D E NIEUWE REISIGEIü O F BESCHRY VING VAN DE OUD' E en NIEUWE W A E R E L T, Uit het Franfch van den ABT DE LA PORTE, ZEVENDE DEEL. Behelzende in zich Siberi'én, NovaZembla, en Rusland. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, 1769.   Pag. i D E NIEUWE R E I S I G E R. Zeven en Zeventigste Brief. Siberië. 1T Tanneer ik den Ooftelykften oever van W de Caspifche zee verliet, zoo was myn oogmerk, Mevrouw, om een reis door Siberië te ondernemen. Ik was reets noordwaards aangetrokken, tot op de hoogte van Cafan; maar om dat ik my niet wel bevond, begaf ik my naar deze Stad, alwaar ik door een ziekte aangctaft wierd die my van befluit deed veranderen. Myn Geneesheer , den Doétor Solnick, had in het jaar 1733. de Heer Gmelin vergezelt, die door.de Czarin afgezonden was, om in Siberië , waarnemingen over de verschillende takken van de natuurlyke Iiiftorie te doen. „ Ik kan, zeide hy, u de moeite van „ een moeijelyke en gevaarlyke reis befpaa,, ren, die vooral fchadelyk is voor een man „ die eerft onlangs van een ziekte hcrftelt is. ?, Lees dit verhaal; het bevat al het merk- waardige dat men in de wyduitgeflrekte lan. VU. Deel, A „ d om dat zy hen van een zamenzwering verdagt hielden. Cafan, was voormaals ryk en blocijcnde, en heeft alleen eenige overblyfzclen van haaren Vorigen welvaart behouden. Zy legt in eene ^ vlakte, langs een kleinen heuvel, aan de rivier de Cafahka , waar van zy haaren naam ontleent, als mede het geheeleland, deze rivier ontlaft zig in de Wolga, die 'er niet ver van verwydert is. De uitgeftrektheid van deze Stad is vry aanmerkelyk; maar deszclfs huizen en veftingwerken . zyn alleen van hout. Zy word door een kafteel befchermt * waar vart de veftingwerken van gehouwe cn gebakke fteen zyn: de rivier diend het tot een gragtj en het is van een goede artillery en bezetting voorzien. De hooftkerk , het aardsbisfehoppelyke paleis, dat van den Stadsvoogt, en da geregtshoven zyn in het kafteel. De Stad is meteen gragt en pallisfaden omringt; en word gelvk de voorlieden , door Rusfifche handwei ksliedèn , en Mahomettaanfche Tartaaren bewoond, die uit dit land oorfpronkelyk zyn. Het is aan deze laatfte, op levensftraf verboden , om in het kafteel te komen. "Zy leven behalven dit met veel vryheid; en behalven do vrye oeffening van hunnen godsdienft, genieten zy verfcheide voorregten. Zy dryven met de Peruanen, Turken cn andere OoftcrA 2 fenë  4 De Nieuwe Reis ig er. fche volkeren, een zeer grooten koophandel, voornamentlyk in pelteryen ; en men heeft zeer ryke kooplieden onder hen. Am een van de uiteindens van Cafan, heeft men een zeer fchoone lakenwevery. Zy wierd op kollen van de Regering opgeregt, door een Rufch, die 'er zig indiervoegen door verrykt heeft, dat hy zelfs zeven kerken op zyn eige koften gebouwt heeft. Dit is hier nog het gebruik dat men van zyne rykdommen maakt. Alle de edelen die cenige goederen in hetregtsgebiet van deze Stad bezitten, zyn verpligt, om alle jaaren, een zekere hoeveelheid wol aan deze lakenwevery te verfchaffen, om haar in ftand te houden. De Staat koopt voor een bepaalde prys, alle de lakens die men 'er in vervaardigt, om 'er het krygsvolk mede te kleeden. Het 'omleggende land van Cafan brengt een menigte granen, ryft, garft, haver, en verfcheide foorten van peulvrugten, voort. %De bosfehen, die van een zeer groote uitgeftrektheid zyn, beftaan uit verfcheide foortcn van hoornen, en brengen meer hout voort als noodig is om fchepen voor de geheelc aarde te bouwen. 'Er onthout zig een verbazende menigte wild in ; en wanneer de lente begint, koomt een ontallyke menigte watervogels, van de oevers der Caspifche zee, hier hunne eyexen leggen. Wanneer de fneeuw begint te fmelten , overftroomt de Wolga het gehcele land  Zeven en Zeventigste Brief. 5 land dat lager als het oppervlak van het waater legt, en brengt dezelfde uitwerkzelen als den Nyl in Egypte voort. Haar ftroora is -zoo fnel, by haare overftroomingen, dat'er zomtyds de fchepen door in de bosfchen gevoerd, en daar op het droogen gelaten worden, wanp neer het waater te rug wykt. De flyk die zy afvoerd, maakt het land zoo vrugtbaar , clat de eilanden die zy vormt, met boomen bedekt zyn, en een menigte asperfien voortbrengt: men ziet hier meloenen die de groote van onze pompoenen hebben. Het osfevlees, fchapenvlees, wildbraad, en een menigte andere levensbehoeftens worden hier tot een zeer geringe prys verkogt. Men vervaardigt hier het befte leder van geheel Rusland : men voerd het na Europa ; en het is een van de voornaamfle takken van den koophandel van dit land. Men gebruikt hier geen oly om het te bereiden, maaij eenfoortvan teer die men uit de fchprs van een foort van berkenboomen trekt, die overvloedig in dit land wasfehen. Men heeft op den oever van de Cafanka, een kloofter dat op een zeer aangenamen ftand legt; de Opperfte wilde nooit dulden dat wy in zyn kerk kwamen, zoo wy onze paruiken niet aflagen. Schoon wy hem voorftelden dat den Aardsbisfchop van Cafan deze gewoonte niet in agt deed nemen; hy antwoorde dat zynen regel mede bragt om een ieder van de heilige plaats te verwyderen, die 'er met gedektea A 3 hoof-  6 De Nieuwe Reisiger. Hoofden in wilden gaan. Men heeft in dit kloofter een openbaare fchool opgercgt , alwaar de Tartaarfche kinderen in de Rusfifehe en Latynfche taal , de Wysbegeerte en den godsdienft., onderwezen worden. Men verkicft die genen die de grootfte bekwaamheden bezitten i ontneemt hen aan hun geflapt; en mea hoopt dat na dat zy onderwezen zyn,' zy hunne bloedverwanten, en iandgenooten bekeeren zullen. Men vierd in Cafan, alle jaarcn een fceft, ter eere van de Heilige Maagd, die den dag van de Heilige Maria genoemt word. Zy begind met een ommegang, waar bv den Stadsvoogd en de voornaamfte lieden tegcnswoordig zyn, die van de hooftkerk naar een nonnen kloofter gaat, dat aan de Heilige Maa<^ gewyd is. De Abdis draagt het beeld van de Heilige Maagd dat op hout gefchildert, en met een halsband en kroon verfiert is, en begroet den Stadsvoogd by het intrede van de kerk. Vervolgens zingt men eenige gebeden; en 'er word. een preek gedaan , geduurende welke de prediker, door liefde tot dit beeld vervoert, het ieder oogenblik nadert om het te kusfehen* Geduurende de. plegtigheid , ontfteekt men paskaarten die men op het oogenblik weder intbluft , om weer andere in haar plaats te ontfteken ; want hier in beftaan de gehecle mkomften van dit kloofter. Na den godsdienft, noodigt de Stadsvoogd de voornaamfte per-  Zeven en Zeventigste Brief. 7 perzonen ter maaltyd; de mannen en vrouwen eeten ieder in een byzondere zaal. Omtrent 'het einde van de maaltyd, zoo verzoekt men de vrouw van den Stadsvoogd, en de aanzienelykfte vrouwen , om de mannen pons te komen fchenken ; en zy doen dit met veel vermaak. Wanneer de maaltyd geëindigt is, komen de mannen en vrouwen in een groote zaal by eikanderen; en men begint als dan een bal, 't geen tot den avond duurd. De Mahomettaanfche Tartaaren hebben ook hunne kerken en feeften: de nieuwsgierigheid fpoórt zomtyds de vreemdelingen aan, om zig by hunne plegtigheden te laaten vinden. De moskeen zyn doorgaans vierkante gebouwen , die van hout opgeregt zyn , waar op een toorn ftaat. Men treed 'er van de zyde van de ftraat, langs vier of vyf trappen , naar op; cn men gaat 'er door een portaal in, alwaar de Tartaaren hunne fchoenen uittrekken, en agterlaaten. Het middelfte gedeelte word door een groot getal vengfters verligt , endoor een kachel verwarmt die een zeer zagte warmte geeft. Boven de deur , is een geftoelte voor de zangers: de Prieftër ftaat beneden , aan de tegenovergeftelde zyde, met het aangezigt naar het volk gekeert. Het middelfte gedeelte van de moskee is met een tapyt bedekt; en deze plaats word even als het heiligdom befchouwt. De Tartaaren zitten ter wederzyden, op de wyze der Tm. A 4 ken9  8 De Nieuwe Reisi gek. ken , met het hooft bedekt. De Pricfter leeft, of zingt veel eer; en alle de omftanders houden hunne handen zamengevöegt Hy word wel ras door de zangers geholpendie zig op het geftoelte bevinden. Hy begint vervolgens weder te lezen, begint het aïgcmecne gebed, waarna hy eenige woorden mompelt; en op dit zelfde oogenblik ftaan alle de Tartaaren op: een regiment Wsvolk zou met geen meer naauwfceuri>heid" hunne exercitiën verrigtcn. Zy hebben rozekranfert die hunne handelwyzen beftuurcn ; zy vergezellen de gebeden die zy lezen of zingen, met een zagt gemompel en belachelyke gebaarden: dan eens fteken zy de vingers in de ooren, even als of zy een gerugt wilde vermyde waar aan zy niet gewent zvn; dan ftryken zy weder de hand over het aangezet, even als wilden zy hunnen baart met zeep lmeren. Zomtyds fehynèn zy zig tot braken te willen verwekken, met de twee middelfte vingers van iedere hand in den mond te fteken. Op een andere tyd krommen zy zi* weder, even als of zy iets voor hunne voet ten zogten; vervolgens regten zy zig weder op , vallen op hunne kniën neder , regten zig op, en knielen weder. Wanneer het gebed geëftidigt is, gaat een ieder heen, uit-e zondert eenige vrome vrouwtjes die ziV om den Pnefter nederzetten , die ongetwyffclt met lang wagt om haar weg te zenden. De  Zeven en Zeventigste Brief. 9 De dorpen die in den omtrek van Cafan leggen, worden door Mahomettaanfche Tartaaren bewoond , welke zoo veel vrouwen hebben als zy voeden konncn. Zy koopen haar van haare bloedverwanten ; en de prys is volgens haare fchoonheid geregclt. Zy zyn op de Rusfi'féhe wyze gekleed , gclyk haare mannen; deze laten zig het hooft fchereri, en fnyden hunnen baart fpits gclyk de Joden. Zy zyn by uitftck zinnelyk in hunne huizen: zy hebben brecdc en lage banken , die met tapytcn bedekt zyn om op te zitten, en een foort van ruftbedden , of kusfens voor de vreemdelingen. In plaats- van kachels, hebben zy twee fchoorfteencn in ieder vertrek; de eerie om zig te warmen, en den andere om de fpyze te bereiden. Zy maaken hunné ghzen van het bukenfee vlies van de maag der koeijen, 't'geen zy op ramen fpanncn , en 't geen vry veel licht door laat. Deze Tartaaren zyn veel befchaafder , cn van een gemakkelykcr ommegang , als de Afgodendisnaars. Wanneer zy zig in dienft der Rusfchcn begeven, doen zy een byzondcren eed, waar door men van hunne getrouwheid verzekert word. Zy leggen voor een man nedergeknielt die hen het formulier in de rusfifche taal voorleeft; en het word hen in hunne taal door een van hunne Priefters overgezet, die hen den alcoran om te kusfehen aanbied. Men legt vervolgens twee bloote degens kruifelings A 5 over  io De Nieuwe Reisiger. over eikanderen, zy naderen de eene na de andere, en men geeft aan ieder, op deze degens, een klein ftuk brood dat met zout beffrooit is. Zy nemen het met eerbiet aan, en eeten het op , om aentetoonen dat wanneer zy hunnen eed verbreken, zy wenfchen dat het brood hen tot vergift verftrekken mag Behalven de Mahomettaanfche Tartaaren heelt men nog anderen in den omtrek van deze Stad, 't geen afgodendienaars zyn. De voornaamfte Hammen zyn de Tcheremisfes, de Tchouvaches, en de Votiakes. Zy zyn, in het algemeen zeer onwetent, en zeer aan de oude bygeloovigheden verknogt. De over levering der Tcheremisfes zegt dat zy voormaals een bock hadden, waar in al de grondregels van hunnen godsdienft bevat waren • maar vermits niemand het zelve lezen kon' zoo kwam 'er een koe die het doorzwolg , en hier op ,is den eerbied gegrond die zy voor deze dieren hebben., De Tchcremisfen offeren aan een godheid wiens naam zy niet kennen , het eerfte wild dat zy dooden; en zy hangen aan een boom by welke zy vergaderen, het vel en de beenderen van het flagtoffer op. Zy hebben een Prielter die de toebereidzelen en de order van de offerhandc regelt; wanneer men een.bruiloft vierd, zoo bid hy voor de nakomelingfchap van het jonge paar, en hy fchenkt de genoodigde zoo dikwyls te drinken als hy noo- #2  Zeven en Zeventigste Brief, iï 3ig oordeelt. De kleeding der mannen is gelykvormig' aan die der Rusfchen. De klceding der vrouwen verfchilt volgens den ouderdom van die genen die ze dragen, doch alleen in het hultzcl. Verfcheide hebben haare haairen om het hooft geknoopt; de agterfte haairvlegr. is langer als de anderen, en eindigt in een bos roode zyde, waar aan een. koper fchelletje hangt. Haar hooft is met een foort van net bedekt dat met fchclpcn- of met kleine ftukjes zilver verfiert is; en op,het zelve legt een ftuk gevouwe neteldoek, dat de gedaante van een granadiers muts heeft , dat mede in een bos zyde eindigt, en een fchel die zig iedere maal doed hooren als zy het hooft bewegen. Eenige zyn met twee ringen gebult, waar van den eenen om het voorfte gedeelte van het hooft gaat; en den anderen gaat van het opperfte van het voorhooft, tot aan den hals. Waar van een foort van band afhangt, die twee duimen breed is, cn het geen in de plooijen van den rok is vaftgchegt. Deze ftaart is, gelyk de ringen, met eenige ftukken geld, en koraalen van allerlei kleuren verfiert. Boven deze ringen verheft zig een muts die met dezelfde fieraden verfiert is, welke de oorficra, den vormen, benevens twee fnoeren koraalen die zig op de borft vereenigen. De Tchouvaches, het geen andere Tartaaren in het omleggende land van Cafan zyn, hebben Priefters en Priefterinnen , die Tom- masfes  Ï2 De Nieuwe Reisigek. nas/es gcnaamt worden, het geen, in hunne taal, 7ov«iflflw wil zeggen. Ieder dorp heeft er een of twee; cn zoo ras het volk zig ziek bevoeld, of zelfs maar eenigfints onpasfelyfe », zoo nemen zy hunnen toevlugt tot hunne Yqumasfes, die zy hier voor betaalen, cn die hen door duizend ftrekeh bedriegen. Eerft wvzen zy de Qfferhandó aan die de zieke moet opofferen; zoo het-een Jam is, gaan zy het zelfs op een berg dooden die aan deze plegtigheid gewychs; ontfteken een groot vuur, by welk zv gebeden opzeggen; koken de ingewanden van het dier, en eeten 'er zoo veel van als bun Juft en nemen het overige met zig om Junne vnenden 'er op te onthalen. Gelyk de Tcherem. fen, offerden zy voormaals het boLr ï ? °P', Cn hon^cn het ™ een boom, op de plaats die tot het gebed gefchikr s, maar deze gewoonte is afgcfchaft: zy verkoopcn het hever; en de Tcheremisfen , fchoon zy^jeel plomper zyn, beginnen hen hier in reeds natcvolgen. De Tchouvachcs bidden een eenig God aan ■ maar zy bewyzen de wezens van den tweeden rang mede Goddelyke eer, die zy by de he ige van het Chriftendom vergelyken. Ieder vlek heeft zyn afgod, welke op een berg gepaatft is, op welke zy de offerhande doen Dit volk onthoud zig des vrydags van arbeiden, maar zonder dat zy 'er eenig denkbeeld van godsdienftigheid aanhcgten. Zy hebben ieder  Zeven en Zeventigste Brief. 13 ieder jaar een groot feeft; en zy gaan, op dien dag gczamcntlyk naar de heilige plaats op' welke den afgod geplaatft is. De Youmasfe, of Priefter, "bepaalt de tyd op welke dit foort van ommegang gcfchicdcn moet. De Rusfifche regering heeft voorzorgen gebruikt om dit volk te bekeeren. Men-heeft in alle de Steden fcholen opgeregt, om de jonge Tchouvaches te onderwyzeh, alwaar zy in de grond-beginzelen van den godsdienft onderwezen worden; maar den uitflag heefc aan deze pryzenswaardige oogmerken niet voldaan, en dit is ongetwyffelt , by gebrek van bekwaame Leermeeftérs; behalven dit, is de vrees of het belang de eenige beweegreden die deze barbaaren overhaalt, en dus is hunne bekeering niet opregt nog duurzaam. Een byzonderheid die een derde ftam der Tartaaren doet onderfcheiden , die Votiakcs genoemd word, is dat zy byna alle rood haair hebben. Zy zyn zoo plomp als de voorgaande , en hebben byna geen Godsdienft. Zy gelooven dat 'er een God is, en plaatzen hem in de Zon; maar zy bidden hem niet aan. Zy bewyzen een beek Goddelyke eer, 't geen zy voor godsdienftig houden; en zomtyds offeren zy aan dezelve. By gewigtige gelcgentheden ; by hongersnood en in hunne zïektens nemen zy hunnen toevlugt tot hunne Priefters, die hen door duizend konstftreken misleiden. Zy vieren een feeft} omtrent kersmis, het  14 De Nieuwe Reisigek; geen voornam en Uyk beftaat om zig met brer en brandewyn dronken te drinken. In het algemeen, zyn zy arm; de jagt is byna hun cemgfte bazigheid, en de boog, is hun Z woon wapentuig. De Votiakes is het ccrfte voJk dat men in Siberien ontmoet. Zy woonen alleen in dorpen of vlekken, en zy zyn van een kleine geftalte. Schoon de Stad Cafan veel Zuidelyker als Petersburg legt, zegt de Heer Solnick verder in zyn verhaal, zoo is de koude hier erter veel fterker. Wanneer ik op een dag wandelde, by fchoon weder, het was den 23 December , eenige mylen van deze Stad, zoo bcvroos myn aangczigt, vingers en ooren, ichoon ik niet meer als een half uur op we? gewecft was. Ik maakte van het hulpmiddel gebruik waar van men zig by diergelyke gelegentheden bediend; ik wreef my met meeuwen ik was byna op hetzelfde oogenblik genezen' ■ Voor dat ik dit land verliet, wilde ik het hol van Kongorin bezigtigen , dat men uit nieuwsgierigheid gaat zien. Het water zypelt er door de aarde in , en vormt verfcheide figuuren, die boomen 'en dieren verbeelden Een piftoolfchoot maakt 'er zoo veel gerugt in , als die van een kanon van het grootfte kaliber, in het open veld. Op een zekeren afftand, gaan de fakkels uit; cn tot nu toe, is het door gebrek van ligt niet mogelyk om tot het agterlte van het hol door te dringen. Op  Zéven en Zeventigste Brief. 15 Op de weg van Cafan na Catbarineburg, het geen een andere Stad van het Rusfifche Keizerryk is, vonden wy verfchcide boomen, die als zoo veel byekorven waaren. De inwoonders hollen de ltam van een lindeboom, abeelboom, of een andere bóom die zagt hout heeft, uit, ter lengte van vyf of zes voeten; zy maaken ter zyden een opening die tien of twaalf duimen lang , en vier breed is : zy plaatfcn in de holte van den boom , eenige Hokjes kruiswys over eikanderen; zy fluiten de opening met een plankje, en maaken 'er kleine openingen in , waar door de byën in en uit konnen komen. Zy vormen deze byekorven aan de randen der bosfen, en hangen hen sm de boomen door middel van banden van biezen, om te beletten dat de bccren 'er den honing niet uit eeten, waarna zy zeer gretig zyn. De wafch en de honing die men 'er uit bekoomt, maakt een aanmerkelyken tak van den koophandel van Calan uit. Men verzekert dat zy een middel bezitten om het een cn andere te verkrygen , zonder de byën te doen omkomen. De Stad Cathaffneburg, waar van ikfpreck, is in het jaar 1723» door CzaarPeter.de Groote , beginnen te bouwen, en onder de redering van Catharina voltooit, na wien zy genbe-mt is. Zy legt in het landfehap Tobolskoi; en men kan haar als het middelpunt van alle de fmelteryen en mynwerken van Sibe* rien  itf De Nieuwe Rei si oer. rien bcfchouwcn j ook werd zy byna alleen door mynwcrkcrs en finciters bewoont en door die genen die 'er het opzigt over heb- , ben. De werktuigen worden met de uiterfte 1 zorgvuldigheid onderhouden j en de werklic den bezitten een naarltigheid die men nergens dldêrs vind. Men behoeft tot de ftokhVen geen toevlugt te nemen, om de dronkenfehap voortekomen; het is niet geoorlooft om hen brandewyn als des zondaags te verkoopen; en de hoeveelheid is 'er van bepaald. Behalven dit ontbreekt hen niets; zy worden regelmatig betaald, cn konncn zeer onkoftbaar leven • cn men heeft hier ziekchuizen in welke alle de zieken aangenomen, en zorgvuldig oogepaft worden. r ? Wy gingen eenige imren van daar, om een kopermyn te bezigtigen ; men daald in dezelve langs een vry genjakkelyke trap neder; de ertz vmd men in geen groeven, maar in nesten, m een zwarte aarde die ccnigfrats aluinagtig is. Op eenigen afftand hier vandaan zyn de molem geplaatft om het te ftampen' cn de fornuifen om het te fmelten; het word vervolgens naar Catbarineburg gebragt om het te zuiveren en tot platen te gieten Het geen dit gedeelte van Sibericn docd pnderfcheiden , cn zelfs dit wyduitgeftrekte land aanmerkclyk maakt, is het groot getal van deszelfs fmèltëryen, en mvnen. De voornaamftc zyn die van Sisfcrt, Kamenskie, Ko- Jivan ,  Zi-ven i n Zeventigste Brief, ïf iivan, Argouin, enz. De eerfre is door deri Stadsvoogd van Catharineburg gebouwt, om de ryke yzerertz te bearbeiden , die in deze ïandftreek overvloedig isi De rivier na welke zy de naam draagt, heeft altoos zoo veel waater, om zes hamerwerken in beweging te brengen, en de blaasbalken van twee fornuifen. De tweede, die aan de rivier de Kamcnka legt, is een van de oudftc van Siberien, en die alwaar men het befte yzcr vervaardigt. Men heeft op den berg Kolivan, een zeer beroemde koperfmeltery : zy word door een fort met vier bolwerken befchermt, dat met een gragt omringt is; en ter zyde iegt een zeer groot dorp. De bevelhebber en de mynwerkers wonen in het fort. Iïctvoornaamfte werkhuis is uit vyf andere zamengeftelt, die vyf fornuifen en een koper hamerwerk bevatten > en een fornuis om het metaal te zuiveren, en een molen om zout te maaien: een plaats op welke men het koper' vertint en bearbeid; vyf fmederyen waar van de blaasbalken met de handen getrokken worden , een zaagmolen en een koolhok. Het grootfte gedeelte der werklieden zyn boeren uit verfchillendc landfehappen, die hier komen om het noodige geld te winnen om de fchattingen te betalen , waar na zy te rug keeren, het geen de bearbeiding der mynen zeer nadeelig is, waar toe meer als agt honderd mannen vereifcht worden. Haare groeVlh Deel » *eri  18 De Nieuwe Reisiger. ven zyn gelyk ryk in zilver, en in koper; cn dit zilver bevat nog zoo veel goud, dat het de oplcttentheid waardig is. Men heeft 'er groeven die twee of drie voeten breetc hebben , en zig meer als een vierde uur in lengte uitbreiden. Het goud vertoond 'er zig zomwylcn in, 't zy in de ertz zelfs, 't zy aan de oppervlakte, inkorlen, of in kleine blaadjes. Hoe groot den yver ook zyn mag die men tot de bearbeiding der myn betoond , zoo zyn deze mynen zoo ryk en zoo uitgebreid, dat 'er vcrfcheide eeuwen verloopen konnen, voor dat men deze fchat uitgeput heeft. De koperfmeltery van Argouin legt eenige uuren van de rivier van dezen naam, aan een beek die door een bron gevormt word die 'er niet ver yanNdaan legt. De regering wierd door een Kalmuk onderregt, dat'er een myn in dit landfchap was. Men deed, omtrent dit onderwerp een meenigte nafporingen; en men bevond dat dit verflag waarheid behelsde. Drie Grieken bearbeide deze myn, en bekwamen 'er omtrent tien duizend ponden zilver ieder jaar uit. Men heeft 'er zedert verder uitgravingen in gedaan; en men heeft 'er een foort van kleiaarde in gevonden, die in dit land, een uitnemende zilver ertz bevat. De natuurlyke gefteltheid van deze landfehappen heeft dit voordeel, dat deze mynen zeer overvloedig, en op verfcheide plaatzen niet zeer ondiep zyn; 't geen veroorzaakt dat men haar met  Zeven en Zeventigste Brief. 19 met weinig koften bearbeiden kan. Zy zyn tot de "rootfte volmaaktheid gebragt, door het vernuft en de geleerdheid van de Heer Demidof, aan wien Czaar Peter de Groote dezelve afgeftaan had. Wat het hout betreft dat tot de°fornuizen noodig is, 'er is geen land in de werelt, dat 'er zoo rykelyk van Voorzien is als dit. Men vind eenige mynen in de valeien; maar die van de bergen worden het hoogfte gefchat, om dat men m deze voor geen overftroomingen behoeft te dugten. Men vind het gemakkelyk; het is genoeg dat men een of twee voeten diep delft; het is hier niet zeldzaam dat men metaal aderen vind die een roede dik zyn. Met in den omtrek van deze fmcltery van Argouin te graven, zoo heeft men een geele aarde ontdekt, die lood, zilver, goud, yzer en fpiesglas bevat. Een pond zilver bevat voor twee en een halve ducaat fyn goud. Na deze uitweiding over de mynen, ge wanneer men eenige werken van hun bekomen kan. De laage prys der eetwaaren is oorzaak van deze luiheid: een mcnfch kan hier van twintig kroonen in het jaar leven. De plompe inwoonders van dit land, zorgen nog voor den dag van morgen, nog voor zieke dagen. Wanneer zy niets hebben, zoo arbeiden zy een paar uuren, om zoo veel te winnen waar van zy een geheele week leven konnen. Zy voeden zig met geringe fpys, en leven zeer fpaarzaanï. « Gedroogde of verrotte vis, ervveten, en fleert zwart roggenbrood, is hun gewoon voedzel. Hunnen drank, beftaat uit liegt bier, en andere drank die niets anders is als Zemel water dat gegift heeft, waar onder men een weinig meel mengt. Zy zyn volftrekt onkundig van het gebruik der bedden; het geheele huisgezin flaapt onder elkandcren, half ontkleet, eenige leggen op matten die op ban ken geplaatft zyn , andere op de aarde. Zy ontfteken des avonds , om hunne huizen te verlieten, fplinters van pyn- en berkeboomen > die zy tusfehen de balken fteken: 't geen zeer dikwyls brand verwekt in een land, alwaar de huizen alleen van hout zyn; VIL Deel G Egte*  34 De Nieuwe Reisiger. Egter zyn de konften in Siberië niet onbekent; zy zyn 'er door de Zweedfche gevangenen overgebragt, die men na de veldflag van Pultoa hier heen. gevoerd heefteen door de voornaamfte lieden van dit iandfchap verfpreit wierden. Voor dat zy in dit barbaarfche land gekomen waren, zoo kende men 'er byna het gebruik van het brood niet. Vermits zy natuurlyk vernuftig waren, en behalven dit genoodzaakt waren om dit te zyn, om het verdriet van hunne flaverny door hunne bekwaamheid te verdry ven, zoo oeffende zy, in hunne ballingichap, alle de konften van welke zy eenige kundigheden bezaten., De Zweedfche krygsknegten bevolkten Siberië met fchoenmakers , kleermakers , lakewevers , fchrynwerkers , metzelaars , en goudfmeden. De Officiers wierden fchilders , bouwmeefters, muzykmeefters, en taalmccfters. Die tot een uitfpanning franfeh, hoogduitfeh, latyn, de wiskonft, de zangkonft, het danfen, enz. aan de jonge lieden van aanzien en der beide lexe leerden, om toegang in de voornaamfte huizen te krygen. Wel ras veranderde geheel Siberië indiervoegen van gedaante , dat de Kusfen 'er hunne kinderen naar toe zonden, om hier als in een uitmuntende fchool onderwezen te worden. Men heeft altoos in Tobolskoi vyf of zes duizend mannen gereguieert krygsvolk, zoo ruitery als voetvolk , behalven drie of vier dui-  Acht en Zeventigste Brief. g§ duizend Tartaaren die door het veld verfpreit zyn, en die altoos gereed zyn om -op het eerfte bevel te paard te ftygen. Dit alles, by de natuurlyke fterkte van de plaats gevoegC zynde , beveiligt haar voor de invallen der vyanden. Alle de Gouverneurs der landfchappcn zyn aan die der hooftftad onderworpen j maar hy kan hunne waardigheid niet vervullen ; dit is een regt dat aan de Kancelary van Siberië toebehoord, die haar verblyf te Moskou heeft. De Gouverneur heeft zelfs een Kancelary, waar in de twee geheimfchryvers altoos hunne plaats behouden. Zy hebben een byna volftrckt gezag over dc ganfche Stad. Een opflag van hun oog, heeft meer indruk als de bevelen van den Gouverneur. Den Aardsbisfchop , of Oppcrpriefter van Siberië, heeft onder zyn regtsgebied, te Tobolskoi, vyftig monniken of kerkelyke perzonen , waar van weinige het latyn verftaan, en deze zyn nog Polen. Het volk kleeft den Griekfchen godsdienft aan, tot in het dweepp.gtige toe. Vermits zy in de verfchrikkelykfte flavcrny geboren zyn, zoo kennen zy dat gene niet dat men vryheid van denken noemt; en leder is in dit opzigt gemeen volk in Siberië. In alle de gcüagten, van de rykfte tot de armfte toe , vierd men de geboortedag , en die van den befchermheilig van ieder perzoon uit het gefiagt. Men noodigt 'er de bloedverC 2 wan*  3ö De Nieüwe Reisigbh. wanten en vrienden op; men geeft een groote maaltyd, men fchenkt 'er veel wyn; en men danft 'er van het middagmaal, tot des avonds. Deze feeften zyn niet zeer koftbaar; ieder der genoodigde gallen laat een ftuk geld leggen, waar door het gene hy genoten heeft rykelyk betaalt word : men tragt hier in om ftryd zyn edelmoedigheid te betoonen. De Karnaval is hier, gelyk elders, een tyd van vermakelykheden. Het is als dan byna niet mogelyk.om door de ftraaten te gaan, zelfs geduurende den nagt, om dat zy als dan met mannen, vrouwen, dieren en Heden opgevult zyn: het gemeene volk is alleen onledig, met wandelen, gefchreeuw te maken, by een te rotten, en te krakeelen. Men ziet op een hoop meeuw, voor de huizen, lieden die drinken en zingen. Wanneer de wyn uit is, zoo gaat een hunner naar de herberg en haalt weer nieuwen voorraat, met een verdubbeling van vreugd: gy zoud gelooven dat zy geen de minfte koude fcbynen te gevoelenzy noodigen alle de voorbygangers om in hunne vreugd deel te nemen. Het bezoeken der ligtekoijen is geen vande minfte zaken die hen in deze tyden van vermaak onledig houden. Zy zyn niet zeld zaam m deze Stad; en de ziektens die hier op volgen, zyn hier niet minder bekend Haare gewoone uitwerkzelen, in dit koude land, is dat zy den neus doen afvallen; en men heeft ner-  Acht en Zeventigste Brief. 37 nergens zoo veel lieden zonder neus, als in Tobolskoi. De jeugd, die hier vroegtydiger als elders onderrigt is, wagt niet lang om zig aan de losbandigheid over te geven: hierom zyn de zeden hier zeer verdorven. De vrou- ' wen en jonge dogters zyn hier bevallig ; en maken alle van het blanketzel gebruik, zelfs die van het gemeene volk. Zoo luidrugtig en vol beweging als de Karnaval hier is, zoo nauwkeurig is men om de vaften in agt te nemen. Men hoord als dan geen gezang , nog vcrmakelykhedcn ; men bid, men vaft, men leeft iri de grootfte afgetrokkenheid. Dit is de tyd in welke men de welgelukzaligheid der Heilige Czaaren vierd, die van alle de heiligen van het Keizerlyke geflagt, de heilige Patriarchen , en verfcheide anderen, waar 'onder den*beroemden Jermack begrepen is , die Siberië overwonnen heeft. Men blixcmt vervolgens den ban tegens de ongelooyigen , de ketters, en de Roomsgezinde uit, die men hier als fcheurmakers'aanmerkt. Wanneer ik u zeg dat men hier in de vafte niet trouwt, zoo begryptgy, Mevrouw, dat ik alleen van de Chriftenen Tpreke: de Tartaarfche trouwen in alle tyden. De genoodigde gaften komen in het huis alwaar de pleg-, tigheid moet verrigt worden by eikanderen. Men vind hier banken die met tapyten bekleed zyn, en eene tafel met ver versfin gen ^ De bruidegom en bruid deelen pryzen uit aan C 3 die  gS De Nieuwe Reisiger. die genen , die het eerfte komen ; cn men heeft, op zommige plaatzen van de Stad, gezadelde paarden, die men huurt om het eerft te komen. Men maakt deze pryzen aan lange ftaaken vaft, die voor het huis geplant worden ; die het eerfle koomt krygt de eerfte prys 5 en zoo vervolgens de anderen , een ieder in zyn rang. 'Er heeft zomtyds eenzydigheid in deze verdeeling plaats ; maar de Rusfen konncn 'cr zoo wel als de Tartaaren deel aan hebben. De kamer der bruid is met muzykanten vervuld. De fpeeltuigcn en gezangen hebben niets bevalligs; en zy hebben een gezang dat zy Jermack noemen , vermits het zamengeftelt is, zeggen zy, wanneer deze Kolak hun land overwon. De bloedverwanten van den toekomenden cgtgenoot geleiden hem op het binne plein: hy gaat het driemaal rond; cn wanneer by voorby de kamer van de jonge bruid gaat, zoo werpt men, uit de vengfters, kleine ftukjes laken, welke het volk opraapt* Hy begeeft zig vervolgens in een vertrek alwaar zig de Priefter bevind: men vraagt hein of hy zoo eene trouwen wil ? men .zend ie. mand om dezelve vraag aan de bruid te doen. Wanneer zy dit beide met Ja beantwoord hebben, en wanneer de bloedverwanten hunne 'toeftemming gegeven hebben , zoo houd de Priefter den bruidegom de wetten van het land ten opzigten der hilwelyken voor. De voor-  Acht en Zeventigste Brief. 39 voornaamfte is, dat men geen tweede vrouw zal trouwen, zonder toeftemming van de eerfte. Hy zegent vervolgens de gehuwde, en eindigt de plegtigheid met een uitfehatering van lachen, 't geen door de omftanders op dezelve wyze beantwoord word. Verfcheide perzonen geven, tot een huweiyks gift, een zuikerbrood. Deze brooden worden in ftukken gekapt, cn aan alle de genoodigde uitgedeelt. Men begeeft zig als dan naar een groote zaal, alwaar men de maaltyd voordiend; cn geduurende drie dagen dat het feeft duurd , zoo drinkt, eet, en vermaakt men zig. Het is aan een ieder geoorlooft om by de trouwplegtigheden van den bruidegom tegenswoordig te zyn; en alleen aan de bloedverwanten en boezemvrienden by die der bruid. Men begeeft zig des daags voor het huwelyk by haar, om haar het verlies van haaren maagdom te helpen beweenen. De bruid zit agter een gordyn, cn is door verfcheide jonge dogters omringt ; nevens haar zit een van haare jonge gezellinnen; een groot ftuk wit laakcn bedekt de ecne en andere; haare bloedvriendinnen en andere goede bekenden komen haar beurtelings omhelzen, en vertrekken weder. Eindelyk komen twee mannen van wegens den bruidegom; zy plaatzen zig vervolgens midden in de kamer, en zingen het huwelykslied ter eere van de bruid. Terwyl zy dit verrigten, begind de bruid en haare gezellinnen te C 4 fchrei-  4© De Nieuwe R e i s i g e r. Yehreijen, en tragtcn een vertooning te maken even als of zy fnikten. Wanneer het gezang, geëindigt is, zoo komen dc mannen agter het gordyn, en nemen de vier hoeken van het tapyt op, op welke de bruid en haare gezellinnen zitten, en heffen haar omhoog, altoos met het zelve laken bedekt blyvende, om haar in een ander huis over te brengen. Men plaatft haar , hier ten naaften by als in het vorige huis; en men neemt 'er dezelfde plegtigheden in agt. Vervolgens begint de Symphonie, het gezang en de danfen ; de bruid blyft hier den geheelen nagt; en den volgenden dag, koomt haar den bruidegom afhalen, en brengt haar in zyn huis. Het Paafchfeeft en andere groote feeftcn, geduurende welke de fchouwfpelen in Europa gefloten zyn, zyn eigentlyk hier de tyden der fchouwfpelen. Om u een denkbeelt te geven van het gene men hier fpeelt, Mevrouvv, zal ik u het verhaal van dc Heer Solnick mededee-. len, 't geen een korte ontlcdiging van een van deze theateraalc vertooninge bevat: gy zult 'er de oude franfche myfterien, en moraliteiten in ontdekken; en gy zult befluiten, dat de konft der toneelpoëzy in, Siberië , in die ftaat is, waar voor zy voor vier honderd jaaren in Europa was. Het eerfte bcdryf neemt zyncn aanvang met gezangen: vervolgens vertoont zig een kleine jongen, en wènfcht de aanfehouwers een 'gelukkig feeft. Een ander die  Acht en Zeventigste Briet. 4ï die gekleet is, gelyk men dc Duivel affchildert, dryft een grysaard voor zig uit, die hy de zwakheid van zynen ouderdom voorhoud. De helfche geeft regt duizend fnakeryen aan, hangt hem een opgezette.Hang om den hals, die een appel in den bek heeft; en dezen ouden Adam valt voor zyne voeten dood neder. De dood koomt binnen met een feis in de hand, en maakt-zig gereed om het doode lyk weg te nemen. De kleine Duivel ftelt zig hier tegens ; maar Jezus Chriftus, met een kruis in de eene , en een kroon in de andere hand, noodzaakt den helfche geeft om de vlugt te nemen, en de kragt van het kruis geeft 'aan den ouden Adam een nieuw leven. Jezus Chriftus doet hem opftaan , en plaatft hem dc kroon op het hooft; de grysaard door blydfchap vervoerd, betuigd hem zyne dankbaarheid. De Zaligmaker zegt hem dat hy hem in den Hemel moet volgen; en zy verdwynen alle. In het volgende bedryf, fpecit men de tien geboden des Heeren; en in de derde, den doop. Hier verheelt een gewapent man, een Tartaries Heer, deze roemt op zyne dapperheid met veel fnorkery. Twee ongewapende en half naakte Chriftenen, naderen hem, be* rooven hem van zyne kleederen , doen een kuip brengen., werpen hem 'er in, en begieten hem met drie of vier emmeren water, en doen hem zyne kleederen, wapenen en alles wat hy bezit, verzaken. Zie daar het afC 5 ■ beelt-  42 De Nieuwe Reisiger. becltzel cn zinnebeelt van den doop. Men regt vervolgens eenige potzen aan; en het fchouwfpel eindigt gelyk het begonnen is, dat is tc zeggen, dat de Duivel, den ouden Adam , de Dood, en Jezus Chriftus weder op het toneel kómen; en een kleine jonge fpreekt eenredevoering uit die door gezang gevolgt word. Alle deze Hukken zyn in rym; en de jonge lieden, die dezelve fpelen, doen dit met een verbazende ftoutmoedigheid. Het zyn Priesters die het beft uur over deze fpellen hebben, cn die de toneellpeclders onderwyzen. Moet men zig niet verwonderen, Mevrouw, over dc dwaasheid van het bedorve verftant, om heilige zaaken op een onheilige wyze dus te vc-rtooncn? Het Paafchfeeft word met bezoeken te ontvangen cn te doen doorgebragt. Het gemeene volk vermaakt zig op zyne wyze , maar met minder buitenfporigheid als geduurende de Karnaval. Donderdag voor Pinkftercn , doed den Aardsbisfchop van Tobolskoi een ommegang met zyn geeftelyken , naar een berg die een kwartier uurs van de Stad legt. Hy begeeft zig in een huis, alwaar verfcheide doodkiften met lyken geplaatft zyn: het zyn de Ij&en van lieden die zonder de laatfte kerkregtcn tc ontvangen of door een geweldige dood geftorven zyn. Zy mogen hier niet langer als een jaar blyven; en men heeft'er zelfs, die 'er niet langer als een dag blyven. Zy die op  Acht en Zeventigste Biuef. 43 op deze wvze fterven, tnffchen de twee donderdagen die voor Pinkftcren gaan, mogen niet begraven worden, en blyven in dit buis ftaan , tot donderdag voor Pinkftercn. Zoo zy op dezen donderdag zelfs fterven , zoo moeten zy hier een geheel jaar blyven ftaan ; zoo zy een dag te voren komen te fterven, zoo worden zy den volgenden dag begraven. Den Aardsbisfchop zegt by dit bezoek , dat God hen hunne zonden vergeven heeft; cn bierom , haalt men hen uit het foort van vagevuur ; en men begraaft hen by de-andere, regtgeloovigen. Na dat ik van de Stad Tobolskoi gefproken heb; zoo ziet hier wat men van haare omleggende ftreken berigt. Ten Noorden en We?T jen Van deze hooftftad, is de grond niet zeer vrugtbaar ; maar ten Ooften en Zuiden , brengt zy vry goede peul- en andere vrugten voort. De oevers van de Ifet en Tobol worden als de koornfehuuren van Siberië bcfchouwt; en het is hier dat men het grootfte gedeelte der granen inzamelt die men naar de fteden brengt. De bosfehen cn velden zyn met wild vervult. De hazelhoenderen, zyn zoo groot als dc patryzen , en hebben wit en wel, imakend vleefch. Men heeft 'er nog een grooter foort, waar van de pooten met vederen bezet zyn, zy worden in de winter wit, gelyk de duiven. De patryzen zyn hier ook zeer gemeen; maar op het einde van den herfft,  44 De Nieuwe R e i s i g e r. herfft , trekken zy naar warmer landftreken. Men heeft 'er mede een menigte van fneppen die terug komen voor dat de zwaare koude begint. Men heeft geen iand, in welke de watervogelen zoo overvloedig zyn als in dit. Men vind hier andere die men Smeuw-vogeh noemt, die de groote van een leeuwrik hebben , en die hier, in het najaar in troepen Vliegen. Het grootfte gedeelte heeft een glansryke witheid : maar men heeft 'er die .gevlakt en bruin zyn; en deze worden voor zeer aangenaam gehouden. Men ziet 'er nog een ander foort, die de groote van een lyfler hebben , welkers vleugelen en ftaart met rood en geel gefchakeert zyn: zy hebben een zwarte kuif op de kop, die hy na zyne begeerte opzet en nederlegt. Het is een trekvogel, die men nog in Azia nog in Europa vind, en die waarfchynelyk , gelyk de fneeuwvogeJs , uit de noordelykfte gedeeltens van Amerika komen. Dc bosfchen leveren ook verfcheide foorten van wilde dieren uit, als beeren, wolven, linxen , verfcheide foorten van vosfen, eekhoorntjes en zabeldieren. Het bontwerk is hier beter, als in e'enig ander land. De her. melynen worden met ftrikken in welke men een ftuk vleefch hangt, gevangen. De jagt word geduurende de winter gehouden, om dat zy als dan geheel wit zyn; zy worden in den zomer bruin; en hun huid word als dan min-  ActiT en Zeventigste Buieï. 4§ minder geacht. De haazen, welke in een grooten overvloed in dit land zyn , ondergaan dezelve verandering. Men vangt hen meer om hun vel, als om hun vlecfch, waar van men hier weinig werk maakt. De kooplieden koopeu alle de vellen op, en zenden dezelve naar Engeland en Holland; en men gebruikt dezelve tot de hoede-fabricken. De meeren en rivieren zyn met otters vervult, welkers vellen een groot voordeel verfchaf fen. Vermits men weinig landen heeft die beter befproeit worden als dit gedeelte van Siberië, zoo heeft men 'er mede weinig die een zoo groote menigte van uitnemende vifch verfchaffm. Men roemt de muchfoon voornamentlyk, deze vifch is byzondcr aan dit geweft, en de kenners fchatten dezelve zeer hoog. Men vangt hier mede fteuren van ongemeene groote , en die een uitnemende fmaak hebben. Men ziet nergens een zoo groote menigte van koeijen als in de velden van Tobolskoi: men merkt hier op dat de katten byna alle rood zyn. Eindelyk , Mevrouw , men vind hier alle foor ten van eetwaar en , die voor een zeer laage prys verkogt worden; waar uit gy bcfluiten kont dat Siberien, ea voornaamentlyk de hooftftad en deszelfs omleggende landftreken een zoo onaangenaam geweft niet is, gelyk men gewoonlyk in Europa gelooft. Wan-  40" De Nieuwe Reisiger. Wanneer wy deze Stad verlieten, om ooft» waarts aan te trekken, zoo trokken wy door een plaats die Abalak genoemt word, alwaar men verzekert dat de heilige Maagd wonderwerken doed. Men gaat, hier uit godsdienstigheid, hetgeheele jaar door, naar toe; en men laat hier een groote meenigte misfen zingen. Men koomt vervolgens te Tara, een kleine Stad, die met een diepe gragt, pallisfaden, en houte toorens omringt is; 't geen genoeg is om haar voor de invallen der Tartaaren te beveiligen. Zy is zeer arm; en alle de huizen , zoo openbaare , als byzondere, zyn van planken gebouwt. De inwoonders maken een gering getal uit, om dat men 'er in het jaar J722, op order van Czaar Peter de Groote , zeven honderd inwoonders van ter dood bragt, die weigerde om den eed van getrouwheid te doen. Tara is in een opper en neder ftad verdeelt. Het is in de opperftad dat den Commandant, en alle de bedienden van de Kancelary woonen. Zy is met een borftwering omringt, die met dertig flikken kanon beplant is. Aan het uiteinde van de benede ftad, legt een Tartaries dorp, waar in een moskee is. Wanneer men de rivier de Irtifch opvaart, aan welke deze kleine Stad gelegen is, vind men verfcheide forten die door de Rusfen gebouwt zyn, en verfchillende horden der Tartaaren , die alle byzondere namen en gewoon- tens  Acht en Zeventigste Brief. 47 tens hebben. Om het niet te dikwyls te herhaaien, nog het verhaal van den Heer Solnick telkens aftebreken, zoo zal ik agter elkanderen , alles laaten volgen , wat de gewoontens en zeden van dit volk het aanmerkelykfte hebben. Ik heb voormaals van de Kalmucken, Tungusfen, en verfcheide andere Tartaaren gefproken die de aangrenzende Janden van Siberië bewoonen; gy zult thans die van Kondoma, en van Tchouline, en de Abintfiens, en Theleiniens leeren kennen. Deze laatfte wierden gedoopt door een zending die de Aardsbisfchop van Tobolskoi hier zond; maar zy trokken weinig nut uit dit voordeel. Zy zeiden dat men hen noodzaakte om Chriftenen te worden , en zy weigeren om het kruis te dragen 't geen zy by hunnen doop ontvangen hebben: egter trouwen zy op dezelve wys als de Rusfen, en gaan zomtyds in hunne kerken. Men fpreekt van een vrouw van dit volk, wiens man maar een oog had. Men vroeg haar of zy geen bevalliger zou willen hebben ? Zy gaf te verftaan dat zy gaarne zien zou dat den haare twee oogen had; maar vermits God hem haar indiervoegen gegeven had, zy 'er mede te vreden was. Deze vrouw had een rok van roode zyde over een wolle hemd, en droeg linnekousfen, de kraag van haar hemd was met paarlen verfiert, en haar muts met fabelmartel bekleet. Deze  4-3 De Nieuwe Rèisiger; Deze Tartaaren hebben zomer eri winter" huizen. De eerfte hebben een ronde gedaan^ te, waai- van den top ipics is, cn aan het ondergedeelte drie roeden rniddellyn hebben; Men treed 'er door een kleine deur in, die aan de Ooftzyde geplaatft is: in den top is een opening die den rook uitgang geeft; de haardftede is in het midden van de hut, om het zelve ftaan banken op de Tartaarfche wyze. Deze huizen zyn van riet gemaakt, 't geen met teen doorvlogten is ; zoo dat 'er den regen niet door kan dringen, men plaatft fchorfen van berkcnboomen tusfchen de biezen en ryzeren. Het is in deze hutten dat de Theleiniens hunnen brandewyn vervaardigen. Zy maken hem van merriënmelk, zy laaten haar, in een foort van vilt, zuur worden,- zy doen haar verVolgens in een ketel die met een helm gedekt is, die twee openingen heeft, een in de midden , en de andere aan de zyde. De middelfte is toegeftopt: aan het andere is een kromme pyp vaftgehegt, die in eefi vat gaat dat in rt water geplaatft is. Zy maken zeer- veel werk van deze brandewyn, om dat de dronkenfchap die hy verwekt , nooit van hooftpyn vergezelt is, gelyk die welke van Wyn ge-< ftookt word. De godsdienft van dit volk heeft geen algemeene vorm. Zy gelooven aan een God, en eerbiedigen hem , met zig alle morgen naaf hej  Acht en Zeventigste Brief. 49 het Ooften te" keeren, wanneer zy dit kort gebed uitfpreken: Dood my niet. Men heeft by ieder dorp een foort van autaar, die zy alle jaaren eens bezoeken 5 uit een foort van godsdienftigheid. Zy dooden 'er een paard by* eeten 'er het vleefch van, vullen het vel op> Heken een tak van een boom in den bek, en plaatzen het tusfchen vier ftaken die een roede ■ van eikanderen verwydert zyn. Dezen autaar is met linten , groente, vellen van haazen, hennelynen en andere fieraden verfiert. De plaats op welke hy opgeregtis, word als een heilige plaats befchouwt, deze vellen, als offerhanden die aan God gedaan zyn , en de Priefter, als een zeer verligt man. Het teekcn dat hem zyne bediening waardig doed kennen , zyn ftuiptrekkingen, die gelyk aan die van onze bezetenen zyn. Geduurende deze ftuiptrekkende bewegingen, zoo herhaalt hy geftadig dat God hem tot het Priefterampt beroepen heeft; en hy word op zyn woord gelooft. Zoo ras hy met deze waardigheid bekleet is, zoo word hy voor een tovenaar herkend. In landen in welke de plompheid en barbaarsheid heerfcht, is deze wetenfchap der duifternis altoos het deel van het Priefterampt; gelyk dat van de filofofie is, het menfchdom de dwaasheid van deze vernederende harfen^ fchimmen te leeren kennen. De Theleimens hebben , of mogen vgr» fcheide vrouwen trouwen. Deze zyn hier VIL Deel. D niet  go D * Nieuwe Reisiger. niét fchoofl; en rooken byna alle tabak: haare gewoonte is om den rook door te zwelgen. Eenige der Tartaaren verbranden hunne dooden; dë andere begraven dezelve. Zy hebben niet meer als twee feeftdagen in een jaar; die van welke ik koom te fpreken, is den dag om hunnen voorraad van brandewyn te vervaardigen* De hutten van de Abintfeins zyn half in de aarde geplaatft; en vermits zy met takken van boomen gedekt zyn, zoo zou men haar voor heggen of voor bofchjes aanzien. Voor het overige, zyn de zeden van dit volk vry overeenkomftig met die van de Theleiniens. De vrouwen maken van haare haairen vier vlegten, die van voren afhangen, en aan welke porceleine fchelpen vaftgehegt zyn. De Tartaaren van Kondoma bezitten de konft om het yzer te .fmelten ; maar de ge, bouwen die hen tot fmelthuizen dienen, verfchillen niet van de andere hutten. Hunne gemeene haardftede maakt het voornaamfte gedeelte van hunne fmeltoven uit: een helm die omtrent een voet hoog is, en die in een kegel eindigt, is het eenigfte werktuig dat zy tot het metaal fmelten gebruiken. Men heeft van vooren een gat, dat men geduurende de fmelting toeftopt; en aan de andere zyde heeft men een opening door welke twee blaasbalken gaan. Men fmelt gevvoonlyk niet meer, als drie of vier ponden erts; en men zoekt het yzer"  Acht en Zeventigste Brief. $ï yzer in den asfchen, waar mede de haardftede vervult is. Men fcheid 'er de kolen die 'er zig aan hegten, door middel van een ftuk hout af; eri uit drie ponden erts , bekoömt men twee ponden yzer. Dit volk fchynt te bewyzen dat het nutteloos is, dat men, als in Eu* ropa met groote koften fmeltovens bouwt. Zy maken van dit yzer hunne gereedfchappen tot den landbouw, en bearbeiden de aarde met yzere werktuigen, en lpitten hen tot eenige duimen diepte om. Zy maaien hun graan tusfchen twee fteenen, die een man tegens elkanderen wryft. Het geen ik u van de Priefter van Theleihiens, en hunne bedriegeryen gezegt heb, Mevrouw, merkt men in het algemeen by alle de Tartaaren op. Zy zyn gewoon om offerhandert aan den Duivel op te offeren; zy brouwen ter zyner eere, groote vaten bier, 'tgeen zv in de lugt of tegens de muuren uitftorten. Zy vreezen dat wanneer zy fterven, de duivel zig van hunne ziel meefter zal maken; en om zulks voor te komen, zoo flaan de Priesters op hunnen tovertrommei, en gelooven dat zy hem door groot geraas te maken ver• dryven. Wanneer men hen vraagt waarom zy zig niet by God vervoegen? zoo antwoorden zy, dat vermits hy de oorzaak van alles goeds is, zy geen reden hebben om hem te vreezen; maar dat het nodig is om denhelfchen seeft eer te bewyzen, die hen niet als kwaad Da wil t  53- De Nieuwe Reisiger. wil doen. Behalven dit, voegen zy 'er by, hoe konnen wy menfchen die hier beneden wonen, met God gemeenfchap hebben die in den Hemel woond? maar daar de duivel onder de aarde woond , zoo is het gemakkelyker voor ons om tot hem onzen toevlugt te nemen. Onder de Tartaaren van Tchouline, zyn eenige'gedoopt; andere zyn by hunnen ouden godsdienft gebleven. Zoo een van hen koomt te fterven, zoo eeten zy het vleefch van zyn paard, en het vel offeren zy aan den duivel op. Zy die op de begraaffenis tegenswoordig zyn, fpringen by hunne terugkomft over een groot vuur 't geen hier toe aangelegt word , om dat de dood, door het vuur verfchrikkende hen niet zoude volgen. In hunne ziektens , raadplegen zy de Priefters , of Tovenaars; want gelyk ik u gezegt heb betekenen deze twee namen by de Tartaaren eene zaak. Deze lieden beroemen zig dat zy een algemeen geneesmiddel bezitten: dit beftaat in een hermelyne vel, 't geen zy om den hals van de zieken vaft maken, terwy] hy op zyn tovertrommei ftaat. Men verhaalt, dat" wanneer den Aardsbisfchop in dit land kwam , hy de inwoonders by een- deed vergaderen : eenige kwamen vrywillig by hem; maar het grootfte gedeelte betuigde veel afkeer om hem te komen zien. Het was noodig , dat de krygsknegten die hem vergezelde, geweld gebruikte  Acht en Zeventigste Brief. 53 te om hen uit hunne hutten te doen komen. Vermits zy langs de Tchouline woonen, van welke zy haaren naam ontkenen, zoo was deze plaats gemakkelyk om hen tedoopen; die genen die 'er eenige zwaarigheid in maakten, wierden in de rivier geworpen : wanneer zy weder aan den oever kwamen, zoo hing men hen een kruis om den hals; en zy wierden Chriftenen verklaard, fchoon zy de beginzelen van een godsdienft niet kenden, die men hen met den degen in de vuift dwong, aan te nemen. Hierom doen zy hem alleen in het maken van een kruis, in dit teken der zaligheid te dragen, in het kerkgaan, hunne kinderen te laten doopen , in het trouwen van maar eene vrouw, in zig van zommige voedzels te onthouden, en in het waarnemen van de vaftedagen , beftaan. Het is waar ^ dat men van tyd tot tyd, Priefters onder hen zend om hen te onderwyzen; maar deze zyn zomtyds zelfs zoo dom; en lyden een zoo onftigtelyk leven, dat de Tartaaren wanneer zy hen navolgden, nog flegte Chriftenen zouden zyn. In ieder landfchap van Siberië, heeft men inwoonders die in naam en gewoontens verfchillen , en andere welkers gewoontens en zeden onderling gemeen zyn. In het algemeen , beminnen zy de vrye en omdolende levenswys, en voeden zig met paardenvleefch, merriënmelk , en van hunne jagt. Zy ontfteken, in het midden van hunne hutten, D 3 e«n  54 De Nieuwe R e i s i g e r. een groot vuur , by welk zig de man , de vrouw, de kinderen en de beeften warmen, Zy trouwen hunne kinderen, voor een zekere zomme gelds uit, aan die genen die hen ten huwelyk vragen, of voor een hoeveelheid 'voeder of vee, en laten haar niet eer wegvoeren, voor dat den kooper de bedonge prys betaald heeft. Zy hebben geen geregelden godsdienft; maar zy gelooven dat 'er.een God is, ftellen een groot vertrouwen in hunne Priefters, en hebben in het algemeen, veel afkeer van het Chriftendom. De levenswys 4er Rusfen , de eenigfte die zy behalven de hunne kennen, fchynt hen zeer ongelukkig. Hunne gemeenfte wys van iemand te verwen, fchen, is deze: Ik wenfch dat gy 'op de Rusfifchs wys leven moogt. Men heeft 'er eenige onder hen die geen hemden dragen, nog zig nooit .wasfchen. Wanneer zy fiapen willen, leggen zy z\g om het vuur neder, indiervoegen gefchikt, dat de beenen van den eenen tusfchen die van den anderen leggen; en wanneer den eenen zig omkeert, doed den anderen dit mede, om van legplaats niet te veranderen. Ik hervat, Mevrouw, de reis van den Heer Solnick. Wanneer hy de rivier de Irtifch opvoer , zoo wierd hy door Mahomettaanfche fchuittevoerders gevoert, welkers yver en drift hy hoog roemt. Deze waren Tartaaren, en hadden , zoo zy zeide , deze levenswys orahelfl, om dat zy geen ander middel wiften om  Acht en Zeventigste Brief. 55 om hunne fchattingen te betalen. Zy laaten de visfchen die zy vangen, en het wild dat zy fchieten, in de zon droogen, en keeren met hun voorraad naar hun land weder. De afbeelding die 'er de Heer Solnick van geeft, verdiend hier ingevoegd te worden. „ Zy „ zyn, in het algemeen, gedienftig, vreed„ zaam en goedwillig : wy hebben hen dik» „ wyls nagt en dag zien arbeiden, zonder zig „ eenigfints te beklagen. Zy zyn om hunne „ getrouwheid beroemt, en verdienen zulks „ ook mede om hunne opregtheid. Zy doen „ geen eeden; een enkele flag in de hand, „ is voor hen een fterker band, als de pleg„ tigfte verbintenisfen. Zy zyn ieverig voor „ hunnen godsdienft, en nemen deszelfs ver„ pligtingen met de uiterfte naauwkcurigheid „ waar. Zy beginnen en eindigen hunne „ maaltyd met een gebed, en gaan nooit on. „ der zeil, zonder dat zy een gelukwenfing „ uitgeboezemt hebben. Wanneer zy een „ genoegxaame voorraad hebben, zoo ecten „ zy viermaal des daags; de gerft is hun ge*. „ woon voedzcl; zy laaten haar braden, en „ wanneer zy eikanderen willen onthalen, „ zoo braden zy dezelve op nieuw in een pan „ met een weinig boter. Zy hebben een ge„ regt, 't geen zy het opftooffel van de vyfvin*. „ geren noemen; het is een foort van hakzel, „ 't geen geheel in eepe maaltyd moet opge„ geten worden. Zy gebruiken als dan geea D 4 « mes"  $6 D m N h V w e R e i s i g e . „ mcsfen nog vorken, maar hunne vingeren» „ Deze maaltyd heeft iets godsdienftigs, zoo' : j» weI in de wyze. om het te bereiden, a}s het „ te eeten. Zy koopen een lam, of een an„ der dier van dit foort; en die genen onder „ hen , die de bediening van flagter waar„ neemt, brengt het na dat hy het de poo„ ten gebonden heeft, aan de zuidzyde van „ het fchip, dat is te zeggen , die naar Mek„ ka gekeert is, Hy keert zyn hooft na de„ zelve zyde, en zy keeren 'er zig alle naar „ toe, en doen een gebed. Vervolgens fnyd „ de flagter het lam de keel af, laat het bloed „ uitvioeijen, ftroopt het vel af; en na dat „ hy het in Hukken gekapt en op zyne wyze „ bereid heeft, zoo eeten zy het met een „ gretigheid die vermaak inboezemt. " Men heeft, op de oevers van de Irtifch, vericheide forten die door de Rusfen gebomyt zyn , om de Tartaaren van de omleggende ftreken in bedwang te houden. Zy ontleenen hunne namen, voor het grootfte gedeelte van .de rivieren of beken aan welke zy gebouwt zyn, en hebben byna alle een zelfde gedaante Men kieft een kleine vlakte uit, die men met een houte borft wering omringt; en men bouwt er de kapel, en het huis van den Commandant m; men bouwt kafernen die evenwydig met de bolwerken zyn; en men plaatft 'er eenige Hukken kanon in; en omtrent veertig of vyftig mannen maken 'cr de bezetting van uit. De voor»  Acht en Zeventigste Brief. 57 voornaamfte fterktens, in dit gedeelte van Siberië , zyn de forten van Chelcfinck, Jainichéva, Sempalat, enz. By Jamichéva, is het berugte meer van Jamicha, die het deze naam geeft, en dat men als een der wonderen van de natuur befchouwt. Het heeft een ronde gedaante, en beflaat meer als twee uuren in omtrek. Het water is geheel zout; cn de grond fchynt uit gekriftallifeert zout zamengeftelt. De oevers zyn 'er ook geheel mede.bedekt; het is zoo wit. als fneeuw, en beftaat uit vierkante kriftallen. Men vind het 'er in zoo een groote meenigte, zegt de fchryver die ik uittrek, dat men 'er in weinig tyd verfcheide vaartuigen mede belaad ; en naar mate dat men het wegneemt, koomt 'er weer • ander in vier of vyf dagen voort. Eindelyk dit meer kan geheel Siberië van zout voorzien : zy verkoopen het niet als voor agt penningen het'pond te Tobolskoi. De regering heeft zig van dezen koophandel meeleer gemaakt, en heeft by het meer, op een hoogte, een wagt van tien mannen geplaatft, die beletten dat geen andere als haar bediende 'er zout uit haaien. Het fort de Sempalat is door de Rusfen dus genoemt, om dat men 'er nog de overblyfzels van zeven oude huizen van fteen ziet. Het eene zegt men dat een foort van kloofter geweeft. is dat een afgodifche Kalmuk deed bouwen, en dat hy bewoonde. Andere willen D s fat  §3 De Nieuwe Reisiger. dat het door Tamerlan gebouwt is, andere zelfs door Gengichs-Kan. Het beftaat uit zeven afzonderlyke gebouwen, het geen het de naam van de zeven Paleizen heeft doen verkry gen. Deze huizen zyn zonder order gebouwt nevens eikanderen; en fchoon zy zeer onre! ge matig zyn, zoo i5 men egter verwondert dat men een diergelyk gebouw in een woeftyn vind Men zus 'er nog houte afgoden in , die beeren verbeelden, en eenige menfche! Jyüe gedaantens op pleifter befchildert. De vloeren zyn van ley, en de zoldering van gebakke fteen. Verfcheide van deze vertrek-" Ken zyn met ftrooken van gevernift papier behangen , op welke men goude letteren ziet. Deze bladeren zyn uit een foort van katoen een dubbele Jaag van vernis van twee kleuren belegt: de Jetteren zyn wit, op een zwarte grond Peter de Gróote heeft, zoomen zegt, twee van deze bladeren naar Parys, aan de Academie van de fraaije letteren'en opichnften gezonden. Naauwlyks hadden 'er he^ r?6nJde °°gm °Pge^ftigt, ofzy herkenden 'er de taal van Tibet in,, en be vonden dat het een ftuk van een Jykreden was, die met herhalingen vervult is. De grond van het onderwerp is een zedekunde zy vormen zig teekenen op dc hand, om zig dat genen te herinneren dat zy geleent hebben. Zy laaten deze teekenen aan hunne fchuldeisfchers zien; en het gebeurt nooit dat zy dezelve uitwisfehen om hunne belofte te verbreken. Het is dc fchuldeisfcher zelfs die hcri uitwift, wanneer de fchuld voldaan is ; cn hier door, is de fchuld Vernietigt. De Rendieren en de Honden maken hunnen grootften rykdom uit; dc laatfte, fchoon zy niet veel grooter als onze honden zyn, Verfchaffen aan hunne meefters dezelve diensten als de Rendieren, dat is te zeggen, dat zy hen met een uitnemende fnelheid in de Beden voorttrekken. Men heeft 'er die at leenlyk voor de vreemdelingen gefchikt zyn. Zy hebben zekere bepaalde pleifterplaatzen, ten naaften by gelyk die van onze poftpaarden; en wanneer deze langer zyn ais naar gewoonte , zoo gaan zy uit zig zeiven voor de flede  ?S De Nieuwe ReisicJer. flede nederlcggen, cn ruften een weinig. MeB geeft hen als dan een weinig vifch; cri naar deze ververfingj vervolgen zy hunnen Weg; tot aan de eerfte pleifterplaats. In alle de Noórdelykfte gedecltens van Siberien gebruikt men geen andere rytuigen, 't zy om te reizen, of om dc koop waaren te vervoeren. Wanneer 'er een man fterft, zoo zyn zy gewoon om met hem , zyn boog, pylen eri huisfieraden te begraven of in de fneeuw te verbergen; dit doed zien dat zy, gelyk byna alle befchaafde cn onbefchaafde volkeren, een denkbeelt hebben, fchoon zeer plomp, van de waarheid, van een toekomend leven. Een vrouw, die haaren man verheft, betoont haare droefheid in het maken van een afgodsbeeld, 't geen zy met dc kleederen van den overledenen bekleed. Zy legt het nevens haar te flapen, en zy doed het alle de houdingen van haaren man aannemen. Geduurende den dag , plaatft zy het voor haare oogen, öm haare droefheid levendig te houden. Deze plegtigheid duurd een geheel jaar; en een vrouw zoude haaren goeden naam verliezen zoo zy deze tyd verkorte: men zoude gelooven dat zy haaren man niet bemind had; en dat zy hem bygevolg niet getrouw was geweeft. Wanneer het jaar verftreken is, word het afgodsbeeld ontkleet en in een hoek ge plaatft, tot dat men het by een andere gelegentheid noodig heeft. De  Negen en Zeventigste Brief. 79 De Oftiaken hebben drie godheden. De voornaamfte is een ftuk hout dat byna geen gedaante heeft, en waar van het opperfte uiteinde een menfchcn hooft verbeelden moet. Deze godheid is in het rood gekleed, en met een meenigte oude vodden bedekt die 'er door de godsdienftigfte aan opgeoffcrt worden, en zy heeft een muts op het hooft die met voffefbaarten gevoert is. De tweede is een gans van koper. Zy waarderen deze veel minder als de voorgaande, fchoon zy van een koftbaardcr ftoffe is; om dat men gelooft dat zy zoo oud niet is, en dat haare voorzorg alleen over het gevogelte gaat. De derde, die zy de Oude van de Öby noemen, waakt over hunne vifchvangft, en ontvangt hunne aanbiddingen wanneer zy zig hier toe gereedmaken, en zy mishandelen het, wanneer hunne vifchvangft niet fiaagt, en werpen het afgodsbeclt in de eene of andere plaats die met drek vervult is, tot zoo lang het hun in den zin fchict om 'er het weder uit te halen. Dit zyn 111 het algemeen hunne handelwyzen met de huisgoden, die veel overeenkomft met de Penates der Ouden hebben. Deze goden ondervinden altoos de goeden of kwaden uitflag, van de ondernemingen waar toe men hunne gunft afgefmeekt heeft. Men merkt niets aanmerkelyks in hunne offerhanden op. Wanneer het een paard of éen ander viervoetig dier is , dat zy opofferen, zo<$  tö De N i b-ü w « R £ i s i g e & èoö bedienen zy zig, om het flagtofter te döêri fterven, door een pyl, die zy niet eerder af-* fchieten j als voor dat de Priefter het de derfte wonde toegebragt heeft. Zy tappen verVolgens het bloed van het dier in een vat af, ën befprengen 'er hunne hutten mede. Zy drinken 'er een gedeelte van; en met het ove^ rige wryven zy den mond van het afgodsbeelt. Deze barbaaren hebben geen andere opperhoofden , als de landvoogden van Siberië; Ieder huisvader heeft het opzigt over zyn geflagt. Zy roepen dikwyls hunne Priefters * om hunne gefchillcn te beflisfen; maar het is niet als in zaken van groot gewigt. Zoo hy geen middel ziet Om hen te bevredigen, zoo doed hy (wanneer den aard van het gefchil zulks vereifeht) die genen der twee partyen zweren die hy willekeurig verkieft. Men brengt die genen die zweren moet voor het afgodsbeelt; en na dat hy hem voorgehouden heeft hoe groot een misdaad de eedbreuk is * cn de ftraffert die 'er gewoonlyk op volgen y zoo geeft men hem een mes, met welke hy een ftuk van de neus van het afgodsbeelt fnyt, en hy wenfcht zig zelfs een diergelyke behandeling toe , zoo hy een valfchen eed doed. De Oftiaken verhaalen vreemde voorbeelden van de ftraffen die de eedbrekers overkomen zyn. Den eed is onder hen in een zeer hooge achting ; en dit is een genoegzaam oyer-  Negen en Zeventigste Br,ief. 8r overtuigend bewys , van het gezag van het geweten zelfs over de onbefchaaffte volkeren. Zie hier de wyze op welke zy den eed van getrouwheid aan de landvoogden doen. Men bied hen een beerevel, een byl en een mes aan, waar aan een ftuk brood ftcekt»'t welk zyopecten; waar na, zy deze woorden fpreken : „ Zoo ik myn geheele leven niet ge„ trouw aan myn Vorft blyve, en wanneer „ ik tegens hem opfta, zoo moeten my de „ beeren in de bosfchen verfcheuren , het ,, brood dat ik eete in myn keel blyven zit„ ten, dat mes my den doodfteek geven, en „ deze byl my den kop afkappen. " Men heeft een ander volk, in de nabuur* fchap van de Oftiaken, dat tot het Landvoogdyfehap van Siberië behoord ; het is hier de regte plaats, Mevrouw, om u het zelve te keren kennen , voor dat wy den Doftor op dc oevers van de Yenifea volgen: het zyn de Samojeden, die nog kerken, nog fterktens, nog fteden, nog dorpen hebben, maar alleen hutten die zy van de eene plaats naar de andere overbrengen , door middel van hunne 'Rendieren en Heden. Men heeft veel zaaken van hun verhaald die van alle onwaarheid ontbloot zyn. Het is niet waar, by voorbeeld, dat zy zig. met menfehen vleefch voeden , fchoon hunnen naam, menfehen eeters, beteekend, volgens de gewoonte der reizigers, die de naam van Anthropophages aan alle onbeVII. Deel. F fchaaf-  82 De Nieuwe Reisiger. fchaafde volkeren geven, waar van zy vreezen gegeten te zullen worden. Het is mede niet waar dat de vrouwen aan de maandelykfche ontlaftigingen van hunne fexe niet onderhevig zouden zyn nog dat de mannen haar, gelyk mede haare dogters , aan de vreemdelingen aanbieden die in hun land komen. Zy zyn in tegendeel, zoo minnenydig,. dat men wil dat zy ze opfluiten, wanneer zy op de jagt gaan, en dat zy zelfs middelen uitgedagt hebben, ten naaften by gclyk in ltaliën, om zig van haare getrouwheid te verzekeren. Nog is het een onwaarheid, dat de namaagfchap geen hinderpaal van hunne huwelyken is; zy vermyden zelfs de vcrfte graad van bloedverwandfchap; en zy zouden geen vrouw trouwen, die met hen uit een geflagt afftamden. Op dit na, herkend men in dit volk, het grootfte gedeelte van de origineele trekken van den menfch in den ftaat der Natuur. Zy leven verftrooit door uitgebreide woeftynen, die met fheeuw en ys bedekt zyn , zenderwetten , zonder* meefters, zonder godsdienft en zonder geboden: zy gelooven aan het beftaan van een wezen dat zoo uitnemende goed is, dat het hen, volgens hun zeggen, van allen godsdienftigen eerbied ontfiaat. Zy voegen 'er het denkbeeld van een magtige geeft by, die tot kwaad doen geneigt is, en aan welke zy al het onheil toefchryven dat hun ge-  Negen en Zeventigste Brief. 83 gebeurd; dit gevoelen, dat byna zoo oud als de werelt is, is zoo wel voor den ongelukkigen als onwetende gefchikt; maar dit boosaardige wezen heeft, onder de Samojeden, geen altaaren, of word door hen niet aangebeden. Zy bidden de Zon en de Maan aan, minder als godheden, dan als werktuigen waar van het weldoende wezen zig bediend, oirt hen zyne gunftbewyzen mede te deelen. Zy eerbiedigen hunne Priefters, om dat zy ver* onderftellen dat deze een naauwkeurige verltandhouding met den boozen geeft hebben; maar hunne priefterlyke bediening beftaat al- . leen in hen raad te geven: zy roepen hen, nog by de geboorte van hunne kinderen, nog by de huwelyken, nog by de begraaffenisfen; het geen drie onuitputbaare bronwellen voor de kerk, in onze befchaafde landen zyn: dit is nog een van die'trekken, door welke men* in dit volk, de wilde menfch herkend die aan de eenvoudige natuur is overgegeven. De Samojeden dragen zorg voor hunne kinderen , tot dat zy tot eenen ouderdom gekomen zyn, in welke zy voor hun eige onderhoud zorgen konnen: van dit oogenblik af, worden zy onafhankelyk; of, zoo zy eenigen eerbied betoonen, zoo is dit alleen voor de ouden, zonder dat zy hen tot eenige onderdanigheid verpligten. Zy betalen, zonder zig te beklagen, de fchattingen die de Rusfen hen opleggen; om dat hunne vaders dezelve F % mede  §4 De Nieuwe Reisiger. mede betaalt hebben, en om dat zy behalven dit nog weten dat men hen 'er toe noodzaken zou, en dit is al hunne onderdanigheid omtrent hunnen Oppervorft. Zy leven des winters van de jagt, en des zomers van de vifchvangft; zy eeten alle foorten van vifch raauw, gelyk mede het vleefch der Rendieren; en het is voor hen een lek. kerny, om het bloed der dieren warm te drinken. Hunnen gewoonen drank is water en waivifchtraan. De doode dieren, die zy op den weg vinden, van welk foort zy ook zyn , mogen, verwekken geen afkeer in hen: zy eeten hen zonder weerzin. Zy koken de andere foorten van vleefch; en vermits zy geen bepaalde uuren voor hunne maaltyden hebben , zoo hebben zy altoos een ketel die met vleefch vervult is over het vuur, waar mede zig ieder verzadigt wanneer het hem goeddunkt. In plaats van fervctten, hebben zy een foort van affchrapzel van de berkenboomen, 't geen zeer dun is, waar mede zy zioafwisfen; zy maken 'er by wyze van een neusdoek gebruik van, om het zweet af te droogen. . Na dat zy gegeten hebben , het geen hunne gewigtigfte bezigheid is, zoo begeven zy zig tot flapen. Zy leggen zig op de vellen der rendieren neder, die om het vuur in hunne hutten gefpreit zyn; en geduurende deze tyd, zyn de vrouwen onledig om kleederen te naaijen, om de kinderen te verzorgen, en voor-  Negen en Zeventigste Brief. $$ vooral om dc ketel weder met fpyzen aan te vullen, op dat een ieder, by zyne ontwaking, fpyze zoude konnen bekomen om zynen eetluft te verzadigen. Het voedzel, de vermakelykheden van het vleefch, en de ruft zyn de eenigfte behoeftens die de Samojeden te vervullen hebben. De ruft en vooral de. ledigheid fchynen hunne eenige begeerte te zyn; de noodzakelykheid trekt hen hier alleen uit. Wat de vrouwen betreft, zy hebben 'er zoo veel als zy koopen konnen. Men verkoopt haar, even als onder ons, een koe of een merrie; men heeft 'er onder die tot een hooge prys verkogt worden, dat is te zeggen, tot dertig rendieren. Zy bedienen zig zeldzaam anders als van deze dieren, tot dezen koophandel: het is zelfs, zoo men dus fpreken kan, de eenigfte geldfpecie die in dit land gangbaar is: gy begrypt ligtelyk, dat zy het gebruik van het geld niet kennen , nog de waarde der metaalen. De Samojeedfche vrouwen zyn nog bevallig nog aangenaam; maar haare mannen zyn zulks nog minder. Zy zyn klein van geftalte , breed van lichaam, .plat van aangezigt, bruin van vel, kort van hals en beenen, zy hebben een groot hooft cn kleine oogen, een platte neus, geen of weinig baard, een groote mond, lange ooren, zwarte haairen, die wreed en fterk zyn, en die op de fchouders even als kaarsfen afhangen: zie hier het afbeeldzel van een F 3 Sa.  86 De Nieuwe Reisiger, Samojeed. Het gelaat der vrouwen is ten naaften by het zelfde, met dit onderfcheid, dat haare trekken een weinig losfer zyn, het lichaam veel dunder, en de voeten veel kleinder. De èen en andere hebben dit byzonder, dat geen deelen van hun lichaam, uitgezonden: het hooft, met haair bedekt is. Men wil dat dit minder van een gebrek voortkomt dat aan hun foort eigen is, als de voorzorg die zy gebruiken om het uittetrekken. Het geen waar is, is dat de vrouwen belang hebben om het niet te hebben; om, dat volgens de gewoonte van dit land , een man die 'er aan het lichaam van de vrouw vond die hy trouwde, regt zoude hebben om haar aan haare vrienden weder te geven, en de te rug geving vorderen van dat genen dat hy 'er voor betaald had. Dit geval, inderdaad, kan niet als. zeer zeldzaam gebeuren; om dat de jonge dogters zoo vroegtydig trouwen, dat de Natuur nog geen tyd genoeg gehad heeft om haar werk tot volmaaktheid te brengen. Het is hier zelfs zeer gemeen om haar in haar elfde jaar reets moeder te zien; en in dezen ouderdom , is het niet te verwonderen dat zy alles nog niet bekomen hebben het geen een volkome vrouw uitmaakt. Dus, wanneer de Natuur haar, gelyk elders, dit ficraadfchonk, wanneer zy zelfs niets gebruikte om het te doen verdwynen, zoude het moeijefyk zyn, om dat zy zoo vroegtydig trouwen, dat zy Zig  Negen en Zeventigste Brief. 87 zig in het geval bevonden om verftooten tc konnen worden. Een andere misftand van deze vrouwen, is dat haaren boezem zagt en plat is en dat haare tepels zeer zwart zyn, zelfs wanneer zy nog maagd zyn. Vermits zy byna altoos, zonder fmerte baaren, zoo worden zy van haare mannen, verdagt gehouden, wanneer het tegendeel gebeurd, dat zy met een man van een ander volk gemeenfehap gehad hebben. Als dan liaan en mishandelen zy haar, tot dat zy hunne misdaad bekennen: wanneer zy de misdaad belyden, zoo geven zy haar aan haare vrienden weder, en de man herneemt het geene hy in het huishouden gebragt heeft. Hy kan telkens dus met haar handelen wanneer hy eenige redenen van misnoegen tegens haar heeft. Men roemt haare zedigheid zeer hoog, en den afkeer die zy bezitten om zig geheel naakt te laten zien, tegens de gewoonte deiwilde vrouwen, die gewoonlyk, nog zoo veel kundigheid nog coquettery bezitten, om te weten, dat in zekere gevallen, de naaktheid de begeertens uitbluft, en de kleederen hen aanprikkelen. Zoo ras de vrouwen hier over de dertig jaaren gekomen zyn, houd haare vrugtbaarheid op; 't geen mogelyk een uitwerkzel van de al te vroegtydige huwelyken zyn kan. Zy kennen zoo min, als hunne mannen het gebruik der baden niet. Ook zyn zy zeer onF 4 zin'  88 De Nieuwe Reisiger. zinnelyk. Hunne kleedercn van rendieren vët ten, deeld aan hunne huit ccn ondragelyke ftank mede; maar de goede Samojeden, die in het zelfde geval zyn, Haan hier geen acht op. Het eenigfte onderfcheid dat men in de kleeding der vrouwen befpcurt, zyn eenige Hukken laken van verfehillendekleuren, met welke zy hunne rokken boorden, waar van het haair naar buiten gekeert is. De jongften vlegten zomtyds haare haaircn in verfcheide vlegten, die zy agtcr van het hooft laaten afhangen. De kleeding der beide fexe bcftaat in een foort van rok, aan welkers opperfte gedeelte een muts is vaftgehcgt, die op de fchouders afhangt, by wyze van een kap, en waar van de mouwen in twee handfchoenen eindigen , die 'er aan vaftgehegt zyn. De broek en de koufen zyn van leder gemaakt, en zyn gelyk het overige van de kleederen, uit een Huk zamengcflelt. Deze kleeding, word door een gordel vaftgehegt, cn bedekt volmaaktelyk het lichaam, en word gelyk een hemd uitgetrokken : en is de eenigfte,. die naar deze geftrenge lügtftreek gefchikt is. De koude is hier zomtyds zoo geweldig, dat de vogtigheid van den adem in yzer op de kin nedervalt. De eenigfte planten die hier grocijen, zyn de geneverboomen , denneboomen , en eenige andere planten van dit foort. Men vind hier ook een mecnigte mofch , 't geen tot voedzel van de Rendieren verftrekt; dit is  Negen en Zeventigste Brief. 89 is mede het gemeenzaamfte voortbrengzel van alle landen. De wyze op welke dit volk bouwt is ten naaftcn by dezelfde, als die van de Oftiaken hunne nabuuren. De onvrugtbaarheid van de grond noodzaakt hen dikwyls om van plaats te veranderen, en zig in kleine hoopen aftezonderen. Ook ziet men zeldzaam twee of drie huisgezinnen by eikanderen woonen; en vermits deze woeftynen een onuitmeetbaare nitgeftrektheid beflaan, zoo verhaten zy hunne woonplaats zoo dikwyls , als hunne bchoeftens zulks vereisfehen , zonder dat zy eikanderen hinderlyk zyn. In de zomer, flaan zy zig langs de rivieren neder, tot gemak van de vffchvangft. Het fchynt niet dat zy ooit de genegentheid bezeten hebben ommaatfeharpyën te vormen; ook kennen zy geen andere als die van hunne bloedverwanten. Wanneer een kind ter werelt koomt, zoo geven zy het de eerfte naam die hen in den zin fchiet, 't zy van een menfeh of een beeft, 't zy van een levendige of onbezielde zaak, van een berg, van een boom, van een rivier, enz. Wanneer dit kind fterft als het nog zuigt, zoo winden zy het in een ftuk laken, en hangen het aan een tak van een boom, in het midden van een bofch. Maar zoo het langer als een jaar leeft, en als dan fterft, zoo begraaft men het gelyk alle andere menfehen. De begraaffenis van een Priefter gefchiet met F 5 veel  S>o De Nieuwe R s i s i g e r. veel meer plegtigheid als die van alle andere Men regt voor hem een gedenkteeken van Planken op, 't geen aan alle zyden befloten is, om dat de wilde dieren het doode lichaam niet zoude konnen naderen. Men legt hem vervolgens op dit foort van fchavot, met zyne befte kleederen bekleed; en ter zyde van hem zyn beog, pylen cn byl. Men maakt 'er mede eenige rendieren aan vaft, om den dooden te onthaalen ; en men laat hen van honger fterven, zoo zy geen middel vinden om het te ontkomen. Deze voorzorg om aan den dooden wapenen en voedzel te geven, bewyft dat zy eenig denkbeelt van de onfterflykheid der ziel hebben ; maar alles bepaalt zig aan een foort van zielsverhuizing, die, in den grond, hen weinig ontruft. Vermits de Samojeden de plompfte en onwetentfte volken van geheel Siberien zyn, zoo zyn zy ook te gelyk die genen die het meefte met bezweringen en tb veryen ingenomen zyn. Men zegt dat zy ze nooit tegens de Rusfen in het werk ftellen, uit vreeze van geftraft te zullen worden , maar dat zy 'er mecnigvuldig gebruik tegens de vreemdelingen van maken. Het is zeer gemeen dat men onder hen lieden vind, die wind aan die genen verkoopen die de Noordfche Zeen bevaaren. Zy beloven dat zy die genen gekluiftert zullen houden die hunne togten hinderlyk zyn. Zoude het op zulke belachelyke voorgevens zyn,  Negen en Zeventigste Brief. 91 zyn, die reets ten tyden van Homerus bekend waren, dat dezen digter de overlevering van Eolus gegrond heeft* die aan Ulysfus de winden in een bokkenvel befloten fchonk ? Hoe het ook zyn mag, wanneer de Samojeden deze toverwaar verkoopen willen, zoo bieden zy de reizigers een touw aan in welke verfcheide knoopen leggen, en beloven hen, dat wanneer hy de eerfte ontftrikt, zy een gematigden wind zullen hebben ; en dat zoo wanneer zy de tweede losmaken, de windflcrker blazen zal , enz. In een land in welke niemand het gebied voerd , is alle foort van ftaatzugt volkomen onbekent, Zy kennen zelfs de naam van dc gebreken niet die 'er dc gevolgen van zyn. Waar zoude hunne begcertens op vallen, vermits zy weinig beboeftens hebben die zy gemakkelyk voldoen konnen ? De rendieren maken hunnen eenigftën rykdonr uit. Het is waar hoe meer zy 'er bezitten , hoe meer vrouwen zy bekomen konnen; maar zou in een landftreek die zoo koud is, een eenige niet genoeg zyn? De gewoone prys is vier rendieren voor een jonge dogter. Dit is het eenigfte voordeel niet dat zy van deze dieren trekken : zy bedienen 'er zig mede van om hunne lieden te trekken, waar mede zy van de eene plaats naar de andere reizen. Twee Hukken hout, die agt voeten lang, en drie voeten breed , en aan het voorfte gedeelte even  92 De Nieuwe Reisicer. even als fchaatzen omgckromt zyn , maken het lichaam van dit rytuig uit. De voerman, zit op het agterfte gedeelte van de flede, heeft een klein plankje voor zig, 't geen aan de bovenzyde een ronde gedaante heeft, waar aan de twee ftukken hout vaftgehegt zyn. Hier ageer, heeft men nog een ander, dat een weinig meer verheven is, tegens welke men leent. Men fpant gcwoonlyk twee ren. dieren voor eene flede; de toom, is aan een ftuk leder vaft, 't geen hen tot een halsband diend. Wanneer men niet gewend is om deze lieden te beftuuren, zoo ftorten zy ligteiyk om; en men moet het evenwigt zeer weten te bewaren. Men leent met zyn rug agterwaarts; en de plaats op welke de voetenkusten, is met een dierevel bekleet. Men bediend zig niet van een breidel; en dit rytuig is zoo ligt, en dc rendieren loopen met zoo veel fnelheid , dat men 'er, op eenen dag byna dertig uuren mede afleggen kan. Haare' pooten zyn zoo hard, dat zy 'er mede oo het ys vastftaan konnen, en 'er zoo veilig als op het land over loopen konnen. Het geen zy byzonder hebben, is dat wanneer zy in beweging zyn, alle hunne beenderen rammelen, even als of men noten omroerden , en een gedruis maken dat men het vry ver hooren kan; fchoon zy uit den aart natuurlyk wild zyn, zoo heeft men hen egtcr indiervoegen we-  NeGen en Zeventigste Briet. 93 weten tam te maken, dat zy zeer zagtaardig en gedwee zyn. Ik heb u reets zoo lang over deze dieren onderhouden, Mevrouw, dat het tyd word dat ik 'er u een befchryving van geve. Zie hier dezelve, zoo als zy door den Doftor Solnick uit een Hoogduits Schryver is uitgefchreven, die langen tyd den aart en eigenfchappen van dit viervoetige dier onderzogt heeft, 't geen mogelyk het vrecmfte en nuttigfte dier is, dat men in de werelt heeft. °„ Het heeft een voordeelige geftalte, 't „ geen gevoegd, by zyne zinnelykheid, het „ zeer bevallig voor het oog maakt. Het is „ een foort van hart, wiens hoornen zeer „ aanmerkelyk zyn. Deze hoornen zyn van „ het een tot het ander einde met haairen , bedekt, die dezelfde kleur als die van het " lichaam hebben , zy zyn veel hooger als „ die van den Eland, en veel breeder als die „ van het hart. Die van de wyfjes zyn veel „ kleinder, en hebben minder takken. De „ Rendieren verwisfelen hen alle winters, , en zy bekomen in de lente wederom ande„ ren. De wortels van deze hoornen zyn '„ op het voorfte gedeelte van den kop ge„ plaatft; en de toppen breiden zig uit. De „ kleur der rendieren koomt met die van de „ Ezels overeen, hunne dikke huit is zeer „ digt met haair bezet, en zy worden hier „ door tegens, de geftrengheden van de lugt> „ ftreek  94 De Nieuwe Reisig e.«. j, ftreek befchut die zy hewooi^n. Het „ Rendier heeft de groote van een hart, maar « het is een weinig fterker, de borft verhe„ ven, die met lang wreed haair bedekt is, „ de pooten ruig, en de klaauwen groot en „ gefpleten. 9j ln de zomer, leven de Rendieren van „ boombladeren en mofch. Zy weten de„ zelve op een wonderbaare wyze onder de „ meeuw te vinden, en zy zoeken nooit er„ gens anders als daar men ze vind. Zy ont„ blooten met hunne pooten een zekere uit* „ geftrektheid van grond, en knagen de „ mofch af die zy hier vinden. Een reiziger „ behoefd dus alleen voorraad voor zig zel„ ven mede tc nemen. Wanneer het beeft „ begint te wroeten, zoo is men zeker dat „ het een plaats gevonden heeft die gefchikt „ is om ftil te houden; maar zoo het zyn „ hooft opligt, en de boomen afknaagt, zoo „ moet men het naar elders geleiden. Voor „ het overige, is het zoo gematigt, en ver„ genoegt zig met zoo weinig, dat het zeld„ zaam op eenmaal meerder eet, als men in „ zyn hand houden kan. Schoon het zoo „ weinig van onderhoud koft, zoo is het eg„ ter van den grootften dienft, en verfchaft „ te gelyk het nut van verfcheide andere „ tamme dieren. Men melkt hen; en hunne „ melk is een zeer goed voedzel : zy geeft s, geen boter; maar men maakt 'er een uit- „ ne-  Negen en Zeventigste Brief. 95 nemende kaas van. Het vleefch der Ren" dieren is voor de Samojeden, een aange' naam geregt; en met hun vel, kleeden zy „ zi* van het hooft tot de voeten. Dit dier „ diend gelyk het Paard, 't zy om een flede „ voort te trekken, 't zy om een laft of een „ menfch te dragen. Het is, voor deze m„ woonders van het Noorden, het zelfde, „ dat ik u gezegt heb , dat de kokosboom „ voor de Indianen is; de Samojeden beko„ men 'er te gelyk fpys en drank van, als „ mede kleederen, en de ftoffe om een mee„ nigte zaken te vervaardigen, als bogen, „ en lepels van hunne beenderen ; gaarn, „ touw, cn banden van de zenuwen, enz. „ Ook gebruiken zy de grootfte voorzorg „ voor deze dieren: men bewaakt hen nagt „ en dag , zoo wel des winters als des zo", mers,Ö*zoo wel om hen voor de verfcheuh rende dieren te bewaren, als om te belet„ ten dat zy niet wcgloopen. Het is zoo „ min noodig om ftallen voor hen te bou„ wen, als om hen van voedzel te verzorgen, „ Zy bevinden zig nergens beter, als m de „ open lugt. Men moet alle voorzorg ge", bruiken om te beletten dat zy niet wegloo„ pen, of afdwaalen; 't geen veel bezigheid „ in den zomer verfchaft; want in den win" ter, wanneer de fneeuw zeer hoog legt, " zoo hebben zy weinig luft om aftedwaalen: „ behalven dit kan men als dan hun fpoor  $6 De Nieuwe Reisiger. „ gemakkelyk vinden. Vermits zy zeer gaaf* „ ne Noordwaards aanloopen , zoo plaatft * men aa" deze zyde pallisfaten om hen te ,, keeren. Maar ondanks alle deze voorzorg, „ en de vlytigheid der bezitters , zoo bjyft „ 'er zomtyds van honderd Rendieren, niet „ een eenig over. , Zomtyds nemen zy uit „ zig zelven de vlugt, en worden wild; en „ zomtyds vermengen zig de wilde Rendieren „ met de tammen, lokken hen tot zig, of, „ om dus te fpreken, verleiden hen. Maar „ het nadeeligfte onder .hen , is een ziekte „ waar aan^ zy zeer onderhevig zyn. In „ hunne huit komen eenige wormen voort, „ die eenigen tyd in dezelve leven. Zy vallen „ vervolgens ter aarde, cn veranderen zig in „ groote ruige vliegen , die hen geftadig „ kwellen , en zelfs zoo dat zy 'er verwoed „ door worden, en zig in dc meeren, of van „ boven van de rotzen nederftorten. Zoo „ zy , in tegendeel, deze kwelling wedcr„ ftaan, zoo zyn zy indiervoegen afgemat, „ dat men hen tot den arbeid niet meer ge„ bruiken kan. Wanneer een troep rendie„ ren door deze kwaal befmet is, houden zy „ dikwyls eensklaps agter eikanderen ftil, „ fteken de kop in de lugt, fluiten de oogen „ toe, trekken de ooren by eikanderen, ftamj, pen met de pooten, en blyven vervolgens „ .onbeweeglyk ftaan. Schoon men hen dreigt, „ trekt, ftaat, zoo gaan zy egter niet voort, n voor  Negen en Zeventigste Brief. 97 , voor dat dit foort van overval verdwenen " is. riet vreemfte van allen is, als dat tal" ryke troepen Rendieren eensklaps zig allé in dezen ftaat bevinden, en te gelyk medé „ beginnen en eindigen, even als de foldaa„ ten die hunne wapenoeffening doen , en herhaalen dit zomtyds honderdmaalcn op 5, een dag. / „ Het Rendier is een Rug dier; het ltci„ Tgrt over einde; en werpt zig ter aarden; het ruft met de kop tusfchen de hoornen " tegens de boomen die het op den weg ont,| moet, vooral wanneer het te zwaar bela„ den is. Wanneer verfcheide te gelyk voort„ trekken , zoo houd een man die in een „ kleine flede zit, of die vooruit op fchaat„ zen loopt, den teugel van het eerfte in dé 5, hand, en geleid 'er dus tien of tvVaalf, die ' het in een regte lyn volgen, en ieder hun, ne fleden voorttrekken: vermits zy uit zig ï' zeiven niet volgen zouden, zoo moet men hen aan eikanderen vafthegten. Wanneer \ men hen te fterk aanfpoort, Zoo keeren \ zy zig om, en liaan na hunne leidslieden " met een verfchrikkelyke verwoedheid. Om " zig hier aan te onttrekken, hebben zy geen 1 ander hulpmiddel, als zig onder de fleden te verbergen, tot dat de verwoedheid van „ het dier bedaard is. • „ De Rendieren leven zeldzaam langer als „ zeftien jaaren. De wyfjes dragen gemeenVIL DecL G » h'&  (?S De Nieuwe Reisiger. „ lyk veertig weken, en brengen maar een „ jong te gelyk voort. De jongen zyn niet „ grooter als een kat wanneer zy ter werek „ komen; maar hunne beenen en dyën zyn „ veel langer, en zy zyn op den derden dag „ reets zoo fterk, dat zy hunne moeder vol„ gen konnen , en zoo fncl loopen als zy. „ In den ouderdom van vier jaar, hebben zy ,, hunne volkome groote gekregen. Het is ,, als dan dat men hen temt, en tot de ge„ bruiken afrigt waar toe men hen fchikt. „ Wanneer men de mannetjes lubt, zoo wor„ den zy veel grooter en flerker. Zoo ras „ zy een jaar oud zyn, zoo doed men deze „ operatie aan hen met de tanden, door de „ zaadballen fterk te drukken en te verplet„ ten, gclyk mede de vezelen en zenuwen. „ Die genen die men tot de vermeerdering j, van het gefiagt bewaard, maken geen groot j, getal uit; een mannetje is genoeg voor vyf „ of zes wyfjes. „ Behalven de tamme Rendieren , heeft „ men 'er nog wilde, die de Samojeden op „ de jagt vangen, en wier huid hooger gej, fchat word, en wier vleefch veel aangena„ mer is. Deze jagt word in den winter ge^ 3, houden; en men bediend zig hier toe, van „ houte fchaatzen die omtrent zes voeten „ lengte , eri zes duimen breete hebben. De 3, voeten der Samojeden dus gewapent zyn9f de , zoo loopen zy met een verbazende fncl-  Negen en Zeventigste Brief. p§ ,, fnelheid over de fneeuw. Zy hebben een „ ftaf in de hand, mee welke zy fneeuw op „ de rendieren werpen die zy ontdekken, om „ hen naar die zyde te dryven alwaar men de '„ ftrikken gefpannen heeft. Wanneer zy bun?, ncn prooi hier heen geleid hebben , zoo fchieten zy 'er naar toe, en doorftcken „ hem. Op" andere tydtm bckleedcn zy zig ,, met het vel van een van deze dieren, en „ plaatzen zig in. het midden van een troep „ tamme Rendieren, en wachten zoo lang tot „ dat eenige wilde Rendieren zig onder de „ tamme vermengen. Als dan gaat de Samo- , jeed zagtjes en kruipende voort tot dat hy „ by het dier gekomen is; en hy doorfteckt „ het als dan met een fchigt die hy in de hand „ heeft. " Om nog een woord van dit onbefchaafde volk tc zeggen, 't geen ons de Rendieren een oogenblik uit het gezigt heeft doen verliezen, men kend onder het zelve, nog dicfftal, nog moorderyen, nog verkragtingen, nog eenige -andere gebreken die in de befchaafdc maatfchappyé heerfchen. Zy begrypen zelfs niet hoe men, in een land in welk zoo ligtelyk een ieder dat genen bekomen kan 't geen hem ontbreekt, men zig eens anders goederen toeë;. genen kan. Zy konnen nog minder begrypen, Jioe een man te raden kan werden om zyns gelyken om 't leven tc brengen, en welke reden hem tot deze euveldaad overhaalen kan. G % Ten  aoo De Nieüwe ReisiGer. Ten opzigte van de vrouwenkragt, en alls ondernemingen tegens de vrouwen van een ander , zoo is het hen zoo gemakkelyk om zig andere te verfchaffen, om hunne natuurlyke driften te voldoen, dat zy nog van de verleiding gebruik maken, waar toe zy door hun gering vernuft onbekwaam zyn, nog van het geweld tot welk men zeldzaam zynen toevlugt neemt, wanneer men zig op een andere wys zyne begeerte voldoen kan. De zinnen en vermogens van de Samojeden zyn volmaakt naar hunnen ftaat gefchikt. Zy hebben een doordringend gezigt, een fyn gehoor, en een wisfe hand; zy loopen met een ongemeene vlugheid, en fchieten met de boog met een verwonderenswaardige naauwkeurigheid. Zy plaatzen een zeer klein ftukje geld in een boom, en verwyderen 'er zig zoo ver van af, dat een ander als zy'werk heeft om het te zien. Egter treffen hunne pylen het ftukje geld, zoo dikwyls als zy fchieten. Zy hebben, hier tegens, een grove fmaak, een zwakke reuk, een ruuw en verzwakt gevoel, om dat de voorwerpen die hen omringen, van dien aart zyn dat zy in hen geen edele gewaarwordingen konnen doen onrftaan. Het is meer als twee eeuwen geleden, dat de Samojeden aan de Rusfen onderdanig zyn geweeft; dit volk heeft hen zonder veel moeite ten onder gebragt, ert zy hebben nog for• ten  Neöen en Zeventigste Brief, i.oi ten nog fteden behoeven te bouwen, om hun ten onder te brengen, of in onderdanigheid te houden. Zy brengen, op een aaogeweze plaats, hunne fchattingen, .die in een zekere hoeveelheid pekeryen beftaan , welke alle mannen , die in ftaat zyn om met den boog te fchieten, verpligt zyn alle jaar op te brengen. Wat den oorfprong van dit volk betreft, men gelooft dat zy van de Finlanders afftammcn: dit is alles wat men van een volk vermoeden kan, dat geen andere jaarboeken heeft , als een zéér onvolmaakte ovcrlcve, ring. Hoe elcndig deszelfs levenswys ook zyn mag , zoo is het 'er egter zeer vergenoegt in. Eenige Samojeden, die gelegentheid gehad hebben om de fteden Moskou en Petersburg te zien, fchatteh hunne levenswys boven het aanlokkelykfte dat zy 'er zagen. Den afkeer die zy van de dienftbaarheid en den arbeid hebben, doed hen niet anders als ongeluk cn flaverny, in alle andere ftaaten, bui, ten de onaf hankelykheid zien. Ik ben, enz. Cafan, den 4 January 1747. a Tag-  soa De Nieuwe Reisigeb. Tagtigste Brief. Vervolg vqn Siberië. De eerfte Stad die men ontmoet, wanneer men de rivier de Ycnifea afvaart, ss Krasnoyark. Men dryft hier een grooten koophandel , voornamentlyk in pelteryen, fchoon zy weinig andere inwoonders als dc Slouvichies heeft : het is met dezen naam, Mevrouw, dat men in Siberië een foort van krygsvolk noemt, 't geen uit ligt gewapent voetvolk beftaat, gelyk de Kofakkcn zulks te paard zyn, die gefchikt zyn om het land voor de invallen der Tartaaren te beveiligen. De bevelhebbers worden door den Gouverneur benoemt, even eens gelyk die derKofakken; en vermits alle deze poften verkogt worden, zoo maakt dit een aanmerkelyk inkomen uit. Ook werden deze bedieningen zeer flcgt waargenomen, en die genen die hen bezitten, zyn zoo weinig geagt, dat men Collonellen heeft, tegens welke de Soldaten vry uit zeggen, dat zy geen bevelen van hem afwagten; en vegten dikwyls met hen, met ftokken en vuiftflagen. De Slouvichies die Krasnoyark bewoonen, zyn ryk in paarden en in hoornvee , voor welkers onderhoud zy weinig zorg behoeven aan  Tagtigste Brief. 103 aan te wenden. Geduurende de winter, behelpen zig deze dieren met verdord hout en wortelen, die zy in het veld opdelven; maar zy zyn hier zoo fterk als elders niet: een Rushes Paard is zoo veel als drie van dit land waardig ; en de koeijen geven naauwlyks een derde gedeelte van het gene de Rusfifche koeijen geven. Egter is de aarde hier zoo vrugtbaar, dat men haar zonder meft, zes jaaren, agter eikanderen bezaaijen kan; en wanneer haare vrugtbaarheid vermindert, zoo leggen 'er zoo veel andere nevens , dat men weder eenen anderen akker bezaaijen kan, en men kan dus * een langen tyd, van akkers veranderen voor ■ dat de beurt van den eerften wederkoomt. En 'er zyn geen boeren in de andere landftreken die niet vrywillig de vryheid zoude koopen om in dit te woonen 5 maar de gierigheid van de Gouverneurs verhindert dit: de Slouvichies betaalen hen zwaarder fchattingen, als gcmccnc boeren doen zouden; en zy zouden zeer veel verliezen, wanneer men dit nuttelooze krygsyolk afdankte, om in hun plaats landbouwers te plaatzen. Zy zouden zoo veel brevetten van Collonellen en andere Officiers niet verkoopen konnen; 't geen meer als de helft van hunne inkomften zou verminderen. Dit krygsvolk leeft zoo gemeenzaam met hunne opperhoofden , dat deze hen ten eeten noodigen, en zy drinken zig met veel vryheid en geraas dronken, als of zy in een kroeg G 4 zaten.  104 De Nieuwe Reisigee, zaten. Zy drinken brandewyn uit groote gla, zen; en die genen, die op het einde van de. maaltyd, de grootfte overeenkomft' met een beeft heeft, ontvangt den anderen dag ge-, fchenken van de andere gaften. De omleggende ftreken van Krasnoyark zyn beroemt ora hunne oudheden. Zy zyn uit de oude graflieden opgedolven die men hier in een groote meenigte heeft; en zy beftaan int verfcheide kleine huisfleraden van goud, zilver en koper , als potten , borden, mes' fen, harnasgespen, hamers, enz. Wanneer . men tegens de Tartaaren van dit land, over den Chriftelyken godsdienft fpreekt, en wanneer men hen wil overhaalen om hem te omhelzen , zoo wyzen zy op deze graven van hunne voorvaderen, en zeggen dat men uit de rykdommen die men 'er uit gehaald heeft ziet dat zy een overvloed van tydelyke goel deren bezaten ; dat zy ze bezeten hebben onder het belyden van den godsdienft die zy hen nagelaten hebben; en dat fqhoon hunne nakomelingen dezelve goederen niet bezitten, is om dat zy dezen godsdienft niet naauwkeu.' rig onderhouden, nog de oude zeden naauwkeurig bewaart hebben: zy zyn zelfs overreed dat zy tot de diepfte armoede vervallen zou. den, zoo zy de verandering aannamen die men hen voorftelt. Dus hebben geen godsdienftcn onder hen voortgeplant konnen worden ■ zv hebben nog de Chriftelyke leerftukken, nog da  Tagtigste Brief. 105 de droomcn van Mahomet, nog dé bygeloovi^heden der Mongoliers willen aannemen. De dooden zyn volgens hun gevoelen voorwerpen van eerbiet; en fchoon zy weten dat de graven dikwyls koftbaare huisfleraden bevatten , zoo heeft nog niemand onder hen bezogt om zig op deze wys te verryken. Men roemt de fchoonheid van hunne vrouwen : eenige hebben 'er vier; en de armen maar een. Zy zyn , in het algemeen , ge- _ dienftig , beleèft, verpligtend , en opregt,' uitgezonderd in den koophandel. Zy zeggen dat die genen die den koophandel niet verftaan , dezelve niet dryven moeten; dat zy oogen hebben gelyk die genen met welke zy handelen, en dat men als dan wel een liegt hooft zyn moet om bedrogen te worden. Maar de diefftal en het geweld zyn onder hen ongehoorde misdaden. In Krasnoyark, woonen alle de Rusfifche vroedvrouwen van de Stad en haare omleggende ftreken, des daags na Kersmis dengod?dienft by in een byzondere kerk, en brengen vervolgens het overige van den dag in vermaken door ; het is hierom , om dat omtrent deze tyd de Zaligmaker der werelt geboren is. . Men vierd hier, mede de dag voor de dne Koningen, een ander feeft het geen men de hooring noemt. De dogters gaan des avonds, #f des nagts, twee of drie met eikanderen, in G 5 een  io6 De Nieuwe Reisiger een duiftere plaats, gelyk een fchuurofeen kelder; en zy kenen hier , oplettende het por, om haar noodlot te verftaan: Zy gebruiken de voorzorg om te voren aan haare minnaars te laaten weten op wat plaats zy zig bevinden moeten; en het is niet moeijelyk om te gisfen wat zy hier hooren. Die genen die ingetogener willen ichynen , gaan alleen hooren; maar wanneer zulks de vryers te weten komen , zoo maken zy 'er het eerfte te -•zyn, verbergen zig, zeggen duizend zotheden tegens haar, en fpelen haar duizend treken. De Karnavals vermakclykheden zyn dezelfde , gelyk in de andere lieden van Siberië. Het is in deze tyd dat de Gouverneur en zyn yrouw de nabuurige dorpen gaat bezigtigen. Hunne lieden worden door mannen te paard omringt, die om hen verfcheide wapenoeffcnmgen verrigten. Zy fchieten eerft een pyl af; vervolgens laaten zy hunne paarden met den vollen teugel rennen , en fchieten een tweede op den eerflen af, waar door de eerfte doorgaans in twee Hukken nedervalt. Die gene , die dit verrigt, ontvangt een prys. Wanneer den Gouverneur en zyn vrouw in een dorp aankomen, zoo worden zy door de boeren begroet, en leggen twaalf of vyftien Huivers, in een papier, op een tafel neder. Alle die genen die zig in het dorp bevinden , brengen eenige gefchenken; en zoo den Gou- ver.  Tagtigste Brief- 107 verneur veel gefchenken wil hebben , zoo moet hy met hen als met zyn* gclykcn le,en, en vooral dat hy hen overvloed van drank geeft Hy moet zyne gaften niet wegzenden, voor dat zy volkomen dronken zyn: zomtyds is een boer dit zoo dikwyls, dat hy zyn laatHe fabelvel verdrinkt. Omtrent de maand July, is Krasnoyark met Tartaaren opgevult die hunne fittingen komen betaalen. De gewoonte brengt mede dat men hen als dan op bier en brandewyn onthaalt, en dat men hen een paard tot een sefchenk geeft. Zoo ras het hen overgegeven is, fpringt 'er een van hen op; een ander gaat 'er agter zitten ; en zy draven over de plaats, zoo lang het paard loopen kan. De andere Tartaaren, die met ftokken ge wapent zyn , Haan uit al hun magt op de kop van het dier. Het paard valt hier op neder; het werd de kop afgeflagen, gevilt , en aan Hukken gekheden; en alles wat een ieder hiervan bekomen kan, is voor hem. Zoo ras zy hun aandeel weg hebben, loopen zy waar zy konnen, om het te laaten koken, en op te eeten 'Er verloopt naauwlyks een half uut tusfehen dat het paard overgegeven word en de maaltyd geëindigt is. Het verhaal van de Heer Solnick bied verder geen wetenswaardige zaaken aan, tot aan het meer Baïkal. Hy kwam 'er met de rivier de Angara oP te vaaren; en zie toer |^  ïo8 De Nieuwe R e i s i g e r. fChryving die hy 'er van geeft. ,, Dit meer „ is op zommige plaatzen tien of twaalf uuren breed, en op andere zeven of agt „ en deszelfs lengte honderd vyf en twintig' „ Het ontvangt deSelinga, en een meenigte „ andere rivieren die van het Zuiden komen; „ en de Angara is de eenigfte die 'er weder „ uit voortkoomt. Wanneer deze rivier het „ meer verlaat, zoo ftort zy oprotzen, en „ maakt zoo een groot geraas als de baaren „ der zee. Wanneer men over deze water„ val vaart, zoo plaatft zig de Huurman op „ de voorfteven van het vaartuig , en be„ ftuurt zyn volk door teekens; om dat het „ onmogelyk is om hem te verltaan. Men „ is verpligt om met alle man te roeijen, om „ dat het fchip niet over zyde zou hellen; „ want zoo het tegens de rots ftiet, zoo zou „ men onewyffelbaar omkomen. Die genen „ die liever verkiezen om langs de rivier te ,, trekken , als in gevaar van hun leven de „ ovcrtogt van deze waterval te waagen, „ moeten over verfchrikkelyke rotzen klou„ teren, en door kreupelbosfen trekken die „ met adders en andere vergiftige dieren ver„ vult zyn. Den angft met welke men be„ ziek is op het gezigt van de voorwerpen „ die de natuur op deze plaats aanbiet, kan „ niet uitgedrukt worden. Zoo het by on„■ geluk gebeurt dat eenig toeval dezen doortogt doed mislukken, zoo word het fchip „ te-.  Taötigste Brief. iotf tegens de rotzen verbryzelt; en die 'er zig „ op bevinden komen onmisbaar om. De " ftuurüeden en matrozen die. dit meer be- • „ vaaren, fpreken 'er met de diepfte eerbiet „ van. Zy willen dat het een Zee is, en ge" looven dat het iets goddclyks heeft. Zy „ willen zelfs , dat het zig beledigt acht, „ wanneer het het Maer genoemd word, en „ dat het zig onmisbaar van die genen wreekt „ die het een diergelyke belediging aandoen: „ ook noemen zy het de Heilige zee, en ge„ ven zelfs de naam van heilig aan de rotzen ' die het omringen. Zy Vernaaien de hifto„ rie van een Duitfche Schipper, die de ver„ metelheid bezat om het een Meer te noc„ men, door de golven geflingert wierd, en de grootfte gevaaren onderging. Zoo dat " hem de noodzakelykheid dwong om de ge" woonte te volgen, van de heilige Zee aan ' te bidden; het gevaar hield aanftonts op; " en de golven bedaarden zig. Hy fprak 'er ' in het vervolg met grooter eerbiet van, " vooral by onftuimig weder; want by fchoon " weder, kan men het ftraffeloos Meer noe" men. De opening in welke het zig in de " Angaraontlaft, fchoon door de natuur geH vormt zynde , fchynt tusfehen twee ber„ gen doorgegraven te zyn : mogelyk heeft „ men in de werelt, geen fchoonder uitzigt, ., als het geen men van deze hoogtens ziet. ' Het meer Baïkal is zeervisryk: men vind » 'er  u ö De N i e ü w e R> e i s.i. ö,B r. j, 'er een meenigte Zeekalven in, die meer" „ gefchat worden, vooral om hun huic, als „ die genen die men in zout waeer vangt. „ Men vangt ze gewoonlyk in de winter: men „ verbreekt het ys, van afftand tot afftand; „ en men fpant netten van het eene gat tot 3, aan het ander. Maar fchoon deze dieren 3, niet lang .onder water konnen blyven zon„ der adem te haaien , zoo zoeken zy deze 3, openingen om te ademen, en verwarren 3, zig in de netten. „ De voornaamfte volken die de omleggen„ de ftreken van het meer Baïkal bewoonen, 3, en die onderdanen "van het Rusfies Keizer„ ryk zyn, zyn de Bourates , Braftkins, cn 5, de Yakouten. De eerfte legeren zig het 33 geheele jaar met hunne veekudden in het „ veld, en veranderen van plaats volgens hun„ ne behoeftens. Hunne taal heeft veel over„ eenkomft met die der Kalmukken: zy heb. „ ben Priefters die hen lezen en zelfs fchry3, ven lecren. Zy verfchelen zelfs weinig „ van dit volk door hunne kleeding en ge„ woontens; waarom men gelooft dat zyeen „ zelfde oorfprong hebben. De mannen ken„ nen geen andere bezigheden, als de jagt en „ het paardryden. Zy hebben zeer fchoonc „ rypaarden, en zeer fchoon hoornvee. Hun3, ne fchapen hebben zeer dikke ftaarten, en „ hun vleefch is uitmuntend. Zy verzamej, len geen voorraad voor deze dieren, die  Tagtigste Brief. ui zy in het open veld laaten weiden. Zy zyn " alle met pylen, bogen, lansfen en zabels gewapent , en behandelen deze wapenen " met zeer veel behendigheid. Zy vormen „ een talryk volk, wier land zig ten Ooften " en Zuiden van het meer Baïkal uitftrekt; „ en worden voor eenvoudige en eerlyke H lieden gehouden. De mannen dragen rok„ ken van fchapenvagten , die zy met een „ gordel vafthegten, cn die zy het geheele „ jaar door dragen. Een kleine gevoederde „ muts, waar op een pluim van roode zyde „ Haat, een paar broeken en laarzen maakt „ het overige van hunne .kleeding uit. De vrouwen zyn ten naaftcn by op dezelve „ wys gekleet, egter met dit onderfcheid, „ dat haaren rok met haare veft vereenigt is, „ en een foort van Japon vormt. De ge„ trouwde vrouwen dragen het haair in twee vlegten gevlogten, die door yzere ringen „ gaan , om te beletten dat zy niet op dc „ borften afhangen; 't geen een foort van „ knooppruik vormt. Zy hebben op het „ voorhoofi* een gladde yzere plaat, die zy „ van agteren vaft maaken ; cn een kleine „ ronde muts , die met vellen geboort, en ,, indiervoegen geborduurt is, dat zy van die „ der mannen onderfcheiden is. De dogters „ zyn op dezelve wys gekleet, uitgezondert „ dat zy het haair om het hooft gevlogten „'hebben. Dit volk is by uitftek onzinne-  Ha De Nieuwe ReisigêI j, lyk, trekken nooit hunne kleederen hi'cj „ waar mede zy zig, om zig voor de koude „ te befchutten, by het vuur, 't geen zy iri ,, het midden van hunne tenten ontfteken, „ nederleggen en flapen. Wanneer een vreem„ deling hen koomt bezoeken, zoo onthaast len zy hem op thee die zy op de volgende „ wys bereiden. De vrouw veegt eerft een 5, ketel met een paardeftaart uit, die in een „ hoek van de tent ophangt, zy doed 'er „ vervolgens waatjer in, en, een oogenblik „ hier na, eenige handen vol thee, en een „ weinig zout. Wanneer het waater begint te koken, zoo roerd zy het met een groote ,, yzere lepel om, tot dat de thee naauwkeu„ rig afgetrokken is. Zy neemt de ketel van „ het vuur , en giet het vogt in een ander „ vat, en veegt de ketel op nieuws met de „ paardeftaart uit, en plaatft hem wederom ,, op het vuur. Vervolgens bereid zy een ,, deeg van meel en boter, 'tgeen zy in de„ zelfde ketel laat bakken, giet 'er de thee „ op, en voegd 'er een weinig room by. De ,, boter en room hangen aan een houte pin „ in een Iedere zak. Wanneer dit alles gaar „ is, zoo neemt men het van het vuur, om „ kout te worden; en men diend het in groote „ koppen aan het gezelfchap voor. Het heeft ,, dit voordeel, dat het te gelyk eeten en „ drinken is: De Doftor verzekerde dat het „ niet kwaad is, zoo het zinnelyker bereid „ wierd, -  Tagtigste Brief. 113 y, Wierd. Men zou, mogelyk in Europa, „ het zelve tot meer volmaaktheid konnen „ brengen. „ Den godsdienft der Bourates is een plomp heidendom 5 hunne opperpriefters zyn de „ Dalailama en de Koutouktou van welke ik „ u gefproken heb. Zy hangen aan lange ., ftaaken de hoornen , koppen en vagtcn j van de rammen die zy aan den God opge„ offert hebben die hunne veekudde be„ fchermt. Zy hebben heilige overblyfzelen „ die zy zeggen dat van den grooten Lama „ komen ; zy plaatzen dezelve in den een , of anderen hoek van hunne hutten, of zy draden hen om hunnen hals by wyze van „ draagmiddelen, om zig voor ongelukken „ te belchuttem , Wanneer de Priefters der Bourates hunne godsdienftoeffening verrigten, dat is te zeggen, wanneer zy met hunne toveryen bezig zyn, zoo heeft hunne .kleeding iets " verfchrikkelyks. Deze beftaat uit een rok van leder , die met yzerwcrk , arends en uilsklauwen. behangen is, die hem zeer „ zwaar maken, en een verfchrikkelyk gcrugt " maken. De muts die zig in een fpits verheft, is met dezelfde fieraden bedekt. In een van hunne plegtigheden die zy twee*, maal in het jaar verrigten, fteken zy eeni„ ge bokken aan het fpit , en plaatzen zig rontom de flaetoffers , en buigon 'er hst VIL Deel H » hooft  114 Dè Nieuwe Rei si ge r. 3, hooft zeer eerbiedig voor, tot dat zy dood 3, zyn. Deze afgodendienaars bewyzen de j3 Zon en de Maan goddelyke eere; zy bui3, gen de kniën voor deze twee hemelligten, ,, met hunnen mond toe te fluiten , zonder 3, een eenig woord te fpreken. Het vreera3, fte in den godsdienft van dit volk, is de 3, wyze op welke zy deze Priefters behande3-, len: zy dooden hen zomtyds wanneer hen 5, dit in den zin fchiet, onder voorwendzel van haar naar de andere werelt te zenden, 3, om God voor het volk te bidden: dit ver3, fchilt veel van de gewoontens in andere ,, landen, voegd 'er den Doctor by, alwaar ,, de Priefters, wel verre van voor hun le- ven bedugt te zyn, over dat van het volk ,, befchikken kunnen. De Brachmannen, en 3, Bonzen doen het menfchenbloed over de ,, altaaren van hunne goden ftroomen ; en men heeft de geregtshoven der Inquifitie „ dikwyls naar hunne begeerte het leven van „ ongelukkige lieden zien opofferen, van „ wier goederen zy zig meefter maken wil,, den. Dus fehynen de Bourates de werelt „ alleen te wreken. „ De voornaamfte fieraden van hunne vrou,, wen beftaan in haare haairvlegten; zy ma„ ken 'er twee vlegten van die zy op haare „ fchouders laaten afhangen, en zy mengen „ 'cr zomtyds paardehaair onder, om 'er de „ lengte en dikte van te vermeerderen. Aan „ bet  Tagtigste Brief. si$ ü het uiteinde zyn een foort van kegelvonni1 ge ringen vaftgehcgt, door welke de haairen gaan. Zv dragen een band, die zy van " agteren vastftrikken, en waar aan zy een " breeden halsband van yzere ringen zamenhegten, die zy onder de km vaftknoopen Haare kleeding is een gevoerde rok , en " een kamizool zonder mouwen, dat van ge' fchildert leder gemaakt is, 't geen zy er onder dragen. Het haair der mannen is op de tuin afgefneden, en zy zyn.voor het overige op de Rusfifche wys gekleet. De " dolers maken meer als twee vlegten; en * zy°konnen 'er zoo veel maken als hunne ? haairen toelaten. Zy vlegten 'er linten " door, die agter afhangen, en aan welkers ' einde een klein fehelletje hangt; deze ver" fierfelen worden niet als van zeer ryke ge" dragen. Een breede gordel, die met verZ fcheide ringen van geel koper, en poreeleine hoorns verfiert is , is nog het geen ' hen onderfcheid. Wanneer zy trouwen, moeten zy de gordel'en de fchelletjes af" leggen Een man neemt zyn vrouw niet " met zig, voor dat hy de bedonge prys aan " de bloedverwanten betaald heeft: tot deze tvd toe , word zy als een jonge dogter l aangezien; 't geen egter niet belet dat zy haar bed met den fchuldenaar deeld , die l geen haaft maakt om dezelve te betaalen. H * ii De  iiö De Nieuwe Reisiger. „ De hutten der Bourates verfchelen wei,, nig van die der andere Tartaaren, die van „ riet en aarde vervaardigt zyn. Dit volk „ bediend zig onverfchillig van paarden, os„ fen of koeijen vleefch tot hun voedzel, en „ bezit dezelve onzinnelykheid die alle d'e in„ woonders van Siberië gemeen is. „ Men heeft nog een ander foort van Bou„ rates, die de Rusfen Bratskaim noemen, „ en die hunne byzondere gewoontens heb,, ben. Hunne hutten zyn rond en met een wit ftof bedekt, dat zy zelfs vervaardigen. „ Het is op latten geplaatft die kruiswys over „ elkcfnderen gefpykert zyn, en die naar een roofterwerk gelyken. Wanneer men deze „ hutten van de eene plaats naar de andere „ overbrengen wil, zoo maakt men de latten „ los ; men maakt 'er bondels van, na dat „ men 'er het ftof afgenomen heeft; en laad „ alles op paarden of osfen. „ De Bratskains hebben kleine afgodsbeel„ tjes die van koper en zeer dun zyn, en an. „ dere die van een zyde ftof gemaakt wor„ den. Zy gelooven dat den Duivel de oor5, zaak van den donder is, en dat de dieren 3, die 'er door getroffen worden , zoo veel „ flagtoffers zyn die hy zig zeiven opoffert. „ Om hem te behagen, en zyne gunften te genieten, zoo bouwen zy een ftelling op „ de plaats alwaar het dier gedood is , en „ plaatzen 'er het op als een offerhande die „ hem  Tagtigste Brief. 117 „ hem aangenaam is. De ryke Bratskains „ blyven afgodendienaars ; de armen laaten " zig doopen; en in 't algemeen, haalt de , armoede de Siberiërs alleen over om het Chriftcndom te omhelzen. De afgodifche Bratskains bidden twee afgoden aan, den* ' Hemel en dé Duivel. Hunne Priefters of ,' tovenaars onderrigten, aan welke zy, in de , byzondere gevallen, offeren moeten. Deze offerhande beftaat in eeten van het vleefch " van het flagtoffer , cn met het vel en ge„ raamte aan ftaaken, op een verheve plaats, „ op te hangen; en met een weinig brande„ wyn in de lugt te werpen, cn het overige „ uit te drinken. Dit volk verbeelt zig dat hunne overle„ dene Priefters hen geduurende hunnen flaap komen kwellen, en hen met een geweldige dood dreigen. Wanneer zy diergelyke droomen gehad hebben , zoo begeven zy zig " naar het graf van den overledenen , en ', tragten hem door een offerhande te bcvre',' digen. Men eet het flagtoffer; en het ge" raamte word op het graf gelegt. De Bratskains begraven dikwyls met een doode, zyn * befte paard; maar dit is altoos na dat zy ' het vleefch gegeten hebben; en deze eer " word niet als de ryke aangedaan. Hier '„ om, wanneer men een oud graft opent, „ mift het nooit dat men 'er geen paardebeen„ deren in vind. H 3 » Dlt  118 De Nieuwe R e i s i g e r. „ Dit volk vierd alle jaaren een feeft, ons „ een gelukkig jaar te hebben. Dit feeft be,, gint by het opgaan van de Zon : een Brats„ kain houd een tak yan een berkenboom („ evenwydig met den horizon naar dit hemel„ ligt , fpreekt nedergeknielt, öp een ver„ heve toon,'en roept de goden aan. Twee ,, andere ftaan overeinde, ter zyde van hem, ,, en hebben , ieder een houte bakje , met merrié'nmelk en brandewyn in de hand. „ Zy naderen naar de Zon; werpen hunne „ bakjes in de lugt , terwyl den genen die. „ nedergeknielt is, zyn gebed vervolgt. Zy 3, herhaaleh tot drie malen deze ple'gtigheid, ,, en gelooven dat een gunftige God , door „ deze godsdienftige plegtigheid geraakt zyn,, de, hen koomt bezoeken. Het feeft word ,, befloxen met een fchaap op te offeren , 't geen de Priefters en de omftanders opee3, ten; en het overige van den dag word met ,,'zingen en danfen doorgebragt. „ Ken andere gewoonte , die onder de 3, Bratskains plaats heeft, 'is de heiliging van 3, een paardt Zy gelooven dat deze plegtig,, heid geen kragt heeft , dan wanneer zy ,, voor de middag gefchiet; maar zoo hun- nen Priefter, in welke zy.een onbepaalt vertrouwen ftellen, hen des avonds ten zes 3, uuren zegt, dat het nog geen middag is, ,3 zoo trekken zy de egtheid der heiliging in 9j geen twyffel fchoon zy op dit uur gedaan wordo  Tagtigste Brief. 119 word. Men brengt het paard; de Priefter " fpreekt'er eenige woorden over uit; vef^ !; volgens geeft hy het een geringe flag met „ de hand; en die genen die het vaft houd, „ doed het voortloopen, Een paard dat op " deze wyze gcvvyd is, word nooit bereden, " of tot eenigcn arbeid gebruikt. Wanneer " zynmeefter fterft, zoo word het gedood; " en zyn beenderen worden op zyn graf ge"j bragt; en het vleefch word op de tafel „ van den Priefter gebragt. De Yakuten is een ander volk dat de „ omleggende ftreken van het meer Baïkal „ bewoont. Zy gelooven aan twee Opperwezens, een goed en een kwaad; een bod ,, en een Duivel , waar van ieder aan het „ hooft van verfcheide anderen is. Een van „ deze duivels befchadigt dc veekudden, een „ ander de volwasfe mannen; een derde de „ kinderen. Eenige onthouden zig m de „ wolken, andere op de aarden. Zy hebben „ mede goden van verfchillende foorten, dia „ de menfehen by alle gelegentheden hefcher,, men, in welke de duivelen hen zoeken te „ befchadigen; hoe ouder de Priefter is, hoe „ meer namen hy van deze goden cn duive„ len kent die by het gemeen onbekent zyn. i, De woorden die zy uitfpreken, wanrfeer „ zy hunne ftuiptrekkingen maken, zyn de „ naamenvan deze onzigtbare geeften. Wan„ neer zy , by voorbeeld., een dief willen. U 4 » on^  lap De Nieuwe R e i s i g e r. „ ontdekken , zoo roepen zy hen alle aan; *' maar' vermits d^e geeften by uitftekdui „ zyn, zoo komen zy niet altoos op deze uit„ noodiging. De Yakuten , en het grootfte „ gedeelte der Siberiërs, gelooven dat wan„ jaeer een mcnfch ziek is, de duivel hem „ zyn ziel ontrooft heeft, en dat zoo zy „ hem niet fpoedig weder bezorgt word, hy „ wel ras fterft. Om haar te rug te 'beko„ men, zoo rigt de Priefter zyne bezwerin„ gen niet tegens die genen die ze geftolen „ beeft; want, zeggen zy, wanneer de wolf „ een fchaap gerooft heeft, zoo zal hy zig „ aan den herder niet vertoonen: het is dus „ mede met den duivel gelegen, die een ziel „ weggevoerd heeft.; men zou hem te ver„ gcefs roepen. Maar men neemt zyn toe„ vlugt tot de Goden die de menfehen. be„• fchermen ; en men vraagt hen den naam „ van den roover. Zoo ras men die weet, „ zoo gaat de Prjefter hem vinden, en tragt „ hem over te haaien om zynen roof te rug 5> te geven, dat is te zeggen, om deze on„ gelukkige ziel tg rug tc geven. Hier toe, „ neemt hy ftaarten van dieren , vellen van „ hermelyncn , wezels, enz. en rygt hen „ aan een draad. Zoo den duivel over deze „ kleinigheden niet vergenoegt is, zoo be. „ looft de Priefter een paard, en verdub„ belt zyne aanhoudingen; hy fpringt, hy ,, fchreeuwt, en maakt duizende draayingen „•van  Tagtigste Brief. i 21 „ van het lichaam by den zieken. Zoo deze „ koomt te fterven, zoo moet den diefagti„ gen tiuivel zig met het geftolene alleen ver„ genoegen ; maar zoo den zieken herftelt, „ zoo offert men het beloofde paard op. „ Voormaals verbrande men de dooden ; „ thans begraaft men hen ; en alle plaatzen „ zyn tot deze plegtigheid goed. Een ieder ■ „ verkieft een plaats alwaar hy begraven wil „ zyn; dit is gemeenlyk onder een boom die „ hem het fchoonfte heeft tocgefchcncn. De „ boom die een Priefter tot dit gebruik uit„ gekozen heeft, word als een gewyde zaak , befchouwt; men zou denken dat men een '„ groote misdaad beging, en zig den toorn , van de Goden op den hals haaien, zoo, men in 't voorbygaan, hem geen gefchenk „ deed. , Wanneer een man van dit volk een zy. , ner vrienden voor een tyd moet verhaten, , of een lange reis moet doen, zoo begeven „ zy zig beiden in een bofch; die genen die „ thuis blyft, klimt in een boom, en kapt „ 'er de takken in het ronden af, 't zy in „ 't midden, 't zy aan de kruin; en dit is „ een gedenkteeken van zyn vriendfehap, „ waar op hy zig al zyn leven beroemt. , Het gewoone voorwerp der gebeden cn „ wenfehen der Yakuten, is om talryke vee„ kudden en een gelukkige jagt. Om hunne ,, goden gunftig voor hen te maken , zoo H 5 » vie-  ï23 De Nieuws Reisiger. „ vieren zy alle jaaren, omtrent de maand „ Juny, het volgende feeft. leder huisgezin „ verzamelt alle de merriënmelk, die de veu„ lens als dan ontbeeren konnen ; en men „ laat haar giften , gelyk die genen welke „ men overhaalen wil. 'Men noodigt dePries» ter> di-5 op dezen dag, in zyne gewoone „ kleeding is, en niet met zyn Iedere rok „ met yzerwerk, die hy aan heeft wanneer „ hy de duivelen bezweert. Een ieder is als „ dan zinnelyk gekleet; en men verfiert voor„ al een jongeling van twaalf of vyftien jaa,', ren, met alle de pragt van dit land. De „ Priefter plaatft hem in het midden van de „ hut, met het aangezigt naar het Ooften ,, gekeert, en houd in de linkerhand een pot ,, met melk die gegift heeft; en in de regter, „ een houtc lepel. Het geheele huisgezin is » om hem gezeten ; en het kint, dat koft. „ baar verfiert is, is voor hem nedergeknielt „ geplaatft. De Priefter buigt zig als dan „ verfcheide maaien, en noemt alle de geeften „ een voor een ; en in het uitfpreken van „ iedere naam, neemt hy een lepel vol melk, die hy in de lugt werpt: dit noemt men de „ goden voeden; en het is door dit onthaal, „ dat de Yakuten gelooyen dat zy de gunft „ der goden winnen konnen. Als dan gaat „ de Priefter uit de hut; het huisgezin volgt „ hem, en fchaart zig' om hem, terwylhy, „ met de uiterlyke vertooningen van een 33 gl'OO-  Tagtigste Brief. 123 ** „ grooten eerbiet, eenige druppelen van de melk drinkt die nog in de pot gebleven ,, was. Hy geeft hem als dan aan dc jonge„ ling die voor hem geknielt is, die 'er mede uit drinkt, en bied hem het geheele huis„ gezin aan. Wanneer een ieder 'er van ge„ dronken heeft, zoo gaat de pot nog eens „ rond, die altoos door'de hand van den jon3, geling gaat; en vermits dit vogt de kragt „ van wyn heeft, zoo eindigt dit feeft met; „ een algemeene dronkenfehap. „ Men heeft hier een berugte rots, die de ■ Yakuten als een godheid eer bewyzen. Zy „ fchryven aan deze rots de kragt toe om „ ftormwinden te verwekken, die hen op de „ jagt fchadelyk zyn. De Bourates hebben „ een diergelyke, die zy niet durven naderen. Wanneer 'er een befahuldigden naar toegaat, cn onbefchajügt tc rug keert, zoo „ houd men hem voor onfchuldig. Zy be„ fchouwen deze rotzen als de goden die de „ misdadigers ftraffen ; en men doed offer„ hande aan hen, om hunnen toorn te ftil„ len. „ De gewoonte om goeder-geluk te zeg,, gen , met in de hand te kyken, is onder ,, dit volk mede bekend; maar het word niet „ als door de bekwaamfte Priefters geoeffent. „ Zy hebben een groote meenigte afgodsbeeL ,, den; maar zy zyn nog van hout nog van „ vzer; om dat zy deze ftoffen als het zinne" 39 ,, beeld  is4 DeNieuweReisiger. - „ beeld der geftrengheid befchouwen. Zy „ willen dat zy inbuigen, wanneer men hen „ aanraakt; en zy maken hen van ftoffen, 3, gelyk onze poppen , zy plaatzen 'er ftuk„ ken lood, of loodkoraal in, om de oogen „ na te bootzen; en in dezen ftaat,. ontvan„ gen zy alle de eer die men aan de Siberi„# fche goden bewyft. Den rook van het „ vleefch is voor haar een aangenaame offer„ hande : men befmeert hunne lippen met » vet; en men laat hen het bloed van het „ flagtoffer drinken; en deze woïle ftof dus doordrongen zynde , verkrygt en behoud „ een reuk en onzinnelykhcid die , nog de ' „ afgoden van yzer, hout, nog koper, ver„ kregen zouden hebben. „ Voormaals was het een gewoonte, wan„ neer een der grooten, onder de Yakuten „ Itierf, dat die genen van zyne bediende, „ die de meefte genegentheid voor hem had, „ zig met blydfchap liet verbranden, om zyn ,, meefter in de andere werelt te bedienen. Zcdert dat zy onder de heerfchappy der „ Rusfen geftaan hebben, heeft deze barbaar„ fche gewoonte geen plaats meer gehad. Zie „ hier een andere die u ongelooflyk zal voor„ komen, en die egter, altoos in acht geno„ men word, zoo men .de Heer Solnick ge„ looven mag. Wanneer een vrouw bevalt „ zoo neemt de vader de nageboorte , laat „ haar koken , noodigt zyne vrienden £n „ bloed-  Tagtibste Brief. 125 „ bloedverwanten, en onthaalt hen hier » OP- „ De levenswys der Yakuten verfchilt, be,, halven dit, zeer weinig van die der afgo- difche inwoonders van Siberië. Zy hebben „ geen brood noodig; zy leven van melk, „ ajuin en wortelen. De fchapen zyn zeer ,, zeldzaam onder hen, om dat hunne honden „ boosaardig zyn, en dezelve verflinden zou,, den. Zy voeden geen varkens, om dat zy ,, hun vleefch niet beminnen; want geen gods„ dienftige denkbeelden verpligten hen om'er „ zig van te onthouden. Waf de wilde dieren ,, betreft, zy eeten alle die genen die zy van-„ gen;~ maar die genen die voor hen het fmaa„ kelykfte zyn , zyn de rotten, muizen en „ marmeldieren. Zy braden hen aan het fpit: „ wanneer de eene zyde een weinig gebrand , is, zoo fayden zy het 'er af en eeten het op. Zy Vervolgen op deze wyze, tot dat „ 'er niet meer overig blyft; 't geen in zeer ,, korte tyd gefchied ; vermits zy niet van „ gaar vleefch houden. ,, Na het genen ik u van de rotten cn mui„ zen gezegt heb , zoo kont gy ligt begry„ pen, Mevrouw, dat 'er geen dieren zyn, , voor welke zy afkeer hebben. In de lente „ en herfft, in welke tyd de ganzen en eend,, vogels over deze landftreken trekken, zoo „ verzamelen zy'er een groote voorraad van, „ waar van zy van tyd tot tyd hun gebruik „ ma-  isö De Nieuwe Reisiger, maken. Zoo zy te gelyk kraanvogels, rcïj, gers , zwaanen , arenden, cn kiekendie3, ven, vangen, zoo bewaren zy hen op de- zelve wys, om 'er zig by gelegentheid van 5, te bedienen. Zy hebben altoos een ketel 3, met vleefch over het vuur, en eeten wan3, neer zy honger hebben ; vermits zy geen ,, bepaalde uuren Om te eeten hebben. Zy ,, fmeden het yzer zelfs waar van hunne ke3, tels te zamengeitelt zyn; en om de ftoffe te befpaaren, maken zy de randen der ke,, tels van boomfchorfen, die zy volmaakte„ lyk met het yzer vereenigen, zoo dat het ,, water niet door de zamenvoegzelen door3, vloeit. „ De Yakuten hebben een plat aangezigt, kleine oogen, en lang zwart haair, 'tgeen 3, zy vlegten , en 't geen hen op de fchou- ders afhangt. Eenige tekenen hun aange„ zigt met houtskolen; men heeft egter per3, zonen van beide fexe, die zeer fchoon eri 3, wel gemaakt zyn. Zy verkoopen dikwyls ,, hunne kinderen aan de Rusfen , die veel ,, werk van hunne getrouwheid en dicnft maken. Schoon dit volk, beleeft en zagt„ aardig is, zoo heeft het ègter een zeer bar,, baarfche gewoonte. Wanneer iemand in „ zynen ouderdom ziek word , en wanneer men zyne ziekte ongeneeslyk oordeelt, zoo' „ regten zy voor hem een kleine hut op den „ oever van de rivier op; geven hem eenig  Een en. Tagtigste Brief. 127 , levens onderhoud ; laaten hem aan zyn l\ nootlot over, en zien niet meer naar hem „ om. " Ik ben, enz. Cafan, den 7 January 1JA7- Een en Tagtigste Brief. Vervolg fan Siberië. « Ia dat ik u, Mevrouw, de voörnaamfte iN volken heb leeren kennen die de omleggende ftreken van de heilige Zee bewooneï; zoo zal ik met u eenige Steden bezoeken die het minft van haare oevers verwydert zyn. Men koomt 'er in den zomer met fchepen, over het meer Baïkal aan ; en des winters , met fleden, wanneer zy met ys bedekt is. Men vind van aJTtand tot afftand gaten die , gewoonlyk , van twee tot zes voeten wydte hebben. Men gaat 'er over lange plan'ken over, die men met zig voerd, tot deze gebruiken. De fleden volgen.het fpoor.dat op het ys gevormt is, en men heeft niets te dugten wanneer het fchoon Weder is , en ' wanneer het zoo licht is dat men deze gaten zien kan: het is zeer gevaarlyk om geduurende de nagt hier over te trekken. Ir-  128 De Nieuwe II e i s i c ë r. Irkutskoi is een van de naaftgelegen Stedcti van bet meer, en, na Tomskoi en Tobolskoi, een der aanmerkciykfte van Siberië. Het is nog naauwlyks. een eeuw geleden, dat zy aan deri oever van de Irkouts gebouwt is , van welke zy den naam draagt. Zy legt in een groote en fchoone vlakte, op den ooftelyken oever van de Angara, die de Irkouts pp eenigen afftand van de Stad ontvangt. Het kafteel legt aan de haaven van deze rivier : haare bolwerken zyn van hout; en de Stad is met een gragt en pallisfaden omringt, en met toorens van afftand tot afftand bezet. Haare bezetting beftaat uit eenig geregelt krygsvolk, behalven een zeker getal Kofakken cn land' troepen. Het gezag van den landvoogd ftrckt zig over het geheele landfchap uit; en het landfchap gaat ten ooften , tot aan het uiteinde van het vafte land voort. De Commandanten van alle de Steden, die in deze groote uitgeftrektheid bevat zyn , ftaan onder zyn bevel. Men fchat zyne inkomften op meer als negentig duizend Hollandfche Guldens, dat is te zeggen, eens zoo veel als den Gouverneur van de Stad Tobolskoi, aan welke hy cgter onderworpen is. Het Hof van Moscow ftaat aan de Gouverneurs van Siberië toe, het regt om onder Gouverneurs en Commandanten aan te ftellen; en dit voorregt geeft hen een vermogen 't geen byna aan dat van den Keizer gelyk is. Den Bisfchop van Ir- kuts-  Een en Tagtigste Brief. 129 kutskoi houd zyn verblyf in de Stad niet, maar in een kloofter, 't geen 'er niet ver van verwydert is \ alle de geeftelyke inftellingen en alle dc Kerkelyke van 't landfchap hangen van hem af, Irkutskoi bevat meer als duizend huizen, die alle van hout gebouwt zyn , en verfcheide openbaare gebouwen; men brengt 'er de levensmiddelen uit de nabuurige Dorpen naar toe, drc alle zeer wel bevolkt zyn. De mannen beminnen tot in 't uitfporigc de ledigheid, de wyn en de vrouwen. De voornaamfte ftraaten zyn met Friefche ruiters bezet ; en men doed, geduurende de nagt, de ronde en patroulleert; maar deze orders, nog de bevelen die door het geheele Rusfifche ryk gegeven zyn , beletten niet dat het grootfte gedeelte der herbergen den geheele nagt open en met volk vervult zyn. Van Kersmis af, tot Driekoningen toe , zou men geen man konnen vinden die niet dronken was ; allen arbeid is geduurende dezen tyd opgefchort: geheele benden van gemaskerde loopen door de Stad om de aanfehouwers tè vermaken, én verdienen eenig geld waar voor zy weder naar de herberg gaan. Omtrent dezelve tyd, beërft 'er een hcete koorts onder het volk, die, omtrent den tweeden of derden dag, een zinneloosheid veroorzaakt, en met een foort van dolheid eindigt. Na deze eerfte aanval, beteren zy binnen vyf of zes weken; in het vervolg worden zy 'er op nieuw door aangeVII. Deel. I taft>  i3ö Öe Nieuwe Reisioer. taft, 't geen agt dagen duurd, en door een nieuwe beterfchap eindigt, die langer als de eerfte duurd. Deze ziekte koomt weder beurtelings geduurende de lente, omtrent het Paafchfeeft; en is als dan een Weinig boosaardiger , uit hoofde van de vafte die 'er voorgaat. Men dryft hier een fterken koophandel in pelteryen en in verfcheide Chineefche koopwaaren, waar voor men tien ten honderd in dc tolhuizen moet betaalen; 't geen een aanmerkelyke inkomft voor den Staat is. Het zout , het graan , en het vleefch zyn hier zeer duur. De omleggende ftreken van de Stad zyn zeer aangenaam, en bevatten een overvloed van goede weilanden. De bosfehen zyn met verfcheide foorten van wild vervult j en fchoon dc rivieren zeer weinig vifch verfchaffen, zoo brengt men 'er een zoo groote meenigte uit het meer Baïkal cn de omleggende ftreken, dat 'er het volk zig zeer goedkoop mede voeden kan. Het is hier zeer warm in den zomer ; en het land is met een zoo groot getal muggen bedekt, dat die genen die op het veld werken, verpligt zyn van hun aangezigt met een net van paafdehaair te bedekken, om 'er zig voor te befchutten. In geen land des werelts, zyn deze infekten zoo laftig als in Siberië; en men neemt nergens geen meer voorzorgen, om zig voor hunne aanvallen te befchermen, In  Een en Tagtigste Brief. 131 In het övervaaren van het meer Baïkal, koomt men, door de Selenga in de Stad Selinginskoi, die aan deze rivier legt. Het is by°de tagtig jaaten geleden, dat men,, volgens de gewoonte van dit land, op de plaats, alwaar zy ftaat, een klein fort bouwde, of liever een kleine fchans , 't geen den oorfpröng van deze Stad is. Zy beflaat een half uur in uitgeftrek'theid, langs de Selenga, die; op deze plaats , byna twee honderd roeden breed is, maar zeer weinig diepte heeft. Haaren mond is met riet vervult, en zy vormt verfcheide eilandjes. Onzen Döftor zeide dat hy 'er een Compagnie Kofakken te paard door had zien waaden, even als of het een kleine beek was. ■ Zoo ras de paarden begonnen te zwemmen, zoo fpröngen de Kofakken in het water om hen te ontlaften , zy hielden de manen in de eene hand, èn de paarden met den anderen by den teugel. Het is dus, voegde hy 'er by, dat men de rivieren in dit land overtrekt. Selinginskoi legt in een onvrugtbaare en zandagtige vlakte: men zou geen llegter gelegentheid hebben konhen uitkiezen; want, zoö men haar een weinig laager gebouwt had, zoo zou men een oneindig voordeeliger ftandplaats gevonden hebben. Eenige uuren de rivier op, is een plaats die zonder arbeid of mefting alles voortbrengt; want, gelyk ik u gezegt heb ,- Mevrouw , men weet in Siberië mep j 2 wat  13* De Nieuwe Reisigeh. wat het is, de aarde om te ploegen ofte mesten: men wil liever in armoede leven, onder voorwendzel dat het gene men door den arbeid verkrygt, geenzins als een gaaf van God befchouwt kan worden. De plaats, waar van ik zoo even fprak, is die gene waar op de grondvefters het eerfb hun oog geveftigt hadden; maar zy zagen 'er door een bygeloovig lot van af, 't geen zy hier in alleen tot fcheidsman verkooren. Deze gewoonte om het lot over dc plaatzing van een Stad te werpen, heeft een meenigte der beroemdfte fteden groot nadeel toegcbragt, cn in 't vervolg,'de pogingen van ve°rfcheide eeuwen vrugteloos gemaakt. Men kan zig niet genoeg over de fchoonheid van de landftreek verwonderen die Selinginskoi omringt; men ziet, aan alle zyden , kleine heuveltjes die met bosfehen bedekt zyn, en zeer vrugtbaare valeien, wier mengelingen de aangenaamfte verfchieten vormen. De matigheid cn droogheid van deze lugtftreek geeft aan dit landfchap een voordeel 't geen men in de andere niet vind; het regent hier byna niet, van de helft van den zomer, tot in de maand December , wanneer het begint te fneeuwen; maar,dit is in een zoo geringe hoeveelheid, dat het vee geduurende den geheelen winter in 't veld blyft. De Selenga is hier zeer visryk; die geen die zy het meenigvuldigfte uitlevert, is een vifch,  Een en Tagtigste Brief. 133 vifch, die naar den haring gelykt, zoo wel in gedaante als fraaak; maar hy is veel dikker cn langer.: Deze vifch koomt in geheele benden, uit het meer Baïkal; en na dat zy hunnen kuit gefchoten hebben, zoo keeren zy'er weder, zoo verzwakt naar toe, dat men 'er een meenigte van op het oppervlak van het 'water ziet dryven, en door deftroom mede gevoertworden. In de tyd van hunne togten , zoo ras zy zig vertooncn , zoo geeft men 'er berigt van door het geheele land: de inwoonders van dc omleggende ftreken komen als dan in meenigte met hunne netten naar de rivier , zy vangen 'er zoo veel van als zy tot hunnen voorraad noodig hebben, cn laaten de overige op het ftrand leggen. Het is een'voordeel wanneer men ze in het begin van de winter vangt, om dat men hen als dan niet bchoelt te zouten: het is genoeg dat men hen laat bevriezen ; en men kan hen als dan zonder eema.e andere bereiding vervoeren : men verkoopt hen verfch , veel goedkooper en fpoediger. Dc vifch zwemt de rivier op, tot dat hy aan het ys'komt; wanneer hy weder naar het meer keert. Deze visfehen hebben hunne ruftplaatzen én tyden, en houden altoos op de plaatzen ftil daar de ftroom het langzaamfte gaat. Hun vleefch is zeer aangenaam, 't zy men het verfch of gezouten eet. Men heeft opgemerkt dat hoe nader zy aan het meer zyn, hoe arooter en fmakelyker zy zyn, en die genen • I 5 die  134 D ï Nieuwe R e i s i g e r. die men in het meer zelfs vangt, zyn vee} beter als die der rivier. Een didrgelyke vifch zou een onmeetbaar e rykdom in ons land uitleveren en hier, fchat men hem zoo hoog niet als hy verdiend. Het is aanmerkelyk, dat men 'er weinig in de Angara vind, fchoon zy hunnen oorfprong uit het meer Baïkal hebben. Toen de Karavanen, die, uit Rusland naar China gaan , door Nertchinskoi trokken, 't geen een andere Stad van het zelfde landfchap is", zoo was zy, zoo men zegt, een zeerbloeijende Stad; maar zedert dat zy bevel gekregen hebben om een andere weg te nemen, zoo zyn haare inwoonders lui geworden, en hebben zig irr fchandelyke ondeugden gedompelt; en Nertchinskoi vervalt van dag tot dag. Wanneer 'er een huis afbrand, zoo bouwt men, het niet weder op; en zoo 'er zyn die dreigen in te ftorten, zoo neemt men de moeite niet van het te verbeteren. De ongebondentheid is een andere oorzaak van het verval. Men heeft weinig huisgezinnen die niet door de venusziektens befmet zyn; en, vermits men 'er geen wondheelders heef%, zoo vervallen zy, uit gebrek van hulpmiddelen , in een beklagenswaardige ftaat. Alen kan 'er de uitwerkzelen van, niet zonder fchrik befchouwen, nog zonder medelyden aan de droevige gevolgen van deze kwaal gedenken. Dit volk roeit zig zelfs op een merkbaare wyze uit; die ge*  Een en Tagtigste Brief. Ï35 genen die door deze kwaal nog niet verteert zyn, zyn buiten ftaat om te konnen arbeiden, en blootgeftelt om,van elende, in een vrugtbaar en gezond land , te vergaan. De Stad Oudinskoi, die na de kjeine rivier dc Ouda genoemt word , die in de Selenga uitvloeit, telt onder haare inwoonders, edellieden, regeringsperzonen, Kofakken , koop-, lieden, leidslieden der karavanen, en fchatcevendc Bratskains, die met Rusfifche vrpui wen gctromvt zyn, en bygevolg Chriftenen zyn 'üe omleggende ftreken van de Stad zyn zeer aangenaam; men ziet hier velden, bosfchcn, weiden. De gemakkclyke huizen die men in Oudinskoi vind, zyn een gedenkteeken van het vermogen van haare oude inwoonders; maar.zy is in die zelfde blocijende ftaat niet meer, zedert dat de Chinecsiche karavanen over Selinginskoi trekken. Ten Noorden van het meer Baïkal, legt de Stad Elimskoi, die dus mede genoemt word, na de naam van de rivier die 'cr voor-. by ftroomt. Zy ftrekt zig langs een finalle valei uit, die met bergen en rotzen, die met bosfchen bedekt zyn, omringt is. Men ziet hier verfcheide openbaare gebouwen, en een vierkant fort, 't geen van hout gebouwt is, 't geen het middelfte gedeelte van de Stad beflaat De inwoonders drinken, flapen, rooken, gaan na het veld om de ftrikken te fpannen waar in zy kleine dieren vangen; kuilen U voor  Ï3<5 De Nieuwe Reisigf. r. Voor de groote graven, en vergift in de bosfchcn leggen, om de vosfen te doen fterven; zy zyn zeer lui, om op eenige andere wyzq te jaagen. Zy arbeiden zelfs niet: zy huuren gebanne Rusfen , en Tungufen , om hunne akkers te bebouwen; en dikwyls weigeren zy aan deze laatfte, het loon dat zy bedongen hebben. Vermits het grootfte gedeelte der Elimkoicrs onder de krygsbendcn opgefchreven zyn, zoo betalen zy mede hunne huurlingen om den krygsdienft voor hen te verrigten. De bosfchen die deze Stad omringen, worden door de Tungufen bewoont; ik heb u reeds van dit volk gefproken; zie hier nog eenige trekken die u hen nog verder zullen leeren kennen. Zy hebben houtc afgoden die zy zelfs vervaardigen, en die zy als de oorzaak aanmerken van al het goed 't geen zy genieten. Wanneer zy een plaats voor de jagt of vifchvangft uitgekozen hebben, zoo bidden zy hen, des morgens en des avonds aan, om •den gelukkigen uitflag van het een en ander. Wanneer zy in hunne hutten met een meenigte wild of vifch wederkeeren, zoo word den afgod gedankt, geliefkooft, cn, tot betooning van erkentenis, verwen zyhem, op verfchillende plaatzen , met het bloed van het dier dat zy gevangen hebben; maar, wanneer den uitflag aan de verwagting van de meefcer van het afgodsbeeld niet beantwoord , zoo werpt  Een en Tagtigste Brief. 137 werpt hy het verfcheide maaien op de grond, en laat het een gcruimen tyd in dezen vernederden ftaat; enzomwylen werpt hy het in de rivier, even als of hy het wilde verdrinken. Ik heb u gezegt, Mevrouw, dat dit volk verfcheide gedaantens op hunne aangezigtcn tcckenen, die onder hen voor fieraden gehouden worden. Ik vind, in de vernaaien van onzen Doctor, de befchryving van de wyze op welke dit gefchiet. „ Een vrouw , zegt hy, ver„ plette zwart kryt, or.tbont het met fpeck„ zei; zy maakten 'er gaare mede zwart, en „ naaide hier mede, fteek voor fteek, op het „ aangezigt van een jonge dogter van tien „ jaaren, het afbecltzel van 't gene zy 'er op „ verbeelden wilde , en deed door alle de. , ftreken de zwarte draad doorgaan. De vader had het kind op zyne kniën, en hielt " deszelfs hooft vaft. Het kind leed geweldige pyn, en hielt niet op om overluid te " fchrceuwen. Men zag het bloed uit de " wonde* afvloeijen; dc moeder befmeerde * 'er het geheele aangezigt van het kind mede, " mogelyk om, de kleur 'er des te beter in tc " doen dringen. Binnen de tyd van een half 11 uur zwol het aangezigt op; maar de bloed- * verwanten waren hier over niet bekom" mert: zy fineerden het allccnlyk met vet; 't geen geduurende verfcheide dagen her" haalt wiert, en belette dat de wonden niet aan 't zweeren raakten. In minder dan " I 5 tvvee  138 De Nieuwe Reisiger. „ twee weken, was het kind genezen; en de teekening der beelden was volmaaktelyk gc„ flaagt. Zy waren reets ligt blaauw; en „ men verzekerde dat zy binnen weinigen tyd „ zwart zouden worden. Verfcheiden, ma„ ken, in plaats van dit kryt, van het roet 3, gebruik dat zig aan de ketels hegt. " Het is zeldzaam dat men een Tungus met een baard ziet: zoo ras hy zig begint te vertoonen; plukken zy hem uit, en herhaalen dit zoo dikwyls tot dat hy geheel uitgeroeit is. Dit volk leeft zeer vreedzaam , en beklagen zeer zeldzaam eikanderen , by de Ruslifche regenten. Zy befiegten hunne gefchillen onderling. Een zeker getal huisgezinnen is aan een opperhooft onderworpen ; deze opperhoofden, worden door de Ruslifche Regering verkozen en betaalt, om voor de uitvoering van deszelfs bevelen te zorgen, en hun volk binnen de paaien van hunnen plagt en in ge-, hoorzaamheid te houden. Zy konnen de kleine gefchillen befiegten; maar het isjben niet geoorlooft om zwaare ftraffen op te leggen. Men heeft geen Tunguzen, die niet over de Rusfifche heerfchappy vergenoegt zyn. Den gewoonen eed van deze • Tartaaren,. word door het woord God uitgedrukt, die zy tot getuigen nemen. Zy hebben nog een andere, die zy voor geheiligder houden: men ontfteekt een vuur; men dood een hond; en men verzamelt het bloed. Het lichaam werd op  Een en Tagtigste Brief. 139 pp het vuur gelegt, maar aan die zyde aan welke het hout nog niet brand. Den bcichuldigde drinkt een fchaal van het bloed van t flagtoffer; en 't overige werd op den brandftapel geworpen. Hy zegt als dan: „ Gelyk het bloed van den hond in dit vuur ver" u~wA ™« .wenfeh ik dat het genen ik ge- " dronken heb, in myn lichaam branden mag; en gelyk den nonu .veneun. ^ ™.v».>»*«, zoo wenfeh ik zelfs te verbranden, zoo ik „ aan dat genen fchuldig ben waar mede men „ my befchuldigt. " , .. . . De vrouwen dragen hier broeken , gelyk de mannen. Die der jonge dogters hangen zeer laag af, en zyn zeer hoog vaftgehegt: de oude vrouwen, in welke de gewoonte de fchaamte altoos verdooft, dragen haar zeer kort De een en andere rooken tabak, en een'ieder draagt aan zyn broek een kleine le-' derc zak, in welke dc tabak, het vuurflag en de pyp geplaatft is. Wanneer de Tonguzen om het vuur flapen, 't zy in hunne hutten, 't zy in 't veld, zoo bedekken zy hun lichaam niet, als aan die zyde die van het vuur afgekeert is, en zy keeren zig zoo behendig om, dat zy 'er altoos de ontbloote zyde naar tocgekeert hebben. Wanneer mcir Noordooftwaarts aantrekt, zoo ontmoet men niet ver van het meer Baïkal, de beruchte rivier de Lena , die, om haare groote, als mede om haaren uitgeftrekö ten  140 De Nieuwe Reisiger. ten loop, voor geen der grootfte rivieren van de geheele werelt behoeft te wyken. Zy ontfpringt niet ver van het meer, en loopt in den Noordcr Oceaan uit. Zy doorloopt een uitgeftrektheid van omtrent agt honderd uuren; zy is overal bevaarbaar, en heeft geen watervallen die dc fchepen in hunne vaart belemmeren. Zy ontvangt verfcheide groote rivieren, waar van het grootfte gedeelte van 't Ooftcn komen ; cn haare oevers zyn met Ködge boomen bedekt, waar by zig een meenigte wild, en verfcheurende dieren onthouden. De Stad Yakoutskoi, hoofdftad van 't landfchap van dezen naam, légt naby deze rivier, die, op deze plaats, drie uuren breed is. Zy bevat vyf of zes honderd huizen die van hout gebouwt zyn, die nog aanzienelyk zyn nog' gemakken bezitten. Men ziet hier eenige openb^are gebouwen, een fort, kerken, een kruidhuis, cn een kanfekiry. Zy word door een Stadsvoogd beftuurt , wiens ampt zeer voordeelig is, om de zabelmarters, en andere peltcrycn die men in overvloed in deze landftreek heeft. De winter is hier zoo lang, en de vorïï is zoo geweldig , dat , zelfs in de maand Juny de grond nog vyftien of agticn duim onder haar oppervlak bcvrozen is. Wanneer men de dooden drie voet onder de aarde begraaft, zoo is men verzekert 'er ys tc zullen vinden; d®  Een en Tagtigste Brief. te$i de hitte der zonneftraalen dringt nooit verder als tot twee, of twee en een halve voeten door; hier door werden de lichaamen in hun geheel bewaart ,. cn zullen waarfchynelyk in dien ftaat, tot den dag der opftanding blyven. De Stad , en een meenigté van de omleggende dorpen, worden door Rusfen bewoont. Deze hebben paarden en koeijen ; maar zy hebben nog fchapen nog tarw. Zy bekomen hunne granen, langs de Lena, uit de Zuidelyke landfchappen ; en de Zomer verfchaft hen voeder genoeg, om hun vee, geduurende dc winter te voeden. De arbeiders konnen hun beftaan hier rykelyk winnen. Dc krygslieden hebben vry goede foldy, en bekomen veel gefchenken van de Yakuten. Wat die genen betreft die nog handwerken verftaan nog bedieningen hebben, deze legeren zig in den herfft by eikanderen , om op de zabeljagt uit te gaan, en zy brengen dikwyls, op een maal, zoo veel, van dit bontwerk, mede, dat zy twee jaar beftaan konnen. Voor dat zy op deze jagt uitgaan, zoo doen zy een gelofte om aan de kerk een gedeelte van hunne vangft te zullen geven. Een van hen word tot hooft van dc maatfehappy verkozen; alle de andere moeten hem gehoorzamen , cn nergens in van zyne bevelen afwyken. Dit opperhooft moet een kundig man zyn, die meer nayverig is om zig te doen beminnen , als cm zig van die genen te doen vree-  i42 De NtEüwE Reisiger, vreezen die onder hein ftaan; hy moet bekwaam, ervaaren, en grondig van de moetjelykheid der reis ondefrigt zyn , en eindelyk zoo een die de achting en het vertrouwen van zyne medgezellen waardig is. Hy moet dè levensbehoeftens met een diergelyke voorzigtigheid weeten te befparen, dat zy nooit tot gebrek vervallen. Hy heeft regt om te ftraffen en ftokflagen te geven; dit is het geen zy onder elkandercn een onckrrigting noemen. Behalven deze ftraf, is dc fchuldige van alle de zabels v'erftoken die hy gevangen heeft,; Hy eet met de andere niet; en moet alles doen wat deze hem gebieden ; hy moet de kachel ontfteken en fchoonmaken; hout hakken , en is in een woord verpligt om alle huishoudelyke zaken waar te nemen, tot dat hy vergiffenis bekomen heeft, die .hy by iedere maaltyd van zyne medgezellen verzoeken moet. De fterke lieden zyn alleen in ftaat, om de vermoeijenisfen van deze jagt te wederftaan ;• zy moeten altoos door moeijelyke wegen trekken,, zelfs hun rcistuig dragen, zig met een weinig vergenoegen, en zomtyds den honger geduurende eenige dagen wederftaan. In dit foort van togten, verdeelt het opperhooft dé jagers in verfcheide troepen, en wyft hen dc plaatzen aan waar naar toe zy zig begeven moeten. Naar maate dat zy voortrekken i maken zy gaatcn in de aarde , in welke zy -hun-  Een en Tagtigste Brief. M3 rmnnen voorraad begraven ; en zy delven gragten in welke zy ftrikken fpannen. Zy omringen hen met ftakeri, en bedekken hen met planken, om te beletten dat zy door de fneeuw niet opgevult worden. Derzelver ingang is zeer naaiiw; en boven op, is een beweegbaare plank geplaatft, die aanftonts neervalt, zoo ras het dier koomt om het aas van vleefch of vifch weg te nemen , 't geen zy voor het zelve bereid hebben. Zy vervolgen dus met voort te trekken, en geftadig ftrikken te fpannen, en zenden van tyd tot tyd eenige van hen te rug, om den voorraad te halen die zy begraven hebben. Deze, bezigtigen in het te rug komen, de vallen. Wanneer een Sabel gevangen word , zoo legt men hem ter zyde, zonder hem te bezigtigen , en zonder 'er goed of kwaat van te zeggen Zy gelooven dat zoo zy 'er maar eenigfints over fpreken , dit de geheele jagt zou doen mislukken. Men verwondert zig , zeide een hunner , dat dit foort van dieren zeldzaam geworden is; maar dit is om dat men 'er zomtyds levendige naar Moskou zend. Wanneer zy in die Stad aankomen, zoo nadert een ieder dezelve, befchouwt hen, pryft of laakt hen; en de Sabels zyn hier over te onvreden. Dit^dier is een foort van wezel, of marter die de groote van een eenkhoorn heeft, welkers Vel zeer donker bruin, en byna zwart, maar  144 De Nieuwe R e i s i g e r. maar zomwylen met eenige witte haairen vermengt is. Dit is een van de zeldzaamfte bontwerken , en die tot de hoogfte prys betaald word. De Siberifche worden het hoogfte gefehat, en voor die genen gehouden die alle andere overtreffen^ Men waardeert voornamentlyk die genen het hoogfte die naby Yakoütskoi gevangen worden , en vooral die van dc omleggende ftreken van Vitimskoi, 'tgeen een van de eerfte plaatzen is die aan de Lena legt, alwaar zig de Rusfen geveftigt hebben. Voor dat de Rusfen Siberien overwonnen hadden , zoo waren de Sabels hier zeer gemeen; maar deze wilde dieren vcrwyderen zig van de bewoonde plaatzen; en het is niet als met veel moeite , dat men hen tegenswoordig vangt. In de eerfte tyden, had men weinig andere volken als de Tungufen , die zig op deze jagt toeleiden; en nog deden zy dit op een gematigde wyze. Maar wanneer de Rusfen zagen hoe voordeelig dezen koophandel was, zoo hebben zy zig met zoo veel drift op deze jagt toegelegt, dat den Landvoogd genoodzaakt is geweeft hen dezelve te verbicden, uit vrees dat zy dit foort van dieren ge. heel uitroeijen zouden; maar zy worden min. der door dit gebod te rug gehouden, als door het lokaas der winft aangelpoort. Deze Sabels leven in de holen , gclyk de wefels, hermelynen en andere dieren van dit foort. Zy leven van vogels, bezien, en vooral  Ben en Tagtigste Brief. 14$ :a4 van de vrugten van den forbenboom. Maar dit laatfte voedzel, waar naar zy zeer begerig zyn , veroorzaakt hen jéukingen , die hen noodzaken om zig tegens de takken der boomen te Wryven; 't geen hun haair doed uitvallen , en hun vel zeer befchadigt. Wanneer dc Sorbenboomen veel vrügten voortbrengen, zoo bekoomt men zeldzaam goede vagten. Deze dieren werpen hunne jongen in de lente, en brengen 'er van drie tot vyf, in eerte dragt voort. Zy verhaairen vervolgens , 't geen zeer kort in de zomer is ; en in de herfft zelfs, is hét nog niet digt genoeg. De winter is dus de regte tyd tot deze jagt: in alle andere jaargetyden, zyn de Sabels onvolmaakt, eri worden als dan voor een zeer laage prys verkogt>. Dè zvvartfte worden het hoogfte gefchat, en het duurfte verkogt. Iedere landvoogd van Siberië Zet zyn zegel op alle die genen die in zyn gebiet gevangen zyn, en zend ze aan den Senaat van Petersburg. Men pakt ze als daii in pakken van tien vellen; en men doed hen in kasfen, waar van ieder tien pakken bevat; Men heeft geen van deze vellen, die minder als tien piftolen verkogt worden , dat is té zeggen, duizend guldens ieder pak , en tieri duizend guldens iedere kift. Het zyn de aanzienelykfte Turken, onder welke deze koopwaaren het meefte in trek zyn. Maar ik zal weder tot de inwoonders van Yakotitskoi kce» ren. VIL Deel. K Zy  ï2j6 De Nieuwe Reisiger. Zy waren voormaals veel vermogender, eil leefden in een grooter vryheid, om dat zy in hunnen koophandel niet bepaalt, nog met leendienften bezwaart waren, gelyk zy thans zyn , en nog genoodzaakt van dikwyls tot eert hooge prys de geringfte dienfte te betaalen, die de Stadsvoogd van hen vordert. Omtrent het midden van de maand Mey, begind de Lena te ontdoijen; het is als dan dat de fcheepsvaart op deze rivier het gemakkelykfte is, om dat de regens en de fneeuw die als dan begint te fmelten, de rivier doet opzwellen en haar fnelder doet ftroomen. Men ziet in deze tyd, een meenigte vlotten met meel beladen, naar Yakoutskoi de rivier afkomen. De inwoonders van deze landftreek zyn te lui, om fehepen te bouwen: een vlot koft hen niets, en naauwlyks eenige moeite. Zy zyn in het midden van de grootfte bosfchen over welke zy befchikken konnen. Het meel dat zy vervoeren is in geen zakken; maar zy doen het in een hut van planken die op het midden van het vlot geplaatft is.- Het gebeurd dikwyls dat de Stad Yakoutskoi al de voorraad niet noodig heeft die men 'er na toe brengt; de regering koopt als dan het overige. Zy vinden altoos in dezen koophandel een zekere wuift; en vermits die genen die zy in bontwerk dryven, nog veel aanmerkelyker is, zoo heeft men 'er geen onder hen, die niet vermogende zyn: zy brengen mede een gedeelte van  Een en Tagtigste Brief. ï^f van het jaar door om zig met bier en brandewyn dronken te drinken. Zy beminnen vooral dezen laatften drank, die hier zeer kragteloos is, en in welke men zomwylen kleine vifchjes ziet dry ven. Zy word langs de Lèna, uit de Zuidelyke landfchappen aangebragt; cn het is niet vrecmt dat het fcheepsvolk, geduurende dezen over-togt, dorft krygt; zy tappen als dan een weinig brandewyn uit de vaten , die zy weder met water uit de rivier opvullen. Wanneer den dorft dikwyls wederom koomt, zoo wórden de vaten van den brandewyn geledigt, cn met water van de Lena opgcvult, waar door 'er de kleine visfchCn inkomen konnen. Het zóu gevaarlyk voor de Rusfifche vrouwen zyn , wanneer hy fterker was; want, de welvoegelykheid vordert dat wanneer zy door haare vriendinnen bezogt worden, zy haar een glas brandewyn aanbieden, 't geen omtrent een pintje bevat. Deze beleeftheid word verfcheide maaien herhaalt: dit te weigeren zou een onbeleeftheid zyh; en zoo den drank kragtiger was, zou de fchoone fexe, uit beleeftheid , fchaamteloos konnen worden. De brandewyn, is in 't algemeen , zeer höodzakelyk in dezelve landftreek, zoo wel om de geftrengheid van de lugtftreek, als om de voedzels waar van men gebruik maakt, als bevrózen vifch , vrugten eh peulvrugten. In zommige iaaren is de koude hier zoo geftreng* K 2 dat  ï48 De Nieuwe Reisigeil dat wanneer men van het eene huis naar het andere gaat, en fchoon men met uitmuntend bontwerk bedekt is, egter de beenen, handen , neus en ooren bevriezen. Deze leden hebben als dan geen het minfte gevoel, en zyn veel witter als het overige van het lichaam. Men wryft hen met fneeuw om hen te genezen; en men waft hen met warm water , zoo ras zy gevoelig beginnen te worden. Andere beftryken hen met koemift; en dit hulpmiddel word voor het kragtigfte gehouden. Men befchouwt haar mede als een uitmuntend bewaarmiddel; en wanneer men een togt onderneemt die eenigzints lang is , geduurende deze ftrenge kóude, zoo bedekt men 'er die deelen van het lichaam mede die 'er voor blootgeftelt zyn. Men maakt 'er mede mortieren van , die , wanneer zy bevrozen zyn , gebruikt worden om gedroogde vifch, wortelen, zout, peper, enz. in te ftampen. De dagen zyn zoo kort te Yakoutskoi, dat men naauwlyks in de maand Oétober , ten negen uuren zien kan. Men ziet des namiddags ten drie uuren de Harren reeds. Zoo ras de nagt begint, begeven zig de inwoonders naar bed, en flapen tot dat de zon weder opgaat. Zy hebben naauwlyks gegeten , of begeven zig wederom naar bed; en wanneer het duifter weder is, zoo gebeurd het dikwyls dat zy geduurende den geheelen dag niet ontwaaken , ;zy komen hier in met die dieren over-  Een en Tagtigste Brief. 14^ overeen waar van men hier een verbazende meenigte heeft. De marmeldieren onthouden zig in de holen die zy in de aarde graven, en die een byzondere in en uitgang hebben: hun neft is in 't midden van deze onderaardfche holen, en zy flapen 'er geduurende den geheelen winter in. Zoo ras de Lena ys begint aftevoeren, zoo hoopt het zig op het ftrand en op de eilanden op een, en vormt wel ras maar een yskorft Men ziet als dan een meenigte fleden op de rivier; en eenige dagen hier na, kan men 'er ftukken ys , .ter dikte van twee voeten uitnaaien :' de Rusfen maken hier als dan meenigvuldig gebruik van. Vermits hunne vengfters zeer ftegt fluiten, zoo nemen zy uit de rivier ysfchotzen , ter groote van hunne ramen, plaatzen hen aan de buiten zyde , en befproeijen het met een weinig water dat aanftonts bevrieft; en de kamer is hier door volmaaktelyk gefloten. Men wil dat het water van het gefmolte ys de thee een aangenaamc fmaalc geeft; men moet alleen opmerken dat mén het ys op geen rookent vuur laat fmelten: het neemt den reuk van den rook veel ligter als het gemeene water aan. Te Yakoutskoi, fcheide de Heer Solnick van zyne reisgenoten af, en fcheepte zig op de Lena met een Rusfifche Kapitein in, die door het Hof van Petersburg gelaft was, om alle de kuften der Vszee te bezigtigcn. Voor K 3 da*  ?5© De Nieuwe Reis. i ges.. dat wy hem in deze nieuwe togt volgen, zoa, zal ik hier eenige byzo.nderhcden omtrent Si. beriën laten volgen, die alle uit zyn verhalen getrokken zyn. De. grenzen die dit wyduitgeftrekte land van China affcheidcn, wierden in 'tjaar 1727'bepaald , by een traétaat 't geen tusfchen deze twee volken gefloten wierd. Zy zyn ten zuiden, niet ver van de rivier de Tola verwydert, tusfchen twee dorpen, waar van 't eene een Rusfies en het andere een Chinees is, die nieuwelings met dit oogmerk gebouwt, en honderd en twintig roeden van eikanderen geplaatft zyn , omtrent de beek dc Kiakta. Deze grenzen worden door genommerde fteenen aangeduid , uit vrees dat men hen verplaatzen mogt, en nog door boute pylaren die omtrent drie voeten hoog zyn, op welke men dit opfchrift leeft: De plaats der nieuwe grensfeheidingen. Op een hoogte die tusfchen de beide dorpen legt, heeft men wagten, die van wederzyden beletten, dat men deze nieuwe grenfeh overtreed. Het Rusfies dorp heeft een houte wal met zes bolwerken, cn een gragt. In het midden is een groot pakhuis voor de koopwaaren, en een ander tot levensbehoeftens, en huizen voor de bezetting en kooplieden. Siberien bevat een zoo. groote uitgeftrektheid, dat de jaargetyden, Jugtftreken, en de voortbrengzcls overal dezelve niet zyn konnen;  Een en Tagtigste Brief. 151 nen ; het word behalven dit door zoo veel verfchillende volken bewoont, dat het niet mogelyk is om 'er een afbeelding van te maken. Men heeft egter zekere trekken waar aan alle de inwoonders van dit land kenbaar zyn, en andere die de Rusfen onderfcheiden. Deze laatfte volgen de wetten, godsdienft en gewoontens van Rusland. Men heeft hier egter een gewoonte die zy byzonder hebben. Geen Siberifche boer zou een ftuk land dm-, ven bebouwen, dat de Natuur tot dit foort van arbeid niet gefchikt heeft. Zy zouden niet durven ondernemen om de bosfchen af tekappen om 'er wei- of zaailanden van te maken. Zy veftigen zig dus niet dan op plaatzen die ver van de bosfchen verwydert zyn; en zomtyds zyn deze plaatzen naauwelyks in ftaat om den landman en zyn huisgezin te voeden. Zy zeggen dat de bosfchen tot de jagt gefchikt zyn ; zy beminnen vooral die der Eekhoorntjes die zy met vallen vangen. Men heeft zommige plaatzen , alwaar een boer, *er tot honderd zet, die hy alle dagen bezigtigt. Deze vangft is zoo voordeelig, dat men daghuurders heeft die zig voor een jaar verhuuren, en geen ander loon genieten, als het derde gedeelte dat zy vangen. Dit volk is zeer aan dc dronkenfehap onderhevig; van't oogenblik af dat men de voorraad van brandewyn in de dorpen brengt, tot dat 'er niets meer van te vinden is, zyn K 4 v de  3(5* Pï Nieuwe R e i s i g e r, de herbergen geftadig met volk vervult. Hei? is 'er even zoo mede gelegen wanneer de herbergiers bier brouwen; eenige uuren na dat dit verrigt is, zoo begind men te drin. ken; en men verlaat de vaten niet eer, voordat zy ledig zyn. De eerfte. landloopers die zig hti deze ge, weften nedergezet hebben, leiden, zig in den beginnen zeer yverig pp den landbouw toe; maar de luiheid en liefde tot de wyn heefd hunne nakomelingen van de zeden hunner voorvaderen doen ontaarden., Hoe arm zy ook zyn mogen, zoo arbeiden zy egter niet, en hebben Yakoutfche werklieden in hun dienft. Na den oogft, verkoopen zy een gedeelte van 'tgeen zy ingezamelt hebben; en brengen 'tgeld dat zy 'er voor. ontvangen naar. de kroeg, en behouden naauwlyks zoo veel graan als. noodig is tot hun eigen onderhoudt Zoo zy 'er gebrek aan, krygen, zoo is de le. venswys. der Yakouten hen zoo vreemd niet, dat zy dezelve niet aannemen konnen , tot dat zy nieuwe voorraad hebben. Men heeft in Siberien een gebod volgens welk men al de foldatcn ophangen moet die de plaats verlaaten die hen aangewezen is, om naar een ander landfchap over te gaan. Men. heeft hier toe verfcheide galgen opgcregt; maar deze wet werd zeer liegt in agt genomen; een deferteur begeeft zig eenige tyd nadat hy weggeloopen is, by zyn bevel- heb-  Een en Tagtigste Brief. 133 hebber, met een gefchenk; en is als dan verzekert dat hy vergiffenis bekomen zal. De Siberiërs die van het eene landfchap rpar het andere gaan, verzuimen nooit, van een weinig aarde van hun vaderland , met zig te nemen; zy leggen een weinig in hunne glazen wanneer zy drinken willen , en zeggen dat deze voorzorg hen voor alle ziektens befchut, maar vooral van de fterke begeerte om naar hun vaderland weder te keeren. Het grootfte gedeelte van die genen die men naar Sibe. riën in ballingfchap zend, zyn kooplieden wier zaaken verloopen en veel aan de regering fchuldig zyn. Men verbied hen niet om gebruik van hunne bekwaamheden te maken; en zoo zy maar eenigzints vernuftig zyn en een goed gedrag hebben, zoo konnen zy met meer gemak als in Rusland, voordeeien in den koophandel doen , cn hun fortuin herftellen. Men heeft hier zeer weinig arbeidslieden, uitgezondert Smits, die byna de eenigfte genees- en heelmeefters van dit landfchap zyn. Zy oeffenen vooral het beroep van tandtrekkers, waar toe men gelooft dat men zwaare werktuigen , cn fterke armen noodig heeft, gelyk die der Smits gewoonlyk zyn. Zy bedienen zig hier toe van groote nyptangen; en zomtyds, trekken zy in plaats van eene tant, een ftuk van het kakebeen mede. Men bekoomt nog minder hulpmiddel van de inboorlingen van dit land, als van de Rusten. K 5 Z?  454 De Nieuwe Reisigek. Zy zyn onwetent, plomp en in den hoogftcn graad bygeloovig. Hun vertrouwen in hunne Schamans , 't geen hunne Priefters of tovenaars zyn, is ongelooflyic. Ieder landfchap hcett de zyne, en zomtyds verfcheide; dit zyn zoo veel bedriegers, wier eenige ftudie is om dit.plompe en ligtgeloovige volk te bedriegen. Deze ftudie is byna dc eenigfte voor welke zy agting hebben, vooral wanneer zy oezelve van hunne voorouders overgenomen hebben, en hunne toverkonft van' vader tot zoon geduurende zeven of agt geflagten bewyzen konnen. Het is een aanmerkeiyke bediening, die, volgens hun gevoelen, niet als door verheve verftanden geoeffent kan worden, egter onze geringfte klugtfpeelders, zouden, in vergelyking van hun, vcrwonderenswaardige menfehen zyn. Ik heb u reeds, Mevrouw , over eenige voortbrengzelen van Siberien onderhouden ; en gy hebt gezien dat de yzermyncn en de pelteryen deszelfs voornaamfte rykdommen zyn. Het brengt mede veel zout voort; en men heeft weinig landichappcn in het zelve, mi welke men geen meeren, beken, rotzen,' of bronnen, vind die het zelve in overvloed uitleveren. Het zet zig zomtyds om en op de fonteinen, m ftukken die naar witte fteen gelyken, die van 't fynfte zant gevormt worden. De openingen der bronnen worden 'er nooit door verftopt; en 't water brengt ge- ftadi'g  Een en Tagtigste Brief. ïjjs itadïg nieuw zout aan , 't geen zig met dat gene vereenigt waar mede de fontein omringt is, en zig zomtvds vier voeten boven deszelfs oppervlak verheft. Elders ziet men bergen die dertig roeden hoog, en meer als honderd lang zyn , deze zyn tot de helft of twee derde gedeeltens van hunne hoogte , uit groote kriftallen van zout zamengcftclt , die een vierkante gedaante hebben, cn hard en doorfchynende zyn , en in welke men geen de minfte vermenging van aarde opmerkt. De talk is nog een van de rykdommen van Siberien: de boeren bekomen hem op de bergen , alwaar men hem niej; ontdekt voor dat men de mos en wortelen in brand geftoken heeft die hem bedekten. Men ziet hem als, dan in de zon blinken; en het is op deze wyze dat men hem vind. Hy vertoont zig nooit in de gedaante van aderen ; maar men vind hem hier cn daar in bladeren verfprcit, die drie of vier duimen dik zyn, en die, van een tot twee en een halve voet in 't vierkant beflaan. Deze laatfte ftukken zyn zeer zeldzaam , en op faöogen prys. De talk die het hoogfte gefchat word , is die genen die zoo helder als zuiver water is; cn men vind hem veel menigvuldigcr als die genen die op het groen trekt. Wanneer men dezelve gebruiken wil, zoo fpJyt men de bladeren met een dun mes; en na dat men het 'cr ingedrukt heeft, zoo is het genoeg dat mep het een weinig  !5<5 De Nieuwe Reisioes. mg heen en weder beweegt, om de lagen van eikanderen te fcheiden. Men laat haar de noodige dikte behouden, om dat zy eenige lievigheid zouden hebben. In geheel Siberien, gebruikt men deze ftoffe tot glazen in de veng. fters en lantarenen. Men merkt hier een zeer zonderlinge zaak op, die men voor een uitwerkzels der konft zoude aanzien, en die egter een werk der Natuur is, het zyn bergen die by wyze van een reeks pylaaren gefchikt , en om dus te fpre> ken, in dien vorm uitgehouwen zyn. Men ziet dezelve op verfcheide plaatzen; maar de grootfte heeft men in 't gebied van Yakoutskoi , niet ver van de oevers van de Lena. Zy zyn uit verfcheide ftukken zamengeftelt; eenige zyn rondagtig, even als fchagten van pylaaren; andere vierkant, gelyk pylafters; en andere gelyken naar vakken van muuren, die tien of vyf tien roeden hoog zyn, en een uitgeftrektheid van zeven of agt uuren beftaan. Deze bergen verbeelden in fchyn de ruinen van een groote Stad; en de boomen die 'er tusfchen beide groeijen, vermeerderen de bevalligheid van dit fchouwfpel. Men heeft hier andere bergen, uit welke men zeilfteenen bekoomt, die tot drie honderd ponden wegen.. Schoon eenige met mos bezet zyn, zoo trekken zy egter een mes op den afftand van meer als een duim aan. Zy zyn uit verfcheide andere kleine zeilfteenen te  Een en Tagtigste Brief. t$f te zamengeftelt, die in verfchillende rigtingen werken. Men moet, om 'er gebruik van te maken , hen van eikanderen zagen , en ze vervolgens weder met eikanderen vereenigen j indiervoegen dat alle hunne kragten naar een zelfde punt werken ; men zou, door deze handelwys <, zeilfteenen van een ongemeene kragt konnen vervaardigen. Men vind nog, op de hoogfte bergen, een geelagtig metaal, 't geen men hier boter van fteen noemd. De Zon doed het van de rotzen afvloeijen j aan welke het gehegt blyft, gelyk de kalk aan een muur. Het fmelt even als zout in 't water? deszelfs finaak is vitrioolagtig en zamentrekkend; en men maakt 'er tegens de roode loop < gebruik van. Onder de dieren van Siberien * heeft men 'er een 't geen zeer hooggefchat, en Argali genoemt word , 't geen een wild Schaap is, dat men alleen op de bergen vind. De fmaak van deszelfs vleefch is, zoo men zegt, zoo uitnement, dat, zoo wanneer men het denkbeeld van een aangenaame fpys geven wil, zoo vergelykt men haar by het vet van dit dier. Het heeft mede veel overeenkomft met het hart door de gedaante van den kop, den hals, pooten en ftaart, en vooral door deszelfs levendigheid; tien mannen zyn naauwlyks in ftaat om het te konnen houden: zoo men de Siberiërs gelooven mag , zoo heeft het zyne voornaamfte kragt in zyne hoornen. Zf  158 De Nieuwe R e i s i g e r. Zy hebben hunnen oorfprong boven en riaby de oogen, rëgt voor de ooren, en krommen zig eerft regt agterwaarts, vervolgens voorwaarts, in de gedaante van een kring. Zy zyn byna vier voeten lang, wanneer men hen langs hunne kromtens meet, en wegen meer als twintig ponden. Hunne ooren zyn fpits, middelmatig breed ; en zy dragen hen gewoonlyk.fteil. Hun haair is graauw , met bruin vermengt; en over den rug, loopt een geele ïh-eep, die rood aan 't einde word. De Keizerin van Rusland heeft bevel gegeven om levendige Argalis te vangen, en hen naar Petersburg te zenden: men vangt hen op de volgende wyze. Men graaft een gragt die men met graszoden bedekt; en men maakt ter wederzyden, een lange heg. Wanneer het dier hier tusfchen door wil gaan, vind 't geen opening als op de plaats alwaar de gragt is. Wanneer het 'er opkoomt, vallen de graszoden in , en het dier is gevangen. De Saiga is een ander dier 't geen naar de fteenbok gelykt; maar het heeft regte hoornen : dit is, om eigentlyk te fpreken, een wilde geit, die gelyk het rendier, dit byzönders heeft, dat 'er tusfchen zyri vleefch en huit, groote witte wormen gevormt worden ,• die negen of tien lynen lang, en aan de beidé zy den fpits zyn. Men vergelykt deszelfs vleefch' in fmaak, by dat van den fteenbok: maar op het gezigt van deze wormen, verheft men de kift  Een en Tagtigste Brief. luft om 'er van te eeten; egter onthaalcn de Siberiërs eikanderen hier op, en vinden het zeer welfmakent. De Siberifche bosfchen , en vooral in de nabuurfchap van de yszee, worden zomtyds met bloed beftroomt door een verfchrikkelyk dier, 't geen men Hyena noemt. Het verbergt zig dan eens op een boom, tusfchen de takken; en wanneer 'er een hart, eland, rendier , fteenbok , enz. voorby koomt, zoo fpringt het op het zelve, en byt het in 't midden van 't lichaam, zoo lang tot dat het dood nedervalt; en als dan , verflint het dit dier op zyn gemak. Dan "eens, om de dieren op hun leger te verrasfen, maakt hét al kruipende verfcheide wendingen , zoo lang tot het verzekert is, dat zy flapen. Zomtyds doorzoekt het de ftrikken der jagers; en wanneer het 'er een dier in gevangen vind, zoo verflint het dat gedeelte van het lichaam 't geen in de ftrik niet gevangen is. Het is zeldzaam dat het zig naar ftrikken begeeft die niet gefpannen zyn. De Noordfche volken noemen het Veelvraat, om dat het een ongelooflyk getal dieren verflint. Men verzekert, wanneer het gevoelt dat zyn lichaam te veel opgefpannen is, het zig tusfchen twee boomen perft om zig té ontlaften, om plaats voor nieuw voedzel te maken. Men vind op verfcheide plaatfen van Siberien , en voornamentlyk aan de oevers der ri-  ïo De Nieuwe & ë i s i g e Êh rivierén , na een overftrooming; een foort van yvoor, 'tgeen in deze landftreek, mammom hoornen of mammom heenderen, genoemt word , die ten naaften by de groote en gedaante van die der olyfanten hebben. Het gemeene volk gelooft dat 'er wezentlyk een dier is dat mammont genaamt word , 't geen onder de aarde in de moerasfen leeft; en men verhaalt, omtrent dit onderwerp, verfcheide fabelagtige hiftoriën. De Tartaaren zeggen dat zy eenige van deze dieren met het aanbreken van den dag, naby de meeren en rivieren zien; maar dat zoo ras zy hen gewaar worden , zy zig in 't water dompelen, en zig nooit naar zonnen opgang vertoonen. Dit dier heeft, zeggen zy, een verbazende groote ; zyn kop is met hoornen verfiert, met welke het zig een weg onder de moerasfen en aarde baant, onder welke het geduurende de nagt verborgen blyft. Czaar Peter de Groote beval , dat wanneer men eenige van deze hoornen vond j men alle navorfingen naar het lichaam van het dier zelve doen moeit, cn het naar Petersburg zenden. Men deed mede alle mogelyke nafporingen; en vond wezentlyk beenderen van een verbazende dikte en lengte. Maar wat de levendige mammont betreft, men heeft *er nooit eenige voetftap van konnen ontdekken. Men verzekert egter dat men geheele kaaken van dit gewaand dier gevonden heeft, waar in tanden gevat waren die  Ëen en Tagtigste Brief. ióï die agtien of twintig ponden woegen : zelfs zyn 'er lieden die willen , dat zommige tot twee honderd ponden wegen. Hoe zyn zy in 't Noorden gekofnen, alwaar geen olyfant geduurende de winter leven kan? Dit is iets 'cgeen niet makkelyk op te losfen is. Eenige gelooven dat in de algemeene omkeering, die door de zondvloed Veroorzaakt is, het water beenderen van olyfanten naar Siberiën kan hebben gevoert, die zedert dien tyd, in de bevrooze aarde van dit land gebleven zyn. Anderen willen dat de mammonshoornen tanden van walrusfen zyn, die op het ftrand geworpen, of door eenig toeval omgekomen zyn. Een gevoelen, dat eenige gelooven dat niet onwaarfchynelyk is, is dat Gengis-Khan, na dat hy China overwonnen * Perfiën verwoelt., en een inval tot in de Indien gedaan had, en van waar hy niet een ryken buit beladen te rug keerde. (De olyfanten maakten een gedeelte van deze rykdommen uit, en men kan denken dat hy 'er zyn roem in Helden om hen te bewaaren.) Dat 'er na zyn dood, oneenigheid ontftont tusfchen zyn Opvolgers: waar Van eenige over de bergen trokken die Siberiën van Tartaryën fcheide , eri dat zy daar heen eenige olyfanten voerden die door de geftrenge koude omkwamen; Dé overftroomingen der rivieren , en de ftortvloeden hebben de geraamtens konnen vérra. Deeh L vos-  lós De Nieuwe Reisiger, voeren; en andere overftroomingen hebben hen diep in de grond gedelft. Maar het waarfchynelykfte gevoelen, is dat de mammons niet anders als Walrusfen zyn, die men in een groote meenigte in de Yszee heeft, van den mond van de Oby, tot aan den Ooftelykfte punt van Azia. Geduurende de zomer, begeven zig deze halfflagtige dieren in de nabuurige velden; en men ziet 'er geheele troepen van tagtig , honderd , tot twee honderd toe, die 'er zig zomtyds eenige dagen onthouden, tot dat de honger hen weder naar zee dryft. Wanneer zy zig landwaard in begeven hebben , zoo trekt men regt op hen aan, om hen de weg naar 't ftrand af te fnyden. Zy zien alle deze toebereidzelen zonder eenige vrees aan; en zomwylen dood 'er iedere jager een, voor dat het dier zig. weder in % water heeft konnen begeven. Men maakt een borfiweering van haare lichaamen; en men laat eenige lieden agter om de overige om te brengen. Men brengt 'er dus een groote meenigte van om ; en men ziet, uit de meenigte der beenderen waarmede de aarde in dit geweft vervult is, dat zy voormaals zeer talryk waren. Maar wanneer deze dieren vervolgt wierden , zoo zyn die genen die het ontkomen zyn, vreesagtiger geworden, en geven aan de andere een voorbeelt van wantrouwen; ook onthouden zy zig gewoonlyk naby de zeeftranden , om zig op  Een en Tagtigste Brief. 163 bp het minfte gevaar in zee te werpen. Dè hoornen der mammonts hebben een kleur $ glans , aderen , en zelfs dc hardheid van 't yvoor; maar zy breken veel ligter, en zyn, by o-evolg , moeijelyker om te bearbeiden; Men maakt 'er fnuifdoozen, kokers, en ander drayerswerk van. Aan de oevers van de Angara, 't geen eeii beroemde rivier van Siberië is , groeit een foort van bilzenkruid , 't geen vreemde uitwerkingen voortbrengt. Een glas bier of Wyn, in welke men bladeren of wortelen van deze plant afgetrokken heeft, is in ftaat om iemand dronken en even als dwaas te maken; Het berooft hem van het gebruik der zinnen 5 hy ziet de kleine voorwerpen op een verban zende wys vergroot ; een ftroohalfn fchynt hem zoo groot als een balk; een waterdrop, zoo groot als een geheele zee. Zoo hy gaari wil, zoo gelooft hy dat 'er zig heimelyke hinderpaalen in zynen weg ftellen; hy maakt zig de verfchrikkeiykfte denkbeelden van een onvermydelyke dood die hem dreigt; eindelyk hy is zinneloos, en even als in de geweldigfté razerny. Men roemt vooral de asperfiën van Siberiën. Men heeft hier eenige landftreken alwaar zy in overvloed groenen , en zy zyn omtrent twee voeten lang; maar weinig dikker als een pink. Zy hebben een zoute en uitmuntende fmaak. Wanneer de vreemdeL 2  I  S72 De Nieuwe R e i s i g e r. Eenige matrozen trokken twee uuren landwaards in , en vonden een rivier van zout water, en een meenigte hout 't geen de baa•ren op 't ftrand geworpen hadden. Al het fcheepsvolk dankte den Hemel, die een middel verfchafte om een wykplaats te konnen houwen, en zich te konnen verwarmen, en voor den honger en dorft te belchutten. Men was toen alleen bedagt om een groote hut op te rcgten; en begon met een llede zamen te ftellen om het hout te vervoeren. Terwyl men met yver werkte, zoo wierd men twee beeren gewaar, waar van den eenen door een muskctfchoot gedood wierd : den anderen fcheen verwondering te bctoonen; en na dat hy op zyn metgezel eenige tyd geftaroogt had, die op het zand uitgeftrekt lag, zoo berook hy hem; cn, even als of hy het gevaar bemerkte , zoo keerde hy te rug. Men volgde hein met het oog, hy kwam te rug, en regte zig op zyn agterfte pooten op, om de matrozen beter te befchouwen. Een fchoot die zy hem in den buik toebragten, deed hem gelyk zyn makker ter neder ftorten. Dit kleine voorval deed den arbeid vertragen; maar men hervatten hem met veel meer yver. Het vroos zoo hard, dat wanneet iemand een fpyker in zyn mond nam, gelyk zulks onder het arbeiden gebeurde , hy 'er dezelve niet weder uit konde nemen, zonder het vel van zyne lippen te fcheuren, en haar fterk  f wee en Tagtigste Brief. 173 fterk te doen bloeden. Men ftcokte een groot vuur om de aarde te ontdooyen, cn haar zagt te maken, ten einde men 'er de ftakenin konde liaan. De hut was wel ras voltooit; en men rigte ter zyde een hooge pylaar van fneeuw op, om tot een baak te verftrekken, in geval iemand op de jagt verdwaalde; maar het°geheugen der beeren weerhielt de ftoutmoedi«fte. Deze dieren waarden om de hut; en men kon 'er zig niet als door luid gefchreeuw van ontdoen. Zomwylen lieten zy zig door het geraas verfchrikken , vooral wanneer zy in een groot getal waren. Op een dag, kwamen 'er drie die zig tegens zeven of agt matrozen verzetten. Vermits men hen niet vooruit gezien had , zoö beftreed men hen met alles wat het eerfte in de handen kwam. Zy konden alleen met Hukken hout afgekeert worden , en met verfcheide andere werktuigen die men hen naar de kop frneed, waar op zy aanvielen, gelyk een hond op een fteen aanvalt die men naar hem werpt. Egter vielen de beeren geduurig weder aan, den opperfte der matrozen kwam met een lans, ftak een van deze dieren in de muil, en dreef het dier hier door op de vlugt, waar op de twee andere het volgden. Men liep minder gevaar op de witte vosle jagt, waar van het vleefch tot voedzel van onze reizigers verftrekte , en hunne vellen dienden hen tot mutzen. Maar de jagt was hun-  174 De Nieuwe Reisiger. hunne eenigfte bezigheid niet; zy deelden onderling in verfcheide zorgvuldigheden, die in dat foort van levenswys vereifcht wierden waar toé zy verwezen waren. Deze was gelaft om het uürwerk aan de gang te houden, die om een lamp te onderhouden, in welke' men, in plaats van olie, het vet van de beeren brande die men gedood had. Eenige bragten zeeplanten aan, om 'er de hut mede te bekleeden , ten einde te beletten dat 'er de koude indrong; andere haalden voorraat Vaii hout, en andere onderhielden het vuur. Eindelyk een ieder werkte ten algemeenen nutte mede; maar zy wierden egter tot de beklagenswaardigfte ftaat gebragt. Zy ondergingen , geduurende verfcheide maanden, alles wat de elende het verfchrikkelykfte hcefn De zon, waar van de befchouwing alleen hun eenigfte vermaak was, begon hen te verlaten. Iedere dag verminderde het ligt op een wyzé die zoo merkbaar als verfchrikkent was; dit hemelligt verliet eindelyk den gezigteinder ; en de maan nam deszelfs plaats in. Wanneer zy tot haren hoogften ftand gekomen was, zoo vertoonde zy zig dag en nagt, zonder onder te gaan. Vermits het gebrek aan levensmiddelen dat gene was 't geen men het meefte dugte, zoo maakte men een lyft van den voorraad die meii nog had. Men bepaalde de portie van de befchuit op negen oneen daags,. in plaats van , een  Twee en Tagtigste Brief. 175 een pond , 't geen men te voren uitgedeeld had. Maar men leefde zoo fpaarzaam met het vleefch nog met de gedroogde vifch niet, om dat men deze in grooter overvloed had ; maar de wyn begon hen te ontbreken; en het bier dat nog overig was, had zyne kragt verboren. Men vong eenige vosfen, in de netten die om dc hut gefpannen waren , men trok het net met het dier in de hut, wanneer men bemerkte dat 'er een in gevangen was. De beeren waren met de zon weggeweken , en vertoonde zig niet voor dat dit hemelligt zig weder zien liet. Een der grootfte ongemakken van dit fchrikkelyke verblyf, was de moeijelykheid om het lynwaad te wasfchem Want naauwlyks was het buiten het kokent water, of het was door de vorft zoo ftyf, dat het onmogelyk was om het te wringen. Zoo men het by het vuur hing, zoo bleef de buitezyde altoosbevrozen; en dit was een laftige bezigheid, om het geftadig om te keeren, of in kokent water te dompelen, om het te ontdooyen. 'Er viel zomwylen een zoo groote meenigte fneeuw, dat 'er de geheele hut mede bedekt was. Men moeft 'er als dan gaaten in uithollen, door welke men niet als kruipende konde uitgaan. De rook was een andere plaag, die dit verblyf onverdraaglyk maakte, waarvan de verfchrikkelykheid door een altoosduurende duifternis nog verdubbelt wierd. Men bleef  ff6 De Nieuwe Reisigzr. bleef geheele dagen te bed leggen , zonder Andere middelen om zig te verwarmen , als heet gemaakte fteenen , die men eikanderen beurtelings overgaf. Hier voegde zig het gekraak Van het ys der Zee by , waar van het verfchrikkelyk geraas een ieder ontftelde. Alle geloofden zy dat hun laatfte uur naderde; de koude vermeerderde aan de eene zyde, ert de rook noodzaakte aan de andere zyde om het vuur te verminderen, het inwendige gedeelte van de hut was met een ysfchors ter dikte van twee duimen bedekt; men vond het ys zelfs in de bedden. Alles was bevrozen, zelfs tot de geeftigfte wynen: men deelde dezelve in Hukken uit, in plaats van dezelve met de maat te meten; en een ieder ontdooide zyn gedeelte. De gefmolte fneeuw was het eenigfte water dat men drinken kon : 't geen een vermeerdering van onheilen deed vreezen , door die ziektens die het zou konnen' veroorzaaken. Het hout ontbrak; en dc kou.» de verminderde niets van haare geftrengheid; Men herinnerde zig dat men een meenigte fteenkolen in het fchip gelaaten had; men befloot om ze te haaien; en men bedagt niet,' hoe fchadelyk haare dampen in een befloote plaats zyn konden. Men ontftak 'er een zoo groote meenigte van, dat wel ras onze reizigers door bezwymingen en hooftpyn aangetaft wierden ; naauwlyks hadden zy kragten genoeg om zig te bewegen, en te beklagen. Een van  Twee en Tagtigste Brief.. 177 Van hen die zig in de verfche lugt had willen begeven, viel in zwym op de fneeuw neder; maar de koude die zy voor de grootfte kwaal aangezien hadden, diende om hen te herftellen. Men verminderde het vuur; en maakte eenige openingen in de hut, om de toevallen te vermyden die men ondergaan had. De koude deed zig als toen met een onuitfprekelyk geweld gevoelen. Haare kleederen waren wit van den ryp; het vuur fcheen geen warm-' tc te geven; men verbrande zyn kousfen, om eenige warmte aan de beenen te gevoelen. Men bragt dus verfchrikkelyke dagen al lydende door, die, ongelukkelyk niet dan al te lang duurden. De lugt begon eindelyk te verzagten; en de zon begon zig weder te vertoonen. Men bevoordeelde zig hier van, om nieuwen voorraad van hout te halen. De koude verminderde zoo merkbaar, dat wanneer men een goed vuur aangeftoken had,' 'er groote Hukken ys, van de zolder van de hut afvielen, 't geen op de vloer en in de bedden fmolt. Zedert deze tyd , kon men vryelyker uitgaan om het lichaam door bewegingen te oeffenen , en vooral de beenen , die van het grootfte gedeelte verdooft waren. De vosfen vertoonden zig zoo meenigvuldig niet; dit was een onaangenaam berigt, 'tgeen de wederkomft der beeren aanduiden. Schoon het bezoek van deze wreede inwoonders van Nova Zembla, zeer verfchrikkent voor onze VII. Deel. M rei-  178 De Nieuwe Reisiger. reizigers was, zoo verfchaften het hen egter hulpmiddelen in hunne behoeftens, by gebrek van welk zy langen tyd van de vertroosting verfteken geweeft waren van het ligt te zien. Het vet van deze dieren, gelyk ik gezegt heb, verfchafte hen in overvloed traan voor hunne lampen. Men zag 'er een verfchynen, die regt op de hut aankwam. Een matroos die op hem aanlag, fchoot hem een kogel in de borft die dwars door het lichaam ging. De beer deed omtrent nog dertig fchreden; en na dat hy gevallen was, zoo ligte hy de kop nog op, om die genen met zyn oogen te zoeken die hem gewond had. Men doode hem verder; en men bekwam meer als honderd ponden /pek of vet van hem. De volgende dagen verfchafte beurtelings fchoon en flegt weder; nevel en vorft; vrees voor de beeren, en het vermaak van hen gedood te hebben. ,, Op een dag, zeide de 3, Doélor, kwam 'er een tot aan de deur van „ de hut: zy ftond open; en ik ontdekte ge„ lukkig dit dier, ik haafte my om dezelve te „ fluiten, en plaatfte my 'er agter om ze te „ onderfchragen. De beer wederftand vin„ dende, klom op de hut, en maakte een ge„ rugt waar door een ieder verfchrikt wierd, „ Hy wende pogingen aan om de fchoorfteen „ om te werpen, die van planken was; wy „ dagten verfcheide malen dat hy meefter van „ den doorgang was; en hy week niet weg „ voor  Twen en Tagtigste Brief. 179 \, voor daE hy zeer groote fchaade veroor>, zaakt had. Hy verfcheen den volgenden „ dag weder , van twee andere vergezelt; „ maar vermits wy op onze hoede waren, „ en tyd hadden gehad om onze wapenen in „ een goeden ftaat te brengen, zoo kreeg de „ eerfte beer die naderde een fchoot, die hem „ dood deed nedervallen. Zyne makkers na„ men de vlugt; maar zy keerden wel ras te „ rug , en namen den dooden beer in hun „ muil, en bragtcn hem op een hoop ys, „ en begonnen hem op te eeten. Ons volk, „ 't geen zoo verwondert als verfchrikt was, „ haafte zig om eenige fchoten op hen te „ doen die hen hunnen prooi deed verlaten, en de vlugt nemen. Vier mannen begaven „ zig aanftonts naar den dooden beer; en „ vonden in zyn maag, na dat zy hem geo„ pent hadden, geheele ftukken van zeehon„ den, die met de huit en het haair bedekt „ waren. Iedere dag had men diergelyke „ verfchrikkingen, diergelyke gevegten , en „ diergelyke overwinningen. " De geftrengheden van het jaargety was voorby, en onze reizigers gingen hun fchip bezigtigen. Zy befchouwden met verwondering van het ftrand de ftukken ys die de zee bedekten, zy fchenen het gezigt van een groote Stad op te leveren, dat is te zeggen, huizen , toorens, kerken en bolwerken. Zy wierden gewaar dat het water open was; en M 2 , dat  ï8o De Nieuwe Reisiger. dat het fchip wel ras van het ys ontflagen zoude zyn, en dat het tyd was om bedagt te zyn om weder aan boord te kecren. De Zuidoofte wind deed het ys vvegdryven, en liet geen groote fchorfen meer overig: als toen fprak een ieder om aan boord te gaan; en men begon het fchip te kalfaaten en te tuigen. Men zag zig dikwyls verhindert door groote magere beeren, die uit de volle zee met Rukken ys kwamen aandryven, en die de matrozen verpligten om zig tusfchen den arbeid en den ftryd te vcrdeelen. Egter wierden alle deze hinderpalen te boven gekomen; en men was eindelyk in ftaat om het fchip in 't water te brengen. „ *My viel als toen, zeide de Doftor, een „ denkbeelt in , 't geen ik op 't oogenblik „ uitvoerde; dit was om een Memorie op te „ ftellen , die de omftandigheden van onze ,, aankomft en verblyf op' Nova Zembla be„ helsde; en dit papier in een doos te beflui,, ten; en haar aan de fchoorfteen van de hut ,, op te hangen, om tot een berigt voor die ,, genen te ftrekken die hier in 't vervolg zou,,, den konnen aanlanden, en hen onderrigten ,,, van het geval waar door zy de overblyf,., zelen van een elendige hut vonden. Ik „ fchreef deze Memorie in het latyn , rus„fies en hoogduits; en zy wierd door al het „ fcheepsvolk onderteekent. Dit was het „ eerfte voorwerp dat men ontdekte als men „ in  Twee en Tagtigste Brief. i8ï „ in de hut kwam; en de pylaar, aan welke 55 zv opgehangen is, is vry zwaar, en diep „ in de aarde ingeflagen, om geheele jaaren „ tegens den invloed der lugt beftand te kon„ nen zyn, zelfs na dat de hut reets verval,, len is. Ik heb niet gehoord , zeide de „ Doétor, dat hier eenig reiziger na ons op „ dit verfchrikkelyk Eiland aangeland is, en „ ik geloof dat het door geen menfchelyk fchepzel bewoond word. Alles wat ik ge,, leden heb, doed my het als het elendigfte ,, land van de geheele werelt befchouwen; „ het is met bergen vervult, die altoos met „ fneeuw bedekt zyn. De eenige plaatzcn „ op welke men geen bergen heeft, zyn on„ genaakbaare modderpoelen, in welke een ,, foort van moft groeit, die kleine geelc en „ blaauwe bloemen voortbrengt; dit is het „ eenigfte voortbrengzel van dit land. De „ zee die, naby de kuften, geftadig tegens „ de fneeuwbergen flaat, holt 'er diepe hoo,„ len in uit, die boven deze hooftftof fchy„ nen opgehangen te zyn, en vertoonen een ,., fchrikverwekkent voorwerp. " Behalven de witte beeren en vosfen die men meenigvuldig op Nova Zembla heeft, zoo ziet men hier nog een foort van konynen, die niet veel grooter als rotten zyn, en vogelen die na onze leeuwrikken gelyken. Zomtyds vind men het fpoor van wilde dieren, die nog beeren nog vosfen zyn. Men vind M 3 over-  i8a De Nieuwe Reisiger. overvloedig kleine beeken van zeer goed water , fchoon zy alleen van de gefmolte fneeuw voortkomen ; en op de rotzen die aan den oever van de zee ftaan, leggen de wilde eenden hunne eyeren , welke de matrozen tot een uitmuntende fpys verftrekkeu: men kan niet begrypen hoe deze eyeren uitgebrocit konnen worden, en de jongen in een zoo koud land uitkomen, vermits de eyeren op de aarde of rots leggen, zonder ftroo of vederen ©m hen te verwarmen. Men ziet ook op het ys, een ongelooflyke meenigte walrusfen, Onze' reizigers wilden van verre deze onverfchrokken legioen van monfters vervaren en verdry ven, wier kragt ongemeen groot is, zy begonnen hier op te zwemmen; en zy dagten dat zy hun behoud alleen aan een gunftige wind verfchuldigt waren. Deze dieren zyn grooter en zwaarder als een os ; en hunne pooten zyn beter gefchikt om te zwemmen als om te gaan. Het vel van hun lichaam heeft byna een duim dikte. Hun haair is kort, en'het is bruin of bemorft geel; hun kop. groot, mismaakt en aan dc voorzyde plat; hunne bovenkaak zeer dik en met agt tanden bezet, vier aan iedere zyde; en de onderfte die driehoekig is, heeft 'er mede zoo veel: uit de opperkaak komen twee groote en dikke flagtanden voort, die de gedaante, van een halve maan hebben, en naar de borft omgebogen zyn. Zy zyn ten minften twin-  Twee en Tagtigste Brief. 183 twintig duimen lang, en hunnen .omtrek beHaat negen duimen naby hunnen oorfprong; want zy loopen eenigfints fpits toe; zy zyn nog naauwkeurig rond nog glad, maar eenigfints platagtig en een weinig gevoort. Zy dienen niet alleen aan deze dieren , om zig tegens hunne vyanden te verdedigen, maar nog om zwaare lichaamen onder uit het ys te trekken, en naar het ftrand te Hepen ; om zig aan het ys of de aarde valt te hegten, en eindelyk om over verbazende ysbergen of rotzen te klouteren; en om de fiyk om te wroeten , waar in zy fchelpen vinden die hen tot voedzel verftrekken. Hunne gewoone lengte is vier en twintig of zes en twintig voeten. Hunne huid is zoo hard, dat men haar met geen bylen doorhakken kan. Zy begeven zig in troepen naar de monden der rivieren. De jonge zwemmen voor hunne moeders uit; en het overige van de troep omringt hen ter wederzyden. Zy deven in huisgezinnen; en ieder mannetje heeft zyn wyfje; deze laatfte, werpt in de zomer, een jong te gelyk. Wanneer ik zeide dat Nova Zembla door „ geen volk bewoond wierd, vervolgde de ]\ Heer Solnick, zoo heb ik alleen willen \ zeggen, dat ik 'er geen voetftap van ont" dekt heb: ik weet egter dat eenige reizi" gers verzekeren dat zy 'er gezien hebben; ,', en, zoo men hunne verhaalen gelooven „ mag , zoo is dit volk veel barbaarfcher als M 4 >-> eeni§  184 De Nieuwe Reisiger. „ eenig ander dat zy ooit ontmoet hebben, zy „ zyn met pyl en boog gewapent, en aanbid„ den ongetwyffelt de zon, om dat zv zig zeid„ zaam aan hen vertoond. Zy zeggen, dat „ zy van verre, meer als dertig mannen van „ dit volk ontdekt hebben, die voor dat he„ melligt nedergeknielt waren; dat zy wel is „ waar, hen niet gcfproken hebben, om dat „ zy de vlugt namen voor dat men hen nade„ ren kon. Andere verhalen dat men een „ man cn vrouw van Nova Zembla aan den ,, Koning van Denemarken gebragt heeft, „ die zeer begerig fchcen om naauwkeurige „ berigten over de rykdommen en aart van „ dit land tè hebben. Om' deze kundighe,, den met meer gemak te verkrygen , °zoo „ beval hy een Deens Kapitein, om verfchei„ de inwoonders mede te brengen. Dertig „ matrozen die in chaloupen verdeelt wa„ ren , zagen een van dit volk in zyn kanoe, „ een-half uur van het land; -zoo ras hy ge„ waar wierd dat men naar hem toekwam, „ zoo verwyderde hy zig met zoo veel fnel„ heid, dat het een dwaasheid 2oude geweeft „ zyn van hem te vervolgen. Hy bereikte. „ het ftrand, nam zyn kanoe op zyne fchou„ ders, en liep met de fnelheid van een hart „ voort, zonder dat hy nog door zyn laft, „ nog door de fchigt dié hy in zyn hand had, „ belemmert fcheen. Zy ontdekten twee „ andere die verder in zee waren, die zy met » vry  Twee en Tagtigste Briet. 185 „ vry veel moeite omringden; maar zy fiaag„ den egter eindelyk om 'er zig meefter van ,, te maken. Het was een man en een vrouw, ,, die met vellen van zeekalven bedekt waren, „ waar van de haair zyde buitewaarts gekeert „ was. Ieder kleet beftond uit twee ftukken „ die te zamengehegt waren, 't geen hen tot „ de kniën af hong; hunne broeken waren zeer naaüw , en fchenen van het zelfde „ foort van vellen gemaakt te zyn. De man „ had geen hoofthaairen, maar had een baard ,, die rond gefneden was, en op zyn hooft ,r,éen muts die de gedaante van een fuiker„ brood had. Hy was klein, dik, en by uit„ ftek leelyk , gelyk mede de vrouw, wier „ neus en ooren met blaauwe fteenen by wy„ ze van oorringen verfiert waren; haare haai„ ren hingen met vlegten op haare fchoudc„ ren af. „ Onze Denen namen deze twee menfehen „ in hunne boot, en voerden hunne kanoe, die van vifchbeenderen gemaakt, naauw„ keurig aaneengevoegt, en met de vellen van deze dieren bedekt was, mede met zig. „ Zy was omtrent zes voeten lang, en twee ,, en een halve voet breed. Het was nutte„ loos dat men tragte iets van deze twee ge- vangenen te vernemen, die veel te zwaar„ moedig en te plomp waren dat men 'er iets van zoude verwagten: zy bleven altoos hal- ftarrig, en ftom op de vragen die men hen M 5 „ voor-  e86 De Nieuwe Reisiger. „ voorftelde. Zy wilden niets als water drin„ ken, en niets eeten als 'tgeen met walvis „ traan befproeit was. De Deenfche Kapi„ tein liet hen naar Koppenhagen brengen: „ de Koning fchepte behagen in de befchou- wing van de zonderlingheid van hunne klee„ ding en de mismaaktheid van hunne gedaan„ te, die de aandagt van een ieder naar zig „ trok, en Hy gaf bevel om hen een voeg„ zaam verblyf te verfchaffen, en om hen in „ de Deenfche taal te onderwyzen. Men „ hoopte dat zy eenige berigten van hun land ,, zouden kunnen geven ; maar zy ftierWt „ van verdriet en droefheid, zonder dat men „ eenige verligting van hen bekomen had. „ Zie hier, zeide de Doétor, alles wat de „ reizigers van dit land verhaalt hebben, „ 'tgeen ik, ondanks alle deze byzonderhe„ den, geloof dat onbewoond is. De men„ fchen die men hier gezien heeft, waren „ Samojeden die 'er in het begin van den „ zomer aankomen , en die zig hier geduu„ rende deze tyd met de vifchvangft en jagt on„ ledig houden. De wilden zeggen dat 'er „ niemand als lieden van hunnen landaard „ aankomen; dat 'er verfcheide zelfs door de „ koude omkomen , wanneer zy door den „ winter overvallen worden. De afbeelding „ die men ons behalven dit van de inwoon„ ders van Nova Zembla geeft, is zoo over„ eenkomftig met dat van hunne nabuuren de „ Sa*  Twee en Tagtigste Brief. 187 „ Samojeden, dat het niet vreemt is dat men „ op de befchouwing van deze laatfte , van „ een denkbeeldig volk een wczentlyk volk „ gemaakt heeft. Men is van alles zelfs tot „ hunne namen onkundig, zelfs door het ge„ heele Noorden; en zy zyn waarfchynelyk „ hun beftaan , alleen aan de dwaling van „ eenige reizigers verfchuldigt. Het zyn dan de Samojeden alleen die dit verfchrikkelyk geweft bezoeken, 't geen van hunne en onze landen door de Straat Waygats gefcheiden is. Eenige beelden het ons als een eiland af, dat altoos door ysbergen omringt is die het onnaakbaar maken; andere, als een half eiland 't geen door een landengte met Siberiën vereenigt is, naby de mond van de rivier de Oby. Deszelfs lengte is omtrent twee en twintig uuren, en deszelfs breete 't negentig uuren. Nova Zembla, wil in de*Rusfifche taal zoo veel als Nieuw land, zeggen. De Hollanders zyn de eerfte Europianen, die 'er aangeland zyn, wanneer zy in het Noorden, een doortogt naar China zogten. Na dat onze reizigers de geheele Weftkuft van Nova Zembla langs gevaren waren, zoo ankerde zy aan een der eilanden dat het naafte by de Straat Waygats lag, om de zee tyd te geven van zig van het ys te ontdoen. Zy begaven zig aan land, door het gezigt van een meenigte haazen , hier toe aangefpoort wordende , waar van zy een groot getal doode; maar  188 De Nieuwe Reisiger. maar deze uitfpanning wierd van een zoo verfchrikkelyk toneel ge volgt, dat, om 'er geen omfhtndigheden van voorby te gaan, en om ü verder, Mevrouw, met de witte beeren gemeenzaam te maken, die een zoo groote rol in dit verhaal gefpeelt hebben , ik my van het verhaal van den Doctor zelfs bedienen zal. » Twee matrozen lagen op het land by el„ kanderen, zegt de Heer Solnick, en een „ zeer magere beer naderde hen zeer zagtjes „ en greep 'er een in den nek. De matroos „ die geen wantrouwen had, deed niet anders „ als fchreeuwen. Wie is het die my dus „ van agteren aangrypt? Zyn makker , die 3? zig omkeerde, zeide tot hem: Ach! myn „ waarde vriend, het is een beer; en fpoe„ dig opftaande, zoo nam hy de vlugt. De „ beer beet dezen ongelukkigen in verfcheide „ plaatzen van 't hooft; en na 't zelve ver„ broken tc hebben, begon hy zyn bloed af „ te likken. De andere matrozen, die het -„ gefchreeuw gehoord hadden, fchoten aan5, ftonts met hunne vuurroers en pieken toe. „ Zy vonden den beer die hunnen medemak„ ker verflond , en hen ziende aankomen, „ zoo fchoot Nhy met een ongeloofelyke woe3, de naar hen toe , hy viel op een hunner 5, aan, voerde hem weg en verfcheurde hem. 33 De fchrik en verbaaftheid die hen beving, „ deed hen alle de vlugt nemen. Die genen „ die  Twee en Tagtigste Brief. 189 „ die in het fchip gebleven waren, hen naar „ de zee ziende vlugten, naderden het ftrand, „ om hen aan boord te nemen. Wanneer „ zy dit ysfelyk geval gehoord hadden, zoo ,, moedigden zy eikanderen aan om weder tot ,, den ftryd te keeren, en dit verwoede dier „ alle te gelyk aan te vallen ; maar eenige ,, konden hier toe niet befluiten. Onze met,, gezellen zyn dood , zeiden zy, men kan „ hun leven niet meer redden. Zoo 'er nog ,, iets1 te hopen was, zoo zouden wy 'er met „ den zelfden yver als gy naar toe gaan; maar „ wat zullen wy verrigten? Een zegenpraal ,, zonder eer en zonder voordeel behaalen, „ die men voor duizend gevaaren koopen moet. ,, Ondanks deze redenen, waren 'er drie die „ zig naar den beer begaven, terwyl hy ge,, ruftelyk zyn prooi verflond, zonder dat hy „ zig bekommerde van zoo veel menfehen „ naar by zig te zien. Deze drie onvorfchrok,, ke mannen deden verfcheide fchoten op „ hem, zonder dat zy het dier troffen, de „ ftoutfte naderde, en fchoot hem een kogel „ boven het oog in den kop. Deze wond „ deed hem zyn prooi niet verhaten; en het „ lichaam by den hals vattende, zoo was hy „ nog zoo fterk dat hy het wegfleepte. Egter „ zag men dat hy begon te waggelen; en on„ ze drie helden gingen regt op hem aan, „ bragten hem zoo veel hakken met hunne „ zabels toe , dat zy hem aan ftukken kap- » ten,  190 De Nieuwe R e i s i.g e r. „ ten, zonder dat hy egter zyn prooi los liet,' „ eindelyk ftak hem een met een bajonet in „ de muil, waar door hy op zyde viel, waar „ op men hem de keel afiheed. De twee „ half verflonde matrozen wierden op het ei„ land begraven ; en het vel-van den beer, ,, die niet minder als twaalf of dertien voeten „ lang was, wierd aan die genen toegewezen „ die de grootfte ftoutmoedigheid betoond ,, had. ", De Doftor , aan wien gy dit verhaal ver* fchuldigt zyt, Mevrouw , fpreekt van een visfehery van walrusfen, die naby de Straat Waygats gefchiet. Wanneer de roeijers een van deze dieren bereikt hebben, zoo fchieten zy het hunne harpoen in 't lyf, vieren het touw zoo veel bot dat de walrus zig vryelyk bewegen kan, en wyken weg om buiten zyn bereik te zyn. Wanneer hy afgemat is, zoo naderen zy hem weder, en kappen hem de kop af, zy laaten het lichaam in de zee dryven , om dat het nog goed om te eeten, nog om 'er traan van te koken is. Men vangt,de walrusfen alleen om hunne tanden , om dat zy tot hooger prys als die der olyfanten verkogt worden, zy zyn veel witter, en worden zoo ligtelyk niet geel. Ieder van deze tanden weegt byna dertig ponden: dit dier heeft een verbazende groote. Men heeft 'er die met een flag van hun ftaart, een bark omwerpen, vooral wanneer zy met een harpoen gekwetft zyn,  Twee en Tagticstb Brief. 191 zyn, en men zig niet fpoedig van hen verwydert; dit maakt deze vangft zeer gevaarlyk; en het is niet zeldzaam dat 'er verfcheide menfehen door omkomen. De walrusfen zyn zeer verflintzugtig, en niet zeer op hunne veiligheid bedagt: men nadert hen zonder dat zy de vlugt nemen; en men kielt in de troep die genen uit die men dooden wil. Een fterk man plaatft zig in een vaartuig dat door drie of vier andere voortgeroeit word, en heeft in zyne hand een groote yzere haak, die hy in den rug van een van deze dieren indrukt. Deze haak is aan een touw vaftgehegt, waar door eenige andere mannen het dier op het ftrand trekken; _ wanneer de walrus zig gewond voelt, en zig beweegt om los te geraken, zoo fchieten zyne medgezellen toe om hem te helpen , eenige gaan op het touw leggen om het te verbreken, en andere tragten de harpoen met hunne ftaarten los te maken. Zomtyds verbreken zy de wapentuigen, en doen hen uit de handen van die genen vallen die hen aantaftem De geneigtheid van het mannetje voor het wyfje is verwonderenswaardig : wanneer het niet heeft konnen Hagen om haar te bevryden, zoo volgt hy haar tot op het ftrand, en blyft zomtyds verfcheide dagen by het doode lichaam. Eenige van het fcheepsvolk, gingen naby de mond van de ftraat aan land, op een eiland  192 De Nieuwe Reisiges, land dat met pyn en geneverboomen be* dekt was , en vongen hier eenige pinguïns. Men noemt dus een dier dat overeenkomften met de menfehen, vogelen en visfehen heeft. Het ftaat regt op zyn pooten, en heeft vleugeltjes zonder vederen, zy gelyken naar leder, hangen ter wederzyden als twee kleine armen af, en dienen het om te zwemmen en niet om te vliegen. Deze vogel heeft de hoogte van een zwaan, maar hy is veel dikker; de vederen van zyn rug zyn zwart, en die van den buik wit. Zyn vel is zoo dik als dat van een varken, en zoo hard dat men naauwlyks met een zabel zyn kop afkappen kan. De pinguïns onthouden zig doorgaans in 'twater, en zy komen niet op het land, als alleen om in het ftrand hooien te maken , in welke zy by drie of vier te zamen gaan leggen, en in welke zy hunne eyeren leggen enuitbroeden. Hun ftaart is kort, hunne pooten zyn zwart, en hebben de gedaante van die der ganzen; zy gaan met de kop opgeheven; wanneer men hen van verre ziet, zoo zou men ze voor kleine menfehen houden. Hun vleefch heeft een zeer goede fmaak, en gelykt naar dat der wilde eendvogels; maar het is vetter en malfcher. Het was door de ftraat Waygats dat de Doftor weder in Siberiën kwam, „ wy ver,, lieten, zegt hy, de oevers van de rivier „ Petzola die wy eenigen tyd gevolgt hadden; „ en wy kwamen te Papinougorod, door „ byna  Twee en Tagtigste Brief. 193 -„ byna onbruikbaare wegen. Wanneer wy „ een digt bofch naderden , zoo zagen wy „ vyf mannen naar ons toekomen, die met „ beere vellen bekleet en ieder met een vuur,, roer en mes gewapent waren. Toen onze „ leidsman hen zag aankomen, zoo deed hy „ onze rendieren ftil houden: als zy nu „ zoo naby gekomen waren dat men hen ver„ ftaan konde, zoo begroete ons een in hei: „ Rusfies, en zeide dat hy wenfchte zoo vry ,, .te zyn als wy waren. Ik befehouwde hem „ met aandagt, en herkende hem voor eert ,, van myne oude fchoolmakkers , die door „ de Keizerin naar Siberiën gebannen was, „ om dat hy op de marters gejaagt had, 't geefi „ hier een hooftmisdaad is. „ Terwyl ik met hem fprak, zoo had ik ,, tyd om de andere vier aandagtelyk te be„ fchouwen; en ik veftigde myn aandagt by„ zonder op een, wiens trekken my een mari „ van aanzien fehenen aan te duiden. Ik „ verftond dat het een Lotharings Edelman „ was, die, na dat hy met roem in Rusland „ gediend had, ongelukkig van ontrouw ver„ dagt gehouden wierd. Hy was met grove „ kleederen bekleet, zyn baart was lang, eri „ zyn hooft kaal, en hy fcheen in een diepe „ zwaarmoedigheid gedompelt. De befchry,, ving van de ongemakken die hy in dit akej, lig geweft verduuren moeft, zouden de 4, ongevoeligfte harten bewogen hebben. Hy VIL Deeh N » ^  ïp4 De Nieuwe Reisicer. „ deelde hen met zyne medgezellen , die, ,, gelyk hy, lieden van aanzien waren , en ,, die diergelyke verdenkingen in deze woes„ tynen hadden doen verbannen. Weinig dagen verliepen 'er, dat zy door geen ver,, fcheurende dieren wierden aangetaft, die „ doorgaans in troepen omzwerven om hun „ aas te zoeken. Zy hadden geen ander on„ derhoud als het geen zy zig zelfs verfchaf,, fen konden; cn zy waren verpligt om aan „ de bevelhebbers der Keizerin een zeker ge,, tal martervellen te leveren. Zoo deze hen ,, ontbraken, zoo geesfelde men hen met le„ dere riemen tot dat hun lichaam geheel met „ bloed bedekt was, dit gevoegt by de ge„ ftrengheid der lugtftrcek, maakte hun Ie„ ven veel elendiger als men kan uitdrukken. „ Zy voeren hevig tegens de Czarin uit, en „ zeiden, dat, wanneer de tyd van hunnebal„ lingfehap voleindigt was, zy nergens anders „ op bedagt zyn zouden, als om zig buiten „ het bereik van haare magt te Hellen, en „ zig van haare ftaaten te verwyderen. Wy „ boden hun aan om alle onze pogingen in 't „ werk te Hellen om hunne vlugt te be„ gunfligén ; maar zy toonden 'er ons de „ onmogelykheid van aan , om dat alle da „ grenzen met veflingen voorzien zyn, waar „ van de bevelhebbers hen gemakkelyk her„ kennen konden, en dat de wreedfle dood j, hen en ons verwagte, zoo zy bezogten „ om  Twee en Tagtigste Brief. 195 „ om van onze aanbieding gebruik te ma„ ken. „ Na dat wy ons op de mofch met de voor„ raad ververfcht hadden, die wy by ons had,, den, zoo konden wy zoo fpoedig niet be„ fluiten om lieden van verdienften te ver„ laaten, die, naar .dat zy zig in een luifter„ ryken ftaat bevonden hadden, zig tot den ,, allerelendigften gebragt zagen. De Lotha,, ringfe Edelman fche en my een uitmuntend „ oordeel te bezitten, en in ftaat te zyn om „ op alle de vragen te konnen antwoorden, „ die ik hem omtrent dit gedeelte van Sibe,,' riën zoude konnen doen. De begeerte om „ eenigen tyd met dezen ongelukkigen door te „ brengen , was egter niet alleen hier op ge„ grond om kundigheden te verkrygen ; ik „ wierd hier nog fterker toe gedrongen door „ de begeerte om vyf ongelukkigen vertroos„ ting toe te brengen, die ik een beter lot „ waardig oordeelde. Zy waren verrukt, „ wanneer zy verftonden, dat wy dien gehce„ len dag met hen over zouden brengen, zy ,, geleiden ons naar vyf kleine hutten, die zy „ in een nabuurige plaats hadden opgeregt, „ en waar in zy zig afzonderlyk opflo„ ten , als zy zig aan hunne droefgeeftigheid ,, wilden overgeven. Het zamenftel van de. „ ze hutten bewees duidelyk, dat de nood„ zakelykheid de moeder van de uitvindingen „. en het vernuft is. Zy waren veel hooger N 2 „ als  t$6 De Nieuwe Reisigér. „ als alle die genen die wy tot nog toe in onze „ reizen gezien haddén, en te gelyk veel ge„ makkelyker. Zy hadden ieder twee of drie „ vertrekken met traliën in de muuren, om „ het ligt doorgang te geven. Zy waren van dennehout gebouwt, en met vifchbeenen ,, gevloert, 't geen de vloer als yvoor deed „ blinken. Agter dezelve was een bevallig „ bofchje ; en om hen tegens de aanvallen „ der wilde dieren te befchutten, had men „ 'er een gragt omgegraven, die met pallis. „ faden van zwaare paaien omringt was, deze „ waren weder met ftukken hout dwars door„ vlogten. Men had deze borftwering met „ fcherpe beenderen bekleet, die zoo veel lansfen vormde; en wanneer de deuren ge„ floten waren, zoo was men 'er zoo veilig ,, als in een verfterkte plaats. Wy vonden ,, hier een voorraad van befchuit, gezoute „ rendieren-vleefch en meede. „ Terwyl het gezelfchap zig met drinken „ verluftigde , en de Lotharingfe Edelman, „ die een zeer gematigt man was, ziende dat „ ik het voorbeeld van de anderen niet volg„ de, zooftelde hy my voor om in de nabun„ rige hut te gaan, om hen meer vryheid te „ laten. Hy deed my een lang verhaal van „ zyne ongelukken; en het vuur, waar mede ,', by zyne redenen bezielde, maakte 'er de af„ beelding nog veel aandoenelyker van. Wan„ neer ik hem naar zyne waarnemingen over „ de  Twee en Tagtigste Brief. 197 ,, de gebruiken van dit land gevraagt had, zoo „ zeide hy dat wy te weinig tyd hadden, om „ in alle deze byzonderheden te treden; dat „ hy zyne aanmerkingen , niet alleen over „ dit gedeelte van Siberiën, maar nog over „ verfchillende landfehappen van het Rusfies „ ryk in gefchrift had gebragt; hy opende ,, hierop een kasje, en bood my een gefchrift „ aan, 'tgeen ik eerft uit befcheidenheid wei„ gerdc. Gy kond het vryelyk aannemen, „ zeide hy tot my, het kan my van geen het „ minfte nut meer zyn: de elenden, die ik ge„ leden hebbe, geven my een zoo grooten af„ keer van dit land, dat, wanneer ik het ver„ laten zal hebben, het geringfte denkbeclt ,, daar van voor my een ftraf zal zyn. Deze „ Gedenkfchriften , vervolgde den Doftor , „ zyn in het Franfch en Rusfies gefchreven. „ Derzelver opftcller heeft my genoodzaakt „ om de beide handfehriften aan te nemen; „ en vermits het Franfche my volftrekt nut„ teloos is, om de geringe kennis die ik van „ uwe taal hebbe , zoo vordere ik van uwe „ vriendfehap, dat gy dit van my aanneemt; „ het kan u van nut zyn om u de zeden en „ ftaatkunde van een volk te leeren kennen, „ wiens land gy doorreizen wild. " Ik aanvaardde dit gefchenk met dankbaarheid; en vermits de aanmerkingen, die het bevat, my alzoo naauwkeurig als gewigtig hebben toegefchenen, zoo zal ik niet verzuimen N 3 om  De Nieuwe Reisiger. Om ze u mede te deelen, na maate dat de gelegentheid zig hier toe aanbied. De fchryver heeft 'er, van tyd tot tyd, wetenswaardige byzonderhedcn omtrent dc Hiftorie van Rusland in gevoegt, waar mede ik eenige van myne brieven verfieren zal, wanneer de omftandigheden zulks vorderen, en wanneer ik. u over de byzondere landfehappen zal onderhouden, in welke deze gebeurtenisfen zyn voorgevallen. Ondertusfchen zal ik tot het verhaal van de Heer Solnick wederkeeren. „ Wy namen van onze gaftheeren affcheid, „ zegt de Doftor,. zeer te onvreden, dat wy „ niets tot de verzagting van hunne omftan„ digheden konden toebrengen. Zy dwongen „ ons, wanneer wy vertrokken, om eenige „ hermelynen- beeren- en vosfe-veilen aan ,, te nemen, waar voor zy geen geld wilden „ ontvangen; maar wy vereerden hen tabak, ,, brandewyn en eenige ftukken ftof. Onze „ tranen vloeiden wederzyds , wanneer wy ,, vertrokken; en wanneer wy eindelyk het ,, laatfte vaarwel gezegt hadden, zoo traden „ wy in onze fleden, en wy vervolgden on„ zen weg naar Kafan, met de gewoone fnel„ heid van dit foort van rytuigen. ,, Wy kwamen eindelyk den derden dag te „ Papinowgorod. De Gouverneur liet vrav gen wie wy waren, en wat wy in deze ge,, weften kwamen verrigten? Wy gingen hem s) begroeten, en voldeeden op alle zyne vra- » gen.  Twee en Tagtigste Brief. 199 „ gen. Hy ontving ons op een vriendelyke „ wys, cn vermits hy ons blyken van eene „ byzondere oplettentheid geven wilde, zoo „ deed hy zyn vrouw roepen, om ons te on„ derhoüden; dat is een zeldzaam' cerbewys in dit land. Zy verfcheen met een vlefch „ brandewyn in de eene , en een zilvere „ fchaal in de andere hand. Haar dogter volg„ de haar met een fchotel met peperkoek. „ Wy begroetten de Mevrouw, die een knoop „ van haar mouw losmaakte, en op de grond „ Het vallen. Een onzer raapte hem op, „ kufte hem, en gaf hem aan den genen, die „ naaft hem zat, deze aan een derde, en dus . „ voorts, gelyk zulks de gewoonte in Siberië „ is. Zy nam hem vervolgens te rug, maak„ te hem weder vaft, cn bood ons ieder een „ fchaal met brandewyn en een ftuk peper. „ koek aan; zy zette zig nevens haaren man „ aan het einde van de tafel, eenigen tyd hier „ na vertrok zy, om ons het avondmaal te „ laten voordienen. „ Den volgenden.dag, naar onze aankomft, ,, waren wy van een gebeurtenis getuigen , „ die in Rusland niet weder vernieuwt is, „ zedert dat, door de menfchlievendfte en ' verftandigfte wet, de Keizerin Eüzabeth „ geboden heeft, dat geen misdadiger het le„ ven geduurende haare regering verliezen „ zou. Een vrouw die overtuigt was, dat „ zy haar man vermoord had, wierd levenN 4 » di&  «o» De Nieuwe Reisiger, „ dig tot aan den hals in de aarde gedolven, „ De aarde wierd om haar niet vaft aange-. „ ffcampt, om dat men nog hoopte, dat zy „ vergiffenis erlangen zou. Zy had reets „ twaalf jaaren in de gevankenis gezeten, en ,, had befchermers, die zoo magtig waren om ,, het vonnis zoo lang te doen uitftelien , s, maar eindelyk wierd het tegens haar gewe-. „ zen, en zy wierd tot de ftraf veroordeelt, „ die de Ruslifche wetten bepalen. Vermits „ ik nooit een ftrafoeffening van dezen aart „ gezien had, zoo ging ik, van tyd tot tyd, ,, de ftaat van deze vrouw befchouwen. Men „ had een fchildwagt by haar geplaatft, om ,, te beletten dat men haar nog eeten nog „ drinken bragt; maar ik wierd gewaar dat „ eenige medegaande lieden, haar in 't ge„ heim eenige fchaalen brandewyn gaven. ,, Egter verminderden haare kragten, en dit „ hulpmiddel, wel verre van haare finerten te „ verzagten, diende alleen om dezelven te ver-. ,, lengen. Eenige dagen voor haar dood , ,, wierd zy gevoelloos; en wanneer zy ftierf, ,, 't geen de dertiende dag gefchjedde, zoo „ fcheen zy in flaap te vallen. " Het overige "van dit verhaal , tot Kafan, bied niets 'aanmerkelyks aan; het eindigt met eenige algemeene aanmerkingen over de zeden en gewoontens der inwoonders van dit gedeelte van Siberië. „ De lieden, die boven „ het gemeen verheven zyn, zegt de Doctor, „ dra-  Twee en Tagtigste Brief. 201 „ dragen lange rokken , zy hebben naauwe „ mouwen van een andere kleur, die tot op „ de vingers afhangen. Hunne broeken cn ,, kousfen zyn van een diergelyk ftof. Hunne „ fchoenen, of liever hunne laarsjes, welke „ naar die der Polen gelyken, zyn vanblaauw, „ rood, of geel leder, en aan het bovenge,, deelte geknoopt. Zy dragen laken mutzen, „ die een rand van vellen van hermelynen, „ marters , of zwarte vosfen hebben. De „ vrouwen zyn hier in 't algemeen vet, fchoon en zeer aangenaam; haare haairen hangen „ in krullen tot op hunne fchouderen af; zy „ dragen kleine gordels die met paarlen ge. „ ftikt zyn; haare hemden zyn van katoen, „ en de mouwen van den vuift tot aan de „ fchouderen geplooit; in dier voegen, dat'cr „ byna vyf ellen tot ieder hemd gaat. Zy „ maken weinig gebruik van dc mouwen van „ haaren rok die zeer lang zyn, en dikwyls ,, alleen met fpelden worden vaftgehegt. De„ ze rokken, of opperkleederen, hangen tot „ op de voeten af, gelyk die der mannen, , en zyn van een blaauwe, roode, of vio* „ lette" ftof, en met vellen van marters of „ witte vosfen geboort. De inwoonders van Siberiën, vervolgt „ de Doftor, zyn ftaatig, ltoutmoedig, on„ wetent, plomp, gierig en minnenydig ten „ opzigten van hunne vrouwen, die zy opge„ floten houden. Deze durven niet uit het N 5 » huis  *o2 De Nieuwe Riisiger. „ huis komen, zonder een uitdrukkelyke toe„ ftemming van haare mannen, die zy dit ie,, dere maal vragen moeten. „ De regtsgedingen worden hier fpoedig „ uitgewezen; en de wetten van het land be„ fchutten de inwoonders voor de omwegen „ en haairklooveryen, die tot fchanden van „ de befchaafde volken verftrekken, de goe„ deren der pleiters verteeren, en de wedujj wen en weezen verder bederven. " Ik ben, enz. Cafan, den 18 January 1747. Drie en Tagtigste Brief. Rusland. Vermits ik gewoon ben de menfehen, om dus te fpreken, alleen in 't voorbygaan te zien, en 'er my alleen op eene geringe wyze aan te verbinden, zoo gevoel ik egter, Mevrouw, dat ik over de aanftaande fcheiding, en het afzyn van myn waarden Doftor, hy die zyne zieken weet te onderwyzen, te beminnen en te genezen , meerder gevoelig zyn zal. Onze laatfte zamenfpraken gingen over het Koningryk Aftrakan , en over. de eerfte tyden der oude Rusfifche Vorften. Het  Drie en Tagtigste Brief. 203 Het Koningryk Aftrakan , 't geen aan de eene zyde door de.Kaspifche Zee, aan de andere door de bergen van Circasfiën bepaalt, en door de Wolga, Jaick, en verfcheide andere rivieren befproeit word, legt onder een der fchoonfte lugtftrckcn. Het was een gedeelte van het oude ryk van Gengis-Khan, en vervolgens van dat van Tamerlan. Het had, na hun, zyn byzondere Koningen, die in een volmaakte eendragt met hunne nabuuren, de Tartaaren van Kafan ,• leefden. Zy ondergingen het zelfde noodlot, en wierden, gelyk zy, aan de Rusüfche heerfchappy onderworpen, door de Czaar Jan Bazilides , die dc Tyran genoemt wierd, hy was een der grootfte overwinnaaren , en der boosaardigfte menfehen die Rusland heeft voortgebragt. Deze overwinning is mogelyk de aanmerkelykfte gebeurtenis uit de hiftorie van dit land; maar ik zal u over het Rusfifche ryk zelfs onderhouden. Dc inwoonders van dit uitgebreide ryk zyn een verzameling van verfchillcnde volken : onder, deszelfs oude inwoonders vermengde zig Sclavonicrs, Hunnen, Sarmaaten, Bulgaaren, Kofakken, Rokfelaanen, Tartaaren, enz. Men wil dat het woord Rusfen van Rojf koomt, 'tgeen in de Sclavonifche taal, verftrooiden beteekend, om dat alle deze volken in hutten woonden, die van eikanderen verfpreit waren. Zy leefden toen onder geen de minfte regeringsvorm; en het was niet voor  so4 De Nieuwe Reisiger. het begin van de zesde eeuw dat zy door Vorsten beftuurd wierden. Men wil dat drie broeders, Polen van geboorte, en, zoo andere zeggen, Rusfen, hier ieder een Stad bouwden , en 'er een meenigte mannen en vrouwen naar toe lokten, die in deze fteden weken, om voor de ftrooperyen der Tartaaren beveiligt te zyn. Deze fteden vormden wel ras kleine ftaaten, waar van de ftigters de opvolging aan hunne nakomelingen nalieten; maar de heerfchzugt verbrak wel ras de eendragt tusfchen deze kleine Vorften , die altoos in oorlog waren, 't zy om hunne.eigen landen te befchutten, of die van hunne nabuuren te overweldigen. De verwoeftingen , wanbedry ven, en wreedheden volgden op de zegepraal der overwinnaarcn. Deze verwoede Vorften , onophoudelyk tegens eikanderen verbittert zynde, hadden elkanders ondergang gezwooren. Een der grooten , Rurich gcnaamt, maakte van deze gelegentheid gebruik om zyne ftaatzugtige oogmerken te bereiken. Hy plaatfte zig aan het hooft van een aanhang, en hy bleef, na dat hy verfcheide aanmerkelyke overwinningen behaald had, alleen meester van geheel Rusland. Men befchouwde hem als het hooft van het eerfte geflagt der Vorften van dezen grooten ftaat. Hy liet een zoon na , Igor genaamt, die Olega, dogter van een zyner Veldheeren trouwde. In het verhaal der minnaryen van de-  Drie en Tagtigste Brief. 405 dezen jongen Vorft en der bekoorlyke Olega, verfpreit de Lotharingfe Officier, wiens handfchrift ik bezit, een bsvalligheid waar in men nog de ruuwheid der woeftynen die hy bewoond, nog de akeligheid van zynen ftaat befpeurt. „ Deze jonge Princes , zegt hy, „ aan het Hof opgevoed zynde , was , van ,, haare jeugd af, altoos een metgezellin van „ de onfchuldige vermaaken van den jongen „ Igor geweeft. Wanneer de bekoorlykhe„ den van de jeugd Olega begonnen te ver„ fieren, zoo ontftak het hart van Igor on„ gevoelig voor haar: hy kon zig van haar „ niet affcheiden; en in een ouderdom, in „ welke de natuur alleen fpreekt, zoo deden „ zig de genegentheden van zyn hart zoo fterk „ gevoelen , dat Igor geen zorgvuldigheden „ als voor Olega alleen liet blyken. De jon„ ge Princes was altoos- peinzende. Zy wil„ den eikanderen altoos zien; zy zogten el„ kanderen overal; en wanneer zy by een „ waren , zoo zugten zy , fpraken weinig, „ bragten geheele uuren door om eikanderen „ op een kwynende wyze aan te zien, eens„ klaps bloosde zy, floeg de oogen neder, „ en geraakte in een-diep gepeins. Hunne „ bloedverwanten ontdekten eindelyk hunne „ gevoelens die een geveftigdc liefde aandui„ de. Het was inderdaad geen kind meer, „ dat zig met een ander kind wilde vermaa„ ken ; het was een minnaar die zyne minna- „ res  ao6 De Nieuwe Reisiger. „ res zogt; en deze minnares was niet ongevoelig : haare oogen zeiden tegens Igor, „ 't geen de zedigheid van haare fexe aan haa„ ren mond verbood om uit te drukken. Hier„ om vertoefde men niet lang cm haar te vereenigen. Igor verdubbelde zyne zorg^ „ vuldigheden by zyne egtgenoote; het was „ aan haare voeten, en in de aangenaamhe3, den van haar onderhoud, dat hy zig in de „ ledige oogenblikken vermaakte, die hem de „ zorgen des ryks lieten. " Olega, weduwe geworden zynde, deed wonderbaare zaaken, om de dood van haaren egtgeuoot te wreeken , die in een gevegt was omgebragt. Wanneer eenige afgezanten haar uit naam van haare vyanden kwamen vooritellen om een hunner Opperhoofden te trouwen , zoo gebood zy dat men hen in een put zoude werpen, die zy vervolgens met aarde deed opvullen. Wanneer zy vervolgens in een van hunne lieden, die zy belegerde, een zeker getal duiven had doen koopen , zoo bond men deze dieren, zoo men zegt, kleine brandende fakkelen op de vleugelen, en liet hen vliegen. De hiftorie, of de roman, zegt, dat wanneer zy in de Stad wedergekeert wa. ren, zy dezelve in brand ftaken, gelyk Olega voorzien had: de Rusfen bevoordeelden zig van de verwarring, die door den brand veroorzaakt wierd, en maakten een verfchrikkelyke flagting onder hunne vyanden: de onverzoe- ne-  Drie en Tactigste Brief. 207 nelyke Olega voldeed aan haare wraak niet, dan met hen door vuur en ftaal te verdelgen. Deze Vorftin, die men haaren minnaar heeft zien aanbidden , en haaren egtgenoot wreeken, leide zig in 't vervolg alleen op de opvoeding van haaren zoon en de regering van haare onderdanen toe. Het is onder haare heerfchappy, dat de Chriftelyke godsdienft in Rusland wierd ingevoerd ; of liever zy was het, die hem, van Conftantinopolen, alwaar zy naar toe getrokken was om wetten te bekomen om haare onderdanen te befchaaven , in haare ftaaten had mede gebragt. Zy ftierf omtrent het einde van de tiende eeuw, men befchouwde haar, in haar ryk, als een heilige, en vierd haar feeft, onder de naam van Helena, die zy by den doop had aangenomen. Haar zoon wilde geen andere Goden als die van zynen vader erkennen; maar Wolodimir, zyn kleinzoon, die de eenigfte bezitter van dit wyduitgeftrekte ryk, door het vermoorden van zyne broeders, wierd, deed zig in den Chriftelyken Godsdienft onderwyzen. Hy verkreeg de Princes Anna, zufter van Bazilius en Conftantyn, Keizers van 't Ooften, ter trouwe. Hy zwoer de bygeloovigheden van het heidendom af, wierd gedoopt , en ontving den naam van Bazilius. Hy ontbood, om zyn volk te onderwyzen, eenige Griekfche Priefters, die, na meenigvuldige bekee-. ringen , de afgodsbeelden omwierpen ,. die het  £c8 De Nieuwe ReisigeR. het voorwerp van den openbaaren gödsdienfl waren. Men bouwde Kerken en Kloofters; de konften vertoonden zig aan het hof van een Vorft, die hen befchermde. Hy voerde in zyne.ftaaten de Sclavonifche letteren in; hy verdiende , in een woord, om geduurende zyn leven, de Apoftel en de Salomon van Rusland genoemt, en ha zyn - dood als een heilig aangebeden te worden» Deze Vorft liet twaalf zonen na , en had de onvoorzigtighcid om zyn ryk onder hen te verdeelen. Hier uit is dien onverzoenelyken haat, en zyn die onbedwingbaare verwoedheden , en bloedige oorlogen ontftaan , die dit land weder in den nagt der barbaarsheid dompelden. De wanorders duurden byna een eeuw, cn waren , in zeker voegen, de krygsleus waar op de Tartaaren in Rusland kwa-men; Zy hadden, zedert een geruimen tyd * Azia, onder de bevelen van Gengis-Khan, verwoeft. Een önnoemelyk getal van deze barbaaren kwam, even als een groote rivier die uit haare oevers wykt, Rusland overftroomen. De Vorften van dit land wierden gevangen , cn kwamen byna alle door beuls handen om; die genen die men befpaarde, wierden leenmannen van hunne overwinnaars. Deze doorlugtige Haven waren genoodzaakt om, behalven dat zy in eigen perzoon de fchatting te voet aan den afgezant moeften brengen , die hen te paard gezeten afwagte, voor de*  Drie en Tagtigste Brief, ace* dezen trotzen Tartaar neder te knielen, hem melk aan te bieden, en zoo 'er eenige droppelen ftorte, deze met de tong op te likken. De Rusten kwynde tot .'t jaar 1450, in deze wreede en fchandelyke dienftbaarheid. Een verlosfer, die van de Rusfifche Hertogen afftamde, ftond in die tyd op, en bevryde dit ongelukkig volk van zyne fchandelyke ketenen. Zyn naam was Bazüowüz, dit wil zeggen zoon van Bazilius; en hy wierd de zegenpralende bygenaamt. Wanneer zyn zoon, 't zy uitvoorzigtigheid, 'tzy uit blooheid, tweemaal uit een vyandelyk land te rug trok, waar van zyn vader hem met de overwinning belaft had, zoo befchuldigde Bazikowits hem van lafhartigheid , en bragt hem, in zynen toorn, een fiag toe, die hem dood aan zyne voeten deed nederftorten. De Natuur deed zig wel ras, met een akelig gefchrei, in het hart van dezen ongelukkigen vader hooren. Zyn treurende droefheid bragt hem in een kwyncnde ftaat. Een andere Bazilowitz, zyn kleinzoon, de Tiran bygenaamt, deed zyne regering een zamenweefzel van ysfelykheden en. wreedheden zyn, en bragt de barbaarsheid tot een nog hooger trap als de Neroos en de Phalarisfen. Na dat hy Lyfland en Finland onder zyne heerfchappy gebragt had, zoo deed hy de gevangenen voorby zig gaan , hy floeg den eene na .den anderen met een ftok die met yzer be- Vll. Dsd. O Ik-  aio De Nieuwe Reisiger. flagen was dood, en wierp hen in de rivier. Deze affchuwelyke bezigheid hielt hem een geheele dag onledig. De jonge dogters, wierden op zyn bevel en voor zyn oogen, onteert, verminkt , verfcheurt, en met klein vuur verbrand. Dezen Vorft, die den troon en zelfs het leven onwaardig was, deed voor zyn oog de Gouverneur van een Stad, die hy ingenomen had , levendig braden. Hy wierd minnenydig van zyn zoon, en vermoorde hem. Hy deed een afgezant de hoed op 't hooft fpykeren, om dat hy hem in zyne tegenwoordigheid opgezet had. Men voegd 'er by dat, weinig tyd hier na, den afgezant van Elizabeth, Koningin van Engeland, zig mede in zyne tegenswoordigheid durfde dekken : „ Weet gy niet, vroeg hem dezen „ Vorft, welke ftraf ik een afgezant om een „ diergelyke misdaad heb doen ondergaan ?.... „ Ik weet het, antwoorde den Engelsman, „ maar ik ben den afgezant van een Konin„ gin, die niet duld dat men haar ftaatsdie„ naars ongeftraft beledigt. " Men wil dat de Czaar dit antwoord goedkeurde, en tegens zyne hovelingen zeiden. ,', Zie daar een dap„ per man; wie uwer zou op deze wys ge„ handelt en in diervoegen gefproken heb,, ben, om myn eer op te houden ? " Het geen alle deze Hiftoricn waarfchynelyk maakt, is het wreede en wonderzinnige karakter van dezen Vorft, waar van ik nog eenige  Drie en Tagtigste Brfef. mi ge trekken zal opgeven. Wanneer hy de inwoonders van Novogorod van trouwloosheid verdagt hield, zoo deed hy 'er op een dag, meer als drie. duizend van in de Wolga werpen. De Aardsbisfchop , die de woede der foldaaten ontkomen was, dit gunftbcwys willende erkennen en den tyran vleien, onthaalde hem op een pragtige maaltyd in zyn bisfchoppelyk paleis. Geduurende de maaltyd-, liet de Vorft de ryke Kerk van St. Sophia, en alle de andere Kerken pionderen; hier op keerden hy zig naar den Aardsbisfchop , en zeide tot hem: „ Vermits gy geen goederen „ meer hebt, zoo kond gy niets beter doen, „ als u gewaad af te leggen 't geen u alleen „ .tot een laft moet ftrekken. Ik zal u een „ fluit en een beer doen geven, die gy kond „ laten danfen om 'er u koft mede te winnen. ., Ik wil behalven dit, dat gy nog trouwen „ zult, dat alle uwe geeftelyken te bruiloft „ zullen komen, en dat u ieder een gefchenk ., zal doen. " Inderdaad , 'er was niemand die dat gene niet bragt dat hy uit de plondering behouden had, denkende dat dit tot voordeel van den arme Aardsbisfchop zoude ftrekken die zy beminde. Maar de tyran nam al het geld tot zig; en een oude merrie hebbende doen brengen, zoo zeide hy tegens den Kerkvoogd: „ Zie daar u vrouw, ftygt 'er ,, op, en gaat naar Moskou, alwaar ik u on„ der het getal der vioolfpeelders zal doen O 2 „ aan-  ma De Nieuwe Reisioer. „ aannemen, om dat gy de beeren zoud kon„ nen leeren danfen. " Den Aardsbisfchop was genoodzaakt te gehoorzamen; en zoo ras hy op het paard zat, zoo bond men zyne beenen onder den buik te zamen. De Czaar deed hem verfcheide muzyk inftrumenten om den hals hangen, en gebood hem om op de flageolet te fpeelen. Hy wierd met deze klugt vrygelaten; maar de andere geeftelyken wierden met pieken en hellebaarden in de rivier gedreven. Dezelfde Czaar deed een reis door verfcheide landfehappen van zyn ryk, alwaar alle de orders van den ftaat, van de groote af tot het gemeene volk toe, hem gefchenken bragten, om dat men wift dat hy dezelve beminde. Een fchoenmaker die hem mede bewyze van zyne aankleving geven wilden, bood hem een groote knol uit zyn tuin en een paar fchoenen aan. De Vorft was dit zoo aangenaam, dat hy aan zyn gevolg gebood, om alle fchoenen by hem te laaten maken, en dezelve dubbeld te betaalen. Een edelman ziende op wat wys hy een zoo gering gefchenk betaalde, dagt, dat wanneer hy hem het fchoonfte paard van zyn ftal aanbood, hy aanmerkelyker blyken van zyne edelmoedigheid ontvangen zoude; maar de Vorft gaf hem, in vergelding van zyn paard, de groote knol van den fchoenmaker. Men verhaalt nog een andere trek van de zonderlinge begrippen van dezen Vorft. Hy bood  Drie en Tagtioste Brief. 213 bood op zekeren dag, aan zynen Staatsecretaris, een nederig verzoekfchrift aan, 't geen doorhem zelfs onderteekend was, hy verzogt hem hier in, om tot zyn dienft, een leger van honderd duizend man binnen een bepaalde tyd op de been te brengen, belovende dat hy hem, in vergelding, in zyne gebeden indagtig zyn zoude. De ftaatsdienaar , die zyne vreemde nukken kende, bragt het leger zoo fpoedig mogelyk was by een ; en de Czaar maakte zig met het zelve meéfter van Siberiën en verfcheide andere uitgeftrekte landen. Deze Czaar'was zagtaardig tegens het volk, en geftreng tegens den adel. Hy droeg altoos een ftok met een yzere punt in de hand, waar mede hy de groote die hem naderde in de beenen ftak , en betoonde veel agting voor die genen die zulks verdroegen , zonder hunne fmerten te betoonen. Eenige Engelfche hadden de onvoorzigtigheid om over eenige van zyne eigenzinnigheden té lachen, hy deed hen voor zig brengen en naakt uitkleeden. In dezen ftaat, deed hy hen verfcheide-maaten erweten, een voor een opraapen, die hy in zyn vertrek had laaten nederftorten. Na dat zy wel vermoeit waren , door deze belachelyke bezigheid , zoo deed hy hen drinken fchenken, en zond hen te rug, met te zeggen dat zy in 't vervolg voorzigtiger zyn moeiten. O 3 op  a 14 De Nieuwe IIeisiger. Op een andere tyd kleedde hy zig als een gemeen man, en ging door een dorp van huis tot huis om herberg te verzoeken. Niemand wilde hem innemen, uitgezondert een arm man, die zyn vrouw op het uiterfte zwanger was, deze onthaalde hem zoo goed hem mogelyk was. De Vorft zeide tot hem, wanneer hy hem bedankte , dat hy hem den volgenden dag weder zoude komen bezoeken, en een peter en meter voor zyn kind mede brengen. Hy keerde in der daad met al den luifter van zynen ftaat te rug; hy maakte zynen gaftheer ryk, en gebood dat men alle de andere huizen van het dorp in brand zoude fteken, en de inwoonders in 't veld dryven, zeggende dat zy mogelyk liefdadiger zouden worden, wanneer zy ondervonden hadden wat men lyd, wanneer men geduurende een langen en kouden nagt voor de onguurheden van het weder, zonder voedzel of dekzel, blootgcftelt is. Om u alle dc wonderzinnigheden van dezen Vorft te leeren kennen , Mevrouw , of ten minftcn die genen die men hem toefchryft, zoo zie hier wat men verzekert dat hem met een bende ftruikroovers wedervoer. Hy voegde zig by hen, en ftclde hen voor om de fchatten van de Czaar te pionderen, zeggende dat hy een zeker middel wift om 'er zig meefter van te maken. Die genen die hy dit voorftel deed, gaf hem een fiag, en fcholt hem voor een  Drie en Tagtigste Brief. 215 een fchelm, om dat hy durfde denken , om een zoo goede Vorft te berooven, daar 'er zoo veel ryke Heeren waren die hem genoeg ontftalen, en van welke men een wettiger en ryker buit bekomen kon. Dit antwoord was hem zoo aangenaam, dat hy zynen hoed met die van den dief verruilden, en hem een plaats aanwees-, alwaar hy zeide dat hy met hem drinken wilde. De ftruikroover liet 'er zig in der daad vinden, en was zeer verwondert wanneer hy hem voor zynen Vorft herkenden. De Czaar maande hem tot een eerlyke levenswys aan, èn om hem in ftaat te ftcllen van hem te konnen volgen, zoo gaf hy hem een plaats onder zyn gevolg. Egter verzagte zig de woefte en wonderzinnigén aart van dezen Vorft, naar maate dat zynen ouderdom naderde. Het denkbeeld van de dood verfchrikte hem , en de wroegingen verfcheurden hem; hy begaf zig in een klooster , en na dat hy te vergeefs de ruft gezogt had die hem ontvlugte , zoo ftierf hy door 'angft en wanhoop. Hy liet twee zonen na, Theodorus en Demetrius ; de eerfte volgde hem op, en liet zig geduurende zyn korte leeftyd door Borits Gudenow, de broeder van zyn vrouw, beftuuren. Borits wierd verdagt gehouden van zyn meefter vergeven te hebben , om alleen te regeeren; en hy had reeds den jonge Demetrius, broeder van den Czaar, doen ombrengen. Deze bekwame man wift O 4 zig  2i6 De Nieuwe Reisiger. zig zoo wei in dc gunft der grooten, en van het volk, te dringen dat een ieder hem tot Vorft begeerde. Hy begaf zig in een klooster , om zyne ftaatzugt des te beter te verbergen , terwyl zyne huurlingen het volk aanftookten. Zy flaagden hier in zoo wel, dat het volk hem 'er uithaalde en tot Czaar uitriep. Hy ligte toen het masker af, en toonden zynen wreeden en woeften aart, en zond de moeder van Demetrius in ballingfchap, hy deed alle die genen omkomen of in de gevankenis werpen, die hem eenige agterdogt veroorzaakten. Geduurende dezen tyd fmede een Monnik van St. Bazilius het ontwerp om zig voor den Prins Demetrius te doen doorgaan. Ply wift zyn rol zoo wel te fpeelcn, dat hy een magtig leger op de been bragt, de krygsbenden van Borits verfloeg , de vyanden van dezen dwingeland in zyn belang overhaalden, en zig tot Opperheer van Puisland deed uitroepen. Hy riep de moeder van Demetrius uit haare ballingfchap te rug , en. overlaade haar met eerbewyzen, deze onderfteunde zyne bedriegeryen. Alles fcheen dezen gelukzoeker te begunftigen, wanneer een Rushes Heer, Zusky genaamt, ondernam om hem van den troon te ftooten ; maar dit ontwerp gelukte niet, en Zusky wierd verwezen om op een fchavot te fterven. De nieuwe Czaar bewees hem, uit ftaatkunde genade; maar deze daad van goeder-.  Drib en Tagtigste Brief. 217 dertierentheid was hem noodlottig. Zusky hervatte zyn ontwerp, de zaam gczwooine verzamelde zig weder, braken de deuren van het paleis open, maakten zig meefter van den Czaar, en deden zyn gewaande moeder bekennen dat haaren-zoon Demetrius op bevel van Borits omgebragt was. Plier op wiérd den -dwingeland van het volk verfcheurt, en Zusky wierd als Vorft bcfchouwt naauwlyks was hy van het fchavot gekomen, of hy zag zig op den troon geplaatft. Verfcheide andere gelukzoekers beproefden beurtelings om zig voor den waren Demetrius te doen doorgaan; maar een fchandelyke dood was altoos de vrugt van hunne bedriegery. Zusky zelfs zag zig van zyne onderdanen gehaat en veragt, en was genoodzaakt om in een klooster re wyken. Dc Rusfen verkozen zig een Vorft uit het geflagt van Romanow , dat zeer na aan de Czaaren verbonden was. Zy vereenigde zig alle ten voordeden van een jongeling van vyftien jaaren , Michaël genaamt. Deze jonge Vorft leefde met zyn moeder in een kloofter, in welk zy Non was. Een Bisfchop, aan welke men de gaaf van mirakelen toefchrcef, verzekerde in den Senaat, dat den Hemel zig ten voordeele van Michaël verklaarde, en dat hy, door een openbaaring, onderrigt was , dat men niets beter tot heil van den Staat konde doen,'als dezen Prins op den troon te plaatO 5 zen.  2i8 De Nieuwe Reisigeb. zen. Dit was in 't jaar 1613, het begin der -regering van het doorlugtige huis van Romanow , 't geen zedcrt dien tyd den Rusfifchc troon bezeten heeft. Michaël liet by zynen dood, de kroon aan zynen,zoon Alcxis, een der grootfte Vorften die Rusland ooit gehad heeft, en waar van men meer fpreken zoude, zoo den roem van zyne regering , in zeker voegen, door die van zynen zoon Peter den Groote niet verdooft wierd. Alcxis lokte verfcheide vreemdelingen in zyne ftaaten, befchermde de wetenfehappen, en tragte haar door weldaaden aan te moedigen. Hy befpeurde dat zyne onderdanen nieuwe wetten , andere kundigheden , andere zeden, en een nieuwe tugt noodig hadden. Maar den aart van het geweft, en de gebreken der regering verflikte deze zwakke zaaden in hunne geboorte, die naauwlyks tyd hadden om uittebotten. Alen verhaalt, ten opzigten van het huwelyk van dezen Vorft, een byzonderheid die ik niet vergeten moet. Hy beminde, zoo men zegt, een jonge dogter zeer driftig met welke hy ftond te huwen; maar zyne eerfte ftaatsdienaar, die een ander huwelykvoor den Vorft in 't oog had, kogt een flaatdame om, die de nieuwe Vorftin de kroon op moeit zetten. Deze vrouw bond haare haairen zoo ftreng te zamen, dat de jonge dogter in zwym viel, in het midden van de plegtigheid. De ftaatsdie- naar  Drie en Tagtigste Brief, 219 naar verzekerde dat Zy door dc vallende ziekte wierd aangetaft; en de vader, die haar aan 't Hof gebragt had, wierd A^an verradery befchuldigt, tot de geefeling verwezen, en naar Siberiën verbannen, Dc Czaar trouwde Maria, die de belangen van den eerften Staatsdienaar toegedaan was; en hy trouwde zelfs haare zufter. Wanneer de Vorft in 't vervolg ontdekte dat men hem bedrogen had, zoo vatte hy hier een hevig verdriet over op. Hy riep de vader te rug , ovcrlaade hem met weldaden, en gaf aan de dogter een zeer groot jaargeld. Zy bewaarde altoos de ring en neusdoek die zy van den Czaar ontvangen had, als een koftbaar pand,, en wilde nooit trouwen. Alexis bragt zyn geheele leeftyd in verdriet over, om dat by een man doorftoken had, die, wanneer hy buiten de Stad wandelde, hem driftig naderde om hem te fpreken: hy dagt dat hy hem wilde vermoorden. Men bezogt den dooden, en vond geen wapenen by hem, maar alleen een verzoekfehrift dat hy den Vorft had willen aanbieden. Hy fmeekte hier in om regt tegens een landvoogd welke hy gediend had, cn die hem drie jaaren van zyne belooning verfchuldigt was. De landvoogd wierd aan 't hof ontboden , van zyne waardigheid en goederen berooft, en met fchande verbannen. Op deze byzonderheden van den Czaar Alexis volgt dc afbeelding van dezen Vorft. „ Hf  2 3o De Nieuwe Reiniger. ,, Hy was een regtvaardig en geftreng regter, „ een verftandig wetgever , een arbeidzaam „ Koning en bafchermer der verdienften. „ Alexis moet in den rang der beroemdfte „ Vorften geplaatft wonden ; en men kan „ zeggen dat zyne regering waardig was om die van Peter de Groote voor te gaan en ,, aan te kondigen. " Ik zal, Mevrouw, van de wonderen van allerlei foort niet fpreken, die de regering van dezen laatften beroemd gemaakt hebben. Rusland kan , in den ftaat in welke het tegenswoordig is, als het werk van dezen grooten man befchouwt worden. Hy heeft zyn ryk uit de oude barbaarsheid getrokken, om het een rang onder de befchaafde ftaaten te geven, eirhy is te gelyk de wetgever en fchepper van een nieuw volk geweeft. Deze uitweiding, Mevrouw, moet u het koningryk Aftrakan niet uit het oog doen verliezen. De Doétor deed deze reis te water, met de ftroom der Wolga te volgen, en hy vond in zynen weg de fteden Tetoosk, Simbirsky , Samara , Saratof, Tzornoyar, Czaritsza, enz. Hy zal u zelfs verflag doen van het gene hy gezien heeft.. De eerfte van deze fteden legt op een berg, zy is met een houte wal omringt, en bevat niets anders als fiegte huizen en kleine kerken. Wy bezaten de nieuwsgierigheid om 'er in te gaan , om dat men ons zeide dat 'er een ftrafoeffening ge- fchie-*  Drie en Tagtigste Brief. 221 fchieden moeft, om een misdaad die men in Europa mogelyk niet ftraffen, zoude. Een zeker man had gezegt dat de Stad op zekeren dag die hy noemde geheel verbranden zoude. Het grootfte gedeelte der inwoonders flocg geen geloof aan deze prophetie; egter fprak men 'er by alle gelegenheden van. Men wilde de propheet kennen; en men bevont dat het een fchry ver was, hy zeide dat hy ze van een oud man verftaan had ; men deed deze laatfte door eenige krygsknegten zoeken, maar zy vonden hem niet. Volgens een bevelfchrift van Czaar Peter de Groote moet die genen, die een prophetie verfpreid, en 'er den auteur niet van aantoonen kan, als den uitvinder befchouwt , en in de gevankenis opgefloten worden, tot dat de tyd der prophetie vervult is. Als dan moet men de gronden onderzoeken op welke hy zyne voorzegginge geveftigt heeft, en hem na vereifch van zaaken, als een zinnelooze ftraffen, die dingen verfpreit welke hy niet weet. Na verfcheide ondervragingen , wierd dezen fchry ver van leugenen overtuigt, en tot de geesfeling verwezen , hy onderging deze ftraf op den dag van onze aankomft. Dit is de gewoone ftraf in Rusland: die genen die ze ontvangen moet, trekt zyne kleederen uit, houd zyn hembd alleen aan, gaat op den buik ter aarde leggen , en twee mannen houden hem vaft, de eene by 't hooft en de andere by de voe-  222 De Nieuwe Reisigee. voeten, terwyl hem een derde met ft okjes op de fchouderen flaat, op dezelve wys als men een tapyt uitklopt. Voormaals plaatfte men den fchuldigen op den rug van een beulsknegt, men ontblootte zyn lichaam tot aan de lendenen, men maakte zyn beenen met een touw vaft, 't geen tusfchen de beenen van die genen doorging die hem vafthielt. Deze Iaatfte hielt zyne armen vaft, die om zynen hals geflagen waren, en een ander het touw. De beul floeg hem, met een geesfel van osfe zenuwen , waar aan drie riempjes van elandsleder vaftgehegt waren, uit al zyn kragt; en iedere flag deed het bloed uitvloeijen. Dit is het geen men knout noemt. Deze ftraf is in 't minft niet fchandelyk onder de Rusfchen : men gaat zonder fchroom met die genen om die onder beuls handen geweeft zyn ; en de beul zelfs geniet alle de voorregten der andere borgeren. Zyn ftaat werd zoo min als een onteerent beroep befchouwt, dat de kooplieden zomtyds hunnen handel vcrlaaten, om de bediening van beul te aanvaarden. Geen misdadige kan in Rusland overtuigt worden zonder dat hy zulks zelfs bekend ; maar men bediend zig van verfchrikkelyke middelen, om hem de bekentenis uit den hals te wringen. Men maakt een groot ftuk gewigtaan zyne voeten vaft, bind zyne handen op den rug, en trekt hem in de lugt op; om zyne  Drie en Tagtigste Brief. 223 zyne fmerten te vermeerderen, ontfteekt men een vuur onder hem, waar van den rook hem verflikt. Wanneer hy weigert te bekennen, flaat de beul hem met een geesfei, waar van zes of zeven flagen zyn- lichaam aan ftukken reiten. Zoo hy nog niet bekend, zoo doorfteekt men zyne zyde met gloeyende yzers: men fnyd ftukken vleefch van zyn lichaam, die 'er met een gedeelte aan vaftgehegt blyven , men ftrooit hier zout in, en laat ze op klein vuur braden. Eindelyk is de laatfte trap van pyniging dat men den misdadige het hooft kaal fcheert, en 'er gefmolte loot op giet. Die genen die aan hoog verraad fchuldig zyn, worden, na wreedepynigingen,.de neus en ooren afgefneden , en zomtyds de oogen uitgeftoken en naar Siberiën gebannen. Een eerfte diefftel word met een geesfeling, het vérlies van een oor en twee jaaren gevangenis geftraft. Een tweede diefftal, word op de zelfde wys geftraft, waar by men de verbanning voegt. De valfche munters doed men het gefmolte metaal van de nagemaakte geldftukken doorzwelgen. Voormaals wierden de fchuldenaars met een ongeloofelyke ftrengheid behandelt. Zy verkregen eerft eenig uitftel; maar zy waren verpligt om zig by een geregtsdienaar te begeven, die hen bewaarde. Zoo zy op de bepaalde tyd niet voldeden , zoó wierden zy in de gevankenis gebragt, men haalde hen 'er dagelyks uit, bragt hen op de markt,  2^4 De Nieuwe Réisiges. markt, en zy wierden hier door de beul mee dunne ftokjes op de beenen geflagen; vervolgens bragt men hen weder naar de gevankenis, zoo 'er geen borg zig aanbood/die beloofde om hen den «volgenden dag te zullen vervangen, en op het zelfde uur, dagelyks dezelfde ftraf te ontvangen , tot dat zy betaald hadden: deze ftraf wierd met geftrenghcid , tegens alle foorten van lieden uitgevoert, van wat ftaat, ouderdom of fexe zy ook zyn mogtcn , 't zy inwoonders van het land of vreemdelingen, mannen, vrouwen, monniken, priefters of leeken. Het is waar, dat wanneer men eenig gefchenk aan de beul gaf, hy toeftond dat men een ftuk blek tusfchen zyn kous en het been plaatften; en eindelyk , wanneer de fchuldenaar buiten ftaat was om te betalen, zoo noodzaakte men hem om zig zelfs en zyn vrouw en kinderen aan den fchuldeisfcher te verkoopen. Simbirsky was de tweede Stad alwaar de Heer Solnick ftil hield : zy word door een kafteel befchermt, en men ziet naby haar de overblyfzelen van een legerplaats, die men zegt dat die van Tamerlan is, die hier met een zeer groot heirlegcr aankwam. Men wil dat hy zyne overwinning verder zoude hebben uitgebreid, zoo een opitand onder zyne onderdanen , hem niet genoodzaakt had om naar Buigaryën weder tc keeren. Simbirsky is een groote Stad, wier muuren van hout zyn, en I men  Drie en Tagtigste Brief. 225 men telt 'er zeven of agt kerken van fteen, drie of vier kloofters, en meer als tien duizend huizen in, die alle door Rusfen bewoond worden: de Tartaaren onthouden zig in dorpen. De Doétor kwam hier op palme-zondag aan» 'Geen der kerkfeeften word in Rusland met meer pragt en plegtigheid gevierd. Alle de ftraaten zyn gereinigt en verfiert; en men doed een pragtige ommegang. Voormaals vergezelde hem de Czaar te voet, met een mantel van goudftof bekleet , waar van de Heep door de grootfte Rusfifche Heeren gedragen wierd. Zyn geheele Hof vergezelde hem. Een amptenaar droeg de neusdoek van den Vorft op zyn arm, en dè Czaar begaf zig met zyn ftoet naar een der voornaamfte kefken. Voor dat hy hier intrad, keerde hy zig naar een foort van theater 't geen met hekkens omringt was -; hy klom hier met den Patriarch alleen op; en deze laatfte bood hem een goud kruis aan om te kusfen, en raakte hem 'er mede aan het voorhooft en aan de flapen des hoofts ; de Vorft maakte als dan een diepe buiging. Hy bleef omtrent een uur in de kerk; en wanneer hy weder naar het paleis in dezelfde order te rug keerde, zoo rufte de toom van het paard op den arm van de Czaar. Dit paard, 't geen aan de hand door eenPagic of groot Heer geleid wierd, was met een tuig van wit linnen bedekt; de Pa* VU. Deel. P triarch  eaö De Nieuwe Rei sic er. triarch zat op het zelve op de wyze der vrouwen , hy hielt een goud kruis in de hand en zegende het volk. De toom was drie ellen lang, en wierd door drie edellieden gedragen die den Czaar volgde. Een platte hoed of muts die met hermelyne vellen geboort, en pragtig met knoppen van goud en diamanten verfiert was, bedekte het hooft van den Patriarch ; en alle de geeftelyken van de Stad woonden dezen ommegang by. De Priefters die ommiddelyk op den Patriarch volgden, droegen Maria beelden die met goud, paarlen en edele gefteentens verfiert waren; de anderen droegen boeken of kruizen. De Magiitraats perzonen cn edellieden hadden takken van boomen, in plaats van palmtakken in de hand. Zomtyds zag men by diergelyke plegtigheden, de leenigftoel van den Czaar , en zyn paard en flede mede den ommegang volgen. Men voerde 'er mede een zegenboog en een appelboom in om; en terwyl de aanfchouwers nedergeknielt waren, zoo tragten eenige kinderen, die in deze machine geplaatft waren , om de vrugten van dezen èoom te plukken. De Patriarch eindigde de plegtigheid met aan den Vorft een beurs met honderd roebels aan te bieden, die deze aannam, en doorgaans gebruikte om den Kerkvoogd en zyn gevolg ter maaltyd te onthaalen. Des daags voor Paasfchen kwam de Doctor tt Sauiara aan , en bleef 'er den volgenden dag.  Drie en Tagtigste Brief. 227 dag. Verfcheide zaaken hadden zyne oplettentheid tot zig getrokken voor dat hy hier aankwam: hy was voorby een heuvel gereiffc die een bekoorlykgezigt uitlevert: men noemt hem de Maagdenberg, deze naam is hem dooide Rusfen gegeven, om dat een oude overlevering zegt, dat hier jonge dogters van een volmaakte fchoonheid, door een dwergin bewaard wierden. ffy is zeer hoog en fteil aan de zyde van de rivier, van waar hy in vcrfcheidd terrasfen onderfchciden fchynt , en het gezigt door de verfchillendheid-van zyne kleuren vermaakt. Van verre verheelt hy de ruïnen van een groot en pragtig paleis. Op ieder terras ftaat een rei denneboomen, die zoo regelmatig geplant zyn, dat men twyffelen zoude dat dit een werk der Natuur was, zoo den berg niet onnaakbaar was. Men heeft op dezelve weg een anderen heuvel die zwavelmynen bevat , de zwavel die zy uitleveren is zoo doorfchynende als amber. Men ziet 'er vier duizend werklieden in arbeiden , zoo wel Rusfen als Tartaaren , de Czaaren zenden hier opzigters en krygsknegten naar toe, om over de arbeiders een wakent oog te houden. In het midden van een zandagtige vlakte, heeft men een derde heuvel die geheel rond, en zonder boomen is, men wil, dat hier een berucht Tartaaries Vorft, Mammon genaamt, begraven legt. De Rusfen zeggen dat deze P 2 Vorft  2*8 De Nieuwe Reisicek. Vorft de Wolga langs trok, om met een magtig heir hun land te overweldigen; dat hy op deze plaats geftorven zynde, zyne krygsknegten hunne helmen en fchilden met zant opvulde, 'en hem een graf ftigte, 't geen deze berg is. Eindelyk ontdekt men op den oever een groote blinkende fteen, die meer als twintig voeten lang, en byna zoo breed is, op welke een fpottcr, want men heeft 'er in Rusland mede, deze woorden deed uithouwen : Zoo gy my opligt, zoo zal u dit groot voordeel verfchaffen. Wanneer een groot fchip door de wind genoodzaakt was om hier eenige tyd ftil te leggen, zoo arbeide al het fcheepsvolk om dezen fteen op te ligten, in hoop van hier een fchat te zullen vinden. Maar na dat zy hem met veel moeite hadden omgekeert, zoo lazen zy deze woorden, die op de andere zyde waren uitgehouwen: Wat zoekt gy? gy helt hier immers niets verborgen. De Stad Samara, die dus naar de. rivier Samar genoemt word, welke in de Wolga valt, ïs klein, en alleen met eeii gragt en païlisfaden omringt, men heeft op zekere afftanden houte toorens geplaatft die van gefchut voorzien zyn, om haar tegens de ftrooperyen der Tartaaren te beveiligen. „ Gedurende de „ tyd dat wy in deze Stad waren, zegt de „ Doótor, raakten de inwoonders in alarm, ?j' door de aannadering van een troep van drie „ dui*  Drie en Tagtigste Brief, sao „ duizend dezer barbaaren, die zig een uur „ van de Stad legerden. Ik klom op een too„ ren , van waar ik alle hunne bewegingen „ ontdekten. Vermits zy geen gefchut by „ Zig hadden , zoo durfde zy de bezetting „ niet aantaften; en deze bevond zig te zwak „ öm tegens hen uit te trekken. De Doétor was genoodzaakt om te Samara geduurende het Paafchfeeft te blyven, 'tgeen by de Rusfen een tyd van groote vreugdcbedryven is, niet alleen om de plegtigheid van dien dag; maar om dat als dan een geftrenge vaften eindigt, die zy met veel naauwgezetheid onderhouden. Men ziet in de ftraaten, geduurende deze tyd, eyeren van allerlei kleuren te koop, als roode, blaauwe, groene en gcele , de Rusfen koopen dezelve om ze elkanderen tot een gefchenk te geven. De gewoonte vordert dat men eikanderen onder het groeten omhelft, en de een zegt tegens den anderen : Chriftus is opgewektwaar op men antwoord : Ja hy is waarlyk opgewekt. Niemant, van wat ftaat, fexe, of ouderdom hy zyn mag, durft deze omhelzingen, of de eyeren weigeren die men hem aanbied. De Vorft geeft 'er zelfs aan zyne bedienden en aan de voornaamfte Heeren van zyn Hof. Hy is mede gewoon om op den Paafchdag des morgens vroeg , voor dat hy naar de kerk gaat, de gevangenhuizen te bezoeken , en aan ieder dér gevangenen een ei en een fchapenvagt uit P 3 *  %2P De Nieuwe Reisiger. te deelen, hy vermaant hen om zig te verblyden, vermits de Zaligmaker, die voor hunne zonden geftorven was, waarlyk is opgeftaan. Voormaals ging het geheele huis van den Czaar, op dien dag , de hand van den Patriarch kusfen, deze gaf drie eyeren aan de aanzienclykfte perzonen , twee aan die van minder aanzien, en een aan de geringfte. Het overige van het feeft word met drinken doorgebragt: de vrouwen en de geeftelyken zelfs, zyn niet befchroomt om in de drinkhuizen te gaan. Deze zyn indiervoegen met volk opgevult, en men drinkt 'er zoo fterk, dat men geen vier voetklappen doen kan zonder tegens een dronk menfeb te ltooten, waar mede de ftraaten geheel bezaait zyn. De dronkenfehap is zoo gemeen in Rusland, dat de vrouwen van aanzien 'er zoo wel als die van 't gemeen aan onderworpen zyn; ik fpreek van die. gene die van het Hof verwydert zyn, alwaar de zeden in dit opzigt een geheel andere keer genomen hebben. Wanneer een vrouw van aanzien na de welftand van die genen laat vraagen die by haar gegeten hebben, zoo is bet gewoóne antwoord: „ Bedank uwe meeftres „ van mynent wegen, voor het goed onthaal „ dat zy my gedaan heeft. Ik heb my zoo ,, wel by haar bevonden , dat ik niet weet op „ wat wys ik uit.haar huis.gekomen ben. " De Doctor vertrok.van Samara des daags, na het. Paafchfecft, en hy kwam vyf dagen hier • i 'na  Drie en Tagtigste Brief. 231 11a te Saratof. Hy zag, in 'tvoorby trekken, de Slangenberg, die dus door de reizigers genaamt werd, om de bogten die de rivier hier vormt. De uitfteke-nde bygeloovigheid der Rusfen, heeft hen een anderen oorfprong aan dezen naam doen geven: zy gelooven dat hy hem van een Hang ontleent, welke , naar groote verwoeftingen in de nabuurfchap te hebben aangeregt, eindelyk door een beroemde kampvegter gedood, en in drie ftukken gekapt wierd. Deze veranderde zig aanftonts in zoo veel fteenen, die men thans nog aan de voorbygangers vertoont. „ Wy roeide de rivier verder af, zegt de „ Heer Solnick : zy is zeer breed op deze ,, plaats. De velden ter wederzyden zyn by ,, uitftek vrugtbaar: het gras groeit hier zeer hoog, en is met falie en thym vermengt. „ De Stad Saratof is alleen met een gragt ,, en een wal van hout omringt, haare bezet„ ting beftaat uit Kofakken die men in ver,, fcheide regimenten verdeelt heeft. Ik trok ,, met eenige van ons gezclfchap Over dc ri„ vier, om een paardemaïkt te bczigtigen, „ die de Tartaaren van dit land op-deze plaats„ houden. Hunne tenten waren langs de ri„ vier opgeflagcn , zy hebben de gedaante ,, van een kegel. Zy beftaan uit ftaken die „ naar eikanderen gebogen zyn, over deze„ loopen dwarslatten, die vyf of zes voeten „ lang, en met pennen vaftgehegt zyn. Men P 4 w be-  £33 De Nieuwe Reisigek. „ bedekt haar met een kleed' de,  Drie en Tagtigste Brief. 233 „ de , egter zonder hegt niet fnyden kan. „ Hoe veel verfchillen deze Tartaaren van de „ Kofakken niet die deze landftreken ver„ woeften. Dit laatfte volk, 't geen uit het ,, fchuim der nabuurige volken is zamenge„ ftelt , als Tartaaren , Rusfen en Polen, „ zyn zeer roofzugtig , en zy leven alleen „ van ftrooperyen. Deze levenswys heeft „ hen tegens de zwaarfte vermoeijenisfen ver„ hard, en heeft hen byna gevoelloos voor „ de ongemakken des levens gemaakt. Wan„ neer zy gelegert zyn, zoo vormen zy ge„ woonlyk een verfchanfing van hunne kar„ ren; en zy wagten in dezen kring, die zy „ Tabor noemen , de vyand met een onge„ loofelyke kloekmoedigheid af. " Een Ruslifche dans die men onder myne vengfters begind, en waar van het gerugt my verhindert, verpligtmy, Mevrouw, om dezen brief te eindigen. De muzyk beftaat uit een luit en een fiool, die door eenige lieden > met de ftem gGaccompagneert worden. De mannen en vrouwen dansten alle op dezelve wyze, en ieder afzonderlyk, zy maken alle veel belachelyke gebaarden en bewegingen. De bewegingen van hunne handen, fchouderen en heupen, zyn fterker als die van hunne voeten , met welke zy by byna niet aijders doen als huppelen, en van hunne plaats niet wyken, de vrouwen hebben geborduurde zyde neusdoeken in de hand, die zy om haar P 5 hooft  234 De Nieuwe Reis i ge r. hooft zwaaijen, om haaren dans meer bevalligheid by te zetten. Ik ben, enz. Cafan, den 29 January 1747. Vier en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. Czaritza, en Tzornoyar, bieden niets aanmerkelyks aan de Reizigers aan. Naby de eerfte van deze fteden, is de Wolga zoo nabydeDon, anders de Tandis gcnaamt, dat Peter de Groote ondernomen heeft om een kanaal tusfchen deze twee rivieren te graven, waar door men gemeenfchap met de zwarte zee hebben kon; maar vermits de grond zeer hard is, en op zekere plaatzen meer verheventhcid als op andere heeft, zoo heeft men dit ontwerp laaten vaaren, fchoon den afftand niet meer als twaalf uuren bedraagt. Tzornoyar maakt een gedeelte van het Koningryk Aftrakan uit, over welk de Doétor ons onderhouden.zal. Men geeft den naam van Nogais , aan de Tartaaren die haar be-woonen. Zy hebben een onaangenaame gedaante; en hunne kleeding vermeerdert hunne mismaaktheid nog meer. Dezelve beftaat uit jlót :f eeia  Vier en Tagtigste Brief. 235 een kamizool van grof graauw laakcn , over welk zy een rok van zwarte fchapenvellen dragen. Des zomers keeren zy de haairzyde buitenwaarts, en des winters binncwaarts. Hunne mutzen zyn mede van fcbapevellen; en zy keeren hen mede volgens de jaargetyde om, even als hunne rokken. Grove laarzen van paarde leder, verftrekken hen tot kousfen en fchoenen. De vrouwen dragen gewoonlyk een rok van wit lynwaat, en een ronde en fpitze muts, die van dezelve ftoffe gemaakt is; in de winter dragen zy hier een fchoudermantel over. Dit volk leeft van de visyangit, jagt en vee; eenige bebouwen de aarde; want zy beginnen ecnigzints befchaaft te worden. Zy legeren zig in troepen , ieder gefiagt afzonderlyk, en op eenigen afftand van eikanderen. Hunne tenten zyn even als pappegaaiskoorjen gevormt, of als die groote korven waar van men zig in Europa bediend om het gevogelte te meften. Zy laten in den top een opening, door welke zy een ftok fteken waar aan een ftuk vilt is vaftgehegt , 't geen door de wind omdraait, en den uittogt van den rook bevordert. Zy laaten dit nedervallcn, wanneer het hout in kolen verandert is; cn in dc groote koude, omringen zy de hut met een bekleetzel, door welkers middel zy de warmte behouden, en geheele dagen met hunne vrouwen en kinderen om de haardftede doorbrengen. Men ftaat niet toe dat zy fte- den  236 De Nieüwe Reisiger. den bouwen, nog hunne woonplaats met muuren omringen. Schoon zy onderdanen van den Czaar zyn, zoo zyn zy aan geen andere verpligtingen onderworpen, als om in zyne legers ten tyden van oorlog te dienen. De regering geeft hen des winters wapenen, om zig tegens de Kalm ukken te verdedigen, 't geen hunne onverzoenbaare vyanden zyn, die hen komen berooven, wanneer de rivieren bevrozen zyn; maar men verpligt hen om deze wapenen in het begin van de lente te rug te brengen. Iedere horde heeft haar byzonder opperhooft; men heeft 'er gewoonlyk twee of drie te Aftrakan , om tot gyzelaars voor de getrouwheid van hunne landgenoten te dienen. Voor dat deze Tartaaren aan Rusland onderworpen waren, zoo deden zy belydenis van den.Mahomettaanfchen godsdienft; maar het grootfte gedeelte heeft den Griekfchen omhelft. De vrouwen houden zig onledig om kleederen te vervaardigen, die zy in de Stad verkoopen: zy fpinnen de ftoffen met een ronddrayende klos, en vervaardigen de wol zelfs tot hunne ftoffen; de brandftoffe van dit volk is niets anders als koemeft die men om de tenten verzamelt, en ten naaften by als turven vormt en droogt. De Stad Aftrakan, legt op het eiland Dogoi, 'tgeen de Wolga, naby haaren uitloop, in de Kaspifche zee vormt, en is met een muur van  • Vier en Tagtigste Briet. 237 van gebakke fteen omringt, die met fchietgaten en vierkante toorens van afftand tot afftand bezet is. De Czaar onderhoud hier een talryke bezetting en een groote trein artillefy. De ftraaten zyn fmal, en wanneer het regent, byna onbegaanbaar. Het grootfte gedeelte der huizen is van hout; maar deze Stad word van dag tot dag fchoonder. De hooftkerk, het huis van den Gouverneur en het Raadhuis zyn in 't kafteel geplaatft; en gy hebt gezien, Mevrouw, dat deze gewoonte vry algemeen in dit land in agt genomen word. Voormaals dreef men te Aftrakan een fterken koophandel ; en men ziet 'er thans nog een meenigte kooplieden uitTurkyën, Armeniën, Perliën, Tartaryën , Indien, enz. die hier fpeceryen en edele gefteentens brengen, en deze tegens pelteryen van allerlei foort ruilen. Het getal van deze vreemdelingen is zoo aanmerkelyk, dat men 'er dertig verfchillende taaien hoord fpreken. Alle deze volken hebben een gemeene karavanfera, in welke zy woonen en hunne waaren te koop Rellen. Zy is groot, wyd uitgeftrekt, en met een vierkante muur omringt die verfcheide poorten heeft. Aan de twee voornaamfte zyn wagten geplaatft; men fluit hen des avonds op een bepaalt uur. Het gebouw is in verfcheide wyken verdeelt; en ieder volk bewoont het zyne. Dat van de reizigers heeft twee verdiepingen en galleryën. Vermits Aftrakan op de grenzen van AzJ*  438 De Nieuwe Reisigek. Azia en Europa legt, zoo kan zy met {leze beide wereltdcelen koophandel dryven, dooi* de koopwaaren, die langs de Wolga aangebragt worden, over de Kaspifche zee te vervoeren. De Armeniërs dry ven 't grootfte gedeelte van den Pcrfiaanfchen handel; want de Perfianen gaan zeldzaam uit hun land. De markt van deze Stad is overvloedig van allerlei eetwaaren voorzien ; men vind hier een grooter meenigte vifch , dan op eenige andere plaats des werelts; de karpers hebben hier een ongemeene grootte; en men heeft'er die dertig ponden wegen; die genen die men in den herfft vangt, worden naar Moskou gezonden , en komen in deze Stad bevrozen aan. Dc vifch die het hoogft te Aftrakan gefchat word, is een foort van Steur; en men kan zeggen dat het de befte van geheel Rusland is. Hy is omtrent een el lang, en word zeldzaam hooger als tegens drie of vier Huivers verkogt. Men bereid hem ten naaften by gelyk de Salm. Het is van de kuit van dezen vifch dat men de kaviaar vervaardigt, die men alomme vervoert , en door de inwoonders van het Noorden met finaak gegeten word: men ftrykt hem even als boter over brood; en hy gelykt, in kleur en zelfftandighcid, naar de groene zeep. De Rusfen maken 'er meenigvuldig gebruik in de vaften van. Zie hier op wat wyze men dit  Vier en Tagtigste Brief. 239 dit foort van kaas bereid. Zoo ras men de fleuren gevangen heeft, zoo wafcht men de kuit in witte wyn, en men laat hem eenige tyd in de zon droogen. Men doet hem vervolgens in een vat dat met kleine gaatjes doorboort is: men verplet hem met de handen; en wanneer al de vogtigheid 'er uitgelekt is, zoo legt men hem met zout in kleine vaatjes. De befte kaviaar word op de Wolga naby Aftrakan gemaakt, van waaromen hem naar Portugal, Spanjen, en Italiën, over Holland en Engeland verzend. De Keizer heeft dezen handel aan zig behouden, 't geen aan den Staat aanmerkelyke fommen verfchaft. Dit gercgt, in't welk ajuin, olie, azyn en peper koomt, wekt den eetluft op; maar men moet 'er aan gewoon zyn om het te konnen eeten. Al de vifch die te Aftrakan op de markt overblyft, word op een afgezonderde plaats geworpen, om tot voedzel voor dc varkens en het gevogelte te dienen. Deze markt werd tweemaal des daags , des morgens en des avonds , gehouden. De eerfte is eigentlyk voor de Tartaaren gefchikt; fchoon de Armeniërs en Rusfen 'er mede hunne waaren op verkoopen mogen. Het is dus met de tweede niet gelegen, waar van de Tartaaren uitgefloten zyn. Het is deze laatftc zelfs niet geoorlooft om in de Stad tc flapen, zy woonen buiten de voorfteden in huizen die van aarde gemaakt zyn, die in de zon gedroogt is; maar  £40 De Nieuwe Reisiöer. zy woonen 'er zeldzaam als des winters iri; want des zomers legeren zy zig in 't open veld. Hunne vrouwen, zegt de Heer Solnick, dragen ringen door de neus, van een meer of min koftbaare ftoffe , volgens den ftaat van die genen die hen dragen. Ik verRond dat die het gevolg van eene gelofte was, die de bloedverwanten doen, wanneer zy de kinderen by hunne geboorte, aan God wyden. Zoo het dogters zyn, zoo hegt men even na dat zy geboren zyn, dezen ring door het regtcr neusgat; en zy bewaren hem tot aan haar dood. Ik heb 'er verfcheide gezien die 'er twee hadden. Een onder haar zat op een os, die zy met een touw in plaats van toom beftuurden. Een lakei volgde haar te voet, en zy was beter gekleet als een gemeene vrouw. Ik was niet minder van haare fchoonheid als van het vreemde dier aangedaan waar op zy reed. De Stadsvoogd van Aftrakan word, in het Stads beftuur, door drie Magiftraatsperzonen onderftcunt; die ieder hunne byzondere bediening hebben. De eerfte zit op het Raadhuis voor; de tweede heeft het opzigt over alles wat de herbergen en andere huizen betreft , in welke men wyn , bier en meede verkoopt; en de derde heeft het beftuur over de visferyën die ten voordeden van den Czaar gefchieden. Nahy deze Stad heeft men verfcheide wyngaarden, waar van eenige aan den Vorft, en au-  Vier en TAgtigste Brief. 24* andere aan byzondere lieden toebehooren. Dei wyn die zy voortbrengen is uitmuntend op de plaats alwaar zy ingezamelt word, maar men kan haar niet vervoeren , zonder dat zy troebel word. Men fchryft deze flegte hoedanigheid aan de falpcteragtige dcelen toe, met welke de grond vervult is; men kan dit gemakkelyk gelooven, om dat de watergoten waar mede men ze befproeit, met een zoutkorft bedekt zyn. De druiven zyn egter zeer zoet, en hebben geen de minfte rinfe fmaak. Het: is naauwlyks twee eeuwen geleden j dat deze vrugten te Aftrakan bekend zyn. De inwoonders zyn haar aan eenige Perfiaanfche Koop-1 lieden verpligt, die de eerfte planten overgebragt hebben. Zy wierden eerft door een Monnik in zyn tuin aangekweekt; maar wanneer de Czaar verftond dat zy hier flaagden , zoo beval hy hem om 'er jonge planten vari aan te kweeken; wel ras had men geen huis in de Stad of op het land, naaft welk geert Wynftök geplant was, die een overvloed van uitmuntende druiven voortbragt. De wyrt^ gaarden Vormen zig hier binnen weinig tyd; en Aftrakan is thans in ftaat, om al het omleggende land van wyn te voorzien. Czaar Peter de Groöte heeft hier mede wynftokkeh van den Rhyn en Moezel doen planten. De eilanden die door de Wolga gevormÉ worden, zyn by uitftek vrugtbaar. Men vind hier watermeloenen, die alle die genen over^- VIL Deel. Q tref-  342 De Nieuwe Reisigeh. treffen die ik elders gegeten hebbe; haare fchors is zeer fchoon groen, haar vleefch bleek rood, en haare zaden zwart. De Tartaaren brengen 'er alle weken agtien of twintig karren die 'er mede vol geladen zyn in Aften kan , en geven twee of drie meloenen voor een ftuiver. De appelen , peeren, karsfen, en abrikozen groeijen hier overvloedig, en zyn van een uitnemende hoedanigheid. De hitte en droogte van het geweft brengen hier een groote meenigte muggen voort die het geheele land bennetten ; maar een noorde wind die over de Kaspifche zee koomt, verdryft hen, en maakt deze Stad een aangenaame verblyfplaats. Deze infekten teelen in de nabinnige moerasfen voort , die door de groote meenigte riet onnaakbaar zyn. De koude is des. winters zoo groot, dat, fchoon zy niet langer als twee maanden duurd , de Wolga egter met ys bedekt word, en door fleden kan bereden worden. Gy verwagt zekerlykMevrouw, dat ik u over de Aftrakanfe fchapen onderhouden zal: eenige zyn graauw en andere zwart : men heeft 'er die gevlakt, en andere die gckroeft zyn; maar alle hebben zy een wonderbaaren luifter. De Rusfen en Perfianen bedienen 'er zig van om hunne rokken en mutzen te voederen. Die genen die men het hoogfte fchat, komen uit Bulgaryën en de nabuurige landftreken. Om hunne vagten des te fchoonder te  Vier en Tagtigste Brief. 243 . te doen zyn , zoo fnyden eenige de fchapert levendig open, en villen de lammeren voor dat zy geboren worden; andere dooden hen zoo ras zy ter werelt komen. De Tartaaren die de woeftynen naby Aftrakan bewoonen, hebben mede lammeren vellen, die zy tot de^ zelve oogmerken gebruiken; maar zy zyn zoo 1 fchoon niet als die van Bulgaryën, het haair dat hen bedekt is veel wreeder, zy hebben minder glans, en zyn zoo wel niet bereid i hierom worden zy tot een veel geringer prys verkogt. Ik heb een eenige Bulgarifche lammeren vagt, voor vyf of zes goude loüïfert zien verkoopen, waar tegens die van Aftrakan voor minder als een króón gegeven worgden. Mert verzamelt een myl beneden deze Stad een groote meenigte zout in. Men graaft hier toe groote gragten, die men met zeewater opvult; en na dat de hitte der zon het water heeft doen uitdampen, zoo vind men het zout op de grond. Men verzamelt het* en laad het in fchepen van vyf of zes honderd tonnen. Men leeft in de verhaalen van eenige reizigers, dat'er op de oevers van de Wolga, naby Aftrakan, een zonderlinge plant groeit, die door de Rusfen Tartaries lam genoemt word, omdatzy, zoo men zegt, volmaaktelyk naar dit dier gelykt. Men wil dat zy gelyk dit, pooten, ooren, nagelen en een kop heeft; dat haar alleen Q 2 hoor-  344 De Nieuwe Reisiger. hoornen ontbreken, in welkers plaats zy een bos haairen heeft; dat zy met een zagt vel bedekt is, waar van de inwoonders mutzen maken; dat haar vleefch na dat van kreeften gelykt; dat 'er zelfs bloed uit koomt; dat zy zig met de omftaande heefters voed; dat zy fterft wanneer deze verdorren; dat wanneer een wolf haar nadert, hy 'er met gretigheid op aanvalt, denkende een lam te zullen verHinden ; dat de vrugt van deze dierplant met een haairige vagt bedekt is, die men als bontwerk bereid en gebruikt. Ik vroeg aan den Doétor wat de oorfprong van alle deze verdigtzelen was, en of hy iets diergelyks in de nabuurfchap van Aftrakan gezien had? „ Ik „ weet, antwoordde hy, dat dit gevoelen, „ hoe buitenfporig het ook zyn mag, door „ eenige natuuronderzoekers is aangenomen ' „ en ik heb zelfs lieden gekent die in 't ge„ heel aan de waarheid van deze zaak niet „ twyffelden. Het is zonder twyffel onmo« gelyk, dat 'er een plant is die al het voed„ zei uit de aarde om zig tot haar trekt, en „ hier door de kruiden doet fterven die 'er in „ groeijen. Haare gedaante kan zelfs eenige „ overeenkomft met die van een lam hebben; ,, men heeft nog vreemder zaaken in de Na„ tuur. Ik beken zelfs dat ik, geduurende „ myn verblyf te Aftrakan, verfcheide tog„ ten door de omleggende ftreken gedaan „ hebbe , om deze wonderbaare heefter te „ zien,  Vier en Tagtigste Brief. 245 „ zien; maar ik vond niet anders als eenige „ drooge ftruiken, die hier en daar door het „ veld verfpreit waren, cn waar van de haair„ agtige top een bruinagtige kleur had, en „ door een enkelvoudige fteel onderfteund „ wierd. Het is waar dat 'er geen kruiden groeijen op de plaats alwaar zig de fcha„ duuwen van deze heefters zig uitfpreiden; „ maar dit is een eigenfchap die zy met an- dere planten gemeen hebben. Ik vroeg „ 'er verfcheide Tartaaren na,' maar zy dre„ ven alle den (pot met deze belachelyke ver„ tellingen. " De Heer Solnick zyne zaaken verrigt hebbende om welke hy te Aftrakan gekomen was, zoo vertrok hy van deze Stad in de Maand September, hy fcheepte zig op de Wolga in, en had zeer veel tyd noodig om haar op te vaaren. Na vyf weken allerlei ongemakken uitgeftaan te hebben, zoo bevond hy zig niet verder als Saratof; en de winter belette hem om zyne reis verder te water voort te zetten; hierom befloot hy om in deze Stad te blyven, tot dat hy over de fneeuw in een flede verder zoude konnen trekken. Den eerften November, viel 'er een zoo groote hoeveelheid dat men reets de wegen banen kon; en hy was weinig dagen hier na in ftaat om voort te konnen trekken. Geduurende een zeer koude nagt had hy de onvoorzigtigheid, van een meenigte fterken drank te drinken, ora zig te Q 5 ver*  *4<5 ft NlRVWI R E I S I G F. R, verwarmen; vervolgens viel hy zonder zig te dekken op zyn flede in'flaap. Wanneer hy aan het eerfte dorp gekomen was, zoo vond men hem verftyft en byna dood. Men dompelde hem verfcheidemaal in een beek, en wreef hem met fneeuw; vervolgens bragt men hem in een warm vertrek, hy bekwam hier weder, en was den volgenden dag in ftaat om zynen weg te vervolgen. „ Ik haal dit niet „ aan, zegt de Doctor, als alleen om u te „ onderrigten ddat de geeftige dranken het „ fchadelykfte middel zyn 't geen men tegens „ de koude gebruiken kan. Zy verwarmen, „ wel is waar, in 'teerft, maar zy veroorzaa„ ken naderhand een koude die men naauw„ lyks verdryven kan. Ik heb niets beters „ gevonden, als dat men de een of andere „ warme drank drinkt, waar in men eenige „ droppelen brandewyn mengt. De Rusfen „ die veeltyds des winters reizen , wagtcn „ zig als dan wel om veel brandewyn te drin„ ken. " Voor dat de Heer Solnick in zyne woonplaats aankwam, zoo verloor hy een van zyne reisgenoten ; dit was een Rusfies Koopman, die in een kleine Stad naby Kafan woonden, hy ftierf terwyl hy zyn vrouw en kinderen omhelsde, die hy na een afzyn van vier maanden weder zag. „ Vermits ik hem als Genees„ heer van geen nut had konnen zyn, zegt 5, de Heer Solnick , zoo wilde ik egter als vriend.  Vier en Tagtigste Brief. 247 „ vriend, zyne lykftatie bywoonen, die hier 11 volgens de gewoonte van het land gefchiej, de. " Men liet hem geduurende drie dagen in zyn bed leggen, en men handelde byna op dezelve wys met hem als of hy nog leefde : men fprak hem verfcheide maaien aan; zyne bloedverwanten vroegen hem al fchrey ende , waarom hy niet fprak ? Wat de ooi-zaak van zyn ftilzwygen was ? Waarom hy geftorven was ? Of zyn zaaken in geen goeden ftaat waren ? Of hem levensmiddelen en kleederen ontbraken? Of zyn vrouw niet deugdzaam, jong of fchoon genoeg was ? Of hy geloofde dat zyne bloedverwanten hem niet genoeg beminde ? Alle deze vragen waren met fchreeuwen, tranen en zugten gemengt; en geduurende de drie dagen die tot deze akelige en treurige plegtigheid befteed wierd, wierden dc vragen en weeklagten telkens hervat. Het lichaam wierd vervolgens gewasfen en met een ftuk lynwaat bekleet; en na dat men hem Iedere fchoenen aaj> de voeten gedaan had, zoo befloot men hem in een doodkift, de armen kruifelings over eikanderen geplaatft. Men zond aan de Priefter een gefchenk van brandewyn, meede, en andere fterke dranken , om dat hy gebeden voor de ruft van den overledenen zoude doen; en men bragt het lichaam in het graf. Op den dag der begraving, huurde men fchreifters, wier getal meer of min groot is , Q ^ VOl«  «48 De Nieuwe Reisiger. Volgens het vermogen van den dooden. Deze vrouwen gaan voor het lyk uit, en weeklagen en zugten; zy maken een verfchrikkelyk gefchreeuw en gehuil, dit gefchied op een zoo afgepafte en naauwkeurigc toon, dat zy alle te gelyk beginnen en eindigen. Dan waren het eens verwarde geluiden, dan weder hoorde men onderfcheide woorden, die de hoeda. nigheden van den dooden uitdrukten: „ Waar„ om is hy zoo fchielyk verdwenen ? Hy „ was een zoo deugdzaam man, zoo waardig „ aan zyne vrienden, nabuuren en bloedver-, „ wanten, zoo liefdadig, een zoo goed egt'„ genoot, en een zoo goeden vader. " De tranen verdubbelden als dan; en alle de ftemmen vermengden zig onder een , waar door het gerugt veel fterker als te voorcn wierd. Voor de lykftatie ging een geeftelyke, die het beeld van den heilig droeg, naar wiens naam de overledene genoemt was. Vervolgens kwam het lichaam , het geen door zes perzonen op de fchouderen gedragen wierd. Het wierd door Priefters omringt die het geItadig bewierookten, om 'er de booze geeften van te verdryven , en zy zongen gebeden waar van ik niets begrypen kon. Vervolgens kwamen de bloedverwanten en vrienden, verwardelyk onder eikanderen , ieder met een wafchkaars in de hand. Wanneer men op de begraafplaats gekomen Was, zoo plaatfte men het lichaam op de aarde;  Vier en Tagtigste Brief. 249 de; men ontdekte de kift; men hielt het beelt van den befchermheilig over den doodei>; en men hervatte de wierookingen over het lichaam , het beeld, cn de kift. 'De weduwe zat op de -baar, en liet een naar gezugt en gefchrei hooren, zy herhaalde dezelve vragen die zy reets gedaan had. Zy naderde hier op het lyk, omhelsde het, en nam 'er affcheid' van, en keerde vervolgens met dc bloedverwanten en vrienden tc rug die haar voorbeeld gevolgt hadden. Eindelyk naderde een Priefter den doode, en ftak hem een gefchrift tusfchen de vingeren , 't geen hem tot een getuigfehrift en paspoort voor het toekomende leven dienen moeft. Deze gefchriften worden meer of min duur verkogt, naar den ftaat der perzonen; en men heeft 'er altoos in voorraad gereet leggen voor die genen die deze groote reis onverwagt aannemen. Zy zyn door den Bisfchop of Priefter geteekent, en het grootfte gedeelte is in deze bewoordingen bevat. „ Wy, zoo of zoo een, erkennc cn getuige „ dat zoo een hier tegenswoordig, met ons „ als een goed en waar Grieks Chriften ge,, leeft heeft; cn fchoon hy veele zonden ' „ bedreven heeft, zoo heeft hy dezelve ge„ boet , en 'er vergiffenis van ontvangen. „ Hy heeft mede God en zyne heilige op een „ zuivere wys gediend ; hy heeft op een „ voegzame wys gevalt en gebeden, en Q j „ heeft  250 De Nieuwe Reisiger. „ heeft zig altoos zeer wel tegens my, zy. „ nen herder, gedragen; indiervoegen dat „ ik hem een volkome vergiffenis van alle „ zyne misdaden verleent heb. Wy hebben „ hem dit getuigfehrift gegeven, om het aan „ St. Pieter en aan de andere Heiligen aan te „ bieden, op dathy, door dit middel, zon„ der eenige verhindering , door de poort „ der eeuwige glorie mag ingaan. " Men is hier overtuigt, dat zonder een dier. gelyk gefchrift, geen Rusfifche ziel genade by den hemelfchen deurwagter zoude vinden, gelyk men voormaals van een ftuk gelds voorzien moeit zyn, om zyn vragt aan Charon te betalen, die alzoo inhaalent als de Rusfifche Priefter was. Na dat men »nzen Koopman dit getuigfehrift gegeven had, zoo floot men de kift weder toe; en men plaatfte hem in het graf met het aangezigt naar het Ooften gekeert, gelyk de Turken hunne dooden met het aangezigt naar Mekka begraven. Die genen die by de lykftatie tegenswoordig geweeft waren, keerde naar het fterfhuis te rug;,alwaar zy de maaltyd gereed vonden , benevens een groote voorraad van brandewyn en meede, waar mede zig de genoodigde gaften vervrofykten, en alle de treurige denkbeelden verdreven. Deze feeften worden driemaal geduurende de veertig dagen, dat de rouw in Rusland duurd, vernieuwt : men drinkt 'er ter  Vier en Tagtigste Brief. 251 ter gedagtenïs van den overledenen; en men verzuimt nooit om zig ter zyner eeren dronken te drinkeni Men heeft geen lieden die eenigfints vermogent zyn, of zy doen op hun graf een kleine hut bouwen , die omtrent een of twee menfehen bevatten kan. ' Een Priefter of een Monnik neemt hier op den dag der begraving zyn intrek in , zy blyven 'er zes wéken, om des avonds en des morgens, een zeker getal gebeden op te zeggen , die zy zorgvuldig van tyd tot tyd met eenige groote glazen brandewyn bevogtigen, waar aan men hen nooit gebrek laat ïyden. Op de verjaardag van de dood van den overledene , begeven zig de bloedverwanten, vrienden , en vooral de vrouwen naar het kerkhof; en zy fpreiden over 't graf van den overledenen neusdoeken of fervetten uit, waar op zy gebraden vifch, koeken, geverfde eyeren, enz. plaatzen. Eenige ftaan over. einde, andere leggen nedergeknielt, en alle Horten zy tranen, en betoonen hunne droefheid door een luid gefchreeuw. Een gehuurde Priefter, van zyne klerken gevolgt, wandelt met een wierookvat in de hand; en ge. duurende deze tyd, noemen hem de vrouwen die eenen welke zy aan zyne voorbidding aanbevelen, zy trekken hem by de flippen van den rok om de voorkeur te hebben. Hy kwyt zig zeer flegt van dezen pligt, en flaat er dikwyls zoo weinig aandagt op, dat hy nog te  25* De Nieuwe Reisiger. te rykelyk betaald is door het kleine ftukje koper dat men hem geeft, zonder de geregten mede te rekenen die op 't graf van den dooden geoffert zyn , en die zyne klerken voor hem zeer zorgvuldig by een verzamelen. Men deelt op dezen dag veel aalmoesfen uit* die de Rusfen als een verzoening van hunne onregtvaardigheden befchouwen. Na dat de Doctor de laatfte pligten aan zynen vriend bewezen had, zoo vertrok hy naar Kafan, waar van hy niet ver verwydert was: „ Ik vond hier, zegthy, by myn aankomft, „ de Kapitein Spankberg, die ik te Tobols„ koi gekend had , en die op order van de „ Regering een reis naar Kamfchatka gedaan „ had. Hy keerde naar, Moskou weder, en » hielt zig maar eenige dagen in deze Stad" j, op, geduurende welke ik tyd had om het „ verhaal van zyne reis uit te fchry ven. Zie, „ voegde 'er de Heer Solnick by, of zy met „ dat genen overeenftemt, dat ik u voor„ maals van dit land gezegt hebbe: het kan „ bezwaariyk anders zyn , of gy moet 'er „ eenige byzonderheden in vinden, waar van » gy niet onderregt zyt. " In der daad, Mevrouw, fchoon het grootfte gedeelte van dit verhaal overeenkoomt met het geen ik u voormaals van Kamfchatka gezegt hebbe, zoo zie hier nog eenige byzonderheden waar van men my niet onderrigt had. Wan-  Vier en Tagtigste Briee. 253 • Wanneer een jongeling trouwen wil, zoo veftigt hy zyn oogen op een jonge dogter uit een nabuurig dorp ; want hy verkieft zeldzaam een vrouw uit het zyne. Wanneer hy 'er een gevonden heeft die naar zyne begeerte is, zoo gaat hy de bloedverwanten van de jonge dogter fpreken, en verzoekt hen om de vryheid van hen eenige tyd te mogen dienen. Deze dienftbaarheid, die zomtyds verfcheide jaaren duurd, gefchiet met een uitftekenden yver , naauwkeurigheid en gedweeheid ; en wanneer de tyd vervult is , zoo vraagt hy, gelyk Jacob, aan zyn meefter om het loon van zyne dienftbaarheid. Zoo hy het geluk heeft van hen te behaagen , zoo ftaan zy hem de jonge dogter toe; maar zoo zy onvergenoegt zyn, zoo geven zy hem eene andere belooning, en hy is genoodzaakt om op ftaande voet te vertrekken. Zoo hy de vryheid verwerft om zyne meestres tot zig te nemen, zoo moet hy het oogenblik befpieden wanneer zy alleen , of ten minften weinig vergezelt is; want alle de vrouwen en dogters van het dorp moeten haar tegens de ondernemingen van haaren minnaar befcherfflen. Behalven deze oppasfters, is zy met twee of drie naauwe rokken bekleet, en met zwagtels omwonden , die haar zoo fterk knellen , dat zy de gedaante van een mumie heeft. Zoo hy zoo gelukkig is om haar alleen of van weinig vrouwen verge-  *54 De Nieuwe R e i s i g e ft. gezelt te vinden, zoo grypt hy haar aan, en tragt de banden te verbreken met welke zy omwonden is, en haare rokken te verfcheuren; want het wezentlyke Van de zaak beftaat hier in, dat hy haar van haare kleederen berooft. Gybegrypt ligtelyk, Mevrouw, hoe moeyelyk dit is, niet door de wederftand der jonge dogteren, maar door die van de vrouwen die haar bewaaken. Deze vallen op den minnaar aan , trekken hem by de haairen, krabben hem in het aangezigt, verminken hem, en overladen hem met vuiftflagen, om hem los te doen laaten. Zoo hy , ondanks haare pogingen, hier in flaagt, zoo moet hy aanftonts de vlugt nemen, zoo ras hy zyn toekomende vrouw van haare banden ontflagen heeft. Deze roept hem als dan met een tedere en verliefde ftem te rug; en het huwe* lyk is voltrokken; maar het is zeldzaam, zoo hygeen geheime verftandhouding met de jonge dogter heeft, dat hy hier in flaagt voor een jaar geftreden te hebben; en iedere maal dat hy genoodzaakt is om voor de oppafters te zvvigten , zoo heeft hy een geruime tyd noodig om zyn wonden te doen genezen. Men heeft 'er gezien, die, na dat zy zeven jaaren hier in volhard hadden, genoodzaakt waren om van het voorwerp van hunne liefde af te zien, met het overige van hun leven verminkt en met fchanden door te brengen. Na  Vier en Tagtigste Brief. 355 Na dat de minnaar over zyn meeftres gezegenpraalt heeft, zoo brengt hy haar naar zyn dorp. Ten einde, van eenige dagen, gaan zy een plegtig bezoek by de bloedverwanten van de jonge vrouw afleggen. De man en vrouw, en hunne vrienden zitten in kanoes; alle de vrouwen komen in kleine barken aan, die door naakte mannen beftuurt worden, die haar met latten voortftooten. Wanneer zy omtrent honderd fchreden van het dorp zyn, zoo beginnen zy alle te zingen 5 vervolgens doen zy met vlokken werk, die aan lange Hokken gehegt zyn, bezweringen. Zy bemorfen een gedroogde vifchkop met een verw, en zy laten hem door een oude vrouw bewaaren. Zy trekken de jonge vrouw een tabbert van fchapenvagten aan , en omhangen haar met vier afgodsbeelden , die haar byna beletten om zig te bewegen. , Als dan keeren zy hunne kanoes om, en naderen het dorp voor de tweede maal. Zv worden door een jongeling ontvangen, die de jonge vrouw by de hand neemt, en haar van alle de vrouwen gevolgt in het dorp geleit. Wanneer zy voor de hut van haaren vader gekomen is, zoo flmgert men een lang ftuk leder om haar lichaam, en zy treed 'er dus in, van het oude wyf voorgegaan, die op een ftaatige wys de geheimzinnige drooge vifchkop draagt. Deze kop word op de laatfte trede van den trap geplaatft; en door de jonggetrouwde, en alle die hen vol-  9«ö De Nieuwe R e i s i g e rt. volgen , met voeten getreden, en vervolgens in 't vuur geworpen. Op dit oogenblik ontdoen de geburen.de jonge vrouw van haare onnoodige fieraden, die haar tot een laft verftrekken , en nemen alle hun plaats, uitgezonden de jonge man, die onledig is om een goed vuur aan te Reken en het gezelfchap te dienen. Het feeft duurd zomtyds Verfcheide dagen; en wanneer een ieder vertrokken is, zoo blyven de jonggetrouwde nog eenigen tyd, en arbeiden ten voordeden van den vader. Deze deeld aan Zyne vrienderi dé kleederen uit, die zyn dogter na de offerhande van de vifchkop afgelegt'heeft; én die genen die ze ontvangen, zyn hier voor verpligt om hem een gefchenk tc geven. Deze plegtigheden worden alleen by de huwelyken der jonge dogters in agt genomen; wat de weduwen betreft, het is genoeg dat zy met die genen overeenftemmen die haar ten huwelyk vragen; maar zy konnen niet hertrouwen voor dat zy haare uien geboc: hebben; deze boetingbeftaat hier in, zoo men zegt, dat zy den eerften emdeling flapen, -maar dit word oriteerende zaak voor den man befchouwrt, en veroorzaakt dat de huwelyken der weduwen zeer zeldzaam zyn. Gy kend tegenwoordig , Mevrouw , drie voornaame Gbuvernementen of Landfehappen Van het Rusfifche Keizerryk, namentlyk Sr- be*  Vier en Tagtigste Briet. *$? benen, en de Koningryken Kafan en Aftra» kan Ik heb reet* fchikkingen gemaakt om my naar Moskou te begeven, met de Wolga op te vaaren ; deze lange togt zal u andere voorwerpen aanbieden die uwe nieuwsgierigheid waardig zyn; maar voor myn vertrek, zal ik u over eenige wetten onderhouden, die ten opzigten van de huwelyken der Rusfen gemaakt zyn. ' Wanneer een vrouw befchuldigt word dat zy haaren man ontrouw is geweeft , en het ovcrfpel bewezen word, zoo kan de man haaide kruin laaten fcheeren en in een kloofter orfluiten. Voormaals had men mannen die zig van dit voorwendzel bedienden om zig van hunne vrouwen te ontflaan. Zy kogtcn valfehe getuigen om, op welkers getuigenis de vrouw onverhoort veroordeelt wierd. Men bracrt haar naar een kloofter om haare dagen te eindigen , ten minften zoo het den man niet behaagde om haar te rug te nemen. My kon zelfs een andere trouwen; en zoo hy zoo ongelukkig was om deze trouweloosheid te onderneemen (want dit is 'er een, wat men ook zeggen mag, en hoe algemeen zy ook is,) by is egter niet verpligt, gelyk in t overige van Europa, of om zonder vrouw te leven, of om de zyne met zyne vrienden gemeen te hebben. Zoo de man in overfpel betrapt word, zoo is hy vry, met eenige geeslelüagen, en eenige dagen gevankems en vaiten. Vil Ded. R Voor  35§ De Nieuwe R e i s i c e r. Voor het overige, om deze misdaad te bewyzen, is het niet genoeg dat men met de vrouw van een ander te doen heeft gehad; 'er word vereifcht dat de minnaar haar eenige tyd in zyn huis gehouden heeft: dit is een vrugt waar van het plukken niet verboden is, mits men den boom op zyn plaats laate; een geregt dat men fmaken mag, mits men de fchotel' niet weg neemt. De veehvyvery is onder de Rusfen verboden; maar zy hebben, gelyk wy, een ander foort van veelwyvery, die het Chriftendom niet vernietigt heeft, en die de ftaatkunde in de groote fteden duld, om de liefdons dief. Rallen te beletten, om tot een bolwerk tegens het overfpel te zyn, en om de geftrengheden van den ongehuvvden ftaat te verzakten, enz. Voor de regering van Peter de Groote, was het de vrouwen niet geoorlooft om zig in bet gezelfchap der manhen te laaten vinden, wanneer zy eikanderen onthaalde. Deze verftandigc Vorft heeft deze gewoonte veranderd, hy heeft geboden dat zy by alle vermakelykhedcn zouden genoodigt worden; dat de huwelyken met toeftemming der jonge lieden zouden gefchieden, en dat zy eikanderen te vooren moeften leeren kennen; in plaats dat men voorheen, niet toeftond dat zy eikanderen fpraken ; de bloedverwanten floten de huwelyken ; en de jonge lieden, zagen eikanderen  Vier en Tagtigste Brief. 250 ren ten vroegften, des daags voor de bruiloft; De vrienden van den bruidegom begaven zig by de vader van de jonge dogter, deze was Van haare vriendinnen vergezelt. i Na eert kleine begroeting, bood de verloofde een glas brandewyn aan haaren minnaar aan , en dit was een bewys dat haare keus op hem gevallen was. Van dit oogenblik af, tot dat vari dc trouwplegtigheid, was het uitdrukkelyk verboden eikanderen te zien. Weinig tyd voor den bruiloftsdag, huurde men twee vrouwen , die even zoo veel als' twee opzigteresfen waren, cn 'er het beftuur over hebben moeiten , de een van de zyde van den bruidegom, en de andere van die Vari de bruid. De laatfte moeft zig by de bruid laaten vinden, om 'cr het bruiloftsbed gereed te maken. Voormaals wierd het bed op fchc= ven van rogge of tarw gefpreid, om welke mentonnen met tarw, haver en garft plaatften , om de vrugtbaarheid en overvloed te beteekenen. Op den dag der bruiloft, begaf zig den bruidegom, van een Priefter te paard voorgereden, en van zyne bloedverwanten en vrienden vergezelt , tegens den avond naar zyne bruid; na de eerfte pligtplegingen, plaatfte men zig aan een tafel, aan welkers oppergedeelte me,n een plaats voor hem open liet. Terwyl hy met de vader en moeder van de bruid fprak, maakte zig een jongeling fneeftef van deze plaats, en verliet dezelve niet dan R & voor  aöo De Nieuwe Reisigee. voor groote gefchenken. Geduurende deze tyd bragt men de bruid binnen, die wel verfiert, maar egter met een fluyer bedekt was; twee personen hielden tusfchen haar en haal ren bruidegom, een gordyn van taf, om te beletten dat zy eikanderen zien zouden. Als dan beyverden zig de twee opzigteresfen, die de Rusfen Suacha noemen, om het jonge paar te verfieren, terwyl andere vrouwen de onzedigfte gezangen zingen. De fpeelgenooten der bruid beftrooide de bruiloftsgaften met hop; en die van den bruidegom boden hem brood, wyn, koeken, enz. aan. Men begaf zig vervolgens naar de kerk, alwaar de Priefter het huwelyk inzegende. Hy hielt hen de beelden van hunne befchermbei. h'gen boven het hooft; vervolgens nam hy de regterhand van den eenen en de linkerhand van de andere, en vroeg hen driemaalen agter een, of zy goedwillig toeftemden om met eikanderen te trouwen? Na dat zy ja geantwoord hadden, zoo namen alle die tot het «&zelfchap behoorden eikanderen by de hand, en eegonren te danfen terwyj de Priefter pen plalm zong. Hy zette vervolgens een bloemkrans op het hooft der nieuw getrouwden zoo het een vryfter en vryer was, oo de fchoul der, zoo zy een van beide te voeren gehuwt waren geweeft. Wanneer hy eindelyk deze woorden gezegt had: Groeit en vermenigvuldigt, zoo ontftaken &Uè de LMöftsgaftta wafchlig- ten;  Vier en Tagtigste Rrief. z6r ten 'y cn een hunner, bood de Priefter een glas brandewyn-aan. Deze dronk het uit, en de jong getrouwden deden zulks mede ; zy ledigden ieder drie glazen, .wierpen dezelve aan ftukken, en vertrapten hen met voeten, onder het ifltfpreken van verfchrikkelyke vervloekingen tegens die genen die ooit tragten . zouden om oneenigheden tusfchen hen te verwekken , ter zeiver tyd ftrooiden de vrouwen hen met vlas en hennipzaaJ ; en trokken de bruid vervolgens by haaren rok, even als wilde zy haar aan haaren bruidegom ontvoeren ; maar deze hield hem zoo vaft, dat haare pogingen vrugteloos waren. Wanneer men in huis te rug gekomen was , zoo plaatfte men zig aan tafel; en eenige vrouwen bragten de bruid in haare kamer ;• en vervolgens kwam men den bruidegom haaien, men diende hen beide een gebrade vogel voor, die de bruidegom van een trok, hy wierp het ftuk dat hem in de hand bleef over zyn fchouder, en at het overige op. Een ieder week hier op weg; en de jong getrouwde gingen rrttar bed. Een oude dienftbode hield fchildwagt voor de kamer, hy naderde van tyd tot tyd aan de deur om naar den uitflag van de huwelykspligt te vernemen. Op het goede berigt van dén man blies men op trompetten, cn men maakte een bad voor de jong getrouwde gereed. Een godsdienftige Rufch zal nooit een R 3 vrouw  *6a De Nieuwe Reisiger. vrouw naderen , zonder te vooren met een gordyn of fluyer, alle de beelden te bedekken die in de kamer zyn; zoo hy een kruis of eenige heilige overblyfzelen by zig heeft, zoo zal hy dezelve zorgvuldig ter zyde leggen, om ze door een daad van dezen aart niet*te beimetten. De allergodsdienfiigfte komen op deze dagen in de kerk niet; en de vallen doed by . hen alle de huwelykspligten.ftil ftaan. _ Is het waar dat de Rusfinnen flagen voor liefkozingen houden, en niet geloven dat zy bemint worden, dan wanneer haare mannen haar dagelyks flaan? Het volgende geval bewyft dat deze wyze van denken zoo algemeen niet is als men zegt. Wanneer een oude Czaar hevig door de jigt gekwelt wierd, zoo deed hy groote- vergeldingen beloven aan die genen die een hulpmiddel konde aanwyzcn om hem verligting te verfchaffen. Een vrouw die door de kwaade behandelingen vergramt was die zy van haaren man ontving, verklaarde dat haar man een byzonder geneesmiddel bezat, 't geen den Vorft onfeilbaar genezen zou Je; maar dat den haat die hy de Czaar toedroeg, de oorzaak was waarom hy zulks niet openbaarde. De Czaar liet dezen man aan, ftonts by zig komen , hy ftond zeer verzet wanneer men hem naar zyn geheim vroeg. Schoon hy de fterkftc betuiging deed dat men. he-, voor een verkeerde nam ; dat hy niet wdft wat men zeggen wilde, en dat hy nooit een  Vier en Tagtigste Brief. 263 een geneesmiddel bezeten had. Men nam wel ras zynen toevlugt tot het hulpmiddel van Molière; en dezen armen man kreeg wel ras meer geesfelflagen, als hy ooit aan zyn vrouw gegeven had. Iedere dag onthaalde men hom opditgeregt, met belofte van een diergelyk onthaal, tot dat hy tot reden zoude gebragt zyn. Eindelyk zeide hy, door wanhoop gedreven , dat hy wezentlyk een geneesmiddel bezat, maar om dat hy het niet zeker genoeg oordeelde, hy het niet had durven voorftellen. Hy verzogt eenige dagen uitftel, geduurende welke hy allerlei kruiden deed komen, waar van hy een bad voor den Czaar gereedmaakte. Het zy dat de kwaal aan het verminderen was, of dat 'er onder deze groote menigte planten , zig eenige bevonden wier kragten de kwaal deden verminderen , de Vorft vond 'er egter verligting door. Men befchouwde toen de eerfte weigering van dezen man, als een uitwerkzel van zyne boosaardigheid, en zyne minagting voor den Vorft; en om hem hier voor te ftraffen geesfelde men hem nog geftrenger als de eerfte dagen. Vervolgens gaf men hem een gefchenk in evenredigheid van den dienft die hy gedaan had; maar men verbood hem zeer ftrengelyk om eenig misnoegen tegens zyn vrouw te toonen. Hy bevoordeelde zig van de ftraf en de vermaning , en leefde, vervolgens, met zyn vrouw, in een volmaakte eendragt. R 4 ^  *64 De Nieuwe Reisigeu. Dit geval vertelde men in Rusland, meer als twintig jaaren voor dat Molière zyn blyfpel den Dottor tegens dank heeft uitgegeven. Ik denk egter niet dat deze hiftorie hem het onderwerp van zyn ftuk verfchaft heeft; het is natuurlyk te denken, dat hy het uit de oude franfche rymen heeft getrokken, die on. der den naam van Fabliaux bekend zyn. Het geheugt my dat ik in myne jeugd, een oud handfchrift van de dertiende eeuw gelezen heb, in welk men de vertelling vind die Molière nagevolgt heeft. Zy is Vilain Mire getitelt, 'tgeen in de oude franfche taal, Land Dottor betekent. De fchryver verhaalt „ dat „ een ryke maar gierige landman, die door „ zyn vrienden geperft wierd om te trou„ wen , eindelyk befloot om de dogter van „ een armen edelman ten huwelyk té nemen. „ Vervolgens vrezende dat zy, terwyl hy in ,, 'tveld was, zig met andere minnaars ver„ maaken mogt, zoo bedagt hy een zonder„ ling middel, om zig van haare getrouw„ heid te verzekeren. Dit beftond hier in, „ om haar des morgens luffcig af te kloppen, ,, ten einde zy het overige van den dag lchrei„ jende doorbrengende, niemand vinden zou, „ die in haare droefheid, tot haar van liefde „ zou durven fpreken , en haar van haaren „ pligt aftrekken. Des avonds, uit het veld te rug keerende, zou hy haar om vergiffe» «is vragen, en haar liefkozen om haar dé „ kwaade  ■Vier en Tagtigste Brief. 265 v kwaade behandeling van 's morgens te doen „ vergeten; en zyn voornemen was dit alle „ dagen te herhaalen. „ Den eerften dag , ging het gelyk hy „ voorzien had; daar den volgenden morgen „ het zelve fpel herhaalt hebbende , zoo zei„ de zyn vrouw in haare fmerte by zig zelfs: myn man moet nooit afgeroft geweeft zyn; „ want zoo hy wift welke fmarten de flagen „ veroorzaakten, zoo zoude hy my 'er zoo „ veel niet gegeven hebben. Tervvyl zy zig „ op deze wyze beklaagden, zoo zag zy twee „ poftboden van het Hof komen , deze be„ groeten haar, en verzogte om eenige fpy„ zen, die zy hen met vermaak gaf. Deze „ verhaalde haar, dat de dogter van den Ko„ ning ziek was door een visgraat die haar in „ de keel was blyven zitten, en dat zy een „ Geneesheer gingen zoeken. Gy weet, ?, Mevrouw , het overige van de hiftorie. „ De landman betuigde dat hy niets van da „ geneeskonft verftond ; men gaf hem ftok„ flagen. Hy bekende dathy zig vergift had; „ men bragt hem by den Koning; hy bc„ dagt een middel om de Princes te doen „ lachen, om dat de geweldige pogingen die „ zy al lachende doen zoude , de graad los „ zoude maken. Dit middel gelukte hem, en 11 verwierf hem de roem van een zeer groot „ Geneesheer. Ik hoop, Mevrouw, dat gy my deze aan-, R 5 haa-  266 De Nieuwe Reisiger. haaling en uitweiding vergeven zult. Ik keer tot de Rusfifche vrouwen weder. Zoo 'er weinig in de werelt zyn die meer door haare mannen mishandelt worden, zoo is het dat 'er in der daad weinig zyn die het meer verdienen. Zy drinken zig dronken, zy overtreden ligtelyk de egtelyke trouw, zy zyn lui en wraakzugtig, en, in'talgemeen, bezitten zy weinig deugd, dan wanneer zy wel geflagcn worden. Het is waar dat de mannen, in dit opzigt, de paaien der gematigtheid te buiten gaan. Men verhaalde my laatft, dat een Koopman van Moskou, zyn vrouw, na dat hy haar op een wreede wys gegeesfelt had, haar met een hemd'tgeen in brandewyn nat gemaakt was , op een verfchrikkelyke wys brande, en dat het geregt hier nooit eenige naarvorfingen naar deed, om dat, volgens de oude Rusfifche wetten, de dood van een vrouw, wanneer zy het gevolg van de kaftyding van haaren man is , voor geen misdaad gehouden word. De geesfel is de gewoone ftraf van de dronkenfehap; deze ftraf is, zoo men zegt, door de wet geoorlooft, en door de gewoonte in gebruik gebragt. Men wil zelfs, dat by de trouwplegtigheid, de vader van de bruid haar met een fluj~er bedekt in het midden van de vergadering leid ; en dat hy haar, zoo ras het jawoord uitgefproken is, eenige flagen met een geesfel geeft, en tot haar zegt. „ Zie daar myn dogter, de laat- „ fte  Vier en Tagtigste Brief. 267 fte flagen die gy van my ontvangen zult, * Tot nu toe hebt gy onder myne gehoor. " zaamheid geftaan; maar voortaan zult gy, zoo gy uwen man niet onderdanig zyt, \\ door hem in myne plaats geftraft worden. " Hy geeft vervolgens deze geesfel aan zyn fehoonzoon over; deze. weigert hem aan te nemen, ais een nutteloze zaak zynde, en dj? hy nooit nodig zal hebben; maar de vader die den aart der vrouwen, en dc nuttigheid van deze ftrafoeiTeningc.n kênd, volhard om hem dezelve tc doen aannemen. Als dan gefcmed 'er een twecftryd van Rusfifche befchaaitheid; en dc bruidegom neemt dezelve eindelyk aan, en ondervind wel .ras de' nuttigheid van een dicrgelyk huisfieraad. Men heeft mannen gezien die hunne vrouwen by de'haairen aan een paal vaftmaakten, en haar byna dood gecsfelde. Hierom, wan. neer een vader zyne dogter bemind, zoo doed hy zyn fehoonzoon in het huwelyks verdrag beloven, dat hy'zig verpligt om zyn vrouw wel tc behandelen, haar van goed voedzel te. verzorgen , en haar nooit te gecsfelcn of te flaan. Vermits de vrouwen van een zeker aanzien aan dezelve gebreken als die van het gemeene volk niet onderhevig zyn, zoo ontüaat men haar van deze vernederende pleg. tigheid. , . . Voormaals had 'er nog een andere niet minder belachelyke gewoonte plaats,  a68 De Nieuwe Reisiger. egter bewyft hoe fterk men overtuigt was dat de Rusfifche vrouwen noodig hadden om geflagen te worden. Op den bruiloftsdag, plaatRe de man, in een van zyn laarzen een ring, cn in den anderen een geesfel. De jonge vrouw ontfchoeide hem volgens gewoonte; zoo het gebeurde dat zy met de laars begon waar in de ring was, zoo bewaarde zy hem als een blyk van hun wederzyds geluk. Maar zoo zy in tegendeel met die genen begon waar in de geesfel verborgen was, zoo gaf haar man haar'er een fiag mede, om haar voor dit vergryp te ftraffen ; en deze eerfte ftraf wierd als een teeken van de verdrietelykheden befchouwt die zy in haar huwelyk ondergaan zoude. Men heeft reden om te vermoeden, dat een wellevent en zagtaardig man , zyn vrouw, door het een of ander teeken, aanwees welke laars zy het eerfte moeft uittrekken. Wanneer deze plcgtigheid gecindigt was, zoo floot men hen geduurende twee uuren in een kamer op ; vervolgens kwam een vertrouwde vrindin , die de bruid altoos vergezelt had, in haar lynwaat, de bewyzen van haaren maagdom zoeken , -en wanneer zy ze meende gevonden te hebben, zoo haafte zy zig om hier van aan de bloedverwanten berigt te geven ; waar op de jonge vrouw haare moeder om de huwelyksgift kwam vragen. Het grootfte gedeelte van deze belachelyke gewoontens, en byzonder die van de geesfel, zyn  Vyf en Tagtigste Brief. a6g zyn in Rusland afgefchaft: de vreemdelinge» hebben hier toe niet weinig medegewerkt: zy hebben de Rusfen doen begrypen , hoe b.elachelyk het is dat men een vrouw uittrouwt met de geesfel in de hand, en haar uit het huis van haar vader na dat van haaren man geleid , even als men een paard van de eene Ral naar de andere brengt. Ik ben, enz. Cafan, den 17 February 1747. Vyf en Tagtigste Brief. Fe? volg van Rusland. Ik ben thans te Moskou aangekomen, Mevrouw; en ik haaft my om u het verhaal van myn reis toe te zenden, lk fcheepte my te Kafan in; de eerfte plaats aan welke wy ftil hielden, in het opvaarcn der Wolga, was de Stad Swyaftky, die niets aanmerkelyks bevat. De Doétor had my een brief aan een van zyne vrienden mede gegeven , die hier woond, en wiens vruuw van een zoon bevallen was, even voor dat ik aankwam. Ik woonde dus de doopplegtigheid by, zoo als ik uit het fchip trad; want het is hier de gewoonte dat men alle die genen soodigt die men eer be-  270 De Nieuwe R e i s i o e r. bewyzen wil. Op het oogenblik der geboorte , doed men een Priefter komen om het kind, en alle die 'er tegenswoordig zyn te zuiveren. Vervolgens begaf men zig naar de kerk, alwaar de gevadcrs aan de Priefter verfcheide waskaarfen gaven, die hy ontftak en om de doopvond plaatften, in welke het kind ingedompelt moeft worden. Hy wierookte de gevaders, zegende het water, ging driemaal met hen om de doopvond, en vroeg of het kind de duivel , zyn engelen en werken verzaakten ? Op iedere vraag antwoordde de gevaders Ja, en fpogen op de aarde, om aan te duiden dat zy den geeft der duifternisfen vervloekten. De bezweering volgde hier op: men verrigte dezelve buiten de kerk, uit vrees dat de duivel, wanneer hy uit het lichaam van hef kind uitging, haar ontheiligen zoude. Wanneer men gilte dat hy zyn fchuilhoek verlaten had, zoo fneed de Priefter het hair des kinds kruiswys, en de doop gefchiede door een drievoudige indompeling, die van dezelve woorden vergezelt was , waar van men zig gewoonlyk by den doop bediend. Men beklceden den nieuwe Chriften met eert wit hemd ; en zeide tot hem: ,, Gy zyt tej, genswoordig zoo zuiver als dit lynwaat, en „ van de erfzonden gereinigt. " Men hing hem een klein kruis om den hals, 't geen een teeken van den doop is; hy moet dit zyn geheele leeftyd dragen, en het by zyn overly- den  Vyf bs Tagtigste Brie?, ift den nog hebben, anderfints zoude hy van de begravenis verfteken zyn. Men voegt hier het afbeeltzel van den heilige by, die men hem tot een befchermheilig geeft, en beveelt aan de gevaders om dit beelt te bewaaren, en aan het kind een byzonderen eerbiet voor die genen in te boezemen die het verheelt. Het is deze die de Rusfen aanbidden om alle hunne ondernemingen te doen flagen. "Wanneer den doop geëindigt was, zookufte de Priefter het kind, en de gevaders, maakte een kruis aan de deur der kerk, en floeg driemaal met een hamer, in diervoegen dat die genen die by de plegtigheid tegenswoordig geweeft waren, 'er het geluid van hoorden; dit word door eenige, als een wezentlyke vereifchte van het Sacrement befchouwt. Men gelooft in dit land , dat het water van de doopvond , met de erfzonden van die genen beladen is ; hierom verandert men het water zoo dikwyls als men doopt. De volwasfe perzonen die den Rusfifchert godsdienft omhelzen, worden in een rivier of beek gedoopt; men dompelt 'er hen driemaal in; en zoo het in de winter is zoo maakt men hiertoe een opening in het ys. Die genen die zoo fterk niet zyn, dat zy deze ruwe wyze van doopen wederftaan konnen, ftort men driemaal een vat met water op het hooft uit. Een ieder die openbaar belydenis van den Rusfifchen godsdienft doen wil, moet zynen eer-  272 De Nieuwe ReisïöeE. eerften doop verzaken, als mede zyn vader en moeder, en driemaal over zyn fchoudera fpuwen, onder het uitfpreken van deze woorden: „ Vervloekt zyn myne bloedverwanten „ die my in het geloof opgevoet hebben 5, 'tgeen ik verlaat; ik fpuw op hen. " In Rusland is, gelyk in de Roomsgezinde Janden, het huwelyk van de gevaders met de dogters verboden op welke zy deze betrekking hebben. Men heeft plaatzen in dit ryk, alwaar men de vrouwen zoo hoog niet fchat, om haar by godsdienftige plegtigheden toe te laaten, en alwaar men bygevolg geen meters kent; men verhoet dit door twee gevaders; maar men geeft nooit meer als een naam aan het kind. Die genen die het eerfte kind voor den donp gehouden hebben, zyn vcrpligt om dit mede alle de volgende te doen. Deze gewoontens eindigen , gelyk alle de anderen , met fterk te drinken: men gaat zig dronken drinken wanneer men uit de kerk koomt; en de Priefter geeft hier het eerfte voorbeeld van. Met geftadig de Wolga op te vaaren, kwamen wy te Suback-Zar, men roemt de valken van deze Stad zeer hoog. Zy zyn, zoo men zegt, de grootfte, fchoonfte en fterkfte der werelt. De Turken en Perfianen fchatten hen zeer hoog, en betaalen hen tot een hooge prys. De Rusfen haaien hen zeldzaam uit dc neften; zy fchatten de oude hooger die zy op  Vyf ën Tagtigste Brief. 273 op dc zwaancn, ganzen, kraanvogels, en rygers lceren vliegen. Dc Tartaaren bedienen 'er zig van tot de gazellen en haazen jagt. Ik heb hen een wilde eendvogel uit het water zien weghaalcn, waar van men alleen den bek zag: men heeft 'er die zoo wit als een duif zyn. Da wyze van hen te vangen is by uitftek eenvoudig; men plaatft een lange ftaak op een hoogte aan den oever der rivier; en men fpant 'er een net aan deszelfs voet, onder welk men vederen van verfcheide kleine vogeltjes plaatft, die aan een draad vaftgehegt zyn; de jager trekt van tyd tot tyd aan dezelve om de vederen tc doen bewegen. Wanneer een valk dit ziet, zoo koomt hy op de ftaak zitten, en valt op zyn prooi neder. De jager haalt als dan het net toe, en vangt dus de valk. In de tusfchenwydtc van de eene Stad tot de andere , bood de Wolga ons verfcheide maaien het fchouwfpel der vifchvangft aan. Men maakt aan het eene uiteinde van een lang touw een fteen vaft, die het naar de grond trekt, en aan het andere einde verfcheide groote Hukken hout, die op het water dryven. ïn het midden zyn verfcheide kleine touwtjes vaftgehegt, waar aan de angels met het aas zyiï, waar door men de visichen vangt. De fchuitevoerders bedienen zig van een andere uitvinding: zy maken den haak aan het eind van een ftuk blek vaft, 't geen ten naaften by VIL Deel. S de  074 De Nieuwe Reisiger. de gedaante van een vifch heeft. Zy laaten dit agter het vaartuig nafleepen , aan welke het door middel van een draad is vafrgehegt; de ftroom van het water doet het gefladig omdraaijen, waar door het even als de fchubben van een kleine vifch blinkt, waarna de groote zeer greetig zyn: deze worden hier door aangelokt, vallen op het ftuk blek aan, en worden door den haak gevangen. Deze visfchery verfchaft de reizigers meer vifch als zy eeten konnen, want de Wolga is by uitftek vifchryk; hierom voeren zy geen andere voorraad met zig, als tweebak. Behalven dit leven de Rusfen vergenoegt van alles wat zy vinden; hunne geftadige onthoudingen gewend hen om zig met weinig te vergenoegen , en om vleefch te ontbeeren. Zy hebben verfcheide vatten geduurende het jaar, die zy vry geftreng onderhouden. Zy voeden zig dan alleen met peulvrugten en roggenbrood, en drinken niet anders als quas, 't geen een drank is, die nog minder kragt als dun bier bezit. Zy eeten zelfs in die tyd geen vifch ; of zoo zy zulks doen , gelyk mede eyeren, melk en boter, zoo is dit alleen geduurende de eerfte week , en op zommige zondagen. Dezelfde wet, die hen gebied om zig geduurende de vaften van vleefch te onthouden, verbied hen mede, gelyk ik reets gezegt hebbe, om zig van hunne vrouwen te onthouden. Zy moe-  Vyf en Tagtigste Brief. 275 moeten, behalven dit, alle woens- en vrydagen vaften; en hebben meer magere als vette dagen in het jaar,. Het is waar, dat Peter de Groote de gcftrengheid der Rusfifche vaften zeer verzagt heeft, die zoo nadeelig voor de werklieden en krygsknegten was, als de oude bygeloovigheid der Joden, om op den Sabbath niet te ftryden. Deze Vorft heeft een gedeelte van zyne onderdanen, niet alleen van de vaften ontflagen, maar zelfs van de onthouding der vrouwen. Al het krygs- en zeevolk is 'er door hunnen ftaat van ontheven. De aalmoesfeniers der fchepen en regimenten zyn verpligt om hier een voorbeeld van te geven, zy doen dit zonder weerzin, en zelfs meer als men van hen vordert. De konftenaars genieten het zelfde voorregt; en in het algemeen, alle de arbeidslieden, konnen thans, zonder fchroom, de wet der vaften overtreden , gelyk zy zig voormaals onfchuldig dronken'konden drinken, mits zy zig van eyeren, vifch en vleefch onthielden. Het overige van het volk volgt de oude gewoonte; zy drinken zig dronken, en houden de vaften. De Rusfen befchouwen , als verboden en onzuivere fpyzen, het vleefch der paarden, elanden , haazen en konynen , als mede de melk der ezelinnen en merriën. Zy maken van den theriakel geen gebruik , om dat 'er adders vleefch in koomt, en zy hebben mede een afkeer van alles dat met muskus, civet Sa e»  £76 De Nieuwe Reisiger. en beversvleefch gemengt is. Hun gelieft geregt is paddeftoelen: Rusland brengt 'er een verbazende meenigte van duizenderlei foorten voort, die de arme lieden van veel nut zyn, en waar van men voor de ryken uitmuntende gercgten maakt. Men brengt 'er 's jaarlyks meer als duizend karren van in Moskou; en men vind 'er zeer weinig foorten onder, die de kruidkundigen onder de vergiftige plaatzen. De kool en komkommers zyn moeskruiden, die door de Rusfen meenigvuldig gegeten worden. Hunnen aangenaamften fterken drank is de brandewyn ; en zy hebben een foort, die zoo fterk is , dat men gelooft vuur door te zwelgen, wanneer men hem drinkt; maar zy nemen altoos.de voorzorg om melk te gebruiken , want zy gelooven dat dezen drank hen zonder dit hulpmiddel zeer nadeelig zyn zou. Niets is hier gemeender als dronke lieden dood in de fneeuw te vinden. Zoo hen niemant van hunne kennis ontdekt, zoo zal men hen zeldzaam opnemen, omdat, wanneer men het ongeluk had dat een dronk menfeh onder zyne handen ltierf, men een geftreng onderzoek van den regter zou moeten ondergaan, cn men zyn medelyderi duur betaalen. Zeldzaam gaat 'er een karnaval te Moskou voorby, of 'er gebeuren een meenigte van deze ongelukken. Dagelyks ziet men tien, twaalf of vyfticn doode lyken, die op een flede getrokken worden. Men laat hen twee of driemaal  Vyf en Tagtigste Brief. 277 maal vier en twintig uuren op een openbaare plaats leggen , om dat hunne vrienden hen zouden konnen herkennen 5 vervolgens begraaft mén hen op een kerkhof;, en werpt dikwyls drie honderd lyken in eene'kuil. Zy blyven hier een geheele maand leggen, alleen meteen mat bedekt zynde, om ze voor den regen te befchuttcn; dc Priefters komen hier dagclyks om een Pfalm of andere gebeden te lezen. Tusfchen Sabach-Zar en -Baziligorod, vonden wy geheele bosfchen van Olmboomen, wier fchors diend om fleden, vaaten en doozen van te maken. Deze boomen zyn zomtyds zoo dik, dat, wanneer zy aan ftukken gezaagt zyn , men 'er kuipen, tonnen, doodkiften en zelfs fchuitenuit een ftuk van maakt, die men in de nabuurige fteden verkoopt. Baziligorod wierd door den Groot Hertog Johan Bazilowitz gebouwt, die haar zynen naam gaf, en haar tegens de ftrooperyen der Tartaaren verfterkte. Maar zedert dat de Rusfen hunne heerfchappy uitgebreid hebben, zoo hebben zy niet . meer noodig geoordeelt om hier een bezetting te onderhouden ; en deze plaats is thans van zoo weinig aanbelang, dat ik 'er u niet over onderhouden zou, zoo ik niet genoodzaakt was geweeft om my hier eenige tyd op tc houden, ter verrigting van zaaken, met welke ik belaft was. Ik was by een oud man gehuisveft, die voormaals onder de Strelitzen gediend had, 't geen een foort S 3 van  878 De Nieuwe Reisjgkr. van krygsvolk was, dat thans in Rusland vernietigt is, en waar van mynen ouden huiswaard, die alles met een Philofophiefch oog befchouwde, en gaarn vertelde , my byzonderheden verhaalde, waar van ik onkundig was. „ Wy waren te Moskou, zeide hy tot my, „ 't geen de Janitzaaren te Conftantinopolen „ zyn: gelyk zy, befchikten wy over den „ Troon, en verwekten onluften in den ftaat. „ Eenige waren door de landfehappen ver„ fprcid, en leefden als ftruikroovers; dean„ dere bewoonden de Kooftftad, deze dien„ den weinig, en fteunden op hun vermogen „ om het gemeene volk met de uiteifte moed„ willigheid te behandelen. Wanneer zy over „ hunne opperhoofden onvergenoegt waren, ,, zoo floegen zy aan 't muiten, en dwongen „ de regering om hen andere Officieren te „ geven. Ik heb van myne oude makkers „ verftaan , dat negen Collonellen, door „ hunne eige foldaaten , afgezet en met de ,, knout geftraft wierden , en nog genood„ zaakt waren om hen te bedanken en geld te „ geven. Ik was twee en twintig jaaren oud, „ wanneer ik my onder hen liet opichryven; ,, maar fchoon ik jong was, zoo veroordeel„ de ik egter deze buitenfporigheden. Zy ,, bragten dezelve tot een zoo hoogen top , „ dat de Czaar Peter, die meer als eenmaal „ redenen had gehad om zig over hen te be„ klagen, niets meer ter harten nam, als om „ dit  Vyf en Tagtigste- Brief. 279 dit krygsvolk te vernietigen. Zy waren " by een vergadert, met oogmerk om zig tc„ gens de wederkomft van dezen Vorft te „ verzetten, die, zoo zy zeiden, dc gevvoon„ tens van het land verbroken had, met kun„ digheden by vreemde volken te gaan zoc■„ ken. Peter vertrok heimelyk van Wenen, „ alwaar hy zig als toen bevond; en wanneer „ hy te Moskou gekomen was, zoo ftrafte „ hy de wederfpannigften met de dood. Meer als twee duizend , zoo Officieren als foldaa„ ten , wierden buiten de muuren van de „ Stad , gerabraakt , gehangen of onthooft. „ Hunne lichamen bleven twee dagen op de „ groote wegen ten toon leggen ; cn men „ .arigte kolommen op, op welken de misdaad en de ftraf uitgehouwen was. Anderen „ wierden , met hunne vrouwen en kinde„ ren , door Siberiën verfpreit , alwaar zy „ dienden om de landen te bebouwen , die ,, inwoonders en arbeiders ontbraken. Dit „ is mogelyk dc eenigfte nuttige ftraf, die „ een verftandig Vorft over de 'fchuldigen „ moet oeffenen; maar de Czaar dagt dat hy „ zyne onderdanen door den toeftel der ftraf, fen verwonderen en onderwerpen moeft. „ Het geheele lichaam der Strelitzen , dat „ geen zyner voorzaten had durven vermin„ deren , wierd voor altoos afgefchaft, en „ deszelfs naam vernietigt. Een overblyfzel van dit oude krygsvolk, 't geen een gedeelS4 #>«  s8o De Nieuwe Reisiger. „ te van de bezetting van Aftrakan uitmaak„ te, ftond eenige jaaren hier na tegen h'un„ ne Officieren op: ik bevond my op dezen „ tyd in deze Stad , zeide de grysaard ; en „ deze misflag, aan welke ik geen deel had, „ deed my myne vryheid verwerven. Het „ grootfte gedeelte wierd naar Siberiën ge„ bannen ; en zedert dezen tyd heeft men „ van dit krygsvolk niet meer hooren fpreken. " - Het fchynt my toe, zeide ik tot hem, dat dit gezag , 't geen zoo noodlottig voor de Strelitzen geweéft is, zig niet minder aan de kerkelyken heeft doen gevoelen, en dat uwen Peter de Groote de Priefters niet beter als het krygsvolk behandelt heeft. „ Ik ftem toe, „ antwoordde de grysaart, dat hy, met de „ waardigheid van Patriarch te vernietigen, „ het geeftelyke gezag een verfchrikkelyke „ wonde toegebragt heeft. Voormaals had „ de opperpriefter, die te Moskou zyn ver„ blyf hield, het opperbeftuur over den gods,, dienft. In vorige tyden wierd hy door den „ Patriarch van Conftantinopolen" benoemt: „ in het vervolg wierd hy door eenige uitge„ zogte Priefters verkoren ; en zie hier op „ wat wys deze verandering is voorgevallen. „ Een Patriarch van Conftantinopolcn, die „ om zyn kwaad gedrag afgezet was, kwam „ in Rusland; en hy bood, voor een fomme „ gelds, waar in hy met den Czaar overeen- » ge-  Vyf en Tagtigste Brief. a8i ,, gekomen was, aan, om zyne waardigheid „ aan den Mctropolitaan van Moskou af te „ ftaan , die niet wift dat hy afgezet was. 55 Hy gaf hem volgens dit verdrag zyn ftaf ,, en drie dubbelde kroon over , benevens „ een gefchrift van zyn hand, en keerde met „ gcfchenken overladen' te rug. Schoon hy „ geen regt had om een waardigheid over te 55 dragen , waar van hy geregtelyk berooft ,, was , zoó beveftigde de Czaar egter de,, zelve , om dat zy aahmerkclyke gcldfom„ men in het land hield, die alle jaar na „ Conftantinopolen gezonden wierden ; cn „ de Rusfifche geeftelyken erkende in het ,s vervolg geen anderen Patriarch. „ Deze Kerkvoogd bezat een onbepaalde „ magt, in alles wat den godsdienft betrof. „ Men raadpleegde hem zelfs zomtyds over „ zekere zaaken, die het Staatsbeftuur betrof„ fen. Hy veroordeelde zelfs tot de dood„ ftraf, volgens zyn byzonder en volftrekt „ gezag; en in zommige gelegent heden ont„ ving dezen trotzen Priefter de eerbewyzen „ van al het nedergeknielde volk. De Czaar „ zelfs ging voor hem uit, en hield uit, eer. „ bied de teugel van zyn paard. Het zy hy „ tc- voet ging , of in een rytuig zat, zoo „ droeg men egter altoos zynen herderlyken „ ftaf voor hem uit. Het volk fchoot van „ alle zyden toe, om zynen zegen tc ont5, vangen; dit mishaagde de laatfte Czaar ten S 5 „ uiter^  a8s De Nieuwe Reisiger. „ uiterften. Het gezag van een Patriarch „ fcheen hem gcvaarlyk, in een ftaat, inwel5, ke hy de oude gewoontens geheel verande„ ren wilde. Hy vernietigde hierom deze „ waardigheid, die het bygeloof te hoog verv> heven had, en die de ligtgeloovigheid van „ het gemeen gedugt maakte in de handen „ van een heerfchzugtigen of dweepagtigen „ Priefter. Hy ftelde in deszelfs plaats een foort van raadsvergadering aan , die het „ gezag over den godsdienft had, deze moet „ altoos in wezen blyven, en zy kan geen „ wetten aan de kerk geven, als die genen, die door den Keizer goedgekeu/t zyn. ,, Dit foort van altoos duurende Kerkver„ gadering is uit twaalf of vyftien Preiaaten „ te zamengeftelt, zy worden door den Vorft verkoren , en verwyderen het denkbeeld „ van een dubbelde magt in het ryk, en by „ gevolg alle beweegredenen van onluften „ en muiteryen. De langduurige verfchillen „ tusfchen de regering en de priefterlyke „ waardigheid, die zoo veel landen met bloed „ bedekt hebben, konnen geen plaats meer „ hebben onder de beftuuring van een ver„ gadering van Priefters, die , even als het „ overige der onderdanen, aan het gezag van „ een eenig Vorft onderworpen zyn. Het „ regt, om de kerkelyke tugt te regelen, het „ onderzoek der zeden en bekwaamheid van „ diegenen, die naar de eerfte kerkelyke waar- « dig-  Vyf en Tagtigste Buib-fC 283 „ digheden ftaan, en debeoordeclingdergees„ telyke zaaken, van welke men zig voor„ maals op den Patriarch beriep, zyn in han,, den van dit Geregtshof. Een Kommisfa„ ris, die door het Hof benoemt word, woond ,, altoos hunne raadsvergaderingen by, om te „ beletten dat zy geen befluiten nemen, die ,, ftrydig met de belangen van den Staat zyn. ,, Ieder der leden verbind zig by ecden om ,, den Czaar te gehoorzamen ; dit vorderde „ men van den Patriarch niet; en eindelyk ,, behoud den Vorft, in dit nieuwe beftuur, ,, de oppermagt over het geeftelyke zoo wel „ als over het wereltlyke. In de Kerkvergade* ,, ringen wyd men de Bisfchoppen, die door ,, het Hof benoemt worden; en, hetgeen een „ Fransman vreemd moet toefchynen, is dat „ zy altoos uit de order der Monniken ver,, koren worden. Deze Prelaaten dragen lan„ gehaairen, en laaten hunnen baard groeij en, „ gelyk de andere geeftelyken; maar het gce5, ne hen van de gemeene Priefters onder„ fcheid, is een groote ronde muts, een lan„ ge rok en een zwarte mantel, en, wanneer „ zy in plegtgewaad verfchynen, een myter ,, en herderlyke ftaf. Zy trouwen niet, en „ doen gelofte van kuifchheid, zoo lang als zy „ met hunne waardigheid bekleet zyn; want ,, zy konnen dezelve afleggen. " lk bleef niet langer te Bafiligorod, als tot de verrigting myner zaaken noodig was. Maar wy  284 De Nieuwe Reisiger. wy hielden verfcheide dagen te Nifennovogorod, of klein Novogorod , ftil ; om dat de Czaar, die haar aan den zamenvloed van de Wolga en de Occa deed boawen , om haar te bevolken, 'er een zeker getal inwoonders uit de oude "en groote Stad van dezen naam naar toe zond. Zy word door een kafteel befchermt, in welk de Gouverneur zyn verblyf heeft, aan wien ik aanbevolen ben. Deze kennis, die my mede anderen deed maken, gaf my gelegentheid, om de gewoontens van dit Jand te loeren kennen. Ik zal u eerft over de baden der Rusfen onderhouden, en vervolgens over het geen my het eerfte voor zal komen. Men baad hier op meer als eene wyze: eenige gaan naakt in een fchuit, roeyen zoo lang tot dat zy zweeten, fpringen in de rivier, zwemmen eenigen tyd, en droogen zig vervolgens in de zon. Men heeft geen Stad nog dorp in Rusland, waar in men geene openbaare of byzondere badftoven heeft. De beide fexen gaan'er door dezelfde deur in, en zyn alleen door een bcfchot van eikanderen gefcheiden, 't geen niet naauwkeurig zamengevoegt is; en dikwyls heeft men tusfchen hen , nog befchot nog gordyn. Een knegt berigt de voorbygangers, dat het water warm en het bad gereed is, even als men op de kermisfen uitroept, dat de fchouwfpelen beginnen ; maar men heeft weinig.fchouwfpelen, zelfs op de kermisfen niet,  Vyf kn Tagtigste Brief. 285 niet, die fchandelyker vertooningen opleveren. Men ontkleet zig voor het oog van een ieder; men gaat naakt in het bad; men blyft 'er in denzelfden ftaat; en, wanneer men 'er uittreed , zoo doed men koud water op zyn lichaam gieten; en, voor dat men zyne kleederen of zelfs zyn hemd aantrekt, zoo droogt men zig voor een groot vuur, 'tgeen zonder onderfcheid voor een ieder ontftoken word. Voormaals, wanneer de zeden der Rusfen nog niets van hunne oude plompheid verloren hadden, liep men naakt langs de ftraaten, wanneer men uit het bad kwam; en het vreémdfte was, dat de vrouwen, die dc fiuyer der zedigheid met haare kleederen afgelegt hadden, niet bloosden, en het zig zelfs tot eer rekenden, om de mannen in dezen uitfporigen trap van onzedigheid te overtreffen. Men zag haar in meenigte voor de voorbygangers ftil houden, hen aantallen, en met onkuifche bewoordingen, en fchandelyke poftuuren vermaken. Men heeft hier nog een andere wyze van baden, die men dis een zeker middel tegens de grootfte kwalen befchouwt. Men ftookt een oven, en, wanneer de grootfte hitte vermindert is, zoo begeven 'er zig verfcheide perzonen te gelyk in, zy blyven 'er in leggen tot dat zy geheel met zweet overdekt zyn, en wanneer zy uit dit foort van ftoof komen, zoo ftrekken zy zig naakt op een tafel uit, en  ft86 De Nieuwe Reisiger. cn doen zig met takjes van berkenboomen geesfelen , waar door hun lichaam zoo rood als fcharlaaken word. Men herhaalt dit verfcheide maaien; en eenige , in plaats van zig te laaten geesfelcn, werpen zig in de rivier, of bedekken zig met fneeuw, wanneer het in de winter is, zonder dat deze plotslinge overgang van een geweldige hitte, tot een uitftekende koude, hen eenig nadeel fchynt toe te brengen. In dit land, in welk men meer ligtgeloovigheid als goede zeden, en meer bygeloovigheid als waare godsvrugt vind, zult gy u niet verwonderen, Mevrouw, over de byna afgodifche eerbewyzen, die men aan de beelden van St. Nicolaas doed. Men zou zyn leven niet zeker zyn, zoo men maar fcheen te twyffelen dat dezen heilig, op een molenfteen uit Italiën in de haven van Archangel gekomen zy. De Rusfen vieren verfcheide feeften ter eere van andere Heiligen; maar geen is 'er , voor wien zy een zoo groote hoogagting hebben, als voor dezen hunnen befchermheilig. Zy gelooven dat hy, in Rusland geboren zynde, natuurlyker wys meer geneigtheid voor hen moet bezitten, als Petrus of Paulus, die hen nooit gekent hebben. Hierom denkt een ieder , die zig door onregtveerdige middelen verrykt heeft, dat hy zyne misdaden zal boeten en den Hemel verzoenen, wanneer hy een kerk ter eere van dezen heilig laat bouwen: an-  Vyf en Tagtigste Brief. 28^ andere wyden hem een klok, of rigten een ftandbeeld voor hem op. Deze godsdienftige befmettelyke ziekte, had voormaals vooral de grooten aangegrepen, die, in de onkundigheid en ongebondendheid gedompelt, hunne nakomelingen arm maakten, om kerken te bouwen en kloofters te ftigten. Alles wat hier de gedaante van een heilige heeft, 't zy van Chriftus, de Maagd Maria, of een andere heilige, word door het gemeene volk , een St. Nicolaas genoemt. Deze beelden, die de Rusfen in hunne huizen be^ waaren; zyn zeer plomp geteekent, gefchildert of gefneden. Zy zeggen, wanneer men hen deze misvormigheid onder het oog brengt, dat hunne heiligen, die nog trots nog eerzugtig zyn, het brosfe fieraad der fchoonheid aan de vrouwen overlaten: egter, wanneer de beelden oud zyn, of hun kleur beginnen te verliezen, of aan den bezitter mishagen, zoo brengt hy ze by den beeld-kooper te rug, en, met eenig geld toe te geven, bekoomt hy geheele nieuwe. By dezen koophandel, worden geen woorden gebruikt: de verkooper, ftoot de koopcr zoo lang te rug, zonder een woord te fpreken, tot dat hy de bepaalde prys bied. Dezen handel word alleen verruiling genoemt; want de woorden koop en verkoop zyn niet eerbiedig genoeg voor heilige zaaken. Men heeft, in de groote fteden, een byzondere markt voor dit foort van handel, en alles  ï88 De N i l u w e R e i s i g e k. gefchied hier in de' grootfte ftiite. Wanneef men oordeelt dat de beelden niet meer gebruikt konnen worden, zoo legt.men hen in de rivier , om dat de ftroom van het water hen zou medevoeren ; het zou oneerbiedig zyn, zoo men hen 'er inwierp. Men hegt 'er een klein ftukje geld aan vaft, en zegt: Vaar wel broeder. Andere begraven hen op een kerkhof of in een tuin. Wanneer 'er brand in een huis of kerk ontftaat, zoo is de eerfte zorg om de beelden der heiligen te bergen; en zoo het gebeurt dat de kerk en de beelden verbranden, zoo zegt men alleen dat zy opgevaren zyn, om aan te duiden , dat zy alleen van de aarde verdwenen zyn, om in den hemel overgebragt te worden. Voormaals had ieder zyn byzondere St. Nicolaas in de kerk; vermogende lieden verfierdenhenmethetkoftbaarfte, dat zy bezaten; en het was niet geoorlooft, om dat genen te rug te nemen, dat men 'er eens vrywillig aan opgeoffert had. Een vrouw had, wanneer zy ryk was, den haaren met edele ge fteen tens verfiert; als zy nu vervolgens tot armoede vervallen was, zoo begaf zy zig naar de kerk, en ftelde het beelt haaren beklaaglyken toeftand voor, en verzogt het vervolgens om verlof om eenige edele gefteentens tc rug te nemen, zy zag deszelfs ltilzwygen voor toe. itemming aan , en ontnam, het een robyn. Een Priefter, die 'er niet ver van daan was, en  Vyf en Tagtigste Brief. 289 en die zy niet gezien had, befchouwde deze daad als een heiligfchending, hy gaf 'er bengfc van aan de juftitie, die deze ongelukkige vrouw de hand deed afkappen. Men is thans zoo geftreng niet, en kan zonder fchroom zynen St. Nicolaas met koftbaarheden verfieren, eri dezelven te rug nemen, wanneer men ze noodig heeft; maar het zy deze beelden arm of ryk , naakt of gekleet zyn , zoo hebben 'er de Rusfen egter geen minder eerbiet en hoogagting voor: ieder huis en ieder Vertrek heeft de zynen, want zy gelooven dat zy zonder deze beelden niet bidden konnen. Wanneer zy in een kamer treden, zoo fpreken zy geen woord, voor dat zy het beeld gezien hebben; wanneer zy het niet ontdekken, zoo vragen zy waar het is, zeggende: Waar is de God ? zoo ras zy het gewaar worden, zoo maken zy 'er een diepe buiging voor, en zeggen: O God ontfermt u myner. Gospodi pomi lui. Vervolgens keeren zy zig naar het gezelfchap, en groeten het. In de huizen zyn de beelden der heiligen naby de vengfters geplaatft, met een kaars of lamp 'er voor. Men heeft 'er op de ftraaten, die voor de voorbygangers hier geplaatft zyn. Het grootfte gedeelte is in glaaze kasfen befloten, en ftaan boven de poorten der Steden, of de deuren der kerken, of op de kruisftraaten. Men houd ftil, om 'er kniebuigingen en begroetingen voor te doen, VIL Deel. T di«  290 De Nieuwe Reisiger. die van zoo veel teekens van het kruis vergezelt zyn. De Rusfen fchryven aan hunne beelden de gaaf der mirakelen toe. De Priefters en Monniken zyn zeer zorgvuldig om het gemeene volk in dit geloof te onderhouden ; 't geen voor hen een onuitputbaare bron van offer, handen is. Men hoord hen zomtyds zeggen, wanneer zy gebrek krygen: Het werd tyd om mirakelen te doen. Wanneer .twee Priefters van Archangel, door hunne bedriegeryen, een zekere lom by een vergadert hadden, zoo begaven zy zig naar dc herberg om zig te vermaken ; maar wanneer zy vervolgens het gewonne geld verdeden wilden, zoo kregen zy gefchil, en verweten elkanderen hunne bedriegeryen. Wanneer 'er de regering berigt van kreeg, zoo moeiten zy het geld te rug geven , en wierden tot dertig geesfelflagen verwezen. Czaar Peter beval, dat voortaan geen beelden mirakelen meer doen mogten; en hy had meer moeite om zig door de Priefters als door de heiligen te doen gehoorzamen. Hy gebood mede dat ieder de zynen behouden moeft; want voormaals leende men hen aan eikanderen ; en iemand, die van zyn beeld niets verwerven kon , nam zyn toevlugt tot dat van zyn buurman. De heilig, die men het meefte gezag toefchreef, wierd mede het meefte gezogt. Deze was egter altoos de magtigfte niet,  Vyf èn Tagtigste Brief. 294 hiet, maar hy was in de mode, en men wilde beproeven, wat hy uit konde werken. Zedert het verbod van den Czaar, behoud ieder zyn huisgod, en men leent hem maar alleen in het geheim aan een goede vriend. Het voornaamfte en beroemdfte van alle de Rusfifche beelden is het afbeeltzel van de Maagd Maria , 't geen door den Euangelift Lucas gefchildert is. Zoo dit beeld wezentfyk het werk van Lucas is, zoo zou het geen groot denkbeeld van zyne bekwaamheid in de fchilderkonft geven. Men fchryft hem nog een ander toe, 'tgeen van een beter fmaak is, en te Romen in de kerk der fchilders bewaard word. De Rusfen zyn overtuigt dat het hunne het waare is, en dat, zoo lang het te Moskou blyft, hun Ryk voorfpoedig en gelukkig zyn zal. Hierom gebruiken zy geen minder voorzorg om het te bewaaren, als de Trojaanen voor hun beeld van Pallas. Zy gelooven dat zy alle dc overwinningen van Czaar Peter aan dit beeld verfchuldigt zyn, en dat het aangezigt van dit beeld, op den dag van de nederlaag van Karei XII, veel rooder als naar gewoonte was. Men zoude die genen levendig verbranden , die dit gevoelen wilden tegenfpreken. Wat zou het zyn , zoo iemand, even als een andere Ulysfus, beftond om hen dit nieuwe Palladium te ontrooven ? Het eerfte, dat men hier de kinderen leert, is om voor de beelden der heiligen neder te T 2 knie*  492 De Nieuwe Reisigbr. knielen; men geeft hen geen eeten, zoo zy zig van deze pligtniet gekweten, en het woord Gospodi uitgeftamelt hebben. De Priefters boezemen het volk zoo veel vertrouwen voor deze beelden in, dat het alleen tot hen zynen toevlugt in alle ongelukken neemt. Een inwoonder van deze Stad, wiens huis in brand Rond, hielt zynen St. Nicolaas voor het vuur, en bad hem dat hy de voortgang der vlammen wilde fluiten. Vermits de brand aanhielt, zoo wierp hy 'er zyn beeld in, en zeide: „ Vermits gy my niet helpen wilt, zoo red „ u zelfs mede zoo goed gy kond. " In den laatften oorlog met de Zweden, kwamen deze in de huizen der Rusfen , en vermits zy 'er niets anders als beelden in vonden, zoo wier. den zy te rade om deze met zig te nemen. De Rusfen liepen hen na, en gaven hun al hun geld om hunne beelden te mogen behouden Maar eenige Rusfen verzekerden my onlang dat St. Nicolaas veel van zyn gezag begint te verliezen, vooral na dat men een nieuwe hei. lig te Moskou gecanonifeert heeft, maar zyn roem is nog tot in de afgelege landfehappen met doorgedrongen. St. Demetrius, Bisfchop van Rosftof, die onder het getal der weke lukzaligen, door het Synode, onder de regering van de Keizerin Elizabeth, geplaatft is geniet al de agting, die de nieuwigheid geeft' en heeft de iukomften der geeftelyken zeer vermeerdert. De  Vyf en Tagtigste Briet. S93 De bedriegeryen der Priefters en Monniken geleiden my , Mevrouw, om u omftandiger over hen te onderhouden. Het is genoeg dat men lezen cn fchryven kan , en een maagd getrouwt heeft , of ten minften een jonge dogter, die men hier voor houd, om tot het priefterfchap aangenomen te worden. Een Priefter, die de eerfte nagt bevind dat zyn vrouw ontmaagd is, moet zig van haar fcheiden, of het priefterfchap verlaten. Zy mogen de mis niet lezen, op die dagen, wanneer zy by hunne vrouwen flapen. Zy mogen niet hertrouwen; zoo zy dit doen, zoo keeren zy tot de order der leeken weder , en worden kooplieden, krygsknegten of konftenaars. De Popes, dit is de naam die de Rusfen aan hunne Priefters geven, zyn voornamentlyk van de wereltlyken onderfcheiden , door een muts, die de Bisfchop hen op het hooft zet, wanneer hy hen wyd. Alle hunne verdienften beftaat in deze muts. Vermits zy zig zomtyds dronken drinken, gefchillen krygen, en met het gemeene volk vegten, zoo is het egter niet verboden om hen luftig afterosfen, mits men eerbied voor de heilige muts betoont. De gewoonte als dan is, dat men hen dezelve behendig afneemt, haar kuft, op de aarde legt, en wanneer men de Priefter na zyn genoegen geflagen heeft, haar weder op te nemen, op nieuw te kusfen, en ze met eerbied op zyn hooft te. zetten. Zoo men by ongeluk op de T 3 muts  S94 De Nieuwe Rei siger. muts floeg , zoo zou men geftreng geftraft worden: het is dus van veel aanbelang voor een Pope, wanneer hy vegt, om zyn muts te behouden, en voor zyn tegenparty, om ze hem te ontnemen. Dezelfde kruyer, die van daag een Priefter afflaat, zal hem morgen om zyn zegen verzoeken. Dus ziet men mede het gemeene volk, hunne beelden met gefchenken of fcheldnamen overladen, volgens de-redenen, die zy hebben om 'er wel te vrcden over te z}Tn, of om 'er zig over te beklagen. De Bisfchoppen en zelfs de gemeene Priesters voegen, by hunne inkomften, het voordeel om alle de waardigheden en gunftcn te verkoopen, die van hunne bediening afhangen. Dezen handel is te Moskou alzoo openbaar, als die van eenige andere waaren. De Metropolitaan verkoopt alles aan de Bisfchoppen, de Bisfchoppen aan de Priefters, en de Priefters aan allen, die by hen ter markt willen komen. Door een bevelfchrift, dat onder de regering van Peter den Grooten gemaakt is , mag geen wykpriefter meer als een van zyne kinderen tot dienft der kerk gebruiken, uit vrees dat een talryk huisgezin een wyk te veel afpersfen zou. Men kend in Rusland die Abten niet, wier waardigheid alleen in hun gefchoore kruin beftaat, die in Vrankryk , en vooral tc Parys, een middelftaat tusfchen de  Vyf en Tagtigste Brief. 295 de Priefters en leeken uitmaken. De geeftelyken genieten in Rusland een zoo groote agting niet, om te gelooven dat hun kleed hen den toegang in de voornaamfte huizen verfchaffen. kan. De Rusfen befchouwen de prediking als een bronwel van dwalingen, en zeggen dat door dit middel de ketteryën verfpreid worden. Men preekt hier zeldzaam , en alleen op de feeftdagen aan het Hof, of in de Hooftkerken. In der daad, wat zou een onwetende Priefter op de predikftoel voortbrengen, waar van men niets anders vordert, om tot deze waardigheid aangenomen te worden , als dat hy een zoo lange adem heeft, om tien of twaalfmaal het woord Gospodi, zonder adem te haaien, uit te fpreken? Het getal der kloofters van de beide fexe is ontelbaar in Rusland; en men volgt byna overal de regel van St. Bazilius. Het is nog de godsvrugt, nog de. geeft van boetvaardigheid of vernedering, die de kloofters bevolkt. De armoede, de ouderdom, en zwakheden, de onaangenaamheden in het huwelyk, en de luiheid , zyn de beweegredenen, die 'er het grootfte gedeelte na toe voeren, die 'er in woonen. Hun leven is, in 't algemeen, vry geftreng: men eet 'er nooit vleefch; de vifch en moeskruiden zyn hun gewoon voedzel; en 'er zyn zekere dagen in de week, en zekere tyden in het jaar, in welke hen het bier, dc T 4 wyn,  2g(r De Nieuwe Reisiger. wyn, de brandewyn en de meede verboden is: hun voornaamfte drank is water met gift gemengt. De Monniken woonen regelmatig de godsdienftoeffeningen by, en leven vry vergenoegt in hunne kloofters; want zy weten zig van hunne geftrenge levenswys fchadeloos te ftellen, wanneer zy uitgaan. Zy eeten en drinken alles wat zy vinden, en drinken zig dronken met den eerften, die hen ontmoet, vegten met het gemeene volk, loopen met flyk bedekt over de ftraaten, en keeren in hunne kloofters te rug, terwyl zy door het gemeen uitgejouwt en nagefchreeuwt worden. Men heeft niet meer als twee of drie Priefters in ieder kloofter, de Superieur 'er onder begrepen; de overige konnen naauwlyks lezen ; en onder de tien heeft men 'er geen twee, die het Onzen Vader, de tien Geboden en de Geloofs-Artykelen kennen. Deze plompe onwetentheid verminderde den eerbied der oude Czaaren voor de monnike orders niet. Kond gy gelooven , Mevrouw , dat Peter de Groote de eerfte geweeft is, die belaftingen (*) op de kloofters heeft durven leggen, in een land, alwaar het geld altoos noodzakelyker als de kloofters is. De (*) De thans regerende Keizerin heeft nog verder durven gaan ais Cziar Peter; zy heeft alle de grefelyken jaarwedden tóegeïegt; en het overige van hunne inKomïten word tot nuttige gebruiken beltctd.  Vyf en Tagtigste Brief. 297 De kluizenaars zyn een ander foort van' lieden, die men zeer mccnigvuldig in Rusland heeft. Zy bouwen kapellen in de bosfchen, bewoonen holen, en leven van de aalrrioesfen. Wanneer ik onlangs eenige uuren buiten deze Stad wandelde, zoo zag ik 'er een, die in een hol van een rots zedert veertig jaar gewoond had. Hy verhaalde my, dat hy, dooide Tartaaren gevangen zynde , aan de Turken verkogt wierd, maar dat hy middel vond om het te ontvlugten, en naar zyn hol weder te keeren. Hy was met een rok van vilt bekleet , cn zyne haairen hongen tot op bet midden van zyn rug en bedekten zyn aangezigt, indiervoegen dat men het niet zien konde, zonder dat hy ze met zyne handen wegftreek. Hy had een yzer kruis op de borft, 't geen meer als vier ponden woeg. Men telde voormaals in Rusland zoo veel Nonnen als Monniken: eenige waren vrouwen , die haare mannen verlaten hadden, of door hun verlaten waren , de andere weduwen , die zig in de kloofters begeven hadden, of jonge dogters die aan den ongehuwden ftaat gewyd waren. Alle toonden zy zig, in het algemeen, niet zeer naauw gezet in het waarnemen van haaren regel. Zy ontvingen het bezoek der mannen in haare kloofters, gingen zoo ras uit als zy den godsdienft bygewoond hadden , en gaven aan niemand rekenfehap van haar gedrag. Eenige van deze misbruiken T 5 zy°  *p8 De Nieuwe Reisiger. zyn nog in wezen , ondanks de verftandige bepalingen en wyze inftellingen van Peter I, tot hervorming der kloofters. ©erft beval hy, dat men voor den ouderdom van vyftig jaaren in geen kloofter gaan mogt; maar dit kon geen ftand grypen in een land, in welk de Bisfchoppen uit de Monniken verkoren worden: hoe zou men een Rus in dezen ouderdom tot de bisfehoppelyke waardigheid bekwaam maken konnen? Hy ftelde als toen vaft, dat men zig in den ouderdom van dertig jaaren , maar nooit beneden dezelve, in den geeftelyken ftaat konde begeven ; men maakte bier nog verfcheide bepalingen in; dc krygslieden, landbouwers, en alle die in dienft van den ftaat waren, mogten zig der maatfehappy niet onttrekken , om zig in een kloofter op te fluiten. Een gehuwt man mogt in geen kloofter aangenomen worden , ten minften zoo zyn vrouw mede geen geeftelyke wierd , en hier vrywillig in ftemde, en zy geen kinderen hadden. Om de ledigheid van het monnike leven te vernietigen, zoo gebood Peter de' Groote dat de Monniken met hunne handen werken moeften, en bragt hen dus tot hunne eerfte inftelling weder. De vrouwen verbinden zig niet voor den ouderdom van vyftig jaaren; en tot die tyd konnen zy altoos trouwen ; en wel verre dat men haar, even als in de Roomsgezinde landen, in een verfchrikkelyke flaverny zoude houden, zoo ver-  Vyf en Tagtigste Brief. 299 vermaand men haar in tegendeel tot het huwelyk. De andere artikelen van de ordonnantie van den Keizer gebieden, „ dat de voornaamfte • „ bezigheid der Monniken zyn moet de ar„ men te dienen ; dat dc verminkte krygs,, kne^ten in de kloofters moeten onderhou\\ den°worden ; dat eenige Monniken voor „ hun zorgen moeten; dat de fterkfte de ak„ kers bebouwen moeften die aan het kloofeer „ behoorden. Hy gaf dezelve bevelen in de „ vrouwe kloofters; de fterkfte moeften de „ tuinen beplanten ; en de andere de zieke „ vrouwen* oppasfen , die men 'er van de „ omleggende ftreken naer toe bragt. " Hy trad in de kleinfte omfchryvingen van deze byzondere dienften; hy fchikte eenige kloosters van de beide fexe om de weeskinderen op te voeden ; en het fchynt,' zegt een zeker fchry ver, wanneer men deze ordonnantie leeft, dat zy te gelyk het werk van een Staatsdienaar en van een Kerkvader is. De Czaar niet vergenoegt zynde dat hy de nieuwe Monniken hervormt had, zoo ondernam hy nog om de oude belachelyk en veragtelyk te maken. Hy wilde vooral die van den Roomfchen Godsdienft befpotten , en wel byzonder die gene, die men de oppergeeftelykheid noemt. Hy verhief een van zyn hofnarren tot Paus, gaf hem Kardinaalen van het zelfde foort , en deed hen een conclave hou-  300 De Nie uwe Reisiger. houden; en dc klugt'eindigde met den Paus, die meer a!s negentig jaaren oud was , een vrouw van zynen ouderdom te doen trouwen. Vier ftamelaars kwamen het hüwelyk verzoé ken; eenige uitgeleze gryfaards geleidden de bruid; en vier mannen van een wanfehape grootte, dienden tot loopers. Het gehuil van eenige beeren, die men met yzere pinnen itak, maakten het muzyk uit. Een doove en blinde Priefter zegende het hüwelyk in : dc bruilofts maaltyd , de ontkleeding der gehuwden, deplegtigheidom hen te bed te brengen alles was overeenkomftig met deze fpotterny' Het oogmerk van den Czaar was bm een meenigte Koningen te wreeken, die door de Pauzen ontroont zyn, en aan zyne onderdanen veragtmg voor eene waardigheid in te boezemen, die zig het regt aanmatigt om over de ryken te befchikken. Ik heb reets begonnen, Mevrouw, om u over de Stad Nifenovogorod te onderhouden. Onder haare boute huizen, fteekt een groote fteene kerk uit, zy is met vyf koepels verfiert, deze zyn groen gefchildert, en met een zeerglansryk vernis bedekt, zy eindigen alle in groote kruisfen. Aan de andere zyde van de rivier legt een groot dorp, 't geen aan de Strogonofs behoord, die, van de rykfte koopheden van Rusland, een edel en aanmerkelyk geflagt geworden zyn. De levensbehoeften zyn hier zeer overvloedig, en werden tot zeer  Vyf en Tagtigste Bmef. 301 zeer laage pryzen verkogt. Een gemeen fchaap koft niet meer als zes of zeven ftuivers, twee eendvogels een halve ftuiver, een hen een en een halve ftuiver, hondert eyeren twee en een halve ftuiver; een pond brood een penning , en het overige naar evenredigheid. Het is een vreemd fchouwfpel, wanneer men hier de arme lieden voor de brandewynskroegen ziet zitten drinken. Ik houde my zomtyds geheele uuren ftil, om hunne dwaasheden en buitenfporigheden te befchouwen, wanneer het vogt hen in het hooft begint te ftygen. Het is hen niet geoorlooft om in de huizen zelfs te komen: voor het huis ftaat een tafel, op welke zy het geld leggen , en men meet hen het vogt toe dat zy vragen. Men fchept dit met een houte lepel uit een groote ketel; en giet het in een drinkfchaal van dezelve ftoffe. Zy worden door twee perzonen bediend, die van den morgen tot den avond niets anders doen; de eene ontvangt het geld, en den anderen meet het vogt. De vrouwen komen hier even als de mannen om zig dronken te drinken. Ik was genoodzaakt om my deze kleine uitfpanningen te verfchaffen, in een land, in welke men geen andere heeft. Ik zal u weinig van de andere Steden verhalen ; die wy voorby trokken om in de Hooftftad te komen. Wy verlieten de Wolga om de Occa op te vaaren, en bezagen in het voorby trekken de Stad Moruma, alwaar men, zoo  302 De Nieuwe Reisiger. zoo men zegt, het befte brood van geheel Rusland bakt. Kasümof, alwaar wy vervolgens aankwamen, was voormaals de verblyfplaats van een Tartaries Vorft, wiens geflagt het Chriftendom omhelft, en den naam van deze Stad behouden heeft. Men vind hier nog eenige Mahomettaanfche Tartaaren, aan welke men de oeffening van hunnen godsdienft toeftaat. Pereslau is de Hooftftad van het landfchap Refan, en de verblyfplaats van een Aardsbisfchop. Kolumna is mede een Bisfchoppelyke Stad, een half uur van deze kwamen wy in de rivier de Mosca, die haaren naam aan de Hooftftad mededeeld. Niet verre van hier is een groote vyver, alwaar Peter I, in het begin van deze eeuw, een kanaal deed graven , om de gemeenfehap tusfchen de Ooftzee en de Don te openen. Dezen Vorft bezigtigde de grond zelfs, en dit groote werk wierd gemaakt in navolging van het kanaal van Languedok, voor zoo verre de gefteldheid van de grond zulks toeliet. Deze vereeniging is van des te meer gewigt, om dat zy de Rusfen een vrye doortogt verfchaft, om op de zwarte Zee en in Perfiën langs de Wolga en de Kaspifche Zee te handelen. Ik ben, enz. Moskou, den 4 Mey 1747.  Zes en Tagtigste Brief. 303 Zes en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. De Stad Moskou was langen tyd de hooftftad van het Rusfifche ryk, maar zy heeft dit voordeel verloren , zedert dat het Hof zyn verblyf te Petersburg genomen heeft. Weinig fteden verfchaffen op een zekeren afftand, een zoo fchoon gezigt, door de meenigvuldigheid der toorens, vergulde koepels , enz. Zy legt op een heuvel, en heeft het uitzigt over een fchoone vlakte, die met bosjes , kloofters en lufthuizen bedekt is. De rivier de Mosca, waar van zy haaren naam ontleent , ftroomt byna midden door de Stad , en ontlaft zig in de Wolga ; dit geeft haar gemeenfehap met alle de Zuidelyke landfehappen van Rusland, en zelfs met Perfiën, en deze gelegentheid maakt haar zeer gefchikt voor den koophandel. Moskou was eerft een verzameling van hutten, die door die genen gebouwt wierden, die de woede van de nakomelingen van GengisKhan ontweken. Haare ftraaten zyn vuil, fmal en onregelmatig , deze zullen lang het merkteeken van haaren eerften oorfprong zyn „ en haare inwoonders die van de oude plompheid. In een land, alwaar de wetenl'chappen niet  304 De Nieuwe Reisicer. niet aangekweekt worden, worden de zedenzeldzaam befchaaft. Deze Stad beflaat drie uuren in omtrek, zy heeft twaalf poorten, tusfchen welke zig , van afftand tot afftand, eenige toorens verheffen, die aan de muur vaftgehegt zyn. Zy is in vier wyken verdeelt, waar van drie in eikanderen bevat en met muuren omringt zynDe middelfte wyk bevat het oude paleis der Czaaren, 't geen men Cremelin noemt. Peter de Groote heeft haar met veftingwerken omringt ; en deze wyk kan een bezetting van agtien of twintig duizend mannen bevatten. Het paleis alleen kan een kleine Stad uitmaken: het is door Italiaanfche bouwmeefters, in een Gottifche fmaak, gebouwt, die als toen die van geheel Europa was. De huizen zyn van hout; en dit is het geen dat langen tyd de bouwkonft der Rusfchen uitmaakte. De hooftkerk van de Cremelin is groot, en van een zeer plompe bouworder: men heeft hier nog een andere, die aan St. Michiel gewyd is, in deze heeft men de graven der groot Hertogen en Czaaren van Rusland: ter zyde is een Nonne kloofter, 't geen die van hunne vrouwen bevat. Dit is een oud en zwaar gebouw, 't geen met verguit koper bedekt en met negen toorens verfiert is. De fchatkamer van dit kloofter bevat groote koftbaarheden, die men aan de nieuwsgierige vreemdebngen zien laat. Men vergenoegt zig hier met te gelooven,  Zes en Tagtigste Brief. 305 Ven, en met zoo veel verzekering als te Ar* genteuil te zeggen, dat men de rok van Christus bewaard. Ik weet niet op wat wys de eerfte in Vrankryk gekomen is; maar zie hier de hiftorie van die van Moskou. Men zegt dat op den dag van Chriftus dood, wanneer 'er door de krygslieden het lot over geworpen was, hy aan een Georgiaans krygsknegt ten deel viel, die hem naar zytt land bragt en aan zyne Zufter fchonk. Deze bewaarde hem geduurende haar leven, en verwierf, wanneer zy ftierf, dat hy met haar begraven wierd. Aanftonts groeide 'er uit haar graf een groote boom, voor welke men zeer veel eerbied had. Wanneer de Perfianen in het vervolg , Georgiën overweldigt hadden, zoo deed hun Koning, die van dit graf hoorde fpreken , het zelve openen, en nam 'er den rok uit, die hy met zig naar Perfiën voerde. Hy zond eenige tyd hier na, een gezantfchap naar Rusland, en fchonk dit heiligdom aan den Groot Hertog, die even te vooren het Chriftendom omhelft had. De Rusfen, zig willende verzekeren dat dit de waare rokwas, deden alle de dooven, blinden, kreupelen en zieken van het land by een vergaderen, niet twyffelende, dat zoo het de waare rok van Chriftus Was, hy hen een fpoedige genezing verfchaffen zoude De uitkomft beantwoorde hunne hoop, en zedert dezen tyd heeft men altoos dezen heiligen en koftbaren rok bewaart, om 'er zig VIL Deel V in  3o5 De Nieuwe Reisicer. in diergelyke gevallen van te bedienen. Hy is in een kaft geplaatft, uit welke by nooit als op een uitdrukkelyk bevel van den Czaar koomt. Onder de zeldzaamheden van de fchat van St. Denys in Vrankryk, vertoont men vooral de kroonen der oude Koningen; maar te Moskou zyn het de oude mutzen der Patriarchen, die men aan de nieuwsgierigheid en eerbied van het gemeen vertoont. Ik heb 'er zeven of agt gezien, die met goud, paarlen en diamanten verfiert waren; men vertoond mede de kruizen, gordels, rokken, enz. , die zy in de ommegangen , by plegtige gelegentheden of hooge feeften gedragen hebben. Men bewaard, en vertoont hier zelfs de kammen waar van zy zig bediend hebben. De Kerk, die deze fchat bevat, is vierkant en byna honderd voeten lang. Het gewelf werd door vier groote pylaaren ondcrfteunt; en dit gebouw is met heiligen, en heilige overblyfzelen, in den fmaak van de voorgaande vervult. Ter zyde van het groot altaar, is het beeld van Maria geplaatft, 't geen men gelooft het werk van den Èuangelift Lucas te zyn. Ik herhaal het, Mevrouw, zoo men uit deze afbeeldingen over zyne bekwaamheid moet oordeelen , zoo is dezen heilig geen groot fchilder geweeft. Deze fchildery is in een nis geplaatft, onder welke een ftoel ftaat; de Maagd heeft een kroon van edele gefteen- tens  Zes fn Tagtigste Brief. 307 tens op het hooft, en een halsband van paarlen om, die tot op haar rok afhangt, weet gy koftbaarder verfierzels, Mevrouw, en voegen deze aan de nedrigheid van de H. Maagd ? Haar aangezigt is zeer bruin ,' en byna zwart; ik weet niet of dit een uitwerkzel van de tyd, van den rook der waskaarfen, of van den fmaak van den fchilder is. Men ziet in den omtrek van de Crimmelin, verfcheide andere kerken on kloofters, en vooral een zeer hooge tooren, die de Groote Jan genoemt word, in deze Pmg voormaals die beroemde klok, die voor de grootfte van de geheele werelt gehouden wierd. Men wil dat zy meer als honderd en zeftig duizend ponden woeg ; dat zy negentien voeten hoog, agtien voeten in middellyn, en vier en vyftig in haar grootfte omtrek was. Zy viel neder en barfte, by een brand in het jaar 1701; en men zag haar in het jaar 1736 nog. Men ziat mede in de Crimmelin, het oude paleis van den Patriarch, en zyn boekzaal; de groote zaal in welke men gehoor aan de vreemde afgezanten gaf; de gebouwen waar in dc geregtshoven gehouden wierden ; de fchatkamer, het tuighuis, het kruidhuis, enz. Men heeft een andere wyk in Moskou, die de Chineefche Stad genoemt word, om de Chineefche waaren die hier verkogt worden. Men heeft hier fchoone markten die met winkels vervult zyn, een krygsfchool, het munthuis, V % de  308 De Nieuwe Reisiger. dedrukkery, de boekzaal, en de Keizerlyke apotheek, waar van het gebouw zeer pragtig is. Hy kolt 's jaarlyks meer als zeftig duizend roebels van onderhoud , en verfchaft de legers, en byna alle de Rusfifche Steden, droogeryen. Op een groot plein van de Chineefche Stad, word dagelyks de groote markt gehouden. De winkels zyn gefchikt volgens de waaren die men 'er in verkoopt. Men heeft andere overdekte plaatzen , voor die genen die lakenen , zyde ftoffen , gewerkt goud , bontwerk, em. verkoopen. De werklieden en kooplieden in het klein hebben hier, gelyk de andere, byzondere ftraaten; en ieder beïoep heeft zyn afzonderlyke wyk. Het geen men hier de Koninklyke Stad noemt is mede met muuren en gragten omringt. De grooten hebben hier hunne paleizen , en de Vorft zyn ftallen; dit is de wyk der vleefchhallen, zouthuizen en herbergen. In een andere verkoopt men hout, en zelfs huizen die reets voltooit zyn, deze neemt men uit malkanderen , en brengt hen waar men wil. Ik fpreek van de voorlieden niet, in welke men .fchoonder gebouwen als in de Stad zelfs heeft, aaog van een groot getal kloofters van beide fexe, zy zyn met muuren omringt, en bevatten kerken en andere gebouwen. De Czaar Theodorus, oudfte broeder van Peter de Groote, nam de verfiering van Moskou zoo fterk ter harten, dat hy de voornaamfte van zyn hof tot bouwen aanfpoor- den,  Zes en Tagtigste Brief. 309 den , hen geld fchoot en bouwftoffen verfchafte. Wanneer Czaar Peter I. wiens zorgen zig over alles uitfpreide, een nieuwe Hooftftad bouwde, zoo veronachtzaamde hy egter de oude niet. Hy deed haar voor een gedeelte plaveyen , verfierde haar met verfcheide gebouwen , en regte 'er verfcheide ftofweveryen op. Het was onder zyne regering , dat de Prins Gallitzin, een van zyne Staatsdienaars , over de Mosca een fteene brug deed bouwen , 't geen de eerfte is die men in Rusland gezien heeft. Deze Vorft heeft mede in Moskou drie Collegien opgerekt die door drie Griekfche Monniken beftuurt worden, zy onderwyzen 'er verfcheide wetenfchappen, onder anderen de Wiskunde, en de Zeevaart, 'tgeen beide wetenfchappen zyn die door geen Monniken moeften onderwezen worden. De Keizerin Anna heeft hier een Akademie opgeregt, tot onderwys der ionee edellieden, barakken voorde bezetting, werkhuizen en pakhuizen om ftoffen te weven en te bewaaren. Een der voornaamfte byzonderheden van Moskou, is om in de maand December meer als twee duizend huizen te befchouwen, die op het ys gebouwt en door vreemdelingen bewoond worden, die zig van alle zyden naar deze Stad begeven ; fchoon den koophandel zedert de bouwing van Petersburg zeer veel vermindert is. V 3 De  310 De Nieuwe Reisiger. Dg openbaare badftoven zyn byna alle op den oever der rivier gebouwt , zy worden door kachels tot een ondragelyke hitte geftookt. De mannen en vrouwen baden hier onder eikanderen, gelyk in dc andere Rusfifche fteden; en deze vermenging fchynt, door de gewoonte om eikanderen naakt te zien, geen indruk op hen te doen. Eenige dagen geleden , kwamen alle de vrouwen uit de badftoven, om een lykftatie te zien voorbygaan, zy leende tegens het ftaketzel waar mede het gebouw omringt is. Dit half verrot zynde , bezweek onder den laft, waar door meer als honderd naakte vrouwen, over elkanderen tuimelden. Dit fchouwfpe!, 't geen elders de meenigte zoude hebben doen zamen, loopen, fcheen de lykftatie in het geheel niet te ontruften. Men heeft hier meer als zes honderd kerken, kloofters cn kapellen. Zy zyn inwendig rond gebouwt, om dat deze vorm gunftiger is om het gezang der Priefters te, hooren. Schoon deze Stad zeer volkryk is, want zy bevat byna yyfmaal honderd duizend inwoonders , zoo telt men hier egter niet meer als drie honderd' koetzen ; maar men heeft hier een oneindig getal kleine rytuigen, die, voor weinig geld, de voorbygangers van de eene plaats naar de andere brengen. De ftraaten zyn, op eenige plaatzen, byna geneel met bulken bedekt, indiervoegen dat zy  Zes en Tagtigste Brief. 311 zy onbruikbaar zyn, vooral wanneer het niet vrieft. De omleggende ftreken van Moskou zyn by uitftek aangenaam, en brengen een meenigte vru*ten voort. De vermogende lieden hebben0 hier buiteplaatzen , die zeer aangenaam zyn voor een land, in welke het bekoorlyke in het nuttige gelegen is. ïh plaats van fonteinen en watervallen, hebben zy vifchryke vyvers; en dit is voornamentlyk dat genen dat de pragt van deze landhuizen uitmaakt: wanneer zy door eenige vrienden bezogt worden , zoo werpen zy de netten in deze vyvers, en haaien 'er de vifch uit, op welke zy hen onthalen willen. Niets evennaart de fchoonheid der kloofters. die buiten de muuren van Moskou gebouwt zyn : een derzelver is in navolging van dat van het heilige graf te Jeruzalem ; en zoo men de overlevering gelooven mag, zoo deed de Czaar Jan Bazilowitz de bouwmeefter de oogen uitfteken, die het plan van de kerk gemaakt had , om dat hy geen ander diergelyk zoude konnen maken. Men heeft een ander een vierde uur van de Stad, 'tgeen door meer als drie honderd Nonnen bewoond word. Ik zal u over de lufthuizen van den Czaar niet onderhouden , die naauwlyks waardig zyn , om burgers te huisveften. 1 In de bosfchen in den omtrek van Moskou, «roeit een foort van St. Jans beziën, die een V 4 aan"  Jia De Nieuwe Rei si ges. aangenaam rins hebben. Men eet haar met fuiker, even als aardbeziën; en men maakt 'er een foort van limonade van, die men zegt dat zeer goed voor de zieken is. Deze vrugt groeit door geheel Rusland onder de boomende bladeren zyn des winters zoo wel als des zomers groen ; en de vrugten zyn in July ryp. Men heeft hier nog een ander foort van St Jans beziën, ten naaften by als de onze * maar zy fchieten niet meer als een voet op* De inwoonders doen haar in tonnen die zv met koud water opvullen, zy laaten haar dus den geheelen zomer ftaan, en bereiden 'er een drank van die zy voor zeer verfrisfende houden. Dit land brengt mede een meenigte moeskruiden voort: bet gemeenfte foort is de kool, die tweemaal des daags door de arme heden gegeten word; komkommers, die men even als peercn eet, en een geheel jaar goed blyven; look, die door de Rusfen zeei be mind word, en waar door zy een onaangena, me reuk van zig geven; radys, waar van zv vry goede foufen maken; eindelyk aspergies en artifiokken; edog deze worden alleen dooide vreemdelingen gegeten. De vreemdelingen hebben mede de Rusfen geleerd om bloem-' Kool, peen, pinfternakelen, karoten, felri en verfcheide foorten van faladen aan te kwee* Keu, die zy voormaals niet kende, en die zv thans m een groote meenigte bezitten. Men heeft hier, in het algemeen, dezelfde vrug ten,  Zes en Tagtigste Brief. 313 ten, moeskruiden en planten die men in Vrankryk heeft, maar hunne hoedanigheid is zoo goed niet. De bloemen zyn hier zeldzaam , en de foorten zeer gering. Het is voornamentlyk te Moskou , Mevrouw , dat een vreemdeling de zeden der Rusfen moet nafporen en tragten te leeren kennen. Deze Stad is ten opzigte van Rusland, dat genen dat Nanking ten opzigte van China is, waar van zy langen tyd de Hooftftad was. De rykfte en oudfte geflagten, die door afkeer of ongunft van het Hof verwydert zyn , houden hier hun gewoon verblyf; en het is by gevolg hier, dat het nationaale krrakter, zig het zuiverfte bewaart heeft. Het is waar dat zedert de komft van Peter de Groote tot de kroon; zedert dat dezen Vorft, die alles in zyn land moeit voortbrengen, om 'er een befchaafde ftaat van te maken, hy het ontwerp fmeedde en uitvoerde, om onder de befchaafde volken , nuttige kundigheden te gaan verzamelen, waar mede hy zyn onderdanen verryken wilde ; en dat hy de grenzen van zyn ryk openzette, die de bygcloovigheid en barbaarsheid voor de vreemdelingen gefloten had , en 'er geheele volkplantingen van begaafde lieden inlokte die 'er de fakkel der ondervinding en de fchatten van het vernuft in overbragten, waar door de zeden der Rusfen, en vooral die der aanzienelyke lieden een gedaante van befchaaftheid beginnen te V 5 kry-  Si4 De Nieuwe Reisiger, krygen die zy.te voorcn niet hadden. Alle de deelen der regering, der krygsmagt, zee. magt finantien, koophandel, alle de orders van den Staat, den adel, de grooten , de geeftelyken en het gemeen, ondergingen aï toen gelukkige veranderingen, die ife/aTn de oneindige zorgen, en onbegrypelyke navorsen van dezen Vorft verfclnSdigt is Hy belchouwde van zynen troon zyn volk dool de duifterheid der barbaarsheid omringt; hy S vt yZyn V°lken lld: °»^endheid zag, zonder kons- Sten " ï* 0VenSC V3n EuroPa ^r. lichten, en door het zelve even als wilde van een andere werelt befehouwt wierden, wTer naam en plompe zeden men naauwlvks kende! Deze plompheid was, om dus te fpreken, door de wetten van het land geheih>t Zoo iemand eenige vernuftigheid L blylenfen C^sTrfen »^oo wieS hy aanftonts door de geeftelyken van kette T beichuldigt, en door het gemeen als een tovenaar vervolgt. Een Hollands wondhee der, die zig te Moskou nedergezet had "fpee de op zekeren dag in zyn kamer op defu IZT hmea °P he£ geluit van dit fpeeltmg ftil , en .zagcn do(Jr ^ fl Zy kregen een geraamte in het oog dat aan den ïft;en d0°r den **** bewogen wierd dxe door het vengfter inkwam, zy verfehrikten hier  Zes en Tagtigste Brief. 315 hier door, en verfpreidcn overal, dat de wondheeldcr een tovenaar was, die een geraamte door het geluid van zyn luit deed bewegen. Wanneer dit ter ooren van den Czaar en den Patriarch kwam, zoo zond men eenige lieden om deze zaak te onderzoeken. Die genen die men hier medcbclalt had, voegden'erby, dat zy het geraamte hadden zien danfen op het geluk van het fpeeltuig; men befchouwde dit geval als een zaak van gewigt. Men vergaderden den Raad: men raadpleegde: men befloot dat den Hollander een tovenaar was; cn men veroordeelde hem om met zynen gewaanden dansfcr verbrand te worden. Schoon hy zeide dat 'er geen wondhcelder in Europa was die geen geraamte had om de vorm van het menfehelyke lichaam te leeren kennen, zoo was alles wat hy door de tusfehenfpraak van zyne vrienden verwerven konde, dat het doodvonnis in een uitbanning veranderd wierd; de dansfer wierd langs de ftraaten geilecpt cn op de markt verbrand. Het vreemdfte was, het goede gevoelen dat dit barbaarlchc volk van zig zelfs had, en zyne veragting voor de vreemdelingen. Het was overtuigt dat.men in Rusland moeft geboren zyn, om verdienfïcn te bezitten; en het deed dezelve voornamentlyk in dc konft om wel te liegen, en met behendigheid te bedriegen beftaan. Het ftelde mede het grootfte vertrouwen in de wysheid en kundigheid van  3'6 De Nieuwe Reisiger. van zynen Vorft. Wanneer 'er iets was dat de Rusfen niet begrepen, zoo zeiden zy, by wyze van een fpreekwoord: Niemand als God en de Czaar konnen dit weten. De Czaar was hunne godfpraak, maar nog meermaalen hunnen tyran. Een affchuwelyk willekeurig gezag , hielt hen in de veragtelykfte en hardfte flaverny; de Vorft befchikte , naar zyn goeddunken , over hun leven en goederen. De grootfte fleeren kropen voor zyne voeten , en rekende de naam van flaaf voor een eer, en floten hunne oogen onder zyne flagen. Deze menfehen die aan wreede, en willekeurige, en, doorgaans, onregtvaardige ftraffen gewoon waren-, kwynden in een verfchnkkelyke elende; wanhopende om 'er ooit van bevryd te worden, zoo gaven zy zig aan een blind noodlot over, door de ondervinding overtuigt zynde, dat zy geen beter lot te hopen hadden. Een ftaatkundige en godsdienftige wet, die zoo wel geheiligt was als hoog gefchat wierd, verbood hen om hun vaderland te verlaten, en fcheen hen.tot een eeuwige onwetendheid te verwyzen: een vreemdeling , die in dit flaaffche land aankwam , begaf 'er zig niet dan met gevaar van zyn leven weder uit. De geeftelykheid, die in ledigheid, pligt. verzuim en onorder leefde , misbruikte hun gezag over een ligtgeloovig , onwetend en vreesagtig volk-. De Patriarchen matigde zig het  Zes en Tagtigste Brief* 317 het gezag aan om in den raad nevens den Czaar te zitten,.en gaven voor, dat men nog den oorlog konde beginnen nog de vreede fluiten, zonder hunne toeftemming. Hun gezag, 't geen door hunne rykdommen en kuiperyen onderfteunt wierd, hielden de meeften in een foort van onderwerping. Schoon de gefchillen over den godsdienft geftreng geftraft wierden, zoo ontftond 'er egter een die groote onluften verwekten en het ryk verdeelden ; zy beftond hier in, om te weten op wat wys men zyn vingers moeft houden, wanneer men het teeken van het kruis maakten: Het verRand der Rusfen kon zig tot geen verhevener zaaken opheffen. Verheelt u, Mevrouw, dit wyd uitgeftrekte ryk zonder konften, zonder wetten, zonder wetenfchappen, en het voorwerp en fpeeltuig van de befchaafde volken: deszelfs talryke heirlegers , die aan geen krygstugt gewend, en flegt beftuurt wierden, kopden door een hand vol, in de krygskunde bedreven, foldaaten vernielt worden: men zag geen fchepen in de havens, geen fabrieken in de Steden, geen huisfleraden in de huizen, en geen ommegang tusfchen de inwoonders; geen aangenaamheden , nog geen gemakken; zeer weinig konftenaars; en die alleen aan onmisbaare zaaken arbeiden: de akkers waren onbebouwt en onvrugtbaar, en de onderdanen veragtelvke flaven die zelfs de namen van eer, roem, J fmaak  p8 De Nieuwe Re isigeu. fmaak en vernuft niet kenden. Wat het ver, mogen en de uitgebreidheid van dit ryk betreft, deszelfs grenzen waren dan dè zyde van Zweeden zeer bepaalt; het bezat niets in Finland nog in Lyfland; de Kofakken waren met ten onder gebragt; de inwoonders van Aftrakan waren wederfpannig, en fchenen altoos tot oproer genegen. In het hart van den Staat zelfs had men altoos partyfchappen tc vreezen , een geftadigen oorlog tegens de Tartaaren uit te houden, en den oploopenden geelt der Strelitzen te bedwingen. Czaar Peter I. ondernam, door dc ftoutheid van zynen geeft, en zyn zugt tot ongemeene zaaken, de verwonderingsvvaardige, en plotslinge, gedaante verandering van een 'barbaars land in een befchaafde ftaat , en hy bragt dit in weinig jaaren ter uitvoer. Deze hinderpalen die hy overwinnen moeft, waren de vooroordeelen van zyn volk zelfs, cn vooral van die oude aanhangers der Rusfifche plompheid, die, alleen door een blinde drift der gewoonte werkende , alle verbeteringen als een beiligfchending, en alle veranderingen als een dwingelandy aanzagen. Men heefteer gezien die de oude regeringsvorm zoo halftarng aankleefden , dat wanneer zy door de Czaar naar verfcheide landen van'Europa ge zonden waren, om kundigheden te verkrygen, zoo maakten zy zig dit tot. een foort van confcientiezaak, even als een inbreuk in hunne  Zes en Tagtigste Brief. 319 ne zeden en wetten. Wel verre dat zy zig zouden bevoordeelt hebben van hun verblyf onder befchaafde volken, zoo ontvloden zy alle gelegentheden om hun verftand te befchaven. Een hunner had de halftarrigheid, om geduurende vier jaaren dat hy zig te Vencticn bevond, in een kamer opgefioten te blyven; wanneer hy in zyn vaderland tc rug gekomen was, zoo rekende hy het zig een eer dat hy niets geleert had in een Stad die als toen de fchooi van koophandel cn ftaatkunde was. De opvoeding gewend den geelt aan dc buitenfporigfte denkbeelden , even als den arbeid het lichaam aan de moeyelykfte houdingen. Om zielen van dit foort te bedwingen , wierd al het verftand, moed en ftand vaftigheid van Peter den Grooten vereiicht; en nog heeft men reden om deze verbazende verandering, even als een foort van betovering tc befchouwen. Alle de dceleu van het ftaatkundig lichaam zyn op zyne ftem bezielt geworden; hy heeft de zeemagt, foldaaten en Generaals voortgebragt: hy heeft de wetenfchappen , koophandel cn konften in zyn land genaturalifeert; en het van die fmet van barbaarsheid ontheven, die het in de oogen der andere volken veragtelyk maakten. Eindelyk hy heeft het verftand van zyne onderdanen verligt, hunne harten verandert, en hunne gewoontens hervormt; in een woord, hy heeft 'er nieuwe menfehen van gemaakt. Hy begon met  -De Nieüwe ReisigeRj met zig zelfs van hét onregtvaardige gezag om de bdiyke heerfehappy der wetten te vol' gen. Hy fchafte het woord Jlaaf af, waar van de Rusfen zig bedienden wanneer zy totZ Czaaren fpraken of hen verzoekfchriften aanboden, en hy gebood dat men voortaan dat van onderdaan zoude gebruiken; deze verandering, met hem de genegentheid te verwerven , ontnam niets aan de gehoorzaamheid. Hy begreep welk een voordeel uit de onderwerping en krygstugt moeft voortvloeijen, wanneer deze eenmaal onder zyne krygsbenden ingevoerd was, zoo wilde* hy hier een voorbeeld van geven, en de grooten van zyn hol leeren om geen zaak te verfmaden, die hy zelfs met zoo veel yver aanvaarde. Hy wierd eerft tamboer in een der Compagnicn van zyn lyfwagt; vervolgens wierd hy tot bergeant verhoogt, en dus vervolgens, edog zeer langzaam, tot andere waardigheden. Ondanks de drift van zyne hovelingen om het voorbeeld van hunnen meefter te volgen, zoo zou de Czaar weinig navolgers gehad hebben, zoo hy hen alle aan dezelve wet niet onderworpen had. Hy was overreed dat men niet wel gebieden kon , zonder dat men langen tyd gehoorzaamt had; dat de nauwkeurigheid om zyne pligten te vervullen , de kundigheden verhaalt die men door den dienft verkrygt, en dat men nooit tot uitftekende waardigheden,  Zes en Tagtigste Brief. gat den, als door uitftekende verdienften komen moet. Niets was, ongetwyffelt, nuttiger als deze grondregelen; maar niets fcheen te gelyk vreemder ; want men oorloogde voormaals in Rusland' even als ten tyden der Leenhecren in Vrankryk, wanneer Hecrcn zonder ondervinding, Leenmannen zonder ondervinding ten ftryd geleiden. De Czaar deed belooningen, in de Vreemde landen, beloven aan de Officiers die in zyn legers dienen wilden. Zy begaven 'er zig in meenigte naar toe , aangelokt door de hoop om hun fortuin te zullen maken, en door de zeldzaamheid van het fchouwfpel dat een willekeurig Vorft, van zyne gedweeheid en yver gaf. Het grootfte getal waren Franfche vlugtelingen , die verpligt waren om hun vaderland door de herroeping van het edikt van Nantes te verlaten. De Rusfifche krygsknegten wierden op de Duitfche wys gekleet en in den wapenhandel geoeffent: de marfehen * exercitiën, belegeringen en fpiegelgevegten, waren fpellen door welke de Czaar zyne onderdanen in vredenstyd oeffenden , om hen de grondbeginzelen van de krygskunde te leeren; en om hen een begeerte tot roem in te boezemen, die tot groote daden geleid, zoo bepaalde hy de eerbewyzen van een zegen, praal, in den fmaak der Romeinen, voor her. Alle die genen die uitgemunt hadden, Genera. Deel X raals,  322 De Nieuwe Reisiger. raals, Officieren en foldaaren, alle wierden zy met lauwerkranzen verfiert. Men riep hunne namen, daden en lof, op het geluit van fpeeltuigen openbaar uit. Om nayver onder de grooten van het ryk te verwekken, zoo ftelde deze Vorft, op het voorbeeld der andere hoven, een ridder-order in, waarvan hy zig zelfs tot groot meefter verklaarden. De befchermheilig van deze krygsorder is St. Andreas: de Ridders dragen, tot een teeken van hunne waardigheid , een kruis op welk men het beeld van dezen heilig ziet, en 't geen aan een wit lint is vaftgehegt. De Czaar beftemde deze ridder-order tot een vergelding der verdienften. Met zig dus op alles toe te leggen dat mede konde werken om zyne landtroepen tot vol. maaktheid te brengen , zoo verzuimde deze groote man de zéemagt niet, waar van hy de fchepper in Rusland was. Hy deed fchepen bouwen, en fpoorde de werklieden door zyne tegenwoordigheid en mildadigheid aan • en deze vloot, de eerfte die Rusland ooit in zee bragt, was wel ras in ftaat om onder zeil te gaan. Peter begaf zig op een fchip van den tweeden rang , in hoedanigheid van vrywilhger, altoos met het vooruitzigt om zelfs een voorbeeld van onderwerping en krygstugt te geven; eindelyk kon hy niet langer de begeerte wederftaan om zelfs te leeren, en de konften die hy in zyn land wilde invoeren als een  Zes en Tagtigstk Brief. 323 een werkman te kennen, zoo nam hy het befluit om als een gemeen man te reizen, en hy begaf zig in het gevolg van zyn eige afgezanten. Zoo Europa verwondert was dat het een Vorft zig van zyne ftaaten zag verwyderen, om hen te leeren regeren, wat moeft het dan denken wanneer het verftond dat hy zig op de fcheenstimmerwerven in Holland begeven had zig onder dc fcheepstimmerlieden had laaten opfchryven , gelyk zy, zig kleeden , voeden, en arbeiden, hen ondervroeg, hunne onderwyzinge aanhoorde, en fchepen met hen bouwden, zonder dat de zaaken van den Vorft eenig nadeel door den arbeid van den fcheepstimmerman leden? De Staaten van Holland bewezen zyne afgezanten de grootfte eer, terwyl hy onder den naam van Meeftcr Pieter, in "een dorp van het Gemeenebcft, onledig was om als een arbeidsman, een zwaare en vermoei] enden'arbeid te verrigten, hy vertoonde zig hier grooter en verwonderenswaardiger , als hy op zyn troon zoude geweeft zyn, door een onwetend volk aangebeden, dat hy in de barbaarsheid gelaaten had. By zyne te rug komft, zag men de arbeidzaame en yverige vernuftigheid , Rusland met duizend konften verryken die het te vooren niet kende. Overal zag men fmelteryën, kruidmolens, papiermolens, drukkeryën en fabrieken van allerlei foorten oprigten ; hy bragt de aardryksbefchryving tot meerder volX 2 maakt-  334 De Nieuwe Reisigér, naaktheid; hy rigtè fchoolen op, waar in men de wiskunde onderwees; hy beval overeenkomftig de ftarrekundige order, en het gebruik der andere volken, dat het Rusfies jaar met meer met de maand September zynen aanvang zou nemen, maar met de maand January; en om deze verandering plegtiger tc maken, zoo fchreef hy een grooe jubeljaar door zyn geheele ryk uit. Het gemeene voUc verwonderde zig over het vermogen van zynen Vorft, die dus, na zyne begeerte, den Joop der Zon regelden. Overtuigt zynde dat de eerfte opvoeding de hoop van het toekomende lot is, zoo rigte deze Koning, Vader en Borger, fchoolen voor de kindsheid en jeugt op; hy deed den Bybel in de gemeene taal drukken , en ieder hiusgezin was verpligt om 'er zig een van -e verzorgen. Hy verfpreide de krygsaevan^enen door alle de geweften van Rusland, om 'er de konften en wetenfchappen door te verbreiden : gy hebt gezien, Mevrouw, welke gelukkige veranderingen in Siberiën door de Zweden uitgewerkt zyn , die in de flag van Pultawa gevangen genomen wierden Hy rigte een Akademie op, om bekwaame kwekelingen ia alle de foorten van wetenfchappen te vormen, die betrekkelyk tot de Zeevaart zyn. Peter I ging, met een Maatfchappy van Engellche kooplieden, een verdrag aan, om in  Zes en Tagtigste Brief. 325 i„ Rusland den koophandel van den tabak op e rieten, ondanks den tegenftand der geefteykheid, die 'er het gebruik van verbreden wilden. 'Er ^ een tyd geweeft m welke de tabak hier zeer gemeen was ; het gemeene volk rookte geldig, en zoude veel hever fpyze als tabak ontbeert hebben. De noodzakelykheid om altoos vuur te hebben om de pypen te konnen ontfteken, veroorzaakte dikwyls brand; en, behalven dit, begrepen de Patriarchen dat het onvoegzaam was dat men de beelden der heiligen door den reuk van den tabaksrook befmette. Deze twee redenen, eengodsdienftige, en de andere ftaatkundbe, deed het gebruik van den tabak verbiedt Men meed die genen de neusgaten nnen en deed hen de ftraf der knout ondergaan \ die overtuigt wierden , dat zy tabak gerookt of verkogt hadden, De Czaar deed uit Polen en Saxen, herders en fchapen komen, om wol voor de lakenweverven te bekomen. Hy rigte weeshuizen en oude manhuizen oP. Eindelyk, Mevrouw, hv vormde , binnen weinig jaaren , m een barbaars land , een krygsmagt van meer als honderd duizend mannon voetvolk, die m de krygskonft wel ervaren en aan een goede krygstugt-onderworpen waren; een zeemagt van meer als vyftig fchepen van linie, en meer als twee honderd galeien ; zeer wel verfterkte plaatzen, Akademiën om de konften en weX 3 m*  32(5 De Nieuwe Reisiger. tenfchappen te doen bloeijen; een naauwkeurige borgerlyke regering , cn wyze wetten, onder een volk dat naauwlyks die der Natuur kende, en van de gemeenfte welvoegelykheden geene kennis had. Hy droeg een byzondere zorg voor de finantiën, die, in zyne handen, een bronwel van geluk voor zyn volk wierden, en niet, gelyk in de Staaten alwaar zy aan baatzugtige menfehen toevertrouwt zyn, en tot een beginzel van verderf, de geesfel der arbeidzaamheid, en de gelegentheid tot duizend knevelaryën en onregtyaardigheden dienen. Dezen Vorft, gelykvormig aan die halve goden der oudheid, die de woefte volken by een verzamelt en befchaaft hebben, was te gelyk de vader en wetgever van een nieuw volk, het geen nog niet befchaaft was, SeIyk gy uit het volgende af beeldzel zien zult. Voor het overige fpreek ik alleen van die genen die de landfehappen bewoonen welke van de hooftftad verwydert zyn ; want men heeft my gezegt dat men te Petersburg geen onderfcheid tusfchen die Stad en de andere hooftftèden van het Noorden ziet; en dat de lieden van aanzien weinig van de overige Europeanen verfchillen. Wat het gemeene volk betreft, dit bezit nog alle de plompheid der oude zeden. De Rusfen zyn kwaaddenkent, wreed, wantrouwent en bloedgierig. Inden voorfpoed zyn zy trots en hoogmoedig , en laag en kruipende- in den tcgenfpoed; hunne ziel  Zjs en.Tagtigste Brief. 327 ziel is natuurlyk laag en flaafagtig. Zy willen ^e de «ootfte geftrengheid behandelt worden; en°hunne begunftigde uitfpanning is om let ftottente vegten. Hunne gcneig heul voerd hen tot wraakzugt, waar toe zy zom^deiaftering en meineedigheid gebnuto. Voormaals was het genoeg dat men befe;.ulA\at wierd , om veroordeelt te worden , en vnn de ééreedgheid gedaan had, wanneei n> de befchuldiger de py« derging; wanneer hy in zyne be.ehu d!gm volhardt zoo fcrafte men zynen vyand- Men ZM"het voorbeeld van een vrouw aan, cue, z g van haaren man ontdoen weende, hem befehuldi.de van op het leven van den \oift Om een regt denkbeeld te geven van het „ene de grooSle Heeren in die tydzelft waS™ 7oo zegt men dat wanneer zy eemg gef ml met e k nderen hadden, zy te paard geiten? eikanderen met geesfelsbeftreden , en "dns alle hnnne gefehillen Sefl^J^ Liften hooide men hen geene godslallerin "^voortbrengen; maar de venvytmgen d.e f^ZZ reft doen, overtreffen alles wat men ^Sptanpte en affchnwelykfc verbeelden A 4  3*8 De Nieuwe RE isiger. kan. Te vergeefs gebruikt men de geftrengfte ftraffen om deze vervoeringen te beteuge Jen; men heeft tot nog toe niet verder konnen flagen dan om hen minder meenigvuldi» te maken. Voormaals, wanneer men een man of vrouw beledigt had , zoo wierd dit met een geldboete geftraft ; maar wanneer men buiten ftaat was om dezelve te betaalen zoo moeft men de geesfehrig of flaverny on! dergaan. J Alle de welvoegelykheden die in de menfchelyke maatfehappy aangenomen zyn , als om zekere winden op tc houden, een zedige houding te hebben , enz. zyn in het geheel onder het gemeen in Rusland onbekend Hun ne gewoone gefprekken gaan doorgaans over onküifche zaken. De affchuwelykfte daden die zy hebben zien bedryven of zelfs bedreven hebben , zyn altoos het onderwerp van hunne boerteryën. Men beroemt zig hier over zekere misdaden, die men elders met het vuur ftraft; en deze misdaden zyn ongelukkig njct aan al te gemeen. De kwakzalvers vertoo nen dezelve openbaar op hunne theaters • en zy boy veren zig om door fchandelyke ontbloo tingen deze verfoeijelyke rollen natuurlyk te fpclen. J Dc ledigheid cn dronkenfehap vervoeren hen tot deze buitenfporigheden. Een vrouw d.c niets te verrigten heeft, begeeft zig naar een kroeg, verkoopt 'er haare kleederen voor fter*  Zes en Tagtigste Brief. 329 fterken drank, gaat 'er dronken uit, valt op de ftraat neder, en blyft leggen ftapen. Een man die dronken en naakt gelyk zy », legt zig nevens haar neder, en heeft met haar gemeenfchap voor het oog van een ieder ; de omftanders befchouwen dit al lachende. Men verhaalde my laatft, dat een van deze dronkaarts, die zonder overrok uit de herberg kwam, een van zyne vrienden ontmoette, die er zig naar toe begaf. Hy keerde met hem te rug, en ging 'er niet uit, voor dat hy zyn hemd mede agtergelaten had. Men vroeg hem of hy beftolen was? „ Neen, antwoordde hy, „ het is de herbergier die my in deze ftaat ge„ bragt heeft; maar vermits hy myn hemd heeft, zoo moet hy myn broek mede heb" ben " Hy keerde in der daad te rug, en vertoonde zig weinig tyd hier na geheel naakt op de ftraat, en hy had niets om zyn naaktheid te bedekken, als een hand vol kruiden die hy nevens de herberg plukten. De vrouwen gaan 'er hunne mannen zoeken, die haar op eenige ftokflagen onthaalen, en zig eindelyk met haar dronken drinken. De mannen vallen het eerft ter aarde in flaap, en de vrouwen gaan op hen even als op banken zitten, en vervolgen met drinken, tot dat de dronkenfehap haar noodzaakt om zig mede neder te leggen. De zuet tot de dienftbaarheid maakt het byzonder kenmerk van dit volk uit; zy agten X 5 de  33° De NJEüWE R e i s i g e r. ten de flaverny geboren zyn, geen de minftn zwarigheid maken , 0ffl * Llr^e11' V001' Prys té v? . ftreken 7r?i^ Zy door > om dus te preken, tot den rang der dieren gebragt zyn o moet men hen, ge]vk dezeihanielen het arhl ggCn' " men hen met ten tot het aibeiden moet noodzaken. Een vrye borger vertoont zig voor geen man van aanzien; Ttïr Zf V°f ^ meefter met' da» met gekmelt voor de ftraf te bedanken die hy van hem ontvangen heeft. De grooten van het hof, kropen dus mede voor de voeten van den Czaar; en, het «en u ongelooflyk fchynen zou, zoo men 'er reeds geen voorbeelden van onder andere voïk-n van gezien had, is dat men na de geesfeling ondergaan te hebben, egter in de tegenwoordigheid van den Czaar toegelaten wierd Nie mand was aan deze ftraffen meer als de geneesheeren onderworpen , vermits dit volk deze konft als onfeilbaar befchouwde, zoo geloof de het dat de uitkomft altoos van hunnen wil afhing, en dat den dood van de zieken, die wy als een gevolg van de onkunde der geneesheeren befchouwen, een uitwerkzel van hunne boosaardigheid was. Zoo dikwyls als den Czaar adergelaaten wierd of een geneesmiddel innam, zoo gaf hy honderd kroonen aan zynen  Zes en Tagtigste Brief. 331 nen eerften Efculapius. De andere zieken betaalde hem alleen met eetwaaren, ltoflen 01 bontwerken. De Rusfen zyn, in het algemeen, van een fterke en zwaare gefteltenis, zy hebben een voordeelige geftalte, en zyn veel eerder vet als mager Voor dat men hen noodzaakt om zig tl fcheeren, betoonden zy voor den baard een zonderlingen eerbied en aankleving. Die genen die een groote en dikke baard hadden, indiervoegen dat hy hunne borft bedekte, wierden als lieden van gewigt befchouwt; en wanneer de Czaaren openbaar gehoor verleenden , zoo verzuimde men nooit, om in de eerfte zaaien , de mannen met dikke buiken en *roote baarden te plaatzen. Gy weet, Mevrouw, hoe veel moeite het Czaar Peter de Groote gekoft heeft, om zyn volk van dit laftige fieraad te berooven. De hovelingen gaven een voorbeeld van gehoorzaamheid; en de Keizer, die in zyne ftaaten de gewoontens der befchaafde volken wilde invoeren , wier landen hy doorreift had, en uit welke hy alle de meefters getrokken had om zyn volk te onderwyzen, wenfchte hen geluk, en betoonde zyn genoegen over deze verandering. Hy befchouwde het als een gunftig vooruitzigt tot den goeden uitdag van zyn ontwerp van hervorming, dat zyne voornaamfte onderdanen van dat gene afftonden dat zy het waardigfte hadden, om hunne onderdanigheid des ° te  33* De Nieuwe R e i s i g e r. te beter te betoonen. Zy offerden mede hunne rokken op, om kleederen naar de Franfche wys te dragen. Voormaals hadden zy, by plegtige gelegentheden, groote mutzen van zwarte vosfe vel len op het hoofd; op andere tyden droegen zy er van fluweel die met martervellen V voedert, een kleine rand hadden, en met een haak van paarlen verfiert waren. Het overige van hunne kleederen, dat naar die der Polen en Tartaaren geleek , beftond uit een foort van kamizool, dat tot aan de kniën afhing, waar van de mouwen de handen geheel bedekten, en de kraag was zoo hoog en breed, dat 'er het agterfle gedeelte van het hoofd door verborgen wierd. Over dit kamizool trokken zy een rok van taf, fatyn of damaft, volgens het jaargetyde; en over deze een langen^ok die tot op de hielen afhing. ' Hun fchoeizel beftond uit korte laarsjes van leder of marokyn die fpits aan het einde waren. Thans zyn alle' lieden van aanzien op de Franfche wyze «. kleet. Men had meer moeite om het gemeene volk van kleedingswys te doen veranderen'er wierd vereifcht dat de Czaar een belaftin" van de lange kleederen en van de baarden deed vorderen, die men die genen affneed die de fchattmg weigerden te betaalen. In dit bevel waren de boeren niet begrepen, die in de bezitting van hunne lange kleederen en baarden gebleven zyn; het is de grootfte belediging voor  Zes en Tagtigste Brief. 333 voof hen, wanneer men hen verpligt om zig e haten fcheeren; en deze ftraf is die genen d e zy het meefte dugten. Alle de andere onderdanen van den Keizer, en zelfs de dienftboden, waren in dit bevel begrepen. Men hing aan de poorten der fteden > modellen van rokken op , die naar de Duitfche, Engelfche en Franfche wyze gemaakt waren. Alle die weigerden om zig dus te kleeden, wierden door het graauw uitgejouwt en hagefchreeuwt. Dit gefchiedde alles met een vrolykheid die de muiteryën belette. Dit was de grootfte konft van den Czaar om zyne onderdanen" al boertende te verbeteren. „ Dit „ volk, zeide hy , is zoo fterk aan de gewoontens verknogt, dat wanneer men het dezelve met geweld wilde doen verande. ren , dit h*et ongelukkig maken zou, en " bet werk van een dwingeland zyn : men " moet 'er het zelve dus door geweld niet '" toe dwingen, maar door de befpotting toe ove-h?alen. De ftraffen moeten alleen het " loon der misdaden zyn; maar wanneer men " eenige gewoontens wil veranderen, die in " haren aart onverfchilüg zyn, zoo is een enkelefpotterny genoeg." Volgens dit grondbeginzel, deed hy op zekeren dag alle de Grooten van zyn hof op de bruiloft van een van zyne hofnarren noodigen , en hy begeerde dat zy alle, zoo wel mannen als vrouwen, op de oude wys gekleed en bediend zouden wor-  334 De Nieuws Reisiger. den. Het was dien dag by uitftek koud; en men had geen vuur ontftoken, om dat men volgens het oud gebruik op een bruiloftsdag geen vuur mogt aanleggen. Het wyn drinken was mede op dezen dag verboden ; hierom wierd hy aan niemand geduurende de maaltyd aangeboden. Men beklaagde zig; en de Czaar antwoordde al fpottende : „ Onze Voorva„ deren deden dus, en de oude gewoontens „ zyn altoos de beften. " Deze fpotterny maakten fterker indruk , als de geftrengfte wetten. Voormaals waren de vreemdelingen, die zig in Moskou bevonden, om niet voor de befpotting van het gemeen blootgefteittezyn, genoodzaakt om zig op de Rusfifche wys te kleeden. Maar een Patriarch, die bedugt was dat hy zyne zegeningen ontheiligen zoude, wanneer hy hen aan lieden gaf die door hunne kleederen met die van zynen godsdienft vermengt wierden, verwierf van den Czaar, dat zy volgens de wyze van hun land moeften gekleed zyn. Zy waren hier door zeer verlegen ; want zy konden geen kleermakers vinden, die hen kleederen konden maken, zoo als zy ze hen befchreven. Zy zogten alom-* me, maar vermits zy nergens te regt konden komen, zoo moeft men dulden datzy kleederen naar de wyze der Rusfen bleven dragen. Het gewaad van den Czaar verfchilde als toen met dat van zyne onderdanen niet, dan al-  Zes en Tagtigste Brief. 335 alleen dat het koftbaarder was. Het beftond uit een rok die met paaiden gcborduurt, en met edele gefteentens verfiert was: zyn muts was van fabelvellen, en op dezelve ftond een soude kroon, die met groote diamanten bedekt was. Zyn fcepter was mede van goud, en zoo zwaar, dat hy, dikwyls genoodzaakt was om hem van de eene hand in de andere te nemen. Het was op deze wys dat hy de Afgezanten ontving, aan welke hy zig met een Aziatifche pragt en luifter vertoonden. Aan de vier hoeken van zyn troon, wargn vier pylaaren van verguit zilver geplaatft; op ieder derzclver ftond een grooten arend van dezelve ftotïe, die het verhemelte onderfteunde; op dit verhefte zig vier pyramiden, die zoo veel arenden van het zelfde metaal onderfchraagden. ' Ter wederzyden van den troon ftonden twee jonge Heeren van een goede geftalte en bevallige houding, zy waren m wit damaft gekleet, zy hadden mutzen van leeuwenvellen, en waren met witte laarzen gefchoeit; zy waren met goude ketenen behangen , die op de borft eikanderen kruiften, en ter 'wederzvden tot op de voeten afhingen. Zy hadden ieder een zilvere byl op de fchouder, aan welke zy de handen hielden, even als of zy zig gereed maakten om tc kappen. Ter regter zyde ftond een pyramied van verguit zilver, die gebeeldhouwt, en doorlugtig was, en op deze een groote goude bal, die de  336 De Nieuwe Reisiger. de werelt verbeeldde; en een weinig verder een bekken, kan, en fervet, voor den Czaar, om de handen te wasfchen, en af te droogen, wanneer zy door de Afgezanten gekuft waren. Vyftig van de voornaamfte Heeren van het Hof, zaten op banken langs de muuren van de zaal, ter zyde en tegens over den Vorft, zy waren koftbaar gekleed, en hadden groote mutzen van bont op net hooft. De Kancelier ftond over einde, een weinig van den troon. De Afgezanten traden hier op binnen; en na (lat zy een diepe buiging gemaakt hadden, zoo plaatfte men hen tegens over den Vorft, omtrent tien fchreden van hem, en hun gevolg ftond agter hen. De Czaar gaf als dan een teeken aan den Kancelier, om hen te zeggen dat hy hen vryheid gaf om te naderen. Zy ftonden op, en kwamen'zyn hand kusfen, die hy hen met een gunftige houding en lachend gelaat aanbood. Het waren alleen de Afgezanten der Chriften-Vorften die tot deze eer toegelaten wierden, die nog aan de Perfianen, nog aan de Turken, en veel minder aan de Tartaaren toegeftaan wierd. Wanneer deze plegtigheid geëindigt was , zoo vroeg men aan de Afgezanten of zy iets van wegens hunnen Vorft voor te ftellen hadden? Deze boden hier op hunne geloofsbrieven aan; en de Kancelier zeide uit naam van den Czaar, dat hy ze zoude doen vertalen, en hen zyne mee-  Zts en Tagtigste Brief. 33? meening door zyne Staatsdienaars zou doen bekend maken. Vergelykt, Mevrouw, deze pragt met de eenvoudigheid van Czaar Peter, die altoos op de eenvoudigfte wys gekleed was, en de vreemde Afgezanten op dezelve wys ontving, even als een byzonder man die op een gemeenzame wys met zyne vrienden leeft. Hy was aoor«raans, met een Engelfche rok gekleed, die hy alleen op fceftdagen en openbaare vermaken aan het Hof afleide. Zyn geheele Weerkamer beftond uit drie gcgalloneerde rokken, en deze trok hy nog zeldzaam aan. Hy was als dan met de ridder order van St. Andreas verfiert: behalven dit, had hy mets, dat hem. van de geringfte borger van Petersburg ondcrfcheide; zyn andere uitrufting was niets luiserryker ; en hy ging altoos zonder lyfwagt en zonder gevolg. Vermits hy dikwyls over de rivier trok , zoo gebruikte men de voorzorg om altoos een vaartuig, met vier roeiiers gereed te houden; en wanneer hy een toetje om de Stad wilde doen, zoo zat hy m een phaëton , twee knegts reden voor hem uit, en eenpagie ftond agter op, of zat nevens hem Des winters bediende hy zig van een fledé, die door een paard voortgetrokken wierd, zonder eenige andere ftoet als ik gezegt hebbe. Wanneer hy zig in het veld bevond, zoo droeg hy, geduurende de geheele togt, niets anders ais een witte flaapuiuts, een neergeflagehoed, VIL Deel. Y en  S3S De Nieowe Reisiger. en een kamizool van bombazyn. Wanneer 'er een Afgezant by hem kwam, zoo trok hy de uniform van zyn lyfwagt aan , waar van hy Luitenant Collonel was. Het kleed der borgers en het gemeene volk in Rusland, is een foort van chamberloe. Die der boeren is van grof lynwaat, en hunne fchoenen zyn van boomfchorfen , die zy op een konftige wys door een weten tc^,vlegten en zamen te hegten. Men kan zeggen dat ieder huisgezin, onder dit foort van Rusfen, zyn byzondere fchoenmaker heeft. Des zomers dragen zy mutzen van wit vilt, en des winters, van laaken dat met fchapenvellen, of eenig ander gemeen bont gevoerd is. Hunne broeken zyn zeer wyd, en om de lendenen geplooit. De kleeding der vrouwen, ik fpreek van die genen die de Europeaanfche modens nooit volgen, is ten naaften by gelykvormig aan die der mannen. De mouwen van haare hemden zyn zeer lang, zy koppelen hen op, en'fchikken hen in verfcheide kleine plooijen op de armen. Haare mutzen zyn van fatyn, damaft of goud ftof. Alle zyn zy met bevervellen gevoert, waar van de haairen de helft van het voorhooft bedekken. Die der huwbaare dokters zyn van laaken en met vosfevellen gevoert , zy maken van haare haairen verfcheide vlegten die tot op den rug afhangen ; maaide getrouwde vrouwen, in tegendeel, ver- ber-  Zes en Tagtigste Brief. 339 bergen dezelve onder haare muts. Men fnyd die der kinderen beneden de tien jaaren af; uitgezondert twee vlokken in de flaapen van het hooft. De meisjes van dezen ouderdom zyn van de jongens niet onderfcheiden , als alleen door de ringen die zy in de ooren hebben; wantzy zyn, behalven dit, op dezelve wys gekleed, dat is tc zeggen, met een lang hemd dat byna op de hielen hangt. De Rusfifche vrouwen zyn , m het algemeen, fchoon en welgemaakt; maar zy bederven haar aangezigt door het meenigvuldig blanketzel. De vrouwen van allerlei ftaaten maken 'er gebruik van. Het is hier zeer ge^ meen, dienftmaagden cn boerinnen te zien, wier aangezigt geblanket en met moesjes verfiert is, fchoon zy met de voeten naakt gaan. De andere zyn gelyk de mannen gefchoeit, met dit onderfcheid, dat haare hakken een onmatige hoogte hebben. Terwyl ik aan u fchryve, koomt een van deze jonge dogters in myn kamer, in den ftaat zoo als ik u befchreven hebbe zy vraagt om myn vertrek in order te brengen Dit is een klein fchepzel van agtien jaaren , en vry bevallig ; maar ik geef hier geen acht op; zy geven zig met veel gemat aan de vreemdelingen over, en zyn hierom zeer gevaarlyk. Deze is zedert zes maanden in het huis geweeft in welke ik myn intrek genomen hebbe, het eenigfte alwaar men aan een gemeene tafel eet. De waard, die een Y 2 ba*  34° De Nieuwe Rbisicsr. Savoyaart is, heeft altoos veel Franfchen in zyn huis; en zomtyds hoor ik een geheele dag niet anders als Franfch fpreken. De veranderingen die in Rusland voorgevallen zyn, zedert de Regering van Peter. de Groote , verpligte my dikwyls om de oude zeden met de nieuwe, en de gewoontens van de voorleden tyd met de tegenswoordige te vergelyken. De huizen, zelfs van de grootRe Heeren, waren voormaals niets anders als elendige hutten , waar in men geen andere huisfleraden als eenige yzere ketels en aarde fchotels zag. De ryken bekleeden de muuren met matten, en tot fieraad plaatfte men hier twee of drie flegte afbeeldingen tegen. Men kende het gebruik der bedden niet; lieden van aanzien Riepen opmatrasfen; en dc armen op ftroo of op hunne kleederen. Men had geen byzondere vertrekken voor den huisheer , of voor zyn vrouw, kinderen of bedienden, die alle in een vertrek waren. Op het land onthielden zig de osfen , koeijen, paarden, varkens en gevogelte, in het zelfde vertrek als de man en zyn geheele huisgezin. Thans kend men de bouwkonft in Rusland; en de groote zyn zoo aanzienelyk gehuisveft als in het overige van Europa. Ledikanten met damaft omhangen, Brabandfche tapyten en marmere tafcis verlieren tegenswoordig de vertrekken. Dat van den meefter is van dat van den knegt afgezondert; de kinderen van by-  Zes en Tagtigste Brief. 341 bvzondere fexen flapen niet meer in een vertrek; en de menfehen en beeften hebben geen eenerlei verblyf meer. Het gemeene volk heeft, wel is waar, alleen houte huizen, om dat de fteencn zeldzaam in een land zyn, dat alleen wyduitgeftrekte vlaktens en onmeetbaare bosfchen bevat; wanneer deze huizen afbranden, 't geen zeer dikwyls gebeurd, door de onagtzaamheid van die genen die dezelve bewoonen, zoo vertrooft men 'er zig des te gemakkelyker over, om dat men geheele nieuwe, die volkome volbouwt zyn , op de markt vind, gelyk ik u reeds gezegt hebbe. De eenvoudigheid der maaltyden , kwam met die der huisfleraden overeen Zoenden alle de geregten niet, die de welluft n Europa uitgedagt heeft , hunne gewoone fp5zen warcnV' kool, knollen en komkommers die zy verfch aten of met zout en azyn inleiden Hun aangenaamfte geregt is zoute viich, en een foort van pafteiën, die de grootte en gedaante van een klein brood hebben; zy zyn met vifch of gekapt vleefch gcvult , en doen 'er peper en look in om ze fmakelyker te maken, men bakt haar in een pan met olie en boter. Niets was eenvoudiger als de feeften, d-e de grooten voormaals aan eikanderen gaven. Op een lange en fmalle tafel, die met een grot tafellaken bedekt was, en veeltyds zonder tafellaken, plaatfte men een azynfles, een pe- Y | r -  342 De Nieuwe Reisiger. perdoos en een zoutvat. Aan de aanzienelykfte bood men maar alleen een lepel, vork, mes, tafelbord , en zomtyds een fervet aan. De maaltyd begon met brandewyn, die men in een klein glas op een fchenkbord aanbood. Het eerfte geregt beftond uit koud vleefch, dat met olie , look en ajuin toebereid was. Een uur hier na bragt men foep en gebraad: eindelyk kwam het nageregt; maar men begon de gezondheden reeds te drinken, zoo ras de eerfte fchotelen op tafel waren; en men was genoodzaakt het grootfte gedeelte der gaften naar huis te dragen, om dat zy niet gaan konden. De vrouwen waren van deze maaltyden uitgefloten; maar de vrouw van het huis, buitengemeen verfiert, kwam in de zaal, en bood aan de aanzienelykfte der gaften een glas brandewyn aan, waar aan zy haare lippen even natgemaakt had ; en terwyl hy dronk , zoo keerde zy naar haare kamer te rug, trok andere kleederen aan, kwam weder in de eetzaal, bewees dezelfde belceftheidaan een tweede, een derde, een vierde, enz. Wanneer zy dus voor een ieder gefchonken had, zoo plaatfte zy zig tegens de muur, de armen nederhangende , de oogen ncdergeflagen , cn ontving in deze houding een kus van ieder der aanwezende gaften, in dezelfde order als zy voor hen gefchonken hadde. Om dit volk zagtaardig te maken, zoo ge. bood Czaar Peter, dat de vrouwen voortaan, op  Zes en Tagtigste Brief. 343 op de wyze der vrouwen van de Zuidelyke deelen van Europa gekleed, met haare dogters, by de gezelfchappen tegenswoordig moesten zyn, en hy maakte reglementen voor deze kleine feeften. Deze fexe fchepte wel ras -behagen in een levenswys, die haaren imaat en verwaandheid ftreeide , en maakte haar mede fmakelyk aan de mannen. Dus was alles, tot zelfs de befchaaftheid van zyne onderdanen, het werk van dezen grooten man. Men geeft voor, en het is mogelyk niet ongegrond, dat dezen Vorft, uit ftaatkundige oogmerken, hen vooral aanfpoorde om fterk te drinken. In der daad, hy begaf zig m de gezelichappen, cn fprak op een gemeenzamewyze, dan eens tegens den eenen, en dan weder tegens den anderen, en hy ontdekte, door dit middel, de gedachten en wyze van denken van die genen beter, die hem naderden, dan wanneer zy door den wyn niet verhit waren. De meede is de gewoone drank der Rusien. Zy bereiden dit vogt van honing , _ karslen , aardbeziën, framboizen en moerbeziën. Men laat deze vrugten, geduurende twee of drie dagen, in fchoon water weeken, men doen 'er vervolgens maagdenhoning by , en een ftuk brood dat met hef van bier doordrongen is; Zoo men wil dat het vogt lang gift, zoo brengt men het op een warme plaats; en om het aangenamer te maken, doed men er kaneel en kruidnagelen by. Het gemeene volk Y 4 b9"  344 De Nieuwe Reisiger, bereid de meede van honing die van de wafch nog niet afgefcheiden is: zy mengen hem in laauw water, gieten het door een zak, laaten het eenige tyd ruften , koken het, en drinken het vervolgens. De arme maken van giftwater gebruik; maar zoo ras zy een ftuiver hebben, gaan zy hem in een kroeg verteeren ; mannen , vrouwen , jongelingen , grysaards, geeftelyken , monniken, leeken, een ieder drinkt zig hier aan brandewyn dronken ; de Franfche , rynfche en moezelwynen , fchynen hen iiaauwe dranken te zyn; zy moeten vogten hebben die het gehemelte branden; de Rusfen zyn gewoon om na den eeten te flapcn; des middags worden de winkels gefloten; en de koopman of zyn winkelknegt legt aan de deur te flapen. Ik moet u nog veele zaaken, betreffende de zeden en gewoontens van Rusland, verhaalen; maar de overvloedigheid der ftoffe, de uitgeftrekthcid van myn brief, en een reis die eenige voorbereidzelen vordert, noodzaken my om myn verhaal uit te ft ellen. Ik vertrek, binnen vier dagen , om verfcheide landfehappen van dit ryk te doorreizen ; en by myne te rugkomft, zal ik u alles mededeelen wat Uwe aandagt waardig is. De Heer Zusky, die voormaais in het gevolg van den Rusfifchen Ambasfadeur aan het Hof van Vrankryk gev/eeft is, en die ik te Parys gekend hebbe, zal my op deze togt vergezellen. Dit is  Zeven en Tagtigste Brief. 345 is een man, die in de gewoontens van zyn land ervaaren is, en goede vrienden in de voornaamfte fteden heeft, alwaar wy ftil zullen houden. Ik ben, enz. Moskou, den 8 Mey 1747. Zeven en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. Wy zyn van onze togt, Mevrouw, dooide Zuidelyke en Weftelyke landfehappen van Rusland tc rug gekomen ; dit land bied weinig zaaken aan de weetluft aan, en onze reis zou naauwlyks ftoffe tot een brief verfchaffen , zoo het gefprek met kundige lieden dit gebrek niet vergoede. Ik vertrok van Moskou in een Kibie, 't geen een zeer ligt rytuig is , vier wielen heeft, door paarden voortgetrokken word, en met matten bedekt is. Ik had 'er myn bed in geplaatft; want men vind geen herbergen, en "de reizigers moeten hunnen voorraad met zig voeren. Men kan in de dorpen by een boer ftil houden, die altoos van zout, melk, eyeren, en zomtyds zelfs van vleefch voorzien is, vooral wanneer men de groote fteden nadert. Czaar Peter heeft van Moskou tot Y 5 Ve"  346 De Nieuwe Reisiger. Veronez pylaaren doen plaatzen, die den afftand der uuren bepaalen, en boomen doen planten die de wegen boorden en aanduiden; .dit iieraad is des te nuttiger in Rusland, om dat men des winters moeite zoude hebben om de wegen te konnen ontdekken, vermits zy als dan zeer hoog met fneeuw bedekt zyn Dezelfde Vorft heeft mede herbergen of een foort van ruftplaatzen doen bouwen, waar in men zig voor de geftrengheid der koude, of brandende hitte der zon, befchutten kan. Veronez word dus genaamt naar de rivier die haar befproeit, en vervolgens in de Tanais valt, zy is de hpofdftad van een landfchap dat zig ten Zuiden, tot aan het Palus - Meotidcs uitftrekt. Deze Stad is op den top en het hangen van een berg gebouwt, en in drie deelen verdeelt: namentlyk in het kafteel, de wyk der kooplieden , en de fcheepstimmerwerf. Het kafteel is een vierkant gebouw, dat vier toorens aan de vier hoeken heeft, en van een talryke artillery voorzien is. De fcheepstimmerwerf bevat groote pakhuizen, die met alles vervult zyn wat tot de fcheepsvaart noodig is, zelfs tot kleederen voor de matrozen Men gelooft dat deze Stad meer als tien duizend inwoonders bevat, zy heeft een Aardsbisfchop , de tegenswoordige is een bloedverwant van de Heer Zusky, myn reisgenoot. ö Men  Zeven en Tagtigste Brief. 347 Men liet ons een windmolen van een zeer zonderlinge foort zien ; of liever , dit zyn vier molens die te gelyk omgaan , en waar van de roeden zig uitwendig met vertoonem Inwendig heeft men zeven zeilen, die gelykvormig aan die van een bark zyn, en aan alle zyden heeft men groote vengfters, waar van men dat gene opent , dat naar de windzyde creplaatft is; de wind vervult als dan de zeilen, en doed het werktuig met fnelheid omgaan. ' Het is, Mevrouw, in deze Stad, dat Czaar Peter de eerfte Vloot deed bouwen , waar van ik u aefproken hebbe; dit was een onderneming Öwaar van men nog geen denkbeeld in zyne wyduitgeftrekte ftaatcn. gevormt bad. Hy verkoos de plaats alwaar de Tanais de v> ronez ontvangt, en alwaar ay ter regter en linker zyde onmeetbaare bosfchen heeft. Dc Vloot beftond uit eenige oorlogschepen, drie en dertig galeien, en vyf of zes andere vaartuigen De Vorft- diende 'er. zells m allerlei waardigheden op, die hy met de uiterfte naauwkeurigheid vervulde. De Heer Zusky bood my aan de Aardsbisfchop aan, die ons verpligte om onzen intrek in zyn paleis te nemen. Hy was tot deze waardigheid benoemd, door de Keizerin katharina, Vrouw van Peter I. Vermits hy aan deze beroemde Vorftin zyne waardigheid en fortuin verfchuldigt was , zoo bewaarde hy altoos een dankbaar geheugen van haare  348 De Nieuwe Reisiger. weldaden, Hy maakte met veel genoegen een tegenoverftelling van den luifter van haare deugden en de geringheid van haare geboorte; want gy weet, Mevrouw, dat deze Keizerin, de dogter van een Lyfkndze boer was , zy was nog een kind wanneer zy haare ouders verloor, en wierd als een wees tot haar veertiende jaar opgevoed; vervolgens huwde zy aan een Sergeant, wanneer zy deze verloren had , wierd zy de begunftigde meeftres van den Czaar, zy vereenigde de fchoonheid met het verftand , de levendigheid van geeft met de grootsheid van ziel, en een edel hart met duizend hoedanigheden, die boven haare fexe verheven zyn. De Keizer wierd door verwondering verrukt op het gezigt van deze jonge en fchoone vrouw; en de bekoorlykheid van haar onderhoud , overwon verder het hart van dezen Vorft. Peter vond haar karakter zoo bekoorlyk, dat hy haar altoos by zig hebben wilde. De liefde die hy voor deze vrouw opvatte, was een vuur dat het hart van den held met een nieuwe werkzaamheid vervulde. Hy verkoos haar in den beginne alleen tot zyn byzit; maar in het vervolg deed hy haar tot Keizerin kroonen; en wanneer zy verkozen was om hem op te volgen, zoo regeerde zy met zoo veel goedheid , waardigheid en wysheid, dat deze wonderbaare en uitnemende verheffing nog gedwarsboomt nog benyd wierd. Op ieder oogen-  Zeven en Tagtigste Brief. 34? oogenblik, onderhield den goede Aardsbisfchop ons over deze beroemde Vorftm, die hem , zoo hy zeide , in den ouderdom van zes en dertig jaaren, uit de duifternis van het kloofter getrokken had, om hem tot haaren aalmoesfenier te maken , en vervolgens tot de Bisfchoppelyke waardigheid te verheffen. , Deze Kerkvoogd fcheen my een goed godgeleerde te zyn, en een man die vry wel in de Kerkelyke hiftoriën ervaaren was. „ Is „ het waar , vroeg hy my, dat uwe Fran„ fche godgeleerden , wanneer Czaar Peter " de Sorbonne ging bezigtigen, in ernft on„ dernamen om de fcheuring weg te nemen „ die ons van een fcheid, en om de Gnekfche kerk met de Roomfche te vereenigen? " Hoe is het mogelyk dat lieden van verftand " zig konden verbeelden dat een Vorft, die " in het bezit is, van het beftuur van zyne " kerk, zig aan een vreemd gezag zoude on" derwerpen , en een andere oppermagt in " dit ftuk erkennen , waar van de bezitter " duizend uuren van zyne ftaaten verwydert " is 2 Ik heb de memorie gelezen , die zy „JLaan den Keizer, over deze vcreeniging, V' aalmoden , en de brieven die zy aan verfcheide van onze Bisfchoppen fchreven. " De Czaar ontving dit ontwerp met goed" heid • en onze Kerkvoogden antwoorden hen 'op een befchaafde wys; en dit zyn al „ de  3§o De Nieuwe Reisiger. „ de vrugten die de Sorbonne van haare poo„ gingen en yver plakten. Zonder dat de' „ Czaar in den grond van de godsdienftige ,, zaaken onderrigt was , zoo was hy egter „ nayverig om den Rusfifchen in zyne oude ,, onafhankelykheid të handhavenen. Be„ halven dit, zeide hy, is het Chriftendom „ ons door de Grieken overgelevert, en wy „ moeten dezen fchat in zyne zuiverheid be„ waaren. Dezen Vorft was vry godsdiens„ tig, en ik heb hem dikwyls in de kerk, ge„ duurende de mis , zyn ftem met die der ,, Priefters zien mengen. Op zekeren dag, „ wanneer een lezer de Pfahn naar zyn zin „ niet voorlas , zoo fcheurde hy hem het „ boek uit de hand , en las hem zelfs zeer „ duidelyk en met veel vuur. „ Schoon de Czaar alle godsdienften in zyn ,, ryk toeftond , zoo wilde hy egter dat de ,, zyne altoos de heerfchende bleef. Het is ,, om 'er telkens op een plegtige en open,, baare wys blyken van te geven, dat den „ Staat, alle jaaren, een gefchenk van vyf* „ honderd goude kroonen aan den Patriarch „ van Conftantinopolen zend. Onze kerken „ zyn, ten naaften by, gelyk die detuGrie-' ' „ ken gefchikt; zy hebben, gelyk gy hebt' „ konnen zien, een middelfchot die het hei. ,, ligdom van den buik der kerk affcheid. In „ het midden ftaat een Seraphyn, onder welk „ de kelk geplaatft is om de mis te doen. Ter » hn-  Zeven en Tagtigste Brief. 351 linker zyde legt het Euangelium, en ter " regter zyde een Chriftus beeld aan het kruis " op een kusfen. In den buik van de kerk, " zyn de heiligen op de muur gefehildert: '„ ieder der parochianen heeft de zyne, voor „ welke hy zyn plaats heeft, en hy heeft al„ leen het regt om 'er zyn gebeden aan te rieten; indien een ander dezen heilig wilde „ aanbidden , zoo zoude hy zig een ernftig „ gefchil op den hals haaien. De vrouwen „ zyn in floeren geplaatft die met traliën ge„ floten zyn. De godsdienft word in de „ Sclavonifche taal verrigt, cn bevat de mis „ en de getyden, die, gelyk by u, op ver„ fchillende tyden gezongen worden. De „ mis word na den regel van St. Bazihus ot „ St. Chryfbftomus bediend. Men leeft 'er j, .niet meer als een in iedere kerk; en nog '„ woond men dezelve niet regelmatig hy, ',' uitgezondert op feeftdagen en zondagen. „ Wy maken van gehevelt brood gebruik; '„ en onze fieraden en plegtigheden, zyn ge„ heel op de Griekfche wys. „ De Bisfchoppen en andere geeftelyken „ hebben zig veel moeite gegeven, om het „ „ ligt des geloofs onder de Heidenen te ver* „ fpreiden; en hunne moeite is niet vrugte„ loos geweeft, zoo men hunne vernaaien gelooven mag. Voormaals heeft zig m „ Rusland een lekte gevormt, die thans nog „ in wezen is, en ons voor ketters aanziet.  35* De Nieuwe Reijiger. 5, Het grootfte gedeelte kan nog lezen nog „ fchryven , zy zyn zeer eenvoudig , heb„ ben geen openbaare kerken , en houden 3, hunne vergaderingen in huizen. Zie hier 3, waar in zy voornamentlyk van ons ver,, fchillen. Zy willen dat men niet meer als „ twee maaien Haleluja moet zeggen, in „ plaats van drie maaien ; dat men zeven „ brooden tot de mis moet brengen in plaats „ van vyf; dat het kruis, 't geen op deze „ brooden gedrukt is, niet vierkant maar „ agthoekig zyn moet; dat de Priefters, die 3, brandewyn drinken, nog doopen nog bieg3, ten mogen; dat alles onder de Chriftenen, welke gelyk zy denken , gemeen is, enz. „ Zy zyn van de waarheid en verheventheid van hun geloof zoo volkomen overtuigt, dat zy veel eer de verfchrikkelykfte pynigingen zouden ondergaan, als van hun ge,, loof afftand doen. Zy befchouwen ons ,, als onreine, en willen nog met ons eeten ,, nog drinken. Zy ftemmen egter onderling ,, niet overeen; want men heeft 'er die geen „ Priefters erkennen; het zyn de oudfte van „ beide fexe, die de Sacramenten bedienen, ,, en Kerkdicnft verrigten. Behalven dit is ,, 'er geen maatfehappy, die geregelder nog „ geftrenger in hare zeden is. Voor het ove„ rige hebben deze lieden een zagtaardig ka„ rakter, zy zyn opregt in den koophan„ del, maatig in hunne maaltyden, en gere- » geit  Zeven en Tagtigste Brief. 353 . geit in hun gedrag. Vermits zy in hunne " vergaderingen niemand die buiten hunne , fekteis, dulden, zoo legt men hen alle de gruwelen te laft, waar mede de Heidenen " de eerfte Chriftenen befchuldigden, en die Z de Chriftenen, op hun beurt, aan de ketters verwyten. Men heeft voorgegeven " dat zy kleine kinderen vermoorden, en !! derzelver bloed dronken; dat zy in hunne geheime plegtigheden het ligt uitblufchten, en zi- met eikanderen vermengden, zonder " onderfcheid van ouderdom, bloedverwandfchap of fexe. Onze Patriarchen hebben vergeeflche pogingen aangewend,• en zelfs van de vervolgingen gebruik gemaakt om deze fekte te vernietigen. Peter de Groote heeft, geboden , dat men haar met ruft zoU" de laaten, zoo lang zy geen pogingen aan" wenden om nieuwe aanhangers te maken " Hy beklaagde die genen die hy geloofde dat " van de waarheid afdwaalden, maar kon hen " niethaaten; en zyn godsdienft, die van " onbefcheidenheid en valfehen yver ontbloo was boezemde hem zoo veel agting voor '5ren keÏerin,die te gelyk eeneerlyk man " wal als afkeer voor een Heilige in fehyn " Te zig in ondaaden te buiten ging. Rusland " is de eenigfte Chriften ftaat, m welke de ;; LteryenÖgeen borgerlyke oorlogen ver» „ wekt hebben, VIL Deel % » D*  $54 De Nieuwe Reisiger, „ De Lutherfche godsdienft is hier, na den Griekfchen, de uitgebreidfte; alle de land„ fchappen die door Czaar Peter veroverd „ zyn, hebben dezelve behouden. Men heeft „ twee openbaare Lutherfche kerken te Pe,, tersburg, twee te Moskou, een te Belgorod, te Katharineburg, te Tobolskoi, enz. 3, De Gereformeerde- en Roomfche hebben 3, 'er mede in de plaatzen alwaar zy in een 3, groot getal zyn. Men beeft in verfcheide 3, fteden van het ryk, kerken voor de Ar3, meniërs, Moskeen voor deMahomettanen, en tempelen voor de Heidenen. De Joden alleen worden niet geduld: de Czaar heeft „ de Jefuïten verdreven; maar men duld de 3, Kapucynen, als lieden die niet te dugten ,, zyn. ,, Voormaals ftonden wy niet toe dat de ,, vreemdelingen in onze kerken kwamen; men geloofde dat zy ontheiligt wierden, „ wanneer zy door lieden van een andere „ godsdienft bezogt wierden ; men veegde ,, de plaats over welke zy gegaan hadden ; en 3, men heeft nog fynen die met dit vooroor„ deel bezet zyn. Men handelde op dezelve „ wys ten opzigte van de dieren die 'er hun„ nen drek in lieten vallen; men wafchte het „ plaveitzel, men brande wierook, en men „ reinigde het met wywater. Wy dulde in 3, onze kerken nog orgels nog andere muzyk j, inftrumenten ; wy gelooven dat onbezièl- ;j de  Zeven en Tagtigste Brief. 355 „ de zaaken niet in ftaat zyn om God te lo„ ven. " Na deze uitweiding, deed onzen goeden Kerkvoogd het gefprek weder op zyn waarde weldoenfter vallen. Ik maakte van deze gelec-entheid gebruik, om hem te vragen of het waar was, gelyk men gemeenlyk in Rusland gelooft, dat zy tot de dood van de Czarowitz medegewerkt had? Gyweet, Mevrouw, dat deze ongelukkige Prins, zoon van Peter de Groote, en een eerfte vrouw die hy in een kloofter deed opfluiten , in de ongunft van zyn vader gevallen zynde, geregtelyk verwezen en de dood waardig geoordeelt wierden» De befchuldigingen waren, dat hy oogmerken tot muitery tegens den Czaar had; dat hy geheime aanflagen frnecddc om den troon te overweldigen; dat hy zig geftadig tegens de begeertè van den Keizer verzette; dathy een ontwerp gefmeed had om van een vreemde mogentheid en door een vreemd heirleger onderfteund te worden, en eindelyk dat hy een klaarblykelyke begeerte toonde , om op het leven van zyn Vader en Vorft toe te leggen. De Aardsbisfchop antwoorde my: „ Het is niet wel mogelyk om te verzekeren, dat " de Czaarin in het geheel geen deel heeft „ gehad aan den haat die Czaar Peter tegens " zynen zoon opvatte: maar zoo men egter ,, de gedenkfehriften van dien tyd gelooven „ mag, zoo heeft zy niets tot zyn ongeluk Z 2 » toe-  356 De NieüweReisiger. ,, toegeferagt. Men wil zelfs dat zy zyn on> „ geluk beklaagde, en haaren gemaal bad dat hy het vonnis tegens hem niet wilde uit- fpreken. Vergenoegt u, zeide zy, om ,, hem bet monniken kleed te doen aanne3, men, want de fchande van het ondertee„ kenen van zyn doodvonnis, zal op uwen „ kleinzoon wederkeeren. De Czaar liet 3, zig door de gebeden van zyn vrouw niet bewegen; hy dagt dat het een zaak van 3, aanbelang was , dat het vonnis openbaar 3, tegens den Prins wierd uitgefproken, om 3, dat hy na deze plegtigheid , zich tegens 5, een arreft niet konde verzetten, dat hem 3, voor altoos buiten ftaat ftelden om vorde3, ringen op de kroon te maken. Wanneer }, men het zelve aan den fchuldigcn voorlas, 3, en men aan deze woorden kwam: De God,, delyke, Kerkelyke, Borgerlyke en Krygswetten 3, veroordeelen die genen ter dood, wier aanftagen 3, tegens hun Vader en Vorft, openbaar zyn; zoo kreeg de Prins ftuiptrekkingen en ver- volgens een beroerte. Men verzekerde dat 3, hy nog tyds genoeg had, om den Keizer om „ vergiffenis te verzoeken ; de vader vergaf 3, het hem, en de zoon ftierf de volgende dag. „ Ik weet alle de gerugten die men op die ,, tyd uitftrooiden, men zeide dat dc Czaar- in, die haaren zoon vreesden, geen ruft ,, had , voor dat zy den Czaar had overge3, haalt om den erfgenaam der kroon ter dood „ te  Zeven en Tagtigste Brief. 357 „ te verwyzen; dat de'Keizer na dat hy hem „ zelfs met de knoet; geftraft had, om zyn „ medepligtigcn te ontdekken, hem met eige „ handen het hooft afüoeg; dat zynen twee„ den zoon eenige tyd hier na geftoryen zyn„ de, en .door de overweging dat hem een „ erfgenaam ontbreken zoude , hy gemelylc ,, tekens zyn vrouw wierd, die behalven dit „ geheime en onwettige verftandhoudingen. „ met Menzikof had, die, zoo men zeide , ,, altoos haar minnaar geweeft was; en dit , hier by gevoegt, dat zy de Oorzaak van 'n den dood van zyn oudften zoon was, hy „ het ontwerp fmeedde om haar den kruin te „ doen fcheeren, en gelyk zyn eerfte vrouw „ in een kloofeer op te fluiten; dat Katharina „ van dit oogmerk onderrigt zynde, 'er aan „ Menzikof berigt van gaf, en dat de Czaar, „ twee dagen hier na, door een geweldige " en onbekende ziekte wierd aangetaft, Waar van hy ftierf. MaarJ vervolgde den Aards" bisfehop, zoo deze Vorftin haaren fehoonzoon , en gemaal vergeven had, zoo zoude " zy zig alleen aan deze misdaden niet bepaalt ', hebben: diergelyke ondaden duiden altoos , een wreedheid aan die men haar nooit te ,', laftegelegt heeft; zoo lang zy den troon bekleed heeft, hebben alle haare daden, zagt,', aardigheid en toegeventheid geademt. Wat „ haaren minnenhandel met den gunfteling van den Czaar betreft, ik zal niet onderZ 3 ne-  35 De Nieuwe Reisiger. „ nemen om haar hier van te regtvaardigen. „ Met uit de armen van haaren minnaar in „ die van haaren egtgenoot over te gaan, „ fchecn zy niet genoeg vergeten te hebben „ dat hy het voorwerp van haare eerfte lief„ dc, 'en haaren eerften weidoender geweeft ,, was: een gemeen belang verknogte hen „ aan eikanderen: Katharina was haare ver„ heffing aan haaren minnaar verfchuldigt; „ cn Menzikof had zyne verdere verheffing aan dc Czaarin tc danken. „ Gy weet ongetwyffelt , vervolgde de Kerkvoogd , wat het zonderlinge tydperk „ van de verheffing van dezen boezemvriend „ van den Czaar was. Peter zat met zyne .,, hovelingen aan tafel, wanneer een banket,, bakkers jongen, in de ftraaten zyne waa,, ren , met vrolyke bewoordingen uitriep, „ De Vorft, die in een van die oogenblik„ ken van vrolykheid was, die de wyn onder ,, de gaften doed ontftaan, deed hem roepen, „ met oogmerk om zig met zyne verlegent„ heid te vermaken. De jongeling verfcheen „ zonder ontfteltenis voor zynen Vorft, en ,, antwoordde met vryheid op alle zyne vra,, gen. De Vorft door zyne goede houding, „ en de ongedwongenheid van alle zyne ban. „ delwyzen bekoord zynde, vatte een fterke „ genegentheid voor hem op, die in het ver„ vólg nog vermeerderde. Wanneer Menzikof uit zynen eerften ftaat getrokken, en „ in-  Zeven en Tagtigste Brief. 359 „ in het huis van den Czaar geplaatft was, „ zoo deed hy zig wel ras door zyne behen„ digheid en aankleving aan zyne pligten on„ derfcheiden: hy leerde verfcheide taaien, „ en maafee zig tot de ftaatszaken en krygs„ dienften bekwaam; en wanneer hy in den „ beginne middel gevonden had om zig aan„ genaam aan zynen meefter te maken, zoo vond hy wel ras middel om zig noodzake" lyk te doen worden : hy fteeg in weinig „ tyd tot de eerfte waardigheid op; cn altoos „ door de vriendfehap van den Keizer on" derfteunt zynde, zoo wierd hy zyn geiiefd„ fte vertrouweling, en ccn der voornaamfte '„ perzonen van zyne regering. Schoon de „ hoogmoed en het vooroordeel te onvreden „ waren, dat een banketbakkers jongen Veld„ heer, Staatsdienaar, Landvoogd cn Prins „ wierd; zoo had egter Peter zyne onderdanen gewend om te zien dat hy alles aan de \\ verdienften, en niets aan dc enkelvoudige „ geboorte gaf. " Zie daar, Mevrouw , het aanmerkelykfte van onze gefprekken met den Aardsbisfchop van Veronez. Wy vervolgden onzen weg naar het Zuiden, en kwamen tusfchen de Tanais en Boriftbenes, in het landfchap Belgorod. Dit is een der vrugtbaarfte van Rusland , en een dier genen dat de grootfte meenigte van hoornvee uitleverd, 't geen onder den naam van Ukrainfche osfen bekend is. De rykdom Z 4 vaa  360 ^B NfiwwE Reisigek. van het land deed het gefprek, tusfchen de Heer Zusky en my, over de inkomften van den Czaar en de wyze om dezelve in te vórderen gaan. „ Peter I, zeide hy totmy, de „ Duitfche wyze willende aannemen, om de „ fchattingen in geld in te zamelen, maakte ,, een reglement, 't geen gy zult goedkeuren. „ De' edelman ontvangt de fchatting van de „ landlieden, en betaalt dezelve aan den Kei„ zer: wanneer het getal der boeren verfnin„ dert, zoo blyft de fchatting egter dezelve; „ zoo het vermeerdert, zoo betaalt hy egter „ niet meerder; zyn belang vordert dus dat ,., hy van geen knevclarven gebruik maakt. „ Men kan niet gemakkelyk een omftandi„ ge befchryving van de inkomften van den „ Czaar geven. Die genen die het naamv„ keurigfte onderrigt willen zyn , rekenen „ een ryksdaaldcr van ieder hooft des buisge,, zins. De boeren die onmiddelyk aan de „ kroon behooren , geven iets meer als die „ der edellieden; en men doed het gezament„ lyk op zeven of agt miljoenen roebels be„ loopen; de groote en kleine tol en accyn„ zen, op vier miljoenen; den koophandel ,, op China en Perfiëh, het regt op het zout, ,, fterken drank, tabak, enz. op een dierge„ lyke fom; de fchattingen der onlangs over„ wonne landfehappen, op de helft; de my„ nen, de munt, het regt der Kancelary, en 3, andere Collegien op een miljoen, het geen . 55 den  Zeven en Tagtigste Brief. 361 „ den Staat van de pelteryën trekt, op twee „ miljoenen; en het geheel, op omtrent vyf„ tien miljoenen Hollandfche guldens. ' „ Deze middelmatige inkomften , in een „ zbo uitgcftrekt land als Rusland, hebben 'er tot heden toe de verzameling van onmeetbaarc fchatten door byzondere lieden ,', van uitgefloten, die zoo haatelyk in andere „ ftaatcn°zyn. De middelen om zig te ver„ ryken onder een grooter getal lieden ver„ deelt Zynde , zoo zyn de goederen meer gefmaldeelt. Men ftapelt hier de rykdom" men in de hooftftad niet op eikanderen; " en men ziet hier niet, gelyk in Vrankryk, een meenigte van Monopoleurs,' Adminiftrateurs , en Ontvangers , die onder de " pragt cn uitwendige ficraden der weelden, de laagheid van hunne geboorte , en den " oorfprong van hun fortuin zoeken te verbergen. Onze ryken die meer aan de wel11 voegelykheid der zeden verknogt zyn, be', houden in hunne pragt de waardigheid van • hunnen ftaat nog. De rykdom, by ons, " doed geen borger-regent, de handelwyze " van een Heer van aanzien aannemen, nog " een militair den opfchik en verwyftheid, " ^een geeftelyken een verkwiftende handel" tvys, nog geen enkelvoudig burger de ftoet " der lieden van aanzien; nog geen winkelier " en herberghouder een trots voorkomen. " Waar toe moet men een uitftekende pragt » Z 5 » ver-  362 De Nieuwe Reisiger. „ vertoonen, wanneer men een wezentlyke „ verdiende bezit die door het algemeen ge„ waardeerd word ? Zy die de deugd aan de „ begeerte om rykdommen te verzamelen op„ geofFert hebben, maken nooit een detigd„ zaam gebruik van hunne rykdommen. Zy „ zoeken te vergeefs het geen zy niet yer„ dienen konnen , namentlyk de agting en „ gunft van hunne medeborgeren. " . Dus fprak de Heer Zusky van de Franfche Finanfiers, die hy goude mannen met een boden hooft, en een yzer hart noemde. „ Ik „ heb 'er, zeide hy, wanneer ik in Vrank„ ryk was, gezien, die met den roof van het „ volk beladen, zagtelyk fliepen in het mid„ den der zugten van de ongelukkigen die zy „ verdrukt hadden, en voor het oog der ge,, heele hooftftad , > de pragt van Gen Prins „ met een onbefchaamde ftoutmoedigheid „ vertoonden. " Ten Weften van Belgorod, kwamen wy in de Ukraine, of het landfchap Kiovi, 't geen van den Niper doorltroomt word, die de Grieken Borifthenes genoemt hebben. Dit land word door een meenigte rivieren bewatert , die het een der vrugtbaarfte van geheel Rusland maken. Maar wat zoude het niet zyn, zoo 'er de menfehen de Natuur onderfteunden , zoo zy den landbouw hooger als de ftruikroovery fchatten, en liever van de vrugten van hunne akkers, als van den roof wil-  Zeven en Tagtigste Brief. 363 wilden leven. Dit volk , 't geen Kofakken genoemt word, is uit de omleggende ftreken van het landfchap Aftrakan oorfpronkelyk. Wanneer andere Tartaaren hun land overweldigt hadden, zoo vlugten zy naar den Niper. Zy vereenigde zig hier met dc bannelingen uit Rusland, Polen, Wallachycn, Moldaviën en Hongaryën, die een eenig volk met hen vormden; en na deze vereeniging wierden zy talryk en ontzaggclyk. Door een onftandvaftighcid die natuurlyk aan ftruikroovers is, hebben zy beurtelings Polen , Turkyen en Rusland gediend. De Polen hadden zig verpligt om hen een jaargeld te bctaalen, waar voor zy altoos een armee ten dienften van de Republyk op de been moeften houden Dit verbond was zeer voordeehg voor Polen, aan welk zy tot een voormuur tegens Rusland , Tartaryën en Turkyën vcrftrekte. Zv gehoorzaamde als toen aan een verkiesbaare& veldheer uit hun volk, die zy Hetman noemden. Wanneer zy over de Polen onvergenoegt waren, zoo gaven zy zig aan den Czaar over, die hen verfcheide voorrechten fchonk , en toeftond om volgens de gefteldheid van hunne regering te leven. Zy bleven onder zyne heerfchappy, tot de oorlogen tusfchen Rusland en Zweden, onder de regeringen van Peter 1. en Karei XII, wanneer hunnen Hetman, zig aan de zyde der Zweden voegden. De Heer Zus-  3^4 De Nieuwe Reisiger. Zusky, dié alle dc byzonderheden betreffende dc hiftorie van Rusland, wift, heeft my de gevallen van dezen Hetman , Mazeppa genoemt , verhaalt, die u niet onaangenaam zyn zullen. „ Dit was, zeide hy, een Pools „ Edelman, die het fortuin behaagen fcheote „ om door zeldzaame gevallen tot een aan„ zienelyken Raat te verheffen. Hy was eerft „ Pagie van den Koning van Polen geweeft; „ en vermits hy een bevallige gedaante had, „ en geneigtheden tot de galanterie bezat, „ zoo vergramde hy, door zyne liefdenshan„ delingen met een vrouw van aanzien, een „ der grooten van het land. Dezen Heer deed „ hem op een ongetoomt paard vaftbinden, „ 't geen men los in het veld liet loopen. „ Dit paard was uit de Ukraine, het voerde „ 'er dezen man bebloed en gewond naar toe. „ Eenige Kofakken, die door medclyden aan„ gedaan waren , maakten hem los; en hy „ wierd door hunne voorzorg, wel ras van „ zyne wonden genezen. Mazeppa verbond „ zig aan zyne weldoenders, hy muntte in „ verfcheide gelegentheden uit, gaf bewyzen „ van dapperheid, en verwierf eindelyk een „ roem , die hem tot Hetman of Generaal „ van de Ukraine deed benoemen. Hy be„ toonde eerft vry veel yver voor de Rus„ fen; maar wanneer hy in het vervolg een „ geheime vyand van den Czaar geworden „ was, zoo zogt hy gelegentheid om zig over „ een  Zeven en Tagtigste Brief. 365 , een beledigende handelwys te wreken, die ' hy van hem by de volgende gelegentheid „ ontvangen had. Wanneer Peter op zeker „ tyd dit opperhooft der Kofakken aan zyn „ tafel had , zoo beroemde hy zig over de „ hervormingen die hy in zyne ftaaten had „ ingcvoert, en vermaande Mazeppa om het „ onder zyn volk te doen. Deze fcheen de „ ontwerpen te verfmaden waar van hy' de „ voordëelen niet kende; de Czaar die na„ tuurlyk driftig en oploopend was , ftond „ met verwoedheid op, en dreigde den Het„ man om hem te zullen doen empalercn. „ Deze haaftighëid liet een diepen indruk in „ het hart van Mazeppa agter, en hy dagt „ gelegentheid gevonden te hebben om zig te wreken, wanneer Karei XII. de Czaar be„ oorloogde. Hy opende voor de Koning van Zweden een weg , die hem door de „ Ukraine naar Moskou geleiden kon , hy ' verfchafte zyn leger leeftogt, en verfterk, te het met zes duizend Kofakken, en hoopte alle de inwoonders te zullen doen op„ ftaan. „ Wanneer de verradery openbaar was, „ zoo zond de Czaar de Prins Menzikof af, „ die alle de verfchrikkelykheden van den „ oorlog in de Ukraine overbragt. Hy ver3P toonde zig voor de Stad Bathuryn, alwaar „ Mazeppa zyn gewoon verblyf hield ; zy „ wierd byna zonder tegenftand ingenomen, ' „ uit-  %66 De Nieuwe Reisiger. „ uitgeplondert en in de asfche gelegt; de ,, fchatten van den Hetman wierden wegge. „ voerd; de Kofakken verkozen een ander „ opperhooft; en om, door een openbaaren „ toeftel , de affchuwelykheid van de mis„ daad te doen kennen die men ftraften, zoo „ wilde de Czaar dat de fchüldige in het open„ baar afgezet, en vervolgens in beeltenis „ gehangen wierd. Alle die genen die men verdagt hield van zyne medeftanders te zyn, ,, wierden gerabraakt; en de met bloed over„ ftroomde en geheel verwoefte Ukraine, le„ verde alomme een verfchrikkelyk fchouw,, fpel van de barbaarsheid des overwinnaars „ uit. „ Miadelerwyl zogt Mazeppa, andere aanj, hangers voor den Koning van Zweden, hy ,, trad hier toe in onderhandeling met andere „ Kofakken, waar van het Opperhooft hem „ kwam vinden; om u deze andere Kofakken „ en hunne Veldheeren te leeren kennen, ,, zoo moet ik u vernaaien op wat wys deze „ zamcnkomft gefchiede. De beide opper. ,, hoofden deden voor zig een paardeftaart en „ knots dragen. Mazeppa onthaalde zynen' „ bondgenoot en de Officieren van zyn ge„ volg. Wanneer deze laatftc dronken wa„ ren , zoo zwoeren zy aan tafel op het „ Euangelium, dat zy krygsknegten en le„ vensbehoeftens aan Karei XII. zoude leve„ ren; hier na voerde zy al het zilverwerk „ met  Zeven en Tagtigste Brief. 367 met zig. De Hofmeefter liep hen agter na , en vorderde het zilverwerk te rug. " De Kofakken fchaarde zig by eikanderen, en beklaagde zig aan Mazeppa over de be,, lediging die hen door zyn bediende aange,, daan wierd, en vorderde dat hen de Hof„ meefter overgelevert wierd, die hy hen 111 " der daad overgaf; zy vielen op dezen ar„ men man aan; en na dat zy hem half dood „ geflagen hadden, zoo ftieten zy hem een „ mes in het hart. Dit waren de nieuwe bondgenoten die 'het leger van den Koning van Zweden ver" fterkten. Men noemd hen Zaporavienfche " Kofakken; en zy bewoonen de voornaam. „ fte eilanden van den Niper. Men wil dat zy , gelykvormig aan de Amazonen , die " geen mannen onder zig dulden, geen vrou„ wen op hunne eilanden toelaten. Deze ]] laatfte, die hen dienen om kinderen te verwekken, bewoonen, zoo men zegt, ande", re eilanden van dezelve rivier. Zy fehry',' ven de jongens onder hunne krygsbenden " 0p, en laten de moeders de dogters behou'„ den; men vind onder hen nog huwelyken " nóg huisgezinnen; hier door gebeurt het '„ dikwyls dat een broeder zyne zufter, en ,', een vader zyn dogter bezwangert, Zy „ hebben geen andere wetten als de gewoon„ tens die door de behoeftens ingeftelt zyn. „ Zy hebben egter eenige Priefters van den „ Griek-  368 De Nieuwe R e i s i g e iu „ Griekfchen Godsdienft; maar zy nemen 'er anders niets van aan, als het geen met hun„ ne levenswys overeenftemt. Zy dienen in „ de Rusfifche legers, als irreguliere troepen; ,, en wee die geen die in hunne handen val,, len ; en wee de Rusfen zelfs , zoo men geen voorzorge gebruikt om hen te be3, dwingen; hierom heeft men eenige forten ,, gebouwt om hen in toom te houden. „ Alle de inwoonders van de Ukraine zyn „ in regimenten verdeeld, en aan derzelver ,, hooft is een Hetman geplaatft; maar deze word niet meer, gelyk voormaals, door de ,, meerderheid van ftemmen verkoren. De„ zen hooftman der Kofakken is een Rusfies 5, Heer, die het Rusfifche Hof hen tot Land. 5, voogd geeft, egter laat men hen eenige ,, van hunne oude voorregten behouden. ,, Wanneer Peter de Groote hen ten onder ,, bragt, zoo onderwierp hy hen aan wetten, 3, die zyne opvolgers zorgvuldig handhaven. „ De Kofakken zyn groot van geftalte, wel,, gemaakt, fterk, behendig, dapper en edel3, moedig. Zy zyn zeer nayverig over hunne „ vryheid ; en men befchuldigt hen dat zy 3, onftandvaftigen, trouwloozen en dronkaarts „ zyn. Hunne vrouwen zyn zeer fchoon. „ Beide fexe kleeden zig op de Poolfche wys, „ uitgezonden hunne muts , die eenigzints „ verfchilt. Hunne wapenen zyn een zabel en vuurroer. Zy dienen alleen te voet, » en  Zeven en Tagtigste Brief. 369 • en de föaariü heeft 'er thans een meenigte " van in dienft. Hunne taal is een mengzel ,] van Pools en Rusfies; en zy hebben verfcheide mannen en vrouwe kloofters onder „ hunnen landaard. " ^ Kiovi of Kiow, de hoofdftad van dit landfchap , legt aan de regter zyde van de Niper, voor ecn°gedeelte in de vlakte, en voor een pcdeelte on den top van een berg die liet veld en de rivier beftrykt. Eenige zeggen dat «y door een Rusfies Prins in de negende eeuw «ebouwt wierd; en andere dat zy door eert keizer van Conftantinopolen geftigt is. Het is zeker dat men 'er nog Grickfche opfchriften vind, en dat zy de eenigfte Stad van Rusland is, die oude overfelyfzelen bevat. De Groot Hertogen hebben 'er een geruimen tyd hun verblyf gehouden; en zy is de hoofdftad van hunne wyduitgeftrekte ftaaten geweeft , tot , dat zy door de Polen ingenomen wierd. De Rusfen hebben haar naderhand weder overweldigt; en haare inwoonders, die tot Christenen door de Roomsgezindcn gedoopt wierden , bleven in deze godsdienft, tot dat zy onder de Rusfen kwamen , wanneer zy de Griekfche aannamen. . Kiow is op dc hedendaagfche wys verfterkt, en dient Rusland tot een voormuur aan deze zyde. Men heeft hier een foort van Üniverfiteit opgeregt; cn ondanks dit, is deze Stad,die voormaals zeer bloeide, thans van zeer weiVIL Deel. Aa m  3?o De Nieuwe Reisiger. nig aanbelang. Men verdeelt haar in een oude en een nieuwe ftad : in de eerfte ftaat de hooftkerk, die even als die van Conftantinopolen, St. Sophia genoemt word. Van het groot getal kerken dat men hier voormaals had, is dit byna de eenigfte die nog in wezen is. De nieuwe of neder ftad, ftrekt zig langs de Niper uit; de huizen zyn op de Rusfifche wys gebouwt , dat is te zeggen, van hout, gelyk met de ftraat, en maar eene verdieping hoog. De Polen hebben hier een Roomfche hooftkerk geftigt, die door Roomfche Priesters bediend word. Men heeft hier mede Bcrnardynen , Dominikanen en zelfs Jefuïten. Zedert dat Kiow in de magt der Rusfen is, heeft de Latynfche Bisfchöp, die een Pools Raadsheer is, zyn verblyf tc Lubün met zyn Kapittel genomen. Men heeft nog een andere Roomfche Kerkvoogd , die den titel van Aardsbisfchop van Kiow voerd, en te Wilna woond. Het kafteel, waar in de Rusfen een fterke bezetting onderhouden , legt op het hangen van den berg. De andere aanmerkelyke plaatzen van de Ukraine, zyn Petzora, 't geen een beroemt nonne kloofter is , het is verfterkt en met muuren omringt; Bathurin, alwaar Mazeppa zyn paleis had, 'tgeen Czaar Peter I. met de geheele Stad deed flegten; en Pultawa, alwaar deze Vorft op Karel XII, de eenigfte overwinning behaalden, die mogelyk ooit tot welzyn van het menfehe- iyk  Zeven en Tagtigste Biüsf. 371 lyk peflagt gediend heeft, vermits zy heni vryheid- verfchafte om een groot gedeelte van de werelt te befchavun, en het grootfte ryk van de aarde gelukkig te maken. Deze overwinning was des te roemryker voor Rusland, om dat deszelfs krygsmagt m dien tyd veel minder als tegenswoordig was. Volgens het verhaal van de Heer Zusky, heeft de Keizerin thans meer als viermaal honderd duizend mannen, die de wapenen in haaren dicnft dragen 5 te weten tweemaal honderd duizcncfmannen geregelde troepen , die op de Duitfche wvze onderhouden worden , en het overige irregulier krygsvolk. De lyfwagt is uit vier regimenten zamengeftclt, die twaalf battalions vormen; ieder battaljon bevat agt Compagniën, vier van musketiers en vier van grarSrs, ieder van honderd en twaalf krygsknerten. De ruitery is in drie deelen getcheiden, waar van ieder uit tien regimenten bc-; ftaat die te zamen meer als dertig duizend mannen uitmaken- De artillery vormt eed derde lichaam van drie en dertig Compagniën, waar van vier en twintig kanonniers, drie bombakers, drie Ingenieurs, drie Mineurs, cn drie Pontgaften, zy maken alle met malkanderen agt duizend perfonen uit, die 111 drie regimenten verdeeld zyn: wanneer men hier de werklieden byvoegd, zoo bedragen zy met eikanderen twaalf duizend mannen. Dc irreguliere troepen zyn de edellieden van het land b Aa 2 met  372 De Nieuwe Reisiger, met hunne leenmannen, de Kofakken, Kalmakken en Tartaaren, die alle op het eerfte bevel marsvaarclig zyn. Men kan nog in Rusland, een aanvallend en verdedigend krygsvolk onderfcheiden. Het eerfte is dat genen waar van ik gefproken hebbe ; en het tweede is gelaft om altoos op den vyand te waaken, en de onluften te verhinderen. Een gedeelte legt in bezetting; 't zy in het midden van het land om de goede order te handhavenen, 't zy in de frontierfteden, om zig tegens alle ondernemingen telerzetten die de ruft zoude konnen ftooren. Men heeft hier nog een ander foort van irregulier verdedigent krygsvolk, 't zy onder den adel, 't zy in de gouvernementen , en onder de Kofakken en Tartaaren. Deze hebben nog foldy, nog kleederen, nog voedzel. De ftaat verzorgt hen alleen van wapenen en krygsbehoeftens. Zy hebben hunne byzondere Officiers , en hangen van de Gouverneur van het landfchap af. Men laat hen verfcheide voorregten genieten, die hen tot betaling en kleeding verftrekken. De Rusfifche legers werden door een Veldmarfchalk geboden. Een ander Officier van denzelven rang is voorzitter in de krygsraad, en verandert alle drie jaaren. Hy heeft twee Generaals van het voetvolk, drie Luitenants Generaals, zes Majoors, zes Bregadiers, zonder dc eerfte Officieren van dc lyfwagt te re- ke-  ZtvEN en Tagtigste Brief. 373 kenen, die byna alle Brigadiers of Gencralen zyn. De ruitery heeft mede haare Hooftofficiers, waar van de waardigheden met die vafl het voetvolk overeenkomen. Het is dus mede met de artillery gelegen, waar van de Groot meefter een Luitenant Generaal, drie Majoors Generaal, te weten een van dc artillery, een van de veftingwerken, en een van de inkwartieringen , en drie Kollonellen, die de rang van Bregadiers hebben. By den vrede, is de artillery in drie deelcn verdeelt. De eerfte is te Moskou, de tweede te Novogorod, en dc derde in de nabuurfchap van Kiow ; cn zy kan van deze dne plaatzen gemakkelyk door alle de deeien van het ryk vervoert worden. Op ieder der bewaarplaatzen, heeft men een regiment af til: leriften, benevens het kanon, mortieren, kogels , bomben , karren , en al het noodige krygstuig , om op het oogenblik te konnen voorttrekken. Een derde gedeelte der paarden is altoos by het regiment, en de overige zyn by de boeren verdeelt. , Alle de reguliere troepen der Rusfen zyn, gelyk in het overige van Europa, door monteringen van verfchillende kleuren onderfcheiden. De uitmonfteringen duiden de verdeelingen en dc brigaden aan. De Zeemagt die door Czaar Peter gevormt is, beftaat uit meer als twintig duizend matrozen. Hy heeft in de Ooftzee zes en dertig Aa 3 "fche.  374 De Nieuwe Reisiger. fchepen van linie, twaalf fregatten, cn omtrent twee honderd en vyftig galeien of andere vaartuigen, die altoos gereed leggen om in zee te gaan. Men bewaart een diergelyk getal in de magazynen: men neemt ze by genommerde ftukken uit elkanieren, benevens al den toeftel die 'er by noodig is. Men bewaart altoos, in zout water, een genoegzame voorraad van eiken cn ander hout, orn een groot getal fchepen tc konnen bouwen. Wanneer de Czaar de vloot zelfs kommandcerde, zoo voerde zyn fchip de vlag van ftaat. Zy is geel; in het padden ziet men de wapenen van het ryk , benevens de vier zeèn die de Rusfen bevaaren , te weten, de Witte zee, de Ooftzee , de Zwarte zee, en de Kaspifche zee. Alle de zeehavens der Rusfen zyn welYc.itcrkt en worden wel onderhouden. De grootfte in de Ooftzee, is die van Kroonftad, die meer als drie honderd fchepen bevatten kan. Wy voeren de Niper op tot aan Smolensko, hooftftad van het gouvernement van dezen naam. Dit is een van de miaft uitgebreide , maar een der gewigtigfte van Rusland , om deszelfs gelegentheid aan de Poolfciïc grenzen. De Stad is groot, maar flegt gebouwt en flegt bevolkt. Schoon zy met goede muuren omringt is, zoo beftaat egter haare yoornaamicc. fterkte in haar kafteel, 'c g&fg de Stad en het geheele veld beftrykt. zy  Zsven en Tagtigste Biusf. 375 Zy behoorde ccrft aan de Groot Hertogen van Rusland; zy wierd door de Polen ingenomen, die haar verloren en ten tweedemaal hernamen. De Czaar Alexis, Vader van Czaar Peter I, maakte 'er zig in het jaar 1654 meester van, en zedert deze tyd is zy altoos met Rusland verecnigt gebleven. Zy heeft beurtelings Griekfche cn Roomfche Bisfchoppen gehad, na dat zy door Vorften van den een of anderen godsdienft bezeten wierd. Thans heerfcht 'er den Griekfchen godsdienft; ea'er word geen een Roomfche kerk geduld. Het omleggende land is met bosfchen en bergen vervult, waar in zig een groote meenigte wild onthoud. . De Gouverneur van Smolcnsko verftond onze aankomft, door een bode die hem de Heer Zuskv toezond, hy had hem te Moskou rekent. Dit was een Lyüands Edelman, die door een minnenhandei van het hof verwydert was; maar zyne verdienften maakte hem de eerfte bedieningen waardig. Wanneer hy verftond dat ons oogmerk was om naar Riga te ^aan, zoo verzuimde hy niets om ons van dit oogmerk af te trekken. „ Blyft die tyd by my, zeide hy tot ons, die gy tot deze ' reis hefteden zoud ; vermits ik zelfs een ' Lyüander ben , zoo zal ik u 'er mogelyk meer van vernaaien, als gy 'er in het land „ zelfs van vernemen zoud. " Ik nam dit voorftel met des te meer vermaak aan, om Aa 4 dat  SF<5 De Nieuwe Reisiger. dat ik voor den winter te Petersburg zyn wilde, en my hierom niet ver van Rusland vefwyderen moeit. Om u niet te lang naar het verhaal van den Gouverneur te laten wagten, zoo zie hier wat hy ons van Lyiland berigt heeft. Dit landfchap , het geen het naafte van Rusland by ons legt, is een der vrugtbaarfte van het Noorden, voormaals wierd het door Earbaarfebe en Afgodifche volken bewoond. Eenige kooplieden van Lubek en Bremen handelden 'er in het midden van de twaalfde eeuw op; de godsdienftigfte bragtën 'er eenige monniken naar toe, die 'er het Euangelium predikten. De godsdienft verecnigde deze verfpreide volken ; een Bisfchop overrede hen om een Stad te bouwen; en zy leiden de eerfte grondflagen van Riga; zy bedagten niet dat zy zig meesters verfchaften. De Bisfchop riep de krygsgeeftelyken te hulp, die zig in de Teutonifche order hebbende laten aannemen , Lyffahd overweldigde; en de Groot meefter verdeelde het met de Priefters. De Rusfen, Polen cn Zweden dagtcn, op dit landfchap, regten te hebben, die alzoo wel gegrond waren als die , van lieden, wier ftaat en karakter hen van alle oppermagt fcheen uit te fluiten. Deze drie Mogentheden betwiften eikanderen Lyffand; en het ging beurtelings uit de handen van den eenen tot den anderen over. De Koningen van Zweden hebben het na de Veld-  Zeven en Tagtigste Brief. $ff flag by Pultawa bezeten, wanneer Peter da Groote het aan Karei XII. ontnam; en verfcheide traktaten hebben hem 'er de bezitting van verzekert. Lyfland zou een der befte landen van Europa gevveeft zyn, zoo het niet door meenigvuldige oorlogen verwoeft was. Het heeft zig onder de Rusfen herftelt, die 'er den koophandel doen bloeijen. De havens van Riga, Re vel en Nerva worden mecnigvuldig dooide koopvaardyfehepen bezogt. De Lithouwers en Rusfen, brengen 'er vlas, hennip, wafch, pik, graan en bontwerk, 't geen zy tegens zout, tabak, fuiker, papier, fpeceryëh, en andere zaken verruilen. Ondanks de vrugtbaarheid en overvloed van dit landfchap , leven de boeren 'er egter zeer elendig. Het grootfte gedeelte der borgers en edellieden zyn Duitfchers van af komft, en zy hebben de taal en zeden van hun land behouden. De Lutherfche godsdienft is de voornaamfte van Lyfland; de inwoonders hebben dezelve behouden , wanneer zy zig aan de Rusfen onderwierpen; deze laatfte hebben 'er eenige kerken gebouwt. De Stad Riga is groot, fchoon, wel gebouwt, ryk door haaren koophandel, in een vlakte naby de gok van Lyfland gelegen, en de hooftftad van het landfchap. Dc andere voornaame fteden zyn Re vel, die een uitmuntende haven aan de golf van Finland heeft, Wolmar en MariënAa 5 b0Ul'£'  378 De Nieuwe R e m g e i;, bourg. Deze laatfte, fchoon zy thans niet meer als een dorp is, is egter beroemder als de andere in de hiftorie van Rusland, door het geval van de Keizerin Katharina» Wanneer deze Stad zig op bei'cheidcukeid aan de Rusfen had overgegeven, die haar belegerde, zoo vonden zy onder haare inwoonders, de jonge en fchoone Lyllandfchc vrouw, die naderhand hunne Voriün wierd. ,, Men heeft meermaalen gemeene vrou,, wen den troon zien beklimmen, zeide dc „ Gouverneur van Smolensko t»d ons, en „ niets is nog gemeender in alle de Aziatifchc „ ryken, als dc huwelyken der Koningen met ,, gemeene vrouwen uit hunne ftaaten. Rus„ land zelfs heeft byna altoos dit gebruik ge„ volgt; en de vreemde huwelyken waren 'er „ verboden, en wierden als misdadig, en even „ als een belediging van de inboorlingen be„ fchouwt. Maar dat een gevarigc vrouw, „ die men in een uitgeplonderde Stad vond, ,, de willekeurige Vorftin van die genen ge„ worden is die haar gevangen namen, is mo,, gelyk iets waar van men geen voorbeeld „ in alle de gefchiedboeken der werelt vind. ,, Wanneer voormaals een Czaar trouwen „ wilde, zoo liet hy dit door zyn geheele ryk ,, bekend maken; en men bragt de fchoonfte „ dogters van het land aan het hof , en de ,, Vorft koos 'er die genen uit die hem het „ meeft behaagde \ dit gefchiede op deze wy- „ ze.  ■ Zeven fn Tagtigste Brief. 379 , ze. De vrouw van den Groot Hofmeefter " ontving alle de jonge dogters aan haar huis, ' en deed haar met eikanaeren eeten. De , Czaar ging haar onder een verfierde naam zien; hy bepaalde vervolgens den dag van # zyn hüwelyk, zonder die genen te noemen „ die hy tot zyn vrouw verkozen had. Maar „ wanneer de dag gekomen was, zoo deed „ hy haar kennen , met haar een bruilotts, kleed toe te zenden. Men deelde kleedeö ren aan de anderen uit, en zond haar naar haare bloedverwanten te rug. ' „ Czaar Peter trouwde eerft een vrouw uit „ zyne onderdanen, zonder egter voUtrckt ' dezelve'gewoontens te volgen-; maar de " enge banden des huwelyks hielden hem niet \] lang geketent. Hy verftiet zyne vrouw, " en floot haar in een kloofter op, m dat zy ' hem twee kinderen gebaart had. De wet" ten van zyne kerk ftonden de egtlchei" diïK toe, maar zoo zy zulks verboden had" den, zoo zou hy een wet ten voordeden " van de fchoone Katharina gemaakt hebben. " De aangenaamheden van deze vereenigmg, , waren egter met eenige bitterheid vermengt, " vooral in de laatfte jaaren van den Czaar, „ Katharina had een jonge kamerling van een fchoone gedaante, wiens zufter haar ftaat. 7 iuffer was. Men zegt niet dat Peter mmnenydig van den kamerdienaar was; maar „ hy fcheen onvergenoegt dat-deze broeder ,, en  380 De N i e u w e R t i s 1 g e r. „ en zufter de geeft en het huis van dc Czaaiïn „ beftuurde. Men befchuldigde zc beide dat „ zy gefchenken hadden aangenomen, 't geen op ftraffe des doods aan die genen verboden „ was die eenige waardigheid bekleede. Men „ wierp de fehuldigcn in dc gevankenis; men „ maakte hun regtsgeding op, en ondanks de „ fmeekingen van de Keizerin, wierd de ka„ merdicnaar verwezen om onthooft te worii dc"5 en de kamerjuffer om elf flagen met Si de ïaioeC tc ontvangen. Katharina verzogt „ vergiffenis voor hen ; maar haaren ver„ gramden Gemaal weigerde zulks , cn verSi brak in 2yn toorn een Venetiaanfche fpie„ gel, cn zeide: Een, Jlag van myne hand word maar alleen vereifcht, om het geen met de meefte „ luifter blinkt, te verbreken en tot ftof te doen „ wederkeeren. Katharina verftond de zinfpe„ ling, en zeide met zagtaardigheid tot hem: „ Gelooft gy dat u paleis hier door fchoonder „ worden zal. Deze woorden bevredigden „ den Vorft; maar alle de gunft die zyn Ge„ malin verwerven konde , was, dat haare „ kamerjuffer niet meer als vyf flagen met de „ knoet ontving. Dit geval deed uitftrooijen „ dat de Czaarin de dood van den Keizer ver„ haaft had; en deze gisfing wierd beveftigt, „ door den yver met welke zy deze vrouw „ liet te rug roepen, even na de dood van „ haaren Gemaal. Maar men weet wat ftaat s, verftandige lieden op diergelyke gerugten 5, ma-  Zeven en Tagtigste Brief. 3gl „ maken, die altoos verfpreit worden, wan„ neer een Vorft onverwagt fterft. " Een ander perzoon die in de hiftorie van Lyfland zeer beroemt is, was de berugtc Arabasfadeur Patkul, die Karei XII. op het rad deed fterven. Dezen Edelman was in dit landfchap geboren , en een onderdaan van den Koning van Zweden: hy kwam te Stokholm, aan het hooft van zes afgezondenen, om eerbiedige klagten aan den Koning te doen, over inbreuken in hunne voorregten. Tot antn woord, wierp men de afgezondenen mde gevankenis; en Patkul wierd ter dood veroor, deelt. Hy onderging egter dit onregtveerdige vonnis niet; want hy vond middel om het te ontvlugten, en begaf zig naar Dresden, alwaar hy aan den Koning van Polen voórltel, de, dat hy zig met gemak meefter van Lyfland konde maken. Van Dresden ging hy naar Moskou ; en met deze beide Vorften tot zyn byzondere wraak aan te fporen, werkte hy de vereeniging van Czaar Peter en den Koning Auguftus, en verhaafte hunne oorlogs toebereidzelen. Hy had zig in dienft van den Koning van Polen begeven ; en naderhand in die van den Czaar, die hem tot Afgezant in Saxen, en Luitenant Generaal van zyne legers benoemt had. Auguftus deed dezen Staatsdienaar op valfche verdenkingen en tegens het regt der volken in arreft nemen. Peter I. beklaagde zig over deze geweldenary, en  382 De Nieuwe Reisiger. cn vorderde dat men Patkul in vryheid Relde.Ondanks deze gegronde kiagten en betuigingen, zoo wilde Auguftus hem egter niet ontdaan, maar hem voor de trouweloosheden ftraffen waar van hy hem verdagt hield. Deze ongelukkige Lyflander 5 die door Karei XII. óp» geëifcht, en door de Keizer van Rusland bcfchermt wierd, deze gevangene van den Koning van Polen, deze Afgezant en Generaal van den Czaar , wierd aan den Koning van Zweden overgegeven, ftierf op het rad, even als een verrader van zyn vaderland, en een fchandelyke misdadiger. Wanneer wy van onze reis naar Lyfland afgezien hadden, zoo bleven wy, door de aanhoudende verzoeken van den Gouverneur van Smolensko overgehaalt zynde, byna een maand in deze Stad, waar in wy al de vermakelykheden genoten, die het gezelfchap van een verftandig man verfchaffen kan, en die volmaaktelyk de eer van zyn huis en bediening weet op te houden. Hy onderhield ons met veel vermaak over de geheime hiftoi'ie van het Rusfies Hof, onder de regering van de drie laatfte Vorftinnen, die Czaar Peter de Groote opgevolgt hebben. Hy fprak ons op eene gemeenzame wyze over de minnaryen van Katharina met Menfikof, van Anna met Biron, en van Ehzabeth met de Heer de la C... Ik ben, enz. Moskou, dm 25 Juty 1747. Agt  Act en Tagtigste Brief. 583 Agt en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. Ik was om eenige zaaken genoodzaakt myn laatfte brief af te breken, ik heb de tyd niet gehad om u te zeggen dat ik de volgende dag naar Petersburg vertrok , alwaar ik my thans bevinde; ik heb drie of vier fteden op myn weg ontmoet, waar van Twer en Novogorod de voornaamfte zyn. Zy verfchillen alleen van dorpen, om dat zy grooter cn volkryker zyn; voor het overige zyn zy flegt gebouwt , en het grootfte gedeelte van haare huizen zyn van hout; ik heb 11 reets gezegt, Mevrouw, dat men weinig andere in het grootfte gedeelte der Rusfifche fteden ziet. Tusfchen Twer en Novogorod vind men een kanaal, 't geen Czaar Peter heeft doen graven, waar door men van Petersburg naar alle de fteden aan de Wolga vaaren kan. Twer is een koopftad, die zeer volkryk is, zy word door een goed kafteel befchermt, is de hooftftad van een landfchap., en.de ftoel van. den Bisfchop. Zy ontleent haaren naam van een kleine beek, die in haare nabuurfchap ftroomt; en is op den oever der Wolga gebouwt. Het is in dit land., dat de oude Sclavoniers zig het eerfte nederzetten; zy bouwde hier de Stad No-  384 De Nieuwe Reisiöêr. Novogorod , aan een rivier die uit het meer" Ilrrier voortkoomt, omtrent een half uur van de Stad. Deze rivier , die van haaren oorfprong bevaarbaar is, heeft haaren koophandel langen tyd doen bloeijen : de Lyfianders, Zweden, Denen, Duitfchers en Hollanders, kwamen hier graan, wafch , en koper, 'tgeen voor het befte van geheel Rusland gehouden wierd, koopen. De Hanfee fteden, hadden hier een komptoir; en de voorregten die zy genoot, maakten haar zoo magtig , dat men tot een fpreekwoord zeide : ,, Wie kan zig tegens „ God , en het groote Novogorod verzet,, ten? " Zy was als toen aan de Czaarin nog niet onderworpen : Jan Bazilowitz nam haar in de vyftiende eeuw in, en voerde 'er de rykdommen uit, die tot de pragt van het Rusfifche Hof mede werkten. Het fchyntdat zy voormaals veel grooter is geweeft als zy thans is. Men ziet in haare nabuurfchap, overblyfzelen van kloktoorens en muuren, die ongetwyffelt een gedeelte van deze Stad uitgemaakt hebben. Haaren koophandel is byna geheel te niet gegaan , zedert de bouwing van Petersburg, waar door die van Archangel mede veel geleden heeft. Voor dat de inwoonders van Novogorod het Chriftendom omhelsden, hadden zy een afgod , die Perum of den God der Vlammm genoemt wierd, voor welke zy een geftadig vuur onderhielden. De Priefters die met deze  Agt en Tagtigste Brief. 3^5 ze zorg gelaft waren, vvierden met de dood geftraft, wanneer zy het lieten uitgaan. Op de puinhoopen van zynen tempel is een monniken kloofter gebouwt dat den naam van dert ouden afgod behouden heeft. Vermits dit plompe en bygeloovige volk altoos eenige fabelagtige overleveringen noodig heeft om deszelfs godsdienftigheid te onderhouden ,_zod zie hier 'er een die met dit oogmerk is uitgedagt: men zegt dat St. Anthonius op een molenfteen van Romen hier gekomen is, gelyK St Nicolaas in de haven van Archangel aanlande; dat hy op zyn molenfteen de Tyber afvoer, en dus, van zee tot zee, m de Kaspl* fche zee kwam , en verder de Wolga op tot Novogorod. De Rusfen zyn zoo onwetend in de Aardryksbefchryving, dat zy niet weten dat de Kaspifche zee geen gemcentchap met eenige andere zee heeft; hoe het ook zvn ma-, de hiftorie zegt, dat wanneer de heilie in deze Stad aangekomen was, hy eenige visfchers ontmoette , met welke hy een iklraa maakten , voor het geen zy de Srfte maal met hunne netten zouden ophaaïn tn den eerften trek, vonden zy eeli groote koffer in het net, 't geen met kerkfteSdei en een fom geld vervult was, waar de heilig een kapel deed bouwen m welke hy na zyn dood begraven is. Men W 'er by, dat zyn ^h^nderv^ derf bewaard Word 5 maar men laat he„ aatf VIL Deel. Bb  386 De Nieuwe Reisiger. de vreemdelingen niet zien; men vergenoegt zig met hen de fteen aan te wyzen die hem tot een fchip verftrekt heeft. De giften der godsdienftigen zyn hier zoo meenigvuldig geweeft, dat men 'er een zeer ryk kloofter geftigt heeft. Men rekent twee honderd uuren van Moskou tot Petersbnrg. De helft van den weg is van planken, balken en takken van boomen gevormt, die de rytuigen geweldig doen ftooten , en de reizigers by uitftek vermoeijen. Men heeft egter, geduurende den winter, dit gemak , wanneer de fneeuw en het ys, waar mede de wegen bedekt zyn , door de fleden gelyk gemaakt zyn, men in deze rytuigen met zeer veel gemak reilt; men legt deze weg als dan in vier dagen af. Deze Heden zyn laag, van boomfchorfen te zamengeftelt, en met grof vilt bedekt. Men legt 'er geheel ïn neder; en men bedekt zig met vellen van wilde dieren ; indiervoegen dat men niet alleen geen koude gevoelt, maar dat mjs wezentlyk warm is. De Rusfifche paardW| fchoon van een kleine geftalte zynde, loopen egter twaalf uuren in eene rit. Men reift hier zeer goedkoop met deze rytuigen, want een boer brengt een perzoon voor tien kroonen van Moskou naar Petersburg. Deze laatfte Stad is aanmerkelyk groot, en oneindig beter als de eerfte gebouwt. De ftraaten zyn in een regte lyn aangelegt; ver- fchei-  Agt en Tagtigste Brief. 38? fcheide zyn met gragten doorkneden; en meri ziet 'er opcnbaare gebouwen van een regelmatte bouwkonft. Zy is door Peter de Groote geftigt, die haar den naam van zynen befchermheilig gaf, en haar tot het middelpunt van den grootften koophandel van de geheele werelt maakten. Wie zou zig als toen verbeeld hebben dat Rusland, 't geen naauwlyks de andere Europifche volken kenden , ett naauwlyks door dezelve gekend wierd , en hog zeemagt nog zeehandel had, onledig was onf een Stad te bouwen, in welke's jaarlyks drie honderd vreemde koopvaardyfchepen aankomen , en waar uit talryke legers zouden voortkomen om de Europeanen te beoorlogen? Alles fcheen zig hier tegens te Hellen, men mocft bosfchen omkappen, mperasfen uitdroogen, kanalen graven, rotzen doorfnyden en heuvelen flegten. Czaar Peter die rewoon was om tegens de zwarigheden te worftelen,-en alle hinderpaalen te verwinnen, begon dit werk in het jaar 1703, op een klein eiland, in den mond van de Neva, die zig in de golf van Finland ontlaft, alwaar zy een uitmuntende haven vormt. Hy had 'er zelfs het ontwerp van geteekend; en fpoorde de arbeiders aan. Men zag hem aan het hooft van de werklieden; hy boezemde hen moed in, itoeg zelfs de handen aan het werk, en deed, door een foort van tovery, een bloeiiende Stad uit de aarde voortkomen, die de B b 2 . Hooft-  388 De Nieuwe Reisigïk. Hooftftad van het grootfte ryk des werelti zyn moeft. Herinner u, Mevrouw, die fchoone plaats uit de Telemachus, alwaar Idomeneus het opzigt over de bouwing van de Stad Salente heeft: en dat is een levendige en volmaakte afbeelding van den arbeid van dep Czaar. Telemachus, vertrooft, zag, met verwonderde oogen, Hoe 't metfelwetk dier Stad met vlyt wierd opgetogen; Een jonge plant gelyk, die, met den dauw befproeit, Op't ryzen van de zon bevallig praalt en groeit: Zy neemt in krachten toe, ontfluit haar teêre toppen, En fcbiet een welig loof; en bot in bloefemknoppen' Met duizend kleuren uit, wier geur zich mild vetfpreid; Ze erlangt elk oogenblik een nieuwe heerlykheid. Niet anders zag men ook aan de oevers van de Ilroomen Het bloeijende Salente allengs te voorfchyn komen. Dus wies het dag aan dag, ja uur op uur in praal, En deed den vreemdeling op Nereus water zaal Een heerelyke reeks van nieuwe kunftgebouwen Wier fpits de wolken trof.in'truim verfchietaanfchouwen. De kult weêrgalmde alom, gedurende den dag, Op 's arbeidsvolk geroep en feilen hamerflag: ' Men hief met kranen, en met meenrg kunitgevaarte, De fteenen naar de lucht, van ongemeene zwaarte. ' Elk ampcman riep zyn volk ten ftedebouw by een, Zo dra het morgenlicht aan de oofler kim verfcheên; Terwyl de Koning, die op alles fteeds bleef letten, ' Met ongeloofbren fpoed hen *t bouwen voort deed zetten. Telemachus door Feitatua. JX. Boek. Het geen in dit werk, Mevrouw, niets anders als een bevallig en Poëtifch verdigtzel is, is de naauwkeurige waarheid in de hiftorie van den  Act en Tagtigste Brief. den Czaar. Dezen Vorft gebruikten meer als driemaal honderd duizend arbeiders , die hy uit alle zyne ftaaten by een verzamelde; en in minder als twee jaaren , was Petersburg rects een aanmerkelyke Stad, en haare haven met fchepen vervult. Zy verheft zig in het midden der negen armen van de rivier, die haare wyken verdeden. Een onwinbaar kasteel lept in het midden van haar, op een eiland \ geen door de Neva gevormt word; het beftaat uit zes bolwerken, behalven de buitewerken. Peter vertrouwde de verfiering van zyn palcis cn dc hooftkerk aan een Italiaanfche bouwmeefter. Hy verpligte;en fpoorde zelfs eenige grooten aan om hier paleizen te bouwen. Hy veftigde 'er de voornaamfte verblyfplaats der Admiraliteit, en om haar aanzienelyk door de konften en wetenfchappen te maken, zoo ftigte hy 'er een Akadcmie, die hy van bekwame Profesforen en uitmuntende boeken voorzag. Het was ongetwyffelt een vreemd fchouwfpel, een vergadering van geleerden, en een ryke boekzaal, op die plaats te zien, alwaar eenige jaaren te voren niets anders dan eenzame moerasfen en verfchrikkelyke bosfchen waren. De Czaar deed onophoudelyk aan een Obfervatorium, in navolging van dat van Parys , bouwen. Hy verzamelde de verfchillende voortbrengzelen der Natuur, de meefterftukken derkonft, en de wonderen der menfehelyke vernuftigheid. Bb3 Hy  "80 De N i e uw e R e I s i g e r. Hy rigte een Drukkery op, alsmede een krygsfchool, in welke men den jongen adel onder, wees. Deze groote Stad kon in zyn leeftyd niet voltooit worden ; maar zyne opvolgers hebben haar na het zelfde plan Verfterkt en verfiert; en zy is thans een der fchoonfte Hooftfteden van het Noorden. Men telt 'er by de vyftig duizend buizen in ; zy zyn alle van gebakke fteen gebouwt; en dit is zeer aanmerkelyk in dit land. Vyf en dertig groote Kerken zyn het geringde gedeelte van haare fieraden. Men heeft 'er vyf voor de vreemdelingen onder, zoo wel voor dc Protcftanten als Roomsgczinden, cn men kan haar als zoo veel zegentcekenen befchouwen die door de tollerantie zyn opgeregt. De Hooftkerk, waar in men het Graf van Czaar Petef ziet, js in het kafteel geplaatft. Zy heeft vier ryën pylaaren , en haren tooren is zeer hoog. De fchoonfte huizen ftaan op het eiland van de Admiraliteit, als mede de twee Keizerlyke paleizen, waar van het een voor den zomer en het andere voor den winter gefchikt is. Het eerfte is een der fchoonfte gebouwen die ik ooit gezien hebbe. Men ziet hier mede het wyduitgeftrekte gebouw dat de Keizerlyke Apotheek bevat, in welke alle de potten van porcelein zyn, en de twee fcheepstimmerwerven om fchepen en galeien te bouwen. Het PaJeis van den Senaat, de Geregtshoven, het Raad-  Act en Tagtigste Brief. 391 Raadhuis der Stad, de Beurs, het Koophuis, detneltery, het Tuighuis, de Bruggen de Markten, de openbaare plaat zen, en de La fernen zyn nog pragtige gedenkteekenen, die zoo wel tot fieraad der Stad als tot haare beziging toebrengen. Niets evennaard de pragt van haare kaaijen: eenige zyn met balufters langs het water bezet, en^andere met een groot retal huizen en paleizen, die een zeer fchoon gezigt uitleveren. Wanneer men geftadig de nieuwe Stad van Idomeneus met die van den Czaar vergelykt, zoo kan men mogelyk met meer waarheid van Petersburg als van Salente zeggen: Dus tsftééh in het kort de volken derwaarts vloeijeti, V„ "oor hun groot getal, Salente welig bloe,jen: £ Vcheepvaart, van en aan zyne uitgeftrekte ree, 2è3 gelyk aan de eb en vloed der zee: !* ff Sofopgolf, daar heen de fchatten ftrooraen, fcttSd ftee* fchepen gaanenko*en: AÏ wac men braat was notll wat men u,t het gaan B 1 „ dees handelftad een' grooten rykdom aan. Da™ eenftrenggere^^ Tot aller volken heil. die zich daar heen begiyen: Soï* chtheid, goede trouw, en gulheid nep, zo'tfcheen, Van ieder torentrans hen uit de verfte zeen; S e £ der koopliên, 'tzy geland van de oofteryloeden, 1 Zv dathy kwam van deze of gene wefterkuft-, ln wier onmeetbre zee de zon haar fakkel blufcht; Mogt in Salentes wal in volle vryheid leven, Mefzo veel ruft als hem zyn vaderland kon geven. Idem, iiiiXLÏ. Boek, Bb 4 ' Um  De Nieuwe Reisiger. Men telt thans in Petersburg, meer als driemaal honderd duizend inwoonders , onder welke zig een groote meenigte vreemdelingen bevinden. De Stad beflaat een half uur in het vierkant, en is in vyf wyken verdeeld, zonder het kafteel 'er onder te rekenen. Een word door Rusfen , een ander door Duitfchers, een derde door Finlanders, enz. bewoont. De borgerlyke regering word 'er zeer naauwkeurig hcftuurt; cn de kooplieden zyn hier zoo talryk, dat zy een beurs byna gelykvormig aan die van Amfterdam uitmaken; deze nieuwe Hooftftad is de eenigfte plaats van Rusland, alwaar de Rusfen de vreemdelingen zonder weerzin dulden; de eenigfte alwaar de geeft van Peter de Groote nog heerfcht en bewaard is. Op alle andere plaatzen, beklaagt zig het gemeene volk, over de vernietiging van deszelfs gewoontens, en bediend zig met veel drift van de gelejtntheid om dezelve weder aan te nemen. Ja, Mevrouw, men heeft hier nog landfehappen, in welke men het verlies van den maagdom der jong getrouwde vrouwen , onder het blazen van een hoorn bekend maakt, even als men de dood van een hart aankondigt; en waar in men een dier'é geen door een vrouw gedood is, als onrein befchouwt; in welke een hen die door de fchoonfte hand des werelts omgebragt is, een affchuwelyk geregt in de oogen van zekere Rusfen is. De Priefters beginnen die genen te  Agt en Tagtigste Brief. 3^3 te herdoopen die hunnen godsdienft omhelzen, fchoon deze gewoonte door Peter I. afgefchaft is. De vaften werd byna met zoo veel yver, als voor de hervorming , onderhouden; de zieken weigeren zelfs om haar te verbreken; hoe fchadelyk zy ook voor hunne gezondheid zyn mag, cn welke middelen de Czaar m het werk geftelt heeft, om haar in dit ftuk tot reden te brengen. Een oude Hollandfche Geneesheer, die geduurende dertig jaaren, de Rusfifche hospitalen gevolgt had , verhaalde my , betrekkelyk tot dit onderwerp , een hiftorie waarvan hy getuigen geweeft was. De Czaar ziende dat de onthouding van vleefch, zeer nadeelir aan zyn krygsvolk was, en ondemgt zynde dat de vermaningen van de Geneesheeren niets uitwerkten , zoo ging hy zelfs op een der vaftendagen naar het ziekenhuis, hy liet zig een lepel met vlecfchnat brengen, de ziekften aanfprekende, zoo zeide hy tot hen: Denkt gy myne kinderen, dat ik, die uwen " Keizer en Vader ben, u iets zoude aanra" den, waar door gy God zoud vertoornen? " Het is hem beledigen, wanneer men zyn " lichaam verkort. Ik ben een zoo goed " Chriften en Rus, als een uwer; zie egter " of ik eenige zwarigheid maak, om dit vleefch" nat te drinken en dit vleefch te eeten, 't geen '! gylieden met zoo veel halftarrigheid wei' sert " Hy dronk de lepel hier op uit, en r? 8 ' Bb 5 dlÊ  394 De Nieuwe Reisigeb. dit voorbeeld maakte fterker indruk op de krygsknegtcn, als de kragtigfte redeneringen, en alle de vermaningen van de Gencesheeren. Zy lieten zig, geduurende het leven van den Keizer, na zyne begeerte leiden; maar tegenswoordig koomt de vaften in de hospitalen weder in de moden; en de thans regerende Kei. zerin kan van zig niet verkrygen, om de confcientien te dwingen. Deze doorlugtige dogter van Peter den Grooten en de beroemde Katharina, vcreenigt in haar perzoon de trekken van haare doorlugtige moeder , en het grootfte gedeelte van dc deugden van den Czaar. Geheel Europa weergalmt van haaren lof; en zy is te gelyk de liefde en verwondering van haare onderdanen. Schoon zy een weinig zwaarlyvig is, zoo is zy egter zeer bevallig. Zy bemint het dansfen , de jagt, het paardryden, en alle vermaaken die oeffening vereffenen. Op zekere dagen vertoont zy zig in mans kleeding, en onthaalt haare Compagnie granadiers, in de groote zaal van het' paleis. Zy is aan het boven eind der tafel geplaatft; en met de uniform van het regiment bekleed l waar van zy Collonel is. De bals, maskaraden' Concerten en Schouwfpelen zyn de gewoone vermaken van het Hof; cn de Keizerin bekostigt dezelve. De vreemdelingen van aanzien worden by deze vermaken genoodigt. Maar de Keizerin fchept-meer behagen in de uitfpanningen, aan de huizen haarer gunftelingen. Een  Agt en Tagtigste Biuef. 395 Een andere Princes, die de welluft van dit Hof is, waar van zy door de tyd de Vorftin worden moet, is de groot Hertogin van Rusland , vrouw van den jongen Prins van Holftein Gottorp, en Neef en opvolger van ue Keizerin; Vermits zy met zoo veel fchranderheid als oordeel geboren is, zoo heeft zy ■haar verftand zorgvuldig aangekweekt; zy is geleert, zonder verwaandheid; en fchoon, zonder trotsheid. De verhevenheid van haare ziel geeft luifter aan alles wat haar omringt, gelyk de goedheid van haar hart het geluk van die" -nen volmaakt die haar naderen. Haar verftand weet de verdienften tc herkennen cn te waardeeren; en de tegenfpoed is een vordering op haare weldaden. Naauwlyks treed zy in haar negentiende jaar, en yereen.gt reeds alle de hoedanigheden die tot het ryksbdtuur vereifcht worden ; en zoo men het toekomende voorzien mag, zoo zal zy haare onderdanen met die wysheid , gematigtheid, en zagtaardigheid regeert, die haar het voorwerp der liefde en verwondering maken; zy^ zal hen tot de menfehelykheid aanfpooren, door de goedheid met welke zy alle haare evenmenfehen behandelen zal, zoo wel vreemdelingen als inwoonders; door het mcdely, den waar van zy bewyzen aan de ongelukkige geven zal; door de oplettentheid om den oor. log en onnoodige koften te vermyden; door de agting welke zy aan de menfehen bewyzen  396 De Nieuwe R e i s i g e r. zal die door deze deugden beroemt zyri. Zy zal de prys van haare goedheden vermeerderen, met haar alleen aan die genen te fchenken, die den Staat getrouw gediend hebben; met haare gunftbewyzen op die genen te doen nederdalen die nuttig aan het vaderland zyn, boven die genen van welke zy dienden in het byzonder ontvangen heeft. Zy zal haare oogen op de begaaftheden flaan ; zy zal als een verftandige Vorftin de wetenfchappen enkonsten beminnen en bcfchermen : 'haar Hof zal een luifterryke fchool van fmaak, edele vermaken en belchaaftheid worden. De waarheid, die altoos uit dc paleizen der Koningen verbannen is, zal in haar Hof een geheiligde fchuilplaats vinden; en haare regering zal het geluk van Rusland uitmaken, even als zy 'er thans de roem en het fieraad van is. Het is hier de regte plaats, Mevrouw, om u over de opvolging der Kroon, en de verfchillende veranderingen te onderhouden die betrekkclyk tot dit onderwerp in Rusland voorgevallen zyn. In de eerfte tyden van het ryk, volgde de oudfte zonen in de regering óp, zonder eenige voorwaarden te ohdeffchryven. Hun regt wierd nooit betwift. Maar men gaf heerlykheden aan de jongere zonen; en alle deze byzondere Prinfen regeerden willekeurig in hunne Staaten. Een der Groot Hertogen fchafte deze kleine Prinsdommen af, die den Staat verzwakten, en ontelbaare oorlogen veroorzaakten. Ge-  Act en Tagtioste Briee. 39? Geduurende eenige tyd wierd Rusland ten naaften by gelyk Polen geregeerd: de Vorft wierd door de Boyaaren verkozen; dus worden de Grooten van het ryk genoemt. In het vervolg konden de Czaaren, gelyk deze Vorsten , zonder eenig acht op de geboorte te geven , trouwen , mede een opvolger kiezen, zonder de order der eerftgeboorte in acht te nemen. Deze barbaaren hadden de onnoozelheid om te gelooven, dat de hoedanigheid van vrouw des Vorft, of erfgenaam van den troon , alleen de prys der deugden cn verdienften zyn moeit! De Oppervorften van Rusland hebben langen tyd de eernaam van Groot Vorft, Grooten Heer en Groot Opperhooft gedragen, die de Europeanen door die van Groot Hertog vertaalt hebben. Het woord Czaar, dat zoo veel overeenkom!!: met den naam van Cefar heeft, fchynt 'er klaarblykelyk van afgeleid te zyn: het kan mede waar zyn, dat het van de eernaam der Tzaaren van het Koningryk Kafan ontleent is; want de Groot Hertogen van Rusland hebben den titel van Czaar niet aangenomen, als zedert dat zy dit Koningryk overweldigt hebben. Deze is hen nooit door andere Vorften betwift; maar den Aardsbisfchop van Novogorod raade Czaar Peter aan , om zig in de gunft van dezen Vorft te dringen, dat hy den titel van Keizer aannemen moeft; alle de Europifche Mogentheden verzette zig hier  398 De Nieuwe Reisiger, hier tegen, onder voorwendzel dat dit veranderingen in het Ceremonieel zoude veroorzaken. Deze gefchillen zyn tot genoegen van het Rusfifche Hof beliegt; want het fchynt dat men vry wel overcenftemt om den naam van Keizer aan de Czaaren te geven. Zy noemen zig zelfs Keizers van alle de Rusfen, om dat men in der daad verfcheide landfehappen van dezen naam heeft, die hen toebehooren, of op welke zy pretenfien hebben. Wit Rusland is het gebied van Moskou; Zwart Rusland ftrekt zig naar Litthauwcn uit ; Rood Rusland legt ten weften van den Niper. Ik weet niet of men goede redenen van deze benamingen geven kan ; ten minften zoo men niet zegt dat deze onderfcheiding van de Tartaaren voortkoomt, die veel eerbied voor het wit en een groote verachting voor het zwart hebben. Wanneer zy een man van aanzien en verdienften beteekenen willen, zoo geven zy hem den naam van wit; de groote Steden worden door hen, Witte Steden, cn de kleine Zwarte Steden genoemt, Zy hebben den naam van Wit Rusland, aan het landfchap gegeven, in welk de Vorft zyn verblyf heeft, en die van Zwart Rusland aan de andere landfehappen. Het wapen van Rusland was voormaals drie Cirkels die in een driehoek befioteii waren: naderhand heeft men een Ridder genomen die een draak ter aarde werpt; vervolgens heeft men 'cr een arend met twee hoofden by-  Act en Tagtigste Brief. 399 gevoegt, op wiens borft de Ridder en de draak geplaatft is. Voormaals was men in dit Ryk gewoon, even als onder dc Aziatifche volken, om de Afgezanten geduurende hun verblyf in het Land van alles te verzorgen. Men liet hen zoo lang 00 de grenzen wagten tot dat de Gouverneur van het landfchap 'er aan het hof berigt van had gegeven, en bevel ontfing om hen van alles te voorzien. Men gaf hen vervolgens een leidsman , die voor hun onderhoud zorg droeg , ten minften zoo zy niet verkoken' om 'er geld voor te ontvangen, en dus hun eige voorraad te koopen. Wanneer zy tot op zekeren afftand de Hooftftad genadert waren, zoo kwam hen een talryke troep Rusfen te gemoet, deze zater* op fchoone paarden, en waren pragtig gekleed. Een afgezondene van den Czaar, Reeg af, gelyk mede de afgezanten; hy ontdekte zig, en zeide: „ De Groote Heer, Czaar en Groot Hertog, „ bewaarder van alle de Rusfen, Prins van „ Wolodomir, Moskou, Novogorod, Kiou, Twer, enz., Czaar van Cafan, Aftrakan, " Siberiën, enz., doed u afgezant van zoo . een Vorft ontvangen, en ftaat u de gunft toe om uwe intrede op zyne paarden te " doen " Deze plegtigheid gefchiede met veel pragt; men huisvefte de afgezanten; en de Czaar zond hen zomtyds geregten van zyne tafel, en van de befte van zyne wynen. J Men  400 Db Nieuwe Reisiger. Men floot hen vervolgens in hunne huizen op; en zy wierden door krygsknegten bewaard „ om hen alle gemeenfchap met de inwoonders af te fnyden, tot dat zy hun eerfte gehoor gehad hadden. Voor dat men hen dit toeftond, zoo vorderde men hen de lyft van de gefchenken af die zy aan den Czaar zouden aanbie^ den. Wanneer de bepaalde dag gekomen was, zoo begaven zy zig naar het paleis, in dezelfde order als by hunne intrede, en op dezelfde paarden gezeten , maar zonder degens , om dat niemand 'er in de tegenwoordigheid van de Groot Hertog dragen mogt. De ftraaten waren met krygsknegten , en de vengfters met aanfchouwers bezet om deze ftatie voorby te zien trekken. Het volk kwam uit al de wyken van de Stad, en klom zelfs tot op de daken van de huizen. De togt was in diervoegen ingerigt, dat de Afgezanten op het zelfde oogenblik in het paleis kwamen, wanneer de Czaar zig op den troon zette. Voor dat men in de zaal kwam, trad men in een gewelft vertrek, in welke zig verfcheide grysaards bevonden, die eerwaardig om hunne groote baarden, en met koftbaare rokken van goud ftof bekleed waren. Dit waren de Factooren of voornaamfte kooplieden van den Czaar, aan welke men deze koftbare kleederen uit de fchatkamer leenden, en waar van men niet dan by deze gelegentheden gebruik maakten. De gehoorzaal was vierkant en gewelft j  Agt en Tagtigste Brief. 401 welft; de muuren en vloeren waren met koft> baare tapyten bedekt, het gewelf verguit, ert met verfcheide bybelfche hiftoriën befehildert* Ik heb hier voor gezegt op wat wys het overige van de plegtigheid toeging: de Czaar onthaalde vervolgens de Afgezanten, of liet zulks door de Heeren van zyn Hof doen. Zy had^ den hier na vryheid om uit te gaan, en doof de Stad te wandelen. Peter L en zyne opvolgers , hebben hier omtrent de gewoontens der andere Europifche volken aangenomen, niet alleen in het Cere^ monieel ten opzigten van de Afgezanten, maar zelfs in de gebruiken en gewoontens van het hof. Voormaals, wanneer de Czaar zig aan zyne onderdanen vertoonde , 't geen zeldzaam gebeurde , en alleen by zommige plegtige gelegentheden, zoo was hy pragtig gekleet, en wierd van een groote ftatie gevolgt die alle koftbaar uitgedoft waren. Wanneer hy in het openbaar fpysden, zoo at den adel in zyne tegenwoordigheid: zyne lyfwag* ten omringden het paleis, zy ftonden even alS onbeweeglyk, en bewaarde een diep ftilzwy-» gen. Niemant wierd in het binncnfte gedeelte van het paleis toegelaten, als lieden die 'er volftrekt noodzakelyk waren. Men ftraften die gene met de dood die openbaarde wat 'er in het paleis van den Czaar omging, of zyne oogmerken tragten te doorgronden. Wanneer de Czaarin bevallen was, zoo ontving de Vorft VIL DeeL Cc ge--  402 De Nieuwe Reisiger. gefchenken van zyne onderdanen. De zonen van den Czaar, die men hier Czarowitz noemt, vertoonden zig nooit in het openbaar ; zy mogten nooit uit het gezigt van een klein getal lieden gaan, die met hunne opvoeding belaft waren, tot dat zy den ouderdom van vyftien jaaren bereikt hadden; men deed hen 'als dan op het plein van het paleis verfchynen, om dat het gemeen van hun beftaan overtuigt zouden zyn. Men heeft thans nog bygeloovige lieden, vooral onder het gemeene volk, die niet dulden dat hunne kinderen zig laten zien , uit vrees dat de oogen der vreemden hen eenig ongeluk mogt doen overkomen. De vorm der oude Ruslifche regering, had meer overeenkomft met die van Azia als die van Europa : men had 'er geen andere wetten als de wil van den Vorft: zyne onderdanen waren zyne flaven; hy was meefter van hunne goederen: de kinderen kwamen in het bezit van die van hunne ouders niet, dan na dat zy de tocftemming van den Czaar verworven hadden: dezen Vorft had een raad, waar in alle de ftaatszaken geregelt wierden : hy was in zes kamers verdeelt, of, volgens de taai van dit land, in zes kancelaryën, voor de vreemde zaken, de kryg, den koophandel, de finantiën, en de borgerlyke en lyfftraffelyke regtsgedingen. Deze verfchillende geregtshoven waren weder in twee en dertig kamers gefmaldeelt, die ieder hun byzonder beftuur had-  Agt en Tagtigste Brief. 403 hadden, en over de volgende zaken befchikten ; de Afgezanten, de groote bedieningen van den Staat, de vreemde kooplieden; dennaam, waardigheid, en het gefhgt der Boyaa-ren en andere Rusfifche edelen ; de rcgtert die de leengoederen aan de kroon betaalen moeften, en de regtsgedingen die tot deze lee-ncn betrekkelyk waren; de zaken van Kafan cn Siberiën, en de voordeden van de zabelvellen ; de bedienden van het huis van den Czaar, de foldy der ruitery, rekeningen vart de ontvangers der domeinen, de maaten eri gewigten; dc regtsgedingen der Boyaaren eri andere grooten; die der geeftelyken, edelhe- . den en pagies; die der burgeren, der kooplieden, werklieden, commiefen en geregtsdienaars; het'onderzoek der misdaden en der vonnisfen ; de leendienften , en de betaaling der loopers en poftboden; de paspoorten en verkooping der flavep; de invoering der zyde ftoffen, v/aar van men gebruik aan het hof maakten; het onderhoud der gebouwen; dë inkomften der landfehappen; het verkoopen van wyn, brandewyn en meede in de herbergen; de bewaaring der edele gefteentens vart de kroon en van het goud en zilver vaatwerk ; de oorlogsbehoeften , de apotheek van bethof, het tolhuis, de in- en uitgaande regten , en de tiende penning. De Patriarch had mede zyn juftitiekamers? in welke men regifter van alle de geeftelyke Cc 2 go©-  404 De Nieuwe Reisigeh. goederen hielt; de archiven bewaarden, het geeftclyk regtsgebied oeffenden, en de fchat van den Patriarch bewaarden. In alle deze kamers, zoo wel geeftclyke als wereltlyke, had men een zeer groot getal griffiers en klerken , die vry wel fchryven konden. Om te rekenen bedienden zy zig, in plaats van cyferletters, van pruimfteenen, die zy altoos in een kleine beurs by zig droegen. Zy lagen nedergeknielt voor een tafel, en fchreven de regels zeer verre van elkandcren, om de koften te vergrooten , want zy behandelde het als pleiters, byna zoo flegt als deEuropifche Procureurs. Wanneer de Rusfen geen gefchreve wetten hadden , zoo nam men de volgende order in de regtsgedingen waar. In de gevallen in welke de partyen in de zaak niet overoenftemde , en in welke men genoegzaame bewyzen ontbrak , vroeg de regter aan den verdediger, om by zyne ziel te zweeren, of zig aan de beveiliging van den vrager te gedragen. Die dit aannam , verfcheen, drie weken agter eikanderen voor den regter. Deze hield hem de verfchrikkelykheid der misdaad voor die hy bedryven zoude , zoo hy niet volkomen zeker was van het geen hy beveiligde. Zoo hy volharde, en den eed deed, zoo befchouwde men hem als een eerloos menfch, fchoon hy de waarheid beveftigt had ; men fpoog hem in het aangezigt; dreef hem uit de kerk , weigerde hem het avondmaal, of  Agt en Tagtigste Brief. 405 of diende het hem alleen op zyn fterf bed toe. Deze geftrengheid verminderde in het vervolg : men vergenoegde zig om die gene die den eed moeft doen voor het beeld van een heilige te brengen. Men ftcide hem als dan het gewigt van deze daad voor, en bood hem het beeld aan om te kusfen. Wanneer men bewyzen had dat hy de waarheid had bevestigt, zoo verbood men hem het avondmaal voor de tyd van drie jaaren, zonder dat merl dagt dat hy eerloos was; maar de brave lieden waren egter befehroomt om hem in hun ge,zelfchap toe te laten. Zoo men ontdekte dat hy een valfchen eed gedaan had, zoo wierd hy op een wreedc wys gegeesfelt, en voor zyn geheele leven gebannen. De vonnisfen waren willekeurig, en men had geen andere regelen, als voorgaande gevallen. Men volgde dezelve vry naauwkeurig, wanneer de regters door geen geld omgekogt waren. Jan II, bygenaamt de Tyran, deed een wetboek opftellen , 't geen uit de verfchillende gebruiken , en beflifte vragen zafnengeftelt was: het wierd aan alle de regters uitgedeclt, met bevel om zig hierna te gedragen, en het heeft altoos tot een regel in de regtsoeffening gediend.' Ik heb elders van de ftraffen der misdadigers gefproken. Ik kan 'er byvoegen, dat een der gewoone bezigheden van de oude Czaaren, men kan zelfs zeggen een van hunne vermaaken, die gene was Ces om  4PÖ De Nieuwe Reisiger. om zelfs de doodftraffen uit te voeren die zy uitgefproken hadden, of om by de uitvoering tegenswoordig te zyn. Het is vreemt , dat Peter de Groote zig, gelyk zyne voorzaten, aan deze uitfporige wreedheid fchuidig maak? ten. Men ziet, in den oproer der Strelitzen, dat hy dit wreede karakter niet had konnen afleggen, 't geen een gevolg van de plompe wetten van een onbefchaafde regering is. Hy kapte een meenigte misdadigers het hooft af; en zyn vriend Lefort, die hy langen tyd aarizogt om zyn arm tot een diergelyke uitvoer ring te leenen, die zoo haatebyk in onze zeden is , had veel moeite om 'er zig van te doen ontflaan. Men bcfchouwde het in Rusr land, in dien tyd, als een lofwaardige zaak, dat men zig met het bloed van een menfcli bedekte die om zyne misdaden verwezen was. De grooten van het ryk , ocffende dezelfde barbaarfche wreedheid over hunne leenmannen. Men verhaalt een geval van Peter I., dat, in zyne wreedheid zelfs, zoo veel aandoenelykheid, als liefde tot de regtvaardigheid zien laat. Een Staatdogter van de Keizerin Katharina, Juffrouw Hamilton genaamt, onderhield een geheime minncnhandel, waar van ver^ fcheide kinderen voortkwamen : zy veinsde altoos ziek te zyn, maar de Keizer eenige a en van daar naar Lapland, Ysland, de Straat Davids en Groenland te vertrekken : deze by uitftek koude landen doorreift men zelden, dan in het midden van den zomer. Mynoogmerkis om den geheelen winter te Petersburg door te brengen , om hier toe de noodige fchikkingen te maken; zie hier middelerwyl eenige aWmeene waarnemingen , waar mede ik myne aanmerkingen over Rusland eindigen zal. In dit wyduitgeftrekte Ryk , 't geen het Noorder gedeelte van Azia en Europa bevat, en zig van de grenzen van China tot aan die van Polen uitftrekt, begrypt gy ligtelyk dat een groot verfchil van lugtftreken plaats moet hebben. De zuidelykfte landfehappen en die van het middelfte gedeelte van het Ryk, zyn des zomers gematigt warm; en fchoon zy des winters met fneeuw bedekt en geftadig bevrozen zyn, zoo groeijen 'er.egter de planten met een verbazende fpoed, wanneer de lugt zig  Agt en Tagtigste Brief. 421 zig begint te verzagten. Hoe dieper de aarde met fneeuw bedekt geweeft is, hoe minder zy van haare warmte verboren heeft: zy brengt meer granen voort, als de menfehen en beesten tot hun onderhoud noodig hebben ; en men hoord 'er nooit van duurte of hongersnood fpreken. Men bebouwd niet meergrond, als noodig is om dc inwoonders te voeden; men ziet zeer wyduitgeftrekte vlaktens , op welke niets anders als gras groeit, cn nog verzuimt men doorgaans om dit af te maaijen, om dat het vee altoos een overvloed van voeder heeft. Men eet hier vry goede vrugten, en allerlei foorten van moeskruiden, De meloenen hebben een ongemeene grootte, en zommige wegen veertig ponden. De boeren bezitten een byzondere handelwys om haar aan te kweeken. Zy laten het zaad in koemelk , of regenwater, waar in fchapenmeft ontbonden is, wecken. Hunne bedden hebben zes voeten diepte , en zyn van paardemeft gemaakt, in die ftaat waar in men zc uit de Hallen bekoomt. Zy bedekken dc meft met aarde, en fteken 'er de zaden zeer diep in; zy bedienen zig , gelyk wy, van glaze klokken, enz. Onder de vrugten, die in dit gedeelte van Rusland groeijen, is een foort van appel, die nalive genoemt word , het geen fchmkvol beteekend, om dat hy in der daad met lap vervult is. Zyn fmaak is rinsagtig en vry aangeD d 3 naam.  42 2 D e Nieuwe R e i s i g e r. naam.. Onder het rypen, word hy zoo door-, fchynende , dat men 'er de kernen" in tellen kan. Men heeft dikwyls beproeft om deze yrugt in andere geweften te verplanten; maar zy ontaard en word fmakeloos. Vermits de Rusfen de look zeer fterk beminnen , zoo kweeken zy dezelve overal aan, waar zy groei? jen kan. Groote meeren, aanmerkelyke rivieren, die byna alle vaarbaar zyn, en vier of vyf zeen, befproeijen Rusland, en verfchaffen het een verbazende meenigte van verfchillende foorten van vifch. De Wolga dqorloopt een uit? geftrektheid van meer als zes honderd uuren; pn door verfcheide kanalen, die 'er gemeen? fchap mede hebben, reift men, te water, van Petersburg tot in Perfiën; en men. dryft koophandel door de vier weereltdeelen. Door de, ze zelfde gcmeenfchap, konnen de verfchillende landlchappen eikanderen onderfteunen, Die genen, die eenovervlocdigen oogft hebben, voorzien die genen, waarin men een misgewas gehad heeft; en by hongersnood, kan Rusland de buitenlandfche toevoer ontberen. Deszelfs onmeetbaare bosfchen zyn met een groote meenigte dieren bevolkt, vooral met die genen, waar van men het fchoonfte bontwerk bekoomt. De beeren en wolven rigtcn hier verfchrikkelyke verwoeftingen aan, en maken óe wegen zeer gevaarJyk. Des winters komen zy in de huizen en voeren het vee weg; de  Agt en Tagtigste Brief. 423 de groote wegen zyn 'er mede vervult; en de boeren befchutten 'er zig niet voor,' als door middel van een groote ftok, die zy aan een lang touw agter aan hunne lieden laten naliepenDe velden bevatten een overvloed van wild, hoornvee, fchapen en paarden. De ouerbanen , patryzen , faifanten, hazelhocnderen, ganzen cn wilde eenden zyn hier zeer goedkoop. Men maakt hier weinig werk van de reigers, zwanen, lylters, kwartels en leeuwrikken; de inwoonders nemen zelfs de moeite niet om hen te dooden. Men vind zoo veel hooning en wafch in de bosfchen, dat, behalven de meenigte die 'er de Rusfen tot hun- • ne wafchkaarfen en meede van gebruiken, zy 'er alle jaaren aan de vreemdelingen nog meer als twee millioenen ponden van verkoopen konnen. Maar hunnen voornaamften rykdom beftaat in osfen-, elands- en koehuiden, die onder den naam van jugtleder bekend zyn; m fyn bontwerk , vlas, hennip , talk, yzer, fineer, teer en fcheepsmaften, diehooger als de Noorweegfche gefchat worden. De winter is hier by uitftek koud, zelfs in de landfehappen, die hetNoordclykfte van het Ryk niet zyn. Zoo men eenige fchryvers gelooven mag, zoo heeft men, by geftrenge vorft, de aarde zien openfeheuren, den adem by wyze van fneeuw, en het fpeekzel in ys nedervallen, en een meenigte lieden neus cn ooren verliezen. D d 4 Men  424 De Nieuwe Reisioer, Alen kend, in het Nóordelykfte gedeelte, alleen twee jaargetyden, die vry fchielyk op eikanderen volgen. In den zomer, haalt zig de aarde om haare voortbrengzelen tot rypheid te brengen; en het graan is zoo ras niet gezaait, of de zon, die agtien of twintig uuren boven den gezigteinder blyft, doed het binnen weinig tyd fchieten , groeijen en ryp worden: in minder als twee maanden, zaait men'de granen, en oogft hen in. Het is hier, in het algemeen genomen , niet zeer overvloedig, om dat het land in deze ftreeken met moerasfen, bosfchen en bergen bedekt is. De tarw is hier zeldzaam; maar de groote meenigte vogelen, wilde dieren en visfchen, ftellen de inwoonders fchadeloos, van het gene de aarde hen weigert. Zy konnen genoegzaam voedzel en kleeding bekomen, en nog zoo veel overgaarcn om hunne fchattingen te betaalen. Rusland is, in evenredigheid van zyn uitgebreidheid , niet bevolkt; naauwlyks bevat het vier en twintig millioenen inwoonders, waar van het grootfte gedeelte lyfeigenen zyn. Het overige beftaat uit Edellieden , Militairen, Geeftelyken, Monniken, Chriften Tartaaren, Mahomettanen en Heidenen. De Sektarisfen, waar van ik u gefproken hebbe, en die hier zoo veel als de kwakers in Engeland zyn, maken een getal van twee en twintig duizend uit, en zy betalen zwaarder fchattingen als de andere onderdanen. De  Agt en Tagtigste Brief. 425 De Rusfen bedienen zig van goude, zilvere en kopere muntfpeciën, die met de ftempel van den Keizer geflagen worden. Men heeft hier goude ftukken, die vier of vyf en twintig gulden waardig zyn. De zilvere roebel bedraagt vyfeig Huivers: men heeft 'er mede van vyf Huivers en twaalf en een halve ftuiver. De kopere muntfpecie, word meenigvuldig in den genieenen koophandel gebruikt. De maaten en gewigten zyn bepaalt, en overal gelykvormig gemaakt, even als de wetten; de prys der eetwaaren is gcregelt, als mede alles wat de veiligheid, goede order en gemak van den koophandel betreft. Te Petersburg, Moskou, enz. worden byna alle de ftraaten nagt en dag bewaakt, door mannen die van de Grooten onderhouden, en alleen met Hokken gewapent worden. Wanneer 'er eenige onluH ontflaat, zoo nemen zy de fchuldigen gevangen, brengen hen voor den regter , die hen volgens de omflandigheden vonnifl Deze Heden worden des nagts door lantaarnen verligt, die op palen in een regte ]Yn voor de huizen geplaatfl zyn. Men heeft dit gemak nog in Rusland, dat men 'er met eeftadig gekwek word, even als in de Roomfche landen, door het gelui der klokken. Om het volk teberigten van zig by den godsdienfl te laaten vinden, klept men maar alleen. Dit zou een onverdraaglyk geraas in Moskou zyn, D d s *  4*6 De Nieuwe Reisiger. alwaar men een groot getal kerken heeft, zoo alle klokken geluid wierden. Behalven deze byzondere politie, heeft men een algemeene , waar van het opperhooft, dat te Petersburg woond, in een geregtshof voorzit, dat over het onderhoud der algemeene ruft waakt, van het eene uiteinde van het Ryk tot het andere. Men heeft in deze Stad , gelyk mede in Moskou, openbaare tuinen, waar in de mannen en vrouwen met eikanderen wandelen. Dit zyn de tuinen van het Keizêrlyk paleis, die met marmere ftandbeeiden en waterfprougen verfiert zyn. Men heeft hier biljards, men boord 'er muzyk, maar men heeft 'er weinig of geen verversfingen. De aanzienelykfte lieden worden van hunne bedienden gevolgt, 't geen deze wandelingen vry onaangenaam maakt. Zy worden vooral op feeftdagen fterk bezogt; en men beeft tyden, op welke zy zoo luifterryk als te Parys'zyn. In den winter } woonen de vrouwen van aanzien de ballen, byeenkomften en fchouwfpelen by , en vormen fpeelpartyen onder eikanderen; want men vind tegenswoordig in Rusland, Italiaanfche, Franfche en Duitfche muzykanten, men fpeelt 'er de Franfche Comediën en andere toneelfpellen. Eenige van deze vrouwen vermaken zig met borduuren; maar zy zyn, in het algemeen, lui en zorgeloos. Die der kooplieden verzorgen het huis- hou-  AÜT fn Tagtisste Brief. 4*7 houden; de boerinnen bereiden het voedzel, verzorgen haare kinderen, en houden zig beziff met fpinnen. Door de verftandige reglementen van Czaai Peter, zyn alle de groote fteden thans van die laftige en haatelyke meenigte bedelaars bevryd , die men in andere ftaatcn te veel duld, en die, ten koften der andere inwoonders, een elendig en fchandelyk leven leiden. Voor maals voerden zy de kinderen weg , braken hunne armen en beenen of ftaken hunne oogen uit, en begroeven die genen, d, dit niet wederftaan konden. Zy vertoonden aan d voorbygangers, de andere flagtoffers van hunne barbaarsheid, om hen tot medelyden op te wekken, cn geld van de mudadige lieden te bekomen. . Rusland heeft geen gebrek aan gafthuizen voor de armen, zieken, en het land-cn zee. volk Ik heb u reets gezegt, dat dc geneesmiddelen, die men 'er in gebruikt, uitdegroo, te Apotheek van Moskou komen, 't geen een der fchoonfte, rykfte en nuttigfte inftelhngen van geheel Europa is. Het gebouw is groot en hoog: aan de eene zyde is dc Apotheek; en aan de andere de vertrekken van den opzigter , en de komptoiren ; twee andere gebouwen dienen tot een laboratorium , bock, zaal en kabinet der natuurlyke hiftone. De oozieter heeft verfcheide amptenaren onder Zig, die weder over een meenigte mindere  4^8 De Nieuwe Reisiger. bedienden geftelt zyn. Zyn gezag ftrekte zig voormaals zoo verre uit , dat hy die genen met de dood kon ftraffen, die onder zyn opzigt Ronden. Alle de geneesheeren , wondheeh ders en drogiftcn , ontvangen hunne beloomng in dit huis. Het getal der bedienden, die 'er toe behooren, is zeer aanmerkelyk. Na dit algemeen tafreel van de oude en latere regering van Rusland , moet gy befluiten, Mevrouw, dat de vernieuwing van dit Ryk, 't geen meer uitgebreidheid als dat der Romeinen heeft, en grooter als dat van Alexander is, het gedenkwaardigfte tydperk van onze eeuw is. Een eenig man heeft, in de uitgeftrcktheid van vyftig jaaren , een land befchaaft, dat zig twee duizend uuren uitbreid, en tot dien tyd byna onbekend was; en, om deze wonderbaare omkeering uit te werken, heeft dezen nieuwen wetgever, die verftandiger, gelukkiger en behendiger als Thefeus en Romulus was, met het geduld, daar hem alles ontbeerde, de bekwaamheid gehad, om zig van alles te bedienen. Ik ben, enz. Petersburg, den 21 November 1747. Einde van het Zevende Deel. BLAD-  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, In 't Zevende Deel begrepen. Zeven en Zeventigste Brief. • Siberiën. ■■ , _ Bladz, O et Gouvernement en de Stad Kafan. - i z Verovering van deze Stad door de Kusten. I Befchryving van Kafan. . " " ' " 3 Den Koophandel die men in dit land dryrt. - i 4 Deszelfs natuurlyke voortbrengzelen. - f De overltroomingen van de Wolga by die van -j den Nyl vergeleken. - - ! Het berugte Monniken Kloofter dat op den oever f ƒ van de Kafanka gebouwt is, een rivier waar van Kafan haaren naam ontleent. - J Befchryving van een Feeft ter eere van de Maagd Maria, 't geen in deze Stad gevieit wotd. Befchryving van een Moskee van Kalan , en de plegtigheden die 'er in agt genomen worden. - - ■:'•'' ■ ~ v n> De Tartaaren van de nasuunge Dorpen van fc.a-| fan, hunne vrouwen, en hunne kleedingswjs > 9 Hunne zeden en gewoontens. - " ' De Afgodifche Tartaaren en byzonder de t che-i remisfes, - - ■ * \10 Den Godsdienft van deze volkeren. - ■» Hunne kleeding, en die van hunne vrouwen. 11 De Tartaaren Ichovaclies, hunne Pnelkrs en Tovenaars. - - * " 1 Hunne offerhanden. - • li De andere Godsdienflige gewoontens vit) da I volk. - " r > n De Votiaken, de derde ftam der Tartaaren nel 3 de omleggende ftreeken van Kafan bewccnui *  ,BLADWYZER DER ~ , , Bladz. Zeden en gewoontens van deze volkeren. ia, 14 Uitnemende koude te Kafan. . . . Het zonderlinge hol van Kongour. - f'4 Wyze om de B>ën te vergaderen, en wafch m-\ dit land in ie zamelen. J De bouwing van de Stad Kathariuehurg , diel»iy zoo veel als het middelpunt der Sibcrrfehe mv- 1 nen is. - - . J De andeie mynen en fmelteryen van Siberiën. 1 De mynen en fmelteryen van Sisfert - C ,^ De mynen en fmelteryen van Kamenskie, J Befchryving van de berugte koperüneltery van Kolivan. - - . . ,7 Hiftorie van de üneltery van Argouin. - 18 Den aard en eigenfchappen van deze verfchillen- de mynen. Het fchouwfpel dat men te Katharineburg ver ) toonde, en waar van het oogmerK was oml het denkbeeld van de dood op te wekken. f i0 De regering van deze Stad. - J De Stad Solikamskoi - , De zoutputten die men in haare omleggende ftree- > xi ken vind. j Wyze om dit zout in te zamelen. - 2.2 De delfftof waar van men onverbrandbaar lin-j nen maakt, of den amiantfteen. - - > 23 De Stad Verchatoure. ƒ Befchryving van de kermis te Irbit. - 24 Befchryving van de Stad Thioumenne. - -j Zeden en gewoontens der Tartaaren , die men Ka- / rakalpakkeh of zwartmutzen noemt, en deom-C Z> leggende ftreeken van Thioumenne bewoonen. i Agt en Zeventigste Brief. Vervolg van Siberien, Hiftorie van de verovering van Siberiën, door de Rusfen. - ^ Wis  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Wie de Kofak Jermack was, dis dit land ver- ^ overde. - "28 VVaïom'de Siberifche ruitery thans den naam po van Kofakken draagt. - . ... J De Stad Tobplskoi hoortftad van Stbenen ^ J Haare befchryving. * Timaren be- Haare vóortteeden worden door^ 1 ariaaren De woond, - . . ,iën ovèraebragt en bekend geworden zyn. 34 Hel ge"e[Se?iereltlyke «, krygsbeftuur van de St?d i obolskoi *. " ?4,d> Een feeft dat hier in alle de hmzen gevierd word., ge ëfiï .WW*dwe ** ï Op'S'wys de "dagen d'oorgebragt worden die de bruiloft volgen. - - 7* De pleatiehedeti van den trouw. * . ^ HttPP«lShfccü en andere feeften zyn h:er tyden der openoaarc fchouwfpelen. - - 4» Befchryving van deie fchouwfpelen. - 4M* De plegtigheid die men donderdags voor Pmxte- j ^ ren vierd. - "' , ,ici,«s >43 De omleggende ftreeken van de Stad 1 obolskpi. f Natuurlyke voortbrengzelen. - ~ ^ * De hermelyne jagt. -T , " . * 1; Overvloed van uitnemends vilch. , - IJ De plaats Abalak, alwaar men zegt dat de Maagd» Mar.'a wonderwerken doed. - 14» De Stad Tara. - * ,. ï iv. De verfchillende horden der fartaaren die de omleggende ftreeken van deze ftad bewoonen, en byzonder van de Theïeinianerï. - 4^7  BLADWYZER DER „ Bladzi up wat wys zy den doop in een zending ontvin » gen. - - . - f Het antwoord van een Theleiniaanfche vrouw f 47 wiens man een oog had. - . 'Jj Zeden en gewoontens van deze volken. . J Op wat wys zy hunnen brandewyn Itooken. J48 Den godsdienft van deze Tartaaren. - J Hunne offerhanden - . - 40 De Abinfiaanfche Tartaaren en hunne gewoon* i tens. - . . / De Tartaarén van Kondoma en hunne wyze omC ^ het yzer te vervaardigen. - - J Hunne priefters of tovenaars en hunne godsdien- ftige plegtigheden. . • " 3"i De Tartaaren van Tchouline en hunnen godsdienft. - - . . u Op wat wys men hen heeft tragten te bekeerenl en wat 'er den uitflag van geweeft is. I Het algemeene kenmerk van de biberifche Tar-f f3 taaren. - . j Wat zy van de levenswys der Rusfen denken. 7 Levenswys der Mahomettaanfche fchuitevoer- £54 ders van Siberiën. - . J Hunne afbeelding; hunne geliefde geregten, de wyze om dezelve gereed te maken e Godsdienftigen eerbied voor het beeld van St. f Nicolaas. ," j De groote meenigte wild in de omleggende j ftreken van Tomsk. C 66 De visfchen die men in de rivier de 1 om vangt, C en de wyze om dezelve te vangen. - J De Stad Yenefeiskoi - * °7 De zugt van haare inwoonders voor de genees- | kragtige kruiden. - - f * Het vel van het dier Piesfy genaamt. * ■» De Oftiaken, een woelt volk van Siberiën. J Hunne wooningen, kleederen, voedzel, enz. f ?Q Wat zy tegens de beeren zeggen wanneer zy ( hen gedood hebben. - * .' ' De Godsdienft der Oftiaken. - - 7« Zeden en gewoontens van deze volken. * 72 Zinnelykheid der vrouwen. 73 Hunne huwelyken. - , * 74 Een zonderlinge gewoonte om de trouweloos- T heid van een vrouw te ontdekken. - C 7y De vrouwen der Oftiaken fchynen zonder V fmerte te baaren. - ,*,.." De naam die de Oftiaken aan hunne kinderen 1 ■ geven. " * ,. ,," ■ " S ' Welke de bezigheden van dit volk zyn. Deszelfs getrouwheid in den koophandel. 1 Haare rykdommen beftaan in honden en ren- l ^ dieren. - l De honden trekken de fleden voort. « -> Vil Ded. Ec w 79 Hunne offerhanden. i Op wat wys dit volk geregeert word, - 80 Op wat wys zy den eed doen. - •% De Samojeden, een ander woeft volk van Si- > 81 btrién. J Zy zyn minnenydig van hunne vrouwen. 8i De opvoeding die zy aan hunne kinderen geven, en de onafhankelykheid van deze, 83De Samojeden voeden zig door de vifchvangft 1 en jagt. - - - S 84 De zeden en gewoontens der Samojeden. J Hunne afbeelding. - 8ƒ,86 Een zonderlingheid van dit volk. - 86 Verdenkingen der mannen tegens hunne vrou- "i wen. - - - - > 87 Önzifmelykheid der Samojeden. - » Hunne kleeding en wooningen. - 88,89 Wat zy by de geboorte van een kind in agt nemen. - - - - 89 Kunne wyze van begraven. - - 1 Zugt van dit volk tot de toveryen. - • f " Het gebruik der Rendieren om de fleden voort te trekken. - - „ - 91 Op wat wys deze fleden gemaakt zyn. - 92 Befchryving van een Rendier. - 93 Waar mede zig dit dier voed. - l Deszelfs uitftekende nuttigheid. • f 94 De zorgen en oplettentheid die het vordert. 9? De ziektens aan welke het onderworpen is. 96 De wyze op welke men het beftuurt. « 97 Tamme en wilde Rendieren. 98 De wyze om deze laatfte te vangen. - 99 Deugden en hoedanigheden der Samojeden. } Zedert welke tyd zy aan de Rusfifche heer- ? 100 fchappy onderworpen zyrv * Wat hunnen oorfprong. is» 101 Tas-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Tagtigste Brief. Vervolg van Siberiën. Bladz, De Stad Krasnoyark. ,*.,," V 10a De Slouvichies een Sibenes krygsvolk. I De vrngtbaarheid der velden in de omleggende (treken van Krasnoyark. - - i°3 De oudheden die men hier ontmoet, - 1 104 De Tartaaren van dit land, - - • Gewoonte der vroedvrouwen van Krasnoyark. icy Het feeft dér hoóring 't geen daags voor drie koningen gevierd word. ■■ iOf, K>6 De tyd op welke de Gouverneur de otmeg- gende dorpen bezoekt. - , * * 106 Op wat wys de Tartaaren hunne fchattingen betalen. " , " l?l Befchryving van het meer Baïkal. - io<» Eerbied der fcheepslieden voor dit meer, tgeen» zy de heilige zee noemen. - K roe1 Dé hiftorie van een Duit fche Schipper tot dit f onderwerp betrekkelyk. ... * "* Óp wat wys men in dit meer vifcht. - 1 De volken die de omleggende ftreken van het l Tl0 meer Baïkal bewoonen. De Bourates, hunne zeden en gewoontens. 4 De kleedingswys der mannen , vrouwen en dogters. Wyze op welke zy de Thee bereiden. - tiz De Godsdienft der Bourates. - - | De kleeding der Priefters wanneer zy hunneV H3 bediening oeffenen. - " De handelwys van deze volken met hunne Priefters. - - * " . ]\4 De Geraden der vrouwen. - De Bratkauis een ander foort van Bourates. I U(j Hunnen Godsdienft. " " * Gewoontens en zedert van deze volken. - 1 7 Hunne offerhanden en de heiliging van een paard. (1 a De Yakuten, eeu ander foort van Tartaaren die naby het meer Baïkal woonen» - M9  ÈLADWYZER DER Bladz. De godheden van deze volken. - - 119 Hunne gewoontens in de ziektens. - 120 Wat zy by de begraaffenisfen in agt nemen. 1 Vreemd affcheid van twee vrienden. - 1 Jaarlyks feeft om de gunft der goden te verwerven. - - - - 121 De rots die als een godheid door de Yakuten ) aangebeden word. - - / Wat denkbeeld dit volk van de monliers heeft, r I2' Afgodsbeelden der Yakuten. - J Een ongeloofiyke gewoonte die onder hen in agt genomen worden. - - 124 Hun voedzel. - - - 1 Afbeelding der Yakuten. j Op wat wys zy hunne grysaards en zieken han-> 126 delen. - • J Een en Tagtigste Brief. Vervolg van Siberiën. De Steden die in de nabuurfchap van het meer Baïkal leggen. - - - 127 De Stad Irkoutskoi, haare ftigting en beftuur. 128 De zeden van haare inwoonders. - 1 Befmettelyke ziekte die in deze Stad regeert, f 2^ Haare omleggende ftreken zyn aangenaam. 130 De Stad Selinginskoi. - j Op wat wys de Kofakken te paard door de ri-> 131 vier de Selinga (trekken. - i Schoonheden van het land in de omleggende ftreken van deze Stad. - - 131-134 De Stad Nertchingskoi vervalt, en de redej waarom. - - - > 134 Ongebonde levenswys van haare inwoonders. J De Stad Oudinskoi, haare inwoonders en om-} leggende ftreken. • - - f De Stad Elimskoi, zeden en gewoonte van? ^> haare inwoonders, - « ,» De Tungufen, een Tartaries volk. - 136" Op  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Op wat wys zy met hunne afgodsbeelden han- delen " Dit volk drukt verfcheide afbeeldingen op hun •■ Dfrn4eringswys der Tungufen, en hunne wy- ze van eedzweren. 3 Hunne kleedingswys en gewoontens. - L n9 De Lena, een berugte rivier van Sioerien. De Stad Jakoutskor. - . * . ," ' > 140 De langduurigheid van den winter in dit land. Gewoonte van deszelfs inwoonders. - L ,4t Op wat wys men de Sabeldieren vangt. Maatfchappye tot deze jagt. - - 4 Wetten detzelve. - Befchryving der Sabeldieren en hunne waarde. 143.'44 WTaar mede zy zig voeden. - l ,4J. Aan wie zy gezonden worden. Koophandel in granen en meel op de Lena MJ De brandewyn waar van men in dit land ge--| bruik maakt. - * , ■ > 147 De vrouwen drinken hem zoo wel als de man-j De^kóude is hiér zoo groot dat neus en ooren! bevriezen, welke hulpmiddelen^men h.er |^ ^ De'fonheid'der dagen te Yakoutskoi geduu J rende de winter. ' ". ... , De Marmeldieren zyn hier zeer meenigvuldig. I ,49 De Rusfen maken vengfters van ys. 1 Deerden die Siberiën van, China fcheiden. ip Rwondere gewoontens der Sibenfche boeren. | De Sibedëfs zyn aan de Éronkenfchap onder-J Hl Luihdd'der Siberifche landbouwers. 1 Wat men ten opugte van de krygsknegten en V bannelingen in agt neemt. Wat de Siberiërs doen wanneer zy van hetn eene land naar het andere gaan. _ * ... L. Men heeft weinig handwerkslieden m Siberien, j uitgezonden fmits die alle tandetrekkers zyn. J Vertrouwen der Siberiërs ui hunne tovenaa- I, If4 "««• • • E;3 zout-  BLAD W YZER DER Bladz. Zoutbergen en fonteinen in Siberiën. De talk is gemeen op zommige plaatzen van dit land. - - - . j~ Bergen die by wyze van een rei pylaaren ge-» ichikt zyn. - - - £ K<5 Andere bergen waar uit men zeiineen bekoomt.i De Argalie een Siberies dier. - '157 Dè Saiga, een ander dier van dit land. - 1 f§ De Hyena. - - . Mammontsbeenderen of hoornen. • - 1 Wat de Tartaaren van dit dier zeggen. f Gistingen omtrent dit onderwerp. - » Het is waarfchynelyk dat het tanden van Wal-> iót rusfen zyn, - - I Waarom men deze beenderen zoo meenigvul- dig in Siberiën vind. . . Een foort van bilzenkruid, en deszelfs eigen-«i fchappen. - . J De asperlien van dit land worden zeer boo° f lö3 gefchat. - . - °J Wat denkbeeld men van Siberiën vormen moet. i6> Befchryving van deszelfs velden. - ' jgg Wat Siberiën ter eeniger tyd worden kan. » De gelukkige veranderingen die 'er reets in zvn> 167 voorgevallen. - - - 3 Twee en Tagtigste Brief. Nova Zembla. De Matrozen begeven zig aan land. - * Zy worden beeren gewaar, die zy door fchreeu- I wen op de vlugt dryven. - . L I(r Ysfchorzen van twee en vyftig vademen dikte, f ; Jfcen beer naderd het fchip. j Een andere koomt den volgenden dagen word gedood. - . .... De ysfchorzen ftapelen zig op een en vormen *7° ui) loort van bergen - . Mejri  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Blad?; Men bouwd een huttotverblyfyanhetfcheeps-» volk. * f Gevegt tegens twee beeren. - TJitftekende koude. - " " 1 Een ander gevegt tegens de beeren. ƒ 173 Witte Vosfenjagt. ?, • , u . i Bezigheid van het Scheepsvolk in de: hut. ^ m Verfchrikkelykheid van hunne om Handigheden, i Zy loopen gevaar om gebrek aai. kvensbeboef- -| Peekoudehbïetnhet lynw'aat te wasfchen. \ i7f De rook verftrekt hen tot een nieuw onge-j mak. " , De koude vermeerdert. - ^176 Het hout begint hen te ontbreken. Se koude is tot zyn hoogte trap gekomen. j, I?? Zv verminderd merkbaar. De beer™ komen in de groote koude weder, j, I?8 Bezoek van deze wreede dieren. ■ Zonderling fchouwfpel op een hoop ysfchors ^ Memorie die men in de" hut agtergelaten heeft in welke het verhaal van dit verfchnkkelyk ^ verblyf gefchreven is. - " Befchryving van dit geweft. - . }-i8i Een foort van Konynen op Nova Zemb. i üp wat wys de eenden haare eyeren md'tkou 7 ^ de land leggen. - f T)e h°fchrvving der Walruslen. • ■» eX Schiyver» zeggen dat Nova Zembla ^ bewoond is. - " , Wat de Reizigers omtrent dit onderwerp ver- ^ zf geven voor dat men twee der'inwoonders in Denemarken gebragt heeft. - l0£l » Naardien fchyn z'yn dit Samojeden geweeft 186 Wat de Reizigers op een eiland naby de Straat Waygats overkwam. - , Verfchrikkelyk toeval dat door een witte beer ^ veroorzaakt wierd. - Hy brengt twee perzonen orn. - V 1^9 Üngemeene daad van dapperheid.  BLADWYZER DER Bladz Wyze op welke men de Walrusfen vangt. 100' Aart van deze dieren. - . * Ontmoeting van verfcheide perzonen die in Si- beriën gebannen waren. - . De hiftorie van deze bannelingen. - ,£! Hunne levenswys in de bosfchen van Siberiën. 104 De hutten die zy zig gebouwt hadden. . I07 Befchryving van deze hutten. - .fl6 Verfchrikkelyk lot der bannelingen. , ,L De Stad Papinougorod. - - ,gg Wyze op welke men, in deze Stad, de lieden ontvangt die men agtiug bewyzen wil. iQ0 De zonderlinge ftraf aan een vrouw die haaren \ man vermoord had. [ Algemeene aanmerkingen over de Inwoon-f 200 ders van eenige gededtens van Siberiën. J De kleedingswys der mannen en vrouwen. , Karakter der inwoonders van Sioeriën. f 20* Drieën Tagtigste Brief. Rusland. Koningryk Aftrakan en deszelfs gelegedt-*) De tyd wanneer het onder de Rusfifche heer- > 203 tcnappy gekomen is. . . I De volken die het Rusfifche Ryk uitmaken J Jjeginzekn van deze heerfchappy. - -\ Rurich bet opperhooft van het eerfte Stamhuis der Ruslifche Vorften. . - > l04 Zyn zoon Igor trouwt met Olega de doeter I van een van zyne Veldheeren. - J Olega word weduwe, en wreekt de dood van haaren man die in een gevegt omgebragt is. 20 217 Grooten, word tot Ü7.aar verheven. - J Alexis, zoon van Michaël. - - L jiS Byzonderheid wegens zyn hüwelyk. - i Zyn leedwezen over het ombrengen van een zyner onderdanen. - - *'9 Afbeelding van dezen Vorft. - "» Peter de Groote , en de wonderen van zyne I 21Q regering. - » " | Befchryving van de Stad Tetoosk. - J Straf aan een man die een valfche voorzegging-j gedaan had. - " L m Wet van Peter de Groote tegens de waarzeg- [ eers. - • " * „ J De knout, of geesfeling, een gewoone Rus.-"} fifche ftraf. - - - . L 221 Op wat wys men voormaals over de beul m [ dit land dagt. - * * J. Op wat wys men de misdadigers pynigt. L De ftraf van verfcheide misdaden. - « Befchryving van de Stad Simbirskei. « 224 216 fee ƒ ^  BLADWYZER DER De Maagdenberg. , . Bladz, Een heuvel die zwavelmynen bevat. C 227 Het graf van den Koning Mammon. J Spotterny van een Rus. - - . De Stad Samara. f 228 Wyze op welke men het Paafchfeeft in Rusland vierd. - 2ig Handel wyzcn van den Aardsbisfchop en Czaar T op dezen dag. Hoe gemeen de dronkenfchsp in Rusland is, > 230 vooral op de groote feefidagen en zelfs on- I der de vrouwen. « , J De Slangenberg . . ~ De Stad Saratof. . . | De kermisfen der Tartaarea, hunne tenten en f" 2ll zeden. - . . J De zeden der Kofakken. - - 1 De Rusfifche danfen. . - . f 233 Vieren Tagtigste Brief, Venolg van Rusland. De Stad Czan'tza , naby welke Peter I. eenj kanaal wilde doen graven. . \ 234 De Stad Tzornoyar. - $ De Nogaifche Tartaaren die in den omtrek} van deze Stad woonen. L 2-,~ Zeden en gewoontens van dit volk. - ƒ 3 Bezigheden van hunne vrouwen, . 1 Befchryving van de Stad Aftrakan. - f z36 Haaren Koophandel. 1 Haare Karavanfera en Markt. - f 237 Vifchrykheid der Wolga naby Aftrakan. * De Kaviaar die men van de kuit der Steur> 238 maakt. - - i Men dryft hier een fterken koophandel mede. 1 De Markten van Aftrakan. . f 239 De Allrakanfche Tartaaren, en op wat wyze hunne vrouwen gekleed zyn. • 240  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Het Stadsbeftuur van Aftrakan. * z4° De wyngaarden van haare nabuurfchap. - 1 Vrugtbaarheid der eilanden die door de Wolga > 241 naby deze Stjwl gevormt worden. - * Het verbazend getal muggen dat men hier vind. -14a Dit land brengt zeer veel zout voort. - I 243 Tartaaries-lam, een vreemde en verdigteplant. 1 Wat men van deze dierplant denkemmoet. 244 De Stad Saratof. - . * , " 24 * Dat men geen fterke of geeftige dranken tegens de koude gebruiken moet. - - 14 Plegtigheden der begraaffenisfen in Kusland. I M? Óp wat wys men de dooden begraaft. - ' Men huurt huiifters om de lykftatie te verge -j zeilen. - " , „ * , , > 248 Wat deze vrouwen en de Priefters geduurende 1 de togt in agt nemen. Het geen men verrigt wanneer men by nen graf gekomen is. * " I Getuigfchrift van de goede levenswysen zeden > 249 van den overledenen, die de Priefters hem mede geven om tot een paspoort te dienen. J De maaltyd die voor die genen bereid word die de lykftatie vergezelt hebben. _ - 2J° Wat men op den dag der lykftatie verrigt. Hi Uitwyding over Kamfchatka. - zSl Wyze op welke men hier huuwt. - ; "» Oppalters om te beletteo dat een minnaar zig> 253 van zyne meeftres geen meeiler maakt. * Moeijelykheden die den jongman ontmoet zoo hy met zyn toekomende vrouw geen geheime verftandhouding heeft. - , 25"4 Het bezoek der jonggetrouwde by hunne bloedverwanten. - * " . z^ Wat men by het hüwelyk van een weduwe in agt neemt. - - ' Huwelykswetten der Rusfen. - J. 2S7 Straf tegens het overfpel. - - ' De reelwyvery is in Rusland verboden. ") ~ Oude gewoontens by Rusland omtrent de hu-> 25» Welyken, die Czaar Peter veranderd heeft. J Pe  BLADWYZER DER Bladz. De gewoontens die men voor den dag van het hüwelyk in agt nam. - - 2y9 De plegiigheden in de kerk. - zg0 Die wanneer men weder t'huis gekomen was. 261 Of het waar is dat de Rusfifche vrouwen gaarne van mannen geflagen zyn. . 262 Vreemde hiftoriën betreffende dit onderwerp. 264 Aard en gebreken der Rusfifcne vrouwen, 266 Geftrengheid van haare mannen tegens haar. 267 Plegtigheid van de geesfel, en andere diergelyke gewoontens. - - 26S Het grootfte gedeelte van deze gebruiken zyn in Rusland afgefchaft. . - 269 Vyf ex Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland, De Stad Swyaftky, plegiigheden van den doop der Rusfifche kinderen. . 1 - 270 Op wat wyze men de volwasfeperzonen doopt die den Rusfifchen godsdienft omhelzen. 271 De pligten der gevaaders. - -\ De valken van de omleggende flreken van de I Stad Subac-Zar, zyn de befte van de geheele f 271 v/erelt. - - J Verfchillende wyze om in de Wolga te vis- fchen. - - . De vaften die de Rusfen in agt nemen. 274 Czaar Peter heeft 'er de geftrengheid van ge -j matigt. . - .1 Welke voedzels de Rusfen als onzuiver be- T 275 fchouwen. - - J De paddeftoelen zyn hunne geliefde fpyzen. •» Wat hunnen gewonen drank is. - I - De fterke geneigtheid der Rusfen tot de dron- f" 270 kenfehap. J Bosfchen van Olmboomen en het gebruik dat men daar van maakt. . 277 De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. ne Strelitzen door Peter de Groote vernietigt, t l?s v>l ft afoeftening over hunnen oproer. i De wyze op welken dezen Keizer de geeftely-J pTtSS»- het gezag *van den Rusfi-J ^ cSt™^ heeft deze waardigheid vernietigt «| heeft een raad van godsdienft, onder den L. gl Hynaarn van altoosduurende Synode opgeregt. j D^sfiïchl Bishoppen wo'rden uitde Mon- ^ niken verkozen. - ♦ , „ p» Stad Nifeuovogorod. - J. 284 Se ^«"SSw* g- naakt in de'zelve ^ Bynada?gVodnifchen eerbied die de Rusfen voor de beelden van St. Nicolaas hebben. Od wat wys deze beelden gemaakt zyn. L ^ Dn wit wvs men dezelve koopt. f - ■ V?.™ din wanneer zy oud of vetfletenzyn., KtisSt ^ynTn St. Nicolaas, die men ^ DeyRhSlenkgSvgen0edat hunne'beelden won-! derwerken doen konnen. * } Bed ireery van twee Priefters in dit ftuk. L igo Verbod v^n Czaar Peter aan de beelden om f wonderwerken te doen, en aan de Rusfen J nm ze eikanderen te leenen. * Het beeld van de Maagd Maria, door Lucas ^ W'afmen'ïe kinderen betre'ffende de beelden^ Hefaanzien van St. *Nicolaa~s is in Rusland > 29* H'eer vermindert zedert dat men een meuweJ heilig gekanonifeert heeft. De Ruslifche priefters en monniken. - 1. 293 voor tonne .* b*. ben. - De  BLADWYZER DER De Bisfchoppen en priefters dry ven openbaar Bl3dZ' Simonie. - . . r Men preekt weinig in Rusland en waarom t De kloofters zyn zeer meenigvuldig in Rusland. - . . !_ . Waarom men zig in den geeftelyken ftaat be- I geeft. J Geftrengheid der Monnike orders. - n Op wat wys de Monniken zig fchadeloos ftel- I len. - - . > 296 Hunne groote onwetentheid. - J De kluizenaars van dit land. - . 207 Verftandige reglementen van Czaar Peter voor de mannen en vrouwen kloofters. - 208 Befpotting van dezen Vorft aan de oude Monniken en Roomfche geeftelyken gedaan. 200 Drinkhuizen voor de arme Rusfen. - • Verfcheide fteden van Rusland. . f 3°t Kanaal tot gemeenfchap van verfcheide zeen. 302 Zes en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. De Stad Moskou < voormaals de Hooftfiadn van Rusland. Haare gelegentheid. > 3°3 Haaren vorigen en tegenswoordigen ftaat. J Haare gebouwen. - . De hiftorie van den rok van Chriftus die men ° hier bewaard. - «o* De koftbaarheden van de fchatkamer in een! kerk te Moskou. - . I Het af beeldzel van de Maagd Maria , door \ 306 Lucas gefchildert. - J De groote klok van Moskou. . "} De Chineefche Stad te Moskou. - J 3°7 De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. De Koninglyke Stad. * - 1 _ Da verfienng van Moskou door de laatfiej, 30S De houte huizen die men hier op het ys bouwt. : 309 De openbaare baden. \ 310 Het eroot getal Kerken. - " J De omleggende ftreken van Moskou. - 3 1 De moeskruiden die hier groenen. - 3H Het is voornamentlyk te Moskou dat men de-i ïeden der Rusten kan leeren kennen. », Hervorming der Ruslifche zeden door Czaar , Plompheid der"oude Rusfifche zeden. - 314 Hoogagting die de Rusten voor z,g zelfs heb- ben - " * ' ' Onbepaalt gezag der oude Czaaren. - V 31Ó De aeeftelvkheid misbruikte haar gezag. l Welke veranderingen Czaar Peter in Rusland* gemaakt heeft. - ■ f 310 De hinderpalen die hy ontmoete. - * Hy gaf voorbeelden van gehoorzaamheid en onderwerping. * . " . ." ^'9 Hy noodigde de vreemdelingen om z.g in zy- ne Staaten neder te zetten. - 3-i Op wat wys hy den nayver onder zyne krygS^v knegten verwekten. - - £ S» Hy rigte een zeemagt op. Hv begaf zig op de Scheepstimmerwerven in*] Holland, alwaar hy als een gemeen werk- | By^yne^elfgkomft vo'rmde hy ftigtingen van \ ^ aKi foort, om zyne onderdanen te be-j Defnhkoophandel van Tabak in Rusland geves-^ tigt, alwaar hy voormaals verboden was. I 2 De wonderoaare verandering die dezen Vorftj in alles te weeg bragt. ■ De afbeelding der Rusfen. - - £»J Die der g;oote Heeren. • • ' ó J Men kend in Rusland de gemeene welvoegen lvkheden niet. - f 3 De'Dronkenichap der Rusfen. - ' ^  BLADWYZER DER Bladz De liefde tot de dietiftbairheid maakt het kenmerk v^n dit volk uit. - ajo Op wat wys de groote door den Czaar behan-n delt «ierden. - . j Op wat wys men de Geneesheeren behandel- f 330 den. - J De zugt der Rusfen voor hunne baarden. 331 De kleedingswys der oude Rusfen. - i Op wat wys Czaar Peter dezelve veranderde. I 332 Dezen Vorft leerde zyne onderdanen door hen re befpouen. - . Voormaals kleeden zig de vreemdelingen t p de Ruslifche wyze. - . a,4 Op wat wys de Czaar i» het openbaar ver-*. fcheen. - . . > 33* Hoe men de afgezanten ontving. . J VergelyKing van deze pragt met de eenvoudigheid van Czaar Peter. - - 337 De kleeding van de gemeene Rusfen cn der) boeren . . . 1 ,,g De kleeding der vrouwen. - - 1 De gemeene vrouwen maken van blanketzel en moesjes gebruik. ... 3,0 De huizen en huisfleraden der oude Rusfen, I Hoe die tegenswoordig zyn. . f 34° Oude eenvoudigheid eer Rusfifche maaltyden. 341 Op wat wyze 'er de vrouwen zig by vertoonden. 342 Peter I. gebood dat de vrouwen voortaan in") het gezelfchap der mannen zouden toegelaten worden. - . - >• 34ï De meede is de gewoone drank der Rusfen; I op wat wys dezelve gemaakt word. J De gewoonte van dit volk om naar de maaltyd te flapen. ... 3^ Zeven en Tagtigste Brief. Vervolg ven Rusland. De Kibie, een Rusfies rytyig. . 345- De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. De weg van Moskou naar Veronez. L ,.6 BefJïryving van de Stad Veronez - T Een windmolen van een vreemd loort. 1 De S° Rusfifche Vloot is te Veronez ge- J 347 Hiftorïvan de Keizerin Catharina. - 34» W« men in Rusland over het ontwerp van de lórbonne dagt, om de Latynfche met de Griekfche kerk te vereenigen - 349 Czaar Peter'kleefden zynen godsdienft aan. I Q Refchrvving der Griekfche kerken. - I Op wat wis de godsdienftm dezelve verrigt - word- * . '2<., Een oude Rusfifche gezinte. - - Verfoeiielykheden die men nen te lafte legt 3f3 De Luterfche zyn het talrykfte in Rusland na-| Deformeerde ën Room'fche hebben hier J ™ HiftS^de dood" des Cz'arowits', zoo„1 Of de KdzaerineCa«harina tót zyn dood mede-J Degeg:rugtenhed1e hier omtrent verforen zyn.. jg De hiftorie van den Prins Menzikof. - Het landfchap Bilgorod. " " l6a Wyze om de fchattingen te ontvangen. 3f ES£ hun opperhotf,- * Hy verraad de Czaar. . * Wraak van Peter I. - ^nrMe"n r 366 Mazeppa verbind zig aan andere Kofakken. | Afbeelding van deze volken. " IA K ou de hooftftad van de Ukraine, - .69 Andere aanmerkelyke plaatzen van dit landfchap. ,"••■»■>" " . l gckveS^ m ve. Vil Deel, Ff De  BLAD W YZER DER Bladz. De Rusfifche Artillery. • . i Zeemagt. f 37.1 De Stad Smolensko en haar gebied. - 374 Het landfchap Lyfland. - . 3-^ Deszelfs koophandel. - . t De Stad Riga. - . f 377 Mariënbourg, geboorteplaats van de Keizerin 1 Catharina. L ^78 Op wat wys de oude Czaaren trouwden. 3 Onlulten tusfchen de Czaar en zyn vrouw. 370 Hiftorie van den berugten Patkul. - 38! De liefdenshandelingen van de Keizerinnen Catharina, Anna en Elizabeth. - gFj Agt en Tagtigste Brief. Vervolg van Rusland. De Steden Twer en Novogorod. - 383 Koophandel van deze laatfte Stad. - \ o Haaren ftaat voor het Chriftendom in dit Land. ƒ 3°4 Wonderwerk van St. Anthonius. . 385- De weg van Moskou naar Petersburg. 1 Befchryving van de Stad Petersburg. - f 3°ö De hinderpalen die men heeft moeten verwinnen om deze Stad te bouwen; . 387 Vergel yking van de bouwing van Salente door Jdomeneus en die van Petersburg, door Peter de Groote. - -gg De gelegentheid V3n PetersbiKg. - 389 Haare huizen, kerken en paleizen. - 390 Tweede vergelyking van deze Stad met Salente. 391 Het getal der inwoonders van Petersburg. •% De oude gewoontens beginnen in Rusland we-» 39a der te herleven. J De Rusfen b.ininnen de vaften. - 393 Afbeelding van de Keizerin Elizabeth - 394 Die van de.tegenswoordige Keiierin, De oadï kroons opvolging. - . 3^5 De eernamen der oude Czaaren, - 397 O-i-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Onderscheiding van verfcheide Rusfen. - 397 De wapenen van dit Ryk. - - 39» De oude wyze om de Afgezanten te ontvangen. 399 De Rusfen hielden hunne kinderen voormaals opgefloten. - - - 4°i Oude geregtshoven van Rusland. - 4°a Het getegtshof van den Patriarch. - 4°3 De wyze op welke men de zaake by dit volk* vonnilt. - * f 4°4 Hunne wyze van eedzweeren. - * De oude CzaareB en Peter de Groote zelfs voerden de doodvonnisfen uit. - 4°6 Hiftorie van den beroemden Lefort, boezemvriend van Peter de Groote. - 4°7 Hervorming der wetten en regering door Czaar Peter. „ . - 408 De Rusfifche Senaat. - - \ 40g De geellelykheid. - " De kooplieden. - - " 4'° De Slaven. - - - 4i t De handwerkslieden - - > 411 De verfchillende klasfen van edelen. « Grondbeginzelen der Rusfen over den adeldom. 413 De grondbeginzelen der Czaaren Theodorus en Peter I. waren geheel vetfchillent. - 4>4 Rusland is een krygsftaat. - - 4'f Ridderorders van Rusland. - • \ Pracht der grooteen hunne tafel. - ƒ 4'6 De tafel van de Keizerin. Het erfregt in Rusland. - 1 Men neemt hier den titel van zyne landgoede-> 417 ren niet aan. De omleggende ftreken van Petersburg. *| Het Fort Cronfiot. - - > 418 De Stai en het Kafteel Cronftad. De Stad Schlusfelbourg. - J De lufthuaen van den Czaar. - » Het kloofter van St. Alexander en van de S 4'9 Drieëenheid. ' - * * Verfchillende lugtftreken in Rusland. _ - 4:° Ma'uurlyke voortbiengzelen van de zuidelyke landfehappen. • - " 4*1 F f z 12-  BLADWYZER DER enz. tp, . . . Bladz. De meeren, rivieren en zeeën. - 411 Den overvloed van wild. - « Andere voortbrengzelen van Rusland, die een I groote tak van koophandel zyn. . ?" 4*1 Uitnemende koude van dit land. - J Het Noordelyke gedeelte is niet vrugtbaar. t Volkrykheid van Rusland. f 4*4 De muntfpeciën, maaten en gewigten. ^ De ftraaten worden dag en nagt in de groote > 42? fteden bewaakt. - - J Andere gedeeltens van de Politie. - * Openbaare tuinen te Petersburg en te Moskou.» 426 De bezigheid der vrouwen. - I De gafthuizen. ^ De Apotheek te Moskou. . ƒ 4*7 Wat men van de vernieuwing van het Rusfifche B,yk denken moet. - - 428 Einde van den Bla&voyzer van bet Zevende Deel.    D E NIEUWE R E I S I G E R; O F BESCHRYVING VAN DE OUDE en NIEUWE W A B R E L T, Uit het Franfch van dm ABT DE LA PO.RTE, AG T S TE DEEL. Behelzende in zich Lapland, Noorwegen, Tsland, Groenland , de Hudfons Baai, het Eiland Terre Neuve en de omleggende Landen, en Acadie. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, 1769.   Pag. i D E NIEUWE REISIGEH Negen en Tagtigste Brief. Lapland. Een volk dat aan drie verfchillende Vorsten onderdanig is, en de gewoontens van geen volk volgt; dat het verfchrikkelykftè land van de wereld bewoond, en alleen in zyn land leven wil; dat zynen oorfprong uit de nabuurige Koningryken ontleent, en met zyne nabuuren, geen de minfte overeenkomft heeft: een volk van welk de ouden niet dan fabelagtige kundigheden hadden , dat zy dé naam van Pygmeeuwen gaven, en dat, dooide kleinheid van zyne geftalte, de hedendaagfche Schryveren byna doed gelooven, dat de Pygmeeuwen geen verdigtzel zyn ; dat nog den Godsdienft kend die het belyd , nog de wetten die het gehoorzaamt, nog.den Vorft die het beftuurt; dat de vrouwen bemint, den ongehuuwden ftaat haat, en nog de veelwyvery, nog de egtfeheiding duld: dat uit kleine lieden is zamengeftelt, die vier voeten VUL Deel. A hoog  2 De Nieuwe Reisiger. hoog zyn, een leelyke gedaante , een dik hoofd , een plat aangezigt, een ingedrukte neus, ingezonke oogen zwarte hairen, een taanvenvige kleur, dunne armen en beenen, kleine voeten , een misvormig lichaam, en onaangenaam gelaat heeft; dit zyn de eerfte inwoonders, Mevrouw, die wy op de kuften van Lapland ontdekt hebben, wanneer wy 'er uit de haven van Archangel over de Witte Zee aankwamen. Deze haven., die de Noordelykfte van Tt Europiefch Rusland is, was zoo onbekend, als die van Amerika, wanneer 'er de Engelfchen in het midden van de zeftiende Eeuw aanlanden. Zy zogten ontdekkingen door het Noorden te doen , gelyk de Spanjaarden en Portugefen zulks door het Zuiden deden, bun fchip lande omtrent de mond van de Duina. Dit land wierd alleen door wilden bewoond die halve Chriftenen waren, en geloofden dat zy tot den Griekfchen Godsdienft behoorden. Eenige Monniken , die niet minder plomp waren , bedienden een kerk die aan den AardsEngel Michaël toegewyd was , waar van den naam van Archangel voortgekomen is. De Engelfchen voeren de Rivier vry verre op, wierden meefter van den geheelen handel der pelteryën, die, voor hen door de Venetianen gedreven wierd, welke komptoiren op de oevers van de Tanaïs hadden. Men kan deze haven geduurende zeven maanden van het jaar  Nësen en Tagtigste Brie*-. 3 jaar door de geftrenge koude niet naderen. Zyword, behalven dit, veel minder bezogt, zedert dat Czaar Peter de Groote, door de bouwing van Petersburg , zyn Ryk een gemeenfchap met de Ooftzee verfchaft heeft. De Engelfchen en Hollanders zyn de eenigfte vreemdelingen die op Archangel handelen; ik bediende my van de gelegentheid, dat 'er een koopvaardyfchip naar Ysland vertrekken moeft, om my naar dit Eiland te begeven; en het is in de kajuit van dit fchip, dat ik aan u de byzonderheden fchryve die ik in het land der Laplanders gezien, of uit byzondere verhalen 'er van vernomen hebbe. Men gelooft gemecnelyk dat eenige huisgezinnen die uit Finland vertrokken of verdreven zyn, zig in een nog Noordelyker landfchap nederzette, en dat men van het woord Lape, dat Verbanne wil zeggen, dat van Lapland gemaakt heeft. Men wil dat dit volk, dat, tot de zeftiende eeuw , aan de wereld onbekend was , zyne byzondere .Vorften of Regenten had ; andere zeggen dat het een zwervende en omdoolende levens,wys leide, zonder Koningen, zonder regering en zonder eenig Opperhoofd. ■ Thans is dit land aan drie Mogentheden onderworpen; het Noordelykfte gedeelte behoort aan Denemarken ; het Ooftelyke is aan Rusland onderworpen: maar het aanmerkelykfte, dat aan de eene zyde aan Noorwegen , en aan de andere aan Finland A 2 grenft,  4 De Nieuwe R e i s i g e r. grenft, ftaat onder de heerfchappy van Zweden. Wy ankerde in Rusfiefch Lapland in de haven van Kola , die door de Lrjgelfchen en Hollanders meenigvuldig bezogt word. De Stad beftaat maar uit eene ftraat, de huizen zyn van hout, met balein bedekt, en ontvangen het ligt alleen door kleine openingen. Men telt nog eenige andere fteden in dit landi maar zy konnen onze vlekken niet evennaren. Men vind hier mede eenige kloofters van Rusfifche Monniken , maar zy leiden een nog armoediger levenswys als de kluizenaars. Zweedfch Lapland word in zes landfehappen verdeeld, die naar de Riviercrr^enoemt worden die haar befproeijen. Zy maken drie groote Landvoogdyfchappen uit, als die van Angermanie, Torneo en Kimini, en worden door drie Zweedfche Raadsheeren beftuurt. Zy hebben eenige andere bedienden onder zig, deze zyn gelaft om de fchattingen te heffen en het regt te bedienen. De Landvoogd van Angermanie heeft drie andere fteden in zyn regtsgebied, als Uma, Pitkea en Luhla. Nog eens, Mevrouw, wanneer men alle deze fteden by eikanderen vereenigde , zoo zouden zy geen Europeaans Dorp evenaaren. Het grootfte gedeelte van deze fteden zyn een by een vergadering van huizen, die van hout gemaakt en met boomfchorzen bedekt zyn. Het grootfte dient tot een kerk, en word door den  Negen en Tagtigste Brief. 5 den Predikant en den Schoolmeefter bewoond. De andere verftrekken den Laplanderen, die uit liefde tot den godsdienft aan hunne Predikanten verknogt zyn, tot woningen ; want dit volk leeft, in 't algemeen, wyd en zyd verfpreid ; ieder landfchap bevat een zeker getal huisgezinnen ; en ieder huisgezin heeft' een zekere uitgeftrektheid van grond voor zy. ne vee-kudden. Voormaals hadden zy vryheid om hunne wooningen van de eene plaats naar dc andere over te brengen, en zig neder te flaan alwaar zy wilden. De Zweden hebben hen^deze vryheid ontnomen, en hen een uitgeftrektheid aangewezen, buiten welke zy zig niet begeven mogen. Maar de Laplanders hebben altoos de gewoonte behouden , om van woonplaatzen te veranderen: zy konnen naar hunne begeerte door het landfchap zwer* ven , mits zy de aangeweze grenspalen niet overtreden. In den tyd van de vifchvangft naderen zy de rivieren en moerasfen. De jachttyd doet hen weder naar de bosfchen en bergen te rug keeren ; maar zy geven agt, dat zy nooit te verre van de weiden afwyken, welke hunne Rendieren voeden moeten. Met dus de uitgeftrektheid te doorkruisfen die hen aangewezen is, ontblooten zy haar beurtelings ; en het land begint weder groender te worden naar maate dat zy 'er zig van verwy-, deren. De rykdom van dit volk beftaat mede alleen in zyne vee-kudden, pelteryen en eeniA 3 gen  6 De Nieuwe Reisiger. gen voorraad en luiisgereedfcbappen. De erffenisfen worden verdeelt volgens de wetten der landen die zy bewoonen. Wat de onroerende goederen betreft, als landen, meeren, bergen, enz., zy bezitten 'er alleen hetvrugtgebruik van ; want den grond behoord aan den Vorft. De omdoolende levenswys, die de Laplanders leiden , duld niet dat zy zwaare huizen bouwen: vier ftaken, die dc hoogte van twaalf of vyftien voeten hebben, en door vier dwarsbalken aan een gehegt worden, zyn het geheele timmerwerk van deze gebouwen. Zy geven hen een kegelvormige gedaante , omkleeden hen met planken, en bedekken hen met grove ftoffen, of leder, en hier over met takken en fchorfen van boomen en graszoden. Het vuur,, dat altoos in het midden brand, is met fteenen omringt, om op te zitten. Men fpreid eenige vellen van Rendieren op bladeren uit, en dit zyn de bedden der Laplanders. Wanneer zy verhuizen , voeren zy de bedekzelen, en eenige huisfleraden, die zy op Rendieren laden , alleen met zig. Wanneer zy in een ander landfchap aangekomen zyn, hebben zy wel ras andere hutten opgeregt; en in minder als twee uuren , is een ieder gehuisveft, en zelfs zoo gemakkelyk, als in de wooningen die zy veriaten hebben. De Rusfifche Laplanders woonen in hutten die in de aarde gedolven zyn , en waar gedroog.  Negen en Tagtigste Brief. 7 droogde bladeren hen tot bedden verftrekken. Het grootfte gedeelte van deze huizen hebben twee deuren, een groote en een kleine, de eene aan de voor- en de andere aan de ag- ' terzyde van de hut. Het is door de agterdeur, dat de mannen de levensmiddelen in de hut brengen. Het is hen verboden om ze door de voordeur in te brengen, uit vrees dat de ontmoeting van een vrouw de jagt of vifchvangft fchadelyk zyn zou. Hierom mogen de vrouwen nooit door deze deur in of uitgaan. Door deze kleine deur koomt men in een vertrekje waar in de mannen' zig alleen onthouden. Men heeft een andere voor de moeder en kinderen, een derde voor de bedienden, en eindelyk een vierde waar in den voorraad bewaard word. Het gebeurd dikwils dat de Beeren in de voorraadfehuur breken, en in een nagt, den voorraad van verfcheide dagen verflinden. Dit volk legt nog andere voorraadhuizen aan, die op een enkele fpil in het midden der digtfte bosfchen ftaan. Zy kappen een boom ter hoogte van zes of zeven voeten af, en plaatzen, op het uiteinde van den ftam , twee ftukken hout kruisfelings over eikanderen, op welke zy hun gebouw plaatzen , 't geen de vorm van een duifhuis heeft. Dit gebouw is met planken gedekt, en de ftam die het 011derfteunt, is van zyn fchors ontbloot en met A 4 traan  ? De Nieuwe Reisicïr. traan beftreken, om de Beeren het opklouteren te beletten. De ladder om 'er naar op te ftygen, is een andere ftam, in welke men gaten uitholt, en die ter aarde legt, wanneer men 'er zig niet van bediend, De geregten op welke de Laplanders eikanderen onthalen, zyn het vleefch van Beeren, de tongen der Rendieren, en derzelver vet en merg. In plaats van brood, maken zy van gedroogde vifch gebruik, die zy tot poeder brengen, en even als meel kneden. Zy mengen hier knoppen van Pynboomen onder, die zy in het begin van den zomer inzamelen. Zy maken zout van de inwendige fchors van deze boomen, die zy op de volgende wys bereiden. Zy fcheiden hem in dunne blaadjes, die zy in de zon laten droogen; zy breken deze in ftukken , en vullen 'er kasfen mede op , die zy met zand bedekken, en op een warme plaats houden, tot dat zy in ftof verandert zyn, zy bekomen hier door een roode kleur en een aangename fmaak. Dit zout diend tot de bereiding van alle hunne fpyzen. Zy koken de vifch en het wild te gelyk met eikanderen, en eeten het half gaar. De Laplanders die naby de bergen woonen, leven van het vleefch van hunne Rendieren, en van da kaas die zy van de melk van deze dieren bereiden. Zy hebben nog een foort van confituren die van moerbeziën en andere vrugten beleid worden, zy koken deze met vifchkuit of vifch  Negen en Tagtigste Brief. 9 vifch zelfs. Zy doen de graten uit de vifch, ftampen hem met de vrugten in' een mortier, tot dat het in een foort van marmelade veranderd is, die zy voor den winter bewaren. Het water is den gcwoonen drank van dit volk: geduurende de groote koude, hebben zy altoos een ketel vol over het vuur, om dat het niet bevriezen zou ; en een ieder fchept hier met een houte lepel uit om te drinken; maar zy fchatten dat gene hooger, dat gediend heeft om hunne fpyzen te koken. Zy drinken nog wyn nog bier , vermits de geftrengheid der lugtftreek niet toelaat dat men deze dranken bewaard. De brandewyn is de aangenaamfte drank waar op men hen onthaalen kan , en het zekerfte middel om hunne vriendfehap te winnen. De kooplieden die op de kermisfen reizen, maken hen dronken , waar na zy hen zonder fchroom bedriegen, en hen, voor eenige glazen van dit vogt, van hunne koftbaarfte bontwerken berooven. De Laplanders zyn gematigt wanneer zy gebrek hebben, en zwelgzugtig inden overvloed: men ziet hen in een kring, om een ketel zitten, en 'er naar hunne begeerte ftukken vleefch , of vifch uitnemen, die zy in hunne mutzen, of in een flip van een kleed plaatzen , en met gretigheid , zonder een woord te fpreken , verflinden. Het gebed volgt op de maaltyd. Zy danken God dat 5 a 5 hy  io De Nieuwe Reisiger. hy het voedzel tot hun vermaak gefchapen heeft , en geven eikanderen bewyzen van vriendfchap, met eikanderen in de handen te flaan, en te vermaanen om een zelfde hart te hebben, gelyk zy maar eene tafel gehad hebben. Dit volk rookt en kaauwt de tabak met veel fmaak. Eenige bewaaren dit kruid in een beurs van Ieder, en andere agter hunne ooren; want het is hier, zoo men my gezegt heeft, dat zy het doen droogen; en zy hebben geen andere doozen om het te bewaaren. Zy kaauvven de tabak eerft; en wanneer zy al het fap 'er uit getrokken hebben, zoo verbergen zy hem op dezelve plaats, alwaar hy een nieuwe fmaak verkrygt. Zy herkaauwen hem hier na weder op nieuw , en plaatzen hem als vorens ; en wanneer hy alle zyne kragt verloren heeft, zoo.rooken zy hem; ik verzeker dit niet, ik verhaal alleen hetgeen men my gezegt heeft. Een ander vermaak dat zy zeer fterk beminnen , is eikanderen te bezoeken en te onthaalen: na de maaltyd, betwijlen de mannen eikanderen de prys in het fpringen, loopen, worftelen , of boogfchieten : een bcere- of vosfevel is de belooning van den behendigfte. De vrouwen vermaken zig met kaatzen; de mannen vermengen zig zomtyds onder haar, maar zy bezitten weinig bekwaamheid tot dit fpel. De  Negen kn Tagtigste Brief. n De Laplanders zyn zeldzaam ziek , en zy bereiken doorgaans een zeer hoogen ouderdom. Het is niet zeldzaam dat zy honderd jaaren, zonder eenige kwalen, oud worden. Die geene, waar aan zy het meefte onderhevig zyn, is kwade oogen , 't geen door de fneeuw en de gcftadige rook veroorzaakt word, waar mede hunne hutten geftadig vervuld zyn, en hen blind doed worden wanneer zy oud zyn. Men heeft my van een ongemak gefproken, 't geen zeer angftvallige droomen aan die genen veroorzaakt die 'er door aangetaft worden. Deze lieden gelooven dat het Geeften zyn die hen geduurende hunnen flaap verontruften , en de geheimfte zaaken openbaaren. Men hoord hen, terwyl zy flapen fchreeuwen, zingen, of ziet hen fchreijen, volgens de denkbeelden, waar mede zy vervult zyn. De Laplanders hebben , nog Geneesheeren, nog Wondheelders, zy genezen hunne ziektens door de eenvoudigfte middelen. Tegens de inwendige kwalen, maken zy van een afkookzel van mofch gebruik; en zoo deze hen ontbreekt, zoo bedienen zy zig van de wortelen der Angelika, die zy raauw eeten, of van de fteel van deze plant, die zy m melk van Rendieren koken. Dit af kookzel brengt heilzaame uitwerkzelen voort. Wanneer zy fmerten in eenig deel van het lichaam gevoelen , zoo vergaderen zy een zeker ftof, dat men  ïs De Nieuwe Reisiger. men op de fbammen der oude boomen vind, zy vormen hier een kleine kegel van, die zy op het deel plaatzen, alwaar zy de fmerten gevoelen, en fteken de punt in brand. De kegel verbrand langzaam ; en wanneer het vuur aan het onderfte gedeelte gekomen is, zoo brand hy de huid en de zenuwen; en de fmerte, die eerft zeer geweldig is , veranderd in een ligte jeuking. Men laat dit brandmiddel van zelfs afvallen, en de wond geneeft zonder eenige verdere hulpmiddelen. Men heeft weinig Laplanders die geen litteekenen hebben die door dit middel veroorzaakt zyn. Zy genezen hunne wonden met plaafters van harft der denncboomen , of kaas van de melk der Rendieren. Deze kaas, in melk ontbonde, of door een gloeijend yzer heet gemaakt zynde, waar door 'er een foort van olie uitdruipt, is een zeer kragtig geneesmiddel tegens de inwendige ziektens. Zomtyds nemen zy hunnen toevlugt tot detoveryê'n; want, onder een volk dat in de plompfte onkunde gedompelt is , fpeek de Duivel altoos een groote rol. Het is alleen in de landen in welke de menfehen denken en overwegen, dat de tovery geen agting of gezag heeft. De Laplanders waanen zig zeer bekwaam in deze wetenfehap te zyn, en beroemen zig dat zy over de winden befchikken, onweders verwekken, verboren zaken weder vinden, en een gelukkige jagt verfchaffen konnen, en het gebrek van  Negen en Tagtigste Brie*. t§ van hunne wapeneh vergoeden. Te vergeeft hebben de Koningen van Zweden verfcheide geftrenge arreften tegens deze gewaande duivelskonftenaryen gegeven, en verfcheide als tovenaars doen ftraffen, zy hebben nooit de geneigtheid van dit volk voor de verleidende en veragtelyke konft der tovery én waarzcggery konnen vernietigen. Een geheimzinnige trommel, die met verfcheide beeldfprakige figuuren verfiert, en met de werktuigen behangen is, om de gewoone uitwerkzelen der tovery voort te brengen, is het voornaamfte inftrument waar van zig een tovenaar bediend. Hy houd hem eerft by het vuur, om het vel te fpannen, 't geen door de warmte inkrimpt. Vervolgens knielt hy neder, en doed de omftanders zulks mede doen. Hy trommelt hier na zagtjes, een ronde kring befchryvende en eenige woorden uitfprekende: langzamerhand verdubbelt hy zyn flagen , en verheft zyn ftem ; zyne haairen ryzen op; zyne oogen worden woeft; zyn gelaat ontfteekt; hy fchreeuwt; beweegt zig fterk ; word verwoed, en valt eindelyk met het aangezigt tegens de aarde, en blyft zonder beweging leggen. Wanneer de aandoeningen voorby zyn, zoo ftaat hy met een gemaakte geruftheid op, en openbaart aan de aanfchouwers wat hy van den Duivel verftaan heeft. Dit volk gelooft blindelings alles wat deze bedriegers vernaaien. Zy dugten vooral ze-  14 De Nieuwe Reisioes. zekere betovering die zy de Gan noemen, eh waar aan zy de noodlottigfte gevolgen toe* fchryven. Deze beftaat uit een klein balletje dat de grootte van een noot heeft, en van het zagtfte haair van eenig dier gemaakt is, het dood alle die genen die het aanraken» Het word van de eene plaats naar de andere gezonden, en rold met zoo veel fnelheid dat men het niet bemerkt, dan alleen door een kleine blaauwe ftreep die het op zyn weg agterlaat. Wanneer het in het voorbygaan een levendig fchepzel aanraakt, zoo brengt het aanftonts zyne uitwerkzelen voort, gelyk mede op den perzoon aan wien het gerigt is. Een ieder die fchielyk fterft, werd gehouden door een van deze balletjes aangeraakt te zyn: wanneer die genen aan wien. het gezonden word bekwamer als zyn vyand is, zoo zend hy hem het aanftonds te rug, zonder dat het hem aangeroerd heeft; en deze laatfte fterft dezelve dood die hy voor zyn tegenparty bereid had. Het is voornamentlyk onder de Deenfche Laplanders, dat de Gan in gebruik is. Zy hebben mede een groote zwarte kat, aan welke zy alle hunne geheimen openbaaren , en in alle gewigtige zaken raadplegen, die hier in beftaan, of zy op de jagt of op de vifchvangft moéten gaan, van woonplaats veranderen , enz.; zy gelooven, dat de Duivel, onder de gedaante van die dier, hen zynen wil, door eenige teekens, openbaart. Wan-  Negen en Tagtigste Brief. i$ Wanneer een Laplander door een zwaare Ziekte aangetaft word, zoo neemt men zynen toevlugt tot den tovertrommei, om 'er den uitflag van te weten. Zoo de wichelary gunftig is, zoo befpaart men voor den zieken, nog zorgen, nog geneesmiddelen. In een teaengefteld geval, doet men hem een groote hoeveelheid brandewyn doorzwelgen, om zynen overgang naar de andere werelt gemakkelyk te maken. Het. gebeurd zomtyds , dat wanneer de tovenaar zyn dood voorzegt heeft, een ieder hem verlaat, en zig alleen met het feeft bezig houd, dat op zyn overlyden volgen moet. Men begeeft zig naar de plaats alwaar men brandewyn verkoopt, en wagt geruftelyk het oogenblik van zyn dood af. Zoo hy den geeft gegeven heeft, zoo keert men in de hut weder; en men maakt zig gereed om op nieuws te drinken, om zig over zyn verlies te trooften, of om zig tot droef heiu op te wekken. Zoo den overledenen een ryk rhan was, zoo begraaft men hem in de kerk; maar deze eer, welke dit volk algemeen begint te begeeren, word alleen aan die genen toegeftaan , die het rykelyk betaalen konnen. De andere worden , zonder onderfcheid, op de kerkhoven begraven. Men plaatft ter zyde van het graf, hunne wapenen, fleden, en alle dc werktuigen, waar van zy zig in hun leven bediend hebben. De Laplanders gelooven, dat zy ze / naar  16" De Nieuwe R e i s i g e r. naar hun dood nog noodig konnen hebben^ 't zy om zig ligt in de duifternis te verfchafc fen, 't zy om de boomen om te kappen, en de hinderpaalen te flegten, die den weg naar den Hemel fmal en hobbelig maken. Alle deze zaken blyven in het graf befloten. Men offert een Rendier op het graf op, en de omftanders eeten het vleefch van dit dier.- In dit foort van'feeften , is de brandewyn de ziel van de maaltyd, en maakt de gaften veel welfprekender in den lof van den dooden. Men draagt hier alleen rouw in het hart* en deze begint niet voor dat men drank ontbreekt. De Laplanders veranderen tweemaal in het jaar van kleederen, de mannen dragen des zomers naauwe broeken die tot op de voeten afhangen , en een rok van grove wolle ftoffen , maar geen hemd. Zy hebben hier een Iedere gordel over , waar aan een mes in een feheede, en zak hangt, waar in zy naalden , gaarn , enz. plaatzen. Hun hooft is met een muts van vederen bedekt, en hunne fchoenen zyn van het vel der Rendieren. Hunne winter kleederen verfchillen alleen in de ftof, de vorm blyft altoos ten naaften by dezelfde ; het geen des zomers van vederen of wolle is, word in de groote koude door grof bontwerk vervangen. Hunne mutzen bedekken hun geheele hooft; zy laaten alleen een opening voor de oogen en de mond; en vermits, in hunne geheele kleeding, het haair bui-  Negen en Tagtigste Brief. 17 'buitenwaarts gekeert is , zoo kan men heil niet beter als by de dieren vergelyken, van wier vellen zy gebruik maken. De vrouwen zyn ten naaften by op dezelve wys gekleed als de mannen?, uitgezondert eenige fieraden die zy byzonder hebben: by voorbeeld, haare gordel is breeder en meer verfiert. Zy hegten 'er kopere ketenen » plaatjes van zilver of tin , die by wyze van bloemen, ftarren en vogelen gefneden zyn, aan vaft. Aan iedere keten hangt een koker , mes, of beurs; en het gewigt van deze fiera» den is zeer plomp en weegt zomtyds meer als twintig ponden. Dezen toeftel flingert geftadig heen en weder, wanneer zy voortgaan, en brengt een geraas voort, dat haar een aanzien boven de gemeene vrouwen doet hebben. Zy hebben een halsdoek van rood ftof, die met kleine knoopen, of andere ftukjes koper bezet is. Haar hultzel is een foort van platte en ronde muts, die haar hooft tot aan de ooren bedekt, en haare haairen Verbergt, die zy opftrikken of onagtzaam in vlegten op de fchouderen laten afhangen. Wy waren naauwlyks te Kola gekomen, of men berigtte ons van de aankomft van een Zweeds Officier, die door de Gouverneur van Torneao afgezonden was, om eenige gefchillen tusfchen Zweden en Rusland , over de grensfcheidingen te beflisfen. Wanneer hy verftond dat ik een Franfchman was, zoo VIII. Deel. B zeide  i8 De Nieuwe Reisicer. zeide hy tot my: „ Gy zyt de eenigfte man „ van u voik niet, die hier gekomen is en „ die ik gekent hebbe, om deze afgelege ge,, weften te bezoeken; en ik vlei my zelfs, „ dat ik de vriend van eenige onder hen ge„ weeft ben;" hier op fprak hy my van de berugte reis der Akademiften naar het Noorden. Gy weet, Mevrouw, dat wanneer de Koning van Vrankryk in het Jaar 1736, het berugte verfchil over de gedaante van den Aardkloot,willende doen befiegten, de Akademie der Wetenfchappen bevel gaf om eenige van haare leden naar de landen onder de Evennagtlyn te zenden, om den eerften graad van de Middaglyn te bepaalen, en andere naar het Noorden , om den Noordelykften graad te meeten. Men zag, met den zelfden yver, die genen vertrekken die zig voor de hitte der 'zon in de verbrande lugtftreek gingen blootftellen, als die genen bezielden die de uiterfte geftrengheid der koude, in de bevroze lugtftreek , zoude gevoelen. Deze laatften waren de Heeren Maupertuis, Camus, Clairaut en le Monnier , by welke zig de Abt Outhier voegden. Deze doorlugtige Reizigers vertrokken uit Vrankryk, met alles wat hen noodig was om in hun oogmerk te flagen; en het Hof van Zweden gaf bevelen, waar door zy allen onderftand in de uiterfte landfehappen van Lapland vonden. „ Ik wierd verkozen om hen te vergezellen, zeide onzen Zweed; „ en  Negen en Tagtigste Brief. 19 „ eri ik had reeds eenige reistogten door dit land gedaan, zoo dat het my bekend was. „ Wy vertrokken van Stokholm om ons naar „ het uiteinde van den golf van Bothnie te „ begeven, alwaar de Stad Torneao legt. „ Het is hier, dat geduurende de winter, de „ voornaamfte kermis der Laplanders gehou„ den word, wanneer de vorft de zeên en „ meeren indiervoegen met ys bedekt heeft, „ dat zy 'er met hunne fleden naar toe ko„ men konnen. De koophandel van deze „ Stad beftaat in vifch : haare inwoonders „ voorzien 'er alle de landfehappen der Ooft„ zee van: zy zouten een gedeelte, en roo„ ken het andere 'er van. „ Ik zal u over de Starrekundige waarnemingen van uwe landgenooten niet onder„ houden , vervolgde de Zweed: deze ver„ hevene wetenfchappen gaan myn begrip te „ boven; maar hunne bezigheden belettede „ ons niet, dat wy menigvuldige togten deden. „ Zy beminden de jagt; en wy namen dit „ vermaak op de wyze van dit land. In uwe „ gematigde geweften gebruikt men weinigan„ ders als fchietgeweer tot deze oeffeningen: „ maar men bediend zig hier, om den groo„ ten overvloed van wild, doorgaans van een „ ftok of zweep. Men volgt een duiker of „ eendvogel met het oog, zonder dat men „ agt op hem fchynt te geven; men nadert „ hem zonder dat hy zulks gewaar word, en B 2 fl, wan.  aó De Nieuwe ReIsiger. „ wanneer hy tusfchen water en wind zwemt, zoo fchiet men de ftok op hem, die zyn kop tegens de fteenen verplettert. Wan- „ neer deze vogelen opvliegen , zoo doed men 'er door een zweepflag verfcheide nedervallen. De boeren zyn zeer behendig „ in deze wyze van jagen; maar fchoon wy 'er minder in geoeffent waren, zoo dooden „ wy egter tien of twaalf fluks wild in een „ uur. „ Wy gingen mede zeer dikwyls de koper„ mynen bezoeken ; en wy zagen met ver,, wondering , den meenigvuldigen toeftel, en de uitgegrave afgronden die tot in het „ middelpunt der aarde fchenen door te drin„ gen. Geduurende onze togten , deed het „ geval ons verfcheide gedenkteekenen ontmoeten, waar uit de Akademiften ontdekten dat reeds andere Franfchen voor hen in ,, deze ftreken gereift hadden. Deze Heeren ,, zeiden my, dat een van uwe Blyfpeldich,, ters , Regnard genaamt , van de Heeren „ Corberon en Fercourd vergezelt, zonder ,, eenige andere beweegredenen als die van nieuwe landen te zien, door Holland, Denemarken en Zweden tot in Lapland ge„ reift waren. Men ziet hunne namen nog „ op het hout en fteen gegraveerd; en deze „ opfchriften melden dat zy hunne reis niet „ ftaakten voor dat de Aarde hen ontbrak. „ Het voornaamfte, 't geen in het Latyn ge- „ fchre-  Negen en Tagtigste Brief, at „ fchreven, en op een berg geplaatft is, aan „ den oever van het meer Tornotresck, waar „ uit de rivier Tornes voortkomt, is gedag„ teekent den 2 2 Auguftus 16 81. De lengte „ van dit meer is omtrent veertig uuren, de „ bergen, die het omringen zyn zoo hoog, dat het gezigt de toppen niet bereiken kan; en de fneeuw met welke zy bedekt zyn, " verward hen met de wolken, welke deze ',' toppen fchynen aan te raken. Men zeide ons, dat wy, wanneer wy op den hoog,', ften klommen, de geheele uitgeftrektheid '„ van Lapland befchouwen zouden. Wy be- ftede vier uuren om zynen kruin te berei- ken, en moeften langs ongebaande wegen " opklouteren: wybefchouwden, inderdaad, " een wyduitgeftrekt land, van de bergen van Noorwegen af, tot aan de Noordkaap en " de Yszee. Op een zeer harde rots, die " den top van dezen berg uitmaakt, is een " vierregelig Latyns opfchrift uitgehouwen, \\ waar van dit het laatfte veers is: Hic tandem ftethnas, nobis ubi defuit orbis. „ Wanneer wy te Torneao te rug gekeert „ waren, ondernamen wy nieuwe togten. Men deed eenige Starrekundige waarnemin • " gen in de omleggende ftreken van de Stad '„ UÜia, die aan de Golf van Bothnie legt. „ Haare ftraaten zyn lang, en in een regte „ lyn gebouwt. Zy heeft maar eene Kerk, B 3 » ee»  aa De Nieuwe R ei si g er, een Raadhuis, een openbaar uurwerk, en j, een timmerwerf om zeefchepen te bouwen. „ De fchepen komen tot naby de Scad. Haar „ kafteel, 't geen op een klein eiland legt, is „ van hout gebouwt, gelyk mede de kerk 9, en alle de andere gebouwen. Men heeft „ hier niet een inwoonder, of hy heeft een 3, of meer vaartuigen; men reift doorgaans „ zomers met dezelve. De Akademiften j, voorzagen zig hier van nieuwen voorraad; a, als bislcnuit, eenige vlesfen wyn, en vel3, len van Rendieren om tot dekenen te ver3, ftrekk^n ; zy hadden vier tenten by zig, 3, waar van ieder niec meer dan twee perzo3, nen bevatten kon , verfcheide Starrekundi3, ge werktuigen, en thermometers; dit en j, nog eenig ander goed, wierd in zeven 3, lenuiten geladen. „ Ik zal u geen omftandig verhaal van de „ nafporingen van uwe Akademiften geven, „ het is genoeg dat gy weet, dat zy onge- loofelyke moeite aanwenden, om een foort ,, van Obfervatoriums op de toppen der hoogfte 3), bergen op te regten. Dat van Niemi is 3, het beroemdfte, door de waarnemingen die „ zy hier deden, en de vermoeijenisfen die „ zy uitftonden: wanneer zy uit het vaartuig 3, traden, zoo gingen zy eerft, tot een kleij, ne rivier te voet; zy volgde haare oevers „ door een bofch dat zoo digt was, dat zy j, op iedere voeritap .verhindert wierden, zoo 33 wel  Negen en Tagtigste Brief. *j „ wel door de hoogte der mofch, als door de omgevalle denneboomen, in dier voegen, ,, dat zy genoodzaakt waren om zig een weg „ door middel van bylen te baanen. De bos„ fchen van dit land bevatten byna een zoo ,, groot getal ter aarde liggende , als over„ einde ftaande boomen, om dat de grond, „ die hen voortbrengt, niet in ftaat is om „ hen genoegzaam voedzel te verfchaffen, ,, zy vergaan hier door , of vallen door „ den geringften wind neder. Men ziet „ aan alle zyden ontwortelde denne- en ber„ kenboomen. Deze laatfte zyn tot ftof ver3, gaan, zonder dat de fchors de minfte ver„ andering ondergaan heeft. Men is ver„ wondert wanneer men groote boomen van „ dit foort vind, die men verbreekt, of ver„ plet wanneer men ze aanraakt. Van deze „ ontdekking is mogelyk in Zweden de ge- , woonte voortgekomen, om de huizen met " dit foort van ichorfen te bedekken. Het * bofch dat de Akademiften doortrekken " moeften, om by den berg Niemi te komen, fcheen hen niet anders als een ver- " zameling van ruïnen en puinhoopen. De- " zen berg fchynt, door de meeren die hem omringen, en de moeijelykheden om hem " te naderen, een van die betoverde plaatzen der Fabelen te zyn. Aan de eene zy- " de vind men een lugtig bofch, waar van de grond aizoo gelyk is als de wandcllanen " S B 4 » van  *4 De Nieuwe Reisiger. „ van een landhuis zyn: de boomen beletten „ niet dat men 'er in wandelt, cn benemen het gezigt van een fehocn meer niet, 't „ geen den voet van den berg hefpoelt. Aan „ de andere zyde, ziet men zalen en kabinct„ ten, die in de rots uitgehouwen fchynen, s, aan welke de daken maar alleen ontbreken! „ De rotzen zyn zoo regt, hoog en glad, dat m zy minder het werk der Natuur, dan wel „ muuren gelyken, die tot paleizen naar de „ regelen van de naauwkeurigfte bouworder „ begonnen zyn, „ Men heeft hier nog een ander gedenk» teeken > dat de Laplanders als het wonder „ van hun land roemen, en in welk zy r fneeuw „ afgekapt is, een dik ftuk hout vaft, waar „ boven zy een ander plaatzen , hier door „ blyft  Negen en Tagtigste Brief. 27 „ blyft een kleine opening voor de Hermelyn over, dit verplet hen zoo ras zy aan het „ aas raken. Deze jagt is zeer overvloedig }J in Lapland, „ Wy kwamen aan den berg van Windfo, „ op welke het gedenkteeken is dat wy gin„ gen bezigtigen ; maar het was onder de lheeuw bedolven; en wy zogten het lan„ gen tyd , zonder het te konnen vinden: „ eindelyk vonden wy, door onvermoeiden arbeid , het voorwerp van onze nafporin„ gen. Wy wierpen een groot gedeelte van de fneeuw ter zyde, en ontftaken een groot „ vuur om het overige te doen fmelten. Dit „ berugte gedenkteeken is een fteen van een onregelmatige gedaante, die ter hoogte van „ een en een half voet uit de aarde fteekt, „ en niet meer als drie voeten breed is. Op „ een van zyne vlakke zyden, zyn twee zeer „ regte regelen gefchreven, die uit onbeken„ de letteren beftaan, zy zyn een duim lang, „ en vry diep uitgehouwen. Schoon zy met „ een yzer werktuig fchynen gemaakt te zyn, „ zoo durf ik egter niet verzekeren of het een „ werk van menfehen handen, dan wel een „ fpeling der Natuur is. Wanneer men de 3, overlevering van dit land raadpleegt, zoo „ vormen deze letteren een zeer oud opfchrift, „ 't geen groote geheimen bevat. Maar wat „ agt kan men op het getuigenis van een Lap„ lander flaan3 ineenftuk der oudheid, een „ volk  c8 De Nieuwe Reisiger. volk dat zelfs hunnen ouderdom niet weet, „ en doorgaans, hunne eige moeder niet kent. „.Deze fteen, zeide de Heer de Maupertuis „ tegens my, bezit voorzeker de fchoonheid „ der oude Griekfche en Romeinfche gedenk„ teekenen niet, maar zoo het gene dat 'er „ op gegraveert is, een opfchrift is, zoo is „ dit waarfchynelyk het oudfte van de gehee„ le werelt. Vermits het land waar in men „ hem vind, alleen door een foort van men„ fchen bewoond word, die even als beeften „ leven, zoo kan men niet vermoeden, ver„,volgde hy, dat zy ooit gebeurtenisfen ge„ had hebben, die gedenkwaardig genoeg wa- ren, om aan de nakomèlingfchap over te „ brengen, nog, zoo 'er by hen voorgeval. ,, len zyn,.zy 'er de middelen toe kenden. „ Men kan mede niet veronderftellen, voeg„ de hy 'er by, dat dit land, in de geftelt„ heid waar in het is , ooit befchaafder in„ woonders gehad heeft. Het fchynt dus dat „ dit opfchrift in een tyd gegraveert is, wan,, neer deze landftreek zig onder een andere „ lugtftreek bevond, voor een van die groo„ te omwentelingen, die de aarde fchynt on- dergaan te hebben. ,, Die genen die den oorfprong van het op„ fchrift van Windfo, niet wel denken ver„ klaart te zyn, konnen het zelve in eenige „ gebeurtenis vinden, die a'zoo zonderling „ is, als de reis der Franfche Akademiften „ naar  Negen en Tagtigste Briet. 29 ,, naar Lapland. Dat gene dat wy 'er gela„ ten hebben, zeide de Heer de Maupertuis, „ als een gedenkteeken van onze Starrekun„ dige waarnemingen, zal mogelyk ter eeni„ ger tyd alzoo duifter zyn. Zoo alle de wetenfchappen verlooren waren, wie zou „ zig dan verbeelden konnen, dat een dier„ gelyk gedenkteeken , het werk der Fran„ fchen was, en dat het geen 'er op gegra„ veert is, de afmeting der graden van de „ Aarde, en de bepaling van haare gedaante „ behelsde ? Wy konnen het zelfde van het „ Latyns opfchrift zeggen , dat de Heeren „ Tercourt, de Corbcron , en Regnard aan „ den oever van het meerTornotresck agter- gelaten hebben. „ Wy hadden onze nieuwsgierigheid zoo „ ras niet voldaan, of begaven ons weder in „ onze fleden, om naar Torneao te rug te „ keeren. Geduurende onzen weg, ontmoe,, tede wy op de rivier, verfcheide Karava„ nen van Laplanders, die hunne waaren naar „ een kermis bragten. De Karavanen vorm„ de een lange reeks van fleden: het eerfte ,, Rendier wierd door een man geleid die te „ voet ging; het tweede was aan het eerfte „ vaftgemaakt, en dus vervolgens, tot der„ tig of veertig, die alle voor hunne fleden „ gefpannen, en door een klein fpoor gingen „ dat door het eerfte in de fneeuw gemaakt „ was. Wanneer zy vermoeit begonnen te „ wor-  30 De Nieuwe Reisiger. „ worden, vormde men 'er een groote kring „ van, zy leide zig in de fneeuw neder, erv „ men deelde hen mofch uit. Hunne leids- heden , die niet aandoenelyker voor de 5, ongemakken als zy zyn , vergenoegde zig met een groot vuur te ontfteken, en leide „ zig mede op de fneeuw neder. Middeler„ wyl kregen hunne vrouwen en kinderen „ visfchen uit de fleden, die hunne geheeje „ maaltyd moeften uitmaken. Andere reg„ ten een foort van hutten op, die uit vod„ den van een grove wolle ftof beftaan, die „ geheel zwart van den rook zyn. Zy ftel„ len hier eenige ftaken om die een ke„ gel vormen , waar van de punt ontbloot ,, blyft, om tot een fchoorfteen te dienen. 5, De Laplanders op een Beere- of Rendie- re vel uitgeftrekt leggende , brengen, in „ deze houding, de tyd door met tabak te rooken, en zig over de bezigheden van an„ dere menfehen te ontfermen. „ Na dat wy een groot gedeelte van onzen „ weg met onze Rendieren afgelegt hadden, zoo kwamen wy aan moerasfen die door de fmelting der fneeuw onbruikbaar waren. De inwoonders hadden , om 'er over te M trekken, denneboomen met het einde aan eikanderen gelegt, over welke men zou „ konnen gaan, wanneer men het evenwigt „ bewaarde, zoo de knobbels der boomen, j, 't geen zoo veel punten zyn, toelieten dat „ men  Negen en Tagtigste Brief. 31 men 'er de voeten op zetten. Wy gingen " egter voort, en wanneer men op de boomen niet kon blyven ftaan, zoo zonk men „ in de moeras. Vervolgens trokken wy over „ twee meeren, door middel van eenige ftuk„ ken hout die wy by wyze van een vlot aan „ eikanderen gehegt hadden. „ Door deze verfchillende wyzen van rei„ zen, naderde wy de zuidelyke ftreken van „ Lapland, alwaar de lugt veel zagter is, de „ inwoonders minder woeft zyn, en alwaar „ men paarden begint te zien. De wyze op „ welke deze dieren leven is een der wetens„ waardigfte zaken van dit land. In de Maand „ Mey, of veel later, na dat de winter lan'* ger of korter duurd, vertrekken zy uit het \ huis van hunnen meefter, en begeven zig naar zekere bofchagtige landftreken, alwaaj het fchynt dat zy zig volgens een gemaakte " affpraak laten vinden. Zy vormen verfcheide troepen , die zig nooit met eikanderen vermengen of van een fcheiden. Ieder derzelve neemt bezit van de landftreek die hem van ouds fchynt toegewezen te zyn, en graaft nooit op die der andere. Wan" neer het voeder hen begint te ontbreken, zoo begeven zy zig naar een ander land, " en houden altoos dezelfde order in agt. " Deze levenswys is zoo geregelt, en de ge„ lykformigheid van hunnen voortgang is zoo „ ftandvaftig , dat de eigenaars hen altoos „ w«-  3s De Nieuwe Reisioer. h weder konnen vinden , wanneer zy hen „ noodig hebben. In het najaar keeren zy in „ troepen te rug, en komen zelfs zonder een „ leidsman, in hunne ftallen weder. „ De inwoonders van deze zuidelyke ffcre„ ken van Lapland beginnen het gebruik der „ baden reeds te kennen. Zy hebben een „ foort van oven, die in een hoek van het „ vertrek geplaatft is; wanneer zy deze heet „ geltookt hebben, zoo gieten zy 'er water „ op, en laten hun lichaam door den damp 3, nat worden die 'er van opfteigt. Men ziet mannen, vrouwen , jongelingen en jonge ,, dogters onder eikanderen, zy hebben ieder ,, een hand vol rysjes , waar mede zy zig „v flaan, om de uitwazeming te bevorderen. „ Ik heb grysaards uit deze ftoven geheel „ naakt en bezweet zien komen, zy gingen „ in een geftrenge koude over een binne,, plaats, om zig in de fneeuw te wentelen, ,, of in de rivier te fpringen. „ Deze lieden bedienen zig, in plaats van „ lampen of kaarfen, van dunne ftukjes den,, nehout, die twee of drie voeten lang zyn , „ zy branden vry wel, maar duuren niet lang. „ Men plaatft hén in korven met fneeuw, „ om de kolen te ontvangen die 'er telkens „ afvallen. „ Wanneer ik te Torneao kwam, ontving „ ik brieven van het Zweedfche Hof, waar „ door ik met een bediening in het beftuur „ van  Negen en TAGTiGsfé Brief. 33 van deze Stad belaft wierd; en zedert deze ' rvd, zeide onze Zweed, heb ik 'er altoos myn gewoon verblyf gehouden. -De btad „ Torneao, waar in al de gebouwen van hout 5, zyn, beftaat uit zeventig huizen, die drie 5, regte ftraaten vormen, die door tien of „ twaalf andere gekruift worden. Het groot* „ fte gedeelte van deze huizen hebben een „ groote binneplaats , die met vertrekken, „ Hallen, en hooifchuuren, omringt is. De „ fchoorfteen is in een der hoeken van de ka„ mer geplaatft; en men is hier gewoon om „ het hout regt overeinde op de haardftede te „ zetten; wanneer het in kolen veranderd is, fluit men de buis van den fchoorfteen toe, waar door men het vertrek dien trap van „ warmte geeft dien men begeert. De kerk „ is eenigzints van de huizen verwydert, „ fchoon zy binnen de pallisfaden ftaat die de „ Stad omvangen. Men doet hier den Gods? „ dienft in het Zweeds, om dat de inwoon„ ders deze taal fpreken: een vierde uur van „ de Stad, is een andere kerk die van fteen „ gebouwt is, men predikt hier in dc Finfche. „ taal, voor de bedienden en boeren van het „ omleggende land. „ Langs de rivier, die haaren naam aan de „ Stad geeft, ontmoet men, van afftand toü „ afftand, eenige verfpreidehuizen, waarvan „ een zeker getal voor een dorp gehouden „ worden; en deze dorpen, hebben hunnen VUL DeeL C » Pre-  34 De Nieuwe R e i s i g e r\ Predikant in het een of ander nabuurig vlek. Door een uitdrukkelyke wet, is, op een ,, zwaare. boeten verboden , om by de mis ,, tegenwoordig te zyn, want men ftaat aan 3, de Roomfchgezinden de oeffening van hunj, nen godsdienft «iet toe, dan in hunne ka-Jy mers met gcflote deuren. Een andere wet „ verbied het dragen van laken kleederen, ?> ten minften zoo zy in de plooijen met het ,, Koninglyk zegel niet gemerkt zyn : men „ heeft Commiefen, die gelaft zyn om deze „ bevelen te doen in agt nemen. Men is hier 3, gewoon, om maar een laken van lynwaat 5, op de bedden te leggen, en hier over een „ dekkleed van witte haazevellen , om tot 3, een tweede laken te dienen. Het is niet 3, -ceidzaam dat men by de boeren , lepels, 3, bekers en fchalen van zilver vind. Die zoo 3, ryk niet zyn, hebben deze vaten van hout; 3, maar men merkt geen onderfcheid in den s, aarr. der ryken of armen op; zy zyn zagt- aardig, gedienftig en zeer opregt; maar zy ,, bezitten te gelyk een uitftekende vreesag3, tigheid en lafhartigheid. Dit volk, gelyk 3-, mede alle de andere Laplanders , die een ,, omdoolende levenswys in de bosfchen ieiy, den , leveren geen krygsvolk aan eenige „ Mogentheid. GufUvus Adolphus bezogt om 'er een regiment van op te regten; j, titèar behalven hürirfë natmirlyke lafhartig3, heid, konnen zy buiten hun vaderland niet Ie-  Negf.n en Tagtigste Biup.f. 35 ■ leven. Zoo ras zy 'er van verwydert wal\ ren, wierden zy ziek, eenige ftierven, en „ de andere wierden te rug gezonden. De „ koude lugt die zy inademen, is de eenigfte „ die voor hen en hunne Rendieren nuttig is; „ een zagter lugtftreek is hen fchadelyk, en „ zelfs doodelyk, gelyk mede aan deze die,, ren, met welke zy volmaaktclyk overeen„ komen. Ik heb reeds langen tyd onder hen «cwoond , vervolgde de Zweed, en hoé „ meer ik hunnen aard nafpoor, hoe naauw,', keuriger ik deze vergelyking vinde ; het „ zelfde natuurlyk begrip fchynt hert te be„ ftuuren; en de reden heeft geen deel in het „ grootfte gedeelte der daden van dit plomp, „ onwetend en dom volk. Egter hebben zy , eenig denkbeeld van een godsdienft. Thans „ zyn alle de Laplanders gedoopt; maar ik durf niet verzekeren dat zy Chriftenen zyn, om dat zy by dezen godsdienft, zoo veele by\\ zondere aanbiddingen en bygeloovige ge„ woontens voegen. De tovery fchynt eert „ wezentlyk ftuk van hun geloof te zyn. Vermits dérzelver oogmerk is om hunne moeijelykheden te verligtcn, zoo heeft zy „ met hunne elenden een aanvang genomen „ en zig vereeuwigt. Zy befchouwen het „ Chriftendom alleen , als een naam , waar „ door zy verpligt zyn om fchattingen aan de „ Priefters op te brengen: zoo veel ponden „ vleefch voor den doop , zoo veel vifch, Ca „ kaas,  3<5 De Nieüwe Rei si gek. kaas, vellen voor her. avondmaal, predij, katicn, huwelyken en begravingen. Voor „ het overige, dit land is het eenigfte niet, waar in men met gewyde zaaken koophan„ del dryft; alleen met dit onderfcheid, dat men hen in plaats van geld, voor eetwaa,, ren verkoopt, „ Men ftemt niet overeen op wat tyd het ,, Ghriftendom in Lapland is ingevoerd: men „ weet alleen dat 'er de eerfte zendelingen -,, vrugteloos gepredikt hebben, en dat men ,, 'er onder de regering van Guftavus I. an,, dere naar toe zond, die hier kerken bouw„ den. Vermits dezen Vorft den Luterfchen godsdienft in zyn land invoerden, zoo be,, geerde hy mede dat deze lieden dezelve ge„ lyk zyne andere onderdanen beleden. Hy ftelde verfcheide jaarmarkten in , enverplig3, te de ouders op deze de kinderen te laten „ doopen, de predikatiën aan te hooren, te „ herhaalen het geen men hen geleerd h«l, „ en de vrugten aan ie toonen die zy 'er van trokken. Zyne opvolgers hebben geen „ minder yver betoont; en men heeft thans in Lapland geregelde Parochiën en Scho„ len, even als in de andere Chriften landen. ' „ Men zend hier Zweedfche Predikanten naar „ toe, die de kerken bedienen, en de jeugd ,, onderwyzen , zy hebben alle bepaalde en ,, aanzienelyke inkomften. De inwoonders behandelen hen met veel eerbied, en noe- „ men  Negen en Tagtigste Brief. 37 „ men hen Myn Heer, zy gaan hen te ge„ moet- om hen te ontvangen , en brengen „ hen op een foort van karren in hunne hut„ ten; het geheele huisgezin betoont hen den „ grootften eerbied , en een uitnemende „ vreugd over hunne aankomft. „ Zy zyn egter niet minder aan hunne bygeloovige gewoontens verknogt, nog min„ der ftyfzinnig in het doen van hunne to„ veryen. Zy nemen alles met de uitérB» „ naauwkeurigheid waar ', dat hen door de „ Predikanten voorgefchreven word , mits „ men hen toeftaat dat zy den Duivel aan„ bidden, en hunne toverye tegens hunne vyanden oeffenen mogen. Een man die „ zyn Rendier op geen zondag melken zal, „ brengt den geheelen dag door om zyn zwar„ te kat raad te plegen t een andere die geen kaas op vaftendag zou eeten , drinkt zig „ met brandewyn dronken ter eere van zyn „ afgod. Men vind onder dit volk oude „ overblyfzelen van het Heidendom, die men „ niet uitroeijen kan. Wanneer men hen „ hier omtrent vermaant, zoo zeggen zy dat „ hunne vaderen op> dezelve wys geleeftheb„ ben, en egter niet ongelukkiger geweeft „ zyn. Zy halen , behalven dit, het voor„ beeld van hunne Predikanten aan, die meer „ yver betoonen om zig met hunne goede„ ren te verryken, als om hen met voorbeel„ den van deugd en belangeloosheid te ftigC 3 „ ten;  3# Da Nieuwe Reisiger. „ ten ; en zy geven weinig geloof aan een 3, godsdienft die men ben door knevelaryen en dvvingelandye predikt. Wanneer zy het 3, Euangelium aannamen, zoo behielden zy 3, alle hunne gebreken , en namen die der 3, zendelingen nog over. De brandewyn 3, en begeeiiykheid zyn de noodlottige ge33 fchenken, die zy van deze predikers van 3, het geloof ontvangen hebben; en met eeni3, ge borgerlyke deugden aan te nemen, heeft ,, dit volk, met een gedeelte van zyne woeft,, heid af te leggen, de zuiverheid van zyne ,, oude zeden verloren, „ De Laplanders , die hunne aanbidding tusfchen Chriftus en hunne Afgoden ver3, deelen , hebben 'er drie voornaame ; de eeifte heerfcht over de andere Goden, over 3, de menfehen en duivelen; de tweede heeft ,, ,het beftuur over de dieren, en de derde ,, over de voortbrengzelen der aarde. Men 3, bid hen op byzondere plaatzen aan , op eenigen afftand van de hut, en den altaar 3, is een tafel die zeven of agt voeten hoog, 3, en met takken van boomen omringt is. Óp „ dit altaar ftaat het beejd van dc godheid, ,, 't geen niets anders als een vormelooze ,,. blok is, waar van het hooft eenige gelyk,, vormigheid met dat van een menfeh heeft, ,, Een hamer, die op de plaats van den reg,, ter arm is vaftgehegt, beteekentzynemagt. u de weg die van de hut naar het altaar loopt, 35 is  Negen en Tagtigste Brief. 3? is een pad dat met boombladeren beftrooit „ is, die men zorgvuldig vernieuwt naar maa„ te dat zy droog worden. „ De Goden van een minder rang, bewoo„ nen piaatzen die moeijelyker te naderen „ zyn. Dit is zomtyds een hol, de boorden „ van een moeras, of een top van een berg. „ Hunne beelden zyn ruwe fteenen, gelyk „ men dezelve tusfchen dc Rotzen vind; en „ om hen te doen herkennen, en te beletten, „ dat men de heiligheid van de plaats niet „ fchend die zy belta , zoo teekent men „ met takken van berkenboomen, de uitgeftrektheid van dit foort van heiligdom af. „ Vermits ieder huisgezin het zyne heeft, „ zoo is derzelver getal zeer groot; men telt , 'er dertig in ieder Gouvernement, pf Bail\\ liuwfqhap. Het is aan de vrouwen niet „ geoorlooft om dezelve te naderen, en nog veel minder om 'er offerhanden aan op te „ offeren, dit zou een onvergeefiyke heiligfchending zyn, die den toorn der Godheid, en de verontwaardiging der inwoonders. „ verdienden. „ De voornaamfte fteen is met verfcheide ,, andere kleine omringt: men gelooft dat de o-od van zyn vrouw, kinderen en bediende " met den zeiven vergezelt is. Men bewyft „ hen byna alle dezelve eerbied ; en deze „ eerbewyzen beftaan in hen met vet en n bloed van Rendieren te befproeijen; hierC 4 » om  40 De Nieuwe Reisiöer. „ om zyn zy zeer walgelyk, maar dit is juift 3, het gecne dat hen agtbaar maakt, in de „ oogen van dit affchuwelyk, onzinnelyk en „ verftandeloos volk i de vreemdelingen, die „ deze afgoden komen bezigtigen, nemen 'er ,, zomtyds eenige naar hun land mede, om ,, ze in de kabinetten van zeldzaamheden te „ plaatzen; en de Laplanders, die verwoed 3, worden, dat zy dus het huisgezin van hun„ ne Goden zien verminderen, overladen de „ Rovers met dreigementen, fcheldwoorden „ en vervloekingen. „ De Rendieren zyn de gewoone flagtof3, iets. Na dat zy hen met vet en bloed' „ befproeit hebben , zoo begraven zy het „ overige van het dier, uitgezondert de hoor-. „ nen die zy om den afgod planten^ Deze ,, plegtigheid gefchied met groote ftil te , en „ met veel eerbied, zoo wel van de omftan„ ders, als van den offeraar. 'Er heeft eeni„ ge verfcheidenheid in de offerhanden plaats; „ maar het is byna altoos het bloed en het s, vet der Rendieren, 't geen 'er den grond. flag van is. Zy hebben mede eenige pleg„ tige dagen die aan de gedagtenis der dooden „ gewyd zyn: omtrent kersmis, plaatzen zy ,, een gedeelte van hun voedzel in een kisje, ,, 't geen zy aan een boom ophangen, om 'er „ de geeften der overledenen op te onthaa,, len. Geduurende deze feeften, komen de 3, huisvaders uit hunne hut niet om by dén* „ gods-  Negen en Tagtigste Brief. 41 „ godsdienft tegenswoordig te zyn; zy ver,, genoegen zig om 'er hunne kinderen en „ bedienden naar toe te zenden, zy verfchoo„ nen zig met te zeggen, dat zy vreezen van „ door de geeften gekwek te zullen worden, „ zoo lang deze niat verzadigt zyn. In het „ algemeen, hebben de Laplanders een groo„ ten afkeer om in de kerken te komen: de „ opperhoofden der dorpen zyn verpligt, om „ 'er krygsvolk naar toe te zenden, die hen „ hier toe dwingen. Men heeft 'er die, om „ hier van bevryd te zyn, geld aan de geefte. „ lyken geven, die altoos gereed zyn om dit „ te ontvangen," Ik ben, enz. Kola in Lapland, dm 15 April 1748. Negentigste Brief. Vervolg van Lapland. Gy hebt gezien, Mevrouw, uit het verhaal van onzen Zweed, dat de Laplanders nog zoo verre tot het Chriftendom niet bekeerd zyn, of zy keeren meenigvuldigmalen tot afgodery weder: men heeft zelfs landftreken , alwaar zy byna nog alle afgodendienaars zyn : het zyn de Laplanders die aan Rusland onderworpen zyn, welke hunne ouC 5 de  42 De Nieuwe Réisiger. de onafhankelykbeid bewaaren. Zy verkiezen zelfs een foort van Gouverneurs., die alle gezag in handen hebben, en het regt bedienen. Egter erkennen zy den Czaar voor hunnen Opperheer, en betalen hem fchattingen in bontwerken. De Deenfche Laplanders worden volgens de wetten van Denemarken beftuurd: de Koning benoemd hunne Regters, en fcelt bedienden aan om de fchattingen te ontvangen. Wat: die genen betreft die onder het gebied van Zweden ftaan, zoo zy hunne geheele vryheid niet verloren hebben , zoo zyn zy egter aan zulke geftrenge reglementen onderworpen, dat men met moeite het oude Nationaale kenmerk onder hen ontdekken kan. Voormaals gehoorzaamden zy aan een foort van kleine tyrannen , die Birkarles genoemt wierden, deze hadden hen ten ondergebragt, en een Koning van Zweden ftelde ze aan om hen te beftuuren. Hy ftond toe dat zy dit volk fchattingen opleiden, en fchonk hen het oppergezag van dit land , op voorwaarden , dat zy hen 's" jaarlyks, by wyze van fchatting, een zeker getal pelteryën moeften leveren. De Birkarles hebben deze voorregten verfcheide eeuwen genoten ; maar wanneer zy hun gezag misbruikt, en hunne onderdanen met knevelaryen verdrukt hadden, zoo zette Guftavus I. deze onregtvaardige Opperhoofden af, en vereenigde Lapland met zyne andere ftaaten. Zyne opvolgers voerden 'er  Negentigste Brief. 43 'er een nieuwe regeringswyze in, ieder landfchap wierd aan het gezag van een opper Bailliuw onderworpen, die een Luitenant en mindere bedienden onder zig had. Deze laatfte vonniften de kleine zaaken volgens de Zweedfche wetten, en voerde zelfs dc doodvonnis, fen uit. Deze oude regeringswys heeft weinig veranderingen ondergaan; de regering is ten naaften by hetzelfde, en het onderfcheid beftaat alleen in den naam en waardigheid der bedienden. De ontvanging der fchattingen is aan meer veranderingen onderhevig geweeft: voormaals vorderde men de pelteryën , volgens den rykdom der perzonen, benevens een tiende van hunne Rendieren en van al de vifch die zy vongen : vervolgens bepaalde men, dat iedere inwoonder die tot den ouderdom van zeventien jaaren gekomen was, twee mannetjes Rendieren of drie wyfjes moeft opbrengen , benevens een zekere hoeveelheid van vifch en de vellen van alle de Elanden, die door hen gedood wierden. Thans betaalt een ieder een hooftgeld , volgens zyn vermogen; en om dit met order cn billykheid te ontvangen, zoo haeft men alle de landen, die door de inwoonders beflagen worden, in drie foorten verdeeld; in goeder middelmaats en onvrugtbaare; en van ieder dezer verdeelingen , betaalt men in evenredigheid der vrugtbaarheid en uitgeftrektheid. Men waar. deert hen op een zekere bepaalde fom; en de. Lap*  44 De Nieuwe Reisiger. Laplanders hebben vryheid om deze fchattingen in geld , vifch of bontwerk te betalen. Vyftig vellen van Eekboorentjes wórden een ryksdaalder waardig gefchat; en een vosfenvel, of negen ponden gedroogde vifch is ten naaften by het zelfde waard. Behalven deze fchattingen, vordert men nog het tiende van de viichvangft, jagt en Rendieren, tot onderhoud der Predikanten, die deze fchatting met meer geftrengheid als de Koninglyke Ontva^ers vorderen. Men heeft verfcheide kermisfen in het jaar, op welke de Laplanders verpligt zyn alle deze fchattingen zelfs te brengen ;-rnen legt hen in de pakhuizen op, van waar men hen na de aangeweze plaatzen vervoerd. Vermits deze vervoering koften vereifcht, zoo voegd iedere Laplander, by zyne gewoonc fchatting , een paar fchoenen tot fchadclcosftelling. Dit volk leid een zoo om-, dolende levenswys, dat men pooit weet waar men het vinden kan, en zy zouden zig dus, by gevolg, van de betaling der fchatting ontflaan konnen, zoo zy zig nier op de kermis-. fen lieten vinden; maar zy konnen het yzer, ftaal, mesfen, touwen en andere werktuigen niet ontbeeren, hierom moeten zy zig op de plaatzen laaten vinden, alwaar men de voorzorg gebruikt, dat zy alle hunne behoeftens vervuilen konnen. De beroemdfte kermisfen zyn die van den zesden January, den vyf en twintigften van de»  Negentigste Brief. 45 dezelve Maand, en van den tweeden Fcbrnary. Zy duuren niet langer als agt of veertien dagen; de kooplieden komen hier uit alle de deelen van Zweden, Denemarken, Lapland en Noorwegen. Het opperhooft , die 'er het beftuur over heeft, is van een Regtsge* leerde, een Magiftraatsperzoon cn een Predikant vergezelt; de eerfte, om de gelchillen te befiegten; de tweede, om de goede order te handhaven; en de Predikant, om te doopen, te trouwen, te begraven, en vooral om de gefchenken te ontvangen, die hem de Laplanders , volgens hunne vermogens, geven. De godsdienftigftc offeren fyne bontwerken aan de kerk, die zy aan de muuren ophangen, en vellen van Rendieren, die zy by wyze van tapyten over de vloer uitfpreiden; deze goede lieden gelooven, dat zy geen gunit van God konnen genieten , dan met de Predikanten in hunne belangen over te halen. De koopwaaren, die de kooplieden op de kermisfen brengen, zyn pelteryën, klecderen, handfehoenen, fchoenen, laarzen, gedroogde vifch, Rendieren, en kaas, die van de melk van deze dieren gemaakt is. Zy nemen in verruiling, brandewyn, tabak, wolle laken, en lynwaat, huisfleraden , of geld. Dezen koophandel gefchiet met des te meer gemak, om dat alle deze zaken een onveranderlyke prys hebben; men weet wat alle waaren gelden  46 De Nieuwe Reisïger. den moeten; en 'er is geen meer moeite aan vaft om bontwerk tegens brandewyn te verruilen , als wy hebben om een ftuk goud tegens zilverwerk te verwisfelen: hierom is de koop in een oogenblik gefloten. Een pond tabak koft een daalder, en een Beerenvel word dertig Huivers waardig gefchat. Hier valt niets aan af te dingen , men krygt het vel wanneer men den tabak overgeeft. Het is gewoonlyk op de kermisfen of andere diergelyke byeenkomften, dat de huwelyks voorflellingen gedaan worden. Wanneer een Laplander een vrouw zoekt, zoo verontruH hy zig niet, nog over haare fchoonheid, nog over haare deugdzaamheid. Is zy ryk ? heeft zy veel Rendieren? zyn de eerfle vragen, die men aan de bloedverwanten doed. Gy moet weten, Mevrouw, dat zoo ras een kind gedoopt is, men het een Rendier geeft, 't geen men met een teeken merkt om het te konnen herkennen, gelyk mede aan alle die genen die 'er van voortkomen. Wanneer het kind tanden begind te krygen, voegd men 'er nog een Rendier by, 't geen gelyk het eerfte gemerkt is; en naar mate het grooter word, vermeerderen deszelfs rykdommen; want alle het voordeel en de jongen van deze dieren, behooren in eigendom aan het kind: men doed 'er het zelve een naauwkeurige rekening van, zoo ras het tot dien ouderdom gekomen is, dat het 'er zelfs zorg voor kan dragen. Zoo  Negentigste Brief. 47 Zoo ras de jongeling zyn keus gedaan heeft, zoo gaat hy met zyn vader en een goede vriend, de ouders Van de dogter bezoeken, zy nemen een goede voorraad van, brandewyn met zig. De vader en dc vriend begeven zig in de hut, en laten de minnaar buiten de deur, alwaar hy zig onledig houd met hout te klieven, of iets anders ten nutte van zyn aanftaande fchoonvader te verrigten. Het is hem niet geoorlooft om binnen te komen, zonder dat hy genoodigt word : dit zou een onbefchaaftheid zyn, die zyn hüwelyk zoü doen mislukken. At. de brandewyn word in zyn afzyn uitgedronken ; en by ieder glas, maakt de vader van de jongeling aan die van de jonge dogter een begroeting , vergezelt van een kniebuiging. Grootvader, Eerwaarde Vader, en Verhevene Vader, zyn de uitdrukkingen,, waarvan hy zig bediend, om dat geen te verwerven, dat hy begeerd, Zoo het antwoord gunftig is, zoo' roept men den jongeling, die, in deze eerfte byeenkomft, zyn meeftres voor den mond kuft', en zyn neus tegens den haaren v-"-,iï: dit is het uiterfte der Laplandfche bef. ïaaftlreid. Na deze voorafgaande plegtigheïc , zoo krygt hy eenige ftukjes gekookt vleefch uit syn "boezem, en bied die aan zyn tod ramde \:ouw aan. Deze weigert dezo've, mar- zy geeft hem te gelyk een teekE om et haar naar buiten te gaan. Zie eeren geicmet met een foort van toeftel; en men heeft hier geen wezentlykër eernamen, als die van een dezer dieren gedood te hebben. Zoo dikwyls een Laplander by het dooden van een Beer tegenswoordig is, zoo maakt hy van zyn haair een kleine pluim, die hy op zyn muts draagt. Dit foort van vederbosfen zyn zoo veel teekenen van fterkte en dapperheid, die een held van dit land uitmaken. Hoe meer hy van deze teekenen van moed heeft, hoe hooger hy onder dit volk geicnat word; en men belehöuwt deze als wezentlykër teekenen van heldhaftigheid , dan de zoo hoog geroemde order-teekens van het grootfte gedeelte van onze ridder-orders. Wanneer een Laplander op de fneeuw het fpoor van een Beer gewaar word, zoo tragt hy zyn fchuilplaats te ontdekken, en koomt haar al juichende aan zyne gebuuren bekend maken, die hem op ftaande voet het beftuur over de jagt geven. Men wagt hier mede tot dat de fneeuw hard geworden is; om dat men 'er als dan gemakkelyker met de fneeuwfehoenen over loopen kan. Dit fcboeizcl is byna het zelfde, als dat der Samojeden. Dit zyn ftukken hout, die verfcheide voeten lang en aan.de voorzyde opwaarts gebogen zyn, men hegt hen met Iedere riemen vaft. Door middel van een ftok3 die zy in de hand houden,  Negentigstb Brief. 57 en aan welke, aan eene zyde, een rond plankje is vaftgehegt, en aan de andere een fpits yzer om de dieren te doorboren, die zy ontmoeten, fnellen zy voort en beftimren zig, in het opklimmen , nederdalen en regts en links te keeren, en dit met een zoo verbazende fnelheid, dat 'er geen dier is, dat zy met gemak niet agterhaalen konnen. Men bepaalt den dag tot de jagt, en raadpleegt de waarzegger over den uitflag der onderneming. Zoo het antwoord gunftig is, zoo begeeft men zig in het bofch; en die gene , die de voetftappen van den Beer het eerfte ontdekt heeft, is leidsman van den troep. Hy heeft geen ander wapentuig als een groote ftok, aan welke een kopere ring is vaftgehegt. Agter hem koomt den tovenaar , met zyn trommel, op deze volgt een jager die het dier de eeffte wonde moet toebrengen. De andere volgen in hunnen rang; en ieder heeft een byzondere bediening. De aanval gofchiedmet een gezang, waar in zy den Beer bidden dat hy hen geen nadeel toebrengt, cn de wapenen niet verbreekt, die zy tegens hem gebruiken. Wanneer zy by het dier gekomen zyn, zoo beyveren zy zig om de grootfte dapperheid te betoonen. De eene flaat hem met een byl, den anderen kwetft hem met een jagtmes, deze doorfteekt hem met zyn hellebaard, en gene dood hem door een musketfehoot. Het dier dus aangetaft zynde, blyft op de D 5 plaats  58 De Nieuwe R^isiger. plaats dood; en een gezang, dat den hooftman opheft, is, in plaats van een jagthoorn, het teeken der overwinning. Als dan geeft een ieder zig aan de vreugde over; en zy doen het bofch van hun vreugdegefchrei weergalmen. Men legt den Beer op een flede, en men brengt hem naar een der hutten, alwaar hy moet dienen om de overwinnaars te onthaalen. Het Rendier , dat hem getrokken heeft, is een geheel jaar van den arbeid ontflagen; en iedere jager heeft een bepaalde bediening om het feeft te bereiden. De eene is gelaft om den Beer te. villen en van het ingewand te ontdoen ; een andere kookt het vleefch ; een derde , onderhoud het vuur, haalt water, enz. Wanneer zy de huttc naderen , zoo komen de vrouwen haare mannen te gemoet, men hoort als dan nieuwe vreugdegezangen. Zy mengen haare ftemmen met die van haare mannen; en om de overwinnig luifteryker te maken, zoo kaauwen zy een zekere wortel die haar fpeekzel rood doed worden. Hier op naderen zy hen, even als wilde zy hen omhelzen, maar zy fpuwen hen in het aangezigt ,' waar door zy met bloed bedekt fchynen, even als of dit van den Beer was. Deze plegtigheid werd door andere gezangen vergezelt: „ Hoe veel dankbetuigingen zyn „ wy u niet verfchuldigt, waarde egtgenoo„ ten, om dat gy ons dit dier gebragt hebt? Welke kragten .' welke behendigheid hebt » gy  Negentigste Brief. 59 « gy niet moeten gebruiken, om dit dier ten .onder te brengen"? Het is onder uwe flagen „ bezweken , welke blydfchap heeft u deze „ zegenpraal moeten baaren ; hoe groot is „ onze vreugde hier over! " De vrouwen zyn by de maaltyd niet tegenswoordig ; het is haar zelfs verboden om de plaats te naderen alwaar men haar bereid. Dit is een hut die alleen tot dit gebruik diend; men brengt 'er de Beer door de deur niet in; maar wanneer hy in ftukken gekapt is, werpt men hem door de opening, 't geen den rook uittogt geeft, om dat het fchynen zou dat hy uit den Hemel was gevallen. De huid van het dier behoord aan die genen die hem ontdekt heeft: het is mede deze die de eerfte plaats aan de tafel bekleed; de tovenaar de tweede; en de andere plaatzen zig op dezelfde order als op de jagt. Wanneer het vleefch gekookt is, zoo verdeelt men het in twee deelen, het eene voor de mannen en het andere voor de vrouwen. Deze laatfte ontvangen haar gedeelte uit handen van twee Laplanders , die hunne aankomft door een gezang te kennen geven , 't geen in deze woorden bevat is: „ Zie hier mannen die uit Zweden, Polen, „ Engeland en Vrankryk komen, om uw ge„ fchenken te brengen. " Op dit teeken 4 komen zy uit de hut, tredende de afgevaardigden te gemoet, en beantwoorden hun gezang met dit: „ Koom gy die uit Zweden, <* Pc-  6o De Nieuwe R e i s tg e r. „ Polen , Engeland en Vrankryk koomt; „ koom , wy zullen u kwallen van wol om 5, de dyën hegtcn. " Te gelyk nemen zy de gefchenken aan, en vereeren aan de afgezanten roode kwarten. Geen der jagers mag zyn vrouw naderen, als op den derden dag na dit feeft; en het opperhooft mag de zyne niet zien , voor den vyfden dag, om de dood van den Beer te verzoenen ,. en de befmetcing uit te wislèn die zy gelooven door de dood van dit dier gekregen te hebben. Wanneer zy weder by hunne vrouwen komen, zoo ontvangen deze hen al zingende, cn werpen hen een hand vol asfchen op den rug, waar door zy in alle de regten van het huwelyksbed heriteit worden. De jagt is aan de vrouwen volftrekt verboden; zy mogen zelfs de wapenen of andere werktuigen niet naderen die men hier toe gebruikt, nog geen dier aanraken 't geen men gedood heeft: alles wat de gedaante van wreedheid heeft, fchynt met de zagtaardigheid van haare fexe onbeftaanbaar te zyn, ten minften zoo dit volk niet gelooft dat de tand of de te, genswoordigheid van een vrouw het uitwerkzel van een betovering zou hebben; want de Laplanders zyn zeer bygeloovig: men heeft; dagen die van een kwaad voorteeken gehouden worden , op welke niets een Laplander kan noodzaaken om uit zyn hut te komen, By voorbeeld, hy zal overtuigd zyn, dat zoo hy  Negentigste Brief, 6i hy op den dag van St. Katharina, St. Clement, of St. Marcus op de jagt ging, zyn boog, pylen, en vuurroer breken, en hy het geheele jaar ongelukkig zyn zou. ,Gy begrypt, Mevrouw, dat men onder dit onwetende cn plompe volk, nog wetenfchappen , nog vrye konften vinden kan; naauwlyks kennen zy de tuigwerkelyke konften. Zy beroemen zich egter dat zy de kookkonft verftaan , welke alleen door mannen geoeffent word, altoos volgens het .zelfde grondbeginzel, clat geen vrouw het vleefch van eenig dier mag aanraken. De Laplanders houden zig nog onledig met het vervaardigen van fchuiten, fleden , koffers , kaften en ander fchrynwerk. Zy weten, zonder meefters, alles in het algemeen te vervaardigen, 't geen tot dc vifchvangft, jagt en het huishouden noodig is. Hunne barken beftaan uit eenige planken van denneboomen, die met zenuwen van Rendieren en teer aan een gehegt zyn. Zy hebben twee foorten van fleden; de eene om hunne huisfleraden in te vervoeren , en de andere om zelfs in te ryden : beide verfchillen zy weinig van die der Samojeden. De Laplanders bezitten mede een foort van pragt; zy leggen hunne kasfen en koffers met een foort van fieraden zynde beenderen van Rendieren in, en dit werk is vry wel bearbeid. Hunne korven, die van de wortelen der boomen gemaakt worden, zyn zeer kons- tig  62 De Nieuwe Reisiger. tig gevlogten. De vrouwen fpinnen de wol der fchapen , en vervaardigen 'er linten en kwarten van, waar van zy meenigvuldig gebruik maken. Zy fpinnen het haair der hazen , waar van men mut2en vervaardigt. Maar haare vernuftigheid blinkt vooral in het borduuren uit. Zy vervaardigen zelfs de draden die men hier toe gebruikt i zy doen het tin door een plaat gaan die met gaatjes doorboort is, en trekken het met de tanden zoo dun uit dat het met een draad kan vereenigt werden, op dezelve wys als wy het zilver met de zyde vereenigen. Het is met deze draden, dat zy haare kleederen, de tuigen der Rendieren, beurzen , mesfcheeden , gordels , enz. borduuren. Behalven deze bezigheden, die alleen de pragt tot oogmerk hebben, hebben de vrouwen nog andere die van meer nut zyn, en die zy met haare mannen deelen. Zy gaan op de vifchvangft, zorgen voor de veekudden, Waken over het inwendig huisbeftuur, en, in de meenigvuldige togten die zy van de eene plaats naar de andere doen , zyn zy het die den laft der verhuizing op zig nemen» Zy vouwen het bedekzel van de hut te zamen, en maken 'er pakken van een gelyke zwaarte van, die zy twee aan twee op de Rendieren vafthegten , indiervoegen dat zy op de zyda van deze dieren ruften. Wanneer haare kin1 deren niet in ftaat zyn om te konnen gaan, zoo pakken zy hen , om dus te fpreken , in klei-  Negentigste Brief. 63 kleine ligte wiegen, die evenredig met hunne groote zyn, en waar in alleen een zeer kleine opening tot ademhaling is. Zy plaatzen hen twee aan twee op een Rendier, even als de pakken ; en wanneer het eene ligter als het andere is, zoo voegen zy 'er zoo veel zwaarte by, dat zy het evenwigt gevonden hebben. Wanneer zy maar een kind hebben, zoo hangen zy een laft van een gelyk gewigt 'er tegens over; en wanneer alles opgeladen is, zoo geleiden de martnen , vrouwen , en kinderen , die gaan konnen, te voet de Rendieren die de bagagie dragen: die gene die niet beladen zyn , volgen hunne leidslieden in troepen, zonder dat zy byna eenig toezigt over hen behoeven te houden. Men ruft in de bosfchen en tusfchen de bergen, zonder eenige tenten op te regten, tot dat men op de plaats gekomen is alwaar men zig nederflaan wil. Men ryd op de Rendieren niet gelyk men op de Paarden ryd, om dat hunnen ruggraad tc zwak is, en dat hunne voornaamfte kragt in hunne fchouderen en beenen beftaat; hierom trekken zy met meer fnelheid, veel langer, en zwaarder laften als zy dragen konnen. Ik heb u nog niets van het karakter der Laplanders gezegt, die onzen Zweed my afgebeeld heeft, als lieden die „ laf, wantrouwend, „ vreesagtig, ftyfzinnig, bedriegelyk en leu„ genagtig zyn; zy ftuiven met geweld op, „ wanneer men hen vergramt , of wanneer « zy  64 De Nieuwe Reisiger. j5 zy dronken zyn. Een onverfchrokke bru„ taaiheid, en een wocftc dapperheid, ver„ vangt als dan hunne natuurlyke bloohartig„ heid. Zy vallen eikanderen als verwoeden ,, aan, en fnyden met mesfen den een na den „ anderen; en de overwinnaar is niet verge„ noegd, zoo hy zyne tegenparty de wang „ van de ooren tot de mond niet opengefne„ den heeft. In koelen bloede zyn zy zwaar* „ moedig ; en trouwloos en bygeloovig in „ hunne wraak. Zy nemen doorgaans hun„ nen toeviugt tot de tovery, en doen in het „ geheim alle de fpringvederen van deze konft „ werken, om hunne vyanden te verderven. „ Zoo zy eeden moeten doen, zoo is mein„ eedigheid zelfs, om hunne vyanden haate„ lyk te maken, nog een middel waar van zy „ zig onbefchroomt bedienen. Wanneer zy „ een zaak beveftigen , zoo ontzien zy de „ verfchrikkelykfte vervloekingen niet. Zy „ ontkleeden zig naakt tot aan den gordel; „ en in dezen ftaat , geven zy zig zeiven, ,, hunne vrouwen , kinderen en Rendieren ,, aan den Duivel over , zoo het genen zy „ zeggen niet waar is. „ De vrouwen brengen de driften tot in „ het uitfporige: zy vallen even als verwoe„ de leeuwinnen op die genen aan die haai' „ beledigt, en ontzien, in deze oogenblik„ ken, nog de eerbaarheid, nog de fchaamte „ van haare fexe niet. Het is waar dat deze „ beide  Negentigste Brief. 5) beide deugden haar nooit gemeenzaam zyn: „ het gewoonlyk verblyf dat de jongens en 5, meisjes met eikanderen hebben; en de ge„ woonte, die men hier heeft, om door een „ gemengt, en zonder hemd, in dezelfde hut te flapen, zyn in ftaat om alle deze zedig„ heden te verbannen, en de weerhoudend„ heid te doen verdwynen, die, onderons, „ de eerbaare vrouwen in agt nemen, zelfs „ in de gelegentheden, in welke het geoor„ looft fchynt om haar voorby te gaan. „ De Laplanders vergoeden deze gebreken „ door eenige pryswaardige hoedanigheden: ,, zy hebben een afkeer van de dievery, zyn „ liefdadig, en oeffenen de gaftvryheid meer als eenig volk des werelts. Hunne welda- digheid ftrekt zig tot over de vreemdelin- gen en Reizigers uit, die zy met een zon„ derlinge gulhartigheid ontvangen. Zy ver„ zorgen hen van levensbehoeftens en ver„ versfingen , zonder eenige betaling, met „ zoo veel zorgvuldigheid, cn meer yver en „ goedwilligheid als of zy 'er geld voor ont- vingen. " . Dit zyn de voornaamfte deugden der Laplanders , zelfs van die gene die de Noordelykfte ftreken bewoonen, en die men voor het plompfte gedeelte van dit volk houd. In deze ftreken naby de Polen, alwaar ik my thans bevinde, heeft men een aanhoudende dag vaii drie Maanden, en des winters een nagt van VUL Deel E ^  66 De Nieuwe Reisiger. dezelfde uitgeftrektheid. Maar de Maan verfchaft als dan het zelfde nut van de Zon; haar ligt, ge voegt by de witheid der fneeuw, geeft genoegzaam ligt, om de inwoonders in hunne jagt, vifchvangft en reizen, te beftuu' ren, en tot alles waar toe het zonneligt noodig is. De koude is zoo geftreng in dit jaargetyde, dat de geeft van wyn in de thermometers bevrieft. Wanneer men de deur van een warm vertrek opent, zoo doed de buitelugt dc dampen, die 'er in befloten zyn, aanftonts in fneeuw veranderen : 'er worden groote witte wolken van gevormt; en wanneer men uitgaat, zoo fchynt de borft door de koude verfcheurt te worden. Door de eenzaamheid , die in de fteden heerfcht, zou men zeggen dat de inwoonders door de koude omgekomen waren; zomtyds vermeerdert zy zooi plotsling, dat die genen, die 'er by ongeluk voor blootgefteld zyn, 'er de armen en beenen , en zomtyds het leven zelfs door verliezen. Op andere tyden ontftaan 'er onweders van fheeuwbuijen, die nog gevaarlyker zyn. De wind dryft hen met zoo veel geweld voort dat alle de wegen in een oogenblik Verdwynen. Te vergeefs zoekt men 'er door de kennis dér plaats, of de teekenen die aan de boomen zyn, dezelve weder te vinden; men word door de dikte der fneeuw verblind ; en men kan geen voetftap voortgaan zonder 'er in te zinken. Maar  Negentigste Brief. 6f Maar fchoon de aarde zoo verfchrikkelyk in dit ysfelyk geweft is, zoo bied de Hemel egter bekoorlyke fchouwfpelen aan. Vuurert van duizend kleuren en duizend gedaantens verligten den dampkring. Deze Noorderligten hebben geen ftandvaftige plaats; en fchoon men hen voornamentlyk omtrent het Noorden ziet, zoo fchynen zy egter onvcrfchillig den geheelen Hemel te bcflaan. Zomtyds beginnen zy met een groote ftreep van een helder en beweegbaar ligt, dat zyn uiteindens aan den gezigteinder heeft, en fnellyk de geheele' lugt doorloopt. De gewoone beweging van dit ligt doed het naar ontrolde vaandelen gelyken. Door de fchakering der kleuren met welke het ge verft is, zou men het voor groo^ te ftroken van dat foort van taffetas befchouwen, dat men geflambeert ftof noemt. Zomtyds bekleed het den Hemel met een zoo helder rood, dat men zig verbeelden zou dat hy met bloed geverft was. Die genen die deze verfchynzelen met een ander oog, als de Filofofen, befchouwen, gelooven dat zy'er dé noodlottige teekenen van de grootfte ongelukken in ontdekken konnen. De hitte is des zomers zoo óndragelyk, als de koude des winters onmaatig is. Men heeft hier nog Lente nog Herfft, en in minder als' een Maand, fchieten de kruiden en bladeren uit, en verkrygen hunne volkome grootte; maar dit jaargetyde heeft mede zyne onweE 2 Öéfif  68 De Nieuwe Reisiger. ders en gevaaren. 'Er heerfchen zomtydff winden, die zoo geweldig zyn, dat 'er de fterkfte huizen door omgeworpen worden. Zy nemen zelfs dieren op, en voeren hen zoo verre , dat men dikwyls niet weet wat van hen word. Deze ftormen voeren dikwyls een zoo groote meenigte zand met zig, dat 'er de lugt door verduiftert word. De Reizigers hebben als dan geen anderen toevlugt, als om hunne fleden om te keeren, en 'er zig onder te verbergen, tot dat het onweder ophoud. Vermits de Natuur dit volk van de zagtheid van onze lugtftreken berooft heeft, zoo ftelt zy hen door andere voordeden fchadeloos, en vooral door een groote meenigte wild. Men vind hier van dat foort van patryzen, wier pooten zoo ruig als die der haazen zyn , men noemt hen fneeuwhoenderen.. Deze vogel is meer aan het loopen dan aan het vliegen gewend; hier door kan men hem gemakkelyk vangen. Hy is wit, en met zwart op de vleugelen gevlakt. Hy brengt de winter in dit land door, en voed zig met het zelfde kruid als de Rendieren. Hy verzamelt 'er des zomers een voorraad van , voor den tyd wanneer de aarde met fneeuw bedekt is. De andere vogelen, die men in Lapland vind, zyn Faifanten, Haazelhoenderen ,. wilde Hanen,. Arenden , Ravens, Zwanen, Eendvogelen ' Lommen, en Kniepers. De Lom heeft ten naaften by de grootte van een Gans, zyne vederen.  Negentigste Brief. O) deren zyn violet en met wit gemengt, en op een aangenaame wyze gevlakt. Hy onthoud zig gewoonlyk op het water, en leeft van vifch. De Knicper heeft de grootte van een Ekfter, zyn kop, vleugelen en rug zyn zwart, zyn borft en buik wit, en zyn bek en pooten rood. Men ziet hier geen ,van dat foort van tamme dieren, die in onze geweften bekend zyn, uitgezondert den Hond, die de eenigfte medgczel van het Rendier is. Hy ftrekt tot het zelfde nut als onzen Herdershond en Jagthond. Men heeft 'er nog van een zeer klein foort, die de Muizen beoorlogen, zy befpieden deze dieren, waar mede zy zig, gelyk de Katten, voeden. Men fchat hen zeer hoog, fchoon zy zeer leelyk zyn. Hun kop, uitgezondert de ooren, die regt over einde gelyk die der Wolven ftaan, gelykt naar die der Rotten. Zy dragen hun Haart op een bevallige wyze, en hun haair is glansryk geel, zeer ruuw en over eind ftaande. De andere viervoetige dieren zyn de Beeren, Elanden, Wolven, Veelvraten , Vosfen, Haazen, Marters en Eekhoorns. Deze laatfte zyn hier in een ongeloofiyke meenigte. Dit zyn de wezentlyke Eekhoorns, die, op het aannaderen van de winter, nieuw haair krygen, en van ros graauw worden. Zy zyn gewoon van landftreek te veranderen, \ zy uit vrees van gebrek aan levensmiddelen E 3 te  fo De Nieuwe Reisiger. te zullen hebben , 't zy om de geftrengheid der koude in zommige jaaren te vermyden. Eenige tyd voor hun vertrek, vergaderen zy in troepen aan de boorden der meeren, plaau zen zig op boomfchorsfen, die zy hier vinden, of 'er naar toe brengen, en die hen tot fchuitjes verftrekken, om zig naar de andere zyde van het meer te begeven. Hunnen ftaart, die zy regt opfteken, verftrekt tot een zeil voor dit kleine vaartuig; en zy worden dooide wind dus voortgedreven , tot dar zy aan de andere zyde komen. Maar zy hebben, gelyk \vy , ftormwinden te verduuren , en fchipbreuken te vreezen; een dwarlwind kan het vaartuig omwerpen en den ftuurman doen omkomen: zomtyds vergaat de geheele vloot. De lichamen van deze dieren zinken niet; zy worden op den oever geworpen ; zomtyds verzamelt men 'er twee duizend van. Wanneer zy niet te lang in het water gelegen hebben , zoo is hun vel in het geheel niet befchadigt. Dc jagt der Eekhoorns is zoo algemeen onder dc Laplanders, dat dit foort van bont het gemeenfte en min koftbaarfte van allen is: vyftig vellen van deze dieren koften niet meer als dertig ftuivers. II: heb, Mevrouw, aanfehouwer van een fchouwfpel geweeft, dat u zou vermaakt hebben: ik bevond my op den oever der zee, op eenigen afftand van een bofch. Een Marter , die op een boom geklommen was, wagte ad ' de  Negentigste Brief. 71 de tyd af dat een Arend in fiaap gevallen was. Hy fprong als toen den vogel op den rug, die ontwaakte en wegvloog. De Marter verliet zyn prooi niet, en hegte 'er zig zoo fterk met zyn kïaaüwen aan vaft, dat den Arend hem met zig voerde; maar hy vervolgde met hem tc kwellen en te bytcn, tot dat den Arend, afgemat zynde, nederviel. Deze val was hen beide noodlottig; want zy vielen te gelyk op een rots dood. Men wil dat de Hermelyn , fchoon veel kleinder als de Marter zynde , niet minder gevaarlyk voor dc groote dieren is. Wanneer hy een flapende Beer of Eland vind , zoo kruipt hy in zyn oor, en hegt'er zig zoo fterk met zyn tanden aan vaft, dat niets in ftaat is om hem te doen loslaten. Het dier begint als dan te brullen en loopen, tot dat zyne kragten bezwyken. Wanneer het eindelyk afgemat is, zoo valt het neder, kwynt en fterft, zonder dat het zig van zynen vyand ontflaan kan. De Hermelyn vangt muizen even gelyk de katten, en regt, gelyk de vosfen, groote verwoeftingen onder het gevogelte aan. Het is zeer gretig naar eyeren, die het in de neften op den oever der zee gaat zoeken. Men zegt dat de Hermelynen, die hunne jongen op een eiland geworpen hebben, en hen naar het vafte land willen overbrengen , hen op een ftuk hout plaatzen, 't geen tot een vlot verftrekt. De moeder zwemt hier agter, enftoot, met E 4 haa*  De Nieuwe Reisiger. haaren {huk, de kleine bark riaiï het land. In den zomer is de huid van dit dier kaneelkleurig , en word in den winter wit. Men be-. merkt het zelfde aan de haazen, vosfen, enz, in byna alle de Noordelyke landen ; zy ver, krygen hunne natuurlyke kleur niet weder, voor dat de fneeuw fmelt. Men verhaalt aanmerkcnswaardige byzonderheden van een ander dier j 't geen veel klcinder als de Hermelyn is, en 't geen men weinig elders als in Lapland kent. Het heeft de gewoone grootte van een Rot, en een rosfe kleur, die met zwarte vlakken gemengt is. Men noemt het Leming; en, wanneer men pnweders en zwaare regenvlagen gehad heeft, zoo is 'er de aarde geheel mede bedekt. Deze dieren vreezen nog de Honden nog de Men^ fchen: zy loopen de Reizigers na, en zoo men hen met een ftok flaat, zoo bytcn zy'er in, en houden 'er zig aan vaftgehegt. Zy fpringen op dc honden, en geven hen fmcrteJyke beten: het is alleen met zig op den rug tc red, len , dat deze middel vonden om 'er zig van te ontflaan. De Lemings komen nooit in de huizen of hutten : zy onthouden zig in de ftruiken of holen gelyk de konynen. Men ' wil dat zy eikanderen op een vvreede wys beoorlogen , en dat zy onderling een zekere order van batalje in agt nemen. De beide party ën fchikken zig op een rei in een weide, taften eikanderen aan en ftryden met verwoedheid j  Negentigste Briet. 73 heid , tot dat het grootfte gedeelte op het flagtveld blyft leggen. De Vosfen, Rendieren, Honden en Hermelynen voeden zig met het vleefch van deze dieren; en hier door worden zy nog op een verbazende wys vermindert. Het grootfte gedeelte koomt zelfs in het begin van den winter om, 't zy door een natuuriyke dood, 't zy, gelyk eenige zeggen, door een foort van vry willige zelfsmoord. Men zegt, maar ik verzeker dit niet, dat de Lemings, wanneer zy het leven moede zyn, t\g aan de toppen der boomen, tusfchen twee kleine takjes, die een vork vormen, verhangen, of dat zy zig met geheele troepen in de Mceren verdrinken. Legioenen van vliegen, van allerlei foort, vervullen hier des zomers de lugt. Zy vervolgen de menfehen ; en wanneer zy hen van verre ontdekken , zoo vormen zy om die penen , die zig ftil houden, een zoo dikke en zwarte wolk, dat men naauwlyks zien kan. Het eenigfte middel om hen te vermyden, is dat men geftadig van plaats veranderd, of groen hout brand , om veel rook te verwekken; maar dit verdryft de vliegen niet, dan met M de menfehen het zelfde ongemak tc veroorzaken. Men is dikwyls genoodzaakt om het vel met een harft te beftryken, die uit de denneboomen vloeit. Deze wreede infekten fteken of veroorzaken liever wezentlyke wonden, waar uit het bloed met groote dropE s Pelen  74 De, N i e u w e Reuigf. r. pelen uitvloeit. Geduurende de tyd van hunne grootfte verwoedheid, die omtrent twee maanden duurd, vlugten de Laplanders met hunne Rendieren naar den Oceaan, om 'er zig van te bevryden. Men heeft geen land, in't welke men zoo veel vifch heeft, als in Lapland. Dit is een koopwaar , waar in men den fterkften handel dryft. De Salm is hier zoo gemeen, dat men dikwyls de lading van dertien honderd barken, in een jaar, alleen in de rivier de Torneao vangt. De fnoeken en baarzen zyn hier ongemeen groot en zeer meenigvuldig. Men vind nergens zoo veel rivieren, beken, meeren, vyvers , en moerasfen als in deze landftreek. De rivieren Lasfa, Loigna en Gloma , komen alle drie uit den zelfden oorfprong voort, en zy zyn in dit land berugt, door de Fabel die men 'er van verhaak. Dit waren , zoo men zegt , drie jonge Nymphen , die, om een gefchil dat tusfchen haar ontftond, in beken veranderd wierden. De oudfte nam haaren loop naar Zweden; de tweede, dooreen tegenftrydige neiging, en door een afkeer van haare Zufter , ftroomde naar Noorwegen. De derde, zig van de andere zoekende te verwyderen, vloeide naar een andere zyde. Vermits de grond hier zeer ongelyk is, zoo vormen 'er zig geweldige watervallen, die de fcheepsvaart zeer hinderlyk zyn. Het oog kan de fnelheid van een bark niet volgen, die ? 3 deze  Negentigste Brief. ra- deze verfchrikkelyke ftortvloeden afvaart. Dan zinkt zy eens in de golven neder, in welke zy bedolven fchynt; en dan verheft zy zig weder tot een verbazende hoogte. De vlugt van een vogel vertoont alleen deze onftuimige fcheepsvaart op een flaauwe wys. In dezen onruftigen voortgang, ftaat de Huurman over einde, en fpant alle zyne vermogens in om tusfchen de rotzen door te vaaren, die geen meer opening als de wydte van zyn bark hebben , en hem met duizend dooden dreigen. De meenigte van Meeren en Rivieren maakt de grond van dit land zeer vogtig en los, en beletten dat men 'er akkers tot den landbouw aanlegt. Hier tegens heeft men een groote meenigte weiden; en de grond brengt in overvloed rapen, radyfen, peen, enz. voort, op plaatzen, alwaar zy het vrugtbaarfte is; maaide grond is overal het zelfde niet; en in het algemeen veroorzaakt deszelfs groote vogtigheid, of de fteenen en het zand die haar bedekken, een onoverwinnelyke onvrugtbaarheid. Groote bergen, die altoos met fneeuw bedekt zyn , fcheiden Lapland van Noorwegen, en zy vormen aangename valeiën , die met beken en fonteinen vervult zyn , waar van het water zeer uitmuntend is. Men heeft hier nog vrugtboomen, nog Eikeboomen, nog Hazelaaren, nog Beukeboomen, nog Lindeboomen, maar veelDenne, Ber-  76 De Nieuwe R e i s r g e r. Berken, Populier, Genever, Elze en Wilgeboomen. Het grootfte gedeelte der bergen is hier onvrugtbaar; de bosfchen beginnen niet dan aan hunnen voet, en zyn niet zeer digt. De heefters zyn hier gemeen ; en men vind hier wilde moerbeziën, aalbeziën, en andere zeer zuure vrugten; het gebrek aan warmte belet haar om tot volmaakte rypheid te komen. De moerbeziën worden voor een uitmuntend middel tegens dc fcheurbuik gehouden. De inwoonders maken 'er confkuuren van, die zy voor den winter bewaren. Onder de andere voortbrengzelen van deze landftreek, telt men verfcheide foorten van mofch en paddeftoelen. Men heeft mofch om de Rendieren te voeden , om de vosfen te doen omkomen, om de vaartuigen en hutten te kalfaaten, om de fchoenen en laarzen mede op te vullen, om de kinderen te reinigen, enz. Men heeft hier een foort van paddeftoel, die een zeer aangename reuk van zig geeft. De jonge Laplanders dragen 'er altoos by zig, wanneer zy de fchoone Sexe van dit land gaan bezoeken, en hun hof by haar maken. Deze plant vervult by hen de plaats van onze reukwateren, welriekende pomaden, en geparfumeerde poeders. Onze afgeflete reuk» deelen vorderen zamenftellen van amber en muskus; de Laplandfche eenvoudigheid, vergenoegt zig nog met den reuk van een padde. ftoel. Ge.  Negentigste Brief. ?? Geduurende myn verblyf te Kola, beving my de luft om eenige togten door de omleggende ftreken te doen; ik huurde een Zeeman af, wiens vrouw eenige uuren in het land woonde , om my hier naar toe te geleiden. Hy bragt my eerft in zyne hut: zy was uit lange ftaken "te zamcngeftelt, die in een ronde kring in de aarde ingedrukt, en met de toppen aan een gebonden waren, alwaar men een kleine opening voor den rook had. Zy waren met takken van boomen omringt, en van den top tot aan de aarde met een grof ftof bekleed. Op den top van de hut, was een foort van windfcherm geplaatft, 't geen uit takken te zamengeviogten was, en een vierkant vormden, 't geen omtrent vier voeten lang en twee breed was, het was met het zelfde ftof als de hut bedekt, en aan het einde van een lange ftaak vaftgemaakt, en diende om de wind en fneeuw af te keeren. De ingang van deze tent was niet anders als de tusfchenwydte tusfchen twee ftaken van het gebouw , en de deur een foort van hord, in de fmaak van het windfcherm. De vrouw van het huis , die van een kleine geftalte, maar vry wel gemaakt was, zat op het vel van een Rendier, met de beenen kruisfelings onder het lichaam op de wyze der Turken, en zy had een mosje van twee jaaren by zig. Zy ftond op, reikte my de hand toe, en fpreide een ander vel uit, op welk ik my in een diergelyke houding neder-,  78 De Nieuwe R e i s i g e r. derzette. Het kleed van deze vrouw beftond in een witte rok, van zeer grof laken, het geen gelyk onze hemden gemaakt was, uitgezonden dat de opening van vooren zoo groot niet was , dat hy naauwer om het lichaam floot en veel langer was. Een gordel van leder, die vier vingeren breed was, hegte deze rok om de lendenen vaft ; en een naauwe broek van het zelfde ftof, bedekte de beenen tot aan de enkels, alwaar zy met wolle linten van verfchillende kleuren vaftgehegt was. Haare fchoenen waren van Rendieren vellen, waar van de haairzyde buitenwaarts gekeert was, maar zy hadden geen hakken; en haar hultzel beftond alleen uit een kleine hul van rood laaken, waar van de randen met eenig borduurwerk, op de wyze van dit land, verfiert waren. Deze vrouw diende ons een koude maaltyd van gedroogde vifch, Rendieren-vleefch dat zonder zout bereid was, en kaas van de melk van deze dieren, voor. Zy fchonk my in een houte nap dit zelfde foort van melk, die zuur en gekappelt was: zy fcheen my vry goed te zyn , maar egter zoo zoet niet als die van onze koeijen, en byna zoo fcherp als die der merriën, die ik in ïartaryën gedronken had; deze fcherpheid was door de reuk van de angelika gematigt, waar mede zig de Rendieren gaarne voeden, en die zeer gemeen in dit land is. De jonge vrouwen kaauwen derzelver wor-  Negentigste Brief. 7$ wortelen, wanneer zy gebrek aan tabak hebben , en zy verkrygen hier door een aange*. naamen adem. Deze lieden bewaren de melk van hunne Rendieren , in tonnen of Iedere zakken , gelyk de Tartaaren die van hunne merriën. Na de maaltyd, verzogt de vrouw van het huis my om een korfje aan te nemen *t oeen zy zelfs vervaardigt had, het was zeer zinnelyk van wortelen van boomen gemaakt „ en de zamenvlegtmg zoo vaft, dat men 'er water in doen kon, zonder dat 'er het uitvloeide. Ik vereerde haar eenige galanteryën „ die ik van een kramer gekogt had, en die ik altoos by my droeg om 'er in diergelyke gelegentheden gebruik van te maken. Myn leidsman bragt my by een ander Laplander in de nabuurfchap, die een talryke troep Rendieren bezat. Hy geleide my over zeer hooge bergen en door digt bewasfehen bosfchen , in welke ik niets aanmerkelyks zag, dan alleen witte Beeren van een verbazende grootte, die ons fchenen te willen naderen. Ik dagt dat zy kwamen om ons te verflinden maar myn leidsman lachte om myne vrees, en verzekerde my dat wy niets te vreezen hadden; dat deze dieren ons niet aantaften zouden', zoo wy onze wapenen in gereedheid hielden. In der daad, ik had zoo ras myn vuurroer niet gereed gemaakt, of zy namen overhaalt de vlugt, ongetwyffelc om dat zy den reuk van het buskruid roken. Wy  "86 De Nieuwe Reisiger. Wy kwamen weinig tyd hier na in een dorp, 't geen uit omtrent twaalf hutten beftond; wy traden in een derzelver, om 'er ons verblyf in te nemen. Wy gaven aan onzen gaftheer een Huk tabak, 't geen hem zeer aangenaamfcheen te z}rn; en tot erkentenis, bood hy ons alles aan wat in zyn Vermogen was, Wy verzogten hem om eenige Rendieren, om verder te konnen reizen; op ftaande voet blies by op een hoorn, waar door tien of twaalf van deze dieren naar hem toe kwamen. Hy koos 'er drie uit; fpande hen voor drie fleden, die hy van verfchillenden voorraad voorzag, cn gaf ons een man mede om ons te vergezellen en de Rendieren te rug te brengen. Wanneer wy gereed waren om te vertrekken, mompelde hy eenige woorden aan het oor van ieder der Rendieren ; en ik verftond van mynen leidsman , dat dit onderrigtingen waren die hy hen gaf, op datzy ons naar die plaats brengen zouden, daar wy begeerden te wezen. De ligtgeloovigheid en onwetendheid zyn zoo groot in dit land, dat de inwoonders zig verbeelden, dat deze dieren hen verftaan. Zy zyn, voor het overige , aan deze gewoontens zoo gewend , dat, zoo ras onzen man met fpreken ophield, zy ons met een ongeloofelyke fnelheid weg voerden , en niet voor des avonds in een dorp ftil hielden, alwaar zy voor het huis bleven ftaan , daar zy goed vonden ons te brengen. Zoo ras zy ophielden, floegen zy met  Negentigste Brief. 8ï mét de pooten zeer fterk tegens de aarde, even als of zy van onze aankomft berigt geven wilden; de meefter van het huis kwam buiten om ons te ontvangen, en ik drong my in zyn gunft door een ftuk tabak en een weinig brandewyn. Wy hielden het avondmaal van onzen voorraad, en bragten de nagt op beerevellen door. De volgende dag, vroegen eenige inwoonders van het dorp ons of wy nog meer tabak hadden, en of wy ze tegens bontwerk verruilen wilden. Wy behielden 'er maar eenige rollen van, om 'er by gelegentheid gefchenken van te doen, want de Laplanders fchatten dezelve veel hooger als geld. Dus moeten die genen die door dit land reizen willen, de voorzorg gebruiken om 'er zig van te voorzien, ten einde Rendieren, fleden en andere noodwendigheden te konnen bekomen. De Koningen van Zweden cn Denemarken, hebben zeer groote fchattingen op deze koopwaaren gelegt, en men heeft in alle de Frontierfteden Commiezen om 'er de regten van te ontvangen. Ik bragt den geheclen dag in dit dorp door, om dat myn gaftheer my verzogt om de lykftatie van een van zyne gebuuren by te woonen. Hét lichaam was in een ftuk lynwaat bewonden , uitgezonden het hooft en de handen , het lag op een beerevel uitgeftrekt, van waar het door zes van zyne vrienden wierd opgenomen, die het in een doodkift plaatften * VIII. Deel. F zy  Sa De Nieuwe Reisiger. zy deden 'er brandewyn, gedroogde vifch en wildbraad by, om dat hy geduurende zyn reis geen gebrek zou lyden, in zyn eene hand deed men eenige ftukken geld, om aan den deurwaarder van den Hemel te geven wanneer hy in het Paradys aankwam; en in zyn andere een getuigfehrift, dat aan St. Pieter gerigt, en door de Priefter van het dorp onderteekent was. Zonder het einde van de plegtigheid af te wagten, keerde ik naar de hut weder, by het intreden zag ik een vrouw, die overhaaft weg week ; maar myn leidsman volgde haar, en bragt haar tc rug. Dit was de vrouw van onzen gaftheer, die uit het vertrek ontfnapt was waar in haaren man haar had opgefloten; maar zy keerde vry willig te rug, wanneer zy verftond dat hy afwezig was. Zy befehouwdb ons met oplettentheid, en fcheen zeer vergenoegt in ons gezelfchap. Wanneer zy haare nieuwsgierigheid voldaan had , zoo zette zy zig tusfchen ons neder , en vertoonde ons eenig borduurwerk 't geen zy vervaardigt hady het fcheen my met vry veel fmaak bearbeid te zyn. Vermits zy by uitftck levendig en in een goede luim was, zoo deed ik haar verfcheide vragen, die zy zeer natuurlyk beantwoordde. Welke kleuren ik ook gebruikte, om haar een levenswys af te beelden die boven de haare tc fchatten was, zoo was zy hier geenzins door aangedaan, en zeide dat zy over haar  Negentigste Brief. 83 haar lot vergenoegt was, en alleen de vermeerdering van haare Rendieren begeerde. Na dat zy van onzen voorraad geproeft had, en byzonder van onze peperkoek, waar van de fmaak haar fcheen te behaagen, zoo dronk zy twee of drie fchalen brandewyn, en ver» trok, vreezende dat haaren man te rug mogt komen. Hy kwam van twee zyner nabuuren vergezelt, met welke ik een gefprek aanving, het zelve viel op den godsdienft, die zy voornamentlyk hier in doen beftaan, dat zy gefchenken aan hunne Priefters geven : dit is ten minften dat genen dat deze laatfte hen het fterkfte aanbevelen. „ Ik geve alleen, zeide „ mynen gaftheer, tagtig ponden Rendieren* , vleefch, agt kazen, twee paaren handfehoe» „ nen, en een paar laarzen aan den Priefter „ van de Parochie , voor myn paafchgefchenk. „ Myn vrouw geeft hem tien hermelynen vel* ■ Jen voor het haare; cn niemand tot zelfs ,', myn knegt, of hy geeft hem zyn klein ge. „ fchenk van zes eekhoorns, behalven de by„ zondere gefchenken, voor het avondmaal, „ de doop°, de huwelyken, de begraaffenis„ fen , enz. " Het onderhoud ging vervolgens over andere zaaken ; en ik bemerkte , uit hunne antwoorden , dat de afgelege woeftynen, rotzen, bosfchen en fneeuwbergen , tusfchen welke dit-volk woond , onnaakbaar voor het verdriet, de-vrees en ziektens zyn; dat 'er de F % on-  84 Dï Nieuwe Reisigeü, onrëgtvaardigheid uit verbannen is, en bygevolg de regtsgedingen mede; dat men 'er nog regters, nog Advokaten , nog Geneesheeren, en op- zommige plaatzen zelfs geen Priefters kend. Men beoorloogt de wilde dieren alleen , om zig met hunne vellen te bekieeden, en zig met hun vleefch te voeden. Men volgt hier de wet der Natuur in haare volkome eenvoudigheid ; en zonder dat men hier het eerfte gebod van God ten opzigten der vermeerdering geleerd heeft, zoo oeffent men het zelve in zyne volkome uitgeftrektheid ; het zyn minder de Priefters, als de liefde of begeerte om zig te vereenigen, die het grootfte getal der huwelyken beveftigen. Vermits ik de gunft van mynen gaftheer gewonnen had, zoo had ik geen moeite om hem over te haaien, dat hy my de tovenaar van deze landftreek zien liet. Hy bragt my in een elendige hut, die met oude vodden bedekt was, hy zeide my dat dit de woning van den tovenaar was. Hoe nu! zeide ik tot hem, vergeld de Duivel die gy als de meefter der rykdommen , en den uitdeeler der fchatten befchouwt, zyne dienaars en gunftelingen zoo flegt ? Maar, zonder my aan te hooren, trad hy in de hut, en haalde de gewaande tovenaar over om myn bezoek te ontvangen. Deze kwam my te gemoet, gaf my de hand, en verzogt my tot ftilzwygen , 't geen ik hem beloofde, waar op hy zeide dat wy hem volgen  Negentigste Brief. 85 gen zouden. Hy geleide ons op een heuvel, en verzogt ons te wagten , tot dat hy zyn trommel gezogt had, die hy onder de ftruiken verborgen had. Dit inftrument geleek veel eer naar een cymbaal, waar van het vel maar aan eene zyde is, of naar het ronde gedeelte van een luith, om deszelfs eironde gedaante, en houte rug. De eerfte ongeruftheid van den tovenaar was om te weten of wy brandewyn by ons hadden. Men had my onderrigt, zelfs voor dat ik in Lapland kwam, dat dit vogt altoos de tovery voor moeft gaan; hierom had ik 'er een vies vol van mede ge. nomen, die ik hem aanbood , en waar van hy twee derde gedeeltens uitdronk. Vervolgens deed hy alle dc buitenfporigheden die zy in diergelyke gevallen gewoon zyn; hier nazag hy ons fterk aan, my cn myn medgezel, hy kondigde hem een overvloedige vifchvangft, en my een gelukkige reis aan. Ik vroeg hem vervolgens verfcheide zaaken, die- my in perzoon betroffen; als by voorbeeld, wat myn geboorteland was ? of ik gehuuwt of ongehuuwt was ? of ik lang gereift had en nog lang zou reizen ? Maar dit was een rots gevraagt, ■zyn konft was ten mynen opzigte uitgeput; zyn Duivel had ham niets meer geopenbaard als hy my gezegt had. Hy ftond op, en ik gaf hem, op raad van myn gaftheer, een kroon, waar mede hy vergenoegder fcheen, als ik'redenen had om over zyne voorfpellingen te zyn. F 3 Wan-  8ó Dï Nieuwe Reisiger. Wanneer wy in de hut wedergekeert waren, zette wy ons aan tafel, ik, de man, de vrouw en dc bediendens; want hier heericht een zoo volmaakte gelykheid, dat de meelter niet beter gekleed is, uitgezondert eenig borduurwerk, niet beter gehuisveft is, nog beter gevoed word, nog beter ilaapplaats heeft» als.de dienftbodcn. Wy wierden vry wei onthaalt; want dit volk doed zyne voornaamfte beichaaftheid omtrent de vreemdelingen bier in beftaan , dat zy hen goede fpys en drank verfchaffen. Men diende ons twee wilde Ganzen voor, die een der knegts den vorigen dag gefchoten had. De Laplanders dooden hen met zoo veel behendigheid in de Lugt, met hunne pylen , als onze behendigfte jagers, met hunne vuurroers. Na de maaltyd , geleidde onzen gaftheer ons by een van zyne nabuuren , alwaar wy de vrouw alleen thuis vonden , en een dogter van omtrent vyfticn jaaren, die vry bevallig voor een Laplandfche was, zy was onledig met boter te vervaardigen. Zy fioeg de room in een groot houte vat, met twee ftokken die na trommclitokken geleken. Wanneer zy ons binnen zagen treden, zoo ftonden zy op, want zy zaten' met dc beenen 'kruilclings op een Rendierenvel, zy begroette ons, dit gefchiedde met zig te buigen en de beenen agterwaarts té fchuiven i na deze piigtpleging, fpreid-  Negentigste Brief. 87 (breidde zy andere vellen uit, op welk wy gingen nederzitten, wy verzogten haar dat zy met haaren arbeid wilden voortgaan; dit deden zy, vooral de jonge dogter, die haaren room wel ras in een klomp boter had doen veranderen. Ik verftond, onder het gefprek, dat zy aan een jonge Laplander verlooft was die veel Rendieren bezat, en dat zy op dc aanftaande kermis trouwen zou. De man, die op de vifchvangft was, keerde met vifch beladen te rug, op welke hy ons onthaalen wilde; ik bedankte hem, en zeide dat ik alleen van de uitmuntende boter zou proeven die ik met zoo veel bevalligheid had zien bereiden. Dit compliment mishaagde aan de fchoone niet, en ik beken dat dit myn%oogmerk was. De boter geleek naar zagte kaas wanneer zy eerft bereid is, en was beter als zy fcheen, fchoon zy minder aangenaam was en zoo zoet niet fmaakte als die van onze koeijen; maar ik wagtte my wel om zulks te zeggen: in tegendeel, deed ik hen gelooven, dat ik nooit beter boter geproeft had. Ik heb u vergeten te zeggen, dat haar vader by het inkomen , ons op de wyze der Europifche vrouwen begroette , dat is te zeggen met te nygen; ik verftond dat deze -wyze vangroeten , aan de beide Sexe, vry algemeen, onder de Laplanders van dit geweft, in gebruik is. Zoo het goede vrienden zyn, kusfen zy elkanE 4 -de-  88 De Nieuwe Reisiger. deren voor den mond; zóo zy dit niet zyn, zoo raken zy elkanders neuzen aan. Wy namen affcheid van den meefter deihut; en ik merkte op, dat de jonge dogter my met weerzin zag vertrekken. Wy keerde langs dezelve weg, naar de hut van onzen gaftheer weder, die my van andere Rendieren verzorgden, om naar Kola weder te keeren. ik weet niet of ik u gezegt hebbe dat dit een zeer flegte kleine Stad is, die omtrent tien uuren van de Noordzee lege, zy is op den oever van een rivier gebouwd, ten zuiden van haar leggen zeer hooge bergen, en ten ooften zeer groote woeftynen en onmeetftaare bosfchen. Zy heeft maar eene Itraat en houte huizen , die met vifchbeenen bedekt zyn ; men ontvangt het ligt door een opening die in het dak is, volgens de gewoonte van dit land. Ik nam een bark om my naar het fchip te begeven dat zig gereed maakte om naar Waranger, Hooftftad van Deens ■ Lapland, te vertrekken. De omleggende ftreken fchenen my geheel woeft, en de Stad alzoo flegt gebouwd , maar veel grooter en volkryker als Kola, die 'er niet verre van verwydert is. De Koning van Denemarken onderhoud hier een Gouverneur en een bezetting tot veiligheid der inwoonders, en om den vifchvangft te befchermen ; want men heeft hier een meenigte visfehers hutten langs het ftrand; en deze haven word meenigvuldigmaaJ door .  Negentigste Brief, 89 door de Laplanders bezogt die hier handel komen dryven. Wy gaven aan eenige hunner tabak tot een gefchenk, die hen aangenaamer als goud was. Tot dankbaarheid boden zy ons gedroogde vifch aan, die hen tot brood verftrekt, by het Beeren- en Rendieren-vleefch. Zy onthaalde ons mede op verfche vifch, die zonder zout gekookt, en met een fcherp vogt bereid was, 't geen tot fous verftrekte, en het geen hier den gewoonen drank is. Dit is een afkookzel van geneverbeziën, cn een zaad, 't geen naar onze Linzen gelykt, 't geen hier zeer gemeen is. Men bereid 'er mede een brandewyn van, die zoo ras als de onze dronkenfehap verwekt. Van de drie Laplanden, het Zweeds, Rusfies en Deens, fchynt dit laatfte my het woefte en minft volkrykfte te zyn; maar, voor zoo veel ik oordcelen kan uit het gene ik gezien hebbe , of het geen men my 'er van gezegt heeft, verfchillen de zeden alleen door meer of minder plompheid ; want het karakter , de geftalte en de gedaante van dit volk is in dc grond het zelfde. Zy zyn zeer leelyk , klein en gedrongen, fchoon zy mager zyn. Het grootfte gedeelte heeft niet :jneer als vier voeten hoogte: en de reuzen onder hen zyn vier en een half voet. De vrouwen zyn alzoo leelyk als de mannen; en men verzekert dat zy , gelyk de SamoF 5 jeed.  9° De Nieuwe Reisigee. jeedfche vrouwen , geen haair als alleen op het hoofd hebben. Ik ben, enz. In Lapland, den 25 April 1748. Een en Negentigste Brief. Noorwegen. X/T a dat wy eenige dagen op de Yszee gevaX ^ ren hadden , wierden wy onder de poolskring, door een kalmte overvallen, waar door het fcheepsvolk verontruft wierd Eenige geloofden dat de bewoonders van de nabuunge zeekuft, even als de Samojeden waar van ik u gefproken hebbe, het vermogen bezaten om over de winden te gebieden, en 'er koophandel mede te dryven. De Kapitein zond, t zy uit nieuwsgierigheid of toegevendheid , de chaloup naar land, met order om een goede voorraad van wind te koópen; want wy hadden dezelve zeer noodig. Men be^af zig naar het eerfte dorp , en vroeg naar de voornaamfte tovenaar. Deze man zeide dat zyn vermogen zig tot Ysland niet uitftrekte, wanneer hy verftond dat wy daar na toe wilde, maar alleen tot de laatfte kaap van Noorwegen. Onze afgezondene, oordcclende dat zoo wanneer wy deze kaap fpoedig bereiken kon-  Een en Negentigste Buief. gr konden, dit een groot voordeel voor ons zyn zou, hierom noodigde zy den tovenaar om zig mede.naar ons- fchip te begeven. Hy floot de koop met den Kapitein, en beloofde dat wy wel ras een gunftige wind hebben zouden. Hy hegte aan de maft van het fchip, een ftrook wolle ftof, waar in hy drie knoopen leide , en beval ons om de tweede , cn zelfs de derde los te maken, wanneer de eerfte geen gewenfchte uitwerking deed. Men gaf hem tot vergelding een pond tabak en eenige ftukjes geld ; en hy keerde zeer voldaan , met zyn klein vaartuig te rug, waar mede hy gekomen was. Weinig tyd na zyn vertrek, maakte de Kapitein de eerfte knoop los , overeenkomftig zyne onderrigtingen; en eenige meenden te ontdekken dat de wind ons gunftig begon te worden; maar hy deed ons wel ras een andere koers nemen; en de Kapitein ontftrikte de tweede knoop. De wind fcheen hier op zyn eerfte ftreek aan te nemen, en bleef dus tot dat wy op de plaats gekomen waren die den tovenaar had aangewezen. Maar wanneer wy de kaap voorby gezeik waren, zoo wilde men dat de wind begon te verflauwen; de Kapitein maakte hier op de derde knoop los: de wind ftak als toen met zoo veel geweld op, dat wy een hevige ftorm ondergingen ; 't geen door eenige als een regtvaardigé ftraf over onzen helfchen koophandel be- fchouwt  9» De Nisüwe Reisiger. fchouwt wierd. Wy waren niet ver van de kuft van Noorwegen verwydert, wanneer wy op een rots ftieten. Hier op dagten wy alle onmisbaar om te komen ; en een ieder nam tot de gebeden zynen toevlugt. Maar door een ongemeen geluk, voerde de onftuimige zee een golf aan, die het fchip deed ryzen wanneer het op het punt ftond om verbryzelt te worden. Eindelyk bedaarde de ftorm; en vermits hy ons op de hoogte van Drontheim, de oude Hooftftad van Noorwegen, gevoerd had , zoo befloten wy om hier aan te landen. Gy zult myongetwyffelt vragen, Mevrouw, wat ik over dit gewaande bovennatuurlyk vermogen denke, 't geen zig de Noordfche volken over de hooftftoffe aanmatigen ? Gy moet niet twyflèlen, dat het zelve, gelykvormig aan alle andere foorten van toveryën , zyn grondflag op de bedriegery heeft, of op de behendigheid om het gemeen te verblinden Zy die zig hier op toeleggen, beftuderen de veranderingen van het weder, en door een reeks van waarnemingen , ftellen zy zig j„ ftaat om deze veranderingen, verfcheide dagen te voren, te konnen voorzien. Hierom nemen zy in agt, wanneer zy dit foort van koophandel dryven , van den koop niet te fluicen, dan wanneer zy zekere teekenen ge. waar worden, dat de wind ras zal beginnen te waaijen, om welke men hen vraagt. Onze ge-  Een en Negentigste Brief.' 9$ gewaande tovenaar zeide dat zyn vermogen zig niet verder als tot een zekere plaats uitftrekte, om dat zyne waarnemingen wezentlyk niet verder als dezelve gingen ; en zoo hy meer had willen beloven , zoo zou hy gevaar gcloopen hebben om zyn crediet te verliezen , om dat hy geen zekerheden van de winden had die aan gene zyde van de kaap waaijen. Deze kundigheid word alleen door een klein getal lieden bezeten, welke voorgeven dat zy 'er even als een koopwaar over befchikken konnen. Door deze loosheid, voeren zy een zeker foort van gezag over hunne nabuuren, en doen zig een foort van fchatting door de vreemdelingen betalen. Hunne gewaande tovery heeft dus niets dat eenige verwondering baaren kan, in een land 't geen met de duifterheden der onwetentheid bedekt is; en deze buitenfporigbeden verdwynen niet, dan na mate dat de rede en wysbegeerte voortgangen maken. Wy waren verpligt om eenige dagen te Drontheim te blyven, om ons fchip te doen herftellen, 'c geen zeer veel door den ftorm geleden had. Jk 'bediende my van deze omHandigheid , om een land tg leeren kennen waar van de inwoonders, fchoon zy nabuuren van de Laplanders zyn., want zy worden 'er alleen door een keten bergen van afgefcheiden, in 't geheel naar hen in zeden, gedaante , gewoontens of taal niet gelyken. De Noor-  ?4 De Nieuwe Reisiger. Noorwegers hebben blonde haairen , hunne oogen en kleur zyn veel helderder als die van de andere Noordfche volken. Zy zyn, in het algemeen , groot, welgemaakt en van een goede geftalte. Zy zyn fterk, arbeidzaam, kloekmoedig, .en worden als goede krygslieden befchouwt. Eenvoudig voedzel, een geftadigen arbeid, een groote vrolykheid, en een zuivere lugt, verfchaffen hen een behendige gezondheid en een lang leven. Men vind onder dit volk, meer lieden van honderd jaaren, als in eenig ander land. Zy zyn, van hunne jeugd af, gewoon om de koude en het gebrek te wederftaan. Men ziet hen mét bloote voeten over de bevroze aarde gaan , de baard met yskegels bezet, er de borft , die by hen zoo ruig als de baard is, met fneeuw bedekt. Op de hoogfte bergen op welke geen paarden komen konnen, verrigten de Noorwegers den arbeid van deze dieren , die zy in kragten fchynen te evenaaren; en wanneer zy met zweet geheel bedekt zyn , zoo gaan zy in de fneeuw leggen om zig te verkoelen, zy eeten dezelve mede om hunnen dorft te verflaan, en ondergaan deze vermoeijingen met een ongelooflyke vrolykheid en vergenoeging- De boeren der zeekuften vergaderen in troepen, in het midden van den winter, by eikanderen, om op den oever van den oceaan hunnen voorraad van vifch te vangen. Ieder huis-  Een en Negentigste Brief. $g huisgezin brengt voor vyf of zes weken voor. raad van levensmiddelen met zig, zy onthouden zig des daags en een gedeelte van den nagt in zee, en visfehen in opene barken. Zy begeven zig vervolgens in kleine hutten, alwaar zy naauwlyks zoo veel plaats hebben, dat zy zig met hunne natte kleederen nederleggen konnen. Zy ruften het overige van den nagt, en keeren den volgenden morgen , met zoo veel blydfchap tot hunne bezigheden weder, even als of zy naar een vrolyke plaats gingen. De vrouwen zelfs zyn van dezen arbeid niet bevryd, die zy al zingende verrigten, en met dezelfde yver als de mannen. Dc Noorwegers verfchillen niet minder van de Laplanders in verftand en karakter, als in geftalte en gedaante. Zy zyn behendig, doordringend, vernuftig, en zouden voortgangen in de fraaije letteren en konften maken, zoo zy gelegentheid hadden om 'er zig op toe te leggen. De kinderen leeren, met veel gemak, alles wat men hen onderwyft; en om in de wetenfchappen uit te munten, ontbreekt hen alleen aanmoediging en volgzugt. De behendigheid van dit volk, in de tuigwerkelyke konften, zwigt niet voor deszelfs bekwaamheid tot de letterkunde. De boeren maken zelfs hunne kleederen, huisfleraden en gereedfehappen voor den akkerbouw, jagt en vifchvangft; en zy koopen nooit in de fteden eenige van deze waaren. Verfcheide brengen hun  ptf De Nieuwe Reisiger. hun werk tot die volmaaktheid dat men den"* ken zou dat het door de bekwaamfte meefters gemaakt was. De jonge lieden maken zelfs violen, die zoo goed zyn, dat men 'er mede op Concerten fpelen kan. Zy oeffenen hun vernuft vooral, om allerlei fpreuken op het hout met de punt van een mes te graveren. Men bewaard in het kabinet van den Koning van Denemarken, even als zeldzaame ftukken der konft, verfcheide gefnede drinkbekers, en andere ftukken met half verheve beeldwerk, die door een boer gemaakt zyn die geen der regelen van de teekenkonft verftond. Men bewaard in het zelfde kabinet, een borftbceld van den Koning van Denemarken , 'c geen door een Herder gefneden is, die, fchoon hy dezen Vorft maar eenmaal had zien voorby trekken, egter een zoo levendig indruk van zyn aangezigt in zyne gedagten behield , dat hy 'er al de trekken naar het leven van uitdrukte. De beleeftheid is een der onderfcheidbaarfte hoedanigheden van de Noorwegers, en zelfs van die genen die op het land woonen. Men wil dat een Noorweegfche boer een borger van Koppenhagen, in befchaaftheid overtreft; en een Noorweegfche borger is ten minften in dit opzigt, gelyk met een Deenfch Edelman. Hunne grootfte drift is om zig te doen eeren; en zoo zy eikanderen met agting bejegenen, zoo is dit altoos niet het oogmerk, om  Een en Negentigste Brief. 97 Om op diergelyke wys weder gehandelt te worden. Het grootfte gedeelte geeft vóór dat zy van een oud en edel geflagt, en zelfs van het Koninglyk huis afftammen. Deze verwaandheid belet hen dikwyls om hunne kinderen uit te trouwen, uit vrees dat zy beneden hunne waardigheid trouwen zullen ; en gy moet aan* merken, Mevrouw, dat de boeren zelfs van deze belachelykheid niet bevryd zyn. De Noorweegfche adel, die voormaals talryk en vermogende \Vas, is thans tot een klein getal vermindert, om dat het goed van een edelman het voorregt niet geniet 't geen aan deze order verknogt is, dan zoo lang als by 'er op woond. Wat de andere bezittingen betreft, het regt van vrye landgoederen is aan alle de inwoonders gemeen; dit is oorzaak dat alle eigenaars zig zoo hoog als een edelman fchatten. De dapperheid gevoegt by de getrouwheid voor hunnen Vorft, zyn twee deugden waar op de Noorwegers zig beroemen. 'Er zyn geen zwarigheden die zy niet te boven ftygen, nog geen gevaaren die zy niet trotszeeren, wanneer 'er de dienft van hunnen Koning aan verknogt is. Het groot getal wilde dieren dat hunne bosfchen bewoond, verpligt hen om vroegtydig de wapenen te dragen, en zy leeren van hunne kindsheid af, om dezelve te behandelen. Het is waar dat zy 'er zom^ tyds een kwaad gebruik van maken: vermits hier niemand is, tot zelfs de boeren toe, of VUL Deel. G by  $8 De Nieuwe Reisiger. hy ftaat op het punt van eer, zoo vegten zy zomtyds met mesfen, tot dat een van beide op de plaats blyft leggen. Voormaals, wanneer een man met zyn huisgezin op een feeft genoodigt wierd , zoo- nam de vrouw een linne laken met zig, om haaren man mede te bedekken , want het was zeldzaam, dat 'er by deze gelegentheden de een of ander niet gedood wierd. In de landftreken in welke de boeren deze barbaarfche gewoonteafgelegt hebben, zyn de wapenen die zy gebruiken zoo doodelyk niet, maar veel koftbaarder; zy bedienen zig zoomeenigvuldlg van hunne mesfen niet meer, maar in derzelver plaats van de pennen der Procureurs. Wanneer een man geen middelen heeft om te' pleiten, zoo voegen zig zyne nabuuren by eikanderen, en verfchaffen hem geld om zyn proces voort te zetten. Dezen twiftzugtigen geeft, is zoo onaffcheidelyk van dit volk, dat zy hem met zig,. in hunne volkplantingen hebben overgebragt. Gy weet, Mevrouw, dat het uit Noorwegen is, dat de Normandyërs hunnen naam en oorfprong trek- * ken. Men roemt hunne opregtheid en eerlykheid , ik fpreek van die der Noorwegers-;; en men wil dat 'er geen volk liefdadiger en gedienftiger voor de vreemdelingen is: zy verdragen met moeite dat een reiziger betaalt; ongetwyffelt, om dat men zeldzaam in dit land reifty, maar, ondanks deze liefde voor de gaft- vry-  Een en Negentigste Brief. 99 vryheid, en de beleeftheid met welke zy de. zelve vergezellen, zullen zy nooit de plaats van eer, aan de tafel aan den doorlugtigften gaft afftaan. Een boer gelooft zelfs dat zy, in zyn huis, hem alleen toebehoord. De Noorwegers houden alle jaaren omtrent kers* mis, geduurende drie weken, open tafel, en doen het befte dat zy hebben, voordienen. Een ieder word by deze maaltyden toegelaten ; zelfs hebben de vogelen aandeel aan dit feeft. Des daags te voren , hangt men aan een ftaak , voor de deur der fchuur , een koornfchoof, om de mosfchen uit de nabuurfchap te onthaalen. De Noorwegers zyn, in het algemeen, niet ryk. De landbouw, het voeden der beeften , het hout kappen, de bearbeiding der mynen , de fcheepsvaart,'de vifchvangft, en de jagt zyn ten naaften by hun eenigfte bezigheden. Verfcheide leggen zig op den koophandel toe. Alle hebben zy vryheid om te jagen, en mogen allerlei foort van wild dooden. De befte fchutters woonen in de bergen: zy bedienen zig van bogen om de dieren te dooden, wier huid eenig geld waardig gefchat word ; en hunne pylen zyn ftomp , om de vagten niet te befchadigen. Dezelfde gewoonte heeft in alle de Noordfche landen plaats, alwaar de pelteryé'n de voornaamfte rykdommen zyn. Wanneer wy te Drontheim gekomen wa. ren, zoo ftelde men my voor om de zilverG 2 e«  icso De Nieüwe Reisigek. en kopermynen te gaan bezigtigen, die men als een der zeldzaamheden van dit land befchouwt. Ik begaf 'er my den volgenden morgen naar toe; en ik nam myn verblyf by den opzigter. Hy geleide my naar de mond van de kopermyn , op den top van een hoogen berg, op welke men een werktuig opgeregfi had, 't geen naar een kraan geleek. Het diende om in de myn neder te dalen, en om 'er de ftoffen uit op te trekken. Wy plaatften ons, de opzigter en ik, ieder in een groote korf; en men liet ons ter diepte van vyftig roeden nederdalen; ik geloof niet, dat gy u iets verfchrikkelyker verbeelden kond, nog dat iets een naauwkeuriger af beeldzei van de helfche geweften geven kan, als deze onderaardfche verblyfplaats. Holen, waar van de hobbelagtige trappen niet toelaten dat men vier voetftappen doed zonder te ftruikelenj draaikolken van een violet vuur, die zig aan alle zyden verfpreiden; wezens die veel eer na inwoonders der hel, als na menfchelyke fchepzelen gelyken ; alle deze voorwerpen fchynen by een vergadert te zyn, om in de ziel de treurigfte fchrik in te drukken. Deze lieden zyn met zwart leder bekleed, en met kolders bedekt, waar van eenige ftukken van het zelfde foort, op het hooft vaftgehegt zyn , die van onder de oogen tot op de borft afhangen; eenige fcheiden de ertz van de aderen af; andere zoeken nieuwe aderen; en wedeL- an*  Een en Negentigste Brief, ioï anderen geven agt op de waterftroomen, die dikwyls uit de ingewanden der aarde voortkomen , en hen in gevaar brengen om alle te verdrinken. Onze leidslieden ontftaken fakkels die naauwlyks in ftaat waren om deze akelige holen te verligten. Men zag aan alle zyden, en zoo verre het gezigt reiken kon, niets anders als verfchrikkelyke voorwerpen, door behulp van zekere akelige ligten, die geen meer glans van zig gaven, als noodig was om hen te onderfcheiden. Men word door den rook byna verflikt , en de zwaveldampen verhinderen de ademhaling. Voegt hier by het geraas der hamers , en het fchrikverwekkent gezigt van deze zwarte en elendige fmits; en gy zult toeftemmen dat niets meer overeenkomft heeft met het geen men ons van de Hel verhaalt, als deze verfchrikkelyke verblyfplaats. Wy daalden in de aarde langs verfchrikkelyke wegen neder , dan eens langs bevende ladders, dan weder over dunne planken, en altoos in een geftadige vrees. Wy daalden dus tot op den bodem met verfchrikkelyke moeite neder; maar wanneer wy ons weder opwaarts begeven wilden, had de zwaveldamp ons in diervoegen verflikt, dat het niet dan met onbegrypelyke moeite was, dat wy by de eerfte mynput kwamen. De opzigter der mynen, vrcezandc dat ik door een koude beving mogt aangegrepen worG % den,  ïoa De Nieuwe Reisiger. den, die zeer gemeen in deze onderaardfche holen is, luide een klokje, 't geen tót een teeken voor die genen diende die ons weder ophalen moeften; en wy wierden met dezelve Ihelheid naar boven getrokken, als daar men ons mede had laten nederdalen. Ik heb nooit een aangenamer gewaarwording beproeft, als die gene die de heilzaamheid der lugt in my veroorzaakte, wanneer ik uit de mynput in de ope lugt kwam, na dat wy een geruimen tyd niets anders als zwaveldampen ingeademt hadden. Ik hield het middagmaal by den opzigter , die my nog dezelfde dag naar de zilvermyn geleiden. Wy daalden 'er op dezelve wys in; en alles wat ik 'er in opmerkte, fcheen my volkomen gelykvormig aan de eerfte. Deze mynen brengen den Koning van Denemarken aanmerkelyke geldzommen op; en men flaat hier een groote meenigte geld, zoo ras het metaal gezuivert is. De mynwerkers arbeiden des winters niet , in de lente cn herfft, duurd hunnen arbeid maar drie uuren voor en na den middag; maar in den zomer, arbeiden zy negen uuren op een dag; het overige van de tyd brengen zy vermakelyk door: zy beminnen het danfen en de goede cier met veel drift; zy hebben violen, hoboos en andere muzyk inftrumenten. Ik heb gelegentheid gehad om hunne uitfpanningen te zien, waar van de eenvoudigheid my vermaak ver. fchafte, Zy zyn in ftaat om 'er de koften van te  Een en Negentigste Brief. 105 te betaalen; want zy winnen een kroon daags, en de levensbehoeftens zyn in dit land zeer goedkoop. Ik nam affcheid van den opzigter; en ik keerde naar Drontheim met een der Oppermynwerkers weder. De nagt overviel ons, en wy waren genoodzaakt om in bet huis van een boer ftil te houden, die zeer vereerd door ons bezoek fcheen, en alle pogingen aanwende om ons wel te -ontfangen. Hy bood ons eerft bier, tabak en brandewyn aan; en vervolgens deed hy ons, tot het avondmaal, twee faifanten en een haas voordienen, die hy dezelve dag gedood had. Na de maaltyd, vervolgde wy met drinken in het midden van dikke wolken van tabaksrook. De mynwerkcr vlei door dronkenfohap ter neder ; dit gaf de boer het grootfte genoegen, die zig haafte om in dezelfde ftaat te zyn. Dit is de gewoonte van dit land; en het is niet wel mogelyk om het te vermyden, van wat ftaat of aanzien men ook zyn mag, want men heeft hier geen andere denkbeelden van de vermakelykhedender gezelfchappen, men koomt by eikanderen en drinkt zoo lang tot dat men dronken is. Wy bragten den nagt op verfch ftroo door, waar mede men de vloer bedekt had; en fliepen tot den morgenftond. Ik was de eerfte die ontwaakte, en verzogt de zoon van den boer ora onze paarden te zadelen, waar mede wy weder naar Drontheim keerden. G 4 Het  ï©4 De Nieuwe Reisiber. Het is in deze Stad dat de oude Koningen van Noorwegen hun verblyf hielden: zy is groot, vry welgebouwd, en haare haven zeer ruim, maar met blinde klippen vervult. Zy is verfterkt en word door een. goed kafteel nefchermt; men dryft hier een fterken koophandel in koper, waar van de mynen niet meer als zes of zeven uuren van'de Stad zyn. Aan de eene zyde word zy door de zee, en aan de andere door hooge bergen omvangen, die haar beftryken konnen. Het gebied van deze Stad, 't geen het grootfte van het geheele Koningryk is, beflaat meer als honderd en vyftig uuren gaans, van het Zuiden naar het Noorden , en omtrent zes en dertig uuren van het Ooftcn na het Weften. De'geheele uitgeftrektheid van Noorwegen is weinig meer als drie honderd uuren , en het Noordelykfte gedeelte vermindert geftadig in breedte, tot in Lapland. Dit Koningryk wierd Nortmannia, en, deszelfs inwoonders Nortmanni\ door de oude Hiftoricfchryvers genoemt, Zy maakte zig beroemt door de invallen die zy, in de negende eeuw, op de Franfche kus* ten deden, en door de verovering van een der fchoonfte landfehappen van dit ryk, waar aan zy hunnen naam gaven. Hun land wierd eerft in verfcheide kleine Vorftendommen ver, decld, tot dat het door een eenig Vorft onder zyne hcerfchappy gebragt wierd. Noorwegen wierd, zedert dien tyd, altoos door zyne by, zon;»  Een en Negentigste Brief. 105 zondere Koningen beftuurd ; maar omtrent het midden van de veertiende eeuw, is het met Denemarken vereenigt; en deze beide Staaten zyn onder het gebied van een eenig opperhooft gebleven: eenige deelen van dit land zyn door verfchillende traktaten aan Zweden afgeftaan. De Koningen van Denemarken zonden voormaals onder Koningen naar Noorwegen; maar deze waardigheid is zedert eenige jaaren vernietigt. Thans worden alle de zaken van dit Koningryk door vier Oppergeregtshoven beftuurt, een dezer is te Chriftiania, een ander te Bergen, het derde te Aggerhus , en het vierde tc Drontheim geplaatft: men beroept zig van de vonnisfen der drie laatftcn aan dat van Chriftiania; Noorwegen heeft de Proteftantfche godsdienft te gelyk met Denemarken omhelft. Vier Luterfche Bisfchoppen hebben het opzigt over alle de Kerkelyke zaken van dit land, in welk men meer als negen honderd kerken telt, die door een voegzaam getal Predikanten bediend worden. Dit Koningryk werd in twee voorname deelen verdeeld, die door hooge bergen van elkanderen onderfcheiden worden , namentlyk het Noordelyk en Zuidelyk. Het eerfte, 't geen zig boven de Poolkring uitftrekt, is kouder, minder bebouwd, en zoo volkryk niet als het andere: alles wat in de bcvroze lugtftreek legt, is onvrugtbaar, byna woeft, en G 5 met  io6 De Nieuwe Reisiger. met verfcheurende dieren vervult. De Stad Chriftiania , die in het Zuidelyke gedeelte legt, is thans de Hooftftad van het geheele Koningryk. Men noemde haar voormaals Opfok; maar wanneer zy in de zeftiende eeuw af brande , zoo deed Chriftiaan Koning van Denemarken , haar herbouwen, en noemde haar na zynen naam. Zy is vry fchoon, en word door een kafteel befchermt. Behalven het eerfte geregtshof dat hier zyn verblyf heeft, is zy nog een Bisfchops zetel, en heeft een Collegie; in dit regtsgebied legt het kas. teel Aggerhus mede, alwaar de onder Koningen van Noorwegen hun gewoon verblyf hielden ; en de Stad Fredrikshal, 't geen een fterke en gewigtige vefting is, die Karei XII. Koning van Zweden, in perzoon in het midden van den winter kwam belegeren. Een meenigte foldaten ftierven van de koude op de posten , en de andere die byna bevrozen waren, durfde zig niet beklagen, om dat zy hunnen Koning met de uiterfte kloekmoedigheid alle ongemakken zagen verduuren. Dezen Vorft vertoonde zig onbedagtelyk op de verfchanfingen, en wierd door een kogel in het hooft getroffen, waar door hy op ftaande voet dood bleef. De Koning van Denemarken deed op deze plaats, een gedenkzuil van marmer opregten, waar van de opfchriften tot roem van zyne onderdanen ftrekte. Dc  Een en Negentigste Brief. 107 De andere fteden van het Zuidelyke gedeelte van Noorwegen, uitgezondert Bergen, zyn van weinig aanbelang. Deze laatfte Stad, die in een bove en benede ftad verdeeld word, is een van de befte havens van Europa. Zy is groot en een der handelrykfte van het Noorden Voormaals was zy een der voornaamfte Hanfe fteden. De ftcenrotzen die haar omringen , hebben haar den naam van Bergen doen geven. Zy was voormaais van hout gebouwd, maar na de brand, waar door zy byna geheel in het begin van deze eeuw verteert wierd, heeft men 'er de huizen van fteen beginnen te bouwen. Zy was voormaals de zetel van een Aardsbisfchop, wiens paleis, by de verandering van den godsdienft, aan een maatfchappy kooplieden gegeven is. Zy konnen in het zelve woonen , zoo lang als zy ongehuwt blyven ; maar wanneer zy trouwen , moeten zy het verhaten. Deze vreemde inftelling , deed hen den naam van Monniken geven, fchoon zy aan geen regel onderworpen waren; en hunne pakhuizen die van kloofters. De voornaamfte koophandel van deze Stad , beftaat in haring , gezoute vifch, ftokvifch, en timmerhout. Wanneer ik onlangs in de nabuurfchap van Drontheim wandelden, ontmoete my een Edelman, die met twee knegts en verfcheide honden, op de Elanden jagt ging. Hy kende de man die my vergezelde; wanneer hy verftond  ie>8 De Nieuwe Rei si ger. ftond dat ik een vreemdeling was, zoo noodigde hy my om dit vermaak met hem te deelen Ik nam dit voorftel aan, om dat ik tyd had om my nog eenige tyd hier op te houden. Na dat wy een half uur voortgegaan waren, ontmoete wy verfcheide boeren die ons in een bofch geleiden. De voorbereidzelen tot de jagt waren den vorigen dag, door de Leenmannen van den Edelman gemaakt. Naauwlyks waren wy vyftig fchreden voortgegaan, of wy wierden een Eland gewaar; maar dit dier viel ras dood ter neder, vermits het, zoo ais men my onderrigte, door de vallende ziekte aangetaft wierd, hierom word het door de Noorwegers Elk genoemt, 'tgeen een £/mdig.fchepzel betcekend. Het fchynt dat deze dieren dikwyls, in het begin van de jagt, door deze ziekte fterven, zonder eenig vermaak te verfchaffen. Zonder dit toeval, geloof ik dat wy veel moeite zouden gehad hebben om het meefter te worden, want wy bcfteedde meer als twee uuren in Het vervolgen van een ander , 't geen ons waarfchynelyk zou ontkomen hebben , zoo dezelfde kwaal het niet. aangetaft had. Men gelooft in dit land, dat dc hnkerbeenen van deze dieren, een byzonder geneesmiddel tegens de vallende ziektens zyn. Ik overrede den Edelman van de vallchhcid van deze meening , die alleen onder het gemeene volk plaats heeft; en het fcheclde weinig of ik bewees hem dat men zig, i.i  Een en Negentigste Brief. 109 in tegendeel, voor deze kwaal'blootftclt wanneer men het vleefch der Elanden eet. Hy ftelde ons een andere foort van jagt voor, op de wyze van de inwoonders van dit land,' niet om haar zelfs te doen, vermits dit van te veele gevaaren vergezelt is, maar alleen om 'er aanfchouwcrs van te zyn. In dit gedeelte van Noorwegen, heeft men een verbazende meenigte vogelen, die zig in onnaakbaare rotzen verbergen, waar van het grootfte gedeelte aan den oever der zee ftaat. De boeren hebben alle het zelfde regt tot de jagt; en op dat zy dit voordeel op een gelyke wys aenieten zouden, zoo mogen zy niet meer als een gelyk getal honden hebben. Behalven het vleefch van deze vogelen , 't geen hen tot voedzel diend, dry ven zy met de vederen een aanmerkelyken koophandel. Men heeft hier landftreken die 's jaarlyks meer als voor vyftig duizend guldens van deze vederen naar Koppenhagen zenden. Deze jagt gefchied op tweederlei wyzen. Eenige mannen begeven zig met een vaartuig, naar de voet van een rots; een hunner klautert, door behulp van een mik , met welke zyne medgezellen hem onderfteunen, op het eerfte uitftek dat hy bereiken kan; en wanneer hy een plaats gevonden heeft waar op hy vaft ftaan kan7 zoo laat hv een touw afdalen, waar aan een ander zig vafthegt. Vervolgens trekt hy hem tot zis, en dus van uitftek tot uitftek, helpen  jio De Ni ebt we Reisitseh,; pen zy eikanderen, tot dat zy op de plaats gekomen zyn alwaar de vogelen hunne neften maken. Zoo de voet van dien genen uitfchiet die men met het touw optrekt, of zoo hy te zwaar is, zoo doed hy zynen medgezel vallen die hem ophoud, en zy komen beide om. Dit ongeluk, fchoon meenigvuldig zynde, fchrikt hen niet af: hunne liefde voor hun huisgezin doed hen geen ander gevaar bemerken, dan dat genen van hen door armoede te zullen zien vergaan. Wanneer zy op den top van de rots gekomen zyn, zoo vangen zy de jonge vogelen in de neften , en de oude met netten. Wanneer het weder fchoon en het wild overvloedig is, zoo blyven eenige van deze jagers geheele weken op de rotzen, terwyl andere de fpyzen bereiden , en het gevangen wild naar huis brengen. Men heeft rotzen die van de zyde der zee volftrekt onnaakbaar zyn, deze zyn egter de voordeeligfte, om dat de vogelen haar voor alle andere verkiezen. Als dan tragt een ftoutmoedige Noorweger , van de landzyde, op haaren top te komen, van waar hy door behulp van een kabel nederdaalt, 't geen om zyne lendenen vaftgehegt is, en door zyne beenen doorgaat. Zyne makkers laaten deze kabel afzakken; en hy heeft een kleinder touw in de hand, met welk hy een teeken geeft, wanneer hy wil ryzen , dalen of ftilhouden. De kabel doed zomtyds groote fteenen los- gaan  Ben en Negentigste Brief, wf gaan die hy vermyd, met ter regter tyd een fehommelende beweging te maken. Een dik. ke muts befchut hem voor het nadeel dat hy van de kleinder fteenen ontvangen kan, Zommi*e dezer rotzen zyn meer als hondert vademen boven het oppervlak der zee Verheven, en zyn aan alle zyden met verfchrikkelyke fteiltens omringt. Door een wet van dit land, waren die genen voormaals vaft' de eer der begraaffenis verftoken die op deze jagt omkwamen. Dit ongeluk wierd als een ftnet voor het geflagt befchouwt; om dezelve uit te wisfchen , was den naaffce bloedverwanten van den dooden verpligt om het zelfde gevaar te loopen, met de plaats te beklimmen waarvan den anderen afgevallen was. Deze barbaarfche gewoonte is afgefchaft; en die genen die dus omkomen , worden gelyk de andere inwoonders begraven. Het voornaamfte voorwerp van deze jagtj zyn de Pinguins en Eidervogels, deze watervogels , worden om hunne vederen zeer gezoet. Zy maken hunne neften tusfchen de fteenen op de hoogfte en fteilfte rotzen. Het is aldaar, dat deze onverfchrokke en vermetele jagers hen vervolgen, en zy vinden 'er zomtyds honderd, die onverfchillig op elkanders eijeren zitten. De eijeren' der Pinguins, die naar die van onze hoenderen gelyken, hebben minder tyd noodig om uitgebroeid te worden; en ten einde van veertien dagen volgen  na De Nieuwe Re i si ge r. gen de jongen de oude reeds naar zee. Dit volk heeft honden die afgerigt zyn om langs het zeeftrand te kruisfen, zy dryven de vogelen uit hunne holen: deze vogelen zyn hier in een zoo groot getal, dat wanneer zy uit de rotzen opvliegen, zy de zon even als een wolk verduifteren, en het geraas van hunne vleugelen evenaard dat van een ftormwind. De Eidervogel is een middelfoort tusfchen de Gans en de Eendvogel, en bezit eigenfchappen van deze beide vogelen. De vederen van zyn borft, die men Eiderdons noemt, geven de inwoonders groote voordeelen. Dit dons is zoo ligt, zoo warm, zoo zagt, en zoo veerkragtig , dat men niet meer als drie of vier groote handvollen noodig heeft, om een dekbed op te vullen. Het "eenigfte gebruik dat men in Vrankryk van dit foort van bedden maakt, is om de voeten te bedekken ; men gebruikt hen in dit land in plaats van wolle dekenen. In den winter , onthouden zig deze vogelen byna geftadig in de zee; zy komen in de lente in een groot getal naar de kuften, om hunne eijeren, in de kloven der rotzen te leggen. Zy leggen'er vyf of zes, die de grootte van die der ganzen hebben; het wyfje bebroed hen geduurende dertig dagen, middelerwyl onthoud zig het mannetje, aan den voet der rots in het water, alwaar het fchildwagt houd. Wanneer het een jager, of eenig verfcheurend gedierte gewaar word, zoo  Eén ên Negentigste Brief. 113 zoo geeft het een fchreeuw om zyn wyfje te waarfchuwen % zy bedekt hier op aanftonts haare eijeren met mofch of dons, 't geen zy hier toe in gereedheid heeft, en vervoegd zig by het mannetje dat haar afwagt. Weinig dagen na dat de jongen uitgekomen zyn, geleid zy hen naar zee, en verlaat hen niet, zelfs niet in het grootfte gevaar; Zy neemt hen op haar rug, en voerd hen al zwemmende we-, wanneer zy nog niet in ftaat zyn om haar te volgen. Wanneer de moeder haare jongen of eijeren , door haar verzuim, laat omkomen, zoo mishandelt haar het mannetje door flagen, die hy haar met zyne vleugelen geeft, en verlaat haar. De Edelman, die my het fchoüwfpel van deze jagt verfchaft had , hield my twee dagen by zig op zyn kafteel. Dit gebouw was zeer flegt, en' 'er heerfchte nog bevalligheid nog fmaak in; maar het onthaal, dat ik 'er genoot, was zeer gulhartig en overvloedig. Geduurende de tyd, datwy niet bezig waren met eeten, deed ik myn gaftheer duizend vragen, voornamentlyk over de Natuurlyke hiftorie van zyn land. Ik vroeg hem eerft wat hy van het grootfte van alle zeemonfters dagt, 'tgeen, zoo men zegt, voor eenige jaaren, niet verre van de kuft van Noorwegen, ontdekt wierd. „ Gy wik, zeide hy, van de Kraxen of Kra„ken fpreken, 't geen een zeedier is, dat men „ het minfte van alle zeedieren kent, en VUL Deel H » waar  H4 De Nieuwe Reisiger: n waar aan men het grootfte getal namen ge„ geven heeft: men noemt het mede Krab„ ben, HorvenAnketroll, Scetenfel, enz. Ik „ moet u alvorens berigten dat ik het nooit „ gezien hebbe ; en dat ik deszelfs beftaan „ als een zeer twyffelagtige zaak befchouw. „ Maar vermits het uwe nieuwsgierigheid tot „ zig fchynt tc trekken , zoo zie hier wat „ onze visfchers van dezen ongemeenften aller „ visfchen vernaaien. „ Zy zeggen dat, wanneer zy gelooven dat „ zy tot op de diepte van tagtig of honderd vademen in zee zyn, zy zomtyds zeer ver„ wondert zyn dat zy niet meer als een diep„ te van twintig of dertig vademen vinden; „ en het is als dan dat de vifchvangft het over! „ vloedigfte is. Zy begrypen door deze on„ gemeene vermindering der diepte, en door 5, hec verbazend getal visfchen, die zig in hun„ ne netten werpen, dat de Kraken zig onder „ hun vaartuig in zee bevind. Zy werpen „ het dieploot als dan by herhaalinge in zee, „ om waar te nemen of de diepte°altoos de- „ zelve bJytt, ot dat zy vermindert. In dit „ laatfte geval, begrypen zy dat dit dier zig „ naar de oppervlakte opheft, en dat het ge„ vaarlyk is om langer op deze plaats te bly„ ven. Zy ftaken hier op de vifchvangft, en „ vlugten met uit al hun kragt te roeijen, en „ verwyderen zig zoo fchielyk als zy konnen. „ Wanneer zy zig buiten gevaar oordeel en,' „ zoo  Ë'bn en Negentigste Brief. tt§ ij zoo houden zy ftil; en zien, ten einde van " eenige minuten, dit monfter zig op de op,3, pervlakte van het water vertoonen, het be„ flaat een uitgeftrektheid, die het oog nictaf„ meten kan. Hoe groot het ook fchynert „ mag, zoo vertoond het egter zyne geheele „ grootte niet. Men kan alleen zynen rug „ zien, die, zoo men zegt, byna een half ,, uur in uitgeftrektheid beflaat. Men verbeeld zig eerft kleine dryvende eilandjes te ,j zien, waar van de ongelykheden, die naar ,, heuvelen gelyken , een tallooze meenigte „ visfehen bevatten, die overhaalt zwemmer! „ en zig naar zee begeven. Als dan word „ men op de huid van het dier, gefchubda „ punten gewaar, die men voor maften zoü „ aanzien, indien zy zoo blinkende niet waren, en die dikker worden naar maate dat zy „ zig boven het water verheffen. Wee dö „ fchepen die het te naby komen, zy zouden „ wel ras te gronde gaan; het monfter vormt, „ wanneer het te rug wykt en zig naar den „ bodem der zee begeeft, een zoo fnellc ert „ diepe draaikolk, dat het alles met zig fleept, „ wat zig in de uitgeftrektheid van deze maal* „ ftroom bevind, ,, Eenige Natuurkundigen, die alles wat ik ,4 u Verhaalt hebbe, letterlyk gelooven, ftel„ len dat de punten, die zig op den rug vati „ de Kraken verheffen, even als zyn fprie„ ten , armen, of, zoo men wil, als zyne H 2 jj hoor-  n6 De Nieuwe Rëisiger. „ hoornen moeten befchouwt worden , dit? „ hem dienen om zig te bewegen, en om zyn voedzel te zoeken ; wanneer men het ver„ haal van onze Visfchers gelooven mag, zoo heeft de Natuur het van nog een gefchikter „ middel voorzien om zyn leven te behou5, den : zy hebben opgemerkt, zoo zy zeg„ gen , dat de reuk van zyne uitwazeming „ zoo fterk is, dat hy een meenigte vis„ fchen naar zig toelokt , die gefchikt zyn „ om hem. tot voedzel te verftrekken. Ge- lukkig voor hen, dat het monfter, hetgeen „ hen verflind , altoos dezelfde eetluft niet „ bezit : het eet alleen geduurende eenige Maanden van het jaar, en wagt vervolgens „ een geruimen tyd voor dat het nieuw voed„ zei zoekt. Het doed , geduurende deze j, lange onthouding, niets anders als het vocd,, zei uitwerpen, dat het verflonden heeft. „ Deze uitwerpzelen zyn in een zoo grooten 5, overvloed, dat zy het zeewater in een aanj, merkelyke uitgeftrektheid verwen en ver„ dikken. Altoos door het zelfde lokaas be„ drogen wordende, verzamelen de visfchen zig in meenigte, en komen van alle zydcn „ toefchieten, om zig met den drek der Kra- ken te voeden, die hen op zyn beurt ver„ flind, eij hen in een nieuw aas verandert, „ waar mede hy in het vervolg andere vis5, lenen bedriegen kan. „ Hoe  Ekn en Negentigste Brief. 117 „ Hoe fabelachtig het beftaan van een vifch „ ook ichynen raag, die grooter ais de Stad „ Drontheim is, zeide de Noo/dfche Edel„ man tot my, zoo heeft hy egter gelegent„ heid tot dit fpreekwoord gegeven: Hy heeft „ op de Kraken g vij% om een man aan te dui„ den die gelukkig is en in alles flaagt. Maar, „ voegde hy 'er oy, fchoon ik u niets met „ zekerheid» betreffende dit wanfchapen dier, „ berigten kan, zoo zal de Natuuriykc hifto„ rie van Noorwegen u egter andere byzon„ derheden aanbieden, die niet minder we„ tenswaardig zyn. Behalven dc vogelen, „ waar van gy de jagt gezien hebt, is 'er nog „ een andere, die de groote Noordfche Duiker „ genaamtword, en die, zoo men zegt, om „ deze byzondêrheid aanmerkelyk is, Men „ wil dat hy onder zyne vleugelen een foort „ van twee zakken heeft, die zoo grooten „ wyd zyn, dat men 'er een vuift in ft eken „ kan. Hy verbergt in ieder derzelver een „ ei, en broeit 'er zyne jongen met zoo veel gemak, en met minder omflag in uit, als „ de andere vogelen op het land doen. „ Het geen men hier de Arend Visfcher „ noemt, is een vogel die grooter dan de ge, „ meene Arend is. Wanneer hy over het „ oppervlak der zee vliegt om een vifch met „ zyne klauwen te grypen, zoo kan hy de„ zelve niet gemakkelyk weder los maken > „ om hunne lengte en kromte ; en zoo de H 3 „ vifch,  iiS De Nieuwe Reisigeb, „ vifch, die hy gegrepen heeft, hem in grootte „ en kragt overtreft, zoo voerd hy de Arend „ met zig naar den bodem der zee. Op het „ oogenblik dat de Vogel zig vaftgehouden „ voelt', zoo geeft hy een verfchrikkelyke „ fchreeuvv, tragt zig in de lugt op te hou, „ den, en wend, met zyn uitgefpreide vleu„ geien, alle pogingen aan, om de kragten van zynen vyand te wederftaan. Maar dit „ is vrugteloos; hy is genoodzaakt te zwig, „ ten i en hy word wel ras zelfs de prooi van „ die genen, die hy dagt te verflinden. „ Men verhaalde my onlangs een zonder* „ linge hiftorie van een dezer vogelen, die „ gy gelooven kond zoo gy wilt. Deze zag, „ op zekeren dag, naby den oever der zee, „ een groote vifch, op welke hy nederviel. „ Om niet ligteïyk overwonnen te worden, „ fioeg hy een van zyne klauwen in een wor„ tel van een boom, die op den oever groei„ de, met den anderen greep hy de vifch zoo „ vafc , dat het niet mogelyk was om hem „ weder los te krygen. De vifch, die zeer j, fterk was, zig ontflaan willende, verwy„ derde zig van het ftrand, en fcheurde de „ Arend tot aan den hals van een, en maak„ te 'er inderdaad dat gene van , dat men ,, tot die tyd toe alleen op de wapenfchilden „ gezien had, namcntlyk een doorgefneden n Arend,  Een en Negentigste Brief. 119 „ De Noorweegfche kuft is de eenigfte van „ Europa, die door het verfchrikkelyke dier „ bezogt word , 't geen men hier Zafang „ noemt. Men verzekerd dat het meer als vyf honderd voeten lang is; dat zyn lichaam „ ten minlten de dikte van een dubbeld ox„ hoofd heeft; dat het zig altoos op den bo„ dem der zee onthoud, ukgezondert in Jüly „ en Auguftus, in welke Maanden her zyn ,, kuit fchiet; het verheft zig nog maar alleen „ tot aan de oppervlakte van het water, wanneer het ftil weder is. Als dan ziet „ men van dit dier, in dezelfde rigting van „ den kop, eenige kleine gedeeltens van zy„ nen rug, welke zig vertoonen wanneer het " zig kromt, en van verre, zoo veel tonnen fchynen, die ineen zelfdelyn, opeëngrooten afftand van eikanderen, dryven. Het „ voorfte gedeelte van den kop van dit mon„ fter is hoog en breed, den muil platagtig, gelyk die van een paard, en uit zyn wyde \\ neusgaten, komen lange haairen voort, die naar knevels gelyken. Deszelfs oogen zyn " groot, zy hebben een blaauwe kleur, en " blinken even als twee zilvere bollen. Het l geheele dier is donker brüin, en met ligter , vlakken gefpikkelt, die een glans als fchildpad hebben. „ De Zeeflang doed dikwyls geheele cha„ 'loupen met menfehen en al te gronde gaan; ,, men wil zelfs aatzy, door haar gewigt, een H 4 » fclllP  320 De Nieuwe Reisiger. fchip van honderd tonnen zou doen zin. „ ken, wanneer zy 'er zig dwars over wierp. ,, Zomtyds kronkelt zy zig in een ronde cir» kei om een vaartuig , in diervoegen dat ,, men 'er van alle zyden door omringt word. Het befte middel om deze flang te ontwy,, ken, is dat men het vaartuig naar het zigt- baarfte en verhevenfte deel van haar lichaam „ ftuurd ; want de flang duikt dit gedeelte „ aanftonds onder water, en laat de bark een „ vrye doortogt; zoo men in tegendeel naar „ een plaats roeide alwaar haar lichaam zich ,, niet vertoond, zoo zou zy met het op te ,, heffen, de bark omwerpen, Het zou vrugte- lo;>s zyn, wanneer men ondernam om met „ fterk te roeijen haar te ontwyken; want „ deze flang klieft het water met de fnelheid „ van een pyl; en wanneer zy haaren ver,, fchrikkelyken kop opligt, zoo grypt zy s, een menfch uit een bark , zonder zyne „ medgezellen aan te roeren. Om 'er zig*ras „ van te ontflaan, zoo werpt men haar alles t> toe wat men voor de hand vind, al was „ zulks maar alleen een ftuk hout, een fteen, „ of een andere geringe zaak; wanneer zy „ ditaangrypt, zoo duikt zy aanftonts onder „ water, en begeeft zig elders heen. ,, De ondervinding heeft geleert dat het „ Bevervleefch, Duivelsdrek, of andere za. „ ken, die een fterke reuk hebben, dit zee„ monfter zoo onaangenaam zyn, dat, wan, „ neer  Een en Negentigste Brief. 121 neer men een klein ftukje van deze ftoffe " nevens het vaartuig werpt, het aanftonts \, de vlugt neemt, zonder weder te keeren. '„ Zedert dat de visfehers dit geheim ontdekt „ hebben, zoo voeren zy altoos eenige van „ deze ftoffen mede , wanneer zy zig verre in zee begeven. Dit dier is het meefte te " dugten, in de tyd wanneer het zyn wyfje zoekt om te paren; want het vervolgt als „ dan de vaartuigen, die het, ongetwyffek, voor dieren van zyn foort aanziet. Men wil dat eenige lieden vergiftigt zyn gewor, den, door deszelfs drek aan te raken, die „ men op het water, even als een flym, geduurende eenige maanden van het jaar, ziet „ dryven. Zoo een visfeher deze ftoffe na„ by zyn netten ontmoet, cn hy haar on„ voorzigtig met de hand aanraakt, zoozweld „ dit deel aanftonts op , en dit word van een zoo geweldige ontfteking gevolgt, dat „ men zomtyds genoodzaakt is om het af te ,, zetten. „ Maar ik heb u lang genoeg over wan„ fchepzelen onderhouden : de viervoetige „ dieren van Noorwegen zullen u andere za,, 'ken aanbieden. Men heeft hier dezelfde „ foorten , als in het overige van Europa, „ De paarden zyn hier doorgaans klein, maar „ fterk en van een bevallige geftalte. Wan„ neer zy tegens een rots opklimmen , of „ van dezelve afgaan, zoo brengen zy eerft H 5 » VOQr'  122 De Nieuwe Reisiger. voorzigtig een hunner pooten vooruit, ora „ te bezoeken of de fteen, die zy aanraken, „ niet Jos legt; en wanneer zy nederklimmen, „ zoo brengen zy een hunner agterfte pooten „ onder het lichaam, en laaten zig zeer zagt„ jes afgiyden. Men moet zig geheel op hun„ ne voorzigtigheid verlaaten , zonder dit „ loopt de befte Ruiter gevaar om den hals te „ breken. Zy zyn by uitnementheid onver,, fchrokken, wanneer zy tegens de Wolven „ of Beeren itrydeh moeten, 't geen hen dik„ wyls gebeurt; wanneer een paard zyn vy„ and ziet naderen, en het van een merrie „ of veule vergezelt is, zoo plaatft het de „ zwakfte agter zig, en vertoond zig met „ ftoutmoedigheid aan zyn tegenparty , hy „ flaat deze met zyn voorfte pooten, waar „ van het zig even' als van trommelftokken „ bediend; en gewoonlyk behaald het de over„ winning. Maar wanneer het paard zig om„ keert, om de Beer met zyn agteifte°poo„ ten teflaan, zoo is het verloren, want de „ Beer fpringt het op het lyf, hegt zig met „ zyn kiaauwen aan zyn rug vaft, en fchoon „ het paard uit al zyn kragt met zyn overwin„ naar voortrend, zoo verheft het eindelyk „ zyn kragten met zyn bloed, en valt dood ,, neder. „ De Osfcn en Koeijen van Noorwegen „ zyn veel kieinder als die van Denemarken. „ Wanneer de boeren gebrek aan voeder heb.' „ ben  Een en Negentigste Brief. 123 „ ben om deze dieren te voeden, zoo fnyden zy in den zomer de fcheuten van de worte„ len der boomen af, laten dezelve droogen, „ maken 'er fchoven van , die zy voor den „ winter bewaaren. Zy verzamelen mede de „ kabeljauwskoppen, en vifchgraten die de „ Koeijen met fmaak eeten, maar zy geven „ door dit voedzel flegte melk. Zy voeden „ zig mede met de beenderen der dieren van „ hun eige foort, die zy met gretigheid ver„ Hinden, en even als de honden, met de „ tanden afknagen. „ Men vind Beeren door geheel Noorwc„ gen; en men onderfcheid ze in een groot en klein foort. Alle zyn zy woeft, verfcheu„ rend, Herk en behendig. Het is zeer ge„ vaarlyk om hen te ontmoeten, wanneer zy „ jongen hebben, want zy taften de menfehen ., als dan aan; op andere tyden, verdedigen „ zy zig maar alleen, wanneer zy aangetaft „ worden, ten minften wanneer zy geen „ zwangere vrouw ontmoeten. Zy ontdekken „ haaren ftaat, 't zy door den reuk, 't zy „ door een natuurlyk begrip, en wenden alle , pogingen aan om de vrugt uit haar lichaam te Scheuren, die voor hen een zeer aangename fpys is ; men heeft egter opge„ merkt, dat een Beer nooit geen kind zal aantallen ; en men wil mede dat hy nooit geen dood menfeh verfcheuren zal: hy wil '„ zelfs de flagter zyn van het gene hy eet. • —. „ Zom*  124 De Nieuwe Reisiger. „ Zommige lieden hebben zig het leven gesa recl> met hunnen adem in te houden en zi^ V dood te veinzen. Wanneer dit dier gebrek „ heeft, zoo voed het zig met wortelen, „ planten en vooral met angelika, die hier „ zeer gemeen is. Maar liet vleefch is zyn „ aangenaamfte fpyze, en byzonder dat der „ Schapen , Geiten , Koeijen en Paarden. „ Hy taft de dieren met zyn voorfle pooten „ aan, en, bediend zig van zyn muil niet, „ dan wanneer hy zynen prooi overmeeftert „ heeft. Als dan zuigt hy 'er het bloed uit, „ en fleept of draagt het doode lichaam in „ zyn hol. Men heeft Beeren gezien, die „ op hunne agterfte pooten gingen , en in „ de voorfte het lichaam van een groot dier „ droegen. „ Men voed hier kleine Honden op, die „ men op de Beerenjagt afrigt, en zy weten „ deze dieren ras af te matten, door zig met „ de tanden aan hunne teeldeelen te hegtcn. „ De groote Honden taften hen vervolgens „ aan , en verfcheuren hen. De Beeren „ klimmen als dan op een rots, waar tegens „ zy zig met den rug plaatzen , zy vatten „ groote fteenqn op, die zy na hunne vyanden „ werpen; de jager vcrkieft dit oogenblik om „ hen m de borft, in de fchouderen, of in „ de ooren te fchieten. Wanneer zy op een „ van deze drie plaatzen gekwetft worden, „ zoo vallen zy aanftonts neder; maar treft „ men  E^n en Negentigste Brief. men hen elders, zoo worden zy nog ver]\ woeder, en fchieten op den jager toe, die ' altoos een banjonct op zyn vuurroer hebben moet, om zig te konnen verdedigen, " Onze Noorweegfche boeren g?an nooit uit, " zonder met een groot mes gewapent te zyn, 't geen aan hunne zyde hangt: zy nemen ,, dit dwars, en fteken het in de geopende muil van den Beer tot aan zyn keel. Wan' neer zy het dier overwonnen hebben, zoo !! berooven zy het van zyne huid, en hangen de kop in hunne huizen op, even als een ' roemryk zegenteeken van hunne overwm" ning, en een doorflaande bewys van hunnen moed. Men heeft hoefnagters, wier " deuren alle met eenigen van deze koppen „ verfiert zyn. Men haalt verfcheide voorbeelden van , dc voorzigtigheid en befchcidenheid der j", Beeren aan. Men verzekert dat zy, onder „ een kudde Koeijen, die genen uitkiezen, , die een fchel aan den hals hebben; dat zy deze fchellen, die hen mishagen, van het , dier affcheuren en met hunne pooten plat L flaan, uit vrees dat derzelver geluit, een teeken van het gevaar mogt geven. Wanneer een Beer door twee of drie jagers te " gelyk aangetaft word , en de fchoot van den eerften mift, of hem alleen een hgte „ wonde toebrengt, zoo fchiet hy regt op „ hem aan , ontwapent ham, neemt hem in „ zyne  125 De Nieuwe Reisigei. „ zyne voorfte pooten, en draagt hem weg, „ zeer wel wetende dat de andere jagers op „ hem niet fchieten zullen. Wanneer hy „ zig zelfs doodelyk gekwetft Voelt, en ver„ mits hy zeer wel fchynt te weten, dat men hem alleen om zyne huid vervolgt, zoo „ tragt hy zyn overwinnaar hier van te be„ rooven; met dit oogmerk , grypt hy een „ groote fteen, waar mede hy zig in een ,, vyver of poel werpt. „ De Beeren zwemmen zeer wel, zy be„ geven zig dikwyls in de rivieren, en ver„ fchalken de visfchen; en, wanneer zy een „ bark zien voorby vaaren , zoo zwemmen „ zy dezelve na , zomtyds alleen om 'er in „ te ruften. Wanneer zy 'er inkomen, zoo „ houden zy zig vreedzaam' aan een zyde; „ maar de meefters der bark, die naar dier„ gelyke gaften niet begerig zyn , wenden „ alle pogingen aan om hen af te wyzen; en „ zoo zy bylen hebben , loopen de Bee„ ren gevaar om hunne pooten te verliezen, „ wanneer zy ze aan de bark hegten. „ In het begin van Oclober, zoeken de „ Beeren een verblyfplaats, om'er den win„ ter in door te brengen. Dit is gewoonlyk „ in een Natuurlyk hol in een rots, waarin 5, zy een bedding van bladeren en mofch vor,, men. Zy ftoppen de opening van dit hoi ,, met takken van boomen, die wel ras met fneeuw bedekt zyn. Zy zyn zomtyds een j> ge-  Eek en Negentigste Brief, ia? - geheele week in een diepe flaap gedora\y pelt, zonder dat men hen kan doen ont,, waken, zelfs niet met op hen te fchieten, „ of hen te kwetzen. Men wil dat zy zig „ hier een gedeelte van den winter, zonder „ eenig voedzel, onthouden. Vermits zy na„ tuurlyk vet zyn , zoo weerftaan zy den „ honger met des-te meer gemak, en komen „ uit hun hol niet voort, dan wanneer zy „ volftrekt fpyze noodig hebben. „ De Wolven zyn de fchrik van de in„ woonders van Noorwegen , zoo wel om „ hun getal, als om hunne wreedheid en ver„ flindzugt. Zy verfcheuren alle dieren die „ zy bekomen konnen, tot zelfs de honden, „ die zy, in de geftrenge winters, tot voor ,, de huizen weg haaien, zy verfcheuren zelfs „ de paarden, die voor de fleden gefpannen „ zyn. Om hen te verdelgen , graaft men ,, diepe kuilen, en men vind dikwyls, by een „ wolf, die hier ingevallen is, verfcheide an„ dere dieren , die hy geen leed toebrengt. „ Het is zelfs gebeurd, dat boeren, die in deze 5, kuilen gevallen waren, zig onder hen ont„ hielden, zonder dat zy befchadigt wierden. „ Wanneer een wolf in een ftrik gevangen „ is, zoo is hy in diervoegen en zoo lang ver„ fchrikt, dat men hem ketenen en muilban„ den kan, en hem overal brengen waar men „ wil, zonder dat hy het minfte teeken van „ ongenoegen durft geven. Voor eenige tyd ,, viel  Ia3 De Nieuwe Reisigér; „ viel een vrouw, een vos en een wolf 'm „ een zelfde kuil, en zy bleven alle op hun „ plaats, zonder dat zy zig durfden bewegen, „ tot dat men den volgenden morgen de drie m gevangenen by eikanderen vond, men dood„ de eerft de wolf en de vos, hier na trok „ men 'er de vrouw uit, die veel eer dood als levendig was , fchoon zy geen ander ,, nadeel als de fchrik ondergaan had. De re„ gering heeft zeer ernftelyk geboden dat men ,, door de geheele nabuurfchap naauwkeurig „ moet doen weten , op wat plaatzen men ,, diergelyke wolfskuilen graaft. „ Wanneer de Wolven een geweldige hon„ ger hebben, zoo eeten zy zelfs leemaarde; „ maar vermits dit een voedzel is, dat niet „ gemakkelyk verteert kan worden, zoo blyft „ het in de ingewanden van deze dieren tot „ dat zy vleefch eeten, en het door geweldi„ ge pogingen uitdry ven. Men hoord hen als „ dan op een verfchrikkelyke wys huilen, „ door de fmerten die zy gevoelen. Men „ vind op de denneboomen een foort van „ geele mofch , die een vergiftige hoedanig„ heid heeft, en altoos doodelyk voor de „ wolven is. Men doed deze mofch in de ,, doode krengen, die men in de velden laat „ leggen, om deze wreede en verfcheurende „ dieren uit te roeijen. Hun reuk is zoo fyn, „ dat de lugt der doode dieren hen een uur „ verre doed komen. Wanneer zy uit de „ bos-  Een en Negentigste Brief. 129 bosfchen gaan willen, zoo kiezen zy altoos ? de zyde van welke de wind koomt. Zy houden aan de buiten zyde der bosfchen „ ftil, rieken na alle zyden, en ontvangen " dus de uitvloeijingen der lichaamen, 't zy „ levendige of dooden , die de wind naar „ hen toevoerd, en zy beminnen vooral het „ menfchenvleefch, en mogelyk zouden zy, „ zoo zy de fterkfte waren, nooit geen ander „ vleefch eeten. Men heeft de wolven in „ troepen; de heirlegers zien volgen, ineen „ groot getal op bet flagtveld zien komen, ,•, en 'er de doode lichamen die men onacht", zaam begraven had, zien opdelven en ver„ flinden. " Dit waren, Mevrouw, de gefprekken die ik met mynen Noorweegfehen Edelman- gehouden heb; want hier, zoo wel als in het overige van Europa , zyn de Edellieden die op hunne landgoederen woonen, op weinig andere zaken bevat, als alleen op de vifchvangft , de jagt en de paarden. Deze onderhield my nog van zyne weiden , akkers en oogften. Ik verftond dat de landbouw weinig voordeel in dit land verfchafte, en dat zonder den grooten overvloed van vifch en wild die Noorwegen verfchaft, de inwoonders naauwlyks hun beftaan zouden konnen vinden. Te vergeefs bebouwd men onvrugtbaare akkers , en brand geheele bosfchen af, om hen in bouwlanden te veranderen: men zal altoos VUL Deel. I ge"  130 De Nieuwe Reisiger. gebrek in een-land hebben, in't'welk den aart van den grond, en de rotzen, tot den akkerbouw niet bekwaam zyn. Een ander nadeel van Noorwegen is , dat men, in de vrugtbaarfte landfehappen, dikwyls misgewasfen te dugten heeft, die door de meenigvuldige en onvoorziene vorft veroorzaakt worden. Men eet hier alleen zomervrugten; want dêwintervrugten komen zeldzaam tot rypheid. Schoon Noorwegen in dit opzigt, voor andere gewesten van Europa wyken moet, zoo is het egter'hier voor rykelyk fcbadeloos geftelt, door de onuitputtelyke voordeden van deszelfs wyduitgeftrekte bosfchen. Dit land brengt nog een groote meenigte marmer voort, en zyne bergen leveren zeer fchoon. rotskriftal uit. Deze bergen verfchaffen nog een ander voordeel, en dit ;s dat zy tot bolwerken'tegens de invallen der vreemdelingen dienen. De boeren die alle behendig fchieten konnen, plaatzen zig in oorlogslyden, op de fteile rotzen , en met een patriottifchen yver bezielt zynde , brengen zy de vyanden veel nadeel toe. De Natuur heeft mede eenige landfehappen van dit ryk onnaakbaar voor'dc legers gemaakt, die gefchut met zig voeren. Het is om deze reden, dat de Stad Bergen, fchoon aan de zyde der Zee alleen met twee kafteelen verfterkt zynde, niets te vreezen heeft, zoo lang zy alleen door landtroepen aangetaft word.  Een en Negentigste Brief. 131 WOrd Deze Natuurlyke veilingen fchynen nog tot de verfiering van het land mede te werken. Dc befchouwing der rotzen en valeien vormt de aangenaamfte verfcheidenheid van uitzigtcn, en boezemt de bcvalliglle en vcrhevenfce denkbeelden in. Maar de Noorwcers betalen deze voordeden zeer duur, door de ongemakken die de nabyheid en meenigte van deze bergen voortbrengen. Niet alleen laaten zy weinig plaatzen voor de bouwlanden; maar de dorpen zyn nog zoo groot, nog zoo vereenigt, nog zoo gemakkelyk, als in de vlakke landen. De huizen zyn door de valeiën verftrooit, en gewoonlyk een vierde van een uur van eikanderen geplaatft. Andere ftaan zoo hoog, en op den oever van afgronden die zoo fteil zyn , dat men ladders moet hebben om 'er op te klimmen. Een Priefter"of Geneesheer, die een zieke gaat bezoeken, waagt twintig maaien zyn leven, om een ander hulp toe te brengen Op deze plaatzen, is men verpligt om de doode lichamen met koorden neder te laten. Men bediend zig van het zelfde middel, op eenigen afftand van de Stad Bergen, om de valiefen der poftboden öp te halen. Voegt by deze ongemakken, de uitnemende zwarigheid, die de rytuigen en reizigers ondergaan moeten, welke niet zonder fchrik, zelfs over de Ivoninglyke wegen, ryden konnen, want zomtyds vind men door togten op de bergen, 't geen  132 De Nieuwe Reisiger. wegen van planken zyn, die aan yzere ketenen aan de rotzen hangen, zy hebben geen leeningen, en hunne breedte is naauwlyks zoo groot, dat 'er een menfch over gaan kan. Men heeft op de toppen der bergen en aan de" oevers der meeren, plaatzen alwaar de weg zoo fraai is, dat wanneer twee lieden eikanderen te paard des avonds ontmoeten , zonder dat de een den anderen tydig genoeg ontdekt, of dat de een ftil houde, en den anderen een vrye doortogt laat, zoo is het eenigfte hulpmiddel in deze belemmering, dat de eene zig tegens-de berg plaatft,-en zyn paard in het meer doed ftorten, om plaats voor den anderen reiziger te maken. Zomtyds doen hen de paarden, terwyl zy met eikanderen twiften, van boven neder vallen , waar door zy alle vier omkomen. In een van deze doortogten, heeft men een aanmerkelyk gedenkftuk der ou'dheid : dit is een weg die door yzere ftaven word opgehouden, en door een Koning van Noorwegen tusfchen de rotzen gebouwd is, om 'er zyne ruitery te doen overtrekken. De Noorweegfche Paarden, die evenals de Steenbokken het klimmen gewoon zyn, konnen alleen een diergelyke weg betreden. Een ander ongemak is, dat de kloven van deze bergen tot fchuilplaatzen voor de wilde en verfcheurende diccen dienen. Men kan demeenigvuldige verwoeftingen niet begrypen die zy onder de veekudden aanregten. Ik fpreck  Een en Negentigste Brief. 133 fpreek van'het verlies der koeijen, fchapen, en andere nuttige dieren niet, die dikwyls v an dc fteiltens afkorten en dood nedervallen. Zomtyds bevinden zy zig door een misftap, op het uitftek van een rots, waar door zy nog opklimmen nog nederdaalen konnen. In deze gelegentheden, zal een boer zyn leven wagen, om zyn fchaap of geit te redden. Hy laat zig aan een touw nederdaalen, waar aan hy het dier vafthegt, en met hem op doed trekken. Het is vreemt, dat men hier toe maar een man gebruikt; maar men heeft dikwyls gezien dat zy beide in den afgrond nederftorten. Men heeft nog opgemerkt, dat wanneer een menfch een diergelyke val doed,.de lugt met zoo veel kragt tegens zyn lichaam perft, dat hy 'er niet alleen door verflikt word, voor dat hy op de aarde nederkoomt, maar dat zyn buik zelfs barft, en dat 'er de ingewanden uitfpatten. Dit bemerkt men duidëlyk, wanneer een dezer ongelukkigen in een meer of waterpoel valt; alle zyne.leden zyn onbefchadigt, uitgezondert zyn buik, ,die gebarflen is. Voegt by deze toevallen, de nederftorting der rotzen die plotzeling afgefcheurt worden, en in het nedervallen, de boomen ontwortelen, de huizen omver werpen, de akkers vernielen , menfehen en beeften verpletten , en een zoo geweldige beroering in de lugt veroorzaken, dat men haar voor een voórteeken van een*algemeene omkeering der 1 3 we-  134 De Nieuwe Reisiger. wereld houden zou. Wanneer deze verbazende fteenklompen in een meer of poel vallen, zoo-.geeft hunne indompeling in het water, het zelve een zoo geweldige fchok, dat 'er de geheele nabuurfchap door overftroomt word; en men heeft zelfs kerken zien omftorten door deze .verfchrikkelyke en plotzelinge overftroomingen. ' Een der grootfte* onheilen van Noorwegen, is wanneer een verbazende fneeuwklomp van een fteilte nederftort; hy voerd menfehen cn vee met zig, overftelpt de vaartuigen op de meeren, doed de huizen en hutten inftorten; en vernielt en verdelgt zomtyds geheele dorpen. Voor weinig jaaren, wierd een Parochie, door een diergelyke'fneeuwklomp geheel overdekt; en is altoos in dezen ftaat gebleven. Vermits de fneeuw het volgende jaar niet fmolt, zoo wierd zy in den volgenden winter nog aanmerkelyk vermeerdert, en pakte zig vaft in een. Zy is thans door de vorft zöo hard geworden, dat de hoeven der paarden 'er geen indruk op maken kunnen. Deze op een gehoopte fneeuw brengt, geduurende de zomer, beeken voort, die de vlaktens befproeijen , en, behalven dit, het voordeel verfchaffen, van een groot getal kleine molens te doen omgaan, want iedere landhoef heeft de zyne. Onder de Bergen van Noorwegen heeft men 'er eenige, die om de vreemdheid van hunne ge-  Een en Negentigste Biiief. 135 gedaante en uiterlyke vertooninge aanmerkelyk zyn. Een derzelver heeft van verre de gedaante van een groote ftad, die met toorens en oude Gottifche gebouwen verfiert is, en een andere gelykt naar het hooft van een man, dat met een hoed bedekt is. Men merkt 'er een oog in op, 't geen door een wyde opening gevormt word die de berg doorboord, en waar door men de zon zien kan. Dit land ondergaat, gclyk alle de andere geweftcn van Noorwegen , alle de veranderingen van de lugt en het weder, gelyk lange nagten, en een uitftekende koude geduurende de winter, lange dagen en groote hitte in den zomer. In het Noordclykfte gedeelte, ziet men, in de Maand Juny, de zon geftadig om de Pool draaijen , en haaren loopkring langzamerhand vernaauwèn , vervolgens verwydert zy hem by trappen, tot dat zy de gezigteinder verlaat , in diervoegen dat zy in het midden van den winter, geduurende eenige weken geheel verdwynt. Al het ligt dat men als dan op den vollen middag gewaar word, is niet anders als een flaaüw fchynzel, 't geen omtrent een en een half uur duurd, en voornamentlyk door de terugkaatzing der lugtftraalen op de hoogfte bergen veroorzaakt word, waar van de toppen meer verligt fchynen als de andere gedeeltèns. Gy hebt elders gezien, dat behalven dit ligt, dat der Maan en van het Noorderligt, aan deze Noordfche I 4 vol-  136 De Nieuwe Reisiger. volken, zoo veel ligt verfchaft als hen noodig is, om hunnen gewooncn arbeid te verrigten. Eenige lieden in dit land zeggen dat dit laatfte* verfchynzel door de beweging der zoutagtige deeltjes veroorzaakt word, waar mede zy willen dat de onderfte lugtftreek vervult is, en door de falpeteragtige dampen die 'er in omzweven. Dit zyn, zeggen zy, weerligten zonder donder, die even als de gemeene wecrligt, uit ontftoke zwaveldeeltjesbeftaan, maardie met minder gewelt branden. Andere befchouwen het Noorderligt, als een enkelvoudige terugkaatzing van het ligt der zon, die, fchoon zy verre beneden den gezigteinder is, egter wolken ontmoet, die zoo verheven zyn," dat zy door haare ftraalen konnen aangeraakt worden. Men heeft opgemerkt, dat het vooral van den ondergang der zon, tot middernagt is, dat het Noorderligt zig het fterkfte vertoont; en men verzekert dat het niet altoos zonder een zeker geklit of geraas is dat men het ziet, en dat men dikwyls een gekraak gehoord beeft, gclykvormig aan ys dat gebroken word. Ik herinner my dat ik voormaals in een werk van een Natuurkundige gelezen heb, dat men Noorderligt kan hebben, waar van de ftoffe meer als zeventig uuren boven het oppervlak van cle aarde verheven is ; waar uit hy befluk dat het nog door de dampen nog uitwazemingen van den Aardkloot veroorzaakt word, maar door den dampkring der Zon, of het Zodiak-  Een en Negentigste Brief. 137 diakkaal ligt. Dit ligt, is volgens hem, niets anders als een vloeiftof, of een uitgezette en verdunde ftoffe, die de Zonnekloot omringt, en zig in een grooter overvloed, om haare Evennagtlyn bevind. (*) Gy weet, Mevrouw, onder hoe veel gedaantens 'de onwetentheid en het bygeloof der vorige eeuwen ons het Noorderligt afgebeeld hebben. Het gemeene volk dagt 'er gezigten in te zien, wier verfchil evenredig was met de meenigvuldigheid waar mede het zig vertoonde , dat is te zeggen, na dat men landen bewoonden die meer of min van de Polen vér* wydert waren. Het was eerft een voorwerp van verontruftiging voor de inwoonders van het Noorden : zy dagten dat hunne velden door het vuur vervvoeft wierden, en de vyanden voor hunne poorten ftonden; maar wanneer dit verfchynzel zig byna dagelyks begon te vertoonen, zoo befchouwde zy zulks wel ras, als een gewoone en natuurlyke zaak: zy hebben het zelfs mede dikwyls met de morgenfchemeringen verwart. De inwoonders deilanden die tusfchen de Zuidelyke landen van Europa en de Poolslanden leggen, zagen 'er alleen treurige, dreigende of verfchrikkelyke voorwerpen in. Het waren vuurige heirle- gers, (*) Wie een'fraaije verhandeling over het Licht, dekleuren, en de aantrekkragt lezen wil, voorzie zig van de Zamenfpraken van den Heer Algarottie, by de Drukkers dezes uitgegeven. I 5  Ï38 De Nieuwe Reisiger. gers, die eikanderen bloedige veldflagen leverden ; affchuwelyke hoofden, die van hunne lichamen afgefcheiden waren; vuurigcfchilden, brandende wagenen, en mannen te voet en te paard, die met fnelheid op eikanderen aanliepen, en eikanderen met hunne lansfen doorboorden. Zie daar wat onze voorvaderen byna altoos in het Noorderligt ontdekten. Moet men zig nu nog verwonderen over de fchrik die hen dit foort van vcrfchynzelen baarden ? Dezelve fchry ver waar van ik u gefproken hebbe, de Heer de Mairan, verhaalt, dat, onder de regering van Lodewyk XI, zig het Noorderligt te Parys liet zien, waar dooide geheele Stad in vuur fcheen, de foldaten der nagtwagt wierden 'er door verfchrikt; en een hunner verloor zyn verftand. De Koning zelfs fteeg te paard , cn vergaderde alle de borgers van Parys, om de wagt op de bolwerken van deze Stad te houden. De koude verfchild in Noorwegen, volgens de gelegentheid der landfehappen. Zy is zeer groot omtrent de bergen , en vry verdraagzaam aan de zeekuften: de vérnuftigeinwoonders weten zig van beide te bevoordeelen. In der daad zouden de boeren die de bergen be-. woonen, in hunne fleden, zonder de fneeuw., en de langduurige en geftrenge vorft , hun hout, boter, graan, teer, en andere koop'waaren naar de koopfteden niet vervoeren konnen, om met het voordeel van deze waaren,  Een en Negentigste Brief. 139 ren, het noodige tot hun onderhoud te koopen' Vermits, integendeel, de winter zeer gematigt op de kuilen is, zoo is de zee altoos voor de Visfchers open ; waar uit zy hun voornaamfte beftaan trekken. De haringen, kabeljauwen , enz. worden van het midden van January , door de walvisfchen naar het ftrand gedreven , alwaar de inwoonders op hunne aankomft wagten. Deze zagtheid van den winter is mede noodig om de visfchen van het ingewand te ontdoen en te zouten. Zoo zy bevrozen, wanneer zy gevangen wierden, zoo zou het ys het zout beletten om in den vifch in te dringen. Wanneer men hen bewaren moeft, tot dat zy ontdooit waren, zoo zouden zy verderven. De koude is zoo geweldig in de bergen van Noorwegen, dat de Staat, op de groote wegen ", gebouwen onderhoud, waar in men kachels ftookt, om dat de reizigers zig zouden konnen verwarmen. Zonder deze voorzorg, zouden de wegen onbruikbaar zyn. Een lichaam Zweedfche troepen, van .omtrent agt of negen duizend mannen, heeft in het jaar 1716. hier een treurig en verfchrikkent voorbeeld van gegeven. Men vond hen, eenige , zaten, andere lagen.uitgeftrekt, en zommige hadden de houding van lieden die bidden, maar alle waren zy door de koude omgekomen. De Noorwegers, en in het algemeen, alle de inwoonders der bevroze lugtftreek, hebben  140 De Nieuwe R e i s i g e r. ben meer behoedmiddelen, tegens de koude, als andere volken. Zy bezitten een groot getal wyduitgeftrekte bosfchen, die 'hout°in meenigte uitleveren, 't zy om zig te verwarmen, of om huizen te bouwen. De wol der' fchapen, het bont en de vellen der wilde dieren , verfchaffen hen zeer warme pekeryen om hunne kleederen te voederen, en tot uitmuntende bedde-dekens. Een tallooze'meenigte vogelen geven hen dons en vederen. Men gaat hier van de geweldigfte koude tot een onmatige hitte over. Vermits dc zon, in het midden van den zomer, geftadig boven den gezigteinder blyft, zoo hebben de bergen en de dampkring geen tyd om zig te verkoelen, en behouden een gedeelte van de hitte van den vorigen dag , tot dat dit hemelHgt weder begint te ryzen. • Wanneer de zomer langer duurde, zoo zou de grond druiven en andere vrugten tot dezelve volmaakte rypheid brengen , als in andere landen. Verfcheide planten, en in het byzonder de garft, groeijen en komen in zes weken tot volmaakte rypheid. De Natuur verhaak haare werkingen , wanneer zy maar weinig tyd om te arbeiden heeft. Ik zal u , Mevrouw , over de wetten of Godsdienft van Noorwegen niet onderhouden ; men heeft hier dezelve als in Denemarken , vermits deze beide Staten aan een Opperhooft onderworpen zyn. Men heeft hier on-  Een en Negentigste Brief. 141 onder de ftrafwetten , een wier byzonderheid waardig is om aangebaalt te worden. In vorige tyden, maakten de Noorwegers van een beruchte waterval gebruik, om de muitelingen , verraders en opperhoofden der oproeren tc ftraffen. Men volgt dezelve gewoonte nog; men werpt hen'er levendig in, om dat zy tegens de punten der rotzen zouden verbryzelt- worden, en in een beroering omkomen', die gelykvormig aan die genen is, welke zy hebben willen verwekken. , Ik ben, enz. Drontheim, den 30!% 1748- 'Twee en Negentigste Briet. Yslattö. Een Ooftewind voerde ons gelukkig uit de haven van Drontheim, en bragt ons binnen weinig dagen op de kuften van Ysland. Een Deenfche Predikant, die met ons naar dit eiland voer om 'er het predikampt te aanvaarden , verhaalde my op wat wys het zelve door de Noorwegers ontdekt is, en hoe het vervolgens onder 'de magt van den Koning van Denemarken kwam. Myne geringe ervarentheid in de Hiftorie van dit gedeelte van het Noorden, duldde niet dat ik hem tegenfprak, fchoon ik in het algemeen weet, dat men  i-4S De Nieuwe Reisiger. men zeer onzeker is over het jaar in welk dit eiland bevolkt is, en dat de jaarboeken van Ysland, in dit opzigt, zeer onnaauwkeurig zyn. Hoe het ook zyn mag , zoo zal ik u egter, Mevrouw, het verhaal van dezen Proteftantfchcn geeftelyken mededeelen. ,, Een Vorft, Herald genaamt, ondernam, „ na dat hy alle de kleine dwingelanden ten „ ondergebragt had die Noorwegen door „ hunne tyranny verwoefte, om in dit land „ alleen te heerfchen, hy vorderde, van de „ Edellieden, fchattingen, waar aan verfchei„ de weigerde om zig te onderwerpen , zy „ wilde zig liever vry willig uit hun vaderland ,, verbannen , dan zig aan dezen nieuwen ,, Vorft onderwerpen. Twee hunner , In„ gulf en Hyorlef, waren de eerfte die dit ,, ontwerp van Emigratie ter uitvoer bragten. ,, De haat van Ingulf tegens Herald, was dö 3, beweegreden die hem verpligte om uit'het ,, land te wyken. Hy had een manflag be„ gaan, en vreesde de wraak der bloedver3, wanten van den dooden. Hy wierd , in „ zyne vlugt , door een groot gedeelte der ,, misnoegden vergezelt; hy fcheepte zig met ,, hen in, en landde omtrent het einde van de 3, negende eeuw op Ysland aan. Op het ,, oogenblik dat zy dit eiland ontdekten, deed ,, Ingulf een plank in zee werpen; overreed 3, zynde, volgens een oude bygeloovigheid, „ dat daar zy ftil hield, de Goden wilden dat „ men  Twee en Negentigste Brief. 143 men landde. Maar de baren, voerde deze " plank -uit hunne oogen; en na dat zy ver,, fcheide dagen vrugtelooze nafporingen ge„ daan hadden , zoo waren zy genoodzaakt „ om aan een landengte te ankeren, die thans „ nog de naam van Ingulf draagt. Hyorlef „ nam zyn verblyf, eenige uuren. verder; en „ deze beide Opperhoofden vonden alomme, „ niets anders dan een onbebouwd en woeft „ land , 't geen met bosfchen bedekt was. „ Egter kan men niet twyffelen dat de Eu„ ropëanen, en zelfs Chriftenen, voor hem „ op dit eiland g'eweeft waren ; want men „ 'vond op het ftrand, op zekere afftanden „ van eikanderen, kruisfen en andere houte „ gcdenkteekenen, die in de fmaak der En„ gelfchen gemaakt waren. „ Eenige jaaren na het vertrek van Ingulf, „ volgde eenige Noorweegfche huisgezinnen, „ die van zyn lot onderrigt waren, het voor„ beeld van dezen Edelman. Herald wilde „ te vergeefs zig hier tegens verzetten , of „ de nieuwe volkplanting overmeefteren; hy " wierd met verlies te rug gedreven; zyne „ opvolgers waren niet gelukkiger; en het „ was niet dan vier honderd jaaren hier na, , dat de Noorwegers Ysland overheerden, " 't geen te gelyk met Noorwegen, aan de ,' heerfchappy der' Koningen van Denemar„ ken overging. Het ys, waar mede de ber„ gen cn kuiten bedekt zyn , heeft het de „ naam  144 Db Niedwe Reisiger. ,, naam van Ysland doen geven. Deszelfs „ uitgeftrektheid is omtrent twee- honderd „ uuren, van het Ooften naar het Weften, „ en honderd van hét Zuiden naar het Noor,, den : het is , na Engeland , het grootfte „ Eiland van Europa. Eenige gelooven dat dit het Thule der Ouden is, waar van Vir„ gilius in zyne landgedigten fpreekt. „ Dit Eiland is, van het eene tot het an„ dere uiteinde, met hooge rotzen en bergen „ bezet, tusfchen welke men wyduitgeftrekte ,, en vrugtbaare valeiën vind. Zomtyds ont„ moet men, met verwondering, op de krui„ nen van deze bergen, vlaktens die een uit■,, geftrektheid van drie of vier uuren hebben, „ zy bevatten uitmuntende weilanden , en „ zelfs meeren en vifchrykc vyvers. Het „ geheele eiland is in agtien diftrikten of bail„ luwagien verdeelt, die zoo veel kleineland„ fchappen langs de kuften vormen; het mid„ delfte gedeelte werd byna niet bewoont. ,, De Yslanders verkiezen de zeekuften, bo„ ven het inwendige gedeelte van het land, „ om 'er hun verblyf te nemen; om dat het „ omtrent de zeehavens is, dat de maatfchap„ py der kooplieden haare komptoiren heeft; „ en om dat het ftrand een meenigte visfehen „ verfchaft, zoo word 'er veel volk tot de ,, vifchvangft verciicht, en om dat zy door „ dit beroep een beter beftaan, dan door den' ,5 landbouw hebben konnen. Maar thans, „ ver-  Twee ên Negentigste Brief. 145 • vervólgde de Deenfche Predikant, kan men „ zig alles van de vaderlyke voorzorgen van „ onzen doorlugtigen Koning beloven; zyn weldadig oog is reeds op alle de deelen van dit eiland geflagen, en zal 'er een agtens,, waardig beroep op doen bloeijen, 't geen , te ffelyk de moeder van alle andere, en de '„ grondflag der bevolking is. In het Noordelyk gedeelte ziet men de „ Zon byna geftadig, van half Juny tot het einde van July; en in de Maanden Decem', ber en January, ziet men haar alleen ge\, duurende een geringen tyd. Maar het Noorderligt en.de helderheid der Maan, vergoeden het gemis van dit hemelligt. " Wy ontfcheepten omtrent den middag, op Ysland , in de haven van Orebaque , naby Skalholt, een der voornaamfte fteden van dit eiland. Ik moet u voorafberigten, Mevrouw, dat men.hier, in het algemeen, de naam van Steden, aan zekere plaatzen geeft die aan de Deenfche Maatfchappy toebehooren , en alwaar men met de inwoonders handel dryft. Deze fteden beftaan doorgaans , uit vyf of zes koophuizen, behalven de pakhuizen, de winkels en de keukens. Het geen men eigentlyk een Dorp noemt, is by de Yslanders onbekend. Iedere landhoef is afzonderlyk gebouwt, en met weiden omringt. Öp dezelve woonen zoo veel huurders, als den eigenaar zig verfchaffen kan, met hen weiden te verhuuren. VUL Deel. K Wan-  146" De Nieuwe Reisiger. Wanneer ik verftaan had dat ons fchip drie weken te Skalholt vertoeven zou, zoo huurde ik twee leidslieden, om my naar de inwendige deelen van dit eiland te vergezellen. Myne eerfte nieuwsgierigheid ftrekte zig daar toe, om den berg Hekla te leeren kennen, die men voor een der berugtfte. brandende bergen van de geheele wereld gehouden heeft, fchoon hy thans, onder de brandende bergen van Ysland , een der geringfte is. Zedert eenige jaaren hebben 'er zig nieuwe gevormt, die grooter fchade veroorzaakt hebben. Het is waar dat de uitbarftingen van den Hekla zeer geweldig geweeft zyn; maar hy is zedert meer dan zeftig jaaren in ruft geweeft: men ziet nog vuur, nog uitwazemingen, nog rook Uit zynen kruin voortkomen; alleen geeft hy eenige fonteinen van kokent water uit, gelyk men mede op veel andere plaatzen van dit eiland vind. De ondervinding heeft geleert, dat wanneer dit water een dikke rook van zig geeft, men regen te wagten heeft; maar wanneer'er alleen eén zwakke damp uit opftygt, zoo is dit een voorteeken van droog weden Onder deze bronnen zyn eenige alleen middelmatig warm; andere koken met zoo veel geweld, dat zy zig in de lugt opheffen, en een vry hooge fprong vormen. Maar om tot den berg weder te keeren, fchoon hy eenig nadeel door zyn laatfte ontbranding veroorzaakt heeft, zoo is 'er egter een grooter nut door  T#EE EN r^EGENTiGSTE ËRIEF. t4f door ontftaan, want de asfchen door de wind in de moerasfen gedreven zynde, heeft haar tvitgedroogt, en tot weilanden bekwaam gemaakt. Andere velden zyn 'er door gemeft, om düs te fpreken, en veel vrugtbaarder geworden. Men heeft, om dezen berg, landhoeven gebouwd, die thans geen overlaft vart dezen nabuur lyden , die voormaals zoo gevaarlyk was. Na dat ik hem byna tot aan zyn top bezigtigt had, zoo vond ik niet anders als fteenen , asfchen , zand , en , van tyd tot tyd, holligheden die met kokent water vervult waren. Zyn kruin is met fneeuw en ys bedekt; en niemand heeft tot nog toe op denzelve konnen komen. Men heeft hier een andere brandende berg, Kraflc genaamt, waar van de uitbarfting, die voor omtrent twintig jaaren gefchiede, eenysfelyke verwoefting veroorzaakte. „ Men ge5, voelde eerft, zeide my een man die 'er getuige van geweeft was, een geweldige aardbeving, waar na de berg met een ysfelyk „ geraas, rook, vuur, asfche en fteenen begon uit te werpen. Vermits het ftil weder was, zoo viel alles wat de vuurkolk uitbraakten, >, op den berg weder neder ; en de omleg„* gende velden wierden 'er geenzints door befchadigt. Twee jaaren hier na, ontftak ,, het vuur eenige zwavelrotzen, die 'er niet „ Verre van verwydert zyn. Zy brandden ,, geduurende eenigen tyd, tot dat de gefmolK 2 te  143 De Nieuwe Reisiger* „ te ftoffe beeken van vuur begonnen te voi'. men, waar op de inwoonders de vlugt na* „ men. Deze brandende rivieren ontlaften „ zig, na dat zy het veld verwoefl hadden3 in een meer, dit gefcbiedde met een ver„ fchrikkelyk geraas, koking en damp. Deze „ uitbarftingen veroorzaken zomtyds aanmer„ kelyke overftroomingen, door de plotze„ lyke fmelting van de fneeuw en het ys, die £ de brandende monden van deze vuurpóe„ len omringen. De grond , die door dit •„ water overftroomt word, ontbloot zig van „ de aardkorft, en 'er blyft alleen een bed „ van zand over. De ongelooflyke meenigte „ ys, fteenen en aarde, die deze ftortvloo„ den met zig voeren, vervullen de zee tot op den afftand van een vierde van een uur, „ en laten 'er een kleine berg in agter, die „ door den tyd verdwynt. " Onder de verfchillende zeldzaamheden van Ysland, moet ik de drie warme bronnen niet • vergeten, die omtrent dertig roeden van elkande'ren verwydert zyn , in een ieder derzelve kookt en verheft het water zig beurtelings in een ftraal. Wanneer de eerfte haar water uitgeworpen heeft, zoo werpt de middelfte het op haar beurt uit, en vervolgens de laatfte. De eerfte begint hier op weder op nieuw; hier na de tweede, en dus voorts, altoos in dezelfde order, en met dezelfde regelmatigheid. Deze drie fontsinen zyn in een ge-  Twee en Negentigste Brief. 149 gelyke en onbelemmerde landftreek geplaatft. Twee derzelve, uit welke het water uit de barften voortkoomt, werpen een ftraal uit die zig twee voeten boven de grond verheft. De andere, in tegendeel, die een werk der konft fchynt, is in een rots uitgehouwen, zy gelykt naar een brouwers kuip, en dryft haar water meer dan agt voeten in de hoogte op. De opwellingen van deze drie bronnen gefchieden ten minften driemalen in een vierde van een uur. Maar zie hier een nog zonderlinger zaak: wanneer men dit water in een vies doed, zonder haar te ftoppen, zoo zal men het 'er twee of driemaal uit zien borlen , even als champagne wyn, op het zelfde oogenblik dat de fontein haare op welging ondergaat. Dit fpel houd aan tot dat het water in de vies zyne warmte verloren heeft. Na de tweede of der. de opbruizing, begint het water koud te worden, en neemt een gerufte ftaat aan. Wanneer men de vies toeftopt, even na dat men ze met water gevult heeft, zoo barft zy in ftukken, op het oogenblik, wanneer de fontein begint optewellen. Wanneer men in deze bron, hout, of zelfs nog ligter ftoffen werpt, zoo zinkt het naar de grond, even of het loot of fteen was; maar zoo ras zy begint optewellen, zoo werpt zy het eenige fchreden van haare opening op' den rand neder, zelfs fteenun die een man naauwlyks opligten kan. K 3 Deze  15© De Nieuwe Reisiger. Deze fteenen veroorzaken eerft een groot ge, raas in de bron; maar wel ras zwigtcn zy voor het geweld der opbruizing, en worden vry ver weggeworpen. Dit water is goed om te drinken wanneer het koud is; men heeft zelfs opgemerkt , dat de koeijen, die 'er mede gedrenkt worden, meer melk dan de andere geven ; en dat de velden die het befproeit, de befte weilanden zyn. Die genen die naby deze kokende fonteinen woonen , koken 'er hunne fpyzen in. Zy hangen een ketel met vleefch in den mond der wel, en het vleefch is in een korte tyd volkomen gaar. De reizigers gebruiken het tot theewater; en andere baden 'er -zig in , wanneer zy koud water bekomen konnen, om de hitte van dat der fontein te matigen, Ik heh een bad van dit foort gezien, 't geen een werk der Natuur was, het geleek naar een groote* kuip, en beftond uit een eenige fteen. Verfcheide kanalen , waar van eenige heet, en andere koud water verfchaffen, vloeijen in dit bad, en fchynen tot gemak van die genen gevormt te zyn, die zig baden willen; om dat men ze zeer ligtelyk afleiden kan. In den bodem van dezen waterbak is een opening, waar' door men hem reinigen, en het water ververfchen kan. Niet ver van deze wel, ontmoettede wy een gezelfchap van tien of twaalf perzonen, die zig naar de nabuurigc Stad begaven, om by een  Twee en Negentigste Brief. 151 een bruiloft tegenswoordig te zyn. Wy vergezelde hen tot in de kerk ; en na dat den godsdienft begonnen was, maar voor dat den Predikant op den predikftoel klom, zegende hy het hüwelyk voor het altaar in. Dit is alles wat men verrigt, voor zoo veel de kerk betreft, en de plegtigheid van het huwclyk is hier mede voltrokken. De bruid had een kroon van verguld zilver op het hooft, die zig tot op het voorhooft uitbreide. Twee ketenen van het zelfde metaal, kruifte zig op de borft en op den rug, en vormde feftonnen op haar kamizool. Zy had een diergelyke keten om den hals , waar aan een reukdoosje vaftgehegt was, 't geen op dc borft afhing. Men zeide my dat dit de gewoone bruidfieraden zyn. Wanneer den godsdienft gecindigt was, zoo geleide men de jong getrouwde naar huis; en men was zoo beleeft, dat men my ter bruiloft noodigden. Men onthaalde ons eerft op eenige glazen brandewyn; en het overige van den dag wierd met eeten, drinken en zig te vermaken doorgebragt, ■ gelyk men elders mede gewoon is. Men diende ons eerft vifch voor, die met een meenigte boter toebereid was; maar zout of fpeceryën worden hier byna niet gebruikt. Vervolgens diende men verfcheide fchotelen met gekookt en gebrade vleefch voor; men is hier gewoon om het vleefch te koken voor dat men het braad. De Yslanders * K 4 men-  Ï5* De Nieuwe Reisiger. mengen havergort onder byna alle hunne fpyzen; en het fchynt dat dit hun gewoon voedzel is. Zy koken mede pappen , van melk en meel, en alle deze geregten worden in yzere of kopere ketels gekookt, die zy van de Denen koopen. Men maakt hier meenigvuldig gebruik van koeijemelk, en deze eilanders bereiden 'er een drank van die zy Syre noemen, en op de volgende wys bereid word. Zy maken eerft boter van zoeten room; vervolgens mengen zy de melk die overig blyft, met die gene waar van den room gefchept is. Men laat dit met eikanderen warm worden; en men doed 'er lub in, om de melk te doen ff remmen; men giet haar door lynwaad, en de wei is de Syre waar van ik fpreek. Dit is een zuur vogt, 't geen een geheel jaar goed blyft, en waar van men een grooten voorraad vervaardigt. Hoe ouder het word, hoe meer rimhèid en klaarheid dit verkrygc. Men giet nieuwe melk in de oude; en wanneer men vreeft geen genoegzame voorraad te zullen hebben om aan de reizigers te verkoopen , zoo vervalfcht men het met zuring en water om de hoeveelheid te vermeerderen. Men legt hier het vleefch in de Syre, even als in azyn. Vermits de landbouw op Ysland zeer veronagtzaamt word, zoo begrypt gy Jigtelyk dat het brood hier zeer fchaars zyn moet. Het is waar dat men een meepigte meel uit de na- buu-  Twee en Negentigste Brief. 153 buurige ryken aanvoerd: maar dit word alleen door de vermogende lieden gekogt; het is veel wanneer de andere het voor groote fecftdagen of bruiloftsmaaltyden bekomen konnen. Boter , melk , moeskruiden en gedroogde vifch, zyn de gewoone voedzels van het gemeene volk. Vermits de Yslanders aan een gematigde levenswys gewoon zyn, zoo zyn 'zy van een fterk en gezond geftel. Zy voeden hunne kinderen met vry veel voorzorgen op ; de moeders zuigen hen zelfs , men heeft hier twee foorten van wiegen; die van het eene . hebben voeten , en dc andere worden aan koorden opgehangen; nooit laat men de kinderen op de aarde leggen. Men geeft hen koemelk tot hunnen gewoonen drank. Wanneer zy twee of drie maanden oud zyn, zoo kleed men hen in een kamizool cn broek; maar men laat hen nog kruipen nog rollen. Men draagt hen met veel omzigtigheid op de armen; en men kan zeggen dat hunne opvoeding zoo min veronagtzaamt word, als in de andere landen van Europa. Wanneer zy groot geworden zyn, zoo zyn zy, in het algemeen, vry wel gemaakt, fchoon zy een middelmatige geftalte hebben. De vrouwen zyn middelmatig bevallig; en fchoon haare gefteltheid zoo fterk niet is als die der mannen, zoo genieten zy egter een altoosduurende gezond, beid, die zeldzaam verftoort word, als alleen K 5 door  154 De Nieuwe Reisicer. door de noodlottige toevallen, die by gebrek van vroedvrouwen, gewoonlyk op het kraambed volgen. De moeijelykheid om de kinderen van de ver afgelege landhoeven by een te verzamelen, duld niet dat men hen naar openbaare Scholen zend ; maar zy worden door hunne vaders en moeders onderwezen , of deze verkiezen een bekwame bediende, die hen lezen en fchryven leerd; de Predikanten komen hen zomtyds bezoeken-, of doen hen in hunne kerk by een vergaderen, om te onderzoeken wat zy geleerd hebben. Men onderwyft hen mede in de Catechismus, 't zy in de kerk of in het huis van hunne ouderen; en men laat hen tot het avondmaal niet toe, voor dat zy volkomen in den godsdienft onderwezen zyn. Wanneer zy den ouderdom van agtien jaaren bereikt hebben, zoo beginnen zy een hard en geftreng leven te leiden. Zy maken tot in den ouderdom van vyftig jaaren, een ruuw gebruik van hunne kragten; maar wanneer zy deze bereikt hebhen, zoo beginnen zy te verzwakken , en worden gewoonlyk van ziektens aangetaft, die hén in het graft brengen, na dat zy eenige jaaren gekwynt hebben. Men kan niet twyffelen, dat zy van den verfchrik? kelyken arbeid voortkomen, die zy verrigten wanneer zy in zee zyn, en de onvoorzigtigheid waar mede zy zig gedragen. Zy blyven geheele nagten in hunne natte klcederen; dit ver*  Twee en Negentigste Brief. 155 veroorzaakt hen borftkwalen , waar door zy mager en ongedaan zyn. De kleederen van dit volk beftaan uit ftoffen die men op dit Eiland vervaardigt; de ry* kc bekomen dezelve uit Denemarken.'' Hunne kleeding gelykt vry wel naar die der matrozen ; in den zomer dragen zy een kamizool en broek van lynwaat; en in den winter is het een en ander van laken. Ieder man heeft, behalven dit, een zeer lange rok, die na een Surtoet gelykt, waar van hy zig bediend wanneer hy op reis is, of na de 4erk gaat. De vrouwen hebben kamizolen, rokken en voorfchooten van dezelfde ftoffe als de kleeding der mannen. Zy dragen mede een foort van Surtouts, die naar de kafakken gelyken, die de Jefuïten des winters over hunne kleederen aantrekken, of gelyk men 'er in de oude fchilderyën, of de portalen der oude kerken ziet. De mouwen hangen ter zyde niet af, gelyk die der Jefuïten, fchoón zy zoo naauw zyn, men fteekt 'er de armen door, en zy bedekken byna de handen. Deze rok is zoo lang niet als de onderfte. Hy is zwart en met een boordzei bezet, 't geen de vrouwen zelfs maken , en na kant gelykt: de ryke hegten 'eind-aden van goud of zilver aan. De randen van het voorfchoot zyn met linten van verfchillende kleuren verfiert. De kamizolen zyn mede zwart, fluiten naauwkeurig om het lichaam, en dc mouwen zyn naauw en reiken tot  156 De Nieuwe Reisicer. tot aan de handen, zy zyn mede met linten verfiert; en aan het einde van iedere mouw, zyn vier of vyf knoopen van koper of zilver geplaatft. De bovenfte rok he«ft een kraag, die de breedte van drie vingeren heeft, en een weinig uitfteekt, deze is van zwart fatyn of fluweel, en met een fmalle goude of zilvere koort geboort. Haar, hultzel beftaat uit een groote witte neusdoek, van grof lynwaat, die door een andere die fynder is, bedekt word, het heeft de hoogte van drie voeten, en eindigt by wyze van een fuikerbrood. Over deze neusdoeken plaatzen zy een zyde, die het geheele voorhooft bedekt. Zy maken zelfs haare fchoenen, en die der mannen, van osfenleder , of fchapenvellen, waar van men het haair of de wolle afgedaan heeft. De voeten fluiten naauwkeurig in deze fchoenen , maar hebben geen hakken. Men maakt hen door middel van verfcheide dunne riempjes vaft, waar van twee aan het agterfte gedeelte van den fchoen vaftgehegt zyn , en op de wreef van de vöet zamengebonden worden. De gewoone huizen der Yslanders beftaan uit vyf of zes vertrekken. Men treed eerft in een lange en fmalle gallery, in welkers dak men op zekere afftanden ronde openingen gevormt heeft, om doorgang aan het ligt te geven. Zy zyn met glaze ruiten, of een foort van parkament gefloten, 't geen ftrak gefpan- ■ nen en zeer. doorfebynende is , men maakt het  Twee en Negentigste Brief. 157 het van het vlies dat de maag der osfen omvat. Men treed uit deze gallery in de verfchillende vertrekken; een derzelve is de zaal om te arbeiden : de vrouwen vervaardigen in deze de ftoffen tot de kleederen, en het leder tot de fchoenen; dit is voornamentlyk een van haare bezigheden. In een ander vertrek is de flaapplaats van de man en vrouw; in het derde die der kinderen en bedienden ; de overige dienen tot een keuken, melkhuis, fpyskamer, enz. Alle deze vertrekken worden op dezelve wys als de gallery verligt, dat is te zeggen, door openingen, die in het dak gevormt, en op dezelve wys gefloten zyn; de zaal om te arbeiden heeft alleen vengfters. De hoefpagter| en andere lieden die eenigzints vermogend zyn , hebben een zinnelyk vertrek, 't geen gefchikt is om de vreemdelingen in te ontvangen en te huisveften; dit is het voornaamfte vertrek van het huis, en het eenigfte dat een byzonderen ingang aan de buitenzyde heeft. Niet verre van het huis, op een foort van binneplein, heeft men de ftallen. Zy beftuiten "hun hooi in de fchuuren niet; zy hebben een plaats die met een gragt omringt is, alwaar zy het op hoopen plaatzen, die met graszoden bedekt zyn, en zy hebben een pyramidale gedaante, om'er het water te doen afvloeï•jen op dat het hooi niet bederven zou. Alle de gebouwen zyn zeer plomp, gelyk mede de huisfleraden waar mede zy verfiert zyn. Ysland  35§ De Nieüwe R e ï s i g e r. land brengt weinig timmerhout voort; wanneer men een huis bouwt, zoo regt men eenige fteene pylaren op , waar aan men dunne ribben vafthegt, men vlegt ftruiken door dezelve, bekleed hen metjeem en graszoden. De huisfleraden zyn van weinig waardei De bedden beftaan uit een grof ftof dat in dit land gemaakt word , zy zyn met vederen gevult welke door de meenigte der watervogelen zeer gemeen zyn. Tafels, ftoelen, banken en kasfen, maken al de huisfleraden uit, die alle zeer eenvoudig zyn. De kerken zyn op dezelve wys als de gemeene huizen gebouwd, maar zy zyn grooter , breeder en hooger, fchoon in het algemeen , een lang man met zyn vingeren aan de zolder raken kan. Het gebrek aan hout, fteen en kalk, belet dat men haar hooger optrekt* De daken, die van fparren gevormt zyn, waar op latten zyn vaftgehegt, zyn uitwendig met graszoden bedekt, en inwendig met planken bekleed; wanneer deze graszoden groen worden , zou men haar van verre voor kleine bergjes aanzien. Egter zyn alle de kerken van Ysland in dezelfde fmaak niet gebouwd. Die van Holüm, een Bisfchoppelyke Stad, beftaat uit groote muuren en timmerhout. Het koor van dezelve, is met een muur van gehouwe fteen omringt, die reets vier honderd jaaren oud is. De hooftkerk van Skalholt, een andere Bisfchoppelyke Stad van Ysland ,■ is in de-  Twee en Negentigste Brief. 159 dezelfde ftaat, als die van Holum, uitgezondert het koor, en zy is mede zeer oud. De Predikanten die deze kerken bedienen , zyn van den Luterfchen godsdienft, 't geen de eenigfte is die men op Ysland duld. Een Roomfche Bisfchop ftelde zig langen tyd tegens dezen godsdienft, en betaalde zyne bard. nekkigheid met zyn hooft. Men wil dat men hier nog overblyfzelen van den Roomfchen godsdienft vind; maar ik geloof dat zy alleen in eenige oude fieraden en fchilderyënbeftaan, die men in de kerken bewaard heeft, Twee Bisfchoppen deelen onder zig het geeftelyk beftuur van Ysland. Het Noordelyk gedeelte maakt alleen het Bisdom van Holum uit; en dat van Skalholt bevat het overige van het Eiland. Ieder Bisdom heeft een Latynfcbe School, die van twee Profesforen voorzien is. De ftudenten, die bewyzen van bekwaamheid en geleertheid geven, worden tot Predikanten in het Bisdom benoemt, zonder dat zy eenig onderzoek van de Univerfiteit van Koppenhagen behoeven te ondergaan. Het is egter waar, dat de'Yslanders die in Denemarken geftudeert hebben, boven alle andere tot de openftaande plaatzen benoemt worden. Men geeft aan eenige de befte Parochiën, en de andere worden tot Bailliuwen en andere Regeringsampten verheven. Wanneer den Luterfchen godsdienft op dit eiland wierd ingevoerd, zoo vormde de Roomfche  ifj© De Nieuwe Réisiger. fche geeftelykheid hier een groot getal. Eefï groot gedeelte van haare goederen bleven met de Bisschopszetel vereenigt j en het overige wierd ten voordeelen van den Koning verbeurt verklaart. De Bisfchoppen hebben het beftuur over hunne goederen; zy trekken 'er 's jaarlyks omtrent twee duizend kroonen van, maar zy zyn verpligt om de twee Profesforen te betalen, als mede een Prediker die hen tot groot Vikaris diend, twee of drie Predikanten, en een zeker getal ftudenten te onderhouden , en de noodige reparatien aan de kerken en andere gebouwen te doen die tot hun Bisdom behooren. Dit alles betaalt zynde, zoo houden zy naaüwlyks vyftien honderd hollandfehe guldens over. Het is waar dat de Koning van Denemarken hen eenige tolrcgten van de kroon afftaat. Ieder inwoonder moet een jaarlykfche fchatting van de waarde van tien visfchen opbrengen, deze geeft de Koning hen door een byzondere goedheid; De inkomften der andere Geeftelyken, beftaat in renten van vafte goederen, fchattingen van de landhoeven, «en eetwaren die zy van hunne Parochianen bekomen. Eenige van deze Predikanten leven in overvloed, en andere zyn zeer arm. Deze laatfte zyn, verpligt om gelyk de boeren te arbeiden , om hunne vrouw en kinderen te voeden. Zy gaan met hen op de vifchvangft, en bootzen de Apoftclen in hun beroep en levenswys na. Ge-  Twee en Negentigste BkiEf. ftfi Gelyk deze , verlaten zy hunne netten, cn klimmen op de predikftoelen; en van visfchers der menfehen, worden zy weder visfchers van visfehen. Men drukt te Holum , in dc Yslandfche taal, verfcheide ftigtelyke en nuttige boeken die men hen toefchryft. Verfcheide van deze Eilanders hebben zig met vrogt op de wetenfchappen toegelegt; en wierden, in hunnen tyd, voor beroemde fchryvers gehouden. Men beeld de oude Yslanders als geeftige en weetgierige lieden af, die alle gedenkwaardige gebeurtenisfen , in verzen befchreven. De Yslandfche gedigten Wierden door de nabuu* rige volken hoog gefchat. Een fchryver vari dit volk heeft, voor eenige jaaren, een Latynfche Disfertatie uitgegeven, over dc reistogten der oude Noordfche volken, en byzonder over die van zyne landgenooten. Men vind tegenswoordig nog ftudenten uit dit volk te Koppenhagen, die geenzints voor de Denen wyken. Die genen die zig op een beroep toeleggen, en eenige handwerken in Denemarken oeffenen , flagen 'er doorgaans zeer wel in. Men heeft zelfs uitmuntende Werklieden op Ysland, die nooit eenig ander onderwys, als hunnen fmaak en vernuft gehad hebben. Verfcheide inwoonders zyn goudfmeden, en vervaardigen die goude, zilvere en kopere fieraden, die de vrouwen aan haare gordels dragen. Zy flagen mede in alles wat VUL Deel. L van  \6z De Nieuwe Reisiger. van een gemeen gebruik is , zonder dat zy bekwame werktuigen of ftoffen hebben. Wanneer zy deze bekomen konnen, zoo arbeiden zy met veel meer volmaaktheid. Zy hebben een natuurlyke gemakkclykheid om fchryven en rekenen te leeren , en zeer groote bekwaamheden tot den koophandel. Men moet egter bekennen dat de Yslanders, in het algemeen, nog zeer plomp zyn, ondanks de zorge die men aanwend om hen te befchaven. Men heeft hier een Opper -Bailliuw, drie byzondere Bailliuwen, en vier en twintig Magiftraatsperzonen, waar van ieder een klein regtsgebied beftuurt. Een Deenfch Heer van het eerfte aanzien, heeft het oppergebied over het geheele Eiland , onder den naam van Adminiftrateur of Gouverneur Generaal. Dit is thans de Graaf van Rantzau, Kamerheer van den Koning. Hy houd zyn gewoon verblyf aan het Hof; maar de Groot Bailliuw woond te Besfeftet, alwaar het Opper Geregtshof van Ysland geveftigt is. Deze waardigheid word zeer begeerd; maar de Koning vertrouwt haar alleen aan lieden die hy met zyn gunft vereert. Dit is de eenigfte aanmerkelyke amptenaar van dit Eiland niet; het Hof fielt hier nog een Drosfaart aan, die alle de regten en inkomften voor den Koning ontvangt , en 'er aan de Finantie-kamer rekening van doed. De fchattingen worden in vifch betaald: de byzondere Bailliuwen ontvangen hun-  Twee en Negentigste Brief. 163 hunne inkomften in dezelfde Waaren, ieder in zyn regtsgebied,' volgens bevel dat door den Drosfaart in naarri van den Koning gegeven word, en dit is indiervoegcn ingerigt, dat 'er alle de amptenaren hunne betaling door bekomen. Een Maatfchappy kooplieden te Koppenhagen, betaalt nog andere regten aan de Finantie-kamer van den Koning, voor het voorregt om op Ysland te mogen handelen. Alle de havens van dit Eiland zyn aan haar verpligt; en zy zend 'er fchepen en bedienden naar toe, die voor haar rekening met de inwoonders handelen. Zy ontvangen de koopwaaren van de Yslanders, en betalen hen met andere koopwaaren, of met geld, volgens een gedrukte lyft, waar na de beide partyen zig gedragen moeten. Deze lyft bevat alle de waaren die dit Eiland uitlevert, te weten , ftokvifch , gezoute fchapenvleefch, boter, traan, fmeer, Wol, vellen en vederen; de Denen geven in verruiling, meel, graan, brandewyn, bier, yzer, lynwaad, timmerhout, vifchJynen, tabak, enz. ( Men rekent hier by visfehen, in plaats van by Huivers , guldens , of kroonen. Dertig visf hen worden dertig Huivers waardig gefchat; en het is onverfchiilig of men dertig visfehen of een daalder geeft; deze beide zaken zyn van dezelfde waarde in den koophandel. Een zaak die minder als twaalf visfehen L 2 waar-  164 De Nieuwe Reisicer. waardig is, kan met geen geld betaalt worden ; en in dit geval , bediend men zig van visfehen, of van tabak, waar van een klein ftukje de waarde van een vifch evennaard. Dus kan men de vifch en tabak, als de peldfpeciën van dit land befchouwen. Om de bedriegeryen in den koophandel te vermyden, brengen de Yslanders alle hunne waaren aan de Zeehavens. De Denen nemen niets aan dan het gene zy goedvinden, en het overige word even als een uitfehot ter zyde gelegt. De voornaamfte Zeehavens, aan welke men de vifch brengt, zyn aan het Zuiden en Weften van dit Eiland; en de havens voor het vleefch , aan de Noord, en Ooftzyde. Aan deze laatfte , bepalen de kooplieden de dag zelfs , op welke de fchapen van ieder regtsgebied moeten gelevert worden. De Yslanders dooden het vee zelfs, en behouden de kop en de ingewanden. Het vleefch word door de bedienden der Maatfchappy gezouten en in groote en kleine ftukken gekapt. Wat de vellen betreft, men beftrooit dezelve aan de vleefchzyde met eenig zout, en legt hen met dezelve zyde tegens eikanderen; men maakt 'er vafte rollen van om dat zy niet verderven zouden. Het fmeer word gefmolten, en in tonnen gegoten. In deZuidelyke en Ooftelyke havens, neemt de Deenfche Maatfchappy, zonder onderfcheid, alle de goede gedroogde vifch , volgens  Twee en Negentigste Brief. 165 gens dc gemaakte bepaling. De Voorzienigheid fchynt een byzondere voorzorg voor dc Yslandcrs gedragen te hebben, met naby hun eiland, een tallooze meenigte visfehen van allerlei foort by eikanderen te verzamelen. Zy komen eerft op de Ooftkuft aan, en begeven zig vervolgens na de Zuidkuft, alwaar zy in de golven komen. De Hamburgers hebben dezen koophandel het eerfte met de Yslanders gedreven. Zy hadden hier toe een Maatfchappy opgeregt; maar vervolgens handelden zy 'er onder den naam van fluikhandelaars. Thans is de Deenfche Maatfchappy alleen in het bezit van dezen handel. Zy heeft eenige fchepen van Hollandfche kooplieden weggenomen die hier met koopgoederen aankwamen; zy wierden naar Koppenhagen gebragt, en voor goede prys verklaart. De gewigtigfte zaken, die den algemeenen koophandel van het land raken , worden in Denemarken beflegt; maar de byzondere gefchillen , en de regtsgedingen der inwoonders, worden op het eiland zelfs gevonnift. Men heeft 'er hier van allerlei foorten, door den gefchilzugtigen en knibbelagtigen aard der inwoonders , die zy , gelyk de Normandyërs, van de Noorwegers hunne voorvaderen ovcrgeërft hebben. De zaak word eerft voor de regtbank van een gewoon Magiftraatsperzoon gebragt, en men beroept zig van zyn vonnis op den Bailliuw, wanneer deze gehoor verL 3 leend,  j 66 De N i e u w e R e i s i g e r. Icend. Men zegt groote zitdagen houden, om de zitting te beteekenen, die by eenmaal des jaars in een Parochie van zyn regtsgebied doed. Op deze worden alle de regtsgedingen der inwoonders bepleit; deze regtszittingen worden in het begin van den winter gehouden, verre van de Heden, naar welke dc boeren niet dan met groote koften, en verzuim van hunnen arbeid zouden konnen komen. Men kan nog tot een hooger regtbank zynen toevlugt nemen , in deze zit de Groot Bailliuw voor, en heeft twaalf Regtsgeleerden tot mederegters, In zyn afwezen, word hy door den Drosfaart vervangen. Een minder regter kan voor deze regtbank gedaagt worden, 't zy om weigering van regt, of andere misflagen van dezen aard. Van deze regtbank beroept men zig weder aan het Oppergeregtshof van Koppen, hagen , wanneer de zaak van gewigt is, en in de gevallen die door dc wet aangewezen worden. De kerkelyke zaken worden in dc eerfte plaats, i door het kapittel van iedere hooftkerk gevonnift. Dit beftaat in een Provooft en twee Byzitters. Men beroept zig vervolgens op de Coniifiorie-kamer , in welke de Groot Bailliuw, in naam van den Gouverneur Generaal, voorzit; de Bisfchop, de Provooft, en de Prcbcndarisfen zyn byzitters. Dit Geregtshof word op dezelfde plaatzen als de groote zitdagen gehouden, cn ten naaften by op dezelve  Twee en Negentigste Brief. i6j zelve wyze. Van de Confiftoric-kamcrberoept men zig weder, aan het Oppcrgeregtshof van Koppenhagen. Men kend geen andere doodftrafïèn op Ysland, als met een byl het hooft afkappen cn ophangen. Dc vrouwen, die de dood verdiend hebben, worden in een zak verdronken. Maar dit is lang genoeg van Regtsgedingen cn misdaden gefproken ; ik zal u een woord van de vcrmakclykhcdcn van dezo Eilanders zeggen. Zy beftaan in het zingen van krygsliederen, op een plompe wyze , zonder maat, zonder muzyk cn zonder fpecltuigen. Dc Yslanders fcheppen geen behagen in het danfen ; bet is hier in dat zy byzönder van de andere Noorweegfche boeren verfchillen. Wanneer de kooplieden hen, om zig te vermaken, zomtyds by een vergaderen en voor hen op dc viool fpelen , zoo danfen deze lieden zoo goed als zy lonnen. De mannen en vrouwen plaatzen zig tegens over eikanderen, en fpringen (reftadig, met zig dan op het eene cn dan weder op het andere been te laten vallen. Zy kennen weinig andere fpellcn dan het fchaken; en men vind 'er , zelfs onder het gemeene volk , die dit fpel middelmatig wel verftaan. Zy beminden het voormaals met drift; en zy verzekeren , dat hunne voorouderen 'er in uitgemunt hebben. Men heeft hier geen zoo arme boer , die zyn fchaakfpel niet heeft, 't geen hy met zyn eige hanL 4 den  j 63 De Nieuwe R e i s i g e r. den vervaardigt; zy zyn van vifchgraten gemaakt. Deze uitfpanning neemt zomtyds de-overhand over hunne gcvvoone bezigheden, gelyk; de vifchvangft en dc zorg voor het vee, die voor het grootfte gedeelte de rykdom van dit Eiland uitmaakt: eenige der inwoonders bezitten vyf honderd fchapen. Op zekere tyden, laat men hen op de rotzen weiden; en op andere blyven zy in de ftallen opgefloten. Iedere hoefpagter heeft zoo veel ftallen, als noodig is om 'er hen in op te fluiten. Men werpt hooi 'in de ruiven welke indiervoegen opgehangen zyn, dat zy ter wederzyden eeten konnen. Men heeft hier fchaapskooijen die de Natuur zelfs gevormt heeft: dit zyn holen die door de uitbarflïng van een brandende berg «uitgeholt zyn. Dc fchapen verbergen 'er zig in, wanneer het kwaad weder word; maar zy zyn 'er voor de ondernemingen der vosfen blootgeftelt, die 'er zig dikwyls in verbergen , in hoop van een aanmerkelyke prooi te zullen bekomen. In den winter, wanneer men weinig fneeuw heeft,- zend men hen in het veld, om het hooi tc befparen. Het gebeurd zomtyds, wanneer het fterk waait, dat deze dieren de loopftreek van den wind volgen, en zig in zee werpen; de fneeuw, die de aarde bedekt cn hen belet om verre van zig te zien, verbergt het gevaar voor hen. Wanneer zy door de fneeuw overval-  Twee en Negentigste Brief. 169 vallen worden, zoo fcharen zy zig in troepen by .eikanderen, fteken hunne koppen by een, en laten hunne ruggen voor de lugt blootgeftelt; zy bewegen zig niet, en hunne vagten vriezen aan eikanderen , waar door zy genoodzaakt zyn in den zelfden ftaat te blyven. Wanneer de fneeuw aanhoud met groote vlokken te vallen, zoo zyn zy 'er wel ras door overdekt; en de koude bevangt hen indiervoegen, dat zy zig niet van eikanderen fcheiden'konnen. Men haalt 'er hen zomtyds, zelfs ten einde van verfcheide dagen, gezond en onbefchadigt weder uit, maar doorgaans worden zy door het gcwigt van den verbazenden fneeuwklomp,die hen overftelpt, verflikt. Op andere tyden, noodzaakt den honger hen om eikanderen de wol van de vagt te knagen om zig te voeden, tot dat men hen te hulp koomt. Eenige behouden in het vervolg deze gewoonte; maar wanneer den eigenaar dit gewaar word, zoo flagt hy hen om dit kwaad weg te nemen; want,'behalven dat dit hen ziektens veroorzaakt, zoo brengt het de andere nog groote nadeelen toe, met te beletten dat hunne vagt niet in ftaat is om hen tegens de koude te konnen befchucten. Het is een algemeene regel onder de inwoonders, om de fchapen in de ftallen te houden, wanneer men kwaad weder voorziet, om alle deze toevallen voor te komen. Op een zekere tyd van het jaar, hegt men een ftuk laken aan den L 5 buik  170 De Nieuwe Reisiger. buik der rammen vaft, om te beletten dat zy met de fchapen niet paren. Omtrent kersmis, laat men hen vry, en door dit middel, werpen de oijen omtrent het begin van April, wanneer de lammeren niets meer van de koude te dugten hebben'. De voornaamfte koophandel van het Noordelykfte gedeelte van dit Eiland , beftaat in deze fchapen; en de boeren wenden byzondere voorzorgen aan, om deze dieren te bewaren. De herder verlaat hen nooit, en heeft altoos een of twee paarden, en twee wel afgerigte honden by zig, waar van hy zig bediend om de kudde by een te verzamelen. Men heeft eenige van deze lieden, die by den eerften opflag van het oog ontdekken , of 'er onder twee of drie honderd fchapen, een ontbreekt, welk het is, en of 'er zig vreemde onder bevinden. Wanneer een koopman de tyd bepaalt heeft op welke hy de fchapen van een Parochie koopen zal, zoo bepalen de inwoonders een dag om ieder de zyne te bezigtigen, en 'er die genen uit te zoeken die zy verkoopen willen. Alle de herders begeven zig als dan op de bergen, verzamelen de kudden in een plaats die met muuren omringt is, en die omtrent agt of tien duizend van deze dieren bevatten kan. Ieder zoekt die genen uit die zyn merk dragen, brengt hen afzonderlyk in een kleine afgeflote plaats, en voerd die genen naar  Twee en Negentigste Brief, iri paar de zeehaven van welke hy zig ontdoen wil. , .; Een dor grootfte plagen voor de lchapen, zyn de Vosfen, waar van Ysland een grooter meenigte dan eenig ander land bevat. Men vind hier veel witte, cn zeer weinig zwarte vosfen. Dc Yslanders fpannen ftrikken voor deze dieren, of dooden hen met musketschoten. Zy plaatzen een dood dier in het veld, naby het zelve verbergt zig een man in een kleine hut. De vosfen komen op den reuk toefchieten, en vergaderen in een zoo groote meenigte om het doode lichaam, dat de jager 'er drie, of vier in eene fchoot dood, en hy kan een groote meenigte in een nagt ombrengen. Dit zyn de eenigfte wilde dieren die men op dit Eiland vind. Zomtyds ziet men 'er Beeren, die op ysfchorfen uit Groenland aankomen; maar men belet hen om in het Eiland in te dringen, of om 'er zig op te veftigen. De inwoonders van de kuften geven zorgvuldig agt of 'er op het ys aankomen, of dat men hun fpoor op de fneeuw ontdekt. Als dan geven zy 'er berigt van aan hunne nabuuren , die hen zoo lang vervolgen en nafporen, tot dat zy hen gedood hebben. Wanneer een Beer by geval een menfeh ontmoet die niet in ftaat is om hem aan te taften, zoo werpt deze hem zyn handfehoen toe. Het dier houd hier op ftil, grypt de handfehoen aan, en keert en herkeert hem; en geduurende  1/2 De Nieuwe R e i 's i g e r. rende deze tyd, wykt de man door een fpoedige vlugt uit zyn gezigt. Maar zoo het dier door een geweldige honger geperft werd, zoo houd, het zig niet lang op by het geen men het toewerpt, het agterhaalt wel ras de man en verflint hem. De vellen der Beeren die men op Ysland dood, moeten aan de Bailliuw overgelevert worden, om dat zy als een Koniriglyk eigendom befchouwt worden. Ik zal u eenige zeldzaamheden van dit Eiland opgeven, voor dat ik van dc tamme dieren fpreke. Men vind hier een byzondcr foort van kriftal, 't geen alle de voorwerpen dubbeld doed fchynen , die men 'er door befchouwt. De bergen die men Jokouls noemt, om dat hunne toppen altoos met fneeuw en ys bedekt zyn, hebben dit aanmerkelyks, dat zy geftadig in grootte toe- en afnemen, groeijen en verminderen, en hooger en lager worden. Iedere dag word 'er iets by hunne grootte bygevoegt of afgenomen. Men vind onnaakbaare ftukken ys, op de plaatzen alwaar men den vorigen dag een weg en voetftappen van reizigers zag. Het geen heden een afgrond is, zal morgen een vlakte zyn; en het geen gifteren een heuvel was, vind men van daag in een kolk veranderd. Men dugt hier nog Hangen , nog andere vergiftige dieren. De bosfchen zyn hier zeer zeldzaam; en men ziet 'er weinig anders als berkenboomen en wilgeboomen, waar van de dikte die vaneen arm  Twee en Negentigste Brief. 173 arm niet overtreft. Op eenige plaatzen, zyn deze boomen. in diervoegen by een gefchikt, dat zy hier en gins, kleine bofchjes vormen.. Maar men kan, in 't algemeen, zeggen dat de inwoonders gebrek aan hout zouden hebben ; zoo de zee het, alle jaaren, in geen groote meenigte op de kutten van het eiland aanvoerden. Wanneer men in de aarde graaft, zoo vind men aan alle zyden, verrotte ftammen en oude wortelen, welke aanduiden dat 'er voormaals bosfchen op de plaatzen gevonden wierden, alwaar men'er thans geen.heeft. Op plaatzen alwaar het hout zeer fchaars is, gelyk aan de zeeftranden , branden de arme lieden vifchgraten. In andere ftreken alwaar men gebrek aan weide heeft, voed men de koeijen met water, waar in men vifch gekookt heeft. Men mengt 'er zelfs half verrotte vifch en graten in, die men tot een pap kookt. De verhevelingen zyn hier vry gemeen ; en de dwaalvuurtjes vertoonen zig hier zeer meenigvuldig. Men ziet hier dikwyls twee byzonnen, benevens drie regenbogen, die tusfchen de beide beelden van dit hemelligt, en het hemelligt zelfs geplaatft zyn. Men bewaart de visfehen met hen onder de fneeuw te begraven , gelyk men elders doed met hen met zout te bedekken. Wanneer de zee door de riemen bewogen word, zoo vertoond zy zig geduurende de nagt, wanneer het ftil weder is, even als een vuur dat uit een fornuis koomt. Het  ï-74 De Nieuwe Reisiger. Het grootfte gedeelte der tamme dicrerïj die in het overige van Europa bekend zyn, als honden, katten, varkens, geiten, osfen, koeijen en paarden, zyn zulks mede op Ysland. Deze laatfte gelyken na die van Noorwegen, waar Van de eerfte rasfen, zoo men zegt, voortgekomen zyn; andere willen dat zy uit Schotland zyn overgebragt, op welk land de Yslanders voormaals een fterken koophandel dreven. De paarden , die alleen geduurende den zomer arbeiden , brengen het overige van het jaar in de velden, in de open lugt door. Die gene, die men denkt geduurende een geruimen tyd niet noodig te zullen hebben , worden naar de bergen gezonden, na dat men hen gemerkt heeft om ze te konnen herkennen. Men laat hen 'er verfcheide jaaren, en wanneer men 'er zig van bedienen wil, zoo verzamelt men hen in troepen by eikanderen, en vangt hen met touwen, om dat zy te wild geworden zyn : men vind 'er eenige onder , welke die genen durven aantallen die komen om hen te vangen. De rypaarden blyven den geheelen winter in de ftallen, en des zomers in het open veld. Vermits ik begonnen heb om u over de dieren te onderhouden, zoo zal ik dit artikel met de vogelen en visfehen eindigen. Men kweekt hier weinig tam gevogelte aan, zoo wel om de geftrengheid der koude, als om de duurte der granen ; egter heb ik hier duiven en hoenderen  Twee en Negentigste Brief. 175 deren gezien. Maar zoo deze foorten zeldzaam zyn , zoo word dit door de meenigte wilde eenden, en het foort van patryzen met ruige pooten vergoed, die men zeer meemgvuldb in Noorwegen heeft. Men vind, m de legtyd , een zoo groote meenigte eijeren van watervogels, dat de inwoonders 'er meer vinden als hen noodig zyn, en byna meer als zy 'er verfch konnen eeten. Het zou dwaasheid zyn, dat zy tam gevogelte aankweekten, waar toe koften vereifcht worden , vermits zy een overvloed van wild gevogelte hebben , 't geen hen niets kolt. Gy weet behalven dit, hoe veel voordeel zy van hunne uitmuntende vederen trekken, en byzonder van dat zagte, veerkragtige en ligte dons, 't geen onder den naam van Eiderdons bekend is. Wat de Roofvogelen betreft, de Arenden, Sperwers, Ravens en Valken zyn degemeenfte op Ysland. (*) Deze laatfte worden met netten gevangen, op een wyze die met die der Rusfchen vry wel. overeenkoomt, waar van ik u gefproken hebbe, die van dit Eiland hebben den roem, dat zy de dapperfte en behendigfte van alle Europifche Valken zyn. Men verzekert, dat 'er byna geen een neft van deze vo- ge- (*) Zie wegens deze Dieren een juifte befchryving in het Algemeen B e u e d e n e e r bn r> Woordenboek der Natuurlyke Hiftorie , op de woorden Arend, Sperwer, Raven, Valk, enz. by de Drukkers dezes uitgegeven.  i?6 De Nieuwe II ei si gek. gelen is, die men niet weet. Men heeft hier* in ieder landfchap, een of meer Valkeniers, die geen andere bezigheden hebben, als om deze vogelen na te fpooren. Zy hebben een verlofbrief van den Bailliuw, en zyn de eenigfte die deze vogelen vangen mogen. Zy moeten alle inboorlingen zyn, en deze Commisfie, wanneer zy gelukkig en behendig zyn, is doorgaans Vry' voordeelig. Alle jaaren, op St. Jansdag, brengen zy alle hunne valken te Besfefted, en vertoonen hen aan den eerften Valkenier van den Koning. Deze zoekt de befte uit, die hy met zig naar Koppenhagen voerd. Ieder van deze vogelen word aan de Valkeniers tot dertig Hollandfche guldens betaalt. De overtogt van Ysland tot in Denemarken, duurd doorgaans veertien dagen of drie weken, hierom flagt men zoo veel osfen als 'er noodig zyn om de valken te voeden; en vermits men hen niets anders als verfch vleefch geeft, zoo fcheept men eenig levendig vee mede in, om het te dooden wanneer men het noodig heeft. Deze vogelen vorderen zeer veel voorzorgen om geduurende de reis bewaard te worden. Zy zyn tusfchen de twee dekken van het fchip op krukken geplaatft die met kusfens bekleed zyn, en waar aan men hen vafthegt. De Koning van Denemarken bekoomt 'er alle jaaren, van Ysland alleen, omtrent honderd en vyftig, of twee honderd, en zend hen tot een gefchenk aan verfcheide Europifche Vorften. De  Twee en Negentigste Brief, irj Dé verbazende meenigte visfehen die de zee van Ysland bevolken, doed 'er een zeer groot oetal watervogels op aankomen. Ieder foort kan 'er na zyn fmaak bekomen. De Zwanen en Eenden zyn egter het talrykfte dit zyri mede de nuttigfte .foorten, zoo wel om den overvloed als uitnemendheid van hunne vederen. Ik zal hier niet op ftil ftaan, nog op1 een meenigte andere foorten van vogelen, dié niet byzonder aan dit Eiland zyn. Gy kond de wyze op welke men hen vangt, in de befchryving van Noorwegen zien. Wat de visfehen betreft, die zig naby Ysland by een vergaderen, het zou moeijelyk zyn om'er alle de foorten van op te noemen." Ik zal van de haringen niet fpreken , die zig zomtyds iri eenige jaaren niet vertoonen; het is waar, dat wanneer zy verfchynen , zy een kolom vormen die zoo dik is, dat 'ereenChaloupnaauwlyks doorkomen kan. De terugkomft der Sardynen is ftandvaftiger en regelmatiger. Het is een vermakelyk en bezienswaardig fchouwfpel , hen in millioenen te zien aankomen,zy beroeren de baaren door hunne bewegingen , en w< .den dc prooi van een talloozë meenigte vogels, die den Hemel verduifteren, en de lugt met hun gefchreeuw vervullen: Ieder oogenblik, ziet men 'er eenige ncderfchieten , als een pyl in het water ingaan, diep in het zelve induikelen, en met de prooi in den bek weder boven komen." VUL Deel. M Bi  178 De Nieuwe Reisiger. De Kabeljauwen zyn egter de grootfte vyanden der Sardynen, zy vervolgen hen geftadig om ze te verfijnden. Deze visfehen vertoonen zig te gelyk langs de kuften van Ysland; en de inwoonders maken van deze tyd gebruik, om 'er een groote voorraad van te verzamelen. Zy vangen de kabeljauwen met lynen : het vleefch van deze visfehen heeft een zoo uitmuntende fmaak, dat het overal voor een aangenaam geregt gehouden word. Het is van deze visfehen, waar van men verfcheide foorten onderfcheid, die onder verfchillende namen bekend zyn, dat deze volken , onder byzondere namen, dat genen bereiden , 't geen onder de algemeene naam, van Jlokvifch bekend is. Zy fnyden de koppen van de kabeljauwen af, openen eenige de buik in zyne geheele lengte, ontdoen hen van het ingewand, en fnyden andere in de rug open, nemen 'er de ruggraat uit, voegen de beide ftukken weder tegens eikanderen , plaatzcn hen op fteenen, die met dit oogmerk hier toe gefchikt worden, of hangen hen aan latten, keeren hen verfcheide malen om, en ftellen beurtelings de vifch- en'velzyde voor de lugt bloot. Wanneer het fchoon weder is, zoo word 'er niet meer als veertien dagen vereifcht om deze visfehen te droogen. Men plaatft hen vervolgens op een muur die hier toe gebouwt is, en men keert altoos het vel buitenwaarts. Wat weder het ook zyn mag, zoo ver-  Twee en Negentigste Brief. 179 verderft egter de ftokvifch niet, en-kan dus eenige jaaren, zonder zout of eenige andere bereiding, goed blyven. Wanneer de inwoonders hunnen ftokvifch in de koopplaatzen gebragt hebben, zoo vormen zy 'er ftapels van, ter hoogte van een huis. Wanneer het regent, zoo bedekt men hen met grof laken, om ze voor de vogtigheid te befchermen. Deze vifchvangft gefchied in de Maanden Mey en Juny; zy begint voor het opgaan der zon , en duurd zomtyds den geheelen volgenden nagt. Zoo ras een bark aan land koomt, zoo verdeelt het opDerhooft der visfchers de vangft onder hen, én ieder hunner krygt een gelyk deel; 't geen hy niet verlaat, voor dat hy het op de gezegde wys bereid heeft. Dc Walvisfchen beoorlogen de Kabeljauwen , gelyk deze de Haringen en Sardynen. Men ziet 'er van allerlei foorten op deze kusten; en de vangft van een dezer visfehen verfchaft de Yslanders zeer groote vreugde. Een bark nadert de walvifch, en een der visfchers fchict hem een groote yzere harpoen.in het lichaam, waar op de bark aanftonts de vlugt neemt. De harpoen heeft het merk van hem die haar gefchoten heeft. Wanneer dit wel verrigt is, en het dier op de kuft fterft, op welke het door de baren geworpen word, zoo verdeelt men het tusfchen die genen die de harpoen toebehoord, en den eigenaar van den grond waar op men het vind. Wanneer men & M 2 ee«  i8o De Nieuwe Reisiger. een van deze walvisfchen openden, zoo vond men in>zyh buik meer dan zes honderd kabeljauwen die nog levendig en onbefchadigt waren, en een tallooze meenigte Sardynen, en zelfs eenige vogelen die een van deze vifchjes in hunnen bek hadden. Ik heb ergens gelezen, dat de vifch ter voortplanting van het menfchelyk geflagt nuttiger dan het vleefch is, en dat dit een der redenen is van de verbazende volkrykheid van China en Japan, alwaar men byna niets anders als vifch eet. Indien dit waar is, zoo zou het geheele Zuidelyke gedeelie van Ysland, alwaar men zig byna alleen met vifch voed , zeer volkryk zyn moeten: egter bevat deze landftreek naauwlyks het twintigfte gedeelte der inwoonders, die zy zou konnen voeden. Men geeft verfcheide oorzaken van deze ontvolking op. De eerfte is een verfchrikkelyke befmettelyke ziekte, die de zwarte peft genoemt word, en het geheele Noorden omtrent het midden van de veertiende eeuw verwoeftc. By deze gelegentheid ftierven 'er zoo veel menfehen op dit eiland, dat 'er niemand overig bleef, die in ftaat was om een befchryving van deze verfchrikkelyke plaag te maken. De Yslandfche jaarboeken, waar in alle de vroegere gebeurtenisferi getrouwelyk verhaalt worden, maakt van deze geen melding. Men weet alleen, door een mondelinge overlevering, dat 'er zeer weinig perzonen , die in de rotzen ge-  Tvvee en Negentigste Brief, i8i geweken waren, van deze befmetüng ontkwamen : alle dc overige kwamen op een elen„ dige wys om. Het kleine getal van die genen die in deze algemeene vernieling niet begrepen waren, bevolkte-het eiland weder in de uitgeftrektheid van drie eeuwen ; maar hunne ongelukkige nakomelingen hebben, in het vervolg, plagen moeten ondergaan die niet minder wreed dan de peil waren. De verfchrikkelyke verwoeltmgen die de hongersnood en kinderpokken aangeregt hebben, en de ongehoorde wreedheden, die de Turkfchc en Algerynfche zeeroovers by een inval op dit eiland bedreven , hebben een zoo groot getal inwoonders vernielt, dat 'er thans naauwlyks tagtig duizend, op geheel Ysland getelt worden. 11c heb u reets gezegt, Mevrouw, dat de oude jaarboeken van dit volk vry wel bewaart zyn: men heeft nog een befchryving in Verzen , van dc gebeurtenisfen die onder ieder der Koningen in het byzonder zyn voorgevallen. Deze Vorften, gelyk mede alle de Noordfche heidén, voerden altoos digters met zig, die hunne daden befchreven. De krygsknegten leerden hen van buiten, en zongen hen by de yeldflagen. Deze gedigten bevatten mede een verklaring van den godsdienft. Het eerfte grondbeginzel der zaken , is een Reus, Immer genaamt, die door Dwergen in ftukken gekapt wierd , waar door de Chaos voortM 3 kwam.  18a De Nieuwe Reisiger. kwam. Zy vormden de hemelen van zyn hooft, de zon van zyn regter oog, en de maan van zyn linker oog; zyne fchouders wierden in bergen veranderd; de rotzen wierden van zyne beenderen voortgebragt; dc zee wierd van zyn blaas gemaakt; en zyn pis bragt de rivieren voort. Deze fabelkunde is in de oude Yslandfche taal befchreven, en fchynt zeer oud te zyn. Thor en Odin behoorden tot het getal van hunne godheden : zy hebben deze beide namen bewaard, om twee dagen van de weck te beteekencn, gelyk wy die van Jupiter en Mercurius. Men ziet uit deze jaarboeken dat de Priefters menfehen aan hunne Goden opofferden. Men ftorte hen van den top van een rots neder , of wierp hen in een put. Zy hadden twee voornaame tempelen, een te Holum, en de andere te Skalholt, alwaar thans de Kathedrale kerken ftaan. Zoo men dit alles wezentlyk in de oude jaarboeken vind , gelyk men my verzekert heeft, zoo moet men , Mevrouw, het verhaal van de bevolking door een Noorweegs Heer, voor. een verdigtzel houden. De Yslanders wierden voormaals voor goede worftelaars en ftoute zeeroovers gehouden. De tweegevegten waren hen in het openbaar geoorlooft; en men bediende zig dikwyls van dit middel, om de regtsgedingen te beflisfen. Die gene die overwonnen wierd, verloor zyn zaak; en die gene die den ftryd weigerde, had het  Tweï en Negentigste Brief. 183 bet zelfde lot. Het was niet zeldzaam dat men twee kampvegters alle hunne bezittingen aan den punt van den degen zag wagen. De overwinnaar bezat de goederen van beiden; maar de erfgenamen van den overwonnenen hadden het regt om aan den overwinnaar een Stier aan tc bicden, en hy moeit deze met een flag dooden, om in zyne bezitting beveiligt te worden. Ik ben, enz. Skalholt op Ysland, den 17 Juny 1748. Drie en Negentigste Brief. Groenland. Den 21 Junv, wierd een algemeen bevel aan het fcheepsvolk gegeven , om zig aereed te maken, om op den 23 te vertrekken Een gunftige wind bragt ons, in weinig tyd, aan de Ooftkuft van Groenland; het land fcheen ons-met fneeuw bedekt te zyn, cn moeijelyk om te naderen. De dryvende ysfchorfen, die wy vyf of zes uuren van het ftrand ontmoete, baarde ons hevige ongeruftheden Wy gebruikte alle oplettenthedcn om een opening te vinden, waar door wy het land konden bereiken; maar deze zaak was ondoenlyk; want de ysfchorfen fchenen aan M 4 elkan.  j 34 De Nieuwe R e i s i g e n. plkanderen verknogt te zyn; dit baarde een, verfchrikkelyk fchouwfpel, 't geen onze bekommering nog vermeerderden. Wy waren genoodzaakt om Zuid waards aan te ftevenen, ten einde het Eiland Vaarwel om te zeilen, pn dus de Weftkuft van Groenland te bereiken , de ccsrigfte aan welke men aanlanden kan. Maar wy waren Jangen tyd van ons oog. merk verftoken ; want een wefte wind voerde ons naar de kuft van Noorwegen , tusfchen Ysland en Schotland. Het was juiffc de togt der haringen, waar van de visfchery, die als toen gcfchiede, ons een fchouwfpel verfchafte 't gee n men niet verwagt had. De visfchers waren hier met hunne buizen , ten gctalle van omtrent twaalf of vyftien honderd aangekomen, cn zy wierpen hunne netten, op het gegeve teeken den 25 Juny, een uur na mid. derhagt, voor de eerfte maal in zee. Deze visfehery gefchied alleen des nagts; want de haringen worden als dan door het ligt der lantaarnen aangelokt, 't geen hen verblind, en dus belet dat zy de netten niet zien konnen. Des daags ontdekt men hen door de zwartheid der zee, en de beroering die zy in het water verwekken , met zig tot aan de oppervlakte op te heffen , en met zelfs in de lugt op te fpringen , om de verflindzugtige woede der andere visfehen te ontkomen. De netten der visfchers zyn twee honderd vademen lang, cn bruin getaanr omminder zigt- baar  Drie en Negentigste Brief. 185 baar te zyn. Het is niet geoorlooft om hen voor St. Jans nagt in zee te werpen; om dat de haring, voor deze tyd, nog niet tot volmaaktheid gekomen is, en dat hy onder het vervoeren verderven zou. Door een bevelfchrift van de Admiraliteit, 't geen alle jaren afgekondigt word , moeten de Hollandfche, Deenfche en Hamburg'fche visfchers , onder eeden beloven , dac zy de haringvangft niet vervroegen zullen ; by hunne te rugkomft, moeten zy weder onder eeden verklaren, dat nog zy , nog iemand, by hun weten, deze wet overtreden heeft; volgens deze verklaring, geeft men Certificaten aan de fchepen die gefchikt zyn om den nieuwen haring te vervoeren, om de deugd van deze koopwaar te beveftigen, en het crediet.van dezen koophandel te bewaren. Geduurende de drie eerfte weken van de visfchery, doed men de geheele vangft, onder eikanderen vermengt, in tonnen , en men zend ze met allen fpoed naar Holland , met fnelzeilende vaartuigen, die men Jagers noemt. Wat die genen betreft die men naar half July vangt, men kaakt dezelve , na mate dat zy binnen boord komen, en men verdeelt hen in drie foorten: men geeft den naam van Maagdenharing, aan die genen die gereed zyn om hunne kuit te fchieten; die van Vollenharing, aan die genen die met kuit of hom vervult zyn; en die van Ledigenharing, aan die genen M 5 die  iR6 De Nieuwe Reisiger. die hunne kuit gefchoten hebben. Men zout iedere foort afzonderlyk, en doed hen in byzondere tonnen; de eerfte word voor de aangenaamfte gehouden ; de tweede is in zyn ftaat vau volmaaktheid; en de derde is de minft duurzaam fte. Meer als honderd duizend Hollanders, leven van de haringvangft, en verfcheide worden 'er ryk door. Zy voorzien 'er byna geheel Europa van ; en geen volk verftaat de konft om deze visfehen te bereiden beter als de Hollanders. De tonnen, in welke zy hunnen haring zouten , zyn van eikenhout; en zy fchikken hen , met veel order, in lagen van grof zout, die met byzondere voorzorgen gefchikt worden. Het dennehout, waarvan de tonnen der Noorwegers gemaakt zyn, geefc den haring een kwade fmaak; behalven dit, doen zy 'er te veel óf te weinig zout in, en pakken hen op een flegte wys. De traagheid waar mede de Engclfchen dezen vifch bereiden , berooft hem van zyne aangenaamheid, en van zyne eigenfehap om goed te konnen blyven. De Vlamingen hebben het eerft, omtrent het einde van de veertiende eeuw, het kaken van den haring uitgevonden: het is aan Willem Binkels, dat men deze ontdekking verfchuldigt is. Keizer Karei V, en de Koningin van Hongaryen gingen, in perzoon, zyn graf bezoeken , uit erkentenis van een zoo nuttige uitvinding voor het menfehdom, cn  Drie en Negentigste Brief. 187 en byzonder voor hunne Hollandfche onderdanen. Deze laatfte, nayverig van den koophandel en winft, hebben 'er de Vlamingen van uitgefloten, en zyn thans byna het eenigfte volk, dat in deze visfchery flaagt. Alle de haringen die de Franfchen en de inwoonders van Walles vangen, worden voor een gedeelte verfch gegeten: men zout het overige, en verzend het naar Spanjen en dc Middelandfche zee. Deze vifcb verheft zyne uitnementheid op de Franfche kuften ; en , behalven dit, verftaat men in Vrankryk de konft niet, om de haringen te zouten en tot de verzending te pakken, gelyk in Holland. Men rookt de haring mede, om 'er een duurzamer koopwaar van te maken: de Hollanders bereiden mede een groote meenigte van dezen gerookten haring, men verzend hem door geheel Duitfchland, en dit is het geen men Bokking noemt. De Visfcher die my van alle deze byzonderheden onderrigt heeft, heeft my , omtrent deze nuttige trekyifch, andere byzonderheden gemeld, die mede wetenswaardig zyn, en die ik u met zyn eige woorden verhaalen zal. , De haringen hebben hun voornaamfte verblyf in de afgronden onder de Pool; van " daar zenden zy, om dus te fpreken, volk„ plantingen uit die een togt door Europa , doen, van waar zy weder naar het Noor" den keeren, met naby Ysland voorby te trekken. De onmeetbaare ysvelden met „ wel-  i8b' De Nieuwe Reisiger. „ welke deze afgronden altoos bedekt zyn, ,, "bcfehutten hen voor de verflindzugt der groote visfehen , die hen geftadig befpie„ den, en die de moeijelykheid, om onder het „ ys adem te halen, belet om hier een lang „ verblyf te houden. De haringen vermee„ nigvuldigen in deze vreedzame verblyf„ plaatsvin een zoo verbazend getal, dat liet „ voedzel hen wel ras ontbreekt, en zy ge- noodzaakt zyn elders nieuwe fpyze te zoe„ ken. Wanneer zy hunne geboorteplaats „ verlaten, zoo worden zy wel ras, door de „ walvisfehen , bruinvisfehen , zeehonden,» „ kabeljauwen en andere groote visfehen ver„ volgt, die hen voor zig in den Oceaan dry„ ven, cn mede werken om hen in verfcheide „ banken te verdeelen. Het is omtrent het „ begin van het jaar, dat de groote troep zyn „ togt begint. Den regtervleugel keert zig „ weftwaarts, en trekt op Ysland aan, van „ waar hy een hoop na de bank van Terrc „ Neuve afzend. De linkervleugel breid zig „ ooftwaarts uit , en rigt zynen togt naar „ Noorwegen, de Ooftzee, Schotland, en „ de Noordelyke landfehappen van Vrank35 ryk. „ Na dat zy dus aan de behoeftens van alle „ deze volken voldaan hebben , zoo veree„ nigt zig het overfchot van deze verfpreide „ kolommen, om 'er twee van een verbazen„ de dikte te vormen, die weder naar hun „ va-  Drie en Negentigste Brief. 189 , vaderland keeren; de eene koomt'er van ', het Ooften, en de andere van het Noorden " in aan De tyd van hun vertrek is bepaalt; '', dit is gewoonlyk in de Maand Auguftus. „ De weg is afgeperkt, en de voorttogt geregelt" zy vertrekken alle te gelyk, en het " is aan niemand geoorlooft om ter zyde af te „ wykcn ; men heeft geen moeskoppers of „ weMoopers. De togt duurd lang , om dat . het heir talryk is; maar wanneer zy eens verdwenen zyn , zoo ziet men hen voor „ het volgende jaar niet weder. Vraagt gy wat hen deze reisluft kan ïn, boezemen?'zoo antwoorde ik, volgens het " gevoelen van een onzer Visfchers, dat '-er „ in den zomer, in de Noordelykfte deelen „ van Europa, een tallooze meenigte van ze, kere wormen en kleine vifchjes voortko\\ men, waar mede zy zig voeden : dit is een manna dat zy altoos zeer naauwkeung ko" men inzamelen. Wanneer dit verteerd is, " wenden zy zig zuidwaarts, alwaar een nieuw " voedzel hen wagt. Wanneer dit voedzel " hen ontbreekt, zoo gaan zy elders hun be" ftaan zoeken ; en de doortogt is als dan veel fchielyker , en de visfchery minder " voordeclig. Dezelfde wet , of het zeltde " Natuurlvk begrip, doed hen door hunne " jongen volgen, zoo ras deze kragten ge" noeg verkregen hebben om te konnen reizent en alle die genen die de netten der „ vis-  ïoo Dï Nieuwe Reisiger. „ visfchers ontkomen, vervolgen hunnen ,, weg , om elders het groote oogmerk der „ Natuur te vervullen , dat is te zeggen, „ om het volgende jaar nieuwe geflagten voort „ te brengen. „ Zoo 'er iets verwonderenswaardig in de „ togt van deze dieren is, zoo is het de op,, lettenheid van die genen die de eerfte rei „ uitmaken, en die tot een teeken voor de „ andere dient, die zy op de bewegingen der „ haring-koningen hebben, die hunne leidslie„ den zyn. Wanneer deze visfehen uit het „ Noorden voortkomen, zoo heeft de kolom „ oneindig meer lengte als breedte; maar zoo „ ras zy in een groote zee overgaat, zoo ver,, breed zy zig, indiervoegen dat zy een groo„ ter uitgebreidheid, als de lengte van Enge„ land beflaat. Wanneer zy door een ftraat ,, moet trekken, zoo verlengt zig de kolom „ aanftonts ten koften van haare breedte, ,, zonder dat 'er de fnelheid van den voort,■, gang door vertraagt word. Het is, voor„ al, dat de teekenen en bewegingen by deze ,, gelegentheden , een verwonderenswaardig ,, fchouwfpel zyn. Geen heirleger kan, hoe „ naauwkeurig 'er de krygstugt door in agt ,, genomen word, haar met zoo veel order ,, en naauwkeurigheid uitvoeren. Die genen „ die wy haring-koningen noemen , zyn een ,, byzonder foort, die byna twee voetenleng,, te , en een evenredige breedte hebben. „ Men  Drie en Negentigste Brief. 191 , Men wil dat dit de leidslieden van den troep *\ Zyn; wanneer wy 'er een levendig vangen, " zoo werpen wyhem aanftonts met de groot■ fte zorgvuldigheid weder in zee, om een „ zoo nuttig foort van vifch niet uit te roei55 jen* " De Visfchers, die hunne byzondere tog• 'ten nagefpoort hebben , komen alle jaar ( ' omtrent St. Jan, op de zoogenaamde Nering aan. Zy fpannen hunne netten tusfchën twee buizen uit, en met hen regtftreeks tegens den loop der haringen te " plaatzen, zoo vangen zy 'er een verbazen„ de meenigte te gelyk. De Zeevogels die „ boven het water zweven, wyzen hen de plaatzen aan alwaar zy zig in de grootfte „ meenigte bevinden; deze vogelen befpie„ den en volgen alle hunne bewegingen, om " het oogenblik te vinden van hen tot hun\\ nen prooi te doen dienen. Maar dit zyn '] hunne wreedfte vyanden niet ; de groote Zeevisfchen, gelyk de Walvisfchen , en „ andere van dit foort, beoorlogen hen ge" ftadig. Wanneer de walvifch door den hon" oer gekwelt word, zoo heeft hy de behendigheid om hen by een te vergaderen, en 9 voor hem uit naar de kuft te dryven. Wanneer hy 'er in een enge plaats, zoo „ veel hem mogelyk is by een verzamelt „ heeft, zoo weet hy, door een flag met „ zyn ftaart, die hy regttydig geeft, een zoo „ fnel-  ipa De Nieuwe Reisigeh. ,, foelie maalftroom te verwekken , dat dè „ verdoofde en te zamen gepakte haringen, „ met geheele tonnen in zynen muil ftroo„ men." Gy ziet, Mevrouw, dat de kwaden uitflag van onze fcheepsvaart niet geheel vrugteloos voor ons was, vermits wy hier door gelegentheid kregen om de haringvisfchery te befchouwen, en kundigheden omtrent dezelve te bekomen , waar van wy anders verfteken zouden geweeft zyn. Wy verlieten het ontwerp om aan de Ooftkuft van Groenland te landen, als een ondoenelyke zaak zynde ; de Wefckuft bood ons een gemakkelyker landing, aan; en wy wierden gelukkig door een zuidooftenwind geholpen, die onze ontfcheping bevorderde. Ik zal u nog over fteden, nog vlekken, nog dorpen onderhouden; niets van dit alles, Mevrouw, is in deze verblyfplaats van fneeuw en ys bekend. Eenige hutten die door een Zendeling, een Catechifeermeefter, een Koopman , een Klerk, eenige Matrozen, en eenige Knegts bewoond worden , zyn alles wat langs de kuften, de voornaamfte wooningen der Deenfche volkplantingen uitmaken. Wat de inboorlingen van het land betreft, zy bouwen zig huizen, die hen voor de onguurheden der lugt befchermen , en niets meen Zy hebben zomer en winter wooningen. De eerfte, die van fteen, turf, aarde en mofch te zamen gemengt, gebouwd zyn, zyn zomtyds zoo  Drie en Negentigste Brief. 193' zoo groot , dat zy verfcheide huisgezinnen bevatten konnen ; maar zy zyn zoo laag, dat men 'er alleen in overeinde ftaan kan. Het dak is plat, en word door latten gevormt die met graszoden bedekt zyn. Men heeft alleen vengfters aan de eene zyde; en doorfchynende vliezen van de darmen der Zeehonden en andere visfehen, die vry wel bereiden te zamengehegt zyn,.dienen hen tot glazen. De deur is zoo laag en zoo naby de aarde, dat men, om dus te fpreken, kruipen of op handen en voeten gaan moet om in het huis te komen: de inwoonders doen dit met oogmerk om zig des te beter voor de koude te konnen befchutten. Zy is na het zuiden gekeert, en word door een Zeehonde vel gefloten. Het inwendige van het vertrek is met andere vellen bekleed, waar van het haair naar de muuren gekeert is. De bedden zyn tegens over de vengfters .geplaatft. Dit zyn lange planken, die op balken ruften, en een voet van de aarde verheven zyn, vellen van Zeehonden en Rendieren die met het haair bekleed zyn, verftrekken tot matrasfen en dekens. Een geheel huisgezin flaapt by eikanderen; de vader en moeder in het midden, de zonen aan de zyde van den vader, en de dogters aan die van de moeder. Deze huisge-. zinnen hebben ieder hun afzonderlyke vertrekken , die door een paal van eikanderen gefebeiden worden, even als de paarden in VUL Deel. N een  194 De Nieuwe Reisiger. een ftal; deze paaien zyn naby de bedden ge. plaatft, en onderfteunen het dak. Geduurende den dag, zitten de vrouwen gewoonlyk op de randen der bedfteden, en zyn met haare dogters bezig om te naaijen: de mannen zitten hier met hunne zonen mede ; maar zy keeren haar den rug toe. Langs de muur, onder de vengfters , heeft men banken, op welke de mannen mede gaan zitten. In plaats van een kachel of haardftede, heeft men hier een groote lamp, die op een blok met drie voeten ruft, en boven welke een ketel ophangt. Zy brand , geduurende de winter, nagt en dag, en diend te gelyk om het vertrek te verligten, te verwarmen, en om de fpyze te bereiden. Men heeft in iedere hut", zoo veel lampen als huisgezinnen • en het is vreemt dat zy, ondanfê de meenig! te, naauwlyks eenige damp veroorzaken. De traan en het foort van mofch, waar van men zig tot lemetten bediend , geven een helder :ligt 't geen het minfte ongemak niet veroorzaakt. Zie hier op wat wys de Groenlanders deze mofch bereiden : zy laten haar eerft naauwkeurig droogen, en ftampen haar vervolgens tot een poeder. Zy plaatzen een dunne laag aan de eene zyde van de lamp i en deze brand zoo lang als 'er olie in is. Om te beletten dat de vlam zig niet te hoog opheft, en geen damp verwekt, zoo brengen zy het poeder met een klein ftokje, op den rand van de  Drie en Negentigste Brief. 19$ de lamp, en onderhouden door dit middel, een gelyk ligt, 't geen byna zoo veel warmte als een kachel geeft. Het is waar dat men in deze hutten geen aangename lugt inademt; en het kan bezwaarlyk anders zyn, dat men in een plaats die altoos befloten is, in welke zoo veel perzonen by een vergaderd zyn, in welke men traan brand, alwaar verfcheide ketels geftadig koken, en in welke, vooral, de pisbakken , die men zeldzaam ledigt, een ondragelyke ftank van zig geven, een zuivere lugt zou hebben. Deze winterhuizen worden alleen van den herfft tot de lente bewoond; geduurende den zomer, nemen de inwoonders hun verblyf onder tenten. Dit zyn aaneengehegte Zeehonde vellen , die op in het rond geplaatfte ftaken gefpannen zyn , welke zig aan den top met eikanderen vereenigen. Ieder huisgezin heeft de zyne, benevens een lamp waar over geftadig een ketel hangt. Wy waren te Godhaab ontfeheept, alwaar de Denen een refidentie, en de Hernhutters een gemeente hebben. Ik weet niet, Mevrouw , of gy deze fekte kend, die voor eenige jaaren, veel gerugt in Duitfchland gemaakt heeft. Haaren ftigter is den Graaf van Zinzendorf, die uit een doorlugtig Ooftenryks huis afftamt, alwaar zyne voorouders, die tot Graven van het Roomfche ryk verheven zyn, de eerfte waardigheden bekleed hebben. Het zy door een kwalyk begrepen godsdienftigen N 2 yver,  196 De Nieuwe ReisIöër. yver, 't zy door begeerte om uit te munten,' ondernam dezen Heer om den godsdienft te hervormen, en gaf; openbaare lesfen in de godgeleerdheid. Hy doorreisde Saxen, Holland, Vrankryk en Engeland , en vormde alleen verbintenisfen met.de kwakers. Hy fprak niet dan om de misbruiken af te fehaffen die in den godsdienft ingeflopen waren ; en fchoon hy alleen een ledemaat der kerke was, zoo zag men hem egter den predikftoel beklimmen, en tegens de misbruiken uitvaren. Hy begaf zig in alle godsdienftige vergaderingen, en zyn voorbeeld verwekte ftigting ; by vermaande het volk om meer godsdienftigen yver te betoonen, en de bedienaren van den godsdienft om hunne leer zuiverder te prediken. ' Zyne predikatiën, waar door hy niemand overhaalde , maakten veel gerugt. De wederftand van het volk, de band der geeftclykheid, en het geringe vertrouwen dat de hervormers doorgaans aan de inwoonders der groote fteden inboezemen, deden hem befluiten om zekerder maatregelen te nemen; deze waren om op zyn landgoederen te wyken, en 'er een nieuwe kerk op te rigten. Hy nam het.befluit, om uit deze wykplaats niet voort te komen , voor dat hy zyn heerfchappy op vafte gronden geveftigt had. De verbazende toevloed van dwepers, die door deze nieuwe leer naar hem toegelokt wierden, deed zyn landgoed Berthersdorff in een  Drie en Negentigste Brief. 197 een aanmerkelyk vlek veranderen, 't geen hy den naam van Hernhut gaf: die wel ras den algemeenen naam van deze Sekte wierd. Door deze eerfte voortgangen bekoord zynde, gaf hy een kerkelyk wetboek, een Catechismus, en een boek met gezangen uit, en vertaalde het Nieuwe Teftament in het Hoogduitfch. Hy verbood zyne aanhangers om eikanderen voortaan met andere benamingen,' als die van Zuster en Broeder te noemen , en wilde mede dat zy zig tegens eikanderen van geen andere bewoordingen, als gy, enu, bedienden;, en dat 'er onder hen de grootfte gemeenzaamheid ■hecrfchten. Deze nieuwigheid trok de oogen van geheel Duitfchland tot zig; het getal der Hernhutters vermeerderde dagelyks; en hun Opperhoofd ging zelfs tot in Denemarken zyne belachelyke dweperyen verfpreiden. Hy zond met groote koften, zendelingen af om alomme den voortgang van Hernhut te verkondigen. Twèe van zyne leerlingen begaven zig naar Amerika; andere begaven zig naar Groenland, om 'er aanhangers te maken. Schoon zy dc inboorelingcn niet bekeerd hebben, zoo hebben zy 'er egter ftigtingen geveftigt; en het is van een dezer Hernhutters dat ik deze byzonderheden gehoord hebbe. De Graaf van Zinzendorf zend nog geftadig volkplantingen naar dit land, om zyne leerlingen aan de vervolgingen te onttrekken, die zy in andere landen ondergaan moeten. Men kan N 3 hun-  i$t De Nieuwe Reisiger. hunne levenswys niet beter, dan by die der Kwakers vergclyken , die de Graaf, hunnen ltigter, tot een voorbeeld fchynt genomen te hebben. Gy kond niet begrypen, Mevrouw, met welke een gemeenzaamheid zy ons ontvingen : van den eerften dag, van onze aankomft aan , behandelden zy ons even als hunne broeders; en onder een plompe en boerfe uitterlykheid, hadden zy dc gezogtfte en vergetrokkenfte oplettenthcdcn voor ons. Ik vond hen zelfs vry kundig , voor lieden die geen andere bezigheden hebben, als den koophandel en vifchvangft. Een hunner , broeder Marcus genaamt, had zig byzonder op de Hiftorie van dit land, en deszelfs ouden godsdienft toegelcgt; hy verhaalde my eerft zyn eige Hiftorie. ,, Gy ziet in my, zeide hy, een oude Stu„ dent en Burger van Leipzig, die om een „ ongelukkig geval, ondanks zig zelfs, ge,, noodzaakt geweeft is om zyn vaderland te „ verlaten. Geduurende myne omdoolingen „ en vlugt, vond ik geen ander onderftand, „ dan in de liefdadigheid der Hernhutters. „ Ik verbond my aan myne weldoenders; en „ ik gevoelde my langzamerhand genegen om „ hunne levenswys na te' volgen. Ik volgde „ eerft Broeder Louis (de Graaf van Zinzen„ dorf) op zyne reis na Philadelphia. Wan„ neer ik weder in Europa te rug gekomen „ was, zoo gaf hy my het opzigt over een „ fchooi  Drie en Negentigste Briet. io£> , fchool die tot onderwys van zyne leerlingen opgeregt w.as. Het geval deed my een befchryving van Noorwegen in de handen " vallen, in welke ik vond dat een volkplan„ ting uit dit Koningryk zig in Groenland „ geveftigt, en 'er kerken en kloofters ge„ bouwd had. Dit deed in my de begeerte „ ontftaan, om te onderzoeken of 'er nog „ eenige voetftappen van deze oude Chrifte„ nen overig waren. Ik fchreef aan een onzer broederen, die in dit land gereift had, „ om hier omtrent byzondere onderrigtingen te hebben. Hy antwoordde my, dat dit H volk, 't geen voormaals het geluk had gehad om door het ligt van bet geloof be'„ fchenen te worden, door gebrek aan Priesters en onderwyzingen, weder in dc onwe' tentheid en duifter beid van het Heidendom ',' vervallen was. Ik begeerde als toen om in , de omftandigheid te zyn van hen te hulp tc " konnen komen. Ik deelde myn ontwerp *, aan Broeder Louis mede, die my alle ge." mak verfchafte om het ter uitvoer te kon" nen brengen. Myne redenen waren op de " Heilige Schrift gegrond, die ons leerd dat God niet alleen wil dat alle menfehen zalig worden, maar nog dat de Heidenen zig be„ keeren ; en op het voorfchrift van Jezus „ Chriftus, 't geen zig niet alleen aan de ty„ den der Apoftelen bepaald, maar tot een ,, regel voor zyne kerk dienen moet, tot aan N 4 » de  ■zoo D « Nieuwe R e i s i g e n. de voleinding der eeuwen. Ik plaatfte alle deze plaatzen op de arme Groenlanders toe, en geloofde dat ik byzonder verpligt „ was om hen dit bewys van liefdadigheid te „ geven. ,, Ik reisde hier op naar Bergen in Noor„ wegen, en fcheepte my op het eerfte fchip „ der Koninglyke Maatfchappy in , 't geen „ naar dit land zeilden. Deze Maatfchappy „ was met privilegie opgeregt, tot bevorde5, ring van den vifchvangft en koophandel op „ Groenland. Verfcheide onzer Broederen, „ door den zeiven yver bezielt zynde, hebj, ben zig beyverd om myn voorbeeld te vo.1„ gen; maar het-Hof van Denemarken, waar „ van de begrippen, in het ftuk van Gods„ dienft, niet geheel met de onze overeen„ ftemmen , heeft ons het prediken verbo„ den, en heeft andere zendelingen hier ge„ zonden, die met uitfluiting van óns, alle „ de bedieningen van het Euangelium vervul,, len. Wy zyn dus genoodzaakt om God in „ de eenvoudigheid onzes herten te dienen, „ en den Koning door de vifchvangft, en in „ de bezigheden van den koophandel van nut „ te zyn. ,, Hoor, Franfchman, zoo de nieuwsgie. „ righeid u in deze geweften geleid, om de „ Hiftorie van dit land te leeren kennen, ik ,, ben mogelyk de eenigfte, in dit barbaarfch „ geweft, die u hier omtrent eenige onder- » r]'g-  Drie en Negentigst *Brief. 2cï „ rigtingen geven kan. De gevoelens zyn „ verdeeld over den tyd, in welke zig de eer„ fte volkplantingen in Groenland geveftigt „ hebben. De Yslanders bepalen dit omtrent de tiende eeuw ; andere doen het tot de „ agtfte eeuw opklimmen , en gronden hun„ ne meening op een bul van den Paus, die „ aan een Bisfchop de voortplanting van den „ Chriftelyken Godsdienft aan dit nieuw ont" dekte volk aanbeveelt. De eerfte geloo„ ven dat zy uit Noorwegen oorfpronkelyk „ waren, en geven haren ftigter den naam „ van Erik den Rosfen, die een man op Ysland " gedood hebbende, naar een onbekende kuft \\ vlood, 'er een wykplaats uitkoos, en 'er „ zig een kleine wooning bouwden», die thans " nog den naam van Erik-Sund draagt. Hy bragt 'er den geheelen zomer door , en - door de bevallige weilanden bekoord zyn" de die hem dit onbewoohd geweft aanbood, " zoo gaf hy het den naam van Groenland. " Wanneer hy op Ysland wedergekeert was, " zoo haalde hy verfcheide der inwoonders " over om zig in dit nieuw ontdekte land " te ko'men veftigen. In het vervolg, deed ", zyn zoon een reis naar Noorwegen , om" heisden 'er den Chriftelyken Godsdienft, l] en kwam met een andere volkplanting te " rug, die, gevocgt by de vorige, reeds de " beginzelen van een klein volk vormden ; " zy bouwden een Stad, die Garde genoemt N 5 „ wierd;  202 De itBUWE R E I S I G e R. „ wierd; ftigte een kerk, die zy aan St. Ni,, kolaas wydde , die de befchermheilig van „ al de befchroomde Zeelieden, en, in het „ algemeen , van alle de Noordfche landen „ was; zy bouwden op den oever der Zee „ nog een andere Stad., Alb genoemt, en ,, ftigte hier een kloofter ter eere van St. „ Thomas, om dat de inwoonders van dit ,, land zeer godsdicnftig waren. „ In het geeftelyke, waren de Groenlan„ ders aan den Bisfchop van Drontheim on„ derworpen, cn ftonden, in het wereltlyke, ,, onder de Koningen van Noorwegen, aan „ welke zy een jaarlykfche fchatting betaal„ den. Dit Land wierd dus geduurende drie „ of vier»eeuwen geregeert; maar het groot„ fte gedeelte der inwoonders ftierf door een „ befmettelyke ziekte, die de zwarte peft of ,, de zwarte dood genoemt word. Zedert die „ tyd, is Groenland weder bevolkt. Zy, „ die dit volk een ouder tydmerk toefchry,, ven, willen dat, nog de Noor wegers, nog „ de Yslanders deze eerfte oorfpronkelyke „ inwoonders van dit land waren. . Zy ont„ moetten, in het Weftelyke gedeelte, een „ wild volk , dat, zoo men zegt, zynen „ oorfprong uit Amerika had , gelyk men „ zulks uit zyne levenswys en kleeding opma„ ken kon. Hoe het ook zyn mag, zedert „ de verwoefting van de zwarte dood, heeft „ alle gemeenfehap tusfchen Noorwegen en „ Groen-  Drie en Negentigste Buief. 203 Groenland opgehouden. De Koningen van " Denemarken hebben in het vervolg, ver" lcheide malen pogingen aangewend, om deze gemeenfchap te herftellen en te onder" houden. Zy noodigden, door groote yoqr' regten, eenige kooplieden om fchepen uit " te tuften; maar de uitflag was niet geluk" kig. Het is niet dan zedert zeven en twin" tig'jaaren., dat is tc zeggen, zedert de op, regting van de Koninglyke Maatfchappy, " dat deze verftandhouding herftelt is. Zie daar, Franfchman, alles wat ik u met zc, kerheid berigten kan , betreffende de Hifto" tie van een land dat zeer weinig bekend is. ',' Wat de tegenswoordige ftaat van dit geweft '* betreft, zie hier war. ik 'er door een agt- jaarig verblyf in ontdekt hebbe. " Of dit o-edeelte van den Aardkloot een Eiland is,&of dat het, aan de Noordzyde, " aan het vafte land is vaftgehegt, is iets het ' aeen men tot nog toe niet heeft konnen " ontdekken; maar men ziet met gemak, dc bergen en rotzen die geftadig met fneeuw " bedekt zyn, en waar door het bepaald word: " een meenigte golven en rivieren omringen " het aan alle zyden; de grootfte waar aan de Denen in het Jaar mh \SB* bouwde, word Baals genoemt, en flrekt " zig meer dan twintig uuren in het land uit; men verdeeld Groenland in twee diftrikten, l een Qoftelyk en een Weftelyk. Het eer-  204 De Nieuwe Reisiger. „ fte is weinig bekend, om dat het vs, 'tgeen „ geftadig door de zee van het Noorden aan„ gebragt word , zig op de kuften op een „ hoopt, en de fchepen het naderen belet. „ Deszeifs inwoonders worden als een wreed „ en barbaarfch volk afgebeeld, 't geen de „ vreemdelingen dood en verflind. E°ter is n dit volk , volgens het getuigenis van die „ genen , die tot in het binnenfte gedeelte „ van het land doorgedrongen zyn, geheel „ gelykvormig, in aart en zeden, aan de in„ woonders van de Weftkuft. De koude is „ in dit geweft niet verdraaglyk, dan alleen „ op de plaatzen alwaar men des winters de „ zonneftraalen twee of drie uuren op ecu „ dag geniet; en zelfs bevriezen de geeftigfte „ vogten nog in de warmfte vertrekken. Ö(>p „ de plaatzen alwaar de zon des winters niet „ opgaat, is de koude zoo geweldig, dat de „ kopjes die met kokende thee of koffy ver„ vult zyn, aanftonts aan de tafel vaftvrie„ zen, op welke men hen nederzet. Ik heb „ in een winter gezien dat het vs by trappen „ de buis van den fchoorfteen bekleedde , zelfs „ tot aan den mond van den kachel, zonder „ dat het geweldigfte vuur het geduurende „ den geheelen dag ontdooijen kon. Boven „ de fchoorfteen vormde het een gewelf, dat „ met verfcheide openingen doorboord was, „ waar door den rook uitgang vond De „ muuren van het huis, waren inwendig met j5 ys  Duts in Negentigste ËrieE. 205 • ys bekleed ; het lynwaat bevroos in de kas", ten , welke voorzorg men ook gebruikte 11 om het naauwkeurig te droogen; hoe warm „ men zig in de bedden toedekte , zoo drong l] 'er de koude egter in door, en deed den " adem en de uitwazeming bevriezen. Wy „ waren genoodzaakt om de yleefchkuipen „ in ftukken te kappen, en het vleefch bleef " inwendig in het kokende water nog lang „ bevrozen. Zomtyds bedekt de fneeuw die „ reheele geweft, en zy blyft van de Maand " September tot in Juny van het volgende „ jaar leggen. Zy is als dan, ter hoogte van „ verfcheide roeden, in de holle wegen en „ valeiën op een gehoopt, en zoo hard be„ vrozen, dat men 'er even als over een vas„ te dyk over gaan kan. „ Behalven de verfchrikkelyke yskorften „ met welke het geheele land tot op de toppen der hoogfte bergen bedekt is, zoo ziet , men 'er nog een meenigte van in de zee " dry ven. Eenige zyn plat, en komen uit \\ de baaijen, andere zyn op een geftapek, „ in de gedaante van bergen , en zyn zoo diep in het water gedompelt, als zy 'er zig " boven verheffen. Eenige hebben de ge" daante van groote kerken, of kafteelen met " hunne toorens, en van fchepen met mas'„ ten en zeilen. Deze ysbergen zyn niet min„ der zeldzaam om hunne kleuren als om hun' ne gedaante. Men heeft 'er die zoo wit en " ö „ glans-  2o6* De Nieuwe Reisiger. „ glansryk als kriftal zyn, andere zyn faphier„ blaauw , en weder anderen hebben een „ groene kleur gelyk fmaragden. Men zier, „ zomtyds geheele eilanden van ys, die een „ uur in omtrek beflaan, en tagtig vademen „ dikte hebben. „ De zomerhitte duurd niet -lang in Groen„ land, maar zy is alzoo onmatig, als de kou„ de des winters. De zonneftralen zyn als „ dan zoo brandende, dat ik dikwyls genood„ zaakt geweeft ben, om myne kleederen af „ te leggen, vooral op plaatzen alwaar dehit„ te zamengepakt word, en de nevels en de „ wind niet doordringen konnen. Om 'er u s, een denkbeeld van te doen vormen, zoo is „ het genoeg dat ik u zegge, dathetzeewa„ ter, 't geen in de holligheden der rotzen na „ de ebagterblyft, in een oogenblik uitdampt, „ en een zeer fchoon gekriftallifeert zout ag,, terlaat, dat een verblindende witheid heeft. „ Maar hoe groot de hitte der zon , op de „ langfte zomerdagen in Groenland zyn mag, ' zoo zyn 'er de nagten egter altoos zeer „ koud, door de wind die van de zyde der „ groote ysvelden koomt, zooras dit hemel„ ligt is ondergegaan. De geftadige nevel „ die met de avondfchemering begind te val„ len, brengt mede veel toe om dc lugt te „ verkoelen. Het is een vreemde zaak, maar „ die egter door de ondervinding van ver„ fcheide eeuwen geleerd is, dat de gematigt- „ heid  Drie en Negentigste B»rief. &07 ï heid van Groenland, vlak tegenftrydig met die van het overige van Europa is: wan- " neer, in de gematigde landen, den winter \\ Zeer geftreng is, zoo is hy hier vry zagt; " en zeer geftreng, wanneer hy elders zagt is *Twee zeer laftige zaken in dit geweft, •zyn de nevels die men altoos geduurende " den zomer heeft, én den rook of damp die " zig des winters, uit de zee even als uit een " fchoorfteen verheft. Hy is zomtyds zoo " dik als een wolk, en 'er koomt een zoo " geweldige koude uit voort, dat zy het aan" gezigt verfchroeit, wanneer men buiten " den'nevel is; maar op het oogenblik dat " men 'er in koomt, zoo veranderd zig deze " damp in een foort van ryp, die zig aan de " kleederen en haairen hegt. Deze nevel '„ verwekt fcheurbuik en borftkwalen, 't geen " byna de eenigfte ziektens van dit land zyn; ' want men kend het grootfte gedeelte van „ die genen niet, die een landplaag in andere landen zyn. De Noordooften wind , die " Zig over het geheele land uitftrekt, belaat " zig, op de bergen, met ysdeeltjes, die, " op het vel, dezelfde uitwerkzelen doen, " als de flagen van geesfclroeden. Deze ys. „ deeltjes zyn zeer zigtbaar , vooral in het „ zonneligt, in welke men hen even als zil„ verdraaden ziet blinken. Ik zal u over „ het. Noorderligt niet onderhouden, 'tgeen „ hier  208 De Nieuwe Reisiger. hier alzoo meenigVuldig is als in de ander* „ Noordfche landen die gy doorreift hebt. „ Het beweegt zig rnet een ongelooflyke fnel„ heid , en geeft een zoo glansryk ligt van „ zig, dat men in een boek lezen kan. Hoe „ het weder ook geduurende den dag mag ge„ weeft zyn, zoo vertoont het zig altoos des 3? avonds , vooral wanneer de lugt zuiver, 3, helder en bedaard is. ^ „ Verwagt niet, Franfchman, dat gy hier „ alle de voortbrengzelen der andere landen 3, vinden zult. Gy zult hier nog groote bos3, fchen, nog dikke boomen zien. De ber„ ken , elzen , wilgen- en geneverboomen „. zyn byna de eenigfte die men in Groenland „ kend. Het lepelblad, de angelika, en wil„ de thym groeijen hier in overvloed; de ra„ pen hebben hier een uitnemende zoetheid „ en aangenaamheid. Men moet dit van het 3, Zuidelyk gedeelte verftaan , want in het „ Noorden groeit byna niets. Ik heb weinig „ metaaien op de verfchillende plaatzen ont„ dekt die ik bezogt hebbe; egter vond ik op „ een berg, eenige uuren van deze volkplan„ ting, een aarde die de kleur van fpaans „ groen had, en, ongetwyffelt, eenige ko„ perdeeltjes bevat. Ik heb mede verfchei„ de amiantmynen ontdekt, waar van de ade. „ ren zeer breed, en de draaden zeer lang en 3, glansryk wit waren. Zoo lang deze herg„ ftof zig in een vette ftoffe fcevind , zoo „ brand  Drie en Negentigste Brief. 20c) brand zy zonder verteerd te worden , of *' eenig merkbaar gedeelte van haare zelfftan" digheid te verliezen. Andere bergen be" vatten een foort van zagte fteen, die niets " anders dan een onvolmaakt marmer is. Ver' mits hy zeer gemakkelyk kan bearbeid wor" den, zao maken'er de Groénlanders verfchillende keukengercedfehappen van , ge„ lyk lampen , fchotels cn ketels , die het fterkfte vuur wederftaan. " Men heeft hier geen vergiftige, nog zelfs fchadelyke dieren, uitgezondert Bee" ren, en deze onthouden zig doorgaans aan " zee. Zy zyn byna altoos op de ysfehotfen, *' alwaar zy op de Zeehonden en andere vis" fchen azen. Zy vertoonen zig zeldzaam " naby de volkplantingen; en deze dieren ónt" houden zig weinig anders als in de Noord" fche geweften. Zy zyn by uitftek groot " en hebben een affchuwelyke gedaante. Hun " haair is lang en wit, en men zegt dat zy " zeer gretig naar menfchenvleefch zyn. Zy " hebben hunne fchuilplaatzen in de holen, " 0f in de gaten , die zy in de aarde maken, of wel onder de fneeuw. . Zy komen 'er " in 'de lente uit voort, en voeren hunne !' jongen met zig, die alsdan nog vormeloos zyn, maar die zy met lekken tot hun vol„ kome gedaante brengen. Men maakt de Rendieren hier niet tam , gelyk in Lap!, land; men dood hen op de jagt, om zig VUL Deel. O „ m<*  aio -De Nieuwe Reisigeb. „ met hun vleefch te voeden , en zig met „ hunne veilen te bckleeden. De honden „ zyn de eenigfte tamme dieren van Groen„ land, men gebruikt hen in plaats van Paar„ den, om de fleden over het ys te trekken. „ De hazen en vosfen zyn hier mede zeer ge„ meen. „ Dc Zee, die deze kullen befpoelt, is by „ uitftek vifchryk; en op het ftrand onthou„ den zig verfcheide foorten van watervo„ gels. . Dc aanmerkelykfte , onder de vis„ fchen, is de Wal vifch, en na deze de Zee„ hond , wiens pooten naar die der ganzen „ gelyken, en zyn kop naar die van de kar. „ Hy heeft naby dc muil, een knevel, en „ eenige haairen ter zyde van den neus. Zy„ ne tanden zyn zeer fcherp; en dit dier vegt „ dikwyls met de Beeren. Het klimt gaarne „ opdeysbergen, legt'er zig op neder, om „ zig m de zon te verwarmen, en 'er op te „ flapen. De grootfte hebben van vyf tot „ agt voeten lengte. Hun fpek verfchaft de „ befte traan ; dit zyn onder de Zeedieren die „ genen, die het meefte tot het onderhoud „ der Groénlanders toebrengen. Men voed „ zig met hun vleefch ; hun vel diend om „ kleederen tc vervaardigen, en om de vaar„ tuigen en hutten te bedekken; men brand ,, hun vet, waar mede men zelfs de fpyzen „ bereid, om dat men hier gebrek aan hout „ heeft. De watervogelen die men op de „ kuftcn  Drie en Negentigste Brief. 211 „ kuiten van Groenland vind, zyn dezelve die men in de andere Noordfche landen „ heeft. „ Maar zie daar genoeg voor het tegens„ woordige , over dit onderwerp ; koom, \\ Franfchman, de maaltyd wagt ons; en wy „ zullen hier na over de wetten, zeden, be„ zigheden en gewoontens van dc inwoonders „ van dit geweft fpreken. " Ik ben, enz. Goclhaab in Groenland, dm 9 July I74«'- Vier en Negentigste Brief. Vervolg van Groenland. y-xnze maaltyd, Mevrouw, had niets dat ( naar de onvrugtbaarheid van dit land geleek : men difchte ons voor, even als of wy In Denemarken geweeft waren: de wyn, boter, en vleefch, brood en brandewyn wierd niet gefpaart. Alle jaar koomt 'er een fchip van Koppenhagen met dezen voorraad beladen , tot onderhoud der volkplanting ; de Hernhutters worden byna altoos het befte voorzien; en de goede order die in deze kleire broederfchap heerfcht, is oorzaak dat 'er de zinnelykheid cn overvloed plaats heeft. O 2 „ Wan-  212 De Nieuwe Reisiger. „ Wanneer wy eerft in die land aankwa„ men, zeide Broeder Marcus tot my, wilde „ de Groénlanders geen van onze geregten „ proeven; maar thans bedanken zy ons, „ wanneer wy hen 'er een gedeelte van ge„ ven. Boter en brood is zeer naar hunnen „ fmaak ; maar onze dranken zyn hen niet „ aangenaam : egter hebben eenigen hunner, „ na dat zy eenigen tyd by ons gewoond had„ den, wyn en brandewyn lecren drinken. „ Hun voedzel beftaat alleen in vleefch en „ vifch; want dit land brengt byna niets an„ ders als Rendieren, Walvisfchen, Zeehon„ den, Hazen en verfchillende foorten van „ Zeevogels voort. Zomtyds eeten zy raauw „ vleefch, en zomtyds laten zy het koken of „ in de zon droogen. Zy hebben eenige vis„ fchen die zy voor den winter bewaren: in „ den herfft fteken zy hen in de fneeuw, en bewaren hen dus zoo lang de vorft duurd; „ zy nemen hen hier uit na mate dat zy 'er „ gebruik van maken willen. Het water is „ hunnen eenigften drank, en om het kouder „ te doen zyn, mengen zy 'er fneeuw of ys „ onder. Hunne fpyzen zyn , in het alge. „ meen, zeer onzinnelyk : men weet niet „ wat het is fchotelen of ketelen te wasfehen; „ zommige fcheppen de fpyze op de vloer op; ., en het verrotte vleefch der Rendieren of „ Zeehonden, verwekt geen walging of af„ keer in dit plompe volk. De Groénlanders „ heb-  Vier en Negentigste Brief. 213 „ hebben geen bepaalde uuren tot de maal* „ tyd ; een iéder eet wanneer den honger „ hem hier toe aanfpóóft ; egter kan men „ zeggen dat zy de grootfte eetluft hebben. ,, Wanneer zy van de zee te rug komen, zoo „ noodigt die genen by wie het avondmaal ge,, reed is, de andere ter maaltyd , en gaat „ weder op zyn beurt by hen te gaft; en dit „ gaat dus beurtelings op eenen avond rond, „ na mate dat het vleefch by ieder gaar is. ,, De vrouwen woonen deze maaltyden „ niet by; zy eeten afzonderlyk met elkan„ deren; en terwyl de mannen in zee zyn, „ vergallen zy eikanderen onderling. Be„ halven de geregtcn waar van ik u gefproken ,, heb, maken zy een foort van plant, die op „ den oever der zee groeit, met traan in, „ en deze eeten zy als een lekkerny. De „ drek, die zy in de ingewanden der Rendie- ren vinden , is voor hen een aangenaam „ voedzel; zy hebben nog een geregt 't geen „ van 't afichrapzel van Zeehonden vellen ,, bereid word. In den zomer , koken zy „ hunne fpyzen in het open veld, over riet, ,, en in den winter, in hunne huizen, over „ lampen. Om vuur te maken, wanneer het „ hunne uitgebluft is, wryven zy twee ftuk,, ken droog hout op elkandcren, waar door „ het ontbrand. „ Deze wilden verftaan geen handwerken; „ en hunne voornaamfte bezigheid is de vifchO 3 „ vangft,  si4 De Nieuwe Reisiger. „ vangft, in welke zy zeer behendig zyn. Zy „ hebben een foort van kleeding uitgedagt, ,, met welk zy overeinde blyven, en byna droog door de Zeebaaren gaan. Dit is een „ foort van kinderpok, van welk het kleed, „ de kousfen, broek en fchoenen maar . een „ ftuk uitmaken; het is van Zeehonden vel„ len zamengeftelt, die glad en zonder haai„ ren zyn, en zoo naauvvkeurig te zamen zyn gehegt, dat 'er het water niet indrin,, gen kan. Voor de borft is een kleine ope,, ning, door welke zy 'er zoo veel lugt in„ blazen, als zy noodig oordcelen, om zig „ in hes water zonder zinken op te houden, ,, zy ftoppen deze opening door middel van „ een houte pen. Na maate dat zy de lugt ,, in dit kleed vermeerderen of verminderen, „ zoo ryzen of dalen zy in het water na hun „ goedvinden. „ Van alle de Visfcheryen die men in de „ Groenlandfche Zee doed, is die der Wal„ visfehen , zonder tegenfpraak, de moeije„ lykfte. Dit foort van visfehen, onderfcheid „ zig op een zeer merkbaare wyze, van alle „ andere, en heeft 'er weinig anders dan de ,, uiterlyke gedaante van; want voor het ove„ rige gelyken de Walvisfchen, byna in alles, „ naar de landdieren. Zy hebben, gelyk de„ ze, warm bloed, ademen door middel van „ een long, zyn levendbarend, zogen hunne „ jongen , enz. Men kan niets met zeker. „ heid  Vier en Negentigste Brief. 215 „ heid over de grootte der verfchillende foor„ ten van Walvisfchen zeggen. Men heeft 'er „ gezien die honderd cn vyftig voeten lang „ waren, en men verzekert dat de eerfte die ,, men in het Noorden gevangen heeft, veel „ grooter waren als die men 'er thans vangt, „ om dat zy veel ouder waren. De Groen„ landfche, waar van men groote voordeden „ trekt, en om welke eigentlyk de toeruftin„ gen tot de Visfchery gemaakt worden, zyn zeer groot en zwaar: hun kop maakt byna „ alleen een derde gedeelte van hun lichaam „ uit. Hunne vinnen zyn byna agt voeten „ lang; en hunnen ftaart, die horifontaal ge„ plaatft is , is vier vademen breed. Wan„ neer dit dier op zyne zyde legt, kan het 'er „ zulke geweldige flagen mede geven, dat 'er „ een fchip door te gronde gaat. Men kan „ de fnelheid zonder verwondering niet be„ fchouwen , met welke dit verbazend cn „ zwaar lichaam de baaren klieft, door be„ hulp van zyn ftaart, die het tot een riem „ diend. De huit van een Walvifch, die een „ duim dik is, bedekt een geel vet, 'tgeen „ meer als agt duimen dikte heeft. Het „ vleefch het geen door dit fpek bedekt word, „ is rood en gelykvormig aan dat der viervoe'„ tige dieren. De tong is byna niets anders „ als een groot ftuk vet , waar mede men „ verfcheide tonnen opvullen kan. O 4 Wan-  2ió De Nieuwe Reisiger. „ Wanneer de Groénlanders op de Wal„ vifchvangft gaan , zoo trekken zy hunne „ befte kleederen aan. Zy hebben opge„ merkt, dat wanneer zy anders deden, de„ ze visfehen, die de onzinnelykbeid niet ve„ len konnen, voor hen vlugten zouden. Zy ,5 zyn gewoon om zig in een getal van veer„ tig of vyftig perzonen, zoo wel vrouwen ,, en kinderen als mannen, in een groot vaar,) tuig in te fchepen. Zy begeven zig zee„ waarts en zoeken hunnen prooi, de ftoutfte „ of fterkfte paft op een gelegentheid om hem „ de harpoen in het lyf te fchieten, die aan „ een touw is vaftgehegt dat twee honderd „ vademen lengte heeft. Vermits dit werk„ tuig aan het onderfte gedeelte zwaarder als ,, aan de bovenzyde is, zoo valt de punt als, toos lootlynig op den vifch , en hegt 'er „ zig in vaft. Het is als dan dat de visfeher „ het grootfte gevaar loopt; want de Wal;, vifch zig gekwetft voelende, geeft zulke verwoede flagen met zyn ftaart en vinnen, ,, dat hy zomtyds de Chaloup omwerpt, en „ de harpoenier dood. Maar doorgaans dom. „ pelt hy zig, zoo ras hy gewond word, met „ zoo veel inelheid onder het water, dat zoo „ de visfchers de voorzorg niet gebruikten „ om het touw geftadig nat te houden, het „ door de wryving tegens'de Chaloup in m brand zou raken. Het geeft egter rook „ van zig: een der visfchers is gelaft om ge- „ fta-  Vier en Negentigste Brief. 217 „ ftadig bot tc vieren , tervvyl het dier zig verwydert, want zoo het gebeurde dat het warde , zoo zou dc Chaloup gevaar loopen ,, om naar dc grond getrokken te worden. „ Hoe lang dit touw ook zyn mag, zoo zou „ het egter te kort zyn, indien de Walvifch niet genoodzaakt was om boven water te „ komen om adem te halen. Hy maakt als „ dan een zoo fterk geblaas , dat men het „ meer dan een half uur ver hooren kan. ,, Zoo ras hy zig weder vertoont, zoo fchiet hem de harpoenier ten tweedemaale; hier ,, na-fteekt men hem met lansfen om hem af „ te matten, tot dat zyne kragten uitgeput zyn: voor deze tyd, durft geen der Vis„ fchers hem naderen. Men wend pogingen „ aan om hem onder de vinnen te kwetzen, „ 't geen de gevocligfte plaatzen zyn. Wan„ neer de wond tot in het hart of in de long „ doordringt, zoo fpringt het bloed ter hoog„ te van de maft van een groot fchip op. „ Men laat hem zig zelfs vervolgens afmat„ ten; hy flaat zyn lichaam met zoo veel ver' „ woedheid met zyn vinnen en ftaart, dat „ men denken zou kanonfehoten te hooren, „ en dat 'er de Zee geheel met fchuim door „ overdekt word. Zomtyds is men genood„ zaakt hem drie of vier uuren te volgen, „ tot dat hy zyn bloed en kragten geheel ver« s, loren heeft. O 5 „ Aan  si8 De Nieuwe Reisiger. „ Aan het eind van het touw dat aan de „ harpoen vaftgehegt is, maken de inwoon„ ders van deze tuften het vel van een Zee„ hond vaft, 't geen by wyze van een blaas „ te zamen genaait, en met lugt vervult is, „ om dat het dier, in zyn vlugt, vermoeit „ en tragteloos zou worden, om dat dit vel „ belet dat het lang onder water blyft. Wan„ neer het geheel afgemat is, zoo vertoont „ het zig aanftonts aan de visfchers, die het ,, eindelyk den doodfteek geven. Het ver„ lies van zyn bloed is zoo aanmerkelyk, dat „ 'er dc Zee rood door geverwt word, over„ al waar het zig beweegd. Wanneer dc W7al„ vifch zig na de grond begeven heeft, zoo „ trekt men aan het touw, en door de tegen„ ftand, oordeelt men over de kragten die „ hy nog heeft. Zoo ras hy dood is, zoo 93 fpnngcn eenige mannen, met hunne rok„ ken van Zeehondenvellen bekleed, die, belarig in ftelt: de bloedverwanten van den „ dooden ,• wreeken hem , wanneer zy de „ moed en het vermogen hebben. 'Er is eg„ ter een geval, in welk zig de nationale „ woede openbaard ; dit is wanneer 'er een „ van die oude toveresfen moet geftraft wor„ den, die, zoo als men bier gelooft, de „ lieden door haare tovery doen omkomen. „ Wanneer dit foort van vrouwen overtuigt zyn, dat zy tegens iemand het vermogen „ van haare konft gebruikt hebben, zoo word de algemeene woede opgewekt, en men „ brengt haar zonder eenig medelyden om. „ Deze wilden hebben mede een grooten „ afkeer van de dievery; hierom fluiten zy „ niets weg; en hunne huizen ftaan voor een „ ieder open. Een jonge dogter die men ver„ dagt hield van de geringfte zaak ontvreemt „ te hebben, zou de hoop tot het hüwelyk „ verhezen , en men zou bezwaarlyk een man „ voor haar konnen vinden. Zy zyn zoo „ naauw gezet omtrent dp vreemdelingen „ niet; egter, vermits wy langen tyd in hun „ land gewoond hebben, zoo befchouwen zy „ ons als hunne landgenooten, en behanda„ len ons op dezelve wys. Alles is onder „ hen gemeen, en vooral fpys en drank. Men „ treed vryelyk in hunne wooningen; wan„ neer zy aanftonts die genen die hen komen „ be-  Vier en Negentigste Brief. as£ ?, bezoeken, onthaalen willen. Het zou on„ beleeft zyn wanneer men ergens om vroeg, behalven dit, laten zy hier de tyd niet toe; „ en bieden aanftonts alles aan. „ De Groénlanders bezitten een ongeloof„ lyke onzinnelykheid ; zy eeten de luizen „ die zy op hun eige lichaam en die van an„ dere ontdekken. Zy hebben tot een fpreek,, woord: Het geen uit de neus koomt, kan in ,, de mond vallen, op dat niets verloren ga. Zy „ fchrappen met een mes het zweet van hun aangezigt, en lekken het af. Zy doen hun ,, behoeftigheid in tegenswoordigheid vaneen „ ieder; ieder huisgezin heeft een waterbak, „ die in het vertrek geplaatft is , cn waar in een ieder zyn water maakt, deze word „ niet geledigt voor dat hy vol is. 'Er koomt „ een reuk uit voort, die, met de ftank ge„ mengt zynde die het verrotte vleefch en ,, verdorve fpek veroorzaakt, 't geen zy on„ der de banken werpen , een ondragelyke lugt in hunne wooningen doed heerfchen. „ De mannen wasfehen zig alleen met hun „ fpeekzel; zy likken hunne vingeren gelyk „ de katten, cn wryven 'er hunne oogen me„ dc om het zout weg te nemen, waar mede „ de zee hun aangezigt bedekt. De vrouwen „ dompelen haare hoofden in de pisbakken, „ om haare haairen te doen groeijen, en zig, „ zoo zy wanen, een aangename reuk te vei3, fchaffen; dit is het geen men hier de naam P 3 „ geeft  De Nieuwe Reisiger. j, geeft van als een maagd ruiken. Wanneer ,, zy op deze wys haare haairen geparfumeert p hebben , zoo begeven zy zig in de lugt, „ geduurende de geftrengfte koude, en laten „ hen bevriezen. Het zelfde, water 't geen ,, zy tot het hooft gebruiken, diend mede'tot „ andere reinigingen, en zy gebruiken niets „ anders op haare hultafel. Maar, Franfch„ man, gy fchort de neus op: deze verhalen „ walgen u, ik zal u over andere zaken onderhouden. „ Deze wilden hebben een gebrek 't geen „ mede zeer gemeen onder andere volken is, „ maar het geen men egter nooit by hen zoe„ ken zoude. Zy bezitten een onverdrage,, lyke verwaantheid, en gelooven dat zy het ,, oudfte en agtbaarfte volk van de geheele ,, aarde zyn. Wy zyn, zeggen zy, de be,, kwaamfbe visfchers der zeehonden die op „ de geheele aarde zyn : en wat is een volk 3, 't geen de zeehonden vangft niet verftaat? „ Het is dus dat een ieder op hoedanigheden ,, trots is die hem noodzakelyk zyn. Deze lieden beminnen den arbeid , en oeffenen ,, dezelve met een uitftekende geduldighcid. „ ' Hunne ftandvaftigheid , in de grootfte te„ genfpoeden , is heldhaftig en onvcrzettc 33 m- „ Hoe plomp deze wilden ook zyn mo^en zoo zyn zy egter zagtaardig, vrolyk° en .,j beminnen de zamenleving. Het toekomen- „ da  Vier en Negentigste Brief. .231' „ de boezemt hen nog vrees, nog ongcruft „ heid in; zy geven vrywillig, en zyn niet „ bezorgt om goederen te vergaderen. Zy bezitten geen luifterryk verftand; maar hun „ oordeel is gezond en bondig. Men heeft , opgemerkt dat zy alles wat zy onder ons „ zien of hooren, gemakkelyk onthouden en „ begrypen, en men ontdekt in eenige een „ uitmuntend vernuft. Zy dulden goedwil„ lig dat men met hen boert, en hebben nooit ,, getragt om ons te mishandelen, ten minftcn „ niet wanneer zy 'er niet toe genoodzaakt „ waren. Behalven dit, vreezen zy ons en „ befchouwen ons als veel dapperder en fter„ ker lieden als zy zyn. Men kan uit eenige „ woorden, van de Noorweegfche taal, die „ nog onder hen in gebruik zyn, befluiten „ dat geheele geflagten hunnen oorfprong van „ de oude Noorwegers ontleenen, fchoon dit „ volk in het algemeen, uit dit land oorfpron„ kelyk is, en als afftammelingen van de eerr ,, fte Amerikanen konnen befchouwt worden, ,, die zig in. Groenland hebben nedergezet. „ Maar de een en andere zyn in diervoegen „ onder eikanderen vermengt, dat men geen „ het minfte verfchil onder hen, nog in taal, „ nog in zeden befpeuren kan. „ De kleederen der' Groénlanders zyn dooiv „ gaans van* Rendieren of Zeehonden vellen „ gemaakt. Hun onderkleed is een foort „ van kamizool, waar aan een kap vaftgehegt P 4 » isa  232 De Nieuwe Reisiger. „ is, die hen tot een muts verftrekt. Het is ,, voor en agter fpits gefneden, en hangt tot „ op de kniën af. Des zomers dragen zy de „ haairzyde buitewaarts, en des winters bin. newaarts. Onder dit kleed hebben zy een ,, foort van hemd, 't geen van vifchdarme;. „ gemaakt is. Hunne broeken en koufen," 3, zyn van dezelfde vellen als hunne kamizo3, len. Vermits zy nog vlas nog hennip kennen, zoo maken zy geen gebruik van lin3, nen , wanneer men hen een hemd geeft, „ zoo trekken zy het over hunne kleederen,' „ en leggen het niet af, voor dat het met „ ftukken van hun lichaam valt. Zomtyds ,, koopen zy van ons, of van de Hollanders, ,, geftreept lynwaad, waar van zy op hunne „ wyze kleederen tot fieraad maken. Zy dra,, gen mede witte, blaauwe en roode wolle ,, koufen, die zy van ons ruilen. ,, De kleeding der vrouwen verfchilt wei„ nig van die der mannen: zy zyn alleen een „ weinig wyder en verhevener, om dat zy „ haare kinderen op den rug dragen, en om „ dat deze geen andere wieg nog luyeren dan „ de kleederen van hunne moeder hebben. Zy dragen mede broeken en koufen ; en ,, men onderfcheid haare fexe, door een groot „ ftuk vel, 't geen agter en vpor, tot aan „ de helft van haare beenen afhangt. Haar V kaP is ten naaften by gelyk die van een bedelmonnik ge vormt, en zoo wyd, dat zy » 'er  Vier en Negentigste Brief. 233 „ 'er haare haairen in verbergen konnen; in „ plaats dat die der mannen op de wyze der „ kordeliers gemaakt is. Haar broek bedekt „ alleen de-helft van de dye; zy trekken de„ ze nooit uit, en flapen 'er zelfs in. Zy „ hebben nog een andere die tot aan de kniën ,, reikt; zy dragen deze des zomers niet, en „ zelfs niet wanneer zy in huis zyn; zy trek„ ken deze alleen des winters aan, en wan„ neer zy uitgaan. Vermits zy lange en dik„ ke haairen hebben, zoo ftrikken zy hen bo„ ven het hooft op , en vormen hier door „ een foort van kuif, die haar vry bevallig „ maakt. Zy gaan doorgaans met het hooft „ bloot, en bedekken het met haare kap niet, „ dan wanneer het regent of fneeuwt. Haare „ voornaamfte fieraden beftaan in glaze kora„ len van verfchillende kleuren, of in wezent„ lyk koraal, dat zy aan dc armen, hals en „ ooren dragen. Een ander gewoonlyk fie„ raad onder haar, is dat zy hunne wangen, ,, om de oogen en mond, met verfchillende ,, figuuren , borduuren ; dit gefchied door „ middel van een draad die met fchoorfteen„ roet beftreken is, en die zy tusfchen het „ vel cn vleefch doorhalen. Men gelooft „ dat het hooft van een vrouw, wiens aan„ gezigt op deze wys niet geblanket is, in „ een pot met traan zal verandert, en onder „ een lamp geplaatft worden, wanneer de an„ dere in een ik weet niet welke plaats van P 5 » ge-  £34 De Nieuwe Reisiger. gelukzaligheid zullen aankomen, die haas? ,, na haaren dood verwagt. De vrouwen die ,, kinderen hebben , veronagtzamen haaren 3, optooi, om dat zy weten dat.zy niet ver- ftooten zullen worden; maar de onvrugt,, baare of wier kinderen geftorven zyn, le,, ven in een geftadige vrees van haar affcheid te zullen ontvangen. Zy denken dus dat ,, haar belang vordert dat zy zig geftadig ver,, fleren, om aan haare mannen altoos behaag3,' Jyk te zyn. „ De Groénlanders hebben mede hunne „ feeften en vermaken, gelyk andere volken. ,, Deze beginnen met een groote maaltyd; en „ de grootfte die men aan den gaftheer geven „ kan, is dat men de maag vol heeft, en op ,, het punt ftaat om te barften. Na de maal„ tyd begind het fpel. Zy hebben een trom„ mei, met welke zy hunne gezangen en dans„ fen vergezellen; en die gene die de meefte draaijingen en de bclachelykfte gebaarden 3, weet te maken, die het befte zyn hooft en „ leden hier cn gins weet te keeren, en voor „ en agterwaarts te fpringen, word voor de ,, bekwaamfte en vermakelykfte man gehou,, den, om dat hy het grootfte gelach veroor3, zaakt. Zoo hy, by deze verfchillende be„ gaaftheden , de konft van verzen maken „ nog voegt, zoo word hy door alle de gas, „ ten , aangehaald, geroemt en geliefkooft. „ Voor het overige is de Groenlandfche poë-  Vier en Negentigste Brief. 235 zy van weinig aanbelang; men vind 'er egV ter natuurlykheid, en een foort van rym " en welluidenheid in. Om 'er u een denk" beeld van te vormen, zoo zie hier een ge!' zang , 't geen op de geboorte van den , Kroon Prins van Denemarken, door een " Groenlander gemaakt is , die zig in onze ' volkplanting heeft laten doopen. Dezen morgen ging ik uit, en ik zag dat "nen toeftel maakten om te fchieten. Ik vroeg, " Waarom gaat gy fchieten? Men antwoorde my dat het over de geboorte van hem was, die na " zyn Vaders dood, Koning zou worden. Hier " op zeide ik tot myn metgezel: Laten wy een " gezang voor den Zoon des Konings maken ; want „ hy zal Koning worden wanneer zyn Vader " fterft. Hy zal ons gelyk zyn Vader beminnen ; ]\ hy zal ons Priefters zenden die ons God zullen " leeren kennen, op dat wy niet by den Duivel „ zouden komen. Doed gy mede zoo, en wy zul„ len u liefhebben , wy zullen u beminnen, en "5 zullen uwe dienaars zyn. Wanneer gy Koning „ zyn zult, zoo zult gy met goedheid vervult zyn; „ en alles wat wy bezitten zal het uwe zyn. Wanneer Groenland onderwezen zymzal, zoo zal het God beminnen en den Koning eeren. La„ ten wy ons verheugen; en op de gezontheid van „ den Zoon des Konings drinkm; en uitroepen; „ Lang leeft Chriftiaan en zyne Gemalin. God • „ wil dat gy lang zult leven. Dit wenfchen wy u, iken myn metgezel, die het eerfte in Groen-  236 De Nieuwe R e i s i g e r. » laf Sloopt zyn. Behaagde het God dat tet „ alle onze landgenooten mede waren. ,, Deze lieden hebben nog een ander fpel " ,£ Sef ]n verruilingen, en in een foort van ,, koophandel beftaat. Een hunner flaat op „ een kleine trommel, en veilt, al zingende » het een of ander te koop, en noemt dc » prys die hy 'er voor hebben wil. Een an „ der die'er behagen in heeft, antwoord hen • „ mede door een gezang, en de koop is on„ veranderlyk gefloten. Het kaatsfpel is hun„ ne gewoone oeffening, vooral by het maan»> ügt. Zy Ipelen het op verfchillende wy,* zen, maar altoos met eikanderen de bal te » rug tc kaatzen, 't zy met de hand of met " de ,VOeL. Vermits zy gaarne voor fterke ,, en kragtige heden willen doorgaan, zoo be„ zoeken zy wederzyds om eikanderen om te „ werpen , te rug te dry ven, en het lichaam „ te doen krommen, en diegenen die flagen „ kan om zyn tegenparty tot zig te trekken, „ of te doen zwigten, verbeeld zig de dap„ perfte te zyn. De jonge dogters hebben „ een byzonder fpel, 't geen veel overeen„ komft met dansfen heeft. Zy houden el,, kanderen by de hand, vormen een ronde » 5nng' en'Io°Pen dan eens voorwaarts en „ dan eens agjerwaarts , onder het zingen „ van gezangen, en het maken van verfchils, lende bewegingen. » De  Viér en Negentigste Brief. 237 „ De feereen en vermakelykheden van dit 3, volk zyn nooit met godsdienftige zaken vermengt. Zy hebben egter eenige bygeloo„ vigheden die hen tot een godsdienft ver,, ftrekken. Zy arbeiden op alle dagen zonder „ onderfcheid. De wyzen van het land, dat „ is te zeggen, de tovenaars, zyn hunne god,, fpraken; maar de denkbeelden die deze van „ de godheid hebben, zyn alzoo buitenfporig. „ als die van het overige van het volk. Zy „ geven aan het Opperwezen duizend ver„ fchillende gedaantens; zy plaatzen het dan ,, eens in den Hemel, dan weder op de Aarde, „ of onder het water. Een ieder die na de ,, waardigheid van tovenaar ftaat, moet zig „ op een zekeren afftand in een woeft veld j, hegeven. Hier zoekt hy een groote fteen, zet 'er zig op neder, en roept het geeftc„ lyke wezen. Dit koomt aanftonts by hem; „ en deszelfs komft, verfchrikt de Kandidaat ,, indiervoegen, dat hy ter aarde valt, enzon„ der kennis blyft leggen. Wanneer hy we„ der tot zig zelfs koomt, zoo keert hy naar „ zyne wooning te rug, en word voor een „ man gehouden die met wysheid vervult is. „ Zyne geleertheid beftaat hier in , dat hy „ woorden over de zieken uitfpreekt, dat hy „ met de geeften fpreekt, het toekomende „ voorzegt, en de ligtgeloovigheid van dit 3, onkundige en plompe volk bedriegt.' Men 3, befchouwt de oude vrouwen, die het zeif- „ dc  238 De Nieuwe Reis ig er. de beroep willen oeffenen, als zeer böös„ aardige fchepzelen ; en in deze hoedanig,, beid worden zy , gelyk ik gezegt hebbe5, „ gehaat,' vervolgt en gedood. Wanneer een zieke een tovenaar raadpleegt, zoo legt „ deze hem op den rug, en maakt een koord „.om zyn hooft vaft. Hy ligt het een wei„ nig op met de koord tot zig te trekken j en „ laat het weder nedervallen onder het aan,, roepen van den ge.meenzamen geeft. Wan„ neer het hooft zwaar is, en zig met moeite „ laat opheffen , zoo is dit een teeken van „ fterven, maar wanneer het gemakkelyk de „ bewegingen van de koord volgt, zoover„ zekert men dat de zieke herftellen zal. Wan» ,, neer iemand, térwyl de tovenaar zyne be„ zweringen doed, een onbefcheide wind ont„ fnapt, zoo gelooft dit volk dat dit een doo„ delyké fchigt is, die onmisbaar de zieke „ de tovenaar , en de duivel zelfs dooden „ zal. „ Wanneer een Groenlander iterft, zoo „ vergaderd zyn geheele geflagt by elkande,, ren , en den naaften bloedverwant draagt de doode op zyne fchouderen tot aan de „ begraafplaats, | Hier ftrekc men het doode ü hyk geheel gekleed in een graf uit, op wel3, ke men een hoop fteenen werpt. Men legt ,, al zyn vifch- en jagttuig aan zyne zyde, na 3, dat men-het: in. ftukken gebroken heeft; 3, want men gelooft dat het gebruik van deze ,, werk-  Vier en Negentigste Brïb-f. 239 3 werktuigen, onheilen na zig liepen zou. Deze plegtigheid is altoos van gelchrei cn " geklag vergezeld. , Men begint dit weder l op nieuws zoo dikwyls 'er een bloedverwant of goede vriend van den overledenen 7 in de hut treed; hier na vertrooft men zig, ' en begint met een goeden eetluft te eeten. " Wanneer iemand fterft zonder bloedver" wanten na te laten, zoo verlaat hem een „ ieder , en het lichaam blyft op dc plaats \\ leggen alwaar hy geftorven is." Terwyl de Hernhutter Marcus my over de verfchillende gewoontens van dit land onderhield, zagen wy een Hollands-fchip aankomen, 't 5 ren.  Vyf en Negentigste Brief. 253 . rende vriendfchap oprigten; maar houd u f op geenerlei wyze op, zoo de wind en het ' Weder toelaten om verder te trekken. Alle ' plaatzen, alwaar gy aanland, en die gy on„ bewoond vind, moet gy in bezitting nemen „ in naam van zyn Groot-Brittanmfche Ma,' jefteit, als eerfte eigenaar, met 'er een gedenkteeken van hout of fteen op te regten, ' of fchriften op dezelve te plaatzen, en met ,', Engelfche namen aan alle havens, rivieren, kapen, eilanden, enz. te geven. Maar wanneer gy befchaafde inwoonders vind, ', zoo wagt u wel om hen eenige onruft te ", verwekken , met ü hun land toe te eige, nen; ten minften zoo zy by uwe weder" komft, u niet vry willig een ftuk land afftaan, om 'er, in het vervolg, uwen koop" handel te veftigen. Gy moet niemand met " geweld nemen om met u weg te voeren; maar " zoo zig iemand vrywillig aanbood om u te „ volgen, zoo kond gy hem naar Engeland „ overbrengen. . „ Veronderfteld dat gy eenig van u volt , in deze landen agterlaat, zoo moet gy zorg ' dragen om hen een goede voorraad van dat foort van fnuyfteryete laten behouden, die , het behagelykfte aan de inwoonders zyn, * op datzy zig, door kleine gefchenken, 111 „ hunne gunft zouden konnen indringen. Gy \\ moet hen mede papier, pennen, inkt, za,, den, wortelen, en, in het algemeen, alles „ la-  254 D E Nieuwe Reisigeü. 3, laten, dat tot de tuiniers - konft behoord» ,, Wanneer gy in een haven of rivier binnen 3, loopt, en gy 'er befchaafde volken vind, ,, die fteden of dorpen bewoonen, zoo moet 3, gy met veel omzigtigheid ten hunnen op,, zigten handelen. Zoo zy u vriendfchap ,, bewyzen, zoo moet gy dezelve door ge. „ fchenken zoeken aan te kweken; maar u nooit in hun vermogen ftellen , of u aan ,, hunne befcheidenheid overgeven. Zoo zy ,, in tegendeel, eenigen fchyn van vyande,, lykheid betoonen , zoo moet gy 'er niet ,, aanlanden, en u van hunne kuft verwyde,, ren, zonder egter eenig teeken van vrees ,, te geven. Wanneer zy u aantallen, zoö ,, moet gy tragten om hen door u grof ge,, fchut te verfchrikken, zonder egter iemand 3, te dooden, 't geen gy nooit doen moet, ,, dan in geval gy hier toe tot uw eige verde5, diging genoodzaakt was. Gy moet veel 3, liever de kuft verlaten, tot dat gy befchaaf„ der volken gevonden hebt. Gy moet ver- bintenisfen met hen fluiten; en een koop„ handel met hen opregten die voordeelig 3, voor de Engelfehen , en billyk voor hen ,, is , met onze koop waaren naar de hunne ,, te fchatten. ,, Zoo het gebeurde dat de fchepen van el,; kanderen fcheiden , na dat zy de laatfte verzamelplaats aangedaan hebben, zoo moet „ ieder in het 'byzonder tragten om de door- „ togt  Vyf en Negentigste Brief. 255 , togt te ontdekken , zonder eikanderen te " wagten ; en de plaats der zamenvoeging 11 moet aan een eiland of haven zyn , over „ welke gy met eikanderen overeen gekomen zyt. Wanneer, door eert onvoorzien toe" val. de fchepen niet verder konden voort-. Z komen, als aan gerte zyde de Straat Wager, „ of ten Zuiden , en dat zy geen opening 1 vonden nog geen doortogt in het Wellen of " Zuidweften, zoo moet gy zonder tydver\\ zuim .naar Londen te rug keeren, zonder ergens te overwinteren, om alle nuttelooze 5, koften te vermyden. De Raad, die, byalle zwarigheden, over de befte wyze befiegten moet om de ont" dekking voort te zetten, zal uit de Kapitei" nen en voornaamfte Officieren van de beide fchepen beftaan, wanneer zy zig by clkan„ deren bevinden; zoo zy, in tegendeel, van „ eikanderen gefcheiden zyn, zoo moeten de Officieren van ieder fchip de Raad vormen; en de meerderheid van ftemmen alles be3, flegten. Zoo 'er eenig gefchil ontftaat over „ de Vyze om de ontdekking voort te zetten, „ zoo konnen die genen, die van een ftry„ dig gevoelen zyn , hunne gedagten op ge„ fchrift ftellen, om zig te konnen regtvaar„ digen. Gy moet naauwkeurige aanteeke„ ningen van uwe raadplegingen houden, die „ door drie of meer perzonen onderteekend „ zyn moeten, voor dat de Raad fcheid. Gy „ moet  De Nieuwe Reisigër. ,5 moet dezelve met de poft over zenden * „ wanneer gy te rug gekeert Zyt, aan Wat „ plaats van Groot Brittanje of Ierland gy ,, moogt aanlanden , of zelfs veel eerder, ,, wanneer hier toe gelegentheid is , uit de ,, Hudfons Baai. „ Dit waren, vervolgde onzen Engelfchman, ,, de Inflruéïien, die ons by ons vertrek gege,, ven wierden: men ziet 'er den aart van de„ ze onderneming in, en de wyze om dezel,, ve te doen gelukken: men herkend 'er me- de de opregtheid der meening in van hen > „ die, na dat zy hun ontwerp met zoo veel ,, verftand beraamt hadden, zig van alle mo„ gelyke middelen hebben willen bedienen, ,, om het ter uitvoer te brengen, ten voor3, deelen van het algemeen, en ter bevorde3, ring van den koophandel en fcheepsvaart. ,, Onze fchepen gingen den 31 Mey 1746. 3, onder zeil; 'er viel niets ongemeens voor, „ tot aan den nagt van den tweeden July, wanneer 'er een verfchrikkelyke brand in „ de kajuit van het fchip ontftont, op 't welk ik „ my bevond. Dë brand maakte, in weinig „ tyd, een zoo fterke voortgang, dat hy reets „ aart de konftapels kamer genaderd was, die ,, 'er regt onder was, en alwaar men dertig „ of veertig tonnen kruid , benevens een „ meenigte kaarfen, fterke dranken, lonten, „ en andere brandbare ftoffen had. Men kan „ de fchrik en verwarring niet uitdrukken, die „ zig  Vyf en Negentigste Brief. &s? v, zig onder het fcheepsvolk verfpreidde. Een " ieder verwagtte dat het tegenswoordige of volgende oogenblik het laatfte van zyn leven zyn zon. Men hoorde, by deze ge,' legentheid, alle de verfcheidenheid van de „ welfprekenheid der Matrozen. Gefchrei, „ geklag , gebeden , vervloekingen, fcheld" namen en verwenfchingen, volgden beur,, telings op eikanderen. Het is vreemt, wanneer men ziet, hoe veel middelen de vrees voor de dood inboezemt ; men is altoos " gereed om hen zonder onderzoek ter uit,, voer te brengen; en een oogenblik hierna, „ laat men ze door verftrooijing van gedag„ ten of wanhoop varen. In het midden van ,, dezen oproer , begreep die geen die het ,, roer beftuurde, dat het vuur en het kruid „ regt onder hem was, dit deed hem het ge„ bruik van zyne zinnen misfen, en hy was '„ niet meer in ftaat om zig van zynen pligt te kwyten. Eenige wilden de Chaloupen in zee brengen; en men kapte aanftonts de „ reepen los; maar niemand had het noodige j, geduld om hen neder te laten. De zeilen „ maakten een geraas als den donder. Al „ het volk, 't geen op het dek by een ver„ gadert was-, verwagte met een foort van „ dood-angft, die op alle de aangezigten afgebeeld was, het noodlottige oogenblik af, „ 't geen een einde aan hun droevig lot ma„ ken moeft. Gelukkig hadden eenige van VUL Deel. R » he6  258 De Nieuwe Reisicer. „ het fcheepsvolk, ondanks de benaauwtheid ,, in welke wy waren , hunne bedaardheid ,, behouden. Men pompte fchielyk water, „ en dit wierd met zoo veel oordeel gebruikt, „ dat het vuur geblufcht wierd, waar door de „ algemeene ontfteltenis bedaarde. Dit toe- val was door de onagtzaamheid van een der „ kajuitjongens ontftaan , die verzuimt had „ om een kaars weg te nemen. „ Onze fcheepsvaart had 'in het vervolg 3, niets aanmerkelyks , voor dat wy aan de Straat Hudfon gekomen waren, alwaar het land der Esquimaux begind. 'Men wil dat „ dezen naam aan deszelfs inwoonders gege„ ven is van de woorden Abenaqiti Esquimant„ fic ,\ geen lieden, die faaim vleefch eeten, be„ teekent, om dat zy in der daad geen ander „ voedzel hebben. Men onderfchcid hen in „ Indiaanfche Esquimaux, en in Noordelyke „ Esquimaux. De eene woonen boven de „ Straat, en de andere ten Zuiden van de ,, Hudfons Baai. Maar de gelykvormigheid, „ die men in hunne taal, perzonen en ge3, woontens ontdekt, doen gelooven dat zy „ oorfpronkelyk een zelfde volk zyn. „ Wy zagen verfcheide kanoés, met deze Indianen vervult, naar ons toekomen, zy ,, wilden met ons handel dryven. Zy hadden ,, walvifehbaarden en zeehonden vellen by ,, zig. Wy gaven hen in verruiling, bylcn, 3, zagen en fnuisferyen. Zy waren zoo ver-  Vyf en Negentigste Brief, 255 .. genoegt, dat de mannen en vrouwen zig " byna naakt ontkleeden, en ons hunne kleederen van vellen vcrkogten , om mesfen en ftukken yzer te bekomen. Zy hebben ' de vreemde gewoonte om alles te likken " wat zy koopcn, voor dat zy het in hunne „ kanoés leggen. Wat hunne gedaante be„ treft, zy zyn van een kleine geftalte, vry ., zwaarlyvig, hun aangezigt is taankleurig, . hun hooft groot, hunne oogen zwart, klem ,, en glinfterend; zy hebben een platte neus, " dikke lippen, zwarte en lange haairen, bree' de fchouderen, en by uitftek kleine voe•' ten. Zy zyn vrolyk , levendig, doorfle•' pen, liftig en bedrieglyk. Niets evennaard " hunne behendigheid in de walvifchvangft. I' Men gelooft dat zy met de Groénlanders een volk uitgemaakt hebben; en dit gevoelen is vry waarfchynelyk, om dat deze bei" de volken alleen door de Straat Davids van " eikanderen gefchciden worden. " „ Deze wilden worden ligtelyk toornig: zy nemen als dan een foort van trotsheid aanj " maar men kan hen ligtelyk bevreeft maken. " Zy zyn by uitftek aan hunne levenswys ver" knogt. Wanneer verfcheide hunner door andere wilden gevangengenomen, en naar " onze komptoiren gevoert wierden, zoo be" klaagen zy zig altoos over hun afzyn uit " hun geboorte land, zelfs na dat zy langen tvd onder ons geleeft hadden. Een, onder 5 R 2 » an*  i6o De Nieuwe R e i s i (i e e. ,, anderen, na langen tyd op onze wyze ge1' i voed te zyn, vond zig tegenswoordig by „ het openen van een Zeehond: hy viel op „ den traan aan, die in groote meenigte uit ,, het dier vloeide, cn zwolg dezelve met ,, een verbazende gretigheid in , voor zoo ,, veel hy dezelve met zyne handen by een vergaderen kon, onder het uitroepen van ,, deze woorden: Ach was ik nog in myn ge„ boorte land, alwaar ik van dezen traan zoo „ veel bekomen kon als ik begeerde ? ,, De kleederen van dit volk zyn van Zeehonden vellen gemaakt, en zomtyds van die der zee- en landvogelen, die te zamen„ gchegt zyn , en waar aan een kap op dc Wyze van die der Monniken vaftgehegt is. Zy zyn van voren, van de borft af, gelyk „ een hemd zamengehegt, en reiken niet ver„ der als tot aan de helft der dyën. Hunne „ broeken zyn voor en agter, gelyk een beurs ,, te zamengeregen. Zy hebben verfcheide ,, paaren laarzen en klompen over elkande„ ren, om zig voor de koude en vogtigheid ,, te befchutten. Het kleed der vrouwen ver„ fchilt van dat der mannen hier in, dat agter „ aan hun kamizool een foort van ftrook afhangt die tot aan de hielen reikt. Haare „ kappen hebben mede meer wydte, en meer „ opening op de fchouderen, om dat zy haar „'dienen om haare kinderen op den rug te „ dragen. Haare laarzen zyn mede veel wy- „ der,  Vyf en Negentigste Brief. 2ó"t „ der , en doorgaans met baleinen bezet. „ Wanneer zy verpligt zyn, om het kind dat „ zy op den arm dragen, voor een oogenblik „ neder te zetten, zoo fteken zy het in een „ van deze laarzen, en laten het hier tot dat , Zy het weder opnemen konnen. Deze'kleederen zyn, in het algemeen, zeer zinnelyk „ genaait, met yvoire naalden, en zeer fyn „ garen, 't geen zy van zenuwen van wilde ', dieren maken, die zy met zeer veel konft „ van een fcheiden. Dit volk betoond vry " veel fmaak, door zig met geftreepte vellen „ van verfchillende kleuren te vcrfieren, die " zy by wyze van galonnen, linten en lubben H dragen, 'dit geeft hen een zinnelyk cn be„ vallig voorkomen. „ Hunne fneeuw-oogen, gelyk zy dezelve „ met reden noemen, zyn een nieuw bewys „ van de vernuftigheid der Esquimaux. Deze „ oogen zyn kleine ftukjes hout of yvoir, die een eenvormige gedaante hebben , zeer zin" nelyk bearbeid zyn, cn waar mede zy hun" ne oogen bedekken, met hen agter het ", hooft vaft te maken. In ieder is een lang. " werpige fpleet gevormt, die naauwkeurig ", de lengte van het oog heeft, maar zeer ',' fmal zyn, en door welke men zeer duide" lyk zien kan. Deze uitvinding befchut hen " tegens de verblinding der fneeuw, 't geen W een groot en fmertelyk ongemak is , dat " door de glans van het ligt veroorzaakt word R 3 „ dat  afo De Nieuwe Reisiger. ,, dat deze verneveling te rug kaatft. Deze„ werktuigen vermeerderen de fcherpte van „ het gezigt, en zy zyn 'er zoo aan gewoon, „ dat wanneer zy afgelegen voorwerpen willen befchouwen, zy 'er zig even als van ver, ,, rekykers van bedienen, „ Men befpeurt dezelfde geeft van uitvin„ ding in de werktuigen van welke zy zig tot „ de jagt en vifchvangft bedienen. Hunne ,, fchigten, harpoenen, pylen en bogen, zyn „ zeer wel gemaakt, en beantwoorden vol,, maaktelyk aan de gebruiken voor welke zy „ gefchikt zyn. Zy zyn mede zeer behendig „ in het beftuuren van hunne kanoes, in wel„ ke zy alles mede voeten wat hen noodig is. ,, Deze kanoés zyn van hout, of walvifch„ baarden, welke met vellen van zeehonden „ bekleet zyn. Men heeft afzonderlyke voor „ de mannen en voor de vrouwen. De eer„ fte, die ter wederzyden in een punt eindi„ gen, zyn omtrent twintig voeten lang, en ,, twee voeten wyd. Die der vrouwen, die „ meer als twintig perzonen bevatten kon„ nen, zyn van dezelfde ftoffe zamengeftelt; „ zy beftuuren dezelve met- riemen. Deze „ wilden bedienen zig met behendigheid van ,, den iJinger, en werpen de fteenen tot op „ een grooten afftand. „ Wy ftevende door de Straat van Hudfon, „ die omtrent honderd en twintig uuren lang, „ en agtien uuren breed is, zy begint aan het jj Ei-  Vyf en Negentigste Brief. 263 , Eiland Refolutie, en eindigt aan de kaap 11 van het Eiland Diggs; wy kwamen hier op " in de Baai, en ankerden aan het marmer Ei" land Deszelfs grond is een loutere rots " van 'een foort van witte fteen, die zeer hard " en op zommige plaatzen met aderen door" fneden is, deze zyn op verfchillende wyze „ gekleurt, als zwart, wit en groen. De toppen der fteiltens zyn zeer fcherp cn at'" gebroken; en een groote meenigte rotsftee, nen van een verbazende grootte, zyn ver" wardelyk onder eikanderen geworpen, en ' op een geftapelt, even als of zy door een „ overftrooming vervoerd waren. Onder dc" ze fteenen heeft men zeer diepe holen, waar „ uit een geluit voortkoomt, 't geen na dat " der ontroerde zeebaren gelykt; uit den aart " van het water 't geen uit de barften voortij koomt, fchynt te blyken dat deze rotzen ]] koper- en andere metaal-mynen bevatten. " Op eenige plaatzen hebben zy een fmaak " als fpaans groen ; op andere zyn zy vol, maaktelyk rood, en verwen met deze kleur " aiie de plaatzcn over welke zy ftroomen. " Vermits ons oogmerk was, om ons, ge, duurende dc winter, aan de haven van Nel" zon neer tc flaan, zoo hielden wy ons weinig tyd aan het marmer Eiland op. Wy " voeren in de rivier van Hayes, en lieten " onze gedagten over de maatregelen gaan, die wy tot ons winterverblyf nemen moesR 4 „ ten»  bö"4 De Nieuwe Reisioer. ,, ten, Een gedeelte van het fcheepsvolk„ wierd gebruikt om hout te kappen , zoo ,, wel om te branden, als om hutten in den „ fmaak der inwoonders te bouwen. Wy „ maakten hen van boomen, die omtrent zes,, tien voeten lang waren, cn die men indier,, voegen oprigtten, dat de toppen eikanderen raakten. De openingen wierden met mofch „ gevult, en hier over plaatfte men een ,, laag kleiaarde. Men maakte de ingangen ,, laag en fmal, wy vormden de haardfteden in ,, het midden van iedere hut, en boven de„ zelve liet men een opening om den rook doortogt te geven, „ Vermits men een grootere voor den Ka„ pitein en de Officieren vormen moeft, zoo „ verkoos men een gemakkelyke en aangena„ me plaats, op een heuvel die met boomen „ omringt was, omtrent een half uur van de rivier, en op een gelyken afftand van de „ beide fchepen, Men kapten een groot ge„ tal denneboomen om; men bearbeide hen, ,, zaagde 'er planken van, en ftelde de muu„ ren van dikke balken te zamen, die op el„ kanderen geplaatft wierden; men ftopte 'er ,, mofch tusfchen, om de openingen te ver„ vullen, Men gaf het gebouw agt en twin- tig voeten lengte en agtien voeten breedte ; „ het beftond uit twee verdiepingen, waar ,', van de eene zeven en de andere zes voeten ,, hoog was. Men plaatfte een kachel in het „ mid-  Vyf en Negentigste Brief. 265 midden, om 'er een gelyke warmte door te " verfpreiden. In een woord, het huis was " opgeregt, bedekt, en in ftaat om bewoond " te worden, den eerften November, 'tgeen " vyf maanden na ons vertrek uit Engeland , was. De winter had zig reets in het eind " van September geopenbaard; en een maand " hier na, was de rivier geheel met ys bezet. " Wy begonnen toen over de graad van kou' de, van de Hudzons Baai, te konnen oordeelen De inkt bevroos by het vuur; en het " bier in de vlesfen, fchoon zy met werk om" kleed en op een warme plaats geplaatft wa" ren Wanneer de koude onverdragelyk 111 " de ópen lugt begon te worden, zoo wierden de matrozen in de hutten verdeeld, en de " Officieren namen bezit van hunne wooning. " Dit huis wierd gedoopt, na de wyze der " zeelieden, en bekwam den naam van Hotel " van Montagu. Men dagt dat men dit eer. bcwys aan den Hertog van dezen naam ver-. " fchuldigt was, die zig zeer beyvert had om " deze onderneming te doen flagen, hy was " mede een der voornaamfte infchryvers. " Omtrent dezelfde tyd, trokken wy onze winterkleederen aan. Dit was een rok van " bevervel, die tot aan de hielen afhing, " hier onder hadden wy twee kamizolen, en mutzen en handfchoenen van dezelfde ftof" fe die met flanel gevoert waren. Over " onze wolle koufen, hadden wy laarzen na R 5 » de  söd De Nieuwe Reisigeh. „ de wyze van dit land, die van grof laken „ of leder gemaakt waren, en tot aan de helft van de dyën reikten. Onze fchoenen waren van bereid Elandsvel, cn wy hadden „ nog twee of drie paren grove fokken aan. „ Eindelyk, om onze klecding voltallig te „ maken, hadden wy nog het geen men fneeuw„ fchoenen, noemt, die byna vyf voeten lang en agtien duimen breed waren, om in de „ fneeuw niet in te zinken. Dus uitgeruft „ zynde, waren wy in ftaat om de geftreng„ fte koude te wederftaan. „ Na dat wy dus voor onze kleeding gezorgt „ hadden, zoo waren wy op onze mondbe„ hoeftens bedagt. Wy ftelden al ons vernuft ,, in het werk om ftrikken voor de konynen „ te fpannen, en patryzen te fchieten, die „ hier in een zoo groot aantal zyn, dat een „ jager 'er op een dag zeffcig of tagtig van ,, fchieten kan, dit maakte een aanmerkelyk „ artikel, in de lyft der mondbehoeftens. ,, Dc vorft nam in geweldigheid toe na „ maate wy verder in den winter kwamen, „ en hy wierd verfchrikkelyk, wanneer de „•wind Noorden of Noordooft was. Zomtyds „*was hy van een foort van kleine fneeuw „ vergezelt, die zoo fyn als zant was, en die „ door den wind even als wolken , van de „ eene vlakte naar de andere gevoerd wierd. „ Het was gevaarlyk om zig in dezelve te be„ vinden, want deze fneeuwvlokken zyn zoo 53 dik,  Vyf en Negentigste Brief. 267 , dik, dat men de voorwerpen naauwlyks " 0p een afftand van twintig fchreden onder" fcheiden kan, en zy de voetfporen geheel " bedekken. Het is verfcheide malen gebeurt, " dat eenige van het volk, die door dit foort " van fnecuwbaijen overvallen wierden, ver" fcheide uuren omdoolden, en gevaar hepen , van door de koude te fterven, om dat zy " hunne wooning niet weder vinden konden. Egter moer. men bekennen dat deze hevige " koude zig niet meer dan vier of vyf da" gen in iedere maand deed gevoelen, en " byzonder by nieuwe of volle maan , die " altoos in dit geweft, een foort van invloed " op de lugtgefteldheid heeft. Op andere " tyden , fchoon de koude altoos zeer ge" ftreng was , vonden wy ons verblyf vry aangenaam. ► Omtrent het einde van December, be-, gon het fcheepsvolk verfcheide foorten van " levensbehoeftens uit de fchepen te haaien ; " wy hadden van dezelve tot deze tyd wei" ni° gebruik gemaakt, en byna alleen van ", de&jagt geleeft. De gewoone rytuigen van " welke wy ons bedienden om ze te vervoer ' " ren, waren kleine lieden die door honden " getrokken wierden, 't geen de eenigfte laftbeeften in dit geweft zyn. Zy gelyken vry „ wel na onze waakhonden; maar zy basfen „ nooit, en knorren alleen wanneer men hen tergt. Zy trekken zwaarder lallen, en kon- „ nen  268 De Nieuwe Reisiger, ,, nen dit langer uithouden als de menfehen. „ Zy zyn Natuurlyk gedwee, en de Engcl„ fchen, die'er veel nut van trekken, voe„ den hen als huisdieren; maar de inwoonders van dit land laten hen hun eige onder,, houd zoeken. Geduurende de togten, gaan „ hunne leidslieden vooruit, om de weg met ,, fneeuwfehoenen plat te treden. „ Wanneer de Lente begon te naderen, be„ gonnen wy de kuften van de Baai te bezig„ tigen, in hoop van den doortogt te zullen ,, vinden die het voorwerp van onze nafpoo,, ringe was. De Exquimaux van deze land„ ftreek vertoonde zig dikwyls op de hoog,, tens in troepen, en gaven teekens, door „ welke zy ons fchencn te roepen, maar ver„ mits den koophandel ons oogmerk niet was, ,, zoo vervolgden wy onzen weg, zonder hen ,, te antwoorden. Wy bezigtigden de grond die ons zeer vrugtbaar toefcheen. Wy zagen, „ in het veld, een. groote meenigte heefters ,,.en planten, waar van het grootfte gedeelte „ in Europa bekend is, gelyk aalbeziën, ko,, rintifche druiven , aardbeziën, angelika, „ lotusboomen, enz. De oevers der meeren „ en rivieren brengen een foort van wilde ryft ,, voort, en een meenigte gras, 't geen zeer „ goede weilanden vormt. De Engelfche „ die hier wooningen hebben, om hunnen „ koophandel te vorderen, bezitten bevalli„ ge tuinen, byzonderin de nabuurfchap van „ het  Vyf en Negentigste Brief. èê§ het fort York, alwaar het grootfte gedeelte van onze moeskruiden, gelyk boonen, " erweten, kool, pinfternakel, ën verfchei•', de foorten van falade zeer wel voortko- " ,?Men kan niet twyffelen of dit land bevat „ verfcheide foorten van mineralen. Ik heb „ hier yzer-erts gevonden: en men heeft my „ gezegt dat men hier mede veel loot naby de „ Kaap Churchill vind ; en de Exquimaux „ brengen dikwyls ftukken koper aan onze ., Faftoryen. Men ziet hier nog een meenigte talk, en rotskriftal van verichilïende " kleuren. In de Noordelykfte gedeeltens, " vind men nog een zelfftandigheid, die naar ", fteenkolen gelykt, en op dezelve wys brand, " De Amiantfteen is hier zeer gemeen, als mede een foort van zwarte fteen, die glad " en glansryk is, hy laat zig gemakkelyk in „ dunne blaadjes fcheiden, die doorfchynende zyn , en waar van de inwoonders tot " fpiegels gebruik maken. Het marmer is ' hier mede niet onbekend, men vind 'er 't geen volmaaktelyk wit is, het ander heeft roode, groene en blaauwe aderen. " De lugt is in dit land byna nooit helder. „ ïn de lente en herfft, word men geftadig " door dikke en vogtige nevels gekwek. In „ den winter, is de lugt met een oneindige , meenigte kleine ysfehigtjes vervult, zy zyn '„ zigtbaar voor het oog, en worden op de ,, ri-  270 De ISfiEüwE Reisiger. 3, rivieren gevormt die nog niet bevrozeri 3, zyn. Overal waar het water onbevrozen 3, blyft, verheft zig een dikke damp, deze ,, bevrieft, en word door de wind onder de ,, gedaante van kleine pyltjes voortgedreven. 3, Zoo ras alle dé rivieren met ys bedekt zyn, 3, zoo verdwynen deze ysdeeltjes. ,, De byzonnen zyn hier zeer meenigvul3, dig; en men ziet hier nog meermalen, glans3, ryke en heldere ringen om de Zon en Maan, 3, deze zyn met al de kleuren van den regen3, boog verfiert. Wy hebben, op eenmaal, 3, zes van deze byzonnen gezien, 't geen een 3, zoo aangenaam als verwonderenswaardig 3, fchouwfpel voor de Europeanen is. By 3, het op- en ondergaan der zon, verheft zig 3, een groote ligtende kegel boven dit hemel3, ligt; en deze kegel is zoo ras met de zon 3, niet verdwenen , of het Noorderligt ver3, toond zig in deszelfs plaats, en fchiet dui3, zend ligtende ftralen over het halfrond uit. Het donderd zeldzaam in dit land, fchoon ,, de hitte hier zeer hevig geduurende zes we3, ken of twee maanden is. Maar wanneer 'er „ onweder ontftaat, zoo is het doorgaans zeer ,, geweldig. Men ziet geheele vlaktens, in ,, welke de takken en fchorfen der boomen ,, door het vuur des Hemels verbrand Zyn; ,, dit is minder vreemt, om dat de voeten der ,, boomen met een wit mofch bedekt zyn, ,, 't geen zoo ligtelyk als vlas ontbrand. 3, Deze  Vyf en Negentigste Brief. 271 Deze ligte vlam, loopt met fnelheid voort* zy volgt de rigting van den wind, en fteekt I de fchors en het mofch in brand. Deze toevallen hebben ten minften dit voordeel* dat zy het hout droogen, en tot het bran- \\ den bekwaam maken. Wy wierpen doorgaans de laft van een paard in onzen kachel. " Hy was van gebakke fteen gebouwt, en had II zes voeten lengte, twee breedte cn drié " hoogte. Wanneer het hout verbrand was, " verfpreiden wy de kolen , en floten den ,' fchoorfteen toe; het geen een verflikkende „ hitte veroorzaakte, die van een zwavelreuk " vergezelt was, en wy waren dikwyls, on" danksde geftrengheid der koude, geheel met zweet overdekt. Wanneer men de deur „ of een vengfter opende, zoo kwam 'er de \ koude met een foort van geweld in, en " veranderde de dampen die in het vertrek waren eensklaps in een fyne fneeuw. Deze ' hitte kon egter niet beletten, dat de veng!' fters, muuren en zoldering met ys bedekt " waren; en alle nagten, vormde onzen adem !' eVen als een foort van ryp op onze deke' nen. Het vuur was naauwlyks uitgebluft, " of wy wierden alle de geftrengheid der kou" de gewaar. Het fap van het timmerhout, ' 't geen door de hitte van de kachel ont" dooit was, bevroos weer fterker als te vo* L ren; en de balken maakten, met door de !' koude te fcheuren, een geftadig gerugt, en " „ zom-  a/i De Nieuwe ReisigëR» ,, zomtyds zoo fterk als een fnaphaanfchootj „ Geen der geeftige dranken waren tegens de „ geweldige koude van dit geweft beftand. „ De brandewyn fcheen geftremde olie; en „ de andere geeftige vogten, veranderde in ,, geheele vafte lichamen , en verbraken de „ vaten die hen bevatten, van wat ftoffe zy „ ook te zamengeftclt waren. Men heeft in dit land geen zout noodig, om het vleefch „ goed te houden; de konynen, patryzen, ,, en faifanten, bevrozen zoo ras zy gedood waren , en bleven zes Maanden in dezen „ ftaat zonder te verderven. Deze dieren, „ die doorgaans bruin of graauwzyn, worden des winters* wit; maar het zyn alleen de toppen van het haair of der vederen die de* ,, ze kleur verkrygen; het overige, het geen „ minder voor de lugt blootgeftelt is, behoud „ zyne natuurlyke kleur» „ Wanneer men, geduurende deze geftren,, ge koude, yzer werk, of andere harde ert „ gladde lichamen behandelden, zoo wierden 'er de vingers aanftonts door de vorft aan j, vaftgehegt. Men moeft zig zorgvuldig wag. „ ten, wanneer men dronk, dat het glas niet „ aan de tong of lippen raakte ; want men „ fcheurde 'er het vel af wanneer men het te „ rug-trok. Een onzer matrozen, die niets „ by zig had om een vies te ftoppen, die hy „ naai- dè hut bragt, ftak 'er zyn vinger in, „ die 'er zig indiervoegen aan vafthegtte, dat >, hy  Vyf en Negentigste BiUef. , hy genoodzaakt was om 'er een gedeelte v " van te verliezen, ten einde het overige te „ behouden. „ Wie zou zig niet verbeelden dat de ïn„ woonders van een zoo koud geweft, de on" gelukkigfte van alle menfehen zyn moeften? " Egter zyn zy wel zeer verre verwydert om „ dit denkbeeld van hun lot te vormen. De " uitmuntende pekeryen met welke zy zig „ bekleeden, en de vellen waar mede zy hur> „ ne hutten bedekken, ftellen hen, in zeker „ voegen, in een gelykvormige ftaat met de „ volken die een gematigder lugtftreek be- , woonen. Vooral heeft men redenen om ", zig te verwonderen , dat 'er Europeanen ,, zyn, die dit land boven alle andere fchat- » ten- rt „ Maar terWyl ik u over ae geftrenge koU- j5 de van dit land onderhoude, zeide onzen ,, Engelfchman, zoo heb ik het oogmerk van „ onze ontdekking uit het oog verloren, en „ de nafporingen die wy hier toe geduurende „ een gedeelte van den zomer van het jaar " 1746 deden. Dit zal de ftoffe van een twee- " de onderhoud zyn ; en ik zal 'er zoo gy „ zulks goedvind, eenige waarnemingen over „ de gewoontens en zeden der inwoonders „ byvoegen. " Gy begeert ongetwyffelt, Mevrouw, dat ik alle deze byzonderheden by een vergader; ik twvffel niet of zy moeten u aangenaam zyn, VUL Deel. S en  274 ^ E Nieuwe Reisiger. en ik zal my beyveren om uwen weetluft te voldoen. Zy zullen het onderwerp van myn volgenden Brief uitmaken. Ik ben, enz. , In de nabuurJcliap van het Eiland Ter re Neuve, den 23 July 1748. Zes en Negentigste Brief. Vervolg van de Hudfom Baai. De begeerte die wy alle betoonden, om een land te leeren kennen in welk wy eenigen tyd ons verblyf dagten te houden, wierd wel ras vervult; want den zelfden avond hervatte den Engelfchman dus zyn verhaal. „ Wy „ befloten om de Noordkuft te bezigtigen; „ maar wy wierden door een vloed, op een „ keten rotzen geworpen, alwaar wy dagten „ dat onzen ondergang onvermydelyk was. ,, In dit.uiterfte gevaar, waren wy onze be„ houdenis aan de Esquimaux verfchuldigt die „ 'ons te hulp kwamen. Zy naderde ons met „ hunne kanoés; en wel verre van het minfte „ voordeel uit ons ongeluk te trekken, zoo ,, bewezen zy ons gewigtige dienften. Niet ,, alleen 'weken zy niet te rug, voor dat wy „ buiten het gevaar waren; maar een grysaard, die deze klippen fcheen te kennen, „ roei-  Zes en Negentigste Brief. 273 roeiden met zyn kanoe voor ons uit, en „ diende ons tot een loots. Dus ftemt dat genen, dat men van het karakter van dit „ volk in verfcheide reisbefchryvingen leeft, „ met het getuigenis niet overeen, 't geen ik „ verpligt ben. om van hunne menfchlievent,, heid te geven. „ Wy waren niet minder over hunne ver„ nuftigheid verwondert. By gebrek van „ yzer, zyn hunne bogen, pylen, en harpoc„ nen, met tanden, beenderen of hoornen „ van Zeedieren gewapent, van welke zy „ zelfs bylen, mesfen, en andere werktuigen „ maken. Men kan naauwlyks gelooven met „ hoe veel behendigheid zy deze ftoffe weten ,, te gebruiken, die tot diergelyke zaken zoo „ ongefchikt fchynen. Zy bedienen 'er zig „ mede van om naalden te vervaardigen; en „ hunne kleederen zyn niet kwalyk genaait. Door de gelykvormigheid van hunne taal, " zeden en gedaante, geloof ik dat zy oor* " fpronkelvk een volk met die Esquimaux uit" gemaakt "hebben, die wy aan den ingang van de Straat van Hudfon ontmoeten. Zoo ! 'er eenig onderfcheid tusfchen hen plaats " heeft, zoo is dit geheel ten voordeele van " die genen, die het agterfte gedeelte van de ' Baai bewoonen. Zy zyn in het algemeen " vernuftiger , gedienftiger en befchaafder. „ Hunne kleederen zyn, doorgaans, met le„ dere ftrooken geboord, deze zynby wyze S 2 » van  27Ö De Nieuwe Reisiger; „ van franjes gefneden, en met tanden van „ veulens verfiert. Hunne mutzen zyn van „ buffels ftaarten gemaakt, waar van het haair „ hun aangezigt bedekt, even als een haair3, bos , die over hunne oogen hangt. Dit „ hooftfieraad geeft hen een affchuwelyk en „ barbaars aanzien; maar het is ben van veel „ nut tegens de Neven en andere foorten van 5, Muggen, voor welke zy zig niet anders be- fchutten konnen. De vrouwen bezetten „ haare laarzen-met geen baleinen, om 'er „ een foort van wiegen van te vormen, ge„ lyk die der andere Esquimaux: zy dragen „ haare kinderen op den rug, in een foort „ van kappen die aan haaren rok vaftgehegt „ zyn; deze hebben, gelyk hunne moeders, „ een van die haairige mutzen op, om voor „ het fteken der infekten veilig te zyn. ,, Wanneer dit volk zig tot de vifchvangfi; „ in zee begeeft, zoo' hebben zy in hunne „ kanoés, een blaas die met traan vervult is, „ en waar uit zy met zoo veel fmaak drin„ ken, als onze zeelieden uit een vies bran„ dewyn. Wanneer de blaas ledig is, zoo „ drukken zy haar tusfchen de tanden , en j, zuigen haar met fmaak uit. Zy gebrul„ ken deze traan mede in hunne lampen, „ die van fteen gevormt, en zoo naauw„ keurig uitgeholt zyn, als immers mogelyk „ is. In plaats van lemetten, bedienen • 33 zj  Zei en Negentioite Brief/ 277 „ zy zig van gedroogde ganzendrek. Hun„ ne wyze om het vuur te ontfteken, „ fcheen my vry zonderling te zyn: zy ne,, men twee ftukken droog hout, maken een „ gat in ieder, en fteken 'er een ander ftuk „ hout in, 't geen een kegelvormige gedaan„ te heeft, en om't welk een koort geüingert „ is. Met aan de eindens van déze koort te „ trekken , doen zy de kegel met zoo veel „ fnelheid omdraai]en, dat het hout ontbrand, „ waar mede zy de mofch aanfteken, die hen „ tot een lont verftrekt. ,, Ik weet niet of de Esquimaux minneny„ dig van hunne vrouwen zyn; maar het is „ zeker, dat zy haar vry willig aan de vreem„ delingen overgeven, in verbeelding dat de „ kinderen, die hier door geboren worden, „ die van hunnen landaart overtreffen zullen. „ Hunne eenvoudigheid gaat zelfs zoo verre, „ dat zy gelooven, dat ieder man naauwkeu„ rig zyns gelyken voortbrengt, en dit zelfs, „ in den letterlykften zin, dat is te zeggen, „ dat de zoon van een Kapitein, by voor„ beeld , volgens hen, een Kapitein moet „ worden ; en dus voorts. Dit belachelyk „ denkbeeld is hen niet byzonder: wy zien „ dat men in onze befchaafde landen van Eu„ ropa, vry wel op dezelfde wyze denkt. , Zoude 'er, zonder dit, anders zoo veel er'„ felyke bedieningen en waardigheden kon„ nen zvn. Een Regent doed zyn zoon mede S 3 » tot  De Nieuwe R e i s i g e r. „ tot Regent verkiezen ; de zoon van een „ Digter gelooft, dat hy mede tot de poëzy gefchapen is, enz. „ Met onze nafporingen Noordwaarts voort „ te zetten, vonden wy een opening, die aan „ haren mond , niet meer dan drie of vier „ uuren wyd was. Zy wierd wyder na maate „ dat wy 'er invoeren ; zy vernaauwde zig „ vervolgens langzamerhand , en wierd we„ der wyder. Maar wy fchroomde om 'er „ verder in door te dringen, om dat wy be„ vonden dat het water minder vloeibaar, „ kouder en dieper wierd. Het is zeer waar„ fchynelyk dat deze opening met eenig bin3, nelands meer gemeenfchap heeft; en dit „ Meer heeft weder gemeenfchap met de Zuid„ zee. Deze gisfing kan hier op gegrond wor3, den, om dat de ftroom van den vloed, de „ helft fnelder dan in de Teems zy. Het „ fchynt egter, om dat het water veel zoeter „ is , dit een reden tegens de mogelykheid „ van den doortogt uitmaakt. Maar zoo dit „ water by geval alleen omtrent deszelfs opa, pervlakte zoet was, zoo zou dit befluitwei„ nig kragt hebben; vermits het als toen in „ het jaargetyde was in welk de fneeuw fmelt „ en van alle de omleggende landen van de „ zee afftroomt, zoo is het geen vreemde „ zaak, dat men het zoeter vind, gelyk men „ zulks mede , na de zwaare regensin de' „ Ooftzee opmerkt. 5, Aan  Zes en Negentigste Brief. 279 „ Aan de plaats alwaar wy de grootfte hoop „ hadden, om dezen beroemden doortogt te „ vinden, heeft men de naam van de Straat Wager gegeven.. Het naauwfte gedeelte is tusfchen het voorgebergte Montagu, e.n „ de Kaap Obs : de ftroom van den vloed \\ "heeft alle de onftuimigheid van het water „ van een fluis. Wanneer wy 'er in aankwa„ men, zoo waren wy geen meefters van ons „ fchip meer; en de fnelheid der baaren deed " het vier of vyfmaal ronddraaijen, ondanks " de pogingen van het fcheepsvolk. Verbeeld u een verwoede, rokende, kokende, fchui11 mende , en ronddraaijende zee, die even " als een ftortvloed in het ronde loopt, en '' door een meenigte rotzen gebroken word: dit fchynt egter alleen door de naauwheid van het kanaal, in evenredigheid van de „-verbazende meenigte water, die 'er doorftroomt, veroorzaakt te worden. Een " meenigte groote ysfchollen , kwamen er „ na ons in; en fchoon wy reets een groote weg afgelegt hadden, zoo bragt de kragt " cn fnelheid van den ftroom hen egter zom' " tyds tegens onze voorftevens, en voerde hen vervolgens weder naar de agterftevens. Wy waren omtrent drie uuren in deze.om" Handigheid; maar wanneer het kanaal wy„ der wierd, zoo bevonden wy ons in veilig',,'heid. S 4 » Na  s8o De Nieuwe Reisigeh. „ Na dat wy een gunftige plaats ontdekt „ hadden, om ons fchip te ankeren, zoo zet„ te wy onze nafpoorirjgen door middel van „ onze Chaloupen voort. De Straat , die „ geftadig in breedte afnam, was wel ras niet „ meer dan een uur wyd. Wy wierden door „ een verfchrikkelyk geraas ontruft, 'tgeen „ dat van een groote waterval fcheen te zyn. „ De kuft was zeer fteil en met rotzen bezet. „ Wy gingen uit de Chaloup, en terwyl wy „ op de rotzen klommen, zagen wy de heer„ lykfte, maar te gelyk, de verfchrikkelykfte „ en verbazendfte vertooning, die zig mo^e„ lyk ooit aan eenig fterveling vertoont heeft. „ Steile rotzen fchenen op het punt te zyn „ om los te fcheuren en op onze hoofden „ neder te ftorten. Watervallen ftorten zig „ van den eenen afgrond in den anderen; „ verbazende ysfchorfen, die agter elkande„ ren opgehouden wierden, vertoonde zig „ even als wanfchape orgelpypen. Maar het „ geen ons de grootfte fchrik, op dit toneel „ van de verwoeftinge der Natuur, veroor„ zaakten, waren groote ftukken der rots, „ die wy aan onze voeten zagen, en die' „ door het geweld der koude van de toppen „ afgefcheurt waren, en van heuvel tot heu„ vel voortgerolt zynde, op de plaats had„ den ftil gehouden, alwaar wry hen zagen 33 leggen, ö Wy  Zes en Negentigste Brief. iSi „ Wy daalden tot den oever neder; en wy „ ontdekten wel ras , dat het fterke geluit „ 't welk wy gehoord hadden, hier door ver„ oorzaakt wierde, dat de ftroom in een door„ togt zamengedrongen wierd, die niet meer „ dan dertig roeden wydte had. De hoeveel,, heid van het water was verbazende , en „ deszelfs fnelheid verfchrikkelyk. Wy za„ gen duidelyk, dat de Straat zig boven deze „ waterval tot een breedte van vyf of zes „ uuren verwyderde; dit deed ons de groot„ fte hoop tot den doortogt opvatten. Terwyl wy op deze plaats waren, kwa„ men drie Indianen in hunne kanoes by ons, „ en wy oordeelde uit hunne handelwyzen, „ dat het dezelfde volken waren, die wy op „ de andere gedeeltens van deze kuft gezien „ hadden; maar zy waren veel kleinder. Wy „ zagen met veel verwondering, dat, na ma„ te wy het Noorden naderde, alles in groot, te verminderde. De boomen wierden ein\ ' delyk, niets anders als hcefters; en boven , den zeven en zeftigfte graad, ontmoet men geen menfchelyk fchepzel meer. Deze wif„ den fchenen ons eerft een weinig fchroom„ agtig tc zyn; en wy waren waarfchynelyk a, de eerfte Europeanen, die zy ooit gezien „ hadden. Maar door onze handelwyzen aan„ gemoedigt.zynde, begonnen zy handel met „ ons te dryven. Wy deden hen begrypen ,, dat wy wilbraad noodig hadden; zy keerS 5 5> den  aSa De Nieuwe Reisiger. den fchielyk naar het land te rug, en brag„ ten 'er ons een goede voorraad van. Dit ,, waren verfcheide foorten van vleefch, die „ by het vuur gedroogd waren, en eenige ,, ftukken verfch buffelsvleefch. Wy kogten „ dit alles zeer goedkoop van hen ; en zy keerden zeer vergenoegt te rug. „ Wy volgden deze Straat geftadig; en za„ gan dikwyls Walvisfchen en Zeehonden; „ maar het grootfte gedeelte van ons fcheeps,, volk verloor de moed, om dat zy bevona, den, dat het water byna geheel zoet was; „ dit fcheen aan te duiden, dat het uiteinde van dit kanaal met geen Zee gemeenfchap „ had, en bygevolg, dat men van de onder„ neming moeft afzien, om door de Straat j, Wager een doortogt te ontdekken. Ver„ mits ik dagt dat deze zoetheid omtrent de „ oppervlakte alleen plaats had, zoo liet ik „ een welgeftopte vies ter diepte van dertig ,, vademen nederzinken , wanneer men 'er „ toen de ftop aftrok, wierd zy met water ,, vervuld, 't geen wy zoo zout als dat van „ het middelfte gedeelte van den Oceaan be„ vonden. Myne proefneming deed onze ,, hoop herleven; maar deze verflikkering „ van een goeden uitflag verdween wel ras; „ want wy hadden het verdriet om den zelf,, den avond nog te bemerken, dat het geen „ wy tot nu toe voor een Straat aangezien }) hadden, in twee kleine en onbevaarbare  Zes en Negentigste Brief. 283 „ rivieren eindigden , waar van de eene uit „ een groot Meer voortkwam, dat eenige „ uuren landwaards inlag. „ Wy moeften dus van deze onderneming „ afzien; en wy waren alleen bedagt om naar „ onze fchepen te rug te keeren, en de te rug„ reis naar Engeland aan te nemen: geenzints „ om dat wy van de onmogelykheid van een „ doortogt na de Zuidzee overtuigt waren; „ want, wat my in het byzonder betreft, ik „ heb nooit aan deszelfs beftaan getwyffelt; en „ de bewyzen op welke ik myn gevoelen gron„ de, fchynen my zoo overtuigende als men „ in een diergelyk geval begeren kan. Voor „ eerft, zoo is het ontegenfprckelyk, dat in „ alle landen, die weinig uitgeftrektheid heb„ ben, het zy Eilanden, of half Eilanden, „ men byna nooit groote boomen vind, en „ dat men 'er alleen kaphout en hcefters in „ opmerkt; fchoon men op het vafte land, „ 't geen op dezelfde graad van breedte legt, „ groote en fchoone boomen vind. Men kan „ hier uit befluiten, dat alle landen, die ge„ brek aan groote boomen hebben , in een , lu^tftreek, in welke- zy overvloedig voort" komen , de Zee van wederzyden hebben ", moeten. Vermits ik nu , gelyk ik rects „ gezegt hebbe, opmerkte dat in alle de land. „ ftreken, die aan de Baai van Hudfon leg, wen, wanneer men Noordwaarts aanreift, ' alle de gewasfen merkbaar en by trappen „ ver.  284 De Nieuwe R e i s i g e r. „ verminderen, in diervoegen, dat men ein„ delyk, in plaats van boomen, alleen hees„ ters vind. A4en weet egter met volkome „ zekerheid, dat men op Noordelyker plaat„ zen, zeer uitgeftrekte bosfchen heeft. Kan „ men een zoo merkbaar verfchil anders dan „ door de nabuurfchap van eenige Zee ver„ klaren ? ; „ Ik heb, ten tweeden, opgemerkt dat de „ Noord wefte winden, een meenigte van die „ fyne fneeuw aanvoeren, in welke de vorft „ dat gene veranderd, 't geen men rook van „ ys noemt. Kan men hier uit, niet met vry „ veel waarfchynelykheid afleiden, dat'er ten „ Noordweften van deze landftreek een groo„ te verzameling van water zy, dat is te zeg„ gen een Oceaan? „ Ten derden , de gedaante van het land „ doed my nieuwe gisfingen vormen. Nie„ mand is onkundig, dat het grootfte gedeel„ te der landftreken, die tusfchen twee zeëa „ hggen, een keten hooge bergen, of heu„ veis in het midden hebben, en ter weder„ zyden twee afhellende vlaktens: nu is dit „ land juift in het zelfde geval. Het is laa* „ omtrent de mond van de Baai; en na mate „ dat men dezelve invaard, ziet men de ber„ gen zig agter elkanderen verheffen. Wan „ neer men zeer verre in de Baai gekomen is „ zoo onderfcheid men een helling na de te„ genovergeftelde zyde. „ Ein-  1 Zes en Negentigste BrieK 285 „ Eindelyk, het verhaal der Esquimaux be5, gunftigt myn gevoelen: zy verzekeren alle „ eenparig, dat 'er een groote zee op een ge„ ringen afftand van hun land is , aan de zyde alwaar de Zon ondergaat, in welke zy zeg„ gen dat zy fchepen gezien hebben, die door , mannen met groote baarden en mutzen be'„ ftuurd wierden. Eenige van deze wilden, „ die nooit onze fchepen gezien hadden, heb„ ben 'er-zelfs afteekeningen op hunne wy,, zen van gemaakt. „ Maar dit is niet genoeg , zeide onzen „ Engelfchman, dat ik bewyze, dat dit land „ de zee aan twee zyden heeft; ik moet nog „ doen zien , dat deze twee zeën gemeen„ fchap met eikanderen hebben, en dat 'er „ een doortogt is, die van de eene tot de ,, andere geleid. Ik zeg nog meer: deze door„ togt moet kort, open en gemakkelyk zyn. „ Want de vloeden komen uit de groote by een vergaderingen van water. Zy ko\\ men meer of min in de byzondere zeën, na „ mate dat deze meer of min opening, op de „ plaats van haare gemeenfchap met den oce„ aan hebben, uit welke de vloeden komen. '„ De zeën die tusfchen het land befloten zyn, , en geen zigtbare gemeenfchap met den oceaan hebben , of alleen door een eenige „ Straat, gelyk de Middellandfche Zee en de „ Ooftzee, hebben byna geen vloed; of wel, „ 't geen het zelfde is, de vloed en eb doed „ V  286 Dis Nieuwe Reisiger. „ 'er zig byna niet in opmerken. Het is nog „ onwederfprekelyk, dat de vloed veel hooger „ is, cn veel vroeger koomt op plaatzen die 8 naby den oceaan leggen, en dat zy in te„ gendecl veel lager zyn, en veel later ko„ men, op de afgelegen plaatzen. Dus, „ wanneer men veronderftelt, dat de Hud„ fons Baai, geen gemeenfchap met een an„ dere zee heeft, door een doortogt in het „ Noordweften, zoo moet men haar als een „ zee befchouvven die tusfchen het land be- floten is , en geen gemeenfchap met den „ oceaan, als alleen door de Straat van Hud„ fon heeft. In dit.geval, moeten de vloe„ den het hoogfte in het begin van de Baai „ zyn, en altoos verminderen naar mate dat „ men Noordweft voortgaat. „ Nu, vervolgde onzen Engelfchman, is dit „ het vlakke tegengeftelde van het gene wy „ waargenomen hebben. Wanneer wy de „ vloed peilden, zoo vonden wy dat hy tien „ voeten op den zeftigften graad rees, dertien „ voeten op den vyf en zeftigften graad, en „ dus altydin vermeerdering; dit bewyft klaarst blykelyk, dat deze vloed uit den Oceaan „ door de Straat van Hudfon niet komen kan. „ Hy kan mede niet uit eenige andere Noord„ fche zeën door de Straat Davids komen, om „ dat, op deze plaats, de vloed naauwlyks „ agt voeten opryft. Behalven dit, koomt „ 'er de vloed van het Zuiden, waar tegens »> hy  Zes en Negentigste Brief. 28/ „ hy in de Hudfons Baai, .van het Noorden 5, koomt: dus moet 'er aan deze zyde, een, 3, opening , een gemeenfchap, of een door3, togt naar een andere Zee zyn. Maar waar ,, is dezen doortogt te vinden ? Dit is iets, ,, 'hernam onzen Engelfchman, 't geen ik niet „ befiegten durf. Egter, zoo ik my aan my„ ne gisfingen wilde overgeven, zoo zou ik ,, hem in de golf van Chefterfïeld, of in het ,, geen men de Repulfe Baai noemt, plaatzen. , De diepte, zoutheid en klaarheid van het „ water, gevoegd by de hoogte der vloeden, ,, fchynen dit gevoelen te beveiligen. „ Zoo men, zedert een lange reeks jaaren, ,, dat men deze beruchte doortogt zoekt, en na dat men zoo veel ondernemingen gedaan heeft om hem te vinden, hier in nog ,, niet geflaagt heeft, zoo heeft men ten min,, Hen geene ontdekkingen gedaan, die met ,, eenige grond, de redenen wederleggen, die ,, 'er de wezentlykheid van bewyzen. Alle ,, de kundigheden die men door zoo veel on,, dernemingen verkregen heeft, dienen, in tegendeel, om het zelve te beveiligen. Het is dus van aanbelang om een oogmerk niet " te laten varen, waar toe men reets zoo " veel koften gedaan heeft, en die altoos alle " mogelyke befchermingen en aanmoedigin'„. gen van de regering gehad heeft, en waar ,, aan zoo weinig ontbreekt om het te doen „ flagen. Mogelyk word 'er nog maar eene » togt  s88 De Nieuwe R e i s i g ë r. ,, togt vereifcht, om alle deze ondernemin* „ gen met een gelukkigen uitflag bekroont te „ zien. Dezen doortogt gevonden zynde, „ zal ongetwyffelt den koophandel openen met de landen die ter wederzyden gelegen „ zyn. Het is waarfchynelyk dat ten Noord„ weften van de Zee, alwaar hy eindigt, men „ verfcheide groote landftreken hebben moet, „ in een uitgeftrektheid van meer als dertien ,, honderd uuren. Deze landen zyn onge„ twyffelt onbekend; en men weet niet of „ het een groot land, of vel Eilanden zyn; „ maar zoo men zig op de verhalen der Es„ quimaux verlaten kan, zoo moet men be,, fluiten dat deze landen bewoond zyn; en „ wel door befchaafde volken, en dat, by „ gevolg, hunnen koophandel ons zeer nut,, tig zou kunnen worden, fchoon men niet „ weet met wat foort van waaren men met ,, hen zou konnen handelen. Eenige reistog„ ten zouden genoeg zyn, om grondig on,, derrigt te worden van de behoeftens en ,, voortbrengzelen van deze onbekende ge- N „ weften. „ Behalven deze voordeden , die onmid„ delyk aan deze ontdekking .verknogt zyn, „ zyn 'er nog toevallige, 'die mede zeer aan- merkelyk zyn. Een dezer is, by voor„ beeld, de opening van een nieuwe en ge„ makkelyke weg naar de Zuidzee, als mede „ naar die wyduitgeftrekten Oceaan, die tus- „ fchen X  £es en Negentigste Brief. 23; dragen, die des winters een weinig over de „ kniën reikt. Alle deze kleederen zyn van „ harten, otters of bevervellen zamengeftelt. „ De mouwen worden op de fchouders met „ koorden vaftgehegt; indiervoegen dat hunj, ne okzelen voor de lugt blootgeftelt zyn, „ zelfs geduurende de grootfte koude, zy ge- looven dat dit diend om de gezondheid te „ onderhouden.  Zes en Negentigste Brief. 293 „ Zy woonen in hutten die met mofch en „ vellen van wilde dieren bedekt zyn. Ver„ mits hunne voornaamfte bezigheden de jagt „ cn vifchvangft zyn, zoo veranderen zy van 5, woonplaats, naar mate dat hen deze gunftig „ zyn. Het is mede om deze reden, dat zy ,, in geen groote troepen by eikanderen woo„ nen , om dat zy anderzints bezwaarfyk klee,, deren en voedzel zoude konnen bekomen. „ Zy verlaten zig op de aardgewasfen niet om „ hen tot voedzel te dienen, en leven byna „ alleen van het vleefch der dieren. In eeni-' „ ge jaargetyden dooden zy meer wilde die„ ren, als zy tot voedzel noodig hebben; „ want zy zyn in hetbuitenfporige enbelache„ lyke gevoelen, dat hoe meer zy 'er doo„ den, hoe meer zy vermeenigvuldigen. Zom„ tyds laten zy 'er drie of vier honderd dood „ leggen, en nemen 'er alleen de tongen uit; ,, het overige verrot, of word door de roof„ vogelen en verfcheurende dieren verflon„ den. Op andere tyden taften zy hen in het „ water aan, en dooden'er een verbazende „ meenigte van, die zy op vlotten naar onze \, wooningen brengen. Deze dieren door„ trekken , in de Lente, een onmeetbaare „ uitgeftrektheid van land, van het Zuiden „ naar het Noorden, om hunne jongen op „ veilige plaatzen te werpen, dat is te zeg„ gen, in de Noordelykfte landftreken, die », byna onbewoond zyn, zy worden in hunT 3 5? nen  £94 De Nieuwe Reisiger.- ,, nen togt door groote muggen gekwelt; om deze te ontwyken , begeven zy zig in de „ meren.of rivieren, in welke dc wilden.hen „ met meer gemak dooden. „ Onder deze trekdieren, zyn de Cariboux „ de aanmerkelykfte en talrykfte, zy hebben eenige overeenkomft met de harten cn ren• „ dieren. Zy zyn by uitftek vlug, en heb,, ben platte en zeer brcede nagelen, tusfchen welke zeer wreed haair geplaatft is, dit be„ let dat zy in de fneeuw niet inzinken, over welke zy byna zoo fnel als over de aarde „ loopen; dc wegen die zy maken, hebben ,, meer zy paden , als dc ftraaten van Lon„ den. Men vangt hen met boomen om tc ,, kappen, die de wilden op eikanderen fta,, pelen, zy laten 'er openingen tusfchen om „ ftrikken in te fpannen. In de Maanden ,, July cn Auguftus, keeren deze dieren van „ het Noorden naar het Zuiden weder; en 3, wanneer zy over dc rivieren trekken, zoo ,, taftep de wilden hen met veel gemak met ,, hunne kanoés aan , en dooden hen met „ hunne lansfen. ,, Zy voeden zig mede met vogelen en vis„ fchen. Zy laten het vleefch zonder eenige ,, toebereiding koken, 'en het vleefchnat diend „ hen tot drank. Zy drinken de brandewyn 3, met de uiterfte fmaak , wanneer zy hem ,, bekomen konnen, en geven zig vervolgens a, aan allerlei buitenfpoorigheden over. Zy 35 veg-  Zes en Negentigste Brief. 295 vegten als verwoede, fteken hunne hutten " in orand, cn verleiden elkanders vrouwen; " cn wanneer zy door de dronkenfehap over'! welligt worden , zoo flapen zy om* een 5 groot vuur, branden, zig op een verfchnk" kelyke.wyze, of verftyven door de koude, H na mate dat zy te verre van het vuur, of te naby het zelve nedervallen. " „ Schoon het grootfte gedeelte van hun „ Teeftyd befteed word, om zig van alle le" vensbehoeftens te voorzien, zoo bezitten " zy egter het vboruitzigt niet, om zig tc " gens de fchaarsheid te verzorgen. Zy ver-, " teeren hunnen voorraad op een rykelyke " wyze, wanneer zy overvloed hebben, zon" der ooit bcdagt te zyn om hem tot den win" ter te bewaren. Het gebeurd dikwyls aan " die genen, die aan dc komptoiren van de " Baaikomen handelen , dat zy onderweeg " verpligt zyn, om dat zy op een voorraad " ftaat gemaakt hadden, die zy niet bekomen " konnen, de vellen te braden, die zy dag" ten te verkoopen, en 'er zig mede te voe-" den; maar wanneer zy tot deze verfchrik9\ kelyke uiterftens gebragt zyn, zoo wecr1 ftaan zy hen met een wonderbaare ftand. ■" vaftigheid en geduld. Zy doorreizen dik" wyls een uitgeftrektheid van land, die meer als twee of drie honderd uuren beflaat, zelfs in het midden van den winter, zonder Z tenten of hutten op te rigten, waar onder T 4 » zv  sqö De Nieuwe Reisiger. „ zy zig voor de koude befchutten konnen. „ Wanneer de nagt nadert, zoo kiezen zy „ een ftuk grond uit; zy doen 'er de fneeuw „ af, omringen het metftruiken, ontfteken vuur, en leggen zig tusfchen het vuur cn s, de ftruiken neder, aan de zyde die voor den wind befchut is. Zoo zy zig op een „ plaats bevinden , alwaar men geen hout „ heeft, zoo maken zy een gat inde fneeuw, v en leggen 'er zig in neder. Deze plaats „ fchynt hen zoo koud niet ais de open lugc „ of den wind , waar voor de fneeuw hen „ befchut. „ De buitenfporigheden aan welke deze „ wilden zig overgeven, wanneer zy gebrek aan voedzel hebben , zoude ongeloofiyk „ fchynen, zoo een hiftorie, die in alle de ,, Europifche bezittingen bekendis, 'er geen „ overtuigend bewys van was.' Een hunner, die met zyn geheele huisgezin naar een af. „ gelege plaats reisden, om 'er koophandel „ te dryven, had het ongeluk om nog wild, „ nog vifch te konnen bekomen, hy zag zig „ met zyn vrouw en kinderen tot den uiter„ ften hongersnood gebragt. Zy aten eerft „ de pclteryen, die zy met zig voerden om „ koophandel tc dry ven, vervolgens die ge„ nen die hen tot kleederen dienden; maar „ wanneer dit laatfte hulpmiddel hen ont,, brak, zoo namen zy hunnen toevlugt tot ?, hunne kinderen, waar mede.zy zig geduu- „ rende  Zes en Negentigste Brief. 297 , rende het ovèrige van dë reis voeden. „ Wanneer zy aan het Engelfch Fort geko„ men waren, zoo verhaalde den ongehikki, o-en Indiaan , wiens hart door droefheid ]] verfchcurt wierd , zyn beklaaglyke hifto„ rie , met de aandoenelj-kfte woorden aan \\ den Gouverneur van het Fort. Maar d'c„ zen bevelhebber beantwoorden het, tot ' fchande voor onze natie en het geheele \\ menfehdom met een luitskeels gelach. Hier op zeide de verwonderde wilde, in bedorve Engelfch: dit is egter geen zeer helachely\\ ke hiftorie, en keerde zeer geërgerd te rug, , Deze verfchrikkelyke maaltyden zyn hen zoo gemeen, zeide de Gouverneur tot my „ (ongetwyffelt om zyn gcvoeloosheid te regtvaardigen) dat wanneer men maar een oeringen tyd onder hen gewoond heeft, men aan diergelyke verhalen gewoon word. " Wanneer zy door den honger gedrongen worden, zoo eeten de vaders en moeders „ hunne kindefèn eerft, en vervolgens eet de fterkfte van beide de andere mede op. Ik heb 'er een gekent , die, na dat hy zyn , vrouw en de zes kinderen, die hy by haar : had, verflonden had, bekende dat zyn hart „ alleen over hèt laatfte aangedaan wierd, om „ dat hy het meer als de andere beminde; dat , hy by het openen van het hooft, om 'er de „ harzenen uit te nemen , ontroert wierd, 5, en dat hy de kragten niet had om deszelfs T 5 » been*  co8 De Nieuwe Reisiger. 5, beenderen te verbreken,' om 'er het merg „ uit te zuigen. „ Deze voorbeelden van wreedheid hebben „ weinig overeenkomft met een andere hiftorie, die in dezelfde tyd gebeurd is, cn een ,, heldhaftige trek van kinderliefde opleverd. 3, ■ Twee kanoes die over de rivier van Hayes „ voeren, kwamen op het midden van het ,, water. De eene, waar in zig een Indiaan met zyn vrouw cn kind bevond , wierd „ door de golven omgeworpen. De .andere „ was zeer klein, en kon naauwlyks een van ,, deze twee perzonen met het kind bevatten. ,, Hier op ontftond een gefchil; de woordenftryd tusfchen den man en vrouw, betrof „ geenzints om voor eikanderen te fterven, „ maar alleen om het voorwerp van hunner ,, beide genegentheid te redden. Zy befte,, den eenige oogcnblikkcn om te onderzoe,, ken wie van beide het nuttigffe tot deszelfs „ behoud was. De man zeide dat, in een ,, zoo tederen ouderdom, het kind de hulp „ van zyne moeder het minft ontberen kon; „ de vrouw, in tegendeel, hielt ftaande, dat „ vermits het van dezelfde fexc als zyn vader 33 was, het van hem de jagt en vifchvangft ,, leeren moeft. Na dat zy aan haren man had ,, aanbevolen om nooit de vaderlyke zorgvul„ digheden uit het oog te verliezen, en elkan„ deren tederlyk omhelft te hebben, zoo wierp » zy zig in de rivier, en verdronk wel ras. ,, Om  Zes en Negentigste Brief. 299 Om deze tcgenftrydigheid van menfchlicvendbeid cn barbaarsheid, die het kenmerk van dit volk uitmaakt, in klaarder dag te " ftellen , zoo zal ik een wreede gewoonte aanhalen, die zy ten opzigten van de grys„ aards in agt nemen. Wanneer zy tot een „ hoogen ouderdom gekomen zyn, zoo zyn. „ hunne kinderen verpligt om hen te verwor„ "en; cn zie hier op wat wyze zy zig van „ dezen wreeden pligt kwyten. De grysaard „ begeeft zig in een kuil die voor hem tot „ een graf gedolven is. Hy fpreekt eenigen ',' tyd, op een koelzinnige wys, met de om", ftanders, onder het rooken van een pyp^ta- ,] bak en het drinken van brandewyn. Wan„ neer hy zegt dat het oogenblik gekomen is, „ zoo doen twee van zyne kinderen hem een '„ touw om den hals, 'en trekken ieder aan '„ hunne zyde met.al hun kragten, tot dat hy dood is. Zy vullen het graf met aarde op, „ op welk zy. een foort van gedenkteeken van „ fteen opregten. Die genen die geen km„ deren hebben, vorderen dezen affchuwe" lyken dienft van hunne vrienden ; maar ',' vermits dit geen vcrpligthig is, zoo gebeurt „ het dikwyls dat men hen dezen dienft wei» Serd- „ De inwoonders van deze kuft zyn zeld„ zaam aan ziektens onderhevig, en genezen „ zig byna altoos door zweeten. Zy hebben „ een groote fteen, op welke zy vuur fto. „ ken,  3oo D e Nieuwe Reisioïr. „ ken, tot dat hy geheel gloeijend word. Zy „ rigten 'er vervolgens een kleine hut rond„ om, die aaauwketirig gefloten is, zy be„ geven zig in deze geheel naakt met een vat „ water by zig, waar mede zy de fteen be„ fproeijcn. Dit water veranderd in warme „ en vogtige dampen, die wel ras de geheele „ hut Vervullen, cn die de zieke een fpoedi„ ge uitwaasfeming verlchaffen. Wanneer de ,, fteen koud begint te worden, zoo gaan zy , „ uit de hut, voor dat hunne poriën zig toe,, fluiten, cn zy dompelen zig in koud water, „ of wentelen zig in de fneeuw. Deze ge„ nccswys is algemeen aangenomen, en word „ voor een onfeilbaar middel'tegens allefoor„ ten van kwalen gehouden. Die genen die „ zy tegens het kolyk en allerlei ongemakken „ der ingewanden gebruiken, is niet minder ,, vreemd; deze is een meenigte tabaksrook „ in te zwelgen. „ Het grootfte gedeelte van hunne ziektens „ ontftaat uit de koude die zy vatten, na dat „ zy fterke dranken gedronken hebben. Het „ is aan de Engelfchen dat zy deze verplio-. „ ting hebben; want de Franfchen zyn zoo „ omzigtig, dat zy aan deze wilden geen ge„ weldige dranken verkoopen, uit vrees van „ hun gefteltheid hier door te zullen befcha„ digen, en bygevolg aan hunnen koophan„ del, waar van den goeden uitflag altoos van „ de kragten van dit volk afhangt, en van „ des-  Zes en Negentigste Brief. 30Ï deszelfs behendigheid tot de jagt. Hierom „ ziet men, dat die genen die onder ons woo„ nen , mager , klein , zwak en zorgeloos „ worden; in plaats dat die genen, die zig „ naby de Franfchen onthouden, kloekmoe„ dig, arbeidzaam en kragtig zyn. Men kan „ geen vergelyking maken tusfchen de mee„ nigte pelteryen, die de een en andere te „ koop brengen. „ Dit volk word door een natuurlyke op„ regtheid beftuurt, die hen belet om eenige „ geweldige of onregtvaardige daden te doen. „ Zy verkiezen tot opperhoofden der ftam„ men de oudfte onder hen ; en verkiezen „ die genen boven anderen, die door hunne „ bekwaamheid in het jagen, ervarenheid in „ den koophandel, en dapperheid in de mee„ nigvuldige oorlogen met hunne nabuuren „ uitgemunt hebben. Deze opperhoofden „ regeren de geheele troep, en deelen de ver„ fchillende huisfelyke bezigheden onderhen; „ maar hunne gevoelens worden veel eer door „ toegeventheid gevolgt, als door eenige ver„ pligdng; want dit volk is een der vryfte „ volken van de geheele aarde. Dit is, in „ het algemeen , de regeringswys van het „ grootfte gedeelte der Wilden van Kanada. '„ In den kryg, verkiezen zy opperhoofden, „ die byna geen ander regt hebben, dan om „ de benden by elkandercn te vergaderen, „ het eerfte ten ftryd te gaan, en ten hoog- „ ften  302 De Nieuwe Reisiger. „ ften om het eerfte gedeelte van den buit te „ hebben. Zy hebben geen andere wetten „ als de reden, de eer, hét geweten, en „ een zekere overlevering van zeden en ge„ woontens, waar van zy niet gemakkelyk „ afwyken. Zy hebben mede geen ftaatsdie,, naars, nog ftaats-raad; maar de verftandig„ fte, de ervarendfte, de doorlugtigfte door „ hunne beroemde daden, en vooral de oud„ fte, vergaderen by eikanderen, en oordee„ len gezamentlyk over het welzyn der ande„ ren. Zy mogen egter van alle gewoontens „ en wetten afwyken, want zy hebben we„ zentlyk geen dwangmiddelen, 't zy om de „ overtreders te ftraffen of om hen te weder,, houden. Wanneer een jonge dogter des ,, nagts, haren minnaar in de hut by zig laat ,, komen: zoo zal de vader, moeder en broe„ ders tot haar zeggen : Myn dogter, myn „ zufter, gy hebt ongelyk: gy onteert ons; „ gy zult geen man vinden. Men zegt dit te„ gens haar, maar men doet niet anders als „ het tegens haar te zeggen; en zoo zy 'er „ den fpot mede dryft, zoo trekt zig dit nie,, mand aan. Zy hebben veel vergeldingen „ van eer, buit en voedzel; maar geen lic„ haamelyke ftraffe, zelfs voor de kinderen „ niét. Zy onderwyzen hen, maar kaftyden „ hen nooit. De zendelingen onderwyzen „ hen, vermanen hen, en doen predikatiën ; „ maar men weet van geen Scholen of Colle- „ gicn.  Zes en Negentigste Brief. 303 „ gien. Zy laten zoo veel Predikanten toe als „ men wil; maar zy dulden geen méefters. „ Zy beminnen de zendelingen als vaders; „ maar zy nemen hen nooit tot wetgevers of „ opperhoofden aan. Wanneer zy een boos„ aardige medebroeder hebben , zoo drinkt „ zig iemand dronken en dood hem; en de „ manflag is ftraffeloos. Wanneer het eene „ volk op een plegtige wys de vrede met een „ ander volk fluit, en fchoon dit van eeden, „ onderpanden, gyzelaars en gefchenken ver„ gezelt is, en het zelve aan een ieder niet behaagt, al was het maar alleen aan een los„ kop van twintig jaaren, zoo zegt deze tot „ de genen die de vrede gefloten hebben, dat „ dit geen dapperheid bewyft, en dat hy dé- zelve gaat verbreken. Men zegt tot hem, „ gy hebt ongelyk mynen broeder; gy zult „ ons een kwade zaak op denhals halen. Men „ zegt dit tegens hem; maar men laat hem „ begaan. Hy'vertrekt, en beledigt zyne „ nabuuren op een gevoelige wyze; en keert „ tot zyne landgenooten weder, en befpot „ de oudften. Men laakt zyn gedrag, maar „ egter niet fterker dan de eerfte maal; dog „ ondertusfchen maakt men toebereidzelen, „ om dezen nieuwen oorlog ftaande te hou„ den. „ Dit is het nationaale karakter van het „ grootfte gedeelte der' wilden van de nieuwe „ werelt. Wat hunnen godsdienft betreft „ die  §04 De Nieuwe Reisiger. die genen die de omleggende ftreken vart „ de rivier Hayes bewoonen, erkennen een „ opperwezen dat oneindig goed is, en 'tgeen „ zy als de oorzaak van alles goeds befchou* „ wen. Zy fpreken 'er nooit dan met eer„ bied van, en zingen, tot deszelfs eer, een „ lofzang op een ftatige toon , en zelfs op „ een vry welluidende wyze ; maar hunne „ gevoelens zyn zoo verward, dat men niets „ van dit foort van godsdienft begrypen kan. „ Zy ftellen nog een ander wezen, 't geen „ zy als den oorfprong en het werktuig van „ alle onheilen befchouwen; maar ik heb niet „ konnen opmerken dat zy het eenigen ecr- bied bewezen. „ Wanneer deze lieden een grafftede op „ hunne reis ontmoeten,. zoo befchouwen zy „ dit als het voorteeken van eenig noodlottig ' „ toeval. Om dit af te keeren, plaatzcn zy „ een fteen op het graf, en vervolgen hun„ nen weg. Men heeft onderhen, geheele „ benden kwakzalvers, die van deEngelfchen allerlei foorten van drogeryen koopen, als „ fuiker, gembpr, zoethout, fpeceryen, za. ,, den van moeskruiden en fnuiftabak, zy ver„ koopen dit alles in kleine gedeeltens, even „ als onfeilbaare middelen voor de vifchvangft, „ jagt en gevegten. Het zyn de Engélfchen „ van de Hudfons Baai, die, om hun belang, „ deze kragten aan hunne koopwaaren toege„ fchreven hebben; en ik kan niet verbergen, „ dat  Zes en Negentigste Brief. 303 dat een derde gedeelte van den koophandel •>, van dit geweft, thans van deze kwakzalvers ,1 afhangt. Zy bedriegen hunne eige vrien„ den, en misbruiken de eenvoudigheid vari " deze goede lieden, met valfche drogeryeri „ tegens goede pelteryen te verruilen , dié „ deze bedriegers vervolgens onder ons ko„ men verkoopen. „ Deze wilden bezitten weinig agting voor „ de fchoone fexe, zoo de vrouwen van die „ land verdienen dat men haar dus noemt. Zy „ zouden zig zeer beledigt agten , wanneer „ een harer in hunne tegenswoordigheid dé ,, kniën kruisfeling over eikanderen lag, eri Zy befchouwen het , als beneden hunné „ waardigheid, om met haar uit een vat tè „ drinken. Dikwyls noodzaken zy haar, door „ middel van een zeker kruit, om miskramen . te krygen, wanneer zy vreezen meer kiri- , deren te zullen bekomen als zy voeden kon\\ nen. Voor het overige , deze gewoonte is niet barbaarfcher als in China, alwaar de „ wet duld dat men hen ombrengt, wanneer , zy ter wereld komen. In onze befchaafde \\ Èuropifehe Haaien , neemt men , wel is }, waar, tot zagter middelen zynen toevlugt, , fchoon zy niet minder misdadig zyn, om j, te beletten dat een geflagt niet te talryk j, word. In alle landen der wereld, is het ,] den overvloed alleen, die ter goeder trouw de oogmerken der Natuur vervult. VU1. Deel. V ,, Onze  3oó" De Nieuwe Reisiger. „ Onze wilden verfchillen van alle andere „ volken, door hunne zonderlinge wys om „ hun water te maken: de mannen zetten zig „ hier toe op de hakken, en de vrouwen ver„ rigten dit overeind ftaande. De taal van „ dit volk word uit de keel gefproken, zon„ der egter ruuw of onaangenaam te zyn. Zy „ hebben weinige, maar egter zeer zinryke, „ woorden, en een vry gelukkige wyze om nieuwe denkbeelden door zamengeftelde „ woorden te beteekenen, die de hoedanig. „ heden der zaken uitdrukken, aan welke zy „ namen geven willen. „ Het geen de Europeanen voornamentlyk „ naar deze geweften lokt, alwaar de Natuur „ hen zoo veel hinderpalen in de weeg ftelt, „ is de meenigte der bevers, zwarte vosfen „ en andere dieren, die hen de fchoonfte pel„ teryen verfchaffen; benevens de zekerheid „ om ze voor een geringe waarde te bekomen: „ dit kan men uit het tarif der vcrwisfeling „ van de Maatfchappy zien : tien goede be„ vervellen voor een vuurroer; een vel voor „ een half pond buskruid; twee vellen voor „ een kam en een fpiegel; vyf bevervellen „ voor een rood kleed, zes voor een vrou. „ we kleed, enz. Men ziet hier uit hoe ver„ bazend groot het voordeel van de Engel. „ fche Maatfchappy zyn zou, zoo dezen han„ del op de Hudfons Baai wel onderfteunt ,, wierd. Men won in den beginnen niet „ min-  ,Zf.s en Negentigste Brief. 307 ,, minder als vier honderd ten honderd; maar ,, de luiheid of andere hinderpalen hebben 'er den voortgang indiervoegen van belet, dat ,, de koften wel ras de retouren overtreffen „ zullen. Behalven dit, hebben de inwoon" de'rs meergeneigtheid om met de Franfcheü „ als met ons te handelen, om dat zy beter betalen en veel befchaafder zyn. Wanneer 'er meer regtvaardigheid en eerlykheid \] in onzen koophandel plaats had, zoo zoit „ het vertier van onze waaren tienmaal grooter zyn, en wy zouden wel ras ingang kry■', gen in plaatzen, alwaar wy door de Fran„ fchen uitgefloten zyn. Ik heb dikwyls getuigen van de bedriegeryen geweeft, dié „ door onze Faaoors en bedienden gepleegt " wierden. Een hunner ftak zyn duim in dé " maat, wanneer hy aan de wilden buskruit :•' verkogt. Een ander mengde een vierde " aedeelte water onder den brandewyn die hy hen leveren moeft. Behalven dit, maken " zy ^een zwarigheid om de waaren hooger te verkoopen als door de Maatfchappy beV paalt is; en door deze konstftreken , ge" voegt by de gefchenken die zy de inwoonl ders afvorderen , winnen zy het geen zy 1 het overfchot noemen, dat is te zeggen* " meer als een derde van het voordeel. Uit den aart van den koophandel van de,, ze Baai, ziet gy dat hy voornamentlyk in .. bevervellen beftaat, die men zélfs zegt dat" V 2 ii bs' •  308 De Nieuwe Reisiger. „ beter als die van Kanada zyn. Deze vier„ voetige dieren van beiderlei landftreken, „ die in de woefte landen, zig vereenigen, ,, om in Maatfchappy te,leven , vertoonen „ zoo veel vernuftigheid in het zamenftel van „ hunne gebouwen, als verftand in de wyze ,, van zig te beftuuren. De grootfte bevers ,, zyn iets minder als vier voeten lang , en ,, wegen naauwlyks zeftig ponden. Hunne „ kleur verfehilt volgens de lugtftreek die zy „ bewoonen. In de Noordelykfte landen, „ zyn zy doorgaans geheel zwart; maar zy „ worden bruin, naar mate dat zy zig Zuide„ lyker onthouden. Men heeft 'er die geheel „ wit zyn ; maar deze zyn zeldzaam. Hoe „ zwarter zy zyn, hoe minder haair zy heb„ ben; en bygevolg hoe minder men hunne „ huit fchat. Dit haair beftaat uit twee foor- ten over het geheele lichaam , het lange „ haair , en het dons. Dit laatfte, 't geen „ by uitftek fyn, digt en een duim hoog is; ,, diend om de natuurlyke warmte van het „ dier te bewaren. Dit is mede het geen men ,, in onze ftofweveryen gebruikt. Men maakt „ geen gebruik van het andere; het diend om „ het dons voor de flyk en vogtigheid te be„ fchuttcn; mogelyk is het de bever mede in „ het zwemmen van nut. „ De kop van dit dier fchynt byna vierkant „ te zyn; zyne ooren zyn rond en zeer kort, „ uitwendig ruig en inwendig kaal. Zyne „ oogen  Zes en Negentigste Brief. 309 „ oogen zyn klein, en zyn fhuit is langwer„ pig, en zyn mond is aan dc voorzyde piet „ vier fterke en fcherpe fnytanden gewapent, „ waar van twee onder en twee boven, even „ als die der eekhoorns, geplaatft zyn. Hy „ heeft, behalven dit, agt maaltanden in ie„ dere kaak, die met de vier anderen, de „ eenigfte werktuigen zyn, waar van hy zig „ bediend om de boomen af te kappen, van „ de takken te ontblooten, cn te vervoeren. „ De fnytanden van debovekaak, zyn twee „ cn een halve duim lang, en die van dc on„ dèrkaak meer als drie duimen; en dc bo„ venfte gaan over de onderfte, even als de „ bladen van een fchaar. Zyne pooten zyn ,, kort, vooral de voorften, waar van hy zig „ even als van handen bediend, met een be. ,, hendighéid gelykvormig aan die der eek„ hoorns. De vingeren zyn wel van elkan* „ deren gefcheiden , wel verdeelt , en met „ lange en fpitze nagelen gewapent. Dc ag„ terfte pooten zyn plat, met vliezen bezet, „ die hem tot vinnen dienen, even als die der „ ganzen, waar van de bever mede dc gang „ heeft, wanneer hy op het land is; maar hy „ zwemt volmaaktelyk wel. Zyn ftaart is „ vooral zeer aanmerkelyk, en zeer gefchikt „ naar de gebruiken, die hy 'er van maakt; „ hy is lang , een weinig plat, geheel met „ fchubben bedekt, en van kragtige fpieren „ voorzien , en altoos met een olie en vet V 3 „ be.  ze  Zes en Negentigste Brief. 311 m ze zelfftandigheid, die naar een mengzel „ van wafch en honing gelykt, en een bruine „ kleur, een fterke en een onaangenaame „ reuk, en een bittere en walgelyke fmaak , heeft, in vier zakken, die onder de inge\\ wanden van dit viervoetig dier geplaatft „ zyn. Men heeft redenen om te gelooven, " dat'het dit zalfagtige vogt gebruikt, om „ zyne haairen fmerig te maken, en zig te„ gens de vogtigheid te befchutten. Het is " vloeibaar wanneer het verfch is; maar wan,', neer het oud is, word het hard, bruin cn " breukig , en het word des te hooger gcfchat,°hoe onaangenamer het ruikt. Men \\ bediend'er zig met nut van tegens dezwaarmoedigheid, en men zegt, dat een fpons „ die met azyn bevogtigt is, waar in men be„ vergeil heeft laten, ontbinden, de bezwy,' ming en verdoving doed ophouden , die door den damp van kolen veroorzaakt ' word. Zy die gezegt hebben, dat men deze drogery uit de teeldeelen van den be" ver trok, voegen 'er by , dat dit dier, „ wanneer het door de jagers vervolgt word, dezelve afbyt, en hen ten prooi laat, even " als tot zyn rantzoen. Andere, om hen te " wederleggen , hebben ftaande gehouden, dat het deze deelen aan den ruggraat vait" geheet heeft, waar van hy hen onmogelyk affcheuren kan. Maar deze gevoelens zyn 1 beide valfch; het is nietwaar dat deze deelen V 4 » aan  Sia De Nieuwe Reisïger. „ aan den ruggraat geplaatft zyn , nog dat h$ „ ze afbyt wanneer hy vervolgt word. ,, Men fchat de duuring van het leven de? Bevers op vyftien of twintig jaren ; de wyf. „ jcs dragen vier maanden; en haare dragten ,, zyn gewoonlyk van vier jongen. Men vind „ zomtyds drie of vier honderd van deze die„ ren by eikanderen, en zy maken een foort „ van vlek uit. Zy weten een plaats uit te ,, kiezen die hen dienftig isdat is te zeggen, „ alwaar de levensmiddelen , en vooral het „ water, overvloedig zyn. Wanneer het wa,, ter altoos op dezelfde hoogte blyft, gclyk „ dat der Meeren, zoo maken zy geen dy,, ken; maar wanneer het ftroomt, en aan „ ryzen en dalen onderworpen is, zoo ma,, ken zy een dyk, waar door het altoos op ,, dezelfde hoogte blyft. Deze dyk is zom„ tyds tagtig of honderd voeten lang, en is ,, met een verwonderenswaardige vernuftig. beid gevormt. Hunne eerfte zorg is om ,, hout te gaan zoeken boven de plaats, die zy tot hun gebouw verkozen hebben. Ver„ febeide zetten zig om een boom neder, en „ knagen de ftam van het onderfte gedeelte „ af. Hunne maatregelen zyn met zoo veel s, naauwkeurigheid genomen, datzy, om zig „ een weinig meer moeite tc befparen om „ hem te vervoeren , hem altoos naar de „ zyde van het water doen nedervallen : zy. behoeven hem dan alleen naar de plaats te ,, rol.  Zes en Negentigste Brief. 313 rollen, alwaar hy geplaatft moet worden. „ Hy is meer of min lang, en meer of min „ dik , volgens den aart en geftcltheid dep ,, plaats. Wanneer hy ter aarde legt, zoo „ zyn deze dieren onledig oni hem van zyne ,, takken te berooven , op dat hy overal gelyk „ dragen zou. Geduurende deze tyd , door„ kruifen anderen den oever der rivier, en ,, zoeken ftukken hout van verfchillende dik„ ten, zy knagen het tot de noodige lengten ,, af, om 'er palen van te maken; en na dat ,, zy ze op den oever van het water gebragt „ hebben , zoo voeren zy hen, met hunne „ tanden, naar de bepaalde plaats. Terwyl „ eenige hen regt ophouden, duikelen ande„ ren naar de grond , en graven gaten met ,, hunne pooten, om hen in te drukken. Zy „ vlegten 'er vervolgens takken door, en be„ fmeren de openingen met een vette aarde, „ zy weten dit zoo naauwkeurig te verrigten, „ dat 'er geen droppel water doorkoomt. De Bevers bereiden haar met hunne pooten; ,, en hunnen ftaart, die hen niet alleen tot ,, een truweel dient om te metzelen, maar „ nog tot een kalkbak om dit leem te vervoe„ ren. De grondflagen van deze dyken heb„ ben doorgaans, tien of twaalf voeten dik„ te, en zy nemen in breedte naar de kruin ,, af, zoo dat zy aan het bovengedeelte om„ trent dertig duimen breed zyn. Men be„ fehouwt met verwondering de naauwkeuV 5 3» »g-  314 De Nieuwe Reisicer. „ righeid met welke 'er alle de evenredigbe„ den in waargenomen zyn. De zyde naar de „ ftroom van het water is altoos hellend, en „ de andere zyde is volmaaktelyk loodlynig: „ zy hebben dus, niet alleen alle de noodige „ vaftheid , maar de voegzaamfie vorm cm „ het water te behouden, het zelve te belet,, ten om in te dringen, 'er het gewigt van „ te wederftaan, en 'er de pogingen van te „ verbreken. „ Na dat zy dus gezamentlyk aan dit groo„ te gebouw gearbeid hebben, waar van dit „• het nut is, dat 'er het water altoos op eene hoogte door gehouden word, zoo verdee„ len zy zig in benden, om de byzondere ge„ bouwen op te regten. Dezelfde konft word „ in de zamenftelling der hutten waargeno„ men , die zy doorgaans op palen, in het „ midden der kleine Meeren , die door de „ dyken gevormt worden, of op de oevers „ der rivieren, bouwen. Hunne gedaante is „ rond of eirond; en het uitwendig beftryk„ zei, is leemaarde , waar door de lugt belet 3, word om in te dringen. Men heeft 'er die „ van vyf tot tien voeten middelyn hebben; „ eenige hebben twee of drie verdiepingen;. „ en zy zyn alle met gewelven gedekt. ,, Twee derde gedeeltens zyn boven het „ water verheven: de Bevers vormen 'er ver,, fcheide vertrekken in; en ieder heeft zyn „ bepaalde verblyfplaats. Zy eeten op de plaats  Zes en Negentigste Buief. 313 „ plaats niet in welke zy flapen, om ze niet „ onrein te maken. Nooit ziet men eenige „ drek in deze hutten; want behalven de ge„ meene deur, heeft men verfcheide openin,, gen , door welke zy hunnen drek in het „ water lozen. Des daags naderen zy hunne „ bedden niet, dan wanneer zy luft tot fia„ pen hebben. Men vind 'er zeldzaam meer ,, als agt of tien in iedere hut, en altoos „ een gelyk getal mannetjes en wyfjes, onder „ welke 'er een is, die de zorg heeft om zy„ ne metgezellen tot arbeiden aan te fporen, „ Wanneer'er zig een luiaart onder bevind , „ zoo noodzaken de anderen hem door fla„ gen, om elders zyn verblyf te zoeken: zy „ plaatzen hunne hutten zoo naby elkande„ ren , dat zy op een gemakkelyke wys ge„ meenfehap met eikanderen hebben konnen. ,, Zy hebben ieder twee uitgangen, de eene ,, om zig naar het land te begeven, en de an„ dere om zig in het water te konnen wer„ pen. Dezen arbeid is in het einde van ,, September voltrokken, en deze dieren wor„ den nooit door den winter in hun werk „ overvallen. Een ieder verzamelt zynen „ voorraad in den zomer : zoo lang zy in „ de bosfchen leven, voeden zy zig met de „ vrugten, fchorfen en bladeren der boomen. ,, Zy vangen mede kreeften en eenige vis,, fchen. Maar hunnen voorraad voor den „ winter beftaat alleen in jong en teeder hout, » ge-  3i6" De Nieuwe Reisiger. „ gelyk dat der populier, abeel, en andere „ boomen van het zelfde foort, zy plaatzen „ het op ftapels, die in diervoegen gefchikt „ zyn, dat zy altoos dat genen konnen eeten, „ 't geen in 't water geweekt heeft. Deze ,, ftapels zyn evenredig naar dc bewoonders „ van iedere hut, en na dat den winter lang of kort duuren zal: dit is, voor de wil,, den, een kenteeken, waar uit zy over de „ geftrengheid van den winter oordeelen kon,, nen, en waar door zy nooit misleid wor„ den.- Iedere hut heeft een gemeene voorj, raadfehuur, waarin dit hout bewaard word; „ Wanneer zy het eeten willen, fnyden zy „ het met hunne tanden in kleine ftukjes, „ die een ieder naar zyn vertrek brengt. „ -Wanneer de tyd om te arbeiden voorby „ is, zoo genieten de Bevers de vermaken „ van het huishoudelyk leven. Dit is de tyd „ der ruft, en het jaargetyde der liefdensbe„ dryven. Het fchynt dat deze dieren in den ,, ouderdom van een jaar in ftaat zyn om „ voort te telen, dit bewyft, dat zy als dan ,, het grootfte gedeelte van hunnen groei „ verkregen hebben. Zy verlaten hunne hut„ ten wanneer de fneeuw begint te fmelten, „ om de groote overftroomingen te vermy,, den ; maar de wyfjes komen 'er weder in „ te rug, zoo ras het water weggezakt is; en „ het is als dan dat zy werpen. Zy zyn ver„ volgens onledig om haare jongen te zogen „ en  Zes en Negentigste Brief. 317 „ en op te voeden, die ten einde van eenige „ weken in ftaat zyn om haar te volgen. Zy „ vermaken zig dan op haar beurt, en bren„ gen de zomer in het water en in de bos„ fchen door. De mannetjes onthouden zig „ tot in de Maand July in het veld, omtrent „ deze tyd vergaderen zy weder by elkande„ ren, om de fchade te herftellen, die het water aan hunne gebouwen heeft toege„ bragt. Zoo zy vernielt zyn, zoo maken ,, zy "weder anderen , ten minften zoo het ,, gebrek aan levensmiddelen, of de geftadige „ vervolging der jagers hen niet doed beflui„ ten om van woonplaats te veranderen. „ Maar 'er zyn plaatzen, voor welke zy een ,, zoo fterke genegentheid hebben , dat zy, ,, ondanks de vervolgingen die zy 'er in on,, dergaan moeten, egter niet befluiten kon,, nen om dezelve te verlaten. „ De Beverjagt gefchied van het einde van ,, den herfft, tot in het begin van de lente, „ om dat deze dieren als dan meer haairen „ hebben. De wilden fpannen ftrikken om ,, hen te vangen, en bedienen zig zeldzaam „ van pylen of vuurroers, om dat zy zig in „ het water laten vallen, en niet weder bo„ ven komen wanneer zy van hunne wonden „ fterven. Wanneer de hutten naby een beek „ geplaatft zyn, zoo verbreekt men het ys ,, dwars door de ftroom, om 'cr een net in „ te fpannen, vervolgens verbreekt men de „ hut-  318 De Nieuwe Reisiger. hutten, en de Bevers begeven zig aanftonts ,, in het water, en worden in het net gevan„ gen. Op zommige plaatzen vergenoegt men „ zig om een opening in de dyken te maken: „ deze dieren vinden zig hier door op het j, drooge; en vermits zy met moeite voort„ gaan, zoo zyn zy geheel weerloos. „ Het gebruik van het Beverhaair, bepaalt „ zig byna alleen aan de hoeden en de pelte„ ryen, Tot de witte hoeden, gebruikt men het haair van het onderfte gedeelte van den „ buik; dat van den rug, 't geen zwart is, ,, voor de gemeene hoeden; en het haair van ,, de zyden, 't geen het langfte is, word ge„ fponnen en tot koufen en mutzen geweven* „ Men heeft bezogt om 'er ftoffen van te be„ reiden; maar men heeft bevonden dat zy j» gehyh het vild aan hard worden onderhevig „ waren. ,, Behalven deze Bevervellert, 't gëen het „ voornaamfte onderwerp van den koophan„ del der Engelfche Maatfchappy van de Hud„ fons Baai is, laden haare fchepen hier nog verfcheide foorten van pelteryen, die het „ zelfde land uitlevert. De vifchlym maakt ,, nog een anderen tak van haaren koophan„ del uit; men bereid deze lym in de forten „ die aan de Maatfchappy toebehoorem „ Twee derde gedeeltens der bevervellen$ „ die men-naar Engeland zend, worden door „ de hoedemakers in dat land gebruikt; het „ an-  Zes en Negentigste Brief. 319 „ andere derde gedeelte word naar Holland „ gevoelt, van waar men het naar Duitsland zend. De befte vellen worden gebruikt, na dat men hen van het haair ontbloot heeft, om handfchoenen te vervaardigen: van de gemeene bereid men lym. Een baal „ bevervellen, die honderd en twintig ponden weegt, bevat omtrent honderd en vyftig vellen; maar de Maatfchappy kan niet ,, meer als tien duizend vellen ieder jaar naar Engeland zenden. „ De moeijelykheid om levensmiddelen te B, bekomen, en de geftrengheid der koude, „ geven redenen om te denken, dat de volk* „ planting aan de Hudfons Baai nooit een „ groot getal inwoonders bevatten zal; want „ wat winft 'er de koophandel ook beloven „ mag, men is egter verpligt om 'er uit Eu,, ropa, of Nieuw-Engeland alle de noodige „ levensmiddelen naar toe te brengen ; en „ dit maakt een der grootfte bezwaren van „ de Maatfchappy. De verliezen die zy ge„ duurende de laatfte jaren geleden heeft, en „ de verandering der mode , waar door de „ bontwerken in onbruik geraakt zyn, heb„ ben haaren koophandel zeer aanmerkelyk doen verminderen; maar de te rug gaaf der ,, plaatzen, die hen door de Franfchen ont„ nomen waren, de geruftheid, waar in zy „ zedert in hunne bezittingen geweeft zyn, „ de fmaak die men te Londen voor de pelte- ?> ryen  320 De Nieüwe Reisiqer» ,, ryen heeft opgevat; hebben haar weder op~ „ gebeurt, en tot grooter klifter gebragt dan ,, zy ooit geweeft is. In het begin van den „ Oorlog om de Spaanfche Kroon , hadden „ de Franfchen ons byna uit alle de bezittin„ gen verdreven; maar door de Utrechtfcbe „ vrede, wierd ons alles te rug gegeven, wat „ wy 'er ooit bezeten hadden; en men ftond ons het eigendom van de geheele Baai af. " Het is, Mevrouw , door deze aanmerkingen, dat onzen Engelfchman zyn verhaal eindigden. Ik nam de vryheid om hem reets in het begin van zyn verhaal in te vallen, ten opzigten van Jan Cabot, aan welke hy, gelyk gy gezien hebt, ten onregte de eerfte ontdekking van Noord Amerika toefchreef. Hy befloot dat Engeland de Souverainiteit van dit land verkregen had, om dat hy vooronderftelde dat de reis van Cabot, op order van de Engelfche regering, gedaan was. Ik bewees dat de ontdekkingen, die men aan dezen Zeeman toefchryft, geheel harsfenfchimmig zyn, en alleen door de Engelfchen zyn uitgedagt, om het eigendom der bezittingen van de Franfchen in dit gedeelte van de Nieuwe Wereld tebeftryden. Het is waar, dat Cabot onder de Engelfche vlag vertrok, om door het Noordweften, een doortogt naar de Ooftindiën te zoeken; maar, behalven dathy alleen de kosten van deze uitrufting droeg, zoo bekende hy, by zyne terugkomft, dat hy alleen maar „ eeni-  Zes en Negentigste Brief. 321 eenige gedeeltens van Amerika gezien had, die zeer verre van eikanderen verwydert waren. Het is egter uit deze reistogt, die door een vreemdeling op zyne eige koften ondernomen is, zonder oogmerk om eenige bezitting te nemen, en zonder eenige poging om hierin te flagen; bet is, zeg ik, uit deze enkelvoudige togt, dat de Engelfchen zig een volkomen eigendom over dit geheele land aanmatigen; even als of het zien van een land, het zelfde was als of men 'er zig nederzette. Hunne eerfte bewegingen om een volkplanting in Amerika te veftigen , klimmen niet hooger als tot het einde van de zeftiende eeuw op. Alle deze ondernemingen waren zeer ongelukkig tot in het begin van de zeventiende eeuw, wanneer de Kapitein New port, de eerfte Engelfche Stad in Noord-Amerika deed bouwen. Het was my niet moeijelyk om te bewyzen , dat in dit opzigt, de Franfchen, boven de Engelfchen , het regt van ouder dagteekening hebben. Langen tyd voor de toot van Cabot, hebben die van Dieppe, Rochelle, en andere Franfche Zeelieden, de bank van Terre Neuve bezogt. Men is aan hen de opregting van de bakkeljauwvangft verfchuldigt,' waar van andere volken, in het vervolg, met ons het voordeel gedeelt hebben. Maar, vermits het hier alleen de reizen betreft, die ondernomen zyn om zig in deze geweften neder te zetten, zoo weet ik, dat VUL Deel. X meer  32a De Nieuwe Rei si g er, meer • als zeftig jaren voor Newport, een Franfchman , Quartier genaamd, het grootfte gedeelte van de kuften van den golf van St. Lauwrens ontdekt heeft, een verbond met de wilden floot, 'er een Fort bouwde, en bezitting van dit land nam. Eenige jaren hier na, vormde hy een wooning op de Kaap Breton. Wanneer men dus, het tydmerk van het eerfte ontwerp der Franfchen om zig in Amerika te veftigen , met het oogmerk, van den zelfden aart, der Engelfchen, vergelykt, zoo bewyft men gemakkelyk, dat de Franfchen dc Engelfchen meer als zeftig jaren voor geweeft zyn, gelyk ik hier in met onzen Engelfchman trachte te flaagen. Voor het overige, deze kleine uitweiding gefchiede zonder ongenoegen van wederzyden, maar het fcheen my toe, dat ieder by zyn gevoelen bleef. Jk had egter geen minder oplettentheid om het overige van het verhaal aan te hooren; en alles wat ik van. de Hudfons Baai verftond, was my des te aangemer , om dat het ■ jaargetyde , 't geen reets verre verloopen was, niet dulde dat ik 'er de reis van ondernam. Wy befloten dat wy naar Te'rre Neuve zouden vertrekken, van daar naar Nieuw Schotland, en eindelyk naar verfcheide landfehappen van Kanada. Ik ben, enz. Op Terre Neuve, den 2 Auguftus 1748. Ze-  Zeven en Negentigste Brief. 323 Zeven en Negentigste Brief. Het Eiland Terre Neuve en de omleggende Landen. Verscheiüe Europifche volken betwisten eikanderen de eer van Amerika ontdekt te hebben, en geven' zelfs voor, dat zy op het Eiland Terre Neuve zyn aangeland, langen tyd voor de geboorte van Chriftoffel Cofumbus. De Franfchen en Engelfchen hebben 'er gegn bezittingen gevbrmt, dan langeii tyd na dat zy het ontdekt hadden. De eerfte hebben 'er onopho'udelyk de Bakkeljauwvarigffc geoeffent. Men vind mede, in de oude verhalen, eenige voetftappen van den koophandel der Engelfchen op dit Eiland, onder de regering van Hendrik VIII. Zy ondernamen omtrent het einde der zeftiende eeuw om hier een volkplanting te veftigen, maar den uitflag was zoo ongelukkig, dat al het volk door gebrek aan levensmiddelen ftierf. Deze ramp verflauwden hunnen yver, en zy zagen van deze ondernemingc af. De Franfchen en Portugezen bevoordeelde zig van dezen afkeer\ en dreven alleen den koophandel van den kabeljauw en pelteryen. Zy waren egter niet bedagt om 'er zig te verfterken, nog zelfs niet om 'er zig neder te zetten. Maar de voordeeX % len  324 De Nieuwe Reisiger. len die zy van hunne reistogten trokken, waren een prikkel voor de Engelfchen: zy volgden dit voorbeeld; en niet vergenoegt om met hen deze voordeden te deelen, zoo kwamen zy, even als in zegenpraal, in naam van de Koningin Elizabeth, bezitting Van het Eiland nemen. Deze plegtigheid gefcbiede met luister; en men verzuimde niet, om aan al de andere volken een verbod te doen, van op de kuften van dit Eiland te komen visfehen, zonder toeftemming van Engeland. Niets evennaarde de hoop die de Engelfchen over dezen gewaanden eigendom opvatte. Budeus ftelde een Latyns Digtftuk te zamen, waar in hy 'er met zoo veel ophef van fprak, even als of het de overwinning van een nieuwe wereld was. De Oorlog tusfchen' Engeland en Spanje, brak de togten der eerfte af. De Engelfchen rigten in het vervolg een Maatfchappy op, die van Jakobus I. een gedeelte van dit Eiland bekwam. Zy deed 'er eenige huizen bouwen, die het beginzel van een vlek waren. De nieuwe Koloniften hadden geen gebrek aan vellen om zig te kleeden, nog aan vifch om zig te voeden. De uitflag beantwoordde egter niet aan de verwagting der Maatfchappy, zy liet haare ondernemiog varen, en ftond hare regten aan verfcheide byzondere lieden af. De Doólor Vaugham, een Geneesheer en beroemd Digter , kogt eenige gedeeltens van de-  Zeven en Negentigste Brief. 325 dezen afftand, nam zyn verblyf in zyn nieuw eigendom , en ftelde 'er een digtftuk te zamen, het Gulde F/zw genaamt, 't geen hy aan Karei I. opdroeg. De Ridder Calvert, geheimfchryver van Staat, begaf 'er zig met zyn geheel huisgezin naar toe, om 'er den Roomfchen Godsdienft, waar van hybelydenisdeed, vryer te konnen oeffenen. Hy deed 'er een welverfterkt kafteel bouwen , als mede pakhuizen , 'andere gebouwen, en hutten voor dertig pérzonen die hem vergezelde. Het eiland wierd langzamerhand bevolkt; want voor die tyd had men 'er maar alleen eenige wilden' in het Noordelyk gedeelte gezien; zy waren 'er in een zoo gering getal, dat men twyffelde of zy 'er hun vafte wooning hadden , dan of zy van het vafte land kwamen, om hier de vifchvangft, en jagt, te oeffenen. De Franfchen hebben zig hier veel later als de Engelfchen geveftigt; het Franfche hof gaf weinig agt op dit eiland; alles wierd aan byzondere lieden overgelaten, die fchepen op hunne koften uitruften , om 'er visfchers naar toe te zenden; maar in het jaar 1660, verwierf een Officier van den Koning den afftand van een haven, onder de naam van Gouverneur. Hy bouwde 'er een Fort, 't geen hy den naam van St. Louis gaf, en de Stad die wel ras onder deszelfs befcherming gevormt wierd, verkreeg den naam van Plaifance. Dit is de eerfte bezitneming der FranX 3 fchen  v.6 De Nieuwe Reisiger. fchen op het Eiland Terre Neuve. De meening van het Hof , met dezelve te ftigten, was om de Franfchen, in een bezitting tc handhavenen > waar in zy reets langen tyd, zelfs voor de Engelfchen geweeft waren, om 'er tot de kabbeljauwvangft te komen. Egter bezaten deze laatften 'er reeds rykdommen , en een magt, waar door zy volftrekt meefters van deze visfchery zyn konden, dat is te zeggen, van den uitgebreidften cn gemakkelykften koophandel van de geheele wereld. De Franfchen hadden geen goede maatregelen genomen, om dezelve ten minften met hen te deelen. De volkplanting van Plaifance, fchoon aan een der fchoonfte en gemakkelykfte havens van Amerika geplaatft, evennaarden egter het geringfte vlek der Engelfchen niet. Men was 'er niet ruimer als in een fchip gehuisveft; een ieder kreeg zyn portie dagelyks: niemand \vas in ftaat om de zieken en armen eenige hulp toe te brengen; men bad zelfs de oplettcntheid niet gehad om een gafthuis te bouwen. Ondanks dit alles, leefde de beide volken vry vreedzaam met elkandcren, tot aan den oorlog die door de Ryswykfche vrede eindigden , zy taften elkandcren als toen wederzyds aan, en verdreven eikanderen beurtelings uit eenige poften. Deze vrede deed de vyandelykheden ftaken; maar den oorlog die in Europa, in het begin van de agtiende eeuw, ontftond, deed haar we-  Zeven en Negentigste Brief. 327 > weder hervatten. De beide partyen waren weder beurtelings, overwinnaars en overwon-' ncue. Eindelyk ftond Vrankryk, by de vrede van Utrecht, het geheele Eiland aan Engeland af, en behield alleen het regt der visfchery, in een bepaalde uitgeftrektheid langs de weftkuft, geduurende een zekere tyd van het jaar. '■ ' Zoo men de koophandel met de kabeljauw die men hier vangt, uitzondert, zoo hebben de Engelfchen nog geen groote voordeden van dit eiland getrokken; om dat de winter hier lang en geweldig is; cn dat de hitte van den zomer, fchoon onmatig, egter dc grond niet lang genoeg verwarmt, om hem vrugtbaar te maken. De grond van dit Eiland, ten minften de gedeeltens die men 'er van kent, is onvrugtbaar cn met rotzen vervult; maar in een zoo uitgebreid land moet men noodwendig verfcheidenheden vinden. In de omleasende ftreken van Plaifance , heeft men vyvers en beeken, by welke zig een meenigte" wild onthoud; maar in de rotsagtige en bergagtige plaatzen, is de jagt der wilde dieren onmogelyk. Wat het inwendige gedeelte van het eiland betreft, men fpreekt alleen by gisfing van het zelve; en niemand heeft zig tot nog toe beroemt dat hy 'er in doorgedrongen is. Men heeft geen naauwkeunger befigten van de natuurlyke inwoonders; het gemeene gevoelen is, dat het nooit door X 4 eenis  328 Db Nieuwe Reisiger. eenig volk bewoont is 't geen een geveftigde woonplaats had. Men heeft alleen op de kusten , eenige Esquimaux gezien, die uit het groote land van Labrador hier, geduurende de zomer, alleen om de vifchvangft en jagt komen. De Engelfchen, die thans alleen meefters van het Eiland Terre Neuve zyn, tellen hier omtrent zes duizend inwoonders, die in verfcheide gehugten langs de Zeekuften verfpreid zyn , deze worden door eenige Forten befchermt, waar van het voornaamfte het Fort van St. Jean genaamt word. Deze volkplanting is langen tyd zonder Gouverneur geweeft. In vredenstyden voerde de Scheepskapitein, die het eerfte in een der havens, geduurende de vifchtyd, aanlande, het gebied geduurende de tyd dat dezelve gefchiede; men noemde hem Heer van de haven. Deze gewoonte veroorzaakte verfcheide ongelukken, door de drift der Kapiteinen om hier het eerfte aan te landen. Geduurende den oorlog had het Opperhooft van het Esquader, 't geen tot befcherming der Engelfche visfchers, en om die der andere volken tc verdry ven, afgezonden wierd, het gezag. Thans heeft de Kapitein van het vaartuig die het eerfte in de haven aankoomt, nog het bewind over dezelve; maar men heeft een Gouverneur te Plaifance, die het opperbewind over het Eiland heeft; Voor-  Zeven en Negentigste Brief. 329 Voormaals eigende zig de Gouverneur van het Fort St. Jean , alle regten toe, zonder dat hy egter hier toe door een byzondere Commisüe gelaft was. Hy oeffende de bediening van Regter en Kancelier , met een gezag dat hy alleen aan zynen rang verfchuldigt was. Wel is waar, dat de wetten van weinig nut in een land waf en, waar tfan de inwoonders byna niets bezaten. Eenige geftole netten en werktuigen, en een geringe uitgeftrektheid van grond die men aan een ander onttrok, waren de eenigfte oorzaken tot gefchil; en het regt wierd met weinig formaliteiten bediend. De Heer van de haven, of de Commandant van het krygsvolk , namen kennis van alle de misdaden, uitgezonderd moord; zy deden de misdadige door een troep krygsvolk voor zig brengen, en fpraken op ftaande voet het vonnis uit. Een moordenaar wierd gekluiftert naar Engeland gezonden,, en vermits de koften te groot zouden geweeft zyn, om de getuigen met hem over te zenden , zoo wierd hy gewoonlyk van de befchuldiging door de regters van Londen vry gefproken, die hem weder naar Terre Neuve zonden met een affchrift van hun vonnis. De vifchvangft en koophandel zyn de eenigfte bezigheden van de Engelfchen die dit Eiland bewoonen. Men wil dat zy ieder jaar voor meer als vier millioenen kabeljauw in Spanjen, Portugal en Italiën verkoopen. DeX 5 ze  33° De Nieuwe Re is ig er. ze zom is geheel winft; want het uitfchot der visfehen, die zy naar de Antillifchc Eilanden brengen tot voedzel voor de negers, en het voordeel van den traan, verfchaft hen genoegzame winft om de kollen te vergoeden. Behalven het voordeel dat de byzondere perzonen van dezen koophandel trekken, en waar door de nationale' rykdommen 's jaarlyks vermeerdert worden , zoo worden 'er nog een groot getal menfehen en fchepen toe gebruikt, 't geen een tweede voordeel voor den Staat is. Men gebruikt meer als vyf honderd fchepen en drie duizend zeelieden tot de kabeljauwvangft alleen. Dit voordeel is zoo groot, dat de openbaare gefchriften, die men in Londen dagelyks uitgeeft, de regering geftadig aanfporen, om zig van de eerfte gelegenheid te bedienen, om de Franfchen te beletten van hier aandeel aan te nemen. Zonder de ongelukkige omftandigheden die de Franfchen noodzaakte om de vrede van Utrecht te fluiten , zouden zy aan hunne gemagtigden konnen verwyten , dat zy niet nauwkeurig van het gewigt van het Eiland Terre Neuve voor Vrankryk onderrigt geweeft waren. Het volk dat het bezit, kan zig gemakkelyk, in oorlogstyden, meefter van de vifchvangft maken. Het behoeft maar alleen eertige oorlogfchepen naby het zelve in zee houden, om op de .vyandelyke visfchers te kruifen , wanneer zy door geen fterker magt onderfteunt worden; en  Zeven en Negentigste Brief. 331 en zy hebben altoos een veilige wykplaats wanneer zy zoo fterk niet zyn om hunne vyanden aan te taften. „ Zedert dat Engeland in bezitting van dit ,, Eiland geweeft is, zeide onlangs een man „ tot my die naauwkeurig van deze zaken „ onderrigt was, hebben de Franfchen geen s, overvloedige vifchvangft meer gehad. Zy „ zyn genoodzaakt om van de Engelfche koop„ lieden voor meer als twee millioencn ge„ zoute kabeljauw te koopen; in plaats dat ,, zy voor de vrede van Utrecht, 'sjaarlyks „ agt honderd fchepen naar Terre Neuve zon„ den, waar. door byna veertig duizend per- „ zonen , zoo zeelieden als konftenaars en ,, handwerkslieden, hun beftaan winnen kon,, den , en waar door zy 'sjaarlyks meer als „ drie duizend matrozen aanwonnen. " De vifchtyd der kabeljauw duurd van de Lente tot de Maand September. Men onderfcheid dezelve in twee foorten; de ftilftaande, die door de inwoonders van de volkplanting verrigt word, en de zwervende visfchery, die de fchepen verrigten die 's jaarlyks uit Europa komen. De eerfte heeft veel toegebragt om de bevolking der Engelfche volkplantingen te bevorderen; en zy geeft hen nog een ver. bazend voordeel boven de volken die genoodzaakt zyn om de zwervende visfchery te oeffenen, door de lage prys voor welke zy hunnen vifch leveren konnen. De  33» De Nieuwe Reisiger. De voornaamfte kabeljauw vangft gefchiet op de groote bank Terre Neuve. Men noemt dus een onmeetbaare berg, die onder het water verborgen is, en meer als honderd uuren in lengte beflaat- Zyne breedte is ongelyk, en het water dat hem bedekt, heeft zomtyds niet meer als tien of twaalf vademen diepte. Deze plaats heeft dit ongemak, dat 'er de zon zig byna nooit vertoont, en dat'er de lugt doorgaans met een koude en dikke nevel bezet is, deze geeft te kennen dat men de bank nadert. De groote meenigte van fchelpvisfchen en andere visfehen van allerlei foort, die men hier vind, is onbegrypelyk. Het grootfte gedeelte diend tot voedzel voor de kabeljauwen , waar van men byna , zonder vergrooting , zeggen kan , dat hun getal dat der zandkorrelen evennaart, die in dit gedeelte van den Oceaan zyn. / De visfchers van alle volken, die op deze plaats by eikanderen komen, zyn, van den morgen tot den avond onledig met de vifchlynen uit te werpen l en op te halen, de gevangene kabeljauwen open te fnyden , en hunne ingewanden aan den vifchangel vaft te maken om weder andere te vangen. Een man vangt 'er zomtyds alleen drie of vier honderd op een dag. Zedert byna drie eeuwen, belaad men 'er 'sjaarlyks drie of vier honderd fchepen mede , zonder dat men byna eenige vermindering befpeurt. Men wil dat een gemeene kabeljauw meer als negen mil-  Zevsn en Negentigste Brief. 333 rhillioenen eitjes bevat. Die genen die meiï in deze zee vangt, zyn drie voeten lang, en negen of tien duimen breed; hun lichaam is dik, roridagtig , de buik uitffekende, en de rug en zyderi bruin of olyfkleurig. Men heeft, in deze visfehen, een zonderlinge eigenfehap ontdekt, die door veel zwelgzugtige lieden 'zeer hocg gefchat zou worden , zoo dikwyls hy een ftuk bout, of eenige andere onverteerbaars zaken doorgezwolgen heeft, zoo braakt hy zyne maag uit, keert haar voor zynen mond om; m na dat hy haar geledigt en in het zee.. .-.ter nauwkeurig gezuivert heeft, zoo doed hy haar op haare plaats wederkeeren, en begintf ftraks wederom te eeten. De kabeljauw word op verfcheide wyze ingezouten; ik heb u reets, Mevrouw, van die der Inwoonders van Ysland gefproken, op welke zy dezen vifch tot Stokvifch bereiden. Men kend twee wyzen om hen in Amerika te zouten. Volgens de eene, zout men de kabeljauwen in de fchepen , na mate dat men hen vangt; en men keert fpoedig naar Europa te rug, zonder op Terre Neuve aan te landen. De tweede verfchilt van deze: de visfchers brengen hen in hunne chaloupen naar het land, 'ontdoen hén van den kop en ingewanden , zouten hen, en plaatzen hen op Hellingen , die zy op het ftrand opregten. Zy fpreiden hen vervolgens op het zant uit, om hen te doen droogen; dit is het geen de Franfchen  334 ^ E Nieuwe Reisioer. fchen Merluche noemen; en verfchilt van dé groene of witte kabeljauw alleen door de wyze van bereiden; want de een en andere worden van dezelfde vifch bereid. Die genen die hunne kabeljauw in tonnen zouten, keeren naar Europa te rug, zoo ras zy 'er dertig of vyf en dertig duizend gevangen hebben. Zy durven als dan hunne vangft niet verder voortzetten, uit vrees dat de eerfte verderven zouden ; zomtyds wagten zy zoo lang niet dat zy 'er dertig duizend heb* ben; Wat de gedroogde kabeljauw, die men Merluche noemt, betreft, zy worden dooide Normandyërs gevangen, deze visfehen hen niet ver van het land van Librador ; en na dat zy door verfcheide handen gegaan hebben, zoo laden zy hen in hunne fchepen, ■ en dryven 'er in de Franfche, Spaanfche en Portu. gefche havens koophandel mede , om in dé reistogten naar Afrika, en de Ooft- en WeftIndiën tot voedzel te dienen. Nieuw Engeland dryft een byzonderen koophandel met dit foort van vifch, die wel een derde gedeelte van de algemeene visfchèry der Engelfchen uitmaakt. Wanneer men hier dat genen byvoegt, 't geen zy tot hun eige onderhoud gebruiken , en het geen zy aan de vreemdelingen verkoopen, en dezen koophandel in zyn geheele uitgeftrektheid befchouwt, zoo ben ik overreed dat hy ten minften zes millioeneri ara Groot Brittanniën opbrengt. Twee derde1  Zeven en Negentigste Brief. 335 de gedeeltens van dit voordeel komen van Terre Neuve. De lever van deze vifch geeft een traan die door de leertouwers gebruikt word, en goed om te branden is. Men brengt hem in tonnen van vier of vyf honderd ponden gewigt over, en men verkoopt hem in een groote meenigte. „ De kabeljauwvis„ fchery, zeide onlangs een Zeeman tegens „ my , is een kweekfchool van zeeroovers, „ die van tyd tot tyd de Wefterfche Oceaan „ ontruften. De Zeelieden die men hier toe „ gebruikt, hebben zeer middelmatige maand„ gelden, en zyn nog by hunne te rug komft „ genoodzaakt om hunne overvoering te be„ talen. De fmaak in de fterke dranken, die „ zy, om de geftrengheid der lugtftreek niet „ ontberen konnen, brengt hen in de noodj, zakelykheid om fchulden te maken, enden „ winter op Terre Neuve door te brengen, „ alwaar zy als flaven arbeiden, om hun be„ ftaan te winnen. Het gebeurd dikwyls dat „ de levensmiddelen hier zeer fchaars zyn, „ die gene die dezelve verkoopen, bedienen „ zig van dit gebrek, om 'er een hooger prys „ voor te bedingen. Wanneer dus het groot„ fte gedeelte der matrozen zig tot den bedel„ zak gebragt ziet, zoo befluiten zy om met „ barken door te gaan, 't zy om de Zeeroo.„ very zelfs te oeffenen, of om zig aan an„ dere Zeeroovers te verbinden , deze ver„ zuimen nooit om zig op de kuften van Ter- » re  336 De Nieuwe Reisiger. „ re Neuve te vertoonen , wanneer zy ge„ brek aan volk hebben. '* Dit Eiland , befiaat omtrent drie honderd uuren in omtrek, en legt niet verder als zes honderd uuren van Normandyën en Brittagne. In minder als twintig dagen kan men deze overtogt doen ; ik heb my in langen tyd, Mevrouw, zoo naby u niet bevonden. Het word van Kanada door een ftraat afgefcheiden, die dezelfde breedte heeft als het kanaal tusfchen Engeland en Vrankryk. Dit kanaal word de Straat van Belle Ifle genoemt. De boomen die op Terre Neuve groeijen, zouden zeer goed tot timmerhout zyn ; de wilde dieren zouden uitmuntende pelteryen verfchaffen; en het een en ander zou het voorwerp van een voordeeligen koophandel zyn, zoo de kabeljauwvisfchery alle de oplettentheid der inwoonders niet tot zig trok. De veronachtzaming van deze voortbrengzelen, houd hen inde volftrektfte afhankelykheid der andere Engelfchen. • Zy zouden gebrek aan die zaken hebben die het noodigfte tót het onderhoud van het leven zyn, zoo de Europifche fchepen, of die der Engelfche volkplanting in Amerika hen 'er geen aanbragten. Wanneer' Vrankryk, by de Utrechtfche vréde , Akadia en het Eiland Terre Neuve aan Engeland had afgeftaan , zoo bleef de Franfchen , voor de kabeljauwvangft, de Kaap Breton alleen over. Dit Eiland legt, ge-  Zeven en Negentigste Chikf. 337 gelyk Terre Neuve in den mond van de golf van St. Laurens, het is omtrent vyf en twintig uuren lang , en vyftien uuren breed. Schoon het op verfcheide plaatzen vrugtbaar is, verfcheide foorten van dieren voeden kan , en vooral zeer voordeelig voor de vifchvangft gelegen is j zoo hebben de Franfchen 'er nooit meer dan een gering getal huizen gehad, en fchenen 'er geen groote waarde op te ftellen. Dit was het zelfde niet na de vrede van Utrecht, zy begrepen 'er als toen de nuttigheid van, en waren bedagt om 'er een volkplanting op te veftigen, die hen dezelfde voordeden of mogelyk nog grooter verfchaffen kon, als de landen die zy afgeftaan hadden. Zy begrepen dat de-Kaap Breton een natuurlyke ftapelplaats door hare gelegentheid tusfchen oud en nieuw Vrankryk was, om aan het eerfte kabeljauw, traan, fteenkolen , plaafterfteen en timmerhout te verfchaffen; en aan het tweede, de Franfche waaren tot een goedkooper prys; dat de fcheepsvaart van Quebec op dit eiland , de nuttelooze lieden, in goede matrozen veranderen kon, die anders tot laft van de volkplanting waren ; dat de beide landen, met eikanderen te onderfteunen, zig door een onderlingen koophandel verryken moeften; dat zy zig tot andere ondernemingen verbinden konden , gelyk om de yzermynen te openen , waar door die van Oud Vrankryk gefpaart VUL Deel V 2ou=  338 De Nieuwe Reisiger. zouden worden, en het hout in dat ryk zoo aanmerkelyk niet verminderen zou; of ten minften dat men niet verpligt zou zyn om yzer van de vreemdelingen te koopen ; en eindelyk dat men geen veiliger fchuilplaats Voor de fchepen zou hebben, uit wat gedeelte van Amerika zy ook komen mogten; en dat men in oorlogstyden, hier een klein getal fregatten onderhouden kon; waar door men in ftaat zou zyn om niet alleen den koophandel der Engelfche volkplanting te verontrusten , en zig meefter van de geheele kabeljauwvangft te maken. Alle deze overwegingen, en andere diergelyke , haalde het Franfche Minifterie over om op Kaap Breton een nieuwe Stad te bouwen, deze wierd Louisbourg genaamt, en de Kaap het Koninglyke Eiland. Men had gedachten om 'er al de Franfchen die zig in Akadia nedergezet hadden, naar toe te brengen; maar vermits zy de voordeden op dit eiland niet vinden konden, die zy in hun oud verblyf genoten , zoo befloten zy om hier te blyven. De haven van Louisbourg, die voormaals de Engelfche haven genoemt wierd, is een der fchoonfte van Amerika. Zy beflaat byna vier uuren in omtrek; en men heeft overal zes of zeven vademen water , haren ingang is tusfchen twee eilandjes, en heeft niet meer als twee honderd roeden wydte , egter ontdekt men haar op een afftand van twaalf uuren in Zee.  ZttfEN SM Negehticite Brief. 339 Zee. In den winter word zy door het ys geheel gefloten , en het water be'vrieft indiervoegen, dat men over de geheele uitgeftrektheid van de haven te voet gaan kan. De vorft begint doorgaans omtrent het einde van November, en duurd tot in Mey, De fchepen overwinteren in een nabuurige golf, in welke zy voor alle winden befchut zyn. Schoon dit Eiland verfcheide havens heeft die verfterkt en bevolkt konden worden, zoo hebben de Franfchen egter gedagt dat zy zig aan Louisbourg bepalen moeften , overreed zynde dat een eenige plaats genoeg is, tot bewaring van een bergagtig eiland 't geen met bosfchen vervult is, waar door men voor geen aanvallen van de landzyde behoeft te fchroomen. De Stad is middelmatig groot, haare huizen zyn van hout opgrondflagen van fteen; haare veftingwerken zyn na de hedendaagfche bouwkonft, en hebben alles wat een plaats aanmerkelyk maakt. In het midden van een der bolwerken, heeft men een verfterkt huis, 't geen de naam van het kafteel voerd. Het gebouw beftaat uit een wooning voor den Gouverneur , barakken voor de bezetting , een Wapenhuis, pakhuizen, en een kapel die tot een parochiekerk voor de inwoonders diend. Louisbourg is met Franfche huisgezinnen bevolkt, waar van eenige Europeaanfche, eri andere Creolen zyn, Onder welke men eenigö Vermogende lieden heeft, wierd rykdommen Y 2 ia  De Nieuwe Reisiger. in pakhuizen met gezoute kabeljauw beftaan. Voor dat de Engelfchen 'er zig meefter van maakten (in het jaar 1745) bezaten eenige vyftig barken , die ieder door drie of vier mannen beftuurt wierden, zy wierden regelmatig betaalt, waar voor zy dagelyks een zekere hoeveelheid vifch leverden. De pakhuizen waren hier door in de Lente opgevult; en men zag als dan fchepen uit alle de Franfche havens aankomen, die met koopwaaren beladen waren die zy tegens vifch verruilden. De Franfche volkplantingen op St. Domingo en Martenique bragten 'er de koopwaaren van hun land, en keerden met een groote voorraad vifch te rug. Het geen men te Louisbourg van deze koopwaaren ontberen kon, wierd naKanada gebragt, alwaar men het tegens pelteryen verruilden. Kaap Breton had zyne natuurlyke inwoonders , aan welke de Europeanen de naam van wilde geven. Zy waren niet geheel onafhankelyk van Vrankryk, nog niet geheel aan het zelve onderworpen. Schoon zy den Koning voor Vorft erkenden, zoo was dit zonder zyne bevelfchriften tot hun byzonder beftuur aan te nemen, en zonder iets aan hunne gewoontens te veranderen. Zy betaalde zelfs geen fchattingen; en den Koning zond hen, in tegendeel, 's jaarlyks een meenigte kleederen, brandewyn, vuurroers en busbruid tot hunne jagt, alleen met oogmerk om hen aan zig te ver-  Zeven en Negentigste Brief. 341 verbinden. Wy handelen op dezelve wys met de wilden van Kanada. Onze zendelingen onderwyzen hen ; en dit plompe volk, maar het geen egter een dankbaren aart bezit, bemind en eerbiedigt die genen als hunne vaders , waar van zy gedoopt en in den godsdienft: onderwezen zyn. Schoon deze Indianen by eikanderen woonen, zoo konnen zy egter als omdoolende aangemerkt worden; want zy houden zig zeldzaam langen tyd in eene plaats op. Hunne hutten zyn zeer ligt gebouwt, om dat zy geen lang verblyf denken te houden. Hunne eerfte zorg is, wanneer zy op een plaats gekomen zyn, alwaar zy zig nederzetten willen, om 'er een kapel, en het huis van hunnen Priefter, te bouwen; vervolgens rigt een ieder zyn eige hut op. Zy woonen 'er meer of minder tyd in, naar mate dat het wild overvloedig is. Wanneer dit hen begint te ontbreken, zoo zoeken zy een andere woonplaats waar in zy een overvloediger beftaan vinden konnen, en hunnen Priefter vergezelt hen altoos in deze togten. Verfcheide verbinden zig om eenigen tyd by de Franfchen te dienen, en begeven zig ten einde van dezelve weder by hunne landgenooten. Schoon de nevels meenigvuldig op de Kaap Breton zyn, zoo is 'er egter de lugt niet ongezond. Alle de landen zyn hier niet vrugt3>aar; maar zy brengen egter allerlei foorten Y 3 vau  $4» Di Nieuwe Reisicer. van boomen voort. Men vind hier eikeboomen van een verbazende grootte, pynboomen die tot maften dienen konnen, en verfcheide foorten van timmerhout. Dit wederfpreekt klaarblykelyk het fteltzel van onzen Engelfchman, die, om zyn gevoelen over de wezent. Jykheid van een doortogt door de Straat van Hudfon te betogen, zeide, gelyk gy gezien hebt, dat in de landen die weinig breedte hebben, 't zy eilanden of halve eilanden, mep geen dikke boomen vind, maar alleen kleine, boomen en heefters. Hoe het ook zyn mag , behalven de foorten waar van ik gefproken heb , zyn de cederboomen , esfcheboomen, booghoutboomen, platanusboomen en abeelboomen, zeer gemeen op het Eiland Kaap Breton. De vrugten, en vooral de appelen, hebben hier een goede hoedanigheid, zoo ook de moeskruiden, het graan, vlas en hennip, De tamme dieren, gelyk paarden, osfen, var-, kens, geiten, en fchapen, en het tam gevogelte, vinden hier een genoegzaam onderhoud. De jagt en vifchvangft konnen de inwoonders een gedeelte van het jaar voeden; maar het grootfte voordeel van dit Eiland is dat men geen. kuft heeft op welke men meer kabeljauwen vangt, nog geen plaats die gemakkelyker i§, om hen te doen droogen. Vermits dezen koop. handel meer als genoeg is om de inwoonders ryk te doen worden, zoo heeft men 'er wei. nig die zig op den landbouw toeleggen. Be-. hal.  Zeven en Negentigste Brief. 343 halven dit, is de winter zeer lang, en de ve^ den zyn langen tyd met drie of vier voeten fneeuw bedekt, die niet voor den zomer fmelt, zy zyn hier door niet bekwaam om bebouwd te worden, nog om het vee te voeden. Men is verpligt om hetzelve, zooras de eerfte koude begint, in de ftallen op te fluiten, en met hooi tot de zomer te voeden. Het is waar dat de fneeuw naauwlyks verdwenen is, of den overvloed begint in het veld te heerfchen, en vertrooft de inwoonders over de langduurigheid van den winter. „ Louisbourg zou nooit ingenomen zyn ge„ weeft, zeide een Franfchman tot my, die „ by de herneming van deze Stad tegens„ woordig geweeft was, zoo de meening dat „ zy onwinbaar was, alle foorten van voor„ zorg niet had doen veronagtzamen. Men verzuimde niet om'er uit Vrankryk geld en l, levensbehoeftens tot onderhoud van het „ krygsvolk naar toe te zenden ; maar de fchraapzugt van die genen die met de uitdeeling belaft waren, deed hen een gedeel'• te te rug houden, en veroorzaakte een zoo" danig misnoegen onder de bezetting, dat men " een nadeelig lot over deze Stad voorfpel" de, wanneer een Engelfch'Esquadervolkin 11 de haven ontfcheepte. De belegering wierd voorgegaan, door een gevegt tusfchen een Franfch fchip en de geheele Engelfche vloot. „ Schoon de MarkgraafdeMailbn-ForteoyerY 4 »> won'  344 De Nieuwe R e i s i g e r. ,, wonnen wierd, zoo verkreeg hy egter een „ grooten roem door zyne dappere verdedi„ ging. Ondanks dit nadeel, weerftond de „ Stad een belegering van zes weken; en de „ Commandant verwierf een roemryke kapij, tulatie , zoo als men aan dappere lieden „ toeftaat, die alleen voor het ongeluk der „ omftandigheden, en voor de overmagt „ zwigten." De andere nabuurige Eilanden van Terre Neuve, zyn die van St. Jean , Anticofti, Sable, enz., die mede aan den mond van de rivier St. Laurent leggen. Het eerfte is het aanmerkelykfte; men vind 'er groote weilanden en verfcheide vyvers. Het wild is hier in overvloed; en het is met bosfchen van den. neboomen bedekt. In het jaar 1719 vormde zig te Parys een Maatfchappy, welke ondernam om het te bevolken. De Graaf de St. Pierre , eerfte Stalmeefter van de Hertogin van Orleans, plaatfte zig aan het hooft van deze on. derneming, en verwierf opene brieven, waar by hem de Eilanden St. Jean en Miscou af. geftaan wierden, zonder eenige andere belas, tingen , als om zig aan de Gouverneur van Louisbourg te onderwerpen. Het oogmerk van deze Maatfchappy, was den lanbouw, de omkapping der bosfchen , en vooral de kabeljauw vangft; maar wanneer de eerfte ondernemingen niet Haagden, zoo liet men dit ontwerp, varen,. Het;  Zeven en Negentigste Brief. 345 Het kleine Eiland Anticofti behoord aan de afftammelingen van een der Franfchen die deel aan de ontdekking van de Misfifippi gehad had. Hy verkreeg.deze vergelding voor zyne dienHen ; maar men deed hem geen ryk gefchenk. Het is onvrugtbaar, brengt weinig hout voort, en heeft geen haven in welke het geringfte fchip een wykplaats vinden kan. Voor eenige jaren liep 'er een gerugt, dat men 'er een zilvermyn ontdekt had ; men zond 'er een goudfmit van Quebec naar toe, die 'er de proef van nam, en bevond dat het valfch was. Het Eiland Sable, is omtrent vyf en twintig uuren van Kaap Breton verwydert, en men verzekert dat de Franfchen, in het begin van de zeftiende eeuw, ondernomen hebben om 'er een volkplanting op te vormen. Men kon geen kwader keus doen; naauwlyks brengt dit eiland , 't geen klein is en geen havens heeft, eenige ftruiken en kruiden voort. In een omtrek van omtrent tien uuren , bevat het een meer, 'tgeen 'er niet minder als vyf heeft; en men ontdekt deszelfs bergen ver in zee. Een gelukzoeker, Laroche genaamt, ontfcheepten 'er veertig misdadigers, die hy uit de gevankenisfen in Vrankrykgehaalt had; maar zy hadden redenen om zig over het verlies van hunne gevangenhokken te beklagen. Hy ging vervolgens de kuiten van het nabuurig land bezigtigen, 't geen die van Akadia zyn; en na dat hy 'er de noodige kundigheden Y 5 tot  S4Ó De Nieuwe Riisiger. tot zyn oogmerk verkregen had, zoo keerde hy naar Europa weder, zonder dat hy aan het Eiland Sable kon aanlanden, waarvan hy door den wind geftadig afgedreven wierd. De ongelukkige lieden die hy 'er opgelaten had, vonden op het ftrand eenige planken van fchepen, waar van zy hutten bouwden. Dit waren de wrakken van eenige Spaanfche fchepen , waar uit eenige fchapen en osfen ontkamen waren, deze waren op het eiland vermeenigvuldigt, en ftrekte deze veertig Franfchen eenigen tyd tot onderhoud. De vifch wierd vervolgens hun eenigft voedzel ; en wanneer hunne kleederen verfleten waren, zoo maakten zy anderen van vellen van zeewolven. Zy bragten byna agt jaren in dezen ftaat door, tot dat de Koning Hendrik IV van hun lot onderrigt zynde, een fcheeps Kapitein afzond om 'er hen af te halen. Maar het grootfte gedeelte was door elende geftorven; en hy vond 'er niet meer als twaalf, die de Koning in dien ftaat zien wilden in welke de Kapitein hen gevonden had. Zy verfchenen voor hem met hunne zeewolven vellen bedekt, hun haair en baarden waren tot een verbazende lengte gegroeit, en hunne gedaante was in groote wanorder. Hendrik IV deed aan ieder een zom gelds geven, en bevryde hen voor alle vervolgingen van de Juftitie. Op een geringen afftand van Terre Neuve, legt de kuft van Labrador. Dezen naam hebben  Zeven en Negentigste Brief. 347 ben de Spanjaarden aan een groot half Eiland van Noord-Amerika gegeven. Men kend alleen de kuiten van dit land, 't geen ten onregten het land van den Landbouwer genoemt is; want dit is nog bebouwt, nog bekwaam om zulks te zyn, ter oorzake van de uitftekende koude die 'er heerfcht. Het word door aen volk bewoont 't geen zoo woeft is, dat men 'er tot nog toe geen ommegang mede heeft kunnen hebben. Zy handelen egter met de inwoonders van Kanada, die hunne pelteryen tegens andere waaren inruilen. Maar beide houden zy zig in hunne kanoés, en de verruiling gefchied aan het einde van een ftok. De inwoonders van Bretagne hebben den naam van hun landfchap aan de Ooftkuft van het land van Labrador gegeven, en 'er het nieuwe Breft gebouwt. De Engelfche bezitten het Weftelykfto gedeelte aan de Baai en de Straat van Hudfon. Ik ben, enz. Louisbourg, den 17 Auguftus 1748. Agt en Negentigste Brief. Acadie. Ik moet u, Mevrouw, nog over eeri ander land onderhouden, 't geen in de nabuurfchap van Kaap Breton legt, en aan het vafte land  34§ Di Nieuwe Reisiger. land door een landengte vaftgehegt is, die het met Kanada vereenigt. Gy begrypt dat het Acadie is, of Nieuw Schotland zoo als het de Engelfche noemen, waar van ik fpreken wil. Dit landfchap is langen tyd door de Franfchen bezeten, die het mede by de Utrechtfche vrede aan Engeland hebben afgeftaan. Wanneer het van- meefters veranderden , zoo bekwam de Hoofdftad Port Royal den naam van Annapolis, na die van de Koningin Anna, die als toen in Engeland heerfchten. De Franfchen hebben het eerfte bezit van Acadie genomen, omtrent het begin van de zeventiende eeuw, zy leiden 'er de grondflagen van een volkplanting. Byna alle de genen die haar uitmaakten, waren Proteftanten, en hadden Pierre de Monts, een Edelman van Saintonge aan hun hooft, aan welke de Koning , voor hem en de zyne, de vrye oeffening van godsdienft in Amerika toegeftaan had. Plet is dezen Edelman die de Stad Port Royal, thans Annapolis, gebouwd heeft. Deze haven zou een der fchoonfte van Amerika zyn, zoo het inkomen zoo moeijelyk niet was. 'Er kan maar een fchip te gelyk in varen; en nog moet men een oneindige meenigte voorzorge gebruiken. Haare lengte is omtrent twee uuren, en zy is een groot half uur breed: in het midden van deze groote kom legt een klein Ei. land, 't geen men het Geiten Eiland noemt, en het geen de fchepen zeer naby naderen kon»  Agt en Negentigste Bnier. 349 konnen. Men gift dat deze Baai duizend fchepen bevatten kan, die 'er voor alle winden befchut zyn. De Stad is nooit aanmerkelyk geweeft, fchoon zy zeer voordeelig voor de Franfchen lag, die 'er de inwoonders van Nieuw Engeland en hunnen koophandel door ontruften konden. Zoo lang zy aan de Franfchen behoord heeft, had zy geen andere veftingen, als eenige flegte palisfaden , die niet in ftaat waren om de geringfte krygsbenden tegen te houden. Zedert dat de Engelfchen haar bezeten hebben, hebben zy haar in een beter ftaat gebragt. De koophandel die zy hier dryven, is de zelfde die 'er altoos plaats gehad heeft: hy beftaat nog, gelyk voormaals, in timmerhout, bontwerk , vifch , onbereide huiden , enz., die ten tyde der Franfchen meer als zes duizend inwoonders naar dit landfchap gelokt had. De wilden bragten hen pelteryen, die zy tegens Europifche waaren van geringe waarde verruilden. De Franfchen bedienden zig van hen , om zig tegens den voortgang der Engelfche volkplantingen te verzetten. In oorlogstyden trokken zy 'cr een nuttigen onderftand van, in de ftroperycn die zy in hunne bezittingen deden ; en Port Royal verfchafte een wykplaats aan de kapers die op de Engelfche fchepen kruiften. Het was dus van zeer veel gewigt voor de Engel, fchen, om zig van de bezitting van Akadie te \ er-  35o Öe Nieuwe R e i s i g e r. verzekeren. Zoo ras zy het onder de heerfchappy van Vrankryk zagen, zoo wenden zy een gewaande overgift van Jacob I, aan dé Graaf van Sterlings voor* Dé opene brieven behelsden uitdrukkelyk, dat de afftand geen plaats had, dan voor zoo verre deze landftreek van inwoonders ontbloot was, of door ongeloovigen bezeten wierd ; deze voorwaarden maakten de overgift kragteloos, Vermits Acadie door de Franfchen bezeten wierd, die 'er zig reeds voor verfcheide jaren geveftigt hadden. Hierom keerde het fchip , 't geen 'et door de Graaf van Sterlings naar toegezonden wierd, naar Engeland te rug, zonder te bezoeken om 'er bezit van te nemen. De Engelfchen verzuimde egter niet om zig 'er in het vervolg, onder voorgeven van dit gewaande regt meefters van te maken; en Cromwel ftond het zelve aan een Franfch Edelman, Latour genaamt, af, die de regten van den Graaf van Sterlings gekogt had. Ik zal u, Mevrouw, een andere byzonder* heid mededeelen, betreffende dezen Edelman, en waar van de overlevering zorgvuldig onder de Franfchen van Louisbourg bewaard word, alwaar men my haar op de volgende wys verhaalt heeft. ,, Latour had Vrankryk verla„ ten , onder voorwendzel van godsdienft, „ geduurende de belegering van Rochelle, en „ had zig te Londen neergezet. De Fran„ fchen hadden in dien tyd byna geheel Acadie „ ver-  Agt en Negentigste Brief. 351 „ verloren: zy bezaten 'er nog maar een Fort, „ en dit wierd door zynen zoon verdedigt. „ De oude Latour verbond zig, ten einde in „ Engeland de titel van Baronet te verkry- gen, om de Engelfchen in de bezitting van „ dit Fort te ftellen. Op de verzekering 'die „ hy hier van gaf, ftond men hem zyn ver„ zoek toe; en rufte twee fchepen uit, over „ welke hy het gebied voerde. „ Wanneer hy in Amerika kwam, zoo ver„ zogt hy om in het Fort gebragt te worden „ alwaar zyn zoon was; en hy fprak hem in „ de teederfte en dringendfte bewoordingen „ aan, om zig voor den Koning van Engeland te verklaren. De jonge Commandant hoor„ de dit voorftel met zoo veel verontwaardi„ ging als verwondering aan, en verklaarde „ dat by befloten had omzynmeefter getrouw „ tc zyn tot het laatfte oogenblik van zyn lc„ ven. De vader, die dit antwoord niet ver„ wagte , verliet hem zeer misnoegt. De „ volgende dag fchreef hy hem , dat hy in „ zyn vermogen had om dat genen door ge„ weid te bekomen, 't geen hy door zagtheid „ niet had konnen verwerven, en dat hy hem „ bad, om hem tot de treurige noodzake„ lykheid niet te brengen om hem als vyand „ te behandelen. Zyne dreigementen deden „ geen betere uitwerking, als zyne fmeekin„ gen en liefkozingen. „ Ga-  353 De Nieuwe Reisiger» „ Genoodzaakt zynde om tot het uiterfte „ te komen, zoo fchaarde hy zyne krygsben„ den om het Fort, en begon het aan te tas„ ten. Zyn zoon verdedigde zig met zoo veel „ dapperheid , dat de vader verfcheide van zyne krygsknegten gedood ziende, van zy„ ne onderneming afzag; ten einde van twee „ dagen ftelde hy voor om de belegering op te breken. Wanneer dit voorftel in een „ krygsraad aangenomen was, zoo bevond hy „ zig in de uiterfte verlegenheid: hy kon aan ,, het Engelfche Hof niet weder verfchynen, „ alwaar hy de overgaaf van het Fort met zoo „ veel vertrouwen belooft had. Hy durfde zig mede naar Vrankryk niet begeven: zoo ,j was de eenigfte zyde die hy kiezen kon, en „ waar toe hy mede befloot, om zynen toe„ vlugt tot zynen zoon te nemen, en zig ge„ heel op de goedheid van zyn hart te veria„ ten. „ Na dat. hy hem ds ongelukkige omftandigheden waar in hy zig bevond had voor„ gefteld, zoo verzogt hy hem om het ovc„ rige van zyne dagen in Acadie te mogen „ doorbrengen. De zoon ftond toe om hem ,, een fchuilplaats by zig te geven , egter „ onder voorwaarden, dat hy nooit, onder „ welk voorwendzel het ook zyn mogt, bin,, nen de muuren van zyn Fort mogt komen. „ Hy verpligte zig om hem een gemakkelyke „ wooning op een zekeren afftand van het „ Fort  Act en Negentigste Brief. 353 „ Fort te zullen laten bouwen, en hem alle „ vermaken te verfchaffen die in zyn vermo- gen waren. Hoe hard deze voorwaarden, van een zoon aan zyn vader ook zyn mog„ ten, zoo nam deze laatfte, die geen regt „ had om zig te beklagen, haar met vermaak „ aan, en hield haar onfchenbaar. „ De jonge Latour verkreeg in het ver„ volg, tot bclooning van zyne dienften, een „ aanmerkelyker Gouvernement. Hy nam „ zyn verblyf in een Fort aan de Rivier St. „ Jean. Een ander Franfch Gouverneur, „ Charnifay genaamt, deelde met hem het 5, gebied over deze landftreek. De ruft „ heerfchten hier langen tyd; om dat zy zig „ beide toelagen om hun gebied te doen „ bloeijen. Maar wanneer zy gefchil met , eikanderen gekregen hadden, zoo baanden „ hunne borgerlyke oneenigheden niet alleen „ den weg tot hunnen eigen ondergang, maar „ zou Vrankryk byna dit geheele land hebben „ dóen verliezen. „ Charnifay, ryker en magtiger geworden „ zynde, fmeedde het ontwerp om den ge„ heelen koophandel aan zig te trekken; en „ om hier in te flagen, zoo was hy eerft be„ dagt om zig van het Fort en alle de vaftig„ heden langs de rivier St. Jean meefter te ,, maken. Hy nam het oogenblik waar dat „ Latour met een gedeelte van zyne bezet„ ting , eenige dagreizens verre om voeder VUL Deel. Z „ uit.  354 De Niedwb Reisicbs. „ uitgegaan was, en deed zyne krygsbenden „ naderen om bezitting van de plaats te ne„ men. Deze onvoorziene aanval bragt de vrouw van den Gouverneur eerft in een „ groote verlegentheid, om dat 'er maar een klein getal krygsknegten in het Fort agter9, gebleven waren; maar , wanneer zy van „ haaren eerften fchrik bekomen was, zoo 9, befloot zy om de plaats tot het uiterfte te „ verdedigen. In der daad, zy gedroeg zig zoo dapper, dat de belegeraars geduurende drie „ dagen afgeflagen wierden. Wanneer zy den „ vierden dag vernam dat de vyanden toeftel „ maakten om de muuren te beklimmen, zoo „ fteeg zy op de wallen, en vertoonde zig, „ aan het hooft van al haar volk, op de borft,, wering. De belegeraars , die een grooter „ getal krygsvolk zagen, als zy verwagt had. „ den te zullen vinden, waren nog meer ver,, wondert over het befluit van deze vrouw, „ zy dagten dat de plaats fterker was als men ,, hen gezegt had: en door dit denkbeeld, be„ floten zy om haar een eerlyke Capitulatie toe ,, te ftaan, en het Fort wierd overgegeven. ,, Wanneer de Generaal in het Fort kwam, „ en zag dat hy aan een hand vol volk, een „ roemryke Capitulatie toegeftaan had, zoo „ verklaarde hy, dat hy in de voorwaarden „ verraft was, en dezelve volftrekt niet hou„ den kon. Hierom maakte hy de bezetting „ krygsgevangen , en deed, alle de foldaten „ op-  Act EW NeCERTtGSTE ÖRIEP. 3$S ö ophangen, uitgezondert een eenige, die hy behield om de beul van zyn makkers te ' zyrh Hy deed zelfs Mevrouw Latour, " met' een ftrop om den hals, deze barbaar* ,' fche ftrafoeffening bywoonen." Charnifay had middel gevonden om de getrouwheid van Latour by het Hof verdagt te maken, en een order weten te bekomen om hem gevangen te nemen, zoo hy weigerde om naar Vrankryk te gaan. Latour wierd van zyne bezittingen berooft; en zyn mededinger verwierf brieven van den Koning, die de beide Gouvernementen ten zynen voordeden vereenigden. . , ■ De Engelfchen bevoordeelden zig van deZc inwendige verdeeltheden, om zig meefter van het grootfte gedeelte der Franfche bezittingen te maken. Zy gaven dezelve verfcheide malen te rug en hernamen haar weder, tot de vrede van Utrecht; maar zy hebben haar zedert dien tyd altoos behouden. De Artike* len zeggen , dat zy Acadie Volgens deszelfs oude grenzen bezitten moeten; maar vermits deze grenzen nooit bepaalt zyn, zoo is het te dugten dat zy ter eeniger tyd het onderwerp van een oorlog zyn zullen, waar door Vrankryk geheel Kanada verliezen zal. Men zal beginnen met te twiften, over de waare betce. kenis van deze woorden, volgens deszelfs ouds grenzen; de Engelfchen zullen hen de grootfte uitgebreidheid geven. De Franfchen zullen 6 Z a .de.  356" De Nieuwe Reisigér; dezelve zoo naauw bepalen als mogelyk is 5 men zal Commisfarisfen van wederzyden banoemen ; ieder zal zyne vorderingen doen gelden ; men zal memoriën doen opftellen; Engeland zal van Vrankryk vier of vyf honderd uuren land vorderen 5 zy zullen voorgeven dac niet alleen het geheele halve Eiland, maar nog het Zuidelyke gedeelte van de golf van St. Laurent, en de Zuidelyken oever van de rivier van dezen naam, tot op de hoogte van Quebec, in de oude grenzen van Acadie bevat waren , en zullen , bygevolg, vorderen dat deze wyduitgeftrekte landftreek hen afgeftaan word, volgens de meening en zin van het tractaat. Om hunne vorderingen te onderfchragen, zoo ftellen zyzig voor om te doen zien dat de grensfcheidingen altoos dezelfde geweeft zyn; en dat- dus de Koning van Groot Brittaniën een ontegenfprekelyk regt op alle de landen, eilanden, golven, rivieren, enz., die 'er in bevat zyn, heeft. Om dit te bewyzen, zullen zy zeggen, dat Vrankryk het Gouvernement van Acadie aan Charnifay gaf, en dat 'dit Gouvernement als toen dezelve grensfcheidingen had, die Engeland het geeft. Zy zullen 'er by voegen , dat de Heer d'Eftrades, Afgezant van Vrankryk te Londen , om de teruggeving van Acadie aanhoudende , waar van de Engelfchen zig meefter gemaakt hadden , verfcheide maal deze grensfcheidingen dus  Agt en Negentigste. Brief. 357 dus opgaf; dat wanneer het volgens het verdrag van Breda aan Vrankryk weder gegeven wierd, het dezelfde uitgeftrektheid had: Eindelyk zullen zy alle de bewyzen bybrengen die zy vinden konnen, om te doen zien dat de eindpalen van dit landfchap verder uitgebreid zyn , als de Franfchen 'er de grenzen van bepalen: verder zullen zy tot het Tractaat van Utrecht overgaan, en door mecnigvuldige haairkloveryen over de bewoordingen, zullen zy gelooven bewezen te hebben dat zy regt hebben tot het gene zy vorderen. By alle deze bewyzen zullen zy eenige landkaarten voegen , die zy in hun voordeel zullen doen gelden. Dit zullen , Mevrouw, de voornaamfte middelen zyn waar op het Hof van Engeland zyne vorderingen veftigen zal; en gy begrypt ligtelyk dat de Franfchen dezelve niet onbeantwoord zullen laten. Zy zullen eerft doen zien, dat het Gouvernement 't geen aan Charnifay gegeven wierd, niet alleen Acadie, maar nog de aangrenzende landen van dit landfchap bevatte ; wanneer men nu aangrenzende landen zegt, zoo zegt men nabuurige landen; en de nabuurige landen van Acadie, zyn Acadie zelfs niet. Zy zullen in de tweede plaats zeggen, dat de Heer d'Eftrades, fchoon een zeer"bekwaam Staatsdienaar zynde, egter zeer weinig van de Geographie der Zuidelyke kuften van Nieuw Vrankryk had , vermits hy in zyne Z 3 brie.  35§ De Nieuwe Reisige*. brieven, tagtig uuren uitgeftrektheid aan een land geeft 't geen 'er meer als drie honderd heeft, Behalven dit, was het eenige oogmerk van den Graaf d'Eftrades om te bewyzen , dat de Forten, waarom hy om de' teruggeving aanhield, aan Vrankryk behoorde, en dat men dezelve onregtmatig overweldigt had. Het is zeker dat hy in dit opzigt, geen de minfte redenen had, om de naauwkeurige benaming van deze bezitting te betogen ; het gefchil over het eigendom was hier volkomen van afgefcheiden. Zoo. ras dit eigendom bepaalt was, zoo was 'er de wedergeving een noodzakelyk gevolg van, en het is onder dit gezigtpunt alleen, dat de Heer d'Eftrades zyne negotiatie befchouwen moeft, want het pogmerk tusfchen hem en het Hof van Engeland , was geenzints om de waare grenzen ven Acadie te bepalen. Wat het Tra&aat van Breda betreft , de Franfchen zullen geenzints verzuimen om te zeggen , dat het oogmerk als toen niet was om de oude grenzen van dit land te bepalen , maar alleen om de zaken, in Amerika, op dezelve voet te brengen op welke zy voor de wederzydfche vyandelykheden der beide volken waren, Eindelyk, wat het Traótaat van Utrecht betreft, wanneer men over woorden wil zintwiften, zoo zullen de Franfchen niet verlegen zyn om mede, op hunne wyze, de woorden van het Tra&aat uit te leggen, en  Agt en Negentigste Briet. 35£ en 'er geheel Acadie in de engfte grenzen in, befchreven vinden. Het; zal als dan gebeuren, g kin alle gefchillen, dat den eenen voor den anderen niet zal willen zwigter,; en het geen door gefchriften niet kan vereffent worden zal het kanon moeten befiegten; en de Franfchen zullen mogelyk, om eenige akkeren fneeuw te behouden, geheel Kanada VeHoTïèt ook zyn mag, eenige geven den nafm van Akadie aan het driehoekig SchierIxZ 't geen Amerika in het Zuidweften ben lt andl e bevatten het inde Zuidkuftvan T sch er eiland. Deze laatfte verdeden het geheet land in vier landfehappen; het eerfte fan de rivier Pentago.it, tot aan die: van St. Tan- en zy noemen dit het land der Etechemems. Het tweede, van de rivier St. Jan,, tot^aan de S J Zb\e en dit noemen zyde Franfche Baal Het derde, van de Kaap Sable, tot aan de h'aven van\Camceau, en dit is eigentlyk het Sen de Franfchen Acadie, en de EngelSet Schotland noemen. Het vierde, van Camceau tot aan de Kaap Rochiers, en dkvoerd de naam van de Baai van St. Laurent Zou men niet zeggen dat men deze verdeeling fnhe^oog gehad heeft, wanneer men in het ïraftaat van Utrecht verklaarde, dat de Ko^fvan Vrankryk aan de Koningin van EnSnd, en haare opvolgers, voor altoos, file', of Nieuw Schotland afftond, over-  360 De Nieuwe R e r s i g e r. eenkomftig met deszelfs oude grensfcheidingen , als mede de Stad Port Royal en haar regtsgebied. Vermits dit Traótaat Port Royal by Acadie voegt, zoo volgt 'er uit, zoo als my toefchynt, dat het, onder dezen naam, ■ het geheele Schier-eiland niet bevat. Men fpreekt hier meenigvuldig van de nieuwe volkplanting die de Engelfchen hier na toe zullen zenden, wanneer het vredes Tractaat, *t geen eerlang zoo men zegt, door de beide Mogentheden te Aken zal gcteekent zyn. Men verzékert zelfs dat de Engelfche regering, zig van de hervorming van haare krygsbenden na den oorlog be voordeden zal, om haare volkplanting te vermeerderen, en zelfs een nieuwe Stad in Acadie zal bouwen. Zy zal zelfs aanbieden om een ftuk lands aan iedere Officier, Matroos, Soldaat, of arbeidsman af te ftaan, die zig hier neder wil zetten. Dit ontwerp is, door de Lord Hallifax uitgevonden, en zal eerlang gemeen gemaakt worden; en men wil dat 'er veele Engelfchen naar dit land zullen overfteken. De Staat zal de koften dei- overvoering, voedzel en onderhoud van de nieuwe Koloniften dragen, geduurende een jaar na hunne aankomft in dit land ; en zy zullen geduurende tien jaren, geen fchattingen betalen. Men zal hen wapenen , voorraad, werktuigen, en alle het noodige verfchaffen, om hen in ftaat te ftellen om de aarde te bereiden en te bebouwen, huizen op  Agt en Negentigste Brief. 361 op te rigten, en dc jagt, vifchvangft, enz. te oeffenen. Men heeft berigten dat'er reeds vier duizend Perzonen zyn, die zig aanbieden om deze nieuwe volkplanting te vormen; en de Stad die zy bouwen zullen , zal Hallifax genoemt worden, ter eere van den Opfteller van het ontwerp. Men zal haar in het zuidweftelyke gedeelte van het Schier-eiland plaatzen , op een zeer gemakkelyke ftandplaats, en die veel voordeeliger voor de vifchvangft als de haven van Annapolis is. Zy zal groot, zeer wel gebouwd, met pallifaden en houte Forten, van afftand tot afftand verfterkt zyn, waar door zy de aanvallen der wilden niet zal behoeven te fchromen. Men heeft ftaatkundigeri die gisfen dat, hoe groot de begeerte ook zyn mag om deze Stad te doen bloeijen , haare omleggende ftreken egter nooit wel bebouwd zyn zullen: zy hebben 'er de grond van bezigtigt, die hen zeer moeijelyk fcheen om tot den landbouw bekwaam gemaakt te worden; en wanneer hy zulks is , zoo brengt hy weinig voort , en koft veel van bearbeiden. Behalven dit, voegen zy 'er by, konnen de Engelfchen nooit flagen om de vriendfchap der wilden te winnen, die alleen aan de Franfchen overgegeven zyn. Zy zullen dus veel van de ftroperyen van deze Indianen lyden moeten; en zig niet verder als een kanonfchoot van hunne fterktens konnen verwyderen, nog hunne akZ 5 kers  3Öi De Nieuwe Rei sic er. kers zonder groot gevaar bebouwen. Zy zullen mede het vyfde gedeelte der noodige zaken tot hun onderhoud niet 'konnen inzamelen. Zy zullen genoodzaakt zyn om het grootfte gedeelte van hunnen voorraad uit Nieuw Engeland te laten komen; en zy zullen van honger fterven, wanneer de vifchvangft, gevoegt by eenige geringe voordeelen van de zee, en de betaling van de bezetting niet,toereikt om hen te doen beftaan. Deze bezetting zelfs, zal van geen groote hulp tegens de wilden zyn, fchoon men zegt dat zy uit drie regimenten beftaan zal. Deze foldaten, die door gebrek aan krygsóeffeningen, ontzenuwt en voor het grootfte gedeelte door de fcheurbuik zullen aangetaft worden, en door het gebruik der fterke dranken verzwakt zynde, konnen nooit de vlyt, yver, het geduld en behendigheid der Amerikanen wederftaan. Zoo de Koning van Engeland deze volkplanting maar een oogenblik uit het oog verheft, zoo willen deze ftaatkundigen dat zy nooit kan ftaande blyven, ondanks de onmeetbaare geldzommen die zy gekoft heeft, de aanmoedigingen die men haar geven zal, en de hulp die men haar toebrengt. Zoo, met meer zwarigheden te overwinnen, en minder hulp uit Europa te verkrygèn , de Franfchen in dit land vermeenigvuldigt zyn en 'er in gebloeit hebben, zoo is dit om dat zy vrienden der wilden waren; en deze laatfte hebben, in tegen-  Agt bn Negentigste Brief. 363 •endeel, een eeuwigduurenden oorlog aan de Engelfchen verklaart, wier heerfchappy zy niet erkennen willen. Men telt, in het inwendig gedeelte van Acadie , zeven of agt van deze Indiaanfche volken, die vyanden van de Engellchen zyn. ^ De voornaamfte zyn de Etechemins, die het Weftelyke gedeelte bewoonen, en de Sounauifen, die zig in de nabuurfchap van Port Royal onthouden. Deze volken hebben eenige gewoontens die hen byzonder zyn, en andere die met de algemeene gewoontens der wilden in het algemeen overeenftemmen. Samago is de eernaam die zy aan hunne Opperhoofden geven Ieder dorp heeft het zyne, die, over de jonge lieden, een volftrekt gezag heeft: zy zyn verpligt om hem te gehoorzamen, tot datj ZV getrouwt zyn: alle de voordeelen van hunnsn arbeid behooren aan hem; en na hun hu, welyk moeten zy, fchoon zy verfcheide kinderen hebben, hem een foort van fchatting betalen die hy met de uiterfte geftrengheid vordert Schoon deze waardigheid verkiesbaar is 'zoo neemt men byna altoos die genen wiens huisgezin het talrykfte is Hy beliegt alle de gefchillen die tusfchen de inwoonders ontftaan. Zoo de twiftende partyen niet overeenkomen konnen , zoo vonnift hy hen op ftaande voet, volgens de wet der wedervergelding , die men hier naar de letter 111 agt neemt! In de algemeene zaken waar m de ge-  364 De Nieuwe Reisiger. geheele natie belang heeft,, fielt men niets vaft zonder een algemeen befluit der by een vergaderde Opperhoofden. Deze wilden oeffenen de wreedheid tegens hunne vrouwen tot het barbaarfche; in hunne woede verfcheuren zy haar op een onsnenfchelyke wyze. Zy konnen de geringde berispingen niet verdragen; en zoo iemand, die getuigen van deze mishandelingen was, en te raden wierd om hen hier over te onderhouden ; zoo zouden zy tegens hem zeggen: Ik ben meefter in myn huis, en kan myn hond zoo dikwyls flaan als my behaagt. Wanneer een vrouw in overfpel betrapt word , zoo ftraft men haar zomtyds met de dood; en de jonge dogters zyn, in het algemeen, zeer ingetogen ; waar wanneer het gebeurd dat een van dezelve in het geheim een misflag begaat , zoo word dit geheim zorgvuldig door haare bloedverwanten verborgen: wanneer het openbaar word, zoo verdryft men haar uit het huis. Dit volk bemind de kinderen zeer tederlyk: by de geboorte van een zoon, geven zy een feeft, en brengen den dag met groote vreugden door. Zy geven een tweede feeft, wanneer hy zyn eerfte tand krygt; en een derde hetgeen veel pragtigeris, wanneer hy het eerfte wilde dier van de jagt t'huis brengt: dit is het tydmerk van den mannelyken ouderdom. Voor  Agt en Negentigste Brief. 365 Voor dat deze Indianen ten ftryd gaan, beproeven zy hunne kragten tegens hunne vrouwen in een geregelde veldflag. Wanneer zy overwonnen wórden , zoo wekt hunne nederlaag hunnen moed op; en zy twyffelen niet aan een gelukkigen uitflag van hunne krygstogt. Zoo zy in tegendeel, de overwinning behalen, zoo is dit een kwaad voorteeken voor hen. Dit gedrag, Mevrouw, hoe belachelyk het ook febynen mag, is egter op de rede gegrond. In het eerfte geval durft de man, die de wanhoop bezielt, niet dan overwinnaar te rug keeren, uit vrees van ten tweedemaal door zyn vrouw met ftokflagen ontvangen te zullen worden. In het tweede geval, welk nadeel hy in het gevegt geleden heeft, zoo is hy verzekert dat hy by zyne te rug komft wel ontvangen zal worden, om dat zyn vrouw weet dat by de fterkfte is. De wyze op welke dit volk den oorlog aan hunne vyanden verklaart, is zeer uitdrukkelyk. De geheele natie vergadert by eikanderen ; en de beledigde beklaagt zig bitterlykover den hoon die hem aangedaan is. Vervolgens heft hy een byl, die hy in zyn handen heeft, boven zyn hooft, en zweert dat hy de belediging zal wreken die hem aangedaan is. Hier op heffen alle de anderen, die nooit weigeren om deel in zyn gefchil te nemen, hunne bylen mede op; en in deze houding zingen zy met eikanderen op een treurige en dreigende toon,  Laplanders hebben geen vafte verblyfplaats. S Befchryving van hunne levenswys. - 1 Hnnne wvze om huizen te bouwen. - Vó Hu" «mek uit de eene landftreek om t.g m een f Andere te veftigen. • ' „ " , Op wat wyze zy hun voedzel bewaren. - 7 Op welke geregten zy eikanderen onthalen. 1 g Hoe zv dezelve toebereiden. - De gewoone drank der Laplanders - 1 Zv beminnen den brandew yn met drift. J 9 Op wat wyze dit volk haa.e maaltyden houd. * 7 rooten en kauwen de tabak met Iffiaak. * Zy ïeggen gaarne bezoeken af en onthalen elkan-1 ^ deren. - „ \ Hunne andere uitfpanmngen. - . . * Aa's  BLAD WYZER DER De ziektens aan welke de Laplanders het meefte-» onderhevig zyn. Zy hebben nog Geneesheeren nog Wondheel-tn ders. - - . '. Op wat wyze zy hunne, ziektens genezen. J Zomtyds nemen zy hunnen toevlugt tot de tove- ryen. - - - . ,2 Op wat wyze de Toveryen in Lapland gefchie- den. • - - ■ ij Wat de Gan is. • - - j Hunne groote zwarte Kat. - - f'4 Op wat wyze zy de Tovertrommei in hunne | ziekf-ns gebruiken. - - %I} De lykpligten der Laplander^. - J Op wat wyze zy rouw dragen. - - i De kleeding der Mannen. - - f Die der Vrouwen. . - 17 De Reistogten van verfcheide Franfche Akademiften naar Lapland. - - 18 Waar men de voornaamfte Kermis der Laplan- ] ders houd. .- - - \ IO De verfchillende wyze van jagen in Lapland. J De Kopermynen die men in dit land bearbeid', j De reistogt van den Digter Regnard en twee an-> 20 dere Franfchen door.Lapland, - J Zy maakten 'er een Latyns opfchrift, het geen} men'er thans nog vind. - - V^i De Befchryving van de Stad UMea. - J Waarnemingen der Franfche Akademiften in del nabuurfchap van deze Stad. - L De moeijelykheden die zy op hunne reistogt on- flz dergingen. - - - J . De befchryving der Laplandfche bosfchen. ! De Berg Nihemi. » - - f 2 3 Een gedenkteeken dat de Laplanders even als een wonder befchouwen. ' - 24 De moeijelykheid der wegen om 'er by te komen. 2} Het voedzel dat men aan de Rendieren geeft. I De ftrikken die men voor de Hermelynen fpant. 1 De Berg Windfo op welke een beroemt gedenkteeken is, - 27 Waar  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Waar in dit gedenkteeken beftaat, en gisfingeu omtrent het zelve. - - *7>z8 Karavanen van Laplanders die hunne koopwaa-» ren naar de kermisfen brengen. - t Op wat wyze zy by deze gelegentheden hunne f y Rendieren beftuuren. J De moeijely'kneden der wegen. - 3a Op wat wyze men de Paarden in de Zuidelyke deelen van Lapland bettuurd. - 31 Wyze op we'ke de Laplanders zig baden. Op wat wyze zy hunne huizen verligten. f 3 De befchryving van Torneao, Hooftftad van Zweeds Lapland. 33 Het beftuur dezer Stad. - - ló4 Karakter en levenswys der Inwoonders. - f" De Laplanders zyn geen goede krygsknegten. j Zy konnen bu ten hun vaderland niet leven. t Wat de Godsdieult is die zy belyden, en de by- f j) geloovigheden die zy 'er onder vermengen. «* De invoering van het Chriitendom in dit land. "% De vourzorge die de Laplanders gebruiken om? 36 de Zweden te bekeeren. . - - • Den eerbied van dit volk voor dc Predikanten. % De bygeloovigheden der Laplanders. - 1 _7 De. Geeftelyken zoeken zig om hunne goederen f-"4' te verryken. J Het godsdienitig eerbewys dat de Laplanders nog aan de Afgoden bewyzen. - - 38 Derzelver vetblyfplaatzen. - - 39 Welke hunne gewoone flagtoffers zyn. - t40 Op wat wyze deze offerhanden gefchieden. l n Offerhanden der Laplanders aan de fchimmen der overledenen. - - * - 4°i4* Negentigste Brief. Vervolg van Lapland. De Rusfifche Laplanders zyn byna nog alle Afgodendienaars. . VV . - 41 Aas De  BLAD \V YZER DER _ Bladz. De regeringswys yan dit volk. - , , De oude regeringswys der Laplanders. - f42 Op wat wys men de fenattin^en in Lapland heft. 43 Qp wat wys zy by eikanderen vergaderen om» dezelve te betalen. • - - I44 De beroeiiidfte kermisfen van dit land. - _J Op wat wys de kermisfen beflnurt worden 1 Dt koopwaaren die men 'er naar toe brengt. De ^ewoo.'.tens der Laplanders in het vieren deri huwelyken. •. - - y 46 De eerlte zamenkomft der jonge lieden. J Waar toe de jongeling verpligi is , zoo lang men het huwelvk nog niet bepaalt heeft. - 47 De gewoone gezangen wanneer hy zyn meeuxes 'gaat bezoeken. - - - 4$, 49. Stoet der nieuw getrouwde. Moeijeiykheid met welke de Bruid hare toeftem- iting geeft. - . . fl De bru'oftsfeeften. n De Rendieren zyn den voornaamften rykdom j der Laplanders, en het gewoone huwelyks- L goed van de jonge dogters in dit land. f Ji De Ruififche Laplanders trouwen met minder I plegtighcid als de Zweedfche. - J Het volk, is zeer minnenydig. - 1 De Laplandfche vrouwen zyn niet vrugtbaar. I Men raadpleegt de Tovenaars en de Maan over f *3 het lot der kinderen, - -.1 Wat de vrouwen doen wanneer zy moeders ge- > worden zyn. - . ■-•• >ƒ< De namen dié men aan de kinderen geeft. } Op wat wyze ue moeders hen opvoeden. - "i Ot~ wat wyze ie wiegen gemaakt y.yn. - ] De kinderen worden door honden gewiegt. >}i De ondetwyzingen der vaderen aan dc'zonen, | en der moeders aan de dogters. - J De Ueerenjagt gefenied in Lapland met veel toe-i ftel. I De fneeuw fchoenen der Laplanders zyn gelyk-f5,6 vormig aan die der Samojeden. - J Men raadpleegt de Tovenaars over den uitflag yan de jagt. - - 0 ^ °P  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Op wat wyze men het dier aantaft. - 57 Wat men doed,wanneer den Beer gedood is. | Op wat wyze de viouwen haarè mannen ontvan- I n gen wanneet zy den Beer in de hut brengen f De gezangen die zy by deze gelegentheid zingen.» Wat men' by de maaltyd in agt neemt wanneerï men den L5eer eet. - - - f S9 Een ander gezang tot deze plegtigheid. - J Op wat wys men de moord van den Beer ver-*! zoent. - - * I De jagt is aan de Laplandfche vrouwen verbo f oo den. - - " " ï De bygeloovigheid van dit volk in dit ftuk. ■> De Laplanders zyn behendig in het vervaardigen 1 van hunne huisiïeraden en keukengereedfchap- \6l pen. - 1 Zy hebben esn foort. van pragt. - -» Hunne vrouwen flagen in het borduuren. j Zy deelen andere bszfgheden met haare mannen, f 6i gelyk, de vifchvangft, enz. - ( Op wat wyze zy vethuizen. Op wat wyze de laften gedragen worden. I ^ Aart der Laplanders. « Huune Eeden. - - - lö4 Aart der vrouwen. - 1 De goede hoedanigheden van dit volk - ■* ' De Lugtsgeftéltheid en verfchillende jaargetyden V 65- in Lapland. - * ■* Uitnemende koude. - ■ Noorderligt. - U^-, Uitnemende hitte in den Zomer. - ' Verfchrikkelyke onweders. - Tl De groote meenigte wild. - - f £g De Sneeuwhoenderen. - - - C De Lom. - * " . , ' J , De Honden in Lapland en hunne nuttigheid. £9 De liftigheid van een Marter. - - 7o De Hermelyn. - - - L7t De vernuftigheid en hoedanigheid van dit dier. I De Leming, een zonderling dier. - L7l De veldflagen die deze dieren eikanderen leveren. I Aa 4 De  BLAD W YZER DER Bladz. De verbazende meenigte van vliegen die men in zekere gedeeltens van Lapland heeft. - 73 Overvloed>au visfehen in de rivieien. - •> De meenigte van deze rivieren. De Laplandfche verdigtzelen omtrent dit onder- < werp. - - - - f 74 Geweldige watervallen en derzelver gevaarlyk- j heid. J Men heeft weinig bouwlanden en veel weilanden 1 in Lapland. - - - ( Welke foort van boomen deze landftreek voort f "3~ brengt. - - J Paddeftoelen met welke de jonge Laplanders zig parfumeren. . » - - - 76 Befchryving van een Laplandfche hut. -. } De wyze op welke de Reiziger door een Lap- > 77 landfche vrouw ontvangen wierd, - J Befchryving van de kleeding van de7e vrouwen. I o Befchryving van de maaltyd die zy voordiende Gefchenken die men eikanderen onderling geeft. 1 Witte Beeren van een verbazende grootte, De reis in een flede die door Rendieren voortge. trokken word. - - - 80 Verruiling van Tabak voor Bontwerk. - 81 Lykpligten der Rusfifche Laplanders. - } Zamenfpraak van den Reiziger met een Lapland- > 8z fche vrouw. ... j De Rusfifche Laplanders doen byna de geheele Godsdienft in gefchenken beftaan, die zy aan de Priefters geven. Het geluk der Laplanders die in de woeflyhen woonen. - - - - 84 De Tovenaars van deze afgelege landen. - in Öp wat wys zy hunne konil oeffenen. - f De volmaakte gelykheid die onder dit volk n heerfcht. Op wat-wys zy de vreemdelingen ontvangen. r"S6 Hunne behendigheid in het boog fchieten. Op wat wyze zy boter vervaardigen. - J Wyze van groeten der mannen en vrouwen in dit gedeelte van Lapland. » - 87 Be-  VOORNAAMSTE ZAAKEN.. ^Bladz. Befchryving der Stad Kola. - - Lgg Waranger in Deenfch Lapland. - - ' De drank van dit land. ' • \ Dit gedeelte van Lapland >s het woede. > 09 Afbeelding der Inwoonders. - " Een en Negentigste Brief. Noorwegen. Tovenaars die zig beroemen over de winden te gebieden, en dezelve te konnen verkoopen. 9° Op wat wys deze tovery verrigt word. - 9* Wat men van dit gewaand bovennatuurt yk vermogen denken moet. - - 9* Afbeelding der Noorwegers.. - 1 , Zy zyn Üerk en zwaar. - " . >■ 94Zy vergaderen des winters in troepen om hun-v nen voorraad van vifch te vangen. De hoedanigheden der Noorwegers. "ï Hunne behendigheid in de tuigwerkelyke kons-> <)S De^beleeftheid is een der voornaamfte hoeda- nigheden van de Noor wegers^ - 9° De Adel van dit land, en waar in dezelve be "j Haat. - * " I ^ De aankleving der Noor wegers en hunne ge- f 97 trouwheid voor hunnen Vorft, de Koning 1 van Denemarken. Zy vegten dikwyls om het punt van eer. L 9g Zy beminnentde regtsgedingen. - . 1 Zy oeffenen de gaftvryheid, zelfs ten opzigtei van de dieren. - - - ƒ 99 De bezigheden der Noorwegers, - * Befchryving van de Noorweegfche zilver- eni kopermynen. - > ico Het gevaar om deze onderaardfche holen te I bewoonen. - •» De kwade lugt die men 'er inademt. * iot  BLAD W YZER. DER _ Bladz. De Mynen brengen een aanmerlcelyk voordeelt aan den Koning van Denemarken op. > ioi De uitfpannjngen der ïnynwerk'ers, - J De. maaltyd by een Noorweegl'cne Boer. 103 Befchryving van Drontheim, de oude verblyf.» plaats der Koningen van Noorwegen. L 104 De Hiftorie der oude Noorwegers. - J Op wat wyze dit land tegenswoordig beftuurd y word. / De godsdienft die men hier belyd. - C lcf De verdeeling van Noorwegen. - J De Stad Chriftiania thans de Hoofdftad van 1 dit land. - ? Aggerhus en Fredrikshal, Steden van Noor-1 wegen. - . j Befchryving van de Stad Bergen.' - 1 De Elandetijagl in dit land. - . {* I07 Dit dier is, zoo men zegt, aan de vallende ziekte onderhevig. - - jofj De vogclvangft der Noorweegfche Boeren. 109 Derzelver gevaarlykheid. - . 1 j0 De verbazende meenigte der vogelen. - ui De Eidervogel die het eiderdons verfchaft. ui Wat men van de Kraken verhaald, een verdigte vifch, die men zegt dat een half uur in uitgeftrektheid beilaat. - - 113,116 De groote Noordfche Duiker, een aanmerke- lyke Vogel. - - . iry Byzonderheden van den Arendvisfcher. 117 u§ Befchryving van dc Zeeflang, een verfchrik- ' kelyk dier. - . - j,Q Hoe gevaarlyk het is het zelve te ontmoeten. no Op wat wyze men 'er zig van bevryd. - -» Deszelfs drek werd voor een vergift gehouden./ De Noorweegfche Paarden worden "zeer hoogf 121 gefchat. - - } Op wat wyze zy de bergen op- en afklimmen. 1 Hunne gevegten met de Beeren en Wolven, f I2Z Op wat wyze men de Osfen en Koeijen in) Noorwegen.voed. - - L l2i De verwoedheid der Beeren in dit land. S' Zy  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Zy zoeken de zwangere vrouwen, en haare vru;it is een aangename l'pys voor hen, 123 De jagt van deze dieren. - - U4 Verfcheide trekken van de voorzigtigheid der Beeren. - " izf,li6 De Wolven zyn de fchrik van de Inwoonders va;; doorwegen. • - 117 Op wat wyze men de Wolvenjagt houd. *| Het vcedzel van deze dieren. - l I2g Op wat wyze zy voor hunne veiligheid zor-f gen. - " J De voortbrengzelen van den landbouw zyn van weinig aanoelang in dit land. - 119 Men eet hier weinig vrugten. - _ - 1 De nuttigheid der óergen in dit Koningryk. I De ongemakken van de meenigte van deze bergen. - ■ J3l De rrioeijelykheden der groote wegen. - "\ Aanmerkelyke oudheden op een van deze we- | gen. - > '3^ De verwoefting die dc verscheurende dieren aanregten die 'zig in de bergeU verbergen. J Verfchrikkelyke afgronden waar .in het vee ne-T derftorL - * - * ! De gevaren voor welke zig de Boeren bloot- j» 133 ftellen om 'er hen weder uit te halen. - » De plotzelinge affcheuring der rotten. - J De nederftorting der fneeuw, en de fchade die hier door veroorzaakt word. - 134 Bergen die aaumerkelyk om hunne gedaantei zyn. < - Y nS De verfcheidenheid der jaargetyden. - J Het Noorderligt. - - - >• 126 Wat men gelooft 'er de oorzaak van te zyn. I Wat de onkunde en bygeloovigheid aan het Noorderligt toegefchreven hebben. - • 137 De groote fchrik die dit verfchynzel voormaals \ veroorzaakte. - * C Het verfchil der koude volgens de gelegent-C 3 heid van iedere landftreek. * ■* De nuttigheid der keude in zommige landfehappen. - - 139 De  BLAD W YZER DER Bladz, De Staat onderhoud kachels op de groote we-i gen. - - I Het uitwerkzel. der geflrenge koude op de?" '39 Zweedfche krygsbenden, • - J De Noorwegers hebben wyduitgeftrekte bos -i fchen, en goed bontwerk om zig tegens de koude te befchutten. - l, De zomerhitten in dit land De Godsdienft en Wetten van Noorwegen. J Twee en Negentigste Brief. Yikmd. Op wat wys dit Eiland door de Noorwegers onraekt wierd. - I4r De Hiftorie van den Prins Herald. . i ■ De Hiftorie van Ingu'f en Hynrlef. - f "41 De Noorwegers overwinnen Ysland. - i4? De uitgeftrektheid van dit Eiland. - 7 Deszelfs befchryving. . \ I44 Deszelfs verdeeling. - - 5 De Yslandfche Steden, wat'dezelve zyn. i4jDe Berg Hekla, die voormaals een berugte brandende Berg was. . • . l .g Wat hy thans is. ... , De Berg Kraflo, een andere brandende Berg. f '47 Drie zonderlinge Bronnen van warm water. i48 Een andere byzonderheid van dit water. - j.y De inWoonders koken 'er hun voedzel in. 1 Een natuurlyk bad. - - f 'fo De trouwplegtigheden der Yslanders. 1 Hunne bruiloftsfeeften. - - f* liL Een drank van dit volk, die van koeije melk) gemaakt word. - - . > HZ Het brood is zeldzaam op dit'Eiland. ƒ De Yslanders zyn matig, en hebben een goe-ï, de gefteltheid. - - . i I}} Op wat wyze zy hunne kinderen opvoeden, J De  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz, De ouders onderwyzen de kinderen. | In wat ouderdom deze beginnen te arbeiden en> if4 waar in dezen arbeid bettaat. - * De kleeding der Yslanders. - - J> iff Die van hunne vrouwen. .- - • Hunne huisfleraden. * - " ij6,i>"7 Hunne Kerken. - - " 1fs Hunne Predikanten. - - - ')"9 Het geeftelyke beftuur van Ysland, - I 10O De goederen en inkomften der kerkelyken. f Verfcheide der Yslanders hebben zig op del wetenfchappen toegelegt. - . > iör . Zy bezitten veel bekwaamheid in de tutgwer- f kelyke konften. ' ' ' J , Het wereltlyk beftuur van Ysland. - Jol Op wat wys de fchattingen geheven worden, i ,Ó3 De koophandel in vee. - - f Op wat wys men de bedriegeryen voorKoomt l De koophandel in vifch. - - • De Getegtshoven om de regtsgedingen-te von- nisfen. . - - - iof Het Geregtshof der Kerkelyke zaken. - 166 De Hoofdwetten van Ysland» ~ ~ \ , De vermakelykheden van de Yslanders. > 107 Zy beminnen het Danfen niet. - - * Groot getal der Schapen op dit Eiland. | De zorgvuldigheden der inwoonders voor de- > 10» ze dieren. - - , _ " " ,n Zonderlingheid der Yslandfche Schapen. 169 De voornaamfte koophandel van het Noorder-n lyk gedeelte van dit Eiland beftaat in de | Schapen. - - - > l~° Op wat wyze deien koophandel gedreven word- De vosfen van dit land en op wat wyze men \ dezelve vangt. - - - > «7» Men ziet zomtyds Beeren op Ysland. C Hoe men dezelve dood. - " . . Ande-e byzonderheden van dit Eiland, als het kriftal enz, - - - " 172 De zeldzaamheid der bosfchen en hout, 173 De verheyelingen zyn hier gemetn. • >?3  BLAD W YZER DER Bladz De Yslandfche Paarden gdyken na die van -\ : 'Noorwegen. - Zy worden wild. - - . ^ *74 De vogelen van Ysland - * J De Valken van dit Eiland, en de wyze op _ welke men hen naar Denemarken zend. 17^,176 De haring verzamelt zig naby dit Eiland. «1 De Sardynen, een vifch waar. op de vogelen J» 177 azen. - - * . J De kabeljauw is zeer meenigvuldig naby Ys-v land. - - . - i 178 De wyze om dezelve te bereiden. - } De Kabeljauwvisfcherv. - "179 De verfchillende oorzaken van de ontvolkinp . van Ysland. - - . - J 180 De oude Yslandfche Jaarboeken zyn in Verzen befchreven. . . . jgt De verdigtzelen die deze Jaarboeken bevatten j De oude gewoontens van dit volk in de twee- > 182 gevegten. - - - J Drie en Negentigste Brief. Groenland. Groenland kan bezwaarlyk aan de üoflzyde 1 genadert worden. - jg* De haringvisfchery; hoe en wanneer dezelve gefchiet. - ,g4 Gewoontens en bevelen omtrent dezelve. > Op wat wys men de haring bereid wanneer> i8y men ze gevangen heeft. j De befte wyze Om hen te kaken. - f Byzonderheid omtrent den eerften uitvinderV 186 hier van. - - 3 De verfchillende wyze om den haring te zou-n ten by de verfchillende volken. - i Wetenswaardige byzonderheden omtrent de- V- 187 zen vifch. - «, j Voornaamfte verblyfplaats der haring. J y* Zy  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladfc Zy zenden volkplantingen uit, en haare togten. - - - - 188 Op wat wys zy naar hunne geboorteplaats we-j derkeereu. - - - r 189 Wat hen deze reisluft inboezemt. _ - 3 De Koningen der haringen, wat dit zyn. 193 Op wat wys de visfcheis hunne netten uitzet-') ten. - ■ ? '91 De vyanden der haringen. - * De voornaamfte bezittingen der DeenfchCl volkplantingen in Groenland- - f 192 De natuurlyke inwoonders van Groenland.* De befchryving van hunne huizen. 193 Hunne wyze om zig te verwarmen en te | verligten. - - - f 194- Op wat wys zy hunne fpyzen bereiden. J De Deenfche verblyfplaats te Godhaab, alwaar de Hernhutters een gemeente hebben. ..... i0J< Dc befchryving van de Sekte der Hernhut-^ ters en haare Hiftorie. - - > 196 De Hiftorie van den Graaf van Zinzendorf.i , Hy is de Stigter en Opperhoofd der Hernhut-» • ters. - - - £ 197 Hy zend zyn Apoftelen alomme uit. J De Hernhutters by de Kwakers vergeleken, 198 De Hiftorie van een Deenfche volkplanting die zig voormaals in Groenland nedergezet heeft. r * - 199 De Deenfche Maatfchappy tot den koophan-| del op Groenland. - - \ De Hernhutters mogen niet prediken , en f 00 wat hunne bezigheden zyn. - J De gevoelens zyn verdeeld over het tydperkn van de eerfte bevolking van Groenland. | De Hiftorie van Erik den Rosfen. - > 201 De Steden die men in Groenland gebouwt I heeft. --. J De oorzaak van de ontvolking van Groenland - - * - 20Z De befchryving van dit land. - 203 Ds uitftekende koude, - - 204 De  BLADWYZER DER Bladz. Dc meenigte ys die in de zee dryft. - 2of De zomer van Groenland. - • 206 De lugtsgeiteltheid van Groenland, is fegen-n flrydig met die van het overige van Europa. ' De lartige nevels in. dit land. - 1 ' De damp die zig uit zee opheft. - J Het Noorderligt. ' " ' 1 De voortbrengzelen van Groenland. - > 208 De Amiantfteen. - J De fteen van welke de Groénlanders hunne "1 keukengereedfchappen maken. - • De Groenlandfche Beeren. - ï 209 De GroenUndfche Rendieren. • J De befchryving van den Zeehond. - l _ Deszelfs nuttigheid. - - f Vier en Negentigste Brief. Vervolg van Groenland.!, Levenswys der Denen in Groenland. - , 211 De inboorlingen konnen zig zeer wel nadezel-n ve fchikken. ... Waar in het gewoone voedzel van deze laatfte > 21i beftaat. - - Hunne onzinnelykheid in het eeten. - J Een ieder eet wanneer het hem goeddunkt. •% De voornaamfte bezigheden van dit volk is de> 213 vifchvangft. - ' Het kleed dat zy hier toe aantrekken. - I ... De Walvifchvangft. - - - f 4 De befchryving en eigenfchappen van dit dier; 2rƒ De toebereidzelen der Groénlanders om op de Walvifchvangft te gaan. - - 2t6 Hoe zy deze vifch vangen. - - 217 Hoe zy zyn fpek affnyden. - • 218 Op wat wvze zy de Zeehonden vangen. I _ De huwelyken der Groénlanders. • I Byzonderheden wegens dit ftuk. • * 220 Het  VOORNAAMSTE ZAAKEN. ■ Bladz4 Het hüwelyk is by dit volk niet onlcheidbaar. i 1M "legtigheden by de geboorte van een kind. f grS^sleldzaatninGroenhnd. Y De vrouwen zyn niet naauw gezet. - j De ionse dogters zyn zedig en kuis. - I 3Em vrouw «kent ïig vereert wanneer zy > 225 by een Profeet of f ovenaar van_d« volkj Z^nouwen haare bloedverwanten niet. L 224 De afbeelding der Groénlanders. - Z^ hebben weinig kwalen en geen Genees--j Zy'hebben byna 'geen ^denkbeeld van gods- > vf'hpminnen het zingen en danfen. öl w t wyïe zy hunne gefchillen befiegten 1 Zy kven onderling in een volmaakte gelyk- J- 1x6 Walsoort van tweegevegten zy onderhen dulden. - * . ^ Zy ftraffen de manflag niet. - 7 g Zy brengen de Toveresfen om. - J Zy hebben een afgryzen van de d.efllal. * Ongeloofelvke onzinnelykheid van dit volk. I 22? De vrouwen wasfchen zig met pis. Deze wilden bezitten een onverdragelyken hoogmoed. - " " . J Gisfingen over hunuen oorfprong. J, 23ï De kleeding der mannen. - ^ Wlaf [nVnuSneevoornaamfte fiera'den beftaan 233 Welke vrouwen door hunne mannen verllo-i ten worden. " , " .,, „ \ Feeften en vermaken van deze wilden. * Hunne digtkunft, " \~ 23Ï Voorbeeld8 van een Groenland* gezang, T De verfchillende fpelen van dit volk. - y ^6 S^JÏSSlSK'tr Groénlanders". , üp wat wys men Tovenaar in jht land J- 237 word, * . T)e Fi/i. D«2. B b  BLADWYZER DER Eladz. De zieken raadplegen de Tovenaars. •> „ Lykplegtigheden van dit volk. - - j* 23 Spitsbergen. - - - - De uitnemende koude van dit land. j 3y De Spitbergfe Papegaaijen. - - 240 Het is naby Spitsbergen dat men de grootfte Walvisfchen vangt. . - 241 Vyf eh Negentigste Brief. De Hudfons Baai. Dryvende Ysbergen of Eilanden - 242 Op wat wyze deze ysbergen gevormt worden. 243 Over den doortogt naar de Ooft-lndië'n door de Hudfons Baai. ... . 244 De Hiltorie van Jan en Sebaftiaan Cabot. 244,24ƒ Die van de Kapiteinen Frobisher en Davis. 1 * De Hiilorie van Hudfon. - _ - f 240 13e ondernemingen van andere Zeelieden. I De laatfte togt van het Jaar 1740, - f Noodige onderrigtingen om een diergelyke reis te doen. »" ' * " 24^ Wat men doen moet wanneer men door de "| Straat vau Hudfon vaart. - I Wat men overal in agt moet nemen alwaar 1 "*y men land ontdekt. - - J Wanneer men de vloed ontmoet. - l Wanneer men de Straat Wager doorzeilt. 1 2^° Wanneer men Walvislchen ontmoet. 25-1 Wanneer men Wilden vind. - - -j Wanneer men aan een vrugtbaar eiland aan- I koomt, - - - - f Wanneer men befchaafde volken vind. J Wanneer men eenige van het Scheepsvolk ag- terlaat. - - - 2 ƒ3 Wat men doen moet wanneer de 'fchepen van eikanderen afdwalen. - - 2f4 By welke gelegentbeden men raadplegen moet. 2f-r tiet vertrek der Reizigers. • • 2y6  VOORNAAMSTE ZAAKEN» Bladz. Op een der fthepen ontftaat brand <• V* Befchryving der verwarring die dit toeval ver _ oorzaakte. - . . ■ 4 _ Aankomft by de Esquimaux. - \ 2J8 De koophandel die men met hen dryft. J Hunnen aard en gedaante. . >f Hunne kleediugwys. - £ 160 Die der vrouwen. " 2Ót Wat Sneeuw-oogen zyn. 2Óa ge L^yvfng^^tMarmer Eiland. . . *3 De overwintefing der Reizigers_naby de nf«f ' Geweldige koude in dit'gedeelte van de Hud- ^ Opwlfee ,y -'er ^ tegen befchutte,, , Sbv^«o& De Sn worden hier door honden voort- ^ Dl namSke voortbrengzelen van dit geweft. *> Mynen van yzer, talk, rotskuftal, enz. ^ 2Ó9 g.iSSÏÏ^be?Sootdetlrgt dat men hier^ . ^ üfgeweldige onweders en de onheilen die zy J 270 Hulpmiddel tegens de koude. *7»,*£ Zes en Negentigste Brief. Vervolg van de Hudfons Baai. De gedienftigheid der Esquimaux op eenige plamen van de Hudfons Baai. - # J74 Hunne vernuftigheid. - " , ' Hunne kleedingswys. . " „ f *76 Hunne fmaak in de vifchtraan. J Bbz Hunne  BLADWYZER DER Blad*. Hunne wyze om vuur te ontfleken. -i Hunne toegevenheid om hunne vrouwen aan ^ de vreemdelingen over te geven, en op wat 1 'f wyze zy hier omtrent denken. - J Nafporingen om een doortogt naar de Zuid-T zee door het Noordwellen te vinden. ^ -o De oorzaak van de zoetheid van het water op i 7 eenige plaatzen van de Hudfons Baai. J De Straat Wager alwaar men de doortogt hóópt te vinden. - - - 2-79 Het vetfchrikkelyk gerugt dat men in deze-j Straat hoofd. - - < - 1, 2gQ Het verbazend fchouwfpel dat men op deze i plaats ziet. . . . J De groote watervallen die men niet verre vauT hier heeft. - j Alles neemt in grootte af na mate dat men het > 281 Noorden nadert. j De Esquimaux van deze landftreek. . - J Op wat wyze men ontdekt dat de Zee naby de grond zout is. • - - i8i De rédenen die het beftaan van een doortogtj bewyzen. f 283 Het gering getal der groote boomen. J De jagtfneeuw die men rook van ys noemt. £ o De bergen en heuvelen. - - i * Het verhaal der Esquimaux. - - ? 2g<, Op wat plaats de doortogt zyn moet. £ * D,e redenen die de plaatzing bepalen. - 286 Men plaatft hem in de golf van Chefterfield, »j of in de Repulfe Baai. I n. Nuttigheid en voordeden van dezen door* . ' togt. - - - - J Men zal mogelyk wyduitgeftrekre landen, en onbekende en befchaafde volken ontdekken. 288 Men zou een nieuwe doortogt na China vin-*] den- .... I _ Redenen om aan de nuttigheid van dezen 1 'y doortogt te twyffelen. - - J De Rivier Hayes en haare omleggende ftre-j ken - - - > 290 Het Eort York 't geen aan deze rivier legt. J An-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Andere Forten aan de Hudfons Baai. - 291 De Esquimaux die tusfchen de Rivier Hayes en Kanada woonen. - 292 Hunne wooningen, voedzel en bezigheden. 293 Hunne wyze van jagen. - - J94 Hunne verwoedheid in de dronkentchap. j De verfchrikkelyke uiterltens tot welke zyV 295: door den honger georagt worden. * Een voorbeeld van ongehoorde wreedheid. 296 Een ander van den zeiven aard. - 297 Een voorbeeld van kinderliefde. - 295 Een wreede gewoonte ten opzigte van de erysaards. - " * 2£9 Op wat wys dit volk hunne ziektens geneetr. 300 De regering van dit volk. - - 3°-"3°3 Hunnen godsdienft. - 3°4 De geringe agting die zy voor hunne vrouwen hebben? - - " . " „„ 30jr Hunne zonderlinge wyze om hun water tel . maken. - " - ƒ 3°J Hunne taal. - * , De'koophandel der vreemdelingen op de Hudfons Baai. - " " 3°J De befchryving van den Bever. - 3°s De hoedanigheden van zyn vleelch. - 3C9 Het Bevergeil. * " 310'3,1* De vlekken die deze dieren bewoonen. - 3-2 Op wat wyze zy dezelve bouwen. - 3-3 De byzondere wooningen van deze dieren. 314 Hun huishqudelyk beftuur. -■ f 31J Hunnen voorraad. - - - i Hunne levenswys geduurende den zomer. 3'6 Dë Beverjagt. - * " 317 Wat gebruik men van het haair en de vellen van deze dieren maakt. " " 3-s Wat men van den koophandel der Enge.lchen op de Hudfons Baai denken moet. - 3'9 Wederlegging van het gevoelen der Engelfchen over de ontdekking en het eigendom van Noord-Amerika. - • 310 De waare Hiftorie van deze ontdekking. 311 Bb 3 De  BLAD VV YZER DER Blaiz. De Franfchen zyn de eerfte die het Eiland Terre Neuve ontdekt hebben. - 31Z Zeven en Negentigste Brief. Het Eiland Terre Neuve en de omleggende Landen. De Kabeljauw vangft die door de Franfchen hier gedaan wierd. - - 323 De Engelfche nemen bezitting van het Eiland Terre Neuve. - - - 324 Zy bouwen 'er fterktens. - C - De Franfchen bouwen 'er een Stad. i 3 Het geheele Eiland word aan Engeland afge-j ftaan. - C 327 De befchryving van dit Eiland. Het Fort St. Jean. - - 3*8 Het oude beftuur van dit Eiland. - 3l9 Aanmerkelyk voordeel 't geen de kabeljauw- vangft aan de Engelfchen verfchaft. - 330 De tyd van deze vifchvangft. - - 331 De bank van Terre Neuve alwaar de voornaamfte kabeljauwvangft gefchiet. - 332 De verfchillende wyze om deze vifch te zouten. 333 De koophandel die men 'er mede dryfr. 334 De kabeljauwvisfchery is een kweekfchool van Zeeroovers, en waarom. - - 33-r De voortbrengzelen van het Eiland Terre Neuve. .... 336 De Kaap Breton. - - - / ,,7 De voordeeligheid van dit Eiland. . - \ De Franfchen bouwen 'er Louisbourg 33$ Befchryving van de Stad en de Haven. - 339 Die van de inwoonders en den koophandel. 340 De voortbrengzelen van dit Eiland. 34-» 341 De reden waarom Louisbourg aan de Engelfchen .is overgegaan. - - 343 De Eilanden St. Jean en Antecofti. - 344 Her  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Het Eiland Sable. - ' " 6 Het land van Labrador. 34°. a4/ Agt en Negentigste Brief. Acadie. De gelegentheid van Acadie, 't geen doon de Franfchen ontdekt is. . - > 348 De Stad Port Royal , thans Annapolis , de. Hoofdftad van dit land. - - * De Engelfchen zoeken 'et zig meefter van Een zelSne hiftorie betrekkelyk tot dit on-^ * O^eJoordc wreedheid van een FranfcheGouAcadie is by de Utrechtfche vrede aan de En- of^-ySTE^ en FrWche de f woorden van dit Traèhat uugelegt hebben. 3^.358 De verdeeling van Acadie. * " 359 De Stad Hallifax, die de Engelfche hier onlangs gebouwt hebben. . 3 Wat de Engelfche in deze nieuwe bezitting te D?wMeeiolke'n d'e Acadie bewoonen. - 363 Hun eedrag omtrent hunne vrouwen. - 3ó4 Op wat w^ *y *