D E NIEUWE REIS IGER> O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIÉUWE WEERELDT, Uit het Fransch van den ABT DE LA PORT E. NEGENDE DEEL. Behelzende Kanada, de Engelfche Volkplantingen, Florida en Jamaïka. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1770-   BERICHT, Eindelijk verfchijnen het Negende en Tiende Deel van den Nieuwen Reiziger, 200 wij vertrouwen met ruim zoo veel klisters als de agt vcorgaende Deelen, fchoon wij, om redenen, genoodzaekt zijn geweest deze twee Deer len wat fchielijk afcewerken; dewijl wij rjiet oorbaer achtten den Lezer'een Werk, dat zoo gunstig van hem ontvangen wordt, en voor het algemeen zoo vele wetenswaerdige zaken behelst, langer te onthouden. In deze vertaling zal eenfpraekkenner geen gering onderlcheidt van die der voorgaende Deelen beipeuren: want het Werk in de handen van een' anderen Vertaler zijnde gevallen, heeft men alles wat mogelijk was aengewend, om het zelve met een zuiver Nederduksch gewaedc te omhangen. In de fpelling, die zekerlijk van die der vorige Deelen verfchilt, heeft de Vertaler, op den voorgang van keurige fchrijveren , zijn eigen ft el fel gevolgd; dewijl de fpraekkunstenaers het op verre na nog niet eens zijn , om een' # 2 §en-  B E R I C II T. eenparigen tredt daerin te houden: doch hier van zij de Lezer verzekerd, dat men getracht hebbe zich zeiven overal gelijk te wezen. Op dezen voet zal men met het Werk voortgaen, en het Elfde en Twaelfde Deel, reeds onderhanden, zoo fpoedig als mogelijk is afleveren; terwijl men echter de fpreuk, haest u langzamelijk, in het oog zal houden, om door geene overijling zich zeiven voorbij te loopen, maer den beminnaren van onzen Nieuwen Reiziger volkomen genoegen te verfchaffen. Wij hopen dat onze poogingen zullen ftrekken , om den lust der* Lezeren meer en meer aentewakkeren; op dat wij onzen ijver met een' gewenschten uitflag vergolden zien , en ons verder aengemoedigd vinden, om niet alleen de volgende Deelen des Nieuwen Reizigers met eene juiste netheit te doen verfchijnen, maer ook der kiefche tongen altoos iets keurigs optedisichen. D E  Pag; ï Ö Ë NIEUWE REISIGER» Neges eii .Negentigste Brief, Kanaiïa-. Van Louisbourg naer Queböc, de rivier St. Laurens opvarende, lieten wij Gaspefië aen onze linkerhandt liggen: Dit landfchap, vol rotzent, bergen en boslchen, U bewoond door Wilden, die geene andere kleeding hebben dan beestenvellen, en geene andere woningen dan hutten, die met boomfchórfen bedekt, en zoo ligt zijn, dat men dezelven als papier oprolt, en vervoert waer heen men wil. Dewijl dit volk geene beesten om te voeden, noch landerijen om te bebouwen heeft, dvvaelt het bijna gedurig herüm; en zoo dra de eene plaets niets meer tot deszelfs beftaen verfchaft, gaet het tot eene andere over. Eer de Franfeheh dit landfehap bezochten, hadden de Gaspefiënzers noch broodt nocH wijn tot hun gebruik, en leefden alleen van het geene de visfeherij en dejagt hun verfchafc iX. Deel A ten  2 De Nieuwe Reisigeü. ten. Het gebruik van ketelen en potten was hun onbekend; en zij kookten hun voedfel in houten vaten, met water vervuld, waer in zij gloeiende fteenen wierpen , tot dat het vleesch half gaer gekookt was. Gelijk aen alle andere Wilden., bfcreiden zij niets in voorraedt; waer door zij, in den winter, fomtijds gebragt zijn tot het wreede uiterfte om hunne éigene kinders te eten. Voor de komst der zendelingen, kende dit volk geene de minfte Godheit, noch volgde eenigen regel van godsdienst. Het befchouwde de zon als den oorfprong der nature , om dat dezelve het voornaemfte verfierfel daer van is. Bij den opgang van dit geftarnte, verlieten de Gaspefiënzers hunne hutten, om het zelve te groeten; en bij deszelfs ondergang bewezen zij daer aen dezelfde hulde. In hunne ziekten .zochten zij hunne toevlugt bij bedriegers, en in hunne verfchillen bij verkorenc fcheidslieden. Men vindt onder hen noch gevangkenisfen noch ftraföpïeggende wetten; en indien het gebeurt dat een misdadiger den doodt waerdig geoordeeld wordt, flaet hem de eerfte , die zich aenbiedt, met een' bijl of eene knodfe den kop in. De opperhoofden des volks zijn noch door hunne kleeding, noch door eenig tecken van uiterlijke waerdigheit, van de overigen onderfcheiden. De enkele begeerte dezer volken is iets tc hebben am van' te leven, en  Negïn en Negentigste Brief, j én hunne eénige eerzucht om voor bekwame jagers en goede krijgslieden geacht te zijn. Het leveren hunner veldflagen gefchiedt niet om hunne heerfchappij verder uittebreiden , maèr om hunne beledigingen te wreken. Zij berooven de overwonnenen van het vel en hair des hoofds, 't welk zij, als een gadenktceken hunner dapperheit, met zich nemén , om het, als eene zegeprael j aen de deur hunner hutten vasttehechten. De jagt is, na het oorlog, het eerlijkfte beroep ; en zij verkrijgen geene mindere achting door het getal der beesten , die zij gedood, dan door dat der menfchen, die zij omgebragt, of der hoofdfchedelen j die zij verooverd hebben. De huwelijken gefchiedén zonder plcgtigs heden: een jongeling vraegt eene jonge dochter; en zoo hij aengenomen wordt, geeft eu ontvangt hij eenige vereeringen. Hij onthoudt zich één jaar bij zijnen fchoonvader, wien hij alle de pelterijen j die hij met de jagt verooverd heeft, overlaat. De jonge dochter legt zich , van hare zijde , cp het huisgezin toe; en de twee gelieven leven bij malkanderen, met vrij veel onthouding'* Ten einde van l?et jaer worden zij getrouwd; en indien zij eenige jaren doorbrengen * zonder kinderen te krijgen, fcheiden zij van elkanderen , en zoeken elders hunne gading. A i Bel  4 De Nieuwe R e i:s i g e r. 4 x Beide de oevers van de rivier' St. Laurens, van het fandfehap der Gaspefiënzeren af, tot aen Quebec toe, bieden den aenfehouwer bekoorlijke gezigten aen. Overal vertoonen zich eilanden , van verfchillende grootte, wier welbebouwde velden zich als een fchouwburg verheffen , en een aengenaem verfchiet uitleveren. De ftadt Quebec, hoewel honderd en twintig mijlen van de zee, heeft eene haven, bekwaem om honderd fchepen van rang te bevatten , en is geftichtf op den bevaerbaerften ftroom van het heelal. Dees ftroom, die van zijnen mond' af nergens minder dan vier of vijf mijlen breedte heeft, vernaeuwt zich derwijze voor Quebec, dat, naer men zegt, deze hoofdftadt haren naem , die zoo veel als vernam•wing te kennen geeft, daer van heeft ontleend. De grootfte fchepen komen gemakkelijk daer in; en'er is zelf eene timmerwerf, waerop een groot getal Jthepen gebouwd wordt. De ftadt zelf is verdeeld in eene boven- en benedenftadt, die beide zeer wel gebouwd en vrij wel verfterkt zijn. Men vindt 'er eene zeer fraeie hoofdkerk , een bisfehophjk paleis, een prachtig gefticht der Jezuiteu, drie mannen- en drie vrouwenkloosters; eu de ftadt wordt verdeedigd door een kafteel, wacrin de ftadvoogdt zijn verblijf houdt. Het raedhuis draegt hier den naera van paleis, om  "' .Negen en Negentigste Brief. ^ om dat het tot de vergaderingen van het opperste gerechtshof dient. De ftadt'is niet zeer uitgeftrekt, voor de hoofdplaets van Kanada: zij bevat ten hoogfte Hechts zeven of agc duizend zielen; „maer onder dit gering ges, tal , zei zeker Jezuit tot mij , kan men „ zich nog eene aengename t' famenle„ ving vormen. Ik zal, voegde hij 'er bij, „ om u een denkbeeldt daer van te geven, „ u de voornaemfte inwoonders en derzelver „ gebruiken affchetzen. „ Een algemeene ftadvoogdt met een' op,, perften krijgsraedt , veel adeldoms, verfcheidene legerbevelhebbers met derzelver „ troepen, een bewindsman, een opperfte „ raedt en onderhoorige rechters, een grootjagermeester, een opzigter over de wateren en wildernisfen , wiens rechtsgebiedc „ zekerlijk het uitgeftrektfte van het heelal is, „ blijgeestige kooplieden , of _wier levens„ manier ten minfte blijgeestigheit aenduidt, „ een bisfchop , een talrijk kweekfchool,, luisterrijke gezelfcftappen bij de gemalinnen van den ftadvoogdt en bewindsman; zie „ daer, mijnheer, vervolgde de Jezuit, ge,, ~noegzame zaken om hier zijnen tijdt zonder ,, verdriet te flijten; en ijder doet zijn best „ om iets tot de algemeene tijdkorting toete„ brengen. Men lpeelt; men maekt gezel„ fchappen om te wandelen; 'des zomers vêtj, maekt men zich met kanoos op het water,  6 De Nieuwe Reisiger. f en des winters rnet fledcn pp de fneeuw, 3, of met fcfraetfen op het ijs. Men jaegt ge„ du.riglijk; en vele edellieden hebben hier, „ even gelijk in Frankrijk, zeiden cenig ander,, hulpmiddel dan dit, om nacr hun genoegen „ te leven. . De loopejnde nieuwstijdingen bepalen zich tot weinige zaken, om dat het „ landfehap 'er weinige oplevert, en dat die van Europa te gelijk en op denzelfden tijdt aenkomen; maer zij maken de hezigheit van j, een groot gedeelte des jaers uit; men redenv kavelt van het voorledcne , en men gist naer het toekomende. De wetenfehappen ,., en fraeie kunsten hebben hunne beurt; en „ de t'famenleving raekt nimmer aen het 3, kwijnen, De Kanadiers, dat is te zeggen „ de Kreoleji van Kanada, ademen bij hunne „ geboorte eene lucht van vrij heit in , die hen in den omgang zeer aengenaem maekt; „ en nergens fpreekt men de Franfche tael „ zuiverer. Het is vrij opmerkelijk dat hier „ geene bijzondere toonbuiging placts heeft, „ Men ziet alhier geene rijke lieden , die „ verre boven andere uitmunten, omdatijder ,, behagen fchept in zijne goederen tot zijn „ welzijn te gebruiken, en niemant zich ba„ moeit met fchatten optehoopen. Men maekt „ gpede fier; men houdt zich net in de klee„ deren; en de bewegingen des harten zijn in ,, beide de kunnen vrij edelaertig. De vro- lijkheit, de beleefdheit en de zachtzinnigheit 55 zijn",  Negen en Negentigste Brïe-p. 7 „ zijn insgelijks algemeene begaefdheden; es de boerschheit in manieren en tael is zelf s, op het landt niet bekend". Ik zag wel haest door mij zeiven dat 'er in deze fchilderij niets vergroot was; en ik bragt den winter door te Quebec, alwaer ik alle de aengenaemheden, onaffcheidelijk van eene diergelijke t'famenleving, inderdaedt fmaekte. Ik ontmoette verfcheidene kundige lieden, met wie ik meenigvuldige gefprekken had, betreffende de eerfte grondvestigingen der Franfchen in Kanada. Samuel de Champlain , een edelman van Saintonge, en fcheepskapitein» wedergekeerd uit de Westïndiën , alwaer hij eene groote achting verkregen had , ffcelde zich aen het hoofdt eener maetfehappij' van koophandel, te Dieppe opgerecht, en vertrok op eene koopvaerdijvloot, met goedkeuring' des konings, om een kantoor op de rivier St. Laurens te vestigen. Na eene verftandige overweging op welk eene plaets men deze ftichting, naer de begeerte van het hof, zoude doen, bepaelde hij zich omtrent die ltreek , alwaer men de ftadt Quebec gebouwd heeft. Hij kwam daer in de maendt Juli, des jaers 1608, ftichtte eenige hutten, en maekte zijn werk om de landerijen te doen wieden en bezaeien. Omtrent dit tijdftip is het dan, dat men de eerfte grondvesting der ftadt Quebec kan Hellen. A 4 Cham-  8 De Nieuwe Reisiger, Champlain, ijveriger dan ooit voor de£ aenwas van zijne nieuwe ftadt, keerde twee jaren daer na weder derwaerds, en vond de zaken in den besten ftaet, dien hij konde ho^ pen. De oogst der rogge en tarvv', die hij aklaer had daen zaeien , was zeer gelukkig uitgevallen. Insgelijks had hij du-er een' wiingaerdt doen planten; maer deze was zoo flechc geflaegt, dat zijn volk denzelven in zijne afwezcndheit , had uitgerooid. Schoon de ftadt piet zeer was aengegrocid, evenwel hadden de inwoondei-s zich verbonden met de Wilden daer omftrecks , die hun in hunne noodwendigheden onderfteund hadden, en zelf hun voordeel vonden in zich te verfterken met de hulp' d.zer nieuwe nageburen, tegens andere Wilden, Iroquezen genoemd,' die zich, fints langen tijdt, in dezen oordt verfchrikkelijk hadden gemaakt. •Champlain aen het hof rekenfehap van den ftaet der volkplanting'gegeven hebbende, gaf men aen dit gedeelte van Amerika den naem van Nieuw Frankrijk. Op zijne wederkomst ie Kanada , deed hij de fterkte van Quebec bouwen, De hertog van Vendatour werd tot onderkoning van het landfehap benoemd; en wanneer dees heer het hof vedaten had, om den geestelijken ftaet te omhelzen, ftelde hij zich minder voor, zijne rijkdommen te vergrooten^ dan tot de bekeering der Wilden té doen arbeiden. De Jezui^n hadden hem dit- voor-  Negen en Negentigste Biuef. $> voornamen ingeboezemd, en boden zich aen om het uittevoeren. Men zondt daer heen eenig nieuwgeworven krijgsvolk, verzeld van ecnigc kunstenaren en handwerkslieden 5 cn hun ijver, verdeeld tusfchcn de zaligheit der Indianen en den voorlpoedt der volkplanringe , werkte van wederzijde met een gelijk gclcïk. Quebec , waer aen men tot nu toe Hechts den naem van vlek of verblijfplaets had durven geven, verkreeg wezenlijk de gedaente eener ftadt. De Engelfchen evenwel, uit het beleg van Rochel gelegenheit nemende om vijandlijkheden tegens d» Franfchen te bedrijven, fchoon de tvsreé kroonen in vrede waren, maekten zich meester van de nieuwe veL ting. Men nam in overweging of men een wezenlijk verlies geleden hadde , en of Quebec der moeite waerdig ware , dat men het weder eischte. De gevoelens waren verdeeld : fommigen vertoonden dat de luchtftreek aldaer te ftreng was; dat het verfchod de ladingen , die te rug gezonden wierden, verre overtrof; en dat het koningkrijkeenzoo uitgcftrckt landt niet kon bevolken, zonder zich grootelyks te verzwakken. De anderen antwoordden, dat men alle jaren Hechts een Meen getal huisgezinnen naer Amerika moest doen vertrekken ; dat de ondervinding geleerd hadde dat de Franfche vrouwen aldaer vruchtbaer waren? dat de kinders aldaer zouA 5 der  io De Nieuwe Reisiger. der ongemak wierden opgevoed; dat de enkele visfcherij der bakkeljaeuw in ftaet was am het konmgkrijk te verrijken; dat de pelterijen een zeer gewigtig voorwerp konden worden; en eindelijk, dat de enkele beweegreden, om de Engelfchen te beletten al te ver mogende in dit gedeelte van Amerika te worden , meer dan genoeg was om het hof te verpligten de wedergaef van Quebec te vorderen ; het geen het ook inderdaedt deed. r Frankrijk in alle zijne rechten herfteld'zijnde, verbond men een gedeelte der Wilden aen zich, door de banden van den godsdienst; en men verdreef door de wapenen de geenen die het euangelium hardnekkiglijk verwierpen* Het kweekfchool der Jezuiten , gebouwd door het huis vanGamache, en andere godsdienstige geftichten, die beurtelings daer op volgden, bragtcn niet minder toe tot de verkering der ftadt, dan tot de bevestiging des geloofs in de bekeerde volken. Men maekte nieuwe grondvestigingen, die bij trappen bevolkt wierden; en de oevers van de rivier' St. Lauréns werden verrijkt met prachtige woonplactfen. 6 De oorlprong dezer rivier' is nog onbekend, fchoon men dezelve meer dan zeven honderd mijlen heeft opgevaren. Zij heeft haren doortogt door verfcheidene meiren , eer zij Quebec nadert. Het eerfte , tot het welke men nog niet heeft kunnen doordringen, is dat  Negen ek Negentigste Brief, it dat van Leneraignon , 't welk zich in het bovenmw ontlast. Dit ftort zich in het meir der Huronnen, en van daer in het meir Erië, en eindelijk in het meir Ontario. Uit dit laetftc fpruit de rivier St. Laurens, die in het begin vrij zachtkens en vervolgens fneller afftroomt, tot bij de ftadt Montreal. Aldaer ontvangt zij eene andere rivier, waer mede zij het ganfche fraeie gedeelte der Franfche volkplantinge doorkruist, en, zich van langzamerhand' verwijdende, ftatiglijk in zee ftort. ... Men geeft aen het bovenmeir omtrent viji honderd*mijlen omtreks. Deze klcene zee, met zoet water, is vrij ftil, fints het begin van Mei tot aen het eind van September; en in den winter , die aldaer niet minder dan zeven maenden duurt, is de koude zoo, geftreng dat het water, tot op tien of twaelf mijlen van derzelver oeveren, ftijf bevriest. Deze oevers worden door geene ftilzittcnde Wilden bewoond; maer volgens de gewoonte dier volken, bevindt 'er zich een groot getal onder hen, dat aldaer, gedurende de zomer, gaet jagen en visfchen. In dit meir zijn 'er verfcheidene eilanden met elanden en ander gedierte vervuld: ook brengt het eene groote meenigte fteuren, forellen en andere visfchen voort. Het geene het bijzonders heeft is dat het eenen ftorm, twee dagen voor dat dezelve voorvalt, aenduidt. In het begin be- fpeurt  12 De Nieuwe Reisiger. fleurt men op'de oppervlakte des waters eene kleenefiddering, die den ganfchen dag duurt, zonder merkelijk te vergrooten. Den volgenden dag wordt het meir met vrij groote golven bedekt; en den derden dag ziet men het geheel in vuur, en de beweging der baren wordt zoo geweldig, dat men geene veilig» heit vindt dan in de verblijfplaetfen, die op de noordkust zijn. Dit meir gelijk ik reeds gezegd hebbe, ontlast zich in dat der Huronnen, door eenen waterval van twee mij. ten lengte , die de fprong van St. Maria genoemd wordt. ■ Het meir Erië, dat ook den naetn vanKonti draegt, wordt voor een der fchoonfte van het heelal gehouden. Van alle zijden biedt het bekoorlijke verfchieten aen : deszelfs oevers zijn bedekt met eiken- ijpcn- kastanjen, appel, en pruimenboomen, gelijk ook met wijngaerden , die hunne trosfen uitfchieten tot aen den top der boomen, in een zeer vlak en effen land. Men roemt de meenigte der rosfe beesten en Indiaenfche hoenderen, die zich onthouden in de bosfchen en wijduitgeftrekte beemden, welke men aen de zuidzijde ontdekt De eilanden van dit meir zijn wezenlijke waranden voor de reebokken, en als zoo vele boomgacrdcn , waer in de natuur zorg gedra. gen heeft allerlei iborten van boomen en vruchten te verzamelen. Indien de fcheep, vaert van Quebec tot in het meir Erië onbete m>  Negen en Negentigste iiuivv, ijf ïemmcrd ware , kon men van deszelfs kusten , en de naburige gewesten, het vruchtbaerfte, rijkfte en fchoouite koningkrijk der weereld' maken. De naem van Erië is die van een Huronfch volk, dat zich aen deszelfs boorden had nedergezet, en door de Iroquezen geheelenal wierd uitgerooid. Dit woordt beteekent eigenlijk kat; en de Eriënzers werden het volk der katten genoemd, om dat 'er in dit- ge'vest wezenlijk eene groote meenigte dezer d jren, die grooter dan de onze zijn, en wier vel zeer geacht is, gevonden worden. Tusfchen Quebec en het meir Ontario, omtrent fcstig mijlen van de hoofdplaets van Kanada, is de ftadt Montreal gebouwd. Het landfchap is, aen wederzijden derriviere, van de eene itadt tot de andere, zeer volkrijk, en vormt een aengenaem gezigt. Men ziet aldaer eene groote meenigte landhoeven en lusthuizen. Montreal beflaet een eilandt der riviere St. Laurens, digt bij het landfchap der Iroquezen. De naem van Ville-Marie of Mariënftadt, welken het bij deszelfs ftichting kreeg, heeft geenen ftandt gehouden, en blijft alleen in de openbare ftaetsgefchriften , en bij het genootfchap der Sulpicifche pricsteren, welke heeren van het eilandt zijn , in gebruik. Dewijl alle de landerijen zeer goed en vruchtbaer zijn , is Montreal weinig minder dan Quebec bevolkt , en deszelfs gebiedt is grootelijks vermeerderd, De iiadc vertoont . " een  *4 De Nieuwe Reisiger. een behagëlijk fchouwtoneel, en de beValligïieit van hare omliggende oorden , en vari hare gezigten, boezemt allen haren inwoonderen eene luchtige vrolijkheit firn Zij is niet I regelmatig verfterkt: eene bebolwerkte borstwering (*), zeer kwalijk onderhouden, benevens eene Hechte Wijkfchans (f),- maekt hare ganfche verdeediging uit. Hare gedaente is eert langwerpig vierkant, op den oever der riviere gefticht; en de grondt, zich ongevoelig verheffende j verdeelt de ftadt in hare geheele lengte , waer door zij in eene boven- en benedenftadt onderfeheiden wordt. De eerfte bevat de kerspelkerk, het kweekfchool, de Jezuiten, en het paleis van den ftadvoogdt; de tweede het ziekengasthuis, des konings magazijnen , de wapenplaets , en het algemeene gasthuis. Het ziekengasthuis wordt door geestelijken bediend; en het kweekfchool , dat in het midden der ftadt is, doet zich op als of het de woonplaets Van den heer der ftadt ware; Men houdt alle jaren, in de maendt Juni, eene kermis te Montreal, waerop ontelbare lieden van alle oorden toevloeijen. Deze kermis wordt met vele plegtigheden geopend i men ftelt overal wachten uit; en de ftadvoogdt zelf begeeft zich derwaerds om alle wanorden, die onder een zoo groot getal van wil* O Palltfade BSStlofinée. (f) Redoute.  Negen en Negentigste Brief. ïJ wilde volken ontftaen mogten, voortekomen. Ik zal u niet fpreken, Mevrouw, van ve&fcheidene andere verblijfplaetfen, die aen de oevers van de rivier' Sc. Laurens gefticht zijn r 'er zijn veel aenmerkenswaerdiger vdorwerpen, welke men, in het opvaren van deze riviere, ontmoet; en zoodanig is in het bijzonder de vermaerde waterval van Niagara, de fchoonfte mogelijk die 'er in de weereldt is. Deze waterval heeft meer dan honderd en vijftig voeten hoogte. De ftroöm valt, in zijn geheele breedte, lootrecht neder; en de rivier ontvangt, op dieplaets, zulk eene geweldige fchokking, dat zij niet dan drie mijlen van daer bevaerbaer is. De gedaente van dezen waterval is als een hoefyzer, van omtrent vier honderd treden in zijnen omtrek. Dezelve wordt in tween gedeeld door een kleen eilandt, 't welk de fnelheit van den ftroom een weinig vertraegt. Deze groote waterfprong ftort neder op eene rots', w?er in hij, door den tijdt, eene diepe kuil heeft uitgehold; makende, wanneer hij daer in valt, een brommend geluidt, gelijk aen dat van een' verafzijnden donder. Gij wenscht ongetwijfeld, Mevrouw, eènige kennis te hebben van de geaertheden, zeden en gewoonten der verfchillende volken , die het wijduitgeftrekte landt, waer van ik u eene korte befchrijving gegeven fieb-  *6 De Ni eo we R e i s i 0 e ii. be , bewonen. De AJgonquinfche en Huronfche talen, zijn bijna verdeeld onder allé de wilde volken, die in gemeenfehap met de Franfchen leven. Wanneer men deze twee talen kent, kan men, zonder tolk, meer dan vijftien honderd mijlen lands, doorreizen, en zich doen verftaen van meer dan honderd volken , die ijder eene bijzondere uitfpraek hebben. Een zendeling, die langen tijdt onder de Huronnen geleefd had, en deze beide talen volmaektelijk iprak, onderhield mij over de kracht en nadruk der eene , en over de zachtheit der andere, met deze woorden: „ De Huron heeft geene lipletters, fpreekt „ met de keel', en blaest bijna alle zijne „ lettergrepen uit; daer, in tegendeel, de „ Algonquin zich natuurlijker uitdrukt. De „ tael van den eerften bezit een en over„ vloedt, eene kracht en edelheit, die „ misfchien in geene der fchoonfte talen, „ bij ons bekend, gevonden worden. De „ Algonquinfche tael heeft minder kracht; „ maer zij is veel zachter en welfpreken„ den Beide hebben zij eene rijkheit van „ uitdrukkingen, eene verfcheidenheit van „ zwier, eene eigenaertigheit van woorden, „ en eene regelmatigheit, die ons verrukt; „ en het geene het aüerverwonderlijkfte is, „ beftaet daer in, dat 'er onder barbaren, „ die nimmer eenige letteroeffem'njjen ge>, kend, noch zelf eenig gebruik van het „ fchrij-  Negen en Negentigste Brief, if fchrijvefl hebben, geene gebrekkige woor-. 5, denfchikking, noch oneigenaertige uitdruk„ king, influipt. De1 kinders zelfs bewaren, „ in de gemeenzame gefprekken, de geheele „ zuiverheit der tale. Bij de Huronnen wordt eene fpreekwijs zoo meenigwerf „ vermeenigvuldigd , als 'er verfchillende zaken onder derzelver bewerking vallen. Bij voorbeeldt, wanneer men wil zeggen „ dat iemant broodt, vleesch , vruchten, enz. eet, bedient men zich niet altijdt, gelijk wij, van dezelfde fpreekwijs; maer men verandert die bij ijder foort van voed,, fel, als of wij zeiden: brooit eten,, vleesch verflindeti, zich met vruchten voeden, enz. „ Het woordt eten verandert zoo dikwils als „ 'er verfchillende zaken gevonden worden. „ Het zelfde bedrijf wordt verfcheidenlijk „ uitgedrukt, met betrekking' tot eenen per* ,, foon en eene onbezielde ftof. Geenszins, ,, zou men zeggen: ik heb een' mensch gezien, ,, ik heb een' boom gezien. Het woordt zien ,, zou ten opzichte van den eenen of den „ anderen oneigen, zijn. De zwier der fpreek„ wijzen , in deze tael gebruikelijk , heeft ,, eene foort van edelheit, die de meeste „ talen van Europa niet bezitten. Een Wilde, „ wien men vraegde waerom Godt hem ge- fchapen hadde, zou antwoorden: de groote ,, befchermgeest heeft omtrent mij gedacht: s, dat zoodanig een mij kenne, dat hij mij IX. Deel. B „ be-  18 De Nieuwe R' e i s i g e r. „ beminne, dat hij mij diene; en ik zal hem „ deel geven aen een eeuwig geluk. Om van . „ eenen man te zeggen dat hij kloekmoedig, „ en van eene vrouw' dat zij fchoon is, zou men zich dus moeten uitdrukken: ik denk „ van mijn heer, dat hij kloekmoedig is; ik ,, denk van mevrouw, dat zij eene fraeie ge„ daente heelt; enz". Daer is zoo weinig tijds verloopen , Mevrouw, fints ik dit landt bewone, dat ik u zelden daer over kan onderhouden, dan volgens het geene men mij daer van verhack; en dezelfde zendeling , die onder alle deze volken gereist heeft, kan gemakkelijk vervullen het geene mij nog niet mogelijk geweest is door mij zeiven te leeren. Alle dagen fpreekt hij mij van zijne kruistogten en zijnen apostoliichen arbeidt ; en deze bijzonderheden , die u misfehien niet dan een middelmatig vermaek zullen toebrengen , worden altoos verzeld of gevolgd van wetenswaerdige aenmerkingen en waernemingen omtrent de zeden en gewoonten der volken , die hij gezien heeft. Zie hier, bij voorbeeldt, het geene hij mij laetstleden van de Iroquezen zcide. ,, Dit volk fchijnt in Kanada den eerftcn „ rang te houden. Door zijne gelukkige „ krijgsverrichtingen verkreeg het op de „ meeste andere Wilden eene meerderheit, „ die zij nog niet*in ftaet geweest zijn het  Negen en Negentigste Brief. 19 i, zelve te betwisten. Maer niets heeft meer ,, toegebragt om het ontzagchelijK te maken, ,, dan het voordcel van de ligging van deszelfs „ landt; Dewijl de Iroquezen tusfchen dé „ grondvestigingen der Franfchen en Engel,, fchen geplaetst zijn, begrepen zij aenftonds 3, dat deze twee volkplantingen een even „ groot belang hadden om hen te ontzien; ,, ch oordeelénde dat, zoo dra één van beide „ op de andere de overhandt hadde, zij ook ,, wel haest verdrukt zouden worden, von,, den zij eenen zeer langen tijdt het middel 5, uit, om derzelver voordeden in evenwigt „ te houden. Niettemin zijn alle hunne ver,, eenigdc krachten nimmer boven de vijf of zes duizend ftrijders geklommen. Welk eene bekwaemheit hadden zij dan niet noodig, om zulk een kleen getal te vervullen ? Men heeft in de laetfte krijgstogten gezien, ,, welke voordcelen men uit hunne behen, dighcit en dapperheit kan trekken. Dees ■ , landaerdt, dien de Engelfehen onder den naem van de vijf volken beteekenen, en dien wij in Frankrijk les Iroquois of de Iroque- ■ ' zen noemen, is derhalve van alle de Wilden, " in het noorder Amerika verfpreidt , het " volk, waer in de Franfchen en Engelfehen het meeste belang hebben , zoo ter oor- ■ .'zake van deszelfs nabuurfchap , gelijk ik ,, gezegd hebbe, als van deszelfs oorlogsi, zuchtige geneigdheit. De naburige volken. B 2 „ zijn  s.0 De Nieuwe R e i s i g e r. „ zijn deszelfs tolpligtigen geworden, en „ durven noch vrede maken , noch oorlog „ voeren, zonder deszelfs toeftemming'. • „ De Iroquezen, zoo vermaerd in alle de ,, reisbëfchrij'vingên van Nieuw Frankrijk, „ bezitten het zuidergedeelte van het meir „ Ontario. Dit landfchap is zeer vrucht„ baer, maer van rosfe beesten en visfchen „ zoo onvoorzien, dat deszelfs inwoonders „ genoodzaekt zijn op de oevers van het „ meir te komen visfchen, en van daer de ,, gerookte visch in hun dorp te brengen; „ terwijl zij hunne jagt ook ver af moeten „ oeffenen. Waerfchijnlijk heeft de noodzake„ lijkheit om dus hunne landftreek te verlaten, „ om zich levensbehoeften te bezorgen , hen „ derhalve, bij trappen, tot een der oorlogs„ zuchtigfte en ontzagchelijkite volken van „ Amerika gemaekt. Om eene hinderpael „ voor zulke onrustige en krijgskundige vol„ ken te ftellen, lieten de Franfchen , aen „ den mondt van het meir de fterkte Fron„ tenac bouwen , naer den naem van den „ officier, die hét bevel over hen voerde. „ De Iroquezen hebben'een opperhoofdt, die over alle twisten oordeelt. Een man ' die door zijne daden en zijnen ijver voor „ het algemeene welzijn uitmunt , is altoos „ hoogst geacht , en het mist hem byna „ nimmer tot de eerfte waerdigheit te gera„ ken. Alen eert den zoon uit aenmerking' „ van  Negün en Negentigste Brief. 21 „ van de diensten des vaders ; maer indien „ die zoon geene perfoonlijke verdiensten „ heefc, het geen bijna alzoo dikwerf als „ bij ons gebeurt, verkrijgt hij nimmer deel „ aen de regering. Hoe verwondert moeten „ zij zijn, wanneer men hun zegt dat een „ onnoozele zoon, of een eerloos menfeh, „ dikwerf opvolgt in de bedieningen van „ eenen Vader , die verftandt cn deugde „ bezat! „ De opperhoofden dezer Wilden verga„ deren te famen om de algemeene zaken te „ overwegen ; doch in onvoorziene geval„ len, mogen zij afzonderlijk naer bevinding „ handelen; maer de verbindtenis grijpt geen' „ ftandt', dan wanneer het volk daer in toe„ ftemt. Geene t' famenrottingen zijn 'er te „ vreezén onder een volk , dat noch rijk„ dommen noch gezag uittedeelen of te ont„ vangen heeft, en fchoon de opperhoofden „ geene onderofficieren hebben, om hunne „ bevelen te doen uitvoeren , blijft men echter in . geen gebreken om aen hunne „ befluiten te gehoorzamen, uit vreeze van „ zich de algemeene verontwaerdiging en „ verachting'op den hals te halen. „ De vrouwen zitten hier, even gelijk de „ mannen, in de raedsvergaderingen des volks „ voor, en zijn zeer moedig in het oorlog. „ Men ftaet eertytels toe aen de geenen, die „ door groote bedrijven uitmunten; en deze b 3 »ty-  sa De Nieuwe R e i s i g e r, „ tytels maken haer zoo eerwaerdig, dat zij ,, het vermogen hebben pm een' misdadiger „ of een' gevangen, die tot den doodt veri „ oordeeld is , te ontfhcn. Zij doen hein „ van de ftrafpael ontbinden, door zich te „ vcrtoonen en een' zwanevleugel optehef„ fen, 't welk hier de manier is om genade te bewijzen. De zeden dezer volken zijn alzoo een„ vouwig als hunne regering. . Hunne huizen „ zijn gemaekt van palen, in de aerde gefto,, ken, en met fchorfen van boomen bedekt. 9, In het midden is eene opening , om den „ rook doortogt te geven. Overal , waer „ een zeker getal van hutten is, bouwt men „ eene foort van vierkante fterkte, zonder „ bolwerken, omringt van borstweringen van 5, paelwerk, waer achter zich de grijsaerts, „ de vrouwen en kinders , in tijdt van oorlog ,, onthouden'. De mannen gaen ter jagt', „ en de vrouwen bebouwen een kleeu ftuk lands , om zich van koorn te voorzien, jj Zij zijn genoegzaem in ftaet'tot alle de be,, drijven van den landbouw, die hen alleen s, verpligt om dp aerde éénmael met cené „ fpade omtcwrocten. De gryndt brengt „ erwten, boonen, kool, TuyJcsch koorn, s) meloenen, aerdappclen en tabak in over„ vlocdt voort. De beemden leveren uit„ muntende weilanden uit; en de bosfehen «| verfchaffen allerlei timmerhout, dat bij „ uit-  NKGEN km Nl'.GSNTlGSTF. IjRIEI". 23 üitftefe goed i9i Zij zijn bewoond door " buffels , beeren , reebokken , panthers, wolven, vosten, konijnen, enz. Insgc„ lijks is 'er eene groote meenigte van end„ vogelen, kalkomen, patrijzen, faitantcn, „ en alle andere iborten van vogelen , zoo „ weinig fchuw, dat de kinders dezclven van „ het veld opvatten. „ De Iroquezen zijn bruin en olijfachtig van kleur , maer bijna allen befchii'„ derd , en hun vel afgrijsiëlijk zwart ge „ maekt, of, gelijk zij zeggen, aengenaem „ verfierd met aftcekeningen en figuren, ',' met buskruit getrokken. Zij hebben het „ hoofdt gefchoren , uitgenomen de arme „ lieden: want'er zijn onder hen even aks „ -bij ons, die nogthans geene Wilden zijn, „ armen en rijken, edelen en onedelen. De Iroquezen uit de heffe des volks zijn on„ dcrfcheiden door eene bos hairs, die zij op „ den fchedel des hoofds laten groeien, en met vogelvederen, reebokkenhair of met ]] eenen konijnenftaert wapenen. De ooren „ zijn het luisterrijkfte gedeelte van hun [] verfierfel. Zij rekken dezclven met ge•„ weidt tot eene verbazende grootte uit, „' waer na zij die vaneen fplijten , eene „ fmertelijke behandeling , die , gedurende „ de tijdt van veertig dagen, het martelaar„ fchap doet lijden aen den geenen, welke „ dezelve ondergact. Vervolgens beladen B 4 » zii  24 De Nieuwe R e rsi c er. „ zij hunne ooren met zware ringen van zil„ ver, koper of loot. Ook hechten zij dezelfde verfierfels aen de neusgaten ; en „ niets is algemeener bij hen , dan armrin„ gen en halsbanden van fchulpen of het eene ,, of andere metael, die het gewoonlijke ver„ fierfel der rijkften en uitm'untendftcn des „ volks zijn. Een ftuk wollen of zijden ftoffe, ,, om hun midden geknoopt, een zeer kort „ hemdt, linnen lappen, om hunne beenen ,, gewonden, op de wijs van ftrop- of reis„ koufcn, een groote mantel, of, om be„ ter te zeggen, een grof dekkleed;, over ,, hunne fchouders geworpen; zie daer al het „ geene hunne kleeding uitmaekt. In den „ winter hebben zij lakenkouten, en fokken „ van rosfe beestenvellen, in den zomer „ gaen de meesten bijna naekt. Eenige vrou„ wen dragen zekere foort van borstrokken, „ en laten het hoofdhair halvér dijen, en fom„ mige andere tot op den grondt wasfen. Zij vlechten en vertieren het met linten; en ,, andere befluiten het in eene hairbeurs, ter navolginge van onze jonge Franfchen van „ Kanada, naer welke het haer niet droevig „ zoude zijn te gelijken, of aen hen te be„ hagen. Zij laten insgelijks hunne wenk„ braeuwen groeien; maer dit is, benevens ,, hun hoofdhair, het eenige verfierfel van „ deze foort, 'twelk zij van de natuur willen behouden en zorgvuldig bewaren. Voorts „ trek-  Negen en Negentigste Brief. 25 trekken zij zich het hair, met de uiterfte " zorg' der wcereld', over het geheele 11 ligchaem uit. Eene Iroquefche vrouw, wie dit hair niet ware uitgetrokken, zou als een foort van monster bcichouwd " worden ; en voorzeker zou zij noch ge,, mael noch minnaer vinden. In het alge„ meep zijn deze vrouwen zeer wel gemaekt, " en van eene bevallige gedaente. De Iroquezen zijn zachtmoedig, vrien„ delijk en beleefd ten aenzien van hunne " vrienden , maer wreed , bedriegelijk en onverzoenbaer ten opzichte van hunne „ vijanden, welke zij vervolgen, tot dat zij „ hen, met alles wat hun toebehoort, heb11 ben uitgerooid. De pligten der gastvrijheit „ waren eertijds bij hen geheiligde wetten, „ en zij onthaelden de vreemdelingen, gelijk " men zegt dat de gastvrije helden der aloud'„ heit de reizigers ontvingen; maer, dank ',' zij der grondbeginfelen en onderwijzingen " der Europeanen , zij zijn thans zoodanig befchaefd dat zij, even als dezelven, on„ gevoelig en begeerlijk geworden zijn. „ Gehard tot de grootfte ongemakken, verdragen deze volken de koude en hitte, den honger en dorst , met eene gelijke „ ftandvastigheit ; en ondanks dit alles zijn , zij de ongebondenfte landaert, die mij be" kend is. Het gebruik der fterke dranken " vervoert hen tot allerlei foorten van buitenB 5 » fP°"  %6 De Nieuwe R e i s i g e r. „ horigheden; maer men Hek op rekening „ van den drank zeiven alle de geweldadi"„ heden, waer in zij zich-te buiten gaen. „ Hoewel zij zich gewoonlijk met wildbraed.t „ voeden, eten zij fomtijds honden, katten * „ en zelf adders. Wanneer zij hunne vijan„ den willen braden , fteken zij hen dwars „ aen een' langen ftdk', die in de aerde gej, plant is, en naer den kant van het vuur „ overhelt. ,, De drift of liëver de dolheit tot het fpel „ wordt nergens zoo ver als bij de Iroquezen „ uitgeftrekt. Het is zeer algemeen hen met „■ hardnekkigheit te zien verliezen alles wat „ zij bezitten, ïtuk voor ftuk, tot zelf hun „ hemdt, en de linnen lappen, die hun tot „ koufen of gordel verftrekken. Bij deze „ hoedanigheit, die meer naer de befchaefde „ manieren onzer Heden, dan naer de natuur„ lijke.onbactzuchtighcit der Wilden gelijkt, „ voegen de Iroquezen nog de liefde tót de „ fehoone kunne, een ander blijk van de gelij„ kenis, die zij met alle de befchaefde volken „ hebben. Yder man heeft zijne eigene „ vrouw, welke hij trouwt en weder weg„ zendt wanneer hij wil; maer de veehvij„ verij is onder hen onbekend. Het huwelijk „ wordt door geene de minfte plegtigheit „ of pligtpleging vobrgegaen of gevolgd, üe „ jonge lieden van beide kunnen komen met „ eikanderen overeen en vereenigen zich. „ Dit  Negen en Negentigste Brief. 27 Dit gefchiedt ten hoogfte in een half uur tiids Hoewel de huwelijken geen Handthouden, dan voorzoo ver de echtgenootenhet gevoegelijk oordeelen, vindt men ei " echter verfcheidene, die tot den doodt du-, " ren, vooral wanneer zij met kinderen ge-: " zegend zijn. Op het oogenblik zelf, wanneer eene Iroquefche vrouw moeder wordt, dompelt men het jonggeborenkindt in koud , water, wat weder het ook zijn moge; en ' deze bading wordt, gedurende twee jaren, daaelijksch herhaeld. Naeuwelijks zijn de " vrouwen uit hun kraembedde herfteld, " dat is te zeggen omtrent het einde van den derden dag, of zij brengen zelve hun]] ne kinders naer de rivier, om dezclven te vvasfehen. Ik zag eene dezer Iroquefche kraemvrouwen aen den oever eener vliet zich baden , " haer kindt daer in dompelen , en naer haer " huis wederkeeren , dragende het jonggeV boren wicht op den eenen arm, en met de andere hand' eenen emmer met water. " Sedert deze Wilden met de Europeanen 'gehandelt hebben, beftonden hunne wa" penen in een' fnaphaen, een lang mes en i een' bijl. Den bijl optenemen is bij hen " het oorlog verklaren, en denzelven te be", graven is den vrede fluiten. Zij behandelen " denzelven met zoo veel behendigheit, dat, " fchoon hij, na het werpen, gedurig om, " draeit,  a8 De Nieuwe Reisigek. „■ draeit, het fcherp altoos het doelwit treft. „ Voor dat zij zich in het velde begeven, „ houden zij een' grooten maeltijdt, die ,i door een' krijgsdans gevolgd wordt. Zij » wonen denzelven bij , met een ligchaem „ met vermiljoen beftreken, 't welk hun een „ verfchnkkeiijk aenzien geeft; en zij beflui„ ten dien met het opzingen van hunne daden „ en die van hunne voorouderen, 'tgeen der „ geheele vergadering' eene oorlogszuchtige „ verrukking inbiaest. Des anderen daers „ltellen zij zich in optogr achter malkande» ren, gedurende eenige mijlen; terwijl zij » een diep ftilzwijgen bewaren. Na dat de „ uittogt -geëindigd is, ontblooten zij een' „ grooten eikenboom van deszelfs fchorfc, » en verbeelden op den ftam de afteekening „ van hunne krijgsverrichting. De figuur „ van eene kano duidt aen de magt van hun » leger, benevens het getal der manfehap, " die het hev^i en door de afbeelding van „ het dier, dat op de achterfieven is getee„ kend, kent men het volk, dat zij voor. ,, nemens zijn aentevallen. „ Dewijl de Iroquezen, geheelenal aen het „ oorlog zijn overgegeven, is'erniets 't welk „ zij niet aen wenden om den moedt van het „ volk aentewakkeren; en niets fchijnt meer „ daer toe gefchikt dan de plegtigheit, waer „ mede de wederkomst van een' krijgshoop „ verzeld wordt. Een dag voor dat zij het „ dorp  Negen en Negentigste Brief. 29 „ dorp intrekken , gaen twee krijgsboden vooraf; en wanneer deze in het bereik zijn ' om zich te doen hooren , geven zij een' " grooten fchreeuw, wiens verfcheiden toon ' aenkondigc of de tijding goed of kwaed „ ia. In het eerfte geval, vergadert het volk, " en men bereidt een gastmael voor de over' winbaren. Deze worden voorgegaen door „ een' man, die aen het eindt van een' lan" gen ftok een' boog draegc , waerop de „ hoofdfchedels der vijanden , welke zij in " den ftrijdtgedoodt hebben , zijn uitgeftrekt. *' De ouders , vrouwen en kinders vertoo" nen zich voor de overwinnende helden, " en bewijzen hun allerlei fooi ten van eer11 biedt. Wanneer de pligtplegingen geëin„ digd zijn , doet een dezer krijgslieden het „ verhael van het geene 'er is voorgevallen: '„ allen luisteren zij met groote aendachttoe; en men begint den maeltijdt en de danfen. " „ Om hunne jonge lieden , vooral de gee„ nen, die den vijand* nog niet gezien hebw ben , in de oorlogskunst te oeffenen , doen „ hun de alleroudften allerlei beledigingen, „ welke zij kunnen bedenken. Zij werpen hun heete asch op het hoofdt , doen hun de bloedigfte verwijtingen , flaen hen, , overladen hen met fchcldwoorden , en " zetten deze klucht tot het uiterfte voort. , Dit alles moet men mat eene volmaekte "„ ongevoeligheit lijden; en het geringfte tea. „ ken.  30 De Nieuwe Reisiger. » ken van ongedult zou een' foldaet onbe„ kvvacm doen oordeeleh om de wapenen te „ dragen. „ Dewijl de hoop om den doodt te ontvlie„ den, grootelijks dient om den moedt te on„ derfteunen , bereidt men verfcheidene foor„ ten van droogerijen ; 't welk derzorge van » 's lands goochelaren of kwakzalveren , die „ hetampt van geneesheeren waernemen, is „ aenbevolen. Een dezer bedriegeren vet„ kiaert dat hij aen de wortels en planten, „ die hij in voorraedt heeft opgedaen , de „ kracht om allerlei wonden te genezen , en ,„ zelfs den dooden het leven wedertegeven, „ zal mededeelcn. Hij zingt: zijne amptgenoo,, ten antwoorden hem; en men veronderftelt, „ dat, gedurende hun t'famenzang, de gene.„ zcnde kracht zich over alle de droogerijen „ vcrfpreidt; waer na de voornaemfte kwak„ zalver 'er aenftonds de proef van neemt. „ Hij maekt een begin met zich de lippen te „ doen aderlaten , en legt zijn geneesmiddel „ daarop. Het bloedt , dat hij behendiglijk „ wegzuigt, wordt in zijnen loop gefluit, en „ de aenfehouwers juichen hem met hun ge„ fchreeuw toe. Hij neemt een dood dier , „ en lact aen de nieuwsgierigen allen den „ tijde om zich te verzekeren dat het wezenlijk zonder leven is. Wanneer hij ziet dat ,, alle de omfhnders volkomen overreed zijn, „ blaest hij het dier poeders van kruiden in 55 de  Negen en Negentigste Brief. 31 ,, de keel ; en door middel van eene pijp., „ welke hij het onder den ftaert in het lijf ' ftcekt, doet hij het bewegen. Inderdaedt „ bedriegt hier deze kunstgreep niemant ; „ maer zij vermaekt de aenfchouwers. - ^ „ Deze Indianen ftrijden nimmer dan door M fehermutfelingen , door verrasfingen en „ met kleene krijgshoopen, die zich alle avons, den op de verzamclplaets laten vinden. Aen „ de gcfteldheit der kruiden en bladeren ken„ nen zij zoo wel de plaetfen , alwaer hunne „ vijanden zijn doorgetrokken , dat zij hen „ op het voetfpoor vervolgen. Om hunnen „ optogt niet te vertragen , dooden zij, zon„ der genade en barmhartigheit, de vrouwen „ en kinders, die zij ontmoeten , ligten hun „ de hoofdfchedels af , en leiden de mannen „ aks krijgsgevangenen met zich. Indien ic„ mant een' bloedverwant in den krijg ver„ lopen heeft, en een' van zijne gevangenen ., uitkiest om deszelfs plaets te bekleeden; „ zoo is deze niet alleen veilig voor alle de „ pijnigingen, die voor zijne makkeren bereid „ Worden, maer hij deelt ook in alle de rech„ ten der andere Wilden. Het huisgezin ,, neemt hem tot zoon aen 3 hem weder weg„ tezenden zou eene eerloosheit zijn , en „ men zou geacht worden het bloedt van den „ overledenen verkofc te hebben. Deze ,ge„ vangenen, getreden in alle de rechten der „ geenen , wier plaets zij bekleeden , wor- „ den  3* De Nieuwe Rrisigöh, „ den dikwerf door de erkentenis of de ge„ woon te zoo verre vervoerd, dat zij, op„ rechtelijk met den geest' des landaerds be» zield, geene zwarigheit maken om het oor„ log in hun vaderlandt overtebrengen. De „ .Iroquezen houden zich door deze Haetkun„ de alleenlijk ftaende : hunne gedurige oor„ logen met de meesten der andere volken '„ zouden hen bijna geheel vernietigd heb„ ben , indien zij niet altoos een gedeelte „ hunner gevangenen in hunnen landaert had„ den ingelijfd. „ De bijzondere perfoon, wien men den ge„ vangen, dien hij tot zoon wil aennemen, ver„ eert, zendt iemant van zijn huisgezin om „ denzelven; en de raedvergadering, dien in „ zijne handen Hellende, drukt zich bijna in „ deze woorden uit : men geeft u iets om „ het verlies van zoodanig een' te vergoe„ den, en het hart van zijnen 'vader , zijne „ moeder, zijne huisvrouw en zijne kinderen „ te reinigen; het zij gij hun van dit vleesch „ nat wilt doen koken , of dat gij liever „ verkiest den dooden op zijne mat te her„ Hellen , in den perfoon van dezen flaef, „ waer over gij naer uw goedvinden kunt „ befchikken. Een gevangen, dien men dus „ tot zoon aenneemt, wordt geleid in de hut, „ waer in hij zijn verblijf moet nemen. Men „ maekt een begin met hem van zijne banden te ontheffen: vervolgens doet men water hee- 3> ten,  NegeK eM Negentigste Brief. 33 ten, om hem alle de deelen des ligchaems aftewasfchen: men verbindt 2ijne wonden, „ indien hij die heeft: men fpaert niets om herri „ de rampen , die hij geleden heeft, te doen „ vergeten: men voedt hem bij uitftek: meir „ kleedt hem net; en met één woord', men „ zou den geenën , dien hij verlevendigt ( de„ ze uitdrukking gebruiken zij ) niet beter „ kunnen behandelen. Eenige dagen daerna, „ geeft men een gastmael ,'waerop hi) plegtig„ lijk verkrijgt den naem van den dooden, „ wiens plaets hij vervult , en waer van hij „ alle de verpligtingen op zich neemt, gelijk „ hii in alle deszelfs rechten treedt. Indien zulk een verzoonde gevangen de vlugt „ neemt, en ten tweedemale in de handen zijner overwinnaren vervalt, befchouwt „ men hem als een ontaerd kindt, als een' ondankbaren, die zich tegens zijne ouders „ en weldoenders heeft verzet; en de wraek „ kent dan geene palen. „ Wanneer een gevangen tot den doodt ,, veroordeeld is , begint men den geest van „ den krijgsheldt, die in den ftrijdt is omge,, komen , en wiens doodt men voornemend „ is door dien van den krijgsgevangen te ,, wreken, aenteroepen. Nader herwaerds, ,, zegt men tot hem ; men zal u bevredigen; „ men bereidt ü een' maeltifdt; drink met groo„ te teugen van dit bloedt, dat wij voor u „ zullen Horten; ontvang het xjffer, dat Wij. IX. Deel C  34 De Nieuwe Reisiger. „ u toebrengen,, door de ftraf van dezen „ flaef. Men zal hem zijn hoofdfchedel ont„ rooven ; men zal uit zijn bekkeneel drin„ ken; men zal hem met gloeiende bijlen te „ keer gaen: hij zal verbrand en in den ke„ tel geworpen worden. Gij zult dan geene „ klagtën meer uitboezemen ; gij zult voor „ ecuwig voldaen zijn. Een roeper doet den „ gevangen uit de hut komen, en moedigt „ de jonge lieden aen om hem wel te pijni„ gen. Een ander richt zich tot den lijder, ,„ en zegt tot hem : mijn broeder , wees „. kloekmoedig; wij zullen u verbranden. De krijgsgevangen antwoordt koeltjes: gij doet „ wel; ik bedank u. Vervolgens wordt hij „ ftraks naer de ftrafplaets geleid. Het ge„ woonlijke gebruik is hem derwijze aen eene „ pacl te binden , dat hij 'er rondom kan „ loopen. Straks begint hij zijnen lijkzang op- tcheffen , doet een verhael van zyne da„ den, fcheldt en tart zijne beulen, zet hen „ aen om hem niet te fparen, en bidt hen al„ leen zich te herinneren dat hij een man „ is. Ik ben dapper , zegt hij tot hen , Ik „ ben onverftegt; ik vrees noch den doodt „ noch de pijnigingen : zij , die 'er voor „ fchroomen , zijn lafhartigen. De doodt is „ nies voor een' man van moedt. Dat de „ woede en wanhoop mijne vijanden verdel„ gen ! Waerom mag ik hen' niet verfcheu'„ ren en hun bloedt drinken? Het fchijnt » dat  Negen en Negentigste Brief. 35 dat zijn oogmerk is de rechters van zijn lot, „ tegens zich aentefporen. Inderdaedt deze hoogmocdt, in eenen tijdt en omftandig,, heden, zoo weinig gcfchikt om dien inte,, boezemen, ftaet hem zeer duur : want deze „ ontijdige trotschheit brengt hen allen, die ,, dezelve aenhooren, in eene hevige woe„ de. Ook wacht hij niet lang de verfchnk„ kelijke uitwerkingen daer van te gevoelen, „ Nu noodzaekt.men hem , na hem ontbon„ den te hebben, te loopen.- tusfchen twee „ rijen van mannen , gewapend met fteenen „ en ftokken , die hem. te keer gaen of zij „ hem wilden dooden ; maer men geeft „ acht om geene flagen, die zijn leven in ge„ vaer kunnen ftellen , toetebrengen. Straks ontrukt men hem een' nagel, een' vinger, 5, een oor , enz. De een verfcheurt zun „ vlccfch , terwijl de ander hem op het zelf,, de oogenblik doorboort, en de vrouwen „ gecsfelen hem onbarmhartiglijk. De eem* „ ge wrack , waer van zij zich' onthouden, „ de eenigfte die uitgezonderd is , ten minfte ,, zoo zij geen verlof daer toe verkregen heb„ ben, welke men zelden toeftaet, welke zij zelf' niet verzoeken, of zoo zij daerom ,, aenhouden en die verwerven, niet dan zoo „ laet als mogelijk is oeffenen, is de vermin„ king des teellids. Het gefchiedt niet, dan w na alle de deelen des ligchaems op eene onJ mgnfchelijke wijs afgerukt te hebben , dat C 2 w Z13  gö De Nieuwe Reisiger. „ zij dit droevige en laetfte flagtoffer , dat „ langen tijdt het voorwerp van hun medelij„ den geweest was , opofferen. Ongetwijf„ feld draegt de lijder , om eene diergelijke „ fcbande te ontgaen, gedurig zorg om hun „ te herinneren dat hij een man is. „ Deze afgrijsfelijke ftrafoeffeningen , die „ geencn anderen regel dan wveedheit en „ grilligheit hebben, worden niet op eener„ lei wijs in 't werk gefreld. Veeltijds doen „ alle de inwoonders van het vlek hun best „ om de eerfte flagen toetebrengen. Som„ tijds begint men met het verbranden der „ voeten, vervolgens de beenen, en dus beur„ telings het geheele ligchaem , tot dat men „ aen het hoofdt komt. Hoe doordringen„ der en fcheller het gefchreeuw is , 't welk „ de hevigheit dezer pijnigingen den gevange„ nen doet uitgalmen , hoe aengenamer en „ vermakelijker dit fchouvvfpel voor deze bar„ baerfche vergadering' is. De ftraf duurt ,, meestentijds vier of vijf uuren , en fom„ tijds verfcheidene dagen. Wanneer de lij„ der niet gebonden is, is het hem geöorlofd „ zich te verdeedigen. Zijne pijnigingen ver„ dubbelen; maer hij neemt deze aenbi ding ,» aen, minder in de hoop om zijn leven te |, behouden , dan wel om zijnen doodt te „ wreken, en als een' krijgsheldt te fterven". De zendeling verhaelde ons dat hij zelf getuigen was geweest van een zonderling en ongeloof-  "'Nsgen en Negentigste Brief. 37 looffelijk voorbeeldt van de kracht en den moedt, die deze twee driften kunnen inboezemen. Ik breng het niet bij dan op de trouw van dezen eerlijken man , welke verzekert het met zijne eigene oogen gezien te bebben. Ik zal niets in zijn verhael veranderen. „ Een lioqueesch kapitein verkoos liever het gevaer te tarten , dan zich door zijne •', vlugt te ontëeren. Hij ftreed langen tijdt „ als een man , die met de wapenen in de „ handt wilde fterveu ; maer de Huron„ nen , die hij te beftrijden hadde , wilden „ hem levend hebben , en namen hem ge. „ vangen. Toen hij in het vlek gekomen was , werd hij veroordeeld om door de vlammen te fneuvelen. Dewijl hij niet ge„ bonden was, geloofde hij recht te hebben 9) om zijnen vijanden al het kwaedt, dat hem Z mogelijk was , toetcbrengen. Men had „ hem doen klimmen op eene foort van too* „ necl, alwaer het vuur hem aen alle de dee„ len van zijn ligchaem aengrecp. Hij fcheen „ daer over niet ontroerd, en zijne beulen l, warén verlegen om eenige gevoelige plaets „ aen hem te ontdekken, wanneer een van „ 'hun goedvond hem het vel van het hoofdt '„ rondom los te fnijden, en het metgeweldt „ aftefchcuren. De hevige fmert deed hem, „ zonder eenig teeken van kennis, ter neder „ vallen. Men geloofde hem dood te zijn, en ijder begaf zich van daer. Een oogenC 3 » blik  38 De Nieuwe Rsisiger. s, blik daer na bekwam hij van zijne bezvvij„ ming', en ziende niemant meer rondom 5, zich , nam hij met beide handen een dik 5, brandhout, riep zijne beulen wederom , „ en-tartte hen uit om te naderen. Zijn moedt „ verbaesdè hen ; weshalve zij een groot „ gefchreeuw opheffen , fommigen zich met „ brandende houten , en anderen zich met ?, gloeiende ijzers wapenden , en allen gelij„ kelijk op hem aenvielen. Het vuur diende „ hem aen de eene zijde tot eene vcrfchanfing, j, en hij maekte zich eene andere met de lad, deren, welke men had gebruikt om op het 5, fchavot te klimmen; en in zijn' eigen brand-. „ ftapel befloten, was hij dus ecnigen tijdt de ',, fchrik van een geheel vlek. Een mistredt, ,', dien hij deed, terwijl hij een brandhout, „ dat op hem gemunt was, wilde ontwijken , „ deed hem weder in de magt zijner vijanT „ den vallen. Deze verwoeden deden hem „ de verfchrikking, die hij hun gebaerd had, wel duur betalen Na hunne, eigene krach„ ten in hem te pijnigen uitgeput te hebben, „ wierpen zij hem in het midden van een' „ grooten vuurgloedt, waer in zij hem lieten liggen, in gedachten dat hij wel haest verflikt », zoude wezen. Dan zij waren bedrogen: „ wanneer zij minst daer op dachten , zagen p zij hem, met brandhouten gewapend, van .,, het fchavot afklimmen , en zich naer het „ dorp fpoeden , als of hij het vuur daer in „ had  Negen km Negentigste Brief. 39 , had willen fteken. Al het volk verftijfde " van fchfik , en niemant bezat de ftoutmoedigheit om zich voor hem te vertoonen en hem te ftuiten. Maer een ftok, dien men hem van verre tusfchen de beenen wierp , deed hem , eenige treden van de eerfte „ hutten , ter aerde vallen ; en men wierp „ zich op hem, eer hij zich weder konde op„ rechten. Men fneed hem aenftonds de „ handen en voeten af , rolde hem op gloei„ jende kolen , en lei hem eindelijk op den „ ftam van een' boom, die in volle vlam was. „ Toen maekte het geheele vlek eenen kring „ om hem, om het vermaek te genieten van „ hem te zien verbranden. Evenwel deed „ de ftervende eene laetfte pooging , die de „ ontroering vernieuwde. Hij kroop op zij„ ne ellebogen en knien , met eene kloek„ moedigheit en een dreigend gelaet , die de „ naestbijzijnde deden wijken , in waer„ heid minder uit fchrik dan uit verwonde„ ring. Wel haest greep hem een Huron „ van achteren aen , en fneed hem het. „ hoofdt af. „ Indien de Wilden het oorlog als barba„ ren voeren , men kan zeggen dat' zij in „ hunne vredesverdragen en alle hunne onv derhandelingen , zoo wel edelheit als be$ kwaeraheit bezitten. Zij zenden eenen af„ gevaerdigden met eene pijp'tot den vijandt. „ Deze doet zijne voorflagen : zoo dezeiven C 4 35 aeo»  4© De Nieuwe R e i s i g e r. „ aengenornen worden, bevestigt hij de vre„ depunten , door het rooken van tabak met „ hun; en van dat oogenblik af houden alle j, vijandlijkheden van wederzijden op. Wij ,, Franfchen noemen deze pijp een calumet} .,, en zij is bij hen zulk eene geheiligde zaek, „ dat een zeker volk , de voorrechten , die „ daer aen vast zijn , gefchonden hebbende, „ door deszelfs bondgenooten , gedurende ,, de tijdt van bijna dertig jaren , beoorlogd „ wierd, „ De welfprekendheit is het eenige, ten „ minfèe het voornaemfte middel, om zich bij „ de Iroquezen te verheffen, en in de ver„ gaderingen uittemunten. Niets behaegc „ hun meer dan de goede orde; en niets er„ gert hun meer dan e,en onregelmatig ge^ „ fprek, om de moeite, die men heeft om „ het te onthouden. Wanneer zij eenig anU „ woordt te geven hebben, herhalen zij het „ geiprek, van het begin tot het einde, met „ de meeste orde die hun mogelijk is. Zij „ uiten zich in weinige woorden, en maken „ veel gebruik van de overdragtelijke fpreek, „ wijzen. Hupne redenaers drukken zich krachtig uit, en verzeilen hunne woorden „ met zeer nadrukkelijke gebaren. Hunne, „ wilde houding, de mantel, die van hunne „ fchouders afhangt, de toon van hunne ftem, „ óe vrijmoedigheit in de gcfprekken, die n H honden, en de naekte armen, voor toe- „ hoor-  Neoen en Negentigste Brief. 41 „ hoorderen, in eenen halven kring, en inde „ openlucht, op de aerde gezeten; dit alles „ roept in het geheugen een fterk denkbeeldt „ van de aloude redenaren der Grieken en „ Romeinen.. Bij ijder ftuk van het gefprek, „ het zij ze een aloud vredesverdrag bekrachtigen, het zij ze een nieuw maken, geeft „ men een' halsfnoer of draegbandt, om „ het geheugen van de zaek, die het betreft, „ te vereeuwigen. Deze halsfnqercn hebben ,' omtrent vier duimen breedte, tegens der„ tig lengte. Zij beftaen in verfcheidene „ rijen van fchulpen , welke , door middel „ van een koordt, aen malkander geregen „ zijn. „ Om u een denkbeeldt te geven van de „ manier, hoedanig deze volken met hunne „ bondgenooten en nageburen handelen, zal „ ik eenige Hukken van hunne gefprekken „ en antwoorden bijbrengen. Onder ver„ fcheidene febetfen van deze natuur', ver„ kies ik 'er één, die te gelijk vertoont het „ kenmerk van de wclfprekendheit der Wil„ den, en de manier, welke de Europeanen „ ter navolging' van dezelven , gebruiken , „ om zich met hun uittedrukken. Het is '„ de redevoering van eenen Franfchen offi„ cier aen de opperhoofden der Iroquezen. „ De koning , mijn meester , vernomen „ hebbende dat gijlieden dikwerf den vrede „ gefichonden hebt, heeft mij bevolen alC 5 « hier  42 De Nieuwe Reisiger, „ hier, onder het geleide eener krijgsbende, „ te verfchijnen, om u aftevorderen mij in „ mijne legerplaets te volgen. Het oogmerk » des grooten-konings is dat wij te famen » de vredepijg rooken; maer op voorwaerde ,, dat gij mij belooft eene volkomcne vol„ doening aen zijne onderdanen te zullen ge„ ven, en hen in het vervolg nimmer te ont„ rusten. Uwe krijgslieden hebben de koop. „ lieden, die de Iilinoizen bezochten , en de „ andere volken, welke onderdanen van mij,, nen koning zijn, geplonderd. Indien gij „ in deze geweldenarijen volhardt, heb \ „ uitdrukkelijken last om u het oorlog te ver. „ klaren Dees draegbandt bevestigt het gee„ ne ik voorftelle. „ Uwe krijgslieden hebben de Engelfehen „ geleid bij de meiren, die den koning', mij. „ nen meester , toebehoorden ; zij hebben „ hen verzeld bij de volken , die zijne kin. „ ders zijn, om derzelver koophandel te ver. „ nielen , en hen te onttrekken aen de ge„ hoorzaemheit des grooten konings. Ik wil „ het voorledene wel vergeten; maer indien „ immermeer dezelfde zaek gebeurt , heb ik „ uitdrukkelijk bevel om u hqt oorlog te ver„ klaren. Dees draegbandt ftrekt om mijne „ woorden te bevestigen. „ Uwe krijgslieden hebben , in tijdt van „ vrede, barbaerfche flrooperijen bij de Illi„ noizen gepleegt, -en verfcheidene krijgs- ?> ge-  Négen en Negentigste Brief. 43 gevangenen gemaekt. Deze volken, wel„ ke kinders van mijnen koning zijns, behooren uwe Haven niet te wezen. Indien gij " weigert bun de vrijheit wedertegeven, heb ik uitdrukkelijke bevelen om u het oorlog „ te verklaren. Dees draegbandt dient, om „ het geene ik u zegge te bevestigen. , Een der opperhoofden vatte het woordt op en gaf den Franfchen officier het vol" oende antwoordt: Ik eer u , benevens de „ krijgslieden , die met u zijn. Dat mijne „ woorden zich haesten om tot uwe oorente „ komen ; verleen daer aen uwe aendacht. " Gij zegt flechts gekomen te wezen om de „ groote vredepijp met de opperhoofden der ,, vijf volken te rooken ; maer ik meen verzekerd te zijn van het tegendeel. Uw ,, oogmerk was ons op den kop te flaen, „ indien de ziekte uw leger niet verzwakt „ hadde. Luister naer mij : onze vrouwen „ zouden hare knodfen genomen , onze „ kinders en grijsaerts hunne bogen en pijlen „ in het midden van uw leger gebragt hebben, „ indien onze foldaten hen niet ontwapend en wederhouden hadden. „ Wij hebben geene andere Franfchen ge. „ plonderd, dan de zulken , die fnaphanen, „ kruit en loot aen onze vijanden overbrag, ten , om dat deze wapenen ons het leven " zouden gekost hebben. Wij volgden , hier „ in , het voorbeeldt der zendelingen , die " „ alle  44 De Nieuwe Reisiger, », alle de vaten met fterke dranken , welke „ men in onze verblijfplaetfen overvoert, „ den bodem inflaen , uit vreeze dat onze „ krijgslieden zich dronken drinken, en hun „ den kop klooven zouden. Wij zullen de „ wapenen , door ons verooverd , niet we„ dergeven ; cn onze oudften fchroomen niet „ voor het oorlog. Dees draegbandt beves„ tigt mijne woorden. „ Wij hebben de Engelfehen op uwe meiren „ geleid, om koopmanfehap-te bedri]ven, even „ gelijk de Iliinoizen de Franfchen verzeldheb„ ben, om op de onze te handelen. Wij zijn vrij „ geboren, en hangen noch van u noch van de „ Engelfehen af. Wij mogen gaen waer het ons „ goeddunkt, met ons geleiden wien wij be„ geren, koopen en verkoopen het geene ons „ behaegt. Indien uwe bondgenooten uwefla„ ven zijn, handel hen als zoodanigen. Dees „ draegbandt bevestigt mijne woorden, „ Wij hebben de Iliinoizen op den kop gaflagen , om dat zij de vredeboomen, die „ tot grenspalen aen ons landt dienden, afge„ kapt hebben. Zij hebben , op onze lan„ derijen meenigvuldige beverjagten aengc. „ richt, en geen dezer dieren in het leven „ gelaten : de mannekens en wijfkens heb„ ben zij gedoodt, het geene bij ons eene „ onvergeeffelijke misdaedt is. Wij hebben „ minder gedaen dan de Franfchen , die de „ landerijen van verfcheidene Indiaenfche ,> vol-  Negen en Neoentigste Brtee. 45 volken overweldigd , en hen uit hun land " gejaegd hebben. Dees draegbandt ftrekt ter bevestiging* van het geene ik zegge. „ Luister naer mij, gij Franfchen, zie toe „ dat uwe foldaten den boom des vredes niet verflikken , noch denzelven verhinderen , uw landt en het onze met zijne takken te " overfchaduwen. Ik verzeker u, in den naem„ der vijf volken, dat onze krijgheden onder „ deszelfs bladeren den dans der vredepijp „ zullen dansfen , gerust op hunne matten „ blijven zitten, en nimmer hunne bijlen „ ontgraven , tot dat hunne broeders , de „ Franfchen , het landt, waerin de groote „ befchermgeest onze voorouders geplaetst „ heeft, aenvallen. Dees halsbandt bevestigt „ mijne woorden, en dees andere de magt, „ die de vijf volken mij gegeven hebben. „ Dikwerf gebeurt het , in deze foorten „ van onderhandelingen , dat het antwoordt „ niet op ftaende voet gegeven , maer tot „ des anderen daegs uitgellcld wordt. Deze „ Indianen herhalen fomtijds , woordt voor „ woordt, het gefprek van daegs te voren; „ en zie hier het middel, waer van zij zich „ bedienen om hun geheugen te hulp te komen. „ Het opperhoofdt,dat in de vergadering voor„ zit, heefteen bos vankleeneftokskens inde „ handt. Op het einde van ijder voornaem punt „ des gefpreks, geeft hij 'er één aen een opperv hoofdt, één aen een ander,enz. en belaedt heu » dus  4^ De Nieuwe Reisiger, „ dus met het geheugen van dat ftuk. Na ?, vervolgens met hun in onderhandeling ge„ weest te zijn , is hij in ftaet om alle de" „ punten te herhalen, en daer op te antwoor„ den. Zij nemen deze manier in alle hun„ ne voorname onderhandelingen beftendig „ in acht. „ Het denkbeeldt, dat deze Wilden zich „ vormen van de verbindtenisfen, die zij met „ ons aengaen , is dat van eene keeten, die zich „ van een fehip tot aen een' boom uitftrekt; „ en telkens wanneer zij dezelve vernieu„ wen , noemen zij zulks de keeten fchurem „ Het gedeelte des gefpreks, waer in zij hun* „ ne vriendfchap bekrachtigen , is gemeenlijk „ vervat in deze woorden : Wij belooven de ,, keeten ongefchonden te bewaren, en wen„ fchen dat de zon altoos vreedzaem fchijne ,, op alle de hoofden, die in deze keeten b@„ floten zijn. „ De Iroquezen drijven geene koopman* „ fchap dan met de Europeanen, aen wien „ zij , bij het gewigt, pelterijen, vachten, „ enz. voor alle andere koopwaren , ver„ fchaffen. Zij hebben geen het minfte denk„ beeldt van het verfchil , dat 'er is in de „ waerdij van het geldt , met betrekkinge „ tot de koopgoederen. Ook zullen zij dik„ wils het geene eene kroon waerdig is , en „ het geene 'er twee of drie kost, voor den*„ zelfden prijs verkoopen. Zij hebben geene « n bete-  Negp.n en Negentigste Brief. 47 betere kennis van de verfchillende hoeda" nigheden der koopmanfchappen; en zij ach* ten een flecht mes zoo hoog dan een ander, " dat op het fijnfte getemperd is. De oor„ zaek daer van is dat zij dikwerf van de 11 Europeanen bedrogen zijn geweest, wes-„ halve zij het befluit genomen hebben om ]] op ijder ftuk een' vaften en onveranderlij„ ken prijs te ftellen. „ Deze Wilden, hoewel bijgeloovig , zijn „ noch onverdraegzaem" noch vervolgziek. Yder is vrij om te denken gelijk hij wil: ?„ ook zijn 'er onder hen bijna zoo vele ver. " fchillende gevoelens als perfonen. Niette" min erkennen zij een Opperwezen , dat " hen gefchapen heeft, en hier beneden alle dingen regeert. Welk een toeval hun over' komt, geven zij zich niet aen de droefheit over. De man, die hier boven is, wil het dus, " zeggen zij. Deze weinige woorden geven '„ hun moedt, en vertroosten hen. Zij heb„ ben noch tempels , noch altaren , noch „ priesters , noch offers. Alleenlijk bewij„ zen zij eerbiedt aen hunne godheit, of aen „ hooge're wezens dan zij ,• door openbare „ danferijen. „ Het euangelium , door de Sulpicifche „ priesters verkondigd , heeft luttel voort„ gang bij de Iroquezen gemaekt. Evenwel „ zijn 'er twee Christen dorpen, die men, „ in tijdt van óurlog, als de veiligheit van '; „ Mont-  48 De Nieuwe Reisiger. Montreal befchouwr. Het eene , Saut de „ Saint Louis genoemd, is aen den kant vari „ het zuiden, drie mijlen boven deze StadC 5, gefticht. Deszelfs inWoonders hebben altoos „ een van de fterkfte fluitboomen der volk„ planting' geweest, tegens de afgodifche Iro„ quezen en de Engelfehen van Nieuw Jork. „ De kerk en het huis der zendelingen zijn ), twee der fraeifte, gebouwen van het landt. „ Het tweede dorp noemt men Montagne; „ en het wordt, even als het eerfte, door „ de Sulpicifche vaders geregeerd. „ Dusdanig is dees Iroquefche landaert, „ of liever deze t' famengevoegde vijf vol* „ ken , die door een verbondt , zoo aloud „ als onfchendbaer, vereenigd zijn, endoor „ hunne ecndragtigheit, ftoutmoedigheit, „ krijgs- en ftaetkunde zich zeer ontzagche„ lijk gemaekt hebben. Zij hebben Jangen „ tijdt de beftendigfte en nuttigfte bondgei, nooten der Engelfehen geweest; maer „ federt kort, in hun verbondt , een ander volk, vijandt van Groot-Brittanje, toege„ laten hebbende, fchijnt dit nieuwe bontge„ nootfehap tegenwoordig meer aen de be„ langen van Frankrijk verknocht te zijn. De „ Iroquezen hebben aen hunne heerfchappij „ onmetelijke landen onderworpen; maer hun„ ne onderdanen zijn niet naer evenredigheit „ vermeerderd. Vermits zij den krijg voeren met alle geftrengheit en als wezenlijke bar- „ ba-  NfcGEM EN NeGENTIGST E BRIEF. 49 k baren, bezitten zij niet dan eene wijduit„ geftrekte woestijn , bewoond door eenige ]] hammen, door deze landftreek verfpreid, ,, en die zij alleen laten leven, om dat zij „ dezclven verachten. Ook ftaet dit volk, ,i eertijds zoo magtig en beroemd door zijne „ overwinningen, ondanks de voorzorg, „ welke het altoos gehad heeft om een ge„ deelte der gevangenen , in het oorlog „ verkregen , onder zijne onderdanen inte„ lijven, tegenwoordig öp zijnen ondergang. „ Het bragt, in het begin dezer eeuwe, „ meer dan tien duizend mannen in de wape„ nen; en naeuvvelijks kan het 'er thans tweè „ of drie duizend leveren. De oorlogen, „ de bcfmettelijke landziekten , én de gedroohtclijke vereeniging der ondeugden, , die de befchaefde volken het hebben toe„ pebragt, met de zeden der Wilden, hebh ben het tot op dit kleen getal doen afne„ men. Echter trekt het nog de oogen van ]] alle volken, die het omringen, op zich, zoo wel door zijne liefde tot de vrijheit,, T zijne drift tot de glorie , zijne werkzaem" heit en dapperheit, als door het algemeene ■ ' begrip van zijne meerderheit boven alle !' de" Indianen van Kanada Het weinige l werk , dat deszelfs opperhoofden van de rijkdommen maken , heeft geen voor- „ beeldt in onze befchaefde regeringen. De „ Iroquezen, in het jaer ióóó te Parijs geIX. Detls D h zon*  50 De Nieuwe Reisiger. „ zonden, waren minder opgetogen over dc „ pracht der koningklijke huizen, dan over „ de groote meenigte van het gebraden ge„ vogeltje , dat in de winkelen d r post,7 hoornftraet ten toon lag. „ Dc eer en fchande zijn de eerfte drijft „ veders van de daden der Iroquezen. De »> eene is hunne voornaemfle belooning, en „ de andere hunne grootfte ftraf. Het rijp „ verftandt in de raedgevingen, de vacrdigheit in de uitvoering , de oprechtheit in de onderhandelingen , de getrouwheit in ,, die natekomen , een beproefde moedt, „ eene onverfaagde dapperheit, eene ftandvastigheit in dc pijnigingen, die de groot„ fte heldendaden fchijnt te overtreffen, „ eene gelijkmoedigheit van ziel', die door „ den tegenfpoedt of voorfpoedt nimmer „ ontroerd wordt; dusdanig zijn de voor„ naemfte hoedanigheden der Iroquezen. „ Zij zouden ten hoogfte verwonderens„ waerdig wezen , indien zij niet ongeluk. „ kiglijk met eene groote meenigte gebreken „ bezet waren: want zij zijn ligtvaerdig, wis„ pelturig en lui boven alle verbeelding, on„ dankbaer in den hoogften graedt, argdenken„ de , trouwloos, wraekzuchtig, en des te meer „. te vreezen, om dat zij hunne gevoeligheit ,, en verraderij beter weten te bedekken. Zij „ ocffenen, omtrent hunne vijanden, zulke yr ongehoorde wreedheden, dat zij, in het 55 uit-  Negen eN Negentigste Grief. 51 M uitvinden vah pijnigingen, alles overtref. ■ fen wat de gefchiedenis der aloude tyranl, nen ons onmenfchelijks kan voorftellen". Dan dit betreft niet alleen de Iroquezen: want 'er is zoo weinig onderfcheidt, Me* Vrouw, in de gewoonten, zeden, geaertheit en levenswijs van alle de Wilden in het noorder Amerika, dat men eenigermate aen ijder volk in het bijzonder kan toefchrijven het geene gij in dezen brief gelezen hebt, en het geene ik in den volgenden zal melden. Ik ben, enz; Quebec, den 15den van Februari, 1749» Honderdste Brief. Vervolg van Kanada. Gy zijt gelukkig, Mevrouw, in hét landt* dat gij bewoont. Pveeds geniet gij alle de aengenaemheden der lente ; terwijl men hier, fchoon al zoo digt bij de zon, als dé zuidelijkfte landfchappen van Frankrijk, zich nog niet aen de lucht kan blootftellen, ten zij men als een beer is toegetakeld. Voor het einde van den herfst, Zijn alle de rivieren 'bcvrozen *, en het aerdrijk is bedekt met fneeuw, die ons als verblindt, en alle dé fehoonheden der nature, gedurende zes maerïD 2 den$  52 De Nieuwe Reisiger. den , voor ons verbergt. Men ziet geen ónderfcheidt meer tusfchen de rivieren en de velden, en bijgevolg geene behagelijko verandering. De boomen zijn met rijp beladen; en de ijskegels hangen aen alle de takken, waer onder men zich met geene veiligheit kan ophouden. Indien de lucht helder is, waeit 'er, uit het westen, een windt, die u het aengezigt doorfhijdt. Zoo de windt in het zuiden of oosten. draeit, wordt hec weder verzacht; maer 'er valt zulk eene dikke fneeuw, dat men, op den vollen middag , geen tien treden van zich afziet. Begint het weder fchielijk te ontlaten , dan is al de visch, het gevogelte, het wildbraedt, het vleesch , en met één woordt alles wat men, op het vertrouwen van den vorst, in voorraedt had opgedaen , geheel bedorven. Deze voorraedt bezorgt meir in het einde van October, om de moeielijkheit, die men heeft om, gedurende de winter, de beesten te voeden, het gevogelte in de groote koude levend te houden , en dwars door het ijs heen te visfchen. Verfcheidene oorzaken zijn 'er om dit jaergetijdë alhier geftrenger te maken , dan het in Frankrijk onder dezelfde poolshoogte is. Geen landt is 'er in de weereldt, alwaer meer bosfehen , bergen en meiren zijn , dan in Kanada; en in weinige landen is de grondt meer met fceenen en zandt bedekt. Deze ver-  Honderdste Brief. 53 vermenging van vocht en droogte vormt het ijs en de fneeuw , wier meenigte de groote en langdurige koude , welke wij uitftaen moeten , voorbrengt. Echter heeft mij dit niet verhinderd eene reis afteleggen bij de Huronnen, die de zendelingen als hunne vaders , dc Franfchen als hunne broeders, en in het algemeen de vreemdelingen als hunne vrienden bcfcbouwen, Zij waren toen in oorlog met de Iroquezen, die zij onverzoenlijk haten, en op wien zij eene aenmerkelijke overwinning behaeld hadden. Ik kwam juist aen , wanneer zij in zegeprael hun vlek intraden. De Huronnen gongen twee aen twee, en tusfehen de rijen waren hunne gevangenen, met bloemen bekroond, het acngezigt en de hairen befchilderd, het ligchaem bijna naekt, en de armen boven den elleboog gebonden , met eene koordt , die de overwinnaers vast hielden. Deze rampzaligen zongen onophoudelijk hunne lijkzangen, met eenen treurigen en ftout. moedigen toon, en hadden niets minder dan eene vernederende en lijdzame houding. Wanneer zij een dorp v dat in bondgenoot, fchap met het overwinnende volk is, door. trekken , vertoonen zich de inwoondus voor hen, en bereiden zich om een onmen1'chelijk vermaek, ten hunnen koste, te genieten. Zoo dra men hen genaderd is, houdt men hen ftaende; en terwijl zij den doodelijD 3 ken  54 D e Nieuwe R e i s i g e n. ken zang uitgalmen, danst het ganfche dorp rondom hen; en het ftaet ijder vrij hun het meeste kwaedt te doen, Men neemt niet kwalijk dat zij zich verdeedigen, en men lacht daer om; maer dewijl zij gebonden en door de meenigte overmand zijn , wordt deze verdeediging hun onnut. De overwinnaers , die recht op hen hebben, verlaten hen eenigzins bij de intrede van het vlek, om hunnen bondgenooten het genoegen te vtvfchaffen om zich met hun te vermaken. Het is eene foort van zegeprael, waer in het volk al het vermack, en de krijgslieden alle de glorie hebben, Doch naerdien deze laetfte hun recht niet dan voor een' tijdt verlaten , en dat hun belang vereischt hunne gevangenen, zoo min gefchonden als mogelijk is, in hun dorp te brengen, is 'er vastgefteld dat de geenen , die behagen fcheppen in hen te verminken, eene vereering geven aen de perfonen, wien zij toegefchikt waren. Indien deze perfonen van eenig aenzien zijn, gaen zij naer de geenen, die zij voornemens zijn te behouden, en hen zelfs bij dc handt geleidende , bevrijden zij, door dit middel, deze rampzaligen van de pijnigingen, die men hun, zonder deze voorzorg', zou doen lijden, Van dat oogenblik af, beftaet het vermaek alleen in hen te zien danfen, en de liederen van hun landt, of de zulken , die hunne overwinnaars hu:: ondêr weg geleerd hebben, te  Honderdste Brief. 55 te hooren zingen. Van de eene hut brengt men hen in de andere, en men leidt hen dus eenige dagen om, tot dat men over hun lot befchikt heeft. Onze Huronnen hielden ftal op eenen kleenen afftandt van hun vlek; en het opperhoofdt deed het dorp van zijne wederkomst verwittigen. De afgevaerdigde naderde tot onder het bereik van de ftem, en gaf, door verfchillende fchreeuwen , een algemeen denkbeeldt van den uitflag en de voornaemile gebeurtenisfen van den veldtogt. Vervolgens gaf hij , door zoo vele moordkreten, te kennen het getal der manfehap , die men verloren had. Aanftonds verfpreidden zich de jonge lieden van het dorp, om verdere b% richten intcnemen; en vervolgens liep 'er het ganfche vlek naer toe. Maer een eenjg man klampte den afgevaerdigden aen, en vernam van hem de nieuwstijdingen, welke hij mede* bragt ; en zich telkens kcerende naer de geenen , die hem verzeldcn , herhaclde hij dezelven met luider ftemme , met alle hare omftandigheden, en men beantwoordde hem met uitroepingen. Eindelijk werd de afgevaerdigde gebragt in eene hut, waer in de oudften hem dezelfde vragen begonnen voorteftellen; en wanneer de algemeene nieuws, gierigheit voldaen was, fpoorde een roeper de jonge lieden aen om naer de krijgshelden te trekken, en de vrouwen om hun ver frisfingen toetebrengen. D 4 De J  50 De Nieuwe Reisigeu, De Wilden hebben zoo veel achting voor malkanderen , dat, hoe volkomen de overwinning ook zijn moge, en welke voordeden Zij op den vijandt hebben behaeld, de eerfte aendocning, welke zij doen blijken, die der droefheit is over de geenen, welke zij van de hunne verloren hebben. Het geheele vlek moet daer in deelen, en men trekt zich de goede tijdingen niet aen, dan wanneer men den dooden alle de rouwklagten , hun verfchuldigd, heeft opgeofferd. liet gcfchicdt niet, dan na dat men zich van dezen eerften pligt gekweten'heeft, dat ij der zich aen de blijdfchap , die de wederkomst der overwinnaren hun inboezemt, overgeeft; en deze blijdfchap openbaert zich voornamelijk door de wreedheden aen de knjgsgevapr genen. Nacuweüjks. waren onze krijgshelden eenige treden voortgegaen, of zij hielden ftal, en één van hunne gevangenen nemende , verweten zij hem alle de wreedheden, die hij omtrent de Hnronnen had geoeffend. Toen hem verklaerd hebbende da.t hij dezelfde behandelingen te verwachten had, begon dees rampzalige zijnen lijkzang uittegalmen. Zijne ftraf, verzcld door alle de afgrijsfelijkheden, jn mijnen voorgaenden brief te vinden, deed mij Adderen. Al het geene ik van deze barbaren konde verwerven, was dat zij de fmert van hun fiigtoffer zouden verkorten. Een yan hun benam hem het leven, doorden fjag van  H O N D F. II D S T E B « I K F. 57 van een vuurroer : anderen openden hem d u buik, wierpen zijne ingewanden m eene naburige plaets , hieuwen hem het hoofde, d armen'en beenen af, die zij h.er en daer verfpreidden; terwijl zij mets behielden dan het hoofdhair, 't welk men plaetfte bij *>P vele andere hoofdfchedcls , die men op het flao-veldt bekomen had. Het hart werd m (tukken gefneden , en men gaf het aen de andere gevangenen te eten. Onder dezelven was een broeder van den dooden, die , even als zijne makkers, gedwongen wierd het zelve in den mondt te nemen; maer hij fpuwde het aenftonds uit. . Zoo dra de overwinnaers in het gezigt hunner hutten gekomen waren, fueden zij, lange ftokken af, waer aen zij de verooverde hoofd, fchedels vasthechten, en dezelven als in zegeprael omdroegen. Hunne vrouwen fpoedden zich tot hen in kanoosj en zich tot zwemmen begevende , ontvingen zij , uit de handen harer mannen, deze teekenen van derze ver overwinning', welke zij om hare halzen hlDeen manier , waerop de Wilden hunne overwonnene vijanden, fomtijds nog .evende , van hunne hoofdhajren berooven, kan zonder ijzen niet gelezen worden. Zijfmjden kringsgewijs de huit, die het bekkeneel bedekt boven van het voorhoofde en de ooren ot ÏZ het achterhoofde, en fcheuren deze ve D 5 at?  58 De Nieuwe R e i s i g e r. af, even gelijk men een kalf of fchaep vilt. Het veiwonderlijkfte hier in is dat men van deze wreede behandeling' niet altoos fterft; verfcheidene zijn van dezelve hcrfteld; en eene vrouw, die om diergelijk toeval het gevilde hoofdt genoemd wierd, heb ik in eene zeer goede gezondheit gezien. Diergelijke voorbeelden zijn niet zeldzaem. De Wilden bereiden dit vel, even gelyk dat der dieren , die zij op de jagt dooden; waer na zij het op een' boog uitfpannen, en met verfcheidene kleuren beichilderen. Somtijds trekken zij op de tegenovergeftelde zijde des hairs de beeldtcnis, of de zinnebeeldige fchets des geenen, wien zij het zelve ontroofd hebben, en dragen het, op het eind van een' langen ftok, in zegeprael om. Zij, die deze hoofdfchedels verkrijgen , bewaren die zorgvuldig, en maken daer van een verfierfel in de openbare plegtigheden , waerna zij die ophangen aen de deuren hunner hutten, tot dat de tijdt dezelven vernielt; ten naestenbij, gelijk men onze jagers den ingang hunner huizen, met de koppen of pooten der roofvogelen of rosfe beesten, ziet verfieren. Daer zijn Amerikaenfche volken, die de ligchamen hunner doode vijanden villen , en zich van het vel der handen bedienen, om'er tabakszakken van te maken. Na de eerfte vervoeringen der blijdfehap, door de tijding der overwinning' veroor- zaekt,  H O N D E R D S T E B R I E 59 ïaektw maekte men de verdeeling der gevangenen; en de geenen, die men tot de zoonsaenneming fchikte, werden in veihgheit gefteld door hunne toekomende ouders, weIJse men had doen waerfchuwen, en die hen door omwegen gingen halen, om hen in hunnehutten te geleiden. De anderen , wier lot no» niet beflist was, werden aen de woede der vrouwen overgelaten; en ik verwondert de mi] hoe dat deze ongelukkigen alle de rompen, welke eene uitgezochte wreedheit lum deed verduren, konden uitftaen, Twee de. ?cr vrouwen, waer van de eene haren zoon in den laetften flag, en de andere haren man in dc voorgaende oorlogen verloren had, waren als twee razernijen , die op hare flagtoffers aenvielen , met eene ongehoorde onmenfchelijkheit. Ik zal niet ondernemen u te vertoonen tot welk een uiterfte de woede haer beide vervoerde. Alle de wetten dermenicheJijkheit en fchaemte werden vergeten : elke flag, dien zij toebragten, zou voor het leven des lijders hebben doen vreezen, zoo men niet geweten hadde hoe fnedig zij, in diergelijke gelegenheden, zyn om deftraffente verlengen, In de uitdeeling der krijgsgevangenen, worden de vrouwen altoos het eerfte bedeeld. Vervolgens voldoet men aen de verbindtenisfen, die de opperhoofden voor hun vertrek gemaekt hebben. Indien het getal der gevangenen dat der dingeren overtreft, vereert 6 men  6o De Nieuwe Reisiger. men het overfchot aen de bondgenooten. Wanneer 'er geene krijgsgevangenen genoeg zijn, vervult men hun getal door de hoofdfchedels. De raedsvergadering des volks regelt dc uitdeeling der gevangenen, en beflisthun lot, ten zij de moeders des huisgezins verfchillende daer over befchikken: want zy hebben altoos in hare magt den doodt of het leven te fchenken, zelfs aen de geenen, die reeds door den raedt gevonnist zijn. Na de overweging der oudften , wordt al het volk genoodigd in eene zekere plaets, alwaer de verdeeling, zonder krakeel en geweldt, gefchiedt. Somtijds vereert men. het overfchot der gevangenen , in plaets van het aen de andere dorpen te fluren, aen verfcheidene bijzondere perfonen, die daer op geen het minfte recht hebben , maer door het verkrijgen van eene zekere achting in het vlek, deze opmerking verdienen. Van dat ogenblik af worden zij meesters over het leven of den doodt van hunnen fhef. De doodt van deze krygsgevangenen is als onvermijdelijk, wanneer zij vervallen in eene hut, alwaer men vele krijgslieden verloren heeft, of eenigen anderen perfoon, wie hij ook wezen moge, al ware het een zuigend kindt, waer van dc rouw nog versch is. Geen minder gevaer loopen zij, wanneer hunne jaren, hunne gedaente, of hun karakter niet behagen, of dat zij doen vreezen dat men  HosDfRDstE Brief. 61 men geene groote diensten ^ hun ^ trekken; of eindelijk wanneer men hen overgeeit ten arme hutten, die niet in ftaet:zijn om hun voedfel en kleederen te verfchaffei. Wanneer een flaaf gevonnist is om te «erven houdt men zijn lot zorgvuldig voor hem verborgen; en hij wordt, tot den tijdt der gereehtsoefFening', met zoo veel omzientioheit behandeld , - als of hij het geluk had van tot zoon aengenomen te zijn. Men geeft hem zelfs dochters, om hem tot vrouwen te dienen: men bezorgt hem voedfel eri kleedercn in overvloedt; en dewijl hij aen den godt des oorlogs opgeofferd moet worden , isi hij een flagtoffer, dit men vet mest tot de offerande Wanneer het oogenbhk nadert, en hii aen eene moeder of huisvrouw is overgeleverd geweest, wordt zij eensklaps eene razernij , die van de teederfte liefkoozmgcn tot de buitenfporigfte woede overgaet. Die oorlog der Huronnen, tegens de Iroquezen , waer van ik met mijne eigene oogen zulke wreede uitwerkfels zag, duurde federt omtrent agttien maenden. De zendeling, dien ik de eer had in zijnen apostolifchen arbeidt te verzeilen, had de verklaring daer van gezien , en deed mij daer omtrent het volgende verhaal: „ Ik was toen, zeide hij tot mij, in , eene kleene tokte, die de Franfchen tpas hadden doen bouwen. Omtrent het mid'„ den van den nacht, hoorde ik een' ver- 3) lCnïlK"  6i De Nieuwe Reisiger. 5, fchrikkelijken fchreeuw; cn men zeide mij s> dat zulks het oorlogsgefchrei was. Wel „ haest zag ik eene troep Wilden, vrienden „ van Frankrijk, al zingende in de fterkte Vf treden. Drie of vier der alierbraefften, ,5 in eene verfchrikkelijke toerusting, en # gevolgd van bijna alle de Huronnen, die „ omtrent de fterkte woonden , kwamen ,, zich, na alle de hutten doorloopen te j, hebben , aen den bevelhebber aenbiedem „ Ik beken , voegde de zendeling 'er bij, „ dat deze plegtigheit mij fchrik inboezemde, „ en dat ik, tot op dit oogenblik, nog zoo „ wel niet befpeurd had dat ik onder de bar„ baren was. Hun zang heeft altoos iets „ treurigs in zich; maer thans vond ik denj, zeiven verfchrikkelijk. Het fcheen mij „ toe dat zij den godt des oorlogs, dien zij „ Amkoüï noemen, aenriepem ' Hoewel hij », tevens de opperfte der goden, de fchepper m en heer der weereld', de godt die alles ,, regeert, en, volgens de uitdrukking dezer volken, de groote befchermgeest is, wordt ,, hij bijzonderlijk voor de krijgsverrichting „ gen aengeroepen. Zijn naem is de oor. „ logskreet in het hevigfte van het gevecht. „ In de optogten zelfs herhaelt men dien 5, dikwils, om zich aentemoedigen, en des,, zelfs bijftandt aftefmeeken. „ Onze brave Huronnen (het is altoos de zendeling die fpreekt) hielden den bijl „ op-  Honderdste Brief. 63 „ opgeheven , en lieten den ketel hangen. Van deze twee manieren om het oorlog te ]] verklaren is de laetfte de allerplegtigfte. „ Men leidt dezelve af van eene barbaerfche „ gewoonte om de gevangenen, na dat men „ die gekookt hadde, opteëten. Daer is eene andere wijs om uittedrukken dat men ]] met verwoedheit gaet vechten: men zegt l, dat men de vijanden gaet eten; maer men „ hangt den ketel niet op, dan wanneer het „ een° oorlog tusfchen verfcheidene volken betreft. Men vergenoegt zich met den ' bijl opteheffen, wanneer het een eenvou" wig verfchil aengaet ; en ijder bijzonder „ perfoon heeft het recht daer toe. „ Om hunne bondgenooten te verpligten „ zich bij hen te komen voegen, zenden zij „ hun het vat van vermaetfchapping\ Dit is „ eene groote fchulp, om hen te noodigen „ tot het drinken van bloedt, of, volgens „ hunne manier van fpreken , het nat van het vleesch der overwonnenen. Het is " zcldzaem dat de Wilden eene diergelijke " noodbincr weigeren. Dikwerf zelf haelt hen , zonder dat zij genoodigd zijn , de " minftc beweegreden over , en vooral die " der wraek i want zij hebben altoos eene " orde of nieuwe belediging te ftraffen. De " begeerte om de plaets der dooden met ge" van-enen te vervallen, of derzelver gees" tenÖte bevredigen, de grilligheie van een' „ bij-  6*4 De Niéuwe Reisiger. 3, bijzonderen perfoon, een droom, of eenige „ andere voorwendfels , doen dikwerf een' „ troep waeghalzen, die 'er zelfs den voor„ gaenden dag niet eens op dachten , ten „ oorlog' trekken. Het is waer, dat deze ,j geringe krijgsverrichtingen , die zonder „ bewilliging van den raedt gefchieden, ge„ meenlijk zonder gevolg zijn ; maer, in „ het algemeen, is men niet bedroeft de jon,, ge lieden, door ondernemingen van deze „ natuur'i zich te zien oeffenen, om dezen „ oorlogslust, die tot veiligheit van het volk „ ftrekt en het zelve ontzagchelijk maekt, „• in hen aentekweeken. Men ftelt zich der„ halve daer niet tegen , zonder gevvigtige „ redenen : ook maekt men geen gebruik „ van het gezag, om dat ij der meester van ,* zijne befluiten is. Indien men vreest dac ,, het getal dezer uittogten hun vlek te zeer „ mogt verzwakken, of dat zij eenig volk, „ 't welk men nog ontzien wil, zullen bele„ digen , of zoo men krijgslieden tot een „ heimelijk oogmerk noodig heeft, doet men „ onder de handt werken, om de opperhoof„ den van de onderneming' te rug te houden. „ Den eenen verfchrikt men door een valsch „ gerucht; den anderen zoekt men behendig„ lijk aen ; de allerhardnekkigften verpligt „ men, door vereeringen, om de partij te breken ; het geen nimmer zeer moeielijk „ is, om dat men flechts een droom, waer „ of  HONDERTSTE B&IEF. 6§ ? of valsch, noodig heeft om alle de voor" nemens van daegs te voren te vernietigen, " Maer men gebruikt geene raagt of bevel, „ om de neiging geen geweldt te doen, of „ deze natuurlijke vrijheit, waer omtrent de ,' Wilden zoo naerijverig zijn, tebenadeelcn. I, Deze kleene uittogten gefchieden gemeen„ lijk niet dan van zeven of agt perfonen van. „ het dorp; en om den landaert niet in ge'', vaer te flellen door vijandelijkheden, die „ droevige gevolgen konden hebben, gaen zij '„ de afgelegenfte volken beoorlogen. Zij blij* „ ven fomtijds twee of drie jaren op weg, en „ leggen twee of drie duizend mijlen af, om iemant het hoofdt te vermorzelen, en een ', hoofdfchedel te verooveren, of een'man, , dien zij niet kennen, tot een'flaef temaken; " en zij befchouwen als eene fraeie daedt het " aecne wezenlijk niet dan een afgrijsfelijke " doodflag is. Men heeft mij verhaeld dat een zeker Iroquees, het paelwerk van een dorp zonder gerucht genaderd zijnde , aldaer „ een krijgsliedt hoorde zingen , en twee Wilden op een foort van fchildwachthuis* ", ken gewaer wierd. Hij klom 'er heime„ lijk op, floeg den eenen met eene knodfe op het hoofdt, en wierp den anderen ter „ aerde, alwaer hij zich den tijdt gunde om „ hen te verworgen, en hun beide de hoofd'„ fchedels afteligten, waer na hij zich in vei„ ligheit begaf. Maer deze voorbeelden van IX. Deel. E „ ver-  66 De Nieuwe Reisig er. „ vermetenheit zijn zeer zeldzaem. Hunne „ gewone Hagen doen zij op dc plaetfen der „ jagt en visfcherij, en foratijds aen den in„ gang der bosfchen, gelijk onze roovcrs op „ de groote wegen. Na dat zij zich, verfchei„ dene dagen, in de ftruiken verborgen ge„ houden hebben , geeft het ongeluk van „ eenige voorbijgangeren, die nergens min„ der op denken dan om zich te verdeedigen, „ hun het voordeel van de verrasfing' en „ overwinning'. Straks gekweld door de „ vrees van vervolgd te worden, vlugten zij „ veeleer dan dat zij al wijkende vechten, „ flaefi de gewonden of de geenen, die hen „ niet kunnen volgen, het hoofdt aen ftuk„ ken , en nemen geene gevangenen meer „ met zich dan zij bewaren kunnen. Indien „ zij last hebben om iemant, die hun over„ tallig toefchijnt, te verbranden , en dat „ hun de tijdt ontbreekt om zulks op hun ge„ mak te verrichten , binden zij hem aen „ eenen boom , en rieken eenen anderen „ boom, daer digtst bij ftaende, inbrandt, „ om hem des te langer te doen lijden. Deze „ rampzaligen , dus verlaten , flerven als „ uitzinnigen, of door het langzaem vuur, „ dat hen verteert, of door den wreeden „ honger, die hen verflindt, indien het vuur „ niet genoeg heeft kunnen ontvlammen, „ om hun alle zijne kracht te doen gevoelen. 35 Een  Honderdste Brief. 6? j, Een oorlog, waer in het ganfche volk „ belang heeft, wordt zoo ligtelijk niet be„ floten. De zwarigheden en voordeden „ daer van worden rijpelijk onderzocht en „ langen tijdt in de weegfchael gelegd. Zoo „ dra dit van onze Huronnen was vastge„ fteld, dacht men om voorraedt van wape„ nen en levensbehoeften , wier bezorging „ nier veel tijds vereischten. De bijgeloovige „ plegtigheden fleepten meer langwijligheden met zich. Hij, die benoemd was om het „ bevel te voeren , dacht niet om het lig„ chaam zijner troepen te vormen, dan na „ eene vasten van verfcheidene dagen, gedu„ rende dewelke hij het aengezigt, de ar„ men, beenen en de borst met zwart be„ fmeerd, en met niemant eenigen omgang „ had. Zijne eenige zorg was om zijnen be„ fchermgeest, dag en nacht, aenteroepen, „ en aendachtig te letten op zijne eigene „ droomen, die, gelijk gij wel kunt oordee„ len , altoos zoodanig waren als hij be„ geerde. „ Toen dees tijdt van bidden, vasten en „ onthouding' verftreken was, verzamelde de „ opperveldheer zijne krijgslieden ; en met „ een' draegbandt in de handt, hield hij hun „ bijna deze woorden voor: Mijne broeders, „ mijne makkers , mijne kinders, mijne ,, vrienden, de groote befchermgeest wettigt „ mijne gevoelens, en bezielt mij. Het E 2 „ bloedt  <58 De Nieuwe R e i s i g e r. „ bloedt van zoodanig een is niet afgewas„ fchen : zijn ligchaem is niet bedekt; en ik „ wil mij van dezen pligt kwijten. Hij ver„ volgde met het verklaren der beweegrede„ nen, die hem de \yapenen deden opvatten. „ Eindelijk voegde hij 'er bij : dus heb ik „ befloten, in het landt der vijf volken, de „ hoofdfchedels te gaan verooveren en krijgs„ gevanncn te maken. Indien ik in dezeroem- ruchtige onderneming omkome , of zoo „ iemant van hun, die mij verzeilen, daer „ in het leven verliest, zal dees halsbandt de „ vergelding zijn des geenen , die de zorg ,., om de dooden te begraven op zich neemt; „ en wij zullen in het ftof niet blijven lig,., gen. In het eindigen, lei hij zijn' draeg„ bandt op de aerde; en de geene, die den„ zeiven opnam, verklaerde zich voor zij„ nen luitenant, hem bedankende voor den „ ijver, dien hij betoonde voor de wraek „ zijner broederen, en de eer van zijn va„ derlandt. „ Aenftonds deed men water heet maken, „ om het aengezigt van den veldheer te was„ fehen, en hem zijn tegenwoordig masker aftedoen. Men maekte zijne hairen op, die „ men met vet fineerde en uitkamde. Men „ beftreek zijn aengezigt met andere kleuren, ,, en hong hem zijn best opperkleedt om. In „ dit optooifel, galmde hij, met eenen treu>, rigen toon, zijnen lijkzang uit; waer na „ de  Honderdste Brief. 69 „ de krijslièden, die aengeboden hadden hem jY'te verzeilen, (want men dwingt nie„ mant) insgelijks, de een na den anderen, „ hun oorlogsliedt opheften. Yder heeft „ voor zich en zijn huisgezin een' bijzonde„ ren zang, welken het aen de anderen met „ geoorlofd is zich toeteëigenen. „ Na deze voorbereidfels, ging het opper„ hoofdt zijne inzichten medcdeelen aen de „ raedsvergadering des landaerts , die dezel„ ven overwoog. De onderneming werd op „ nieuw goedgekeurd ; en de veldheer gaf „ een feest, waer op men een' hondt, als „ het eenige gerecht, opdischte. Eer men „ het dier in den ketel deed, offerde men het „ aen de oorlogsgoden op; en dit feest werd „ gedurende verfcheidene dagen hervat. „ Maer wel verre van dat een geest van god„ vrucht' de ziel van deze offeringen zoude „ geweest zijn , was het veeleer eene aen„ doening van razernije en woede : want „ hunne inbeelding zich, op het gezigt van „ dezen maeltijdt , verhittende , geloofden „ zij het vleesch van hunne vijanden te ver- , fcheuren; en zij fchenen geen grooter ver'„ maek te hebben , dan in het betoonen van „ de verachting', die zij voor dezelven ge* „ voelden, hen met hunne honden vergehj-, kende; dewijl zij geenen anderen naem aen „ hunne flaven geven. Op deze vergadering „ komen de krijgslieden, befchilderd op eene E 3 »> af'  70 De Nieuwe R c i s i g b r. 3? afgrijsfelijke en vreemde manier, ten „ hoogfte bekwaem om fchrik inteboezej, men. „ Men moet opmerken dat, op ijder feest, het opperhoofdt, of de eerfte kapitein, „ altoos een gefprek voert, waer in hij van „ zich zeiven met vrij veel zcdigheit fpreekt; M maer hij feilt nimmer in het ophalen van „ den lof der geenen , die het ongeluk gehad „ hebben van in den krijg omtekomen, en „ wier doodt men door'dien der vijanden „ behoorde te wreken. Het waren dappere „ mannen , zegt hij ; hoe is het mogelijk „ dat wij hen hebben kunnen vergeten, en „ zoo lang ftil op onze matten blijven zitten? o Jongelingen, verdubbelt uwen moedt; „ verfrischt uwe hairen; befchildert uw aen„ gezigt; bereidt uwe bogen; vult uwe pijl„ kokers; doet onze bosfehen van uwe oor„ logskreet wedergalmen; laten wij onze doo„ den vervrolijken, en hun doen zien dat zij „ gewroken zijn. Toen zich tot den godt des „ oorlugs keerende; ik roep u aen, voegde „ hij 'er bij, op dat gij mij in mijne onder„ neming gunstig zijt : insgelijks fmeek ik „ alle de goede en kwade geesten, alle die „ in de lucht en op -de aerde zijn, dat zij mij t, en mijn volk bewaren , en dat wij, op het einde van eene gelukkige reistogt, „ ovenvinnaers in onze hutten mogen weder„ keeren, „ Na  Honderdste Brief. 7« Na de toejuichingen, die deze rede niet , kon nalaten te verwekken , begonnen de " Wilden hunne oorlogsdanfen. Het opper„ hooidt floeg met zijne knodfe op één oer „ palen van zijne hutte; en alle antvvou^.n zij hem op dezelfde wijs: dit was eene " openbare verklaring van het befltnt, dat H zij namen om hem te volgen. Sommigen, met hunne wapenen fchermende, maekten den fchijn of zij iemant van de oraftande„ ren aenvielen, als of zij, door dit gehaer, „ hadden willen zeggen dat zij dus hunne „ vijanden gedood of geveld hadden. Het „ is alleen aen de geenen , die zich reeds „ door eenige brave daedt hebben doen ken„ nen, geoorlofd dezelven op deze wijs te „gebruiken; moetende zij daerenboven, , op ftaendevoet, eene vereering geven aen „ den geenen, wien. deze foort van beledi„ ging is aengedaen. ,, De veldheer ging in het midden der vergadering' ftaen , met zijne knodlc m de ' handt, en hefte weder een gezang op. frjnê foldaten antwoordden hem op denzelfdeft " toon , en zwoeren te overwinnen of te " ftèrven. Doch deze verbindtenis onderwerpt hen aen geene de minfte afhangke„ lijkheit: alles bepaelt zich tot eene belofte " van veel eensgezindheit en moedt. Zu>, ?' die opgeteekend worden, geven aen het „ opperhoofdt een ftuksken houts, met een E 4 » D1J4  ?a De Nieuwe 'Reisioer, ,, bijzonder merk ; en de geen , die zijn woordt inhaelde, zou onherftelbaer ont- eerd wezen, Eertijds was het in dit landt ,, het gebruik , dat het dorp den geenen, die j, zijne verbindtenis niet nakwam, deed fter- ven ; en fchoon deze wet tegenwoordig niet ten ftrengfte wordt opgevolgd, zijn'er 5, echter verfcheidene voorbeelden van ge„ ftrengheit; dewijl men bevelhebbers, in „ koelen bloede, het hoofdt van bijzondere perfonen, die het vendel, waer onder zij ,, opgefchreven waren, verlaten hadden, ,, heeft zien verbrijfelen. Maer ik keer we* „ der tot onze Huronnen. ,, Men bedacht thans om zich gevangenen ,, te bezorgen, wanneer men van den veld,, togt wederkeerde. Men deed vereeringen ,, aen den veldheer, welke zijn woordt gaf dat hij, bij mangel van krijgsgevangenen, ,, hoofdfchedels zou uitdeelen aen alle de „ geenen, die deze gunst zouden verdiend hebben. Van dit oogenblifc af, tot het „ vertrek der krijgslieden , bragt men de „ nachten met zingen, en de dagen met het „ maken van toebereidfelen door. Indien de ,, optogt te water moet gefchieden, bouwt „ of herftelt men de kanoos; en in den win- ter bezorgt men raketten , om over de »> fneeuvy te rijden, en fleden om het reis- tuig, de zieken en gekwetften overtevoe?? ren, Een enkele Wilde is in ftaet om „ één  Honderdste Brie*- 73 J dén dezer rijtuigen te trekken, met behulp van een' langen lederen bandt, die hem ' over de borst heen gaat. De vrouwen bedienen 'er zich van, om hare kinders te dragen; maer zij maken dezen nem op het voorhoofde vast. Op een wei;', nig onderfeheidt na, gelijken dé-raket- ten onzer Wilden naer de verfchillende " foorten van fchaetfen, die gij bij de Lap^ landers en Samojeden hebt kunnen zien. Hunne kanoos zijn niet anders dan dikke ftammen van eikeboomen, die uitgehold '! en tusfehen de dertig of veertig voeten lan* zijn. Eertijds gebruikten zij het vuur " om°deze boomen uittehollen ; maer fints " eenigen tijdt bedienen zij zich, met veel be. '' hendigheit en'verftandt , van de gereed3 fchappen, die wij hun uit Europa hebben medegebragt. Deze kanoos kunnen vijf" tien of twintig perfonen bevatten; en de r Huronnen weten dezelven zoo wel te be' ftieren, dat men hen, met eene ongeloof. H felijke vaerdigheit, tegens den ftroom ziet „ opvaren. De dag des vertreks kwam aen 5 en het "aerwel der krijgslieden gefchiedde met alle de betuigingen van eene levendige tee" derheit Yder wilde een pandt van hunne " vriendfehap hebben, en eenig ding, dat tot hun gebruik gediend had , bewaren. !! Men wisfelde met hun van borstrok, van E $ » °P-  74 De Nieuwe Reisiger. opperkleedt, enz.; en fommigcn werden, „ eer zij uit het dorp trokken, twintig of „ dertigmael ontkleed, naermate van de ach„ ting, waer in zij bij de hunne waren, of „ naer het getal van vrienden, die zij in het 5, vlek hadden. „ Alle de foldaten begaven zich bij den „ veldheer, die niet uit de wapenen geweest „ was, fints hem dees tytel was opgedragen. „ Bij trad al zingende uit zijne hutte; en na „ eene korte doch nadrukkelijke rede, volg„ den zij hem allen, met eene diepe ftilzwij„ gendheit. Op eenigen afftandt van het „ dorp , losten zij hunne fnaphanen in de „ lucht; en het opperhoofdt vervolgde met „ zingen , tot dat hij buiten de woningen „ gekomen was. Deze zelfde orde werd alle „ dagen onderhouden, zoo dra men zich tot „ den optogt begeven had. De vrouwen „ hadden den voortogt met de levensbehoef. ,, ten; en zoo dra hare mannen haer genaderd waren, behandigden zij haer hunne klee,, deren, en bleven bijna naekt, om dat het toen midden in den zomer was. „ Sedert de Franfchen hun fchietgeweer „ bezorgd hebben , hebben de Huronnen „ den boog, de pijlen en den werpfpies ver„ laten , en alleen hunne knods behouden. „ Deze i.° gemackt van zeer hard hout, en „ is voorzien met een' kop , die aen de eene „ zijde rond en aen de andere fcherp is. ,, Om  H O N D E 11 D S T E B R I E F. 75 Om makanderen te kennen en te verzame" len- hebben zij eenige foorten van yende" lei/, gemaekt van een zekere boomfchors , waer op het merkteeken van hunnen landaert , van hun vlek , van hun huisgezin, of van hunnen veldoverften is afgebeeld. Zij dragen deze veldteekens aen het eind van een' langen ilok; en uder „ is meester om'er een uittekiezen, naer lui . gcvoeglijkst oordeelt. Yder krijgsman verkiest ook een zmncbeeldt, dat zijn' befchermgeest aenduidt: " want dit volk gelooft dat ij'der mensch een befchermgeest heeft, gelijk wij onze béwaerengelen hebben. Men noemt denzelven okki bij de Huronnen, en manitoe in de " Algonquinfche tael. Het is bij hem dat men zijne toevlugt zoekt, in de gevaerhjke ;, ondernemingen, of om eenige blondere gïnst te verwerven. Maer deze heden gelooven niet, gelijk wij, dat deze weldoende geest hen , van hunne geboorte af, onder zijne befcherming neemt. Dit is " eene genade, die men verdiend moet heb" ben, en waer toe men zich, door ver*\ fcheidene voorbereidingen bekwaem maekt. " Men maekt eenen aenvang met den be" keerling' het hoofdt zwart te maken ; waer na men hem verfcheidene dagen doet vas„ ten, gedurende dewelke zijn toekomende „ geest zich aen hem door droomen moet " ö „ open-  76 De Nieuwe Reisiger. „ openbaren. Zijn herfenvat, door het vas„ ten ontfteid, blijft in geen gebreken om'er 5, hem van allerlei foort' te verfchaffen; en „ het is altoos onder eenig zinnebeeldt, dat „ de manitoe of befchermgeest zich doet ken„ nen. Nu is het de poot van een dier, en „ ftraks eenig oorlogstuig, een boom, een „ fteen, een Huk houts, enz. „ Onder welk eene gedaente de geest zich ,, openbaert, men bewaert dezelve zorgvul„ dig, en doet die op zijn ligchaem, op zij„ ne wapenen, op zijne vendels, enz. gra„ véren. Men gelooft dat ijder ding in dc „ natuur zijn okki of manitoe heeft. Het ge„ tal dcrzelven is onbcpaeld; en de verbeel„ ding doet dezelven gewaer worden in alle „ de natuurlijke zaken, maer voornamelijk „ in de zoodanige , wacrvan de beweeg„ oorzaken onbekend zijn. Men verdeelt „ dezelven in verfchillende orden , waeraen „ men onderfcheidene krachten toefchrijft. „ Al wie in verftandt deze goede lieden „ overtreft, wordt vcronderfteld eenen bc,, fchermgeest van eenen doorJuchtigen rang ,, te hebben ; en dc algemeene uitdrukking ,, is dat men zegt : het is een geest. Deze „ uitdrukking gebruiken zij ook van de gee„ nen, die door kundigheden, bekwaemheit „ of buitengewone daden , uitmunten : zij „ zijn geesten, dat is te zeggen, dat zij door een' manitoe of befchermgeest van eene „ ver»  Honderdste Brie». 77 verhevene orde beftuurd worden. De " priesters, tooveraers of kwakzalvers (want deze drie woorden beteekenen hier het \\ zelfde) beroemen zich dat hun befchermgeest den voorrang boven die van alle " andere menfehen heeft. Zij zijn zoo ver „ gekomen , dat zij de Wilden overreed , hebben dat zij dikwerf in verrukking van " zinnen zijn , gedurende dewelke de be„ fchermëngel hun het toekomende ontdekt, „ en de verafgelegenfte dingen doet kennen. De vrouwen hebben ook hunne manitoes " of befchermgeesten; maer zij ftellen min" der belang daer in dan de mannen, tegens ' de gewoonte van andere landen , waerin dc zwakfte kunne gemeenlijk het bijgeloo- „ vigfte is. „ De bewaring van deze zinnebeelden is „ de voornaemfte zorg , die onze Wildert „ bezig houdt. Men fteekt die in eene bie„ zen zak, met verfcheidene kleuren befchil, derd, en men doet dezelven voor het leger dragen, onder de befcherming der oudften en braefften van ij der huisgezin. Men hecht aen het dragen van dezen zak eene " hooge waerdigheit, welke het recht geeft ' tot de opvolging in het bevel , wanneer " de gezaghebber of zijnen luitenant, gedu*' rende het oorlog, overleden. De ark der Hebreeuwen, en de ftandaerdt der aloude " Franfchen , waren in hunne legerplaets ' „ min-  78 De Nieuwe R e i s i g e f. „ minder geëerd , dan een zak van een' „ manitoe bij onze Huronnen, Men is ge„ woon dezelve in eene kleene verfchanfing, „ met paelwerk omringd, ten toon te ftel. „ len , en ze des morgens en des avonds „ aentebidden. Deze daedt van godsdienst „ verdrijft alle vrees; en het leger flaept en „ trekt gerustelijk voort, onder de befcher„ ming dezer geesten. ,, Hoewel men hen, in het algemeen, ,, vereert met hamen, die hun benevens het „ eerfte wezen eigen zijn, evenwel verwart ,, men hen nimmer met dezen opperften „ geest. Zij zijn flechts onderhoorige we,, zens , in de meesten van welke de Wil,, den een ondeugend karakter, meer tot „ kwaeddoen dan tot goeddoen geneigd, „ erkennen. ,, Onze krijgslieden gingen , in hunnen ,, togt, niet dan met kleene dagreizen voort. ,, Zij maekten voorfpellingen uit al het gee„ ne hun op den weg ontmoette , en had„ den , even als de Argonautcn , hunnen „ Orfeus en Mopfus, dat is hunne gooche„ laers of kwakzalvers, die, volgens hunne „ grondbeginfels goede of kwade gevolgen „ trekkende, den optogt voortzetten of op,, hielden, naer hun goedvinden. Zoo lang „ men in geen verdacht landt meende te „ wezen , verzuimde men allerlei voorzor,, gen : ijder ging van zijne zijde ter jagt', „ en  Honderdste Brief. 70 en zelden vonden 'er zich verfcheidene " perfonen bijeen? Maer op welk eenen af" ftandt men was afgedwaeld, al het volk " verzamelde zich ter plaetfe en op het uur, " door het opperhoofdt aengewezen. In de ' ■ digtfte bosfchen, en in het donkerfte we" der, gaen zij recht toe recht aen waer zij ■j" willen, en richten hunnen gang al zoo zeker als met een kompas. „ Eene andere begaefdheit, nog verwon„ delijker, en welke zij in den hoogften „ graedt bezitten , beftaet daer in, dat zij weten of men eenige plaets is doorgetrok?, ken. Op de allerkortfte kruiden, op de \\ hardfte aerde, en op de fteenen zelfs, ont{] dekken zij zekere teekens, en onderfchei„ den niet alleen de voetftappen van mannen en vrouwen, maer daerenboven de treden " van verfchillende volken. Door de manier " hoe zij fchijnen gekeerd te zijn, door de „ gedaente der voeten, door de wijs hoeda'„ nig zij zijn afgeweken , met den eerften ', opflag van het oog , zullen zij , zonder zich te bedriegen , zeggen van welk een volk , van welk eene kunne , van welk „ een' ouderdom, en van welk eene gedaen„ te de perfonen zijn, wier voetftappen zij „ befchouwen, en hoe lang het geleden is „ dat die voetftappen aldaer zijn ingedrukt. „ Zoo zij kennis aen deze perfonen hebben, „ zullen zij aenftonds zeggen dat deze voet- „ flap-  8o De Nieuwe Reisiger. „ Happen van zoodanig eenen man, of van zoodanig eene vrouwe zijn, Indien zij „ befpeuren dat 'er in dien oordt eene ver- dachte verzamelplaets geweest is, hebben „ zij de arglistigheit om het gras daer aftefnij* den, om te beduiden het geene de mondt „ met geene welvoegelijkheit kan zeggen. ,, Deze tael wordt van al het volk verftaen; en het is zeldzaem dat men zich daer in be„ driegt. Zoo dra men op de vijandelijke lan„ den gekomen was, richtte men een.groot feest aen, waer na ijder zich tot flapen be„ gaf. Bij het ontwaken, wilden de geenen, „ die geheugenis van hunne droomen had5, den , zich dezelven doen uitleggen. In- dien men die niet verklaren kan , is het „ den droomeren geoorlofd naer hun vlek wedertekeeren ; het geen, gelijk gij ligt „ denken kunt, geene geringe toevlugt voor „ de bloodaerts is. „ Na nieuwe aenroepingen , begaf men „ zich weder tot den optogt. Wanneer men „ gekomen was ter plaetfe, alwaer men den ,, nacht moest doorbrengen, was de veldle„ gering wel haest gereed. Sommigen wier„ pen hunne kanoos op zijde, om zich voor ,, den windt te befchutten: anderen plantten „ eenige takken met bladeren op den grondt, „ of fpreidden ze uit op hunne matten. „ Eenige bragten met zich fchorfen van ber- „ ken»  Honderdste Brief. 8i 5, kenboomen , als papier opgerold ; waer „ mede zij zich met haesteene foort van tent M opgericht hadden. De jongften der troep » fteken, wanneer 'er geene vrouwen zijn, „ het vuur aen, en zijn belast met de zorg' om den ketel aen het koken te helpen. Men bleef nimmer in gebreken om, in „ het begin van den nacht, loopboden uit" tezenden, om verzekerd te wezen of men „ nog verre van de vijanden af was> Zoo „ dra men hen, aen den flank van hunnen " rook, van zeer verre ontdekt had, hield ,' men eene raedsvergadering ; en men befloot hen met het krieken des dageraeds aentevallen j met oogmerk om hen in hun" nen flacp te verrasfen. Den geheelert nacht bleef men op den buik liggen, zonder van plaets te veranderen. De aenna" dering gefchieddc in dezelfde geftalte, ter" wijl men op handen en voeten voortkroop , tot onder het bereik van een' fnaphaenfehoot. Toen Honden zij allen op; en " het opperhoofdt gaf het teeken , 't welk ' de ganfche troep beantwoordde met een " verfchrikkelijk gefchreeuw. Op denzelf' den tijdt deed men de eerfte algemeene los, branding , en zonder den Iroquezen den tijdt te laten om eikanderen te kennen, wierpen zij zich op hen met de knodfe in , de handt. Het gevecht was bloedig; maer " de Huronnen bleven overwinnaers. /X. DetU F *» JNa  8a De Nieuwe Reisiger. „ Na den flag, ligtte men de hoofdfche. „ dels van de dooden en flervenden ; en „ men dacht niet om krijgsgevangenen te „ maken, voor dat men den vijandt geheel „ op de vlugt zag. Men vervolgde de vlug,, tendcn , en kreeg 'er verfcheidene , die „ zich vrij goedwillig overgaven. Anderen „ verdeedigden zich, en vormden kleene bij„ zondere gevechten. In diergelijke ontmoe- tingen, liet hun kleen getal, om zoo te fpre„ ken, hun toe lijf om lijf te vechten, en „ even als de helden uit 'de Iliade en Enéade „ te ftrijden. Somtijds kregen zij onderlinge „ kennis , vraegden naer nieuwstijdingen, „ voerden wederzijdfche gcfprekken , en „ dooden eikanderen niet dan na het betoo„ nen van eenige pligtplegingen ; 't geen „ de t' famenfpraken der krijgslieden van Ho„ merus en Virgilius veel waerfchijnhjkheits behoort bijtezetten. „ De krijgsgevangen , wier wonden niet „ toelieten hen te vervoeren , werden op „ het flagveldt verbrand; en deze ftrafoeffe„ ning werd in de eerfte hitte der overwin„ ning' uitgevoerd. Hier door hadden zij „ minder te lijden dan de geenen , die „ men voor eene langduriger ftraf fpaerde. „ Men droeg eene naeuwkeurige zorg om „ deze laetften te bewaren. Des daegs wer„ den zij om hunnen hals en hunne armen „ aen eene der planken van eene kano gebon- den.  Honderdste Brief. 83 den. Maer de droevigfte tijdt voor hun 11 was bij nacht. Men ftrekte hen naekt op I den rug uit, zonder eenig ander bedt dart " de aerde , waörin men vier pinnen voor II ijderen gevangen pfentte; Hierop maekte Z men hen met de armen en voeten, in de „ credaente van een kruis uitgeftrekt , daer „ aen vast; en men voegde 'er eene vijfde pin bij met eenen halsbandt, die den ge" vangen om den hals floot. Eindelijk be„ knelde men hem , over het midden des „ ligchaems, met een' gordel, waer van de „ béide einden door de geenen, wier zorg , hij aenbevolen was, onder hun hoofdt ge' legd wierden, terwijl zij fliepen; op dat zij aenftonds ontwaken zouden , zoo dra „ de gevangen eenige beweging maekte om , zich te verlosfen. Deze wreede geftalte, ' die den ganfchen nacht duurde , is nog " ijsfelijker in den tijdt der muggen, Het is , niet uittedrukken hoe ver de overlast gaet ■ van deze dieren, die bij millioenen1 vliegen , en onophoudelijk gevoelige Heken ' met hunnen angel toebrengen, latende bij „ iiderc prik een venijn over , waerdoor ,, eene ontfteking en eene onverdraeghjke jeukte vëroorzaekt wordt. „ Na zich van hunne krijgsgevangenen 4, verzekerd te hebben , kregen de Huron„ nen, door hunne loopboden, tijding dat „ 'er een talrijke troep Iroquezen , in zekef F 2 ,3 veldt*  84 De Nieuwe Reisiger. 9, veldt, verfchanst en verfterkc lag; waerop „ zij befloten dezelven des anderen daegs te „ overrompelen. Het is moeielijk bet droe„ vige fchouwfpel, dat de aentasting en in„ neming van eene plaets bij deze Wilden „ uitlever-en, aftefchetzen. De borstweringen „ flechts van hout, en de hutten van boom„ fchorfen zijnde, tracht men de befpringers „ te vergeefsch met een hagelbui van fchich„ ten aftekeeren; dewijl deze de verwoesting „ aenvoeren door brandende pijlen, die het ganfche dorp in den asch leggen. Zij „ naderen zonder vreeze, met plankenfchil„ den , onder begunstiging van welke zij „ tot aen den voet van de borstwering' ko„ men. Dus zag ik onze Huronnen de ver„ fchanfingen hunner vijanden overfpringen „ en zich meester daer van maken, ondanks „ de pijlen , die van alle kanten op hen „ regenden. Verbeeld u de overwinnaers, „ met zwarte en roode verf befmeerd, op „ eene wijs om vrees te verwekken , en „ trotsch op hunne overwinning, overal als „ dolle lieden te zien loopen , hunne zege„ prael te hooren opzingen, en deoverwon„ nenen fchelden , met een verfchrikkelijk „ gefchreeuw. Alles, wat in hunne handen „ viel, werd aen hunne woede opgeofferd. „ Zij Helden, in de eerfte hitte der flagting', „ alles in vuur en bloedt. De Iroquezen, » aen de andere zijde, niet onkundig van het „ geene  Honderdste Brief. 85 „ geene zij van de woestheit der overwinna„ ren te verwachten hadden, en liever wil„ lende omkomen, dan aen de afgrijsfelijkfte „ pijnigingen blootgefteld te wezen , deden „ wonderen van dapperheit. Te gelijk door „ de wraek en de wanhoop aengeprikkeld, „ zochten zij den doodt in dien van hunne „ vijanden, en gaven zich niet over, dan „ toen zij , door het getal en de vermoeid„ heit overmand, zich in de onmogelijkheit „ bevonden om langer wederfbandt te bie„ den. „ De Huronnen, deze meenigte van ge„ vangenen niet kunnende bewaren , fchei„ den hen in twee hoopen. De eene werd „ aen de oorlogswoede opgeofferd ; terwijl „ zij den anderen behielden, om onder hen „ te worden ingelijfd. De grijsaerts, wier „ ouderdom hen onnut maekte, de kinders en „ zwakken, die op den togt tot last zouden „ verftrekt hebben , benevens eenige aen„ zienelijke krijgslieden, die zich nog kon„ den doen vreezen , waren de rampzalige „ flagtoffers , die de Huronnen aen hunne „ woede en verkeerde voorzichtigheit opof„ ferden. Zij verbrandden 'er verfcheidenen, „ voor dat zij het veldt verlieten ; en alle „ avonden offerden zij 'er eenige anderen „ op". De zendeling, op deze plaets zijn verhael afbrekende, deed mij letten op een' Wilde, F 3 krui-  Sö De Nieuwe R e i s » g e r. kruifende in den avondftondt rondom eene hut, waer in zoo even een vrij fraeie jonge dochter getreden was, ]k verftau, zeide ik tot den Jezuit, dees jongeling wacht op de aenkomst van den nacht, om den zwavelftok te ontvelen. Gij weet dan, hervatte de zendeling , het geene deze uitdrukking wil zeggen. Ik heb ergens gelezen, antwoordde ik hem, dat de Ka? nadiers dezen naem aen hunne nachtverlustigingen geven. Inderdaedt, indien men eenige reizigers gelooft , fpreekt men nimmer van eenige minnarij tegens de jonge dochters van dit landt, en vooral niet bij dag: den zwavelftok te pntileken is de eenige manier om te zeggen dat men haer bemint, en te vernemen of men weder bemind wordt. Zij zou in fcheldwoorden uitvaren tegens een' man , die haer eene andere liefdeverklaring deed; maer dewijl de hutten altoos, zelfs in den nacht, open zijn, zoo wacht een jonge Wilde, om daer in te treden, tot het vuur gerekend, en al het volk naer bedt is. Alsdan vertoont hij zich met een brandend ftuksken houts, en nadert de jongedochter, die waerfchijnlijk niet flaept. Indien hij kwalijk ontvangen wordt, gaet hij heen zonder gerucht te maken. Somtijds vergunt zij den minnaer op het voeteneinde van haer bedt te gaen zitten, alleen om zich met hem te onderhouden; maer komt 'er een ander, dien zij beter naer haren fmaek bevindt, blaest zij  Honderdste Brief. 87 zij den zwavclftok uit, waer door zij hem te kennen geeft dat zij lust heeft om hem wel te onthalen. Ik ben, enz. O.uéec, den iflen van Maert, 17 49- Honderd en Eerste Brief. Vervolg van Kanada. Ik hervat, Mevrouw , mijn onderhoudt met den zendeling, die, zonder zich te doen bidden , de beleefdheit had om alle mijne vragen, omtrent de zeden, gewoonten en gebruiken , te beantwoorden. Hij fprak mij van hunne huwelijken , bij gelegenheit van het voorvalletje, waer van wij zoo ftraks getuigen geweest waren'. De „ jonge dochters, zeide hij tot mij, hebben weinig genegenheit voor dezen bandt, om [, dat het haer geoorlofd is , gelijk gij zoo „ aenftonds gezien hebt, de proef daer van „ te nemen , zoo dikwerf zij het begeren; „ en de plechtigheit der bruiloften verandert „ haren ftaet niet, dan om denzelven des „ te onaengenamer te maken. Zoo lang zij „ jonge dochters zijn , heeft men niets op , haer te zeggen: zij zijn meesteresfen van F 4 » haer  88 De Nieuwe Rei si gek. „ haer ligchaem, door het recht der natuur, lijke vrij heit; in plaets dat de vrouwen, hare mannen kunnende veriaën wanneer „ het haer behaegt , een affchrik van het „ overfpel hebben. Dit nogthans moet met „ uitzondering' verftaen worden: want hoe „ vrij de jonge dochters der Huronnen ook „ wezen mogen, zijn 'er echter eenige beta„ mclijkheden, welke zij ongefchonden bc„ waren. Zij vermijden zorgvuldiglijk zich „ in het openbaer optehouden met perfonen „ van eene verfchillende kunne, wier om„ gang haer zekerlijk verdacht zoude maken. „ Zij gaen met zeer veel zedigheit; en ten „ zij ze de voorzichtigheit volftrekt ontbe„ ren, of geheelenal ongebonden zijn , ge„ ven zij naeuwkeuriglijk acht op het middel „ om hare achting te bewaren , uit vreeze „ van geen beftaen te zullen vinden. Ter „ opzichte van de geenen , die getrouwd „ zijn, munt eene vrouw, die genegenheit „ voor iemant opvat , of zich aen haren „ man wil wreken, ten hoogfte uit in de „ kunst, bij de Franfchen zoo wel bekend, „ om bijeenkomsten te befcheiden, en eenen », gelukkigen minnaer te begunstigen. Men „ moet evenwel bekennen dat , tegens de „ gewoonte van het geene 'er onder ons „ plaets heeft, de Huronnen de welvoege„ lijkheit meer bewaren, na hun huwelijk, p dan eer zij getrouwd zijn. Deze  Honderd en Eerste Brief. 89 Deze volken zijn zoo befchroomd ten „ opzichte van hunne huwlijksverbindtenis„ fen , dat de minfte graedt van bloedver„ wantfchap eene hinderpael daer in verwekt. „ Doch zoo de vrouw fterft, mag de man „ met derzelver zuster trouwen, of, bij „ mangel van dezelve, met iemant,' die hem ■ door de ouders van de overledene wordt , aengeboden. De vrouw is in het zelfde „ geval , met betrekkinge tot de broeders „ van haren echtgenoot, vooral zoo zij hem „ verliest , zonder kinderen bij hem gehad „ te hebben. Een weduwenaer , welke de „ zuster of bloedverwante van zijne vrouw' , weigerde te trouwen , zou voor alle de „ woede der wraek' zijn blootgefteld. Wat „ de perfoonlijke hoedanigheden der echt„ genooten betreft ; men vereischt in een' „ jongkman, dat hij dapper, een goed krijgs„ heldt en ervaren jager zij; en in eene jonge „ dochter , dat zij in eene goede achting, „ werkzaem en .van een' zachtzinnigen geest , zij. Men bedriegt zich in deze verkiezing, '„ gelijk in al het overige: eene goede vrouw „ is alzoo zeldzaera in Amerika als in Europa. „ Een huwelijk wordt tusfchen de ouders „ der twee huisgezinnen verhandeld ; maer „ hoewel de jonge lieden geen het minfte „ deel aen de verklaringen hebben, befluit „ men echter niets zonder hunne toeftem„ ming'. Zij onderwerpen zich gemeenlijk F 5 „ aen  90 De Nieuwe Reisiger. „ aen den wil der geenen , van wien zij ,, afhangen ; of veeleer zijn zij van hunne „ ouderen niet afhangkelijk dan in deze ge„ legenheit, misfchien de eenige , waer in „ zij niet afhangkelijk behoorden te wezen. „ De eerfte frappen worden gedaen door ,, oude vrouwen, en bijna nimmer door de „ ouders der jongedochter. Zij moet wach„ ten tot men haer begeert en aenzoekt. „ Indien het te lang duurt eer zij gevraegd „ wordt, weten zich dezelfde oude vrouwen „ daer in te mengen, om onder de handt de „ partijen , die haer dienen, te ondertasten; „ maer men gebruikt daer in groote omzich„ tigheit. „ Het huwelijk is zoo dra niet befloten, „ of de ouders des jongkmans zenden de ver„ eeringen , waer onder 'er gevonden wor„ den, die minder een blijk van vriendfchap ,, zijn, dan eene aenkondiging van de flaver„ nij', waer in de jonge vrouw zich moet „ begeven: dusdanig zijn de halsbandt, de „ ketel en een ftuk houts, om aenteduiden „ dat zij de lasten dragen , de keuken bezor,, gen, en den voorraedt van hout beftellen „ moet. Het is , in eenige oorden , zelfs „ het gebruik dat zij te voren alles , wat „ men, gedurende de winter, noodig zal heb„ ben, in het huis bezorgt. Van zijne zijde ,, heeft de nieuwgetrouwde man zijne ver„ pligtingen en lasten. Behalve de jagt en « de  Honderd en Eerste Brief. 91 ., de visfcherij, twee pligten, die het gan' fche leven duren, moet hij eene mat voor Z zijne vrouw maken, haer eene hut bou„ wen , en al het wildt , dat hij gedood „ heeft, daer in brengen. Zoo dra de vereeringen aengenomen zijn , rekent men dat het vcrdragfchrift " opgefteld en het huwelijk gefloten is. De ' iongeling begeeft zich, met het begin van „ "den nacht , in het huis der jongedochter, verzeld van alle zijne bloedverwanten. " Naeuwelijks is hij ingetreden, of men doet „ hem op eene mat nederzitten; terwijl de nieuwe bruidt een' fchotel met gekookt • vleesch voor hem brengt , en zich aen „ zijne zijde plactst. Niet alleen dat zij „ niets tegens hem zegt, maer zij keert hem „ zelfs een weinig den rug toe, omwonden „ met haer dekkleedt , uit fchaemte en ze„ digheit. De man nuttigt het geene hem „ voorgezet is , en een oogenblik daer na „ maekt hij zich weg; en hier in beftact de , geheele plegtigheit des huwelijks. De fchotel met gekookt vleesch , welken de jonge dochter haren toekomenden man aenbiedt, " wordt befchouwt als eene nieuwe verplig„ ting, die zij aengaet, om de noodwendig„ heden te bezorgen , en het voedfel te „ bereiden. „ Men viert de bruiloften met feesten en „ vreugdebedrijven, dat is te zeggen, door „ zan-  9a De Nieuws Reisig er. „ zangen , danfen en maeltijden. Deze lact„ ften gefchieden in de hut van den bruide„ gom; maer de nieuwgetrouwdc vrouw is verpiigt de kosten daer van te dragen; en „ zij bezorgt zelf het vleesch en meel, dat in „ den ketel gekookt moet worden. Terwijl „ ijder zich vcrmaekt , fchijnen de jonge „ echtgenooten geen het minfte deel in de „ vreugde te nemen: vooral moet de vrouw „ zich ernstig vertoonen en zelfs droevig „ fchijnen , uit vreeze dat men zich ver„ beelden zou dat zij den prijs van haren ö maegddöm luttel kende, zoo zij zich aen „ het vermaek overgaf, wanneer zij op het „ punt ftaet om denzelven te verliezen. Men „ wil zelfs dat 'er landftreken zijn, waer in „ zij het eerfte jaer na het gcflotene huwelijk „ doorbrengt, zonder het zelve te voltrek„ ken. Het enkele voorftel, aen eene jonge „ vrouw gedaen, om van het recht des hu„ welijks gebruik te maken, zou eene bele„ digingzijn, die haer zou doen denken dat „ men hare verbindtenis gezocht had, minder „ uit achting' voor haer, dan om eene „ beestachtige drift te voldoen. Deze over„ winning , indien het opvolgen van zulk „ een vreemd gebruik eene overwinning kan „ genoemd worden, was des te moeielijker, „ om dat de nieuwgetrouwden alle nachten bij „ malkanderen fliepen. Doch het is waer dat „ de ouders, met de uiterfte zorgvuldigheit, „ om-  Honderd en Eerste Brief. pfj „ omtrent hen waekten , met het aenhou„ den van een gedurig vuur, dat tot borg „ verftrekkeu kon, en hun verzekerde dat „ 'er niets tegens de voorgefchrevene orde „ omging. Het is éénmael gebeurt, dat een „ jonggetrouv/d man, minder ingetogen dan „ de oude d'Arbrisfel, en geen genoegzaem „ inzicht voor de aloude gewoonte hebben„ de, zich van het voorbeeldt der Europea„ nen wilde bedienen. De bruidt was daer „ over zoo vergramd, dat, hoewel men in „ haer te huwen genoegzaem Hare neiging „ had opgevolgd, men haer niet kon bewe„ gen om dezen onbefcheiden echtgenoot „ weder te zien; en men was genoodzaekt „ hen van eikanderen te fcheiden. In de „ plaetfen , alwaer dit gebruik geen' ftandt „ meer grijpt, ziet men nog niet zonder „ verwondering' dat eene jonge vrouw , in „ het eerfte jaer van haer huwelijk, zwan„ ger is: zij zou daer door een weinig van „ hare achting verliezen ; en in fommige lan„ den zou men haer met den vinger na,, wijzen. „ In andere landftreken heeft de man het „ recht om zijne overipelige of vlugtende „ vrouw' den neus aftefhijden ; maer hier „ kan men zich van het huwelijk ontflaen; „ en de gefch^^ne echtgenooten hebben de „ vrijheit om andere verbindtenisfen aente„ gaen. Deze volken kunnen- niet befeffen „ dat  94 De Nieuwe R e i s i g b k, „ dat daer in eenige zwarigheit gelegen is. ,, Mijne vrouw en ik konden in geene goede „ verftandhouding leven, zeide één van hun „ tot een' zendeling, die hem de onbetame„ lijkheit dezer fcheiding' trachtte te doen „ bevatten; mijn buurman was in hetzelfde „ geval; wij zijn van vrouwen veranderd; „ en wij leven alle vier zeer vergenoegd^ „ Wat is 'er redelijker, voegde hij 'er bij, „ dan malkanderen onderling gelukkig te ma„ ken, wanneer zulks zoo weinig kost, en ,, men nienfent verongelijkt? „ De echtfcheiding is derhalve bij de Hu„ ronnen geoorlofd , vooral om gewigtige „ zaken , als daer zijn eene bewezene on„ trouw, de kwade inborst der echtgenoo„ ten, hunne weinige gedienstigheit, of „ hunne aenkleving voor zoodanigen hunner „ bloedvrienden , door wie zij zich laten „ regeren. Hun onderlinge minnenijdt ert „ onftandvastigheit verfchaffen hun daeren„ boven verfcheidene gelegenheden tot ver- deeldheit. Indien zij kinders hebben, „ meent de man het recht te bezitten om de „ jongens tot zich te nemen; maer de moe,, ders befchouwen zich altijd als meesteres,, fen om dezelven te wederhouden; 't geen „ zij ook bijna altoos doen. De kinders „ zelfs fchijnen alleen gevoelig over den ,, hoon, hunner moeder', door de verlating, „ aengedaen. Eene vrouw die baren man j, van  Honderd en Eerste Brief. 95 ,, van ontrouw' verdenkt, is bekwaem tot „ allerlei buitenfporigheden tegens hare me„ devrijfter , zonder dat hij dezelve durft „ verdeedigen ; dewijl hij zich zou ont„ eeren door het minfte teeken van gevoe„ ligheit. Eene grimmige en argwanende „ vrouw begeeft zich , op de wederkomst „ van de jagt, naer de bijzit, en ont„ rooft haer, zonder tegenftandt, haer ge„ heel gedeelte van het wildbraedt. De Hu„ ron ziet dit aen , en fpreekt geen enkel „ woordt: de vrouw heeft van haer recht „ gebruik gemaekt; en hij neemt geen belang „ meer daer in. Indien deze vrouw , hier „ mede niet voldaen , daerenboven haren „ man, door haren kwaden inborst en ver„ wijtingen, tergt, onderwerpt hij zich met „ ftilzwijgen, en durft zijne vrouw niet be„ kijven en nog veel minder haer flaen; „ maer, van hare kwade manieren vermoeid, „ fcheidt hij van haer af, en verlaet haer „ voor altoos. „ Indien de vrouw misdadig is, ontveinst „ de man zijnen minnenijdt zoo lang hij „ kan , en ftelt 'er een punt van eer' in „ daer door niet geraekt te zijn; maer zel„ den onthoudt hij zich om de ontrouwighc„ den, hem betoond, met woeker te vergel„ den; en hij brengt eindelijk zijne vrouw in „ de noodzakeiijkheit om, met minder kwel„ Hngi te lijden dat hij haer verlate en van „ zich  96 De Nieuwe R e i s i g e r. „ zich wegjage. Somtijds ftrekt een ver- toornd man zijne wraek veel verder uit: „ getuige hier van zij het geene mij één on,, zer zendelingen verhaeld heeft, en 't welk ik u met dezelfde woorden zal voordragen. „ Een zeker Wilde, op zijne vrouw mis„ noegd, maer zijne gevoeligheit verbergen„ de, geleidde haer ten gewonen tijde op de „ jagt. Het jaer was vruchtbaer, het wildt in overvloedt, en de man een goed jager. ,, Niettemin veinsde hij niets optedoen, en „ bragt voor reden bij dat men hem be„ tooverd had, om hem te beletten iets te „ vangen. Het jacrgetijde liep ten einde; de „ voorraedt was op; en de vrouw leed veel „ door den honger. De man, haer dus langen „ tijdt afgemat hebbende , veinsde dat hij „ gedroomd had hoe men deze betoovering, „ die hen aen de uiterfte behoeften blootftel„ de, kon wegnemen. Het beftond, zeide hij, „ hier in, dat hij bij nacht de hut van zijne „ vrouw' moest acnvallen, en haer als een' ■ „ oorlogsvijandt befpringen , haer krijgsge„ vangen maken , en als een' flaef behan„ delen. De vrouw , welke meende dezen „ droom te kunnen verijdelen, fcheen zich „ daer niet tegen te ftellen, en fpoorde zelf „ hem aen om deszelfs vervulling te bevor„ deren, Hij bleef daer omtrent in geene ge,, breken; weshalve hij den volgenden nacht „ het huis belegerde, zijne vrouw krijgsge- n van-  Honderd en Eerste Brief» of j, vangen maekte, haer tot het vuur veroor,, deelde, haer van hare kleederen ontblootte „ en aen eene pael vastbond, en een groot „ vuur ontftak. De arme rampzalige meende" „ dat het fpel daer mede zoude eindigen; maer „ .zij bedroog zich: de man, de zaek ernstig „ opnemende, verweet haer hare ontrouwig„ heden, en verbrandde haer van iangzamer„ handt met eene onbarmhartige wreedheit. „ De broeder van deze vrouw, vreezende dat „ zij van honger zoude fterven, had zich op „ we<* begeven, om haer eenige levensbehoef„ tenbte bezorgen. Hij kwam op denzelfden „ tijdt , waer in dit wreede fchouwfpel begon, „ en was 'er van verre de toekijker van. Dë '„ hut was open , en zijne zuster boezemde „ afgrijsfelijke fchreeuwen uit. Dit tooncel vervulde- hem met fchrik; maer op ftaande„ voet zijn befluit nemende, naderde hij zon?, der ontdekt te worden; en tot onder het ', bereik van een' fnaphaenskogel gekomen „ zijnde, fchoot hij zijnen fchoonbroeder door „ den kop en doodde hem. Hij naderde ver„ volgens zijne halfffervende zuster, welke „ hij ontbond, en van haer den argwaen van „ den minijverigen man, en de oorzaek zij„ ncr geweldenarijen vernam. Deze elendi„ ge vrouw was in geen' ftaet om meer op „ het leven te kunnen hopen ; en haer mede„ lijdende broeder geloofde wel te doen met „ haer van hare fmerten te ontheffen; wes- IX. Dscl. G „ hal.  98 De Nieüws Reisiger. ,, halve hij haer, uit mededoogen, met hare „ toeftemming', doorftiet. Na dat hij haer de laetfte pligten bewezen had, kwam hij ,, weder in het dorp, alwaer hij het verhael „ van dit droevig voorval deed. „ De echtfcheiding is hier fomtijds eene ,, enkele verlating, die den echtgenooten de „ hoop om zich weder te vereenigen niet ,, geheelenal beneemt. De hereeniging ge- beurt ook vrij dikwils ; het zij dat de 5, vrienden zich daer in mengen, om hen te ,", bevredigen ; bet. zij hunne oude vriend3, fchap, of hunne liefde tot hunne kinde,, ren, hen opwekken; het zij, eindelijk, „ dat de tijdt de oorzaken van hunne klagten „ uitgewischt, en hun misnoegen verzacht ,, heeft. ,3 Bij fommige volken hebben de vrouwen „ al het gezag; en bij anderen komen zij in't „ geheel niet in de 'regering. De eerften zijn ,, eenigermate de meesteresfen van den ftaet, ,, en maken, om dus tefpreken, het voor„ naemfte ligchaem daer van uit. Maer zij „ moeten tot rijpe jaren gekomen zijn, en „ bekwame kinders hebben om haer te doen eeren. Behalve dit hebben zij geen het ,, minfte aenzien; en zij zijn, in de huisge,', zinnen, niet dan de flavinnen harer man,, nen. In 't algemeen , is 'er misfehien „ geen volk ter weercld', bij wien deze kunne meer veracht wordt. Eenen Wilden als eene ,, vrouw  Honderd en Eerste BrïeP. 99 }, vrouw te behandelen is voor hem de aller„- bloedigfte belediging. Niettemin , gelijk « gij gezien hebt, behooren de kinders al„ leen aen de moeder, en kennen geen ander „ gezag dan het hare. De vader is voor hun ,, altoos als vreemd, en wordt Hechts inde „ waerdigheit van meester geëerbiedigd. „ De Huronfche vrouwen ontzien zich „ weinig, gedurende hare zwangerheit. Zij „ arbeiden naer gewoonte; en hoe meer haer „ tijdt nadert, hoe meer zij zich aen de ver„ moeidheit blootftellen. Zij bezoeken de si akkers, nemen zware lasten op zich, en „ bevinden dat deze oeffeningen hare beval„ ling bevordert. Wanneer zij lang in den „ arbeidt zitten, het geen zelden gebeurt, „ geeft men 'er den jongen lieden van het „ vlek kennis van. Deze begeven zich aen?, Honds naer de woning van de kraem„ vrouw' ; en wanneer zij minst daefop „ denkt, fchreeuwen zij uit alle hunne magt „ aen de deur van derzelver hutte. De vcr„ baesdheit verwekt haer eene ontroering, „ die hare verlosfing op het oogenblik te „ weeg brengt. „ Daer is iets verwonderlijks in de gemakkelijkheit, waer mede zij gewoonlijk hare „ kinders ter weereld' brengen. Meesten„ tijds bevallen zij zonder fmerten te ge„ voelen, of eenige hulp te ontvangen. In„ dien zij, in hare eenzaemheit, in het wc G % » der-  loo De Nieuwe Reisiger. ,, derkeeren van de akkeren, fchielijk doos „ de barensween overvallen worden, ftrekken zij zich zelve tot vroedvrouwen, vvasfchen haer kindt in de eerfte rivier, die zij ontmoeten , en keeren naer hare »> hut te rug; en denzelfden dag nog bege„ ven zij zich tot hare gewone bezigheden, s, Zij fchijnen niet het minfte geleden te heb,, ben, noch dat haer eenige fmert is over„ gebleven. Niet dat zij fomtijds geene zvva„ re toevallen hebben uitteftaen, noch dat ,, 'er altemet eenigen door omkomen; maer „ zij ftreven hare kwael, met een verwon„ derlijke kracht van geest', te boven, en » onthouden zich , zoo veel haer mogelijk * is, van eenig teeken van zwakheit te too>, nen. Wanneer zij een weinig te veel ge>, voeligheit laten blijken, befluiten de oudy> ften dat zij geene kinders meer moeten „ hebben, om dat zij niet dan laf hartigen* die haer gelijk zijn, ter weereld' zouden „ kunnen brengen. Maer nog eens, dierge„ lijke gevallen zijn zeer zcldzaem; dewijl de meesten, onder haer werk of op reis, in „ de kraem komen. Zoo dra zij gevoelen „ dat haer tijdt nadert, richt men eene klee„ ne hut buiten het dorp op; en zij brengen „ daer in veertig dagen na hare verlosfing door. Dees tijd verftreken zijnde, dooft „ men het vuur van de hut , waer in zij „ moeten wederkeeren, en neemt het huis^ racdt  Honderd en Eerste Brief, tol „ raedt weg; en bij hare intrede fteekt „ men een nieuw vuur aen. Dezelfde pleg„ tigheden worden waergenomen bij hare „ maendelijke onpasfelijkheden , en in den „ tijdt dat zij hare kinders zoogen. Deze „ zooging duurt niet minder dan drie jaren, gedurende dewelke hare mannen niet toe „ haer naderen. Misfchien zou men deze „ gewoonte mogen prijzen, indien zij beide, „ in dien tusfehentijdt, de huwlijkstrouw „ ongefchonden bewaerden ; maer dikwerf „ fchieten zij van wederzijden daer in te ,', kort. Men wil zelfs dat het gebruik van " zekere kruiden, die de kracht bezitten om, in de vrouwen, de gevolgen van hare on„ trouw te beletten, vrij gemeen in dit landt „ zij. „ De moeders beminnen hare kinders met „ drift; en alhoewel zij dezelven geene blijken daer van geven door zulke krachtige \\ liefkoozingen. als de Europefche vrouwen ', wel gewoon zijn, is hare teederhcit daer" om niet min Wezenlijk, beftendig en duurj zaem. Hare zorgen hebben geene palen, ' zoo lang de kinders in de wieg zijn; doch ' fchoon zij niets van hare genegenheit ver-, liezen, na dezelven gefpeend te hebben, laten zij hen aen zich zeiven over, m de verbeelding dat men de natuur moet laten ' werken. Deze wiegen, te gelijk aenge\ naem en gemakkelijk, beftaenin twee zeer G 3 jj au».  102 De Nieuwe Reisiger. „ dunne planken, van zeer ligt hout, zijnde „ twee en een' halven voet lang, op zijde „ verfierd en naer beneden fmal toeloopen„ de, en van onderen afgerond, om te kun„ nen wiegen. Het kindt is omwonden met „ pelterijen, die het zelve tot luijeren die. „ nen;-en twee groote lederen riemen, die ,, aen de wieg vast zijn, maken dat de moe„ ders dezelven overal met zich voeren, op „ hunne andere pakken laden , en , terwijl „ zij arbeiden , aen eenige n tak van een' „ boom ophangen kunnen. De kinders lig„ gen daer in warm en zacht: want behalve „ dat deze pelterijen zeer wollig zijn, legt „ men daer op eene groote meenigte dons, „ getrokken uit den halm van een riet, of het „ poeder van eene zekere boomfchors, waer „ van de vrouwen zich bedienen, om hare „ hairen te fmeren. Zij zijn daer in ook ,, zeer zindelijk, door middel van eene klee. „ ne vacht, die buitenwacrds afhangt, cn ,, waer door zij hunne natuurlijke ontlastin„ gen kunnen doen, zonder dat het binnen„ fte der wieg bcfmet worde , uitgenomen „ het dons, in wiens plaets men gemakke, „ lijk ander kan bezorgen. „ De kinders worden aen zich zeiven over. „ gelaten, zoo dra zij op hunne handen en „ voeten kunnen kruipen ; men laet hen „ gaen waer zij willen, geheel naekt, in het „ water, in de bosfehen, in den modder, » in  Honderd en Eerste Brief. 103 „ in de fneeuw , enz. Hier door ontftaet „ deze fterkte, deze fnelheit, en deze ver„ harding tegens de geftrengheden der lucht, „ die tot verwondering der Europeanen verftrekken. In den zomer ziet men hen, in " het krieken des dageraeds , in het water „ loopen, gelijk de dieren, wien dit element eigen is. Zij brengen een gedeelte van „ den dag door met fpelen in de meiren en „ rivieren. Zoo dra zij een weinig grooter „ zijn, volgen zij hunne moeder, en arbei„ den voor het huisgezin. Men gewent hen „ om water te gaen putten, en een' kleenen „ voorraedt van hout te dragen ; en men „ maekt hen dus, van trap tot trap, bc„ kwaem tot het doen van dienden , naer hunne iaren gefchikt. Men geeft hun ook „ vroegtijdig den boog cn pijl in handen. „ Zij befchouwen dezelven langen tijdt a!s een fpeeltuig; maer hunne krachten met „ de jaren groeiende, maken zij van dit tijdverdrijf der ledigheit eene noodzakelijke oeffening ; en de naerijvcr, veel zekerer „ dan alle de leermeesters, doet hun een „ verwonderenswaerdige bekwaemheit ver„ krijgen, om dezelven te gebruiken. Het „ heeft dezen volken niets meer gekost, om „ zich in het gebruik van ons fchietgeweer, „ of de vuurwapenen, te volmaken. „ Van hunne jongkheit af laet men hen „ ook met malkanderen worstelen. Indien G 4 »» twee  i©4 De Nieuwe Reisiger. „ twee flrijders met eikanderen vechten op „ eene manier, die naer geen fpelen gelijkt, „ is de gerustheit der anderen verwonderens. „ waerdig. Zij flaen een' kring rondom de „ belanghebbende perfonen, en befchouwen „ hen als enkele toekijkers, zonder de zijde „ van den eenen of den anderen te kiezen, „ ten zij het fpel al te hoog liep , of de „ partij niet gelijk ware. Men vergenoegd „ zich met lagchen ten koste van den over-„ wonnen. Hunne drift voor deze oeffening „ is zoo groot, dat zij malkanderen dikwerf „ zouden doodflaen, indien men geene zorg „ droeg' om hen te fcheiden. Zij, die voor „ hunnen tegenftrever hebben moeten bui„ gen, ontvangen daer door eene fpijt, die „ hun niet de minfte rust laet, tot dat zij, „ op hunne beurt, de overwinning behaeld„ hebben. „ In het algemeen doen de ouders hu» „ best om hunnen kinderen zekere grond-. „ beginfels van eer', die dezelve hun ganfebe,, leven behouden, maer dikwerf kwalijk toe, 5, pasfen, inteboezemen ; en hier toe bepaelt „ zich de geheele opvoeding , die zij hun „ geven ; en nog gefchiedt dezelve flechts „ van ter zijde, dat is, dat de onderwijzing ,» genomen wordt uit de brave daden hunner „ voorouderen. De jonge Heden, door deze aloude voorbeelden aengemoedigd , wen„ föhch niet dan naer gelegenheit om het 35 gee-  Honderd en Eerste Brief. 105 geene hun verwondering baert naertevol, gen Om hen van hunne gebreken te ver" beteren , gebruikt men vermaningen en " gebeden , maer nimmer kastijdingen of dreigementen; dewijl zij zich verbeelden, ' dat geen mensch eenig recht heeft om een „ anderen daer toe te dwingen. Daerenboven „ hopen zij dat de kinders, wanneer de jaren " hen met reden bedeeld hebben, derzelver „ licht volgen en zich beteren zullen. De „ grootftc ft: af is hun een weinig waters in " het aengezigt te werpen; en zij zijn daer „ over zoo gevoelig, dat men jonge doch, „ ters, om eene diergelijke beftraffing, zich „ heeft zien verworgen, en de moeder daer „ van waerfchuwen, met tot haer te zeggen: „ gij zult geene dochter meer hebben. Het fchijnt „ dat eene zoo Hecht getuchtigde kjndsch, „ heit door eene woeste en bedorvene jeugdt „ moest worden opgevolgd ; maer behalve „ dat de Wilden van nature ftil en meester „ van zich zclvcn zijn , worden zij door „ hunne gefteldheit, vooral bij de noorder „ volken , geenszins tot de ongebondenheit vervoerd. „ Het bedrijf, dat bij de Huronnen de eerfte kindschhcit befluit, is het geven '„ van den naem. De plegtigheit daer van „ gefchiedt in eenen maeltijdt, waerop nic„ mant verfchijnt dan perfonen van dezelfde „ kunne ais het kindt, dat benoemd moet G 5 » wor'  io6 De Nieuwe Reisiger. „ worden. Het zit op de knien van den „ vader of de moeder , die niet ophouderj 5, het zelve aen de geesten te bevelen , en ,, vooral aen den geenen , die deszelfs be„ fchermgeest moet wezen. Men fchept mm„ mer nieuwe namen : ijder huisgezin be„ waert een zeker getal van dezelven , die „ beurtelings wederkomen , en den huisge„ nooten bijzonderlijk eigen zijn. Deze na. „ men veranderen met de jaren: een kindt „ ontvangt den naem van een' jongkman, die „ den zijnen verlaet om dien van een' vol„ wasfen man aentenemen ; deze vervangt „ eenen grijsaert, welke wederom één der „ hoofden van het geflacht opvolgd. Zoo „ dra een man fterft, wordt zijn naem met „ hem begraven ; en men denkt niet om „ denzelven te vernieuwen , dan verfchei„ dene jaren daer na. Het gefchiedt minder „ om deze namen te vereeuwigen, dat men „ die in de huisgezinnen bewaert, dan wel „ om de perfonen, die dezelven ontvangen, „ te vcrpligten tot het navolgen van de „ brave daden der geenen, die dezelven gt„ voerd hebben, om die te wreken, indien „ zij verbrand of gedood zijn , en om der„ zeiver bloedverwanten te onderfteunen. „ Weshalve eene vrouw, die haren man of „ zoon verloren heeft en zich van niemant „ onderfteund vindt, zoo kort als mogelijk „ is uitffelt den naem des geenen, dien zij „ be-  Hondebd en Eerste Briet. 107 „ betreurt, te doen overgaen op iemant, die deszelfs plaets bij haer kan bekleeden. ' n Het gebruik is nimmer een' man bij des„ zelfs eigen naem te noemen, wanneer men " zijne rede gemeenzaemlijk tot hem richt: het zou eene onbeleefdheit bij de Huron" nen wezen, even als bij ons, onder wie „ dezelve zeer dikwils bedreven wordt. Men " moet hem vereeren met de waerdigheit, waer mede hij bekleed is ten aenzien van " den perfoon , die tot hem fpreekt, volgens de onderlinge betrekkingen van maeg„ fchap of verwantfchap , die onder hen " plaets hebben. Indien 'er geen de minfte bloedverwantfchap is, vereert men elkan]] deren niet minder met den naem' van broe", der, oom, neef, enz. volgens den graedt „ van vriendfchap, achting eneerbiedt, die „ men voor malkandcren heeft; terwijl men „ tevens de jaren in aenmerking neemt. Men „ gebruikt dezelfde beleefdheit omtrent dc " vreemdelingen , wien men de namen des „ bloedverwantfchaps geeft, als of 'er een „ wezenlijk maegfehap plaets had, welke ge„ rekend wordt naer de eer, die men hun „ wil aandoen. Het is hier de plaets om te fpreken van 3, een ander gebruik der Huronnen, dat ook „ bij de Iroquezen wordt in acht genomen. „ De kinders befchouwen de zusters hunner „ moeder als hunne eigene moeders, cn der- „ zei-  rö'8 De Nieuwe Rèisiger. zeiver broeders als hunne oomen. Om „ dezelfde reden , geven zij den naem van „ vaders aen de broeders van hunnen vader, cn dien van moeijen aen deszelfs zusters. „ Dus worden alle de kinders van de zijde „ der moeder en derzelver zusteren, en van den kant des vaders en deszelfs broederen, „ als broeders en zusters befchouwt: maer „ wat de kinders der oomen cn moeijen, be„ treft, dat is te zeggen, van de broederen „ hunner moeder, en van de zusteren hun„ nes vaders, zij worden alleen als neven en „ nichten aengemerkt, fchoon zij in denzelf„ den graedt van bloedverwantfchap als de ,, zoogenoemde broeders en zusters zijn. In „ het derde geflacht veranderen de zaken ge„ heelenal van gedaente. De oudoomen en„ oudmoeijen worden grootvaders en groot„ moeders van de kinderen der geenen, die „ zij neven en nichten noemen. Misfchien s, heeft een diergelijk gebruik , bij andere „ volken Handt grijpende, doen zeggen dat „ men aldaer zijne zuster of moeder trouw,, de , terwijl het wezenlijk niet dan met zijne nichte of moeije was". Men had mij dikwerf gefproken van de bijzondere vriendfchappen , die 'er onder de jonge lieden, bij de Huronnen, en zelfs bij alle de Wilden van Amerika, plaets hadden; eh dewijl mij onbewust was waer in juist deze vcrbindtenisfên beftonden, bad ik den zende. ling  Honderd en Eerste Brie?. 109 W mij omtrent dit ftuk, dat één der gewigtigfte punten van de zeden dezer Wilden was, te verlichten. „ Dit gebruik , zeide hij tot ' mij, dat niets dan dat zeer lofwaerdig is „ in zich bevat, was bijzonderlijk in de ge,, meenebesten van Kreten en Lacedemonie „ ingevoerd. Ik weet wel , vervolgde hij» „ dat men hunne wetgevers gelasterd heeft, „ als of zij , door de wetten, voet hadden „ gegeven tot eene affchuwelijke misdaede, \\ die ongelukkiglijk niet dan al te gemeen bij de Grieken geworden is, en wier ver„ foeielijk en fchandvlekkend kenmerk be" kwacm was om hunne gemeenebesten voor ,', eeuwig eerloos te maken. Geloof vrij dat, „ indien deze gruwelijke ondeugdt aen de „ banden der vriendfchap ware verknocht ge„ weest , Minos noch Likurgus dezelven „ immer in zulk eene hooge eer zouden ge„ field hebben , dat zij een voorwerp van „ verdienften en roem daer van maekten. „ Hun oogmerk was dan de Grieken tot verbindtenislen , die eene onfchuldige liefde „ tot grondbeginfel hadden, tot eenen om„ gang, waer uit zelfs de fchaduw der mis„ daed' verbannen was, en tot eenen onder„ lingen naerijver aëntefporen. De minnaer „ droeg eene gedurige zorg om eerbare ge- , „ voelens aen het voorwerp van zijne ge„ negenheuen inteboezemen: hij was verpligt „ het zelve met een goed voorbeeldt voorte- » gaen,  iio De Nieuwe Rïisigèr, „ gaen, en deszelfs misdrijven voortekomen „ of te verbeteren; terwijl de wetten hem „ verantwoordelijk maekten voor het gedrag „ van den beminden, die als zijnen leerling „ wierd aengemerkt. Indien deze laetfte mis. „ deed, ontvong de ander de kastijding, als „ of hij alleen de fchuldige geweest ware. „ Wee den minnaer', die , in plaets van „ zijnen voedfterling in de deugdt optekwee„ ken , hem het voorbeeldt der ondeugd' „ gegeven hadde ! Indien 'er misdadige be* „ geerten tot het voorwerp van zijne gene. „ genheden in hem opkwamen, kon hij zich j, van eenen eerloozen doodt niet bevrijden, „ dan door eene fchandelijke vlugt. Ver„ fcheidene helden der aloudheit verbonden „ zich bijzonderlijk aen eenen vriendt, die „ de metgezel van hunnen arbeidt en hun „ noodlot was. Dusdanig waren Herkules „ en Joalus, Thefeus en Pyrithous, Achilles „ en Patrokles, Enéas en Achates, Orestes „ en Pylades, enz. De minnaers en bemin„ den zonden hunne offeranden bij het graf „ van Joalus, en floten de banden hunner „ vereeniging, door de eeden, welke zij in „ deszelfs naem zwoeren. „ Zoodanig zijn, ten naestenbij, nog te„ genwoordig, vervolgde de zendeling , de „ verbindtenisfen der vriendfchap onder de „ Wilden. Derzelver banden zijn zoo naeuw „ toegehaeld, als die des bloeds en der na- w tn-  Honderd en Eerste Brief, iii „ ture, en kunnen niet ontbonden worden, „ ten zij één van hun , zich dezelven onwaerdig makende , door lafhartigheden, „ welke zijnen vriendt onteeren, dezen Mct„ Hen noodzaekt deze verbindtenis te breken, „ gelijk men voorbeelden daer van gezien „ heeft. Deze vriendfchappen worden ge„ kocht door vereeringen, welke men geeft „ aen den perfoon , dien men tot vriendt „ begeert; en zij worden onderhouden door „ wederzijdfche blijken van goedwilligheid „ Men wordt metgezellen op de jagt, in het „ oorlog en in voor- en tegenfpoedt: men „ heeft recht om voedfel en onderhoudt in „ malkanders hutten te zoeken; en de groot. „ fte beleefdheit, die men zijnen vriend' „ kan bewijzen , is hem met dien naem te „ benoemen. Deze verbindtenis veroudert „ met hun, en is zoo wel gevestigd, dat zij „ fomtijds tot het heldhaftige opftijgt, gelijk „ in Orestes en Pylades. Men leest in de aloude verhalen, dat 'er, onder verfchei,., dene krijgsgevangenen , twee gevonden „ wierden, zoo fterk door hunne vriendfehap „ verbonden, dat de een tot het vuur ver„ oordeeld , en de ander tot de zoonsaen„ neming bewaerd zijnde, deze laetfte zco „ bedroefd was, om dat men zijnen makker' „ dezelfde gunst niet bewezen hadde , dat hij die voor zich zei ven verwierp, en door ,, zijne meenigvuldige klagten , gebeden en „ drei-  ita De- Nieuwe Reisigeïü „ dreigementen , de geenen , die hem toC „ zoon aengenomen hadden, noodzaekte hem „ met zijnen vriendt ter ftraffe overtegeven. „ Twee menfchen, dus om hun gemeen be„ lang vereenigd, kunnen alles uitvoeren en alles wagen , om eikanderen vvederzijdsch „ te helpen en te onderfteunen. De doodt „ zelf, volgens het geene zij gelooven, „ fcheidt hen niet dan voor een' tijdt. Zij „ maken ftaet eikanderen in de andere wee„ reldt. te ontmoeten , om nimmer weer te „ fcheiden, volkomen overtuigd dat zij mal„ kanderen nog noodig zullen hebben. Een „ Christen Wilde, die geenszins volgens de }, grondlesfen. des euangeliums leefde , op „ zekeren dag, door eenen zendeling met „ de helle gedreigd, vraegdc denzelven, of „ hij geloofde dat zijn overleden vriendt „ in deze plaets der ftraffe was. De vader „ antwoordde hem, dat hij reden had om te „ denken dat Godt dezen vriend' genade be„ wezen had. Ik begeer 'er dan ook niet „ te gaen , hervatte de Wilde ; en deze „ beweegreden verpligtte hem om van le„ venswijs te veranderen. Dit geeft te ken„ nen, dat hij zoo gaernc in de hel als in den „ hemel geweest ware , indien hij gemeend „ had zijnen vriendt aldaer te zullen vin„ den''. Het is lang genoeg, Mevrouw, dat ik de Kanadiers gezien hebbe , om u een denk- „ beeldt  Honderd en Eerste B r i e f. 113 beeldt van hunne gedaente, kleeding' en geaertheit te geven. Vele lieden hebben gemeend, dat de Wilden geheel met baken bedekt waren, dat zij in de bosfchen leefden, zonder eenige maetfchappije, gelijk de beesten , en dat zij niet dan eene onvolmaekte gedaente van een' mensch hadden. Hetfchijnt zelf niet dat de geheele weereldt dit denkbeeldt verbannen heeft. Niettemin hebben de Wilden van Kanada , in 't geheel, geen hair op het ligchaem, uitgenomen de hoofdhairen en wenkbraeuwen, die fommigen zelf uitrukken: want zoo het, bij geval, gebeurt dat hun eenig hair op het ligchaem groeit, trekken zij het met wortel met al uit. Zij worden, gelijk wij, blank geboren; maer hunne naektheit, de olyen waer mede zij zich be» fmeren, de verfcheidene verwen waer mede zij zich befchilderen, en diede zon vanlangzamei-handt in hunne huit indrukt, maken hunne kleur eenigzins zwartachtig. Zij zijn groot, en van eene verhevener geftalte dan Wij, hebben de trekken van het aengezigt zeer regelmatig , en den neus als een' arendsbek gekromd. In het algemeen zijn zij welgemaekt; dewijl 'er bij hen noch kreupelen, noch fchelen , noch gebulten , noch blinden , enz., gevonden worden. Evenwel is hét onmogelijk, wanneer men hen in den eerften opflag befchouwt, in hun voordeel te vonnisfenï dewijl zij een wild opzigt, een boersch weIX. Deel. H zen,  U4 Dè Nieuwe Reisiger. zen, en een eenvoudig en ftilzwijgcnd voorkomen hebben. Zij zijn zeer fterk, van eene gezonde gefteldheit, en zouden langen tijde leven, indien zij zich beter wisten te ontzien, Maer de meesten verderven hunne gezondheit door geweldige en langdurige togten, onmatig vasten, en nog grooter buitenfporigheit in het eten. Daercnboven hebt gij gezien , dat zij van hunne kindsheit af met de voeten altoos in het water, op het ijs en in de fneeuw zijn, en dat de brandewijn, die doodelijke vereering, hun door de Europeanen gedaen , verders hunne gefteldheit geheelenal bederft. Voor het overige hebben zij boven ons zeer groote voordeden , waer van het eerfte en voornaemfte is de volmaektheit hunner zintuigen. Ondanks de fneeuw, die hen verblindt, en den rook, waer door zij zeer gekweld worden, verzwakt hun gezigt niet. Zij hebben het gehoor uitnemend fcherp, en den reuk zoo fijn, dat zij het vuur rieken, lang voor dat zij het gewaer worden. Hierom kunnen zij den reuk van muskus of eenige andere dingen, die fterk rieken, niet verdragen. Men wil zelfs dat zij geenen reuk aengenaem vinden, dan van het geene men eet of drinkt. De Wilden, die het noordere Amerika bewonen , hebben in de betamelijkheit en behoefte voorzien , door vellen kleederen, als daer zijn de fchaembandt, de borstrok, de kou-  Hónderd en Eerste Brief. 115 koufen, de fchoenen en her. opperkleedt. Dé fchaembandt is een vel van één voet breed, en drie of vier voeten lang. Zij doen het zelve tusfchen de dijen doprgaen, en maken het vast met een' kleenen fnoer, waerop het zich ombuigt, en omtrent de lengte van één voet voor en achter afhangt. Het is de eenige kleeding, die zij nimmer afleggen; terwijl zij zich van alle de andere ligtelijk ontdoen $ zonder vrees' van dc zedigheit te kwetfem De mans hebben , in heet Weder , dikwerf niets aen het lijf dan dezen enkelen fchaembandt; en in den winter dekken zij zich meer of min, volgens de hoedanigheit der luchtftreek. Dc vrouwen hebben, in plaets van een' fchaembandt, een ftuk van ftoffe of een vel, dat haer voor een' rok dient, en 't welk zij, van den middel af tot halverwege de beenen, óm het lijf winden. De borstrok is eene foort van hemdt zonder mouwen, gemaekt van twee vellen van reebokken, dun en ligt, geheel van hair ontbloot , en van onderen met franje gefneden. Bij de mannen komt hij tot aen den middel, en bij de vrouwen tot aen de knien. Van alle hunne kleederen fchijnt dit hun minst noodzakelijk; en verfcheidene ontdoen zich ligtelijk daer van, Terwijl zij op reis .zijn, of in het geftrengfte van den winter, hebben zij losfe mouwen, die niet aen den borstrok vast zijn; doch zij zijn aen eikanderen gebonH 2 den  nö De Nieuwe Reisiger. den door een' lederen riem, die hun achter dc fchouders heengaet. De koufen zijn insgelijks vellen, welke de mans halverwege de dijen, en de vrouwen tot aen de knien dragen. De eerften maken ze vast op de heupen aen den gordel , die hunnen fchaembandt ophoudt. De anderen binden ze met koufebanden van elandsvellen, zeer zindelijk gewerkt. Deze koufen , die geene voeten hebben, fluiten in fchoenen, zonder hielen of zolen van fterk leder. Het zijn eene foort van fokken van reebokken vellen, die in den rook gedroogd zijn. Het opperkleedt is eene foort van deken, die insgelijks , gelijk het overige der Meeding', van toebereide vellen, en met franje doorlheden is. De Wilden dragen het-zelve op eene achtelooze manier , bedwingen het alleen met de handen , en maken het niet vast, dan wanneer zij op reis zijn. Dewijl zij dan met hunne pakken zijn beladen, binden zij het om het midden van hun ligchaem, om daer door niet verhinderd te worden. In flecht weder halen zij het over hun hoofdt, dat gemeenlijk bloot is: want zij maken geen gebruik van hoeden of mutfen. De Wilden, die in de nabuurfchap der Europeanen wonen, hebben hunne oude manier van klecden be. houden , en de ftof van hunne kleeding flechts veranderd. Zij dragen linnen hemden , in plaets van hunne borstrokken ; en hunne fchaem-  Honderd en Eerstk Brief. 117 fchaembanden en koufen zijn van wollen of zijden ftoffe; terwijl zij, in plaets van hunne bonten bovenrokken, insgelijks met wollen dekkleedfin voorzien zijn. De rijkften hebben ze van fchariaken , 't welk zij bij de Europeanen koopen. Allen zijn zij zeer gretig om hemden te hebben; maer zij dragen dezelven niet onder den borstrok , dan wanneer zij vuil zijn, en laten ze dan daer onder verrotten , tot dat ze van het lijf vallen: want zij doen nimmer de moeite om ze te wasfchen. "De zendeling leerde mij op welk eene wijs de vellen, die de Wilden tot hunne kleeding gebruiken , bereid worden. „ Deze berci„ ding, zeide hij tot mij, is noch langwijlig „ noch mocielijk. Na dezelven cenigen tijdt „ in het water geweekt te hebben, fchrapt „ men ze af; en zij worden, door de behan„ deling, zacht. Om ze nog weeker te ma„ ken, vrijft men ze met de hersfenen van „ eenig dier, waer door zij wel hacst buig„ zaem en vrij blank worden. Men haelt ze „ niet door den oly, maer hangt ze in den „ rook, het geen bijna dezelfde uitwerking „ doet. Alle deze vellen zijn van een zeer „ goed gebruik ; en door deze kunst van „ bereiden loopen zij geen gevacr van ver„ brand te worden, gelijk die, welke men „ in Europa vervaerdigd. De Wilden bc„ fchilderen de hunne, en teekenen ze metv „ figuren, welke veel fieraeds daer aen geil 3 s? ven,  118 De Nieuwe Reisiger. „ ven, en derzelver fraeiheit vermeerderen, „ Voor dac men de verf daer op lege, trekt „ men alle de lijnen , waer in de kleur moet „ indringen. Deze verf is eene foort van s, vermiljoen, getrokken uit eene roode aar„ de , welke op de oevers der meiren en „ rivieren gevonden wordt. Men gebruikt daer toe ook de fappen en de asch van fommige planten". De Wilden bezitten niet alleen de kunst om op de vellen der dieren allerlei figuren te trekken, maer insgelijks om zich zeiven, op het levendige vleesch , allerlei borduurwerk te maken, en zich een kleedt, dat hun, in waerheit , wel djer komt te ftaen , maer ook al hun leven duurt, toeteftellen. De arbeidt daer toe is dezelfde, als die men op het leder verricht. Men trekt eerst, op het uitgerekte vel, de teekening der figuren, waer na men, langs alle de lijnen, zich met naelden, fcherpe beentjes of vischgraten, diep in het vleesch prikt: vervolgens doet men gekleurde poeders daer in, welke zoo fferk in het vel indringen , dat zij nimmer daer uit gaen. Deze pracht is alleen geoorlofd aen perfonen , die onder hunne landsgenooten uitmunten. Men moet zich door ftoutmoedige daden onderfcheiden, en veel menfehen in het oorlog , of veel beesten op de jagt gedood hebben. De bewerking is niet zeer imertelijk, op het oogenhlik dat zij gefchiedt; maer  Honderd en Eerste Brief. 119 maer de huif zwelt wel rasch op, en 'er komt eene fchurft, met ontfteking verzeld, te voorfchijn. Somtijds flaet de koorts daer toe, en duurt eenige dagen; en in de grootite hitte is 'er dikwerf gevaer van het leven. Sommigen doen zich , gelijk eertijds de Pikten, over het geheele ligchaem prikken; en anderen alleen op eenige plaetfen. Het grootfte gedeelte vergenoegt zich met eenige afbeeldingen van vogelen, flangen of andere dieren , zonder orde , zonder welvoegehjkheit, en volgens de grillighcit van ijder. Het is geen enkel verfierfel; maer men zegt ook dat zij veel voordeels daer in vinden, als daer door minder gevoelig voor de geftrengheden der lucht , en voor de tantpijn beveiligd, vooral wanneer zij zich' doen prikken op de plaetfen van het aengezigt, die de kakebeenderen bedekken. Deze beftendige kleuren beletten onze W ilden niet in het vermaek om zich te beftrijken met éene uitwischbare verf, op de wijs van blankctfel , welke zij telkens vernieuwen, wanneer zij zich willen optooien. De krijgslieden befchilderen zich, als zij te veldt trekken , om hunne vijanden te verfchrikken, en misfehien ook om hunne eigene vrees te verbergen : want men moet niet denken dat zij allen vrij van fchroom zijn. De jonge lieden doen zulks om een zweemfel van jongkheit, die hen van de oude foldaten zou doen verli 4 ach-  ïso De Nieuwe R s i s i g f r. achten, te bedekken. Zij doen het insgelijks om zich fchooner te maken; maer dan zijn de kleuren levendiger en meer gefchakeerd. Zij befchilderen de gevangenen , die zij tot het vuur fchikken, en zelfs hunne dooden, om de bleekheit, die dezelven mismaekt, te bedekken. Deze kleuren zijn dezelfde als die men tot het befchilderen der vellen gebruikt: zij worden uit zekere aerde en fommigc boomfchorfen getrokken. De mannen voegen bij dit optooifcl dons van zwanen of andere vogelen , ftrooiende het zelve, op de wijs van poeder, op hunne hoofdhairen, die met oly befmeerd , fomtijds opgezet en fomtijds plat neer geftrekcn zijn. Zij voegen daer bij pluimen van allerlei kleuren , en bosfchen hairs van verfcheidene dieren, in eene wonderlijke en vreemde fchikking. Daerenboven dragen zij verficrfcls in de ooren, en fomtijds zelfs in de neusgaten, een' grooten fchulp aen den hals of op de borst, benevens de pooten of hoofden deivogelen, en de hoornen der reebokken. Yder maekt zich een verfierfel naer zijnen fmaek, zoo lang hij zich bevindt in eenen ouderdom, bekwaem tot deze tijdkortingen ; maer zoo dra de tijdt daer van vervlogen is, Helt men zijne eer in eene tegenovergeftelde achteloosheit te leven, om anderen te doen befeffen dat men op ernstiger zaken denkt. De  Honderd en Eerste Brief. 121 De zorg der mannen bepaelt zich tot het verfieren van hun hoofdt; en de vrouwen zijn alleen naerijverig op hare hairlokken. Zij zouden zich onteerd rekenen, indien men haer dwong om dezelven aftefnijden. Hare hairen, en in 't algemeen die van alle de Wilden, zijn zeer fraei en uitnemend zwart. Zij fmeren en poederen dezelven , en zijn zeer zorgvuldig om ze te kemmen. Vervolgens vlechten zij die, en laten ze, na .ze in een flangen-of alenvel gewonden te hebben, flaertgewijze op den rug hangen. Ten opzichte van het aengezigt, vergenoegen zij zich met eenige lijnen met vermiljoen daerop te trekken. Wanneer zij allerfracist zijn opgefchikt, hebben zij opperkleeden, welke met allerlei foorten van figuren bcfchilderd, en met verfierfelen van fchulpwerk belegd zijn. De oly , waer mede de Wilden hun ligchaem en hairlokken fmeren, maekt hen bij uitftekendheit Hinkend en morfig. Zij trekken dezelven uit visfchen en andere dieren, of uit planten van een' zeer Herken reuk. Maer dees oly is hun volfirekt noodzakelijk, om dat zij van het ongedierte worden opgegeten, wanneer hij hun ontbreekt. Dewijl zij zich omtrent niets op de zuivering hebben toegelegd, hebben zij dezen flank niet kunnen wegnemen, door de reukwerken en lieffelijke geuren, die de befchaefde volken bij de ruwheit dezer zalven gevoegd hebben. H 5 Uit  122 De Nieuwe Rehiger. Uit dit alles, Mevrouw, zult gij befhiiteii dat de Wilden, in plaets van hunne natuurlijke fehoonheit te vermeerderen, enkel arbeiden om dezelven te mismaken. Niettemin , wanneer zij naer hunne mode zijn op. gefchikt, heeft deze bijzondere vereeniging van alle deze wonderlijke verfierfelen een zeker iets, dat hun volftrekt geene flechte bevalligheit geeft. Wat hunne geaertheit betreft, dezelve ver. fchilt weinig van die der Iroquezen; dewijl zij derzelver goede en kwade hoedanigheden hebben. Zij zijn , even als dezelven, ligtvaerdig, onftandvastig, dom, onkundig, woest, argdenkend , ontrouw en geveinsd. „ Evenwel zijn deze lieden, welke ons zoo „ verachtelijk toefchijnen, (zeide de zende„ ling, die hen zeer wel kende, tot mij,) „ onder alle de ftervelingen de grootfte „ hoogachters van zich zei ven, die alle ande9, ren verfmaden. Ook is de wraek eene „ drift welke de tijdt nimmer uit hunne ziel' „ wischt: zij gaet van geflacht' tot geflacht „ over, tot dat de beledigde ftam gelegen„ heit vindt om zijnen haet te voldoen. De „ vriendfchap, het mededoogen, de erken„ tenis en genegenheit kunnen bij hen niet „ als hoedanigheden van het hart befcbouwd „ worden, en zijn minder de uitwerkfels van eenen goeden inborst, dan van de overwcging' of de ingefchapene drift. De zorg, ,, wel-  Honderd en Eerste Brief. 123 welke zij voor de weduwen , weezen en zwakke lieden dragen, en de gasrvnjhe.t, die zij op eene verwonderenswaerdige wijs Z oeffenen, ontilaen bij hen uk het denk„ beeldt, dat alles onder de menfchen ge, meen behoort te wezen. De vaders en moeders hebben voor hunne kinderen eene Z teedere genegenheit, die zelfs tot zwakheit overflaet; maer die enkel dierlijk is. " kinders, van hunne zijde, hebben gee' ne de minfte natuurlijke aendoenmg van Z hunne ouderen , en behandelen dezelven „ fomtijds onwaerdiglijk. Ik zou , voegde „ de zendeling 'er bij , verfcheidene voor„ beelden, die u afgrijzen zouden baren, „ daer van kunnen bijbrengen; doch zie hier „ een eenig, dat aen een ijder bekend was. „ Zeker Wilde , die langen tijdt in onze „ troepen tegen zijn' eigen landaert gediend „ had, ontmoette in een gevecht zijnen va. 5, der, en vloog naer hem toe, om hem te Z doorfteken ; doch op dat oogenblik her„ kende hij hem. Hij hield ftil en fprak hem dus aen: Ik heb eenmael het leven van u „ ontvangen; thans geef ik het u wederom; „ maer draeg zorg dat gij niet ten tweede„ male in mijne handen vervalt: want ik heb „ mij gekweten van het geene ik u fchuldig „ was. Dees onnatuurlijke zoon was La „ Plaque genoemd. De Franfchen hadden „ hem luitenant onder hunne troepen ge- „ maekt,  124 De Nieuwe Reisiger. „ maekt, om hem te vaster aen zich te ver„ binden; dewijl hij dapper en een goed ,, krijgsheJdt was. Maer hij kon onder ons „ niet blijven , en keerde weder tot zijn „ volk , niets van ons mede nemende dan ,, onze gebreken , zonder zich van eenige „ der zijne verbeterd te hebben. Hij Was fmoorlijk op de vrouwen verflingerd, en ,, zijne dapperheit gaf hem een groot voor„ recht. Ook maekte hij vele ongetrouwe' „ vrouwen en misnoegde mannen. Zijne ,, ongeregeldheden gingen zoo verre , dat „ men in de raedsvergadering overwoog, of 3, men het befluit zoude nemen om zich van hem te ontdoen. Doch men befloot hem te laten leven, om dat hij, alzoo dapper ,, in de liefde als in het oorlog zijnde, het ,, landt met uitmuntende foldaten zou bc,, volken. „ Dan indien de Wilden naer de hoedanig. 3, heden van het hart bedorven zijn ; zou ,, men evenwel niet kunnen zeggen dat zij „ het zelve eenigermate door die van den ,, geest vergoeden ? De meesten van hun ,, hebben een juist oordeel, eene gemakke. ,, lijke bevatting , eene levendige verbeel- ding en een verwonderlijk geheugen. Zij ,, denken zeer wel over hunne zaken , en ,, veel beter dan het gemeene volk onder ons. Zij komen tot hun oogmerk door ,, onfeilbare wegen. Niettemin om hen in li de  Honderd en Eerste Brief. 125 „ de kunsten , waer van zij nog geen het „ minfte denkbeeldt hebben, te volmaken, n wordt 'er een des te langwijliger arbeidt „• vereischt, om dat het gezonde verftandt „ hun alles doet verachten wat niet noodza„ kelijk is, en waer van wij het meeste werk „ maken. Ook zou het niet gemakkelijk val„ len hen, met geweldt of overleg, optelei„ den tot dingen, die zuiver geestelijk zijn. „ Maer omtrent alles, waer mede hun be„ lang vermengd is, verzuimen zij niets; en „ zoo zeer als zij het gedult en de omzichtig„ heit gebruiken om hun befluit te nemen, zoo veel ijver en vaerdigheit flellen zij te ,1 werk in de uitvoering. Zij zijn geestig en „ vaerdig in het antwoorden; getuige zij die „ Huron, wien men vraegde, waer uit de ,, brandewijn was t'famengefteld ? Hij ant„ woordde dat het een uittrekfel van tongen „ en harten was: want, voegde hij 'er bij, „ wanneer ik denzelven gedronken heb, „ vrees ik niets, en ik fpreek verwonderlijk „ wel. „ De meesten onder hen hebben eene. „ edelheit en cenparigheit van ziel', die „ in Europa niet zeer algemeen is , niette„ aenftaende alle de hulpmiddelen , welke men aldaer uit de fdofohe en den godsdienst kan trekken. Uit reden van eere, vertoornen zij zich nimmer , en fchijnen altoos meester van zich zeiven te wezen. 0, Zij  iaö De Nieuwe Reisiger. ,, Zij hebben het hart hoog en fier, eeneri ,, beproefden moedt, en eene gerustheit van „ geest, die door een onverwacht toeval of flechte uitkomst niet ontroerd wordt. „ Hunne ftandvastigheit in de fmerten is bo„ ven alle uitdrukkingen. Een krijgsgevan„ gen , bewust waer op zijne gevangkenis „ zal uitdraeien, of nog in de onzekerheit j, van zijn lot, zal geen oogenblik flapens verliezen. Men ziet hem het allerfelfte „ vuur, en al het geene de fcherpzinnigfte „ woede bedenken kan om hem te pijnigen, „ verduren , zonder dat hem de geringfte „ zuchten ontflippen. In het midden der „ ftraffën, beftaet zijne bezigheit in fcheld- woorden en verwijtingen, om zijne beulen ,, te vertoornen. Een Huron, dien de Illi„ noizen met de uiterfte wreedheit verbrand„ den, gewaer wordende dat 'er een Frans„ man onder de aenfchouwers Was , badt denzelven dat hij zijne vijanden wilde hel,, pen om hem te pijnigen ; ten einde, voeg„ de hij 'er bij , ik de vertroosting moge „ hebben om door de handt van eenen man 9, te fterven : want 'ik zie 'er , onder alle ,, deze lieden, geen één, welke dezen naem „ verdient. „ De Wilden oeffenen zich, hun geheel „ leven lang, in deze ftandvastigheit, en ge„ wennen 'er hunne kinders aen , van de „ teederfte jeugd' af. Men ziet kleene jon- „ gens  hondeub EN EeRSTE BRIEF. I27  ï%6 De Nieuwe R e i s i g e r ging; cn niets wordt 'er befloten, dan na éafc men alle de geenen, die 'er deel in willen nemen, heeft aengehoord. Het gedurige mistrouwen, waer in zij ten opzichte van hunne nageburen zijn, noodzaekt hen om met alle gunstige gelegenheden hun voordeel te doen; of om de wanorde onder dezelven te brengen , zonder dat zulks gemerkt wordt; of om ze aen zich te verbinden , door zich noodzakelijk te maken. Hunne voorzichtighcic heeft hier omtrent oneindig vele drijf veders, die altoos in beweging en werking zijn, Terwijl zij hunne bondgenooten eeren, door meenigvuldige bezoeken en onderlinge pligten van beleefdheit, zijn zij van binnen bezig om op alles wat 'er omgaet naeuwkeijrig te letten, en onophoudeli jk te beraedflagen , over de geringde gebeurtenisfen. Wat het inwendige hunner dorpen aengaet, hier zijn de zaken van weinig gewigt, en nimmer moeielijk te beflisfen. Het fchijnt zelfs niet dat zij de aendacht der opperhoof, den tot zich trekken. De bevredigers zijn gewoonlijk gemeenzame vrienden of bloedverwanten. Het grootfte gebrek van deze inwendige beftiering' is dat zij geene lijfftraf, fen heeft. Het is waer dat, bet belang, de yoornaemfte bron van de wanorden der t'faroenlevipg', onder deze volken nognietbekend zijnde, de misdaden zeldzaem onder hen zijn, ind>'n een man eenen anderen doodfiaet,' .ver-  Honderd en Tweede Brief. 137 vcrondcrftelt men dat hij zich niet zonder reden tot dit uiterfte heeft laten vervoeren, en men heeft zelf medelijde met hem , om dat hij in de harde en droevige noodzakelijkhcit gebragt is om tot deze geweldadigheit zijne toevlugt te nemen. Indien hij dronken is, gelijk de Wilden fomtijds veinzen te zijn, om hunne wraek of hunnen haet te voldoen, vergenoegt men zich met den dooden te beklagen en het misdrijf op den wijn te fchuiven: behalve dat, ftaet het aen de bloedverwanten van den overledenen den misdadiger te ftraffen, om dat zij alleen belang daer in hebben. Zij kunnen hem tot den doodt veroordeelen; maer men ziet weinig voorbeelden daer van ; en indien zij het doen, ge. fchiedt het zonder eenige vorm van rechtspleging'. Somtijds neemt men deze gelegenheit waer, om zich van een' flechten onder, daen te ontdoen. Een doodflag , waer in het ganfche dorp deel had , zou droeviger gevolgen hebben; en dikwerf heeft ééne misdaedt van deze natuur' een geheel volk in oproer gebragt. Maer de raedsvergadering der oudften wendt alle hare zorgen aen om de partijen te bevredigen; en gewoonlijk doet de overheit de eerfte flappen daer toe bij het beledigde geflacht. Eertijds, indien het zelve niet gevoegelijk oordeelde genade te bewijzen, en de misdadiger in des■ zelfs handen verviel, ftrekte men het doode I 5 Hg"  133 De Nieuwe Reisiger. ligchaem, boven eene hut, op houten Hangen int; en de moordenaer was, gedurende verfcheidene dagen , onmiddeJijk onder het lijk geplaetst, om alles dat 'er van afdroop, niet alleen op zijn lijf maer zelf op zijn voedfel, te ontvangen. Tegenwoordig is het gebruik om zijn leven te koopen door vereeringen, welke het algemeen opbrengt. Dezelve worden aen eenen ftaek, boven het hoofdt van den dooden , opgehangen; en het opperhoofdt deelt dezelven uit. „ Zie daer het geene, zegt hij, dezelven vertoonende, „ waer mede ik den bijl van de wonde aftrekke, en denzelven „ doe vallen uit de hand' des geenen, die deze „ belediging zou willen wreken. Zie daer het „ geene, waer mede ik het bloedt der won„ de afdrooge". En als of het vaderlandt zelf den doodelijken flag, die den overleden getroffen heeft , ontvangen hadde, voegt hij 'er bij : „ zie daer iets om het vader„ landt in ftaet te ftellen; zie daer iets om „ de verdeelde harten te vereenigen, en de „ wegen effen te maken , ten einde men, „ in alle zekerheit, van de eene plaets naer „ de andere gaen kan, zonder eenige lagen „ te vreezen. Zie daer iets, vervolgt hij, zich tot de bloedverwanten keerende, ,, om „ de geenen, die bet meeste belang in dezen „ doodt nemen , gerust te ftellen; om een „ geneesmiddel aen de moeder van den over„ leden te geven; om haer te genezen van » de  Honderd en Tweede Brief. 139 de ziekte, welke de doodt van haren zoon " haer veroorzaekt; om haer eene mat te fpreiden, waer op zij, gedurende de rouwtijdt, zachtclijk moge rusten. Zoo dra de vereeringen aengenomen zijn, achten zich de bloedverwanten volkomen voldaen; maer indien de misdadiger voorzichtig is vertoeft hij niet met zich weg te maken, vooral wanneer het g-nacht van den overleden vermogend is , om dus de gelegenheit tot'wreek te vermijden. Hij neemt het voorwendfel van in den krijg te gaen, om de plaets van den overleden door eenen gevangen te vervullen; en hij keert niet weder, voor dat de tijdt de gevoeligheit over het verlies , door hem veroorzaekt, verminderd heeft. Indien de krijgsgevangen, welken hij medebrengt, door de verzoende bloedverwanten tot zoon aengenomen wordt, treedt dezelve in alle de rechten des geenen, wiens plaets hij inneemt. Een man, welke bedenkt dat de moorat, dien hij gaet bedrijven, het geheele dorp zal benadeelen door het getal der vereeringen, welke men verpligt is optebrengen , moet, indien hij tot eenige overweging bekwaem is, Zich zeiven moeite aendoen om tot eene geweldenarij , die zoo veel volks lastig zal vallen, te befluiten. Deze foort van vergoeding is derhalve het uitwerkfel van eene verwonderenswaerdige ftaetkunde, misfchien be- kwa-  Ho De Nieuwe Reisigek. kwamer om eenen moorder te beteugelen, dan het gezigt van eene galg of een fchavot.' Wanneer de bloedverwanten zich met geene vereeringen willen vergenoegen , levert men den misdadiger aen hen over, om hun flacf te wezen. Dikwerf zijn zij te vreden met de onderwerping, die men hun hier in betoont, en ontflaen zich van het recht, 't welk zij op hem hadden, om een onaengenaem voorwerp niet gedurig voor oogen te hebben. Daer zijn gelegenheden , waer in de misdaedt zoo gruwelijk is, dat de raedt, zijn opperfte gezag gebruikende, zorg draegt om dezelve te doen ftraffen. Maer , nog eens, deze ftraf gefchiedt zonder eenige vorm van rechtspleging'. Wanneer de doodt van den moorder befloten is, doorftoot men hem overal waer men hem vindt. Meestentijds lokt men hem, onder eenig voorwendfel buiten het dorp, en flaet hem, eenige treden van het paelwerk, den kop in. Indien een bijzonder perfoon zich hatelijk gemaekt heeft, om oorzaken , welke men. niet wil verklaren; het zij dat hij zich door meenigvjuldige diefftallen bekend gemaekt, of den vrede der huisgezinnen verffoord, of van buiten verdachte onderhandelingen gehouden heeft, befchuldigt men hem van tooverijen en bezweringen. Gij hebt gezien,. Mevrouw«, dat deze misdaedt bijna nimmer vergeven wordt, Men vindt wel rasch getui-  Honderd en Tweede Brief. 141 tuigefi tegens eenen man , van wien men zich wif ontflaen. Hij alleen heeft alle de rampen van het dorp veroorzaekt: hij heeft de moeder van den eenen en den broeder van den anderen gedood : men heeft hem vuur uit zijnen mond' zien fpuwen, in de graven zien wroeten, bij nacht rondom de hutten kruifen, enz. Zoo veel wordt 'er voor hem niet vereischt, om den doodt verdiend te hebben; en de eerstkomende is zijn beul. De bloedverwanten van den misdadiger durven zich daer niet tegen ftellen, en verwijten zich zeiven fomtijds dat zij de eerften niet geweest zijn om hem te ftraffen. Meestentijds vraegt men hun of zij den geenen , dien het dorp veroordeeld heeft, verlaten. Dit is eene beleefdhéit, die men hun bewijst, en tevens eene trek van ltaetkunde, om zich van hun te ontflaen, indien zij den minften lust hadden om hunne gevoeligheit te toonen. Ook wachten zij zich wel van den fchijn om dert misdadiger te willen befchermen. Dus laten deze volken, zonder gefchrevene wetten te hebben, niet na een geftreng gericht te oeffenen , en zich in ontzag ten opzichte van eikanderen te houden, door de vrees, welke de bijzondere perfonen verpligt op hun eigen gedrag achttegëven , om de openbare orde niet te verftoren. Verwondert gij u dan niet, Mevrouw, dat lieden, die de onderwerping zoo luttel fchijnen te kennen, die in  142 De Nieuwe Reisiger. in eene zoo groote onafhangkelijkheit leven , en zich alleen door het geval of de grillighcit fchijnen te laten bellieren, echter het genot hebben van bijna alle de voordeden, die eene welgeregelde oppermagt aen een befchaefd volk kan bezorgen. Zij hebben een afgrijzen van een willekeurig gezag ; maer zij wijken zelden af van zekere grondbeginfelen , op de gezonde reden gevestigd, die hun tot wetten verftrekken, en eenigermate het wettelijke gezag vervullen. Alle bedwang maekt hen oproerig: evenwel zijn 'er onder hen, gelijk gij ziet, misdaden, die met den doodt geftraft worden. Zelf doet men fomtijds de misdadigers de pijnbank ondergaen, om hun hunne medepligtigen te doen beklappen. Een man, die eene eerlooze daedt bedrijft, wordt het leven onwaerdig geoordeelde Ten opzichte van de dieven, is het niet alleen geoorlofd het geroofde weder te nemen , maer hun daercnboven alles te ontdragen wat men in hunne hut vindt, en hen met hunne vrouwen en kinderen naekt te laten, zonder dat zij den minften wederftandt mogen bieden. Uitgenomen deze bijzondere gevallen, leven de Huronnen in eene volmaekte onafhangkelijkheit. Geen onderfcheidt van geboorte, geene voordeden ftrekken tot nadeel van de rechten der bijzondere perfonen. Geen eenig voorrecht, aen de verdiemlen vastgehecht, jpicts is 'er 't welk hoogmoedt in-  HoNBERD EN TWEEDE BRIEF. I43 inboezemt, en aen de anderen hunne minderheit doet befpeuren. Het is de man zelf 't geen men in den man hoogacht. Dewijl men noch de eerzucht noch het belang kent, is het onderfcheidt der ftaten niet noodzakelijk tot handhaving van de t'famenlevinge. Gij vraegt thans, Mevrouw, of dit volk eenen godsdienst heeft. Deze vraeg heb ik zelf aen den zendeling gedaen. „ Men kan „ niet zeggen, antwoordde hij mij, dat het „ dit volk volftrekt aen eenen godsdienst „ ontbreekt; maer het is moeielijk te bepa„ len waer in dezelve beftaet. Voorzeker „ erkent het een Opperwezen ; doch het „ denkbeeldt, dat het daer van vormt, is „ zeer duister. Allen komen zij daer in „ overeen, dat zij het zelve als den eerften „ geest, den heer en fchepper van het heelal „ befchouwen; maer wanneer men hen een „ weinig op dit ftuk toetst, vindt men bij „ hen niets dan wonderlijke verbeeldingen, „ kwalijk begrepen en nog flechter verzonnen „ fabelen. Zij klimmen niet op tot de eerfte „ fchepping, maer doen aenftonds zes man„ nen op de weereldt verfchijnen, zonder te „ weten wie hen daerop geplaetst heeft. „ Toen was 'er nog geene aerde: zij werden „ door den windt ginsch en herwaerds gedre,, ven, kenden geene vrouwen, en beieften „ bijgevolg dat hun geflacht wel rasch zoude ,, eindigen. Een van hun klom ten hemel', » ge-  144 De Nieuwe Reisiger. „ gelijk een andere Prometheus, niet orri „ daer het heilig vuur te ftelen, maer om „ eene vrouw te zoeken. De vogels, hem „ eenen wagen van hunne vleugelen maken„ de , voerden hem derwaerds. Toen hij „ aldaer gekomen was, zette hij zich aen „ den voet van eenen boom neder. Eene vrouw kwam water putten uit eene nabu> ,, rige fontein. Hij hield eene t'famenfpraek „ met haer, gelijk de flang met Eva, en gaf „ haer vereeringen, welke zij aennam; en „ zij hadden t'famen eene gemeenfehap, die „ haer tot moeder maekte. De heer des he„ mels wierp haer van boven uit zijn ko„ ningkrijk , gelijk Adam uit het aerdfche „ paradijs; en zij belandde, als eene andere „ Latona, in een eilandt, 't welk de visfchen „ op den rug van eene fchilpadde gemaekt „ hadden. Dit eilandt groeide van tijd' tot „ tijdt aen, en fpreidde zich uit in de gedaen„ te , waer in wij onze aerde befchouwen. „ Deze vrouw baerde twee kinderen, waer „ van het eene de moorder van het andere „ wierd , gelijk Kaïn van Abel. Na deze „ gebeurtenis, is 'er niets meer dat deze man,, nen of derzelver nakomelingfchap betreft. „ De Wilden, gelijk ik reeds gezegd heb„ be, gelooven dat 'er een Godt is, en be„ wijzen deszelfs beftaen door de vorming „ van het heelal; waer uit zij befluiten dat de „ mensch niet bij geval gefchapen, maer het werk  Honderd en Tweede Brief, 145 „ werk is van een eerfte beginfel, dat in „ wijsheit en kennis uitmunt. De groote „ geest bevat alles ; hij verfchijnt in alles, „ en geeft de beweging aen alle dingen. „ Kortom, alles wat men ziet, alles wat men „ kent, is deze Godt, die eeuwiglijk en on„ bepaeld beftaet: zij bidden hem aen in alles „ wat 'er in de weereldt verfchijnt; en wan„ neer zij iets fchoons, iets uitmuntends of ,, verwonderenswacrdigs befchouwen , roe„ pen zij uit : o groote geest ! wij zien u „ overal. " Behalve dit eerfte wezen, erkennen zij „ mindere godheden, welke ligchamen gelijk „ wij hebben , maer zonder eenigen der on„ gemakken , waeraen wij onderhevig zijn. „ Zij zijn allen aen den grooten geest onder„ worpen : men roept hen aen: men fpreekt „ tot hen: men verondcrftelt dat zij hooren „ wat men zegt, dat zij gevolgelijk daer naer „ handelen, en goedt en kwaedt doen, vol„ gens de verfchillende belangen , die hen „ aenfporen. Zie daer alles wat men uit „ deze barbaren kan trekken; en nog zijn 'er „ niet dan eenige grijsafcrts, die tot deze „ geheimen worden toegelaten. „ Men eert deze geesten door verfchil„ lende foorten van offeranden of plegtighe„ den. Men werpt tabak, gedoode vogels, „ beestenvellen , halsbanden van fchulpen, „ geheele dieren, en vooral honden, koorn- /X. Deel. K » ai-  ï4<5 De Nieuwe Reisigbr. „ airén, vruchten, enz., in de meircn en ri„ vieren voor de watergoden, en in het vuur „ voor de zonne. Men ontmoet dezelfde „ offeranden omtrent de moeielijke wegen, „ op de rotfen, of aen de oevers der fnel. „ ftroomende vlieten, om de godheden, die „ het beftier over die oorden hebben, te be„ vredigen. Dewijl de honden de gewone „ flagtoffers zijn, die men hun toewijdt, hangt ,, men dezelven fomtijds, met de achterfte „ pooten , geheel levend aen een' boom, ,, waeraen men hen al razende laet ftervcn. „ De Wilden verzeilen deze offeranden altoos „ met eenige gebeden, en eene korte rede„ voering. Zij bezweren de zon hunne trc„ den te verlichten, hen te geleiden, hun „ de overwinning op hunne vijanden te ge„ ven, hun koorn op hunne velden te laten „ wasfen, en hun eene goede vischvangst en „ gelukkige jagt te verkenen. „ De Huronnen eeren deze zelfde geesten „ door geloften , indien men dus noemen „ mag de toezeggingen, die de Wilden doen, „ wanneer zij zonder levensbehoeften zijn, „ om aen het opperhoofdt van het vlek een ,, gedeelte van het eerfte beest, dat zij op „ de jagt dooden zullen , te vereeren , cn „ geen voedfel te nuttigen , voor dat zij „ aen deze verbindtenis voldaen hebben. In„ dien de uitvoering van deze gelofte onrao„ gelijk wordt, om dat het opperhoofdt al „ te  Honderd en Tweede Brie?. 147 3, te ver is, verbranden zij het geene hem „ toegefchikt was, en maken 'er eene foort ,, van offerande van. „ Men kan insgelijks als daden van gods„ dienst befchouwen, niet alleen hunne oor„ logs- en lijkzangen, die als hunne gebeden if zijn; maer daerenboven de gewoonte, wel„ ke zij hebben om zich, op fommige mael„ tijden, nimmer van mesfen te bedienen; ,, om geene beenders van de dieren, welke „ men aldaer eet, te breken; om niets vart j, den maeltijdt, dien men op de weder„ komst van de jagt houdt, overtelaten, en ii, zoo zij dien niet verorberen kunnen, zich ,, van hunne buren te doert helpen ; om voorfpellingen te trekken Uit alles wat 'er „ voorvalt, en dezelven als waerfchuwingen „ van den hemel te befchouwen, ,, Sommigen hebben geloofd dat 'er eer„ tijds, bij de Huronnen, eene foort van geesj, telijke dochtercn was, die van allen om3, gang rnet de rc10"^611 afgefcheiden leefden, en eenige kluizenaers, die zich aen de ont]] houding overgaven. Ik kan u niet zeggen ' welke derzelver bedrijven waren: alles, wat " ik van eenige Wilden heb kunnen verne-" men, is dat deze maegden nimmer uit hare \\ hutten kwamen, dat zij zich met geringe werken bezig hielden, en dat het gemeene „ volk haer eerde en in rust liet. Een kleen 1 ion^^ken , door de oudften uitgekozen, " J ^ K 2 „ brag€  148 De Nieuwe R e i s 1 g e r. „ btagt haer alle. dingen, tot het leven nood-» zakelijk; en men droeg alleenlijk zorg het ,, zelve te veranderen , zoo dra de jaren des- zelfs dienften verdacht konden maken. Zie „ daer alles wat men mij heeft kunnen zeg„ gen van deze foorten van vestaclfche non,, nen, en van deze gewaende kluizenaren, „ waer van ik u zelfs zal bekennen dat mij „ geen enkele voetftap is voorgekomen. „ Onze Huronnen ftaen de onfterffelijkheit „ der ziele toe, zonder te gelooven dat zij „ onligchamelijk is. Zij bcfchouwen dezelve ,, als eene fchaduw of eene levendige afbeel„ ding van het ligchaem; geloovende dat zij, „ na de fcheiding, altoos dezelfde neigingen, „ welke zij in het leven gehad heeft, be„ houdt. Hierom begraven zij, met hunne „ dooden , alles wat tot' derzelver gebruik „ heeft gediend, en derzelver behoeften kan „ vervullen. Zij gelooven zelfs dat de ziel „ langen tijdt bij het ligchaem blijft, nader„ zei ver ontbinding, en vervolgens overgaet „ in een landfchap, alwaer zij in eene tor„ telduif veranderd wordt. Daer is een ge„ west, alwaer de zielen der krijgsgevangc,, nen, welke verbrand zijn, gepijnigd wor„ den. Zij begeven zich daer naer toe zoo „ lact zij kunnen. Weshalve men, na den „ doodt van deze rampzaligen, uit vreeze ,., dat hunne fchimmen rondom de hutten „ blijven zweven , om- zich over de pijni- » gift-  Honderd en Tweede Brief. 149 „ gingen, hun aengedaen, te wreken, overal „ dc ronde doet, en door het hevig flaen „ met fpitsgarden , en het uitgalmen van „ verfchrikkelijke fchreeuwen, een groot „ geweldt maekt, om dezelven tot vertrek „ ken te noodzaken. „ Het geluk, dat de Wilden in hun para„ dijs tocltaen, is minder eene bclooning van „ dc deugdt, dan dat men een goed jager „ en een goed krijgsman geweest is. Deze „ twee hoedanigheden , gevoegd bij veel „ voorfpoeds in zijne ondernemingen, cn „ bij den roem van een groot getal vijanden „ gedood te hebben , geven bet recht tot „ deze gelukzaligheit, welke zij in eenen „ overvloedt van allerlei dingen doen be„ ftaen. Eene visfeherij en jagt, die nimmer „ misfen, eene eeuwigdurende lente, vrou„ wen en een gerust leven, zijn alle de „ zaken, die zij, voor dit en het toekomen„ de leven , van hunne goden affmeeken. „ Hun geest verheft zich niet tot hooger „ denkbeelden of geestelijker vermaken. „ De droomen maken een wezenlijk ftuk „ van den godsdienst dezer volken uit. Zij „ befchouwen dezelven als het gevvoonlijkfte „ middel, waer door de goden hunnen wil „ openbaren, en zij ftellen hunnen pligt in „ die optevolgen. Zij gelooven dat hunre „ ziel met dc oogenblikkcn van den flacp „ haer voordeel doet, om zich te verlustiK 3 gen.  15o De Nieuwe R e i s i g n r. „ gen. Op hunne ontwaking meenen zij daE ,,' dezelve wezenlijk gezien heeft het geene zich voor haer heeft vertoond. Wanneer „ zij, een' droevigen droom gehad hebbende, „ de vervulling daer van wilden mtftellen, „ zouden zij denken dat hun leven in gevaer „ ware. Zeker Wilde, die gedroomd had dat „ men hem een' vinger ontnam , liet zich „ denzelven des anderen daegs affnijden, „ Een ander had gedroomd dat hij gevangen „ was; weshalve hij zich aen eene pael liet „ vastbinden , en verfcheidene deelen van zijn ligchaem branden. Hij geloofde dus de voorzegging van zulk een' rampzaligen „ droom verijdeld te hebben. Hunne bijge„ loovigheit is in dit opzicht ongelooffelijk. „ Het is niet alleen de droomer, die de „ verpligtingen , welke hij meent dat hem „ zijn opgelegd , moet voldoen; maer het ?, zou tevens eene misdaedt zijn hem te weiij, geren het geene hij in zijnen droom be„ geert. Een zeker Wilde , ziende aen „ eenen Franfchen gevangen een beter dek5, kleedt dan het zijne, droomde daer van, en vraegde hem het zelve af. De Fransman gaf het hem goedwillig, rekenende „ op eene goede wedervergelding, Eenige >, d.igen daer na gaet hij zijnen man vinden , „ en eene fraeie pelt aen hem ziende, veins„ de hij daer van gedroomd te hebben, en s3 de WUde gaf hem dezelve over, zonder ' ,3 zich  Honderd en Tweede Brikf. 151 „ zich te laten bidden. Deze beurtwisfeling „ van droomen duurde eenigen tijdt; maer „ de Wilde, het eerfte verdriet daer in krij„ gendc, om dat hij bij diergelijke ruilingen „ altijdt het meeste verloor, ging den Frans„ man vinden , en deed hem beloven , dat „ zij nimmer weer zouden droomen van „ iets, dat één van hun beide toebehoorde. „ Dan zie hier nog een ftuk, dat hooger draeft. Een zeker Huron , gedroomd' „ hebbende dat het geluk van zijn leven af„ hing van het bezit eener vrouwe, die aen , één der aenzienlijkften van het dorp ge, huwd was, liet hem dezelve afvragen. De twee cchtgenooten leefden in eene vol„ maekte eendragt, en de fcheiding moest hun beide gevoelig fmerten. Niettemin durfden zij die niet weigeren, en verlieten eikanderen. De verlaten man ging eene „ andere verbindtenis aen , om allen arg„ wacn, dat hij nog aen zijne eerfte vrouw „ dacht, wegtenemen, „ Indien het geene men begeert van die „ natuur' is, dat het door geenen bijzonde„ ren perfoon ter uitvoering' kan gebragt „ worden, neemt het geheele volk den last „ daer van op zich. Moet hij eene reis van „ vijf honderd mijlen afleggen , men moet „ hem overhalen, tot welkeen' prijs het „ ook zij; en ik kan u niet melden met welk eene zor<*' men hem hoedt, wanneer men K 4 » zii»  15a De Nieuwe Reisiger. „ zijn oogmerk daer in bereikt heeft. Indien „ het een dier is, veroo'rzaekt de vrees, dat „ het onderweg zal flerven, doodelijke on„ gerustheden. Maer men is geruster wan;, neer het een onbezield ding is. De zaek „ wordt zeer ernstig , wanneer een Wilde „ goedvindt te droomen dat hij iemant den „ hals moet breken : men gelooft dat hij zulks inderdaedt doen moet; maer wee 3, den moorder', indien een ander, op zijne ,, beurt, droomt dat hij den overleden moet ,, wreken, Tn deze gelegenheden neemt „ men het befluit om den befchermgeest, „ door vereeringen, te verzoenen; maer ,, men heeft niet altoos den tijdt daer toe. ,, Een Wilde trad op zekeren dag in eene „ hut, en zeide : ik heb gedroomd dat ik „ een' Fransman doodde, Aenftonds wierp hem de heer des huizes een kleedt van een ,, Fransch maekfel toe , 't welk dees ver,, woede met duizend fleken doorboorde. ,, De ander werd op zijne beurt verwoed, en zeide dat hij de belediging zoude wre„ ken, en het geheele dorp in de asfche leggen. Hij begon met zijne eigene hut, en fpoeddc zich om alle de andere op de„ zelfde wijs te behandelen. Men wierp „ hem een' hondt voor de voeten, in de „ hoop dat hij zijne razernij op dit dier zou „ verzadigen. Maer de vergoeding onvol. S) komen vindende, wjerp men 'er hem een' twee-  Honderd en Tweede Brief. 153 „, tweeden voor, dien hij in ft ukken fcheurde ; en op dat oogenblik ftilde alle zijne " Woede. Een opperhoofdt gedroomd heb'! bende dat hij menfehelijke harten zag, „ veroorzaekte dees droom eene groote onge, rustheit in het geheele vlek; en men moest andere droomen in 't werk ftellen , om " de uitwerking van dezen te verhinderen. „ Men heeft voorbeelden , waer m dierge„ lijke droomen zijn uitgevoerd. Zeker „ Huron, vertoornd om dat men het leven „ aen eenen gevangen, tegens zijnen raedt , en zijn goedvinden, had toegeftaen, behield tegens denzelven eenen doodehjken " haet, dien hij langen tijdt ontveinsde. „ Maer zich niet langer kunnen bedwingen, „ droomde hij dat hij van het vleesch van „ dezen flaef moest eten. Men trachtte te „ vergeefsch dezen barbaerfchen droom te verijdelen: men maekte mannen van deeg, " onder de asfche gebakken; doch hij ver, wierp dezelven. Men liet niets na om hem van gedachten te doen veranderen: " hij bleef onverzettelijk; en men moest " den gevangen den hals breken, Het geene men hier het feest der droomen of begeerten noemt, en veeleer met den naem' van zotheit mogt' doopen , is " eene foort van Bacchusfeest, dat gemeen" hjk veertien dagen duurt. Het woordt door de oudften uitgeroepen, met dezelfde defKs » °8-  154 De Nieuwe Reisigee. „ tigheit , als of het eene zaek van ftaet s, betrof; en evenwel zijn 'er geene buiten„ fporigheden, welke men dan niet bedrijft. „ Het feest is naeuwelijks afgekondigd , of „ men ziet mannen, vrouwen en kinderen, 5, bijna naekt, hoewel in den winter, of op „ duizenderlei belagchelijke wijzen vermomd, „ zich op weg begeven. Ik heb 'er als faters gekleed gezien, bedekt met bladeren, en „ verzeld van vrouwen, als Megeren uitge„ doscht, met een zwartgeverfd aengezigt, „ verfpreide hairen, een wolfsvel om het lig„ chaem, en een' knuppel in de handt. An„ deren hadden maskers van boomfchorfen, „ benevens eenen zak , op de plaetfen der „ oogen en van den mondt met gaten voorzien. „ In deze toerusting liepen zij als bezetenen , „ van hut tot hut, zonder te weten waer „ zij gingen of wat zij begeerden. Gij zoudt „ hen genomen hebben voor dronke of razende lieden , door eene vervoering van „ gramfchap buiten zich zeiven gebragt. Men 5, verbrijzelde en wierp alles overhoop, zor> „ der dat iemant zich daer tegen durfde ftel„ len. Yder, die geen deel in deze ongerc. „ geldheit wil hebben, noch voor de b'ele„ digingen blootftaen , moet achterblijven; „ het geen inderdaedt de verftandigften doen; „ want vele lieden nemen dezen tijdt der „ dwaésheit waer , om hunnen bijzonderen „ haet en wraekzucht te voldoen. Den eenen „ werpt  Honderd en Tweede Brief. 15S , Werpt men over het lijf met eenen vollen emmer waters, 't welk, wel rasch tot ijs " wordende, hem van koude doet verftijven \ anderen bedekt men met heete asfche of , allerlei vuiligheit. Sommigen nemen bran, dende houten , en werpen die naer het hoofdt van den eerstkomenden. Anderen " vallen alle de perfonen, die zich vertoonen, verwoed aen, en overladen hem met " {h welke hij raeuw opeet, mede te fchieten 5 en dewijl hij niet vreest door het water verzwolgen te worden , onderneemt hij onbefchroomd de allerlangfte reizen , indien hij meent te mogen hopen dat hem geen voedfel zal ontbreken. De andere kanoos hebben dé gewoonlijke gedaente, zijn van verfchillende grootte , en kunnen van tien tot vijftig of zestig perfonen voeren. In ftil weder beftiert men dezelven met riemen; maer wanneer de windt kan dienen, hangt men lederen zeilen aen den mast. Ik heb elders gefproken van de kanoos van boomfchorfen, die een proefftuk van de kunst' der Wilden zijn. Niets is beter of verwonderlijker gemaekt dan deze brooze vaartuigen , met welke men echter een overgroot gewigt voert, en waer mede men overal heenftreefc, met eene ongelooffelijke fnelheit. De bodem is van één of twee ftukken, waer op men andere naeit met teenen van wortelen, die men van binnen met gom beftrijkt, dermate dat verfcheidene ftukken 'er flechts één fchijnen. Die van den IX. Deel. O bo*  aio De Nieuwe Reisiger. bodem hebben niet meer dan de dikte \?an twee lijnen; maer men verfterkt ze van binnen met ribben van cederenhout , die het ganfche ligchaem van het werk lievig maken. Met diergelijke vaertuigen flreven de Huronnen over groote zeeboezems, gevaerlijke rivieren , en meiren van vier of vijf honderd mijlen in omtrek. Ik heb dus verfcheidene reizen gedaen, zonder het minfte gevaer geloopen te hebben. Het is Hechts éénmael gebeurd dat ik, in het overvaren van de rivier' St. Laurens, mij eensklaps omringd zag van eenige Hukken ijs van eene verlchrikkeIijke grootte. De kano werd 'er door vaneen gereten; en de Wilden, die mij geleidden, begonnen aenftonds te fchreeuwen : „ wij „ zijn dood ; het is met ons gedaen ; wij moeten omkomen". Niettemin eene uiterfte pooging aen wendende , fprongen zij op eene dezer drijvende ijsfehorfen. Ik volgde hen; en na dat wij de kano opgehaeld hadden, droegen wij dezelve tot aen het eind dezer ijsfehors'. Hier moesten wij ons weder in de gebersten fchuit begeven, om eene andere ijsfehors te winnen ; en dus van de eene op de andere fpringende, kwamen wij eindelijk aen den oever der riviere, wel doorweekt en door de koude bevangen. Deze kleene vaertuigen zijn deze zwarigheit onderworpen , dat men zeer omzichti» moet zijn om 'er in te treden; dewijl zij anders  Honderd en Vierde Brief. 211 ders ligtelijk omflaen. Daerenboven , wanneer zij de fteenen of het zandt flechts een weinig raken , komen 'er reten in , waer door het water üjpejt en de koopmanfchappen bederft. Geen dag gaet 'er om , of men is genoodzaekt eenige gaten met gom toeteftrijken; en wanneer men aen landt treed, moet men de kano ontladen , en op den oever in veiligheit ftellen, uit vreeze dat de windt die zoude verbrijzelen. Twee mannen dragen dezelve zeer gemakkelijk op hunne fchouders: andere beladen zich met de pakgoederen ; en men ontwijkt dus de moeielijke doortogen, als daer zijn de verfchillende water» vaflen , wier uitnemende hoogte hen onbevaerbaer maekt, in de rivieren van het noorder Amerika. Men moet 'er van verre zelfs acht op geven , en den ftroom der riviere buiten het bereik van den val verlaten, om geen onvermijdelijk gevaer te loopen. Maer men geeft zich aen den ftroom van het water over , in de fprongen , die minder hoogte hebben. Alle de behendigheit beftaet in denzelven wel te treffen, in het wel verkiezen van fommige naeuwe doortogten tusfehen de aeneengefchakelde rotfen, en in het ontwij* ken van de losgebrokene fteenen, waer mede de rivier bezaeid is: want het is genoeg er tegens één aentebotfen, om de kano te doen verbrijfelen en fchipbreuk te lijden. Gi] begrijpt niet, Mevrouw, hoe men zich in zulké  en De Nieuwe Reisiger. gëvaerlijkc doortogten durft wagen , op de genade van eene enkele boomfchorsfe: niettemin zijn onze Wilden in deze foort van fcheepvaert zoo ervaren, dat verfcheidene van hun liever het gevaer van de watervallen uitftaen , dan den weg te voet afleggen. „ Voor onze Europeanen, zeide de zende,, ling tot mij, is dit reistuig nog wel andere ,, zwarigheden onderworpen. De vrees r „ welke deszelfs uitnemende broosheit in „ den beginne veroorzaekt; de gedwongene geftalte, waer in men zich moet houden; ,, de ledigheit, waer mede men zijn' tijdt „ doorbrengt, cn welke het onmogeüjkJs„ te ontwijken ; de langdurigheit van den „ togt, dien de minfte regen of een tegen„ windt kan vertragen ; het geringe gezel„ fchap , dat men vindt aen Wilden , die „ niets weten , die nimmer fpreken, wan„ neer zij bezig zijn, die u door hunnen ftank „ vergiftigen, en met vuiligheit en onge„ dierte overladen; de grilligheden en on„ befchofte manieren, welke men moet be„ proeven ; de beledigingen, waer voor men „ blootftaet van wegens een' man , die of „ dronken is, of dien een onvoorzien toeval „ gemelijk gemaekt heeft; de wellust, die „ ligtelijk in het hart dezer barbaren geboren 3, wordt, op het gezigt van een voorwerp, „ bekwaem om dezelve aenteprikkelen; die „ alles zijn zaken , vervolgde hij., welke men  Honderd en Vierde Brief. 213 „ men zeer dikwils moet ondergaen , wan„ neer men in dit vaertuig met hun reist. „ Ik beken , voegde hij 'er bij, dat 'er „ plaetfen en tijden zijn, waer in de fcheep„ vaert zoo onaengenaem niet is; en ik her„ inner mij nog met vermack de geene, die „ ik voorleden jaer op het meir Erië gedaen „ hebbe. Ik voer langs een bekoorlijk land„ fchap, in eene heldere lucht, en op een „ water , dat in klaerheit voor de zuiverfte „ fontein niet behoefde te wijken. Overal „ ontmoette ik veilige en aengename velden, „ alwaer ik , met weinige kosten het ver„ maek van de jagt' konde hebben, op mijn „ gemak eene zuivere lucht inademen , cn „ het gezigt van de fchoonfte beemden ge„ nieten. Ik herinnerde mij deze aloude „ aertsvaders, die, zonder een vast verblijf „ te hebben, in tenten woonden, en eeni„ germate heeren waren van de landfchap„ pen , die zij doorwandelden , terwijl zij „ vreedzaem van derzelver voortbrengfelcn „ gebruik maekten, zonder de onvermijde„ lijke moeielijkheden, in de bezitting van ,, eene wezenlijke heerfchappij' gelegen. Hoe „ vele eiken vertoonden mij de eiken van „ Mamre ! Hoe vele fonteinen deden mij „ aen den put van Jakob gedenken ! Yder „ dag bood mijner verkiezinge nieuwe voor„ werpen aen; bier een net en gemakkelijk „ huis , in minder dan een vierendeeluurs O 3 met  «14 De Nieuwe Reis i g eb. met al het noodwendige verfierd en opge. „ fchikt; daer een altoos groen veldtapijt, bezaeid met frisfche en als onverwelkbare bloemen; en overal eenvouwige en na„ tuurlijke fchoonheden, die door de kunst „ niet bedorven zijn, en welke zij onmoge„ lijk kan nabootfen. Indien deze bekooiv „ Jijkheden , door het Hechte weder , of door eenig onvoorzien toeval , eenige „ verftoring ondergaen , zij hebben des te meerder levendigheit, wanneer zij op nieuw „ te voorfehijn komen, „ Ik verzelde, op deze reis, twee Fran„ fche officieren, door den bevelhebber van ,, Montreal bij de Huronnen gezonden, om „ hun de bevelen, die hij van den algemee* ,, nen landvoogdt van Kanada ontvangen „ hadde, medetedeelen. Des anderen daegs „ na onze aenkomst, vergaderden zij de op9, perhoofden der drie dorpen, die hen ge* „ rustelijk aenhoorden , zonder hen te fto„ ren; en wanneer zij geëindigd hadden, be* gaven zich de Huronnen van daer om te raedflaen: want derzelver gewoonte is nimr „ mer op ftaendevoet te antwoorden, wan„ neer het eene zaek van eenig gewigt be„ treft. Twee dagen daer na kwamen zij „ in grooter getal bijeen; en om u een denk. „ beeldt van deze raedsvergadering' te vor„ men, moet gij u verbeelden omtrent derv tjg Wilden, bijna paekt, het.hair opge. ,3 zet  Honderd en Vierde Brief. 215 „ zet op zoo vele verfchillende manieren-, „ de een belagchelijker dan de ander, fom. „ migen met een' geboorden hoedt, allen „ met de pijp in den mondt, en in de hou„ ding van lieden , die nergens op denken. „ Het is veel, indien zij zich één woordtin „ een vierendeeluurs laten ontflippen. „ Het betrof hier twee punten , die de „ landvoogdt zeer ter harte nam. Het eerfte „ was den drie dorpen te doen goedkeuren „ dat men hun geenen brandewijn, waer van „ de zeeraedt de handeling volftrekt verbo„ den had, meer verkoftc. Het tweede was „ hen te verpligten om zich te vercenigen „ tegens de andere Indianen , die allerlei „ rooverijen en geweldadigheden in het land„ fchap pleegden. De Huronfche redcnacr s, vatte het woordt op: zijn gelaet, de toon „ van zijne ftem, en zijne houding, hoewel zij door geen het minfte gebaer verzeld " was, hadden iets edels en overtuigendsin zich. Hij had geene voorrede , maer kwam 11 aenftonds tot de zaek. Hij fprak langen " tijdt en ftatiglijk, en hield op ijder ftuk ■■■ ftii , om den tolk tijdt te geven om het " geene hij in zijne tael gezegd hadde in de „ onze over te brengen. Het befiuit was dat de Franfchen meesters waren om gee" nen brandewijn meer aen dc Huronnen te " verkoopen ; en dat zij zelfs wel zouden „ gedaen hebben, indien zij 'er hun nimmer O 4 v VÊ}>  2\6 De Nieuwe Reisigu. „ verkoft hadden ; en men kan zich niets „ fterkers verbeelden , dan het geene hij „ zeide tegens de ongeregeldheden , die dees „ drank onder hen veroorzaekt had. Doch „ hij voegde 'er bij, dat zij zoodanig daer „ aen gewend waren, dat zij denzelven niet „ konden ontberen ; waer uit wij ligtelijk „ konden oordeelcn dat de Engelfehen hun „ dien wel zouden leveren, indien de Franje fchen daer omtrent in gebreken bleven,' „ Wat het tweede punt van het onderwerp „ des gezantfehaps betrof; hij verklaerde „ daer men daer omtrent niets konde beflui,, ten , dan in eene algemeene raedsverga. „ dering, die ongctwijffeld de noodzakelijkj, heit van dit oorlog zou toeftemmen". Dan ik keer weder tot mijn onderwerp, waer van deze uitweiding mij had afgetrokken. De Wilden hebben eenige kundigheit van de fterrekunde, die hun dient om hunne tijden te regelen, en hunne optogten te bepalen. Zij onderfcheiden de jaergetijden en maenden , door de zacijingen , de verfchil, lende trappen van de hoogte des koorns, en de inzamelingen, Zij zijn onwetend van de verdeeling' der weken, dagen en geregelde uren , en hebben alleen vier bepaeide Honden, te weten, dc opkomst der zonne, den middag , den ondergang der zonne en den middernacht; maer het gebrek van uurwerken vervullen zij met zulk eene naeuwkcurige op.  Honderd en Vierde Briet. 217 oplettendhcit, dat zij alle oogenblikken het punt „ alwaer de zon is, met den vinger zullen-aenwijzcn. De Huronnen trekken hun vuur niet uit fteenaderen; maer krijgen het door het wrijven van twee ftukken houts tegens eikanderen. Zoo dra dezelven ontftokcn zijn, leggen zij ze in gepoederde cederenfchorfen, en blazen zachtehjk, tot dat dezelven ontvlamd zijn. Indien deze volken weinig zorgvuldighcit bezitten , om zich , in de plaets van hun verblijf, de gemakkelijkheit des levens te bezorgen; wat moet men denken van hunne veldlegeringen op hunne reistogten? De zendeling, die hen op eene jagt in den winter gevolgd heeft, gaf'er ons deze befchrijving van. „ De plaets, welke zij uitkiezen, is „ ruw en onbebouwd. Eer men daer aen „ komt, moet men een' langen weg afleggen, „ en alles, wat men gedurende vijf of zes „ maenden noodig heeft, op den rug dragen. „ Zoo men geene voorzorg droeg om boom" fchorfen te verzamelen , zou men niets *' vinden om zich, in den optogt, voorden „ regen en de fneeuw in veiligheit te ftellen. Wanneer de reis geëindigd is , valt alles „ aen den arbeidt ; en ik werd niet meer „ gefpaerd dan de anderen. Men gaf mij zelfs „ geene bijzondere 'hut ; en ik koos mijn verblijf in de eerfte , waer in men mij 1 wilde ontvangen. Deze hutten hebben o 5 b^  Ji8 De Nieuwe Reisiger. „ bijna de gedaente van onze ijskelderen, „ zijn rond, en loopen kegelsgewijs uit: zij „ worden niet anders onderfteund, dan door „ ftaken , in de fneeuw geplant , met de „ einden aen malkanderen gehecht, en be„ dekt met boomfchorfen, zeer flecht ineen „ gevoegd, zoodanig dat 'er de windt van „ alle kanten indringt. Derzelver bouwing „ vereischt naeuwclijks één uur tijds. De >, takken van dennenboomen beflaen daer in „ de plaets van matten , en men heeft 'er „ geene andere bedden. De fneeuw, die 'er „ zich rondom op een ftapelt, vormt eene „ foort van borstwering', onder wier be„ fchutting men vrij gerust flaept, wanneer „ het niet al te veel rookt: want gemeenlijk „ is de hut van boven zoodanig met rook „ vervuld, dat men zich niet overeind kan ,, houden , zonder eene draeijing in het ,, hoofdt te krijgen. De Wilden, van hunne „ kindschheit af gewoon op de aerde te zit„ ten of te liggen , lijden daer door geene „ de minfte ongelegenheit; doch deze ge,, ftalte was voor mij eene wreede ftraf. „ Dikwerf kan men, twee treden van zich „ af, niets onderfcheiden; en men verliest „ zijne oogen, door het meenigvuldige tra„ nen. Zelfs zijn 'er tijden, waer in men, „ om adem te halen, genoodzaekt is op den „ buik te gaen liggen, met den mond' tegens de aerde gedrukt: want men moet niet » den-  Honderd en Vierde Brief. 210 „ denken om naer buiten te gacn; dewijl de „ koude het aengezigt vaneen zou fnijden. Bij deze wreede ongelegenheden komt „ 'er nog eene andere, die ik nog onverdra" delijker vond; te weten, de overlast der " honden. De Wilden hebben altoos een. " groot getal van dezelven, die hen overal „ volgen en hun zeer getrouw zijn. Deze „ honden zijn niet zeer vriendelijk, om dat. '„ men hen nimmer ftreelt, maer zeer ftoutmoedig en bckwacm om te jagen. Men ,' bekreunt zich weinig met hun voedfel j zij „ leven van het geene zij kunnen opdoen. Ook zijn zij zeer mager, en zoo ontbloot " van hair , dat hunne naektheit hen zeer " gevoelig voor de koude maekt. Om zich " daer voor te beveiligen, wanneer zij niet 11 bij het vier kunnen komen , kruipen zij op het eerfte bedt, dat zij aentreffen; en dikwerf ontwaekt men in den nacht, bijna „ door een' geheelen hoop van deze dieren " verfmoord. Vergeefsch poogt men hen „ wegtejagen ; dewijl zij aenftonds weder „ komen. Hun overlast begint bij dag op „ nieuw: zij zien geene gerechten verfchij„ nen, of zij meenen hun deel daer van te „ moeten hebben. Verbeeld u eenen armen „ zendeling, digt bij het vuur gelegen, wors„ telende tegens den rook , die hem naeu„ welijks toelaet zijne getijden te lezen, en „ blootgefteld aen de beledigingen van eene „ mee-  a2o De Nieuwe Reisiger. „ meenigte honden, die hem gedurig omfm„ gelen , om het minfte broksken vleeseh, „ dat zij gewaer worden , opcefnappen. „ Geeft men hem te eten, zij hebbenVeel■» eer hunnen muil in den fchotel, dan hij „ 'er de handt in geftoken heeft; en terwijl „ hij bezig is zijn gerecht tegens de geenen, die hem van voren aentasten, te verdee„ digen, komt 'er één van achteren, die'er ,, hem de helft van ontneemt , of dezelve „ in de asch doet vallen. „ De honger is een ander kwaedt, no^ „ grooter dan de onheilen, waer van ik zoo „ even gefproken heb. Men heeft ftaet ge„ maekt op de jagt, en zij gelukt niet altij'dt. „ De voorraedt wordt uitgeput; en fchoon „ de Wilden eene lange vasten kunnen ver„ duren, worden zij fomtijds tot zulk een „ groot gebrek gebragt, dat zij 'er onder „ bezwijken. Ik was , in deze overwinte„ ring, genoodzaekt tot het eten van alen„ en elandenvellen, waer mede ik mijn kleedt „ verfteld had. Vervolgens moest ik mij „ met jonge takskens en de teederffce boom„ fchorfen voeden. Alijne gezondheit leed „ 'er niets door; maer dezelfde proef maekte ,, vele anderen ongefteld. „ In den zomer verwekken de muggen, en eene groote meenigte andere vliegen, „ nog een' grooter overlast, dan de rook in „ den winter. Men is genoodzaekt eene  Honderd en Vierde Brief, sar : dezer ongelegenheden door de andere te verdrijven, en zelfs den rook te hulp te roepen , tegens de fleken van dit onge„ dierte. Die is het eenige hulpmiddel dat ,, men kan gebruiken, het eenige dat deze „ diertjes belet uw geheele ligchaem in vuur „ te ftellen. Voeg daer bij de veeltijds lang" durige en altoos zeer moeielijke togten, „ welke men in het gevolg van deze barba„ ren doen moet; nu, tot den gordel toe in „ het water, cn dan tot de knien toe in den „ modder ; in bosfehen , dwars door heg„ gen cn ftruiken, met gevaer van zijn ge„ zigt te verliezen ; en in velden , alwaer „ niets ons beveiligt voor de ftralen der „ zonne, alzoo heet in den zomer, als de „ windt fcherp in den winter is. „ Doch hadden wij, in het begin van onze „ jagt', veel te lijden, zulks werd ons door „, de uitkomst rijkelijk vergoed. Wij voer„ den met ons zoo vele vellen van wilde „ osfen , als onze fleden konden bevatten. „ Deze dieren zijn grooter dan de osfen van „ Europa, hebben lage , zwarte en korte ,, hoornen, benevens twee bosfen hairs, de „ eene op den muil, en de andere op den kop; welke laetfte hun tot over de oogen „ valt, en een verfchrikkelijk aenzien geeft. „ Zij hebben op den rug een' bult, die om„ trent de heupen begint, en al rijzende tof „ aen de fchouders ftrekt. Deze bult is be- „ dekt  222 De Nieuwe Reisiger. „ dekt met zeer lang hair, naer het rosfe trek„ kerfHe , en het overige van het ligchaem 3, met eene zwarte wol, die zeer hoog geacht „ wordt. Zij hebben eene breede borst, een 3, dun gat, een' korten ftaert, een' dikken p kop en fmallen hals. Het gezigt van een' „ mensch doet hen vlugten; en men heeft / „ flechts éénen hondt noodig om jagt óp een' „ geheelen hoop te maken. Hun reuk is zoo 3, fijn, dat men, om hen tot op het bereik „ van een' fnaphaenfchoot te naderen, ver- pligt is de lijzijde van den windt te kiezen. „ Een os, die zich gekwetst gevoeld,- wordt 3, verwoed , en werpt zich op de jagers. 5, Deszelfs vleesch is zeer goed van fmaek, 3, maer zoo hard, dat men het bezwaerlijk „ kan eten. Dat van het wijfken is veel mal3, fcher; en buiten geval van noodzakelijkheit 3, is dit het eenige, waer mede zich de Wil3, den voeden. Wat het vel betreft, geen „ beter is 'er bekend. Het wordt gemakke3, lijk bereid; en hoewel zeer fterk, wordt „ het zoo buigzaem en zacht, als dat der „ wilde geiten. De Wilden maken 'er fchil3, den van , die zeer ligt zijn , en door de 3, kogels niet gemakkelijk doorboord worden. „ Toen wij de jagt op deze dieren begon3, nen, fchikten zich de Wilden in vier rijen, „ die een groot vierkant uitmaekten, en fta3, ken het vuur voor zich in de kruiden, 3, welken toen droog waren en zeer hoog „ fton-  Hondeed en Vierde Briff. 023 „ ftonden. Naermate de vlam veldt won, „ floten zij zich en drongen voorwaerds. „ De osfen, door het vuur verfchrikt, vlugt„ ten gedurig, en vonden zich eindelijk zoo „ digt bij malkanderen , dat men ze tot den „ laetften toe doodfloeg. Een troep jagers „ komt nimmer te rug , zonder 'er drie „ of vier honderd geveld te hebben; maer „ uit vreeze dat zij malkanderen zullen ont„ moeten en benadeelen , komen de ver„ fchillende troepen omtrent hunnen togt ,, overeen. Daer zijn vastgeftelde ftraffen „ tegens de geenen, die deze wet overtre„ den, of, van hunnen post afwijkende, „ aen de beesten gelegenheit geven om te ,, ontfnappen. Men berooft de misdadigen „ van hunne kleederen, ontneemt hun hun,, ne wapenen, cn werpt hunne hutten om „ ver ; en de opperhoofden zijn zoo wel v als de bijzondere perfonen daer aen onder„ worpen. Wie ondernam hen daer van te „ bevrijden, zou gelegenheit geven tot een „ oorlog, dat niet zoo rasch zoude eindigen. „ De andere dieren , waerop de Wilden „ jagt maken, 't zij om derzelver vellen, „ die in den koophandel zeer gezocht wor„ den, 't zij om zich met derzelver vleesch ,, te voeden, worden op de fneeuw, met ftrikken en vallen , gevangen. Zoodanig „ zijn de reebokken, lugtkatten, bonlèms, „ eekhorentjes, ftekelvarkens, hermelijnen, „ ha-  224 De Nieuwe ReisigeR. ,, hazen, konijnen, en alles wat 'er ondet„ het kleene bontwerk moet gerekend wor„ den. De reebok, die zeer algemeen in ,, Kanada is, verfchilt niet van die van Eu,, ropa; maer men heeft opgemerkt dat hij, „ in zijne jongkhcit, het hair met verfehillende kleuren doorftreept heeft; dat ver„ volgens dit hair uitvalt, en door een ander „ van de gewone kleur vervangen wordt. Dit dier is gansch niet wild, wordt ligtelijk „ getemd, en fehijnt natuurlijk een vriendt „ der menfchen te wezen. Een wijfken, ge,, meenzaem geworden , begeeft zich niet „ weder in de bosfchen , dan als zij togtig „ is; en zoo dra zij het manneken verlaten „ heeft , keert zij weder tot het huis van „ haren meester. Wanneer haer tijdt om te „ werpen gekomen is, begeeft zij zich weder in het bosch, blijft 'er eenige dagen met ,, hare jongen, laet dezelven aldaer blijven, „ keert weder naer het dorp , en bezoekt „ hare jongen regelmatig. Oordeelt men „ gevoegelijk haer te volgen, om hare voed„ lterlingen te nemen, zoo zal zij in de hut „ voortgaen met 'er dezelfde zorg voor te „ dragen. Ik ben verwonderd dat onze Fran„ fchen geen geheele troepen van deze die„ ren in hunne verblijfplaetfen hebben. „ De lugtkatten zijn zelf wezenlijke jagers, „ die alleen leven van de dieren , welke „ zij kunnen betrappen, en die zij tot aen „ den  Honderd en Vierde Brief, 235 5, den top der hoogfte boomen vervolgen. Haer vleesch is blank en goed om te eten. , Haer hair en vel zijn» één der fchoonfte „ pelterijen van het landt. Men acht dat ,, van fommige zwarte vosfen uit het noord„ fche gebergte nog hooger 5 maer zij zijn „ zeer zeldzaem, ter oorzake van de moeie„ lijkheit om dezelven te krijgen. Deze „ vosfen maken jagt op de watervogels, op ,, eene vrij vernuftige manier. Zij begeven „ zich een weinig in het water; daer na „ loopen zij 'er weder uit, cn maken duizend „ fprongen op den oever, De eendvogels, „ trapganzen en andere waterdieren, die in dit fpel vermaek fcheppen, naderen hen. „ Wanneer de vos de vogels onder zijn be„ reik ziet, houdt hij zich aenftonds zeer , ftil, om hen niet aftefchrikken: alleenlijk " roert hij een weinig den ftaert, om hen „ nader tot zich te trekken; en zij zijn zoo „ dwaes van zich te laten verfchalken, tot „ zoo ver dat zij met den bek in dezen „ ftaert komen pikken. Alsdan fpringt de „ vos fchielijk op zijnen prooi, welken hij „ zelden mist. Men heeft de honden op het „ zelfde bedrijf afgericht; en deze honden „ doen den vosfen een' wreeden krijg aen". Het bebouwen der velden , het t'famenftellen en vervoeren van hutten , en het bereiden van kleederen cn voedfel, zijn de voornaemfte bezigheden der Wilden, die ftÜ IX. Deel. P in  aaó" De N i e ü w e Reisiger. in de vlekken leven. Zij weten den ftandt van hunne dorpen vrij wel te verkiezen, en plaetfen ze gemeenlijk in het midden der landerijen1, op eene kleene hoogte, die hun een gezigt over het ganfche veldt geeft, en aen den oever eener vliet', welke hun tot eene natuurlijke gracht vcrftrekt. Zij laten in het midden een ruim plein , groot genoeg om 'etde vergaderingen op te houden. De verblij fplaetfen, die het meeste voor den vijandt blootftaen , zijn verfterkt door eene hooge borstwering, t'famengefteld uit eene driedubbele rij palen, die aen malkander gekoppeld en met fterke boomfchorfcn Verdubbeld zijn. Men voorziet dezelven met affnijdingen of foorten van wijkfchanfen , welke men met fteenen vult, om zich tegens de beklimming te verdeedigen, en met water om het vuur uitteblusfchen. De in- en uitgang van het dorp is flechts door eene enkele poort; en 'er is altoos eene groote ruimte tusfchen de huizen en het paelwerk. Deze huizen of hutten gaen zelden het getal van honderd te boven. Yder vervat van drie tot zeven vuren ; en de meesten dienen tot verfcheidene huishoudens. Zij zijn zeer digt tegens eikanderen befloten; 't geen hen geduriglijk voor brandt blootftelt. *De ftraten zijn niet zeer geregeld, om dat ijder meester is om te bouwen waer hij wil, en gelijk het hem behaegt. Men moet 'er geene kunst,  Honderd én Vierde Brief, as? kunst, gemak of kostelijkheit zoeken: alles vertoont een volmaekt afbeeldfel van de armoede der menfchen , in de kindsheit der weereld'. Groote palen met boomfchorfen bekleed, maken 'er de voornaemfte ftof van uit. Deze fchorfen worden van langzamerhand' bereid. Men ligt ze van de boomen $ als zij nog groen zijn; en na dezelven van hare büitenfte oppervlakte , om dat die te knobbelachtig is, beroofd te hebben, perst men ze op eikanderen , ten einde zij geen kwade plooi zouden zetten, en laet ze in dien ftaet droogen. Insgelijks bereidt men de ftaken en het hout, tot de t'famenftelling van het gebouw noodig; en wanneer de tijdt om de bouwftoffen te gebruiken gekomen isj noodigt mén de jongkheit van het dorp, en moedigt dezelve door maeltijden'aen; zoo dat in minder dan twee dagen het werk voltooid is, niet zoo zeer door naerstigheit als wel door de meenigte der werklieden. Doch het ftaet aen de bijzondere perfonen, die 'er belan? in hebben, de hut van binnen van gevoegelijke noodwendigheden en gemakken te voorzien. „ , , De plaets in het midden verftrekt altoos tot de.haerdftede; en overlangs het vuur is aen ijdere zijde eene kleene hoogte, die hun tot een bedt om op te liggen, en tot ftoelen om te zitten dient. Deze hoogte is verheven genoeg, om 'er voor het vocht bevrijd Pa «  328 De Nieuwe R e i s i g e r. te zijn, en echter niet te veel om 'er gehinderd te worden door den rook', die altcos onverdragelijk is, wanneer men 'er zich overeind houdt, of een weinig verheven zit. Zij fpreiden 'er hunne biezen matten en pelterijen op uit, en flapen 'er onder hetzelfde dekfel, dat hun bij dag tot een opperkleedt. gediend heeft. Langen tijdt hebben zij onkundig geweest van het gebruik van oorkusfens; maer federt zij met de Europeanen hebben omgegaen, -maken zij dezelven van een ftuk hputs , met eene mat omwonden , of van leder, met herten- of elandenhair gevuld. De fchorfen, die het verhemelte hunner flaepplaetfen uitmaken, dienen hun tot kasfen en fpinden ; en zij ftellen daer in allen voorraedt en het keukengereedfehap voor het gezigt van ijder bloot. De tusfehenruiraten van de eene flaepftede tot de andere zijn vervuld met groote kisten , die het Indisch koorn, wanneer het gekorreld is , bevatten. De onzuiverheit van deze hutten, en de befmetting, die 'er een noodwendig gevolg van is, zouden , voor alle anderen dan de Wilden, eene wezenlijke ftraf zijn. Verbeeld u, Mevrouw, hoe ver de eene en andere zich moet uitftrekken , onder lieden, die nooit van kieederen veranderen, dan als de hunne met lappen van hun lijf vallen , en die nimmer zorg dragen om dezelven te reinigen. Het is waer dat zij zich, in den zomer, alle dagen ba-  IIondürd en Vierde Brief. 229 baden; maer zij wrijven zich ook aenftonds weder met oly of vet van een' Herken reuk/ Des winters blijven zij in hunne vuiligheit; en ten allen tijde kan men nimmer bij hen intreden , zonder befmet te worden. Aen ijdere zijde van de hut is eene deur; maer men ziet 'er weinig fluitings aen. Eertijds werd 'er bij de Wilden niets gefloten: wanneer zij in het veldt gingen, was het hun genoeg hunne deuren met houten Hutten aentezetten, om zich tegens de honden van het dorp te beveiligen. Zij leefden toen zonder wantrouwen op eikanderen : de argdenkendften bragten hunnen huisraedt- bij hunne vrienden, of begroeven dien in gaten, die zij met hunne matten bedekten. Sommigen hebben tegenwoordig koffers; maer .de nabuurfchap der Europeanen leert hun , dat het geene zij met de grootffe zorgvnldigheit hebben opgefloten niet altoos In veiiigheit is. Dewijl deze volken hunne landerijen niet mesten, en ze zelfs niet laten rusten, putten zij ze wel haest uit; 't geen hen noodzaekt andere velden in nieuwe landftreken te betrekken, en hunne woningen elders overtevoeren. Eene andere reden , die hen daer toe dwingt is het gebrek aen brandhout, waer van de vrouwen den voorraedt moeten bezorgen. Hoe langer een dorp op dezelfde, plaets blijft, hoe meer het hout opraekt; en na het verloop van eenige jaren vinden de vrouP 3 wen  230 De Nhüwï Re i si ge r. wen geene ftof meer tot dezen arbeidt. Men moet derhalve eene andere plaets opzoeken, welke zorg den mannen bijzonderlijk is aenbevolen. Zij gaen in de bosfchen nieuwe velden affteken, en hakken de boomen oms welke men tot brandhout noodig heeft, en die, onder het bereik van hunne hutten zijnde, hun de moeite van eene lange vervoering' befparen. Schoon de Europeanen hun het gebruik van het ijzer geleerd hebben , om het hout te hakken , klooven en zagen, houden zich de meesten echter aen hunne oude manier» Zij fnijden den boom rondom in, en-ontblooten hem van zijne fchorfe ; waer na zij hem laten droogen, en onder aen den ftam van langzamerhand' uithollen, daer toe gebruikende kleene brandende houten, welke zij gedurig onderhouden , en telkens op nieuw aenvoeren. Zij hebben ook fteenen bijlen , gemaekt van eene foort van zeer harden keifteen, en die derhalve veel moeite vereifchen om hen tot het gebruik bekwaem te maken. Zij fcherpen of wrijven dezelven op een' flijpfteen , en geven hun , door langdurigen tijdt en arbeidt, de gedaente van een' gewoonlijken bijl. Het leven van een' mensch is naeuwelijks in ftaet om denzelven te voltooien. Ook is een diergelijk ftuk huisraeds, fchoon nog ruw en onvolmaekt, eene kostelijke erffenis voor een geheel geflacht. De ftecn  Honderd en Vierde Brief, 231 fleen voltooit zijnde, is 'er eene andere zwarigheit om 'er den fteel aentekrijgen. Zij verkiezen een' jongen boom , dien zij den kruin afkappen ; en als of zij hem wilden enten, doen zij daer in eene infnijding, t.usfchen welke zij een gedeelte van den ftecn invoegen. Ten einde van eenigen tijdt houdt de boom , zich toefluitende , den bijl zoo vast, dat zij niet van elkander kunnen ge. trokken worden. Alsdan hakt men den boom af, zoo lang als men den fteel wil hebben. De vrouwen der Huronnen, gelijk ook die der Iroquezen, hebben de zorg om de landen te bebouwen. Het graen , dat zij zaeien, is Indisch of Turksch koorn , 't welk het voornaemfte voedfel van alle de ftilzittende volken , door geheel Amerika , uitmaekt. Zoo dra de fneeuw gefmolten is, beginnen zij haer akkerwerk. Het eerfte, dat zij op de velden verrichten, is de ftoppels te verzamelen en te verbranden; waer na zij de aerde omwroeten, om dezelve tot het ontvangen van het koorn bekwaem te maken. Zij bedienen zich geenszins van den ploeg, noch van de meenigvuldige werktuigen des landbouws, wier gebruik hun noch noodzakelijk noch bekend is. Zij hebben genoeg aen een ftuk omsjekromd houts , waer mede zij de aerde opheffen en ligtelijk omwroeten. Zij verdeelen dezelve in kleene ronde kluiten, van drie voeten middenlijns, en maken in P 4 ijder  23a De Nieuwe Rei si gek. ijder negen of tien gaten, waerin zij eenige korrels Turksch koorn werpen, dekkende dezelven aenftonds toe met dezelfde aerde, welke zij uitgegraven hebben, om deze gaten te maken. Om het zware werk te verrichten , vereenigen zij zich , ep gaen van het eene veldt tot het andere over, om eikanderen de behulpzame handt te bieden. De bezittingen zijn noch door heggen noch door flooten afgefcheiden, en fchijnen flechts een eenig ftuk uittcmaken. Echter valt 'er nim. mer eenig gefchil over de grenspalen, welke zij volmacktelijk weten te onderfcheiden. De meesteres van den akker , waerop men arbeidt , deelt aen ijder het noodzakelijke green int, om het gedeelte Jands, haer toevertrouwd , te bezaeijen, Zij planten boonen ter zijde van het Turksch koorn, wiens halmen dezelven tot ftaken dienen. De zendeling meent dat zij dit moeskruidt, waer van zij veel werks maken, en 't welk inderdaedt met het onze overeenkomt, van ons hebben. Maer hu> is verwonderd dat zij weinig gebruik maken van onze erwten, wier fmaek, naer zijn zeggen, dien van de erwten in Europa verre overtreft. Men bereidt hier eene zwarte en ligtc aerde voor de pompoenen en waterlimocnen, waer van men het zaedt in de hutten laet uitfpruiten. Deze zelfde vrouwen dragen zórg om hare arkkers zuiver te houden, en 'er alle qnkruidt uit-  Honderd en Vierde Brief. 233 uktewiedcn, tot den tijdt van den oogst. Dees arbeidt gefchiedt insgelijks in 't algemeen; en op dat de verdeeling eveneens zij, brengen zij met zich een' bondel met geverfde Hokjes, welke dienen om hare taek afteperken. Wanneer de oogsttijdt gekomen is , verzamelen zij het Turksch koorn, en vlechten het met deszelfs bladeren aen malkander, gelijk men bij ons de uijen doet; waer na zij het op groote Hangen , boven Jen ingang der hutten , uitleggen. Alles wordt befloten door een feest en gastmael, dat men bij nacht viert; en dit is de eenige gelegenheit, waer in de mannen, die zich noch met den akkerbouw noch met den oogst bemoeien, dooide vrouwen geroepen worden , om haren arbeidt met haer te deelen. Om de vruchten en moeskruiden in den winter te bewaren, maekt men foorten van zolderen onder de aerde, waer uit men dagelijksch den noodzakelijken voorraedt haelt. Deze zolders zijn groote gaten, van vier of vijf voeten diep , van binnen bekleed met boomfchorfen , en boven op met aerdè bedekt. De goederen worden daer in bewaerd, zonder eenigen hinder van den vorst te ontvangen; dewijl de fneeuw, die hen bedekt, hen daer voor beveiligt. Wat het koorn betreft, men laet het zelve droogen op Hukken houts, die de haerdflede omringen. Men korrelt vervolgens het zelve, en legt het in P 5 <*e  234 De Nieuwe Reisiger. de kisten, waer van ik gefproken heb. De Wilden doen 'er hunnen gehcelen jaerlijkichen voorraedt en zelfs meer van op. Dit koorn maken zij op allerlei wijzen klaer, om , door de verfchillende bereidingen , te verbeteren het geene 'er onfmakelijks en walgchchjks in zijn mogt'. Wanneer het nog malsch is, laten zij het roosteren, zonder het van deszelfs halm aftefcheiden; en ik verzeker u dat het dan het aengenaemfte van fmaek is. Vooral hebben zij eene bijzondere foort van koorn, 'twelk men hier bloeijend koorn noemt, om dat het, zoo dra het zelve het vuur nekt, een' glans van zich geeft, en als eene bloem ontluikt. Zij onthalen 'er mede de perfonen, welken zij eenige eerbiedt betoonen willen. Ik heb u.gezegd, Mevrouw, dat hunne fagamite mets anders is dan pap, van dit koorn gemaekt Alle morgen bereiden de vrouwen dit voedfel voor het ganfche huisgezin: men verdeelt het zelve in zoo vele fchoteltjes, van fchorfen gemaekt, als 'er perfonen zijn; en ijder eet op het uur dat hij goedvindt De etenlust is het eenige uurwerk , waer naer men de maeltijden, zoo wel des nachts als des daegs, afmeet. Behalve deze bijzondere gerechten, vult men een' grooten fchotel welke dient voor alle de geenen, die een bezoek komen afleggen, het zij vreemdelingen het zij mwoonders van het dorp. Wie 'er komt  Honderd en Vierde Brief. 535 komt wordt wel ontvangen, Naeuwelijks is iemant ingetreden, of men zet hem, zonder jets te zeggen, deze pap voor; en hij eet die op, zonder veel omflags te maken, voor dat hij het oogmerk van zijne komst verklaert. Deze pap ia een zeer ligt voedfel; en de Wilden bekennen dat dezelve hen niet zou kunnen onderhouden , indien zij 'er geen vleesch of visch doormengden , waer door dezelve kracht en fmaek verkrijgt, Met een weinig voorzorg' en fpaerzaemheit, zouden zij deze fpijs het ganfche jaer door kunnen hebben; maer deze geest van huishouding en toezigt is hun geheel onbekend. Het aengenomen gebruik is alles opteëten, en honger te lijden, zonder te klagen, wanneer zij gebrek hebben. De wet van bekefdheit en welvoegelijkheit, onderhen vastgefteld, ver'eischt dat, wanneer een bijzonder perfoon eene goede visvangst of voordeelige jagt gehad heeft, hij dezelve met het gehee «, aorp deelt, en zich door deze milddadigheden uitput ; naerdien het tegendeel hem zou onteeren. Indien'er, na dat de uitdeenng gefchiedt is, nog eene zekere hoeveelheit van voorraedt overfchiet, geeft hij een dezer gastmalen, waerop alles opgegeten worut en des anderen daegs begint de honger op nieuw. In den jagttijdt ftaen zij meest dau voor bloot; en alle jaren fterven erve, fcheidene menfchen door. Indien eene hu, v 311  236 De Nieuwe Rei siger. van uitgehongerde heden eene andere, wier voorraedt nog niet is uitgeput , aentreft wacht deze laetfte niet tot men haer om le' vensmiddelen vraegt; maer zij deelt aen de nieuwgekomenen het geringe overfchot mede, met gevaer van zelfs den volgenden daC van honger te fterven. Verwonder u, Me vrouw, over de domheit van dit onbcfchaef de volk, dat het wijze, verftandige en redelijke antwoordt van de mier aen de krekel de eerfte zaek welke wij, vernuftige, bechaefde en menslievende lieden , onzen kinderen in het hart prenten , voor wreed durft uitkrijten. De behoeftigheit, waer in onze Wilden, door diergelijke overdadigheden , «xebrafft worden, noodzaekt hen alles zonder^ndericheidt te eten ; en alles wat zij nuttigen maekt hun. Gelijk zij, in den overvloedt het vleesch geen' tijdt geven om te bcfter ven, en het, om dus te fpreken, geheel Je vend in den ketel werpen , zoo maken zij ook geene de minfte zwarigheit om het Hinkende en bijna verrot optedisfchen. Zij ko ken de kikvorfchen geheel, cn verfijnden ze zonder eenige afkeerigheit. Zij laten het ingewandt der reebokken droogen, zonder het zelve te reinigen , en vinden 'er denzelfden imaek in, als wij in het binnenfte eener fnip. pe. Zij drinken de traen van beeren, zeewolven , alen , enz ; en ons kaersfmeer is voor  Honderd en Vierde Brief. «37 voor hun een heerlijk onthael. Zij hebben eene foort van Indisch koorn, 't welk zij in de moerasfen laten rotten , en waerop zij zeer verzot zijn, tot zoo ver dat zjj het zoute en Hinkende water , dat 'er langs loopt, wanneer zij het uit den modder halen, met vermaek aflikken. Zij eten allerlei bittere en wilde vruchten, welke zij den tijdt niet gunnen om rijp te worden, uit vreeze dat anderen hen zouden voorkomen , en dezelven wegnemen. Om een' boom des te beter te berooven, kappen zij hem van onderen af: fommigen noemen dit het afbeeldfel van eene willekeurige magt'. Het geene een Europeaen, die zich onder deze barbaren bevindt , meest hindert , is dat hij genoodzaekt is zijne maeltijden met hun te houden. Niets is 'er, inderdaedt, walgchelijker. Na hunne ketels met vleesch gevuld te hebben , laten zij het, ten langfte, drie vierendeeluurs koken ; waer na zij het van het vuur afnemen, in bakken van boomfchorfen voordienen, en aen allen, die in de hut zijn, uitdeden. Yder bijt in dit vleesch als in een Huk broods. De zendeling verhaelde mij , op dit onderwerp, dat de Huronnen, zijne afkeerigheit gewaer wordende, hem vraegden waerom hij niet at. Gij moet u overwinnen, voegden zij 'er bij. „ Is dit zoo moeielijk voor een' man , die ^ zoo volmaektelijk kan bidden? Wij komen „ ons  238 De Nieuwe R ei si ge r. ,, ons zeiven wel te boven, om het geloo. „ ven het geene gij ons zegt, en dat voor „ ons onzigtbaer is". „ Toen, zeide de zendeling tot mij , „ was 'er niets meer te be„ raedflaen : ik moest mij wel naer hunne „ manieren fchikken , om hun vertrouwen „ te winnen"; Onder de voortbrengfelen , die de vrouwen van dit landt aenkweèken , wordt de hennip of het vlas niet gevondem De aerde brengt van zelve verfcheidene vlasachtige planten voort, welke zij zonder veel moeite tot het gebruik aenwendén. Zij trekken eend foort van garen uit eene fchdrs van wit hout, waer van zij zakken maken voor hunne levensbehoeften , en zelen of gordels om hunne pakken en verfcheidene kleene werkftukken te vervoeren. Zij vermengen het zelve met hair van elanden, wilde osfen en andere dieren, en fchilderen het met verfchillende kleuren met het fap van fommige planten. Bij mangel van garen, bedienen zij zich van gedroogde darmen, of van vezelen uit de zenuwen der dieren, of van zeer dunne lederen bandjes, of eindelijk van kleene worteltjes, welke zij met zoo veel netheit als behendig, heit gebruiken. De wijngaerdt is in Kanada niet onbekend; zij groeit in de bosfehen , waerin men, in fommige landftreken , zoo vele wijnftokken ziet als boomen , tot wier toppen zij zich ver-  Honderd en Vierde Brief. 239 verheffen. Zij zijn van onderen zeer dik, en dragen vele druiven; maer de druif valt niet grooter dan een erwt, om dat de wijngaérdt noch gefnoeid noch gemest wordt. Wanneer zij rijp zijn , ftrekken zij tot voeder van de beeren , die haer van den top der hoogfte boomen afhalen. Dezelven hebben evenwel niet dan het overfchot der vogelen, die wel rasch het geheele bosch hebben afgeoogst. Schoon de Wilden de kunst om wijn te maken, gelijk wij, niet bezitten, weten zij echter uit den ahornboom eenen lekkeren drank, en eene fuiker, bijna zoo goed als de onze , te trekken. Zoo dra het fap begint op te klimmen, maken zij eene infnijding m den ftam van den boom,*en door middel van een ftuk houts, 't welk zij 'er in voegen, en waer langs het vocht, als door eene goot, afloopt, ontvangen zij het zelve in een vat, 't welk daer onder geplaetst is. Om het vocht overvloedig te doen afvloeien, is het noodig dat 'er veel fneeuws op het aerdrijk ligge, dat het den voorgaenden nacht gevrozen hebbe, en dat de lucht helder en het weder niet te koud zij. Naermate het fap verdikt, loopt het minder; en ten einde van eenigen tijdt houdt het geheel op. Het vocht uit den ahornboom is zeer verfrisfende, en laet in den mondt eeuen kleenen vrij aengenamen fuikerfmaek na. Het is ook zeer heilzaem voor  240 De Nieuwe R e i s i g e r* voor de borst; en hoe veel men 'er van drinke, doet het nimmer kwaed. Indien men het twee- of driemael kookt, komt 'er eene fyroop van, die men met fmaek nuttigt; en om 'er fuiker van te maken, moet men het Hechts iaten koken tot het eene genoegzame lijvigbeit verkrijge. Het wordt van zei ven gezuiverd, zonder dat men 'er iets vreemds in menge. Alleenlijk moet men zorg dragen, de fuiker niet te veel te laten zieden , en dezelve wel te fchuimen: want zoo men ze te hard in haren fyroop laet koken, wordt zij vettig en neemt een' honigfmaek aen. De noten- esfche- en plaenboomen geven insgelijks een vocht, waer uit de Wilden fuiker trekken; maer deze is minder in hoeveelheit, en gansch niet goed! Een zonderling voortbrengfel van Kanada is het geene men het vlooikruidt noemt, en wiens naem niet krachtig genoeg is om alle de uitwerkfels, die het veroorzaekt, uittedrukken. Deze uitwerkfels zijn min of meer gevoelig, naer de gefteldheit der geenen , die het zelve naderen. Sommigen , zegt men, worden , op het enkele aenfchouwen , van eene geweldige koortfe , verzeld van eene zeer ongemakkelijke fchurft en groote jeukte over het geheele ligchaem aengevallen. Op anderen werkt het niet dan wanneer zij het aenroeren; en dan fchijnt het aengeraekte lidt geheel met melaetschheit bedekt. Men kent hier  Honderd en Vyfde Brief. s41 hier voor nog geen ander geneesmiddel, dan het gedu.lt: want ten einde van eenigen tijdt verdwijnt alles. De gin-fingt deze zoo vermaerde en verwonderlijke plant , waer van ik u in één mijner brieven gefproken hebbe , wordt in verfcheidene gewesten van Kanada gevonden. Zij heeft dezelfde krachten , en werkt dezelfde wonderen , als in China. De Amerikanen fchrijven haer het vermogen toe om de vrouwen vruchtbaer te maken; gelijk de Chinezen haer de kracht toeëigenen om de mannen tot liefde te verwekken, en derzelver vervallene krachten te herftellen. Ook wordt zij te Peking meer gezocht dan te Quebec. Ik ben, enz. Quebec, den Zften van April, 1749- Honderd en Vyfde Brief. Vervolg van Kanada. Ik heb mij meer bepaeld, Mevrouw, om u de Wilden te doen kennen , dan het landfchap , dat zij bewonen. Ik moet 'er echter iets van zeggen; en ik begin met het dorp Lorette. Dit is eene bedevaertplaets, omtrent drie mijlen van Quebec, alwaer de Christen Huronnen eene kapél hebben, geIX. Deel Q bouwd  242 De Nieuwe Reisiger. bouwd naer het voorbeeldt der geene, wier naem zij draegt. Men ziet 'er eene evengelijke afbeelding; en zoo veel het mogelijk is heeft men dezelfde afmetingen gevolgd. De toeloop der geloovigen is 'er zeer groot; en men vertelt 'er bijna zoo vele wonderen van, als van die van Italië. Zij beflaet eene woeste en wilde plaets , alwaer de godsdienstigheit der bewoonderen die van de aloude Thebaenfche kluizenaren vertoont. Zij bezitten dezelfde oprechtigheit en gulhartighcit van de eerfte jaren der weereld', een levendig geloof, cn eene onbedenkelijke onnoozelheit van zeden. Zij zingen met twee koren, de mans aen de eene, en de vrouwen, aen de andere zijde , de gebeden en gezangen der kerke„ in hunne eigene tael; en niets kan evenaren aen den ijver en de zedighcit, die zij mallede, oefeningen van den godsdienst doen uitblinken. Doch het is waer , dat men de voorzorg , die men gebruikt om de losbandigheit te beletten aldaer veldt te winnen, niet verder zou kunnen uitftrekken. De dranken , welke eene dronkenmakende kracht be. zitten, zijn 'er verboden door eene plegtige gelofte", wier overtreding aen,de openbare boete onderworpen is. Die 'er voor de tweedemael toe vervalt , wordt verbannen uic eene plaets, welke het verblijf der onnoozelheit en godvrucht behoort te wezen. De vrede en onderwerping regeren 'er gelijkelijk; en  Honderd en Vyfdb Brief. 243 en het ganfche dorp fchijnt fiechts een enkel huisgezin, beftuurd naer de grondlesfen des euangeliums, uittemaken. Het Christendom heeft deze trotshcit, dezen geest van onafhangkclijkheit, die voornamelijk in hunnen landaert uitblonk, geheel vernietigd, en hen gemaekt tot mcnfchen, onderworpen aen alle de gebruiken , die het den zendelingen behaegd heeft hun voortefchrijven. Oordeel, Mevrouw, of ik, door eenen man van dezen tabberd' verzeld , van deze goede lieden Wel ontvangen ben. Na een volkomen oorlogsonthael wegens de krijgslieden, en de toejuichingen van de meenigte, be^on men een algemeen gastmael, waer van ik &de kosten droeg en al de eer ontving. De mans aten aen eene zijde , en de vrouwen aen eene andere. Deze betuigden hare erkentenis door haer fbilzwijgen en hare zedigheit, cn de mans door zingen en danfen. In den beginne zaten zij als apen op de aerde; en van tijd' tot tijdt ftond 'er één van hun op, en naderde tot in het midden der vergadering', draeiende zijn hoofdt nu aen de eene en dan aen de andere zijde 5 terwijl hij een liedt langzaem opzong, en afgebroken woorden uitfprak. Nu hoorde men eea oorlogsliedt, en ftraks een' lijkzang : want dewijl deze lieden geenen wijn drinken, zijn zij ge» heel onkundig van de drinkliederen ; en zij hebben nog niet bedacht hunne minnarijen Q 2 op-  244 De Nieuwe 11 e i s i c e r. optezingen. Wanneer de eene geëindigd heeft, neemt de ander deszelfs plaets in; en dit duurt zoo lang tot het gezelfchap hen bedankt, 'twelk veeleer gebeuren zou, zoo 'er niet een weinig believing plaets had. De redevoering, bij deze gelegenheit, is het beste van allen: zij bevat, in weinige woorden, het oogmerk van het feest; en de lof des geenen, die 'er de kosten vandraegt, wordt niet vergeten. De zendelingen hadden, in den beginne, veel moeite om dit volk van de grondwaer. heden des euangeliums te overtuigen. De zwarigheit was niet om zich van hun t'e doen aenhooren ; maer men moet zich niet verbeelden .dat een Wilde overtuigd is, zoo dra hij het geene men hem voorftelt fchijnt goedtekeuren. Allen , in 't algemeen , fchroomen zij niets zoo zeer dan het redentwisten • en het zij uit believing', of uit inzicht van eenig belang, het zij uit onachtzaemheit of luiheit, allen geven zij blijken van eene aeheele overtuiging' omtrent zaken, welke zij niet bevatten, of waerop zij geene de minfte acht geflagen hebben. Men heeft 'er gezien, die geheele jaren, met eene naerstigheit, ze. digheit en uiterlijke eerbiedt, welke de oprechtfte begeerte, om de waerheit te kennen en omhelzen, aentoonden , onze kerken bezocht hadden , en vervolgens afvallig wierden; terwijl zij koeltjes tegens den zendeling zei-  Honderd en Vvfde Brikf. 245 zeiden: „ gij hadt niemant om met u te bidden; ik heb medelijde met uwe eenzaem„ heit gehad, en u gezelfchap willen houden. „ Tegenwoordig, nu anderen u dcnzclfden „ dienst wel willen bewijzen, moet gij goed„ vinden dat ik u verlate". Verfcheidenen hebben de veinzerij of believing zoo verre uitgeftrekt, dat zij den doop verzochten en ontvingen, cn eenigen tijdt, met ftichting', alle de pligten van het Christendom vervulden ; waer na zij verklaerden dat zij zulks alleen gedaen hadden tot genoegen van den vader Jezuit, die hen drong om van godsdienst te veranderen. In tegendeel is het niet altoos een bewijs, dat deze- barbaren van de waerheden , die men hun aenkondigt, niet overtuigd zijn, wanneer zij weigeren dezelven te beleven. Men heeft 'er gezien, wien geen de minfte twijffeling over de onbegrijpelijkfte .ftukken van ons geloof overbleef , en die openbare belijdenis van dezelven deden, zonder te willen hooren van zich te bekeeren. Een van hun , op zijn doodbedde liggende, zag dat 'er eene vonk vuurs viel op het kleedt, dat hem tot dekfel diende ; en terwijl men zich gereed maekte om het uitteblusfen, liet hij zich dus hooren : „ het is der moeite „ niet waerdig ; ik weet dat ik tot in alle „ eeuwigheit zal moeten branden. Of ik „ een weinig eerder of later begin , verO 9 dient  De Nieuwe Rei svi g e r. „ dient dit de zorg , die gij voor mij aenl, wendt"? Dan het gefchiedde zoo rasch niet, dat men hun diergelijke getuigenisfen, ten voor. deele van onze leerftukken , uit den mond' haelde. Sommigen Huronnen voerden in het begin redenen, die de zendelingen ontroerden. „ Ik bekén , zeide één van hun tot „ een' Jezuit, dat het geene gij ons onder„ wijst zeer fraei en waerachtig is; maer „ zulks is alleen goed voor ulieden, die met „ ons niets gemeens hebt. Uwe levensma„ nier , uwe tael, uwe kleederen zijn on„ derfcheiden van de onze; w'aerom zou uw „ gebedt ook niet van het onze verfchillen ? ,, Gij vindt niet kwaedt dat wij gekleed zijn „ op de wijs van ons landt, dat wij van des„ zelfs voortbrengfelen leven , en dat wij „ de tael, die ons natuurlijk is, fpreken; „ wij keuren insgelijks goed dat gij u om„ trent deze ftukken , bij uwe gebruiken „ houdt; en wij verzoeken niet dat gij uwen „ godsdienst verandert, om den onzen aen,, tenemen. Indien het den grooten be„ fchermgeest behaegd hadde dat wij te fa„ men, na den doodt, in het zelfde paradijs „ zouden wonen , waerom zoude hij ons, „ hier beneden, niet in dezelfde landftreek t, gefchapen en laten leven hebben ? Hij „ wil dat wij gelukkig zijn op onze wijs, H ge!ij^ gij op de uwe ; en hij zou ons in zul-  Honderd en Vyfde Brief. 247 „ zulke vcrafgelegene landfchappen niet ge„ plaetst hebben, indien zijn oogmerk ware „ geweest ons te vereenigen. Niemant van „ ons heeft bedacht de zeen overtezeilen, „ om u in ons vaderlandt te troonen; waer„ om legt gij dan zoo veel wcgs af, om ons „ in uwen hemel te geleiden? Bcfchouw . „ of wij dezelfde drift hebben, om u in den „ onzen te brengen. De groote ruimte wa„ ters, die ons natuurlijk van eikanderen ,', fcheidt , fchijnt acntetoonen, dat alle de „ menfchen niet gefchapen zijn , om het „ zelfde verblijf in deze weereldt te hebben; „ en niets is 'er, 't welk bewijst dat zij ge„ fchikt zijn om te famen in de andere te „ leven". Dewijl zij ftandvastig opditgrondbeginfel waren, -was het moeielijk hen daer aftetrekken ; en hunne bekeering was veeleer het werk der genade, dan der redenkaveling'. De Huronnen hebben, van alle de volken van Kanada , het grootfte verftandt; maer waer tegens men altoos het meeste op zijne hoede heeft moeten wezen. Hunne veinzerij ftijgt tot eene buitenfporige hoogte; en deze geaertheit heeft wel zoo veel toegehragt om ons voor hun te doen vreezen, dan hunne fchranderheit, hun vruchtbaer en uitvoerend vernuft, hunne welfprekendheit en dapperheit. Met één woord', het is hef volk van het vastelandt, in wien men de Q 4 mees-  54s De Nieuwe R e i s i g e r. meeste gebreken en de meeste deugden heeft opgemerkt. Hun wezenlijke naem is Yendats; maer die van Huronnen is eene uitvinding der Franfchen , welke , ziende deze barbaren met zeer korte en op eene vreemde manier opgezette hairen, de eerfte reis, dat 2ij dezelven gewaer wierden , begonnen te roepen , quelles hures , welke warhoofden, en zich gewenden om hen Huronnen te noemen. Zij hebben langen tijdt de achting gehad van ftoute en behendige dieven te wezen; en tegenwoordig nog moet men, zelfs hij de geenen , die de grootfte onbaetzuchtighek en getrotiwheit bezitten , eene uit zondering maken van de eetbare dingen, al te aenlokkendc voorwerpen voor de Wilden, gedurig uitgehongerd, cn gewoon alles wat tot het leven noodzakelijk is als een algemeen goedt te befchouwen. Bij de hinderpalen, die 'er uit de geaertheit en de vooroordeelen dezer volken, omtrent derzelver bekeering, ontftonden, kwamen 'er nog andere van de zijde der goochelaren , niet minder moeielijk te overwinnen. Deze kwakzalvers, vreezende de achting,' waer in de ocffening hunner kunst' hen bra^t' te verliezen, indien de zendelingen eemV aenzien in het landt kregen, ondernamen dezelven hatelijk te maken , en hadden des te minder moeite om daer in teflagen, om" oat verfcheidene Wilden zich in het hoofdt had-  Honderd en Vyfde Brief. 249 hadden gebragt, dat de godsdienst der Franfchen hun niet diende. De goochelaers deden de gebeden der zendelingen ais bezweringen befchouwen ; zoo dat deze vaders genoodzaekt waren zich te verbergen , om hunne getijden te lezen, en zich van hunne andere godsdienstoefeningen te kwijten. Alles wat de Huronnen in derzelver handen zagen, en waer van,zij het gebruik niet kenden, waren, naer het zeggen dezer bedriegeren, betooveringen , gefchikt om hun eenig ongeluk op den hals te halen. Men was verpligt zich te ontdoen van een uurwerk en een' vleugel of weêrhaen , waer van het eene, zeiden zij, hun den doodt, en het andere flecht weder aenbragt. Voeg, bij deze zwarigheden , nog de onderwijzing van geftrenge leerftukken , en nacuwluisterende pügten, aen menfeben, die hunnen roem en hun geluk fielden in zich nergens aen te verbinden, en in alle hunne neigingen optevolgen. Wanneer men hun de oppermagt van den Godt der Christenen, over de geesten , welke zij aenbaden , voorftelden , gaven zij ten antwoordt : „ ijder volk heeft zijne goden : het is ons ongeluk dat de „ onze zwakker dan de uwe zijn; maer wij „ behooren hen daerom niet te verlaten". De ftandvastigheit en kloekmoedigheit der zendelingen ; de treffende redenkavelingen, waer van zij gebruik maekten, om zich naer Q 5 het  250 De Nieuwe Reisiger. het bereik van hunne toehoorderen te fchifc, ken; de natuurlijke verklaringen van alles* wat dezen volken eenig nadenken veroor! zaekte; en de onveranderlijke ïijdzaemheit, met welke zij de omvacrdigfte misbandelingen verduurden , verdreven door den tijde de gemelijke indrukfcls, die men tegens hen had opgevat; en niet alleen dat zij de eerfte woede van een volk , dat door de goochelaers gedurig tot verbittering en toorn wierd aengezet, in ftijftandt bragten ; maer het gelukte hun daerenboven veel heerfchappij op deszelfs geest te verkrijgen. Niets bragt misfehien meer toe ter bevordering' van den Christelijken godsdienst in Kanada, dan de flichting van eene broederfchap der Jezuiten te Quebec. Renatus de Rohault, oudfle zoon van den marquis van Gamache, van zijn geflacht de vrijheit verkregen hebbende om in de maetfehappij te treden , verwierf van zijne ouderen, die hem tccderlijk beminden, en wisten dat hij ijverig begeerde in dit gedeelte van Amerika eene broederfchap opterechten, de voldoening dat zij hem tot dat einde tien duizend kroonen fchonken. Deze wierden aengenomen , cn men voer met het bouwen van het geflicht der Jezuiten voort. De Wilden, wien men zorg droeg de nuttigheit, die 'er uit diergelijk eene flichting voor hun ontflaen konde, inteboemen, kwamen zich van alle kanten, in  Honderd en Vyfde Brief, agï ia groot getal, in den omtrek van de hoofdftadt nederflaen. Dewijl men nimmer naliet hen wel te onthalen, wanneer zij in de fchool der Jezuiten verfchenen, vertrouwden velen hunne kinderen aen perfonen , die de zorg van derzelver opvoeding' op zich wilde nemen. Door dit middel nam men hen meer en meer in; en nacrmate zij, uit eigene nei■ o-in-', den Franfchen meer toegedacn wierden, vond men in hen minder afkeerigheit voor de waerheden van den Christelijken godsdienst. Het geene het vertrouwen der Huronnen omtrent de zendelingen vergrootte, was eene befmettelijke landziekte, die van het eene vlek tot alle de anderen overfloeg , en het gai> fche volk met eene algemeene fterfte dreigde. Het was eene foort van rooden loop, die de geenen , welke 'er van wierden aengetast, binnen- weinige dagen in het graf fleepte. De Franfchen waren 'er niet meer dan de Wilden van uitgezonderd; maer zij genazen allen , het geen twee goede uitwerkingen te weeg bragt. Vooreerst, dat de geenen, die alle de toevallen, welke hun overkwamen, befchouwden als bctooveringen, door de zendelingen veroorzaekt, hunne doling ge waer wierden; dewijl zij deze vaders door dezelfde kwael zagen aengetast. Ten tweede, dat de Wilden zich in hunne ziekten beter leerden bellieren, en dezelfde levenswijs als de Franfchen hielden, Het  252 De Nieuwe Reisiger. Het was niet alleen in Kanada, dat men belang nam in de bekeering der Wilden. Men zag te Parijs, en in bet ganfche fconingkrijk, een' heiligen naerijver om aen zulk een verdienstelijk werk de handt te leenen. Geheele gemeenten Helden openbare gebeden in ; en alles wat 'er groot aen het hof was trad in dezelfde oogmerken. Op de voorilellingen, welke 'er gedaen wierden, om Urfulynen en gasthuiszusters te Quebec meevoeren, hield een groot getal dochters van deze twee orden om de voorkeur aen. Mevrouw de hertogin van Aiguillon wilde de grondlegfter van het zieken gasthuis wezen , en verzocht van de nonnen te Dieppe verfcheidene van derzelver zusteren , die zich gereed maekten om met de eerfte fchepen te vertrekken. Eene jonge aenzienlijke weduw , genoemd mevrouw de la Peltrie , nam den last op zich om zelf de Urfulynen te geleiden, en wijdde hare goederen en haren perfoon toe aen het goede werk, dat haer de Hemel hadde ingeboezemd. Van Alencon, alwaer zij woonde, begaf zij zich naer Parijs, om 'er de zaken van hare ftichtinge te regelen, van daer naer Tours, om 'er nonnen optezoeken , en eindelijk naer Dieppe, alwaer zij zich , benevens de gasthuiszusters , infeheepte. Men verzuimde niets om de Wilden te doen befcffen , hoe zeer men hun belang ter harte nam ; dewijl zelfs vrouwen , in overvloedt cn lekkernij op-  Honderd en Vyfde Brief. 253 opgebragt, een flil en gerust leven verlieten, en zich aen alle de gevaren der zee blootfteldcn , om hunne kinderen te komen onderwijzen , en zorg voor hunne zieken te dragen. De dag hunner aenkomste was een feest voor de ganfche ftadt Quebec: alle de handwerken hielden op; en de winkels werden gefloten. De landvoogdt ontvong deze Christen heldinnen op den oever, aen het hoofdt van het krijgsvolk , dat in de wapenen ftond , en onder het balderen van het gefchut. Hij geleidde haer, door het midden van de toejuichingen des volks, in de hoofdkerk, alwaer het te Deum gezongen wierd, om den Hemel voor zijne goedheit te danken. Deze vrome dochters kusten, in de eerfte vervoering harer blijdfchap, deze aerde, naer welke zij zoo lang gezucht hadden , en die zij zich voorftelden met haer zweet, en met haer bloedt zelfs, zoo het noodig ware, overvloedig te zullen befproeien. De Franfchen, vermengd onder de Wilden, zoo geloovigen als ongeloovigen, lieten niet na haer met hun vreugdegefchreeuw te verwellekomen , en met duizend zegeningen te overladen, gelijk ook eenige Jezuiten, die haer geleid hadden. Niemant in Frankrijk onderfteunde den ijver der zendelingen krachtiger, dan de ridder de Sillery. Hij vormde het ontwerp van eene wilde volkplanting', alleenlijk t'famengefteld uit Christenen, die te gelijk beveiligd wa-  254 De Nieuwe Reisiger, waren tegens de vcrongelijkingen der Iroquezen , door dc fpoedige hulp , die zij vari Quebec konden krijgen, en tegens den honger, door de zorg, welke men zoude aenwenden om hun het aerdrijk te doen bebouwen. Om dit oogmerk te bereiken , zond hij in ■ Kanada eenige werklieden , die eene voordeelige plaets , op den noorder oever van de rivier' St. Laurens, uitkozen; welke plaets federt altoos den naem van Sillery gedragen heeft. Deze ftichting, wier oogmerk men niet goed had gevonden aen de Huronnen te openbaren , deed in hen den lust ontflaen om 'er het genot van te hebben. Zij verzochten dezelve van de zendelingen, welke, veinzende van het doelwit van den heer de Sillery onkundig te zijn , begeerden dat men deszelfs toeftemming zoude afwachten. Zij wisten wel wat zijn oogmerk was; maer de ondervinding deed hun deze omzichtigheit noodzakelijk oordeelen: want de Huronnen gelooven, dat men hun alles, wat men hun te gemakkelijk geeft, verfchuldigd is, of dat men eenig belang heeft om het hun toeteftaen. De toeftemming van den ridder de Sillery kwam eindelijk; en twaelf Huronfche huisgezinnen,^ die den Chris tel ij ken godsdienst beleden , namen bezit van deze verblijfplaets, waerin zij hunne woning vestigden. Zij bleven 'er niet lang alleen; maer in weinige jaren , werd dit verblijf eene groote volkplan:-  Honderd en Vyfde Brief. 255 planting, die zich ongevoelig aen alle de pii'gteri der burgerlijke t'famenleving' gewende. De nabuurfchap van Quebec diende niet weinig om deze nieuwe inwoonders te befchaven , en hun eene foort van burgerregering, naer hunne fmaek gefchikt, inteboezeraen. Op ons vertrek uit het dorpLorette, namen wij den weg naer eene kleene ftadt, les Truis Rivier es of de Drie Rivieren genoemd , omtrent vijf en twintig mijlen van Quebec gelegen. Niets is bekoorlijker dan derzelver ligging. Zij is gefticht op' eenen zandheuvel , die niets onvruchtbaers heeft dan de plaets, welke zij beflaet. Voor het overige is zij omringd van alles wat een verblijf aengenaem , en eene ftadt rijk kan maken. Hare muren worden befpoeld door den ftroom St. Laurens, aen wiens overzijde men niet dan vruchtbare en welbebouwde velden , verfierd met de allerfraeifte bosfchen, befchouwt. De drie rivieren, welke, eenige treden van daer, hare wateren met die van den ftroom vermengen, geven aen deze ftadt den naem , dien zij draegt. Zij is haren oorfprong verfchuldigd aen den grooten handel, dien de Wilden van verfchillenden landaert , in de eerfte beginfelen der voikplantinge, in dezen oordt dreven. De Franfchen bouwden 'er eene fterkte , die in het eerst haren bijzonderen flotvoogdt had ; en dees post  256 De Nieuwe Reisiger. post werd federt aengezien als eenen der gewigtigften van Nieuw Frankrijk. Men telt 'er tegenswoordig niet veel meer dan zeven of agt honderd perfonen, en daer onder de minderbroeders, de gasthuiszusters, de opperkrijgsbevelhebbers , en een gerechtshof, wiens hoofdt den tytel van luitenant generael aenneemt. De ftadt heeft in hare nabuurfchap eene zeer rijke ijzermijn, en het meir van St. Pieter, 't welk zeven mijlen lang is, en de beste visch van het landfchap uitlevert. Gedurende mijn verblijf in deze ftadt, bragten 'er de afgezondenen van een naburig dorp, door Huronnen bewoond, eenige zeer fraeie vellen , welke zij tegens verfcheidene vaetjes brandewijn verruilden. „ Indien gij „ hen in hun vlek volgt , zeide de zende„ ling tot mij, zult gij zien met welk eene }, buitenfporighcit deze volken zich overge,, ven aen het vermaek , 't welk dit vocht „ hun veroorzaekt. Yder dag zal men aen „ elk zoo veel hij noodig heeft om dronken „ te worden uitdeelen ; en in minder dan „ twee dagen zal alles verorberd zijn. Men „ begint zoo dra de zon onder is, en den „ geheelen nacht wedergalmt het veldt van „ een afgrijsfelijk gefchreeuw: Gij zoudt zeg„ gen dat 'er eene bende duivels uit de hel „ ware losgebroken, of dat de inwoonders ,, van het dorp, in eene dolle woede, elkan„ deren den hals affneden". Wij  Honderd en Vyfde Brief- 557 Wij fchecpten ons in op het meir St. Pieter , en fff venden naer de eilanden van Richelieu, die*desze'lfs westeinde beflaen. Die landfchap is langen tijdt het tooneel van verfcheidene bloedige vertooningen geweest, gedurende de oorlogen der Iroquezen, die er meenigvuldigc ftrooperijen gedaen hebben. De eilanden dienden hun te gelijk tot de hinderlagen en tot eene wijkplaets; en zij hebben 'er vele wreedheden , waer van het verhael u fchrlk zoude baren, aengericht. Ik zal u, Mevrouw, liever onderhouden over twee Kanadifche vrouwen, van wie men daden van kloekmoedigheit en dapperheit vertelt, waeruig om tot de nakomelingschap overgcbragt te worden. Ik breng dezelven alleen bij op het getuigenis van den zendeling, in wiens verhael ik niets zal veranderen. „Om zich voor de woede der Iroquezen „ te beveiligen, had men bij ijdere buurt „ gebouwd eene foort van fterkte, waer in „ de inwoonders, op het eerfte krijgsgerucht, „ konden vlugten. Men onderhield 'er, „ nacht en dag , twee fchildwachten , met „ eenige ftukken kanon , om te waerfchu„ wen dat men op zijne hoede moest wezen, „ of om hulp te verzoeken. Deze fterkten „ waren niets anders dan ruime omtrekken, „ omringd met borstweringen van paelwerk, „ en met eenige wijkfehanfen voorzien. Dè ■ /X. Deel. R kerk.  25 $ De Nieuwe R'bisiger. „ kerk cn het heerenhuis war^a 'er in be„ floten; en 'er was nog^-uimtc genoeg, „ om 'er , in tijdt van noodt, de vrou„ wen , kinderen en beesten in te huisves,, ten. Eenige Iroquezen , vernomen heb„ bende dat mevrouw van Vercheres, vrouw „ van de buurt van dezen naem , digt bij 5? de eilanden van Richelieu , aldaer bijna „ alleen was , maekten zich gereed om de „ borstwering te beklimmen. Eenige fnap„ haenfehoten , welke men, op hef eerfte „ gerucht, tijdig loste, deden hen aenftonds „ verdwijnen ; maer zij kwamen wel rasch „ weder , en werden insgelijks afgewezen;. en tot hunne grootfte verwondering zagen „ zij niet dan eene eenige vrouw, welke „ zij overal acntroffen. Deze vrouw was „ mevrouw van Vercheres , die zulk een „ verzekerd gelaet toonde , als of zij eene „ talrijke bezetting gehad hadde. Zij ver„ deedigde zich op deze wijs , gedurende „ twee dagen , met eene dapperheit en te. „ genwoordigheit van geest, die een'oudere „ krijgsman met eer' opgehoopt zouden heb„ ben ; en zij dwong eindelijk den vijandt „ de vlugt te nemen , uit vreeze van in „ ftukken gehouwen te worden, door eene „ kleene verfterking, welke zij zeer geluk„ kig verkreeg. „ Eenige jaren daer na, vervolgde de zendeling, „ verfcheen een andere krijgs- hoop  HONDERD EN VyFDE BRIEf. 259 hoop van het zelfde volk,' maer veel tal5, rijker dan de eerfte, in het gezigt van de„ zelfde fterkte , terwijl de inwoonders m het veldt bezig waven. De Iroquezen, hen dus verfpreid en zonder verdeediging' vindende , namen den eenen na den anderen gevangen , en trokken vervolgens „ regelrecht naer het kasteel. De dochter I, van den heer, omtrent zestien jaren oud, j, was het zelve tot op twee honderd treden h genaderd. Op het eerfte gerucht, dat zij „ hoorde, fpoeide zij zich om 'er in te tree „ den: de Wilden vervolgden haer; en één van hun had haer bereikt, op het oogen,, blik , dat zij den voet op den drempel ,, zette; maer dewijl hij haer bij den hals„ doek greep, maekte zij denzelven los, s, ontvlugtte zijne handen, en floot de deur achter zich toe. In de fterkte was 'er nie5, mant dan één foldaet en een hoop vrous, wen, die op het gezigt harer mannen * „ welke men gekneveld als gevangen mede voerden, een jammerlijk gefchreeuwmaeki, ten Dc jonge juffer verloor noch het i, oordeel noch den moedt. Zij ontdeed , zich van haer hulfel, knoopte hare hairen ., bijeen, zette een' hoedt op het hoofdt, j, trok een mans kleedt aen, en floot alle de „, vrouwen op; dewijl derzelver zuchten en i, tranen flechts dienden om den moedt der L vijanden aentewakkeren. Vervolgens hee R % ™1  a6o De Nieuwe Reisiger „ zij een Huk kanon afgaen, en deed eenige „ fnaphaenfehoten; waer door zij, met ha„ ren foldaet, van tijd' tot tijdt van kleedei} ren veranderd, zich nu in de eene en dan r> in de andere wijkfehans vertoonende, en „ hare fc noten altoos wel aenleggende , de „ Iroquezen deed gelooven dat 'er zich veel 3, volks in de fterkte bevond; zoo dat, wan„ neer 'er een hoop krijgsvolk , door den „ kanonfehoot gewaerfchuwd, aenrukte om „ de plaets te hulp te komen , de vijandt „ reeds verdwenen was. „ Het kasteel van Vercheres, zeide de zendeling , bij deze gelegenheit , tot mij, „ heeft gecne acnmerkelijke inkomsten; en „ in 't algemeen zijn de heeren der buurten, „ door geheel Kanada, niet zeer rijk. De„ wijl dit landt Hechts een groot bosch was, „ wanneer 'er zich de Franfchen begonnen „ te vestigen, waren de perfonen, wien men „ met heerlijkheden voorzag , uit zich zel„ ven niet in ftaet om 'er eenig aenzien aen „ te geven. Het waren meest officieren, „ edellieden en genootfehappen, welke geene „ genoegzame inkomsten hadden , om 'er „ het noodige getal werklieden in te huis„ vesten. Weshalve men zich heeft moeten „ voorzien van inwoonderen, die, voordat „ zij 'er eenig beflaen konden vinden , ge„ noodzaekt waren zwaer te arbeiden , en „ zelfs hec hunne in voorraedt optefchieten; eene  Honderd en Vyfde Brief. 26£ „ eene oorzaek dat zij zich aen hunne heeren „ niet hebben kunnen verbinden , dan onder „ een zeer middelmatige fchatting; zoo dat, „ behalve de tollen en verkoopingen , die „ hier van weinig waerdij' zijn , benevens „ het molenrecht en het landhuis, eene heer„ ltjkhcit van twee mijlen lengte en eene „ onbepaelde breedte, in een landt, dat zoo „ weinig bevolkt is , geene aenzienlijke in„ komsten oplevert. Bit is ongetwijfield „ eene der redenen , die het hot' bewogen „ hebben om aen alle de edellieden, inwoon„ deren van Kanada, den koophandel, zoo „ te water als te landt, toeteftaen, zonder „ dat zij naèrgefpeurd , of geacht mogen „ worden hunnen adeldom benadeeld te heb„ ben. Het leven , dat de meesten dezer „ heeren op hunne landgoederen leiden, her„ innert ons natuurlijk het bedrijf der aloude „ aertsvaderen, die zich niet verontwaerdig, „ den den arbeidt van den landbouw met „ hunne huisgenooten te deelen. Niemant „ van hun heeft het recht om kerkelijke per,, fönen te verkiezen: dit behoort alleen aen „ den bisfehop; niet alleen om dat hij beter „ dan een ander van de bekwaemheit der „ voorwerpen kan oordeclen; maer ook om „ dat het befcheiden deel der priesteren be. „ tacld wordt uit de tienden, die het bisdom „ toebehooren. R 3 Daer  a^2 De Nieuwe R f. i s i g e r. Daer zijn eenige huisgezinnen der Wils, den op de landgoederen der buurtheeren ,, gevestigd; maer zij maken het kleenfte 3, gedeelte uit der inwoonderen , die bijna 3, aiien Kanadifche Franfchen zijn. De toe? 3, Handt dezer laetften zou gelukkig wezen, ,, indien zij 'er een voordeelig gebruik van „ wisten te maken. Zij kennen geene belas„ tingen noch hoofdgeldtj en hetbroodt, het „ vleesch en de visch is 'er goedkoop. Het ,, aerdrijk is 'er uitmuntend; en ik weet ner,, gens gezonder luchtiireek. Daer heerscht geene de minfte bijzondere ziekte: de vel, den en bosfehen zijn 'er met eenvouwige ,, wonderen vervuld ; en de boomen ver3, fchaffen 'er balzems van eene uitmuntende kracht'. Deze voordeden behoorden 'er ,, ten minfte de geenen, die 'er dc Voorzie„ nigheit heeft laten geboren worden , te ,, doen blijven; maer de ligtvaerdigheic, de ,, afkeer van eenen naerftigen arbeidt, en de 3, lust tot onafhangkelijkheit, hebben 'er altoos een groot getal jonge lieden uit doen ,, vertrekken, en de bevolking van het land,, fchap belet. • Ondertusfcli en is het waer ,, dat 'er de wijn, de ftoffen, en in 't alge„ meen alles , wat men uit Frankrijk moec ,, doen komen, zeer duur is. Vooral zijn ,, de edelheden en officieren , die niets dan hunne jaergelden hebben, meest te beklaV. Sen- P? vrouwen brengen hunnen mannen  Honderd en Vyfde Brief. 263 nen gemeenlijk niets anders ten huwelijk' , toe, dan veel verftandt, vriendfchap, be" koorlijkheden en eene groote vrucbtbaer„ heit. Men vindt hier meer adelijke per„ ionen, dan in onze andere volkplantingen: „ de koning onderhoudt 'er veel krijgsvolk; ep verfcheidene afgedankte officieren heb„ ben 'er zich nedergezet. Hier door is het „ landt bevolkt met edellieden , die niets „ minder dan op hun gemak leven. En nog „ zouden zij 'er minder vergenoegd zijn , indien de koophandel hun verboden, of 'l dat de jagt en visfcherij geen algemeen recht waren. Ik ken weinige menfchen, \\ die minder baetzuchtig zijn dan de Kreolen. Zij verteren zoo ligt, als zij het met " moeite winnen. Zij ademen gaerne de „ vrije lucht in, en gewennen zich vroeg, , tijdig om een dwalend leven te leiden. Het voorbeeldt en de omgang met de natuurHjke inwoonderen, die al hun geluk in de „ vrijheit en onafhangkelijkheit ftellen, zijn 3 meer dan genoeg om hun deze geaertheit " inteboezcmen. Zij hebben veel verftandt, 9, vooral de perfonen van de vrouwelijke 9 kunne, die ftandvastig , kloekmoedig, " vruchtbaer in uitvindingen , en bekwaem „ zijn om de grootfte zaken te beftiercn. „ Ik zal, bij deze afbeelding van onze Kana„ diers, nog voegen de goede meening, die „ zij van zich zeiven hebben. Deze verR 4 wekt  e(?4 De Nieuwe Reisicer. „ wekt in hen een vertrouwen, dat hun de „ allermoeielijkfte zaken doet ondernemen „ en uitvoeren. Zij hebben gemeenlijk eene „ 'vrij fchoone kleur , eene voordeelige ge„ ftalte, en een welgemaekt ligchaem. Hun„ ne driftige gefteldheit beantwoordt niet „ altoos aen deze voordeden. Zij zijn vroeg, „ tijdig oud en uitgeput. Men fchrijft dit „ toe aen het verzuim der ouderen , die „ geen acht genoeg op hunne kinderen flaen, om hun te beletten hunne gezondheit te „ verfpillen , in eenen ouderdom , vvaerin „ derzelver verderf onherftelbaer is. Hunne ,, vaerdighcit en behendigheit overtreffen al, „ les; en de allerbekwaemfte Wilden kunnen „ hunne kanoos , in de gevacrlijkfte ftroo„ men , niet beter beftieren , noch juister „ fchieten. Niemant kan hun een zeldzaem „ vernuft omtrent de werktuigkunde bctwis„ ten : zij hebben bijna geene leermeesters „ noodig, om daer in uittemunten ; en men „ ziet 'er, die in alle handwerken flagen, „ zonder 'er eenige onderwijzing in genoten „ te hebben. Even gelijk de Wilden, be„ zitten zij eene zekere onftuimigheit, die „ hen bekwamer maekt tot eene fchielijke ,, uitvoering en ftoutmoedige daedt, dan tot „ regelmatige krijgsverrichtingen of een' ge, „ regelden veldflag. Insgelijks befchuldigt „ men hen, even als de Wilden, van weinig „ liefde voor hunne ouderen, die, van hun- ne  Honderd en Vyfde Brief. 265 „ ne zijde, eene malle teederheit voor hun „ hebben. Niettegenftacnde de zorgen, die „ het hof heeft acngewend, om dit landfchap „ te bevolken , en 'er den koophandel te „ doen bloeien, heeft men nog niet kunnen „ hertteken het verlies, 't welk het zelve „ geleden heeft door de Engelfehen, die het „ meer dan eens tot het uiterfte gebragt, en „ 'er ons , van tijd' tot tijdt, verfcheidene „ deelen van ontroofd hebben. De Hemel „ geve dat zij zich binnen kort geen' meester „ van het geheele landt maken'"! Hoewel in het algemeen alle de volkplantingen van Amerika, om zoo te fpreken, niet dan uit het uitfehot en de heffe der volken, gevormd zijn , moet men echter aen die van Kanada dit recht doen, dat de oorfprong van alle de huisgezinnen , die 'er tegenwoordig nog beftaen, vrij zuiver is, en geene de minfte onteerende vlekken heeft. Derzelver eerfte inwoonders waren werklieden , die zich altoos met eenigen nutten arbeidt hadden bezig gehouden, of lieden, die 'er zich naer toe begaven, met het eenige inzicht om 'er geruster te leven , en 'er hunnen godsdienst veiliger te oeffenen, dan toen in verfcheidene landfehappen van Frankrijk, alwaer de Hugenooten zeer magtig waren , konde gefchieden. Niet dat men 'er niet fomtijds eenige lieden , die door den kwaden ftaet hunner zaken gedwongen waren hun vaderR 5 landt  %66 De Nieuwe Reisiger. Jandt te verlaten, of eenige anderen, waer van man het koningkrijk en hunne geflachten wilde zuiveren, gezien heeft; maer dewijl zij 'er niet dan met een kieen getal teffens aenkwamen, en dat men zorg droeg hen niet bij eikanderen te laten, heeft men reden om te gelooven dat zij zich hervormd hebben, volgens de goede voorbeelden , die zij voor oogen hadden. Zie daer , Mevrouw , de lactfte brief, dien ik uit Quebec fchrijve. Ik zal 'er binnen veertien dagen uit vertrekken, om mij naer de hoofdftadt van Nieuw Engelandt te bege, ven. Dit verblijf zal des te aengenamer voor mij wezen, om dat ik ftaet make aldaer eenü ge perfonen van kennis te ontmoeten. Ik ben, enz. Qjiebec, den i$.den van April, 1749. Honderd en Zesde Brief. De Engelfche Volkplantingen. Men fpreekt van de Volkplantingen der Engelfehen , in noord Amerika , als van de voornaemfte bron van hunnen rijkdom; maer de aengelegenheit dezer ftichtingen , en de inkomsten van dit gedeelte der Brittannifche heerfenappij', zijn de eenigfte zaek  Honderd en Z esde Brief. 267 zaek niet, Mevrouw , welke derzelver gefchiedenis gewigtig maekt. De regenngs, vorm, de natuurlijke voortbrengfels, de wetten , de gewoonten en de koophandel van dit 'landt, zijn uwer aendacht' niet minder vvaerdig. Omtrent het einde der zestiende eeuwe, befloot de ridder Raleigh, aengefpoord door het voorbeeldt en geluk der Spanjaerden, eenige ontdekkingen te ondernemen. Hij bewoog eenige bijzondere perfonen van Londen, die hem door hunne rijkdommen konden onderfteunen , om in zijne oogmerken te treden , en hij verworf van de koningin Elizabeth opene brieven , door welke alle de voordeden der onderneming' aen zijnq maetfehappij overgelaten wierden. Hij vertrok naer noord Amerika, en ftichtte aldaer eene grondvestiging, die de eerfte der Engelfehen in dit gedeelte der Nieuwe Weereld^ was. Op zijne wederkomst, openbaerde hij dat het landt, 't welk hij had aengedacn, eene groote verfcheidenheit van uitmunten' de vruchten, en allerlei foorten van boomen en dieren in overvloedt opleverde. Goudt had hij 'er niet gezien ; maer de landerijen waren 'er zoo vruchtbaer , de luchtftreek zoo zacht, en de inwoonders zoo handel, baer, dat de fchijnbaerheden het allergelukkigfte gevolg beloofden. Het volk van f .on-; den, en in 't algemeen de geheele landaert, vat-  a63 De Nieuwe Reisiger. vatte vuur op deze affchetfing ; en de koningin zelve was 'er derwijze door bekoord, dat zij deze onderneming door de uitftekendfte blijken van hare befcherming' aenmoedigde. Hare opvolgers betoonden geen' minder ijver; en het ganfche landt werd ongevoelig met nieuwe onderdanen bevolkt, en onderwierp zich aen de Brittannifche kroon. De uitgeftrekte ruimte, welke deze volkplantingen bevatten, wordt in verfcheidene groote landfchappen verdeeld; en reeds heb ik u gcfproken van de Hudfonsbaei, het eilandt Terre Neuve en Acadia. Nieuw Engelandt, céne der bloeiendfte landflreken, die de Engelfehen in Amerika bezitten, is zijne eerfte grondvestiging verfchuldigd aen den vervolgzieken ijver van fommige kerkvoogden van Groot-Brittanje, tegens de presbyterianen. De eerzuchtige William Laud, bisfehop van Londen , en naderhandt aertsbisfehop van Kantelberg, die het vertrouwen van Karei den eerflen gewonnen had, wikkelde dezen vorst in geweldige bedrijven, die zijne regering hatelijk maekten. Dees man , die naeuweüjks een genootfehap beftuurd had, werd benoemd om een koningkrijk te regeren. Het kerkelijke hof, 't welk men ook het hoogerhuis noemde, was, onder zijne beftiering, eene protestantfche inquifitie geworden. De presbyterianen, ziende dat zij , in het oude Engelandt , geene vrij- K  Honderd en Zesde Brief. 269 vrijbeit van geweten mogten genieten, befloten dezelve in het nieuwe te gaen opzoeken. Aenftonds fcheepten zij zich in , ten getale van honderd en twintig perfonen. Naeuwelijks waren zij in Amerika gekomen, of zij fielden een gefchrift op , waerin zij zich erkenden voor onderdanen van de kroon van Engelandt, en zich plegtiglijk verbonden tot het onderhouden der wetten, die 'er met algemeene toeftemming', tot welwezen der volkplanting', gemaekt wierden. Alle de hoofden des huisgezins teekende het zelve, en verkozen 'er tevens één van hun » om in dat jaer hun landvoogdt te zijn. Vervolgens 'verkozen zij eenen oordt, bekwaem om 'er eene ftadt te bouwen , en gaven dezelve den naem van Nieuw Plymouth, ter gedachtenisfe van de plaets, van waer zij uit Europa vertrokken waren. Dus veroorzaekte deze geestdrijverij, die geheel Groot-Brittanje het onderfte boven wierp, in Amerika eene gansch tegenftrijdige uitwerking, en werd een grondbeginfel van eeöe levenswijs en een vermogen , dat alle de zwarigheden van dit woeste en wilde landt deed te boven komen. Ver van afgefchrikt te worden van den overmijdelijken arbeidt eener diergelijke onderneming', en aengemoedigd door de vreugdt van zich voor het geestelijke zwaerdt beveiligd te zien, dwongen de nieuwaengekomenen deze onbebouwde aerde om hun een  éyo De Nieuwe Reisiger. een middelmatig onderhoudt, en van langzamerhand' alle de noodwendige levensbehoeften te verfchaffen. Deze eerfte volkplanting werd gevolgd van Zeven anderen , die dezelfde redenen noodzaekten uit Groot -Brittanje te vertrekken. Sommigen vestigden zich in de baei der Masfachufetts , en langs de oevers der Konnektikute , waer van zij den naem verkregen. Zij bouwden 'er de fteden Salem , CharlesTown, Vater-Town, Dorchcster, Boston, Hertford, Wmdfor, Weatherfield, enz. Dé anderen worden genoemd Newhaven, NieuwHampshire, Maik, Rhode-Island en Providence. Hunne voornaemfte fteden zijn SayBrook, Guilford, Milford, Stamford, Brainford , enz. Deze verfchillende ftiehtingcn hebben ijder hare bijzondere wetten en overheden , die door de ingezetenen zelfs verkozen worden. Schoon zij zoo vele onderfcheidene heerfchappijen uitmaekten, waren zij echter, door een bondgenoodfchap, met eikanderen vereenigd , omtrent alle zaken, die het algemeen belang betroffen. Dusdanig, Mevrouw, was de gefteldheit van Nieuw Engelandt, dat, in vervolg van tijdt, verfcheidene veranderingen onderging.Tegenwoordig benoemt 'er zijne Brittannifche majesteit een' landvoogdt, die het bevel over het krijgsvolk heeft, en de wetten, in de algemeene raedsvergadering der volkplan-  Honderd en Zesde Brief. 271 plantinge voorgefteld, mag verwerpen. Hij moet ook de verkiezing der overheden bevestigen ; en zonder zijne toeftemming' is het hun niet geoorlofd eene buitengewone vergadering te beroepen. Doch indien deZelve ook éénmael beroepen is, kan zij den landvoogdt, of zoodanigen bevelhebber als haer goeddunkt, voor zich dagvaerden, en hun rekenfchap van hun gedrag afvorderen. Deze vergadering beftaet uit een zeker getal van afgezóndenen, uit ijdere landftreek verkozen. Zij heeft, te famen met den landvoogdt , alleen de magt om fchattingen op-* teleggen, en voorrechten en wetten te maken. Zij heeft het recht om oppermagtiglijk te beflisfen, van de bezwaren des volks kennis te nemen , en 'er de noodige hulpmiddelen in te verfchaffen. De wetten, welke zij voorftelt, en waer in de landvoogdt toegeftemd heeft, moeten daerenboven door den koning zeiven bevestigd worden; en in* dien de vorst, binnen den tijdt van drie jaren, dezelven verwerpt, blijven zij zonde? uitwerking' en kracht'. In minder dan eene halve eeuw, zag Nieuw Engelandt zich in een' bloeienden ftaet. Het bevatten meer dan dertig duizend zielen, en was voorzien met meer dan vijftig welgebouwde fteden of dorpen, een kasteel, en verfcheidene fterkten, gevangenhuizen, kerken , groote wegen, enz. De netheit der hui-  272 De Nieuwe Reisiger. huizen , de fchoonheit der ftraten, de welge* fchiktbeit der magazijnen, havens en kaeien, het getal der fchepen, die den inwoonderen toebehooren , en eindelijk derzelver rijkdommen, waren reeds tot zulk een' top gefiegen, dat dit volk zelfs naerijvcr kon verwekken in den landaert, waer uit het zijnen oorfprong hadde. Onder deze verfchillende ftichtingen is 'er één, die u ongetwijfeld verwondering zal baren. Dit is een genootfchap van zendelingen , gefchikt tot de bekeei'ing der afgodendienaren , even als wij in den Roomfchen godsdienst befchouwen. Een zeker leeraer, met name Elliot, dien de Engelfehen den apostel van Indiën noemen , gelijk wij den heiligen Xaverius, ondernam het euangelium, bij de Wilden van deze gewesten, te prediken. Hij leerde derzelver tael, en vertolkte daer in verfcheidene godvruchtige boeken, en onder anderen den geheelen bybel. Het parlement van Engelandt, deszelfs arbeidt willende onderfteunen , richtte een genootfchap op , beftaende uit één voorzitter , één fchatbewaerder , en vier hulpgenooten , en volmagtigde het zelve tot het ontvangen van de liefdegiften der perfonen, die dit goede werk wilden helpen bevorderen. Het genootfchap deed eene geldverzameling, ingevolge van de magt, daer aen verleend, en zag zich wel rasch in ftaet om groote fommen gelds op een te ftapelen. Het geniet te-  Honderd en Zesde Brief» 273 tegenswoordig meer dan twintig duizend Franfche guldens jaerlijkfche rente , waer mede het vijftien of zestien zendelingen onderhoudt; Ik moet niet vergeten, Mevrouw, u eene merkwaerdige trek van de eerfte Engelfehen, die zich in Amerika nederfloegerï, aftefchetzen. Schoon zij zich van haer getal hadden kunnen bedienen , zonder eenig inzicht te hebben voor de rechten der Wilden , wien het landt natuurlijk toebehoorde, wilden zij het grondgebiedt, dat hun noodig was, liever van dezelven koopen , dan de eerfte grondbeginsels der natuurlijke rechtvaerdigheit fchenden, gelijk de Spanjaerds gedaen hebben in het eilandt St. Domingo en in Mexiko, waer van zij de bezitting niet verkregen, dan door gruwelijke geweldenarijen en bloedftortingen. Maer terwijl ik den handel der eerfte Engelfehen, ten opzichte van 'slands natuurlijke inboorlingen , prijze , zal ik het doemenswaerdige van hun gedrag, omtrent hunne eigene vaderlanders, niet ontveinzen. Dievolk ° beftaende uit vlugtelingen , door de onverdraegzaemheit der kerkvoogden uit Engelandt verjaegd, zag zich niet zoo dra vreedzaem in zijne nieuwe bezittingen, of het gaf zich aen de hitte van eenen valfchen ijver over, en volgde de woede der geenen, die de veroorzakers van deszelfs ballingfchap geweest waren. Het vervolgde onmededoo* /X. Deel. S gen*  274 De Nieuwe Reisiger. gendc dc kwakers, wederdoopers en alle andere gezindheden , wier gevoelens van her, zijne vcrfchilden; en het werd dus'een.vervolger , toen het zelf ophield vervolgd te worden. liet kondigde wetten af in het fhik van godsdienst, welke met meerder geftrenghéit wierden uitgevoerd, dan die waer door het genoodzaekt was geweest uit zijn vaderlande te trekken. Noch de teederheit der jeugdt, noch dc zwakheden des ouderdoms, noch de eer der vrouwelijke kunne , noch de waerdigheit van het ftaets- of kerkbeftuur, noch de geboorte , noch het geluk , hebben de razernij van deze uitzinnigen kunnen overwinnen. Dees Engelfche ijver heeft zich tot de toovenaers uitgeftrekt; en gij zoudt moeite hebben om te gelooven welke buitenfporigheden'er, in ditftuk, bedreven zijn, indien dezelven niet bevestigd wierden door 's lands gefchriften zelve , welke hier openbaerlijk verkoft worden. Zie hier, Mevrouw, het geene ik, voor eenige dagen , las in een verhael, getyteld : Rechtsgeding van de genoemde Suzanna Martin , uit de ftadt Salem, befchuldigd en overtuigd van tooverif. Ik zal 'er de ondervraging , waer in het gezonde verftandt meer in de bcfchuldigde dan in den rechter uitblinkt, alleen van bijbrengen. „ Rech-  Honderd en Zesde Brief. 275 „ Rechter. Zijt gij een toovenaerfler? „ Beschuldigde. Neen. Rechter. Ver„ klaer mij dan , waer uit deze klagten „ van het volk ontflaen. Beschuldigde. „ Ik weet 'er niets van. Rechter. Maer „ waer uit meent gij dat zij ontflaen? Be„ schuldigde. Ik wil 'er mijn oordeel „ niet over vellen. Rechter. Gelooft gij „ niet dat de perfonen, die zich,zelfs be„ klagen , botooverd zijn ? Beschul„ digde. Neen, ik geloof 'er niets van. „ Rechter. Zeg mij dan , wat gij 'er van „ denkt. Beschuldigde. Neen ; mijne " gedachten komen mij toe , zoo lang zij „ bij mij befloten blijven; maer wanneer zij „ 'er uit zijn , bchooren zij aen anderen. „ Hun meester Rechter. Wie „ veritact gij door hunn' meester? Be„ schuldigde. Indien 'er iemant omgang met de hel heeft, behoort gij mij te ver„ ftaen. Rechter. Zeer wel; maer wat „ deel hebt gij aen het geene men 'er van „ zegt? Beschuldigde. Geen deel ter weereld'. Rechter. Men befchuldigt „ u evenwel dat gij verfchenen zijt; en „ om dezelfde misdaedt zijn anderen ver„ oordecld. Beschuldigde. Ik kan niet „ verhinderen wat men zegt of doet. _ „ Rechter. De meester, waer van gij „ Spreekt, is zonder tvvijffel de uwe : boe „ zoudt gij anders hebben kunnen verfcbijS 2 nen?  376 De Niel'we Rsisiger. 5, nen? Beschuldigde, Ik weet'er niets ,, van. Hij , die eertijds in de gedaente 5, van Samuel verfcheen , kan eene andere gedaente aengenomen hebben". Gelooft gij , Mevrouw, dat dit de tael is van eene vrouwe , waerdig om de misdaedt van tooverij geftraft te worden ? Zij werd evenwel tot den doodt veroordeeld. Des daegs voor de uitvoering van het vonnis, fchreef zij haren rechteren een' brief, welken men geene zwarigheit gemaekt heeft onder de ftukken van het rechtsgeding te plaetfen , fchoon dezelve hun met fchande fchijnt te overladen. Hij is zoo kort en zonderling, dat gij misfehien niet moeielijk zult zijn denzelven hier aentetreffen. Uwe ootmoedige en ongelukkige fmeek„ fter, zich geene de minfte misdaedt te „ verwijten hebbende , en ziende de lage „ kunstenarijen harer betichteren, kan niet „ anders dan gunstig oordeelen van de gee„ nen, die zich bevinden in het geval, waer „ in zij over zich zelve treurt. De Hemel „ kent mijne onnoozelheit, welke insgelijks, „ op den grooten oordeeldag, voor het aen3, gezigt van menfehef) en engelen, zal be- kend worden. Ik verzoek u niet om mijn 3, leven ; maer ik wensen , en Godt weet 3, mijne oogmerken, dat men een einde make 3, aen het ftorten van onnoozel bloede, waer 5, in meh ongetwijffeld zal voortgaen , indien  Honderd en Zesde Brief. 277 „ dien de zaken geen' anderen keer nemen, „ Schoon ik overreed ben, dat gij alle uwe ,, poogingen aenwendt, om de waerheit te „ ontdekken , echter verzekert mij het ge„ tuigenis van mijn eigen geweten, dat gij ,, in de allerdroevigfte van alle dwalingen „ zijt. Ik fmeek u dan eenigen der bedroefde ,, ongelukkigen, die, door de zwakheit van „ hunnen geest, zich fchuldig erkend heb. „ ben, van nader bij te onderzoeken. Gij „ zult zien dat zij, zich zeiven bedriegende, „ u bedriegen: ten minfte ben ik verzekerd „ dat men het zien zal in de andere wee„ reldt, waer naer toe gij gereed zijt mij „ heen te fturen ; en ik twijffel ook niet „ of 'er zal , vroeg of laet, eene groote „ verandering in uwe denkbeelden voorval„ len. Men befchuldigt mij en de anderen., „ dat wij een verbondt met den boozen geest ?, hebben opgerecht. Hoe kunnen wij eene ., misdaedt, waer aen wij onfchuldig zijn, „ bekennen? Ik weet dat men mij onrecht„ matig beticht; en ik befluit daer uit,' dat „ men de anderen geene mindere onrecht„ vaerdigheit aendoet. Ik herhael het nog„ maels: Godt, die een kenner des harten „ is, en voor wiens vierfchaer ik binnen „ kort zal verfchijnen; Godt is mijn getuige „ dat ik niets verfta van alles wat de toove„ rijen betreft. Hoe zoude ik zelf voor „ hem kunnen liegen, en moedwillig mijne S 3 » ziel  278 De Nieuws R e i s i g e k. „ ziel aën zijne eeuwige wraek overge„ ven"? „ Zulk een krachtig en zielroerend ftuk, voegt 'er dc fchrijver van het verhael bij, ,, deed geen de minfte indruk op de rechters. „ Deze vrouw nam , met een frandvastig „ gelaet, affcheidt van haren man, hare kin» deren en vrienden , en liet zich naer de ,, gcrichtsplaets geleiden, met eene grootheit ,, van ziel', die geene mindere-verwondering „ dan déernis in de omftanders verwekte. ,, Hoewel de vrees verfcheidene bcfchuldig„ den vervoerd hadde om zich misdadig te ,, erkennen , echter was 'er niet één , die 3, het zelve niet wederrlcn, cn al ftervende „ den Hemel' bad, dat zijn bloedt op zijne ,, befchuldigers en rechters komen mogte". Beide waren zij', als óm ftrijdt, verwoed om den doodt der onfchuldige'n te bevorderen. Men deed, zonder mededoogen, kinderen van elf jaren fterven : men ontkleedde, zonder fdhaemte, vrouwen en dochters, om blijken van derzelver tooverijen aen haer te ontdekken. Blacuwfchuiüge vlekken, waer aen de grijsaerts onderworpen zijn , gingen voor teekenèn, die dc duivel op hun vleesch had ingedrukt. Geene fprcukjes van fpoken of verfchijnfelen waren 'cr, cf zij vonden geloof in den geest van het gemeene volk. Bij mangel van getuigen, nam men zijne toevlugt tot de "pijnbank ; en deze -rampzalige flagt-  Honderd en Zesde Briff. 279 flagtoffers werden, door de felle pijnigingen, gedwongen tot het bekennen van misdaden, die hunne beulen hun geliefden voortefchrijven. Eenige vrouwen beleden dat zij dooiden duivel bezwangerd waren , en duizend andere al zulke belagchelijke gruwelen. De gevangenhuizen waren opgevuld; en geen dag ging 'er voorbij, of hij werd, door eene gerichtsoeffening, met bloedt geteekend. Niettemin werd dc razernij der aenbrengeren niet vermoeid: het getal der toovenaren vermeerderde van tijd' tot tijdt; cn het zonderlingfte is dat de rechters, welke hunnen dienst aen de befchuldigers weigerden, zich zeiven op hunne beurt befchuldigd zagen , en genoodzaekt waren de volkplanting te verlaten, om zich aen de woede van het volk te onttrekken. Eindelijk was het tijdt dat de zaken eeri' anderen keer namen: de ftem der reden deed die der uitzinnigheit zwijgen : de aenbrengers werden afgefchrikt: men ontfloeg honderd en vijftig gevangenen : twee honderd, welke men gegijzeld had, werden vrijverklaerd te rug gezonden 5 en men beval eene algemeene vasten, verzeld met openbare gebeden, om Gode, voor zoo vele gruwelen en ongerijmdheden , vergiffenis te verzoeken.' Sedert dezen dag hebben de inwoonders , verftandiger geworden , den geest der vervolging' verbannen, en verfchillen niet meer van andere volken. S 4 Gee-  *8o De Nieuwe Reisigeu, Geene Engelfche ftichtingen zijn 'er in Amerika, weike eenigzins met Nieuw En^eiandt kunnen vergeleken worden, het zij met betrekkinge tot het getal der menfchen, de meenigte der handeldrijvende fteden, of de hoeveelheit der reederijen van allerlei ftoffcn, De volkrijkfte en bloeiendfte gewesten van Groot.Brittanje kunnen naeuwelijks tegens dit opwegen. De ftadt Boston , die 'er de hoofdplaets van is, ligt zeer aengenaem op een half eilandt, aen het einde eener zeer fchoone haven, bekvvaem om meer dan vijf honderd zeilen te bevatten. Ook vormen 'er de masten der fchepen, in den tijdt des koop, handels , eene foort van bosch, even gelijk te Amsterdam en te Londen. De haven van Boston is voor het geweldt der golven beveiligd , door een groot getal eilanden en rotfen, die met de oppervlakte des waters gelijk zijn, en 'er zelfs een weinig boven fchijnen uittefteken. Men kan 'er niet inkomen , dan door eene eenige opening, welke zeer naeuw is , en verdeedigd wordt door het gefchut van eene regelmatige fterkte , die zeer wel gebouwd , en met meer dan twee honderd ftukken kanon voorzien is, Deze zijn zoo wel gefchikt, dat zij een fchip van voren en achteren kunnen befchieten, eer het in ftaet is zijne laeg lostebranden. In tijdt van oorlog zijn 'er vijfhonderd mannen van alle gewoon, hjke krijgspligten bevrijd, om zich tot Óen dienst  Honderd en Zesde Brief. 281 dienst der fterkte gereed te houden. Daerenboven is 'er, twee mijlen van de ftadt, eene zeer hooge gracht, waer van men de feinen kan gewaer worden op de fterkte, die dezelven aenftonds herhaelt, om 'er de kust kennis van te geven. In geval van noodzakelijkheit, geeft de ftadt Boston insgelijks hare feinen, om de wapenkreet in alle de omHggende verblijfplaetfen te verfpreiden. Weshalve 'er, uitgenomen eene dikke mist, onder begunstiging van welke 'er eenige vijandelijke fchepen tusfchen de eilanden zouden kunne» doorflippen, geene gevallen zijn, waerin de ftadt geen vijf of zes uren tijdt heeftom zich tot het ontvangen van dezelven gereed te maken. En wanneer men zelfs veronderftelt, dat zij onder het gefchut van het kasteel, ongcftraft doorzeilen, vinden zij, ten zuiden en noorden van de ftadt, twee fchietfchanfen, die de geheele baei beftrijken , en de grootfte krachten kunnen wederftaen. Aen het einde der baei is een fchutmuur, van omtrent twee honderd treden lengte, bedekt met eene rij pakhuizen, en wiens hoofdt recht over de voornaemfte flraet ftrekt; zoo dat 'er de grootfte vaertuigen hunne ladingen kunnen ontfchepen, zonder behulp' van floepen of ligters. Het andere eindt der ftraet ftrekt tot aen het ftadhuis, een groot en fraei gebouw, alwaer men de beurs der kooplieden , de raedkamer, de zael der algemeene S 5 ver-  a8a De Nieuwe R e i s i g e e. vergadering', en alle de gerichtshoven heefc bijeengevoegd. In 'tkort, deze hoofdfladt, als eene halve maen rondom de haven • gefticht, vormtéén bekoorlijk verfchiet, waer over ik mij niet genoeg kan verwonderen. Men telt 'er bij de vier duizend huizen, en tien kerken ,- wier namen dc verfchillende gezindheden, waeruit deze volkplanting was t'famengefteld, aenduiden: zoodanig zijn de Engelfche kerk, de Franfche kerk, de doopsgezinde kerk, de kwakerfche kerk , enz. Men ziet rondom de beurs eene groote meenigte boekwinkels , zeer wel voorzien van allerlei foort van boeken. Daer zijn vijf of zes drukkerijen, wier persfen doorgaens aen den gang zijn; en alle weken komen 'er twee nieuwspapieren uit. Om zich een denkbeeldt van derzelver rijkdom te vormen, moet men opmerken dat 'er, voorleden jqer, vijf of zes honderd fchepen uit de haven gezeild , en omtrent zoo vele ingekomen zijn, zonder te rekenen een oneindig getal andere vaertuigen , die zich langs de kust en met de vischvangst generen. Boston bedrijft, zonder tegcnfpraek , grooter koophandel, dan eenige andere fteden van het Engelfche Amerika. Behalve de voortbrcngfcls, welke het landfchap uitlevert , zijn deszelfs inwoonders , eenigermate, de makelaers van geheel Westindiën, en zelfs van eenige gedeelten van Europa: men kan hen , in dit opzicht, als ' de  Honderd en Zesde Brief. 283 dc Hollanders der Nieuwe Weereld' befchouwcn. De vreemde vermenging der landaerten en «ezindheden, die deze hoofdfladt bevolken, be^tten niet dat 'er de t'famenleving al zoo vreedzaem is, als in de beste fteden van Groot-Brittanje. De meeste koopheden, naer Europa reizende, brengen deszelfs kleedingswijzen cn gewoonten mede. Een Engelsman, van Londen naer Boston overftekende , wordt niet gewaer dat hij van woonplaetfe veranderd is: hij vindt er dezelfde lucht, dezelfde t'famenleving, dezelfde kiecdijen, dezelfde netheit in de huisfieraden, denzelfden fmaek indefpijzen, enz. • Onafhangkelijk van de hoofdfladt, telt men nog twaelf of vijftien vrij aenmerkclijke fteden, aen dezelfde baei gebouwd.' Hier boven heb ik genoemd Rhode - Island , of het eilandt Rhodes, bewoond, zegt men, door eene bijzondere gezindheit , waer van men voorgeeft dat de nakomelingfchap , bij gebrek van leeraren en onderwijzing', al zoo barbaersch als de Wilden geworden is. Niettemin wist het zorg te dragen voor zijne voorrechten , welke men mij gezegd heeft dat beftonden in zich zelfs te regeren , of ten minfte door eene raedsvergadenng, die het zelf verkoos, zopder eenigzins van de kroon, of derzelver bedienaren, aftehangen. Het maekt zijne eigene wetten , alleen met de-  a84 De Nieuwe Rbisigcr. deze bepaling' dat dezelve niets ftrijdigs met die van Engelandt mogen inhouden. Dit voorrecht had 'er zulk een groot getal inwoonderen naer toe getrokken. dat een gedeelte van dezelven gedwongen was naer het vastelandt weder te keeren. Deze lieden bouwden aldaer twee fteden, genoemd Providence en Warwick, die, naer dat men verzekert, alle de voorrechten van het eilandt genieten, Men vertoont hen niet alleen groot en rijk , maer ook gelukkig in hunne regering, hoewel 't famengefteld uit gezindheden, die zonder priesteren en overheden leven. De vrijheit, die zij hebben om alle hunne begeerten te voldoen, belet niet dat de misdaden zeer zeldzaem onder hen zijn, 't geen men toefchrijft aen hunne diepe eerbiedt voor de heilige fchrift, welke zij lezen en naer hun goedvinden uitleggen. Hunne liefdadigheit omtrent de vreemdelingen verlaten zij nooit. Een reiziger, die door de eene of de andere dezer twee fteden trekt, kan zich in het eerfte huis, met zoo veel vrijheits als in eene herberg, ophouden, en verzekerd zijn van 'er wel onthaeld te zullen worden. De koopmanfehappen , die Nieuw Engelandt uitlevert, zijn voornamelijk masten en raês voor de fchepen des konings, pek, teer, planken, timmerhout, allerlei levensbehoeften , als osfenvleesch, fpek, boter, kaes, paer-  Honderd en Zesde Brief. 985 paerd'en , vee, Indisch koorn, appelen, appeldrank , peulvruchten, moeskruiden, vlas en hennip. De fchepen , die 'er gebouwd worden, zijn om hunne deugdt zeer getrokken , en kunnen door de vaertuigen , in de andere volkplantingen gebouwd, niet opgewogen worden. Dezelfde boomen , die de tuinen en boomgaerden van Engelandc verfieren, komen in dezen grondt zeer wel voort. Het is niet zeldzaem bijzondere perfonen honderd vaetjes appeldrank 's jaers te zien trekken uit appelen, die zij uit hunn' eigen boomgaerdt vergaderen. De vruchten , welke in het landfchap niet gegeten worden , vervoert men naer de Antilifche eilanden, en drijft 'er een' vrij grooten handel mede. Allerlei foorten van moeskruiden groeien in dit gewest, even als de meeste granen , welke ons in Europa bekend zijn. Men zou elders bczwaerlijker een grooter verfcheidenheit en meenigte van vogelen vinden. De bosfchen , welke de volkplanting omringen, voeden beeren , wolven, vosfen en andere dieren , met wier vel insgelijks koopmanfchap bedreven wordt. Op de kust is 'er eene visfcherij , waer van men , alle jaren, meer dan dertig duizendmael honderdpondt gewigts van uitgelezene abberdaen, naer Spanje, Italië en de Middelandfche zee, en omtrent de helft uitfchot, tot onderhoudt der negeren, vervoert. De rivieren hebben over-  a86 De Nieuwe Reisiger. overvloedt van visch; en het aerdrijk heeft zeer rijke ijzermijnen, wier metael uitmuntend is. De inwoonders van Nieuw Engelandt onderhouden een' geregelden koophandel mee alle de andere volkplantingen , die van de Brittannifche kroon afhangen ; gelijk ook met Ierlandt en Groot-Brittanje. Zij handelen insgelijks rechtsweegs op Spanje, Portugal, Italië, en de Maderifche eilanden; en hunne zeevaert houdt vijf of zes duizend mannen bezig. De waren , die zij van de Antilifche eilanden te rug krijgen , beftaen voornamelijk in fuiker en katoen ; en voor de pelterijen , het timmerhout , onbereid leder en de traen , die zij naer Engelandt - fturen , trekken zij wijnen, zijden ftoffen, lijwaden , kanten , papier , keukengereedfchap , hoeden, koufen, fchoenen en Indifche koopwaren. Men begroot derzelver vertiering op meer dan tien millioenen. Zij oeffenen ook , met de Franfche eilanden , eenen verboden handel , waer in zij geldt, rum en fuiker ontvangen, voor hun hout , paerden en mondbehoeften. Het nadeel , dat dees koophandel aen de Antilifche eilanden der Engelfehen veroorzaekte, verpligtte het parlement van Engelandt denzelven te beteugelen , door het leggen van zware belastingen op de goederen, die in vreemde volkplantingen groeiden. Hoe uit-  HoNDSRD EN ZESDE BlUEF. 287 uitgeftrekt de koopraanfchap hier zij, is zij echter niet genoeg om den inwoonderen alle de ftoffen en andere noodwendigheden van Europa , welke zij niet ontberen kunnen, te verfchaffen. Zij werken 'er derhalve zelfs aen , en bereiden zoo vele lakens , linnens en hoeden, als zij noodig hebben om zich te kleeden. Deze lakens zijn grof, maer van een' weeffel, dat alles kan wcderftaen. Men bedient zich hier van geen goud of zilver geldt: alle betalingen gefchieden met papier; en 'er zijn handfchriften , die Hechts drie Franfche guldens inhouden. Gij hebt gezien, Mevrouw, dat de eerfte grondvestiging der Engelfehen, in dit gewest, gefchiedde met eene foort van onafhangke* lijkheit, en zonder andere betrekking' tot de kroon, dan die eener onzekere onderwerping', welke beftond in het erkennen van de koningen, van Groot-Brittanje voor oppervorften. Niettemin werden 'er twee keuren, die achter eikanderen door het hof gezonden wierden, met eerbied' ontvangen, om dat zij voordeelig fchenen; en zij hebben den grondt gelegd tot eene beftiering , die, gelijk ik u gezegd hebbe , regelmatiger geworden is. Alle de opperhoofden worden door de kroon benoemd; maer de raedt wordt 'sjaerlijks gekozen , door eene algemeene vergadering der voornaemfte ingezetenen. Deze vergadering wordt alle jaren, omtrent het einde van Mei, te  a88 De Nieuwe Reisiger. te Boston gehouden. De leden maken een begin met het doen van den eedt van ?etrouwheit, omtrent de tegenswoordige orde van opvolging' op den Engelfehen troon; en de ijver der volkplanting' is zoo vurig voor het huis van Hanover , dat men verzekert dat 'er geen één Jakobiet gevonden wordt. Yder bijzonder perfoon, die vier fchellingen rente van zijn landt geniet, of een' fchat van twaelf honderd guldens bezit, wordt als een' vrijen burger geacht, en heeft deel aen het recht der verkiezinge van de leden der ver. gadering'. Voor eenige jaren deed dezelve drukken eenö verzameling van wetten, waer van het genoeg is eenige uittrekfels bijtebrengen, om u den geest van deze zonderlinge volkplanting' te doen kennen. Het bewezene overfpel moet, in man en vrouw beide, met den doodt geftraft worden. De vader is verpligt een' bastaerdt te onderhouden ; maer hij is 'er van ontflagen , indien de daedt cwijffelachtig is. Men wordt als geen lidt eener kerke aengemerkt, indien men 'er het avond, mael niet ontvangen heeft. De ftraf des doods is vastgefteld tegens godslasteraers, toovenaers, afgodendienaers, perfonen die den beelden godsdienstige eer bewijzen , kinders die hunne ouders flaen of vloeken, en val* fche getuigen, indien zij het leven van anderen in gevaer ftellen. Het is, op ftraf van boe-  Honderd en Zesde Brief. 289 boete, verboden met dobbelfteenen, kaerten of om geldt te fpelen, des zondaegs te werken , eenig buskruit, loot en fterke dranken aen de Wilden te verkoopen, zijne vrouw te flaen, of zich van haer te laten afrosfen. De overtreding van het vijfde gebodt, het ontkennen van den doop der kinderen, of het gezag der overheden, enz. is de ballingfchap onderworpen. Dezelfde ftraf ftaet tegens de Roomfche priesters, Jezuiten en kwakers, cn zoo zij wederkomen de doodt. Een gebannen kwaker moet eerst gegeefeld, en met de letter Q op den linkerfchouder gebrandmerkt worden. De geesfeling is 'er ingefteld tegens de dronkaerts, cn leugenaers ten nadeele van anderen ; de geesfeling of eene boete , naer het goedvinden des rechters, tegens de danfers ; en de boete alleen tegens de vloekers en kwaedfprekers. Yder bijzonder perfoon , die zonder bediening of werk is, wordt tot het fpinnen veroordeeld. Zonder de moeite te nemen, Mevrouw, om alle de andere ftichtingen, die de Engelfehen in dit gedeelte van Amerika bezitten, doortereizen, zonder zelfs uit Boston te vertrekken, zal het mij gemakkelijk vallen alles te weten wat deze volkplantingen betreft. Ik vind hier welopderwezene lieden, die mij van niets omtrent deze ftof onkundig laten. Op de grenzen van Nieuw Engelandt ligt Nieuw Jork. De Hollanders hebben het zei- IX. Deel. T ve  290 De Nieuwe Reisiger. ve eertijds bezeten , onder den naem van Nieuw Belgica. Zij hadden het gekoft van Hudfon , een' Engelfehen zeeman, van wien ik u gefproken nebbe , die het zelve had ontdekt. Jakobus de eerfte verklaerde zich tegens deze verkooping; en de Engelfehen maekten zich , zonder veel tegenftands , in het jaer 1664, meester van deze landftreek. Karei de tweede ftond dezelve af aen den hertog van Jork, die een gedeelte daer van aen lord Jan Berkley en George Karteret overgaf; waer door dit landfchap verdeeld wierd in Nieuw Jork en Nieuw Jerfey, waer uit Karteret oorfprongkelijk was. De meeste Hollanders, die 'er gevestigd waren, bleven 'er, na dc veroovering, wonen, en behielden dc vrijheit om zich naer hunne eigene wetten te beftieren , en hunnen godsdienst te volgen. De hertog van Jork benoemde landvoogden , om voor hem te regeren: Karteret verkoos de zijne; en wel haest ont„ ftond 'er verdeeldheit tusfehen deze bevelhebbers. In het vervolg werden deze twee landfehappen met de kroon van Engelandt * vereenigd; en zij zijn, federt dien tijdt, aengemerkt als één landfchap, wiens zaken door eenen landvoogdt, eenen raedt en eene alge. meené vergadering beftierd worden. De koophandel van Nieuw Jork is dezelfde, cn wordt op dezelfde plaetfen gedreven, als die van Nieuw Engelandt. Men haelt 'er pel-  Honderd en Zesde Brief. 291 pelterijen, bevervellen, timmerhout, koorn, meel , zoutevleesch en allerlei foorten van visch. Ook heeft men 'er ontdekt eene zeer rijke kopermijn, waer uit men bijna al het metacl naer Groot-Brittanje overvoert. De fchepen , die tot den koophandel van deze volkplanting met Engelandt gebruikt worden, doen twee reizen in het jaer, en kunnende heen- en wederreis in vier maenden volbrengen. Men bedient zich hier van papieren geldt, gelijk in bijna alle de Engelfche volkplantingen van Amerika. Deze volkplantingen hebben haer landt mede in graeffchappen verdeeld, het zij dezelve bevolkt zijn of niet. Geen mensch is 'er, zelfs niet onder de reizigers van hunn* eigen landaert, of hij vindt dezen hoogmoedt bclagchelijk. Nieuw Jork heeft negen graeffchappen, wier verdeeling op te geven even belagchelijk zoude zijn. Het zal u genoeg wezen, Mevrouw, dat gij weet dat 'er twee voorname fteden zijn , waer van de eerfte den naem van het landfchap draegt. Men noemde dezelve Nieuw Amfterdam, toen zij in het bezit der Hollanderen was. Zij ligt zeer voordeelig voor den koophandel, op een eilandt, Manahattan genoemd, dat vier mijlen lang en omtrent zoo breed is, aen den mondt van de rivier van Hudfon, eene der grootfte van Amerika. De ftadt bevat bij de vijftien honderd huizen ; en geen één is T 2 'er  292 De Nieuwe Rei sigèr, 'er minder waerdig dan honderd ponden fterlings , 't geen men, met wacrheit , van de beste ftadt in Engelandt niet zoude kunnen zeggen ; zoo dat men 'er geene de minfte fchijnbacrheit van armoede befpeurt. Zij is zeer fraei en net gebouwd , en heeft een fchoon uitzigt over de zee. Daer zijn vier kerken, één voor de Engelfehen , en drie anderen voor de Hollanderen, Franfchen en Lutheranen: want hier ftaet, gelijk in Nieuw Engelandt, de ingang open voor alle Christelijke gezindheden. De inwoonders beftacn uit een gemengd volk; maer de meeste dalen a£ van de eerfte Hollanderen. De Engelfche tael is hun natuurlijk geworden ; weshalve zij bijna geene andere kerk bezoeken , dan die van dezen landaert, vooral die geenen, welke naer de bevoorrechte bedieningen ftaen. De kwakers en doopsgezinden hebben 'er ijder eene vergadering , en de Joden, wier getal 'er zeer groot is, eene fynagoge. De andere openbare gebouwen zijn het ftadhuis, een verbeterhuis en de beurs. In het eerfte is de kamer voor de vergadering, eene andere voor den raedt, en eene voor de boekerij', die omtrent duizend of twaelf honderd deelen bevat. Zij zijn'er bij uiterften wil aen gemaekt, door een' kerkelijken, voor het gebruik der geestelijkheit en der inwoonderen van dit landfchap. De meesten handelen over godgeleerde ftoffen; en men betoont geen'  Honderd en Zesde Brief. 293 geen' gcringen ijver , om derzelver getal te vergrooten. In het gebouw der beurs is eene groote zacl , gefchikt voor de muzyken dansgezelfchappen, en andere tijdverdrijven van deze natuur'. De voornaemrte verdeediging der ftadt beftaet in de fterkte St. George, voorzien van twee fchietfchanfen, die hun uitzigt op zee hebben. Deze fterkte is in goede orde, en wordt door twee benden geregelde troepen bewaerd. De ftadt is verdeeld in zeven wijken, en wordt geregeerd door een' hoofdfchout, een' bijzitter, zeven fchepens, cn zoo vele medehelpers of raedslieden. De hoofdfchout wordt alle jaren door den landvoogdt benoemd; en de andere overheden worden door dc burgerij verkozen. Deze raedsvergadering heeft de magt om zoodanige keuren te maken als zij goedvindt; maer dezelven hebben alleen de kracht eener wet voor den tijdt van één jaer, ten minfte zoo zij niet door den opperbevelhebber , of door de algemeene raedsvergadering der volkplanting', bevestigd zijn. Dees bevelhebber , die zijne magt alleen van den koning van Groot-Brittanje ontleent , heeft een uitgeftrekt vermogen; en zijne inkomsten bedragen meer dan vijftig duizend guldens. De raedsvergadering, wanneer zij voltallig is, beftaet uit twaelf leden, die door het hof verkozen worden, cn dcnzelfden eedt doen als de geenen, die T 3 den  sp4 D e N i e v w e Reisiger, den raedt des konings van EngeTandt uitmaken. Uit kracht' van hunne opene brieven, is de landvoogt verpligt met hun raedteplegen ; en hij mag geen eenig ftaetsgcfchrift zegelen , zonder hunne toeftemming'. Zij hebben dezelfde magt , tot het inftellen en affchaffen van wetten , als de pairs in het parlement. De landvoogdt roept hen bijeen, en woont altoos hunne Vergaderingen bij, die evenwel plaets kunnen hebben, zonder zijne bewilliging'. Zij zitten volgens den rang hunner aenneminge; en het oudfte lidt bekleedt de plaets van voorzitter. Zij behandelen de gerechtszaken met vele plegtigheden , en regelen zich , in verfcheidene opzichten , naer het voorbeeldt der heeren van het hoogerhuis. In het algemeen , is 'er weinig omlerfcbeidt tusfehen deze regering cn die van Groot- Brittan je ; maer dc tweefpalt, die 'er tusfehen de overheden plaets heeft, verwekt veeltijds oproer in het landfchap. Op dezelfde rivier van Hudfon, omtrent honderd en vijftig mijlen van Nieuw Jork, ligt de ftadt Albanië , minder aenmerkelijk door het getal van derzelver huizen en inwoon deren , dan door den grooten koophandel , dien zij met de Franfchen en Iroquezen bedrijft. Deze laetften brengen 'er pelte* rijen, die zij verruilen tegens lakens, fnaphanen , bijlen, mpsfen, ketels, buskruit, loot,  Hu n d kr p en Zesde Brief. 295 loot, klcedcreh, hemden, enz. Hier houdt de bevelhebber van het landfchap gemeenlijk zijne onderhandelingen met de Wilden. Men begroot alle de onderdanen van deze volkplanting', fchoon veel uitgeffrekter dan die van Nieuw Engelandt, op niet meer dan honderd duizend zielen. Verfcheidene oorzaken hebben den aenwas daer van vertraegd. De meenigvuldige invallen der Franfchen cn Indianen hebben verfcheidene huisgezinnen genoodzaekt het landfchap te verlaten. De bevelen van Groot-Brittanje , om 'er de kwaeddoenders heen te voeren, hebben vele eerlijke lieden belet 'er zich neder te zetten. De fchijnheiligheit en wreedheit van fommige landvoogden hebben de bevolking geen minder nadeel toegebragt. De Engellche tael is 'er meest in gebruik ; maer zij is zoodanig bedorven , door hare vermenging met de Hollandfche, dat men, in eenige graeffehappen, moeite heeft om lieden te vinden, die goed Engelsch genoeg fpreken, om als beeedigden in de gerechtshoven te dienen. De inwoonders verfchillen niet minder in hunne zeden, dan in hunne tael. Zij, die hunnen oorfprong uit Engelandt trekken, volgen nog deszelfs gewoonten. De Hollanders behouden ontelbare gebruiken, die hunne voorvaders in Amerika gebragt hebben. De kooplieden van Nieuw Jork worden, om hunne oprechtheit en getrouwheit, T 4 in  2p6 De Nieuwe Reisiger. in het nakomen van hunne verbindtenisfen, zeer geroemd. Men befpeurt 'er minder ongelijkheit dan te Boston; en wie 'er vroomheit en fchranderheit bezit, is verzekerd van 'er geacht te zuilen worden, en zijn beftaen te vinden. Men heeft 'er vele lieden , uit de uiterfte elende , tot een' aen merkel ij ken voorfpoedt, in weinig tijds, zien opftijgen. Deze ftadt is eene der geenen, waer in de meeste t'famenleving plaets heeft. Men vergadert 'er verfcheidene malen in de week, om zich met de muzyk en diergelijke tijdkortingen te vermaken; maer men is '.er onkundig van deze onbetamelijke drift' tot het fpel, die niet dan al te gemeen is onder de vrouwen , in zeker gedeelte van Europa. De vrouwen van Nieuw Jork munten uit, door de nctheit, zuinighcit en goede orde, die in hare huisgezinnen regeren. Dit is de vrucht van de Hoilandfche opvoeding', welke zij genoten hebben. Het ware te wenfchen dat zij wat meer behagen fchepten in zich te oeffenen ; dewijl de meesten naeuwelijks lezen kunnen. Maer zij zijn zedig, matig, liefdadig en, mededoogend, het geen eenen bpgaefden en geoeffenden geest ruim ppweegt. Ik ben, enz. Boston, den 17den van Mei, 1^49. Hon-  Honderd en Zevende Brief- 297 Honderd en Zevende Brief. Vervolg van de Engelfche Volkplantingen, Pensylvanie is eene der blociendfte volkplantingen in Amerika. Het onleent zijnen naem van William Pen , al zoo vermaerd wegens zijne aenkleving aen de gezindheit der kwakeren, tot wier hoofdt hij verklaerd was, als door de bijzonderheit dezer grondftichting\ Hij had , uit aenmerking' van de diensten zijns vaders , en door het aenzien , 't welk hij in het hof hadde , het erfdeel van dit landfchap verkregen. De koning van Engelandt vergunde hem, in volkomen eigendom, eene uitgeftrektheitlands, van zestig mijlen lengte en veertig mijlen breedte, onder belasting dat hij van zijne majesteit en het kasteel van Windzor zoude afhangen, en 's jaerlijks alleenlijk twee bevervellen betalen. Pen ftichtte aldaer de ftadt Filadelfia, een naem t'famengefteld uit twee Griekfche woorden , welke broederliefde beteekenen. Zij is op eene landengte gebouwd , bij de t'famenvloeijing van twee rivieren, en heeft de gedaente van een langwerpig vierkant, wier uitgeftrektheit, van de eene rivier tot de andere, omtrent elf mijlen is. Volgens het ontwerp van den ftichter, moest dit T 5 vier-  ftQ8 De Nieuwe Rei si g er. vierkant, in deszelfs lengte, verdeeld worden in agt rechte en evenwijdige ftraten, welke doorfneden moesten worden door zes-' tien andere ftraten, die insgelijks recht, breed en regelmatig gebouwd moesten we-' zen , met de noodige ruimten voor de openbare gebouwen en markten. Dc twee -voornaemfte ftraten zijn ten minfte honderd voeten breed; en 'er zijn bijna geene huizen zonder tuinen en boomgaerden. De pakhuizen zijn groot, talrijk cn gemakkelijk, de fchecpstimmerwerven tot de' bouwmg der fchepen volmaektclijk gefchikt, en de kaeicn fraei en ruim. De grootfte van dezelven is twee honderd voeten breed; en 'er kunnen vaertuigen van vijf honderd tonnen aenleggen. De ftadt bevat zulk eene meenigte van rijke kooplieden, dat gij niet verwonderd zoudt zijn, Mevrouw, indien gij wist welk een' onraetelijken handel zij drijft, en welke voordeden zij doet, op de Engelfche , Franfche, Spaenfche en Hollandfche volkplantingen , op de Azorifche, Kanarifcbe en Maderifche eilanden, en op Engelandt, Hollandt, Spanje en Portugal. Hoewel zij nog niet is voltooid , is het gebouwde volftrekt overeenkomstig met het eerfte ontwerp; en zij neemt dagelijksch toe, zoo wel in getal als in fraciheit van gebouwen. Men telt 'er twaelf kerken , waer van ijder landaert de zijne heeft. Men vertelt een merkwaerdig voor-  Hondeed en Zevende Brief. 299 voorval, ten opzichte van die van Zweden.. Wanneer de inteekeningcn om dezelve te bouwen in 't licht waren , fchreef de heer Radman, die 'er de eerfte leeraer van was, voor eene aenmerkelijke iomme m , welke hij niet in ftaet was op den bepaelden tijdt te betalen. Maer om in zijne verphgtmg niet te kort te fchieten, verbond hij zich bij den ondernemer, om voor zeker geldt daegs kalk aentedragen, tot dat hij de fomme, door hem ingefchreven, hadde voldaen. Filadclfia bevat reeds bij de twee duizend huizen, en omtrent veertien of vijftien duizend inwóonders. De veiligheit van deszelfs haven, en de deugdzaemheit der wateren, hebben veel toegebragt om deze ftadt te bevolken , en derzelver koophandel uittebreiden. De vereeniging van zoo vele voordeekn heeft haer beroemd gemaekt; en het is waerfchijnlijk dat haer vermogen altoos aengrocien, en zij ten eenige tijde de allerbloelendfte fteden overtreffen zal. Ten aenzien van het landfchap, waer van zij de hoofdfladt is, is 'er niets in het Engelsen Amerika dat 'er aen evenaert; en men heeft, federt eenige jaren , meer menfehen in Penfylvanie overgevoerd, dan in alle de andere Brittannifche volkplantingen. De grondlegger had naeuwelijks zijne ftichting begonnen, of eene meenigte kwakers ftevende de zeen over , om 'er een verblijfplaets te zoeken. De-  300 De Nieuwe Reisiger. Dewijl zij in Engelandt de tienden en eenige andere kerkelijke rechten geweigerd hadden te betalen, vreesden zij door dc geestelijkheit vervolgd te worden , en kregen zulk een groot denkbeeldt van het hoofdt hunner kerke, dat zij geen oogenblik in twijffel Honden om hem in de Nieuwe Weercldt te volgen. Pen verzuimde, van zijne zijde, niets om hen daer toe aentemoedigen: hij betaelde alle de kosten hunner overvoering', en verfchafte hun de noodwendige levensmiddelen. Maer het geene zijne glorie ten hoogften top vijzelde , was dat vermaerde bewijsfchrift, 't welk hen vrij verklaerde, en 'er in 't vervolg eene groote meenigte menfehen van allerlei Janden en gezindheden naer toe trok: Engelfehen, Duitfchers, Hollanders, Franfchen, Zweden, Spanjaerden, Denen, enz.; Kwakers, Bisfchoplijken, Presbyterianen, Roomfchen, Luterfchen, Kalvinistcn, Joden, Hernhutters, Dompelaers, Doopsgezinden, enz. De verfcheidenheit der volken, godsdiensten en talen is ook zoo verwonderlijk, als de eendragtigheit, waer in alle deze lieden te famen leven. Zij hebben ijder hunne kerken en tempels; en men ziet niet dat de kwakers, hoewel zij de magt in handen hebben , niet alleen om dat zij het meeste in getal zijn, maer ook in de hoedanigheit van ftichteren of eerfte leden der volkplanting' hun gezag misbruiken, om de andere gezind- he-  Honderd en Zevende Brief. 301 heden te vervolgen. Wie een Opperwezen erkent, en-niets onderneemt tegens de wetten van den ftaet, wordt in Penfylvanie wel ontvangen, en de geenen, die in Jezus Christus gelooven, hoedanig zij ook genoemd worden, zijn van geene ampten of bedieningen uitgefloten. Onder de verfchillende gezindheden , in dit landfchap gevestigd, moet gij, Mevrouw, voornamelijk de dompelaars opmerken. -Een zeker godsdienstig Duitfcher eene aengename fchuilplaets, omtrent twintig mijlen van Filadelfia, uitgekozen hebbende, om zich aen zijne befpiegelingen overtegeven, zoo dreef de nieuwsgierigheit verfcheidene zijner landslieden aen, om hem te bezoeken. Zij waren door zijne godvrucht gefticht, voegden zich bij hem, en bouwden eene ftadt, welke zij Eufrata noemden. Zie daer de oorfprong van deze gezindheit. De ftadt heeft de gedaente van eenen driehoek, en ligt in eene aengename vlakte , tusfehen twee vermakelijke heuvels. Zij is omringd met lanen van moerbeziën- en pereboomen. In het midden is'er een ruime boomgaerdt, wier vruchten de gemeente toebehooren. De leden van deze gezindheit hebben veel overeenkomst met onze monnikken; maer zij zijn kuilcher, onbaetzuchtiger, matiger en godsdienstiger. Zij bedienen den doop alleen aen de bejaerden, en gelooven aen den vrijen wil, het paradijs ö en  302 De Nieuwe Reisiger. en de hel. De leer van de oorfprongkelijke zonde, betreffende deszelfs uitwerkingen op de nakomelingfchap van Adam, komt hun onrechtvaerdig voor. Zij zijn vijanden van alle geweldenarij', en zullen zich liever laten bedriegen, beledigen en mishandelen , dan iemant voor het gerecht roepen. „ Zij zijn „ zachtmoedig , zeide mij een Duitfcher, die over Penfylvanie gefchreven , en onder hen geleefd heeft; ,, zij zijn gedienstig en „ minzaem omtrent de vreemdelingen, eer„ biedigen de pligten der gastvrijheit, en „ achten het als eene wet den geenen, die hen bezoeken, alles aentebieden, en nim„ mer iets van dezelven te ontvangen. In „ 't kort, het is eene gemeente van broede„ ren, bij wie men, met eene teedere ont„ roering', de gelijkheit, de eendragt en de „ liefde zich te famen ziet vereenigen, om „ het algemeene geluk te bevorderen". Het was een blijk van verftandige en geflepene ftaetkunde in William Pen, tot vergrooting van zijne volkplantinge, dat hij 'er menfchen van allerlei landaert en godsdienst toeliet. Om geen oorlog met de Wilden, zijne nageburen, te hebben, koft hij van hun het grondgebiedt, waerop hij voornemens was zich te vestigen, en maekte, met 's lands ingeborenen, verdragfehriften, die van wederzijden getrouwelijk onderhouden wierden. Door de afkeerigheit , welke de kwakers, vol-  HONDERD'EN ZEVENDE BRIEF. 303 volgens hunne grondbeginfels, hebben voor allerlei verdeeldheden, en voornameljk voor zulken , die een oorlog kunnen veroorzaken, heerseht 'er een duurzame en ftandvastige vrede, dien de Wilden niet getracht hebben te verbreken. Deze, ziende het groote getal der Engelfehen, hebben hunne verbindtenisfen niet durven fchenden , vooral om dat zij door de Franfchen' niet aengefpoord en onderfteund konden worden. Gerust van de zijde dezer barbaren, maekte Pen, voor zijn nieuw volk, verfcheidene keuren, waer van de drie volgende u misfehien zonderling zullen voorkomen. „ Vooreerst. Geene belasting mag 'er „ geheven worden, onder welken naem en „ om wat oorzaek het ook zij, dan door „ eene uitdrukkelijke wet van het parlement „ des landfehaps. Wie eenige belastingen, „ die op deze wijs niet zijn vastgefteld, af„ perscht, of wie de zwakheit heeft om de„ zeiven te betalen, wordt als een verrader van het vaderlandt en een' openbaren „ vijandt aengemerkt, en als zoodanig ge„ ftraft. ,„ Ten tweede. Alle kinders boven de „ twaelf jaren, geene uitgezonderd, moeten ,, een ambacht of eenige koopmanfehap lee„ ren, op dat 'er geene luiaerts onder het ,, volk zijn, maer dat de arme middel vinde „ om te hefteen, en dat de rijke, wanneer het ge-  304 De Nieuwe Reisiger. „ geluk hem den nek toekeert, niet uit gebrek verga. ,, Ten derde. Om de rechtsgedingen voortekomen , moeten de hoven van ijder „ graeffchap eene verkiezing doen van drie „ officieren, vredemakers genoemd, wier bediening beftaet in het vereenigen van bij zondere perfonen , tusfehen welken verfchillen ontftaen". Door eene andere inftelling, moctdc magt, om wetten te maken en aftefchaffen, bij den landvoogdt en de vergadering des volks berusten ; eene rechtvaerdige keur voor eene gemeente van lieden, dien de liefde tot den vrede, de vrijbeit en hunnen godsdienst, hun vaderlandt had doen verlaten. Deze en vele andere inzettingen werden bevestigd door twee algemeene vergaderingen, welke Pen bijeen riep, gedurende zijn verblijf in de volkplanting. Hij bleef 'er twee geheele jaren, om eene vaste gedaente aen deze ftichting te geven ; maer in Engelandt wedergekeerd, en de vrijheit van zijnen aert hem niet toelatende zijne uitdrukkingen te beteugelen, werd hij verdacht. Men befchuldigde hem van verknocht te wezen aen de zijde van Jakobus den,tweede, en benam hem zijne landvoogdij. Het hof nam deze gelegenheit waer, om 'er de gefteldheit van te veranderen. Eenige jaren daer na dienden andere tijdsomftandigheden, om hem in de  Honderd en Zevende Brief. 305 de gunst van koning Willem te herftellen; maer in de bezitting van zijn' erfgrondt tredende , kon hij 'er de oude befliering niet weder invoeren. Dit landfchap is tegenwoordig op denzelfden voet, als de andere Engelfchc volkplantingen op het vastelandt van Amerika. Pen onderging veel verdriets op het einde van zijn leven. Door zijne zaekbezorgers bedrogen, was hij, in plaets van zijne goederen, door dc grondlegging van Penfylvanie vermeerderd te zien, grootelijks in fchulden vervallen. Het verlies van een rechtsgeding fleepte dat zijner vrijheit met zich ; en niet kunrjende voldoen aen het geene men van hem vorderde , overleed hij in de gevargkenis, in het jaer 1718, in eenen hoogen ouderdom. Dit was het einde van dezen grooten man , die zijnen naem aen eene wijduitgeftrekte landftreek gaf; die dezelve door zijne wijsheit bevolkte, en door zijne deugdt en edehnoedigheit veel toebragt om ze gelukkig te maken. Weinige wetgevers hebben meer roems verdient. Wat is 'er inderdaedt verwonderenswaerdiger dan de oprichting van een gemeenebest, dat, door een kleen getal vlugtelingen en behoeftigen begonnen , in minder dan eene halve eeuw tot een talrijk en bloeiend volk is aeugegroeid ; dat eene akelige woestenij in een vruchtbaer landt veranderd, en met eene meenigte rijke, be- JX. Deel. V voJk.  306 De Nieuwe R e i s i g e r. volkte en van alles overvloeiende fteden vervuld heeft; dat, in het midden van een geflacht van wilde en wreede menfehen , die zonder wetten leefden , zich heeft kunnen ftaende houden, door de enkele grondregels van gematigdheit en rechtvaerdigheit ? Pen liet een' zoon na, die nog zeer jong was, en niet voor het jaer 1732 bezit nam van het onmetelijke erfgoedt zijns vaders. Misfchien is het twintigfte gedeelte van dit 'uitgeftrekte landt nog niet bewoond; maer in het algemeen is het beter bebouwd, dan eenige andere Engelfchc volkplantingen in Amerika. In de uitdeeling der bezittingen , had Pen vier fchoone landerijen , in ijder graeffchap , voor zich behouden. Het nedergedeelte van het'landfchap is het beste voor den akkerbouw, en hét bekwaemfte tot den koophandel : het oppergedeelte is zoo flecht bevolkt , dat de meeste van deszelfs dorpen nog niet waerdig gekeurd zijn om namen te ontvangen. De voornaemftc fteden , na de hoofdftadt, zijn Bristol en Nieuwkasteel. De andere fteden kan men als enkele vlekken aenmerken. Men telt niet minder dan tachtig duizend Engelfehen, en vijftien duizend andere Europeanen, in de geheele volkplan. ting. Zoo lang 'er de kwakers het gebiedt hadden , beftond dees kleene ftaet zonder krijgsvolk, in het midden der wilde volken, die denzelven omringen. Dewijl zij geloofden.  Honderd en Zevende Brief. 307 den, dat men eer alles moet lijden, dan zicli verdeedigen , weigerden zij langen tijdt iets optebrengen, om foldaten te werven, fterkten te bouwen , enz. Maer de bisfchoplijke cn prcsbyteriaenfcbe Engelfehen, welke 'er zich kwamen nederzetten, wel mogende vechten, zonder de grondbcginfels van hunnen godsdienst te fchenden, vertoonden aen de kwakers de noodzakclijkheit om altoos krijgsvolk gereed te hebben, om 'er zich in de gelegenheden van te bedienen, het zij tegens de aenvallen der vrijbuiteren, of tegens die van eenige andere vijandlijke volken. De kwakers, na vele tegenkantingen in 't werk gefteld te hebben, laten tegenswoordig aen hunne medeburgers, die niet gelijk zij denken, de vrijheit om zich op de behandeling der wapenen toeteleggen. Doch het is niet dan zeer laet geweest, en na dat zij zich aen de grootfte gevaren blootgefteld hadden gezien , dat zij eindelijk bewilligden in het nemen van voorbehoedfelen, die de voorzichtighcit vereischt. Deze zelfde kwakers maekten zwarigheit in het houden van flaven , en vonden dit gebruik ftrijdig met de Christelijke zedenkunde. Tegenswoordig doen zij als anderen ; doch daer zijn 'er nog eenigen, die het oude vooroordeel behouden hebben. Verfcheidene geven dc vrijheit aen hunne negers, na dat zij 'er eenige jaren getrouwelijk van gediend V % zijn  308 De Nieuwe R e i s i c e r. zijn geweest. Toen de Hollanders dezelven eerst in Penfylvanie bragten , zagen hen de Wilden voor booze geesten aen. Het enkele gezigt van een' zwarten mensch heeft honderd van deze Indianen doen vlugten. Thans zijn zij aen derzelver kleur gewend, en verfcheidene negers wonen onder hen. Mijn Hoogduitfcher , mij van dc zeden der Penfylvaniërs fprekende , vertelde mij verfcheidene gebeurtenisfen , die ik flechts na hem zal herhalen. Het volgende voorval zal u eene fchets geven van de groote vrijheit en gerustheit, die ijder burger in dit landfchap geniet. „ Eene zekere vrouw van jaren „ werd ziek, cn zag zich wel haest op het „ uiterfte. Het denkbeeldt van hare kinde„ ren, die nog jong waren, ontroerde hare „ laetfte oogenbhkken. Zij ontbood haren „ man, en ontdekte hem hare vrees dat de „ nieuwe vrouw , welke hij mogt' nemen, „ dezelven zoude mishandelen. Zij bezwoer „ hem te hertrouwen met de dikke en jonge „ Rozine, eene getrouwe dienstmaegdt, die „ hen altoos met genegenheit had gediend! „ De man befchouwde dit gefprek in het „ eerst als eene uitwerking van mijmering'; „ maer zijne vrouw vorderde van hem dat „ hij zoude zweren deze dochter te trouwen. „ Uit believing' deed hij dezen eedt; doch „ de vrouw, des anderen daegs eenig wan„ trouwen van de belofte haers gemacis op- vat-  ÜONUEUD EN Z.EVENDE B R 1 E F. 309 „ vattende, deed hem met Rozine voor haer „ bedt komen, en verklaerde aen deze dat „ zij haer uittrouwde aen een' man , dien „ zij wel hacst weduwenaer zoude laten, „ haer vermanende denzelven getrouwelijk „ te beminnen , en alle hare zorgen voor ,, het welzijn der kinderen en het huisge„ zin aentewenden. Rozine beloofde , al fchrciende, alles wat men van haer begeer,, de. De zieltoogende vrouw vereenigde „ hen zelve , ontving hunne eeden , en , dwong hen het huwelijk te voltrekken, „ om niet meer verbroken te kunnen wor„ den. Evenwel genas de zieke; maer de ,, man, welke fmaek in zijne nieuwe vrouw „ had gevonden, verklaerde aen de oude dat „ hij dezelve niet wilde verlaten ; en dat „ hij, dewijl zij hem gedwongen had Rozine „ te trouwen, dezelve al zijn leven behou- < „ den zou. De oude, wel ver van vergramd „ te vvezen, was daer over verheugd, om-, helsde haren echtgenoot, en betuigde haer „ volkomen genoegen. Nimmer Hoorde de , minfte ftorm den vrede en de eendragt van „ dit dubbele huisgezin. De jonge vrouw „ kreeg verfcheidene kinderen, waer voor de „ oude zorg droeg, gelijk ook voor de moe„ der, gedurende derzelver kraembedden. , Deze bleef, van hare zijde, niet in gebre„ ken om de oude alle de eerbiedigheden en „ gevoelens, welke zij dezelve, als hare welV 3 doen*  310 De Nieuwe Reisiger. doenfter, verfchuldigd was, te betoonen, „ De dagen van dit dubbele huwelijk werden „ zonder ontrusting' doorgebragt , en nie* mant was daer aen geërgerd. „ De Penfylvaniërs, vervolgde onze Hoog. „ duitfeher , hebben de vrijheit om zich den „ huwlijkszegen te doen geven door een' „ priester of leeraer van derzelver belijde„ nisfe, of zich te doen trouwen door wel„ ken rechter zij willen verkiezen. Indien „ dc ouders Zich tegens deze vereeniging „ aenkanten , is 'er geen ander middel om „ hunne weigering te leur te ftellen, dan „ met eikanderen de vlugt te nemen; maer „ om dan alle gerechtelijke vervolgingen te „ ontgaen, wordt 'er vereischt dat de jongkr „ man zijne minnares achter op den rug „ klimme, en dat zij zich beide, in deze ge„ flalte, voor den rechter vertoonen. De „ jongedochter belijdt dat zij haren minnaer „ ontvoerd heeft, en bidt de overheit haer „ met hem te trouwen, 't geen op ftaende„ voet gefchiedt. Als de plegtigheit geëindigd „ is , gaen de echtgenooten gebruik van ,, hunne rechten maken; en dc ouders kun„ nen 'er geene verhindering meer aen toe,, brengen , noch de vernietiging van het 3, huwelijk eisfehen. ,, Zie hier , vervolgde onze Duitfeher, een ander voorval, waer van ik getuige geweest ben, en 't welk u zal doen zien ,, hoe-  HONDERD EN ZEVENDE B R I E F. 3 I I „ hoedanig de ftraffchuldige misdaden in Pen„ fylvanie behandeld worden. Eene jonge„ dochter , die de vrucht van hare onge„ regeldheit droeg, befchuldigde een jongk„ man van haer verkracht te hebben , en „eischte dat hij gevonnisd wierde om haer „ te trouwen. De twee perfonen werden „ tegens eikanderen gehoord. De befchul„ digfter volhardde in hare klagt flaende te „ houden, en bezwoer dezelve op den bybel. „ De befchuldigde , den raedt van zijnen „ advokact volgende , antwoordde niets op „ alles wat men hem zeide, wierp de oogen „ op de rechters, en opende den mondt mee „ de grootfte teekenen van aendacht, wan„ neer hij hen zag fpreken. Men veroor. „ deelde hem in de gevangkenis te zitten, tot dat de klaegfter voldaen ware. De „ deurwaerder naderde, en fchreeuwde hem „ dit vonnis driemael in het oor. Toen ver„ zocht de jongkman den rechteren vergiffe„ nis , om dat hij op hunne vragen niet „ hadde geantwoordt; en hij verontfchul„ digde zich met te zeggen, dat hij het ge„ hoor verloren hadde, door het afgrijsfelijke fchreeuwen zijner befchuldigfter op het „ oogenblik der verkrachting'. De jonge„ dochter, die 'er tegenwoordig was, ant„ woordde aenftonds met drift: hoe, onbe. „ fchaemde leugenaer , kunt gij eene dier„ gelijke zaek bijbrengen? Ik heb, gedurende V 4 » de  312 De Nieuwe R r ï s i gÊ rt. „ de geheele fchennis , geen enkel woordt „ gefproken, geen' éénen fchrceuw gedaen, „ geene eenige klagt uitgeftort. Dit ant„ woordt deed de vergadering lagchen; en de ,, jongkman werd vrijgefproken en ontflagen. „■ Het gerecht is hier zeer geftreng tegens „ de misdadigers, vervolgde onze Hoogduit,, fcher; cn echter zijn 'er geene beulen met „ naem', gelijk in Europa. De eerstkomende „ neemt, voor eene bcpaelde fomme gelds, „ dezen dienst waer. Op zekeren dag, dat ,, men een' man te Filadelfia ophing , pij„ nigde de uitvoerder, die op deze oeffening „ niet was afgericht , den misdadiger zoo „ lang, dat de omftanders hem verwijtingen „ daer over deden. Heeren , antwoordde „ hij hun, -indien gij het hangen beter ver„ ftaet dan ik , kunt gij naderen , en het „ werk op u nemen". In deze volkplanting is , even als in dc voorgaende , het loopende geldt nier anders dan papier, in de gedaente van het gewoonlijke geldt. Yder ftuk beftaet uit twee ronde bladen , op malkanderen geplakt , en aen elke zijde met het merk van den vorst beftempeld. Men heeft 'er van allerlei waerdij', en koopt, verkoopt, en drijft 'er allen den inwendigen handel mede. Doch dewijl het papier vuil wordt en verflijt, zijn 'er kantoren , alwaer men de verfletene of al te vuile ftukken brengt, en 'er anderen voor ont-  Honderd en Zevende Bk ibf. 313 ontvangt. Men verwondert zich over de goede trouw, die 'er in dit teedere ftuk der geldmiddelen regeert; en men meent 'er de reden van te vinden in de grondbeginfelen der kwakeren, die met het maken van de eerfte keuren, over de behandeling , verdeeling en het munten van het geldt, waren belast, niet alleen in Penfylvanie , waer van zij de eerfte ingezetenen waren , maer ook in de andere landfchappen, daer zij zich vestigdenGij weet, Mevrouw, dat de aenhangers dezer gezindheit , met verfcheidene ongerijmde kerkgebruiken, achtenswaerdig zijn, om de naeuwkeurigheit, welke zij in het waernemen der natuurlijke wetten betrachten. Zij ftrekken dezelve tot de bijgeloovigheit uit; en u is niet onbewust dat alle de kwellingen , in Engelandt uitgevonden, om hen tot het doen van den eedt , door de wet voorgefchreven , te dwingen , niet magtig zijn geweest hen daer in te doen bewilligen, en dat het parlement zich genoodzaekt zag voorteftellen, dat het enkele woordt van een' kwaker de kracht van een' plegtigen eedt zoude hebben. Deze gezindheit geniet het zelfde voorrecht in de volkplantingen, alwaer het voorbeeldt van hunne oprechtheit en rechtvaerdigheit geen' geringen invloedt op de andere inwoonders gehad heeft. Dewijl het hier ongehoord is dat de bedienaers deigeldmiddelen het algemeene vertrouwen misV 5 bruikt  314 De Nieuwe Reisiger. bruikt hebben, zou het eene groote ergernis baren den minften argwaen tegens hunne oprechtheit optevatten. Ik zal u niet fpreken, Mevrouw, van de Indianen dezer landftreke : zij gelijken naer de geenen, wier zeden en gewoonten ik befchreven hebbe. Zij zijn , even als de anderen , van nature fpotters ; en de kwakers verfchaffen hun dikwils ftof tot hunne ■fchertferijen. Een oude Wilde vraegde, op zekeren dag , aen een' Engelsman , wie de alleroudfte van deze gezindheit was. De Engelsman, op deze vraeg verlegen, noemde 'er twee of drie ; maer de Wilde , het hoofdt fchuddende, en kwaedaertiglijk grimlagchende, zeide tot hem: ,, gij zijt'er niet „ achter. Mardacheus is de eerfte kwaker „ der weereld' geweest; dewijl hij zijn' „ hoedt voor Haman niet wilde afiigten". Een diergelijke trek toont dat deze Indianen alle niet onwetende zijn ; en het volgende zal u doen zien , welk eene wraekzucht hunne vrouwen bezitten. Eene onder dezelven , geloovende dat heur man haer niet meer beminde , om dat zij hem met eene andere op het bedde verrast hadde , zwolg vergift in en ftierf; op dat haer man genoodzaekt zou wezen vereeringen aen hare bloedverwanten te doen, om dezelven over haren doodt te vertroosten. On-  Honderd en Zevende Brief. 315 Onder de voortbrengfcls en natuurlijke zeldzaemheden van dit landt , die bijna dezelfde als in de andere volkplantingen zijn, fpreekt men van een' boom, fumach of fmak genoemd, wiens fap, ja de fchaduw zelf, de allerfchadelijkfte uitwerkingen veroorzaekt. Men zegt dat hij de handen der geenen, die hem aenraken, doet opzwellen, aen de oogleden eene jeukte, cn aen de oogen eene roodheit , met ontfleking', verwekt. Insgelijks fpreekt men van eene wilde kat, die de Franfchen Venfant du diable of het duivelskindt noemen. Men zegt dat dezelve , wanneer zij op de jagt vervolgd wordt , meer dan twaelf treden achteruit pist , naer de geenen, die haer vervolgen. Deze pis is zoo bijtende, dat men, als zij in de oogen komt, gevaer loopt om het gezigt te verliezen, en zoo Hinkende, dat men de ademhaling verliest , wanneer men digt bij het dier komt. De honden, die 'er jagt op maken, hebben eene natuurlijke neiging om hunnen neus tegens, de aerde te wrijven, om zich voor de verftikk'ing' te beveiligen; of zij zijn genoodzaekt hunnen prooi te verlaten. Men verhaelt ongelooffelijke dingen van de ratelflang', en van de kracht', welke fommige haer toefchrijven , om de menfehen, boomen en dieren te betooveren. Indien men hier omtrent onze goede Penfylvaniërs gelooft, gaet 'er geen jaer om, of men ziet voor-  316 De Nieuwe Reisiger. voorbeelden van deze betooverende kracht'. De een vertelt u dat een boer, met zijne vork een' hooiftapel genaderd zijnde , voor eene ratelflang moest ftil houden; dat de boer onbewegelijk bleef, en uit zijne plaets niet konde gaen, eer dat zijne vrouw, door het dooden van de Hang', de kracht der betocvering' gebroken hadde. Dc ander brengt u eene geloofwaerdige vrouw bij, welke verzekert dat zij, uit wandelen zijnde, één dezer dieren , aen den voet van een' kerfeboom uitgeftrekt , gewaer wierd. Zij nam een' ftok , en kwetfte het zelve : de woedende flang beet in den boom, die twee dagen daer na ftierf. Een derde verhaelt dat eene boerin , alleen in haer huis gebleven zijnde, met eene mcerle, die zij opvoedde, terwijl de deur openftond , eenig gerucht hoorde. Nieuwsgierig om te weten wat 'er voorviel , was zij verwonderd haren vogel met het uiterfte geweldt te zien fpartelen, en hevig te hooren fchreeuwen. Hij hield zich vast aen de takken eener hegge , om wederftandt te bieden aen de fterke aentrekkingskracht eener gedrochtelijke flang', die hem in het oog hield, en dwong zich in haren bek te werpen. Zij gaf de flang een' harden flag met eene garde op den kop; en de meerle werd onttooverd. „ Het geringe geloof, dat men aen alle deze vertellingen fchijnt te moeten ge- „ ven,  Honderd en Zevende Brief. 317 ven , belette mijnen Duitfeher niet een „ geval, dat hij met zijne eigene oogen ge,, zien hadde , bijtebrengen. Eene ratelflang werd, op eenen boom, een eekhorentje gewaer , en lei zich onder aen den ftam ,, neder, vestigende de oogen op hetzelve. „ Het eekhorentje , zich niet meer kun,, nende beveiligen , gaf een' jammerlijken „ fchreeuw, en fprong, al kermende, een* „ tak lager dan dien , waerop het zich be,, vond, en dus beurtelings van tak tot tak, „ tot dat het op de onderfte takken, digtst ,, bij de aerde , genaderd was. Gedurende „ die tijdt, bleef de flang aen den voet van „ den boom liggen , en hield haren prooi „ in het oog. Hare oplettendheid was zoo „ groot, dat het fterkfte gerucht 'er haer „ niet af kon trekken. In 'tkort, het eek„ horentje , tot op het uiterfte der laetfte „ takken afgedaeld , wierp zich , met een „ pijnelijk geluidt , op de flang , die met ,, een' open bek het zelve ontving en in„ zwolg". De ratelflangen , waer van men zoo vele fpreukjes verfpreidt , zijn gemeenlijk niet dikker noch langer, dan onze grootfte adders. Hare gedaente is vrij zonderling: op een' platten en zeer breeden hals, hebben zij een' klcenen kop. Hare kleuren zijn levendig , doch zonder glans: het bleekG geel ftvekt 'er bovenal in uit, met eene vrij fraeie fcha-  31S De Nieuwe Reisioeu. fchakéring'. Maer het acnmerkelijkfte van dit dier is de ftaert: deze is een weinig plat, en belegd met fchilferen , even als een maliënkolder of pantzier ; en men zegt dat zij alle jaren eene rij fchilfers aengroeit ; zoo dat men den ouderdom der flang' aen den ftaert kent, gelijk dien van de paerden aen derzelver tanden. Deze ftaert eindigt in verfcheidene harde deeltjes, twee aen twee t'famenvoegd, en bewonden met een dun, doorfchijnend en droog vlies, 't welk, wanneer het dier zich beweegt, en deze deeltjes zich tegens eikanderen ftooten, een natelend geluidt maekt, en het gevaer te kennen geeft. Het venijn dezer flang' is, onder het tandvleesch van het bovenfte kakebeen, beflotcn in kleene vliezen, zoo dun en teeder, dat zij, op de minfte pooging van het dier om te bijten, van een fcheuren , en hun vergift in de wonde ftorten. Het is zoo fterk , dat het aenftonds het ganfche bloedt bederft, en den doodt veroorzaekt, indien men op ftaendevoet geen hulpmiddel daer voor aenwendt. Het zekerfte tegengift is de wortel eener plante, welke om deze kracht het ratelflangekruidt genoemd wordt. Deze plant groeit in alle de plaetfen , alwaer dit gevaerlijke gedierte zich ophoudt; en men heeft dezelve flechts te ftampen of te kaeuwen, en op de wonde te leggen. Zij is gemakkelijk te kennen: hare ronde fteel, een wei-  Honderd en Zevende Brief. 319 weinig dikker dan eene fchrijfpen , groeit tot op de hoogte van drie of vier voeten, en eindigt in eene geele bloem, van de gedaente en grootte eener enkele madelieve. Voor het overige is het zeldzaem dat de ratelflang de voorbijgangers aenvalt, zoo zij 'er niet door beledigd wordt. „ Ik heb zelf „ 'er één aen mijne voeten gezien , zeide de Hoogduitfcher tot mij , „ die zekerlijk „ meer vrees dan ik had: want ik werd haer ,, niet gewaer, voor dat zij wegvlugtte. „ Maer de geenen, die het ongeluk hebben van haer te trappen, worden aenftonds van haer gebeten; en zoo zij. tijdt heeft om zich te herftellen, kromt zij zich in de rondte, „ met het hoofdt in het midden, en fchiet „ met eene grootte fnelheit op haren vijandt „ aen". De Wilden verzuimen niet om jagt op haer te maken, en eten haer vleesch, 't welk zij zeer goed vinden. Ik heb zelfs Engelfehen , die het geproefd hadden, hooren zeggen dat het niet onaengenaem is : ten minfte is het zeker dat het geen kvvaedt veroorzaekt.Ik ben, enz. Boston, den zoften van Mei, 1749. Hok.  3üo De Nieuwe Reisiger. Honderd en Agtste Brief. Vervolg van de Engelfche Volkplantingen. Ik ga over, Mevrouw, tot de andere Brittannifche ftichtingen in het noorder Amerika. Virginie werd dus genoemd door de koningin Elizabeth , het zij om dat deze vorftin maegdt was , of om dat zij in den ongehuwden ftaet leefde, of veeleer om dat het landt zelf, en zijne ingezetenen, nog de zuiverheit, oprechtheit en eenvoudigheit der eerfte fcheppinge fchenen te behouden. De ridder Raleigh was de grondlegger dezer volkplantinge , en Jan Smith één van derzelver voornaemfte herfteileren. In een verhael, 't welk het geval mij in handen heeft doen komen , las ik korts een zonderling voorval , dat hem met de dochter van één' der voornaemfte Wilden van het landfchap gebeurd is. Gij zult hem zelfs gaerne zijne eigene gefchiedenis hooren vertellen ; weshalve ik niets in zijn verhael zal veranderen. „ Een opperhoofdt van een Amerikaensch „ volk, genoemd Poehatan, maekte mij ,, krijgsgevangen in Virginie. Ik ontving ,, van hem buitengemcene bewijzen van goed„ heit. Nautaken , zijn zoon , en zijne „ dochter Pokahontas gaven blijken van hun „ me-  Honderd en Agtste Brief. 321 5, medelijde jegens mij. Hoewel ik de eerfte „ Christen was, die dit huisgezin immer „ gezien had , of ten minfte de eerfte die in „ deszelfs magt was gevallen , ben ik hun „ dit recht verfchuldigd dat zij , ondanks „ den haet en dc dreigementen van het gan„ fche vólk , rijkelijk in mijne behoeften „ voorzagen. Ik werd omtrent zes weken „ vet gemest, en het geheele vlek wachtte „ om mij te verfcheuren ; maer wanneer ?, men zich gereed maekte om mij het hoofdt „ afteflaen , kwam Pokahontas het hare op „ hcc zelfde blok leggen; 't geen eensklaps „ den uitvoerder van het vonnis deed op„ houden. Zij verwierf van haren vader, „ dat ik in veiligheit gebragt wierde in eene „ Engelfchc verblijfplaets, alwaer ik flechts ,, agtendertig mijner landsgenooten vond, „ die met ziekte overladen waren , en in „ wien toen de eenige wacht van het wijd„ uitgeftrekte grondgebiedt van Virginie be„ ftond. „ Dusdanig was de zwakheit van deze op„ komende volkplanting'; en mijne aenkomst „ zou derzelver verderf niet verhinderd heb„ ben , indien de beminnelijke Pokahontas „ hare eerfte edelmoedigheit niet vergroot „ had, met ons levensmiddelen toetezenden ; „ weshalve wij aen haer al ons heil en onze „ behoudenis verfchuldigd waren. In den „ tecderften ouderdom, en ondanks het oor- 7.Y. Deel. X „ log  322 De Nieuwe Reisiger. V, log, dat mét de Indianen bleef duren,' „ fpoedde zij zich om ons te komen zien, „ bevredigde dikwerf onze twisten, cn liet „ nimmer na in onze behoeften te voorzien. „ Wanneer deze barbaren ons poogden te „ verrasfen , konden de digtfte bosfchen, „ noch de duisternisfen des nachts , noch „ de geffrengheit der jaergetijden , noch „ de moeielijkheit der wegen, haer belet„ ten mij, met de tranen in de oogen, te „ komen vinden, en ons, door hare berich- ten, aen de woede der Wilden te onttrek„ ken, met gevaer van zelve in het verderf „ te ftorten , indien 'er deze eenige lucht „ van gekregen hadden. Vervolgens betrad „ deze edelmoedige vriendin , gevolgd van „ eenige fpeelgenooten, gedurende twee of „ driejaren, onze verblijfplaets, met dezelf„ de vrijheit als die van haren vader. Zij „ onderhield de rust door hare goede diens„ ten , en beveiligde de volkplanting voor „ den honger en eene geheele verwoesting'. ,, Na mijn vertrek, beproefden de Engel„ fchen nieuwe tegenfpoeden, en hoorden, „ in eenen langdurigen en moeielijkcn krijg, >, dien zij met Poehatan hadden, geen woordt meer van zijne dochter fpreken. Zij de„ den alle mogelijke naervorfchingen ; en „ eindelijk ontdekkende waer zij was, von„ den zij middel om haer opteligten , met „ oogmerk om haer ontflag te doen dienen, ,, om  Honderd en Agtste Brief. 323 om eenen vasten vrede met haren vader te „ fluiten. De trotfche Indiaen was over „ deze belediging zoo hevig vergramd, dat „ men, ondanks de teederheit van het bloedt j , hem geene andere voorwaerden kon doen , aennemen , dan het huwelijk van zijne " dochter met eenen Engelfehen edelman. „ Dit bewijs van achting', 't welk hem op„ recht voorkwam , haelde hem over om, „ zich door een verdrag te verbinden. ,, Pokahontas, nu mevrouw Rolfe gewor„ den , ontving in deze hoedanigheit den „ doop, en deed eene reis naer Londen, in „ het gezelfchap van haren echtgenoot. Dit „ is de eerfte Indiaenfche vrouw der volk„ plantinge , die het Christendom omhelsd „ heeft, de eerfte die de Engelfche tael „ heeft gefproken, de eerfte die een wettig kindt bij een' onderdaen van den koning ", van Engelandt gehad heeft, en de eerfte „ die in de hoofdftadt van dit koningkrijk 11 gekomen is. Op hare aenkomst, vervolgt . " Smith, bood ik mij aen om haer te zien. ", Dewijl zij, federt mijne infeheping, van mij niet had hooren fpreken, had zij altoos „ geloofd dat ik dood was; en het fchijnt zelfs dat men zich van deze ftreek gediend !' had, om haer tot het huwelijk met een' anderen overtehalen. Toen men haer „ mijne tegenwoordigheit bekend maekte, 3, weigerde zij te verfchijnen ; en hare geX 2 ;> voe.  324 De Nieuwe Reisiger. „ voelighcir , om dat men haer door eene „ leugen bedrogen had, was zoo groot, dat „ ik vele fmeekingen moest aenwcnden, ter „ verkrijginge van het verlof om haer te „ fpreken. Eindelijk befloten hebbende mij „ te zien, verweet zij mij zeer bitterlijk de ,, vergeter/heit, waer mede zij meende dat „ ik bare weldaden betaeld had. ,, Pokahontas genoot veel eer van de ko„ ninginne Elizabeth. Zij verfchcen dikwerf „ aen het hof, en werd in het openbaer met „ allerlei onderfcheidingen, en in de bijzon,, dere huizen met de grootfte eerbiedigheden „ behandeld. Zij verwierf zoo veel achting, ,, dat men overwoog of men den heer Rolfe „ niet in rechten zou betrekken , als een „ misbruik gemaekt hebbende van hare hoe. „ danigheit van gevangene, om haer tot dit huwelijk te dwingen. „ Veel waerfchijnlijkheit is 'er dat deze „ teedere en edelmoedige weldoenfter der „ Engelfehen , in Virginie wedergekeerd „ zijnde, haren vader zoude bewogen heb,, ben om zich te kwijten van de erkentenis, „ lei* die zij hun fchuldig was; maer te Gra„ vefand ziek geworden , toen zij zich tot „ de inicheping gereed maekte , overleed zij „ in dc godvruehtigfte gevoelens des Chris„ tendoms. Zij liet niet dan eenen zoon na, ,, wiens nakomelingfchap nog een' uitmun„ tenden rang in de volkplanting houdt. „ Me-  UONDEIID EN AOTSTE BaiEF. 325 „ Mevrouw Rolfe had in haer gevolg te Londen een' Wilde van aenzien , wien „ Poehatan belast had het getal der Ingeze„ tenen van Engelandt optenenien. Dewijl „ deze Indianen in 't geheel geene kennis „ van fchrijven hebben , voorzag hij zich „ van een' langen Hok, waerop hij zich voor„ Heide zoo vele kerven te maken, als hij „ Engelfehen zag voorbijgaen. Maer dit ,, werk wel haest moede geworden, deed de „ fpijt hem zijnen ftok wegwerpen; en wan„ neer hij , op zijne wederkomst , reken„ fchap van zijnen last moest geven , ant,, woorddc hij alleen met het toonen van de „ Herren des hemels, de bladers der boomen, en het zandt op den oever". De doodt van. Pokahontas en haren vader wierp Virginie weder in nieuwe onlusten. De zoon , anderen zeggen de broeder van Poehatan, verklaerde zich tegens de Engelfehen. Deze vonden middel om hem te verrasfen ; cn door zijn' doodt werd de rust herHeld, De baei van Chefeapeak, waeraen deze volkplanting geflicht is, dringt bijna zestig mijlen in het landt. Men zegt dat alle de fchepen van Europa, bij malkanderen, daer in ten anker zouden kunnen liggen. Ten tijde toen men het beflek van Williamsburg, hoofdfladt van Virginie, ontwierp, fchikte men de flraten derwijze, dat, naermate men X 3 daer  326 De Nieuwe R e i s i g e k. daer in bouwde, de huizen het teeken van koning Willem zouden vertoonen , om dat deze ftadt onder deszelfs regering begonnen was. Dit teeken was eene W, eerfte letter van den naem van dezen vorst. Gij ziet, Mevrouw, dat Williamsburg, volgens deze fchikking, nimmer eene fraeie ftadt zijn kan. Niettemin ziet men 'er verfcheidene gebouwen , die , in dc oogen der inwoondcren , voor de praebtigfte van Amerika doorgaen : zoodanig zijn, in het bijzonder, het kweek, fchool , het ftadhuis , het openbare gevangenhuis , het huis van den landvoogdt, de kerk en het wapenhuis, Dewijl 'er geene ruimte ontbreekt om zich uittcbreiden , en dat men fomtijds voor geweldige winden blootftaet, tracht men de verdiepingen niet te vermeenigvuldigen. De grootfte zorg draegt men voor het bouwen van ruime vertrekken, waerin men des zomers verkoeling kan genieten. Alle de voorraedkamers zijn van het woonhuis afgezonderd. De pakhuizen voor den tabak , welke altoos bij ijder huis gefticht zijn, om dat deze koopmanfehap den geheelen rijkdom der volkplantinge uitmaekt, zijn gebouwd van hout, met een groot getal openingen , die de vrije lucht doorlaten, zonderdat 'er de regen kan indringen. De groote vertiering, die 'er in den tabak is, heeft den Virginianen doen befluiten om zich op de aenkweeking dezer plante toete- leg-  Honderd en Agtste Brief. 327 leggen. Zij hebben derzelver bereiding tot zulk eene groote volmaektheit gebragt, dat hun tabak voor de beste van 't heelal geacht wordt. Deze tak des koophandels verrijkt het Engelfche volk , alle jaren , met eene fommc van tien millioenen. Men rekent dat Virginie, ijder jaer, meer dan honderd duizend kanasters van deze koopmanfehap naer Europa verzend. Engelandt behoudt 'er de helft van tot zijn gebruik; en deze helft, brengt, door de inkomende rechten in het koningkrijk, eene andere fomme van omtrent tien millioenen in de openbare fchatkist. De Franfchen hebben het voordeel, 't welk 'er in het aen kweeken van eene zoo noodzakelijke plant, waerin zij zelfs zoo groot eene versiering veroorzaken, gelegen is, met de Engelfehen nog niet gedeeld; en zij hebben meer dan eenige andere Europeanen toegebragt , om Virginie te verheffen tot den bloeienden ftaet, waer in wij het thans befchouwen. De landvoogden van dit gewest hebben meenigmael deszelfs ingezetenen willen aenmocdigen, om lijwaden en wollen ftoffen te bereiden, zijwormen aentefokken , zout te maken, enz. Doch welke poogingen zij hebben acngewend , is het hun onmogelijk geweest deze reederijen onverwrikbaer vastteftellen. Ondertusfchen is het zeker dat de aenkweeking van den tabak flechts middelX 4 ma<  3*S De Nieuwe Reisiger. matige geldmiddelen vereischt, om 'er de planting van te ondernemen , en dat de arbeidt, om 'er zorg voor te dragen, niet vele banden noodig heeft. De Virginianen krijgen uit Engelandt alle de floffen om zich te klceden, en alle de gereedfchappen om in de huishouding en tot den landbouw te gebruiken, allerlei ijzerwerk, zadels, toornen, enz. Hoewel zij in het midden der bosfehen wonen , houdt echter de bebouwing hunner plantacdjen dermate hunne oplettendheit bezig, dat zij insgelijks genoodzaekt zijn geweest ftoelen, tafels, koffers, cn allerlei kleene houten huisfieraden , welke gedraeid worden , van buiten te doen komen. Met één woord', <*eene handwerken zijn 'er in Groot.Brittanje, die hun niet eenige koopmanfehappen toezenden. Zij genieten, inderdaedt, alles wat tot de wezenlijke behoeften noodzakelijk is, en zelfs hebben zij een groot gedeelte der dingen, die tot het vermaek der tafel flrckken, in overvlocdt; maer de andere zoetheden des levens, de gerijffelijkheden, en behaeglijkheden , die van de weelde afhangen , ontberen zij geheelenal. De kooplieden hebben het beste leven, nicttcgenftaende het gebrek der fteden cn openbare markten groote zwarigheden , in het bedrijven van hunnen koophandel , veroorzaekt. Zij kunnen niet dan op borg verkoopen , om dat zij, dewijl men hun alleen met tabak betaelt, deszelfs in- za-  Honderd en Acfste Brief. 329 zameling moeten afwachten. Dc afftandt der ver blijf plaetfen maekt de ontvangftcn moeiehjk. Deze omftandighcden, die de vervoeringen van binnen vertraegt , hebben veel invloedt op den buitenlandfchen handel. Een fchip blijft gemeenlijk drie of vier maenden en fomtijds langer in het landt, tot het innemen van eene lading , die het zelve geen veertien dagen zoude ophouden, indien men den tabak in bepaelde havenplaetfen opftapelde. Een zoo langdurig verblijf verdubbelt den prijs der vracht. Daercnboven zijn 'er weinige tabaksplanters in ftaet, om de ganfche lading te leveren; en zelfs verkiezen zij gemeenlijk in verfcheidene vaertuigen te laden , niet alleen om het gevaer te verdeden, maer ook , op dat zij zich, volgens de gewoonte , aen punch dronken zoude drinken, op de fchepen, waerin zij geladen hebben. De inftelling der regeringe is, in dit landfchap, zoo voordeelig niet, als in dc noordelijker volkplantingen. De bevelhebber heeft hier al het gezag; weshalve zijne beftiering willekeurig kan wezen, en het fomtijds wezenlijk is. Hij heeft het recht om de wetten der algemeene vergadering' goedtekeuren of te verwerpen; om deze foort van parlement optefchorten of affcheidt te geven; om den ftaetsraedt te verzamelen , en daer in voortezitten; om gemagtigden en overheden, tot waerneming der gerichtszaken, te verkieX 5 zen;  33° De Nieuwe Reisigek. zen; om krijgsbevelhebbers te benoemen, onder den rang van luitenant generacl, 'twcllc de tytel is , waer mede hij zelf is bekleed; en om over het krijgsvolk tot de algemeene verdeediging te befchikken : eindelijk is hij met het ampt van onderzeevoogdt voorzien. James-Town was eertijds de plaets van zijn verblijf, cn de hoofdfeadt van Virginie; maer de flechte hocdanigheit van deszelfs wateren, cn de bijna geheele verwoesting van deze plaets, welke thans tot op zeer weinige huizen verminderd is, hebben hem genoodzaekt zijne woning te Williamsburg te vestigen. De fmaek der ingezetenen, die, gelijk ik gezegd hebbe , geneigd zijn om in het midden hunner plantaedjen te verblijven, geeft reden om te gelooven dat het zeer moeielijk zal zijn hen te verzamelen. Voorheen nam men in Engelandt ter harte om hen tot het oprechten van fteden te verpligten; 'maer de wetten , die men met dat inzicht maekte, vruchteloos zijnde uitgevallen, verzon men fterkten te bouwen op alle de rivieren , alwaer de fchepen gewoon waren te handelen , en hen te noodzaken onder het kanon dezer fterkten te komen , om aldaer te losfen en hunne lading intenemen. Het bevel daer toe werd gegeven; maer het bleef zonder uitvoering', bij gebrek van geldmiddelen. Indien dit ontwerp ware gevolgd geweest, is het zeker dat zich de ingezetenen on-  Honderd en Agtste Brief. 331 ongevoelig vereenigd, en eindelijk fteden gebouwd zouden hebben. Men begroot het getal der perfonen, die deze volkplanting uitmaken , ten minfte op honderd en veertig duizend zielen. Alen brengt 'er 's jaerlijksch meer dan drie duizend negers, die, wei ver van te verminderen, dagelijksch aengroeien; dewijl 'er de arbeidt gematigder, het voedfel beter, en de luchtftreek gezonder is, dan in de andere gedeelten van Amerika. Door eene der eerfte wetten van het landt, onderfcheidt men de dienstbare lieden in twee foorten , te weten , in zulken, die al hun leven in dien ftaet moeten blijven, en in anderen, wier dienstbaerbeit flechts voor een' tijdt is. Onder de eerften behooren de negers en derzelver nakomelingfchap, om dat, zeggen de Engelfehen, derzelver vaders en moeders tot de flavernij gekoft zijnde, de natuur de kinders tot het zelfde lot fchijnt te veroordeelen. De anderen dienen alleen een zeker getal van jaren, volgens hunne verbindtenisfen met hunne heeren. De dienstknechts, en de flaven van beide de kunnen, worden tot het zelfde werk gebruikt : zij bebouwen de aerde , zaeiei? het koorn, en planten tabak. Hünne onderfcheiding is flechts in de kleederen en in het voedfel ; maer hun beider arbeidt is niet zwaerer dan die der heeren , welke zich, even gelijk zij, tot de moeielijkfte oeffenin- gen  33- De Nieuwe Reisiger. gen van den landbouw verledigen. De pligten der flavernij' zijn niet werkelijker in Virginie, dan die der landbouweren in Europa. De gerichtshoven moeten de klagten der dienstboden , vrijen of flaven , aenhooren, zonder 'er eenige voordcelen van te genieten; maer indien men bevindt dat de meester ongelijk heeft, wordt hij tot de kosten veroordeeld. Alle de rechters zijn bevoegd om dc klagten aentehooren, en de hulpmiddelen daer voor te verfchaffen, tot de eerfte zittingen van het opperfte gerichtshof van het landfchap, alwaer diergelijke zaken, zonder hooger beroep, beflist worden. De meesters zijn aen de beftrafüng van dit hof onderworpen , indien zij hunnen dienstboden geen gezond voedfel , goede kleederen en eene betamelijke huisvesting bezorgen. Zij zijn vcrpligt op de eerfte klagt van een' dienstbode te verfchijnen ; en zoo lang de zaek niet is beflist, is dezelve van den dienst ontflagen. Zoo zij de wreedheit hebben om hem te mishandelen , wanneer hij ziek of onpasfelijk is, doen de kerkelijke opzieners der wijk' hem in een ander huis overvoeren, om aldaer op kosten van den meester gevoed te worden , tot aen het einde zijner verbindtenisfe. Yder vrije dienstbode ontvangt, wanneer zijn tijdt uit is, tot betaling vijftien fchepels koorn en twee kleederen. Alsdan deelt  Honderd en Aotste Brief. 333 deelt hij in alle de voorrechten van het landt, en mag zich een zeker gedeelte ledigen gronds toeëigenen , om het te bebouwen. De eerfte inwoonders van Virginie leefden 'er zonder vrouwen; en zich met geene Indianinnen durvende verbinden, uit vreeze van hun leven in gevaer te ftellen , vleïdden zij zich dat de overvloedt, waer in zij begonnen te leven, eenige Engelfche vrouwen zoude overhalen, om de zoetheden van hunnen levensftaet met hun te komen deelen. Echter wilden zij 'er geene ontvangen, zonder eene getuigenis van hare eerbaerheit. Dochters , die deugdt bezaten , hadden geen ander huwlijksgoedt noodig. Men kof: haer van de geenen, die haer medegebragt hadden; en deze foort van handel verwekte in de kooplieden geen' minder ijver, dan 'er de gemakkclijkheit om zich te vestigen de jonge dochteren inboezemde. Toen men van de voordeden van het gewest en de vruchtbaerheit van den grondt verzekerd was, trokken 'er verfcheidene aenzienlijke perfonen , met hunne huisgezinnen, naer toe, het zij om hunne goederen te vermeerderen , of om hunnen godsdienst en hunne vrijheit te beveiligen. Vijftien jaren na de vernietiging van het editt van Nantes, zochten 'er de Franfche gereformeerden eene fchuilplaets. Willem de derde, koning van Engelandt, zond 'er zeven of agt honderd van  334 D e Nieuwe Reisiger van hun, wien hij eene zeer vruchtbare landflreek toedeelde. Zij vormde aldaer eene Franfche ftadt, die grooteb'jks aengroeide, door den toeloop van meenigvuldige andere vlugtelingen. Zij is zoo bijzonderlijk onderfteund , dat zij tegenswoordig als eene der gelukkigfte verblijfplaetfen van de ganfche volkplanting' befchouwd wordt. Ydere wijk van Virginie heeft hare kerk; en het inkomen van den leeraer beftaet enkel in tabak. Het zelve is bepaeld op zestien duizend ponden van deze koopmanfehap, zonder te rekenen de toevallige inkomsten, gelijk de huwelijken , begracffenisfen , en vooral de lijkredenen, die altoos dc lijkplegtigheden verzeilen. Het recht van den predikant is, voor diergelijke redevoeringen, vier honderd ponden tabak , voor een huwelijk vijftig ponden, enz. Deze leeraers bezitten hunne bedieningen niet voor hun leven, gelijk onze priesters; maer zij kunnen daer van beroofd worden , zonder eenige vorm van rechtspleging'. Zij worden onderhouden van het eene jaer tot het andere , of voor zoo vele jaren, als zij met de wijkmeesteren zijn overeengekomen. De Virginianen betalen een hoofdgeldt, waer van de blanke vrouwen alleen zijn uitgefloten. Het beftaet in eene zekere hoeveelheit van tabak , welke alle jaren , ten tijde der inzameling', gegeven wordt. Yder va-  Honderd en Agtste Brief. 335 vader des huisgezins is, onder eene boete, vcrpligt eene getrouwe lijst optegeven van de perfonen, die zijn huisgezin uitmaken; en deze fchatting ftrekt tot betaling van verfcheidene algemeene lasten. De krijgslieden der volkplantinge beftaenuit een zeker getal van inwoonderen, opgeteekend in verfcheidene verdeelingen, onder den naem van krijgsvolk te voet en te paerdt? Yder landfchap is verpligt de zijnen eens in het jaer te verzamelen , om de monstering door te ftaen, en drie- of viermael de verdeelde benden te doen drillen. Men heeft geene andere krijgsmagt noodig in een landt, alwaer de inwoonders eenen diepen vrede genieten , met zoo weinig vreeze voor de Indianen, als voor de vreemdelingen, wier inval zij niet zeer duchten. Ook hebben zij geene eenige fterkte ; en zes ftukskens kanon , welke zij in de hoofdfladt hebben, dienen alleen voor fommige bijzondere feesten. Men heeft waergenomen, dat dit landfchap bijna op dezelfde breedte ligt als het beloofde landt, en dat deze twee gewesten veel overeenkomst met eikanderen hebben. Beide liggen zij aen eene groote baei , die hen tot den koophandel bekwaem maekt; cn de grondt van beide is ongemeen vruchtbaar. Doch de Virginianen maken van dit laetfte voordeel geen gebruik. Zij ontvangen uit En-  336 De Nieuwe Reisioer. Engelandt, gelijk ik gezegd hebbe, alles wat zij noodig hebben om zich te kleeden; terwijl 'er geen gewest ter weereld' is, alwaer het vlas, de hennip en de wol beter hoedanigheit bezit. De moêrbezié'nboom komt 'er natuurlijk voort; en de zijwormen tieren 'er beter dan ergens anders. Doch hierop wordt niet het minfte gelet. Kortom , alles wat een voorwerp van den koophandel kan zijn, uitgenomen de tabak , wordt in deze volkplanting verwaerloosd. Men meent dat men 'er uitnemenden wijn zoude kunnen maken: want men vindt 'er druiven van eene verwonderlijke grootte. Maer om alleen te fpreken van de voortbrengfelen , aen het landt bijzonderlijk eigen ; men verzekert dat 'er, in.de nabuurfchap van James-Town, een zonderlinge appel groeit, die , gekookt gegeten zijnde , de allervreemdfte uitwerkingen veroorzaekt. Zie hier wat 'er mij een geloofwaerdig man van verhaeld heeft. „ Eenige Engelfehen, daer van gegeten heb„ bende, werden alle, gedurende eenige da„ gen, geheel krankzinnig. De een bragt zij„ nen tijdt door met pluimen in de lucht opte,, blazen , een ander met ftrooihalmen overal „ heen te fchieten; een derde, zich in een' „ hoek plaetfende, booste de grijnzingen van „ een' aep na; een vierde omhelsde allen, die „ hij ontmoette, en trok hen bij den neus, j, met duizend gekke gebaren. Men was genood.  Honderd en Agtste Brief. 337 „ noo Izackt hen elf dagen , zoo lang deze „ krankzinnigheit duurde , optefluiten ; in „ welken tijdt zij vcrmaek fchepten om zich „ in hunne vuiligheit te wentelen. Zifver„ kregen wederom het gebruik der reden, „ maer zonder eenig geheugen van het geene „ hun gebeurd was". Dezelfde man fprak mij ook van eene buitengewone bloem, die hij verzekerde insgelijks gezien te hebben , en waervan hij mij deze befchrijving gaf. „ Zij had de grootte „ van eene tulp , en was ten aenzien van „ haren fteel daer aen gelijk. Zij had eene „ vleeschkleur, en was aen het eene eindt „ met eene foort van dons bedekt, cn aen „ het andere eindt volkomen glad. Hare „ gedaente vertoonde de natuurlijke deelen „ van den man en de vrouw, te famen ver„ eenigd. Na deze zeldzaemheit ontdekt te „ hebben , zeide hij tot mij , bewoog ik „ een' mijner vrienden dezelve met mij te „ gaen zien; mij vergenoegende met hem te ,, zeggen , dat hij misfehien nimmer gezien „ hadde het geene ik hem zoude toonen. Ik „ plukte deze bloem , welke ik hem gaf. ,, Hij was een deftig man, die als befchaemd „ fcheen over deze kortswijl der nature. „ Hij fmeet dc bloem weg, met eene foort „ van verontwaerdiging1; en ik kon hem „ niet bewegen dezelve weder aentenemen, „ om ze met meer oplettendheit te bezien". . IX. Dsel. Y On-  338 De Nieuwe Reisiger. Onder het getal der buitengemeene voorthrengfelen van Virginie is 'er één , waer van ik njmmer hadde hooren fpreken. Dit is een zeldzacm dier, oposfum genoemd, 't welk bijna zoo groot is als eene kat. Behalve den buik, dien het zelve met de andere dieren gemeen heeft , bezit het daer onder nog een' anderen, die aen de zijde der achterfte pooten open is. In deze foort van zak is een zeker getal mammen, waer aen de jongen gevormd worden, wanneer het wijfken ontvangen heeft. Dezelve blijven daer aen hangen, gelijk eene vrucht aen haren fteel, tot dat zij genoegzame kracht om te loopen gekregen hebben. Alsdan maken zij zich los, en komen uit dezen vallenen buik , waer in zij wederom vlugten , wanneer zij met eenig gevaer gedreigd worden. Ik zal onder de ongemeene voortbrengfels van dit gewest nog plaetfen den zeldzamen boom, wiens vrucht eene zeer fchoone groene wasch uitleverd. Dezelve is hard en brosch , en zeer bekwaem , als zij met goed fineer vermengd is, om 'er uitmuntende wasfehekaerfen van te maken. Zij befmet de vingers niet, noch fmclt door de groote hitte, en geeft eenen aengenamen reuk van zich. Men kookt deze vrucht in water , tot dat de fteen , die in het midden zit, ontlast zij van de wasch , welke hem omringt. Hoe-  Honderd en Agtste Brief. 339 Hoewel de natuurlijke Indianen van dit landfchap, in het algemeen, vrij wel naer dc andere Wilden van het noorder Amerika gelijken , bcfpcurt men echter eenig onderscheidt in de zeden en gewoonten dezer volken. Hier verfchijnen de opperhoofden des volks, van beide de kunnen, nimmer in het openbaer, zonder eene foort van kroon, breed vijf of zes duimen, van boven open, en t'famengefteld van fchulpen , die , door eene fraeie vermenging van trekken en kleuren , verfcheidene figuren uitmaken. De vrouwen, zeer verfchillende van die der andere landftreken, hebben eenen kleenen en ronden boezem, welke zoo vast is, dat men, zelfs in den ouderdom , bijna nimmer de tepels ziet neerhangen. Zij zijn daerenboven vol geest en verftandt, en altoos vrolijk; en hare grimlach heeft eene bevalligheit, die men nooit moede wordt te prijzen. De opperhoofden zijn hier gelijk kleene alleenheerfchcrs, die verfcheidene vlekken regeren, en in ijder van dezelven eene foort van onderkoning of ftedehouder hebben. Deze betalen hun eene fchatting, en zijn verpligt hen in den krijg te volgen. Zij verkiezen daer toe jongelingen van eene fraeie gedaente, die reeds op de jagt en in de wapenen uitgemunt hebben, om dezelven bijzonderlijk aen zich te verbinden. De perfonen , die deze verkiezing weigeren te beY 2 ant-  340 De Nieuwe R e i s 4 'O'wé. .antwoorden, zijn ontcerd, en durven zich niet meer in hun vaderlandt vertoonen. Wat de anderen belangt; men laet hun aenftonds eene fcbuilplaets vervaerdigen, en fluit hen op, zonder eenige gemeenfehap met iemant tc hebben , en zonder ander voedfel , dan het afkookfel van fommige wortelen, die de kracht hebben om de hersfenen te ontroeren. Dees drank , gevoegd bij dc eenzaemheit, waerin men hen opgefloten houdt, werpt hen in eene foort van zotheit, die verfcheidene dagen duurt. De gevangkenis, waer in men hen bewaert, is met een fterk paelwerk omringd. Zij heeft de gedaente van een fuikerbroodt, en is overal met gaten doorboord , om de lucht doortogt te geven. Gij zoudt dezelve voor eene vogelkooi aenzien. "Wanneer men hun genoegzaem heeft doen danken, vermindert men de hoeveelheit van het vocht, om hen bij trappen tot het gezonde verftandt te brengen; doch voor dat zij geheel herfteld zijn, geleidt men hen in alle de vlekken. Indien zij vervolgens het minfte geheugen van het voorledene laten blijken , fluit men hen op nieuw op ; en dan is de behandeling zoo ruw , dat zij gemeenlijk met den doodt eindigt. Ik weet niet of deze vergetenheit geveinsd of wezenlijk is; maer het is zeker dat zij niets fchijnen te weten. Het oogmerk van eene zoo geweldige proef, is de jongkhcit te ontheffen van  ÏIONDURD EN AGTSTE B R I E F. . 34E van de kwade indrukfelen der kindschheit; ten- einde de vooroordeelen der opvoeding' en gewoonte geen het minfte deel hebben in het oordeel, dat zij over alle de zaken van' het leven moeten vellen. Het landfchap Maryland was eertijds een gedeelte van Virginie, waer van het alleen door eene rivier gefcheiden is ; en dikwerf wordt het , in het algemeene gebruik , nog onder denzelfden naem begrepen. Niettemin zijn deze beide gewesten tegenswoordig twee verfchillende volkplantingen , welke ijder haren bijzonderen landvoogdt hebben. Maryland werd van Virginie afgezonderd, op het verzoek van den lord Baltimore. Dees heer, die van den Roomfchen godsdienst was , had Engelandt verlaten , en zich op Ïcrre-Ncuve nedergezet, om aldaer den godsdienst, dien hij beleed, te vrijer te oeffcnen. In de hoop van een geruster leven te leiden in Virginie , verzocht hij van Karei den eerften het landfchap , 't welk aen het bovenfte gedeelte van de baei Chefeapcak paelde , waer in de Engelfehen nog geene bezittingen hadden. Dees vorst ftond hem den eigendom daer van toe, en gaf het landt den naem van de koninginne, Maria Henriëtta van Frankrijk, zijne echtgenoote, welke hij teederlijk beminde. De oprechting van deze volkplanting kostte Baltimore een' onnocmelijkcn rijkdom. Dezelve werd begonY 3 nen  342 De Nieuwe R f i s i g k r. nen door twee honderd Roomschkatolykcn, meestal uit de beste'huizen van Engelandt. Dewijl het uitgezochte lieden waren, en dat 'er eene ondcrgcfcbikthcit onder hen plaets had, gaven de natuurlijke ingezetenen, wel ver van zich tegens hen aentekantén, hun een gedeelte van hunne bezittingen over. Dc Indianinnen leerden de Engelfche vrouwen broodt van Indiaensch koorn maken : hare mannen verzelden de Engelfehen op de jagt; en allen leefden zij in de grootfte cendragt. In weinig tijds werd deze volkplanting talrijk en bloeiend. Baltimore, fchoon Roomschkatolyk , ontving 'er allen , die belijdenis van den Christelijken godsdienst deden, van welke gezindheit zij ook waren. Deze vrijheit, welke nimmer gefchonden wierd, trok 'er een groot gedeelte bisfchoplijken , presbyterianen en kwakers naer toe ; en geen volk heeft in grooter overvloedt, noch in volmaekter veiligheit geleefd. De ftichter vestigde aldaer eene regeringsvorm , gelijk 'er in Engelandt ftandt greep. Bij de komst van Willem den derden op den troon van Groot-Brittanje , zag zich de nakomelingfchap van dezen lord berooven van de beftiering dezes landfehaps, en van het voorrecht om op haer' eigen erfgrondt het bevel te voeren. Door den godsdienst , dien zij bcleedt , werd zij daer van uitgefloten, uit kracht' van een bcfluit des parlements, 'twelk  HONDERD EN AGTSTE B R I E F. 343 't welk de Roomfchen onbekwaem tot de opvolging verklaerde. In de verlegenheit, waer in deze wet haer wierp, heeft zij liever den hervormden godsdienst willen omhelzen, dan zich eene der fchoonfte bezittingen, dieeenen ondcrdaen der Britfche kroon' konden toebehooren , te laten ontflippen. Dees godsdienst federt de heerfchende geworden zijnde, beroofde men niet alleen .de Roomfchen van het deel, dat zij aen de regering hadden , maer daerenboven van het recht van vrijheit, 't welk zij genoten. Men maekte zelfs gebruik van de ftrafopleggende wetten , die men tegens hen in Engelandt gemaekt had, en arbeidt nog tegenswoordig om 'er nieuwe uittedenken; en men zoude, in dit opzicht, zeer verre gaen , indien het Brittannifche ftuetsbeftier geene voorzichtigheit en gematigdheit genoeg hadde, om dezen verkeerden ijver te beteugelen. Maryland verfchilt, in luchtftreek. grondt en voortbrengfels , niet van Virginie. De levenswijs der ingezetenen is insgelijks dezelfde. Beide zijn zij op het landt, in het midden hunner plantaedjen , verfpreid, en betoonen weinig lust, om zich in fteden te verzamelen; 't geen de oorzaek is dat 'er, irj deze twee landichappen, weinige lieden zich alleenlijk op den koophandel , en nog minder op de ftoffereederijen , toeleggen. De tabak is bijna hunne eenigfte bezitting , cn Y 4 dient  344 De Nieuwe R u s i o e r. dient hun in plaets van levensbehoeften, kleederen en geldt. Niet dat zij geene Hukken gelds, zoo Engelfchc als Spaenfche, hebben; maer zij gebruiken dezelven alleen voor de geringe onkosten: de tabak is bij hen, in al het overige, een onderpandt van de algcmccne ruiling'. De Spanjaerds waren de eerfte volken van ons vastelandt, die in Georgië en Karolina reisden. Deze twee landfehappen maken een gedeelte uit van het geene men Floridanoemt. De Franfchen volgden op de Spanjaerden, cn de Engelfehen op de Franfchen, Onder ons kreeg dc admirael de Koligny het eerfte denkbeeldt om 'er eene volkplanting opterichten, met oogmerk om 'er zich met zijne aenhangeren nedertczetten. Hij rustte twee fchepen uit, om deze kust te gaen onderzoeken; en deze werden, gevolgd van eenige anderen, die 'er volk genoeg ontfeheepten, tot het bouwen van eene fterkte, waer aen men den naem van Karei , en aen het geheele landfchap dien van Karolma gaf, ter eere, zeggen fommigen , van Karei den negenden, cüe toen den Franfchen troon bezat. Na den dood.t van den admirael, die ongelukkiglijk in den afgrijsfelijken moordt van St. Eartholomeus omkwam , werd het ontwerp dezer grondfticliting' met hem begraven. Den tijdt van bijna honderd jaren werd dit lande aen alle dc volken van Europa overgelaten, en  Honderd en Agtste Brief. 345 en begon eerst wezenlijk bevolkt te worden, toen Karei dc tweede , koning van Engelandt , den eigendom daer van aen agt heeren van zijn hof toeftond, met volkomene magt om het zelve te regeren, overeenkomstig een wetboek en eenige grondinzettingen, die ontworpen cn opgcfteld wierden door den vermaerden heer Locke, van wien ons zöo vele geachte werken zijn overgebleven. Volgens dit ontwerp, waren de eigenaers 'in plaets en ftede van den koning, befchikten over de wetten naer hun goedvinden , benoemden de amptenaers, en begaven de waerdigheden en bedieningen. Yder van hun regeerde op zijne beurt voor de anderen. Zij verdeelden den adeldom in drie orden , in baronnen, graven en hertogen, die, met de afgevaerdigden der fteden, hun zoo genoemd parlement moesten uitmaken; maer Karolina heeft het lot van de meeste Engclfche volkplantingen ondergaen, dat is te zeggen, dat het, na verfcheidene beurtwisfelingen, tegenwoordig geheelenal onder de onmiddclijke heerfchappij van den koning van Groot-Bnttanje is. De grondleggers begonnen hunne eerfte ftichting tusfehen twee bevaerbare rivieren, en ontwierpen de grondvesten van eene hoofdfladt, die zij, naer den naem des konings, Charles -Town noemden. Derzelver haven zou uitmuntend wezen , zonder eene bank Y 5 wel-  34<5 De-Nieuwe Reisiger. welke de fchepen , boven de twee honderd tonnen, belet daer in te komen. De plaets is regelmatig door de kunst en natuur verIterkt. Hare ftraten zijn zeer luchtig, en hare huizen ruim en zeer wel gebouwd. Men telt 'er bij de agt honderd, meestal zeer rijk; en naerdien de inwoonders de pracht en vertering, beminnen , vloeit alles te famen om deze ftadt zeer levendig en befchaefd te maken. De voornaemfte voortbrengfels van het landfchap zijn rijst, mee, teer, pek en harst, waer mede de Engelfehen een' grooten handel drijven. Het is voor hun een voordeel van meer dan drie millioenen, waer mede zij Groot-Brittanje verrijken. De harst wordt verzameld, door het openen van de voren in de ftammen der boomen, tot onder aen derzelver voet, alwaer men kuipen fielt om dezelve te ontvangen; maer eerst ontbloot men den boom van deszelfs fchorfe, naer de zijde der zonne , ten einde 'er het fap, door de hitte aengedreven, te overvloediger uitloope. Vervolgens kookt men het zelve in groote ketels, waerin het in harst verandert. De teer en het pek worden op de gewone wijs verzameld. De vermeenigvuldiging van het vee in Karolina is eene zaek, waer over men zich niet genoeg kan verwonderen. Een inwoonder, die over vijftig jaren niet dan drie of vier koeien  Honderd en Agtste Brief. 347 koeien had, heeft 'er tegenwoordig meer dan duizend. Bij dag laet men hen in de bosfchen weiden, en verzamelt ze alle avonden, om de kalven , die men altoos opgefloten houdt, te laten zuigen. Men melkt ze vervolgens , en jaegt ze des anderen daegs morgens weder in dc bosfchen. Men heeft mij, als eene bijzonderheit van het noordelijke gedeelte dezer volkplantinge, verbaelt dat de huwelijken alleen voor de vrederechteren gefloten worden. De predikanten of leeraers . bemoeien 'er zich niet mede ; en de lijkplegtigheden worden ook door de burgerlijke regeerders beftierd. De zuidelijkfte en jongfte volkplanting der Engelfehen in Amerika is Georgië , dat als onder onze oogen is opgericht, en waer van 'er nog verfcheidene grondleggers in wezen zijn. Het gelijkt niet naer de andere Engelfche bezittingen, en is geheel toevertrouwd aen gevolmagtigden, die te Londen wonen, en de inwoonders in eene foort van flavernij' houden: het volk heeft 'er geene de minfte vrijheit. Deze gevolmagtigden benoemen de rechters, die in het landfchap op de handhaving der burgerlijke regering' achtgeven. Zij zenden dezelven hunne onderrichtingen, om hun tot regels te dienen. Georgië heeft geene andere rechtbanken, dan een enkel raedshof, beftaende uit een zeer kleen getal overheden, aen wier befcheidenheit het leven en de goede-  348 De Nieuwe Reisiger. deren der ingezetenen onderworpen zijn. Hun gezag wordt door geene de minfte palen beteugeld. Deze regeringsvorm is volftrekt ftrijdig tegens de bevolking van het landfchap , dat van dag tot dag vermindert. Het was tot eene volkplanting gemaekt door rijke lieden , met inzicht' om aen de armen van GrootBrittanje een middel van bcftaen te bezorgen , en zelfs nuttig aen het volk te zijn, in plaets van het zelve moeielijk te vallen. De licfdadigheit van een' "bijzonderen perfoon gaf gelegenheit tot deze onderneming. Hij maekte, bij uiterften wil, eene vrij aanmerkelijke fomme , om befteed te worden tot het ontflag van onvermogende fchuldenaren, die door hunne fchuldeisfchers in de gevangkenis gehouden wierden. Deze fomme werd vergroot door andere erfgiften; en met toeftemming' van den vorst, gebruikte men'er een gedeelte van tot de oprechting van eene volkplanting', welke haren naem ontleende van koning George, die toen den troon van Engelandt bezat. Men deed , door geheel Groot-Brittanje, eene geldzameling, welke zeer aenmerkelijk was,- en in het eerfte jaer fcheepten 'er zich reeds meer dan zes honderd perfonen' naer dit landfchap in. Zij bouwden 'er eene ftadt, die zij den naem gaven van de rivier' Savannah, waeraen zij gebouwd was. De hervormden, gejaegd uit de  Honderd en Agtste Brief. 349 de ftaten van den bisfchop van Salzburg, gingen in deze nieuwe grondftichting over. De andere ongelukkige en vlugtende lieden volgden dit voorbeeldt; en men kan zeggen dat dit landfchap niet dan. door het uitfehot der volken gevormd is. Moet men zich dan verwonderen , indien men 'er flechts een' hoop flaven aentreft ? Daerenboven is 'er de grondt middelmatig. Evenwel brengt het landt rijst, pek, teer, vlas, hennip, groene en gemeene wasch voort. Zelfs zijn 'er de moêrbeziënboomen zeer gemeen ; en men vleit zich in Engelandt dat men 'er zijwormen zou kunnen aenkweeken. Twee of drie Piemontézen zijn 'er gezonden geweest, om den Georgianen de behandeling van dit nuttige gedierte aentewijzen. Inderdaedt hebben zij 'er volmaekte zijde gewonnen, maer in-zulk eene geringe hoeveelheit, dat het niet waerdig was 'er eenige acht op te flaen. Ook bekreunen zich de Engelfehen aen deze volkplanting minder op hoop van deze koopmanfehap, dan om dat zij dezelve befchouwen als de grenzen, die hunne bezittingen op het vastelandt van Amerika, aen den kant van het zuiden, beveiligen tegens de ondernemingen der Franfchen en Spanjaerden. „ Hoewel het niet gemakkelijk is , zei één dezer ftaetkundigen tot mij, „ dc juiste grootte van onze ftaten , in dit gedeelte „ der Nieuwe Weereld', te bepalen, kan „ men  350 De Nieuwe Reisiger. „ men niettemin oordeelen dat dit uitgebrci„ de landt, van de kaep Kamfeaux, in Nieuw ,, Schotlandt , tot aen de grensfcheidingen „ van Georgië , bij de vijf honderd mijlen „ in lengte bevat. Welke rijkdommen ver„ fchaffen deze onmetelijke gewesten , ge„ legen aen den oever der zee , en onder „ zeer verfchillende Juchtftreken ! Ook be„ fchouwen wij dezelven , na onze ftoffe„ reederijcn , als de bron van bijna al het ,, vreemde geldt, dat 'er in het eilandt van „ Groot -Brittanje te famen vloeit. Niet „ alleen', vervolgde hij, dat de kusten be3, volkten bewoond zijn; maer binnenslands, meer dan veertig mijlen ver van zee, is „ het insgelijks zoo gefteld. Men ontmoet „ 'er niet dan fteden, vlekken, dorpen en lusthuizen. Alles is gezuiverd , bebouwden ,, vruchtbaer. De vereeniging van zoo vele „ verfchillende volken, die deze landfchap. „ pen bewonen, belet niet dat zij aen dezelfde „ burgerlijke wetten onderworpen zijn. Ten „ opzichte van den godsdienst, is 'er de vcr„ draegzaemheit , in het algemeen , inge„ voerd voor alle bekende gezindheden, uit„ gezonderd alleen de Roomschkatolyken, „ die zelfs niemant dan die van hunnen gods„ dienst elders willen verdragen. Dit tal„ rijke volk is niet aen zijnen vorst onder- worpen, dan voor zoo ver het in deszelfs „ wetten geen mishagen vindt. Een land- „ voogdt  Honderd en Agtste Brief. 351 „ voogdt wordt hier flechts befchouwd als een' „ burger, belast met de zorg' voor de open* „ bare veiligheit en het algemeene welzijn. „ Wij fchatten ons zeiven , ter bezorginge „ van zijn onderhoudt, en het beftaen der rechteren , zonder andere foort van im„ posten , tollen of fchattingen. Om ons „ in het genot dezer bevrijdingen te hand„ haven, dulden wij geene verfterkte plaet„ fen , of bezettingen van krijgsvolk, uit „ vreeze dat het voorwendfel , om ons te „ verdeedigen, een ftrik voor onze vrijheit „ zoude worden. Alle onze landfchappen „ kunnen befchouwd worden als eene foort „ van gemeenebcst, dat, gedeeltelijk de bur„ gerlijke wetten van Groot-Brittanje vol„ gende, de zulken, die tegens zijne voor„ rechten fchijnen te ftrijden, verbetert of „ verwerpt. De fteden , burgten en dorpen „ zijn onze fterkten , en de ingezetenen „ derzelver verdeedigers. Wij leven, onder „ malkanderen , in eene eendragt , die ons „ als kinders van het zelfde huisgezin zon „ doen aenzien : de grooten en rijken zijn „ van de armen niet onderfcheiden door den „ hoogmoedt en de weelde; en het verfchil „ van volk en godsdienst verltoort noch den „ vrede onder de burgeren, noch de rust der „ regering'. Onze jonge lieden huwelijken. „ zoo dra zij den mannelijken ouderdom be„ reiken, dewijl zij gemakkelijk een beftaen ,3 kun-  35a De Nieuwe R e i s i g e r. „ kunnen vinden. Het landt is groot en „ vruchtbaer genoeg, om nieuwe huisgezin„ nen met landerijen te voorzien. Zie daer, „ zeide mij de ftaetkundige Engelsman, het „ geene ik van deze volkplantingen denke. „ Ik twijffel of de uwe (ik fpreek van die „ van Kanada ) wel op denzelfden voet zijn, „ en u dezelfde voordeden bezorgen". Ik antwoordde dat zij inderdaedt in een' minder bloeienden ftaet waren ; maer dat onze manier om dezelven te regeren voor geene anderen behoefde te wijken, en raisfcbien die der Engelfehen overtrof. Onze ftaetsbeftiering heeft de zorg daer van opgedragen aen een' raedt van koophandel , wiens eenigfte inzicht is aen het oogmerk van zijne inftellinge te beantwoorden. Dezelve beftaet uit verfcheidene perfonen van het eerfte aenzien, en twaelf afgevaerdigden van onze kooprijkfte fteden, verkozen uit de rijkfte en naerftigfte kooplieden, wien men eene genoegzame belooning geeft , om te Parijs behoorlijk te kunnen leven. Deze raedsvergadering wordt alle weken gehouden; en de afgevaerdigden ftellen daer in voor , alles wat zij noodzakelijk oordeden, het zij om de misbruiken te verbeteren , het zij om nieuwe middelen vastteftcllen tot den bloei van onze bezittingen, wier beftiering aen een' landvoogdt, een' bewindsman en een' koningklijken raedt is toevertrouwd. Het gezag van den eerften wordt, van - .. • we-  Honderd en Agtste Brief. 353 wegens het hof, opgewogen door dat van den bewindsman , die beiast is met alles wat de rechten des konings en de heffing vari^deszelfs - inkomsten betreft; en van de zijde des volks door den raedt, welke moet toezien dat het zelve door den eenen niet verdrukt, noch door den anderen befiolen worde ; en alle vier worden zij gade geflagen door de ftaetsbeftiering , wier waekzaemheit nimmer fiuimert. De opzigters der havens zijn, onder zeer geftrenge ftraffen, verpligtalle defcheepskapiteinen, die uit de volkplantingen komen, te ondervragen over het onthael, dat men hun gedaen, en het recht, dat men hun bewezen heeft, gelijk ook over de rechten, welke zij betaeld hebben. Insgelijks ondervragen zij de matrozen en reizigers over dezelfde punten, en ontwerpen een fchriftelijk verflag, 't welk zij aen de admiraliteit zenden. Men hoort de klagten aen; maer men veroordeelt niemant op eene enkele beffchuïdiging. Het gefchiedt niet, dan om bewezen misdrijven en op klaerblijkelijke bezwaren, dat men eenen amptenaer te rug roept of Itraft, Om de volkplanting niet te belasten , en den landvoogdt te beletten eenige flinkfche treken te gebruiken of iemant in rechtzaken ' te begunstigen, worden hem zijne jaergelden door het hof betaeld: hij heeft niet het minfte toevallig voordeel; en het is hem zelfs zeer IX. Deel. Z uiê3  354 D e Nieuwe R e i ? ï g e k. uitdrukkelijk verboden eenigen koophandel te doen, ce'nige plantaedje te bezitten, of eenige belang te hebben in de landerijen cn koopmanfehappen , die 'er in zijne landvoogdij "evonden worden. Daerenboven worden de burgerlijke regeerders en krijgsbevelhebbers betaeld door den koning, die ook voor het onderhoudt der foldaten zorgt, en de vestingen doet bouwen en herftellen. De inwoonders zijn aen geene belastingen onderhevig; of indien men dezelven in eenige buitengewone gevallen heft, zijn zij zeer middelmatig, en de rechten op de koopmanfehappen zeer gering. In onze volkplantingen hebben wij rechters, door de admiraliteit aengefteld, om de rechtsgedingen, die betrekking tot den koophandel hebben, te bellieren. Voor dat zij in hunne bediening treden , worden zij ■onderzocht over alles, wat tot de wetten van den koophandel behoort. Behalve deze voorzorgen , verzuimt men niets om het landt te bevolken. Men verpligt alle de fchepen, die uit Frankrijk vertrekken , om naer Amerika te ftevenen, eenige dienstboden, welke zich voor zekeren tijde verbinden , aeri boordt te nemen ; en men verkiest daer toe gezonde en fterke onderdanen , van agttien tot veertig jaren. Het is waer dat de inwoonders zich liever van Negeren bedienen, om dat dezelve veel gehoorzamer , meer tot den arbeidt gehard, en /ge-  ' Honderd en Agtste BrIef. 355 gemakkelijker te voeden zijn, en hun daerenboven toebehooren; maer deze meenigte flaven zou, in het vervolg, nadeelig kunnen zijn voor de veiligheit der volkplanting'. Om deze reden noodzaekt men de eigenaers, om altoos een zeker getal blanke flaven te hebben , overeenkomstig met dat der zwarten. Men heeft 'er een' gevolmagtigde, om derzelver loon te bepalen, en deze fchikking te doen opvolgen. Wij befcbouwen in Frankrijk een' man, die zich in Amerika gaet nederzetten , als een verloren kindt , dat zijn leven in de waegfchael fielt, eene foort van ballingfchap ondergaet, en voor het welzijn van zijn vaderlandt arbeidt; weshalve men veel toegevendheit voor hem heeft. Indien de ftormwinden , de aerdbevingen , en de ongematigdheit der jaergetijden hem eenige fchade veroorzaken, fluit men de vervolgingen zijner fchuldeisfchercn, ontheft hem van de belastingen, en verfchiet hem zelfs geldt, om hem tot het verbeteren zijner bedorvene zaken in ftaet te ftellen. Men leent ook het zelve aen arme lieden , die geneigd zijn om te werken, en verfchaft hun op borg de gereedfchappen , welke zij noodig hebben, en zij voldoen alle deze lommen van langzamerhandt. Ik maekte ftaet, Mevrouw , dat de nabuurfchap van Louiziana mij wel haest het  356 De Nieuwe R ei si ge r. vermaek van het gezelfchap mijner landsgenooten zoude vergunnen; maer het vertrek van een Engelsch fchip , dat zich gereed maekte om, naer Jamaïka en andere Engclfche volkplantingen op deAntilifche eilanden, t'zeil te gacn, beroofde mij nog eenige dagen van het vergenoegen , waer mede ik mij gevleid had. Een Schotsch edelman, de heer Shirlcy, waer mede ik, gedurende mijn verblijf te Boston , kennis had gemaekt , verpligtte mij hem op deze reis te verzeilen, mij belovende dat het zelfde fchip mij weder te Nieuw Orleans zoude brengen. Hij ia een bijzonder vriendt van den fcheepskapitein , die flechts het voordeelige oogenblik afwacht om t'zeil te gaen. ik ben, enz. Boston, den 25'ften van Md, 1749. Honderd en Negende Brief. Florida. \ 1 a eene fcheepvaert van twee dagen, J^l waren wij, door tegenwinden, genoodzaekt ons naer de kusten van Florida te wenden. Dit wijduitgeftrekte halfeilandt werd dus genoemd, om dat de Spanjaerds, die het ontdekte, aldaer op palmzondag aenkwamen; be-  Honderd' en Negende Brief. 357 beteekenende florida zoo veel als bloeiende. Onder dezen naem bevatte men niet alleen het eigenlijke Florida, maer ook'geheel Louiziana en de Engelfche volkplantingen in het noorder Amerika. Tegenswoordig is dezelve in enger palen bcfloten , en begrijpt flechts het enkele landfchap, dat dc Spanjaerds bezitten , en waerfchijnlijk niet lang zullen behouden. Het is den Engelfehen al te dienstig, dan dat dezelve niet, onder eenig gering voorwenfcl, zouden trachten zich wel rasch meester daer van te maken ; en misfehien zullen zelfs de Spanjaerds genoodzaekt zijn hun het zelve, door eenig vredeverdrag, afteftaen. Wat 'er van zij, dit landfchap is ten allen tijde de bron van eene meenigte wonderlijke denkbeelden geweest. Men verhaelde, ten opzichte van het zelve, yerwonderenswaerdigc historiën, en in 't bijzonder die van de gewaende fontein van Jöuvence, wier water den afgelecfdften grijsaert weder jeugdig maekte. Be Kastilianen waren toen zoo ligtgeloovig, dat men zich niet zal verwonderen hen op deze hersfenfehim een vast vertrouwen te zien ftellen; maer welk eene geneigdheit men hun ook voor het verwonderlijke toefchrijft, is het mocielijk te befeffen met welk eene buitenfporighcit zij zich aen deze zotte meening overgaven. Sommigen kwamen nimmer uit hunne doling' terecht; ep, Z 3 hoe-  358 De Nieuwe R. e i s i g e r. hoewel verfcheidene gelukzoekers van hunnen landaert, in deze mervorfcbipg, waerfchijnlijk hun leven verloren hadden, dewijl men nimmer vernomen heeft wat 'er van hun is geworden , verbeeldde men zich dat de enkele reden, welke hen verhinderde te voorfchijn te komen , hier in beftond, dat zij, alles naer hunne begeerte gevonden hebbende, niet meer wilden fcheiden uit deze plaets van geneugten, waer in zij een' overvloedt van alle goederen en eene eeuwige lente genoten. Niemant werd door deze zoete droomen meer betooverd , dan de vermaerde Pontius van Léon, die zulk een' voornamen rang onder de gelukzoekers van zijnen tijdt bekleed heeft. Hijbdeed eenen bijzondcren togt, alleenlijk om deze ingebeelde zeldzaemheit te ontdek, ken , en was dc eerfte Europeaen , die bij de Floridianen aenlandde , zoekende overal naer deze gelukkige fontein , en proevende van alle wateren, die hij ontmoette. Eene andere dwaze inbeelding had hem doen hopen eene derde weereldt te ontdekken ; en dewijl zijne toekomende levensdagen , volgens de orde der nature, te kort waren om zulk eene groote onderneming te doen, wilde hij een begin maken met zijne voorgaende dagen te vernieuwen , en zich voor altoos van eene wakkere jeugdt te ver. zekeren, Hoe kwalijk gegrond is fomtijds de roem in de weereldt! De ontdekking van  Uönd.erü en Negende Brief. 359 Florida, hoewel enkel toevallig, heeft niet nagelaten eenen uitfporigen, wien dit geluk alleen te beurt viel, terwijl hij eene hersfenfchim naliep, ter onfterffelijkheit intewijden ! Op zijne wederkomst in het vaderlandt, onderging hij de fpotternijen der geenen , die hem ouder, dan hij vertrokken was, zagen terugkecren; maer hij vertroostte zich met het onthael, dat de koning van Spanje hem aendeed. Dees vorst gaf hem verlof om volk overtebrengen in het landt, wiens ontdekking men aen hem verfchuldigd was, 'tgeen nogthans niet ter uitvoeringe wierd gebragt. Men verwijt dezen doorluchtigen gelukzoeker' geene der wreedheden, die bijna alle de ontdekkingen van zijnen landaert bezwalkt hebben. Zijn opvolger Vasques heeft zijne gedachtenis verfocielijk gemaekt bij de Indianen van dit landt, door een voorbeeldt van afgrijsfelijke wroedheit, waer van deze volken het geheugen nog niet verloren hebben. Naerdien hij arbeiders tot de mijnwerken noodig had, vormde hij het voornemen om dezelven door geweldt , behendigheit of verraderij magtig te worden. Met dit oogmerk , rustte hij twee fchepen toe, cn zeilde van Mcxiko naer Florida. Geene vaertuigen waren 'er nog in de oorden, alwaer hij aenlandde, verfchenen. De nieuwigheit van het gezigt trok 'er vele Wilden naer toe; en fommigen der Z 4 ft°ut-  §6© De Nieuwe Reisigeb. ftoutften kwamen in de fchepen. Vasques ontving hen met veel vriendelijkheit, gaf hun wijn en deed hun goede fier maken. De Indianen waren zoo vergenoegd over dit onthael, dat zij, op hunne beurt, den Spanjaerden verzochten hen in hunne hutten te bezoeken , terwijl zij hun alles, wat 'er zeldzaems in hun landt was, aenboden. De verraderlijke Vasques deed zijne twee fchepen met allerlei behoeften laden; en om den Wilden gedurig meer en meer vertrouwen inte, boezemen , noodigde hij hen allen om zich aen zijn boordt te komen vermaken. Zij verfchenen aldaer in grooter getal dan de eerftemael. Men gaf hun een' heerlijken maeltijdt , waerop men hun rijkelijk deed drinken. Vervolgens vervaerdigde men de zeilen , onder fchijn van hen te vermaken, en ftelde het fchip in ftaet, om zee te kiezen. De Floridianen vervolgden met groote teugen te drinken, en verloren op denzelfden tijdt hunne reden en vrijheit, Toen zij geene kracht, gevoelen noch kennis meer hadden, flocgen de Spanjaerds hen allen in kcetenen, cn wierpen hen in het ruim neder. Aen, Honds ligtten zij het anker; en tot ophooping van hunne verraderij' en onmenfchelijk, heit, losten zij hun gefchut op de vrouwen en kinders , die, op den oever, de weder, komst van hare mannen en hunne vaderen afwachtten. Hoedanig was de toeftandt en fchrik  Honderd en Negende Brief. 361 fchrik der gevangenen, wanneer, bij hunne ontwaking, het eerfte voorwerp, dat hunne oogen trof, de zware keeten was, waer mede zij gebonden waren ! Een hevige fchreeuw van fmerte en woede was de eerfte uitdrukking- van hunne wanhoop'. Verfcheidene Wiïden weigerden alle voedfel, en lieten zich van honger fterven. De anderen vergingen van verdriet; en de meesten der geenen, die hen overleefden, verdronken met het eene vaertuig , dat weinige dagen daer na fchipbreuk leed. De rampzaligen, welke de Spanjaerds konden redden, werden in de mijnen geflcept, en tot de hardfte flavernij veroordeeld. De wreedè Vasques genoot niet lang de vrucht van deze verfoeielijke daedt. Aengelokt door het goudt, dat hij in Florida meende te vinden, keerde hij we, der derwaerds ; doch de Wilden herkenden hem , en wierpen' zich op zijn volk , waer van zij 'er twee honderd doodfloegcn, cn de overigen verftrooiden. De zee verzwolg een gedeelte zijner vloot'; en hij zelf kwam niet in zijn vaderlandt, dan om 'er arm te leven, van zijne medeburgeren verfoeid, en door de wroegingen verfcheurd te worden, en in de afgrijsfelijkfte elenden te fterven. De vermaerde Ferdinand de Soto deed,gedurende eenige jaren, verfcheidene togten in Florida. Op de kusten komende, zetten eenigen van zijn volk voet aen landt, twee. Z 5 mij>  362 De Nieuwe Reis ig er. mijlen van een dorp, dat door een koningsken van het landt , aldaer kacique genoemd, geregeerd wierd. Zij werden ontmoet door eenige Indianen , die , zich aenftonds vervolgd ziende, de vlugt in een bosch namen. Een van hun naderde , en kwam naer de Christenen toe. Een Spanjaerdt hefte toen zijne lans op, om hem te doorboren; maer dees man maekte het teeken van het kruis, en riep in de Kastiliaenfche tael : ,, ik ben een Christen en een Spanjaerdt; fpaermij, ,, en roep mijne verftrooide vrienden, wien „ ik het leven verfchuldigd ben, en die zeer ,, vreedzame oogmerken hebben, wederom". Hij werdt gevangen en geleidt tot den bevelhebber , die zijne voorvallen wilde weten, en hoe hij zich, alleen van zijnen landaert, onder de Wilden bevond. „ Ik ben , ant„ woordde hij , van een goed geflacht van „ Sevilie, en viel, na mij aen het geluk van ,, Don Vasques verbonden te hebben , in „ handen van de Indianen, met eenen ande„ ren Spanjaerdt, die in ftukken gehouwen „ wierd, om dat hij zich wilde verdeedigen. „ Men geleidde mij tot den kacique, welke „ aenftonds beval dat men mij over een kleen „ vuur zoude hangen, om mij geheel levend „ te doen braden; maer op het fmeeken van „ zijne dochter ftond men mij het leven toe, „ en ik werd belast met de zorg' om de doo„ de lijken bij den tempel te bewaren, op „ dat  Honderd en Negende Brief. 363 dat zij niet weggenomen zouden worden " door de wolven, die dikwerf om de lijken „ kwamen kruisfen. Ik liep gevaer van eene „ tweede reis tot den doodt veroordeeld te „ worden, om dat een dezer dieren het hg„ chaem van het kindt van den kacique had „ voortgefleept; maer men bewees mij nog ,, genade , op het verzoek van mijne wel„ doenfter, die, mij dikwerf bij nacht gezel„ fchap houdende, gezien had hoe moedig „ ik mij tegens de ondernemingen van den „ wolf had aengekant. Inderdaedt vond men „ hem doorboord met een' fchicht, dien ik „ hem in het ligchaem gefchoten had, en het „ kindt aen deszelfs zijde, zonder eenigzins „ befchadigd te wezen. „ Eenigen tijdt daerna ftierf de kacique; „ weshalve ik mijne bediening en alle gunst „ verloor, en men befloot mij te doen fter„ ven. Maer zij , die mij het leven reeds „ behouden had, waerfchuwde mij van het „ gevaer, waer aen ik was blootgeffeld, 011„ onderrichtte mij hoe en waer heen ik kon„ de ontfnappen, en geleidde mij zelfs een „ gedeelte van den weg. Ik viel in handen „ van een' Indiaenfchen bevelhebber, wien „ ik getrouwheit beloofde, en die, uit ver„ gelding', mij verzekerde dat hij mij de mid„ delen zoude verfchaffen, om weer bij mijn „ volk te komen. Hij vergunde mij dat ik 55 mij mogt begeven bij de eerfte Christenen, „ die  364 De Nieuwe Reisiggr. „ die zich op de kust zouden ontfchcpen; „ maer ik had de hoop daer van verloren „ toen ik twaelf jaren bij de Floridianen had ,, doorgebragt. Zij hebben mij altoos met „ veel menschlievendheit behandeld; en het „ opperhoofdt zond mij, op uwe aenkomst, naer u, met aenbodt van vrede, en vcr„ zeld van de voornaemften van het dorp". Soto ontving de perfonen , die met den Spanjaerdt gekomen waren , zeer wel , en zeide tot hen, dat zij het opperhoofdt zouden verzekeren, dat hij nimmer zoude vergeten het geene zij voor eenen zijner landsgenooten gedaen hadden ; en hij zond hen te. rug, na van hun vernomen té hebben, dat 'er dertig mijlen dieper in het landt veel rijker bezittingen waren , dan die zij in de nabuurfchap der zee vonden. Alen fprak, onder anderen, van een landfchap, beftierd door eene bekoorlijke prinfes, die te gelijk naerijverig was om de achting der vreemdelingen te verdienen , en het geluk harer volken te veroorzaken. Zoo veel was 'er niet noodig , om de verbeelding van een' Spanjaerdt te doen ontvlammen; weshalve Soto niet verzuimde aenftonds op weg te flaen naer dit gelukkige gewest. Des anderen daegs na zijne aenkomst, liet hij -de prinfes begroeten, en zag korts daer na zes van hare afgevaerdigden tot hem komen. De landvoogdt ontving dezclven, gezeten onder een ver-  Honderd en Negende Brief. 365 verhemelte, in een' vergulden leuningftoel, welke men altoos onder het reistuig medevoerde , voor de buitengewone gelegenheden , overeenkomstig de trotfche en opgeblazene neiging der Spanjaerden. Wanneer de afgezanten in tegenwoordigheit des landvoogds gekomen waren, bogen zij zich voor de zon en maen , en deden eene diepe eerbiedt aen Soto, hem vragende of hij om vrede of oorlog kwam. Hij antwoordde hun, dat hij niet dan vrede begeerde, en dat hij levensbehoeften noodig had. ,, Wees dan welkom, zeide men tot hem; „ wij hebben zelfs niet dan vreedzame ge,, vöelens. Maer dewijl de pest groote ver„ woestingen bij ons heeft aengericht, zijn ,, onze levensbehoeften fchaers geworden. „ Niettemin zullen wij uw verzoek medc,, deelen aen onze oppervorstin , die ver„ maek zal fcheppen in u te verpligten". Zij namen vervolgens affcheidt van hem, en begaven zich in hunne kano. Eenige uren daerna zag men op de rivier twee andere barken aenkomen. Eene derzelven bevatte de afgezanten; en in de andere, die kostelijk verfierd was, befchouwde men, op twee kusfens, de prinfes zelve, verzeld van zes andere vrouwen. Zoo dra zij den voet aen landt gezet had , naderde Soto om haer te begroeten; en na dat zij gezeten waren, zeide zij tot hem : „ ik ben zeer bedroefd , zoo „ voor  36*6 De Nieuwe Reisigeu. „ voor u als voor uw volk, dat onze le* „ vensbehoeften zoo fchaers zijn. Echter „ heb ik 'ër twee pakhuizen van voor de „ armen gefchikt, waer van ik 'er één aen „ uwe beftiering zal overgeven; maer ik „ bid u goedtevinden dat ik het andere voor „ de behoeften van mijn volk beware. Ik „ heb twee duizend maten meels in eene „ mijner naburige Heden, waer in gij kunt „ regeren; en zoo gij het goedvindt, zal ik „ mijn eigen huis en hoofdfladt zelfs verla„ ten, om 'er uwe Spanjaerden in te huisvesten". De landvoogdt, door de edelmoedigheit en de bekoorlijkheden der prinfesfe gekluisterd , antwoordde haer , dat hij zeer varvreemd was van de gedachte om haer van plaets te doen veranderen; dat een gedeelte der ftadt voor hem en voor al zijn volk genoeg was ; dat hij eene eeuwige erkentenis zou hebben voor de goedheden, die zij hem bewees; en dat hij hoopte haer daer van te overtuigen, door zoodanige fchikkingen te maken, dat noch zij noch hare onderdanen eenige reden van klagten over hem en zijn volk zouden hebben. De vorstin deed toen een' parelfnoer van haren hals af, en gaf dien, door de handen van den tolk, aen den Kastiliaenfchen bevelhebber , hem biddende niet kwalijk te nemen dat zij zelve hem dien niet aenbood; dewijl de eenigfle reden, die haer  Honderd en Negende Brief. 36? haer daer in te rug hield, was de vrees dat deze daedt een misflag tegens de fchaemte van hare kunne zijn mogt'. Soto ftond op, ontving den parelmoer , kustte dien , en trok tevens van zijnen vinger een zeer fchoonen robijn, welken hij der prinfesTe aenbood, die denzelven gunstig ontving. Na deze wederzijdfche vereeringen , vertrok zij, en liet in de Spanjaerden het allervoofdeeligfte denkbeeldt van haer' perfoon. Weinig tijds na dat zij op den anderen oever ontfcheept was, zond zij kanoos en vlotten, ter overvoeringe van het leger, 't welk de rivier overftak, en binnen de ftadt gehuisvest wierd. Soto, niettegenftaende de naeuwkeurigfte naervorfchingen , ziende dat 'er geen goudt in het landt was, befloot om voorwaerds te trekken. De prinfes, die hem zoo edelmoedig ontvangen had, zond hem verfcheidene Wilden, om hem tot gidfen te dienen. De Spanjaerds deden, in vier jaren, verfcheidene 'togten in Florida; en hun bevelhebber overleed aen de oevers van de Misfisfipi, zonder zelfs in ftaet geweest te zijn om zich in een eenige plaets te vestigen. Moskofo, zijn opvolger , brag't de droevige overblijffels van zijn leger in Mexiko te rug; en van dien tijdt af bleef 'er geen één Spanjaerdt meer in Florida, dat zich bijna in denzelfden ftaet bevond, waerin het, voor deszelfs ontdekking door Pontius de Léon, geweest was. Meer  368 De Nieuwe Reisiger. Meer dan twintig jaren bleef het nog in denzelfden ftaet, wanneer de admirael de Koligny het ontwerp fmeedde , om aldaer eene volkplanting, geheelenal uit lieden van zijnen godsdienst beftaende, opterichten, Karei naer het Schildpaddeneilandt, om hunnen „ troep te vermeerderen, en zich tot gewig5, tiger ondernemingen gereed te maken. n Niets  Honderd en Tiende Brief. 403 „ Niets was 'er zonderlinger dan het verdrag , dat zij onder eikanderen gemaekt hadden , ten opzichte van het verdeelen van den buit; niets tevens bekwamer om hun den moedt, dien zij in alle hunne krijgsverrichtingen deden blijken, inteboezemen De voorgefchrevene orde, in deze foorten van uitdeelingen , was dusdanig: die het Spaenfche vendel van eene fterkte afnam, om 'er de Engelfche vlagge opteplanten, zou, behalve zijn gedeelte, vijftig piasters hebben. Die een' gevangen verooverde, wanneer men tijding van de vijanden wilde hebben, zou, behalve zijn deel, honderd piasters ontvangen. De granadiers zouden, voor ijderen granaet, dien zij in eene fterkte wierpen, met vijf piasters vereerd worden. Voor dat zij zich op den togt begaven , verkozen zij een' bevelhebber, wiens gezag beftond in hen te gebieden , wanneer zij in het gevecht waren, met het voorrecht van een dubbel deel te genieten. De heelmeester werd uit de gemeene kosten betaeld; en de vergeldingen der gekwetsten werden te voren van het geheel afgenomen. Men regelde dezelven naer de grootheit der wonde, dat is, dat men, bij voorbeeldt, zes honderd kroonen of zes flaven gaf aen den geenen , die een been of oog verloren had, en het dubbel aen een' anderen, dié Cc i 55 zfï  404 De Nieuwe Reisioer* „ ze beide was kwijt geraekt. Dit heetten1 „ zij onder , hen met zijnen makker zuiver té » deelen. Deze wetten, getrouwelijk wacr„ genomen, bragt deze waeghalzen tot deze „ verwonderlijke ftoutmöedigheit , die hun „ zaken, wier uitvoering boven de menfche„ lijke krachten fchijnt te ftijgen, deed on„ dernemen. „ Hoewel de Vrijbuiters in het eerst vie„ len op alles wat zij ontmoetten , ech„ ter waren de Spanjaerds altoos het voor„ naemfte voorwerp hunner roovcrijen. Zij „ grondden de rechtmatigheit van hunnen „ haet tot dit volk op deszelfs verbodt, waer » door zij, op de Spaenfche eilanden, uit» gefloten wierden van de jagt' en visfeherij', „ welke , zeiden zij , natuurlijke rechten „ waren. En hun geweten naer dit grond„ beginfel vormende, fcheepten zij zich nim„. mer in, zonder openbare gebeden gedaen „ te hebben , om den Hemel de uitkomst „ hunner krijgsverrichting' aentebevelen; ge„ lijk zij ook nimmer verzuimden hem pleg„ tige dankzeggingen, na de overwinning, „ toetewijden. Verfcheidene van hun gey, loofden van Godt geroepen te wezen, om „ de Spanjaerds te ftraffen , over de onge„ hoorde wreedheden , die dezelve aen de » inwoonders der Nieuwe Weereld' bedreven „ hadden. Men zag fommigen van deze „ waeghalzen, die, zonder eenig inzicht van . „ on.  Honderd en Tiende, Brief. 405 j, ongebondenhcit of belang, hen alleen uit „ verbittering' beoorloogden. Zoo hatelijk „ had hunne barbaerschheit hen aen het heel„ al gemaekt. Zeker Languedoksch edelman, „ Montbars genoemd, had tegens hen, van „ zijne teedere jeugd' af, zulk eene afkeerig„ heit opgevat, dat zij fomtijds tot woede „ fcheen overteflaen. Men vertelt van hem, „ dat hij, ter fchole zijnde, en in een too„ neelftuk de rol van een' Franschman, die „ eenigen twist met een' Kastiliaen had, „ fpelende, onder het vertoonen zoo gewel„ dig in woede ontftak, dat hij den geenen, „ die den Spanjaerdt verbeeldde, zoude ver„ worgd hebben, indien men niet tijdig tot „ deszelfs hulp ware toegefchoten. Dewijl „ hij niet dan naer gelegenheit wenschte, „ om zijnen haet tegens dezen landaert te „ koelen, fcheepte hij zich in, om hen qp „ dezelfde kusten, welke zij zoo dikwils „ met het bloedt der Indianen befproeid had„ den , aentetasten. Men kan alle de ram„ pen , die hij hun deed beproeven , niet „ uitdrukken. Hij kreeg daer door den bij„ naem van den verdelger i maer men voegt „ 'er bij, dat hij nimmer een' ontwapenden „ man ombragt , en dat men hem nimmer „ deze rooverijen en vernielingen , die de Vrijbuiters zoo verfoeielijk gemaekt heb„ ben, heeft kunnen verwijten. Cc 3 „ Nacht  4P<5 De Nieuwe R e i s i g e r. „ Nacht en dag waren deze gelukzoekers „ aen alle de geftrengheden der lucht' bloot„ gefteld , en de onafhangkelijkheit, waer „ in hun beroep beftond, hen vijanden van „ allen dwang makende , zongen fommigen „ onophoudelijk, wanneer de anderen tracht„ ten te flapen. De vrees van levensmidde„ len te zullen ontbreken, was nimmer eene „ reden om hunnen voorraedt te fparen. „ Ook zagen zij zich dikwerf tot het laetfte „ uiterfte gebragt. De honger ontnam hun „ het gezigt van het gevaer, wanneer het 'er „ op aenkwam om zich voedfel te bezorgen. „ De ontmoeting van een grooter en gemak* ,, keiijker fchip, dan het hunne, deed hun „ bloedt , tot woedens toe , in de aderen „ koken , en zij wachtten geen oogenblik „ om het aentevallen; zijnde hunne gewoon„ te altoos om regelrecht tot de entering „ overtegaen. Dikwerf zou eene enkele „ losfing genoeg geweest zijn , om hen in „ den grondt te boren; maer hunne kleene „ vaertuigen waren ligt te beltieren, en „ nimmer gaven zij zich bloot , zonder op „ den voorfteven gewapend te zijn met bus„ fchieteren , die in de gefchutpoorten fcho„ ten, en de konfrapels van hun ftuk brag, „ ten. Wanneer zij éénmael de enterdreggen „ hadden vastgemaekt, was'er niets dan een „ buitengewoon geluk dat het grootfte fchip ia kon redden. De Spanjaerds, die hen als „ dui-  Honderd en Tiende Brief. 407 „ duivels befchouwden , noemden hen met geen' anderen naem', en voelden hun bloedt „ verftijven , wanneer zij hen digt bij zich „ zagen ; weshalve zij rasch befloten zich „ overtegeven, en om hun leven tc fmeekcn. Zij verworven het zelve, wanneer de buit acnmerkelijk was; maer indien de , gretigheit der rooveren niet was voldaen, „ wierpen zij, uit fpijt, de overwonnenen „ in de baren. Zij bragten hunne prijzen „ aen het Schildpaddeneilandt, of in eenige „ haven van Jamaïka. Voor de verdeeling , , hefte ijder de handt op, en betuigde dat „ hij alles, wat hij geplonderd had, bij den „ geheelen buit had gebragt. Indien iemant „ van eenen valfchen eedt overtuigd wierd, „ verzuimde men nimmer hem, bij de eerfte ■>•> gelegenheit, op eenig woest eilandt te „ zetten, en aen zijn rampzalig lot overte„ laten. „ Na de verdeeling van den buit, dacht „ men alleen om zich te verlustigen; en de vermaken eindigde niet dan met den over„ vloedt. Alsdan ftak men weder in zee; en de moeielijkheden begonnen met het '„ zelfde inzicht, dat is , om middelen tot „ nieuwe vermaken te gaen verooveren. „ Hoewel de godsdienst' hun niet zeer ter „ harte ging, echter fchenen zij 'er fomtijds „ door de gelegenheit toe geroepen; en nim- mer, bij voorbeeldt, begaven zij zich in Cc 4 den  4o3 -De "Nieuwe, Rf isiger. „ den ftrijdt , zonder eikanderen , met de? „ volmaektffe teekenen van verzoening', „ omhelsd te hebben. Zij floegen zich zeifs j, hevig op de borst, als of zij gedwongen „ waren het berouw, 't welk zij niet in het hart hadden, optewekken. Uit het gevaer „ komende , vervielen zij weder tot hunne „ ongebondenheden , godslasteringen en roo„ verijen. Kortom, uitgenomen een'- zekeren „ grondt'van goede trouw, die 'er onder „ hen plaets hadde, en het menfehenvleesch, „ 't welk men hun niet verwijt gegeten te, „ hebben, zijn 'er weinige barbaren fhooder ,;, geweest, en meenigvuldige Wilden konden hun in boosheit op verre na niet evenaren. ,, De kusten , welke meest door deze roo„ vers bezocht wierden , waren die der „ Spaenfche bezittingen, in de golf van Mexi„ ko; maer zelden werden de fchepen, die 3, van Europa naer Amerika zeilden, door „ hen aengevallen, om dat deze vaertuigen „ flechts beladen waren met koopmanfehap,, pen, welke hen belemmerd zouden heb,, ben; maer op, de terugreis werden zij van „ hun gezocht , om dat deze roovers dan „ verzekerd waren goudt, zilver, edele ge-. ,, fteenten , en alle de rijke voortbrengfels „ der Nieuwe Weereld' daer in te zullen „ v'nden. Zij vo'gdcn gemeenlijk de gal. „ lioenen, tot aen den uitgang van het kanael ,, van Bahama, en wanneer een zwaer we- „ der j  Honderd en Tiende Brief. 409 „ der,, of eenig toeval der zee, een fchip. „ van de vloot ophield, was het een gewisfe „ prooi, die hun zelden ontfliptte. Een van ., hunne bevelhebberen, genoemd Pierre le „ Grand, geboortig van Dieppe, verooverde „ een' onderzeevoogdt der gallioenen , en it bragt hem in Frankrijk op. Dees roover „ was flechts voorzien met tachtig mannen „ en vier ftukskens kanon. Toen hij het „ Spaenfche fchip aenklampte, deed hij het „ zijne in den grondt booren; en deze ftout„ moedigheit veroorzaekte zoo veel fchriks „ in de vijanden, dat, niemant zich voor hem „ durvende vertoonen , om hem den door- togt te betwisten , hij tot aen de kamer „ van den onderzeevoogdt, die met fpelen „ bezig was, doordrong. Hij zette hem het „ pistool op de borst, en dwong hem zich „ op befcheidenheit overtegeven. Een Hoh „ lander, de Brafiliaen genoemd, had tegens de Spanjaerden een' onverzoenelijken haet „ opgevat, en gaf zich met de allerbarbaerfte ,, woede daer aen over. Zij, die in zijne handen vielen , werden levend verbrand, of ftierven in de onuitfpreekelijkfte pijnen, 5, verteerd door brandende lonten, welke hij hun onder de okfels doorhaeldc. Dus ging ,, hij verfcheidene jaren te werk, altoos door ,, het geluk begunstigd , en gevreesd van „ zijne makkeren zelfs, over wien hij zulk » een groot gezag had verkregen, dat hij Cc 5 3? nim-  410 De Nieuwe R e i s i g e r. „ nimmer eenige muiterij onder hen behoefde te beteugelen. „ De Spanjaerds , door deze rooverijen ,, afgemat , geloofden daer in te kunnen „ voorzien, door het getal hunner koopvaer„ dijfchepen te verminderen. Zij meenden „ dat de fchaerschheit der goede prijzen den „ zeefchuimeren eene walg van deze levens„ wijs zou doen krijgen. Doch zij bcdro- gen zich: want deze laetften op zee geen' 3, genoegzamen rijken buit meer vindende, begonnen de kusten te pionderen, waer in „ zij zeer gelukkig flaegden. Het eerfte voor,, beeldt daer van werd gegeven door iemant, 33 dien men den Schotsman noemde. Hij ,, maekte zich meester van de ftadt Kam,, pecha, die hij pionderde, en onmetelijke ,, geldfommen afperstte, om de ftadt, welke ,, hij verliet, vrijtekoopen. Op denzelfden tijdt verooverde Mansveld het eilandt St. ,, Katharina, van waer hij een onnoemelijk geldt medebragt. Maer de meeste ver,, wocsting werd aengericht door Jan Davis, ,, geboortig van Jamaïka , alwaer hij met ,, eenen prijs van vijftig duizend piasters aen,, landde , na eene Spaenfche ftadt geplon3, derd , en derzelver voornaemfte inwoon- ders gedood of krijgsgevangen gemaekt te hebben. Het gerucht van zijne dapperheit „ verfpreidde zich op alle deze kusten , al„ waer men niet dan van zijne onverfaegdheit „ fprak.  Honderd en Tiende Brief. 411 „ fprak. Zijn volk groeide zoo ontzagchelijk „ aen, dat hij in ftaet was tot het uitrusten „ van eene vloot van zeven fchepen, waer „ over hij het bevel voerde, en waer mede „ hij St. Augustijn in Florida aentastte. Deze „ .zeehaven was verdeedigd door eene be„ zetting van twee honderd mannen. Hij „ deed zijne landing , en maekte 'er zich „ meester van, met den degen in de vuist. „ Na eene verfchrikkelijke flachting, en de „ plondering der ftadt, vertrok hij, zonder „ eenig verlies geleden te hebben. „ Een ougemeener man, dan alle de gee„ nen, waer van ik gefproken hebbe, is de „ vermaerde Morgan, gefproten uit een laeg „ en onbekend geflacht, in het prinsdom „ Wallis, die , zonder kundigheit, zonder „ hulp , en alleen door zijne kloekmoedig. „ heit onderfteund, uit den ftaet' van zee„ roover, tot onderlandvoogdt van Jamaïka „ opfteeg. Na ongelooffelijke daden bedre„ ven te hebben, bemagtigde hij, met wei„ nig volk, verfcheidene fteden , beftreed ,, duizenden vijanden, verfpreidde den fchrik .„ van zijnen naem in de afgelegenfte land„ fchappen , en deed zelfs de onderkonin„ gen, aen het hoofdt hunner legeren, be„ ven. Zoo dra' hij te Jamaïka gekomen „ was, gaf hij blijken van zijne goede huis„ houding' en braef gedrag, in het eerlooze ,, beroep, 't welk de armoede hem dwong „ te  412 De Nieuwe Reisiger. „ te omhelzen. Hij was verontwaardigd over „ de ongebondenheit zijner makkeren , die „ door hunne dwaze verkwistingen , na do „ allervoordeeligfte kruistogten , zich tot „ de uiterfte elenden gebragt zagen. Zijne „ fpaerzaemheit ftelde hem in ftaet om een „ vaertuig uitterusten ; en zijne krijgsver„ richtingen deden zoo voordeehg van hem „ fpreken, dat Mansveld, een oude zeeroo. „ ver , eene talrijke vloot geworven heb„ bende, hem tot zijn'onderzecvoogdt ver„ koos. Aen het eilandt St. Katharina ge. „ 'komen , tastte hij het kasteel met zulk „ een geweldt aen , dat hij den flotvoogdt „ dwong zich met zijne bezetting ovcr.tege, „ ven. In minder dan twee maenden had „ hij meer dan twaelf fchepen, cn zeven of „ agt honderd mannen, onder zijn bevel, „ Hij deed eene landing op het eilandt Kuba, „ hieuw de Spanjaerds in ftukken , bemag. „ tigde Puerto-del-Principe, en maekte een' „ onmetelijken buit; maer hij bezoetelde „ alle deze krijgsdaden door wreedheden en „ geweldenarijen. „ In den volgenden veldtogt, tastte hij „ Porto-Bello aen. Toen men hem de moeie„ lijkheit van eene diergelijke onderneming, „ met zoo weinig volk, vertoonde , gaf „ hij ten antwoordt : is ons hoopje kleen, „ onze moedt is groot; en hoe minder wij „ zijn om te deelen, hoe aenmefkelijker ons 35 ge.  Honderd en Tiende Brief. 413 „- gedeelte van den buit zal wezen. De „ boop om zich te verrijken deed de vrees „ geheelenal verdwijnen. De gefchiedenis „ levert geen voorbeeldt van eene ftoutmoe„ digcr krijgsverrichting' op. Bij de eerfte „ verfchijning', vermaende men den ftad„ voogdt om zich overtegeven; en op zijné „ weigering , deed Morgan het kasteel be„ fpringen, en verooverde het zelve. Toeri „ de Spanjaerds in eene zelfde plaets ver„ zamelende, ftak hij het vuur in een kruit „ magazijn , en deed hen allen omkomen. „ Zonder tijdt te verliezen, trok hij regel,, recht op dc ftadt, alwaer hij alles in wan„ orde en verwarring vond. Hij dwong de „ geestelijken en monniken om de ladderen „ te dragen , tot aen den voet der vesten „ yan eene andere fterkte, die hij nog niet „ bemagtigd had. Deze riepen tot den flot„ voogdt, dat hij voor de overmagt zoude „ wijken ; maer , nicttegenftaende dc ach„ ting , welke men in Spanje voor dierge„ lijke lieden heeft, kregen zij geen ander „ antwoordt, dan eene vlugt van kanon„ fchoten , 't welk verfcheidene van deze „ rampzaligen het leven kostte. Onze zee„ fchuimers , meester van de plaets gewor„ den , gaven zich aen hunne gewoonlijke „ geweldenarijen over, en vermoordden, „ roofden en fchaekten alles. Zij keerden „ weder naer Jamaïka, beladen met ver- „ fchei-  414 De Nieuwe R e i s i g e r. „ fcheidene millioenen. Vier of vijf hon„ derd mannen, alleen met degen en pistool gewapend, overrompelden en bemagtig„ den eene zeer fterke en volkrijke ftadt, „ voorzien met eene talrijke bezetting' en „ allerlei oorlogsbehoeften. Zie daer eenige „ van deze trekken, die ons de ongelooffe„ lijke gefchiedenis dezer gelukzoekeren, op „ ijdere bladzijde, vertoont. Op hunne we„ derkomst te Jamaïka , overlaedden hen „ de amptenaers met lief koozingen; terwijl „ de andere inwoonders hun uiterfte best „ deden , om hen , door duizend aenlokfe„ len, van hunne fchatten te berooven. ,, Doch nieuwe kruistogten bragten weder „ nieuwe rijkdommen aen. De landvoogdt „ van Jamaïka gaf Morgan een fchip , met ,, twee en dertig ftukken kanon, waer mede „ dees laetfte verfcheidene Spacnfche fte„ den aentastte , bemagtigde en pionderde, „ en bijzonderlijk de ftadt Panama, die door ,, het vuur en ftael verwoest wierd; Dé „ huizen en de meeste cederenbosfchen wer„ den door de vlam verteerd ;. en deze „ bloeiende ftadt, die, door de pracht, den „ rijkdom en het getal van hare gebouwen, ,, alle de andere Indiaenfche fteden overtrof, „ werd in éénen dag in de asfche gelegd. In „ alle de oorden, waer deze roovers hunne „ treden wenden , werd men blijken van „ hunne woestheit en wreedheit gewaer. Om' » de  Honderd en Tiende Brief. 415 „ de overwonnenen tot het ontdekken van „ hunne fchatten te dwingen , bond men „ hunne duimen en groote teenen aen mal„ kander, en hing hen dus aen dikke.palen, „ in de aerde geplant; weshalve de zwaerte „ van hun ligchaem, in de lucht hangende, „ geheeienal op deze zwakke en teedere dee„ len aenkwam , en hun afgrijsfelijke fmer„ ten deed lijden. Vervolgens lei men hun „ een' fteen van eene ontzagchelijke zwaerte „ op dc borst, en men brandde onder hen „ bladeren van palmboomen , wiens rook „ hen deed flikken. Sommigen hong men „ aen de gevoeligfte deelen des ligchaems op , „ en liet hen in dien verfchrikkelijken toe„ ftandt, tot dat zij , door hunne eigene ,, zwaerte verfcheurd, ter aerde vielen, en „ dus in de allerbitterfte pijnen den geest „ gaven. Men zegt dat Morgan geen deel „ had aen deze wreedheden, maer alleen aen, „ de dappere daden , die dit toomelooze „ krijgsvolk onflerffelijk gemaekt hebben. In „ de gevaerlijkfte gelegenheden, deed hij „ zijn volk zweren, dat het geene lijfsgenade „ verzoeken, en den doodt boven alle foor„ ten van verdrag verkiezen zoude. Naeu„ welijks had hij geopenbaerd, dat hij eeni„ gen nieuwen aenflag bedacht, of eene mee,, nigte lieden hoopten bij een, om hem te 3, volgen, op hoop van hun deel te hebben „ aen den buit, die de eenigfte beweeg- „ re.  4 ï 6 De N r e ü w e R e i s i e e i ,, reden dezer kruistogtcn was. Morgan voer„ de, van Panama naer Jamaïka, honderd en vijfenzeventig muilezels , beladen met „ goudt, zilver en andere rijkdommen. „ Ondertusfchen werden 'er verfcheidene „ vertoogen , van het hof van Spanje aen dat van Engelandt, gedaen , tegens den landvoogdt van dit eilandt, dien men be„ fchuldigde van de zeeroovers te onderfteu„ nen. Deze klagten werden aengehoord, „ de landvoogdt te rug geroepen; en Mor„ gan kon zich alleen door kracht van geldt „ redden. Door dit voorval afgefchrikt, „ gebruikte hij het geene hem overbleef tot „ het verkrijgen van eene plantaedje , die „ hij in ftandt bragt , en waerop hij zijne „ dagen fleet. Zijne manieren hadden toen „ niets meer van de ruwheit der zee'fchuime,, ren; en hij kweet zich van de pligten der „ t'famenlevinge, met de naeuwkeurigfte be„ tamelijkheit. Door zijn goed gedrag ver3, kreeg hij de achting en vriendfchap van „ de voornaemften des eilands, die hem in „ den raedt deden treden. De koning van ,, Engelandt maekte hem ridder; en in het 5, vervolg werd hij oriderlandvoogdt van Ja,, maïka, in welken post hij zich, naer het ,, genoegen van alle de inwoonderen , van zijne verpligtingen volkomen kweet. Hij ,, kreeg bevel öm zich krachtig tegens de ü ondernemingen der Vrij buiteren aëntekan- „ ten*  Honderd én Tiende Brief. '41? ,, ten; en van dat oogenblik af zag men den vermaerdffcen zeeroover, waer van de ge,, fchiedenis immer gewag maekt, zijne mak„ kers op het lijf vallen, zonder genadever„ volgen , en gèheelenal uitrooien. Zijne verdienden en rijkdommen verwekten hem ,, vijanden, die zijne oude krijgsverrichtin„ gen , aen het hof van Londen , deden her„ leven. Men viel hem op nieuw aen over „ zijne zeetogten. Hij mogt' vrij vertoonen, „ dat hij alleen uit last van den landvoogdt en „ deszelfs raedt was te werk gegaen; hij werd „ niettemin , op bevel der ftaetsdienaren, „ naer Engelandt overgevoerd. Men kon hem geene eenige misdaedt opdichten; en „ evenwel werd hij in de gevangkenis ge,, fmeten, zonder eenig gehoor te kunnen ;, krijgen, om zich té reehtvaerdigen. Deze ,, behandeling en het verdriet j daer uit ge„ fchept, krenkten zijne gezondheit; en hij „ viel in eene kwijnende ziekte , die hem „ in het graf fleepte. Dit was het einde van j, den vermaerden Morgan , den fchrik der „ Spanjaerdcn, die de grootfte onderneminj, gen, waer door immer de dapperheit van ,, een volk uitblonk, galukkiglijk uitvoerde. ,, Dan dewijl zij altoos door de onuitwisch„ bare finet der zeefchuimerij' bezoeteldzijn, zal men hem nimmer befchoüwen , dan als een' verwoester van het menfchelijke j, geflacht, en een' fchurk, die door zijne IX. Deel Dd ge-  4i8 De Nieuwe Reisigek. „ geweldadigheit , rooverij en voorfpoedt „ heeft uitgemunt. Evenwel was hij be,, fchermd, waer van ik u de reden gezegd „ hebbe : de krachten en de kloekmoedigheit „ dezer rooveren hielden het vermogen der „ Kastilianen in evenwigt, in een landt, al- waer deze laetften rijker en magtiger dan ,, de Engelfehen waren. Eene laetfte oorzaek van de eerfte ver„ grootingen dezes eilands, onder het be. „ beftuur van Groot-Brittanje , voegde de heer Shirley 'er bij', „ is de overlooping der „ flaven, die, zich bij ons krijgsvolk voe„ gende , tegens hunne oude heeren voch„ ten. De wreedheit, waer mede zij door „ de Spanjaerds behandeld waren, had hen „ dermate tegens hunne tyrannen. aenge„ fpoord, dat deze laetften geene feller ,, vijanden hadden, om hun verderf te be„ rokkenen. Vooral deed een zeker flaef „ zijnen haet meest uitblinken, en doodde, „ met eigene handen , meer dan tien Kas„ tilianen. De oorzaek van zijne woede „ was eene aendoening van minnenijdt en s, wraek'. Hij was getrouwd met eene jonge 3, Negerin, waerop hij fmoorlijk verliefd ,, was, die hem insgelijks beminde , en bij yy wie hij verfcheidene kinders had. Niets evenaerde hun geluk (indien het geluk ?> in de flavernij kan gevonden worden), j, wanneer zijn meester deze teedere vrouw ,? wree-  Honderd en Tiende Brief. 419 „ wreedelijk uit de armen van haren man rukte, en haer dwong zich aen zijn' weiij, lust overtegeven, zelfs in de tegenwoordig„ heit van haren echtgenoot. Dees vervoegde „ zich aen alle de vierfcharcn, om recht te j,, verwerven; maer de ijver van zijne ver„ volging' diende nergens anders toe , dan om hem wreede kastijdingen op den hals 3, te halen- Hij verdroeg dezelven met lijd„ zaemheit , befloten hebbende zich vroeg ,, of laet te wreken. Hij vond middel om „ zijne ongelukkige echtgenoote ergens te „ befcheiden; en in hunne bijeenkomst, be„ tuigde hij haer het Ifeetwezen, 't welk hij hadde haer te verliezen, daer bij voegende „ dat hun geluk voor altoos ging eindigen, ,, om dat , hoe onnoozel zij was aen de „ fchande, welke zij ondergaen had, de vlek „ daer van niet uitgewischt konde worden, noch zij hare eerfte deugdt wederkrijgen. „ Maer , vervolgde hij , indien ik geene onteerde vrouw in mijne armen mag ont,, vangen, ik zal ook niet toeftaen haer in „ die van een' anderen te zien leven. Deze „ woorden fprekende, omhelsde hij haer, en „ duwde haer eenen dolk in het hart. Het ,, is dus, vervolgde hij, dat uw ongelukkige „ echtgenoot gebruik maekt van het vermo„ gen, dat hij op u heeft. Toen in tranen „ fmeltende , hield hij haer onophoudelijk in zijne armen, tot dat zij haren laetften Dd z ii zucht  420 De Nieuwe R e i s r g e „ zucht had" uitgeblazen. Hierop nam hij; y, de vlugt , en begaf zich in het leger der „ Engelfehen. Hij diende ons, zeide de' heer Shirley, „ in alle de gevechten tegens „ dc Spanjaerds, en bijzonderlijk in het geeyr ne ons de bezitting van het eilandt ver„ zekerde. Het gezigt van zijn' meester ver„ dubbelde zijne woede ; weshalve hij, als „ eene razernij,. naer hem toevloog; en hem „ in het gedrang bereikt hebbende, verweet „ hij hem deszelfs barbaersheit, en bragc „ hem, met het zelfde ftael, waer mede hij. „ den boezem zijner echtgenoote doorboord „ had, zulk een' verwoeden ft eek toe, dat ,r de Spanjaerdt dood aen zijne voeten vieL „ Hij offerde nog verfcheidene andere Span„ jaerds aen zijne wraek op, en vocht zoo * kloekmoedig , dat de veldheer hem zijne „ vrijheit fchonk , benevens den eigendom. „ van eene landerij', waer op hij vreedzaera „ leefde, maer in eene droefheit, die hij. „ nimmer kon te boven komen". Onder de gebeurtenisfen, die de bevolking van dit eilandt bevorderden , kan men nog. Hellen.den afftandt der Engelfehen van hunnen cisch op de ftadt Suriname, die zij aen de Hollanders overgaven. Hier was eene volkplanting, die, in gevolg van dezen af. ftandt, naer Jamaïka wierd overgebragt. Zij. beftond uit duizend of twaelf honderd perfonen t welke alle arm , ziek en hulpeloos wa-  ÏÏONDEUD EN TlENDE BrIEP. 42I waren. Men gaf hun eene zekere uitgeftrektheït lands, waerop hunne naerstigheit hen üi een' goeden ftaet gefield heeft. De aenmerkelijkfte goederen van het eilandt, benevens de aenzienlijkfle bedieningen , zijn tegenswoordig in de handen van derzelver nakomelingen. Verfcheidene inwoonders van Barbados, door de bekoorlijkheden van dit gewest aengelokt, kwamen insgelijks het getal der Jamaïkanen vermeerderen. Zij onderrichtten dezelven van de manier om de fuiker aentekweeken en te bereiden. Deze kundigheit was des te nuttiger aen de eilanders, om dat de kakao, de eenige plant, die de oplettendlieit dar Spanjaerden tot zich trok, ten tijde der Engelfehen begon aftenemen , zonder twijfel bij mangel van kundigheit om dezelve aentekweeken. Inderdaedt heeft de kakao, welke 'er deze laetften geplant hebben , die van hunne voorzaten nimmer geëvenaerd: want men befchouwde dc kakao der Spanjaerden als één der voornaemfte dingen van derzelver koophandel. Het voordeel, 't welk dit gewas aenbragt, is één der oorzaken, waer aen men den toevloedt der Engelfehen, die op dit eilandt, na dat zij het zelve verooverd hadden, in mceniate aenkwamen, moet toefchrijven. Deze plant blijft tegenwoordig naeuwelijks in wezen; maer bij gebrek van dezelve, heeft men zich op de aenDd 3 kwee-  42s De Nieuwe R e i s i g e r. kweeking van de fuiker en indigo, die ruim zoo veel waerdigzijn, toegelegt. Een ander voortbrengfel van het eilandt is dc piment, of peper van Jamaïka. De boom, waerop dezelve groeit, is meer dan dertig voeten hoog , fchoon en recht van (tandt, middelmatig dik, cn met eene grijze en gladde fchorsch bedekt. Hij fchiet aen alle zijden eene meenigte takken , beladen met breedc bladeren, die van een zeer fraci groen en aen die van den laurierboom gelijk zijn. De bloemen groeien aen boschjes, aen het einde van ijderen tak; en op deze bloemen volgen beziën, een weinig grooter dan die van den jeneverboom. Zij zijn eerst klcen cn groenachtig; maer in het rijpen worden zij zwart en blinkende. Men plukt deze vrucht van den boom, wanneer zij nog groen is, en fielt ze voor de zon bloot, tot dat zij eene bruine kleur verkregen heeft, wanneer zij in ftaet is om gebruikt te worden. Ten opzichte van den reuk en fmaek, heeft zij eenige overeenkomst met den kruidnagel, dc jencverbczie, de kancel en de peper; weshalve zij, in 't Engelsen allspice, of allerlei fpecerij, genoemd wordt, om uittedrukken dat zij iets van alle de anderen heeft. Men befchouwt ze als de beste, zoetfte en minstfehadelijke. De lieden, welke 'er koopman, fchap in bedrijven, gaen, met hunne flaven , in de bosfehen, en vellen zoo vele boomen, als  IIonokrd en Tiende Brief. 423 als zij vinden, ter neder, om 'er de vrucht des te gemakkelijker afteplukken. Dus krijgt Europa de peper van Jamaïka geen tweemaeï van denzelfden boom. De Engelfehen gebruiken die meestentijds in alle hunne faufen, en geven voor dat zij de maeg verfterkt, de vertering bevordert, de geesten opwekt, en de beweging van het bloedt vermeerdert. Behalve de piment, vindt men hier nog den wilden kancelboom, wiens fchors in de geneeskunst zeer dienstig is ; den monkoniboom, wiens vrucht, gelijk aen eenen pijnappel, een zeer fterk vergift is; den koolboom , wiens hout zoo hard is, dat het ijzeren gereedfehap daer op ftomp wordt; den zeepboom , wiens bloemen tot het zelfde gebruik als de gewone zeep dienen; het brafiliehout, pokhout, de kasfie, de tamerinden , enz. In fommige jaren vervoert men van Jamaïka meer dan twintig duizend vaten fuiker, ijder zestien honderd ponden wegende; vier duizend pijpen rum, de eenige welke men in Engelandt gebruikt, en die voor de beste der Antilifche eilanden doorgaet. De rum of ratafia is eene foort van brandewijn, die van het fchuim der fuiker, en van den droesfem, welke in de ketels, waer in men. de fuiker heeft doen koken , overblijft, gemaekt wordt. Dit vocht wordt hier zoo volmaekt geftookt, dat het, zonder eene fcherpheit of vuurfmaek, welken men D d 4 bet  424 De Nieuwe Reisiger. het niet geheel kan benemen, voor dc Franfehe brandewijnen niet behoeft te wijken. Het zelve heeft eene verbazende vordering in de Engelfche volkplantingen van noord Amerika. Dc fuiker, die in dit eilandt bereidt wordt, is veel glinsterende en van een' fchopner korrel , dan die men te Barbados maekt. Deze pvertreffelijkheit heeft veel invlocdt op dc h'oedanigheit van den rum, dien men daer uit ftookt. De koffy is weinig geacht; hoewel vele lieden denken dat dezelve, twee of drie jaren bewaerd zijnde, voor die van Moka niet behoeft te wijken. De katoen en gember zijn insgelijks een gedeelte van de voortbrengfelen van Jamaïka. De gember wordt op tweedcrlei wijzen vervoerd, namelijk, in fuiker ingelegd, cn zoo als zij uit de aerde fpruit. Gij weet dat deze kruiderij niets anders is dan de wortel van eene lage plant , welke dit bijzonders heeft, dat zij nog groeit, na dat men ze heeft uitgerukt, ten minfte indien men ze niet door de Negers doet affchrappen. Die geene flaven genoeg hebben , om dit te verrichten, zijn genoodzaekt dezelve in kokend water heet te maken; maer deze laetfte wijs, om ze te bereiden, kan de eerfte niet opwegen. Men trekt uit Jamaïka ook veel ruw en gelooid leder, waer van dc bereiding die van Engelandt overtreft. Ten einde van zes we* ken  Honderd en Tiende Brief. 425 ten is het in ftaet om gebruikt te worden. In de bosicben ontmoet men ontelbare troepen van paerden, ezels en rOefe beesten, die zich, om zoo te fpreken, onder het bereik van den fnaphaen des jagers acnbicden. Men plant 'er ook tabak ; maer dezelve is zeer middelmatig, en dient alleen voor de Negeren. De bosfchen verfchaffen hout , be. kwaem tot allerlei verwen en fc h rijn werk. De rivieren en kusten vloeien van visch over; doch dc fchildpadt overtreft alles wat 'er gevangen wordt, door de lekkerheit en uitmuntendheit van haer vleesch. Men ftuurt •er vele , als vereeripgen , in Engelandt. Drie groote zoutplasfen ftellen de inwoonders in ftaet, om meer dan honderd duizend fchepels zouts in één jaer te maken. Zelfs zou men 'er eene genoegzame hoeveelheit van kunnen vervaerdigen, om 'er alle de naburige eilanden van te voorzien. Doch één der voornaemfte takken van den koophandel dezer eilanderen is het Kampechehout, 't welk uit Mexiko en het Vaste landt gehaeld wordt. Dit hout en het verbodt, dat men 'er op gelegd heeft, hebben gelegenheit gegeven tot meenigvuldige twisten , tusfehen de hoven van Madrid en Londen, waer uit eindelijk een openbaer oorlog ontftaen is. De Engelfehen kapten het eertijds in de baei van Kampecha, waer van het zijnen naem heeft ontleend ; maer de Span. Dd 5 jaerds  42Ö De Nieuwe Rei sigu. jaerds, hen verjaegd hebbende, hebben zich aldaer gevestigd , cn 'er fterkten gebouwd, om te beletten dajt 'er geene anderen wederkwamen. Deze moeielijkheden noodzaekten de Engelfehen , om het 'er met gewelde van daen te halen. Wanneer 'er hunne fchepen komen handelen, doen zij een' ka.nonfehoot, om hunne aenkomst bekend te maken. De houthakkers komen daer op te voorfchijn, om hun hout te verruilen tegens fterke dranken, Madera wijn , linnens, hoeden, fchoenen, enz. De matrozen verfpreidden zich fomtijds, en gaen zelf met booten het hout halen, omtrent dertig mijlen in eene rivier, die zich ontlast in de baei van Honduras, alwaer tegenwoordig het middenpunt van dezen handel is. De Spaenfche kustbewaerders komen hen dikwils ftoren ; maer zij zijn altoos de fterkften niet; en het is zeker dat, ondanks de moeielijkheden , die daer aen onaffcheidelijk zijn verknocht, dit bedrijf zal blijven duren, zoo lang dc amptenaers , gefteld om het zelve te beletten, zich door vereeringen laten winnen, en dat de kust niet dan door landloopers en zwervers bewoond wordt. Het zijn de fchepen van Nieuw Engelandt, die den handel drijven van het Kampechehout, 't welk zij naer Jamaïka voeren , en 'er fuiker, indigo, piment, rum, enz, voor inruilen. Dit  Honderd en Tiende Brief. 467 Dit eilandt drijft een' anderen verboden handel , die geen minder twist tusfehen de twee hoven heeft veroorzaekt. Zie hier waer in dezelve beftaet, en hoe hij geoeffend wordt. Een fchip, met Negeren of andere kocpmanfehappen beladen , begeeft zich in eene haven, vier mijlen van Porto-Bello, van waer ■ het iemant, die i Spaensch verftaet, afzendt, om kennis van zijne komst te geven. De kooplieden bepalen dan de plaets en den dag, alwaer en wanneer het hun de floep moet zenden , en blijven nimmer in gebreken zich zelfs aldaer te laten vinden. In den prijs overeen gekomen zijnde , het zij voor de Negeren, of voor dc andere goederen, keeren zij in de ftadt te rug om hun geldt te halen, komen wederom om te betalen , en voeren hunne ingekookte goederen met zich. Een vaertuig is fomtijds vijf of zes weken op de kust; cn in geval het zich van zijne geheele lading niet kan ontdoen, nadert het tot in den omtrek van Panama of Karthagena , en verkoopt wel haest al het overige. Onder de kooplieden komen 'cr fommigen van zeer verre , als boeren vermomd , en op muilezels gezeten, verbergende hun geldt in kruiken, vervuld met meel, 't welk zij veinzen in de naburige fteden te gaen verkoopen. Doch niettegenftaende deze vermomming , noodzaekt hen de vrees van ontdekt te zullen worden afgelegene wegen te  428 De Nieuwe Rei si oer. te verkiezen. Wanneer zij hunne gekofte goederen betaeld hebben , verdeden zij dezelven in kleene pakjes , waer mede zij de Negers, die zij gekoft hebben, beladen; en zich van levensmiddelen voorziende, keeren zij weder naer hunne woningen, altoos van de groote wegen afwijkende, uit vreeze van aengehaeld te zullen worden. Dees handel, in tijdt van vrede, gevoegd bij den buit, welke men gedurende het oorlog behaeld , werpt in Jamaïka onmetelijke fommen. Ook verkrijgt men 'er fchielijk groote rijkdommen , niettegenflaende de inwoonders 'er zoo weelderig leven , dat zij zich overal elders in het uiterfte verderf zouden Horten. De kleederen , huisfieraden, de tafel, dc rijtuigen , alles draegt hier de teekens van den grootften rijkdom, cn eene buitenfporige verkwisting. Het geldt blijft ook niet lang in het landt : want alle deze fchatten, benevens de voortbrengfels van het eilandt , zijn naeuwelijks toereikende , om de kosten van het geene zij uit Europa en noord Amerika trekken goed te maken. De koopmanfehappen, welke men in deze volkplanting brengt, zijn linnens, kanten, lakens, zijden ftoffen, neteldoeken, wijnen, en in 't algemeen alles het geene een voorwerp van koophandel , voor de weelde en het huishouden, zijn kan. Daer zijn jaren, waer in dit eilandt meer dan viermad honderd  Honderd en Tiende Brief. 429 derd duizend piasters naer Groot -Brittanje zend. Deszelfs ligging maekt het aen de Engelfche van eene oneindige waerdij: de gallioenen en de vloot , die te Havana bijeen komen, zijn genoodzaekt onder deszelfs gezigt voorbij te zeilen; en deszelfs havens zijn eene veilige fchuilplaets voor de kaperen, die, in tijdt van oorlog met Spanje, op de hoogte van de Mexikaenfche kusten komen kruifeu. Jamaïka is verdeeld in negentien rechtsbannen of wijken , die den omtrek van het eilandt uitmaken. De Engelfehen, na 'er zich meester van gemaekt te hebben, bouwden 'er Port-Royal , dat 'er de hoofdfladt van wierd. Deze ftadt Was gefticht aen het einde van eenen uitftekenden hoek aerde, die aen den kant der zee eene der beste havens van Amerika vormde. Duizend zware fchepen konden 'er gemakkelijk ' inkomen ; en het water was 'er zoo diep , tot zelfs aen de kaeien , dat men laedde en loste met zoo weinig onkosten als ongemak. Deze ligging , gevoegd bij den tocvloedt der zeerooveren , die 'er van alle zijden aenkwamen, maekte in luttel tijds deze ftadt zeer bloeiende, fchoon de grondt der omliggende ftreken droog en zandig was , en dat men 'er geene dingen , tot het leven noodzakelijk, aentrof, ja zelfs zoet water ontbeerde. PortRoyal bevatte meer dan twee duizend huizen,  •430 De Nieuwe Reisiger. Zen , zeer fraei gebouwd , en die zoo dier •als te Londen verhuurd wierden. Men zag 'er zulk eene groote meenigte volks, dat men het voor eene kermis zoude aengezien hebben, hoewel'er, dertig jaren te voren, nog geen eenige hut te vinden was. Met één woord', weinige fteden in de weereldt evenaerde deze ftadt, ten opzichte van den koophandel , rijkdom , de weelde en verderving der zeden. Zij bleef in dezen ftaet, tot het jaer 1692 , wanneer eene aerdbeving haer het onderfte boven wierp , cn geen enkel huis in zijn geheel liet. Een zoo doodelijk toeval verdient, met een gedeelte' der omftandigheden , bijgebragt te worden. Zie hier één der verhalen, die in dien tijdt gedrukt wierden , en 't welk ik overfchrijf, zonder 'er bijna eenige verandering in te maken , om niets van de ijsfelijkheit van diÉ tafereel te verminderen. De fchrijver was zelfs ooggetuige van deze fchrikkelijke en vervaerlijke gebeurtenis geweest. „ Den 7den van Juni, 'smiddags tusfehen „ elf en twaelf uren, voelden wij het huis, „ waer in ik toen was, beven , en zagen „ den vloer van de kamer oprijzen. Op het „ zelfde oogenblik hoorden wij een jammer„ lijk gefchreeuw; en ons fpoeiende om uit „ hef huis te komen, zagen wij de bewege„ lijke vertooning van eene meenigte volks, „ dat de handen om hoog hefte , en den „ he-  Honderd en Tiende Brief. 431 „ hemel om hulp aenriep. Wij vervolgden „ onzen gaog in de ftraet, alwaer wij aen „ beide zijden verfcheidene huizen zagen „ nederftorten , en de anderen zich in de „ aerde begraven. De grondt verhefte zich „ onder onze voeten , gelijk de baren der „ zee , en ligtte zelfs de perfonen, die 'er „ over gingen ; waer na hij zich opende, „ met diepe afgronden. Korts daer op ontfprong 'er een watervloedt, die eene mee„ nigte rampzaligen , welke de balken der „ omgeftorte huizen , om zich vasttehou„ den , vruchteloos aengrepen , ginsch en „ herwaerds fpoelden. Anderen werden in j, het zandt, waer men hunne armen al„ leen zag uitfteken, levendig begraven. Ik „ had mij , met vijftien of zestien perfo„ nen , gelukkiglijk geplaetst op een ftuk „ gronds, dat onbewegelijk bleef. Zoo dra ,, deze geweldige fchudding gedaen was, be„ gon ijder te denken om te gaen vernemen „ of 'er iets van zijn huis of huisgexin was „ overgebleven. Ik deed alle moeite , die „ mij mogelijk was, om tot mijn huis te ko„ men, over de puinhoopen der gebouwen, „ waer van 'er een gedeelte op het water „ dreef; maer alle mijne moeite was ver„ geefsch. Eindelijk nam ik eene kano, en „ waegde mij zelfs op de zee, om naer mijn „ huis te roeien, wanneer ik eenige mannen „ en vrouwen, die oo verfcheidene bouw- „ ftof-  432 De Nieuw è Reisigek. ,, ftoffen dreven, aentrof. Ik nam bij mij SS zoo veel volks, als mijne, kano kon bevat„ ten, en vervolgde met roeien tot aen de 5, plaets, alwaer ik mijn huis meende te vin„ den; maer ik zag 'er niet dan puinhoopen, „ en kon niets ter weereld' van het lot van „ mijn huisgezin gewaer worden. Ik ging „ van fchip tot fchip, om eenige onderrichting te krijgen, en vond eindelijk mijne „ huisvrouw, met twee van mijne Negeren. „ Zij verhaelde mij dat zij , uit het huis „ zijnde en al het volk bevelende haer te „ volgen , gevallen was in eene opening, ,, waer uit het water , dat op denzelfden „ tijdt was ontfprongen , haer gedreven had; dat zij eenigen tijdt het fpeeltuig der baren 3, was geweest , en eindelijk meester was „ geworden van een bint, waer aen zij zich „ had vastgehouden, tot dat eene floep haer „ afhaelde, met de twee Negeren, die haer „ niet verlaten hadden; „ Gedurende dit verhael , zagen wij de 3, ganfche kaei in eens ter neder ftorten; „ en verfcheidene kooplieden werden , met „ hunne huisgezinnen en goederen , inge3, zwolgen. Deze wijk werd geheelenal over„ ftroomd ; en in die der kerk', waer in „ mijn huis ftond, klom het water tot aen „ het dak der gebouwen , die nog waren „ blijven ftaen. De aerde opende zich op r, verfcheidene plaetfen, en verzwolg een h groos  Honderd en Tiende Biuef. 433; 4-y groot getal inwóondcren, die zij op andere 5> oorden weër uitbraektc. Meer dan din> ,i zend akkers zijn 'et ingezonken, in het ü fchiereiiandt is 'er geen een huis overeindt* „ blijven fhen. De twee groote bergen, „ die aen den ingang ftonden , zijn in de ,5 ruimte, die hen van een fcheide, ter neêr „ geftort; en zich te famen vereenigende, ,, hebben zij den loop der riviere gefluit, die meer dan éénen dag is droog gebleven. tt Men kreeg, bij die gelegenheit, eene ver. „ bazende meenigte visfchen door welke 3, onderfteuning de ongelukkigen ten minfte „ nog eenige verkwikking genoten. Een an- dere berg is van een gefcheurd, en op de „ naburige landerijen gevallen ; waer door „ 'er verfcheidene verbiijfplaetfen bedekt, „ en een groot getal ingezetenen vernield „ zijn. Sommige plantaedjen zijn meer dan „ een half viercndeeluurs van hare eerfte. „ ftandplaets verwijderd. Het water van alle „ de putten rees tot boven aen derzelver „ opening. Verfcheidene fchepen werden in ,, ftukken geflagen , en anderen naer den „ grondt gerukt; Een fregat werd, door ■i, de vreemde beweging van het water, en ,-, de inzinking der kaei, boven op eenige „ neêrgeftorte huizen geworpen, alwaer hetj .;, door de ongelijkheit der daken, bleef zit* 4, ten, en vele menfehen behield.- IX. Deel. Ëe  434 De Nieuwe Reisiger. „ Ondertusfchen vermaende de lceraer het „ volk om zich tot het gebedt te begeven 5 „ en men merkte op dat verfcheidene joden *>, zich niet alleen op de knien wierpen, om „ het voorbeeldt der Christenen te volgen, maer ook, in de overmaet van hunne ont„ fteltcnis, openlijk den naem van Jezus „ Christus aenriepen. Een naer geluidt, dat j, 'er uit de bergen voortkwam, verwekte „ zoo veel fchriks in de overgeloopene „ Negers, dat zij bij hunne heeren te „ rug kwamen , en vergiffenis verzochten. „ Maer terwijl fommigen blijken van bekee„ ring' gaven, pionderden anderen de huizen, „ die nog geheel gebleven waren , hoewel „ zij tot den puibalk in het water ftondeny „ tot dat eene tweede aerdbeving hen allen ,, deed vergaen. Op verfcheidene plaetfen „ kwamen 'er verbazende openingen, waer in de meeste huizen, bijna zoo fchielijk, ter „ neêr Hortten. In fommigen vielen ontel„ bare lieden, die nimmer weer verfchenen. „ Uit de anderen zag men het water met „ groote golven uitbruifchen , en verfchei„ dene lijken , welke ingezwolgen waren, „ te voorfchijn brengen. Hier waren de „ menfchen, door de klooven des aerdrijks „ in het midden hunnes ligchaems genepen, „ doodclijk verpletterd: ginsch befchouwde 7, men niet dan derzelver hoofdt of eenige j, andere ledematen j en terwijl de natuur in „ de-  Honderd en Tiende Brief. 435 ,, deze verfchrikkelijke beroeringen was, lie3, pen de inwoonders , bleek cn bevende, als zoo vele fpoken , op het geval aen, ,, in het denkbeeldt dat de geheele gedaente „ der weereld' met eene algemeene ohtfloo,, ping' gedreigd wierd. Niemant had genoeg5, zame vrijmoedigheit of tegenwoordigheic „ van geest, om de verfcheidene fchuddingen „ te tellen ; gelijk de Peruanen , door de „ meenigvuldige ondervindingen, gewoon zijn 5, te doen ; maer het is zeker dat zij meer dan eene maendt door het ganfche eilandt ,, geduurd hebben. Een groot getal van plan,, taedjen, iinvoonderen , boomen, goederen „ en huizen , werden in het zelfde gat ge3, fleept. Men meent verzekerd te wezen ,, dat alle de bergen een weinig gezakt zijn, ,, en niet meer dezelfde fchoonheit hebbenö „ Zoo vele fchuddingen hebben ontelbare „ boomen ontworteld; cn men heeft 'er ver- volgens millioenen in de omliggende zeen ,, zien drijven , het zij dezelven door de „ ftormwinden of door de aerdbevingen daer „ in geworpen zijn. . . ,$ Men begroot het getal der oiigelukkigen, die in dit ongeval omkwamen > op meer „ dan zes duizend perfonen. Na de grootfte fchudding, namen" de meesten der geenen, ,;, die de omkeering van Port-Royal ontfnap3, ten, het befluit om zich op de fchepen, |j die in de haven lagen, te begeven; en zij Ee 2 U kwK-  4^6 De Nieuwe R e i s i g e k. ,., kwamen niet uit deze fchuüpïaets,, voor' „ dat de aerdbevingen geëindigd waren".. Dus verging een der fraeifte fteden van Amerika , en der rijkften van bet heelal. Tien jaren na hare herbouw ing,-werd zij ten twcedemalc vernield, door een toeval, dat haer geheel in de asfche lei. Ondanks deze ïampfpoeden, werd zij door de inwoondcren , verlokt door de gemakkelijkhcit harcr haven , op nieuw herbouwd ; maer een verwoede ftorm verdelgde haer ten derdemale; en fints dien tijdt befchouwdc men dezen oordt als eene vervloekte plaets. De raedsvergadering verbood dc oude ftadt aldaer te herbouwen , en 'er in het toekomende eenige markt te houden. De inwoonders floegen zich aen de andere zijde der baei neder, en ftichtten aldaer eene andere ftadt, welke zij Kingfton noemden. Deze plaets is zeer acnzienlijk geworden ; en men telt 'er elf of twaèlf honderd huizen, die wel gebouwd, doch zeer laeg zijn. Zij zijn alle met overwelfde galderijen verfierd, en hebben alle de gerijffclijkheden , die 'er in een heet gewest vereischt worden. Hoewel Port-Royal niet meer in zijn' cerftcn ftaet is, befchouvvt men 'er echter nog eene kleene ftadt, die vrij fraeiis, en verdeedigd' wordt door de fterkte Charles, wier werken men zeer roemt, zijnde voorzien met zestig' ftukken kanon. Men ziet 'er eene zeer fraeie kerk y  Honderd fn Tiende Buief. 437 kerk, een gasthuis voor de matrozen, die buiten dienst zijn , een wapenhuis cn verfcheidene magazijnen. De haven is nog eene der fchoonfte en veiligffe der wcereld', cn waer in duizend fchepen , gelijk ik gezegd hebbc, kunnen ankeren, beveiligd voor allerlei rampfpoeden. Doch het is waer dat men 'er niet dan bij dag in, en niet dan bij nacht uit kan komen, om dat de landwinden zich alleen verheffen, wanneer de zon onder is , en dat 'er, in tegendeel, zoo lang zij zich boven de kimmen vertoont, gedurige zeewinden waeien, waer door de zee tegens de kusten wordt aengedreven. Sant' Yago de la Vega, ook Spanish-Town genoemd , hoewel , ten opzichte van zijne grootheit en zijn reehtsgebiedt, ver beneden Kingfton, is tegenswoordig de hoofdfladt van^ het eilandt, gelijk het ten tijde der Spanjaerden was. Het is bewoond door vele rijke perfonen , die meenigvuldige onkosten maken, Het is de verblijfplaets van den landvoogdt en de meeste krijgsbevelhebberen. Men heefc 'er eene vertoonzael, een' troep tooncelfpeIcrs, en zelfs dichters, die, naer men zegt, vrij goede tooneelftukken maken. De algemeene raedsvergadering en de oppergerechtshoven houden 'er hunne zittingen. De in. woonders munten uit in prachtige kleederen en eene overdadige tafel. Men ziet 'er een groot getal rijtuigen , -benevens alles wat Ee 3 eene  438 De Nieuwe Reisiger. eene ftadt luisterrijk en aengcnacm kan maken. De bijeenkomsten en balen zijn hier zoo meenigvuldig als te Londen , en men leidt zulk een bekoorlijk leven, als of men in de nabuurfchap van het hof van Engelandt ware. Het paleis van den landvoogdt paelt aen de groote plaets, en beftaet uit verfcheidene fchoone gebouwen , waer van 'er een gedeelte met dubbele verdiepingen zijn. Het zelve is voorzien met een' zeer fraeien tuin , fchoon men in dit landt, alwaer eene eeuwigdurende lente is, zich luttel met bekoorlijkheden van deze natuur' bemoeit. In 't algemeen , zijn de fchoonfte huizen van SpanishTown laeg en van eene enkele verdieping', uit vreeze voor de ftormwinden; maer zij zijn befchoten met het allerkostclijkfte houtwerk. Yder huis heeft zijn' overdekten floep, daer'men met eenige trappen opklimt, en die des daegs tegens de hitte, en des avonds tot verkwikking dient. De fchoonheden der bouwkunde moet men hier, in het algemeen, niet zoeken. De openbare gebouwen hebben een, zwcemfel van netheit , maer niets fiérlijks, Alle de kerken der fteden zijn gebouwd in de gedaente van een kruis, met eene kleene koepel tot een' toren. Zij zijn zeer hoog van muren, van binnen bevloerd, en eenvoudig verfierd. De geestclijkheit bezoekt de kerken bijna nooit; en derzelver deuren £Ün zelden open.  Honderd en Tiende Brief. 439 De andere fteden van Jamaïka verdienen weinig aendacht; en de eilanders , in 't algemeen , fchcppen behagen in afgezonderd op het landt te leven. Men verdeeld de anwoonders van het eilandt in drie klasfen, de heeren, dienstboden en flaven. Men zau *er eene vierde kunnen maken van de matrozen en kapers , die gedurig de kusten rond zwerven , het zij om de koopmanfchappen van dc eene plaets naer de anderen overtevoeren, of om, in tijdt van oorlog, prijzen van de vijanden te verooveren. De vaders des huisgezins, dat is te zeggen de heeren der plautaedjcn , leven 'er niet alleen in overvloedt , maer met eene pracht , welke die der grootfte heeren van Europa evenaert. Zij hebben koetzen, met zes paerden befpannen, en omringd met meenigvuldige lakkeijen, zonder de Negers, die zij vooruit doen loopen , daer onder te begrijpen. Met één woord', zij ftreven , in weelde en pracht, alle andere volkplantingen te boven. Zoo ik den heer' Shirley gelooven mag, vindt men hier oude inwoonders , die voor de rijkfte bijzondere perfonen der weereld' mogen doorgaen. Men noemt eenen heer Beikfort, die twee cn twintig plantaedjen bezit, in welke men meer dan twaelf honderd flaven telt; en deszelfs geldt, 't welk hij in de bank en hier en daer uitgezet heeft, bedraegt meer dan ■rijftienmael honderd duizend guinies, Ee 4 Het  440 De Nieuwe R e i s i g e r. Het geene ik van de hoovaerdij' dezer e|. Janderen , in de klccdcrcn , gezegd hebbe, Mevrouw , ziet alleen op dc feestdagen cn bijeenkomsten : want de gewoonlijke kleeding is niet zeer kostelijk. Garen kousfen, een linnen onderbroek , een kamizool van dezelfde ftoffe, een neusdoek, rondom het hoofdt gewonden, en een hoedt daer boven pp, is het- alles wat de hitte toelaet te draden. Men bewaert de perruik cn dc zijde voor des zondaegs. De Negers gaen naekt, uitgenomen de geenen, die hunne heeren ver. zeilen: alsdan zijn zij met livrei bekleed; 't geen de grootfte fmert is, die men hun kan aendoen. Dc vrouwen zijn hier zoo wel Opgetooid als in Europa. De Negerinnen poodzaekt men om zich met een' rok te bedekken, doch alleen in dc fteden: want op. het landt fchenen zij verwonderd, wanneer ik het gezigt, op hare ontmoeting, omdraeide, fomtijds uit fchaemte, doch meestentijds uit afkeerigheit. De gewoonliikfte dranken van Jamaïka zijn 'dc Madera wijn en de punch. Qe eerfte, rnet water gemengd , dient Hechts voor dè .acnzicniijke lieden. Het gemeene volk en de dienstboden gebruiken veel van de andere Zij noemen dezelve kty-.devü, of moordduivel, welke naem 'er zeer wei op pastwant 'er gaet geen jaer om, zonder dat 'er. raeenigvuldige perfonen van frerven. Die vocht  Honderd en Tiende Brief. 441 vocht wordt hier gemaekt van twee deelen rum , of fuikerbrandewijn , tegen één deel water. Men doet 'er kaneel, geftooten kruidnagels , fitroencn , veel notemuskaet, een korst geroosterd broodt, en dooiers van eijeren in , waer door het zoo dik als vlceschïïat wordt. Somtijds"vermengt men het met melk , in plaets van water ; cn het wordt daerom des te hooger gefchat. Dees drank verhit het bloedt, en veroorzaekt binnen korten tijdt eene koorts, die u binnen weinige uren in het graf fleept. Men zegt evenwel dat het een uitnemend middel voor de borst is, wanneer men aen de luchtftreck is gewend; maer het is doodelijk voor de eerstaenkomenden , die het onmatig gebruiken. Het allerveiligfte is dat men 'er zich geheelenal van onthoude. Hoewel men veel meels uit Nieuw Engelandt krijgt, en dat ijder huis een' oven voor zijn bijzonder gebruik heeft, echter is het broodt, dat men hier gemeenlijk eet, gemaekt van maniok (*), of van verfchillende foorten van wortelen; en de inwoonders ge. ven het den voorrang boven het gewone broodt. Het osfenvlcesch kan het onze niet op- Het broodt van den wortel der Maniok, eene Amerikaenfche plant , wordt Kasfave genoemd, en dient tot voedfel van de inwoonderen der Antilifche eilanden. Ee 5  442 De Nieuwe Reisiger. opwegen, en is bijna niet goed dan om nat te koken. Het varkensvleesch is eene lekkern ij, die alle anderen overtreft-; cn dat van de fchapen en lammeren is middelmatig. Aen de dienstboden geeft men niet dan gezout Iersch vleesch , 't welk dikwerf zeer flecht is. De Negers leven van haring en gedroogden visch, die zoo goed koop is , dat honderd ponden gewigts fomtijds geen tien Franfche ftuivers kosten. Eene andere lekkere fpijs voor hun zijn de ratten. Het eilandt is daer mede overdekt; en gij zoudt niet gelooven welk eene verwoesting dezelven in de plantaedjen aenrichten. Zij hebben hare nesten digt bij de fuikerrieten, waer van de fuiker haer tot voedfel dient. Om de flaven tot uitroeijing van dezelven aentemoedigen, geeft men hun twee flesfen rums, voor ijder hondcrdt, dat zij gedood of in ftrikken gevangen hebben. Wanneer die in hunne magt zijn , laten zij ze koken , en eten ze met den uiterften fmaek. Dit gerecht is voor hun , even als de katten, het lekkerfte dat 'er ter weereld' is ; en zij denken geene goede fier gemaekt te hebben , wanneer het in hunne opftooffels niet geweest is. De wetenfehappen en kunsten worden hierin 't geheel niet aengekweekt; en zelfs is 'er niet een eenig fchool in het ganfche eilandt. Verfcheidene aenzienlijke erfmakingen zijn 'er  Honderd en Tiende Brief. 443 'er befproken, met oogmerk om 'er fcholen opteiïchten, maer altoos zonder uitwerking'. Het ampt van fchoolmeester, hoogleeraer of regent wordt 'er als verachtelijk aengemerkt. en men zou geen' omgang willen hebben met perfonen , die het zelve durfden oeffenen. De rijke lieden fturen hunne kinders in Engelandt , om 'er eene opvoeding, overeenkomltig met hunnen ftaet, te' ontvangen. Deanderen zijn geheelenal zonder opvoeding'. Een kindt brengt, tot den ouderdom van agttien jaren , zijnen tijdt met de Negeren door, en leert derzelver tael cn manieren , benevens alle de ondeugden , welke de o-edurige omgang met deze boerfche, onwetende en onbefchofte wezens kan veroorzaken. Misfchien is 'er geen landt m de weereldt, alwaar het geldt zoo gemeen is als te Jamaïka: men ziet 'er in 't geheel geene koperen munt; en het minfte fruk is van agt ftuivers. Geen ander geldt is 'er gangbaer , dan Spaenfche ftukken ; en men ziet 'er geene van GrootErittanje, dan in de kabinetten der liefhebberen. Het is hier ongemeen duur om te leven: men kan nergers een' middagmael, minder dan zes guldens voor ijder hoofdt, aentreffen; en de gewone prijs van het wekelijkfche kostgeldt is drie Engelfche ponden fterlings, die 'er te Jamaïka vier uitmaken, dewijl men de waardij van het geldt een vierde J ver-  444 De Nieuwe. Reisiger. verhoogd heeft, om deszelfs vervoering uit het eilandt te beletten. Dc ftaets- burger- krijgs- en kerkelijke regering van dit landt is eene afbeelding van die der Brittannifche eilanden, en in 'ialgemeen van alle de volkplantingen, die onmiddelijk van den koning van Engelandt afhangen. Do landvoogdt verbeeldt den koning , de raedt het hoogerhuis, cn de algemeene vergadering het lagerhuis. Deze vergadering ontwerpt de wetten, en fielt dezelven voor, legt de fchattingen op, regelt de manier om dezclven intezamclen, en heeft het recht om alle do amptenaers van het eilandt voor zich te doen verfchijnen , en hun rekenfehap van hunne beftiering' aftevorderen. De landvoogdt is verbonden de landt'te Jeenen aen de uitvoering der keuren en befluiten der vergadering'. In zware gevallen , die onvoorziens voorkomen , en waer omtrent de vergadering niets heeft vastgeftcld, handelt hij naer bevinding van zaken; maer hij is verpligt het gevoelen van den raedt intenemen , en zich naer de meerderheit der ftcramen tc gedragen. Doch dewijl hij de leden van dit gezelfchap verkiest , en het hem gemakkelijk valt hen te doen afzetten, zoo regelt hij hunne ftemmen naer zijn goedvinden. Het opperfte gerechtshof, dat over alle burgerlijke en halszakelijke rechtsgedingen oordeelt, vergadert flechts driemael des jaers; en  Honderd en Tiende Brief. 443 en ijcler van deszelfs zittingen is op eenentwintig dagen bepaeld. Verwonderlijk is het dat zij zoo vele zaken , in zoo weinig tijds afdoet. Het krijgsvolk is onderworpen aen bevelhebbers, die door den landvoogdt benoemd worden. Alle mansperfonen , van vijftien tot zestig jaren, zijn verpligt zich te laten opteekenen , om te voet of te paerdc •te dienen. De voetknecht moet zich voorzien van een' goeden fnaphaen, degen, pistool , en eene zekere hoeveelheit kruit en loot. De ruiter is gehouden, met een paerdt, wapenen, en al het Overige der toerusting', te verfchijnen. Geen opgefchreven perfoonmag zich verwijderen, zonder verlof van zijn kapitein; en deze mag geen fchriftelijk ontflag weigeren aen den foldaet, die buiten zijne wijk gaet wonen. Wanneer men eenige vijandelijkheden heeft te verwachten, regelt de opperbevelhebber alles, wat 'er tot verdcediging van het eilandt vereischt wordt, met volkomen magt en gezag, doch echter met kennisfe van den krijgsraedt. Maer zoo dra men de wapens heeft nedergelegd, hou-den de krijgskcuren op , en de burgerlijke wetten beginnen te herleven. De gekwetften worden verbonden , en de verminkten onderhouden uit de openbare inkomsten. Alle de fchaden, bij gelegenheit van eenigen vijandelijken aenval veroorzaekt, worden, op be-  44Ö De Nieuwe ReIsiger. * bevel van den landvoogdt of van den raedt, gewaerdeerd, en op ftaendevoet betaeld. De kerkelijke vergaderingen heffen, in de wijken ; de noodzakelijke lasten tot onderhoudt van de leeraren, de onderfteuning der armen, en den opbouw der kerken. Alle de volkplantingen der Engelfehen in Amerika, zijn, ten opzichte van het geestelijke, aen het gezag van den bisfehop van Londen onderworpen; maer men zendt te Jamaïka bijna niet dan kerkdijken, zonder eenige wetenfehap en zeden , die het volk , 't welk zij komen onderwijzen, het eerfte voorbeeldt geven van vrijgeesterij' en ongebondenheit. De dienstboden, die hunnen ph'gt betrachten, worden hier grootelijks geacht en begunstigd. Ik zag 'er, die gevoed en gekleed waren als hunne heeren, welke voor hun een paerdt, en een' Neger om hen te dienen, onderhielden. Daer is 'er, dié, na den tijdt hunner verbindtenis uitgediend te hebben, zelfs hoofden des huisgezins, en eigenaers van fraeie bezittingen geworden zijn. De anderen handelt men met veel geürengheit; en om den geringften misflag worden zij in de ijzers geklonken. De levensmiddelen worden hun bij het gewigt, en in eene kleene hoeveelheit toegemeten. Het geene deze foort  - Honderd en Tiende Brief. 447 foort van lieden meestentijds bederft is hunne groote gemeenzaemheit met de Negeren, die hen fomtijds aenzetten om hunnen pligt te verraden. Voor het overige is hun arbeidt 300 moeielijk niet, als die van onze daghuurderen tri Europa. Zij verbinden zich om drie of vier jaren te dienen. Men noemt hen de zesendertig maenden, om dat hunne verbindtenis ten minfte zoo lang duurt. Men krijgt 'er velen uit Engelandt; en het zijn bijna altoos hulpelooze lieden, die door de armoede, of om eenige misdaden , genoodzaekt zijn naer de eilanden overtefteken. Zoo dra 'er een fchip , met koopmanfchappen beladen, aenkomt, fpoeien zich de heeren van de plantaedjen naer den oever, om een verdrag met hun aentegaen. Het is iets bewegelijks, deze rampzaligen de monstering te zien uitftaen voor hunne toekomende tyrannen, die hen naeuwkeurig onderzoeken en befchouwen, ten naestenbij gelijk wij een paerdt doen. Yder verkiest de geenen, die hem het meest behagen. Wanneer zij op de reis wel gehandeld en gevoed zijn, hebben zij een voorkomen van wakkerheit, gezondheit en frischheit, dat hen op het eerfte gezigt doet nemen. Anderen zijn uitgeteerd en gelijken naer gefaemten. Men leest in hun droevig en verflagen gelaet de flechte behandelingen, die zij op zee hebben uitgeftaen. Het is verfchrik- ke-  448 D e Nieuwe R e i s i g e k. kclijk alle de wreedheden , die men , gedu> rende de togt, fomtijds tegens hen oeffent, te vertellen. Een enkel woordt, een twijfelachtig opzigt, gaet vooreen oogmerk van muiterij' door, cn wordt door een gcftreng vasten, de boeien, de geesfeling, of andere diergelijke kastijdingen gcftraft. De ingezetenen zijn gehouden, op ftraf van boete,- het getal der dienstboden en flaven , die onder hun bevel ftaen, aen den gemagtigden opte. geven , en deze is verpligt, op dezelfde ftraffe , zich alle zes macnden rekenfchap daer van te laten doen, om 'er de eerfte rechtsvergadering, die in de wijk gehouden wordt* van te onderrichten. Wie met de dienstboden of flaven eenigen handel drijft, buiten toeftemming van dezelver heeren, moet aen dezen tien ponden fterlings betalen , benevens driemael de waerdij der gekofte goederen. Een dienstbode , die zijn' meester of opziener durft flaen, moet een geheel jaer zonder loon dienen. Indien een Negerflaef in dezelfde misdaedt vervalt, moet hij de eerftemael gegeefeld, de tweede reis daerenboven op het aengezigt gebrandmerkt, en den neus open gefpouwen, en ten derdemale met den doodt geftraft worden. Geen landt is 'er , waer in men hen met meer barbaersheit kastijdt, of wreeder doet fterven. Een oproerige Neger,-  Honderd en Tiende Briee, 449 ger , die driemael eenen blanken geflagen heeft , wordt levend verbrand, en geeft den geest in de ongehöordfte pijnen. Men geleidt hem op de gerichtsplaets, en legt hem op den buik neder, met de armen en beenen uitgeftrekt , in welken ftaet men hem met keetenen vastmaekt. Vervolgens legt men het vuur aen zijne voeten; en de hitte vliegt dus van langzamerhandt tot aen de bovenfte deelen voort. Somtijds doet men hem vart honger fterven ; en om zijne ftraf te wreeder te maken , legt men bij hem een broodt, 't welk hij niet kan bereiken , maer geduriglijk in het oog heeft. Men heeft deze rampzaligen hunne armen zieri eten , en in de verfchiïkkeiijkfte fmerten omkomen. De toeftandt van het landt kan alleen deze onmenfchelijke behandelingen verfchoonen : want men zou 'er onmogelijk in veiligheit kunnen leven , in het midden van zulk eene meenigte flaven, indien men dezelven, met de uiterfte geftréngheit, niet in hunnen pligt hield. Hun getal is tweemaei 2oo groot als dat der andere inwoónderenDaer zijn in het eilandt zestig duizend blanken , en honderd en twintig duizend Negers. Maer ik zal nog gelegenheit hebben' om u meer dan eens van dezelven te fpreken, wanneer wij , na onze reis in Louiziana 4 alwaer de heer Shirlev dé beleefdhoit wel IX. Deel. Ff Wil  45© De Nieuwe Reisiger. enz, wil hebben van mij te verzeilen , te famen , door Mexiko, in de andere eilanden van de golf van dien naem zullen wederkeeren.Ik ben, enz. Jamaïka, den poften van Juni, 1749. Einde van het Negende Deel. BLAD-  BLAD WYZER DER VOORNAEMSTEZAKEN, In het Negende Deel begrepen. Negen en Negentigste Brief. Kanada* GEladz. aspefië'. - - - " . *• De Oadt Qiiebec , en zeden van derzelver ïn- woonderen. - 4> Gefchiedenis van de eerfte ftichtingeu der Franfchen in Kanada. - 7» Verfcheidene meiren van Kanada, derzelver namen , (trekking, hoedanigheit, en omliggende gewesten. . - - 10. De lladt Montreal. - - l3> De waterval van Niagara. - - >5> De Huronfche en Algoquinfche tael. - 10. De Iroquezen, een oorlogzuchtig volk, de vijf landaerten genoemd. - - 18. Regering van dit volk , deszelfs zeden , gewoonten , afbeelding, en vooribrengfel van deszelfs landt. - - - - 20. Kleeding der Iroquefche mannen en vrouwen. 23. Hunne huwelijken. - - - 26. Hunne wapenen en hunne bereiding ten oorlog. 27. Hunne manier van flrijden. - - 3'« Hoe zij de krijgsgevangenen behandelen. - _ 32. Hunne wreedheit in de pijnigingen , welke zij den geenen , die tot den doodt veroordeeld zijn, doen lijden. - * " 35"» Zonderling voorbeeldt van fterkte en kloekmoedigheit van een' Iroquefchen kapitein, die een krijgsgevangen was ' 37- Bekwaemheit dezer Wilden in hunne vredehandelingen. - - Ff 2 Wel-  BLADWYZER DER Bhót. Welfprekendheit der Iroquezen, en eene fchets van hunne gefprekken en redevoeringen. 40. Koophandel der Iroquezen met de Europeanen. 46. Hun godsdienst. ... 47> Hunne magt. 48. Honderdste Brief. Vervolg van Kanada. Gefïrengheden der jaergetijden in Kanada. - fi* De Huronnen, een voik van Kanada. - f j. Manier hoe deze volken oorlogen , en hunne krijgsgevangenen behandelen. . • ƒ4. Aenkomst der overwinnaren in hun vlek. - jf. Afl'gting der hoofdhairen. - - 57. Verdeeling der gevangenen. - - 5-9. Hoe de Wilden zich ten oorlog bereiden. - 61. Hoe zij de ooclogsverklaring doen. - 63. Somtijds tasten zij hunne vijanden als roovers aen. 6f. Redevoering van een' krijgsbevelhebber, maeltijdt en krijgsdanfen. . - - - 67. Vertrek ten oorlog. - - - 73. Wat de okki of manitoe bij de Wilden is. - 75-, De goochelaers of priesters der Wilden van Kanada. 77. Levenswijs van deze volken, gedurende het oorlog. .... 78. Hoe zij hunne krijgsgevangenen bewaren. - 83. Hunne manier van vechten, aenvallen en ver- deedigen. - 84. Honderd en Eerste Brief. Vervolg van Kanada. Huwelijken der Huronnen; en wat 'er voorgaet en volgt. • - . 87. Van  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Van de echtfchsiding', in geval van ontrouw, of om andere oorzaken. 7 93* Zonderling voorbeeldt van wraek' over misnoegingen, van eene vrouw omvangen. 96. De Huroufche vrouwen ontzien zich weinig in h3re zwan^erhtit. - 99. Hare genegenheit voor hare kinderen. - 101. Opvoeding der kinderen bij de Huronnen. 101. isiamen , welke zij op onderfcheidene tijden van hun leven ontvangen. • - iOf. Van de bijzondere vriendfchappen onder de Wilden. ... - 109. Merkwaerdig voorbeeldt van deze vriendfchappen. - - ■ Afbeelding der wilde Kanadieren. - - 113. Hunne kleeding. - - - 114. Hoe de vellen der dieren bereid worden. - 117. De figuren, die zich de Wilden op het ligchaem gravéren. ... 118. Geaertheit der Wilden. - - - 121. Voorbeeldt van de ongevoeligheit der kinderen omtrent hunne vaders. - - 123. Edelheit en eenparigheit van ziel' in deze volken. 1 ay. Hunne onderlinge beleefdheit en hoogachting. 128. Honderd en Tweede Brief. Vervolg van Kanada. Verfchillende rangen onder de Huronnen; en de zinnebeelden , die hen onderfcheiden. - 119. Orde der opvolginge. - - - '3U Regering van dit volk. - - «31, Deszelfs manier in de onderhandelingen. - 13 ƒ. Straf der misdadigers. . * 137» De godsdienst der Huronnen, en hunne fabelen die zij daer omtrent verbalen. - 143. De Huronnen gelooven de onüerffelijkheit der ziele. - - - - 148Ff 3 De  BLADWYZER DER Bladz. De droomen maken een wezenlijk pont van hunnen godsdienst uit. - - . Wat het feest der droomen is. - . jy^. De goochelaers of kwakzalvers bij de Huronnen zi)ii te gelijk derzelver geneesheeren. - iff; Hoe zij hunne zieken behandelen. - ijy. Honderd en Derde Brief. Vervolg van Kanada. Van de begraefplaetfen en lijkdiensten der Huronnen. .... jgi Onderfcheidt, 't welk men maekt omtrent de verfchillende foorten van doodt. - 167. De wetten van den rouw zijn zeer geffreng bij dit volk. - - - j^o. Feesten der dooden bij de Huronnen. - 171. Genegenheit van dit volk voor de dooden. - 174. De voornaemi'fe danfen der Wilden. - 175-, De dans van de calumet. - - 170. De dans der ontdekkinge. - - - 179, Schimpende danfen. - - 181. Danfen voor de genezing der zieken. -' i8z. De vootnaemlre feesten en gasterijen der Ha ') ronoen. - - - l. 184. Gastmael, waer op alles verorberd wordt, J Gastmael om te zingen. • - . j8y. Spelen der Wilden. - - . j88. De beerenjigt. - - . igz. Wat 'cr op de wederkomst van deze jagt verricht wordt. - icj^, Hoe hoog men een'goeden jiger acht, - 196. De jagt van den orignal, en befchrijving van dit dier. - - - 197. De carcajou, of wilde kat, een vijandt van den orignal. ... 109, h o n-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Honderd en Vierde Brief. Vervolg van Kanada. Bladz. Overeenkomsten en onderhandelingen van vrede bij de Huronnen. - - 200. Onderhandelingen van koopmanfchap. - 204. Halsbanden van potcelein dienen hun in plaets van ons geldt. - - - - 205*. Hoe de fchepen der Huronnen gemaekt zijn. 208. Gevaren en ongemakkelijkheden dezer vaertuigen. - - - 210. Schets van eene raedsvergadering, door de Huronnen gehouden. - - - 214» Deze volken hebben eenige kennis van de fler- reknnde. - 216. Veldlegeringen dezer volken in hunne reizen. 217. Overlast van de honden bij de Huronnen. - 219. Hoe lang de Huronnen den honger verduren. 1 i2Q^ Overlast van de muggen. ... \ Wilde osfen van Kanada. - - 221. Jagt op deze dieren. - - 222. Reebokken van Kanada. - - 214. Jagt, die de vosfen doen. - - 22f. Hoedanig de Huronnen hunne dorpen maken. 226. Hoe zij hunne hutten bouwen. - 227. Hoe zij de aerde bebouwen. 1 DeHuronfche vrouwen moeten het akkerwerk \ 231. verrichten. - Hoe zij het Indisch koorn zaeien. - L ^ De akkerbouw gefchiedt in 't gemeen. - ' 3 Hoe men het Indisch koorn in den winter be- waert. - * 233« Wat de fagamitê is. - 234- De geringe zorgvuldigheit der Wilden ten opzichte van het voedfel. - 235-. Hunne geringe lekkerheit. - - 236. Verfcheidene voortbrengfels van het landt der Huronnen. - Drank, dien zij uit den ahornboom trekken. 239. Ff 4 Het  JBLADWYZER DER jH?f vlooikruidt. - 240$ De-giorftrjg. . - . 241'. Honderd en Vïfde Brief. Vervolg van Kanada. Bedevaert naer het dorp Lorettp in Kanada. I Zeden der inwooudereo van dit dorp. - 1' 24r- Moeielijkhèit om de Wilden te bekceren. - 244. Zeldzaetnheit hunner redeneringen in dit op. zicht. .... tyc Waer uit de naem van Huron omftaet. - 248. Veroordeelen der Huronpen , door de zendelingen weggenomen. - . 2_,0> Belang, dat geheel Frankrijk in derzelver bekeering neemt. - - ' . ZJ.2i Aenkomst der Urfulynen te Quebec., - jj»'De ftadt Trqïs -Rivières of de Drie Rivieren. 2^. Met welk eene buitenfporigheit de Huroilrien 1 zich overgeven aen het vermaek van brandewijn te drinken. - - 2 ^.5 Daden van onverfaegdhe't en dappetheit van twee Kanadifche vrouwen. - 25-7. De heeren der wijken of buurten zijn niet rijk in dit landt, en waerom. - . x6q De Kanadifche Franfchen weten van het voordeel hunner ligging' geen gebruik te maken. 2^2 Geaerfheit de; Kreoleu. - - 26q! De oorfprong der volkplantingen van Kanada is zuiyerer dan die van eenig ander landt der Nieuwe Weereld*. - . jfpr Honderd en Zesde Brief. Engelfche Volkplantingen. Gefchiedenis van de volkplanting' van Nieuw Engelandt. . . ; ^ Waej  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blad*. Waer aen zij hare (lichting verfchuldigd is._ ■ 2(58. Tegenwoordige regering van deze volkplanting. 27a. Zendelingen in Nieuw Engelandt gevestigd. 272. Onverdraegzaemheit der eerfte inwoonderen van deze volkplanting tot buitenfporigheit uitgeftrekt. - 273> Rechtsgeding tegens de toovenaers. - 274. Andere veivolgingen. - - 27a. De ftadt Boston, hoofdfladt van Nieuw En-| gelandt. f 2$Q« Befchrijving van de haven van Boston. -» Zeden van de inwoonderen dezer hoofdfladt. ï Bijzondere gezindheit, die het eilandt Rhodes> 283. bewoont - * Koophandel van Nieuw Engelandt. ■ 284.. Beftiering van deze volkplanting'. - 287. Uiitrekfel uit de ftrafopleggende wetten. - 288. Nieuw Jork, deszelfs gefchiedenis en koophandel. - * - , 29°- Ligging van deszelfs hoofdfladt, en derzelver befchrijving. - - * 29r- Regering van deze volkplanting. - - 293. De ftadt Albania. - - • 294« Zeden der inwoonderen van Nieuw Jork. - 297, Honderd en Zevende Brief. Vervolg van de Engelfcbe Volkplantingen. Gefchiedenis van Penfylvanie. - - I Befchrijving van Filadelfia. - - l De gezindheit der dompelaers. - 1 - 301, Zonderlinge keuren voor Penfylvanie. - 303. Bijzonderheden, -betreffende den grondlegger dezer Volkplantinge. - - 3°4Pe kwakers, de heerfchappij van Penfylvanie hebbende, begeerden niet dat men 'er krijgsvolk onderhielde. - - * 3°7« ïvlerkwaerdïg voorbeeldt van de vrijheit der Fenfylvaniërs, - - " 3°?« ' Ff 5 V  BLADWYZER DER Zeden der Penfylvaniè'rs. - . ^'afo Hoedanig zij de ltrafïchuldige misdaden be- ' handelen; en vermakelijk verhael hier omtrent. - - . '„ Waer in het loopende geldt beftaet. Kwinkflag van een' Indiaen over de kwakers. qI4' Natuurlijke voortbrengfels van Penfylvanie, \ De ratelflang, en ongelooffelijke dingen, 'dei qif men 'er van verhaelt - - . ƒ Befchrijving van dit kruipende gedierte. - 3,-, Tegengift voor deszelfs beten. - . 0, g* Honderd en Agtste Brief. Vervolg der Engelfcbe Volkplantingen. Gefchiedenis van Virginie, wiens grondlegger» de ridder Raleigh is. . . 6 f Gefchiedenis van Pokahontas, dochter van f ^20' een lndiaensch opperhoofdt. - - J De baei van Chefeapeak , en de ftadt Williams- burg. - - . w. De voornaemfte koophandel van Virginie beftaet in tabak. - ' . „zoGefteldheit van de regering van Virginie. - 220.' Orde, voor de dienstboden vastgefteld. - 33/ Hoe dit landt bevolkt is. - . |-,3* Vruchtbaerheit van dit landt, deszelfs bijzon- J dere voortbrengfels , boomen , bloemen, vruchten, en zeldzaem flag van dieren. 33*-, De natuurlijke Indianen van dit landfchap, en derzelver opperhoofden. - . 3,0, Marylandt, en deszelfs gefchiedenis. - 34!.' Levenswijs van deszefs inwoonderen. - 343* Gefchiedenis van Karolina. - - o<,/ De ftadt Charles-Town, hoofdftadt van Karolina. Voortbrengfels van dit landt. - • - 346. Georgia, en deszelfs regeringsvorm. - -547! Des-  VOO RNA EMS TE ZAKEN. Bladz. Deszelfs natuurlijke voortbrengfels. - | Voordeden der Engelfche volkplantingen, met* 349die der Franfchen vergeleken. J HoNDEiii) en Negende Brief. Florida. Ontdekking van Florida. - - 3f6- Bijzondere en vreemde denkbeelden , welke het verwekt heeft. - - " - 3f7. Wreedheit en verraderij van een bpaenlchen bevelhebber in Florida. - • Gefchiedenis van een' Spanjaerdt, door de Indianen gevangen. - " • - 3°i. Reis van een' Spaenfchen generael bij eene prinfes des lands - - " 3»4- De admirael de Koligny vormt het ontwerpt om eene volkplanting van Hugenoten 101 ^ Florida opterichten. ■ • ■ f Men vindt geen goudt in dit landt. - J Verfchrikkeiijk voorbeeldt van wanhoop, door den honger veroorzaekt. - - . - 37i< De Spanjaerds verdelgen de Franfchen tn t lo- rida. - - - - - * 574' Wraek, die een Fransch edelman daer over neemt. - ~ > yi<. Zeden en gewoonten der Floridianen. - • Het geene 'er bij hen omgaet, voor dat zij zich te veldt begeven om te oorlogen. - 370. Opvoeding der kinderen. - - 3*>°. De flerkte St. Markus in Florida. - L 381. De fterkte St. Jozef. - - ' De ftadt St. Augustijn, hoofdfladt van het Spaenfche Florida. - „'■'-..'. " . 382' De Lukayefche eilanden, welke Kristorrel Kolumbus het eerfte van de Nieuwe Weereldt ontdekte. - - - * 383* Het  BLADWYZER DER Het eilandt Providence, deszelfs gefchiedenis koophandel en hoofdlladt Nasfau. - ' ,84 Het eilandt Kuba en deszelfs hoofdfladt Havana qSó Hoe de infchepiug der piasters te Havana gefchiedt. - - - » - 3,88 Tegenkantingen der Indianen tegens de grond- vestigipg der Spanjaerden op het eilandt Kuba 080 Wreedheit der Spanjierden. - . iQ(\ Verdeeling van het eilandt Kuba. - - 39,' Honderd en Tiende Brief. Jamaïka. Befchi ij ving van het eilandt Jamaïka. - 39? GeïchieJenis van degrondllichtingenderSpan- jaerden op dit eilandt. ... ,9J. Hunne onichtzaemheit om gebruik te maken van de natuurlijke voordeden van dit landt. 307 4ij laten dit eilandt aen de Engelfehen overo na vergeeffche poogingen gedaen te hebben! om zich daer op te handhaven. - ! De (laven vervolgen met zich te verdeedigen, f 398. en verfcheidene vestigen zich in het gebergte van het eilandt'. - - J Voorfpoedt der Engelfehen, en aenwas van hunne volkplanting te Jamaïka. - qoo Zij zijn een gedeelte van dezen voorfpoedt aen de Vrijbuiters verfchuldigd. - - 400 W.e de Vrijbuiters waren. - . ZQl' 'Zwakke beginfels van dit verfchrikkelijke krijgsvolk. De wetten, die zij onder eikanderen hadden. 403' De Vrijbuiters bevochten voornamelijk de Spanjaerds; en oorzaek van hunnen haet op dezen landaert. . . . 40, Tot hoe ver een Fransch Vrijbuiter dezen haet heeft uitgeltrekt. - . - 4or De vurgheit, die deze gelukzoekers in de gevechten deden uitblinken. - - 40& Hoe  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Hoe zij handelden na de overwinning. . - L 4oy< Hun godsdienst en goede trouw. - • Hoedanige fchepen zij liefst aentastten. . - 4C°* Namen en daden van verfcheidene Vrijbuite- ren. ... - 409. Zij beginnen de kusten te pionderen, en waerom. - - 410« De vermaerde Morgan, Engelsch Vrijbuiter. 1 Zijne ongehoorde krijgsverrichtingen. f Hij befpringt én veroovert Porto - Bello. 4>*» Geweldadigheit der zeerooveren , in deze gelegenheit. - " * 4'3> Plondering van Panama. - * 4'4Klagten van het Spaenfche aen'het EngeRdien hof, over den landvoogdt van jamaïka, die I de Vrijbuiters begunstigt. - - f" 4 -ö. Welvaert van Morgan, wien belast wordt de zeeroovers uiiterooien. . . J Hij wordt in Engelandt in de gevangkenis gezonden , en Derft Van verdriet. - 417. Wreedheit der Spanjaerden over hunne flaven ; wraek dezer laetllen; en droevige historie daer omtrent. - - " 4'8. De E ngelfche volkplanting van Suriname wordt op Jamaïka gevestigd. - - 4*°« Natuurlijke voortbrengfels van dit eilandt, en voornamelijk de piment. - - 412. De rum of ratafia. - 4*3. Andere voortbrengfels. - - 4-4- Koophandel in het Kampechehout. - 42$-. Verboden handel der Jamaïkanen. - 427. Groote weelde dezer eilanderen. - - 428. De (ladt Port-Royal, ie Jamaïka - - 429, Zij is door eene aerdbeving omgekeerd , en verhael van deze ongelukkige gebeurtenis. 420. Zij is herbouwd, en ten rweedemale verdelgd. 436. Sant' Yago de la Vega, of Spannish- 1 own, hoofdfladt van Jamaïka. - - 437. Verfchillende klasfen der inwoonderen van dit eilandt. .... 4-19. Hunne kleeding. - - - 44°. Dran-  BLAD WYZER DER enz. ■Blaclz. Dranken, welke deze inwoonders gemeenlijk gebruiken. - 44a Hun voedfel. - - -' - 44j. Opvoeding van de jeugdt, te Jamaïka. - 443] Staets- burger- krijgs- en kerkregering van het eilandt. - 444- Manier hoe men 'er de dienstboden handelt. 446. Einde van den Bladwijzer va» bet Negende Deel.  TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van Stefanus Mostert en Zoonen, Boekdrukkersin den Groenendael, 1770.     D É Nieuwe REISIGEEj O F beschrijving VAN DE OÜDE è n NIEUWE WEERELDT, Uit het Franscb van den abt de la port e, TIENDE DEEL. Behelzende Louiziana, Mexiko en Kdifornidi TE DORDRECHT* By ABRAHAM BLUSSE En ZOON,\??c..   , Pag; I D E Nieuwe R.EISIGEFL MJMit—uuaa—.■■■li in ■ , ■ Ég— Honderd en Elfde Brief, Na zeer vele moeielijkheden , waer van het verhael echter niets merkwaerdigs behelst, kwam ik eindelijk, Mevrouw, in dé hoofdfladt van Louiziana. Deszelfs ftichting is , gelijk gij weet, nog zeer nieuw. Dè Franfchen hadden geene gedachten om ontdekkingen in dit landt te doen, wanneer zij, door hun oorlog met de Wilden , daer iri getrokken wierdéri. Een zendeling, van dè orde der Alinderbroederen, werd gevangen , en bij de Iliinoizen gebragt; en dewijl hij een weinig van de heelkunst verftond, maekte hij zich nuttig bij deze vólken, en wérd zeer wel van hun gehandeld. Hij doorzwórf alle hunne vlekken , en vólgde vrij lang dezen" vermaerden ftroom, die federt zoo bekend in Frankrijk geweest is, onder deri naem van Misfisfipi. Men noemde hem , ih 't begin , iiit vleierij', Kolbert , en vervolgens , uit x. ml. a god-  ü De Nieuwe Reisiger. godvrucht, St. Louis; maer zijn eerfte naem heeft de overhandt behouden. De Minderbroeder , te Quebec wedergekeerd , gaf 'er de allervoordceiigfte befchrijving van het geene hij gezien hadde ; weshalve de ridder de la Salie met een deel krijgsvolk vertrok, bij de Iliinoizen indrong, en het landt in bezit nam, uit naem' van Lodewijk den veertienden , ter eere van welken vorst hij het Louiziana noemde , en 'er eene fterkte bouwde. De Spanjaerds hadden 'er eene kerk, en de Engelfehen eene ,herberg gefticht. Het oorlog, dat Frankrijk toen had uitteftaen, en de behoeften van den ftaet, hielden dc oplettendheit der ftaetsdienaren onophoudelijk bezig, en liet hun weinig toe op deze nieuwe aenwinning te denken. Men meende best te doen dezelve bij vergunning toeteftaen aen een' rijken bijzonderen perfoon, die, in derzelver aenwas zijn belang vindende, het welzijn van den ftaet bevorderde , terwijl hij aen zijn eigen arbeidde. Derhalve werd Louiziana overgegeven aen den heer Krofat, en ging vervolgens aen de Indifche maetfehappij over. Nieuw Orleans, 't welk men begon te bouwen, en met dezen naem benoemde, om zijn hof te maken bij den hertog van Orleans , toen regent van Frankrijk, werd 'er de hoofdftadt van. De maetfehappij, eene groote hoop op dit landt vestigende , deed haer uiterfte best om het te  Honderd en Elfde Brief. 3 te bevolken. Zij zond 'er een fchip, beladen met jonge dochteren , die met geweldt opgetcekend wierden, zonder dewelken zij het onmogelijk oordeelde 'er eene beftendige volkplanting opterichten. Toen dezelven ontfcheept waren, huisvestte men zc in dezelfde woning , met een' fchildwacht aen de deur. Bij dag was het geoorlofd haer te gaen zien» en onder haer uittekiezen wie men wilde trouwen ; doch zoo dra de nacht aenkwani was de ingang voor allerlei lieden gefloten. Deze dochters bleven niet lang onvoorzien x^an echtgenooten 5 maer deze eerfte lading was niet genoeg voor het getal der minnaren, die zich aenboden : want de jonge dochter^ die het laetfte overbleef, verwekte een' zeer ernstigen ftrijdt tusfehen verfcheidene jonge lieden, die met eikanderen vochten , om haer te bezitten, hoewel zij meer het gelaet van een' granadier, dan van eene Helena hadde. Eene tweede lading met diergelijke koopmanfehap kwam het volgende jaer aen; maer de drift om getrouwd te wezen was zoo verkoeld , dat men zich niet meer haestte- om dezelve te verzoeken. Eindelijk ontfehcepte 'er eene derde lading; maer deze was aenzienlijker dan de voorgaende. Men noemde ze de dochters van het koffertje, om dat zij, bij haer vertrek uit Frankrijk, door de mildheit der maetfehappij , vereerd waren met een kleen koffertje met linnen en kleederen.' A 2 Daer-  4 De Nieuwe Reisiger. Daerenboven werden zij geleid door geestelijken ; weshalve zij niet lang vertoefden om mannen te vinden. Zij waren, niet minder dan de voorgaenden , met geweldt overgevoerd, uitgenomen eene eenige, die men de goedwillige juffer noemde. Het getal dezer verfchillende overzendingen beliep op meer dan agt honderd dochters. Sommigen zetten zich in de hoofdfladt neder: anderen gingen wonen bij de Natcheè'rs, alwaer men, meer dan twintig jaren te voren , het ontwerp gemaekt hadde om de hoofdfladt te ftichten', onder den naem van Rozalia, 't welk de naem van mevrouw de kanfelierin van Pontchartrain was. Nieuw Orleans, die zoo vermaerde ftadt in de gefchiedenis van het regentfehap , de eerfte , die één van de grootfte ftroomen der weereld' aen zijne oevers heeft zien bouwen, kortom de hoofdfladt van een grooter en wijduitgeftrekter landt dan Frankrijk, bevat naeuwelijks twee honderd huizen, waer van 'er eenigen van gebakken fteen , en de anderen van hout zijn. Het is gebouwd op den oostelijken oever van de rivier Misfisfipi, en volgens het ontwerp van den krijgsbouwkundigen , die 'er de teekening van maekte, moesten de ftraten lijnrecht wezen. Thans ziet men 'er bijna nog niet dan barakken , zonder veel orde overal verfpreid. Zij worden bewoond door Franfchen, Negers en  Honderd en Elfde Brief. 5 en eenige wilde flaven, die allen te famen, zoo als het mij toefcheen , niet boven de twaelf honderd perfonen uitmaken. De marquis van Vaudreu.il, die 'er het bevel voert, verwacht, naer men zegt, eene vermeerdering van vierentwintig benden zeevolk. Men fpreekt ook van een aental nieuwgeworvene dochters, in Frankrijk opgefchreven, om deze gewesten te bevolken. Men zal verlof geven aen de arbeidzame foldaten, die dezelven willen trouwen. De koning zal hun een zeker getal mergen lands om te bebouwen toeftaen, hun drie jaren voedfel verfchaffen, en met kruit, loot, vee, een' fnaphaen en bouwgereedfchap voorzien. Ik zal, in het voorbijgaen, zeggen dat de tafel van dezen landvoogdt eene zeer groote onderfteuning voor de nieuwontfeheepten is, en dat hij de eer daer van , met zoo veel grootmoedighcit als edelheit, ophoudt. Dit landt is bevolkt met kooplieden, handwerkers en vreemdelingen. Het is een bekoorlijk verblijf, ten opzichte van de gezondheit der lucht, de vruchtbaerheit van den grondt, en de fchoonheit der ligging'. Belialve dit is 'er niets in de ftadt te zien, vooral niet dat uwe opiettendheit kan verdienen , of uwe nieuwsgierigheit aenprikkelen. Het juistfte denkbeeldt, dat gij 'er u van kunt vormen, is u voorteftellen omtrent twaelf honderd perfonen, gezonden om eene A 3 ftadt  De Nieuwe Reisiger. ftadt te bouwen, gelegerd op den oever van eenen grooten ftroom, alwaer zij flechts gedacht hebben om zich tegens de geftrengheden der lucht te beveiligen. Oordeel, Mevrouw, van de gezelfchappen, die men hier ontmoet, door het geene hier mijne eenige toevlugt is. Het is dat der Kapucynen, wier gardiaen de eerfte grondflagen van deze hoofdfladt heeft zien leggen. Hij verhaelde mij , in den ftijl van zijn klooster, dat hij te Pontoife geboren , en vader Jeronimus genoemd was; dat hij op zijn zestiende jaer met den gordel van zijne orde was omhangen; dat hij op zijn zeventiende jaer zijne geloften gedaen had , en op zijn zesentwintigfte uit Frankrijk was vertrokken, uit fpijt tegens zijne kloostervoogden , die hem van Parijs trachten te verwijderen. „ Dit kwaedt, voeg. de hij 'er met nederigheit bij, „ heeft ze„ kerlijk het grootfte heil te weeg gebragt: „ want Godt, die de verachtelijkfte werk„ tuigen tot zijne glorie doet dienen, heeft „ toegelaten dat ik benoemd wierd tot deze „ zending , alwaer de uitkomst mijne hoop „ verre overtroffen heeft. Sedert dat de „ ftadt gefticht is, arbeide ik aen de zalig„ heit dezer arme Wilden. Ik werd hier „ ontfehcept in het jaer 1722 , en heb de „ eer van een der eerfte Kapucynen van „ Louiziana te wezen; maer de aemvas der «3 volkplanting heeft den voortgang des euan-  Honderd en Elfde Brief. 7 „ -geliums niet geëvenaerd. Toen ik de ge„ legenhcit van deze ftadt , omtrent dertig „ mijlen van de zee , en aen eene bevaer„ bare rivier gelegen, de vruchtbaerheit van „ derzelver grondt, de zachtheit en gema„ tigdheit der luchtftreek , de naerftigheit „ der inwoonderen , de nabuurfchap van „ Mexiko, alwaer men in vijftien dagen kan „ acnkomen, die van Havana en de. Engel„ fche volkplantingen , welke 'er nog min„ der afgelegen zijn; toen ik alle deze voor- deelen overwoog, had ik 'er een beter „ denkbeeldt van opgevat. Rome en Parys „ zijn onder zulke gelukkige voorfpellingen niet gebouwd; en hunne grondleggers heb„ ben, noch op den Tyber noch op de Sei„ ne, aengetroffen het geene wij gevonden „ hebben bij de Misfisfipi, in vergelijking van „ welke deze twee rivieren niet dan beeks„ kens zijn; maer de dauw des Hemels heeft „ dit fchoone landt, dat zich, meer dan eenig ander, kan beroemen het vette der aerde „ ten deel' te hebben, nog niet befproeid. ,, Ik was te Nieuw Orleans , vervolgde „ de vader Kapucyn, wanneer een Wilde „ van de omliggende ftreken den abt van St. „ Kosmus, zendeling van deze volkplanting, „ vermoordde. De heer de Bienville , die „ in dit landt het bevél voerde , wreekte ja' zijnen doodt op den geheelen landaert, „ en dwong denzelven hem om vrede te A 4 „ ver-  8 De Nieuwe Reisiger. „ verzoeken. De landvoogdt ftond dien toe, - „ onder voorwaerde dat men hem het hoofdÉ ,5 van den moordenaer zoude brengen, het ,3 geen aengenomen wierd; en de afgevaer33 digden kwamen den heer' de Bienville de „ calumet of vredepijp aenbieden. In deze ,, gelegenheden zijn zij verfierd met het al„ lerfraeifte, dat zij , naer hunnen fmaek, „ bezitten. Niet meer dan honderd treden ,, waren 'er van de plaets, daer zij ontfcheep3, ten, tot'aen de hut van den landvoogdt. ,, Evenwel was dees weinige grondt genoeg, „ om hen bijna een half uur óp weg te hou„ den. Zij traden op dezelfde rij , achter „ eikanderen , en zongen het liedt van de „ calumet of vredepijp , die zij in de lucht„ beweegden, altoos volgende den toon en „ de maet, die hen beftierden. Deze mu„ zyk duurde tot zij bij den bevelhebber ,, waren. Toen zeide de woordvoerder tot „ hem: zie daer dan u en mij te famen bij „ een. Vervolgens gingen zij op de aerde „ zitten, en ohderfteunden hun aengezigg „ met hunne handen; de redenaer, om zich „ te bedenken, voor dat hij zijne rede uit„ fprak; de anderen, om de ftilzwijgendheifi „ te bewaren ; en allen, om hunnen adem „ te halen, volgens hunne gewoonte. Een v oogenblik daer na ftond de woordvoerder „ op met twee anderen : de een vulde de „ vredepijp met tabak; de ander bragt vuur 55 «icn ^  Honderd en Elfde Brief. 9 „ aen; de redenaer rookte, en bood de pijp „ aen den heer de Bienville , om insgelijks „ te doen. Alle de omftanders volgden hen „ na; en de plegtigheit geëindigd zijnde, „ nam een afgevaerdigde de vredepijp , en „ gaf die aen den landvoogdt , op dat hij „ dezelve zoude bewaren. De woordvoer„ der bleef toen alleen overeind ftaen : de „ andere afgevaerdigden gingen zitten bij de „ gefchenken, die zij mede gebragt hadden, „ en welke beftonden in eenige pelterijen, „ allen fpierwit en als vredeteekenen toe„ bereid. Gij zult misfchien niet moeielijk, „ zijn een gedeelte van hetgefprek, dat bij s, deze gelegenheit gehouden wierd, aente„ hooren. „ Wat zijn mijn hart en mijne oogen ver„ genoegd, dat ik u heden zie, zeide de re,, denaer tot den heer de Bienville, dat ik „ zelf u zeiven moge fpreken , zonder te „ vreezen dat de windt onze woorden weg„ voere! Onze gefchenken zijn kleen, maer „ ons hart is groot om u bevel te gehoorza„ men. Wanneer gij fpreekt, zult gij onze „ beenen zien loopen en fpringen, gelijk die „ der harten, om uwe begeerte te voldoen. „ Ach ! wat is de zon thans fchoon voor „ ons, in vergelijking van het geene zij was, toen gij toornig op ons wacrt! Wat is een „ boos man gevaerlijk ! Gij weet dat een „ eenige den Fransman vermoord heeft: A 5 ,> des-  ïo De Nieuwe Reisiger. 5, deszelfs doodt heeft onze beste krijgslieden „ met hem doen vallen; en ons. blijft niets „ overig dan grijsaerts, vrouwen cn kinde„ ren. Gij hebt het hoofdt des böozen mans „ verzocht, om den vrede te hebben : wij hebben het u gezonden. Te voren, was de ,, zon rood; de wegen waren met llruiken „ en doornen bezet; de wolken waren zwart; „ het water was drabbig en met ons bloedt „ geverfd ; onze vrouwen fchreiden ónop„ houdelijk; onder kinders fchreeuwden van Si fchrik ; het wildt was verre van ons ge,,'weken; onze huizen waren verlaten, en „ onze velden lagen onbebouwd ; op het ,, minfte gefchreeuw der nachtvogelen, wa,, ren alle onze krijgslieden op de been; zij fliepen niet dan met de wapenen in de ,, handt; de flangen fchuiffclden van toorn, „ terwijl zij hare fchichten fchoten; en de ,, vogels fchenen , door hun droevig kwinke„ leren, niet dan lijkzangen te zingen. Te„ gengwoordig is de zon glansrijk; de lucht ,, is helder; de wolken zijn verdreven; de „ wegen zijn met bloemen bedekt; het wa„ ter is zoo klaer., dat wij 'er onze beeldte„ nis in zien; de flangen vlugten voor ons; „ de vogels verlustigen ons door de zoetheit ,, en welluidendheit van hunnen zang; het „ wildt komt weder; onze vrouwen danfen „ over maeltijdt overal; onze kinders fprin„ gen als de jongen eener hinde ; het hart „ van  Honderd en Elfde Brief. ii .„ van het ganfche volk lacht, om dat het ,, ziet dat wij thans denzelfden weg als alle de „ Franfchen bewandelen ; dezelfde zon zal „ ons verlichten; wij zullen niet meer dan ,, ééne ftem hebben ; onze harten zullen „ niet dan één hart zijn; wij zullen als „ broeders te famen eten. Zal dit niet goed „ zijn? Wat zegt gij'er van, mijn vader? „ De landvoogdt antwoordde op dit ge„ fprek , met weinige woorden , deed de „ afgevaerdigden bij hem eten, leide , tot teeken van vriendfchap, zijne handt in die „ van den redenaer, en zond hen zeer ver„ genoegd te rug. „ Gedurende hun verblijf te Nieuw Or„ leans, vervolgde vader Jeronimus, kwa„ men deze afgevaerdigden ons huis dikwerf „ bezoeken, en hadden vriendfchap voor mij „ opgevat. Zij fielden mij voor dat ik hen in „ hun vlek zoude verzeilen ; en ik befloot „ des te ligter daer toe, om dat het eene gele„ genheit was om de tael van het landt te ge„ makkelijker te leeren. De vrouwen waren „ niet verfchrikt, noch door mijne kleeding, „ noch door mijn' baerdt, die ook wezenlijk „ zoo lang, dik, en grijs niet was, als gij „ dien tegenwoordig ziet. Gij zoudt gelag. „ chen hebben hen met eikanderen te hooren „ twisten wie mij de meeste genegenheit „ zoude betoonen. Het geene men van de 3, oplettende zorgvuldigheit van eenige gods- „ diens-  ia De Nieuwe Reisiger. dienstiger) voor haren biegtvader vertelt, „ is flechts eene fiaeuwe afbeelding van hun„ ne drift om mij te dienen. Sommigen na„ men mij tot hunnen zoon aen , anderen ,, tot hunnen neef, de jongften tot hunnen ,, vader of oom, en allen tot hunnen lands„ genoot of vriendt. Zij vorderden van mij, „ dat ik het teeken van een eekhorentje, het „ zinnebeeldt van dit volk, op mijne linker „ dij zoude laten drukken, om mij als een ,, bewijs van mijne aenneming' in hunnen „ landaert te dienen. Ik gaf mij goedwillig ,, over aen deze bewerking , die zij zelfs „ wilden verrichten; en geen één was 'er, „ die het geene eer, geenen pligt en geen vermaek rekende deze plegtigheit bijtewo„ nen. Zij deden mij op een reebokkenvel „ zitten; en na het branden van eenig ftrooi, „ waer van zij de asch met water befloe„ gen, bedienden zij zich van dit eenvouwige „ mengfel, om de gedaente van een eekho„ rentje op mijne dij te trekken. Deze tee„ kening volgden zij met eene groote naelde, ,, waer mede zij mij het vleesch gevoelig „ prikte ; en het bloedt, met deze zwarte „ asfche gemengd, liet een onuitwisbaer af„ drukfel na. Ik kan u niet zeggen hoe „ fmertelijk deze bewerking is. Ik wende „ aile mijne poogingen aen, om 'er niets „ van te laten blijken; maer in tegendeel ,, boertte ik met de vrouwen ; en de aen- „ fchou-  Honderd en Elfde Brief. ig „ fehouwers, mijne ongevoeligheit roemen,, de , juichten van vreugde, en danstten rondom mij heen. Men fpreidde witte „ vellen, om mij daer over te laten gaen J ,, en men zeide mij dat ik bij alle de volken, „ bondgenooten van dezen landaert, mijn ,, eekhorentje kon vertoonen, en overal wel ,, zoude ontvangen worden ; en dat, zoo ,, iemant mij eenig kwaedt deed, men hem ,, daer over zoude ftraffen. Ik verkreeg, ,, door deze aenneming, de hoedanigheit van „ een' edelen Wilde , die in dit landt een' „ nieuwen luister geeft aen den adeldom, „ dien ik reeds het geluk had van door de „ natuur en mijne orde ontvangen te hebben. ,, Dit eerteeken, dat ik op mijne dij draeg, vervolgde hij, terwijl hij het zelve ontdekte, om het mij te doen zien , ,, is mij waerdiger ,, dan de kruifen en gordels van alle onze „ Europifche geestelijken ; en misfchien moet „ men geene mindere verdiensten hebben, ,', om het zelve te verkrijgen. Men komt „ tot deze aenzienlijkheit niet, dan door uit„ muntende daden ; en indien eenig Wilde „ zich deed prikken, zonder zich het dragen van dit eerteeken Waerdig gemaekt te heb„ ben , zou hij van zijnen post afgezet en eer„ loos verklaerd worden, gelijk een Fransen „ officier , die het kruis van St. Lodewijk „ uit zich zeiven durfde aennemen. Ik zag „ één dezer Indianen, die, zonder immer in » de /  14 De Nieuwe Reisigee. 9» de verdeediging van zijn vaderlandt uitge-. „ munt te hebben, dit eerteeken op zijnen „ arm deed gravéren, met oogmerk om eene der fchoonfte dochteren van een naburig „ dorp te trouwen. Hij wist dat zij hare „ handt niet wilde geven , dan aen eenen „ dapperen man, die met dit teeken verfierd „ was. Dewijl hij op het punt was om met „ de ouderen te fluiten , fielden de krijgss „ lieden, verontwaerdigd dat zij een' blood„ aert zagen triomferen op een verfierfel, „ 't welk der verdienste alleen toekwam, „ onder eikanderen vast dat men hem dit af„ drukfel zoude ontrukken, dat is te zeggen, „ hem de huit afftroopen, en het vleesch „ tot op het gebeente affcheuren ; en dat „ men insgelijks zoude handelen met allen, „ die zich in het zelfde geval zouden bevin„ den. Indien ooit de hoop op een voorT „ deelig huwelijk eenen Fransman aenzet om „ eene diergelijke zotheit te bedrijven , zal „ het gedrag der Wilden tot een' regel van „ de ftraffe dienen. Wat '~er van zij, ik beri „ des te meer in mijn' fchik met den eerty„ tel, dien ik onder hen verkregen heb, om j, dat hij mij in ftaet heeft gefield om te „ krachtiger aen hunne bekeering te arbeiden. „ Ik deed mijne intrede in de apostolifche „ loopbaen, bij de Natcheërs, een wild volk, 99 eertijds zeer talrijk, dat de rechterzijde van  Honderd fn Elfde Brief. 14 „ van den ftroom bewoonde, meer dan hon„ derd en vijftig mijlen van deszelfs mondd „ af, in één der fchoonfte en vruchtbaerfte „ landftreken van het heelal. Zij waren lan„ gentijdt onze bondgenooten; maer de „ wreedheit van een' Franfchen bevelhebber „ hun gedult ten einde gebragt hebbende, „ floegen zij de handen aen al ons volk, dat „ zij konden betrappen, en vermoordden het „ onmenfchelijk. Men heeft zich daer over „ gewroken door de verdelging van bijna „ hunnen geheelen landaert, waer van 'er „ thans flechts een zeer kleen getal overfchiet. „ Ongetwijffeld hebt gij in Frankrijk deze „ gebeurtenis gehoord; maer de omftandig„ heden zijn alleen aen zeer weinige lieden „ bekend geweest. „ Dit ongeluk gebeurde, gelijk ik gezegd „ hebbe, door het misdrijf van een' Fran„ fchen bevelhebber , die eene fterkte bij „ de Wilden gebood , en onder hen vele „ onrechtvaerdigheden oeffende. Deze vol„ ken zagen , met verontwaerdiging', dat „ hij het opperhoofdt van een dorp wilde „ dwingen zijne verblijfplaets te verlaten, „ om zich elders neder te zetten, ten einde „ hij zich van deszelfs woning meester zoude „ maken. De grijsaerts vergaderden en raed„ pleegden te famen; en men befloot alle de „ Franfchen van Louiziana op denzelfden 55 dag en het zelfde uur omtebrengen. Zij 55 zon-  16 De Nieuwe R e i s i g e r. „ zonden afgevaerdigden bij alle de volken, „ alwaer wij gevestigd waren , en fielden denzelven eenige bosfen rijskens ter band', „ hen aenmanende 'er alle dagen een in „ het vuur te werpen; en wanneer men aeri „ het laetfte was , zou het bepaelde tijd„ ftip van den moordt gekomen zijn. De „ Natcheërs bewaerden 'er een gelijk getal; „ maer de moeder van het algemeene opper„ hoofdt, welke de Franfchen beminde, trachtte de t'famenzwering te ontdekken, „ en hield haren zoon het volgendë gefprek „ voor. „ Open uwe oorcn, om naer mij te luisteren, zeide zij tot hem; ik heb u nimmer „ geleerd te liegen, en u in tegendeel altoos „ gezegd dat een leugenaer niet verdiende „ als een' man aengemerkt te worden; maer „ dat eene diergelijke ondeugdt zelfs de ver,, achting der vrouwen waerdig was; wes„ halve ik geloof dat gij mij de waerheit zult „ zeggen. Zeg mij dan, zijn alle de kinders „ der zonne geene broeders? Behooren hun„ ne belangen niet gemeen te wezen ? Niet,, temin verbergen zich alle de opperhoofden „ voor mij , als of mijne lippen gefpleten „ waren , en ik mijne woorden niet konde „ wederhouden. Kent gij mij als eene vrouw, „ die al flapende fpreekt ? Ik ben wanhopend „ dat ik mij van mijne broederen, maer nog „ veel meer dat ik mij van mijnen zoon ver- „ acht  Honderd en Elfde Brief. \f acht zie. Hoe dan! Zijt gij niet uit mijne „ ingewanden gekomen? Hebt gij mijne borst „ niet gezogen, om u met het zuiverfte van ,j mijn bloedt te voeden? Stroomt dit bloedt „ nog niet door uwe aderen ? Zoudt gij een ti vorst zijn , indien gij mijn zoon niet waert? „ Hebt gij reeds vergeten dat gij , zonder mijne zorg', overlang waert dood geweest? „ De geheele weereldt heeft gezegd, en ik „ insgelijks, dat gij de zoon van een' Frans„ man zijt; maer mijn eigen bloedt is mij „ veel waerdiger, dan dat der vreemdelingen^ „ Ik trede thans bij u , gelijk een hondc, ,j zonder opgemerkt te worden» Ik verwon„ der mij dat gij mij niet met den voet weg,, fchopt. Het is mij niet Vreemd te zien dat „ de anderen zich voor mij verbergen : de ,, grijsaerts zijn gewoon de vrouwen , die „ hun nergens meer nut toe zijn, te verach„ ten. Maer gij , die mijn zoon zijt, gij „ verbergt u voor mij! Hebt gij, onder ons volk, immer een kindt zijne moeder zien „ verachten ? Hoe ! zoo vele bewegingen „ onder Ons, zonder dat ik 'cr de reden van ,j wete! Vreest gij dat ik u bedriege, en u „ een' flaef make van de vreemdelingen, te,j gens welke gij in beweging zijt? Ach ! wat „ verveelt het mij dus veracht te worden, en met ondankbare mannen omtegaen! j, De zoon, door deze rede en de tranen zijner moeder getroffen , ontdekte haer X DeeL B „ allé  i8 De Nieuwe Reisigek. „ alle de omftandigheden der t'zamenzwerin„ ge, en de maetregelen, welke men zoude „ beramen om dezen aenflag uitte voeren. Zij „ ftclde te vergeefsch alles in 't werk, om ,, de gevolgen daer van voortekomen. De- wijl zij wist dat verfcheidene dochters „ der Wilden Franfche officiers tot minnaers „ hadden , bedacht zij zich van dezelve te „ bedienen , om den bevelhebber heimelijk „ te waerfchuwen , met uitdrukkelijk ver„ bodt van immer te zeggen dat ze door „ hare orde te werk gingen. Een luitenant „ zag, op zekeren dag, zijne minnares, ge„ heel met tranen bedekt, tot hem komen, „ cn verftond van haer dat de Natcheërs „ voornemens waren al ons volk omtebren- gen. Over deze rede verwonderd , en „ door hare tranen bewogen , ondervraegde „ hij deze fchreiende minnares. Hare een„ vouwige en nadrukkelijke antwoorden, en „ haer teedere fchrik, lieten niet toe eenig„ zins aen de vvaerheit van den toeleg te „ twijffelen. Hij gaf 'er op ftaendevoet ken„ nis van aen den flotvoogdt, die hem in „ gijzeling liet zetten, als of hij een valsch „ bericht had aengebragt. Zeven ingezete„ nen , door denzelfden weg onderricht, „ hem verlof gevraegd hebbende om de „ wapenen optevatten , om alle verrasfing „ voortekomen , werden in keetenen ge„ floten. „ De  Honderd en Elfde Brief. „ De moeder van het algemeene oprjerj, hoofdt zag, met fmerte, dat hare zorgen, i} tot behoudenis der Franfchen, vruchteloos waren. Echter wilde zij hen , hunnes on„ danks, dienen. Zij had flechts één middel, „ 't welk beftond in een gedeelte te doen „ omkomen , om de anderen te behouden, i, Zij trad in de plaets , alwaer de rijskens „ waren opgcfloten, en wierp 'er verfchei5, dene van in het vuur. De Natcheè'rs, „ die zulks niet befpeurden , waren aen „ het laetfte eer dan hunne bondgenooten, „ en vermoordden alle de Franfchen , dia „ zich bij hen bevonden. De andere wilde „ volken , die deze tijding hoorden , voor dat de beftemde dag gekomen was, geloof- den dat zij verraden tvaren, en bekenden ■„ alles. De landvöogdt van Louiziana trok j, tegens hen op, en beftreed hen. De mees„ ten werden gedood of krijgsgevangen ge- maekt; en dit volk beftaet, gelijk ik gezegd „ hebbe, thans in een zeer kleen getal. Men fchrijft ook deze groote vermindering toé aen befmetteüjke ziekten, die in deze laet„ ftc jaren verfchrikkelijke verwoestingen onder hen aengericht hebben. Eene derde 5, oorzaek is dat, dewijl hun opperhoofdt recht heeft om hun alles wat zij bezitten „ te ontnemen, zij niet gaerne bij hem blij- ven , en in andere afgelegene landerijen !* gaen wonen. Dus werd het groote dorp , Ba „ ge,  co De Nieuwe Reisiceb. „ gelijk' men het in mijnen tijdt noemde, ver„ minderd tot op een klecn getal hutten, gebouwd in de gedaente van vierkante ten„ ten, zeer laeg en zonder vensteren. Der„ zei ver dak is ten nacstenbij als een oven „ gerond, en met bladeren en ftrooi van In„ diaensch koorn bedekt. Toen ik dè bediening des euangeliutns, „ bij dc Natcheë'rs, waernam, bezat dit volk „ nog meer dan twintig dorpen. Het was „ in dit gedeelte van Amerika, het eenige, „ dat een' regelmatigen godsdienst fcheen te „ hebben. Dezelve kwam vrij veel met dien „ der aloude Romeinen overeen : men zag „ 'er een' tempel , vervuld met afgoden', „ voor welken deze Wilden dc allergrootfte „ eerbiedt hadden, en die zij ondër ver„ fchillende hoedanigheden aenbaden. De „ gedaente van dezen tempel, gelijk ook die „ der hutten , geleek naer een' oven , en „ had omtrent honderd voeten in zijnen om„ trek. Men trad 'er in door eene poort, „ die zeer laeg, zeer naeuw en zonder vens„ teren was. Aen de twee einden waren 'er „ als twee weerhanen , die vrij lomp de „ gedaente van- twee arenden vertoonden. „ Voor de poort was eene foort van luiffel, „ alwaer de tempelbewaerder zijne woning „ had ; en rondom was de tempel omringd met een' gordel van paelwerk, waerop de „ bekkeneelen van alle de hoofden , die de „ krijgs-  Hondkrd en Elfde Buief. at » krijgslieden in den ftrijdt verooverd hadr> den, ten toon ftonden. „ Binnen den tempel zag men verfcheidene ri kasjes, op eenen zekeren afftandt, boven „ eikanderen geplaetst, en daer in eenige korven , befluitende de beenderen van „ hunne oude opperhoofden, en ter zijde die „ der flagtofferen, welke zich zelfs gedood „ hadden, om hunne meesters in de andere weereldt te volgen. Een ander afgezon„ derd kasje bevatte fommige gefchilderde „ korfkens , waer in de afgoden bewaerd „ wierden. Dit waren afbeeldingen van man,, nen en vrouwen, van fteen en gebakken „ aerde gemaekt, of hoofden en ffaerten „ van flangen, opgevulde dieren, kakebeen„ ders van groote visfchen, enz. „ Men onderhield in den tempel een gé- durig vuur , waer toe men niet dan het hout van een eenigen boom mogt gcbrui„ ken; en indien het bij ongeluk uitging, „ was het volk ten hoogfte ontfteld , en werden de priesters tot den doodt veroor•„ deeld; het geen zeer zelden gebeurde, om „ dat de bewaerders het zelve ligtelijk kon„ den vernieuwen door het vuur , 't welk „ hun gebragt wierd om hunne pijpen te ont„ fteken; dewijl het verboden was het hei„ lige vuur daer toe te gebruiken. Drie „, ftukken houts , evenwijd van eikanderen „ afliggende, maer met het eene eindt bij B 3 „ een  as De Nieuwe R ei s i n f r, een gevoegd , brandden zeer langzaern 5 „ en de bewaerder droeg zorg om dezelven „ opteftoken. Indien het koud was, mogt hij een bijzonder vuur hebben; maer het was „ hem niet geoorlofd zich te warmen bij het „ vuur, dat ter eere van de zonne brandde. „ De oudften waren verpligt, ijder op zijne „ beurt, een dik brandhout binnen den om„ trek van het paelwerk te brengen. Het ?, getal der bewaerderen was bepaeld, en zij „ dienden bij het vierdedeeljaers. Die zijn? „ post wnernam, als een fchildwacht onder „ de hn'ffei geplaetst, onderzocht of het „ vuur in ■> plegtighcden, den geesten aenbieden. Zoo 3, dra men den tempel genaekt, heft men uit 3, ecrbiedt de armen om hoog, boezemt drie„ mael eesig gehuil uit, wrijft de handen 3, driemael tegens de aerde, en rijst weder 99 op, terwijl men telkens het zelfde geluidt 3, maekt* Wanneer men 'er alleen voorbij „ moet gaen, vergenoegt men zich met een 5, oogenblik ftil te houden, en, met neêrge* 3, flageneoogen en opgehevene handen, eene 3, ligte buiging te maken. De vaders des „ huisgezins brengen in den tempel de eerfte* 3, lingen van alles, wat zij inzamelen. Insge5, lijks handelt men met alle de vereeringen, » die aen het ganfche volk gedaen worden. „ Men offert dezelven eerst aen de geesten, ,3 en zendt ze vervolgens aen het opper„ hoofdt, die ze naer zijn goedvinden uit. „ deelt. Eene groote hut, in eene beemdt „ gebouwd, is gefchikt om de ingezamelde vruchten te bewaren. „ Men vierde eertijds een algemeen feest, „ dat drie dagen en drie nachten duurde, en „ waer toe ijder bijzonder perfoon een ge» „ deelte van zijne jagt, visfeherij' en andere levensbehoeften opbragt. De Zon en des5, zelfs naeste bloedverwante zaten daer in 3, voor, in eene verhevene tent, met blade„ ren bedekt. Men bragt hen aldaer in eene! rosbaer; en de eerfte hield in zijne handt *• Ded. C „ eeri@  34 De Nieuwe Reisiger. „ eene foort van fepter, met pluimen van „ verfcheidene kleuren verfierd. De aen„ zienlijkfte lieden omringden hen , en betoonden hun allerlei eerbiedt en onder„ werping, door meenigvuldige plegtigheden. „ Het volk zong en danstte rondom hen, ter „ betuiginge van openbare vreugde. Den „ laetften dag deed het opperhoofdt eene re„ devoering tot de vergadering, en vermaen„ de al het volk om zich naeuwkeurig van „ zijne pligten te kwijten, vooral eene groo„ te eerbiedt te hebben voor de geesten, die „ in den tempel huisvestten , en de kinders „ wel te onderwijzen. Had 'er iemant door „ eenige ijverige daedt uitgemunt, hij haelde „ deszelfs lof in 't openbaer op. Eenige jaren „ geleden, was het vuur des hemels op den „ tempel gevallen; en zeven of agt vrou„ wen wierpen hare kinders in het midden „ der vlammen, om de geesten te verzoe„ nen. Op het volgende feest, roemde „ de Zon deze heldinnen , verhefte haren „ moedt, en eindigde met de andere moe„ ders te vermanen om, bij gelegenheit, „ zulk een edelaertig voorbeeldt naerte„ volgen. „ De perfoon van het algemeene opper„ hoofdt was niet minder heilig, dan die van „ een' oppermagtigen vorst. Het was hem „ niet geoorlofd zijn leven in gevaer te ftel„ len, wanneer hij ten oorlog' trok; en in- „ dien  Honüerd en Elfde Brief. 3^ „ dien het gebeurde dat hij gedood wierd, moesten de voornaemfte krijgslieden van „ zijn leger, op hunne terugkomst, omge„ bragt worden ; maer deze foorten van ,, rechtsoeffeningen vielen zelden voor, verj, mits de voorzorgen, welke men droeg om j, hem voor dit onheil te behoeden. Eer dat men te veldt trok , deed men allen dert „ foldaten het zoogenoemde geneesmiddel des „ oorlogs drinken. Dit is een ftefke braek„ drank, beftaende uiteen' zekeren wortel, „ welken men in groote ketels vol water 3, heeft doen koken. Men gaf 'er ijder twee „ potten van , welke hij aenftonds moest ,, doorzwelgen, cn bijna zoo rasch met een hevig gewekte weder overgaf. ,, Dees landaert heeft, gelijk alle de an,, deren, zijne geneesmeesters, maer ineen ,, zeer gering getal , om dat zij altoos zoo' ,, na bij den doodt zijn als hunne zieken; 5, Alle de kunst dezer kwakzalveren beftaet ,, alleen in eenige kinderachtige en bijgeloo,, vigc oeffeningen.- Zij maken j met een* fcherpen vuuriteen, eene infnijding in het 3, pijneüjke deel, zuigen'er het bloedt uit, ,, en fpuwen het zelve in eenen fchotel, te „ gelijk met een ftuksken houts , ftrooi of ,, leder, 't welk zij onder de tong verborgen i, hielden , en voor de oorzaek der kwael' 5, uitgeven. Zij doen zich altoos in voori, raedt betalen ; maer zoö de zieke flerft, C % -ij zijn  gö De Nieuwe Reisiger. „ zijn zij bijna altoos verzekerd den hals ge~ y, brokên te zullen worden, door de ouders n of vrienden van den overleden. „ De Natcheërs hebben nog eene andere „ foort van guichelaren , die geen minder „ gevaer loopen. Dit zijn zekere luije grijs„ aerts, die, om hun huisgezin te doen be„ ftae'n, zonder tot werken verpligt te zijn , „ zich vermeten regen of goed weder, naer „ dat men noodig heeft , te veroorzaken. „ Het geheele dorp brengt eene fchatting op, „ om hun een gunstig weder, tot welzijn „ van het landt, aftekoopen. Indien men „ regen vereischt, vullen zij hunnen mondt „ met water, en blazen, met eene blaespijp, „ wier eindt met verfcheidene gaten door- boord is, in de lucht, naer den kant daer „ zij wolken befpeuren , noodigende dezel„ ven, door een afgrijsfelijk gefchreeuw, „ om de velden der geenen, die hun betaeld „ hebben, te befproeien. Zoo men fchoon „ weder noodig heeft, klimmen zij op de „ daken der huizen , en wijzen de wolken ,., om voorbij te drijven; en indien dezelven „ verdwijnen, danfen en zingen zij rondom „ hunne hutten , zwelgen rook van tabak „ door, en bieden den hemel'hunne pijpen. „ aen. Verkrijgt het dorp het geene zij „ beloofd hebben , dan ontvangen zij eene „ dubbele vergelding ; maer indien het hun „ mislukt, brengt men hen zonder genade om. „ De  Honderd en Elfde'Brief. 37 „ De onderhandelingen van vrede en vers, bindtenisfe gefchiedden hier met veel uiter,, lijke vertooning'; en de Zon bewaerde „ daer in altoos zijne waerdigheit, als een „ wezenlijk oppervorst. Zoo dra hem de „ dag van de aenkomst' der gezanten werd „ bekend gemaèkt, gaf hij bevel aen den „ meester der plegtighedcn , om de voor- bereidfels ter hunne ontvanginge te ma„ ken. Wanneer deze afgezondenen omtrent „ vijf honderd treden van het opperhoofdt „ af zijn , houden zij ftil cn heffen een' „ vredezang op. Gemeenlijk beftaet het ge„ zantfchap uit dertig mannen en zes vrou„ wen. De beste ftemmen treden voor aen, „ en worden gevolgd van de geenen, die de calumet of vredepijp dragen. Deze laetften „ danfen • en zingen , draeien zich naer alle „ zijden, en maken groote bewegingen, en verfchrikkelijke ligchaemswringingen cn ge„ baren. Zij beginnen weder het zelfde be„ drijf, wanneer zij het opperhoofdt gena„ derd zijn , en bieden hem de ontftokene „ calumet aen. Zij rooken alle te famen, en „ blazen den eerften rook des tabaks naer „ den hemel, den tweeden naer de aerde, en „ den derden rondom den gezigteinder. Ver„ volgens geven zij de pijp aen de mindere „ opperhoofden, en gaen hunne handen „ wrijven op de borst van den prins: daer„ na wrijven zij zich zelfs over het geheele C 3 »> ]jg-  gS De Nieuwe Reisiger. „ ligchaem; en de redenaer begint zijn ges, fprek, 't welk door het antwoordt van de „ Zon gevolgd wordt. Deze geeft op zijne 5, beurt eene calumet aen de afgezanten, die „ den tabaksrook doorzwelgen. Hij vraegt „ hun vervolgens naer hunne gezondheit. „ Allen, die het gehoor bijwonen, doen hun v dezelfde vraeg ; waer na men hen geleid „ in de hut, die voor hun gefchikt is, en „ waer in men hun een' grooten maeltijdt; „ heeft bereid. Des avonds ontvangen zij „ het bezoek van het algemeene opper„ hoofdt; maer wanneer zij weten dat hij 3, gereed is om uit zijne hut te treden, gaen „ zij hem halen , om hem eer aentedoen, „ en dragen hem op hunnen rug in hunne 3, woning, alwaer zij hem op eene toebereide „ vacht doen zitten. Een van hun plaetst „ zich achter hem , rust met zijne .handen „ op deszelfs fchouders, en maekt duizend „ belagchelijke ligchaemsdraeijingen, terwijl „ zijne makkers hunne oorlogsdaden vertelt f, len. Deze bezoeken worden 's morgens „ en 's avonds, gedurende verfcheidene da„ gen , hervat; maer op den laetften dag „ verandert de plegtigheit. Men plant in het midden van het vertrek eene pael, rondom „ welke men zingt en danst, en zijne dapv perhedep roemt. Vervolgens geeft men n gefchenken aen de afgezanten ; en wan?, neer ?ij op hun vertrek ftaen, verfchafc „ men  H ONDERD EN TwAELFDE BRIEF. 39 ,, men hun alle de noodwendige levensbe„ hoeften voor hunne reis". Vader Jeronimus fprak mij van verfcheidene andere gewoonten der Natcheërs; maer zij verfchillen niet genoeg van die der Wilden van Kanada, om tot deze ftoffe wedcrtekeeren. Ik ben, enz. Nieuw Orleans, den iMften van Augustus, 1749. Honderd en Twaelfde Brief. Vervolg van Louiziana. Na den verfchrikkelijken moordt, door de Natcheërs aen de Franfchen bcdrc. ven, ging onze Kapucyn over tot de Iliinoizen, andere Wilden, die altoos aen ons zijn verknocht geweest. „ Dit zijn de -eenige volken van Louizia„ na , zeide vader Jeronimus, die nimmer „ getracht hebbën zich met hunne vijanden, „ tot ons nadeel , te vereenigen. Doch het is ook waer, dat zij altoos begrepen „ hebben, hoe zeer zij ons noodig hadden, „ om zich te verdeedigen tegens verfchei„ dene volken, die hunnen ondergang fche„ nen gezworen te hebben, en voorname. 5, lijk tegens de Iroquezen, die, door geC 4 du-  40 De Nieuwe Reisiger. „ durige aenvallen, hen in den krijg geoef. „ fend hebben. Hoewel krachtiglijk door „ de Natcheërs aengezocht, bleven zij ge„ trouw aen de Franfchen; en op de eerfte „ tijding van dit oorlog , zonden zij afge,, vaerdigden naer Nieuw Orleans, om ons „ hunnen dienst aentebieden. Het hoofdt „ van het gezantfchap- was Chikagoe gej^noemd: hij voerde het woordt tot den be,,. velhebber , met veel vrijmoedigheit en onderwerping'. Hij is dezelfde , wien „ mevrouw de hertogin van Orleans , te „ Verfailles , vereerde met eene kostelijke „ fnuifdoos , die hij altoos zorgvuldig in „ eene beurs heeft hewaerd. Welke aen„ biedingen men hem ook gedaen heeft, „ nimmer heeft hij zich van dezelve willen ,, ontdoen ; eene merkwaerdige oplettend„ heit in eenen Wilde, wiens geaertheit is „ alles wat hij ziet vuriglijk te begéren, en „ 'er aenftonds de walg van te hebben. ,, Het geene Chikagoe zijnen landsgenoo. „ ten van Frankrijk vertelde , fcheen hun, ongelooffeiijk te zijn. Men heeft u betaeld, „ zeiden zij , om ons alle deze fraeie ver„ zierfelen te doen gelooven. Zoo. gij het, „ geene gij verhaelt wezenlijk gezien hebt, „ moet men u bedrogen, en eenige bezwe>, ring uwe oogen betooverd hebben. Waiv „ neer hij vertelde dat 'er te Parijs vijf of w zes Iwten, op eikanderen , en z,oo hoog ?) alS  Honderd en Twaelfde Brief. 41 „ als de allergrootfte boomen zijn ; dat 'er „ al zoo veel volks op de ftraten als gras in „ de weiden is; dat men 'er in gefchilderde „ en vergulden lederen huizen wandelt; dat „ men 'er andere lange hutten ziet, waer „ in de kwakzalvers de oogen, armen, bee„ nen en tanden herftelden, zonder dat men „ het zien kon , aen de geenen, dien de„ zeiven ontbraken; ftonden deze goede „ lieden in het eerfte verwonderd, en berst„ ten eindelijk in een gelach uit, gelijk uit„ zinnigen. Wat zoudt gij dan denken, her„ vatte Chikagoe , indien ik 'er bijvoegde „ dat ik , op de kermis, kleene fchepfels, „ niet grooter dan een arm, heb zien dan„ fen , zingen en fpreken , als volwasfene „ menfchen ? Zoudt gij daerenboven geloo„ ven dat, in dat landt, de eer des mans „ aen de deugdt zijner vrouwe verknocht „ is, en dat men, dit niettegenftaendc, zich „ wellevend betoond, wanneer men tot eens „ anders echtgenoote zegt dat men haer be„ mint, dat men haer aenbidt, terwijl men „ haer verzoekt dat zij zich en haren man „ zal onteeren? Indien de man, door zijne „ vrouw verraden , zich doet gelden en in „ dreigementen uitberst, vindt deze laetfte „ toevlugt aen de wet, welke haer affcheidt „ van eenen onbefchoften karei, die zich „ niet naer de mode wil gedragen. De eerfte p man, die verongelijkt was, viel daer over C £ „ klag.  42 De Nieuwe Reisiger. „ klagtig : de tweede , ziende dat dit niet „ gelukte, wreekte zich aen eenen derden, „ die insgelijks wraek daer over wilde ne„ men; en dees gedurige omloop van-wraek,, nemingen heeft het ganfche volk bedor„ ven. „ Toen Chikagoe oud wierd en begon te „ fuffen, fchenen alle deze dingen hem zel„ ven zoo ongemeen toe , dat hij met de „ andere Wilden overeenftemde dat dezelve „ onmogelijk waer konden wezen, en dat de „ Franfchen hem betooverd hadden. „ Maer om tot de Iliinoizen weder te kec„ ren ; het geene het meeste heeft toege„ bragt, om hen in onze belangen overte. „ halen, is de oprechting van het Christen„ dom onder hen, en het wijze gedrag van „ eenige Franfche bevelhebberen , die in „ hun landt het gebiedt gehad hebben. Voor „ de eerfte ontdekking van de Misfisfipi, „ kende men naeuwelijks de Wilden in Ka„ nada. Sommige Franfchen, dezen ftroom „ afzakkende, kwamen door derzelver dor„ pen , werden 'er wel ontvangen, en be* „ dachten om 'er . ftapelplaetfen voor hun„ nen koophandel te maken. Zij lieten 'er „ eene fterkte, een' bevelhebber, eene kerk „ en een' zendeling. De Engelfehen vatten „ 'er argwaen over op, en wilden 'er y van „ hunne zijde , ook ten minfte eene Kerk „ en een' leeraer hebben. De ftadvoogdt „ van  Honderd en Twaelfde Brief. 43 8, van Boston liet 'er hun het voorftel van „ doen, dat algemeenlijk verworpen wierd. „ Uwe woorden verwonderen mij, riep één „ der hoofden van dezen landaert: wanneer „ gij hier gekomen zijt, 't welk lang voor „ de komst der Franfchen geweest is, hebt gij, noch uwe voorzaten, noch uwe leerj, aers, ons immer van den godsdienst noch „ van den grooten geest gefproken. Zij „ zagen onze bever- en elandsvellen, waer „ aen zij ook alleenlijk dachten. Wij kon„ den 'er hun niet genoeg bezorgen; en hoe „ meer wij 'er bragten, hoe grooter vrien- den wij van hun waren. Het tegendeel „ is ons met de Franfchen gebeurd. Op „ zekeren dag eenen zendeling' eenige vellen „ aenbiedende , verwaerdigde hij zich zelfs „ niet om ze aentezien , en fprak mij aen. „ ftonds van het gebedt , als den eenigen „ weg, die tot het geluk leidt, ik hoorde „ hem met vermack, en had zoo veel fmaeks „ in zijne redenen , dat ik mij langen tijdt „ verledigde om naer hem te luisteren. Ik „ verpligtte hem om mij te onderwijzen, „ en verzocht hem om den doop , dien ik „ ontving, Vervolgens keerde ik naer mijn „ landt, alwaer ik verhaelde het geene mij „ gebeurd was ; men benijdde mij mijn ge„ luk alleen, en vertrok om den zendeling „ te gaen vinden; en op deze wijs zijn wij „ Christenen geworden, Hadt gij, toen gij 3ï mij  44 De Nieuwe Reisiger. mij gezien hebt, mij van uwen godsdienst „ gefproken, ik zou naer u geluisterd beb„ ben : want ik was niet bekwaem om te doorgronden of dezelve goed ware. Ik „ fchep behagen in dien der Franfchen; cn „ ik zal denzelven behouden, tot dat de wee„ reldt in brandt gerake en verga. „ Voor dat de Iliinoizen het Christendom „ omhelsden, waren 'er geene Wilden, die minder goede hoedanigheden en meerder „ ondeugden bezaten. Wel is waer dat zij „ zachtzinnig en leerzaem waren, maer té„ vens Iafhartigen, verraders, ligtvaerdigen , „ bedriegers, dieven, zonder eer', zonder „ trouw', baetzuchtigen , gulzigacrts, en, „ het geene in een onwetend en boersch volk meest te verwonderen is, grootelijks over„ gegeven aen dat gedrochtelijke vermaek, 't welk de Grieken en Romeinen n'iet ken„ den, dan toen zij befchaefd en wellevend „ waren. „ Diergelijke bondgenooten fchenen niet „ veel eer aen de Franfchen te zullen toe- brengen, noch hun van groot nut'te we„ zen: evenwel hebben wij 'er geen getrou„ wcr gehad; en de zendelingen zullen, in „ weinig tijds, de vertroosting hebben om ,,' te zien dat een talrijke hoop dezer India- nen, tot hier toe zoo verachtelijk om de „ verdorvenheit hunner zeden, rondom hen vergaderen, en deze groote voorbeelden, „ waer  Honderd en Twaelfde Brief. 45 waer over men zich in de bloeiendfte zen„ dingen van Kanada zoo verwonderd heeft, „ vernieuwen zal. Bijna alles wat 'er van „ dezen landaert overig is , doet thans be„ lijdenis van het Christendom; en men be„ greep van welk een gewigt het was de an„ dere Wilden van Louiziana daer toe te „ brengen. Met dit inzicht wierp men de „ oogen op de Kapucynen van Frankrijk, „ als de bekwaemften om den aert dezer bar„ baren te verzachten, zich in hunnen geest: „ intedringen , en het gebiedt des konings „ in dit gedeelte der Nieuwe Weereld' uit„ tebreiden. Men oordeelde dat de tegen„ woordigheit van eenen man , eerwaerdig „ door zijnen ftaet, die hunner tale kundig „ was, hun vertrouwen won , hunne tre„ den gade floeg, en in hunne oogmerken „ indrong, kortom een man van verftandt, „ gelijk 'er in onze orde gevonden worden, „ fomtijds meer waerdig is dan eene ganfche „ bezetting krijgsvolk. Ten minfte kan hij de „ zaken kracht geven , en de bevelhebbers „ onderrichten en aenzetten tot het nemen „ van maetregelen , om den vijanden werk te „ verfchaffen. Getuige zij het gebeurde in „ het jaer 1741 , wanneer het oorlog op „ het punt ftond om tusfehen de mogend„ heden van Europa uittebersten. Een En„ gelsch landvoogdt , te Boston aengeko. „ men , verzocht eene onderhandeling met ja de  46 De Nieuwe Reisiger. „ de Iliinoizen, die 'er in toeftemden , ed $, mij baden hen te verzeilen; ten einde j5 zij mij over de listige voorftellingen, die „ hun mogten gedaen worden, zouden kun„ nen raedplegen, en verzekerd zijn dat „ hunne antwoorden niets behelsden, 't welk „ ftrijdig was met den dienst des konings of „ het welwezen van den godsdienst. Ik „ volgde hen , en mijn oogmerk was mij alleenlijk in hunne woning te houden, om 5, hen met mijnen raedt te onderfteunen, „ zonder voor den landvoogdt te verfcbijs, nen. Toen wij ter beftemde plaetfe aen„ kwamen , begroetten ons de Engelfehen ,j met verfcheidene kanonfehoten, welke ,, mijne Iliinoizen beantwoorden met eene „ losfing' uit hunne musketten. Hier op ver„ fcheen de landvoogdt; en de Wilden na„ derden met grooten haést. Ik bevond mij „ midden onder hen, zonder 'er op te den„ ken, ert zonder 'er begeerte toe te hebben; „ Toen hij mij gewaer wierd, trad hij eenige „ treden naer mij toe ; en na de gewone „ pligtplegingen, richtte hij dit gefprek tot „ de Iliinoizen: „ Het is uit bevél van den koning, mijn' „ meester, dat ik u kome zien; dewijl hij wenscht dat wij in vrede leven. Indien „ eenig Engelsman onvoorzichtig genoeg wa„ re om u te verongelijken, denkt niet orrf u daer over te wreken; maer richt uwe i> klag-  Honderd en Twaelfd» Brief. 47 „ klagten aen mij, en ik zal u vaerdig recht „ doen. Zoo het gebeurde dat wij dorlog „ met de Franfchen kregen, fteek u niet in „ onze verfchillen: de Franfchen zijn alzoo „ fterk als wij; weshalve gij ons onze twis„ ten moet laten afhaspelen. Wij zullen in „ alle uwe noodwendigheden voorzien, uwe „ pelterijen koopen, en u onze waren tot „ eenen matigen prijs geven. „ Toen hij ophield met fpreken, gingen „ mijne Wilden heen, om met eikanderen te beraedflaen, over het antwoordt, dat zij „ hadden te geven. Gedurende die tijdt, „ trok de landvoogdt mij ter zijde, en zeide „ tot mij : ik bid u uwe Indianen niet tot „ het oorlog aentezetten. Ik antwoordde „ hem, dat mijn godsdienst en mijne geaert„ heit mij verpligtten om hun niet dan liefde ,, tot den vrede inteboezemén. Ik fprak nog, „ wanneer ik mij eensklaps omringd zag van „ twintig jonge krijgslieden, welke vreesden dat de landvoogdt mij wilde doen opligten. „ öndertusfchen naderden de oudften, en „ één van hun gaf het volgende antwoordt: „ Groote kapitein , gij zegt dat wij ons „ niet bij de Franfchen moeten voegen, „ wanneer gij hun het oorlog verklaert. Gij „ behoort te weten dat de Fransman mijn „ broeder is: wij hebben te famen een zelfde ,, gebedt, en huisvesten in eene zelfde hutte „ met twee haerdfteden. Indien ik u zie » in-  :,x i aiL 3 a ï j a a 1_ha a «3a w ojrj 48 De Nieuwe Reisiger. 3sü IC L q3wuqtv D/3CDtf <&3i;bn919b{16< it „ intreden naer het eerfte vuur, waer. bij „ mijn broeder de Fransman zit, fla ik u „ gade van mijne mat, waerop ik bij het „ andere vuur gezeten ben. Worde ik ge„ waer dat gij een' bijl draegt, aenftonds zal „ ik denken : wat wil de Engelsman met dien „ bijl uitvoeren ? Ik fta dan op mijne mat „ overeind , om te zien wat hij doen zal. „ Heft hij den bijl op, om mijn' broeder den „ Fransman te flaen, ik neem den mijnen, „ en loop naer den Engelsman, om hem „ aftemaken. Hoe ! zou ik mijnen broeder, „ in mijne hut, kunnen zien flaen, en gerust „ op mijne mat blijven zitten ? Neen ; ik „ bemin mijnen broeder te veel , om hem „ niet te verdeedigen. Dus zeg ik u, groote „ kapitein, beledig mijn'broeder niet, en ik „ zal u niet beledigen; blijf gerust op uwe „ mat zitten, en ik zal mij ftil op de mijne „ houden. „ Dus werd deze onderhandeling afgebro„ ken, en luttel tijds daer na kregen wij tij„ ding van Nieuw Orleans , dat Frankrijk „ met Engelandt in oorlog was. Onze Wil„ den, na dat zij, volgens hunne gewoonte, „ geraedpleegd hadden , bevalen aenftonds „ den jongen lieden de honden voor het oor„ logsgastmael te dooden. Dit gastmael werd „ gehouden: men hing den ketel op: men „ danste; en 'er vonden zich twee honderd j, en vijftig mannen onder de wapenen. Des „ an-  Honderd en Twaelfde Brief. 40 anderendaegs liepen de vrouwen door het ?, dorp fchreeuwen: verzamelt u, gij jonge t, krijgslieden; wapent u met uwe knodfen; gaet den doodt van onze broederen wre- ken; fla-doodt, vernielt, verdelgt, ver„ brandt hunne vijanden ; brengt ons flaven „ toe ; eet hun hart; braedt hun vleesch; „ drinkt hun bloedt; veroovert hunnehoofd„ fchedels, en maekt drinkfchalen van hunne „ bckkeneelen, enz.' „ De manier, waerop deze volken öorlö„ gen, maekt een handvol van hunne krijgs. „ lieden verfchrikkelijker , dan eene bende „ van twee of drie duizend Europefche fol„ daten. Zoo dra zij in het vijandlijke landt gekomen waren , verdeelden zij zich in „ verfcheidene hoopen. Men zei tot den „ eenen, men geeft u dit gehucht te eten, „ cn tot den anderen, men laet u dat dorp ,, over. Vervolgens gaf men het teeken, „ om gelijkelijk, op denzelfden tijdt, alle „ de verfchillende plaetfen aentevallen. Ort„ ze krijgslieden verfpreidden zich meer dan „ zestig mijlen over het landt, en verdelgden ,, alles wat zij van de Engelfehen, in derzel„ ver woonfteden , verfpreid vonden. Zij ,, doodden'er meer dan twee honderd, maek„ ten honderd en vijftig krijgsgevangenen, „ en hadden aen hunne zijde niet dan eenU „ ge ligtgëkwetften. Zij kwamen van deze krijgsverrichting' te rug , hebbende ijder X. Di;l. D „ twee  50 D e Nieuwe R e i s i g e r. „ twee kanoos , met buit beladen. In cfe „ zeven jaren,; die dit oorlog duurde, bragj, ten zij de verwoesting in alle de landerijen, „ die den Engelfehen toebehoorden. Zij „ vernielden derzelver dorpen, bosichen en „ landhoeven , verooverden oneindig veel ,, vee , en kregen meer dan zes honderd ,, krijgsgevangenen. nenjirn (< „ Eindelijk werd de vrede tusfehen de twee „ kroonen gefloten. Op de eerfte tijding, „ die men 'er uit Europa Van ontving, liet „ de landvoogdt van Boston aen de Iliinoizen „ zeggen, dat, indien zij wilden vergaderen „ op eene plaets, die hij hun zoude aenwij,, zen, zij te famen over de tegenwoordige „ zaken in onderhandeling zouden treden. De Wilden kwamen op de beftemde plaets; ,, en de landvoogdt, zich tot hun opperhoofdt ,, richtende , zeide tot het zelve: ik bericht uj ,, dat de koningen van Engelandt cn Frankrijk ,, bevredigd zijn, en dat dees laetfte ons alle „ de Janden, die de oorzaek van onze twis- ten in Amerika waren , overlaet. Dus, 3, zoo gij wilt, zullen wij te famen in vrede leven.. Wij waren eertijds in dien ftaet; ,3 maer de inblazingen der Franfchen hebben u met ons doen breken; en om hun te be,, hagen , zijt gij ons op het lijf gevallen. „ Laten wij alle deze kwade zaken vergeten, ,, en in zee werpen, ten einde zij niet meer verfchijnen , en dat wij te famen goede ,, vrienden zijn. 55 Dit  Honderd en -Twaelf.de Brief. 51 ,, Dit is zeer wel gezegd, antwoordde het 3, opperhoofdt der Wilden. Laet de beidé koningen overeenftemmen , ik ben daer 3, over verheugd, en vind ook geene zwa,, righeit om vrede met u te hebben. Ik |j ben het niet die u federt zeven jaren gefla,, gen heb; het is de Fransman, die zich vari „ mijnen arm bediend heeft. Ik had mijnen ,, bijl ik weet niet waer gefmeten; en terwijl ,, ik gerust op mijne mat zat, en nergens ,, op dacht, Huurde de landvoogdt van Loui5, ziana mij eene boodfchap, waer door hij „ mij zeide: mijn zoon , de Engelsman heeft ,, mij gcflagen; help mij daer over wreken; ,, neem uw' bijl op, en flaet den Engelsman ,, wederom. . Ik, die altoos naer het woordt 3, van den Franfchen landvoogdt geluisterd ,, heb, ging mijn' bijl opzoeken , en vind ,, eindelijk denzelven , geheel verroest i ik ,, maek hem vaerdig, en hang hem aen mij- nen gordel , om u op het lijf te komen, j, Thans beveelt mij de Fransman denzelven j, neder te leggen ; weshalve ik hem verre ,, van mij werpe, op' dat men het bloedt, „ waer mede hij befmét is, niet meer zie. 3, Dan gij zegt dat de Fransman u verfchei,, dene landen , die in mijne nabuurfchap zijn, heeft afgeftaen : hij mag u alles gevert 3, wat hij wil; wat mij belangt, ik heb mijn ,, eigen landt, dat de groote befchermgees: ,i mij vergunt heeft. Zoo lang 'er één kindc D 2 ,, van  *2 De Nieuwe.Reisiger. t, c * „ van mijnen landaert overig is, zal het ftrij- „ den, om het zelve te behouden. Einde- lijk werd alles in vriendfchap bcfloten: de „ Engelfcbe landvoogdt deed een groot gast,, mael voor de Wilden aenrechten; en ijder 5, keerde zeer vergenoegd te rug. „ Bijna kan men zich geen beter noch ,, fchooner landt verbeelden, dan het geene „ door de rivier der Iliinoizen befpoeld wordt. ,, Men ziet op derzelver oevers niet dan on„ meteüjke beemden , bezaeit met kleene „ boschjes , die 'er door de handt fchijnen „ geplant te wezen. Het gras en de kruiden „ zijn 'er zoo hoog, dat men 'er zich zeiven in verliest; maer men ontmoet overal voetpaden, die zoo effen zijn als zij.in „ de meestbetreden landen zouden kunnen ,, wezen. Evenwel gaen 'er niet dan osfen, „ en van tijd' tot tijdt troepen van harten cn ,, reebokken, over. Door dezen weg kwam ,, ik aen in het nieuwe landt, 't welk ik met '//irjujnjsV nJdU'-uii j.) .ik)ju.» ivnai^A jjii t, „ mijn zweet beiproeide. ' „ Op eenigen afftandt van de rivier' is 'ér ,, een groot Fransch dorp, bijna alleen be- „ woond door Kanadiers, die een' Jezuit „ tot priester hebben, en 'er zeer naer hun ,r genoegen leven. Ter zijde ligt een Illi- noisch vlek, wiens ingezetenen de aerde ,, bebouwen , en zeer werkzaem zijn. Zij „ .kweeken gevogelte op , 't welk zij aen hunne nageburen verkoopen. Hunne vrou. » wen  Honderd en Twaelfde Brief. 53 91 wen zijn vrij handig, en generen zich met „ het fpinncn van osfenwol, welke zij fijner „ maken dan die van onze fchapen. Somtijds „ zou men ze zelf voor zijde aenzien Zij „ bereiden 'er ftoffen van , welke zij met 3, verfchillende kleuren verwen, dezelven „ gebruikende tot bovenkleeden, die zij met 35 garen van reebokken zenuwen naeien. De ,, manier, waer op zij het zelve maken, is ,, zeer eenvouwig: als de zenuwen van het ,, vleesch wel ontbloot zijn, hangen zij die ,, eenige dagen in de zon , en laten ze volko,, men droogen; waer na zij dezelven klop. ,, pen, en 'ergemakkelijk een garen, al zoo ,, wit en fijn , en veel fterker dan dat van Mcchelen, uit trekken. ,, Toen ik in het dorp kwam, vond ik het in de uiterfte verwoesting. Een Fransman had 'er de kinderpokken gebragt, en het ,, kwaedt had het geheele vlek aengeftoken. ,, Het kerkhof fcheen een bosch van nieuw,, geplante ftaken en palen, waer aen alles, ,, wat tot het gebruik der overledenen ge,, diend had , was opgehangen. Den gan',, fchen nacht hoorde ik fchrciën en nare zuchten uitboezemen. Tot overmaet van ,, droefheit, vernam ik dat, eenigen tijdt te „ voren, fommige wilde Chikachazen zich ,3 in de omliggende ftreken vertoond , en 5, vreemde verwoestingen aengericht hadden. 11 Oerdeel van mijne ontfteltenis en mijn' D 3 fchrik,  54 De N i e y w e Rn si g e k. & fchrik, toen ik op eene hoogte eene op„ gerechte pael gewaer wierd, en befpeurde „ dat dezelve een gedenkteeken van "eene pasgebeurde krijgsverrichting' was. Dit ge|, denkteeken vertoonde de afbeeldingen'van, twee menfehen zonder hoofden , en eenige „ anderen in hun geheel. De eerden gaven „ de dooden, en de anderen de krijgsgevan„ genen te kennen. Eén mijner geleidercn onderrichtte mij, bij deze gelegenheit, „ dat men, wanneer 'er Franfchen onder de „ eenen of anderen zijn , dezelven met de „ armen op de heupen laet rusten, om hen „ te onderfcheiden van de Wilden , wier ,, armen men langs het lijf laet hangen. Dit % onderfcheidt ontftaet daer uit , dat deze „ volken opgemerkt hebben dat wij ons veel„ tijds in deze geftalte houden, 't welk onder hen niet gebruikelijk is. „ De Chikachazen , zoo even genoemd, „ zijn doodelijke en onverzoenlijke vijanden „ der Franfchen en Iliinoizen. Onze ver„ bindtenis met deze laetften , brengt hen „ fomtijds met ons in oorlog; en de Engel„ fchen van Karolina verzuimen niets , om „ dit vuur van verdeeldheit te onderhouden \y en acnteftoken. Zij zien onze grondftich„ ting van Louiziana niet zonder argwaen, „ aen, en befchouwen dezelve als een' fluit|{ boom , dien wij tusfehen hunne magtiï ge volkplantingen van noord Amerika en ,#? V. 1 ■■ • " tl' Mexi-  Honderd en .>Twaelfde Brcief. 55 Mexiko gefield hebben. Wij moeten ver„ wachten T d it zij allerlei middelen in 't werk zullen ftellen, om denzelven te verbreken; ,, dewijl hunne verbindtenis met de Chika- chazen hun gedurig gelegenheit daer toe verfchaft. Deze volken zijn de dapperfle Ki en ontzagchelijkfte Wilden van Nieuw ,, Frankrijk. Alle de Wilden van het zui- den en noorden g en zelf de Franfchen ,, hebben hen beoorlogd , zonder hen uit ,, hunne landen, die de fraeifte en vruch:„ baerfte van het vastelandt zijn, te kunnen 3, verdrijven. De Engelfehen hebben deze ,, wakkere krijgslieden nimmer laten varen, ,, maer altoos gemeenzaemheit met hun on,, derhouden, en in alle hunne noodwendig. „ heden voorzien. Deze Indianen zitten zeer wel te paerdt, en zijn in de behandeling der wapenen, en in de beoeffening der oor,, logskunst', zeer bedreven. Zij betooncn 3, veel koelheit voor de vrouwen , cn ver,, waerdigen zich niet om met haer te eten, „ fchoon zij haer driftiglijk beminnen. Indien ,, zij dezelven ontrouw bevinden, vergenoe,, gen zij zich met haer en haren minnaer te ,, geesfelen, terwijl zij hen naekt door het & dorp doen loopen ; en de overfpelige „ vrouw wordt weggejaegd. Wanneer een Chikachas een' reebok gedood heeft, zegt „ hij aen zijne vrouw de plaets, alwaer hij hem heeft gelaten: zij gaet denzelven D 4 1, ha-  56 T) E N ! E U WE R £ ƒ S I C K R. „ halen , ontweide hem en zet hem haren „ man voor. De Franfchen hebben dikwerf „ het voorwerp van de woede en wraek' dezer barbaren geweest. Op zekeren' dag „ werden 'er twee en dertig te gelijk door „ hen verbrand, te weten, zeven officieren, „ vier en twintig foldaten en één zendeling. „ Ken ferjant, getuige van het droevige lot; „ zijner makkeren, werd tot het laetfte ge„ fpaerd; maer hij ontvlugtte de ftraf door .„ deze list: dewijl de tael der Wilden hem „ gemeenzaem was , bediende hij 'er zich ■„ van om tegens zijne beulen uittevaren; „ en zijne banden los gerukt hebbende, „ wierp hij hun alles , wat hem onder de „ handen kwam , naer het hoofdt , terwijl „ hij hun tocfnaeuwdc: gij zijt honden; cn „ vermits gij mijne bevelhebbers verbrand „ hebt , wil ik insgelijks verbrand worden. „ lk vrees nog het vuur noch den doodt, „ dewijl ik een man ben. Doet mij ter dege „ lijden; dit is het geene ik van u verzoeke, „ De Chikachazen., ziende zijne kloekmoe. „ dighcit, namen hem voor een' ongemeenen man, en vergunden hem het leven. „ De woestheit van dit volk, dat mij niet „ dan al te wel bekend was , de krijgsbe„ wegingen , waer in ik de Iliinoizen zag, „ hun treurige zang, het gezigt der tentoon„ gefielde lijken, alle deze voorwerpen vertoonden mij onophoudelijk wat mij tQ „ wach-  IIONDFRD EN TWA ELFDE B IX I E F. 5? s^-iisvïachten ftonde , indien ik ongelukkiglijk onder de handen der Chikachazcn verviel, -„hért' verwekten in mij eene ontroering, „ welke ik niet konde overwinnen. In ver„ fcheidene dagen kon ik niet gerust flapen. „ Wel is waer dat ik niet vreesde openlijk .aengetast te zullen worden , om dat ik , „' vijftien welgewapende mannen bij mij had, „ en dat ik zelf van het hoofdt tot de voeten „ gewapend was; maer wij hadden alles van „ de verrasfingen te fchroomen : want 'er „ zijn geene listen , waer van zich de Wilden „ niet bedienen , om ftrikken aen hunne „ vijanden te fpanncn. Een der gewoonlijk„ ftcn is het naerbootfen van het gefchreeuw h van een dier, of het gezang van een' vo„ gel; 't welk zij zoo volmaekt en natuurlijk „ doen, dat men 'er dagelijks in bedrogen is. „ Men is aen den ingang van een bosch gc„ legerd , en meent het geluidt van een'. „ os, een hart of een' eendvogel te hooren: „ twee of drie mannen loopen daer heen, „ op hoop van een' goeden buit te zullen „ bejagen ; en dikwerf keeren zij nimmer wedSWil rrreri nebnufvjv m mfr'... „ Naeuwelijks wist men dat ik in het dorp „ gekomen was, of men kwam mij , van „ wegens het voornaemfte opperhoofdt, tot „ een' grooten maeltijdt noodigen. Twee „ Wilden, die de bediening van hofmeestev ren waernarnen, verdeelden de gerechten - D 5 „ on-  58 De N i eu we'Rei si ge r. „ onder de geheele vergadering ; en ijder „ fchotel was voor twee perfonen. Terwijl. „ zij aten, onderhielden zij eikanderen over „ onverfchillige zaken; en wanneer zij ge„ daen hadden , vertrokken zij , met zich „ nemende alles wat 'er in de fchotels was „ overgebleven , volgens hunne gewoonte. „ Dc Iliinoizen geven geene dezer maeltij„ den, waer op alles, wat men voordient, „ verorberd moet worden , fchoon men daer „ door ftorve. Onder alle de volken van „ Louiziana , zijn 'er geenen , die in zulk „ een' grooten overvloedt van alles leven. „ Hunne rivieren zijn met zwanen , trap. „ ganzen, ganzen , eenden en talingen be„ dekt. Naeuwelijks gaet men eene mijl, „ zonder eene ontzagchelijkc meenigte kal„ koenichc hanen, die bij troepen zwerven , „ te ontmoeten: dezelve zijn grooter dan die „ van Frankrijk , en fommigen wegen bij „ de dertig ponden : aen den hals hebben „ zij eene foort van hairenbaerdt, omtrent „ een' halven voet lang. De vlakten en bos„ fchen zijn vervuld met wilde osfen , die „ men met hoopen aentreft. Geen jaer gaet „ 'er voorbij , waer in 'er geen twee dui„ zend gedood worden. Hun vleesch is uit „ de natuur' zout , en zoo ligt , dat men „ het gemakkelijk kan vertéren, fchoon men „ het raeuw eet. Wanneer de Iliinoizen 'er „ een, di£ hun te mager toefchijnt, gedood 3, heb-  Honderd en Twaelfde Brief. 59 a hebben, vergenoegen zij zich met deszelfs jj tong te nemen , en gaen 'er vetter zoe. „ ken. Zij hebben ook osfen van het zelfde „ foort als die van Europa , en behoeven „ voor dezelven, ten grootften deele, geene „ zorg of onkosten aentewenden. De osfen , „' die men tot den akkerbouw gebruikt, ,, weiden in een gemeen veldt, rondom het „ dorp. De anderen, welke een vrij groo„ ter getal uitmaken , en gefchikt zijn om „ het geflacht voortteplanten , zijn het ge„ hccle jaer in een halfeilandt, van ver„ fcheidene mijlen oppervlakte , als beflo„ ten. Deze dieren , welke men zelden „ nadert, zijn bijna wild geworden; en men „ moet list gebruiken om hen te krijgen, „ Indien een inwoonder een pacr osfen noo-„ dig heeft, gaet hij in dit halfeilandt; en „ zoo dra hij een Hier , bekwaem om ge„ temd te worden, befpeurt, werpt hij hem „ eene handvol zouts toe, fpreidt een lang „ touw met een' lutsknoop , en gaet zelf „ op den grondt leggen. Het dier , bege„ rig naer zout, nadert den ftrik; en wan„ neer het den voet daer in heeft, trekt „ de befpieder het touw toe, en het beest „ is gevangen. Dit is alle de moeite, welke 'er vereischt wordt om een paer „ osfen te krijgen. Het zelfde fielt men „ ten opzichte van de paerden , koeien, „ kalven en veulens te werk. Deze dieren » zijn  60 De Nieuwe Reisigrr. zijn hier aen geene ziekten onderworpen, ,, gelijk in Europa: zij leven lang, ehc „ fterven gemeenlijk niet dan van ouder,, dom. „ De luchtftreck, waer onder de Illinoi„ zen wonen, is ten nacstenbij gelijk aen „ die van Frankrijk. De groote hitte doet ,, 'er zich een weinig eerder en krachtiger „ gevoelenmaer is niet beftendig noch ,, duurzaem. De winter is eene beurtver. wisfeling van vinnige koude en vrij zacht ,, weder, volgens de noorder- of zuidervvin„ den , die eikanderen regelmatig vcrwis,, Men , 't geen den vruchtboomen zeer ,, fehadelijk is. Somtijds is het in het mid„ den van February zeer heet , waer door ,, de boomen fappig en met vruchten over,, laden worden; maer lchielijk rijst 'er eene „ bui uit het noorden , die dc fchoonfte ver„ wachtingen te leur ftelt. De grondt is „ vruchtbaer: allerlei lborten van moeskrui„ den zouden 'cr bijna zoo wel wasfen als ,, in Frankrijk , indien men ze even zorg,, vuldig aenkweckte. Het koorn vermee„ nigvuldigt gemeenlijk flechts van vijf tot ,, agtmael. Doch het is ook waer dat de „ landerijen zeer onachtzaem bebouwd wor,, den , en dat zij , federt dertig jaren dat 3, men dezelven heeft beploegd, nimmer 3, gemest zijn geweest. Dees geringe groei ,, van de tarw' wordt nog meer veroorzaekt 33 door  Honderd en Twaelfde Brief. 6t „ door de dikke nevels, en de al te fchielijke hitte. Maer tot vergoeding van dezelve, groeit 'er hetlndiaensch koorn wonderbaer,, lijk, en, vermcenigvtildigt meer dan dui„ zendmael. Het is het voedfel van de arbei., clcndc dieren, de flaven, en het grootfte „ gedeelte van stands ingeborenen, die het „ als eene lekkernij eten. De Iliinoizen zaeien ,, de tarvv niet voor de lente, noch flaen 'er „ de laetfte handt aen voor het midden van „ Juni; waer na zij overwegen , aen welken „ kant der zee zij zich zullen begeven, om „ voedfel te zoeken tot den oogsttijdt, die ,, in de maendt Augustus voorvalt. Voor m dat zij vertrokken, lieten zij mij verzoe,, ken in hunne vergadering te komen; en zoo dra ik 'er in verfcheen, fprak mij één ,, van hun, uit naem van alle de anderen, „ dus aen: onze vader, het geene ik tot u „ zeg wordt gefproken van allen , die gij ,j liier ziet. Gij kent ons: gij weet dat ons „ levensbehoeften ontbreken , en' dat wij ,, geen ander hulpmiddel hebben, .dan dezel„ ven aen de boorden der zee te gaen zoe., ken. Het zou hard voor ons zijn ons ,, gebedt te moeten 'verlaten; weshalve wij „ hopen dat gij ons wel zult gelieven te ver„ zenen, Zoodanige perfonen zullen zich „ infehepen; en het geene gij hebt medete„ voeren, zal in de andere kanoos verdeeld „ worden. Wanneer ik hun hunne bede had „ toe.  62 De Nieuwe R e i s i g e r. toegeftaen , bedankten zij mij allen met een groot gefchreeuw. ,, Daer zijn, in dit gedeelte variLouiziana, „ Vijf Franfche en drie Ulinoifche dorpen i j, liggende in eene wijduitgeftrekte beemdt, „ in den omtrek van twee cn twintig mijlen, j, Verfcheidene zoutfonteinen vcrfchaffen al „ het zout, dat hier genuttigd wordt. Men „ zou 'er ook ontelbare mijnen vinden, in„ dien men in ftaet ware dezelven te doen „ openen en bewerken. Eenige bijzondere perfonen bepalen zich om 'er loot, dat „ zich bijna aen de oppervlakte bevind, uit„ tetrekken, en verkoopen het aen de Wil,, den van de Misfisfipi en Misfouri. „ De vereeniging dezer twee rivieren vormt ,, misfchien de fchoonfte t'famenvloeijing, ,, die 'er in de weereldt is. Zij zijn bijna „ van dezelfde breedte , ijder omtrent van „ eene halve mijl; maer de Misfouri ftroomt „ veel fneller, en fchijnt al triomferende hare intrede te doen in de Misfisfipi , al„ waer zij dwars invalt, en haer blank wa. „ ter, zonder eenige menging', tot aen den ,, anderen oever voert. Vervolgens deelt zij deze kleur mede aen hare mededingfter, ,, die dezelve niet meer verliest, tot dat zij „ zich in zee ontlast. „ Misfisfipi beteekent, in dé Ulinoifche „ tael, den grooten ftroom, welken naem „ zij, op de Misfouri, fchijnt overweldigd a te  Honderd en Twaelfde Brief. 6$ te hebben. Verfcheidene groote rivieren „ werpen zich in de eerfte; maer de tweede „ deelt haer meer water mede dan alle de „ anderen te famen; en zie 'er hier het be„ wijs van : het water dezer rivieren gelijk „ ook dat van de Misfisfipi zelve, is vrij „ ongezond ; daer in tegendeel het water van de Misfouri uitnemend goed is, en „ dezelfde hoedanigheit behoudt, na dat zij „ zich met de Misfisfipi vereenigd heeft; „ weshalve haer water verre de overhandt „ moet hebben. Dewijl echter onze eerfte „ reizigers haer niet dan na de Misfisfipi ont„ dekt hebben , heeft deze laetfte den bij„ naem van groot, tot nadeel van de andere, jtmakxBgebih 99w3 lassb enigijiéstsv eQ v ,^De koning onderhoudt, aen derzelver „ mondt, eene kleene bezetting en een' „ loots, om de fchepen te ontvangen , en. „ in den ftroom te geleiden. De meènigvul„ dige eilanden en banken, niet van zandt, ,, maer van modder , waer mede de rivier „ vervuld is, maken derzelver inkomst moeie- lijk voor de*geenen, die'er niet bedreven „ zijn. Deze eilanden zijn grootelijks ver,, raeenigvuldigd door middel van de boo„ men, i die de ftroom met Zich fleept, en 5, waer van een eenige , door zijne takken en wortels op eene ondiepe plaets vastge~, raekt, duizend anderen tegenhoudt. . Ik heb 'er opeenilapelingen van gezien, waer „ van  54 De Nieuwe Reisiger. „ van ijder alle de houttuinen van Parijs wel „ zoude vervuld hebben. Niets is 'er dah „ bekwaem om dezelven los te maken. De „ flijk, die de rivier afdrijft, verftrekt hun „ tot tieras , en bedekt hen van langza„ merhand'. Ydere overftrooming laet een „ nieuw bedde achter zich ; en na het ver„ loop van eenige jaren, begint het riet en „ heestergewas daer op te groeien. Op één „ van deze gronden vindt .men een gat, „ wiens diepte men verfcheidenemalen gepeild „ heeft, zonder dezelve ooit te kunnen ont„ dekken. Het zonderlingfte daer in is dat, „ wanneer men 'er een' langen en rechten „ ftok , die aen het eene eindt zwaer is, „ infteekt en met geweldt naer de diepte „ duwt, hij 'er een vierendeeluurs daer na „ weder uitkomt, en, naer men zegt, zoo „ fnel als een pijl in de lucht fchiet , dat „ men hem bijna uit het oog verliest. „ De meenigte dezer kleene eilanden, in „ den mondt van dezen ftroom aengegroeid, ,, maekt 'er, gelijk ik u reeds gezegd hebbe, „ de fcheepvaert zeer gevaerlijk. Het is „ moeielijk den doortogt te vinden; en zeer „ weinige lieden hebben 'er kennis van. Deze „ fchoone rivier is meer dan zeven hon„ derd mijlen lang, en heeft zijn' loop van „ het noorden naer het zuiden. Derzelver „ beide oevers zijn bezoomd met digte wou„ den, achter welke men hooger landen ont- „ moet,  Honderd en Twaelfds Brief. 65 ,, moet, doorfneden met vlakten en bosfchen, „ waer in de boomen bijna zoo luchtig ge„ plant zijn, als op onze openbare wandel„ wegen. De oorzaek daer van beftaet ge„ dccltelijk hier in, dat de Wilden het vuur „ in de weiden fteken , omtrent het einde „ van den herfst, wanneer de kruiden uitge„ droogd zijn. De vlam, die zich aen alle „ kanten verfpreidt, vernield de jonge plan„ ten ; 't geen niet gebeurt in de oorden, „ die digter bij den ftroom gelegen zijn, om „ dat de grondt, aldaer lagar en bijgevolg „ vochtiger zijnde, de kruiden langer groen „ blijven, en minder voor de aenvallen van „ het vuur bloot ftaan. „ Wat aengact.de wouden , die het binii nenftc des lands, en in 't algemeen bijna „ geheel Loiuziana bedekken, misfehien zijn ,, 'er geene in de natuur, die daer bij verge„ leken kunnen worden, het zij ten opzichte „ van de hoogte en dikte der boomen, het zij „ met betrekkinge tot derzelver verfcheiden„ heit en nuttigheit. De meesten fchijnen „ zoo oud als de weereldt te wezen. Men vindt 'er cypresfebosfehen van agt of tien „ mijlen ultgeftrektheits , waer van alle de „ cypresfen de grootfte boomen vau Frank„ rijk verre overtreffen. Wanneer ik Euro„ pa verliet, had men aldaer nog geene ken„ nis van deze foort van laurietb&om , die „ altoos groen is, en welken men dxn tulp- X. Deel. E „boom  66 De Nieuwe Reisiöeïü „ boom noemt, ter oorzake van de gedaente zijner bloem'e: hij verheft zich boven onze „ Indiaenfche kastanjeboomen, en heeft nog veel fchooner bladeren* De balzemboom is insgelijks grooter en dikker; en men ,, trekt daer uit een' balfèm, die misfchien s, niet veel minder dan die van Peru is. Al,, lerlei bekende lborten van notenboomen „ zijn 'er ook in grooten overvloedt, gelijk „ ook allerlei bouw- en' timmerhout; maer* 3, om het zelve te gebruiken , moet men 3, geene boomen nemen van den oever der riviere, of van binnen de ruimte, welke ,, zij overftroomt, om dat dezelven, hunne 3, wortels gedurig in het water hebbende, al te zwaer zijn en ligtelijk verrotten. ,, Behalve de fterkte Chartres, alwaer ik langen tijdt mijn verblijf gehad hebbe, be3, zit Frankrijk nog verfcheidene andere plaet,, fen op de oevers van de Misfisfipi. In 3, het opvaren van den ftroom, van Nieuw ,, Orleans af, ontmoet men eerst eene kleene volkplanting van Hoogduitfcheren, die „ van den raedt verlof kregen om zich 3, in dit gewest neêrtezetten. Door hunne ,, naerstigheit en arbeidt, hebben zij zeer 3, wel bebouwde bezittingen, en kunnen als ,, bezorgers van de hoofdfladt befchouwd ,, worden. Zij brengen 'er alle weken vruch„ ten , moeskruiden , visch , 'wildt en gezouten fpek. Zij laden hunne vaertuigen des  Hónderd En Twaelfde Brief. 67 5, des vrijdags avonds; en zich met hun beidei „ in eene praeuw Hellende, laten zij zich „ met den ftroom der riviere afdrijven, en komen des fatcrdags vroegtijdig te Nieuw „ Orleans, ahvaer zij hunne goederen ter markt brengen , en des avonds , met al„ lerlei noodwendigheden en geldt beladen, j, naer hunne woningen wederkeeren. „ Van de verblijfplaets der Hoogduitfchej, ren , de rivier opvarende, komt men te Pointe - coupée, alwaer men eene fterktö ,, van ftecn gebouwd heeft, en eene kleene ,, bezetting onderhoudt. De Wilden der „ omliggende ftreken hebben altoos fcerk aen ,, ons verknocht geweest. Een hunner op; perhoofden , die zeer dapper was, werd „ gevaerlijk gekwetst in onze krijgsverrich,, ting tegens de Natcheërs. Op het ver,, flag , dat men 'er den koning van deed, ,, maekte hem zijne majesteit brigadier in de ,, Indiaenfche legers, en vereerde hem met ,, een blaeuw lint, waer aen eene zilveren i, penning hing , die de ftadt Parijs ver,, toonde. „ Vijftig mijlen boven Pointe-coupée, „ is de verblijfplaets der Natcheërs. Wij 3, hebben 'er niet meer dan eene bezet,, ting, welke als gevangen is in eene fterk„ te, uit vreeze van de Chikachazen. De„ ze fterkte is gebouwd op eene hoogte, j, en heeft het gebiedt over den ftroom, E 2 „ wae*  68 De Nieuwe Rei siöer. waer van zij niet meer dan een' kanon,, fchoot afgelegen is. In dit gewest groeit 3, uitmuntende tabak ; weshalve men , in3, dien men den tabak , die in Frankrijk 3, gebruikt wordt , in plaets van denzelven 5, van vreemdelingen te doen komen, uit dit ,, landt trok, zou men beter foort hebben, ,, veel gelds , dat thans uit het koningkrijk 5, gaet, fparen , en de volkplantingen be3, voordeden. Men zou hier ook zijwor■3, men kunnen aenkweeken; dewijl de bos. ,, fchen vol zijn van moêrbeziënboomen, die veel grooter bladeren dan de onze hebben * 3, Hooger op liggen de Akanfars, eén wild volkj 't welk zijnen naem geeft aen eene 3, andere fterkte, waer in wij eene bezet- ting hebben, om dc geleibenden, die naer ,, de Iliinoizen trekken , te verfrisfchen. 3, Men telde 'er eenige inwoonders -y maer 3, in' het laetst voorgaende jaer hebben de ,, Chikachazen deze plaets fchielijk overval- len , verfcheidene perfonen gedood , en ,, 'er dertien als krijgsgevangenen mede ge,, nomen. De aenkomst der Franfchen bij ,, de Akanfars heeft 'er een'onkuifchendans, „ waer van ik nog geen voorbeeldt in Ame„ rika gezien had , doen affchaffen. De3, zelve gefchiedde heimelijk.in den nacht, bij het licht Van een groot vuur. Allen, ,, die in deze ontuchtige vergadering werden ,, toe-  Honderd en Twaelfdb Brief. 69 n toegelaten , moesten zweren nimmer te zullen ontdekken wat 'er in dezen dartelen 3, dans omging. De danfers van beide de 3, kunnen verfchencn 'er geheel naekt, in ,, eene oneerlijke geftalte en met hoerach,, tige gebaren , verzeld van fchaemtelooze ,, Mederen. Deze volken hebben onder hen ,, kwakzalvers , die onze vermaerdfte goo,, chelaers zouden verwonderen. Ik zag 'er een , die mij toefcheen eene herteribbe, 3, van zeventien duimen lang , inteflikken, ,, en ze vervolgens weder uit zijne borst ',, te halen, Dit noemen zij de geneeskunst ,, oeffenen. ,, Van de Akanfars tot de Iliinoizen telt ,, men meer dan honderd en vijftig mijlen; ,, en in deze geheele uitgeftrektheit lands ,, vindt men niet een enkel gehucht. De ,, Wilden verhuren zich aen de Franfchen, ,, om hen, gedurende de togt, van de jagt ,, te doen leven. Men ontmoet 'er hecle ,, hoopen van osfen, herten en reebokken, ,, vooral in het faeizoen wanneer de waters laeg zijn. Dewijl deze dieren zich ge,, noodzaekt vinden langs den vloedt te ko,, men drinken , worden zij door de jagers ,, gedood, naermate zij zich bloot geven; en ,, het geleide, dat achter aen komt, doet het ,, vleesch, 't welk op den oever geheel toe,, bereid wordt, in de vaertuigen. Men geeft ,, de tong en de beste ftukken aen den bevelE 3 » heb»  7© De Nieuwe Reisiger. ,, hebber en de andere officieren, waer na 5, een ferjant het overige aen de foldaten „ verdeelt. Somtijds hebben zij zulk een' „ overvloedt, dat zij 'er vleeschnat van „ maken. De maeielijkheit van de reis wordt j, door het vermaek van deze jagt rijkelijk ,, vergolden. Daerenboven is 'er het wildt ,, zoo algemeen, dat het bijna onmogelijk is „ te flapen, ter oorzake van de meenigvul„ dige zwanen , kranen , ganzen, trapgan„ zen en eenden, dje alle nachten in de wa„ terachtige plaetfen komen. Des. daegs ziet men 'er zulk eene groote meenigte wilde ,, duiven, dat ik niet vrees de zaek te ver,, grooten, wanneer ik u verzeker dat zij, „ door hun getal, fomtijds het licht der ,, zonne beletten. Het is niet zeldzaem 'er ,, dertig met eenen fchoot te dooden. Op. 3, zekeren dag zag ik 'er zulk eene lange rij ,, van, dat ik, na het doen van mijn' eerften fchoot, den tijdt had van driemael te her,, laden, en viermael te fchieten, voor dat ,, de ganfche rij voorhij was. ,, De gewone jagt op deze vogels gefchiedt ,, op de volgende wijs. In de hoogftammige ,, bosfchen verkiest men een' boom, diè de 9, meeste takken heeft, en aen wiens voet „ de meeste mest ligt. Hier bij begeeft men „ zich een weinig voor het vallen van den 33 nacht , voorzien met eenige aerden bor- den, twee oneen gepoederde zwavel, ver- ,, fchei-  Honderd en Twaelfde Briet. 71 „ fcheidene zakken, en een brandend hout. „ Men verfpreidt de zwavel in de aerden „ borden , op zekere afftanden van elkan„ deren onder den boom geplaetst. Vervol. „ gens fteekt men het vuur in de zwavel; en „ uit vreeze dat deze reuk hinderlijk zij, be„ geeft men zich aen de zijde, van waer de „ windt komt. De rook der zwavel is naeu„ welijks in den boom geftegen , of men „ hoort een' hagel van duiven nederftorten, „ welke niet ophoudt voor dat de zwavel „ geheel verteerd is. Men raept dit wildt „ op en fteekt het in de zakken ; en om 'er geenen in de duisterheit te verliezen, fteekt men fakkels van gedroogd riet aen, „ waer mede men zich een genoegzaem licht „ bezorgt. „ Deze dieren voeden zich met eikelen; ,4 en bij deze gelegenheit moet ik u verha„ len dat ik, op zekeren dag, aen den kant „ der riviere zijnde, een doof gerucht hoor„ de, waer door mijne nieuwsgierigheit wierd „ aengeprikkeld. Ik trad eenige fchreden „ voort, en werd op den oever gewaer eene „ korte en dikke kolom, welke ik digt ge„ noeg naderde, om te onderfcheiden dat „ dezelve beftond uit eene groote meenigte „ wilde duiven, die geduriglijk op en neder „ vlogen , boven en beneden een' grooten „ eikenboom, waer op ijder dezer vogelen „ twee of drie flagen met de wieken gaf, E 4 „om  yi De Nieuwe Reisi'ger, ,, om 'er de eikels .afteflaen, cn ze op den „ grondt te gaen opeten. „ Na eene vrij moeielijke reis, komt men „ aen de fterkte Chartres, in het landt der „ Iliinoizen. Dezelve is van fieen gebouwd, ,, en wel verfterkt , met fraeie barakken, ,, groote magazijnen , en een gemakkelijk j, huis voor den bevelhebber. De bezetting is 'er vrij talrijk; en de inwoonders, zoo ',, Franfchen als Kanadiers, worden, omtrent ,, het geestelijke, beftierd door Jezuiten, die 'er eene fraeie kerk bedienen, en tot het ,, Christendom bekeerd hebben bijna alle deze ,, Wilden , die thans, om dus te fpreken, ,, niet dan een zelfde volk met ons uitmaken, „ door de huwelijken, welke 'er tusfehen de „ twee volken gefchieden. „ De Spacnfche ftaetkunde verdelgde de „ natuurlijke 'ingezetenen des lands, om zich „ van hare ontdekkingen in Amerika te ver-. „ zekeren: de Franfchen, in tegendeel, heb„ ben zich, door den weg van aenlokking\ „ in deze landftreken gevestigd. Zij floten ,, met de inwoonderen verfcheidene verbind„ tenisfen, welke, door de zachtmoedigheit „ van een' vreedzamen landvoogdt , ver„ meerderd zijn. De vastheit van onze be„ zittingen onder de Wilden hangen af van het gedrag der landvoogden, die 'cr door ,, het hof gezonden worden. Deze helden „; van Kanada , de la Salie, de Tonty, de ,, Bien-  Honderd en Twaelfde Brief. 73 „ Bienville , de Vaudreuil , in het oorlog „ gewapend, gaven en ontvingen overal de „ calumet des vredes. Kleene vereeringen, „ gedaen aen de opperhoofden der volken, „ alwaer zij doortrokken, werden op ftaen„ devoct door eene meenigte levensmiddelen vergolden. Zonder dat zij verpligt waren „ zich met noodwendigheden te beladen, „ hadden zij de begaefdhëit om zeven of agt „ honderd mijlen afteleggen, onder de vol„ ken, die zij aen zich verbonden hadden, „ door dezelven als broeders, neven, geva„ ders cn vrienden te behandelen. De ftaet„ kunde vcreischte dat onze Franfchen hunne „ dochters ten huwelijk namen: de volkplan„ tingen vergrootten daer door te fchielijker; „ dewijl het niet mogelijk is zoo groot een „ getal vrouwen als mannen daer naer toete„ zenden. Deze verbindtenisfen ftreelden de „ Indianen; en de nieuwgetrouwden gewen„ den zich aen de manieren en de tael hunner „ echtgenooten, en dienden niet alleen voor „ tolken, maer haelden hare bloedverwanten „ tot het leeren varfFfarisch over, om te „ gemakkelijker met ons omtegaen. „ De Iliinoizen waren eertijds het talrijk„ fte volk van Louiziana; maer hunne gedu„ rige oorlogen met de noordfche volken „ hebben hen grootelijks verzwakt. De haet, „ dien de Wilden van Kanada, en voorname„ lijk de Iroquezen, hun toedroegen, ontE 5 „ ftond  74 De Nieuwe Reisiger, ftond uit de meenigvuldige invallen, die „ de Iliinoizen op derzelver landerijen gedaen „ hebben; en om dat zij, zoo in hunne oor. „ logs- als jagttogten, de mannekens en wijf„ kens der beveren, wier vel voor hun een „ zeer groot voorwerp van den koophandel „ was, gedood en geroofd hadden, „ De zeden dezer Indianen verfchillen luttel van die der andere Wilden. Even als dezelven zijn zij van het fchrijven geheel onkundig, en hebben hunne gefchiedenis 5, alleen door de overlevering behouden. De ,, grijsaerts zijn de bewaerders van dezelve; ,, en. dewijl zij vrij getrouw van geflacht tot „ geflacht is overgeleverd , wordt zij van ,, hun het aloude woordt genoemd. Het geene ,, het meeste toebrengt om dezelve, in hare ,, zuiverheit te handhaven, is dat zij ze niet „ onverfchillig aen alle jonge lieden mede,, deelen. Zij verkiezen de zoodanigen, in ,, wie zij de grootfte voo.rzichtigheit en kennis befpeuren , om hen te onderwijzen, ,, en fpreken 'er nimmer van bij de vrou,, wen. Deze kinders altoos onder hunne ,, oogen zijnde , kunnen de grijsaerts hen gemakkelijk leeren kennen; want dezelfde „ hut befluit gemeenlijk een geheel geflacht, ,, Zij, die de vlugt nemen, of wegloopen ,, in een gevecht, waer in het de eer en de ,, verdeediging van het vaderlandt betreft, worden hier, zoo wel als in Kanada, niet n ge-  Honderd en Twaelfde Brief. 7% „ geftraft, maer onteerd en zelfs van de „ vrouwen veracht. De leelijkfte dochters „ weigeren hen tot echtgenooten ; en zoo „ het gebeurde dat iemant onder dezelven „ hen wilde trouwen , zouden zich de ou„ ders daer tegen ftellen, uit vreeze van in „ hun geflacht lafhartige en voor het vader„ landt onnutte mannen te hebben. Dier,, gelijke lieden zijn verpligt hun hoofdhair „ te laten groeien, en een' kleenen rok als „ de vrouwen te dragen, tot dat zij, door „ eene kloekmoedige daedt, hunne eer heb„ ben herfteld. Ik zag 'er een, die, be* ,, fchaemd van zich in dit gewaedt te befchou- wen, alleen vertrok, om tegens de Chi„ kachazen te ftrijden. Hij naderde hen „ al kruipende gelijk eene flang , en hield „ zich drie of vier dagen in het riet verbor„ gen, tot dat hij een' Engelsman ter zijde „ vond afgedwaeld, dien hij het hoofdt af„ floeg , en zich in veiïigheit begaf. Op „ zijne te rugkomst werd hij , door zijne „ landsgenooten , in zijne eer herfteld, en „ met eene vrouw' voorzien, om krijgslieden „ van zijne afkomst' te verkrijgen, „ Toen ik mijn verblijf in de omliggende» „ ftreken van Chartres hadde, ftrekte het op„ perhoofdt der Iliinoizen zijn gebiedt uit tot „ op de grenzen der Misfouriërs, alwaer de „ Franfchen eene verfchanfing hadden. De „ officier, die 'er het gebiedt over4voerde, ,, over-  76 De Nieuwe Reisiger. „ overreedde eenige dezer Wilden, om met „ hem naer zijn landt te vertrekken, alwaer „ hij hun alles wat'er fcboons in de weereldt ij was zou doen zien. Hij vertelde hun te„ vens duizend wonderen van Frankrijk, en „ haelde, door vele beloften en vereeringen, „ elf van hun over , om hem te volgen, „ benevens één van hunne opperhoofden en „ deszelfs dochter, die men zeide de minna„ res van dezen bevelhebber te wezen. „ De reis vastgefteld zijnde, fcheepte hij „ zich in met deze twaelf Indianen, en een' „ ferjant, Dubois genoemd, latende het „ bevel over dc fterkte aen zijnen luitenant. „ Op hunne aenkomst in Frankrijk, werden „ zij bij den koning en den hertog regent „ ingeleid, en van daer gebragt in het bosch „ van Boulogne, alwaer zij een hert op de „ wijs van hun landt jacgdcn. Vervolgens „ kwamen zij weder te Parijs, en vertoon„ den eenige van hunne wilde danfen op het „ tooneel van den Italiaenfchcn fchouwburg. „ De dochter van'hun opperhoofdt, die tot „ het Christendom overging, werd gedoopt ,, in de kerk van Onze lieve Vrouw ; cn „ deze prinfes der Misfouriërs , gelijk men „ haer in Frankrijk noemde , trouwde met „ den ferjant Dubois, die, ter begunstiging' ■ j, van dit huwelijk, met den rang van opper,, officier wierd bekleed. Haer vader werd met een lint en eene gedenkpenning ver- 5) fierd;  Honderd en Twaelfde Brief. 7f „ ilerd ; en de prinfes ontving vereeringeri „ van alle de mevrouwen van het hof efi van den koning zei ven. Onder anderen l, had zij een fhguurwerk , met diamanten „ bezet, 't welk de Wilden een' geest noem„ den ; dewijl deszelfs beweging hun iets „ bovennatuurlijks toefcheen. De officier, „ die hen had medegebragt, bleef in Frank„ rijk, alwaer hij het kruis van St. Lodewijk „ verkreeg; en de heer Dubois werd in zijné „ plaets benoemd , om het bevel over de „ fterkte der Misfouriërs te voeren. „ Het vertrek van den heer en mevrouw „ Dubois naer Amerika was zeer voorfpoe„ dig. Welk eene blijdfehap voor deze In„ dianen hunne prinfes en hunne makkers, „ die zij verloren rekenden , rijk en met „ vereeringen overladen, te zien wederkee„ ren! Op hunne aenkomst, waren 'er niet „ dan danfen en vermakelijkheden in het gan„ fche dorp. Mevrouw de bevelhebfter huis„ vestte met haren gemael in de fterkte, en ,, ging van tijd' tot tijdt bezoeken bij hare „ bloedverwanten afleggen; maer, het zij dat „ zij haren echtgenoot , dien haer minnaer „ haer misfehien had doen trouwen, om zich „ van haer te ontflaen, niet beminde, het „ zij dat de levenswijs van hare landsgenoo„ ten haer beter dan die der Franfchen be„ haegde, de fchepen, die hen overgevoerd „ hadden, waren naeuwelijks vertrokken, of „ de  78 Öe Nieuwe Rëisicér. 3, de Wilden vermoordden den bevelhebber, 3, en bragten de geheele bezetting om het ,, leven* Mevrouw Dubois verzaekte het Christendom , en keerde tot hare eerfte 33 levenswijs' weder. ,, DeMisfouriërs hebben langen tijdt vrierf 3, den van de Franfchen geweest; maer onze 3, kooplieden hebben hen zoo dikwerf be,, drogen , dat zij federt altoos in een mis,, vertrouwen geleefd hebben. Toen zij eerst ,, gebruik van het buskruit begonnen te ma3, ken, zagen zij het voor graen aen , en 3, vraegden den geenen , die het hun ver,, koft hadde , hoe het in Europa groei,j de. De Fransman deed hun gelooven dat 3, men het in de aerde zaeide, en als geerst inzamelde. Door deze list maekte hij zich zijn' ganfchen voorraedt kwijt, en ontving ,, pelterijen in de plaets. De Misfouriërs „ waren zeer vergenoegd over deze ontdekt ,, king5 en misten niet hun buskruit te zaeiema, Van tijd' tot tijdt gingen zij zien of het zelve niet opkwame, en ftelden'er wach,, ten bij, om den beesten te beletten hun 3, veldt te verwoesten en hunnen oogst te „ bederven. Zij ontdekten eindelijk het be,, drog, en zochten flechts naer gelegenheit ,, om zich te wreken , welke zich ook wel rasch opdeed. Een ander Fransman kwam, ,, eenigen tijdt daer na, eenige andere koop„ manfchappen bij hen uitventen. Zij ver- ,, na-  Honderd en Twaelfde Brief. 79 namen dat hij de medemakker was des „ geenen, die hen bedrogen had; doch zij „ ontveinsden den trek, dien men hun had „ gefpeeld, en boden hem zelfs de openbare „ hut aen, waer in hij zijne koopwaren ten iy toon ftelde. Zij raekten hier op in ver„ warring , en roofden alle de goederen, „ die zij meester konden worden. De koop„ man voer uit tegens diergelijk eene han„ delwijs, en deed zijn beklag bij den op5, perften , die hem met een deftig gelaet „ antwoordde, dat hij hem recht zou laten wedervaren; maer dat men daer toe den „ oogst van het buskruit, 't welk zijn volk, „ op den raedt van deszelfs makker, gezaeid „ hadde, moest afwachten. De Fransman liep ,, naer zijn vaertuig, nam een vaetje kruit ,, met een brandend hout, en fchreeuwde uit alle zijne magt: ik heb mijne zinnen „ verloren ; ik zal de hut doen opvliegen; ,, en gij zult allen met mij naer het landt der ,, zielen gaen. De verfchrikte Wilden wis- ten niet wat befluit zij nemen moesten. ,,, Eenige Franfchen , die 'er bij ftonden, ,, verklaerden dat hun broeder zijn verftandt ,, niet weder zoude krijgen , voor dat men ,, hem zijne koopmanfchappen wedergegeven „ of betaeld hadde. De hoofden liepen door ,, het ganfche dorp om de inwoonders daer 3, toe te bewegen : hst volk was ontfteld; 3, en ijder bragt de pelterijen, die hij bezat. „ Toen  §ó De Nieuwe II e i s i g e r." „ Toen verklaerde de koopman dat hij zij li „ verftandt had wedergekregen. Het opper„ hoofdt bood hem de calumet aen: hij rook„ te, en goot water óp het buskruit, om te „ toonen dat het niet meer zou gébruikt wor. „ den, of veeleer om zijn fpel te verbergen i „ want het vaetje bevatte niet anders dari „ geftampte houtskool, tot dit oogmerk bè„ reids „ Dit volk is, in duizend andere gelegen,, heden, door zijne onkunde, van de Fran„ fcheh bedrogen. Een officier, die de tael „ des lands verftond, hoorde dat men hem „ het hoofdhair wilde afligten ; en dewijl „ hij eene pariiik droeg, rukte hij dezelve „ van zijn hoofdt , en wierp ze ter aerde, „ zeggende tot het opperhoofdt der Misfou„ riërs: gij wilt dan mijn hoofdhair hebben? „ Raep het op, indien gij durft. Hunne ver„ wondering is niet üittedrukken : zij ftori„ den geheel Ver'ftomd. De Fransman, dié „ zich des avonds te voren had doen fcheren, „ voegde 'er bij, dat zij des te grooter on„ gelijk hadden hem kwaed te doen , om „ dat hij , indien hij wilde , hunne meiren „ en rivieren zoude aenfteken en doen uit„ droogen, en hunne bosfehen verbranden. 3, Om hen daer van te overtuigen, liet hij „ zich eene kom vol brandewijn brengen, „ en ftak denzelven met een' zwavelftok in „ brand. De Wilden, die dezen drank nog „ niet  Honderd en Twaelfde Brief, it niet kenden , waren daer over verwon* derd. Op denzelfden tijdt trok de Fransje man een brandglas uit zijn' zak , hield „ het voor de zon , en Hak 'er een droog j, Huk houts mede aen. Deze volken twijf1„ felden niet meer, of dees officier had de „ magt om hunne meiren uittedroogen, en „ hunne bosfchen door het vuur te verteren. ,, Zij overlaedden hem met vereeringen, en „ zonden hem met eene goede geleiding' te ,, rug. Ik weet niet of gij hebt hooren fpre,, ken van een' Italiaen, die een kleen fpie. ,, geitje op zijne borst lei , om de Iroque„ zen, welke zich zeiven daer in befchouwden , te betoonen dat> hij hen in zijn hart » droeg. „ Dan ik keer weder tot mijne Iliinoizen. „ Dezelve zijn in Hammen verdeeld, en ,, worden beftierd door opperhoofden, die, ,, willekeurig regerende , het geheim bezit„ ten om hun gezag te doen beminnen. Ook „ worden zij befchouwd als de vaders van 3, hun volk , eene hoedanigheit, ftreelen- der voor hun » dan alle de trotsheit der ,, tyrannen Van Azia. De misdaedt van ge^ 3, kwetste majesteit is bij deze Amerikanen ,, onbekend ; maer heeft iemant de verme5, tenheit om op het leven van den regeerder ,, toeteleggen , hij wordt als een gedrocht ,, geftraft, en het ganfche geflacht van den 3, moorder zonder genade gedood. X. Deel. F „ Wat  82 De Nieuwe Reisiger. „ Wat de krijgshcvoltacbbers aengaet; deze „ bediening wordt niet waergenomen dan „ door dc geenen, die uitmuntende blijken „ van dapperheit , in verfcheidene gevêcb„ ten, gegeven hebben. Dewijl zij, gelijk „ alle de anderen, naekt gaen, zijn de- lid* „ tcekens, welke zij op hun ligchaem dra„ gen , nadrukkelijker blijken van hunne „ krijgsdeugdt , dan onze kruifen van St. „ Lodewijk. De grijsaerts , niet meer be„ kwaem tot het oorlog, zijn daerom voor „ hunne landsgenooten niet onnut; maer „ zij redenkavelen tot het volk, dat hen- als „ godfpraken aenhoort. Alles gefchiedt door „ hunnen raedt ; en de jonge lieden zijn „ overreed dat dezelven , langer geleefd heb„ bende , ook meer ervarenheit bezitten. ,, Niet meer in ftaet zijnde om voor het va* „ derlandt te ftrijden, leeren zij ten minfte het zelve verdeedigen. Indien ik jonger „ ware , zegt een oud krijgsman , tot de jeugdt, die hem aenhoort, indien ik fterker ware, zoudt gij mij op de teenen zien treden , om u naer den vijandt te geleiv den. Vertrekt, mijne makkers, als dap„ pere lieden; hebt harten als de leeuwen; „ fluit nimmer uwe ooren; flaept als de ha,, zen; fpoeit voort als de reebokken; werpt „ u in het water als de eendvogels; en zoo „ gij vervolgd wordt, verbergt uwe vlugt als de konijnen; vreest vooral de fchich» „ ten  Honderd en Twaelfde Brief. 83 3- ten uwer vijanden niet, en maekt een ,, goed gebruik van de uwe; fpaèrt uwe knods „ niet; fla-doodt, verdelgt; het is beter al ftrijdende te fterven, dan na de nederlaeg „ verbrand te worden. De krijgslieden blij. „ ven , op hunne wederkomst van hunne „ krijgsverrichtingen, nimmer in gebreken een gedeelte van den buit te brengen aen „ deze oude redenaers, die door deze man„ nelijke welfprekendheit hunne kloekmoe„ digheit opgewakkerd hebben. Voorname„ lijk geeft men hun de krijgsgevangenen, „ welke zij tot flaven maken. „ Onder de verfcheidene ftukkèn van den 5, godsdienst der Iliinoizen , is 'er één , 't „ welk hun leert dat al het vuur der aerde „ verfchillende is van dat der zonne, 't welk „ onmogelijk tot ons heeft kunnen afdalen, ,, Op zekeren dag, met één der voornaem3, ften van het landt, over deze iïof, in ge„ fprek rakende ,• zeide ik tot hem dat 'er 3, niecs gemakkelijker was dan het tegendeel „ te betoogen, en dat ik het vuur van dit „ geftarnte tot mij konde trekken, wanneer l, het mij behaegde. Op flaendevoet nam 3, ik een brandglas , 't welk ik voor da zon hield , eri daer mede een ftuk droog „ houts ontftak , terwijl ik deze woorden 3, uitte : kom herwaerds , als of ik het vuur 3, hadde bevolen aftedalen. De Wilde, van | verwondering' en fchrik aengegrepen, riep F 2 3, uit'  gi De Nieuwe Reisiger. „ uit: ach! wat is dit buitengemeen! Ver„ volgens vraegde hij mij, of een ander dan „ ik zich eveneens van dit kunsttuig kon be„ dienen. Op mijne bevestiging van het „ zelve, befloot hij, al bevende, 'er zelf „ dc proef van te nemen. Ik hield hem de „ handen , uit vrees voor ongeval. Toen „ alles klaer was , uitte dc Wilde dezelfde „ woorden , maer met zulk een' ontftel„ den toon , dat hij veeleer hakkelde dan „ fprak. Op het zelfde tijdftip verfcheen het „ vuur; en het brandglas viel hem uit de han„ den, gelijk ik voorzien hadde. Ik weder„ hield het zelve , en had veel moeite om „ mij van lagchen te onthouden. Vol van „ verwondering' over bet geene hij gezien „ hadde , liet de Indiaen de voornaemften „ van zijn dorp vergaderen, en onderhield „ hen over de wonderbaerlijke uitwerking „ van dit kunsttuig. Zij beraedflaegden on„ der eikanderen, en befloten het zelve te „ verkrijgen , tot welk een' prijs het ook „ ware. Mijn man kwam mij vinden , en „ zeide tot mij , terwijl hij mijne handen „ drukte : zijt gij mijn ware vriendt niet ? „ Wat mij aengaet, ik bemin u meer dan „ alle de andere Franfchen, hoewel ik hen „ grootelijks lief hebbe. De reden daer van „ is, dat de meeste van hun al hun verftandt „ op de tong dragen; daer in tegendeel het „ uwe door uw geheel hoofdt en ligchaem „ ver-  „ .aïOii!3A,.ïw:.i3iM_ïü fc? Honderd en Twaelfde Brief. 85 -raV ! naatfiitjjn^lLyd 3 tb ai j£W Iribfi *Jru « verfpreid is. Open uwe ooren, om naer „ het woordt van uwen vriendt te luisteren; „ open ook uw hart om het mijne te ont- „ vangen. De menfchen , in 't algemeen, „ hebben lust tot alles wat hun in de oogen „ fchittert, zonder te befchouwen of het ,, geene zij begeren eene zekere waerdij „ heeft; voor mij, ik denk geheel anders, „ en wensch niet dan nuttige dingen te heb- „ ben. Ik onderzoek of zij noodzakelijk „ en dierbaer zijn aen den geenen , die ze „ bezit; en in dat geval, laet ik hun dezel- „ ven behouden. Schijnt het mij , in te- „ gendeel, toe dat hij niet te veel daer aen ,, verknocht is, ik handel met hem om de- „ zeiven overtenemen , overtuigd dat hij „ wel middel heeft om 'er anderen te beko- „ men. Het geene gij mij getoond hebt „ fchijnt mij iets buitengemeens te wezen; „ en ik kan u mijne groote begeerte om het „ zelve te bezitten niet verbergen. Doch „ ik wensch niet, dat gij mij het geene ik „ gezien hebbe zonder winst' geeft: ftel 'er een' prijs op naer uw goedvinden , zoo „ gij het niet al te veel noodig hebt; dewijl „ ik denzelven, door alle de geflachten des „ volks zal doen betalen. 5jJfIfij">Ik verkoos liever hem het zelve te ver- „ eeren : daer door won ik de achting en „ het vertrouwen van dit volk, twee zaken, „ waer uit een zendeling een gelijk voor- F 3 „ deel,  „i&inti aaKanaaQ via ansanoll 86 De Nieuwe Reisigee. „ deel, tot eer van den godsdienst en den, „ dienst van zijnen vorst, moet weten te ?, trekken. Toen ik het brandglas den Wilde „ ter hand' Helde, leerde ik hem het zelve „ gebruiken , en verzekerde hem dat hij „ niets hadde te vreezen. Op denzelfdcn „ dag vergaderde hij de aenzienlijkfte van v het dorp, en nam, in hunne tegenwoor„ digheit, de proef van het zoo geroemde „ kunsttuig. Men fpilde , bij mangel van 5, ervarenisfe , een weinig meer tijds, dan „ 'er gewoonlijk toe vereischt wordt; maer „ de zaek gelukte, tot groote verwondering „ van de geheele vergadering', die niet kon „ befeffen hoe men der zonne het vuur konde onttrekken . Het geene ik u tot hier toe gezegd hebbe, Mevrouw , is de vrucht van mijne meenigvuldige gcfprekken met vader Jeronimus-, den ervarenften man, die mij bekend is, in alle de zaken van Louiziana. Ik "elf heb nog niets gezien , dan de naburige landen rondom de hoofdfladt; weshalve ik mij tot nieuwe reistogten gereed make; en op mijne wederkomst zal ik u verflag doen van alles, wat ik uwe aendacht eenigzins meen waer- dig te zijn. ènnuUl ibnnJia ié& Ik ben, enz. Mem Orleans, den iden van September, IJA9< rrKa SIov -ybdomo'A ri3& 'laBb ^nskj jjjb tóo ' HON-  Honderd en Dertiende Brief. 87 Honderd en Dertiende Brief. abljW npb gBlgbrifiid Jan ii aapt ,na*i;l3U t, Vervolg van Loniziana. Ik heb , Mevrouw , de landen , tusfehen de Misfisfipi en de rivier der Allibamonnen gelegen, nu te paerdt, dan te voet, doch meestentijds te water doorreist. Eerst volgde ik den loop der Misfisfipi, van Nieuw Orleans af, tot aen derzelver mondt, in de golf van Mexiko. Tot op twaelf mijlen van de zee is de oever zoo bar en ontbloot, dat men 'er niets befchouwt dan twee boomen, die vrij ver van eikanderen afftaen. Men noemt den eenen den boom met de fles, en den anderen de galg van Pikard; den eerften, om dat men eene fles aen deszelfs takken vond hangen, met een briefje daer in, waer door aen eenigen reiziger de plaets, alwaer hij zijne makkers kon vinden, wierd aengewezen. Ten aenzien van den tweeden vertelt men dat een zekere Pikard, voorbij dit gewest varende, gezegd had dat, zoo hij ooit veroordeeld wierd om gehangen te worden, hij dezen boom voor zijne galg zoude verkiezen. Ik zeilde langs den oever dezer golf tot aen het eilandt Daufiné, 't welk de eerfte grondftichting der Franfchen in Louiziana was. Deszelfs oude naem was het Moordeilandt, om dat men, daer aen komende, vele beenF 4 ders  i i IS i b ui wjeï Gv 'a a aura a r.o H ders vond. Ik zal u niet lpreken van Baiife, noch van het oude en nieuwe Baloxi, verfchanfingen, door de Franfchen op deze kust gefticht, en die niets merkwaerdigs hebben. De fterkte Louis de la Mobile, gebouwd aen de rivier van dien naem, i is veel aenmerkelijker. Zij is opgehaeld van gebakken fteen, en verfterkt met vier bolwerken, volgens de manier van den heer de Vauban, met halve manen, eene gracht, een' bedekten weg, en eene afhellende fchuinte. Men ziet 'er een magazijn, barakken voor de foidaten der bezettinge , die altoos talrijk is, en een gcbouw voor den bevelhebber. Deze plaets fcheen in het begin de hoofdplaets der volkplantinge te wezen: de landvoogdt, opzigter en hooge krijgsofficieren hadden 'cr hunne woning; en de opperfte raedt hielde 'er zijne zittingen. Ue omliggende Wilden , vrienden of bondgenooten van Frankrijk , komen 'er alle jaren, om de vereeringen, die de koning hun door den landvoogdt doet uitdeelen, te optvaiig^pao-i93 (_ njnoojHai 9§no[ nobeidsg ■ De hevelhebber van Mobile deed mij eene praeuw met twee Wilden geven, om mij te water naer de fterkte Touloufe, in het landt der Allibamonnen te geleiden. Wij moesten tegens de fnelheit van den ftroom oproeien, en vorderden op fommige dagen niet meer din eene mijl. Ik zag op den oever de. zer riviere zU]ke dikke cypresfebopmen, dat „ den  Honderd en Dertiende Brief. 89 tien mannen dezelven naeuvvelijks konden omvademen; 'tgeen de deugdt en vruchtbaerheit van den grondt aentoont. Een eenige dezer boomen dient om een vaertuig te maken. Wanneer het water, door zijne fnelheit, 'er eenigen mcdefleept, nemen de Indianen hunne maet, ten opzichte van de lengte en dikte, en leggen vuur op den boom, dien zij uitgekozen hebben. Naermate dezelve inbrandt, ligtcn zij 'er de kolen met een' fcherpen ftecn uit, en brengen hem in het water, wanneer hij genoeg uitgehold is. cj^De Allibamons zijn zachtzinnig en vriendelijk, en hunne vrouwen levendig en fraei. Zij kwamen mij, bij mijne ontfcheping, ontvangen , gaven mij de handt, boden mij de calumet aen, en vraegden mij de oorzaek van mijne reis, den tijdt, dien ik onderweg ge. weest was , of ik voornemens was lang bij hen te blijven, of ik eene vrouw en kinders hadde , en of de koning , hun vader, wel voer ? Zij bragten mij van hunne fagamité, gebraden jonge kalkoenen , geroosterd reebokkenvleesch , koeken in notenoly gebakken, en hoender-en fchilpaddeneijeren. De beleefdheit dezer Wilden gaet zoo ver dat zij u hunne dochters aenbieden ; en wanneer 'er Franfchen , welke zij eer willen bewijzen, bij hen aenkomen, gaen de opperhoofden des morgens door het ganfche dorp redenkavelen: „ Jongelingen, en gij, brave krijgslieden, F 5 » be-  po De Nieuwe Reisiger. „ begeeft u ter jagt, om onze broeders en ,, vrienden, die ons onze noodwendigheden ,, toebrengen, te doen leven; en gij, jonge ,, dochters, weest niet wreed noch weigerig „ met uw ligchaem omtrent de Franfchen, om hun bloedt te ontvangen; geeft u met bevalligheit aen hunne omheizingen en ,, liefkopzingen over; beantwoordt die zelfs; ,, en denkt dat wij, door deze verbindtenis, „ verftandig gelijk zij, en van onze vijanden „ gevreesd zullen worden". Deze volken zijn alzoo minnenijdig omtrent hunne vrouwen , als mild met hunne dochtcren. Zoo men de eerften in overfpel bevindt, is het minfte leet, dat haer kan overkomen, weggejaegd te worden; maer de meesten zijn met deze ligte ftraf niet vrij. Doch de man moet eerst wel van de ontrouw zijner echtgenoote verzekerd wezen, en haer, om dus te fpreken, op de daedt betrapt hebben. In dit geval gaet hij het opperhoofdt vinden, en vertelt hem het ftuk met alle de omftandigheden. Wanneer de misdaedt klaer bewezen is, doet het opperhoofdt zich heimelijk verfcheidene bondels met roeden brengen, en ftelt eenen dans in , waerop al het volk , mannen en vrouwen, jongknians en jonge dochters, verpligt zijn zich te laten vinden , of ftraffe van boete; en het is zeldzaem als 'er iemant weg blijft. Op het oogenblik dat men in het hevigfte van het dan-  Honderd en Dertiende Brief. 91 danfen is, neemt men de ongetrouwe echtgenoote, legt haer op den grondt, en flaet haer met roeden op den rug en buik , tot 'er het bloedt van alle kanten afftroomt. De verleider ondergaet dezelfde ftraf; en wanneer deze rampzaligen wel gegeesfeld zijn, fnijd men hun het hair af, en jaegt hen weg, zeggende tot den eenen, zie daer uwe vrouw, en tot de andere, zie daer uw' man. Zij mogen eikanderen op ftaendevoet trouwen, maer niet meer in het dorp blijven. Wanneer eene vrouw den man van eene andere verleid heeft, vergaderen alle de oude vrouwen, en begeven zich , ijder met een' ftok voorzien , naer de fchuldige, welke zij geene de minfte genade bewijzen. De ganfche jeugdt van het dorp verzamelt zich rondom haer , en vermaekt zich lang met dit fchouwfpel; maer als zij ziet dat het al te hoog loopt, rukt zij de ftokken uit de handen dezer verwoeden, die niet nalaten het ongelukkige flagtoffer harer wrake met Hagen te overladen. De Allibamons geven hunnen kinderen eene harde opvoeding. In den winter dompelen zij dezelven in koud water, wanneer zij nog aen de borst liggen; en als dezelven groot worden, doen zij hen op den grondt flapen. De jonge lieden, die de wapenen beginnen te dragen, vertoonen zich zeiven voor den krijgsoverften, die hen vermaent nimmer te vreezen, noch voor het water, Itael of vuur  92 De Nieuwe Reisiger. ,sninfi9q5lnoiq naiövUx 9ns9 3urn inoiiiey zsv/ vuur te fchroomen , en den honger en de rampfpoeden met ftandvastigheit en kloekmocdigheit te verduren. „ Dus, zegt hij n tot hen, zult gij mannen worden, en uwe „ dapperhdt zal overgaen tot uwe kindskin,, deren , wien dezelve nog tot een voorj, beeldt zal dienen". Na hunne inbeelding, door diergelijke redenen, verhit te hebben, maekt hij hun eene infnijding op de dij, de borst en den rug; en om hen gedurig meer en meer te verharden , geeft hij hun felle geesfclflagen , die hun het vel wegnemen; waer na zij in den rang der krijgslieden worden ingelijfd. Wanneer zij in de gevechten uitmunten, verfiert men hen met eenige afbeeldingen , welke men in hun vleesch graveert, en waer mede zij zich hooger vereerd achten, dan men bij ons des konings gunstbrieven en de krijgsgraden waerdeert. De Engelfehen hebben verfcheidenemalen getracht zich met de Allibamonnen te verbinden , en hen van ons bondgenootfehap aftetrekken. Ten welken einde zij zeer vele gefchenken hebben willen geven aen één van derzelver opperhoofden , die ze altoos, als zijner onwaerdig, verworpen heeft. Hij was zelfs gereedJiun den hals te breken, om dat zij 'er hem het voorftel van durfden doen; voor reden gevende, dat hij niets wilde ontvangen van deze honden, vijanden van zijnen vader, den koning van Frankrijk. Dees man was  Honderd en Dertiende Brief. 93 was verfierd met eene zilveren pronkpenning, die hij altoos met een' lederen bandt om zijn' hals droeg. Hij zeide tegens een' Franfchen officier van de fterkte Touloufe, dat hij bevolen hadde hem, na zijnen doodt, te begraven met de beeldtenis van den vorst; en dat bij, denzelven in zijn leven altoos getrouw geweest zijnde, hem de handt hoopte te geven in het rijk der zielen , alwaer hij ftaet maekte hem eens te zullen ontmoeten. „ Na dat dit waerdige opperhoofdt mij „ deze fchoone gevoelens, die hem uit het ,, hart kwamen , hadde uitgedrukt , zeide de officier tot mij, „ vereerde ik hem eene ,, fles brandewijns, om op zijns vaders ge„ zondheit en de mijne te drinken. Som„ tijds heeft eene kleene edelmoedigheit, wel „ te pas aen deze volken bewezen, eene zeer ,, groote uitwerking te weeg gebragt. Bij „ voorbeeldt , wanneer ik hun de vriend„ fchap, die ik voor hun hadde, wilde be» „ tuigen , trok ik mijn hemdt uit, en gaf het ,, hun uit naem' van hunnen vader, die me„ delijde met hun had. Hij weet, zeide ik ,, tot hen, door het bericht van het fpreken,, de papier, dst zijne kinders naekt zijn; en „ hij begeert dat zij gedekt worden. Deze „ handelwijs trof hen teederlijk. Een van hun fcheen mij zeer verwonderd dat wij, „ gedurende het oorlog, met de Engelfehen fpraken; cn hij bekende mij zeer oprecht,  94 De Nieuwe Reisiger» dat hij duizendmael de begeerte had gehad 3, om hun den-hals te breken, als aen hon» j, den , die de Franfchen in Kanada dood,, floegen. Hij voegde 'er bij, dat men on3, der hen niet met de Vijanden fprak, dan ,, met den bijl op het hoofdt, en dat een 5, man, overtuigd van den minden omgang met hun onderhouden te hebben, als een 3, verrader van zijn vaderlandt zou geftraft ,, worden. Dit volk, vervolgde de officier, ,, heeft geene de minfte kennis van de ftaet,, kundige grondregelen , die 'er onder de 3, mogendheden van Europa heerfchen. De ,, vrienden van een volk moeten, naer hun ,, gevoelen, deszelfs zijde kiezen, wanneer ,, het in oorlog is, en geene de minfte ge,, meenfchap met deszelfs vijanden hebben". De officier , wiens woorden ik zoo even ontleend hebbe, is in de grootfte achting onder de Wilden van deze landftrcek. Hij bekleed , federt verfcheidene jaren , de plaets van ondermajoor in de fterkte Touloufe; en ik heb van hem meenigvuldige bijzonderheden , welker mededeeling, die ik u in dezen brief meen te doen, gij mij dank zult wijten. ,, Onder de Franfchen en Allibamons zeide hij tot mij, „ is 'er een wederzijdsch „ verdrag , dat, indien een Fransman een' ,, Wilde doodflaet, de moorder het leven ,, moet verliezen; en dezelfde ftraf is vast,, gefteld tegens een' Allibamon , die een' .\a ' i, Frans^  Honderd en Dertiende Briet. 95 „ Fransman doodt. Dit ongeluk gebeurde in ,, den beginne toen wij ons in dit landt ves„ tigden. Een jonge Wilde fchoot met een' „ fnaphaen op een' Fransman, doodde den„ zeiven en nam daerop de vlugt. De bevel„ hebber , willende weten waer de misdadi„ ger gebleven was, vervo< gde zich bij de „ opperhoofden des volks, welke antwoord,, den dat de jongkman gevlugt was bij de „ Chaktasfen, een volk, dat den Franfchen ,, altoos vijandt geweest was. Ik ben' daer over bedroefd , antwoordde de bevelheb„ ber, maer de doode roept om wraek; het „ bloedt moet door het bloedt gewroken „ worden. Ik weet dat de moorder nog ,f8eéTÏeq,moeder heeft; en dewijl hij zich, door zijne vlugt, aen de ftraf heeft ont„ trokken , behoort deze vrouw in zijne „ plaets te fterven. Ik fchik mij daer in al„ leen naer uwe gewoonten: wanneer men ,, iemant van de uwen gedood heeft, en ,, u geen recht vcrfchaft, zoekt gij uw ,, verhael op de bloedvrienden van den mis„ dadiger. Het eenige middel, om het goe- de verftandt, dat wij eikanderen weder^,6I#fj3sch gezworen hebben, te onderhouden, is dat gij u tegens de ftraf der fchuldigen ,^3rïiél%ëhkabt. Het is mij onmogelijk ecmV,. w3?ms te rusten, federt den doodt van den j^Waven krijgsman, dien ik verloren hebbe. Alle nachten roept hij mij toe: w^eekmijn 2IÏS1'i ■ bloedt;  $6 De Nieuwe Reisioer* bloedt; wreek u zeiven; wreek de eer der „ Franfchen. „ Deze goede lieden fielden al hun vermo„ gen te werk, om den bevelhebber te ver„ murven, en boden hem vele pelterijen en „ paerden , met allerlei buit beladen , aen; „ maer niets was in ftaet om hem van befluit „ te doen veranderen. Hij verwierp hunne „ vereeringen; weshalve de Wilden, ziende „ dat zij hem niet konden overwinnen , te „ famen raedt hielden , en agt mannen be„ valen de moeder des moorders opteligten. De verbaesde vrouw liet zich al fchreiënde geleiden. De bloedvrienden volgden met „ een droevig gelaet; en ziende dat 'er geene „ genade voor de moeder te verkrijgen was, „ zeide één van hun tot het hoofdt van den „ troep : wacht nog één oogenblik; mijne „ fchoonmoeder is onfchuldig ; ik zal den „ waren misdadiger halen. Inderdaedt bragt „ hij hem in de vergadering, alwaer de be„ velhebber was. Zie daer, zeide hij , de „ fchuldige , dien gij vordert; handel 'er „ thans mede naer uw gelieven. De bevel„ hebber antwoordde, dat het aen hen fton^ „ hem recht te laten wedervaren; en 'op het „ zelfde oogenblik bragt men hem om. „ Na deze ftrafoeffening, werden de jonge „ lieden door de oudften vermaend nimmer „ met de Franfchen te twisten, om dat zij „ dezelfde ftraf zouden ondergaen , indien » zij  Üondërd en Dertiende Bn.if,F. 97 3, zij ooit; zoo zinneloos wierden om ben van „ het leven te berooven. Vervolgens gaven „ zij de calumet aen den bevelhebber, die5 „ ten teeken van vergiffenis, daer uit rook„ te: alle de,foldaten rookten na hem; en „ het opperhoofdt der Wilden, het woordt „ nemende;, voerde deze rede tot de jonge „ krijgslieden: de lucht is fchoon; dc zon „ is zonder vlek; het weder is helder; alles „ is gerust öp de oppervlakte des aerdbo„ dems. Des menfehen bloedt behoort daer „ op niet vergoten te worden. Men moet „ den geest des vredes bidden om denzelven ,, zuiver en onbevlekt te bewaren, .tusfehen „ de volken , die ons omringen. Tegen- woordig behooren wij ons alleen bezig te „ houden met de tygeren, beeren, wolven, „ harten en reebokken te beoorlogen , orri „ derzelver vellen te bekomen , .ten einde wij met onze broederen en goede vrienden* j^ejd/wnfehen, mogen handelen. m3f{ e' sb». %i Alübamons drijven ook koopman•,, fchap met de Engelfehen en Spanjaerdeni „ maer zij beminnen deze laetften niet, en ^.verklaren hun zeer gaerne het oorlog, ter „ oprzake van de wreede behandelingen, ,, welke zij den Wilden van Mexikp beb„ ben achgedadn. Zij zeggen dat de Span„ jae-rds, die zij krijgslieden des vuurs noc- -en en kanonnen in dit landt bediend ;*tvX. Deel. G " *hW  9§ De Nieuwe Reisiger. „ hebben, in het doortrekken, aldaer onge„ hoorde wreedheden hebben gepleegd. Ook „ hebben hunne voorvaders, federt dit tijd„ ftip , hen altoos, van vader tot zoon, vermaend om het bloedt, zonder oorzake „ en tegens alle beginfels van de natuurlijke „ rechtvaerdigheit en het recht der volken „ vergoten , op allerlei wijzen te wreken. „ Toen ik hun zeide dat de groote opperheer „ der Spanjaerden, die toen regeerde, al het „ kwaedt, 't welk zijne krijgsoverften, te„ gens zijn oogmerk, bedreven hadden, had 5, afgekeurd, gaven zij mij ten antwoordt: „ waerom liet hij hun dan het hoofdt niet „ afflaen ? Dit voorbeeldt van geftrengheit „ en rechtvaerdigheit zou gedeeltelijk de vol„ ken , welke deze mannen des vuurs zoo onrechtvaerdiglijk behandeld hadden, vol„ daen hebben". Gedurende mijn verblijf in de fterkte Touloufe, deed ik , verzeld van de officieren der bezettinge , meenigvuldige reizen bij de Mobiliërs, Chaktasfen, Yazoux, Apalachers en andere Indianen der omliggende landftreken; cn overal bemerkte ik dezelfde zeden, dezelfde gewoonten , dezelfde neiging , en dezelfde levenswijs als bij de andere Wilden. Het waren altoos boerfche en grove menfchen, levende in hunne hutten met hunne wijven en eenige dieren , gedurig blootgefteld aen alle de ongeftadigheden der jaers rj ge-  Honderd en Dertiende B n i e f. 99* getijden, geene kennis hebbende dan van de aerde, die hen voedt, en de markt, waer op zij hunne waren gaen veilen, öm 'er eenige klecderen te koopen; onderworpen, zonder te weten waërom , aen een opperhoofdt, wien zij de helft van het geene zij winnen geven moeten ; fomtijds zich in eene foort van fchuur verzamelende, tot het vieren van plegtigheden , waer van zij niets verftaen j hunne hut verlatende, wanneer de trom geflagen wordt, en zich verbindende om in een vreemd landt zich te laten ombrengen en huns gelijken doodteflaen, enz. Niettegenftaende deze algemeene gelijkvormigheit van gewoonten en geaertheden, zijn 'er echter bij de Chaktasfen fommige bijzondere gebruiken, die ik bij de andere volken niet.had zien waernemen. Indien eene gehuwde vrouw van ontrouwheit overtuigd wordt, doet men haer door de beemdt gaen 3 dit is de uitdrukking; waer van zij zich bedienen, öm te kennen té geven dat zij moet gedoogen dat de jonge lieden, en zelfs de grijsaerts, indien zij kunnen , beurt om beurt, hunne beestachtige drift met haer voldoen. De Chaktasfen ftraffen het overfpel op geerje andere wijs ; en het zonderhngfte beftaet daer in , dat de fchuldige vrouw , welke , gelijk gij wel denken kunt, altoos weggejaegd wordt , fomtijds echter een' man vindt, die haer trouwt, tot verlchooning bijbrengende, dat zij, na dezê G 2 fchan-  5 oo De Nieuwe R e i s i g e r. fchande , van den misdadigen omgang eene walg moet hebben , en in het toekomende wijzer zal wezen 5 doch zij blijft niettemin onteerd, en de nieuwe man wordt als een' lafhartigen befchouwd. Onder dit zelfde volk, hebben de moeders geene vrijheit om hare zoons te ftraffen , maer voeren het gezag alleen over de dochters. Indien zij in haer hoofdt kregen een' jongen te flaen, zouden zij fcherp gehekeld, en op hare beurt geflagen worden. Maer zoo het kindt haer ongehoorzaem is, brengt zij het zelve bij een' grijsaert, die het, tot deszelfs ftraf, water in het aengezigt werpt. Een der officieren , die mij bij de Chaktasfen verzelde , verhaelde mij een droevig voorval, dat onder zijne oogen was gebeurd, en waer van het verhael u niet onverfchillig zal zijn: het is eene heldhaftige gebeurtenis, die de menfchelijke edelmoedigheit ten hoogften top voert, en welke ik u overgeef zoodanig als ik dezelve heb ontvangen. „ Een „ Chaktas fprak, op zekeren dag, zeer kwa„ lijk van de Franfchen , en zeide dat de „ Kollapisfasfen , zijne nageburen , hunne „ honden, dat is, hunne flaven waren. Een „ van dezen , over deze beledigingen ver„ ontwaerdigd , doodde hem , en nam de „ vlugt naer Nieuw Orleans. De Chaktasfen „ wilden 'er wraek over nemen, en zonden „ afgevaerdigden naer den landvoogdt, om „ den  Honderd en Dertiende Brief, ioi den misdadiger te rug te eifchen. Zij weigerden alle de vareeringen, welke men hun aenbood om de zaek te beflisfen, en dreigden het dorp der Kollapisfasfen te verbran„ den , indien men uitftelde hun den moorder „ te leveren. Men was genoodzaekt hem in ,, hunne handen te ftellen. Een Fransch officier nam dezen last op zich; en de moor„ der werd geleid digt bij de plaets, alwaer „ de misdaedt bedreven was. De vergaderde „ Chaktasfen ontvingen hun flagtoffer , in tegenwoordigheit der Kollapisfasfen , die „ zich op dezelfde plaets vervoegd hadden. „ De misdadiger voerde al ftaende een ge„ fprek, volgens de gewoonte dezer volken, „ zeggende: ik ben een man, dat is te zeg„ gen , ik vrees den doodt niet; maer ik „ beklaeg het lot van eene vrouw en vier „ kinderen, welke ik in een' teederen ouder,, dom nalaet; ik beklaeg mijnen vader en mijne moeder , l die reeds oud zijn , en „ welke ik door mijne jagt onderhield. Ik „ beveel hen aen de Franfchen ; dewijl ik„ worde opgeofferd, om dat ik hunne zijde gekozen hebbe. „ Naeuwelijks had hij deze rede geëindigd, „ of zijn vader, die 'er tegenwoordig was, „ ftond op, en trad in het midden der ver„ gadering' van de beide volken, alwaer hij „ zich dus uitliet: het is rechtvaerdig da£ „. mijn zoon fterve; maer jong en fterk zijnG 3 n de,  jol De Nieuwe R f, i s i g s r. ,, de, is hij bekwamer dan ik om zijne vrouw,zijne moeder en vier kinders te onder,, houden; weshalve het noodzakelijk is dat ,, hij op de aerde blijve, om'er zorg voor ,,, te dragen. Wat mij betreft, die aen het „ einde van mijnen loop ben, ik heb genoeg geleefd, en wensch zelfs dat mijn zoon tot 3, mijne jaren kome, om mijne kleenkinderen ,, optevoeden. Ik deug nergens meer toe; ,, eenige jaren meer of min zijn mij on,, verfchillig. Ik heb als een man geleefd, ,, en wil als een man fterven; en om deze „ reden zal ik zijne plaets vervullen. Het ,, ganfche geflacht van den grijsaert fmols ,, rondom hem in tranen, en omhelsde hem. 3, Hij nam zijne kleenkinderen in zijne ar- men , en ftelde ze den Franfchen voor, ,, hun bevelende altoos aen dezclven ver. ,, knocht te blijven. Vervolgens naderde hij „ de bloedverwanten van den doode , en ,, bood hun zijn hoofdt aen , 't welk aen,, genomen wierd. Diergelijke verwisfelin3, gen zijn niet zeldzaem bij de Wilden: het ,, is niet noodzakelijk dat de fchuldige op- geofferd worde; het is genoeg dat het een ,, zijner bloedvrienden, of zelf iemant van 3, zijnen landaert zij. De grijsaert ftrekte ,, zich op den ftam van een' boom uit, en „ men fbeg hem het hoofdt met een' bijl af. }, Alles was door dezen doodt uitgewischt. J De jonge man was gedwongen het hoofdt van  Honderd en Dertijende Brief. 103 „ van zijnen vader overteleveren. Toen hij 5, het zelve opraepte, fprak hij 'er deze „ woorden tegen: vergeef mij uwen doodt, „ en gedenk aen uwen zoon in het rijk der „ zielen. Alle de Franfchen, die dit treur„ fpel bijwoonden , werden bewogen om „ tranen te ftorten , en verwonderden zich „ ten hoogfte over de helfdhaftige ftandvas,, tigheit des grijsaerts. De Chaktasfen ftaken „ het hoofdt op het einde van eenen ftaek, „ en droegen het, als eene zegeprael , in ,, het dorp". Van het landt der Chaktasfen, kwam ik in de fterkte Louis de la Mobile, met oogmerk om mij op de rivier van dien naem intefchc. pen, en de golf vanMexiko weder te winnen. In deze fterkte komende , vond ik 'er den heer de Belle-Isle, ridder van St. Lodevvijk, die de bediening van majoor generael, onder de zeetroepen in Louiziana, waernam. De gefchiedenis van dezen officier maekte groot gerucht in Frankrijk, toen ik het koningkrijk verliet; en. dewijl ik zeer verlangde om die van hem zeiven te verftaen, was ik verheugd dat mij het geval gelegenheit bezorgde om hem dezelve te hooren vertellen. „ Ik was, zeide hij tot mij, één der gee„ nen, die in het jaer 1719 tot den dienst „ van deze volkplanting' gefchikt wierden. j, Ik fcheeptemij in, met andere officieren, „ in de haven van Oriënt; en ons fchip werd, G 4 „ door  ,, door tegenwinden , geworpen in de baei „ St. Bernard, in de golf van Mexiko. Ik ,, deed eene landing met de floep; en terwijl „ dezelve ginsch en herwaerds naer boordt ,, voer, om 'er zoet water over tc brengen, ,, begaf ik mij, met vier mijner makkeren, „ £>p de jagt. De voorraedt was reeds be„ zorgd, eer wij wederkwamen. Dc-kapi,, tein, ongeduldig wordende, ligtte bet an,, ker, en liet ons aen ons noodlot over. „ Het fchip vertrok; en wanneer v/ij op den oever kwamen , werden wij noch fchip ,, noch floep gewaer. Ik laet u oordcelen ,, hoedanig onze wanhoop was , toen wij ,, ons bevonden in een onbekend landt, en ,, op eene woeste kust, die misleiden door ,, menfcheneters bewoond was. Wij bra». „ ten verfcheidene dagen in dezen toeftandt 3, door, en leefden niet dan van ongedierte 5, en flechte kruiden. Wij hadden bij ons ,, een' jongen jagthondt , die zeer aen mij verknocht was ; en dewijl de honger ons „ verfcheurde , wilden mijne makkers hem dooden, om zich eenige dagen te onder- houden. Ik offerde denzelven aen hen op; s, maer één mijner makkeren, het dier grij- pende, en het met een mes willende grie„ ven , bevond zich zoo zwak, dat de hondt' „ zijne handen ontfhapte, en de vlugt in het ,, bosch nam. Dc vier officiers ftierven, de ,3 een na den anderen , van honger; en Z 'D . 'er  Honderd en Dertiende Brief. 105 „ 'er was niets dan de kracht mijner gefteld„ heit, die mij deze rampzaligen deed over- leven. Door vermoeidheit en elende af„ gemat, wierp ik mij in het bosch, en leef„ de van het ongedierte, dat ik op het ver* ,, rotte hout vond. ,, Eenige dagen na den doodt mijner mak„ keren, vernam ik van verre mijn' hondt, ;, die eene boschrat in zijn' bek hield, en met „ groote betooningen van blijdfehap naer mij ,, toe kwam loopen, om mij in zijnen prooi te doen deelen. Deze ratten , vrij goed ,, om te eten, zijn van de grootte van een ,, fpeenvarken. Na mijnen maeltijdt daer van gedaen *te hebben , maekte ik eene ,, kleene verfchanfing aen den voet van een' boom, om mij, gedurende de nacht, voor 5, de wilde beesten te befchermen; en mijn ,, hondt hield de wacht aen mijne zijde. In ,, het doorkruifen van het bosch, befpeurde 9, ik voetftappen van menfehen , welke ik 3, volgde tot op den oever eener riviere, ,, waer in ik eene praeuw vond, die ik ge- bruikte om de rivier overtefteken. Ik kwam bij de Attakapasfen , een wild en ,, barbaersch volk, wiens naem deszelfs ge,, aertheit aenduidt ; dewijl dezelve men3, fcheneters beteekent. Ik vond hen bezig ,, met het braden of liever berooken van ,, menfchenvleesch; maer mijne magerheit bes, hield mij het leven. Zij vergenoegden zich G 5 „ met  io6 Da Nieuwe Reis ioer. oH 3, met mij te ontkleeden , en mijn gewaedt „ onder hen te verdeelen. Vervolgens ge. „ leidden zij mij in het dorp, alwaer eene ,, reeds bejaerde weduw mij tot haren flaef ,; nam. Men wilde mij in de verfoeielijke „ gerechten , waer mede zich deze volken „ voeden , doen deelen ; doch ik verkoos ,, liever visch, dien ik zeer gretig at. Van ,, langzamerhand' begon ik mijne krachten ,, weder te krijgen; maer ik was grootelijks „ bedroefd, altoos vreezende dat mijne waer„ d:n mij aen hunne goden zouden opoffe„ ren , en vervolgens mijn vleesch eten. „ Mijne verbeelding was geraekt door de ver,, fchrikkelijke vertooning dezer barbaren, „ die gastmalen van hunne krijgsgevangenen „ aenrichtten. Zij hielden te famen raedt, „ en befloten dat 'er groote lafhartigheit zou„ de zijn in het dooden van een' man, die „ onder hen niet gekomen was om kwaedt te „ doen , maer om hun herbergzaemheit te „ verzoeken. „ Ik was jong en fterk, en kweet mij zeer „ wel van mijnen pligt als flaef; weshalve ik „ dc ganst won van mijne meesteresfe, die „ mij als haer' vriendt aennam, en in vrijheit „ ftdde, waer door ik als een lidt des volks „ wierd aengemerkt. Wij trokken ten oor„ log', waerin mijne behendigheit en dapper,, heit mij deden hoogachten. Op zekeren 3, dag , dat wij in optogt waren, vraegde  Honderd en Dertiende Brief. 107 „ ik, door den honger gedrongen , om vocd„ feL Men gaf mij een ftuk menfehen,, vleesch , 't welk men voor reebokken3, vleesch deed doorgaen. Ik at 'er van, zon,, der hen te weten; en een Wilde beet mij aenftonds toe: gij maekte eertijds zwarigheit, maer tegenwoordig eet gij men,, fchenvleesch gelijk wij. Deze woorden „ deden mij alles wat ik genuttigd hadde overgeven. „ Twee jaren na mijne aenkomst bij de „ Attakapasfen, kwamen 'er afgevaerdigden ?, van een naburig volk. Onder hen bevon,, den 'er zich , die Franfchen gezien had- den: zij fpraken 'er van , en ik verftond „ hunne redenen. Ik had, bij geval, mijn' ,, lastbrief van officier in eene doos bewaerd. ,, Ik nam eene kraeiepen, maekte inkt van haerdroet, en fchreef op den rug van mijn' „ lastbrief deze woorden : aen het voor,, naemfte opperhoofdt der blanke menfehen. ,, Ik Ben zoodanig een, die in de baei van 3, St. Bernard wierd verlaten. Mijne mak,, kers zijn van honger en elende , onder ,, mijne oogen , geftorven. Ik ben gevan, gen onder de Attakapasfen. 5 ,, Ik ftelde dit papier eenen Wilde ter ,, hand', hem verzekerende dat het eene ,, fprekende ftof was, en dat hij wel zoude ,, ontvangen worden, indien hij dezelve aen a een Fransch opperhoofdt bragt. De In- „ di-  roS Da Nieuwe R e 1 s i g e k. „ diaen vertrok : zijne makkers wilde hem „ dit gefchrift ontnemen; maer hij ontfnapte hen , en zwom eene rivier over , hou,, dende zijne handt boven het water, om. den brief niet nat te doen worden. Hij „ reisde honderd en vijftig mijlen te landt, ,, en kwam eindelijk bij de Franfchen aen. ,, De postbode ftelde hun het papier in han„ den. Zij ontvingen den brenger zeer wel, „ overlaedden hem met vereeringen , en „ begonnen te fchreien , op de manier der „ Wilden. Deze vraegden wat hun fclieel* „ de ? Zij antwoordden dat zij treurden over hunnen broeder, die, federt twee jaren, „ bij de Attakapasfen gevangen was. De „ Indianen boden zich aen, om mij te gaen „ halen ; en de brenger van mijnen brief 5, verbond zich om hen te geleiden. Zij „ vertrokken op ftaendevoct ten getale van „ tien, op goede paerden gezeten, en met „ fnaphancn gewapend. In het aenkomen, „ losten zij vérfcheidenemalen hun geweer, „ 't welk de Attakapasfen voor donder na„ men. Zij gaven mij een' brief, waerin „ men mij meldde dat ik niet voor deze Wil„ den moest vreezen, en mij met vertrou,, wen aen hen overgeven. De Attakapas,, fen, door de fnaphaenfehoten verfchrikt, ,, durfden zich niet tegens mijne opligting ,, ftellen ; en ik klom te paerdt, zonder 3, eenigen wederftandt van hunne zijde, 3, De  Honderd en Dertiende Brief. 109 „ De vrouw, die mij hadde aengenomen, „ fmolt in tranen ; en ik had alle moeite „ der weereld' om mij uit hare armen te „ rukken. De Wilden, die mij te rug „ bragten , werden rijkelijk beloond ; en „ de Attakapasfen ontvingen eene vereering „ van den heer de Bienville, die toen land„ voogdt van Louiziana was, en zonden „ hem afgevaerdigden , onder dewelke ik „ alzoo verheugd als verwonderd was mij„ ne oude meesteres weder te vinden. Zij „ kwamen den landvoogdt bedanken , en „ een verbondt met de Franfchen maken. „ Het hoofdt van het gezantfchap, het ge„ fprek tot den heer de Bienville richtende, „ en mij aen hem toonende, zeide tot hem: „ de blanke, dien gij hier ziet, mijn vader, ,, is uw vleesch en bloedt. Hij was , door ,, zoonsaenneming, onder ons ingelijfd: zijne „ broeders zijn van honger geftorven; doch „ zoo zij door mijn volk eer ontmoet wa„ ren geweest, zouden zij nog leven , en ,, dezelfde voordeelcn genieten. „ Sedert dit tijdftip, hebben deze volken „ ons altoos menfchelijk gehandeld ; en wij „ hebben hun de barbaerfche gewoonte van „ menfchenvlcesch te eten doen verlaten. Tóen zij te Nieuw Orleans kwamen, wer„ den zij wel ontvangen , uit erkentenisfe „ van het goede onthael, dat zij mij in hun „ landt hadden aengedaen: want zonder hun „ zou  Ho De Nieuwe R e i s i g e r. „ zou ik misfchien het ongelukkige lot van „ mijne makkeren ondergaen hebben". Toen ik de verfcheidene landftreken van Louiziana doorreisde , Mevrouw, verzuimde ik niet de bijzondere voortbrengfels , en de gefteldheit der lucht van ijdere landftreek, waertenemen. Ik bemerkte terftondt dat in het ganfche zuidelijke gedeelte de lucht vrij ongezond is, ter oorzake van de overftroominge der riviere, die regelmatig alle jaren, van het einde van Maert tot St. Jan toe, hare oevers overvloeit. Derhalve vindt men in deze geheele landftreek, dat is te zeggen, van de zee af tot aen de fterkte , Pointecoupée genoemd, niet dan meiren en moerasfen, in onmetelijke wouden, waer mede dit landt bedekt is. In bijna alle landen zijn de oevers der rivieren het laegfte ; hier in tegendeel , zijn zij het hoogfte. Van den ftroom af tot aen den ingang dezer, bosfehen , helt de grondt meer dan twintig voeten af. Indien men de aerde , in droog weder, wil befproeien , maekt men eene doorfnijding aen de rivier en een' dam aen het einde der gracht'; en in weinig tijds is de grondt met water bedekt. Om eenen molen toeteftellen , behoeft men flechts eene opening aen de rivier te maken; en het water loopt tot aen de zee. aorn na De zomer begint hier in de maendt Maert, en duurt tot de maendt: September. Da. • - ftfa hit-  Honderd en Dertiende Brief, ui hitte is 'er zeer onmatig, en men heeft 'er meenigvuldige ftormwinden. De donder is 'er des te verfchrikkelijker, om dat het lande alleen beftaet uit bosfchen, heuvelenen dalen , waer door de flagen , door den weerklank herhaeld, onophoudelijk fchijnen te wezen. Eene andere ongelegenheit van dit jaergetijde is dat men dikwerf blootftaet aen de ftralen der zonne, die zeer fcherp fteken en een' onverdragelijken brandt verwekken. Verfcheidene perfonen fterven 'er van; anderen verliezen het vel ter plaetfe daer zij geftoken zijn. Echter is het gemakkelijk het kwaedt te beletten , wanneer men op het oogenblik geholpen wordt. Indien men op het hoofdt geftoken is, neemt men een' beker met versch water, en keert denzelven, zonder te ftorten, op het gekwetfte deel om, waerop men hem ftijf aendrukt, uit vreeze van het water te plengen. De hevige brandt der kwacl' doet het water in het glas koken ; waer door de brandt verzacht, en de fmert, die dit toeval altoos verzelt , verminderd wordt. Men geeft voor dat fommige planten , op het voorhoofdt gelegd , de kracht hebben om de ontfteking te beletten, en eene nog vaerdiger genezing te veroorzaken. . Men vindt in Louiziana dezelfde vruchten en moeskruiden als in Europa. In de maendt Juni begint men de druiven , die dan volniaekt rijp zijn, te eten; en zoo men in de maendt  lia De Nieuwe Reisigee. maendt Juli den wijngaerdt op nieuw fnocide, gelijk men in de maendt Januari doet, verzekert men dat hij niet alleen nieuwe takken fchieten , maer zelfs vruchten , die in October goed om te eten zouden zijn, voortbrengen zoude : men heeft de proef daer van, naer men mij gezegd heeft, dikwerf genomen, en zij is altoos gelukt. Ook groeien 'er in de bosfehen , en zelfs op de boorden der Misfisfipi, meenigvuldige wijngaerdftammen, die, zonder zorg' of aenkwecking', witte en zwarte druiven, maer van een fcherpen en bitteren fmaek, voortbrengen. Deze zijn alleen bekwaem om 'er verjuis van te maken. Eindelijk Vindt men 'er eene andere foort van kruipenden wijngaerdt, die, in plaets van trosfen, enkele druiven, zoo groot als eene Franfche pruim, draegt. Derzelver fmaek is vrij aengenaem. Edne der planten , die het beste in dit landt voortkomen, en waer van de inwoonders meest gebruik maken, is eene foort van aerdappelen , van eene verbazende grootte. Men vindt 'er, die zoo dik als een been en een' halven voet lang zijn. Sommigen wegen meer dan agt ponden. Anderen zijn rond: want men ziet 'er van allerlei foorten. Zij ftrekken tot een goed voedfel voor de flaven, worden zelfs op de ruime tafels der Franfchen aengedischt , en dienen in den winter tot tijdverdrijf voor de foldaten, die ^ 'als  Honderd en Dertiende Brief, ijd els zij de wacht hebben, zich vermaken met dezelven onder de asch te braden. Zij hebben dan denzelfden fmaek als een gekookte appel. Sommige lieden trekken 'er brandewijn uit; en anderen maken'er eenen drank van, bijna zoo goed als appelbier. In de bosfehen en onmetelijke wouden, waer mede dit landt bedekt is , ontmoet men zeer wiiduitgeftrektc landftreken , geheel met riet vervuld. Na dat men een' zekeren grondt, daer mede beplant, gewied en het vuur daer in geftoken heeft, óm denzelven te zuiveren, fchieten de wortels aen alle kanten meenigvuldige uitfprüitfels, die men gemakkelijk met de hand' kan uitrukken. Men bindt dezelven tot bosjes, die, in water gekookt en: afgedropen , als wezenlijke aspersjes, met eene witte of olyfaus, worden aengerecht, met dit eenige onderfcheidt^ dat men niet dan de blanke eet. Derzelver graen gelijkt naer haver; en in tijdt van gebrek, maken 'er de flaven en negers bröodt van. Eindelijk maekt men uit de wortelen van dit riet deze fraeie fnuisterijen, welke men, in het begin der volkplanting', iri Frankrijk bragt, en die 'er zoo zeer in de mode geweest zijn. Het pek, deze zoo zeer gezochte flof voor de fcheepvaert , is één der nuttigfte voortbrengfelen van Louiziana. Gewoonlijk vindt men het zelve meest omtrent den mondt der riviere, cn langs de kusten der zee ; dewijl X. DeeL H &&  ii4 D e Nieuwe Reisigek.^oH de pijnboomcn in die landflreken overvloediger wasfen. Wanneer men een genoegzaem getal dier boomen, van de vereischte hoedanigheit,'heeft, zaegt men dezelven aen enden, van twintig of vierentwintig duimen lang, welke men tot kleene Hukken klooft. Vervolgens graeft men in den grondt een vierkant gat, van vier of vijf voeten groot en vijf of zes- duimen diep. Aen deszelfs eene zijde maekt men eene groef , die in eene vrij breede gracht uitloopt. Op dit vierkante gat plaetst men een' ijzeren rooster, waerop men het gekloofde hout kruifelings over eikanderen legt. Dus Hapelt men het zelve pyramidesgewijs zeer hoog op , en fleekt het van boven in brandt, Het vuur, het hout verterende , doet het vet, waer mede het hout doortrokken is, fmelten; waer door het vloeibare pek in het vierkante gat druipt,! en van daer door de groef loopt in de gracht, gefchikt om het zelve te ontvangen. Ik 'moet niet vergeten, Mevrouw, u te fpreken van eene foort van mosch , die op de takken van bijna alle de boomen in dit landt groeit. De Franfchen hebben dezelve, uit fpotternij , Spaenfchen baerdt genoemd; terwijl de Spanjaerds die met den naem* van Franfche paruik doopen. Dezelve dient tot vele gebruiken : wanneer zij versch afgeplukt is ftrekt zij tot hooi voor de beesw ten;  Honderd en Dertiende Brief. 115 ten ; en de geneesmeesters der Wilden maken 'er gebruik van , om hunne zieken te genezen. Eerst doen zij , in de hut, omtrent anderhalven voet van den grondt, eene bedftede ftellen , waerop zij deze mosch, ter dikte van een' halven voet, fpreiden. Op deze matras plaetfen zij den zieke, geheel naekt, en bedekken hem het ganfche ligchaem met dezelfde mosch , zoo dat 'er flechts zijn hoofdt uitkomt. Vervolgens leggen zij onder het bedt gloeiende kolen, welke zij met gekookte kruiden uitdooven en rondom bedekken. De rook van deze kruiden doet den zieke overvloedig zweeten, 't welk dikwerf zijne geheele genezing veroorzaekt. Zoodanig is het gebruik , 't welk men van den Spaenfchen baert heeft, wanneer dezelve versch is. Gedroogd zijnde, is deze mosch niet minder nuttig: men kneedt dezelve met potaerde, en maekt 'er pleisterklei van, welke dient om de hutten te beftrijken en te verfterken. Wanneer men deze mosch, gelijk linnen, in de loog legt, na dezelve wel geklopt te hebben, om haer al het ftof te benemen , gebruikt men ze als paerdshair , boven het welke zij dit voordeel heeft, dat zij nimmer bederft noch verrot. - £bi9g-'iï*a2 A fin» **# Van alle de landdieren , die hier gevonden worden, wordt de beer als één der nuttigfte befchouwd, ter oorzake van de groote 1 H 2 mee-  116 De Nieuwe Reisigeë. meenigte oly , dien men uit zijn vet trekt. Men verzamelt denzelven in aerden kruiken, of in blazen. Een eenig dezer dieren levert fomtijds meer dan honderd en twintig potten van dezen oly uit. De Wilden verkoopen 'er veel van aen de Franfchen. Hij is fchoon, gezond, zonder eenigen kwaden fmaek, en kan in de opftooffels, fruitfels, en over de falaed gebruikt worden. Hij ftremt bijna nimmer dan in de grootfte koude, waer in hij eene zeer witte kleur heeft, en gelijk boter op het'broodt gegeten wordt, In plaets van kelders, verkiezen hier de beeren holen van boomen, tot hunne fchuilhoeken, en deze verblijffteden zijn fomtijds meer dan dertig voeten boven de aerde verheven. Op het einde van Maert werpen de wijfkens dezer dieren hare jongen; en dees tijdt wórdt ook van de Wilden uitgekozen om dezelven te bezoeken. Om hen te ontdekken, doorkruifen zij de bosfehen, en onderzoeken of zij op de fchorfen der boomen geene indrukfcls van derzelver klaeuwen gewaer kunnen worden. Evenwel vergenoegen zij zich niet met deze gisfing'; maer om 'er beter van verzekerd te wezen, apen zij het gefchreeuw der jonge beeren na, 't welk met dat van een kleen kindt overeenkomt. De moeder , dit gefchrei onder haer hoerende, en geloovende dat 'er één van hare jongen gevallen is, fteekt het hoofdt buiten het  Honderd en Dertiende Brief. 117 het gat van den boom, en ontdekt zich dus van zelve. De Wilden klauteren dan , om haer te verjagen, op den naestftaenden boom, en zetten zich, op de hoogte van het gat, fchrijelings op eenen tak, van waer zij met een' langen ftok, aen wiens eindt eene brandende lemmet gehecht is, het ffcrooi en de drooge bladeren , die het dier tot een nest dienen , in brandt rieken. Het verfchrikte beest neemt het befluit om te verhuizen, 't welk het al deinzende doet, toonende van tijd' tot tijdt de tanden aen zijne vijanden, die het onder aen den boom wachten. Zij geven het den tijdt niet om aftedalen: want zoo dra het onder hun bereik is, flaen zij het doodt of fchieten het met een' kogel door den kop. De jongen , hunne moeder willende volgen , klimmen na haer af; maer naeuwelijks naderen zij de aerde , of men doet hun een touw om de keel, en neemt hen mede, om hen te temmen. De inwoonders van Louiziana hebben ook eene bijzondere manier, om de reebokken te dooden. Zij voorzien zich van een hoofdt van dit dier, waer aen het vel nog vast is; cn zoo dra de jager het wildt befpeurt, verbergt hij zich geduriglijk achter de doornftruiken , tot dat hij digt genoeg bij het beest is om het te fchieten. Maer indien hij het den kop ziet fchudden , 't welk een bewijs is dat het eenige fprongen zal doen, of verli 3 • oei  u9 De Nieuwe IUisiger. der af loopen, boost hij deszelfs gefchreeuw na, en trekt het dus naer zich toe. Hij vertoont dan het hoofdt, dat hij in zijne hand heeft, en geeft daer aen de beweging van een' reebok, welke graest en ginsch en herwaerds ziet. Ondertusfchen blijft hij altoos achter de droomftruiken verborgen, tot dat het dier onder het bereik van een' fnaphaenfchoot gekomen is; en zoo dra het zich een weinig bloot geeft, fchiet hij het onder den fchouder. De krokodillen worden niet minder in de Misfisfipi dan in den Nijl gevonden ; cn zoo men fommigen lieden geloof mag geven, zijn zij alzoo gevaerlijk. Men verzekert dat zij, een' flapenden mensch op de aerde vindende, denzelven in het water flepen en opeten. Men verhaclde mij het voorbeeldt van een' heelmeester, Aubert genoemd, broeder van een' Parijfchen juwelier, van denzelfden naem, die, zich in den ftroom badende, door een' krokodil wierd verfcheurd. Evenwel zeggen anderen, dat dit dier zeer bloode is, en de vlugt neemt, zoo dra men het vervolgd, dat een kindt het met een rijsken doet vlieden, cn dat de vrouwen het met enkele ftokken hebben doodgeflagen. De Wilden eten deszelfs vleesch, 't welk vrij veel overeenkomst met het osfenvleesch heeft; maer dan moet de krokodil jong wezen, om dat hij ons anders deer zijnen reuk verflikt, en zelfs de lucht ver.  Honderd en Dertiende Brief. 119 vergiftigd , wanneer hij buiten het water ge- De andere bijzondere dieren, welke ik in Louiziana gezien hebbe , zijn kikvorfchen, zoo groot als geitjes, met oogen als die van een' os, en wier gekwak zoo fterk is als het gebuik van een' ftier. De ooren der reizigers worden bekoord door het kwinkeleren van een' vogel, dien men den fchertfer noemt, en welke vermaek in hun gezelfchap fchept. Men zoude zeggen dat hij hun de moeielijkheden van den weg poogt te doen vergeten. Zoo dra hij hun ziet verfchijnen, plaetst hij zich op een' tak digt bij hen , en begint zeer aengenaem te zingen., vliegende van afftand' tot afftandt, om hen niet te verlaten. Zijn tijdverdrijf is de andere vogels naertebootfen, en gelijk de katten te maeuwen. Hij komt in de Heden en dorpen , wanneer 'er eenig fpecltuig geroerd wordt; en dewijl hij als bctooverd is, laet hij zich met een overeenffcemmend geluidt hooren, en aept de verfchillende toonen der muzyk naer. Hij is omtrent zoo groot als een fpreeuw, en wordt ligtelijk getemd, wanneer hij nog jong is. Ik heb u, Mevrouw, alle de natuurlijke inwoonders van Louiziana niet genoemd. Dikwerf bevat een enkel dorp eenen geheelen landaert; maer, ik herhael het nogmaels , onder verfchillende namen, hebben zij bijna H 4 al-  ï-0 De Nieuwe Reisioek. allen dezelfde zeden. Zie hier verfcheidene trekken , die voorts dienen zullen om u degebruiken van fommige landftreken te doen feehnen.n3bh7/ ob labno I Gelijk men hier de grooten en het volk onderfcheidt, heeft ijder dezer beide orden ook eene tael, die haer bijzonderlijk eigen is. Om eene zelfde'zaek uittedrukken, bedienen zich de eenen en anderen van woorden, die .geene de minfte overeenkomst met elkandercn hebben. Buiten dit, regeert 'er overal eene algemeene taeleigenfchap, die zich uitflrekt en gefproken wordt door alle de volken van Louiziana. Wanneer men dezelve kent, kan men door het geheele landfchap reizen, zonder een' tolk noodig te hebben. Deze tael is die van de Mobile. Na de voornaemfte landftreken van Kanada en Louiziana doorloopen te hebben, geloof ik te mogen zeggen dat dit laetfte landt, in alle opzichten, den voorrang boven het andere heeft. In een lustig gewest gelegen, maken het de getemperdheit der lucht, de deugd-  Honderd en Dertiende Brief. 123 deugdzaemheit van den grondt, en de meenigvuldige rivieren, waer mede het doorfneden is, tot het aengenaemfte en vruchtbaerfte landt van noord Amerika. Het is bijna overal eene gedurige vlakte, bedekt met bosfehen en rijke beemden. De Franfchen winnen 'er rijst, tarw, katoen, indigo en hout, welke zij in hunne eilanden overvoeren. Maer dewijl de zandbanken, die 'er in den mondt der Misfisfipi liggen, de groote fchepen beletten 'er intekomen, leven deze volken, die zich niet gemakkelijk kunnen verrijken , in een' middelmatigen ftaet. Doch deze zelfde oorzaek brengt veel tot hunne veiligheit toe: want het is even rnoeielijk hen aentetasten. Indien zij eene gemeenfehap tusfehen dit landt en Kanada konden openen, cn de Engelfchen tusfehen hunne bergen en de zee befluiten , zou Louiziana geheelena\ van gedaente veranderen, cn aen onze volkplantingen timmerhout, masten , paerden en allerlei foorten van levensmiddelen bezorgen. Door de weinige oplettendheit, die men 'er tot nog toe op geflagen heeft, is de naerftigheit der inwoondëren, om dus tc fpreken, de handen gebonden. Daerenboven houdt het herdenken van het rampzalige einde der ongelukkigen, die men 'er ten tijde des aktiehandels naer toe zond, de Franfchen te rug, en doet hun alle andere landen verkiezen , pm 'er hun geluk te bevorderen. Evenwel heeft  IS4 De Nieuwe Reisiger. heeft dit landt in zijnen fchoot het zaedt van grootc rijkdommen, en eischt, om dezelven opteleveren , niet dan handen tot het beploegen van de aerdc, geheel gefchikt om do zorgen van den bebouwer honderdvouwig te vergelden. Ik ben, enz. Nieuw Orkans, den lóden van Ottobcr, 1749. Honderd en Veertiende Brief. ■ ITTelk eene verwonderenswaerdige verW fcheidenheit van voorwerpen , Mevrouw , vertoont 'er zich, op het enkele woordt Mexiko, aen uwe verbeelding! De ontdekking van eene nieuwe weereldt, van wier beftaenlijkheit men onkundig was , en die de oude, door den rijkdom harer voortbrengfelen , overtreft: de enkele geheimfchrijver van den landvoogdt vanKuba, die, met vijf of zes honderd mannen, eenige veldftukken, en eene jonge Indianin, welke hem te gelijk voor minnares, tolk en raedt diende, den magtigften ftaet van Amerika onder zijn juk brengt: de liefde, de godsdienst, de dapperheit, wreedheit en gierigheit, die tot het zelfde einde ftrekken, en in dezelfde voorrechten doelen : de fprakelooze verwondering  Honderd en Veertiende Brief. 125 ring der volken van een nieuw halfweereldrondt , op het gezigt van drijvende en bezielde huizen, die zij voor oppermagtige gedrochten der winden en zeen namen: hunne benaeuwdheit, toen zij, voor de eerfte reis, het moordadige gekraek van ons gefchut hoorden: hun fchrik op het "zien van paerden en ruiteren, welke zij meenden dat flechts één enkel wezen uitmaekten: de vooroordeelen, die hun deden gelooven dat de Spanjaerds goden waren, maer dat de goden der Mexikanen aen die der Spanjaerden niet waren onderworpen: duizenden menfehen door eene handvol vreemdelingen overwonnen : deze vreemdelingen, die, zonder wederftandt, ondanks de verdecdigingen van den oppervorst, in deszelfs hoofdftadt dringen, en dezelve tot eene woestenij maken, om 'er zich de bezitting van te verzekeren: dit wijduitgeftrekte vastelandt, 't welk door gebrek van ijzer aen de" Europeanen wierd onderworpen, en wiens inwoonders , met fchande en elende overladen , in het midden van hunne rijke metalen, al fchreiënde den hemel' verwijten dat hij hun met fchatten overftroomd heeft: eindelijk een vorct, op zijnen troon door onbekenden , uit naem' van eenen vreemden t^orst, gevonnisd! Is 'er eene ziel ongevoelig ^oor zoo vele wonderen , en die niet aengedaen wordt door de verbaesdheit, welke zij verdienen ? De verfcheidenheit van wapenen,  125 De Nieuwe R e i s i g e r. k oH gewoonten , zeden , begrippen, wetten eü godsdienst, alles vergroot hier den kring onzer denkbeelden, en moet dien van onze vooroordeelen verminderen. De aloudheit, fchoon zelf fabelachtig, levert niets op, dat bij de veroovering van dit wijduitgeftrekte landt te vergelijken is; en ik durf insgelijks zeggen, dat 'er geene helden kunnen evenaren aen Ferdinand Kortez, wien Spanje zulk eene groote vermeerdering van magt verfchuldigd is. Na twintig gewonnene veldflagen * na de inneming of onderwerping van vijftig Heden , na de nederlaeg van drie keizeren, na het hardnekkige beleg van eene hoofdftadt, volkrijker dan Madrid, en door de kunst eri natuur verdeedigd, kwam de groote Kortez, in minder dan drie jaren, deze verwonderenswaerdige onderneming te boven; en'Mexikö onderwierp zich vreedzaem aen deszelfs wetten. Dit keizerrijk was toen het magtigfte en ontzagchelijkfte in dit gedeelte der Nieuwe Weereld'. Deszelfs lengte was, van het oosten tot het westen, vijf honderd mijlen, en deszelfs breedte, van het zuiden tot het noorden , meer dan twee honderd mijlen. De ftaet werd beftierd door eènen krijgshaftigen vorst; en de volken, aen eenen godsdienst en wetten onderworpen, en oorlogslieden uit hunnen aert , maekten zich gevreesd bij hunne nageburen. Niettemin verfpreidde een kleen getal Spanjaerden den fchrife  Honderd en Veertiende Brief. 127 fchrik en de verbaesdheit onderhen; en verfloeg, door het geluk van den veldheer geleid , legers van honderd duizend ftrijdbare inaraiftnicu; sü • .n3iobmrrnov nafs-abTOOioov . Dees buitengemeene man, die omtrent het einde der vijftiende eeuwe, in het landfchap Estramadura, geboren wierd, was nog geen twintig jaren oud, toen hij naer Amerika vertrok, met oogmerk om 'er zijn geluk te bevorderen. Hij verbond zich aen Diego Velasquez, landvoogdt van het eilandt Kuba, en wikkelde zich in de gunst van eene juffer, die Velasquez voor zich zeiven zocht. Dees laetfte onderricht van de vorderinge des jongkmans in het hart zijner minnaresfe, werd 'er dermate over vertoornd, dat hij hem in de gevangkenis deed zetten ; maer de zaek werd bijgelegd, en Kortez, in het vervolg, de bijzondere vriendt van dezen landvoogdt, die hem tot eene aenzienlijke bediening verhief, en der juffer' tot vader wilde verftrek* ken , in de plegtigheit van derzelver huwelijk. Men fprak toen niet dan van de uitgeftrektheit en den rijkdom van het keizerrijk Mexiko ; weshalve Velasquez het ontweip fmeedde, om deze groote landftreek aen de gehoorzaemheit des konings van Spanje te onderwerpen. 'Hij benoemde Ferdinand Kortez tot hoofdt van deze onderneming' ; en men mag zeggen dat hij geene betere ver« kie-  i»S De Nieuwe Réisiser. kiezing konde doen. Nieraant bezat, gélijk hij, die gematigdheit, ftandvastigheit, kloekmoedigheit en fcherpzinnigheit in het uitvinden van hulpmiddelen , zoo noodzakelijk in groote ondernemingen. Beftendig in de voornemens, die hij gevormd hadde^ liet hij dezelven nimmer varen, en wist de geringfte toevallen tot zijn voordeel te doen dienen. De infcheping gefchiedde te Sant' Yago op het eilandt Kuba; maer naeuwelijks had men de kust verlaten , of de landvoogdt had, uit een' geest van naerijver, berouw van zijne verkiezinge, en wilde Kortez het bevel over een kleen leger , waer van deze laetfle het grootfte gedeelte , op zijne eigene kosten * geworven had, weder ontnemen. Ook wilde de krijgslieden geen' anderen bevelhebber erkennen; en dus, aen hun opperhoofdc met onderlinge wederfpannigheit verbonden, maakten zij zeil naer Mëxiko. Kortez naderde langs de golf, en liefkoosde of verdelgde de natuurlijke inwoonders, naermats hij dezelven meer of min gereed vond om zijne oogmerken te begunstigen. Tabasko was de eerfte ftadt, alwaer hij zijne dapperheit deed uitblinken. Toen de Mexikanen de Spaenfche paerden gewaer wierden , namen zij dezelven voor verflindende gedrochten , met e'en menfchen- en beestenhoofdt voorzien, en dachten alleen om zich te be- vei-  Honderd en Veertiende Briëf. t<% veiligen. Het magtige gemeenebest van Tlaskaia , dat onder eene adelregering bloeide, wilde zich tegens deszelfs doortogt aenkanten ; maer het enkele gebalder' van het kanon dreef deze flechtgewapende meenigte op de vlugt. De overwinning werd gevolgd door een' voordeeligen vrede , en zes duizend van deze nieuwe bondgenooten vcrzelden hem naer Mexikp, Een kacwuè of vorst des lands bood hem twintig der fraeifte vrouwen aen , onder voorwendsel van broodt voor de krijgslieden te maken, maer inderdaedt om hen tot meer dan één gebruik te dieeen. De veldheer nam 'er cénè tot zijne minnares, en liet haer doopen; onder den naein van Marina. Zij was van eene zeldzame fchoonheit en aenzienlijke geboorte , als zijnde de dochter van een' doorluchtigeh kacique ; maer verfcheidene toevallen hadden haer in hare jeugdt doen opligten , waer door zij verkoft wierd aen een' beer van deze landftreek, denzelven die haer aen Kortez, tot deszelfs bijzit, vereerde. De gehcugenis van deze. dochter was zoo gelukkig , dat zij in weinig tjjds de Spaenfche tael leerde, en zich daer door nuttig voor de overwinnaren maekte. Zij .verkreeg op het hart van haren minnaer eene magt., welke zij altijdt heeft weten té behouden. Hij had bij haer eenen zoon, die in 't vervolg ridder van St. Jakob'wierd, X. Deel, , I uit  130 De Nieuwe R e i s i g e ft, uit aenmerkinge van den adeldom zijner moe-* der. Kortez fchilderde, na zijne overwinning, de- groothëit en magt van den koning van Spanje, aen de Mexikanen, op het heerlijkfte af, en ftelde hun voor, dat zij zich aen deszelfs heerfchappij zouden onderwerpen. Hij fprak hun insgelijks van den Christelijken godsdienst ; maer zij fchenen niet gefchikt om eenen nieuwen Godt, noch eenen nieuwen meester, te ontvangen. Dit gefchiedde niet bij mangel van behendighejt in den Spaenfchen veldoverfle: want de grooten des iands, die hem waren komen bezoeken, het bricsfchen der paerden in zijn hof hoorende, vraegden met yerlegenheit, waer over zich deze ve?-fchrikkelijke magten beklaegden. „ Zij y, zijn bedroefd , antwoordde Kortez, dat ik den kacique en zijn. volk niet geilrenger geffcraft hebbe , om dat zij de ftoutheit 3, gehad hebben de Christenen te wederltaen". Aenftonds deden deze heeren dekkleeden tot bedden voor de paerden brengen , en gevogelte om hen te voeden, vraegden hun vergiffenis, en beloofden, om hen te bevredigen , altoos vrienden van de Spanjacrden te blijven. Voor dat Kortez in Mexiko trok, droeg hij zorg de voornaemfte haven , die 'er op de kust was , tc verfterken, om 'er, in géval van ongeluk ,. door onderfleund te kunnen wpr-  HöNÖEïiD en Veertiende Brief. 131 worden. Hij gaf dezelve den naem van VeraEruz, om dat hij 'er op goeden vrijdag ontfcheept was. De overvloedt van water, ert de fraeiheit der hoornen, deden dë Kastiliahen befluiten om 'er de eerfte grondflagen eener ftadt te leggen; De officiers verdeelden zich, om het werk te regelen, én door hun voorbeeldt aentëmoedigert. De veldheer zelf geloofde dat hij niet bevrijd moest z'ijrt van 'er de handt aehteflaen. De muren waren wel rasch opgehaeld, en verfchaften eenë genoegzame verdeediging tegens de Indiaenfche legers. Men bouwde 'er vrij lage hui* zen* waer omtrent men meer op het gemak 'dan op de verfierfels acht gaf: tegenwoordig telt men 'er vier of vijf honderd. Eend groote plaets, die 'er het middenpunt van uitmaekt $ is met eenige boomen van eene ontzagchelijke dikte verfierd. De lucht is binnen de ftadt zoo ongezond, dat de vrouwen , ten tijde harer verlosfïngen, altoos genoodzaekt zijn 'er uit te gaen, om dat zij, öf de kinders, die zij ter weereld' brengen $ dan de befmetting niet kunnen wederftaeru Volgens eene zonderlinge gewoonte , doet men des morgens ^ door alle de ftraten, geheels hoopen beesten drijven , om hun de fchadelijke dampen, die uit de aerde rijzen, te doen wegvoeren; De ongezonde lucht, gevoegd bij het geweldt der noordewinden, die deze haven zeer I a ge-  j 3» De Nieuwe R e i 5 ï g e 1 gevaerlijk maken, heeft den Spanjaerderf doen befïuiten dit grondgebied! elders te vestigen. Zij verkozen een plein , vijf of zes mijlen lager , tegenover het eilandt St. Jan d'Ulua , dat aen den ingang der haven ligt, of veeleer dient om dezelve te fluiten. Dit plein bevat een kasteel, dat bijna deszelfs geheele oppervlakte bedekt , en waer in'al de fterkte en verdeediging der ftadt beftaet. Het wordt bewaerd door eenige foldaten en honderd ftukkea kanon. Het nieuwe Vera-Kruz is een vierendeeluurs lang, en half zo© breed. Deszelfs ftraten zijn recht, en de huizen regelmatig, fchoon de meeste gebouwen Van hout zijn , zonder de kerken daer van uittefluiten. De ftadt is omringd van bergen, aen wier andere zijde men bosfchen vol r'osfe beesten, en velden vol vee befchouwt. De noordewindt voert zoo veel zands van den oever der zee aen, dat de muren der ftadt 'er bijna geheelenal van bedekt 'Zijn. De kerken zijn rijk in zilverwerk, en de huizen in gevernist Chineesch porfelein. Men telt hier flechts drie duizend inwoonders, waer van de meesten Zwarten of Mulaters zijn. Men gact onder hen voor geen*1 aenzienlijken man door, indien men geen vijf of zesmael honderd duizend piasters bezit. In het midden van dezen onmetelijken rijkdom, voedt men zich bijna alleen met choiolaed en ingeleide vruchten. De mannen zijtï  Honderd en Veertiende Brief. 133 zijn trotsch en minnenijdig; en de vrouwen teven afgezonderd , in het binnenfte harer huizen , om zich te onttrekken aen het gezigt der vreemdelingen , die zij echter met vermaek zouden zien, indien 'er hare mannen haer de vrijheit toe lieten. Zoo zij fomtijds uitgaen, gefchiedt zulks in eene draegkoets; en die 'er geene bezitten, bedekken zich met een' grooten zijden fluier, die haer van het hoofdt tot de voeten toe afhangt, en met eene kleene opening voorzien- is, om haer ten wegwijzer' te verftrekken. In huis dragen zij over haer hemdt alleen een' kleenen zijden borstrok, welke zij met een' gouden of zilveren veter toerijgen; en zij hebben geen ander hulfel, dan dat zij hare hair ren met een' bandt op het hoofdt vastbinden, In zulk eene eenvoudige kleeding , zijn zij echter met eene gouden keeten om haren hals, armringen van het zelfde metael om de handen , en met edele gefteenten in de Qoren verfierd. De mannen zijn zeer fnedig in den koophandel, maer hunne natuurlijke luiheit maekt hen van den arbeidt afkeerig. Men ziet hen gedurig met rozckranzen en heilige overblijffels om hals en armen; en alle hunne kamers zijn met fchilderijen en beelden van heiligen vervuld. Vera-Kruz is niet alleen de voornaemfte, .maer , om eigenlijk te fprcken , de eenige haven van Mexikot, in de golf van dien naemI 3 De  134 De Nieuwe R e i s i g e r. De Spanjaerds , noch misfchien de geheel© weereldt, hebben geene plaets , alwaer de koophandel zoo uitgeftrekt is. Hier komen, alle de voortbrengfels en rijkdommen van Oostindiën , door de fchepen der Filippijnfche eilanden. Hier is hen natuurlijke middenpunt van alle de waren van Amerika; en de vloot brengt 'er 's jaerlijks vele koopmanfchappen, van eene onnoemelijke waerde. Alle de goederen , die uit Europa komen, worden van hier in alle de fteden van Mexiko gevoerd , op den rug der paerden en muilezelen , of op karren, door osfen getrokken. De luchtftreek is 'er heet én ongezond in allerlei winden, uitgenomen den noorden windt, die 'er alle agt of veertien dagen waeit, en omtrent vierentwintig uren duurt. Hij is zoo geweldig, dat men dan niet van boordt kan komen, om den oever aentedoen.. Maer het ongezondfte weder is van de maendt April af tot aen de maendt November toe, om dat het dan onophoudelijk regent. De vruchten, hoewel uiEmuntend, veroorzaken gevaerlijke ziekten, wanneer men 'er onmatig van eet. Men waerfchuwt 'er de vreemdelingen voor , op hunne aenkomst; maer de inwoonders zelfs trekken daer omtrent geen het minfte voordeel uit hunne ervarenis. Dusdanig , Mevrouw, is het landt, waer in ik mij thans bevinde ; het eenige, waev  Honderd en Veertiende Briet. 13$ waer in ik mij, federt mijn vertrek van Loui, ziana, heb opgehouden. De tegenwoordigheit van Kortez in Mexiko, verfpreidde den fchrik door het geheele keizerrijk. Montezuma, die toen regeerde, bleef niet lang daer van onkundig : want, volgens de gewoonte van dezen befchaefden ftaet, waren 'er verfcheidene loopers zoodanig geplaetst, dat zij hem, in zeer weinig tijds, onderrichtten van alles van 'er in de afgelegenfte landfchappen omging. Men verkoos, tot dezen dienst, zeer gefchikte jongelingen, welke men, van hunne kindschheit af, in het loopen oeffende. De voornaemfte fchool was de groote tempel der ftadt Mexiko. Uit den openbaren fchat ftelde men prijzen in voor den geenen , die den voet des afgods eerst bereikte. Iii^de togten , die zij fomtijds van het eene eindt des keizerrijks tot het andere deden, vervongen zij eikanderen van afftand' tot afftandt, die zoo juist nacr 'smenfchen krachten gefchikt waren, dat zij altoos afgelost wierden, eer zij zich vermoeid bevonden. De brieven, welke zij den keizer bragten , beftonden in gefchjlderde ftukken linnen , waerop de verfchillende omftandigheden der zaken , die: hem noodwendig bekend moesten wezen, waren afgebeeld. Deze afbeeldingen waren doormengd met teeketien, die duidelijker verklaerden het geene de fchilder niet had kunnen uitdrukken, I 4 Mon-  ï36 De Nieuwe Reisiger. Montezuma beefde in zijne hoofdftadt^ op het hooren van het geene men van dei Europeanen vertelde. Hij zond hun afgezanten , beladen met alles wat zijne ftaten kostelijkst uitleverden, en vooral eene groote rneenigte gouds en edele gefteenten, met aenbieding' van 'er hun nog meer te zullen geven , indien zij naer hun landt wilden weder* keeren. Op het zien van zoo vele rijkdommen , brandden de geenen, die den minften ijver voor de onderneming op Mexiko betoond hadden , van verlangen om 'er naer toe te gaen, en zich te ftellen in het bezit van de onmetelijke fchatten, waer van deze vereering flechts als een monfter befehouwd wierd. Kortez gaf ten antwoordt , dat hij niet te rug kon trekken, zonder de eer van zijnen oppervorst te. kwetfen ; dat hij deszelfs afgezant bij zijneMexikaenfche majesteit was; en dat hij, wanneer hij den keizer' de gewigtige zaken, waer mede hij belast was, had medegedeeld , wederom den weg naer Europa zoude nemen. De afgezanten van Montezuma, en de beftierders der landfchappen ftelden te vergeefsch alle. hunne poogingen in 't werk, om hem van dit voornemen aftewenden. Niets kon zijne ftandvastigheit doen waggelen; en hij kwam te Mexiko, de hoofdftadt van het rijk, dwars door duizend hindernisfen en gevaren. De verfchrikte Montezuma deed zijne priesters en povenaers roepen , en beval hun j  Honderd en Veertiende Brief. i%f hun, uit vertrouwen op hunne kunst, naer de Spanjaerds te trekken, en dezelven, dooide kracht hunner betooveringen, in flaep te wieden. Zij begaven zich inderdaedt buiten de poorten der ftadt, floegen het vijandlijke leger van verre gade, en kwamen weder bij den vorst te rug, om hem te vertellen dat hun een verfchrikkelijk fpookfel verfchenen was, en hun de ganfche verdelging des keizerrijks had voorzegd. Deze dreigementen maekten zoo veel indruks op hem , dat hij eenigen tijdt buiten kracht, fprakeloos en zonder beweging' bleef. Naeuwelijks had hij zijne zinnen weder gekregen, of hij zond de prinfen van zijn bloedt, om de Kastilianen te ontmoeten ; terwijl hij zich bereidde om hen heerlijk intehalen. Zelf ging hij hun te gemoet, aen het hoofdt van de heeren van zijn hof. Hij werd op de fchouders zijner gunstelingen gedragen, in eene gouden draegbaer ; en vier heeren hielden boven zijn hoofdt een kostelijk verhemelte , met eene verwonderlijke kunst gewrocht. Kortez trad, op eenigen afftandt van den keizer , van zijn paerdt af; en dees vorst ftelde op dezelfden tijdt zijnen voet ter acrde. De Spaenfche veldheer deed eene diepe cerbewijzing , welke de keizer beantwoordde door zijne handt, volgens de gewoonte van zijn volk , te laten zakken , en vervolgens aen zijne lippen te brengen. Deze.beleefdI 5 heit*  138 De Nieuwe Reisibeb, heit, die men nimmer door de Mexikaenfche keizers had zien oeftenen, fcheen des te verwonderlijker in Montezuma, die zijne goden naeuwelijks met eene knikking' des hoofds begroette. Kortez had op zijne wapenen eene geëmailjeerde keeten, met valfche doch luisterrijke fteenen beladen, welke hij den vorst aenbood. Dees fcheen met de vereerinp5 voidaen; en zich op ftaendevoet, door eene doorluchtige daedt, willende kwijten , liet hij eene halsfnoer, die voor het rjjkfte ftuk van zijnen fchat gehouden wierd , tot zich brengen, en hing dezelve, met zijne eigene handen, om den hals des Spaenfcheo bevelhebbers. De pligtpiegingen waren kort, in deze eerfte bijeenkomst: de vorst beval éénen Zijner neven Kortez te geleiden naer de woning, die voor hem, was gefchikt; en men vertrok in dezelfde prde als men gekomen, was. Montezuma had met den Spaenfchen veldhper verfcheidene onderhandelingen, die bij^ na allen over den godsdienst en de gewoonten der Europefche volken liepen. Zij gingen te iamen in den voornaemften tempel der ftadt; en de vorst nam zelf de zorg op zich, om den, Kastilianen te verklaren wat 'er heiligst en verborgenst in gevonden wierd. Hij leerde hun den naem van ijderen afgodt, en den bij, zonderen dienst, dien men denzelven bewees. Men zag 'er niet alleen meenigvuldige altaren j  HONDERO *N VEERTIEKDE BRIEF. I39 ren, waer op de fchilderijen en beelden derafgoden ten toon ftonden, maer ook verfcheidene rijen kapellen , die tot graflieden voor de grooten van den ftaet dienden, gelijk de pleinen en naburige plaetfen kerkhoven voor het gemeene volk waren. Dees tempel, aen den godt des oorlogs toegewijd, werd bij uitnemendheit het huis des heeren genoemd. Hij was geplaetst in eenen fteenen omtrek, van omtrent zes voeten hoog; en vier fraeie poorten ftonden recht tegens over de vier voornaemften ingangen der ftadt. Deszelfs algemeene gedaente was vierkant; en in het midden verhefte zich een plat, waerop een groot gebouw, 'twelk men met honderd en twintig treden beklom, gefticht was. Het was een heerlijk fchouwfpel de priesters , met hunne plegtige gewaden bekleed, te zien op- en afklimmen. De ruimte , welke den top des tempels uitmaekte, bevatte twee altaren, die men van zeer verre gewaer wierd, en van. waer men het fchoon, lle verfchiet der weereld' befchouwde. Montezuma geleidde Kortez daerop; en dit gezigt verhitte dermate de verbeelding van den Spanjaerdt, dat hij zich, op deze zelfde plaets, de veroovering des keizerrijks belooft de , als op het middenpunt van een uitgebreid gewest, waer van zijne kloekmoedigheit hem de geheele üitgeftrektheit deed bevatten, » Ge-  Ï40 De Nieuwe Rèisiger. „ Gedurende de gebeden en offeringeft | zeide de keizer tot den Spaenfchen veldheer , 3, beflaen de priesters alleen deze plaets. De 3, omftanders onthouden zich beneden aen de „ trappen , de mannen aen de eene en de „ vrouwen aen de andere zijde. Gij ziet, „ voegde hij 'er bij, deze groote gebouwen, „ ter zijde van de vier poorten des omtreks, „ Dit zijn zalen van boven- en benedenka„ meren, die tot wapenmagazijnen dienen: „ want onze tempels zijn te gelijk gebeden„ plaetfen en fterkten, waerin men, gedu„ rende het oorlog, de krijgsbehoeften tot „ verdeediging der ftadt oplegt. „ Deze andere gebouwen , die aen de „ muren van den omtrek palen , zijn de ,, woningen van de bedienaren onzer go„ den. Gij zult 'er pleinen , tuinen en „ vijvers in befchouwen, benevens alle de ,, gerijffelijkheden , noodzakelijk aen meer „ dan vijf duizend perfonen, die ik'er, ten ,, dienste van den godsdienst, in onderhoude. „ Zij genieten eene inkomst, die hen in den „ overvloedt doet leven, 't welk onder ulie;, den, naer men mij gezegd heeft, alleen „ bij de opperhoofden der geestelijkheit plaets „ heeft. Deze kleene, lage en duistere hui„- zen, die gij naeuwelijks, tegens over el- kander, in éénen der hoeken van den om„ trek, kunt befchouwen, zijn twee klooss, tei-s of huizen van afzondering', het eeno 3, voor  Honderd en Veertiende Brief. 34* 3, voor de jongedochteren , en het ander© hi voor de jongelingen, welke door overften ,', van dezelfde kunnen beftierd worden. De „ bediening der jongedochteren beftaet in het „ bereiden van de fpijzen voor de afgoden, „ dat is te zeggen, voor de priesteren, welken men niet eenen fchotel, die niet eerst „ op het altaer geofferd is, opdischt. Hare „ andere bezigheden beftaen in het maken „ van linnen, voor den dienst des tempels. Zij ftaen bij nacht op om te bidden, en „ zich te ontlasten van bloedt, waer mede zij hare wangen beftrijken! maer zij was„ fchen zich aenftonds weder af met water, ft dat door de bedienaers der goden gehei„ ligd is. Zij worden in zulk eene groote „ ingetogenheit opgevoed, dat het geringfte # misdrijf, 't welk zij plegen, met de uiterfte geftrengheit geftfaft wordt; en de doodt is onvermijdelijk voor de geenen, ', die van eenige vleefchelijke zwakheit over\ tuigd worden. Hunne opfluiting duurt één jaer, ten einde van het welke zij uit ■j" het klooster mogen gaen om te trouwen. „ De jongelingen zijn, gedurende dezelf„ de tijdt, onderworpen aen de geftrengfte " wetten van kuischheit, armoede en ge]] hoorzaemheit. Hun bijzonder werk be„ ftaet in het dienen van de priesteren, in „ alles wat den godsdienst betreft. Zij rei„nieen de heilige plaetfen , en onderhou- „ den  De N i e tl w e R e i s i ö e ft. den het vuur, dat gedurig voor den groöi, ten afgodt brandt. De zedigheit is hun zoo zorgvuldiglijk aenbevolen , dat hec voor hun eene misdaedt is de oogen, in ,i tegenwoordigheit eener vrouwe, optehef- fen* Zij verzoeken aelmoesfen in de hui- zen der ftadt, en gaeh vier of zes te ge3, lijk, met een nederig en verflagen gelaet. 5, Maer indien zij niets door de milddadig3, heit van anderen verkrijgen , hebben zij recht om het geene tot hun onderhoudt j, noodzakelijk is te nemen; dewijl men verj, onderftelt dat zij, beloften \Tan armoede ge- daen hebbende y altoos in dringenden noodt j, zijn, en men daerenboven weet dat hunne „ boete geftadig duurt. Zij zijn verpligt bij „ nacht opteflaen , om op zekere uren het „ geluidt def trompetten te doen hooren, „ beurtelings rondom het altaer te waken $ „ en het uitgaen van het vuur te beletten. Zij wonen de bewierooking der priesteren „ bij, waer na zij zich met fcherpe naelden „ bloedt aftappen, en daer mede de flapcn ,3 des hoofds tot beneden de ooren ftrijken: „ want alle onze plegtigheden zijn bloedig; ,, dewijl de ftaetkunde zulks vereischt, om „ den oorlogslust in het volk te onderhou„ den. Op zekere tijden van hetjaer, ont„ lasten zich de priesters des grooten tem„ pels , en de jonge geestelijken van het klooster , met fpitfche keijen en fcherpe „ ftee-  Honderd en" Veertiende Brief. t$$ ft Heeften gewapend , insgelijks van veel bloeds, waer mede zij de muren des om„ treks rood maken , om het volk hunnen ,, ijver tot de boetdoening te doen befpeuren* „ In dezen tegenoverftaenden hoek van ,, de twee kloosteren, is het paleis des aerts„, ofFeraers , die de ecrfte waerdigheit des „ priesterfchaps bekleed. Hij verdeelt het „ zelve met vijf medehelperen, wier ampten, „ zoo wel als dat van hun opperhoofdt, erf„ felijk zijn , en tot de oudfte zoons def „ bezitteren overgaen. Hij , die de borst 5, der offerdieren opent , heeft den eer„ ften rang , en draegt den verheven naem „ van hoogepriester. Behalve deze amptc„ naers der hooge kerkvoogdijs, heeft ijdere ,, wijk, ijdere tempel , ijder altaer zijne „ priesters en bedienaers, die tot deze amp„ ten door verkiezing geroepen worden, en „ zich door geloften daer toe wijden. Hunne „ gewone bediening beftaet in het bewieroo„ ken der afgoden, welke oeffening zij vier„ mael des daegs hervatten; en telkens hoort „ men het geluidt der trompetten, die het „ volk aenkondigen, dat de priester met den „ goddelijken dienst bezig is. Zij , die na „ een' zekeren tijdt hunne bediening willen „ verlaten , zijn van allerlei arbeidt ontfla„ gen, en genieten eene achting, gefchikt „ naer het denkbeeldt, dat men van hunne „ deugd' heeft opgevat. Hoewel onae pries- „ ters  ktf W# ^%SR é m ë ho H $ ters door gecne ecnige wet verbonden ziui 3, zich van den omgang met vrouwen te önt3, houden, ftaeri zij 'er echter op de groote 3, feesten van af; en fommige verwekken 3, zich onverwinnelijke hinderpalen door Vrij5, willige wonden , die hun, ten minfte voor 3, eenigen tijdt, het gebruik en den lust var; v het vermaek benemen". • ' 0ciclo stöte sh Montezuma geleidde Kortez weder binnen den tempel, en knielde, het zij uit een gevoelen van godsdienst, of om het zelve den Span» jaerden in te boezemen, voor het voornaemfte afgodsbeeldt neder. Sommigen zich niet van lagchen hebbende kunnen onthouden, veinsde hij zulks niet te bemerken; cn Kortez , het woordt nemende, zeide tot hem: „ indien gij, o vorst! voor een oogenblik 5, wilt toefhen, dat het kruis der Christenen „ in het midden des tempels opgericht worde, „ zult gij wel haest erkennen, dat alle dez« „ valfche godheden deszelfs tegenwoordigheit „ niet kunnen verdragen". De priesters fchenen op dit voorftel vertoornd; en de vorst, daer door geraekt, antwoordde hem dat de Spanjaerds de eerbiedt, welke zij ten minfte aen zijnen perfoon verfchuldigd waren , behoorden te betooncn aen de plaets, alvvaer zij zich bevonden. Hij begaf zich ook aenftorïds van daer ; doch onder het voorportael blijvende ftaen, zeide hij met minder ontfteltenis tpt hen: „ keert weder in uwe wijk; en ik „ zal-  Honderd en Veertiende Brief. 145 „ zal in den tempel blijven, om den goden „ vergiffenis te verzoeken over mijne al te „ groote lijdzaemheit". Men had des te meer reden zich over deze zvvakheit te verwonderen , om dat het keizerrijk van Mexiko toen op zijn hoogften top van magt en grootheit was. Montezuma was de elfde opperheer, wanneer men van den eerften, die dit landt verooverde en befchaefde, afrekent. Het vorstendom was verkiezclijk , en Montezuma den troon aen zijne verdienften verfchuldigd. Hij was een verftandig en kloekmoedig vorst , maer tevens geveinsd, fchijnheilig en wreed. Hij onderwierp verfcheidene koningkrijken , die hij fchattingen opleidde ; en zijne legers waren talrijker en geocffender, dan 'er ergens in dit weerelddeel gevonden wierden. In deze omHandigheden j werd Kortez van Montezuma als deszelfs meester, en van de ingezetenen als; derzelver godt ontvangen. Men wierp zich in de flraten op de knien, wanneer 'er een Spaensch dienstknecht voorbij ging. Zeker heer, eenen Spaenfchen officier eenige fiaven en eenig wildt aenbiedende , zeide tot hem: „ zoo gij een godt zijt, zie daer menfchen „ om hen te eten; maer zijt gij een mensen , ,, zie daer levensmiddelen , die deze fkven. „ u zullen bereiden". De Mexikanen , van langzamerhand' ge* meenzaem met hunne gasten wordende, durf- X. Deel. K dert  146 De Nieuwe Reisiger. den hen eindelijk als menfchen behandelen : getuige zij de veldoverfte van Montezuma, die de bezetting, welke Kortez te Vera-Kruz gelaten had, aentastte. Deze tijding deed hem een' geweldigen argwaen tegens den vorst opvatten; en van dat oogenblik af vormde hij het ftoutfte ontwerp, dat 'er immer bedacht is. Dit was zich van den perfoon des keizers meester te maken , en hem in de wijk der Spanjaerden gevangen te houden. Zie hier op welk eene wijs hij zulk een vreemd beffuic uitvoerde : nimmer was het ware minder waerfchijnlijk. Hij ging dezen vorst vinden, en ftelde hem levendig voor oogen de baldadigheit van den Mexikaenfchen veldoverfte, die tot verachting van de befcherming' zijner majesteit, de Kastilianen was aengevallen, en zelfs durfde verlpreiden dat hi] niets dan door 's vorsten bevel gedaen hadde. „ lk ben wel ver, voegde hij 'er bij, „ van het oor aen deze „ onwaerdige veronderftelling te leenen; maer „ mijne foldaten en uwe eigene onderda„ nen zullen niet nalaten geloof aen het „ vcrhael van dien veldoverfte te flaen, in„ dien deze lastering niet door eene open„ bare ontkenning worde uitgewischt. Met „ dit inzicht, durf ik uwe majesteit voorflaen „ zich in de wijk der Spanjaerden te begeven, „ en 'er eenigen tijdt met ons, als met uwe „ vrienden , doortebrengen , ten einde dit „ blijk  Honderd en Veertiende Brief. 147 )l blijk van vertrouwen alle verdenkingen doe verdwijnen, en eene vlek, dié uwe glorie tl zou bezoetelen, uitwisfche". Montezuma was door deze verwonderlijke voorftelling zoo ontroerd, dat hij door verbaestheit en toorn als onbewegelijk bleef; maer hij had de zwakheit van zich te laten verfchrikken; en na het voorwenden van vele zwarigheden, ftond hij eindelijk töe de Kastilianen te volgen. Dus werd één van de grootfte vorsten des aerdbodems , beroemd door zijne wijsheit en dapperheit, in zijn paleis, in het midden van zijne hoofdftadt, bij klaren dag öpgeligt, en, zonder geraes of geweldt, door zes perfönen, gevangen geleid, om geheelenai van derzelver wil aftehangen. - Het gerucht verfpreidde zich door de ganfche ftadt, dat de vreemdelingen den keizer opligtten. Men zag de ftraten ook vol burgers , die een groot gefchreeuw maekten; maer Montezuma nam een vrolijk gelaet aen 4 en met zijne handt een teeken gevende, verklaerde hij hun, dat hij, wel ver van gevangen te wezen, zich met zijne vrienden ging vermaken. Dezé woorden bevredigden het volk, en ftilden het oproer. Kortez, zich meester van den keizer gemaekt hebbende, trachtte door allerlei eerbiedt hem zijne gevangkenis te doen vergeten. Hij verkreeg een bevel van dien vorst, om den Mexikaenfchen veldheerï die de volkplanting van Vera-Kruz had aenK 2 ge»  14? De Nieuwe R e i s i g e r. getast, gevangen te nemen. Dees werd, met keetenen beladen, naer Mexiko gebragt; en toen hij wist dat men hem tot den doodt zou veroordeelen , verklaerde hij dat hij alleen het bevel van zijnen meester gevolgd had. Kortez maekte deze betuiging voor bedriegerij uit, en veroordeelde den fchuldigen , om, voor het keizerlijke paleis levend verbrand te worden. Uit vreeze dat Montezuma eenen ongelukkigen , wiens geheele misdaedt, in den grondt, niet anders was dan zijnen koning gehoorzaemd te hebben, zoude willen onderfteunen, fmeedde hij een ontwerp, dat alles wat gij tot nog toe ftoutmoedigs in zijne befluiten gezien hebt te boven ging. Hij deed zich ijzeren boeien brengen, en begaf zich in het vertrek van den keizer. Hij gebruikte geene de minfte eerbewijzingen, noch eenige andere teekens van achting', die hij gewoonlijk dezen vorst betoonde. Vervolgens zijne ftem verheffende, verklaerde hij hem, met een' ftouten toon, dat de Mexikaenfche veldheer hem befchuldigd had van bevelen tegens de Spanjaerds gegeven te hebben, en dat zulke fterke gisfingen hem verpligtten om zich door eenige perfoonlijke vernedering te zuiveren. Toen beval hij, met een gelaet van gezag, dat men hem de kluisters zoude aendoen; en hij vertrok, zonder hem den tijdt te laten om eenig antwoordt te geven. Zulk  Honderd en Veertiende Brief. 149 Zulk eene fchandelijke behandeling wierp den rampzaligen Montezuma in de allerdiepfle droefheit. Eenigen zijner huisgenooten, die 'er tegenwoordig waren, fmolten in tranen, zonder een eenig woordt te durven fpreken. Zij wierpen zich aen zijne voeten, om het gewigt zijner keetenen te onderfteunen, en ftaken tusfehen zijn vleesch en het ijzer eenige Hukken dunne ftof, uit vreeze dat zijne armen en beenen zouden gekwetst worden. Gedurende die tijdt, liet Kortez het onrechtvaerdige en wreede vonnis , dat hij tegens den ongelukkigen Mexikaenfchen veldheer had uitgefproken , ter uitvoeringe brengen. Vervolgens fpoeide hij zich, om naer het vertrek van Montezuma wedertekeeren; en hem met een lagchend wezen aenklampende, zeide hij hem , dat men den verrader , die zoo moedwillig de achting van zijnen opperheer bezoeteld had, zoo even had geftraft. Hier op zich uit eerbiedt op zijne knien werpende, onthefte hij hem van zijne keetenen, en wenschte hem geluk met de kloekmoedigheit, die hij gehad had, met eenige uren het verlies zijner vrijheit te verdragen. Ondertusfchen floegen de Mexikanen aen het muiten , indien men eene rechtmatige verdeediging dus noemen mag. Zij tastten de Kastilianen aen ; en Kortez befchouwde deze flap als een verraedt, om dat Montezuma hulde van zijne ftaten had gedaen aen den K 3 ka-  150 De Nieuwe R e i s i q e r. koning van Spanje. De vrees van de kroort en het leven te verliezen had dezen vorst tot deze laegheit gebragt. Het is waer dat hij, in het uitfpreken van het woordt hulde, eenige oogenblikken ilil hield, en zijne tranen niet konde wederhouden; maer hij had eindelijk deze vernederende plegtigheit volbragt, toen hij vernam dat de wijk der Spanjaerden door zijne onderdanen berend was. Hij vertoonde zich aen dezelven, om hun te bevelen te rug te wijken. Men fcheen in het begin met eerbiedt naer hem te luisteren; doch na een diep llilzwijgen, hoorde men een gefchreeuw dat Montezuma geen keizer meer van Mexiko was, maer een bloodaert, een verrader, en de verachtelijke flaef van de vijanden des volks. Vergeefsch poogde hij , door verfcheidene teekens, aendacht te verwekken: het gefchreeuw werd gevolgd door een' wolk van pijlen en fteenen, waer van 'er één hem aen het hoofdt trof, en zonder eenig gevoel ter neder deed Horten. Tot zich zeiven gekomen, verviel hij in eene afgrijsfelijke wanhoop. Men moest zijne handen vasthouden, om hem te beletten op zijn leven toeteleggen. Hij kon het denkbeeldt, van door zijne eigene onderdanen in dien ïlaet gebragt - te. wezen , niet verdragen ; hij weigerde alle hulpmiddelen, en deed gruwelijke dreigementen , die met tranen en zuchten eindigden. Hij overleed den derden dag, biddende om de  Honderd en Veertiende Brief. 151 de wraek des hemels tegens de Spanjaerden, en om die der Spanjaerden tegens zijn eigen volk. Kortez, de bediening van zendeling, en zijne bijzit die van geloofsonderwijster waernemende, hadden dezen vorst, wien de Christenen den doodt veroorzaekten, vruchteloos voorgcfteld om in het Christendom te fterven. Hij weigerde hunne onderwijzingen aentehooren; en zijne verharding fproot minder uit zijne aenkleving' voor zijne goden, als uit de vervoeringen van woede en razernij', die zijne reden verduisterd hadden. Alle de Kastilianen waren gelijkelijk over zijnen doodt aengedaen ; maer Kortez fcheen daer over onvertroostelijk. Dit was de uitgang van den ongelukkigen en al te zwakken Montezuma, die de handt der geenen, die hem met keetenen ovcrlaedden, kustte, en zich voor zijne vervolgcren, tegens zijne onderdanen , wapende. Beurt om beurt door de Spanjaerds cn zijn eigen volk beledigd, bezoetelde hij het einde van zijne regering' door daden , onwaerdig aen zijne roemruchtige beginfelen. Eene groote kloekmoedigheit, veel toegevendheits , en eene nagebootfte godvrucht hadden dezen vorst ten troon' verheven. Hij had het volk gewonnen door dappere daden, en de priesters door eene geveinsde ligtgeloovigheit, en een' fchijnbaren ijver voor hunne bijgeloo* vigheden. Vervolgens maekte hij zich volK 4 ftrekt  ftrekt meester van hun beide , en regeerde ncn willékedrfg.'rs Ha asnsd afst» tën^nai Het beklagenswaerdige lot van dezen keizer had zulk een levendig indrukfel op Kortez, dat hij 'ér bittere tranen over Hortte. Hij had eene oprechte genegenheit voor dezen vorst; en dewijl, daerenboven, de hoop om Mexiko aen den koning van Spanje te onderwerpen , alleen op de vrijwillige hulde van dien prins gebouwd was, vond hij zich genoodzaekt een nieuw ontwerp te fmeden, en alle de voordeden , welke hij , door zijn gezag aen het hof van Montezuma, genoot, te laten varen. In deze verlegenheit, was zijne eerfte ftap het ligchaem van den keizer aen deszelfs muitende onderdanen te zenden , om volgens de gewoonte des lands ter aerde befteld te worden. Montezuma werd begraven met alle de eer', aen zijnen rang verlchuldigd; en het geene 'er in dezegelegenheit omging zal u een juist denkbeeldt geven van de manier', waerop de lijkdiensten der oppervorsten van Mexiko gefchiedden. Men verfpreidde de berichten in alle de ïandfehappen, niet alleen om den rouw openbaor te maken, maer tevens om de heeren, waer uit de ftoet moest beftaen , bijcenteroepen; In derzelver tegenwoordigheit werd het ligchaem, na dat men het gewasfen cn geballemd had, om het voor alle verrotting, ic behoeden , al zittende op eene mat ge-, plaetst j  Honderd en Veertiende Brief. 153 plaefct, alwaer -het vier dagen en vier nachten , met vele tranen en zuchten, bewacrd en bewaekt wierd. Men meed het zelve eene lok hairs af, die men zorgvuldig bcwaerde; men Hak het eene groote esmeraud in den mondt, en dekte, in de geftalte waer in het zich bevond , deszelfs knien met zeventien zeer rijke dekkleeden , waer van ijder zijne zinfpeling had. Boven op plaetfte men de zinfpreuk van den afgodt, die het bijzondere voorwerp van zijnen godsdienst geweest was. Vervolgens bedekte men zijn aengezigt met een masker van goudt , verrijkt met paerlen en edele gefteenten , en doodde , tot eene eerfte offerande, den amptenaer, wien het onderhouden van de lampen en reukwerken van het paleis was aenbevolen ; op dat de reis van den vorst , in de andere weereldt , niet in de duisternis gefchiedde, noch zijn reuk onderweg befmet wierde. Na deze verfcheidene voorbereidfels, droeg men het lijk naer den grooten tempel, alwaer alle de geenen , die het- zelve verzelden, hevige blijken van droefheit toonden, door hunne fchreeuwen en treurige rouwzangen. De heeren en amptenaers waren gewapend; en alle de dienstboden van het paleis droegen knodfen, vendels en vederbosfehen. In het koor des tempels komende, vond men eene houtmijt, waerin de priesters het-vuur Haken , terwijl de aertsofferaer de aenroepingen K 5 en  154 De Nieuwe Reisiger. en gebeden, met eenen klagenden toon, uitiprak. Eindelijk , toen het hout in brandt was, wierp men het ligchaem, met alle de verfierfelen , waer mede het bedekt was, daer in, benevens eenen hondt, om, door zijn geblaf , de komst des keizeis , in de plaetfen van zijnen doortogt, bekend te maken. Op denzelfden tijdt verbrandde ijder zijne wapens, vendels, en alles wat men in de lijkfbetfie had mede gebragt. Insgelijks begonnen toen de priesters de groote offerande. Op gewone tijden beliep het getal der flag toffere n ten minfte op twee honderd perfonen; maer in deze oproerige gelegenhcit vergenoegde men zich met de geenen , die men konde krijgen. Men opende hun de borst, rukte 'er het hart uit, en wierp het acnftonds in het vuur; en de ligchamen werden in beenderhuiskens gelegd , zonder dat het geoorlofd was derzelver vleesch te eten. De pcrfonen, welke de eer hadden van opgeofferd te worden, waren niet alleen {laven, maer amptenaers van het paleis, waer onder ook verfcheidene vrouwen gevonden wierden, Toen al het hout verteerd was, verzamelde men het overfchot des ligchaems, 'twelk het vuur. gefpaerd had, benevens den esmeraud, dien men in den mondt van den overleden hadde gelegd. De priesters fchikten deze overblijffels in eene lijkbusch, en droegen ze plegtiglijk naer den berg Chapultepeko, be- graefr  Honderd en Veertiende Brief. 155 graefplaets der Mexikaenfche keizeren. Zij befloten in dezelfde aschkruik de lok hairs, waer van ik gefproken heb, benevens de anderen , die men den vorst op zijne krooning hadde afgofneden, en welke altoos tot deze laetfte plegtigheit bewaerd wierden. Deze eerwaerdige ovérblijffels van den grooten Montezuma werden, met die van de koningen, zijne voorzaten, gelegd onder een kleen verwulffel, 't welk van binnen met wonderlijke fchilderijen verfierd was. Men flopte deszelfs ingang zorgvuldiglijk toe; en boven opplaetfte men een ftandbeeldt, 't welk de afbeelding van den-dooden moest vertoonen. De plegtigheden duurden verfcheidene dagen, op welke zijne vrouwen , kinders en getrouwfte onderdanen , offeranden aen de voeten des ftandbeelds kwamen doen. Men ontfloeg zich, in deze gelegenheit, van de andere opofferingen , die de priesters, in geruster tijdt, gedurende de zestig eerfte dagen van den rouw, deden. Zij flagtten een zeker getal flaven : want al het bloedt, reeds op de houtmijt vergoten , was niet genoeg om den onverzadelijken dorst van deze wreede bedienaren der altaren te lesfehen. De keizer liet verfcheidene kinders na. Twee zijner zonen werden door de Mexikanen gedood ; en drie zijner dochteren, het Christendom omhelst hebbende, trouwden met Spanjaerden. Doch de doorluchtigfte en  156 De Nieuwe Reisigbr. en bckendlte van alle deze prinfen was Don Pedro de Montezuma, die onder dezen naem den doop ontving, luttel tijds na het overlijden van zijnen vader. Karei de vijfde gaf hem vele groote landerijen in Mexiko , benevens de waerdigheit van graef, die zijne nakomelingen nog hedendaegs behouden. De Mexikanen verkozen een' nieuwen keizer, die even gelijk zij met de begeerte tot wraek bezield was. Dees was de vermaerde Guatimofin, neef en fchoonzoon van Montezuma, wiens lot nog veel erbarmelijker dan dat van zijn' fchoonvader was.' De nieuwe vorst was aenftonds bedacht om de Spanjaerds wegtezenden. Kortez vergde hem niets anders, dan de erkenning van de oppermagt des Roomfchen keizers, wiens recht door zijnen voorzaet bevestigd, en door de voorzeggingen ónderfteund was. Guatimofin , na dat hij, tot behoudenis van zijn landt, alles gedaen had wat zijne kloekmoedigheit en krijgskunde hem inbliezen, ziende de vruchteloosheit der middelen, door hem in 't werk gefield, gaf zijne toeftemming tot de vereeniging , die men hem voorfloeg; maer de priesters, welke veel gezags in den raedt hadden, vreezende hunne magt te verliezen, of door een' blinden ijver beftierd , dreigden allen den gee. nen , die eene onderwerping durfden voorHellen, met de wraek hunner goden, en beloofden eene volkomene overwinning aen de zoo*  Honderd en Veertiende Brief. 157 / ™ 3 ^ ï ! 3 '3 '~ * 1 '™ " r ! a T)y» zoodanigen, die tot verdeediging van hunnen godsdienst ftreden. Deze redenen hadden zoo veel krachts, dat alle de leden van den raedt, tegens dank van den keizer, befloten nimmer het oor te leenen aen eenigen voorflag van verzoening'. Guatimofin , die zich niet dan met leetwezen overgaf, en de rampzalige gevolgen van deze hardnekkigheit voorzag^ zeide tot hen: „ dewijl gij befloten hebt „ alles te wagen,' zoo gedraegt u volgens uw „ bcfiuit. Ik zal niet in gebreken blijven, ,, omtrent het geenc ik u fchuldig ben of „ mijn rang van mij vordert; en ik zal met „ den doodt ftraffen allen , die flout ge, „ nocg zijn om van vrede te fpreken, zon„ der de priesters zelfs uittezonderen , de„ wijl zij een ontwerp, 't werk zij gefmeed hebben, ftandvastigcr dan de anderen, be„ hooren ftaende te houden". Na deze woorden ging hij uit den raedt', en beval den Mcxikanen de wapens optevatten. De Spanjaerds hadden intusfehen tijdt gehad , om zich bondgenooten , onder de kadejuen of vorsten des lands, te bezorgen; weshalve zij, gefterkt door andere onderftanden , die het geluk Kortez acnbood , zich var, de hoofdftadt en den perfoon des keizers zelfs meester mackten. Dees vorst verfcheen voor Kortez met veel gematigdheit en, grootheit, zonder eenige verbaestheit of vrees te betoonen: hij verzocht alleen dat men de eer der  i$8 De Nieuwe R e i s i g e r. 0 H der keizerinne , en der vrouwen van haer gevolg , in aenmerking zoude nemen. De Kastiliaenfche veldheer ontving hem met zoo vele blijken van goedheit als van eerbiedt* welke de vorst met verfcheidene teekenen beantwoordde. Toen men in de wijk der Spanjaerden gekomen was , begonnen Guatimofin en zijne gemalin zich neder te zetten; maer de vorst, zich een oogenblik bedenkende, Hond op en begeerde dat Kortez zijne plaets zoude nemen. De veldheer verpligtte hem weder op zijnen ftoel te gaen zitten; waer op de keizer hem in dezer voegen aenfprak: ,, dappere en „ vermaerde bevelhebber, waerom trekt gij uwen degen niet, om mij het leven te be3, nemen? Gevangenen van mijnen rang zijn j, een last voor den overwinnaer. Dood „ mij , zonder meer tijdt te verliezen, op „ dat ik de eer hebbe van door uwe handen te fterven; dewijl mij de glorie van voor „ de verdeediging mijns vaderlands te fneu5, velen gemist is". In het uitfpreken dezer woorden, kon hij zich niet onthouden van tranen te ftorten. De keizerin fchreide bitterlijk ; en de veldheer , wiens hart door medelijde geraekt was, had veel moeite om hun voorbeeldt niet te volgen. Eenigen tijdt behandelde men Guatimofin , gelijk een dapper en ongelukkig vorst verdiende; en dit duurde, zoo lang Kortez;  Honderd en Veertiende Brief. 159 gezags genoeg had om hem te befchermen. Maer de onverzadelijke gierigheit der Spaerffehe foldaten was door de plondering . der hoofdftadt weinig voldaen : zij verbeeldden zich dat 'er verborgene fchatten , waer van de keizer alleen kennis had, in befloten waren. Zij ftelden gebeden en dreigementen in het werk, om den vorst te dwingen hun dezelven te ontdekken; maer ziende dat zij daer door niets wonnen , leidden zij hem op gloeiende kolen, en vernieuwden hunne ondervraging in het midden van deze wreede pijniging'. Hij verdroeg deze fmerten, met eene onver wrikbare ftandvastigheit , en liet zich geen enkel woordt, dat de minfte zwakheit aentoonde, ontfnappen. Een zijner ftaetsdienaren werd op dezelfde proef gefteld, en betoonde minder kloekmoedigheid Door de bevigheit der fmerte overwonnen , befchouwde hij zijnen meester met een beklage, lijk gekerm, als of hij hem verlof vraegde om het noodlottige geheim , dat hun zulke wreede pijnigingen op den hals haelde , te ontdekken. De keizer, veel kloekmoediger of hardnekkiger, floot hem den mondt, door hem op een' geftrengen toon toetebijten: ,, cn ik, leg ik op een bedt van rozen"? Kortez, die misfchien deze wreedheit had toegelaten, vrcezende dat de doodt van dien vorst gelegenheit tot nieuwe oproereo zoude geven , verloste hem van deze verlchrikke- lijke  itfo De .Nibüwe R è 1 s i cs s r. lijke pijniging', en hield hem gevangen. Dus meester van den oppervorst zijnde, vond hij geen' tegenftandt meer in het overige van het keizerrijk. Alle de landfchappen, door het voorbeeldt der hoofdftadt medegefleept, vereenigden zich onder de Spaenfche heerfchappij. De veldheer, van de oorlogszorgen ontflagen, hield zich bezig met den vrede onder de volken, die hij zich onderworpen had, te herftellen , Mexiko en verfcheidene andere Heden te herbouwen, zijne grondftichtingen door wetten te bevestigen , en , met één woordt, aldaer de grondflagert te leggen van de orde , die tegenwoordig in zijne wingewesten regeert, In het midden van dezen arbeidt, vernam hij dat de keizer, dien hij altoos in zijne kluisters befloten hield, alle poogingen aenwendde om zijne onderdanen aen het muiten te helpen, of dat hij ten minfte daer van verdacht was. Derhalve genoodzaekt de gevoelens der menfchelijkheit, voor de wreede wetten der ftaetkunde, te doen wijken , veroordeelde hij hem -om het leven te verliezen; en dees ongelukkige vorst ftierf fchandelijk aen eene galg, om eene misdaedt, die nimmer duidelijk bewezen is. Met hem verging het keizerrijk van Mexiko; en de vrijheit van alle de Indiaenfche volken, die het wijduitgeftrekte landt , 't welk men tegenwoordig Nieuw Spanje noemt, uitmaken. „ 199S;Uii/•ÖWiO ■t.W%&kt!y&2Hil-;-q%ïft Wat -  HofrDERD EN VEF.nTIt.NrtE BiUÊF. löl Wat Kortez betreft, na dat hij eenige jaren het genot van zijnen roem en zijn geluk hadde gehad, werd hij in Europa teruggeroepen, opjjïeenige befchuldigingen, die hem noodzaekten zijn gedrag te verdeedigen, Ondanks de tytels, waer mede bij in zijn vaderiandt bekleed wierd, had hij aldaer weinig aenzicnsj ISaeuwelijks kon hij gehoor krijgen bij Karei den vijfden, die, de erkentenis niet onder de deugden van een' oppervorst tellende, hem op zekeren dag vraegde wie hij was. Kortez, van verontwaardiging' aengedaen , antwoordde hem met de trotsheit van eenen "Spaojacrdt: ,, ik ben een man, die u meer ,, lanufehappen hebbc aengebragt, dan uwe vaders u lieden hebben nagelaten". Hij deed in het vervolg andere reizen , die hem nieuwe ongunstcn op den hals hael.den ; en hij ftierf in eenen nederigen ftaet. Dus was ook het einde van Christoffel Kolumbus, en van allen , die onmetelijke landen voor de koningen van Spanje en Portugal verooverd hebben. De ftaetkunde dezer twee hoven is altoos geweest groote voorrechten te ver. gunnen aen alle de gelukzoekers, die nieuwe ontdekkingen voorftelden, en zich daer toe ac.nboden ; maer zoo dra dezelven eenige gewigtige veroovcringen gedacn luidden, ric- V$\}>&b^fi%W$rSnl ejff9&> 3ent ?8fi6F%jjfi)T^é3 deren, om 'er de vruchten van te genieten. Deze ftaetkunde was , ongetwijfeld , zeer SU Deel L goed  162 De Nieuwe R e i s i g e r» goed voor de veiligheit des lands; maer zij was in andere opzichten nadeelig. De nieuwe landvoogden, gretig naer geldt, en fchielijk om zich te verrijken , putten de overwonnene volken door een' ondragehjken arbeidt uit, verdorven de nieuwen onderdanen, en beroofden den vorst van de voordcelen, die hij uit deze onmetelijke bezittingen had moeten trekken. Ik ben, enz. Vera-Kruz, den gden van November, 1749. Honderd en Vyftiende Brie?-, Vervolg van Mexiko. r i vnevo' -fésnob noB tpood fiorfrttiri ftfiv jbioo>! sb Jsrr. Ik heb, Mevrouw, verfcheidene landfchappen van Mexiko bezocht en doorwandeld, eer ik mij in de hoofdftadt begaf. Ik vertrok van Vera-Kruz, met een' regeringsperfoon van Seviliën, Don Juan deMendez genoemd, en door den racdt van Indien gelast met verfcheidene zaken , betrekkelijk tot de befliering van dit keizerrijk. Volgens de gewoonte cn den fmaek van zijnen landaert, geleidde hij zijnen geneesheer, biechtvader en zijne minnares met zich. „ Dewijl gij, zeide hij „ mij , flechts uit nieuwsgierigheit reist, 5, behooren u alle wegen onverfehillig te we-  Honderd en Vyftiende Brief. 16*3 Ü wezen, mits dat zij aengenaem zijn. Gij ,, zult mijn' ftoet vergrooteri , en het uwe ,, tot de aengenaemheden vaii de rcistoebren„ gen. Mijn volk zal zorg dragen dat u, ten opzichte van het gemak, niets ontbreke". Wij reisden nu eens te pacrdt, en dan weder in eene rosbaer; en in alle fteden , alwaerwij doortrokken , verfchafte men ons alle dingen , die wij noödig hadden , in overvloedt. Reizende naer de ftadt Guaxaka, die haren naem geeft aen het landfehap, waer van zij de hoofdftadt is, doorkruisten wij het landt, van aloude tijden af bewoond door de Zapotekasfen, een verfchrikkeJijk volk, dat met zijne nageburen altoos in oorlog was. De överwinnaers bonden hunne gevangenen, met de koordt van hunnen boog, aen derzelver mannelijke deelen , en geleidden hen dós) als in zegeprael, om hen in hunnen tempel te ilagten. Hun gebruik was de mannen aen hunne goden , de vrouwen aen de godinnen, cn de kinders aen de godheden van den twee~ den rang opteofferen. Niettegenftaende deze meenigte van goden, erkenden zij echter, gelijk alle de onderdanen van het keizerrijk, een Opperwezen , waer aen zij de fchepping van het heelal toefchrevsn. Maer deze eerfte oorzack van alles wat 'er beftond was' voor deze volken eene godheit zonder naem', om dat zij, in hunne tael, geen eenig woordt L 2 hatl.  ï^4 De Nieuwe R e i s r g e r. hadden om dien uittedrukken. Zij geloofden dat dezelve werkeloos in den hemel was; en men had veel moeite om hun te doen befeffen, dat dezelfde magt, die de weereldt gefchapen hadde, bekwaem was dezelve te bellieren f of. zich daer toe wilde verledigen, •Het geenc het klaerblijkelijkfte omtrent den oorfprong dezer goden fchijnt, is dat de menfchen dezelven niet begonnen te kennen, dan naermate zij elendig wierden. Zij befchouwden ze als weldoende geesten, van wier nature zij onkundig waren, en die zich openbaerden , toen de ftervelingen hunnen bijHand t noodig hadden. De voornaemfte afgodt der Mexikanen was de godt des oorlogs, aengebeden onder den naem van Vitzili - Futzüi, 't welk glinsterend huis beteekend , en afgebeeld onder eene menfchclijkc gedaente, op een' ronden kloot gezeten , en gcplaetst op eene dracgbaer, aen ijdere zijde van welke de figuur eener flange uitkwam. In de eene handt hield hij eene witte rondas, en in de andere eene hemelsblaeuwe flang; en zijn hoofdt was met gouden bloemen bekroond. Men riep hem in de gevechten aen. Een andere afgodt, die den tweeden rang fcheen te hebben, was de godt der boete : men richtte zich aen hem om vergiffenis van zijne misdaden te verwerven. Onder de verfcheidene fieraden , die dezen afgodt veifierden, hechtte men aen zijne ^•d'f .. ■ '"i '. hak-  tïoMDüRD en Vyftiende Buief. 1Ó5 hairvlcchtcn een gouden oor, befmet met eene fbort van rook, die de gebeden der zondaren en ncêrflagtigen vertoonde. Eene gebruineerde gouden plaet, die hij in de linkerhandt droeg, diende in plaets van een' fpiegel, om aenteduiden dat Godt, alle de misdaden, die 'er in de weereldt bedreven worden, met een' opflag van het oog, béfchouwt. Vier pijlen, welke hij in zijne rechterhandt had, beteekenden de ftraffen, waer mede de zondaers gedreigd worden, Zijn feest werd alle vier jaren gevierd , cn was eene foort van jubelfeest, 't welk negen dagen duurde, en van eene algemeene vergiffenis gevolgd wierd. Een priester kwam, op de fluit fpelende, te voorfchijn, en draeide zich beurtelings naer de vier deelen der weereld'. Vervolgens zich naer de zijde des afgods buigende, nam hij aerde en at dezelve op. Het volk volgde zijn voorbeeldt; terwijl het om vergiffenis van zijne zonden aenhield, en bad dat dezelven niet ontdekt mogten worden. De foldaten deden geloften , om de overwinning en een groot getal gevangenen te verkrijgen. Hunne gebeden waren met zuchten en tranen verzeld; en de negende dag, die eigenlijk de feestdag was , vergaderde men in het koor des grooten tempels, rondom het welke vier priesters de afbeelding des gods droegen; en de anderen boden hem wierook aen, terwijl het volk zich met felle zweep- of geesfelflagen L 3 op  ï 66 De Niedwe li e i s i «s f. n, op de fchöuwders flöeg. Na den omgan;-, bragt men den afgodt gefchenken; en al het volk vertrok, om der geestelijkheit tijdt te geven om dezelven bijëentezamelen. Op de wederkomst des volks, wien men altijdt bloedige tooneelen moest vertoonen, deed men een' flaef te voorfchijn komen , en flagttc denzelven , in het midden der zangen en danfen. Vervolgens plaetfte men eenige gerechten voor den afgodt; en de jonge lieden liepen om dezelven magtig te worden. Daer waren prijzen voor de vier, die 'er het eerfte bij kwamen ; en deze genoten verfcheidene bewijzen van achting', tot de vernieuwing van het zelfde feest. Op het einde van de plegtigheit, begaven zich de jongelingen en jongedochters, welke in den tempel gediend hadden, weder bij hunne ouders; en de geenen, die hunne plaets innamen, vervolgden hen met een groot gefchreeuw, en wierpen hen met bosjes gras, terwijl zij hun verweten dat zij den dienst der goden verlieten, ' Een derde afgodt, misfehien minder in magt, maer dierbarer aen het ganfche volk, dan de twee voorgaenden, was het voorwerp van eenen bijzonderen dienst , waer in de openbare godvrucht met meerder ijver uitblonk. Hij was van geen hout noch metael gemaekt, maer van alle de zaden der dingen, die tot voedfel dienden, befprengd en te fajren gekneed met het bloedt der opgeofferde - & kin»  Honderd en Vyftiende Brief. 167 kinderen en maegden. De priesters Heten hem droogen ; en den dag zijner inwijdinge woonde het ganfche volk, met ongemeene vreugdcbetooningen , bij. De godsdienstigften naderden het beeldt, raekten het met de handt aen, en wreven aen deszelfs voornaemfte ledenmaten verfcheidene juweelen, welke zij geloofden, door derzelver kracht, geheiligd te wezen, terwijl zij ze als een behoedmiddel tegens verfcheidene foorten van ziekten befchouwden. Dewijl het beeldt bcftond uit eene ft of , die de tijdt wel rasch befchadigde, vernieuwde men het met dezelfde plegtigheden. Het voorgaende werd in ftukken gebroken; en deze. ftukken deelde men uit als heilige overhlijffels. Op zekere dagen van het jaer maekte men ook een afgodt, waer, van ds ftof gegeten konde worden. De priesters nuttigden dezelven , en deelde het overfchot daer van uit.- Het was eene foort van avondmael, waer toe men zich door zuiveringen, vasten en gebeden bereidde. Dit feest, 't welk de Mexikanen in de maendt Mei vierden, zal u , ten opzichte van afgodendienaren , die gecne de minfte kennis van den Christelijken godsdienst hadden, des te zonderlinger kunnen toefchijnen, om dat het, gelijk gij zien zult, eene navolging van de voortreffelijkffe onzer verborgenheden fcheen te zijn. Ik verhiel het alleen op eene beftendige overL 4 3e-  levering', die zich , federt de acnkomst der ■Spanjaerden, vereeuwigd heeft. Eenige jongedochters , tot den dienst des tempels ingewijd, kneedden honig en meel onder m?,'kander, en maekten 'er eene menfchelijkc beeldtenis van. Alle de heeren woonden dezen arbeidt bij, en men omhing het beeldt met kleederen en verfierfelen. Op den feestdag waren de jongedochters met witte tabberden bekleed, en met Indiaensch koorn bekroond, cn derzeiver wangen met vermiljoen befchilderd. Men noemde haer de zusters des gods, w'iens dienst zij verlevendigden. Zij droegen den afgodt op eene draegbacr; en de jongeiii> den ontvongen denzelvcn uit hare handen, om hem te plaetfen op de trappen des tempels, alwaer het volk zich op de knièn wierp. Andere jongedochters bragren Hukken van het zelfde deeg, waer van zij het beeldt gemaekt hadden, en 't welk zij het vleesch van godt noemden. De priesters zegenden dezelven, fneden ze in ftukskens , en deelden ze aen alle de om'flanders uic. Deze ontvingen dezelven met allen fchijn van godvrucht , die zich tot de aenbidding toe uitftrekte, en aten Ze met dezelfde godsdienstigheit, als of zij waerlijk met het ligchaem hunnes gods.ge, voed wierden. Men bragt dezelven ook aen de zieken; en het was ééne der allergrootfte zonden eenig voedfel , voor het zelve , te gebruiken, Men verborg alles, tot zelfs het wa.  Honderd en Vyftiende Brief. 169 water , met de uiterfte zorgvuldigheit, om den kinderen te beletten daer van te drinken. Deze volken aenbaden eene godheit, wier achting de bedcvaertgangers van alle de landlchappen des keizerrijks tot zich trok'. Dit was de godt der kooplieden. Het ftandbceldt, geplaetst in een' zeer verheven tempel , in het-midden van eenen hoop gouds, zilvers, edele geiteenten, zeldzame vederen, en andere rijke koopmanichappen , vertoonde de beeldtenis van een' man, met het hoofde van een' vogel, bedekt met eene foort van mijter. Deszelfs beenen waren verfierd met de aUerkostelijkfte juweelen , om de gunsten, die dees nieuwe Plutus zijnen aenhangeren toedeelden , uittedrukken. De kooplieden vierden, alle jaren, tot deszelfs ecre, een feest op de Mexikaenfche wijs, dat is te zeggen , wreed, barbaersch en bloedig. Zij koften een' flaef van eene fchoone gedaentc, verfierden hem met de kleederen des afgods, voedden hem heerlijk, en fpaerden niets om hem te bereiden tot een flagtoffer, dat hunner en den god' der rijkdommen waerdig was. TSJa hem wel gevoed, wel gemest en vet en glad gemaekt te hebben, gelijk deze dikke pachters, welke leven, flapen en rollen in den rijkdom, leidde men hem des daegs door de ftraten, en floot hem des nachts in eene kooi op. Eenigen tijdt voor het feest, kwamen hem de priesters zijn noodlot aenkondigen: E 5 hii  xyo De Nieuwe R e i s i g e r. hij nam het met onderwerping' aen, of ten minfte deed men hem zulks zeggen, öp den tijdt als men het feest vierde, "geleidde men hem op de plaets der opoftcringe : dezelve gefchiedde des middernachrs ; en zijn hart werd aen de maen toegewijd. Men bragt het ligchaem bij den voornaemften koopman, alwaer het gebraden en op het heerlijkfte toebereid wierd. De gasten wachtten , al danfende, het gastmael; en na hun gedeelte van dit afgrijsfelijkc gerecht gegeten te hebben , gingen zij, bij het opgaen der zonne, den godt begroeten en bedanken. Zij vervolgden de vreugdebedrijven, gedurende het overige van den dag , vermomd onder verfchillende gedaenten , fommigen als vogels, kapellen , kikvorfchen, enz. de anderen als kreupelen , verminkten , gebulten , en diergelijken. Zij deden vermakelijke vertellingen van hunne toevallen of herfcheppingen; en het feest werd met nieuwe danfen beflotem obiobv t anw. j»adViQ iiihsadrmsfaa-Mov ' Dewijl de Mexikanen gewoon waren menfchelijke flagtoffers opteoft'eren, fpaerden zij het bloedt hunner vijanden in de gevechten, om dus meer gevangenen tot de offeranden hunner goden te hebben. Montezuma bekende aen Kortez, dat hij het gemeenebest van Tlaskala, waer mede hij gedurig in oorlog was , nier, had verooverd, alleenlijk om van des te grooter getal flagtoffers voor zijne tem.  Honderd en Vyftiende Brief. 171 tempelen verzekerd te zijn. Zoo men dezelfde Spanjaards hier in mag gelooven, zeiden de afgezanten van dien vorst tot denzelfden veldheer, dat hun meester 'er meer dan twintig duizend ijder jaer hadde opgeofferd. Dit is ongetwijffeld eene fchrikkelijke vergrooting; maer het is zeker dat deKastilianen, toen, zij in den tempel van Mexiko traden, onder de verfierfelen, menfehen bekkeneelen als zegeteekenen zagen ophangen. Indien 'er te veel ledige tijdt tusfehen de oorlogen verliep, bragt de aertsofferaér zijne klagten voor den vorst, en vertoonden hem dat de afgoden van honger ftorven. Acnftonds gaf men bericht aen de kaciquen dat de goden begeerden te eten. Hier op vatte de geheele landaert de wapens op; en op eenig ijdel voorwendfel, begonnen de volken van ijder landfchap invallen op de landen hunner nageburen te doen. Naerdien het menfchenvleesch, voor deze volken een heerlijk onthael was, vierde men den dag , waerop men de krijgsgevangenen opofferde , als een groot feest in dit landt. Men bewaerde de hoofden, om 'er het kerkhof der offeranden, gelijk men het noemde, van te bouwen. Dus heette men eene foort van fchouwplaets, gemaekt van kalk en doodshoofden, wier tanden naer buiten gekeerd waren, en het verfchrikkelijkfte gezigt vorm, den. Aen den ingang van het gebouw ftonden  17a De Nieuwe Reisiger. den vier groote torens, van dezelfde bouwftoffe gemaekt. De Spanjaerds telden , zege men , meer dan honderd en dertig duizend hoofden , in den omtrek van dit afgrijsfelijkc gebouw, zonder die van de torens daer in te bevatten. De ftadt onderhield verfcheidene perfonen , die gecne andere bezigheit hadden , dan de plaetfen der afgevallene hoofden te vervullen, en de orde, in dit vcrfocielijke gebouw waergenomen, te behouden. De Mexikanen hadden verfchillende foorten van offeranden. In eerlgen deed men de krijgsgevangenen klimmen op eene fchouwplaets, tot dit gebruik gefchikt. Men ftrekte ijder flagtofter op een' grooten fteen uit; en vier priesters hielden deszelfs handen en voeten vast De aertsofferaer, vervolgens met de linkerhandt op deszelfs maeg leunende , opende het den boezem met de rechterhandt, en haclde 'er het hart uit, 't welk hij voor de zon hield, om dezelve den eerften damp, die 'er 'afwaesfemde, aentebieden. Hier op zich naer den afgodt kqerende, wreef hij 'er hem het aengezigt mede, terwijl hij eenige geheime woorden uitfprak. De andere bedienaers van dezen afgrij^felijken godsdienst wierpen het ligchaem beneden het fchavot ; en alle de gevangenen ontvingen dezelfde behandeling. Zij , die hen in het oorlog gevangen hadden, kwamen de ligchamen afhalen, en verdeelden ze onder hunne vrienden , die de-  Honderd en Vyftiende Brief. 173 dezelven plegtiglijk opaten. Op andere tijden vilde men de gevangenen geheel levend, en bekleedde met derzelver vel de onderpriesters , die zich door alle de wijken der ftadt verfpreidden , en voor de deuren der huizen zongen cn dansten. Yder inwoonder moest hun eenige milddadigheit bewijzen; en de geenen, die hun niets gaven, werden in het aengezigt geflagen met eene flip van het vel, dat hun bloedige ftreken overliet. Deze plegtigheit eindigde niet voor dat het leder begon te bederven. In de andere feesten, waren 'er twecftrijden tusfehen de offeraers en de flagtoffers. De gevangen was met een' voet aen een groot fteenen radt gebonden, cn met een' degen en een rondas gewapend. Hij , die zich aenbood om denzelven opteofferen , verfcheen met dezelfde wapenen; cn het gevecht gefchiedde in het gezigt van het volk. Indien de gevangen overwinnaar bleef, ontging hij niet alleen de opoffering; maer hij ontving tevens den tytel en de eer, die 's lands wetten aen de krijgslieden toeftonden , en de overwonnen verltrekte ten flagt- offer. t u;..,„ nojnoo^w 9ffi Op deze verfoeielijke overblijffels is de Christelijke godsdienst in Mexiko gebouwd., eensdeels door overreding , cn anderdeeis door de begeerte om den Spanjaerden te behagen. Een zendeling betuigde zijne verwondering , aen een' ouden lndiaen , over de W * ° ' go  1^4 D-s Nieuwe Reisiger. gemakkelijkheit, waer mede men 'er het geloof van Jezus Christus ontvangen hadde* zonder dat het volk bijna eenige tegenkanting hadde gedaen: „ denk niet, antwoordde hem de grijsaert, ,, dat wij ons onbedachte„ lijk en zonder onderzoek onderworpen" „ hebben. Langen tijdt waren wij op onze goden, over de wreedhe'den, die zij vor„ derden , misnoegd geweest. Wij durf5, den zulks in het begin niet openlijk be„ toonen, uit vróeze van onze priesters te beledigen. Het grootfte gedeelte was bereid om eenen anderen godsdienst aentenemen , toen gij ons den uwen kwaemt „ verkondigen. Wij vonden denzelven betamelijk, rechtvaardig en goed, en oor„ deelden dat hij de eenige was , dien wij behoorden te omhelzen". De afgoden werden verbrand : men vernietigde de tempels, en veranderde die in Christelijke kerken. Men Helde de geflrengfle wetten in , tegens de gastmalen van menfchenvleesch ; en onder verfcheidene voorbeelden van ftrafheit, deed Kortez eenen ongelukkigen Mexikaen door het vuur fneuveleii, om dat dezelve, volgens bet. verfoeielijke voorbeeldt van zijn landt, betrapt was op het eten van den voet eenes mans , dien men gedood hadde. Evenwel fchijnt het, dat de overwinnaer van Mexiko 'er nimmer zulke voorbedachte wreedheden üeffende, als 'er gepleegd wierdea in de an- dè-  Honderd en VVftiende Brief. 175 dere grondftichtingen der Spanjaerden, alwaer de menfchen , van moorderijen vermoeid, heele troepen van honden gebruikten , om huns gelijken te verfcheuren. St.ildefonfe is de hoofdftadt van het rechtsgebiedt der Zapotekasfen , welke gelegenheic tot deze lange uitweiding gegeven hebben. Wij kwamen kersavondt daer in, en vertrok, ken niet voor 's anderendaegs , om dat 'er Don Juan en zijne minnares hunne godsdienstoefïening wilden houden. De biechtvader deed voor hun de mis , en deelde hun het avondmael uit; de geneesheer en ik, die noch godsdienstigen noch minnaers waren, vergenoegden ons met dezelve bijtewonen. Het overigen van den dag werd doorgebragt met godvruchtige gefprekkcfi , gelijk de SpanJaerds zeggen, om allerlei foort van onderhouding', die op het ontvangen des verbondsteekens volgt, aenteduiden Het gefprek viel aenftonds op de Mexikaenfche geestelijken, waer van de vader Dominikaen Akuenca, 't welk de naem des biechtsvaders van Don^ Juan was, ons geen al te gunstig dcnkbeeldc Ofeibv.^^b^me friohvu3nliüuv33r ,, Ufll, VVdS , Z.CIUC UC JUtVUDlJU , Jö UC- „ kend dat ik twee reizen in Nieuw Spanje „ gedaen hebbe, de eene in hoedanigheit van „ prediker te Chiapa, en de a.ndere om eene „ bijzondere verrichting te iVlechoakan. Hoewel  ï?6 De N i e u w e R e i s i g e r. „ wel men mij niet kan befchuldigcn van al „ te geftrenge grondregels ingezogen te heb„ ben, in het landfchap Andalufiën, alwaer „ ik het geestelijke kleedt hebbe aengenomen, „ moet ik u echter bekennen , dat ik mij „ van zuchten niet konde onthouden over het goddelooze leven , dat ik onze mon„ niken in dit nieuwe weerelddecl zag leiden, „ Te Vera-Kruz komende , ging ik in een „ klooster van onze orde huisvesten. Maer „ hoedanig was mijne verwondering, dat ik „ het zelve beftierd vond door een'jongeling, „ die deze bediening voor eene fomme van „ duizend dukaten verkregen hadde! Ik ver„ wachtte 'er aenftonds eene boekerij te „ zien, om dat ik wist dat het huis rijk was. „ Helaes ! dezelve beftond fl echts uit een „ twaelftal oude boeken, in een' hoek ver„ lchoven en met fpinrag bedekt, en waerop „ eene cyter geplactst was. De kamer van den „ jongen kloostervoogdt was bekleed met een „ katoenen , tapijt, geborduurd met allerlei „ kleuren , en met zeer fchoone tafereelen „ verfierd. De tafels waren bedekt met zij,, den kleeden , en de kasfen verfierd met „ porfeleinen , en met allerlei doorfuikerd „ ooft vervuld. Zijne gefprekken liepen „ over zijne geboorte, over zijne gunst bij „ de grooten, en nog meer bij de juffers, „ over zijne fraeie flem en zijne bekwaem2, heit in de muzyk, waer van hij ons ver- .hm3rf 5, fchei-  Honderd en Vyftiende Br iep. i?f 5, fcheidene proeven gaf, zingende en fpe„ lende, op zijne cyter, eenige teedere veer„ zen , welke hij zeide voor eene nonne „ geraaekt te hebben. Vervolgens dischte „ men een avondontbijt voor, waer van aüe „ de fchotcis met amber en muskus doortrok„ ken waren. Mijne zinnen waren , door „ de fchoonheit der huisfieraden , het geluide ,, der fpeeltuigën , de heerlijkheit der gerech„ ten en reukwerken, in de wellustige cel van „ dezen jongen kloosterbroeder , derwijze „ betooverd en voldaen, dat mij, van Europa „ in de Nieuwe Weereldt overgaen , deze „ weereldt inderdaedt nieuw toefcheen. „ Voor het óverige ziet dit niet alleen op „ de lieden van mijne orde ; maer overal, „ waer ik mij begaf, bemerkte ik in de mon„ niken en priesters eene verwijfde levenswijs „ en manieren, geheelenal ftrijdig met hunne „ bediening'. Wat zoudt gij zeggen, wan^ „ neer gij een zoon van Sr. Franciskus op „ een kastanjebruin paerdt gezeten, en van „ een' knecht gevolgd zaegt, alleen om aen „ het eindt van de ftadt de biecht van een' „ ftervenden te hooren ? Zijn opgefchorte „ rok vertoonde ons zijne oranjezijden kou„ fen, fpaenschlederen fchoenen, een' broek „ van Friesch Jinnen, en eene kant van vier „ duimen breed , onder zijne knien 'vastge„ maekt. De andere monniken droegen on„ der hunne zijden mouwen geflikte'zijden X. Deel. M ,. hemd-  1/8 De Nieuwe Reïsï'ger. „ hemdrokken, geborduurde lubben en herrï„ den van Hollandsch linnen. Na den mael„ tijde ftelde hij ons voor, met dobbelftee„ nen of kaerten te fpelen; en deze tijdkor* „ tingen duurden een gedeelte van den nacht. „ Insgelijks is het een gebruik , onder de „ geestelijken van Mexiko , de vrouwen„ kloosters te bezoeken , en een gedeelte van den dag te belleden aen het vermaek 1 van hare muzyk te hooren , en hare in„ geleide vruchten te eten. Deze huizen „ hebben heerlijk opfierde vertrekken, door „ houten traliën afgefcheiden, tot afzonde„ ring van de beide kunnen. „ In deze plaetfen laten alle de inwoon„ ders, van eene aenzienlijke geboorte, „ hunne dochters opvoeden. Het onderwijs, „ dat zij 'er in genieten, beftaet in het maken van allerhande naeldwerk, het oefte„ nen van de muzyk, en het fpelen van too„ neelftukken, die in de kerken, op groote feestdagen, vertoond worden. Men ver„ telde mij, dat eene zekere jonge geestelijke „ zich, door de vereeringen, welke zij ont„ ving van de kerkelijken, en bijzonderlijk „ van eenen bisfehop, die haer beminde ? „ dermate verrijkt hadde, dat zij zich eene „ prachtige woning , met gallerijen en tui„ nen, deed bouwen, waer in zij door zei „ Negerinnen gediend wierd. In de mees„ ten van deze kloosteren leeft men in geene  Honderd en Vyftiende Brief. 179 >, gemeenfchap; maer ijdere geestelijke ont5, >vangt van de algemeene inkomst zoo veel „ als zij tot haer onderhoudt noodig heeft, „ en kan verfcheidene flaven tot haren dienst gf'jfasbiirtilnfiv-.e>-»l99b92 nse> hébnuub ammi ■ « „ De geestelijkheit is zeer vermogend en „ talrijk: zij bezit alleen meer dan het vierde „ gedeelte der inkomsten van het koningk„ rijk ; en men kan , zonder vergrooting', „ zeggen dat de priesters, monniken en non„ nen meer dan het vijfde deel van de vrije „ inwoonderen dezes lands uitmaken; maer „ dewijl zij, in het algemeen, al te onwe3, tende zijn om door hunne predikingen te „ onderwijzen , en al te ongebonden om „ door hun gedrag te ftichten, zoo heeft het 3, volk geen het minfte voordeel van hun' ,, getal , rijkdommen of gezag. De mees„ ten zijn niet dan gelukzoekers, die, uit Spanje vertrokken, zonder eenige oprner,, king' op hunne waerdigheit * zich flechts 3, fchielijk trachten te verrijken, en de on„ wetendheit en ligtgeloovigheit dezer' goede lieden te misbruiken. Naeuwkeurig„ lijk aen het uitwendige hunner godsdiens3, tigheit verknocht, bemoeien zij zich lut„ tel met den grondt der zedekunde. Echter lijdt het geene ik zegge eenige uitzondering : want ondanks de gebreken van g de mcesten der weereldlijke of geestelijke ,r kerkdijken , kan. ik den lof niet onthouM 2 „ den  i8o De Nieuwe Reisiger, „ den aen den ijver der gecnen, wien men „ vele godvruchtige en liefdadige gcflichten „ verfchuldigd is. Deze hebben den India„ nen en Negeren eenige kennis van den wa,, ren godsdienst ingeboezemd , en eeniger„ mate derzelver flavernij verzacht. Ik heb „ fommige kerkvoogden zich zien opofferen „ voor de onderwijzing hunner kudden, en anderen om dat zij zich aenkantten tegens „ de misbruiken , die afgefchaft moesten „ worden. Een bisfchop ftierf door ver„ gif, om dat hij de vrouwen van zijn bis „ dom wilde beletten in de kerk te eten. „ Zij gaven voor aen zulk eene groote zwak3, heit der mage onderworpen te zijn ," dat zij geene mis konden hooren, zonder een.' ,-, kop chokolaed , van eenig doorzuikerd 3, ooft verzeld, te gebruiken. Hare dienst„ maegden bragten haer dezelven aen ; cn ,, dewijl dit niet gefchiedde , zonder eeni3, ge onaendachtigheit te veroorzaken, was „ de kerkvoogdt bedacht om deze ergernis wegtenemen. Na vruchteloos alle zachte 3, middelen beproefd te hebben , kondigde. „ hij eenen kerkban af; maer men was daer„ om niet minder hardnekkig om hem te ,, gehoorzamen. Kortom, om dezen twist 3, te eindigen , befloot men hem vergif te „ doen innemen, en hij ftierf , terwijl hij Godt voor de veroorzakeren van zijnen doodt om vergeving fmeekte. „ Dier-  Honderd en Vyftiende Brief, i8i „ Diergelijke trekken zijn wel bekwaem „ om den Indianen de eerbiedt, welke zij „ voor de kerkdijken", en bijzonderlijk voor ,, de monniken hebben, inteboezemen. Ik „ heb deze laetiten fchaemteloos een misbruik „ daer van zien maken , zeide de biechtvader tot ons; ,, en ik had op zekeren dag „ de zwakheit om aen hunne bedriegerij de ,, handt te leenen. Ik was op een' muilezel „ gezeten, om eenen berg aftedalen, wan„ neer het dier fteigerde , en mij langs de „ rotfen nederwierp. Ik zou den doodt niet „ ontgaen hebben , indien het den Hemel' niet behaegd hadde dat ik onderweg aen ,, een heestergewas was blijven hangen. De „ Indianen, die 'er tegenwoordig waren, „ begonnen mirakel te roepen; en in het be„ grip, dat zij van mijne heiligheit hadden, „ vielen zij voor mij op de knien, om mij „ de handen te kusfen. Zij, die het eerfte „ in het vlek, alwaer ik mij naer toe begaf, „ aenkwamen , verfpreidden aldaer het ge„ rucht van mijn voorval, en deden den „ inwoonderen het zelfde denkbeeldt van mij opvatten. Dit bragt mij zoo vele vcr,, eeringen aen, dat ik, in een klooster van „ mijne orde, mijne rijkdommen overzien- de , bevond dat ik veertig kroonen aen „ geldt, en omtrent de waerdij van dezelfde „ fomme aen eijeren, honig, vruchten, ge- vogclte, enz. bezat. Doch het is waer, M 3 „ dat  i8a De Nieuwe R e i s i g b r. „ dat ik alle deze offeranden niet verzameld „ hadde , dan op den raedt van een' onzer „ geestelijken, dien ik al te ligt hadde gevolgd. Zoo lang wij voor heiligen doorgaen, zeide „ hij tot mij, zullen wij altoos in ftaet zijn „ deze onnoozele volken te regeren , en „ over hunne goederen en perfonen te be„ fchikken. Hierop leidde hij mij naer de „ kerk, en deed mij met hem op een' ftoel in het koor zitten, alwaer ik den heilig, „ die deze lieden zich in het hoofdt gebragt „ hadden, vertoonde. Zoo dra wij gezeten „ waren, kwamen de mannen, vrouwen en „ kinderen zich voor mijne voeten op de ,, knien werpen, om mijnen zegen te ont- vangen, mij hunne offeranden aentebieden, „ en mijne gebeden te verzoeken. Dezelfde „ geestelijke verhaelde mij dat hem omtrent „ agt duizend piasters, die hij, federt twaèlf „ jaren , door de blindheit van dit volk, 3, verzameld hadde, korts te voren door roo3, vers ontftolen waren; het geen mij deze „ fpreuk, dat het onrechtvaerdige goedt 3, nimmer bedijdt, op mij zeiven deed toe3, pasfen; dewijl ik vreesde, even gelijk hij, 3, te verliezen hef geene ik , door de een3, voudigheit der Indianen, vergaderd hadde. ,, Na het geene ik u zoo even gezegd hebbe, „ is het niet te verwonderen dat bijna alle 5, de rijkdom in de handen der geestelijkheit 5, cvergaet. Voeg daer bij de hulpmiddelen ■> > • ■ c „ der  Honderd en Vyftiende Brief. 183 5, der koopmanfchap, waer van de priesters ,, en monniken zich met des te meer vrij,, heit cn ftrafïcloosheit bedienen , om dat zij zich, door de heiligheit hunner bediening', en het misbruik van de kerkelijke „ wapenen, doen ontzien. Zij onttrekken 9, dezen rampzaligen alles , wat dezelven ,, door hunnen arbeidt winnen. Ook hebben ,, de Spanjaerds , geene zekerer middelen ,, kunnende bedenken om rijkdommen te ,, vergaderen, weinig lust tot het huwelijk, 35 cn verkiezen liever zich in den monniken. 3, ftaet te begeven. Hier vinden zij in eens ,, de rust, achting en den rijkdom; en hier 5, door worden de kloosters met mannen en vrouwen vervuld. Dezelven zijn zooda5, nig vermeenigvuldigd, dat men 'er in de „ enkele hoofdftadt meer dan vijftig telt, „ meestendeels zeer rijk , en gefticht door verfcheidene bijzondere perfonen , die „ door diergelijke milddadigheden trachten ,, uittefteken. Sommigen doen rijke altaren „ bouwen in de kapellen der heiligen, voor ,, welke zij genegenheit hebben opgevat. Anderen vereeren gouden kroonen, keetens en lampen aen de afbeeldingen der ,, moedermaegdt. Een ftervende Kreool ge,, looft dat zijne ziel behouden is, wanneer ,, hij der kerke veel gelds' nalaet. Zijne „ fchuldeisfchers of bloedverwanten worden 3, dikvvils vergeten; en de goederen gaen tot M 4 i) de.  18 i -f* e N i e WeS^s 9 s *1 jL 3 o. A s_i T rii' M 3 U a 3 nw b H e Nieuwe Reis! o e r, hebben . bedekken. Men fnïjtfc de telgen van onderen ar, op dat zij den kakaoboom' het groeien in de hoogte niet zonden beletten. Insgelijks wiedt men het onkruidt, dat 'er rondom groeit, en tracht de plant voornamelijk voor al te veel water , koude en fommige wormen , die 'er aen knagen , te beveiligen. De boom is niet in zijn' vollen bloei, dan in het vierde of vijfde jaer. Hij is dan negen of tien voeten hoog , en zoo dik als een vuist. In het groeien vormt hij eene kruin op de wijs van eene kroon; en zoo men hem aen zich zeiven overliet, zou hij 'er verfcheidene maken; maer zij zijn ten hoogfte fchadelijk aen de eerfte, die de voornaemlte is. Derhalve draegt men zorg , in het verzamelen der vrucht, de bovenftekroonen aftefnoeien , en vooral het dorre hout wegtenemen. De natuur is in dit landt zoo rijk, dat niemant nog getracht heeft van dc inënting gebruik te maken. Echter is 'er reden om te gelooven dat de vrucht 'er des te beter om zijn zoude. Wanneer men oordeelt dat de kakao volkomen rijp is, opent men de fchellen meteen mes, en haelt 'er de vrucht uit, welke men drie dagen in de fchaduw , en drie andere dagen in de zon laet droogen. Deze drooging wordt beurtelings vernieuwd , tot dat de vrucht volkomen droog zij. Anderen flaeri, met eene lat, de rijpe fchellen af, en dra-  Honderd en VtyFTtENDE j?1**^' acaggri zorgde,,onrijpe niet tè raken of de bloemen afteftooten : want men ziét, op denzelfden boom, vruchten van allerlei ouderdom, en bloemen in alle de jaergetijden. De afgeflagene fchellen legt men, gedürendé vierdagen, op een'hoop. Zoo men dé kernen langer in de fchellen liet, zouden zij beginnen te fchieten; weshalve men ze den vijfden dag daer uit haelt, op een ftapelt en met bladeren bedekt , op dat zij eene ligte gisting zouden ondergaen. Dit heet mén de kakao doen droogen. Men roert zë 's morgens en 's avonds om , tot dat zij eenè roode kleur aenneemt, en geheel droog zij. De kernen, dus bereid , worden in Europa over. gevoerd, en door de kruideniers verkoft. De achioeë of rókoe is een ander voort b'rengfel van Mexiko, 't welk de ingezetenen van het landfehap Guasaka zorgvuldig aen, kweeken. De boom is van de grootte eener hazelaer, eh zeer dik, fchietende van zijnen voet af verfcheidene rechte en getakte ftarnmen. Zijne takken dragen aen hunne toppen '} tweemael des jaers, bleekroode blöembosjes', die groot en vrij 'fraei, maer zonder reuk of fmaek zijn. De vrucht is in eene foort van dop, zoo groot als die van een' amandel, en met punten bezet, gelijk die eener kastanje. Dezelve gaet open, wanneer zij rijp is, en vertoont eene foode kern, bedekt mét eenè vochtice ftoffe, die ftcr'fc' aéft den" vinger ' ;X Deel. ■ %f Jd sns9:l9in kleeft,  194 De Nieuwe Reisigrr. kleeft, als men ze acnraekt. Men kneed dezelve tot deeg, en maekt ze tot ronde bollen of koekjes, die tot verfcheidene gebruiken dienen, en bijzonderlijk tot het verweiï der ftoffen. De meestgeaebtfle banille Is die, welke in Nieuw Spanje groeit. Hare bloemen zijn zwart, en de fchellen hebben een' aengenamen geur. Die der andere landen heeft eene witte bloem , en de fchel is zonder reuk. De plant kronkelt zich rondom de boomen, gelijk het klimop; en aen het einde der takken komen 'er bloemen te voorfchijn, en vervolgens kieene fchellen, die groen, week, vleezig, een' halven voet lang, en zoo dik zijn als een tabaksfteel, waer naer zij, gedroogd zijnde, vrij wel gelijken. De vrucht is eene kieene zwarte en blinkende Icern'f liw , ijdere fchel befloten, Zoudt gij gelooven. Mevrouw, dat 'er in Mexiko ontrouwe lieden zijn , die dezelve uit hare fchel halen, 'er andere vreemde h'gchamen infteken, de opening met lijm toeltrijken , en ze voor oprechte banille verkoopen ? Het is voornamelijk met de rokoe en de kakao , dat de Mexikanen eertijds dezen vermaarden-drank, dien de Spanjaerds aengenomen en vervolgens aen geheel Europa medegedeeld hebben, t'famenlïelden. Het is van de chokolaed dat ik fpreken wik Men geeft voor dat dees naem komt van het In?T?r0tfó3ted SbiJUl ^b. ni "avtassb ux.qo  Honderd en Vyftiende Brief, 105 dlaenfche woordt atte, 't welk water beteekent, en van bet gerucht, dat het, al kokende , in den pot maekt. Donna Elvira; die alle de manieren , om dezen drank te bereiden , kende , en alle morgen vermaek fchepte in het bereiden van de chokolaed voor zijne exellentie, verlustigde zich met'er ons alle de verfchillende t'famenftellingen van te leefaew. ïsbnps %i iotbl ab ua « rnaold s „ Eertijds , zeide zij, voor de aenkömst „ der Spanjaerden in Mexiko , maekte de „ inwoonders een' drank van kakao, in wa„ ter heilagen, met piment toebereid, met „ rokoe gekleurd , en in eene pap van In„ diaensch koorn gemengd, om 'er de plas van „ te vergrooten. Dit brouwfel had zulk een ,, ruw aenzien en wilden fmaek, dat 'er „ de Spanjaerds zich onmogelijk aen hadden „ kunnen gewennen, indien het gebrek aen „ wijn hen niet genoodzaekt hadde zich dit 3, geweldt aen te doen, om niet altoos ver„ pligt te zijn enkel water te drinken. Maer „ veel fnediger dan de Mexikanen zijnde, „ verbeterden zij de onaengenaemheit van „ dezen drank, door de kakao met verfcbeih dene kruiderijen te vermengen , en deze „ geheele toebereiding te veranderen , la5, tende denzelven echter den naem van cho,, kolaed behouden. Zie hier het geene mij j, toefchijnt de gemeenste manier te zijn, waer op zij dezelve in dit landt bereiden. N 2 „ Meri  196 De Nieuwe R e i s 1 g e tc. „ Men bracdt de kernen der kakao in eene a gegatene pan, trekt dezelven het viits af, „ en floot en wrijft ze in eene mortier, tot „ dat zij tot een deeg geworden zijn. Men ,, doet 'er tweemael zoo veel fuikcr bij, be„ nevens peper, banille, muskus cn amber. „ Van dit mengfel maekt men rol tekens of „ kockskens, welke men bewaerd; cn wan„ neer men die wil gebruiken, rapst men ze „ als muskaetnoten. Vervolgens laet men » water heeten in een koperen of zilveren vat, en giet het kokende daer op, in porj, feleinen of kokusnoten bekers; en einde,, lijk neemt men een fluksken bisfehuit, 't „ welk men in het vocht doopt. Het ge,, bruik van de banille in de ehokolaed is van „ de Spanjaerden afkomstig: de Mexikanen ,, waren , voor de veroovering , daer van „ onkundig, Dees drank is tegenwoordig „ zoo gemeen in het landt, dat alle de zwar„ ten en arbeiders denzelven ten minfte vier„ mael daegs gebruiken. „ Yder raedpleegt met zijnen fmaek en „ zijne gefteldhcit, pm meer of min inmeng„ fels in dit brouwfei te doen. De Indianen „ maken het nog maer alleen van kakao,,, rokoe, Indiaensch koorn, piment en anijs. Zij flampen het alle onder eikanderen, uit,, genomen de rokoe, doen het op het vuur 3, droogen, en roeren het gefladig om, uit 5, vreeze dat het zoude aenbranden of zware „ wor-  Honderd en Vyftiende Brief. 197 worden. Wanneer het al te vast gedroogd „ Is, wordt het bitter en verliest zijne kracht. ,, Alle deze fcoffen wrijft men tot een poeder, en doet ondertusfchen de rokoe, ins,, gelijks geftampt, maer niet gedroogd, ten einde dit mcngfel te ligter derzelver kleur ,, aenneme, in een aerden vat, waer in men ,, dezelve, met eene juiste hoeveelheit wa„ ters, op een zeer kleen vuur laet trekken, ,, Wanneer alles wel vereenigd is, het geene uit de hoedanigheit van' het deeg wordt ,, befpeurd, maekt men 'er koekskens varï; ,, ten zij men het liever in doozen befluite, „ waer in het al verkoelende hard wordt. „ De manier om de chokolaed te gebrui,, ken is bij alle de ingezetenen van Nieuw ,, Spanje niet eveneens. Sommigen drinken „ ze warm ; en hunne bereiding heftaet in ,, een koeksken in warm water te doen fmelten, en het vervolgens in een' chokolaed,, kom omteroeren; en als zij 'er het fchuim ,, zien opkomen , doen zij 'er een vocht, „ atolle genoemd, bij, en drinken het dus, „ zonder bisfehuit -of fuiker. Anderen laten ,, de chokolaed in koud water ontbinden, en „ ligten 'er het opdrijvende fchuim af, 't ,, welk zij in een ander vat bewaren. Het overige zetten zij op het vuur, met zoo 3, veel fuiker, als 'er nooclig is om het zoet „ te maken; en wanneer het heet is, gieten zij het op het afgefcheiden fchuim , en N 3 5> driur  }o'3 De Ni e u w e R e I s l (', e r. drinken het. De gewoonlijkfte manier is „ het water te doen heeten, daer mede een' „ beker half vol te gieten , één of meer „ koekskens daer in te laten fmelten , tot ,, het vocht dik worde, het zelve te roeren p om 'er fchuim op te doen komen, en ein,, delijk het vat met water te vervullen. ,, Men zegt dat de Mexikanen eene andere ,, manier hebben , om de chokolaed te ge3, bruiken, welke zij alleen bezigen op hunne ,, gastmalen, of om zich, na den dans en het p maken van goede fier, te vcrfrisfchen. ,, Dezelve befhet in de chokolaed koud te 3, drinken, gelijk limoendrank, en het wa3, ter van zeer hoog daer op te gieten, om ,, dezelve te doen fchuimen. Men zegt dat „ dees. drank zoo verkoelende is , dat de 3, Indianen denzelven alleen kunnen gebrui5,, ken. De ervarenheit heeft den Spanjaerden ,, geleerd , dat hij zeer fchadelijk aen de ,, maegis, en hevige pijnen veroorzaekt. De ,, atolle , waer van ik zoo even gefproken hebbe, is eene roode bloem, die aen eene „ heester wast, en niet alleen tot de choko„ lacd dient, maer ook tot het famcnftellen 5, van andere dranken". Wij kwamen gelukkiglijk te Guaxaka, hoofdftadt van het iandfehap, alwaer de bisfehop en de groot alcade of hoofdfehout, wiens gezag zich tot aen de zuidzee uitftrekt, hun verblijf hebben. De ftadt is gefticht in eene zeer. ■ moQW'nér ■ fch00:  Honderd en Vyftiende Brief. 199 fchoone valei, welke Karei de vijfde aen Kortez vereerde, met den tytel van marquis del Vallc; en het landt wordt door eene zeer vischrijke rivier doorfneden. Dcrzelver boorden zijn bedekt met eene groote mcenigte van vee, en vooral fchapen, die vrij goede wol verfchafFen. De paerden van deze landftreek worden voor de besten van Nieuw Spanje gehouden, gelijk ook het ooft en de fuiker , die men 'er verzameld. Insgelijks overtreffen de ingelegde vruchten allen de anderen van Amerika. Men maekt 'er ook de beste chokolaed van geheel Indien , en vormt dezelve tot een uitmuntend poeder, dat het uitgezochtfte van alle reukwerken is. Van het zelve is 'er eene verbazende vertiering in de landfchappen van Mexiko, in Peru en zelfs in Spanje. De nonnen van St. Katharina van Guaxaka bezitten alleen het wezenlijke middel om het zelve te bereiden. Duizendmael heeft men in andere kloosters beproefd om het naerteapen; maer men heeft nimmer zijn oogmerk kunnen bereiken. Deze ftadt bevat niet meer dan twee duizend inwoonders, onder dewelken men vijf of zes honderd Spanjaerds rekent. Zij is zonder fterkte, zonder muren , zonder gefchut , gelijk alle de fteden des lands , uitgenomen de zeeplaetfen. De kloosters deibeide kunnen bezitten 'er een' ongemeenen rijkdom; en vooral munt dat van St. Domi. N 4 ni-  s oo De R i e'jj V e3 %lVi 1 rVtë 0 H pikus uit , door zijne groote fchatten , dis men op twee of drie millioenen begroot, en door de fraeiheit van zijne kerk. Guaxaka is zijne rijkdommen verfehuldigd aen de groote rivier Alvarado, die haer eenen koophandel met Vera-Kruz bezorgt. Eindelijk, de lucht is 'er zoo gematigd, de levensmiddelen zoo overvloedig, en deszelfs ligging zoo gerijfv fclijk , tusfehen de golf van Mexiko en de zuidzee, dat 'er geene ftadt in Amerika is? alwaer de inwoonders gelukkiger fchijnen» Ik ben, enz. Guaxaka, den loden van Januari, 1750. iiohderd en zestiende brief. Vervolg van Mexiko. 3'i ''.nabriaibvnö^oni ï<&'^yéi< tok* fl e r w y l Don Juan de Mendez, met den -S. hoofdfehout van Guaxaka, bezig was omtrent de zaken, die tot zijnen last betrekkelijk waren, nam ik voor, in de omliggende ftreken van deze ftadt, den berg Kokola , waer in men verfcheidene mijnen van goudt, zilver, bergkristral en vitriool ontdekt heeft, te gaen bezigtigen ; maer ik werd daer van afgetrokken door den racdt van Don Juans biechtvader, die mij alle de zwarigheden daer yan deed 'zien. „ Ik zal nimmer vergeten, zei-  Honderd en Zestiende Brief. 201 zeide hij tot mij, „ de gevaren, welke ik 'er „ gcloopcn hebbe , toen ik de mijnen van „ Pachuka , de fchoonfte en rijkfte van ge. „ heel Nieuw Spanje, ging befchouwen, „ Ik kwam 'er in door een' moeielijken en „ ftcilen weg ; en de eerfte, die men mij „ toonde, was meer dan zes honderd voeten „ diep. Men trok 'er het zilver uit met eene „ foort van raderen, onderfteund door een' „ langen as , rondom welken eene keeten „ draeide, wier een eindt het metael optrok, „ terwijl het andere afdaclde , om weer an„ der te halen. Het zelfde werktuig diende „ tot uitputting van het water , 't welk, „ zonder deze voorzorg', den arbeidt gedurig „ zoude ophouden; en het zelve werd door „ vier muilezels bewogen. Ik klom naer „ beneden langs vijf ladders, of veeleer vijf „ boomen, met de einden op eikanderen gc„ plaetst, waer in eenige pinnen, hier en „ daer verfpreid , tot fporten dienden. De „ mijnmeester liet mij niet toe verder te „ gaen, uit vreeze van een ongeluk, waer „ van hij dikwerf ooggetuige geweest was: „ de boomen, langs welken ik verder moest „ afdalen, waren zoo nat dat de voeten lig„ telijk hadden kunnen uitglijden. „ Ik ging in eene andere mijn, waer in de „ Indianen het metael op hunne fchouders „ droegen , en langs diergelijke ladders op„ en afklommen, met hunne lasten beladen, N 5 » in  202 De Nieuwe Reisigbr. „ in een gedurig gevaer van hun leven. Zij „ oeffenen dit ijsfelijke ambacht voor vier „ realen daegs ; maer des avonds laet men „ hun toe zoo veel mijnftof, als zij in eene „ enkele vracht dragen kunnen, mede te ne„ men ; cn het voordeel daer van deelen „ zij met den eigenaer. Sedert vijf maen„ den arbeidden zij om, onder de aerde, „ eene gemeenfehap van de eene mijn tot „ de andere te maken , om het water van » de ondiepfte in de diepfte mijn te laten „ loopen. Zij hadden eikanderen nog niet „ ontmoet , maer waren zoo digt bij een, „ dat zij van wederzijden malkanders flag~cn „ hoorden. „ Eenige mijlen van daer , in den berg, „ werd ik getroffen door het gezigt eener „ ftadt, waer van alle de huizen van aerde „ gebouwd, en met hout gedekt waren. Zij „ bevatte meer dan tien duizend inwoonders, „ die in deze verfchrikkelijke afgronden van „ hunnen arbeidt leefden. Men telt 'er niet „ minder dan negen honderd mijnen, in den „ omtrek van zes uren. Sommigen van de„ zelvcn zijn uitgeput en verlaten : andere ,-, worden geduriglijk , zonder eenige rust , „ bewerkt; maer het grootfte gedeelte is „ daer van uitgezonderd. Deze laetften wor„ den heimelijk bezocht door de Indianen, „ die 'er het metael uit ftelen. Sedert eeni„ ge dagen waren 'er vijftien , door eene „ zeer  Honderd en Zestiende Brief. 003 „ zeer naeuwe opening heimelijk daer in ge„ daeld, onder de aerde begraven. „ De rijklle en vermaerdfte mijn van de„ zen berg draegt den naem van de Drie„ eenheit, om dat men 'er door drie bij- zondere monden , die alle in denzelfden „ ader uitloopen, inkomt. Men verzekerde „ mij, dat men 'er, in tien jaren, meer dan „ voor veertig millioenen zilvers uitgetrok„ ken hadde, en dat 'er duizend arbeiders on„ ophoudelijk bezig waren; maer toen men „ op de diepte van agt honderd voeten geko„ men was, vond men zoo veel waters, dat „ men het werk moest verlaten en alle de openingen toeftoppen, ter oorzake van de „, gevaren, waer aen men was blootgefteld, „ en het weinige metael, dat men 'er uit „ trok. „ Op eenen zekeren afftandt van deze mijn, „ had men, federt eenige jaren , eene andere „ geopend , welke een aenmerkelijk voor„ deel gaf, en nog niet meer dan vier hon„ derd voeten diep was. Ik befloot om 'er „ in neêrtedalen; maer aen de vijfde ladder „ komende, werd ik door de vrees bevan„ gen , en zou weder naer boven zijn ge„ klommen, indien een mijnwerker, die mij „ van nabij met een' fakkel volgde, mijnen moedt niet hadde aengewakkerd, door mij „ te verzekeren dat 'er voorts niet meer dan „ twee of drie boomen waren afteklimmen. » Ik  ac-4 De Nieuwe Reisioer. s, Ik geloofde het zelve, ondanks allerlei ge„ varen , zijnde dikwils verlegen om den „ voet óp de pinnen te zetten , of den boom „ te omarmen. Eindelijk kwam ik ter plaet„ fe, alwaer de arbeiders, met hunne ijzeren „ werktuigen , de mijnftof afbraken. Ik „ nam 'er eenige ftukken van; en na eenigen „ tijdt in dezen donkeren afgrondt doorge. „ bragt te hebben, begon ik eenige pestige „ dampen, die 'er de aerde uitwaesfemdc, „ ge waer te worden. Toen, meer dan ooit, „ de oogen openende voor het gevaer, waer „ aen ik mij had blootgefteld, klom ik met „ zoo veel moeielijkheit als vrees naer bo„ ven , en kwam zeer afgemat in het dag„ licht. Alles , wat ik afgrijsfelijks gezien „ hadde , zich voor mijne verbeelding ver„ toonehde, erkende ik dat ik van mijn leven 5, niets vermetelers gedaen hadde, - ten minfte „ dat ik nimmer zoo veel fehriks hadde uit„ geftaen. „ De diepte van deze mijnen fpruit uit de „ manier van arbeiden, 't welk altoos loot„ recht gefchiedt, tot dat men eenigen goe„ den ader heeft aerigetroffen. Alsdan volgt ,, men denzelven in het waterpas; en wan„ neer hij eindigt, begint men, op dezelfde „ lijn , dieper te graven. Wie eene goud„ of zilvermijn in Mexiko ontdekt, mag „ daer in doen arbeiden, mits hij den koning „ een vijfde van de mijnftof, welke hij daer „ uit  Honderd en Zestiende Brief. 205 uithaelt, betale. Zijne Majesteit vergunt „ hem vier honderd voeten gronds, van de Z opening der mijn' af, naer de vier hoofd,, winden, of alleenlijk naer.de eene zijde, „ volgens de verkiezing van den eigenaer. ,, Een ander heeft de vrijheit om eene nieu„ we mijn te openen, op den afftandt van „ agtKen voeten van de'eerfte; en hoewel " deze tusfchcnruimte als een affcheidings- # muur is, mag hij echter, al gravende onder „■ de aerde, in de mijn van zijnen buuiman # dringen, tot dat hij deszelfs arbeiders ont„ moet: want dan moet hij in zijne eigene # mijn te rug wijken, of zijn werk onder de andere voortzetten. „ Toen ik mijne nicuwsgierigheit, omtrent „ alle deze voorwerpen , voldaen hadde, be„ geerde ik te zien hoe men het metael van " den mijnfteen affcheidt. Men flaet den„ zeiven met een' hamer aen ftukken, ett " wrijft hem, met bekwame werktuigen, in „ ijzeren mortieren tot poeder. Vervolgens „ doet men dit Mof, met eene gelijke hoe,, veelheit kolen en uitgebrand loot, in een' grooten fmcltoven , waer in twee blaes„ balgen het vuur gedurig aenblazen. Naer„ mate deze ftof fmelt, doet men 'er nieuwe „ bij , gedurende de tijdt van vijf of zes „ uren. Wanneer het zilver en loot gefmoly, ten zijn, ligt men 'er, met een' ijzeren „ hoek, het uitgebrande fchuim af; terwijl „ men,  206 De Nieuwe Reisigek. men, door eene opening van den oven, 3, het gefmolten metael in eene vorm laet ,, loopen, en daer in hard worden. Vervol„ gens doet men het in een'anderen oven, „ om het loot van het zilver aftefcheiden 5 ,, en deze bewerking is aen alle de fcheikun» digen bekend. De platen of ftaven van ,, louter zilver zijn van tachtig of honderd „ mark. Men brengt dezelven bij des konings ,, keurmeester , welke toetst of het metael 3, de keur heeft, die door den vorst is voor,, gefchreven, en of het bekwaem is om tot ,, geldt gemunt te worden. Men verwacht ,, zijn oordeel om de ftaven te merken, en ,, het recht van den oppervorst te heffen; ,, beftaende het zelve in een vijfde gedeelte, ,, dat is te zeggen , dat de koning van de vijf platen 'er één afhoudt. Wanneer de,, zei ven geen' behoorlijken trap van vol,, maektheit hebben , werpt men ze weder ,, in het vuur, om ze volkomen te zuiveren, ,, tot dat zij hare vereischte keur hebben. ,, Alsdan worden zij gemerkt, door het uit•„ drukken van de greinen gouds, die 'er in ,, ijder mark zilvers zijn. Indien 'er meer „ dan veertig in gevonden worden, brengt ,, men ze bij des konings ftofzuiveraer, orn 3, ze te fcheiden. „ Al het zilver, dat uit de mijnen vari „ Nieuw Spanje getrokken wordt, moet naer ,, Mexiko gevoerd r en aldaer in geldt aen- •h ge-  Honderd en Zestiende Brief. „ gegeven worden. Men heeft mij verzekerd „ dat 'er alle jaren meer dan twee millioenen „ marken zilvers in deze ftadt komt, behalve „ het geene door onrechte wegen verzonden „ wordt. Ook flaet men 'er alle jaren zeven„ mael honderd duizend marken van tot pias„ ters. De eigenaers betalen niet alleen de „ onkosten van het munten , maer voegen „ ook bij het vijfde gedeelte , 't welk het „ recht der eerfte aengeving' is, nog eene „ reael, welke het leenrecht genoemd wordt. „ Schoon ijder bijzonder perfoon geldt mag „ doen flaen, werkt men echter bijna nooit „ dan voor de kooplieden. Zij koopen al „ het metael, dat men hun opveilt, en hou„ den 'er twee realen op ijder mark van af; „ de eene voor het recht van den vorst, en „ andere voor de munt. Men flaet vijfderlei „ foort van zilvergeldt, te weten, ftukken „ van agt, vier en twee realen, van eene „ enkele, en eene halve reael. De ftukken „ gelds van agt realen noemt men, bij ver„ korting , ftukken van agten ; en men flaet „ goudgeldt van zestien, agt, vier en twee „ ftukken van agten. Wanneer dit geldt uit „ de handen van den munter komt, worde „ het gebragt bij den weger, om te weten „ of het zijn juiste wigt heeft; en dees Jaet„ fte bezorgt het bij den fchatbewaerder, die „ het aen de eigenaers uitdeelt, na dat hij „ 'er afgehouden heeft het geene den ampte- „ na-  so8 De Nieuwe Reiniger. % naren , die behalve de twee , welke ik ,, genoemd nebbe, de keurmeester, geldfnij„ der, fchrijver, fmelter, de bewaerders, enz., zijn, toebehoort. „ Schoon geene dezer ampten erfFelijk „ zijn, heeft echter ijder bediende recht om „ het zijne overtedragen ; en de overdragt is ,, van waerde, mits dat hij nog twintig da,, gen leeft, na dat hij dezelve gedaen heeft, „ Maer de perfoon , ten wiens voordeele 5, de overdragt gefchiedt, moet den onder„ koning binnen den tijdt van zes weken „ kennis daer van geven, en een derde van de waerde der bediening' aen den koning, en twee derde aen den eigenaer of deszelfs „ erfgenamen betalen; dewijl zij anders we,, derom aen zijne Majesteit zoude vefval„ len. Dit is de oorzaek dat de geenen , die „ diergelijke bedieningen bezitten, alle maen,, den van dezelven afftaen, op dat men de „ twintig dagen , welke zij na hunnen af„.Handt moeten leven, altoos zoude kun„ nen tellen. Deze ampten brengen zeer „ veel gelds aen derzelver bedienaers op. .„ Dat van den fchatmeester bedraegt zestig „ duizend ftukken van achten, die meer dan „ honderd duizend kroonen van uwe munt, II uitmaken.- Die van den keurmeester en „ fmelter zijn in eigendom overgegeven aen „ het klooster der Karmeliten , die 'er alle jaren zestien duizend ftukken van achter».. •'h uit  Honderd en Zestiende Kiuef. 209 „ uit trekken. De andere bedieningen ge„ ven naer evenredigheit, en de geringften „ brengen agt realen daegs op. Doch dewijl ,, het grootfte gedeelte der perfonen , die „ dezelven bekleeden, flaven van den fchat„ meester zijn j zoo trekt 'er deze bijna al ?, het voordeel van". Na het geene gij zoo- even gelezen hebt ,• Mevrouw, bleef mij geene de minfte begeerte om de mijnen van Mexiko te zien meer overig, lchoon dezelven zeer rijk en in groot getal zijn. Den tijdt, dien wij nog te Guaxaka verbleven , gebruikten de geneesheer en ik om in de naburige ftreken te jagen, en de bijzondere voortbrengfels van het landt te kennen. De hazen zijn 'er zoo algemeen, dat wij 'er dagelijksch eene groote meenigté van hadden kunnen dooden, indien zij hief denzelfden fmaek als in Europa hadden, en dat de affchrik , dien de Mexikanen voor deze dieren hebben , niet' tot ons ware overgeflagen. Dezelve ontftaet uit de verzekering', welke zij meenen te hebben dat de hazen de wormen , die uit het vleesch der doode paerden oorfprongkelijk zijn, tot-voedfel igebruiken; rlae qsv ftsxjtyJl bnssiub „ Reeds waren 'er hazen in Mexiko $ voor de aenkomst der Spanjaerden. De dieren, welke men daer in heeft overgebragt, zjjn koeien, .fchapen, geiten,- varkens, paerden* ezels, houden en katten, welke 'ex voor dé X. Deeh Ö ver:  5to D.ir Niïüwe ReisigeRo veroovering niet bekend waren. ÜNiets veroorzaekt zoo veel verwondering, dan de gemakkelijkheit, waer mede zij 'er zijn vermeenigvuldigd. Het getal der fchapen is boven alle verbeelding, in de fraeie valei van Guaxaka : verfcheidene bijzondere perfonen zijn 'er, welke 'er bij de honderd duizend bezitten , zonder eenige moeielijkheit om dezelven te voeden , door de meenigte der algemeene beemden , waer in men ze vrijelijk mag laten weiden. De wol zou een rijkdom voor Europa wezen, indien zij zoo grof niet viel. Men heeft ze dikwerf verwaerloosd tot op het punt van bederven; maer eindelijk hebben eenige Spanjaerds de kunst, om 'er lakens en dekkleeden van te maken , uitgevonden. Echter dienen dezelven flechts voor de Indianen , en beletten niet dat de Spaenfche lakens zeer duur verkoft worden. Dus is het voornaemfte voordeel , 't welk men uit deze tallelooze kudden trekt, dat men de melk , het vleesch en de kaes voor een' zeer lagen prijs heeft. De geiten, die 'er in groot getal zijn, verfchaffen een uitmuntend fmeer,. 't welk men meer dan oly gebruikt, zoo om 'er licht van te maken, als tot het bereiden van het Spaenfche leder. Behalve de geiten , die uit Spanje gekomen zijn , vindt men hier eene bijzondere fóort, welke men mij gezegd heeft dat uit ;toob ' fi O Pe-  Honderd en Zestiende Ërief. att iPeru. of Chili oorfprongkelijk is. Zij zijn niet minder dan anderhalven voet hoog, en worden zoo ligtelijk getemd, dat zij zich iaten breidelen, en twee van de lijvigfte mannen op haren rug dragen. Terwijl men 'er op zit , is haer tredt op een' kleenen draf* Haer muil gelijkt naer die van een' haes, en zelfs bewegen zij, in het grazen, de beide lippen even als dit dier; maer haer hoofdt heeft vrij veel overeenkomst met dat der gazellen. Deze dieren zijn van een zeer groot nut, en bekwaem tot allerlei zwaren arbeidt. De Spanjaerds gebruiken ze in de mijnen; en zij dienen om het metael te vervoeren langs fteilten en gebrokene wegen, welke geene menfchen of eenige andere dieren betreden kunnen. Men geleidt haer beladen tot aen den ingang van deze öngenaekbare plaetfen, waer in hare meesters haer aen zich zelve overlaten, in eenen togt van zestien mijlen, ter* wijl zij zelfs genoodzaekt zijn lange omwegen te kiezen , en meer dan vijftig mijlen afteleggen, ten einde van welke zij ze wedervinden in eene ftadt, op de kust gelegen, die geen water heeft dan eene mijl van daer. Men gewent de geiten, om hetzelve, zonder geleider, te gaen putten. Aen de rivier komende, begeven zij 'er zich diep genoeg in , om het water te laten loopen in twee tonnen, welke haer op den rug hangen, en «riie zij vol naer huis dragen, Maer of zij O % . door;  cis De Nieuwe R e i s i o e r. door haer dagwerk veel vermoeid zijn of niet, zoo dra de dag voorbij is weigeren zij allerlei foort van arbeidt; en men zou te vergeefsch geweldt gebruiken , om 'er haer toe te dwingen. De koeiea en osfen zijn nfrsfchien minder vermeenigvuldigd ; maer men trekt 'er een grooter voordeel uit. Zij worden in twee foorten verdeeld , te weten , in tammcn, waer van men het zelfde gebruik als in Europa maekt, en in wilden, die de bosfchen bewonen , en onder de rosfe beesten geteld worden. De Spanjaerds beoorlogen dezelven alleen om hun vel te hebben. Zij hebben paerden, op deze jagt afgericht, die met zoo veel verftands aen vallen en deinzen, dat de berijder geene moeite ter weereld' heeft, om hen te bellieren. Het geweer beftaet in een ijzer, in de gedaente eener halve mane, welke zeer fcherp en aen het eindt eener fteel, van twaelf of vijftien voeten lengte, geklonken is. De jager laet zijne jagtfpriet op het hoofdt van zijn paerdt rusten,'met het ijzer voorwaerds , en gaet dus op liet beest los, trachtende het zelve, indien hij het bereikt, de kniefchijven aftefnijden. Op het zelfde oogenbiik dracit het paerdt ter zijde af, om het woedende dier te ontwijken; dewijl hes zelve, zich gekwetst voelende, met alle geweldt op den jager acnloopt, maer al hinkende en alleenlijk op' drie pooten. De berijder,  Honderd en Zestiende Brief. 213 na zich op een' grooten draf weggemaekt te hebben , nadert met kieene fchreden , en treft het dier ten tweedemale, waer door hij meester van zijnen prooi wordt. Hij klimt dan van zijn paerdt af, en trekt een groot fchcrp mes, waer van hij zich met veel behcndigheit bedient, om zijne overwinning te voltooien. Vervolgens ftijgt hij weder te paerdt, en gaet een ander beest opzoeken, terwijl de vilders, die hem altoos volgen, het gedoode beest afftroopen. Het oorlog, dat men dezen dieren onophoudelijk aendoet, heeft dezelven zoo wild gemaekt, dat het voor een' man alleen zeer gevacrlijk is op hen te fchieten. Een ftier, die reeds eenige wonden ontvangen heeft, wacht niet altoos tot hij aengevallen wordt, om zich op zijnen vijandt te werpen. Wanneer men eene kudde aentreft, fchikken zich alle de beesten, waer uit dezelve beftaet, als in flagordc, en houden zich op hunne verdeediging. De oudfte {tieren zijn aen het hoofdt, de koeien beflaen den middentogt, en het jonge vee maekt de achterhoede uit. Zoo men ter rechter- of ter {linkerzijde wijkt, om de zwakften aentetasten, de ftieren misfen niet om zich insgelijks omtekeeren, en den jageren het hoofdt te bieden. Ook tast men hen bijna nimmer met geheele kudden aen, maer flaet hen aen den kant van een bosch gade, om de afdwalenden te betrappen. Hun leder, O 3 in  '2i4 De 'Nk'üwe Reisioks, in Europa overgevoerd , maekt een' der voornaemfte rijkdommen van Spanje uit. Gij laest, Mevrouw, de verwonderingen den fchrik der Mexikanen , toen zij , voor de eerftcmael, de Kastilianen op paerden zagen zitten , waer van zij, tot dien tijdt, nog geen het minfte denkbeeldt gehad hadden. De luchtftreek is zoo bekwaem voor deze dieren gevonden, dat de meeste landfchappen van Nieuw Spanje, behalve de groote meenigte, ook zulke goede foorten van paerden, als het oude Spanje, aenfokken. Men bedient zich van dezelven om te reizen , en gebruikt gemeenlijk de muilezels alleen pm de koopmanfchappen en pakken overtevoeren. Eene wet, die men toe aen den oorfprong van de grondvestiging' der Spanjaerden in Mexiko doet opklimmen, verpligt alle de gemeenten der fteden en vlekken om paerden en mondbehoeften, op den geheelen togt, te bezorgen aen de perfonen, die met een' vrijgeleibrief van de koningklijke amptenaren reizen, zonder eenige andere belooning', dan eene geringe vermindering van lasten , welke zij verkrijgen, op het bewijs, in hunne openbare rollen, van de vertering' des vreemde» Jings, met zijnen naem' onderteekend. Men behoeft niet te twijffelen of Mexiko, voor de aenkomst zijner overwinnaren , voor, zien was van leeuwen-, tijgeren, beeren, wilde zwijnen, harten en vosfen; maer het groot-  Honderd fk Zestiende Brief. 215 grootfte gedeelte dezer viervoetige dieren verfchilt van die der oude weereld'. De leeuwen zijn niet ros, cn hebben geene manen gelijk die geenen, welke zich op ons vastelandt vertoonen. Hunne kleur is grijs; en wel ver van zoo woedende als die van Afrika cn Azia te zijn, laten zij zich grijpen, of met lteenen en ftokken doodflaen, in eenen kring van mannen, waer in men hen zonder veel moeite kan befiuiten. Indien zij door de honden worden vervolgd, klauteren zij op de boomen, waeruit zij door den al. lerbefchroomften jager, met een' fnaphaenfchoot, geligt worden. Men geeft voor dat de tijgers, welke geene mindere behendigheit noch wreedheit dan die van Afrika bezitten, een' bijzonderen haet tegens de natuurlijke invvoonders des lands dragen, en iu het midden van verfcheidene Spanjaerden altoos een' Indiaen zullen uitkiezen , ora hem te v fcheuren. Deze meening kan wel een gevolg wezen van de vooroordeelen des landaerds, die zijne overwinnaers altoos heeft aengezien als menfchen, van eene verfchillende natuur', en door de dieren zelfs geëerbiedigd. Het was het belang der Spanjaerden hen in deze doling te laten. De wilde zwijnen zijn zoo groot niet als die van Europa, en verfchillen nog meer van dezelven , door eene vreemde eigenfchap, welke hier in beftaet, dat zij hunnen navel O 4 op  2>6 De Nieuwe Reisiger, op den rug hebben. Hunne tanden zijn zeep fcherp, en maken hen des te verfchrikkelijker , om dat zij niet wachten tot men hen beledigt , om de jagers aentevallen. Deze zijn genoodzaekt op de boomen te klimmen, waer op deze woedende beesten hen niet zoo dra ontdekt hebben, of zij komen in groot getal toeloopen, en bijten den ftam aen ftukken , wanneer zij den man niet kunnen fchaden. Doch men fchiet 'er in dezen ftandt verfcheidene ter neder ; en het geluide van het fchietgeweer drijft eindelijk alle de anderen op de vlugt, Hun vleesch is uitmuntend ; maer indien men geene zorg draegt om den navel, welke zij op den ruggraet hebben, tiittefnijden, is het voor het einde-van den dag bedorven. airs ?.oafo:;bcnv nobnos Twee andere zonderlinge viervoetige dieren van Mexiko , of ten minfte van zuid Amerika , zijn de miereter en luiaert. De eerfte , die zoo groot als een' jagthondt is, heeft ruw én bruin hair, korte pooten, een' langen muil, kieene oogen , een'nacuwen bek zonder tanden, en eene lange en dunne tong. Deze fteekt hij in de mierennesten , en do mieren gaefi 'er op zitten , zoo dat dezelve in één oogenblik met eene meenigte van deze dieren bedekt is. Zoo dra hij ditbefpeurt, trekt hij zijne tong te rug, om de mieren inteflifcken; en hij hervat het zelve, zoo lana? hij honger heeft. De luiaert is kleener, en heeft  Honderd en Zestiende Brief. 217 heeft een zwart hoofdt , donkere en overdekte oogen , lompe en dikke kakebeenen, flecht incengevoegde dijen, die bijna buiten de heupen uitfteken , korte pooten, en lange en fcherpe klaeuwen. Hij onderhoudt zich met bladeren ; maer hij gaet zoo langzacra voort , dat hij , na den eenen boom afgegeten te hebben , vijf of zes dagen noodig heeft om 'er aftekomen, en op een' anderen te klimmen; en hoewel zeer vet als hij den eerfien verlaet , is hij mager en uitgeteerd wanneer hij den tweeden bereikt. Hij heeft agt of negen minuten werk, om één zijner pooten, op den afftandt van drie duimen, voorttezetten , en beweegt ze dus na malkanderen met dezelfde traegheit ; ja de flagen» zouden vruchteloos zijn, om hem zijnetreden te doen verdubbelen. Zonder in eene breedvoerige ontlediging van de fchoonheit, uitmuntendheit en verfcheidenheit der vogelen van Nieuw Spanje te treden, is het genoeg, in het algemeen, te zeggen dat Europa , of het overige van het heelal, niets van deze foort heeft, dat 'er bijkomt, of 't welk men daer mede kan vergelijken. Ook bellaen de voornaemfte verfierfels der Mexikanen in fraeie vederen, welke zij niet alleen gebruiken om zich optetooien, maer ook tot het maken van ftoffen 'en tafereelen , waer van men de kunst en volmaektheit niet genoeg kan roemen, De O 5 kleu-  •si8 De Nieuwe Reisiger.oH kleuren zijn 'er derwijze op gefchakccrd en in één gelmolten, dat men ze voor wezenlijke fchilderijen zoude aenzien. Men vertoonde Sixtus den vijfden eene afbeelding van St. Franciskus , in Mexiko gemaekt, welke dees opperpriester verfcheidenemalen met den vinger aenraekte, eer hij vast konde gelooven dat het tafereel wezenlijk van vederen was. Men rukt dezelven , met. kieene en zeer dunne tangetjes , uit de doode vogelen , en plakt ze , met eene zeer dunne lijm, op parkement, papier of linnen. De oude Mexikanen waren in deze kunst zoo bedreven, en vertoonden de dieren , boomen, bloemen , kruiden en wortels zoo volmaekte"üjk, dat deze werkflukken de Spanjaerds in verwondering opgetogen hielden. Zij waren hunne bekwaemheit aen hunne oeffening verfchuidigd: want dikwerf bragt een werkman een' geheelen dag door , om eene veder op zijne wezenlijke plaets te (lellen: hij draeide en wederdraeide dezelve oneindigmalen, in den dag en de fchaduw , om te beter van derzelver werking' te oordeelen. Onder de vogels, die deze fraeie kleuren uitleveren, munt vooral defanfcuflé uit. Hij voegt bij dezen natuurlijken luister zulk een' aengenamen zang, dat men hem niet beter meende te kuanen befchrijven dan door zijnen naem, die vijf honderd Jïemmen beteekent. De vicicili, welk woordt verrezen te kennen geeft,  Honderd en Zestiende Brief. 219 geeft, heeft het ligchaem niet grooter dan eene wesp, en leeft alleen van dauw en den reuk der bloemen, rondom welke hij gedurig zweeft, zonder immer te rusten. Zijne vederen zijn eene foort van dons, maer met verfchcidene kleuren gefchakeerd. De Indianen achten voornamelijk dat van den hals en de borst, om het met het goudt in de ftoffen te werken. Dit vogelken fterft, of veeleer valt in flaep in de maendt Oclober, op eenige takken, waer aen het met de pooten gehecht blijft tot de maendt April, die het voornaemfte faeizoen der bloemen in Nieuw Spanje is. Op dien tijdt ontwaekt het wederom , waeruit de naem van verrezen ontftaet. ; Men geeft den naem van vernuftigen aen eene foort van Mexikaenfche kraeien , niet zoo zeer aenmerkelijk om hare pluimaedje, als wel om de zonderlinge manier , waerop zij hare nesten maken. Zij hangen dezelven aen de takken der grootfte boomen, en zelfs aen de toppen der geenen, die het verfte van den ftam af zijn. Het geene 'er vreemdst in deze nesten is beftaet daer in, dat zij altoos twee of drie voeten af zijn van den tak, waer aen zij hangen, in de gedaente van een' falaedbak , met hooi gevuld. De draden, waer mede het nest aen den boom gehecht is, en het nest zelf, zijn gemaekt van een zeer lang kruidt, dat kunstig gevlochten, bij den tak dun, en omtrent het nest dikker is, De-  Saa lalna.sawiiT8a5,rt3 aaaawbII■ iao De Nieuwe Reisiger. i-hfi JfeBrnisv n3o§ Jgiaoi nas t lelnm Dezelfde boom vertoont fomtijds twintig of dertig van deze hangende nesten , die een zeer aengenaem gezigt vormen. liet landfchap Guaxaka is vruchtbaer in heilzame planten, waer onder 'er ook van een' zeer vergiftigen aert zijn. Onder anderen fprak men mij van eene plant, wier eigcnfchappen men gelooft zonder voorbeeldt te wezen. . Derzelver kracht, om te vergiftigen, hangt af van den tijdt, die 'er verloopen is, federt dat zij is afgeplukt; dat is te zeggen, dat zij één jaer moet afgefneden geweest zijn, om iemant ten einde van het jaer te doen fterven, of zes maenden, indien men begeert dat zij na het verloop van dien tijdt doodelijk zal wezen ; maer men gebruikt ze versch , als men iemant op ftaendevoet wil afvaerdigen. Voor de acnkomst der Spanjaerden, kende men hier geene moestuinen. De warmoefiersvruchten werden , gelijk het Indiaenfche koorn, in het open veldt gezaeid. De keizer en de kaciquem, of mindere vorften, ontvingen dezelven van hunne leenmannen , tot het gebruik van hunne tafel. Deze onderftandcn waren begrepen in de fchatting, welke men den vorst' verfchuldigd was; en het overige kreeg hij van de openbare markten. De bloemen en geneeskruiden waren de eenige voortbrengfels , welke men in de tuinen van het palcis aenkweekte: de vruchten waren 'er uit verbannen, volgens dit grondbe-  Honderd en Zestiende Brief. a« ,Ü 3 'Ö I 8 I 3 ^ SWUSlrT ^ Cl OCS ginfel , dat een koning geen vermaek moet zoeken , in het geene een voorwerp van winst voor zijn volk kan wezen \ maer men zag 'er de fraeifte bloemen van een gelukkig gewest , en alle de geneeskruiden, die Nieuw Spanje in zulk eene groote verfcheidenheit voortbrengt. De opzigters deelden dezelven , om godswil, aen de zieken uit. Men gaf den vorst rekenfchap van het gevolg van derzelver gebruik; en de geneesheeren hielden 'er aenteekening van, op hunne wijs: want de kunst van fchrijven was hun geheel onbekend. Weinige volken hebben zoo veel zucht voor de bloemen gehad, als de Mexikanen. Zij mackten 'er zeer fierlijke tuiltjes en kroonen van , w»lke zij als vereeringen verzonden; insgelijks menfchelijke afbeeldingen , die de vertrekken des keizers verfierden. Deze neiging is tot de Spanjaerds overgcgaen, vooral in de kloosters en geestelijke huizen. Geene landen ter weereld' zijn 'er, alwaer de Europefche planten volmaekter en overvloediger vrucht geven , dan in Mexiko. Yder landfchap kweekt tegenwoordig alles wat 'er in Spanje groeit, uitgenomen de kersfen , mispelen , hazelnoten en kastanjen, waer aen de Mexikanen zich luttel bekreunen. De appelen , peren en pruimen hebben uit de gunstige landflreek niet veel voordeel genoten ; het zij men hunne aenkwee-atfbfioig Jib* artételov 'tn9nnBchsv 3iu io' ^PüïgT  iz2 De Nieuwe Reisiger. king heeft verwaerloost, of dat men, in eert wijduitgeftrekt gewest, wiens luchtgefteldheit zeer ongelijk is, niet genoeg op de natuurlijkfte voor hun heeft gelet. De boomen, die 'er het beste geflaegd hebben, zijn de oranje- limoen- en citroenboomen, waer van men wel rasch geheele bosfchen, door het geval, om dus te fpreken, voortgebragt, befchouwde. De afgevallene oranjeappels, op de aerde verrot, en hunne zaden door het water en den windt verfpreid zijnde, zijn van zeiven voortgefproten , en hebben in de.natuur van den grondt de gunstigfte gefteldhcit tot hunne aengroeijing gevonden. De twee heerfchende hoedanigheden des lands, de hitte en vochtigheit , hebben deze boomen en derzelver vruchten, met denzelfden voorfpoedt, vermeenigvuldigd. Een van de voornaemfte punten van den last van Don Juan had zijne betrekking tot de koningklijke rechten, van wier verwaerloozing men de amptenaers van 's lands inkomsten befchuldigde. Hij had orde om overal naeuwkeurige aenteekeningen te houden van de manier, waer op dit gedeelte der geldmiddelen beftierd werd. Zijne lastbrieven hadden hun opzicht op het vijfde gedeelte van alle de metalen , die, gelijk ik gezegd hebbe, den vorst toebehooren , zoo wel als het vijfde van de paerlen en alle de kostelijke gefteenten, zonder te rekenen een half ten " hon-  Honderd en Zestiende Brief. 223 honderd voor den uitvoer , gelijk ook het geene 'er op al het geldt, dat men te Mexiko munt, geheven wordt. Dit is het geene de Spanjaerds her recht der heerlijkheit noemen, waer bij zij nog voegen het recht, waer door den vorst' wordt toegewezen de helft van de verborgene fchatten , welke mén in de oude verblijfplaetfen ontdekt. De Indianen begraven dezelven in de aerde, voor de behoeften , waer mede zij gelooven na hunnen doodt gedreigd te worden. De andere rechten zien op de goederen der geenen , die zonder erfgenamen flerven, welke ten voordeele des konings zijn verbeurd; op de fpeeikaerten , die , even als in Frankrijk , aen tollen onderhevig zijn; op het twintigfte gedeelte van alle de ftukken der Spaenfche ftofreederijen, die men in de Indien brengt; op het vijfentwintigfte gedeelte van alles , dat 'er in het landt gekoft , verkoft of geruild wordt, van de uiterflewillen , onderlinge giften, ampten, enz; op het aenflaen van. de verbodene1 koopmanfehappen, het genot van de inkomsten eener ledige bedieninge, en het heffen van twee piasters voor ijderen Neger, die 'er in het landt komt. De Indianen zijn verpligt hunnen uitgang te betalen, wanneer zij hunne vlekken of dorpen verlaten. Indien zij , of door het oorlog, of door verbeurtverklaring, daer uit verjaegd worden, zijn zij gehouden voor loon te dienen,  a24 De Nieuwe Reisiger, , nen , en beurt om beurt in de mijnen des konings te werken. Dewijl het getal der kroegen en herbergen in alle de fteden van Mexiko geregeld is, moeten de geenen, die dit getal overtreffen, eene jaeriijklche fchatting aen den vorst betalen. In de lastbrieven van Don Juan werd niet gefproken van een zeker recht , dat zijne betrekking tot den heiligen floel heeft, en alhier met meer ijver dan dat van den koning betaeld wordt. Het zelve is gegrond op eene bulle, volgens welke ijder perfoon , die eens anders goede bezit, zonder het te weten, den zekeren en vreedzamen eigendom , met een gerust gémoedt, daer van verkrijgt, mits twaelf realen voor dertig dukaten betalende. Eindelijk moesten wij dè rijke en bekoorlijke ftadt Guaxaka verlaten, om ons te begeven naer de vermaerde havenplaets Akapulko, aen de zuidzee gelegen. Deze ftadt heefe het voordeel van den invoer der Oostindifche „en Zuidamerikaenfche rijkdommen, die alle jaren, door de fchepen van de Filippijnfche eilanden en Peru, in Nieuw Spanje komen. Wij kwamen 'er in de maendt Maert aen, en gevoelden 'er dezelfde hitte, die men in de hondsdagen in Europa befpeurt. De oorzaek dezer hitte is dat 'er, gedurende de helft van het jaer, geen regen valt; cn hier door ontftaet 'cr eene onvruchtbaerbeit, die. de inwoonders verpligt de noodwendige ' •/ -: 4e-  Honderd en Zestiende Brief. 225 levensbehoeften van zeer verre te halen, en ze gcvolgc]jjk zeer duur maëkt. De woningen zijn niet minder ongemakkelijk door de onzuiverheit, dan door de groote hitte. De Jladt is alleen met Zwarten en Mulaters vervuld: want de Spaenfche kooplieden vertrekken naer andere plaetfen , wanneer de koophandel geëindigd is. De amptcnaers des konings, en de ftadvoogdt zelf, nemen insgelijks dit befluit, om niet aen de ongefteldheit der lucht blootteftaen. Akapulko heeft niets goeds dan zijne haven , die eene der diepfte, veiligfte en gemakkelijkfte van de zuidzee is, en de eenigfte, om dus te {preken, welke men op de westelijke kust van Nieuw Spanje vindt. De fchepen zijn 'er als in eenen hof befloten, en aen de boomen van den oever vastgemaerd. Men komt 'er in door twee openingen; en zij wordt verdeedigd door een kasteel, dat veertig of vijftig ftukken kanon, en zestig mannen tot bezetting heeft. De huizen der ftadc zijn flechts van hout, ftrooi en aerde ; en deze verzameling van barakken verdient veeleer den naem van een visfehersdorp , dan dien van de eérfté markt van dén zuidier oceaen, en van de ftapclplaets van China. Echter is het waer dat de ftadt, op Zekeren tijdt van het jaer , van gedachte verandert, en eene der Wjkfte markten van het heelal wordt. Omtrent de maendt December komt hef fc. Deel. P gröo-  226 De NlEU-WS R E i s I g ï R, groote gallioen (dat-alle de gcmcenfchap tiöfcheo Amerika en de Filippijnfche eilanden uitmaekt, na eene reis van vijf maenden-, en een' overtogt van drie duizend mijlen, gedurende dewelke men geen landt dan de kieene Dievcneilanden befchouwt) aldaeraen, cn ontfcheent de rijkite koopmanfchappen van liet oosten, waer mede het beladen is, in deze haven. Op denzelfden tijdt komt 'er een ander gallioen van Lima, wiens lading in meer dan twee millioenen piasters beftaet , behalve alle de voortbrengfels van zuid Amerika , welke tegens die van Azia venvisfeld worden. Het groote gallioen heeft fomtijds meer dan duizend mannen aen boordt; en 'er is geen koophandel, waerin men meer voordeel doet. De kapitein, de Huurlieden, de onderftuurlieden, en zelfs de enkele matrozen winnen, in eene eenige reis, genoeg, om hun geluk, volgens hunnen flaet, te bevorderen. Niemant is 'er, zelfs de monniken niet uitgefloten , of hij verrijkt zich met dezen koophandel. Men vervoert de Oostindifche koopmanfchappen naer Mexiko op den rug der muilezelen ; en na dat deze hoofdftadt daer van voorzien is, zendt men het overige naer Vera-Kruz, en van daer in het landfehap, Terra Firma of het Vastclandt genoemd , in de Antillifche eilanden , enz. Akapulko brengt 's jaerlijks aen den ftadvoogdt twintig duizend piasters, ' 4 en  Honderd en Zestiende Brivf. 117 ën bijna zoo veel aen zijne officieren op. De priester , die van zijn kerkelijk ampt niet meer dan honderd en tachtig piasters heeft, wint 'er fomtijds in één 'jaer bij de veertien duizend; dewijl hij zijne kerspelbedieningen , en voornamelijk de begraeflenis der vreemdelingen , die in de ftadt en op de fchepen flerven, zoo duur doet betalen. Vermits de koophandel 'er alle jaren meer dan twaelf millioenen bedraegt, doet 'er ijder, ik herhael het nogmaels , in luttel tijds , onmetelijke winsten , volgens zijnen ftaet en zijn beroepjiü > gen  Honderd en Z e v en tiende Brief. 263 „ gen onderworpen. Hij moest zich , op „ de openbare plaets, blootftellen voor alle „ de beledigingen , die men goedvond hem „ aentedoen, en dezelven verdragen zonder „ eenig teeken van onlijdzacmhek. Men „ngjekidde hem vervolgens in den tempel, ,, om aldaer eenige dagen in boete doorte„ brengen. Hij at op ongewone uren, waek„ te op den tijdt tot flapen gefchikt, cn fliep „ wanneer hij wakker moest wezen. Zoo ., dra hij in flaep was, prikte men hein met „ priemen, tot hem zeggende: denk dat gij „nscvaken moet, om voor uwe leenmannen „ te zorgen, en dat het ampt, waer mede 5, gij belast zijt, u niet toelaet u zeiven aen. „ de rust overtegeven. Na deze moeielijke ,, oeffening , gaf men hem een' gastmael, „ waer op de genoodigden door de priesters 5, benoemd wierden ; en de geenen, die zich „ daer van verontkhuldigden, hadden 'er s, evenwel hunnen ftoel, waer aen de nieuwe ?, kacique het zelfde onthael en dezelfde dank„ betuigingen deed, als aen den perfoon, 5, die denzelven had moeten beklecden. De landvoogden , het zij verkiesbacr, het zij erffelijk, en in 't algemeen alle de rijke heeren van Mexiko, hadden vrijheit om dc pracht van den oppervorst naer„ tevolgen. In verfcheidene landfehappen „ behoefden hunne paleizen voor die des „ keizers niet te wijken; maer het was aen. R 4 3, de  t6\ -UV^PtféWUaWaV-M flf *awoJT „ de gemeene onderdanen vei boden honger „ dan gelijks gronds te bouwen, of vensters „ in hunne huizen te hebben. Deze huizen 5, geleken naer vierkante ovens, van aerde w gemaekt; en men ging 'er flechts door ééne „ deur in. De muren, met een witte, gladde ,, en blinkende kalk bedekt en bepleisterd, „ maekt en zulk eene luisterrijke vertooning, „ dat de Spanjaerds, toen zij 'er de eerlbemael verfchenen , uit alle hunne magt riepen, dat de wanden van zilver waren. 1 Het „ inwendige was met matten bekleed ; en „ hoewel de oly en de wasch zeer gemeen „ in dit landt waren , gebruikte men 'er geen „ ander licht dan toortfen van dennenhout. „ De bedden waren meestentijds niet dan 3, ftrooi, met katoenen dekens: een groote „ fteen of eenig ftuk houts befloeg de plaets „ van een hoofdkusfen ; en kieene zakken, „ met bladeren van boomen gevuld , dien„ den tot ftoelen, fchoon het de gewoonte „ was op de aerde te zitten en te eten. Het 3, geene men van de morfighek van het ge„ meene volk verteld is ongelooffclijk. Al„ lerlei foort van voedfel was goed voor het „ zelve , en de meesten mengden 'er zelfs „ ongedierte in. Zij gebruikten bet eten s, met de vingeren, en veegden hunne handen aen hunne dijen, of aen eenig ander gedeelte van hun ligchaem af. Om een. j hard ei te eten, trokken zij zich een hair 3> uit,  Honderd en Zeventiende Brief. 265 „o^l wer mede zij het ei in verfcheidene M ftukken fneden ; cn deze gewoonte heb„ ben zij nog niet verlaten. Het Indiaenfche „ koorn, tot een deeg gemaekt, of op ver,, Schillende wijzen toebereid, was het voor. „ naemfte gerecht hunner tafel. Zij voegden 'er duizenderlei foortcn van kruiden bn-, en zonderden 'er de allerhardfte niet „ van uit. Een mengfel van water, honig „ cn meel van kakao, was hun gewone drank. „ De fterke dranken waren 'er zoo geftren% gelijk verboden , dat men dezelven niet „ mogt drinken , zonder een uitdrukkelijk „ verlof van de heeren of rechteren. Zcl„ den werden zij toegeftaen , dan aen de „ grijsaerts en zieken, of op de feestdagen, „ en in den algemeenen arbeidt. Yder had „ dan zijne bcpaelde mact , evenredig aen „ zijnen ouderdom , en gefchikt volgens „ zijne behoeften. De Mexikanen verfoei„ den de dronkenfch'ap. Die in deze on„ deugdt verviel werd fchandelijk gefchoren , „ terwijl men zijn huis ter nederwierp, om „ te kennen te geven dat een man, die het „ verftandt verloren hadde, uit de t'famenle„ ving' moest verbannen worden ; en zoo „ hij eenig ampt bekleedde, werd hijop ftaen„ de voet voor altoos daer van beroofd, ïabry-, Ondanks de afkeerigheit van deze vol„ kerj voor de dronkenmakende vochten, „ waren zij niet minder verflaefd aen het R 5 5» fPel>  266 De Nieuwe Reisiger. woh „ fpel , den dans en andere vermakelijkhe„ den. Zij vergaderden rondom de tempel y „•en bragten hunnen tijdt door mct-'merf „ het wit te fchieten, wedloopen te doen, „ met den bal te fpelen, zich in de worfrei„■ kunst te oeffenen , en de bootfemakers ,, te zien fpelen. De ftadt gaf dagclijksch „ eenige vertooning; en de vorst droeg *er „ de kosten van , om het volk , wiens le„ digheit hij vreesde, bezig te houden. De 3, muzyk was eene andere drift van deze In„ dianen ; en fchoon van nature flijmach„ tig, fchenen zij gevoelig voor het geluidt „ der fpeeltuigen. Hunne manier van dan„ fen geleek weinig naer die der andere vob „ ken. Na eenen langzamen tredt, die eeni„• gen tijdt duurde , vermengde men zich „ onder een; terwijl men eikanderen bij de „ handt hield, en verfchillende bewegingen „ maekte. Twee opperhoofden van aenzien „ geleidden den geheelen hoop, die, hunne „ treden naerbootfende, hen volgden. Zij „ zongen het leven en de heldendaden der „ oude koningen, en al het volk antwoordde „ met koorzangen. Men doormengde de„ zeiven met boertige opffellen en gerijmde „ veerzen , die niet onvermakelijk waren. „ De dans duurde vier of vijf uren : het was „ geoorlofd denzelven te verlaten , om te rus„ ten of zich te verfrisfehen; maer als men „ dit deed moest men de maet niet afbreken, » en  Honderden Zeventiende Brief. 267 „ en dezelve hervatten wannéér men zich ,, weder bij de danfers voegde. Somtijds „ verfchenen 'er gemaskerden en bootfema„ kers, die ongemeene fprongen deden, al„ lerlei fnakerijen voortbragten, en de zot„ ten en dronkaerts naeraepten. Montezu„ ma nam dikwerf heimelijk het vcrmaek, „ om de fchoonfte vrouwen van zijn hof „ voor hem te doen danfen. „ Vroegtijdig was men in deze oeffcnin„ gen ervaren ; doch de Mexikaenfche op„ voeding bleef daer aen niet bepaeld. De „ kinders des volks werden in de openbare „ fcholen onderwezen, en die des adeldoms „ in de kweekfcholen, alwaer men hun, on„ der het gezag van den vorst , de weten„ fchappen en kunsten, met hunne geboorte „ en den dienst van den flaet overeenkomen„ de, leerde. Zij waren in drie klasfen ver„ deeld. In de eerfte leerde men hun de „ beeldfpraken ontfijfferen, en de gefchicht„ kundige liederen opzingen : in de tweede „ gaf men hun lesfen van zedigheit en ftaet„ kunde; en in de derde gewende men hen „ lasten te dragen, de wapenen te behande„ len, en honger, dorst, en de onguurhe„ den der lucht te lijden. Na hen bij trap„ pen in alle deze oeffeningen gevormd te „ hebben , zond men hen in het leger, in „ de hoedanigheit van vrij willigen, om hen „ aen de gevaren en moeielijkheden van den „ veld-  263 Dë NiEuwF^fflWoH „ veldtogt te gewennen. Men plaetfte hen „ tusfehen de mannen en bet reistuig, 'met „ een' last van levensbehoeften op hunne „ fchouders, zoo wel om hen in eene foort „ van gelijkheit re houden, als om hunne „ dapperheit, kioekmoedigheit en oóffcgs„ nèi^i^*^feënnêöïfi%bj^e b%p¥oee$8jj»en\ „ vonden zij dikwerf het middel om door ^Wö^naaa^lïerö'Jïdadeiia^ïittemunten $B en „ iemant, die onder een' verachtelijkén last „ was vertrokken, keerden fomtijds met den „ tytel en de achting van een' grooten krijgs„ heldt weder. ';no|. 3b na „ De dochters werden met geene mindere „ zorg' en voorzichtigheit opgevoed. Van „ hare teedere jongkheit af, gewende men „ haer aen den arbeidt van hare kunne en „ de beoeffening der deugd'. Zij verlieten „ het huis haers vaders niet, dan om te trou„ wen: of indien men haer fomtijds in den „ tempel bragt, gefchiedde het alleen Iter ,, vervullinge van de geloften harer moede„ ren, die de hulp der goden, in derzelver „ ziekten , hadden afgefmeekt; en dan wa„ ren zij verzeld van oude vrouwen, die ,, haer niet toelieten de oogen opteflaen of „ den mondt te openen. Nimmer aten zij „ met jongelingen, zelfs niet met hare broe„ deren, voor het huwelijk. De rijke Jiej, den hadden tuinen , waer in het vertrek s, der vrouwen was afgezonderd: zij konden „ in  Honderd en Zeventiende Brief. 269 „ tn dezelven wandelen, maer mogten niet „ buiten den omtrek komen , noch in de „ wandelingen zelfs de oogen opheffen of „ het hoofdt omdraeien. Men lei zich voor„ al toe om haer affchrik voor de leugen „ inteboczemen; en de geringfte misflag van „ deze foort werd geftraft, door eene fpleet „ in hare lippen te fnijden , waer van 'er „ altoos een lidteeken, dat anderen ter waer„ fchuwinge en tot een voorbeeldt diende, gjjjpji^fthlfêftf bynen toebehoort, ontbreekt niets van alles wat een verblijf aengenaem kan maken. De tuinen, van eene onmetelijke uitgeftrektheit, zijn verfierd met allerlei foorten vaa bloemen, en verdeeld door lanen van citroen- oranjevijgen- en allerlei vruchtboomen , die in Mexiko groeien. Men wordt 'er keurlijk op vleesch, wildt en visch onthaeld; maer het gee-  Honderd en Agttiende Brief. 275 peene mij liet meeste verwonderde was de groote meenigte van konfituren en bijzonderfijk der konferven, die men hun dagelijksch toediende. Ik fpreek niet van alle de foorteii van ververfchingen , die in dit verblijf der lekkerbek en des overvlócds met groote golven ftroomden.. Maer niets fcheeh mij te kunnen evenaren aen de woestenij der Karmelyten, gelegen op het midden van eenen berg, op eene keeten van rotfen, eenige mijlen van Mexiko. Men heeft 'er een heerlijk klooster geflicht, en tusfehen de rotfen , die het gebouw omringen, eenige kieene grotten gebouwd, in de gedaente van cellen, die tot huisvestingen en 'lbhuilplactfen voor de kluizenaren der orde dienen. Men ziet 'er kapellen, verfierd met ftandbeeiden en fchilderijen, met hairen Ideeden en gordelen, geesfelen, en andere w«» tuigen .van de geftrengheit hunnes levens; Dit heiligdom der boete is omringd met boomgaerden en tuinen, befproeid door duizend fonteinen, wier frischheit, gevoegd bij de overfchaduwing der boomen, deze kluizenaerswoning eene der aengenaemfle eenzaemheden van het heelal maekt. Men wandelt 'er niet dan tusfehen jasmijnen en rozen, en in het midden der klaerfte en zuiverfte wateren. Alles wat vermaek aen de zinnen kart geven , en het gezigt, den reuk en fmaek vergenoegen , vindt zich in deze woestenij S % ver"  n}6 De Nieuwe ReisigefL vereenigd. Na agt dagen verkwikkings keerefl' de monniken weder naer het klooster , om plaets te maken voor anderen, dis hen opvolgen. Dan indien dees tuin eene verrukkelijke vertooning oplevert, men moet nog meer verwonderd ftaen over het getal der rijtuigen , die deze godsdienstige kluizenaers komen bezoeken, hen als heiligen eerbiedigen, en allerlei keurlijke dranken, konferven, konfituren en ander fuiker werk, voor hunne gebeden verruilen. Men geeft hun ook groote aelmoesfen in zilver, en vooral rijke offeranden van diamanten , paerlen , gouden keetenen en kroonen , en kostelijke tabberden voor eene beeldtenis , die zij Onze lieve Vrouw van den berg Karmel noemen. Ik zag voor dit flandbeeldt twintig zilveren lampen , waer van de minste meer dan twee duizend guldens waerdig was. Het landt, in deze rijke kluizenaerswoning begrepen , is meer dan zes mijlen in zijnen omtrek. Het is omringd met muren en hooge bergen, waer in men vindt harten, tijgers en leeuwen, die tot onder de venfters van het klooster komen. Terwijl een godsdienstig Spanjaerdc zesmael honderd duizend piasters befteedde, zoo om dit klooster te bouwen als om het zelve te begiftigen , Richtte zijne vrouw,voor eene diergelijke fomme , een heerlijk kweekfchool voor dezelfde orde. De mon- ni-  HoNDERrB EN AGTTlENDE BRIEF. 277 niken zeggen dat 'er, federt de ftichting van dit kluizenaersverblijf, altoos twee kraeien geweest zijn, die niet dulden dat 'er andere inkomen, en zelfs hunne jongen wegjagen, zoo dra dezelven in ftaet zijn om te vliegen, De kok roept hen door zijn gefluit: zij komen , eten en keeren weder naer het bosch, Dewijl ik nieuwsgierig was om dit wonder te zien , zeide men mij dat deze vogels de vreemdelingen vreesden. Men had mij gefproken van eenige Mexikaenfche oudheden, die ik vernam niet wijd van daer te wezen , en derhalve wilde bezigtigen. Ik trok eerst verfcheidene mijlen door eene vlakte, waer in de Jezuiten eene der rijkfte heerlijkheden dezer landftreke bezitten. Dezelve wordt bebouwd door zes duizend getrouwde zwarten, waer van ijder drie of vier honderd' piasters kost. Men telt 'er honderd en veertig duizend zoo geiten als fchapen, vijf duizend paerden en duizend koeien. Deze onmetelijke bezitting is op eenigen afftandt van een dorp, wiens Mexikaenfche naem plaets der goden en der aenbiddinge beteekent, ter oorzake van eenige meldzuilen, die in de nabuurfchap zijn opgericht. De zuil der mane is aen de eene zijde meer dan agt honderd voeten , cn aen de twee andere zijden omtrent zes honderd voeten lang. Ik had geene werktuigen om 'er de hoogte van te meten; maer ik .oordeelde dat S 3 *J  278 De Nieuwe R e i s i g k r. zij niet minder dan vijftig halve roeden konde. bevatten. Het is niet dan een groote hoop, lleenen met trappen. De kruin vertoonde eertijds een ftandbeeldt van eene groote geitalte, 't welk de ijver van een' Mexikaenfchen bisfchop in ftukken deed flaen, als een overblijffel van de aloude afgoderij'. Men ziet deszelfs brokken nog aen den voet der naeldzuil liggen. Dit groote gebouw befluit verfcheidene verwulffels, die tot graffteden voor 's lands koningen dienen. Het is omringd mét kieene aerden heuvelen, die de begraefplaets der Mexikaenfche heeren fchijnen geweest te zijn; en het padt, dat 'er naer toe leidt,' behoudt nog den naem van den wég der. dooden. Twee honderd treden van daer is de naeldzuil der zonne. Zij is eene vierde hoogcr dan die der mane ; en derzclver lengte is naer evenredigheit. Het ftandbeeldt der zonne, dat op den top ftond, is niet meer dan het andere gefpaerd, maer is in het vallen omtrent het midden der meldzuil blijven liggen. Dees afgodt had eene opening in de borst, die de gedaente van dit geftarnte vertoonde. Ongetwijffeld zult gij vragen, hoe de Mexikanen, die geen gebruik van het ijzer hadden, zulke groote fteenen konden houwen; en door welk eene kracht zij dezelven tot deze hoogte hebben kunnen brengen , zonder eenige werktuigen, en zonder kunst' om dezelven uitte- den-  Honderd en Agttïende Brief. 379 denken V Ik zou moeite hebben om u te antwoorden , indien de gisfing mij niet te hulp kwame. De Spanjaerds zeggen dat 'er eene volkplanting van het eilandt Atlantis eertijds in Mexiko wierd overgevoerd , dat de bewoonders van dit eilandt uit Egypte oorfprongkelijk waren,-en dat het derhalve niet te verwonderen is dat zij de geneigdheit tot de naèldzuilen, en de kunst om dezelven te bouwen , behouden hebben. Deze zuilen zijn zeer oud, en ik oordeelde uit de meenigvuldige overblijffelen , die 'er in de omliggende ftreken gevonden worden, dat 'er eertijds eene groote ftadt op dezelfde plaets geftaen heeft. Toen wij het landfehap Mexiko verlieten, kwamen wij in dat van Mechoakan, 't welk geroemd wordt als een landt, vruchtbaer in zijde, honig, zwavel, leder, indigo, wolle, katoen , kakao , banilje , ooft, wasch, zili ver- en kopermijnen. Men munt 'er daerenboven uit in het maken van de werkftukken en ftoffen van vederen, wier uitvinding den Mexikanen bijzonderlijk eigen is. De tael van dit landfehap gaet voor de zuiverfte en welfprekendfte van INieuw Spanje door; en de inwoonders overtreffen de Indianen in't gemeen, zoo door hunne geftalte en kracht, als door hunnen geest en hunne bekwaemheit. Deszelfs hoofdftadt, die eertijds den naem van Mechoakan, of het landt der visS 4 fchen,  2§o De Nieuwe Reisigeu. fchen , droeg, om dat 'er vele meiren gevonden worden , heeft van de Spanjaerden" dien van Valladolid verkregen. Zij is een rijk bisdom, waer onder begrepen zijn de havenplaetfen St. Antoni en St. Jakob, en de fteden Zakatula, Kolima, Paskaro, St. Michiel, en St. Filippus, waer van de eene aen de zuidzee , en de andere vpordeelig binnenslands gelegen zijn. Men ontdekt van zeer verre den vuurberg van Kolima, die zeer hoog is, en uitloopt in twee fpitfen, uit wier toppen men onop.houdelijk vlammen en rook ziet ftijgen. Hij verheft zich boven eene vlakte, welke men als de aengenaemfte en vruchtbaerfte van Mexiko befchouwt. Dezelve is vervuld met welbebouwde. tuinen en velden, die vruchtbaer in tarw en allerhande foorten van granen zijp. Dit landfehap brengt tweederlei koper voort ; het eene zoo zacht en fmeedig, dat 'er de inwoonders zeer fraeie vafen van maken; het andere zoo hart, dat zij het, in plaets van ijzer, voor alle de werktuigen van den landbouw gebruiken. Uit Machoakan krijgen wij deze vermaerde plant, die den naem van het landfehap, waer in zij groeit, verkregen heeft. Zij, wordt tegenwoordig veel in de geneeskunde gebruikt; en men gelooft dat zij eene foort vfcn rhabarber of fcammonium is. Zij is een witachtige wortel, van eene weeke , vezelige  Honderd en Agttiende.Brief, z&ï üge en zoetachtige ftoffe. Groen .zijnde y> zij zeer groot, bruin van buiten, wit van binnen, melk- en harstachtig. In den koophandel wordt zij met ftukken verkoft. Men gebruikt ze op verfchillende wijzen; en zij geneest onderfcheidene foorten van ziekten. Zij zuivert zachtkens, en zonder gevaer, de dikke, {lijmachtige en waterachtige ftoffeu van het hoofdt, de borst en de gewrichten. Zij is heilzaem in de jicht, de kliergezwellen, de venuskwalen, de waterzucht, enz. Men neemt ze in met wijn of met eenig ander bekwaem vocht. De foort van mechoakan , die ik fomtijds in Provence heb zien plukken , heeft minder kracht dan die van Mexiko. Onder alle de volken van het keizerrijk, had dat van Mechoakan de juistftc kennis van eene opperfte Godheit, van het lactfte oordeel , van eenen .hemel en eene hel. De Godt van dit landfehap werd aengezien, als den oorfprong, van alles wat beftact, en als den eenigen befchikker over leven en doodt. Deszelfs aenbidders riepen hem aen in hunne benaeuwdheden, met de öogen gekeerd naer den hemel, dien zij als de voetzuil van zijnen troon aenmerkten. Hunne denkbeelden over den oorfprong der dingen fchenen verder naergefpeurd, dan de fabels des Heidendoms. Zij vertelden „ dat Godt eenen man en eene 5j, vrouw van aerde gefchapen hadde; dat S 5 „ der-  28a De Nieuwe Reisïger. 5, derzelver nakomelingen , in een geheel „ verzuim van hunne pligten vervallen, door s, een' algemeenen zondyloedt geftraft wa» re"> uitgenomen een Indiaensch priess, ter, die zich, met zijne vrouw' enkindeas ren, befloten hadde in eene groote hou3, ten koffer, waer in hij een'genoegzamen 3, voorraedt van dieren en uitmuntende za3, den hadde vergaderd; dat hij, na het afloo3, pen der wateren , een' vogel, die niet s, weer te rug kwam, had laten uitvliegen, ,, en vervolgens verfcheidene anderen , welke 3, niet meer verfchenen waren. De eenige, „ die zich vertoond hadde , is een kleen 3, diertje , 't welk de Indianen meest achten, om den luister en de verfcheidenheiü 3, zijner kleuren". Indien men den Spanjaerden gelooft, werden de priesters van dit landfehap, even geT lijk de onze, op de kruin gefchorén, en deden hunne tempels wedergalmen van de drek gementen der ftraffen in het andere leven, welke zij met zulke levende en verfchrikkelijke verwen affchilderden , dat zij de toehoorders noodzaekten van gedrag te veranderen. Het opofferen der menfehen gefchiedde bij hen zoo meenigvuldig als in de hoofdftadt des keizerrijks, van wie zij ook de afgrijsfelijke gewoonte om de krijgsgevangenen te eten ontleend hadden. Toen de Kastilianen hun zulks verweten, kregen zij van hun tofc ant-i  Honderd en A-csttiende Brief. 28-3 antwoordt: „ het is waer dat gij ü vergenoegd met de eer' van uwe overwonnenen, V- te dooden, en dat wij hén tot onze macl?', tijden doen dienen; maer wat fcheelt het den gecnen, die niet meer in't leven is, of hij de prooi der overwinnaren of der wormen worde" ? Voor de veroovering van Mechoakan , had de voornaemfte kacique van dit groote landfchap zijn' zetel in eene ftadt, die het verblijf dsr vogelen genoemd werd , en waer van geen enkele voerftap is overgebleven. Als dees vorst gevoelde dat zijn doodt naderde , was zijne eerfte zorg zijnen opvolger te benoemen. Dees vergaderde de grooteiv van den ftaet en allen , die onder zijnen vader eenige bediening bekleed hadden. Hij begon met hun gefchenken aftevragen , als teekenen van zijne oppermagt; en van dat oogenblik af verfchecn niemant meer voor den itervenden kacique. Zijn vertrek was toegefloten, en men vergenoegde zich met op zijne deur de eigenfehappen zijner waerdigheit te ftellen. Zoo dra hij den laetften fnik gegeven hadde , boezemden alle de perfonen , die tot zijne uitvaert geroepen waren, te famen hevige klagten en zuchten uit, cn fchenen zich aen de diepfte droéfheit overtegeven. Vervolgens traden zij in eene zael, alwaer de overleden was ; ijder raekte hem de handt aen, en befprengde hem met eenige drup-  e§4 De Nieuwe Reisiger. druppelen welriekend water. Men kleedde hem met zijne koningklijke kleederen , en plaetfte hem, met deze verfierfelen, in een' open draegzetel, met zijne wapenen aen de eene zijde, en aen de andere met het ftandbeeldt van den godt, voor wien hij de meeste godsdienstigheit betoond hadde. Gedurende die tijdt noemde men de geenen , die hem in de andere weereldt moesten dienen. Sommigen (doch dit was het kieenfte gedeelte) befchouwden deze verkiezing als eene gunst; de meesten waren 'er zeer bedroefd over. Zeven vrouwen, van de hoogfte geboorte, kregen bevel zich gereed te maken om haren ouden meester te volgen , om hem te drinken te geven, zijn linnen te wasfehen, en hem andere diensten van deze natuur' te bewijzen. Door dit middel ontdeed men zich van mecnigvuldige oude misnoegden, die niet zouden nagelaten hebben de gebruiken van het nieuwe hof te bedillen. Behalve de flagtoffers, door den nieuwen kacique uitgekozen, werden 'er nog anderen uit alle de klasfen der burgerij e genomen, Yder {landt was verpligt 'er één uit zijne"orde te leveren, zonder te rekenen de geenen, die de kloekmoedigheit of de dwaesheit hadden om zich vrijwillig opteofferen. Men droeg zorg hen met bloemen te verfieren, hen optefchikken , en vooral hen dronken genoeg te maken, om niets vari hunne onftandva^ tig-  Honderd en Agttiende Brief. tigheit te vreezen te hebben. De optogt de? lijkftaetfie begon door dezen troep rampzaligen , die, door het misfen van hunne reden, alle de fchijnbaerheden der blijdfchap hadden. Zij vermengden, onder het luidruchtige gefchal van verfcheidene fpeeltuigen, het zinnelooze gefchreeuw van menfchen , die fpoorbijster zijn. Na hen volgden de bloedvrienden van den overleden. Deszelfs draegzetel werd gedragen door de voornaemfte heeren des lands , en gevolgd van alle de anderen, die eene foort van treurige dichtkunst, op een' nog droeviger toon , opzongen. De uitvaert werd gefloten door de bedienden van het paleis, beladen met vendels en waeijers van vederön. Eene tallelooze meenigte van volk was aen wederzijden van den weg geplaetst, en vormde , om dus te fpreken, eene wacht, die den ilagtoffeien het vlugten verhinderde. Dees omgang gefchiedde bij middernacht, en werd verlicht door eene oneindige meenigte van fakkelen. In den tempel komende, ging men verfcheidene malen rondom eene groote houtmijt, welke gereed was om door de handt der priesteren ontftoken te worden. Op derzelver kruin plaetste men het ligchaem van den overleden kacique, zittende op zijnen draegzetel, waer in hij met alle zijne verfierfelen verbrand wierd; en naeuwelijks had de vlam zijne kleederen geraekt, of men dood-  é86 De Nieuwe Reisiger. doodde de ftagtoffers. . Men begroef dezelven aenftonds achter den muur van den tempel; en met het aenbreken van den dag, verzamelden de priesters de asch en het gebeente van den doodcn vorst. Zij voegden 'er bij het gefmolten goudt, de verkalkte gefteenten, en alles wat zij van zijne verfierfelen konden vergaderen. Zij. mengden 'er verfcheidene foorten van deeg in, en vormden van dezen geheelen klomp een groot ftandbeeldt van eene menfchelijke gedaente, 't welk zij met diergelijke verfierfelen als die van den overleden kacique bekleedden. In dezen ftaet vertoonde men het aen het volk, om het aentebidden: vervolgens lei men het in een' grafkelder aen den voet van de trappen des tempels, op eene foort van bedt, en plaetfte daer rondom alles , wat men veronderfteldc hem in het andere leven te kunnen dienen. De bezorging der uitvaerten behoorden aen de bedienaers der altaren, in de geheele uitgeftrektheit van het Mexikaenfche keizerrijk; maer hunne manier had niets gelijkvormigs, en hing bijna altoos van den laetften wil der ftervenden af. Sommigen wilden öp hunnen erfgrondt of in de hoven hunner huizen begraven worden; Anderen lieten zich in de gebergten dragen, iri navolging der keizeren, die, gelijk ik gezegd hebbe, hunne graflieden in dat van Chapultepeko hadden. Ver- fcheï-  fïc-nderd en AgtTÏENDE BrïÉF. icheidene bevalen dat hunne asch, benevens hunne kleederen en alles wat zij kostelijks! hadden , in de tempelen bewaerd moesten worden. Zoo dra een Mexikaen overleden was, ontbood men de priesters van de wijk, die hem zelfs ter aerde bragten, gezeten op eene mat, volgens de gewoonte des lands, en opgepronkt met alle zijne verfierfelen. In deze geftalte , kwamen zijne bloedverwanten en vrienden hem begroeten en gefchenken geven. Indien het een man van aenzien was, offerde men hem verfcheidene flaven, die op ilaendevoet geflagt wierden, om hem in het rijk der zielen een' hofftoet uittemaken. Vermits ijder heer een kapelaen hadde, om hem in de beoeffeningen van den godsdienst te beftieren, moest dees priester hem insgelijks op reis verzeilen , gelijk ook de voornaemften der geenen , die in het huis gediend hadden. De lijkdiensten duurden verfcheidene dagen , en werden gevierd door eene vermenging van tranen , gezangen , bewierookingen en andere plegtigheden. Dikwerf gebeurde het dat de vrouwen de uitvaert harer mannen vereerden, door zich zelve aen den doodt overtegeven. De prinfen hadden pronkgraven van eene groote uitgeftrektheit; dewijl men een gedeelte van hunne rijkdommen en van hun huisgezin met hun begroef. Op  aS§ D e Nieuws R e i s r g è k; Op de grenzen van het landfehap Mechoakan , als men naer het noorden trekt j wees men mij het landt der Otomiërs , een vermaerd volk, dat zich ten voordeele van Kortez verklaerde, en niet minder dan de'Tföskalanen toebragt, tot de veroovering van Mexiko. Het was een woeste en barbaerfche landaert, die geene de minfte regeringsvorm kende. Het bewaerde zijne vrijheit in ontoegangkelijke fchuilplaetfen, wier onvruchtbaerheit en armoede de Mexikanen nimmer in bekoring gebragt hadden. Altoos had het tegens het keizerrijk gemuit, uit geene andere beweegreden,, dan zijne afkeerigheit tegens de pracht en verwijfdheid Dewijl het van zijne jagt en de vruchten zijher boomen leefde, bediende het zich van zijne pijlen met zoo veel behendigheit als kracht; en dè gefteldheit zijner bergen holp zoo natuurlijk tot deszelfs verdeediging , dat het verfcheidenemalen wederftandt aen talrijke legers geboden hadde. Maer het dacht op geene overwinningen , dan om de tyrannij te ontwijken en in eene gedurige onafhangkelijkheit te loven. De haet der Otomiërs tegens de Mexikanen, het verblijf in hunne wouden, en hunne oude eenvouwigheit, fchenen hen te moeten bewaren voor de barbaerfche gewoonte van menfchelijke flagtoffers te dooden. Evenwel hebben zij dit gebruik tot het laetfte fee-  HONDERD EN AgTTIENDE BRIEF, ü8o behouden, na het zelve van hunne/vijanden overgenomen te hebben; Zij offerden, inderdaedc, niet dan gevangenen, die zij in hunne oorlogen verkregen; maer zij hieuwen dezelven in ftukken, en verkochten hun vleesch, gaer gekookt, in de openbare v]eesehhallen« EenigeSpaenfche geestelijken, welke gewaegd hadden onder hen te leven, om hen te onderwijzen, begonnen zich reeds over het gevolg van hunnen ijver te verheugen; wanneer zij, in eene befmettelijke ziekte, die vele verwoestingen aenrichtte, ten hoogfte verbaesd wierden, toen zij het ganfche volk op eenen heuvel zagen vergaderen, om 'er eene jongedochter aen hunne oude goden opteofferen. De zendelingen wenden te vergeefsch hunne uiterfte poogingen aen, om hen te fluiten: men antwoordde hun dat men, met het omhelzen van eenen nieuwen godsdienst, den ouden niet moest vergeten ; en de jongedochter werd , voor hunne oogen , den boezem geopend. Na deze opoffering keerden de Otomiërs weder gerust tot de onderwijzing. De aloudfte gewoonte dezer volken betrof hunne huwelijken. Zij leefden vrij met allé de vrouwen tot den dag hunner vereeniging'; en wanneer zij tot de huwelijksverbindtenis befloten hadden, bragten zij ééneü nacht door met de geene, die zij tot hunne echtgenoote wilden maken, ten einde zij haer konden te rug zenden , indien zij 'er eenig X. Deel. T gé^  29° De Nieuwe Reisiger. gebrek' aen befpeurden. Zoo zij haer , in tegendeel, naer hunnen fmaek vonden, was het hun niet geoorlofd haer te verftooten. Alsdan begonnen zij boete te doen over alle de vrijheden, die zij met andere vrouwen genomen hadden , cn welke beftond in zich, gedurende een zekere tijdt, van alle zinnelijke vermaken te fpeenen , zich door badftoven te zuiveren , en zich bloedt uit de armen , den neus, de ooren en andere ligchaemsdeelen te trekken. De vrouwen oeffende dezelfde geftrengheden op zich zelve; waer na zij zich vereenigden , om te famen tot den doodt te leven. Deze wet ging alleen het gemeen aen: want de hoofden des volks waren, gelijk overal elders, boven de wet verheven, en mogten verfcheidene echtgenooten, behalve de bijzitten, hebben.m te Terwijl ik mij onderhield over de gebruiken dezer volken, verhaelde mij een monnik het geene hij van een ander volk, de Yzkatlans genoemd , vernomen hadde. „ Mis„ fchien , zeide hij tot mij , hebt gij niets „ diergelijks gezien in de verfchillende lan„ den, waer in gij gereist hebt. Men ver,, koos eenen opperpriester, die nimmer uit „ den voornaemften tempel kwam, en in 't „ geheel geene vrouw mogt naderen. In„ dien hij eene dezer wetten fchond, hieuw „ men hem in ftukken , en zijne bloedige j, leden werden alle dagen zijnen opvolger „ aen-  Honderd en Aottiende Brief. 291 „ aengeboden, om denzelven tot een vobr„ beeldt te dienen. Een Yzkatlan, die op ,, een huwelijk dacht, was verpligt zich bij „ de priesters te vervoegen. Üeze kozen eenen feestdag uit , om hem op den top ,, des tempels te geleiden , en fneden hem ,, het hair af, terwijl zij met luider ftemme riepen: dees man wil zich in het huwelijk „ begeven. Vervolgens deden zij hem af„ klimmen; en de eerfte dochter, die hij in j, zijnen weg ontmoette, behoorde hem toe. Doch dewijl niemant van deze wet, noch ,, van den tijdt en het uur der plegtigheit onkundig was, vermijdden de vrouwen, „ die geene geneigdbeit voor dezen man hadden , deszelfs ontmoeting; en men „ vond, in de omtrekken des tempels, nie„ mant dan die 'er met voordacht gekomen jfrtift&'eb lövo bbirhabnc \m Üt iiïvmT ,, In een ander landfehap werd eene vrouw, „ van overfpel befchuldigd, voor den rech„ terftoel van den kacique gedaegd; en indien de bewijzen overtuigende fchenen, „ werd zij op ftaendevoet gedood, in ftuk„ ken gefcheurd, en door den man, de ge,, tuigen en den rechter gegeten. Elders „ ontving zij hare ftraf door de handen van „ haren echtgenoot, die haer in het openbaer den neus en de ooren affneed. Die 5, over een diefftal klaegde was verpligt den „ dief te noemen; en indien hij de befchulT 2 „ di-  202 De Nieuwe Reisiger. „ diging bewees, lei men hem het ampt van „ beul op, om de ftraf aittevoeren ; maer „ zoo hij in het bewijs te kort fchoot, werd „ hij zelf door de handt van den befcbul„ digden geftraft. Nog in een ander land„ fchap had men de afgrijsfelijke gewoonte „ om de menfchen , die men den afgoden „ offerde , te villen , en zich met hunne „ huit te kleeden. Wanneer men geene fla» „ ven tot de offeranden had, benoemde de „ kacique de flagtoffers uit zijne onderdanen. „ De uitvoerders van zijne bevelen gingen „ hen, met veel toeftels, halen; en de gee„ nen, welke weigerden zich naer het altaer „ te laten geleiden, werden op flaendevoet „ gedood. Dit was een middel voor den„ kacique , om den godsdienst tot zijne „ wraek te doen dienen, en zich te ontflaen„ van de geenen , die het ongeluk hadden3, van hem te mishagen". Dewijl ik dieper ten noorden en westen van bat keizerrijk begeerde intedringen, hield mij deze zelfde monnik, die dit geheele landfehap , in de hoedanigheit van onderzoeker zijner orde , had doorgereist, daer van te rug. ,, Ik rade u niet deze reis te onder„ nemen, zeide hij tot mij, dewijl 'er, uit- genomen de mijnen, waer van deze land„ ftreken overvloeijen, niets is 't welk u de „ moeielijkheden van een' diergelijken togt s, zal kunnen vergoeden. De landfchappea van  Honderd en Agttiende Brief. 203 van het noorden zijnPanuko, Zakatekas, Nieuw Biskaje , Cinnola , Kuliakan ; en „ die van het westen worden Chiametlan en Xalisko genoemd. De ftadt Panuko , die „ haren naem geeft aen de eerfte dezer land„ fchappcn, waer van zij de hoofdftadt is, „ bevat niet meer dan vijf honderd huisge-' >? zinnen , zoo Spanjaerds als Indianen en Mülaters. Hare huizen zijn groot , van „ fteen gebouwd en niet bladeren bedekt. „ St. Louis de Zakatekas is de voornaemfte „ ftadt van het landfehap van dien naem, % vermaerd door deszelfs zilvermijnen ; maer „ behalve dit heeft het niets dat merkwaer„ digs is. Men telt 'er twaelf of vijftien mij„ nen, die dit landfehap het rijkfte van Nieuw „ Spanje maken. Eenigen der besten zijn «,, bedorven door zeer woeste Indianen, die „ het Spaenfche juk nog wederftaen. Men ,, roemt ook grootelijks die van Nieuw Bis- kaje ; 't welk ook alles is wat men kan 9, prijzen in dit landfehap, wiens hoofdftadt „ Darango, en de andere fteden Barros, „ S^. Barbera, St. Jan, enz. genoemd wor„ den. „ Het landfehap Cinnola bevat weinige „ Spanjaerds: men vindt 'er niettemin twee „ fteden , waer van men bijna niets weet | dan de namen St. Jakob en St. Filippus. „ De lucht is 'er gezond, en de grondt zeer s5 vruchtbaer in ooft en katoen. Weinige T 3 «  ap4 D E Nieuwe R e i s i g e r. „ lieden kennen het landfehap Kuliakan, ge„ legen aen het noordelijkfte eindt van het „ keizerrijk, waer in de ftadt St. Michiel is, „ Chiametlan is bijna niet bewoond dan door Indianen: wij bezitten 'er St. Sebastiaen; „ en deze volkplanting is alleen opgericht, „ ter oorzake van de mijnen, die in dit land„ fchap bewerkt worden: het is daerenboven „ zeer vruchtbaer in honig en wasch. Xalis„ ko , of Nieuw Galicie , wordt voor een „ der rijkfte landfehappen van Mexiko ge„ houden, door deszelfs zilvermijnen , rond„ om welken 'er talrijke woonplaetfen ge„ vonden worden, benevens de fmelterijen, „ molens en alles wat 'er tot dezen arbeidt „ noodzakelijk is, Kompostella is 'er de „ hoofdftadt van , en was eertijds een bis„ fchoppelijke zetel, die federt naer Guada„ laxara is overgevoerd. In de nabuurfchap „ van deze laetlte ftadt , heeft de natuur „ eenen berg van eene mijl hoog geplaetst, „ die van alle kanten , voor rijtuigen en „ lastbeesten, ontoegangkelijk is. Hij is be. „ dekt met eiken- en pijnboomen van eene „ buitengemcene grootte, zonder andere be„ woonderen dan eene tallelooze meenigte „ van wolven. Insgelijks vindt men 'er zil23 ver- en kopermijnen". N'ierdien 'er niets zeldzaems in alle deze landfehappen te zien was , begaven wij ons weder naer de hoofdftadt; maer eer wij 'er in-  Honderd en Agttiende Biuef. 295 intraden, doorwandelden wij de omliggende ftrekcn van het meir, waer aen zij gcfticht is. Wij zagen 'er verfcheidene rieden, waer van de meeste de namen, welke zij voor de veroovering droegen, behouden hebben; maer wel verre van tegens woordig vermogen der en volkrijker te wezen, heeft de ongelooffelijke vermindering der Indianen , door een' onmatigen arbeidt, waer toe zij gedwongen wierden, zoo vele woestenijen van dezelven gemaekt. Eene buitengemeene onderneming, om eenen nieuwen weg dwars over de bergen heen te leggen, heeft een millioen menfehen verflonden. De meeste dezer Heden kunnen niet meer aengemerkt worden dan als middelmatige vlekken, wier inwoonders naeuwelijks genoeg zijn om de landen te bebouwen. Teskuko was eertijds eene der grootfte fleden van het keizerrijk, en overtrof zelf de hoofdftadt, welke men zeide dat ook in oudheit voor het zelve moest wijken. Deszelfs huizen ftrekten zich langs de oevers van een groot meir uit, in eene zeer fraeie fchikking, aen den ingang van den voornaemften weg, die naer Mexiko liep. Deze plaets, voorheen zoo bloeiende, bevat tegenswoordig niet meer dan honderd Spanjaerds en drie honderd Indianen, wier rijkdom alleen beflaet in de vruchten en moeskruiden , welke zij naer de hoofdftadt zenden. Takuba is niet meer dan een aengenaem vlek , gelijk ook Piedad , 't welk de SpanT 4 jaerds,  cjré De ft uüwe Keisi g-bwk o tl jaerds, aen het eindt van den nieuwen weg de? zes naems, vrij regelmatig gebouwd hebben» en dat grootelijks is aengegroeid door de godsdienstigheit der Mexikanen voor eene beeldtenis der moedermaegd', waer aen zij onophoudelijk gefchenken geven. Toiuko is door zijne hammen , en zijnen koophandel in gezouten fpek, vermaerd geworden. raffia? Eene der bijzonderheden van het meir van Mexiko is het gezigt der drijvende eilanden, een werk van de kunst' en fchranderheit der inwoonderen. Zij fprciden , op twee of drie dikke touwen , eene groote- meenigte rijsboomtjes op eikanderen , omtrent vier en twintig voeten in't vierkant en zes duimen dik. Zij maken de einden dezer touwen vast aen de boomen , die het meir Omringen , en bedekken dit gcheele werk met zoden. Zij fpreiden 'er aerde en mest over, en zaeien 'er bloemen en moeskruiden, die 'er , in een' ongemeenen pvcrvloedt groeien. Van zoo vele verfchiilende floffen komt 'er, met den tijdt, een' dikken en vasten klomp, waerop zij barakken en huiskens voor het gevogelte bouwen. Vrij dikwerf gebeurt het dat de touwen breken, en dat de windt het eilandt verre van de plaets, alwaer het vastgemaekt is, afdrijft, Anderen maken de touwen los, en gaen de gedeelten van het meir, wier iigging zij meenen hun het voordecligfte te zullen zijn, beurtelings bewonen. Doch  Honderd en Agttiende Brief. 597 Doch het grootfte van alle de wonderen van dit vermaerde meir is , zonder tegenfpraek, de ftichting van de Mexikaenfehe hoofdftadt zelve, gebouwd, om dus te fpreken, in het midden van deszelfs wateren. Verbeeld u een groot dal van zestig mijlen omtrcks , en daer in ten minfte veertig mijlen platte gronds. Men verzekert dat de bergen, die hetzelve omringen, meer dan honderd duizend voeten hoog zijn. Het meir, dat derzelver middenpunt beflaet, is zeven mijlen lang en omtrent zoo breed, met verfcheidene ongelijkheden, waer door het meer dan dertig mijlen in zijnen omtrek is. Het beftaet uit twee deelen, die door eene zeer naeuwe ruimte alleen van eikanderen• zijn afgefcheiden : het. eene is van versch en ft'ü water, zeer vischrijk , en hooger dan het andere, waer in het zich uitftort: het andere is van zout water, dat in 't geheel geene visch voedt , en aen zeer geweldige beroeringen onderworpen is ; het heeft ebbe en vloedt gelijk de zee , maer met dit onderfcheidt, dat zulks in de eene gefchiedt door de regeling der ftroomen, en in het andere door het geblaes der winden , die dit meir fomtijds zoo onftuimig als de zee zelve maken. De begrippen ftemmen omtrent den oorfprong dezer wateren met eikanderen niet overeen. Sommigen zeggen dat zij uit dezelfde bronnen voortfpruiten, en dat dezoutT 5 . heit  2i>8 De Nieuwe R eis i ser. heit van het eene gedeelte ontftaet uit den grond' zeiven, die met zout bedekt is. Zeker is het dat men alle dagen zout uit deszelfs water trekt , en dat men 'er genoeg van maekt, met alleen om 'er het geheelê'landfehap van te voorzien , maer om het zelfs naer de Filippijruche eilanden overtevoeren. Anderen verzekeren dat het meir twee bronnen heeft, de eene van zout en de andere van versch water, die ijder aen hare meiren hare eigene hoL'danigheic medcdeelen. Wat 'er van zij , men kent niets ter weereld', 't welk naer dit verfchijnfel gelijkt. De ftadt Mexiko ligt derwijze op den oever van het zoute meir, dat zij, door hare gedaente, en de meenigte harer grachten, in het midden van het water gebouwd fehijnt , gelijk Venetië in de zee gefticht is. Zij was , reeds voor de veroovering zelve, het fchoonfte gedenkftuk van de fchranderheit der Amerikanen. Verfcheidene groote dijken doorkruden het meir, dat altoos met kleene-barken, van boomftammen gemaekt, bedekt is. Men befchouwde rondom het zelve meer dan vijftig fteden, en een oneindig, getal dorpen, gefchikt ten dienste van de hoofdftadt, die zich , door de hoogte en pracht van hare gebouwen, voor den rijkszetel van een gropt keizerrijk deed kennen. Zij heeft federt verfcheidene veranderingen ondergaen , gehjk gij zien zult in de aenteekeningen van vader Lo-  Honderd en Negentiende Brief. 099 Lopez, waer van ik wel haest de vertaling zal ondernemen. '»«•• :"S tnavfax 'bnmg Ik ben, enz. rf£V ssorm m' nsrrt fcb ns < «fep* tó&W bn^fcMo, den i6jien van Maat, 17S°* Honderd en Negentiende Brief. n&mm ©Seri Wfr^^i&fc3Hlfcw dag-iov rusW .naloabsbarn risrl^inxb^ori anagi? aj'JJSrJ IN de boekerij van het klooster der Dominikanen van Mexiko , Mevrouw, bewaert men een handfchrift, door één' der geheimfchrij veren van Ferdinand Kortez aen dit godshuis gemaekt. Het behelst eene belchnjving van deze hoofdftadt , door orde van dezen veldheer opgefteld, voor dat 'er de Spanjaerds zich meester van gemaekt hadden, en zelfs bij het leven van Montezuma. Vader Lopez haelt het zelve in zijne historifche aenteekeningen dikwerf aen , en heeft 'er een kort begrip van gemaekt, waer van ik u de vertaling toezende, met vermindering' van het geene ik reeds gelegenheit gehad hebbe u van deze hoofdftadt te zeggen. „ Deze ftadt, zegt de verkorter, had ge„ meenfchap met het landt door drie dijken, „ welke men bij de werken der Romeinen „ mogt vergelijken. De grootfte was omü trent twee mijlen lang, en gelijk de twee , „ an-  300 De Nieuwe.Reisiger. 5, anderen gemaekt van fteenen, met tieras „ aen een verbonden. Alen zag, van we„ derzijden , een groot gedeelte van het „ meir , en ontdekte daer m verfcheidene „ andere fraeie dijken, die het op verfchil„ lende wijzen doorkruisten, benevens een „ groot getal dorpen en vlekken , verfierd „ met torens , boomen en tuinen , die ais ,, uit het water fchenen opterijzen. Yder n was verfterkt door een bolwerk cn „ eene valbrug; en daer achter vond men „ eene tweede verfterking, die eigenlijk den „ ingang van de ftadt uitmaekte. Vervol,, gens befchouwde men eene groote ftraet, „ waer in alle de huizen eveneens, met plat„ ten en uitftekken , gebouwd waren. De ,, andere ftraten weken niet voor deze eerfte: „ fommigen waren grachten, waer over ver„ fcheidene bruggen Jagen : in anderen had „ men wegen voor de voetgangeren aenge,, legd, en het water des meirs ftroomde 'er „ midden door: eenigen, geheel uit vasten „ grond' beltaende, waren het werk der „ kunst': anderen, eindelijk, half aerde cn „ half water, dienden aen de eene zijde tot „ een' weg voor de rijtuigen , en aen den „ anderen kant tot een' doortogt voor de „ barken , die de geheele oppervlakte der „ gracht bedekten. Derzelver getal was on„ gemeen groot: men telde 'er bij de vijftig „ duizend, die aen. de ftadt toebehoorden. „ Dg  Honderd en Negentiende Brief. 301 • De openbare gebouwen en de huizen , der groocen waren van fteen en zeer wel gebouwd , en die van het gemeene volk kleen , laeg , ongelijk en zonder venste„ ren, door eene zonderlinge ftaetkunde, welke beval dat de enkele inwoonders ne. deriger dan de heeren gehuisvest moesten zijn; maer zij waren gemakkelijk, en bc" kwaem om verfcheidene huisgezinnen te bevatten. De huizen der edelen moesten „ 'er in groot getal wezen, om dat het kei„ zerrijk niet minder dan drie "duizend ka" ciquen of heeren van fteden hadde, welke „ allen verpligt waren een gedeelte van het „ jaer in de hoofdftadt doortebrengen, zon'„ der nog den binnen adel of de amptenaers „ van het paleis te tellen. Deze huizen „ waren omringd van tuinen , en voorzien „ van alle de gerijffelijkheden, die aen den „ rijkdom en de grootheit verknocht zijn. „ De openbare .plaetfen, markten en win„ kels praelden met gouden en zilveren ge„ fnedene of gedrevene werkftukken , met „ gevernist aerden vaetwerk, met katoenen „ ftoffen en weeffelen van vederen , die „ door de levendigfte fchakéringen verrukke„ lijke fchilderijen vertoonden. Men zag 'er „ ftukken van goudfmidswerk, die de ver„ wondering der Spaenfche kunstenaren op„ wekten. Men befefte niet hoe men, zon. „ der hamer of beitel, tot deze volmaektheis ,, kon-  3©2 De N i e ü w e Reisiger. „ konde komen. Deze kunstftukken befton„ den in fchotels met agt zijden , zonder „ foldeerfel, en waer van ijder een verfchil„ lend metael vertoonde; in visfchen, wier „ fchubben met goudt en zilver doormengd * waren? in papegaeien, die het hoofdt, de „ tong en de wieken be weegden; en in apen, „ die verfcheidene grillen maekten. ,, Deze Indianen muntten ook uit in ver„ fcheidene foorten van huisfieraden , op „ hout gefchilderd, en met eene uitnemende „.kunst bearbeid. Zij bereidden eerst de „ kleuren , waer mede zij den grondt van „ eene tafel, kas of koffer wilden leggen, „ en beltreken het geheele werk verfcheidene „ malen daer mede over. Terwijl de verf „ nog versch was , teekenden zij met eene „ priem de afbeeldingen , welke zij daerop „ vertoonen wilden; en zij bedienden zich „ van het andere eindt der priem , 't welk „ plat was in de gedaente van eene fpatel, „ om de verf, in den omtrek der teekening' „ befloten , aftefchrappen. In deze ledige „ plaets leiden zij eene andere verf, na dat 3, de afbeelding vereischte ; en indien deyi zelve met verfcheidene kleuren gefchakeerd „ moest zijn , vulden zij eerst de geheele „ ruimte met de verf, die voornamelijk „ moest uitfteken; waer na zij de plactfen, „ die de andere kleuréh moesten bevatten, 34 weder ontblootten. Dus gebruikten zij „ de-  Honderd en NegentiendeBrïef. 303 „ dezelven achter eikanderen, gelijk zij de eerfte kleur gedaen hadden , tot dat het aeheele wrk voltooid was. Bij voor„ beeldt, indien zij een' papegaei op de lade „ van eene kas of tafel wilden fchilderen, „ beftreken zij eerst het geheele panneel met „ eene fijngewrevene blaeuwe verf. Als „ deze kleur zeer glad gemaekt was , tee„ kende men den papegaei , en nam het „ blaeuw uit het binnenfte van den omtrek, „ die het ligchaem van het dier moest be„ vatten, 't welk men met groen beftreek; „ en dewijl dees vogel gemeenlijk eenige ,., roode veders heeft, ontblootte men de „ plaetfen , daer dezelven geteekend moes„ ten worden, cn vervulden ze weder met „ karmyn. De oogen werden op dezelfde „ wijs gemaekt , door eene bleeke kleur , „ welke 'er rondom gelegd wierd, met een „ weinig zwart in het midden, om den oog,, appel te vormen. Dusdanig was de fchil,, derkunst bij de oude Mexikanen ; en om ,, den glans der kleuren te behouden , en „ dezelve meer luisters bijtezetten , hadden „ zij vernisfen, gemaekt uit olyen, die zij „ uit verfcheidene planten trokken. De huis„ fieraedjen', dus befchilderd en gevernist, „ konden gewasfchen , en tot de gewone, „ gebruiken gebezigd worden, zonder daer door eenig nadeel te lijden. Men maekte waschbekkens,-badkuipen^, en andere.va' ïal d 3> ten  304 Db Nieuwe Réisiger* » ten van deze natuur', die noch hunnen „ glans noch hunne kleur in het water verlorem „ De plaets, waer op deze weikflukken „ voor de oogen van het algemeen ten toon „ gefield wierden , was zoo groot dat zij „ zestig of tachtig duizend perfonen kondè » bevatten. Men bragt 'er alle de voort„ brengfels van het keizerrijk. Zij was ver„ vuld met tenten, welke in hare rijen zoo 33 digt gefloten waren, dat men 'er naeuwe„ lijks een' vrijen doortogt konde vinden. „ Yder koopman had zijne bepaelde plaets; „ en de winkels waren bedekt met katoe„ nen zeilen , die hen voor den regen en „ de zon befchermde. Men verkoft 'er ver„ fcheidene foorten van matten, aerdenwerk, „vellen van verfcheidene dieren , vogels „ van allerlei foorten en kleuren, zout, lin„ nens , lakens, garen , gehouwen fleen, „ kalk , gebakken fleen , en andere bouw„ ftoffen. Men vond 'er eene wijk voor de „ kruiden , groenten , wortels, granen en „ geneeskruiden; eene andere voor de vruch„ ten, vleesch, gevogelte, wildt, enz. Men „ bragt 'er zelfs adders, honden, ratten, „ muizen , en eené foort van fchuim , dac „ op fommige tijden op het water des raeirs „ verzameld wierd. Van dit fchuim maekte „ men koeken, welke in Mexiko al zoo zeer 5, geacht wierden, als de beste kaes iu Europa. j, Het  Honderd ek Negentiende Bairt'. 505 ,4 Het was de overvloedt vart deze ftof,, fc , zeide men , die 'er zoo vele vogels „ naer toe trok, voornamelijk in den win,,'ter, waer in 'er het getal ongemeen groot ,/'WüSs.t'I'j30p,'3®«^£ groote markt , <$e nöftge„ ftrektfte van het heelal, gefchiedde bijna de ,, gehéele handel door ruiling: men gaf een 5, hoen voor een' bondel Indiaenseh koorn, linnen voor zout, enz. De kooplieden „ betaelden den keizer het recht voor hunne „ winkelen, mits dat zij voor de dieven bc5, fchermd wierden door de amptenaers, die „ voor de veilighèit des koophandels wack„ ten ; cn de minfte overtredingen werden „ met de uiterfte geftrengheit geftraft. De „ kernen der kakao ftrekten tot geldt voor ,, de zaken van weinig waerde. 00 9 'J t( „ De Mexikanen gebruikten geene gewig„ ten , maer bedienden zich van verlchih 5, lende maten. Zij hadden'er van hout voor de granen, van touw voor de kruiden, en van aerde voor den oly, honig en aller,, lei vochten. In plaets van fyfferletteren, gebruikten zij zekere teekens , Om den prijs der koopmanfchappen te bepalen. Dewijl zij geene kennis van het fchrijvcn „ noch eenige letters hadden, drukten zij alle „ hunne gedachten door zinnebeelden uitJ5 De dingen, die eene gedaenté hadden, „ verfchenen onder hunne eigene bceldtenis: de anderen werden door overeenkomstige ;X Bed. V „ figu-  306 De Nieuwe R e r s i g e r. „ figuren vertoond. Men vond verfcheide„ ne kerkgebeden op deze wijs- gefchreven, ,, weinig tijds na dat men 'er den Christcn lijken godsdienst verkondigd hadde. Zie „ hier, bij voorbeeldt, het begin van het gebedt voor de biecht: om de woorden, ik 3, belijde, uittedrukken, had men een' knie. ,, lenden man gefchilderd , voor de voeten ,, van een' monnik , dien hij aen het oor fprak. Om Godt almagtig te zeggen, zag. „ men drie aengezigten, die de Drieëenheit „ beteekenden. De beeldtenis van eene 3, vrouw', met de helft van het ligchaem ,, eencs kinds, beduidde aen de welgelukzalige 3, Maria, altoos maegdt. Twee hoofden, met ,, een' fleutel en degen, drukten deze andere ,, woorden uit, aen Petrus en Paulus, enz. 3, Ik heb de algemeene biecht van een' Mexi.. ,, kaen op deze wijs gefchreven gezien : twee ?, perfonen , in eene niet zeer betamelijke „ geftalte, gaven de zonde van overfpel te ^Ififeflfi&SP wb'QV au iJFffiJffag Jurioleg . ,, Tosn de gezanten van Montezuma bij Ferdinand Kortez kwamen, waren zij ver5, zeld door eenige fchilders van hunnen land,, aert, die de fchepen, foldaten, paerden, 3, het gefchut, en alles wat zich voor hunne ,, oogen vertoonden , met eene wonderlijke ,, vaerdigheit afbeeldden. Hun doek was eene. ,, ftoffe van bereid katoen, waer op zij, met een penfeel en verwen,. allerlei voor• „ wcr-  Honderd en Negentiende Brief. 307 ,9 werpen vrij natuurlijk fchilderdeh. Kortez, ,, van hunnen arbeidt onderricht, ging deze ,, vertooning befchouwen, en zag niet zon„ der veel verwondering', hoe gemakkelijk „ zij niet alleen de figuren , maer zelfs de woorden en daden affchetften. Men vér,, zekerde hem dat Montezuma , op deze wijs, zou onderricht worden van alle de omftandigheden , en de onderhandeling, „ die zijne afgezanten'met Kortez gehad had- der). Men wil zelfs dat. zij de afbeelding ,, der Spanjaerden op het natuurlijkfle trof- fen. Kortez, vreezende dat deze beeldte„ nisfen, zonder beweging' en kracht, eeni■» ge gedachten , luttel met zijne inzichten ,, ftrookende, zoude inboezemen, fmeeddé „ het ontwerp om dezer flaeuwe vertooning5 „ het leven te geven, door zijne benden dé krijgsverrichtingen te laten doen. Het be,, vel werd op ftaendevoet gegeven , het „ voetvolk in dagorde gefield, en al het „ gefchut geplant. De veldheer deelde zijn ,, volk in twee kolommen , en deed het „ eene foort van veldflag levéren, met alle ?, de bewegingen der ruiterij'. De Indianeri „ befchouwden, in hunne eerfte verwonde3, ring, de paerden, wier gedaente en fier„ heit hun verfchrikkelijk toefchenen, met de uiterlte ontfteltenis ; en niet minder ,, óver derzelver gehoorzaëmheit verbaesd, ,3 befloten zij dat menfehen , bekwaém om V 'ï „ de-  So8 De Nieuwe Reisiger'. „ deze dieren te temmen, iets bovennatuur„ lijks bezaten. Maer toen het voetvolk, „ op het eerfte teeken , twee- of driemael „ zijn geweer lostte, en het gefchut daerop begon te donderen, maekte de vrees zoo s, veel indruks op de Mexikanen, dat fommi„ gen zich ter aerde wierpen , en anderen „ de vlugt namen terwijl de afgezanten hunnen fchrik onder het dekkieedt van ver„ wondering' verbergden. Kortez flelde hen ,, gerust, zeggende, met een vrolijk gelaet, „ dat de Spanjaerds gewoon waren hunne „ vrienden , door diergelijke krijgsfeesten, „ te vereeren. De fchilders, van hunnen „ fchrik bekomen, verzonnen nieuwe figu. „ ren, om het geene zij gezien en gehoord „ hadden aftebeelden. Sommigen teekenden „ de foidaten, gewapend en in flagorde ge„ fchikt : anderen fchilderden de paerden,. „ in de beroeringen van het gevecht: zij „ vertoonden een' kanonfehoot door vuur „ en rook, en den flag zeiven door fchitte„ rende trekken, die het denkbeeldt van den „ blikfem deden ontftaen. Men zag niet zon„ der verwondering' met welk eene kunst „ een volk , in de onwetendheit en bar„ baerschheit gedompeld , het middel had „ gevonden om het gebrek van fchrijven te vervullen. „ Te Mexiko was 'er een boek , waer „ in men niet alleen de geheugenis der al- r, oude  Honderden Negentiende Br iet. 309 „ oude bedrijven , maer ook de gewoons, ten, wetten en plegtigfaeden vereeuwigden. „ Het'was eene foort van parkeinent, met: „ gom beftreken en dubbel toegevouwen. „ Een zeker getal van deze bladen maekten „ een boekdeel uit. Ik zag 'er die van alle „ zijden befchreven fchenen, of veeleer be„ laden met de teekenen, waer van ik zoo „ even gefproken hebbe. Het was eene verj, zameling van gefchiedenisfen, en aenmer5, kingen over de fterren en dieren. Toen „ ik het gedeelte , dat de dvvaelfterren be5, trof, met oplettendheit befchouwde, geloofde ik te ontdekken dat het Mcxikaen„ fche jaer, even als het onze, beftond in 5, -drie honderd en vijf en zestig dagen , vers, deeld in agttien maenden ,' die ijder een 5, derde minder dagen hadden dan de onze. „ Gedurende de vijf eerfte dagen , die tot „ de vermaken en de rust gefchikt waren, 9, gaf zich het volk aen de tijdkortingen s. over, en bemoeide zich met geene zaken „ ter weereld'. Zij hadden Weken van der'-• tien dagen, welke verfchillende namen " droegen; en hunne eeuwen begrepen twee ,5, en vijftig jaren, die zij op de volgende wijs ,„ onderfcheidden. „ In het midden van eenen grooten kring, afgedeeld in twee en vijftig graden, waer V van ijder met een jaer overeenkwam, ver„ toonden zij de zon, wier ftralen vier lijV 3 5ï «ea  gr© D e N i e V w e Reisioer. >s nen van verfchillende kleuren uirfchotens a, welke den omtrek in vier gelijken vcr3, deelden, en de vier einden der weercld' ?3 aantoonden. In eenen anderen kring, die j, den eerften infloot, fchreven zij , met ?, afbeeldingen en merkteekenen , de voor5, naemfte gebeurtenisfen der eeuwe; en deze 3, eeuwkaerten waren openbare gefchriften, 33 welke deze volken als voldoende bewijs3, ftukken hunner gefchiedenisfe aenmerkten, 33 De Kastilianen , deze tijdrekeningen als 13 voorwerpen der bijgeloovigheit aenziende, >, om dat zij 'er niet dan wonderlijke figuren 3, op zagen , verbrandden alles wat zij 'er ,, van konden ontdekken; zoo dat men 'er ?, bijna geene meer in Nieuw Spanje vindt. In Mexiko was het een aloud gebruik, op 3, den laetften dag der eeuwe, op de daken s5 der huizen te knielen, met het aengezigt ,3 naer het oosten gewend, om gade te flaen 3, of de zon haren loop hervatte , of het 3, einde der weereld' gekomen was : want 3, onze Indianen geloofden dat dit geftarnte 3, alle tweeënvijftig jaren vernieuwde; de3, wijl anders de tijdt met de oude zon een einde zoude genomen hebben. Eer dat 3, men eene andere eeuw begon , verbrak v men alle de vaten , en doofde het vuur 3, uit; maer zoo dra de eerfte dag verfcheen, 'hoorde men het geluidt der trommen en P andere fpeeltuigen 5 om de goden voor 55 he{  Honderd en Negentiende Brieit. 3» ' het vergunnen van eene nieuwe eeuw' te !, bedanken. Men koft ander vaetwerk, en « ging , in plcgtige omgangen , het vuur - van de hand' der priesteren ontvangen. ^ ' ' Maer ik keer weder tot de oude palei'„ zen van Mexiko, waer van ik al te ver Z ben afgedwaeld. Die van den keizer ver7, grootten de pracht der ftadt nog meer, dan £ de gebouwen , waer van ik gefproken hebï, be. Het voornaemfte, 't welk Tepak of ^ het uitmuntende paleis genoemd wierd, „ was van eene grootte en heerlijkheit, wier „ befchrijving verwondering verwekt. Men „ telde 'er twintig fraeie poorten , die op „, zoo vele ftraten uitliepen , en waer van 5, de grootfte der wapens van het keizerrijk „ vertoonde. Het gedeelte , dat tot huis„ vesting van den vorst diende, bevatte drie „ groote hoven , ijder verfierd met eene L fraeie fontein , honderd kamers en zoo L, vele badzalen. Schoon 'er niet één fpij9 ker in dit wijduitgeftrekte gebouw was, !' fcheen alles zoo vast in één geklonken, '1 dat de Spanjaerds zich niet genoeg konden * verwonderen. De muren fchenen eene « vermenging van marmer, jaspis en porfyr, s, en gaven eenen verwonderenswaerdigen „ glans van zich. De daken waren van plan* 2 ken, met veel kunst in één gevoegd, de s5 vloeren van eederenhout, en de tapijten L van katoen, met velerlei foorten van veV 4 » te-  312 De N i t ti w b R f i s i o p n. ti deren verrijkt. De bedden bcantwoord„ den niet aen deze vertooning van rijkdom »5 en grootheit, en beftönden flechts in cn33 kele dekens, over matten gefpreid. f» De vrouwen des keizers huisvestten in „ afgezonderde vertrekken , waer in insge* !"'ks de ,l,is^r en heeriijkheit uitblonken. ,, Zij droegen den tytel van koninginnen, „ en waren dochters van eenige tolpligtige 5) pnnfen des keizerrijks. Het getal der bij. 3, zitten beliep meer dan op drie duizend, ,, wanneer men 'er de volgjuffers en flavin33 nen onder begrijpt. Men verkoos dezelven 3, wt de fchoonftc vrouwen des rijks. Het was „ met vreemd 'er honderd en vijftig te ge33 hjk zwanger tc zien; maer de erffenis van „ den troon zag alleen op de kinders der kei,, zerinnen. De anderen hadden de gewoonte 3, om geneesmiddelen, ter afdrijvinge van hare ,, vrucht, intenemen. De meestcn waren ,, dochters van groote heeren, onder dewel3, ken de vorst zich het recht had toegeëi3, gcnd, om de geenen, die hij het meeste ,, naer fijnen fmaek vond, uittekiezen. Zij „ werden met zoo veel netheit als over. 3, vloedt onderhouden; maer hare geringfte 3> misflageu werden zeer geftrëng geftrafr 3, Wanneer men haer te rug zond, deden zij „ aenzienüjke huwelijken; dewijl zij, in 't algemeen , rijk waren , en dat men haer „ zeer vereerd achtte, om dat zij den keizer 33 had-  Honderd en Negentiende Brief. 313 „ hadden toebehoord. Verfcheidene wer„ den 'er uitgehuwelijkt aen officiers van „ Kortez, wien Montezuma dezelven gege„ ven hadde, na haer te hebben doen doo„ pen, om ze de echtverbindtenis der Span„ jaerden wacrdig te maken. Men zegt dat „ de veldheer zelf eene dochter van dezen „ vorst (die 'er hem twee had aengeboden, „ geloovcnde dat hij verfcheidene vrouwen „ mogt hebben) trouwde of tot zijne minna„ res nam. De tweede werd aen een' Kasti„ liaenfehen heer gegeven. „ Behalve het paleis, waerin de keizer zijn „ hof hield, had hij in de ftadt verfcheidene „ huizen , die ijder eenige zonderlinge ver. „ tooningen opleverden. Het eene was een „ heerlijk gebouw, door pylaren van jaspis „ onderfteund, 't welk diende,tot eene vlugt „ voor vogelen , die om hunnen zang, of „ hunne pluimaedje, merkwaerdig waren. „ Derzelver getal was zoo groot, dat 'er „ meer dan drie honderd mannen met het „ oppasfen van deze dieren bezig waren. De „ zeevogels werden in eene vijver van zout „ water , en de riviervogels in zoet water „ onderhouden; en de veld- en boschvogels „ vervulden eenige wijduitgeftrekte galle„ rijen. Men plukte hen in fommige jaerge„ tijden, en maekte van hunne vederen ftof„ fen, tafereelen, en andere fieraedjen vari „ waerde. Op eenigen afftandt van daer waV s „ ren  3H De Nieuwe Reisiger. „ ren de roofvogels, fommige in kooien, „ andere op flangen gezeten, en op alle de 5, oeffcningen der valkjagt' afgericht. Men s, zag 'er arenden van eene ongemeene groot„ te , en eenen ongelooffelijken verflinden» „ den aert. ( 0 ■ f . (' „ In een ander hof had men verfcheidene „ wilde dieren bij een verzameld, als leeu„ wen, beeren, tijgers en andere foorten, „ in Europa onbekend , welke eene dier-' „ gaerde , den grootften vorfïen waerdig, „ uitmaekten. Een ander hof bcfloot, in kel„ ders, grachten of andere gaten, met oog. merk gemaekt, eene afgrjjsfelijke meenigte „ van flangen, fchorpioenen , krokodillen „ en adders , welke men zeide dat gevoed „ wierden met het bloedt der menfehen, die „ aen de afgoden geofferd waren. De Span„ jaerds hoorden niet zonder fchrik het „ fchuifelen , fchreeuwen en briesfehen, „ waerin de honger en gevangkenis deze af„ grijsfelijke dieren deden uitberiten. Insge„ lijks was 'er een groot verblijf voor de „ narren, dwergen, gebulten , eenoogigen, „ kreupelen en andere perfonen van eene ge„ drochtelijke geftalte , welke men in ver„ fcheidene buigingen en draeijingen oeffen„ den, om hen tot tijdverdrijf der keizers te „ doen dienen. De zorg, die men voor hun „ droeg, maekte hunnen flaet zoo zoet, dac „ fommige vaders vrijwillig hunne kinders 5, ver-  Honderden Negentiende Brief. 315 verminkten, om hun een veilig en vreed§ zaem leven te bezorgen. Maer het geene , nog vreemder moet voorkomen, is dat Montezuma dit zelfde huis had uitgekozen , om 'er bijzonderlijk zijne godsdienstige oeffeningen in te houden Men vond 'er eene kapel, wier verwulffcl met goudene platen bekleed was , en waenn de ' keizer zich bij nacht begaf, om 'er zijne " goden raedtenlegen, in het midden van het „ verfchrikkeüjke peweldt, dat van dit ver„ blijf eene wezenlijke afbeelding van de hel „ maekte. „ Twee tuighuizen, het eene om de wa, pens te vervaerdigen, het andere om de" zélven te bewaren, bragten veel toe tot ue grootheit van den vorst, en de verlkring , dezer hoofdftadt. De bekwaemfte werklieden werden in het eerfte onderhouden, \l ijder aen het hoofdt van zijn' winkelI, met „ eene uitzondering, die zijne begaefdheden „ verdienden. Men maekte 'er ongemeen „ veel pijlen en fcherpe keijen, die aen de „ krijgsbenden en in de landfehappen werden „ uitgedeeld , doch waer van 'er altoos een groot gedeelte in het magazijn bleef. Men „ zag 'er ook bogen, pijlkokers, knodfen, s, werpfchichten, met fcherpe fteenen gewa„ pend, flingers, rondasfen, enz. De wa3, pens, tot gebruik van den keizer gefchikt, „ waren in een afgezonderd vertrek, in eene „ zeer  3i6 De Nieuwe Re is ig er. „ zeer goede orde opgehangen, en verfierd „ met gouden en zilveren bladeren, zeldza„ me vederen, en kostelijke gefteenten, die door hunnen glans het oog verblindden. „ Doch van alle de paleizen was het merk„ waerdigfte het geene men het huis der „ droefheit noemde. De vorst begaf zich „ daer in , op den doodt van eenigen be„ gunstigden bloedverwant, of op onver,, wachte rampfpoeden, die eene vertooning „ van openbare treurigheit vereischten. De 3, enkele bouwkunde van dit verblijf was-be„ kwaem om aendoeningen van droefheit in„ teboezemen. De muren , befchotten en „ zolderingen waren zwart en treurig; en in „ plaets van vensteren, zag men 'er niet dan s, eenige naeuwe openingen , waer door ,, flechts het genoegzame licht kwam, om de ijsfelijkheit , die in het ganfche gebouw „ heerschte, te vermeerderen. De vorst „ bleef 'er zoo lang, als zijn leet en droef- heit hem den lust tot het vermaek bena- men. „ Alle de fteden , in de nabuurfchap der „ hoofdftadt , leverden werkliedeD tot het ,, bouwen en onderhouden dezer paleizen, „ of bragten hun aendeel op in de kosten, „ waer mede de gemeenten belast waren, ?, De fchatting des adeldoms , behalve de „ verpligting om den perfoon des keizers te j, bewaren , en in zijne legers te dienen, „ met  Honderd en Negentiende Brief* 317 „ met een zeker getal leenmannen, beftond " in eene meenigte gefchenken, die als vrij) willig wierden aengemerkt, doch welke '„ men niet durfde weigeren. De vorst had „ verfcheidene ontvangers , voor de ver„ fchillende foorten van fchattingen ; en wanneer de fchatkamer van de inkomsten der kroone in al het noodzakelijke, tot het onderhoudt der gebouwen en krijgs„ benden, voorzien hadde, werd het ove„ rige in ftaven veranderd. De rijkdommen " des keizerrijks kwamen uit de inkomsten „ der mijnen en van het zout, en voornamelijk uit de fchattingen, welke de vorst „ over zijn volk hefte. De amptenaers, tot het ontvangen van dezelven gelast, ftraf', ten het ligtfte misdrijf of geringfte verzuim „ met den doodt. „ De oude ftadt Mexiko was bijna drie „ mijlen in haren omtrek, en bevatte meer „ dan tweemael honderd duizend inwoonders. , Schoon zij met water vervuld was , be', flond haer grootfte ongemak in het zelve 11 niet te kunnen gebruiken, tot de algemee„ ne noodwendigheden des levens. Men „ moest het zelve, door buizen van gebak„ ken aerde , doen komen van den kleenen „ berg Chapultepeko , de aloude begraef. „ plaets der Mexikaenfche keizeren. Tegen„ woordig trekt men het nog van dezelfde „ plaets, door eene groote waterleiding, „ on»  318 De Nieuwe Reisigek $ onderfteund doof drie honderd vijf en zes. 5, tig hardfteenen bogen, welke dwars door „ het meir heen loopt, en één van deszelfs „ voornaemfte verfierfelen uitmaekt. Men „ telde in deze hoofdftadt twee duizend tem„ pels, waer van de grootfte door zijne wijd„ uitgeftrektheit, heerlijkheit en rijkdom7, men uitblonk". Hier eindigt, het Spaenfche handfehrift, Mevrouw; en het geene 'er volgt is het werk van vader Lopez zeiven , 't welk ik in het vertalen gedurig verkorte. „ Dusdanig, zegt hij, „ was de bloeiende ftaet van deze hoofdje ftadt, wanneer Ferdinand Kortez het be„ leg daer van ondernam. Hij onderwierp „ dezelve in minder dan drie maenden , na „ 'er het grootfte gedeelte van verbrand, eri „ drie vierde van de inwoonderen omgebragt „ te hebben. Doch hij herbouwde dezelve , „ gaf haer eene nieuwe gedaente , en verdeelde ze tusfehen de verooveraers en de „ voornaemfte Mexikanen. Hij beloofde al„ len den Indianen, die 'er zich, onder zijne „ befcherming, wilden nederzetten, een ze„ ker gedeelte gronds tot het bouwen van „ huizen , waer van de kinders , na den „ doodt hunner ouderen, erfgenamen zou„ den wezen , met verfcheidene voorrech„ ten , die hen van het overige des volks „ zouden onderfcheiden. Hij vergunde ge„ heele ftraten aen de aenzienlijkfte onder s, hen,  Honderd en Negentiende Brief. 319 „ hen, met de waerdigheit van hoofden der n wijken , die zij bevolkt zouden hebben. , Don Peter de Montezuma, zoon des keiZ zers, en onmagtiger dan zijn vader, werd „ rijkelijk voorzien in deze uitdeeh'ng. Men „ vreesde, in Mexiko, niet meer om 'er de „ nakomelingen van het koningklijke huis, „ enkele edellieden geworden , te laten le„ ven , dan men zich te Konstantinopelen „ verontrustte, om dat men 'er een geflacht „ der Paleologen in wezen zag. „ Kortez deed de plaetfen voor de kerken, „ markten en andere openbare gebouwen af„ teekenen. Hij fcheidde het verblijf der „ Kastilianen , door eene gracht, van dat „ der Indianen, welke verdeeling thans nog „ ftandt houdt. De arbeidt werd met zoo ,, veel ijvers voortgezet, dat men in weinige „ maenden de geheele ftadt met huizen, veel fraeier en in beter orde dan de voorgaende, 11 bedekt zag. De Spaenfche veldheer fticht" te het zijne op de grondflagen van het hof „ van Montezuma, en maekte 'er een heer„ lijk paleis van , dat zelfs tegenwoordig kan „ dienen en fomtijds dient tot eene woon„ plaets voor de onderkoningen. „ Om eene vaste gedaente aen zijne grond„ ftichting te geven, verpligtte hij alle de „ getrouwde Spanjaerden , om 'er hunne „ vrouwen te doen komen; en vele andere „ Kastiliaenfche huisgezinnen begaven 'er „ zich,  wjjI^a^ dF'zijn aenzoefc1, ^Mlr ^jBQHfea ,, ftragf^óit Europa, gelfjk3o&k.r) iov/-[9Duo JDcflb'lood „ ,, Behalve de goud- en zilver mij neë-,°'tvaer 3, in men niet naliet te laten arbeiden, ontdekte men 'er ook van ijzer en kopër, ,, wae#4^?§men gefchut goot. In het vol,, gende jaer vond men 'er reeds vijf en dertig metalen en zestig ijzeren ftukken. Kort,, om, weinig tijds na de veroovering was ,, Mexiko de fraeifte ftadt van Amerika; en „ bij trappen is zij één van de rijk (te en ,, heerlijkfle fteden der wcereld' geworden. ,, Men heeft 'er nieuwe grachten gegraven, ,, en 'er een groot getal bruggen over ge,, legd : anderen heeft men gevuld , en 'er „ huizen op gebouwd; zoo dat het water zeer hoog moest komen om 'er in te dringen, „ gelijk "voor de herbouwing gefchiedde. De oude ftadt is niet van plaets veranderd; j, maer men heeft dcrzelver grondt vèr^ ■ ,, hoogd , om ze voor de overftroomïngcn „ te beveiligen. Vruchteloos heeft men ge- „ poogt  Honderd en Negentiende Brief. 30* „ poogt het water te doen vloeien tusfehen de bergen , die de vlakte omringen : na eenen on verdragelij ken arbeidt, onnoe„ melijkc onkosten, en het verlies van eenè „ müliocn Indianen, welke de Spanjaerds als „ lastbeesten gebruikten, is het werk ïlechts „ gedeeltelijk gefliegd ; en men heeft zich „ nog niet tegens de hooge watervloeden beg, veiligd. siijjib fniaa rb- aainab'j'jv aftob „ Dewijl alle de naburige volken dezer. „ hoofdftadt onderworpen, en zelfs voor het „ grootfte gedeelte verdelgd zijn, leven 'er „ de Spanjaerds in zulk eene groote veilig„ heit, dat zij noch poorten, noch muren, „ noch oorlogsbehoeften, noch gefchut hebben» Vera-Kruz fehijnt hun genoeg, om hen tegens de invallen der vreemdelingen ' tc verdeedigen. De natuurlijke inboorlin, gen des lands wonen bijna allen in eene Z der voorlieden, genoemd Guadalupa. Ver„ fcheidene arme Spanjaerds trouwen der, zeiver dochters: anderen verleiden ze: allen overweldigen zij , dag aen dag , de '[ gronden , wacrop deze lieden gebouwd " hebben; en drie of vier Indiaenfche hui' zen worden 'er gebruikt , om een groot , huis, op de Europefche wijs, met tuinen ', en boomgaerden, te ftichten ; zoo dat „ de itadt,. federt Kortez tijdt, bijna geheelenal vernieuwd is , en thans niet anders dan fraeie gebouwen vertoont. Echter X. Deel. /t » Wjü  de &i * Vét-mSbïtifa&ëftbHolt 2, zijn zij niet zeer hoog, ter oorzake van „ de vcifclnu!dfe]ij,.ke[flerdb§vönp)n^0die°rj^i 3, al te zeer aen het gevaer zouden bloot„ Hellen, indien zij meer dan twee verdieyy pingen hadden. De muren zijn van bui„ ten ingelegd met kieene fteenen van ai3, ierlei kleur, waer van 'er fommigen ge3, houwen zijn als harten, anderen als zonr> nen, Herren, bloemen, cn andere figu,, ren, wier verfcheidenheit een aengenaem „ gezigt oplevert. De poorten zijn groot ,, en zeer hoog; en de vensters hebben ijze,, ren uitftekken, waer van de meesten den 3, geheelcn gevel van het gebouw beHaen,,, Zij zijn verfierd met oranjebakken, en 3, bloemen van alle de jaergetijden: want de 3, luchtHreek is 'er zoo zacht en gematigd, 5, dat men 'er nimmer eene vervelende hitte 3, noch eene geftrenge koude beipeurtóoobg tt ,, De Hraten zijn zoo breed, dat 'er zelfs „ in de naeuwfte vier karosfen naest elkan5, deren kunnen rijden , het geene de ftadt grooter doet fehijnen , dan zij inderdaedt is. De pleinen, zonder zoo ruim te we» ,,. zen , als ten tijde van Montezuma , zijn „. nog van zulk eene wijde üitgeftrektheit, vooral het geene waerop de markt gehou5, den wordt, dat het Volk, op de dageny ,, tot de Hierengevechten en andere openbare ,, fpelen gefchikt, 'er naeuwelijks het derde ?). gedeelte van vervuld. In het middenpunt ^ 9- ftaeg  Honderd en Néqentiende Brieï^ 323 ,, ftaet eene marmeren kolom, op wier top ,, een metalen arendt ijders verwondering over de uitmuntcndheit van het werk op,] Wekt. Rondom deze foort van gedenk 3, zuil , bieden vier rijen van befchilderdë „ en verfierde winkels alles aen , wat men 5, zeldzaems in zijde, goudt, lijwaden, lin,, ten, kanten, gazert, hulfels, en andere „ kramerijen van die natuur', kan begeren, „ De hoofdkerk, gedeeltelijk van hardfteen „ en gedeeltelijk van moppen gebouwd, be„ flaet eene der zijde van dit plein. Op de 5, tegenovergeftelde zijde zijn het ftadhüis, Z de- woning van den rechter der burgerlijke zaken en'de gevangkenis. De derde zijde „ is bebouwd door het paleis van den onder„ koning , de koningklijke gehoorzael, de „ munt, de vierfchaer van het onderzoek des geloofs, de hoogefchool en het klooster der >, Dominikanen. De vierde zijde is bezet met bijzondere huizen, die tot woningen van -,-een groot getal rUke inwoonderen diertert: " „ De llraten, die op dit plein uitloopen5 3, zijn zoo breed, dat 'er eene karos, mee „ zes paerden befpannen , gemakkelijk in „ omkeert. Men let 'er aenftonds op de 'ftraet der goudfmeden , . fchitterende van gouden en zilveren werkftukken. Zijftrekt 3, met het eene eindt aen een fraei boschje i waer .in eene fontein fpringt, die deze i, wandeling zeer aen.genae.ra maekt.. . Ver-  s24 vs®m $*Stf»'Aa& WéS&&: fcheidenc pakhuizen met , zijden ftoffen" 3, verrijken de ftraet van Takuba, écne van3, de Iangfte der itadt, en vervuld met win3, kelen van allerlei ijzerwerk, H$jfcQnÜeenï ?, haren naem van een oud vlek ^w^rop-ss^ij^'tjoopt. Eene andere ftraet.5 dikoor de fraeiheit van hare gebouwen uitmunt, f» jfer^^D^n den arendt, dus genoemd naer een' ouden afgodt, die dezen vogel ver,, toont, cn thans nog ongeftoord zijne plaets 3, behoudt. De rijkfte Spanjaerds hebben 5, 'er hunne woonplaetfen. Alen ziet 'er 5, ook den voorgevel van het vermacrde 5, paleis van den marquis del Vallé , een' 3, afftammcling van Kortez. Het is grootcr 3) cn heerlijker dan dat van den koning te 3, Madrid. De voorhof, die zeer ruim is, 3, is met ijzeren uitftekken omringd; en in5, het middenpunt ziet men, op eene voet-5, zuil , het ftandbeeldt van een' man te ,, paerdt. De onderkoningen hebben een 3, ander paleis te Chapultepeko, dat ais het 3, Kskuriael van Amerika geworden is, fe3, derf, men 'er de landvoogden , die ge. >, durende hunne regering fterven , begra. ,3 ven heeft. De gebouwen zijn 'er heer3, lijk ; en de kapel alleen heeft verfchei. „ dene milüoenen gekost. De tuinen be3, antwoordden aen deze pracht , door de Wlséél^aYaa hunne bloemperken, lanen «A^pfftRrf moo *d!9'3 ±Si ïüaïmJ' ■  IIONBERD EN NEGENTIENDE BRIEF. 3*5 „ De meenigvuldige grachten, die de „ hoofdftadt van Mexiko doorfnijden, ver,, fchafïen aen de inwoonders den overn, vlocdt en de gerijffelijkheden , welke zij „ genieten , door een' gedurigcn koophan°, del. Yder dag der'weke levert 'er ver„ fchillende waren: des faterdags komen 'er, „ van alle kanten, vloten met bloemen en „ vruchten, die deze ftadt de gedaante van „ een' tuin geven. Men is niet verwonderd „ haer dus overftroomd te zien van alles, „ wat tot de weelde en de noodwendighe„ den des levens dienstig is, wanneer men „ aenmerkt dat 'er, behalve de wonderbaer„ Iijke vruchtbaerheit des lands , alle jaren „ twee galiioenen van Spanje komen , en „ meer dan tachtig koopv*aerdijfchepen, die „ haer verzorgen van alles wat 'er kostelijks „ in Europa is ; terwijl de vloot der Filip„ pijnfche eilanden haer de zeldzaemhcden „ van China, Japan, Indostan en Perfie „ aenvoert. Ook word: zij voor ééne der „ rijkfte fteden van de weereld' gehouden: „ haer koophandel ftrekt zich uit van de „ noordzee, door Vera-Kruz, tot aen de „ zuidzee , door de .haven van Akapulko. „ Men leeft 'er zoo goedkoop, dat een half „ ft uk van achten , ij deren dag , genoeg is „ voor de vertering van een' mensch. De„ wijl 'er geene koperen munt is, en dat heC }> minfte ftuk gelds eene halve reael beX 3 55 draegt,  326-^W-f1 WflP$Wë; R e 13 r &H „ draegt, is men in eene gedurige verleger*, "f,°rleftc,r' omtrent den handel der geringe wa. „ ren , als de vrachten , groenten , enz,, Tegenwoordig zijn, even als voof^iVe*% oovering, de noten der kakao het loopen„ de geldt op de kruidenmarkt. In eene „ reael gaen 'er zestig of tachtig, volgens de „ wezenlijke waerde der kakao , die nim,, mer op een' vasten prijs is. „ Men telt hier omtrent honderd duizend 3, inwoonders, waer van het grootfte gedeel. j, te uit Zwarten en Mulaters beftaet. Deze 3, hoofdftadt overtreft de meeste fteden van 3, Europa, zoo door de fchoonheit der vrou3, welijke kunne, als doör de hecrlijkheit ,, der gebouwen. Het is tot een fpreek3, woordt geworden, dat 'er vier fraeie din3, gen in Mexiko te zien zijn; de kieede„ ren, rijtuigen, ftraten en vrouwen. Deze 3, laetften zijn zoo verzot op de Europea3, nen , dat zij dezelven , hoe arm zij ook „ wezen mogen , boven de rijkfte Kreolen „ zullen verkiezen; en hier uit ontftaet het dat deze zoo veel afkeerighcit voor de Spanjaerden hebben. De gewoonten der 3, inwöonderen is alle dagen , omtrent vier „ uren des avonds, zich te gaen verlustigen , 3, fommigen te paerdt, anderen met rijtuig, ,, in eene heerlijke wandelplaets, wier booj, men verfcheidene lanen , voor de itralen 33 der Zonne ondoordringeiijk, uitmaken. „ Men.  H-oNrjERQ en Negentiende Brief. 327 s5 Men ziet 'er regelmatig meer dan twee „ duizend karosfen. "Die der mannen wor95 don, gevolgd van een groot getal zwarte flaven , met gouden en zilveren lieverei„ jen, zijden koufen, linteftrikken op hun- ne fchoenen, en den degen op zijde. De „ onderkoning doet dikwerf deze wandeling; „ en zijn hofiloet heeft geen' minder luister „ of pracht, dan die van den koning van ,, Spanje. De juffers worden verzeld door ?, een' troep Indianinnen, bijna allen Mula„ ters, gekleed in zijden ftoffen, en bedekt ü met edele gefteenten. Zij hebben zoo veel bevalligheit in hare manieren , en hare „ kleeding is zoo aenlokkende, dat de Span„ jaerds haer boven hunne eigene vrouwen „ verkiezen. De meesten zijn flavinnen, # of hunne vrijheit alleen aen de liefde ver- fchuldigd. na naJBift >ns^Mffc ,noi ... De gracht van Xama'ïka is mede eene „ bekoorlijke plaets; men vermaekt'er zich ,, insgelijks met wandelen, of op het water .„ oi°of> derzelver boorden. Mecnigvuldigc £ kieene barken, met muzykanten vervuld, „ doen 'er overal een lieffelijk geluidt van «, Hemmen en fpeeltuigen hooren. De beide rf oevers zijn bedekt met kieene huiskens, „ waerin men allerlei ververfchingen vindt. '„■ In het algemeen regeert de neiging tot de „ pracht te Mexiko in allerhande ftaten. De ., karosfen zijn 'er veel luisterrijker dan in X 4 » de  %Ijfe^r?:jnocb goudtf ^o^&ilvér, noch ge» 9^Dffé&.ïên/, nöc8»éel^Éöa)stéi»jk!fte' ftoffen n'$°ï$8ërr/, ofei!stfé2êlVëri,'tei lMer/iSPébflr,;|Men «HpfeRP^ëP -mé&s^if odisjsvdüötettï itubdeze ' „ hoofdftadt. Alles, wat elders van ijzer e ^'SP/^-nicr van go\id#lofi^l\^;qcIfóets..is „ zoo gemeen dan rozen van diamanten aen .«,jj,ziï}êfb^b~e:den van aenzienlijke lieden.r,;seh,pa-3r9,o^gjfr^e^)5)-ig@||- ötó/der geringfte .hafefdwcr„ keren te zien. De Mexikanen, die in de „ ftadt wonen, zijn bijna allen rijk;, dewijl „ zij zich op den koophandel toeleggen. Dc „ voornaemften onder hen zijn niet minder ., geacht , dan dc afftammelingen der Span. „ jaerdefJi»1' De overgeblevenen van het ge„ ftacht van Montezuma genieten een jaer. „ geldt uit de koningklijkc fchatkist, 't welk „ veel toebrengt om hen met luister te doen '•'„ btflaenü io'ebwi;im»q8 oh-nijs nadnsld Maer de geëerdften en tevens de rijk» ftërt'f^afr'alle de inwoonderen vanjMexiko, „ zijn de kerkdijken. Men zal eenigzins van „ hunne rijkdommen kunnen oordeelen, door ,-, die van den aertsbisfehop cn het kapittel „ der hoofdkerk', wier jaerlijkfche renten „ driemael honderd duizend piasters bedra„ gen. De ftichting dier kerk heeft önnoe. „ mel^tev'l^ifieif£^fltó*a^ostpri 33at[.ÜEoor is verfierd met meenigvuldige beeldwerken j, van welriekend hout, en m*t vier altaren, diQ  Hondsr d en Negentiende Brief. 329 Y'todl* de hoeken van het vierkant uitmaken, L ^Ivej&eF g'-oot altaer, wiens heerlijkheit néd^^^r^heelding is. Verfcheidene napellen, rijkelijk .begiftigd,.-, ^Egr^oten o^fttai bister van. het gezigt. Onder-dezen i^jiacDrtsbisteppelijkcn zetel behooren de bis:9#fchoppen van los Angelos, Mechoakan, ., w ,Guaxaka, Guadalaxara , Guatimala, Yu„ katan, Nikaragua, Chiapa, Honduras en „ Nieuw Biskaje. Men begroot de inkoms„ ten van deze bisdommen op meer dan één „ millioen en vijfmacl honderd duizend ftuk„ ken van agten". Ik zal, Mevrouw, bij de befehrijving van .vader Lopez, nog eenige bijzondere aenmerkingen over de ftadt Mexiko voegen. Derzciver inwoonders beftaen, gelijk in het ove. ri-ie des keizerrijks , in allerlei foorten van no^clken, blanken, Indianen,enhihfegbes/ fDe blanken zijn de Spanjaerds of Kreolen. De cerlten bezitten de meeste bedieningen , of .oeflenen den koophandel, en hebben dezelfde geaertheit en zeden , als de Spanjaerds van .Europa. Zij zijn ftatig, geestig, zorgeloos, trotsch en hoogmoedig.. Zij zijn verwaend op hunne geboorte , 't geen de oorzaek is dat de Kreolen hen benijden en l&ffffch Deze laetftcn bezitten weinig kloekmoedigheit, en zijn in het algemeen laf en^witfd^ Dewijl noitei|v/in eene luchtftreek, wier hitte hen ont, nwnuwt, geboren zijn, en in eenen overvloédt X 5 van  33° De Nieuwe Reisiger. U" van alles leven, geven zij zich aen de laifeek: en aen de vermaken over. Dus in de weelde gedompeld , zonder fmaek of oordeel, 'Vè?kwisten zij hun goedt uit enkele grootslieit, en zijn meer aen de uiterlijke vertooning dan nen de wezenlijke zack verknocht. Zij zijn zeer matig in hun voedfel ; maer door een llitwerkfel van hunne ledigheit en gefteltenis, houden zij zich gedurig met minnerijen en Hefdetreken bezig. Zij oeffenen dezelven in den fmaek der aloude Spanjaerden, en doen hunne uiterfte pooging om zich aen de fchoone kunne aengenaem te maken, door buitenfporige daden en redenen, eene flechte muzyk, erbarmelijke veerzen en dwaze verkwistingen. De vrouwen munten, noch door haer verftandt, noch door hare huifelijke deugden, uit. Echter bewaren zij de uiterlijkheden om zich naer de welvoegelijkheit te fchikken , en hebben genoegzame voorzichtigheit om den dwang, waerin men haer houdt, zonder klagten te verdragen. De Indianen zijn tegenwoordig nog, even als voor de veroovering, nederig, onderdanig, vreesachtig en gezegge. lijk. Men behandelt hen in het algemeen zeer hard, fchoon zij befchaefder zijn dan in de volkplantingen der andere Europefche landaerten. Dewijl de Negers, die in dit landt gevonden worden , aldaer uit Amerika zijn overgevoerd v hebben zij dezelfde geaertheit als de geenen, uit wien zij hunnen oorfprong trek-  Honderd en Negentiende Brief. 331 trekken. Zij zijn halsfterrig, ©nbefchoft, onverftandig, gehard tot den arbeidt , en Eeer bekwaem tot de flavernij.? , blsqtsol De ftadt Mexiko is verdeeld in zeventien kerspellen ; en het volk is 'er zeer aen den Roomfchen godsdienst verknocht. De. Indianen wijken in dit fr.uk niet voor de Spa'-' :rden, en zijn niet minder naeuwkeurig iu het waernemen van alle de uiterlijke oeifeningen van godvrucht'. De monniken, die hier zulk eene groote rol fpelen, houden hen in deze gefteldheit , door den fmaek , dien zij hun inboezemen, en welken zij zelfs hebben voor de luisterrijke godsdienstocffeningen, Voornamelijk verfchiinen zij gaerne in de omgangen ; en 'er gaet geen dag voorbij , cf men is getuige van eenige belagchelijke vertooningen , die geen groot denkbeeldt geven van den inwendigen godsdienst der inwoonderen, in het midden van zoo vele kerken, priesteren en monniken. Verfcheidene gemaskerde lieden maken allerlei buitelingen en draeijingen voor het hoogwaerdigftc: men draegt 'er gebakerde katten cn varkens, die al maeuwen*de en knorrende, met de menfchelijke Hemmen, een allerkoddigst muzyk uitmaken. In de middernachtsmis ziet men al het volk, zoo monniken als leeken, danfen op het geluidt der fpeeltuigen, met de gewoonlijke grillen en gebaren der gemaskerden ,^ in de vastenavonds vermakelijkheden. Deze zijn als engels,  33*- De NiEüfcVtÉVisïGER.'aH gels, geene als duivels vermomd; terwijl zij eikanderen kruijers fcheldwoorden naer het hoofdt werpen, en "dezelven met vuisthVen verzeilen, tot dat de zwakfte party dc vfugt neemt. De monniken der Drievuldigheit, van St. Franciskus en St. Gregorfus , dragende ijder' hunne beeldtenisfen, met meenigvuldige wasfchenkaerfen, treden naeuweiijks in de hoofdkerk , of raken in twist om den voorrang. Wel rasch komen zij tot fcheidwoorden, van fcheldwoorden tot flagen, cu het gevecht wordt zoo hevig, dat men verfcheidene gekwetffen moet wegdragen. Xa het eindigen van dezen omgang, ging -ik dc boekerij van het klooster der KarmeJyten, de fraeifte van Amerika, en die omtrent vijftien duizend boekdeelen bevat, bezoeken. Van daer ging ik, in de kerk van St. Franciskus, bezien de grafftede van Ferdinand Kortez , overwinnaer van Mexiko, alwaer zijne asch uit Spanje gebragt wierd; -doch ik vond niet dat dit praclgraf zulken grooten man waerdig was. Deszelfs beeldtenis is aen de rechterhandt des altaers onder een verhemelte geplaetst. De grondt , dien het klooster der Jezuiten beflaet , bevatte eertijds één der paleizen van Montezuma, 't welk langen tijdt tot een verblijf voor Kortez en de Spanjaerden diende. Men ziet nog, naer •men mij gezegd heeft, in franf-pn „ een oneindig getal van elendigen , welke „ de armoede tot wanhoop vervoert, en die 5, vruchteloos hunne klagten uitboezemen» ,, Deze Hechte beftiering is oorzaek dat de 3, fterke vestingen onvoorzien, bijna zonder . . „ fol-  Honderd en Negentiende Brief. 33$ 3, foidaten, zonder wapenen, en zonder ma„ gazijncn zijn. De krijgsbenden worden „ niet regelmatig betaeld, en zoeken hunne „ toevlugt in de plundering der Indianen. 5, Nimmer oeffent men hen in de behande,, ling der wapenen. Naeuwelijks zijn zij „ gekleed ; en men zou hen minder voor ,, foldaten , dan voor bedelaers of roovers 3, aenzien. De verfterkingen zijn geheelenai ,, verwaerloost, om dat Nieuw Spanje gee3, ne vestingbouwers heeft. Ook is het niet beter voorzien van arbeideren, zoo voor „ de krijgswerken als voor de allergemeenfte noodwendigheden. De koophandel zelfs beftaet alleen in de kunst van bedriegen, 3, om dat daer omtrent geene vastgeftelde ,, keuren zijn ; of zóo 'er nog eenige oude ,, wetten zijn overgebleven, worden zij veracht. Het vijfde gedeelte van het goudfc en zilver, 't welk in de koffers zijner majesteit moet komen, wordt geduriglijk door de fluikerij verminderd; en 'er komt geen vierde van deze rechten in de koningklijke fchatkist. De land- en ftad,, voogden, derzelver officieren en de kooplieden leenen de handt, om de keuren van het hof te onderdrukken, of in vergeten,, heit te doen geraken. Dewijl het koningk,, Jijke gezag door de veroorzakers der wanorde kwalijk onderfteund is, zouden deze „ volken, welke wij als onderworpene fla-  336 -De Nieuwe Reuiges,. „ ven befchouwen, de eerften zijn om tow ons verderf t'famentefpannen, indien zij „door welgeregelde krijgsbenden, welke „ men in het landt mogte overvoeren, tot „ den opftandt wierden aengezet. Het zou genoeg zijn hun wapens te verfchaffen , en „ hen met genoegzame zachtheit en onbaet,, zuchtigheit te behandelen , om hun hel „ vooroordeel, dat men flechts hunne rijk„ dommen zoekt, te benemen. Het onge„ duit, om hunne flavcrnij te zien eindigen , „ is zoo hevig geworden, dat 'er zich dagp„ lijkscli. een groot getal in het ontoegangkc„ lijke gebergte begeeft, cn het zelve alleen „ verlaet om de reizigers te vermoorden. Het is derhalve klaerblijkclijk, dat in dit. „ wijduitgeltrekte landt , 't welk onder dc „ Spaenfche heerfchappij ftaet, deze kroon „ geene ware onderdanen heeft, dan die.zij j, 'er uit Europa naer toe zendt, om de an„ deren onder het juk te houden. Zulk een „ zwak gezag alle dagen verminderende, zou het niet te verwonderen zijn dat het bin„ nen kort wierd vernietigd, door eene alge,, meene verandering, wier oorzaken onop„ houdelijk aengroeien, en waer toe de tijdt „ noodwendig de gelegenheit moet aen de j, JiJ|»#>0Efï»i*'iöd f»«v mlowoó 'jb j y v/ 3 f\ De burgerlijke regering van het keizerrijk Mexiko wordt beftierd d'Oör drie gerichtshoven , waeraen men den naem van Aud\mcUn ,. - -geeft.  Honderd en Twintigste Brief. 33? geeft. Zij beftaen uit een zeker getal rechters , verdeeld in verfchillende kamers, ten naestenbij als onze parlementen. De onderkoning is aen het hoofdt van het eerfte, en zit 'er in voor wanneer het hem behaegt. Zijn gezag is echter zoo volftrekt niet, of de raedt heeft de magt om zich tegens alles, wat met de wetten en het algemeene welzijn ftrijdt, aentckanten; maer alle de leden, die dit gerechtshof uitmaken, een gedurig belang hebbende om hun opperhoofdt te ontzien, maken van hun vermogen geen gebruik , dan om met hem de burgerlijke en lijfftraffelijke zaken te beoordeelen. De drie Audiencien, of rechtsbannen, te weten, van Mexiko, Guadalaxara en Guatimala', bevatten te famen tweeën twintig landfehappen, welke allen hec gezag van een' eenigen onderkoning erkennen» i'Ik ben, enz. 31£W ^f'-^S « -nu 3b mo , ibnox aoJ w .«ioiu3 itu 13' (t Mexiko, den van Maert, 1^50. uos t abnaiabnimiav fra^jJ> atü. yasog izvts t. Honderd en Twintigste Brie^- Vervolg van Mexiko, sb nsE 3ooin 3föaa8ra9$ sb gibnowboon ,c Dewyl de bevelen van het hof Don Juan de Mendez naer Panama riepen , vertrokken wij van Mexiko, met denzelfden iloet en dezelfde reistuigen. waer mede wij X. .Deel. Y 'er  §$ • 15 V1 &! ï few w 5\ wümp K 0 H 'er aengckomen waren. öh~e eerfte togt geleidde ons tot de kieene ftadt Atlizko, liggende in een dal van zeven mijlen omtreks, 't welk den zélfden naem voert.'°^e¥ibzcl^e13ferifcfe' vruchtbner in tarvv, dat 'er de hoofdftadt en verfcheidene andere naburige fteden hun onderhoudt uit trekken. Men ziet 'er een groot getal Spaenfche cn Indiaenfche rijke vlekken. Van daer kwamen wij in het dal St. P'aulus, dat , zonder zoo groot ais het voorgaande te wezen, echter veel rijker is; dewijl'men 'er 's jaerlijks een' dubbelen oogst van tarw ■ inzamelt," Men zaeit de eerfte tarw in het gewone regenfaeizoen, en de tweede in den zomer, na den eerften oogst. Naerdien de regen dan ophoudt, gebruikt men, om de aerde te befproeien , het water der beken, die van dc bergen afvlieten, en 't welk men met kieene grachten, door de kunst gemaekt, overal heen leidt. De bewoonders van di«t gelukkige dal zijn zoo rijk, dat één van hun, bij wien wij den nacht doorbragten, ons in zilveren vaetwerk bediende, in bereukwerkte kamers huisvestte, en door zijne dochters , die het muzyk volmaektelijk verftonden, op zang en fpel onthaelde. '•• ; 7jm £j ^^yW^cr* ^y&n^jtë? 'l>érWnfr^firi'J,:Misteko, vonclen wij dezelfde vruehtbaêrheit in de velden, dezelfde meenigtö"veö"',3Ten het zelfde gemak, bij de hoevenaers.J 'Me'tt maekt 'er 'de fraeifte zijden koufen van hen lande,  Honderd en Twintigste Brief. 339 lanck^jerji^gi zamelt: 'er den besten honig. De voornaemfte koophandel beftaet in fuiker, kochenille, allerlei vruchten, en vooraJcifi^djer, dat voor zeer uitmuntend gehouden wordt, en ééne der koopmanfchappen is, welke meest in Spanje worden overgevoerd» „ In dit landfehap, zeide de biechtvader tot ons, „ zag men eertijds geen' eenigen tem„ pel i ijder huis had zijn' eigen godt, en „ zijne gèbedeplaets. De kloosters waren 'er „ talrijk; en van dezelven, als de bronnen „ van den godsdienst, ontving ijder huis3, gezin de godheit, welke het moest aen- bidden. De wet der opvolgingen was öbt&n.. voordeclc der eerstgeborenen; maer ,, zij verpligtte dezelven in een klooster te ,, gaen , en 'er den tijdt van één jaer het ,, geestelijke kleedt te dragen : zelfs waren ,, de zoons der kaeiquch hier van niet ont„ flagen. Op den verkozen dag om 'er zich „ in te begeven , kwamen de voornaemfte 3, inwoonders hen afhalen , op het geluidt „ der fpeeltuigen ; en als zij het klooster ,, naderden , ontblootten hen de priesters van hunne kleederen , en omhingen hen „ met oude vodden. Men wreef hun het „ ligchaem met zekere kruiden, 't welk als het zegel hunner inwijdinge was. Gedu„ rende dit jaer van boete en eenzaemheit, 3,';;.waren zij aen de onthouding en allerlei g arbeidt onderworpen., en werden cm de 'vjbffsl « * " èè-  34° 'ïBiw&toSxVfliTiftpasWABwolI „ geringfte misflagen geftrengelijk geftrafh 4>'>3EfiÖi'i©ipcte^'«n het jaer haelde men^hèn „ af met dezelfde ftactfie, als zij 'er irj ge„ gaen waren. Vier jonge dochters wasch„ ten ben met welriekend, water, en lieten ,, geene de minfte vlek van onzuivcrheit of kloosr.crvuil op hun ligchaem blijven. Zij, 3, die den doodt' van hunnen vader afwacht3, ten, om hunnen proefcijdt te beginnen, „ waren 'er niet minder toe verpligt, voor „ dat zij.tot de opvolging konden geraken. Wanneer 'er, in, het zelfde landfehap, voegde 'er de -vader Akuenca bij, ,, een ka,, cique door eene doodelijke ziekte was acn,, getast, deden alle de kloosters van zijne ,, heeffchappij' offeranden , bedevaerten cn geloften voor zijne genezing'. De fecs,, ten waren heerlijk na zijne herftelHng; ,, en indien hij ftierf, ging men voort met ,, tegens hem te fpreken, als of hij in het ,, leven ware; terwijl men voor zijne deur ,, een' ftaef ftelde, verfierd met alle de tee- kenen van 's meesters waerdigheit, om „ alle de eerbewijzen, welke men aen des- zelfs rang verfchuldigd was, te önt'varfgen„ Vier, priesters namen het lijk omtrent mid,, dernacht op , en begroeven het in een ,, boscb , of eenig hol , dat dc overleden , „. had.de, aengewezen. Op hunne wederkomst ,, werd de'flaef, die den doode verbecld- de , verfmoord. Men begroef hem met - V 5> «ra  HONDE'RD EN TWINTIGSTE Bit IÉ F. 34I ,-, een masker op het aengezigt, en den man„ tel van den kacique , wiens perfonaedje j, hij hadde vertoond. In dezen ftaet onJ„ de'rging hij het zelfde lot, met de geenen 9 .,, die voor hem dezelfde rol gefpeeld hadden. „ Deze begraefplaets noemde men het graf „ der gekroonde flaven, zonder twijffel om „ te kennen te geven dat de doodt alle men» „ fchen gelijk maekt, en dat het, na dit le„ ven, onverfchillig is of men op den troon „ verheven of in de keetenen gefloten was". Na dat wij het gebergte Misteko verlaten hadden , ontdekten wij dat van Quelenes, 't welk wij over moesten om te Chiapa te kómen. Men waerfchuwde ons dat deze bergen , door hunne ontzagchelijke hoogte, gevaerlijk waren. De reizigers ftaen 'er voor zulke geweldige winden bloot, dat de menfchen en paerden gevaer loopen om van de hoogten afgeworpen te worden , en in de afgronden te fneuvelen. Niets is echter aengenamer dan het landt , 't welk aen deze bergen grenst; als of de Hemel, aen den ingang van dezen verfchrikkelijken doortogt, alles wat 'er de ijsfelijkheit van kan verzachten hadde willen verzamelen. Het vee is 'cr zoo meenigvuldig , dat een enkele Indiaenfche landhoeve , naer men zegt, drie of vier duizend osfen voedt. Het wildt en gevogelte is 'er niet minder overvloedig; en geen landt is 'er, waer in de visch beter of Y 3 al-  0 w^r^^^iKAm^oU algemcener i£ De beken., die van dc hóóg». ten afdalen, verfchaffen een aengenacm water, waer mede de inwoonders hunne tuinen, die allerlei foorten van kruiden cn groenten voortbrengen, gemakkelijk kunneri3w«. fproeien. De oranjen, limoenen, en meenigvuldige andere vruchten vertoonen zich aen alle zijden; en hunne boomen geven fchaduvv genoeg, om de groote hitte der luehtftrèek ligtelijk te doen verdragen. Zelfs herinner ik mij 'er eene koelte befpeurd te hebben 9 welke mij het vermaerde antwoordt vaneenen Spanjaerdt, nieuweli.ngs uit Mexiko gekomen , aen keizer Karei den vijfden, te binnen bragt. Dees vorst vraegde hem hoe veel tijdt er, in Nieuw Spanje, tusfehen den winter en den zomer was. „ Zoo veel, Sire',' antwoordde hem de reiziger, „ als 'er noo- 5, dig is om van de zonne tot de fchaduw ^..n'fieu nav $uuia sd rrfo alaxouuirr osrto ao „ overtegaen . Dc lucht was zoo ltil, toen wij aen den voet der bergen waren, dat wij 'er op vertrouwden, en het befluit namen om dezelven overtetrekken. Men verzorgde ons gidfen; en wij vertrokken wel opgezeten, met eenen voorraedt van. levensbehoeften , die voor meer dan eenen dag genoeg waren. Wij rei?» den vrij aengenaem , gedurende de eerfte uren ; rnaer wij hadden naeuwelijks vij^l zes mijlen afgelegd, of wij hoorden het gefcuHer van den windt, die hoe langer hoe on»  Honderd en Twintigste Brief. 343 ongeftuimigcr wierd , naermate wij voortfpoeden. Binnen kort was hij zoo hevig, dat wij onzeker bleven, of wij te rug zouden keeren of ftal houden; maer onfe. gidfen Haken ons een hart onder den riem , door ons te verzekeren dat wij ons welhaest zouden bevinden bij eene fontein, alwaer men eene hut voor de reizigers , on mon '. hnddp onberecht. Wii 3 -ro"; (*, fpio ,T>no[!ri'c inderdaedt aen ; maer de windt, wiens geweldt van tijd' tot tijdt vermeerderde, verdubbelde zoodanig onze vrees, dat wij voornamen den nacht op deze plaets doortebrengen. Wij begaven ons niet ter ruste, dan na dat wij befloten hadden alle gevaren te verachten, indien de windt des anderèndacgs niet veranderd ware. Hij was des morgens eveneens; en wij, eene fterke begeerte hebbende om onzen weg te vervolgen, klommen op onze muilezels, om de kruin van den berg te winnen. Wij reisden vrij lang , met het enkele ongemak van den windt te moeten wederftaen; maer toen wij op den top gekomen waren , befpeurden wij voornamelijk alle de grootheit van het gevaer. Het berouw» de ons dat wij de hut en de fontein verlaten hadden: want deze verfchrikkelijke hoogte, zonder boomen of fleenen, die tot beveiliging kunnen ftrekken, is zoo vlak ennaeuw, dat het hoofdt fuifelt, wanneer men dezelve bereikt heeft. Aen de eene zijde ontdekt Y 4 men der de boakwamen 'er  men dë'onmetelijke zuidzee, zoo verre beneden zich, dat het oog daer door verblind ^ord^°0ferPdén; niét dan fpitfen van rotfen , en afgronden van eene onpeilbare diepte. Tusfcherfiéè&e twee verfchrikkelijke vertooningen , is het padt op fommige plaetïen niet meer dan eene narVf^^'^êe^.^^vif'tetëff^S zoijgi'v^or onze muilezelen aen onze gidfen over; en op handen cn voeten kruipende, zonder het gezigt ter rechter- of ter linkerzijde te durven flaen, 'fpoedden wij ons zoo rasch als mogelijk was voort, op het fpoor der beesten, welke voor ons uit gingen. Wij deden dus meer dan twee honderd treden , gedurig vreezende dat een hevige winde ons in de afgfon. den, waer mede dees ijsfbüjke weg omringd is , zoude ter neder werpen. Gelüfrkiglijk vonden wij rasch weer nieuwe boomen,- op eenen weg, die een weinig hreeder was, en ons toeliet overeindt te gaen; en voor het einde van den dag kwamen wij aen den voet van het gebergte, alwaer het landfehap Chia- Het zelve heeft twee voorname lieden, waer aen het zijnen naem geeft, of den zij. nen van dezelven ontleend. Hoe wel riet, naer de meening der Spanjaerden , één der armfte landen van Mexiko'is, om dat men 'er nog geene rijke mijnen ontdekt heeft, over, treft het niettemin vele' anderen, door dë groot-  Honderd en Twintigste Brief. 345 -&QoM°#)Wb ijsiSBiufn het voordeel zijner ligging'. Ik was als in het middenpunt der fraeie' landftveken , die beide de noord- en zuidzeen bezoomen. Een dal, van vijftien mijlen lang en vier breed , doorfneden met eerte.groote riviere, en bedekt met lieden, vlekken en dorpen, maekt dit landfehap zeer wajkrijk, Eene tallelooze meenigte van vee en visfehen, het Indiaenfche koorn, dat men 'er aenkweekt, het katoen, dat 'er de voornaemste koopmanfehap is, het wildt, het gevogelte, bet ooft, dc honig, de tabaken de ruiker, doen 'er alle de imvoonders op hun gemak leven. Doch het geldt is 'er zoo gemeen niet, als in de landfehappen Mexiko en Guaxaka, en de rivier, die de vruchtbaerhcit rondom hare oevers verfpreidt, is vervuld met krokodillen, wier tanden voor de kinderen en het jonge vee zeer verfcheurende zijn. Men zegt dat de honden, die het water willen overzwemmen, door eene natuurlijke drift wetende dat deze gedrochten zeer gretig naer hun vleesch zijn , op de eene plaets beginnen te blaffen, om er dezelven naer toe te lokken, cn zich op eene andere vaerdig over de rivier begeven. De eene ftadt Chiapa is bijna alleen door Spanjaerden, en de andere door Indianen bewoond. De eerfte bevat vier of vijf honderd huisgezinnen en drie kloosters , welke de vermakelijkfte huizen des lands zijn, Y s De -100T2 J  34Ö .ftftijN'IEU WE R E I S I fl R, De:!"&yb\?dsn van dezcflagofdj^wqrdjC-n. Vj^y de i g^)$$ft«j ZiWetfeiisj^mr^x^^-jgc^udpj}^ allen geven zij voor, aiftaramelingenj.vafi eenigéoSnaenfche heitoge^y^ffjde^joui^^^ ooveraren te wezen, en dragen de heerlijke namen van Kortez, Velasko, ïl^téPösecèfepil dozarrervZ., 't geen echteffirn^ef.^Jefjjia^ji, zeer;.«armelijk leven, en zich alleen met het acnfokken wan beesten bezig houden. De eene zal u met verontwaerdiging' vragen, of de zon en torna van dezelfde grootte te Londen als te Chispa zijn; de andere of de Kngelfche vrouwen hare kinderen zoo lang als de Spaenfche d'-agen. De bisfehop cn landvoogdt houden in deze ftadt hun verblijf. De eerfte heeft agt duizend dukaten inkomen , waer van hij het meeste gedeelte verkrijgt door de offerandieh, welke hij ijder jaer ontvangt in de vlekken en dorpen, alwaer hij den kinderen het vormfel gaet tocdeelen. j 3j£, Dc andere ftadt Chiapa , door Indianen bawöOT&ipqis.'eene der grootfte van geheel Amerika..... Men telt 'er ten minfte vier duizend huisgezinnen; en de koningen van Spanje hebban, haer met verfcheidene voorrechten bejdj^eMi :Doch fchoon zij, in het bijzonder, het voorrecht -heeft om zich zelve te regeren , hangt zij echter altoos af van den landvoogd:: , die naer zijn willekeur de anuxe» naers uit de inboorlingen-des lands benoemt,, en over hun gedrag moet waken. In deze ?3Ï)3id ftadt  Hokdbbd en Twintigste Brief. 347 ftW vindt meri°8efi3%eesten Indiaenfchen adël;;!'en dewijl zij'aen den oever eener grootë^mmi \kt, 1 zij een gedurig tooneel, waefó^;'de "inwoonders hunnen moedt en hunne" bckwaemhèit oeffenen : zij maken ftmSpsvloten; om'tegens eikanderen te ftnjden , en doen hunne aenvallen en vcrdeedigingen met eene ongelóoffelijke behendigheit. ZiTmunten niet minder uit in het ftierengevecht, het ftokkerifpel, het opflaen van een vëkïïeger, het muzyk, het danfen, en allerlei ligchaemsoeffeningen. Zij bouwen houten fteden en kasteelen, die zij met gefchildèrtf'lmnen bedekken , en daer na belegeren. Mlsfchien zullen de Spanjaerds nog eens berouw hebben , dat zij dezen volken eene neiging , die verderffelijk aen dit landfehap kan worden, hebben ingeboezemd. Eindelijk hebben zij een' fchouwburg en tooneelfpeelders, die hun gewoonlijk tijdverdrijf uitmaken. Zij fparen geene onkosten om aenfehouwers te lokken, en 'er uit de naburige dorpen te trekken, voornamelijk op de feestdagen, waer op zij vermaek fcheppen in dezelven té onthalen. Zij zijn rijk door den koophandel, en dooide naerstigheit, waer mede zij de kunsten aenkweeken; en zij ontbéren geene de minfte gerijffelijkheden des levens. .;3riBf! De monniken hebben hier den eerftenrang, gelijk in bijna alle de fteden van Mexiko; en. de Indianen hebben voor hun dezelfde eerbiedt ,  ■g\ tpl[im ginab hbo isam nev tEw™ biedt, die hunne voorvaders eertijds voor de dienaren hunner goden hadden, waer in dit volk zich gemakkelijk naer den fmaek en de neiging der Spanjaerden heeft kunnen fchikken. Onder dit groote getal van monniken , die zich te Chiapa gevestigd hebben, munten voornamelijk die van St. üominikus door hunnen rijkdom uit. Zij hebben , eenige mijlen van de ftadt, verfcheidene fuikerhoevcn, waerop zij meer dan vijfhonderd Haven Ten noorden en noordoosten van Chiapa zijn de landfehappen Tabasko en Yukatan. De geneesheer en ik bezochten ze beide, terwijl Donna Elvira uitrustte van de vermoeidheit , die zij op het gebergte hadde uitgeitaen, en dat haer minnaer en de biechtvader haer gezelfchap hielden. Gij vereischt geen omftapdig verhael, Mevrouw, van deze Twee rcistogten , waer van de eerfte van weinig aengelegenheit is. De ftadt Tabasko , die haren naem aen het landfehap geeft,' heeft niets aenmerkelijks , dan dat zij, gelijk ik reeds gezegd hebbe , het eerfte verooverd wierd door de Spanjaerden , die haer, om deze reden, toen Onze 'lieve Vrouw der Overwinning noemden. Dewijl her 'er'neo-en maenden in het jaer regent, is 'er het landt vochtig en niettemin zeer vruchtbaer. Met wordt befpoeld door de rivier van Tabasko, welke, met die van St. Peter en St. Paulus' een  Honderd en Twintigste Brief. 349 zijnen omtrek, uitmaekt. ' Het landfehapYukatan was, voor de komst van Kortez in Nieuw Spanje, ontdekt door Hcrriandus van Kordua. Deszelfs hoofdftadt, Merïda genoemd, en de ver blij fplaets van den landvoogdt en bisfehop, is door Spanjaerden, Indianen en Mulaters bewoond. De "andere fteden zijn ,Kampecha, Valladolid en Simankas. De eerfte ligt aen dé golf van Mexiko, in het midden van eene baei, waer van .zij haren naem ontleend heeft. Dcrzelvcr haven, de eenigfte van deze kust, is beroemd door den handel in het Indiaensch- of Kampechehout, dus genoemd naer de plaets, alwaer het verkoft wordt, en niet naer dïe waer het groeit : want het wordt niet dan tien of twaelf mijlen van daer gevonden. Dus zegt men ook koffy van Moka, fchoon 'er te Moka geene koffy is, dan die 'er gebragt en waerin een groote handel gedreven wordt. Toen de Engelfchen zich te Jamaïka gevestigd hadden , en in de golf van Kampecha begonnen te kruifen, zagen zij 'er verfcheidene barken met dit hout beladen; maer deszelfs waerde nog niet kennende, vergenoegden zij zich met de fpijkers én al het ijzerwerk dér fchepen medetenemen. Een van hunne fchcepskapiteinen een groot fchip, dar geene andere lading in hadde , vcrooVerd hebbende, bragt het in Engelandt op, mee ,euTu«.3*-qoiW9l-.*(J ruw sid em ,32^t  35» De Nieuwe Reïsicer. het enkele oogmerk om het tot de kaperij te wapenen. Tegens zijne verwachting verkoft hij dit kostelijke hout zeer duur, waer van hij in het begin zoo weinig werks gemaekt, en gedurende de geheele reis gebrand hadde. De Jamaïkanen ontdekten wel haesc waer het groeide; en wanneer zij geene onderneming ter zee deden , gingen zij in de rivier van Champeton, alwaer zij verzekerd waren altoos groote hontftapels te zullen vinden , welke hun niets meer kostten dan de moeite om ze in te fchepen. Dees handel ging zijn' gang, tot dat 'er de Spanjaerds eene wacht ftelden. Maer de Engelfchen, van de waerde dezer koopmanfcbap niet meer onkundig , bezochten de andere kusten des lands, en verzamelden 'er eene groote meenigte houts. Dit bout, 't welk men in de verweriien, tot de zwarte, grijze en violet kleuren r gebruikt , komt van eenen grooten boom, wiens bladeren welriekende zijn, en eenige overeenkomst met die van den gewonen laurierboom hebben. Deze bladers, in de faufen gedaen , geven dezelven eenen fmaek, welke naer dien van verfcheidene fpecerüen gelijkt. De vruchten hebben de grootte van eene erwt-, en bef!uiten riekende kernen, van eenen prikkelenden fmaek, en bekwaem om de opftooffels te bereiden. Het hout is hard, zwaer en kastanjebruin, trekkende fomtijds  Honderd en Twintigste Brief. 351 tijds naer het zware of violet. Men maekt 'er kostelijke huisfieraden van, die zeer fraei gepolijst worden, en nimmer bederven. De vedel makers gebruiken het tot het maken van ftrijkftókken , die naer lchildpadt gelijken; maer gemeenlijk bedient men 'er zich van in de verwen; cn het maekt de zwarte ftoffen zacht en fluweelachtig, 't welk de voornaemfte deugdt der Sedanfche ftoffen is. rO ukv isivh Digt bij de zee ziet men eene groote zoutpias , welke de ftadt Kampecha toebehoort en veel zouts oplevert. Wanneer het zelve begittt te korlen, dat is, in de maenden Mei en" Juni , vergaderen de inwoonders op de boorden der zoutplas, en verzamelen het zout op hoopen , welke zij met drooge kruiden bedekken , en 'er het vuur infteken. De afgebrande oppervlakte vormt zulk eene harde korst , dat zij deze groote klompen zouts voor het vocht bewaerd. , otbws 'c De regens, welke dan beginnen te vallen, veroorzaken eenen watervloedt, die alle de rivieren doet overftroomen , en de velden bedekt met water , 't welk daerop blijft liggen, tot het waeien van de noordewinden, die in de maendt Oaober een' aen vang nemen. Zij bulderen zoo geweldig op het landt aen, dat zij, zoo lang zij duren, den loop den ftroomen beroeren, en dien der rivieren fluiten. Hunne ongeftuimigheit wordt in de maenden December en Januari nog heviger; maer  35* De Nieuwe Reisicer, maer vervolgens vermindert dezelve, en het water loopt in de lage plaetfen. Omtrent het midden van Februari wordt alles droog; en in de maendt Maert zal men , in deze zelfde beemden , die zes weken te voren eene zee fchenen, naeuwelijks water vinden om te drinken. Wanneer het zelve volftrekt ontbreekt, begeven zich de inwoonders in de bosfchen, om zich te verfrisfchen met het water, dat zich in de bladeren van eene foort van pijnboom verzamelt. Deze bladers, tien of twaelf duimen lang en zeer dik, zijn zoo digt gefloten en recht, dat zij het vallende regenwater wederhoudcn, en 'er bijna eene pint van befluiten. Om 'er het zelve te doen uitloopen , behoeft men 'er alleen een mes van onderen in te Heken; en een eenige boom kan honderd Indianen verfcheidene dagen drenken. In de omliggende ftreken van Kampecha vindt men eene foort van verflindende kraeien, van de grootte onzer ravens, die het hoofdt zonder vederen, en den hals zoo rood en kael hebben, dat men ze voor kalkoenfche hanen zoude aenzien. Deze vogels zwerven met hoopen, en altoos is 'er één bij, die geheel wit is, en welken men als derzelver koning befchouwt. Men heeft opgemerkt dat, wanneer zij bij een' romp verzamelen, hij alleen het aes ontgint, zonder dat de anderen 'er aen durven raken. Doch als hij verzadigd  Honderd en Twintigste Brief. 353 is , en dat de anderen hem de wijk zien saraïBnV) valjfgbosiq aè^Si gelijkelijk.olp-tslBWr prooi aen. Dewijl de hakkers van hetKarnpechehout bijna alleen van de wilde os fep. leven, en altoos een gedeelte van het,yleeseli. met de ingewanden overiaten, verbioden de Spanjaerds den inwoondèrcn, op-zware-firaffifftovdSÊ^tfOgSte tflad^f&n t tëmibSvfe3gb/i«i de lucht voor de befmetting dezer, krengen t^yafiQ^aijEld sb ni risis 3sb ,to3bw 39d 39m üp onze wederkomst .te Chiapa, .vonden, wij Donna Elvira van hare yermoeitiheit herftcld, en Don Juan gereed om naer Guatimala te vertrekken. Voor dat wij,'er aenkwamcn , trokken wij over de bergen van K*lchSfflal^ft?»cjDe fe*|pmi^el$3,b w^r0v^%: zich de-, reinigers voorzien, beftaen in. een" muilezel, een bedt in een reiskoffer befloten, een Indiaen, beladen met den voorraedt van chokolaed en dc gereedfehappen om dezelve bereiden, cn drie andere Indianen, omden doortogt gemakkelijk te maken en de ;>evarcn af te wenden. De inboorlingen des lands bctoonen den grootften ijver om de reizigers te dienen. Zij verfchaffen hun de levensmiddelen voor niet , volgens het gebruik, in Nieuw Spanje yastgefteld, Ik heb ü gezegd dat de koningkiijke ampfepaers re- l^ïtgfySn^^^ii'Mf^BrJïW^rrSs [idiis issn isInnèSÊnBiisycjkbv^ebÖÖisgf^Sft^'ïSB6^! Ar. Deel Z »■  SS4 De NieuwV^V^P^^^H niken van de orde der Barmhartigheic tccbchoorn. Zij hebben 'er een klooster, dat moeite zoude hebben om in zulk een arm landt te beftaen, zonder het behulp van eene beeldtenis, waeracn zij wonderwerkende krachten toefchrijven , cn die geduriglijk een oneindig getal bedevaertgangers tot hé$!>Wi$, Deze godsdienstigheit heeft hen dermate verrijkt , dat zij 'er een prachtig klooster cn eene heerlijke kerk gebouwd hebben. De beeldtenis, die de bron is van hunne inkomsten , is met eene gouden kroon en kostelijke gefteenten verfierd. Voor het altaer hangen twaelf zilveren lampen; en de kandelaers, kruifen, wierookvaten, en andere fieraedjen van het zelfde metael, maken van dit klooster eene groote fchatkist, in het gebergte verborgen. De monniken onderhielden ons alleen over de wonderwerken hunner heilige : nimmer zoudt gij alle de foorten van kwalen , welke zij genezen heeft , kunnen tellen of gelooven. Beneden den berg vonden wij een ander klooster, waer van alle dc monniken, gelijk ook alle de ingezetenen der omliggende ftreken , een afhangend kliergezwel aen de kin hadden. Dat van den prioor was zoo groot , dat het hem tot aen dén gordel hing, en hij het hoofdt niet kon bewegen om de lucht te aenfehouwen. Dit ongemak komt van het water der riviere , het eenige echter dat men in het landt drinken kan. De  Honderd én Twintigste Brief. 355 Dc Audiëntie of het rcchtsgcbiedt van Guatimala bevat meer landfehappen dan dat van Mexiko. Wij trokken door een gedeelte van het zelve; maer wij hielden ons niet op dart in de hoofdftadt. Deze is ééne der aenmerkelijkfte fteden van Amerika. De Spanjaerds bouwden ze, in het begin, eene mijl van de plaets, welke zij tegenwoordig beflaet. Het dal, waer in zij ligt, is omringd met hooge bergen, waer van de twee naestgelegene den naem van vuurbergen dragen , en aen wederzijden van de ftadt ten naestenbij over eikanderen zijn. Schoon zij eveneens genoemd worden, zijn zij echter zeer verfchillende: de een werpt wezenlijk vuur uit , en vertoont een' droogen en onvruchtbaren grondt; de ander , in tegendeel, verfchaft een aengenaem gezigt, door de groente, waer mede hij is bedekt. Rondom den eerflen vindt men niet dan asch en verkalkte fteenen. Nacht cn dag hoort men 'er het gerucht van eene foort van donder, 't welk de inwoonders aen de metalen, die in deze afgrijsfelijke diepten nederftorten , toefchrijven. Men ziet 'er vlammen uitbersten , met geheele ftroomert van zwavel, die onophoudelijk branden, eri de lucht met eene doodelijke befmetting' vervullen. Dus isGuatimala, volgens het fpreckwoordt des lands, tusfehen het paradijs en de hel geplaetst. Als deze helfche mondt zich opent, dreigt Zij de ftadt te verzwelgen, eri  55^ D e Nieuwe R e i s i g- e r. braekt zoo vele gloeiende asch en wolken van ftcenen uit, dat zij dezelve geheelenal zoude vernielen , indien de richting van het vuur op de gebouwen aenliep ; maer de fteenen vallen ter zijde in eene diepte, alwaer dezelver befchouwers verwonderd ftaen, hoe het enkele gewelde der vlammen zulke groote ligchamen , die geen twintig muilezels in ftaet zijn te bewegen , heeft kunnen over■ööóKWT.doilBT, j2 hev rnosn nab . ;Ioo oillaw Op den tegenoverftaenden berg ziet men velden met Indiaensch koorn bczaeid, bloemperken met ontelbare bloemen verfierd, boomgaerden met allerlei vruchten vervuld , en meenigvuldige kieene dorpen , die op het hangen van den top liggen. De Spanjaerds geven hem den naem van den vuurberg des waters, om dat 'er verfcheidene beken af. vlieten, die naer de zijde des velds een meir vormen, en naer den kant der ftadt eene oneindige meenigte fonteinen , en eindelijk eene rivier, die het dal doorfnijdt, uitmaken. Zoo men de Spanjaerds hier in gelooft, was deze rivier voor den tijdt der veroovering1 niet in wezen; en men vindt onder hen eeneoverlevering , welke aentoont tot hoe verre hunne ligtgeloovigheit gaet. Zij zeggen dat. eene zekere juffer, die zij Maria van Kastiliè'n noemen, haren man in den krijg verlorenhebbende, en alle hare kinders in hetzelfdejaer ziende fterven , in verfchrikkehjkBsla&e ^girtso Jari zl ir^Ibloorf ad ,.1ori?Jrfo$«9s  .a 3-a i e i a # a W u a i Vi 3 Q ö ^ g teringen tegen de Voorzienigheit uitberstte. Naeuwelijks had zij hare vervloekingen geëindigd , of een ftroom van water, die uit den berg' ontfprong , fleepte haer en haer huis mede , en vormde deze rivier. De oude •ftadt werd toen verlaten ; en derzei ver inwoonders gingen zich nederzetten ter plaetfe, alwaer tegenswoordig de nieuwe ftadt ligt, welke ook den naem van St. Jakob voert. Zij is van de oude alleen afgefcheiden, dooide ftraet van St. Dominikus, de fraeifte vande ftadt, cn waer in de rijkfte winkels en de fehoonfte gebouwen zijn. Alle dagen houdt men 'er eene markt, waerop niets ontbreekt van alles wat de aenlokkelijkheden, gemakken en behoeften des levens betreft. Men telt in Guatimala meer dan zes duizend huisgezinnen, waer van 'er verfcheidene vier of vijf millioenen rijk zijn , 't geen "er den koophandel zeer doet bloeien. Het hof van de koningklijke Audiëntie, of het rechtsgebiedt, 't welk in deze ftadt gehouden wordt , beftaet uit den landvoogdt, twee voorzitters, zes raedsheeren en een' alge-meenen rechtsverzorger. Schoon de eerfte den tytel van onderkoning , gelijk die van Mexiko, niet voert, echter is zijne magt niet minder uitgeftrekt en onbepaeld; en hij heeft ■dezelfde middelen om zich te verrijken, gelijk ook alle de andere amptenaers van het zelfde gerechtshof. De hoofdkerk is het eenige Z 3 • ^er-  «58 De Nieuwe Reisiger. kerfpel der ftadt, en maekt het voornaemfte yerfierfel der groote plaets uit. De Dom'inikanen, Kordeliercn, Augustijnen en3$gJ{|k ders der Barmhartigheit hebben 'er overheerlijke kloosters en talrijke gemeenfchappcn. De jaerhjkfche inkomst der Jakobjjnen is honderd duizend kroonen ; en de rijkdommen van hunne kerk', in goudt, zilver en edele gefteenten , wordt op verfcheidene mülloenen gefchat. De Jczuiten hebben hier insgelijks eene kweekfchool ; cn 'er zijn twee vrouwenkloosters, in een van welke men duizend perfonen telt, zoo geestelijken als kostgangfters , dienstboden , flaven , enz. Filips de vierde, koning van Spanje, heeft 'er eene hooge fchool, die voornamelijk vpü. de Jakobijnen afhangt , gefticht ; maer de rijkdommen en de genciguheit tot de weelde doen hier , even als in de hoofdftadt: van. Mexiko, de ondeugdt in allerlei ftaten beerfchen , zonder onderfcheidt van monniken, priesteren of leeken. , ;:„<:,|0T.; doBrrofiibriI rrfis f_ Omtrent zes mijlen van deze ftadt ligt een aengenaem. dal, wiens overvloedt zich in alle de omliggende ftreken verfpreidt. Het zelve wordt bijzonderlijk onderfcheiden door eene foort van aerde , waer van men vaetwerk maekt, en welke de vrouwen der Kreolen met handen vol eten, met het inzicht' om blanker te fchijnen ; maer zij bereiken haer oosrmerk niet dan door zich bleeker te maken, ■° ■ Qn-  Honderd en Twintigste Brief. 359 3 n 131 3 >I a w 'j 3 : W SU Onder de vlekken, die dit rijke dal bevolken, is 'er één , Petapa genoemd , 't welk van vader tot zoon geregeerd wordt door een geflacht , dat men gelooft afccdalcn van de aloude koningen dezer landftreke. Deszelfs ftedevoogdt heeft, onder anderen, het voorrecht om dagelijksch een zeker getal van Indianen te mogen benoemen , om hem aen tafel te bedienen, en de levensmiddelen voor zijn huis te bezorgen ; maer zijne magt is bepaeld door een' Spaenfchen monnik, met wicn hij verpligt is raedteplcgen, om deszelfs toeftemming te verwerven, in alles wat de beftiering aengaet. Dees monnik is een Jakobijncr, welke met de pracht van een' kerkvoogdt leeft , en zijn verblijf houdt in een klooster van zijne orde , wiens gezag zich ■over alle de dorpen van het dal uitltrekt. Alhier , gelijk ook in alle dc phetfen , alwaer de inboorlingen des lands het grootfte getal der inwoonderen uitmaken , zijn de Standbeelden en fchilderijen der heiligen op zijn Indiacnsch gekleed; daer men hen , in tegendeel, in de oorden, daer de Spanjaerds de overhandt hebben, op de manier van Eu ropa uitdoscht. Het aloude landfehap Atlatan, 't welk aen dat van Guatimala paelde, werd door drie kaciquen geregeerd. De een had den eerlten rang, en de twee anderen erkenden hem als luin algemeen opperhoofdt. Wanneer de  i$fé> .1 N-risEri^TWi Ewlfc Was« 9 $cj% o H eerfte ftierf, nam de tweede deszelfs plaets in, en dc derde die van den tweeden!; rtfRr.de t8$35l.bYi3JP den eerft§Bjjw§fg riPhdAiBteftSnYjan den i^rd^- benoemd , ^iMfi¥tn^oll^^m n^i6 tdy^fr^ig r^ur4?.goo^&lvö^eaK^ie}^^t van hun zijnen vader op; en^g^waepj^jgfte werd altoos tot de opvolging geroepen, Het onderfcheidt tusfehen deze drie kaciquen werd alleen door hunne ftoelen aengeduid: de eerfte had aen den zijnen drie tapijten van vederen tot eene achterleuning ; de tweede had 'er twee, en de derde alleenlijk één. Sokonusko ,. een ander landlehapVajijfef t rechtsgebiedt van Cuatimala, biedt niets merkwaerdigs aen. Schoon dat van Vera-paz zijnen naem ontleend van de gemakkelijkheit , waer mede liet de Spanjaerds onder, worpen hebben , is 'er echter , even fa m Yukatan , een groot getal barbar§o^EWel}Je men het juk niet heeft kunnen Qplfgge;], overgebleven. Honduras en Kikaragua zijn twee andere dandfehappen van het zelfde rechtsgebiedt, welke wij moesten doortrek, ken, om in dat van Kostarikka te komen, en van daer te Veragua , digt bij de landengte van Panama. Het eerfte van deze vier landfehappen was eertijds zeer bevolkt; maer het ftael der Kastilianen, de arbeidt der mijnen, en de geftrengheit der flavernij, hebben meer dan drie vierde der inwoonderen doen fheuvelen 3 en het overfchot is in dc bosfehen en >iïèb \t . i &> op  Honderd en Twintigste Brief. 36^1 op dc ontoegangkelijke rotfen gevlugt. Niettemin hebben de Spanjaerds verfcheidene fte^n^bouwd in dit wijduitgeftrektelandfehap, waer van Valladolid de hoofdftadt, het verblijf - van den landvoogdt , en de zetel van :dèn^8féterPfe.«3 ;qoi9bcv nortlis nurf dbv ^°^9Êelnffitêrlêi eindt van dit landfehap, digt bij dekaep, Gratias-a-Dios genoemd, is hef: venfiaerde volk , de Moskiten , die de heerfchappij der Spanjaerden altoos weder, itacn hebben. „ Zij zijn vrienden en bond„ genooten van de Franfchen en Engclfchen, ';^idë;vdë'vader Akuenca tot mij; „ en dit bondgenootfehap is ontftaen door een' ge-«{{Tiifkzöeker van uw landt, die, hun eenige ^hT^ètöë'rihgen hebbende aengeboden , daer * L'-^vbor vruchten en andere levensb'ehüéTren %4ü verwisfeliiig ontving. Toen hij gereed „ was om te vertrekken, nam hij twee dezer „ Indianen mede, handelde beh)Cvri¥ndBfljl, njjsen leerde bun uwe tacl. Twee jaren daer ,, na bragt hij hen weder in hun vaderlandt, „ alwaer'zij zulk eene goede getuigenis van „ uwen landaert gaven, dat dit volk de groot„ fte vriendfehap voor ulieden opvatte, vooral „ toen het vernam dat gijlieden vijanden van „ de Spanjaerden waert. De Moskiten ver„ dubbelden toen hunne liefkoozingen om„ trent de Franfchen ; en het vertrouwen "H9nVoW van wederzijden zoo veel veldt, dat ?5 zij in eene foort van gemeenzaemheit leefZ 5 3, den.  36.2 De Nuüwft^t^^^^^ „ den. Men begon malkanderen, door het „ algemeene gebruik der beide talen , te ver„ ftaen. De gelukzoekers verzochten vrou„ wen van het landt, welke hun toegeftaen „ wierden; en zij vertrokken niet meer zon„ der eenige Indianen , die hen vrijwillig „ verzelden , en hun in het visfehen zeer „ nuttig waren. Zij maekten hen bekend „ met de Engclfcbcn, met welken zij door „ de algemeene belangen der zeerooverij vcr„ bonden waren; cn van dien tijdt af fcheep„ ten zich de Moskiten onvcrfchillig op de „ vaertuigen van beide de volken in. Als „ zij eenige jaren gediend hadden , en de „ beide talen fpraken, keerden zij weder in „ hun landt , geene andere belooning.„eis„ fchende dan eenig ijzeren gereedfehap^ter-" „ wijl zij goudt, zilver en alles, wat bij'fpns „ voor kostelijk gehouden wordt, veracht„ ten. Zij hebben langen tijdt den koning „ van Engelandt voor bunnen opperheer er„ kent, en den landvoogdt van Jamaïka als „ één der grootfte vorsten van het aerdrijk „ aengezien. Terwij] zij hun verblijf bij de „ Europeanen hadden , droegen zij klcede„ ren ; maer naeuwelijks waren zij in hun „ vaderlandt te rug gekeerd , of zij namen „ hunne gewoonten weder aen, en gebruik„ ten geen ander gewaedt dan een' enkelen „ doek , om het midden van hun ligchaem „ gebonden. De regering van dezen land- 35 clCl t  Honderd en Twintigste Brief. 363 aert is eene volftrekte volkheerfchappij, " welke geene het minfte gezag erkent. In " derzelvcr oorlogen met andere Indianen, " verkiest zij tot haren veldoverften den geenen , die voor den ervarenften en dap^ perften gehouden wordt; en na het ge" vecht, is alles wederom gelijk. " Onder de Moskiten zijn 'er vele Negers, zoo vrijen als Haven, wier geflacht, door " een buitengemeen voorval , uit Guméa " bekomen is. Een Portugeesch fcbeeps" kapitein, die hen van Afrika naer Brafiliën overbragt, floeg hen zoo kwalijk gade, dat zij zich meester van het fchip maekten, " en hunne geleiders in de baren fmcten; " maer van de fcheepvacrt onkundig, heten 2 zij zich door den windt bellieren, en wer' den gedreven aen de kaep Gratias-a-Dios, alwaer zij in de handen dezer Indianen vie' len. Zij vonden 'er een vrij gerust leven, " zonder andere onderwerping', dan hl den li algemeenen arbeidt des landaerts te moeïl ten'deelen. ' no:!2"I( 1§ ' Schoon de Moskiten tegenwoordig geene 'de minste grondbeginfels van godsdienst , hebben, zegt men echter dat; hunne voor„ vaders goden en offeranden hadden. Alle „ jaren gaven zij aen hunne priesters een ï flaef, die hunne voornaemfte godheit verr, toonde. Hij werd met de kleederen en verfierfelen des afgods omhangen, droeg „ des-  , - •laifltL.'lTzarTHiwT na aiiaawoH 304 D s Nieuwe R e i s i g e r. 02 rno.cifU)(i3 3?d lüwtaT .nslbsiav 33 „ deszelfs naem, en ontving alle godsdiens„ tige eerbewijzingen. „Jene,, wach^yan „ twaelf mannen , was geduriglijk rondom „ hem, zoo wel om hem het v]ugtenrj|eo^e. „ letten, als om hem al het noodige te be„ zorgen en eene gefhdige hulde te bewijzen. 3, Hij befloeg de aenzienlijke plaets des tem„ pels; en wanneer hij uitging werd hij al„ toos door een groot getal aenbidders om„ ringd. Hij had in de handt een fpeeltuig, „ waerop hij bij tusfchenpoozen geluidt flocg, „ om het volk van zijne komst' te vcrwitti„ gen. Op dit gerucht, liepen de vrouwen „ met hare kinderen toe, cn boden hem de„ zeiven aen , om ze te zegenen. Bij de aen„ komst van den nacht floot men hem in „ eene plaets, dje zijnen perfoon niet minder „ verzekerde , dan de waekzaemheit zijner „ wachten. Men gaf deze gevangkenis den „ naem van het heiligdom ; en deze acnbiddingen duurden tot den dag, waerop hij „ plegtiglijk wierd opgeofferd. - rt „ Een ander gebruik van den godsdienst „ der aloude Moskiten, op den doodt van „ eenen vader des huisgezins , was dat zij „ met hem alle zijne dienstboden begroeven. „ Zeker Portugees, een flaef van één dezer „ barbaren geworden , na zijn één oog in „ een gevecht verloren te hebben, had ,het „ ongeluk van zijnen meester te overleven, „ en benoemd te worden om hem in het graf • j) te  Honderd en Twintigste Brief. 365 T 3 D I ? I 3 /I 3 W ö J 1 '' BVJ Twt ,, te verzeilen. Terwijl het tijdftip om ge„ dood te worden naderde, zeide hij tot de „ kinderen van den overleden, dat hun va. „ der weinig aenziens in de andere weereldt [- zoude hebben, indien hij '''^Plnfct een' „ éénoogigen in zijn gevolg verfcheen. De „ bloedvrienden keurden deze reden goed, „ en verkozen een ander flagtoffer. cg, „ De weduwvrouwen , na hare mannen „ begraven , en gedurende een geheel jaer „ voedfel op hun graf gelegd te hebben, „ waiJen verpligt hunne beenderen optegra„ ven , te wasfehen en aen malkanderen „ te rijgen, om ze op haren rug te dragen, „4bö lang als dezelven in de aerde gelegen ,, hadden. Vervolgens plaetlten zij ze op „■ den top van hare hutten, cn hadden geene , vrijheit om te hertrouwen , dan na zich l, van dezen moeielijken pligt gekweten tc „hebben". Het landfehap INikaragua, "c welk aen dat van Honduras grenst, is dén der fraeifte van Mexiko. De overvloedt cn de gerustheit, die 'er regeren, maken het den naem van aerdsch paradijs , welken het de Spanjaerds geven, dubbel waerdig. De fchoonheit der landftreke zich bij de gcfijffelijkheden des levens voegende, geven zich de inwoonders aen de weelde over in vermakelijke tuinen, alwaer zij hunne dagen doorbrengen met flapcn, vogels op'tekwecken, goede fier te roa- Igrg isrft» roert raodab*^ «wunrauu  3<56 De Nieuwe Reisioer. ken, enz. Deze wellustige rust wordt alleen geitoord door de vrees voor de aerdbevingen en vuurbergen , die fomtijds ijsfehjke verwoestingen in het zuider gedeelte aenrichten. Alhier vindt men een meir met zoet water, dat zestig mijlen lang en twintig breed is, en vloedt en ebbe gelijk de zee heeft. Aen de eene zijde werpt het zich , door éénen mondt, in den .noorder oceaen; en aen den anderen kant ligt het flechts weinige mijlen Van de zuidzee af'. Deszelfs oevers zijn met Spaenfche fteden en Indiaenfche vlekken bezoomd; en in het meir zelf befchouwt men verfcheidene eilanden , waer onder 'er één Zeer vruchtbaer is, en waerop zich een afgrijsfelijke vuurberg verheft, die zijne vlammen uit het midden des waters fehijnt optewerpen. ïVaEé De ftadt Leon , hoofdplaets van Nikaragua , ligt op de oevers van het meir: men telt 'er meer dan twaelf honderd huizen, meestal voorzien met tuinen en boomgaerden, waerin alle de bevalligheden der nature met den overvloedt gepaerd zijn. Granada, eene andere ftadt, is nog beter gebouwd en meer bevolkt dan Leon: de kooplieden zijn 'er rijker, de kerken fraeier, en de monniken vermogender. De bisfehop, landvoogdt en koningklijke amptenaers verkiezen deze verblijfplaets voor de hoofdftadt. De weg, die deze beide fteden t'famenvoegd, verwekt verwonde-  Honderd en Twintigste Brief, 367 dering in de reizigers , door de fchoonheit der dorpen en velden. De andere plaetfen, als Segovia, Nikaragua, Realego en Nikoïa hebben niets merkwaerdigs i dan het voordeel van hunne ligging', en de vruchtbaerheit van hunnen grondt. Men zou den naem van Kostarikka, gegeven aen een naburig landfehap, dat mij inderdaedt arm en onvruchtbaer toefcheen , als eene fpotternij kunnen aenmerken. Men nadert het zelve over bergen en door woeste plaetfen , al-vaer men fomtijds genoodzaekt is twee nachten achter elkandcren doortebren^eVl,°Vohder eenige woonplaetfen aentetreffcn. Dees verdrietige en moeielijke weg loont naer Karthago, de voornaemfte ftadt des lands. Het zelve grenst aen het landfehap Veraguas, dat door Kristoffel Koiumbus ontdekt wierd. Hij noemde de,rivier, die 'er doorftroomt , Verdes ■ Auguas , om dat derzelver water hem groen toefcheen. Hier uit ontltond , door verbastering, den tcgenwoordigen naem van dit gewest , dat tot een hertogdom verheven wierd, tenvoordecle van dezen zeeman en deszelfs nakomelingen. Het is alzoo droevig en 'onvruchtbaer als het voorgaende, en heeft niets merkwaerdigs , dan eene zekere foort van apen, wier vïeesch een lekker voedfel, en de jagt een aengenaem tijdverdrijf is. Wij bezorgden ons het eene en andere, door het behulp on-  3<58 De Nieuwe Rei si gek. onzer gidfen. Zoo dra deze dieren ons zagen naderen, hoopten zij bij één, gaven hevige fchreeuwen, gooiden ons met drooge takken, en wierpen ons hunnen drek, die zij in hunne pooten loosden, naer het hoofdt. Jk merkte op dat zij eikanderen nimmer verlieten", en van den eenen tak op den anderen fprongen, met eene ongeloofFelijke vlugheit. Geen één zag ik 'er vallen , en zoo zij fomtijds, in het fpringen van den eenen boom op den anderen , afgleden , bleven zij 'er met de pooten of den ftaert aenhangen. Ook wint men niets met hun te kwetfen : want een fnaphaenfchoot moet hen op ftaendevoetdooden , of zij blijven zich aen hunne takken vasthouden , flerven 'er op , en vallen 'er niet dan bij ftukken af. Ik zag met verwondering' dat, zoo dra 'er één gekwetst was, de anderen zich rondom hem verzamelden, en hunne vingers in zijne wonde ftaken, als of zij dezelve hadden willen peilen. Indien 'er bloedt uitliep , hielden zij ze gefloten, terwijl anderen eenige bladeren haelden, die zij een oogen blik kaeuwden en zeer behendig in de opening ftaken. Het is een fchouwfpel, 't welk ik dikwerf gezien heb, en dat mij altoos verwondering heeft veroorzaekt. Het vleesch dezer dieren gelijkt, ten opzichte van den fmaek en de kleur, na dat der hazen ; maer het vereischt veel zouts in het koken. De-  Honderd en Twintigste BniÉ?. 3$ Deze jagt is het eenigfte vermaek, 't welk een reiziger kan genieten in het droevige landfehap Veragüas ', het oostelijkfte van' Mexiko, en' het agtfte van het rechtsgebiedt Guatimala. Het is óm'trent vijf honderd mijlen afgelegen van Nieuw Galücic , 't welk het keizerrijk ten westen bepaeldj en tusfehen deze twee niterfte einden telt men meer dan veertig duizend kerken , honderd cn dertig fteden , en een oneindig getal van vlekken en dorpen. Zie daer, Mevrouw, het geene een eenig man voor de Spaenfche kroon veröov'erd heeft. Een Grieksch fchilder , om oen denkbeeldt te geven van het geluk van Cimon, veldheer der Atheneren, fchildcrdo hem flapende aen de zijde der Fortuine, die de fteden met een net innam. Is 'er een. vorst, wien dit zinnebeeldt beter voegt dan Karei den vijfden ? Zonder eenig ontwerp in zijn geheim vertrek te vormen , zonder éenen ftuiver van zijnen fchat afterieraen „• zonder eene eenige bende van zijn krijgsvolk op de been te brengen, maekt één van zijne onderdanen, dien hij zelf niet kende ; hen> bezitter van ééns der grootfte en rijkfte landstreken van het heelal. Plet was geen gewest, door barbaren bewoond, om 't welk te verooveren de overwinnacr Hechts een' troep wilde beesten hadde te ondertehrengen. Zoo zeer Europa de andere weerelddeelen overtreft, in alles 't geen de verdienste en K. Deel. Aa den  37° De Nieuwe R eisiger. den roem der volken kan uitmaken, zoo zeef onderfcheidden de wetten, de ftaetkunde, dekunsten en de krijgstucht de Mexikanen van de wilde volken des vastenlands : „ want, gelijk een weionderwezen mij zeide , ,,• de „ vruchtbaerheit van dezen grondt, de fchat„ ten daer in befloten, en de zoutplasfen van ,•, het meir, waren de bronnen van den rijkje dom dezes keizerlijks. Een Verftandig en „ verlicht gerechtshof maekte dezelven al» * gemeen; en een bloeiende koophandel, en 3, de fchranderheit van dit uitgebreide volk, £ wisten die te vermeenigvuldigen. Het „ muntte uit in het fmelten en drijven van ü goudt en zilver , en het bewerken van „ edele gefteenten. De aerde , door het vuur gezuiverd, en door bekwame-handen j, gevormd en gekleurd, verfchafte het zelve ,-, nuttige en kostelijke vaten. Het katoen, ft met omzichtigheit gefponnen , en met # fchitterende vederen vermengd, werd geweven tot heerlijke ftoffen, die door hun- «, nen luister en hunne teekening uitblonken. j} De marmer- en porfyrfteenen werden tot „ de uitwendige bouwkundcder geftichtenge„ bruikt; en het cederenhout, het goudt en „ fchilderwcrk verfierden dezelven van bin-„ nen. De fmaek , die in de kunsten uit„ blonk, was geene navolging: de Mexika. f, nen hadden dien van de natuur'ontvangen, n en vereenigden de voorwerpen van ge- „ mak,  Honderd en Twintigste Brief. 37: mak, bekoorlijkhek en pracht. Dejeugdt, 3, in de openbare fcholen opgevoed , werd ,, vroegtijdig tot den arbeidt van het ligchaem ,, en den geest gevormd: zij leerde de tijd- rekening door de fterrekunde , en de ge- fchiedenis der voorouderen door de dicht„ kunst:' zij werd in de grondbeginfelen der „ regeringe en zeden onderwezen, en in de krijgskunde geoeffend door de matigheit, ,, en allerlei oeffeningen , die de behendig., heit, vlugheit en ligchaemskrachten verj, meerderen. De dochters zelve werden, „ van hare kindsehheit af, gewend tot de ,, ingetogenheit, den arbeidt, de zedigheit, „ de fchaemte, enz. Hoe veel goeds hadden 3, de Spanjaerds aen diergelijk een volk niet -, kunnen doen, en hoe veel kwaeds hebben „ zij het zelve niet toegebragt? Zij hadden „ het eenen zachtmoedigen godsdienst te lee- ren , en hebben het eene woedende bij,, geloovigheit ingeboezemd. Zij" hadden de 3, ilaven tot vrije menfchen kunnen maken, ,, en hebben de vrije menfchen tot flaven 3, gemaekt. Zij hadden hen , omtrent de „ doling der menfchelijke flagtofferen, kun33 nen verlichten ; en in plaets van dat te 3, doen , hebben zij hen onmènfchélijk ver3, delgd". ' Ik ben, enz. Panama, den 15den van Mei, 1750. Aa 3 HoN-  372 De Nieuwe Reisiger. Honderd en Éénentwintigste, Brief. Kalifomifc 3n mijnen laetften brief, gedagteekend vak Panama, kon ik u nog niets zeggen j Mevrouw, van de gefteldheit en de inwoonderen dezer ftadt , waer in ik naeuwelijks was aengekomen. Zij is niet alleen de hoofdftadt van dit landfehap , maer ook van Dariën, en het geheele koningkrijk Terra Firma , anders het Vastelandt. De Spanjaerds ftichtten dezelve in het begin der zestiende eeuwe, in een vischrijk landt, waer door zij den naem van Panama, die in de Jndiaenfche tael vischrijk beteekend, verkregen heeft. Zij was in den tijdt van honderd e'n vijftig jaren derwijze aangegroeid , dat zij meer dan zes duizend huizen en een groot getal kerken en kloosteren bevatte, toen de vermaerde Morgan haer aen de vlammen opofferde, en tot den grondt- toe vernielde. De inwoonders , tot de herbouwing verpligt, verkozen een' voordeeliger ligging , en herftichtten ze anderhalf uur van hare eerfte ftandplaets. Zij omringden ze met eenen fteenen muur , en leidden 'er eene fterke bezetting in. Schoon hare huizen toen flechts van hout waren, zag men 'er echter fraeie gebouwen, en rijke kloosters; maer in het jaer 1737 onderging Zij  Honderd en Eenentwintigste Brief. 373' zij eene nieuwe brandftichting, en werd ten tweedemale geheelenal verteerd. De meeste huizen werden van fteen en moppen herbouwd: de ftraten zijn breed, recht en geplaveid ; en de voorftadt is grooter dan de ftadt zelve. De haven fchèen mij éénc der fchoon. fte van de Zuidzee te zijn: de groote fchepen ankeren op eenigen afftandt van de ftadt, en dc kieene onder derzelver muren. Aen de eene zijde onderhoudt zij een' voordeeligen koophandel met Peru, Chili, en dc westelijke kust van Mexiko; en aen den anderen kant met Europa, door de landengte van Dariën en de rivier de Chagra. Ook ziet men dagelijksch eene meenigte vreemdelingen binnen hare muren aenlanden. Sommigen komen uit Spanje, om naer de havenfteden aen de zuidzee te vertrekken. Anderen komen uit dezelfde zeehavens te rug, om naer Europa weder te keeren. De ftadt is naer de zijde van het vastelandt omringd met ontelbare boomgaerden en tuinen, en een weinig verder met' een aengenaem landfehap, doórfneden met heuvelen, dalen cn bosfehen. Doch één der grootfte voordeden van Panama is de parel visfeherij , die in deszelfs golf géfchiedt. Weinige inwoonders zijn 'er, die niet een zeker getal Negers daer toe gebruiken. De manier verfchilt niet van die der Perliaenfche golf, gelijk gij dezelve hebt kunnen zien in een' mijner voorgaende tra* Aa 3 veni  374 De Nieuwe Reisiger. ven; maer zij is hier veel gevaerlijker doq# de meenigvuldige zeegedrochten, die den visfcheren een gedurig oorlog aendoen. Het fehijnt dat deze dieren de rijkfte vóórtbrengfels van hun element willen verdeedigen tegens de menfchen, welke ondernemen dezelven te rooven: want men heeft opgemerkt, dat zij in grooter getal gevonden worden ter plaetfen , alwaer deze visfeherij gefchiedt. Om deze verfchrikkelijke vijanden te bevechten , is ijder duikelaer met een puntig en fnijdend mes gewapend; en wanneer hij één dezer gedrochten gewaer wordt , duwt hij het zelve dit mes in het ligchaem ; waerop het dier, zoo dra het zich gekwetst voelt, de vlugt neemt. Een Neger, die het opzigt over de andere flaven heeft, geeft uit zijne bark acht op de aennadering dezer wreede dieren, en verzuimt niet de visfehers daer van te waerfchuwen, door het fchudden aen een touw , 't welk zij om den middel hebben. Dikwerf werpt hij zich zei ven in zee, met een diergelijk mes gewapend, om den duikelaer , wanneer hij hem in gevaer ziet, te hulp te komen ; maer deze voorzorgen beletten niet dat'ér altoos eenigen fneuvelen,en anderen verminkt te rug keeren. De paerlen van deze golf zijn gemeenlijk van een zeer zuiver water ; en fommigen zijn doorhunne grootte en gedaente zeer merkwaerdig. Een kleen gedeelte wordt in Europa overga  Honderd en Eenentwintigste Brief. 375 gevoerd; doch de meesten gaen naer Peru, alwaer zij nog meer gezocht worden. Panama is de zetel van een koningklijk gerechtshof, wiens voorzitter tevens ftedevoogdt der ftadt, en opperveldheer van het landfehap Terra Firma is. Deze plaets, gelijk ook het onderkoningdom van Mexiko, wordt alleen door Spanjaerden van eenen aenzienlijken rang bekleed. De bisfehop noemt zich opperkerkvoogdt van het ganfche landt; maer hij regeert over eene geestelijkheit, dieniet. zeer vermogende noch talrijk is. De monniken zelfs zijn 'er arm , en hunne kerken flecht verfierd , om dat de godvrucht der Spanjaerden hier niet goedgevonden heeft hen te verrijken, gelijk in Mexiko. Deze geestelijken zijn Dominikanen, Kordelieren, vaders der Barmhartigheit en Jezuiten. Don Juan de Mendez heeft mij in het gefticht dezer laetften huisvesting bezorgd , tot dat een fchip van Porto-Bello, 't welk naer St. Domingo moet ftevenen , mij naer dit eilandt zal overvoeren. Zijne Exellentie zelf is met zijn volk reeds naer Spanje vertrokken; en deze afwezendheit laet mij een' ledigen tijdt, dien ik bezwaerlijk zou weten te hefteden, zonder het gezelfchap van een' Jezuitifchen zendeling, nieuwelings uit Kalifornia gekomen, nacst wien ik gehuisvest ben. Gij oordeelt wel, Mevrouw, dat het landt, waer uit hij komt, en waer in hij bij de tien Aa 4 ja-  •3.76 De Nieuwe R e i s i g é u jaren geleefd heeft, van mijn'kant gelegen,, heit tot vele vragen heeft gegeven, en van zijne zijde tot vele antwoorden, waer van gij hier het gevolg kunt befchouwen. Na vele bijzonderheden over het ftichtelijke gedrag der Jezuiten, hunnen ijver, hunne onbaetzuchtigheit, de meenigvuldige wonderwerken ten hunnen voordeele gewrocht en den verbazenden voortgang van hunner] apostolifchen arbeidt in Kalifornia , ' fprak mij dees goede zendeling van de poogingen zijner medebroederen om 'er eene duurzame ilichting opterechten, van de verhinderingen die hen gefluit hebben, van de telkens wederkomende zwarigheden , die zij hebben moeten overwinnen , van de hulpmiddelen, die hun het hof van Spanje bezorgd heeft en de onderfleuning, welke zij bij den onderkoning van Mexiko gevonden hebben. Hij onderrichtte mij. vervolgens dat dit groote fchiereilandt van het noorder Amerika, lig. gende aen het noorden van de zuidzee, bewoond is door Wilden, welke verdeeld zijn in geflachten, die afzonderlijk van eikanderen leven, zonder eenige gedaente van regeringsvorm. Deszelfs lengte is drie honderd mijlen,, en men rekent weinig meer dan veertig mijlen op zijne{ grootfte breedte. De lucht is 'er, in 't algemeen, zeer heet, de gronde pnvruchtbaer , bezet met rotfen en zandt, ontbloot van water, en bijgevolg luttel be: kwaem  Hondecd en Eenentwintigste Briff. kwaem tot den akkerbouw , de plantaedjeu en weilanden : ecbter zijn 'er, omtrent de kusten, verfcheidene landerijen, die bebouwd en door eenige rivieren befpoeld worden. In het midden zelfs ziet men dalen en heuvelen, die allerlei foorten van dieren voeden. Zelfs vindt men 'er.thans alle de dieren , die in Spanje en Mexiko bekend zijn. De zendelingen hebben 'er paerden , muilen , ezels, osicn , fchapen , gcicen, varkens, en zelfs honden en katten, dia 'er volmaektelijk geilaegdzijn, overgebragt. De verfcheidenheit der vogelen is 'er ontelbaer: men ziet 'cr eene foort van zonderlinge waterhoenderen, die van visch leven, en waer van de zendeling mij de volgende befchrijving gegeven heeft. „ Zij zijn zoo „ groot als eene gans, en hebben een' bek ,, van een' voet lang, e» pooten als een oye„ vaer. Hun krop is zeer dik , cn zij be- waren daerin den voorraedt voor hunne „ jongen. De vriendfehap, die deze vogels „ voor eikanderen hebben, is iets verwon„ derlijks: zij komen malkandercn onderling „ te hulp, als of zij het gebruik der reden „ hadden. Is 'er één van hun ziek, zwak, „ ongefteld , of buiten ftaet om voedfel te „' zoeken , de anderen dragen zorg om 'er „ hem van te voorzien. Hier van heb ik „ meer dan eens getuige geweest. In het „ eilandt St. Roch vond ik één dezer dieren Aa 5 „ aen  378 De Nieuwe Reisioer. s, aen een touw vastgemaekt, met eene «e, „ brokene wiek, en rondom het zelve vele „ visfchen , die zijne makkers het hadden „ toegebragt. Van deze list bedienen zich de Indianen, om visch te krijgen: zij hou„ den zich verborgen, om de fpijsbezorgers niet aftefchrikken, en maken zich meester „ van den voorraedt, wanneer 'er eene ge, 3, noegzame hoeveelheit is". Onder de planten , waer van Kalifornia pvervloeit, is de voornaemfte eene foort van beukeboom, wiens vrucht den inwoonderen tot voedfel ftrekt. Dees boom is in Europa piet bekend, cn verfchilt van alle andere voortbrengfelen van deze natuur'. Deszelfs takken zijn uitgehold en toppuntig, en vormen een zeer fraci bosje: zij hebben geene bladeren; en de vrucht, die uit den ftam voortfpruit, gelijkt naer de Indiaenfche kastanje , en is met punten bezet; maer van binnen zweemt zij naer de vijg, met dit onderfcheidt dat zij zachter en fappiger is. Daer zijn witten, rooden en gelen, van een' zeer uitmuntenden fmaek. Sommigen zijn zoet, anderen wrang ; en dewijl zij vol fap zijn, aerten zij wei in drooge landen. De tijdt, waerop men dezelven inzamelt, is voor de Kalifornianen het geene de wijnoogst voor de Franfchen is, te weten, een tijdt van feesten en verlustigingen. Zij verliezen dan de weinige reden, die zij mogten bezitten, en ge.  HonperP en Eenentwintigste Brief. 379. seven zich geheel aen de gastmalen en danfer* over. Zij noodigen eikanderen over en we, der, en rechten allerlei grillen en kluchtfpelen aen. Men verkiest de vertooners volgens hunne begaefdheden ; en allen kwijten zij zich vrij wel van hunne rollen. Hunno danfen zijn zeer onderfcheiden, en vcrtoonen de verfchillende omftandigheden van hunne visfeherij,- jagt, begraeffenis, hun huwelijk, hunne krijgskunde en reizen. De verfchillende volken, die dit landt bewonen, gelijken genoegzaem, wat de zeden en geneigdheit betreft, naer de andere Wilden van Amerika. Hun aengezigt zou vrij bevallig zijn , indien zij het zelve door het blanket-fel en de verwen niet mismaekten, noch zich de lippen en neusgaten doorboorden. Zij zijn verbrander van kleur, dan de Indianen van Nieuw Spanje, maer het geene hen bijzonderlijk onderfcheidt is de onachtzaemheit, domheit, het gebrek van opmerking en de onftandvastigheit. Men zou moeite hebben om een volk, dat plomper, bekrompener en zwakker van geest en zelfs van ligchaem ' is , te vinden. Hunne kennis gaet niet boven het geene zij befchouwen: de afgetrokkens denkbeelden , en de minstingewikkelde redenkavelingen zijn buiten hun bereik: zij doen geene moeite om hunne eerfte gedachten , altoos valsch cn onvolmaekt, te verbeteren: zij kennen noch de eer,  3So De Nieuwe Reisiger. eer, noch de achting, noch de waerdighe* den, noch de eertytelen, en weten niet hos zij moeten handelen , om zich eenig geluk te bezorgen, of eenigen tegenfpoedt te ontwijken. Zij vertoornen zich ligtelijk, maer worden insgelijks bevredigd , wanneer men hun flechts een weinig het hoofdt biedt; en zoo dra zij beginnen te wijken, zijn 'ergeene laegheden, waer toe de vrees hen niet vervoerd. „ Met een woord', zei de Jezuit tot mij, „ men kan hen vergelijken bij de kin» ders, in wien de reden nog niet ontwik„ keld is: het is, om eigenlijk te lpreken, een landt, waerin niemant de mannelijke „ jaren bereikt". Doch hoe plomp de Kalifornianen ook zijn mogen , men moet hun dit recht doen , dat zij noch fnood , noch ondeugend , noch verdorven zijn. Zij weten van geene dicfftallcn noch krakkeelen; en 'er regeert eene zonderlinge eendragt en overeenkomst, tusfehen de verfchillende leden , die hunne woonplaeffen uitmaken. De hardneMciglieit en wreedheit vinden nimmer roegang na huh hart; en niets cvenaerthunne buigzaemheit en zachtzinnighcit; maer men kan hen zoo ligt tot het kwade als tot het goede overhalen. ' Voor de aenkomst der zendelingen, droegen deze volken geene kleederen. Zij bedienden zich van eenige optooifelen , maer zonder hunne, naektheit te verbergen. De man-  Honderd en Eenentwintigste Brief. 3S1 mannen hadden zoo weinig kennis van de betamelijkheit, dat zij de grondbeginsels, we ke hen verpligtte om zich te dekken , ais fchandelijk en onteerende befchouwden Zij weigerden de kleederen, welke hun de Jezuiten aenboden; en wanneer zij hunne makkers daer mede opgetooid zagen , fchaterden zij uit in lagchen, gelijk wij doen zouden, als wij een' aep als een' monnik of foldaet gekleed zagen. Een zeker zendeling, meuwelings aengekomen , nam zelf de moeite om twee van hunne jongskens te kleeden , om hen dus tot de zedigheit te gewennen, maer zij waren zoo befchaemd zich door hunne landgenooten uitgelagchen te zien , dat zij hunne kleederen uittrokken , en aen een boom ophingen: doch vreezende den Jezuit te mishagen, en doorgehaeld te worden, vonden zij het middel uit om zich naekt te ontkleeden, als zij in het dorp gingen, en hun gewaedt weder aentedoen, wanneer zij tot den zendeling te rug keerden. De palmboom, verfchillende van den geenen, die de dadels voortbrengt, verfchaft de vrouwen de ftof, waer mede zij zicji bedekken Zij kloppen de bladeren, gelijk wij het vlas, om 'er het garen van aftefeheiden. Hare kleeding beftaet uit drie ftukken, waer van 'er twee eenen rok, die van den gordel tot de voeten afdaelt, uitmaken; en het derde is eene foort van mantel, die haer de fchouders en  382 De Ni eu we Reisige.k. en het overige van het ligchaem bedekt. Deze Hukken zijn niet geweven; maer de draden, van boven vastgehecht, hangen langs het ligchaem, in de gedaente van dikke en digt gefloten franje. Haer hulfel beftaet in eene foort van gebreid netwerk van dezelfde ftoffe. Zij dragen halsfnoeren van . paerlemoêr ; doorvlochten met biczen, fchulpen èn kraekfteenen, welke haer tot op den boezem afdalen. Deze manier om zich optepronken is zoo eenparig niet, dat 'er niet eenig ohderfcheidc in de optooifelen zij. Sommigen verfieren hare hoofden met verfcheidene rijen paerlen, welke zij met hare hairen vlechten. Anderen mengen 'er kieene vederen in, die van verre aen dit hulfel het aenzien van eéne paruik geven. Somtijds bedekken zich de vrouwen met het vel van een' zeewolf, vos of eenige andere dieren, die hare mannen op de jagt vangen. Een hunner grootfte feesten is de dag, waerop de uitdeeling dezer pelterijen gefchiedt. Men verzamelt in eene bepaelde plaets, alwaer men, aen het eindt eener uitgeftrekte ruimte, een groot priëel van boomtakken oprecht. Aldaer brengt men alle de vellen der beesten, welke in dat jaer gedood zijn , en fpreidt dezelven als tapijten op de aerde. Een priester, geneesmeester óf toovcnacr (want deze drie woorden beteekenen hier het zelfde) plaetst zich aen den ingang van  Honderd en Eenentwintigste Brief. 3% van het prieel, en haelt den lof der jageren op. De andere Indianen loopen, als zinneloozen, ginsch en herwaerds; terwijl de vrouwen, uit alle hare krachten, zingen en danfen. De opperhoofden komen dan uit het prieel, waerin zij op gemeene kosten zijn onthaeld, en deelen alle deze vellen uit; vvaer na het overige van den dag in verlustigingen wordt doorgebragt. Hoe eenvouwig de Kalifornianen in hun optooifel wezen mogen, zij zijn het nog meer in hunne woning. Hunne huizen beftaen in kieene hutten, waer in zij zich naeuwelijks kunnen uitftrekken om te flapen. Zij vervoeren dezelven van de eene plaets naer de andere, zoo dikwerf zij genoodzaekt zijn hun voedfel te zoeken. Meestal bouwen zij ze digt bij vlieten, die zeer zeldzaem in dit landt zijn; en in den winter begeven zij zich in holen. Het huisraedt dezer Wilden komt ook volkomen met hunne woningen overeen. Zij hebben noch bedden, noch tafels, noch koffers, noch ftoelen. Een werpfchicht, een fchotel, een drinkfchael, een ftuksken droog houts om' het vuur aentefteken , een zak voor de levensmiddelen, en een andere, aen het eindt van een' ftok vastgemaekt,_ om de kinders te dragen, is ten naesten bij alles, wat het huishouden van een' Kalifomiaen uitmaekt. De vernuftigften maken fchuiten en netten voor de visfeherij; en men roemt groo-  SÖ4 Di Nieuwe Rb i^iojmmdH" grootelijks- do kunst, waer mede zij deze-itfen 4bWjpBkÖ|Haioom aïllsw t nabariiabnoxjjd airab Jn KaJifornia waren -'er; vo&en.Ro-dieindê veelwijverij toeftonden : bij anderen, die ge^ matigder dachten, hadden,de opperhoofden twe^fëfflfoWgibjltim aflesiffle^rigen, be#aeJsjs» 'er Eifife(Éfl6bé§S%fc nögz§ofefcb«iai^din hefc overfpel als eene onvergeeflijke misdaedt., uitgenomen in hunne feesten en worstelingen , . waerin de överwinnaer het recht hadde om de echtgcnoote van den overwonnen te genieten. De huwelijken gefchieddcn zondes plegtigheit : een jongkman bood der jonge dochter', welke hij beminde, eene kruik aen : indien hij haer aenftond beantwoordde zij het zelve met eene ten naesten bij diergelijke vereeringtj en deze wederzijdfchc giften bevestigden het, huwelijk, 't welk altoos, gelijk bij, alle andere volken, door gastmalen en danien gevolgd wierd. Het was de gewoonte dat eene vrouw, zoo dra zij verlost was, zich' met haer kindt in de eerfte vliet ging baden, en do pligten van het huishouden waernarm .5 terwijl de man, in zijne hut of onder eenen boom gezeten, veinsde ziek te zijn. ' Déze klucht duurde drie of vier dagen, waerop zij bezoeken en pligtplegingen ontvingen. Dikwerf gebeurde het I dat de moeders , géén middel hebbende om hare kinders te voeden, dezelven ombragten. Om deze barbaerfche gewoonte;te fluiten, voorzagen de zendelinge in derzelver onderhoudt. De  Honderd en Eenentwintigste Br:?f. 3.85 De godsdienst dezer volken bevat verfcheidene bijzonderheden, welke moeielijk zijn te verklaren. Voor de komst der jezuiten, zegt men, hadden de Kalifornianen geen denkbceldt van het Opperwezen , noch bewezen het zelve geene de minfte godsdienstige eer. Evenwel, zoo men de zendelingen hier in gelooft, kende zij de éénheit en algemeenheit van Godt. Zij hadden zelfs, voegen dezelven 'er bij, eenig licht omtrent de Drieeenheit en de eeuwige teling des Woords. Zij geloofden daerenboven dat 'er in den hemel een zeer magtig Heer is, de fchepper en onderhouder aller dingen ; dat hij eene vrouw heeft, doch geen gebruik van dezelve maekt s om dat hij onligchamelijk is 5 maer dat hij evenwel kinderen bij haer heeft. De oudfte nam zijn verblijf bij deze Indianen, om hen te onderwijzen; doch zij floegen aen het muiten , kroonden hem met eene doornekroon •en deden hem ftervcn : echter bewaert hij altoos zijne fchoonheit. Zij zeggen insgelijks, dat de hemel zeer bevolkt is; dat één van deszelfs voornaemfte inwoonderen een' opftandt durfde verwekken tegens het Opper* wezen, 't welk hem in een gevecht overwon j Verdreef, en in onderaerdfche holen opfloot. De aloude volken van dit fchiereilandt hadden noch tempel, noch gebedeplaets* noch uiterlijken godsdienst. Zij erkenden een eerf fte Wezen, cn bepaelden daer bij alle hunne X. Deel. ' Bb g°d'  386* De Nie®w-&/7&i-j vari zijn koningkrijk, meer dan de voor. „ doelen der Spaenfche kroon', op het oog „ hadde. Eenen Jezuitifchen zendeling', vader v Salva-Tierra genoemd, ging deze onder-  Honbmi» ï» iEenentwintigstjb' ^W- 393 „ neming des te meer aen het.hart, om dat „, zij hem niet zeer moeielijk toefebeen. Hij „ was bedeeld met alfe de begaefdfceden , tot „■. diergelijk een ontwerp noodzakelijk. Zijn „ oordeel en voorzichtigheit hadden hem de „ algemeene goedkeuring der mactfehappije ,, waardig gemaekt. Hij was van eene fterke '„ en wakkere gefteltenis, en bij gevols? zeer q bekwaera om den arbeidt en de vermocid„ heit te verdragen. Dusdanig was de man, „ dien Godt verkoos om het euangcüum aen de Kaüfornianen te prediken, en hen on\, derdanen van zijne katholyke majesteit te # maken. Door de orde , die aen hem afgevaerdi^d wierd, gelastte men hem, uit „ naem' des konings, bezit van het landt te „ nemen , en gaf hem volle rnagt tot het „ lieten van krijgsbenden, en het benoemen „ van een' ovevften cn onderbevelhebbers, \\ die dezelfde voordeden zouden genieten, '„ als of zij in tijdt van oorlog gediend had., den. Hij kon hen, gelijk ook de foldaten, „ afdanken, hen hervormen en tot,hooger „ trap verheffen, enz., naer dat hij, zoude „ oordeelen ter bevorderinge van zijnen last ,, te zullen flrekken. Eindelijk ilond men „ hem toe zoodanige perfonen, als hij zoude „ goedvinden, te verkiezen, om de gerechts„ zaken in het nieuwoverwonnen landt waerj^tenaniienoas nadslbiö^X nsbs-S .ebbsé ..tsbno-ssab'' sttie >' bmsocres! sri9iT-£vl.G<2;^•. Bb 5 »  394 De Nieuwe Reisiger. „ Vader Salva-Ticrra, met dit gezag bcs, kleed , en van verfcheidene zijner mede„ broederen verzeld, vertrok van Meviko, „ en landde in zijn koningkrijk , aen het 9', hoofdt zijner krijgsbenden , omtrent het „ einde van het jaer i697. Hij ontfeheepte „ digt bij de baei der Ontvangkenis, en ffoeg „ zich neder in eene plaets ,f met geboomte' „ en groente bedekt, alwaer men, op weinig „ afflands van den oever, eene genoegzame „ hoeveelheit van zoet water vond. Hij was „ gelegerd op een bekwacm veldt, alwaer hij ,, de levensmiddelen, de beesten en het reïs„ tuig in verzekering ftelde. Koning, opper,, priester, veldheer, verooveraer en zende,, ling, was vader Salva-Tierra daerom niet „ minder de eerfte om de pakken op zijn' „ rug te dragen , en den dienst van een' 3, geringen handlanger te verrichten. Men 3, bouwde barakken voor de bezetting, welke ,, men met eene verfebanfing omringde; en s, men richtte eene tent op in het midden 5, dezer werken, om tot eene kapél te dies, nen. Aen den ingang plaetfte men een ?, kruïsbeeldt, met bloemen bekroond , cn van binnen de afbeelding der moeder3, maegd', de voorflandftcr der veroove- ' rff^gbio) roti no^mh^ams ,, De Jezuiten deden aenftonds veel moeite 3, om de tael des lands te leeren, en waren „ niet weinig verlegen om Indiaenfche woor- ,3 den  ïïcrNDFiu- en Éénentwintigste Brff. 395 den te vinden , tot het uitdrukken van T, verfcheidene ftukken der geloofsbelijdenisie , en onder andere van de woorden; „ hij is opgefiaen uit den doode. Hoe moesten „ zij handelen om het aen deze goede lieden te vragen, en hun de meening, die daer 5, aen verknocht is, te beduiden. Zie hier „ het middel, waer van zij zich bedienden.. „ Zij namen eenige vliegen, en hielden de„ zeiven, in de tegenwoordigheit der Kali„ forniancn, in het water, tot dat ze fchenen ,^'ïdood te zijn. -Vervolgens bedekten zij ze ' niet asfche en fielden ze aen de zon bloot, , het geen ze wel rasch deed herleven. De „ Indianen fchenen daer over zoo verwon„ derd, dat zij uitriepen , ibimu hueite! ibimu „ hueite! De Jezuiten fchreven deze woorden ,, 0p , en bedienden 'er zich van , om de „ opftanding van onzen zaligmaker en die ■ jyoder dooden te beteekenen; en federt heb„ ben zij nog geene anderen gehad, om deze oj twee verborgenheden uittedrukken. „ De inboorlingen des lands bragten vruch„ ten, visch en eenige paerlen aen de krijgs„, benden : zij vraegden den zendelingen, of „ dezelve geene zoons der zonne waren, dewijl 3, zij hen als godheden aenzagen: zij klaegdeu „ hun over de beledigingen der foldaten, die „ hun alles wat zij bezaten met geweldt ontJ5 namen : zij bezwoeren hen dezelven, als. 5a wreede en onmenfchelijke lieden, wegte- „ zen-  $6 De Nieu w etwKïesis otsjhoü ,, zenden , en onder ben .t&djfijven wonen „ als bimne vrienden, befchcrmers en vaders. „ Doch niettegenltaende^dtee rge]i!ridci£É be„ ginfelen^ontmoette vader balva-Tieivja „ verfcheidene hinderpalen in den ivoortgang ?, zijiraeabowderncnnngc i) ;de4:eh6fiicn racen rwaidii^f^sl-jSpaiiii^-jflacl^ ,, flaeuw onderfteund. . Ntetftemin kwamen ,, zijn gedu-lt en ijver ,• onderfleund doob die ,, van ;zekeren vader .ügarte, alles te:bovcR. „ Decs.laetfte muntte bijzonderlijk uit in de zending van Viggo: de volken dezer landr », ftreek' waren reeds een weinig onderwe,, zen, toen hij befloot hen te befchaven; „ maer het was moeielijk luie menfchen over. >, tehalen tot den arbeidt, die •'er in-den. „ landbouw cn de veezorg vereischt wordt. „ Hij beflierde hen in de gebouwen, welke 9, hij ondernam, cn was te gelijk arbeidsman en bouwmeester , geestelijk onderwijzer .» en tijdelijk verzorger; en zie hier hoeda„ nig hij. zijnen tijdt verdeelde. Des morgens verpiigtte hij hen de mis te hooren, ,, en deelde . vervolgens de fpijzen aen de ,, wer^ie^sjpojtófto föesc avonds geleidde, hij hen,weder,in de kapél, liet hun ddmsrQ, zenkrans opzeggen, verklaerde hun:-den ?, Katechi^rnus , en verzag hen weder, van v voedfel. Jxi het begin .had bij veehmoeics ,j om  Honderd «nsEénentwintioste Brief. $gf innam hen* gedurende de predikaetfief,r te be4,9lbeugeleoim»i'-boótften zijne -gebaren na3 fchaterden uit in lagchen, : en ftaken den ,,. draek met hem. - Hij ontveinsde zulks eenijVgen tijdt, en deed hun vervolgens ver•jflowijtingen daer over; maer ziende dat hij ,, 'er niets mede won, wilde hij beproeven „ of hij zich konde doen vreezen. Hij had „ digt bij zich een' Indiaen, om zijne kracht „ zeer beroemd, die, trotsch op dit voor,,' deel, het eenige waer van men onder deze g volken werk maekte, zich nog onbefchof„ ter dan zijne makkers gedroeg. Vader Ugar„ te, die van eene wakkere en zeer fterke „ gcftalte was , befpeurende dat hij lachte yi«n anderen insgelijks aen het lagchen zocht „ te helpen, greep hem bij het hair, ligtte „ hem van den grondt op, fchuddehem eeni„ gen tijdt ginsch en weder , en boezemde d^n anderen zoo veel fchriks in, dat zij „ alien de vlugt namen. Zij kwamen des „ anderen daegs weder ; en de vader fprak„ hun met zulk een' verzekerden toon „ aen , dat zij zich in het vervolg betame„nftjker gedroegen. De zendöHHgTPVertiömen „ hebbende , dat hun lagchen alleen over „ zijne flechte uitfpraek ontftond, bediende „ zich, om dezelve te verbéteren, van den „ bi|ftandt der kinderen, wier lesfen hij wei „ wilde ontvangen: want hij had befpeurd „ dat de mannen hem kwalijk begrepen, om fflO fn »» §e*  398 De Nieuwe R e i s i pen. Deze voordeden waren de vrucht 3, van den tijdt, en de voorzichtigheit van dezen zendeling , wiens voorbeeldt door ,, zijne amptgenooten gevolgd is: zij kendëri « ,, derzelver waerdij , door den noodt , de armoede en dc gevaren, welke zij, inde 3, eerfte jaren van hunnen apostolifchen ar5, beidt, beproefden^ De kinders, door ge3, ringe vereeringen aengclokt, waren in het 3, begin de eenigften die hen navolgden; en 3, nog moest men vele listen gebruiken, om 3, hen tot den arbeidt te gewennen. Som3, tijds wedde de vader met hun wie het eerfte 3, een' boom zoude ontwortelen , of beloof5, de eene vereering aen de geenen, die de „ meeste aerde zouden aendragen. Kortom^ « 3, het  Honderd en Eenentwintigste Brief. 399 „ het is genoeg te zeggen dat hij, om tig„ chelfteenen te maken, met hun een kindc wierd, hen uittartende wie de klei het best 11 zoude kneeden, en door het trappen met „ de voeren onder een vermengen. Het deed „ zijne voetzolen af, en begon het leem te vertreden : de kinders voegden zich, aenftonds bij hem, zingende en danfende allen te gelijk; en deze oeffening duurde tot het l, uur van den maeltijdt. Door dit middel „ bouwde hij eene kieene kapél, en eene „ woning voor zich zeiven. „ Nog één woordt van dezen goeden en „ wakkeren vader Ugarte, die de kunst be„ zat om geftreng te zijn, en boos te ichij„ nen, wanneer het de omftandigheden ver„ eischten. Men berichtte hem dat 'er eene „ Christenvrouw op fterven lag : hij begaf 'er zich naer toe, en vond 'er reeds een" " toovenaer, die haer zijne gewaende hulp„ middelen toediende. De vader jaegde hem „ weg, beftrafte de bloedverwanten over hun„ ne zwakheit, biechtte de vrouw, en verliet „ haer niet voor dat zij dood was. Eenige ,, dagen daer na kwamen de vrienden hem zeggen, dat zij den toovenaer gedood hadden. De Jezuit vertoornde zich, en deed '„ hun eene geftrengc beftraffing. De India„ d^btecPH hunnp beurt vergramd , wilden „ hem zeiven doodflaen: doch hij begaf zich naer de hoofden der t'famenzwering'; en  4oo De Nieuwe Reisiger, „ hun een' ouden verroesten fnaphaen toe„ nende, dreigde hij hen te verdelgen, in„ dien zij hun oogmerk durfden uitvoeren. „ Zij werden hier door zoodanig verfchrikt 7 „ dat zij de vlugt namen , en niemant van „ hun dien nacht in zijne hut durfde door„ brengen". Ik vond geen einde, Mevrouw, indien ik alles bijbragt !t geen mijn Jezuitifche zendeling mij gezegd heeft, wegens de godvrucht, den ijver , het gedult , de kloekmoedigheic en heilige verrukking zijner medebroederen in Kalifornia , alwaer niets dan paerlen te visfehen en Wilden te bekeeren zijn. Het rechtsgebiedt van Mexiko deed hun, gedurende dertig jaren, allerlei bedenkelijke tegenkantingen beproeven. Men fchrcef hun minder godsdienstige dan baetzuchtige oogmerken toe , en befchuldigdc hen dat zij zich dc parelvisfcherij, met uitfluiting' van anderen, alleen toeeigenden. Vooral nam men kwalijk , dat men een volltrekt en willekeurig gezag over de krijgsbenden aen geestelijken had toevertrouwd. Dit lactlte ftuk had de geesten zoodanig verbitterd, dat men, in de eerfte vervoering van ijver voor de eere der krijgslieden, zich aen den koning van Spanje beklaégde; Men vertoonde hem zelfs dat deze dorlogsgeleiding flrijdig was met de vrijheit, die onaffcheidelijk van het Christendom moet zijn.  Honderd en Eenentwintigste Brief. 401' De Jezuiten antwoordden dat deze manier, in tegendeel, de eenigfte was , welke men moest gebruiken, om de overwinning en bekeering der Kalifornianen ten einde te brengen ; dat men, in verfcheidene andere landfehappen van Amerika, het euangelium predikte onder de befcherming der krijgsbenden; dat 'er ,' bij mangel van deze voorzorge, verfcheidene zendelingen van hunnen apostolifchen arbeidt Hechts de kroon des martelaerfchaps hadden ontvangen, zonder de ongeïoovigen van hunne verblinding' en ongebondenheit te genezen ; dat het, voor het overige, geene uitvinding noch inltelling van dc maetfehappij' was, maer van de koningen van Spanje, die flechts het gevoelen van hunnen raedt gevolgd hadden; dat men niemant dwong om het geloof te omhelzen; dat alle de geenen , die gedoopt wierden ,' het y|rverbondsteeken niet ontvingen, dan'na dat men van hunne oprechtheit en volftandigheit wel verzekerd was; dat, terwijl de foldateri de zendelingen voor de beledigingen der Wilden beveiligden , de oogmerken .zijner majesteit en de bevelen der regering' waren dat zij geen het minfte ongelijk aen deze laetftcn deden, ten zij ze daer toe genood» zaekt wierden. Van zijnen kant wendde vaderSalva-Tierra voor, dat zijne poogingen, zijne onkosten en zijn arbeidt vruchteloos zouden wezen, TR Deel. Cc in-  402 De Nieuwe Reisiger. indien het krijgsvolk hem niet meer onderworpen bleef; en dat bij van de zaek zoude afzien, zoo dit wezenlijke punt niet in zijn; voordeel wierd befhst. „ Inderdaedt, zeide hij , „ indien de overfte en de foldaten „ onafhangkelijk van de Jezuiten waren, zouden zij de eerftcn zijn om de parelvis„ fcherij te ondernemen ; en in plaets van „ het reeds verooverde landt te bewaren, in „ plaets van de zendelingen op derzelver „ reizen te geleiden , en hen in hunne be,, dieningen bijteftaen, zouden zij de barken „ en Indianen alleen tot deze visfeherij gej, bruiken , om te fchiehjker hunne gierig- heit te voldoen Hier uit zou de verdruk„ king dezer arme Wilden ontftaen, 't geen? „ verders oorzaek zoude zijn van klagten, „ vijandfehappen , twisten ,■ t'famenzwerin„ gen, en eindelijk van een' algemeenen op„ ftandt, die in cén oogenblik alle de vrucht „ der veroovering' zou doen verliezen. Het „ is dan noodzakelijk, vervolgde hij, zoo in ,j de burgerlijke als geestelijke zaken , dat „ de krijgsbenden aen onze beftiering onder-' »2iW|1'P'^^j»3b ns£ fq-iob 3sr; nsv nabloori Dit was ook het gevoelen van den raedt van Spanje; en de koning beval daerenboven dat men, op kosten van zijne majesteit, alle de noodzakelijke dingen tot den goddelijken dienst, als de klokken, tafereelen, verfierfelen, den. oly, de wasfehenkaerfen en den .. jO wijn  Honderd en Eenenvwin'iigste Brief. 403 wijn voor de mis , zoude bezorgen. Meri wil dat dit bevel nimmer is uitgevoerd, en dat de zendelingen genoodzaekt zijn niet aK leen in het onderhoudt hunner kerken, maer ook in het befhen hunner nieuwbekeérderi te voorzien. In het begin voedden zij alle de Indianen, die zich in de dorpen kwamen nederzetten, onder voorwaerde dat dezelven niet meer in het gebergte en in de bosfchen zouden omdwalen , maer zich laten onder, wijzen ia de waerheden van den godsdienst Tot deze liefdedaden werden de giften der w idoenderen gebruikt; doch toen men die allen hadde ingezameld, en het niet mogelijk ware zoo veel nicuwbekeerd volk te doen bedien , e nam men zijne toevlugt tot andere hulpmiddelen. Daer werd vastgefteld dat men alleen de perfonen, die den goddelijken dienst hielpen verrichten, zoude onderhouden; dat men hun 's morgens en 's avonds een zeker cedeelte Indiaensch koorn, in water gekookt, en des middags pozoli, of het zelfde koorn met vleesch gekookt , zoude verfchaffem Dusdanig is het voedfel, 't welk men aen de hoofden van het dorp, aen de zieken, grij?: aerts en kinderen uitdeelt. De wijn is de eenige zaek , welke men hun weigert, om de dronkenfehap te beletten. Ook zendt men denzelven , fchoon hij in Kalifornia niet overvloedig gemaekt wordt, gedeeltelijk naer Klexiko . om 'er andere koopmanfchappen Cc 2' voof  404 De- Nieuw EnJfcrEl VRaammvioU voor In te ruilen. ■ Het geene de zendeling overhoudt, bewaert hij voor de zieken, waer aen hij ook de geneesmiddelen bezorgt. Niet alleen is hij belast met de zorg' voor dc zielen , maer insgelijks met alle de pligten eens huisvaders. Hij moet tevens hun geneesmeester en huisbezorger zijn,, zich van-.heS overvloedige en dikwerf van het noodzakelijke beroovcn , om in hunne noodwendigheden te voorzien. Dusdanig is de beftiering, door vader Salva-Tierra, in Kalifornia vastgefleld, en tegenswoordig nog in denzelfden ftaet. In ijdere nieuwgeftichte zending benoemt hij, behalve de foldaten, die onder het bevel van den Jezuit ftaen, een opperhoofdt der gemeente , dat alleen van hem afhangt, en een' weionderwezen Indiaen, van onberispelijke zeden , om de bedieningen van geloofsonderwijzer waertenemen. Een kerkmeester is gelast om zorg voor de kerk te dragen, de perfonen, welke in de mis of andere godsdienstige oefeningen ontbreken, aenteteekenen, en den vader kennis te geven van al het kwaedt, dat 'er in het dorp voorvalt. Wanneer de zendeling afwezend is, om de zieken te bezoeken , de verbondsteekenen te bedienen, de twisten te beflechten, enz., verkiest hij een' ftedehouder uit de krijgslieden , wicn hij al zijn gezag vertrouwt. Dees mag de fchuldigen vastzetten, hen vonnisfen , de kieene misdaden met de gees-  hondeud en eenentwintigste brief. 405 geesfeling', cn de groote met de gevaagenis'fe fe-flflfeiïiy>tois ob -ioov Hri fiSEv/sd ïJbuortisvc Kalifornia is niet, gelijk de andere landen, vërdeeld in koningkrijken en landfehappen, maer in zendingen. Men telt 'er vier voorname , te weten, Loretto , St. Xaverius, Onze lieve Vrouw der Smerten en St. Jan, welke ijder verfcheidene vlekken bevatten. Sommigen gelooven dat zij een gedeelte uitmaken van het geene men Nieuw Mexiko noemt, liggende ten noorden van het Oude, en waerin men Nieuw Leon en Nieuw Navarre vindt. Deze landfehappen zijn weinig bekend, en hunne grenzen ten noorden zeer onzeker: zelfs weet men naeuwelijks op welken tijdt de Spanjaerds dezelven ontdekt hebben. Zij verdeelden ze in agttien landfehappen ; maer is 'er nog veel in te ontdekken cn te onderwerpen. Zij liggen in een acngenaem gewest, onder de gematigde luchtftreek; en hun grondt brengt, op verfcheidene plaetfen, alles voort wat tot vermaek of de gerijffelijkheden des levens kan ftrekken. Men vindt'er goud- en zilvermijnen, waerin men met een goed gevolg werkt; en de Spaenfche volkplantingen vermecnigvuldigen, naermate van derzelver overvloedten ^^dtÉtoUéabofl 'rm 'tid-uzsnbw t.sno tri9j De inwoonders van Nieuw Mexiko zijn federt tot het Christendom bekeerd, door de Jezuitifche zendelingen, die hen befchaefd en Cc 3 huïl  hun den koophandel, benevenside a^nkweeking van den wijngaerdt en de tarw geleegd' hebben; weshalve zij tegenswoordig veel wijn en koorn naer Nieuw Spanje zenden. In hunne tacl en zeden verfchillen zij grootelijfes van elkanderen. Sommigen dwalen met hunne kudden gedurig heröm: anderen leven in vlekken en dorpen , onder het gezag nmx hunne kaciquen. De Apaches, in vier ftammen verdeeld, maken het talrijkfte volk uit: zij zijn aen wederzijden van den Noord vloed t' gevestigd, leven onder tenten, hebben eene oorlogzuchtige geneigdheit , bidden- de zon en maen aen, en huwen verfcheidene vrouwen. De landvoogdt houdt zijn verblijf te Santa • Fé s de hoofdftadt van het ganfche landt^l i'jv te^waj jib «ericiQ, .3 jlirhtag 9bsdi Ik zal dezen brief niet eindigen , zonder ook een • woordt te zeggen van NieawjsArlbion, 't welk aen het noorden van Kalifornia grenst. Het zelve werd, in de zestiende eeuw, ontdekt door den Engelfchen zeeman Francois Drake, die het voor zijne vorstinne in bezit nam, en daer aen den ouden naem van zijn vaderJandt gaf. De Wilden , die digt bij de kusten woonden , kwamen met hoopen tot hem, en boden hem verfcheidene werkftukken van vederen acn. Hij gaf hun in ruiling eenige geringe kramerijen van Europa , die hen dermate bekoorden ; dat zij de Engelfchen als goden befchouwden. Vervol-  Honderd en Eenentwintigste Brief. 407 volgens verzamelden zij zich in een groot ■gefial, verlieten hunne wapenen, kwamen al . zingende Drake bidden dat hij hun landt onider zijne befcherming name, en fielden hem . eéne kroon op het hoofdt. De mannen waren ïiaekt: de vrouwen hadden de fchouderen ■met dasfenveilen bedekt; en van den middel tot aen de knien droegen zij, in de gedaentc van een' voorfchoot, eene foort van linnen , van boomfchorfen gemaekt. De huizen, naer onze duivenhokken gelijkende , waren rond en zonder vensteren, met eene enkele deur en eene opening' van boven, om den rook 'doortogt te geven. Zij fliepen op biezen en takken van dennenboomen , ter aerde uitgeftrekt, en als een' kring rondom de haerdftede gefchikt. Drake, dit gewest verlatende, ïïehtte 'er eene kolom op , waeraen hij dc wapens van. Engelandt, met den naem der kohinginne Elizabeth en den zijnen , vastinaekte. De Wilden betuigden veel leetwe» zen, om dat hij van hun vertrok. Gedurende zijn verblijf alhier, zag hij bijna geene landerijen , welke geene teekenen van goud of zilvermijnen droegen. De dasfen zijn 'er in zulk een groot getal, dat hij 'er bij duizenden ontmoette. Hij zag 'er ook eene foort van konijnen, wier pooten naer die der mollen, en de flaert naer dien der bergrotten geleken. Deze dieren hebben een' zak aen ijdere zijde van den buik; en wanneer zij verzadigd zijn, Cc 4 , be-  bewaren zij daer in het geene zij niet J.unnen opeten. jéS Ö% T8M3AOOOV HH-ssa-nBt'rtisfe ww Aef Tiende TVft "■— BLAD-  BLADWYZER L> K K .naiaqc VOORNAEMSTE ZAKEN, °?Jïn ïiét Tiende Deel begrepen. Honderd en Elfde Brief. Louiziana. _ Bladz. f~* efchiedenis van de ontdekking' van LouiziaVJ na door de Franfchen. - - i- Men zendt jongedochters in dit landt, om.net te bevolken. - 7 " 3- Grondlegging en befchrijving van Nituw Ur- leans,'hoofdftadt van Louiziana. - j - 4« Ontwerp om deze ftadt te bevolken. - "j Denkbeeldt, 't welk men zich van deze hoofd- }» f. ftadt kan vormen. - - - * j 'Gezantfchap der Wilden van Louiziana aen den landvoogdt. - 8. Gefprek van het hoofdt des gezantfdiaps. - 9. Hoe de Wilden van Louiziana de Europeanen in hunnen landaert inlijven; plegtigheden van deze inlijving'. - * " ,2* Voordeden van deze inlijving'. • - •» Eerteekenen bij de Wilden van Louiziana; en ^13. ■wat dezelven vereisfchen. - - j De Natcheërs, wilde volken van Louiziana. 14. Zij vermoorden de Franfchen, en waerom - 1 f. Gefprek van eene moeder tot haten zoon, om hem te verpligten tot het ontdekken der fa- reenzwering', tegens de Franfchen gemaekt. 16. Middelen , welke zij gebruikt om dezelve te beletten. - - - - 18, Zij flaegt daerin Hechts voor een gedeelte. - "» Wraek der Franfchen; groote vermindering van ^19. de Natcheërs; en wat de oorxaek daer van is. j Cc 5 Qods'  BLADWYZER DER Godsdienst van deze volken, en dsrzel ver tembelfïfö Vuur, 'twelk 'er gefladig in brandde De Natcheërs bidden de zon aen; en hunne opper hoofden eigenen zich de hoedanieheit vaVh ' broederen van dit geiiarnte toe. - Willekeurig ge?.ag van deze opperhoofden. . Groote eerbiedt, welke men hun bewees. - tV Hoedanig zij gediend wier den, - babttQ Men volgde hen in de andere weereldt na hun- nen doodt - ;j8nijrj >fr33 n£^JlLaf Gelchiedenis van een' Wilde, die zich aen dezehfi ' wet niet begeerde te onderwerpen. - rrua&t Men verkrijgt den adeldom, door het verwor-fH gen der geenen, die hunne opperhoofden forfeM ^de andere weereldt volgen. - LK. Gefchiedenis van eene jonge weduwe, die op £.[j het graf van haren man (ierft. ' -' - .Jfc Gefprek , dat zij tot hare kinderen voert. - > Voorrechten der zonnevrouwen, of de vrbu-■ sÜd wen van de groote opperhoofden der NatH-irbg cbeers. . . . rronr'IUï Hoedanig men de landerijen onder deze volken 4t' bebouwde. . - . . * Bijzonder feest, dat men eertijds vierde. ■ - . Manier hoe de Natcheërs zich ten oorlog' be-w/ reiden. • ■. jj;ov ° . Geneesmeesters , kwakzalvers en goochelaars ijl' bij de Natcheërs . Hoe zij de onderhandelingen van vrede en bondgenootfehap maken. Honderd en Twaelfde Brie^W De Illinoizen , wilde volken van Louiziana/'OM ftandvastig aen de Franfchen verknocht. .' qo Chikagoe, een hoofdt der Illinoizen, komt in Frankrijk, en het geene hij van onzen land-i "oS aert denkt. - - ■» • 40. Go-  VOORNAAMSTE ZAKEN. Gefchiedenis van de verbindtenis der Franfchen • soiet-'dè IHinoiabfao • - JJkljl Deie volken verwerpen het bondgenootschap ' der Engelfchen. - j " , . ." ^3* Afmelding der Illinoizen, voor hunne bekeering. 44Middelen, welke men gebruikt heeft om hen te ^ otidShaudding tusfehen de Engelfchen en U- liiirfïiên. " * {fefprek van een' Illinois tot den ftadvoogdt van BeflSöi», •■ * ' , r: , , " 47* Mieu we oorlogsverklaring tusfehen j:.ngelandt en. >w Frankrijk; en welke zijde de lïhno'.zeu Kiezen. 48. Maffer hoe de {IttytfzMI oorlogen. - U0. ^wming, die zij op de Engelfchen oe'alen. f Ikc "eene 'er bij de Illinoizen omging, ledert den vrede tusfehen de twee kioonen. - jo. Befchrijving van het landt der Illinoizen. - fi. Bezigheit der Illinoifche vrouwen - - *» Schrik , dien de Chikachafen in het landt der ^53. [llinorten veroorzaken. - * J De Chikachafen zijn wilde bondgenooten der t! Engelfchen, en vijanden der Franlchen en 11i'Pflinoïzcn. * ~ * $4' Geaentfeil en gewoonten der Chikachafen. Wreedheit van dit volk tegens eenige Franfchen. f6. Moe de gastmalen der Illinoizen gefchieden. - 57Overvloedt in het landt der Illinoizen. - *» De osfen van dit landt; hoe zij op de jagt ge- ff*- vangen worden. - - ~ J Lnch.llreek , grondt en voortbrengfel van het ' ^ndt. - - „ - , ' : ö0- Wat de IMinoizen bedrijven, federt dat de landerijen bezaeid zijn, tot den oogsttijdr - 6t. De vereeniging van den (hoorn de Misfislipi, met de riviere Misfoun; en befchrijving van beide. 61. Mondt van de Misfisfipi. - - "i De oevers van dezen (boom, en hunne omlig- f63. gende (treken. - * naa , au j' ** , Boomen van Louiziana. - - * Hoogduitfehe volkplanting in ditlandt opgerecht. 66. De  BLADWYZER DER De fterkte Pointe^fcïatyhs». ,'ahueQ )5«cKa De verhlijfplaets der Natcheërs. - bn^bribs'' De Akanfars, een wild volks! 3(b 2«joJajrf-iafi» afT Schaemtelooze dans van dit volk, dien deFran-löS. icher» hebben afgefchafirf ni .«nrjoIuoT aijkafj M Overvloedige jagt in dit landt. - .dsanr.'nfo. Verbazende meenigte vau wilde duiven. - i „ Hoedanig men jagt daer op maekt. - - rwiülV Belchnjving van de fterkte Ghartres , in heti landt der Illinoizen. . . -jnrtn Hoe de Franfchen zich verzekerden vau de be- f 72' znting hunner ontdekkingen. . - iJuiV Oorzaek van de vermindering' der IHinoizen 72 Zeden en gewoonte» der Illinoizen. . *. 1 Hoe zij de Iafhartigen tiraffen - -f74- Verfcheidene Illinoizen gaen naer Frankrijk, fisorïó. hunne wederkomst doet eene vrouw, die in Frankrijk getrouwd was, haren man, benevens alle de Franfchen der bezetting' vamsv de fterkte der Misfouriërs, dooden - - 77 Gedurige bedriegerijën van de Franfchen aen^m oe Misfouriërs.'/ isb lt£loorii3q - uisffi Deze nemen 'er wraek over. . . 7g' Groote eenvoudigheit van dit volk, dat altoos door de tranfehen bedrogen wordt - - 80 Kegenng der Illinoizen en hunne opperhoofden. -,181. Hunne gnjsaens . . g Verwondering der Illinoizen op het gezigt van- al een brandglas, 't welk een nuk droog houts ontlleekt. - . - - §3 Gefprek, 't welk een Illinois bij deze geleeênheit tot een' Fransman doet. - . g4. -nsil ,3l4l-3lha laad nab riüv efrtabaidobi? nsjÉliav d ; ! Honderd en Dertiende Brief. •nsroinsm 31,0 r rmzfiqrdsj) A ab j d imojl jiH Vervolg van Louiziana, '-■>'>u - iiariatnfibson rft rvn,bw tm% rrsi ibVo-w pH Loop van de rivier de Misfisfïpi, van Nieuw Orleans af. . . _ - , Het  VOORNAEMSTE ZAKEN; Q Bladz. fcfcUilandt Daufin , eertijds het Moordeilandt ^ nfSed'Louis de la Mobile, en deszelfs 1 DcteSf¥óulouze", in he't landt der AHba-| 8S' I^F?aïfchen .worden zeer aengehaeld bij deze vel ken - - ,»ldEi - - • i.(!3fH P'Hedso;/! Stuf /der' ongetrouwe vrouwen bij de Aliba- ^ Hol zü]'hunne kinderen opvoeden. ^^«JjJ 9U Vrubtelooze poogingen der Engelfchen, om . deze volken aen zich te verbinden, 3b fl£v-Ji3£ 91, Hoe gevoelig de Alibamons zijn voor de geriage vereeringen, welke hun de Franfchen doen * " " w 9>* Onderlinge overeenkomst, die de vriend-*] fchap tusfehen de Franfchen en Alibamons |^ verzekert. • " " .., 1 94* Men ftraft de overtreders van wederzijden j met den doodt. - " tTT.,j- -.f-H/i^c'" Gefprek van een oppethoofdt der Wilden, na sb eene diergelijke ftraf. . - " 9j. De Alibamons haten de Spanjaerds. - 97Geaertheden der Wilden in de omliggende lirelteu van de ilerkte Toulouze. uill 130 gntw^k Bijzonder gebruik der Chaflasfen, ten opzichte van de ongetrouwe vrouwen. >b Sn'^^'/'"W' Het geringe gezag der moederen over harcj zoons. - - , v . > ico. Treurig en heldhaftig voorval van een Kol-j lapisfas. - iwb^fitnïiiai» nas O is Getchiedenis van den heer Belle-Isle, franfchen officier. müÊmmmmmgmmammmmmm^mmÊaSft Hij wordt van zijne landsgenooten verlaten, met eenige zijner makkeren. - - <°4» Hij komt bij de Attakapasfen, die mentcnen- vleesch eten. . shs<& w -stopT^ ", 105° Hij wordt aen eene weduw, m hoedanigheit van flaef, gegeven , en wordt haer mmnaer - - - ,ls ïn*9l*9* Hij  BLADWYZER DER ïbB'a . , ... . Bladz, Hij vindt middel om den Franfchen zijne ver- J«W blijtplaets te doen weten. - " - Hij wordt den Franfchen wedergegeven. 108, Sedert dit tijdftip zijn de Franfchen en Atta--k» v kapasfen altoos vereenigd geweest. - 109. Luchtftreek en voortbrenglels van verfcheide- dalai) ne landen van Louiziana. - . no, De (iekingen der zonne zijn geweldig j hoe wrSi men dezelven geneestv7£n'm 3^ar> «av girviiiristeS Wijngaerden en druiven van Louiziana. - irr. Eene foö« van aerdappelfltfc «£w nauioawag ut c'ii^ Riet* 't welk men als afpersjes eet. - .ibcO tjï Boomen , die het pek voortbrengen ; en de 113, manier Om het te bereiden, • - q atf m W Mosch, Spaenfche baerdt genoemd; en des- 1(>d zelfs verfchillend gebruik. - sfhiajpb^Bpfer Jtfuttigheit van het beerenvet. ioMdp.v na)n^3jö Hoe men het verblijf dezer dieren ontdel?fï^ n3s en de manier om hen te vangen, oq axoülair!fy;y De jagt van den reebok in Louiziana?aadbiav naspfj. Gevaer in het ontmoeten der krokodilIen^ïtP0*' 3' gebeurtenis daer omtrerït/'a xaiio^ ns* j^moslripf/gH De fchertfer, ïonderlinge vogel van LöÉfi3'3S I'S ziatia. - - adiabno saabiariolif.j/d. Eenige bijzóndere gebruiken van verfchillende volken dezes lands. - nav bqmai xiaïlm^^ Onderfcheiding van verfcheidene rangen Valf^'0157 menfchen onder de Wilden. >3irxaM xiev lasia^^Q, Talen der Wilden van Louiziana. iindajj Voortbrengfels en andere voordeden van dit zelfde landt. - - - us. .nijs riaiolbd bqmai nab ni silbw ,nasfiilas £M - - .rnobiwiirq lari iiüv jiarigib Honderd en Veertiende B.anbtëjeV? '■♦fri *: f^*i-* :i s<ïV >! - nabog ands nab nav ütófa mr> qiawino «d ■tbaarïiï satto>i De groote voorwerpen, welke deveroovenr/^'0^13^ van Mexiko den lezer' aenbiedt. - |fj Wat  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz; Wat Mexiko was , toen Ferdinand Kortez , ondernam het zelve te verooveren. - i», Gefchiidenis van Ferdinand Kortez - "7. Verwondering der Mexikanen op het gezigt der Spaenfche krijgsbenden. - «»• öekhiedepis van Manna, minnares van Kortez. 119. D^es veldheer doet de oude zeehaven Ver»-* Kruzverfterken. • ' - ü '** n^nn»! *3Q. Befchrijving van deze zeehaven. - •» De,nieuwe ftadt Vera-Kruz. - - '3*Zeden en gewoonten van de inwoonderen de- zd-ftadt? 13 - - -rr illJwi *33- Zij doen 'er een' grooten koophandel. - '34* Wie de postboden waren , welke aen het hof van Mexiko de nieuwstijdingen van de afgelegenfte landfehappen overbragten. - I3f« Genanten van Montezuma, keizer van Mexiko jVsidH aen Kortez. - ' ., " r>A rrsr* Vruchtelooze poogingen der Mexikanen, om > 136. \defcen veldheer te beletten inde hoordttadtj u^gfj- te komen, rjüiboilcn/l v - ~ Bijeenkomst van Kortez en Montezuma. - 137Zij geven eikanderen gefchenken, en hebben«1 verfcheidene onderhandelingen te famen. j Montezuma geleidt de Spanjaerds in den voor- >I3». naemften tempel van Mexiko; befchrijving I van denzei ven. - " " " De keizer van Mexiko verklaert aen Kortez het gebruik, 't welk men maekt van de gebouwen , die den tempel omringen. - 140* De levenswijs, die de jonge dochters en jon-^iav gelingen, welke in den tempel befloten zijn, leiden. , Het ampt van aertsofferaer is de eerfte waer- digheit van het priesterdom. - " Wat Montezuma tegens Kortez zeide wegens zijne goden - *. ..." jj* Grootte van het Mexikaenfche keizerrijk. - Hf» Kortez fmeedt het ontwerp om zich van den perfoon des keizers te verzekeren , en brengt het ter uitvoering'. - nab oJifxaM flïT De . rtW  B L AD WYZER DER De Spaenfche veldheer doereen' Mexikaen-n fchen officier, die de Kastiliauen te Vera- I 0 Kruz had aengetasf, mer den doodt tlraffen f* '4S' Kortez doet Montezuma in keetens kluisteren J Opflandt der Mexikanen tegens de Spauiaerds! U9 Montezuma wil hen bevredigen , en wordt door een' doodeiijken worp gerrorlen. Hij fterft in vervoeringen van razernij'. . i fo Geaertheit van dezen vorst. . Zijne uitvaert en die der keizeren van Mex'ko. 152" Zijne asch wordt gevoerd naer Chapultepeko begraefplaets der Mexikaenfche oppervors- De kinders van Montezuma. . . jlV Guatimofin, neef van dien vorst, volgt hem op. 1 < 6 Hij wil naer geen eenig middel van verzoening 1 met de Spanjaerden luisteren; en zulks door I het bedrijf der priesteren. - . L ,-7 Kortez maekt zich meesrer van de hoofdiladt f en van den perfoon van Guatimofin. - 'J Men pijnigt dezen vorst, om zijne fchatteiite ontdekken; wat hij in zijne fmerten zegt. ico Hij tracht zijne onderdanen tot een' opltandt te verwekken, en fneuvelt op een fchavet 160 Kortez wordt iü Europa te rug geroepen, ein flecht onthaeld van keizer Karei den vijfde* I Staetkunde van de hoven van Spanje en Por- i 161 tugal ten opzichte der geenen, die nieuwe f ' ontdekkingen doen. Honderd en Vyftiende Brief. Vervolg van Mexiko. De landaert der Zapotekasfen ; en deszelfs gebrmken omtrent zijné krijgsgevangenen. . tCi. Welk de vooniaemlk afgodt der Mexikanen was, - , ■ 1.:',:  VOORNAEMSTE 2AKEN. Bladz Feest \ dat alle vier jaren, ter eere van een' anderen aftodt, gevierd wierd. - IOJ- Een derde afgod:', ïfil eetbare dingen ffamen- ^ ASrerf^odt, die aen het volk met kieene 'HnUkens wierd omgedeeld. - . , ' Pleg^S d, bij deze gelegenheit wierd ^ D^||p"oopliede;, grootdijks geëerd, ^ Zond^Sg°gebruik op deszelfs feestdag. J MeenigÏSS menfchel,,ke flag.offers, d.e de Mevk?nen aen hnune goden ofteren. ^ SSiw alleenlijk van menlchenhoofden ge- JvSïr hoe men de menfcUke flagtoffers ' ie Vleiiko opofferde. ;3-!5fï:ffI-C*3Si9Biiwq&3i / ♦ wv-eS de Christelijke godsdienst zoo ge^kkdijk in dit landt fctfi Handt^ gegrepen mDe Mexikanen hebben bezwaerlijk de ge woonte van menfchenvkesch teerenkunnen ^ N^ÏÏr'voordeelt afbeelding van de mon* nikt-n in Nieuw Spanje. - */•»« kIuS van een' jongen kloostervoogd! «e V e- ^ Pracnfvatï'een' Kordelierer monnik. - 177. Opvoeding der jonge dochteren mdekloostcren. 178. Rijkdommen der geesteluüheit - -V' Stichtelijke handelwijs van een' ^^ P. 180. Bedriegerij der monniken, die de eenvoudig- heit der Indianen misbruiken - ISI* De Spanjaerds van Mexiko verkiezen den gees. telijken ftaet voor dien der keken. - «"3In de kloosters vernedert men gaerne de Kre-j Dr^operfSouden'de kloostetvo^l'S4. DtC3" 'Dd' • Ho,  BLADWYZER DER s§*iia j3iacjz Hoe men dezelve in eene groote hoeveeïhe:t Ve*rkr*jgt; nuttigheit van dezen koophindei ,88 üvervloedt van de kakao i.n de landfehappen ' ' *L*ï ^«fc** befchrijving van deze plant,- ico. Manier om dezelve aemekwee'.en., ,fa nay jmI. Hare|v?rfchrilende inzamelingen. tiv^**!. De acnoie of rokoe. - . ■.,' ,,..,Sk De blniSc, en derzelver befchrijving. JKft Waer mede de chokolaed «emaekt wordt, en 3(I wién wij dezen drank verfchuldigd zijn, 3 3iill3feof. Verkhi.ll,.n Je wijzen om de chokolaed te ma- ' * De Iradt Guaxaka , hoofdftadt van het land- l9&' fchap van dien naem. - . ,Qg Jscfchrijving van deze ftadt. - . U)g[ *> * " .Myorraa 2sb nsi:mi 3b a> mb .junoNDER-p en Zestiende BRiEiptnV brsifbd Jbtifil Jtb ni «lilsbbitiifcbg ab aofi Vervolg yan Mexiko. ■ .mbiow ■i.'1 ..- - - -nsidDsi siitijjaaiaoj snabisri^wV De mijnen van Pachnka, i navwi sb aev §tii*H>b')3a Hoe dc Indianen van Mexiko in deze mijnen JaaaSi. werken. - . (J^ri De vermaerdfte mijn is die der Drieëenheifomno ad Gevaer, 't welk 'er in het bezoeken van dezeV 20-, mijneïbif. sr> oi bwiansv f-' - ,.fenJ[ jsH Hoe men eene mijn volgt. , - - - rwjlscaö*, Hoe men het metael vara -den mijnfteen iaftidotsU Hoe men het zilver zuivert. - - ztnL Hoe: mem becgeldt maektJ(;£k>k£iT sb loofe'i'ilfljiH Verlcnillende loorten van geldt. - - f ■ • Verfchilieftd^bedieninüen van het munthuis,I8qZ «SS, Meerling van de Mexikanen, omtrent de ha-jri nï ^ zen van dit landt. - . . 2C0 Verbazende ver-meenigvuldiging van de Euro- pefche ck'eren in-Mexikob ■:, - - 2i0 Gebruik / 't: welk men van de geiten in idiÉirlolsa' landt imekt. - - . _ ZJ1 - h(J ' De  VQGRNAEMSTE ZAKEN, sbista ,3,adz- De kdètetoen nsfen van Mexiko. 'smd iwtii |& van de «nlde osfen. - >™ De paerden van Mexiko. - - ' L 214. Aade.&ai8Hi»sat«*riiê!beeGten des la:,ds*"w:J F\j. l*gt van de wilde.ïwijiien in Mexito>t> rn» i3«iM|. Beichtiivine van den miereter. - * \ Sfclijving -van. ^^'^ffi$^J$l " De°fSloribejl's wimuntendheit en verfchei-1 - dennet der vogelen vaiv Mexmo. - " V 2,17, Men markt van minne-yedei-eti'-tateteelen, dief • .:->Ojïefchiiderd lcrvjiïen, -- * „ Z'M, \it De 7 H3tIf 3öf* Hoe zij door de Tlaskalanen ontvangendenaoU deii • - - «iblag na* naliool tjbnaHirioliga. De Spanjaerds grondvesten eene nienw^fodlfiölia-V in het landfehap liaskala, tfflM fel m*jWih»M« van Pwebla-de -los-Angelos, die er de >» 131, hoofdftadt van is. - \ ~ A'm"\^' Vermaerde vuurberg van dit landfehap. - J Befchrijving van de ftadt Fueola- de - los- Artkuida^ .gdos. - - * - ,»-i3£«t 3ba^34. Dd 2 Ze"  BLADWYZER DER .^32AX 3T2M;JAïïflOÖ\£ Zeden en gewoonten der oude Tlaskalanen. 235-. Wetten betreffende het huw*}^ gdfh^e.. _ nis van een manwijf. . - - é,ï%6? Manier hoe deze volken oorlogen.,,"^-^ & Zonderlinge plant in het landt der Tiaskala? nen, en derzelver verfchillend .gebruik'.;,,Wat tegenswoordig de ftadt Tiaskala is. 1 & De ftadt Cholula - aSB - ft ' a&vA,bbfl naiabbn lui.rrnnnsfi sb sib f nsanivsoWï Honderd en Zeventiende Brief. r " .OJHÏ31V1 *[rn3si3H jan ni nabsoovhnpi ->rr Vermig van Mexiko. \ ;'"7 1?b JO/£ Klooster der Dominikanen van Mexiko.j"3j]2 Verkorte Gefchiedenis vau het Mexikaeiifche") keizerrijk. . . L De eerfte inwoonders van dit keizerrijk. Hunne eerfte regeringsvorm. - /,-_,, -T iMïl Zonderlinge eedt der keizeren. ; . . ^; 13« Plegtigheden, bij hunne komst tot de kroon > gebruikelijk. .. ' - nsbariJfiilèV'Errtr / ' "h ïj^ Staetkunde van Montezuma, den eerden van" dien naem, om het gemeenebest vair rS,'/3'v kaia niet uitterooien. tfaWsrifoB -13b alffh Wat dezelfde vorst,, tot vergrooting van zijn ) volk, in't werk licide. - ,,T'^ Montezuma, de tweede van dien naem, re ( 24Ó> geert z ju volk willekeurig. - , Pracht-ge verroonmg, waei mede lm de ma- .,' ,,(5 jesteit des keizernjks.uae&de hoedt. - ' 248. Ontzagverwekkende voorbfreidfels, waer me- .de J3ij..oj»eaöaer..gehoot gaf.. - - 249. 1 legtigheden , in zijne maeltijden waergeno»» men. •< . . - i 2fo, Hoe hi) aen tafel gediend wierd. - - i Heerlijkheit van zijnen-hofftoet, in luisterrijke gelegenheden. - - 2^T Hoe bijvoor Kortez verfcheen. - - 2„\ .nsbiawd snibnès sb lot^  ü3a n x v w ti a a a VOORNAEMSTE ZAKEN. .tnrififolzRlT obuo nsb nsinoowsg nsBktcHS Regering van het Mexikaenfche keizerrijk, en * deszelfs wetten. - - .^If^^fa Strenge ftraffen tegens de misdadige overheden, j Vreemde tytels, die de ftaetsvergaderingen V 2^. aennamen. - - * '—tlV^xïT Ridderorden , door den keizer Montezuma ingefteld. r" " . .- .,, 'J Zf Beproevingen, die de aenneming der ridderen vooraf gingen. - 2f 7. Wat 'er op deze beproevingen volgde. - 25-». Andere1 orde, de groote viaegjcbappen genoemd. 25-9. De landvoogden in het keizerrijk Mexiko. Lot der landbouweren. - - > Pligt der leenmannen omtrent hunne heeren. J Orde der opvolgingen. - - - 1 Beproevingen, welke de geenen, die tot eent iói landvoogdijfchap geroepen wierden, moes-I terpondergaen. - - * •* Huizen der Mexikaenfche heeren en bijzondere perfonen. - ... 263. Huisraedt en voedfel dezer volken. - - 164. Drift der Mexikanen tot het fpel, den dans en andere vermakelijkheden. - Mexikaenfche opvoeding. - - ■ {,267. Opvoeding der jongens. - • - 1 Opvoeding der dochteren. - - Watfer bij hunne huwelijken omging. - 209. Wat 'er voorviel bij de geboorte hunner kinderen. ... - 270. Afbeelding der aloude Mexikanen. • 27 Hunne kleeding. - - - 272. Wreed optooifel der krijgslieden. - - 273•<-3rrt vje-ri . «l'j)bb«dioov sbnsrfaswTOvsBsfrrO Honderd en Agttiende Brief. t. - - f .bisrw DnsiDag Jalfit nas (in nH Vervolg van Mexiko. .rrr f ■■ .nsbadnt^is» Lusthuis der Jakobijnermonniken , die zich tot de zending bereiden. • - 274. £)d 3 Woes-  S L A D W Y Z E Pv D E * ju i Woesrenij.der Karmelyten, een ander lusthui? U+' .VQ^at tevens tot een huis van boetvatrdighei'r Rijkdom van de?.e kluizenarij', door een*gods- ^ dieiisiigen Spanjderdt geifieht. - ^ Mexikaenfche oudheden, of meLJzn!ien, die ' ;' tot gratfieden van 's lands koningen 'dienen. - ', He] landfehap Mechóakati, wiens vtuchtbaer- ' heit mén zeer róerrit. » ' .' . ,7g Vuurii8fg^y,ai} Koiinu.^ so})i?3M utn sniviniohSt' •Vennaeide plant van Mechoakan; derzelverl 280 befchnjywg en gebruik.. Tq riEdnaqo liVsiJoiD* Deiikbeeldt.,. 't welk de volken van Mechoa- >■ „xoJfan van de godheit hadden. nanarfixaM 75b naiSr Wat 7'j van de menfchelijke lhgtoffifttbv 3CT dacfefltksM nar mAtum s* qo'iaV 8lb-' naaSz W;at 'er nij den doodt van hunne kaciquea vpfrv{ith9;w uwvii .3 bbneriaoo^ s^sb-ainEbaÉSC ^lagtpfférs, welke men op hun graf ombragt. 6S4* Flegtlgheden bij hunne lijkliaetfiën. - 28f in de ^jkplegtigheden der Mexikanen was 'er nietsj^p^u- vastgelield., .;- . . . nabatSö De landaert der Otomiërs, oude bondgc.-mo, 1 hMM^W^ ab-nabnad Sn*? )3ob xWS. JHjw ha£t tegens dë Mextkanenmaob'tmrt :qovJri33 Wgt'crJ>i, hunne huwelijken omging. ,S7 „3jIil% iJe Yzi-^tUtrs, een ander volk van Mesiïo . Zonderling gebruik van dit volk, ten opzicutei ' vau het huwelijk. - - . C l0, Andera gepruiken van eenige naburige volken.i Beichr-jv^ van de lladt Panuko. . , VerlcfiA'hlenei,.landfch)ppeu, liggende in hei> 195, r,»o*den van NOfxiko. . ™ ' <*ï■f™- Verfcfceidene lieden en vlekten, gefttcht aen ^dr e!landen 3 Wjionderlieii^-^. n35 * Dc ItaJi Mexiko, wo,Hk-ri»erlijk"<.p het wa-> ^ £&4**,,,wd gelijk Venetië: ! Jjg-Jjö f Ver.  >MOORNAEMSTE ZAKEN» „sbcta _ B,adz« Verfchillende meerlingen over den oorfprong van deszelfs wateren. • oMb)»ï» u 297. ->Pe dijken, die het zelve doorkruifen. - « 298, 1 3ib iöwo«bbcn3o ^nsbartbüo ^riDinativliiowl Honderd en Negentiende Bkief. - * * ut rrj-ii *'!3"u •ïaadifiou. Vervolg van Mexiko. „ori - - iinwbi ws nafii Befchrijving van Mexiko, bij deaenkomst der Spaiijaerden in het keizerrijk. - - 299. Groéite der openbare plaetfen en markten. - 301. Gefchilderde houten huisfieraden , werkftuk- ■ken der Mexikanen. ... 30». De verfchillende foorten van koopmanfchap"pen, die '«r op de markten van Mexiko verkoft worden. 1 - - 304. Hoedanig dees koophandel gedreven wierd. 1 Het fchrift der Mexikanen beftond in zinne > 30$-. inbeelden en gefchilderde figuren. - - * Hoe de gezanten van Montezuma dezen vorst deden weten het geene 'er in het leger van Kortez omging. - - - . 306. Kortez doet 'zijne benden de krijgsverrichtin- gerpvoor hun doen. • Boeken van Mexiko. • ' - 308. Manier hoe de Mexikanen hunne eeuwen, ja rent, maenden, enz. tellen. - 309. Wat 'er op het einde van ijdere eeuw voorviel. 510. Paleizen van den keizer van Mexiko , waer van;het voornaemfte Tepak genoemd was. 31 r. WoninK der vrouwen en bijzitten van denj keizer. - - - Hoe groot derzelver getal was. - - J De diergaerde, waerin allerlei dieren gevonden wierden, - - 3'3. De wapenhuizen. - Sollet huis der treurigheir, zonderling paleis vanj "Montezuma. - - f 3*6* Inkomsten en rijkdommen vla den keizer. - i Dd 4 WV  3T2M3Atfa00V '"' Viiftf-i u;i, -r' Bladz. Waterleiding, die het water aen de ftadt Mest- oH ko verfcharr* - - - 317. Kortez. herbouwd deze ftadt, nadezelve veroo- verd te hebben. - . - 318. Hij doet Spanjaerds overkomen, om dezelven . te bewonen, en verfcheidene foorten van .4 üa Europifche dieren , om vee en lastbeesten ,i_nv aenterokken. - - . - 319. Verfc eidene werken , die dees veldheer in deze hoofdfladt doet maken. - . ,Jft9. De ftadt is federt Kortez tijdt bijna geheelenal vernieuwd. - - - g2f. Befchrijving van deze ftadt. - hstfVtia3off Derzei ver openbare plaetfen, grachten en koophandel. _ - - Schoonheit der Mexikaenfche vrouwen, en-> hare neiging tot de Europeanen, welke zij boven de Kreolen verkiezen. - - > 326, Prachtige hoven van Mexiko, alwaer men I alle avonden gaet wandelen, - SisStW ad Pracht der rijtuigen - - * L ,,g Rijkdom der geestehjkheit. - - P Hoe vele foorten van inwoonderen 'er te Mexi- .^A " ko zijn. ... ^boefJ^t Aenkleving van dit volk aen den Roomfchen ii; 3q godsdienst. - -. vfowj' Ti - Le» Hunne neiging voor de omgangen; en 't geen f 'er in voorvalt. - - . g Verfcheidene kerken en kloosters van deze,fJOfj hoofdftadt. ... >r>' 32^, De ouderkoning van Mexiko, en andere be- i3tl velhebbers. - - 333. Verfchrikkelijk misbruik in de beftiering des lands. _ - - . - 334. Wat de Spanjaerds te vreezen hebben van de |,^0(t andere Mogendheden van üuropa, ten op f flichte van Mexiko. - - - f33 * De drie audiencien of rechtsbannen van Mexiko. J •^vCT " " '"~"':"u"rt ••l,'8^«»&v-n5 gn;«r' '. Ho N*  VOO RNA EMS TE ZAKEN. ;Hokbejii) em Twintigste Brief. Vervolg van Mexiko. ,8ig - , , - . .narldsrf 31 Bladz. De ftadt Atlisko en het dal St. Paulus. - 337. De bergen van Misteko. - • 33^ Zonderlinge gebruiken van de aloude volken dezer gewesten, - - 339- Wat 'er' bij den doodt van een' kacique wierd >hsV waergenomeu. - ■ " De Dergen van Quelenes ; fchoonheit van het landt, dat 'er voor ligt. • _ - .bwj»tij 34f. Hoe gevaerlijk derzelver overtogt is. - - 34*Het landfehap Chiapa begint aen den voet van dit gebergte. - - - - 344» Schoonheit en vruchtbaerheit van dit lanalchap. j Twee fteden van Chiapa, waer van de eenel bijna alleen bewoond is van Spanjaerden, f 2 met hunnen adeldom geheel ingenomen. - J De andere is bewoond door Indianen ^derzelver 'v.eden, bezigheden en tijdkortingen. 346. Rijkdom en aenzien van de monniken dezer-bjlnü ftadt. - - - - 3qW De landfehappen Tabasko en Yukatan. 340. De ftfidt Kariipecha, vermaerd door het houtn vawdezen naem, 'twelk tot het verwen der | floèen dient. I rj3gn£«m - - - > 349. BefclAijving en koophandel van dit kostelijke , hoï^?S3" n£ï 213'2°°i5i H3 03^3)1 SUsWadshsV Zout, overftrooming en andere bijzonderheden van het landt Kampecba. - - 3f 1. V'erïlindende kraeien , vogels van het Kelve landt. - - - Berg Kuchumatlanes; en hoe men 'er op re;  BLADWYZER DER Overlevering der Spanjaerden, wegens >'e n-.Blsdi' vjer, die' de omliggende itreken van Gufti- Vl oH mala befpoelr. , - -• . , De landvoogdt en ampren.iers van het rechts ' gebiedt, en de monniken dezer /!J ' go de hoofdlint is. - , l \ "R Het landlchap veraguas, tot een henogd >m verheven, ten voordeele van Krisioffel Ko- i 567 lumbos.- . - . T Bijzond-re foort van apen, zeer gemeen in dit I q sCI landlchap. - ,0 • Welk eene gëwigtige verovering Mexiko» rfaQ voorf de Spaenfche kroon is. . . bl^sl Hoedanig het was , voor dat het den Span- f 369, jaerdeu toebehoorde. - . j (^se De Mexikanen kweeken de kunsten en weten- ichappen-n de lierrekunde aen. - - =70 Hoe veel goedt de Spanjaerds aen de MexikaH^frn nen konden doen; en hoe veel kwaedt zib naibffl dezelven gedaen hebben. . . ^ emyfa. ■i9tt - .H9J3W gifov J3in oi.'rsM nay nautul' Ho n-  VOORNAEMSTE ZAKEN, Honderd en Eenentwintigste Brief1. dn . ' Kalifornia. N .ilao^acAla.rt. ïirbai isti ncv ?wfl3tqcnt ibaoOVonjfflflfe, De ft ad Panama: ' - - " "} 2ij is door de-Vrijbuiters verwoest, en opV 372. 'léêtie andere piaetS herbouwd, - - J De pnrelv'sfcferj, welke digt bij Panama gefchiedt. - 373- De verfcht-dene iriwoonders dezer ftadt. - 375". Bijzonderheden van de zendingen van Kall-% forriia^-4 - - - - l Toellandt van Kalifornia, deszelfs voort-f3' ' tfrefflfelt en luchtftreek. - - - J BefchVijring van eene zonderlinge foort van waterhoenderen. 1 - - - - 377. Bjiioadére plant, wier vrucht tot voedfel voor de Kalifornianen 11 rekt, en deszelfs inzamelW. .... 37$. Afbeelding en geaertheit van dit volk. - 379. De Kaliforniauen hadden geene kleeding voor de komst der zendelingen. - - 380. Welke de kleeding der vrouwen is. - 381. Eenvou wigheit der Kalifonr'anen in hun ge- waedt, 'woning en huisraedt. - - 383. Hnwélijk onder dit volk; en manier hoe de vrouwen hare kinders ter weereld' brengen.'- 384. Godsdienst van het landt voor de aenkomst derflezniten. - ■ - 3$f> De prfesters van Kaüfornh. - - l 5S6 Zij ?.i>n ook de geneesheereri des volks. - f 6 ' De kleeding dezer priesteren. - . 387. Feester) der Kalifornianen. * - 1 Blindneit dezer volken, ie hunne onderwerping > 3S& aen ibunne priesters. - " , Van hoe veel aengelegenheit het voor de Spanjaerden was zich van Kalifornia meester te maken. - ... 389, Indien de Spanjaerds geen meester van Kaliifrynia waren, zouden de koophandel en de kusten van Mexiko niet veiüg wezen. - 390. De  BL ADWYZER DÉR enz. . ' Blad*. De Rus/in of Engelfchen zouden zich op Kalifornia kunnen vestigen, en de Spanjaerds verontrusten. - . ^gx. De Jezuiten hebben Kalifornia voor Spanje veiooverd. ... ggz_ Men geeft hun al het gezag over de krijgsbenden, die zij zelfs werven. - - 393, Zij richten eene grondftichting op dïgt bij dei baei der Ontvangenis. - - S 394. Zij leeren de tael des lands. J Hoe zij door de Wilden befchouwd worden. 395-. Hoe zij zich ten hunnen opzichte gedragen. - 396. Zij leeren hen werken. - - - i \ Hoe zij hunnen naerijver aenprikkelen. - f 39°. Hoe zij de Kalifornianen weten te vertfagen. 399, Allerlei tegenkantingen , die de zendelingenj moeten uitllaen. - - - >