftraft. Na dat men den moordenaar lang met voeten getrapt heeft, zoo neemt men azyn, waar in men het doode lyk wafcht, en men giet hem dit vocht met een trechter in de keel. Wanneer hy hier door geweldig opgefpannen is, zoo flaat men hem zoo lang met een ftok op den buik, tot dat hy fterft. De ftraf der diefftal is, dat men den fchuldigen zoo lang met - voeten trapt tot dat hy dood is: dit belet echter nier dat de Coreè'rs niet zeer tot den diefftal geneigt zyn. De fchuldenaars, die hunne fchuldeifchers niet betaalen, worden verweezenomftokflagen op de beenen te ontvangen ; en deeze ftraf word alle veertien dagen vernieuwt, tot dat zy betaalt hebben. Wanneer zy fterven, zender dit gedaan te hebben, zoo zyn hunne bloedverwanten verplicht om te betaalen, of dezelve ftraf te  Drie en Zeventigste Brief. 219 te ondergaan. Dus loopt niemant gevaar, om dat geene te verliezen , dat hy te vordeien beeft: en de gemakkelykheit om een Koopman te verderven , en de beloften , aan zyne fchuldenaars gedaan, in den wind te flaan, konnen in Corea geen plaats hebben , gelyk in Europa. Het geeven van ftokflagen is hier niet minder gemeen noch fchandelyker dan in China. Een onbedacht woord is fomtyds genoeg om dezelve te verdienen. Men geeft deezen dan eens op de fcheenen, dan weder tegens de zooien der voeten, en dikwyls op de billen. Deeze laatfte wyze van ftraffen is byzonder voor de kinderen, monniken en vrouwen gefchikt. Men laat deeze laatfte hier toe een broek aantrekken, en zy ontvangen dezelve fomtyds mede op de kuiten. Men doet die geenen die ftokflagen ontvangen moeten, een zak aantrekken, die hun tot op de hielen afhangt, om hen met meer gemak te konnen ftraffen. Honderd (lagen zyn evenredig met de doodftraf; en het gebeurt dikwyls, dat de lyder by den zestigften fterft. Zoo de misdaad niet verregaande is, zoo mag men 'er niet meer dan dertig te gelyk geeven ; maar twee of drie uuren hier na, vernieuwt men de ftraf, tot het getal, dat door het vonnis bepaalt is. De (tok, van welke men zich bedient, is een lat van eikenhout, die de lengte van een arm heeft: hy is aan de eene zyde rond, en aan de andere plat, twee vingeren breed, en omtrent zoo dik als een kroonftuk. Geduurende P 3 dat  230 De Nieuwe R b i sig e r. dat men de lydcrs (laat, geven zy beklaagelyko fchreenwen. De Stadsvoogden en andere mindere Rechters konnen geen hoofdilraf gebieden, ten minde zoo bun vonnis door den Landvoogd van het Landfchap niet beveftigt is. De misdaadigers van Staat moeten door den Raad des Koning» gevonnilï worden , die echter hun lot niet beüisfen kan, zonder 'er den Vorft kennis van te geeven. liet krygsbeftunr is op deztlve wys geregelt, .nis het bergerlyke. Lder Landfchaa heeft een Generaal, aan welke vier of vyf Officieren onderworpen zyn, die ieder het bevel over een Regiment hebben. Dee;'.e Kolonellen hebben Kiptemen onder zich. die te gelyk Stadsvoogden, van een Stad of Fortres zyn. Men heeft geen Stad in dit Lur.d, in welke de Staat geen Bevelhebber onderhoud, onj de goede order te handhavenen , al was het maar een fergeant of korporaal. 'Dc Onderofficieren zyn verpligr, om een lyit te vormen, van de krygsknechten, die onder hen daan, en dezelve ten minde eenmaal ig het jaar-i aan hunnen Kapitein over te geeven, benevens een lyft van het vofk, dat onder hun rechtsgebied behoort. Op deeze wyze, heeft men altoos een naauwkeurige lyft van alle die geenen die tot den dit/nd van den Verft aangenomen zyn. De voetknechten zyn met een musket, degen, en piek gevvapent, en hebben een borflrok en langen rok aan. Men verpligt de krygsknechten, pm zich op hunne koften van vyftig fchooten van Kruid  Drie en Zeventigstb Brief. 231 kruid en lood te voorzien. Dc ruiters hebben mede een borftrok en harnas aan; maar in plaats van een musket, hebben zy esn boog, pylen, een fabel . en een foort van geesfel, die met fcherpc punten bezet is.. Men geeft hun 'sjaarlyks, zoo wel als de voetknechten, drie ftukken lynwaad om zich te kleeden. Men heeft in dit land een foort van Monniken, welkers order een foort van krygsorder is: men neemt uit hun een zeker getal om de bezettingen van de kafteelen en fortresfen uit te maaken. Iedere Stad verfchaft, op haar beurt, een hoop van deeze geeftelyke krygsknechten, die zy uit haar gebied verzamelt. Zy ftaan onder bevelhebbers van dezelve order: voor 't overige, zyn, zy aan dezelve reglementen onderworpen, als het gewoone krygsvolk. Men wil dat zy zeer dapper zyn; en zy worden voor het befte krygsvolk van Corea gehouden. De Vorft onderhoud altoos in zyn hoofdftad een groot getal krygsvolk, wiens gewoone bediening is om de wacht om zyn Paleis tc houden, en hem in zyne tochten te vergezellen. Alle zeven jaaren zenden de landfchappen, beurtelingfch, een gedeelte der vryê inwoonders, om hem, geduurende twee maanden , tot lyfwachten te veftrekken. Wanneer hy uitgaat,^ zoo gefchied dit met alk de pracht, die het willekeurig gezach zich toeëigenen kan. Hy word door alle de Edellieden vergezelt. Ieder is met de teekenen van zyne waardigheit verfiert, die in een ituk geborduurd ftuf aan de voorP 4 en  asa De Nieuwe Retsiger, pn achterzyde, een zwarte zyde rok, en een zeer preeden gordel beftaan. De OfBcieren van de ruitery en voetvolk gaan voor den Vorft, eenige piet vaandelen en (landaarden , en andere met krygsmuzyk-inftrumenten, cp welke zy fpeeiem De lyfwachr, die vervolgens komt, bedaar uit de voornaamfte borgers der hooftftad: de Vo ft is in het midden, en word onder een prachtig gehemelte gedraagen. Een ieder bewaart een diep ftilzwygetj; en uit vrees dat men hen verdenken mogt van dezelve verbroken te hebben, zoo fteeken verfcheide een klein ftokje in den mond,'d^t de gedaante van een balletje heeft: paauwlyks is het gcoorlooft dat men hneft. Alle die geenen, die zich in den weg van den Vorft bevinden, moeten hem den rug toekceren, zonder hem aan te zien. Voor den Koning gaat een voornaam Officier, die een doos draagt, waar in hy de verzoekfehriften en memoden legt, welke hem door het Volk aan het einde van een (lok aangeboden worden. Somtyds vergenoegt men zich om deeze gefchriftën aan een muur op te L uigen, om dat men niet zou konnen ontdekken van wie zy kwamen. Zy worden door lieden afgenomen, die hier mede belaft zyn. De Vorft poet ze voor hem brengen , zoo ras hy in zyn Valeis wedergekecre is; en de bevelen, die hy in deeze gevallen geeft, worden altoos op (taande voet ter uitvoer gebragt. De deuren en vengftërs van de huizen, voorby welke de Vorft trekt, moeten genoten zyn. Ver-  Drie en Zeventigste Brief. 233 Vermus Corea eerr Schiereiland is, dal alleen door een ontoegankelyken berg aan het vafte land gehecht is, zoo vefügt de Regeering haare voornaamfte aandacht op de verdeediglng van de havens, en onderhoud, met dit oogmerk, een aanmerkelyke vloot, iedere Stad moet een Schip uitruilen, op welke weinig minder dan drie honderd man is. Men wapent deeze Schepen met eenige ftukken gefchut, en een groot getal vuurwerken. Men heeft in ieder landfchap een byzonderen Admiraal, die gelaft is om alle jaaren de Scheepsmagt te bezichtigen , cn 'er verflag van aan den Opper-Admiraal van te doen. Die geene van deeze Officieren, die in hunnen pligt nalaatig zyn, worden tot debailingfchap, ftokflagen, of den dood verweezen. De Godsdienft van Foë, die in China onder het Volk zoo veel gezach heeft, vind mede veel aanhangers in Corea. Het geheele land is mee Tempelen, ter eere van deeze Indiaanfche Godheit vervult: zy zyn buiten de Steden gebouwt, om dat men geen Pagoden binnen haare muuren dulden wil; en in 't algemeen, leggen deCoreërs zich weinig op den dienft der Goden toe. Hier om ziet men hier niet, gelyk in Japan, alle die bedevaarten, en godsdienftige reizen, waarvan de godsdienftigheit het voorwendfel, en de ongebondenheit de beweegreden is; welke talryke gefhehten van Stad tot Stad, en van Landfchap tot Landfchap doen omdoolen, en die een groot getal lediggangers, ten kofte van de ligtgeiooP 5 viS'  234 De Nieuwe Reisigei?. vigheic, en het blinde bygeloof der inwoonders, doet leeven. De Corecrs maaken eenige gebaarden voor hunne Goden; maar zy hebben echter weinig eerbied voor hen. Zy vergaderen op eenige plechtige dagen in de Tempelen, ftceken eenig welriekend hout aan, 't geen zy voor den afgod plaarzen, maaken een diepe buiging, en vertrekken. Dit is byna alles, wat hunne uitwendige Godsdienftpleging uitmaakt. Zy gelooven echter dat de deugd in een ander leeven zal beloont worden, en dat 'er de ftraffen voor het kwaad plaats zal hebben. Zy hebben noch Predikers, noch Godsdienftige verborgenheden , en byrevolg geen gefchiilen over den Godsdienft.' Die geenen die Foe niet aanbidden, volgende de leer van Confucius. De monniken-, van welke dit land overftroomt is, maaken meer uiterlyken fchyn van de Goden te vereeren. Hunne bediening is denzelven dagelyks tweemaal reukwerk te offeren ; en by groote plechtigheden heeft het opperhoofd van deeze monniken het beftuur over de offerhanden. De andere monniken zyn bier by tegenwoordig, en doen de tempelen van een verward gerucht van ketels, koperen bekken en trommelen weêrgalraen. Het is alleen aan de giften van het volk, dat zy hunne Kloofters en Tempelen verfchuldigt zyn: de een en anderé zyn buiten de fteden en op de bergen gebouwr. leder Kloofter hangt af van de Stad, die het gebouwt heeft. - EcDige bevatten vyf of zes honderd van deeze geeftely- ken;  Drie en Zeventigste Brief. 235 ken: men heeft een eenige Siad, die in haar gebied vier duizend monniken voed. Zy zyn in bandeö van tien of twintig, en fomtyds van dertig mannen verdeeir. De oudfte heeft het gebied in handen; en zoo 'er één zyn pligt overtreed , zoo word hy op de wyze van het land geftraft. Wanneer de misdaad een zwaare ftraf vereifcht, zoo word de fchuldige aan den wee- . reldlykcn Rechter overgelcvert. Deeze Monniken zyn door geen geloften verbonden : het Haat hen vry om hunnen ftaat ce verlaaten, wanneer hy hen niet langer behaagt. Hunne levenswys is zeer geftreng; de Regeering overlaad hen met fchattingen en leendiemten: het Volk veracht hen, en befchouwt hen als ilaaven. Men heeft'er eenige onder, die zich echter aan het Hof onthouden, en die een vry groot aanzien bezitten. Men noemt hen de Monniken Van den Koning, en zy draagen een mtrkteekcn op hunne kleederen , waar door zy var. alle anderen Geeftelyken onderfchekten zyn. Alle de Monniken van dit land, fcheeren hunne hairen en baarden af: de ommegang van de vrouwen is hun verboden , en zy moeten zich van het vleefchceteo onthouden. Deeze drie ftukken zyn hun zoo ernftig aanbevolen , dat een ieder, die dezelven overtreed, uit het kiooftcr vexdreeven word, na dat hy wreedelyk gegeesfeltis. Wanneer zy gefchooren worden, drukt men hun een merkceeken op den arm, 'tgeen nooit verdwvnr. Zy leeven van hunnen arbeid, koophan- - del,  236 De Nieuwe Reisiger. del, bedelaaryën , en eenige liefdegiften , die hun de Landvoogden geeven, die zich aan zeer middelmaatige aalmoesfen bepaalen. Zy leggen zich mede op bet onderwyzen der kinderen toe. Wanneer hunne leerlingen deezen ftaat omhelzen willen , zoo houd men hen tot dienft van het kloofter ,• en het voordeel van hunnen arbeid, behoort aan hun meefter: na zynen dood, erven zy zyne goederen, en draagen rouw over hem, even als of hy hun vader waaren. Men heeft in Corea, kloofters van Geeftelyke dochters,-in welke men, gelyk in eenige Kapittels van Duitfchland: om 'er in te komen, bewyzen van adeldom geeven moet. Men heeft hier mede kloofters voor dochters van minder rang: de eene en andere fnyden haare hairen af: zy zyn met de bediening der Tempelen onledig, en leeven in den ongehuuwden ftaat, gelyk de Kanonnikesfen, tot dat zy gelegentheit vinden om te trouwen. De meefte Kloofters zyn op vermaakelyke en gemakkei yke plaatfen gebouwt. Men bezoekt dezelven hier , gelyk in Japan , en mogelyk , gelyk in Europa , zoo wel tot vermaak, als met een Godsdienftig oogmerk. De fchoonheit va.i de plaats lokt hier een groot getal Edellieden naar toe , die zich hier met hunne byzitten konnen vermaaken, of zelfs met openbaare hoeren, die zy hier vinden, of met zich brengen. De ongebondenheit is hier zoo groot, dat deeze kloofters veel eerder naar hoerhuizen, dan  Drie en Zeventigste Brief. 237 dan naar plaatfen van afzondering en boetdoening gelyken. Een zaak, die niet byzonder aan dit land is, is dat de Monniken bier liefhebbers van drinken zyn. In 't algemeen gefproken, hebben de Coreërs een voordeelig gelaat en geftalte, een zachten en vriendelyken aart tegens de vreemdelingen, uitgezonden die geenen, die op hunne kuftenfchipbreuk lyden; want men behandelt hen met zoo veel geftrengheit als in Chochinchina. Dit volk is eenvoudig en ligrgeloovig , en te gelyk bedriegelyk en leugenachtig. De bedriegery heeft onder hen niets fchandelyks: zy hechten 'er, integendeel, een foort van roem aan. Echter word de trouwloosheit hier van tyd tot tyd geftraft; en men heeft hier een wet, die de vergoeding gebied, wanneer men in een koop bedroogen is. Zy zyn natuurlyk verwyft, aan het vermaak en deongebondentheitovergegeeven, en beminnen het dansfen en de muzyk met drift. Hun aart is niets minder dan krygszuchtig; zy vreezen de dood, en befchouwen het ais het grootfte onheil, wanneer zy genoodzaakt zyn'om hun leeven in gevaar te ftellen. In één van hunne laatfte oorlogen me: de Japanners, verlieten zy hunnen Koning, die door de vyanden gedood wierd, en verborgen zich in een bofch, in welke 'er meer door den honger dan door het ftaal omkwamen. Men heeft hen meer dan eenmaal, voor een hand vol Europeaanfche krygsknechten zien vluchten, wanneer zy toefchooten om een fchip te  .238 De Nieuwe Reisiger. te plonderen, dat op hunne kuiten fchipbreuk geleden had. Zy hebben een zoo grooten afkeer van bloed, dat zy de vlucht nemen, wanneer zy'er teekenen van op hunnen weg ontmoeten. Het gezicht van zieken verfchrikt hen niet minder, vooral wanneer zy door een befmettelyke ziekte zyn aangetaft. Zy brengen hen buiten de Steden, en plaatfen hen, in het midden der velden, in Hutten van ftroo, in welke hunne naafte bloedverwanten hen moeten oppasfen, en de voorbygangers waarfchouwen, van ter zyden te wyken. Een ongelukkige, die geen vrienden heeft, op welkers onderftand hy hoopcn kan , word van een ieder veriariten; en men iaat hem zondereenigen onderftand iletven. Wanneer men weet dat een Scad door de peft aangetaft is, zoo worden alle de toegangen, door zwaare bolwerken afgcflooten; cn men fteic een teeken, op de daken der 1 befmette huizen, om een ieder van dezelve aftewyzen. Die Land brengt een meenigte geneeskrachtige kruiden voor:; maar zy zyn by het gemeen niet bekent ; en de Geneesheeren worden door de Groeten alleen gebruikt. De armen neemen hunnen toevlucht tot de waarzeggers en blinden,, die in Corea , gelyk elders , de Geneesheeren wel opweegen. Alle de huizen van dit land zyn armmoedig, zoo men 'er die van de Grooten van uitzondert. De daken zyn mee flroo of biezen gedekt: men moet een uitdrukkelyk verlof van de Regeering hebben , om hier toe pannen te rnoogen gebrui* ken.  Drie en Zeventigste Brie*. 239 ken. Zy zyn, behalven dit, laag en frnal, op paaien verheven , en van eikanderen afgefcheiden. De muuren zyn van aarde of ligt metzelvverk: de verdieping gclyks de grond is gewelft; men ontfteekc hier des winters vuur in, 'tgeen dezelve warmte als een kachel verfchaft. Hec geweifis met geolyft papier bekleed: het gebouw zelfs heeft weinig uitgeftrektheit, en bevat maar eene verdieping en een zolder, om 'er den voorraad op te befluiten : de huisfieraaden zyn by uitftek'eenvoudig, en beftaan alleen in het noodzakelyke. De wooningen der Edelen zyn veel bevalliger en wydlufnger : zy hebben een voorgebouw, 't geen dient om hunne vrienden te huisvefien, om maaltyden te geeven, en bezoeken te ontvangen. Men ziet 'er mede een binneplein , een waterkom, en een tuin met overdekte wandellaanen in. De vertrekken der vrouwen, zyn in hec binnenue gedeelte van het huis;, de toegang is hier toe voor alle vreemdelingen gefiooten: echter hebben zy fomtyds vryheit, om bezoek .te moogen ontvangen, cn zelfs met het gezelfchap te rnoogen eeten; maar zy zitten aan een afzonderlyk gedeelte, en altoos tegens over den man, die hen nooit uit het gezicht verheft. De Coreërs kennen geen herbergen; maar zy vergoeden dit gebrek door de edelmoedigheit, met welke zy de gaftvryheit oeffenen. De reizigers behoeven zich maar alleen tegens de ftsketfels van het ecrüe huis neder te zetten, 't geen zy ont-  240 "Nieuwe Reisiger.' ontmoeten ; en men zal hier een genoegzaams! hoeveelheit ryft, en wel toegemaakt vleefch brengen. Zy konnen hier zoo lang hun verblyf houden, als het hun goeddunkt; en mits zy niet tvveemaalen tot een huis wederkeeren , zoo konnen zy verzekert zyn , dat zy overal hetzelfde onthaal ontmoeten zullen. Het huuwlyk is by dit Volk, tot in den vier• den graad van bloedverwandfc'nap , verboden: men fluit fomtyds huuwlyken, tusfchenkinderen, die niet, meer dan zeven of acht jaaren oud zyn. Op den dag der plechtigheit, ftygc de bruidegom met zyne vrienden te paard. Na dat hy een tocht door de Stad gedaan heeft, zoo houd hy voor het huis van zyne bruid flil: de bloedverwanten komen hier op uit, en geleiden de bruid naar zyne wooning: men houd hier op de bruiloft, en het huuwlyk word zonder eenige andere plechtigheit voltrokken. Een man mag zoo veel vrouwen buiten huis onderhouden als hy wil; maar de wet verbied 'er meer dan één in zyn huis te hebben. De Grooten, die zich in alle landen boven dé wetten verheffen, neemen 'er fomtyds drie of vier: in 'talgemeen, hebben de Coreërs weinig achting voor hunne echtgenooten, en behandelen hen niet beter dan hunne flavinnen. Zy verflooten haar als het ' hun behaagt, en noodzaaken haar om haare kinderen met zich te neemen. De vrouwen konnen haare mannen niet verlaaten, en konnen geen echtfcheiding, dan door middel van Rechtspleging j er«  Drie en Zeventigste Brief. 24i erlangen. Deeze barbaarfche gewoonte , heefc ten minfté die voordeel, dat zy hec gemeene volk begunftigc. By den dood van den vader, behoort hetrykfie gedeelte der erf'portiën, als het vaderlyk huis, ca de vafte goederen, die 'er toe behooren, aan den Oüdftèn zoon; het overige word, in gelykc deelen , tusfehen de broeders verdeelt. De dochters hebben geen deel aan de erffenis , om dat een vrouw alleen haare kleederen ten huuwlyk brengen moet. Wanneer het opperhoofd van een huisgezin tot een hoogen ouderdom gekomen is, zoo ftaat hy vrywillig van zyne goederen af, en de oudfte zoon treed in de bezittng van het huis, en doet een ander van minder uitgeftrektheit, voor zynen vader bouwen; hy draagt zorg voor zyn onderhoud, en fchoon hy niets meer te verwachten heeft, zoo is hy echter niet minder eerbiedig, noch minder onderdaanig tegens zynen vader. Deeze uitneemende zeden, moeten onsaanmerkelyk en zeldzaam voortkomen. De rouw over een vader duurt drie jaaren, en en is alzoo geftreng als in China. Het is alsdan verboden, om eenige bediening te oelfenen, zich' tóöïnig te maaken , te veChten , en vooral zich dronken te drinken. De echtgenooten moeten afzoncierlyk iiaapeh; want de kinderen, welke in dien tyd gebooren worden, zoüden onwettig verklaart worden Hét rouwgewaad beftaat in een rok van grol lynwaad , onder welken men een foort van hairekleed draagt. Op hunne hoeden* n Deel Q diö  2.j.2 X) e Nieuwe R e i s i g e r. die van groene biezen zyn, draagen zy een koord van bcnnip , in plaats van een lamper. Men gaat alsdan nieC zonder rotting , of Hok , om zich van die geenen te ondericheiden, die niet in den rouw zyn. De rotting duid den dood vaneen vader aan, en de Hok dien van een moeder. Het gebruik der baden is geduurende deeze dagen van droefheit verboden; en een ieder tracht een aftcbuuwlyke en walchlyke onzinnelykheic te vertoonen. Zoo ras een man geftoryen is, loopen zyn vrouw, .kinderen, broeders, en naafre bloed verwanten, ais onzinnige door de ftraaten:.zy lcheu* ren. hunne hairen uit, en maaken een verfchrikkeiyk gehuil. Men begraaft de dooden alleen in de leute, en in den henïi; en men plaats hetlyk, tot den dag der begraaffenis , in een hut van iïroo, die op vier paaien in den tuin, of op een voorplein geplaatft word. De pverleedene is met zyne fchoonfte kleederen bekleed , in een doodkiH beflooten, waar van de famenvoegfelen naauwkeurig Huiten; en men plaatH eenige kletnoodiën nevens hem, welke men gelooft, dat hem van nut in de andere weereld zouden konnen zyn. War. neer de dag der begraaffenis bepaalt is 't geen men zeldzaam doet, zonder de waarzeggers te raadpleegen, zoo komen de bloedverwanten , des daags te vooren in het fterfhui.s, in 'c welk zy den geheelen nacht, met eeten en zich te vermaaken, doorbrengen. De lykftatie vertrekt den volgenden dag , met het aanbreeken van  Drie en Zeventigste Brief. 243 vin den dageraad: zy, die hec doode ligchaam draagen , zingen, en gaan op de maat, terwyl de bloedverwanten, en anderen, die 'er by tegensWoordig zyn, de lucht door een naar en verward gefehreeuw doen weergalmen. 'Men delft een graf van vyf óf zes voeten lengte, voor de gemeene lieden; en men begraaft de aanzienelyken in een gemetfeldc kelder, die hier toe vervaardigt is, waarna men 'er hun ftandbeeld op plaatft, benevens een opfebrift, dat den naam, de waardi 'beit, en bedieningen van den overleedenen bevat. Drie dagen na deeze plechtigheit, keert men naar de begraafplaats weder, om 'er eenige offerhanden te doen. Alle maanden fnyd men de kruiden al\ die op het graf groeijen ; en men vernieuwt de offerhanden. Deeze lykplichten zyn hier, gelyk by de Chineezen, de-voornaamfte en byna de eenigfte Godsdietiftplichten. De Coreërs hebben mede van dit Volk geleerb) Om de Weetenfchappen hoog te achten, in welke zy echter geen de-minde vorderingen gemaakt hebben. Zy hebben hunne geletcetdcn en geleerden, die men aan de twee vederen herkent, met welke hunne mm-, verlierc is: men komt tot dee7c e rrrappen door ondervraagingen. De toevloed is altoos zeer groot; maar de ftemmen worden gemeeneiyk gekocht; 'tgeen deeze eertrap•pen Beet kóilbuar rnaakr. Zy, ;die tot den grand van Doctor verheven worden,-zyn gewoonelyk met het een of ander Regeer.ingsampt, of Krygswanrdigheic bekleed. De grootfte eertrap is hier* Q 2 èü  £44 De Nieuwe Reisiger.' dat men te gelyk tot krygszaaken , en de borgerlyke Regeering gebruikt word. Men onderwyft de kinderen vroegtydig in de weetenfchappen van bet land. Hunne opvoeding heeft niets geftrengs;: men tracht hen door beweegreden van naaryver op te wekken; men onderhoud hen over de deugd en geleertheit van hunne voorzaaten; men ftelc hen voor, dat de weetenfchappen de eenigfte middelen zyn, om tot rykdom en waardigheit te komen; en deeze grootfche denkbeelden wekken hunnen yver tot de letteroeffening op. Men heeft in iedere Stad een gebouw, in 't welk men de jeugd by een vergadert, om hen de hiftorie van het land voor te ieezen, en vooral de rechtsgedingen van de beruchtfte misdaadigers, die om hunne wanbedryven ter dood gebragt zyn. De geleerdheit der Coreërs bepaalt zich aan de kennis der zedèkunde, gelyk zy in de boeken van Confucius geleerd word. Hunne taai, die van die der Chineezen verfchilt, word mede in verfchillende letters gefchreeven : de vrouwen en.het gemeene volk bedienen zich van dezelve; maar de geletterden maaken van de Chineefche gebruik, welke taal een der voornaamfte Hudién van de geleerden is. Zy hebben een groot getal boeken, 't zy gefchreevene, of die op de wyze der Chineezen gedrukt zyn. Men heeft in de Hoofdftad een talryke Boekzaal, over welke • de eerfte Prins van den bloede het opzicht heeft: dit belet echter niet, dat dit Volk zeer onkundig is 5  Drie en Zeventigste Brief. 445 is, en vooral in de Aardryksbefchryving. Zy gelooven dat 'er in de Weereld niet meer dan twaalf landftreeken zyn, welke zich niet verder dan hec Koningryk Siam uMrekken. Wanneer de Europeanen hen van andere geweiten fpreeken, zoo beginnen zy te lagchen, en vraagen hoe hec mogelyk zyn kan, dac de zon zoo veel landen kan verlichten? Zy bekomen hunne almanakken uit China, hy gebrek van kundigheden, om 'er zelfs ce konnen famenfiellen ; en zy zenden alle jaaren een Afgezant, om dezelven te ontvangen. Men reekent dac Corea, honderd en cachtig uuren in de lengte, van het noorden naar het zuiden , en honderd en twintig in zyn grootfle breedte beflaat. Het is van China, door een itaketfel van palisfaden gefcheiden, die tot grensfcheidingen voor de beide Staaten dienen ; en men telt 'er omtrent honderd en vyftig Steden in, die dezelve gedaante hebben , en in dezelve fmaak met muuren, gelyk de Chineefche Steden, omringt zyn. Dit Ryk word do«r twee aanmerkelyke Rivieren befpoelt, waar van de een ooftwaarts, en de andere wellwaarts ftroomc, fchoon zy beide haaren oorfprong uic den voet van den berg neemen, die dit Schier-eiland, methetvalle land vereenigr. De luchttlreek is hier by uitftek koud, vooral in de noordelyke gedeelcens. Hec fneeuwt hier zoo fterk, dat men genoodzaakt is, om 'er doorgangen door te maaken, om zich van het eene huis naar het andere te begeeven. In Q 3 den  iA$ DE N I E IMV E R E I S I G E R. den winter maaken de inwoonders plankjes onderhunne voeten Vaft, die by wyze van een rakét gevormt zyn, \ geen dient om zich op delheeuw te onderfchraagen. De ryft grofeit hier bezwaailyk; men zamelt hier geen katoen in; en het volk heeft geen andere ftoffe om zich te kienden, dan grof lynwaad van hennip, en fehaapenv.ichten. Hier tegen vind men 'er weder een groote meenigte gins-eng, met welke de Coreërs een fterken handel, 't zy in China of in Japan, dry ven. De zuidelykc deelen zyn zeer vruchtbaar, en verfchaften alle lévensbehoeften. De Japanners hebben baar gelecrt, om den tabak aan te kweeken, welkers gebruik by hen voormaals onbekent was. Thans maaken 'er de mannen en vrouwen eeti algemeen gebruik van ; men leert de kinderen, reeds in den ouderdom van vier of vyf jaaren , tabak rooken. Wanneer men hier voor de eerfte maal tabak bragt, zoo betaalden de inwoonders dit kruid, tegens een gelyk gewigt zilver ; en vermits zy gelooven, dat deeze plant porfpronkelyk uit Holland komt, zoo belcbouwen zy Holland, als het befte land der vveereld. Corea brengt lood, yzer, en zilver voorc; tyger- marter- en beveryellen ; vee van allerlei foorten, en een meenigte wildoen tamme vogelen. De krokodillen fchynen hier zeer gemeen te zyn, en even greetig naar het vleefch der menfchen. De Coreev», die, gelyk ik gezeg. hebbe, niet de Chineezen en japanners koophandel dryven, brengen naar deeze landen lood, hennip, en  Vier en Zeventigste Brief. 247 en vooral gins-eng Zy ontvangen hier tegens. ipeccryën , papier , vvvlriekendhouten andj.v. koopwaaren. 'Men heek bier geen andere geldfpeeiën, dan kleine ftükjeS koper: de'groote belaaïingen gélcbiédén in baaren zilver , die niet gemerkt zyn- Zie daar, Mevrouw, alles wat ik u van een land berichten kan, alwaar ik my niet lang in denk op te houden. De Afgezant, die my toegedaan heeft om hem in deeze hoofdftad te vergezellen , is met een gewigtige onderhandeling met de Mantcheouxlche Tanaaren gejaft; en ik zal my van deeze gelegenheit bedienen, om door. my zells kundigheden van de zeden en gewoontens eer Tarraaren te verkrygen. Ik ben, enz. King-Kt- Tan. T!°of<1flad van Corea, den 15 l'ebruary 1747. Vier en Zeventigste Brief. Ooflchk Tdrtarycri. % Ter wonder u niet, Mevrouw, over de V groote uirgeflrektheit van tyd ,v die gy rus•fchen de dagreekenina: van deezen brief, en die van den voorigeu bemérkèn zult:, ik heb onmeecbaare landen doorreift, in welke men geen gemeenfchap met Euröpé onderhoud:' op wat wys zou ik u een brief hebben laten toekomen? Ik Q 4 denk  ü48 P i Nieuwe Reisiger. denk niet dat ik 'er gelegenbeit toe zal vinden , voor dat ik in Tartaryën zal gekomen zyn; en ik hoop dat gy te gelyk alle die geenen ontvangen zult, die ik u uit dit land fchryven zal. Ik heb u reeds meer dan eenmaal van de Mantcheouxfche Tartaaren geiproken, die, in de voorgaande eeuw, China overweldigt hebben. De gevoelens zyn verdeelt, over den oorfprong van dit Volk : eenigen doen hen van een wild Volk afframmen , dat het ooilelyke gedeelte van Tartaryën bewoonde; anderen doen hen van de oude Tartaaren nederdaalen, welkers Ryk voormaal5" byna zoo uitgebreid als China was. Het is zeker, dat zy voor hunne overwinning een geringen Üaat vormden, en zich voor leenmannen van die zelve Chineezen eerkenden , welkers meelters zy thans zyn. Men heeft noch andere Tartaaren , die men Mimgols noemt: zy bewoonen bet weltelyke gedeelte, en verdeelen zich in verfcheide takken, waar van eenige aan den Keizer van China, en andere aan Kans, of byzondere Vorlien onderworpen zyn. Dus, Mevrouw, word het geene men Groot, Tartaryën noemt, door twee Volken bewoont, de Muntcheoux en de Mongols, en het beflaat meer dan een derde gedeelte van Azia. Deszelfs lengte van het ooiten naar het wellen, bedraagt omtrent twaalf honderd uuren; en deszelfs breedte van het zuiden naar het noorden, omtrent drie honderd uuren. Ondanks' deeze groote uitgefirektheit, gelykt Tartaryën thans niet  Vier en Zeventigste Brief. 049 niet meer, naar het geene het ander den beroemden Jenghis-Kan was. Wanneer zy door deezen Overwinnaar aangevoerc wierden, zoo hebben zy zich onder den naam van Mongoïs , en Tartaaren berucht gemaakt, welke die van hunne twee voornaamfte horden of (lammen waaren. Wanneer dit Ryk in 't vervolg te gronde ging, zoo hebben alle de Mogendheden 'er eenige ftukken van afgefcheurt; en de grootfte helft van dit onmeetbaar Ryk, behoort thans aan de Chineezen en Rusfen. Het ooftelyk Tartaryën, of het land der Mantcheoux Tartaaren, dat als een landfchap van China kan befchouwt worden, is in drie landvoogdyfchappen verdeelt: de Mandaryn, die ik vergezelde, had bevel om dezelven te bezoeken. Het eerfte heeft de Stad Mugden tot Hoofdftad, die zelfs voor die van het geheele volk kan gehouden worden. De Mantcheoux , hebben haar met verfcheide openbaare gebouwen verfiert, en 'er dezelve Gerechcshoven als te Peking in opgerecht, die alleen uit inboorlingen van het land beflaan. Deeze Gerechtshoven vonnisfen volftrekt, en zonder dac men 'er zich van op anderen beroepen kan, over het geheele gebied, dat de Chineezen in Tartaryën bezitten. Mugden is mede de verblyfplaats van een Tartariefch Veldheer, die eenige Luitenants onder zich heeft, en hec gebied over een aanmerkelyke krygsmagt, van heczelfde volk voerc. Q 5 °P  j»5o De Nieuwe Reisi.ger. Op eenigcn afftand van de poorten van de Stad, toonde men my twee pivchcige praalgraven, in welke de twee eerfte Vuiitca, van het regeerende huis, .begraa ven zyn. De Mandaryncn, zyn met het onderhoud van deeze graven gclaft, en bewyzen, op bepaalde tyden, aan de nagc dachtenis van deeze Vorlien, dezelve eerbied, als of zy noch op den Troon zaten. De Stadsvoogd van Mugden, ontving ons met alle eerbcwyzen, en gaf ons by onze aankomll een feell, op de Tartaarifche wyze. Het beftond uit twee fchotelen, kwalyk gekapt en half gaar vieefch, benevens een andere fchotel, die byna een geheel fchaap bevatte , dat in ftukken gefneeden was. Men voegde hier ryft, zuure melk, flap ylecfchnat by, in 't welk men kleine fneeden vleefch zag dry ven: eindelyk, een groote meenigte-thee wierd niet vergeeten. De fchotelen, die van koper waaren, wierden ter aarde op matten voorgedienc, welke tot een tafel, tafellaken en fervetten verftrekten- Men diende mede een wyn voor, welke 'er zoo flecht uitzag, dat geen van ons moe $ noeg bezat, om 'er van te drinken, Ik Vffltttó in het Paleis van den Landvoogd gehuiftveij ; en den volgenden dag na onze aankpjnft,. ck;ed ik een wandeling een uur van de Stad., Aan, 4e eene zyde, zag ik vlakten, die met rundefe-fl §n fehaapen bedekt waaren ; en aan de andera u$drjirgellrekte boomgaarden, of liever bpsfehen van appel- en peereboomen. Ik merkte te gelyk op, dat deeze landftrcek niet minder een overvloed van  Vier en ZeventigstbBrie*. *5j van gierft, katoen, en taiw uitlevert, als zy een meenigte van vruchten eri vee verfchaft. ik zal u, Mevrouw, niets van verfcheide Steden ven di't land berichten; zy verdienenweinigoplerendheit: geringe Europifche vlekken, zyn voikryker en beter gebouwt; en.een,boete Schouti in Eur ropa is beier gohuisveft, dan hier een Voorzitter van een fouverein Gerechtshof van die.land. i\Ln ziet hier weinig landhuizen; dé vermogende lieden woonen alleen in de Steden; wanneer zy in in den zomer het land vermaak willen genieten", zoo houden zy zich onder tenten op : de jacht is byna hun eenigfte uiefpanning. | Mugden, in welk wy ons-cenigen tyd.ophierlden, is de eenige Stad van dit- landfchap,. die deezen naam verdient. De nabuurfchap van C rea , maakt haar zeer handelryk. Haar voornaamfte handel, die byna den ge heel en ryk dom van het land uitmaakt, bcllaat in papier van kar toen, 't geen byna zoo wit en doorfchynende li, als het onze is. Men voert het in groote meenigte naar China, alwaar men hec in plaats van gk- , voor de venglters gebruikt. Het is, zoo men zegt, op een beroemd-ep berg, die in de nabuurfchap van deeze Stad is, dat men den wonderbaaren vogel vind, van welke de Chineezen in alle hunne hifloriën fpreeket), en die zy in al hun fchilderwerk afbeelden. Wanneer men hunne boeken, vertellingen, of afbeeldingen gelooven kan , zoo heeft dit dier het ligchaam als een kraanvogel, de hals als een flang,  &5* D« Nieuwe Reisiger. flang, en een fraart als een draak. Zyn gezang is zeer welluidend : hy zet zich nooit op een boom, noch eet geen vruchten. Geen Chineezen durven verzekeren, dat zy hem ooit gezien hebben,- maar alle zeggen zy dat hy in weezen is, en dat het een goed voorreeken is, wanneer men hem zier, Zy zeggen dat 'er een by de geboorte van Confucius verfcheen. Herinnert u, Mevrouw , deeze vogel niet de Phenix van de ouden die, by de vernieuwing van ieder tydperk, uit Arabië of Indien voortkwam, en zich aan de menfchen vertoonde, komende uit zyne asfche weder te voorfchyn ? Hy bragt zyn afgelegt ligchaam, in de Stad Heliopolis, ofZonnellad, op het Altaar der zon. De tyd van zyne verfchyning heeft verfchilt, volgens den aart der tydperken, die men verwachtte. De Japanners hebben mede een verdicht dier: dan eens is het een gevleugeld viervoetig dier; dan weder een arend van een ongelooflyke fnelheit, en die een uitneemende aart van weldaadigheit, voor het geheele menfchdom bezit. Hy word als een voorlooper van de goudene eeuw, en als een gelukkig voorteeken befchouwt, dat zich alleen onder een byzondere lameniterring vertoont, om de geboorte van goede Koningen , Helden, groote Philofophen, en zeldzaame mannen aantekondigen. Onder andere uitfpanningen , die ons de Stadsvoogd van Mugden verfchafte , zoo noodigden hy ons tot een jachtparty op de Tartaarfche wyze. Ik heb u de befchryving van deeze wy-  Vier en Zeventigste Brief. 255 w.yze van jaagen, in een myner brieven, over het land van den Mogol medegedeelc. Wy vongen, in den tyd van drie uuren, meer dan honderd en vyfcig haazen ; in een kring van drie of vier honderd mannen voetvolk, die met boogen en pylen gewapent waaren. De Afgezant, en eenige andere voornaarae Amptenaars, kwamen alleen te paard in den kring, en fchooten op het wild. Onder deeze meenigte van haazen, zochten eenige door onze beenen te ontfnappen; de andere wierden vertrapt, of met fchoppen teruggedreeven. Men zag 'er eenigcn met den pyl in den rug voorcloopen, en anderen kwamen op driepooten aau fnellen, om dac de vierde gebroken was. Een meenigte knechts, die buiten den kring mee honden en dokken geplaatft waaren, belettende anderen om te ontkomen. Vermits onze Tartaarifche Afgezant zich niec lang op ieder plaats moell ophouden, zoo vervolgden wy onzen weg mee nieuwen voorraad; wy kwamen wel ras in hec Gouverneurfchap van Kirin - U!a , dac het tweede van het land der Mantcheoux is. Wy traden in hetzelve na een vermoeijende tocht, door woede vlakcens en onbewoonde bosfchen. Deeze Stad heefc niets aanmerkelyks: haare muuren zyn van aarde; en da gebouwen gelyken veel eerder hutten, dan huizen. ' Ninguta, is niet aanrnerkelyker ncch beter gebouwc; men moet 'er echter de Voordeden van uitzonderen, welkers huizen vry aangenaam zyn. De omleggende bosfchen, brengen den kod- ba-  «54 De Nieuwe R e i s i g e r. baren wortel gin-feng voort, die 'er in overvloei groeit, cn'er eenen aanmerkelyken koophandel veroorzaakt. Om deeze byna onbewoonde landfucck te bevolken, zoo zend de Keizer van China, 'er alle de misdaadige Tartaaren en Chineezen, in ballingfehap naar toe. Wy vertrokken van Ninguta; en geduurende eenige dagen, dat wy door de woeitynen trokken, ontbraken ons noch aangenaame ichouwfpeelen, noch fchoone uitzichten. Dikwyls kwamen wy eensklaps, na door een bergachtige en ruwe landftreek getrokken te hebben, in fchoone vallyen, die door beekjes befproeit, en met bloemen verhert waaren. Ik zag geheele fheeken met geele leliën bedekt, die veel fchooner en welnekender dan de onze zyn. Wy trokken over verfcheide rivieren, dan eens in barken, en dan weder te voet. Die geenen die men Ufurinoemt, is, zonder tegenfpraak de fchoonfte van dit gewei: , zoo wel om de helderheit van haar water, als om de uitgellrektheit van haaren loop. Men ziet ter rechter en linkerhand , dorpen op de oevers gebouwt; en zy bevat een overvloed van visfehen van allerlei foort, waar van een gedeelte tot voedfel van de inwoonderen dient; een ander om traan te vervaardigen, die men brand, en het overige word in de zon gedroogt, en voor den winter bewaart: en dit voedfel dient zoo wel voor 'de heeften als voor menfehen. De honden zyn hier van groot nut; men fpant hen voor fleeden ; wanneer de vloed der rivieren, door de kou-  Vier en Zeventigste Brief. 255 koude, geftrcmt is; en zy loopen met deezefleeden, over het ys en de fneeuw, met een óngelooflyke Ihelhéit. Men is gewoon, om'creenigen voor uit te taten loopen, om hetfpoortebaanert, anderen volden met tui.gen belaaden; en men doet hen van tyd tot tyd afloslen, tot aan het einde van de reis, Zy doen . fomryds zonder ruften, een tocht van tien uuren. De vifchvangll verfchaft dit volk niet alleen levensmiddelen, mikt zelfs 'kleederen: het bezit de konft, om de vellen der visfeftén te bereiden, en dezelven in diervoegen te verwen, dat men ze voor zyde ftoffen zou aanzien. Hunne kleederen komen in vorm met die der Chineezen overeen, alleen rnet dit onderfcheid , dat de lange mantels, met welke de vrouwen zich bedekken, aan de randèn met koperen' penningen of fcheiietjes bezet zyn , welke veel gerucht maaken. Haare hairen, die in verfcheide vlechten geftrikc zyn, zyn metfpiegeltjes, ringen, naalden, en andere fnuisferyën-bedekt. Deeze volken ontbreeken graanen, vruchten en vee ; de rivieren zyn hun eem"ge rykdom. Niets is beroemder in de'hiftorie der Mantcheoux , dan de rivier Songari,' en de berg , uit welke zy haaren oorfprong neemt. Deeze rivier is aan'merkelyk, door de meenigte van fleuren, die zy bevat; en déeze berg doör'zyne-hoogte en wirheit. Het zand, merweike hy bedekt is, geeft hem deeze kleur, die hem den witten btrg doet noem- n, Vyfrotzen, vin een ongemeene hoogte, bedekken zynen top, en hebben de gedaante van ver-  &5Ó De Nieuwe R e i s i g e r» vervallen pyramiden : zy worden geftadig door nevels bevochtigt. Tusfchen deeze rotzen heeft men een diep Meir, uit het welk de Songari voortkomt. De bewoonders van de oevers van deeze rivier fchynen geen godsdienft , noch eenig denkbeeld van denzelven te hebben. De Chineefche afgoden, hebben noch geen toegang onder hen konnen verkrygen, ongetwyfelt om dat de Bonzen weinig fmaak in een arm land vinden konnen, alwaar zy zich noch getnakkelyk zouden konnen huisveften, noch zich verryken. Ik heb u , Mevrouw, een gedeelte van de woeftynen van Ooft-Tartaryën doen doorreizen, in welke ik my mogelyk noch zou bevinden , zoo ik my niet in het gevolg van een man van dat aanzien, als onzen Afgezant, bevonden had. Vermits hy met bevelen van dit Hof gelaft: was, zoo ontving men hem overal met de grootfte eerbewyzen: men gaf ons over al een geleide van krygsknechten mede, en verfchafte ons voorraad en leidslieden. Wy hadden mede geen gebrek aan vaartuigen, om over de .rivieren te trekken , en paarden om op re ryden. Eindelyk kwamen wy te Tsi - Tsi - Kan, het derde Landvoogdyfehap van de Mantcheouxe Tartaaren. Het ontleent zynen naam van een nieuwe Stad, die door den Keizer Cang Hi gebouwt is , om zyne wingeweften tegens de Rusfchen te befchermen. In plaats van muuren, is zy met palisfuden van een middelrnaaüge hoogte omringt: deeze wor-  VtER en Zeventigste Brief. 25? Worden weder door een vry goeden aarden wal omvangen. De bezetting beftaat voornamelyk uit Tartaaren; en het grootfte gedeelte inwoonders zyn Chineezen, die hier om den koophandel komen, of'er om haare misdaaden gebannen zyn. Hunne huizen zyn buiten de palisfaden geplaatft, die weinig anders dan de Gerechtshoven, èn het paleis van den Stadsvoogd bevatten. Op eenigeii afftand van deeze Stad, aan den oever van dé Sagkalia, heeft men een andere, die den naam vari de Rivier draagt, in welke men de zabel - marters verkoopt, welke hier veel fchooner dan ergens elders zyn. De Mantcheoux brengen hen van vyftïg uuren verre; en zy maaken de voornaamfte rykdommen van dit volk uit. Men heeft honden, die op deeze jacht afgericht zyn: zy klimmen op de fteilfte plaatzen, en kennen alle de liften vart deeze dieren. De groote bosfchen, met welke deeze landftreeken bedekt zyn, maaken hen zeer gefchikt, om deeze koftbaare bontwerken op te fpooren. Tusfchen deeze bosfchen cn de Steden, leveren de velden overvloedige oogften uit; en de dorpen, die even als op eikanderen gehoopt leggen, fchynen met de Stad, een eenige groote Stad uit te maaken. Behalven deezen handel in Martervellen, die hier zeer aanmerkelyk is, verkoopt men hier een meenigte paarlen: menvïfcht dezelven in byna alle kleine rivieren, dieindeSag-' halia uicvloeijen. Deeze visfehery, is eenvoudig' en gemakkelyk. De duikelaar duikelt in het water, en verzamelt alle de fchelpen, die hy vind.VL Deel. R Ötf  258 De Nieuwe Reisiger. De anderen openen deeze midlerwyl, en haaien'er fomtyds groote paarlen uit, maar die byna altoos gebrekkig zyn. Men vifcht dezelven in de Saghalia niet, 'c zy dat zy 'er inderdaad geenen bevat, 't zy dat de diepte van haar water belet, om 'er in te duikelen. Mer-Ghen, is een andere grodte Stad van het Landvoogdyfchap Tfi-Tfi-Kan; zy is vry volkryk, maar flecht gebouwt. Haare muuren zyn van darde; en fchoon de omleggende ftreeken, in 't algemeen, onvruchtbaar zyn , zoo zamelt men 'er echter zoo veel koorn en gierft in, als noodig is, om de Inwoonders te voeden. Behalven de Mantcheoux, die Meelters van die Land zyn, heeft men hier noch de Tartaaren, Solons, en Tunguts, welkers zeden en gewoontens verfchülen. De Solons, die veel behendiger en fterker zyn , kennen geen andere bezigheit dan de jacht. Hunne vrouwen ftygen te paard, fchieten met den boog, en vergezellen haare mannen, in het vervolgen van de harten en marters. Wanneer zy gezamenlyk tot deeze oefening vertrekken, zoo maaken zy een getal van twaalfhonderd perfoonen uit: zy zyn alsdan met korte en naauwe kamizoolen van'wolvenvellen bekleed. Zy voeren honden, paarden, en leeftocht voor drie maanden met zich. Zy leven, geduurende deeze tyd, in de bosfchen en op de bergen, voor de geftrengfte koude biootgeilelc, en duizendmaalen in gevaar, om door de wilde dieren verfcheurt te worden. Niets beneemc deeze  Vier en Zeventigste Brief. deeze onvermoeide jaagers den moed; noch ys, noch overftroomingen der rivieren, noch de bekommernisfen van een omzwervend en eleffdig leeven. Zy keeren in de lente tot hunne woonir.gen weder, en komen in de Steden, om de vellen der dieren te verkoopen, die zy gedood hehbeni De febconfte worden voor den Keizer afzonderlyk gehouden; en dit is de eenigfte fchatting, die hy van deeze volken vordert. De andere worden tot een zeer hoogen prys verkocht, fchoon dit een koopwaar is, die in dit land voorkomt. Hunne waarde vermeerdert, naarmate dat zy zich van Tartaaryën verwyderen; hierom is hunnen prysonmaatig, wanneer zy in Europa komen. Men vangt de Zabel ■ Marters , op een andere wys als de andere wilde dieren; hun vel is zoo zacht en cel, dat, zoo men hen maareenigzins befchadigt, zy niet verkocht konnen worden. Men bedienc zich alleen, om hen te vangen , van een klein hondje en een net. Wanneer een jaager,het fpoorvan een Marter opdefneenw ontdekt, zoo vervolgt hy dit dier fomtyds twee of drie dagen, tot dat het dier, vermoeit zynde,op een boom klimt. De Tartaar fpan: als dan zyn net om den boom, en onefteekt een vuur aan deszelfs voet. De Marter ruikt zoo ras den rock nier. of hy klimt neder, en valt in het net van den jaager. Men gelooft dat de Salons van verfcheide Horden afkammen,die door de Mantcheouxe Tartaaren ten ondergebragt zyn. De Tungufs of Tungufen, ontkenen hunnen naam van een rivier vari R s , Sy-  g6*o De Nieuwe Reisigerv Syberiè', van welke deeze Tartaaren oorfpronkelyk zyn : zy verfchillen van de Tungufen , in taal, zeden, en kleedingswys. Zy hebben geen huizen, maar legeren zich in de bosfchen, of op de oevers der rivieren. Wanneer zy op de plaats gekomen zyn , alwaar zy zich (til willen houden , zoo fteeken zy verfcheide ftaaken in de aarde , die zy met de toppen by een binden, met 'ér echter een opening in te laaten, om den rook doortocht te geeven: zy bedekken dezelven met fchorfen van berkeboomen, die zy aan een hechten, en plaatzen de haareftede in ' 't midden. Deeze Volken zyn beleeft en menfchclyk, en beminnen den tabak en brandewyn zeer fterk De mannen zyn groot , zwaar en eerbaar , devrouwen van een middelmaatigegeftalte en deugdzaam. Ik heb verfcheide van deeze Tartaaren gezien, die op het voorhoofd eironde afbeeldingenhadden, en die van een tak van een boom, ^die aan den hoek van het oog zyn begin neemt en tot aan den mond voortloopt. Zy teekenen dezelve in hunne kindsheit, door het vleefch met een naald te doorbooren en 'er houtskool in te wryven; dit laat teekens na, die nooit uitgewifche konnen worden. De vrouwen zyn met de vacht van het eene of andere dier bekleed, die haar tot op de knyen afhangt: zy maaken het mee een gordel vaft, die drie vingeren breed, en met de naald geborduurt is. Aan iedere zyde hangt eenen yzeren ring, in welken zy hare pyp enandere diergclyke zaaken vafthechten. Zy vlechten  Vier en Zeventicste Brief. 261 ten hunne hairen, die zeer zwart zyn, om haar hoofden, phatfen-'er een muts van bont op, die haar zeer bevallig ftaat. Zy draagen mede kleine laarsjes van Daflèvellen, die zy met een riempje om den enklaauw vafimaaken. De kleeding der mannen is zeer eenvoudig en zeer zinnelyk: zy beftaat in een kleinen rok van vellen, die zeer naauwe mouwen heeft, en waar van het hak bukenwaards gekeert is. Hunne broeken en kouflen zyn. van dezelve ftoffen, en alles is'van een Huk. Hunne muts. die van eekhorens ftaarten gemaakt is, heeft op de kruin een opening, om het hak door te laaten, 't geen in vlechten afhangt. Zy draagen hunne pylen in een koker op den rug, en hunnen boog in de linker hand. Zy zyn, behalven dit, met een korte lans, en een kleine pyl gewapent. Met deeze wapentuigen taliën zy de wilde dieren aan, en dooden hen; want zy zyn zeer behendig, en zeer dapper. In den winter, 't geen de jachttyd is, bedienen zy zich van een foort van fchaatzen , die van ecu nuk zeer licht hout gemaakt zyn. Zy zyn omtrent een voet lang, en vyf of zes duimen breed: aan het achterfte gedeelte zyn zy vierkant, en fpits aan de voorzyde , met een leertje in hec midden, om den voet door te fteeken: zonder die zouden zy over den fneeuw niet gaan konnen; maar men kan 'er zich alleen in de vlaktens van bedienen. Zy hebben, om over de bergen te trekken, een ander foort van fchoeifel, dat mee yellen omkleed is; en waar van de opftaande R 3 hai-  z6i De Nieuws Rhsiger, hairen hen hetuitglydcn beletten, Zy klimmen met vee! gemak op de hoogtens; en wanneer zy ne, derdaalen willen, laaten zy zich afgiyden, zonder dat iets hen wederhoud. De Tungufen , waaren voormaals een talryk volk; maar de kinderpokken hebben hun op een yèrbaazende wys doen verminderen. Zy kenden deeze kwaal voor de komft der Rusfen niet: zy dochten haar zoo zeer, dat wanneer 'er iemant door aangetaft word, zy een byzondere hut voor hem oprechten , en eenig voedfel en water by hen plaatfen ; waar na zy met alle hunne tenten opbreeken, en zich elders gaan legeren: : hem een beter denkbeeld van de „ Europifche taaien, die hy boven de Chineefche , verhefte , maar echter altoos minder dan de ,, zyne fchatte. Schoon het land der Mantcheoux ten naaftert by onder dezelve graad van noorderbreedte als Vrankrvk legt, zoo verfchilt hec echter zeef veel, met betrekking tot de luebtsgeftehheit en de voortbrengfelen der aarde. De koude doet zich hier veel eerder gevoelen, en mee veel meer geweld dan in onze ge wetten: van het begin vart VI Deel. S Seï"  274 De Nieuwe Reisiger. September beginnen de groote rivieren reeds ya af te voeren. Deeze uitlTeekende en vroegtydige koude word, voor een gedeelte, door den overvloedvan falpeter, die de aarde uitgeeft, veroorzaakt, en voor een gedeelte door de dikke en ondoordringbaare boffchen, met welke het land bedekt is. Men ziet hier talryke kudden van zekere geele geiten, die aan dit gewelt byzonder zyn: Dit zyn noch Gazellen, noch Damharten, noch Reen. De mannetjes hebben hoornen, die een voet lang zyn: zy zyn aan den oorfprong een duim dik , en hebben knobbels op regehnaatige afttanden. Derzelver kop gelykt naar die van onze fchaapen, en hunne gel ral te en hair naar dat der Damharten ; maar hunne beenen zyn veel langer en dunner. Zy zyn by uitdek vlug; en vermits zy zeer lang loopen konnen , zonder dat zy vermoeit worden, zoo zyn 'er geen windhonden, die hen in het loopen achteibitalen konnen. Hun vleefch is vry malfch en fmaakelyk; maar de Tartaaren kennen de kond niet om het te bereiden. Deze dieren trekken in troepen voort, en onthouden zich gaarne in de woede vlakten: men ziet hen nooit in de boflchen. Zy zyn zoofchuuw, dat wanneer zy een menfch zien, zy niet ophouden met te vluchten, tot dac zy hem uit het gezicht verloren hebben. Zy loopen in een rechte lyn voort, en altoos achter eikanderen , zonder dac men 'er ooit twee nevens een ziet. In dit zelfde gewed ziet men Muilezels, welke dit byzonder hebben, dac zy huns gelyken voorc- bren-  VieR en Zeventigste Brief. 275 brengen , en dat men hen .niet gewennen kan om latten te draagen. De Jaagers dooden 'er fomtyds eenigen ,om zich met hun vleefch te voeden, 't geen zy uitmuntend vinden. De Paarden eit Drommedarisfen,die de bosfchenbevvoonen,loopen veel fneller dan de tammen. Zy weiden in kudden geiyk de fchaapen, en laaten zich nooit naderen. De Paarden, vooral, konnen niet getemt worden , ten minfte zoo men hen niec jong vangt ; en zy bezitten een waakzaamheid die alle verbeelding te boven gaat. Men heefc 'er altoos één, dat zich op de hoogten onthoud; en wanneer hec eenig gevaar ontdekt, zoo waarfchuuwthet de anderen door zyn gegrinnik; waar opzy alle de vlucht naar de bofïchen neemen, als een troep geiten. De hengit. komt achteraan en byt die geenen in den Haart, welke niec fterk genoeg loopen. Ondanks deze groote vernuftigheit, zoo worden zy echter door de Tartaaren fomtyds verrafchc, die hen 'op zeer vlugge Paarden vervolgen , hen met Janfièn dooden, hun vleefch eeten, en zich van hunne vellen bedienen , om 'er op te (kapen. Ik heb in het land der Solons, een foort van Elandï gezien, diedc grootte van onzeosfen hebben. De Chulpn is een ander viervoetig diers dat de ged ante en kleur van den wolf heefc: hec beeft lang, zacht cn dik hair; deszelfs huk word door de Rusfen en Chineefen fterk gezocht, die 'cr zeer fchoone peheryen van vet-» vaardigen. De Tygers , deeze vvoefte dieren « S 3 zy a  2?6 De Nieuwe R e i s i g e r. zyn zeer gemeen in Tartaaryen, gelyk mede de Luipaarden. De eerfte hebben een vaalroode rosfe huit,die met zwart gevlakt is: hunneoogen zyn glmfterend rood, en geeven hunne woede te kennen, en hun geluid boezemt fchrik in. Men zegt dat, wanneer een Tyger door de Jaagers omringt word, hy eerlï onbeweeglyk ftaat op het gezicht van hec gevaar; maar wanneer hy geweldig aangetaft word , zóo word zyne woede opgewekt, en hy vale mee verwoedheit op den eerften aan, die zich voor hem vertoont. Het vel van dit dier word zeer hoog te Peking gefchat; het dient om de draagstoelen der Mandarynen , by openbaare plechtigheden te bckleeden. De Luipaarden zyn veel kleiner dan de Tygers, met welke zy anders veel overeenkomft hebben. Zie hier op wat wyze de Hartenjachc in Tartaaryen gefchied : men voert eenige koppen van Hinden met zich, die men op uitftcekende plaatfen ftelt , en men bootft de ftem deezer dieren ra. Hier op komen alle de Harten uit de nabuurfchap in meenigte toefchietcn, even als de vogelen op hec geiuid van hec fluitje ; en 'wanneer zy deeze koppen genaderc zyn , zoo komen de jaagers uic hunne fchuilplaats voorc, vervolgen en dooden hen zonder veel moeite. Ik moet de zwarte Vosfchen niec vergeeten, die men hier in een vry groote meenigte heefr. Hunne vellen worden voor de fchoonfte bontwe r-  Vyf en Zeventigste Briek. 277 werken gehouden : men fchac ze zelfs hooger dan de fabelvellen, om dat zy warmer en ligter zyn. Wy ontmoetten een talryke troep haazen , die zoo wit als de fneeuw waaren, over welke zy liepen. Zy waaren ten minden vyf of zes honderd in getal. Zy namen den weg naar da, bosfchen, zonder dat zy echter verfchrikt fcheenen. Men zeide my dat zy , in de lente, altoos zuidwaarts aantrekken, en in den berfft te rug keeren, wanneer de rivieren bevrooren zyn, en hec begint te fneeuwen. Wy vonden een meenigte van dit wild in het grootfte gedeelte der Dorpen : maar de Inwoonders achten hun vleefch niet zeer hoog; en zy dooden hen alleen om hunne vellen , met welke zy eene< merkelyken handel dryven. Ik ben, en%. In Tartaaryen den 9 July 1747- Vyf en Zeventigste Brief. , fVefielyk Tartaaryen. De laft van den Manderyn, dien ik de eer had te vergezellen, ftrekte zich mede over de Mongols uit, 'c geen nabuuren van de Mantcheoux zyn. Deeze laatften ftaan, gelyk ik u gezegc hebbe , onmiddelyk onder de ChiS 3 n££x  11-78 .De Nieuws Reiüger. neefen; of veel eerder, het is dit volk, dat thans de wee aan China geeft , vermits het op den troon van China het regeerende huis geplaatst heeft, 't geen uit den Ham van hunne Vorften is voortgekomen. De Möngöttérs zyn een leen van dit Ryk, en betaalen het een fchatcing; maar zy worden door byzondere Vonten beItuurt, die voormaals China overweldigt hebben , gelyk thans de Mantchcoux; een van hun heeft 'er zelfs een Ham , in de dertiende eeuw van onze tydrekening , gevormt, Zy zyn het mede, die den oorfprong van hec grootfte gedeelte der Aziatifche Vorflelyke huizen zyn, en byzonder dat van de Mogols, 't geen aan hen deszelfs vermoogen en naam verfchuldigr is. Hun land was voormaals zeer volkryk; en men vind ''er noch de overhlyfzelen van ■ verfcheide Steden in. Hec is aldaar dat hec Ryk van den beroemden Jenghis-Kan zyn begin genomen heeft, en alwaar deeze Overwinnaar zyn voornaamfte verblyfplaats gevefrigc had ; alwaar de konften en wee-;enfchappen langen tyd .aangekweekt wierden; alwaar alle de rykdommen van Azia verfcheidemaalen by een vergadert en verkwift wierden, en alwaar de beroemdlte daaden bedrecven zyn, die de Hiftoriën aan de Ooftcrfche en Welterfche Tartaaren toefchryven. Maar de oorlogen, die deeze Volken tegens de Mantcheoux en Chineefen hebben moeten voeren, en noch meer dan dit alles , hunne inwendige verdeekheden, hebben die magdge Ryk in een wyd-  Vyf en Zeventigste Brief. 279 wyduitgebreide wocftyn doen veranderen. De Mongollers beflaan een veel grooter uitgeflrektheid van land, dan de Oofterlche Tartaaren. Men begrypt, onder deezen naam,de Kalkas en de Eluths of Kalmukken, die het wcfteJyke gedeelte tot aan de Kaspifche zee bewoonen. Zy hebben alle dezelve taal, en ten naaften by dezelve zeden, en zy beiyden alle denzei ven Godsdienft. Zy leiden een omzwervend leeven , en hebben geen vafte woonplaats: hunne veekudden, die zy van de eene weide naar de andere geleiden, maaken hun voornaamfte beftaan uit. Hunne luiheit belet hen om zich op den landbouw toe te leggen : behalven dit is hc: een grondregel onder hen , dat de kruiden gefchikt zyn om de dieren te voeden , en dat de dieren tot voedfel van de menfchen (trekken moeten. Deeze volken zyn in verfcheide horden verdeelt, die ieder een byzonder® Kan hebben, en nooit op het gebied van hunne habuuren komen. Zy woonen onder tenten , in welkers boven gedeelte zy een opening vormen, om den rook van de haartftede uittocht te geeven, welke in het midden gevormt is: zy fchatten deeze plompe wooningen hooger dan de Chtneefche Paleizen: zooveel bekoorlykheden heefc deeze omdoolende leevenswys voor hen. De thee is hun gewoone drank : zy hebben noch een ander zeer fterk vocht , 't geen van overgehaalde Merriënmelk vervaardigt word. Somtyds mengen zy hier raauw vleefch onder, dat zy S 4 met  fifïp De Nieuwe Reiskoer, met eikanderen laaten giften , voor dat zy hec overhaalen. Zy zyn natuurlyk morsfig en vuil: de voornaamften onder hen hebben geen andere fervetcen, om hunne handen en mond in dentaaltyden af te veegen, dan hunne kleederen. Na dac zy een vetten faus uitgedronken hebben , zoo veegen zy hunnen mond met hunne mouwen af. Nooit waffchen zy hun vaatwerk: zy vergenoegen zich om 'er eenig vleefchnat op te gieten, 'c geen zy zorgvuldig weder in den ketel Horten. Om zich zelfs te wasfehen , neemen zy water in den mond , 'c geen zy in de handen fpuuwen , en 'er vervolgens hec aangezicht en andere deelen van hec ligchaam mede reinigen. Hunne tenten, die van de wol van hunne fchaapen gemaakt zyn , bezitten een onverdraagelyken flank. Deeze befmetcing deelt zich aan hunne lighaamen mede: hierom noemen hen de Chineezen fpotwys, de [tinkende Tartaaren , om hen van de andere te onderfcheiden. De Mongollers, zyn van een middclmaatige geflalte, maar zeer fterk: zy hebben een breed en plat aangezicht, weinig baard, een taanverwige kleur, en zwarte hairen, die alzoo wreed als de maanen van hunne Merriën zyn. Zy fnyden dezelve kort aan het hoofd af, en behouden alleen maar een vlecht op het voorhooft, die zy laaien wasfen, zonder hem ooit aftefnyden. Zy Zyn plomp, en leeven in den drek van hunne dieren , die hen tot hout in hunne haartfteden verftrekc: maar zy munten in hec jaagenuit, alsmede in  Vyf en Zeventigste Buur. 281 in de konft om een paard te beftuuren. Zy bezitten een openhartigen aart, en zyn altoos tot de vreugde geneigt. Zy zyu goedaartig, en heufch omtrent de vreemdelingen; veroturuften zich nergens over , om dat niets hen zorgen verfchaffen kan. Hunne kleederen beftaan uk groote hemden , en broeken van katoenen lynwaad : zy hebben rokken van dezelfde ftof, of van eenige andere luchtige ftoffen , die zy met vellen voeren : deeze hangen hen toe op de hielen af. Somtyds zyn zy alleen mee fchaapenvachten bekleed , waar van zy de wol naar het ligchaam keeren; en zy binden dezelven met breede Iedere riemen om de lenden. Hunne laarzen zyn zeer groot, en van Rusfiefch leder vervaardigt. Zy draagen kleine leedere mutzen, die met een bonten rand, ter breedte van vier vingeren , geboorc zyn. De kleeding der vrouwen is ten naaften by het zelfde , uitgezondert dac haare rokken langer zyn, dat zy roode laarsjes draagen, en dat .haare platte mutzen met eenige lieraaden bezet zyn. De wapentuigen der Mongollers zyn een piek, een boog en fabel; en zy ftryden altoos te paard. Hunne kudden beftaan in kameelen, koeijen en fchaapen. Deeze laatfte hebben ftaarten , welke cien of cwaalf ponden weegen: zy beftaan in een vetten klomp, van een vry onaangenaamen fmaak. Die volk heefc een afkeer van varkensvleefch, en zy kweeken geen ander vee aan, dan alleen bet geene gras eet. Schoon de veelwyvery onder deeze Tartaaren , niet verbc S 5 den  «8sx De Nieuwe Reisiger. den is, zoo hebben zy echter maar een vrouw. Zy zyn gewoon om hunne dooden te verbranden, en de abfchen op een verheven plaats te begraaven, alwaar zy een ftecnhoop vergaderen, op welke zy een foort van Hand aarden planten. De kleine Chineefche kooplieden reizen in meenigte naar de Mongollers, en brengen hun ryft, thee, tabak, katoene ftoffen, een meenigte fnuisferyën, en alles wat tot hunne behoeften dient: hier tegen verruilen zy vee; want men kent hier het gebruik van goud of zilver niet. De Godsdienft van dit land, beftaat voornamelyk in den dienrt van Foë. Dit Volk gelooft aan de zielsverhuizing, en heeft een blinde onderwerping voor de Lamaas, 'tgeen hunne Priesters zyn, en zy geeven hun alles, wat zy het koftbaarfte en het befte hebben. De onkunde is het erfdeel van deeze Priefters: zy worden voor geleerd gehouden, wanneer zy in ftaat zyn, om de heilige boeken in de taal van Thibet te konnen leezen. 'Hunne ongebondenheit isuitneemende, vooral met de getrouwde vrouwen, die zy ftraffeloos verleiden. De Opperhoofden der (lammen, laaten zich echter van hun beftuuren, en geeven hun den voorrang by alle plechtige gelegenheden. De Lamaas gaan van tent tot tent, en zeggen eenige gebeden op, waar voor zy zich wel doen betaalen. Zy geeven mede voor, datzy Geneesheeren zyn , en eigenen zich de magt tOe, om den hagel en regen te doen nederkomen, de zonden te vergeeven, en de duivelen uit-  Drie en Zeventigste Brie*. 28-3 uitredryven. Het volk knielt met ontbloore hoofden voor hun neder, om vergiffenis van zyne' zonden te erlangen, en t'taac niet eerder op» voor dat het de oplegging der handen verkreegen heeft. Wat den Godsdienft van deeze Lamaas betreft: deeze is ten naaften by dezelve, als die van het Koningryk Bouian. De Mongollers zyn in negen en veertig vaandelen verdeelt, en ftaan onder een noch groocer getal kleine Vorften; en ieder vaandel heeft een Opperhoofd , dat bepaalde inkomften heefc. Men heeft in Peking een Gerechtshof, nan't welk men zich van hunne vonnisfen beroept, en voor 't welk zy zelfs in perfoon verfchynen moeten, wanneer zy gedaagt worden. De Keizer van China , die alleen den eernaam van groot Kan der Mongollers aanneemt, ftelt hen aan, of zet hen af, volgens hun goed of kwaad gedrag. Echter worden zy door de Tartaaren , als de meefters van het land befchouwt; en zy bezitten een zekere befchaaftheit, die hen van het gemeene volk onderfcheid. Schoon hunne onderdaanen, de hoedanigheit van hunne flaaven aanneemen , zoo worden zy 'er echter met geen geftrengheit om behandelt: zy leeven, zelfs met hunne Opperhoofden, in een foort van gemeenzaatnheit, die echter niets van den eerbied voor hen vermindert. Van alle de Mongollers, die aan de heerfchappy der Chineezen onderworpen zyn, is die ftam het beroemfte, die deszelfs naam van de rivier Kal-  284 De Nieuwe Reisiger. Kalka ontleent. Die zyn de afstammelingen van die Tartaaren, die uit het Ryk, na de uitroeijing van hunne Vorlien , verdrecven zyn. Het is vreemd, dat zy, na zoo lang aan de gemakken van een befchaafden Haat gewoon te zyn , zoo gemakkclyk de omzwervende plompe leevenswys van hunne voorzaaten hebben konnen aanneemen. Dit gedeelte van Tartaar) cn , bevatte voormaals verfcheide Steden, die thans niet meer beltaan, maar welkers ovcrblyfzelen men noch ziet. Alle myne nafpooringen zyn vruchteloos geweefl, om die van Kara-Korum te vinden, 't geen de oude Hoofdllad van het Ryk der Tartaaren was. Het geene ik u voormaals van den Dalany Lama, Opperpriefter van het Koningryk Boutan gezegt hebbe , kan mede op den Khoutouktou toegepafl worden, die Grootpielter van de Mongols-Kalkas is, en voormaals maar alleen Vicaris van den Grooten Lama was. Wanneer hy aan de zachtheden van het geellelyke gezach gewend was, zoo bezat hy de kloekmoedigheit om naaide onaf hankelykheic te liaan. Hy befiuurde deeze onderneeming, met zoo veel bekwaamheit, dat men thans byna niet meer van den Dalay Lama , onder de Mongols hoort fpreeken. Het gezach van den Khoutouktou is zoo wel geveftigc, dat die geen, die aan zyn gezach durfde twyfelen, als een fchcurmaaker zou aangezien worden. Deeze ongemeene man , beroemt zich een algetneene kennis te hebben: dit word door het woord Khoutouktou uitgedrukt; en het gemeene Volk  Vyf en Zeventigste Brief. 285 Vol'? is inderdaad overreed, dat hy het tegenwoordige, het voorleedene, en het toekomende weet. Vermits zyne Priefters zooveel alsverfpieders zyn, die van hem afhangen, zoo is het met rrioeijelyk, dat hy het gemeen in dit opzicht bedriegen kan. Hy is in 't geel gekleed , gelyk mede alle zvne geeftelyken : memant , dan zy en de Vorft, mag deèze kleur draagen; en air. teeken van onderfcheid doet hen veel eerbied verwerven. Zy draagen roozenkranslen om den hals, op welke zy hunne gebeden leezen. Het gemeene Volk gelooft dat de Khoutouktou veroudert, naarmate de maan afneemt, en dat zy ne jeugd vernieuwt, met het begin van de nieuwe maan." Op de groote fceftdagen vertoont hy zich, op het geluid der fpeeltuigen, ondereen prachtig gehemelte van fluweel: hy zit.met de been™ kruisfelingfch onder het ligchaam , op een breed kusten^ met b*t afbeeldfel van zynen God ter wederzyden van hem. De andere geestelyken van aanzien, zitten beneden hem, op kusfens, die zoo verheven niet zyn, cusfehenzynezitpliats, en den ingang van den draagftoel; zy h tsben ieder een oock in de hand, in 'c welk zy zachtjes ' leezen. Het by een vergaderde Volk knielt neder , en boezemt zekere uitroepingen oit, ter eere van de Godheic en haaren GrootPt iefler. Eenige Lamaas brengen alsdan wierook vaten aan, die met reukwerken vervult zyn: zy 1 -.-«>ken hier de twee Afgoden, den GrootPriefter en het Volk mede. Men bied vervolgens va-  a86 De Nieuwe R e i s f ö e e> vafen met dranken, en gedroogde vruchten aan. De Khoutouktou frnaakt deeze eerft, en doet de overige aan de' Opperhoofden van de ftammen uitdeden, die 'er tegenswoordig zyn, en begeeft zich vervolgens weder in zyn tent, op hec geluid der muzykinftrumenr.cn. De begeerte om de onaf hankelykheic van den Grooten Lama te bewaaren, maakt het voor hem van aanbelang, om, door zyne giften, de Staatsdienaars van deu Keizer van China te winnen; en het Hof, dac hem en zyne Priefters noodig heefc, ora de Mongols in onderdaanigheic te houden, behandelt hen mee onderfcheiding. De Lamaas leeven hier in geen kloofters, gelyk in China en in zekere geweften van Tartaaryën: echter verrichteu zy hunne gebeden met eikanderen. Men heefc noch een ander geftacht van Mongols, die veel Weftelyker dan de Kalkas woonen, en Eluths of Kalmukken genoemt worden. Dit land bevac hec grootfte gedeelte van de wyduitgeftrekte landftreeken , die men in Europa Groot Tartaaryën noemr. Deszelfs uitnemende verhevenheic, maakc hec kouder dan andere landen, die op dezelve breedte leggen; en een eenige zomerfche nacht brengc fomtyds ys eer dikre van een kroon voort. Hec is mede aan deeze verhevenheic, dac men de meenigte en onmeetbaare uirgefirektheit der bosfchen moet toefchryven. Schoon het grootfte gedeelte der voornaame rivieren van Azia 'er haaren oorfprong uit trekken, zoo heefc het op meenigvuldige plaatfen gebrek aan water. Die  Vyf en Zeventigste Brief» 287 Dit land is echter zoo verfchrikkelyk niet, als men zich wel verbeelden zou: uitgezondert eenige landftreeken, die zeer zandachtig zyn, leveren de anderen alle uitmuntende weilanden uir. Het gras fchiec ter hoogte van drie voeten op; en zoo hec genoegzaam befproeit wierd, zoo zou hec ter hoogte van een man groeijen.. Vermits die inwoonders opgemerkt hebben, dat, wanneer het verdroogt is, het gras, dat in 'c voorjaar uiifpruit, 'er door verflikt word, zoo fteeken zy het, in hec begin van de lence, in den brand: de vlam breid zich dan zoo lang uic als zy voedfel vind, en brand fomtyds, wanneer de wind fterk is, een uirgeftrekthcic van tien mylen af. Men kan zich hec geweld niec verbeelden, met welk hec vuur zich verfpreid, noch hec geluid, dac hec maakc, noch den rook, dien hec veroorzaakc. Zoo iemanc beneden den wind van die vuur zich bevond, zoo is hec eenigftemiddel, tothetwelkhy zyne toevlucht neemen kan , dac hy het mede in brand fteekt, od de plaars daar hy zich bevind, en dat hy die nieuwe vuur volgt: hierom reift niemane in deeze geweften, zonder van een vuurflag voorzien ce zy % De Karavaanen, de Kooplieden, maar vooral de Legers, legeren zich nooic in deeze vlakten , Iedere dat aanmerkelyke krygshoopen, door middel van dit vuur, verftrooit en omgekomen zyn. De Mongols branden hunne velden af, om dat hunne kudden vroegtydig zouden konnen weiden. De asfche, die op de aarde biyft, word door hec fneeuwwacer bevochtigt: hec nieu-  aS8 De Nieüwe ReisigSïu nieuwe gras fchiec mee zoo veel kracht uit, dat het, alle veertien dagen, meer dan een half voet groeit. Gy ziet, Mevrouw, dat hier maar alleen water ontbreekt, om de rykfte velden van de geheele aarde te hebben. De deelen , die door de fonteinen of rivieren befproeit worden, zyn genoegzaam, om het onderhoud van een grooter getal inwoonders te verfchaffen, zoo zy beter bebouwt wierden; maar het zyn de Mahometaanfebe Tartaaren alleen, die hunne velden bebouwen : de Eluths kweeken zoo min als de andere Mongols den landbouw üan: zy leeven alleen van hunne veekudden; en dit is het, dat hen de onidoolende leevenswys zoo fterk doet beminnen, en hen zoo dikmaals van verblyf doet veranderen. Iedere ftam heeft haare landftreek, waar van zy des winters het zuidelyke , en des zomers het noordelyke gedeelte bewoont. In de geheele Aiitgeftrekthek van dit geweft , vind men byna geen Steden; en ondanks deszelfs vruchtbaarheit, brengt het zeer weinig hout voort. Ik heb hier een zwelzuchtig dier ontmoet, 't geen de Europeaanen de Veelvraat noemen , en 't peen byzonder aan de bergen van het noordelyk gedeelte van Azia is. Het is byna zoo groot als een wolf, maar deszelfs hair is veel langer en wreeder. Hee klimt op de boomen, om op zyn prooi te loeren; het werpt zich op denzelven neder, hecht zich mee zyn klaauwen aan deszelfs rug, en verflind hec levendig. 'Er worden niet minder dan drie honden vereifchc, om die verfchrikkelyke drie  Vyp en Zeventigste Brief. 28$ dieraante tarten ; en fomtyds keeren zy leelyk gehavent te rt1g. De Rusfen waardeeren zyn huit, van welke zy moffen en voerfels van mutzen maken. De levenswys der Ëluths, verfchik zeer weinig van die der andere Mongols: hun voedfel, hunne kleeding, hunne hutten of hunne tenten, zyn byna dezelve. In 'c algemeen , beminnen deeze volken de fterke dranken met zoo veel drift, dat die geenen , die dezelve bekomen konnen, 'er zoo lang van drinken als zy Haan de kon* nen blyven. Wanneer zy zich vermaaken willen, zoo brengen zy den voorraad by eikanderen, die zy vergadert hebben ; en men houd nacht en dag zoo lang met drinken aan, tot dat 'er niets meer overig is. Schoon de Eluths natuurlyk dapper zyn, zoo leeven zy echter niet van den roof: zy zyn aan de natuurlyke grondregelen der oprechtheit verknocht, en zoeken niemant re befchadigen. Zy hebben de vryheit, om zoo veel vrouwen te trouwen als hun goeddunkt, zonder 'er de byzitten onder te rekenen, die zy uit hunne ilavinnen verkiezen : zy konnen zelfs hunne naafte bloedverwanren trouwen, hunne moeders alleen oitgèzoftdert; en zy worden hier in noch maar alleen door de ongeiykheic van jaaren wederhouden; want dat een vader zyne eigen dochter trouwe, is geen zeidzaame Zaak onder de Eluthsé De kinderen, die uit deeze bloedfchandigehuuvVlyken voortkomen j zyn daarom niet minder wettig; en de kinderen van dit foort erven gelyk êi VI Deel, T «ö«  290 De Nieuwe Rii'sicer. andere; maar in de geflachten der Kans, gaan' de kinderen, die uit een wettig huuwlyk geboren zyn, in de erfopvolging, voor die der byzitcen. Deeze Volken zeggen, dar de vrouwen even als de aarde zyn; dat de eene en andere gefchikt zyn, om bebouwt te worden, en dat men haar nooit onbebouwt moet laaten; dat de natuur een en het zelfde oogmerk ten haaren opzichte heeft; maar alleen met dit onderfcheid , dac de bebouwing der vrouwen , vruchteloos na een zekeren tyd word. Een uitgeputte aarde kan weder herftelc worden, zeggen de Eluths; maar de ouderdom is onherRelbaar voor de vrouwen; dit zyn akkers van een kortüondige vruchtbaarheit; en die men niet langer bearbeiden moet, dan dat zy vruchten geeven konnen. Volgens deeze redeneering, vorderen de Tartaaren maar alleen jeugd in een vrouw: wanneer zy veertig jaaren bereikt hebben, zoo befchouwen zy haar alleen als dienftmaagden, die zy wel van voedfel en onderhoud verzorgen willen, om dat zy hun huisgezin beftuuren , en zorg voor hunne jonge vrouwen draagen , die zy in haare plaats nemen. Niets evenaart de eerbied , die de kinderen voor hunnen vader hebben: zy moeten zeer lang zynen dood befchreijen , zich van alle vermaaken onthouden, zelfs van den ommegang mee de vrouwen, geduurende de rouwtyd, en ten minde eeti maal in het jaar zyn graf bezoeken. Het verfcheelc zeer veel , dac zy dezelve achting voor hunne moeder betoonen. Men  Vyf en Zeventigste Biuef. 291 Men heeft in Groot Tartaryën , op eenige plaatfen, kleine bergen, op welke men geraamten van menfeben vind , benevens vaafen , en goude en zilvere fieraaden. Eenige gelooven, dat het de lyken van de Helden van dit Land zyn, welke in den (tryd zyn omgekomen. Men herkent dit foort van graven gemakkclyk, aan de fteenhoopen, die dezelven bedekken. Men weec niec wanneer; of tusfehen wie, deeze gevechten voorgevallen zyn. Men wil dat Tamerlan de Kalmukken verfcheide malen beitrceden heeft, zonder dat hy hen heefc konnen overwinnen. Vermits deeze gedenkteekenen met de tegenswoordige woonpiaatfen van die Volk niet overeenkomen, zoo heb ik hen voor de graven der Mongols aangezien, die Jenghis-Kan naar de zuidelyke Landfchappen van Azia vergezelden. Deeze over*, winnaars hrag:en de rykdommen der overwonnen Volken, naar hunne woeltynen, en begroeven hen met hunne dooden, volgens de gewoon» te van hunne voorvaderen. Een meenigte lieden uit de omliggende Ureeken, komen in den zomer naar deeze graven: zy deiven de aarde op, en vinden'er altoos goud, zilver, koper, edele geiteencens, fabels, en andere wapenen in. Die alles is mee verfieifelen van zadels , toornen, beenderen van paarden, en fomtyds met die van olypbanten vermengt: waar uit fchynt te blyken, dat, wanneer een Veldheer ftierf, men hem mee zyne wapenen en paard begroef, gelyk men voormaals de Bisfchoppcn in de Roomfche landen, Ta met  *P2 De Nieuwe Retsige timet hunne traven ter aarde beitelde. Men kan lichtelyk uit de meenigte van deeze graven oordeelen , dat 'er veel volk in deeze geweften gefneuvelc is; want fchoon men 'er federt langen tyd in gegvaaven heeft, zoo ontdekt men 'er alcoos noch nieuwe. De Rusfifche gevangenen, die zich in Siberiën bevinden, begeeven zich in groot getal naar het land der Kalmukken, om 'er deeze fchatten te zoeken. Vermits zy verplicht zyn om zeer diep in dit land door te dringen, zoo dooien de inwoonders 'er fomtyds geheele benden van, om dat zy deeze graven als die van haare voorvaderen befchouwen, voor welke zy eene byzondere eerbied hebben , en niet dulden konnen dat men de asfclie der dooden ontruft. Hierom zyn deeze tochten, op zwaare ftraffen aan de Rusfen verboden. De Eluths, die onafhankelyk van de Chineezen zyn, konnen in drie takken verdeelt worden. De voornaamfte, die uit een meenigte horden of ftammen zyn famengeftelt, erkennen hec gezach van een Khan. Die zyn de eigenlyke Eluths; en hun Vorft word, by uicneemendheit, de Groote Khan der Tartaaren genoemt. De tweede ftam, die hec land van Tibec bewoonc, anders het Koningryk Boutan, word door den Grooten Lama geregeerc, of veel eerder door de Vorften, die van deezen Pnefter afhangen. De derde , die de landen Karazm en Usbek bewoonc, heefc mede haare byzondere meelters. De groote Khan der Tartaaren heeft over de andere, een foort van  Vyf en Zeventigste Brief. 293 van oppergezag, en trekt van hen aanmerkelyke onderttanden , wanneer hy in oorlog met zyne nabuuren is, en byzonder tegens de Chineezen. Men zegt van deezen Vorft, dat, wanneer hy gegeeten heefc, een heraut uittroept, dat alle de Vorften van de aarde mede hun middagmaal konnen neemen, wanneer hec hun goeddunkc: en deeze barbaar, die alleen melk eet , geen huis heeft, alleen van ftroóperyèo leeft, befchouwt alle Koningen der aarde als zyn ftaaven, en beledigt hen regelmaatig twee maaien des daags. 'iedere ftarrt beftaac , in haare verfchillende takken , uit een zeker getal van huisgezinnen, dat min of meer groot is, en die by eikanderen gelegert zyn: zy fcheiden zich nooit van het leger af, zonder 'er het Opperhoofd kennis van te geeven. Die Opperhoofd word uit de ffiam gekozen; en zoo eenig coeval, de order der opvolvolging niet belet, zoo gaat deeze waardigheit' op ^den oudften zoon over. Alle de Tartaaren, van wac Land of Godsdienft zy ook zyn mogen, 't zy plompe of befchaafJe, van een doorluchtige of gemeene geboorte, bezitten alle een naauwkeuriae kennis van de ftam, van welke zy afftartlmen ,& en bewaaren 'er een volkomen geheugen van, van gedacht tot gedacht. De Opperhoofden zyn aan hunnen Khan onderworpen, dat is te zeggen, aan een Vorft, van welke zy de Leen. mannen, Raadsbeeren of Veldheeren zyn. By zyn dood , vergaderen alle de Prinfen van het heerfchende huis, en die der ftammen , die onder T 3 de"  2 94 De Nieuwe R e i s i g e n. dezelve heerfcbnppy (laan, op de plaats daar de Vord zyn verblyf hield, om een opvolger te benoemen. De keus bedaat in bet onderzoek, wie van alle de jongde Prinfen het oudde is, zonder eenige byzondere opleccehdheit voor de zoonen van den dooden te becoonen. Men verzuimt nooit den oudftcn te vevkiezin , ten minde zoo hy niet door het een of ander perfoonelyk gebrek uirgellooten word, of dat het geweld de gewoone wys van verkiezen niet belet. De Khans der Eluths, woonen altoos onder tenten , op de wyze van hunne voorvaderen, fchoon zy verfcheide Steden in hun bezie hebben. Hun leger, dat in wyken, ftraaten en markten verdeelt is, beflaac niec minder dan een uur in omtrek: de Vorft woor.c in hec midden; zyne tenten, die zeer hoog en bevallig geföhildert zyn, leveren een aangenaam fthouwfpel uir. Zy bedaart uic lleik lynwaad, dac des winters met vilc bedekt is; 'c geen haar1 voor de onguurheden van hec weder befchuc. De vrouwen van den Vorft, woonen in kleine boute huisjes, die in ecu oogenblik uit eikanderen genomen, en bp karren konnen gelaadcn worden, om ze elders heen te voeren. Men moet niec veel pracht , aan hec Hof van den Khan zoeken: zyne in kom fit n bepaalen zich aan de tiende der kudden , 'en die van den buit, die zy hunnen vyanden ontvoeren. Het gemeen moet 'sjanrlyks twee marden de tierde betaalen; de eene aan den Vorft,'en de andere aan de Opperhoofden der dammen; 't geen  Vyf en Zeventigste Brie?. 295 't 'reen' het vyfde gedeelte van de inkomften van be? Volk uitmaakt. Maar dk istnede de eenigfte fchatting. De Khan der Tartaaren, kan meer dan twee maaien honderd duizend mannen te veld brengen: zyne rykdommen, zyn vermogen, en zyne grootheit, beftaat alleen in het getal van zyne horden. Iedere horde heeft haar byzonder vaandel of Itandaard, 'tgeen alleen een ftuk kof is, dat aan den top van een lans vaftgemaakt is, welke twaalf voeten lang is, men ziet 'er het afbeeldfei van een Koe, Paard, Kameel, of eenig ander dier in, boven 'welk de naam van de horde of kam gefchreeven is, welkers vaandel het is. Wanneer de Horde voorttrekt, word het vaandel voor uit, achter het Opperhoofd, gedraagen. De voornaamfte wapenen der Kalmukken zyn een groote boog en pylen, van een evenredige lengte, die zy met zoo veel kracht ais naauwkeuiigheic fchieten. Hunne behendigheit in dezelve te behandelen, 'c zy in het voorttrekken, 't zy in het te rug wyken, is zoo groot, als die der aloude Parthen, die altoos al vluchtende wiften te dryden. Zy hebben mede vuurroers, die zes voeten lang zyn , en waar van de loop meer dan een duim dikte heeft: zy maaken van een lont, in plaats van een vuurfteen, gebruik; en zy treffen altoos gewis, op eenen afftand van zeshonderd fchreeden. Ouder het voorttrekken, draagen zy hetzelve benevens hunnen pylkoker-op den rug, en hunnen boog aan de linkerzyde, in een foort T 4 van  £9<5 De Nieuwe Rehigee, van koker. Vermits zy geen voetvolk hebben, en altoos te paard ftryden, zoo hebben zy byna allelansfen, maliën borftfchilden, en yzere mutzen. Ieder horde of (lam word gewoonelyk door haar Opperhoofd' geboden ; indiervoegen dat een bende Tartaarifche Ruiteren , meer of min talryk is, volgens de uitgebréidheit der ftam. In de gevechten"weecen zy noch van iiniën, noch yan gelederen: zy verdeden zich zonder order, in zoo veel hoopen als hun heir horden bevat; en ieder trekt met de lans in de hand voort, onder het bevel van hun gemeen Opperhoofd. De fnejheit van hunne paarden is hun van veel nut: het gebeurt dikwyls, dat als men hen reeds verftrooic rekent, zy op nieuw met verdubbelde kracht aanvallen; en wee hunne vyanden, die in de hitte der vervolging uit hunne gelederen ger raakt zyn. Die Volk trekt nooit te veld, zonder alle deszelfs rykdommcn met zich te voeren; en wanneer zy de nederlaag bekomen , zoo vallen hunne vrouwen, kinderen, veekudden, en alles wat zy bezitten, in de handen der overwinnaalen: de krygsknecbien hebben geen andere foldy, dan den buit die zy van hunne vyanden bekomen. Vermits zy tot het weiden der kudden, die hun eenigfte rykdorn zyn, geen andere hulp dan die van hun .huisgezin noodig hebben, zoo zyn zy niet begeerig om (haven te maaken, ten einde zy met geen nuttelooze monden zouden belaft zyn. Wanneer de Vorft eenige krygsgevangcucn bekomt, zoo behoud hy 'er eenigen tot  Vyf en Zeventigste Brief, 297 tot zyn eigen dienfl:, en deelt de anderen aan de vóörnaamftè Opperhoofden van zyn heir uit. Voor dat ik deeze landftreek verlaat, zoo zal ik u eenige byzonderheden van den Grooten Khan der Tartaaren melden. Zyne landen worden door drie van de magtigfie Ryken van de geheele aarde bepaalt, ten noorden door Rusland; ten ooilen door China; en'ten zuiden door het gebied van den Mogol. Zy worden van de twee eerften door woefre vlaktens, envanhetderde door ongenaakbaare bergen afgefcheiden. Zyne krygsbenden , die met boogen , pylen i lansfen, en fabels gewapent zyn, zyn alle goeds krygsknechten, en het geheele jaar in het veld gecampeert: zy veranderen van legerplaats, na dat de behoefte of de genegenheit hen hier toe aanfpoort. Deeze leevenswys is de oudlte, en fchynt de aangenaamile te zyn. Zy beklaagen het ongeluk van hun, die, altoos in dezelve Srad opgeflooten, verplicht zyn om van hunnen arbeid te leeven, 't geen zy als den uiterlten trap, van dienltbaarheit befchouwen. De Khan heeft altoos eenige duizenden van onderdaanen om zich gelegert; en hy behandelc hen met dezelve goedheit, als of zy zyne kinderen waaren. Hy ontvangt de afgezondenen, vari de Landvoogden van Siheriën en China , even als afgezanten van vreemde Vorlien: zie hier de plechtigheden , die by deeze gelegenheden m acht genomen worden. De Afgezonden , en zyn geheele gevolg, worden in de tent van den T 5 Khan  sq8 De Nieuwe Reisiger. Khan toegelaaten, alwaar men hen op tapyten of matten doet nederzitten; want de Kalmukken, bedienen zich, gelyk het grootfle gedeelte der Aziatifche Volken, nooit van (loeien. Men bied hen thee voor den maaltyd aan; en na den maaltyd, zend de Vorft hen op een vriendelyke wys te rug, en verzoekt hen den volgenden dag weder te keeren , om het antwoord op den brief van den Landvoogd te ontvangen. Dit antwoord beftaat in eenvoudige en korte bewoordingen; want de Tartaaren fchryven in 't algemeen , met veel klaarheit en naauwkcurigheic. Voor eenige jaaren , oorloogde de Keizer van China met den Khan der Tartaaren , over eenige grensfteden, waar van de laatfte zich meester gemaakt had, en waar toe hy zyn recht aan het hoofd van een magrig heir (taande hield. De Chineezen zonden dertig duizend man, onder het bevel van een Prins van den bloede tegens hem. Ondanks de overmagt, kreeg die echter de nederlaag in. verfcheide gevechten ; indiervoegen dat de Keizer genoodzaakt was, om tot een verdrag te komen , en den vrede te verzoeken. Vermits .de Chineezen genoodzaakt waaren, om een lange en moeijelyke tocht, door de woeftynen en onvruchtbaarc landftreeken te doen, die ten weften van den Grooten Muur leggen, en een groote meenigte aniilery, en karren met levensbehoeftens by zich hadden , zoo waaren zy zeer afgemat, voor dat zy by den vyand kwamen. De Khan, verftaande dat men een heir op hem af-  Vyf en Zeventigste Brief. 299 afzond, om hem te beftryden, wachte het vnn zyne zyde geruit af, tot dat het eenige dagreizens van zyn heir af was. Hier op zond hy de ligte rujtery uit, óm het land af te branden en te verwoeden. Hy befprong hen nacht en dag , tot dat zy, na een nanmctkelyk verlies, door gebrek aan leevenbehoeften, genoodzaakt waaren cc rug te wyken. Deeze wyze, om in den oorlog het land te verwoeden, is zeer oud onder deeze Volken: dit maakt het zeer geducht voor de geregelde krygsbenden, die zich hier door van de noodige leevensbehoeften verffooken zien ; waar tegens de Tartaaren, die altoos een meenigte Paarden by 'zich hebben , dezelve dooden en eeten , waar door zy nooit gebrek aan mondbehoeften beoben. Men heeft tot noen toe den oorfprona van den naam Kalmikken of Kalmaukkcn niet konnen ontdekken, welke men aan Eluths geeft, en die dcor hen voor een belediging gehouden word. Men weet alleen dat het een bynaam is, die hen de Mahometaanfche Tartaaren, uit haat, om hunne afgodery, gegeeven hebben: wy geeven hun dezelve in navolging van de Rusfen ; maar men weet deszelfs rechte beteekenis niet. Ik heb u reeds, Mevrouw, over eenige gewoonten van deeze Volken onderhouden ; ik zal 'er hier noch eenige byzonderheden byvoegen, die u dezelve verder zullen leeren kennen. In den zomer zyn dc voornaamfte Heeren met goud en  3oo De Nieuwe Reisiger. en zilver laken, en de fchoor.He zyde Holten bekleed , welke zy uit China bekomen. Des winters draagen zy koftbaare pelreryën , Welke men uk de Noordelyke landen aanvoert. Deeze kleederen beHaan uit twee rokken, welke hen noodig zyn, om zich voor den wind en fnèeuw te befchutten. In hunne huizen of tenten zyn zy veel luchtiger gekleed. Het gemeene Volk kleed zich met honden en geitenvèllen. De vrouwen draagen een ronde holle muts, die van boomfchorsfen of een andere diergelyke fioffe gemaakt, en met zyde bekleed is: op deszelfs top is een vierkante kegel geplaatH, die met eenige paauwevederen verfiert is: de zyden zyn met eenige edele gefleentens bezet. Om dit hultfel vaft te doen Haan , maaken zy het onder de kin valt. Van verre zou men haar voor krygsknechten aanzien, welkers lans boven hunnen helm uitfteekt. De vrouwen ryden fchryëlingfch te paard, gelyk de mannen. Haare rokken geiyken naar die der nonnen , maar zy zyn veel wydër , en aan de voorzyde open , zy zyn om de lendenen met een blaauwen gordel vaflgemaakt, en om de borlr met een andere gordel van dezelve kleur. Een Huk Hof, dat van de oogen tot op de borH afhangt, bedekt het geheele onderfte gedeelte van haar aangezicht. Zy zyn natuurlyk zeer vet; en het is een fchoonheic onder haar, dac zy een by uitHek kleine neus hebben. De hutten der Tartaaren zyn rond, en uit kleine ftukjes hout, die mee ryft vermengt zyn, te fa-  . Vyf en Zeventigste Brief. 30I famen geilek. Zy ruften op wagens, die vier raderen hebben, over welken zy aan alle zyden vyf voeten uitftceken: zy beflaan omtrent dertig voeten middellyn. Men heeft twaalf osfen noodig om deeze beweegbaare huizen voort te trekken ; en een eenige vrouw is genoeg om den geheelen trein, in een vlak en effen land, te geleideo. Wanneer de weg oneffen word, zoo is de voorttoebt niet minder gewis, om dat men de osfen maar alleen hunnen gewooncn flap laat gaan. De huisfieraaden en koftbaare zaaken worden in koffers van gevlochten teenen bewaart: zy zyn rond, en met fchilderwerk of vederen verfiert; aan de bovenzyde zyn zy met een ftuk vilt bedekt, 't geen met vet of melk van fchaapen beftteeken is, om hen voor den regen te befchutten. Deeze koffers worden op rytuigen vervoert , die door kameelen voortgetrokken worden, om den overtocht der rivieren gemakkelyker te konnen doen. Wanneer men de huizen op de aarde nederzet, zoo geeft men altoos acht om de deur zuidwaarts te keeren; en de koffers blyven op de. karren ter wederzyden van her huis ftaan, aan welk zy tot befchutfelen verftrekken. Wanneer de hut geplaatft is, zoo fpreid men het bed van den meefter voor de deur: de vrouwen onthouden zich aan de linker, en de mannen zich aan de rechterzyde ; en deeze order word met zoo veel naauwkeurighek onderhouden, dat men nooit een pylkoker aan de zyden der vrouwen ziet.  302 De Nieuwe Reisiger. , zier. Boven de plaats op welke de man zich onthoud , ziet men een afbeeldfel 't geen den befchermgod van hec huisgezin verbeeld. De vpornaatnfte vrouw hangt een ander naby haar bed op, 't geen een kocijeuiër heefc, en mee hec aangezichc naar de dienfttnaagden gekeert is, pm haar ce erinneren dac zy niet verzuimen moeten deeze dieren te meiken. Aan de zyde der mannen heeft men een derde, dat.mammen gelyk de merriën heefc, om hen te berichten dac zy mee dezelve zorgen , ten opzichte van de merriën gelaft zyn. Zie hier de wyze op welke men dit verricht. Men maakt de veulens aan een lange koort valt, die tpsfehen twee paaien gefpannen word. De merriën naderen hen en laaten haare prammen aanvatten. Wanneer zy eenigen tegenfta'nd bieden, zoo laat men haar eenigen tyd door een veulen zoogen, vervolgens doet men het veulen ter zyde wyken, en de merriën zyn ais dan handelbaarder. De ryke lieden hebben pakhuizen, in welke zy hunnen voorraad voor den winter befluicen. Het is de Tartaaren even veel, of de dieren, mee welke zy zich voeden, gedood , of hunnen natuurlyken dood gcftoi ven zyn. Zy, die 'er van eeten, fnyden hec vleefch in Hukken, en hangen het in de lucht op, om het door de zon of wind ce laaten droogen.' Hec duurc alsdan zoolang, als of men hec gezouten had. Zy maaken, van hec bloed van hunne paarden, een foorc van beulingen, die veel aangenaamer dan de onze zvn. Hec  Vyf en Zeventigste Brief, 303 Het water en zout zyn hunne eenigfte fousfen: zy dienen het vleefch in groote fchotelen, voor vyftig of zellig perfoonen te gelyk, voor; en een ieder fnyd 'er met zyn mes zoo veel af, als hy noodig heeft» De huisvader bedient zich hec eerlle; en zoo de gallen iets meerder hebben, dan zy eeten konnen, zoo moecen zy, in plaacs van hec aan die geenen die nevens hen zitten mede te deelen, het in een kleine zak doen, die zy altoos by zich hebben, Zy neemen zelfs de beenen mede, die zy niet konnen afknaagen; zoo verre gaat hunne zorgvuldigheit, om niets verlooren te laaten gaan van het geene men hun aanbied. Behalven den wyn, die z'y uic vreemde landen bekomen, hebben de Tartaarifche Heeren, uitmuntende dranken van ryft, honing en giertl: ik heb u reeds gefprooken van die geene, die zy van de melk van hun vee maaken, door haar over te haaien. Zy bereiden deeze melk noch op verfcheide andere wyzen: zy vullen 'er een groote Iedere zak mede, en (laan 'er met een foorr van knods, waar van de knop hol is, zoo lang op, tot zy even als nieuwe wyn begint te giften, zuur word, en in boter verandert. Men onderzoekt of zy bereid is, met 'er een weinig van te proeven, wanneer zy het gehemelte prikkelt, zoo is dit een bewys, dat zy de vereifchte hoedanigheic verkreegen heefc. Om haar op een andere wys te bereiden, zoo flaat men de melk zoolang, tot dac de groove deelen doorzinken, en dac de zuiverfte de zelfftandigheic van verfche honing hebben.  304 De Nieuwe Reisigkr. ben. Wanneer het koeijenmelk is, zoo laat men haar kooken, na dat men ze geklapt heeft, en men giet haar vervolgens in Iedere zakken. Zy word 'er zuur in, en ftremt; en wanneer men haar in de zon droogt, zoo word zy hart. Man doet hen weder in zakker^, om ze tot den winter te bewaaren. Wanneer de melk in dit jaargecydé ontbreekt, zoo giet men de zakken verder met warm water vol, en (laat haar zoo lang, tot dat zy ontbind. Deeze Tartaarifche wyn verwekt zoo wel dronkenfchap als de onze. Wanneer deeze Volkên by een vergaderen, om zich te vermaaken , werpen zy eenige droppelen van hunne dranken op hunne beelden en afgoden, beginnende met het beeld, dat boven het hoofd van den meefter is. Vervolgens begeeft zich een knecht met een beker buiten het huis, en plengt den drank driemaaleu naar het zuiden, ter eere van het vuur; en iedere plenging is van een buiging vergezelt. Hy verricht dezelve plechtigheic naar het oollen , ter eere van de lucht; naar het weften , ter eere Van het water; en naar het noorden, ter eere van de dooden. Zoo ras hy weder binnen treed, zoo bieden andere bedienden drank aan den Heer en de Vrouw, welke nevens elkandercn op hetzelfde bed zitten. Wanneer de eerfte den beker aan zyn mond brengt, zoo «geeft een andere knecht een teeken aan de muzykkantcn; en alledefpeeltuigen doen zich alsdan hooren. De bedienden klappen in de handen, en beginnen te dansfen,- de  Vyf en Zeventigste BriEf. 305 de mannen voor den meefler , en de vrouwen Voor de meetfres. Wanneer deeze hun glas nederzetten, herhaalt men het teelten, en de muzyk houd aanffonds op: men fchenkt den wyn in het ronde,'en de bekers houden aan, tot dat het geheele gezelfchap van dronkcnfchap nederilorr. De Tartaarifche wyze , om iemant tot drinkëri aantefpooren, is dat men hem by het oor vat,, en een weinig fchud, tot dat hy den mond opent, om den wyn te ontvangen, die men hem aanbied. Men klapt hier op in de handen, en begint voor hem te dansfen. By voornaame vreugdebedryveh, vullen twee mannen van het gezelfchap ieder een kop, en naderen, al zingende en dansfeade, naar den geenen, die het voorwerp van het feell is: zy bieden hem het vocht aan; maar zoo ras hy de hand uitlleekt om de kx>p te ontvangen, wyken zy een weinig te rug; zy naderen hem weder, en beginnen dezelve boertery. Wanneer zy hem zeer begeerig om te drinken zien, zoo geeven zy hem de kop over, en beginnen te zingen en te dansfen: zy klappen in dé handen, en flartipen met de voeten, tot dat hy niets meer in zyn glas heeft. Een Tartaar kan niet trouwen, zoo hy geert middelen genoeg heeft om een vrouw te konnerf koopen. Wanneer de koop geflooten is , zoo verbergc de dochter zich in een nabuurig huis; en wanneer de man om zyn vrouw komt vraageny zoo geeft haar vader ten antwoord : " Myn „ dochter behoort u toe; gy kunt haar tot uneef- VI. Dsel. V n men*  3oö De Nieuwe Reisiger, „ men, overal'waar gy haar vind." Volgens die recht zoekt hy haar overal , waar hy maar eenigzins vermoed dat zy zich onthoud; en wanneer hy haar vind , zoo voert hy haar als een overwinning, die hy alleen aan het geweld verfchuldigt is, naar zyn woorung. By de geboorte van een kind, noodigt men de waarzeggers, of priefters, om zich over zyn lot te verklaaren. Men roept hen mede om hunne bezweeringen tegens de ziekten in 't werk te ftellen, en te verklaaren of zy natuurlyk zyn, of de uitwerking van eenige tooveryën. Zoo ras iemant ziek word, zoo hav>gt men een teeken aan de deur, 'c geen belet dar niemant hem komc bezoeken, dan die hem oppasfen. ïn diergelykc o-eleiienheden, hebben de Grooten wachten om hunne wooningen , om de booze geeften af te weeren, en te beletten dat 'er geen fchaadelyke wind indrin^e, met die geenen , die het zouden willen naderen. Wanneer de zieke fterft , zoo maakt -men een groot rouwgefchrei onder het huisgezin; en die geenen, die 'er rouw over moeten draagen, zyn van alle fchattingen, geduurende een geheel jaar, hevryd. Van een andere zyde, zyn die geenen, die by zyn dood tegenwoordig geweeft zyn, of zich maar in het huis bevonden hebben , voor cenzelven tyd uit het Hof van den Vorft geflooren. Men laat een hut by het graf; en zoo het een man van aanzien-is, zoo laat,men *er wachten by, die 'er■humverblyf_in houden. De Wetten der Tartaaren , zyn noch geftreng noch  Vyf èn Zeventigste Düitfc %6f hoch rneenigvuldig. Wanneer twee mannen vechten , zoo mag niemant zich in het gefchil mengen: een vader mag zelfs zyn zoon niet te hulp komen; maar die geene, die mishandelt word, heeft recht om zich by de Opperhoofden der (hammen te beklaagen; en het is hen alsdan uitdrukkelyk verboden om zich te verdeedigen. Men heeft geen misdaaden, die in Tartaaryën met deri dood geliraft worden , ten minfte niet zoo de misdaadiger niet op de daad betrapt word, of dac hy zich door Zyn eigen bekentenis fchuldig erkent: men maakt mede van de pynbank gebruik; om hem te doen bekennen. De ilrafvan den mandag, het overfpel, of een aanmerkclyke diefdil is het verlies van hec leeven: de kleine dieflhllen worden met dokflagen gedrafc. Zekere Kalmukken kennen geen andere Godheit, dan een.plompen Afgod, die van hout gemaakt, en als een arlekyn gekleed is, mee eeri kleed van verfchillende kleuren. Hy is in een kas geflooten, Wanneer zy in hunne legerplaats ftil blyven; maar wanneer men op de jadhc gaat* of re "veld trekt, neemt men 'er hem weder uit. Hy word alsdan in een byzondere (lede gevoert; en men offert hem , het eerde dier , op. dat men Vangt. Zoo de jacht overvloedig is , zoo plaats men den afgod in zyn nis, in de hoogde plaats van de hut. Men verfiert hen van boven en onder, ter zyde, van vooren en achteren, met de fchoontle fabelvellen, die men gevangeri heefcj en deeze vellen blyven hier, toe dat zy1 V ê ver»  308 De Nieuwe Reisiger. verlieten zyn. Het zou een misdaad wezen, wanneer men ze tot gemeene gebruiken weg nam, of ze aan vreemdelingen verkocht. Het zou hier de rechte plaats zyn, Mevrouw, om u over Tibet te onderhouden, zoo het Koningryk Boutan, 't geen 'er het voornaamfte en bezienswaardigfte gedeelte van is, niet reeds hec onderwerp van één inyner brieven geweeft was. Ik zal 'er thans noch twee byzohderheden byvoegen, die my toen onbekent waaren, en die my door een Reiziger onderricht zyn. Men wil dat de vrouwen verfcheide mannen te gelyk rnoogen trouwen, fchoon zy bloedverwanten en zelfs broeders waaren. Het eerfte kind behoort aan den eerften man; de volgenden zyn voor de anderen , volgens den ouderdom. Wanneer men deeze gewoonte laakc, zoo verfchoonen zy zich, mee het gebrek aan vrouwen in hun land, in 'c welk hec getal der jongens dac der meisjes verre overtreft. Men wil noch, dac» wanneer.men aan de herfteliing van een zieke wanhoopt, men hem buiten de Stad brengt, en in een graf met doode lyken vervult, werpt, om hier van gebrek te fterven; dat deeze doode lichaamen ten prooi van van de roofvogels gelaaten worden; en dac men het als een eer.befchouwt, dat men de maag van een levendig dier tot een graf heefc. Ik ben, enz. In Tartaryën, den 16 Juguftus 1746. ) Zes  Zes en Zeventigste Brief. 309 Zes en Zeventigste Brief. Vervolg van IVeftelyk Tartaaryen. Ik moer. u noch alleen, Mevrouw, van myne tochten door de landen van Wedeiyk Tartaaryën verflag doen , welke onder de naamen van Koramz, Usbek en Bukkarie, of Bulgaaryën bekent zyn. Urgenz, de Hoofdftad van het Komngryk Karazm, van waar ik u thans fchryve, legt niet meer dan twintig uuren van de Kaspilche zee. Deeze Stad was in de voorige eeuwen zeer beroemt ; maar federt dat een arm van de rivier Amu, die haare muuren befpoelde, een andere loop genomen heeft, is haar luider geheel verdweenen. Haar omtrek beflaat ten naaftenby een uur; haare muuren zyn van fteenen, die in de zon gebakken zyn; en de gracht, die haar omringt, is naauw en met doornen vervult. De gebouwen zyn alleen flechte leemen hutten, en van deszelfs oud kafteel is niets meer bewoonbaar. De Moskeen fchynen in geen beter ftaat te zyn; want de geneigtheit* der Tartaaren ftrekc meer om te verdelgen dan om te behouden. De eenigfte plaats, die zy trachten te bewaaren, is de middelde ftraat, hec middelde gedeelte, op't welk de markt gehouden word, is van het eene tot hec andere einde overdekt, om voor den regen befchut te zyn. De verandering van den loop der rivier, heeft het grootfte gedeelte der inwoonders V 3 de  g i o De Nieuwe Reisigeb. de Stad doen verlaaten, en de onvruchtbaarheid in een Iandftreek doen heeifcben, die voormaals Zeer vruchtbaar was. Schoon haar ftand zeer voordeelig voorden koophandel is, zoo is deeze thans cclucr van weinig aanbelang: de Kooplieden hebben geen de minde, zekerhek onder de Mahometaanfche Tartaaren, die meer tot denroofen pionder ing, dan de afgodendienaars geneigt zyn. De gewoone tollen, zyn niet meer dan drieten honderd; maar de knevelaaryën gaan dikwyls veel verder, dan de waarde van de koopwaaren zelfs. De ander Steeden van Karazm, verdienen deezen naam niet : men ziet 'er alleen Hechte hutten In , die van aarde gebouwt zyn, en door de Turkomannen en Usbékze Tartaaren bewoont worden. De eerften ontkenen hunnen oorfprong uk Turkefta'n ■ uk het welk eenigen willen dat de Ottornannifche Ham is voortgekomen, die thans in Turkyën heerfcht. De Turkomannen verlieten hun land, omtrent de elfde eeuw, met oogmerk om elders hun geluk te zoeken: zy zetten zich aan de rivier de Amu neder, die door de Ouden Qms genoemt wierd, en niet verre van de Kaspilche zee Hroomt. Dit volk is groot en zwaar, cn heeft een plat en vierkant aange/.ichcen een bruine kleur. Geduurende de zomer, draagen zy lange rokken van een ligte Hof, en legeren zich op plaatl'en, die hun weilanden en water verfchaffen. In den winter bedekken zy zich met fchaa pen vachten, en woonen in Heden cn dorpen. Hun Godsdienft is die van Mahonie t; \  Zes en Zeventigste Brief. $ii mee; of veel eerder hebben zy maar alleen eenen uicerlyken fchyn van Godsdienft. In 'c algemeen' bezitten zy eenen onftuimigen aart; en het is niet zonder moeite, dat zy zich aan het jok der Tartaaren onderwerpen. Vermits zy hen door het recht der overwinnig onderdaanig zyn, zoo betaalen zy hen fchattingen, en andere beladingen, waar aan men den haat moet toefchryven, die, zy voor hunne meefters hebben. - Turkeftan,uu het wolk dit volk is voortgekomen, heefc een Stad van denzelven naam tot Hoofdftad: zy legt nahy de rivier Sir. Deeze rivier valt in het Meir Aral, of Meir der Arenden, dat byna de gedaante van de Kaspifche zee heeft, en omtrent een vierde van deszelfs lengte beflaat. Dit ïs mede een van de grootfte Meiren, van het noordelyke gedeelte van Azia: men rekent het ten minfte dertig uuren, van het noorden tot het zuiden, lang te zyn, en vyftien uuren van hec ooften tot het wellen breed. Deszelfs water, fchoon zout zynde, voed echter deszelfs visfehen als dc Kaspifche zee. Het vloeit nooit o er, fchoon het de Sir, de Kezel, en een meenigte andere rivieren ontvangt. De inwoonders leiden het water, in den zomer, door kleine kanaaïen , over hunne zandvlaktens; en wanneer hec water door de hitte verdroogt is, zoo blyfc'er een korft van gekriftallifeerc zout, op de aarde overig, 'c geen een genoegzaame voorraad voor hec geheele land verfchaft. Dc Sir is de rivier, die de Rusfen Daria noeV ^ men:  3 i a De Nieuwe R e i s i g e r. men: men heefc 'er in deeze laatfte tyden veel van gefproken, eer oorzaake van het gewaande gqudzand , dac zy bevac, en 'tgeen Peter de Groote deed beproeven. De uitkomt! heeft doen zien, dat hec uit de rivier niec voortkomt, maar dat de Bulgaaren het in de bergen, naar de zyde van Indien verzamelden, en het naar Sibeiicn bragten, om het tegens peiteryën te verruilen. Schoon de Stad Turkeftan, van gebakken fteen gebouwt is, zoo is het echter een treurige Stad ep heeft niets aanmcrkelyk , dan de fchoonheit van haare ligging. De inwoonders van dit landfchap zyn ilruikroovers, die geen ander beftaan hebben, dan het geene zy den Rusfen enKalmukken ontrooven. Zy trekken in calryke benden over de bergen, en vercenigen zich met de Mahometuanfche Tartaaren, om hunne ftrooperyen cot in Siberiën voort te zetten. Zy woonen gewoonelyk des winters in 8 eden ; maar zy legeren zich des zomers, aan de oevers van de Kaspifche Zee, en het Meir Aral. Hunne wapenen zyn een boog, een fabel etyeenlans: het fchietgewecr is onder hen noch niet gemeenzaam. Dcc grootfte gedeelte van hunne vrouwen zyn grooc en welgemaakt; haare breede en platte aangezichten, beletten echter niet dat zy eenige bevalligheden hebben. Zy zyn ten naafteby gelyk haare gebuurinnen de Kalmukfche vrouwen gekleed ; uitgezonden dat zy fpitze mutzen draagen, die na de rechter zyde omgebogen zyn. De mannen zyn byna altoos te paard; en wanneer zy  Zes en Zeventigste Brief. 313 "y °p geen rooveryën uit zyn, zoo is de jacht hunne eenigfte bezigheit, Zy laaten aan hunne vrouwen en flaaven , de zorg voor hunne kudden en wooningen; en zy bebouwen de aarde niet meer, dan tot hun onderhoud noodig is. Het gebeurt fomtyds dat zy in hunne ftrooperyën Hecht gehavenc worden; en het geen zy door den roof verkrygen , evenaart geenzins het geene zy in hunne eieren velden verzamelen konden, zoo zy in ftaat waaren om ze te bebouwen. Maar zy verkiezen veel eerder om zich voor alle gevaaren bloot te Hellen, om van den roof te konnen leeven, dan zich aan een arbeid over te geeven, die hen een zachter en geruHer leeven zou doen leiden. Zy verkoopen aan de Perfiaanen , Armeniërs, en zelfs aan de Indiaanen, de flaaven die zy in Karazm , en in Rusland bekomen , en behouden alleen voor hen, zoo veel als zy 'er noodig hebben om hunne kudden te hoeden: zy behouden echter alle de jonge dochters voor zich, die zy in Siberiën bekomen konnen. Schoon zy belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienlt doen, zoo hebben zy noch Priefters noch Moskeen ; maar zy leeven in eenen gelladigen oorlog, met de heidenen hunne nabuuren. De naam van Usbekken, die men onverfchillig aan de Tartaaren van Karazm , en aan die van Bulgaryën geeft, hebben zy van één van hunne eerfle Kharrs verkrecgen. De gewoonte om zich naar den Vorfl te noemen, om hem een blyk van een algemeene geneigtheit, van zyn onderdaanen V 5 ^  3*4 De Nieuwe Reisiger. te geeven, is altoos onder de bewoonders van deeze geweiten in achtgenomen gewe'eft; en de naamen der Mongols en Tartaaren hebben geen anderen oorfprong. De leevenswys der Usbekken, komt vry wel met die der Turkomannen van Karazm overëen, alleen met die onderfcheid, dat deeze laatlten van veekudden leeven ,en de anderen zich op ftroopen toeleggen. Zy doen geltadige ftrooperyën, op de landen van hunne nabuuren, en byzonder op die van de Perfiaanen. De verdragfchriften zyn een te zwakken teugel, om dat de flaaven en de buit, die zy wegvoeren, alle hunnen rykdom uitmaaken. Schoon zy uitmuntende weilanden in hun eigen land vinden, en voorna» menlyk aan de oevers van de Kezel en de Sir, zoo voeren zy 'er hunne kudden zeldzaam naar toe; om dat 'er niets te rooven is, en dat de inwoonders mede in dit handwerk ervaren zyn. Behalven dit, veroncrulten de Mahometaanfche Tartaaren eikanderen door geen ftrooperyën, ten minde niet wanneer zy mee eikanderen in geen oorlog leeven. Wac de Kalmukken of Eluts betreft, die aan de grenzen van Karazm woonen, zy zyn gewoon om zich van de grenzen te verwyderen, zoo ras de zomer begint, oin niet voor de ftrooperyën van deeze gevaarlyke nabuuren blootgeftelt te zyn; en zy keeren 'er alleen in den winter weder naar toe, wanneer de regen en fneeuw de weegen onbruikbaar maakten. De Usbekken bedienen zich van roofvogels, tot de jacht der wilde paarden. Zy richten hen af,  Zes en Zeventigste Brief. 315 af, om deeze dieren by den kop of hals te grype'n: tcrvvyl zy de paarden vermoeijen, zonder dat deeze 'er zich van ontdaan konnen , zoo dooden de jaagers, die hen niet uit het gezicht verliezen, de paarden met gemak. Dit geheele land brengt geen ander kruid voort, dan een foort van heide, door welk het vee echter verword. Men bakt hier geen brood , noch beploegt 'er nooit het land ; de inwoonders eeten liever yleefch , 't geen zy in kleine dukjes fnyden, tn met handen vol eeten. Hun voornaamde drank, is melk van hunne merriën. Zy brengen hun leeven in ledigheic door; zy zitten in troepen op het veld, en vermaaken zich meteen onderling gefprek. Zy worden door verfcheide Verden van denzei ven dam beduurt, waar van de eene echter den naam van Khan, met een foort van gezach aanneemt : zyne bekwaamheit drekt hem alleen tot een maat en regel. Zyne verblyfplaats is de Stad Urgenz, fchoon hy des zomers op de oevers van Amri gelegert is. Wanneer een Vord met een anderen in oorlog is, 'c geen dikwyls gebeurt, en zoo hy verwonnen word zonder het leeven te verliezen, zoo begeeft hy zich naar de woedyne, met zyne aanhangers, om 'er van den roof te leeven, en aftewachten tot dat zyne krachten zoo verre toegenoomen zyn, om weder op hunne vyanden aan te vallen. Vermits de Turkomannen , altoos tegens de Usbekken gekant zyn, zoo leeven zy in gedadige gefchillen: en bier uit ontdaan de onluden, die gedadig het Koning1  316 De Nieuwe Reisiger. ningryk Usbek beroeren. Die land fïond voormaals onder her gezach der Perfiaanen; vervolgens maakten 'er zich de Arabieren meefter van; waarna hec onder het gezach van Jenghis-Kan overging. Tamerlan overweldigde hec vervolgens • maar de Perfiaanen hernamen het ten tweedemaal. Zy behielden het niet zeer lang: wanc de inwoonders riepen de Usbekken in, die hec noch beziccen. Niet verre van hec Koningryk Karazm , lege grooc Bulgaryën, in welk men de Steden Bokhara, Samarcande, en Balk vind. De eerfte is zeer groot; haare muuren zyn van aarde, en vry hoog, zy heeft mede een kafteel, in'c welk de Khan zyn gewoon verblyf houd. De huizen zyn hier, gelyk in de meefte Tartaarifche Steden, van een zeer armoedig aanzien ; maar de openbaare gebouwen , fchynen beter gebouwt. Men fprak my vaneen kleine rivier, die 'er doorftroomt, en welkers water zoo ongezond is, 'dac hec wormen in de beenen van die geenen doet voortkomen, die 'er van drinken. Zy komen 'er dagelyks ter lengte van een duim uit; en men gebruikt de voorzorg om ze op een ftokje te rollen, naar, maate zy 'er uitvoortkomen; maar wanneer zy onder de operatie afbrceken, zoo moec de lyder zich voorftellen, dac hem de dood nakende is. Ondanks dit onheil , is het in Bokhara verboden , om eenig ander vocht dan water en merriënmelk te drinken. Men heeft hier Amptenaaren, die gelaft zyn om de huizen ce doorzoeken, en zoo zy 'er wyn  Zes en Zeventigste Brie*. 317 •wyn of brandewyn in vinden, zoo verbreeken zy de vaten, en ftraffen de overtreders der wet. Een wyn of fterkendrankdrinker, word veeltyds door den reuk van zynen adem verraaden , die hem voor geftrenge ftraffen blootftelt. De gemeende is, om op de openbaare markt gegeesfelt te worden. Deeze geftrengheit, word door het Opperhoofd van den Godsdienft ter uicvoer gebragt, die te Bokhara in grooter eerbied, dan de Khatï zelfs is, en de Khans naar zynen wil afzet. In 'c algemeen, zyn het vermoogen en de rykdommen dei- Khans zeer bepaalt; en zy hebben weinig andere inkomften , dan die zy van de Stad toe hun onderhoud trekken. Men betaalt hen de tiende van alles wat 'er verkocht word: deeze belading drukt echter de inwoonders zeer zwaar. Wanneer de Khan geld noodig heeft, zoo laathy goederen'op krediet koopen, en verkoopt hen weder tot een laagen prys. De inwoonders van Bulgaaryë'n, dryven met de Perfiaanen en Rusfen koophandel; de eerften brengen hun halsbanden, zyde ftoffen, en andere waaren, welke zy tegens ilaaven verruilen. Voor deze Perfiaanfche koopwaaren, geeven de Rusfen hun rood leder, fchapenvellen, houtwerk, enz. Schoon de ligging van Bokhaar zeer gunftig voor den koophandel met deeze beide Volken is, zoo komen 'er echter weinig vreemde koopwaaren , om dat de koophandel hier aan geftadige onderdrukkingen onderhevig is. Het is echter uit hetzelve dac de ftaaten van den grooten Mo- gols  318 ü i Nieuwe Reisigêr. gol, en een gedeelte van Perfien alle foorten van gedroogde vruchten trekken, welke om haaren lieffelyken reuk beroemt zyn. De beroemde Stad Samarcande heeft veel van haaren ouden luifter verloren. Zy is de Hoofdftad van het Ryk van Tamerlan geweefl. Schoon zy haare voorige pracht niet meer bezit, zoo is zy echter thans noch een aanmerkelyke en zeer volkryke Stad. Men heeft hier een Akademie der Weetenfchappen , die de beroemde en de meeflbezochtfte van alle de Mahometaanfche ftaaten is. Men komt hier uit Perfien, de ftaatert van den Mogol en Turkyën, om zyne letteroefeningen te voltrekken. Haar grondgebied brengt uitmuntende vruchten voort; en men roemt vooral haare meloenen, gelyk mede die van hetKoningryk Karazin. Deeze laatften duuren zeer lang en worden naar Aflrakan en Petersburg voor het Rusfiefche Hof gebragt. Zy hebben in den winter noch dezelve fmaak als in den zomer. Haare gedaante is rond, haare fchel heeft een groene kleur, en haar vleefch is eenigzins donkerer dan dat van de gemeene meloenen. Men eet haar geheel , uitgezonden: het zaad en de fchel; en fchoon het wêer by uitflek koud is, zoo brengen zy nooit eenig nadeel toe. Men i3 gewoon haar te plukken, wanneer zy noch groen zyn, en haar zoo lang ce bewaaren tot dat zy geel worden. Het is te Samarcande, dat het befte zyde papier van geheei Azia gemaakt word. Een kleine rivier, die door de Stad ftroomt, en zich in  Zes en Zeventigste Brief. 319 in de Amu onttelt, zou de inwoonders groote voordeelen konnen toebrengen, door de gemeenfchap, die zy hier door met de naburige landen hebben zouden, zoo zy de bekwaamheit bezaten om haar bevaarbaar te maaken; maar om den koophandel in Samarcande te doen bloeyen, zou zy in andere handen dan in die der Tartaaren zyn moeten. Haare vellingwerken zyn groote aarde bolwerken; en haare huizen gelyken naar die van Bokhara. Balk, die thans de aanmerkelykfte van alle de fleden is, die de Mahometaanfche Tartaaren bezitten, is groot, fchoon en volkryk: het grootfte gedeelte van haare huizen zyn van gehouwen of gebakken fteenen. Het Kafteel van den Khan is een groot gebouw, dat naar de Oofterfche wyze aangelegt is: het is byna geheel van marmer, dat men uit een nabuurigen berg haalt. Vermits de Vreemdelingen in deze Stad een groote vryheit genieten, zoo is zy het middelpunt van den koophandel geworden, die tuflchen Bulgaryën en Indiëa gedreeven word. De fchoone rivier, die door haare voorlieden ftroomt, brengt hier mede veel toe. Behalven, dit is de belafting op de koopgoederen niet meer dan twee van het honderd-, en die geenen, die alleen door hec land gevoert worden betaalen niets. Men onderfcheid drie Volken in groot Bulgaryën; de -Bulgaaren , die de oude inwoonders van het land zyn; de Mongols, die 'er zich onder de regeering van de opvolgers van Jenghis - Kan ne-  Sao Dï Nieuwe R è i s i g e r. nedergezet hebben; en de Usbekfche Tartaaren, die thans in bezitting van de Regeering zyo. De Bulgaaren zyn lieden van een gewoone geftalte, zeer welgemaakt en zeer blank voor de luchtftreek: zy hebben groote bruine oogen, die vol vuur zyn, een kromme neus, zwarte hairen, een dikken baart, en zy bezitten niets van de wanllalligheit der Tartaaren, onder welken zy leeven. Hunne vrouwen , die in 't algemeen groot en welgemaakt zyn, hebben een zeer bevallige kleur en regelmaatige trekken. De beide Sexen draagen broeken en kousfen van Calico; de mannen hebben hier over noch een Kaftan of velt van zyde, die hen tot aan het dik van het been afhangt, benevens een ronde muts van laken op de Poolfche wyze, die met een breeden rand geboort is: eenigen draagen een Tulband gelyk de Turken, en maaken hun Kaftan met een gordel vaft, die van een foort van zyde krip vafigemaaktword, die hun verfcheide maaien om het hchaam gaat. Wanneer zy uit gaan, zoo zyn zy met een bond gevoedert kleed bedekt Hunne laarsjes gelyken naar die der Perfiaanen • zy maaken denzei ven van paarden Ieder, 'tgeenzy op hunne wyze bereiden. De rokken der vrouwen zyn wyd , en vlotten vryelyk om haar lichaam Zy bedekken haar hoofd met een kleine platttê rnucs waar uit haare te faamen gevlochten hai- £e Bulgaaren doen belydenis van den Maho- me-  Zes en Zeventigste fiat rif. jjjsf jfaëtaanfchen Godsdienft, volgens de grondbeginfclen der Turken, van welke zy alleen door eenige geringe plechtigheden verfchillen. Zy leeren werktüigelyke beroepen , of den koophandel liun de Mongols en Usbekkifche Tartaaren overgelaateti ; maar vermits 'er weinige vreemde kooplieden by hen komen, vooral in dé landltreeken , in welke de Mahometaancnde Wet geeven , zoo begeevcn zy zich in troepen naat China, Iadië, Perzië en Siberië, van waar zy met een aanmerkelyke wind wederkeeren. Schoon zy aile de Steden vun deeze Latidfchappen bezitten, zoo mengen zy zich nooit in den kryg, onder welke voorwenfelen het ook zyn moge; eri hunne voornaam de aandacht gaat alleen over hunne byzondere-zaaken. Zy betaalen regelmaatig, voor iedere Stad en ieder Dorp, een jaarlykfche' fehacting aan de Mongols en Usbckken die, gelyk ik gezegt hebbe, Mevrouw, de Oppervorden van dit latld zyn. Deeze onderdaanigheid maakt hen verachtelyk in de oogen van de Tartaaren, die hen als een verachtelyk en lafhartig Volk befchouwen, ten naadenby op denzelvcrt voet als wy de Jooden, van welke eenige gelooven dat de Bulgaaren afdammen. De Mongols die zich in Bulgaryën nedergéfiagen hebben, bieden niets in hunne zeden of gewoonten aan 't geen hen van de Kalmukken onderfcheid, dan alleen hunnen Godsdiend, dié de Mahometcaanfehe is j cn hunnen roofzucht Wat de Usotkkeu betreft, deeze verfchillen irf. VI. Deel X ve?-  322 De Niïpwï Reisige'r. verfcheide opzichten van de inwoonders van Karazm. Zy worden in 't algemeen voor de befchaaffte van alle Tartaaren gehouden , fchoon zy echter, niet minder dan de anderen, tot den roof en plondering geneigt zyn. Uitgezonderc hunne laarfen, die zeer plomp zyn , komt het overige van hunne kleeding , zoc wel die deimannen als vrouwen, met die der Perluanfche overeen , maar zy heeft zoo veel bevalligheit niet. Hunne Opperhoofden verfieren hunnen tulband met een Rcigersveder. De Püan , 't geen niets anders is dan ryft, op de Turkfche wyze gekookt, en het Paarde vleefch, zyn de aancenaamfte gerechten der Usbekken van Groot Bulgaaryën; hun drank beftaac uit een vocht, dat zy van de melk van hunne merriën bereiden Hunne Taal is een vermenging van de Turkfche Peröaanfche en Mongolfche; en hunne wapenen geiyken naar die der Tartaaren. Zy beroemen zich de dapperfte en fterkfte van hunnen landaart te zyn, eri worden mede hier voor in dit gedeelte van het Ooiten gehouden. Hunne vrouwen Haan mede naar den roem van dapperheit in dèn kryg ; zy trekken met hunne mannen te veld, en fchroomen noch gevaar noch wapenen. Het grootfte gedeelte is welgemaakt, en ontbreekt geen bekoorlykheden, men heefc 'er zelfs eenige onder die voor volmaakte fchoonheden in alle andere landen zouden gehouden worden. Deeze Volken zyn geftadig met de Perfiaanen in oorlog, om dac de fchoone vlaktens van Kho- rafan  Zes en Zeventigste Brief, g^q rafan hunne ftrooperyën bëgunftigen. Zy konnen met zoo veel gemak in de (haten van den Grooten Mogol niet indringen , van welke zy door hooge bergen afgefcheiden worden , die onnaakbaar voor hunne paarden zyn. Ondanks üe onbevaliighek van hunnen Paarden, cn derzelver verfchrikkelyke magerheit, zoo zyn deeze dieren echter zeer vlug, en byna onvermoeibaar. Hun onderhoud kolt weinig; de gemeende kruiden, en zelfs een weinig mofch is hen in dringende gelegenheden genoeg. Die zyn de bede paarden van de geheele aarde tot het gebruik, dat 'er de Tartaaren van maaken. De Usbekken onthouden zich zeldzaam in de Steden, die, gelyk ik gezegt hebbe, het verblyf der Bulgaaren zyn, dat is te zeggen de oude inwoonders. Zy, die zich alleen mee het onderhoud vergenoegen, dat zy van hunne veekudden trekken, woonen in hutten, en legeren zich op de plaatzen, die het bede met hunne vooruitziet], ten overeen komen; maar zy, die de akkers bebouwen, bewoonen de dorpen en vlekken. Ik weetniet, Mevrouw, om welke redenen men de naam van Klein Bulgaaryën aan een nabuuriV landfchap, dat meer uitgedrekcheit dan het groote bevat, gegeéveri heeft; het is waarfchynelyk om dac het minder annmerkelyk als het eerde is, om het getal en de fchoonheit der Steden, devruchcbaarheir van den grond, en het getal der inwoonders Kés&gar was 'er voormaals de Hoofddad van; maar zy is zeer »êej vervallen, federt dat X a 'er  324 D E Nieuwe Reisigeb, 'er de Kalmukken in 't bezit van geweefl zyn. Yarkiën is thans de eerfte Stad van deezen ftaat. Men heeft 'er een Kaffee! in, in 't welk de Khan eenige maanden zyn verblyf komt houden, wanneer hy 'er zyne tegenwoordigheit noodig oordeelt. Vermits deeze Stad het middelpunt is van den koophandel, die tusfehen de Indien en hec Noorden van Azia, tusfehen Tibet enSiberiën, en tusfehen China en Groot Bulgaaryën gedreeven word, zoo is zy zeer ryk en wélbevolkt. De inwoonders van die Lnd zyn fchoon cn welgemaakt, cn hun ontbreekt geen befchaafiheic. Zy bezitten een lterkc geneigtheit tot den koophandel, cn een fterke drift tot de win!!. Wanneer men met hen zonder voorzorg handelt, zoo ftelc men zich bloot om bedroogen te worden. De kleeding der mannen verfchile weinig vari die der Tartaaren: hunne rokken hangen toe aan de l.elfc van hec been af; de mouwen zyn aan de fchoudors zeer wyd, en fluiten om den elleboog. De Meeding der vrouwen komt volmaakcelyk mee die der mannen overeen : haare oorfieraaden hangen cot op haare fchouderen. Zy verdeelen haare hairen in vlechten , die zy met linten en groote bosfchen zilver en zvdc verlengen, zoo dac, zy toe op haare hielen hangen. Drie andere van deeze boslèn bedekken haaren boezem. Zy hebben, behalven die, noch-halsf!er?sden die mec; paarlen, kleine ftukjes geld, en andere vergulde of verzilverde fieraaden bezec zyn, die een grooten glans affchieten. De  Zes en Zeventigste Brief. 325 De vrouwen draagen, gelyk de mannen, zeer naauvve broeken, en ligte laarsjes van Rusfiefch leder, die noch hielen noch zooien hebben. Het fchoèlfel der voeten is een foort van trippen, op de wyze der Turken , met verheven hielen. De mutzen der beide Sexe zyn méde dezelve; uitgezonden: dat de vrouwen, cn vooral de jonge dochters de hairen met verfcheide, ficraaden, als ftukjes geld en Chineefche paarlen verüeren. De getrouwde perfoonen zyn van de ongetrouwde, door een lange ft rook lynwaat, onder hun hoofddèkzel, onderfchciden,- welke om den hals gaat, om in den nek een knoop te vormen, waar van de einde tot aan den gordel afhangen. De huizen der Bulgaaren zyn van fteen, en vry welgebouwt; maar zy hebben weinig huisfieraade. Men ziet 'er noch ftoelen , noch tafels, noch andere gemakken in, uitgezonden eenige Chineefche koffers, die met yzer befiagen zyn, op welke zy des' nachts ruften , en zich met katoenen dekens van verfchillende kleuren bedekken. Hunne zinnelykheit in hunne fpyzen is uitneemend: zy doen dezelven in hunne kamers, onder hunne oogen, door flaaven bereiden, welke zy koopen, of de Rusfen, Kalmukken, of andere nabuurige Volke ontvoeren. Zy hebben een groot gedeelte potten en yzere ketels, welke naby de haardftede geplaatft zyn. Hunne overige keukengereedfehappen zyn eenige aarde of porcelcincVchocelen , en verfchillende kopere vaX 3 ten  ^6 De Nieuwe Reisiger. ten om thee te kooken, en het wa;cr warm te maaken, waar meedc zy Zich wasfchen. Een (tuk Calico dient hen tot een tafelbaken en fcrvettcn. Zy gebruiken geen mesfen of vorken: men dient zich alleen van zyne vingers om hetaan den mond te brengen. Hunne gewoone fpyzen is gekapt vleefch, van 't welk zy paftciën vormen, die de gedaante van een wasfende maan hebben. Dit is een voorraad, van welke zy zich op hunne reistochten voorzien, vooral geduurende den winter. Wanneer zy die een weinig hebben laaten bevriezen , zoo vervoeren zy ze in een za.k; en wanneer zy eeten willen, maaken zy 'er een loep van. Zy hebben weinig andere dranken, dan een foort van zwarte thee, die zy met melk, zouten boter bereiden. De Bulgaaren bekoomen hunne vrouwen alleen door middel van geld; dat is te zeggen, dat zy haar meer of min duur koopen, naarmate van haare fchoonheit. De korde weg, om zich in dit land te verryken , is dat men een groot getal fchoone dochters heeft. De wet verbied , de perfoonen, die met eikanderen trouwen zullen, om den anderen te zien en te fpreeken, van den dag af dat het huuwlyks verdrag geteekent word, tot den dag van de voltrekking van het huuwlyk, De h.uuwlyksvermaaken bedaan in feeden, welke drie dagen duuren. Zy hebben, geduu rende de loop van het jaar, verfcheide groote feeddagen, die op dezelve wys geviert worden. Des daags voor de voltrekking van hec huuwlyk,  Zes en Zeventigste Brief. 327 lyk, vergadert tegens den avond een troep jonge dochters by de bruid, zy brengen den nacht met zingen en dansfen over. De volgende morgen komt hetzelfde gezelfchap , op dezelve plaats weder by elkander, en is onleedig met de bruid te verderen. Men geeft hier den bruidegom bericht van, die zich wel ras met tien of twaalf van zyne vrienden of bloedverwanten, aan het huis vari de bruid laat vinden; hy is van een bende fpeellieden vergezelt: By zyn aankomft word 'er een wedloop van paarden gehouden, waar toe hy pryzen, overeenkomftig met zyne rykdommen, uitdeelt. Dit zyn gewoonelyk ftukken damaft, marten en vosfenvellen, enz. De feeften, die men bygelegenheit van het befnyden van een kind geeft, verfchillen weinig van die der huqwlyken. Dc echtgenooten zien eikanderen niet, terwyl de huuwlyksplechtighcit voltrokken word; maar zy beantwoorden, ieder van zyne zyde, de vraagen, die hen de Prieftcr doet. Vervolgens keert de man naar zyne wooning te rug, in dezelve order als hy gekomen is. Hy onthaalt 'er zyn gezelfchap ; en begeeft zich , na den maaltyd, naar zyne echtgenoote , w,armeer zv ^e vrybeic hebben om eikanderen te fpreeken. Hy verlaat haar nochmaals, om des avonds weder te keeren. Hy vind haar alsdan te bed leggen, en begeeft zich, geheel gekleed, in tegenswoordigheit van eenige vrouwen by haar te bed ; doch dit is maar alleen voor een oogenblik. Deeze klucht X 4 word  3^3 De Nieuwe R e i s i g e n. word drie dagen achter cüranderen vernieuwt; eindelyk mag hy den derden nachr volkomen gebruik van alle de voorrechten des htmwlyks maaken ; en den volgenden dag neemt hy zyne' yrouw met zich naar zyn huis. De veerrig eerfte dagen, die op het bylcger volgen, worden voor onrein gehouden, geduurende welke de wet de vrouwen alle Godsdienftige plechtigheden, cn zelfs het gebed verbied. De kinderen krygen hunne niamen drie dagen pa de geboorte ; cn men befnyd hen in den ouderdom van zeven of acht jaaren. Schoon de veelwyvery als een zonde onder de Bulgaaren befchouwe word , zoo ziet men hier echter mannen, die tien vrouwen hebben. Een man kan altoos zyn vrouw wegzenden; maar in deeze echtfeheidingen, behoud de vrouw alles wat zy ontvangen heeft: maar wanneer zy deechtfeheiding verzoekt, zoo mag zy niets van het geene haar toebehoort met zich voeren. De Genecskonft heeft geen voorgangen in klein' Bulgaaryën gemaakt. Wanneer iemant ■p'ik. word , komt de Prielter iets uit een boek leezen , blaalt verfcheide maaien op hem , en laat een mes om zyne wangen draaijen. Het gemeene volk verbeeld zich dat dit de wortel yan het kwaad affnyd. Zoo de zieke ftreft, zoo legt deeze Prieftér hem den Alkoran op de horlt, en leeft eenige gebeeden ; vervolgens legt men het lichaam in het graft, tot welk men gewoonelyk een aangenaam bofch ver-  Zes en Zeventigste Brtef. 329 verkieft, en 'ï geen men met een heg van paaien omheint. üc Bulgaaren hebben geen andere muntfpeefën , dan eenige (tukjes koper. Wanneer zy een aanmeikelyke fora in goud of zilver moeten uitgeeven-of ontvangen, zoo weegen zy hec op dc wyze der Chineezen. Schoon de iVlahometaanfche Godsdienft de heerfchende in alle de Stedep en Slorpen van klein Buhiaarvën is , zoo worden 'er echter de andene Gudsdienlten gedult, en zy genieten 'er een volk >men vryheit , om dat de Afgodifche Kalmukken, die meelters van het land zyn, gelooven dat hec niet geoorloft is dat men geweld p-ebruike, om iemant tot zyn geloofovertehaalen. De tkilgaarfche Mahometaanen hebben eenige denkbeelden van Chriflus, maar zy zyn zeer verward door vreemde denkbeelden : zie hier, by voorbeeld, op wat wyze zy d» menfehwording vernaaien. Zy zeggen dat Maria, "die een arme wees was , aan Zacharias aanbevoolen wierd, die zorg voor haare opvoeding, tot haar veertiende jaar, droeg: wanneer zy , voor de eerfte maal, de ongemakken van haare Sexe onderging , zoo begaf zy zich naar een fontein, om zich te wasfehen. Zy, wierd hier op het hooren van een merifchenftem, zeer verfebrikt, en trok overhaaftig haare kleederen aan , om zich te verwyderen ; maar een Engel , die zich aan haar vertoonde, voorfpelde haar dat zy een kind zoii baaren. Zy antwoordde zedig , dac zy die niet X 5 be-  33© De Niéuwe Reisiger. bevatten kon, om dat zy nooit gemeenfchap met een man gehad had. De Engel blies §oen op haaren boezem, en deed haar hier door deeze verborgenheit begrypen. Zy onrving op hetzelfde oogenblik. Wanneer de tyd van haare verlosfing naby wat, zoo week zy uit fchaamie naar het zelfde bofch, alwaar zy gelukkig een zoon baarde ; en op hetzelfde oogenblik fchoot de Ham van eenen verrotten boom tegens welke zy leunde, bladeren uit. Het kind wierd een Propheet; maar hy was het voorwerp van den haat en de vervolging. Het is een zonde, volgens de begrippen van de Bulgaaren, dat men zegt dat God in den Hemel is. Zy willen , om dat God overakegenwoordig is , dat men zyne onmeetbaarheit onteert, wanneer men zyn aanweezen aan een byzondere plaats bepask. Zy konnen niet gelooven dat de menfehen tot eeuwige (kaften konnen verwcezen worden,' maar zy ftellen echter ftrafpla.uzer., alwaar de boosdoenders hunne misdaaden boeten moeten , en een Paradys voor de vroome lieden, tot dat het God behaagt om een nieuwe weereld te fcheppen. Zy hebben alle jaaren een vaften van dertig-dagen , geduurende welke zy alleen des avonds eeten; maar zy houden twee maaltyden geduurende de nacht, zonder eenig ander vocht dan thee te drinken. Zy, die deeze wet overtreeden , zyn verplicht om hunnen beften flaaf in vryheit te ftellen, of om een maaltyd aan zes en dertig perfoonen te geeven,  Zes en Zeventigste Brief. 331 ven , behalven tachrig fhgen die zy op bevel van den Ópperprieiter op hunnen naakten rug ontvangen: deeze fligen worden meteen leederen riem gegeeven. Doch het is waar dat men ligcelyk kwytfchelding bekomt , en dat men zeldzaam deeze flraf ten uitvoer brengt De werklieden hebben vooral vryheit om,-geduurende de dag, te mogen eeten. De laatfte Khans der Kalmukken , die klein • Bulgaaryën ten onder gebragt hebben , delden hier M.giüraatsperfoonen aan , weikers opvolgers noch in weezen zyn : zy zyn de een aan_ den anderen onderworpen. Die van den laagften rang hebben het opdicht over tien of twaalf hu^gez-innen: die boven hen zyn gebieden over honderd; en die van den'eerften rang beftuuren 'er duizend. Zy hangen alle van een algemeen Opperhoofd af, 't geen de Khan uit de oude Vorften van het land verkiert. Deeze Magiftraatsperfoonen beflechten alle de gefchillen, die onder de onderdaanen ontdaan , en zyn verplicht om verflag aan de Opperden te doen. Ik heb u reeds gezegt, Mevrouw , dat de Stad Urgenz, uit welke ik u thans fchryve, niet verre van de Kaspifche - Zee verwydert is , op welkers oevers ik my dikwyls met wandelen vermaakte. Deeze Zee heeft iets zoo ongemeen, dat, zoo ik 'er niet van fprak, gy van een der aanmerkelykfte zaaken zou berooft zyn , die ik in myne reizen ontmoet hebbe. Het vreemdde is, dat men deeze Zee altoos binnen de paaien be- doo-  33* De Nieuwe Reisiger. flooten ziet, welke de Voorzienigheit haar geftelt heefc, zonder dat de meenigte der rivieren, die zy ontvangt, en die haar op een aanmerkelyke wyze moeiten doen toeneemen, haar dezelve ooit doen overtreeden. Het is deeze eerbiedige gehoorzaamheic, die onze Natuurkundige Aardryksbefchryvers in verlegenheit brengt, over de gemeenfchap diezy, noodzaakelyk met andere Zeen hebben moet, die zy van haaren overvloed voorziet. Sedert de tyden dat zy het water van zoo veele rivieren ontvangt, moeft zy niet alleen het Koningryk Perfiè'n, maar noch geheel Aziè'n overfiroomt hebben, zoo zy zich niet door onderaardfchebuizen ontlalt, naarmate dat zy door den aanvoerder rivieren toeneemt, welke zich in haaren boezem uitftorten. De zwarigheit beftaat hi'er in, om te weeten onder wat land deeze verlaaten doorloopen: hier omtrent zyn de gevoelens verdeelt, en ik heb hier over door verfcheide geletterde van de Akademie van Samarcande hooren zintwiften. Eenigen hielden ftaande dat dit onder Georgiën door in de Zwarte Zee gefchiedde; en zy gronden dit gevoelen, ten eerften, op den geringen afftand, die 'er van de eene Zee tot de andere was; * en ten tweeden, op de ftroomen, die men in de Zwarte-Zee heeft, en die van het Ooften naar her Weften voortgedreeven worden, en vooral die van dc Straat van Konftantinopelen. De Zwarte • Zee, door de verbaazende meenigte wateren opzwellende, die zy onder door de aarde uit de Kaspifche - Zee ontvangt, is zelfs genoodzaakt t om  Zes en Zeventigste Brief. .333 om zich door deeze Straat in de Zee van Marmona te ontladen. Dit deltfel is, behalven dit, van nut om te verklaaren, waarom de droomcn gedadiger in de Zwarte-Zee, en de beweegingen der golven geweldiger, dan in eenige andere Zeë zyn. Anderen wilden dat <3e Kaspifche - Zee zichon-der door Perfiën ontlalle, en dat zy door middel van veriaaren, die vier honderd uuren legte hebben, met den Indifchen Oceaan, omtrent de Golf van Perfiën, gemeenfchap heeft: zie hier deredenen, die zy 'er van gaven. 1. Men vind door geheel Perfiën, fchoon het'er.zeldzaam regent, en men 'er weinig rivieren heeft, overal water, en dit water is eenigzins brak: men drinkt het echter, want men wend 'er aan. Het geen deeze reden beveiligt, is dat op verfcheide plaatzen, het vry gemeen is dat men de aarde met falpeter bedekt ziet; en het zout is'er zoo overvloedig, dat men het byna om niet geeft. 2. In hetzelfde land heeft men geheele llreeken, die woed en onbebouwt zyn,om dat zy altoos-met water bedekt zyn, 't geen niet dan van onder de aarde komen kan; want men heeft in de nabuurfchap noch beek, noch fontein, noch rivier; en de regen is hier, g4lyk ik gezêgt hebbe, zeer zeldzaam. 3. De Perfiaanen vinden op de droogde plaatfen water in overvloed: zie hier op welke wyze zy dit bekoomen. Zy graaven aan den voet van een heuvel , en 'er vormt zich op' (taande voet een put, Zy maaken een tweede twintig fchreeden verder van  334 De Nieuwe Reis i oer. van den heuvel; en mee de aarde weg tegraaven, die tusfehen beide is, bevorderen zy de gemeenfchap ; 't geen hen reeds een klein kanaal verfchaft. Een derde put, die zy noch verder delven, en waar van zy de gemeenfchap op dezelve wyze vormen, maakt het kanaal groeier. Zy vervolgen dus, met altoos de helling van d n grond te volgen, tot dat de laatfte put, die byna gelyk met het oppervlak van het veld is , een groote beek vormt, die, door middel van verfcheide kanaalen, het waater door het veld verfpreid. Dit gevoelen word noch meer beveiligt, om dat zy naauwlyks deeze putten gedolven hebben, of men ziet 'er visfehen van een middelmatige grootte in verfchynen. Zy zyn laf en fmaakeloos , door hun langduurig verblyf onder de aarde , alwaar zy door de ontladingen van de Kaspifche-Zee onder gevoert zyn. 4. Diegeenen, welke de oevers van den Golf van Perfiën bewoonen, worden alle jaaren een groote meenigte bladeren van wilgeboomen gewaar, die omtrent het einde van den herfll in de Zee te voorfchyn komen: Vermits nu deeze boomen geheel in die gedeelte van Perfiën onbekent , en dat 'er in tegendeel, de oevers van Kaspifche Zee geheel mede bedekt zyn , zoo kan men befluiten dat deeze bladeren van hec eene einde van Perfiën naar het andere niet gevoert worden, dan alleen door onderaardfche kanaalen. Ondanks deeze redenen, zeide een Geletterde tot my , zoo geloof ik echter veel eerder dat deeze  Zes en Zeventigste Brief. 335 deeze Zee geen gemeenfchap met een andere heefc , en dac de uitWaasferoing alleen in een zoo warm land, haar zoo veel water doet verliezen als zy van de rivieren ontvangt: het is ongecwyfelc mede op deeze wyze, dac de Oceaan, wiens oevers mede zoo bepaalc als die van de Kaspifche-Zee zyn, zich van hec waater onttelt hec geen 'er door alle de rivieren in gebragc word. Deeze Zee heefc een langwerpige en zeer onres;elmaatige gedaante. Haare lengte is omtrent honderd en vyftig van het noorden tot het zuiden. Haar water is by uitftek zout , uitgezonden op de plaats, daar het door dat van de Wolga verzacht word. De Rusfen bevaaren alleen de Kaspifche - Zee ; de Perfiaanen en andere Volken, die haare oevers bewoonen, hebben alleen visfchers fehuiten , waarmede zy haar tot den vifchvangft bezeilen. Zy is zeer vifchryk: maar men vind 'er geen andere fchelpvisfchen in dan een foort van St. Jacobs fchelp , welkers fchelpen een wonderbare fchoone kleur hebben. Men heeft plaarfen, op welke zy by.uitfrek diep is, en zv heefc geen anderen vloed als die geenen, die door den wind veroorzaakt word. Ik heb in haaren omtrek een verbaazende meenigte wilde Ganzen gezien. De Inwoonders vangen die met netten , veel eerder om hunne vederen , als om hun vleefch , 't geen inderdaad geen zeer aangenaam gerecht is. Zy ftellen hunne netten, verbergen zich in een hut, die van ftruiken gemaakt is, en plaacfen op zekere  De Nieuwe R e i s ï g e ü.' re afitanden een grpöce meenigte opgezette Ganzen, waar van eenige recht ove&inde , en anderé nedergeduikt lhan, echter alle in haaren natuurlyken ftancfc Zoo ras de jaagt! een vlucht Ganzen gewaar word, zoo lokt hy hen met hunne Item na te bootzen, door middel, van een klein (tukje hout, dat hy in den mond neemt; na dac zy eenigen tyd in 't ronde g vloogen heHben, zetten zy zich by de opgezette Ganzen neder. De vogelaar trekt alsdan aan een touw, en vangc 'er zoo veel als 'er onder bet bereik van zyne netten zyn. Men zou dit mede met vrucht in andere landen in 't werk konnen (tellen. Ik moet u vooral , Mevrouw , ten opzichte van de omliggende land/tree ken van de Kaspifche- Zee doen opmerken, dat het uic dezelve is dac een beroemd Volk is voortgekomen, 'c geen magtige Vorftendommen in Europa , Azia en Afrika heeft opgerecht, *c geen Ryken bezeten heefc, die veel magciger dan hec Romeinfche waaren, 'c geen roennyke Keizers, Wergeevers, en Overwinnaaren heefc voorgebragt; een Volk, met welk de Chineezen, de Indiaanen, de Perfiaanen, de Arabieren, de Grieken, de Romeinen, de Franfchen, de Poolen, de 1 longaaren, en de Rusfen meenigv.ddi^e geschillen gehad hebben, en meenigvuldige oorlogen hebben moeten voeren: 't geen tot de vernietiging- van hec Welterfche Keizerryk mede gewerkt heeft, dac der Califfen vernielt, Duitfcbland, Vrankryk en Icaliën berooft, alsmede aüe de Volken van hec Noor-  Zes en Zeventigste Brief. 337 Noorden van Europa; eindelyk een Volk, dat geduurende twee duizend jaaren met luider bedaan heefc; en dac van Peking tot Parys, onder de naamen van Hunnen, Turken, Alaanen, Wandaalen en Wederfche Tartaaren, den fchrik door alle dc landfchappen verfpreid heeft, in 't welk deszelfs wapenen zyn cioo -gedrongen. Men vind van dit Volk reeds van de eerde tyden van de Chineefche Monarchie gewag gemaakt; en men kan het onder het getal van die Volkplantingen tellen, welke de Vlakten van Seniiir, weinig tyd na den Zondvloed, verlieten. Byna alle de Regeeringen van de Chineefche Keizeren zyn door de ftrooperyën der Hunnen aangedipt; maar Tbeou-Mdn\ die omtrent twee honderd jaaren voor Jesus Christus leefde, is de eerde van hunne Vorden, wiens naam door de Hidoriën bewaarc is. Zie hier, Mevrouw, wac een Geleerde van Samarcande , die zeer ervnaren in de Hidoriën van die Volk is, my van deezen Vord verhaalt heefc. Hy had een zoon, aan wien hec Ryk, na 's vaders dood, weccig toebehoorde. Deeze jonge Vord was Mi-té genaamt, en leefde zeer vreedzaam aan het Hof van zynen vader, wanneer een der Vrouwen van deezen laaiden verdeelthcit onder hen deed ontdaan. Zy had Theou-Man een zoon gebaart, op wiens hoofd zv de kroon, in weerwil van het geboorterecht van den voorzoon van haaren echtgenoot, wilde overbrengen. De Keizer, die geen ftandvaftighcit genoeg bezat om een vrouw te wederdaan, die by VI.Deel. Y hë-  338 De Nieuwe Reisiger. beminde, ontrok Mé-té zyne gunft, verwyderde hem van hec Hof, en zond hem als gyzelaar by de nabuurige Volken. Mac oogmerk om hem te doen omkomen, verklaarde hy deezsn barbaaren den oorlog, in vooronderftelling dat zy zich hier over op zynen zoon wreeken zouden. Wanneer deeze Volken verflaagen wierden, zoo zochten zy inderdaad den jongen Prins, om hem omtebrengen. Mé-té wierd by tyds gewaarLchuuwt van het onweder, dat hem dreigde; hy ontvluchte het, kwam behouden in de ftaat n van zynen Vader aan , en vond middelen, om zich eenen aanhang te maaken-. De Hiftoriën melden dat hy een foort van pylen uitdacht, aan welke hy de naam van pylon van overweeging gaf. Hy oelfende zyn Volk met deeze op de vogelen te fchieten; en de dood was de ftraf van hem, die zyn doel mifte. Eindelyk om noch volkomener zakerheit van den moed en getrouwheic van zyne krygskn#cbten te hebben , bragt hy de wreedheit coc dien rrap. dat hy hen op hunne geliefde vrouwen deed fchieten. Hy duldde niemant in zyn gevolg, d;;n alleen die, welke zyne barbaarfche bevelen een uitvoer brug cn; de anderen wierden ter dood gebragt. Mé-té viel met zyne raagt op zynen vader aan, vervolgde en do?dde hem: hy fpaarde noch de Keizerin, noch haaren zoon, noch die geenen der Groocen, die zich aan hem niet onderwerpen wilden. De Oofteriche Tartaaren , onderricht zynde van hec groot getal der misnoegden, die de wreed- he-  Zes en Zeventigste Brie*. 335} heden van deezen Vorft hadden doen ontitaan, waaren bedacht om hier voordeel uit te trekken, en deeden hem den oorlog aan. Deeze Vorft had in zyne ftoeteryen een Paard .van grootë waarde,'c geen meteen verbaazende fhelhekliep: zy deeden om hetzelve vraagen, door afgezanten, die zy hier toe afzonden, in gedachten dat Me-Te dit weigeren zou ; en dat zy dus eeri voorwendfel zouden hébben om hem te beoorlogen. De Keizer riep hier op de Opperhoofden van Zyn Volk by eikanderen: allen waaren zy van gevoelen dat men het Paard weigeren moeit; maar de Vorft oordeelde de beweegredenen hier toe niet voldoende,. om 'er met zyne nabuuren om te oorlogen, en deed het aan de afgezanten overgeven. De Tartaaren dachten hier door, dat zy den fchrik order de Huvmen cebragt hadden: zy wierden bier door ftcurrnoediger, en vorderde dat men hun één cier geliefde vrouwen vari Mé-Té ter hand ftelde. Deeze, die niets anders dan vrede zocht, gaf baar over, in weerwil van hec gevóélen van zynen raad, mee betuiging dac zyne geneigtheit voor een Vrouw ^ hem nooic zou deen befbken om zyne onderdaanen ongelukkig ce maaken, door hen ce noodzaaken om mee geduchce nabuuren ce oorlogen. De Tarcaaren, die volftrekt met hem in oorlog komen wilden, deeden ten derdemaal een verhaten landfchap vorderen, 't geen tot een grensscheiding aan de beide ftaaten verftrekce. Dé Opperhoofden der Hunnen, de geringe voördeéY * leri  24° De Nieuwe R et s i s ï r. kn in overweeging neemende , die zy van dk landfchap trokken, waaren vry onverfchiiii.^ in die opzicht. Maar de Keizer dacht geheel anders: dit landfchap was geen goed, dat hem in het byzonder toebehoorde: hy befchouwde hec als een eigendom van den ftaat, en dacht dac hy 'er niec over befchikken kon , gelyk over zyn Paard en Vrouw. Door die laatfte verzoek zich beledigt achtende, zoo trok hy de Tartaaren te gemoec, verfloeg hen , doodde hunnen Vorft, maakce een grooc getal krygs-gevarigen , en bekwam een meenigte vee tot buit. De verbir.cenisfen van de Chineezen met de Wefterfche Tartaaren hebben de zeden van deeze laatfte niec verzacht, die altoos hunne woefte handelwyzen behouden. Wanneer redenen van ftaat een Chineefche Princes verplicht haddeft om een Koning der Hunnen te trouwen , zoo maakte zy fomtyds verzen om hec verdriet ce verdryven, dac zy in haare leevenswys onder een Volk onderging., 'c geen zy zoo barbaarfch vond :. zy fcbilderde in dezelven baar ongeluk af. Ziehier de venaaling van eenige verzen, die deHiftoriefehryvers bewaart hebben. " Myn geflachc heeft ,, my een echtgenoot uitgekoozen , en my genood„ zaakt om in oen afgelegen land te leeven. r, Hier zyn elendige tenten myne Paleizen; eeni„ ge paaien zy hunne muuren; raauw vleefch is „ myn voedfel ; zuure melk is myn drank. „ Ach! myn waarde Vaderland, akoos zyt gy in „ myne gedachten: myn hart is doodelyk gewond; „ was ik een vogel ik zou weder naar u toevliegen! De  Zes en Zeventigste Brief. 5,4* De Wefterfche Tartaaren,'die Europa verwoei!: hebben, wierden door verfchillende Opperhoofden beftuurc, de beroemden van deeze wierden Balamir. sJspar en Aulla genoemt Eenigen van dee?e Vorlien wierden door de Romeinen, en de anderen door andere Volken verwonnen. Attila beoorloogde de Bourguignons, die de oevers van den Ryn bewoonden, en richtte onder hen een verfchrikkelyke flachting aan. Hy nam Trier, Straatsburg, Spiers , Wonns, Mentz, Befmcon, Laon , Toul, Merz en Orleans in, en bragt den fchrik tot in Parys. Twee Veldflagen, die hy verloor, den eenen naby Orleans, en den anderen in de vlakten van Troyes, noodzaakten hem weder over den Ryn te nekken. Hy herflelde zyn verlies, en pjaaffre zich aan het hoofd van een nieuw heir, mee het wélk hy in Italiën trok, en verfcheide Steden van dat land innam en uitplbnderde. Men heeft veel van zyne ftrooperyën gefprooken ; maar weinig Hiflorie/chryvers maaken van zyne hoogachting voor de deugd gewag; noch melden dat hy, barbaarfch en trots met zyne vyanden handelende , onder zyn Volk de zachtaardigflc en toegeevenfle man was ; dat hy de rykdommen en pracht verachtte; en dat hy de armen beminde, hunne klagten hoorde, en hen tegens de verdrukkingen befchermde Dit is het afbeeldfel, dat 'er zyne landgenooten thans noch van maaken, ouder welke zyn naam noch in hoogachting is. Het Ryk der Wefterfche Tartaaren ging in Europa met den dood van Attila te niet. De Y 3 Vol-  34^ De Nieuwe Reisiger. Volken, die hy ren onder gebragt had, fchudden het jok af; en de Hunnen vernielden eikanderen door hunne onderlinge verdeeltheden. Zy verfpreiden zich onder verfchillende Opperhoofden, ia de vlakten ten noorden van Circasfiën , de Zwarte-Zee, en den Donau, alwaar zy zich met de andere Barbaaren vermengden. Zoo men de Geleerden van Samarcande gelooven mag, zoo •hadden deeze Volken een affchauwlyk gelaat: zy maakten zich in hunne kindsheit infnydingen inde wangen , waar door zy voor altoos baardeloos bleeven. Hunne lichaamen waaren in diervoegen ingedrongen, en hunne geftalte zoo kwalyk gevormt, dat zy een ftuk houts geleeken. Hun•pe leevénswys was zeer gettreng: wortelen, en halfgaar vleefch, 'c geen eenigen tyd tusfehen den zadel en den rug van hunne paarden gepletterc was, maakte hun voedfel uit. Wanneer zy door de bosfchen en velden omdoolden , lieten zy hunne vrouwen en kinderen onder tenten; en zy hielden geen vafte woonplaats. Zy verdroegen honger, dorft, en geftrengheit van het jaargetyde met vry veel geduk, en zy waaren alleeiï met vellen en lynwaad gekleed, die zy zoo lang droegen , dat het met ff ukken van hun lichaam afviel. Zy zaten altoos te paard, cn hielden dus hunne raadsvergaderingen. Zy ftrecden zonder eenige order, en maakten een vervaarlyk gefebreeuw. Hunne paarden waaren zoo vlug, dat men verwondert was dat men hen op den vyand zag aanvallen en weder in een oogenblik verdwynen. Eindelyk dit Volk had geen Godsdienft, was bedrieg-  Zes en Zeventigste Briïf. 343 driégelyk, ondandvadig, begeerig naar rykdommen, wreed en toornig, en in één woord, in alles gelykvormig aan hec grootfte gedeelte der hedendaagfche Kalmukken. Andere Volkplantingen van die Volk hebben zich door verfcheide landfehappen van Tartaaryen verfpreid. In 't vervolg kwamen zy hier onder verfchillende naamen uit voort; maar die van Hunnen is geheel verdweenen, en die van de Turken is in deszelfs plaats gekomen. Hun Opperhoofd nam die van Khan aan, welke alle zyne opvolgers voeren: zy drongen weffwaarts door, en vormden een aanmerkelyke getal damhuizen, die de Califfen het grootfte ge al van hunne landfehappen ontnamen. Eenige Turkfche flaaven maakten zich móeders van Egypte, en veftigden zich in die land. Andere bemagtigden Khorafan, en een gedeelce van Indiën. Zy verdeelden zich in verfcheide rakken, één derzelven vedigde zich in Perfiën; en deszelfs heerfchappy ftrekte zich van Antiochiën tot Turkeftan uic. Een andere wierd alleen -door de Straat van Condantinöpelen tegen gehouden, en ontnam den Grieken geheel 'klein Aziën. Eindelyk vormde een derde een Ryk in Syriën. De invallen van deeze Barbaaren verwoede de Oofterfche Landfehappen ; zy overweldigden het Heilige Land en bragten het onder een harde flaaverny, dit onrftakeen dwaazen yyer in de Chridenen: byna geheel Europa bragt tallooze heirlegers op de been, die onder den naam van Kruisvaarten, naar Azia trokken, en de Turken uic Jeruzalem verdreeven. Y 4 In  g^4 DE Nieuwe Reisiger. In deeze omilandigheden, kwam Jcnghis • Kan uic Tartaaryën voort, hy doortrok-wydukgeitrekte landen, en overttroomde geheel Azia. Zyne kinderen vervolgden zyne groote oogmerken; en bragten hec Chineefche Ryk ten onder. Perfiën wierd overheert , klein Aziën verwoed, Rusland coc een wingewelt gemaakc, en Hongaryën uitgeplonderc. Midderwyl kwamen eenige Turken, die in de bergen geweeken waaren, uic hunne fchuilplaatzen voort, en leiden de grondflagen van hec Ottomannifche Ryk , en ontnamen den Chriftenen Conftantinopelen. Van een andere zyde verhief zich het Opperhoofd van een Horde in Turkeftan, en keerde het Ryk van jenghis-Kan geheel om: de beruchte Tamerlan trok door geheel Aziën, en vercoonde zich, om dus te fpreeken, voor de poorten van Conftantinopelen. Hy vormde een magtig Ryk, waar vant het overfchoc dat der Indien deed voortkomen. De Vorlien zyne nakomelingen heerfchen thans noch in Tartaaryën, 't welk zy met de aframmelingen van Jenghis - Kan deelden. ■ Dit is, Mevrouw, hec tafreel van de grooc ftaacsomwentelingen, welke dit gedeelte van Azia, hetberuchfle land van de weereld, gemaakc hebben, Ik ben, enz. Urgenz, den 22 Oïïober 1746. Einde van bet Zesde Deel BLAD-  BLADWYZER VAN DE VOORNAAMSTE ZAAKEN, Die in het Zesde Deel begreepen zyn. Zeven en Zestigste Brief. Japan. Bladz. De Eilanden Gotho. "i Voorzorgen die men gebruiken moet, wanneer» i men in Japan komt . - J De Haven vaa Nangafacki. " " ï Wat men in acht neemt, wanneer de Hollanders» i hier aankomen. - - > IVlen doorzoekt de Koopwaaren. - I , Op wat wyze men eze ven verkoopt. - f Hiftopie van de Stid Nangafacki - 4 Befchrvving van deeze vad. - S Haare aanmerkelyke gebouwen. - V 6 Woonplaats der Hollanders, • Woonplaats der Chineezen. - - "> Godsdienft der Japanners; men onderfcheid 'er > 7 drie ia dit land De eerfte is die der Sintos; waar in deeze beftaat. 8 De üpperpriefter van Japan kan de beroemde | mannen onder de Heiligen of Goden plaatzen. > 9 Plechtigheit der Vergoding. - _ - ■* Hy is zelfs een voorwerp van Godsdienftig eer- i bewys voor de Sintoïften. - - i 10 Tyd op welke hy het bezoek der Goden ontvangt. * Godsdienftige gewoontens en leerftukken der Sintoïften. - - - 11 De viering der Feeftdagen in deeze Gezinte. 12, Andere Feeften van deezen Godsdienft. "ï De bedevaart naar Jesfo, 't geen een ander ftuk > 13 van deezen Godsdienft is. - - J Befchryving van den Tempel van Jesfo. ; 14 Y ƒ De  BLADWYZER DER De Priefters, die hem bed;enen. - - 15In wat jaargetyde deeze bedevaart gefchied. ió Waf men geduurende deeze Godsdiffnitige reis 1 in acht neemt. - - - 1 ln wel' tege t>i theif men wezen moet, om dezel- f 7 ve,met vrucht te doen. - - 3 Maatlc appy van Kluizenaars, die in Japan geves- tigt is. - - - - 18 Be lelmoöniken van dit land. 19 Omzwervende N ninen. 2,0 Maatfch ppy van blinden, en de Hiftorie van» rzel er inftelling. - - > zi-iz Derzei ver bezighe ien. - _ 3 De Gezinte Budsdo, de tweede Godsdienft van Jap„n. - 23 W ie derzelver Stichter is. 24 Haare leer. - - - * L Aart der Japanfche Bonzen, en hun gezag. f 'i Byzondere Feeften rn de Gezinte der fJudsdoïften, 27 Een ander zeer wreed Feeft. - _ - 1 De Gezinte van Sinto of der Zedekunüge Phi- > iS lofophen. * Deze word byna niet meer in Japan gedult, 'en wsnrom. - 29 Hiftorie van het Chriftendom in Japan. - 30 Spoedi^n voortgang van het Chriftendom. - 31 De haat dsr Bonzeti te ens deezen Godsdienft. 32 Vervolging der Chriftenen. 33 Deeze Godsdienft is door het geheele Ryk ver- * ' boden. - - " l Nuttelooze poogïngen van eenige Roomfche f 3* Zendelingen , m ;n dit Ryk itt te dringen. J Waarom 'er de Hollanders ontvangen en gedult ■» worden, - - - " f 3f Het Jefumi. een affchuwelyke plechtigheit. 3 Agt en Zestigste Brief. Vervolg van Japan. Onrfprong van het hpanfche Ryk. - ! ,ö Vericiiilleiide gevoelens over dit onderwerp.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Hiftorie van een Chineefche Volkplanting die zich op Japan nedergezet heeft. - 3? Pet Ryk is altoos in een Hamhuis gebleeven. 30 Van den Geeftelyken en Weereldlyken Vorft. 39 Voorrechten vim den Gedlelyken Keizer. \ De bezoeken, die di Cubo, of Weereldlyke % 40 Keizer by hem aflget. - - - 3 lïefchryving van deeze bezoeken. - 4% 42, 43 Zonderi'nte.i eerbied der [apanners voor den Dairi, 44 Het Reent van opvolging tot de waardigheit van ^ Ópperprkfter. - " '" r 4J Deszelfs inkomften. - " 3 De Pracht van zyn Hof. - - 40 Op wat wys men een minnemoeder voor den troonopvolger verkieft. - - " 46-47 De vrouwen van den Dairi. 47 Hoogmoedigst van zyne Hovelingen, 't geen | alle Geeftelyken zyn. - - t g De Opperden der Monniken houden hun ver- f " blyf aan het Hof. - - - j De kleeding der Japanfche Geeftelvken. - 49 Het Weereldlyk -.eïruur van dit Ryk. - fo De magt van den Cubo. * " 1 De Japanfche Grooten moeten zes maanden in > $1 de Hoofdftad hun verblyf houden - 3 De lyfwacht van den Cubo of Weereldlyken 1 Keizer. - - - ? 5"2 Zyne Krygbenden, enz. - - 3 Zyne Staatkunde om de Grooten binnen de paaien van hunnen plicht te houden. - - 53 Zyne inkomften. - - - L, 54 De ftaat der Japanfche Grooten. - f Waarom men aan den Vorft den eernaam van j, Keizer geeft - - - > f c Stoet van den Cubo, wanneer hy buiten ïyn Pa- ff kis komt. - J Verdeeling van Japan. 1 Verfpieders, die de Vorft by de Groote onder-> f6 houd. - J Gouverneurs van de Keizerlyke Steden. - f7 Wat hunne inkomften zyn. - " 1 o Uit welke Amptenaaren hun huis is faamenge- > $8 ftelt. - - - - J Aan  BLADWYZER DER Andere Amptenaaren, die onder de Gouverneurs fraai) en tot beftuur van de Stad dienen. - J9 £>■-■ ommisfarisfeu, ~ ' 1 De Griffiei s. - - - > <5o De Boottchappers der Stad. - - j Ha gewoel, dat in cieStad Nangafacki heerfcht. 6T-62 Negen en Zestigste Brief. Vervolg van Japan. Befchryving van de fchoonheit van het land. r 03 L)e groote wegen - » 6 De mylp^akn, die de afftanden aan wyzen. Demecnig'e van Volk, die men op degroote we> j gen ontmoet. - - t ój" De Lieden , die te Paard reizen. - J De .vaat der Groote Heeren. - - V. 66 Vreemde wys op welke zy voorttrekken. f De reyelmaatige Pofihuizeu van Japan - 67 Wyze,'.

--du.ira):1v; en na de maultyd. - 91 Dc foneelfpeelen en andere Scnouwfpeelen der > Japanners, - - - f 93 Vlic-gwerk^n t-n Tooneelfieraaden. - ' D • 7'o'-ncelttukke" r ~ L 04 Wie dc koft^n dér Sdumwfr.lea draagt. f ™ Waar men dezelve vertoont en welke order. _ 9f Hst Feejt dat men ter t.re van den befchermhei- lig van iod;re Stad vim. en dz Schouwfpelen die men by deeze gclegemheit vertoont. 9'5*97 Ze-  RLADWYZER DER Zeventigste Brief. Vervolg van Japan. Uitneemende Volkrykheit van Ofacki tot > Meaco. - - - - f 9^ Befcnryving van de kleine Stad Jedo. 3 Aaukom.it te Meaco, enbefchry ving van een feelt, dat men 'er vierde, - - - 99 Bezoek by de Gouverneurs. - - ioo Beicnryving van de heilige Stad Meaco. - i°r Koophandel van de-ze Stad. - - loi-ioa Pracht der Japanfche Tempelen en haare befchryving. - 1 103 De Keizerlyke Pagode. . . . 104 De Tuinen, die deeze Pagode omringen. 104-10$IV aar in de Japanfche Tempelen onderling van elkanderen verfchillen. • - icf Ongel-mfiytte meentete van AfgoHen van dit land. 106 Kloofters der Bunzen, die naby de Tempelen gebouwt zyn. . " " ,c7 Befchryving" van de kleine Kapellen , die aan de oude Goden van het land gewyd zyn, 107-108 Eefchermheilig der Steden , den Gellachten en * verfchillende beroepen. - - \ De Dieren zya een vo rwerp van Godsdien- f ftig eabewys in Japan. J Het is verboden htm eenig nade»l toe re brengen. | Men gebru'kt weini . zorgvuldigheden om de > 110 huisdieren tam te maaken. - * Zonderlinge athtirig, die de Japanners voormaalsvoor de Honden hadden. - - 1,1 Vreemde eerbied van dit Volk voor de Kraan- "i vogels. * I Rotten en Muizen zeer gemeen in dit land. I» na De witte Mier een zonderling infecï, 't geen . den Do irboorder genaamt word - J De Burg: Qitz, Eyn Meer en beroemde Berg. 113 De Rottingplant "| Een byzonder foort vanPhnt, die door door een JL n^ Kwakzalver als een uitmuntend geneesmid- | del gebruikt wierd. - - •* _, Be-  VOORNAAMSTE ZAAKEN, Eedd-Nonnen, en haare losbandigheit. iif-ïié Befchryving van ee'i japinfc'nc lyktiatie. - nó PkchtigHeden der 'regr. tteo'flen - 117 Wat 'e:; op deeze pVc iti heden volgt. 118, 119, 120 Zoadvrlinge gewo .'te, die by den dood van de Grooten in achtgenomen word. - 121 Denkbeelden der Jypinnersisvei de zielen der overledenen, en een Feell dat-bier toe ingeiielt is 1x2 Hoe en hoe laog men rou v in Japan draagt. 123 Oiüzwer.tnd; i ooueelfpeelde; s, welke in den Kerkelyken ban zyn ... 114 Het geheime ftaatkundig oogmerk ten opzichte van he Katteel vaii Oruano. ' - - 12J De Rivier Ofingava, en op wat wjze men over dezelve trekt. ... i2f-!26 De hooge en beroemde Berg Fudfi. - 126-127 Het iVleir Fakone, geen men voor het vagevuur der kindereu houd. - - s -.7-128 Dl welriekeüde Cacho word in de Stad Odovara bereid. - - - - 1:9 Algcmeene befchryving van de Japanfche Steden, Dorpen en Kafreelen. - - 129-130 De Tuinen van dit land. - - 131 De Voorlieden van Jedo, de Hoofdftad van dit Keizerryk. - 132 Beruchte brug van deeze Siad. 1 Pracht van jedo, - - - f 33 Een en Zeventigste Brief. Vervol* van Japan. De foor! van flaaverny, in welke de Hollandersin Jedo leeven moeten. - - - 134 Befchryving va;j deeze; Hoofdftad. - '34-13$" Befchryving van het inwendige gedeelte van het Keizerlyk Paleis. - - - 136 Op wat wys deeze V orft gehoor aan ce Hollan ders geeft. - - - - 137 Wat men oy deeze plechtigheit in acht neemt. 13S-139 De maaltyd , die deeze Vorft hen doet voor " I dienen. - - - - 140 Ge-  BLADWYZÉR DER Gedwéeheit der Hollanderen in deeze gehoorgee- ving .... Verhaal vau de wyze, op welke men een Afgezaut van dit Voik onrving. - - 141 Befchryving, van r!e plaats op welke de gehoor- geeving gefchiedde. - ï42-143 Vraagen, die men de Hollanders doet. - 1,4-145 De kluchten , die zy voor het Hof fpeeleri moeten. 146 Zy dienen tot een tydverdryf van de vrouwen, in de Voorz-ralen der grooten. - - 147 De Gefchenken , die de Hollandfche Afgezant van den Keizer en de Grooten ontvangt. - 148 Plechtplegingen, die by deeze gelegentheit in achtgenomen worden. - 149 Vryheden, die men aan de Vreemdelingen in de Ho. fdftad van Japan toeftaar. ■ ' • ijo Wat men in de Steden by oproeren verricht. ■) Wat men in acht neemt, wanneer een borger > 151 van wooning verandert. •- - * De vereifchtwordende toeftemming om een huis te konpen. - * " " lSz Wat men in acht neemt, wanneer een Japan- | ner reizen wil, - - > 153 De verfchillende Gerechtshoven. - 3 De borgeis zyn verantwoordelyk voor de gewei denaryen die in hunne ftraat gepleegt worden. 154 Trouwplechtigheden der japannerens. - 155-156 Plechtigheden die men na de voltrekking van het huuwlyk in acht neemt. - 15-7 Men geeft de dochters geen huuwlyksgiften 1 in Japan. - • - l , § Welke gewoonte men inachtneemt, w anneer f 1 een zoon tot meerderjaarigheir gekomen is. # Op wat wyze de huuwlykeri der Japanncrens j voltrokken worCen. - " > i<-q Geftrenge wetten, ten opzichte van deknifch- ( heit der vrouwen. - - J De veelwvvery is in dit land genorlooft. 15-9-160 De vrouwen leeven hier in een groote afzon * dering - - - > 160 Zy benv-eyen zich met geen zaaken - * Het vermogen der mannen over hunne vrouwen, wamieer \y hair in overfbel betrappen. en een byzondere Hittone, betreffende dit onderwerp. 161-162 Een  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Een voorbeeld»van fchaamte* zedigheit en huuw- lyks liefde. - - " 1ÖI-1A3 Ingetrokkenheit der Japanners in hunne ge- •> iprekken - - ' J 3 De opvoeding der kinderen. * * ~ Byzonder voorbeeld van ouderliefde. - 104-ioy V reemd voorbeeld van dapperheit van twee 1 Jspanfche Edellieden. - - . I 166.167 Bekwaamheit van dit Volk voor de fraaie r Konften. - - *"'; •* Zy bezitten 'er weinig voor de befpiegelende Weetenfchappen. - * " „ Op wat wyze zy den tyd afmeeten. - iób-iög» Zy bezitten alleen een zeer oppervlakkige kennis van de Godheid. - • . - 170 Een der oorzaaken van de verbanning van het Chriftendom in Japan. - - 170-17* De Japanners zyn zeer verre in de Kruidkun- | de ervaaren - - ? i?1 De gemeenfte geneesmiddelen in Japan. - j Wat het geneesmiddel van den naald is. - 173 Wat het geneesmiddel van de Mosa , of het vuur iSi . - , I7<* Hoe meenigvuldig dit middel hier gebruikt word. 17S De onderfcheide foorten van kinderpokken by de Japanners. - - " ( '75 Geneeswys van de Geneesheeren van dit land. J Spoedige Rechtspleeging der 'Japanners. - i iyj De kortheit van ftyl der Keizerlyke bevelen. f Twee-en-Zeventig ste Brief. Vervolg van Japan, De Papierboom. - • . " Wyze op welke men het papier in Japan vervaardigt. - •- - ' De Vernisboom van dit land verfchilt van den -j Chineefchen. - - " . I Het gebruik dat de Japanners van dit Vernis > iso maaken. - Welke de gemeenfte boomen in Japan zyn. VI Deel. * HulP'  'BLADWYZER DER Hulpmiddelen der Japanners om zich voedfel te verschatten. - -. . |§t ren' foort van koeken, die zy van mofch bakken. De w y /e van landbouwen der Japanners. / R De veifchillende foorten van graanen, die zy f aank weeken. - 3 De gemeende moeskruiden van dit Eiland. 1 0 De Milt, van welke zy zich bedienen. - f" '°3 De aanmoediging tot den Landbouw. - 183-184 Wat de Akkerman aan den Eigenaar betaalen moet. - - - -.184 De vruchtboomcn zyn zeer gemeen op dit Eiland. 185 Hoedanigheit der vruchten en bloemen van dit •% Land. - - - . f Men heeft hier weinig wilde dieren, en wei- f nig :,-m vee cn gevogelte. - „. .- J Een Infect va:i een zeldzame fchoonheit, en l et verdichtiêl, tot welke het gelegenheit gegeeven heeft. - ,8? V istchen en fchebisfehen der Japanfche Zee. 187-1^8 Kuttigheit der Walvisfchen; de befchryving j van derzelver vyanden. - - - i Befchryving van een vergiftige vifch, met wel- f ke de japanners zich voeden. - 1 Onweders en Aardbevingen zyn zeer gsmeen in 7 Japan. - - . . > 189 De hichtfïreek van dit Land. - J De Japanfche Zee is zeer aan onweders onderworpen en met ki:ppen vervult. - 189-190 Dc Stad jedo door een Aardbeving verwoed. 190 De eigenfchappen der warme Baden, en die, •» welke de Priefters lmr toefchryveri. - f De Metaalen en Miueraalen, die dit land voort- f 191 brengt. - - - . ' De Amber de Grys. Uitgeltrektheit van het Keïzerryk Japan; ge- > iyi tal en hoedanigheit van deszelfs Eilanden.' JF "Verdeelingen van het Ryk. - - 1 Het land van Yesfo. - . f J93 Kamfchatka. .... 1 Het land der Kurii.ki, of Kuriles. - f '9* Kleedi.-gswys tu zeden van dit Volk. - 195 Huiine wenen tegens het overfpel. 196 Hunnen Koophandel en wapenen, - - 197 Hun-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Hunnen Godsdiend, en waar in dezelve bedaat. I ^ Hunne wyze van bouwen. - 1 De Korjiki, eeti ander foort van inwoonders -j van Kamfchatka. * l" Hunne ongelooflyke onzinnelvkheir. - l i°9 Hunnen Koophandel met de Rusfen. - I Een zonderling vocht, waar mede zy zich dronken maaken. - ' ,'' *\ . j. , Wyze, op welke zy de vifch bereiden, die hun 1 gewoon voedfel is. - * f 2CO De wyze, op welkezy hunne hutten bouwen. J Verfctvidenheit van Itaat onder de Japanners. I 10I De Stoet der Groote Heeren en Regenten. i De order der Geeitelyken. - - L 20i De KoopliedenzynveiachtonderdeJapanners. I Men verandert verfcheide maaien van naam i in jfipin. - f l°3 Men kweekt 'er de letteren aan, - > De Muzyk en Schildcrkontt zyn zeer onvol- | ( markt in dit Land. " " , > 204 De bekwaamheit der Japanners voor de werk- l tuieelyke konden. - . . Over de vraag; of men Porcelein in Japan ver- . vciordi£t ? * Andere vaten diekodbaarder dan het Porcelein ge- :., fchat worden. - Waar men ze vind, en waar toe men ze ge- y "bruikt - C 2.27 De Schryfletters der Japanners. : - V, De taal en uitfpraak van dit VoU, Hunne geringe vordering in de Scheepvaart -j , Oorzaaken van de onvolmaaktheit van hunne \ 2,8 Waar in hun handel met de Hollanders oe- -j D^Rechten die de Hollanders aan de Stad ^ 239 Nancafacki betaalen moeten. - " ■ Welke goederen men niet uit Japan brengen mag. 210 Bepaling van de Chineezen in hunnen hande. i met de Japanners. - f Wa3r in deeze handel bedaat. Zilver en rountrpecien van Japan. - \ ^ Kleeding der Japanners, en byzonder die van £ de Grooten. - - ^ " Kks.  BLADWYZËR DER ïfleeding van het gemeene Volk. - i Die der Japanfche Vrouwen. - f* 3 Verfchillende trekken, die het karakter van dit Volk uitmaaken. - - - 214 Hunne verwydering om verbintenisfen met de ■» Vreemdelingen aan te gaan. - - \ 21$ Dit Land is uitneemend Volkryk. - 3 Moeyelykheit om hetzelve te overwinnen. - 216 De krygszucht, die men de kinderen inboezemt. *j ' Hoe nyverig zy met hunne wapenen zyn. - ) Hunne fpaarzaamheit en arbeidzaamheit. - >• 217 De Vorft gebruikt een zeker getal van zyne I ' onderdaanen tot de openbaare geftichten. J De wet, diefde vreemdelingen buiten het Ryk fluit. -' - - - 218-219 Djie en Zeventigste Br 1 ey* Corsa. AanKomfl van den Reifiger in dit land. Wyze, op welke de Koning van Corea de / Chineefche Afgezanten ontvangt, en hoe zy ^ 129 onthaalt worden. ... 1 Wyze, op welke de Coreefc'he Afgezanten in Chi- rva onthaalt worden - 221 Öorfprong der Coreërs, en hunnebefchaaving j door de Chineezen. - - > 222 Staatsomwentelingen van Corea. - J Deszelfs afhankelykheit van den Keizer van China. 223 Zeldzaam verzoek van een Koning van Corea, aan den Keizer van China - - - 223-224 De gefchriften van den Koning van Corea wor- -> den in China door het Gerechtshof der ge- f woontens onderzocht. Voiftrekte oppermagt van den Koning van L iif Corea iri zyne ftaaten. De onderfcheide Amptenaaren, Staatsdienaars I en Raaden van deezen Vorft. - J De inkomften van deezen Koning. . 1 Geflrengheit der Juftitie in Corea. - f 2i* De ftraf der misdaadigers. - - 227 Het  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Het recht dat de man over zyn vrouw en haaren minnaar heefc, wanneer hy haar op overlpel betrapt. ... - 217-ai* De ftraf der Dieven , Moordenaars en Schuldenaars. - " % ' 2 Op wat wys men ftokflagen in dit land geeft. 2*9 Het Krygsbeftuur der Coreërs. - - 23° Len Geeftelyke Krygsorder. » 2ïl Lyfwacht en ftoet van den Koning van Corea. ■» Wyze, op welke men hem verzoekschriften > 2,3* aanbied. < *' " Zeemagt van Corea. T ' , * l De Dienft van Foë, is in dit land in groot > 233 aanzien. - - " Waar in deszelfs Godsdienft plichten beftaan. ■> De Coreefche Monniken, hunne bezigheden > 134 en Kloofters. Zy worden als flaaven befchouwt, en om de ge- ringfte misdaaden geftreng geftraft. - ^3? Zy onderwyzen de jeugd. - j Men heeft in Corea adelykc Kloofters voorde > vrouwen, - - f 23° De Kloofters zyn plaatfen van uitfpanning 1 voor de Leeken. Afbeelding der Coreërs, en hunnen aart. • 2,3/ Zy hebben een afkeer van het bloed, dcgevecn- J ten en de zieken. - - L © De blinden zyn de Geneesmeefters van het ge- f 2-3* meene Volk in Corea. - j Wyze van bouwen, in dit Koningryk. Befchryving van de huizen der Edellieden. I 13g Gaftvryheit der Coreërs. Hunne huuwlyken. - " -}» 240 De echifcheiding is in Corea geoorlooft. trfopvolging by dit Volk. U 241 ouwtyd , en de wyze van rouwdragen. Lykftatiën in dit Land. - " j 24i Dit Volk heeft van de Chineezen geleert, om de Weetenfchappen hoog te fchatten. - - 243 Opvoeding van hunne kinderen. " l. 244 Hunne VVetenfchaopen. - - ldt Befchryving van Corea. e 2W Z 3 êVoor^  BLADWYZER DER Voortbrengfelen van het land. - -ï De Coreërs maaken meenigvuldig gebruik van V 246 den tabak. * De'Koophandel van dit Volk. - - 246-247 Vier-en-Zeventigste Brief. Oojlelyk Tartaryën. Verfchillende gevoelens over der. oorfprong der Mantcheouxfche Tartaren. - - 24S De Verdeeling van groot Tartaryën. - 1 De drie Landvoogdyfchappen der Mant- W ^ cheoux. - - " ' '* '■ I De Stad Mugden en haare Gerechtshoven. j De Graven van het thaus Regeerende Huis. I De befchryving van een Tariaarifch Feell. < Befchryving der Velden iri dit gedeelte van Tartaryën. - 250-251 Stefwëveryen van de Stad Mugden, en haar ^ papier, - - * C 251 De wonderbaare V^igel, dien men in de nabuur- f fchap V3ii deeze Stad heeft. - J Deeze Vogel is het afbeeldfel van den Phenix der Ouden. - - - - - 2 5"* Befchryving van een Tartarifche jacht. - 252-253 Beftuür van het Landfchap Kirin- Ula. - 253 Befchryving van het vcld in dit Landfchap. 1 ^ Schoouheit van de Rivier Ufuri. - f Het gebruik, dat men van de Honden maakt, om de lleeden over het ys te trekken. - _ 254-255. Deeze volktri verfchalien zich door de vifch- ^ vangt! voedftl ei) kleederen. > 255 De Rivier Songari de witte Berg. Het Gouvernement van Tsi-Tsi-Kan, en de befchryving van deeze Stad. - 25Ó-257 Koophandel in fabel vel len. - - - **7 Paarlvïsfcheryen in de Rivieren van dit Land. 257-25!» De Stad Mer-Ghen. - - L 2yB De Tartaaren Selons, hunne zeden en aart. f Pp wat wyze zy de fabeldieiea vaugen. • 259 Dc  VOORNAAMSTE ZAAKEN, De Tartaaren Tunguts, of Tunguzen ; en hun- ne zeden. - " " 2^0 Hunne kleedingswys. ' 2°° Hunne wyze vanjaagen in den winter. - 2ó.r Hunnen angft voor de Kinderpokken. - i l6i Hunne leevenswys op de jacht. 1 De Godsdiend van de Mantcheouxfche I art3aren buiten China. - * . _ " 2<53 Hunne Priefters en Prieftenunen of I oovenaars en Toovenaarfters. Op wat wys zy hunne Topveryen verrichten. 265 Verfcheide voorbeelden , betreffende dit onderwerp. - - - aóf-ifö Andere Godsdienftige gewoonten van de tViant- cheuux. - " - ■ _ z^ Van de Taal van dit Volk. - - *63-K>* Verfcheide wyzen van fchryven in Ooft-Par- . taryeti. - " " f 270 De Mantcheoux zyn zeer met hunne I aal f" ingefioöffien - " * Voorbeeld hier van. - - 270-27C Vergelyking van deeze Taal met de Chineefche en, Èuropeaanfche. - - " *7* De luchtftreek en de jaargetyden van üoft-1 ar- taryën. - - 275 Geele Rheen, die zeer meenigvuldig in dit land zyn. 274 De andere dieren van dit Land , gelyk Muilezels, Drommedarislën, enz. - - 2.74-^75" De wilde Paarden van dit Land zyn roaeyelyk J te vangen en tam te maaken. -> 275* De ChuJon. - - - J De Tygers. - " L 2y6 Op wat wyze men'de Harten jaagt. - 1 De zwarte Vosfen worden zeer hoog in 1 ar- taryën gefchat. - 2,76-2.77 VïF-EN-ZEVE NTIGSTE BRIEF. Weflelyk Tartaryën. De Tartaaren Mongols hebben voormaals China * overheen. - - 27-' z 4 zy  BLADWYZER DER Zy hebben een magtig Ryk onder Jenghis - Kan gevormt. - - 278 O-ider de naam van Mongols zyn de Kalkas 7 en de Eluths of Kalmukken begreepen. - ? 279 T>£ leevenswys van deeze Volken. - J Hunne uitneemende onzinnelykheit. - | ^ Hunnen Aart. - f Afbeelding der Mongolfche Tartaaren - 280-281 Hun Aart. . - - - - i De Kieedingswys der manden en vrouwen. > 1S1 Waar in hunne rykdommen bellaan. - J Hunne gewoontens. - • L 2g Hunnen Godsdienlt en Priefters. - 1 Hunne Regeering. - - - 282 De Mongols Kalkas. - - 284 De Khoutouktou, Groot-Priefters van de Tartaaren Mongols. - - - 284-28$ Denkbeelden, die dit Volk vau deezen Opper- ■> priefier hebben. ( g Op wat wyze hy op plechtige Feeftdagen iti't f 5 openbaar verfchynt. . - ) Een apder Volk -dat noch weftelyker woond, en Eluths of Kalmukken genaamt word. - 286 ■Hoe dit Volk een groote uitgellrektheit van land afbrand. - - - - 287 Omdoolende leevenswys der Kalmukken. - 7 Het dier, dat de Europeaanen Veelvraat noe- > 28S men. Leevenswys, en gewoontens der Kalmukken. 289 Denkbeelden die dit Volk van de Vrouwen heeft. 290 De meenigvuldige Geraarntens die men in de 7 bergen van dit gedeelte van Tartaryën vind. > 29t W'at men ontrent deeze doodsbeenderen gift. J De nabuurige Volkeu komen hier fchatten zoe- ken. - - - - \ 292 Verfchillende (lammen der Kalmukken. - 3 Regeering van deeze Volken. - - 293 Op wat wyze men een Khan der Tartaaren verkiert. - - - 294 De wapenen der Kalmukken, en hunne wyze van ftryden. - 243-296 Eanige byzonderheden omtrent den Khan der j Tartaaren. > 297 Op wat wys hy z,yne onderdaanen behandt lt J Hje  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Hoe hy 'de afgezondenen van den Keizer van *i China en de Landvoogden van Sibencn ont- J vangt. " * * f De Khan der Tartaaren maakt zich gevreeft i voor de Chineezen. - J Oorfprong van de naam van Kalmukken. - 299 Kleedingswys van dit Volk. - 1 Kleeding der vrouwen. - f3 Lcfchryving der Tartaarifche hutten. - -y Op wat wys zy hen van de eene plaats naar de f andere voeren. - - - C ^ Hoe men ha3r in de velden plaatst. - J Inwendige lchikkihg van deeze beweegbaare hui- n zen. - > 302 Waar mede de Tartaaren zich voeden. - i Hoe zy hunnen, wyn bereiden. - - 303 De maaltyden en vermaaken van dit Volk. - 304 Hoe zy de ga'ten tot drinken aanfpooren. • 305 De Huuwlyksplechtigheden. - - 305-306 Wat men by de geboorte der kinderen in acht neemt, als mede io de ziektens. - - 306 De wei ten der Tartaaren. - « 1 De Gjodsdienft van eenige Kalmukken. - f J3y i'indrrheit omtrent de huuwiyken in Tibet. I ,, o Len andere byzouderheit omtrent de^iooden. f 3°<* ZES-EN-ZEVENTIGSrE IlRIEf. m Vervolg van bet Wejlelyk Tartaryën. Befchryving van de Stad Urgentz. - 309 Andere Steden van het Koningryk Kamm. i De Turkomannen. - f 3'° Het Meir Aral. f • - 311 De Rivier Sir. ■» Strooperyen van de Mahometaanen van Tur- £ 312 keften. - - - - J Hunne leevenswys. - - - 313 De Usbeki'che I artaaren. - - 314 De Khan van dit Volk, - - 315 Staatsomwentelingen van het Koningryk Karazm, 316 Z s Groot  BLADWYZER DER Groot Bulgaaryën. I „,s De Stad Bokha.a. - f 3 Haare Regeering. ") Her gezag'van het opperhoofd van den Gods- , dienft. - - - - i 3 / Koophandel van Bulgaryën. " " . De beruchte Stad Samarcande; haare Akademie, en uitmuntende Meloenen. - - 3;& De Stad Balk. " " " ? De Koophandel van deeze Stad. > 319 De verdeeling van Groot Bulgaryën _ - 3 Afbeelding der Bulgaaren,-diede oude inwoon- } ders van dit land zyn. - - - £ 32° Hunne Kleedingswys. - - * Zy belyden den Mahometaaufchen Godsdienft. 1 " Hunnen Koophandel. - - f Zeden der Mongols en Usbekken, die Bulgaa- % rycntiewooüen, - - - r 322 Aart van hunne Vrouwen. * Uitneenientheit van hunne Paarden. - I ^3 Klein Bulgaaryën - 1 Afbeelding van deszelfs bewoonders. - 1 t,4 Hunne Kleedingswys. - - f Kleedingswys der vrouwen. L Hunne huizen. - - ' Hunne buisfieraadën en voedfel. Hunne huuv. lyken. - - 326-327 De Bulgaaren inoge.nverfcheide vrouwen trou- 3 wen. - - - - ** Wat zy ten opzichte der zielen in acht nemen. > Godsdienft der Bulgaaren. - 3*9 Wonderzinnig denkbeeld dat zy van de menfch- wording van Chriltus vormen. - 3i9'33° Geftrenge Vaften der Bulgaaren. - 33°"3l? Regeering van 'dit Volk. - * 33* Byzonderheden , weegens de Kaspifche Zee. 3:1-332 Verfchillende gevoelens omtrent deeze Zee. -j Ifeiiigên willen dat zy met de Zwarte Zee ge- V 332 meenfchap heeft. * Anderen , dat zy zich in de Golf van Peificn ontlaft. - - - - 313 Wyze, op welke de Perfiaanen putten graaven. 333-334 De gedaante der Ka&oifche Zee. - 33f Op  VjOORNAAMSTE ZAAKE N. Op wat wyze men de wilde Ganzen in de nabuur- tchap van deeze Zee vangt. - - 33f-3j6 Df beruchte Volleen die uic de nabuurfchap van de Kaspifche-Zee voortgekomen zyn. - 3^ó-3i7 Wat men van derzelver eerde Vorlien verhaalt. 337 De Hifiorie van den Prins Mértéj, 337'33S"33« Die van een Chineefche Princes. - 340 De Opperhoofden van de Wetferfche Tartaa- 7 ren, te weten: Belaniir, Aspar en Attila. ^ 341 Het Karakter van Aitila. . - - . Wat de Hunnen in het Wedenoverkomems. 342-343 Jenghis- Kan en zyne kinderen. - \- 7t x Tamerlan en zyne Opvolgers. - 1 Einde van den Bladwyzer van bei Zesde Deel.  LYST VAN BOEKEN. Die by Abraham Blus se', Boekverkooper te Dordrecht, zyn gedrukt of in aantal te bekomen. ALgemeen en beredenerent Woordenboek der Natuurlyke Hidorie ; behelzende de Hidorie der Dieren, Planten en Mineralen, en die der Hemelfche Lichamen , der Vernevelingen , en andere voorname verfchynfelen der Natuur: Benevens de Hiltorie en Befchryving der enkelde Drogeryen, welke de drie Ryken opleveren; hun gebruik in de Geneeskond, in bet gemeene Leven, Landbouw, Konden en Handwerken. Uit het Franfch van den Heere Valmont ie Bomare, Leeraar der Natuurlyke Hidorie; Honorair.Lid van het Economifche Genoodfehap van Bern; Medelid van de Koninglyke Akademie der Wetenfchappen, fraaye Letteren en Konden van Rouaan; Korrespondent van de Koninglyke Akademie der Wetenfchappen van Montpellier; Medelid van de Koninglyke Akademie der ïïaaye Letteren van Caen; Lid van het Letterkundige GenooJfchap van Clermont - Ferrand , door Cbarles Papilion; I. Deel, gr. 4. 8-0-0 - — Idem Hde Deel op de Pers. Barba, Verhandeling over de Mynen, Metaalen, en Mineraalen, gr. 8- 0-11-0 ito ver (A.) Leven van Koningin Anna, 5 deelen S. J ' 6-0-0 - Idem 3, 4, en yde Deel apart a - o - 16 - o Bracht (T. vari) Tuin«zedagten in 6 Zangen, uitgegeven door A. Blutré -4. 1 - 12 - o — Idem op groot papier. 2 - 4-0 Bvrnet (G.) Uittrekfels uit de Redevoeringen terbtaaving van den Geopenbaarden Godsdiend volgens het oogmerk van R. Boyle, 2 deelen gr. 8. 5-10-0 Baxtert, demme Gods roepende de zondaars tot bekeering, 2 deelen 12. 1 - o - o Het 1 Ite deel aparr. o - 7 - Q Brieven var, Mylady Juliette Catesby, aan haare Vnendinne Henriette Campley 8. o - 12 - o Baritetb (J.) Hidorie vau het Stadhouderschap der Heeren r'rince.i van Oranje, met de6derlykePourtraiten der Heeren Stadhouderen gr. 8. 3 - 0-0 En zonder dezelve. i - 10 - c  L Y S T van BOEKEN. Baruetb (J.) de Regeering van Neêrlands Stadhouder en , met die der Ilraëlitifche Rig teren in vergelyking gebragt, uit het Boek der Rigteren, Cap. Ii: 7-19-4. , 0-6-0 Binning, Vernieuwing des Herten in 14 Boetpredikatiën. 0-16-0 Bourde de Villebuet, de Scheepsbeitierdër, of proef der verrichtingen en krygswciidingen van het Vaartuig ter Zee, met pl. gr. 8. 3-0-0 Idem op fchryfpapier. 4-10-0 Bybej-Verklaring der Engelfdhe Godgeleerden, in folio, 17 deelen compl. ongebonden 45 - 0-0 Idem het Nieuw Teltament apart, in ejuarto of in folio, 6 deelen 21 - 0-0 ■ Jdem eenige aparte deelen , 7.00 in folio als quarto tot laage pryfen, alles met betrekking tot dit Werk. voor zoo Ung die in dit jaar 1768 toereiken Burs (Mekbior) kort begrip der Chrillelyke Religie S'. o - 6 - o Elikink (B ) Samentel van Goddelyke Waarheden 8. o - 6 - ó kort Begrip uit het zelve o - 2-8 Engelfche (de) Philofooph , of Hiflorie van den Heer Gleveland, 3 deelen met pl. 3de Druk 8. r - y - o Erskine , de Kragt der Zonde, en hoe de Wet de Kragt is van dezelve 0-14-0 —— Gods klein overblyffel o - 10 - o —— alle de Werken Compleet 18 - 0-0 Flavel, Toetlteen der Oprechtheit, of Merktekenen van ware genade of geveinQheit S. o - 10 - o Fahrice {B. de) de Geheime Aanteekeningen, of Vervolg op het Leven van Karei denXII. 8. 1 - 2-0 Gbyben(K)snJ Badon. Mengeldichten4 2 - 10 . ó —:— idem groot papier 3 . IO - o Graauwhart, Chriitelyke Bedenkingen, en Leerzame Zinnebeelden op 's menfehen Staten, beroepen, en genegenheden, als mede op de Dieren, Planten enz. met Schriftuurlyke Uitbreidingen, en Versjes' en met ) 7f platen, 2 deelen 3deDruk 8, 2-12-0 Hagen {van der) over de Philipenfen 4. 3-0-0 Heiligers (H.) Kort Begrip der Chridelyke Religie H. o - f - o JHiftorie der Koningen van Romen, tot de Grondlegging der Republiek, in't Franfch befchteven door den Heer PaliJJo: de Montenoi 8* o - 1 v . ö 'fi>  L Y S T van BOEKEN. Hiflorieder Keiteren,ineen Alphab.ordreS. i - o-o Kulenkamp, over Pfalm LI. zde Druk 4. 3 - 3 - c Idem op groot papier 4 * 4-0 Kern der Kerkelyke GefchiedeniiTen met 36 plaatjes, extra klein Formaat, 2 deeltjes 0-16-0 Kort Ontwerp, of Uittrej,_of dc Notariale Practyk in zyne Grondregelen en Exercitie gemakkelyk gemaakt, dienende tot een vervolg var. J Schoolhouder, in een beknopte famenhang, befchreven door Mr. F. L. Kirftenun, Profeilor en Doctor der beide rechten 8. r - <• - o Smitb, Bybelfche Medicus, of Schriftuurlyke Genees- kundige, 2 deelen gr. 8. . - —-— Mathemathicus, of Schriftuurlyke Wis¬ kundige, met pl. 2 deelen 8 agter dit Werk is gevoelt, de Hoognodige Berekening vaa de fchuldea der Zouden, door Sarganec Smiti,  LYS T van BOEKEN, Siiiitb, Bybelfche Phy ficus, of Schriftuurlyke Natuur* kundige, 2 deelen gr. 8. met pl. - - ., Hiftoricus, of Schriftuurlyke Hiltone- kuhdige, 2 deelen met pl. *• ' ""•, ,„ . . Gêographicus, of Schriftuurlyke Aard- rykskundige met pl. 2 deelen gr. 8. - - De drie eerite Werken lullen nog dit Jaar werden uitgegeven. . Themme {W.) Gods eeniggeboorene Zoon als Sehep- per ën Erfgenaam der Weereld , betoogt Uit den XXIVften Pfalm4 ' . . .3 _ ° ' 0 Til (S. van) Kortbondig vertoog der beioer Godge- leertheit 4. , VT 3 " ° - o Veer (Juffc. A. v. d.) Geeftelyke Nagtegaal, 3de Vermeer a Stuling, Kort begrip van het geloove der Heiligen, benevens Rymgebeden voor de Kinderen 0 0-2-0 Vülder (A. de) De biddende Wenfch der Oprechten in Nederland, by dé aanvaarding van het Erf-Stadhouderfchap door, Zyn Doorluchtige Hoogheid, Willem den Vde; en Muller Gelukwenfching aan Nederland, in Verzen gevolgt door Abr. BluiTé. ' 0-14-0 Verfcbmr (J.) HoningmtjevanGezangen, 3dedruk. kort onderrigt der klein weelenden 0-6-0 Vollenbove, Kruistriomfen Gezang, kl. pap. 3 - ° - o Winckler [j. H) beginlëlen der Natuurkunde, met Za%T(B.) over Jefafc LUI. 4. '| YA'.h Idem groot papier 4. 3 T Kaart en Prentkonfl. Heemraadskaart van den Alblasferwaard, en vyf Hec ren Landen, zwart, afgezet, of in een lylt. Kaar" van de' Stad èn< het Eiland van Dordregt o - 10 - o ZW3rt . , 1 T - O-O op bort papier geplakt t - 16 - Ö Vie^fraafe'Gezigten van Dordregt, *wart ider a En Afgezet l - o - »   V