t> è N I E U W Ë HEISIOER4, O F BESCHRIJVING VAN DE OUDÉ en NIEUWE WEERELDT, Uit het Ëransch van den ABT DE LA PORTË* ELFDE D E E L Behelzende tiet eüandt St. Domingo, de Jntillifchs eilanden en Guiandi TE DORDRECHT, Ëy ABRAHAM BLUSSE en ZOON, iffU   Pag. t d e NIEUWE REISlGERo Honderd en Tweeëntwintigste Brief. Het eilandt St. Domingo. •vTaeuwelijks hadden wij de landengte IN van Panama verlaten , om ons naer St. Domingo te begeven, of wij werden overvallen door tegenwinden, die onze fcheepvaert verhinderden. De reis werd hier door langduriger; maer ik bezat gelukkiglijk dé gcfchiedenis van dit eilandt, met wier lezing ik mij, gedurende de reistögt, nuttig bezig hield; en zelfs had ik den tijdt pm 'er eert uittrekfel , 't welk ik u toezende , van té maken! Gij zult daer uit befpeuren wat St. Domingo, toen 'er Christoffel Kolumbus aenlandde Hayti genoemd, eertijds was'. Hij gaf het den naem van HispaniÜla, of kleen Spanjë; vermits hij 'er eenige overeenkomst met dit koningkrijk meende te vinden, zoo door de boomen en planten , die de kusten bczoomden, als door de visfehen, welke in Öe naburige zeen gevangen werden. Het zal XL Deel; A &~  2 De Nieuwe Reïsiger. gevoegelijk zijn, Mevrouw, u dezen eerften* vcrooveraer der nieuwe weereld' te doen kennen, terwijl wij fpreken van het landt, dat hij ontdekt heeft. Zijne eerfte verrichtingen hebben zulke gewigtige gevolgen gehad , dat zij uwer nieuwsgierigheit waerdig zijn. Dees vermaerde zeeman was voor dientijdt zoo weinig bekend , dat men nimmer omtrent zijne afkomst, of de plaets zijner geboorte, overeenftemde. Gemeenlijk gelooft men dat hij van Genua was; en fommigen hebben hem uit de heffe des volks doen afftammen.. Anderen fchrijven hem eenenaloudcn adeldom toe, en zeggen dat hij uit Piacenza oorfprongkelijk was. Zeker is het dat hij het grootfte gedeelte zijner jongkheit op de zee doorbragt, en fchipbreuk geleden hebbende, met behulp van eene plank, op de kusten van Portugal behouden wierd. Hij huwde te Lisfebon met de dochter van een' vermaerden zeeman, die hem eenigzins bevorderde; maer niets behaegde hem meer in deze verbindtenis, dan dat hij, in de papieren van zijnen feboonvader, vele kaerten ert handfehriften vond , benevens eene reisbefchrijving , wier lezing in hem de grootfte begeerte om ontdekkingen tc doen ontftak. Het is dan aen de Portugezen der oude weereld' dat wij de nieuwe verfchuldigd zijn,indien wij eenige verpligting hebben voorde-  Honderd en Tweeëntwintigste Brief. 3 fleze veroovering van Amerika, zoo rampzalig voor deszelfs inwoonderen, en misfchien ook voor deszelfs verooveraren. Wat 'er van zij, deze foort van nieuwe fcheppinge is de grootfte gebeurtenis van onzen weereldkloot, wiens eene helft altoos onkundig van de andere geweest was. Men wil dat de ouden reeds eenig denkbeeldt van het beftaen van een nieuw half weereldrondt hadden. Men beroept zich op Plato, die gewag maekt van een eilandt, Atlantis genoemd, liggende aen de andere zijde van de pylaren van Herkules, digt bij het welke zich een wijduitgeftrekt vastelandc bevond. Men beroept zich insgelijks op een boek van Aristoteles, 'twelk Aristoteles misfchien nimmer gekend heeft, en waer in gezegd wordt dat een fchip van Karthago, zijnen koers tusfehen het westen en zuiden Hellende, in eene onbekende zee durfde indringen , en 'er een uitgebreid landt, mee croote rivieren doorfneden, en met onmetelijke wouden beplant, ontdekte ; dat een gedeelte van het fcheepsvolk zich aldaer nederfloeg; dat de anderen te Karthsgo wedergekeerd zijnde, de raedt meende verphgt te. wezen eene gebeurtenis, waer van men de «cvolgen konde vrcezen , in de vergetenhcit te begraven ; dat hij de geenen , die met het fchip wedergekeerd waren , heimelijk het 'ombrengen ; en dat men van, • M i dg  De Nieuwe Reisigsr, de eerften niets meer hadde hoeren fpi'c" ken. Sommige fchrijvers hebben gemeld dat de eeeaen vruchtbare landen , van eene wijde uitgeftrelaheit, bevatte , waer in de menfehen en dieren veel grooter waren, en langer leefden dan in het onze; dat zij'er wetten en gewoonten, ftrijdïg met die van alle andere volken, hadden, benevens eene ongelooffeüjke meenigte gouds en zitvers, 't welk bij hen minder geacht werd' dan het ijzer inEuropa. Eenigen hebben gezegd dit de kinders van Noach, zich in Siberiën hebbende nedergezet, van daer over het ijs in Kanada overgingen , en dat vervolgens hunne nakomelingen , in Amerika geboren , Peru bevolkten. Volgens anderen hebben de Chinezen en Japanners volkplantingen in de nieuwe weereldt gezonden. Dus hebben de geleerden altoos geredenkaveld over het geene vernuftige lieden hebben uitgevonden. Minder door deze gisfingen dan door de ondernemingen der Portugezen getroffen, befefte Kolumbus dat men nog iets grooters konde, uitvoeren ; en door de enkele befchouwing van eene kaert onzer weereld%. oordeel., de hij dar. 'er nog eene andere moest wezen, dat men dezelve zoude vinden, wanneer men altoos westwaerds aen voere , en dat het grootfte gedeelte van onzen weereldkloot, % welk nog onbekend was, niet alleen in en- 4  Hondsud en Tweeëntwintigste Brief. § enkele zeen beftond. Zijn moedt was gelijk aen de kracht van zijnen geest, en des te grooter, om dat hij de vooroordeelen zijner tijdgenooten moest overwinnen, en de weigering van alle . „ zuimen om u dezelve te doen vergeten. „ De diensten, welke gij mij bewezen hebt, „ zijn mij niet onbekend; en ik zal volharj, den in dezelven te vergelden. Ik ken uwe „ vijanden, en heb de kunstenarijen, welke „ zij gebruiken om u te verdelgen , ont„ dekt; maer gij kunt ftaet op mij ma„ ken. Evenwel, om u niets te ontveinzen, „ kan ik naeuwelijks gelooven dat gij geene „ gelegenheit tot eenige klagten gegeven hebt: dezelve zijn te algemeen, om „ niet gegrond te wezen. In eene nieuw„ opgerichte volkplanting verwijt men u, „ uit éénen mond', eene ontijdige geftreng„ heit, bekwaem om 'er een' opftandt te „ verwekken, en de nog kwalijk„gevestigde „ grondflagen te doen wankelen. Maer het „ geene ik u minst vergeef is dat gij, on„ danks mijn verbodt , de vrijheit aen een „ groot getal Indianen benomen hebt. Uw „ ongeluk heeft gewild dat op het oogen„ blik , waer in ik uwe ongehoorzaemheit „ vernam , de geheele weereldt over u „ klaegde, en niemant tot uw voordeel „ fprak. Ik kon dan niet nalaten een' ge„ volmagtigde te zenden , om naervorfchin„ gen te doen, en een gezag, 't welk men „ u befchuldigde misbruikt te hebben , te beteugelen. Ik erken dat ik in den perfoon van  4<5 De Nieuwe R e i s i g e E. „ van Bovadilla eene kwade keus gedaeri hebbe; ik zal 'er orde in ftellen, en door „ zijn voorbeeldt aen anderen leeren hun„ ne magt niet te misbruiken. Echter kan „ ik u niet beloven u zoo fchielijk in uwe „ landvoogdij te herftellen: de gemoederen „ zijn 'er te zeer verbitterd ; en men moet »• hun tijdt tot bedaren geven. Wat uw „ ampt van zeevoogdt betreft, nimmer is mijn voornemen geweest u de bezitting of „ bediening van hetzelve te ontnemen: "het „ het overige aen den tijdt, en Hel uw ver. 3, trouwen op mij''. Deze zaek zorgvuldiglijk onderzocht zijnde $ erkende men de boosaertigheit der befchuldigingen , en Kolumbus werd volkomen in zijne eer herfteid; maer men hield hem nog vier jaren in Spanje, het zij men vreesde dat hij het geene hij ontdekt had voor zich zoude nemen, gelijk zijne vijanden voorgaven, het zij men alleenlijk tijdt wilde hebben om zijn gedrag naertefpeuren, Men benoemde een' nieuwen landvoogdt van het Spaenfche eilandt , wien bevolen werd het ongelijk, den Kolumben aengedaen, te herftellen , Bovadilla alles , wat hij hun ontnomen had , te doen wedergeven , en hem onmiddelijk naer Europa te zenden. Dees last werd gegeven aen Don Nikolaes Ovando, ridder van de orde van Alkantara ; en men befloot dat de zeevoogdt nieuwe ontdekkingen zoude ondernemen. Ovan*  Honderd en Drieëntwintigste Brief. 4?. Ovando fcheepte zich in naer Hispaniola, en Kolumbus naer het vastelandt van Amerika. Dees laetfte was reeds digt bij de kust van Paria, wanneer hij gewaer wierd dat één zijner fchepen geen zeil meer voeren kon. Hij nam het befluit om zich naer het Spaenfche eilandt te begeven; maer Ovando, die den tijdt nog niet gehad had om Bovadilla te rug te zenden , liet Kolumbus weten dat hij, uit vreeze dat deszelfs tegenwoordigheit eenige onlusten mogte veroorzaken , hem niet kon toelaten in de haven te komen. Gij kunt u herinneren dat een diergelijke hoon aen Kortez gebeurde: hij had, even als Kolumbus , de fmart en het hartzeer van zich den ingang eens lands, 't welk hij verooverd had, te zien fluiten. De weigering van den landvoogdt was hoonende voor den zeeheldt; maer vernemende dat de fchepen, die Bovadilla en zijne andere vijanden naer Spanje moesten overvoeren, gereed lagen om zee te kiezen , offerde hij zijn verdriet aen het algemeene welzijn op. Door eene aendoening van edel moedighei t, die zijn karakter waerdig was, liet hij Ovando waerfchuwen dat men, indien hij zich aen zijne ervarenis wilde gedragen , gedreigd wierd door een' naderenden Itorm, die hem het vertrek dezer vloot' moest d..en uitbellen. Doch zijn raedt werd veracht; en de fchepen gingen onder zeil. Naeu-  48 De Nieuwe Reisiger* Naeuwelijks waren zij de oostelijkfte kaèp van het eilandt te boven gelievend, of één der verfchrikkelijkfte orkanen, die men ooit in deze zeen gezien had, begroef eenentwintig fchepen , met goud beladen , in de golven , zonder dat men een' eenigen man konde redden : nimmer had de oceaen zoo vele rijkdommen ingezwolgen. In deze noodlottige gelegenheit verging die vermaerde klomp gouds, welke meer dan vijf honderd marks woeg, en door het geval was ontdekt. Een flaef van twee Spanjaerden, die zich te famen verbonden hadden om in de mijnen te doen werken, floeg met een' ftok op de aerde , terwijl hij zijn morgenontbijt aen den oever eener riviere hield. Hij befpeurde daer door iets dat zeer hard was , waer door zijne nieuwsgierigheit wierd aengeprikkeld: hij deed de aerde weg, en zag een Huk gouds, 't welk hem een' grooten fchreeuw deed geven. Zijne meesters liepen naer hem toe, en werden door eene gelijke verwondering getroffen. Van vreugde opgetogen, lieten zij op ftaendevoet een varken Aagten , en dischten het hunnen vrienden voor op dezen ontzagchelijken klomp gouds, welke groot genoeg was om het in 't geheel te bevatten ; weshalve zij zich beroemde heerlijker vaetwerk te hebben, dan de rijkfte vorften van het geheelal. De landvoogdt van St. Domingo koft denzelven voor hunne ka-  Honderd en Drieëntwintigste Brief. 0 katholyke majeftciten. Hij woeg drie düizend en zes honderd gouden kroonen; en de goudfmits oordeelden dat hij, in de fmelting, niet meer dan drie honderd kroonen zoude verminderen; Het fchip , waer in Bovadilla en alle -dé perfohen , die den meesten haet en nijdftegens den zeevoogdt betoond hadden, zien bevonden, was één der eerften die vergingen. Oordeel van de ontffeekenis , die zulk een fampfpoedig toeval in de beide weerelden verfpreiddè, voornamelijk töen men vernam dat Kolumbus, die zich voor den ftorm had weten te beveiligen, den landvoügdt daer varf gewaerfchuwd had. Men miste niet deze gebeurtenis te befchouwen als eenC ftraf des Hemels, over de onrechtvaerdigheit, tegens dezen grooten man gepleegd. In deze meening werd men bevestigd, toen men vernam dat het fchip , in het welke men alle de overblijffels van de goederen der Kolumben geladen had, fchoon het zwakfte der vlote* bijna alleen gelukkiglijk in Europa was aengeland. De weigering aen den zeevoogdt, van in zijne oude landvoogdije toegelaten te worden, Werd verzoet door de hoop van nieuwe landen te zullen ontdekken , en zich , om dus te fDreken , eene nieuwe heerfchappij opterichten. Hij zeilde langs de oostelijke landfchappen van Mexiko, welke hijmen de kroon XL Deel. D van  jo De Nieuw» Rëisiger. van Kastiliën onderwierp, en waer in hij de gronden van verfcheidene volkplantingen leide. Hij ondernam eene grondftichting * te Veragua ; maer de ongelukken der zee, de wapenen der Indianen, en de meenigvuldige muiterijen van zijn volk , noodzaekten hem van dit voornemen aftezien. In deze omfrandigheden fchreef hij aen Ferdinand een' verdrietigen brief, waer in hij dezen vorst herinnerde de landen, die hij ontdekt, de gevaren, die hij uitgeftaen, de diensten, die hij bewezen , het verlies , dat hij geleden had, en de rampfpoeden , die hem waren overgekomen. Hij fchilderde hem den droe. vigen ftaet van zijne tegenwoordige gelegenheit af, en bezwoer hemel en aerde om over zijn ongeluk te zuchten, en zijne onheilen te betreuren. „ Ik heb tot heden toe, zeide hij, ,, niet dan oorzaken van tranen gehad; „ en ik heb niet opgehouden dezelven te „ ftorten. Laten zij , die liefddadigheit, „ goede trouw en rechtvaerdigheit bezitten, „ hunne tranen met de mijne vermengen. ,, Na eenen dienst van twintig jaren , en ,, eenen ongehoorden arbeidt, weet ik niet „ of ik een' duim breed lands bezitte; ik „ heb geen één huis, dat mij toebehoort, „ in alle de uitgeftrekte ftaten uwer majes„ teit: mijne eenigfte toevlugt, ten opzichte „ van het voedfel en den flaep , dat is te zeggen , voor de gemeenfte noodwendig- „ he-  Honderd en Drieëntwintigste Brief. 51 j, heden der nature, zal voortaen zijn dat ik „ in de openbare herbergplaetfen huisveste. „ Met hooge jaren en ziekten beladen, gelijk „ ik wezenlijk ben, betuig ik dat geene be„ geerte tot geluk mij deze laetfte reis heeft doen ondernemen, maer loutere ijver en „ oprechte genegenheit om uwe majesteit te „ dienen, tot dat mijne krachten geheel zijn j, uitgeput". Dus fchreef, aen den koning van Spanje, de eenigfte man uit deszelfs koningkrijk , die het meeste tot de groothcit dezer alleenheerfching' toegebragt, en den fchoonften luister over de roemrijke regering van Ferdinand en Izabella verfpreid had. De fortuin, hem tot het laetfte oogenblik willende vervolgen , om geen tijdftip van zijn leven zonder tegenfpoedt te laten, noodzaekte hem het anker te werpen te St. Domingo , dat eerst het tooneel van zijnen roem geweest, en nu dat zijner vernederinge geworden was. Hij ontving 'er nieuwe beledigingen wegens den landvoogdt, die hem deden befluiten om naer Spanje weder te keeren. Hij werd 'er als geroepen door eene tijding, die alle zijne ongelukken ten hoogftcn top moesten voeren , namelijk den doodt der koninginne. Hij begreep dat hij, zijne befchermfter verliezende, vruchteloos zoude trachten in zijne waerdigheit wan onderkoning herfteld te worden. Niettemin ontving hem D 2 Fer-  5a De Nieüwe Reisioer, Ferdinand tamelijk gunstig ; maer hij Helde gedurig uit hem zijne oude ampten toeteftaen, tot dat Kolumbus, van kwellingen en zwakheden overladen , een roemrijk leven, dat noch door wreedheden noch door roöverijen bezoeteld was, eindigde. Hij overleed te Valladolid, in het jaer 1506, en had, tot vergelding van zijne langdurige diensten, niets anders dan eene heerlijke uitvaert, die hem door het bevel des konings werd aengedaen. Alen ftichtte hem een praelgraf, waerop men , met Spaenfche veerzen, te kennen gaf, dat dees vermaerde zeeman den roem gehad hadde van eene nieuwe weereldt aen de koningkrijken van Kastiliën en Leon te fchenken. En inderdaedt, het hof bragt 'er bijna niets van het zijne toe , dan zijne eisfchen en opene brieven. Dees roem van Kolumbus werd hem langen tijdt, gedurende zijn leven , betwist. Gij weet dat, toen hij een nieuw halfweereldrondt aenkondigde, men tegens hem ftaende hield dat het zelve niet in wezen konde zijn; en wanneer hij het ontdekt hadde, wende men voor dat het zulks langen tijdt voor hem geweest was. Zij zelfs, die hem deze ontdekking niet betwistten, zochten de verdienste daer van te verminderen , door dezelve als gemakkelijk voorteftellen. Het antwoordt van Kolumbus is zeer., vermaerd: hij ftelde zijnen benijderen voor, een ei op een  Honderd en Drieëntwintigste Brief. 53 een tafelbordt overeind te zetten. Niemant van hun daerin Hagende, ftiet hij het eindt van het ei aen ftuk, en deed het recht op ftaen. „ Dit was zeèr gemakkelijk „ te doen", zeiden de omftanders. „ Waer„ om hebt gij 'er dan niet op gedacht"? antwoordde de zeevoogdr. De grootheden, die 'de fortuin kan opleveren , en de vernederingen, welke zij kan doen beproeven , verdeelden het leven van dezen grooten man. Hij heeft weinig genot van zijnen roem, indien iemant, die de ftandvastigheit in de tegenfpoeden bij den luister des voorfpoeds voegt, gezegd kan worden van roem beroofd te zijn. Ik ben, enz. Op de reis naer St. Domingo, den 15den van Juni, 175°- Honderd en Vierentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo.. -pVE doodt van Izabelle en Kolumbus voerde U de onheilen der bewoonderen van het Spaenfche eilandt ten hoogften top. Het haperde niet aen deze vorstinne, dat de ontdekking der nieuwe weereld', aen de volken dezer wijduitgeftrekte landen, zoo veel goeds D 3 . G^et  54 De Nieuwe Reisiger. niet aenbragt, als zij kwaedt aen dezelven heeft veroorzaekt. Hen aen hare hcerfchappij onderwerpende, beval zij den geenen, welke zij zond om hen te regeren, niets ernstiger, dan hen als de Kastilianen zelfs te behandelen. immer betoonde zij meer geftrengheit, dan wanneer men dit gedeelte harer bevelen overtrad. Gij hebt gezien -hoe duur het Kolumbus ftond de vrijheit aen eenige Indianen ontnomen te hebben; niettemin beminde zij hem , kende 's mans waerde, en ftelde een' juisten prijs op zijne diensten. Men twijffelde in Spanje niet, of haer doodt had Ovando bevrijd van eene voorbeeldelijke ftraffe , voor alle de geweldenarijen, die zijne wreede geaertheit hem op St. Domingo deed plegen. Dit eilandt ftond ten doel' van gedurige oorlogen , die, volgens de handelwijs van dezen wreeden landvoogdt, altoos door den moordt der eilanderen , en de ftraf hunner oppen hoofden eindigden. Na den doodt der koninginne , ondernam dees woeste man het overfchot dezer ongelukkige Indianen van de vrijheit, die hij hun gelaten had, te berooven. Hij deed den raedt van Ferdinand voorftcllen, hen allen in flavernij te brengen, en onder de Kastilianen te verdeelcn , om onder derzelver bevelen tot den arbeidt der mijnen gebruikt te worden. Een ontwerp , dat , hen buiten ftaec ftellende om iets te ondernemen, den wortel van  Honderd en Vierentwintigste Brief. 55 van alle muiterijen affheed , werd door de ïlaetkunde goedgekeurd. Dit was het toppunt van hunne rampfpoeden, en het tijdft.ip van hun verderf. Zonder afgrijzen kan men niet aenhooren het geene deze ongelukkigen, van hunne barbaerfche overwinnaren , moesten lijden. Men fpande hen te famen als lastbeesten ; en na hen overmatig beladen te hebben , dreef men hen met zweepflagen voort. Zoo zij onder de zwaerte van den last nedervielen , verdubbelde men de mishandeling, en hield niet op van hen te flaen, tot dat zij opftonden. Men fcheidde de vrouwen van hare mannen , welke in de mijnen gevangen gehouden werden, zonder 'er uit te mogen gaen; terwijl de vrouwen zelve tot den akkerbouw gebruikt wierden. Beide werden zij , in hunnen moeielijkften arbeidt , niet dan met kruiden en wortelen gevoed ; en niets was algemcener dan hen, onder de flagen, of van vermoeidheit, den geest te zien geven. De moeders, wier melk, bijmangel van voedfel, opgedroogd of bedorven was, ftierven van zwakheit of wanhoop, op het ligchaem van hunne doode of ftervende kinderen. Eenige eilanders in het gebergte gevlugt zijnde , om zich aen de tyrannij te onttrekken , verkoos men een' officier, die zich met een' troep honden op weg begaf, om op deze overloopers jagt te maken. Deze rampzaligen , naekt en zonder wapenen, D 4 wer-  56" De Nieuwe Reisiger. werden als dasfen in de wouden vervolgd, door de honden verfcheqrd , door musketfchqten gedood , of in hunne woonplaetfen verrast en verbrand. Somtijds liet men hen, door de zendelingen, vermanen zich acn den Chriftclijken godsdienst en den koning van Spanje te onderwerpen; en na deze welvoegelijkheit, die Hechts eene onrechtvaerdigheit te meer was, verworgde men hen zonder barmhartigheit en wroeging'. Sommigen, om zulk een wreed einde voortekomen, namen vergif in : anderen hingen zich aen boomen op , na denzelfden rampzaligen dienst aen hunne vrouwen en kinderen bewezen te hebben. De vrouwen, de gevoelens der nature door andere even natuurlijke gevoelens uitdoovende , dreven hare vruchten af, uit vreeze dat hare kinders aen zulke barbaerfche heeren onderworpen zouden wezen. Kortom, deze volken wérden tot zulke verfchrikkeh'jke uiterften gebragt,. dat zij, doodelijk gewond zijnde , uit woede hunne pijlen in het lig. chaem drukten, en, na dezelve daer weder uitgehaeld en roet hunne tanden acn ftukken gefcheurd te hebben , naer de Kastilianen wierpen, van wicn zij zich door dezen hoon genoegzaem meenden gewroken te hebben. Dus grondvestten de Spanjaerds hunne heerfchappij ; en wanneer de kracht hun pnfc prak, namen zij hunne toevlugt tot het verraedt. Ik zal flechts één voorbeeldt bijbrengen >.  Honderd en Vierentwintigste Brief. $7 gen, om u niet al te lang met zulke afgrijsfe, lijke voorwerpen bezig te houden. Een der voornaemfte kaciquen des eilands, geftorven zijnde , werd door zijne zuster Anakoana opgevolgd. Deze prinfes had genegenheit voor de Kastiiianen; en hoewel zij dezelven altoos wel onthaeld hadde, was zij door hen niet dan met ondankbaerheit betaeld. De Spanjaerds geloofden dat zij hen niet meer beminde , dewijl ze haer duizend oorzaken gegeven hadden om hen te haten; en uit vreeze dat zij kwade voornemens tegens hen fmeden mogte, meenden ze haer te moeten voorkomen. De landvoogdt ftelde zich aen het hoofdt van vierhonderd mannen, en kwam in de ftaten van Anakoana, onder voorwendfel van de fchatting, welke de koningin aen de kroon van Spanje fchuldig was, te ontvangen , en zijne pligten te bewijzen aen eene prinfes, die zich altoos ten voordeele zijnes landaerts verklaerd had. De koningin ontving deze tijding met groote betooningen van blijdfehap , en was alleen bezorgd om den landvoogd'een onthael, dat hareren zijner wacrdig was, aentcdoen. Zij verzamelde alle hare leenmannen , om haer hof te vergrooten, en een hoog denkbeeldt van hare magt te geven. Op de aennadering van Ovando, begaf zij zich op weg, om hem te ontmoeten; en men gaf eikanderen wederzijdfche teekens van de oprechtfte vriendD 5 fchap.  58 De Nieuwe Rïisigbr, fchap. Men geleidde den landvoogdt in het paleis, alwaer hij een heerlijk gastmael voor hem bereid vond. Dit feest duurde verfchei, «fene dagen; en Ovando ftelde, vanzijnezijde, «Ier prinfesfe insgelijks een feest voor, tegens den volgenden zondag. Hij gaf haer te veriïaen dat zij, om 'er met te meer grootheit te verfchijnen, haren ganfchen adeldon» rondom zich moest hebben. Dees raedt iïreelde de eerzucht van Anakoana , zonder iiaer eenig wantrouwen inteboezemen. Haer geheel hof vergaderde derhalve in eene ruime zael, die haer uitzigt had op eene plaets, alwaer dit barbaerfche feest moest gevierd worden. De Spanjaerds verfchenen in dagorde. Het voetvolk, dat denvoortogthadde, bezette, zonder gemaektheit, alle de toegangen : vervolgens kwam de ruiterij met den landvoogdt, en naderde tot aen de zael, welke zij omfingelde. De ruiters namen den fabel in de handt, welk fchouwfpel de koningin en alle de gasten deed fidderen. Zonder hun den tijdt te geven om te bedaren, deden de foldaten , na een vooraf bepaeld teeken, het volk over de kling fpringen, en de ruiters, van hunne paerden afgeftegen, traden verwoed in het feestvertrek. Alle de heeren werden aen de kolommen vastgemaekt; en op ftaendevoet ftak men het vuur in de zael , waerin deze rampzaligen tot asfche verbrand werden. De koningin, tot eene  Honderd en Vierentwintigste Brief. 59 eene fchandelijker behandeling gefchikt, werd met keetenen beladen, en eindigde haer leven aen eene galg. Zoudt gij het gelooven , Mevrouw? het was eene reden van godsdienst , die deze Spaenfche wreedheit aenfpoorde. Deze bijgeloovi*e en barbaerfche verwoesters meenden dat men, om krachtelijker aen de voortplanting des geloofs te arbeiden , door den godsdienst , 1 welken men beleed , het recht hadde om de geenen, die denzelven niet omhelsden , onmenfchelijk te vervolgen. Op dit denkbceldt, hebben tevens roovers en Christenen de volken van Amerika zoo wreedelijk gehandeld. Maer welke Christenen 1 groote Godt! welke zendelingen, gelijk zulke woeste foldaten, die geheele landaerten, vol oprechtheit en menfcbelijkheït, vermoorden, en prinfen , koningen en keizers, die het geluk van hunne volken uitmaekten, de eerlooste en verfchrikkelijkfte ftraffen doen ondergaen ! Het is waer dat Spanje zelf deze gruwelen afgekeurd, en ze vervolgens, zoo veel mogelijk was, vergoed heeft, door de zachtheit zijner regeringe ; maer , hemel ï kon het inftaen voor eenen hoop gelukzoekers, zonder naem, zonder ftaet en zonder zeden, die door de armoede, de ongebondenheit , de begeerte tot wat nieuws, de hoop en zelfs de zekerheit van hun geluk te bevorderen, genoopt werden om de voetflap-  $o De Nieuwe R e i i ig e r. flappen van de opperhoofden dezer onderneming' natevolgen ? Kon het voorzien dasmenfchen, dat Christenen zich aen deze buitenfporigheden van gierigheit en barbaerschheit zouden overgeven? Hadden de kruisvaerten , deze zoo heilige oorlogen , niet reeds lang te voren ontelbare voorbeelden van dezelfde wreedheit, ongeregeldheit en rooverij', opgeleverd? De overwinning van het heilige graf en de veroovering der nieuwe weereld' vertoonen zich onder dezelfde gedaenten; met dit onderfcheidt, dat de Sarafenen, tot hun geluk , zich met dezelfde voordeden als wij , en bijgevolg met vrij meer hu>pmiddelen verdeedigdcn , dan deze rampzalige Amerikanen, die geene kennis hadden van onze perfonen , noch van onze zeden , noch van onze gewoonten , noch van onzen godsdienst, noch van onze kleederen , noch van onze paerden , noch van onze wapenen, noch van onze blikfems, noch van onze fchepen , noch van onze knjgsordening', noch van onze tael', noch van de beweegredenen , welke ons in hun landt geleidden : want, men moet het toeftaen, indien de ijver van den godsdienst de Spanjaerds tot deze veroovering deed voortfnellen, wel haest maekte men een misbruik daer van; en de dorst naer het goudt dreef de bijzondere perfonen aen tot daden , die volflrekt ftreden tegens, de eerfte oogmerken des landaerts. jj^  Honderd en Vierentwintigste Brief. 61 Dit verwijt, gelijk gij gezien hebt, is geenszins toepasfelijk op Christoffel Kolumbus ; maer de bende der nieuwe Argonauten, welke dezen hedendaegfchen Jazon volgden» beftond niet geheelenal uit helden. Lieden, waer van de meesten uit Spanje vertrokken waren , om dat zij broods gebrek hadden, meenden recht te hebben om zich met het onderhoudt van een volk, alzoo vrij als zij zelfs geboren, vet te mesten, en over het leven dezer ongelukkigen te befchikken, als over een goedt, dat hun in eigendom toebehoorde. Van meer dan twee millioenen Indianen , die het eilandt Hayti bewoonden, op dé aenkomst der Kastilianen, bleven 'er Hechts vijftien duizend overig, zes jaren na den doodt van Kolumbus; en in minder dan twintig jaren , was deze tallelooze meenigte menfehen geheelenal gefmolten , onder de tyrannifche regering hunner wreede overwinnaren. Het belang van het menschdom en den godsdienst noopte de Dominikanen, die zich te St. Domingo gevestigd hadden, om zich met alle de apostolifche kloekmoedigheit te wapenen, en deze fchandelijke verwoesting te ftuiten. Een dezer monniken beklom op zekeren dag den predikftoel, in tegenwoofdigheit van de voornaemften der volkplan. ting', aen wier hoofdt de landvoogdt zich bevond, en voer hevig uit tegens de onrecht- vaer-  62 De Nieuwe R e i s i g e r.. vaerdigheit en wreedheit, waer mede men het overfchot dezer eilanderen behandelde. Deze vervoering van ijver deed zijne toehoorders morren ; en de landvoogdt, den prediker willende ftraffen, vond alle deszelfs medebroeders gereed om hem te verdeedigen. De Franciskanermonniken fielden zich tegens de Dominikanen; en de twee orden zonden afgevaerdigden naer het hof van Spanje, om het rechtsgeding der Indianen en Kastilianen te bepleiten. Men hield 'er eene buitengewone raedsvergadering, waerin deze groote zaek, van wederzijden, met veel drift behandeld werd. De uitkomst was dat men het recht der Indianen tot de vrijheit erkende, en hen evenwel in flavernij hield. Men maekte verfcheidene keuren, die niet in acht genomen werden, tot hun voordeel; en dit is het alles wat de korjing kon toeftaen aen den uiterftenwil van Izabelle, die al ftervende de zachtmoedigheit omtrent deze volken aenbevolen , en hare kinderen benevens haren echtgenoot gebeden had hare laetfte begeerten optevolgen. Andere zendelingen, die altoos uit Dominikanen beftonden, deden op nieuw hunnen ijver uitblinken , om dat deze keuren niet uitgevoerd werden. De vermaerde Bartholomeus de Las-Kafas, die federt bisfehop van Chiapa werd , en wiens naem nog zoo eerwaerdig is in de jaerboeken der nieuwe weereld', munt-  Honderd en Vierentwintigste Brief. 63 muntte in deze gelegénheit meest uit; zoo dat hij zelfs de zeen overkruiste , en zijne klagten aen den voet des troons bragt. Hij werd met hoogachting' aen het hof ontvangen, om dat men 'er gaerne buitengemeene mannen befchouwt; maer dewijl hij niets dan de rechtvaerdigheit en de eerlijke liedea aen zijne zijde had, was hij wel verre vaa de talrijkfte en fterkfte te wezen. Zijn voornaemfte tegenftrever was de bisfchop van Dariën , die , meer aen zijne belangen dan aen het heil zijner kudde verknocht, ziek rijkelijk voorzien had in de uitdeehng der Indianen, welke, hier door zijne flaven geworden, zijnen voornaemften rijk-dom uitmaekten. Hij had de reis naer Europa ondernomen, om Las-Kafas te dwarsboomen, eu de rechten zijner kerkbediening' te doen gelden. De bijzonderheit van dit geding, en de vermaerdheït der twee tegenftreveren maekten de nieuwsgierigheit des konings gaende. Dees was Karei de vijfde , die toen pas tot keizer was gekozen. Hij beriep eene vergadering , waerin de belanghebbende perfonen hunne redenen, in zijne tegenwoordigheid aendrongen. De bisfchop fprak eerst, en zeide , dat men alleen, op eene welgegronde kennis van de geaertheit en de zeden der Indianen, befloten hadde hen met zoo veel geftrengbeit te behandelen; dat men hen nimmer volkom n en.  &t De Nieuwe & e i s i g e k Onderworpen zoude hebben, dan door het géweidt; dat zij alle middelen beproefd hadden öm hunne overwinnaers te verdelgen, ert de Spaenfche heérfchappij te vernietigen; dat men van de veroovering' van hun landt en de voprdeelen der nieuwe weereld' moest afzien , indien men dezen barbaren eene vrijheit, welke verderffelijk voor hunne meesteren zoude zijn , liet behouden; dat zij des te minder bekwaem waren om 'er een goed gebruik van te maken, om dat zij op hun vijftigfte jaer minder verftands bezaten , dan de Europeanen op hun tiende ; dat zij de ondeugden der verdorvenfte menfchen bij de onbekwaemheit der kinderen voegden; dat zij , gelijk de dieren , zich fchaemteloos aen allerlei fchandelijkheden overgaven; dat .de enkele noodzakelijkheit van den arbeidt hen in hunnen pligt konde houden; dat, wat den godsdienst betrof, de dienstbaerheit het krachtigfte middel was om hun denzelven te doen omhelzen; dat men, dewijl zij zoo ondeugend waren, hun de noodzakelijke kundigheden nimmer volkomen hadde kunnen inprenten, ten zij men hen in eenen gedurigen dwang hield; dat zij zulk eene groote onverfchilligheit voor het Christendom hadden, dat men hen , indien zij flechts de minfte vrijheit genoten , zoo dra zij ge-. doopt waren, tot hunne oude bijgeloovigheden zou zien wederkeeren; en dat daeren- bo-  HoNDERD EN VIERENTWINTIGSTE BRIEF. 6$ boven de godsdienst diergelijke Christenen a die naeuwelijks menfchen waren, wel konde ontberen. Toen de kerkvoogdt met fpreken geëindigd hadde, beval de kanfelier den monnik te antwoorden , 't welk hij op de volgende wijs deed: „ Ik was één der eerften, die naer de „ Indien overftaken, wanneer men dezelven „ ontdekt hadde. Geenszins werd ik door de „ nieuwsgierigheit of het belang tot deze reis „ overgehaeld ; maer de zaligheit der onge„ loovigen was mijn eenigst oogmerk , en „ mijne eenigfte beweegreden. Waerom heb „ ik, ten koste van al mijn bloedt, het ver„ derf van zoo vele duizenden van zielen, ", rampzaliglijk aen de gierigheit en ongebon„ denheit der Spanjaerden opgeofferd, met „ kunnen afkoopen ! Men wil ons overreden dat deze barbaerfche verrichtingen noodzakelijk waren, om den opftandt der India"' nen te ftraffen of voortekomen; maer men " zegge ons waer mede dees opftandt begon" nen is. Hebben deze Volken onze eerfte " Kastilianen niet met zoo veel zachtzinnig" heit als menschlievendheit ontvangen? " Deelden zij hunne fchatten niet zoo blij" moedig mede, als de Spanjaerds dezelven ',' gieriglijk aennamen? Zij lieten ons hunne landerijen, hunne woonplaetfen en hunne " rijkdommen over; en onze begcerlijkheit h was nog niet voldaen : wij wilden hun . KL Dul- E 57 daer"  66 D e N i e u w e R e r s i g e r. „ daarenboven hunne vrouwen, hunne kin„ deren, hunne vrijheit en hun leven beroo„ ven. Konden wij eisfchen dat zij geene „ de minfte gevoeligheit daer over betoon» den? „ Door hen op het leelijkffe aftebeelden, ,, vvil men ons wijsmaken dat zij zelfs geene „ menfchen zijn: laten wij fchaemrood wory, den , om dat wij ons onmenfchelijker en „ barbaerfcher betoonen t Wat hebben zij an,, ders gedaen, dan zich te verdeedigen tegens ,, onreehtvaerdige aenvallen ? Maer zij zijn onbefehofte, domme en aen alie ondeug„ den overgegevene volken l Kan men andere „ zeden verwachten van eenen landaert, die „ van het licht des euangeliums beroofd is? „ Laten wij hen beklagen, maer niet over„ lasten. Laten wij hen trachten te onder„ wijzen, te verlichten, en naer de wet te „ doen leven; maer laten wij hen niet in de „ wanhoop ftorten. Hoe ! de keetens en „ kluisters zullen de eerfte vruchten zijn y „ welke deze rampzaligen van het Christen,, dom zullen plukken! Hoe zullen wij hunne „ harten, door den haet vergiftigd, en door „ het verlies hunner vrijheit vertoornd, fmaek in de heiligheit des levens doen krij„ gen? De apostels hebben keetenen gedra„ gen, maer daer mede nimmer gekluisterd „ de volken, die zij bekeerd hadden. Het p geloof moet door de overtuiging, door de „ zacht-  Honderd en Vierentwintigste BrIjsf. 67 ,, zachtraoedigheit en door de reden gep.eH dikt worden. Het geweldt maekt flechts fchijnhciligen, en nimmer ware Christenen. h Jk vraeg of men, iédert de flavernij dei ,i Indianen , meer genegenheit om het „ Christendom te omhelzen in hen heeft opj, gemerkt; of hunne meesters getracht heb- ben hen te onderwijzen; en of, in tegen» ,, deel, de haet, welken zij voor hunne tyran„ nen hebben opgevat, den godsdienst, dien ,, dezelve belijden , hun niet hatelijker ge,, maekt heeft"? ■■ De monnik eindigde met de barmhartigheit des keizers aftefmeeken, jegens onderdanen, die zoo onrechtvaerdiglijk verdrukt werden; en hij deed hem verftaen dat Godt hem eens rekenfchap zoude afeisfchen van zoo vele onrechtvaerdighcden, wier loop hij konde ftuiteni Karei prees den ijver des zendelings, en beloofde hem een vaerdig hulpmiddel te zullen verfchaffen voor de rampen , welke hij had afgefchetst ; maer het was niet dan zeer lang daer na dat dees vorst gclegenheit had om daerop te denken, toen de tijdt, ten minfte voor z'oó veel St. Domingo betrof, reeds voorbij was: want de haet vail deszelfs bewoonderen, met reden onverzoen^ lijk geworden, rnaekte derzelver verderf ongelukkiglijk noodzakelijk. De vijftien duizend, die'er nog in het eilandt waren overeobleven , wanneer Las - Kafas zoo vuriglijk ë E 2 tc*  6*3 De Nieuwe R e i s i c e é>". tot hun voordeel fprak, werden allen omgebragt, uitgenomen een kleen getal, dat de opmerking der Spanjaerden ontfnapte. Eenigen vhigtten in onbewoonbare plaetfen , en bleven 'er veilig voor de vervolgingen hunner heeren , welke geloofden dat derzelver gefliicht geheelenal was uitgerooid. Zijwerden ontdekt door een' troep jagers, die hen met zachtmoedigbeit behandelden ; en deze ongelukkigen beantwoordden aanftonds de eerfte blijken van vriendfchap, welke men hun betoonde. Zij omhelsden het Christendom , en gewenden zich van langzamerhand! aen de gebruiken der Kastilianen , waer mede zij zich door huwelijken verbonden. Dewijl hun kleen getal geen' argwaen meer veroorzaekte , ftond men hun toe volgens hunne- gewoonten te leven. Tegenswoordig zijn zij dermate onder de andere inwoonders ingelijfd , dat het moeielijk zou zijn hen te enderfcheiden; en in het algemeen vindt men jn het ganfche eilandt geen' eenigen mensen, die, zonder vermenging', van de oude natuurlijke ingezetenen des lands afftamt. Toen de Spanjaerds de Indianen en het grootfte gedeelte van derzelver verblijfplaetfen verdelgd hadden , bouwden zij meenigvuldige lieden, die verfchillende lotgevallen ondergingen. St. Domingo, wiens oorfprong ik verhaeld heb, werd omgekeerd door denzelfden ftorm,, die den vermaerden klomp gouds j  HoNDiRO EN Vit RENT WINT IGSTE BltlÊF. 6$. £ouds, hier voor gemeld, benevens de een-' e-ntwintig fchepen der Spaenfche vloot, deed vergaen. Deze ftadt lag toen ten oosten van de rivier' Ozama 4 maer Ovando verplaetfte dezelve , en herbouwde ze op den anderen oever. Men wraekte deze nieuwe ligging, om dat zij daer door beroofd wierd van eene uitnemende waterbron , die zij in haren eerften ftandt tot haer gcrijf had De ftadt beflaet een' volkomen vlakken grondt, en ftrekt zich uit van het noorden naer het zuiden , langs de rivier,, wier oever met heerlijke tuinen verfierd is. De zee bepaelt het gezigt naer het zuiden ; en aen de andere zijden zijn de velden van eene zonderlinge fchoonheit. De grondt is echter niet uitmuntend, ten minfte niet in de omliggende ftreken der ftadt, maer fixompelig, oneffen , met kleene heuveltjes bezaeid, en enkel kernachtig. Ook maken 'er de Spanjaerds vele tigchelfteenen, en zeer fraei aerdewerk , waer in het water uitnemend frisch blijft. St. Domingo is tegenwoordig zeer vervallen van zijnen ouden luister. Zij , die het zelve in zijnen eerften ftandt gezien hebben, verzekeren dat het ééne van de fraeifte fteden der nieuwe weereld' was. Het paleis , dat 'er Ovando tot zijn verblijf ftichtte, was overheerlijk en prachtig. Hij bouwde 'er eene fterktc, die tot heden in ftandt gebleven is,. E 3 Der-  7» De Nieuwe R e i s i g e r, Derzelver voornaemfte verdeediging beftaet in verfcheidene bedekte fchietfchanfen, die de Zee en de rivier beftrijken. Daerenboven zijn zij geplaetst op fteile rotzen, van agttien voeten hoog, aen wier voet de floepen niet kunnen landen, om dat 'er de golven altoos zeer geweldig zijn. De ftraten der ftadt waren breed en luchtig , en de huizen naeuwkeurig afgerooid; zoo dat men niet fchroomde tot Karei den vijfden te zeggen , dat zijne keizerlijke majefteit had gewoond in paleizen , die derzelver gerijffelijkheit, grootte noch rijkdom hadden, De meeste waren gebouwd van eene foort van marmer , dat men in de nabuurfchap vond, en de andere van zeer klevende aerde , welke in de lucht hard wordt , en bijna zoo lang als tigchelfteen duurt. De voet der muren wordt befpoeld door de zee, en vormt eene foort van dijk, die deze plaets voor derzelver woede beveiligd. Honderd en zestig Hukken kanon verdecdigen haer tegens allerlei aenvallen. De rcê is 'er tamelijk veilig, uitgenomen federt de maendt Juli tot den eerften van Oótober , wanneer 'er zeer geweldige orkanen op deze kust waeien. De overftroomingen der rivier' Ozama zijn noch mcenigvuldig noch gevaerlijk, dewijl derzelver oevers zeer hoog zijn. Men fchrijft dezelve, gelijk ook aen de nabuurfchap der zee, en aen fommige winden, die  Honderd en Vierentwintigste Brief. 71 «He 'er regeren, eene frischheit toe , die de hitte der luchtftreek' matigt. Hoewel de aerdbevingen vrij gemeen ra dit gedeelte des eilands zijn, heeft men opgemerkt dat zij 'er weinige fchade veroorzaken ; maer dc Spanjaerds zijn 'er aen eene bijzondere ziekte, die zij pifano noemen, onderworpen, Dezelve tast de zenuwen aen, en doet ze verftijven en inkrimpen: het bloede ftremt in de aderen; en de zieken fterven 'er gemeenlijk van, na eene groote benaeuwdheit in de ademhaling geleden te hebben. Doch men verzekert dat 'er geen één Fransman door aengetast wordt. Weinig tijds na de grondlegging van St, Domingo, ftichtte men'er een bisdom, dat federt tot een aertsbisdom verheven is. Het gedeelte des eilands , aen Spanje onderworpen, behoort onder dit kerkgebiedt: en de aertsbisfehop is de eerfte kerkvoogdc van alle de Spaenfehe Indien. Zijne geestelijkheit beftaet uit een' aertsdiaken, veertien kanonniken , en een groot getal andere priestcien, die de hoofdkerk bedienen. De ftadt heeft Hechts één kerfpel ; en men telt 'er niet meer dan agttien in het overige der geheele volkplanting'. De Franciskanen, Dominikanen, Jezuiten, en de broeders der Barmhartigheit hebben 'er geestelijke geftichten. De kerken zijn 'er zeer fraei, en voornamelijk de aertsbisfchoppelijke kerk, wier heerE 4 hjke  ft De Nieuwe Reisiger. lijke bouwkunde nog meer Juisters ontvangt van derzelver rijke verfierfelen. Men heeft er twee gasthuizen, eene hoogefchool, een munthuis, en eenige vrouwenkloosters. Deze ftadt is ook de zetel van een koningklijk gerechtshof, of parlement, beftaende uit den voorzitter, die tevens opperveldheer is, Vier raedsheeren, een' gerechtsvorderaer des konings, en andere amptenaren des gerechts. Alle de Antillifche eilanden , onder Spanje behoorende, en een gedeelte van het vastelandt van Amerika, hangen in het burgerlijke van het zelve af; maer in de hoedanigheit van opperveldheer is het gezag van den voorzitter bepaeld tot het eilandt St. Domingo. Hij heeft onder zich een' veJdtuigmeester, gen' majoor, agt ondermajoors, vier benden geregelde troepen, ijder van vijftig mannen, welke door het hof onderhouden en betaeld worden , benevens nog eene bende van veertig busfchieteren. Behalve twee honderd foldaten, die de ftadt levert, is'er nog een ligchaem van burgerlijk krijgsvolk, beftaende ujt zes benden Indianen, Mulaters en vrije Negers, Alle deze troepen maken te fa. men, in de hoofdftadt ên de omliggende ftre. ken , omtrent vijftien honderd mannen van wapenen uit, Voor dat eenige luisterrijker verooveringen Spanje eenen zetel zijner grootheit en magt jleden verkiezen , had deze mogendheid in het  Honderd en Vierentwintigste Brief. 73 het eilandt verfcheidene aenmerkelijke fteden, die tegenwoordig bijna niet dan enkele dorpen zijn. Sant' Yago is flechts een open vlek , zonder vestingwerken of verfchanfingen , beftaende uit drie of vier honderd ftrooijen hutten , en omtrent dertig huizen van gebakken fteen. De lucht is 'er uitmuntend; en vele zieken komen 'er van alle de gedeelten der Spaenfche volkplantinge , tot herftelling van hunne gezondheit. Men vindt 'er ook vele Franfchen , om verfcheidene gevallen uit hyn vaderlandt verbannen , en welken de zuiverheit der lucht deze fchuilplaets heeft doen verkiezen. Men zaeit veel koorn in deze landftreek, en verzamelt 'er alle jaren voor honderd duizend kroonen tabak, die naer de hoofdftadt wordt overgevoerd. De bijzondere perfonen voeden 'er zeer veel vee , waer mede zij een' tamelijk goeden handel drijven met de Franfchen, behalve de koopmanfchap van leder en gezouten vleesch. Onze volkplanting krijgt van hun bijna al het vleesch, dat zij verteert; en wij geven hun in ruiling alle andere levensbehoeften , die zij noodig •hebben : want zij ontvangen niets meer uit Spanje; en de luiheit beneemt hun de hulpmiddelen van vernuft en arbeidt. Dewijl hun landt tot de aenkweeking van indigo, kakao , katoen , rokoe en fuiker zeer bekwaem is, zou het eene andere bron van E 5 nj>  74 De Nieuwe Reïsiger. rijkdommen wezen , indien het beter bevolkt, of het volk arbeidzamer ware. De rivier Yaqué, die deze Jandftreek befproeit, heeft onder haer zandt meenigvuldige ftukjes gouds , van de grootte eener platte fpeldekop of eener zeer dunne linze. Zij, die hun werk maken om dezelven op te zoeken, verzamelen 'er alle dagen voor vier of vijf guldens van; maer de luiheit, en het ongemak van onophoudelijk de voeten in het water te hebben, doen den bevvoonderen dit voordeel verwaerloozen. La Conception de la Vcga, waer voor Karel de vijfde genegenheit had opgevat om het zelve te bevolken, was ééne der vqornaemfte fteden van het Spaenfche eilandt. Zij ontleent haren naem van een kasteel, 't welk Christoffel Kolumbus in eene vlakte, la Vega-Rèal genoemd, deed bouwen. Men telde 'er vijftien duizend zielen, wanneer zij door eene aerdbeving wierd omgekeerd. Van hare puinhoopen is het vlek Vega , 't welk de Franfche le Begue noemen, gefticht. Het ligt zeven of agt mijlen van Sant' Yago; en men ziet 'er, gelijk in bijna alle de fteden der Kastiliaenfche heerfchappij', kleene huizen en groote kerken. Indien men de hoofdftadt, waer in nog verfcheidene bijzondere gebouwen haren ouden luister vertoonen, uitzondert, vindt men in de overige plaetfen geene andere huisvesting dan ftrooijen hutten, waer  Honderd en Vieuentwintigste Brief. 75 waer in men nacuwelijks hedekt is; en in de hoofdftadt zelve , wanneer de oude huizen door ouderdom of toeval nederftorten, worden "eene andere gebouwen gemaekt. Het voedfel komt volkomen met de eenvouwigheit der huisvesting overeen. „ Deze lieden", zeide mij een Fransman, die verfcheidene jaren onder hen heeft doorgebra^t , „ leven met de minfte kosten der weereld'. Zij doen hunnen maeltijdt met " boomvruchten, melk en wortelen; en de cbokolaed vervult het geene acn deze veldV voedfels ontbreekt. Zij houden zich den H gcheelen dag met niets bezig, en leggen „ zelfs hunnen flaven geen' moeielijken ar„ beidt op. Hunnen tijdt brengen zij door " met fpelen, of zich in hunne hangmatten te doen wiegen. Wanneer zij moede zijn van fiapen , begeven zij zich tot zingen, „ en verlaten hun bedt niet, voor dat de „ honger hen daer uit trekt. Om water uit „ de rivier of fontein te halen, klimmen zij " te paerdt, fchoon zij flechts twintig voet" flappen te doen hebben om 'er bijtekomen; en 'er is altoos een paerdt tot dit gebruik " gezadeld en getoomd. De meesten verachten het goudt, 't welk zij met voeten treden, ", en fpotten met de Franfchen , welke zij f veel moeite zien aenwenden tot het verza" melen van rijkdommen, tot wier genot „ de tijdt hun zal ontbreken. Deze matig" „ heit  7<5 De Nieuwe Reisiser. „ heit bewaren zij niet alleen in hunne eigene „ yerblijfplactfen; maer zij komen dikwerf 3, in onze wijken , met een' grooten fleep „ van paerden, en zelden ziet men hen in 3, de herbergen treden. Zij legeren zich „ langs de wegen, laten hunne dieren in de ,., velden weiden , huisvesten zelfs onder „ tenten, die zij in allen haest opflaen, en „ leven van gebrand of berookt vleesch , „ van zekere vruchten, bananen genoemd, „ die zij overal aen treffen, en altoos van „ hunne chokolaed. „ De zorg om hun verftandt aentekwee. e8 ken houdt hen niets meer bezig: zij zijn a, buitengemeen onwetend ; en naeuwelijks „ kennen zij den naem van hun aloud vader„ landt, waer mede zij bijna geene gemeen„ fchap meer hebben. Dewijl zij hun bloedt „ eerst met de eilanderen , en vervolgens „ met de Negeren hebben vermengd, bezit„ ten zij tegenwoordig alle de kleuren, nacr„ mate zij van de Europeanen, Afrikanen „ of Amerikanen afftammen. Ook is hunne „ geaertheit uit die der drie volken t' famen„ gefteld, dat is te zeggen, dat zij alle der„ zeiver ondeugden vereenigd hebben. Men „ fchrijft hun niettemin eenige deugden toe, „ en vooral eene diepe eerbiedt voor den godsdienst, dien zij weten te paren met 5, eene buitenfporige ongebondenheit, en 3, eene foort van liefddadigheit, die het hart ?> int  HoNDERD EN VIERENTWINTIGSTE BRIEF, ff iy in de behoeften van anderen doet deelen. „ Op de grenzen bevinden 'er zich meenig„ vuldige lediggaende Franfchen , die het „ landt doorloopen , om van de aelmoesfen „ televen. Deze worden, ondanks den alou„ den haet tusfchen de beide volken, in het „ Spaeniche gebiedt zeer wel onthaeld ; en ,, men zou zich veeleer het noodzakelijke „ onthouden , dan iets te laten ontbreken ,, aen de geenen, die om onderftandt ver„ zoeken". De Spanjaerds, meesters van meer dan de helft van het eilandt St. Domingo, bezitten deszelfs besten grondt langs de kusten; maer zij trekken 'er weinig voordeel van , gelijk gij gezien hebt, om dat zij den akkerbouw verwaerloozen. Het midden des eilands, bezet met eene lange keeten van bergen , is bijna woest. Ontelbare rivieren komen 'er üit voort; maer de meeste kunnen flcchts voor enkele vlieten of beken doorgaen. Derzelver water is aengenaem en zelfs gezond, maer zoo levendig en koud , dat men 'ér matig van moet drinken; en het is zelfs gevaerlijk zich daer in te baden. Sommige dezer rivieren zijn zeer breed; en verfcheidene van dezelven hebben goudt onder haer zandt gemengd. De reizigers roemen twee meiren , waer van zij verfcheidene bijzonderheden verhalen. Het meir van Xaragua is agttien mijlen lang en'  78 De Nieuwe R f. i s i g e r. en twee of drie mijlen breed ; en deszelfs water is zout, gelijk dat der zee. Men vangt 'er visfehen van de eerfte grootte, en dezelfde die men in den oceaen vindt, uitgenomen de wal visfehen en eenige andere van deze natuur'. Het tweede meir, door de Kastilianen bekend gemaekt, is op den top van een' zeer hoogen berg. De landvoogdt Ovando , verwonderlijke vertellingen van het zelve gehoord hebbende, gaf twee kloekmoedigen officieren last om het te bezoeken. De berg is zoo hoog en ruw, dat de twee waernemers veel moeite hadden om de kruin te winnen. Behalve de vermoeidheit werden zij gefluit door een groot geraes , dat hen verfchrikte. De koude was 'er hevig, en de wég werd gedurig moeielijker; en naermate zij hooger klommen, vermeerderde de ijsfe* lijkheit van het geraes. Eindelijk kwamen zij boven op den berg, alwaer zij het bewuste meir ontdekten ; maer zij hadden de ftoutmoedigheit niet om het te naderen: het geraes, dat gedurig vermeerderde, baerde hun zoo veel fchriks, dat zij flechts bedacht waren om te rug te keeren. Zie daer alles wat men heeft kunnen weten van dit vermaerde meir, waer van de Kastilianen, alzoo bij- als ligtgeloovig, vele fabelen verteld en geloofd hebben. Op dit oogenblik hoor ik landt roepen: een matroos heeft de kusten van St. Domingo ont-  Honderd en Vierentwintigste Bkief. 79 ontdekt; de nieuwsgierighelt roept mij op het dek van het fchip; ik zal zoo aenftonds mijn' brief eindigen Wat biedt dit eilandt een aengenaem gezigt aen! Eene uitgebreide vlakte, onmetelijke beemden, weibebouwde landerijen , rijkbeplante tuinen, fommige met indigo, andere met fuikerrieten, in behoorlijke welvoegelijkheit gefchikt; de gezigteinder bepaeld door de zee, of door bergen , bedekt met bosfehen , die zich als een fchouwburg verheffen, en een veranderlijk verfchiet uitleveren; lijnrechte wegen, bezoomd met levendige heggen van citroenen oranjeboomen; duizend bloemen, die het oog verlustigen en de lucht welriekende maken : zie daer, Mevrouw, de bekoorlijke voorwerpen , welke het vermakelijke gezigt van het eilandt St. Domingo, waerop ik in weinige oogenblikken denk te landen , va» verre vertoont. Ik ben, enz. Digt lij het eilandt St. Domingo, den liften van Juni, 1750. Hox-  8o De Nieuwe Reisiger. Honderd en Vijfentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo. Gij hebt gezien, Mevrouw, hoe de Kastilianen, na dit eilandt ontdekt te hebben., zich meester van hét landt maekten, het zelve verwoestten , de inwoonders vermoordden, 'er eene volkplanting oprichtten, fteden bouwden , en 'er eene heerfchappij vestigden, die de tijdt, gewigtiger verooveringen, en de ongemeene luiheit der Spanjaerden, bijna geheel vernietigd hebben. Een nieuw tooneel zal zich voor uwe oogeh vertoonen; en de Franfchen zullen 'er eene aenzienlijke rol op fpelen. Befchouw hoe zij zich op de puinhoopen der Kastilianen verheffen , en in het noordelijke gedeelte eene van de rijkfte en bloeiendfte volkplantingen der nieuwe weereld' ftichten. Dezelve is haren oorfprong verfchuldigd aen de wanhopige ftoutmoedigheit van een nieuw volk, dat door het geval uit Engelfchen, Bretonnen, en voornamelijk Normandiërs was t'famengefteld. Hunne vereeniging en hun oorfprong waren bijna gelijk aen die der aloude Romeinen ; en hunne kloekmoedigheit was veel onftuimiger en verfchrikkelijker. Gij ziet dat ik doel op de vrijbuiters waervan ik u, in mijnen brief over Jamaïka, zoo  HofiDERD en Vijfentwintigste Brief. 3* ?öö Breedvoerig gefproken heb. Zij vestigden zich, gelijk ik te voren zeide, op de noordelijke kusten van het Spaenfche eilandt. Sommigen gingen voort met de zeen te doorkruifen; anderen vonden hunne bezigheit in de jagt; anderen leidden zich op den akkerbouw toe; maer niets bevorderde deze grondftichting meer j dan de onderftandt der Franfche fchepen , die dezelve begonnen te bezoeken. Voornamelijk landden 'er de Normandiers aen , gelijk zij zich in de tiende eeuw tot de veroovering van Engelandt, en in de twaelfde tot die van Pouille begaven,, Zij bragten 'er huurlingen, die zij voör drie jaren verkoften, en waer van men denzelfden dienst als van de Negeren trok. Bij gele= genheit gebruikte men hen in het oorlog; eri men vónd 'er, die door hunne dapperheit ert bekwaemheit tot een' grooten gelukftaet kwamen, na zich van de dienstbaerheit ontflagen te hebben. Wat de jagers of Bokaniers aehgaet, zij hadden geen ander verblijf, dan het geene zij hunne bokanen noemden. Dit waren kleene gewiede velden, waerin zij horden hadden om het vleesch te bokaneren of gaerterooken eene ruimte om het leder uittefpfeiden, en hutten, wier gemak alleenlijk beftond iri hen voor den regen en het fteken der zonne te beveiligen. Dewijl zij geene vrouwen noch; kinders hadden , was hunne gewoonte zich XL Deel F twee'  8i De Nieuwe Reistger. twee aen twee te verbinden, om te famen te' leven, en eikanderen allerlei diensten te bewijzen. De goederen waren onder hen gemeen , en verbleven aen den geenen , die den anderen overleefde. De oprechtheit en gulhartigheit was, niet alleen tusfchen de twee huisgenooten , maer zelfs tusfchen de eene maetfehappij en de andere, zoo wel gevestigd, dat men het geene men zelf ontbeerde vrijelijk bij zijne geburen ging'halen, zonder andere onderwerping, dan 'er verlof toe te vragen ; en men kende daerenboven geene andere wetten, dan eene wonderlijke verzameling van overeenkomsten , waer aen de gewoonte ai het gezag bijzette. De Bokaniers geloofden van alle hunne voorgaende verpligtingen ontflagen te wezen , door den zecdoop, dien zij op den doortogt van den zonnekeerkring hadden ontvangen.De godsdienst zelf had zoo weinig kracht op hen behouden, dat zij naeuwelijks geheugenis hadden van den Godt hunner vaderen; en het is waerfchijnlijk dat zij, indien ze in dezen ftaet tot aen het tweede of derde geflacht gebleven waren, minder kennis van den Hemel zouden gehad hebben, dan de Kaffers, Hottentotten en Karaïben.. Zij hadden zelfs hunne geflachtnamen verlaten,, om in derzelver plaets bijnamen, waervan de meeste tot hunne nakomelingen zijn overgegaen, aentenemen. Echter gaven de geenen, die in het • ver-  Honderd eM Vijfentwintigste Brief. 83 Vervolg trouwden, hunne wezenlijke namen op; 't geen in het landt gclegenheit gegeven heeft tot dit fpreekwoordt: „ dat men de ,, lieden niet recht kent, voor den tijdt des „ huwelijks". De klceding der Bokanierch beftond in een hemdt, geverwd in het bloedt der dieren , die zij gedood hadden, een' nog vuiler onderbroek, een' lederen riem, die hun tot een' gordel diende , en waer acn een grooC mes in eene wijde fcheede hing. Hun hoedt was zonder boorde, behalve van voren, waer aen zij een ftuk van den randt lieten om hem aftenemem Zij gebruikten geene koufen i hunne fchoenen waren van zwijnenvellen; cn hun geweer beftond in een' grooten fnaphaen , die kogels van zestien in een pondt fchoot. Ydcr had in zijn gevolg een zeker getal huurlingen , en eenen troep van twintig of dertig honden, waer onder 'er altoos één was, die vooruit liep en den geheelen troep geleidde. Zoo dra de prooi was opgefpeurd, fnelden de andere honden voort, en hielden denzelven op, door hem al blaffende te omringen , tot dat de Bokanier gereed was om te fchietcn. Het beest werd op ftaendevoet gevild; en de meester nam één der grootfte beenderen, 't welk hij brak om 'er het merg uit te zuigen. : Dit was het gewone morgen* ontbijt der Bokanieren; en de andere beenF z ders  $'4 De Nieuwe R e r s r g' e ffi ders lieten zij aen hunne huurlingen over:Men vervolgde de jagt, tot dat men zoo vele beesten als 'er perfonen waren gedood had, Deze lieden kenden geen ander voedfel; en de peper van Jamaïka, met een weinig oranjefap, mackte de geheele faus daer van uit. De tafel was een fteen of de ftam van een' boom, hutï drank enkel water, en hetbroodtbij hengeheef buiten gebruik De bezigheit van den eenen1 dag was die van alle de anderen, tot dat het leder, 't welk men zich verbonden had aen de'kooplieden te leveren, verzameld was. Dusdanig waren de Bokaniers van St. Domingo, die , met de Vrijbuiteren, de pasovergevoerde ingezetenen, en de huurlingen, de nieuwe volkplanting uitmaekten. Uit de vermenging' van deze vierderlei foort van be-woonderen ontftónd die vermaerde bende,, waer aen men. den naem van gelukzoekeren gaf. De noodzakelijkheid om zich tegens deSpanjaerds , welke door hunne nabuurfebap ontrust waren , te verdeedigen , deed hunbcfluiten zich een opperhoofdt te verkiezen. Zij gaven het bevel aen een' protestant, h Vasfeur genoemd , die een dapper manwas , en in verftandt en bckwaemheit uitmuntte. Hij hield deze achting ftaendc, dooide manier waer op hij zich verdeedigde, zooin het kleenè Schildpaddeneilandt, als in het g-roote St. Domingo. Gelukkig ware hij geweest»,  4-Ion<3m;d en Vijfentwintigste Brief. 85 •weest, indien hij zijne volkplanting met zo© veel gematigd-heit geregeerd had, als hij dapperheit en beleidt had getoond ! Maer toen hij zich voor de gevaren van buiten veilig geloofde, telde hij de genegenheit zijner onderhoorigen voor niets, en hadde zich wel haest derzelver haet op den hals. Hij begon met de katholyken , wien hij alle oeffening van hunnen godsdienst verbood : hij deed hunne kapél verbranden, en verjaegde twee priesters , die dezelve bedienden. Hij handelde niet beter met de protestanten, welke hij met fchattingen en zwaren arbeidt overlaedde: hij ftelde onmatige tollen op de koopmanfehappen, en oeffende eindelijk eene wezenlijke tyrannij. De geringde misflagcn werden altoos zwaerlijk geftraft. Hij had eene ijzeren kooi doen maken, waerin men noch ftaen noch liggen kon , en welke hij zijne hel noemde.: het was genoeg hem mis■haegd te hebben, om daerin gefloten te worden. Men was bijna niet gemakkelijker in zeker toorentje, 't welk hij zijn vagevuur niette. Evenwei wist hij, ondanks de hardheit zijner regeringe, den geest zijner onderdanen zoo behendig te bellieren, door hun -dit kleene gemeenebest te doen befchouwen -als een verblijf voor alle de Hugenooten, die hunnen godsdienst vrijelijk wilden belijden, dat zij hunne toeftemming gaven om hem woor hunnen prins te erkennen. Hij genoot F « .ecm-  86 De Nieuwe Reisigee, eenige jaren dezen ingebeelden tytel , die eindelijk in zijn bloedt werd verfmoord, door eenen man, wien hij deszelfs minnares ontroofd had. Het hof van Frankrijk veinsde langen tijdt onkundig te zijn van de ondernemingen dezer gelukzóekeren tegens de Spanjaerds , en wraekte derzelver gedrag ; dewijl het niet gevoegelijk oordeelde met Spanje overhoop 'te raken, om een landt, 'twelk het niet zeker was te zullen behouden. Doch toen het zag dat zij talrijk, fterk en rijk genoeg waren, om hunnen vijanden het hoofdt te bieden , erkende het hen voor zijne onderdanen, en zond hun een ligchaem van geregelde krijgsbenden, om hun derzelver verooveringen te helpen bewaren. Fontenai, ridder van Maltha , werd door het hof benoemd, om dezen kleenen ftaet te regeren , in de hoedanigheit van landvoogdt van het Schildpaddeneilandt en de kust van St. Domingo. Dees is de eerfte Fransman, welke met dien tytel is bekleed geweest. Middelmatige bekwaemheden hadden niet kunnen volftaen, om lieden van zulk eene zonderlinge gcaertheit den fmaek voor de orde inteboezemen , en 'er eene geregelde volkplanting van te maken. d'Ogeron, die den ridder Fontenai opvolgde, bezat alles, wat tot deze groote onderneming bekwaem was, in den hoogftcn graedt. Zijne gedachtenis  floNDERO £N VIJFENTWINTIGSTE BJttEF. §7 itenis is nog in eerbicdt op Sc. Domingo, alwaer hij voor de wezenlijke grondlegger dezer ftichtinge gehouden wordt. Dewijl zijn volk geene gelegenheit had om echtgenooten te fchaken, gelijk men van de medgezellen van Romulus verhaeld heeft, liet hij honderd jongedochters uit Frankrijk komen, om de ingezetenen te trouwen. Doch dit was niet genoeg, om eene maetfehappij , reeds talrijk geworden , te vereeuwigen : twee mans wierpen het lot over eene dochter; de winner trouwde dezelve; en de verliezer had geen recht om gemeenfchap met haer te hebben , dan wanneer de eerfte elders onledig was. Hoewel deze verzending niet aenmerkelijk ■was , -befpeurde men echter wel haest eene groote verandering. Doch indien deze vrouwen haren echtgenooten iets van alle de deugden , die harer kunne natuurlijk zijn, mededeelden ; deze boezemden haer, op hunne beurt, fommige begaefdheden in, die den mannen meer eigen zijn; en men geeft voor dat zij de krijgsdapperheit zeer verre gebragt hebben. Dewijl zij gemakkelijk tot het huwelijk kwamen, begaven 'er zich nog eenige anderen naer toe; en indien de ftaetsdienaers de oogmerken van den landvoogdt onder-fteund, en zijne verzoeken beantwoord hadden , zou deze grondftichting nog meer bevolkt zijn. Zij was hare aengroeijingen gedurig aen hem verfchuldigd; en na zijnen F 4 doodt  $8 De Nieuwe Reisiger. doodt vond men 'er zeven of agt duizend perfonen, waervan de helft tot de moeielijkfte ondernemingen kon gebruikt worden. Zij werden in eene geftadige wakkerheit gehouden , door de vrees voor de Spanjaerden , die hen altoos als roovers befchouwden. Frankrijk floot de oogen voor hunne ftrooperijen , om dat zij altoos grondt wonnen; en eindelijk verkreeg het een wettig recht op een gedeelte van het eilandt St. Domingo, door den afitandt, dien Spanje daer van deed bij den vrede van Rijswijk. Eene der oorzaken, die tot de vergrooting' dezer volkplantinge veel toebragten, was de veroovering van St. Christoffel door de Engelfchen , in het jaer 1690. Een gedeelte van deszelfs Franfche inwoonderen , op de andere eilanden, en bijzonderlijk op St. Domingo overgevoerd, bragten 'er, naer men zegt, de beleefdheit, de gevoelens van eere, en de grondbeginfels van godsdienst, welke 'er niet bekend waren. Alen wil dat, van alle onze volkplantingen in de Amerikaenfche eilanden, die van St. Christoffel altoos de welgereg-lfte geweest is; en men had een fpreckwoordt in de Antillifehe eilanden, dat de adeldom te St. Christoffel, de burgers te Guadaloupe, de foldaten te Martinique, en de boeren te Grenada waren. Eenige jaren voor dit tijdftip was men be'dacht om de beftiering des gerechts tö St,  Honderd en Vijfentwintigste Brief- 89 St. Domingo te regelen. Tot dien tijdt toe werd zij alleen waergenomen door krijgsbevelhebbers, die geene de minfte kennis van de wetten hadden. Men ftelde eene opperfte raedsvergadcring en koningklijke gerechtszetels in. Ten opzichte der geestelijke beftiering', hebt gij den ftaet van den godsdienst onder de Bokaniers gezien : toen zij hunne barbaerfchheit begonnen te verlaten, werden zij , naermatc 'er zich een kerfpcl vormde, bediend door den eerften priescer, die zich acnbood. Verfcheidene kerfpellen raekten 'er in de handen der Kapucijnen; maer de luchtftreek was 'er zoo ftrijdig met de kleedinge en de levenswijs dezer monniken, dat zij 'er bijna allen ftierven. Zij verzochten de vrijheit om te vertrekken 5 en de Jezuiten gewaerdigden zich niet om hen optevolgen. Zij verdeelden hunnen buit met de Dominikanen, die de kerfpellen van de zuid- en westkusten verkregen. Evenwel zijn 'er tegenwoordig no<* eenige Kapucijnen met de Jakobijnen vermengd. De algemeene rust, door den vrede van Utrecht aen Europa en Amerika wedergegeven , ftelde de Franfche volkplanting van St. Domingo in ftaet om zich te bevolken, en te vaster te vestigen. De Vrijbuiters, zich toen tot de ledigheit gebragt ziende, verfpreidden zich ginsch en herwaerds. Enaelandt en Frankrijk hielden op van hen te F 5 be'  po De Nieuwe Reisiger. befchermen, wanneer zij hen niet meer noodig hadden; weshalve zij, na zoo veel kwaeds aen de Spanjaerds gedaen te hebben, als deze aen de Amerikanen hadden toegebragt , gedeeltelijk in hun vaderlandt hunne rijkdommen gingen genieten; terwijl anderen, dooide buitenfporigheden , waer toe deze rijkdommen hen vervoerden, zich den doodt op den hals haelden, en de meesten zich in de volkplantingen verfpreiden, alwaer zij door hunnen arbeidt nuttiger werden , dan zij geweest waren door deze lange reeks van krijgsbedrijven, die de nakomelingfchap zullen verwonderen. Korts daer na werd dit landt tot eene algesneene landvoogdij verheven, met den tytel, voor den bevelhebber, van Jandvoogdt der eilanden Beneden den windt. Vervolgens benoemde men 'er ook' een bewindsman; en deze beide amptenaers hebben gemeenlijk hun verblijf te Kaep-Francois, de hoofdltadt der volkplantinge. Op deze twee amptenaers berust een bijzonder rechtsgebiedt, de vierfchaer des algemeenen voorrechts genoemd. Het zelve heeft het uitfluitende recht over de twisten, welke 'er ontftaen kunnen ter gelegenheit van de vergunningen des konings, die de eerfte grondfiag van allen eigendom in de volkplanting zijn. Men befeft ligtelijk de misflagen van een rechtsgebiedt, beftaende uit twee rechteren, die, wanneer zij van verfchil- kn-  Honderd en Vijfentwintigste Brief. & lende begrippen zijn, geene de minfte middelen tot vereeniging hebben , noch eenige bepaelde wetten om hunne vonnisfen te onderfteunen. Kaep-Francois, dat in den beginne flechts eene toevallige verzameling van hutten was, js tegenwoordig eene tamelijke groote ftadt, gebouwd op de noordelijke kust , aen den voet van eene keeten van bergen, die haer gedeeltelijk omringen , en haer als tot eene kap verftrekken, Dezelven worden door de inwoonders bebouwd, of zijn bedekt met bosfehen, en leveren een veranderlijk en aengenaem fchouwtooneel uit. De eene zijde dezer ftadt ftrekt zich uit langs de reede, die omtrent drie mijlen omtreks heeft. Dezelve is als eene baei , welke alleen ten noorden open is, en wier ingang door eene fterkte, in de rots uitgehouwen , verdeedigd wordt. Deze fterkte, rijkelijk van gefchut voorzien , fteekt in zee uit, en vormt 'er een' uithoek of kaep, waer van de ftadt haren naem ontleent. De haven is vervuld met allerlei vaertuigen, waer van 'er ijder jaer niet minder komen dan vijfhonderd, die haer in eene gedurige beweging houden, en haer een zeer bekoorlijk aenzien geven. De ftraten zijn lijnrecht, en doorfnijden eikanderen met rechte hoeken: zij zijn meer dan dertig voeten breed; en in het middenpunt is 'er eene fraeie plaets, aen de eene zijde verfierd mee d©  92 De Nieuwe Reisiger. de kerfpelkerk, eene fontein in bet midden s en voorts rondom bezet met lanen van boo,. men , welke koelte en fchaduw verfchaffen. De huizen zijn laeg, en tot gerijf van den koophandel gebouwd. De voornaemfte geftichten zijn de barakken, en een groot magazijn op den oever der zee, waerin de opperraedsvergadering, en het gewone gerichtshof hunne zittingen hebben. De bezetting, de regeringsperfonen , de zceraedt , de krijgsbevelhebbers, de kooplieden, de Kreolen en Negers maken een getal van omtrent tien duizend inwoonderen uit. Een half uur van de ftadt is een gasthuis, 't welk door geestelijke Gasthuisbroeders, een' geneesheer des konings , een' opperheelmecster, enz. bediend wordt. De Franfche bezittingen in het eilandt St. Domingo zijn verdeeld in verfcheidene wijken. Die van Kaep. Francois beflaet eene vlakte van twintig mijlen lang en vier breed: zij is ten noorden bepaeld door de zee, en ten zuiden door eene kceteri van bergen, waerin aengename en vruchtbare dalen gevonden worden. Deze bergen zelfs hebben niets ijsfelijks: de meeste zijn niet ongemeen hoog; en verfcheidene zijn bewoonbaar en kunnen tot aen den top bebouwd worden. De vlakte bevat vijf of zes kerfpellen, genoemd de feleene Anfe, de wijk Morin, Ja Limonade, le Trou, 1'Acul, le Morne.rouge. Daer zijn  Honderd en Vijfentwintigste Brief. 93' zijn nog andere naburige of afgelegene oofden van Kaep-Francois, genoemd Dondon, Margot , le Borgne , Pilate , le Four, le Morne • en - Diable , Marmelade , Jaquemel, Masfacre, en andere diergelijke namen, die bijna alle de lage onbefchaefdheit der eerfte bewoonderen aentoonen. Evenwel worden 'er ook eenigé uitgezochte namen gevonden; maer zij zijn zeldzaem , en hebber! hunnen oorfprong van de Spanjaerden, als Koridon, Artibonite, Guanaminte, Tiburon, enz. Men roemt grootelijks de deugdzaemheit van den grondt, de uitmuntendheit der voortbrengfelen , de meenigvuldige wateren , de fraeiheit der wegen , het groote getal fui* kermakerijen en zuiverhuizen , de rijke inzamelingen van katoen , indigo, koffy en tabak , en eindelijk de vele en groote plantaedjen , die deze geheele uitgeftrekte vlakte bedekken. Zij is ééne der wijken, die van ouds her meest bewoond was; en de •grondt der landerijen is bij uitftek vruchtbaer. De meeste eigenaers wonen in Frankrijk, en laten hunne goederen door gevolmagtigden en huisbezorgers regeren. De geheele vlakte van Kaep - Francois is doorfheden met lijnrechte wegen , die veertig voeten breed , en bijna alle bezoomd zijn door heggen van citroenboomen, met vruchten beladen , en dik genoeg om tot fluiting voor de beesten te dienen. Verfcheidene bij-  94 De NiEtfwe Reisigbr. bijzondere perfonen hebben ook lange toegangen van boomen tot hunne woningen geplant. De beken , die van de rotzen afdalen, en zich al kronkelende allerwegen verfpreiden , verfchaffen een uitnemend frisch water ; weshalve de inwoonders geen veiliger middel tegens de uitwerkfels der onmatige hitte hebben , dan de lucht der bergen inteaderaen, en derzelver water te drinken. Zij kunnen het zelve, met weinige kosten, in limoendrank veranderen; dewijl de citroenen op alle de groote wegen gevonden worden , en de fuiker 'er zeer gemeen is. Behalve het voordeel eener ongemeend vruchtbaerheit, wil men dat deze vlakte verfcheidene foorten van mijnen heeft; maer de fuiker en indigo zijn, voor de akkerbouweren en voor den ftaet zeiven , misfchicn voordeeliger dan de goud- en zilvermijnen. De fuiker alleen verfchaft eene inkomst van zes millioenen. De voordeelen der indigo worden op de helft gefchat. Die der tabak zouden nog aenmerkclijkcr wezen, indien de verkooping van den tabak van St. Domingo in Frankrijk niet verboden ware. In de koffy wordt ook een zeer groote koophandel ge* dreven. De ftadt Leogane , liggende in het zuidelijke gedeelte der volkplantinge, wordt met reden voor eene der voornaemftc van dit eilandt gehouden. Zij is haren oorfprong ver-  Honderd en Vijfentwintigste Brïef. 95 verfchuldigd aen de Spanjaerds, die haer gebouwd hebben onder den naem van SanÜa Maria de la Vera-Paz; maer die van Yaguana, welken de Wilden gaven aen de plaets, waerop zij gefticht is , heeft de overhandt behouden; en de Franfchen hebben denzelven in Leogane veranderd. Zij beflaet het binnenfte eener golf, waerin eene tamelijke haven, en eene fterkte tot derzelver verdeediging is. Hare ligging wordt als weinig voordeelig befchouwd; en hare naburige ftreken zijn moerasfig, 't geen 'er de lucht ongezond maekt, voornamelijk voor de Europeanen. De ongemeene hitte, welke 'er regeert, gevoegd bij de buitenfporigheden, die 'er van allerlei foorten gepleegd worden, veroorzaken gevaerlijke ziekten, die alle jaren veel volks wegliepen. De landvoogdt en bewindsman houden echter dikwerf in deze ftadt hun verblijf; en zij is de zetel van eene opperraedsvergadering', welke , voor dat men die van Kaep - Francois hadde opgerecht, de eenigfte der geheele volkplantinge was. De bewindsman is de geboren voorzitter dezer twee oppergerechtshoven. Dezelven vereenigen zich in de openbare zaken y waer in de tweede zich door afgevaerdigden bij de eerfte voegt. Eenige perfonen, onder de rijkfte, oprechtfte en verftandigfte burgers uitkozen, ontfioegen zich, van den beginne af aen, gedurende het grootfte gedeelte van  t><5 Dè Nieuwe R e i s ï g e r1. Van het jaer, van de zorg' hunner eigene zaken, om verre van hunne woonplaetfen § zonder belooning en op hunne eigene kosten, de gerechtszaken des volks waertenemen. In hunne verblijfplaets heeft men hen de rechts, gedingen zien voorkomen, de algemeene belangen vereenigen, en eene gedurige weldadigheit plegen. Hunne zeden, alzoo verheven maer veel zachter dan die des krijgsvolks, hebben insgelijks de zeden der landftreken./ welke zij bewoonden, verzacht. De opperraedsvergadering en de gewone rechtbank vonden goed den koning' den tytel van prins vanLeogane toetedeelen, en verzuimden nimmer hem denzelven in hunne ftaetsbefluiten te geven, na de waerdigheden van koning van Frankrijk en Navarre; doch het hof heeft hen voor dit gefchenk bedankt, met verbodt van iets bij de tytels zijner majesteit te voegen, zondereen uitdrukkelijk bevel. Naerdien 'er hier altoos vierfcharen des gerechts in wezen blijven, zou het dan niet gevoegelijk zijn dat 'er ook eene krijgsmagt haer gedurig verblijf hadde , om ons dus te ontflaen van 'er , alle twee of drie jaren, nieuwe benden naer toetefturen ? Dit zou eene opene loopbaen zijn voor de Kreoolfche jeugdt, die van nature tot de behandeling deiwapenen overhelt. Het landt ,■ dat de gedaente van zijnen oorfprong zeer veel veranderd heeft, geeft genoegzame ftof tot eene goe-  Honderd en Vijfentwintigste Brief. 97 sroede verkiezing , indien men veeleer met de algemeene Item dan met de gunst raedpleegt, en den rijkdom niet boven de verdienste bevoordeelt. De koning van Spanje zendt, in tijdt van oorlog, krijsbenden naer St. Domingo; maer 'er blijft altoos een zeker getal troepen, die in de volkplanting worden aengeworven. Dit gedrag is des te'verftandiger, om dat de ziekten, welke de verandering der luchtftreek veroorzaekt, het leven kosten aen meer dan het zesde gedeelte der foldaten, die 'er aenlanden. Men kan dé nieuwgekomenen niet, dan door eene reeks van tijdt en na een langdurig verblijf, tot de levensmiddelen des lands gewennen. Dit vreemde voedfel veroorzaekt hun maegkwalen, die in waterzucht veranderen, en maekt hen daerenboven weinig bekwaem tot den arbeidt. De Kreolen zelfs worden 'er bezwaerlijk aen gewoon; en eene zekere lootkleur toont altoos aen dat zij 'er gebruik van maken. Oordeel hier uit over het ongemak om 'er, in geval van noodzakelijkheid menfchen , die 'er niet geboren zijn , toe te dwingen. Waren dezelven niet een wandelend gasthuis, waer van men geene de minfte diensten zouden trekken? Doch fchoon het mogelijk waie hen daer toe te gewennen, de grondt zelf brengt niet genoeg van dit voedfel voort tot het beftaen der geenen, wien het eigen is, en die door de meenigvuldige XI. Deel. G droog-  98 De Nieuwe Reisigek, droogten dikwerf tot hongersnoodt zouden gtbragt worden, zonder den onderftandt van Europa. Deze fchaerschheit der koopwaren Veroorzaekt de dierte; en de dierte vergroot het verdriet der krijgsbenden in een landt, xvaerin de armoede der foldaten , op zulk eene vernederende wijs, met het gemak, den rijkdom en de weelde der andere inwoonde* ren ftrijdt. Men wil dat de landerijen , waerin Leogane ligt, eertijds tot een prinsdom verheven waren, ten voordeele eener natuurlijke doch, ter van Filips den derden, koning van Spanje, die 'er hare dagen eindigde. Eenige jaren geleden, zag men 'er nog de overblijffels van een kasteel , waerin men zegt dzt deze prinfes haer verblijf hield. De inwoonders hebben het zelve geflecht, om de fteenen tot hun gebruik te doen dienen. Dit kasteel was gebouwd in eenen oordt, dien men da groote Bokan noemde, om dat 'er zich de Bokaniers, op de wederkomst van hunne jagt, rondom verzamelden, om 'er het vleesch der dieren, die zij gedood hadden, te bereiden. De grondt, dien men hier eigenlijk de vlakte van Leogane noemt, beflaet minder uitgeftrektheits dan die van Kaep-Francois. Het is een vlak landt, 't welk de rivieren, die het zelve befproeien, vruchtbaer maken in fuiker , indigo, koffy, ooft, groenten , en andere vcortbrengfels, die voor de besten des  Honderd en Vijfentwintigste Brief. 99 des eilands gehouden worden. De hicte is 'er zoo groot, dat zij de moeskruiden zoude verbranden , indien men geene foorten van daken , met ftruiken bedekt, boven de nieuwgezaeide planten bouwde, en dezelven daer door tegens de hitte der zonne beveiligde , zonder ze van de lucht te berooven. Ik noemde u, Mevrouw, de twee fteden der Franfche vo'lkplantinge op St. Domingo, die als derzelver hoofdlieden, de eene in het noordelijke , en de andere in het zuidelijke gedeelte , kunnen befchouwd worden. Dezelfde landftreek bevat nog andere plaetfen , die minder aenmerkelijk zijn, als Port-Plate, Port-Margriet, St. Markus, Port de Paix, en de punt St. Louis ten noorden'; groot en kleen Guava , Port au Prince , de kapen Mongon, Dame-Marie en Tiburon, het dal van het eilant a Vache, de Kaei St. Louis, de fterkteDaufijn, Esterre, Cul-de-fac, enz. ten zuiden. Ik zwijg van de kleene Franfche en Spaenfche eilanden, die St, Domingo omringen, en 'er als aen gehecht zijn. De voornaemfte zijn Soana, Beata St. Katharina, Altavela, a Vache, Guava, en la Tortue of het Schildpaddeneilandt. Gij hebt gezien dat dit laetfte de eerfte verblijfplaets der Franfchen, en als de wieg der volkplantinge geweest is. Het ontleent zijnen naem uit zijne gedaente, die van verre eene fchildpadt vertoont. Deszelfs lengte, van het oosten G 2 tot  ióo De Nieuwe Retsiger. tot hot westen, is zeven mijlen, en deszelfs breedte, van het noorden naer het zuiden, twee mijlen. Het noordelijke gedeelte is fteil, en omringd met rotzen gelijks waters, die het zelve ontoegangelijk maken; doch de zuidkust is vlakker. In het midden des eilands ligt een berg , die het zelve in de geheele lengte doorfnijdt, en , van langzamerhand' afhellende, eene zekere uitgeftrektheit lands, bckwaem om bebouwd te worden, overlaet. Men vindt 'er zeer fraeie bosfchen en meenigvuldige vruchtboomen , als van oranjeappelen , citroenen, bananen, enz. Geene rivieren zijn 'er , maer alleen eenige bronnen , die niet genoeg zouden zijn om het noodzakelijke water te verfchaffen , indien het Schildpaddeneilandt nog bewoond ware. Ook was men eertijds genoodzaekt tot het drinken van regenwater, 't welk men in regenbakken bewaerde. Het eilandt a Vache werd ook dikwerf bezocht door de Vrijbuiters, die 'er hunne vcrzamelplaets hielden, om hunnen buit te verdeelen. De inwoonders der Franfche fteden van St. Domingo, en bijzonderlijk die der hoofdlieden , zijn rijk , gedienstig , vriendelijk, edelmoedig , medelijdend , ongeveinst, oprecht en gezellig. Verfcheidene leven 'er in eene pracht, die voor onze grootfte heeren niet behoeft te wijken; maer hoe groot hun voorfpoedt ook zijn moge , zij weten zich  Honderd en Vijfentwintigste Brief, ioi zich zeiven voor den nijdt te beveiligen, door het goede gebruik, dat zij van hunnen rijkdom maken, en door de gastvrijheit, welke zij oeffenen jegens de perfonen, die, nieuwelijks aengekomen en vrienden ontbrekende , zich in de noodzakelijkheit bevinden om derzelver hulp te verzoeken. Deze deugdt is de erffcnis, welke zij het volledigfte bewaerd hebben van die oude gelukzoekeren , wien de meesten hunnen oorfprong verfchuldigd zijn. Men gelooft dezelve inteademen met de lucht van St. Domingo. De Indianen hebben ze, voor de veroovering, reeds verre gebragt: de Spanjaerds hebben ze op dezelfde wijs geoeffend; en de Franfchen behoeven voor geen van beide te wijken. Zelfs de Negers munten 'er op eene verwonderlijke wijs in uit voor flaven , wien men naeuwelijks de noodwendige levensmiddelen verfchaft Een vreemdeling , die binnenslands wil rei • zen , behoeft alleen een betamelijk voorkomen, dat eerlijkheit aenduidt, om overal wel ontvangen te worden. Indien hij ergens in gebrek heeft, geeft men hem mildelijk het noodige om zijne reis te vervolgen. Is hij een man van geboorte, die door den tegenfpoedt vervolgd wordt, de ijver is algemeen om hem eene verbiijfplaets aentebieden: men laet hem niet in de verlegenheit om zijn aeuzien in de wacgfchael te ftellcn; maer ij der komt hem voor. Hij behoeft niet te vreezen G 3 dat  loa De Nieuwe Reisiger. dat hij, door een al te lang verblijf, lastig zal vallen; dewijl men nimmer moede wordt van hem te zien : Negers, paerden, rijtuigen , alles ftaet ter zijner befchikkinge ; en als hij vertrekt, doet men hem beloven dat hij weder zal komen zoo dra hij vrij is. Men noemde mij bijzondere perfonen, die, zoo dra 'er een Fransch fchip aenlandde, naer den oever gingen , om de reizigers te zien ontfchepen, en dezelven in hunne huizen te geleiden, alwaer zij hen zoo lang hielden , tot dat de tijdt, hunne raedgevingen, hunne hulp en onderfteuning dezelven eene voordeelige kostwinning bezorgd hadden. Dezelfde liefddadigheit heeft 'er omtrent de weezen plaets : het algemeen wordt 'er nimmer mede beladen : de naeste bloedverwanten hebben den voorrang; en bij gebrek van dezelven , nemen de peters en meters de zorg voor de weezen op zich. Indien dees laetfte onderftandt nog aen eenig ongelukkig kindt ontbreekt, befchouwt de eerfte, die het zelve magtig kan worden , als een geluk dat hij het bij zich hebben, en het tot een' vader verftrekken mag. De vrouwen van St. Domingo zijn, in 't algemeen, fchoon, blank, fraei van geftalte , en zeer bekoorlijk. Men befchuldigt haer van minneziek te zijn; maer dit is, zegt men, om zich te wreken over de al te zigtbare trek, die hare mannen tot de Negerinnen heb-  Honderd en Vijfentwintigste Brief. 103 hebben. Daerenboven zijn zij zeer onftandvastig, en acn ontelbare grilligheden onderworpen , waer door een ander dan een Fransman , die het ongeluk had om zich aen haer te verbinden , van minnenijdt zoude vergaen. Doch deze drift is gelukkiglijk onbekend in dit landt, waerin altoos duizend hulpmiddelen tegens eene ongetrouwheit zijn. De fchrandere werkzaemheit der Franfche inwoonderen van St. Domingo heeft de voordeeligfte zijde hunner bezittingen gekozen, en hunnen voorfpoedt fchielijk bevorderd. Overal heerscht 'er eene vertooning van rijkdom , die de vreemdelingen verwondert. Men ziet 'er bij de vijftien honderd , zoo fuikermakerijen als zuiverplaetfen. Dees koophandel is verbazend , en levert i j der jaer de vracht voor meer dan vier honderd fchepen , die met Franfche koopman • fchappen geladen te rug komen. Behalve de andere aenkweekingen, waer van ik gefproken heb , zouden de geenen , die men nog zou kunnen invoeren, de takken van dezen koophandel vermeerderen , als daer zijn de voortbrengfels van Indien en het vastelandt van zuid Amerika, die hier zeer gemakkelijk zouden aerten. Maer men begint de plantaedjen gemeenlijk met den indigo en tabak, om dat deze reedcrijen geen' grooten omflag noch vele Negers vereislchen, en de bijzondere perfonen in ftaet ftéllen om fuikermakeG 4 rijen  104 De Nieuwe Reisiger. rijen aenteleggen, een voordeel, waer naer zij allen haken, niet alleen om de winst, welke zij daer van trekken, maer daerenboven om dat dezelven hen in den rang der aenzienlijken ftellen; daer in tegendeel de indigo alleen of de tabak hen in de klasfe der geringe inwoonderen houden. Het timmerhout is zeer overvloedig in allo de gedeelten van het eilandt: het is van nature t'faemgepakt, hard en zwaer; maer zijn gewigt vermindert, naermate het zijne vochtigheit verliest. Men zegt dat het beftand is tegens het knagen der wormen , waer van het niet befchadigd kan worden. Van de fchorfche van een heestergewas, onder den naem van mahot bekend, zou men beter touwen kunnen maken, dan die men in Europa tot toetuiging der fchepen bereidt; en uit verfcheidene harstachtige boomen zou men eene gom, die in plaets van teer kon dienen, trekken kunnen. Behalve de goud- en zilvermijnen , zijn 'er de ijzer- ftael- en kopermijnen zeer gemeen ; maer dezelve worden niet meer bewerkt, om dat men het voordeeliger acht de kostelijke waren aentekweeken; dewijl derzelver vertiering fpoediger is, «n meer winst acnbrengt , dan de metalen kunnen verfchaffen. Dit landfchap eindelijk fchijnt bijzonderlijk van de natuur begunstigd te wezen, niet alleen door de voortbrengfeis,' die aen het zelve eigen zijn, maer  Honderd en Vijfentwintigste Brief. 105 maer insgelijks door de gemakkelijkheit, waer mede men 'er alle de vruchten der andere landen ziet fiagen. De zee en rivieren leveren uitmuntende visfehen op; maer zij zijn vervuld met krokodillen, die alhier, gelijk in geheel Amerika, kaimans genoemd worden Men verzekert dat zij eene verwonderlijke ingefchapene neiging hebben, om zelfs hunnen prooi te gaen zoeken in de wouden, alwaer zij den dieren , die zij willen verrasfen, heimelijke lagen leggen. De natuur leert hun dezelven . bij den muil te grijpen, om hun de ademhaling te beletten, waer na zij dezelven in het water liepen. Wanneer een wild paerdt zich in eene rivier zal begeven , begint het te grinniken en met den voet te flaen, als om zijnen vijandt te verfchrikken, en noodzaekt hem dus eenige beweging te doen, om hem te ontdekken. De jagthonden hebben dezelfde natuurlijke drift: zij blijven bij den oever ftaen, en keffen uit alle hunne magt; en indien zij eenige beweging befpeuren, onthouden zij zich van drinken, en verlaten veeleer hunne meesters dan zich blootteftellen om verfcheurd te worden. Een ander gedierte , dat in de rivieren en zeen van St. Domingo gevangen wordt, is de zeekoei. Christoffel Kolumbus , die het verwonderlijke gaerne geloofde, om zijne ontdekkingen des te vermaerder te maken, G 5 nam  ioo' De Nieuwe Reisige*. nain dezelve voor de fyrene der ouden. Doch de zeekoei heeft nimmer gezongen , maer ftort tranen en beklaegt zich, als men haer op het landt trekt; weshalve haer de Franfeben lamentin heten. Twee vinnen , welke z ij op de beide fchouwders heeft, ten naestenbij in de gedaente van twee handen , en waervan zij zich tevens bedient om te zwemmen en hare jongen te dragen, hebben haer door de Spanjaerds manati doen noemen. Indien men deze laetften gelooft, heeft men deze dieren zoo gemeenzaem gezien , dat m lap.  124 De Nieuwe Reisïger. lappen afvallen. Men gedenkt nog aen 9, den verfehrikkelijken Chaperon, dien woe&,, ten bewoonder van Sc. Domingo, die één' j, zijner flaven in een' gloeienden oven deed ,, fneuvelen, Naerdien de kakenbeenders „ van dezen rampzaligen door de hitte inge3, krompen waren, zeide de wreede Chaperon: ik geloof dat hij lacht ,• terwijl hij de vork ,, nam om hem opteftoken. Sedert dien tijde „ is hij de fchrik der Negeren geworden; „ en wanneer zij in hunne pligten te kort fchieten, dreigt men hun aen Chaperon te verkoopen. „ Men moet echter toeftaen dat deze voor„ beelden zeldzaem onder de Franfchen zijn. Gij weet zelf, dat Lodewijk de dertiende niet 9, wilde dat men eenige flaven in zijne volk- plantingen hadde , en het zelve niet toe5, ftond, voor dat hij zich hadde laten over„ reden, dat het eenige middel om de zwar5, ten te bekeeren beftond in hen tot de „ dienstbaerheit te brengen. Dees vorst en de koningen, zijne nazaten, hebben hun- nen onderdanen uitdrukkelijk verboden „ hunne flaven, op hun eigen gezag, onder „ welk een voorwendfel het ook zij , te „ dooden, te pijnigen of zelfs te verminken, „ op verbeurte van in rechten vervolgd, en „ volgens de gruwelijkheit der omftandighe9, den geftraft te worden. Men ftaet hun j,, ten hoogfte toe dezelven te kluisteren en „ met  Honderd en Zesentwintigste Brief, lajf 5, met roeden te doen geesfelen. Ook erkent men dat van alle de Europeanen, die zicht ,, in Amerika gevestigd hebben , de Fran„ fchen , wier neiging van nature medely„ dend is, in het algemeen de menschlie„ vendfte behandeling omtrent hunne Ne„ gers gebruiken. Zelfs onthouden zij zich van fommige naervorfchingen, die de be„ tamelijkheit kwetfen : want fchoon de „ voorzichtigheit vereischt geene zwarten te ,, koopen, zonder te weten of dezelve niet „ eenige heimelijke kwael , eenig ligehamelijk gebrek, of eenige verborgene onvol„ maektheit, die hen tot den arbeidt onbe„ kwaem maekt, onder de leden hebben, „ fchamen wij ons zelfs dit onderzoek te „ doen, en gedragen ons daer omtrent aen „ onze heelmeesters. De Portugezen, En„ gelfchen en Hollanders zijn in dit opzicht „ minder befchroomd, maer worden in hun „ koopen ook zoo ligtelijk niet bedrogen» „ Zij onderzoeken het ligchaem des Negers „ of der Negerinne , en doen hun allerlei „ geftalten, waer toe dezelve bekwaem zijn, „ aennemen. Zij bewegen hen geweldig, „ om te ontdekken of het inwendige aen het „ uiterlijke beantwoordt. Zij doen hen loo„ pen, fchreeuwen en fpringen, en ontzien „ zich zelfs niet om derzelver huit te lik„ ken, om door den fmaek van het zweet te „ oordeelen of dezelve niet fommige ziekten „ over-  120* De Nieuwe Reisiger. I, overgeërfd hebben , en of het hair der' kinne, door zijne hardheit, geene meerder jaren aentoont, dan men hun verklaerd „ heeft. „ De zwarten voor onze volkplantingen „ krijgen wij van de westkust van Amerika, „ het zij door middel van de Indifche maets, fchappij, die den handel van den Senegal ,, aen zich behouden heeft, het zij door de fchepen van verfcheidene Franfche reede„ ren , wien men deze koopmanfchap ver„ gunt. Dezelve is zoo voordeelig, dat eeri ,, zwart mensch , die irt het landt flechts „ veertig kroonen , of twèe derde minder j, dan een vette os kost, alhier voor duizend „ of of twaelf honderd Franfche guldens ver„ koft wordt. Eertijds gold hij in Guineat ,, niet meer dan zevendertig guldens; maer dewijl de Europeanen malkanderen afbreuk deden, hebben de Afrikanen met déze onj, derkruiping' hun voordeel gedaen, èn deri 3, prijs verhoogd. „ Deze flaven worden op verfchillendé j, wijzen gemaekt, en zijn in verfcheidene I, rangen verdeeld. Zij zijn of kwaeddoe- ners, die den doodt verdiend hebhen, of „ bijzondere flaven van de prinfen des lands, of eindelijk geftolene Negers. Om deze „ vier foorten te onderfcheiden, moet men „ weten, dat men onder hen de meeste mis- daden door boeten ftraft, en dat de wet i) den  HonöeRd en Zesentwintigste Brief, taf .,, den fchuldigen, bij mangel van betalinge 3 3, tot flavernij veroordeeld. De onvermo3, gende fchuldenaers ondergaen het zelfde „ lot, ten minfte zoo zij door hunne vrien„ den niet vrijgekoft worden. Voor dat „ onze koophandel met deze Afrikanen was 3, vastgefteld, doodden zij een gedeelte hun„ ner krijgsgevangenen, uit vreeze dat deze „ laetften, al te talrijk geworden, door hun„ ne muiterijen , eenige zwarigheit zouden 3, veroorzaken ; doch tegenwoordig maken ,, zij alle de gevangenen, die zij in het oor„ log verkrijgen, tot flaven. Anderen, om „ den honger of de elende te ontwijken, „ geven zich zelfs en hunne huisgezinnen over aen Negerfche koningen of prinfen, die in ftaet zijn hen te onderhouden. ,, Eenigen verkoopen hunne kinders , zon„ der door de armoede daer toe genoodzaekt „ te zijn ; en dikwerf levert eene moeder „ hare dochter aen een' vreemdeling, voor „ fommige fchulpen , waer van zij zich een „ halsfnoer en armringen maekt. Verfchei„ dene zwarten overvallen eikanderen, terwijl de Europefehe fchepen ten anker lig„ gen , en brengen 'er hunne verraste gevan„ genen naer toe, om ze te verkoopen en „ hunnes ondanks intefchepen. Men heefc „ ontaerte zoons hunne vaders zien kneve,, len , en voor eenige flesfen brandewijns „ verruilen. Indien een diergelijke koop- „ ban-  is8 De Nieuwe Rei si oer. j, handel de natuur doet ijzen, hoe kunnen „ dan de Christenen zich op de veiling van „ deze verfoeijelijke markten laten vinden! „ Eindelijk wat moet men denken van de „ geenen, die zelfs flaven gaen rooven, het zij „ met toeftemming' van de vorsten des lands, ,, het zij ze dezelven met geweldt of list weg- nemen? Deze dus geftolene zwarten zijn „ geenszins het geringfte getal der geenen, die „ onze Amerikaenfche bezittingen bevolken. „ Men heeft eertijds in de Sorbonne de „ volgende gevallen voorgefteld; te weten, of de kooplieden, die zich tot den koop„ handel van Negeren begeven, of de han„ deldrijvers , die zich op de kantoren van „ Afrika onthouden, deze laetfte foort van „ flaven mogen koopen? Of de inwoonders „ van Amerika , wien dezelfde kooplieden „ deze flaven komen opveilen , dezelven „ zonder onderfcheidt mogen ontvangen, zonder te onderzoeken of zij geftolen zijn? De uitfpraek was niet ten voordeele van ,, verkooperen of kooperen; maer de fpot„ ters antwoordden , dat men wel zage dat de leeraers der Sorbonne , ten minste de „ geenen, met wie men had geraedpleegd, geene woonplaetfen , noch plantaedjen, „ noch fuikermakerijen in de eilanden had}, den. En inderdaedt , vervolgden zij op „ denzelfden roon, zijn de volken van Eu„ ropa, na het verdelgen van de Amerikanen, „ niet  Hónderd en Zesentwintigste Brief. 129' II rjiet genoodzaekt geweest de Afrikanen iri „ ilavernij te brengen, om zich van dezelven tot het bebouwen van zoo vele lande„ rijen te bedienen? Dë fuiker zou al te ,•, duur wezen , indien men derzelver plant „ niet door diergelijke lieden Hete aenkwee„ ken.. Daerenboven, hoe kan men in zijne „ hersfens krijgen, dat menfchen , die van „ het hoofdt tot de voeten zwart zijn, en een' ingebogen neus hebben, eenig mede* lijden kunnen inboezemen? „ Zij, die ondernemen dezen koophandel j, ernstiger te verfchoonen , zeggen dat de ,, voordeden, welke 'er zelfs voor de Nege„ ren uitfpruicen , eène meer dan geiioegzame reden zijn om denzelven te rechtvaerdigen. Behalve dat hier door de dagen ,;, van meenigvuldige nuttige perfonen ge,, fpaerd worden, is het leven der zwarten t! „ in de dienstbaerheit zelve, veel zoeter „ dan in hun eigen' vaderlandt. Men zou „ hun een' flechten dienst bewijzen , wan„ neer men hen trok uit een' ftaet, waerin zij, ondanks deze vernedering, eene vol„ maekte gezondheit genieten; terwijl hunn« ,-, heeren , die van goederen overvloeien, „ en geenerlei gerijffelijkheden ontberen, ,-, de prooi van ontelbare ziekten zijn. „ Behalve het onmetelijke voordeel, dat de zwarten, door het bebouwen der landerijen, aen onze volkplantingen toebrengen, XL Deel. I „ meent'  130 De Nieuwe Reisiger. j, meent men daerenboven dat de meesten van „ hun goede ibldaten zouden kunnen worden , „ indien zij in behoorlijke krijgstucht gehou„ den wierden. Een Neger, die zich in een „ gevecht aen de zijde van zijnen heer be„ vond, zou zich van zijnen pligt kwijten, „ zoo hij niet zonder reden mishandeld ware, „ en door 's meesters tegenwoordighcit on„ derfteund, zou hij, onder deszelfs oogen, alle gevaren verachten. „ Ongetwijffeld zou het onvoorzichtig we„ zen , zeide zeker aenzienlijk krijgsbevel„ hebber tot mij, diergelijke lieden aen de „ behandeling der wapenen te gewennen: „ hunne meenigtc, die het getal der blanken „ oneindigmael overtreft, maekt hen reeds „ niet dan al te verfchrikkelijk. Maer zou „ men 'er, in geval van aentastinge, geen o, voordeel van kunnen trekken , wanneer „ men de minstervarenen als gravers, en de „ anderen als verloren kinders, met fabelen „ oflanfen, gebruikte ? Achter ijderen hoop „ voetvolk zou ik een' troep dus gewapende „ Negers plaetfen, en hun de vrijheit laten, ,, om volgens de manier hunnes lands, dat „ is, verwardelijk en zonder orde te vech3, ten. In het oogenblik des aenvals, op „ het gegeven teeken , moesten zij zich in j, de tusfehenruimten begeven , om zich in „ die der vijanden te werpen, en hen in het fpits aentetasten. Indien zij te rug gedre- ven  HotvDERD EN Zesi NTWINTIGSTE BRIEF. 1 3 t ven wierden, zouden zij zich herzamelen 3, achter ijdere krijgsbende , waer toe zij ,, behoorden. Deze krijgsverrichting , dé eenigfte welke- men hun behoefde te lee,, ren, zou hun geene de minfte kundigbeit, ,, die voor de veiligheit der volkplantingé 3, nadeelig ware, doen verkrijgen. ,, Dewijl 'er, in alle de verblijfplaetfen, ,, zeer behendige jagers onder de Negers 3, zijn, zou ik een bijzonder ligchaem daer ,, uit verkiezen , en het zelve bij dat der 5, vrije Mulateren voegen, om mij daer van ,, te bedienen tot bewaring van de fteile plaet3, fen, tot verdeediging der verfchanfingen, tot afgezondene krijgshoopen om de vijan„ den aftemattert , en met één woord' tot „ dat gedeelte des oorlogs , 't welk geené geregelde krijgsordening vereischt , en ,, waer toe ik hen bekwaem acht. Ik zou ,, het bevel over hen geven aen de ervarenfte lieden des lands, die, hunne neiging best ,, kennende , het meeste Voordeel van hun „ zouden trekken. Ik zou hen door geregel* ,, de troepen doen ondcrfteunen, én hunnen ,3 naerijver aenfporen door eerteékenen, als 5, kruifen, gedenkpenningen, enz. welke ik 3, zoude uitdeelen aen de vrije perfonen; terwijl ik den fiaven, die uitgemunt had„ den, de vrijheit zoude fchenken. Wan,, neer men hen alleen gebruikte in het tijd,3 ftip, wr.er in de volkplanting gedreigd wierd 3 I 2 „en  i^i De N I e ü W e R E i S I G e X', 3, en de ftoffereederijen gevolgelijk ftil fton»„ den, zou'er alleen een gering nadeele voor' ,, den heer' uit voortfpruiten. Daercnboven ,, zou het billijk zijn hem fchaêdeloos te hou„ den; en zoo zijn Neger gedood of vrij ge„ maekt wierd, zou men hem deszelfs waer„ de, op eene redelijke fchatting, kunnen „. vergoeden. „ Dan ik heb u genoeg over dit ontwerp „ onderhouden, en keer derhalve weder tot „ de flaven , nieuwelings voor onze volk- plantingen ingefcheept. Zij befchouwen „ de flxivernij als de allerverfehrikkelijkfte „ zaek, en zoeken alle gelegenheden om zich ,, daer van te ontflaen ; en het geweldt en ,, de vrees zijn alleen in ftaet om hen aen „ hunne keetenen te verbinden. Het eerfte „ wantrouwen dezer rampzaligen is dat men y, hen flechts koopt om hen te verfcheuren. 3, Men beginne dan met hun te verklaren , dat ,, zij geene vrees voor hun leven moeten 33 hebben , dat zij gefchikt zijn tot het be,., bouwen van de aerde, of tot andere oef- feningen, die hunne krachten niet zullen te boven gaen; dat zij , wanneer iemant 3, hen mishandelt, recht zullen verkrijgen v „ mits zij hunne klagten aen den tolk over33 dragen ; maer dat zij , indien zij zelfs ,, eenige wanorde aenrechten, geftrengelijk j,. geftraft zullen worden» „ Zog  Honderd en Zesentwintigste Brief. 133 „ Zoo dra men de Negers in het fchip 4, brengt , kluistert men de mannen twee „ aen twee ; doch de vrouwen en kinders „ hebben de vrijheit om op en neder te gaen, „ vooral wanneer men de kusten van Afrika ,„ uit het oog begint te verliezen. De erva„ renis heeft geleerd, dat deze ongelukkigen, „ zoo lang zij hun vaderlandt in het gezigt hebben , door overmatige droefheit en „ wanhoop zijn aengedaen. De eerfte vèr„ oorzaekt hun ziekten, die 'er, gedurende , de reis, een groot gedeelte van doen om„ komen; en de andere zet hen aen om zich „ zeiven het leven te benemen; het zij door „ alle voedfel te weigeren; het zij door zich „ den ademtogt te benemen, door eene ze,, kere buiging van de tong', die hen eens„ klaps verftikt; het zij door zich het hoofde „ tegens de masten van het fchip te verbrij„ zelen; het zij eindelijk door zich in zee te werpen, ,, Deze zoo heftige liefde voor hun vader„ landt fchijnt te verminderen, naermate zij , zich van het zelve verwijderen. De blijd, fchap volgt op hunne droefheit; en het is bijna een onfeilbaer middel om hen tot de „ plaets hunner beftemming' te behouden, „ dat men hun het geluidt van eenig fpeel'9, tuig doe hooren, al ware het flechts van „ eene lier of zakpijp, I 3 ?> Zij  ï34 De Nieuwe Reisiger. „ Zij ontvangen hun voecifel tweemael „ daegs. In fchoon weder ftaet men hun „ toe op het dek te zijn, van zeven uren „ des morgens tot aen den nacht. Alle maen,, dagen geeft men hun pijpen en tabak; en „ hunne vreugdt toont genoeg aen, dat deze s, gunst ééne hunner grootfte vertroostingen 9, in hunne elende is, De mans en vrouwen ,, zijn afzonderlijk gehuisvest; en met deze „ zorgvuldigheden , die ftandvastig wacrgej, nomen worden, brengt men de talrijkfte „ lading van zwarten gemakkelijk in onze volkplantingen. Men is, door naeuwkeu„ rige uitrekeningen , verzekerd dat 'er in „ fommige jaren meer dan zestig duizend uit s, Guinéa vertrokken zijn, „ Wanneer een fchip, met Negeren bela„ den, op de reede is , doet men hen in „ een groot magazijn gaen; en aldaer ver, „ kiest ij der , als op eene markt van last„ beesten, de geenen, die hem dienstig zijn, „ Onder ons zou men iemant, die hen aen„ ftonds deed werken , zonder hun eenige f, rustdagen te vergunnen, van wreedheit en i, gierigheit befchuldigen. Deze rampzalis, gen zijn zoo afgemat door hunne reis, ges, durende dewelke zij met ijzeren kluisters 8, zijn gebonden geweest; zij zijn zoo uitge* 3, teerd door den honger en dorst, zoo droej, vig dat zij zich van hun vaderlandt verwijl, derd ?ien, om 'er nimmer wedertekeeren, „ dat  Honderd en Zesentwintigste Brief. 135" 3, dat men hunne rampen ten uiterfte zoude j, verzwaren , wanneer men hen eensklaps aen den arbeidt ftelde. ,, Als zij in onze verblijfplaetfen zijn aengekomen , maken wij een begin met hun ,, te doen eten, en eenige uren te laten fla,, pen. Vervolgens doen wij hun het hoofdt fcheren, en het ligchaem wrijven met een' oly, die de gewrichten lediger en buigza3, nier maekt, en het fcheurbuik belet. De ,, volgende dagen ftnren wij hen om zich te 3, baden, en geven hun altoos weinig eten ,, te gelijk, maer dikwils. Deze levenswijs 3, wordt gevolgd door eene kleene lating, ,, en zachte buikzuivering; en wij gedoogcn ,, niet dat zij te veel water drinken , noch ,, gebruik van fterke dranken maken. Deze ,, zorgen behoeden hen niet alleen voor de ,, ziekten , waervan zij in het eerst aenge,, tast zouden worden; maer de goedheit, „ die men hun betoont, en de kleederen, yi die men hun geeft, ftrekken daerenboven ,, om aen hen hun vaderlandt en het ongeluk ,, der dienstbaerheit te doen vergeten. Zeven ,, of agt dagen daerna, gebruiken wij hen ,, tot eenigen ligten arbeidt , om hen bij ,, trappen daer toe te gewennen. De mees,, ten wachten het bevel niet af, maer vol„ gen de anderen, wanneer zij hen door den gezaghebber zien roepen.. „ Het I 4  i$6 De Nieuwe R e i s i g e s. „ Het gewone gebruik, om hen tot de p manier van het huishouden bekwaem te „ maken, is hen in de hutten der oudften te 5, verdeelen. Deze ontvangen hen met 5, vermaek, en befchouwen als eene eer dat ,, de Neger, hun toevertrouwd , eerder ,, onderwezen fchijnt, en zich beter ge3, draegt , dan die van hunnen buurman; maer zij laten hem niet aen hunne tafel ,, eten, noch in dezelfde kamer fiapen; en ,, wanneer de nieuwe flaef zich verwonderd toont over deze onderfcheiding , voeren zij hem te gemoet dat hij, geen Chriften 3, zijnde, al te ver beneden hen is, om op dezelfde wijs behandeld te worden. Dit gedrag, 't welk hem een hoog denkbeeldt van hunnen godsdienst doet opvatten, „ boezemt hem het grootfte ongcdult in om denzelven te omhelzen. ,, Niettegenftaende dezen ijver der Nege„ ren om den doop te ontvangen, gefchiedt „ het zelden , dan na twee of drie jaren onv dcrwijs, dat men gelooft hun denzelven 3, te mogen toedienen ; dewijl het zoo „ moeielijk is hun de eerfte beginfels des 3, Christendoms in het hoofdt te brengen. „, De regel, dien de zendelingen in dit op. „ zicht houden, is niet gelijkvormig. Allen J3 ftemmen zij overeen dat de zwarten, die voor den ouderdom, van tien jaren in onze „ volkplantingen komen , gedoopt moeten „ wor»  Honderd fn Vijfentwintigste Brief. 135? 3, worden, zoo dra zij.aenlanden. Indien zij „ ouder zijn, 'twelk men uit hun gelaet oor,, deelt, vereischt men dat zij ten minfte ,, eenig denkbeeldt van onze verborgenheden „ hebben, voor dat zij daerin deelen. Maer „ wanneer deze zelfde Negers , wien men „ den doop geweigerd heeft, in doodsgevaer „ zijn , meenen fommige priesters dat men „ hun denzelven mag toedienen, fchoon zij „ in 't geheel geene kennis van onzen gods„ dienst hebben : anderen gelooven het te„ gendeel, voor reden gevende dat men dus „ het bondzegel zoude ontheiligen. Dus laet „ een inwoonder, om zich aen de uitfpraek „ van zijnen leeraer te onderwerpen, zijne „ nieuwe flaven ongedoopt fterven; terwijl „ hij zijnen buurman, in een ander kerfpel, ., door zijnen herder gewettigd , op eene „ verfchillende wijs ziet handelen. Vaster ,, grondbeginfels, en een gelijkvormiger ge,, drag, zouden zekerlijk betamelijker voor „ de waerdigheit van den godsdienstwezen, ■„ en in deszelfs bedienaers een' onzijdiger „ en verftandiger ijver aentoonen : want, „ eindelijk , wacrom fommigen den doop „ onthouden, indien dezelve hunne zaligheit „ kan uitwerken ? en zoo hij dit niet doen „ kan, waerom hem, in het oogenblik des „ doods, aen anderen, toegedeeld ? „ Wanneer een zendeling verneemt dat 'er 33 eenige nieuwe Negers in zijne wijk gekoI 5 » men  138 De Niedwe Rei sic er. 5, men zijn, gaet hij dezelven bezoeken, en „ leert hun eerst het teeken van het kruis ma„ ken, door hunne handen te beftieren; cn „ na de gewoonlijke woorden , zich naer den „ duivel wendende, zegt hij: boozc geest, „ ik verbied u, uit naem' van Jezus Chris„ tus, dit heilige teeken, 't welk dit fchep„ fel, door zijn bloedt vrij gekoft, is inge. drukt, immermeer te fchenden. De Ne„ ger, die van deze plegtigheit of tael niets „ verftaet, fpart zijne oogen wijd open, en „ fchijnt verbaesd. Doch de priester, om „ hem gerust te ftellen, zegt dan tot hem, „ door den mondt van een' tolk : gij weet „ tegenwoordig niet wat ik doe ; maer gij zult het in het vervolg weten. „ In de welgeregelde verblijfplaetfen, ver„ klaert men, 's morgens, en 's avonds, den zwarten de kathechismus in 't gemeen; en „ men belast den bestonderwezenen met het „ geven van lesfen aen de nieuwgekomenen. „ Wanneer deze laetften in ftaet zijn om ge„ doopt te worden, verftrekken hun de oud„ ften tot peters. Gij zoudt moeite hebben u te verbeelden hoe veel achting, onder„ werping en erkentenis deze nieuwe waer„ digheit hun toebrengt. De nieuwbekeerde „ Negers befchouwen hen als hunne vaders; „ en deze eerbiedt duurt het ganfche leven. „ Het is eene wet, in de Franfche volkplan5, tipg van St. Domingo, dat alle de inwoon- „ ders,  Honderd en .Zesentwintigste Brief. 139 „ ders, en zelfs de flaven, belijdenis moe„ ten doen van den katholyken , apostoh„ fchen enRoomfchen godsdienst, op ftraffe van verbcurtverklaring' dezer zelfde „ flaven. „ De Engelfchen zijn zoo ijverig niet om „ nieuwbekeerden te maken , dewijl zij over„ tuigd zijn, dat de hoop van eene zachter „ behandeling' een groot getal flaven zal aen„ fporen tot het belijden van eenen gods„ dienst, dien zij niet in het hart voeden. „ Maer de geenen, die men meent gefchikt „ te zijn om het licht des geloofs te ontvan„ gen , worden 'er, wanneer zij het zelve „ verzoeken, in aengemoedigd, en na hunne „ bekeering met minder hardheit behandeld, „ Doch de waerheit is dat deze elendigen „ zoo zeer aen de afgoderij verknocht zijn, „ dat zij geene de minfte geneigdheit voor ,, het Christendom betoonen. De Brittanni„ fche landvoogdt vergunt hun verfcheidene „ vrouwen te hebben , om de rijkdommen „ der volkplantinge, door de vermeenigvul, diging , te vergrooten. Misfchien is de „ veelwijverij een hinderpael voor dit oogr „ merk: want het onmatig gebruik van het „ vermaek kan hen verzwakken; en de kin„ ders, die uit hun voortfpruiten, hebben „ daer door minder kracht. Deze vrouwen „ verbinden zich getrouwelijk aen haren man; „ ook is het overfpel zoo meenigvuldig niet „ oni  l^O Öï N I E V W E R E I S I G E R. 3, onder hen, als bij de volken, die lïechts ,, ééne vrouw hebben. 33 Hunne denkbeelden omtrent den gods,, dienst verfchillen volgens het landt, waer.. ,, uit zij oorfprongkeiijk zijn. Echter is 'er ,, eene foort van overeenkomst in hunne 3, offeranden. In 't algemeen, gelooven zij 33 in twee godheden , waer van de eene 3, goed is, de menfchen begunftigd, en hun. 3, nen voorouderen den landbouw geleerd 3, heeft. Zij befchouwen de tweede als de 5, oorzaek van alle de rampen, die het 3, menschdom bedroeven. Geen ander denk3, beeldt hebben zij van het hemelfche geluk, ,, dan het vermaek van hun vaderlandt weder ,, te zien; dewijl zij gelooven dat ij der Ne,, ger, na zijnen doodt, daer in zal weder„ keeren. Deze gedachte vertroost hen, 3, en maekt hun ongeluk verdragelijker. Ook „ is 'er niets verwonderlijker, dan de onbe„ vreesdheit, die zij in hunne laetfte oogen,. blikken betuigen. Zij zijn verrukt van „ blijdfchap , dat zij hunne oude vrienden, ,, en de gelukkige kusten, die hen ter weereld' „ hebben zien komen, binnen korten tijdt „ wederom zullen befchouwen. Wanneer één ,, van hun op het punt is om den geest te 3, geven, omhelzen hem zijne makkers, ,, wenfchen hem eene goede reis, en belasten ,, hem met hunne groetenisfen aen hunne » kennisfen in Guinéa. Allen zijn zij geheel n aen  HONDERD EN ZESENTWINTIGSTE BRIEF. ï^ï j, aen de biigeloovigheit verflaeft, flaen ge„ loof aen de bezweringen, en vreezen de „ toovenaers als gevaerlijke menfchen, welke „ beletten kunnen dat zij van hunne minna„ resfen bemind worden. Deze vrees is ééne der geenen, waer van zij meest gekweld „ worden : want de liefde, of veeleer dat „ beginfel van leven, waeraen de natuur hare' „ eigene behoudenis heeft toevertrouwd, „ bezield alle hunne gedachten, alle hunne „ daden, en verzacht alleen het gewigt hun„ ner flavernij'. Zij worden noch door de „ gevaren, noch door de kastijdingen afge„ fchrikt: zij vertrekken bij nacht van hun„ ne heeren, doorkruifen de bosfchen , en „ fchroomen niet als vlugtelingen aengehou„ den te worden , om de vrouw, die zij „ beminnen, te gaen bezoeken. Hunne „ woningen zijn fomtijds zoo verre van el- kanderen, dat de reis alleen bijna alle de „ oogenblikken , tot de liefde en den flaep „. gelchikt, wegneemt. „ Deze arme lieden hebben zulk een bé„ krompen verftandt, dat zij naeuwelijks tot „ drie kunnen tellen. Zij hebben geen eenig „ vast denkbeeldt; en het voorledene is hun „ niet meer bekend dan het toekomende: zij j, zijn werktuigen, die men moet opwinden, „ naermate men dezelven in beweging wil „ brengen ; en het is alleen in de dingen, „ die hun zeer ter harte gaen, dat men eenige „ ken-  i4 2 De N i f u w e R e i s i g e e. „ kennis iri hen befpeurd. Echter begrijpen „ zij onze belagchelijkheden tamelijk wel$ j, en hunne fpotternijen ontberen noch fijn,, heit noch zout. Zij zijn verwonderlijk om ,, een geheim , waer in zij belang hebben, 3, te bewaren: geene ftraffen, geene pijni,, gingen bewegen hen: in de lijfftraffelijke 3, misdaden brengt men hen ter pijnbanke, 3, zonder hun eenige bekentenis uittehalen; ,, en zij fterven veeleer, dan iets te klap3, pen. Zij vreezen de waerbeit, zelfs in de ,, onverfchilligfte zaken; en zij doen de vraeg, 3, welke men hun voorftelt, altoos herhalen, }, als of zij dezelve niet verff.aen hadden, ten j, einde zij tijdt zouden hebben om hun ant3, woordt te bereiden. Somtijds nemen zij, ,, wanneer men hen ondervraegt, zulk een natuurlijk gelaet van verwondering' aen, 3, dat men dikwerf daer in bedrogen is. ,, Zij hebben eene overhellende neiging j, tot de dieverij, en fchijnen alle hunne zin3, tuigen daerin te oeffenen. Een zwarte, ,, die een ftuk gelds op den grondt ziet lig. „ gen , en het zelve wil ftelen zonder dat 3, men het gewaer wordt, raept het met de teenen op , beurt het achterwaerds tot j, aen den middel, en neemt het vervolgens ,, met de hand'; en bij mangel van kleede„ ren , bedient hij zich van zijnen mond', 5, om zijn' diefftal te verbergen. Nimmer „ ontftellen zich de Negers, fchoon zij op de  Honderd en Zesentwintigste Brief. 143 „ de daedc betrapt worden. Ik ben het niet, „ zeggen zij, maer het is de duivel , die, ,, om mij kwaedt te doen, in mijn'zak, of „ in mijne handt, geftoken heeft het geene „ gij 'er in ziet. ,, Zij zijn behendig, doortrapt en fomtijds ' „ vernuftig in hunne listen. Ik zag één' de* „ zer flaven, die in keetens geklonken was, ,, zich van zijne kluisteren ontflaen , door „ dezelven met een mes te vijlen. Hij had ,, het mes als in eene zaeg veranderd, door „ de fcharen, die hij in het fcherp van hec „ lemmer hadde gemaekt; en hij bedekte de „ gevijlde plaetfen der keeten met zwart vet. „ Toen alles klaer was, begaf hij zich op d» „ vlugt: men vervolgde hem , en ftuurde groote honden, geleerd de vlugtende Ne» „ gers te vangen, op hem af. Om bij lich,, ten dag deze naervorfching te ontfnappen « „ wierp hij zich in eene naburige rivier; en: „ zich tot de keel in het water houdende, „ bedekte hij zijn hoofdt met een groot „ boombladt. Dit middel bevorderde zijne „ vlugt, en behield hem het leven". Ik ben, enz. St. Domingo, den poften van Juli, 175». Hos.  Honderd en Zevenentwintigste Brief.' Vervolg van St. Domingo. IK heb u, Mevrouw, van de gebreken deiNegeren gefproken; ik moet u ook nies onkundig loten van eenige hunner goede hoedanigheden, welke ik door mijn onderhoudt met anderen vernomen heb , en op hunne getuigenis bijbreng. „ Zij zijn van nature zachtzinnig, zeide de huisbezorger tot mij, zij kennen geenen nijdt, kwade trouw „ noch lastering, en hebben eène oneindige" „ eerbiedt voor de grijsaerts. Nimmer roe„ pen zij dezelven bij hunnen naem, zonder „ dien van vader daer bij te voegen. Zij „ verlichten hen in alle gelegenheden , en „ misfen nimmer in hen te gehoorzamen.„ Zij zijn door zulk eene oprechte ge„ negenheit verbonden , dat zij elkande„ ren niet alleen in hunne behoeften onder„ fteunen ; maer zelfs , wanneer één van „ hun een misflag begaen heeft, ziet men ,, hen dikwerf gezamelijk komen , om desj, zelfs vergiffenis te verzoeken, of zich aen „ te bieden om een gedeelte der kastijdinge „ te ontvangen. Ik geloof dat zij ook zeer „ getrouw aen hun woordt zijn vooral, wanneer zij zich door eene godsdienstige' „ daedt verbonden hebben, 't welk zij ver- ricb> 144. De Nieuwe Reisiger.  Honderd f.n Ze verent win iigste Brief, 145 li richten door een weinig aerde op hunne 3, tong te leggen, en Godt te bidden dat hij „ hen tot gruis vermale, gelijk dit ftof, in„ dien zij in hunne beloften te kort fehieten, „ of de waerheit verdraeijcn. „ De hitte hunner getemperdheit maekt hen zoo driftig tot de vrouwen, dat men, be„■ halve het voordeel der vermeenigvulditf ging'j verpligt is hen vroegtijdig te trou„ wen. Maer het is den blanken van beide ,, de kunne verboden zich met hun , door 3, den huwlijksbandt, te vereenigen, enden ,, priesteren diergelijke vereenigingen te be,, gunstigen. Yder vrijman , die in boelfchap „ leeft met eene flavinne , en 'er kinderen „■ bij heeft, is aen eene boete onderworpen; „ en indien dees man de heer der Negerinne is , is hij , behalve de voorgefchrevene „ boete, daerenboven van zijne flavinne en „ de kinderen, die uit haer voortkomen, „ verfteken , zonder dat de kinders of de moeder immer vrij kunnen worden. Het „ is den zwarten niet geoorlofd, zonder het „ verlof hunner heeren, te trouwen; maer „ het ftaet dezen laetften nog minder vrij „ eenigen dwang te gebruiken, om hen te» gens hunnen zin uit te huwelijken. De „ kinders, die in de flavernij geboren Wor- den , zijn flaven , en behooren aen den heer der vrouwe, en geenszins aen dien des „ mans, Is één der echtgenooten vrij, en XI. Deel. K „ dè  Ï46 De Nieüwe-Reisiger, „ de ander niet, de kinders volgen altoos „ den ftaet der moeder. „ De meeste Negers befchouwen hunne „. echtgenooten alleen als wezens , ge„ fchapen om hen te vermaken , te dienen „ en te gehoorzamen. Uitgenomen bij de „ jonge lieden, die haer, in de eerfte tederr> heden des huwelijks, de vrijheit om met ,, hun te eten toeftaen, zijn zij bijna altoos ,, van deze eer' beroofd. Dikwerf fchepte „ ik vermaek in onzen ouden timmerman des „ middags te zien eten: zijne vrouw en zijne „ kinders waren rondom hem, en dienden hem „ met alle de eerbiedt van welonderwezene „ dienstboden. Op de feestdagen verzuim,, den zijne dochters en fchoonzoons niet zich „ aldaer te laten vinden, en hem kleene ge„ fchenken te brengen. Zij maekten een" „ kring rondom hem, en onderhielden hem „ den ganfchen tijdt, dien hij aen tafel bleef, „ Wanneer hij geëindigd hadde, bood men „ hem zijne pijp aen ; terwijl hij zich tot „ hen keerde, en op een' deftigen toon zei„ de: gaet gijlieden eten. Ik berispte „ hem fomtijds over deze geftrengheit, en „ toonde hem het voorbeeldt der blanke „ menfchen, die het middag- en avondmael „ met hunne vrouwen hielden. Hij ant,, woordde mij, dat dezelve daerom niet wijzer „ waren ; en dat men , indien men wilde op- merken hoe hoogmoedig deze vrouwen » wa-  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 147 3, waren , en hoe weinig zij zich aen hare 5, mannen onderwierpen , zou moeten be- kennen , dat de zwarten, die hunne wijven „ in het ontzag hielden, ten haren opzichte „ verftandiger, rechtmatiger en redelijker handelden. 3, De Negerinnen 3 die in Afrika zeer vruchtbaer zijn , vermeenigvuldigen veel ,-, minder in onze volkplantingen , en nog 3, oneindigmael minder in de Engelfche be,, zittingen , alwaer de bitterheit van haer lot haer vervoert om zich van een pak, dat ,, andere moederen blijdfchap verwekt, vrij3, williglijk te ontflaen. Een weinig meer ,, menfchelijkheits aen den kant dezer wreede „ heeren zoü verfchrikkelijke rampen voortkomen; Gij zult van fchrik ijzen , wan„ neer gij verneemt dat men , te Jamaïka,' ,, zich verlustigd met de jagt op de Negers, ,V in het gebergte, gelijk men de wolven en „ wilde zwijnen jaegt. Men zegt hun, dat ,, zij menfchèn zijn gelijk wij , dat zij zijn 3, vrijgekoft door het bloedt eens Gods, die 3, voor hun geftorven is; en men behandelt 3, hen als wilde beesten. Men doet hen „ naekt te voet loopen voor de paerden, die ,, altoos op een' draf doorjagen. Een jonge ,, Neger, wien men het ambacht van looper ,, leert, wórdt gevolgd door eenen anderen 3,' van meerder jaren, die hem het ligchaem ,V met felle zweepflagen teistert, zoo dikwerf K % 7, hij;  r4$ De Nieuwe Rejsigee, „ hij hem onder zijn bereik heeft. Een groot „ getal fneuvelt 'er in dezen barbaerfchen „ leertijdt; doch hier aen bekrennen zich de Engelfchen luttel. „ De zwarten zijn gevoelig voor de wel„ daden , en bekwaem tot de erkentenis 'v „ maer zij willen uit genegenheit verpligt zijn» „ Wanneer zij eenige gunst verzoeken, we„ ten zij hunne goede hoedanigheden, hunne „ vlijtigheit in den dienst, hunnen arbeidt,: „ het getal hunner kinderen, en de opvoe„ ding, die zij denzelven gegeven hebben, behendig te vertoonen. Vervolgens her,, halen zij alle de weldaden, die men hun „- reeds bewezen heeft, met eerbiedige dank„ betuigingen, en eindigen met een verzoek „• van het geene zij begeren. Indien men „ hunne bede weigert, moet men altoos„ eenige reden daer voor bijbrengen, en hen „ met zachtheit afwijzen. Dit is het middel „ om hen aen zich te verbinden : want zij „ zijn in 't algemeen zeer gezeggelijk. „ Wanneer 'er onder hen eenig verfchil „ ontftaet, komen zij overeen om voor „ hunne heeren te verfchijnen, en bepleiten „ hunne zaek zonder elkander te ftoren. De ,y beledigde begint; en zoo dra hij gedaen „. heeft, verklaert hij aen zijnen tegenftrever „ dat dezelve mag antwoorden. De beza„. digdheit is van wederzijden gelijk; en deU w^ het verfchil bijna altoos eenige kleen. ?, he>  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 14.9 9, heden betreft , zijn deze rechtsgedingen „ we! haest geëindigd. Indien zij vechten „ of zich aen eenigen diefftal fchuldig maken, „ moet men hen geftrengelijk ftraffen: want zij moeten met zoo veel geftrengheit als „ toegevendheit behandeld worden. Zij zuL„ len de kastijdingen , welke zij verdiend w hebben, geduldiglijk lijden; maer zij zijn „ tot de grootfte buitenfporigheden bekwaem, „ wanneer men hen zonder reden mishandelt. „ Indien zij, in eenigen opftandt, t'famen„ rotten, moet men hen op ftaendevoet met „ ftokflagen verftrooien: want zoo men „ zulks uitftelt, is men fomtijds genoodzaekc „ tot de wapenen te komen, in welke gele„ genheden zij zich als woedenden verdeedi„ gen. Zoo dra zij overreed zijn dat zij „ moeten fterven, fcheelt het hun weinig op „ welk eene wijs zij het leven verliezen; en „ de geringfte voorfpoedt maekt hen voorts „ onverwinnelijk, „ Het is een algemeene regel der voor- zichtigheit hen nimmer te dreigen. De „ ftraf moet niet opgefchort worden , om „ dat de vrees hen dikwerf aenzet om in het „ gebergte te vlugten. Dit noemen wij hier „ aller marron, of gaen ftrijken. Het woordt „ marron, wiens afleiding, zelfs in de eilan» „ den niet zeer oud is, komt van het Spaen- fche woordt fimarron, 't welk een' aep be5, teekent. Men weet dat deze dieren zich K 3 » in  15© De Nieuwe Reisioer, in de bosfchen verbergen, en 'er niet uk3, komen, dan om zich heimelijk te werpen ,, op de vruchten, die in de naburige oorden hunner fchuilplaetfen gevonden worden. „ Tot voorkoming van de wanorden , die „ dit wegloopen met zich fleept, dewijl deze vlugtende Negers zich tot rooven begeven, „ heeft de koning bevolen, dat een flaef, ,, als hij voor de eerfte reis wegloopt, en, ,, door zijn'heer aengeklaegd, na eene maendt „ gekregen wordt, de ooren afgefneden, en „ op den rug gebrandmerkt zal worden. In3, dien hij ten tweedemale daer toe vervalt, j, fnijdt men hem de kniefchijf af; en de ,, derde keer wordt hij opgehangen. De 3, vlugtende Negers, wanneer zij in de wou- den vervolgd worden , graven aldaer kuis, len , die zij van boven met bladeren be3, dekken, en van onderen voorzien met ,, fcherpe palen, om hunne vervolgers, die 3, 'er in vallen, van dezelven te doen door?, boren. = „ Men heeft geen zekerer middel kunnen 3, uitvinden, om net wegloopen dezer flaven te beletten , dan dat men hun, op eenigen „ afftandt der woninge, een gedeelte lands 3, geeft , om 'er tabak , aerdappels, en wat ,3 zij voorts meer van dezen grondt kunnen j, trekken, aentekweeken, met vrijheit van 3, deze voortbrengfels te verkoopen, of tot „ hun onderhoudt te gebruiken. Men ver. gunt  Honderd en Zevenentwintigste Brief. i5r „ gunt hun, op de feestdagen, na den gods„ dienst, en op de andere dagen , gedu,, rende de tijdt, dien zij van hunne mael,, tijden kunnen afknippen, het zelve te ,, bearbeiden. Sommigen kweeken 'er gevo„ gelte en eenig vee op , 't welk zij, met „ toeftemming van hunne heeren , op de „ markt gaen verkoopen, maer dan moeten „ zij met een verlofbriefje of eenig ander be„ kend teeken voorzien wezen , op verbeurte „ van de gerechtelijke wedereisfching der „ verkofte goederen , en eene boete voor „ de kooperen. Deze teekens of briefjes w moeten onderzocht worden door een' openbaren amptenaer, die op de markt„ dagen de verkoopingen bijwoont. Men „ klaegt dat de uitvoering dezer keure ver„ waerloosd wordt: want men ziet hier, ,, gelijk in Europa, kooplieden zonder eev' „ en trouw', die alles wat men hun aenbiedt „ koopen, mits zij 'er hun voordeel in vin- den. Wat 'er van zij , fommige Negers „ trekken 's jaerlijksch van hunnen koop,, handel en arbeidt een eerlijk inkomen : „ zij achten zich dan zeer gelukkig; en „ hunne aenkleving aen hunne heeren ver„ meerdert, naermate zij gemakkelijker le„ ven. Indien zij , ondanks deze voor„ deelen, evenwel wegloopen, en na eene „ afwezendheit van vierentwintig uren uit „ zich zeiven niet wederkeeren, noch door K 4 33 eeni-  De Nieuwe Reisiger. w eenigen voorfpraek, die vergiffenis voot n hun verzoekt, te rug geleid worden , tast a, men hunne kleene bezitting aen; en dit ver7 ?, lies is veel gevoeliger voor hun, dan eenige „ andere kastijding. Het geringffce voorbeeldt „ van diergelijke verbeurtverklaringen is lan„ gen tijdt eene oorzaek van fchrik, onder „ alle de zwarten van een landgoedt. „ Bij gelegenheit dat wij van dit wegloo9, pen fpreken, vervolgde onze huisbezorger , „ herinner ik mij dat, in mijne kindsch„ heit, meer dan vijftig dezer vlugtende Nq? „ geren , door eenen zendeling, te Kaep„ Francais te rug gebragt wierden. Moeielijk „ zou het zijn u te zeggen, met welke betoo„ ningen van blijdfchap dees priester met al „ zijn volk werd ontvangen. De ftraten „ waren opgepropt met menfchen om hen te zien voorbijgaen : de meesters wenschten „ eikanderen geluk dat zi) hunne flaven had,, den wedergevonden; en de zwarten zelfs, ,, die in de ftadt dienden, waren ten hoogfte ,, verheugd dat de een zijnen vader of zijne moeder, en de ander zijnen zoon of zijne „ dochter mogt' wederzien. De optogt ge3, fchiedde zeer langzaem, om hun de vrij. „ heit te laten van hunne vrienden, bloede verwanten en makkers te omhelzen , met „ duizend uitroepingen van blijdfchap en ze3, geningen. Het verwonderiijkfte vooral l' wa3 ee» hoop jongelingen en jongedoch* / ^, ters 3  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 153 «,, ters, die, in de bosfchen geboren, nim? ,, mer blanke menfchen , noch huizen , op „ de Franfche manier gebouwd , gezien had^ „ den. Zij konden dezelven niet genoeg „ befchouwen, en betuigden, op hunne wijs, „ hunne verwondering en verbaesdheit. „ Men is gewoon de zwarten te teekenen, „ als men dezelven koopt; en dit noemt men „ een' Neger bejiempelen. Men bedient zich , „ tot dat einde, van een zeer dun zilveren „ plaetje, in de gedaente van eene talletter, „ 'twelk men heet maekt, zonder het te doen „ gloeien. Men wrijft de plaets, die men „ 'er mede wil teekenen , met een weinig „ vet, ?t welk men bedekt met geölyd pa„ pier, waerop men de talletter drukt. Het „ vleesch zwelt daer door aenftonds op; en „ zoo dra het uitwerkfel der brandinge gene„ zen is, blijft het merk over, en kan niet „ meer uitgewischt worden. Dewijl dezelfde „ talletter op verfcheidene flaven kan gevon„ den worden , drukt men, bij ijdere bij. „ zondere verkooping, het plaetje öp eene „ verfchillende plaets; zoo dat een Neger, „ die verfcheidenemalen verkoft en her„ koft is, met deze teekenen alzoo beladen „ is als eene aloude gedenkzuil. „ Deze gewoonte heeft men niet in de „ kleene Antillifche eilanden, alwaer de „ zwarten wanhopend zouden worden, wan,} neer zij zich, gelijk de osfen en paerden, K 5 n za'  154 De Nieuwe Reisiger. „ zagen merken. Deze voorzorg heeft men 3, niet noodzakelijk geoordeeld , dan in de „ groote eilanden , alwaer het hun gemakke„ lijker valt te vlugten , en zich in ontoe,, gangkelijke plaetfen te verbergen. De meester van deze flaven is verpligt vijfen- twintig kroonen te betalen aen den geenen, „ die dezelven buiten de Franfche oorden „ vangt, en alleen vijftien guldens, wan„ neer zij, zonder deze oorden te verlaten, „ Hechts van verblijfplaets zijn veranderd. ,, De vrijelingen, of vrije Negers, die in ,, hunne huizen fchuilplaets aen deze over,, loopers geven, zijn veroordeeld om voor 5, ijderen flaef eene boete van dertig kroonen aen den heer te betalen, voor eiken dag, ,, dien zij denzelven hebben opgehouden; en 3, de blanken, die in dezelfde misdaedt verval„ len, verbeuren flechts tien Franfche gul,, dens. Zoo de vrijelingen deze boete niet betalen kunnen, vervallen zij tot den ftaet „ van flaven en worden als zoodanigen ver,, koft; en indien de prijs der verkoopinge ,, de boete overtreft , wordt het overfchot aen het gasthuis uitgekeerd. ,, Hoewel het getal der zwarten veel groo„ ter is dan dat der andere inwoonderen, 3, leven wij echter , midden onder hen, in ,, eene volmaekte veiligheit; en zie hier het geen ons gerust ftelt. Deze flaven komen uit ,, verfchillende landftreken van Afrika, waer-  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 155 3, in de talen onderfcheiden zijn ; weshalve ,, zij eikanderen niet ligtelijk verftaen kun3, nen. Bezitten zij dezelfde taeleigenfchap, ,, dan regeert 'er onder hen zulk een felle ,, haet , dat zij liever door de handen der ,, blanken zouden fterven , dan zich bij de „ Negers eener andere landftreke voegen, ,, om eikanderen het juk hunner gemeene ,, meesteren te helpen affchudden. Daeren,, boven mogen zij in 't geheel geene wape,, nen behandelen, noch zich buiten de pa,, len der plantaedje, waerop zij befcheiden zijn, begeven. Het is hun zelfs, op ver,, beurte van geesfeling, verboden een'ftok te dragen; en in verfcheidene gevallen is ,, de ftraf des doods vastgefteld tegens de ,, geenen, die bij nacht t'famenrotten. Het ,, minlte , dat hun kan overkomen , is ge„ geesfeld en gebrandmerkt te worden. Kort,, om, men houdt hen in zulk eene groote ,, onderwerping, dat zij zelfs de minfte be3, geerte om hunne vrijheit te verwerven niet ,, mogen laten blijken. Wat zou het dan we„ zen, indien zij de handt aen hunne heeren ,, durfden flaen? Eene fchielijke en wreede ,, doodt zou de ftraf daer van zijn. Wat hun„ ne misdrijven tegens vrije perfonen betreft, „ dezelve worden met de grootfte geftreng,, heit geftraft. Hunne onbewegelijke ge„ fteldheit vereischt dat men niet te veel toe,, gevendheit voor hun hebbe, noch hen te. ,, ftraf  156* Dï Nieuwe Reisiger. 9, ftraf behandeie : want indien eene gema, „ tigde kastijding ben gedwee maekt en tot „ den arbeidt aenzet, eene buitenfporige » geftrengheit maekt hen moedeloos, en ver3, voert hen om wegtcloopen. „ Eene andere zorgvuldigheit verpligt ons >» tot behoudenis van hunne gezondheit te „ waken. Behalve de gewone ziekten der „ blanke menfchen , hebben zij nog eenige „ bijzondere kwalen , welke door hunne „ groote morfigheit ontftaen. Eene der ge„ meenfte wordt hun veroorzaekt door een „ zeker ondiertje, zoo verfchrikkelijk in de „ Antillifche eilanden, en aldaer chique ge„ noemd. Dit kleene gedierte, dat in het „ begin niet grooter dan een ziertje is, ont„ houdt zich onder de nagels der voeten, en „ verwekt 'er eene fmertelijke en onverdra. ii gelijke jeukte. Het groeit van langzamer,, hand' aen, en wordt eindelijk zoo groot „ als eene erwt. Op dien tijdt legt het eije„ ren , waeruit zoo vele kleene wormtjes „ voortkomen, die, rondom de moeder nes„ telende, zich aldaer voeden, en de voeten „ derwijze befchadigen, dat zij 'er verzwe„ ringen en fomtijds het koud vuur in ver„ oorzaken. Door de zwartheit van het „ ondiertje wordt men het ligtelijk gewaer; „ weshalve men met eene fpeld of puntig mes „ het vleesch opent, het wormtje daer uit ,, trekt, en het gat met kaersfineer of tabaks, ,, asfche  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 157 £ asfche vult. Indien men verzuimt zich van „ deze wreede diertjes te ontlasten, of dat 'er een gedeelte van dezelven in de wonde over3, blijft, ftelt men zich fomtijds aen de verjf ichrikkelijkfte toevallen bloot. Het middel, „ om zich voor dezelven te hoeden, is dat men „ de voeten met gemalen tabaksbladeren, of „ andere fcherpe en bittere kruiden wrijft. ü De rokoe is het vergif van dit ongedierte , „ 't welk voor de zwarten, en in 't algemeen „ voor allen , die de zindelijkheit verwaer„ loozen , zoo verfehrikkelijk is. Indien men zorg droege zich dikwerf te wasfchen,. „ zou men dit droevige ongemak weinig te 5, vreezen hebben. „ Twee andere ziekten, den Negeren bij„ zonderlijk eigen, worden van hun de maegj, kwael en depians, of gezwellen, genoemd. „ De eerfte is eene verderving en geheele verzwakking van het ligchaemsgeftel. Zij „ willen onophoudelijk liggen, en men is „ genoodzaekt hen te flaen, om hen te doen „ oprijzen en op de been te houden. Som„ migen worden zoo moedeloos, dat zij zich liever laten doodflaen, dan de minfte beweging te maken. De zaehtfte en gezond„ ftc voedfels zijn hun onverfchillig, niette„ genftaendeden honger, die hen verfcheurt; „ en zij hebben alleen fmaek in gezoute en „ gekruide fpijzen. Na eenige maenden ge„ kwijnt te hebben, beginnen hunne beenen „ op-  i5?S De Nieuwe Reisiger. 5, optezwellen , en hunne dijen , buik efi ,, borst met vuiligheit te verftoppen; en zij fterven door verftikking. Deze ziekte kan 3, uit verfcheidene oorzaken ontftaen; of van 3, het flechte voedfel, dac zij gebruikt hebben 3, öp hunne reis van Guinéa naer Amerika, 3, gedurende dewelke men hun niets geeft ,, dan moerasboonen, die in hun landt niet 3, bekend zijn ; of van de fpijs , die zij in ,, onze eilanden zelfs , bij harde en gierige 3, heeren , krijgen. Deze kwael fpruit ook 3, uit het verdriet, dat hen overmeestert,' ,, wanneer zij zich uit hun vaderlandt ge,, roofd , en als misdadigers in de fchepen ,, opgefloten en bewaerd zien ; terwijl zij niets van hun toekomend lot weten, en,„ zonder hoop van weder te keeren, hunne ,, geboorteplaets, hunne vrouwen en kin-' „ deren, hunne medgezellen, vermaken ert 3, gewoonten moeten verlaten, om bij onbe,, kenden overgevoerd te worden; Dees' ,, ijsfèlijke toeftandt moet ongetwijffeld moe,-, deloosheit en wanhoop in hun hart ver-" „ wekken: ook hebben bijna alle de Negers,„ wanneer zij aenlanden,-een droevig, neêr„ flagtig of verwonderd gelaet. Eene andere „ oorzaek, insgelijks zeer algemeen, is dat „ verfcheidene onder hen eene zekere aerde „ gretig inzwelgen, om dat zij meenen dat „ dezelve volkomen overeenkomt met eenè" diergelijke , die zij gewoonlijk in Afrika eceny  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 159 „ eten, zonder eenigen hinder daer van te „ hebben. Het is eene roode en geelachtige „ derrie, die zeer gemeen in onze eilanden „ is. Men verkoopt dezelve heimelijk, on,, danks het verbodt, op de openbare mark„ ten, onder den naem van couac. Zij, ,, die deze gewoonte hebben , fchijnen 'er1 „ zoo op verlekkerd, dat zij 'er door geene „ kastijdingen kunnen afgetrokken worden. ,, Het is een genoegzaem algemeen begrip ,, in Frankrijk, dat de pians, of gezwellen, „ niets anders zijn dan de venusziekte, die „ zich door puisten openbaert. Het is waer „ dat men ze op dezelfde wijs, en met de„ zelfde geneesmiddelen behandelt, maer „ men vindt 'er verfchilligheden in, die deze „ twee ziekten wezenlijk fchijnen te onder„ fcheiden. „ Men behoort de behoudenis der Negeren „ des te meer ter harte te nemen, om dat de* „ zelve als de handen der inwoonderen zijn, „ en dat hij, die 'er de meeste bezit, te „ fchielijker rijk wordt. Dewijl de hitte der „ luchtftreek', de verandering van voedfel, „ en de.zwakke geftejdheit den Europeanen „ niet toelaten eenen moeielijken arbeidt te „ ondernemen, zouden de landerijen onzer „ volkplantingen nog onbebouwd wezen, „ zonder de hulp' dezer Afrikaenlche flaven. „ In eene fterke gefteldheit geboren , en aen „ grof voedfel gewend, vinden zij in Amerika » ge-  ióo De Nieuwe Reiïiser. 3, gerijffelijkheden, die zij in hün landt niet 3, kennen ; en deze verandering ten goede 3, maekt hen bekwaem om den arbeidt te 33 verduren. De velden, die de fuiker, in3, digo, koffy, het katoen, den tabak, de „ maniok en rokoe voortbrengen , verei,, fchen een getal van menfchen, naer hunne ,, uitgeftrektheit gefchikt. Telt men tegen3, woordig dertig duizend blanke lieden in het 3, Franfche St. Domingo, 'er zijn honderd „ duizend Negers of Mulaters in de plantaed„ jen en fuikermakerijen bezig. Men onder„ wijst hen in die foort van arbeidt, welke „ bekwaem is om deze voortbrengfels waerde ,, bijtezetten. Allen ftaen zij onder het be- ftuur van een' zwarten of blanken bevel3,' hebber, die in de groote bezittingen zelf ,5 aen een' huisbezorger onderworpen is. „ Men ftemt, in onze eilanden, omtrent ,, de keus dezer bevelhebberen niet overeen. ,, Sommigen verkiezen een' blanken tot deze* ,, bediening; maer anderen geven den voor„ rang aen een' verftandigen, getrouwen en „ liefdragenden Neger , die het werk in 3, den grondt verftaet, en zich vooral weet ,, te doen gehoorzamen. Deze laetfte hoe3, danigheit is geenszins de moeielijkfte, om „ dat niemant trotfcher gebiedt dan de Ne3, gers. De pligt van dezen amptenaer is al,, tijdt aen het hoofdt der andere flaven te j, wezen, hen geen oogenblikuit zijn gezigt ,, te  Honderd en Zevenentwintigste Brief. i6t „ te verliezen, de wanorden te fluiten of „ voortekomen, de twisten te bevredigen, „ de arbeiders te bezoeken, hunne bezighe„ den acn hen uittcdeelen , hen het gebedt ,, te doen bijwonen, hen te onderwijzen en „ in de kerk te geleiden , enz. Hij geeft „ acht op de zindclijkhcic hunner huizen, „ op hunne gezondheit en kleeding. Einde,5 lijk moec hij den heer' of den huisbezorger „ kennis geven van het geene 'er omgaet, hunne bevelen afhalen, dezelven wel ver„ ftaen , en ftiptelijk doen gehoorzamen. „ Een verftandig meester, welke weet hoé ,, veel 'er aen gelegen is dat men deszelfs ,, gezag eerbiedige , betoont hem eene be„ tamelijke achting , vermijdt hem in het „ openbaer te beftraffen, en wacht zich neg ,, meer van hem te flaen, in tegenwoordig„ heit der andere flaven Vindt hij hem „ fchuldig aen eenig misdrijf, dat eene voor„ beeldelijke ftraf verdient, hij berooft hem „ eerst van zijne bediening'; maer zoo lang „ deflaef in het bezit daer van is, verzuimt de „ meester nimmer de geenen, die denzelven „ ongehoorzaemzijn, geftrengelijlue ftraffen. „ Alen moet geen' al te jongen bevelhebber „ verkiezen , uit vreeze dat hij zijn gezag „ met de Negerinnen zoude misbruiken, „ noch geen' al te ouden , uit fchroom dat hij „ zich van dezelven zou laten overheerfchen. Gij begrijpt we! dat hij altoos meer levensXI. Deel. L „ mid-  iöz De Nieuwe Reisicek. ,, middelen en kleederen dan een gemeene „ flaef, en van tijd' tot tijdt verfcheidene 55 gunstbewijzen ontvangt. De dienstbare Negers, die hunnen dienst „ binnen's huis waernemen, zijn niet afhang„ kelijk van den bevelhebber. Doch het ,, zonderlingfle is dat de meeste van hun, ,', niettegenftaende de voordeden van hun„ nen ftaet, dat is, fchoon zij beter gekleed, ,, beter gevoed en met meer zachtheit dan de „ anderen gehandeld worden, liever tot den „ arbeidt op het landt worden gebruikt of „ een ambacht leeren. Zij zijn zoo fier, „ wanneer zij fchrijnwerkers of metfelaers „ zijn , dat men hen nimmer zonder rij of „ fchootsvel ziet. Sommigen worden zeer „ handig , en zijn hunnen heeren fchatten „ waerdig. De flaven, tot de bewerkingen „ der fuikermakerijen gefchikt, worden zui- veraers genoemd. Zij verkrijgen niet zon5, der moeite eene juiste kennis van hunne ,, kunst'. Hun arbeidt is des te zwarer, om „ dat zij onophoudelijk aen de hitte der kete„ len en vuurovens zijn blootgefteld. De „ timmerlieden dragen zorg om den molen in orde te houden. De wagenmakers en „ kuipers zijn insgelijks noodzakelijk; en in de groote bezittingen ontbreekt het een' „ fmit nimmer aen bezigheit. De andere „ flaven worden gebruikt tot het bebouwen der landerijen, het onderhouden der plan- „ taed-  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 163 3, taedjen, en het affnijdcn der fuikerrieten, j, die door de kruijers naer den molen gebragt, ,, en door de Negerinnen tusfchen de rol3, len geftoken worden. De minstbekwaemften tot den moeijelijkffen arbeidt worden ,, verdeeld, om het vüur te onderhouden, de kranken in de ziekenhuizen öptepasfen, ,, en het vee in de weiden te hoeden. Ins,, gelijks gebruikt men de kinders tot ge„ ringe bezigheden , welke met hunne krach,, ten overeenkomen ; en 'er is niemant, tot ,, zelfs onder de afgeleefdfte grijsaerts, die, 3, in eene welgeregelde woning, niet nuttig te werk gefield kan worden. De heeren zijn gehouden hunnen flaven ,, ijdere week eene zekere hoeveelheit van 3, levensbehoeften , en alle jaren kleederen ,, te bezorgen. Het is hun verboden den,, zeiven eenigerlei brandewijn te geven, om j, in plaets van dit onderhoudt te dienen, of 3, zich van de kósten tot dit voedfel te ontlasten , door hun eenige werkdagen voor hun,, ne bijzondere rekening te vergunnen. De 3, flaven, wien de al te harde heeren levens,, middelen en onderhoudt weigeren, mogen ,, hunne klagten inbrengen voor de ampte33 naers der raedsvergadering' of de burgerlijke ,, overheden, wien bevolen is hen aentehoo» ,,. ren, en recht te doen wedervaren. De3, zelfde keur ziet op de grijsaerts én zwakken, waer voor de meester verpligt is zorg L 2 ,, te  IÖ4 De Nieuwe Reiniger. >, te dragen; en indien hij de wreedheit heeft „ om hen te verlaten , moeten zij in het ,3 naeste gasthuis van zijne woning', ten zij,, nen koste , overgevoerd , onderhouden „ en opgepast worden. Gij ziet dat, in onze volkplantingen , alles t' famenloopt, om het lot dezer ongelukkigen , zoo veel als „ mogelijk is, te verzachten. „ Hun voornaemst voedfel beftaet in meel van maniok , verfcheidene foorten van „ wortelen, Indiaensch koorn, bananen en gezouten vleesch. De visch, de krabben, „ kikvorfchen, groote hagedisfen, ratten en ,, andere diergelijke dieren , ftrekken tot „ verandering hunner gerechten. Een os, „ varken, of ander beest, dat toevallig fterft, maekt voor deze lieden een lekker gast„ mael uit. Men zegt dat de drift, welke ,, men hun voor het vleesch der beesten, „ door ziekten geftorven , toefchrijft, zoo ver gaet, dat men , uit vreeze dat het „ zelve hun nadeel zou toebrengen, genood„ zaekt is de krengen te begraven ; en on„ danks deze voorzorg, nemen zij fomtijds .., den nacht waer om ze optedelven. Men „ heeft mij verteld dat één onzer ingezete,, nen , wien eene koei was afgeftorven, „ door eene ziekte, waer van men de befmet„ ting voor alle de anderen vreesden , dezel„ ve deed werpen in een' ouden droogen put, „ die veertig voeten diep was. De zwarten , „ ver-  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 105 „ vernomen hebbende dat zij 'er alzoo ge„ makkelijk als de koei konden indalen, be„ floten zulks te ondernemen. De eerfle, tweede en derde fprongen 'er na elkande„ ren in; en allen zouden zij 'er zich beur„ telings in geworpen hebben , indien men „ bij den zesden hun bedrijf niet hadde be„ fpeurd. „ De Negers maken verfchillende dranken „ met vruchten, wortelen, citroenen, ruwe „ fyroop van fuiker en water. In de Engel„ fche Antillifche eilanden hebben zij een' „ zeer zonderlingen drank, waer van ik niet ,, bemerk dat men in onze volkplantingen „ gebruik maekt. Het is een aftrekfel van ,, den kasfavewortel, eerst door oude vrou,, wen gekaeuwd, en vervolgens in een vat ,, met water geworpen. In drie of vier uren „ doet de gisting denzelven zijne kwade hoe„ danigheden verliezen ; en het geene gij „ naeuwelijks zult gelooven is, dat zulk een „ walchelijk toebereidfel een fijn en aenge„ naem vocht wordt. ,, Onze zwarten onthalen eikanderen op „ de feestdagen. Op de groote maeltijden, „ en voornamelijk op de bruiloftsfeesten , is ,, 'er altoos veel volks; en ijder wordt 'er j, wel ontvangen, -mits hij voorzien zij om „ zijn gelag te betalen. Deze oproerige „ feesten , waer op de bevelhebbers acht „ geven, om de wanorden voortekomen, L 3 „ zijn  i66 De Nieuwe II e i s i g e r. 3, zijn verzeld van danfen, die de Negers „ driftelijk beminnen. „ De zwarten van ijderen Iandaert komen bijeen , en danfen op de wijs van hun landt, op het maetgeluidt van eene foort „ van trommel, luidruchtig gezang, en vro- lijk handgeklap. Hunne zintuigen zijn bij„ zonderlijk tot het muzyk gefchikt. Hunne liederen zijn bijna altoos in twee verdee5, lingen : geene van dezelven wekken de >j fierheit op; en die voor de teederheit ge,, maekt zijn, boezemen veeleer eene foort van droefheit en kwijning' in. Zelfs ver3, oorzaken de vrolijkfte wijzen een zeker >3 indrukfel van droefgeestigheit. Het zelfde 33 liedt, fchoon het alleen eene gedurige her33 haling van dezelfde toonen zij, houdt hen 3, geheele uren acn den arbeidt of het danfen ,, bezig , en heeft noch voor hun , noch ,, voor de blanken, het. vervelende der ge„ lijkvormigheit, die deze herhalingen rnoe33 ten veroorzaken; en deze foort van belang3, neming' is ongetwijffeld toetefchrijven aen 3, de vurige drift en levendige verbeelding, die zij in hunnen zang hebben. ,, Zij zijn te gelijk dichters en zangkuns3, tenaers. De regels hunner dichtkunde zijn ,, niet gcftreng , maer buigen zich altoos 3, naer hunne zangkunst. Zij verlengen of 3, verkorten de woorden, volgens de noodza- kelijkheit, om ze te fchikken naer de wijs, „ waer-  Honderd en Zevenentwintigste Briek. 167 „ waerop zij moeten gefield zijn. Een voorj, werp, eene gebeurtenis, verrukt een' Ne„ ger, die dezelve aenftonds het onderwerp „ van een liedt maekt. Drie of vier woor„' den , welke beurtelings door de omftan„ ders en den opfteller herhacld worden, ,, maken fomtijds de geheele dichtkunst uit; ,, en de ganfche wijs beftaet in vijf of zes „ maten. ,, Deze lieden ondernemen geen werk, dat ,, eenige oeffening vereischt, of zij voeren „ het op de maet en bijna altoos al zingende „ uit. Dit is een voordeel in de meeste wer„ ken; de zang fpoort hen aen; en de maet „ wordt een algemeene regel, die de tragen „ noodzaekt de anderen te volgen. „ Vooral zoudt gij vermaek fcheppen in u „ op hunne feesten laten vinden. Ik heb „ zeven of agt honderd Negers eene bruiloft „ zien geleiden , op het geluidt van een* „ gezang. Zij fprongen inde lucht, en vie„ len alle te gelijk neder. Deze beweging „ was zoo juist en algemeen, dat hun val „ flechts een' enkelen toon uitmaekte. De,, wijl het gebrek aen kleederen alle hunne „ fpieren ontdekt, ziet men dat'er niet één „ deel aen hun ligchaem is, dat door deze „ maet niet is aengedaen , en dezelve niet „ uitdrukt. „ Maer om hier alleenlijk van hunne eigen„ lijke danfen te fpreken, is 'er één die hun L 4 ,, bij-  j68 De Nieuwe Reisïger. bijzonderlijk behaegt, en welke zij kal'endk noemen. Dezelve is zoo wanvoegelijk, 3, dat zij door verfcheidene heeren verboden s, wordt, zoo wel om de openbare eerlijk}, heit te beveiligen, als om de al te talrijke ,, vergaderingen te beletten ; dewijl een hoop 3, Negers, door de vrolijkheit aengefpoord, „ en dikwerf door de fterke dranken verhit, ,, tot allerlei geweldenarijen bekwaem wordt. Doch het gaet hier gelijk elders, de wet ,, heeft zelden de overhandt op het veiv maek. „ De danfers zijn gefchikt in twee rijen „ voor eikanderen , de mannen tegen over ,, de vrouwen., en door de aenfehouwers ,, omringd. Een der bekwaemften heft een liedt op, dat hij op ffaendevoet maekt, en 't welk door de anderen, met het herhalen van bet flotveers, wordt toegejuicht. Zij ,, houden de armen half open, terwijl zij, 3, al fpringende en draeijende eikanderen na,, deren, en op de maet weer te rug keeren, „ tot dat de verdubbelde klank der fpeeltui3, gen hen waerfchuwt zich te famen te voe~ ,, gen, en malkanderen te küsfen , 't welk met zeer onkuifche bewegingen en gebaren ,, gefchiedt. Zij hebben zulk eene hevige „ drift tot deze oeffening, dat zij, wanneer ,, dezelve in eene woning verboden is, des faterdaegs, na het eindigen van hunnen ar,, beidt, drie of vier mijlen zullen afleggen, „ om  Honderd en Zevenentwintigste Brief. ip*j) „ om zich in een ander verblijf, alwaer de,, zelve geoorlofd is , te begeven. Dees dans heeft ook vele bekoorlijkheden voor „ de Spanjaerds in Amerika: hij is in alle „ hunne bezittingen in gebruik, en grijpt zelfs ftandt in hunne godsdienstige oeffe„ ningen. De nonnen verzuimen bijna nooit „ denzelven op kersnacht te danfen, op een „ tooneel, in het koor opgerecht, tegens over de traliën, welke zij openhouden, ,, om het volk deel aen dit fchouwfpel te geven. Vruchteloos is het u te zeggen dat „ zij geene mannen tot dezen dans toelaten. „ De gezaghebber , met de huisvesting der flaven belast, moet daerin de welvoe,, gelijkheit, orde en eenparigheit doen waer., nemen-. De huizen of barakken zijn alle „ van dezelfde grootte, en op dezelfde rij „ geplaetst. Zij hebben eene deur en een „ venster, zijn met rotting en riet gedekt, en met kleiaerde beftreken. „ De man en vrouw hebben ijder hun „ bedt. Gij weet waerin het zelve beftaet. „ De heeren, die een weinig edelmoedigheit „ bezitten , geven hunnen Negeren eenige grove linnens of oudeftoffen, om hen te „ dekken ; maer dit is eene vermeerdering „ van zorg' voor den gezaghebber, die ver„ pligt is hun dezelven dikwerf te doen was„ fchen. De kinders van beide de kunnen „ beflaen het zelfde bedt, tot den ouderdom L 5 » van  17° De Nieuwe Reisiger. „ van zeven jaren ; maer men wacht niet 5, langer om hen van eikanderen te fcheiden, s, om dat men, door de neiging des landaerts „ tot de zinnelijke vermaken, in dezen ou„ derdom zelden op hunne wijsheit kan ver-, „ trouwen. „ Uitgenomen de flaven, die tot lijfknechts „ dienen, gaen zij allen gemeenlijk met „ naekte voeten en zonder koufen. Hun „ dagelijkfche kleeders beftaen alleen in een' j, onderbroek en wijden rok. Maer op de 3, feestdagen dragen de geenen , die gaerne „ mooi gekleed zijn , een hemdt en eene „ foort van vrouwenrok van gekleurd linnen, „ of van eene ligte ftoffe, kandale genoemd, „ die hun niet verder dan tot op de knien „ hangt. Het boveneindt, met eene fnoer „ geplooid , heeft twee fpleten op de heu„ pen, die met banden toegehaeld worden. „ Zij dragen ook een kleen wambes zonder „ fchoot, dat omtrent drie vingeren van den „ rok af is, om het hemdt in die tusfchen„ ruimte des te vrijer te laten opzwellen. Zoo. „ zij rijk genoeg zijn, om zich zilverenknoo„ pen of gekleurde fteenen te bezorgen, maken „ zij dezelven om hunnen hals en hunne han„ den vast; en in dit optooifel, met eenen „ hoedt op het hoofdt, maken zij eene vrij „ goede vertooning. Voor het huwelijk „ dragen zij twee oorfierfels, gelijk de vrou„ wen, doch zij hebben 'er flechts één als zij „ getrouwd zijn. „ De  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 171 ,, De Negerinnen hebben, in hun plegtgewaedt, gemeenlijk twee rokken, waervan de onderfte gekleurd , en de andere „ van wit linnen of neteldoek is, Van boven dragen zij een rijglijf met kleene fchoo,, ten, en van voren met eenige rijen linten ,, voorzien. De andere verfierfels zijn kanten , oorbellen , ringen , armbanden, halsfnoeren, enz. Doch deze vertooning „ van netheit ziet men alleen aen de Negers „ en Negerinnen, die door hunnen arbeidt en hunne zuinigheit in ftaet geraekt zijn, „ om deze verfchillende optooifels te beko„ men: want niemant is 'er, die de nutte„ looze kosten doet om een' hoop flaven „ optepronken, uitgenomen de geenen, die in de huizen als lijfknechts of kamermeiden s, dienen. ,, Alles wat deze laetften bezitten komt ,, hunnen heer' toe, het zij ze het zelve door ,, hunne fchranderheit gewonnen , of door ,, de mildheit van andere perfonen gekregen ,, hebben. Zij zijn onbekwaem om te erven, „ te befchikken of te handelen uit hunne „ eigene beweging', en noch veel meer om ,, openbare ampten te bezitten, eenige zaken 3, te beftiercn3 tot gezworenen, fcheidslie,, den of getuigen , zoo in burgerlijke als ,, lijfftraffelijke zaken, verkozen te worden, ,, ten zij in geval van noodzakelijkheit, en 3, alleen bij gebrek van anderen , maer in 3, geen  172 De Nieuwe Reisiger. „ geen eenig geval mogen zij tot getuigen „ tegens hunne heeren verftrekken. De wet verbiedt ook hun de vrijheit „ voor eenig geldt te geven, uit vreeze dat yy zij, om het zelve te verkrijgen, zich tot 5, ftelen en rooven zouden begeven. Om r> zulks voortekomen, mogen zij niet vrijgelaten worden , dan door een bijzonder „ verlof van den opperften raedt, die het ry zelve niet dan om wettige redenen Vergunt, „ Zonder dit gerechtelijke ontflag, zijn de yy vrijlatingen van geene waerde, en de beeren van hunnen flaef beroofd. „ De Europeanen bedriegen zich , wanneer zij zich verbeelden , dat wij de fchoonyy heit der Negeren in een' platten neus en yy dikke lippen ftellen. In tegendeel bege„, reri wij regelmatige trekken. De Span„ jaerds gebruiken hier omtrent nog meer „ oplettendheit, en zien niet op vijftig piasyy ters min of meer, om eene fraeie Negerin „ te verkrijgen. Behalve de regelmatigheit „ der trekken , willen zij dat dezelve eene „ welgemaekte geftalte , en eene zachte en yy glinfterend zwarte huit hebbe. De beclorven fmaek der Europeanen voor de vrouwen van deze kleur is alzoo verwonderlijk, als zij algemeen in onze eilanden is. Eenigen worden 'er toe getrokken door de ge„ legenheit, de gemakkelijkheid , het voorbeeldt, cn misfehien ook door de natuur en „ den  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 173 „ den aert der landftreke; anderen dóór onachtzaemheit en trotsheit der blanke ,, vrouwen , en derzelver weinige zorg ora j, te behagen ; fommigen uit hoofde van ,, nieuwsgierigheit, of om andere redenen, „ welke men zich ligtelijk verbeeld; Zie ,, daer de oorzaek van de algemeenheit eener „ aendoening', die door de vieshek afge^ keurd, en door ontelbare walgingen , wek 3, ke de natuur tegens dezelve fchijnt gefield ,, te hebben, beftreden wordt. Ongelukkig is het, en echter zeer waerachtig, dat de s, volkplantingen uit deze verbastering' van zeden, uit dezen verdorven fmaek, groot ,, voordeel trekken. De Negerinnen, die ,,'met blanke mannen leven , zijn gemeen,, lijk oplettender op hare pligten, en behoe,, den hare heeren of minnaers voor de t'fa- menrottingen der andere flavem De rege,, ring is haer de ontdekking van meer dan „ eene t' famenzwering , door de zwarten gefmeed, verfchuldigd. In het algemeen „ hebben deze vrouwen eene ftcrker gene„ genheit voor de mannen van hare kleur; ,, maer zij begrijpen dat zij minder gelukkig „ zouden wezen , indien zij aen dezelven onderworpen waren. De hoogmoedt is ,, gemeenlijk de klip harer wijsheit; en zij „ wederftaen bijna nimmer de aenbiedingen, „ die haer door de blanke mannen gedaen worden. „ Uit  174 Dn Nieuwe Reisiger. Uit eenige landftreken van Afrika brengt 5, men ons Negers, welke gelooven dat zij, na hunnen doodt, in hun vaderlandt zul- len wederkceren. Als zij op hunne mees„ ters misnoegd zijn, of eenigen afkeer van }, het leven krijgen, Ontzien zij nimmer zich „ het zelve te benemen. Om hun te belet3, ten hunne dagen te verkorten, moet men j, hen, wanneer men hen kastijdt* zeer ge- ftrengelijk ftraffen; dewijl zij dan vreezen 3, zich in hun landt te vertoonen , met de 5, teekenen der geesfelflagen , die zij onte ,, vangen hebben. Ik heb een' fiacf gekend, 3, welke dreigde zich te dooden, indien men 33 hem ftrafte. Toen men hem het ligchaem 3, van één gereten hadde 3 liet men hem in vrijheit, en gaf hem eene koordt en bë3, kwame werktuigen om zijn' levehsdraedt 3, aftefnijden; en zelfs wantrouwde men hem. De fpotternijen hadden echter de overhandt op de wanhoop; en hij durfde tot zijnen „ doodt niet beflaiten. Dezelfde flaef, vervolgens overgaende in den dienst van 33 een' anderen heer, die hem met zachtheit 3, behandelde, verflikte zich zeiven met zijne tong', op de enkele dreigementen , die hem gedaen waren. ,, Een Engelsman van het eilandt St. Christoffel gebruikte eene zeer gelukkige „ list, om zijne Negers, die zich de een na de 3, ander verhongen, te behouden. Hij deed » de  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 175 5, de fuikerketels en al het gereedfchap der ,, fuikerreederij' op karren laden, met bevel „ aen alle zijne zwarten om hem in het 5, bosch te volgen; Hij bood ij der eene koordt aen, en hield 'er eene voor zich zeiven; „ waer na hij tot hen zeide , dat hij, hurt „ oogmerk om in Genüa wedertekeeren ver,, nomen hebbende , hun aldaer gezelfchap „ wilde houden; dat hij 'er eene groote wo„ ning , waerin hij befloten had eene fui„ kermakerij opterechten, hadde gekoft; dac ,, hij hen tot dezen arbeidt beter bekwaem ,, achtte, dan de inwoonders des lands, die 'er niet in geoeffend waren; dat hij, dan ,, niet meer vreezende dat zij konden ont,, vlugten, hen dag en nacht zou doen wer,, ken, zonder hun zelfs de gewone rust des ,, zondags te vergunnen; dat men in Afrika, „ door zijne bevelen , reeds de flaven, die ,, zich te voren verhingen, hadde opgevan„ gen, en dat hij 'er hen , aen de voeten , gekluisterd , zou doen arbeiden. Dewijl „ het gezigt der karren dit vreemde gefprek „ bevestigde, twijffelde zij niet meer aen de ,, voornemens van hunnen meester, voorna„ melijk toen hij, hen aendringende om zich ,, optchangen , veinsde te wachten tot zij hun werk verricht hadden , om het zijne 3, uittevoeren en met hun te vertrekken. ,, Zelfs had hij reeds zijnen boom uitgeko„ zen ; en zijne koordt was 'er aen vastge- maekt.  Ïj6 De Nieuwe Rëisiger. j, maekt. Zij hielden toen onder elkandereri raedt; en de elende hunner medemakkeren, j, benevens de vrees van nog ongelukkiger te wezen, deden hen van befluit veranderen. „ Zij wierpen zich aen de voeten van hunnen heer, om hem te fmeeken dat hij hun„ nen dooden makkeren vergiffenis zoude verleenen; en zij beloufden hem dat niemant van hun meer zoude denken om hem j, te verlaten; Hij liet zich langen tijdt bid„ den; en de vereeniging gefchiedde einde„ lijk , op voorwaerdc dat hij, indien hij ,, vernam dat iemant van hun zich in het „ vervolg het leven hadde benomen, alle de „ anderen zoude doen fterven, om hen naer „ de fuikermakerij te Guinéa te zenden. „ Een ander inwoonder vond goed het hoofdt en de handen zijner flaven, die zich „ verworgd hadden , aftehakken, en hunne „ leden op te fluiten in eene ijzeren kooi, „ die in het midden van zijn hof was opge„ hangen. Dewijl de Negers geloofden dat j, hunne dooden hun ligchaem met zich in Afrika medenamen, zeide hij tot hen: gij kunt u allen ombrengen , wanneer het u „ behaegt; maer ik zal het vermaek hebben „ om u altoos elendig te maken, dewijl gij, „ zonder hoofdt en handen zijnde , onbe„ kwaem zult wezen om te zien , te hoo. „ ren, te fpreken , te eten en te werken. „ Zij lachten in het begin over dit denk- „ beeldt:  Honderd en Zevenentwintigste Biuef. 177 ,,, beeldt: want niets kon hen overreden, „ dat de dooden niet wel haest het middel „ zouden vinden om alie hunne leden tot „ zich te nemen. Maer toen zij dezelven „ beftendig in dezelfde plaets zagen , oor„ deelden zij eindelijk dat hun meester mag,, tiger was dan zij zich hadden verbeeld; „ en de vrees voor het zelfde ongeluk deed „ hun den lust om zich optehangen verlie„ zen. Deze vreemde hulpmiddelen zijn ,, naer het bereik van hün verftandt gefchikt, „ cn fchijnen de geftrcnghcit, waer mede ,, men hen behandelt, të rechtvaerdigen. „ Daer zijn Negers van verfchillende land„ aerten , waer van fommigen verftandiger „ en vatbarer voor de onderwijzinge zijn „ dan de anderen; maer dit voordeel wordt „ door een gruwelijk gebrek opgewogen, te „ weten, dat de geenen, die in behendigheit „ uitmunten, gewoonlijk in het behandelen , van het vergif geoeffend zijn , en zich, in „ onze eilanden , al te dikwils van dit ver„ fchrikkelijke werktuig van verraderij', „ wraekzucht en haet bedienen. XVanneer „ zij hunnen heer willen benadeelen, vergif„ tigen zij zijne flaven, en doen, door het „ zelfde middel , de osfen, paerden, muil,, ezels en al het vee zijner woning' fterven. „ Deze rampzaligen, ten einde zij niet ver„ dacht zouden worden , beginnen hunne „ misdaden aen hun eigen huisgezin te pleXI. Dtel. M ói Se«j  178 De Nieuwe Reisiöer. „ gen, en doen hunne kinders, hunne vrou,, wen, en zelfs hunne minnaresfen fterven. „ Tot alle deze gruwelen worden zij door „ de enkele wraek niet aengezet: want dik„ werf wordt de Neger, die 'er het ontwerp „ van fmeedt, of dezelven uitvoert, juist „ het beste van alle de flaven behandeld. „ Dus kan zijne wreedheit alleen beftuurd „ worden door het barbaerfche vermaek om „ zijnen heer te vernederen, en denzelven, ,, zoo veel hem mogelijk is , tot de elende „ van zijnen eigen ftaet te brengen. Het „ zonderlingfte is dat zij hunne vergiften „ niet op de blanke menfchen beproeven, om „ dat zij gelooven dat derzelver werking alleen„ lijk afhangt van de magt hunner goden , ,. die, naer hunne mecning, geene het minfte „ vermogen over de Europeanen hebben. Dit ,, denk beeldt beveiligt ons voor hunne onder„ nemingen, zonder het welke wij dikwerf „ de flagtoffers van dezelven zoude wezen. De Negerinnen, fchoon niet minder door alle hare driften vervoerd, geven zich aen ,, diergelijke buitenfporighedennimmerover, „ het zij hare mannen haer hunne verfoeije„ lijke geheimen niet 'mededeelen, het zij de bevreesheit, zwakheit of zachtmoedigheit harer kunne haer van deze wreede onder„ nemingen affchrikken. „ De gelaetstrekken, welke wij in de Negers „ onzer volkplantingen opmerken, zijn niet „ juist  Honderd en Zevenentwintigste Brief. 179 , juist dezelfde die de natuur in hen gegra» , veerd heeft, noch die de vrijheit, de op- Tr/^orii'nfT pn r\p ïmrWdr dpr luchtftreek ?e* , vuviiiiii. «w * ' ' • .^--^.- — - - 0 \7ni-mrl 7nnHpii hphhpn . indien 7.ii in hun , .uimu ^^vww.. , —j , landt gebleven waren : hun verachtelijke , toeftandt in onze eilanden moet dezelven , veranderd hebben. Wat de geaertheit be, treft, men kan dezelve naeuwelijks kennen i'r, qo^. nafl-xr-hi- vnn rmrWHrnlrrP. menfchen . , die de roede geduriglijk boven hun hootdt , opgeheven , en het gcweldt altoos door de , ftaetkunde , het belang en de openbare , veiligheit onderfteund zien. Hoe zal men , oordeelen van de ware neiging' van een , gekeetend volk, in het welke zelfs de be- , geerte tot de vrijheit eene misdaedt is? , Sommige Europeanen, te Tunis als flaven , gevangen, hebben bekend dat zij in dezen , ftaet alzoo boos waren, en hunne heeren , zoo flecht dienden, als de flaven van onze , eilanden. Dusdanig zijn evenwel de He* , den , met welke wij moeten leven : zie , daer de noodzakelijke bewerkers van dezen , voorfpoedt, wiens luister de Europeanen , verblindt, en hun de ongerustheden, die , 'er mede gepaerd gaen, beneemt". Ik ben, enz. $t. Domingo, den ^den van Augustus, 175®' M » Hos-  Ho\TDERD en AGTENTWINTIGSTE BrIEF. De Antillifche eilanden. Sedert meer dan drie maertdeh, Me* vrouw, doorreis ik, in de nieuwe weereldt, een' Archipel, minder vermaerd in de fchrifcen der dichteren , maer meer bekend in de gefchiedenis des koophandels, en tegenwoordig meer bezocht dan den Archipel van Griekenlaildt. Dagelijksch vertrekken 'er, van het eene Antillifche eilandt naer het andere , verfcheidene fchepen , die de gemcenfchap tusfchen deze eilanden zoo gemakkelijk maken, dat ik, daer mede mijn voordeel doende, de nieuwsgierigheit gehad hebbe om dezelven te gaen zien ; en zie hier, in weinige woorden . den weg, dien ik hebbe gevolgd : van St. Domingo naer Portoriko, ■van Portoriko naer Guadeloupe, van Guadeloupe naer Martinique , van Martinique naer St. Lucia, St. Vincent, Barbados, Tabako, Grenade en Suriname, alwaer ik mij tegenwoordig bevinde. Ik reisde beurtelings bij de Spanjaerds, Franfchen, Engelfchen, Hollanders en Denen. Ik zag ontelbare landfchappen, met geheele kudden flaven bedekt, en drie vierde deelen der inwoonderen, ten dienste van het andere vierde gedeelte , in beesten veranderd. Ik zag, ondanks den in- 180 De Nieuwe R e i s i g e r.  Honderd en Actentwintigste Buief. 181 invloedt en de heerfchappij der luchtflxeek', •de Europefche zeden in Amerika overgebragt. Ik zag den hoogmoedigen en zorgeloozen Spanjaerdt zich eene weelde, die zijne luiheic hem weigert, door zijn goudt bezorgen. Ik zag den Engelsman een' vijandt van de rust en den dwang, en alzoo naerijverig over zijne vrijheit als over de uitgeftrektheit van zijn' koophandel. Ik zag den Fransman ligtvaerdig, levendig en ondernemend, maer altoos aen de wetten van zijn landt onderworpen, en door de wijsheit der regeringe beftierd. De Denen en Hollanders verdienen naeuwelijks onder het getal der eigenaren van Amerika gefteld te worden : zij bezitten één of twee rotzen, waerop zij de wonderen hunner zuinigheit en naerstigheit, begunstigde deugden dezer twee volken , vertoonen. San-Juan de Portoriko, boofdftadt Van het eilandt van dien naem, is vijftien of twintig mijlen van dat van St. Domingo afgelegen. Dit landt werd ontdekt door Christoffel Kolumbus: de Spanjaerds noemen het, ter oorzake van deszelfs uitmuntende haven , Portoriko, en de Franfchen Portoric. Aen deszelfs ingang is een kleen eilandt, 't welk aen het groote gehecht is door middel van een' dijk, die dwars door de haven ligt. Pontius van Leon ontwierp 'er de eerfte grondflagen eener volkplantinge , bouwde 'er eerst een vlek, en wilde vervolgens de Indianen ondcrM 3 wer-  I4& De Nifüwe R ei si ge r. werpen, gelijk men te St. Domingo gedaen had ; maer hij ondervond dat hij zich te zeer had gevleid, toen hij geloofde over deze eilanderen , als over een verwonnen volk, te kunnen befchikken. Naeuwelijks hadden zij de zwaerte van het Spaenfche juk gevoeld, of zij zochten naer de middelen om 'er zich van te ontheffen. Zij vergaderden te famenj en het eerfte voorwerp hunner overwegingen was te onderzoeken of de Spanjaerds inderdaedt onfterffelijk waren , gelijk zij geacht werden te zijn. De gelegenheit om zulk eene gewigtige zaek te ontdekken bleef niet lang achterweeg. Een Kastiliaen, zich door eenige Indianen hebbende doen verzeilen, om hem in eenen moeielijken doortogt te heU pen, kwam aen den kant eener riviere, die men over moest. Een zijner gidfen bood zich aen om hem op zijne fchouders te dragen; en toen hij in het midden van het water was, liet hij zich met zijn' last vallen. De andere Indianen voegden zich bij hem, om den Spanjaerdt te langer onder de golven te houden; en ziende hem eindelijk zonder eenig teeken van leven, trokken zij het ligchaem op den oever. Dewijl zij zich echter niet konden verzekeren of hij dood ware , verontfchuldigden zij zich bij hem dat zij hem zoo veel waters hadden laten drinken, betuigende dat zijn val hen grootelijks gefmert had. Hunne redenen waren verzeld met de grootfte be-  Honderd en Agtentwintigste Brief. 1S3 betooningen van droefheit, gedurende dewelke zij niet ophielden van het lijk omtekeeren, en gadeteflaen of hij nog ademhaelde. Deze klucht duurde drie dagen , dat is te zeggen , tot zij van den doodt des Spanjaerds verzekerd waren , door den frank, dien hij van zich begon te geven. Deze eilanders, van hunne doling' omtrent de gewaende onfferffelijkheit hunner tyrannen genezen , namen het befluit om zich, het koste wat het wilde , van dezelven te ontflaen. Hunne onderneming werd met veel geheimhouding' beleid , en zij vermoordden een groot gedeelte Kastilianen, die zonder wantrduwen waren , eer dat de anderen de oogen voor het gevaer geopend hadden. Pontius, voor zich zeiven beducht, vergaderde aenftonds al zijn volk; en de Wilden in hunne fchuilhoeken beftokende, nam hij van hun eene wraek, die hun de hoop om hunne vrijheit weder re krijgen voor altoos benam. Hij werd verwonderlijk geholpen door een' hondt, waer van de gefchiedenis ons den naem en de daden bewaerd heeft. Brezerillo (dit is de naem van dit dier) verrichtte verbazende bedrijven, en wist de vijandelijke Indianen, zegt men , te onderfcheiden van de geenen , die in vrede met de Spanjaerden leefden : ook was hij alleen, voegt men 'er bij , meer gevreesd dan negentig Kastilianen. Men gaf hem het zelfde M 4 , gc-  i8+ De Nieuwe Reisigeu. gedeelte als aen een' voetboogfchutter, niet alleen in levensmiddelen, maer ook in goudt, flaven en buit, 't welk zijn meester ontving. De Spanjaerds , die zich gacrne ophouden met daden , waerin het verwonderlijke uitblinkt, vertellen dat zij, eene oude Indianin, welke hun mishaegde , willende laten verfcheurcn, dezelve met een' brief belastten, om dien op eenigen afftandt te beftellen. Toen zij haer zagen, vertrekken , lieten zij den dog los, die al woedende naer haer toeliep. De verfchrikte vrouw nam eene fmeekende geftalte aen; en hem den brief toonende, zeide zij tot hem:. ,, het fchrift dat ik ,, draeg, heer hondt , is ingericht aen de ,, Christenen uwe broeders; zij zijn liet ook ,, die mij zenden; doe mij geen leet; ik ben in hunnen dienst". Het dier werd bevredigd ; en aen haer ruikende, ligtte het zijn' poot op, bepiste haer, en liet haer gaen. Het eilandt Portoriko is op zijne grootje lengte niet meer dan veertig mijlen, tegens vijftien of zestien breedte , en honderd en twintig in zijnen omtrek. Het is vervuld met bergen, waervan 'er eenigen met bosfehen en groene velden bekleed zijn. Het heeft weinig vlakten, vele dalen en rneenigvuldige rivieren , die veel toebrengen om het vruclitbaer te maken. Het vloeit over van fuiker, katoen , kasfie , banille , rijst, Indiaensch koorn en maniok. De koeien en wilde osfen zijn  Honderd ".n Agtentwintigste Brief, 185 zijn 'er algemeen ; en derzelver leder maekt het minst wezenlijke deel van deszelfs koophandel niet uit. Het brengt ook eene meenigte vruchtboomen , en ander hout, bekwaem tot allerlei werk , voort. Men ziet 'er veel wildt en de visch, dien de naburige zee verfchaft, is uitmuntend. De hoofdftadt heeft noch muren noch vesten; maer de haven wordt door een kasteel bewaerd; en het kleene eilandt , 't welk 'er aen vast is , is ondoordringelijk, ter oorzake van de dikke bosfchen , die het zelve bedekken : twee kleene fterkten verdeedigen deszelfs toegang. De ftraten der ftadt zijn breed maer niet zeer lang, en de huizen vrij wel gebouwd, maer niet verfierd. Zij hebben weinig venilers, maer groote deuren, om 'er den windt, tot ververfching der lucht in te ontvangen. De kruisramen zijn 'er, gelijk in het grootfte gedeelte der Antillifche eilanden, flechts met een zeer fijn kanefas voorzien: want het glas zou het geweldt der orkanen niet wederftaen kunnen. De hoofdkerk , aen Johannes den dooper toegewijd, heeft eene dubbele rij kolommen; en derzelver bouwing is vrij fraei. De bisfchop is onderhoorig aen den aertsbisfchop van St. Domingo. De landvoogdt heeft zijn verblijf in de hoofdftadt, digt bij dewelke men eene abtdij van Benediktijuen ziet. De andere aenmerkelijkfte plaetfen zijn de fterkten van Quadanilla en San-Germano, de M 5 eene  i86" De Nieuwe Reisiger. eene ten zuiden , en de andere ten westen van het eilandt. Gedurende de tijdt, dien wij te Portoriko bleven $ verruilde ons fchip zijne kooprnanfchappen tegens flaven zilvers, ftofgoudt en piasters. Gij zoudt u niet kunnen verbeelden hoe raoeijelijk het is, voor de vreemdelingen, alhier koophandel te bedrijven, gelijk op alle de kusten, aen de fpaenfche hcerfchappij onderworpen. Men moet ontelbare voorzorgen en listen gebruiken , om zich te beveiligen tegens het geweldt, dat dees landaert gewoonlijk ocffent tegens alle de vaertuigen, die hij kan overmeesteren. Een fchip, dat in de haven wil komen, veinst water, hout of levensmiddelen noodig te hebben. Een fmeekfehrift , den landvoogd' aengeboden, vertoont de behoeften en gevaren van het fcheepsvolk. Somtijds dreigt een mast omtevallen; en men kan denzelven niet herftellen , zonder het fchip te ontlasten en gevolgelijk de koopwaren te losfen. De landvoogdt laet zich door een gefchenk overhalen; en de andere amptenaers zijn tegens het zelfde lokaes niet beter beftand. Men verkrijgt verlof om in de haven te komen : geene welvoegelijkheit wordt'er verwaerloost: men fluit zorgvuldiglijk de ganfche lading op: men verzegelt de deur van het magazijn, waer door men dezelve heeft ingebragt; maer men draegt zorg dat 'er eene andere onverzegelde deur is, en neemt  Honderd en Actentwintigste Brief. 1-87 néémt den tijdt des nachts waer, om 'er de goederen uit te halen , en 'er andere koopwaren in de plaets te brengen. Zoo dra dees handel geëindigd is, heeft men den mast herfield; en het fchip gaet onder zeil Op deze wijs worden de grootfte ladingen vertierd; doch wat betreft de mindere, die gemeenlijk in vreemde barken komen, men brengt dezelven acn den mondt der rivieren, zonder van boordt te gaen. Hierop waerfchuwt men de naburige ingezetenen door een'kanonfehoot; en de Spanjaerds, die genegen zijn te handelen, begeven 'er zich in kanoos met hunne koopmanfehappen naer toe. Dees handel gefchiedt altoos bij nacht; maer men moet veel omzichtigheit gebruiken, en vooral nooit te veel volks te gelijk in het vaertuig laten komen, uit vreeze van belediging'. Men moet ook wel verfterkt , wel gewapend en wel op zijn hoede wezen, om de Spanjaerds gade te flaen; dewijl zij de grootfte moffelaers zijn. Indien men hen op eenige behendigheit betrapt, moet men hen op eene beleefde wijs daer van waerfchuwen, en veinzen dat men dezelve voor een' misflag neemt, als men zich aen geene verdrietige gefchillen wil blootftellen. Dezen koophandel, waer in nimmer eenige borg plaets heeft, noemt men onder de wapenen handelen. Volgens de gewoonte maekt men, voor de kamer van den kapitein, eere af-  188 De Nieuwe R )i s ige r. affchutting met eene tafel , waerop men de monfters van alles, wat 'er te verkoopen is, ten toon fpreidt. De koopman , of zijn gevolmagtigde, bevindt zich, aen het hoofdt van eenige gewapende lieden, achter deze tafel. Het overige van het fcheepsvolk is op het dek, om den aenkomenden eer aentedoen en ververfchingen aentebieden. Zijn het aenzienlijke perfonen , die aenmerkelijke inkoopen gedaen hebben, men verzuimt niet hen, bij hun vertrek, met verfcheidene kanonfchoten te begroeten. Doch men moet altoos op zijn hoede, en nimmer de zwakfte wezen: want zoo de Spanjaerds zich van de bark meester kunnen maken, zullen zij zelden nalatig daer in zijn , maer dezelve plunderen en in den grondt boren. Het is waer dat zij, op de minfte klagten van deze natuur5, genoodzaekt worden tot de wedergeving van alles , wat zij geroofd hebben, doch niet ter begunftiginge van de eigenaren, maer ten voordeele van de amptenaren des gerechts. Echter is deze manier van handelen veiliger, min kostbarer en meer in gebruik, dan het veinzen van gebrek aen water, hout of levensmiddelen te hebben , om in de haven te komen; dewijl het laetfte aen meenigvuldige zwarigher den en hindernisfcn onderhevig is. De koophandel met de Spanjaerden heeft nog andere moeijelijkheden , door derzelver grillige geaertheit. Ten zij men hen wete te be-  Honderd en Agtentwiniigste Brief. i8p bedriegen, willen zij de goederen altoos onder derzelver waerde betalen. Men moet dan kunnen toegeven; en dewijl zij met hunnen adeldom zijn ingenomen , is men verzekerd zijn verlies te vergoeden , als men hunnen hoogmoedt vleit. De Engelfchen en Hollanders munten in deze kleene listen uit. Wanneer een Spanjaerdt, die linnen koopt, om zich één of twee hemden te maken, hardnekkig blijft om beneden de waerde te bieden, laten zij het hem evenwel behouden; maer vervolgens vertoonen zij hem kanten $ die zij hem tienmael meer doen betalen dan dezelve waerdig zijn, hem wijsmakende dat de grooten van Spanje geene andere dragen. Van Portoriko naer Guadaloupe, ontmoet men verfcheidene eilanden , alwaer wij niet goedvonden ons optehouden. Ik zal 'er echter van fpreken , volgens het vcrhael van een' Deenfchen natuurkenner , [die zich op het zelfde fchip bevond, en door orde van zijn hof reisde. De natuurlijke historie der Antillifche eilanden was geenszins het eenigfte voorwerp zijner opmerkingen, die insgelijks over het gefchichtkundige , burgerlijke en ftaetkundige gedeelte dezer eilanden lieper. Hij noemde ze ons allen volgens hunne ligging, beginnende met St. Thomas, les Vierges, Anegada , St. Kroix , Sombrera, Anguilla, St. Martyn, St. Bartholomeus, Saba, St. Euftachius, St, Kristoffel, Barbude, Nevis, An*  i*)o De Nieuwe R e i s i g e r* Antigoa, Montferrat, Defirade, Maria -Ga* lante en les Saints, die als het vierkant van eenen cirkel in de golf van Mexiko vormen* Het eerfte behoort aen den Koning van Denemarken , onder wiens befcherming de Pruisfen en Brandenburgers 'er de bezitting van hebben ; maer de Hollanders bedrijven 'er, onder den naem der Denen, bijna den geheelen koophandel. Men ziet 'er ook eenige Franfche vlugtelingen, en een kleen getal katholyken. „ Het is vrij zonderling, zeide onze geleerde tot mij (en het is hier dat zijn verhael begint) „ dat 'er alle deze verfchillende godsdiensten nog geen' eeni3, gen tempel hebben. De twee heerfchende „ gezindheden zijn de Lutherfchen en Kal„ vinistem ., Dit eilandt is zeer beroemd door de na» 3, tuurlijke gelegenheit zijner haven. Het is eene afhelling , gevormd door twee ber,, gen, die aen de landzijde vrij hoog zijn, ,, maer naer de zee van langzamerhand' af„ loopen , makende aldaer twee effen heu„ veltjes , bekwaem om ijder eene fchiet„ fchans, tot verdeediging van het eilandt, te bevatten. De haven is weinig meer dan ,3 zes of zeven mijlen in zijnen omtrek; en „ wanneer men 'er inkomt, befpeurt men ,, in het diepfte der haven eene fterkte, met „ zeer kleene bolwerken , zonder grachten „ of buitenwerken. „ De  Honderd en Agtentwinticste Brief. 19t „ De ftadt vertoont zich op vijftig treden „ van deze fterkte , en volgt de gedaente ,, van den inham. Zij bevat alleen eene „ lange ftraet, welke uitloopt op het kan„ toor der Deenfche maetfchappije , een „ groot en fraei gebouw, beftaende uit vele „ woningen en gemakkelijke pakhuizen, zoo „ voor de koopmanfchappen, als tot bewa„ ring van de Negeren, waer in deze maet* „ fchappij een' grooten koophandel drijft. „ De huizen , die niets anders waren dan „ ftaken, in de aerde geplant, met gepleis„ terde horden bekleed, en met riet gedekt, „ zijn, federt een' feilen brandt, die hen allen „ in de asfche gelegd heeft, van mopfteenen „ gebouwd. Zij zijn lacg, maer zindelijk, „ met gebakken aerdewerk gevloerd, en op „ de manier der Hollanderen gewit. ,,, Dewijl Denemarken bijna altoos onzi> „ dig is in de Europefche oorlogen, is deze „ haven voor alle volken open. In vredes„ tijdt ftrekt zij tot eene ftapelplaets voor „ den koophandel, dien de Franfchen, En„ gclfchen , Spanjaerds en Hollanders niet „ openlijk op hunne eilanden durven drijven. „ Gedurende het oorlog, is zij de wijkplaets „ der koopvaerdijfchepen, die door de ka-' .„ pers vervolgd worden. Van de andere zijde brengen en verkoopen 'er de zeeroo.„ vers hunne prijzen. Dus doen de bewoonj, ders van St, Thomas hun voordeel met de „ ramp-  192 De Nieuwe Reisiger. „ rampfpocden der overwonnenen , zonder „ iets tot derzelver verlies toegebragt te Keb3> ben, en verdeelen met de verwinnaren dé 3, vrucht van eene zege, die hun niets gé„ kost heeft. Uit deze haven vertrekken ,, ook meenigvüldige barken, om op de kus„ ten van het vastelandt te handelen, van 3, waer zij veel zilvers in geldt of in ftaveh 3, mede brengen. Zoo vele voordeden doen, „ in dit eiJandt, den overvloedt van aller„ lei rijkdommen en levensbehoeften heer. . fchen. „ Het eilandt St. Thomas, zeide onze Deen , „ is dezen voorfpoedt voornamelijk „ verfchuldigd aen den roemrijken vorst, „ die ons thans regeert. De gewigtigfte aen»> gi'°eijing van onzen koophandel is het uit„ werkfel der edelmöedigheit van dezen wel„ dadigeh koning; en de vermaerdheit moet de geheele weereldt overreden van de „ grootheit van ziel' eenes prinfen, die der „ Westindifche maetfchappije Verfcheidene ,, millioenen gefchonken heeft, om nieuwe ,, bronnen van rijkdom voor alle zijne ort,, derdanen te openen. Veroordeel niet, voegde hij 'er bij, „ de rechtmatige verruk„ king, die het herdenken Van zijne kö,, ningklijke deugden , en zijne gedurige aert3, dacht op alles wat het geluk zijner volken „ aengaet, op dit oogenblik in mij verwekt. „ In eenen ouderdom, waerin de driften en » Vei'.  Hónderd en Agtentwintigste Brief. 193 3, vermaken de begeerten der koningen ver„ meenigvuldigen, heeft hij zijne noodwenj-, dighedéh in de paeuwfte palen weten te „ befluiten. Hier door heeft hij zich in ftaet 3, gefteld om deze groote meenigte van wel3, daden, die de vruchtbaerheit over zijn ge3, heel koningkrijk brengen, te verfpreiden. 3, De oude reederijen en handwerken zijn verlevendigd ; en zijne vruchtbare handt heeft nieuwe geopend. Om derzelver duurzaemheit te verzekerenheeft hij 3, eene kweekfchool van vernuft opgerecht, 3, waer in de kinders der armen zullen leeren hoe zij , ten eenigen tijde, derzelver „ fteuhfels moeten worden. Verfcheidene 3, hooge fenolen en geleerde genootfehappen, 3, die hunne geboorte aen hem verfchuldigd „ zijn, en zijne hoofdftadt verfieren, benevens de kruidhof, waer mede hij dezelve „ zal verrijken, zullen zijne uitmuntende ,, befcherming van de kunsten en weten3, fchappen tot de late nakomelingfchap ver,, fpreiden. Het algemeene gasthuis , door 3, hem gefticht, is het werk zijner mensch„ lievendheit. De erkentenis dwingt mij ü ,, insgelijks te fpreken van de jaergelden, 3, aen de geleerden gegeven , om hen te laten 3, reizen , van de gunstbewijzen , aen dé kunstenaers en handwerkers toegeftaen, 3, van de tallelooze giften , verfpreid over allen, die zich door hunne nuttige begaefdXL Beek N hé-  if?4 De Nieuwe Reïsiger. 5, heden lofwaerdig maekten. Deze gedenk- tcekens van vorstelijke weldadigheit ont„ dekken de grootheit zijner gevoelens en „ denkbeelden , en bewijzen dat eene verj, ftandige huisbeftiering den vorften eene „ onuitputtelijke bron van milddadigheden „ oplevert. „ Van St. Thomas, zeilde ik tusfchen de 5, kleene eilanden, les Vkrges of de Maegderi genoemd , door. Dit is ééne der aange,, naemfte fcheepvaerten: men fchijnt als in „ een groot veldt te wezen, van alle kanten ,, doorfneden met meenigvuldige boschjes, Eenigen derzelven zag ik bewoond; maer 5, men verzekert dat de meeften woest zyn,, ,, Men noemt la Grosfe Vierge of de Groote „ Macgdt het grootfte dezer kleene eilanden, „ bezet door Engelfchen, die het naeuwelijks „ verwaerdigcn onder hunne bezittingen te re,, kenen. De bewoonders zijn'er zeer arm, j, en oogften 'er een weinig rijst, tabak en „ katoen. Hun gewoonlijk voedfel is visch; 5, dewijl 'er de visfcherij zeer overvloedig is„ „ Zij hebben geen zoet water, dan het geene ?, uit de lucht valt, 't welk zij in okshoofden „ bewaren. Wanneer het zelve verbruikt of „ bedorven is, zoeken zij hunne toevlugt in „ het regenwater, dat in de hollen der rot- fen gevonden wordt, en waer op zich „ eene dikke en groene korst vormt, welke „ men zich wel wacht van geheel te breken. 3, In  Honderd eN Agtentwintigste Brief. 195 In tegendeel bewaert men dezelve zorgvul5, dig, om dat zij de hitte der zonne matigt; „ en de opening, die men 'er in maekt, is „ niet grooter dan het vat, waer mede men w het water fchept. „ Wij naderden Anegada, of het Verdron,, kencilandt, dus genoemd om dat het plat 5, en laeg is, en op de minst verhevene plaet3, fen dikwerf door het zeewater overftroomd „ wordt. Men wil dat 'er eertijds een „ Spaensch gallioen gebleven is, en dat het „ zilver, 't welk het in had , onder de „ aerde wierd verborgen, waerin het toe he„ den toe begraven bleef. De hoop van zulk „ een' fchoonen prooi, heeft de bewoonders „ der naburige eilanden, benevens de vrij„ buiters, meer dan eens in bekoring gebragt. „ Verfcheidene hebben verfpreid dat men „ eenig gedeelte van den fchat gevonden „ had , maer dat het ganfche ligchaam van „ dien rijkdom nog niet ontdekt is. „ Sombrera is een onbewoond eilandt, ter oorzake van de weinige goede aerde, die ,, deszelfs oppervlakte bedekt. De Span,, jaerds hebben het dus genoemd , cm dat „ het rond en plat zijnde, met een' hoogen „ berg in het midden, vrij wel de gedaente „ van een' hoedt vertoont. Omtrent het „ midden der vorige eeuw , verlieten de „ Franfchen het • eilandt St. Kroix , door bevel van den landvoogdt, om de volkN 2 „ plan-  t $6 De N i e ü w s ReisiCee. „ planting van St. Domingo te vermeerde^ „ ren. Vervolgens hebben zij het verkofr. „• aen de Deenfche maetfchappij, die 'er eene ?, fterkte gebouwd heeft- Anguilla is door „ de Engelfchen bewoond. Door'deszelfs gey, daente heeft het den naem, dien hetdraegt, 3, en die eene ael beteekent, verkregen. Op deszelfs breedfte vindt men een moeras, „ rondom het welke zij eenige hutten opge„ richt hebben. Doch hunne groote luihcic „ duet hen in de armoede leven. Echter is „ 'er de grondt zeer goed; en naerstiger lie,-, den zouden 'er hun voordeel uit halen kun„ nen. Deze volkplanting beftaet zonder „ priesteren, zonder leeraren, zonder rege3, ring', zonder overheden , en acht zich „ daerom des te gelukkiger. „ Bij gelegenheit dat wij van priesteren „ fpraken, heeft men mij gezegd dat, toen „ de Franfchen en Hollanders zich op het „ kleene eilandt St. Martyn gevestigd had3, den, de eerfte tot hunnen bevelhebber „ verkozen een' heelmeester van beroep, „ die tevens het ampt van priester waernam. „ Hij vergaderde het volk in de kerk, deed 3, de predikaetfie , zei de gebeden op , en y, kondigde de feest- en vastendagen aen. Bij 5, de bedieningen van heelmeester , leeraer „ en bevelhebber, voegde hij die van rech„ ter, waer in hij werd geholpen door den rt fchoolmeester en zijn knecht, die hem tot » hij>  Honderd en Agtentwintïgste Brïef. 197 m bijzitter en gerechtsfchrijver dienden. Dit 3, hof befliste oppermagtiglijk, en zonder hooger beroep, alle de twisten, die 'er in n de volkplanting ontftonden. Tegenwoor- dig telt men 'er weinig meer dan twee „ honderd Franfchen, die hun verblijf heb„ ben in twintig of dertig huizen , die de ftadt St. Martyn uitmaken. De Hollan„ ders hebben 'er hunne wijk , door een' „ hoogen berg van die der Franfchen afge- fcheiden. Zij leven in eene goede ver,, ftandhouding op dit eilandt, dat ten hoog„ fte vijftien of zestien mijlen in zynen om„ trek is. Men vindt 'er noch havens noch „ rivieren, maer alleenlijk eenige fonteinen , „ die geen water geven dan in regenachtig ,, weder , en in droogte leeg raken ; wes„ halve men genoodzaekt is zijne toevlugt tot het water der regenbakken te nemen. „ Men verzamelt 'er zout in ovcrvlocdt in ,, de natuurlijke zoutplaetfen, waer uit men „ het zonder kosten of arbeidt trekt. De „ andere voortbrengfels zijn tabak, indigo, „ rokoe en maniok. De Spanjaerds hebben „ eerst dit landt bezeten, en hadden 'er eene „ fterkte gebouwd, met het enkele inzicht „ om den Europeanen te beletten zich in de „ naburige eilanden te vestigen ; maer zich „ niet tegens de ondernemingen der Franfchen „ en Engelfchen hebbende kunnen aenkanten, „ befloten zij eindelijk het zelve te verlaten, N 3 » Het  ip8 De Nieuwe ReiSiger. „ Het kleene eilandt St. Banholomeus be„ hoort aen Frankrijk, 't welk het zelve al„ leen behoudt om dat het eene uitmuntende „ haven heeft, waerin de fchepen van alleriei „ grootte, pp eene zeer goede diepte, be„ veiligd zijn: want behalve dit is de grondt „ alleen bekwaem om tabak aentekweeken. „ Saba is flechts bewoond door eenige Hol„ landfche huisgezinnen , wier koophandel „ voornamelijk in fchoenen beftaet; zij le„ veren dezelven aen alle de Antillifche „ eilanden ; en nergens ziet men zoo vele „ fchoenmakers. Met deze hantéring', en „ een weinig indigo en katoen, leven zij in „ eene foort van overvloedt, hebben gemak„ kelijke huizen , zindelijke huisüeraden, „ geldt en flaven. Daer heerscht onder hen „ eene zeer groote eenigheit; en zij eten „ dikwerf bij eikanderen. Zij hebben geene „ vleefchhal , maer dooden, ijdcr op zijne „ beurt, zoo veel vee als 'er tot onderhoudt „ der wijk' noodig is. Yder bijzonder per„ foon haelt het vleesch dat hij noodig heeft, „ en geeft het in foort en hoeveelheit we„ der, als zijne beurt gekomen is. Dit eilandt „ heeft dit bijzonders , dat men het in het „ eerst neemt voor eene rots, die van alle 9, kanten ontoegangkelijk is. Een geflingerde „ weg , in de rots uitgehouwen , geleide „ naer deszelfs top, alwaer de grondt effen, „ goed en vruchtbaer is. Het is eene na- „ tuur-  Honderd en Agtëntwïntigste Brief. 199 „ tuurlijke fterkte, waerin het onmogelijk is „ de bewoonders te overweldigen, wanneer „ hun geene levensmiddelen ontbreken. Ter „ zijde van den weg hebben zij hoopen met „ ftecnen, door planken onderfteund; welke ,, zij, door middel van een touw, kunnen „ doen vallen op den vijandt, die ondernam „ hen aentetasten. „ St. Euftachius is insgelijks een Hol„ landsch eilandt, maer grooter en beter be„ vol kt dan het voorgaende. Het is Hechts „ door een kanael van drie mijlen breed van „ St. Christoffel afgefcheidcn. Dit laetfte is „ zijnen naem aen den zeevoogdt Kolumbus „ verfchuldigd. Hij noemde het dus, zeggen „ eenigen, ter oorzake van de gedaente van „ deszelfs bergen, waer van 'er één zeer „ groot is , en waerop een ander kleener „ berg zit, even als het kindt Jezus op de „ fchouders van den heiligen reus. Anderen „ gelooven dat hij het den naem van St. Christoffel gegeven heeft, om dat hij het „ op deszelfs feestdag heeft ontdekt. Hoewel „ de Spanjaerds voorgeven zich van de be„ zitting van dit eilandt verzekerd te hebben, „ hebben zij 'er nooit eene volkplanting ge„ had. Het was alleen bevolkt door de Ka„ raïben , deszelfs natuurlijke bewoonders, „ toen 'er, door een louter uitwerkfel van „ het geval , twee fchepen , het eene een „ Fransch , het andere een Engelsch, op N 4 „ den-  ftoo De Nieuwe R f ; s i g e p. 3, denzelfden dag aenlandden. Zij befpeurden „ alle de voordeden, die zij van deze plaets » konden trekken , tegens de Kastilianen, » waer mede zij in oorlog waren; en zonder?, te twisten wie 'er het eerst was aengeland , „ kwamen zij overeen, om het onder elkan» deren te verdeelen, en 'er jjder eene „ grondftichting opterichten. Zij leefden 'er 33 te famen in eene zeer goede verfhndhou33 ding; en na 'er deKaraïben, die hen met ,, verraedt wilden aentasten , afgejaegd te hebben, lieten zij 'er , van wederzijden, „ eenig volk op de kust, en keerden weder „ naer hun vaderlandt, om 'er nieuw volk „ aen te werven. De hoven van Frankrijk „ en Engelandt keurden hunnen handel coed, „ en zonden hen eenigen tijdt daer na te „ rug, met levensbehoeften, en een genoeg, „ zaem getal menfchen, om'er de grondfla„ gen van eene duurzame volkplanting' te ,3 leggen. Men kan dezelve befchouwen als „ de wieg der andere volkplantingen , die „ de Franfchen en Engelfchen op de Antiilj. „ fche eilanden bezeten hebben. Zij befchre. „ ven en bepaelden de wederzijdse grens" „ fcheidingen; doch de visfcherij, de ja^t „ de zoutplasfen, het hout der bosfchen, ^e mijnen en havens bleven in 't gemeen. „ Het is voornamelijk van dit eilandt dat „ de gelukzoekers der twee volken , die g onder den naem van Vrij buiteren enBoka* 3, nie-i  HoNDSRIÏ EN ACTENTWÏNTIGSTE BuiBF. 201 „ nieren, het Schildpaddeneilandt en de „ noordkust van St. Domingo vermeester* „ den, oorfprongkelijk zijn. De eerfte be„ vvoonders leidden zich toe op de aenkwee„ king van den tabak ; en deze plant vei> „ fchafte hun langen tijdt de ftof tot een' „ genoegzamen koophandel, om hen te on„ derhouden; maer de groote meenigte, die „ zij inzamelden , deszelfs prijs hebbende doen verminderen , kweekten zij fuiker- rieten, gember, indigo en katoen aen. „ De rijkdommen , die deze voortbrengfels „ in de volkplanting bragten , maekten de„ zelve in korten tijdt zeer bloeijende. Na „ verfcheidene wisfelvalligheden', door de „ oorlogen van Engelandt met Frankrijk ver„ oorzaekt, kwamen deze twee mogendhe„ den eindelijk overeen, dat St. Christoffel „ geheelenal aen de Brittannifche kroon zou„ de toebehooren. „ Het verblijf op dit eilandt is zeer aenge„ naem; en fchoon 'er de orkanen meenig„ vuldig zijn, verliest 'er de lucht niets van „ hare zuiverheit. Deze verfchrikkelijke on- weders, de ontzagchelijkfte geesfel, dien „ men wegens de luchtftreek heeft uitteftaen, „ regeren voornamelijk in de regenfaeizoe„ nen. Onder de Franfchen en Engelfchen „ van St. Christoffel was het eene ftandvas„ tige gewoonte alle jaren bij de Karaïben ?, te zenden, om te weten of men met een' N 5 » o*.  202 De Nieuwe Reisiger. ,, orkaen gedreigd wierd; en men verzekert » dat Wilden zich in hunne wcêrvoor,, zeggingen nimmer bedrogen. Zie hier de „ teekenen, waeraen de Indianen dezelven » meenen te kennen. De lucht betrekt, de „ zon wordt rood, het weder flilt, en de ,, toppen der bergen vertconen zich klaer en „ helder. Men hoort in de putten en kloo„ ven der aerde een doof geluidt, gelijkende „ naer beflotene winden: de ftarren fchijnen „ duister en grooter dan gewoonlijk; de he„ mei is zwart en heeft iets vcrfchrikkelijks; ,, de zee verfpreidt eenen onaengenamen reuk, „ en verheft zich, fchoon zij zich uiterlijk „ effen vertoont: korts daer na fteekt de „ windt vrij heftig op, en wordt van langza„ merhand' geweldiger. 99 Alsdan befpeurt men een' verfchrikke,, lijken florm, verzeld van regen, blikfem, „ donder , en fomtijds aerdbevingen , met „ één woordt, van de verwoestendfte om„ Handigheden, welke de hoofdftoffen kun„ nen verzamelen. Aenftonds ziet men, „ ais een voorbereidfel van het geene 'er „ ftaet te volgen, geheele velden met fuiker„ riet in de lucht verftuiven , en over de ,, ganfche oppervlakte van hec landt ver„ fpreid. JBoomen , alzoo oud als de weej, reldt, en wier onmatige dikte tot nu toe ,, al het geweldt der ftorai winden getart had, worden ontworteld, uit den grondt » ge-  Honderd en Agtentwintigste Erief. 203 „ geligt, en als kaf weggeblazen. De over„ geblevenen zijn als buigzaera riet verbro„ ken, de plantaedjen van allerlei foort ver„ delgd en omgekeerd, de huizen, fchuren „ en molens door een' rukwindt omverge„ worpen , het kruidt zelf vertrapt en uit„ gedroogd , als of het verbrand ware; en „ het water, dat vijf of zes voeten rijst, „ fleept verders mede alles wat voor het „ eerfte geweidt niet bezweeken is. „ Een orkaen wordt door de verwoesting „ en den doodt verzeld. Zijne fchichten „ zijn als die van het vuur: alles verdwijnt „ op zijnen doortogt; en deze verandering „ gefchiedt alzoo vaerdig als zij verfchrikke- lijk is. Hij vernielt, in één oogenblik, „ de werken van verfcheidene jaren, en be„ neemt de hoop van den landbouwer, ten „ tijde als dezelve den top van zijn geluk „ meende bereikt te hebben. Wie zou niet „ beven, wanneer hij de oorden, altoos met „ groen verfierd , in één punt des tijds, ,, door eene onzigtbare handt, beroofd ziet; „ terwijl zij niets meer aenbieden dan woeste ,, wouden, die naer het mastwerk van een „ fchip gelijken. De ijsfelijkheden des win„ ters volgen op de bekoorlijkheden dor „ lente. De dag, bijna verduisterd, ver,, toont overal de verfchrikkelijke afbeelding „ van den nacht. De verbaesde dieren zoe„ ken eene veilige fchuilplaets: de ontftelde „ na-  204 De Nieuwe Reisiger. „ natuur fchijnt naer haer laetfte oogenblik „ te hijgen. Eene ijsfelijke ftilte verfpreidr, „ de ontroering en fchrik; en de windt alleen doet een afgrijsfelijk geluidt hooren. De „ zee vertoont, ten zelfden tijde, het droe„ vige fchouwfpel van alle de verwoestingen „ van eenen ftorm: de oever en de opper„ vlakte der wateren zijn bedekt rqet de over- blijffelen der fchipbreuken ; en de vaer» „ tuigen, door de baren verbrijfeld, drijven „ overal heen, vermengd met de leden en „ de mismaekte ligchamen der ongelukkigen, „ die 'er de flagtoffers van geweest zijn. „ Het vermaek, dat de Engelfchen vinden 5, om in het midden hunner plantaedjen te „ leven, trekt hen te rug van zich in de fte„ den te vereenigen. Hunne huizen, op het „ landt verfpreid, vormen met de boschjes „ en wandeldreven, die dezelven omringen, „ bet bekoorlijkfte fchouwfpel en aengenaem„ fte verfchiet, dat mij bekend is. Ten tij„ de wanneer de Franfchen het eiland met „ hun verdeelden, bouwden zij 'er een vlek, „ onder het gefchut van het kasteel Basfe„ Terre ; en dit is nog tegenwoordig de „ eenigfte aenmerkelijke plaets des lands. „ De Engelfchen hebben verfcheidene fterk„ ten gefticht op de verfchillende oorden, „ alwaer men kan aenlanden. „ Schoon uwe Franfchen niets minder dan „ de andere Europeanen hebben toegebragt, » om  Honderd en Agtentwintigste Brief. 205 ,j om de Karaïben van St. Kristoffel te ver„ drijven, hebben deze Wilden echter tegens ,, uiieden den minften haet behouden. Zij ,, verfoeijen de Engelfchen en Spanjaerds. 5, Zij zeggen dat de Hollanders als van de „ handt tot den elleboog goed zijn, en gij,, lieden als van de eene handt tot de andere; a het geene zij uitdrukken met hunne armen „ uitteltrekken, om acnteduiden hoe zeer zij u achten. ,, De meenigvuldige fuiker en andere koop„ manfchappen, die het eilandt St. Kristoffel ,, voortbrengt, bewijst de uitnemende vrucht„ baerheit van deszelfs grondt ; maer het ,, midden des lands vertoont flechts eene verzameling van fteile bergen en ondoor„ dringelijke bosfchen. Echter is het waer „ dat deze bergen , zich op eikanderen als „ een fchouwburg verheffende, een verma„ kelijk gezigt geven over alle de plantaed„ jen, die zich rondom het eilandt tot aen de „ zee uitftrekken. Men vindt 'er ook ijsfelij„ ke rotzen, verfchrikkclijke afgronden, dik„ ke wouden , heete en zwavelachtige ba- den ; en verfcheidene rivieren , die zeer „ goed water uitleveren , hebben 'er haren „ oorfprong. De Kayonne is eene der voor„ naemfte, en diende eertijds tot eene grens- fcheiding tusfchen de Franfchen en Engel5, fchen. Aen den oever der zee is 'er eene „ zoutpkets, waeruit men veel zouts trekt.. „ De  Sjotf De Nieuwe R e i s i g e k. ,, De heldere lucht van St, Christoffel maekt }, 'er het bloedt zuiver : de vrouwen heb,, ben'er eene verwonderlijke fraeije kleur, 3, en zeer regelmatige trekken. De meesten 5, zijn op zijn Fransch gekleed , met eene ,, pracht, waeraen niets zoude onbreken, 3, indien zij 'er, uwe kleedingswijzen willen- de overtreffen, geene verfierfels, die haer ,, mismaken, bijvoegden. Nergens hebt gij „ zoo vele gouden, zilveren en zijden fran3, jen gezien. Ondanks dit optooifel fnijden „ dc huismoeders het vleesch, en dienen aen 3, tafel voor. Zij doen het zelve zoo bevallig „ als zindelijk ; en gemeenlijk drinken zij 5, wonder wel, om het gezelfchap door haer ,, voorbeeldt optewekken. Het verftandt en 3, de levendigheit zijn twee algemeene hoeda3, nigheden der beide kunnen. De bewoon3, ders zijn bij uitnemendheit wel gemaekt, 3, een algemeen voorrecht van alle de.Kreo3, len, in het Franfche en Engelfche Ameri3, ka, alwaer men zoo zeldzaem gebogchel„ den , eenoogigen en kreupelen aentreft, 3, als dezelve in Europa gemeen zijn. „ In de ftadt, zoo wel als op het landt, ,, zijn de meeste huizen van hout, van bin3, nen zindelijk befchoten, en van buiten be3, fchilderd , dat is te zeggen , bekleed met ,, een' grondt van olyverf, om ze te bewa3, ren voor de verrotting, die de hitte en j, vochtigheit der luchtftreke noodwendig ,, ver-  Honderd en Agtentwintigste Brief. 207 „ veroorzaken. Deze befchildering geeft hun „ fraeiheit en luister. De verdeeling der ka„ meren is wel gefchikt, de netheit verwon„ derlijk, en de huisfieraden prachtig. De „ voorhoven en ingangen der huizen zijn „ verfierd met tamarinden en oranjeboomen, „ wier lieffelijke geur zich door alle de ver„ trekken verfpreidt. „ Men roemt de vruchtbaerheit van een „ ander eilandt, door de Engelfchen beze„ ten, en Barbude genoemd, 't welk men „ niet moet vermengen met Barbados , aen „ dezelfde meesters onderworpen. De be„ woonders houden zich bezig met het aen,'j fokken van vee, 't welk zij in eene groote „ meenigte bezitten, zonder echter de ande„ re gedeelten van het landleven te verwaer„ loozen. Hun koophandel beftaet voorna„ melijk in granen en mondbehoeften , die ,, zij aen hunne nageburen verkoopen. Tot „ deze zorg bepaeld, zien zij de rijkdom„ men, die de aenkweeking der fuiker aen de „ andere eilanden verfchaft, zonder naer„ ijver aen , en hebben 'er geen deel in, „ dan voor zoo veel zij dezelven tegens hun* „ ne waren verruilen. „ Nevis, ook Nieve genoemd, dat Hechts „ eenige mijlen van St. Christoffel afligt, „ moet op denzelfden tijdt ontdekt zijn. „ Hoewel een der kleenfte Antillifche eilan,, den, is het eene der bloeijenfte volkplan- „ tin-  sq8 De Nieuwe R e i s i g e jj. „ tingen geweest. Veertig jaren na dat 'er „ zich de Engelfchen gevestigd hadden, }, telde men 'er tien duizend blanken, eri „ meer dan twintig duizend zwarten; 't geeri „ ongelooflijk zoude fchijnen, in eene uitge„ ftrektheit van zes mijlen omtreks, zonder ,, den onmetelijken koophandel, die'er toen „ gedreven werd , het zij in fuiker , waer „ van het 's jaerlijksch meer dan honderd „ fchepen naer Europa afzond , het zij in „ wijn, waer van het, bijna alleen, alle de „ Antillifche eilanden voorzag* Gedurende „ die tijdt van voorfpoedt, zag men de ftadt „ Charles-Town en eenige fterkten , waer „ van 'er thans een gedeelte zeer verwaer„ loosd zijn, ten voorfchijn komen. De oor„ logen, die Engelandt tegens Frankrijk ,, moest voeren, eene verfchrikkelijke fterf„ te , en een afgrijsfelijke orkaen , die de „ gebouwen om verre wierp , de boomen „ ontwortelde , en de plantaedjen verdelg„ de, alle deze rampfpoeden , achter elkan„ deren, en in den tijdt van weinige jaren „ voorgevallen, lieten het eilandt in eenen 3, ftaet, waer uit het nimmer volkomen ge„ red is. Het is, om eigenlijk te fpreken, „ niet dan een hooge berg, wiens kruin met „ boomen is bedekt. De plantaedjen, die 'er „ rondom liggen , beginnen aen den oever „ der zee, en ftrekken zich, door eene zeer „ flaeuwe rijzing, tot den top uit. De bron=> „ neri^  Honderd en Agtentwintigste Brisf. 2.09 «, non , die 'er aen verfcheidene zijden van „ afdalen, vormen zoo vele beken , waer ?, van 'er eenigen den naem van rivieren ver,, dienén; Men ziet 'er ook heete mineralen „ waters , waer in men zich gaet baden, s, voor dezelfde ziekten, die de waters van „ Bath in Engelandt en die van Bourbon in „ Frankrijk doen zoeken. Nevis gelijkt, „ wat zijne voortbrengfels en koophandel betreft, naer de andere Antillifche eilan„ den. De fuiker is ééne zijner voornaemfté „ waren, en ftrekt tot een pandt van rui„ ling' in alle de zaken des koophandels. Meri rekent bij ponden fuiker, in plaets van bij ponden fterlings. De bewoonders zijn ,, niet meer verlegen om eene koop op deze j, wijs te fluiten, dan of zij met geldt han„ delden. ,, Antigoa heeft geen ééne vliet met versch ,, water; en de bronnen zijn 'er zoo zeld3, zaem, dat het langen tijdt onbewoond is 3, geweest. Maer tegenwoordig bewaert men ,, 'er het regenwater in bakken, en heeft 'er ,, zelden gebrek aen. Dit eilandt heeft daer» ,, enboven niets, waerdoor het bijzonderlijk ,, van de andere Engelfche Antillifche eilan3, den onderfcheiden wordt. ,, De Spanjaerds, zonder immer het eilandt Montferrat bezeten te hebben, gaven het ,, den naem, dien het draegt. Zij geloofden, in hunne eerfte ontdekkingen, daer XI. Deel. O 5, irt  a io D e N i e bt w e R e i s i g e &. j ,, in eenige gelijkheit te vinden met een' berg „ van Kataloniëh, op dezelfde wijs genoemd ? j, en door twee omftandigheden zeer ver„ maerd. De eerfte is eene kapél, aen de „ moedermaegdt toegewijd , en bijna zoo „ wonderdadig, en zoo meenigvuldig door „ de bedevaertgangers bezocht, als die van „ Loretto. De tweede is dat dezelve ge5, diend heeft als tot eene wieg aen de orde „ der Jezuiten; naerdien 'er hun grondftich„ ter Ignatius den tytel van ridder der moe„ dermaegd' aennam. Deze twee redenen „ hebben de Engelfchen , die zich van dit „ eilandt hebben meester gemaekt, niet belet „ deszelfs ouden naem te behouden. Behal„ ve dat het, gelijk ik gezegd heb, de„ zelfde voortbrengfels als de andere Antilli„ fche eilanden aenbiedt, heeft het dezelfde „ wisfelvalligheden beproefd, is dezelfde or„ kanen onderhevig , bedrijft koophandel „ met dezelfde waren, is aen dezelfde rege„ ring onderworpen, en wordt door dezelf,, de wetten, welke die van Engelandt zijn, 3, 'beftierd- ,, De kleene eilanden Defïrade , Maria„ Galante en les Saints worden naeuwelijks waerdig gekeurd , dat de Franfchen de„ zeiven bewaren, bewonen of bebouwen". Alle de landen, waer van onze Deen fprak, vertoonden zich beurtelings voor onze oogen, naermate wij Guadaloupe na- dei>  Hónderd en Agtentwïntigste Brief. 21 ï derden. Ik heb zijne eigene woorden verzameld, en 'er dezen brief uit opgefteld, zónder 'er eenige verandering intemaken. Ik ben, enz. Suriname, den gden van November, 1750. Hónderd en Negenentwintigste Brief. Vervolg van de Antillifche eilanden. Een kanacl, natuurlijk door het zeewater gevormd, drie mijlen lang en vijftig vademen breed , gemeenlijk de zoute rivier genoemd, fcheidt Guadaloüpe, federt meer dan eene eeuw door de Franfchen bezeten j in twee bijna gelijke deelen. Het westelijke gedeelte , dat zijnen naem aen het geheele eilandt geeft , is het rh'eeste bevolkt. Het heeft, in zijn middenpunt, verfcheidene fteile bergen, waervan overvloedige waterbeken , die het ganfche landt befproeien, afvlieten. Men vindt 'er ook heete en zelfs' kokende bronnen , zwavelkuilen, en eene groote meenigte dezer wilde varkens , die men in de Franfche eilanden, maron varkens noemt; Van den top der bergen befchouwt men dë naburige eilanden; en geen fraeijer verfehiet is 'er in de weereldt. Het voor» O 2 na'enrf.  3 5.2- De Nieuwe R ei si ge a.- naemfte vlek is digt bij de fterkte St. Pierrtf gebouwd: men heeft 'er een' opperften raedr, en een' bevelhebber. De fterkte Louis is ia het oostelijke gedeelte, la Grande-Terre geheten. De kerfpellen des eilands worden bediend door Dominikanen, Jezuiten, Karmelyten en Kapucijnen. Zie daer, Mevrouw,, alles wat ik u kan zeggen van een landt y waerin de voortbrengfels, de gewoonten, de zeden, de koophandel, de wetten en de regering dezelfde zijn, als in de andere Franfche eilanden. Dominique , liggende tusfchen Martinique en Guadaloupe , biedt ons geheel verfchillende voorwerpen aen. Het is in de magt der Karaïben , een vermaerd Indiaenfch volk,, welke de Europeanen in de Antillifche eilanden gevestigd vonden, en die 'er als de natuurlijke bewoonders van zijn. De Engelfchen hebben dit landt willen overmeesteren , om de gemeenfehap tusfchen onze eilandenaftefnijden ; maer wij hebben 'er ons altoos fterk tegens aengekant. Zij verzuimen niet, in bijzondere tytels, zich de oppermagt over het zelve toetefchrijven ; maer deze belagehelijke en beuzelachtige voorwending verwekt zelfs de befpotting der Karaïben , bij, wien zij zich , door hunne verraderijen en gewelddadigheden, verfoeijelijk gemaakt hebben. Het zou tegenwoordig, voor een'Engelsman, zeer gevaerlijk wezen in hun eilandt. te  Honderd en Negenentwintigste Brief. 213 te verfchijnen; en de geenen, die 'er fomtijds door een' ftorm op gefmeten zijn, hebben de trouwloosheden van hun volk duur betaeld. Wij hebben , met deze Wilden, oude verbonden , die zij nimmer verbroken hebben, •en op wier trouw wij vrij en vreedzaam met hun wonen en handelen. Alen ftemt omtrent den oorfprong van dit volk niet overeen ; fommigen brengen het van het eilandt Kuba, anderen van het vastelandt, maar zonder te kunnen bepalen of her. -uit het zuidelijke of noordelijke deel van Amerika is. De tijdt en de oorzaken van fen , maer eenvouwige , geduldige, arbeidzame en getrouwe menfchen; en met dit alles zelfs, is het nog niet leerzamer voor derzelver onderwijzingen. De geneigdheit, die de Karaïben voor eene gemakkelijke levenswijs hebben , en hunne geringe fchranderheit, verwekken daerenboven andere hinderpalen , om hen van onze waerhedcn te overtuigen. Wat middel is 'er om dit onbefchaefde volk het beftaen van eenen Godt te doen befeffen ? De bovennatuurkundige ■ grondbeginfels, welke ons noodzaken toeteftemmen dat het beftaen van het heelal,- en de t'famenftelling van het menfchelijke ligchaem,. geene uitwerkfels-van het bloote geval zijn, gaen de naeuwe palen van hun verftandt te boven. Dewijl zij niet overwegen , veroorzaken hun de befchouwing deinature, en de werktuigelijke beweging der gefchapene wezens, geene de minfte verwonder-ing; en de werken , waer over men zich niet verwondert, boezemen geene begeerte in om derzelver maker te kennen. Vraeg hun van wien zij het leven ontvangen hebben, zij zullen antwoorden van hunnen va. der, dees van hunnen grootvader; en mis. fchien zullen zij niet tot hunnen oudovergrootvader voortgaen. Met geene krachtiger reden zult gij hun doen begrijpen, dat mea moet  Honderü en Negenentwintigste Briee. as Q 4  £48 De Nieuwe R e i s i g e n. iiimiii ii^iitini»g»»aMa»nHM»B»»»aa»CTM»>«E»iim»Mmpy»i/E^ Honderd en Dertigste Brief. Vervolg van de Antillifche eilanden. TJet kleene eilandt Srf Lucia of S? JOL Aloïza, Mevrouw, is de oorzaek van een verfchil, dat langen tijdt tusfchen de Franfchen en Engelfchen heeft ftand gegrepen. Pe laetften hebben verfcheidene poogingen acngewend, om 'er zich meester van te maken, èn hebben de begeerte , die zij hadden om dit eilandt te bezitten , als een wettig recht op het zelve aengemerkt. Zij hebben verfcheidene malen hunne eisfchen voorgeftcid; maer de beflisfing van deze zaek is altoos verfchove,n. Eindelijk geliefde het den koning, lédcrt den laetften vrede van het jaer 1748 , gcvolmagtigden te benoemen , niet om de wedcrzijdfche rechten der twee kroonen te onderzoeken , dewijl men geen het minste recht aen Engelandt toeftaet, maer om de wettig-, heit van die der Franfchen in een helder licht te ftellen. Sedert dat de Spanjaerds Sr.e Lucia ontdekt hebben , vindt men geen volk van Europa, dat 'er eenige volkplantingen gevestigd heeft, voor het jaer 1639 , toen 'er de Engelfchen het bezit van namen. Het is waer dat 'er, van tijdt tot tijdt, eenige Europeanen aenJandden; maer de kortftondige kaperijen , of zelfs  Honderd en Dertigste Brief. 249 zelfs de ontfchepingen van verfcheidene bijzondere perfonen , die fints verdwenen zijn, kunnen als geene grondftichtingen befchouwd worden. Het waren , voor het grootfte gedeelte , onbekende en omzwervende lieden, die als de Wilden van het eilandt leefden, zonder eenige regeringsvorm , en zonder Groot-Brittanjc of Frankrijk of eenige andere heerfchappij te erkennen. Insgelijks is het waer dat , omtrent het einde der zestiende ceuwe, drie fchepen, uit Engelandt vertrokken , t' zeil gingen naer de Antillifche eilanden , en zich op Sc.e Lucia kwamen ververfchen ; maer deze uitrusting had geen ander oogmerk dan de kaperij tegens de Spanjaerds, en de plundering hunner volkplantingen. Tien .of twaelf jaren daer na, was een ander Engelsch fchip , naer Guiana afgevaerdigd, genoodzaekt een gedeelte van zijn fcheepsvolk op dit zelfde eilandt te laten; vermits het geene genoegzame levensmiddelen had , om met al zijn volk naer Europa weder te keeren. Zevenenzestig mannen traden 'er aen landt, en vonden 'er Wilden, die Fransen en Spaensch fpraken ; maer niemant van dezelven verftond de Engelfche tael. Zij bleven 'er flechts eenige dagen ; en in dien korten tusfehentijdt verminderden zij tot op negentien, die zich bij nacht borgen, terwijl de agtcnveertig anderen door de Karaïben gedood waren. Q 5 in-  25° De Nieuwe Reisiger. Indien bijzondere gebeurtenisfen van kaperen of koopvaerderen eenig recht tot eene grondftichting geven , zou ijder der Antillifche eilanden, op denzelfden tijdt , aen allen de volken van Europa toebehooren ; dewijl zij allen dezelven geduriglijk gezocht hebben , het zij tot de kaperij of koophandel. Daerenboven , indien de zevenenzestig mannen, die op S« Lucia voet aen landt Helden, zich aen de inwoonders niet konden doen verftaen, dan door middel van de Franfche tael' , hebben de Franfchen het zelve noodwendig bezocht , voor de onderdanen zijner Brittannifche majesteit, en bijgevolg meer recht dan dezelve om zich als de eerfte bezitters daer van aentemerken. Sedert dit tijdftip, tot het jaer 1639, leest men niet dat 'er eenige onderneming op dit kleene eilandt is gedaen. Alleenlijk weet men dat de Engelfchen , die 'er zich in het zelfde jaer gevestigd hadden, zich niet konden itaende houden tegens de wilde inboorlingen des lands. Deze Indianen tastten de nieuwe volkplantingen aen , en verdelgden dezelve geheelenal, na een verblijf van agt maenden. Dit verwekte zulk een' fchrik "in het hart der Engelfchen , dat zij niet dachten om 'er wedertekeeren. Tien jaren verliepen 'er, zonder dat eenig ander volk ondernam aldaer eene grondftichting opterechten. Du Parquet, neef van d'Enarn-  Honderd en Dertigste Brief. 251 d'Enambuc , en luitenant generael des konings in de landvoogdij van Martinique, ziende dat het landt verlaten was , verooverde het door het geweldt der wapenen, niet van de onderdanen van Groot-Brittanje, die'er van afgezien hadden, maer van de Karaïben, die 'er de eenige bezitters van waren , en ons dagelijksch beoorloogden. De Franfchen grondden hunne bemagtiging van dit eilandt op dezen grondregel van het algcmeene recht; ,, dat een landt, fchoon door eenig volk ,, ontdekt en bezeten, als het in het vervolg „ verlaten is, in den rang der ledige landen „ gerekend wordt, en als zoodanig ten deel* „ valt aen den geenen , die zich van het zelve meester maekt. De verlating is ver. „ moedelijk, wanneer de oude bezitter, zich „ genoodzaekt vindende het landt te ontrui„ men , geene de minfte pooging aenwendt „ om 'er weder in te komen, noch zich ver„ klaert tegens een' derde , die, beter op ,, zich zeiven vertrouwende , het verlaten ,, landt openbaerlijk bemagtigt, en 'er zich ,, in ftaende houdt". Zie daer juist het geval, waerin zich de Franfchen bevinden. Intusfchen lieten de Karaïben niet na de Europcfche volkplantingen, die zich in hunne eilanden vestigden, tedwarsboomen. Men befpeurde van hoeveel aengelegenheit het was zich tegens deze gemeene vijanden te vereenigen ; en dit was de oorzaek van een verdrag  252 De Niëuwe Reisiger. drag tusfchen Frankrijk en Engelandt, in hét welke men overeenkwam, dat men , in geval van oorlog , eendragtigerhandt tegens deze Wilden zoude handelen ; en dat men in tegendeel, indien deze volken in vrede wilden leven, de eilanden St. Vincent en Dominique aen hen alleen laten zonde. De Karaïben, wel befpeurende dat zij de fterkften niet zouden wezen , ftemden in het verdrag , door het welke zij de rechten der beide Europefche volken op de eilanden, die zij in Amerika bezaten, erkenden. Deze laetften verzekerden ook eikanderen wederzijdsch het geruste bezit der landen, die zij in hunne magt hadden, Doch wij waren, toen meester van S? Lucia; en men maekte hier omtrent geene de minfte uitzondering. - Niettegenftaende zulk eene bekrachtigde overeenkomst, hebben de Engelfchen verfcheidene ondernemingen op dit eilandt gedaen. In het jaer 1664 deden zij 'er eene landing, en noodzaekten ons het zelve te verlaten ; maer zij werden wel rasch door de Wilden gekweld , en hadden daerenboven zoo vele ziekten en zulk eene groote armoede uitteftaen, dat zij het ten tweedemale verlieten. Wij kwamen 'er onmiddelijk daer na weder op ; en 'er verliep een tijdt van meer dan twintig jaren , zonder dat iemant ondernam ons te ontrusten, lil  Honderd en Dertigste Brief. 253 In het jaer 1S86 deed de landvoogdt van Barbados op nieuw onze volkplanting aentasten : men pionderde de inwoonders , verjaegde 'er een gedeelte van, ftak het vuur in hunne huizen, en bedreef alle de vijandelijkheden , die door het oorlog alleen gewettigd worden. Echter was men in vollen vrede, en juist in de tijdsomftandigheit, dat Engelandt, door een plegtig verdrag, aen I-odewijk den veertienden op nieuw verzekerde geene fchade aen deszelfs onderdanen in Amerika te zullen toebrengen. Dees vorst liet daer over zijne klagten doen aen het hof van Londen: men benoemde van wederzijden gevolmagtigden, om het verfchil te beflisfen; en ondertusfehen traden de Franfchen weder in hun oud bezit, 't welk zij zelfs niet ge^ heel verlaten hadden. De inwendige verdeeldheden , die in Engelandt opkwamen, en het oorlog , dat een groot gedeelte van Europa ontftak , brak de onderhandeling af, maer verontrustte den vrede van Sc.e Lucia niet: want fchoon 'er geene beflisfmg plaets hadde, bleef het eilandt altoos door de Franfchen bewoond, zonder dat de Engelfchen eenige beweging deden, om 'er zich meester van. te maken. In het jaer 1722 zag men hunne eisfehen herleven : zij kondigde eene willekeur af, waer bij zij allen den inwoonderen belastten zich aen de Brittannifche heerfchappij te onder-  ö54 Ö b Nieuwe Reisiger. derwerpen, of fchielijk het eilandt të ontruimen. Gij begrijpt wel dat deze inbreuk door het hof van Frankrijk niet konde geleden worden ; weshalve de ridder de Feuquieres, algemeen landvoogdt van onze eilanden , bevel kreeg den onderdanen des konings van Engelandt aentezeggen binnen veertien dagen te vertrekken , en bij gebreken van dien hen door het' geweldt der wapenen daer toe te dwingen. Zij gehoorzaemden niet dan op het laetfte uiterfte ; en ter gelegenheit van nieuwe verfchil!en , tusfchen de twee kroonen ontftaen, befloot men het eilandt Sr* Lucia door de twee volken te doen ontruimen, terwijl men eene beflisfende uitfpraek afwachtte. De zaken bleven in dezen ftaet, tot het oorlog van het jaer 1741, wanneer 'er zijne majesteit eene bezetting naer toe zond , om 'er het bezit van te behouden, en de grondftichtingen zijner onderdanen te onderfteunen. Op het einde des oorlogs vorderde de koning van Engelandt de ontruiming op nieuw, waerin Lodewijk de vijftiende toeftemde, Verklarende echter , dat hij niet verftond dat zijngrecht hier door eenig nadeel zoude lijden, maer dat hij, met het benoemen van gevolmagtigden, geen ander oogmerk hadde , dan om de oprechtheit zijner voornemens , en de zuivere begeerte om de eendragt tusfchen de twee mogendheden te onderhouden , des te beter te doen kennen. Uit  Honderd en Dertigste Brief. 255 Uit deze historifche bijzonderheden, die 11, Mevrouw , een weinig hng kunnen toefchijnen, blijkt dat Sv Lucia onbetwistbaer aen Frankrijk toebehoort; en deze wettigheit is, gelijk gij ziet, gegrond op het verloop van tien jaren tijds , tusfchen de oogenblikken, waerin de Engelfchen het eilandt ontruimd, en wij 'er ons op gevestigd hebben; op een drieëntwintigjarig ftilzwijgen van de zijde van Engelandt; op een vredeverdrag, met de Karaïben gefloten , waerin het tocgeftemd , en zich geenszins tegens onze grondftichting verzet heeft; op eene tweede verlating van zijnen kant, en een vreedzaem bezit van onze zijde , gedurende de tijdt van twintig andere jaren. Indien dit alles niet voldoet, hoe zal men dan de meesten der tegenwoordige bezittingen van Amerika rechtvaerdigen ? De gefchiedenis der Antillifche eilanden verfchafe ontelbare voorbeelden van landen, die door het eene volk verlaten, en door eene ander wettig bezeten zijn. Antigoa en Montferrat waren in de magt der Franfchen, voor dat 'er zich de Engelfchen vestigden. Het eilandt St. Euftachius verviel alleen in de handen der Hollanderen, om dat wij hetzelve verlaten hadden; en het is ten opzichte van Hoilandt in het zelfde geval, als S1.2 Lucia ten aenzien van Frankrijk. Hier bij kan men nog voegen het voorbeeldt van St. Kroix, 'twelk wij na de Spanjaerds, Hollanders ea En-  di5<5 De Nieuwe K. e i su.-e k. Engelfchen bezitten. Eindelijk is de herftêÏJ ling dezer laetften in het eilandt St. Christoffel eene nieuwe proef van het recht der bczittinge van het geene de anderen verlaten, Indien hunne eisfchen op Sr.e Lucia Handgrepen , zouden zij alle de grondbeginfels van eigendom omverwerpen, alle de denkbeelden van het recht der volken vernietigen, en de gronden van alle de bezittingen der Europefche mogendheden, en vooral die der Engelfchen in Amerika, ondermijnen.- Het is niet te verwonderen dat een eilandt, gelijk dit door de natuur begunstigd , zoo veel naerijver heeft veroorzaekt, De lucht is 'er zuiver en gezond; dewijl het weinigbreedte heeft, en zijne bergen niet hoog genoeg zijn, om de oostewinden , die 'er gedurig waeijen, te ftuitcn, waer door 'er de hitte bijna nimmer onmatig is. Het is omtrent zeven of agt mijlen lang, en twintig of tweeëntwintig in zijnen omtrek. Schoon het op verfcheidene plaetfen zeer bergachtig is, heeft het voor het grootfte gedeelte zeer goede aerde , met vele rivieren en andere wateren doorfneden. Men ziet 'er zeer groote boomen , waer van de meeste bekwaem tot timmerhout zijn. Deszelfs baeijen en havens zijn beroemd als zeer goede ankerplaetfen voor de fchepen. Die, welke men de kleene fcheepstimmerwerf noemt, wordt voor de beste van alle de Antillifche eilanden ge-  HönÜerd en Dertigste Brief. 257 gehouden , en ontleent haren naem van de gemakkeiijkheit om 'er de vaertuigen te krengen en kalfateren, De Engelfchen hadden 'er éene fterkte gebouwd ; doch de heer Feuquieres nöodzaekten hen dezelven te verlaten. Barbados ligt ten oosten van Sf.e Lucia, waer van het niet meer dan vijfentwintig mijlen af is. De Portugezen warén 'er de eerfte bewoonders van; dewijl deszelfs ligging hun eene gemakkelijke plaets aenbood, bm zich, in hunne reizen naer Brazilië, te ververfchen. De Engelfchen ontnamen hun het zelve; ert de graef van Karlifle verkreeg 'er den eigendom van , onder Jakobus den eerften. Hij vérkoft 'er de, landerijen aen allë de geenen, die hij genegen vond om 'er haer toe te gaen ; en de behageüjkheit van het landt lokte 'er zoo vele menfchen naer toe, dit men geen voorbeeldt van eene zoo fchielijk gegrondveste volkplanting heeft. Zij is, ha Jamaïka, de magtigfte, die Engelandt in de Antillifche eilanden heeft. De bewoonders leidden zich in het begin alleenlijk toe op de aenkweeking van gember, katoen, indigo én tabak. Het fuikerriet was hun langen tijdt onbekend; maer eenige inzetenfen, het middel gevonden hebbende om het van Brazilië te doen komen, deden het zelve gelukkiglijk vermeénigvuldigen. Dewijl zij evenwel geene kennis hadden van den tijdt van deszelfs rjjpheit, noch van de KÏ. 'Déél, R ma-  258 De Nieuwe IIeisIGer. manier om het te bearbeiden, beproefden zij vruchteloos om fuiker te bereiden, en konden naeuwelijks flechte grove poederfuiker maken. Het was alleen, na vele poogingen, en verfcheidene reizen, door bijzondere perfonen ondernomen, om zich in deze reederij te oeffenen, dat het hun gelukte hunne fuikermakerijen tot volmaektheit te brengen. Deze kundigheit deed de volkplanting des te vaerdiger aengroeijen. Verfcheidene adeJijke huisgezinnen uit Engelandt, die, gedurende de burgerlijke beroerten , verdorven waren, aengelokt door de hoop om zich te verrijken, verlieten hun vaderlandt, om zich op Barbados te vestigen. Zij vonden 'er zoo veel voorfpoeds, dat één van hun, Drax genoemd, door zijne vrienden aengezocht om naer Londen wedertekeeren, beloofde dezelven te voldoen , wanneer hij tien duizend .ponden fterlings 's jaerlijkfche inkomst zoude verkregen hebben; en hij hield zijn woordt in beide deze Hukken. Diergelijke voorbeelden lokten 'er zoo vele lieden naer toe , dat men weinige jaren daer na meende dat 'er op het eilandt niet minder dan vijftig duizend blanke menfchen waren, waer van 'er verfcheidene , ter vergeldinge van de wakkerheit, in het beftiervan hunnen arbeidt en koophandel betoond , den tytel van ridders baronnets verdiend hebben. Men zag 'ér verblijfplaetfen verdeeld'in verfcheidene  Honderd en Dertigste Brief. 259 dene groote ftraten, waer van de meeste met fraeie huizen bezoomd waren , en den naem van fteden konden voeren. Men zou zelfs het geheele eilandt voor eene uitgeftrekte bemuurde ftadt genomen hebben, om dat de gebouwen zoo digt bij eikanderen geplaetst waren; en in de manier van bouwen , gelijk ook in de levenswijs, trachtte men zich te fchikken naer de gewoonten van Londen. Daer waren kermisfen en markten , wier winkels vervuld waren met alles., wat de nieuwsgierigheit, het vermaek, de behoeften en de weelde konde voldoen; en niets veroorzaekte zoo veel verwondering , dan de voorfpoedt van deze volkplanting' in den tijdt van twintig jaren. Doch het is waer dat het met deze grondftichting' niet gelegen was gelijk met de geenen , wier oorfprong men aen de armoede, het verdriet en de elende van derzelver eerfte inwoonderen was verfchuldigd: om eene plantaedje op Barbados aenteleggen , werd 'er eene aenmerkelijke geldfomme vereischt; en men ging 'er niet om een begin van zijn' voorfpoedt te maken , maer om zich volkomen te verrijken, ; Naerdicn dit eilandt toen zonder verdeediging' was, bouwde men fchielijk eenige wijkfchanfen op de plaetfen , alwaer de kusten niet natuurlijk verftcrkt waren. Het grootfte gedeelte van deszelfs omtrek is met klippen omringd; en de weipige oorden , langs welke R 2 men  b6o De Nieuwe Reisiger. men 'er kan aenlanden , zijn bezet met borstweringen , van afftandt tot afftandt verdeedigd door fterkten , die met een genoegzaem getal van kanonftukken voorzien zijn. Het ganfche landt is verdeeld in elf wijken, waer van 'er verfcheidene den naem van fteden of vlekken dragen. De hoofdftadt, die in het midden des eilands ligt, is Bridge-Town, ook St. Michaël genoemd , naer den naem van den aertsengel, aen wien de voornaemfte kerk is toegewijd. Zij beflaet het binnenfte van de baei van Karlifle ; en het fchijnt dat men , in het verkiezen van den grondt, minder op de gezondheit dan op het gerijf der inwoonderen gelet heeft. Hare ligging , die een weinig lager dan de oever is, ftelt haer bloot voor overftroomingen , waeruit zeer fchadelijke dampen oprijzen. Echter is het waer dat men , door kracht van arbeidt, geflaegd is in de moerasfige plaetfen droog te malen , en zelfs den doortogt van het zee* water te fluiten. Indien 'er , aen het oosten der ftadt, een modderig moeras overblijft, zoo ontftaet het zelve uit buitengemeene overftroomingen , tegens welke men zich nog niet heeft kunnen beveiligen. Deze hoofdftadt is groot, rijk, wel gebouwd , en overvloedig bevolkt. Het ftadbuis is zeer fraei , en de haven door zulk eene welgebouwde fterkte verdeedigd, dat de ftadt niets te vreezen zoude hebben, indien zij beter onderhouden, en met  Honderd en Dertigste Brief. 261 met meer zorgvuldigheit van alles voorzien wierd. De kerk is van de grootte onzer gewone hoofdtempelen : derzelver toorn is overheerlijk ; en men roemt niet minder een verwonderlijk orgel , en vooral een fpeelwerk van zeven klokken, 't welk men voor een hedendaegsch werk uitgeeft. Bridge-Town is de verblijfplaets van den landvoogdt, de zetel des raeds en der algemcene vergadering', en het middenpunt van alle de zaken des eilands. De andere fteden dragen hijna allen den naem van een' heilig , en meestentijds van een' Apostel, als St. Peter, St. Jakob en St. Thomas in het westen, St. Andréas in het noorden , en St. Jan en St, Filippus in het oosten»^ Deze volkplanting onderhoudt tot hare verdeediging bij de agt duizend mannen. Ten opzichte van het ftaets- burger- en kerkbeftier, is zij gefchikt naer de regering van GrootBrittanje , gelijk de andere eilanden , en bijzonderlijk Jamaïka, waervan gij u de bijzonderheden kunt herinneren. De koophandel is ook bijna dezelfde ; maer het geene dit landt bijzonders aenbiedt, is dit aengename vocht , in Europa bekend onder den naem van water van Barbados, 't welk uit den fchil van den citroen getrokken wordt. Van den fchil maekt men ook uitmuntende drooge konfituren, waer van men eene vrij groote hoeveelheit verkoopt. Wat de vrucht zelf aenR 3 gaet,  söa De Nieuwe R e i s i g e r. gaet, men verzendt van dezelven, alle jaren, verfcheidene duizenden kisten naer Londen, federt dat de punch 'er in gebruik geraekt is. De fuiker, in dit eilandt gezuiveid , is oneindigmael witter , dan die in Engelandt bewerkt wordt ; en misfehien moet men dit voordeel toefchrijven aen het gemak , dat men hier heeft om dezelve in de zon te doen bleeken. Men bedient zich , tot dat einde, van een werktuig van drie of vier voeten hoog, 't welk verfcheidene laden heeft, waerin men de fuiker fluit. Wanneer de zon in hare kracht is , haelt men de laden uit, en fluit dezelven wederom toe, op den minften fchijn van flecht weder. Men brengt niet veel van deze fuiker in Groot-Brittanje, ter oorzake van een zeer aenmerkelijk recht van inkomen , 't welk men op deze koopmanfehap doet betalen. De weinige, die 'er inkomt, wordt zelfs niet in hare volkomene zuiverheit verkoft, of ten minfte is het moeijelijk die te vinden , zonder dat zij verandering heeft ondergaen. De Engelfche fuikerbakkers vermengen deze koopmanfehap, gelijk de herbergiers van Parijs den Bourgonjewijn vervalfchen. De fijne fuiker van Barbados is van een blaeuwachtig wit, dat op het eerfte gezigt iets glinfterends heeft; maer bij nader onderzoek verliest zij hare waerde. De rijkdommen, die dit kleene eilandt, in den bloeijendften tijdt van zijnen koophandel, aen  HoNDERT EN DERTIGSTE BRIEF. 263 aen de Engelfchen heeft opgebragt, waren hun meer waerdig dan de overvloeijendfté goudmijn. Het heeft ontelbare monden gevoed , groote vloten bezig gehouden , een ontzagchelijk acntal van matrozen gevormd, en den openbaren fchat der Brittannifche eilanden in 't algemeen aenmerkelijk vermeen, derd. Onder de regering van Karei den tweeden onderhield Barbados vier honderd fche'pen; 't geen eene lading van meer dan zes. tig duizend lasten uitmaekte. De fuiker alleen beliep toen op dertig duizend vaten. De helft daer van wordt in Engelandt vertierd, en het overige 'er weder uitgevoerd. De prijs dezer fuiker beliep omtrent op vijf millioenen , en die der andere waren van het eilandt op meer dan het derde gedeelte ; en deze twee fommen worden bijna alleen betaeld met de natuurlijke voortbrengfelcn des koningkrijks , of met de uitgaende koopmanfchappen zijner reedcrijen. Men kan, zonder vergrooting', verzekeren dat dees koophandel , gedurende een lange tijdt, zestig duizend perfonen in GrootBrittanje, en nog vijftig duizend in Barbados heeft doen beftaen, zonder een grooter getal van Negeren daer onder te begrijpen. Uit zeer naeuwkeurige oprekeningen öpgeftcld om de inkomst, die deze volkplanting acn de hoofdftadt heeft opgebragt, juist te weten, blijkt dat zij, in den tijdt van honderd jaren, de R 4 rijk-  2^4 De Nieuwe Reisiger. rijkdommen van het Engelfche volk meer. dan twee honderd en veertig millioenen vermeerderd heeft. Dit eilandt heeft twee zaekbezorgers te Londen, welke het een jaergeldt geeft, om de zaken der volkplantinge bij het hof en parlement te bevorderen. Somtijds befchuldigt men dezelven van verzuim ; maer dikwerf" maken zij ook zulk een' fterken aenhang onder de kooplieden en in het lagerhuis , dat zij eindelijk de ftaetdienaers noodzaken, om op deze grpndftichting alle de aendacht, die zij verdient, te vestigen. Men heeft 'er de uitwerkfels van gezien in het jaer 1721, en in de volgende jaren , bij gelegenheit yan den koophandel der fuiker, dien men geheelenal verwaerloosde. Zij wekten de wetgevers van hunnen landaert op, onderrichten hen, en overwonnen de veroordeelen , die hen dezen koophanden deden verachten , in de valfche veronderftelling, dat de landerijen des eilands uitgeput en onvruchtbaer waren, en alle zorgen derhalve onnut wierden. Deze meening , dat deze landerijen uitgeput zijn, is zeer oud: voor meer dan honderd jaren klacgde men 'er reeds over Deze klagten waren des te minder gegrond , om dat de inzamelingen tegenwoordig overvloediger zijn, dan zij in het begin dezer eeuwe waren, en dat zij nog grooter zouden kunnen wezen , indien de bewoonders meerder han-  Honderd en Dertigste Brief. 265 handen hadden om te gebruiken. Wilde men de moeite nemen om de uitvoering der fuiker , federt dit tijdftip , optemerken, men zou in derzelver aengroeijing fterke redenen vinden, tegens het gevoelen der geenen, die deze gewaende uitputting flaende houden. Het is waer dat deze uitvoering vervolgens, van jaer tot jaer, verminderd is; maer dit is minder het uitwerkfel van de verandering' in de vruchtbaerheit der landerijen, dan van de moedeloosheit des landbouwers. De onmatige rechten , van tijdt tot tijdt op de fuiker gelegd, hebben derzelver vertiering gefluit; en de volkplanting heeft 'er denzelfden aftrek niet meer in gevonden. Voeg hier bij den verboden handel , dien de Engelfchen van het vastelandt van Amerika met de Franfche eilanden onderhielden. Nieuw Engelandt alleen trok 's jaerlijks van ons meer dan twintig duizend vaten fuikerhonig of fyroop, om bij hen deze foort van rum of taffia, die men moordduivel noemt , te maken. De keuren, die den invoer van dit vocht in Frankrijk verbieden , en de groote aen was van onze plantaedjen , doen het zelve zoo goedkoop geven, dat de Engelfchen, dewijl zij het in hunne eilanden voor denzelven prijs niet krijgen konden, bij ons niet alleen de rum en de fyropen , maer zelfs de fuiker, die zij noodig hebben,, kwamen afhalen. R 5 Toen  z66 De Nieuwe Reisiger. Toen wij het eilandt Barbados verlieten, was ons oogmerk ons recht naer Suriname te begeven; maer een ftorm noodzaekte ons te Tabako inteloopen , en vervolgens te Grenada , dat van alle de Antillifche eilanden het digtfte bij het vastelandt is. Het eerfte dezer twee eilanden, eertijds bewoond , is tegenwoordig bijna woest. De Franfchen en Engelfchen meenen 'er beide recht op te hebben; en het is thans nog eene oorzaek van twist tusfchen de twee mogendheden. Grenada komt ons toe federt het jaer 1650, wanneer wij het van de Karaïben gekoft hebben. Deze verkrijging zijn wij nog verfchuldigd aen du Parquet, toen eigenaer van Martinique ; en zij koste niets meer dan eenige kramerijen en brandewijn. In verwisfeling ftonden hem de Wilden hun recht op dit eilandt af, en behielden 'er alleen hunne verblijfplaetfen. Hij'zond 'er aenftonds eene volkplanting van twee honderd mannen; en de eerfte grondftichting gefchiedde in het westelijke gedeelte, alwaer de haven is. Men bouwde 'er eene foort van fterkte, ter beteugelinge van de Karaïben , die wel rasch berouw hadden van hunne koopmanfehap. Zij durfden de fterkte evenwel niet openlijk aentasten; maer zich in de bosfehen verfpreid hebbende, doodden zij alle de Franfchen, die op de jagt afgedwacld waren. Du Parquet ftuurde naer het eilandt drie honderd welge- wa-  Honderd en Dertigste Brief. 267 wapende mannen , die een gedeelte dezer barbaren verdelgden , en de anderen noodzaekten de vlugt te nemen. Men verhaelt dat een troep dezer Wilden, door de Franfchen op eene fteile rots gedrongen , zich liever van deze hoogte nederftortte, dan zich aep de overwinnaers te onderwerpen. Deze plaets verkreeg daer door den naem van de de hoogte der Springeren, die zij nog tegenwoordig behoudt. Du Parquet verkoft de nieuwe volkplanting aen den graef van Cerillac. Dees laetfte liet dezelve in bezit nemen door een' officier van zulk eene wreede geaertheit, dat de meeste inwoonders , tegens zijne tyrannij oproerig geworden, hunne grondftichtingen verlieten, om zich naer Martinique te begeven. Zij, die 'er gebleven waren , verzekerden zijn' perfoon, maekten zijn rechtsgeding in volkomen orde , en veroordeelden hem tot de galg ; maer dewijl hij vertoonde dat hij een edelman was, vergenoegden zij zich met hem te doen onthoofden. In dit ganfche gerechtshof was 'er een eenig man , die lezen en fchrijven kon, en welken men met het opftellen van de ftukken des rechtsgedings belastte. De ondervragingen werden gedaen door een' fmit, die tot merkteeken aennam een hoefijzer, 't welk nog ter fchrijfkamer van Grenada berust , en waerop deze woorden gefchreyen zijn: „ merkteeken van den „ heer  a6S De N i f u w e Reisigee. , heer De Brie , raedsman en overbrenger „ der gedingftukken". Het hof van Frankrijk wilde wraek nemen over den aenflag , door dezen troep roovers ondernomen , tegens een' officier , wiens geweldenarijen het inderdaedt wel afkeurde, maer dien het echter met deszelfs gezag had bekleed. Derhalve zond het een oorlogfchip, met eenig krijgsvolk, om kennis van zaken te nemen; maer toen men verzekerd was dat de veroorzakers der misdaedt niet dan elendigen, en de meesten van hun reeds gevlugt waren , werden de naervorfchingen niet verder uitgeftrekt; en niemant werd geftraft. De fchrijver zelf, die het ganfche rechtsgeding had opgefteld, was vrij met eene verbanning' uit het eilandt. Hij begaf zich naer Maria-Galante , alwaer hij, de Franfchen hebbende willen verraden, door het bevel van een' Engelfchen krijgsoverften, een' eerlijken man, en over deze verraderij vèrontwaerdigd, aen de deur der kerke, met twee zijner zonen, werd opgehangen. Tot heden toe hebben wij nog geene groote voordeden van Grenada getrokken. Het eilandt is arm, weinig bewoond, en bedrijft alleenlijk een' geringen koophandel. De huizen zijn 'er flecht gebouwd, nog Hechter van huisraedt voorzien, en bijna in denzelfden ftaet , waerin zij in het begin dezer eeuwe waren. De inwoonders, hoewel gemak-  Honderd en Dertigste Brief. i60 makkelijk, hebben een boersch aenzien , en fchijnen zich niet te willen befchaven; 't geen dit landt niet zeer aengenaem maekt, noch iemant uitlokt om 'er zich te vestigen. Niettemin is het zeer vruchtbaer , en zou velé voortbrengfels opleveren, indien het genoeg bevolkt ware om beter bebouwd te worden. De grondt is 'er uitmuntend , met verfcheidene rivieren doorfneden , en des te fraeijer, naermate men zich van de fterkte verwijdert : met een weinig arbeids, zou men 'er de wegen, voor allerlei rijtuigen, gemakkelijk maken. Het water en voedfel is 'er gezond , en het gevogelte vet, malseh en lekker. Het wildt, de fchildpadden , zcekoejjen, en in 't algemeen allerlei foorten van viscb, worden 'er in overvloedt gevonden. Men heeft 'er zeer fchoone boomen , bekwaem voor de fchrijnwerkeren en verweren. De mondt der haven is in eene groote baei, die aen dit eilandt de gedaente geeft van eene onregelmatige halve macn , wier eene punt, aen de noordzijde, dikker is dan die aen het zuiden. Deze haven heeft eene goede diepte , zonder eenige rotzen , en is bekwaem om een groot getal fchepen te bevatten , met dit voordeel, dat dezelven zich met enkele dreggen kunnen vasthechten, zonder dat zij 'er behoeven te ankeren. Op weinig afftands van daer is eene vijver, die 'er alleen door eene zandengte van afgefchei- dea  270 De Nieuwe R e i s i g e k» den isj Men zou dezelve met lüttei arbeids doorfnijdcn, en dus eene tweede haven, zoo groot als de eerfte, maken kunnen. Deze is omringd met heuveltjes, die niet zeer hoog, maer zoo digt bij eikanderen zijn , dat zij flechts kleene dalen tusfchen beide laten. Grenada is van het vastelandt niet meer dan dertig mijlen afgefcheiden. Zijne lengte, \ran het noorden naer het zuiden, is negen of tien, zijne breedte vier of Vijf, en zijn omtrek twintig of twee en twintig mijlen. Het is omringd met mcenigvuldige kleene eilanden, de Grenadynen genoemd, waerop men verzekerd is een eindeloos getal van zaken te zullen vinden, die op het groote eilandt ontbreken. Men geeft aen het voornaemfte den naem van het kleene Martinique , om dat het, even als dit eilandt, vele adders voedt, en dat zij bijna de eenige oorden in de Antillifche eilanden zijn, indien men nog Sr? Lucia uitzondert, welke deze dieren voortbrengen. Onder deze eilanden zijn 'er vijf of zes, waer van de grootfte ten hoogfte één of twee mijlen zijn. Sommigen ontbreken hout, en zijn bedekt met een kruidt, dat naer onze zeebiezen gelijkt. - Ik ben, enz. Suriname, den ïCden yan November, 1750. II ON-  271 Honderd en Eenendertigste BrieF. Vervolg van de Antillifche eilanden. T k geloof, Mevrouw, dat ik u onderhouJL den hebbe over de meeste voortbrengfels, welke eigen zijn aen de verfchillende landen , die ik doorreist heb. Daer is 'er die aen alle de Antillifche eilanden gemeen zijn , als de fuiker, de koffy, de indigo, de tabak, het katoen, het zout, de piment of peper van Jamaïka, de kakao, de rokoe, het Indiaenfche koorn, de aerdappels, pataten genoemd, de maniok, de gember, enz., die reeds het onderwerp van verfcheidene ftukken mijner brieven uitgemaekt hebben. Ik heb mij minder uitgebreid over den tabak , die misfchien de meest aengekweekte plant van Amerika in deze eilanden is. Men onderfcheidt 'er drie voorname foorten van , de groote, middelbare en kleene, die men door de hoedanigheit en gedaente hunner bladeren kent. De eerfte, die de oprechte mannetjes tabak is, heeft een' witachtigen en vezeligen wortel, van eenen fcherpen fmaek. Hij fchiet een' fteel ter hoogte van vijf of zes voeten, die dikker dan een vinger, rond, wolachtig, en met een wit merg vervuld is. Zijne bladers, die om den ajderen ftaen, zijn  272 De Nieuwe Reisioer. zijn breed , ruig , zenuwachtig , buigzaem, bleek groen , eenigzins geelachtig , lijmerig in het aehraken, zonder fteel, en zeer doordringende van reuk. Het bovenfte der plant verdeelt zich in verfcheidene fcheuten, welke tot fteunfel ftrekken van de bloemen, die de gedaente van kelkjes hebben, en in vijf gedeelten ingefhedeh én van eene purperen kleür zijn. De daerop volgende vruchten zijn langwerpig, vliesachtig en in twee cellen verdeeld, en bevatten eëne groote meenigte kleene en roodachtige zaden, die agt of tien jaren vruchtbaer kunnen blijven, terwijl de bladers vijf of zes jaren huhne volkomene kracht behouden. De tabak is in Europa eene zomerplant; echter wederftaet hij, in onze tuinen , fomtijds een' gematigden winter: doch gemeenlijk duurt hij flechts één jaer; daer hij in tegendeel ih de heete lahdeh, als in Brazilië, de Antillifche eilanden, enz., geduriglijk bloeit , terwijl dezelfde plant ten minfte tien of twaelf jaren in het leven blijft. De eerfte foort wordt de groene of anders de groote tabak genoemd , en verfchilt alleen van de tweede door de bladers. Die van dé laetfte plant zijn fmaller , ipitfer , en door vrij lan^e deeltjes aen derzelver fteel gehecht. Men noemt ze den tongtabak , om dat de bladers veel gelijkheit met eene osfetong hebben. Zij zijn minder met fap vervuld, dan de groote tabak; weshalve zij minder  Honderd en Eenendertigste Brief. 273 der verliezen, wanneer men ze aen de takken ophangt, om ze in de lucht te droogen. De tabak van de kleenfte foort heeft dikwerf flechts een' enkelvouwigen wortel, gelijk eene pêefi die fomtijds in verfcheidene tcedere, witachtige en klimmende vezelen verdeeld is. De fteel, die 'er' uitfpruit, en zich zelden hooger dan twee voeten verheft , is rond , hard, wolachtig , getakt en lijmerig. Zijne bladers zijn ruim geplaetst, langwerpig, verachtig en donker groen. Deze plant, die uit Amerika öorfprongkelijk is , wordt in geheel Europa aengekweekt. Zöö dra zij flechts eenmael in eenen tuin is geplant , groeit zij 'er alle jaren overvloediglijk aen. In Portugal en Spanje blijft zij altoos groen, gelijk de citroenboom; maer in de koude landen, fterft zij door de eerfte vorst, en kan des winters niet dan zeer bezwaerlijk in de ftoven bewaerd worden. Men gebruikt de bladers van alle drie de foorten onverfchillig, om gefponnen- kaeuwen fnuiftabak te vervaerdigen ; en het is minder door hunne verfchillendheit , dan dooide bereiding , die men hun doet ondergaen, dat men het onderfcheidt tusfchen de verfchillende foorten van tabak te weeg brengt. Somtijds mengt men 'er fyroop van fuiker of gedroogde pruimen , en fomtijds water van violetten- of rozenhoüt onder. De aert van het gewest, de tijdt der inzamelinge , de foort XL JDeeh g van  §74 De Nieuwe Keisigêr* van loog , waer mede men den tabak be4fprengt, de vermenging van den tabak van het eene landt met dien van het andere, alles1 werkt mede om denzelven eene zekere kleur, reuk en fmaek te geven. Die van Havana en Sevilie, gemeenlijk tabak van Spanje genoemd , wordt zonder eenige welriekende droogerij bereid'. Die van Varinas , welke zijnen naem ontleent van een kleen dorp,, liggende digt bij Eumana , in het vasteiandt, waer uit men meent dat deszelfs zaedt op de eilanden gekomen is, wordt voor de beste der weereld' gehouden. Zijn reuk is zacht en welriekende , trekkende naer dien van muskus , die hem natuurlijk eigen is , dien hif zoo in het rooken als fnuiven behoudt» en zoo ligtelijk aen de andere foorten mede. deelt , dat een derde of vierde gedeelte vaiï de zijne, met eene andere vermengd, genoeg is om de geheele foort in Varinas tabak te veranderen. De aenkweeking van deze plant is verfchir. lende volgens de landftreken. In 't algemeen eischt zij een' vetten , en middelmatigen vasten grondt, die niet te vochtig noch te droog is, noch te zeer voor den windt of de zon bloot ligt. De koude is haer nog fchadelijker, maer is in de eilanden niet bekend, dan op eenige hooge bergen. Gewoonlijk zaeit men 'er den tabak in den herfst. Men mengt het zaedc met zesmael zoo veel asfche of zandt,  Honderd en Eenendertigste Briff. 2*^ Zandt; dewijl anders deszelfs klecnheit het zou doen opfchieten met eene dikte , die het zoude verfmoren. Zoo dra het uit de aerde fpruit, bedekt men het met bladeren , om het voor al te groote hitte te bewaren. Terwijl het groeit, bereidt men den grondt, waerin het verplant moet worden. Men verdeelt denzelven in evenwijdige rijen, omtrent drie voeten van eikanderen, waerop men, van afbrand' tot afftandt , ftaken ftelt. Ter zijde van ijdereh ftaek , graeft men een gat in de aerde, waerin men eene plant, met den wortel uitgeftrekt ; recht overeindt zet. Men laet dezelve zakken tot aen het uitfpruitfel der onderfte bladeren, en drukt 'er de aerde zachtkens rondom, om de plant te onderfteunen, zonder haer . te befchadigen, Zij vat in den tijdt van vierentwintig uren , zonder dan zelfs1 de bladers, hoewel zeer teeder, eenig nadeel geleden hebben. Wanneer de itelen omtrent twee of drie voeten hoog zijn , fnijdt men 'er de toppen af , om de planten te verfterken ; en men! rukt de wormftekigen , of die beginnen te verrotten, uit den grondt. Men ontdekt dat de bladers rijp zijn , als zij gemakkelijk vari de plant los gaen , ligtelijk breken, en, gewreven zijnde , eenen fterken reuk van zich geven. Men moet dan de fchoonften inzamelen ; en dezelven met de toppen aen èeri rijgen en laten droogen. Men laet altoos de S % plant  276 De Nieuwe R e r s i g e ft. plant in den grondt, om aen de andere bladderen tijdt te geven om rijp te worden. Verfcheidene manieren zijn ver om den tabak optemaken. Men maekt 'er worsten, pakken en bosfen van. Het geene men worften noemt is een foort van fpil , die aen weêrseinden ftornp is, en wordt op deze wijs gemaekt: men fpreidt de bladers op-eikanderen , rolt dezelven vervolgens digt in één, en bedekt ze met een ftuk linnen , in het zeewater geweekt, en met een touw ftijf toegebonden. Men laet ze in dezen ftaet, tot dat zij flechts een eenig ligchaem uitmaken; en deze manier is te St. Domingo fterk in gebruik. De pakken zijn ten naestenbij dezelfde , met dit onderfcheidt, dat zij minder in één gedrongen en langer zijn. Het geene men bosfen heet beftaet in vijfentwintig of dertig bladeren tabak , met den fteel aen eikanderen gehecht, om in Europa overgevoerd en bewerkt te worden. Zij zijn dan aen geen bedrog onderhevig : want dewijl men ze in hunne geheele gedaente ziet , ismen verzekerd dat 'er geene verdachte bladers onder gemengd zijn. De tabak is een voortbrengfel , zoo eigen aen Amerika, dat men , hoe zorgvuldig men hem in andere landen heeft aengekweekt, nimmer zulkcgoede foort heeft kunnen voortbrengen. In Frankrijk noemde men hem in Met begin Nicotiana; dewijl de heer Nicot,, Franscb  ÏIonderd en Eenendertigste Brief. 277 Fransen afgezant te Lisfebon, hem den Franfchen eerst heeft leeren kennen. De kardinael van St. Kroix, nuntius in Portugal, heeft hem in Italiën , en kapitein Draek in Engelandt ingevoerd. Maer men ftemt niet overeen omtrent de plaets , alwaer de Spanjaerds hem eerst gezien hebben , noch omtrent de afleiding van den naem , dien hij thans in geheel Europa draegt. Sommigen leiden hem af van Tabasko , een landfehap van Mexiko, alwaer de Spanjaerds hem in gebruik vonden ; anderen van het kleene eilandt Tabako; en eene derde foort eindelijk , gelijk ik elders gezegd heb, van het werktuig, waervan zich de inwoonders van het Spaenfche eilandt bedienden om te rooken. Nimmer bragt de natuur eenige gewasfen voort, wier gebruik zich fchielijker en algemeener heeft uitgebreid, dan de tabak; maer hij heeft zoo wel zijne vijanden als zijne voorftanders gehad. Een keizer der Turken , een czaer van Ruslandt, een koning van Perfiën , verboden denzelven aen hunne onderdanen , op verbeurte van den neus afgefneden te worden , of zelfs het leven te verliezen. Paus Urbanus de agtfte gaf eene bul uitt waer bij hij de geenen, die tabak in de kerk gebruiken , in den ban doet. Jakobus de eerfte , koning van Engelandt , vergenoegde zich met een groot boek opteftellen, om 'er de gevaren van te doen kennen ; en het geS 3 noot-  278 De Nieuwe Reisiger. nootfchap der geneeskunde liet te Parijs eene ftelling tegens de kwade uitwerkfels van deze plant, het zij gerookt of opgefnuifd, verdeedigen. Men vertelt , als iets vermakelijks , dat de geneesheer , die 'er in voorzat, zijne fnuifdoos in zijne handt hield , en telkens een fnuifje nam, zoo lang de vergadering duurde. In Europa , Turkijen , Perfiën., en zelfs in China, bedient men zich van eene pijp om te rooken ; maer de Karaïben der Antillifche eilanden , en fomtijds de Negers en Kreolen , winden den tabak in eene boomfchors , zoo dun en buigzaem als papier , en maken 'er eene rol van, welke zij aenfteken, en den rook in hunnen mondt trekken; waerop zij de lippen fluiten , en, met eene beweeging' der tong' tegens het verhemelte, den rook door de neusgaten doen uitkomen. In Italië bedient men zich van het zacdt van tabak , om de onmatige geilheit te beteugelen; en hierom , zegt men , heeft deze plant den naem van Priapea verkregen. De wijngaerdt, uit Frankrijk op deze ei. landen overgevoerd , is in de Iuchtftreek van Amerika zoo gemakkelijk niet aengekweekt, als de tabak in die van Europa. De druiven komen 'er zelden tot hunne volmaekte rijpheit. Dit fpruit niet uit gebrek van hitte nog mangel van voedfel; maer hunne aangroeijing is zoo ongelijk , dat 'er aen een' zelfden tros rijk  Honderd en Eenendertigste Brief. 279 ïijpe en groene druiven en tevens bloemen gevonden worden. Demuskaetdruif, van Madera of de Kanarifche eilanden overgebragt, is van dit gebrek bevrijd ; en men merkt op dat de ftarnmen al verouderende verbeteren. Het merkwaerdigfte is dat zij tweemaels 's jaers vrucht dragen. Het is den inwoonderen vanKuba, St. Domingo, Portoriko, en andere naburige plaer,fen , aen de Spaenfche heerfchappij onderworpen , verboden den wijnftok of de olijfboomen aentekweeken ; dewijl anders de oly en wijn, die zoo overvloedig zijn in Spanje, aldaer vruchteloos zouden blijven ; en de gallioenen zouden hunne lading niet kunnen uitmaken. Zonder dat 'er een diergelijk verbodt in de Franfche eilanden noodig is, maekt 'er de kleenheit van den grondt deze aenkweeking als onmogelijk : want dezelve wordt veel nutter met fuiker, koffy, indigo, enz., bezet. Dezelfde ruimte, die men tot het maken van wijn zoude fchikken , om tien menfchen te doen beftaen , is genoeg om 'er vijftig te voeden, indien zij tot de koopmanfchappen des lands gebruikt wordt. Daerenboven , wat zouden hier de Europefche fchepen verrichten , indien de eilanders alle onze waren van hunnen eigen grondt trokken? De moeskruiden , uit Frankrijk op de Antillifche eilanden overgebragt , zijn gedeelteS 4 lijk  zBo De Nieuwe R e i s i ü e r. lijk geflaegd , en gedeeltelijk verbasterd , tot zoo ver dat zij hunnen aert bijna geheelenal verloren hebben. De uijens , welke'er gegeten worden , komen uit Europa ; en het is niet mogelijk 'er eenigen in het landt aentekweeken ? want zij bloeijen in 't geheel niet, en brengen alleen bieslook in bosjes voort. Men wendt hier geene moeite aen , om -den fmaek der vruchten tot zijne volmaektheit te brengen. De meeste vruchten zijn wild , en zouden ongetwijffeld beter worden, indien men ze door de kunst aenkweekte. Men verzuimt nog meer de zorg voor de bloemen; en in 't algemeen, verwekken dezelve geene opmerking , dewijl zij geenen reuk hebben, en dat hare eenvouwige en gemeene kleuren door geene de minfte vermenging gefchakeerd zijn, De hoogftammige bosfchen zijn dikker en lommerrijker, dan die van Frankrijk. De meenigvuldige boomen maken hen bijna ontoegangkelijk. Daerenboven wordt men, op ijderen tredt, gefluit door eene meenigte rankachtige en klimmende planten , die van den eenen boom tot den anderen kruisfelings door eikanderen loopen. Zij zijn hier bekend onder den naem van lianen , en gelijken naer touwen ,- in de bosfchen opgehangen. Het geringfte geluidt verwekt een' weerklank in deze digte wouden , als onder een gnderaerdsch verwulffel; maer 'er heerscht ge-  Honderd en Eenendertigste Brief. s8i gewoonlijk eene diepe ftilte. De vogels bewonen flechts derzelver grenzen; en het grootfte gedeelte, gelijk ik u meen gezegd te hebben, is van zang ontbloot. De arbeidt, die de natuur aen hen heeft te koste gelegd, fchijnt alleen aen hun optooifel beftecd te zijn. Alles boezemt derhalve , in deze woestijnen , eenen heimelijken fchrik in , door derzelver eenzaemheit, duisterheit en ftilheit, en door de gedurige onrust , die de venijnige flangen veroorzaken. De Antillifche eilanden brengen verfcheidene foorten van flangen voort: in eenigen worden derzelver beten voor doodelijk gehouden ; en in anderen zijn zij minder fchadelijk. Men onderfcheidt de gele , grijze en roode adders , wier venijn vervat is in de kleene blaesjes, die, zoo groot als eene erwt zijnde, de tanden omringen. Het vergift der eerften is geel, eenigzins dik, en minst gevaerljjk; dat der grijzen is als drabbig water; en dat der rooden helder als rotswater, en het doordringenfte van allen. Allen worden zij in de wooningen en rondom de huizen gelokt, door de ratten en het gevogelte, Wanneer zij eene broeijende hen aentreffen, gaen zij op de eijeren liggen, en blijven dus onder het hoen , tot dat de kiekens uitgebroeid zijn ; waer na zij dezelven geheel inzwelgen , en de moeder bijten , die aenftonds van hare wonde fterft. S 5 Ten  f82 De Nieuwe Reisiger. Ten tijde van hunne paring', zijn deze dieren het verfchrikkelijkfte. Hunne lieffcoozerij is afgrijsfelijk; en gij zult niet zonder ijzen lezen het geene men mij van hunne affchuwelijke vereeniging' verteld heeft. „ Zij fchuiffelen , roepen , antwoorden en „ naderen eikanderen. Wel rasch zijn zij aenëen gevlochten , en gelijken naer de draeijingen van een dik kabeltouw. Zij rechten zich overeind, op twee derde „ van hunne lengte , en befchouwen elkan„ deren met een' open muil, als of zij malj, kanderen wilden verfcheuren. Voorts fte„ ken zij de hoofden bij een , en fchuiffe„ len, kwijlen en fchuimbekken op eene vervaerlijke wijs". Men kent bijna geene viervoetige dieren in deze eilanden, dan die 'er de noodwendigheden en behoeften der menfchen , of de bebouwing der landerijen , uit Europa hebben doen overvoeren , als de honden , katten, osfen , ezels , muilezels, paerden, fchapen, varkens en konijnen. De ratten en muizen zijn 'er insgelijks uit onze gewesten door de fchepen overgebragt; en men kan zich nimmer verbeelden welke fchade zij in dit landt veroorzaken. Zij verflinden de koffy, wanneer het buitenfte der vrucht' nog teeder is; zij knagen de fuikerrieten aen ftukken; en in fommige landerijen vernielen zij het derde gedeelte van het gewas. De  Honderd en Eenendertigste Brief, agj De kikvorfchen zijn, in fommige eilanden, zoo groot, dat men ze als kjekens bereidt en opftooft ; en dikwerf vergisfen 'er zich de vreemdelingen in. Allerlei visfehen zijn niet goed om te eten; maer eenigen befchadigen zoo flerk, dat men ze als eene foort van vergif aenziet. De natuur heeft die van Amerika , even als de vogelen des lands , met luisterrijke verwen befchilderd; maer als voedfel aengemerkt, kunnen zij bij die van Europa niet halen. Eenigen zijn goed en lekker; en aïle de anderen, in 't algemeen, hebben ten naestenbij denzelfden fmaek. Daer zijn 'er geene overvloediger, dan die men titiris of bij verkorting tritris noemt. Dezelve zijn zoo kleen, dat men 'er een groot getal te gelijk met lepelen eet. Wanneer het volle of nieuwe maen is, komen zij met hoopen in de rivieren , alwaer men ze met duizenden vangt. Een ander voedfel, 't welk de natuur miluelijk aen deze eilanden verfchaft, en dat het gewone onderftandt is der Negeren, die door hunne gierige en wreede heeren van een gedeelte van hun onderhoudt beroofd worden, zijn de aerd- zee- en rivierkrabben, alhier bekend onder den naem van ceriquesen tourlouroux. De Karaïben hebben bijna geen ander voed-, fel; en de Kreolen zelfs zijn voor dit gerecht, dat bijna op alle tafels wordt voorgediend, niet onverfchillig.  s84 De Nieuwe Reisiger. De tourloureux zijn eene foort van krab* ben , of halfflagtige kreeften , wier gladde en dunne fchael, op den rug en den buik, meer of min donker rood is, volgens de plaets, alwaer zij gevonden worden. De ceriques zijn eene andere foort, waer van fommigen zich in het verfche water, en de anderen zich in de zee onthouden. Gemeenlijk zijn zij zoo groot als een vuist, en heb» ben vier pooten aen ijdere zijde , waervan zij zich bedienen om voorttegaen , en de aerde te krabben. Daerenboven hebben zij twee knijpers of fcharen, die aen de einden lierk toenijpen , en de wortels of bladers, waer mede zich deze dieren voeden , affnij. den. Wanneer men ze bij een' poot of eene dezer fcharen grijpt, laten zij dit lidt in de handt des geenen, die het vast houdt , en nemen de vlugt. Deze leden gaen zoo ligtelijk los, dat zij 'er als aen gelijmd fchijnen; en in het volgende jaer komen 'er anderen in de plaets. De krabben doen alla jaren eenen zeetogt, om van fchalen te verwisfelen , en hare eijeren te leggen. „ Het is een verwonder„ lijk fchouwfpel, zeide mij een natuurkundige, die haer verfcheidene reizen had gade geflagen, „ haer van de bergen te zien „ afdalen , wanneer de regens beginnen te ,, vallen. Zij verlaten de holen der boomen, „ de verrotte Hammen , het onderfte der „ rok  Honderd en Eenendertigste Brief. 28-^ ,, rotzen , en de gaten , die zij zelf in de „ aerde gemaekt hebben. De velden zijn dan met deze dieren dermate bedekt, 5, dat men ze voor zich moet wegjagen, „ om plaets te maken , en de voeten te „ zetten , zonder ze te verpletteren. De „ meesten plaetfen zich langs de rivieren en „ waterachtigfte kreken , om zich voor de „ hitte te beveiligen. Zij hefteden zes we„ ken tot dezen tbgt, en verdeden zich ge,, meenlijk in drie hoopen. De eerfte, als ,, de voorhoede, beftaet alleen uit mannet„ jes, die gfooter en fterker dan de wijfjes „ zijn. Zij worden dikwerf, door gebrek „ aen water, gefluit, en zijn gedwongen, ftal te houden, zoo meenigmael 'er nieu,, we verandering in de lucht is. Onder- tusfchen houdt zich de middentogt in het „ gebergte befloten , tot dat de plasregens „ beginnen. Als dan vertrekt dezelve met „heiren van anderhalve mijl lang, en veer. „ tig of vijftig treden breed , en zoo digt „ gefloten , dat men naeuwelijks de aerde „ kan onderfcheiden. Drie of vier dagen „ daerna, ziet men de achterhoede, in de„ zelfde orde, en in zulk een groot getal, „ als de voorgaende troepen, volgen. Be„ halve deze regelmatige heiren , die den „ loop der rivieren en kreken volgen , zijn ,, de bosfchen nog met nakruiperen vervuld. » De-  a8ó De Nieuwe Reisioer. „ Deze dieren gaen langzaem voort , eri verkiezen bijna altoos den tijdt des nachts, ,, of de regenachtige dagert , óm zich niet „ aen de zon biootteftellen. Zoo dra zij zien dat de lucht opheldert , onthouden zij zich aen den kant van een bosch, en wachten den nacht af om verder te gaen. i, Indien iemant het heir nadert, en hun vrees aenjaegt, doen zij al deinzende een' „ verwarden aftogt, en fteken hunne wape„ nen altoos vooruit, namelijk, deze ver„ fchrikkelijkc fcharen , waer mede zij bijna „ alles afknijpen. Zij flaen dezelven , van „ tijdt tot tijdt, tegens eikanderen , als om „ den vijandt te dreigen, en maken zulk een „ groot gerammel met hunne fchalen, dat „ men het gerucht van eene krijgsbende j die zich in de wapenen oeffent, meent te „ hooren. „ Indien de regen, gedurende deze togt, „ geheelenal ophoudt, Hellen zij hunne reis „ ?n het algemeen uit, en ijder neemt zijne „ huisvesting waer hij best kan , fommigeri onder de wortels, anderen in de boomen, „ en de zulken , die geene gereede nesten „ vinden , nemen de moeite om de aerde „ uittegraven , en zich zeiven eene woning' „ te bereiden. In fommige jaren blijven zij, „ door het ophouden van den regen , twee „ of drie maenden op dezen togt; maer fom„ tijds hebben zij flechts agt of tien dagen j, w£-  Honderd en Eenendertigste Brief. 287 ?, waters noodig, om zieh van hunne eijerett „ te ontdoen. „ Deze ligging is des té gemakkelijker, 5, om dat deze eijers , kleener dan die van ,, een' karper , zeer los aen hunnen ftaert gehecht zijn , gelijk de eijers van een* „ kreeft; weshalve zij hunnen ftaert flechts „ behoeven te fchudden , om dezelven in ,, zee te doen vallen. Zoo dra de jongen uitgebroeid zijn, begeven zij zich naer de 3, rotzen; en korts daer na verlaten zij het „ water, en verfchuilen zich onder de eerfte ,, kruiden , die zij ontmoeten , alwaer zij ,, zich bereiden om met hunne moederen „ naer het gebergte te vertrekken, in wel„ ken togt zij dezelfde orde als in het af„ klimmen waernemen. Men moet niet ,, denken dat de moeders hen geleiden, ge* „ lijk eene hen hare kiekens; in tegéndeel „ fchijnen zij hen zelfs niet te kennen. ,, De gevechten dezer dieren zijn ver,, woed, voornamelijk in den paertijdt. Zif „ ftrijden tegens eikanderen , en ftooten, ,, met verfcheidene herhalingen, hunne kop„ pen tegens een, op de wijs der rammen, ,, Wanneer zij willen paren, werpt het man„ netje het wijfje op den rug; waerop zij „ eikanderen omvatten en zich te famen ftren. ,, gelen, met de buiken en ftaerten op een „ gevoegd; en na de liefdevereeniging, helpt p hec mannetje zijne gezellin weder opftaen. » De  «88 De Nieuwe Reïsiger. De krabben bezitten, gelijk- alle andere 3, fchaeldieren en flangen , de wonderbare eigenfehap om , in de lente, haer oud om. 5, kleedfel afteleggen; waerna zij zich in hét zandt verbergen , tot dat zij een nieuw „ kleedt verkrijgen, bekwaem om haer voor ,, de onguurheden der lucht te befchermen, „ en haer in ftaet te ftellen om hare krachten 3, en moedigen aert weder aentenemen. Men 5, ziet 'er , die altoos op fchildwacht ftaen „ aen den oever der zee, alwaer zij de be„ hendigheit hebben om de oesters en andere 3, fchulpvisfchen , door den vloedt op het ftrandt geworpen, te verfchalkeru Dé }, krabbe, wachtende tot dat dezelve hunne ,, fchulpen openen , werpt 'er een keifteent- je, dat zij in eene van hare fcharen houdt, tusfchen beide , waer door deze dieren ,, belet worden zich weder te fluiten; en „ door dit middel gebruikt zij dezelven ge5, makkelijk tot haer voedfel". De krabben zijn een wezenlijk manna voor deze eilanden, alwaer zij bij nacht gevangen worden , rondom de fuikerrieten of in de bosfchen , welke men met een' fakkel bezoekt. Op dien tijdt komen zij uit hunne gaten , om voedfel te zoeken, en worden door het fakkellicht gemakkelijk ontdekt. Op het oogenblik dat men haer wil grijpen, werpen zij zich om, en fteken hare fcharen ter harer verdeediginge vooruit. Doch men keert haer dari  Honderd en Eenendertigste Brief. 28$ dan weder op den buik, om haer bij den rug te vatten. Men moet vaerdig zijn om haer te grijpen; dewijl zij zich niet ver Van hare gaten verwijderen, en zich fchielijk vcrfchuiJen in de eerfte holen , die zij ontmoeten. Voor dat men haer wegvoert, moet men ze in een' zak de fcharen naeuw toebinden: want zonder deze Voorzorg', zouden zij eikanderen de pooten afknijpen en den doodt veroorzaken. Verfcheidene manieren zijn 'er om dezelven te bereiden, waer door zij tot een vrij goed voedfel verftrekken ; maer haer vleesch, fchoort van een' aengenamen fmaek, is zwaer om te vertéren. De eijers zijn malfcher* gelijk ook de groene en korrelachtige zelfftandigheit, die onder de bovenfchael gevonden wordt, en waer mede men hare faus bereidt , door 'er water en citroenfap, met een weinig zout en peper van Jamaïka beflagen, onder te mengem De eijers der krab» ben hangen aen elkandercn , gelijk druiven-» trosfen, en worden rood in het koken. Ik ben, enz. Suriname, den loden van November, 1750. Hl Deel f Ho^  200 De Nieuwe Reisiger. Honderd en Tweeëndertigste Brief. Guiana. Op de winderige verhalen van eenige buitenfporige en geestdrijvende Spanjaerden, had men in Europa de heerlijkfte denkbeelden van dit wijduitgeftrekte landt gevormd» Men fprak van een meir, wiens zandt van goudt was, van eene ftadt, wier daken van het zelfde metael waren, en waerin de luisterrijkfte pracht heerschte. Men voegde 'er bij, dat 'er het ftofgoudt zoo algemeen was, dat zich de inwoonders, in fommige plegtige feesten, het ganfche ligchaem daer mede bedekten, na het zelve gewreven te hebben met een' klevenden balfem, waeraen zich dit rijke ftof vasthechtte ; en dat het vaetwerk , de huisfieraden, tafels, ftoelen, bedden en kasfen, in het paleis des keizers, van de kostelij kfte ftoffen gemaekt waren. Deze denkbeelden , hoe hersfenfchimmig dezelve ook fchijnen mogen , wekten alle de mogendheden van Europa op. De koningin Elizabeth zond, in het jaer 1596, eene vloot onder het bevel van den ervaren en ongelukkigen Raleigh , om den Spanjaerden dezen nieuwen buit te betwisten. Het zal u niet leet zijn, Mevrouw, eenige kennis te hebben van dezs» vermaerden zeeman , die , gelijk gij ti Oli-  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 291 öDgetwijffeld wel verbeeldt, noch meir, noch ftadt noch paleis vond, waerin zoo vele rijkdommen moésten verzameld wezen. Walter Raleigh , vèrmaerd zeevoogdt van Groot - Brittanje , werd geboren in het jaer 1552, uit een. adelijk geflacht, in het graeffcliap Devonshire in Engelandt. Toen hij de hoogeffchool van Oxfort verlaten haddei diende hij tegens Frankrijk ih het leger der Hugenooten, onder den admirael de Koligny. Vervolgens zag men hem, in de hoedanigheit van vrijwilliger, in de oorlogen van Vlaenderen , onder den prins van Oranje , van waer hij wederkeerde naer Londen, daer het geval hem bij de koningin bekend maekte. Op een' dag dat hij deze prinfes in een' naeuwert en ónzindelijken doortogt "ontmoettei trok hij zijn kleedt uit, en fpreidde het op de beflijkte plaets, alwaer de koningin hareri voet moest zetten. Elizabeth wist hem dank voor deze hoffelijkheit, en fcheen dezelvè nimmer vergeten te hebben. Op eenen anderen dag fchreef hij, met een'diamant, op eene glasruit in het paleis: „ Ik wilde mij „ wel verheffen, maer vrees te vallen". Dé koningin zelve ftelde 'er onder : „ Indien u ,, rhoedt ontbreekt, moet gij het klimmen 5, niet ondernemen". Raleigh, als gefchapen om aen het hof te vorderen, door eene edele geftalte, een ge • lokkig gelaet, en eene innemende behendigT 2 heit,  ipo. De Nseowb R e i s i g e heit, wendde niettemin zijne oogmerken naef den kant der zee. Hij werd daer toe aengemoedigd door de hoop, die bijna alle de zeelieden zijner eeuwe bezielde, namelijk, om ontdekkingen te doen. Ik ga ftilzwijgenda voorbij zijne eerfte zeetogten , en zijne reis in het noordelijke gedeelte van Amerika, alwaer hij , gelijk ik elders gezegd hebbe, eene grondftichting in Virginie gevestigd had. Op zijne wederkomst, werd hij kapitein van de lijfwacht der koninginne gemaekt, en ging eene der naeuwfte verbindtenisfen aen met eene ftaetdochter harer majefteit. Hunne liefde had al te zigtbare gevolgen ; en Elizabcth, daer over vertoornd, liet hem in de gevangkenis werpen. Zij gaf hem zijne vrijheit weder , maer met bevel om het hof te verlaten, fchoon hij alle noodzakelijke vergoedingen gedaen hadde , met zijne minnaresfe te trouwen. Terwijl deze wolk zijn geluk verduisterde, vertrok hij naer Guiana, oordeelende, door de wonderbare vertellingen, die men 'er toen van deed, dat de oprechting van eene Engelfehe volkplanting', in dit uitmuntende landt, een tegenwigt zoude zijn aen de vermeerdering van magt, die de veroovering van Mexiko en Peru aen Spanje toebragt. Na eene zeevaert van zes weken , ontfeheepte hij op het eilandt la Trinité, of de Driëenheit, door de Kastilianen bezeten. De landvoogdt  Honderd ïn Tweeëndertigste Brief. 293 voogdt was een kloekmoedig maer wreed man , die federt meer dan tien jaren , dat hij deze plaets bekleed hadde, den haet der Indianen tegens zijnen geheelen landaert had verwekt. Raleigh hoopte dat hij, zich een' vijandt der Spanjaerden betoonende, het vertrouwen der eilanderen zoude winnen , en zijne voortgangen in het landt verzekeren. Hij tastte den landvoogdt zeiven in de fterkte aen, nam hem gevangen , en gaf de vrijheit aen verfcheidene ongelukkigen , die de Kastilianen in de ijzers gekluisterd hielden. Onder dezelven bevonden zich vijf kaciquen of koningskens, aen dezelfde keeten geklonken , en befloten in eene plaets, waerin men hen van honger liet fterven , na hen met gloeijend fpek bcfprengd te hebben. Indien men aen de overlevering geloof mag geven, hong men deze ongelukkigen twaelf aen twaelf op, ter eere van de heilige apostelen. Om deze Wilden meer en meer aen zich te verbinden, verzamelde Raleigh hunne' opperhoofden , en bijzonderlijk de geenen , die vijanden van de Spanjaerden waren, zijnde het grootfte getal, en zeide tot hen, dat hij een onderdaen was van eene maegdelijke en zeer magtige koningin, die meer kaciquen of vorsten onder hare heerfchappij had , dan men boomen in hun eilandt zag ; dat deze prinfes de Kastilianen haette , ter oorzake T 3 van  204 De Nieuwe Reisiger. van derzelver tyrannij'; dat zij 'er alle de naburige landen harer Haten, en de noordelijke, deelen der weereld', van verlost hadde; dat hij door haer in hun eilandt gezonden was, om hen van de dienstbaerheit te bevrijden, en hun vaderlandt tegens deze wreede geweldenaers te befchermen. Vervolgens vertoonde hij hun de beeldtenis der koninginne, welke zij met vervvonderinge aenfchouwden; en men had veel moeite om hun te beletten dezelve goddelijke eer te bewijzen. Deze en andere diergelijke redenen, welke Raleigh in meer dan eene gelegenheit met hun hield, gewenden de inwoonders aen den naem en de deugden van Elizabeth, en verbonden hen aen de Engelfchen, door de banden van eene fterke vriendfchap. Hij naderde tot aen den mondt der Orenoque ; maer in Guiana niet kunnende aenlanden, lei hij de ftadt Kumana , die hem levensmiddelen geweigerd had, in de asfche, en keerde weder in Engelandt, alwaer hij bij de koningin in groote achting was. De doodt van deze prinfesfe , die eenigen tijdt daer na voorviel , beroofde hem van eene magtige befchermfter. De graef van Esfex had hem in een ongunstig licht gefteld bij den koning van Schotlandt , met wien hij gemeenfchap onderhield. Dees vorst, vervolgens tot de kroon van Engelandt gekomen, onder den naem van Jakobus den eerften 3  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 295 £ten , kreeg nadeelige indrukfels tegen Raleigh , en offerde hem eindelijk aen de wraek der Spanjaerden op. Hij werd op ongegronde befchuldigingen veroordeeld het hoofdt te verliezen ; maer de koning vergenoegde zich met hem in de gevangkenis te doen werpen, waerin hij dertien jaren bleef , en van zijne eenzaemheit gebruik maekte , om eene gefchiedenis der weereld' opteftellen. Hij verkreeg zijne vrijheit, op voorwaerde dat hij op de kusten van Guiana zoude wederkeeren; maer zijn togt niet gelukkig geweest zijnde, werd zijn rechtsgeding op nieuw ingefteld, zijn vonnis bevestigd , en hij het hoofdt afgeflagen, op het verzoek van den Spaenfchen afgezant. Dit is geene van de minfte vlekken in de regeringe van Jakobus den eerften. De Engelfchen waren de eenigfte niet, die, door de heerlijke vertellingen der Spanjaerden verblind , in Guiana trachten te dringen. Onmiddelijk na de ontdekking der nieuwe weereld', hadden 'er de Franfchen reeds eenige reizen gedaen. Villegagnon , ridder van Maltha, onderzeevoogdt van Bretagne, verknocht aen de gevoelens van Kalvijn, en geftoord over eenig verdriet , dat hem in de waerneming van zijn ampt wedervaren was, fmeedde het ontwerp om 'er eene volkplanting van Protestanten te vestigen. Zijne voornemens werden aen het hof vermomd, onder de eenvouwige gedaente van, op het ■ T 4 voor-  $$6 De Nieuwe Reisïger. voorbeeldt der Spanjaerden en Portugezen, eene Franfche grondftichting in Amerika op» terechten. Onder dit voorwendfel, verkreeg hij, van Henrik den tweeden , twee of drie wel toegeruste fchepen, die hij met Kalvinisten vervulde, en waer mede hij op de kusten van Brazilië aenkwam. De admirael de Koligny , begerig zijne gezindheit aldaer te vestigen , nam deze onder» neming ter harte ; en Kalvijn vatte deze gelegenheit gretig aen, om zijne leer te verbreiden in een landt, waerin alle de fchijnbaerheden hem , voor zijne aenhangeren , eene volkomene vrijheit beloofde,. Ongelukkiglijk zond hij 'er meer predikanten, dan afhangkelijke onderdanen; en deze leeraers , volgens hunne gewoonte willende heerfchen , hadden hevige twisten met den bevelhebber. Zij verwekten oproeren , die de volkplanting verdeelden , en waer mede de Portugezen hun voordeel deden , om dezelve te vernietigen. Villegagnon verzaekte Kalvijn, en han, delde deszelfs leeraers als oproermakers : de. ze fcholden hem weder voor een' godloochenaer; en alle deze fchaone ontwerpen vcrdweenen in rook. Toen de Franfchen genoodzaekt waren Brazilië te verlaten , begaven zich de geenen , die van hun vaderlandt afzagen , naer Guiana; maer 'er verliepen nog vele jaren, eer men 'er grondftichtingen , met toeftem- mjnge  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 297 minge der regeringe vestigde. De kooplieden van Rouaen zonden 'er eene volkplanting van zesentwintig mannen , die de oevers der Sinamary kwamen bewonen: anderen floegen zich neder aen de rivier de Konamarak; en deze beide hoopen groeiden aen door nieuwe verfterkingen van manfehap en allerlei voorraedt. Eindelijk vormde 'er zich eene maetfchappij, met opene brieven , die haer wettigden om alleen den koophandel te drijven in Guiana , wiens grensfeheidingen tusfchen de rivier der Amazonen en de Orenoque bepaeld worden. Deze maetfehappij werd vermaerd , door het belang , dat 'er verfcheidene aenzienlijke perfonen innamen, met vergunninge van hec hof, 't welk hun nieuwe voorrechten toeftond. Zij had den tytel van maetfehappij' van het evennachtlinifche Frankrijk, een' naem, dien men toen gaf aen Guiana, dat de Franfchen Kayenne noemden. De abt van Marivaux , leeraer der Sorbonne , Roiville, edelman van Normandië, en Laboulaie , bewindsman der zeezaken , hoewel door verfchillende beweegredenen gedreven , vercenigden zich tot dezelfde.onderneming. De ijver tot de bekeering der heidenen be-zielde alleen den abt van Marivaux: Roiville had, naer men zegt, het voornemen om zich eene foort van opperheerfchappij' opterechten; en Laboulaie dacht alleen om den koophandel en T p de  De Nieuwe Reïsiger. de zeevaert van Frankrijk, waer van hij het bellier onder den hertog van Vendöme had, te doen bloeijen. Deze drie mannen , aen het hoofdt van zes honderd anderen, in den dienst der maetfehappij' verbonden, fcheepten zich in te Parijs , voor den tuin der Thuilleries, om in groote fchuiten de Seine aftezakken , tot aen Honfieur. Maer het gevolg was, van de infcheping' af, ongelukkig: Marivaux, die de ziel der onderneming' was geweest, en zich, in de hoedanigheit van algemeenen bewindhebber , naer Kayenne zou begeven , viel, onder het uitdeelen van zijne bevelen , in de rivier , en verdronk voor de poort der Conference : Roivilje werd doorftoken , in een oproer , dat op de reis ontftond; en van al dit volk bleef 'er , na verloop van zes maenden , niets over , dan de lijken van vijf of zes honderd mannen , die door ziekten geftorven , of door de wapenen der Wilden gefneuveld waren. Eene andere maetfehappij , onder denzelfden tytel en het bellier van de la Barre, meester der verzoekfehriften, herftelde de Franfchen in dit gedeelte van Amerika, 't welk de Hollanders federt bemagtigd hebben ; en deze volkplanting geraekte wel haest in een' bloeijenden ftaet. Deze zelfde Hollanders , die ons in Guiana opgevolgd waren , vestigden 'er eene heerlijke grondftichting. Even als wij, door de Por-.  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 299 Portugezen, gedwongen Brazilië, alwaer zij in het begin fchoone verooveringen gedaen hadden, te verlaten , bedachten zij hun verlies te vergoeden , door het oprechten van eene volkplanting' op de rivier de Suriname. Reeds in het jaer 1640 hadden zich de Franfchen meester gemaekt van dit gewest; maer zij verlieten het wel haest, om dat 'er de landerijen moerasfig en ongezond waren ; en de Engelfchen , die het innamen , maekten 'er bijna geen meer werk van. De Hollanders, wier vader landt flechts een moeras is , waren 'er-beter mede in hunnen fchik; en Engelandt vond geene zwarigheit om 'er zich, ten hunnen voordeele, van te ontdoen. Het landt was toen alleen ongezond, door de meenigvuldige dikke bosfchen , die den windt en de zon verhinderden het zelve optedroogen; maer toen men zag dat men 'er veel fuiker konde aenkweeken , velde men 'er zoo vele boomen neder, dat men wel haest eene betere lucht inademde. Het Hollandfche volk , gefchikt om moerasfen te bebouwen , en vruchtbare velden te doen voortkoomen , alwaer andere volken niet dan een fchrael en onvruchtbaer landt vinden , heeft de manier van zijn landt, namelijk , om de landerijen met flooten aftefnijden , te Suriname overgebragt , en 'er, gelijk te Batavia , een nieuw Amsterdam gedicht. Op eenen vochtigen en modderigen grondt  goo De Nieuwe Reisiger. grondt heeft het eene fterkte , Zeelandt genoemd , gebouwd , digt bij de ftadt Parimaribo ; en deze volkplanting , door Franfche vluchtelingen aengegroeid , heeft zich, van het noorden naer het zuiden, langs de rivier, waervan zij den naem draegt, uitgeftrekt. Sommige bijzondere perfonen begonnen ook verblijfplaetfen op de Berbice , ten westen van Suriname , te bouwen ; maer deze laetfte grondftichtingen , minder aengemoedigd, waren in 't geheel niet voorfpoedig , terwijl de eerfte eene zeer groote meenigte van fuiker naer Europa zonden. Sedert weinig tijds hebben zij ook ondernomen om koffy te planten , dat zeer wel gelukt is ; en men zou dezelve nog beter kunnen maken , door de manier der aenkweeking' tot volkomenheit te brengen. Uit alles wat ik gezegd heb, Mevrouw, begrijpt gij ligtelijk dat Guiana in twee deelen kan onderfcheiden worden , te weten, het Franfche , Kayenne genoemd , en het Holiandfche, anders gezegd het landfchap Suriname , alwaer ik nog eenigen tijdt meen te blijven. De heer Mauritius, die 'er land. voogdt van is, en bij wien ik gehuisvest ben, zal mij allerlei gelegenheden bezorgen, welke ik elders niet zoude vinden , om verfcheidene reistogten, die ik nog op de kusten van Terra Firma moet doen , te ondernemen. Terwijl ik hier vertocve, zal ik u onderhouden  • Honderd en Tweeëndertigste Brief. 301 den van deze twee, en zelfs van drie en vier gedeelten van Guiana : want de Portugezen en Spanjaerds hebben 'er ook hunne bezittingen. Ik begin met Suriname. De eerfte Hollandfche grondftichtingen. werden 'er gelegd door eenige inwoonders vanZeelandt, onder de befcherming der ftaten van dit landfchap. Deze ftaten gaven dezelven over aen de Westindifche maetfehappij , die, zich niet magtig genoeg bevindende, om 'er den noodzakelijken onderftandt naer toe te zenden, een derde aen de ftadt Amsterdam , een ander derde aen een bijzon, der geflacht (*) toeftond , en het overige behield. Deze verdeeling heeft deze volkplanting de maetfehappij van Suriname doen noemen; en federt is zij altoos onder de beftiering dezer drie eigenaren geweest. De rivier , waervan zij haren naem ontleent, is eene der voornaemfte van deze landftreek'. Dezelve heeft, twee mijlen van haren mond' af, aen ijdere zijde eene wijkfchans, waerin verfcheidene ftukken gefchuts zijn , benevens de noodige manfehap om dezen doortogt in tijdt van oorlog te verdeedigen. Deze wijkfehanfen beftrijken de fchepen , die den ftroom willen opzeilen , en waerfchuwen de fterkte, die eene mijl hooger op ligt, zich op hare hoede te houden. Men (*) Aersfen van Sommelsdijk.  3ó2 De Nieuwe Reisiger. Men hoe-hit dezelve de fterkte Amsterdam: Zij is gefticht op de t'famenvloeijing van de twee armen der riviere , met de voorzijde naer de wijkfchanfen gekeerd. Haer ontbreken geene noodige magazijnen voor allerlei voorraedt. Men heeft 'er windmolens gebouwd , om het koorn voor de bezetting te malen. In vredetijdt onderhoudt men 'er zel> deri meer dan honderd mannen , onder het fcevel van een' kapitein van het gefchüt, die den tytel van gezaghebber voert. Op het minfte geweldt, dat men wilde plegen $ na dat men de wijkfchanfen voorbij is, om aen deze fterkte te komen, zou men groot gevaer kunnen loopen in het midden dezer drie vuren. Wanneer een fchip de rivier inzeilt, moet het zijn' vrijgeleibrief zenden , en verlof doen vragen om zijnen togt te vervolgen. Blijft het hier omtrent in gebreken, dan wordt het met een' kogel befchotcn , waer voor het verpligt is vijftien guldens te geven: op den tweeden fchoot wordt de prijs verdubbeld; en voortzeilende moet het op den derden fchoot drie dubbeld betalen. Eene langduriger halsfterrigheit zou het in den grondt doen boren. Indien het den doortogt verwerft, moet het, zoo dra het zich kan doen hooren, de fterkte met negen kanonfchoten begroeten ; waervoor het door dezelve met drie fchoten bedankt wordt.' Eer?  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 503 Eén van de armen der riviere, waeraen deze fterkte gebouwd is, heeft aen de eene zijde koffyplantaedjen, en aen de andere zijde groote wouden, tot aen de ftadt Parimaribo, digt bij de fterkte Zeelandt. In het opzeilen ontmoet men eene oneindige meenigte van kanalen, wier boorden , tot op den afftandt van verfcheidene mijlen , verfierd zijn met boomen, die een verfchiet van altoosdurende lente uitleveren. In de tusfehenruimten ademt men eene frisfche lucht in, die met de lieffelijkfte reuken doorbalfemd is. Hooger op ontmoet men een kleen vlek, en wat verder een dorp, die beide flechts door Joden bewoond zijn. Eindelijk is 'er, zes mijlen verder, een groote berg, waer op eenig krijgsvolk, altoos gewapend, op het gedrag der Indianen acht geeft. Ik heb den loop der andere rivieren , als de Kopemane, de Sarameka, de Komowinc, de Kotika, deMarawine, enz. niet gevolgd; maer ik weet dat men overal bebouwde landerijen, vruchtbare plantaedjen , rijke woningen , en de bekoorlijkfte gezigten aentreft. De ftadt Parimaribo (*), hoofdftadt van dit-ganfche landt, was eertijds een dorp, door Indianen bewoond. Zij ligt, even' als de fterkte, op de rivier de Suriname, en omtrent twaelf mijlen van de zee. Zij bevat niet boven de agt honderd huizen, die ijder eenen (*) Ook Nieuw Middelburg genoemd.  304 De Nieuwe Reisiger. eenen tuin hebben. Deze huizen, uitgeno^ tnen die van den landvoogdten gezaghebber, zijn allen van hout, maer zeer regelmatig, hoewel zonder vensteren, ter oorzake van do groote hitte. Zij kosten van vijf- tot vijfentwintig duizend guldens, zoo uit hoofde van de ongemeene duurte van het hout, als door de noodzakelijkheit om de noodige bouwftoffen uit Europa over te brengen. De Heen is 'er nog zeldzamer en duurer; en de kalk ontbreekt 'er geheelenal. Het huis van den landvoogdt beflaet dé eene zijde van de wapenplaets, digt bij den oordt, alwaer de vreemdelingen ontfchepen. Achter het zelve is een zeer fraeije tuin, waer door de landvoogdt zich kan begeven in de fterkte Zeelandt, die , gelijk ik gezegd hebbe, niet ver van de ftadt af ligt. Men ziet, in bijna alle de ftraten , lanen van oranjeboomen, die tweemael in 't jaer bloeijen, en ten allen tijde eenen lieffelijken geur verfpreiden. De reede is eene der fchoonften van Amerika: men telt 'er tegenwoordig bij de zestig fchepen, behalve ontelbare bar.ken , die aen deze plaets een verrukkelijk gezigt geven. Men kan niet ontkennen dat Suriname een verfchrikkelijk verblijf voor de gezondheit is. Men beproeft 'er beurtelings vier jaergetijden , die 'er de luchtgefteldheit zeer ongezond maken, te weten , twee droogc , en twee  Honderd en Tweeëndertigste Bruf. goj twee regenachtige. Daer heerscht eene gédurige nachtevening; en de nachten zijn'er doodelijk voor de geenen , die zich na de groote hitte des daegs , aen de avondlucht blootftellen. Wanneer de zon op haer hoogJte toppunt is, verwekt het ontvlamde dampgewest zulk eene fterke fcheiding in de vochten, en zulk eéne gedurige en overvloedige üitwaesfeming, dat al het gedronkene water, in één oogenblik, door de zweetgaten heendringt, als of het uit eene fpons wierde gedrukt. De matrozen ademen op de fchepen eene nog minder zuivere lucht in: de hitte is 'er verflikkende, vooral wanneer dezelve beladen zijn met fuiker, wier bijna ontvlamde dampen de ademhaling verhinderen. Voeg hier bij de onbeftendigheit der Jilchtftreke, die zoodanig is , dat de vier jaergetijden j fomtijds op denzelfden dag, elkandercn beurtelings opvolgen. De winden zijn 'ei- meenigvuldig en onftuimig, de donders verfchrikkelijk, en dikwerf fchijnen de vereenigde luchtverhévelingen, in het midden van eenen helderften hemel , tot de geheele verwoesting der volkplanting' t'famen te fpannen. _ Men telt hier, zoo wel als in de Antillifche eilanden , en in bijna alle de gewesten vart zuid Amerika , driederlei fooi-ten van inwoonderen , te weten , de blanken, zwarteri en natuurlijke inboorlingen. Deze laetfte verfchillen weinig van de andere Wilden, voöfXI. Deel. V nSfc  3o5 De Nïeüwe Reisiger. namelijk van de Karaïben , wier naem zij dragen , en waer mede zij denzelfden oorfprong fchijnen te hebben. Men ziet in hen dezelfde trekken, kleur, geftalte, verfierfels en kleedij. Ten opzichte van de zeden, hebben zij dezelfde deugden en gebreken, dezelfde eerbiedt voor de grijsaerts, dezelfde eenvoudigheit en onachtzaemheit, dezelfde wreedheit tegens hunne krijgsgevangenen , dezelfde liefde tot de vrijheit , en dezelfde afkeerighcit van het Christendom. Insgelijks hebben zij 'dezelfde gewoonten , tijdkortingen, plegtigheden en wapenen , het zelfde voedfel, dezelfde woningen en bezigheden. Met één woord', alles, wat ik van de Wilden der Antillifche eilanden gezegd heb , past mede op die van Guiana. Zij leven in vrede met de Hollanderen; dewijl men zorgvuldig is in hun recht te bewijzen , en te beletten dat zij benadeeld worden. Zij zijn daerenboven van groot nut, en zelfs volftrekt noodzakelijk in meenigvuldige gelegenheden. De Negers maken het grootfte getal der inwoonderen van Suriname uit. Dewijl zij uit dezelfde landftreken als die van onze eilanden oorfpronkelijk zijn , is 'er geen onderfcheidt tusfchen hen , dan dat ontftaen kan uit de regeringe , waer onder zij leven. Indien hier, bij voorbeeldt, een meester zijnen flaef wil vrij maken, is hij, behalve het verlies van het geldt, voor zijn' Neger be-  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 307 betaeld, nog verpligt de brieven van vrijdom tot een' hoogen prijs te koopen , zonder welke geen zwarte in den Christeljjken godsdienst onderwezen, noch gedoopt mag wordem Daerenboven wordt 'er vereischt, dat de flaef een beroep geleerd hebbe, en in'ftaet zij om zijne kost te winnen 5 dewijl anders de meester nog in deszelfs onderhoudt moet Voorzien, uit vreeze dat de Neger ten laste der volkplantinge zoude komen; Hier uit oordeelt gij wel, dat 'er hier weinige Negers het Christendom belijden. Htm godsdienst beftaet in het geloof dat 'er een Godt is; maer zij kunnen niet nalaten zich tevens aen afgodifche bijgeloovigheden overtegeven. Zij verkiezen een dier, dat zij aenbidden , eri ijder huisgezin heeft het zijne ; vermits de Zoon geen ander dan dat van zijnen vader kent. Dees ongerijmde godsdienst wordt niet uitgebluscht, dan in de geenen, die, door de ftralen van het geloof verlicht, den doop verzocht en ontvangen hebben. Het getal derzelven is zeer gering, door de moeijelijkheden, welke zij, gelijk gij gezien hebt, ontmoeten om hunne vrijheit te verkrijgen. Wanneer een Neger vader van een' zoonwordt, gaet hij zijnen meester bidden denzelven eenen naem te geven ; doch is het kindt eene dochter , vervoegt hij zich bij zijne meesteres. De eerfte woorden, dié V a hij  go8 Db Nieüwe Reisiger. hij hun leert uitfpreken , zijn goeden dag, feester ; en de eerfte pligt , dien hij hun inboezemt, is hunne opzieneren te eerbiedigen. Deze eerbiedt gaet zoo ver, dat de Negers, fchoon zeer minnenijdig over hunne vrouwen , hunnen roem ftellen in de ontrouw , die dezelve hun bewijzen, wanneer zij met hare heeren te doen. hebben; daer zij in tegendeel haer en hare minnaers zouden vergiftigen , indien zij aen haer eenige gemeenfchap, het zij met een' Indiaen, het zij met een' zwarten, gewaer wierden. Heb ik u gezegd , Mevrouw , toen ik u eertijds over de Negerinnen onderhield, hoe gemakkelijk zij, die in de kraem komen, zich ontflaen van een pak , dat zulke doodelijke ontfteltenisfen veroorzaekt, en fomtijds zoo rampfpoedig is voor andere vrouwen? Hoewel men haer , tot op het oogenblik harer verlosfinge , tot eenen zwaren arbeidt gebruikt , krijgen zij daer door nimmer eenig ongemak; en zij hebben geene der toevallen, die aen onze vrouwen in Europa zoo gemeen zijn. Ik zag eene dezer flavinnen, die, om het bedrijven van eene zware misdaedt, vier of vijf uren voor hare verlosfing, meer dan vijftig geesfelflagen op hare billen ontving, en haer kindt niet minder gelukkig ter weereld' bragt. 'Uit de optellingen, die men omtrent het getal der inwoonderen van Suriname gedaen heeft,  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 309 heeft, blijkt dat 'er meer dan negentig duizend zwarten zijn, zonder 'er de vlugtende Negers onder te begrijpen. Deze laetften maken, onder den naem van Marrons, een ontzagchelijk volk uit, dat dikwerf de volkplanting verontrust heeft. De landvoogdt heeft de grootfte poogingen aengewend, om hen tot gehoorzaemheit te brengen, en zelfs hun hoofdt op prijs gefield. Zij hebben zich daerover gewroken, door de plantaedjen bij nacht te verwoesten, en de andere flaven te verpligten hunne heeren den hals aftefnijden, en tot hen over te komen. Zij hebben voor de geenen , die hen wilden aentasten, de wegen gefloten , en van alle de voordcelen van den grondt gebruik gemaekt, om de hinderpalen te vermeerderen, en hunne vervolging moeijelijker te maken. Tegenwoordig is men bezig met hun over een vredeverdrag te handelen; en men fpreekt reeds van hun de behoorlijke gefchenken te zenden , door eenig krijgsvolk der bezetting van Parimaribo. Zie hier, naer men mij gezegd heeft, hoedanig de voorafgaende vredepunten en voorwaerden van dit verdrag zullen wezen. „ Zes raedsheeren en een geheimfchrijver „ zullen door de regering afgevaerdigd wor„ den; en van de zijde der Marrons zullen „ 'er zestien opperhoofden zijn, waervan 'er „ zes, met hunne vrouwen en kinderen, „ in de hoofdftadt zullen komen wonen, om V 3 „ tot  310 De Nieuw f. Reisige*. „ tot gijzelaers te dienen. Men zal hun höi loven , hun volk nimmermeer te veront„ rusten; en het zal ijder van hun geoorlofd „ zijn zich neder te zetten waer hij begeert, Maer zij zullen zich verbinden, hun getal niet te vergrootcn, de overloopers, die „ zich bij hen willen voegen, overtegeven , „ en de volkplanting, in tijdt van oorlog, „ onderftandt te bieden. Men zal hun ins„ gelijks toeftaen met de blanken te handclen; en zij zullen aengemerkt worden als }, een naburig en vrij volk, waer mede men ,, in goede verftandhouding wenscht te le,, ven". Men telt vijf en twintig duizend van deze Marrons Negeren, welke nog talrijker kunnen worden : want zij hebben bijna allen vrouwen; en bij gebrek van Negerinnen , worden zij door de Indianinnen niet geweigerd. De Europeanen, die zich te Suriname gevestigd hebben, of 'er van Europefche vaderen geboren zijn, maken de derde klasfe der inwoonderen uit. Daer heerscht onder hen eene vrijheit., die wij in ons landt niet kennen. Het zij men zich in' de ftadt of op het landt, in'gezelfchap of in zijne eenzaemheit , bij anderen of in zijn eigen huis bevindt , niets is eenvouwiger en minder gezocht, dan de algemeene manier om zich te kJeeden. Het gewone gewaedt, ten zij men een plegtig bezoek ga afleggen , is een wit ka-  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 31 r kamizool, een katoenen muts 'en een hoedt daer op. Echter zijn 'er gelegenheden, waerin men, gelijk elders , de pracht en overdadigheit in de kleederen laet uitblinken. Onze kleedingswijzen verfpreiden zich in deze' gewesten, weinig tijds na dat zij in Europa zijn uitgevonden ; en de vrouwen , wie de begeerte om te behagen niet toelaet zich te vcrwaerloozen , zijn geenszins de eenigfte noch altoos de eerfte om dezelven te volgen. Ook zijn 'er in de ftadt eene groote meenigte winkels, rijkelijk voorzien van allerlei koor, manfchappen. Het laken, fluweel, de ftolfen, de gouden en zilveren boordfels, alles is 'er in overvloedt, maer tevens op een' uitermaten hoogen prijs, om dat 'er alles van buiten komt, en men hier geene reederijen heeft. Gij zoudt u voornamelijk verwonde, ren over de verblindende witheit van het linnen, dat men op de tafels en aen het ligchaem gebruikt , en 't welk door de Negerinnen gewasfehen en geftreken wordt. Men roemt, in Amerika, de fchoenmakers van Saba, de lederbereiders van Jamaïka,»en de waschters van Suriname. De tafels zijn 'er overvloedig voorzien, fchoon 'er de levensmiddelen zeer duur zijp. Het vleesch uit de hal wordt 'er tegens tien ftuivers , en het broodt tegens vijf ftuivers her. pondt verkoft; doch het gevogelte is 'er geenszins het duurfte. De rijken hebben, V 4 pp  31a De Nieuwe Reisiger. op hunne plantaedjen , onder de Negers visfchers en jagers , die hun geen visch of wildt laten ontbreken ; en fchoon 'er geen wijn in het landt gemaekt wordt, drinkt men *er denzelven niet min overvloedig en goeds dan in eenige andere volkplanting, Deze lekkere en ruime tafels worden nog aenzienlijker door eene mcenigte flaven, die dezen groven Hollanderen eene zwier van rijkdom, en pracht, welke men naeuwelijks aen de groote heeren vergeeft, bijzetten. Zij t gij begerig om de bijzonderheden van het leven van een' Surinamer te weten ? Hij ftaet op met de zonne, dat is te zeggen , te zes uren. Naeuwelijks is hij verrezen , of hij drinkt zijne thee of koffy , terwijl zijne Negers de tafel dekken , om het ontbijt optedjsfehen. Het zelve beftaet , in alle de huizen , in ham of ander gezouten vleesch, verzeld van boter, kaas, fterk bier en wijn van Madera. Deze tafel blijft dus bereid , tot negen uren, voor alle de vrienden , die hem. bezoeken. Na dit tweede ontbijt, houdt hij zich, binnens huis , bezig met verfcheidene zaken , tot elf uren , wanneer hij zich ter beurze begeeft. Dezelve is eene foort van herberg , alwaer hij punch , wijn of bier drinkt, tot één uur , op welken tijdt hij naer huis keert om zijn middagmael te houden. Dees maeltijdt wordt wel rasch van den middagflaep gevolgd. Te vier uren dient men de thee  Honderd en Tweeëndertigste Brizf. 313 thee voor; en ten vijve begeeft hij zich we-der naer de beurs, en vermaekt zich met verfcheidene fpelen , of met wandelen , tot he£ avondmael. Hij rijdt zelden in eene karos: want de rijtuigen zijn te Suriname niet zeer gemeen ; dewijl men ze uit Europa moet doen komen , waer door zij, gelijk ook het koopen en onderhoudt der paerden, zeer duur en kostelijk vallen, ik ken niemant dan den landvoogdt en vier of vijf van de voornaemften der ftadt, die rijtuigen houden. Eenigen hebben eene chais, doch alleenlijk voor het landt; maer niemant wandelt door de ftraten , zonder een' Neger, die eene zonnefcherm boven hem draegt, bij zich te hebben. De vrouwen zijn daerenboven nog door eenig dienstmaegden verzeld. Voorheen van de jufferen van Batavia, fprekende , heb ik bijna de beeldtenis van deze afgemaeld. Men ziet 'er dezelfde pracht, den zelfden hoogmoedt, dezelfde onwetendheita dezelfde hardheit omtrent de flaven, enz. Het is flechts aen de Engelfchen, en. aen de geenen , die alleenlijk van de Surinaemfche maetfehappij' afhangen , geoorlofd eenigen koophandel in het landfehap te doen. Geene andere fchepen, van welken landaert het ook zij, mogen in de haven komen, om 'er koopmanfehap te bedrijven. De Engelfchen brengen 'er vleesch , gezouten visch , tabak in blar deren, dennen planken, meel, kaerfen, enz.; en zij krijgen in verwisfcling fuikerhonig of V 5 ~ fy-  314 De Nieuwe Reisigek. fyroop , om hunne rum te maken. Dit is de eenigfte koophandel , dien zij mogen bedrijven ; en zonder deze voorwaerde , zou hun de inkomst der haven verboden zijn. De Hollanders van de maetfehappij' voorzien het landt van wijn, bier, fterke dran^> ken, boter, kaes, fpecerijen, koufen, fchoenen, hoeden, linnen en kleederen, alle zaken, die des te noodiger zijn , om dat men hier flechts twee fchoenmakers , twee kleermakers , twee bakkers , twee timmerlieden, één' metfelaer en één' fmit heeft; doch ter vergoedinge vindt men 'er vele gencesheeren, wondheelers en kruidmengers. Het is waer dat men de flaven tot allerlei ambachten opleidt ; maer dewijl zij alleen hunne eigene heeren mogen dienen , zijn de anderen ver* pligt hulp te zoeken bij deze weinige werklieden , die in de hoofdftadt zijn. Ligtelijk kan men oordeelen, dat dit kleene getal niet volftaen kan tot het onderhoudt van meer dan veertig duizend inwoonderen , Europeanen of Kreolen , zoo in de ftadt als op de plantaedjen, zonder 'er elf of twaelf honderd mannen, geregelde krijgsbenden, die in dienst der volkplantingen zijn, onder te rekenen. Deze krijgsbenden , onder het bevel van den landvoogdt , die door de maetfehappij tot overfte kollonel benoemd, en door hunne Hoog Mogenden bevestigd is , zijn in twee batailjons verdeeld. Zij hebben ijder aen hun hoofdt  Honderd en Tweeëndertigste Brief. 315 hoofdt twee luiteriantkollonels, vier kapiteinen, zoo veele luitenants , en andere onderofficieren , allen in de bezolding van Hollandc en de Surinaemfche maetfehappij'. Behalve deze geregelde krijgsbenden , maken de inwoonders onder zich nog drie benden krijgsvolk uit , die in den noodt flagvaerdig moeten wezen , zijnde altoos voorzien van wapenen , kruit en loodt, tot verdeediging van het landfehap. Hier op zijn de kapiteinen verpligt naeuwkeurig acht te geven door eene algemeene wapenfehouw , die tweemael in 't jaer godaen wordt , volgens de bevelen der regeringe, Insgelijks is het gelegen op de rivieren , alwaer plantaedjen zijn ; ijder van dezelve heeft verfcheidene verdeelingen , die kleene afzonderlijke krijgshoopen uitmaken. Zij moeten zich op hunne Ijefcbeidene plaets begeven , op den eerften kanonfehoot , dien men als eene fein doet. In het begin der volkplantinge vonnisten de landvoogdt en eenige leden van den raedt, als de opperfte vierfchaer over alle verfchillen, zonder hooger beroep. Maer het getal der ingezetenen vermeerderende , werden de rechtsgedingen gewigtiger , de zaken meenigvuldiger en de twisten algemeener. De nieuwgekomenen , over zee getogen , bragten met zich eenen geest van hairklooverij' „ waer door men genoodzaekt was verfcheidene vieifcharen opterichten, waerin zij, van een eer-  g 16 De Nieuwe Reisiger. eerfte vonnis, zich op een hooger gerechtshof roogten beroepen. De leden van deze verfchillende raedsvergaderingen zijn geenzins uitgeleerd in de kennis der wetten ; maer zij zijn verftandige , eerlijke en deugdzame lieden, die, gelijk onze rechters of fchouten, volgens de oprechtheit van hun hart en dekennis van een goed verftandt oordeelen. De landvoogdt is de geborene voorzitter van alle de vierfcharen der gerechtigheit. De eerfte , het hof der ftadsregeringe en des halsgerechts geheten, beftaet uit twaelf perfonen , uit de voomaemfte inwoonderen gekozen , en door hen benoemd. Men kan naer deze plaetfen niet ftaen , zonder vafte goederen in het landt te hebben. -Zij zijn voor het ganfche leven, en brengen niets dan eer aen. De tweede vierfchaer, die den tytel van het burgergerecht voert, beftaet insgelijks uit twaelf leden , welke door die van de eerfte vierfchaer verkozen worden. Men kan zich van hun vonnis op de vergadering van hunne Hoog Mogenden, in Europa, beroepen. Ook zijn zij geheel onafhangkelijk van de eerften, en nemen , gelijk dezelven , den tytel van oppergerechtshof aen. De derde, eindelijk, is eene kleene vierfchaer , voor welke de zaken in het begin , of die van weinig waerde zijn, gebragt worden. De landvoogdt heeft recht om insgelijks in deze twee laetfte raedsvergaderingen voortezitten , en de rechters moe^  Honderd en Tweeëndertigste Brief, jjïf moeten alle vier jaren veranderen. Zonder, gelijk in Frankrijk , geplaegd te zijn door dezen hoop van advokaten en pleitbezorgeren, die het onderhoudt hunner ongelukkige pleiteren infiokken, is'er hier echter nog een genoegzaem getal, om de neiging der geenen > die de hairklooverij beminnen, te voldoen. Te Suriname is geene andere munt dan de Hollandfche gangbaer , uitgenomen eenige kleene drie ftuivers ftukken , die 'er de Por* tugezen ingevoerd hebben : dit is het laeglle geldt , en men kan niets beneden dezen prijs koopen. De maeltijden zijn in de herbergen geregeld op veertig ftuivers voorijder hoofdt, behalve den wijn, waer van de Hes dertig ftuivers kost. De huisvesting is 'er niet duur; vermits men 'er alleen in hangmatten flaept. De markt der vruchten , moeskruiden en flaven , wordt voor het ftadhuis gehouden $ op een groot en fraei plein , met oranjeboom men verfierd. De bovenverdieping van dit huis is gefchikt tot den godsdienst, die 'er des zondags morgens in het HolJandsch, en 's namiddags in het Fransch gehouden wordt. Men heeft 'er leeraers van beide de volken , wien men goede jaergelden geeft. De Lutheranen hebben 'er eene heerlijke kerk , en de Hoogduitfche en Portugefche Joden twee fynagogen/ Insgelijks heeft men 'er eene foort van gasthuis gefticht, waerin men hoogbejaerde lieden en behoeftige weezen  318 De Nieu*we R & i s i g & r; £en ontvangt. Het zelve wordt zoo wel beftierd, dat het niet overladen is met zulk eene meenigte zieken , waer van de meeste onzer Europefche lieden krielem De beftierders zijn daerenboven belast met de zorg over de geenen , die zonder uiterllewil fterven : zij waerfchuwen de erfgenamen , en Hellen dezelven de nalatenfchap in handen , na 'er tot hunnen loon tien ten 'honderd afgetrokken te hebben, De inkomsten der Surinaemfche maetfehappij' beftaen in verfcheidene belastingen , die de inwoonders aen verfchillende kantoren moeten betalen* In het eene vordert men de rechten , gelegd op alles wat den koophandel betreft, op de fchepen, de goederen , welke buitens lands gevoerd worden , en het timmerhout , dat in de Volkplanting bearbeid wordt. Men ligt eerst het noodzakelijke geldt, om de bezetting te betalen 5 en het overige wordt aen» de deelgenooten overgeleverd. Het tweede kantoor heeft het beftier over het hoofdgeldt, dat over al het volk, blanken en zwarten, geheven wordt, en 's jaerlijksch voor ij deren perfoon, van drie tot twaelf jaren, op vijfentwintig ftuivers, en van twaelf tot zestig jaren op vijftig ftuivers beloopt. De blanken , die niet in Suriname geboren zijn, worden , gedurende de tien eerfte jaren van hun verblijf in het landfchap, • van dit hoofdgeldt  IIoNderd en Tweeëndertigste Brief. 319 gelde ontflagem Dit recht wordt geheven of in geldt, of in fuiker , tegen één' ftuiver het pondt gerekend , waer van het kantoor aen de deelgenooten rekenfehap doet. Geenë andere waren komen hier in aenmerking* De landvoogdt mag over deze ontvangften naer zijn goedvinden befchikken , en is daer1 voor niet verantwoordelijk dan aen de maetfehappij. De andere kantoren hebben hunne betrekkingen tot het koopen en verkoopen , het kunstwerk, den invoer der wijnen en fterke dranken, de belasting der huizen, rijtuigen , het vee, enz. Yder verkooper is gehouden een zeker recht te betalen , en de kooper éénen Huiver van de gulden , voor het geene hij koopt. Yder inwoonder is verpligt bij eede te verklaren, hoeveel hij in het loopende jaer zuiver gewonnen heeft, en 'er een zekere gedeelte van te geven, tot goedmaking van de kosten der krijgsbenden , die men tegens de Marrons Negers zendt. Het geldt, ipruitende uit het recht op de huizen en het vee, is gefchikt tot onderhoudt der wegen en openbare plaetfem De jaergelden der geestelijkheit, dat is der leeraren , worden uit de belasting' der wijneti , brandewijnen, bieren, en andere fterke . dranken , genomen.Ik ben, enz. Suriname, den 24/2en van November, 1750. P. S.  320 De Nieuwe R e i s i g e ö. P. S. Morgen, Mevrouw, vertrek ik naer Kayenne ; en mijne afwezenheit zal Hechts van eene maendt zijn. Raed eens met wie, en hoedanig ik deze reis doe. Met een' hondt, een' Neger en een' Karaïber, te voet en naekt gelijk zij, Of flechts boven hen voorzien met een' katoenen borstrok en een' linnen onderbroek; Wij zullen deze reis al jagende doen , en de wegen op het geval laten aenkomen. De Neger zal ons de beesten, die wij dooden, bereiden: hij zal mij tot kok,de hondt tot gezelfehap , en de Wilde tot tolk dienen. . Honderd en Drieëndertigste Brief* Vervolg van Guiana. Niettegenstaende de reistogten der Europeanen en eenige Jezuitifche zendelingen, is het binnenffe dezer landftreke flechts onvolmaektelijk bekend. Het is nog een onbebouwd landt, dat geen Vorst tot nu toe ondernomen heeft te verooveren4 Naermate wij ons van de kust' verwijderden , fcheen zich het veldt te verheffen ; en wij vonden, tusfchen de boomen , vlakke en opene landerijen , maer fomtijds moerasfige beemden, die tot verblijfplaetfen voor de kahnans of krokodillen dienen. De fpron- gen,'  Honderd en Drieëndertigste Brief. 32i gen , die den loop der ftroomen afbreken> zijn een aengcnaem fchouwfpel voor den reiziger. Gij weet,- Mevrouw, dat men dezen naem geeft aen groote rotzen, die den ftroom. der rivieren fluiten , en groote of kleene watervallen , volgens de hoogte der landen , vormen. Zij ftrekken zich fomtijds meer dan een Vierde van eene mijl uit, en noodzaken de Indianen hunne kanoos op het landt te halen , en ver van daer övertevoeren. Daer is'er, die, om deze moeite te ontgaen , de floutheit hebben om over deze Watervallen, wier fnelheit fchrik veroorzaekt, heen te flre. ven. Doch dit kost dikwerf het leven aen de Europeanen, die hen willen navolgen. Na eenen togt van verfcheidene dagen # kwamen wij in een vlek van Wilden , wier öpperhoofdt, in eenen ouderdom van honderd jaren , eene kloeke gezondheit , en verwonderlijke tegenwoordigheit van geest, bij eene lange érvarenis voegde. In zijne jeugdt was hij geweest op het eilandt Kayenne , alwaer de omgang der Franfchen hem het onderfcheidt der volken en menfchen had leeren kennen. Hij fprak onze tael vrij gemakkelijk ; en de hoedanigheit van Fransman bezorgde mij een onthael, dat mij bekoorde. Ik heb uwen landaert altijdt bemind, zeide hij tot mij; „ dewijl gij in deze afgelegen „ ne gewesten ; gelijk de andere Europea5, nen , niet gekomen zijt, om ons gedacht X 2, uit-"  $ia De Nieuwe Reisigee. „ uitterooien. Zelfs hebt gij op onze vrij5, heit niet toegelegd ; en onze nageburen „ geworden, hebt gij niet ondernomen ons ,, uwe flaven te maken. Gij hebt ons als „ menfchen gehandeld , en wij befchouwen u als onze vrienden en broeders." Ik deed mijn voordeel met deze gunftige gefteldheit, om mij meer en meer in de genegenheit des grijsaerts intedringen. Zijne hoogc jaren y zijn verftandt en ongemeen geheugen , deden mij hopen op eenige verlichtingen, omtrent het binnenfte des lands, en bijzonderlijk omtrent de vermaerde ftadt Del - Dorado, waervan de Spanjaerds zoo vele wonderen verteld hebben. „ Gij zijt de eerfte „ Fransman niet, hernam hij, die mij van „ deze fabelachtige landftreek gefproken heeft; „ en om u eenige voldoening te geven, ver„ volgde hij , zie hier het geene ik mij her„ inner dikwerf, in mijne kindschheit, te „ hebben hooren verhalen , van eene oude w vrouw' , die voor eene tooveres gehouden„ werd , en welke wij de zottin noemden.. „ Mijn arme Ouako, zeide zij (dit was de „ naem van haren man) werd gevangen„ door de mannen met lange baerden (te weten, de Spanjaerden) die uit het oos-„ ten kwamen , en hem dwongen hun aJs „ tolk en gids te dienen , in het zoeken „ naer eene ftadt, die geheel van goudt was,, „ Zij kwamen eerst in een landt, waer in de „ in-  Honderd en Drieëndertigste BrIi-f. 323 „ inwoonders de oogen op de fchoudersj den monde op de borst, en de hairen op „ den rug hadden. Dit is het ontzagchelijkfte ,, volk der geheele weereld'. Deszelfs wa,, penen, die in bogen en pijlen beftaen, ,, zijn driemael zoo groot als de onze. Het „ vergif, waerin zij dezelven doopen, is al„ toos doodelijk, en veroorzaekt verfchrik„ kelijke pijnen, die de gekwetften in eene ,, foort van woede werpen. Zij worden zwart; en de flank, die zij uitwaesfemen, is onverdragelijk. Ik dwing niemant om ,, mij te gelooven. ,, Deze volken deden geen kwaedt aen de ,, Spanjaerds, en lieten hen gerust over ,, hunne landen trekken. Maer verder ont„ moetten zij boozer menfchen, die een ge;, deelfce van hun deden omkomen , zonder „ andere moeite dan heil in een dal te be„ fluiten, en de kruiden in brand te fteken 3 ,, weshalve zy door den rook en de vlam ver„ flikten. Ik dwing niemant om mij te ge. looven. „ Dit dal is de grensfeheiding der gouden „ ftadt; en deszelfs inwoonders houden zich 3, alleen bezig met de vreemdelingen daer ,-, van te verwijderen. Maer indien deze ,, laetften mét geene krijgsheiren aenkomen, en 'er alleen door de nieuwsgierigheit, of j, door de begeerte om hun geluk te bevorde* Si ren 5 naer toe fchijnen getrokken te zijn^ X 2 r, ont-  324 De Nieuwe Reisigee, „ ontmoeten zij geene de minfte kwade be~ „ handeling. Men vergenoegt zich met hun. „ nc oogen te blinden, en hun wachten te „ geven, om hen te verzeilen. Vervolgens „ zend men hen, met goudt beladen, te rug 5 „ want dit metacl is 'er zoo gemeen , dat ,., men 'er bergen ziet, welke 'er mede be„ dekt zijn. De Spanjaerds befpeurden 'er „ één', van zeer verre, die geheel van dia„ manten en gefteenten blonk. Ik dwing, niemant om mij te gelooven. „ Dit gezigt wekte hunnen moedt op: zij ,, deden eenen moeijelijken togt; en uit „ vreeze dat andere Europeanen dezen fchat met hun zouden komen deelen , ftelde „ hun veldoverfte al zijn volk in flagorde, „ en nam het landt in bezit, uit name van ,, den grooten kacique van Spanje. Mijne „- vrienden , zeide hij tot zijn krijgsvolk,. ,ï gij weet welk eene moeite ik heb aenge,,- wend, om den magtigen ftaet van Guiana,. het rijke koningkrijk Del-Dorado, te ontdekken: zie hier het oogenblik om'er de vrucht van te plukken; weshalve ik u, Don Franfiscus Karillo, mijn'ftedehouder,. „ belastte dit kruis, dat ter aerde ligt, op te nemen , en naer het oosten te keeren. „. Karillo gehoorzaemde : het ganfche leger „. wierp zich op de knien, om te bidden; „. en de veldheer nam een' kop vol waters w, en dronk denzelven uit. Men bood hem „ eetf '  HondcRd en Drieëndertigste Brief. 3115 4, een' tweeden kop aen , waeruit hij het „ water, zoo ver hij konde, ter aerde wierp, „ zijnen degen trok, en het kruidt rondom hem affneed, zeggende: in den naem van ,, Godt, maek ik mij meester van dit gewest, voor mijnen Jandaert, en den koning , mijnen opperheer. Hierop wierp „ men zich weder op de knien; en alle de ora„ ftanders antwoordden , dat zij dit winge„ west, tot den laetften droppel van hun „ bloedt zouden verdeedigen. ,, De veldheer drong twee mijlen verder „ door, en kwam in een dorp, alwaer hij, ,, zich den fterkften bevindende, met veel vriendfchap behandeld werd door den ka„ cique , die hem veel gouds vereerde. „ Ouako kreeg bevel hem te vragen , van „ waer hij dit metael kreeg. Hij antwoordde, uit een naburig landfchap, alwaer men het kruidt met deszelfs wortel en de aerde, die 'er aen vasthong, uitrukte en in groote „ vaten wierp ; en wanneer men dit alles ,, wel gewasfchen hadde, haelde men 'er het „ zuiverfte goudt uit. Ik dwing niemant om „ mij te gelooven. „ Alle de inwoonders hadden 'er borst,, platen en oorfierfels van. De kacique „ voegde 'er bij, dat indien men hem bijlen, „ fabels of mesfen wilde brengen, hij 'er, „ in verwisfeling , gouden ftaven voor „ zoude ^even. Men liet hem dezelven op X 3 » ftaen-  gaö De Nieuwe Reisiger. 3, ftaendevoet bezorgen; en voor ijder ftuk „ ijzeren gereedfchap , gaf hij een' klomp gouds zoo dik als een' arm. De veldheer „ bedwong zijne blijdfchap; en zijn krijgsvolk 3, poogde geene de minste vreugdebetoo„ ning te laten blijken , op het gezigt van 3, alle deze rijkdommen. Ik dwing niemant 3, om mij te gelooven, „ De Spanjaerds waren gerust, en in dc aen„ genaemfte verwachtingen , wanneer men 3, hun, in het midden van den nacht, kwam „ verwittigen , dat de volken van het ge3, bergte beweging maekten, om hen aente- „ tasten Hier begon de toove- 3, res , als of zij zich over niets meer dan „ over het lot van haren waerden Ouako 3, bekommerde, bitterlijk te fchreijen, waer „ door.zij onbekwaem was haer verhael te 3, voleindigen. „ Het is zeer waerfchijnlijk , vervolgde de grijsaert, „ dat de Kastilianen, door den v wederftandt der volken van het gebergte, „ geftuit wierden; tenzij men, voegde hij 'er „ bij, liever verflandig befluite, om niets van 3, diergelijke vertellingen van oude vrouwen „ te gelooven. Dit hebben de Spanjaerds 3, niet gedaen, zeide ik tot hem: want men %y wil dat zij toen , te Karthagena , van niets „ anders dan van de ontdekkinge van Deb s, Dorado fpraken. Een van hun fchreef 3) aen een' zijner vrienden, dat 'er een fchip „ was  Honderd en Drieëndertigste Brief. 327 „ was aengekomen, met een reusachtig „ beeldt, van louter goudt , dat zevenen,, veertig honderd ponden woeg. Dit was, zeide men , de godheit van een groot landfchap, wiens inwoonders befioten bad„ den het Christendom te omhelzen, en een „ begin maekten met zich van hunnen afgodt te ontdoen. ,, Doch het geene hen , wien de neiging „ der Luropefche volken bekend is, het meeste zal verwonderen, is dat de Engel- fchen zelfs aen deze hersfenfchimmen ,, geloof floegen. Raleigh , de vermaerde w Raleigh, heeft zich nimmer van dit dwaze denkbeeldt willen ontflaen. Zijn verkeerde „ waen was zoo fterk, dat hij niet ophield om het hof en alle de maetfchappijen van „ koophandel aentezoeken, ter aenwendinge „ van de laetfte poogingen, om zich in dit „ rijke en ingebeelde landt te vestigen. Hij „ betuigde dikwerf, dat hij gewillig het „ overfchot van zijne goederen en zijn leven ,, aen deze onderneming zoude opofferen; 9, en in het bericht, dat hij te Londen liet ge,, meen maken, waerdeerde hij het voordeel „ der bergfteenen en andere mijnftoffen van „ Guiana, welke hij, volgens zijne uitdruk„ tóng, voor de nieuwsgierigheit der onge„ loovigen blootftelde". In de verfcheidene onderhandelingen, die ik met mijnen honderdjarigen grijsaert had, X 4 fpra*  328 De Nifuwe R e i s i g f. r. fpraken wij dikwerf over de Wilden van die gewest. Gij zult met verwonderinge lezen, Mevrouw , het geene hij mij verteld heeft van de manier', op welke deze volken hunne hoplieden en geneesheeren maken. „ De „ eerften, zeide hij , zijn de opperhoofden ,, van onze vlekken, en de overften onzer „ heiren. Hij , die naer deze waerdigheit „ verlangt, geeft zijn oogmerk te kennen, „ door het dragen van eene rondas op zijn „ hoofdt , terwijl hij , met neêrgeflagene „ oogen, eene diepe ftilzwijgendheit be,, waert. Hij begeeft zich in eenen hoek „ van zijne hut, en doet zich aldaer eene. „ kleene affchutting maken, waerin hij naeu,, welijks de vrijheit heeft om zich te bewe„ gen. Deze plaets verlaet hij niet, dan „ om de noodwendigheden der nature te vol,, doen, en verfchrikkelijke proeven, voor „ welke hem de andere hoplieden beurtelings ,, blootftellen, te ondergaen. Hij onder,, houdt, veertig dagen lang, eene geftrenge „ vasten; en gedurende die tijdt doet men, 's morgens en 's avonds, voor hem eene „ lange redevoering, die hij met het grootfte geduldt aenhoort. Hij houdt zich over„ eind , met de armen kruisfelings op het hoofdt , terwjjl ij der hopman hem drie ,, zware geesfelflagen op drie plaetfen van zijn „ ligchaem geeft, te weten, op de borst, „ den buik en de dijen. Deze behandeling » ont-  is Homdf.ro en Drieëndertigste Brief. 339 „ ontvangt hij tweemael daegs; en in de alfer„ felfte pijn , mag hij in het minfte geene ,, beweging maken, noch het geringite tee}, ken van fmert' laten blijken. ,, Deze proef geëindigd zijnde , moet hij ,, eene tweede, waer toe hij door eene nieu„ we redevoering bereid wordt, ondergaen. „ Men verzamelt rondom hem eene groote ,, meenigte fterke en Hinkende kruiden, ,, welke men. in brandt fteekt, zonder dar. „ hec vuur hem kan raken. De enkele rook, ,, die hem van alle kanten doordringt, doer, ,, hem vreemde kwalen lijden: hij raekt half „ buiten zinnen, en valt vervolgens in zulke ,, hevige bezwijmingen, dat men hem acht „ dood te zijn. Men geeft hem eenige hart„ Herkende vochten , om hem zijne krach„ ten te doen wederkrijgen; maer nacuwlijks „ is hij tot zich zeiven gekomen , of men „ verdubbelt het vuur, met nieuwe aen„ moedigingen. „ Terwijl men hem dus pijnigt, brengen „ alle de andere hoplieden den tijdt door, met „ rondom hem te drinken. Eindelijk, wan,, neer zij denken dat zijne kwijning ten ,, hoogften top gekomen is, maken zij hem „ een' halsbandt en gordel van bladeren, ,, welke zij vervullen met groote mieren, „ wier hevige en gevoelige Heken hem wel a, rasch , met nieuwe fmerten , opwekken. iX Wannesr hij opgeflaen is, giet men hem, X 5 „ door, m  33» De Nieuwe Reisiger. s, door eene zeef, een geestrijk vocht op „ het hoofdt. Hierop gaet hij zich in de „ naeste rivier wasfchen, en keert in zijne hut te rug, om 'er een weinig rust te ne„ men. Hij is nog verpligt zijne vasten te „ onderhouden, maer met minder geftreng„ heit dan te voren ; en wanneer hij alle zijne krachten weder gekregen heeft, wordt £ hij tot hopman uitgeroepen, en ontvangt de wapenen , die aen deze waardigheit verknocht zijn, Ter inwijdinge van een' geneesheer, „ neemt men geene min geftrenge manier in acht. Als de tijdt der beproevinge geko„ men is, laet men den nieuweling nog ge- ftrenger dan de hoplieden vasten ; maer „ in plaets van hem te geesfelen, noodzaekt „ men hem onophoudelijk te danfen , tot „ hij , van vermoeidheit afgemat, zonder „ kennisfe neder valt. Hij komt wel rasch „ tot zich zeiven, door het middel der hals. banden en gordelen met mieren ; en om „ hem met de geweldigfte geneesmiddelen gemeenzaem te maken , fteekt men hem eene foort van trechter in den mondt, en doet hem eene groote hoeveelheit tabakfap „ inzwelgen. Dees geneesdrank veroorzaekt hem eene ontlasting , die zelfs tot eene s, bloedlozing overgaet, en verfcheidene „ dagen duurt. Hierop verklaert men hem tot geneesheer, en bekleedt hem met de s, magt  IÏ0NDERD EB> DRIEËNDERTIGSTE BRIE/. 331 „ raagt om verfcheidene ziekten te genezen, ,, Doch om dezelve te behouden, moet hij 9, nog drie jaren vasten; en hij mag, als ge„ neesheer, bij geene zieken geroepen wor„ den, dan na dat hij dezen langen tijdt van „ beproevingen en pijnigingen heeft uitge„ ftaen". Schoon alle deze vertellingen, door onzen ouden Wilde , in het Fransch gefchiedden, deed hem echter de weinige hebbclijkheit, die hij, fints langen tijdt, had om onze tael te fpreken , fomtijds de uitdrukkingen , en vooral de woordvoegingen van zijnen landaert gebruiken. Bij voorbeeldt, in dit gedeelte van Guiana hebben zij wel, gelijk wij, zelfffcandige en toevoegelijke naemwoorden, maer zonder onderfcheidt van getalen, zonder naemvallen en geflachtwoorden. Indien zij u willen onderrichten dat deze hut hunnen vader toebehoort, zullen zij vader hut zeggen. In plaets van het meervouwige, bedienen zij zich van het woordt papo, 't welk alle beteekent., Dus zeggen zij, om verlcheidene mannen of verfcheidene vrouwen uittedrukken, alle man, alle vrouw. Wanneer zij een zeer groot getal te kennen geven, toonen zij hunne hairen, terwijl zij het woordt veel uitfpreken. Zij hebben flechts een' eenigen uitgang voor alle de geflachten. Indien zij hoedanigheden, ftrijdig met het geene de toevoegelijke woorden aenduiden, willen uitdruk-  33* Nieuwe Rei si ge r. drukken, voegen zij 'er het ontkennende woordt neen bij ; bij voorbeeldt , d°. Engelfchen zijn goed neen , om te zeggen dat zij kwaed zijn. Ten opzichte van de getalen, tellen zij flechts tot vier; en voorts toonen zij de vijf vingers van de eene hand' om vijf, de twee handen om tien, en de handen en voeten om twintig te kennen te geven. De andere gewoonten der Wilden van Guiana zijn, met eenig gering onderfcheidt, dezelfde als die der Karaïben. Wanneer de doodt hun een' grijsaert ontrukt, begraven zij hem in de hut, waerin hij geleefd heeft, zonder andere plegtlgheit, dan zich ter zijner eere dronken te drinken. Zij gelooven hem hier door de grootfte eer te bewijzen. Maer wanneer zij oordeelen dat zijn vleesch verteerd is, verzamelen zij hunne geburen, en ontgraven de beenderen, welke zij verbranden , en de asch in hunnen drank mengen, om ze op een' luisterrijk feest doortezwclgen. Na dat wij onzen grijsaert verlaten hadden, drongen wij door tot in het binnenfte der landerijen , alwaer wij zeer veel wildt vonden. In het doorkruifen der bosfchen, zagen wij harten en wilde varkens, welke wij niet fchoten , dewijl het ons te moeijelijk geweest zoude zijn dezelven te vervoeren. Wij vergenoegden ons met het dooden van agoutys, zijnde kleene dieren, die zich, gelijk onze konijnen, Wk  Honderd en Drieëndertigste Brief. 333 in de aerde verbergen. Zij zijn van de grootte van een' haes , en hebben de kleur van een hart, een' fcherpen muil, kleene ooren en korte en dunne pooten. De endvogels, talingen , fnippen , ringelduiven , tortels, patrijzen , faizantcn en pappegaeijen van allerlei foort, vlogen rondom ons heen , zoo dat wij alleenlijk in de keus verlegen waren. Hier uit ziet gij dat wij veeltijds goede fier hadden kunnen maken , indien wij gelegenhei t gehad hadden om alle deze verfchillende foorten van vleesch te bereiden. De rivieren boden ons insgelijks eene groote verfcheidenheit van visch aen. Mijn Neger bezorgde mij dikwils paka , een' zeer lekkeren visch, die men bij den zeebraesfem van Provence kan vergelijken. Hij wordt in het fnelfte van den ftroom gevonden , en is veeltijds gewoon aen eene foort van mosch, die aen de klippen groeit, zoo fterk te zuigen, dat men hem van digt bij kan naderen , zonder dat hij het befpeure. Mijn andere reisgenoot at fomtijds flangen , en verzekerde mij dat het een fmakelijk gerecht was. Wij zagen 'er van agt tot twintig voeten lang, en zoo dik als eens mans dij. Wij trokken over de landen van meer dan vijftien verfchillende volken , waervan 'er fommigen belijdenis deden van het Christendom, onder het beftuur van eenen zendeling. Zij, die men de langoorm noemt, hebben da  ^34 De Nieüwe Reisiger. de ooren inderdaedt tot op hunne fchouders afhangen; Dit vreemde üeraedt zijn zij aen de kunst, en niet aen de natuur verfchuldigd. Men doorboort de ooren der kinderen * en fteekt 'er ftukskens hout in, om het toefluiten van het gat te beletten; en men vergroot dezelven, tot dat de opening twee of drie duimen middenlijns heefta Op dit hout graveert men koddige afbeeldingen, die zwart of rood gefchilderd zijn, en, aen de ooren gehecht, den drager een zeer belagchelijk aenzien geven. Doch naer het gevoelen dezer goede lieden, is dit één harer fraeifte verfierfelen. Gij hebt gezien dat dees dragt den Wilden niet bijzonderlijk eigen is: verfcheidene Aziatifche volken rekenden het voordeel van lange ooren te hebben insgelijks voor eene bevalligheit; gelijk eertijds in Frankrijk de begeerte om een' grooten voet te hebben deze foort van fchoenen, die men a la poulaine (gallioensgewijs) noemde, had doen uitvinden. Mijn Neger, zich 's nachts ongefteld bevonden hebbende, was des anderen daegs begerig naer een' geneesheer, die op eenigen afftandt van het vlek , waerin wij geflapen hadden, woonde 5 maer men zeide hem dat dees man de lijders, welke hem kwamen raed_ plegen, van honger liet fterven, en vervolgens derzelver weduwen voorfloeg om haer te trouwen. Hij was inderdaedt de echtgenoot  Hondeed en Drieëndertigste Brief. 335 noot van drie vrouwen, die hij alleen doof dit middel verkregen had. Het opperhoofdt van dit zelfde vlek had korts geleden, van den landvoogd' van Kayenne , een' gunstbrief als officier, benevens den ftaf van bevel, verkregen. Dees Haf is een riet, verfierd met een' zilveren knop, met de wapenen van Frankrijk, en wordt, wegens den koning, aen de hoplieden der Wilden gegeven. Dees man, ziende dat ik zeer door de muggen geplaegd wierd, ftelde mij voor, mij te geleiden in het geene hij de tokaye noemde. Dit is een verblijf, in het diepfte van het bosch , 't welk naer onze ijskelders gelijkt. De Indianen, om zich voor den overlast dezer diertjes te beveiligen, begeven 'er zich, omtrent agt uren des avonds, in ftilte naer toe, uit vreeze dat dezelve, als van natuur geneigd om op het gerucht aentekomen, hen zouden volgen. De tokaye bevat fomtijds dertig of veertig perfonen; en men wordt 'er eene onverdragelijke hitte in gewaer. Deze muggen, een weinig grooter dan de onze, zijn fomtijds in zulk een groot getal, dat men genoodzaekt is zijne maeltijden in eenigen donkeren hoek te doen, of al wandelende te eten. Men onderfcheidt dezelven in twee foorten, onder den naem van muskiten en maringouins bekend. Deze laetften brommen onophoudelijk; en de eerften ftèken zonder eenig geluidt te maken. De eenen  33Ö De Nieuwe R e i s i g e r. eenen waërfchüwen ons, door hun gebromj als op onze hoede te zijn. De aenval der anderen is onvoorziens, en dus bezwaerlijker te ontwijken. Echter zijn de maringouins, volgens de toeftêmming der geheele weereld', meer gehaet dan de muskiten, het zij het onophoudelijke gebrom aen de ooren verveelt of dat men niet gaerne gedurig gedreigd wordt. Wij naderden , met groote fchreden , tot op de hoogte der riviere Ouy-a-Pok, en bevonden ons in het midden der drie talrijke volken, dePirious, deAkoquas, en de Palikours. Deze laetften zijn gewoon zich, op hun gelaet, te graveren met kromme lijnen, die dwars over de kin van het eene oor tot het andere gaen. Dit foort van masker worde bij hen jouparat, en bij de Franfchen barbe a la paticour genoemd. Bij deze zelfde Indianen, gaen de mannelijke kinders geheelnaekt, tot aen de jaren der huwbaerheit, waerin zij den fchaembandt verkrijgen. Ik geloof u gezegd te hebben dat dezelve beftaet uit een vel of ftuk linnen, dat de Wilden tusfchen hunne dijen doorhalen, en door middel van een' gordel, dien zij om hun lijf dragen, voor en achter laten afhangen. Voor dat zij denzelven bij de Palikours aennemen , zijn zij aen zeer harde beproevingen onderworpen: men noodzaekt hen verfcheidene dagen te vasten, en in hunne hangmatten te blijven, al*  iïoNrJERÖ EN DRISENDERTIGSTE BRIE7. iföè 'vth Of zij ziek waren: men geesfelt hen dikwils; en deze kleene plegtigheden dienen 5 naer hunne denkbeelden , om hun dapperheic inteboezemen. Zoo dra dezelve geëindigd zijn , worden zij volwasfene mannen. Eene andere ongemeener gewoonte, bij deze volken, is dat de getrouwde vrouwen volkomen naekt zijns Jonge dochters zijnde, dragen zij eene foort van voorfchoot, van omtrent één' voet in 't vierkant; maer zod dra zij een' echtgenoot hebben, gaen zij geheel bloot, geloovende dat hunne bekoorlijkheden , eenmael aen het gezigt van een' man blootgefteld, onverfchillig vöor de oogeii van alle anderen mogen vertoond worden. Tot nog toe noemde ik alleen de Indiaenfche volken, die bij de Franfchen bekend, en digt bij de kusten woonachtig zijn. Dieper landwacrds in moeten 'er zekerlijk talrijker volken wezen; maer hun afftandt van èïkahderen , en de moeijelijkheit om in zulk een wijduitgeftrekt landt, door akelige woestenijen , wouden van honderd mijlen, en onbevaerbare rivieren doortedringen, laten niet toe de begeerde naervorfchingen te doen, en nog minder eenigen koophandel aldaer te ondernemen. Voeg hier bij de onkunde van de talen, en vooral de woestheit der inwoonderen ," die, nimmer Europeanen gezien hebbende , een' vreemdeling zoo wel zouden tloodfiaerr, om zijne kleederen te rooven, als XL Deel. Y ara  33& De Nieuwe R e i s t o e r. ©m hem te eten: want het is zeker dat zij-allen1 menfcheneters zijn» Wat aengaet de geenen, die men de Indianen der kusten noemt, hun getal beloopt niet boven de twaelf of vijftien duizend*. Sedert bijna eene eeuw, heeft men alle poogingen aengewend,. om hun grondbeginiels van menfchelijkheit en godsdienst inteboezemen, De Jezuiten hebben*er een gedeelte van in geregelde verblijfplaetfen verzameld, en verzuimen niet dezelven met allen ijver th onderwijzen. De Palikours , vrienden der Franfchen zijnde , bezorgden ons eene kano , om de' rivier de Ouy- a- Pok aftezakken. Deze kano was de ftam van een' uitgeholden boom, aen weêrseinden fpits toeloopende , en kon omtrent vijf of zes perfonen bevatten. Wij vonden vele fprongen of watervallen, die ons in het eerst veel moeite baerden ; maer in 't vervolg had onze fcheepvaert niets ongemakkelijks. Wij ontmoetten eene talrijke bende Akoquafên , die de rivier dronken maekten; welke uitdrukking deze Wilden gebruiken, tar beteekenisfe van het geheim, 't welk zij bezitten om de visfehen te vangen , bedwelmende dezelve, door middel van zeker hout, dat zij in 't water werpen, en waer door de visch zeer lekker wordt. Om u niet te lang met deze geringe bijzonderheden optehouden , verzwijg ik andere emftandigheden van onze reis tot aen d» fterk-  Honderd en Drieëndertigste Brief. 339 fterkte Ouy-a-Pok., 's Konings bevelhebber in deze fterkte deed mij een onthael, waer over ik mij niet genoeg kan beroemen. Deze plaets was in een' erbarmelijken ftaet, dool* de rampfpoeden, welke zij in het laetfte oorlog had uitgeftaen. De aendoening, waer medé een zendeling, getuige van deze gebeurtenis, mij dezelve verteld heeft, laet mij niet toe zijne uitdrukkingen te veranderen. „ Naeuwelijks was het oorlog , in Euro„ pa, tusfchen Frankrijk en Groot-Brittanje, verklaerd, of de Engelfche kapers kruis? j, ten aen de eilanden , beneden den windt „ van Kayenne, op hoop van ëenige fche= „ peri te némen, én fommige verblijfplaet„ fen te pionderen. Naerdien zij gebrek j, aen water hadden, naderden zij. tot aèn de „ rivier de Ouy -a-Pok. Eenige Indianen, die 3, zij gevangen kregen , gaven hun kennis 5, van deze volkplanting', van wier beftaen „ Zij onkundig waren. Anderen dienden heri ,, tot gidfen 5 en alles liep t'famen tot het ï, verderf dezer plaetfe. ,, Het was op den , <5dea van November <;, des jaers 174.4, dat de Engelfchen het anker „ wierpen bij den Zilverberg;' dus noemt j, men de binnenfte punt van de baèi van Ouyj, a - Pok.' Na dat hun de gelegenheit, de i, krachten, en in 't algemeen alles wat de # fterkte betrof, bekend waren, befloten zij Y i ft éé-  34 wijl mijne hieuwsgierigheit mij dreef om „ de «uitwerking van dit vergif gedurig meer }, cn meer te kennen, bewoog ik hem het „ zelve in 't werk te fteilen , om zich van „ zijnen Neger te ontdoen, met belofte van eene önfehendbare getrouwheit om het ge5, heim te bewaren , zelf de ftrafoeffening „ bijtewonen , en onmiddelijk het lijk te openen. Ik gaf dezen rampzaligen dertig „ druppels van dit vocht, die hij naeuwe„ lijks had doorgezwolgen, of hij wrong zijn j, ligchaem in duizend bochten, en maekte „ een verfehrikkelijk gehuil. Hier op kreeg 3, hij verfcheidene ontlastingen en ftuiptrek3, kende bewegingen; en in zes minuten was ,, mijn man afgevaerdigd. Drie uren daerna' ,, opende ik 'het lijk, en vond in 't.geheel Z - >» gee-  %5-6 De Nieuwe Reisiger. jfj geene deelen befchadigd, noch eenige ont„ fteking,. uitgenomen de maeg, die meer' ,., dan de helft was ingetrokken. Jk heb alle deze proeven federt hervat; en zij zijn » altoos naer mijne begeerten gelukt". Om zulke wezenlijke, vrijwillige en ftrafwaerdige doodflagen te verontfchuldigen, voegde de Surinaemfche arts 'er bij: „ Geen „ eigenacr mag, onder welk voorwendfel „ het ook zij , zijnen flaef doen fterven; maer dewijl 'er onder deze rampzaligen „ vele vergiftigers zijn, moet men, wanneer „ men 'er een' ontdekt,, hem in de handen s» des gerechts overgeven. Het gebeurt dik5, wils dat de fchuldige zijne misdaedt nicü bekend, en dat de bewijzen niet vojdoen„ de genoeg zijn, om het vonnis des doods ,., over hem te vellen. De rechters veroor™ j,, deelen hem clan tot de gewone ftraf, die „ de geesfeling is; en na dat de meester drie „ of vier honderd guldens , voor alle deze „ omftandigheden betaeld heeft, zendt men „ hem zijnen flaef weder t'huis. Kan men ,, veronderftellen dat een ingezeten , wien „ zijn Neger twaelf of vijftien honderd Fran. fche guldens gekost heeft, denzelven zon„ der zeer gewigtige-oorzaken wil verliezen? i», Waerom wordt hij dan niet op zijn woordt ,, geloofd, wanneer hij hem van eene hoofd„ misdaedt befchuldigd ? Om dit misbruik se, voortekomen, vervolgde de geneesheer, 5> iS'  Honderd en Vierendertigste Brief. 357 ,„ is het gebruikelijk dat een meester, die „ het ongeluk heeft van een' dezer fchurken w onder zijn volk te hebben , zich zeiven rechte en den fchelm het hoofdt doé af. „ flaen. Echter moet deze ftrafoeffening 5, geheim blijven, en geene blanke mens„ fchen tot getuigen hebben ; dewijl men „ anders in ballingfchap gedreven wordt. 3, Ook gefchiedt zij niet dan in het bijzijn „ der Negeren, die in geene gevallen tegens ,, eenen blanken mogen getuigen. De mees„ ter verzamelt zijne flaven; en na den mis,., dadiger overtuigd te hebben , beveelt hij k „ aen de eerfte opzienders der bende denzei, ,, ven het hoofdt afteflaen, Men begraeft „ hem op ftaendevoct; en niemant neemt de zaek voor den misdadiger op. Ik heb derhalve, zonder de naervorfchingen van „ het gerecht te vreezen, 'tgeen, gelijk gij weet, een voorrecht van ons beroep is, mijnen dienst mogen leenen tot den doodt „ van dezen ongelukkigen". Gelief optemerken, Mevrouw, dat het fap van maniok, dat doodelijke werktuig in de handt van een' geneesheer, door de Krcolen tot eene fmakelijke en gezonde faus gemaekt wordt. Na dat 'er de fijnfte deelen, door de koking', zijn uitgedampt, is het overfchot, met zout en peper van Jamaïka bereid, een aenge. mem vocht, 'twelk men kabioe heet. Dit fap, wanneer het versch uitgedrukt is - heeft de 1 3 wit-  3 $ 8 De Nieuwe R e i s i g e e. witheit en den reuk deramandelmelk. Als roert liet laet bezinken, verkrijgt men eene voedzame zelfftandigheit , die op den grond van het vat gevonden wordt. Dezelve gelijkt volkomen naer ftijffelmeel, en dient tot dezelfde gebruiken ; maer door langdurigheid van tijd: worden de hairen door dit poeder verbrand. Mét fuiker gemengd, maekt men 'er foorten van eijerkoekjes of amandelbroodt van ; en deze bereiding word cipipa genoemd. Het geenff men langoe heet is niets anders dan kasfave, in kokend water geweekt; en wanneer, men 'er fuiker of fyroop in mengt , wordt, het mateté geheten. Als men vijftig ponden verseh maniokfap^ opeen langzaem vuur, overhaelt, wordt dc kracht van het vergif alleenlijk aen de drie, pf vier eerfte oneen van den geest, dien men 'er uittrekt, medegedeeld. Deszelfs reuk is onverdragelijk ; en van dit verfchrikkelijke uittrekfel bediende zich de Surinaemfche arts, om den ongelukkigen flaef naer de andere weereldt te zenden. Men wil dat het fap der rokoe een magtig tegengif tegens dat der maniok is; maer men moet het op ftaendevoet innemen: want het zou van geene de minfte uitwerking zijn, indien men deszelfs gebruik lang uitfteldc. De patate, waervan ik u eertijds gefproken heb , is insgelijks een wortel, zoo in Guiana als in de andere gewesten van zuid Amerika bekend. Men verzamelt denzelven iq 'tge-  HoWOCRO EN VlEUENDERTlGSTfi BsjEft 359 "t geheel niet op de zolders,.maer delft hem ■uit de aerde als men hem noodig heeft: want wanneer hij eens uit den grond" is, flaet hij ten einde van eenige dagen uit, en verderft. De igname , een andere wortel tot gebruik ;der Negeren, heeft op den voorgaenden dit voordeel, dat hij langer bewaerd kan worden. Hij is zelf ligter en gemakkelijker te verteren , zonder daerom minder voedzaem te wezen. Hij komt flechts eenmael in het jaer voort , en wordt niet overvloediglijk ingezameld, dan op nieuwelings toebereide landen. Wannéér men hem in de pakhuizen oplegt , moet men zorg dragen dat 'er geen vocht bijkome; dewijl hij anders uitflaet, en gelijk de uijens opzwelt. De igname is eene foort van bietwortel, wiens fchel dik, ruw,, oneffen en met vele vezeltjes bedekt is. Het binnenfte, het zij raeuw of gekookt, heeft eene vleeschkleur. Men eet denzelven met vleesch, of onder de gioeijende kolen gebraden. Met deze plant en de patatcn , kan men volftrekt het broodt ontb.éren. Men kweekt te Kayenne, gelijk ook in het overige van Guiana weinig koorn aen. De rijken gebruiken 'er'de buitenlandfchc melen; en de armen en flaven voeden zich met de wortelen, moeskruiden en vruchten des lands. Het onderhoudt van het gevogelte is het eenige waer toe men wezenlijk koorn noodig heeft, De granen, die in deze volkplanting Z 4 best  3óq De Nieuw-e R f. i s i g e r. best zouden voortkomen, zijn de rijst, het Indiaenfche koorn, de erwten en de geerst. Het is vruchteloos nacrtevorfchen of'er onze verfchillende foorten van tarw insgelijks zouden flagcn; dewijl de;moeijeIijkheit van dit werk ijder van dit onderzoek behoort te ontflacn. De landerijen worden niet beploegd noch gemest, noch blijven eenigen tijdt braek liggen. Alleenlijk worden dezelven lugtig geharkt, om 'er het onkruidt uittewieden. De overvloedige regens zouden de aerde , die eene diepere beploeging losgemaekt had, mpdeflepen j en de velden zouden wel rasch uitgeput zijn.' Men bedient zich hier nimmer van het' woordt zaeijen; en eigenlijk gefproken zaeit men 'er niets dan de moeskruiden. Voor. alle de anderen , maekt men een gat in de, aerde, en fteekt 'er erwten, koffy, Indiacnsch koorn, geerst, enz. in. Men onderfcheidt de gewone en kleene, geerst. Deze laetfte verfchilt van die van Europa, door de gedaente van haren halm, de kleenheit van haren korre], en haren aengenamer fmaek. De grootfte zwarigheit van dit graen beftaet in deszelfs acnkweeking en bereiding. Het heeft een voordeelig weder noodig: de bloemen vallen ligtelijk af; en de vogels vernielen de halmen, als dezelve rijp worden. Om het te bereiden, verbrijfelt men het, bij gebrek van een' molen , tusfchen twee fteenen, welke arbeidt;, gelijk gij lig-  Honderd' en Vierendertigste Brief. 361 ligtelijk kunt denken, voor geen groot getal monden kan ftrekken. Volgens deze manier, sou men de. helft der weereld' noodig hebben , om het voedfel voor de andere helft tebereiden. De banane is de voornaemfte vrucht, waer. rnede zich de inwoonders van Kayenne voeden. De boom, die dezelve voortbrengt, heeft de dikte eener dije, en is met verfcheidene fchilferachtige fchorfen bekleedt. De ftam is omtrent, tien of twaelf voeten hoog, en fterft na dat hij zijne vri^cht gegeven heeft. Zijne bladers zjjn langer dan die van eenige bekende gewasfen ; en om deze reden gelooft men dat zij de naektheit van onze eerfte ouderen bedekten. Op de kruin dezer plant verheft zich, een enkele groote tak, die roodachtige bloemen draegt, welke door vruchten van de, grootte onzer konkommeren vervangen worden. Derzelver vleesch is murw , en vol, van een verfrisfend fap, dat zeer aengenaem van fmaek is. Te Kayenne eet men dezelven raeuw met water, wijn of zout, of gebraden in den oven, in eene pan, onder de asfche, op den rooster of in de zon. Anderen maken'er nat van, 't welk hier embagnon geheten wordt. Het geene men de banaenvijg noemt is eene bijzondere foort, wier vruchten kleener en lekkerer zijn. Om derzelver rijpheit te vervroegen, winden ze de Wilden in bladeren, Z 5 die  3<*2 D s Nieuwe R e i s r g e r. die van de plant zelve afgeplukt zijn, en leggen ze in een' hoek van hunne hut, alwaer zij'in eenige dagen rijp en hoog geel worden. Dg Kayenners dienen dezelven op hunne tafels, als tusfchengerechten , en op het nagerecht voor. De banacnboom vermeenigvuldigt, gelijk de ananas, met fcheuten , die aen den voet voortfpruiten. Men plant hem ten allen tijde en in allerlei aerde, maer voornamelijk langs de kreken en vlieten, om dat hij best in de vochtige plaetfen tiert. Hij draegt ten einde van het jaer, en vereischt weinig aenkweeking. Alles wat men behoeft te doen is de aerde te wieden, en de lianen te beletten hem te omringen. De trage aengroeijing van deze vrucht, en de onmogelijkheit om deze!ve te bewaren , beletten dat zij , in geval van oorlog , tot een verzekerd onderhoudt kan verftrekken, Hoe kan men , na dit alles, den onder, ftandt van Europa , tot voedfel voor het krijgsvolk en de inwoonderen der volkplantinge , ontberen ; dewijl de voortbrengfelg des lands zelfs niet genoeg zijn om de flaven te voeden? Zij vertéren 'sjaerlijks eene groote meenigte van grof meel, en bijna alle het gezouten osfenvleesch, abberdaen en andere vviseh , die de fchepen medebrengen. Het gebruik dezer gezouten fpijzen is zelfs noodzakelijk voor hunne gezondheit, en verbetert de  hond"RD en VkRENDERTIGSTE BRIEF. 363 de flechte hoednnigheic yan de levensmiddelen des lands. Gelijk de kasfave hun gewoonlijk broodt is, zoo hebben zij tot hunnen algemeenften drank den ouykoe, waer van zij het gebruik en de bereiding van de Indianen geleerd hebben. Men bedient zich daer toe van aerden vaten , kanaris genoemd, welke men, tot pp vijf of zes duimen nabij den randt, met water vult. Men werpt 'er twee groote gebrokene kasfaven in, met een twaelftal pataten , in vieren gefneden , zoo vele verbrijzelde bananen, en drie of vier pinten fuikerfyroop. Men ftopt de opening dezer vaten zorgvuldig toe, om dit mengfel twee of drie dagen te laten gisten; w'aerna men, met een' fchuimfpaen, de modder, die 'er eene korst op gevormd heeft , afligt. Plet vocht, dat in het vat overblijft, gelijkt naer fterk bier, is roodachtig, verfrisfende , en maekt ligtelijk dronken. Plet is in de dronkenfehap van dezen drank, in de eilanden zeer algemeen, dat de Karaïben, gedachtig aen de geringfte beledigingen, die zij ontvangen hebben, hunne vijanden onbarmhartiglijk vermoorden. De maby is een andere drank, die weinig minder in gebruik is. Men doet in een aerden vat'twintig of dertig pinten waters, twee pinten helderen fyroop, en twaelf roode paraten , met zoo vele zure oranjeappelen , in vieren gefneden. Dit vocht gist in minder dan  364. De N t ü u w k Reisiger. dan dertig uren, en maekt eenen blèekrooden wijn, alzoo aengenaem als de beste ap. pëldrank van Normandië. Terwijl ik Suriname' langs eenen nieuwen weg naderde , kon ik mij niet genoeg verwonderen, met hoeveel arbeids en vernuft* de Hollanders deze oorden, eertijds zoo moerasfig en met ontoegangkelijke wouden bedekt, zoo bewoonbaer en vruehtbaer hebben weten te maken. Om u een denkbeeldt te geven van de manier , waerop deze verandering gefchied is, zal ik treden in de bijzonderheden eener nieuwe woninge, verklaren hoe dezelve toebereid wordt, en voorts fpreken van alles wat dient om dezelve te volmaken. Zoo dra men de bezitting van eene landerij' verkregen heeft , begint men 'er een huis voor den heer te bouwen. Men verkiest daer toe eene verhevene plaets, ten einde het eene frisfche lucht hebbe, en men te gemakkelijker den arbeidt der flaven kunne zien. Men fticht het op eenen kleenqi afftandt van de rivier, om gemakkelijk water te kunnen krijgen. Vervolgens bouwt men eenige barakken voor de Negeren, met een gedeelte van het hout, dat zij hebben neergeveld , en waer van men een ander gedeelte tot andere gebouwen bewaert. Het overige laet men droogen , om 'er het vuur in te fteken, en het te verbranden. Hier door wordt de erondt  Honderd en Vierendertigste Brief. g6g grondt gezuiverd ; en wanneer de regentijdt gekomen is, plant men de banaenboomen, de ignamen , de pataten , het Indiaenfche koorn, en alles wat het voornaemfte voedfel der flaven uitmaekt. Hier mede moet men altoos beginnen ; dewijl men anders gevaer loopt om hen, of door den doodt of door het wegloopen, te verliezen: want gij zoudt niet gelooven , hoe hongerig dees arbeidt hen maekt; en het is van zeer veel aengelcgenheit hun niets te laten ontbreken, tot de inzameling der nieuwe vruchten. Na de waren van de hoogfte noodzakelijkheit, moet men zorgen voor de geenen, die .het onderwerp van den koophandel der volkplantingen uitmaken, als de fuiker, koffy, tabak, indigo, kakao, het katoen, enz. Ik heb u gefproken van alle deze voortbrengfelen , voor welke men bekwame landerijen moet uitkiezen, en zich op de welvoegelijkfte aenkweeking toeleggen. Maer deze bewerkingen zijn nog niet dan de eerfte voorbereidfels, om eene rijke woning te grondvesten, waer toe vrij beter gebouwen vereischt worden : want tot hier toe is de meester flecht gehuisvest, en heeft een fraei huis, met een' tuin , betamelijke vertrekken, en duizend andere gerijffelijkheden noodig. Het moet derwijze gekeerd zijn dat 'er de gewone winden niet dan van ter zijde inkomen: want Jij zijn onverdragelijk, wanneer zij lijnrechs op  %C6 De Nieuwe R e i s i g e r. op de vensters aendruifchen, waer door rrien genoodzaekt is dezelven altoos gefloten te houden. ^ Men wil dat de houten huizen gezonder zijn, dan de fteenen gebouwen; maer deze laetften zijn zekerer, duren langer, vereisfchen minder onderhoudt, en zijn minder aen brandt onderworpen. De orkanen veroorzaken'er ZOo veel fchade niet aen; ën eindelijk is de dikte der muren bekwamer om de doordringende koude, die zich omtrent den avondt. doet gevoelen, te wederftaen. Echter is het waer dat zij, in de aerdbeyingen, meer dan de houten huizen voor het gevaer blootftaen. Voor het overige zie ik ze hier bijna allen op een' grondflag van gebakken iteen, twee of drie voeten hoog, opgetrokken , ten einde de palen niet in de aerde zouden verrotten. I Vijftien of twintig treden vari het huis j plaetst men de keuken, welke voorzien moet wezen van een' oven, om 'er broodt voor het huishouden in te bakken. De pakhuizen zijn 'er tegens over, zoo voor de levensbehoeften van den heer en de flaven, als voor de noodzakelijke werktuigen tot den akkerbouw. Op eenigen afftandt zijn de ftallen voor het groote en kleene vee, de pleinen voor het gevogelte, het ziekenhuis voor de kranken , de molen, ftoof en zuiverplaets voor- de bereiding der fuiker. Wat verder plaetst men de huisjes voor de Negeren, die a!-  Honderd en VierendeStigste Brief. 367 altoos beneden den windt van de voornaemfte gebouwen moeten zijn, uit voorzorge tegens de toevallen van brandt. Schoon zij uit de flecbtftc bouwfloffen zijn t' famengefteld, moet men niet verzuimen dezelven in orde, van clkanderen afgezonderd, en op eene drooge plaets te bouwen , met eene ongemeenc zorg om 'er de zindelijkheit in te doen heerfchen. Zij maken fomtijds eene rij van tachtig of honderd voeten lengte uit; en wanneer het getal der flaven boven de vier honderd loopt, bouwt men eene diergelijke rij tegens over de eerfte; maer 'er zijn niet dan zeer rijke lieden, die diergelijke grondftichtingen bezitten. Het perk, waerin men de beesten bij nacht opfluit, is ter zijde van deze lange rij van gebouwen. Allen den flaven is de wacht daer over aenbevolen , en zij zijn 'er voor verantwoordelijk. Hoe minder men den molen van de fuikerrietvelden af bouwt, hoe meer men den arbeidt vermindert, en de wagenvracht verligt. Naermate men brandhout afhakt, verkrijgt men een gedeelte gronds tot eene nieuwe plantacdje. Indien het land* tot de kakao bekwaem is, moet men dit voortbrcngfel niet verwaerloozen; naerdien het eene kostelijke koopmanfehap is, zoo dooide gemakkelijkheit om dezelve aentekwecken, als door het voordeel, dat men 'er van trekt. Een eigenaer onderhoudt honderd duizend ka-  3&"8 Ds Nieuwe Rëïsïgee; Mkaoboomen j en vergroot zijne inkomst meer dan dertig duizend guldens, zonder andere kosten , dan eene vermeerdering va» vijftien of twintig Negeren. De grondt * die niet tot plantaedjen gebruikt wordt, kan in beemden, alhier favanes genoemd, verdeeld worden. Men heeft nimmer te vele weiden in eene woning, waerin de osfen noodzakelijk zijn tot liet vervoeren der vrachten, en de koeijen tot voortteling der kalven, om de plaets der ftervende osferi te vervullen. Wanneer men rosmolens heeft, zijn 'er daerenboven vele paerdèn te voeden ; en noodwendig moet men eene kudde fchapen en geiten onderhouden, zonder het welke de tafelkosten hoog loopen, en men altoos fiecht voorgediend wordt. ' Dewijl alle de Woningen van dit landt aen rivieren liggen, is het raedzaem eene fchuit te hebben, welke door een zestal Negers geroeid wordt, om den meefter van Zijne plantaedje in de ftadt, en van de ftadt naer buiten te voeren, wanneer hij 'er zich te landt niet kan begeven. Men heeft nog eene andere noodig voor de levensmiddelen en allerlei voorraedt, zonder te rekenen, eenige kleene praeuwen voor de flaven, die ter vischvangst' gaen, of om boodfehappen gezonden worden; Gij ziet, Mevrouw, dat het geene geringe zaek is diergelijke grondftichtingen te vestigen; maer wanneer men het geluk heeft van 'ér'  Honderd en Vierendertigste Brief. §6<) 'er in te flagen, is het gemakkelijk vijftien óf agttien ten honderd rente te trekken van de hoofdfomme , die men 'er in gelegd heeft; Echter zou ik niemartt raden 'er eene voor zich zeiven te beginnen, uit hoofde van het gevaer voor de gezondheit, en de fchade, die het verlies der Negeren veroorzaekt. Ik zoude altoos liever verkiezen eene reeds aengelegde plantaedje te koopen, on\gerustelijk derzelver inkomften te genieten, zonder de' beproevinge van de gevaren eh het verdriet,' waeraen men geduriglijk blootftaet , voor' dat de plantaedjen bekwaem zijn om rente van de hoofdfomme te geven. De koffy is tegenwoordig één van de voornaemfte rijkdommen der volkplantingen van Guiana. In de eerfte jaren van die van Suriname , begon men 'er dezelver boönen té zaeijen , om jonge planten aentekweeken; Men liet eerst de boonen vierentwintig uren in het water weeken, waerna men ze plantte in kasfen , met goede aerde gevuld: men plaetfte ze op den afftandt van twee duimen van elkandereri , en befproeidde zé zorgvuldig, bij gebrek van regen. Ten einde van vijftien dagen .bragten de zaden kleene telgen voort; en toen dezelve bladers begonnen té krijgen , verkoos men een regenachtig weder, om ze in een' toebereiden grondt over te planten. Men zou ongetwijffeld nog tegenwoordig dezelfde manier volgen, inM XL Deel. A a dienf  37© De Nieuwe Reisiger. dien bet noodig ware; maer de oude boomen' fchieten genoegzame telgen om de plantaedjen te onderhouden of te vernieuwen. Te Kayenne heeft men deze aenkweeking niet begonnen voor het jaer 1721. Verfcheidene Franfche overloopers, die zich te Suriname onthielden , vleidden zich dat zij: hunne vergiffenis zouden verkrijgen , als zij eenige koffyboonen medebragten. Dezelve werden in de aerde gelegd : eenige telgen, die wel rasch voortkwamen, werden onder de inwoonders verdeeld ; en in luttel tijds werd het ganfche eilandt 'er van voorzien*Dees boom groeit zeer fchielijk, maer brengt niet voor het derde jaer genoegzame vruchten voort, om de jaerlijkfche kosten der aenkweeking' te vergoeden. De ongemeene droogte doet hem fterven r de meenigvuldige regens beletten dat de boonen rijp worden £ en daerenboven heeft men veel moeite, om de nieuwe planten voor de mieren en het aiv dere ongedierte te bewaren. Voeg bij de kosten, die alle deze zorgvuldigheden vereisfchen, nog die van het gebouw, waer in men de koffy moet bereiden,; om in vaten gedaen, en naer Europa verzonden te worden. Dit is eene groote loots, van tachtig voeten lang en dertig of veertig voeten breed, voorzien met een' zolder van dezelfde grootte. Aen ijdere zijde zijn verfcheidene Iaden, die op fponningen rusten, om- ze uit de  HoNÖERD EN VlERtNDERTICSTE BRIEF. 3?! tie loots te trekken als het mooi wede* is, eil ze weer in te {teken als het regent. Deze laden zijn met koffy vervuld; en op den zolder zijn 'er aen wederzijden groote venfters, welke de .lucht inlaten, en beletten dat de booncn fchieten of broeijen. Men ftampt dezelven in houten bakken, en want ze vervolgens als het koorn. Dikwerf roert men Ze met een' fchop om, en doet ze in korven óm ze te vervoeren. Men fpreidt ze voor de loots uit , in een vierkant, met gebakken fteenen bekleed, en aen de zon blootgefteld om ze te droogen. Men heeft fchalen, en verfchillende gewigten, om de zwaerte der vaten aftetrekken, en ze te wegen als zij vel zijn. Het is geen' éénen eigenaer in Suriname geoorlofd zijne koffy in Amerika te verkoopen; maer deze koopmanfehap moet oi> veranderd aen de deelgenooten in Hollandt geleverd worden. Dewijl ijder landt zijne bijzondere voortbrengfeis heeft, zoo vindt men hier dezelfde vruchten niet als in Europa; maer men heeft 'er andere, die gij den voorrang geven zoudr; Zoodanig zijn bijzonderlijk de ananas, de mamis, enz. De boom , die deze laetften voortbrengt, is vrij groot; en zijne takken, met lange en brcecle bladeren voorzien, geven veel fchaduw. De vrucht gelijkt naer een' kanonkogel, én heeft zes of agt duimen middenlijns, Zij is omkleed met eene roodachAa % ; tigë  371 De Nieuwe Reisiges, tige fchel, die een' halven duim dik en zor> buigzaem als leder is, en welke men gelijk de fchel van eene perzik afligt. Men fnijdt ze acn rcepen; en zij voldoet tevens den fmaek en reuk. Men maekt 'er marmelade, konfis turen en taerten van, welke alles wat u hier in uitmuntends bekend is overtreffen. De verfchillende foorten van meloenen, die men in Guiana eet, gaen de onze in grootte, reuk en fmaek verre te boven. De kalabasboom zou men in eene plantaedje naeuwelijks kunnen misfen. Hij gelijkt naer onze groote appelboomen; en de vrucht, die hij draegt, heeft de gedaente van onze pompoenen. Men holt dezelve uit, door'er kokend water integieten, om de kern te doen weeken , en ze 'er met een ftoksken uittehalen. De Negers maken 'er , na dezelve uitgehold te hebben, flesfen, fchotels, kommen , en allerlei gereedfehap van , tot de huisfelijke gebruiken. Eenigen graveren 'er allerlei loofwerk en fnaekfche verbeeldingenop, volgens hunne manier; en fchoon zij. zich van lijn noch pasfer bedienen, zijn hunne teekeningen fomtijds vrij regelmatig. Ik heb elders gezegd dat de liane eene gemeenzame plant in Guiana was. Men verdeelt dezelve in verfcheidene foorten, waervan fommige aen de inwoonders dienen omtouwen te maken, en de andere om de reizigers en jagers te verfrisfehen. De eerften. klim.  ïlffNDEUT) EN V IEREN DERTIGSTE BRIEF. 373 Kimmen al kronkelende om de boomen; en na dat zij de hoogfte takken bereikt hebben, fchieten zij draden , die lootrecht nederzakken, en, in de aerde dringende, aldaer wortel vatten, zich op nieuw verheffen, en dus beurtelings klimmen en afdalen. Andere draden , door den windt of door eenig geval fchuinsch heengedreven , hechten zich aen de naburige planten, en vormen eene t'famenvlechting van touwen , die het zelfde gezigt als het want van een fchip uitleveren. Sommige dezer lianen zijn alzoo dik als een arm , en verflikken den boom , welken zij omvangen , door eene te fterke perfing. Het gebeurt fomtijds dat dees boom uitdroogt, verrot en geheel verteert. Daer blijft dan niets overig dan de krullen der liane, die eene foort van geflingerde , op zich zelve ftaende en doorluchtige kolom verbeelden, welke de kunst bezwaerlijk zou kunnen navolgen. Men heeft nog eene andere foort van liane, die, doorgefneden zijnde, een klaer en zuiver water uitgeeft, waer van men in noodt gebruik maekt. Het verwonderlijkfte hierin is dat, in welken ftandt de tak zij, in de zon of fchaduw , of op welken tijdt men hem doorfnijde, des daegs of des nachts, het water altoos even frisch en helder is. De dorstige reizigers gebruiken hunnen hoedt, om het zelve te vangen; en zij vinden in Aa 3 een'  $74 De Nieuwe Reisiger, een' eenigen fteel genoeg waters , om den dorst van vele perfonen te lesfen. Ik heb. dikwerf hulp bij dit middel gevonden , in mijne lange reistogten ; en ik hoop dat het zelfde onderftandt mij niet zal ontbreken, in de reizen, die ik nog doen moet, om mij \'an Suriname naer het landfehap Terra-Firma te begeven. Ik maek ftaet te vertrekken met twee Hollanderen , die de landvoogt naer Karthagena zendt. Ik zal de middelen om met vermaek te reizen aen zijne vriendfchap verfchuldigd zijn. In het doorkruifen van dit uiterfte eindt van Guiana , tot aen den mondt der Orenoque, zal ik voornamelijk trachten u de verfchillende volken , die de boorden van dezen ftroom bewonen, te doen kennen. Intusfchen zal ik u onderhouden, over eene pappegaeijenjagt, die ik gisteren met een talrijk gezelfchap deed. Wij doodden meer dan twee honderd van deze dieren , die hier als patrijzen gegeten worden. Men twistte, gedurende het avondmael, hoe men dezelven voor des anderendaegs zoude bereiden; en men bcfloot dat men zou heginnen met 'er alle de tongen uittenemen , om 'er eene pastei van te maken. Dezelve was inderdaedt zeer Hecht; maer ten minfte konden wij ons beroemen , dat wij geproefd hadden van een gerecht, 't welk men in Europa niet dan voor een' onmatigen prijs zoude kunnen k/ijgen. Men deed twintig van deze vogelen. in  ÏÏONBERD EN VIERENDERTIG'E i. tl . i?5 Sn een' ketel , en rnackte 'er een vi ij goed vleeschnat van. De geftoofden waren malsch en lekker; maer de gebraden waren zoo droog, bat zij geenen Imaek meer hadden. Niettemin kan ik zeggen, dat ik, eens in mijn leven, van eene pastei van pappegaeistongen, en zelfs hc ligchaem van dit dier, op drie- of vierderlei wijzen bereid, gegeten hebbe. Ik ben , enz, Suriname, ien oden van Januari, 1751. Honderd en Vijfendertigste Brief. Vervolg van Guiana. He t geringe verftandt en oordeel, en de weinig kundigheden , welke men tusfchen Suriname en Karthagena ontmoet, worden alleen in het hoofdt van eenige zendelingen gevonden. Zij zijn de eenigfte menfchen , met welke men kan fpreken, of ten minfte de eenigfte, van wie men eenige kennis van het landt en deszelfs bewoonderen krijgen kan. Zij zijn altoos mijne toe vlugt bij de Wilden geweest; gelijk men, in onze Europefche dorpen bijna alleen met de priesteren raedpleegt, en naer hen luistert. Thans, Mevrouw, fchrijf ik u alleen volgens de getuigenis van een' Spaenfchen jeAa 4 Zttit,  S?ö De Nieuwe Reisioer. zuit, wiens verhael gij van woordt tot woordt Jezen zult. Hij beftiert, federt vijftien jaren, eene Indiaenfche volkplanting, op den rechter oever der Orenoque; en hij heeft ,' omtrent den loop dezer rivier', bijzondere naervorfchingen gedacn, die hij mij wel heeft willen mededeelen. Hij voegde 'er bij verfcheidene merkwaerdige bijzonderheden van verfchillende volken, die hij met de kennis des geloofs verlicht heeft , en van verfcheidene anderen , welke hij nog niet heeft kunnen bekeeren. Ik verbind mij voor. namelijk aen de gewigtigfte of zonderlingfte onderwerpen, welke ik jn het nafchrijve vertale. Vader Mugilla (dit is de naem van dezen zendeling) begint zijn verhael met de ontdekkingc der Orenoque, welke hij aen Christoffel Kolumbus toefchrijft ; maer dees zee. man werd dezelve, om dus te fpreken, flechts van verre gewaer. Zesendertig jaren daer na, naderde Diego de Qrdaz den mondt dezer riviere , en verloor 'er een gedeelte van zijn volk en zijner fchepen. Dit toeval maekte hem niet moedeloos : hij kwam met nieuwen onderftandt weder te rug, en ftichtte eene ftadt, thans bekend onder den naeni van St.-Thomas de la. Guiana. Verfcheidene Franfche , Engelfche en Hollandfche zeelieden trachtten 'er zich te vestigen; maer Spanje is altoos meester van dit gewest gebleven. Hejj ftuur-»  Honderd fn Vijfendertigste Brief. 377 ftuurde 'er monnikken', ' om 'er het euangelium te prediken: de zendingen werden onder de Kapucijnen, Kordeüeren en Jezuiten verdeeld ; doch deze laetften bezitten eene grooter uitgeftrektheit lands. De rivier de Orenoque werpt zich in de zee door verfcheidene monden , en vormt zulk een' doolhof van kleene eilanden , dat het niet mogelijk is derzelver getal te bepalen. De inwoonders zijn fomtijds zelfs daer in verdwaeld, en genoodzaekc zich naer de golf te begeven, om hunnen koers te verbeteren. Door hare wateren met die van' den occaen te vermengen, verzoet zij dezelve verfcheidene mijlen ver ; en zich langs de kusten uitftrekkende, dwingt zij de zee dezelve te verlaten. Zie hier nog eene andere bijzonderheit : zij wast vijf maenden lang , en blijft dertig dagen in haren hoogften vloedt ftaen; waer na zij vijf andere maenden zakt, en weder dertig dagen in dien lagen ftandt ftil is. Dus is zij een geheel jaer bezig om eens te vloeijen en te ebben , en teekent hare verfchillende hoogten , door de fporen , welke zij op de rotfen of op de boomen, die langs den oever ftaen, nalaet. In het opvaren van de Orenoque, van derzelver mond' af, ontmoet men eerst de rivier de Karoni, die 'er zich met zoo veel geweldt in ftort, dat de loop van den ftroom meer dan drie honderd treden naer deszelfs oor-? Aa 5 fprong  3?3 De Nieuwe Reisiger. fprong opklimt. Men onderfcheidt hunne waters zeer lang : dat der rivier de Karoni fchijnt zwart, dewijl hec over een zandc van deze kleur loopt; maer wanneer met het in een glas doet, ziet men het klaer en helder als kristal: dat der Orenoque is in tegendeel altoos drabbig. De ffcroom is op fommige plaetfen meer dan zestig vademen diep , en zelfs bij de tachtig, wanneer het water op zijn hoogfte is. Het geene ik van zijne uitgeftrektheit , breedte en diepte gezien heb, doet mij hem als één' van de grootfte ftroomen der weereld'^ befchouwen. Hij doorloopt negen honderd mijlen lands, en ontvangt den tol van ontelbare andere rivieren, wier boorden door Indianen van verfchillende landaerten bewoond zijn, Zij, die de kleene eilanden, door de monden der Orenoque gevormd, bewonen, worden Guarauniënfen genoemd. Het is des te verwonderlijker dat zij 'er kunnen leven, om dat dees ftroom hun landt zes maenden achtereen, zonder tusfehenpoozing', en het overige van 't jaer tweemael daegs overftroomt. Hunne tael heeft niets hards in zich, en wordt door de vreemdelingen zeer gemakkelijk geleerd. Zij zijn zachtmoedig, vriendelijk, en zeer aen de Spanjaerds verknocht. Zoo dra zij één van derzelver fchepen gewaer worden , loopen zij naer den pever met de grootfte betooningen van blijdfchap ;  Honderd en Vijfendertigste Brief. 379 fchap; en van dat oogenblik af, wordt 'er bij hen alle dagen eenig nieuw vermaek befpeurd. De Europeanen kunnen in hunne eilanden niet leven , ter oorzake van eene ongelooffelijke meenigte muggen , die dit verblijf onverdragelijk maken. Van hunne zijde , willen de inwoonders het zelve niet verlaten, welke aenzoekingen men hun doe, Hunne huizen zijn zoo hoog boven den grondt verheven , dat de rivier , in haren hoogften vloedt, dezelve niet kan overftroomen. Zij zijn fterk genoeg gebouwd, om het water te wederftaen. Op verfcheidene opgerechte palen , door lange en fterke dwarsbalken aen eikanderen verbonden, leg. gen zij eene ftellaedje van palmenhout, waerop ijder zijne Kut bouwt. De palmboom, de eenigfte die in deze eilanden- groeit , verfchaft hun overvloedig, tijk alles wat tot het leven noodzakelijk is. Herinner u het geene ik eertijds van den kokosboom der Malabaerfche kust zeide. De palmboom is voor dit gedeelte van Amerika het geene de ander voor de Oostindiën is. Van den ftam maekt men planken, van de takken wanden, en van de bladeren touwen, bedden , fluijers , garens , kleederen , en waeijers om de muggen te verjagen. De Guarauniënfen berooven den palmboom niet, voor dat zij 'er broodt, wijn en vleesch uit getrokken hebben. Wanneer de boom vol- ko-  380 De Nieuwe Reisiger. komen rijp is, hakt men 'er met een' bijl in, om'er het fap uittetappen. Het vocht, dat 'er overvloedig uitloopt , is dik en zoet gelijk de fyroop. Vervolgens verkrijgt het dezelfde kracht als de wijn, en wordt eenigen tijdt daerna zoo fcherp als edik. Alsdan bedient men 'er zich van, om 'er foorten van wormen, die in den palmboom groeijen, als 'er geen vocht meer overblijft, in te kooken. Dit voedfel is uitmuntend , fchoon het in het begin eenige walging veroorzaekt. Het broodt wordt gemaekt uit een deeg, dat in het hart van den boom gevonden wordt, en, als het gewasfchen en in de zon gedroogd is, een zeer fchoon meel uitlevert. De Indianen verzamelen insgelijks de vrucht, welke beftaet in fraeije trosfen van ronde dadelen, die zoo groot als een ei en roodachtig geel zijn. Zij ftampen dezelven en persfen 'er het fap uit, waervan zij een' zeer gezonden en aengenamen drank maken. Eindelijk, om niets van dezen wonderbaren boom te verliezen breken zij de kraekfteenen, en halen 'er eene' foort van amandel uit, ten naesten bij gelijk aen het pit van een' hazelnoot. Behalve de Guarauniënfen , die bij den mondt der Orenoque wonen, ontmoet men, in het opvaren van den ftroom, deMapuyers' de Guamosfen, de Salivaslen , de Othoma' kosfcn , de Achaguasfen , de Kariben, de Araukasfen , enz. „ Het is moeijelijk den ?j oor-  t ToHDTRD EN VIJFENDERTIGSTE BRIEF. 38f H oorfprong van alle deze volken te kennen, zeide de vader Mugilla , die in 't vervolg alleen tot u zal fpreken. Daer is 'er on?j der hen, welke gelooven verre boven de anderen verheven te zijn , en inderdaedt „ het grootfte gedeelte, in gedaente, we„ zen, geftalte, en zachtheit van tale, over„ treffen. De Kariben , bij voorbeeldt, „ zijn allen welgemaekt, groot en van een „ goed gelaet. Zij fpreken alzoo vrij met „ een' vreemdeling, dien zij voor de eerfte„ mael zien, als of zij hem al hun leven ge„ kend hadden. Men vindt bij hen geene „ fchilderijen, noch beeldfpraken, noch „ eenige andere foort van gedenkftukken, „ die hunne gefchiedenis eenigzins kunnen „ ophelderen. Wanneer men , om onder„ richt te Worden, hun eenige vragen voor„ ftelt, antwoorden zij met hoogmoedt: wij „ alleen zijn mannen ; de anderen zijn niet „ dan Haven. Hunne troschheit laet hun niet „ toe eenige andere verlichtingen te geven. ,, Hunne overlevering houdt in, dat het op. „ perfte Wezen zijnen zoon van den hemel „ deed afdalen , om eene afgrijfclijke flang „ te dooden; en dat'er, na hij dezelve had „ overwonnen , in het ingewand des diers „ verfcheidene wormen groeiden , die elk „ een' Kariber met deszelfs vrouw voortbrag„ ten. Dewijl dit gedrocht eenen wreeden „ krijg tegens de naburige volken gevoerd „ hadr  jjÈla De Nieuwe Reisiger. $, had , befchouwen hen de Kariben * die 5, hun leven aen hetzelve verfchuldigd zijn, 3, als hunne vijanden. „ De Salivasfen geven zich zeiven eenen j, oorfprong, die weinig minder ongerijmd 3, is. Zij gelooven dat de aerde eertijds „ zwanger ging vart mannen en vrouwen, 3, gelijk zij tegenwoordig planten en bloemen „ voortbrengt, en dat fommige boomen men5, fchelijke fchepfels tot vruchten droegen. „ Hunne gedachten verheffen zich nimmer hooger dan de aerde, die zij bewonen; en „ zij hebben geene andere denkbeelden, dan „ die hen met de dieren gemeen zijn. Zij }j weten niet dat 'er gekleede menfchen zijn, ,, voor dat 'er een zendeling voor de eerftej, mael bij hen komt. Zij zijn daer over verbacst, en gae'n zich in de bosfchen verber3, gen, terwijl zij een afgnjfelijk gehuil ma,, ken. Onze vaders, vervolgde de Jezuit, ,, zijn bovenal afgefchrikt door de volkome3, ne naektheit der vrouwen en dochteren, 3, die geene van hare bekoorlijkheden be3, dekken. In het minfte zijn zij over hare naektheit niet befchaemd; en wanneer men haer neusdoeken omdeelt om zich te dek„ ken, werpen zij dezelve in de rivier, om 5, niet verpligt te wezen zich daer van te be3, dienen. Vraegt men 'er haer de reden van, zij antwoorden dat deze kleeders haer 3, fchaemte veroorzaken; als of zij gevoel-- j, den$  Honderd en Vijfendertigste Briek. 383 j, den, dat bedekte aenlokkelijkheden inder,, daedt bekwamer zijn om de begeerten opn tewekken , dan een ligchaem dat geheel „ naekt is. Door deze zelfde aendoening varï „ fchaemte, zijn, bij de andere Indiaenfche volken , geene vrouwen van kleederen ,, voorzien, dan de hoeren, wier beroep ve,, ftaet in alle fchaemte te verbannen, en de „ begeerten aen te prikkelen. De vrouwen ,, uit de omliggende ftreken der Orenoque, f, van de verborgenheden van onzen godsdienst onderricht, en verftandiger gewor„ den, erkennen hare naektheit, en ontvan,, gen alle de kleederen, die wij haer kunnen „ geven. Zelfs eisfchen zij 'er meer dan zij f, noodig hebben ; en wij ktrhnen ons be„ zwaerlijk van haer ontflaen. „ Het dagelijkfche optooifel dezer volken beftaet in verfcheidene halsfnoeren van tan,, den der dooden , welke men hier als het „ teeken van eene zeer groote kloekmoedig„ heid befchouwt. Op de feestdagen beftrijken zij, met eene foort van lijm of harst, eenige kleene en dunne matten van ver«, fchillende kleuren , die zij netjes om hun „ ligchaem doen; zoo dat, wanneer zij op ,-, zekere wijdte waren geplaetst, een vreeto* „ deling, daer van niet gewaerfchuwd, mee?, nen zoude dat zij met eene luisterrijke 4, ftoffe gekleed waren. Anderen verfieren y, zich met vederen van allerlei kleuren, en » ma-  384- Öe Nieuwe Reisiger. $ maken 'er zich paruiken van , welke zij ,, zelfs in hun akkerwerk dragen, om dat zij, behalve dat dezelve hun tot fieraedt ver4, ftrekken , daer door voor den regen en „ zonnefchijn befchut worden. Niets is ver,, makelijker, dan deze naekte Wilden, ge„ heel trosch op hun optooifel , met eene 3, groote paruik, de aerde te zien beploegen. „ Zoo dra eene dochter ter weereld' komt, 3, bindt men haer, onder de knien, en een „ weinig boven de enklaeuwen, met breede ,, en dikke banden , die hare kuiten onge,, meen doen zwellen; en het geene wij als „ een groot gebrek in eene vrouw belchou„ wen, is in hunne oogen eene weêrgaêloo„ ze fchoonheit. „ Geene mierennesten zijn 'er, die zich s, niet met meer orde dan deze volken beftie„ ren. Evenwel hebben zij fommige wetten , j, en bijzonderlijk tegens het overfpel. Eeni„ gen doen de fchuldigen op het midden der „ openbare plaets fterven: bij anderen ver„ genoegt zich de beledigde man met zoo dik„ wils bij de vrouw van den overfpeligen „ echtgenoot te fiapen, als deze gemeenfchap „ met de zijne gehad heeft. Door deze wet „ der wedervergelding' vinden zij zich van „ wederzijden voldaen. Anderen verwisfc- len, door eene onderlinge ruiling, voor „ eenigen tijdt van vrouwen; en als de bepael„ de tijdt verftreken is, keert ijdere vrouw' „ weê., man tot zijnen vader: de plaets, alwaer gij ,, arbeidt, hoort mij toe; het is de taek, die ,, mij aenwezen is. Gij bedriegt u, zeide de „ vader , ik ben het, die met dit werk is „ belast. De zoon werd toornig, en gaf den grijsaert een' kinnebakflag, die van alle de werklieden werd gehoord. Hij was daer „ van vrij met eenige geesfelflagen, welke „ de zendeling hem beval te geven. ,, Deze volken onderwerpen hunne doch* „ ters, vóór dat zij dezelve uithuwelijken, „ gedurende zes weken, aen zulk eene ge- XI. Deel. B b „ ftren*  3S6 De Nibuwe Reïsigek. 5, ftrenge vasten, dat zij, op den dag haréf „ bruiloft', veeleer geraemten dan jongge- trouwden fchijnen. Zij geven voor reden, dat de dochters , als zij in hare dagen van „ zuiveringe waren, alles wat zij aenraekten 5, zouden bederven ; dat, indien een man „ zijne voeten zette in eene plaets, alwaer „ zij gegaen hadden, zijne beenen van eene „ gedrochtelijke dikte zouden worden , en „ dat hij 'er fomtijds van zoude fterven. Om „ diergelijk een gevaer te ontwijken, en de„ ze dochters volkomen zuiver in de handen „ hunner toekomende echtgenooten te ftel„ len, fluit men ze 'op, en geeft haer dage„ lijksch niet meer dan drie dadels, drie oneen „ kasfave en water. „ De ganfche nacht voor het huwelijk „ wordt befteed, om het ligchaem dezer uit5, teerde lijken te befchilderen en met ve„ deren te verfieren. Zoo dra de zon opj, komt, doet eene bende muzykanten en dan» „ fers, op het geluidt der fpeeltuigen, ver„ fcheidene keeren rondom het huis. Men „ biedt hun een' fchotel met vleefch aen, „ waer mede zij in het bosch loopen, en 3, denzelven ter aerde werpen , roepende 1 y, hou daer, gij duivelfche hondt, neem dit aen , en laet ons van daeg met vreden. „ Vervolgens keeren zij wederom, met bloe.„ men bekroond, houdende in de eene hands 3, een tuiltje, en in de andere eene fchel. » De  Honderd en Vijfendertigste Brief. %%f „ De bruidt komt hier op ten vöorfchijri 3, maer ineen' ftaet om medelijden te verwek. ,3 ken , na eene vasten van veertig dagen, „ en eenen nacht zonder de oogen te luiken 3, doorgebragt te hebben. Aen hare zijden „ gaen twee oude vrouwen, welke fchreijen „ en lagchen ; terwijl zij beurtelings deze ,, veerzen zingen. Helaes! mijne dochter, ,, zegt de fchreifter, waren u de fmerten van „ het kinderbaren bewust, gij zoudt u ze- kerlijk niet in het huwelijk begeven. Ach l ,, hervat de andere, wat zult gij eene vreugdt 5, fcheppen in getrouwd te zijn, wanneer gij 5) het vermaek, 't welk de fmerten van het 5, kinderbaren vooraf gaet, genieten zult! „ Wat veroorzaken de kwade behandelirt» ,, gen van een' man, vervolgt de huilftef,„ helaes ! veel bitterheits en verdriets aen ,, eene ongelukkige vrouw! Hoe vele kwel3, lingen en kwade behandelingen, antwoordt „ de lagChfter, worden 'er, door de liefkoo* „ zingen en omhelzingen van een' jongen 3, echtgenoot, vergeten! „ Helaes! mijne dochter, hervat de eèr3, fte, wat zullen u de dagen lang vallen, 3, onder het gewigt der lasten, die gij ver„ pligt zult zijn te dragen! Ga, mijn kindt^ zegt de tweede, de nachten zullen u zeer' „ kort fchijnen, met eenen jongen echtge5, noot, die aen uwe zijde fiapen zal. Eb * j-j ï«f'  3&8 De Nieuwe Reisigek. ,, Terwijl dus fommigen fchreijen, ande„ ren lagchen , de muzykanten een afgrijs., fëifjk geweldt maken, de kinders uit alle „ hunne magt' fehreeuwen , en de nieuwge„ trouwden niet weten welk een gelaet zij zullen houden, in het midden van dit Bac5, chusfee3t, zet men zich rondom eene ta,, fel, met visfehen en fchildpadden overla,, den: men eet, drinkt zich dronken, zingt, „ danst, en maekt een verfehrikkelijk geraes, „ dat tot des anderendaegs duurt. 5, 'Alle deze volken , fchoon inwoonders „ van het zelfde gewest, hebben geenszins „ dezelfde gebruiken. Eene der zonderlingfte ,, gewoonten is, die de jongelingen verpligt „ met de afgeleefdfte weduwen, en de jonge „ dochters met de ftokoudfte grijsaerts te „ trouwen. Hierdoor, zeggen zij, vervult 3, ijder de pligten van het huwelijk. De jon3, gebeden worden 'er toe aengezet door ,, hunne driften , en de grijsaerts door de „ bekoorlijkheden der jonge dochteren. Zij vinden de vermaken der liefde zoo zoet, „ dat zij dezelve tot op den kant van het graf willen genieten. Eene andere reden, „ welke zij voor deze gewoonte bijbrengen, is dat men, een' jongkman met eene jonge „ dochter trouwende, twee zotten te famen vereenigt, die niet weten hoe zij zich moe3, ten beftieren ; in plaets dat eene bejaerde „ vrouw haren jongen echtgenoot in het huk-  Honderd en Vijfendertigste Brief. 389 huishouden bekwaem maekt, en hem goe„ de onderrichtingen, gegrond op eene lange ervarenis , mededeelt. Deze gewoonte mishaegt zeer aen de jongelieden; maer zij „ vinden middel om zich te wreken, en op „ hunne beurt de grijsaerts te kwellen. De„ ze laetften maken zich hatelijk door hunnen „ minnenijdt; en hunne jonge vrouwen wer,, den daer door te meer geneigd om hen te „ bedriegen. De veelwijverij verwekt fomtijds onder hen bloedige oorlogen. De twist begint onder Je vrouwen, die, genoodzaekt te famen te leven, eikanderen alzoo hartelijk haten als de onze. Wel 5, rasch bemoeijen 'er zich de mannen mede; ,, en 't geen in het eerst flechts een huisfelijk „ krakkeel was, geeft de wapens in de handt „ van verfcheidene volken, die dezelve „ niet verlaten, dan na de geheele verwoesting van één' der twee ftrijdende landaer„ ten. „ Verfcheidene dezer Indianen befchou„ wen als eene zeer groote oneer voor de „ mannen , dat hunne vrouwen twee kin„ ders te gelijk ter weereld' brengen. Deze „ zotheit gaet zoo verre , dat de andere vrouwen, zonder te denken dat haer zelve „ iets diergelijks kan overkomen , zich bij „ de kraemvrouw vervoegen, om met haer 9, te fpotten, zeggende dat zij vermaeg„ fehapt is aen de muizen, die hare jongen Bb 3 vier-  39© De Nieuwe Reisicer. „ vier aen vier werpen. Het verfchrikke„ lijkfte hierin is dat eene moeder, die van „ een kindt verlost en een tweede verwacht, ,, fchielijk het eerfte begraeft, om niet bloot„ teftaen voor de fpotternijen harer geburin„ nen, en de verwijtingen van haren man, „ die niet kan gelooven dat deze twee kin. „ ders van hem zijn. Hij erkent 'er één „ voor het zijne, en befchouwt het andere „ als de vrucht van de ongetrouwheit zijner „ vrouwe. Ook doet hij haer, zoo dra zij „ uit het kraembedde is opgeftaen, voor de ?, deur van zijne hut komen; en na haer 9, over haer fnood gedrag in 'topenbaer beftraft te hebben , neemt hij een' bundel 3, met roeden, en geesfelt haer tot bloedens „ toe; terwijl hij alle de mannen aenzet om, „ in diergelijk geval, zijn voorbeeldt te „ volgen, „ Wanneer de tijdt tot den akkerbouw s, gekomen is, fchikt men, bij deze zelfde „ Indianen, de jonge lieden op eene rij; en s, de grijsaerts, met geesfels gewapend, doen „ op derzelver naekte fchouders een' hagel„ bui van flagen nederdalen, waer door hun dikwerf het vel wordt weggenomen. De ,, eerfte reis dat ik getuige was van deze ver„ fchrikkelijke ftrafoeffening', vraegde ik „ welke misdaedt de fchuldigeh bedreven „ hadden, In 't geheel geene, antwoordde 5, mij een grijsaert; maer 'dewijl de tijdt  Honderd en Vijfendertigste Brief. 391 ,, gekomen is om de aerde te befproeijcn, „ te zuiveren , en bekwaem te maken tot „ het zaeijen van Indiaensch koorn , ver„ drijven wij, met deze geesfelen, de lui- heit dezer jeugd', die anders in de zorge„ loosheit zoude blijven. ,, De liefde, die deze volken voor hunne 3, kinderen hebben, overreedt hen dat de „ grootfte weldaedt, welke eene moeder aen „ hare dochter kan bewijzen, is dezelve van 3, het eerfte oogenblik af te doen fterven. Hoor het antwoordt, mij gegeven van „ eene Indianin, wie ik deze onmenfchelijk,3 heit verweet. Zij luisterde in het begin 3, naer mij , zonder de oogen opteheffen; 3, en toen ik met fpreken ophield, voerde zij „ mij te gemoet': mijn vader, indien gij het „ wilt toeftaen, zal ik u bekennen wat mij 9, op het hart ligt. Gave Godt dat mijne „ moeder, toen zij mij ter weereld' bragt, „ genoegzame meêwarigheit en liefde tot mij 3, gehad hadde, om mij te bevrijden van de „ fmerten, die ik tot heden toe heb uitge„ ftaen , en die ik nog tot het einde van „ mijne dagen zal moeten lijden S Zoo zij „ mij bij mijne geboorte begraven hadde, 9, zou ik den doodt niet gevoeld hebben; en ,, zij had mij bevrijd van den geenen, waer 3, aen ik onvermijdelijk onderworpen ben, gelijk ook van den zwaren arbeidt, die mij 9, alzoo bitter valt als de doodt zelf. Ach! Bb 4 „ wie  39a De Nieuwe Reisiger. „ wie weet het getal der fmerten , die ik „ nog moet ondergaen voor dat ik fterve! ,, Stel u wel voor oogen, mijn vader, de „ rampen, waer voor eene vrouw onder ons „ blootftaet: onze mans gaen ter jagt' met 3, hunne bogen en pijlen, en hier aen is alle ,, hunne moeite bepaeld ; wij, in tegendeel, ,, gaen 'er beladen met eene mande, met een 3, kindt, dat ons aen de borst hangt, en 3, een ander, dat wij in deze korf dragen. 3, Onze mans gaen een' vogel of visch doo3, den; en wij, wij fpitten de aerde om, en „ verrichten al het werk van het huishouden. 3, Des avonds komen zij zonder eenigen last' „ te rug; en wij, behalve het gewigt onzer 3, kinderen , moeten hun nog wortels en s, Indiaensch koorn aendragen. Te huis ko3, mende, gaen zij zich met hunne vrienden „ vermaken; en wij moeten hout en water „ halen , om hun avondmael te bereiden, „ Hebben zij gegeten , zij leggen zich tot „ fiapen; daer wij, in tegendeel, bijna den j, geheelen nacht doorbrengen, om hun drank 3, te bezorgen. En waer toe ftrekt toch al 5, ons nachtwaken ? Zij drinken zich dron„ ken; en geheel buiten zich zeiven, ros„ fen zij ons af met ftokflagen, liepen ons „ met de hairen, en vertrappen ons met voe,3 ten. „ Ach! mijn vader, gave Godt dat mijne v moeder mij begraven hadde, op het oogen- 33 blik  Honderd en Vijfendertigste Brief. 393 „ blik toen zij mij ter weereld' bragt ! Gij „ zelf weet dat wij ons met reden beklagen, „ om dat gij dagelijksch de waerhut van het „ geene ik gezegd heb befchouwt; maer gij weet nog onze grootfte fmert niet! Wat is het droevig eene arme Indianin , op het „ veldt met zweet bedekt, en in het huis „ van den flaep berooft, als eene flavin ha„ ren man te zien dienen; terwijl hij, af„ keerig van zijne eerfte vrouw', ten einde „ van twintig huwlijksjaren , zich verbindt „ aen eene jonger echtgenoote, die onze kin„ ders flaet , en ons zelve mishandelt! En „ wanneer wij durven klagen, dwingt men „ ons met een' geesfel tot ftilzwijgen. Kan „ eene moeder eene grooter weldaedt aen ha„ re dochter bewijzen, dan haer van alle de„ ze fmerten te bevrijden, en uit eene flaver„ nij', erger dan den doodt, te trekken. „ Gave Godt, mijn vader, ik herhael het „ nogmaels, gave Godt dat zij, die mij het „ leven gegeven heeft, mij hare liefde be„ toond hadde, door mij het zelve bij mijne „ geboorte te ontnemen! Mijn hart zou min„ der te lijden, en mijne oogen minder te ,, fchreijen hebben. „ Wanneer de kinders ziek zijn, doorbo„ ren hunne moeders zich de tong met visch„ graten ; en met het bloedt, dat uit deze „ wonden komt, befproeijen zij alle morgens „ het ligchaem dezer kinderen, tot dat deBb 5 „ zei-  394 °e Nieuwe Reisiger. „ zelve fterven of genezen. Gebeurt het dat „ eene befmettelijke ziekte een geheel volk 5, aentast, dan is deszelfs opperhoofdt ver„ pligt ijderen inwoonder dezelfde verkwik„ king toetebrengen. Hij wrijft hun de „ borst, na zich het vleesch op verfcheidene „ plaetfen met eene laetvlijm doorboord te „ hebben. Op zekeren dag ontmoette ik „ één1 dezer bevelhebberen; en hem bleek, „ mager en ongedaen ziende , vraegde ik „ hem naer den ftaet zijner gezondheit. „ Ik zou mij vrij wel bevinden, gaf hij mij „ ten antwoord'; maer mijne zieken doen „ mij fterven. Dees pligt, die dikwerf den „ doodt veroorzaekt , verhindert hun niet „ de rampzalige eer, om aen het hoofdt van „ het volk te zijn, ijverig natejagen. „ Het opperhoofdt van ijder vlek verdeelt de bezigheden onder al het volk. Des „ morgens zendt hij 'er eenigen ter visch„ vangst', anderen ter jagt', en fommigen „ op het veldt om de aerde te bebouwen: „ want alle de goederen zijn gemeen. De „ vrouwen arbeiden aen verfcheidene huis„ felijke werken, en gaen des middags in de „ kaetsbacn fpelen. Zij houden de palet met „ twee handen , en flaen den bal met zoo „ veel kracht en fnelheit, dat geen Indiaen „ denzelven durft affchutten , zonder zich „ blootteftellen om zijnen fchouder te ver„ ftuiken. Dit toeval gebeurt fomtijds, en „ ver-  Honderd en Vijfendertigste Brief. 39$ „ vermaekt de fpeelfters grootelijks. ; De „ fpelen zijn van twaelf of vierentwintig te" gcns een gelijk getal. De mans zijn enkele „ aenfchouwers , en wedden over hunne „ vrouwen. Wanneer zij zelfs fpelen, bedienen zij zich van geene palétten, maer „ moeten alleen met den rechterfchouder „ den bal te rug kaetfen; en wanneer dezcl„ ve eenig ander gedeelte van het ligchaem „ raekt , verliest men een punt of fchreef. " Men kan zich niet genoeg verwonderen „ over de behendigheit, met welke zij den '! bal tien of twaelfmael te rug flaen, zonder ,', denzelven op de aerde te laten vallen; " maer het verwonderlijkfte is dat, als de bal langs den grondt affchampt, zij zich op den buik werpen, en denzelven met den !, fchouder opheffen, met eene wonderbare " gezwindheit. Door deze oeffening en het branden der zonne verhit, fnijden zich de \\ fpelers in de dijen, beenen en armen; en '„ wanneer zij bloeds genoeg geloosd hebben, „ gaen zij in de rivier, of rollen zich over „ het zandt. Gedurende die tijdt, voorzien " zij zich met eene handt vol aerde, welke zij, " zoo mannen als vrouwen, met veel fmaeks " likken en proeven, om dat dezelve doordrongen is met het vet van fchildpadden of \\ krokodillen , waer mede zij zich voeden, „ en waer naer zij zeer graeg zijn. Ook geven de moeders, als zij hare kinderen wil3 » len  39(3 De Nieuwe Reisiger. „ ten ftillen, denzelven een fèuk van deze 3, aerde , waeraen zij als aen een fuikerge- „ bak zuigen. „ Te vier uren keeren de visfchers en ja„ gers te rug, en ijder begeeft zich in zijne „ hut. De vrouwen en kinders brengen de „ visch en het wildt bij den bevelhebber, 3, die alles onder de huisgezinnen verdeeld. „ Men houdt het avondmael, gaet zich op „ nieuw baden, en danst tot het tijd is om 3, te fiapen. De mans houden eikanderen bij „ de handt, en maken een rondt uit: de „ vrouwen vormen een' tweeden kring; en „ de kinders befluiten de twee eerften in een' „ derden cirkel. „ Het bedt van eenigen dezer volken be„ ilaet flechts in een' hoop zands, 't welk zij „ op het ftrandt gaen halen, en waer in zij ,, zich, man, vrouw en kinders, gelijk var„ kens, tot den middel toe begraven. Zij „ hebben de gewoonte om, van het krieken „ van den dag af, tot aen het opgaen der „ zonne , de afwezendheit der bloedvrien. „ den, hun door den doodt ontrukt, te be,, fchreijen. Zoo dra de haen begint te „ kraeijen, hoord men een verward gemor „ van zuchten en kermen, verzeld van tra3, nen en allerlei teekenen van droefheit. „ De Indianen der Orenoque befchouwen „ de manezwijmen als een zeer groot onheil, „ Sommigen gelooven dat dit geftarnte in „ doods.  Honderd en Vijfendertigste Brief. 397 „ doodsbenaeuwdheit, en gereed is om te fterven: anderen meenen dat het tegens „ hen vertoornd is , en zich verbergt om ,, hen niet meer te verlichten; en allen ge„ ven zij zich aen duizend buitenfporigheden „ over. Deze komen uit hunne hutten met „ een afgrijsfelijk gefchreeuw. Geene loo„ pen ginsch en herwaerds, in tranen fmel- tende, dragende ijder een brandhout, „ 't welk zij in de aerde of in het zandt ver- bergen; dewijl zij gelooven dat'er, als de ,, maen Itierf, geen vuur zoude overblijven , ,, dan het geene men aen derzelver gezigt had ontroofd. Eenigen vergaderen op het „ geluidt van een' trommel of ander oor„ logsfpeeltuig , fchikken zich op eene rij, „ vertoonen hunne wapenen aen het ta„ nende geftarnte , en bieden zich aen om „ het zelve tegens alle zijne vijanden te vei„ deedigen; terwijl hunne kinders, op twee „ rijen gefchaerd, door de grijsaerts met lede„ ren riemen gegeesfeld worden. De ande,\ ren nemen de gereedfchappen van den land,, bouw, en gaen eenen akker bereiden, om ,, 'er Indiacnsch koorn , tot gebruik van de „ maen', optezaeijen, ten einde dezelve be,, wogen worde om hen niet te verlaten. ,, Ziende dat alle hunne poogingen vruchte„ loos zijn, en dat de maen van langzamer„ hand' haer licht verliest, gaen zij in hunne „ hutten, en bekijven hunne vrouwen, om „ dat  gp8 De Nieuwe Reisiger. 3, dat dezelve zoo weinig aengedaen zijn 3, over de ziekte van dit geftarnte, Deze veinzen hen niet te verftaen, en antwoor„ den hun niets. De mans verzachten dan 3, hunnen toon, en fmeeken hen te fchreijen 5, en te bidden, op dat de maen hare krach3, ten hervatten en niet fterven zoude. Hun3, ne gebeden zijn van geen meer vrucht dan 33 hunne dreigementen. Om deze onverzet3, telijkheit te overwinnen , overladen zij 3, haer met liefkoozingen en gefchenken. „ Wanneer de vrouwen alles wat zij wen3, fchen van hun verkregen hebben, offeren 3, zij aen de maen glazen armringen , hals3, fnoeren van apentanden , enz. Vervol. 3, gens treden zij uit de hut, om haer te groe„ ten, en richten aen haer, met eene kla3, gende ftem, een groot getal van gebeden, „ Dewijl deze plegtighcit begint, ten tijde 3, wanneer het verduisterde geftarnte zijn 3, licht wederkrijgt, en welhaest in volko„ men luister verfchijnt, doen de mannen 3, duizend dankzeggingen aen hunne vrou„ wen, om dat dezelve de maen bewogen en „ overgehaeld hebben om in het leven te „ blijven. „ De lijkplegtigheden zijn bij alle de vol3, ken der Orenoque niet eveneens: zie hier „ ééne der geenen, die voor deaenzienlijkfte 3, gehouden worden. Zoo dra een opper5, hoofdt geflorven is, legt men zijn lig- 3, chaem  Honderd en Vijfendertigste Brief. 399 cbaem in eene katoenen hangmat, aen de twee einden opgehangen. De vrouwen „ van den overleden plaetfen zich rondom, „ en ftaen bij beurten op. Dewijl het on„ matig heet is, blijft het lijk geen vieren„ twintig uren in dezen ftaet, zonder te be„ derven, en eene groote meenigte vliegen tot zich te trekken. Deze ongelukkige „ vrouwen zijn, den tijdt van veertig dagen, „ verpligt dezelven te verjagen, zonder te „ dulden dat 'er één op het ligchaem blijve „ zitten. De oudfte zoon van den overle„ den ftelt zich in de bezitting van de erffe. 5, nisfe zijns vaders, en trouwt alle deszelfs „ vrouwen , uitgenomen zijne eigene moe„ der, die , door een bijzonder voorrecht, „ met haren man begraven wordt. In het verhalen van de gebruiken dezer „ verfchillende volken, heb ik alleen willen „ fpreken van de geenen, die het Christen„ dom niet omhelsd hebben : want men moet „ niet denken dat zij, na hunne onderwijzing „ en het ontvangen van den doop, in hunne „ oude gewoonten volharden. Echter is het „ waer dat men hen zorgvuldiglijk moet gadeflaen; naerdien men hen bezwaerlijk van „ hunne eerfte hebbelijkheden kan aftrekken. Een zendeling, één' dezer Wilden, welke „ lag te zicltoogen, bekeerd hebbende, ,, noemde hem Ignatius, en zeide tot hem, ,5 om hem te vertroosten : fchep moedt, „ mijn  '4oo De Nieuwe Reisiger. „ mijn vriendt , gij zult wel haest in den hemel uw rust vinden. Hierop dolven de „ bloedverwanten het graf aen het voeten,, einde van het bedt, en waren reeds bezig „ met den zieken , met deszelfs toeltem„ ming', te begraven, toen de Jezuit intrad. „ Wat doet gij, vraegde hij hun ? Gij hebt ,, gezegd , antwoordden de Wilden, dat „ Ignatius naer den hemel ging: wij zullen „ hem begraven, op dat hij 'er te fchielijker „ inkome. Zacht , hervatte de monnik, „ wanneer hij doodt is, zullen wij hem aen „ den voet van het kruis, neffens de an,, dere Christenen, begraven. Dat zal niet ., gcfchieden, befloten de bloedverwanten: 3, want indien wij hem leiden daer gij zegt, „ zou de arme Ignatius , dewijl deze plaets „ nog niet wel gedekt is, nat worden. „ Een grijsaert, die federt langen tijdt het ,, bedt hield , bad zijne zonen hem op het „ landt te brengen, om 'er eenige lucht te ,, fcheppen. Zoo dra hij 'er gekomen was, „ zeide hij tot hen: mijne kinders, ik zal u „ in deze weereldt flechts hinderlijk zijn; ik „ heb als een goed Christen geleefd, en wil ,, in den hemel gaen rusten; delft derhalve ,, mij een graf. Zijne zoons gehoorzaemden, ,, groeven eenen kuil, en leiden 'er den zieken in, die hun beval hem met aerde te ,, bedekken, uitgenomen het aengezigt. Zij „ hadden 'er reeds een groot gedeelte in ge- ,, wor-  Honderd en Vijfendertigste Brief} 401 „ worpen, wanneer hij tot ben zeide: wacht „ een weinig; deze aerde is zwaer; laet mij „ een oogenblik adem halen. Hij rustte eeni„ gen tijdt , en zeide vervolgens tot zijne „ zoons: vaerwel, mijne kinders, zijt zulke ,, goede Christenen als uw vader geweest is, „ en ga voort met mij te begraven. Zijne „ bevelen werden uitgevoerd; en ongeluk„ kiglijk kwam de Jezuit niet tijds genoegd „ om dezen godvruehtigen vadermoordt te ,, beletten. „ Een zendeling, die de Wilden wil temmen en bekeeren, moet zich wel laten on„ derrichten van de zeden en neigingen der „ geenen, bij wie hij voornemens is te reL ,, zen. Hij zendt hun eerst gefchenken door' „ de nieuwbekeerdcn; maer men moet zich „ wel wachten van hun te zeggen ,• dat de „■ zwarte vader hen zal komen zien : men „ verzekert hun alleenlijk dat hij hun vriendc „ is. Dit zelfde gezantfchap wordt verfchei„ dene reizen vernieuwd; en eindelijk zegt. „ men tot hen dat de Jezuit, indien hij tijdt „ hadde, hen zoude bezoeken. Zij betuigen „ dan eene groote begeerte om hem te ont„ vangen , en geven te kennen op welke ,, maen zij zijne komst wenfchen. De zen„ deling, die flechts op ditoogenblik wacht„ te, begeeft zich op weg, beladen met „ eenige kleenigheden om hun te fchenken, j, en wordt door verfcheidene foldaten verXI. Deel Ce „ zeld,  402 De Nïeüwï Reisiges. „ zeld. Des daegs van zijne aenkomst geeft; „ men 'er kennis van aen het opperhoofdt „ des volks, die hem eene huisvesting doet „ bereiden. Dit is eene hut aen alle zijden „ open. De vader hangt 'er zijne hangmat ,, in de lucht, tusfchen twee palen, en legt „ 'er zieh in neder. Eenigen tijdt daer na . komt de kacique ten voorfchijn, en roept ' hem toe: gijzijedan, mijn vader, gij zijt „ dan eindelijk aengekomen. Ja, antwoordt „ de Jezuit, ik ben gekomen om u te zien, r> gehjk gij begeerd hebt. Het opperhoofdt „ begeeft zich daer op ter zijde, en gaet zit„ ten. De andere inwoonders vertoonen „ zich beurt om beurt, doen hem dezelfde „ vraeg, ontvangen het zelfde antwoordt, „ en zetten zich insgelijks neder. Vervol. „ gens komen de vrouwen aen , dragende „ ijder een' fchotel vleesch, een broodt, en „ eene fles met chika, zijnde eene foort van „ bier dezes lands, welke zij bij den zende„ ling nederzetten, zonder een enkel woordt „ te fpreken. De Jezuit verzoekt om den „ fchotel, die hem best aenftaet, eet van „- het gerecht, en proeft van alle de flesfen. „ De mannen , die hem verzeld hebben, ^ maken zich meester van de andere gerech„ ten, welke zij in één oogenblik verflin„ den, en drinken zoo lang van de bezorgde », vochten, tot dat zij dronken zijn. » Wan-  Honderd en Vijfendertigste Brief- 403 ,, Wanneer alles verdwenen is, ftaet dé ,, kacique op, en doet zijne redevoering. Hij ,, mengt daerin verfcheidene voorvallen, aen ,j zijne voorouders gebeurd, en vertelt de„ zelve op een' beklagelijken toon; waerop ,, alle de kapiteinen, hem in de rede vallen,-, de, tweemael achter eikanderen herhalen: ,, dat is waer, neef, dat is waer. Het ge„ fprek geëindigd zijnde, gaet de redenaer „ zitten; en de zendeling, in zijne hangmat nederhuikende, neemt op zijne beurt het „ woordt op. Hij fpreekt van alles wat hem ,, onderweg gebeurd is, van het wildt dat hij 3, gedood, van de beesten die hij aengerand, 3, en van de gevaren die hij geloopen heeft, Hij zegt hun dat hij een vaderlandt, vier 3, of vijf duizend mijlen van daer gelegen^ 3, verlaten heeft, om hen uit de flavernij' 3, des duivels te verlosten. Dit bewijs van „ edelmoedigheit verrukt hen, en neemt hen „ wonderbaerlijk ten zijnen voordeele in. „ Vervolgens verdeelt hij zijne gefchenken^ „ en dus wordt de eerfte bijeenkomst ten 5, einde gebragt. „ Wanneer al het volk vertrokken is, gaet „ de vader de zieken bezoeken, in welken „ liefdepligt hij altoos aen eenige zieltoo- genden den doop toedient. Om de vriend» „ fchap der Wilden tot zich te trekken, moet „ hijde kinders, die hem volgen6 liefkoozeni # hen in zijne armen nemen , hun eenige Cc 2 ftuk#-  404 De Nieuwe Reisigerv ftukskens glas geven, enz. De vrouwen ,, fpoeden zich op 't ijverigfte om hem de „ kinders , die zij dragen , overtegeven, j, Maer eene netelige omftandigheit voor den zendeling is de gewoonte dezer Wilden, ,, om hem hunne vrouwen aentebieden. Zij ?, meenen hem vermaek aentedoen ; en hij „ behoort deze aenbicding niet norfchelijk „ te verwerpen, uit vreeze van hen te bele„ digen, maer zich op eene beleefde en ze„ dige wijs te verdeedigen. „ De raoeijelijkrte arbeidt dezer apostoli„ fche mannen is, zonder tegenfpraek, het, „ lecren van de verfchillende talen der India,, nen , waervan 'er fommige volftrektelijk 5, uit de keel', andere door den neus, en ,, eenige met het uiterfte der lippen uitge,, fproken worden. Sommige dezer Indianen 3, fpreken zoo ongemeen vlug, dat zij een woordt van negen of tien lettergrepen in 3, minder tijds zullen uiten , dan wij een w woordt, dat uit drie of vier letteren be- ftaet. Men is niettemin verpligt zich aen ,, de uitfprack te verbinden, om zich van ,., deze Wilden te doen verftaen. ,, Wanneer men de veranderlijkheit,, „ kracht en regelmatigheit dezer talen over?, weegt, wordt men geneigd om tot de ver„ warring van den toren van Babel opte,,, klimmen , om 'er den oorfprong van te vinden : want hoe zal men gelooven dat » zul-  Honderd in Vijfendertigste Brief. 405 zulke onbefchaefde , domme en barbaer„ fche lieden bekwaem zijn geweest om de„ zeiven uittedenken? Niet minder ben ik „ verbaesd deze zelfde volken bekwaem te „ zien tot het t' famenftellen van vergiften, „ wier fijnheit, kracht en langdurighe.it den s, bckwaemften fcheikundigen zouden vcr5, wonderen., De landaert der Kaverres, de „ onmenfchelijkfte, woestfte en wreedfte „ van allen , die de Orenoque bewonen, be„ zit een verfehrikkelijk vergif, waervan hij „ het geheim bewaert, verkoopende het „ zelve, tot zijn overgroot voordeel, aen „ de andere Wilden. Dit vergif, kurare gc„ heten , wordt in kleene aerden potjes ver„ deeld, en gelijkt, door zijne kleur, naer „ fyroop. Het heeft geene de minfte bijzon„ dere fcherpheit; en men kan het, zonder „ eenig gevaer , in den mondt nemen en ,, zelfs doorflikken, mits dat 'er geene won„ de aen het gehemelte of tandvleesch is: „ want het ocffent zijne kracht alleenlijk op „ het bloedt. Maer het is genoeg dat het „ flechts een' enkelen druppel van het zelve aenrake, om het op ftaendevoet geheelenal „ te doen ftremmen. Wanneer een mensch „ gekwetst wordt door een'' pijl, met dit „ vergif beftreken, bevriest al zijn bloedt in „ één oogenblik", fchoon de wondt niet die„ per ware dan de prik van eene fpelde; .„ en de perfoon fterft, zonder den tijdt Cc 3 » ge-  40Ó D £. Nieuwe R e i s i c e r, 5, gehad te hebben om vier woorden te fprc,, ken. „ Het eerfte gebruik, dat-ik van dit vergif 5, zag maken, was aen een' aep. Hij zat op 9, een' tak van een' palmboom , en greep ,, met- den linkerpoot een bladt van denzel;, ven aen,. De pijl raekte hem op het midr ,, den van de maeg: hij ligtte den rechter- poot op, en trachtte den pijl uittcrukken; •3 maer naeuwelijks had hij dien aengeraekt, „ of hij viel doodt aen den voet van den 3, boom neder. Ik liep aenftonds toe, om a, hem opterapen; en van buiten aen het lig? ,, chacm geene de minfte hitte befpeurende, 9, deed ik hem openen, en zag met verwon? 5, déring', dat hij van binnen koud, en het 5, hart met bloedt omringd was. „ Dit vergif werkt met dezelfde vlughcit „ op de tijgers, buffels, leeuwen en andere s, wreede dieren. Een Indiaen is van defzel,, ver doodt verzekerd i hij behoeft flechts 3, eenige druppels van hun bloedt te Horten, ,, om hen op het oogenblik te doen fterven. ,, Men heeft ontdekt dat dit vergif in 't gei, heel geen kwaedt veroorzaekt aen de gee. „ nen, die zout in hunnen mondt hebben, ;, Maer het heeft altoos zijne uitwerking ge3, daen, eer men den tijdt heeft om van dit „ hulpmiddel gebruik te maken. „ Dit vergif wordt getrokken uit een' „ wortel, die, even als de*aerdbuil, geene „ bla-  Honderd en Vijfendertigste Brièf. 407 bladeren noch fpruiten uitfchiet. Dezelve „ houdt zich altoos verborgen , als of hij „ vreesde zijne kwaedaertigheit te openba„ ren. Hij groeit niet, gelijk de andere „ planten, in de gewone aerde, rnaer in den 3, verdorven modder van meiren en zeeboe„ zems. Hij wordt door de Indianen verza- melt, gewasfehen , in ftukken gefneden , „ en in groote ketelen gekookt. Maer de3, wijl deze bereiding zeer gevaerlijk en zelfs „ doodelijk is, fchuiven zij dezelve op oude „ vrouwen , die van geen ander nut in de „ weereldt kunnen zijn. Het gebeurt zel„ den dat zij dit werk overleven, en nog „ zeldzamer dat zij hetzelve weigeren, fchoon „ haer bewust is dat zij 'er het leven bij zul„ len infehieten. Zij ftellen 'er nimmer dan ééne te gelijk bij den ketel; en wanneer „ de eerfte door de hevigheit der damp fneu„ velt , vervullen zij hare plaets met eene „ andere, die gemeenlijk het zelfde lot on„ dergaet, zonder dat iemant van haer zich „ daer over verftoort, of dat 'cr de bloed„, verwanten of geburen iets op te zeggen „ vinden: zij weten dat zulks het lot is der „ vrouwen van dezen ouderdom ; en deze s, zelf achten zich vereerd, dat zij, al fter„ vende, haren landaert nog mogen dienen. „ Als het water koud geworden is, persa, fen zij al het fap uit den wortel, en laten 9, het op nieuw koken, tot dat het de lijvigCc 4 heit  408 De Nieuwe Reisiger, «, heit en kleur der fyroop heeft aengenomen. In de eerfte bereiding begint haer hart ,, flaeuw te worden ; en de tweede doodt 3, haer, voor dat zij 'er het einde van gezien 3, hebben. Niet min dan de opoffering van ,3 drie of vier dezer ongelukkige kokinnen achter eikanderen is 'er noodig, om dit vergif, door de noodzakelijke koking, s, tot volmaektheit te brengen. Wanneer het vocht een derde verminderd is, geeft de ftervende oude het zelve door een' fchrecuw te kennen ; waerop de voornaem,, fte opperhoofden de proef van het vergif ,, komen nemen. Zij fteken 'er het eindt ,, van een ftoksken in ; en een kindt maekt zich eene kleene wonde in den arm of het 3, been. Naermate nu het bloedt zich aen ,, de opening van het gekwetfte deel ver„ toont , houdt men 'er het ftoksken digt ,, bij, zonder het echter daer mede aentera,, ken. Indien het bloedt, gereed om uit de ,, wonde te komen , weder in het vleesch ,, dringt, oordeelt men dat het vergif zijne ,, volkomene volmaektheit verkregen heeft; ,, maer indien het 'er uitloopt, gelijk het ,, natuurlijk doen moet, heeft het vocht nog ,, meerder koking nood'g, en men beveelt ,, eene andere ongelukkige dezelve in 't werk te ftellen, met gevaer van haer leven. s, Hadden ervarene fcheikundigen, door meenigvuidige redenkavelingcn en proeven, dit  Honderd en Vijfendertigste Brief. 409 „ dit wonderbare en doodelijke mengfel ge„ vonden, men zou daer over minder ver„ wonderd zijn ; maer wie zal zich kunnen „ verbeelden , dat dit het werk zij van het „ blindfte en onbefchacffte volk der Ore? „ noque? „ Op zekeren dag dat ik mij over deze ftoffe „ onderhield met eenen onzer zendelingen., „ die van de Moluklche eilanden kwam, „ fprak hij mij van een' boom van Makasfer, „ waeruit zulke kwaedaertige dampen voort„ komen , dat iemant, die het ongeluk heeft „ van denzelven aenteraken, op het oogen„ blik dood ter neder valt. De eilanders „ drukken 'er een venijnig fap uit, waer „ mede zij de punten hunner wapenen be„ ftrijken. Om het zelve uit de planten te „ trekken, gebruikt men alleen misdadigers, „ die tot den doodt veroordeeld zijn; en „ wanneer zij 'er wel afkomen, verkrijgen „ zij het leven en de vrijheit. Ook ftellen „ zij alle hunne zorgen in 't werk, en ge„ bruiken allerlei bedenkelijke behoedmidde„ len, om zich voor deze pestachtige dam„ pen te beveiligen. Zij bedekken zich met „ verfcheidene kleederen, en ftoppen hunne „ oogen en neusgaten ; en fchoon al hun „ werk alleenlijk beftaet in den boom te „ doorboren, 'er eene pijp in te fteken, en „ 'er een vat onder te plaetfen , om het „ vocht te ontvangen , gebeurt het echter "Cc 5 » zcl-  4io Dg Nieuwe Reisiger. zelden dat zij den doodt ontfnappen. Dit „ vergif verliest nimmer iets van zijne werk„ zaeraheit; en ten einde van twintig jaren, „ behouden de wapenen, die men 'er inge9, doopt heeft, nog alle de kracht en fijnhek „ van dit venijnige fap. „ Het was den volken der Orenoque niet „ genoeg deze foort van vergif gevonden te „hebben, om eikanderen te verdelgen; „ maer zij hebben zelfs andere vergiften, „ door de natuur zorgvuldig voor hun ver„ borgen, in de dieren gezocht. Het geval „ deed 'er mij dén ontdekken, 't welk, in „ eene geringe hoeveeiheit ingenomen, on„ feilbaer den doodt veroorzaekt. Zie hier „ bij welk eene gelegenheit mij het zelve be„ kend werd, Op den oever eener riviere „ wandelende, ging ik op den ftam van een' „ boom zitten, mij vermakende met het zien „ visfehen van fchilpadden, Ondertusfchen „ naderden mij verfcheidene mieren van eene „ ongemeene grootte, die ik met mijn' ftok „ weg deed , om niet genoodznekt te zijn „ mijne plaets te verlaten. Op dit oogen„ blik kwam 'er een Indiaen, die een' ver„ fchrikkelijken fchreeuw gaf, en tot mij „ zeide; wat doet gij, mijn vader ? Deze „ kleene dieren zijn met venijn vervuld, s, Zoo een eenig u fteekt, zal het u eene „ koorts van éénen dag veroorzaken: wan„ neer 'er u twee te gelijk bijten, zult gij M meer  HONDtRp in Vijtëndertigstf. Brief. 411 „ meer te lijden hebben ; maer indien het „ getal grooter is, moet gij onvermijdelijk fterven. Hoewel deze mierennesten, ge„ lijk gij ziet, niet zeer talrijk zijn, dewijl „ zij niet meer dan dertig of veertig dezer „ dieren bevatten , verfchaffen zij echter ,, vergifs genoeg om veel volks te dooden, „ Wat de manier om het zelve te bereiden .„ betreft, voegde de Wilde 'er bij, men „ neemt deze mieren , de eene 11a de andere, „ met een ftuksken katoen op, en zet ze op „ den kant van een vat, waerin water is; „ waerna men ze midden door fnijdt, en het „ onderfte gedeelte van dit ongedierte in het „ water laet vallen. Na dat alle deze helf„ ten, op een kleen vuur, eenigen tijdt ge„ kookt hebben, haelt men ze uit het water, „ wiens oppervlakte, wanneer het koud ge„ worden is, bezet wordt met een gefiold „ vet, 't welk het vergif uitmaekt. / „ En weet gij, zeide ik tot den Indiaen, hoedanig men zich van het zelve bedient? „ Ja, mijn vader, hervatte hij; maer ik bid „ u het geheim daer van te bewaren; want „ mijne makkers zouden mij dooden, indien „ zij wisten dat ik het u ontdekt hadde. „ Vrees niet, zeide ik tot hem, en verhael „ het mij zonder wantrouwen. Gij weet, „ vervolgde hij, dat, wanneer wij vergade„ ren om te famen te drinken, het gebruik li vereischt dat wij eikanderen het glas aen? j, bie-  412 De Nieuwe Reisiger. „ bieden. Een man, die zijnen vijandt wil ombrengen, doet onder den nagel van den 3, duim een weinig van dit vet; en als het „ zijne beurt is om het gjas overtegeven, „ doopt hij , zonder iets te laten blijken, „ zijnen duim. in het vocht. Dewijl hij'al „ het volk te drinken geeft, en dat de ande„ ren insgelijks doen , blijft de fchuldige „ onbekend; en zijn vijand fterft door het „ vergif. „ Terwijl ik op deze ftof ben, zal ik fpre„ ken van eene flang', merkwaerdig om de „ verfcheidenheit van hare kleuren, en de „ fnelheit van haren gang , doch die nog meer uitmunt door eene bos van zeer dun „ hair, die haer op het hoofdt groeit, wan„ neer zij tot eenen hoogen ouderdom geko„ men is. Wie mag aen de volken der Ore„ noque geleerd hebben , dat deze hairen „ een wreed en bloedig vergif zijn, wiens hevigheit geen eenig hulpmiddel kan ftui,, ten? Naeuwelijks heeft men'er één, ge,, heel of aen Hukken gefneden, in den „ drank, of onder het eten, doorgezwol„ gen , of men begint bloedt met ganfche „ plasfen overtegeven ; en de bloedlozing eindigt niet dan met het leven. „ Mert vindt hier nog eene ongemeener „ flang , buio genoemd , een gedrochtelijk „ dier, 't welk naer een' ouden boomftam gelijkt. Zij is rondom bezet met eene foort „ van  Honderd en Vijfendertigste Brief. 413 „ van mosch. Hare lengte is van zes ellen, „ en hare beweging bijna onzigtbaer. Haer „ ligchaem geeft aen de aerde het zelfde in„ drukfel, als een mast van een fchip of een ,, dikke boom , welke daer over gcfleept „ wordt. Wanneer zij gerucht hoort, ligt „ zij het hoofdt op, fteekt het drie of vier „ voeten vooruit, en keert zich naer den „ leeuw, tijger of mensch, dien zij wil aen„ grijpen: hier op opent zij haren bek, en „ fchiet een venijnig geblaes uit , dat den „ perfoon of het dier bedwelmt, en hen naer „ den bek der flange toetrekt. Het middel, ,, om de uitwerking van dit vergif aftekee„ ren, is dat men de luchtkolom, befmet „ door het geblaes van dit venijnige gedrocht, „ met een' hoedt of iets anders breke. Deze „ foort van bctoovering' wordt dan vernie„ tigd, en men raekt vrij van het gevaer. „ Om zich voor dit gevaerlijke gedierte te „ beveiligen, reizen de Indianen nimmer „ alleen. „ De plagen van Egypte waren minder in „ getal , dan de verfchrikkelijke geesfels, „ die de arme bewoonders van de oeveren „ der Orenoque bedroeven. Het geene men „ de groene muskiet noemt is eene foort van „ vlieg, die in het vleesch een ontzigtbaer „ eitje legt. Uit dit eitje komt een hairachtig ondiertje, dat de plaets, alwaer het zich bevindt, ontfteekt en doet opzwellen, en „ eene  4H De Nieuwe Reïsigeiï. i, eene hevige koorts veroorzaekt. De hai,, ren, waermede het bedekt is, zijn zoo „ ftijf, dat het, telkens als het zich beweegt, j, eene ongemeene fmert verwekt. Ten ein„ de van agt dagen, werpt het tien of twaelf „ muskieten, die in weinig tijds andere zwer„ men voortbrengen. Ontelbare perfonen „ verliezen 'er het leven door. ,, De vledermtiizen zijn insgelijks een zeer; 5, wreede geesfel. Men onderfcheidt dezelven in twee foorten. De eenen hebben de ,, grootte van die van Europa; en de andef, ren zijn van de eene wiek tot de andere bijna eene el lang. Zij zwerven bij nacht, 3, om het bloedt van menfchen en dieren te „ drinken. Indien men geene zorg gedragen „ heeft, om zich het ligchaem van het hoofdt tot de voeten te bedekken, wordt men onfeilbaer van dezelven geftoken; en zoo zij bij geval een' ader raken, 'tgeen vrij dikwerf gebeurt, gaet men uit de armen van 3, den flaep in die van den doodt over. Deze 3, fteek is onzigtbaer; en verfcheidene perfo,, nen, wien dit toeval was overgekomen, „ hebben mij verzekerd dat zij, zoo zij niet 5, tijdig ontwaekt waren, voor eeuwig zouden geflapen hebben. Zij hadden reeds zoo veel bloeds verloren, dat hun geene krachts genoeg zou zijn overgebleven, om „ het geene nog uit de opening liep te ftuiten. Het is niet te verwonderen dat a men  Honderd en Vijfendertigste Brisf. 415 5, men den fteek niet gevoeld: want behalve „ dat dezelve zeer fijn is , wordt de Haper „ door de koelte der lucht', welke de wieken „ des vogels voortdrijven , verfrischt en in „ dieper flaep gedompeld. Men vertelt dat „ een Spanjaerdt, van wien men geen' ader, „ om hem te laten, had kunnen vinden, des „ nachts van eene dezer vledermuizen wierd „ geftoken. Het bloed liep zoo overvloe„ dig, dat hij van een zijdwee, 't welk zijn „ leven in het grootfte gevaer ftelde, gene„ zen wierd. „ In den ftroom der Orenoque zijn fom„ mige groote visfehen , gretig naer men„ fchenvleesch, welke alleen de gekwetfte perfonen aentasten. Een mensch, die een „ gezond ligchaem heeft, zonder eenige „ wonde , kan vrijelijk onder deze dieren ?, zwemmen , mits dat hij de fardijnen of „ fprotten zorgvuldig van zich afwere. Dit „ kleene vischje volgt de zwemmers; en zoo „ dra het hen geftoken heeft, en zij een' „ enkelen druppel bloeds geloosd hebben, „ worden deze ongelukkigen op het oogen„ blik verfcheurt. „ De apen zijn mede vijanden, tegens wel„ ke men altoos op zijne hoede moet wezen. „ Zij komen ftillekens, in groot getal, op „ de velden met Indiaensch koorn bezaeid, „ en befchouwen van de toppen der boomen „ of 'er niemant omftreeks is. Zij ftellen ,, een  416 De Nieuwe Rëisioerö ,$ één' van hun op fchildwacht op eene verhés vene plaets, verfpreiden zich in de velden, „ en dragen ijder vijf koornhalmen met zich , namelijk, één in den mondt, twee onder „ de armen, en één in ijdere handt. Wan„ neer 'er op dit oogenblik een mensen ver„ fchijnt, geeft de aep, die op fchildwacht ,, ftaet, eenen fchreeuw; en alle de anderen „ ftellen het op dén loop, maer zonder het ,, geroofde te verla'ten: want zij zouden zich „ veeleer laten doodflaen, dan zich daer van „ te ontdoen. Deze hardnekkigheit heeft „ een zonderling middel om hen te vangen „ doen uitvinden. Men zet in het veldt ,, eenige aerden fiesfen , wier hals zeer naeuw ,, is , en welke men met Indiaensch koorn „ vult. De apen komen dezelven onderzoe,, ken, en fteken 'er den arm in om 'er het ,, binnenfte uittehalen, zoo dat zij 'er hunne „ gevulde handt niet weder uit kunnen trek,, ken. Zij doen vruchtclooze poogingen, „ en fchreeuwen uit wanhoop*, zonder ech„ ter den roof te willen loslaten. Dit ge,, fchreeuw waerfchuwt de Indianen , die „ met ftokken komen aenloopen; en deze „ gretige dieren laten zich liever doodflaen, „ dan door het openen van hunne handt hun„ nen prooi te verlaten. „ Ik moet niet vergeten van een ander on„ befchoft viervoetig dier te fpreken. Die „ is eene foort van een' kleenen hondt, die' zeef  HoNDÏRt» EN VijFENDERtlGSTE BRIEF. 41? zeer vinnig , boosaertig en ftout is, en „ geen beest, hoe groot en woest het ook „ zij, eenigzins fchroomt. Hij vertrouwt „ zich op zijne wapenen, waervan ik zelf de „ uitwerking gevoeld heb, tot op het punt „ van te verflikken , en het verftandt te „ verliezen. Zoo dra hij êen' mensch, tijger, „ leeuw, enz., ziet naderen, wacht hij hen „ ftoutmoedig in , tot dat hij zijn' vijandc „ digt onder zijn bereik heeft, waeróp hij „ hem den rug toekeert, en zulk een' be5, fmettelijken windt laet, dat het onmoge„ lijk is denzelven te wederftaen. Hierop „ vervolgt hij gerust zijnen weg, verzekerd „ dat men geenen lust zal hebben, om heiri „ te volgen. „ Onder de andere ongemeene dieren der „ Orenoque munt voornamelijk uit de hifi„ hifi, eene foort van kat, die geenen ftaert „ heeft, en wier wol naer die van den bever „ gelijkt. Zij flaept den ganfchen dag, en ,, gaet des nachts op de vogels en flangen ter „ jagt\ Zij is zeer zachtmoedig, en verlaet, „ wanneer men haer in een huis brengt, 5, den geheelen dag hare plaets niet; maer „ zoo dra de avondt gekomen is, vangt zij „ hare nachttogten weder aen. Zij fteekc „ hare tong, die lang en dun is, in alle ga. „ ten; en als zij op een bedt komt, waerop „ iemant met een' open mondt flaept, laet „ zij nimmer na denzelven te doorzoeken. XI. Deel. D d „ D<*  4i3 De Nieuwe Reisiger. „ De anta, welken men het groote beest ,, noemt, en die geene de minfte gelijkheit „ heeft met de viervoetige dieren, welke ons „ in Europa bekend zijn, is zoo groot als een „ muilezel. Zijne pooten zijn zeer kort, en „ eindigen In vier nagels. Hij heeft tusfchen ,, de winkbraeuwen een been, waermede hij alles, wat hij in de wouden ontmoet, ,, verbrijfelt. Hij is altoos in oorlog met ,, den tijger, die hem in een' hinderlaeg ,, afwacht, om hem op het hoofdt of den ,, rug te fpringen. Gefchiedt de ftrijdt in de „ vlakte , of in eene. vrije ruimte , dan is „ de tijger overwinnaer; maer indien het ,, landt met boomen of doornbosfchen be,3 dekt is, loopt de anta met zoo veel woede ,, door de digtfte plaetfen, dat zijn vijandt ^ op het oogenblik door de doornen ver„ fcheurd is. „ Men kan van de tallelooze meenigte der ,, fchildpaddcn , welke de Orenoque ople- vert, oordeelen door de ongemeene ver„ tiering, die 'er in het landt van gefchiedt. ,, Alle de naburige volken van dezen ftroom, en zelfs die 'er verre af gelegen zijn, be,, geven 'er zich met hunne huisgezinnen „ naer toe , om fchildpadden intezamelen. 3, Zij voeden 'er zich niet alleen mede, zoo „ lang deze visfcherij duurt, maer laten ze ,, ook droogen, om ze mede te voeren. Ins. gelijks vullen zij eene meenigte korven met „ eije-  Honderd en Vijfendertigste Brief. 419 eijeren, die zij eerst hebben laten koken* ,, Zoo dra de ftroom begint aftezakken, leg>, gen de fchildpadden hunne eijers op de firanden, die door het water bloot gelaten 3, zijn. Deze eijers hebben geene fchael, 33 maer zijn omkleed met twee vliezen, waer- van het eene dun, en het andere een wei* nig fterker is. ,, De groote fchildpadden wegen, in den ouderdom van drie jaren, vijftig ponden, en leggen gemeenlijk omtrent vierenzes,, tig eijers, waervan een eenig genoeg is om ,, een geheel huisgezin, hoe talrijk het ook ,, zij, te voeden; en het vleesch is zelfs bo,, ven het kalfvleesch te verkiezen. Daer is ,, eene kleener foort van fchildpadden, die ,3 flechts twintig of vierentwintig eijers in 3, ijder nest leggen. Onder dezelven is 'er 5, altoos één grooter dan de anderen , waer ,, uit het manneken voortkomt, daer de kleeneh niet dan wijf kens befluiten. De5, wijl de hitte der zonne de fchildpadden doet „ fterven, nemen zij de komst van den nacht „ te baet, om hare eijers te leggen; maer zij „ komen fomtijds in zulk een groot getal, dat zij elkandcren in hun voornemen belet,, ten; zoo dat men 'er eene meenigte met ,, het hoofdt uit het water ziet fteken, ver5, wachtende dat de eerften hun plaets maken. ,, JNa dat de Indianen eene groote meenigj, te dezer eijeren verzameld hebben, wasDd 2 ,, fchen  4ao De Nieuwe Rjïisigek. „ fchen zij dezelve af, tot'er geen zandt of „ aerde meer aen zij, werpen ze in bakken met water, en treden ze met voeten, ge„ lijk de druiven bij ons vertreden worden. „ Wanneer 'er de zon eenigen tijdt op ge,, ftaen heeft, komt 'er op de oppervlakte „ een ligt vocht, 't welk de oly is, dien men „ 'er uit wil trekken. Naermate de hitte „ denzelven doet bovenkomen, gieten hem „ de Indianen, met zeer dunne fchulpen, in „ ketels , welke op het vuur ftaen. Deze „ koking zuivert den oly, waer door hij „ fchooner, klarer en fijner dan de olijfoly „ wordt. „ De fchildpadden delven met veel moeite „ het gat, waer in zij hunne eijers willen „ leggen, en dragen zorg het zelve derwijze „ toeteftoppen, dat men het niet kan gewaer „ worden. Ten dien einde maken zij de „ plaets effen en waterpas met het overige „ van den grondt, uit vreeze dat het fpoor, „ 't welk zij op het zandt laten, hen zoude „ ontdekken. Doch deze voorzorg is vruch„ teloos: want dit zelfde zandt, zeer los „ zijnde, wijkt onder de voeten der voor„ bijgangeren , en doet hun het ganfche „ broeifel gewaer worden. „ Na dat de jonge fchildpadden uit hunne „ eijeren gekropen zijn , wachten zij den „ nacht af, om hunne holen te verlaten, en „ zich in de rivier te begeven. Zij gaen 'er „ aU  Honderd en Vijfendertigste Brief. 42* „ altoos naer toe langs den kortften weg, ,, waer van zij nimmer afwijken. Ik heb ze „ fomtijds, in eene beflotene korf, op eenen „ grooten afftandt van de rivier' gebragt; en „ na hun verfcheidene omwegen te hebben „ doen maken, namen zij altoos den weg „ naer de rivier, zonder 'er van aftedwalen. 3, Niets heeft mij meer verwonderd, dan de ,, meenigte van eijeren, die de fchildpadden „ in het ligchaem hebben: want behalve de „ geenen, welke zij 's jaerlijks leggen, heb,, ben zij 'er vele anderen , die gedurig in „ grootte verminderen , en waer van de „ kleenften gelijk geerstkorrels zijn ; waer „ uit men mag befluiten dat deze dieren de ,, zaden van alle de fchildpadden, die in eene „ lange reeds van jaren zullen geboren wor„ den, in zich bevatten". De vader Mugilla, wiens woorden ik tot dus ver herhaald heb, kon bij zijne vertelling gevoegd hebben het geene het geval mij, omtrent fommige mieren der Orenoque, heeft doen ontdekken. Wanneer zij zich willen begeven in eenige plaats, die door eene rivier van haer is afgefcheiden, weten zij zich eene brug van haer eigen ligchaem te maken. De eerfte ftelt zich aen den kant van het water op een kleen ftuk houts, 'twelk zij met hare tanden vasthoudt. Eene tweede haekt zich aen de eerfte, eene derde acn de tweede, eene vierde aen de derde, en dus vervolgens,. Dd 3 tot  l 4. weereldt te ontdekken heeft ingeboezemd, i Hij deelt den Genuezen zijne inzichten mede. 1 Hij vervoegt zich bij den koning van Portugal. | Vervolgens bij h.abella, koningin van Kastiliè'n.j Hinderpalen, die zich tegens zijn ontwerp Itel-> 6. len. . . 3 Hij begeeft zidi met drie fchepen op reis. . | Morring van zijn volk, wanneer het geen landt 1 7. ontdekt . . , J Hoe hij het zelve bevredigt. . . g. Kolumbus ontdekt de eertte het landt; wat'er de ■ ergelding van is. o. Verwondering der Wilden op de aenkomst der Sparjaerden. . . , .10. Kolumtuis neemt bezit van het eilandt San- falvador. . . . . ir, Hij gaet ter ontdekkinge van andere eilanden,"i en ontdekt St. Domingo. . . I Befchrijving van dit eilandt; afbeelding der ?" '2* eilanderen. . . . . J D d 4 Le-  BLADWYZER der Btach. Levenswijs dezer Indianen. . . 13. Hunne ongebondenheden. . , .14, Zij hebben den Spanjaerden de venuskwael me* degedeeld. . . . . if. Deze kwael was in Furopa niet bekend, voor den tugt van ChristorFel Kolumbus. . 16. Iloe ligt zij in het begin wierd overgezet . 17. Zij heeft den artzen het verlies der melaetsheit vergoed. . . . .18. De ovjde bewoonders vart St. Domingo begeven zich tot het zoeken van goudt. . . 19, Godsdienst dezer aloude volken , en hunne priesters. . . . . 20. Voorzeggingen , die hun hunne verwoesting•) aenkondigen . . , .1 Deze profetifche denkbeelden, waren verfpreid f ZX' onder alle de volken van Amerika. . J Welke de oorfprong van deze meening is . 3,1. honberd en drieën! winhgste I3r1ï f. Vervolg 17. Ki| vertrekt van Amerika, en wordt door I een' ftorm overvallen, , . J Zijne voorborg, in geval zijn fchip mogt ver T gaen, om den koning van Spanje zijne ont- | dekkinueti bekend te maken. . . > 28. 'Kolumbus landt te Lisfebon , alwaer men hem heerlijk onthaelt. , , J Hoe  VOORNAEMSTE ZAKEN. Eladx. Hoe hij in Spanje van hunne katholyke ma--> jesteiten, Terdinand en Izauella, ontvangen | wordt. . . . > 30. Eerbewijzen, hem door de grooten van Span- j je aengedaen. , ... .,, . J Vermaerde verdeeling van den paus, tusfchen de koningen van Spanje en Portugal , de fcheidingslijn genoemd. . 31. Tweede reistogt van Christoffel Kolumbus; hoe vele lieden hem willen volgen. . 31. Hij vindt de volkplanting van St. Domingo in een' erbarmlijken itaet. . 33. Hij bouwt eene ftadt op eene andere plaets van het eilandt. . • . 34. Hji zoekt andere landen te ontdekken . 3$-. Hij onderwerpt het geheele eilandt St. Domingo, en legt het eene fchatting op. . 36. Hij gaet in Spanje rekeufchap geven van zijne verrichtingen. ... 37. In een' derden reistogt, ondekt Kolumbus het vastelandt van Amerika, eene ontdekking valfchelijk aen Amerikus Vesputius toegefchreven ..... 38, Grondüichting van de ftadt St. Domingo, aen een liefdegeval verfchuldigd. . . 39. Kolumbus vindt de Kastilianen te St Domin *] go verdeeld, en de meesten aen het muiten. ' Zijne vijanden verwekken hem tegenltrevers 1 4°' in Spanje J Het Spaenfche hof zendt een' man, belast met de land voogd j' des eilands, naer Amerika, om naervorfchingen omtrent zijn gedrag te doen. ..... 41. De nieuwe landvoogdt hoort de klagten , en doet zijn* voonaet in keetens kluisteren. 42. Kolumbus komt in Spanje, aen handen en voeten gekluisterd. 43 Hoe hij aen het hof, en bijzonderlijk van de koninginne ontvangen Wordt . . 44. Qefprek van de koninginne Izübella tot Christoffel Kolumbus. . 4y. Dd s Men  BLADWYZER der , Bladi. IvJen benoemt een' anderen landtvoogdt van St. Domingo, wien bevolen wordt het ongelijk, Christoffel Kolumbus aengedaen, te herltellen . . ^ Zij vertrekken beide, de een naer zijn landvoogdij, de ander om nieuwe ontdekkingen te doen. . ... 47. Verfcnrikkelijke orkaen , die de Spae'nfche vloot, van Sr. Domingo naer Europa üc--\ venende, doet vergaen. Verhael van een ituk gouds van eene ontzag- > 48. chelijke grootte, 't welk in dezen orkaen l vergaet . . . . J Verdrietige brief, door Christoffel Kolumbus aen koning Ferdinand gefchreven. . }o„ Nieuwe beled gingen , die hij op het eilandt St. Domingo ontvangt. . . ji. Zijn doodt, uitvaert en grafïchrift. . yj. Ho-NDiLRi) en Vierentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo. De doodt van Izahella, koningin van Kastilië'n, v 'i ooit het onheil der bewoonderen van het e landt St. Domingo, die door de Spanjaerds mishandeld worden. . . . yj. De landvoogdt (lelt het hof van Spanje voor, om alle de Indianen tot de llavernij te brengen. . . . . j-4. Schets der afgrijsfelijke mishandelingen , hun door de Spanjaerds aengedaen. . , . j-y. Wanneer hunnen vervolgercn de magt ontbreekt , nemen dezelve hunne toevlugt tot de verraderij. . . . yö. Gefchiedenis der Koninginne Anakoana, door de Spanjaerds verraden, en veroordeeld om aen eene galg te fterven. . . ƒ7. Door welke beweegreden de Spanjaerds tot alle deze geweldenarijen vervoerd zijn. , 5-9. Ver-  \ VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz, Vergelijking der Spanjaerden met de kruisvaerten. . • > . Co. Alle de Indianen van het eilandt St. Domingon fneuvelen door de handt der Kastilianen. ^ gu De Dominikaner monniken willen zich tegens . deze wreede verwoesting (tellen. . J De monniken van St. Franciskus verzetten zich t tegens hen. . ... Banholomeos de Las - Kafas, federt bisfchop ;> 6i. van Chkpa, reist naer Spanje, om de zaek .1 der Indianen-te bepleiten. . . J De bisfchop van Daricn is zijn voornaemfte te- n genftrever. • • | Stof van het pleitgefprek des bisfchops van Da- > 63. riën , in tegenwoordigheit van Karei den vijfden. '. • • • j Antwoordt van de Las - Kafas, op het pleitgefprek van den bisfchop. . . <5j". Karei de vijfde komt tot geen befluit; en de«* Spanjaerds volharden in hunne vervolging I van de Indianen. . . . > 67. Geêne yan dezelven blij ven'er over in het eilandt [ St. Domingo. . . . . J Nieuwe ftadt op dit eilandt gebouwd. , 68. Befchrijving van de hoofdftadt. . . 69. Bijzondere ziekte, waer aen de Spanjaerds on-j derworpen zijn. • • . V 71. Kerkelijke regering van de ftadt St. Domingo. 4 Derzelver burger-'en krijgsbeftier. . , 71. De ftadt Sant-Yago. . . . 73. De ftadt la Conception. . . . 74. Levensmanier der Spanjaerden , die thans het eilandt St. Domingo bewonen. . . jf. Geaertheit derzelfde Spanjaerden. - . . 76. De hoedanigheit van den grondt van dit eilandt 1 in het Spaenfche gedeelte. . . . V 77. Deszelfs rivieren en meiren. . . . 1 Gezigt van dit eilandt, zoo als het zich van verre opdoet. . . .78. Hok-  BLADWYZER der Honderd en Vijfentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo. Het Franfche gedeelte van het eilandt St. Do^)*^ mingo maekt eene van de bloeijendlle volkplantingen der nieuwe weereld' uit. t0 Oorfprong dezer volkplantinge. . f8a De Normandié'rs en Vrijbuiters waren 'er de | de eerfte grondleggers van. . J Getchiedenis der Boekanieren. . 8r. Hun godsdienst. , , 8Z Hunne kleding. . . . i Hunne jagt, en hun voedfel. . ' . f 83- De gelukzoekers verkiezen een hoofdt, le Vasfeur genoemd; zijne geaertheit. . 84. ^ïjne wreedheden en zijn doodt. . 8f Het hof van Frankrijk zendt Fontenai, ridder^ van Maltha, om de Franfche volkplanting van St Domingo te bellieren. . . > S<5. D'^Meron , die hem opvolgt, vergroot deze I nieuwe grondftichting. . . . j Men zendt 'er jonge dochters, welke 'er trouwen en haren echtgenooten de deugden harer kunne inboezemen. . , 87 Een gedeelte der Franfche bewoondereii van het eilandt St. Christoffel begeeft zich op het eilandt Sr. Domingo. . gj} Burgerlijke en kerkelijke befliering der volkplantinge. . . . 89. <5ij wordt tot eene algemeene landvoogdij verheven; men fielt 'er een' bewindsman en gerechtshoven aen. . , gQ Befchrijving van de ftadt Kaep - Francois hoofdftadt van het noordelijke gedeelte van het eilandt St. Domingo. . gt Verdeeling der Franfche volkplantingen in dit ' eilandt. . De wijk van Kaep-Francois is reeds zeer vroeg bewoond. . . .93, Hare  VOORNA EMS TE ZAKEN. Bladz. Hare vruchtbaerheit, fchoone velden en voortbrengfels. . 93, De ftadt Leogane, hoofdftadt van het zuidelijke gedeelte des eilands. . , 94. Opperfte raedsvergadering van Leogane. . 95". Aenmerkingeii op het krijgsvolk des lands. . 96. De landerijen, waerin Leogane ligt, waten eertijds tot een prinsdom verheven , voor eene natuurlijke dochter eens konings van Spanje. .... 98. Andere Franfche fteden en plaetfen in het ei-n landt St. Domingo. . . ' Het Schildpaddeneilandt, liggende ten noorden 1 van St. Domingo; deszelfs befchrijvtng. J Cieaertheden der Franfche bewoonderen van St. Domingo. .... 100. Hunne weldadigheit. . . . tot. Geaertheit der vrouwen. . . . 102. Rijkdommen dezer volkplanting, en derzelver koophandel. .... 103. Voortbrengfels van dit eilandt in het Franfche gedeelte. . . . i©4. De kaimans en zeekoeijen. . . loy. Bijzontferheit van dit laetfte gedierte, . 106. De vogels. .... 107. De viervoetige dieren. . . . i©8. De groote hitte der Iuchtftreek maekt het verblijf van St. Domingo zeer ©naengenaem. 109. Overlast der muggen. , . 110, Overvloedige regen , federt de maendt November tot de maendt February. . iif, De lente volgt op dit jaergetijde. . * Op welke wijs men bekwame landerijen > 112. tot nieuwe plantaedjen uitdeelt. . I Op welke voorvvaerde men dpzelven vergunt. 113. Ho*-  BLADWYZER dek Hondêrd en Zesentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo. Bladz. De fuikermakerijen van St. Domingo. . 115-. De fuikerrieten, en manier om dezelve aen- tekweeken. . , , , 116. Hoe men die inzamelt. . ., 1 Befchrijving van een' fuikermolen. . f n7« Hoe de fuiker gemaekt wordt. . . 118* Van de fyroop of fuikerhonig. . . 119. Hoe men de fuiker zuivert. . . . 120* Hoe arbeidszaem het leven van een' eigenaer te St. Domingo is. . . . 12L De Negers van onze volkplantingen; hoe akelig hun toeliandt is. . . . 122. Hun voedfel, hunne kleeding en huisvesting. 123, De Franfchen handelen hen, in 't algemeen, met meer menschlievendheit, dan de andere Europeanen. . . .124. Voorzorgen, welke de Hollanders en Engelfchen gebruiken, wanneer zij Negers koopen. i2f. Floe de koophandel der zwarten gedreven * wordt'. . . . . S 126. Hoe de flaven gemaekt worden. . . i Gevallen van het geweten, aen de Sorbonne"| voorgelteld, ten opzichta van de llaeffche I Negeren. . . . . |> 128. Antwoordt der leeraren , niet zeer gunstig j voor de heeren der plantaedjen . J Hoe men de flavernij der Negeren tracht te verontfchuldigen . . .129. Hoe veel voordeel men van de Negeren zou-> kunnen trekken, wanneer men hen tot' 's lands krijgsvolk gebruikte • 3 ' Eenige denkbeelden hier omtrent voorgemeld. J De bekommeringen der Negeren 3 wanneer men hen naer de eilanden infchecpt. . 132. Hoe men hen handelt, als zij 'er aenkomen. 134. Hoe men hen tot den arbeidt gewent. . Jif. Hoe men heu bereidt om den doop te ontvangen. 136. Ver-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blada. Verfchillende meeningen over den doop der Negeren. . . . .13'/. Wie men met hunne onderwijzing' belast. . 138. De Engelfchen zijn zoo ijverig niet als de Franfchen, om hunne flaven te bekeeren. 139» De denkbeelden der Negeren, omtrent den godsdienst , verfchillen volgens het landt hunner geboorte. . . . 140. De vrees, welke zij hebben van niet beminde te zijn door hunne m'nnaresfen, maekt hen vervaerd voor de betooveringen. . > 141, Zij heoben een' zeer bekrompen geest, maer I zij zeer omzichtig. . . . J Zij zijn >elfs listig in de zaken, waerin zij be- ia'; nemen. .... 143. Honderd en Zevenentwintigste Brief. Vervolg van St. Domingo. Goede hoedanigheden der NegereD. . 144. Wetten betreffende de huwelijken der Negeren. 1 De boeléring der blanken met de Negerinnen, f SW' Gedrag der Negeren omtrent hunne vrouwen. 146. Wreedheit der Engelfchen jegens hunne flaven. 147. De Negers zijn dankbaer voor de weldaden. 148. Hoe men zich ten hunnen opzichte moet ge f. dragen i i49. De Marrons Negers, of overloopers, . 3 Middel om dez--; overlooping te beletten. , 15-0. Straf der misdadigers. . , , ij-t< Eenige gevlugte Negers in de volkplanting te rug gebragt door een' zendeling. . Wat het merken van een' Nesjer is. . ij-3. Straf tegens de zwarten en blanken v die de<» overloop ng der Negeren begunstigen. , | Waerom men ve-'lig leeft, in het midden der L 15-4, flaeffche Negeren , fchoon hun getal dat \ der blanken overtreft, , . J Hoe  ËLADWYZER dér Bladz. Hoe zorgvuldig men op de geZondheit dern Negeren moet letten. . . > 1*6 Ziekte, hun door een ongedierte, cique ge- 1 5 * noemd, veroorzaekt. . . J Andere bijzondere ziekten der Negeren. . If7. Zij fterven 'er bijna altoos van. . . ij3. De ziekte , de pians geheten , is iets anders* dan de venuskwael. . > \S9- Nuttigheit der Negeren in de volkplantingen.* Vereischte hoedanigheden van een' gezaghebber der Negeren, en pligten van deze bediening. . . • 16b. De Negers verkiezen het akkerwerk voort den dienst binnen 'shuis. . . > 162. Men laet hun allerlei handwerken leeren. 1 Wetten , die de pligten der heeren omtrent de flaven regelen. . . 163. De Negers hebben grooten fmaek in de dieren, die door ziekte fterven. . » 164. Zij maken verfchillende foorten van dranken. 1 , Zij onthalen eikanderen op feestdagen. . 1 J' Zij beminnen het danfen , en verzeilen het-» met het muzyk hunnes lands. . * Zij hebben ook hunne dichtkunst; wat hun- 1 ne rijmkunst is. . J Wat één hunner danfen is, de kalanda genoemd. . • • De Spanjaerds hebben denzelven vau hun*» geleerd, en danfen hem in de herken. . I ^ Orde, welke de Negers in hunne huizen 1 ^" moeten waernemen, . . J Kleeding der Negeren en Negerinnen. . 170. De flaven hebben niets in eigendom. . 171. Waerin de fchoonheit der Negerinnen befhet.n Zonderlinge fmaek der blanken voor de Ne V 172. gerinne;», en wat 'er de oorzaek van is. 3 Df nu;tigheit, welke'er de volkplanting uittrekt. 173. Wat men in 't werk fielt om de Negers van t den zelfsmoordt, waer toe zij zeer gene- I gen zijn, aftetrekken. . . f «74- Voorbeeldt van een' Engelsman vaa St. j Christoffel hier omtrent. . . J An-  VOO RNA EMS TE ZAKEN. Blada. Andere list om den Negeren te beletten zich te dooden. . . . . 176. De Negers zijn ervaren in het maken vann vergif. . . . . I Omtrent wie zy de vergiften in 't werk (lel- 1 len, en waerom. . . J Het is moeijelijk de neiging der Negeren te bepalen, en hunne geaertheit aftefchetzeu. 179. Honderd en Agtentwintigste Brief. De Antillifche eilanden. Togt van den reiziger van het eene Antillï-n fche eilandt naer het andete. . I «- Het geene men op de Antillifche eilanden in 1 het algemeen ziet. . . J Het eilandt Portoriko, waer van San-JuSiiT de hoofdftadt is. . . . } Gefchiedenïs van deszelfs ontdekking, en > i3la yan de grondliichtmg', die 'er de Span- 1 jaerds gelegd hebben. . . J Hoe zij door de Indianen vermoord wierden. 182. Wonderbare gefchiedenis van een' hondt, een' verfchrikkelijken vijandt der eilanderen. 185. Natuurlijke voortbrengfels van dit eilandt. 184» Befchrijving van de hoofdftadt. . . 18 Moeijelijkheit van den koophandel in het eilandt n Portoriko. ■ . . i85 Zonderlinge gebruiken, die 'er ten dezen op- ^ ' zichte werden in acht genomen. . . J Men moet wel op zijn hoede zijn in hét han. delen met de Spanjaerden. . . 187. Het eilandt St. Thomas, één der Antillifche, behoorende aen den koning van Denemarken. . . . 180, Befchrijvirig van dit eilandt. . . « 190» Befchrijving van de ftadt. . . .1 Koophandel, die 'er gedreven wórdt, en door > 191. wien. . . . } XL Deel. E e Lof  BLADWYZER der Blak. Lof van den laetstoverleden koning van Denemarken. .... 191. Wat dees vorst tot geluk zijner volken gedaen heeft. '. .... 193- Het kleene eilandt, les Vierges, of de Maeg- den genoemd. . . . 194. Het Verdronkeneilandt of Anegada. . j De eilanden Sombrera , S* 'Kroix en An- i 195-. guilla. . • • • • ' Het eilandt St. Martijn, geregeerd door een' heelmeester, dié ook het ampt van priester waernam. . • 196» Het eilandt St. Bartholomeus. Het eilandt St. Bartholomeus. . . •) Het eilandt Saba , vermaerd door de fchoe- I « nen, die deszelfs voornaemüen koophandel 1 y * uitmaken. . . . . •» Het eilandt St. Eufïachius. . . . •) Het eilandt St. Christoffel, op denzelfden dag » door de Franfchen en Engelfchen aenge- f yy* daen. . • ; . J De twee volken verdeelen het eilandt onder*i eikanderen. .... Het eilandt St. Christoffel was de wieg der > 200. Engelfche en Franfche volkplantingen in de I Antillifche eilanden. . . . J Befchrijving van de orkanen, den verfchrikkelijkften geesfel dezer eilanden. . . 201. De Engelfchen leven gaerne op hunne plantaedjen, en vlugten het verblijf der fteden. 204. De Karaïben, oude inwoonders van St. Chris-«j toffel, haten zoo zeer de Engelfchen als zij ^ de Franfchen beminnen. . 1 Befchrijving van het eilandt St. Christoffel. J Befchaefdheit der vrouwen van dit eilandt. ■» Fraeiheit der huizen, zoo in de ftadt als op > 206. het landt. . . . / . * De eilanden Barbude en Nevis. . . 207. De eilanden Antigoa en Montferrat. . 209. De eilanden la Defïrade, Maria-Galante en des Saints. . . . .aio. Hon-  VOOR NA EMS TE ZAKEN. Honderd en Negenentwintigste Brief. Virvolg van de Antillifche eilanden, Guadaloupe. . . Bl2afrs' Domfnique, behoorende aen de Karaïben ' . 2! 2 Verichillende gevoelens over den oorfprong , van dit volk. . I 313 Afbeelding der Karaïoen. '. J * Hoe bekrompen hun geest is. . .* ^ Zij maekten geene de minfte zwarigheit ' om hunne bezittingen aen de Europeanen f"*' afteftaen. . , J De wraek is de beguustigfte' drift der Karai'. ben. «... 216 Levensmanier dezer volken. ' .' 2lf De wapenen der Karaïben . '. 2,g Manier hoe zij de pappégaefjeri vangen.' . 219' Welk eene foort van koophandel zij in onze eilanden drijven. . . . 21Q> Hoe men met hun moet handelen. . 1 Hunne manier om in praeuwen te reizen. f Het huisraedt, waervan zij zich bedienen. 212 Hunne kleeding. . . , ' Wat de liefde in een' Karaïber is. '. 224.' Hoe de Karaïben trouwen. . L Hun godsdienst, en waerin die beftaet. . f Vermogen, 't welk zich hunne geneesmeesters toeëigenen. . . . 22ö Afkeerightit der Karaïben v n den Christel!]-» ken godsdienst. C 227. £|J hebnen eerbiedt voor de Kapucijnen. i Hun gering verftandt is een hinderpael in hunne bekeering. . . 228. Tael dezer volken , en hun afkeer voor de . Engelfche fpraek. . . . 229. Plegtigheden bij hunnen doodt waergenomen. 230.' Knjgsbeliier der Karaïoen. . , Hunne manier om de krijgsgevangenen tel 221. behandeien. . . . J Ee 2 Be-  BLADWYZER der Bladz. Befchrijving van het eilandt St. Dominiquej-j en deszelfs voortbrengfels. . • ,1*233. Voorzorgen der Kaïaïben , om hun eilandtj te bewaren. • • • .. •- De Karaïbifche Negers, hunnen oorfprong. 234' Het eilandt St. Vincent , deszelfs befchrijving, voortbrengfels, en bijzonderlijk den ^ tabak. • ,• , • Het eilandt Martinique, behoorende aeni Frankrijk. f *37' Deszelfs befchrijving en bergen. Deszelfs rivieren. I 238. Befchrijving van de fladt St. Pierre. . 1 De fterkte Royal, waerin ds algemeene landvoogdt en de opperraedvergadering hun ver. blijf'hebben. . ■ • De fterkte la Trinite'. . • . 2-»u- Kerkelijk en burgerlijk bellier van Martinique. 241. Geaertheit der inwoonderen, zoo mannen als vrouwen. • • .. De mannen haken gedurig naer tranUnjK, doch de vrouwen zijn daer van afkeerig. 243. Gemeene ziekten te Martinique. . M4- De bevolking is 'er talrijk. . . Mf« Deszelfs natuurlijke voortbrengfels , en bijzonderlijk de tabak van Makuba , en de koffy, wier eerfte planten van Parijs naer Martinique zijn overgebragt. . • 240 Honderd en Dertigste Brief. Vervolg van de Antillifche eilanden. Het eüandt Ste Lucia is de oorzaek van eenT langdurig verfchil tusfchen de Franfchen en | Engelfchen. . . • f Verfcheidene Europeanen zijn 'er aengeland, voor dat het de Engelfchen in bezit namen. J Voor dit tijd (tip hebben 'er de Engelfchen vele onheilen ondergasn. . • • Wh /.ij  VOO RNA EMS TE ZAKEN. Bladz. Zij zijn genoodzaekt dit eilandt te verlaten. 2}o. De Franfchen maken 'er zich meester van. *j Verdrag tusfchen de Franfchen , Engelfchen ' en Karaïben, w-aerdoor de Franfchen mees- i ter van b"? Lucia blijven. . . J De Engelfchen bemagtigen het zelve, niettegenftaende dit veidrag, . , . 2 ƒ2. De Franfchen nemen het weder in. . . 2J3. De Engelfchen eisfehen deszelfs ontruiming, 2,4. Bewijzen ten voordeele van de Franfchen. . 2ff. Befchrijving van Lucia. . . . 2j6. Barbados door de Engelfchen van de Portuge-«j zen verooverd. . . . I Wonderbare voorfpoedt der Engelfche volk- . "* planting op het eilandt Barbados. . . J Rijkdom van dit eilandt. . . . 258. Bridge-Town, hoofdftadt van dit eilandt. . 260. Andere fleden. . . . «j De koophandel van Barbados beftaet voorna- 1 , melijk in fijne wateren, ingeleide vruchten > en fuiker. . . . . J Wat het eilandt Barbados aen Engelandt opbrengt. .... 263. Zaekbezorgers van dit eilandt te Londen. . •» Het is valsch dat de landerijen der eilanden s. 264. uitgeput zijn. . . . . J Waerom Barbados tegenwoordig minder koophandel dan eertijds doet. . . x6y. Het eilandt Grenada, aen Frankrijk onderworpen. .... 266. Gefchiedenis van den eerften bevelhebber van dit eilandt, door de inwoonders gedood. 267. Zijn doodt blijft ongeftraft. . . *j Armoede van het eilandt Grenada , hoewel ^ 2^g vruchtbaer; boerschheit van deszelfs inwoon- 1 deren. . . . . J Befchrijving der haven. . . . 269 De Grenadijnen, kleene eilanden in denabuurfehap van Grenada. . , . 270. Ee 3 Hon"  BLADWYZER der Honderd en Eenendertigste Brief. Vervol? van de Antillifcte eilanden. _ Bladz. De tabak, zijne verfchillende foorten ; befchrijving van de eerlte foort. . . 171. Middelbare en kleene foort. . . 272. Hoe men den tabak bearbeidt. . . 273. Hoe men denzelven aenkweekt. . . 274. Verhael van de ontdekkinge van den tabak. . 176. Hij heeft zijne voorftanders en vijanden gehad. 277. Van den vv.jngaerdt en de druiven der Antillifche eilanden. . . . 2,78. Men maekt 'er geen' wijn, en waerom. . \ De moeskruiden , vruchten en bloemen der s 270. Antillifche eilanden. . . . J Andere voortbrengfels, als het hout, de vogels en flangen. . . .28?. De liefdehandel of het paren der flangen. . j Viervoetige dieren der Antillifche.eilanden, \ 2S2. ratten, muizen, kikvorfchen en visfehen. J De krabben, waer mede de Negers der eilanden zich voeden. . . . 283. Zij doen alle jnren eene reis naer zee; orde van haren togt. . . . 284. Hoe zij hare eijers leggen. . . ■* Gevecht der krabben, hare paring, en fchran- > C87. derheit . . • * Hoe de Negers dezelven vangen en toebereiden. ..... 2S8. Honderd en Tweeëndertigste Bruf. Guiana. Heerlijke denkbeelden, die ce Spanjaerds zich*> van dit landt gevormd hadden. . ^ Elizabeih, koningin van Engelandt, zendt'er 1 eene vloot, ouder het bevel van Raleigh. J Ge-  VOO RNA EMS TE ZAKEN. Gefchiedenis van Raleigh. . t ^2cn' Dees zeeman entfcheept zich op het eilandt la Trinité. . ... 2C2 Hoe hij de inwoonders tegens de Spanjaerds aenhitsr, en aen.de Engelfchen verbindt. 203 De logt van Raleigh is niet gelukkig ; hij komt weder in Engelandt, alwaer hij tot den doodt veroordeeld wordt. . 2n4 De Franfchen, onder het bevel van Villegag- non, doen insgelijks reistogten in Guiana. 295-. Ztj leggen 'er eenige grondftichtingen. . 206. De Hollanders rechten eene volkplanting op in Guiana, aen de rivier de Suriname. 298. Hunne fchranderlieit in het droogmaken der» moerasfen, en het aenleggen van kanalen. > 200. Voorlpoedt van hunnen arbeidt. . J Aen welke c'genaers de Hollandfche* volko planting van Suriname toebehoort. . I Sterkten gebouwd op de rivier van dezen f 3°'' naem. . , J Wat men moet in acht nem'en , voor dat men aen deze werkten komt. . 302 Schoonheit der velden en plantaedjen aen den oevers der rivieren. Befchrijving van de ftadt Parimaribo' hoofd- f ftadt van de volkplanting' van Suriname. J Oorzaken, dle dit verblijf gevaerlijk voorde gezondheit maken. . -0, Geaertheit van de natuurlijke inboorlingen des lands. • • . . aoc De Negers van Suriname gelijken naer die der andere volkplantingen. . qOÖ- Moeijelijkheit om hen vrij en Christenen ten maken. Eerfte gevoelens, die lij' hunnen 'kinderen 1" 3°7* inboezemen. Hoe gemakkelijk de Negerinnen moeders worden. . . _ ^cg> De Marrons Negers maken een ontzagche-n lijk volk uit te Suriname. . . I Verdrag, dat zij met de volkplanting' aen- 5* 3°9' s3es . . J Ee 4 Af-  BLADWYZER der Bladz. Afbeelding der Europeanen, te Suriname gevestigd. . . • 310, Hanne kleeding en pracht. . . Uau. Hunne tafel. . • • • Hunne bezigheden. . • . 3'2Hun koophandel. 1 . . . 3'3Het krijgsbeftier. . • • 3'4Verfcheidene burgerlijke en lijfitraffende gerechtshoven. . . • 3'fHet geldt van Suriname. . . I317. De kerkelijke regering. . . f 5 ' Inkomlten der volkplanting , en waerin zij beftaen. . . • • 31"- Onderhoudt der wegen, krijgsbenden en bedienaers van den godsdienst. . 319. Honderd en Drieëndertigste Brief. Vervolg van Guiana. Het inwendige gedeelte van Guiana is nog-| een onbekend landt. . . ^ ,1(J Sprongen der rivieten , welke derzelver 3 llroom afbreken. •> Wat de Wilden van Guiana van het Franfche volk denken. . . • S*'- Wat men moet denken van het vermaerde koningrijk Del - Dorado, 't welk men zegt In Guiana te wezen. .' ■ 312- Afbeeldingen der volken van dit gewaendei koningkrijk. . • • f 3*3- Reistogt der Spanjaerden m dit gewest. J Men biedt hun eene groote meenigte gouds aen. .... 31!"- Ligtgeloovigheit der Spanjaerden en zelfs der Engelfchen. . • • 31^. Manier hoe de Wilden van Guiana hunne hoplieden maken. . . 328. Op welk eene wijs zij hunne geneesheeren maken. .... 33°. Ds  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. De tael dezer volken , , 331. Hunne lijkplegtigheden. . . -i Groote meenigte wildt in het inwendige ge > 33a. deelte van Guiana. . . ■* De rivieren leveren veel visch. . ^333 Volken, de langooren genoemd. . f 333* Lastbrief van officier, aen een' Wilden gege-n ven, uit naem des konings van Frankrijk. > Overlast der muggen; en hoe de Wilden zich , daer voor trachten te beveiligen. . J Het volk der Falikours heeft de gewoonte om"] zich (kepen op het aengezigt te trekken. j Proeven, waeraen hunne kinders onderwor- > 336. pen zijn , voor dat zij den fchaembatidt | ontvangen. J De getrouwde vrouwen zijn naekt , en*» waerom. ... I Waerom men de volken van het binnenfte 1 gedeelte van Guiana niet kent. . J Wat het dronkenmaken eener riviere is. . 338. De fterkte Ouy-a-Fok door de Engelfchen > overrompeld. . . £ 339. Verhael van deze gebeurtenis. . . # De zendingen, teüuy a-Fok gevestigd, zijn onder het bellier der Jezuiten. . . 341. Het gebiedt van Kayenne. . . 342,. Het eilandt Kayenne; deszelfs befchrijving. 343. De Iuchtftreek, het gewest en de koophandel van Kaijenne. . . . 344. Hoe fchadelijk de tijgers aen het vee zijn. . 345-, Ongemakken, welke de regens en het onge-n dierte te Kayenne veroorzaken. . I , De reizende mier. . . .1 34°' Gelegenheit van de fladten het eilandt Kayenne. J Natuurlijke voortbrengfels van dit eilandt. . 347. Wisfelvalligheden, dit eilandt overgekomen, 348. Ontwerp om deze volkplanting te herftellen. •% Wat de uitvoering van dit ontwerp kan ver- i 349. hinderen. . . . .3 E e 5 Hon-  BLADWYZER der Honderd en Vierendertigste Brief. Vervolg van Guiana. _ Bladz. Post van Kourou in Kayenne, waeraen men deze grondftichting verfchuldigd is. . 3^0. Geaertheit der inwoonderen, en bijzonderlijk•) die der vrouwen. . . .1 Hoe veel onderftandt de levensmiddelen des V 35-1. lands aen de volkplanting kunnen toebren- ! _g«i. . . . J De witte en roode maniok. . . 1 Hoe men den wortel der maniok bereidt. . f '*2, Ongelegenheden van dit voedfel. . . n Het fap der maniok is een vergif; verfchillende ' proeven, welke men daer mede aen de die- f* 3"« ren genomen heeft. . . . J Andere proef van dit vergif, aen een' Neger gedaen. . . . . 35-5-. Hoe een geneesheer deze vergiftiging veront- fchuldigt, . . . .35-6. Hoe men zich van de vergiftigende Negeren-) in onze volkplantingen ontdoet. . 1 De wortel der maniok dient om eene gezonde \ 3*7' en fmakelijke faus te maken. . . J Het fap der rokoe is een tegengif tegens het » fap der maniok. . . • > 3f8. De parate, een andere wortel van Guiana. j De igname, een andere wortel des lands . 1 "Verfcheidene foorten van granen in Guiana. f 3f9. De gewone en kleene geerst. . . 360. De banane, eene foort van vijg in Guiati3. 361. De banaenboom; manier om denzelven aente- kweeken, en z;jne vrucht te verzamelen. 362. De ouykoe, een drank der Negeren in Guiana. » Manier hoe dees drank bereid wordt. . C 363. Demaby, een andere drank. , . . j Hoe men eene woning in Guiana, en in 't algemeen in alle onze volkplantingen , aen- legt. .... 264. Welk de noodzakelijke gebouwen zijn. . 365. Hoe  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Hoe de verdeeling moet gefchieden. . i De barakken voor de Negeren. . . f* 300Het perk, waerin men het vee befluit. . 367. De weiden voor het vee. . . . 1 _ Noodzakelijke fchuiten voor eene woning . f 3 Gevaren . welke men in den arbeidt eener") grondftichti.ng' ontmoet. . . I De koffy is een van de v.oornaemfle rijkdom- f 3 °* ' mep der volkplantingen van Guiana. . J Sedert wanneer men dezelve te Kayenne heeft j aengekweekt. . . . C 370. Gebouw tot de aenkweeking der koffy noodig.? Hoe men dezelve bereid, om ze naer Euro-» pa te verzenden. C 371. De mami, eene vrucht van Guiana. . 5 De kalabasboom, en het gebruik dat'er de Ne- , gers van maken. . . . C .372, De liane, eene algetneene plant in Guiana. ) Andere foort van liane, welke genoegzaem water verfchaft om de j3gers en reizigers te verfrisfchen. . . . 373, Jam op de pappegaeijen, in Guiana. . , 1 Pastei van pappegaeistongen. . . f 374» Honderd en Vijfendertigste Brief. Vervolg van Guiana. Van wie men eenig licht kan krijgen , omtrent het geene het landt en de inwoonders van Amerika betreft. . . 375-. De droom der Orenoque, en deszelfs mondt. 376. De verfcheidene monden van dezen Aroom 1 vormen eene foort van waterdoolhof. . t 377. De rivier de Koroni. . . J De Guauraunicnzen, volken die bij den mondt der Orenoque wonen. . 378. Zonderlinge eigenfchappen van den boom, den palmboom genoemd, en nuttigheit, die men 'er van heeft. . . 379. Be'  BLADWYZER der Bladz. Bewoonders van de oeveren der Orenoque, en bijzonderlijk de Kariben. . . 380. Oorfprong van dit volk en der Salivasfen. •» Naektheit der vrouwen en dochteren van> 382. het landt der Orenoque. . . * Optooifel van de bewoonderen der boorden van dezen ftroom. . • 3^3* Zij doen de beenen der meiskens z wellen, n door de binding. . ^ Wetten dezer volken ten opzichte van het ■ 3 r overfpel. De vaders geven geen onderwijs aen hunnen kinderenden worden 'er dikwils van mis- j handeld. . . • > 38 ï« Waeraen zij hunne dochters onderwerpen, J voor dat zij dezelve uittrouwen. . J Bruiloftsplegtigheden bij de volken der Orenoque. 386. Veerzen, welke door oude vrouwen aen eene jongegehuwde dochter worden toegezongen. 387. Zonderlinge gewoonte, die de jongelingen verpligt oude vrouwen, en de jongedoch- ters grjsaerts te trouwen. . . 388. Bloedige twisten, die de veelwijverij ver-n oorzaekt. . • • • | Zonderling vooroordeel dezer volken , ten > 389. aenzien van de vrouwen, die verfcheidene kinders te gelijk ter weereld' brengen. J Ander zeer zonderling gebruik , 't welk zij ten tijde des akkerbouw in acht nemen. 390. Ongemeene uitwerking van de liefde der moe-n deren jegens hare dochters. • J Klagt eener vrouwe aen een' zendeling, over f 391. het droevige lot van de perfonen harer 1 kunne. ^ Hulpmiddel . dat de moeders gebruiken in de ziekte harer kinderen. . . 393. Het zelfde hulpmiddel wordt gebruikt doorn de opperhoofden van ijder vlek. . J Bezigheit en tijdkorting van de volken der f 394- Orenoque . • • Hunne behcndigheit in het kaetsfpel. . J An-  VOORNAEMSTE ZAKEN» Bladz, Andere bijzondere gebruiken dezer zelfde volken. • • • 395"- Wat 'er bij hen omgaet, gedurende de ma- nezwijmen. • • • : 39^» Lijkplegtigheden, in eenige oorden van Guiana in gebruik. . • ,• 398. Deze gewoonten grijpen alleen plaets bij den volken, die het Christendom niet omhelsd l, 399, hebben. . Hoe moeijelijk het is hen daer af ,te trekken.J Wat een zendeling doen moet, om de Wilden tot den Christelijken godsdienst te brengen. . • • 4OI« Hoe hij ontvangen wordt, wanneer hij voor de eerfle reis bij hen komt. . 4°*- Hoe hij hunne vriendfchap wint. . 403. Moeijelijkheit voor een' zendeling om hunne tael te leeren. . . . 4°4- Bekwaemheit dezer volken om vergiften ten bereiden. j. 40^ Wat hun vergif, kurare genoemd, is. . I Vlngheit en eigenfchap van dit veigif. J Hoe zij het door oude vrouwen doen bereiden. 407. Boom van Makasfer in de Molukfche eilanden, waer uit vergiftige dampen ftijgen. 409. Venijnige mieren in Guiana. f . . 410» Hoe men 'er het vergif uit trekt. . _ 1 Hoe de Indianen zich van het zelve bedie-V 411. nen, om hunnen vijandt te dooden. . 3 Slang van Guiana, ongemeen venijnig; hoej 'er de Indianen het vergif uit trekken. Andete ongemeener flang, wier vergiftig ge- f ^ blaes menfchen en dieren doet fterven. J Groene muskiet, eene foort van mug , die in het vleesch een eitje legt, 't welk een gevaerlijk ondiertje voortbrengt. . 413. De vledermuizen fteken in de aders der fla-j pende perfonen, en zu;gen het bloedt. > 414. Haer Heek is dikwerf doodelijk. . 3Visfehen, welke de menfchen verflinden, wanneer dezelve door de fardijnen geftoken zijn, . . . m  BLADWYZ: der VOORN: ZAKEN. Bladz. Eijzondere foort van apen , die den oogst ■ van het Indiaenfche koorn verwoesten; hoe men hen vangt. . . 41^. Kleen onbefchoft dier, dat zich door de wreedfte dieren doet vreezen. . 416, De kujï-kuji, eene foort van kat, die flechts bij nacht uitgaet. . . 417, De anta , het groote dier genoemd , is al-*) toos in oorlog met den tijger. Tallelooze meenigte van fchildpadden, die >418. in den droom der Orenoque gevonden I worden. J De Indianen maken een' uitmuntenden olyl uit de eijeren der fchildpadden. . I Manier hoe de fchildpadden hunne eijers | 4i0' leggen. J Zonderlinge mier in de omliggende ftreken der Orenoque. . . . 421. Bijzondere foort van ratten, zeer gemeen in , Guiana. . 421. Einde van het Bladwijzer van bet Elfde Deel. DRUKFEILEN. Pag. 171 reg. 19 ftaet laetften te flaven 205 — A Kristoffel — Christoffel 287— 3-—ligging —legging TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van STEFANUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groenendael.  D E NIEUWE REISIGER» O F BESCHRIJVING V A N D E OUDE en NIEUWE WEERELD T, Uit het Franscb van den ABT DE LA PORTE. T WA ELFDE DEEL. Behelzende Terra Firma, Peru, Chili en het Landt van Magellanes. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en 200N, X771.   1 1 Pag; f ti Ë NIEUWE REISIGER* Honderd ent Zesendertigste Brief. Terra Firma. Gij zaegt, Mevrouw, Christoffel Kolurrïbus , na verfcheidene eilanden verocs verd te hebben , op de klisten van Zuid* Amerika aenlanden. Dewijl dit het eerftè gedeelte was van het vastelandt dat hij ontdekte, gaf hij het den naem van Terra Firma $ dien dit landt tot heden toe behouden heeft; De Spanjaerds itrekten denzelven vervolgens uit tot de naburige landfchappên, als Dariën, Eastilla d'or, Nieuw Granada, Popayan, enz» Wij landden 'er door den mondt der Orenoque en de golf van Paria, met een kleen vaertuig, dat de vader Mugilla ons bezorgd had. Deze golf, gevormd door het vastelandt en het eilandt Trinüütis of de Drieëertheit, werd door Christoffel Kolumbus dë. Mondt van den Draek genoemd , voor dat Amerikus Vesputius dezelve kende. Dit be: lette niet dat dees laetfte , gelijk gij gezierf XIL DeeU A hebt*  2 De Nieuwe Re isioen. hebt, zich de eer der ontdekkinge aenmatigde. Doch hoe hatelijk zijne onrechtvaerdigheit zij , of welk oordeel men over zijn recht moge vellen, het is te laet hem het zelve, na zulk eene langdurige bezitting, te betwisten. Ook maek ik 'er voor de tweedemael geen gewag van, dan om dat dit juist de plaets is, alwaer hij zich beroemde het vastelandt der nieuwe weereld" eerst befpeurd te hebben. Het geen dezen Ttaliaen , en zijnen zeevoogd' Ojeda, deed gelooven dat de bewoonders van deze kust' nimmer andere Europeanen gezien hadden , was ongetwijffeld de fchrik van dit volk op het gezigt van hunne fchepen. Na dat deze lieden echter , door gcfchenken en blijken van vriendfchap, gerust gefield waren, drongen zij de Spanjaerds om in hunne verblijfplaetfen te komen. Ojeda zond 'er eenige gewapende mannen ; en de drie dagen , welke zij onder deze Wilden doorbragten , werden gevierd als vreugdefeesten , waerin zij alles genoten wat het landt aengenaems opleverde. De vrouwen zelve werden hun aengeboden met een' overlast , waer tegens zij zich bezwaerlijk konden verdeedigen. Zij keerden te rug met een vergenoegd gelaet, 't welk getuigenis gaf van de menschlievendheit hunner waerden. Een overgroot getal dezer goede Indianen verzelden hen tot op den oever. Indien zij gewaer wier-  HONDERD EN ^ESENDERTIGSTE BllIEF. % wierden dat 'er een Kasüliaen vermoeid was, droegen zij hem in eene hangmat. Bij de overtogten der rivieren boden zij om ftrijdt hunne fchouders aen. Toen zij bij de fchepen kwamen , klommen zij 'er niet onftuimigheit tegens op , en verwonderden zich over alles wat zich voor hun gezigt vertoonde. Ojeda fchcpte vermaëk in al zijn gcfchuC te doen fpelen ; waerop dees nieuwsgierige en vreesachtige hoop zich in de baren wierp, gelijk men duizenden van kikvorfchen, langs den oever gefchaerd, op het minfte gerucht, in het water ziet fpringen. Doch het geruste en lagchcnde wezen der matrozen hunne vrees wel rasch verdreven hebbende, kwamen zij weder met eene nieuwe drift ten voorfchijn; en men had in het vervolg moeite genoeg om hen aftefchepen. Vit de golf van Paria traden wij in het landfehap Kumana , wiens hoofdftadt, dië denzelfden naem draegt, twee mijlen van de' zee af ligt. Niets bijzonders onderfcheidt de inwoonders Van dit gewest van dl* andere Spaenfche volkplantingen. De priesters en' monniken hebben 'er het zelfde gezag in de, fteden: de kerken bezitten 'er dezelfde rijks dommen : het volk is 'er even bijgeloovig; en de vrouwen zijn 'er insgelijks trotsch, godsdienstig en ligtvaerdig. Dagelijksch wo. nen zij den goddclijken dienst bij, en wor^ den daer in door eene foort van itaetjonkef A 2r ver-  4 De Nifuwe Reisigek. verzeld. Dees ftaetjonker is een kerkelijke, die in de orde nog niet is ingewijd, en, terwijl hij op het priesterfchap wacht, alle de diensten van een' vertrouwden huisgenoot waerneemt. Volgens de befchaefde levenswijs moet men diergelijk een' dienstjonker houden; en eene vrouw van de groote weereld' zou zonder denzelven niet in het openbaer durven verfchijnen : ook gebruikt zij, hem fomtijds tot bedieningen , waer mede zich een wellevend man gé willig zoude belasten. Op den dag van onze aenkömst te Kumana, vierde men 'er den feestdag van ik weet niet welken heilig, weinig bekend in de Legendey. maer wiens hoogtijdt alhier met veel pracht gehouden wordt. De geheele ftadt was in een' ommegang verzameld; en uit alle huizen zag ik gemaskerden komen, welke den hoop vergrootten. De blanken , zwarten en Indianen , onder eikanderen vermengd, liepen door de ftraten , en bedreven duizend buitenfporigheden. Alle de deuren waren geflo. ten: want onder voorvvendfel van godsdienst of mommerijcn, ftalen deze rovers waer zij konden. De ommegang trad in de kerk; en de gemaskerden volgden met vedelen en andere fpeeltuigen , waerop zij allerlei liederen die zij op ftaendevoet en volgens hunne grilligheit opftelden, zonder orde, voegelijkheit of maet fpeelden. Anderen liepen door het mid-  Honderd en Zesendertigste Brief. 5 midden der kerke, vochten, knarste^ op de tanden , wierpen zich ter aerde, floegen den grondt met bun voorhoofdt, huilden enmaekten verfcheidene ligchaemsdraeijingen, die de omftanders verfchrikten. Zij bleven eenigen tijdt onbewegelijk als doode menfchen.. De priester gaf hun toen den zegen, die als het teeken der algemeene opftandinge was. De gemaskerden Honden geheel levendig op; maer gedurig uitzinnig blijvende, begonnen zij weder hunne zotternijen in alle de ftraten. Het luiden van eene klok riep hen weder ia de kerk te rug. Een monnik klom op den predikftoel , en deed hen allen rondom hem vergaderen. Aenftonds knielden zij neder, leiden zich een' vinger op den mondt, en bleven in deze geftalte, tot aen het einde der predikaetfie. Dezelve vervatte eene lofrede van den heilig, wiens verjaerfeest men vierde. Hij was bisfchop in Spanje geweest; en onder verfcheidene verhalen van deszelfs leven, vertelde de prediker de volgende gebeurtenis. „ De godvruchtige kerkvoogdt, eene reis ,, willende doen om zijn bisdom te bezoeken, „ vertrok met twee priesteren, alle drie op „ ezels gezeten De waerdt eener kleene „ ftadt, wetende dat de bisfchop aldaer zou„ de vernachten, had vleesch, wildt en allerlei „ wijn in voorraedt opgedaen. Doch toen g, hij hem in deze nederige toerusting zag A 3 aen-  6 De Nieuwe Rtisiqeu. „ aenkomen, werd hij ten hoogfte ontfteld, „ om dat alle zijne voorbereidfels vruchte„ loos waren; weshalve hij de hoofden der drie ezelen affneed, om de reizigers te „ noodzaken eenige dagen bij hem te verv toeven, en alle zijne fpijzen te vertéren, ,, De heilig, die zoo vele kosten niet wilde „ maken, beval zijnen waerd' de hoofden „ dezer dieren weêr aen derzelver hals te „ naeijen, en zelfs de hoofden, die van ver„ fchillende kleuren waren, te veranderen, „ op dat men een diergelijk wonderwerk des „ te langer in het geheugen mogt houden, 3, De waerdt gehoorzaemde : de bisfchop „ deed het teeken des kruifes; en de hoof„ den waren zoo wel vastgehecht, als door „ de handt der nature". Gij zoudt al te zeer gelagchcn hebben, Mevrouw, wanneer gij de ongemeene verbaesdheit der ganfche vergadering', op het verhael van dit wonderwerk, gezien had, Na het eindigen van de predikaetfïe vraegde jk aen een' Spanjaerdt de verklaring van d« vertooningen , die ik had gezien. „ Deze „ gemaskerden, zeide hij tot mij, beduiden „ de ketters en goddeloozen, die zich tegens „ de waerheden, door den heiligen bisfchop „ gepredikt, verzet hebben. Hun loopens „ hunne twisten en gevechten geven de poogingen, welke zij aengewend hebben om ?, den waren godsdienst te verdelgen, te ken- „ nen,  Honderd en Zesendertigste Brief. 7 nen. De knarsfingon der tanden, de ligs, chaemsverdraeijingen en het gehuil, beteekenen de woede , welke de weinige voorfpoedt hunner onderneming in de kwade Christenen veroorzaekt. Wanneer de gemaskerden ter aerde liggen en dood fchijnen, geven zij te kennen dat de heilig, door zijne gefprekken en wonderwerken , eene volkomene overwinning be,, haeld heeft. Gedurende de predikaetfie hebt » gÜ iien den vinger op de lippen zien hou„ den, om te beteekenen dat de ongeloovigen, genoodzaekt om voor de kracht der bewijzen te zwichten, zelfs hunne nederlaeg bekennen, en niets meer hebben bijtebrengen". Niet zonder groote moeite hebben de Spanjaerds , in het begin der ontdekkinge van Terra - Firma , grondftichtingen op de kust van Kumana opgerecht. De Indianen Helden 'er zich in het eerst fterk tegen; maer zij hebben dezen wederftandt moeten betalen door geheele beken bloeds, waer mede de Kastilianen deze droevige landen overftroomd hebben. Zij, die de ftraf ontfnapten, werden voor de mijnen bewaerd. Deze wreede behandelingen ontvonkten dikwerf de gramfchap van den vermaerden Bartholomeus de Las-Kafas, van wien ik elders gefproken heb, en wien deze kust tot het eerfte tooneel van zijnen ijver verftrekte. De inwoonA 4 ders  f5 De Nieuwe Reisiger. ders waren naekt, uitgenomen de natuurlijke deelen, die fommige in kalabasfchulpen of houten kokers, anderen in een' katoenen zak, of in eene doos van een bladt gefiagen gouds befloten hadden. De vrouwen droegen foorten van onderbroeken. Beide hielden zij op het ligchaem geen ander hair, dan dat van het hoofdt, om niet, gelijk zij zeiden, naer de rosfe beesten te gelijken. Hoewel zij eene foort van betamelijkheit waernemen, gingen zij nimmer acn eene zijde om hunne natuurlijke behoeften te voldoen. Op de minfte oorzaek van klagte , welke eene vrouw tegens Jiaren man had, nam zij het fap van eene plant, om zijne vrucht te verdelgen; en deze gemakkelijke manier, om zich eene miskraem fe verwekken, deed haer veel gedienstigheit en ontzag bewijzen. De zwarte tanden maekten een gedeelte van hunne fchoonhcit uit: zij wreven dezelven met een zeker kruidt, 't welk de dubbele kracht had om hun deze kleur medetedeelen , en ze tevens voor het verderf te beveiligen, Hunne an* dere gebruiken waren bijna dezelfde, als die der volken van de Orenoque. Zij hadden ook de gewoonte van het bedt te houden, wanneer hunne vrouwen in de kraem kwamen, en eene geftrenge vasten in acht te nemen, als eqne boete, om dat zij een' rampzaligen te meer op het aerdrijk voortgebragt, en een geil icht van ongelukkigen vereeuwigd hadden. . ;' - ' Ik  Hok der d en Zesendertigste Brief. 9 >Ik zal in het voorbijgaen zeggen , dat verfcheidene volken het verwekken van kinderen als eene misdaedt aengezien hebben : men befchreide hunne geboorte, en verheugde zich over hunnen doodt. Hier uit fproot het gebruik om geen' rouw te dragen. Hier uit ontftond het hooge denkbeeldt, 't welk eenige ouden van de maegdelijkheit gehad hebben, zelfs voor dat Jezus Christus de beoeffening daer van had aengeraden. Bij de Hebreeuwen waren de geenen, die zich tot den dienst des tempels en de leering der wet toewijdden, van de noodzakelijkheit des huwelijks ontflagen. De Egyptifche priesters dronken verkoelende dranken , of ontmanden zich zelfs. De wet der maegdelijkheit was in Perfiê' aen de dochters der zonne voorgefchreven; en gij- weet met welke geftrengheit de Romeinen de overtredingen, tegens de kuischheidt ftrijdende, in hunne Vestalen flraftcn. Van Kumana gingen wij naer Venezuella, dus genoemd , om dat deze ftadt, gelijk Venetië, in het midden der wateren en op palen gebouwd is. Ojeda en Vesputius ontdekten dezelve op het einde der vijftiende eeuwe. Zij was toen flechts een kleen dorp, door de Indianen Koro genoemd, beftaende uit zesentwintig huizen, welke door ophaelbruggen gemeenfehap met eikanderen hadden. De inwoonders, verlchrikt op het gezigt der A 5 Kas-  io De Nieuwe Reisig r\r. Kastiliacnfche fchepen, haelden deze bruggen op, en vertrokken in hunne huizen. Echter zonden zij naer de vloot twaelf kanoos, die in het eerst niet dan met ongemeene blijken van verwonderinge naderden. De teekens , waer door men hun vertrouwen meende optewekken, dienden alleen om hen naer den oever te doen wederkeeren ; maer toen men de hoop om hen weder te zien verloren hadde, kwamen zij weder te rug, met zestien jonge dochteren, die zij tot aen de vloot geleidden, en 'er vier in ijder fchip deden overgaen. Men ontving dezelven met zoo veel beieefdheit als blijdfchap; en de vriendfchap op de vrees fchijnende te volgen , zag men een greot getal inwoonders uit de huizen komen, en al zwemmende naderen. Maer door eene verandering, waervan men de oorzpek niet konde ontdekken, begonnen eenige oude vrouwen , welke insgelijks zwommen, afgrijsfelijk te fchreeuwen. Aenftonds wierpen zich de zestien jonge dochters in de baren; en de Indianen begaven zich op de vlugt, terwijl zij een' hagelbui van pijlen affchoten, Ojeda liet hen vervolgen door zijne booten , die eenige kanoos omwierpen , en verfcheidene Wilden doodfloegen. Hij had deze zijne gramfchap niet kunnen bedwingen, toen hij zag dat 'er vijf van zijn volk gevaerlijk gekwetst waren. Men kreeg twee jonge dochters , en de fchepen gingen weder onder zeil, Ve-  Honderd en Zesendertigste Brief, ii Venezuella, dat in het eerst den tytel van de hoofdftadt kreeg, werd door de Spanjaerds gebouwd, op dezelfde plaets daer zij het dorp Koro ontdekt hadden. In het begin was het zeer voorfpoedig; maer het verviel van langzamerhand' ; en dc bisfchoppelijke zetel, welke men 'er, onder het aertsbisdom van St. Domingo had opgerecht, werd naer J.eon - des - Karakas overgebragt. Marakaybo, tegenwoordig de hoofdftadt van het landfebap, is eene der rijkfte fteden van het koningkrijk Terra Firma. Het .landt is zoo vruchtbaer, dat men'er jaerlijksch twee oogsten inzamelt. Men voedt in de weiden , die 'er zeer overvloedig zijn, eene groote meenigte van vee; en het verfchaft, aen de nabuiige volken, tarw, zeebisfehuit , kaes, boter, reuzel, katoen en verfcheidene foorten van ftofiën. Insgelijks levert het veel leder, dat naer Europa vervoerd wordt. Dq jagt en visfeherij zijn 'er niet mindeT over. vloedig ; zijnde de ftroom Unaré , die 'er' doorloopt, zoo vischrijk, dat het recht van visfehen eene gedurige oorzack van oorlog tusfchen dc aloude inwoonders was. Het zelfde landt heeft ook geen gebrek aen goudmijnen; en het metael, dat men 'er uittrekt, is zoo zuiver, dat het op tweeëntwintig en een halve karaten gefchat wordt. De grondt brengt natuurlijk uitmuntende geneeskruiden voort, die de bediening der artzen vruchteloos  12 De Nieuwe Reïsiger. loos maken. De leeuwen zijn 'er gemeen, doch niet zeer te vreezen; dewijl een jager, met behulp yan een' hondt, dezelve zonder gevaer overwint. Maer de tijgers zijn 'er zoo verfehrikkelijk, dat zij niet zelden in de hutten der Wilden komen , en een' mensch acngrijpen en in het bosch brengen , om hem te verfcheuren. Men rekent dat dit landfchap , waer van het meir Marakaybo het middenpunt uitmaekt, meer dan honderd duizend Indianen, tolpligtigen aen Spanje, bevat, zonder daer onder te begrijpen de geenen , die, beneden de agttien en boven de vijftig jaren wezende, door een bijzonder bevel van den raedt van Indiën , van de fchatting' vrij zijn. Niettegenftaende zulk een groot getal van bekwame handen om hun landt te verdeedigen, kostte het den eerften Kastilianen. weinig het zelve in bezit te nemen; maer naeuwelijks begonnen zij de vrucht hunner overwinninge te genieten, of zij zagen zich verpligt de plaets aen vreemdelingen afteftaen. In het begin der vijftiende eeuwe ftelden de Velfers, rijke kooplieden van Augsburg , die groote geldfommen aen Karei den vijfden verfchoten hadden, dezen vorst voor, om de heerfchappij van Venezuella, 't welk zij als een zeer goudrijk landt hadden hooren roemen, aen hen overtegeven. Zij verkregen dezelve , onder voorwaerde dat zij de veroovering zou-  Honderd en Zesendertigste Brïef. ig zouden voortzetten, uit naem' van de kroon' van Kastiliën, dat zij 'er fterkten bouwen, krijgsbenden naer toe Huren, en Hoogduitfche mijnwerkers leveren zouden, om in alle de Spaenfche grondftichtingen verdeeld te worden. Alfinger, burger van Augsburg, werd door de Velfers verkozen, om het bevel te voeren over de nieuwe volkplanting, wier eenigfte oogmerken waren goudt te verzamelen. Deze razende drift deed haer de hatelijkfle middelen gebruiken , zonder eenige omzichtigheit voor het leven der Indianen, welke zij onmenfchelijk deed omkomen. Dekaciquen, of koningskens des lands, werden niet meer geëerbiedigd dan hunne onderdanen: men bragt hen op de pijnbank, om hun hunne rijkdommen te doen ontdekken; en overal lieten deze woeste Hoogduitfchers, alzoo wreed als de oude Spanjaerds , bloedige voetftappen van hunne bcgeerlijkheit en gierigheit. De ongelukkige Indianen bragten hun al het goudt, dat zij bezaten; en verfcheidene kwamen hen bezoeken met allerlei ververfchingen, op hoop van wel behandeld te- zullen worden; maer dewijl de beestachtige woede hunner tyrannen gedurig vermeerderde, vonden zij hunne toevlugt alleen in eene edelmoedige wanhoop. Zij namen het bafluit om hun leven en hunne vrijheit te verdeedigen. Alfineer werd in verfcheidene ontmoetingen geHa-  14 De Nieüwe RèisigeS. flagen ; en de heift van zijn volk, 't welk aen de pijlen der Indianen oncfnapte , ftorf door den onmatigen arbeidt, Waer toe het, door den dorst naer het goudt, was overgehaeld. Op het belagchelijke gerucht , dat 'er zeer ver in het landt een geheel huis van dit metael gebouwd was , befbot de bevelhebber, dien zijne drift ligtgeloovig maekte, zich niet optehouden , voor dat hij dezen fchat in zijne magt had. Naerdien hij uitgeftrekte landen moest doortrekken, verzamelde hij, uit vreeze van levensmiddelen te zullen ontberen, een' grooten voorraedt van allerlei behoeften, waer mede hij de Wilden belaedden. Dezelve waren, gelijk onze galeiboeven , aen eene keeten gefloten ; en ijder had , behalve zijne kluisters , die herh aen den hals hongen, nog eenen last, dien men naeuwelijks een' muilezel zoude opgelegd hebben, te dragen. Het verdriet en de magteloosheit deden 'er een groot getal van omkomen. Wanneer één dezer ongelukkigen onder het gewigt nederviel, fneed men hem het hoofdt af, om geen' tijdt te verliezen met zijnen halsbandt lostemaken. Echter werd het gouden huis niet gevonden; en Al-finger eindigde zijne dagen in zijne hersfenfchimmige naerVorfching. Dewijl het beftier van dit landfehap, bijna geheelenal ontvolkt, door de Velfers niet vervuld wierd, namen de Spanjaerds het zelve .bij  Honderd en Zessndertigste Brief. 15 bij voorraedt op zich. Zij zonden 'er een" man, wiens buitenfporigheden bijna die der Hoogduitfcheren deden vergeten, en het verderf van dit ongelukkige landt voltooidenEenige jaren daerna liet men Afrikaenfche Wegers, waerop men eene beter hoop gevestigd had, overkomen ; maer naeuwelijks waren zij aengeland, of zij floegen aen het muiten, en alle de mannen werden door hunne meesters vermoord. Eene lange reeds van jaren, onder eene zachter beftiering verloopen, heeft een gedeelte van alle deze onheilen herfteld. In het zeilen langs de landfchappen van Kumana en Venezuella, befpeurt men verfcheidene eilanden, waerop wij geene begeerte hadden ons op te houden. Het eene wordt la Marguerita genoemd, en behoort aen de Spanjaerden. Eertijds vischte men paerlen op deszelfs kusten; doch tegenwoordig is het niet dan door Indianen en eenige Mulaters bewoond. De Hollanders bezitten de eilanden Aves, Bonaire, Aruba en Kuracao. Dit laetfte is het eenigfte, dat eenige aendacht verdient. Zij hebben 'er vele fuikermakerijen opgerecht, voeden 'er eene groote meenigte vee, en drijven 'er een' voordeeligen koophandel met de Spanjaerden. Op de zuidelijke kust is de ftadt en haven van denzelfden naem, welke .door een kasteel verdeedigd wordt. De landvoogdt der Hollandfche Antillifche eilanden  ió" De Nieuws R e i s i g e in den houdt 'er zijn verblijf; en onder de inwoonders telt men vele Joden en Kwakers; Mijne twee Hollanders verhaelden mij eert voorval, op dit eilandt gebeurd, 't welk verdient bijgebragt te worden. EenHollandsch fchip, aen boordt hebbende twee honderd mannen , die zich vrijwillig naer Guiana hadden ingefcheept, werd over-, vallen door een' zeer geweldigen ftorm, die het een fpeeltuig van windt en baren maekte^ Toen de zee geftild was, befpeurde de Huurman, die van zijnen koers was afgedwaeld, eene kust, welke hij voor het Vastelandt aenzag; maer in het naderen werd men gemakkelijk gewaer dat bet een eilandt was. Hij befloot 'ef inteloopen, om eenige noodzakelijke verbeteringen aen zijn fchip te doen; Langen tijdt moest hij den oever langs zeilen , eer hij de minfte fchijnbaerheit van eene haven of verblijfplaets ontdekte ; doch het ongedult om aen landt te komen , en de Hechte toeflandt van het fchip, deden hem de plaets, welke het voordeeligfle fcheen, uitkiezen. De fcheepsbevelhebber, door al zijn volk verzeld, ondernam het landt dieper intedringen. Naeuwelijks had hij den top van de kust bereikt, of zijn oogen werden bekoord door de fchoonheit van het landt, en een oneindig getal van bloemen, die de grondt natuurlijk fcheen voorttebrengen. Na  i-ioNDcRn en Zesendertigste Brjef. if Na dat hij eenigzins in het binnenfte des ëilands was doorgedrongen , befpeurde hij Van verre drie naekte mannen , met bogen gewapend en met vederen yerfierd. Dezelve' wachtte hem af met een ftoutmoedig gelaet; en wel verre van eenige verbaesdheit of vrees? te toonen, ontvingen zij hem met betuigingen van blijdfchap. Dewijl hij niets van hunne tael verflond , kon hij hun zijne goede oogmerken niet verklaren , dan door hun dezelfde liefkoozing'en te bewijzen; én om heri geheelenal aen zich te verbinden , bood hij hun wijn en fterke dranken aen , welke zij grctiglijk ontvingen', en op dezelfde wijs uitdronken. Het kwam 'er op aen om hun de* begeerte , welke men had om hun opperhoofdt te fpreken, en hunne verblijfplactfen* te weten, tè doen verftaen. Een van huri nam den kapitein bij dc handt , en maekte zich gereed om hem te geleiden, als of hij deszelfs oogmerk doorgrond hadde. In plaets' van hem echter regelrecht naer hunne hutten te brengen, deed hij hem' den weg nemeri haer een' heuvel, waerop men, in het midden van eenige boomen, een kleen gebouw," van hout én flijk te famen gefield, ontdekte. De Wilden, voor dat zij den kapitein in het zelve geleidden', Wezén hem eenige treden van de deur, eenen grooten fteen, die aldaar niet voordacht fcheen geplaetst te wezen. Zfjj floegen tevens hunne handen kruifelings over XII. Deel; B1 hutf-  i8 De Nieuwe Reisiger. hunne borst, en heften hunne oogen droevig naer den hemel, als of zij fchenen te willen uitdrukken, dat dees fteen het graf was van iemant, dien zij betreurden. De kapitein trad in de hut, waerin hij in het eerst niet dan bloote en ruwe muren gewaer werd; maer zijne oogen op een' dwarsbalk flaende, befpeurde hij 'er eenige letters, met de punt van een mes gegraveerd. Zij waren in de Franfche tael; en zie hier hoedanig hij dezelven met zijne eigene handt overfchreef. „ Ik „ ben een Fransman van Rennes, in Bretag„ ne. Ik heb mij ingefcheept met den kapitein Berthier, om naer Brazilië te gaen, „ in het jaer 1602. Wij leden fchipbreuk. ,, Ik werd op den oever van dit eilandt ge„ fmeten , zonder te weten op welk eene „ wijs; dewijl ik alle kennis verloren hadde. „ Twaelf jaren heb ik hier in deze hut ge„ woond. De Wilden van dit eilandt zijn „ zeer zachtzinnig, en behandelen mij uitne„ mend wel. Ik heb geene de minfte be„ geerte om hen te verlaten : ik voel dat ,, mijn einde nadert: ik zal niet meer zijn, „ wanneer gij deze woorden leest. Bidt „ Godt voor mijne ziel. Jean-Remi Perrin". De kapitein en zijn volk befeften zonder moeite dat de fteen , dien zij aen den ingang der hutte gezien hadden, zijn graf was. Hij ftelde meer vertrouwen op de drie Indianen, door dit bewijs van hunne zachtmoedigheit ' en  Honderd en Zesendertigste Brief. 19 en goeden inborst. Eenige andere Wilden, die hem en zijn volk vernomen hadden, gingen , in de naburige verblijfplaets, de aenkomst van deze nieuwe gasten fpoedig bekend maken. De ijver was ongemeen groot, om hen te zien en met gefchenken en liefkoozingen te overladen. Men toonde hun de kleeders van Perrin, die zij zorgvuldig bewaerd hadden , fchoon dezelve dermate verlieten waren, dat zij, op het eerfte aenraken, met lappen vanéén vielen. Zijn mes , gebeden*, bock, en eenige Hukken gelds, welke men in zijne zakken had gevonden, waren in handen van het opperhoofdt der verblijfplaets, die dezelve als een' fchat bewaerde. De Hollanders erkenden ligtelijk , dat zij zulk een menschlievend onthael aen de gedachtenis van dezen Fransman verfchuldigd waren. Ongetwijfeld had hij heufchelijk ge» noeg met de Wilden geleefd , om zich van hun te doen beminnen. De gevolgen beantwoordden aen dit gelukkige begin. Na eenige dagen uitgerust te hebben, trachtte de kapi» tein eene volmaekte kennis van het landt te krijgen, en befloot niet onder zeil Ce gaen, voor dat hij 'er zijnen landgenooten een vasE verblijf bezorgd hadde. Hij had volks genoeg, om 'er eene fterkte te bouwen; en de eerfte weken werden zoo wel beftced , dat hij, voor het einde der maend', een kasteel, bekwaem tot wederftandt, hadden opgehaeld. B 2 Toen  ao De Nieuwe Reisigek. Toen was hij alleenlijk bedacht om alle de gedeelten van het eilandt te bezoeken, om 'er zijn gemeenebest een getrouw bericht van te geven. De Engelfchen vertellen dezelfde gebeurtenis van eene hunner bezittingen in de Antillifche eilanden, met eenige verandering' van namen en dagteekeningen , doch zonder eenig onderfcheidt, zoo ten opzichte van het wezen der zake , als van de voor* naemfte omftandigheden» / Ik ben, enz. Karthagena, den I2den van Maert, 1751. Honderd en Zevenendertigste Brief» Vervolg van Terra „Firma. Terwijl wij deze zelfde kust gedurig langs voeren, lieten wij de landfchappea Hacha en Sv Martha, die niet zeer merkwaerdig zijn , aen onze linkerhandt liggen , en ontfcheepten te Karthagena. Deze vermaerde ftadt, eene der aen^ienelijkfte, rijkfte, en na Mexiko misfchien eene der fraeifte fteden van het Spaenfche Amerika , heeft hare tijden van voor- en tegenfpoedt gehad. De Kastiliaen Rodrigo Bastidas, in het begin der zestiende eeuwe dit landt ontdekt hebbende , was over deszelfs gelegenheit zoo wei voL  Honderd en Zevenendertigste Briet. 2ï voldaen, dat hij 'er zich meester van trachtte te maken; maer de inwoonders boden zoo veel wederftands, dat hij genoodzaekt was van zijne onderneming' aftezien. Ojeda noch Oviedo hadden geen beter geluk. De roem van de Indianen te overwinnen, en in eenen oordt, zoo bekwaem voor den koophandel, eene ftadt te bouwen, was voor Don Pedro Heredia bewaerd. Hij gaf dezelve den naem van Karthagena, ongetwijffeld, om dat hij 'er eenige overeenkomst met het oude landt van Karthago meende te vinden. Dewijl hare ligging haer wel haest in een' bloeijenden ftaet bragt, was zij beurtelings aen den inval der Vrijbuiteren en Engelfchen onderworpen , en werd door deze laetften in de asfche gelegd. Zij onderging een derde onheil wegens de Franfchen, onder het bevel van den heer de Pontis; en eindelijk hebben hare inwoonders nog versch in het geheugen den aen val van den admirael Vernon, die het beleg daer van ondernam en opbrak in het jaer 1741. Deze krijgsverrichting is nog zoo nieuw, en de Spanjaerds befchouwen dezelve als zulk eene roemrijke gebeurtenis voor hunne landaert, dat zij 'er de vreemdelingen geduriglijk over onderhouden. „ De Engelfchen hadden zulk eene ont„ zagchelijke uitrusting gemaekt, zeide een oud Spaeosch krijgsman tot mij, „ dat deze}, j, ve, indien zij wel beftierd ware geweest, B 3 j) niet  22 De Nieuwe Reisigee. „ niet alleen onze grondftichtingen in Ame3, rika had kunnen verdelgen, maer zelfs alle „ de Westïndiën onder de heerfchappij van 4 Groot - Brittanjc brengen. Doch dees „ krijgstogt viel ongelukkig uit, door den „ geest van tweedragt, die tusfchen de twee \\ bevelhebbers der land- en zeemagt heerschL te. Om u een denkbeeldt van dit afgrijs. " felijke mis verftandt te geven , wil ik u „ flechts voor oogen ftellen den wreeden „ ftaet, waerin zij hunne eigene gekwetften „ lieten, na den uitval, die hen noodzaekte „ het beleg optebreken. Deze ongelukkige „ flagtoffers, van den haet hunner opper„ hoofden, werden des anderendaegs gebragt „ op de vrachtfchepen , alwaer zij behandeld , wierden met eene onmenfchelijkheit, die zij zelfs bij de Karaïben niet zouden uitge" ftaen hebben. Men liet hen gebrek lijden „ aen heelmeesters , oppasfers en allerlei „ noodwendigheden, en lei hen tusfchen de „ verdekken, in kleene vaertuigen, waerm „ deze rampzaligen, niet overcindt kunnen„ de ftaen , om dus te fpreken, in de vui„ ligheit wentelden. Duizenden van wor„ men groeiden in hunne wonden, die niet „ anders verbonden werden, dan door de „ gekwetsten zelfs, welke hun gedeelte bran„ dewijns gebruikten om dezelve te was„ fchen. Men hoorde niet dan de zuchten , k, jammerklagten en het wanhopige gefchrceuw „ der  Honderd en Zevenendertigste Brief. 23 „ der geenen, die den doodt om hulp aen„ riepen. De afgrijsfeüjkheit van dezen ake„ ligen toeftandt werd nog in hunne eigene ,, oogen vermeerderd, toen zij genoegzame „ kracht hadden om rondom zich te zien. ,, Zij zagen hunne ongelukkige landgenooten „ naekt in de haven drijven, en tot voedfel j, voor de visfehen verftrekken, terwijl der. ,, zeiver befmetting de fterfte onder hunne „ makkers verfpreidde. Zal men het kun„ nen gelooven ? Ten tijde zelfs dat zoo „ vele brave lieden vergeefsch om hulp fmeek- ten, en bij gebrek van bijftandt ftiervén, „ waren 'er op ijder oorlogfchip twee ledige „ heelmeesters en andere perfonen, die ver„ geefsch verlof verzochten om de kranken „ te gaen onderfteunen. Men kende den „ noodt dezer rampfpoedigen , en had alle de bekwame hulpmiddelen om hen bijte„ ftaen; maer de tweefpalt, tusfchen de „ beide bevelhebbers, was tot dien trap van „ verbittering gekomen , dat men aen den „ eenen kant de menfchen liever zag fterven, „ dan eenige hulp te verzoeken; en van de „ andere zijde wilde men geene hulp aenbie- den , fchoon men niet onbewust was dat „ 'er het leven van zoo vele brave menfchen „ van afhong". Men rekent het landfehap Karthagena op drie en vijftig mijlen van het oosten naer het westen, en op vijf en tagtig van het zuiden B 4 naer  I&4 De Nieuwe Reisioer-. naer het noorden. Het landt is bedekt met. bergen en heuvelen , waerop men groote wouden, vervuld met wilde beesten , befchouwd. De lage plaetfen zijn vochtig en moerasfig; en het koorn en de andere granen van Europa worden 'er niet rijp. Men vindt ?er echter vele vruchtbare dalen, en verfcheidene volkplantingen, beftaende uit Indianen, Europeanen en Kreolen. Het getal der eerften , waeronder nog verfcheidene afgodendienaers zijn, is zeer verminderd. Zij hadden voor de aenkomst der Spanjaerden goud-; mijnen , die tegenwoordig verwaerloosd of uitgeput zijn. Dit metael was 'er zoo gemeen } dat zij 'er hun gewoon optoaifel van "rnaekcen. De ftadt Karthagena is verdeeld in eene boven- en benedenftadt, welke laetfte eene yoorftadt is. De bovenftadt ftrekt zich uit op een zandachtig fchiereilandt, wiens landengte , die haer van het vastelandt affcheidt, niet anders is dan een dijk van drie honderd treden lang, en twaelf of vijftien treden breed. De beide fteden zijn gelijkelijk wel gebouwd en verfterkt. De benedenftadt beflaet een kleen eilandt, dat door een houten brug aen het vastelandt gehecht is. Niet verre van daer, heeft de natuur een' heuvel van eene middelmatige hoogte geplaetst, waerop men eene fterkte, St. Lazarus genoemd, welke de boven- en voorftadt beftrijkt, gebouwd heeft. PP  Honderd en Zevenendertigste Brief. 25 Op eenigen afftandt van deze fterkte is een zeer hooge berg, op wiens top men befchouwt een klooster van Augustijnen, genoemd Onze lieve Vrouw van Pope, naer den naem van den berg. Men komt'er door een' moeijelijken en ftejlen weg; maer het gezigt is'er uitmuntend. Men ontdekt van de eene zijde de zee, en van de andere het veldt, waer over het oog onbepaeld heen weidt. Men toonde mij, in eene kapél , eene levensgrcote beeldtenis der Maegd' van louter zilver. De monnik, die mij dezelve deed opmerken, wetende dat ik een Fransman was, zeide tot mij: „ Deze kerk werd geplonderd door den heer „ dePontis, toen hij Karthagena belegerde, in het jaer 1697. Onder andere rijkdom„ men, die dees veldheer verooverde, nam „ hij deze beeldtenis der Maegd', met alle „ de optooifelen , waer mede zij verfierd „ was. Hij had in zijn fchip een'' officier, „ die , voorgevende uit het huis van Levi ,, gefproten te zijn , de moeder des Heillands „ zijne nicht noemde, haer noodigde om met hem de reis naer Frankrijk te doen , en ,, haer een heerlijk onthael beloofde. De„ wijl hij haer niet zeer genegen vond om „ hem te volgen , voegde 'er de heer de „ Pontis zijne verzoeken bij, en liet haer „ aen boordt brengen. Zij werd inderdaedt 3, van de Franfchen zeer wel ontvangen; „ maer Lodewijk de veertiende, vrede met B 5 ,? Span-  9.6 De Nieuwe R e i s i o e r. „ Spanje willende maken , rustte alleenlijk een fchip uit, om Onze lieve Vrouw, met „ al haer gefleep wedertebrengen ter plaetfe, „ van waer men haer genomen hadde". De meenigte en verfcheidenheit der kleederen, waer mede deze Maegdt verfierd is, is iets ongelooffelijks. Op haer hoofdt heeft zij eene gouden kroon, met gefteenten verfierd; en haer halsfnoer, beftaende uit verfcheidene rijen zeer fraeije paerlen , is van achteren met een grooten diamant toegeftrikt. Rondom dezen halsfnoer hangen gouden pronkpenningen; en twee keetenen van het zelfde metael, naer de rechter- en linkerzijde als bandelieren over eikanderen liggende, dalen af tot aen hare voeten, en zijn verfcheidenemalen om haer ligchaem gedraeid. Hare armringen zijn van kostelijke fteenen; en het kindt Jezus, 'twelk zij in hare armen houdt, is niet minder met rijkdommen beladen. Doch ik keer weder tot Karthagena. Dc baei, welke men met reden als eene der beste van Amerika befchouwt, heeft eene uitgeftrektheit van twee en eene halve mijlen. De lucht is 'er zoo helder, dat men 'er nimmer meer beweging in het water ziet, dan in eene ftille rivier. Echter vereisfchen eenige zandplaten , die aen den ingang gevonden worden, eene ongemeene voorzichtigheit: de regering houdt 'er eene loots , om de fchepen te geleiden. In deze baei komen "de gal-  Honderd en Zi-venenderttgstb Brief. 27 gallioenen van Spanje, en losfen 'er een groot gedeelte van hunne koopwaren, welke vervolgens in alle de landfehappen van Terra Firma verfpreid worden. Buiten den tijdt dezer markt, is de haven ongemeen eenzaem; en- naeuwelijks ziet men 'er eenige floepen van het landt, die 'er zich zelfs alleen ophouden, om te verdubbelen of te kalefateren. De ftadt beftaet uit vijf groote, rechte, breede, gelijkvormige en welgeplaveide flraten, die ijder meer dan zes honderd treden lang zijn. Zij flrekken zich van de haven tot aen den tegenoverftaenden oever uit, en worden door eene andere ftraet, welke veel langer is, en in het middenpunt eene groote plaets uitmaekt, doorfneden. De huizen zijn van fteen gebouwd, en allen van uitftekken cn houten tralievenfters voorzien. Men is hier niet gewoon voor diergelijke fieraedjen ijzer te gebruiken ; dewijl het zelve zoude verroesten en al te kort duren, ter oorzake van de vochtigheit en fcherpheit der lucht', welke met falpeter vervuld is. Om deze reden, en door de berookte kleur der gebouwen, die flechts eene verdieping boven den grondt hoog zijn , hebben dezelve een vrij middelmatig aenzien. Behalve de hoofdkerk, die boven alle de andere gebouwen uitfteekt, en van binnen geene mindere rijkdommen befluit, dan zij van buiten heerlijkheit vertoont, telt men te Kar-  «s8 De Nieuwe Reisiger. Karthagena twee kerfpelkerken, de eene in de ftadt, en de andere in de voorftadt, elf kloosters van beide de kunnen, een heerlijk fiadhuis, en een ander gebouw, niet minder prachtig, voor de opzigters van den tol. De landvoogdt hangt, wegens het krijgsbeflier , af van den onderkoning van Nieuw. Granada; en in het burgerlijke kan men zich beroepen op het gerechtshof van Santa-Fé. Het geestelijke rechtsgebiedt vormt eene vierfchaer, beftaende uit den bisfchop en zijn kapittel; maer het heeft niets gemeens met de rechtbank van het geloofsonderzoek. Gelijk in alle andere groote fteden, aen de heerfchappij van Spanje onderworpen , zijn 'er bijzondere gerechtshoven voor het handhaven der ftadsregering', den ontvangst der koningklijke penningen , derzelver uitgaef, enz. Dewijl Karthagena de eerfte zeeplaets is, alwaer de gallioenen aenkomen , welk een denkbeeldt moet gij u dan niet vormen van eenen koophandel, die als de eerftelingen heeft van alles , wat 'er van Europa naer zuid Amerika wordt overgevoerd ? De kooplieden der binnenfte landfchappen, als SantaFé, Popayan, enz. brengen 'er de goederen , die hun in eigendom toebehooren , of hun van anderen zijn toevertrouwd. Zij komen 'er met goudt en zilver, gemunt en ongemunt, in baren of in ftof. Ook brengen zij 'er esmerauden, die de geachtfte fteenen van hun  Ho.NDEKD EN ZEVENENDERTIGSTE BlUïF. a$ hun landt zijn, en waervan men overvloedige mijnen in deze rijke gewesten vindt. Naerdicn echter deze fteenen veel van hunnen prijs verloren hebben in Spanje, alwaer zij bijna niet meer gezocht worden , is deeg koophandel zeer veel verzwakt. De tijdt, dien de gallioenen te Karthagena doorbrengen, is eene gedurige kermis. Behalve de gewone winkels, worden 'er andere geopend voor de Spanjaerden , die nieuwelings zijn aengekomen, of in de ftadt t'huis hooren ; en het Opperhoofdt der ladingen, hen gelijkelijk begunstigende, levert hen koopmanfchappen, naermate dezelve verkofc worden. In dien tusfchentijdt wint al het volk. Sommigen verhuren kamers en winkels : anderen trekken een' voordeeligen prijs voor de werkftukken van hun beroep. De eigenaers der flaven doen hun voordeel met derzelver arbeidt, welke beloond wordt naer evenredigheit van den dienst, dien men van hun heeft. Deze winften ftrekken zich uit tot de kleenfte dorpen van het gebiedt van Karthagena, door den enkelen prijs der koop* waren , die met het vertier natuurlijk vermeerdert. Doch, ik herhael het nogmaels, naerdien deze beweging, deze verwisfeling, flechts zoo lang duurt, als de gallioenen zich aldaer ophouden, vervalt alles, na derzelver vertrek, in ledigheit en doodfche ftilte. Dit noemt men  30 De Nieuwe R e i s i g e r. men hier den dooden tijdt: want de bijzondere gemeenfchap van deze ftadt met de andere landvoogdijen, bepaelt zich tot een' middelmatigen koophandel. Eenige vaertuigen, met tabak en fuiker geladen, nemen weder tot hunne vracht kakao en andere voortbrengfels van het landfchap. Deze hoofdftadt wordt dan gefpijst door de vlekken van haer rechtsgebiedt, waer uit men alles brengt wat tot onderhoudt der inwoonderen noodzakelijk is. Zij verwisfelen deze waren tegens eenige ftoffen, waer mede de winkels, door de gallioenen, en fomtijds door de kapers, voorzien zijn. De voedfels des lands zijn geene rechten onderworpen. Yder heeft de vrijheit om in zijn huis de dieren, wier vleesch hij denkt in eenen dag te kunnen verkoopen, te Aagten: want zelfs het varkensvleesch wordt niet gezouten gegeten; en de hitte laet niet toe het zelve langen tijdt versch te bewaren. Behalve de koopmanfehappen, die dezen kleenen inwendigen handel onderhouden, is 'er. een kantoor tot eene ftapelplaets voor de flaeffche Negeren , die door de fchepen worden aengebragt. Zij blijven daer in opgefloten, tot dat zij door de naburige volkplantingen gekoft zijn, om op de plantaedjen verdeeld te worden. Doch dit kantoor en dat der koningklijke geldmiddelen brengen niet genoeg op, om de jaergelden van de bezet-  Honderd en Zevenendertigste Brief. 31 zetting' en den landvoogdt te voldoen , en de vestingwerken te onderhouden. Men vervult het geene 'er aen ontbreekt door de koningklijke penningen , die de andere landfchappen opbrengen. Alle de gewevene koopmanfchappen, als de linnens, de zijden , gouden en zilveren flofFen, hebben te Karthagena zekere ondiertjes, komégens genoemd, tot vijanden. Dezelve zijn zoo vaerdig en fchielijk in hunne werking, dat zij flechts eenige uren noodig hebben , om de balen, waerin zij fluipen, in ftof te verkeeren. Zonder de gedaente te veranderen , boren zij 'er van alle kanten door, met zoo veel behendigheit, dat men niet befpeurt dat zij 'er aengeraekt hebben, voor dat men die met de hand' aenvat. Men vindt dan, in plaets van zijne goederen, niet dan lappen of ftof. Dit toeval is voornamelijk te vreczen, na de aenkorast der gallioenen; en men verzuimt ook nimmer onder de fchade, waer van men vergoeding vordert, te rekenen het nadeel, 'twelk dit gedierte kan veroorzaken. Het zelve is zoo eigen aen deze ftadc, dat men het zelfs noch te Porto-Bello noch te Panama befpeurt. Geen ander behoedmiddel heeft men daer tegen kunnen uitvinden, dan dat men de balen plaetst op hooge banken, die van den muur afftaen, en wier pooten met pek ftefmeerd zijn. Men  £i Öb Nieuwe Reisiger. Men begroot het getal der inwoondereri van Karthagena op tagchentig duizend, waer' van ten hoogfte het zesde gedeelte Spanjaerds zijn. Deze laetften beftaen , gelijk elders * in twee verfchillende foorten, namelijk iri Europeanen en Kreolcn. De eerften zijn niet talrijk, om dat het grootfte gedeelte té rug keert, na het verkrijgen van zijnen rijkdom, of hooger op trekt, om denzelven té vermeerderen ; en bijna de geheele koophandel wordt door hen gedreven. De Kreoleri bezitten de landerijen; en 'er zijn ónder heri geflachten van groot aenzien. Zij ftammen' af van deze aloude Kastilianen, die zich iri het landt vestigden, na 'er de eerfte plaetferi bezeten te hebben. Dé verdeeling is moeijelijker tusfchen dè foorten, welke hunnen oorfprong aen de ver-i menging der blanken, zwarten en Indianen verfchuldigd zijn; maer het geene ik eertijds van deze verfchillende huwelijken te Goa gezegd heb, ontflaet mij hier van alle andere öplosfmg. Het is genoeg 'er bij te voegen dat ijdere teling, welke zij, door de kleur, nader bij de blanken komen, hun eert' graedt van aenzien geeft, waer omtrent zij zeer naerijverig zijn, vooral wanneer zij gelooven geheel vrij van het Indiaenfche of Afrikaenfche bloedt te wezen. Insgelijks als men , zonder oogmerk om hen te beledigen, hun eene vermenging beneden hunnen rang toefehrijfr, zijn''  Honderd en Zevenendertk3ste Ërief. 33" zijn zij ten hoogfte verftoord; en zij dulden niet dat men hen beroove van het geene zij als een gefchenk der nature befchouwen. Alle deze gedachten, tot zelfs de Mulaters $ dragen een foort van Spaenfche kleeding, doch alleen beftaende uit eene zeer ligte ftoffe, ter oorzake van de brandende hitte der luchtftreke. De mannen hebben noch kragen noch dasfen, maer fluiten alleen den hals van het hemdt met een' grooten gouden knoop, en laten het zelfs meestentijds open. De kamifolen en broeken zijn van fijn Bretagnisch linnen. Verfcheidenen gaen met blootert hoofde, terwijl hunne hairen een weinig beneden de ooren zijn afgefneden ;* maer de meesten dragen eene witte en zeer ligte mutsj Om windt te maken, gebruiken zij waeijers van eene foort van zeer dunne palm , met een' ftok van het zelfde hout, die tot een' fteel dient; De blanke vrouwen hebben een' rok var* feffen taf of armozijn, zonder voering', benevens een' kleenen borstrok. In de groote' hitte dragen zij in huis niet dan een enkel rijglijf, op de borst toegeregen; maer nimmer gaen zij uit, zonder met eene foort van kort manteltje omhangen te wezen. Die niet volkomen blank zijn, dragen over den eerften rok eenen anderen , mede van taf, van eene' kleur , die haer best aenftaet, uitgenomen zwart, en rondom met gaten, om den on- XII. Deel.- € der-  34 De Nieuwe Reisiger. derften te doen zien. Haer hoofdt bedekken zij met eene linnen muts, die de gedaente . van een' mijter heeft, en rijkelijk met kanten verfierd is. Haer fchoeifel beftaet in een' kleenen muil, die flechts het uiterfte van den voet bevat. Zij gaen zelden uit dan naer de kerk , waerin de mis des morgens ten drie uren gedaen wordt, om de hitte des daegs te ontwijken. Alle de omgangen gefchieden bij nacht; en het is eenigen tijdt geleden dat ik ontwakende de geheele ftadt in brandt meende te zien, door de meenigte der wasfchen kaerfen, die men in alle de flraten ontfloken had. Ik ftond op, om ooggetuige van deze nachtgodsdienstigheit te wezen, en zag een' optogt van meer dan zes honderd perfonen, zoo mannen en vrouwen als kinderen , houdende in de eene handt een boek, en in de andere een' gecsfel, waer mede zij zich de fchouders van één reten. Ik volgde hen in de kerk , en woonde eene predikaetfie over het laetfte oordeel bij. De prediker was een Dominikaner monnik , die zijn' tekst nam over de fchrikbarende trompetten, die de dooden, op het einde der weereld', zullen opwekken. „ Voorzeker, o zondaers! zult gij dezelven „ hooren, wanneer gij 'er minst op denken „ zult! Misfchien morgen! Wat zeg ik morgen ? Misfchien op dit oogenblik". Op denzelfden tijdt wedergalmde het gewelf van het  Honderd en Zevenendertigste Biuef. 3^ het verfchrikkelijke geluidt van een tWaclfta! trompetten, die hij heimelijk in den buik der kerke had doen verbergen. Alle de toehoorders waren in eene doodebjke ontfteltenisj Sommigen krabden zich het aengezigt; en anderen zochten hun heil in eene verhaeste' vlugt. Zij geloofden de afgronden der helle gereed te zien om zich te openen; Deze werden door de meenigte verfmoord, geenen met voeten getrapt, en anderen verpletterd door de banken en ftoelen, die men aen alle zijden het ondcrfle boven wierp. Kortom de wanorde, het gefchreeuw en de wanhoop vertoonden de afbeelding van eene ftadt f door het ftael van een' vijandlijken overwinnaer verooverd ; en ijder , zich van daer begevende , ging zich in zijn huis opfluiten; De vrouwen verlaten zelden hare hangmatten , en houden zich veeltijds bezig met zieh' daerin ginsch en weer te fchommelen , om' koelte te verwekken. De mannen zelfs be^ toonen geen minder vermaek in deze kinderlijke oeffening te fcheppen. Echter ontbreekt het hun beide acn geen' geest en levendigheit; maer zij genieten deze gelukkige gaven flechts tot hun vijfentwintigfte of dertigfte jaer. Vervolgens vervallen zij zoo fchielijk, als zij vaerdig waren opgekomen. Niets is verwondcrlijker.cn tevens algemeener, dan kinderen van twee of drie jaren juister te C 2 hoo-  3<5 De Nieuwe Reisiger. hooren redenkavelen, dan die in Europa op hun zesde of zevende jaer. De herbergzaemheit, deze zoo gemeene en prijswaardige deugdt in de volkplantingen, is te Karthagena niet volftrekt onbekend. In de Spaenfche fchepen , die uit Europa komen , zijn 'er altoos eenige lieden , zonder bediening', zonder goederen, zonder aenbeveling', zonder vrienden , welke hier hun geluk komen zoeken. Men noemt ze pulu zons. Na eenigen tijdt de ftraet geflepen te hebben, zonder iets te vinden, 'twelk hunne verwachtingen beantwoordt, nemen zij hunne laetfte toevlugt tot het klooster der Kordelieren , alwaer zij op pap van kasfave onthaeld worden. Een zeker Kastiliaen , nieuwelings aengekomen , en onkundig van het uur, waerop deze uitdeeling gefchiedde, vervoegde zich bij een' Indiaen, .om te weten, zeide hij, waer men chokolacd dronk. De Spaenfche hoogmoedt duldde niet dat hij enkel vraegde naer het huis, waerin men te eten gaf. De hoek van een plein , of het poortael eener kerke, is de herberg, alwaer deze gelukzoekers den nacht doorbrengen. Men laet hen in deze elende, om dat geen eenig inwoonder op hunne diensten durft vertrouwen. Het verdriet van dezen toeftandt, de flëchte hoedanigheit van hun voedfel, en het onderfcheidt der luchtftreke, werpen hen eindelijk  Honderd en Zevenendertigste Brief. 37 lijk in verfchrikkelijke ziekten. De ziekte, waervan zij bijzonderlijk worden aengetast, wordt de chapetonade genoemd, naer den naem van Chapetons , welken men aen de nieuwgekomene Europeanen geeft. • De zieken ondergaen zulk eene geweldige ijlhoofdigheit, dat men genoodzaekt is hen te binden, t)m hen te beletten zich zeiven te verfcheuren; en zij fterven fomtijds in het midden dezer vervoeringen, als in eene foort van razernij'. Zij worden in de gasthuizen niet ontvangen , om dat men 'er zonder geldt niet inkomt, weshalve zij geene andere toevlugt dan de Voorzienigheit hebben. Doch wanneer zij tot dat uiterfte gekomen zijn, worden zij door het gemeene volk onderfleund. Eene vrije Negerfche, Mulatcrfche of Indiaenfche vrouw , door hunnen tocftandt bewogen, haelc hen in haer huis, en behandelt hen met zoo veel zorg als genegenheit. Komen zij onder hare handen te fterven, dan worden zij op hare kosten begraven; en de ijver dezer vrouwen gaet zoo ver , dat zij zelfs eenige misfen voor hun laten doen. Doch het is ook waer dat het gewone gevolg dezer edelmoedigheit is, dat de zieke, wanneer hij genezen wordt, zijne weldoenfter trouwt. Te Karthagena heerscht eene andere gemeene ziekte, die eene foort van melaetschheit is, de kwael van St. Lazarus genoemd. Om C 3 der-  gS De Nieuwe Reisigee, derzelver befmetting voortekomen , heeft men buiten de ftadt een groot gasthuis ge? fticht, waer in alle de geenen, welke men gelooft dat 'er van aengetast zijn, opgefloten worden, zonder onderfcheidt van kunne of yang. Weigeren zij 'er -goedwillig naertoetegaen, men brengt'er hen tegens hunnen dank naer toe. Men vergunt hun aldaer te trour wen; en deze vrijheit vermeerdert de befmetting des te meer, om dat dezelve in de kinderen overflaet. Voeg hier bij, dat men, dewijl de inkomsten van dit huis flechts middelmatig zijn, aen de armen vergunt in de ftadt te gaen bedelen, met gevaer van allen, die zich van dezelve laten naderen , te befmetten. Ook is het getal dezer melaetfchen zoo groot, dat de omtrek van hun verblijf de uitgeftrektheit van een groot dorp heeft. Yder bezit 'er een kleen gedeelte lands, waerop hij pene bijt bouwt, naer zijnen toeftandt gefchikt. Eene eigenfchap dezer ziekte is dat zij het vuur der zinnelijke driften fterk aenfcet; en de ondervinding van de wanorden, die dezelve kunnen veroorzaken, heeft het huwelijk doen toeftaen aen de geenen, die 'qc van aengetast zijn. Behalve de liefde, die de heerfchende drift van het ganfche landt is, hebben de inwoonders van Karthagena nog eene fterke neiging {pt dechokolaed, den brandewijn, den tabak gn het danfen. Deze geneigdheit vindt in alle #4-  HoNDi'RD EN ZsVENENDERTIGSTE BRIEF. 39 flater), ouderdom en kunnen plaets. Yder rookt hier tabak, de juffers in hare huizen, en de andere overal waer zij zich bevinden. Zij maken kleene rolletjes van tabaksbladeren , fteken het ontvlamde eindt in den mondt, en houden het 'er langen tijdt in, zonder het uittedooven. De vrouwen van het grootfte aenzien gewennen 'er zich aen van hare kindschheit af; en zij bewijzen den mannen, die zij hoogachten, eene beleefdheit, wanneer zij denzelven tabak om te rooken aenbieden. Men zou haer ten hoogfte beledigen , wanneer men haer deze hoffelijkheit weigerde, Ook dragen zij zorg dat zij zich alleen vervoegen bij de geenen, die denzelven gebruiken kunnen. Deze gewoonte is onder de befchaefde lieden zoo algemeen, dat de nieuwgekomenen uit Europa , zich wel rasch daeraen overgeven. De Indianen, wijken hierin niet voor de Spanjaerden, en hebben eene manier, die hun bijzonder eigen is. Zij rollen de tabaksbladeren tot einden, van twee of drie voeten lang, in 't midden van welke zij eene kleene opening laten. Als zij in gezelfchap willen rooken , fteken zij het eene eindt van de rol aen, en maken het andere eindt nat, om het al te fchielijk branden te beletten. De rooker neemt het natgemaekte eindt in zijn' mondt, als of het eene pijp ware, en blaest door het gat den rook in het aangezigt van hun , die hem omringen. C 4 Yder  40 De Nieuwe R e i s i g e b. Yder heeft onder zijnen neus een' kleenen trechter, welke dient om den rook te ontvangen ; en gedurende een groot half uur ademen zij dien wellustiglijk in. Het gebruik van den brandewijn is nog algemeener dan dat van den tabak. De gerer gelfte en matigfte perfonen verzuimen niet 'er alle dagen, 'smorgens ten elf uren, een glas van te drinken. Hacar las once, dat is, elf uren houden, is eene gewone fpreekwijs te Karthagena, om het drinken van brandewijn te beteekenen. Sommigen zijn 'er zoodanig aan gewend, dat zij alle uren van den dag elf uren houden. De aenzienelijke lieden gebruiken alleen Spaenfchen brandewijn; maer de anderen vergenoegen zich met het fap van fuikerriet, 'twelk in het landt gemaekt is. De chokolaed, welke men hier de kakao noemt, is in zulk een algemeen gebruik, dat'er geen flaeffche Neger is, die 'er zich niet mede ontnuchtert. De vrouwen van denzelfden landaert verkoopen dezelve klaergemaekt op de ftraet; maer fchoon men 'er, gelijk ik gezegd heb, den naem van kakao aengeeft, is het voornaemfte inmengfel het Indiaenfche koorn. De rijken maken dezelve eveneens als die van Europa, en gebruiken ze nimmer, zonder te voren iets te eten. Eindelijk is de dans insgelijks eene drift dep beide kunnen te Karthagena, alwaer men de feest- en vreugdedagen gemeenlijk door balen viert,  Honderd en Zevenendertigste Brief. 41 viert. Dezelve worden begonnen met Spaenfche danfen, welke altoos door die van het landt gevolgd worden. Deze laetften zijn niet onaengenaem , vooral wanneer zij met liederen verzeld worden. Terwijl de gallioenen, uitleggers en andere vaertuigen zich in deze ftadt ophouden, zijn de balen algemeener, en gefchieden met minder orde, dewijl het fcheepsvolk met geweldt in de zalen dringt. Deze onftuimige vergaderingen, waerin de brandewijn nimmer onbreekt, eindigen altoos met hevige twisten. Toen ik van het beleg van Karthagena fprak, heb ik vergeten u te zeggen, dat de Engelfchen reeds een' gedenkpenning hadden doen flaen, om de veroovering dezer ftadt, welke zij echter moesten verlaten , aen de nakomelingfchap te vereeuwigen. Men befchouwde 'er het borstbeeldt van den admirael Vernon op, met een bijfchrift, 't welk te kennen gaf dat Karthagena onder de magt zijner wapenen was bezweken. Dezen gedenkpenning heb ik gezien. Ik ben, enz, Karthagena, den 2 ziften van Maert, 1751» C S Hon-  42 De Nieuwe Reisiger. Honderd en Agtendertigste Brief. Vervolg van Terra.Firma. "Cene fcheepvaert van vijf dagen, in een gunstig weder, bragt ons van Karthagena te Porto-Bello. Deze laetfte ftadt ontleent haren naem van de fchoonheit harer haven. Zij was aengetast, ingenomen en geflecht door denzelfden admirael Vernon , wiens aenflag op Karthagena gij 's jaers daer na hebt zien mislukken. De ongematigdheit der luchtftreke heeft haer het graf der Spanjaerden doen noemen; het geen hun echter niet belet heeft haer weder optebouwen. Zij ligt op het han. gen van een' heuvel , die de geheele haven omringt. Hoewel de ingang der baei vrij wijd is, wordt zij nogthans , aen de eene zijde door eene fterkte, en aen den anderen kant door eenige rotzen gelijks waters, zoo wel verdeedigd, dat 'er de vijandelijke fchepen, in het landen, zeer groot gevaer loopen. De ftadt beftaet uit weinig meer dan eene enkele ftraet, die de gedaente der haven volgt, met eenige ftegen, welke haer doorkruifen , en van den heuvel naer den oever afdalen. Men ziet 'er twee groote plaetfen, waer van de eene recht tegens over het tolhuis, en de andere over de kerfpelkerk is. Het tolhuis is een  Honderd en Agtendertigste Brief. 43 een fraei fteenen gebouw , ftrekkende aen den oordt, alwaer de ontfchepingen gefchieden. De kerk is van eene gevoegelijke grootte , en vrij rijk in fieraedjen. De meeste buizen zijn van hout; en naeuwelijks teltmen 'er honderd en vijftig of twee honderd ia de geheele ftadt. Men ziet 'er flechts twee kloosters, die zeer arm zijn, maer nog minder dan'het overige der inwoonderen, welke alleen van de huur hunner kameren en winkelen leven , terwijl 'er de gallioenen zich ophouden. De voordeelige ligging dezer ftadt, tusr fche'n de zuid- en noordzee , de fchoonheit harer haven , en haer geringe afftandt van Karthagena en Panama, hebben haer tot de ftapelplaets des koophandels van Europa en Amerika, en het tooneel van de vermaerdfte jaermarkt der weereld' gemaekt. De vloot van Peru is naeuwelijks te Panama aengckomen , of de Spaenfche gallioenen , die te Karthagena liggen, gaen onder zeil naer Porto-Bello , alwaer zich alle de fchatten van Amerika verzamelen. De toevloedt der kooplieden van beide de vloten wordt in deze laetfte ftadt zoo groot, dat 'er de woningen ongemeen dier zijn. Eene kamer van middelmatige grootte wordt, voor den tijdt der Jaermarkt, zelfs voor duizend kroonen verhuurd; en de prijs der geringfte huizen beJoopt fomtijds op twaelf of vijftien duizend gul*  44 De Nieuwe Reisiger. guldens. Geene plaets is 'er in de weereldt, alwaer zoo vele zaken in zoo weinig tijds bedreven worden. Deze jaermarkt duurt fomtijds niet meer dan dertig dagen ; maer in dien korten tijdt ziet men niet zonder verwondering' de groote meenigte van goudt, zilver, edele gefteenten en koopmanfchappen , die 'er ten toon liggen. De flaven zijn 'er, op de «raten, kaeijen en pleinen, op een geftapeld; en niettegenflaande de bczigheit en verwarring, valt 'er, naer men zegt,'geene dieverij, verlies noch dwaling voor. Iemant, die deze plaets, zoo arm, zoo akelig, zoo eenzaem in den dooden tijdt, dezen oever, zoo woest en als verlaten , befchouwd hadde , zou in verwondering zijn opgetogen., wanneer hij haer fchielijk in eene der luisterrijkfte koopfleden van het heelal veranderd zag. De huizen zijn bezet, de flraten met volk vervuld , en de haven met fchepen en fchuiten bedekt. De fchatten worden van Panama op den rug der muilezelen overgevoerd. De fuiker, tabak en droogerijen komen langs de rivier de Chagre, enz. Na de ontlading der Spaenfche gallioenen, én de aenkomst der koopmanfchappen van Peru, maekt men alles tot de opening der jaermarkt gereed. Eerst regelt men den prijs van alle de koopgoederen ; en het verdrag wordt van wederzijden geteekend. Men laet het zelve afkondigen; en de jaermarkt wordt op  Honderd en Agtendertigste Brief. 45 op dezen grondflag geopend. Zoo dra de Koop gefloten is, treedt ijder in de bezitting van het geene hem toebehoort; en de goederen worden aenftonds ingefcheept. Het goudt en zilver gaet pver in de Spaenfche gallioenen voor de Spaenfche kooplieden; en de Europefche waren worden, in bijzondere vaertuigen , langs de rivier de Chagre, naer Peru overgevoerd. De eerften gaen onder zeil naer Havana, 't welk de verzamelplaets is van alle de fchepen, welke belang in den koophandel van Amerika hebben. Indien men, gedurende de jaermarkt , omtrent den prijs niet overeenkomt, is het aen de Spaenfche kooplieden geoorlofd met hunne koopmanfchappen verder te trekken; en de gallioenen keeren naer Karthagena te rug. In het tegengeftelde geval, is het allen den Spanjaerden verboden hunne goederen buiten PortoBello te verkoopen. Men weet, in geheel Europa , aen hoe veel veranderlijkheit de Iuchtftreek dezer ftadt onderworpen is. Niet alleen worden 'er de vreemdelingen ongefteld door; maer zij heeft zelfs invloedt op de natuurlijke inboorlingen des lands. Eertijds geloofde men dat 'er de zwangere vrouwen niet gelukkiglijk konden bevallen; weshalve men haer reeds in de derde of vierde maendt naer Panama zond, in welke ftadt zij haer verblijf hielden, tot dat het gevaer voorbij was. Doch de ongemeens lief-  46 De Nieuwe Reisigee. liefde eener juffer voor haren echtgenoot' gevoegd bij de vrees dat hij haer in heure afwezenheit mogt vergeten , had op haer genoegzame kracht, om zich liever aen een zeker gevaer bloot te ftellen, dan een ongeluk te ondergaen, waer voor zij meer fchroomde dan voor den doodt. Haer kraembedt was voorfpoedig :. zij beviel van een' zoon, en verkreeg hare gezondheit in weinige dagen. Haer voorbeeldt boezemde andere vrouwen dezelfde kloekmoedigheit in, werd door denzelfden voorfpoedt gevolgd , vernietigde het vooroordeel , en fchafte het oude gebruik af. Een ander nog zonderlinger vooroordeel is dat de dieren van andere landftreken niet meer voorttelen , zoo dra zij in dit gewest komen. De inwoonders verzekeren dat de hoenders, van Panama of Karthagena overgebragt, onvruchtbaer worden ; en dat de hoornbeesten, wanneer zij hier eenigen tijdt hebben doorgei bragt, zoo mager zijn, dat men derzelver vleesch onmogelijk kan eten, fchoon zij aen voeder noch weilandt gebrek hebben. Geene paerden, ezels, noch eenige andere foorten van groot vee, komen 'er in dit landt voort; 't geen het algemeene begrip bevestigt, dat de landftreek ftrijdig is met de voorteling vart fommige dieren , die onder eene heilzamer lucht geworpen zijn. Om mij niet blindelings aen dit denkbeeldt overtegeven, ondervraegde ik verfcheidene ervarene lieden , wier ant» woor-  Honderd en Agtendertigste Brief. 47* woorden vrij wel met die van het gemeene volk overeenkwamen. Zij hebben mij verzekert , dat dit gevoelen op bekende gevallen en herhaelde proefnemingen gegrond was. De hitte is onmatig te Porto-Bello, zoo ter oorzake van de ligging' dezer ftadt onder de verzengde Iuchtftreek , als om dat zij omringd is met hooge bergen, zonder eenigen doortogt voor de winden, die de lucht zouden kunnen verfrisfchen. De boomen zijn zoo dik, dat zij de ftralen van de zonne onderfcheppcn, cn dezelve beletten de aerde optedroogen. Hieruit ontftaen deze overvloedige dampen, welke dikke wolken vormen , en zich in ftroomen van regen uitftorten. Maer zoo dra zij verdwenen zijn, komt de zon ten voorfchijn, en praelt met allen haren luister. Hare groote kracht droogt fchielijk het gedeelte, dat niet met boomen bedekt is; en de dampkring is op nieuw met nevelen beladen. Deze fchielijke en geweldige regens zijn verzeld van ftormwinden, blikfem en donder, bekWaem om fchrik in de ftoutmoedigfte harten te veroorzaken. Dit ijsfelijke geluidt wordt daerenboven verlengd door den wederklank der onderaerdfche holen ; welke wederklanken derwijse vermeenigvuldigen , dat een kanonfchoot meer dan een minuut na den flag nog gehoord wordt. Dit geraes is vermengd met het afgrijsfelijke gefchreeuw van eene groote meenigte apen, die  4§ De Nieuwe Reisigeé. die zich in het gebergte onthouden. Nimmef is dit gefchreeuw geweldiger , dan wanneer een oorlogfchip zijn kanon lost, fchoon deze dieren aen dit gerucht moesten gewoon zijn< Het gekraek des donders, waermede zij nog gemeenzamer moesten wezen, ontrukt hun een vervaerlijk gehuil. Na den ftorm hoort men een ander, niet min onaengenaem, muzyk van het kwaken der kikvorfchen en padden, het gebrom der vliegen, het fchuiffelen der flangen, en het gefchreeuw van een oneindig getal van allerlei andere dieren. De regen zelf verwekt al vallende een zeer hol geluidt, voornamelijk in de bosfchen $ en is lomtijds zoo overvloedig, dat eene vlakte, welke hij overftroomt, eensklaps in een meir veranderd is 5 en niet zelden ziet men, in eenen ftorm, ontwortelde boomen tot in de rivieren medegeflecpt* De Negers en Mulaters maken het talrijkfte gedeelte der inwoonderen van deze ftadt uit; en rrien vindt 'er naeuwelijks dertig huisgezinnen Van blanke menfchen. De welgeftelde lieden begeven zich , onmiddelijk na het vertrek der • gallioenen , naer Panama; en 'er blijven te Porto Bello-niet dan de landvoogdt, de bevelhebbers der flerkten , de bevoorrechte officieren , de bezetting en de geenen, die door hunne bedieningen genoodzaekt zijn aldaer hun verblijf te houden* Dit belet echter niet dat 'er de levensmiddel kn  .Honderd en Agtendertigste Brief. 49 Jen zeer fchaersch , en bijgevolg zeer duur zijn. De visch alleen is 'er overvloedig. De rijst, het Indiaenfche koorn, de kasfave, de wortels, alles wordt 'er van Karthagena gebragt; en het landt brengt bijna niets meer dan fuikerrieten voort. Geheele waterftroomen , die van de bergen afdalen , vloeijen langs en door de ftadt, en vormen eenige vijvers, waerin de ingezetenen van beide de kunnen gewoon zijn zich dagelijksch, 's morgens ten elf uren, te baden. De vrouwen fchijnen, in dit opzicht, alle fchaemte, en dc mannen alle eerlijkheit vergeten te hebben. Geen van beide fchroomen zij zich naekt voor alle oogen te vertoonen. De vrouwen meenci; dat zij daer over niet behoeven tc blozen ; vermits zij zorg dragen het aengezigt te bedekken, terwijl het overige van het ligchaem ter befcheidenheit van de ganfche weereld' blootftaet. Dewijl de bosfchen zich tot digt aen de ftadt uitftrekken , komen 'er de tijgers uit, en loopen bij nacht door de ftraten, om het gevogelte, de honden en andere huisdieren te rooven. De kinders zelfs worden fomtijds de prooi dezer wreede beesten. Wanneer zij eenmael dit laetfte voedfel gefmaekt hebben, zijn zij afkeerig van dat der bosfchen; en het vleesch der dieren wordt van hun veracht, als zij het menfchenvleesch gegeten hebben. De Negers en Mulaters zijn zeer behendig in XII. Deel. D ben  50 De Nieuwe Reisiger. hen te beftrijden, en vervolgen hen tot in derzelver fchuilpaetfen , voor de geringfle belooning. Zij hebben geene andere wapenen , dan een' langen knuppel, benevens eene foort van jagtmes. Zij wachten tot de tijger zich op den ftok werpt, om hem den poot met het andere geweer aftefnijden. Het dier wijkt woedende te rug, maer doet wel rasch eenen nieuwen aenval. De Neger brengt hem een' tweeden flag toe, en fielt hem daer door buiten ftaet om zich te bewegen. De jager doodt hem dan gemakkelijk, fnijdt zijn' buit, kop en pooten af, en keert naer de ftadt, beladen met den roof van zijnen vijandt. Onder de andere dieren dezes lands is 'er één van eene bijzondere foort, uit fpotternij* de lugtige fteen genoemd, ter oorzake van zijne natuurlijke traegheit. Het heeft geene geringe overéénkomst met den zoogenoemden luiaert, waervan ik u meen gelproken te hebben. Beide zijn zij zoo traeg en zwaer, dat men geene keeten noch kooi noodig heeft, om hen te houden. Geen van beide bewegen zij zich, dan wanneer zij door den honger gedrongen worden, en betoonen geene de minfte vrees voor menfchen of beesten. Het zonderlingfte 't geen de lugtige fteen heeft, en waer door hij bijzonderlijk van den anderen onderfcheiden wordt, beftaet daer in , dat hij, op ijdere pooging, welke hij doet om  Honderd en Agtendertigste Brief. 51 óm zich te bewegen, zulk een' klagelijkeh eri onaengenamen fchreeuw geeft, dat hij tevens afkeer en medelijden verwekt. In dezen afgrijsfelijken fchreeuw ligt zijne ganfche verdeediging. Devijandt, die hem zoude willen Vervolgen, dit ijsfelijke gehuil niet kunnende verdragen , neemt zelfs de vlugt, om zulk een vervaerlijk gerucht te ontwijken. Voorts Verfchilt dit dier, in alle zijne andere werkingen , bijna niets van den luiaert. Ik moest naer Panama zijn vertrokken $ maer, zult gij het gelooven? men heeft mij eenige dagen langer dan ik begeerde doen blijven, om eene begraeffenis bijtewonem De overleden was een edelman, wien voorvaders de aenzienlijkfte bedieningen in het landt bekleed hadden. Hij zelfs had het bevel gehad over de fterkte, die den ingang van Porto.* Bello verdeedigt. In diergelijke plegtigheden Wenden de bloedverwanten alle hunne poogingen aen, om hunne waerdigheit en grootheit te toonen, Zoo dat zij dikwerf hunnen' voorfpoedt daer aen opófferen. Het ligchaem van den overleden werd gelegd op eene' prachtige ftellaedje, in het voornaemfte vertrek van het huis opgerecht, én met eene? meenigte fakkels omringd. Hij bleef 'er vierentwintig uren, en werd door zijne ganfche maegfchap bezocht; Eenige Vrouwen van geringe afkomst', als fchreifters gekleed, fehikten zich des avonds rondom den döoden $ D $S eri  52 De Nieuwe Reisiger. en begonnen bare jammerklagten, vermengd met fmertelijke uitroepingen , die den ganfchen nacht duurden. Hier bij voegden zij het verhael van de goede en kwade hoedanigheden des geenen, wiens verlies zij betreurden. Voornamelijk vertelden zij zijne liefdegevallen , en traden in zulke bijzondere omflandigheden, dat dezelve voor eene biegt of voor een' roman konden verftrekken. Toen zij geëindigd hadden, begaven zij zich in een' hoek, alwaer zij zich aen wijn en brandewijn zat dronken. Andere fchreifters volgden haer op, en werden vervangen door de dienstboden, flaven en kennisfen van het huisgezin. Gij zoudt niet kunnen gelooven welk een geweldt en verwarring deze fchreeuwen, zuchten en klagten veroorzaken. De uitvaert wordt door dezelfde jammerklagten verzeld. Wanneer het ligchaem in het graf is, vervolgt men het fchreijen, 't welk nog negen dagen in het huis van den overleden moet acnhouden. Geene de minfte reden van nieuwsgierigheit riep mij naer Panama: want gij weet dat deze ftadt mij bekend was. Ik begaf mij 'er voor de tweede reis naer toe, om mij te vervoegen bij een' Peruaenfchen koopman, dien ik te Karthagena gezien had. Hij had mij aengeboden mij in zijn vaderlandt te geleiden , na het afdoen van eenige zaken te Bogota, alwaer hij mij deed beloven dat ik hem zou-  Honderd en Agtendertigste Brief. 53 zoude verzeilen. Ik verkoos mijne reis langs de rivier de Chagre, fchoon zij veel langer is, Jn plaets van den naeuvven en ftrompeligen landweg, die van PortoBello naer Panama loopt. Deze rivier is fchrikkeiijk geplaegd door de krokodillen, welke men dikwerf op den oever ziet fiapen. Het is niet mogelijk denzelven langs te varen, zoo ter oorzake dat de boomen te zeer gefloten zijn, als uit hoofde van de heesteren, diealseendigtbosch van doornen en braemftruiken vormen. Het water ondermijnt en ontwortelt deze boomen ; maer de dikte van den ftam, en de uitgebreidheit der takken , beletten dat zij door den ftroom medegefleept worden. Zij blijven digt bij den oever liggen, hinderen de fcheepvaert, en maken ze zelfs zeer gevaeiïijk, om dat 'er een gedeelte onder het water verborgen is, waer door de vaertuigen, die 'er aen ftooten, om ver geworpen worden. Behalve dit, evenaert 'er niets de bekoorlijkheit der landfehappen , welke de natuur-in de omliggende ftreken gevormd heeft. Alles wat de kunst vernuftigst kan uitdenken, haclt niet bij de fchoonheit van dit kunstclooze verfchiet. De digte boschjes , die de dalen befchaduwen; de boomen van verfchillende grootte, die de heuvelen bedekken; de verfcheidenheit hunner bladeren en kleuren; de overvloedt en het onderlcheidt hunner vruchten, vertoonen een gezigt, 't welk alle ver. D 3 beel-  g4 De Nieuwe Reisiger. beelding te boven gaet. Voeg hier bij de verfchillende foorten van apen , welke met ganfche hoopen van den eenen boom op den anderen fpringen, bij meenigte aen de takken hangen, en zich te famen vereenigen om de rivier overtezwemmen. De moeders dragen hare jongen op den rug, met duizend grijnzingen en belagchelijke gebaren. Ik zwijg van de vogelen, wier getal ongelooffelijk is, en wier vederen alle de kleuren van den regenboog vertoonen. Onder de vruchten, waer mede de boomen beladen zijn , roemt men voornamelijk zekere pijnappels, die ten opzichte van hunne grootte, fchoonheit, hunnen reuk en fmaek, alles wat men in andere landen ziet, overtreffen. Ik voer de rivier de Chagre op, tot aen de ftadt Kruces, alwaer zij ophoudt bevaerbaer te zijni Van daer begaf ik mij te landt naer Panama. Gij weet wat ik u van deze ftadt gezegd heb. Wij bleven 'er flechts den noodzakelijken tijdt, om eenige voorbereidfels te maken, en zeilden vervolgens langs de landengte van Dariën, dus genoemd naer de rivier van dien naem. Wij onthielden ons al» leen drie dagen te Bogota, insgelijks SantaFc geheten. Het is de hoofdftadt van het nieuwe koningkrijk van Grenada, en de zetel van den onderkoning, die te gelijk voorzitter van het koningküjke gerechtshof is. De paus heeft de kerk dezer ftadt tot een aertsbisdom ver-  Honderd en Agtendertigste Brief. 55 verheven; en de bisfchoppen van Karthagena, Martha en Popayan zijn daer aen onderhoorig. Men telt te Bogota zes honderd Spaenfche gedachten, en verfcheidene kloosters. Men heeft 'er eene hoogefchool en eene vierfchaer der muntzaken opgerecht; en de overvloedt heerscht 'er ten opzichte van alle de gerijffelijkheden des levens. Nieuw Grenada, beftaende uit verfcheidene fteden, met Indianen en Spanjaerden bevolkt, ligt ten noorden van Popayan. Dit laetfte landfehap maekte eertijds een gedeelte van het rechtsgebiedt van Quito uit, waervan zij afgefcheurd is , om aen Santa-Fé gehecht te worden. In het jaer 1537 bouwde 'er Franciskus Pizarre eene ftadt, waervan het landt zijnen naem ontleend heeft, en welke tegenwoordig eene der bloeijendfte fteden van dit gedeelte van Amerika is. Een bisdom, eene landvoogdij , gerechtshoven, kweekfcholen, eene hoogefchool, eene vermogende en talrijke geestelijkheit, mannen- en vrouwenkloosters, eene vierfchaer van het geloofsonderzoek, kamers der geldmiddelen, een oude adeldom, een uitgeftrekt rechtsgebiedt , de tytel van hoofdftadt, met één woord' alles, wat luister aen eene groote ftadt kan geven, wordt in Popayan gevonden. Het is gebouwd in eene vlakte , grenzende aen eenen berg, die de gedaente van eene M heeft, en den naem daer van draegt. Zijne ftraten zijn breed, D 4 re-  56 De Nieuwe Reisiger. regelmatig recht, en alleenlijk langs de huizen geftraet. In het midden beftaet de grondt uit een fijn drijfzandt, 't welk nimmer in ftof noch flijk veranderd. Alle de huizen zijn van gegroeide mopfteenen, en hebben flechts eene verdieping boven den grondt. Derzelver voorgevels zijn fraei, en de vertrekken op de Europefche wijs geftoffeerd. Men vindt 'er twee nonnenkloosters, het eene van Karmeliten , en het andere van de Augustijner orde. Dit laetfte bevat, behalve vijftig geordende nonnen, meer dan vier honderd perfonen, zoo nieuwelingen en kostgangfters als dienstmaegden. Te Popayan zijn , even als te Karthago, en in alle plaetfen , alwaer de zwarten het grooefte getal der inwoonderen uitmaken, de meeste menfchen eene vermenging van het Negcrfchc en Spaenfche bloedt. Men telt 'er ten minfte vijfentwintig duizend zielen van eene. gemengde afkomst', en meenigvuldige zuivere KastiHaenfche geflachten, onder dewelke 'er niet minder dan zestig van een' alouden adel, die nimmer mishuwd zijn, gevonden worden. De goudmijnen trekken 'er veel menfchen naer toe; en de ftadt wordt, van dag tot dag, volkrijker. Eene rivier , die van den berg M afdaclt , onderhoudt 'er de frischheit en zindelijkheir. Zij verdeelt de ftadt in twee deelen , welke door twee bruggen gemsenfchap met eikanderen hebben. Haer water is ge-  Honderd en Agtendertigste BRiEr. 57 gezond, en heeft zelfs eene genezende kracht; eene hoedanigheit , welke het , naer men zegt , verkrijgt door het befpoelen van de uitmuntende geneeskruiden, die op den berg wasfen. Men roemt nog meer op eene andere bron, welke voor de kloosters en voornaemfte huizen bcwaerd wordt. Het rechtsgebiedt dezer ftadt befluit elf drosfaertfchappen, beftaende uit verfcheidene vlekken en dorpen, die door hunne waren, hunnen koophandel , hunne goudmijnen en handwerken, enz. ongemeen rijk zijn. Sommigen dezer drosfaertfchappen lijden veel overlast van de nabuurfchap der Indianen , welke de inwoonders bravos noemen, en die al het vlakke landt tot aen de zee beflaen. Hunne kloekmoedigheit ftrekt zich tot woedcns toe uit, ten minfte tegens de Spanjaerden, van wien zij geen eenig voorftel willen aennemen, en waer aen zij geene lijfsgenade geven. Zij wenden alles aen om dezen haet in het hart hunner kinderen aentekweeken , en herinneren hun onophoudelijk het tijdftip van de veroovering' hunnes lands, en de wreedheden der verooveraren. Dewijl zij het gebruik der Quippos (*) behouden hebben , toonen zij hun ijder oogenblik die geenen, welke de komst der Spanjaerden aentoonen, en vermanen hen te gedenken, dat 'er toen, uit (*) Zekere touwtjes, die den Peruanen tot fchrift dienden. D 5  58 De Nieuwe Reisiger. uit de zee , eene bende roovers in gevleugelde barken aenkwam, om hunne goederen te rooven, hunne vrouwen te fchenden, en hen zelfs te dooden. Hoewel de Indianen van dit landfchap, in de grootfte hitte , geene zwarigheit maken om eene foort van hemdt, dat hun tot kleeding dient, afteleggen, behouden zij echter altoos iets om hunne fchaemte te bedekken. De kleene jongens, en jongedochters zijn geheelenal naekt; maer dit heeft alleen plaets tot den tijdt, waerin de natuur hun het gevaer daervan begint te leeren kennen. Alsdan wordt de betamelijkheit zoo geftreng, dat de dochters niet meer in het openbaer mogen verfchijnen, zonder een' fluijer over het aengezigt. Deze wilde fchoonheden blij ven echter niet lang gevangen; maer men fielt haer vroegtijdig onder de magt van een' echtgenoot. Dewijl de Iuchtftreek van Popayan, Dariën, Panama, Porto-Bello, Bogota, Karthagena, Kumana en alle de landfchappen van Terra Firma, niet veel verfchilt van die der andere deelen van Amerika, die op dezelfde breedte liggen , kunt gij ligtelijk oordeelen dat de meesten hunner natuurlijke voortbrengfels dezelfde zijn. Ook zal ik mij niet ophouden dan met de geenen, die, door eenige bijzondere eigenfchap , van eenen verfchillenden aert fchijnen te wezen. Men vindt, bij voorbeeldt, in de landengte van Dariën, eene  Honderd en Agtendertigste Brief. 59 eene zonderlinge foort van wilde zwijnen, die de Indianen pekkaris noemen. Zij zijn zwart, en hebben kleene pooten , die hun echter niet beletten zeer fnel te loopen. Het geene men het ongemeenfte in dit dier opmerkt , beftaet daerin , dat het den navel, in plaets van op den buik , op het midden van den rug heeft. Wanneer het gedood is, en men dit gedeelte niet aenftonds uitfnijdt, bederft het vleesch in twee of drie uren, en kan niet meer gegeten worden. De vogel , dien de Spanjaerds galMnazo noemen, om dat hij naer een hoen gelijkt, is zeer gemeenzaem in de fteden, en onthoudt zich op de daken der huizen. Men laet de zorg om dezelven fchoon te maken op hem berusten : want 'er is geen ongedierte, 't welk hij niet verflint. Indien dit voedfel hem ontbreekt , neemt hij zijn toevlugt tot andere vuiligheden. Deze vogels zijn zoo fcherp van reuk, dat zij, zonder anderen gids, de doode beesten , drie of vier mijlen in het ronde, opfpeuren , en dezelven niet verlaten , voor dat zij 'er al het vleesch afgegeten hebben. Als zij door den honger gedrukt worden , tasten zij het vee aen ; en eene koei of een varken, dat de geringfte wonde heeft, kan hunne beten op deze plaets niet ontwijken. Zij vergrooten de wonde met hunnen bek, en laten niet los, voor dat zij dezelve doodelijk gemaekt hebben. Het  6o De Nieuwe Reisiger. Het kolibrietje of kolombijntje, een kléen vogeltje zoo groot als eene kever, is een van de zeldzaemfte werken der nature. Gij vraegt of het een wezenlijke vogel, of eene middelfoort is, welke rrjeer naer het vliegende ongedierte gelijkt ? Oordeel hier van door de volgende befchrijving. Daer is 'er van onderfcheidene grootten en verfchillende kleuren. Men vindt 'er die zoo kleen zijn, dat men hun den naem van vliegenvogeltjes gegeven heeft. De Spanjaerds noemen ze tominios, om dat zij met hunne nesten niet meer dan twee Spaenfche tomines, of vierentwintig greinen wegen. Hun bek is ongemeen fpits, zwart en dun. De veders beginnen aen het onderfte eindt, en zijn aen hunnen oorfprong zeer kleen, doch vermeerderen in grootte, tot boven op het hoofdt, alwaer zij zich vormen tot eene kleene kuif, die alle de kleuren der kostelijke gefteente nacrbootst. Het lijf is van een donker doch verguld groen, de vleugels van een hoog violet, een weinig naer het bleeke trekkende; en de ftaert, die alzoo lang als het geheele ligchaem is, verandert naer den ftandt van het oog, dat hem befchouwt. Het onderfte van den buik trekt naer het zwarte, met violet, groen en geel vermengd, makende altoos eene" verfchillende vertooning, naer dat de befchouwer geplaetst is. Deze vogeltjes bezitten, zelfs als zij gedroogd zijn, zulk een'  Honderd en Agtenüertigste Brief. 61 een' fraeijen luister, dat de vrouwen van dit landt dezelve.in hare ooren dragen, gelijk: onze juffers de diamanten. Schoon het kolibrietje oneindig kleen is, weet het zich echter , zelfs van de grootfte foort van vogelen, die de jongen in hun nestje trachten te verrasfchen, te doen vreezen. Zoo dra het zijn' vijandt ziet verfchijnen, bereid het zich om hem te vervolgen; en wanneer het hem achterhaelt, hecht het zich met zijne klaeuwtjes aen hem vast, en prikt hem met zijnen bek, die zoo fcherp en fpits als een naeldt is, zoo vinnig onder de vleugels, dat het hem geheel afmat. Deze vogeltjes vliegen met zoo veel fnelheit, dat men hen veeleer hoort dan ziet; zij maken daer in eene foort van gehommel, 'twelk men zegt hun eenige zang te zijn. Zij voeden zich alleen met het fap der bloemen, waerop zij zelden rusten ; maer zij vliegen rondom dezelve gelijk de vlinders , en zuigen 'er den honig met hunne tong' uit. Zij maken nestjes van eene fierlijke gedaente, en bekleeden dezelve met katoen , met eene wonderbare behendigheit en netheit. Nimmer leggen zij meer dan twee eijeren, die flechts de grootte van erwten hebben. Het mannetje en wijfje broeijen dezelven bij beurten. Wanneer de jongen gekipt zijn, fchijnen zij niet grooter dan vliegen. Van langzamerhand' worden zij bedekt met een zeer fijn dons, waerop hunne fraeije veders vol-  (Ja De Nieuwe Reisigsr. volgen. De eenigfte wijs om dit vogeltje te vangen, zegt men, is dat men het met een weinig zands werpt, om het te bedwelmen, of het een ftokskens, met gom of vogellijm beltreken, aenbiedt. Wanneer men het, na zijn'doodt, wil bewaren, fteekt men het een houten rijsken in den aers, en draeit het zelve rond, om 'er het ingewandt mede uittehalen. Vervolgens laet men het kleene diertje, in den fchoorfteen , of in eene ftoof, droogen, met een' papieren zak bekleed, op dat de rook, of eene al te fterke hitte, de luisterijke kleuren zijner vederen niet zoude bederven. Men vindt insgelijks, in Terra Firma, eene foort van een' vos, die, wanneer hij door een' hondt of eenig ander dier vervolgd wordt, zijnen ftaert in zijne pis nat maekt, en hun dezelve, al vlugtende, in den muil werpt. Derzelver reuk is zoo ftinkende, dat zij hen aenftonds doet ftal houden; en men verzekert dat zij een vierendeel mijls ver ruikt, en bijna een half uur duurt. Het is een algemeen begrip, in de ftadt Panama, dat de naburige landerijen eene foort van flang, met twee hoofden, aen ijder eindt één, voortbrengt, en dat deszelfs venijn aen wederzijden even gevaerlijk is. Natuurlijker is het te gelooven dat men, dewijl dit kruipende gedierte de gedaente van een' worm heeft, niet heeft kunnen onderfcheiden aen Welk  Honderd en Agtendertigste Brief. 63 welk gedeelte het hoofdt gevonden wordt. Men kan het hier derhalve flechts als een volks begrip aenmerken; en ik fpreek 'er alleen van, om het verwijt te ontgaen dat ik onkundig was van het geene men van dit dier vertelt. De kolimacon foldaet, of roofflak, een ander voortbrenglël van dit landt, is een diertje van twee duimen lang, dat, van het middenlijf af tot aen het achterfte eindt, de gedaente der gewone flakken heeft; met de andere helft gelijkt het volkomen naer een' kreeft. Het is met geene fchulp noch fchael voorzien; maer om zich te beveiligen, maekt het zich meester van die van eenigen anderen flak, welke naer zijne grootte gefchikt is, om zich daer in te huisvesten. Somtijds kruipt het met dezen fchulp voort: fomtijds verlaet het denzelven om zijn voedfel te zoeken ; en wanneer het zich door eenig gevaer gedreigd ziet, loopt het naer de plaets, alwaer het denzelven gelaten heeft. Het kruipt 'er van achteren in, en verdeedigt zich met het voorfte gedeelte. Wanneer het te groot wordt, om zich van zijne eerfte verblijfplaets te bedienen, zoekt het eene grooter woning, en doodt den eigenaer, om zich in deszelfs plaets te ftellen. Toen wij de kust van Sr.e Helena, in Guayaquil, naderden, hielden wij ons aldaer eene wijl op, om te onderzoeken of zij, gelijk men  ©4 De Nieuwe Reisiger. men mij gezegd had, het kleene diertje, 'c welk het aloude purper in zich befloot, en wiens foort eenige hedendaegfchen meenden verloren te zijn, wezenlijk voortbragt. Wij vonden op de rotzen, welke de zee befpoelt, een vrij groot getal kleene flakken , die inderdaedt niet anders konden zijn dan de murex der alouden. Derzelver dunne en niet zeer harde fchulp gelijkt naer die van zekere dieren, welke zich in fommige vijvers, of in de kommen der fonteinen onthouden. De Indianen verzamelen ze in potten, om dat men 'er zelden velen te gelijk vindt, en bewaren ze in water, tot dat zij 'er genoeg hebben om het geene zij begeren te verwen. Deze fchulp heeft de grootte van eene noot, en befluit in zich een vocht, 't welk niet dan het bloedt der flak fchijnt te wezen. Een zijden of katoenen draedt, dien men daerin doopt, verkrijgt zulk eene levendige en fterke kleur, dat geen loog dezelve kan uitwisfehen. In tegendeel wordt zij veel luisterrijker; en de tijdt zelfs kan haer niet verdooven. Om deze verf te krijgen , dooden fommigen het diertje, 'twelk zij uit zijne fchulp halen, en met een mes verbrijsfelen, om 'er al het bloedt uittetrekken. Anderen, zonder het te doen fterven, en zelfs zonder het geheel uit zijne woning te rukken , vergenoegen zich met het te persfen, om het een gedeelte van zijn vocht te doen overgeven; waer na zij het weder op de  Honderd en Agtendertigste Brief. 6$ de rots zetten, en het tijdt geven om te her* Hellen. Alsdan persfen zij het wederom; maer het levert minder purper uit dan de eerftemael; en voor de derde reis geeft het bijna niets. Indien men daer mede voortgaet, verliest het diertje het beginfel des levens, en heeft geene krach: meer om weder bijtekomen. Geloof niet dat de draden, ftoffen of linten , met deze kleur gevervvd , zeer gemeen zijn; dewijl men al te veel voor eene once vlas of katoen noodig heeft, en het niet gemakkelijk verkreg en wordt. De ftof wordt daer door des te hooger gefchat; en het geene te voren voor eene kroon zou verkoft geworden zijn, geldt 'er meer dan dertig, wanneer het met het bloedt dezer flak geverwd is. Eene van deszelfs wonderbaerfte eigenfchappen, zegt men, is dat het der ftoffe een verfchillend gewigt bijzet, volgens de onderfcheidene uren, waerin het gewogen wordt. Om deze reden verzuimen de kooplieden nimmer het uur , waerin deze foort van werkftukken moeten gewogen worden, te kennen te geven. Thans bevind ik mij, Mevrouw, in het rijkfte gewest der geheele weereld', indien het landt, 'twelk het meeste goudt en zilver in zijnen boezem befluit, als het rijkfte kan befchouwd worden, namelijk, in Peru. Misfchien ftelt gij u niet meer levendig voor oogen de voornaemfte omftandigheden dezer XII. Deel. E ver-  66 De Nieuwe Reisiger. veroovering' door de Kastilianen. Ik heb dezelven uit de Spaenfche fchrij veren bijeen verzameld; en zij zullen het yoornaemfte onderwerp van mijn' eerften brief zijn. . Ik ben, enz. Guayaquü, den 16den van April, 1751^ Honderd en Negenendertigste Brief. Peru. Drie Spanjaerds, die zich in de opkomende ftadt Panama nedergezet, en'er groote rijkdommen verzameld hadden, boden den landvoogd' hunne diensten aen, om nieuwe ontdekkingen in de zuidzee te doen. Dees laetfte liet zich te ligter overhalen, om dat hij 'er niets van het zijne aen waegde, en, meester van de voorwaerden zijnde , al het voordeel daer van konde genieten. Franciskus Pizarre, Diego d'Almagro en Ferdinand de Luques maekten met eikanderen een verdrag van maetfehappij', waervan de voornaemfte artykelen inhielden: „ dat Pizarre, voor een' 5, kloekmoedigen man bekend, en langen tijdt geoeffend in de oorlogen tegens de „ Indianen, met de uitvoering' zoude belast „ wezen; dat Almagro de noodwendigheden „ zoude verfchaffen, en voor de toerustin-  Honderd en Negenendertigste Brief. 67 y, gen zorg dragen; en dat Ferdinand de Luj, ques, die een rijk kerkelijke was, in de andere onkosten zoude voorzien". Dit verdrag maekte veel geruchts in Panama ; en men kon niet bevroeden dat drié zulke verftandige perfonen al hun geluk in de waegfchael ftelden, om de veroovering van èen landt, waerin, gelijk men zeide, niets dan moerasfen en onvruchtbare landerijen waren , te ondernemen. Om hun verdrag door eene godsdienstige daedt te bevestigen, deed Ferdinand de Luques de mis, deelde den ouwel in drien , nam zelf hét eene ge* deelte, en gaf de twee anderen aen zijne medegenooten. Velen twijffelden aen de uitkomst dezer reize; doch anderen , die de voorzichtigheit van Pizarre kenden, hadden 'er voordeelige verwachtingen van. Zij, die van de geboorte van dezen Spanjaerdt gefproken hebben , zeggen dat hij de natuurlijke zoon was van een' edelman van Estramadura. Zijn vader liet hem eerst, aen de deur eener kerke, te vondeling leggen; maer men noodzaekte hem voor dit kindt zorg te dragen , 't geen hij met zoo veel önverfchilligheit deed, dat hij hetzelve, in plaets van het eene betamelijke opvoeding te geven, uitzond om de varkens te hoeden. Pizarre, door eene inblazing der nature geleid, Verachtte wel rasch deze lage bezigheit, om eene eerlijker en werkzamer levenswijis te omhelzem E 2 Hij  68 De Nieuwe R e i s i g e r. Hij begaf zich fcheep naer de Westindlën, en klom beurtelings langs de geringfte bedieningen op tot gewigtiger ampten, waerin hij rijk werd. Hij fcheen gefchikt om zijnen voorfpoedt gorustelijk te Panama te genieten, toen de begeerte om denzelven te vergrooten hem in deze nieuwe onderneming wikkelde. Diego, zijn medegenoot, had den naem van Almagro aengenomen, naer eene Spaenfche ftadt, in het koningkrijk Kastiliën, alwaer hij, een kindt zijnde, op de ftraet gevonden was. Men heeft nimmer geweten uit wien hij zijnen oorfprong had; en zijne opvoeding werd niet meer in acht genomen, dan die van Pizarre. Dusdanig warén de twee gelukzoekers, die Karei den vijfden meester maekten van nieuwe landen, die grooter en rijker dan Mexiko waren, en dooreen' vorst, alzoo oppermagrig als Montezuma , beftuurd werden. Pizarre tastte Peru aen met honderd en vijftig mannen voetvolk, zestig ruiters, en twaelf ftukskens kanon , welke door eenige flaven van het reeds overwonnen landt voortgetrokken werden. Deze ftukken, paerden en ftalen wapenen deden op de Peruanen dezelfde uitwerking , als op de Mexikanen; en men had bijna geene andere moeite dan te dooden. . Toen Pizarre , omtrent het midden van iNovember, in het jaer 1524, van Panama vertrok, had hij niet meer dan een enkel fchip  Honderd en Negenendertigste Brief. 69 fchip en twee kanoos. Ik ga voorbij, Mevrouw, de hinderpalen, welke hij in het begin ontmoette, zoo wegens de Wilden, als door de groote elende, die met deze onderneming' verzeld ging. Eenigen van zijn volk, afgefchrikt door het geene zij geleden hadden, en bevende voor het toekomende, hadden aen hunne vrienden te Panama gefchreven. Deze fmeekten den landvoogdt, niet te gedoogcn dat 'er een grooter getal Spanjaerden zich in eene gevaerlijke onderneming begave, om daer in te fncuvelen ;* maer dat hij zijne bevelen zoude zenden om de geenen, die 'er reeds ongelukkiglijk ingewikkeld waren, te rug te roepen. De landvoogdt zond 'er een' officier, Tafur genoemd, dien hij belastte alle de perfonen, welke zich over hun lot misnoegd betoonden , te rug te brengen. Tafur, hen achterhaeld hebbende, ftelde zich aen het eene eindt van het fchip, en plaetfte den kapitein Pizarre met zijn volk aen het andere. Hier op gaf hij een' fchreef op het midden van het vaertuig, en zeide dat de geenen , die naer Panama wilden wederkeeren , zich aen zijne zijde zouden begeven; en dat de anderen , welke niet over den fchreef kwamen. bij den kapitein zouden blijven. Dees behield 'er niet meer dan veertien, welke aenboden voor hem te fterven, en hem te volgen ter plaetfe, alwaer hij hen wilde geleiden. Aen derzelver ftandvastigE 3 heit.  po De Nieuw r. Reïsiges. heit, en aen deze genegenheit tot hun opperhoofdt, is de Spaenfche heerfchappij de ver* oovering van Peru verfchuldigd, Zij volgden de kust eenige mijlen, en wierpen het anker in eene baei, alwaer zij eenige inwoonders gewaer werden, Pizarra zond 'er twee officiers met een' tolk, die op hunne te rug komst niet genoeg konden roemen de eerlijke wijs, waerop men hen ontvangen had, Zij fpraken vooral van eene juffer, wier geboorte , zeiden zij, hare fchoonheit evenaerde, en die, door haer verftandt, hare bekoorlijkheden, beleefdheit en kundigheden, de eerbiedt der Spanjaerden verdiende. Zij was Kapillana genoemd ; en zeer jong weduw van een' Peruaenfchen heer gebleven zijnde, had zij het verblijf van dit landfchap, waerin zij een' aenzienlijken rang hield, verkozen voor dat van de hoofdftadt, waerin zij geboren was, en van het hof, waer in zij gewoond had. Zij had eene fterke begeerte om Pizarre te zien; en dees betuigde, van zijne zijde, de grootfte drift om zich in haer paleis te begeven. Hij liet haer verlof daer toe verzoeken, 't welk hem werd toegeftaen; en zij ontving hem met een talrijk gevolg. De jonge en fchoone Peruaenfche geleidde hém onder een groen prieel, liet hem ververfchingen aenbieden , en onthaelde hem op verfcheidene verlustigingen des lands. Zulk •ene hoffelijke bejegening was het voorfpel i- . van  Honderd en Negenendertigste Brief. 71 van eene levendige en teedere genegenheit, die'er van deze eerfte bijeenkomst af tusfchen hen plaets greep, en zoo lang als hun leven duurde. De ftaetkunde werkte meer dan de liefde op het hart van Pizarre: hem was niet onbekend hoeveel zijn landaert verfchuldigd was aen de ongemeene drift, die de Amerikanen voor de Spanjaerden, van derzelver eerste aenkomst af, opgevat hadden. ,, Het was „ eene Indianin, zeide hij, die levensmidde„ len aen Kolumbus verfchafte , toen hij „ voor de eerftemael op de Antillifche eilan,, den ontfcheepte. Eene jongedochter, op „ Dias verliefd, begunstigde de grondftich. „ ting der ftadt St. Domingo. Marina, min„ nares van Kortez, was het voornaemfte ,, werktuig der veroovering' van Mcxiko". Gij weet ook, Mevrouw, dat de wilde vrouwen van Louiziana , door hare tijdige waerfchuwingen , de Franfchen voor een' algemeenen moordt beveiligden. Men kon geene mindere hulp verwachten wegens Ka, pillana, die hare groote liefde paerde'met eene aenzienlijke geboorte , de genegenheit des volks, eene uitmuntende fchoonheit, en meer verftandt, dan 'er gemeenlijk bij de Indianinnen gevonden wordt. In een lang gefprek, 't welk de Kastiliaenfche veldheer met haer hield, fprak hij haer van de uitnemendheit van den Christelijken E 4 gods-  ^2 De Nieuwe Rfisiser. godsdienst, en van de dwalingen der afgoderije, en vermaende haer eindelijk, gelijk ook allen, die hem aenhoorden, het geloof in Jezus Christus te omhelzen , en zich te onderwerpen aen den koning van Spanje, wien de opperpriester, Gods ftedehouder op aerde, het geheele vastelandt gefchönken had. De jonge juffer, hoewel gunstig voor den redenaer ingenomen, antwoordde dat zij gee. ne groote kennis omtrent de zaken van den godsdienst had , maer met dien harer voorvaderen vergenoegd was ; dat ten opzichte van de landen, die het opperhoofdt der Christenen aen den koning van Spanje gefchönken had, zonder dezelve te kennen , en zelfs zonder te weten waer ze lagen, hij hem die zekerlijk alleen had gegeven , om dat hij ze zelf niet bezat: want dat het waerfchijnlijk was dat hij , indien ze hem hadden toebehoord , ze voor zich zei ven zou behouden hebben. „ Wat mij betreft, voegde zij 'er bij, ik „ erken geen' anderen oppervorst, dan die „ in Peru regeert; en ik heb nimmer ge„ loofd dat wij een' anderen heer moesten „ gehoorzamen. Hij ftamt af van den eer„ ften Inka, een' zoon van de zon, die be. „ nevens zijne zuster, door zijn' vader, in „ dit gewest gezonden werd, om 'er de in„ woonders te befchaven , hun wetten te geven, de aerde te leeren bebouwen en „ zich  Honderd en Negenendertigste Brief. 73 zich met de vruchten des lands te voeden, „ en eindelijk om den dienst en de aenbid5, ding van den godt des lichts in het landt te vestigen. De eerfte Indianen, waer bij zij zich vervoegden , door de zoetheit hun„ ner redenen geraekt, volgde hen troeps„ gewijs naer het gebergte Huanakaury, al„ waer de Inka de ftadt Kusko bouwde, en dezelve tot de hoofdftadt van zijn rijk „ maekte. De nieuwe onderdanen, bekoord door het vreedzame leven, dat hij hun deed „ leiden, verfpreidden zich aen alle zijden, „ om de andere volken van hun geluk te „ verwittigen , en dezelve te noodigen om „ daerin te deelen. Men ftichtte verfchei„ dene vlekken; en de heerfchappij van den ,, nieuwen oppervorst breidde zich uit, naer„ mate de naburige volken befchaefd wer„ den. Dees vorst was Manko-Inka of ,, Manko-Kapak, en zijne zuster, die mede „ zijne huisvrouw was, Mama-Huako ge„ noemd. Het woordt Inka beduidt eigen,, lijk heer, koning of keizer; en dees tytel ,, wordt, door uitbreiding, aen de afftam„ melingen van het koningklijke bloedt gegc ,, ven. Kapak wil zeggen een' man, die rijk „ in deugdt en vermogen is. ,, De twee grondleggers van dezen land5, aert onderwezen hunne volken in de kunst „ des akkerbouws, en hoe zij het water op „ de landerijen moesten leiden, om dezch •E5 » ve  74 De Nieuwe Reisigër. „ ve vruchtbaer te maken. Zij ftichtten in „ ijdcre verblijfplaets eene openbare fchuur, ,, om 'er de waren van ijdere landftreek in „ opteleggen. Zij verdeelden dezelven on„ der de inwoonders , volgens hunne be„ hoeften , tot den tijdt dat het keizerrijk „ genoegzaem gevestigd was , om 'er eene „ juiste verdeeling der landerijen te doen. „ Zij bevalen hunnen onderdanen zich te „ kleeden ; en de vorst gaf zelf het ontwerp „ van hun gewaedt, De koningin wees de 3, vrouwen de manier om wol te fpinnen „ en 'er ftoffen van te make*. Ydere volkj, planting had haer opperhoofdt, 'twelk wij „ kuraka noemen, en dat door u kacique ge,, heten wordt. Deze bedieningen werden „ gegeven tot vergelding van de getrouwheit „ en den ijver. „ De wetten, welke Manko-Kapak, uit „ naem' van de zon, deed aennemen, wa,, ren overeenkomstig met de eenvouwjge ,, inblazingen der nature. De voornaemfte „ beval dat de menfchen eikanderen zouden „ beminnen, en onderworpen zijn aen ftraf„ fen , volgens hunne overtredingen ge„ fchikt. De manfiag, de dieverij en het „ overfpel werden met den doodt geftraft. ,, De godsdienst had geen ander voorwerp, ,, dan de wcldadigheit van het geftarnte, dat „ ons verlicht; en de vader van den vorst „ werd de godt der onderdanen. Zij baden „ de  Honderd en Negenendertigste Brief. 75 „ de zon aen, als den oorfprong van alle de ,, natuurlijke weldaden. De koning deed „ hem een' tempel oprechten, en begeerde 5, dat de priesters van het geflacht der Inkas zouden zijn, Hij plaetfte daer naest ,, een klooster voor de vrouwen , die alle „ uit zijn bloedt moesten gefproten wezen, „ Hij offerde dieren , koorn, vruchten en allerlei dranken; maer men had een'afgrij. „ zen van menfchelijke flagtofferen. En nog 9, afkeeriger waren wij om dezelven tot ons „ voedfel te gebruiken, gelijk ik vernomen 3, heb dat gij ons daer van verdacht houdt; „ en gelijk men zelfs zegt dat gij 'er de Mexi„ kanen van befchuldigt, om het hatelijke „ uwer handelingen omtrent dit volk te ver„ minderen. „ Van den ouderdom van agt jaren af, ,, zijn de jonge maegden opgefloten in kloos. „ ters, waerin de mannen niet komen mo„ gen zonder misdaedt. Het getal dezer ,, dochteren beloopt op meer dan duizend, „ in de ftadt Kusko alleen. Zij worden be„ flierd door ouder maegden, die haer den „ dienst der altaren leeren oeffenen. Som,, migen zijn gefchikt om haar leven in deze „ heilige bediening doortebrengen, en de an,, deren om bijwijven van den oppervorst te „ worden. Zij komen uit het klooster, wan„ neer hij haer doet roepen, en ondertus„ fchen houden zij zich bezig met het maken van  7 groote Zael, waerin de priesters vergade. ren, om hunne gefprekken over den gods„ dienst te houden, is van onderen tot bo« » ven met gouden ftaven bekleed. Schoon „ de landfchappen insgelijks door hunne heer„ Jijkheit trachten uittemunten, kunnen j, hunne tempels op verre na dien van de „ hoofdftadt niet evenaren. „ De ftraten van Kusko zijn lang maer ,, naeuw, en alle de huizen van fteen ge* bouwd. Mén vindt 'er een groot getal pa- leizen en koningklijke geftichten, waervan a, het goudt en zilver de voornaemfte fieracd,, jen uitmaken. Men zal daer over niet verwonderd zijn, indien het waer is, ge- lijk men mij gezegd heeft, dat alle de rijk. dom men van het rijk te Kusko gebragt 3, worden; en dat het, als zij eenmael daer ,, in gekomen zijn , op ftraf des doods ver,, boden is dezelve weder daer uit te voeren. ,, Men ziet 'er nog de overblijffels van eeno „ vermaerde fterkte, die de Inkas tot hun- ne zekerheit gefticht hadden. Uit dezel„ ven kan men oordeelen dat deze vorsten „ de fterkte met eene wal hadden omringd, „ om alle de buitenfte toegangen te fluiten, ,, en tevens eene vrije gemeenfehap met ,, hunne onderdanen te hébben, door onder. „ aerdfehe verwulven. Deze verwulven lie* -j, pen naer drie andere fterkten , die in de 3, ftadt  Honderd en Negenendertigste Brief. 91 „ ftadt zelve lagen, en waerin zij eene tal„ rijke bezetting onderhielden. De muren „ der fterkte waren van eene ongemeene s, hoogte , gebouwd van netgewerkte ftee„ nen, nog aenmerkenswaerdiger om hu», e „ ontzagchelijke grootte. Die de vernieling „ des tijds verduurd hebben zijn zoo groot, „ dat men niet gemakkelijk kan begrijpen, „ hoe men dezelven , zonder behulp van eenige werktuigen , uit de fteengroeven „ heeft kunnen halen, en ze ter plaetfe, al„ waer zij gebruikt zijn , vervoeren. Van „ de fterkte der Inkas ftroomt eene beek, „ die de ftadt van het noorden naer het zui„ den verdeelt, en eene ruimte overlaet, „ met drie of vier ltraten , waerin alle de „ prinfen , uit het koningklijke bloedt gc„ fproten, hun verblijf hebben. „ De Peruanen van allerlei rang voeden „ hunne kinderen op met eene ongemeene „ zorgvuldigheid Op het oogenblik hunner „ geboorte, dompelen zij hen in koud water, „ en doen hun, dag aen dag, het zelfde badt ,5 gebruiken. Hunne wiegen zijn kleene hang„ matten, waeruit men hen niet haelt, dan „ om hen te reinigen. Nimmer nemen de moeders deze kinderen in hare armen of „ op hare knien; maer zij buigen zich over „ de hangmat, om hen te zoogen , 't welk ?, nooit meer dan driemael daegs gefchiedt. ji Men fpeent de oudften niet dan op den  , het merkwaerdigfte de Raymi, wiens voorÜ naemfte plegtigheit beftaet in het geheilig. .„. de broodt te eten. Het zelve wordt ge■„ kneed door de maegden , welke aen den ,i dienst van Pachakamak of de zonne zijn „ toegewijd. Men verdeelt het in kleene „ koekskens, welke, naer men zegt (maer „ Kapillana wilde zulks niet tocftaen) be.,, fprengd worden met het bloedt, 't welk .., men uit het voorhoofdt en de neusgaten M der jonge kinderen trekt. Men nuttigt dit „ broodt in tegenwoordigheit der afgoden, „ priesteren en Inkas. Het feest wordt „ gevierd in de maendt Juni, korts na den „ zonneftandt. Alle de grooten des koningkrijks vergaderen in de hoofdftadt, verfierd „ met het allerkostelijkfte dat zij bezitten; „ en de vorst zelf ftelt alle zijne heerlijkheit ,, ten toon. Men bereidt zich tot de pleg„ tigheit door eene vasten van drie dagen, 5J die de onthouding van de gemeenfchap der vrou-  Honderd en Negenendertigste Brief. 93 ,, vrouwen influit. Men wil zelfs, dat men „ insgelijks verpligt is eene foort van biegt „ te doen aen de priesters, die de vergiffenis „ verieenen, door het breken van een kleen „ touwtje , voor ijdere aenmerkelijke mis„ daedt. Maer dewijl fommige zondaers een „ al te groot aental van deze touwtjes zou„ den vernielen , dragen de priesters zorg „ zich dezelve te voren te doen betalen. „ De vrouwen biegten alleen aen de perfo„ nen van hare kunne ; en de Inkas , uit „ aenmerking' van hunnenhoogenrang, bieg„ ten onmiddelijk aen de zon. „ Gedurende de vasten, is het niet geoor„ lofd vuur in eenig gedeelte van de ftadt „ aentefteken. De laetfte nacht wordt door „ de priesters hefteed, om de dieren, welke „ tot flagtoffers moeten dienen, te reinigen. „ De maegden bereiden het broodt en de „ dranken , die aen de Inkas en aen het volk uitgedeeld worden. Met het aenbre„ ken van den dag, gaen de keizer en de „ prinfen van zijn bloedt, in omgang, naer „ de groote plaets der ftadt, alwaer zij, met „ bloote voeten, en het aengezigt naer bet „ oosten gekeerd, ftilzwijgende afwachten „ dat de zon boven den gezigteinder klimme. „ Wanneer zij dezelve gewaer worden, hui„ ken zij neder, fpreiden de armen uit, ope„ nen dc handen, en, dezelve aen hunnen „ mondt brengende, drukken zij hunne lip- 5? pei  94 D E NtEUWE R E I S * G E R. S, pen daerop, als of zij de eerfte ftralen, die j, uit hunne luisterrijke godheit voortkomen, wilden kusfen* Hierop brengt men , in ,, gouden vaten , de vochten, gefchikt tot de befprengingen der offerande. De vorst 5, ftaet op, en giet een gedeelte in een' beker, dien hij der zonne opoffert: het overige wordt onder de Inkas verdeeld ; en 3, ijder drinkt zijn gedeelte in een' enkelen teug uit; Vervolgens keert men naer den j, tempel; maer niemant dan de vorst en de 5, prinfen mogen 'er in treden. De groo„ ten, die voor de deur gebleven zijn, ftel3, len hunne vaten den priesteren ter hand', 3, met verfcheidene gouden beeldtenisfen van dieren, welke zij in den omgang 'me„ de voerden, gelijk men in Spanje de af„ beeldingen onzer heiligen draegt. Na de 3, offeranden, brengen de bedienaers der ali, taren een meenigte fchapen en lammeren, ,,'die zij met verborgene plegtigheden hci„ ligen. Het vleesch wordt in het open3, baer gebraden , en met groote blijdfchap ,, door het volk gegeten, onder een overda5, dig gebruik van allerlei dranken. Het feest, ,, 't welk negen dagen duurt, beftaet voor het overige niet dan in fpelen, danfen en gastmalen. 3, Men weet niet recht welke denkbeelden zich de Peruanen van een ander leven vor,, men. Dc Inkas worden, na hunnen „ doodt,  HoHderd en Negenendertigste Brief. 95 doodt, in hunne begraefplaets gebragt; en „ men zegt dat men, benevens hen, eenige „ vrouwen daer in befluit. Deze eer wordt „ dikwerf betwist tusfchen de geenen, die „ hun het dierbaerfte geweest zijn. Hier „ uit, voegt men 'er bij, ontftaet de wet, „ welke den man verpligt om', voor zijn fter„ ven , dit Huk te regelen. Men itelt op „ hunne graven groote beeldtenisfen , die „ hen Zelfs vertoonen; en de graven der „ gemeene dooden zijn verfierd met de tee„ kenen van derzelver bediening' of beroep. „ De gemeene tael dezer volken is die van „ Kusko , welke de Inkas in alle de ver* „ ooverde landfchappen, met al hun vermo. „ gen , hebben trachten intevoeren. Zij „ heeft driederlei uitfpraken, welke dienen om de beteekenis der woorden te verande„ ren, namelijk, eene der lippen, eene van „ het verhemelte, en de andere der kele. In „ het algemeen is zij vrij nadrukkelijk, en „ bekwaem tot de welfprekendheit, maer zij „ is arm, en ontbreekt woorden, om afge* „ trokkene en algemecne denkbeelden uitte. „ drukken. De zeden- en bovennatuurkunde „ ge zaken kunnen niet, dan onvolmaekteüjk „ en door lange omfchrij vingen , bepaeld wor- den. Geene eigen woorden komen naeuw» keurig overeen met die van deugd', vroom. „ heit , rechtvaerdigheit , ondankbaerheit, erkentenis, enz, Dan hoe gebrekkig deze „ tael  $6 De Nieuwe ReiSiger. ,$ tael ook zij, niettemin is zij door de dich„ ters des lands opgebouwd; De Peruanen ,, hebben, gelijk wij, hunne godsdienstige gezangen en minneliederen. Hoe dikwerf „ heeft de beminnelijke Kapillana mij; niet „ voorgezongen het liedt, 't welk begint en „ eindigt met dit flotveers: mijn zang zal u in 5, floep fusfen, en ik u in het midden van den nacht komen verras/en! „ De Peruaenfche dichters maken ook too„ neelftukken , waerin zij de groote daden „ van hunne eerfte keizeren vertoonen. Dö andere wetenfchappen van Peru zijn zeer „ bepaeld. Men onderfcheidt 'er alleen drie „ dwaelfterren door eigene namen, te we„ ten, de zon, maen en Venus; terwijl de „ anderen alleen onder den algemeenen naem van fterren begrepen worden. De oogften „ dienen om de jaergetijden aenteduiden; en „ de zonneftanden komen ook in de tijdreke„ ning in aenmerking. Maer niets evenaert „ de opmerkzaemheit dezer volken, omtrent: „ de zonne- en manezwijmen, fchoon hun „ de oorzaken daervan onbekend zijn, en „ zij ze zelfs aen belagchelijke toefGhrij„ ven. Zij befchouwen de zonverduisterin- gen als een teeken van het misnoegen van „ dit gefternte, en verzuimen niets om des„ zelfs gramfchap te ftillen. De maenver„ duisteringen ontroeren hen niets minder; „ dewijl zij gelooven dat de maen ziek is, „ en  Honderd en Negenendertigste Brief. 97 ,, en dat de hevigheit harer fmert' haer deri ;, doodt zal veroorzaken. Zij denken dat „ deze fter, wanneer dit ongeluk gebeurde, ,, van den hemel' zoude vallen, de weereldt ,, het onderfte boven werpen, en alle der,, zeiver inwoonders verdelgen. Om haer „ weder te herftellen en hare krachten të doen verkrijgen, binden zij hunne honden „ aen den voet der boomen, en flaen heri ,, met zwepen, om hen te doen blaffen, vari ,, meening zijnde dat deze geliefde dierert der „'zieke fterre haer van hare bezwijming zul„ len doen bekomen. ,, In den beginne der alleenheerfching' bë,, gon het jaer in de maendt Januari; maer federt de regering van een' Inka, de her£ 3, vormer genoemd, valt het nieuwe jaer iri „ de maendt December. De Peruanen heb» ben geene de minfte grondbeginfels der ge„ neeskunde. De ervarenis heeft hun dë ,, kracht van zekere kruiden doen kennen; j, en de perfonèii, die in deze wctenfchap 5, uitmunten, zijn ten hove in groote gunst; ,, Voorts hebben zij flechts drie geneesmidde„ len, namelijk, de lating, buikzuivering j, en den eetregel. Het muzyk der fpeeltui„ gen is eenvouwig, en beftaet alieen in het „ gebruik der trommelen en fluiten". Toen Pizarre alle de vragen van Karei deri vijfden voldaen hadde, ftelde hij zijner majesteit voor wat hij had uitgeftaen, wat 'er het XII. Deel; G gë-  De Nieuwe Reisiger. gevolg van geweest was, en welke voordeelen voor de kroon hij zich daer van beloofde, Hij bood aen zijnen togt weder te beginnen, .en verzocht de landvoogdij van het gewest, door hem ontdekt, en 't welk hij hoopte te verooveren. Deze gunst werd hem toegeftaen; en hij vertrok naer Amerika. Door zijne geboorteplaetsTruxillotrekkende, vond hij zijn' vader federt langen tijdt getrouwd, en drie broeders, Ferdinand ■> Gonzalez en Joan Pizarre, die zich tot denzelfden dienst .verbonden, en met hem te Panama kwamen. De veldheer bragt 'er eenige maenden door, gedurende dewelke hij zich tot een' tweeden togt gereed maekte. » Ik ben, enz. Guayaquil, den loften van April, 1751. Honderd en Veertigste Brief, Vervolg van Peru. Franciskus Pizarre vond, op zijne wederkomst te Tumbez, Mevrouw, geenzins de zelfde gefteldheit in de Indianen, welke hij in zijne eerfte reis in hen had aengetroffen. Hij nam zijne toevlugt tot de wapenen ; en van dat oogenblik af werd de vrede tusfchen hen en de Spanjaerds gebroken. Pe-  Honderd en Veertigste Briee. 99 Peru was toen verdeeld tusfchen twee oppervorften, die eikanderen beoorloogden. Zij waren broeders, zoons van een' zelfden vader, maer van eene andere moeder. De oudfte was Huaskar, en de tweede Atahualipa, anderen zeggen Atabaliba , genoemd. Na een gevecht, dat drie dagen duurde, werd de laetfte gevangen, en in een fterkte opgefloten. Terwijl de overwinnende foldaten, verheugd over deze gebeurtenis, eenige feesten vier,den, boorde de gevangene prins, zich kwalijk bewaerd ziende, door den muur, en gerackte door eene gelukkige vlugt in vrijheit, In zijne ftaten komende, deed hij het volk gelooven dat wijlen de koning, zijn vader, de rechtvaerdigheit zijner zaek begunftigende, hem in eene flang had veranderd, om hem door een kleen gat te doen ontfnappen* Zijne onderdanen , door de hoop op eene bovennatuurlijke befcherming aengemoedigd, Vereenigden zich onder zijne vendels; en hij zag zich wel rasch in ftaet, om de kroon aert zijnen broeder te betwisten. Beide zochten zij hunne toevlugt bij de Kastilianen, bij wie Zij om bijftandt zonden. Dit gezantfchap kwam in de haven van Payta, alwaer Pizarre toen bezig was met het ftichten eener ftadt, die hij St. Michiel hiette, volgens de gewoonte der Spanjaerden, die de landen bijna altoos met den naem van een' heilig benoemden , wanneer zij 'er de inwoonders in G 2 den  joo De Nieuwe Reisiger. den naem van denzelfden heilig vermoordden. De veldheer verzamelde al zijn volk, en befloot met deze omftandigheden zijn voordeel te doen; weshalve hij zich voorftelde den magtigften der twee vorften in zijne belangen te trekken. Atabaliba was toen overwinnaer ; en door eene reeks van andere overwinningen zijnen broeder in zijne magt gekregen hebbende, liet hij hem fchielijk ombrengen. Pizarre zond toen, op het voorbeeldt van Kortez, een gezantfchap aen den Inka, en liet hem de vriendfchap van Karei den vijfden aenbieden. De Peruaenfche oppervorst, door dezen flap geftreeld, of misfchien over de aennadering der Spanjaerden verfchrikt, beval dat men hen, in alle de plaetfen van hunnen doortogt, op het heerli jkfte zoude onthalen. De Indianen fpaerden niets omtrent dezen toeftel. De voorzegging van Vira-Kocha was zoo fterk in den geest dezer volken gedrukt, dat zij, zoo dra zij deze gebaerde vreemdelingen, met derzelver paerden en kleederen zagen, uitriepen: „ de zoon der zonne is gekomen". In de eenvoudigheit hunner inzichten , opgemerkt hebbende dat de paerden der Spanjaerden hunnen teugel kaeuwden, verbeeldden zij zich dat deze voor hun ongemeene dieren metael aten ; weshalve zij zilver en goudt in overvloedt aenbragten, en het hun met de grootfte vriend-  Honderd en Veertigste Brief, ioi vriendfchap der weereld' aenboden. Het volk van Pizarre, dat bij dit fpel'niets verloor, moedigde hen aen om daerin te volharden. Een Peruaensch officier ontving de afgezanten aen den ingang der ftadt, waerin "de keizer zich bevond, en geleidde hen naer het paleis met alle de teekenen der diepfle eerbiedt. Zij werden verblind door alle de rijk* dommen, die zich aen alle kanten vertoonden. De Inka was gezeten op een' gouden troon, waervan hij opftond, om hen te omhelzen. Hij deed hen nederzitten; en twee jonge prinfesfen, van eene luisterrijke fchoonheit, boden hun allerlei ververfchingen en welriekende dranken aen. De voornaemfte afgezant, zijnde Ferdinand Pizarre , één der broederen van den veldheer , begon zijne >ligtrede , en fprak van de twee mogendheden, den paus en den koning van Spanje, die zich vereenigden om de Indianen uit de flavèrnij' des duivels te trekken. Hij vergat noch de bulle van Alexahder den zesden, die de rechten der Kastilianen bevestigde, noch de zoovermaerde fcheidlijn. Atabaliba, zonder iets van dit gefprek te begrijpen, liet niet na metbeleefdheitdaerop te antwoorden, en beloofde den Spanjaerden hun opperhoofdt den volgenden dag te zullen bezoeken. Pizarre verdeelde de zestig paerden , waeruit zijne geheele ruiterij beftond, in drie benden, en fchaerde hen achter G % een'  ioü Dk Nieuwe' Reisiger. een' ouden muur, om niet aenftonds van de Indianen gezien te worden, en in dezelve grooter verbaesdheit te veroorzaken, door zich eensklaps te vertoonen. Hij zette zich zeiven aen het hoofdt van zijn voetvolk, beftaende uit honderd en vijftig of twee honderd mannen, welke hij in fiagorde ftelde; en dus wachtte hij onbefchroomd den keizer, die met talrijke krijgsbenden aenkwam, omhangen met zijne koningklijke kleederen. Dezelve beftonden in eene foort van hemdt, dat hem tot de knien hing, benevens een' mantel van dezelfde lengte , en eene vierkante beurs, die van den linkerfchouder naer de rechterzijde afdaelde , en waerin hij zijne koka droeg. Men noemt dus een kruidt, 't welk in dit gewest gekaeuwd wordt, gelijk de betel in de Oostindiën; maer het was toen al. ken bij de Inkas in gebruik. Eindelijk was het hoofdt van dezen vorst omringd met eene kroon', die alleen beftond in een' zwachtel, van een' vinger breed, en aen wederzijden , op de fiapen des hoofds, met een rood lindt vastgehecht. De Inka, de Spanjaerds in fiagorde ziende, zeide tegens zijne officiers; „ deze lieden zijn „ afgezanten der goden; laten wij ons wel wachten van hen te beledigen: in tegen„ deel moeten onze beleefdheden hen ver. „ zoenen". Op denzelfden tijdt trad een KasüUaenfche monnik, Vincent de Valverda, naer  Honderd en Veertigste Brief. 103 naer hem toe, met een houten kruis in de eene handt, en zijn getijdeboek in de andere. Zijne hairen, op de wijs van eene kroon gefchoren, verwonderden den Inka, die daerop naer zijnen flaet vraegde. Men zeide hem dat dees monnik de ftedehouder des Allerhoogften, het werktuig van deszelfs wil, en de uitlegger van de goddelijke wet was. De vorst luisterde, met eerbiedt, naer een lang gefprck, 't welk de monnik tot hem voerde, over de fchepping der weereld', de waerheden van den Christelijken godsdienst, het groote vermogen van den paus, en de wijde uitgeftrektheit der alleenheerfching' van Karei den vijfden. De prediker eindigde door den Inka te dreigen met het lot van Farao, indien bij zoo ongelukkig was van zich insgelijks te verharden. Atabaliba , die niets van dit gefprek begreep , dan het dreigement van zijn landt te verwoesten , loosde eene diepe zucht, en antwoordde dat dit gewest, met alles wat het in zich bevatte, door zijnen vader en zijne voorouders verooverd was; dat hij niet wist hoe de paus het zelve aen anderen hadde kunnen wegfehenken; maer dat in allen geval, indien zulks gefchied ware, hij zelf, die 'er belang in had, zich wel zoude wachten van daer in toeteftemmen; dat hij niets wist van de fchepping van hemel en aerde, noch of iemant iets gefchapen hadde; dat, indien def G 4 Chris-  104 De Nieuwe Reisiger. Christenen geloofden in Jezus Christus, die aen het kruis geftorven was, hij zelf geloofde aen de zon, die nimmer ftierf. Eindelijk vraegde hij den prediker, waer hij vernomen had het geene hij zeide, en welke de bewijzen daer van waren. Dees antwoordde dat al het zelve gefehreven was in het boek, 'D welk hij in de handt had. Atabaliba wilde het zien , opende het, keerde de bladeren om, en wierp het ter aerde, terwijl hij zich beklaegde dat dit boek hem niets deed verftaen. De Spanjaerds, verdriet krijgende in zulk eene lange onderhandeling, wachtten de bevelen van hunnen veldheer niet af, om hunne gelederen te verlaten. Eenigen klommen op een' kleenen toren, waerop zij een' afgodt, met gouden platen verfierd , ondeke hadden , en begonnen denzelven te pionderen. Hunne ftoutheit vertoornde de Indianen ; en het grooefte gedeelte van hun bereidde zich om deze heiligfehennis te ftraffen; maer de Inka , welke redenen meende te hebben om de Kastilianen te ontzien, verbood hen te mishandelen. De monnik, door het gerucht ontfteld, ftond fchielijk van zijnen ftoel op; en naer de Spanjaerds loopende, riep hij hun toe dat zij den Indianen geen het minfte kwaedt zoude doen. Zijn haest en gefchreeuw werden kwalijk uitgelegd, en in tegendeel voor eene aenmoediging tot wraek op-  I Honderd en Veertigste Brief. 105 opgenomen, om dat de vorst het gctijdeboek uit verachting' had weggeworpen. Zelfs heeft men voorgegeven dat hij, in de eerfte aendoening van fpijt, te wapen had geroepen. Het gevecht werd heftig, en met ijver voortgezet. Evenwel werd het bevel van Atabaliba niet min in acht genomen; en honderd en zestig Spanjaerds, door een heir van Indianen befloten, hadden noch dooden noch gekwetften. De Peruanen vergenoegden zich met den draegzetel van den vorst te omringen, om te beletten dat dezelve wierde omvergeworpen. Maer de Kastiliaenfche veldheer, zich ruimbaen tot hem gemaekt hebbende, vatte hem bij den mouw van deszelfs tabbaerdt, anderen zeggen bij de hairen, en trok hem in den val, dien hij deed, met zich op den grondt. De onderdanen van dezen ongelukkigen prins , hem in de magt der vreemdelingen ziende, dachten 'alleen om zich door de vlugt in veiligheit te ftellen. Dan dezelve was niet lchielijk genoeg , om hen aen de woede hunner vijanden te onttrekken ; en in dit gevecht om het keizerrijk van Peru , 't welk op den dag der Arbellen gefchiedde, vermoordden de Pizarren, met honderd en zestig of honderd en zeventig mannen te voet, en vijftig of zestig ruiters , ontelbare krijgsbenden van Atabaliba. De onverwachte fchrik had de Amerikanen zoo fterk aengegrepen, dat zij eenen onroeG 5 te-.  io6 De Nieuwe Reisiger. telijken muur , die zich tegens hunne vlugt ftelde, het onderfte boven wierpen; terwijl het hun veel minder moeite zoude gekost hebben hunne vijanden omvertefmijten. Zij, die het gedrag der Spanjaerden', in deze gelegenheit, willen rechtvaerdigen, wenden voor, dat de Peruanen het ontwerp gefmeed hadden om hen allen te doen fneuvelen. Wat'er van zij, de Kastilianen gingen des anderen daegs de legerplaets van den keizer pionderen : want na de eerfte flagting hadden zij hunnen tijdt doorgebragt , met drinken, danfen en de zonnemaegden te fchenden. Zij vonden in de legerplaets eene verbazende meenigte van gouden en zilveren vaten , kostelijke tenten, kleederen en huisfieraden van eenen onwaerdeerlijken prijs. Meer dan vijf duizend vrouwen ftelden zich vrijwillig in hunne handen. De Inka fmeekte den Spaenfchen veldheer hem edelmoedig te behandelen, en bood aen, voor zijn losgeldt, eene zael, waer in zij toen waren, met goudt te vullen, zoo hoog als zijn arm konde bereiken. Hij beloofde 'er zoo veel zilvers bij te voegen, dat de overwinnaers onmogelijk alles zouden kunnen wegdragen. Deze aenbifding werd aengenomen ; en men zag wel rasch de velden vervuld met Indianen, gekromd onder het gewigt van het goudt, dat zij van alle kanten aenbragten; maer dewijl men het van de uiterfte einden des  Honderd en Veertigste Brief. 107 des keizcrrijks moest verzamelen, bevonden de Spanjaerds dat men aen hun ougedult niet voldeed, en vermoedden zelfs dat'er eenige list in deze traegheit plaets had. Atabaliba, die dit misnoegen meende te befpeuren, zeide tot Pizarre, dat de ftadt Kusko meer dan twee honderd mijlen ver, en de wegenzeer moeijelijk zijnde , het niet te verwonderen was dat de geenen, die hij met zijne bevelen belast had, zoo lang wegbleven; maer dat de Spanjaerds, indien Pizarre goedvond hen dcrwaerds te zenden, met hunne eigene oogen zouden zien, dat hij in ftaet was zijne belofte te voldoen. Dewijl de Kastilianen voor de gevaren van zulk eene lange reis fchenen te vreezen, zeide hij hun al lagchende: „ wat „ fchroomt gij? Gij houdt mij hier, met „ mijne vrouwen, kinderen en broederen, „ in uwe keetenen. Zijn wij geene genoeg„ zame gijzelaers"? Twee Spanjaerds boden zich eindelijk tot deze reis aen; en de Inka begeerde dat zij dezelve zoude doen in een' zijner draegzetelen, op dat zij meer geëerbiedigd zouden worden. Pizarre zond aen Karei den vijfden honderd duizend pefos gouds, en zoo veel aen zilver. Yder ruiter had 'er twaelf duizend voor zijn gedeelte , dat is twee honderd mark , en het voetvolk naer evenredigheit; en dit alles maekte nog het vijftigfle gedeelte van het losgeldt des keizers niet uit. Nimmer had  io8 De Nieuwe Reisiger. had eenig krijgsvolk, in zoo korten tijdt, en met zoo weinig gevaer, zoo vele rijkdommen verkregen. Nimmer heeft men grover zien fpelen : verfcheiden verloren hun gedeelte met de kaerten of dobbelfteenen ; en deze groote meenigte gouds werd onbezonnen verkwist. Men verkoft een paerdt voor drie, vier en zelfs vijf duizend dukaten. Zestig mannen verzochten de vrijheit om in Spanje wedertekeeren , om 'er hunne rijkdommen vreedzaem te genieten. Pizarre, voorziende dit het voorbeeldt van zulk een' fchielijkcn voorfpoedt niet kon nalaten een groot getal foldaten tot hem te trekken , maekte geene zwarigheit hun zulks toeteflaen. Ferdinand, zijn broeder, werd gekozen als het bekwaemfte voorwerp om aen Karei den vijfden gezonden te worden, om het gedeelte van dien vorst in deszelfs fchatkisten te brengen, en hem het verhael van deze groote gebeurtenis te doen. Toen hij affcheidt van den Inka nam, zeide dees prins, die veel vriendfchap voor hem had opgevat, tot hem : „ gij verheugt u dat gij in uw landt zult we5, derkeeren; maer wat mij betreft, ik zie uw „ vertrek met veel verdriet aen, dewijl mij „ niet een eenig vriendt onder uwe landge„ nooten zal overblijven, Laten wij elkan„ deren dan een eeuwig vaerwel zeggen: ,, want ik zie klaerbhjkelijk, dat dit wreede' » vo]k miJ niet lang genoeg zal laten leven, js om  Honderd en Veertigste Brief. 109 „ om mij over uwe wederkomst te verheu» gen". Voor het vertrek van Ferdinand, waren de twee Kastilianen , te voren naer Kusko gezonden, van deze hoofdftadt te rug gekomen , ten hoogfte bekoord door de ongelooffclijke meenigte gouds, 'twelk zij in de tempels en in het paleis gezien hadden. Hun verhael vermeerderde het ongedult van den veldheer, om zich van alle deze rijkdommen meester te maken. Een bevel van den Inka kon dezelven in veiligheit ftellen: dit was de vrees der Spanjaerden; weshalve zij, in hunne ongerustheit, begeerden dat men zich van dezen vorst zoude ontdoen, om eensklaps de verhindering, die hij zoude kunnen bijbrengen , uit den weg te ruimen. Pizarre zelfs nam weinig belang in het leven van zijnen gevangen, dien hij niet beminde; en zie hier welk de bijzondere oorzaek van dezen haet was. Onder de kunsten , welke de Inka door deze vreemdelingen zag oeffenen, fcheen die van het lezen en fchrijven hem zoo verwonderlijk, dat hij ze in het begin voor eene gaef der nature aenzag. Om zich daer van te verzekeren , bad hij een' Kastiliaenfchen foldaet hem, op den nagel van den duim, den naem van zijnen godt te fchrijven, waeraen de foldaet met weinig moeite voldeed. De keizer vertoonde dit fchrift aen een' anderen, en vraegde hem wat deze letters beduidden. Dees zei-  iio De Nieuwe Reisiger. zeide het hem aenftonds; en drie of vier anderen hadden vervolgens geen meer moeite om het zelfde woordt te lezen. Eindelijk kwam Pizarre in, en werd door den keizer naer de beteekenis gevraegd. De veldheer, die, gelijk gij gezien hebt, noch lezen noch fchrijven kon, was verlegen in hem te antwoorden, Niet alleen begreep de Inka hier uit, dat deze kunst eene verkregene begaefdheit en eene vrucht der letteroeffeninge was; maer zijne redenkavelingen verder voortzettende , bcfloot hij dat een man, wien de opvoeding ontbroken had, van eene Hechte afkomst' , en van geringer geboorte dan zijne eigene foldaten moest wezen. Dit denkbeeldt, dat hem ook wel door eenigen Spanjaerdt kon zijn ingeboezemd, gaf hem voor Pizarre zeer veel verachting, welke hij de voorzichtigheit niet had van te ontveinzen. Van de andere zijde betichtte men dezen vorst, dat hij heimelijk maetregels nam, om alle de Europeanen te doen omkomen. De veldheer floeg hier geloof aen, of veinsde het te gelooven. Vergeefsch trachtte zich dees ongelukkige prins te verdeedigen: zijn doodt was befloten. Eenige eerlijke lieden, die niet in den geheimen raedt van hun opperhoofdt waren, verklaerden dat men niet behoorde toeteleggen op het leven van eenen vorst, op wien men geen ander recht had, dan dat der overwinninge ; dat, indien hij fchul-  Honderd en Veertigste Brief, m fchuldig fcheen, men hem naer Spanje konde zenden , en aen het vonnis des keizers onderwerpen. Deze vertoogen waren vruchteloos; de Inka werd veroordeeld het hoofdt te verliezen ; en op dat 'er niets aen dit gruwelff.uk zoude ontbreken, namen zijne vijanden alle de welvoeglijkheden der rechtspleging'in acht. Men benoemde een' algemeenen rechtsvorderaer; en onder de hoofdmisdaden der befchuldiginge, verweet men den vorst zijne afgoderij , het houden van bijzitten, en de fchattingen , welke hij, federt de aenkomst der Spanjaerden , zijnen volken had opgelegd. Alle deze misdaden fchenen den doodt waerdig te zijn. Toen Pizarre hem dit vonnis aenkondigde, Hortte Atabaliba bittere tranen, en beklaegde zich over de verraderij dezer trouwelooze vreemdelingen, die hij altijdt met zoo veel achting' behandeld had. Vervolgens het woordt tot hun opperhoofdt richtende : „ En gij „ mijn heer, zeide hij tot hem, „ hebt gij mij ,, niet beloofd dat gij, als ik het losgeldt, „ waer toe ik mij verbonden had, betaelde, „ mij niet alleen mijne vrijheit zoudt weder„ geven, maer zelfs uit mijne ftaten vertrek„ ken ? Konde ik verwachten dat zulk eene „ plegtige belofte door zulk een wreed von„ nis zou gevolgd worden. Ik beroep mij ,, daer van op den koning van Spanje, uwen „ meester , dien ik, in deze gelegenheit, „ wel  1*2 De Nieuwe Reïsïgër. j, wel tot mijn' rechter wil nemen, fchoon „ de oppervorsten 'er geen' op aerde erken„ nen. Ik zal mijne zaek aen den voet van „ zijnen troon brengen; en zijn vonnis zal j, mijn lot beflisfen". Pizarre antwoordde hem dat het vonnis niet kon herroepen worden; en om hem tot den doodt te bereiden, en in zijne laetfte oogenblikken te onderwijzen , zond hij hem denzelfden Vincent de Valverda, die in het begin zoo zeer had uitgemunt. De voornaemfte drangreden, waervan zich de Spaenfche monnik bediende, om den Peruaenfchen oppervorst te bekeeren, was dat men hem, indien hij het Christelijke geloof omhelsde, alleenlijk zoude verworgen, in plaets van hem levend te verbranden. De vorst begreep de kracht van deze redenkaveling, liet zich doopen, en werd in zijne gevangkenis verworgd, door het volk van Pizarre , die, om zijne verraderij te voltooijen, hem eene heerlijke1 uitvaert liet aendoen, den rouw aennam, en hem betreurde, als of hij zijn beste vriendt geweest ware. Gij herinnert u den doodt der laetfte oppervorsten van Mexiko: het fchijnt dat de Voorzienigheit beftoten had dat zich alles, in deze nieuwe weereldt, op eene ongemeene wijs zoude toedragen. De krijgsoverften van dezen ongelukkigen keizer wilden zich in het begin van het juk dezer vreemdelingen ontflaen , 't welk gelegen-  (Honderd en Veertigste Brief. 113 genheit gaf tot ontelbare kleene oorlogen, waer van ik de bijzonderheden voorbijga. Het is genoeg te zeggen dat zij altoos ten vóordeéle der Spanjaerden uitvielen. Maer de tweedragt vërfcheen onder de ovcrwinnaers van Peru , gelijk zij de veroovcraers van Mexiko verdeeld had. Almagro en Pizarre beftreden. elkandcren zelfs in Kusko» de hoofdftadt der Inkas. Alle de aengeworvcne foldaten, die zij uit Europa hadden ontvangen, verdeelden zich, en vochten voor het opperhoofdt, dat zij zich hadden uitgekozen. Zij leverden eenen blocdigen flag, onder de muren der ftadt, zonder dat de Peruanen de verzwakking van hunnen gemeenen vijandt tot hun voordeel durfden gebruiken. Wat zeg ik? In ijder leger waren 'er Peruanen, die voor hunne tyrannen ftreden, en onverftandiglijk afwachtten aen welke van hunne verwoesteren zij zouden onderworpen zijn. Deze inwendige verdeeldheden deden veel Kastiliaensch bloedt vergieten; en Pizarre verloor 'er herleven in. Men zond van Madrid, in de hoedanigheit van landvoogdt, Vakka de Kastro, om hem optevolgen. Kastro was van Majorka ; en Karei de vijfde had hem met den tytel van raedsheer van Itaet, en met de orde van St. jakob begiftigd. Hij bezat groote kundighe, den, veel kioekmoedigheit, en eene vroomheit, die' voor alle aenzoekingen beftand was. Kil Deel. H Men  114 He Nieuwe Rei'sioer. Men weet niet door welk geval zulk een deugdzaem man eenig aenzien in het hof verkregen had," maer het is zeker dat de keizer hem tot deze aenzienlijke bediening bevorderde, zonder eenigen raedt van zijne ftaetsdienaren intenemen, zeggende dat hij wilde beproeven, of de deugdt op den Indiaenfchen grondt meer vrucht zoude voortbrengen, dan in de gerechtshoven van Spanje. Nimmer heeft Amerika een' diergelijken landvoogdt gehad ; en het gevolg van zijne beftiering' toont klaerblijkelijk , dat de oprechtheit de beste regel der ftaetkunde is. Hij gedroeg zich als iemant, die geen voornemen heeft om vrienden te winnen, of zijn geluk te bevorderen. Hij beoordeelde alle de zaken met onzijdigheit; en nimmer deden de namen van Spanjaerdt of Indiaen den evenaer overhellen. Omtrent de geenen , die den keizer onderworpen waren, gedroeg hij zich als een vader : jegens de muitelingen handelde hij als een uitvoerder der wetten; en met de zedigheit van een' bijzonderen perfoon levende, wist hij, bij gelegenheit, alle de waerdigheit van een' man van bediening' flaende te houden. Naeuwelijks was hij in Peru aengekomen, of de jonge Almagro, die zich van het gebiedt had meester gemaekt, deed hem eene bezending, om zijn gedrag te rechtvaerdigen, en hem een vergelijk voorteftellen. Kastro liet hem zeggen, dat hij kwam, bekleed met het ge-  Honderd en Veertigste Brief. 115 gezag des keizers, om hem en ijder recht te doen; dat Almagro geene reden van klagtert zoude hebben , indien hij zich in den pligt van een' getrouwen onderdaen hield ; maer dat hij, indien hij daervan afweek, alle de gcftrengheit der wetten moest verwachten^ Deze tael fcheen nieuw in de ooren van lieden, die bijna vergeten hadden dat zij een' oppervorst hadden; en Almagro befloot het lot der wapenen te beproeven. Kastro, van zijne zijde , oordeelende dat het hem niet voegde in een vergelijk te treden , ftelde zich aen het hooft van eenige krijgsbenden, leverde den muitelingen flag, en behaelde eene volkomene overwinning. Verfcheidene officiers van Almagro verlieten hem , öp hoop van vergiffenis te verkrijgen, in het hevigfte vanhet gevecht, en gingen in het leger van Ka*.4 tro over; maer dees laetfte, niet gelóovende dat deze foort van verraderij' als een dienst moest aengezien worden, deed hen allen met den doodt ftraffen. Hun opperhoofdt werd gevangen, en geleid naer Kusko, alwaer men eene vierfchaer Oprechtte, om zijn rechtsge= ding optcmaken. Hij werd veroordeeld om het hoofdt te verliezen; en door deze ftrafoeffening , roeide de nieuwe landvoogdt de muiterij tot den wortel toe uit. Kastro, alle de bewegingen, die dit landt beroerden, geftild hebbende, lei zich toe om' het zelve de vruchten des vredes te döëri H ar plak-  s ï6 De N i f u w e R e ï s i g i k. plukken. Hij ftelde gerechtshoven in, noodzaekte de Spanjaerds om de Indianen zachtmoediger te behandelen, vcrpligtte dc geestelijkheit om aen derzelver bekeering te arbeiden , bouwde verfcheidene fteden, rechtte *er fcholcn in op, en bragt de inkomften des konings op zulk een' goeden voet, dat de veroovering van Peru, welke te voren alleen gediend had om de gierigheit en bcgeerlijkheit van een kleen getal bijzondere perfonen te voldoen , een algemeen heil voor den ftaet wierd. Doch óqs Spaenfche ftaetsdienaers, geene gefebenken trekkende van een' man , wiens gedrag geene befchermers van nooden had, zonden'er een' onderkoning, die door zijn gezag dat van den landvoogdt in evenwigt kon houden. In de verwarring, welke deze tweefpalt der gerechtshoven veroorzaekte, viel het Gonzalez, broeder van den vermaerden Pizarre, niet moeijelijk , zich aen het hoofdt van eenig volk te ftellen. Het betrof nu niet meer een verfchil tusfchen de twee opperhoofden, over de uitgeftrektheit van hunne magt; maer Pizarre wilde aen den keizer alleen eene onderwerping van enkele welvoegelijkheit betoonen. Hij verfterkte zich van dag 'tot dag, en lokte den onderkoning in een' tweeftrijdt, waer in dees het leven verloor., Kastro, voor de overmagt wijkende, bcg:;f zich naer Panama ; en Pizarre bleef alleen meester van Peru. Hst  IIonder© en Veertigste Brief. 117 Het hof, rcchtvaerdiglijk verftoord, zond "er Pedro dc Ja Gaska , met den tytel van voorzitter des raeds, en een' vermogen, 't welk dat van een' oppervorst evenaerde. Volgens zijne volmagtbrieven, was hij gewettigd on nieuwe wetten te maken, de oude aftefchaffen, en het verraedt te vergeven of tc ftraffen, naer hij het gevoegelijkst oordeelde voor de eer van Godt, en den dienst des keizers. Kortom hem werd vergund dezelfde magt te oeffenen, als of hij zelf koning van Spanje, Roomsch keizer of meester van Peru geweest ware. Dees Pedro de la Gaska was een priester, leeraer in de godgelcerdheit, en lidt van de vierfchaer van het onderzoek des geloofs. Hoewel met het grootfte vermogen bekleed, had hij noch krijgsbenden noch geldt; en dp voorfpoedt van zijnen last hing alleen van zijne bckwaemheit af. Hij was een man van eene beproefde oprechtheit, van eene onverwrikbare Idoekmoedigheit en van een' zachtmoedigen aert, voorts vriendelijk, doordringend, fcherpzinnig, aenlokkende, en in zijn geheel gedrag door de onbaetzuchtigfte grondregels beftierd. Toen hij te Panama gekomen was, fchreef hij aen Pizarre een' brief, die voor een meesterftuk van wijsheit en welfprekendheit gehouden wordt. Ik zou mij zeiven befchuldigen, indien ik 'er u geen affchrift, of ten minfte een uittrekfel van toeH 3 zond  ïi8 De Nieuwe Reisicer. zond volgens de vertaling van den historiefchrijver, die ons denzelven heeft nagelaten, ,, Men heeft alles wat 'er in Peru is voor,, gevallen, zegt hij tot Pizarre, in Spanje 3, rijpelijk overwogen; en na langdurige en „ gewigtige beraedflagingen, heeft het zijner ,, majesteit behaegd mij aftezenden, om de ,, rust in het landt te herftellen, door de ver,, nietiging der willekeuren , die het zelve „ ontroerd hebben , met volkomene magt' om ,, het voorledenc , in derzelver naem , tc ,, vergeven, en de berichten der inwoonde,, ren intenemen, omtrent alles wat het te,, genwoordige en toekomende betreft. On,, getwijffeld behoort gij Godt te danken, dat 3, hij niet heeft toegelaten dat in zulk een 3, teeder ftuk zijne-majesteit en allen, die 3, de eer harer tegenwoordigheit genieten, 3, eenige uwer handelingen als eene muiterij ,, tegens het wettige gezag hebben aenge,, merkt. Wanneer derhalve de keizer, een ?, waerlijk katholyk vorst , en altoos een ,, vriendt van de gerechtigheit, u toeffaet 3, het geene u toebehoort, en 't welk gij door ,, uwe fmeekfchriften verzoekt, door u te „ ontheffen van de willckeuren , die uwe klagten veroorzaken, is het rechtmatig dat ,, gij, van uwe zijde , hem den pligt van „ een' goeden onderdaen bewijst, door hem, met eene eerbiedige gehoorzaemheit uwe gctrouwheit te betoonen. Hoe zoudt gij » u  HoNBERD EN VEERTIGSTE BRIEF. I I£ „ u anders kunnen toeëigenen de hoedanigheit van een' Christen, van eenen waren „ dienaer eenes Gods, die ons, op eeuwige „ itraffen, beveelt ijder te bewijzen het gee„ ne men hem fchuldig is, en bijzonderlijk „ de gehoorzaemheit aen de koningen ? Dan 5, door de hoedanigheit van edelman zijt gij 5, niet minder daertoe verpligt. Gij weet dat s, zij, die u dezen roemrijken tytel hebben j, nagelaten , denzelven verkregen hadden „ door hunne getrouwheit aen den vorst, en „ door diensten , waervan de adeldom tevens het bewijs en de vergelding is. Zoudt gij van eene deugdt, die zoo heerlijk in uw ,, bloedt heeft uitgeblonken, willen ontaer„ ten, en uw geflacht bezoetelen met eene „ vlek, die deszelfs roem zoude uitwisfehen? Heeft een eerlijk man, na de eeuwige zaw ligheit zijner ziele, iets dierbarers dan dc ,, eer? „ Doch voeg bij deze overwegingen het „ geene de enkele voorzichtigheic u inboe- zemt. Overweeg de grootheit en magt des „ konings, wiens onderdanen wij zijn. Zou het u niet onmogelijk wezen hem te weder„ ftaen , wanneer gij bekwaem waert het „ zelve te ondernemen ? Nimmer zaegt gij „ zijn hof, noch zijne wapenen , noch de „ middelen, welke hij heeft om de geenen, „ die hem vertoornen , te kastijden; doch herinner u het geene gij van zijne magt H 4 „ hebt  ï 20 De Nieuwe R s 1 s 1 g e n. „ hebt hooren vertellen. Verbeeld u, bij „ voorbeeldt, het vermogen van den groó,, ten Turk, die tot aen Weenen genaderd, ,, aen het hoofdt van dricmael honderd dui,, zend mannen, den keizer geen' flag durfde „ leveren, om dat hij verzekerd meende te „ zijn denzelven te zullen verliezen; terwijl hij zich tevens door de vrees of het gevacr „ genoodzaekt zag 'een' eerlijken aftogt te „ doen , onder begunstiging zijner ruiterij', „ Verbeeld u de magt en grootheit van den „ koning van Frankrijk, die, met alle zijne „ krachten in Italië getrokken, en zelf het bevel daer over voerende, op hoop van 3, ons uit deze landffreek te jagen, door de enkele krijgsoverfren van onzen meester geflagen, in de hitte van het gevecht ge- vangen genomen, en in Spanje geleid werd, 3, Overweeg nog eens de grootheit van Rome, 3, en hoe gemakkelijk echter het leger van 3, onzen vorst het zelve innam en pionderde, Ik herinner u deze groote voorbeelden, ,, om dat ik weet dat de menfchen zich al te 3, dikwerf laten voorinnemen door de zwakke voorwerpen, die zij voor oogen hebben; 3, terwijl zij op de groote zaken, welke ver ,, af voorvallen, weinig acht geven, alleen. ,, lijk om dat zij dezelve niet zien , noch ,, gelooven dat ze hun aengaen. De Chris- tclijke.en broederlijke liefde, die wij elkan. „ deren verfchuldi^d zijn, doet mij wenfehen si dat  Honderd en Veertigste Brief. 121 ,, dat gij u zeiven niet misleidt, door u te „ verbeelden dat uwe krachten met die van den keizer,, onzen meester, eenigzins kun- nen vergeleken worden. Indien hij, om „ de bewegingen en onlusten van Peru te „ doen ophouden , geenszins de zachtmoe. „ digheit en genade, die het Gode behaegd „ heeft hem inteboezemen, maer de geftreng„ heit en kracht der wapenen wilde gebrui» ken , hij zou veeleer met de voorzichtig„ heit en gematigdheit moeten raedplegen, om 'er niet al te vele krijgsbenden , die „ het verderf des lands zouden veroorzaken, „ naer toe te ft uren, dan dat hij eenige poo„ gingen zou behoeven in 't werk te ftcllen ,, om 'er genoeg te zenden. „ Gij behoort ook optemerken, dat in het „ toekomende alles eene andere gedaente zal „ aennemen. Tot nu toe waren de perfo„ nen, die zich bij u gevoegd hebben, door „ hun eigen belang daer toe aengedreven. „ Zij konden niet nalaten zich aen u te ver3, binden , wanneer zij dachten dat gij tot „ hunne verdeediging noodzakelijk waert:, „ zij maekten hunne zaek van de uwe ; en „ deze beweegreden verzekerde u van hunne „ genegenheit. Maer tegenwoordig, dewijl „ hun leven, door de vergiffenis, welke ik „ in handen heb, en hunne goederen, door „ de herroeping der keuren , veilig zijn, 5j moet gij bedenken dat zij, in plaets van H 5 „ een'  122 De Nieuwe Reisigep. „ een' vijandt te zien in den grooten vorst, met wiens bevelen ik belast ben, denzelj, ven alleen zullen befchouwen als hunnen „ natuurlijken vriendt, hunnen befchermer, „ en hunnen wettigen opperheer, wien wij „ alle gehoorzaemheit en getrouwheit ver„ fchuldigd zijn. En inderdaedt, deze vern pligting wordt met ons geboren. Zij daclt op ons, door eene wezenlijke opvolging, „ van onze vaderen , grootvaderen en alle ,, onze voorouderen , federt meer dan der„ tien honderd jaren , waerin zij ons tot „ voorbeelden geftrekt hebben. Overweeg „ dat gij, in den toeftandt, waerin gij u reeds ,, bevindt, en in den keer, dien de zaken in het vervolg onvermijdelijk nemen zullen, „ u op niemant meer kunt vertrouwen. „ Hebt gij het ongeluk van eene kwade zijde s, te kiezen, gij zult noodwendig gedurig op „ uwe hoede moeten wezen, in eene vrees „ en een wantrouwen van de ganfche wee„ reld', zelfs van uwe vrienden en naestbe,, ftaenden. Zijn onze vaders, broeders en „ beste vrienden, niet meer verpligt de wet„ ten van een goed geweten te volgen, dan „ de natuurlijke bewegingen van het bloedt „ en de vriendfchap? Dewijl het dus zeker „ is, dat men, door zich tegens het wettige „ gezag aentekanten, de geheiligfte rechten „ fchendt, zijn geweten kwetst, en zijne „ zaligheit in gevaer Helt, is het niet minder ,, on*  Honderd en Veertigste Brief. 123 „ ontwijffelbaer, dat geen eenige bandt van s, vriendfchap of bloedverwantfchap ons wet„ tigt om de zijde van een' muiteling te kie,, zen. Hebben wij, in de laetfte opftanden 5, van Spanje, niet gezien dat dees pligt bo,, ven alle anderen in aenmerking kwam ? Gij „ hebt nog een' broeder, die een man van ,, moedt is, en zich ongetwijffeld meer ver,, pligt zal achten, om zijne eer en die van „ zijn geflacht te bewaren, dan uwe gevoe,, lens , indien zij niet rechtmatig zijn , te „ volgen. Ik kan bezwaerlijk gelooven, dat „ hij, om zijne getrouwheit tc doen blijken, „ en de fmet, waer mede gij uw bloedt zoudt „ bezoetelen , uittewisfchcn , uw grootfte „ vijandt niet zoude worden, en misfchien de ijverigfte in het zoeken naer de gelegen„ heit om u te ftraffen. Wij hebben, federt „ weinig tijds, een voorbeeldt van deze na„ tuur' gezien , tusfchen twee Spaenfche 3, broeders, waervan de één te Rome woon3, achtig was. Het gerucht hem gemeld heb,, bende dat zijn broeder, die zich in Saxen j, bevond, het Lutherdom omhelsd hadde, 3, was hij zoo levendig geraekt over eene on3, trouwheit, die hij dacht fchandelijk voor ,, zijn geflacht te zijn , dat hij befloot een ,, vaerdig hulpmiddel daer in te verfchaffen. ,, Hij verliet Italië, en vertrok naer Duitsch,, landt, met voornemen van niets te verzui3, men om zijnen broeder te bekeeren , of „ hem  124 De Nieuwe R e i s i g e r. , „ hem te dooden , indien hij 'er niet in flaeg„ de. Zijne onderneming werd uitgevoerd, „ gelijk hij befloten had. Na vijftien of „ twintig dagen vruchteloos hefteed te hebben , in het betoonen van zijnen ijver, doorftak hij dezen ongelukkigen broeder, „ zonder zich te laten affchrikken door de 5, gevoelens der nature, noch zelfs door de vrees van zijn eigen leven te zullen verlie. „ zen, in een landt, waerin alie de inwoon„ ders konden denken in de wraek belang te „ hebben. „ Befluit hier uit dat de drift der eere in de edelmoedige zielen zoo fterk is, dat zij „ zelfs de liefde tot het leven overtreft; en „ denk met meer reden, dat uw broeder zich „ onvergelijkelijk meer verpligt zal achten, door het volgen van de wetten der eere, „ zijn leven en zijne goederen te bewaren, „ dan dezelve in de waegfchael te ftellen, „ door zich voor u te verklaren. Denk insgelijks dat zij, die tot heden toe uwe zijde het fterkfte hebben aengekleefd, wanneer zij zich ontwijffelbaer als de misdadigfte „ zien aengemerkt, ligtelijk zullen begrijpen , „ dat het eenigfte middel om vergiffenis, en „ zelfs eenige vergelding te verdienen, be„ ftaet in den koning eenigen aenmerkelijken „ dienst te bewijzen, hetzij tegens uwe be„ langen , na dat zij dezelve verlaten heb„ ben, het zij tegens uwen perfoon zeiven. „ Hoe-  Honderd en Veertigste Brief.' 125" ,3 Hoedanig zullen uwe ongerustheden we„ zen , wanneer gij , geenen vertrouwden „ vriendt meer hebbende , alleenlijk zult „ moeten acht geven om u te hoeden voor allen, die gij rondom u zien zult? Ver„ geefsch zullen zij u trachten gerust te ftel„ len' door hunne eeden ; zwakke waerbor„ gen, dewijl zij dezelve niet kunnen doen, „ zonder eene nieuwe misdaedt, en dat, na „ ze ongelukkiglijk gedaen te hebben, het ,, grootfte onheil beftaet in dezelve te hou„ den. Voeg hier bij dat uwe groote goede„ ren voor u eene andere oorzaek van onge„ rustheit zullen worden : want volgens de „ geaertheit der menfchen, zal de hoop om „ 'er een gedeelte van te verkrijgen een „ groot getal van hun aenzetten , om zich „ tegens u te verklaren. Bedenk eindelijk „ het onheil der geenen, die van de vergif. „ fenisfe, welke zijne majesteit aen alle de „ inwoonders van Peru verlcenen wil, zul. „ len uitgefloten zijn ; terwijl de anderen, „ die dezelve aengenomen hebben, alle hun„ ne voorrechten zullen genieten, met zoo „ weinig ongerustheit als gevaer. „ Ik fmeek u dan, aendachtig te letten op „ alles wat ik u gefchreven heb. Overweeg „ insgelijks de vrucht van den ijver, dien gij, „ gelijk ik denk dat gij verfchuldigd vyaert, „ voor dit landt en deszelfs inwoonders ge_ „ toond hebt. Tegenwoordig uwe poogin- » gen  Ia6 De Nieuwe Reisiger. gen aenwendende, om de onlusten te doen j, ophouden, zult gij een onfterffelijk recht „ verkrijgen op de erkentenis van alle de „ Spanjaerden van Peru, die u geheelenal „ verpligt zullen zijn, dat gij hunne goede,, ren hebt béwaerd, hunne fmeekfchriften „ gunstig doen aenhooren, de uitvoering der j, willekeuren gefluit, en eindelijk zijner „ majesteit doen befluiten hun een' ftaets„ dienaer toetezenden, met uitdrukkelijken „ last, om de rampen, waerover zij klagen, ,, te herflellen. In tegendeel, zult gij, met „ anders te handelen , de vrucht van zulk een' grooten dienst verliezen; dewijl gij, ,, na het verkrijgen van het geene gij tot het ,, algémeene welzijn noodzakelijk achtte, dc „ onlusten niet langer gaende zult kunnen „ houden, zonder te doen oordeelen dat gij „ het algémeene belang weinig op het oog gehad, maer alleen gedacht hebt om uwé „ gierigheit of fïaetzucht te voldoen. Zulj, len dan de inwoonders van Peru geene rey ,, den hebben, om u als hunnen vijandt te „ befchouwen; u, die hen tot gedurige fmerj, ten en moeijelijkheden zoudt veroordee- len, hen altoos houden in de vrees en het „ gevaer van hunne goederen en hun leven te verliezen, en hen berooven van de ge», legenheit, Welke een goed koning hun aenbiedt, om zijne weldaden vreedzamej, lijk te genieten ? „• Dié  Honderd en Veertigste Brief. 107 „ Dit oorlog, 'twelk gij u zoudt onder„„ winden ftaende te houden, zou zijne ma„ jcsteit noodzaken een groot getal krijgs„ benden naer Peru te zenden; en gevolge„ lijk zoudt gij belast worden met alle de „ rampen, die onvermijdelijk daer uit fprui„ ten zouden. Overweeg hoe hatelijk dit u » zoude maken, vooral aen rijke perfonen, „ aen kooplieden, en aen allen, die groote „ landgoederen bezitten , wier getal men „ weet dat oneindig is. En zal men zelfs „ de zulken, die noch goederen noch bezit* „ tingen hebben, niet het grootfte kwaedt, ,, 'twelk zij kunnen duchten, veroorzaken? „ Want, zonder te fpreken van den doodt, „ de wonden en de ftraffe, waer mede zij „ gedreigd zullen worden, is het niet klaer„ blijkeüjk, dat alle de geenen, die deze se„ varen zullen ontfnappen, die hoop, welke „ hun zulk eene lange en moeijelijke reis „ heeft doen ondernemen, zullen verliezen ? „ Bij mangel van de verdeelingen, die reeds „ hier gefchied zijn, beloven zij zich eenig „ voordeel door nieuwe ontdekkingen té „ doen, met inzicht om rijk in Spanje we„ dertekeeren , of een aenzienlijk leven te „ leiden in het landt, waerin zij gekomen „ zijn. Verre van hun oogmerk te berei„ ken, worden zij daer van afgekeerd, door „ hun bedrijf in deze burgerlijke oorlogen; „ dewijl zij zoo weinig voordeel van hunne „ diens-  128 De Nieuwe. Rèisiger. diensten trekken, dat de meesten, indien „ zij in hun vaderlandt wilden wederkeeren, genoodzaekt zouden zijn te bedelen, om „ hun vrachtgeldt te betalen. . ,, Misfchien breidde ik mij veel verder uit ,, dan noodig ware. Een Christen, een veraflandig edelman, gelijk gij, die aen de eer ,, verknocht, tot het landt geneigd, en om„ trent zijne eigene belangen verlicht is, „ vindt ongetwijffeld in zich zeiven genoeg,, zame drangredenen , om zich van zijnen ,, pligt te kwijten. Geloof ook niet , dat „ mijne vertooningen fpruiten uit eenigen ,, twijffel of eenig wantrouwen omtrent uwen „ godsdienst, uwe edelmoedigheit en onder,, werping aen den koning. Dit zijn hoeda,, nigheden , welke uw roem u toefchrijft; „ en hier uit zelfs nam ik het recht om u „ met zoo veel vrijheit en openhartigheit te ,, fchrijven ; en des te meer, om dat ik, ,, niet alleen als een Christen , die zijnen ,, naesten moet beminnen, maer ook als een ,, man, welke belijdt uw dicnaer te zijn en „ uwe vriendfchap te wenfehen, en als een ftaetsdienaer, die met den wil van onzen ,, gemeencn meester belast is, te gelijk uw ,, voordeel en dat van het landt, waerin gij zoo veel eers verkregen hebt, begeer te „ bevorderen. De hemel is mijn getuige, „ dat ik mij, in het uitvoeren van mijnen „ last, niets dan de eer van Godt voorflel, „ door  Honderd en Veertigste Brief. 12$ ,, dooi- het bevorderen van den vrede, dien i, zijn zoon den menfchen zoo duur bevolen ,, heeft; van de gehoorzaemheit, die wij ,, den oppervorst' verfchuldigd zijn, van dè ,, nuttigheit en het voordeel van den even,, naesten, zoo voor ü zeiven als voor allé ,, de inwoonderen van Peru ; en eindelijk van deze wijze beftiering', die ons tot heb „ geluk van het tegenwoordige en toekó,, mende leven geleidt. Ik kan u öprechtè- lijk zeggen, dat deze genegenheit en dees „ ijver, wier uitdrukkingen gij leest, mij» ,, in de tegenwoordige omftandigheden, tot ,, uwen voorftander gemaekt, en aengezet hebben om geene zorgen noch moeiten të „ fparen , óm u mijne ijverige diensten tê „ bewijzen. Mijn leven zelf zal niet ontzien ,, wórden, orri uwe vergenoeging en eer të ,, bevorderen. Zie ik mijne begeerte voL ,, daen, ik zal mijne moeite wel befteed ach,, ten, en vergenoegd in Spanje wederkee,, rem Zoo niet, ik zal mij ten minfte ver,, troosten , doof de getuigenis van mijri ;, hart, dat ik alle mijne poogingen heb aeri,, gewend, als een Christen, die zijn gewe,, ten wil voldoen, als een getrouw onder„ daen, die de bevelen van zijn' meestér wil », gehoorzamen, en als een eerlijk man, „ wien de menschlievendheit alleen de be,» geerte om wel te doen kan inboeze» ,, men". XII. Deel l Het  *3o De Nieuwe Reisiceb. Het antwoordt van Pizarre was, dat hij zich van zijne landvoogdij' niét zoude ontflaen, en dat men behoorde te gedenken dat dit ganfche landt, door de dapperheit van zijnen broeder, aen de Spaenfche kroon gehecht wa?.. „ Ik verbeelde alleen zijn' perfoon,. ,, voegde hij 'er bij, en denk niets dan dat „ redelijk is te eisfchen. Ik ben zeer ver?, vreemd van den keizer'^ eenige onrecht„ vaerdigheit optedichten; maer ik kan niet „ nalaten te zeggen, dat hij, indien hij mij„ nen toeftandt kende, en denzelven met „ een onzijdig oog konde befchouwen, wel ver van mij door den naem van muiteling „ te fchenden, mij aenmerkelijker beloonin,, gen zoude toeftaen, dan die waer mede ik „ gedwongen ben mij te vergenoegen". La Gaska nam hierop geweldiger maetregels, en vond,'eensdeels door behendigheit, en anderdeels door den naem van vroomheit, dien hij verkregen had, middel om geldt en krijgsbenden te ligten. Toen zag men den feeraer in de godgeleerdheit, aen het hoofdt van een magtig leger , de fteden Lima en Kusko verooveren, en eenen veldflag leveren , waerin Pizarre gevangen werd. Verftandigst dacht men te handelen, met het lot der muitelingen fchielijk te beflisfen; en gevolgelijk werden hun opperhoofdt en deszelfs aenhangelingen veroordeeld om het hoofdt te verliezen. Men verwoestte hunne huizen tot den  Honderd en Veertigste Brief, ijj den grondt toe , beftrooide denzelven met zout, ftichtte een' marmeren pylaer; waerop hunrte misdaden en ftraf gefehreven ftonden, en ftelde hunne hoofden op de markt van Lima ten toon* Dusdanig was het lot van hun, die het meeste tot de veroovering van Peru en den doodt van Atabaliba hadden toegebragt. Franciskus Pizarre werd in het mid* den van zijn paleis vermoord, Almagro geivorgd, zijn zoon onthalsd, een befchuldiger van den Inka gevierendeeld, de broeder van Pizarre als een verrader geftraft, enz. Na den doodt van alle deze fïagtofferen, vertrok de voorzitter des raeds naer Kusko, alwaer hij voorts de onlusten, die in het begin alle zijne geftrengheit vereischten, door zijne zachtmoedigheit ftilde. Hij ftortte verfcheidene millioenen in de koningklijke fchatkist, voldeed alle zijne fchulden, en keerde weder naer Spanje, alzoo arm als hij 'er uit» gegaeri was. Karei de vijfde maekte hem bisfchop van Palencia, en benoemde Don An» tonio de Mendoza tot onderkoning van Peru. De tegenwoordige onderkoning is de zesendertigfte, federt den doodt van den laetften Inka. Niemant van hun heeft, fints den leeraer in de godgeleerdheit La Gaska , door roemrijke daden uitgemunt. Onder eènen anderen leeraer, Garcias de Kastro, in het jaer Ï563 tot landvoogdt benoemd, zag men de jezüiten, voor de eerftemael, in Peru aenI a ko«  132 Di Nieuwe Reisigek. komen. Franciskus de Toledo, die hem opvolgde, deed alles wat 'er van het bloedt der Inkas was overgebleven , op ijdele befchuldigingen, fneuvelen ; en het geflacht werd geheelenal uitgerooid , uitgenomen eenige Spaenfche kinderen , die het door hunne moeders ontkwamen. Deze ijfelijke flagting werd door den koning van Spanje niet goedgekeurd: wantin het jaer 1581, toen dees onderkoning, aen het hof te rug geroepen, groote belooningen verwachtte, om dat hij, naer zijn zeggen, het ganfche volk, door het verdelgen van het keizerlijke huis, van alle onrust bevrijd had, beval Filips de tweede hem te vertrekken, zeggende, „ dat hij hem „ niet verkozen had om de beul der konin„ gen te wezen, maer om de ongelukkigen „ in hunnen tegenfpoedt te helpen". Onder dezen zelfden onderkoning werd het geloofsonderzoek in Peru ingevoerd. In het dikwerf veranderen van opperhoofden, waren de Kastilianen niet minder ijverig om hunne verooveringen voorttezetten, noch minder bekwaem om hunne heerfchappij te verflerken. Zij ontvingen dagelijks nieuwe onderflanden uit Europa ; en in weinig tijds zagen zij zich volllrekt meester van deze fchoone en rijke gewesten. Wel rasch werd de regering, in dit gedeelte der nieuwe weereld', op eenen Spaenfchen leest gefchoeid. De groote landfehappen verkregen landvoogden:  Honderd en Veertigste Brief. 133 den: koriingklijke gerechtshoven werden 'er opgerecht; en de aertsbisfchoppen , bisfchoppen en vierfcharen des gewetens oeffenden'er hunne bedieningen, gelijk te Madrid. Ik ben, enz. Guayaquil, den 2%den van April, 1751. Honderd en Eenenveertigste Brief. Vervolg van Peru. Wij verlieten de kust van Sï Helena, alwaer wij den fchulpvisch, die het aloude purper voortbrengt, befchouwd hadden, en kwamen in de baei en rivier van Guayaquil , en vervolgens in de ftadt van dien naem. Zij is eene der oudften, die de Spanjaerds in Peru gefticht hebben. In het begin befloeg zij eene andere plaets; maer door de Indianen verdelgd zijnde, werd zij een weinig meer naer het noorden herbouwd , ter plaetfe alwaer zij tegenwoordig ligt, te weten , op den westelijken oever der riviere. Zij is verdeeld in eene oude en nieuwe ftadt, die gemeenfcbap met eikanderen hebben door eenen dijk, of eene foort van brug, ter lengte van drie honderd vademen. Deze brug vervult het dal, 'twelk tusfchen de twee fteden ligt. Van wederzijden zijn 'er hutten voor I 3 de  134 De Nieuwe Re isiger. de visfcheren, en woningen voor het gemee. ne volk. Guayaquil ftrekt zich langs den ftroom van dien naem uit, ter lengte van eene halve mijl; doch zijne breedte is daer aen niet evenredig, dewijl ijder bij het water wil wonen, niet alleen om dat 'er de gelegenheit aangenamer is, maer ook om 'er de frischheit van den windt, die 'er des zomers waeit, te genieten. De huizen zijn groot, doch bijna allen van hout, en met tigchelen of ftrooi gedekt, Zij hebben flechts eene verdieping, die door eene hangkamer van den grondt is afgefcheiden. De benedenvertrekken dienen tot pakhuizen en winkels: want deze ftadt be. drijft zeer veel koophandel. De rijke perfonen beflaen de bovenvertrekken. De hangkamers laet men over voor de vreemdelingen, die 'er met hunne koopmanfchappen komen. De rottingen zijn de gewoonlijkfte bouwftof. fen voor het inwendige gedeelten van het gobouw, als de muren, vloeren en bordesfen der trappen. Al het onderfcheidt, 't welk men in de grootfte huizen befpeurt, is dat de voornaemfte ftukken van hout zijn, Men zet eerst tien of twaelf gevorkte palen in den grondt, en legt dwarsbalken daer over, op de hoogte van twaelf of vijftien voeten, Op deze balken fchikt men de rottingen derwijze, dat.zij als eene rij van ribben uitmaken: men legt daerop andere breeder rottingen, waerdoor raën  Honderd en Eenenveertigste Brief. 135 men al zoo fraeijen en vasten vloer krijgt, als of hij van hout ware. De buitenfte muren zijn van vlechtwerk gemaekt, om een' vrijen doortogt aen de lucht te geven., Het " dak bedekt men men bladeren ; en fchoon het gebouw alle noodwendige gemakken bevat, wordt het echter met weinig kosten geftichL. De arbeidt van een' man alleen is genoeg, om eene woning voor de arme lieden te bouwen. Hij begeeft zich, in eene kano, naer het naestgelegene bosch, hakt zoo vele rottingen af als hij noodig heeft, brengt dezelve op den oever, maekt eene flede, waerop hij zijne andere bouwftoffen laedt, en zakt de rivier af tot de plaets, alwaer hij zijne hut wil oprechten. Hij begint vervolgens zijn werk, en bindt de deelen, die men gemeenlijk met pinnen vastmaekt , met lianen aen malkander; en in weinig dagen is het huis voltooid. Het onderfte is geheelenal open, zonder andere muur of fluiting, dan de palen, die het gebouw onderfteunen. Om zich voor het vuur, dat de inwoonders van Guayaquil des te meer reden hebben om te vreezen, dewijl zij 'er dikwerf de uitwerkfels van gevoeld hebben, te beveiligen , zijn de keukens twaelf of vijftien treden van de huizen afgezonderd, en hebben 'er geene gemeenfehap mede dan door eene overdekte gal. ïerij, op de wijs van eene brug, en zoo ligt gebouwd, dat zij, op de minfte fchijnbaerI 4 heit  ï36 De Nieuwe Reisiger. heit van brandt, in één oogenblik kan geflecht worden. Dit onheil gebeurt meestentijds door de boosaertigheit der Negeren, die, om zich aen hunne heeren te wreken, bij nacht vuur op de daken werpen, en eene geheele wijk verbranden. De grondt, waer op de nieuwe ftadt gegebouwd is, kan in den winter niet gebruikt worden: want behalve dat hij in een fponsachtig krijt beftaet, is het landt zoo vlak en effen, dat het water in 't geheel geen' afloop heeft, waerdoor de minfte regen het landt tot een' modderpoel maekt. Ook zijn 'er in bijna alle de huizen foorten van gallerijen^ die tot een' doortogt dienen; en boven deze h.ulp is men, wanneer de regentijdf aenkomt,' genpodzaekt groote en breede planken over de ftraten te leggen , om 'er overtegaen. Maer dezelve worden binnen korten tijdt zoo glad, dat men dikwerf in den modder valt. De zomer maekt den grondt droog en vast; en men wordt zelfs door het ftof niet zeer gehinderd. De oude ftadt is dezelfde zwarigheden als de nieuwe niet onderworpen; dewijl zij op een' grondt yan vast drijfzandt gebouwd is. Guayaquil wordt verdeedigd door drie fterkten , waervan 'er twee gefticht zijn op den oever der riviere, en de derde achter de muren der ftadt, om den ingang van eene groote kreek te verdeedigen. Zij zijn gemaekt  Honderd en Eenenveertigste Brief. 137 maekt van groote ftukken zeer hard hout» 't welk de vochtigheit kan wederftaerr. De kerken en kloosters zijn van dezelfde bouwftoffe, gelijk ook de andere geftichten, uitgezonderd het klooster derDominikanen , 't welk van fteen is , om dat de grondt, in dezen oordt, vast genoeg is, om zulke zware ge? bouwen te dragen. De andere kerken, behalve de kerfpelkerk , zijn die van de Franeiskanen , Augustijnen en Jezuiten. Deze laetften hebben 'er eene kweekfchool; maer de leden van alle deze genootfehappen zijn niet zeer talrijk, ter oorzake van de middelmatigheit hunner inkomsten. De godvruchtige liefdegiften der Mexikanen, die de kloosters verrijken en de huisgezinnen in het verderf ftorten, zijn hier onbekend, De kerkelijke regering wordt waergenomen door een' ftedehouder van den bisfchop van Quito, die gemeenlijk ook priester der ftadt is. Het weereldlijke gebiedt is onderworpen aen een' corrégidor of amptman, die door den koning benoemd, en alle vijf jaren veranderd wordt. Het overige der regering' is bijna het zelfde, als in het ganfche Spaenfche Amerika. Men telt niet minder dan twintig duizend zielen te Guayaquil; dat is te zeggen, dat het, ten opzichte van zijne grootte, eene der volkrijkfte fteden van Peru is. De meeste inwoonders zijn Europeanen , die 'er zich, of door huwelijken, of om den koophandel, I 5 ne~  ï38 De Nieuwe Reisiger. nedergezet hebben. Het overige is eene vermenging van Indianen en Kreolen. Zij, die in ftaet zijn de wapenen te dragen , maken verfcheidene benden van burger krijgsvolk uit, ter algémeene verdeediginge. De amptman is derzelver opperhoofdt, en heeft onder zich een' ftedevoogdt en een' majoor, op wien hij het krijgsbeftier laet berusten. Twee zaken, die beide merkwaerdig zijn, neemt men hier in acht. De eerfte is dat, ondanks de hitte der luchtftreke, de natuurlijke inboorlingen des lands geene verbrande hui':, noch olijfachtige kleur hebben, gelijk in de andere gewesten^, op dezelfde breedte gelegen. De tweede beftaet hierin , dat, fchoon de Spanjaerds zoo blank niet zijn als de noordelijke volken van Europa , hunne kinders te Guayaquil bijna allen blond zijn, en een fchoon aengezigt, van eene verwonderlijke witheit, hebben. Behalve deze voordeden , waer mede het der nature fchijnt behaegd te hebben hen te begunstigen, zijn zij daerenboven uitnemend wel gemaekt; en in het algemeen worden alle de inwoonders voor het befchaefdfte volk van Amerika gehouden. Dit bekoort veie vreemdelingen om 'er te troüwen , zonder dat 'er het belang veel deel in heeft : want men kan zeggen , dat de vrouwen meer met eene bevallige gedaentc, dan met de gaven der fortuine , begunstigd zijn. Wan-  Honderd en Eenenveertigste Brief. 139 Wanneer men van deze ftadt naer haren koophandel oordeelde , zou men haer veel rijker fchatten. Haer middelmatige toeftandt ontftact gedeeltelijk uit de plonderingen, welke zij geleden heeft, en uit de brandftichtingen , die haer vernield hebben. Als 'er de Europeanen een' zekeren rijkdom hebben verkregen, en 'er door geene vaste goederen gehouden worden, vertrekken zij naer Lima of Quito, om denzelven voordeeliger te hefteden, of veiliger te bewaren. De oevers van den Guayaquil zijn met lusthuizen verfierd, en van wederzijde met ontelbare hutten bezoomd. Men heeft kanoos, om van het eene huis naer het andere te varen ; en derzelver beftierders zijn zoo behendig, dat een kleen meisken zich alleen in eene dezer floepen begeeft, cn de fnelftc ftroomen dwars overfteekt. Het hout, waervan zij gemaekt zijn, is wit, zacht en zoo ligt, dat een kindt een ftuk van het zelve, ter lengte van vijftien voeten, en twaelf duimen middenlijns, gemakkelijk dragen kan. Zij gebruiken het ook tot vlotten , waervan zij zich bedienen om kleene zeereizen te doen , en waer mede zij fomtijds tot het eilandt Puna, dat in het midden der golf ligt, ftevenen. Sommigen dienen tot de visfeherij, en anderen tot het overvoeren der koopmanfchappen. Eenigen , welke netter gebouwd en daerenboven verfierd zijn, worden gebruikt, om  140 De Nieuwe Reisiger. . om geheele huisgezinnen van de ftadt naer hunne landgoederen , en van daer te rug, overtebrengen. Zij ontvangen op de rivieren niet de minfte beweging; en men vindt 'er dezelfde gemakken als in de huizen. Men kan daer van oordeelen door hunne grootte, die eene genoegzame ruimte verfchaft, om 'er alle welvoegelijke fchikkingen in acht te nemen. Sommigen van deze ftukken houts, zijn twaelf ellen lang, en meer dan twee voeten dik. De fterkfte dezer vlotten voeren niet minder dan vijftig duizend ponden gewigts; maer de grootfte bijzonderheit dezer drijvende werktuigen is dat zij met zeilen voortgedreven worden, en dat de Indianen de in Europa onbekende kunst bezitten, om aen dezelve alle de bewegingen van een regelmatig vaertuig medetedeelen. De Guayaquil is zoo vischrijk, dat de visfcherij alleen de inwoonders een groot gedeelte van het jaer bezig houdt. Ik heb mij dikwerf verwonderd over de behendigheit, waermede de Indianen dezelve ocffenen. Een man werpt een ftuk houts, gelijk men tot de vlotten gebruikt, in het water, maekt aen het eene eindt een net vast, en blijft op het andere eindt met een' riem ftaen. Hij verwijdert zich eene halve mijl van het ftrandt, terwijl een ander, die hem op een diergelijk ftuk houts volgt, het eindt van een touw, aen het zelfde net vastgemaekt, aen- vat.  Honderd en Eenenveertigste Brief. t±t vat. De twee visfchers keeren dan weder naer den oever, alwaer hunne makkers he». verwachten, om hen de visch te helpen ophalen. Niets is verwonderlijker dan hunne bekwaemheit, om zich op deze waggelende vaertuigen in evenwigt te houden. De beroering des waters noodzaekt hen gedurig van ftandt te veranderen, en allerlei bewegingen te maken. De moeijelijkheit wordt nog grooter, doordien de visfchers altoos op dien riem en vooral op het net moeten achtgeven , om het gedurig naer het landt te trekken. Somtijds gebeurt het dat hun voet uitfchiet; maer dewijl zij uitmuntende zwemmers zijn, bereiken zij den balk wel haest weder, en vinden zich in één oogenblik in hunnen eerften ftandt. Het gebiedt van Guayaquil is verdeeld in zeven landvoogdijen of baljuwfchappen, waer van 'er verfcheidene eenige bijzonderheden aenbieden. Puerto-Viejo is eene der vijf eerfte fteden, die de Spanjaerds in het vlakke gedeelte van Peru bouwden. Op hunne aenkomst in dit landt bergden zich de Indianen , gelijk vogels, op de takken der boomen, alwaer zij hutten hadden, om zich voor hunné vijanden in veüigheit te ftellen. Dit gewest is daerenboven derwijze aen de overftroomingen onderworpen, dat zij, geene veiligheit op de aerde vindende, dikwerf genoodzaekt zijn dezelve tusfchen hemel en aerde te zoeken. Toen zij door de Kastilianen aengetast wier-  *42 De Nieuwe Reisïgek. wierden, verdeedigde zij zich, met eene ongemeene kloekmoedigheit, met bijlen en zwijnfprieten, en goten potten met kokend water op het hoofdt dezer vreemdelingen. Het koste veel moeite om hen te vernestelen en te ondertebrengen. Het dorp Monte-Cbristo is onder het zelfde baljuvvfchap begrepen. Het heeft zijn' oorfprong van de ftadt Manta , eene zeeplaets, die door de zeeroovers verwoest en geplonderd is. Op eene uitfpringende rots van dez£ kust ziet men eenlatijnsch opfchrift, gegraveerd door de leden van ons Franfche koningklijke genootfchap, tot nut der zeelieden. Het bepaelt het juiste punt der kust, waer dezelve door de evennachtslijn doorfneden wordt. Gij weet, Mevrouw, en ik geloof het u gezegd te hebben, in mijne bric* ven over Laplandt, dat, terwijl de heeren de Maupertuis, Clairaut, le Camus, enz., de ijsfchorfen van het noorden trotfeerden, om de gedaente der aerde te bepalen , de heeren Godin, Bouguer en de la Condamine de hitte van het zuiden verachtten. Dit vermaerde gefchil , over de vorm van onzen aerdkloot, hield het genootfchap, federt veertig jaren, bezig. Sommigen zeiden dat hij eirond, anderen dat hij aen de polen ingedrukt was. De ganfche weereldt begreep de noodzakelijkheit van eene beflisfing'; en de zeelieden hadden 'er het grootfte belang in, de-  Honderd en Eenenveertigste Brief. 143 dewijl de afflanden der plaetfen in de twee flelfels verfchilden, en zij door deze onzekerheit voor verfcheidenerlei dwalingen blootftonden. De aerdrijksbefchrijvers vervielen in eene ongemeene zwarigheit omtrent hunne kaerten, de fterrekundigen omtrent het verfchilzigt der mane , de natuurkundigen omtrent de zwaerte der ligchamen, enz. De arbeidt onzer wiskunstenaren onder de twee luchtftreken, aen het uiterfte der aerde, zal in de gefchiedenis één der luisterrijkfte tij* flippen zijn der regeringe van Lodewijk den vijftienden, en het roemwaerdigfte getuigenis van zijnen ijver voor de wetenfehappen. Het landfehap Quito, en in het algemeen geheel Peru , fcheen het bekwaemfte totwaernemingen, waervan het grootfte gedeelte onder de evennachtslijn moest gefchieden. Men verzocht de toeftemming des konings van Spanje, omtrent eenen arbeidt, die de landen onder zijne heerfchappij eenen nieuwen luister zouden bijzetten. De vorst trad niet alleen in de oogmerken, die zoo roemrijk voor zijn geflacht waren; maer hij begeerde daerenboven tevens in de eer te deelen, en benoemde twee Spaenfche wiskunstenaers, om de Franfche geleerden te verzeilen. De eene was Don George Juan, ridder van Maltha, en officier der zeezaken , en de ander Don Antonio d'Ulloa, fcheepsluitenant. Zij vertrokken van Kadix in het jaer 1735, en ont- fcheep-  144 De Nieuwe Reisigeü. fcheepten gelukkiglijk te Karthagena, alwaer' zij de heeren Godin, Bouguer, en de la Condarnine afwachtten. Deze laetften landden 'er drie maenden daer na, met den heer de Jusfleu, die zich, als kruidkundige, bij hert gevoegd had , den heer Seniergues als heelmeester , èn eenige andere Franfchen in de hoedanigheit van teekenaer, uurwerkmaker, of deelgenooten. Ik zal dikwerf gelegenheit hebben om u te fpreken van deze bende van geleerden, die overal, gelijk te Manta, de voetftappen van hunne fterrekundigé waernemingen naliet. Het eilandt Puna is vermaerd door de graven van de minnaresfe van Pizarre, en den vermaérden monnik Valverda , die in het begin aelmoesfenier der verooveraren, eri vervolgens eerfte bisfchop van Peru wasi Hij had zich in dit eilandt begeven, om de gevoeligheit van Almagro , wien hij ongetwijffeld door al te veel ijver mishaegd had, te ontwijken. Öndekt en gevangen zijnde, werd hij , door de eilanders, met knodfen doodgeflagen. Hij was ook een flagtofferj dat rechtvaerdiglijk aen de fchim van deri ongelukkigen Atabaliba moest opgeofferd worden. De jonge en fchoone Kapillana , wanhopende over den treurigen doodt van haren minnaer, en eene Christin en wijsbegerige geworden, vertrok zich op het eilandt Puna 5 eri  Honderd en Eenenveertigste Brief. 143 én men vertoont nog, op den oever der zee, eene diepe grot, waerin men wil dat zij begraven is. Insgelijks vertoonde men mij, in de boekerij der Dominikanen van deze ftadt, een boek met hare hand' geteekend, waerin Zij , in hare wijkplaets, de aloude gedcnkftukken van haer land' heeft afgebeeld. De Peruanen hadden weinig kennis van de fchilderkunst'; maer de minnares van Pizarre, het Spaensch leerende, had zich in onze kunsten laten onderwijzen. Naest ijdere beeldtenis vindt men eene korte verklaring in de Spaenfche tael. Indien dit handfchrift wezenlijk van deze vrouwe is, gelijk men ons verzekerd , zult gij moeten bekennen, dat het niet het minst kostelijke in deze boekerij is. De eerfte bladzijde vertoont de graven, die de aloude Peruanen, onder den naem van guaques, aen de nakomelingfchap toewijdden* Zij verkozen, gelijk de Egyptenaers, merkwaerdige plaetfen voor hunne graffteden. Zij hadden de gewoonte niet van hunne dooden in den grondt te leggen; maer zij omringden ze met eenen hoop fteenen, waervan zij eene foort van praelgraf bouwden; en de Vrienden wierpen zulk een groot gedeelte aerde daer op , dat zij 'er door de kunst een' heuvel van maekten, ter hoogte van vier of vijf roeden , tegens tien of twaelf roeden lengte. De velden , rondom de fteden en dorpen, in de vlakten en op de bergen, zijn XII. Deel K 'er  146 De Nieuwe Reisiger. 'er mede vervuld. Het onderfcheidt, dat men in de grootte dezer graflieden bemerkt, doet ons oordeelen dat zij gefchikt waren naer den rang en de rijkdommen der perfonen, die 'er begraven werden. Dikwerf begroef men de Peruanen met hun huisraedt, waer van het grootfte gedeelte in goudt beftond. Hier door wordt de begeerlijkheit der Spanjaerden tegenwoordig nog aengeprikkeld, om meestentijds in deze graven te wroeten, om 'er de fchatten, die zij gelooven dat 'er in verborgen zijn, uittehalen. Hunne ftandvastigbeit wordt fomtijds vergolden; maer gemeenlijk bevatten de graflieden niets dan geraemten, eenige aerden vaten, een' koperen bijl en een' fpiegel, van eene foort van vuurfteen gemaekt. Om deze graven te openen , worden zij overlangs en dwars doorboord, en het ligchaem, benevens het huisraedt, dat tot deszelfs gebruik gediend heeft, in bet middenpunt van het kruis gevonden. De fpiegels, waer van het handfchrift verfcheidene teekeningen vertoont, zijn gemeenlijk rond, en aen de eene platte oppervlakte zoo glad als kristal, terwijl de andere zijde een weinig ruwer is. Hoewel zij van verfchillende grootte zijn, hebben de meesten flechts drie of vier duimen micjdenlijns. Zij zijn van boven doorboord, waer uit men befpeurt dat men 'er een touw doorftak om ze  Honderd en Eenenveertigste Brief. 147 ze ergens aen optehangem Men vindt 'er platte, holle en bolle fpiegels, zoo wel beai ~ beid, als of de werklieden de Wetenfchap der gezigtkunde gevoegd hadden bij de bekwaemfte gereedfchappen tot diergelijke werkftukken. Men heeft nog tegenwoordig fteengroeven, waeruit deze fteen getrokken wordt; maer de Spanjaerds maken 'er geen het minfte werk van, om dat dezelve, behalve dë doorfehijning en hardheit, bezet is met aderen en vlekken, die bcm ligtelijk doen breken , en de oppervlakte bederven. De koperen bijlen, die in de Perueenfchë graffteden beiloten zijn, komen in gedaëntè Veel met de onze overeen. De meenigte g welke men 'er van vindt, veronderftelt dat dezelve, zoo niet de eenigfte, ten minfte dë algemeenfte fnijdende werktuigen waren, waervan deze volken gebruik maekten. Hun voornaemfte onderfcheidt beftaet in de grootte: niettemin vertoont het handfehrift 'er eenigen, die aen het feherp rond, anderen, dië uitgehold zijn, en eenigen, die aen de tegenoverftaende zijde van het feherp eene punt, benevens eenen fteel hebben. Schoon zij gemeenlijk van koper zijn, maekte men 'er ook Van denzelfden Heen als die der fpiegelen; eri de teekenihgen van Kapillana vertoonden 'er verfcheidene van deze laetfte foort. De aloude drinkvaten zijn Van eene zwarte en zeer fijne leemüerde; maer men weet niet K 2 waer  4. ( 148 De Nieuwe Reisiger. waer de Peruanen dezelve haelden. „ Hunne ,, gedaente, zegt de fchrijffter, is die van eene ronde kruik, zonder voet, met een hand„ vatfel in het midden. Aen de eene zijde ,, is de opening, om het vocht door te gie,, ten, en aen den anderen kant het hoofdt „ van een' Indiaen, vrij natuurlijk afgebeeld. De gouden en zilveren bekers moeten mede „ niet zeldzaem wezen in dit landt, waerin „ de metalen zoo gemeen zijn. Ook maek„ ten zij eertijds den grootften rijkdom der 3, graffteden uit. Men voegde 'er de gou3, den tangetjes bij, waer van zich onze Inj, dianen bedienen, om het hair van hunne ,, kin uittetrekken". Ik vind derzelver gedaente in het handfchrift afgebeeld, gelijk ook die van meenigvuldige fieraedjen, wier befchrijving al te lang zoude vallen. Dewijl het Indiaenfche koorn altoos het voornaemfte voedfel der Peruanen geweest is, verbeeldden zij deszelfs airen in fteen, met eene kunst, die dezelve bezwaerlijk van het werk der nature doet onderfcheiden. Hunne bekwaemheit om de esmerauden te bearbeiden verwekt geene mindere verwondering. De graffteden leveren 'er een vrij groot getal van op; en men heeft opgemerkt, dat zij die van het landfchap Bogota allen in fraeiheit overtreffen. Men kan niet befeffen hoe een volk, dat in 't geheel geen gebruik van het ftael of ijzer had, zulk eene fraeije gedaente aen  HoNDEKD fn Eenenveertigste Brief. 149 aen zulke harde fteenen heeft kunnen geven, en ze met zoo veel kunst doorboren. De fchikking der gaten vermeerdert de verwondering: fommige dringen lijnrecht door; en andere gaen flechts tot het middenpunt van den fteen , en komen aen de zijden digt bij eikanderen uit. De gebouwen, eertijds door de inwoonders van Peru gefticht, het zij voor den dienst hunner goden, het zij tot huisvesting voor hunne oppervorften , het zij ter verdeediginge van het keizerrijk , zijn insgelijks eene oorzaek van verwonderinge. Ik kan , volgens de teekeningen en de verklaring van Kapillana, u de befchrijving van eenige overblijffelen dezer gedenkftukken geven. Ik begin met den tempel van Kayambc, waervan men nog het grootfte gedeelte befchouwd. „ Hij is gefticht, zegt de fchrijffter op een' ,, verheven grondt, die eene foort van bergs„ ken uitmaekt. De gedaente van het ge3, bouw is rond; de mopfteenen, waer uit ,, het zelve beftaet, zijn t'famengevoegd met „ dezelfde aerde, waer van zij gemaekt zijn; j, en dit ganfche ligchaem wordt zoo vast, ,, als of het uit een enkel ftuk beflonde. - Van ,, binnen is'er in 't geheel geen affcheiding, ,, om dat het de plaets van eene openbare ,, vergadering was. Deszelfs deur is kleen, om dat 'er de keizers, uit eerbiedt voor 3, het heiligdom der zonne , te voet intraK 3 ,, den,  ïgO D £ NltVWE R E 1 S I G E R. „ den, fchoon zij, in hun paleis zelfs, al„ toos in eene rosbaer gedragen wierden, „ Kayambé werd , ter oorzake van de ver„ maerdheit zijnes tempels, voor eene heili* ,, ge ftadt gehouden; en dit denkbeeldt ftrek,, te zich uit tot de naburige landen, zoo dat „ de kaciquen en de koningen zelfs 'er hunne„ graffteden wilden hebben. „ In het landfchap Quito ziet men nog het „ paleis van Kallo , waerin de eerfte Inkas „ hun verblijf hielden ; eri deze voortref„ felijke woning der koningen van Peru „ ftrekt tegenwoordig tot een lusthuis voor „ de monniken. In tegenftelling van de an_ dere gebouwen des lands, vindt men in dit ,, een zweemfcl van adeldom, die de majess, teit van deszelfs eerfte heeren aenduidt. „ Rondom een' open hof ziet men drie grooj, te zalen, die 'er het vierkant van uitma„ ken, Yder heeft verfcheidene afdeelingen; „ en achter de geene, welke recht tegens „ over den ingang is, zijn 'er eenige kleene a, vertrekken , die eene diergacrde fchijnen 3, geweest te zijn: men. kan 'er de woningen van ijder gedierte nog onderfcheiden. Het ,, werk, fchoon een weinig mismaekt toen ik „ het befchouwde, beftond nog in zijne voors, naemfte gedeelten; maer men heeft mij ge,, zegd, dat men 'er, federt de omwenteling, ,, aenmerkelijke veranderingen in gemaekt s, hadde. De bquwftoffen van het gefticht j- zijn  Honderd en Eenenveertigste Bkilf. 15 e y, zijn van bijna zwarte en zeer harde fteenen , zoo wel op een gevoegd, dat men 'er „ de punt van een mes niet kan tusfchen du. „ wen. De deuren zijn t vaelf voeten hoog, „ en van onderen vier voeten breed , loo33 pende naer boven hce langs hoe naeuwer, „ tot op de breedte van dertig duimen. Men 33 maekte dezelven zoo hoog, op dat 'er de 3> vorst zoude door kunnen met zijne ros3, baer, die op de fchouders van verfcheide3, ne Indianen gedragen werd. Hij ging op 3, dezelfde wijs tot aen zijne kamer, de eenig5?r fte plaets, waerin hij te voet wandelde. ,, Digt bij het dorp Atun-Kanar, in het 3, landfehap van Kuenca , bezocht ik de 33 grootfte en misfchien de bestgebouwde „ fterkte van geheel Peru. Derzelver ingang 5, wordt verdeedigd door eene rivier , die ,, haer tot eene gracht verftrekt; en aen de » andere zijde is zij omringd door eenen heu3) vel , die 'er de aennadering moeijelijk 33 maekt. In het midden ftaet een toren, »3 van eene eironde gedaente; die zich niet ,, meer dan twaelf voeten boven de andere ,, gebouwen verheft, en omringd is met een ,, bemuurd vierkant, voorzien met foorten ,, van wachthaiskens, waer uit defcHildwach„ ten een vrij gezigt over het veldt hadden. De muren van deze fterkte beflaen een groot ftuk lands. Men komt 'er flechts in 5, door eene eenige poort, die naer verfcheiK 4 3, de.  152 De Nieuwe Reisigeu. „ dene kleene ftegen geleidt, van waer men „ aen verfcheidene gedeelten van het huis ,, komt. Sommigen fchijnen tot barakken voor de foldaten der bezetting' gediend te „ hebben. Anderen fchijnen , door hunne „ hoogte, verdeeling en deuren, de woning „ der Inkas geweest te zijn. De fteenen, „ waeruit de muren zijn t'famengefteld, zijn „ niet min hard en glad, noch met minder „ kunst' in een gevoegd, dan die van het pa„ leis van Kallo; en alle de vertrekken zijn „ van boven open , zonder eenig teeken, „ waeruit men kan bekennen dat zij met „ eenige zolderingen zijn voorzien geweest. „ Men ziet vele andere puinhoopen in dc. „ ze ganfche Jandftreek, voornamelijk in de „ woeste plaetfen , waerin geene eenige voet„ flap van bewoonbaerheit is overgebleven. „ Deze puinhoopen zijn van ongebakken tig- chelen of gemeene fteenen, waer uit men „ kan oordeelen dat dit alles het werk is van de natuurlijke inboorlingen des lands, voor „ dat zij aen de Inkas onderworpen waren. „ Deze zelfde volken hadden eene andere manier om zich te verfterken , waervan „ men de overblijffels nog befchouwt. Dit „ beftond in het uithollen der aerde rondom „ een' (teilen berg, en denzelven te voorzien „ met kleene muren borstweringshoogte, om om zich tegens den vijandt te dekken, en 3, hem met minder gevaer afteweren. Op 55 den  Honderd en Eenenveertigste Brief. 153 „ den grondt der grachten bouwden zij huis„ kens, welks tot woning voor de krijgsben„ den dienden. Deze werken waren zoo ge„• meen, dat men ze op bijna alle bergen aentreft". Het geene gij, Mevrouw, zoo even gelezen hebt van de bouwkunde der Peruanen, onder de regering hunner aloude heeren, fchijnt mij een weinig vergroot te zijn. Indien zij zulke fraeije fterkten bezeten hadden , is het dan waerfchijnlijk , dat men dezelve zoo fchielijk zoude hebben kunnen verooveren? De ftadt Kusko zelve moet niet anders geweest zijn dan eene verzameling van hutten , die de Europeanen verwoest hebben, om dat zij dezelve niet konden bewonen. De puinhoopen van den tempel der zonne in het dorp Kayambé, van het paleis der Inkas bij Atun-Kanar, en de fterkte van Kallo, zijn gebouwen van ongebakken tigchelfr.eenen , met kleiacrde gemetfeld. Al het inwendige dezer gebouwen is zoo duister, dat men 'er niet duidelijk in zien kon, dan in de veronderftelling dat zij van dak ontbloot waren. De Peruanen wisten het ijzer niet te imeden; en men heeft in hun geheel landt geen eenig werktuig van dit mctael, de ziel der handwerken en kunsten, gevonden. Alle deze befchrijvingen, waervan ik, ora dus te fpreken, niet dan den korten inhoudt gegeven heb , zijn gevolgd door een kleen K 5 arti-  154- De Nieuwe Reisiger. artikel over de Quippos. Gij hebt gezien, Mevrouw, dat de volken van Peru, voor de aenkomst der Spanjaerden , geene de minfte kennis van gefchriften hadden. Echter vonden zij het middel om de geheugenis der aloudheit te bewaren, cn eene foort van gefchiedenis, die alle de merkwaerdige gebeurtenisfen hunner heerfchappij' behelsden, opteftellen. In het begin vervulden zij het gebrek der letteren door wanfchikkelijke teekeningen, gelijk de Mexikanen, op het voorbeeldt der Egyptenaren, door zinnebeelden. Maer deze langwijlige fchrijfwijs kon naeuwelijks eenige voorname gebeurtenisfen, eenige wetten, en eenige verborgenheden van den godsdienst, vereeuwigen. Men nam dan zijne toevlugt tot eene vaerdigcr en gemakkelijker manier, en voegde bij de gefchilderde of gehouwene figuren eenige andere teekenen, welke beftonden in kleene wollen koordekens van allerlei kleuren, gefchikt en gedraeid op veifchillende wijzen. Men hechtte aen ijder dezer gedaenten en kleuren de beduidenis der wezenlijkfte zaken. Dus beteekende een rondt, met gele wol gemaekt, de zon; terwijl een ander van witte wol de maen te kennen gaf. De Inka werd verbeeld door een' enkelen knoop , waervan eene kleene gele franje afhing, om dat geel de kleur was van het geftarnte, voor wiens kinders de Inkas zich uitgaven. De koningin was op dezelfde wijs  Honderd en Eenenveertigste Brief. 153 wijs afgebeeld, doch in het wit, een zinne. beeldt der manc, welke de Peruanen geloofden de zuster cn vrouw der zonne tevens te zijn. Om deze reden was de regerende vorst verpligt zijne eigene zuster te trouwen. De t' famenvoeging dezer knoopen en kleuren ftrekte in plaets van boeken en aenteekeningen. Niet alleen werd alles, dat tot de gefchiedenis, de wetten, geldmiddelen, plegtigheden , koopmansrekeningen , enz., behoorde , door dit middel , naeuwkeuriglijk bewaerd; maer de minfte omftandigheden grepen 'er plaets in , door kleene draden, aen de voornaemfte koorden gehecht. Men had openbare amptenaers, onder wier bewaring deze Qtdppos vertrouwd werden, Zij waren der bewaerders van dezelven , gelijk de beamptfchrijvers van onze uiterfte willenen andere bcfcheiden; cn men ftelde geen minder vertrouwen in hunne vroomheit. Deminnarcs van Pizarre bekent ter goeder trouwe, dat deze koorden minder bekwaem waren om onze gedachten te kennen te geven, dan de Europefche letters; en dat'er in een' liefdehandel oneindige dingen zijn, die de Quippos niet kunnen aenduiden. „ Deze tael, zegt zij, was al te „ bekrompen, om alles, wat ik voor mijnen „ minnaer gevoelde, uittedrukken". Het geene daerenboven de ongenoegzaemheit van deze foort' van letterlijst' fchijnt aentetoonen, is dat de Peruanen, van afftand' tot  -56* De Nieuwe Riisiger. tot afftandt , wisfelloopers hadden , om de bevelen van den vorst, van het eene landfchap naer het andere, met de levendige item, overtebrengen. Somtijds, wanneer de boodfchap geheim moest blijven, gaven deze loopers eikanderen eene foort van Quippos; maer het was dan een beftemd teeken tusfchen den Inka en den landvoogdt, waeraen het zelve was gericht. De volken van Peru , geene letters hebbende, om hunne gedachten medetedeelen, ontbraken ook getalen om hunne rekeningen optemaken. Om te weten wat ijdere ftadt aen den keizer moest opbrengen, maekten zij derzelver hoofdfehatting met keifteentjes of korrels van Indiaensch koorn. Zij teekenden de rekening van ijdere zaek met draden, en maekten dezelve tot ftrengen, die voor hun als zoo vele onderfcheidene rekenboeken waren. Men had rekenmeesters omtrent de zaken van het oorlog en den vrede, omtrent de leenmannen , fchattingen , enz.; en zij hadden geene andere bezigheit, dan zich in deze zonderlinge rekenkunst bekwaem te maken. Het zelfde handfehrift, waer uit ik alle deze bijzonderheden getrokken heb , fpreekt van verfchillende planten en dieren van Peru, die Kapillana insgelijks had afgeteekend. Men vond 'er geene verklaring bij , gelijk bij de andere teekeningen; maer de monnik, die ze mij  Honderd en Eenenveertigste Brief. 157 mij toonde, verzuimde nimmer eene korte verklaring van dezelve te geven , om het ftilzwijgen der teekenaerfter te voldoen. „ Gij ziet, zeide hij tot mij, dit dier, dat het „ gras, op het hangen van eenen heuvel, „ fchijnt aftefcheren. Het is een reebok van „ de bergen Paramos , de hoogfte en on. „ vruchtbaerfte van deze vermaerde keeten „ van bergen, die men de Kordillieres noemt. Hunne toppen verliezen zich in de wolken, en zijn bijna allen bedekt met ontzag„ chelijke hoopen fneeuw, alzoo oudt als de „ weereldt. Van verfcheidene dezer krui„ nen, gedeeltelijk ingeftort, ziet men nog „ draeikringen van rook en vlammen, uit het „ midden der fneeuw zelve te voorfchijn komen. Wat hunne hoogte betreft, zijn zij, ten opzichte van die van Europa, gelijk „ de torens onzer fteden , bij de gewone hui„ zen vergeleken. Deze bergen hebben, ge5? lijk gij weet, hunnen oorfprong, in het „ landt van Magellanes, en ftrekken zich uit „ door de landftreken van Chili, Paraguai, „ en Peru, tot aen de landengte van Pana„ ma alwaer zij fmaller worden, om 'er „ dwars door te loopen, waerna zij zich weder verbreeden, en zich tot aen de uiterfte „ grenzen van Mexiko uitftrekken. Ten „ zuiden heeft men ze nooit beter gekend, „ dan federt de reis der Franfche en Spaen„ fche Wiskunstenaren ; dewijl zij als het „ too-  158 De Nieuwe Reisiger, „ tooneel van derzelver geleerde waernemiri„ gen geweest zijn. De lucht is 'er min of „ meer koud, en de aerde min of meer dor „ en onvruchtbaerj naermate zij min of meer „ hoog zijn. Dehoogften, gelijk ik u reeds „ gezegd heb , worden genoemd Paramos, „ 't welk heiden of fchraie landen beteekent; „ en dewijl zij in hunne ontzagchelijke uitge,, ftrektheit altoos met fneeuw bedekt zijn, „ is'er de koude zoo feherp, dat zij daer door ,, onbewoonbaer zijn. Men ziet 'er noch „ planten noch beesten, uitgenomen eenige „ biezen en het dier, dat gij thans befchouwt. „ Deze reebokken gaen troepswijze in de hoogfte gedeelten dezer woeste plaetfen, en ,, alwaer gevolgelijk de lucht minst verdrage„ lijk is; maer het geene u het meeste moet „ verwonderen is de groote begeerte , die „ men hier tot deze jagt heeft, niettegen- ftaende de gevaren, waer mede dezelve „ verzeld gaet. Zij gefchiedt door verfchei- dene perfonen, in twee hoopen verdeeld, „ waervan de een uit Indianen te voet, om „ de reebokken optejagen, en de andere uit „ paerdevolk tot de jagt beftaet. Men be„ geeft zich , met het aenbreken van den 3, dag, op den top der Paramos, ijder met „ een' windhondt aen eene leizeel. Het paer„ devolk vat post op de hoogfte rotfen, ter5, wijl het voetvolk de laegten beftaet, en een „ groot gerucht verwekt. Dus omringt men fi een  Honderd en Eenenveertigste Brief. 159 „ een ftuk gronds van drie of vier mijlen; „ en wanneer 'er een reebok ontfnapt, be„ geeft zich het naeste paerdt op deszelfs „ fpoor, zonder dat het voor den berijder „ mogelijk zij het zelve te rug te houden of „ te beftieren. Het ftreeft over zulke fteile „ afhellingen, dat een man te voet dezelve „ zonder voorzorgeniet zou kunnen betreden. 3, Het kent noch toom noch gevaer , en „ houdt niet op, vöor dat het door de jagt is „ afgemat, of de overwinning op het vlug- tende beest verkregen heeft. „ De jagers, die op andere plaetfen post „ gevat hehben, worden niet zoo dra de be„ weging van den eerften gewaer, of zij ver„ trekken insgelijks, fommigen om den ree„ bok den weg aftefnijden, anderen om hem „ van voren aentetasten. De paerden be„ hoeven niet aengefpoord te worden: het is „ genoeg dat zij het gefchreeuw der mens, fchen en honden hooren, om uittefchie„ ten. Het beste dat men dan doen kan is „ hun de vrijheit te laten om te loopen; ,, maer men moet tevens vast genoeg in den „ zadel zitten, om de fchokkingen, welke „ men in het rijden ontvangt, te kunnen we„ derftaen. Indien 'er iemant afviel, zou het „ hem onvermijdelijk het leven kosten, het „ zij door het geweldt van zijnen val, het zij „ door de beweging van het paerdt, dat, zij. » nen loop vervolgende, hem ontwijifelbaer „ on-  i6o De Nieuwe Reisiger. onder zijne voeten zoude verpletteren» „ Men geeft aen deze paerden den naem van j, parameros, om dat men, wanneer zij naeu„ welijks in ftaet zijn om voorttegaen, hen „ oeffent om in het gebergte te loopen. „ Behalve de biezen, die op de Paramos „ groeijen , vindt men 'er nog eene plant, „ verlichtendhout genoemd , welke omtrent „ twee voeten hoog is. Zij beftaet uit rech„ te en gladde ftelen , ter dikte van een' ,, pink, die uit denzelfden wortel voortfprui„ ten. Men fnijdt ze digt bij den wortel af, ,, en fteekt ze aen gelijk wasfchen kaerfen; „ en fchoon zij groen zijn, verfpreiden zij „ nogthans zoo veel licht als een fakkel, „ zonder dat men 'er iets anders aen behoeft „ te doen, dan de kool, die zij in het bran„ den maken, wegtenemen. „ Deze andere plant, waervan de volgen„ de bladzijde u de teekening vertoont, is „ het vermaerde kruidt, koka genoemd, waer „ in hier een groote koophandel gedreven „ wordt. Eertijds was zij alleen eigen aen „ eenige gewesten van Peru; maer federt is zij zeer gemeen in de zuidelijke landfchap„ pen geworden , door de zorg, welke de 5, Indianen aenwenden om ze aentekweeken. „ Verfcheidene lieden meenen dat zij niet 5, verfchilt van de betel, die in de Oosindiën ,, niet minder in gebruik is. Haer bladt is „ glad , zacht, groen en een' en een' hal- „ ven  Honderd en Eenenveertigste Brief* irJï ven duim lang. De vrucht groeit met tros* „ fen, die in het begin rood, en vervolgens ,, zwart zijn; en in dezen laetften ftaet plukt 5, men ze af, en laet ze droogcn^ om ze te ,, bewaren. Zij dient den Peruanen voor kleen geldt, gelijk de kakao aen de inwoon„ ders van Mcxiko. De Indianen kaeuwéri dé ,5 bladeren der koka, vermengd met een ge„ lijk gedeelte van eene foort van krijt, ge„ maekt vni verkalkte oesterfchelpcn. Zij „ dienen hun in plaets van alle ander voed* fel; eh weik een' arbeidt zij ook verricht „ ten, verlangen zij naer geene andere ver$, kwikkirig. Inderdaedt toont de ërvarënis, „ dat dit kruidt hen fterk maekt, en dat zij „ verzwakken-, wanneer hun het zelve ont„ breekt* Het beste groeit in de omliggende ,, ftreken van Kusko. Het wórdt grootëlijks „ vertiert in de oorden, alwaer men in de „ mijnen werkt: want de arbeiders kunnen „ zich zonder dit voedfel niet ftaende hou» ,, den. Men verfchaft 'er hun zoo veel van „ als zij begeren, en kort hun het zelve op hunnen dagloon af, Verfcheidene bijzonde„ re perfonen hebben aenmerkelijke voordee* ,, len op deze koopmanfehap gedaen, en de „ inkomften van den bisfchop , de kanor„ niken, en de hoofdkerk van Kusko, ont„ ftaen, \roor het grootfte gedeelte, uit de n tienden van de gedroogde kokabladerert. XII. DceU L w Op  ió2 De Nieuwe Reisigeb. „ Op dezelfde bladzijde, waerop deze plant geteekent is, ziet gij de afbeelding „ van een' boom, die in het noorden van het „ landfchap Quito groeit. Uit denzelven „ druipt onophoudelijk eene gom, die de in», woonders mopa - mopa noemen , en welke dient tot het maken van eene foort van lak „ of vernis, zoo duurzaem , dat het door n kokend water niet losgemaekt, noch zelfs verdoofd kan worden. De manier om het „ te gebruiken is zeer eenvouwig : men neemt een ftuk van deze gom in den mondt; en na het met het fpeekfel geweekt „ te hebben, haelt men 'er het penfeel over, „ en verft het met eene kleur naer men be„ geert. Alsdan legt men het op het hout, waerop het, in het droogen , zoo fraei „ wordt als het verlakt werk van China. „ De leibo, die op de andere bladzijde „ ftaet, is een hooge en fchaduwrijke boom, „ die eene foort van wolle, zachter en fijner „ dan het katoen, voortbrengt. De India„ nen weten dezelve niet te fpinnen; en tot „ heden toe heeft men 'er zich alleen van be„ dient om matrasfen te vullen. Zij is'er des „ te bekwamer toe, om dat zij, behalve ha„ re natuurlijke zachtheit, in de zon derwij„ ze opzwelt, dat zij het tijk der matras als „ een' trommel uitrekt, zonder in de fchan duw aenftonds neder te zakken, ten zij de „ plaets zeer vochtig zij, n De  Honderd en Eenenveertigste Brief. 163 „ De vijahuas, die ter zijde van den leibo >, zijn afgebeeld, zijn groote bladeren, die in een bedt tot lakens zouden kunnen die., hen. Hunne gewone lengte is vijf, eri „ hunnè breedte twee en een halve voeten. „ Zij zijn gelijk en glad, uitgenomen eenë $, fteel, die door het midden loopt. In de woestenijen van Guayaquil ftrekken zij ü om fchielijk kleene hutten te bouwen; „ maer door het ganfche landt gebruikt men $, ze oni de huizen te dekken, en de visch, ,; het zout, en alle koopmanfchappen, die men wii vervoeren en voor Vochtigheit bewaren, daer mede te omwinden. ;, Aen de andere zijde is de mata-palo, of moordpael, die zicli in het begin flechts 5, als een zwakke plant vertoont, maer tót eene öntzagchelijke grootte opgroeit. Zij ;, wast zeer dun aen den voet van eën' hooj, gen boom, waer mede zij zich vereenigt, en daer tegen opklimt, tot dat zij 'er bo„ ven uitfteekt. Hare kruin wordt dan zoo' j, breed, dat zij aen haer fteunfel de ftralen en den invloedt der zonne beneemt. Zelfs voedt zij zich met het fap yan den boom, Ü die haer tot een' ftut verftrekt; en dien $i van langzamerhandt Verterende, neemt zij jH eindelijk deszelfs plaets in, en Wordt zooT dik , dat men 'er kanoos van dë eerfte' M grootÉe van maeké.  j64 De Nieuws Reisigek. „ Wanneer gij het bladt omkeert, zult gr) „ de uitmuntende vruchten van Peru zien ,, afgebeeld. De chirimoya wordt voor eene „ der aengenaemfte gehouden , en hooger „ dan de ananas gefchat. Haer fap is zoet, „ met een ligt zuur vermengd, en haer reuk „ zoo aengenaem , dat zij 'er den fmaek „ grootelijks door aenprikkelt. Hare grootte en gedaente gelijken naer die der Europe„ fche fpitfche appelen. Hare fchel is groen„ achtig, en als met fchubachdge vakken .ge,, borduurd. Haer vleesch is wit, zacht ert „ met eenige bijna onzigtbare vezelen door„ vlochten. Deze vrucht groeit op een' „ hoogen en fchaduwrijken boom. Hare „ bloemen worden fterk gezocht, en zeer duur verkoft, door de neiging, welke de j, vrouwen voor derzelver reuk hebben. ,, Deze andere plant is u bekend. Zij „ brengt de aerdbeziën voort, en verfchilt niet van die van Europa, dan dat deze laet,, ffe kleener zijn.. Ook zijn onze aerdbe„ ziën van Peru veel grooter dan de uwe; . „ en hunne hoedanigheit is waterachtiger, zonder dat zij daefom minder aengenaem „ zijn". De monnik, die mij alle deze afbeeldingen verklaerde, werd geftoord door het geluidt eener klok , die hem naer de eetzael riep. Wij waren aen de laetfte bladzijden van het handfchrift; en ik zag met een' opflag van het  HoNDtRD en Eenenveertigste Brief, ioj oog, dat het overige onzer nieuwsgierigheit weinig waerdig was. Het zelfde zeg ik van eenige bijzonderheden van het landfchap Guayaquil. Ook is alles tot ons vertrek gereed, zonder echter te weten of wij ons eerst naer Lima of naer Quito zullen begeven. Dit hangt af van een bedrijf van koophandel, 't welk misfchien mijn' koopman zal doen befluiten naer deze laetfte ftadt te vertrekken. Ik zal u zulks in mijnen eerften brief melden. Ik ben , enz, Guayaquil, den i%ften van April, 1751. Honderd en Tweeënveertigste Brief. Vervolg van Peru. Ja, Mevrouw, wij zijnmnaer Quito vertrokken. Ik kom 'er op dit oogenblik aen, en zal u de voornaemfte omftandigheden van mijne reis mededeelen. Wij voeren de Guayaquil op tot aen het dorp Karakol. Dit gefchiedde niet om dat 'er geen weg te landt is; maer de moerasfen, en verfcheidene groote rivieren, maken denzelven in alle de jaergetijden, behalve in den zomer, onbruikbaer. Gij zoudt u niet kunnen verbeelden wat wij, gedurende deze korte fcheepvaert, te lijden hadden wegens de muskieten, waervan L 3 ^  l66 De Nieuwe Reisiger. ik u reeds zoo dikwerf gefproken heb , en waer toe men, door de kwellingen, die men 'er van lijdt, genoodzaekt is telkens te rug te keeren. Alle onze voorzorgen, om 'er ons tegens te beveiligen, waren vruchteloos. Des daegs waren wij in eene gedurige beweging, om deze ondiertjes wegtejagen; en des nachts ftonden wij onverdragelijke fmerten van hunne fteken uit. Het is waer dat wij van dikke handfchoenen voorzien waren; maer het aengezigt bleef bloot, en de kleederen waren eene zwakke verdeediging voor het overige des ligchaems. De angels drongen dwars door het laken, en veroorzaekten ons eene pnuitfprekelijke jeukte. Deze pijniging duurde tot Karakol, alwaer men ons muilezels bezorgde, om onze reis te landt te vervolgen. Na eenen togt van vier mijlen, kwamen wij op de boorden van de rivier de Ojibar. Wij doorwaedden dezelve negenmalen , in hare vericheidene kromten , en altoos met eenig gevaer. Des avonds hielden wij ftal in een groot huis, op den oever gefticht, digt bij eene plaets, de haven der Muskieten genoemd. Uit dezen naem, oordeelt gij wel waeraen wij ons, gedurende de nacht, blootgefteld vonden. Wij werden door deze hatelijke ondiertjes zoo wreedelijk befprongen , dat wij het befluit namen, om pns in de rivier te werpen , en 'er tot den dag toe in te blijven. Maer terwijl wij ons. dus  Honderd en Tweefnveerticste Brief. i6> dus aen de wocstheit dezer heülooze dieren onttrokken , was het ons niet mogelijk het hoofdt te beveiligen. Men moest dan van dit hulpmiddel afzien, en alle de andere leden des ligchaems mede in het martelaerfchap laten deelen. Met het aenbreken van den dag, konden wij eikanderen niet zonder eene foort van affchrik befchouwen: onze aengezigten waren met puisten bedekt, en onze handen met gezwellen overladen. Men zeide ons dat dit huis verlaten was, als zijnde het vagevuur van een' mensch, die 'er in ftierf. Ik geloof dat men het veeleer de hel der levenden had mogen noemen. Wij vervolgden onze reis langs zulk eenen moerasfigën weg , dat onze rijdieren tot de borst toe in het water zakten. Wij hielden des avonds ten vijf uren flil, in eene plaets, Kal uma genoemd, alwaer wij niets vonden om in te huisvesten ; maer de Indiaenfche voorlieden traden in het gebergte, hakten 'er palen en takken af, en maekten, in minder dan één uur, verfcheidene hutten, die ons onder huisdak fielden. Des anderendaegs trokken wij door eene plaets, Mama-rumi of Moeder des fteens geheten. Wij zagen 'er een' waterval van eene uitmuntende fchoonheit, De rots, waer van het water afflort, is meer dan drie honderd voeten hoog, en aen wederzijden met hooge en fchaduwrijke boomen bezoomd. Het gezigt wordt gelijkelijk L 4 be.  1(8 De Nieuwe Reisigkr. bekoord door de klaerheit van het water, en den omtrek, dien het in het nedervallen vormt, Na zijnen va], vervolgt het zijnen loop in eene kil, die een weinig afhelt, en waerover de groote weg heen ligt. Wij gingen op dit fpoor niet zonder groot gevaer voort; dewijl het aen de eene zijde niet dan ijsfelijke afgronden vertoonde, en aen den anderen kant zoo naeuw was, dat de berijders en muilezels. onophoudelijk tegens de rotzen of boomen ftieten, waerdoor wij allen, op onze aenkomst të Tarigagua, als gekneust waren. Niet min gevaerlijk was het over de bruggen te trekken, dan de rivieren te doorwaden: want dewijl zij van hout en zeer lang zijn, fchudden zij op eene verfchrikkelijke wijs ginsch en weder. Daerenboven zijn zij flechts drie voeten breed, en met geene borstweringen of leuningen voorZien; weshalve de minfte valfche tredt den muilezel in den ftroom kan doen vallen, waer iri hij met zijnen last onvermijdelijk zou verdrinken. Men herftelt deze bruggen, ijder jaer, bij den aenkomst van den winter, den eenigften tijdt waerop men dezelve gebruikt, om dat dc rivier des zomers altoos doorwaedbaer is; doch men bouwt ze zoo onfterk, dat zij alle jaren dienen vernieuwd te worden. Wanneer een man van aenzien, als een bisfchop, een voorzitter des raeds, een landvoogdt, enz,, deze reis doet, is de corrégl- düT  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 169 dor of amptman van Guaranda verpligt, door de Indianen, houten huizen te laten oprechten , om ijder dag tot rustplaetfen te kunnen dienen. Dezelve blijven ftaen tot het gebruik van andere reizigers, tot dat zij, bij mangel van herftelling', om ver vallen. In eene dezer verlatene hutten, werden wij zoo wreedclijk van de muskieten gekweld. Als deze huizen omgeworpen zijn , vergenoegd men zich, gelijk wij gedaen hebben, met hutten, die de voerlieden of gidfen inderhaest opflaen. Tarigagua ligt aen den voet van den berg St. Antoni. Het is niet gemakkelijk u een denkbceldt te geven van den weg, die naer dtfzen berg loopt, en van de moeijelijkheden, welke men in het overtrekken van denzelven ontmoet. Op fommige plaetfen is hij zoo ontoegangkelijk, dat men hem niet dan met ongemeene moeite kan beklauteren. Op andere oorden is de afhelling zoo fteil, dat de muilezels 'er naeuwelijks op kunnen blijven ftaen. Somtijds is de doortogt zoo fmal, dat men bezwaerlijk plaets genoeg vindt om voortterijden. Dikwerf loopt de weg langs ijsfelijke afgronden, die ons, op ijdere tredt, doen vreezen daerin te zullen ftorten. De?e wegen, of veeleer deze voetpaden, zijn in hunne geheele lengte, van ftap tot ftap, vervuld met diepe gaten, waerin de muilezel zijnen voet zet, zoo dat zijn buik bijna de aerde raekt. Het is waer, dat zij L s als  170 De Nieuwe Reisicer. als trappen dienen, om den weg gemakkelij. ker te maken; maer zoo het gebeurt dat de muilezel zijnen voet niet wel zet, ftort hij ter neder, en de berijder loopt min of meer gevaer, naer dat hij aen de eene of andere zijde valt, en 'er min of meer afgronden zijn. Misfchien zult gij zeggen, dat het veiliger zou zijn te voet te gaen; maer het is niet gemakkelijk zich vast op de becnen te houden; en indien men uitgleê, zou men tot de kniên toe in den modder zinken, en 'er onmogelijk weder kunnen uitkomen. Schoon deze gaten den weg zeer gevaerlijk maken, is het gevaer echte/nog grooter op de plaetfen , alwaer zij ontbreken. Dewijl de afhelling ongemeen fteil, en de grondt door den gedurigen regen week is, zou het padt al te glibberig wezen. De muilezels zouden niet kunnen voortgaen, ten zij 'er vooraf een man met eene fpade eenige kleene groeven maekte , om dezelve tot trappen te doen dienen. Men moet dezen arbeidt gedurig vernieuwen; dewijl de regen in een' enkelen nacht , het werk van den voorgaenden dag vernielt. De moeijelijkheit van altoos iemant voor zich te hebben, om den weg te bereiden, het gevaer van vallen en kneuzen, het verdriet van met modder bedekt, en dikwerf tot op. de huit nat te worden, zouden min droevig zijn om uitteftaen, indien zij nog niet vergroot wierden door het gezigt der af- gron-  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 171 gronden, die den onverfaegdften man zou» den doen beven, De manier , waerop men van deze verfchrikkelijke plaetfen afdaelc, boezemt geene mindere vrees in. Aen de eene ziide zijn 'er fteile hoogten; en aen de andere ijfelijke diepten. De muilezels fchijnen kennis teliebben van het gevaer, en van de omzichtigheden, welke men moet gebruiken, om het zelve te ontvlugten. Wanneer zij op den top van eene hoogte zijn, houden zij ftil, plaetfen hunne voorvoeten , den eenen na den anderen, gelijk ook de achterfte, blijven eenigen tijdt in dezen ftandt, als om den weg te onderzoeken , en laten zich vervolgens zoo fnel als een blikfem afglijden. De berijder heeft dan alleen toetezien om zich vast op den zadel te houden, om dat de minfte beweging zijnen muilezel het evenwigf zou doen verliezen, en hen beide van den berg neder flor ten. Hoewel de gewoonte deze dieren op deze oeffening heeft afgericht , laten zij echter eene foort van vreeze blijken, wanneer zij op den top van eenige hoogte komen. Zij blijven 'er ftil op ftaen, zonder dat de reiziger hun den teugel ftrek houdt; en indien hij hen, bij mangel van ervarenis, met de fporen fteekt, blijven zij echter onbewegelijk, tot dat zij hunne maetrcgels wel genomen hebben. Niet alleen onderzoeken zij den weg zoo ver hun gezigt kan bereiken; maer zij griii-  Ï7» D k NlEUiVE Reisiger. grinneken, als of zij hunnen berijder wilden waerfchuwen op zijn hoede te wezen, waer door hem , indien hij niet reeds te voren doordezelfde plaets getrokken is , veel ontftcltenis wordt veroorzaekt. De gidfen nemen dan den voortogt, plaetfen zich langs den weg, klauteren op eenige rotfen, houden zich acn de wortelen der boomen vast, en moedigen den muilezel door hun gefchreeuw aen, tot dat hij den voet der afhellinge bereikt heeft. Verwonderlijk is het te zien hoe juist deze dieren alle hunne bewegingen weten te beduren. De menfchen zelfs zouden met geen meer voorzichtigheit en overleg te werk kunnen gaen. Wanneer deze beesten verfcheidene reizen gedaen hebben , verkrijgen zij eene foort van achting', die hen veel doet gelden. Wij kwamen gclukkiglijk alle de moeijelijk. heden van dezen weg te boven, en begaven ons in het dorp Guaranda. Het overige van den we:}, tot aen Quito, is met geene afgronden noch gevaerlijke doortogten bezet; maer men gevoelt 'er eene hevige koude. Alle morgens waren de velden wit van de rijp, en de toppen der rotzen met hagel bedekt. In de verzengde Iuchtftreek, en onder dc evennachtslijn, moest een Europeaen, een Fransman , onmatige hitte verwachten; en meestentijds was ik van koude bevangen. Ia  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 173 In het doortrekken van de vlakte van Kallo, hadden wij het vermaek van het vermaerde paleis der aloude Inkas, waervan gij de befchrijving gelezen hebt, te befchouwen. Hoe meer wij naderden , hoe meer de bosfchen begonnen opteklaren. Wel rasch ontmoetten wij niet dan zandige landerijen, cn hooger op naekte en verkalkte bergen, die den top van den vuurberg Pichincha omringen. Dit is zoo veel, Mevrouw, als of ik u zeide dat wij aen het einde van onze reis naderden. Op het hoogfte der kust'gekomen zijnde, herinnerde ik mij het geene ik had gelezen in de gedenkfcbriften van een lidt van het Franfche genootfchap der wetenfchappen , die zich, eenige jaren te voren, op dezelfde plaets bevonden had. „ Ik werd van ver„ baesdheit en verwondering'aengedaen, op „ het gezigt van een lang dal, van vijf of „ zes mijlen breed, doorfneden met beken, „ die zich vereenigden om eene rivier te vormen. Zoo ver mijn gezigt konde rei„ ken, befpeurde ik bebouwde landen ,' ge,, fchakeerd met velden en beemden, groene „ heuvelen, dorpen en gehuchten, met le„ vende heggen en tuinen omringd. He „ ftadt Quito lag aen het eindt van die be,, koorlijke verfchiet. Ik geloofde dat ik in „ één der fraeifte landfehappen van Frankrijk was overgevoerd. Naermate ik afdaelde,  i?4 Da Nieüwe Reisiger. j, veranderde ik ongevoelig van Iuchtftreek, ,, gaende bij trappen, van eene ongemeene ,, koude, over tot de gematigdheit van onze ,, fchöonfte dagen in de maendt Mei. Wel rasch ontdekte ik alle deze voorwerpen ,, van nabij en onderfcheidener. Yder oogen„ blik vérgrootte mijne verwondering i ik }, befchouwde, voor de eerftemael, in het open veldt, bloemen, knoppen eft vruch- ten op alle de boomen. Ik zag zaeijen, „ ploegen en oogften , op denzelfden dag, ,, en op dezelfde plaets". Eindelijk ben ik te Quito aengekömen; en óm niets te vergeten, meende ik, zoo dra ik aenkwam, verpligt te zijn alle deze bijzonderheden op papier te flellen. Binnen weinige dagen zal ik mijnen brief vervolgen. . . . . * Ik hervat, Mevrouw , met des te meer vermaek dezert brief, om dat ik, federt drie weken, waerin ik de ftraten en Omliggende ftreken van Quito doorwandeld heb, u deze ftadt van binnen en buiten kan leeren kénnen. Vooraf moet ik u zeggen, dat ik gehuisvest ben bij een' Spanjaerdt, die alle de waernemingen der wiskunstenaren, gezonden om de gedaente van het aerdrijk te bepalen , heeft bijgewoond. Hij onderrichtte mij „ dat zij, „ gelijk ik, aengekömen waren door den weg ,, van Guayaquil; dat zij, Guaranda nade„ rende, een half uur van dit dorp, verwei- komd werden door den amptman en hoofd- ,5 fchout  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 175 „ fchout van het landfchap, die hen te ge„ moet' getrokken waren; dat zij, een wei„ nig verder, zagen verfchijnen den priester, „ omringd van jonge Indianen, in het blaeuw „ gekleed, met een linten gordel, en eene „ foort van tulbandt op het hoofdt; dat ijder „ van hun een' kleenen ftandaerdt in de handt „ droeg; dat zij, in deze kleeding, twee of drie benden uitm iekten , danfende op de „ manier van het landt, terwijl zij een „ vreugdgejuich uitgalmde. Dees wakkere „ en luisterrijke hoop, voegde 'er de Spanjaerdt bij, „ verzelde de wiskunstenaers tot ,, in het dorp. De priester verwellekomde „ hen; en zoo dra zij ingetreden waren, „ gaven het geluidt der klokken, en de t' fa- menflemming van verfcheidene fpeeltui„ gen , aen deze inhaling een volkomen „ zweemfel van zegeprael. De fterrekundi„ gen vraegden, in hunne verwondering, „ waeraen zij deze eer hadden toetefchrij„ ven ? Men antwoordde hun , dat de in„ woonders des lands nooit minder deden, ,, ten opzichte van de vreemdelingen van ,, eenig aenzien. Toen zij te Quito waren „ aengekömen , gaf hun de landvoogdt een „ vertrek in het paleis van het gerechtshof, „ en onthaelde hen heerlijk, de drie eerfte „ dagen , gedurende dewelke de bisfchop , „ geestelijke richters, kanonniken, regeer,, ders, en alle andere aenzienlijke perfonen, „ el-  176* De Nieuwe Re is ig er. „ eikanderen fchencn te betwisten, wie huil „ de meeste beleefdheden zoude bewijzen. „ De leden van het Franfche genootfchap ,, kwamen langs eenen anderen weg. Deze „ ftadt moest hunne gewone verblijfplaets, ,, en als het middenpunt van hunne fterre„ kundige verrichtingen zijn. De eerfte da„ gen werden befteed, tot de inhaling, het afleggen van bezoeken, en het voldoen „ van de Wedefzijdfche nieuwsgierigheid , Vervolgens maekten zij een begin met het ,, befchouwen van het landt tot hunne eerfte „ waernemingen , maer zij werden gefruit „ door één dezer toevallen, die de filofofen „ vernederen , door hun' te doen zien dat de „ meerderheit hunner kundigheden hen voor „ de algémeene behoeften niet beveiligen. Door den afftandt der plaetfen, en vooral „ het gebrek van rechtftreekfehen koophan„ del tusfchen Frankrijk en het Spaenfche Amerika, waren de wisfelbrieven, welke „ zij verwachtten, opgehouden; en agttien „ maenden na hun vertrek van Parijs hadden „ zij nog geene tijding uit Europa ontvangen. „ Een van hun, die met het beftier der geld„ middelen belast was , had den droeviger! ,, toeftandt, waerin zij zich bevonden, aen „ den onderkoning van Peru gefchreveni „ doch 'er verliepen niet alleen twee maen„ den, eer zij een antwoordt ontvingen; maet het was daerenboven gansch niet gunstig. „ Dus,  Ëonoerd en Tweeënveertigste Bui f. i u „ Das, van geit ontbloot, op eenen afftandt van drie duizend mijlen van hun va„ derlandt , zagen zich deze geleerden'genood„ zaekt eene verblijfplaets te zoeken, zonder ,, te weten bij wien zij zich zouden vervoe„ gen. Een yan hun vertrok naer Lima, om „ 'er gebruik te maken van eenige brieven „ van aenbeveling', welke hij aen de koop; 5, lieden op Frankrijk had. Deze reis had 3, het góede gevolg, dat hij 'er zich van had i, voorgefteld ; en dus alle hinderpalen uiè „ den weg geruimd zijnde , begonnen zij „ hunnen arbeidt in de vlakte van Yaruqui, „ alwaer ik dikwerf hunne verrichtingen bij„ woonde. Ook hadden zij tot aenfchouwers ii een groot aental van jonge Indianen, voor „ wien deze geleerde waernemingen ondoor„• grondelijke geheimen waren. Zij hadden „ geen denkbeeldt van de verrichtinge vari „ een' man, op zijne knien gelegen, aen deri „ voet van een vierde van een' cirkel, met „ het hoofdt in eene ongemakkelijke geftalté „ gedraeid, houdende in de eene handt een ,, berookt glas, en behandelende met de andere „ de fchroeven aen den voet van het werk„ tuig; terwijl bij* om de loötiijri gade te flaen, beurtelings zijn oog floeg op het kijk„ glas en de vérdeeling, van tijdt tot tijdt ' „ den minuut- en fecondewijzer van een nur„ werk befchouwde, eenige talletters op een ,j papier fchreef, en zich weder in zijne eerXII. Deel. M h fte  178 De Nieuwe Reisiger. fte geftalte ftelde. Geene van deze bewe„ gingen ont/hapten hunne opmerkingen; en ,, dewijl deze volken uitmuntende naerapers „ zijn, en het vermogen bezitten om alles „ wat zij zien , en zelfs het geene zij niet be„ grijpen, naertebootfen, zag men, op het „ oogenblik dat men het minst verwachtte, „ groote cirkelftukken van hout en befchit„ derd papier, vrij wel nagevolgd, op het „ zandt verfchijnen , en deze bootfemakers „ de wiskunstenaers zoo natuurlijk naerapen, „ dat ijder van hun zich zeiven gemakkelijk „ kon kennen. Dit alles werd op zulk eene ,, koddige wijs uitgevoerd, dat onze geleer„ den de eerften waren om over deze boerti, ge vertooningen te lagchen. „ Na de fterrekundigen in de vlakte ge„ volgd te hebben , verzelde ik hen op de „ bergen. Wij kwamen op den hoogften top „ van den Pichincha, den Vefuvius van Qui?, to, aen wiens voet deze ftadt ligt; en gij „ zoudt niet kunnen gelooven, wat wij van de geftrengheit der koude, en het geweldt „ van den windt, te lijden hadden. Behalve „ deze twee ongemakken , waren wij om„ ringd van zulk een' dikken mist, dat wij „ de voorwerpen naeuwelijks op zeven of „ agt treden afftands konden ondcrfcheiden. „ Toen deze diisternisfen begonnen optekla„ ren, en dat de wolken, door haer gewigt, „ naer de oppervlakte der aerde zakten , „ fche-  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 179 *, fchenen zij eene zee te wezen , uit het ,, midden van welke onze rots zieh als een „ eilandt verhefte. Wij hoorden het geluidt 9, der ftormwinden , die op Quito en de na„ bürige plaetfen bulderden. Wij zagen den blikfem en de weerlichten onder ons ichit,, teren; en terwijl de ftortregens het landt 5, rondom overftroomden, genoten wij eene (rille en heldere lucht. De hemel was klaer 1 de zon matigde de groote koude; 9, en de windt werd bijna niet meer gevoeld» 9, Alles veranderde van gedaente , toen de wolken weder opklommen - hare dikte be- nam ons de ademhaling: de fneeuw begon ,, weder te vallen, en de windt optefteken; en ijder oogenblik waren wij op het punt „ om met onze hutten te (forten in de af,, gronden, die ons omringden. Het gekraek „ der rotzcn, die zich van den bergaffcheur* den, en hem in het vallen deden fchud„ den , vermeerderden daerenboven onze 5, vrees. Het zelve was des te verfchrikke3, lijker, om dat men in deze woestenij geen „ ander gerucht hoorde; en alle flaep, hoe 3, vast, werd daer door geftoord. ,, Telkens wanneer'er fneeuw viel, waren „ wij genoodzaekt mét fchoppen uit onze „ hutten te komen, om dezelve van de da3, ken aftefcheppen, uit vreeze dat wij 'er „ door verpletterd zouden worden. Het is 3, waer dat wij dienstboden hadden 5 maer zij M 2 „ wa-  s-8o De Nieuwe Reisiger. „ waren zoo verkleumd door de koude, dat „ wij hen niet uit eene kleene tent, waerin „ zij een gedurig vuur ftookten, konde krijj, gen. Ons voedfel beftond in een weinig j, rijst, gekookt met vleesch of gevogelte, „ 't welk men ons van Quito bragt. In plaets 5, van water vulden wij onze potten met ijs, „ 't welk wij bij het vuur deden fmelten; en „ onder het eten was ijder genoodzaekt zijn* 3, fchotel over een komfoor te houden. Somtijds overviel ons de nacht in het & open veldt, aen den voet van den berg, „ alwaer de noodt ons dwong den dag afte„ wachten. Onze zadels dienden ons tot „ hoofdkusfens, onze mantels tot matrasfen; 3, en onze neusdoeken, door onze jagtmes- fen onderfteund, ftrekten tot eene foort 3, van veldtent, die ons voor het ijzel bevei>, ligde. Op andere tijden hadden wij te vreezen voor het inftorten van groote „ fneeuwhoopen, door de vermenging met „ het zandt tot harde ligchamen gevormd, „ welke wij voor klippen van rotzen namen. ,3 Zij braken los van den top des bergs, „ en vielen digt bij onze tenten neder. Wij „ werden opgewekt door dit gerucht, dat „ door den wedergalm verdubbeld werd, en 3, in de ftilheit van den nacht nog fcheen te „ vermeerderen. „ Terwijl wij op deze plaets gelegerd wa„ ren y hadden twee bijzondere perfonen van „ Quï.  Honderd en Tweeënveertigste Brief. i8i „ Quito, misfchien uit naem'van de ganfche „ ftadt , de nieuwsgierigheit om te weten wat wij zoo lang in de middenlucbtftreek „ uitvoerden. Hunne muilezels voerden hen „ tot aen den voet der rotze, waerop wij „ onze woning hadden uitgekozen. Maer hun bleven nog honderd roeden lootrechte „ hoogte opteftijgen , 't welk men zonder „ behulp van handen en voeten niet konde „ verrichten. Wij zagen hen verfcheidene „ malen van de onderneming' afzien; maer „ eindelijk wendden zij om ftrijdt nieuwe „ poogingen aen, en kwamen op onze ver„ blijfplaets, na dat zij meer dan twee uren „ befteed hadden , om dezelve te beklim„ men. Wij ontvingen hen met vermaek, „ en gaven hun deel aen alle onze rijkdom„ men. Zij vonden ons meer van fneeuw „ dan van water voorzien. Men maekte een „ groot vuur, om hun het ijs vocht te doen „ drinken. Zij bragten een gedeelte van den „ dag met ons door, en keerden des avonds „ weder naer Quito, alwaer wij federt de „ achting van ongemeene mannen verwor„ ven hebben. Niemant kon denken dat de „ eenigfte beweegreden der wiskunstenaren , „ om zulk een hard leven te leiden, was de „ gedaente der aerde naertefpeuren. Men „ was in het begrip, dat zij, door behulp „ der zwartekunst', mijnen zochten toontje dekken, en een' heimelijken omgang met M 3 „ den  t82 De Nieuw* Reisiger, „ den duivel onderhielden. Twee Indianen, „ die hunne ezels verloren hadden, vervoeg. „ den zich bij hen, en vraegden op hunne „ knien waer'deze dieren vervaren waren; „ dewijl'er voor hun, zeiden zij, niets verj, borgen was. „ Eertijds was dc Pichincha een vuurberg, „ en 'er zijn, federt de veroovering, eenige „ hevige uitberstingen voorgevallen. De „ opening is in een' berg, wiens top tegen„ wbordig met zandt en eene verkalkte ftof j, bedekt is; maer 'er komt geen vuur meer JS uit, noch men ziet 'er geene de minfte j, fchijnbaerheit van rook. Echter worden „ de bewoonders der omliggende ftreken „ fomtijds verontrust, door het ver fchrik ke„ lijke geraes, 't welk de winden, die in de „ holligheden van den berg befloten zijn, „ veroorzaken. Zij herinneren zich hier „ door de aloude verwoestingen , toen de „ ftadt en het omliggende landt, om dus te „ fpreken, onder eenen zondvloedt van asj, fche begraven lagen. „ Dees uitgeftrekte afgrondt is, als door „ een'muur, in tween gefcheiden; en alles, „ wat wij daerin gewaer werden , fcheen 3, ons niets anders te zijn dan de ingeftorte „ overblijffels van den top, federt deszelfs „ branding, Eene verwarde opeenftapeiing „ van ontzagchelijke rotzen, die verbrijzeld „ en onregelmatig op eikanderen lagen, ver- „ toont  IIonperc en Tweeënveertigste Br;ef. 183 „ toont aen het gezigt eene levendige af bcel,, ding van den chaos. Men heeft geheele „ vuurftroomen , die zich nieuwe wegen „ openden, aen de zijden van dezen berg „ zien uitbersten. Watervallen van halfge„ fmolten fneeuw Hortten zich in de vlakte ne„ der; en eene zee van kokend water bedekte „ de aerde, verfcheidene mijlen in het ron„ de, en fleepte ontvlamde brokken, ijs„ klompen en Hukken van rotzen, verwar-. „ delijk onder een gemengd, met hare golven mede. „ De levenswijs der wiskunstenaren op „ den bevrozen top van den Pichincha, was „ als de proeftijdt van het leven, dat zij, ge„ durende twee jaren, op meer dan dertig „ verfchillende bergen leidden , zonder ande5, re verkwikking' dan die der gewoonte: „ want hunne ligchamen werden door den „ tijdt verhard , en maekten zich gemeen„ zaem met deze gewesten en derzelver gro- . „ ve voedfelen. Insgelijks gewenden zij zich „, aen deze ftille eenzaemheit, en de verfchil. 3, lende getemperdheit der lucht, welke zij, „ van den eenen berg tot den anderen over„ gaende , moesten uitftaen: want zoo fel „ als de koude op de hoogten was, zoo on„ matig was de hitte in de dalen, welke zij „ hadden doortetrekken. Kortom de ge„ woonte maekte hen ongevoelig voor het if gevaer, en in het grootfte ongemak wordt M 4 s> men  ï84 De Nieuwe Reisigek. 3, men altoos door de eer aengemoedigd. Op „ zekeren dag 'geloofden de inwoonders, „ toen zij de blikfems, die verfcheidene da- gen geduurd hadden, van verre zagen flikp, keren, en den donder onophoudelijk hoor„ den grommen, terwijl de fneeuw op den „ duur nederviel, en de toppen der bergen „ bedekte, dat alle deze geleerden gefneu? „ veld waren. Dit was de eerfte reis niet dat n men het gerucht daervan verfpreid hadde; „ en in dit geval ftelde men openbare gebe3, den voor hun in. „ Doch dit waren de eenigfte hinderpalen „ niet, die zij hadden te boven te komen. Al te gelukkig zouden zij zich gefchat heh„ ben, indien zij alleen tegens de geftreng- heit der nevelen hadden moeten worstelen. Zij ftonden daerenboven bloot voor alle de 5, listen der pleitzale, in het onderzoek van verfcheidene rechtsgedingen , welke zij „ moesten uithouden ; een zonderling loE ?, voor lieden, die 'er tot dien tijdt toe mis- fchien den naem alleen van gekend hadden; 3, en nog zonderlinger voor wiskunstenaren, „ die, in plaets van zich alleen met het voor,, naemfte voorwerp hunner reize bezig te houden, genoodzaekt waren de helft van ,, hunnen tijdt te belleden, om gedingftuk„ ken opteftellen, de rechters aentezoeken, ,, en den advokaten werk te verfchaffen. De« ze rechtsgedingen waren van driederlei ,3 foort ^  HoNBERD EN TWEEËNVEERTIGSTE BRIEF. 185 „ foort, namelijk, over burgerlijke, ftaet„ kundige en lijfftraffelijke zaken. „ Wat het rechtsgeding in burgelijke zaken „ betreft; gij hebt gezien dat het gebrek van „ geldt de Franfche geleerden fomtijds in „ verlegenheit bragt: op zekeren dag waren „ zij zelfs genoodzaekt hunne kleederen en „ andere kleenigheden te verkoopen, om le„ vensmiddelen te hebben. De noodzake„ lijkheit, waerin zij zich te Quito bevon„ den, om deze geringe koopmanfehap te be„ drijven, deed hen aenzien voor fluikers, 3, die verbodene goederen verkoften, Ver„ fcheidene perfonen getuigden dat zij, van „ deze vreemdelingen en derzelver dienstbo- den , naelden , vuurfteenen , hemden, „ kanten, edele gefteenten, juweelen, enz., „ gekoft hadden. De getuigenisfen werden „ naer den onderkoning gezonden : een „ hoofdfehout onderzocht het huisraedt, de „ kleederen en boeken der fterrekundigen, „ en de wiskunstige werktuigen; maer niets „ fcheen hem onder de verbodene goederen „ te behooren; weshalve hij eene verklaring, „ tot ontlasting der befchuldigden, opftelde. „ Het rechtsgeding in ftaetkundige ftoffe „ betrof de naeldzuilen , die te Quito ver„ vaerdigd werden, om ten allen tijde getui„ genis van den arbeidt der wiskunstenaren „ te dragen, en de gedachtenis daer van te „ vereeuwigen. De heeren Juan en d'Ulloa M 5 » ftel-  \S6 De Nüuwe Reisigee. „ fielden zich tegens het oprechten dezer ge. „ denkflukken , voor reden bijbrengende, „ dat het opfchrift, 't welk 'er op gefield „ zou worden , beledigend was voor den „ Spanfchen landaerdt, en bijzonderlijk voor „ zijne katholyke majesteit; dat men'er daer„ enboven in vergeten had gewag van hun te „ maken, hoewel zij medgezelien in denzelf„ den arbeidt waren geweest; dat men twee „ flaetsdienaers van Frankrijk genoemd had, „ zonder van die van Spanje te fpreken; en „ dat men boven op de naeldzuilen eene lelie „ gefield had, 't geen de eer van den per„ foon des konings kwetste. Zij befloten, „ dat het opfchrift weggenomen, en de op„ fleller beflraft moest worden. „ Diergelijke klagten, tegens vreemdelin„ gen ingebragt , moesten ontwijffelbaer „ veel invloedt hebben; maer zonder te tre„ den in de bijzonderheden van dit rechtsge„ ding, dat zeer langdurig was, is het ge„ noeg te weten dat zij 'er als overwinnaers „ afkwamen. Zij verkiaerden dat, indiende „ twee Spaenfche wiskunstenaers, de heeren „ Juan en d'Ulloa, in het opfchrift niet ge„ noemd waren , zij het zich zeiven alleen „ moesten wijten; dewijl zij geweigerd had„ den in de hoedanigheit van medewerkeren „ (cooperantibus) aengemerkt te worden; dat „ dees tytel hun mishagende, men voorge„ field had denzelven te verwisfelen in mede- „ din-  Honderd in Tweeënveertigste Brief. 187 „ dingers (concurrentibus) en medehelpers '„ (auxiliantibus) , en dat dit alles niet was „ aengcnomen ; dat 'er gevolgelijk hun naem niet°gevonden werd, maer dat men eene " ledige plaets had gelaten , om 'er denzelven gemakkelijk te kunnen invoegen, indien men het geluk hadde van hen te be]] vredigen; dat zij niet begrepen, hoe men „ Franfchen had kunnen verdenken van in eerbiedt voor eenen vorst, van het bloedt " hunnes konings, te kort te fchieten; dat men, zeggende dat de nacldzuilen opgerecht waren onder de befcherming van zijM ne katholyke majesteit (aufpkns regis ca„ tlwlici), met meer waerdigheit Iprak, dan dat men gefchreven had met zijne tocfiem, mmg'; dat het daerenboven niet mogelijk was te veronderftellen, dat een werk van „ deze natuur' op de landen van een' opper„ vorst was uitgevoerd , zonder deszelfs „ goedkeuriuge; dat de namen der Spaenfche „ ftaetsdienaren eene vreemde omftandigheit „ zouden kunnen fchijnen , daer men nim„ mer het zelfde oordeel van de ftaetsdiena„ ren van Frankrijk zoude vellen; dat deze ., laetfte de bevorderaers van deze roemrijke „ onderneming' waren geweest; dat de te„ genftrevers, op hunne kosten , andere „ naeldzuilen konden laten oprechten, zon„ der dat men hun de vrijheit zoude betwis. „ ten, om daer op alles wat zij gevoegelijk M oordeelden te laten uithouwen. „ Ten  i88 De Nieuwe Reisiger. „ Ten opzichte van de lelie, die deze ge„ denkzuilen dekte, deed men opmerken dat „ hst geheele fchildt der wapenen van Spanje „ niet bekwaem was voor een" hoofdficrfel, » dat op zich zeiven ftond; dat men, vol„ gens eene ftandvastige en regelmatige ge„ woonte, het voornaemfte ftuk der wape3, nen , tot dit fieraedt gebruikt had ; dat „ men, dewijLhet opfchrift aen den koning s, van Spanje was toegewijd, zich van de bij„ zondere wapenen van Filips den vijfden „ had moeten bedienen; dat men , om alle „ verdachte uitlegging voortekomen , deze ,, lelie flechts hadde te bedekken met de „ kroon' van Spanje; en dat men dan niet „ meer zou kunnen twijffelen of zij het zin„ nebeeldt was van eenen Spaenfchen vorst, ,3 een' geboren prins uit het huis van Frank. „ rijk. „ De leden van het Franfche genootfchap „ eindigden met een verzoek , dat het ko* „ ningklijke gerechtshof het opfchrift mogt' „ goedkeuren. Deze vierfchaer gaf hun, „ door haer vonnis, verlof om in de vlakte „ van Yaruqui, ter gedachtenisfe van hunne „ waernemingen, twee meldzuilen opterech„ ten, onder uitdrukkelijke voorwaerde dat „ men dezelve met de kroon' van Spanje zou„ den dekken. Het opfchrift werd in alle „ zijne deelen goedgekeurd ; en de namen 3, der twee wiskunstenaren Juan en d'Ulloa 33 moes-  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 189 „ moesten *er ingevoegd worden , met de „ hoedanigheden , waerin zij gezonden wa„ ren, om de bewerkingen der Franfche ge„ leerden bijtewonen. „ Doch deze vermaerde gedenkteekens, „ wier oprechting zoo vele hinderpalen ont„ moette ; deze beroemde naeldzuilen, die „ de glorie van zoo vele geleerden in de In„ dien zouden onfterffelijk maken , en de „ vruchten van hunnen arbeidt vereeuwigen, „ bleven na hun vertrek niet lang in wezen. „ Een bevel van het hof van Spanje deed de,y zeiven tot den grondt toe verwoesten, en „ de twee fteenen, die tot het middenpunt „ der twee grondflagen gediend hebben, zijn „ federt gebruikt, om'er molenfteenen van te maken. „ Het derde rechtsgeding betrof den moordt „ van den wondarts Senierques , die met „ de leden van het Franfche genootfchap in „ Peru gezonden was, en 'er zijn leven op „ eene droevige wijs eindigde. Men hield te „ Kuenca, op de openbare plaets, een ftie„ rengevecht, waerin de heer Seniergues, „ die gerust in eene logie zat, befprongen ^, werd door eenen gewapenden en verwoe„ den hoop uit het graeuw, aengevoerd door „ den geenen, wiens pligt vereischte het zei„ ve te beteugelen. De dappere wond„ arts, zich ziende aengetast, klimt uit zijne „ logie, en biedt deze meenigte eenigen tijdt » we-  iqo De Nieuwe R f. i s i g s k. 5, wederftandt; tot dat hij van dezelve ver„ volgd, omringd en ontwapend wordt, en „ eindelijk , met doodeüjke wonden doorboord, ter aerde nedervalt. Eene Franfche beleefdheit was de oorzaek van dezen twist: Seniergues had ondernomen de rechten eener fchoone vrouwe te verdeedigen, „ tegens eenen minnaer, die haer bedrogen „ had. „ Daer ontftond een algémeene opftandt tegens de Franfchen , die 'er zich tegens„ woordig bevonden; en bijna allen liepen „ zij gevaer van het leven. Gelukkiglijk, waren 'er onder de kerkdijken en monni* „ ken edelmoedige zielen, die hun eene „ fchuilplaets bezorgden. De gekwetste „ ftierf, ten einde van vier dagen, in het huis der Jezuiten. Om de gedachtenis van „ den overleden te vereeren, geloofden de „ leden van het Franfche genootfchap ver„ pligt te zijn de moorders te betrekken in 5, een rechtsgeding, dat meer dan drie jaren „ duurde. De misdadigers werden veroor3, deeld tot eene ballingfchap, die zij niet uit3, gehouden, en tot eene boete, die zij niet 3, betaeld hebben. Na het vertrek der Fran^ 3, fchen , bragten zij nieuwe getuigen ten 3, voorfchijn , en werden geheelenal vrijge3, fproken: alleenlijk nam de fehuldigfte het „ befluit om priester te worden. „ Nies-  Honderd en Tweeënveertigste Brief. ïqï „ Niettegenftaende de wet, welke het dra„ gen van dolken verbiedt, worden dezelve, „ in geheel Amerika, onder ons toegelaten. „ Ook gaet 'er in de groote fteden, als IA* „ ma, Quito, enz., fomtijds geene week, „ en dikwerf geen dag voorbij, zonder dat'er „ eenige moordt gepleegd wordt. Het mis„ bruik der vrijplaetfen is de voornaemfte „ oorzaek dezer wanorde. Een moordenaer , „ op het voorplein eener kerke, befchimpt „ het ganfche weereldlijke gerecht. Ver„ wonderlijk is het dat de grootheit van heü „ kwaedt de noodzakelijkheit van het hulp„ middel nog niet heeft doen befpeuren. „ Terwijl men, aen de eene zijde, de "„ Franfche wiskunstenaers te Peru alle ver„ driet aendeed , bewees men allerlei eer„ biedt aen het doorluchtige ligchaem, „ waervan zij leden waren. De hoogefchool „ te Quito droeg eene harer Hellingen op „ aen de koningklijke maetfehappij der we„ tenfehappen te Parijs, en deed haer dezel„ ve benevens de opdragt toekomen. Beide „ waren zij gegraveerd op eene zilveren „ plaet , met eene Minerva, omringd van „ vernuftgoden, die, onder de gedaente van „ kinderkens , met de kenmerken der wis„ en natuurkundige wetenfehappen fpeelden. „ De geleerde maetfehappij betoonde hare „ erkentenis aen de hoogefchool, door een' „ brief van dankbetuiging". De  los De Nieuwe Reisiger, De Spanjaerdt, van wien ik alle deze bija zonderheden heb, berichtte mij dat verfcheidene van onze geleerde Argonauten, na een zevenjarig verblijf in Peru, in hun vaderlandt waren wedergekeerd , de heer de la Condamine door de rivier der Amazonen, en de heer Bouguer door den weg van Karthagenai en St. Domingo. De heeren Godin en Jusfieu verlieten het landt niet, dan verfcheidene jaren daerna. De eerfte nam den tytel aen van weereldbefchrijver van zijne katholyke majesteit, en den ftoel der wiskunst' in de hoogefchool te Lima. Voor eenige maenden is hij naer Spanje vertrokken, met voornemen om 'er zich , gelijk men verzekert, nedertezetten. De heer Jusfieu werd, door. een befluit van het gerechtshof te Quito, iri de hoedanigheit van geneesheer te rug gehouden : de proeven, die hij van zijne bekwaemheit gegeven had , en het vertrouwen, dat men in zijne kundigheden ftelde, deed zijne hulp noodzakelijk oordeelen, in een' tijdt dat de kinderpokjes het geheele landfehap verwoestten. Deze ziekte regeert hier niet gedurig ; en fomtijds gaen 'er zeven of agt jaren voorbij, zonder dat men 'er eenigen aerival van befpeurt; maer wanneer zij begint te verfchijnen, verfpreidt zij de verwoesting over alle de velden. Behalve hare natuurlijke kwaedaertigheit, werpt men een gedeelte van hare rampzalige uitwerkingen op de gë-  Honderd en Tweeënveertigste Brief. 193 jfinge hulp, welke men aen de zieken bewijst; en de geenen, die het gevaer ontkomen, zijn het leven alleen aen de kracht van hunne ligchaemsgefteldheit verfchuldigd. Ik ben, enz. Qjdto, den liften van Mei, 1751. Honderd en Drieënveertigste Brief. Vervolg van Peru. Ik geloof, Mevrouw, de ftadt Quito tegen* woordig genoegzaem te kennen , om 'er u een denkbeeldt van te kunnen geven. Zij ligt landwaerds in, op het hangen van den Pichincha, tusfchen twee ruime vlakten, die in het naderen van den berg, waeraen zij grenzen, gedurig naeuwer worden. Hier is de ftadt gefticht, op een'ongelijken grondt, en zelfs op de puinhoopen van het aloude Quito , door de Indianen gebouwd. Deze ligging maekt de ftraten zeer onregelmatig; naerdien 'er fommigen in de laegten, anderen op de hoogten zijn. Verwonderlijk is het dat de Spanjaerds zulk een' onaengenamen ftandt uitgekozen hebben, daer zij zulke fraeije en wijduitgeftrekte vlakten voor zich hadden. Misfchien verbeeldden zij zich niet, dat zij 'er ten eenigen tijde zulk eene groote ftadt XII. Deel. N zou»  194 De Nieuwe Reisiger. zouden bezitten : want zich van de oude plaets bedienende, voegde zij in het begin alleenlijk vaste gebouwen bij zwakke hutten; maer door het verblijf van Gonzalez Pizarre, werd Quito eene rijke en bloeijende ftadt. Wel rasch werden de twee vlakten met lusthuizen vervuld, de landerijen bebouwd, de velden met bloemen verfierd, en de heuvelen met tallelooze kudden bedekt. Verfcheidene bergskcns verfchaften overvloedig water, 't welk door onderaerdfche pijpen in verfcheidene wijken der ftadt geleid werd. Dezelve is ten naesten bij zoo groot als Rouaen, en zou op een' min ongelijken grondt nog grooter fchijnen. Het voornaemfte plein is vierkant, en aen de zijden verfierd met vier groote gebouwen ; te weten, de hoofdkerk, het bisfchoppelijke paleis, het ftadhuis , en het ftaetshof, 't welk geheelenal vervalt. In het midden is eene zeer fraeije fontein; en aen de hoeken zijn vier groote finten, die recht en breed, maer door de gedurige hoogten en laegten zeer ongemakkelijk zijn. Dit gebrek laet in geen eenig gedeelte der ftadt het gebruik der karosfen toe(: men vergenoegt zich met draegftoelen voor de vrouwen; en de mans gaen te voet, verzeld van een' dienstknecht, die eene zonnefcherm draegt. De andere ftraten zijn geenszins recht, en hebben geene evenredigheit, orde noch fraei- heit.  Honderd en Drieënveertigste Brief. 19§ heit. Eenigen loopen dwars door de klooveti des bergs, naer wiens kromten en bochten de huizen , die de ftraten bezoomen, gefchikt Zijn. Sommigen dezer fpleten zijn zoo diep, dat men 'er gewelven over heeft moeten maken , om de gebouwen te onderfteunen; zoö dat een gedeelte van Quito op bogen gegrondvest is. De voornaemfte huizen zijn zeer groot ,f en de vertrekken van eenigen vrij wel verdeeld , fchoon ze flechts eene ver* dieping hebben. Weinigen zijn 'er die met geene uitftekken zijn verfierd; maer allen hebben zij lage en naeuwe deuren en vensters ^ om de bewoonders voor de zon en den windt te beveiligen. Behalve het groote plein, zijn 'er verfchei* dene anderen, die vrij ruim en met kerken en kloosters omringd zijn. Het klooster varl St. Franciskus zou tegens de fraeifte gebouwen onzer monniken in Eüropa kunnen monsteren. Het is gebouwd van gehouwen fteen, en heeft onnoemelijke rijkdommen gekost* He anderen zijn, zonder zoo prachtig te wezen , met alle de fieraedjen der bouwkunde verrijkt. Men befchouwt met verwondering de groote meenigte zilverwerks, en kostelijke' tapijten, die de tempels verfiere'n, voornamelijk op de plegtige feesten. De vrouwenkloosters overtreffen die der mannen , niet door den rijkdom, maer door de fraeiheit en fehikking der verfierfelen* JN i Het  j(jö De Nieuwe Reisiger. Het onder fcheidt is wonderbaerlijk , wanneer men van deze kerken tot die der kerfpellen overgaet: alles geeft in deze laetften de zorgeloosheit, onreinheit en behoeftigheit te kennen ; en naeuwelijks bezitten zij het noodzakelijke, om den goddelijken dienst met betamelijkheit te vieren. Verfcheidene zijn noch gevloerd noch overdekt; en het overige komt met deze teekenen van armoede en gebrek overeen. Men telt te Quito zeven kerfpelkerkcn, twee kweekfcholen der Jezuiten , de Augustijnen , de Dominikanen, de Minderbroeders, de vaders der Barmhartigheit, en verfcheidene vrouwenkloosters. Het gasthuis wordt bediend door de monniken van Onze lieve Vrouw van Bethlehem, die naer onze gasthuisbroeders gelijken. Deze orde heeft haren oorfprong in Mexiko gekregen. Derzelver grondlegger, Betancourt genoemd, ftamde af, naer men voorgeeft, van een' Franfchen edelman, die, eene juffer gefchaekt hebbende, in de Kanarifche eilanden geweken was. De naeuwkeurigheit dezer monniken, om de pligten van hunnen ftaet te vervullen, heeft de voornaemfte fteden van Peru doen befluiten dezelven te verkiezen, om hare gasthuizen te befturen. Eene der kweekfcholen, door de Jezuiten geregeerd , is vereerd met den tytel van hoogefchole; en de jaergelden der hoogleeraren, worden door den koning betaeld. Het is vrij aen-  Honderd en Drieënveertigste Brief. 197 aanmerkelijk dat de floel der geneeskunde altoos ledig is, om dat niemant zich aenbiedt om denzelven te vervullen. Daer zijn twaelf plaetfen , die eene jaerlijkfche inkomst van den koning trekken, voor de zonen der rechteren, en andere zoo burger- als krijgsamptenaren. De bisfchop van Quito heeft eene inkomst van meer dan honderd duizend, en zijn kapittel , beftaende uit veertien kanonniken, van bij de zestig duizend Franfche guldens. De godsdienst gefchiedt in de hoofdkerk met veel pracht; -doch het feest van het heilige Sakrament wordt met den grootften luister gevierd. Alle de hoven, amptenaers en aanzienlijke perfonen verzuimen niet van 'er zich te laten vinden, en 'er met alle de hoovaerdij' der Spaenfche trotsheit te verfchijnen. Het geene de meeste aendacht verdient zijn de buitengewone omgangen en de danfen der Indianen , die deze luisterrijke godsdienstpligten verzeilen. De huizen zijn verfierd met rijke tapijten, en de ftraten voorzien met zegebogen, en van afftandt tot afftandt met altaren, die eene verwonderlijke meenigte gouden en zilveren vaetwerk ten toon fpreiden. Dees luister, gevoegd bij den rijkdom der kleederen, geeft aen dit feest eene heerlijkheit, die men in onze Europefche fteden niet dan onvolmaektelijk navolgt. N 3 Eene  jo8 De Nieuwe Reisiger. Eene maendt voor het vieren van dit feest, verkiezen de priesters der ftadt en der omliggende ftreken een zeker getal Indianen tot de danfen, en doen hun de geenen, die. voor de veroovering in gebruik waren, herhalen. Hun fpecltuig beftaet in een dwarsfluitje en een' trommel; en hunne bewegingen zijn enkele fprongen, die zij met eene onbevallige houding doen. De meesten kleeden zich als vrouwen ; en ijder doet zijn best om door' zijn koddig optooifel uittemunten. Zij hebben eene foort van masker , van linten ge, maekt, waer mede zij zich het aengezigt bedekken, trekken kleene kersjes over hunne koufen, en hechten 'er bellen aen, met wier geklank zij zich vermaken, In deze vreemde kleeding, maken zij benden van agt of tien perfonen uit, en verflijten geheele dagen met door de ftraten te loopen, zonder ander oogmerk dan een' pligt van godsdienst te vervullen, of misfchien om dat zij behagen in dit tijdverdrijf fcheppen. Zij beginnen het zelve eene maendt voor, en eindigen het niet dan eene maendt na het groote feest. Op dien tijdt bemoeijen zij zich noch met hunnen arbeidt, noch met hun huisgezin , en doen niet dan loopen, fpringen en danfen, zonder eenige vermoeidheit, verdriet of afkeerigheit te toonen, fchoon het getal hunner verwonderaren dagelijksch vermindert, en de toejuichingen eindelijk in fpotternij en verachting veranderen, De,  Honderd en Drieënveertigste Brief. 199 Deze vertooning van godsdienst veronderflelt niet dat deze volken groote kundigheden van het Christendom hebben. Zelfs vindt men onder hen weinige lieden, die het zelve oprechtelijk hebben omhelst. Indien zij den goddelijken dienst op de zon- en feestdagen bijwonen , zijn zij daer toe genoodzaekt dooide vrees voor de geftclde ftraffen. Eenige dagen geleden, werd zeker Indiaen, die zijn' tijdt met drinken verkwist en daer door de mis verzuimd had, > veroordeeld tot de geesfeiing, de gewoonlijke ftraf in diergelijk geval Na dezelve zonder te klagen ondergaen te hebben, volvoerde hij een ander gedeelte der wet, namelijk, bij den priester te gaen, en hem te bedanken voor zijnen ijver in het bevel te doen nakomen. De priester gaf hem eene korte beftraffing, benevens eene toegenegen e vermaning om de pligten van den godsdienst niet te verzuimen. Naeuwelijks had hij uitgefproken, of de Indiaen, met een nederig en eenvoudig gelaet toetredende, bad dat hij hem het zelfde getal flagen voor des anderen daegs , die wederom een feestdag was , wilde doen geven, om dat hij, nog eene groote geneigdheit tot drinken hebbende , wel voorzag dat hij de mis niet zou kunnen bijwonen. Het geene gij, Mevrouw, in een ander volk als eene boosaertigheit zoudt kunnen aenzien, is hier niet dan eene overmact van onkunde en onnoozelhek. N 4 De  800 De Nieuwe Reisiger. De oorzaek, dat de Christelijke godsdienst geene gelukkige wortels in het hart van dit volk fchiet, is dat het, behalve deszelfs domheit, altoos eene fterke neiging behoudt tot den dienst der zonne, zijne aloude afgoderij. In de groote fteden, waerin men moet veron: derftellen dat het de meeste geneigdheit voor het Christendom heeft opgevat, zijn 'er echter nog dagen, waerop deszelfs godsdicnstigheit voor dit gefternte wordt opgewekt; zoo dat het eenen tijdt, dien het niet meer dan door de overlevering kent, jammerlijk betreurt. Dusdanig is het geboortefeest der moedermaegd', waerop de Indianen den doodt van Atabaliba vieren, door eene foort van treurfpel, dat zij in de ftraten vertoonen. Zij zijn gekleed, gelijk men ten tijdederlnkasgewoon was: zij dragen de beeldtenisfen der zonne en mane, hunne dierbare godheden; en het overige van den tijdt wordt met drinken doorgebragt. Dewijl zij zeer behendig zijn in het werpen van fteenen, met de hand' of den flingcr, is de geene, die in hunne dronkenfchap onder hun bereik valt, ongelukkig. De Spanjaerds, anders zoo gevreesd van dat volk, dat hen als zijne meesters befchouwt, zijn op dezen dag niet veilig; en dc verftandigften houden zich in hunne huizen befloten. Eene andere hinderpacl voor de volkomene bekeering der Indianen, is hun gering onderwijs, en de tegcnftrijdigheit, welke zij in df  HoNDERB EN DRIEËNVEERTIGSTE BRIEF. 20I de leer, die men hun predikt, en de voorbeelden , die men hun geeft, opmerken. Yder priester is een tyran, die hen tot zijn voordeel doet werken, en op het geringfte misnoegen met Hagen afrosfen. Volgens de wet zijn zij verpligt driemael in de week ter kathechismus te komen; en wanneer zij een weinig laet verfchijnen , beftaet de vaderlijke vermaning des priesters in eene vlugt van ftokflagen, die in de kerk zelve gegeven wor. den; zoo dat ijder van hun, om hem te vreden te ftellen , eene vereering medebrengt. Dees zelfde priester , die hun den omgang met de vrouwen verbiedt, heeft 'er verfcheidene, welke hij zelfs de moeite niet neemt om voor hun te verbergen. Wanneer de monniken op het landt voor hun klooster gaen bedelen, handelen zij als roovende krijgslieden, en maken zich meester van alles wat hun welgevalt. Wil de Indiaen het geene hem wordt afgeperscht niet goedwillig laten volgen, zij overladen hem met fcheldwoorden en flagen. Onder de voornaemfte gerechtshoven, die te Quito gehouden worden, is dat van de koningklijke audiëntie het voornaemfte, en verfchilt niet van de andere vierfcharen van dezen naem, op verfcheidene plaetfen van het Spaenfche Amerika ingefteld. Ik heb ü gezegd dat dit rechtsgebiedt met dat onzer parlementen overeenkomt. De audiëntie van QuiN 5 to  ■soa De Nieuwe Reisiger. .to ftrekt zich tot aen de uiterfte grenzen van het landfchap uit; en men mag zich van hare .vonnisfen niet beroepen dan op den raedt der Indien, bij welken men zijne toevlugt niet nemen mag , dan in geval van eene openbare onrechtvaerdigheit. Hier op volgt de kamer der geldmiddelen, welke de fchattingen der Indianen ontvangt, benevens de rechten , die in de tolhuizen worden ingezameld, mitsgaders alle de lommen, gefchikt om de jaergelden der amptenaren te betalen. De magiftraet der ftadt heeft zijne bevoorrechte officiers , de vierfchaer van 't geloofsonderzoek , zijne gevolmagtigden , gerechtsdienaers , enz. Men begroot het getal der inwoonderen op vijftig of zestig duizend, en onderfcheidt dezelve in verfcheidene klasfen, gelijk ik van die van Karthagena gezegd heb. De Spanjaerds zijn de armften, om dat zij de ledigheit voor de rijkdommen verkiezen. De beoeffening van een beroep fchijnt hun te ftrekken tot vernedering hunner waerdigheit, die alleen daer in beftaet, dat zij geene zwarten, Mulaters noch Indianen zijn. De kinders, uit een' Europeaen en eene Indianin geboren, bezitten minder hoogmoedt, leeren verfcheidene ambachten, en leggen zich op de kunsten toe. Zij worden goudfmeden, fchilders, beeldhouders, enz.; en men is des te meer over de volmaektheit van hun werk verwonderd ,  Honderd in Drieënveertigste Brief. 203 derd, om dat zij meestentijds het noodzakelijke gereedfchap ontbéren. De bezigheden, die louter werktuigelijk zijn, laten zij aen de Indianen over. Voor het overige, bepalen zich deze bezigheden bijna alleen tot de handwerken , de bebouwing der plantaedjen, en de bezorging van het vee. Yder dorp is, door de keuren, verpligt alle jaren, aen de landhoeven van zijn rechtsgebiedt, te leveren een zeker getal manfchap, die een' bepaelden loon voor haren arbeidt trekt. Deze lieden keeren, na den dienst van één jaer, te rug, en worden door anderen opgevolgd, Hoewel deze fchatting ook op de ftoffereederijen ziet, heeft men dezelve daer omtrent niet waargenomen, om dat zij allen niet in het weven geoeffend zijn, en men dus weinig vrucht zoude trekken van hun, die.dit beroep kwalijk verffaen. Men bepaelt zich tot de bekwaemften, die zich in de werkhuizen met hunne huisgezinnen ter neder zetten, en dezelfde kunst aen hunne kinderen leeren. Behalve den jaerlijkfchen loon, voor diergelijken arbeidt, geeft men aen de geenen, die door hunne naerftigheit uitmunten , lande* rijen en osfen om dezelve in ftaet te brengen. Zij begeven zich tot wieden, ploegen en zaeijen, en het bouwen van hutten, die van langzamerhand' tot een groot dorp aengroeijen ; en de landhoeve wordt eindelijk eene heerlijkheit. De  204 De Nieuwe Reisiger. De kleeding der gemeene mannen verfchilt volgens hunne afftammingen : weinigen zijn op zijn Spaensch , en niemant bevallig gekleed. Hun gewaedt beftaet in een' rijrok, een' korte mantel, mouwen zonder opdagen, een' onderbroek, enz. alles min of meer verfierd, en met goud en zilver bedekt, volgens den ftaet , het beroep en den rijkdom van ijder bijzonder perfoon. Bijna alle de kleederen zijn blaeuw geverwd , zijnde dit de eenigfte kleur, welke aen dit volk behaegd. Ook krijgt men van de Mexikaenfche kusten indigo, welke in de ftoffereederijen des lands veel gebruikt wordt. De meeste Indianen dragen geen hemdt, maer vergenoegen zich met een' onderbroek en een kamifool van zwart katoen , dat de gedaente van een' zak met drie gaten heeft; het eene in het midden om het hoofdt, en de twee anderen aen de zijden om de armen doortefteken. Rondom den bals hebbeu zij eene kant van vier vingeren breed, op de wijs van een' kraeg, die voor de borst en op de fchouders nedervalt. Het kamifool hangt niet lager dan tot de knien; en zij dragen daer over een' fergiën mantel, die, benevens een' hoedt van 's lands maekfel, al hun optooifel uitmaekt: deze kleeding leggen zij zelfs niet af, als zij zich tot fiapen begeven. Nimmer veranderen zij iets aen deze mode: nimmer bedekken zij ook hunne beenen, noch  Honderd en Drieënveertigste Brief. 205 /noch dragen immer fchoenen,, ten zij dezelve hun zeer gemakkelijk zijn; en dan bedienen zij zich van gouden of zilveren gespen. Geen meerder kunst is 'er in de klceding der vrouwen ; en men bemerkt 'er in 't algemeen meer rijkdom dan goeden fmaek. De jongelieden van aenzien leggen zich, in de kweekfcholen, op de fchoolfche geleerdheit, en zeer weinig op de fraeije letteren, de wiskunst of de historiën toe. Wanneer zij ter weereld' intreden, is de eenigfte oeffening dër geenen, die tot den geestelijken ftaet niet overgaen, hunne landgoederen te bezoeken. Zij laten den koophandel aen de Europeanen over, en leven in eene gedurige zorgeloosheit, welke zij niet verlaten, dan om zich overtegeven aen de ongebondenheit, die hier in beide de kunnen, in alle ftaten, en in allerlei ouderdom plaets heeft. Zij beminnen het fpel, de vrouwen , de fterke dranken, en alle de ondeugden, die aen deze verfchillende driften verknocht zijn. Ook zijn de venusziekten in deze gewesten zoo gemeen , dat 'er weinige perfonen vrij van zijn, fchoon dezelve zich veeltijds niet uiterlijk vertoonen. Deze algemeenheit wordt veroorzaekt door de weinige zorg, welke men aenwendt om dezelven te genezen. Doch de Iuchtftreek is voor deze ziekten zeer gunstig; en zelden noodzaken zij iemant het bedt te houden. Sommige lieden ziet men tot eenen  2o6 De Nieuwe Reisigee. eenen hoogeh ouderdom komen, zonder dat deze kwael, hun van de kindschheit af aengeerfd, hen een oogenblik verlaten heeft. Het volk van Quito is bijzonderlijk aen de dieverij overgegeven, en oeffent dezelve met eene behendigheit, die de gaeuwheit onzer goochelaren evenaert. De tweellachtigen , of die uit een' Europeaen en eene lndianin geboren zijn, welke voor de ftoutmoedigfte fielten gehouden worden , leggen zich voornamelijk toe op de hoeden van lieden van aenzien , om dat dezelve gemeenlijk met gelteenten verfierd zijn. De roovers, welke naer grooter voordeden haken, nemen den tijdt des nachts waer, om de deuren der pakhuizen in brandt te fteken , en doen hunne medepligtigen door de opening treden , terwijl zij zelfs op de ftraet blijven , om de koopmanfchappen te ontvangen. Deze ftoutheit is zoo gemeen , dat de kooplieden genoodzaekt zijn eene welgewapende wacht te houden, om de ronde in de ftraten te doen. Men gelooft hier niet dat het eene misdaedt zij eenige eetbare waren of tafelgereedfchap te ftelen. Een Indiaen, die gelegenheit heeft om een ftuk zilverwerk of eenig gevogelte uit de fpijskamer te nemen , verzuimt nimmer zich van het zelve meester te maken. Wordt hij ontdekt, hij verfchoonc zich met te zeggen dat hij geen kwaed oogmerk gehad heeft; en dit is genoeg om te be-  Honderd en Drieënveertigste Briee. 207 bevestigen dat hij niet fchuldig is. Als hij niet betrapt wordt, zijn 'er geene vermoedens noch bewijzen, die de misdaedt kunnen ftaven, wanneer hij hardnekkig is om dezelve te loochenen. De tael, die men in dit geheele landfchap fpreekt, is niet gelijkvormig. Het Spaensch is 'er zoo gemeen als het Peruaensch; en in deze beide fpraken zijn 'er vele woorden, die van de eene in de andere overgenomen en bedorven zijn. De Indiaenfche tael is de eerfte, welke de kinders leeren, om dat dezelve van hunne voedfteren gefproken wordt, en in het vervolg maken zij eene vermengde brabbeltael, waer van zij zich niet kunnen ontdoen. Een Spanjaerdt, uit Europa aengeland, heeft een' tolk noodig om hen te verftaen. Men wordt te Quito eene wonderbare ver. fcheidenheit der luchtftreke gewaer. De toppen der bergen zijn met fneeuw bedekt; het inwendige is met verflindend vuur vervuld;, en de dalen beproeven de hevige brandt van eene ongemeene hitte. Volgens de ligging der plaetfen, befpeurt men 'er alle de graden van warmte en koude. Een nieuwsgierig Europeaen befchouwt, met vermaek en verwondering', hoe fommige planten in een veldt verdroogen, terwijl andere van dezelfde foort beginnen uittefpruiten: hij ziet eenige bloemen haren luister verliezen, terwijl an-  2ö8 Dé Nieuwe Réisiöer. anderen gereed zijn om te ontluiken. Het hangen der bergen vertoont, op den zelfden tijdt, alle de fchoonheden en rijkdommen der verfchillende jaergetijden. De vlakten zijn zoo aengenaem, en de natuur verfpreidt 'er hare gaven met zulk eene milde hand', dat men dezelven verkiest boven de landen, die onder de gematigde luchtftreken liggen. De hitte of koude is 'er nimmer hinderlijk ; en men geniet 'er onophoudelijk, en te gelijk, de bekoorlijkheden der lente, en de rijkdommen der herfst. De zachtheit der lucht, en de gelijkheit der dagen en nachten, doen 'er duizend genoegelijkheden fmaken. De noodzakelijke vochtigheit wordt 'er altoos onderhouden ; en zelden gaet 'er een dag voorbij, zonder dat de aerde door de ftralen der zonne begunffcigd wordt. Gedurende het ganfche jaer, befpeurt men geen merkelijk onderfcheidt ; cn men draegt onverfchillig ligte ftoffcn en laken kleederen. Men heeft'er beftendige en gematigde winden, die, uit welken hoek zij ook waeijen, onophoudelijk de lucht verfrisfchen. Maer deze voordeden worden door vele zwarigheden opgewogen: verfchrikkclijke en bijna gedurige regens zijn 'er verzeld met blikfem en donder, en dikwerf met afgrijsfelijke aerdbevingen, die deinature haren ondergang fchijnen te dreigen. Na den fchoonften morgenftondt, beginnen de dampen zich te verheffen, de lucht wordt met  Honderd en Dkieenveertigste Brief. 209 met donkere wolken bedekt; de hemel is door het blikfemvuur ontftok^n; een afgrijs'felijke ftorm doet de bergen wedergalmen, eri veroorzaekt, in de ftadt, meenigvuldige ongevallen. In één oogenblik wordt dezelve met water overftroomd, de ftraten in rivieren, en de pleinen in vijvers veranderd; cn deze wanorde duurt tot den ondergang der' zonne, wanneer de windt ftil, de lucht zuiver , en het weder helder wordt. Indien deZe regens binnen de veertien dagen ophouden , is 'er geheel Quico door ontfteld, eil de inwoonders begeven zich tot gebeden, om derzelver wederkomst aftefmeeken. Duren zij zonder afbreken, men doet openbare ge^ loften, om ze te doen ophouden. Dit gefchiedt, om dat de droogte gevaerlijkc ziek. ten voortbrengt, en dat de al te groote vochtigheit het zaed't verderft; daer in tegendeel de afgebrokene regens dienen, niet alleen om dc hitte der zonne te matigen, maer om dë ftraten der ftadt, welke door een flecht bëftuur met allerlei vuiligheden vervuld zijn, tc reinigen. Deze beurtwisfeling Van vochtigheit en hitte geeft aen den grondt eene wonderbare vrüchtbaerheit, Cn eene uitmuntende hoedanigheid acn de voortbrengfels des lands. Di£ befpeurt men in alles, wat 'er te Quito genuttigd wordt. Het tanvenbroodt, zoo zeld2acm in de meeste andere gedeelte van zuid XII. Deel O Ame-  aio De Nieuwe Reisiger. Amerika, is 'er op een' zeer Jagen prijs, en zou veel beter zijn, indien de Indianinnen, met het maken van het zelve belast, meerder kennis hadden van de manier om het kneeden en te bakken. Het osfen- kalfs- fchapen- en zwijnen vleesch , mitsgaders het gevogelte, zijn 'er alzoo volmaekt als in Europa, en viermael goedkooper. De andere foorten van levensmiddelen zijn naer dezelfde evenredigheit gefchikt. De naburige landerijen van de toppen der bergen brengen rogge, gerst en verfcheidene foortcn van wortelen en moeskruiden voort. Onder aen zijn 'er onmetelijke velden, waerin men talrijke kudden ziet weiden. Derzelver wol, welke tot kleederen gebruikt wordt, /verfchaft bezigheit aen ontelbare handen. Sommige hoevenaers leggen zich alleen toe op het houden van koeijen, om de melk en kaes, waerin hier een ongemeene koophandel gedreven wordt. Doch de fmaek der inwoonderen flrekt voornamelijk tot de ingeleide vruchten; en gij zoudt verwonderd zijn over de hoeveelheit van fuiker en honig, welke tot dit gebruik gebezigd wordt. Alle de tafels zijn met vruchten bedekt: dezelve zijn de eerst opgedischte en laetstafgenomene fchotels. Men gebruikt het fap derzelfde vruchten, om de meeste der andere gerechten te vervangen. Alle de dorpen, die ik tot heden toe in het landfehap Quito gezien heb, zijn zeer onre- gel-  Honderd en Drieënveertigste Brief. 211 gelmatig gebouwd. Het voornaemfte gedeelte is de kerk, en riet priesterhuis, 'twelk men hier het klooster noemt, om dat alle de priesters in het begin niet dan monniken waren. Deze gebouwen hebben eenigen fchijn van welvoegelijkheit; maer het overige van het dorp beftaet alleen uit hutten, over het ganfche veldt verfpreid, Waer bij ijder een gedeelte lands heeft, 't welk hij tot zijn beftaen bebouwt. De meeste inwoonders zijn Indianen. Dees landaert, vol boerschheit cn iti de diepfte duisternisfen der onwetendheit gedompeld, is luttel afgeweken van deze barbaerschheit, die de Wilden aen de woeste beesten gelijk maekt. Men befeft niet hoe een volk, eer» tijds verftandig genoeg om billijke wetten te maken, en eene regering, zoo regelmatig als die der Inkas, te vormen, geene blijken vari deze aloude befehaefdheit meer behouden heeft» Misfchien is deze verandering het uitwcrkfel van de tyrannij hunner nieuwe heeren: want men kan niet veronderftellen dat de wijsheit dezer beftieringe alleen bij de keizers heeft gehuisvest, en dat de onderdanen, door zulke verlichte vorfteh geleid, in de plompheit en onwetendheit gebleven zijn. In den ftaet, waer in zij zich tegenwoordig bevinden , is hunne eenvoudigheit zoo groot f dat men hen naeuweli-jks boven de dieren fchijnt te kunnen plaetfen. Zij hebben zulk  312 De Nieuwe Reisicer. eene ongemeene onverfchilligheit voor d© weercldfchc zaken, dat niets bekwaem is de gerusthcit hunner ziele te verfEO-ren, Zij zijn te gelijk- ongevoelig voor de voor- en tegenfpoeden. Hoewel half naekt, fchijnen zij alzoo vergenoegd, als de hoogmoedigfte Spanjaerdt- onder den rijkdom zijner kleedinge. Alles wat men rijkdom kan noemen, heeft roor hun geene de minfte bekoring: de waerdigheden prikkelen zoo weinig hunne eerzucht, dat zij het ampt van hoofdfehout of van beul met dezelfde onverfchilligheit aenvaerden , en van het eene tot het andere overgaen, zonder eenig genoegen of misnoegen te laten blijken. Het is hun eveneens aen de openbare befpotting blootgefteld te zijn, of op hunne feesten te danfen: deze twee toeftanden fchijnen hun ten naestenbij het zelfde; dewijl zij daerin eene voor hun vermakelijke vertooning befchouwen. De ligchamelijke ftraffen zijn hun veel gevoeliger , om dat dezelve hun fmerten veroorzaken ; maer een oogenblik na de ftrafoeffening, vergeten zij de pijn zelve. In hunne maeltijden begeren zij alleen het noodige om hen te verzadigen. De-grove gerechten behagen hun zoo zeer als de uitgekiptfte fpijzen; en ik twijffel of zij de laetfte wel zouden verkiezen: want hoe eenvouwiger het voedfel is, hoe meer fmaek zij daerin vinden. Het  Honderd en Drieënveertigste Brief. 233 Het belang heeft op hen zoo weinig vermogen , dat zij, voor de grootfte vergelding, den geringften dienst weigeren te bewijzen; en men weet geen eenig middel om hen te bewegen. Laet een reiziger verdwalen, gelijk dikwerf in Peru gebeurt , en eene hut naderen , om naer den weg te vragen en eene gids te verkrijgen, de Indiaen verbergt zich, doet door zijne vrouw antwoorden dat hij niet t'huis is, en wil liever eene reael, den gewonen prijs van diergelijke verrichtingen, vrijwillig misfen, dan zijne luiheit verbannen. De gebeden, aenbiedingen en beloften , kunnen hem niet overhalen om uittegaen. Insgelijks is het gelegen met alle de bezigheden, welke men hem voorftcit, en die hij vrijelijk mag weigeren. Ten opzichte deidiensten , die hem door zijne heeren zijn voorgefchreven, en voor welke hij niet betaeld wordt, is het niet genoeg hem te zeggen wat hij doen moet; maer men is genoodzaekt de oogen gedurig op hem te hebben. INaeuwelijks heeft men één oogenblik den rug gekeerd, of hij houdt op en ftaekt zijnen arbeidt , tot op de wederkomst des geenen, wiens tegenwoordigheit hij vreest. Deze Indianen zijn in 't algemeen zeertraeg in alles wat zij verrichten; en hier uit ontftaet het fpreekwoordt des lands , omtrent alles wat tijdt en gedult vereischt: ,, het is een werk van Indianen", In hunne weO 3 vc»  S14 De Nieuwe Reisiger. verijen van tapijten , gordijnen en dekens, beftaet alle hunne naerstigheit in dc draden na eikanderen aentevatten, en telkens te tellen, om ze door de fpoel te fchieten. Geheele jaren zijn zij bezig, om een enkel ftuk te voltooijen. Doch hun gebrek aen behen-. digheit en uitvinding brengt niet minder daer aen toe , dan hunne natuurlijke traegheit. Voeg hier bij eene ongemeene luiheit, die noch door hun eigen belang noch door dat hunner heeren kan overwonnen worden. In hunne onvermijdelijke noodwendigheden, laten zij de zorg aen hunne vrouwen over. Deze maken hunne klcederen, bereiden hun voedfel, en brouwen hunnen drank; terwijl Zij zelfs, gelijk dc apen op hunne hurken gezeten , haer door hun gezigt aenmocdigen. Zij drinken bij tusfehenpoozen , zonder de minfte beweging te maken, tot dat de honger hen drukt, of zij lust krijgen om hunne vrienden tc bezoeken. Hunne neiging tot de dronkenfehap is zoo algemeen , dat zelfs de waerdigheit van kacique, noch het ampt van hoofdfehout, geen teugel is om hen te wederhouden, Wanneer zij niet langer op hunne beenen kunnen ftaen, gaen zij onder elkahderen liggen, zonder zich te bekommeren of zij bij eens anders vrouw, of bij hunne zuster, dochter of moeder zijn, In deze gelegenheden worden alle de piigten vergeten , tot dat de priesters op de plaets der  Honderd en Drieënveertigste Buief. 215 der ongebondenheit verfchijnen , en dezen dronken hoop voor zich heen jagen. De Christelijke godsdienst heeft hen nog niet genezen van het vooroordeel, dat de perfone, waer mede zij zich in het huwelijk begeven, weinig deugds heeft, als zij dezelve maegdt bevinden. Zoo dra ook een jongkman eene dochter van haren vader en hare moeder heeft verkregen, beginnen zij te famen als man en vrouw te leven. Na zich van hunnen ftaet, in deze gemeenzaemheit, verzekerd te hebben, en de man in de bruidt de begeerde deugdt ontdekt heeft, wordt het huwelijk voltrokken; doch zoo niet, wordt de dochter te rug gezonden aen de ouders, die men van ontrouw en bedrog befchuldjgt. Deze gewoonte is zoodanig gevestigd , dat de bisfchoppen en priesters vergeeffche moeite doen, om dezelve te beftrijden. Ook is de eerfte vraeg aen de geenen, die zich ten huwelijke aenbieden, of zij beproefd zijn, om hun voor deze zonde vergiffenis te verleenen, eer dat men hun den huwlijkszegen geeft. Nimmer zouden deze volken ter biegte gaen, indien zij 'er niet als toe gedwongen wierden ; en wanneer zij 'er zich toe begeven, moet de priester hen telkens leeren wat zij te verrichten hebben. Hij begint met het gebedt voor de biegt, van het begin tot het einde , optezeggen ; en als hij ophoudt, zwijgt de Indiaen insgelijks ftil. Vervolgens O 4 i*  Sti6 De Nieuwe Reisiger. is het niet genoeg, dat de bicgtvader hem vraegt of hij dusdanige misdaedt bedreven hebbe; maer hij moet verzekeren dat het wezenlijk zoo is, dewijl anders de biegteling alles zoude ontkennen. Als ,hij ziet dat de priester aenhoudt, verbeeldt hij zich dat dezelve , door een bovennatuurlijk middel, van de daedt onderricht is, en hij bekent niet alleen zijn misdrijf, maer ontdekt alle de omfhndigheden, over welke men hem niet ondervraegt. Men heeft, in eene kerkverga. de-ring , te Lima gehouden , grootelijks getwijifeld, of men de Peruanen tot de verbondsteekenen zoude toelaten, ter oorzake van deze ongemeene domheit ; en men be. iloot dat de fchranderfte, alleen deel acn het nachtmael zoude hebben. De vrouwen en kinders begeven zich geregeld naer de kerk, om dat zij het gezang beminnen : de mannen icheppen alleen vermack in het luiden der klokken; en zoo men hun deze oeffening benam , zou men hen bezwaerlijk in dc mis kunnen krijgen. Ook is de vierfchaer van hefc geloofsonderzoek onophoudelijk bezig om hen daer toe te dwingen; cn deikrijgsbenden van S1.- Hermendad bewaren den ingangder tempelen, zoo lang de mis of predikaetfie duurt. Voor het overige fchijnt mij deze redenioosheit te ontflaen uit de weinige zorg', welke men aenwendt om hunnen geest te befcha. yen, voornamelijk 0p hei landt: want de inwoon-  Hoïnterd en Drieënveertigste Brief. 217 woonders der fteden hebben meerder kennis en minder plompheit. Behouden zij nog eenige Indiaenfche gebruiken , het is door een overblijffel van gemeenzaemheit met de geenen, die minder befchacfd zijn. De verftandigften onder hen oeffenen eenig handwerk, en voornamelijk dat van baerdfeheerder, waer bij zij gemeenlijk dat van heelmeester voegen. De omgang, dien dit beroep hun verfchaft met de eerfte perfonen des lands , verheft hen boven hunne landgenooten, zoo ten aenzien van hun verftandt als van hunne manieren. Het landfehap Quito heeft langen tijdt een bijzonder koningkrijk, en onafhangkelijk van de keizeren geweest. Het werd verooverd door den vader van'Atabaliba; en dewijl hij dezen jongen prins, die hem uit eene geliefde minnares, dochter van den onttroonden ko> ning, geboren was, driftig beminde, wilde hij hem een aenzienlijk erfdeel verzorgen, en gaf hem dit koningkrijk, doch alleen onder den tytel van leengoedt , om dat, volgens eene onveranderlijke wet, alle de verooveringen aen de kroon moesten gehecht worden. Gij hebt gezien hoe , na den doodt van dezen vorst , Huaskar , deszelfs oudfte zoon, en de erfgenaem van den troon, den fcepter met het leven verloor, en het keizerrijk Peru aen zijnen broeder overliet. O 5 Het  2t8 De Nieuwe Reisigbr. Het koningkrijk Quito, acn de Spaenfche heerfchappij onderworpen , is verdeeld ge. weest in landvoogdijen, de landvoogdijen in corregimenten, en deze laetften in haljuwfchappen. De vereeniging van deze rechtsbannen maekt tegenwoordig de koningklijke audiende of het gerechtshof uit, wiens gebiedt een' omtrek van meer dan vijftien honderd mijlen beflaet. Maer een groot gedeelte van deze uitgeftrektheit is woest of bewoond van barbaerfche volken, die zelfs aen de Spanjaerds luttel bekend zijn. Ik ben, enz. Qidto, den zSJlen van Mei, 1751. Honderd en Vierenveertigste Brief. Vervolg van Peru. Voor mijn vertrek naer de hoofdftadt van Peru, bezocht ik de noordelijke Jandfchappen van het rechtsgebiedt van Quito, als Ibarra , Otavalo , enz. Vervolgens namen wij, om ons naer Lima te begeven, onze reis door Latakunga, Riobamba, Kuen9a, Loxa, Tumbez en Truxillo, welke ik flechts ter loops bezag. St. Michiel u'Ibarra heeft zijnen naem van de hoofdftadt ontleend. Dezelve ligt in eene rui-  Honderd en Vierenveertigste Briee. 219 ruime vlakte, befproeid dóór twee rivieren, die dit landt zeer vruchtbaer maken. DerKeiver grondt is zoo vochtig en week, dat'er de huizen in neerzinken. Men telt in deze plaets tien of twaelf duizend inwoonders, van een Spaensch of vermengd geflacht, mitsgaders vele kloosters. Hier begonnen de Kreolen van Peru eerst te gelooven, dat zij beter Christenen waren dan de andere volken. Terwijl wij onzen koophandel in dc zuidzee dreven, waenden zij zich door deze hoedanighcit van ons te onderfcheiden. Een Christen en een Fransman waren hunne zegswijzen, om eenen Spanjaerdt en eenen man van onzen landaert te beteekenen. Echter zou men hun dezen tytel met te meer recht kunnen betwisten, om dat dc meeste leeringen van het Christendom onder hen zeer bedorven zijn. De wet, die het vleesch op de vastendagen verbiedt, wordt zeer flecbt bij hen waergenomen. Zij maken geene zwarigheit om, op de voornoemde dagen , het hoofdt, de pooten en ingewanden der dieren te eten, cn het vet van osfen- of varkensvleesch , in plaets van boter en oly, te gebruiken. Zij kennen geenen anderen goddelijken dienst, dan de mis; en de geenen zelfs, die meer dan drie uren van de kerk' afwonen , zijn ontflagen van dezelve op de rustdagen te hooren. De geheele godvrucht der Kreolen bepaelt zich tot den dienst van hunnen rozenkrans, die twee-  22© De Nieuwe Reisiger. twee- of driemael ter weke, in ijder vlek, feij de nachtommegangen, of in de huisgezinnen , openbaerlijk wordt opgezegd. Deze rozenkranzen worden van de geestelijken om hunnen hals, en van de weereldlingen onder hunne kleederen gedragen. Beide lezen zij dezelven voor den goeden uitflag hunner liefdegevallen. Zij voegen daer bij verfcheidene toovermiddelen , om zich voor de toovenaren en de kwade lucht te beveiligen, en zoo het vrouwen zijn, om zich te behoeden voor het onheil 't welk zij vreezen wegens de geenen, die op hunne fchoonheit zijn verflingerd. Dit noemen zij het kwaedt der oogen. Maer de bijgeloovigheit, die. boven alle anderen in zwang gaet, is dat zij zich voorzien van een monnikskleedt, om zich daerin te doen begraven. De geestelijken hebben den rijken Krcolen wijsgemaekt dat zij des te meer deel hebben aen de kerkelijke gebeden, hoe digter zij bij het aitaer ter aerde befteld. zijn. Niet ver van de ftadt St. Michiel is een meir, in de historie der Inkas zeer vermaerd, als geweest zijnde het graf van eene meenigte Indianen, welke een keizer daerin deed werpen , terwijl men ze onder zijne oogen vermoordde. Het water was 'er rood van; en daer door heeft het den naem van het bloedmeir verkregen. In  Honderd en Vierenveertigste Brief. 221 In het zelfde landfchap zijn 'er vele wilde ezels, welke de inwoonders op de jagt vangen. Men verzamelt zich bij hoopen, fommigen te voet, anderen te paerdt; en men jaegt het wildt op, om het in eenig dal te befluiten. Wanneer zich deze dieren door een' kring van mannen omringd zien, trachten zij zich door de vlugt te bergen. Naeuwelijks heeft één van hun eene opening gemaekt, of alle de andere volgen hem achter na; en men neemt dit oogenblik waer, om hun ftrikken toetewerpen. Zoo dra zij gevangen zijn , fmijt men hen om ver; men doet hun ijzers aen de pooten; cn om hen te gemakkelijker mede te voeren, koppelt men hen aen huisezels vast. Wanneer zij zich in vrijheit bevinden, zijn zij fier, ftout en kloekmoedig, bijten en flaen met behendigheit, en kunnen in hunnen loop door het beste paerdt niet achterhaeld worden; maer bij den eerften last, dien men hun op den rug legt, verliezen zij hunne luchtigheit en wakkerheit, en nemen dit zweemfel van traegheit en domheit aen, 't welk het erfdeel van hun geflacht is. Men heeft insgelijks opgemerkt dat zij, vrij zijnde , niet kunnen dulden dat de paerden hen naderen : wanneer zij 'er één zien verfchijnen in het'veldt, waerin zij troepswijs weiden, werpen zij zich daerop, zonder het den tijdt te geven om te vlugteh, en bijten het zoo lang, tot zij het gedood hebben. Wanneer men-.  22a De Nieuwe Reisigeet. men hunne fchuilplaetfen nadert, wordt men doof door het onaengenaem geluidt hunner ftemmen, duizendmael herhaeld door den wedergalm der heuvelen en dalen. Het volgende landfehap, naer het zuiden, is Otavalo. De voornaemfte plaets is een groot dorp, waerin men agttien of twintig duizend inwoonders zoo Indianen als Kreolen telt. Deszelfs ligging fcheen mij zeer fraei, en de Jandftreek wel bebouwd te zijn. De ftoffereederijen zijn 'er rijk, en in groot getal: men maekt 'er katoenen lijwaden, bed» denbehangfels , damasten fpreijen , enz. Ik heb 'er gerst en tarw zien zaeijen , gelijk men onze kleene erwten plant: men maekt gaten in de voren, en werpt 'er vijf of zes granen in, Men verzekert dat deze manier, fchoon een weinig langwijlig, den cigenaer veel voordeels toebrengt, door den overvloedigen oogst. • In dit zelfde landfehap zag ik, voor de eerftemael, de bruggen van touwen, zoogemeen in Peru, om de rivieren overtetrekken» Wanneer de binten niet lang genoeg zijn, om van den eenen oever tot den anderen te reiken, en dat gevolgelijk de houten bruggen geene plaets kunnen hebben, draeit men verfcheidene lianeplanten te famen , en maekt dezelve tot foorten van kabelen , zoo lang als men ze tot de breedte der riviere noodig heeft. Men fpant ze van den eenen oever tot  Honderd en Vierenveertigste Brief. 223 tot den anderen, tot het getal van zes voor ijdere brug. De twee zijtouwen zijn hooger dan de vier middenfte, en dienen tot leuningen. Dwars Over de vier anderen maekt men dikke houten vast, en legt daerop takken van boomen, welke de grondt, waerover men gaet, uitmaken. Deze brug dient alleen tot eenen overgang van menfchen : de beesten Jaet men overzwemmen ; maer zij moeten dan van hunne lasten ontflagen zijn, en hunne zadels en pakken door de Indianen aen den anderen oever gebragt worden. Men vervult fomtijds het gebrek dezer bruggen door een ander kabel, van zeven of agt duimen dikte, van den eenen oever tot den anderen gefpannen, en zeer fterk aen palen vastgcmaekt. De manier om overtefteken is zeer ongemeen. Aen dit touw hangen twee groote haken, welke men langs deszelfs geheele lengte doet voortglijden, en waer aen eene lederen korf, wijd genoeg om een' man te bevatten, gehecht is. De Indianen van den oever, van welke hij vertrekt, geven hem een' fterken floot, die hem des te fneller langs het kabel doet glijden, om dat men hem tevens van den anderen oever, door middel van twee touwen, voorttrekt. Om de muilezels overtevoeren , zijn 'er twee kabels op een' geringen afftandt van elkandcren. Men fluit eenige gordels om den buik, den hals en de beenen van het dier; en  224 De Nieuwe Reisigek. en in dezen.ftaet hangt men het aen een* grooten houten haek, die tusfchen deze twee kabels loopt , door middel van een touw, waeraen hij vastgemaekt is. Het dier wordt op deze wijs met zoo veel fnelheit geftooten, dat de eerfte fchok het tot aen den anderen oever doet voortlhellen. Latakunga is de hoofdftadt van het landfehap van dezen naem. Eene aerdbeving, op het einde -der voorgaende eeuwe, heeft 'er bijna alle de inwoonders doen fneuvelen. De fteenen, waer mede men de huizen en kerken herbouwd heeft, zijn zoo fponsachtig en ligt, dat zij op het water drijven. De kalk dringt'er volmaektelijk in; en deze ligtheit, gevoegd bij de geringe hoogte der gebouwen, fchijnt tegenwoordig het leven der menfchen te verzekeren, ingeval 'er weder een diergelijk onheil gebeurde. , Deze fteenen haelt men uit fteengroeven, welke door vuurbergen veroorzaekt zijn. Die van Kotöpaxi, welke 'er flechts zes mijlen van afligt, berstte met veel geweldt, toen dé Spanjaerds dit landt verooverden. Sedert dien tijdt is hij verfcheidenemalen ontvlamd, met nog verfchrikkelijker uitwerkingen. Het geluidt van eene uitbersting , voorgevallen in- het jaer 1744, werd, zegt men, meer dan honderd mijlen ver gehoord. Het water, van den top des bergs' nederftortende, deed verfcheidene fprongen in de vlakte, eer dat het  Honderd en Vierenveertigste Briif. ii§ bet zich gelijkvormig verfpreidde; het geen het leven fpaerde aen verfcheidene perfonen, over wier hoofden dees Aroom heen vloeide , zonder hen te raken. Men verzekert dat de vlam meer dan agttien honderd voeten hoog fteeg, en groote ftukken van rotzen meer dan drie mijlen verre wierp, al waer. zij nog tot getuigen verftrekken van eene gebeurtenis , die de palen der waerfchijnlijkheit fchijnt te buiten te gaen. Men ziet één dezer brokken, grooter dan eene Indiaenfche hut, in het midden der vlakte, ter zijde van den grooten weg. De asch floof tot aen de zee, op eenen afftandt van meer dan vierentwintig mijlen, en bedekte dermate eene uitgeftrekt-heit lands van tien of twaelf mijlen, dat zij geen het minfte fpoor van eenig kruidt of loover overliet. Dit dek fel, dat meer dan eene maendt duurde , deed eene tallelooze meenigte van vee omkomen. Almagro, die, gelijk u bekend is, éénder' eerfte verooveraren van Peru was , lei de grondvesten van de ftadt en het landfehap' Riobomba. Eenige aenzienlijke gedachten, welke uit Spanje vertrokken naer dit gedeelte van Amerika, na de veroovering, fchepten behagen om zich in deze ftadt nedertezetten. De zeden en gewoonten verfchillen niet van die van Quito, waer uit de voornaemfte in* woonders hunnen oorfproilg trekken, terwijl Zij hier gedurige huvvlijksverbindtenisfen aen» XII. Deel P gaen*  22ö De Nieuwe Reisigeu. gaen. De magiftraet beftaet uit regeerders uit de adelijke geflachten, onder welke men 's jaerlijksch de gewone rechters kiest, door de algémeene ftemmen der andere burgeren: dit is het eenigfte voorrecht in het ganfche rechtsgebiedt, eene eenige tegenftrijdige ftem ftoot de verkiezing om ver. t Kuenca, hoofdplaets van het landfehap van dien naem, zou door hare ligging, den overvloedt van haer water, de vruchtbaerheit van haren grondt, en de zuiverheit van hare lucht, de vermakelijkfte ftadt van Peru wezen, indien de onverwinnelijke luiheit der inwoonderen alle deze voordeden niet vruchteloos voor hun maekte. Deze ondeugdt ziet alleen op onze kunne : want de vrouwen zijn zoo arbeidzaem , dat hare wollen werkftukken, en de kleur, welke zij denzelven weten te geven, den huisgezinnen het beftaen verfchaffen, terwijl de mannen in eene-fchandelijke ledigheit leven. In dit rechtsgebiedt ziet men nog de overblijf fels der fterkte Atunkanar, waer van ik gelegenheit gehad hebbe te fpreken. Digt bi] een dorp, een weinig van Kuenca afgelegen, is een heuvel, waeruit, met een groot geruisch, verfcheidene fprongen waters, van vier of vijf duimen middenlijns, uitbersten, 't welk zoo heet is, dat 'er de eijeren fchieïijker hard in worden, dan op het vuur. Het  Honderd en Vierenveertigste Brief. 227 Het vermaerde geneesmiddel tegens de afgaende kocrtfen , in geheel Europa onder den naem van kina-kina bekend, groeit overvloediglijk in het landfehap Loxa. Flct wordt door de inwoonders des lands gewapende, eri door de Spanjaerds van Peru koortshout geheten. De boom, die dit wonderbare koortsmiddel voortbrengt, is ten naesten bij van dë grootte van een' gewonen kersfenboom. Zijri ftam is middelmatig dik, en fchiet verfcheidene takken uit. Yder van dezelven eindigt in eene trots bloemen , welke, voor dat zij ontloken zijn, in gedaente en kleur naer die van lavendel gelijken. Zijne bladers zijn glad, vrij dik, twee duimen breed, drie duimeri lang, en hebben de gedaente van het ijzer eener piek. In dc geneeskunst bedient men zich alleen van de fchorsch, welke men naer Europa zendt. Dezelve is zeer droog, gemakkelijk te verbreken, twee of drie lijnen* dik, vari buiten ruw, fomtijds met een witachtig mosch bedekt3 van binnen glad", eenigzins harstachtig, roestachtig van kleur, vari een' zeer bitteren en t' famentrekkenden fmaek, en een' niet onaengenamen reuk. Men geeft voor dat de kracht van deze fchorsch bij geval ontdekt wierd door een' Indiaen, die van zijne koorts genas, door het drinken van het water uit een meir, waerin eenigen deier boomen gevallen Waren. Dé Spanjaerds maekte dezelve aen de andere EuP 2 ro-  2^3 De Nieuwe Reisiger. ropeanen bekend: doch de artzen twijffelden aen derzelver kracht; en dit geneesmiddel, , fchoon bijna onfeilbaer, onderging in het eerst vele tegenkantingen, gelijk alle andere nieuwigheden. Het veroorzaekte eenige kwade uitwerkingen; maer een Jezuit van Peru, te Rome gekomen, fpoorde zijne geheele orde aen, om deze plant in aenzien te brengen, Yder van hun genas de koortfen, als door betoovering; en van toen af noemde men de kina-kina het poeder der Vaderen: de Engelfchen noemen dezelve nog het Jezuüen poeder. Zoo veel is 'er van dat, indien deze vermaerde maetfehappij het goudt van Peru voor zich zelve behouden heeft, zij ons ten minfte één' van hare fchatten heeft medegedeeld , door ons deze wonderbare fchorsch te bezorgen, Eenige geneesheeren kantten zich tegens het gebruik van dezen bast aen; en men zag van alle kanten gefchriften voor en tegen dit uitmuntende koortsmiddel ten voorfchijn komen. Doch door middel van de nuttigheit aentetoonen, en de krachten te vergrooten, is deszelfs gebruik algemeen geworden. Men maekte 'er een geheim van, 't welk men aen Lodewijk den veertienden zeer duur verkoft; en dees vorst bewees eenen grooten dienst aen het menschdom , door het zelve openbaer te maken. In Peru groeijen 'er drie foorten van kinakina, de roode, witte en gele: de Indianen, die  Honderd en Vierenveertigste Brief. 2129 die 'er met de Spanjaerden koophandel in drij* ven, voorzien zich van een getuigfchrift voor een' beamptfchrijver , om te bevestigen dat hunne fchorsch wezenlijk van Loxa, dat is, de beste van allen is. Deze hebben wij zoo aenftonds befchreven. Om de kina-kina te verkrijgen, velt men den boom ter neder , en ontbloot hem van zijnen bast, welke alleenlijk behoeft gedroogd te worden. Sedert den tijdt dat men deze plant heeft afgekapt, zoude 'er geene meer overgebleven zijn, indien de afgevallene zaden dezelve niet weder voortbragten. Maer het is noch de nuttigheit van dezen bast, noch de vruchtbaerheit van den grondt, noch de overvloedige oogst, noch de meenigvuldige beemden , noch de zachtheit der Iuchtftreek', die het landt van Loxa, Kuen5a, en verfcheidene andere gewesten van het. landfehap Quito, doen hoogfehatten; het zijnde kostelijke metalen, die met ontelbare adéren de geheele uitgeftrektheit dezer verfchillende oorden doordringen. De andere welda. den der nature verdienen bijna geene opmerking wegens de Spanjaerden. Zij noemen de landfehappen, waerin men flechts de gerijffelijkheden des levens en geen goudt vindt, arm, en vereeren met den naem' van rijk de zulken , die vele mijnen hebben , en zelfs geen voedfel uitleveren voor de noodzakelijke naanfehap om dezelve Se bearbeiden. P 3 Ech-  230 De Nieuwe Reisiger. Echter zijn deze laetften eigenlijk niet dan ftapelplaetfen; het goudt en zilver , welke men uit hunnen boezem trekt, komen alleen ten voorfchijn om elders heen gevoerd te worden. Men fpoeit zich om ze verre van de handt te zenden; en het landt, waer in zij hunnen oorfprong hebben, verltrekt hun tot hunne kortfte verblijfplaets. De manier om het goudt te verkrijgen ber ftaet in het uithollen der mijnaerde, en dezelve te brengen in een' verlaetbak, waerin men het water door eene buis geleidt, Men roert deze dus overgevoerde aerde om; en de ligtfte deelen vloeijen door eene andere buis, welke tot een' uitloop voor het water dient. Deze bewerking vervolgt men , tot dat 'er niets meer op den grondt blijft liggen dan de zware deelen, te weten, het zandt, gruis en metael. Alle deze ftoffen fchudt men in emmers om, en haelt 'er de groffte uit, waerna 'er niets dan het goudt, van alle vreemde ligchamen gezuiverd, overfchiet. Gemeenlijk vindt men het in ftof, doch fomtijds in korrels van verfchillende grootte. Dit werk is de taek der flaeffche Negeren , die van de kantoren van Porto-Bello en Panama gezonden worden. Een gedeelte wordt tot het waschbadt gebruikt; de anderen kruijen de aerde aen; en de arbeidt gaet onophoudelijk Voort, j In  Honderd en Vierenveertigste Brief. 431 In het landfehap Loxa is het goudt der mijnen alleenlijk van agttien en zelfs zestien karaten ; maer deze ficchte hoedanigheic wordt, door deszelfs overvloedt derwijze vergoed, dat het meer voordeel dan het fijnfte metael aenbrengt. De mijnen van Peru behooren aen den geenen , die dezelve eerst ontdekt. Het is genoeg een fmeekfehrift aen het gerecht inteleveren, om 'er den eigendom van te verkrijgen. Men meet eerst op den goudader twee honderd en zesenveertig voeten lengte, en vijftig voeten breedte, voorden geenen, die 'er het bezit van neemt; en hij verkiest deze uitgeftrektheit ter plaetfe daer het hem behaegt. Vervolgens meet men tachtig andere voeten voor den vorst; en het overige vervalt aen den grondheer , die 'er naer zijn gelieven over befchikt. Het geen den koning' ten deel' valt wordt verkoft; maer zij, die 'er met eigen handen in willen werken, verkrijgen van den mijnmeester een' ader om te laten bearbeiden. Het geene zij 'er uittrekken is voor hun, mits zij de rechten van den vorst betalen, benevens de huur van den molen, die zoo aenmerkelijk is, dat deszelfs eigenaer zich meestentijds met dit voordeel vergenoegt, zonder in zijnen naem te laten arbeiden. Deze molens zijn t'famengefteld uit een' grooten ronden fteen, als een' bak uitgehold, waerin men een' molenfteen laet omdraeijen, P 4 om  %% den doordringen. Insgelijks gelooven zij dat de meeste fchatten, gefchikt om het losgeldt van Atabaliba te betalen, en van wier overlevering zijne onderdanen, na zijnen doodt, meende ontflagen te zijn, begraven wierden in de andere holen van deze rots, alwaer de hemel toelaet dat zij door eene bende duivels bewaerd worden. Digt bij Arika is één dezer eilanden, alwaer ik u gezegd heb dat men den drek der vogelen verzamelde, om de landerijen te mesten. Het zelve verfpreidt een* afgrijsfelijken ftank, die ons hevige hoofdpijnen veroorzaekte. Op deze reede heeft men vrij goed water, 'twelk op eene zonderlinge wijs verkregen wordt. Wanneer de zee afloopt , graeft men omtrent een' halven voet in het zandt, dat zij verlaten heeft; en in deze gateij put men een uitmuntend zoet water, 'twelk op zee langen tijdt goed blijft. De vermaerde ftadt Potofi ligt aen den voet des bergs van dien naem, beroemd door de rijkfte zil/ermijnen der geheele weereld', T 5 Dees  908 De Nieuwe Reiïiger. Dees berg, die de gedaente van een zuikerbroodt heeft, is omtrent een vierde van eene mijl hoog, en drie mijlen in zijnen omtrek. De ftadt heeft twee mijlen in de rondte, en wordt voor de grootfte van Peru gehouden. ■Zij bevat tien duizend Spanjaerds of Kreolen, die in den rijkdom , pracht en wellust leven. De meenigte der Indianen en vreemdelingen, die 'er de arbeidt der mijnen naer toe trekt, is ontelbaer. De fchatten der kerken en de rijkdommen der bijzondere perfonen zijn onmetelijk. Het landt is onvruchtbaer, en levert geene voortbrengfels op, die tot het leven noodzakelijk zijn. Daer groeijen geen koorn, vruchten of kruiden: het zilver is zijne eenigfte waer; en echter zijn 'er dc levensmiddelen in overvloedt. Men brengt 'er dezelven uit alle de landfehappen ; en na Lima is het de kooprijkfte ftadt van Peru. Behalve de werklieden, die gedurig tot het bearbeiden der mijnen gebruikt worden, zijn de naburige landftreken verpligt alle jaren een zeker getal Indianen te zenden, welke de Spanjaerds tot dezen arbeidt dwingen. Men ontdekt dagelijksch nieuwe mijnen ; en de oude worden uitgeput of verlatp». De fteden zelf veranderen met dezelven : zij blij. ven in ftandt, zoo lang de mijnader overvJoe. diglijk oplevert; maer wanneer de mijn uitgeput is, gaet ook de ftadt ten gronde. Ech. ter  Honderd en Zesenveertigste Brief. 299 ter is het waer dat de mijnen van Potcfi de erffenis der eeuwen fchijnen te zijn, dat het geene grootfpraek is te zeggen dat dc landerijen hieromftreeks geheel van goudt zijn, en dat zij, na de wccreldt eene lange reeks van jaren verrijkt tc hebben, tegenwoordig nog eene onuitputtelijke bron van rijkdommen zijn. Men wil evenwel dat zij in waerde zijn verminderd , 't geen ik geloof dat zoo zeer niet ontftaet uit dc vermindering' des mijnaders , als wel uit deszelfs overgroots diepte, waertoe een arbeidt, dié de kosten niet vergoedt, vereischt wordt. Niets brengt meer toe dan deze ondcraerdfche fchatten, om Peru te ontvolken. Zij trekken de inwoonders van de ftoffereederijen en den landbouw af, welke de bevolking grootelijks bevorderen , en halen ze over tot de bewerking der metalen , die millioenen van menfchen doen omkomen. De vreemdelingen, die deze ftoffen in plaets van hunne waren ontvangen , zijn, eigenlijk gefproken, de wezenlijke bezitters der mijnen. De eigenaers kunnen alleen als de beftierders of flaven van dezelven aengemerkt worden. Zij doen den arbeidt, en de anderen hebben 'er het genot van. Een gedeelte van het landt, dat ik doorreist heb, brengt ook veel wijns voort; maer deszelfs hoedanigheit is middelmatig. De Spanjaerds , die denzelven verachten, laten hem  300 De Nieuwe Reisicer. hem aen de Indianen en Negers over , en vinden, door eene vreemde neiging, alleen fmaek in den brandewijn , die men 'er uit trekt. Ook zenden zij dien in de noordelijke landfchappen, naer Panama, en in de havens van nieuw Spanje. Het gewest, alwaer dees fterkedrank gemaekt wordt, is eene landftreek , Moquaga genoemd , die boven dit niets uitmuntends heeft. Men wil dat het 'er alle jaren meer dan twaelf duizend vaten van aflevert. De wol maekt insgelijks eene der voornaemfte rijkdommen van Peru uit. Hoewel zeer fraei, is zij echter minder merkwaerdig om hare hoedanigheit, dan om de bijzonderheit van het dier, dat dezelve verfchaft. Het is eene foort van fchaep , lama, genoemd, wiens hoofdt haer dat van een paerdt gelijkt. Het heeft de bovenfte lip gefpleten , gelijk de hazen; en wanneer het vertoornd is, werpt het door deze fpleet een venijnig fchuim , 't welk aen het vel, waerop het valt, eene roodheit, met jeukte verzeld, veroorzaekt. Het heeft den hals als een kameel, het ligchaem als een fchaep, en een' onaengenamen reuk; maer zijn vleesch is daerom niet min-, der lekker. Behalve deze nuttigheit kan dit dier nog tot een lastbeest verftrekken. Het is Jijdzaem en gemakkelijk te voeden. Zei. den draegt het meer dan honderd en vijftig ponden; maer het doet groote dagreizen, zon, der  Honderd en Zesenveertigste Brief. 30! der zich te vermoeijen, eet weinig en drinkt nooit. Het begeeft zich ter ruste, wanneer de nacht aenkomt; en fchoon men het floeg, om het te doen opftaen, zou het daerom niet de minfte beweging maken. Ik ben, enz. Lima, den loden van Juli, 1751. Honderd en Zevenenveertigste Brief. Chili. /\p mijne wederkomst te Lima , vernam ik van een' inwoonder van Kallao, dat een koópvaerdijfchip gereed lag om naer Chili onder zeil te gaen. Gelukkiglijk had ik kennis aen den kapitein; weshalve ik deze gelegenheit waernam , om deze reis te doen, en mij vervolgens, door de ftraet van Magellanes en de rivier de la Plata , naer de ftaten van Paraguay te begeven. Na eene fcheepvaert van eenige dagen, landden wij te Koquimbo, eene der Spaenfche grondftichtingen op deze kust. De Spanjaerds ontdekten dit landt in het jaer 1535, onder het bevel van den ouden Almagro , amptgenoot en mededinger van Franciskus Pizarre. Het zelve beflaat het ganfche gedeelte van zuid Amerika , dat zich van dc grenzen van Peru tot aen het land* van  352 De Nieuwe Reisiger. van Magellanes uir.fr.rekt, en bevat niet minder dan vijf honderd'mijlen langs de zeekust. Een gedeelte van dit uitgebreide gewest was onderworpen geweest door de Inkas , welke voornamen hunne verooveringen naer het zuiden voorttezetten; maer zij vonden zoo veel tegenftandt wegens de Indianen , dat zij ge* noodzaekt waren ftiltezitten. Chili is van Peru afgefcheiden door eene woestenij van tachtig mijlen. Almagro werd daardoor niet afgefchrikt : hij begaf zich in het met fneeuw bedekte gebergte, dat de helft van zijn leger door koude deed fneuvelen. Vijf maenden daerna , vond men de ligchamen van verfcheidene Spanjaerden , in denzelfden ftaet als op den dag van hun overlijden, dat is te zeggen, recht overeindt tegens de rotzen leunende , houdende nog den toom van hunne paerden , even als zij bevrozen, en makende verfcheidene grijnzingen als lagchende lieden. De meesten der geenen, die in het leven bleven, verloren da vingers hunner handen , en de teenen hunner voeten j doch na eenen togt van twee honderd mijlen, kwamen zij in het landfehap Kopiapo, alwaer zij in het vervolg eene ftadt bouwde. Zij werden 'er van de inwoonderen wel ontvangen , en hadden 'er gemakkelijk volkplantin. gen kunnen oprechten , indien de onlusten van Peru hun opperhoofdt niet naer Kusko hadden te rug geroepen. Almagro verliet zijne  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 303 ne oogmerken op Chili, om zich te Hellen tegens die van zijnen mededinger, die hem deed fterven. Pizarre , alleen meester van Peru geworden , zond een' zijner officieren , Valdivia genoemd , om eene onderneming , die Almagro om dus te fpreken , flechts ontworpen had, te voltooijen. Valdivia maekte in Chili verfcheidene grondftichtingen , welke de Indianen , den Spanjaerden minder genegen dan onder zijnen voorzaet , verfcheidene malen ondernamen te verdelgen. Het oorlog vervolgde , zonder verpoozing, tusfchen deze twee volken ; maer Valdivia won zoo veel tijds, dat hij, door zijne foldaten , de landerijen , tot hun onderhoudt, liet bebouwen. Hij ftichte verfcheidene fteden, aen eene van welke hij zijn' eigen naem gaf; en hij verkreeg van den voorzitter La Kaska , de bevestiging van den tytel van landvoogdt, dien hij in het begin van Pizarre ontvangen had. Het gevolg van deze veroovering' gaf gelcgenheit tot bloedige gevechten. Alle de Indianen verwekten eendragtiglijk een' opftandt, weshalve Valdivia met eenige krijgsbenden tegens hen optrok: doch de partij te ongelig zijnde, werd hij in den ftrijdt gedood, en'de meesten zijner foldaten ondergingen het zelfde lot. De krijgshaftige geaertheit der volken van Chili heeft een gedurige hinderpael voor den aen was der Spaenfche volkplantingen.  .304 Dé Nieuwe Reisige^ gen geweest. Ook is deze landvoogdij niet zeer uitgeftrekt, naer evenredigheit van dit wijd-, uitgebreide landt. Men telt 'er flechts vier of vijf eenigzins aenmerkelijke fteden , te weten Sant' Yago, 't welk de hoofdftadt is, Valparaifo, la Conception, Valdivia en Koquimbo, allen gefticht op den oever öf op weinig afftands van de zee. De laatstgenoemde ftadt is het noordelijkfte gelegen. Zij ligt op eene hoogte, van waer men het veldt en de haven befchouwt, en ftrekt zich uit langs een kleen dal, bezet met meenigvuldige en altoos groene boomen , door welke men eene rivier; die den inwoonderen water verfchaft , al kronkelende ziet vlieten. De fraeiheit der ftadt beantwoordt niet aan die der omliggende ftrekem De ftraten zijn lijnrecht; maer hare onzindelijkheit , en de armoede der huizen j die van aerde gebouwd en met flrooi gedekt zijn, geven haer flechts de gedaente van een dorp. Het grootfte gedeelte wordt beflagert door twee pleinen met kerken en kloosters omringd; maer in 't algemeen zijn deze pleinen , en de ftraten , die 'er aen palen minder bezoomd met huizen , dan met vijge- olijforanje- en palmboomen. Deze ftadt is verfcheidene malen, door de Engelfchen en Vrijbuiters i geplonderd en verbrand , en nimmer volkomen weêr herbouwd. Men vertoont in deze ftadt verfcheidene natuurlijke zeldzaemheden 9 waervan gij zoude zwe--  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 305 zweren dat de eerfte eene uitwerking der kunst' ware. Dezelve beftaet in een' grijzen fteen, zoo gelijk als eene tafel, op welken een fchildt en een helm van eene roode kleur volmaektelijk afgebeeld > en diep in de zelfftandigheit van den fteen ingedrukt zijn. Men breekt den. zeiven op verfcheidene plaetfen, om 'er zich Van te verzekeren. In dezelfde landftreek is eene kleene vlakte, waer in de perfonen, die 'er zich te fiapen liggen, bij hunne ontwaking opgezwollen zijn , 't geen eenige treden van daer niet gebeurd. Eindelijk ziet men, ten zuiden der ftadt, eene rots, waeruit, flechts eens in de maendt, eene fontein ontfpringt, door eene opening , welke volmaektelijk gelijkt naer dat gedeelte van het vrouwelijke ligchaem , wiens geregelde uitvloeijingen zij naerbootst. De dalen, die Koquimbo omringen, Verfchaffen 's jaerlijksch koorn genoeg , tot de lading van vier of vijf fchepen , die het zelve naer Lima overvoeren. Zij brengen eene genoegzame hoeveelheit wijns en uitmuntende olyen voort; maer men befchouwt de mijnen van goudt, zilver, koper, loot, kwikzilver en ijzer , waervan het landt overvloeit, alleen als deszelfs wezenlijken rijkdom. Wij trokken naer het zuiden , en ankerden te Valparaifo , een vlek , eenige mijlen van Sant' Yago > hoofdftadt van Chili , afgelegen. In het begin beftond het zelve flechts in een zeker getal pakhuizen, die 'er de koop- XII, Deel V lie*  306 De Nieuwe Reisiger, lieden dezer ftadt lieten oprechten , om het laden en overvoeren van hunne koopmanfchappen naer Lima gemakkelijker te maken. Van langzamerhand' gingen 'er zich deze kooplieden met hunne huisgezinnen nederzetten, en werden gevolgd door verfcheidene andere burgers van Sant' Yago , alleenlijk door de gemakkelijkheit van den koophandel daer toe overgehaeld. Kortom het vlek is ongevoelig aengegroeid , en met blanken, Mulaters eri Mestifen bevolkt. Tegenwoordig wordt het verdeedigd door een kasteel, waerin de landvoogdt zijn verblijf houdt. De nabuurfchjp dezer haven met de hoofdftadt maekt dat zij meenigvuldig bezocht wordt. De fchepen, die 'er uit Peru aenlanden , brengen 'er de koopwaren , welke in Chili ontbreken ; en de goederen , die zij te Valparaifo innemen, beftaen in tarw, zeep, Spaensch leder, touwen en drooge vruchten , waer mede zij zich naer de haven van Kallao begeven. Gedurende de tijdt, tusfchen het vertrek en de wederkomst der fchepen , voeren de muilezels van Sant' Yago en de omliggende ftreken andere koopmanfchappen aen , om de pakhuizen op nieuw te voorzien. Dus wordt dees koophandel onophoudelijk ter zee en te landt gedreven. Terwijl wij ons in dit vlek ophielden, ftelde men mij voor de twee eilanden van Juan Fernandez , die ten naesten bij op dezelfde breed-  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 30? breedte als Valparaifo liggen, en uit dien hoofde onder Chili behooren , te gaen bezoeken. Zij ontleenen hunnen naem van een' Kastiliaen , die 'er den eigendom van verkreeg, en 'er zich met eenige huisgezinnen op nederfloeg; maer toen Chili aen de heerfchappij van Spanje onderworpen was, verkozen de bewoonders deszelfs verblijf boven dat dezer eilanden, welke zij verlieten. Het grootfte is echter bekwaem om veel volks te voeden; en men had het zeer fterk kunnen maken. Het kleenfte, dat tevens het westelijkfte ligt, en flechts eene mijl lengte heeft, is fchrael en onvruchtbaer : men ziet 'er niet dan rotzen, zonder eenig geboomte of loof. Het is eigenlijk eene klip , of een berg, die boven de baren uitfteekt , en zoo fteil dat hij bijna ontoegangkelijk is. Van den top ziet men verfcheidene ftroomen afdalen , die, na dat zij verfchillende watervallen op de rotzen gemaekt hebben, met zoo veel geweldt in zee ftorten , dat men het fchuim daervan meer dan drie mijlen ver gewaer wordt. Het eerfte dezer twee eilanden is ook zeef bergachtig , doch met kleene vlakten in de tusfehenruimten , welke met meenigvuldige beken doorfneden zijn. De kruin dezer bergen is , aen de noordzijde , met boomen bedekt; doch ten zuiden worden dezelve alleen in de dalen gevonden. De grondt is 'er zoo ligt en ondiep , dat deze boomen 'er gemakV % ke-  ■308 De Nieuwe Reïsiger» fcclijk ontworteld worden , 't welk de oorzaek was van het verlies van een' man van óns fcheepvolk , die op de hoogten geklommen , om geiten te jagen , zich aen een' tak vasthield, en den boom uit den grondt trok. Een ander, dien hij aengreep, ontwortelde desgelijks; en de matroos, tusfchen de rot. zen invallende , werd verpletterd, en flierf op het oogenblik. Weinige van deze boomen zijn groot genoeg, om een aenmerkelijk fluks limmervverks te maken : de zwaerfte van het ganfche eilandt is de mirteboom, die zich niet hooger dan veertig voeten verheft. Zijne kruin is rond , en vertoont zich zoo regelmatig en gelijk, als of zij gefnoeid wierd. Op zijne fchorsch groeit eene foort van mosch, die den reuk en fmaak van look heeft: ook maken 'er de matrozen het zelfde gebruik van. Onder de andere planten vonden wij bijna alle de gewasfen , die voor uitftekende geneesmiddelen tegens het fcheurbuik gehouden worden, gelijk de waterkers, zuring, porcelein, radijs, enz. De admirael Anfon, 'die'er'in het jaer 1741 eene landing deed, cn 'er eenigen tijdt verbleef , zaeide 'er Europefche moeskruiden , en plantte in de bosfchen noten- pruimen- abrikoozen- en perükenboomen, die 'er wonderbaerlijk geflaegd zijn. In eenige oorden , ziet men geheele heuvels met eene bijzondere foort van roode aerde,  Honderd en Zevinenveertigste Brief. 309 de , veel fraeijer dan het vermiljoen. De bosfchen, die dc hoogten bedekken, zijn zoo weinig met ftruiken bezet , dat men 'er zonder verhindering' kan doorkomen. De ongeiijkheit der bergen vormt zulke bekoorlijke dalen , als 'er ons in de romans hefchreven worden. De hoogte der rotzen, die als ia de lucht fchijnen te hangen; de watervallen, welke van de bergen afkorten ; de fchaduw en dikte der bosfchen ; alles te famen genomen biedt het edelfte en heerlijkfte tooneel der weereld' aen. De eenvouwige uitwerkfels der nature, zonder de hulp' van eenige kunst', overtreffen alles wat de vruchtbaerfte verbeelding en het kunstigfte penfeel kunnen voortbrengen. Misfchien is 'er in de ganfche weereldt geene acngenamer plaets, dan daer de admirael Anfon zijne tent had opgerecht. Dit was eene kleene vlakte, een weinig van de zee afgelegen , in de gedaente van eene ruime wandeldreef, die op den oever uitliep, en van waer men de fchepen, die ten anker lagen , konden zien. Van de andere zijde was deze vlakte rondom omringd door mirteboschjes, welke op eenen heuvel eene foort van fchouwburg vormde. Boven derzelver top zag men de hoogten en diepten van het binnenfte des eilands; en het gezigt van deze afgronden vermeerderde de fraeiheit van het verfcbiet. Aen wederzijden der tente ftroomV 3 dea  gio De Nieuwe Reïsiger. den twee beken, heldercr dan kristal, welke grootelijks flrekten om deze plaets des te bekoorlijker te maken, door den weêrfchijn der boomen , die zich in het water fpiegelden. Men vindt in dit eilandt verfcheidene foorten van honden , die de onderkoningen van Peru aldaer hebben doen plaetfen, om de geiten te vernielen, met oogmerk om den Engelfchen, die 'er hunne matrozen mede voedden , dezen onderftandt te onttrekken. Deze honden, fchoon zij uit een Spaensch ras oorfprongkelijk zijn, hebben de wonderbare eigenfchap van nimmer te blaffen. Wij vongen 'er eenigen , welke wij aen boordt bragten, en die niet keften dan toen zij de huishonden hoorden blaffen; en nog aepten zij dezelve flecht na, als of zij iets geleerd hadden, dat hun niet natuurlijk was. Wij waren getuigen van de voorbereidfelen tot een gevecht, tusfchen deze dieren en eene kudde geiten , in fiagorde gefchikt om hen te ontvangen. Het hoofdt der kudde had zich, in eenen naeuwen doortogt, aen wederzijden met fteilten voorzien, met het aengezigt naer den vijandt geplaetst. De andere geiten waren achtcrwaerds , alwaer de grondt breeder en opener, maer volftrekt ontoegangkelijk was. De honden toonden in het begin de grootfte vurigheit; maer toen zij den vijandt tot op tien vademen genaderd waren , befpeurden zij het gevaer, en zagen van feun voornemen af. Een  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 311 Een der Indianen, die ons verzelden, gaf ons te kennen dat hij, reeds in dit eilandt geweest zijnde, met den admirael Anfon, verfcheidene dezer geiten, die zeer oud fchenen, en wier ooren gefpleten waren, gezien hadde ; en dat, toen hij zijne verwondering daer over betoonde , een Engelsman hem zeide dat het ongetwijffeld die geenen waren, aen wie een Schotsman , Selkirk genoemd, de vrijheit gefchönken had, na haer aen de ooren geteekend te hebben. Hij vertelde ons vervolgens de gefchiedenis van dezen man, gelijk hij die, naer zijn zeggen, van den Engelsman had gehoord. Men verzekert dat zij dezelfde is, die het denkbceldt verfchaft heeft der vermaerde roman van Robinfon Krufoe, welke wij, Mevrouw, in onze kindschheii: met zoo veel vermaeks te famen lazen. „ Alexander Selkirk was geboren in het jaer 1Ó80, in het landfehap Fife in Schot„ landt; en van zijne kindschheit af, had „ men hem tot den zeedienst opgevoed» „ Over eenigen twist, dien hij met den ka,, pitein Stradling had , liet dees hem aen „ landt zetten op het eilandt van Juan Fernandez, 't welk hij aengedaen had om wa„ ter te halen. Selkirk befloot veeleer aldaer „ te blijven, dan zijne vergiffenis te verzoe„ ken, door eene onderwerping, die hem „ aen nieuwe kwellingen blootgefteld zoude a, hebben. Men had hem zijne kleederen, V 4 „ zijn  gia De Nieuwe Reisioer. „ zijn bedt, een' fnaphaen, zijn' voorraedt „ van kruidt, kogels en tabak, een' bijl, „ een mes, een' ketel en andere keukenge„ reedfchappen, een' bijbel, eenige god„ vruchtige boeken, en zijne zeeinftrumen„ ten laten behouden. In het eerst floegen „ de verfchrikking en eenzaemheit van dezen j, woesten en verlaten oordt zijne geesten „ grootelijks ter neder ; maer hij gewende „ 'er zich aen door den tijdt, en kwam de droefgeestigheit te boven. Hij maekte s, twee hutten, waervan de eene hem tot „ eene keuken, en de andere tot eene flaep„ kamer diende. Hij bedekte dezelven met „ biezen, en behingze met geitenvellen. Het „ pimenthout , dat in dit eilandt zeer ge„ meen is, verfchafte hem tevens vuur en ,, licht: dit hout geeft eene heldere vlam, „ en verfpreidt eenen aengenamen reuk. „ "Wanneer zijn voorraedt verteerd was ' „ oeffende hij zich in het vervolgen der gei' „ ten , en verkreeg zoo veel behendigheit in „ deze jagt, dat 'er hem geen één konde „ ontfnappen. Hij. behield 'er flechts zoo „ veel als hij. 'er tot zijn voedfel noodig had, „ en gaf de vrijheit aen de anderen, na haer „ de ooren gefpleten of doorboord te heb„ ben. In het begin at hij derzelver vleesch „ met eenigen afkeer, bij gebrek van zout; „ maer van langzamerhand begon hij 'er aen „ te gewennen, en vond 'er zelfs veel „ fhjaeks  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 313 „ fmaeks in, vooral wanneer het met piment „ was toebereid : echter durfde hij 'er niet veel van eten, om dat het hem den buik,, loop veroorzaekte. Zijne kleeders en fchoe- nen waren wel haest verfleten , door het: gedurig loopen door de bosfchen en ftrui„ ken; maer zijne voeten verhardde dermate „ door dezen arbeidt, dat hij geen fchoeifel „ meer konde velen. Zijne kleeders waren „ van geitenvellen ; een fpijker en riemen „ van het zelfde leder ftrckten hem tot eene „ naeldt en garen. Somtijds vond hij ver,, maek om zijnen naem cn den tijdt van zijn „ verblijf op de boomen te fnijden. Hij 3, leerde de wilde katten en jonge geitjes met „ hem danfen. De ratten deden hem in het „ eerst eenen wreeden oorlog aen: zij kwa,, men, gedurende zijn flaep, aen zijne kleede,, ren en zelfs aen zijne voeten knabbelen; ,, maer hij vond middel om zich daer tegen te beveiligen door het temmen der katten, „ die 'er hem van verlosten. „C; Dus triomfeerde Alexander Selkirk, door zijne wakkerheit en de kracht van zijnen „ ouderdom, die omtrent de dertig jaren be. „ liep , bijna eenen tijdt van vijf jaren over „ de verfchrikkingen zijner eenzaemheit, tot „ zoo verre dat hij 'er zelfs zoetheit en ver„ maek in vond. Op zekeren dag , dat hij langs den oever wandelde , werd hij van „ verre een Engelsch fchip gewaer; en deV 5 wijl  3T4 Dï Nieuwe Reisïger. „ wijl d© nacht naderde , ontPak bij een groot vuur. De kapitein zond des ande„ ren daegs om dit eilandt te bezigtiget. Bij ,, de te rug komst van de floep, zag hij, met 3, zijn volk, een'man , met geitenvellen be„ kleed, wiens gedaente iets vviiders had, „ dan die dezer dieren zelfs , maer die zeer „ vergenoegd fcheen dat hij zich onder „ hen bevond. Hij had het gebruik der fpra. „ ke derwijze verloren , dat hij de woorden „ flechts ten halve uitfprak , en het bijna „ onmogelijk was hem te verfhen ; maer na „ verloop van eenige dagen begon hij zich „ beter uittedrukken. Dewijl hij gewoon „ was niet dan water te drinken, en zich „ met ongezouten vleesch te voeden , wei„ gerde hij het vocht, dat men hem aenbood, „ en had veel moeite om zich aen de fpijs en „ en den drank van het fchip te gewennen. „ Hij vertelde dat hij, gedurende zijne bal, „ lingfchap , verfcheidene vaertuigen gezien „ had; maer dat 'er flechts twee , die hij ,, voor Spaenfche fchepen kende , waren ge„ ankerd. Eenigen van het fcheepsvolk fcho,, ten op hem, en vervolgden hem tot in de „ bosfchen» Hij onttrok zich gelukkiglijk „ aen hunne woede , door op een' boom te „ klauteren ; en hij bekende dat hij geene zwarigheit zoude gemaekt hebben zich aen „ de Franfchen overtegeven ; maer dat hij „ zich liever had willen blootflellen om in „ de-  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 315 „ deze woestenij te fterven , dan te vallen „ in de handen van ergdenkende en wantrou„ wende lieden , die niet nagelaten zouden „ hebben hem te dooden, of hem tot de mij„ nen te veroordeelen , uit vreeze dat hij de „ bezittingen der zuidzee aen de vreemdelin3, gen zouden ontdekken". Dit bekoorlijke eilandt, fchoon woest, is één der fraeifte oorden van het heelal ; maer de gretige Europeaen volgt zijnen verwilderden aert, door den Indiaen te beletten het zelve te bewonen , en doet zich recht, door 'er zich zelve niet op te vestigen. De fchepen verzuimen echter nimmer om 'er te landen; en het fcheepsvolk vindt zich , na eenig verblijf, van de vermoeidheden en ziekten der zee herfteld. Dit landt kan meer dan zes honderd huisgezinnen onderhouden : het is gemakkelijk 'er zich met weinige kosten te handhaven ; en het zou bijna onmogelijk wezen de geenen, die 'er zich eens op gevestigd hadden, te doen verhuizen. De natuur heeft het zoo wel verfterkt, dat men het met honderd mannen tegens duizend zou kunnen verdeedigen. Sommige zeggen dat 'cr goud- cn zilvermijnen in het gebergte zijn; doch dit is het grootfte voordeel niet dat men 'er van zoude kunnen trekken. Eene Franfche volkplanting , op dit eilandt gevestigd , meenigvuldige gelegenheden hebbende om 'er Europefche fchepen te zien aenlanden, zou 'er in gee-  3i£> De Nieuwe Reisiger. geene droevige ballingfchap zijn , en door hee verkoopen van hare waren een' voordeeligen handel met dezelve drij ven. Het landt zou goederen genoeg voor haer en voor de reizigers opleveren. Het hof van Spanje, wiens toeftemming noodzakelijk fchijnt om deze grondftichting opterechten, zou niet dan met •de hoogfte vergenoeging' eene plaets, die de ftaet zijner zaken niet toelaet zelfs te bezitten, in de handen zijner bondgenooten zien ; te meer , dewijl dezelve voortaeh geene veilige fchuilplaets meer zoude wezen voor dc Engelfche zeerooveren , of voor de geenendie door de plondering of fluikerij de kusten van Peru en Chili verwoesten. De Iuchtftreek van dit eilandt is zoo voordeelig voor de aerdgewasfen , dat 'er de boomen het geheele jaer door groen zijn. Do winter duurt 'er niet langer dan de maenden Juni cn Juli, cn is 'er nimmer uitermate ftreng : men befpeurt 'er eenige ligte vorst, met een weinig hagel verzeld ; maer de regens zijn 'er dik wils zeer overvloedig. In den zomer , is 'er de hitte doorgaans gematigd : zelden word 'er donder gehoord; en generlei ftormwinden heeft men 'er uitteftaen. De zee is in de baei zeer diep; en men kan 'er met de fchepen tot aen den voet der rotzen varen. Men vindt *er veel visch van de allerbeste foort', en voornamelijk uitmuntende kreeften. In de maendt November komen de  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 31? de zeekalven op het landt, om hunne jongen te werpen, zijnde de oever zoodanig van dezelve bezet, dat het 'er bijna onmogelijk is voorttegaen. Zij zijn op dien tijdt zoo ftout, dat zij zich niet uit den weg begeven , en zelfs, als dolle honden, op de menfchen aenvalien; terwijl zij zich anders, op het minfte gerucht , door de vlugt bergen. Eenigen bleeten als lammeren: anderen huilen als wolven ; en men hoort hen eene halve mijl ver. De zeeleeuw is insgelijks een buitengewoon en zeldzaem dier , en zeer gemeen omtrent deze eilanden. Sommigen zijn twintig voeten lang , en wegen bij de vier duizend ponden. Hun hoofdt heeft in grootte geene evenredigheit met het ligchaem : de mondt is uittermate groot, de oogen onbewegelijk en wanfchapen , en het aengezicht als dat van een' leeuw, met breéde knevels, Wier hair zoo hard is, dat het tot een' tandenftoker kan dienen. Zij komen op den oever hunne jongen werpen, omtrent het einde van Juni, en onthouden 'er zich tot de maendt Oftober. Gedurende al die tijdt bemerkt men niet dat zij zich in zee begeven ; en zij fchijnen dan geen het minfte voedfel te gebruiken , ten zij ze leven van het kruidt, dat op den oever der ftroomende rivieren groeit. Zij hefteden den tijdt, waerin zij niet weiden, met in den modder te fiapen. De natuur leen hun. rondom zich op fchildwacht te plaetfen eenige wak-  »i8 De N"ieüwé Reisigbr* wakkere mannetjes, die nimmer verzuimen hen optewekken , wanneer zij den vijandt zien verfchijnen. Hun gefchreeuw is zoo luidruchtig en zoo veranderlijk van toon, dat 'er niets bekwamer is om ontfteltenis inteboezemen. De mannetjes vechten dikwils; en de min is altoos de oorzaek hünner twistem De matrozen noemen den groötfteh van hun den Basfa , om dat hij altoos door een talrijk wijventimmer verzeld is. Dikwerf verkrijgt hij dit voorrecht alleen door meenigvuldige en bloedige wonden. Zijne meerderheit is hij verfchuldigd aen de overwinningen, die hij op zijne medevrijers behaeld; en de ontvangene lidteekens geven getuigenis van het getal en de grootheit zijner ftrijden en krijgsdaden. De huit dezer tweeflagtige dieren is niet minder dan een' duim dik , waerna men een' voet vet vindt, voor dat men het vleesch bereikt. De grootften leveren ten minfte honderd pinten oly uit. Zij zijn insgelijks zeer bloedrijk : want wanneer men hun eenige diepe wonden toebrengt, ziet men 'er het bloedt als zoo vele fonteinen, waer mede men gemakkelijk verfcheidene vaten zoude kunnen vullen, uit fpringen. Zij zijn met kort hair bedekt, en hebben vinnen, die hun tot voeten verftrekken, wier einden naer toonen gelijken. Behalve de grootte , die hen van de zeekalven onderfcheidt, verfchillen- zij, in- zon-  Honderd en Zevenenveertigste BRtEF. 3IQ zoiiderheit de mannetjes, nog meer van der.elve , door eenen dikken fnuit, naer een' jagthoorn gelijkende, die hun van hetbovenfte kakebeen afhangt; doch dit deel wordt in de wijfkens niet gevonden Het hart en de tong zijn de lekkerfte ftukken dezer dieren. Men kan hen des te gemakkelijker dooden, om dat zij teffens onbekwaem zijn om zich te verdeedigen en te vlugten. Dan men moet zich voor hunne tanden wachten : want op zekeren dag werd het bekkeneel van een' matroos daer door vermorzeld. IN iets meer op de eilanden van Juan Fernandez te befchouwen hebbende , bqgaven wij ons weder naer de kust van Chili, en landde aen de ftadt la Conception, die 'er eertijds de hoofdftadt van was. Deze eer' heeft zij aen Sant' Yago afgeftaen , behoudende echter het verblijf van den voorzitter van het rechts, gebiedt, die gehouden is beurtelings zes maenden in het jaer in deze twee fteden te wonen. De eerfte halfjarige zitting , die in de ftadt la Conception gehouden wordt , ftrekt om de krijgszaken te regelen, de fterkten te voorzien , en de orde in den wapenhandel te handhaven. De tweede gefchiedt alleen ter beftieringe van het gerecht, en om de vierfchaer van het rechtsgebiedt, door de tegenwoor. digheit van derzelver opperhoofd, te eerwaerdiger te maken. De ftadt la Conception is ©ok de verblijfplaets van het opperhoofdt der rui-  gao De Nieuwe Reisiger. ruiterij', welk ampt alleenlijk is ingefteld orri de natuurlijke inboorlingen des lands , altoos gereed om tegens de Spanjaerds te muiten , in bedwang te houden. De pligt van deze bediening' is de fterkten , die van den oever der zee af tot aen het gebergte gebouwd zijn, te onderzoeken , tot derzelver veiligbeit te Waken , en dezelve van de noodzakelijke manfchap en krijgsbehoeften te voorzien» De begeving van dit ampt ftaet aen den voorzitter , als best bekwaem om de perfonen, die het gefchiktfte zijn om hetzelve te bedienen, te kennen. De veroovcraer van Chili, Pedro de Valdivia ,' ftichtte deze ftadt in het jaer 1550, in eenen oordt, Penko genoemd ; maer korts daer na werd zij verdelgd door de muitende Indianen, die de Spanjaerds noodzaekten dezelve te verlaten. Deze laetften herftelden ze in haren vorigen ftandt, en werden 'er op nieuw uitgejaegd. Zij herbouwden ze ten derdemale , werden 'er weder uitgedreven, en bleven gedurig hardnekkig om 'er in te rug te keeren. Eindelijk onderging zij in het jaer 1730 eene verfchrikkelijke aerdbeving, die haer geheel verwoestte, en gelegenheit gaf tot eene laetfte herbouwing. De huizen zijn 'er laeg , maer veel fraeijer dan de vorige, en ijder van een' tuin voorzien. Eene kleene rivier loopt dwars door de ftadt, en ftort zich in de baei, welke drie havens heeft. Hee  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 32 i Het bisdom was in het begin te Imperia] opgerecht ; maer de Indianen deze laetfte plaets Verdelgd hebbende , werd het naer la Conception overgebragt. De kerk, de bisfchop, het kapittel, de monniken , alles draegt dé teckens der armoede , die zoo vele verwoestingen noodwendig met zich moesten flepen; De koophandel is middelmatig , en beftaet alleen in de waren des lands. De gewoonten zijn 'er eveneens als in Peru : men vindt 'ef dezelfde klasfen van inwoonderen, en dezelfde regeringsvorm, doch geenszins dezelfde volkomene kleedingswijzem In plaets vari een' mantel, dragen 'er de mans een Huk ftoffe, van twee of drie ellen lang, en twee ellen breed , in het midden met een gat voorzien, waer door zij hun hoofdt fteken , ais zij zich kleeden. Dit ftuk hangt aen alle zijden langs het lijf , en men bedient zich daervan zoo wel te paerdt als te voet. De arme lieden leggen het niet af, dan als zij gaen fiapen; en op dat het hun in den arbeidt niet zoude verhinderen, fchorten zij het , door de zijden , alleenlijk tot aen den rug op. Deze kleeding is zeer in de mode , zelfs voor de vrouwen; die mede te paerdt klimmen , zonder eenig onderfcheidt van ftaet of rang. Het eenige onderfcheidt beftaet flechts in de ftof , dié min of meer fijn en verfierd is, volgens de Waerdigheit der perfonen. XII. DeeL X Wei-  32S De Nieuwe Reisigek. Weinige dorpen zijn 'er op het grondgebiedt van deze ftadt ; maer men ontmoet overal vele hoeven en landhuizen , alwaer de buitenlieden verre van eikanderen wonen. De grondt is 'er zoo vruchtbaer, dat men 'er het koorn honderdvouwig inoogst. De weiden zijn 'er uitmuntend; en men fokt 'er zeer goede paerden aen, die hunnen oorfprong uit Spanje trekken. Men verzamelt 'er eene groote meenigte waren ; maer bij mangel van aftrek , of door de luiheit der inwoonderen» blijven 'er de meeste landerijen onbebouwd. Daerenboven is het landt niet bevolkt, naer evenredigheit van zijne grootte en vruchtbaerheit. De levensmiddelen zijn 'er op den laegften prijs; en om u een denkbeeldt van dezen overvloedt te geven , zal ik 'er bijvoegen dat de allervetfte os niet meer dan veertig piasters geldt. De manier, op welke men deze dieren flagt, om ze ter vleeshalle te verkoopen, zou alleen als eene tijdkorting aengemerkt kunnen werden, indien zij, naer men zegt , niet firekte om het vleesch veel beter te maken. Men befluit eene kudde osfen in een' voorhof, waer buiten zich eenige Indianen , die 'hier het ampt van flagteren waernemen , onthouden , gezeten op paerden , en gewapend met eene fpeer, wier feherp dc gedaente van een fnoeimes heeft. Men opent de deur, en geeft de vrijheit aen één' dezer dieren, dat aenftonds zijn' loop neemt 5  Honderd en ZeVeN'ebveertigste Brief. 323 neemt, om naer zijn legerplaets te rug te keeren. Een ruiter, die het zelve vervolgt en inhaelt, fnijdt het een' kniefchijf af, vervolgens een' anderen, en werpt zich ter aerde om het te dooden; waerna hij het afvilt, en het vleesch in (lukken houwt. Somtijds laet men zoo vele osfen los, als 'er lieden aen de deur zijn; en deze oeflening duurt zoo lang, tot dat men het getal, tot de verkooping ge(chikt, : heeft afgemaekt. Indien het dier, door zijnen fnellen loop , door den (lagtef niet kan getroffen worden, bedient zich de Indiaen van een' ftrik om het te (luiten. Deze menfchen zijn zoo behendig in de behan* deling der ftfikken en fperen, dat zij, in hun* nen vollen loop, zelden hunnen (lag misfcn. De woedendfte (lier kan hun bezwaerlijk ontfnappen. In hunne bijzondere twisten gebruiken zij dezelfde wapenen, en zijn alzoo behendig tot de verdeediging als tot den aenval. De eenigfte manier om den ftrik te ontwijken, ais men zich in het open veldt bevindt, is zich ter aerde üitteftrekken, en zich (lil bij een te houden, om zich minder bloot te geven. In het midden van de grootte en fraeije vlakte van Mapocho , aen eene rivier van denzelfden naem, omtrent twintig mijlen van de zee, in eenen welgelegen (landt, digt bij het rijke dal van Chili, dat zijnen naem aen het landfehap geeft, verheft zich de ftadt X 2. Sant'  324 Dn Nieuwe Reisiger., Sant' Yago, die 'er de hoofdftadt van is. Alle de ftraten zijn 'er lijnrecht, alle de huizen van tuinen voorzien , en alle de tuinen befpoeld. Het water der riviere, door kanalen geleid, verfpreidt zich door alle de wijken, en vervolgens bij alle de inwoonders, alwaer het de zindelijkheit en frischheit onderhoudt. Het groote plein , dat het middenpunt der ftadt uitmaekt, is een volkomen vierkant, wiens midden met eene fontein verfierd is. De vier zijden pronken met de paleizen van het rechtsgebiedt en den bisfchop , en met verfcheidene ruime winkelen in boogswijze gallerijen. Het overige dezer hoofdftadt beftaet in gebouwen , die door hunnen afftandt, gelijkheit en timmering, veel overeenkomst met die van Lima hebben. Dewijl men 'er niet minder aen de aerdbevingen onderworpen is, zijn 'er de huizen niet min laeg, noch met minder voorzorg gebouwd. Ik fpreek u niet van de kerken, die talrijk zijn , noch van de kloosteren, die vele rijkdommen bezitten , noch van de gerechtshoven , die ten naestenbij dezelfde zijn als in alle de groote fteden van Peru. De voorzitter van het rechtsgebiedt, fchoon in fommige gevallen afhangkelijk van den onderkoning, is te gelijk landvoogdt en opperveldheer van Chili.. Gedurende de zes maenden, die hij verpligt is buiten Sant' Yago doortebrengen , neemt de corregidor of amptman deszelfs bedieningen waer;  Honderd en Zevenenveertigste Brief. 325 waer; en ten allen tijde heeft dees laetfte de voorzitting ia de magiftraet en burgerregering. Valdivia, dat den naem van zijnen ftichter leeft aengenomen, is de zuidelijkfte ftadt der geheele kust. De voordeelige gelegenheit van derzelver haven heeft de Spanjaerds bewogen om 'er vestingwerken te bouwen W*n dezelve rijkelijk van gefchut te voorzien, om den ingang daervan aen de andere Europefche volken te beletten. Zij befchouwen deze ftadt als den fleutel van de zuidzee; en de Hollanders, die 'er het zelfde dcnkbeeldt van hebben , hebben 'er zich meer dan eens getracht te vestigen. Zij verooverde dezelve in het jaer 1643 '•> maer door gebrek en ziekten verzwakt, namen zij wel rasch de wijk, toen zij ontdekten dat men te Kallao fchepen uitrustte om hen te vernestelen. Men brengt te Valdivia de misdadigers van Peru cn Ghili, waer door het tot eene foort van galei gemaekt wordt. Men bezigt 'er hen tot het verbeteren der fterkten en andere openbare werken. Het zonderlingfte is, dat zij 'er cipiers en gevangenen teffens moeten wezen: want dewijl zij de geheele bezetting uitmaken, fielt men hen, zelfs ten tijde van hunne ballingfchap, tot foldaten en officieren aen. Met diergelijke lieden , of met de afftammelingen der geenen, die om huhtte misdrijven gebannen waren, is dé ftadt Valdivia gedeeltelijk be> X 3 volkt'  3 „ trent hunne groote niet overeen. Allen „ bekennen zij echter dat'er de luchtsgefteld„ heit heilzaem, de hemel helder, de levens„ middelen overvloedig, en het vee talrijk is. „ Dé inwoonders zijn zwart; hoewel 'et „ evenwel blanken, rooden en zelfs blonden „ gevonden worden. Zij gaen naekt; en „ hunne wapenen beftaen in boog en pij„ len en eene fpiets. De gemeenfte dieren „ zijn de honden , hoenders en varkens. „ Men vindt'er kruidnagels, gember en ka„ neel, die echter niet uitmuntend is. Het „ grootfte dezer eilanden wordt Izabelle ge„ noemd. De medgezellen van Mendoca „ landden op den oever , en maekten zich ,, meester van een vlek, alwaer zij gouden „ ftaven als een verfierfel in de huizen zagen" ,, ophangen. Maer behalve dat zij de tael „ des lands niet verftonden, zijn de inwoon-. „ ders zoo kloekmoedig, dat zij onophoude„ lijk tegens deze nieuwgekomenen ftreden; „ weshalve het onmogelijk was uit hun te „ verftaen van waer zij deze gouden (tukken „ haei?  S34 De Nieuwe Reisigsk. 5, haelden. Deze volken bedienen zich van „ groote kanoos, bekwaem om honderd menj, fchen te bevatten. Op deze vaertuigen „ gaan zij ten oorlog; doch dezelve zouden „ geen wederftandt aen onze fchepen kun,, nen bieden. „ Op de te rugkomst der Spaenfche vlote, 3, was men bedacht om eenige volkplantingen 3, in de eilanden van Salomon te zenden; maer uit vreeze dat men, dezen Achipél „ bewonende, zich aldaer onmogelijk zoude 5, kunnen ftaende houden, liet men dit ont„ werp varen. Men vatte het eenige jaren ,, daer na weder op; en Mendana werd, 3, door het hof van Spanje, gelast alle de ',,'mannen en vrouwen, die in Peru onnut waren , op vier vaertuigen intefcbepen, „ om in dit verafgelegene landt eene nieuwe 3, grondftichting opterechten. Onvoorzich* „ tig was het deze zending te doen, voor dat „ men de gelegenheit en aenkomst dezer eilanden, die men in den eerften togt flechts „ ter loops gezien had, volmaektelijk kende. „ Men zocht ze langen tijdt, en vond zich verfcheidenemalen bedrogen ; en de lang,, durigheit der reize wierp het fcheepsvolk in eene afgrijsfelijke elende. Op de vloot 3, waren twee mevrouwen- van een groot 3, aenzien , te weten , Donna Beatrix en 3, Donna Izabella, gemalinnen van den veld„ overften en den zeevoogdt. 3, Tóesi  Honderd en Agtenveertkkte Brief. 33S „ Toen de fchepen in het gezigt der eilan,, den van Mendoca , genoemd St. Peter, „ Magdalena, Dominique en Christina, ten „ oosten van de eilanden van Salomon, ver„ fchenen , fchaerden zich de bewoonders ,, van dit laetfte op den oever, en wierpen ,, met flingerfteenen, waer door de arm van „ een' foldaet vermorzeld werd. De Span„ jaerds wilden hunne vuurroers affchieten ; „ maer het nat geworden kruit vatte bc-. „ zwaerlijk vuur. Echter viel één van de? ,, opperhoofden der wilden, door de weini„ ge fchoten, die de Spanjaerds deden, dood „ ter neder. Verfehrikkelijk was het hierop ,, het gefchreeuw en gehuil dezer Wilden te „ hooren, terwijl zij in de kanoos verward „ door één liepen, trachtende zich achter el„ kanderen te verbergen. Na dat zij waren „ afgeweken, zag men 'er drie van hun in „ eene bark verfchijnen, fchreeuwende uit „ alle hunne magt, en houdende in de handt „ een' groenen tak, die voor een'vredetee„ ken gehouden werd. De vijandelijkheden „ hielden van wederzijden op; en de India„ nén noodigden de Spanjaerds, om in hun„ ne haven te komen ankeren. Deze laet„ ften verkozen het zelve niet te doen, „ maer zonden twintig mannen in eene floep, „ om water te halen. Zij landden in goede „ orde, op het geluidt van den trom; en de 5, eilanders, ten getale van omtrent drie hon- „ derd,  33^ De Nieuwe Reïsïger. ,, derd, hielden niet op van zieh rondom heti 3, te wenden. Men deed hun een teeken om zich niet over eene getrokkene fchreef te 3, begeven , 't geen zij nakwamen, terwijl ,, zij water en allerlei foorten van vruchten 33 aenbragten. ,, Eenige dagen daer na , ging Mendana 3, zelf met zijne vrouw aen landt, en liet de ,, mis doen in deze zelfde haven. De Wilden ,, hoorden die op hunne knien ftil en vreed- zamelijkaen, doende naeuwkeuriglijk alles wat zij de Spanjaerds zagen verrichten. ,, Eene fraeije Indianin vervoegde zich, met ,, een' bevalligen zwier, bij de gemalin van „ den veldheer, ziende dat dezelve zeer ,, fchoone blonde hairen had, en bad haer, ,, door verfcheidene teekens, eene lok daer van aftefnijden. Dewijl deze mevrouw te „ rug deinsde en zich op hare hoede hield, ,, week de Indianin achterwaerds, uit vreeze ,, van haer te mishagen< ,, Dit volk is minzaem, en fchijnt gediens- tiger dan eenige andere wilde landaert van Amerika. Doch naeuwelijks was Mendana ,, aen boordt te rug gekeerd, of zijne man- fchap , die in het eilandt gebleven was, ,, kreeg door haer flecht gedrag twist met dé inwoonderen. Men werd handgemeen: ,, de Indianen wierpen op de Spanjaerds een' „ hagel van pijlen , waer door echter niet meer dan één foldaet gekwetst werd, waer na  Honderd en Agtenvelutigstê EuittP. 537 na zij, met hunne vrouwen en kinderen, „ de vlugt naer het gebergte namen. Men „ vervolgde hen met vuurroerfchoten; waaf ,, op zij, ziende dat hunne flingers al te on« gelijke wapens tegens de fnaphanen waren, ,, den vrede kwamen verzoeken* Zij brag„ ten vrijwillig levensmiddelen aen de krijgs„ lieden, en verbonden zich in vriendfchap met het fcheepsvolk'. De twee landaerten ,, kwamen dermate mët eikanderen overeen, „ dat men van wederzijden een' Wilden en „ een' Kastiliaen te famen zag wandelen, en ,, eikanderen door teekens vragen, hoe men de zon, de maen, de aerde, de zee, enz., noemde. Men hoorde elkander met ver„ maek.aen; en des avonds, in het fcheiden, herhaelden de eilanders met blijdfchap de woorden, amigos, camaradas. Men ftelde ,, één van hun voor, hem naer het fchip van „ den zeevoogdt te brengen , -waerop hij, met een vrolijk gelaet, antwoordde amigos* „ Men ontving hem met allerlei liefkoozin„ gen , en diende hem wijn en ingeleide vruchten voor; maer hij wilde noch eten j, noch drinken. Hij befchouwde ijdere zaek „ met verwondering', en verzocht, na het „ verloop van eenigen tijdt, aen landt ge„ bragt te worden, fchijnende niettemin zeer ,, verdrietig over het nabijzijnde vertrek der ,, Kastilianen. De vrouwen van dit eilandt „ zijn fraei van aengezigt en handen, van XIL Deel Y « eene  338 De Nieuwe Riisiger; „ eene teedere geftalte , redelijk wit van „ kleur, en alleenlijk, van de borst' naer be„ neden, met een weeffel van boomfchorfen „ bekleed. De Spanjaerds zagen, digt bij „ een vlek, eene foort van tempel, rondom „ met paelwerk befloten, waerin eenige hou,, ten flechtgewerkte afbeeldingen waren. ,, Mendana, naer het westen ftevende, „ landde aen de eilanden van Salomon, an„ deren zeggen aen die van St. Kroix. Het „ landt naderende , zag hij eene meenigte „ kanoos , vervuld met menfchen , welke „ fchreeuwden en de handen beweegden, ,, naer hem toekomen. Deze lieden waren „ naekt, uitgenomen de natuurlijke deelen, ., en hunne lighamen met verfcheidene kleu„ ren befchilderd. Zij hielden zich lang be„ zig met het befchouwen der vlote, rond„ om welke zij zich halvemaensgewijze „ draeiden.' Men noodigde hen dikwils om „ aen boordt te komen; doch zij weigerden „ het, en namen, na dat zij met eikanderen „ gefproken hadden, eensklaps de wapens op, „ door den raedt van een' kleenen , fchra. „ len en reageren grijsaert, die zich aen „ hun hoofdt bevond. Zij maekten een ver„ fchrikkelijk gefchreeuw, en fchoten op de Spanjaerds eene hagelbui van pijlen , die „- niemant eenig leet tóebragten. Men ant„ woordde hen door eene losfing van het >, kleene geweer, waer door'er één gedood „ en .  Honderd en Agtenveertigste Brief. 33$ en verfcheidene gekwetst werden. Dè ,, anderen werden zoo bevreesd , dat nier mant van hun zich des anderen daags durf,, de vertoonen. „ Mendana deed zijn voordeel met hunne s, afwezendheit, om eene haven te zoeken, ,, alwaer zijne vloot in veiligheit mogte zijn: ,, Op zijne aenkomst, vertoonde zich een groot getal eilanders op den oever , heb* ,, bende het hoofdt en de handen met bloe,, men verfierd. Men overreedde eenigen „ om aen boordt té klimmen , 't welk zij de,, den, latende hunne wapenen in hunne ka„ nöós. Dit gefchiedde door een' Indiaen van een goed gelaet, een weinig van de 3, zon verbrand , met witte hairen, en het j, hoofdt met vederen gedekt. Uit de eer„ biedt, die de anderen hem bewezen , oor„ deelde men dat hij een man van aenzien 5, was. Hij vraegde naer den bevelhebber, ,, en hoe die genoemd was. De fcheeps„ voogdt liep naer hem toe met opene ar- men ; en wanneer men van wederzijden „ gezegd hadde hoe men heette , deed de „ Wilde zijn best om te beduiden dat men ,, van naem moest verwisfclen , dat hij dien 3, van Mendana zoude aennemen , en dat de 3, bevelhebber Malope zoude heten. De Span,, jaerds fchikten zich naer dit denkbeeldt; en hij fcheen daeröver zoo voldaen, dat # hij , als men hem in het gefprek Malope y 2 3v noem-  34o De Nieuwe Reisiger. ,, noemde, met den vinger op den bevelheb„ ber wees, als om te zeggen dat die Malope genoemd was. Mendana vereerde hem een 3, hemdt , en eenige andere goederen van geringe waerde. Het fcheepsvolk gaf aen „ deszelfs medgezellen vederen, fchelletjes, glazen halsfnoeren , fpelden, ftukken lin33 nen en armozijn, en andere kleenigheden 5, van deze foort, die zij om hunne halzen >, hingen. Men leerde hun ook amigos zeg- gen , eikanderen de handen drukken en 3, omhelzen , het geen zij alle oogenblikken herhaelden. Men liet hun degens en fpie„ gels zien , fehoor hun het hoofdt, en fneed ,, hunne nagels af, in al het welke zij veel 3, vermaek fchenen te fcheppen. De Span3, jaerds bleven vier dagen in deze haven, gedurende dewelke de eilanders niet nalie- ten hun levensmiddelen toetebrengen,. Den ,, laetften dag verfcheen Malope met vijftig ,3 kanoos, waerin hij eenige wapenen verbor3, gen had. Hij klom op het fchip van den be3, veihebber; maer ziende een' foldaet bijgeval ,, een' fnaphaen opvatten, vlugtte hij naer de 3, wal, zonder dat men hem konde wederhou- den. De zijnen ontvingen hem op den oe,, ver, met groote betooningen van blijdfchap, 3, Zij fchenen te famen raedteplegen; en den. ,, zelfden avondt haelden zij alle hunne goede. ,, ren uit de huizen, welke bij de haven ftonden. » Den ganfehen nacht door zag men ontfto- m ke-  Honderd en Agtf.nveertigste Erief. 341 „ kene vuren aea de andere zijde der baei. ,, De kanoos gingen over en weder van de s, eene plaets naer de andere, als of zij elkan- deren kundfchap gaven, en zich tot eenige „ ongemeene zaek bereidden. Des anderen 3, daegs viel eene floep , in het naderen der „ riviere, in'eene hinderlaeg van Indianen, „ die haer met pijlen vervolgden. Men gaf ,, vuur op deze barbaren, om hen tot wijken te noodzaken ; en men doodde van hun „ vijf of zes perfonen. Hun opperhoofdt 3, kwam des avonds ten voorfchijn , klopte „ zich op de borst, en den bevelhebber met 3, den naem van Malope benoemende , ter„ wijl hij dien van Mendana aennam , be,, tuigde hij dat men hem geen recht deed, ,, indien men geloofde dat zijn volk zijne amigos had aengetast; en zijne boog fpan,, nende, gaf hij te kennen dat hij , indien „ men het begeerde, zich bij de Spanjaerds ,, zoude voegen , om 'er eene voorbeeldelij,, ke wraek over te nemen. Mendana fcheen ,, geloof te flaen aen deze ontkenning ; en ,, men deed van wederzijden nieuwe betui,, gingen van vriendfchap. De vloot ging in ,, eene andere baei ankeren. De Wilden ,, bragten den nacht door met fchreeuwen, ,, roepende op een' fpotachtigen toon, amigos, ,, amigos, en herhaelden deze woorden zoo lang, tot zij meenden dat de Spanjaerds dezelve gehoord hadden. Deze laetften, Y 3 » ge«-  34a De Nieuwe Reisiger. ,, geene hoop hebbende om in dit barbaerfche landt eene grondftichting opterechten , za,, gen van deze onderneming' af; en zelfs waren zij 'er toe genoodzaekt door de lot„ gevallen, die zij in hunne fcheepvaert on3, dervonden. Mendana fneuvelde in dezen 3, ongelukkigen togt, langduriger, moeijelij,, ker en zeldzamer dan dien van Ulysfes, ?, welke echter door den vermaerdfr.cn dich,, ter van Griekenlandt is opgezongen. De 3, reddelooze vloot van den ongelukkigen ,, fcheepsvoogdt landde aen de Filippijnfche ,, eilanden. De twee mevrouwen , Beatrix 3, en ïzabella , deden hare intrede te Manil,, la, onder het gebalder van het kanon en „ de musketten der krijgsbenden , die de wa,, penen hadden opgevat om haer te ontvan,, gen. Allerlei ftandsperfonen kwamen haer. 3, begroeten. Het fcheepsvolk , en voorna. ,, melijk de vrouwen , werden op algémeene ,, kosten geherbergd. Sommigen van dezel3, ven begaven zich in het huwelijk; en de 3, anderen, hoewel in kleen getal , namen 33 het nonnengewaedt aen". De Spanjaerdt, van wien ik alle deze bijzonderheden heb , fprak mij van alle de eilanden, die zich in zijnen koers tusfchen de Filippijnen en Chili aenboden. Behalve de geenen, die ik reeds genoemd heb , ontmoet men nog Onze lieve Vrouw van Luz , het eilandt Hoorn, Amsterdam, Jezus, St. Ber- nard ,  Honderd en Agtenveertigste Brief. 343 nard, St.Eme, St.Paulus, de Schutter, enz. „ Daar zijn nog twee andere eilanden, zeide „ hij tot mij, die ik niet gezien heb ; maer „ een Hollander , die 'er eenigen tijdt zijn „ verblijf op gehad heeft , heeft 'er ons ver„ fcheidene zeldzame zaken van verteld. Het „ zijn de eilanden Paesfchen en Taïti, lig„ gende beide in deze zelfde zee , het eerfte „ tusfchen Valdivia en de eilanden van Salo„ mon. Zie hier het geene hij ons gezegd „ heeft van het Paescheilandt , aldus ge„ noemd, om dat het op dezen feestdag ont5, dekt werd. „ Ons fchip in eene foort van golf inge„ loopen zijnde , vertoonden zich de eilan„ ders op den oever en bragten ons hoenders „ en meenigvuldige wortels. Vervolgens na„ derden zij het vaertuig, en ontftaken groo„ te vuren , aen de voeten hunner afgoden. „ Onder hen bevond zich een man , die ge„ heelenal wit was, en oorfierfels zoo groot „ als een' vuist droeg. Hij had een zeer gods„ dienstig gelaet, en fcheen één' hunner „ priesteren. Wij deden eene landing op „ het eilandt met vijftig mannen , zoo fol„ daten als matrozen. De inwoonders kwa,„ men ons in zulk een groot getal te gemoet', „ dat wij, om voorttegaen , door den hoop „ moesten dringen , en" ons met geweldt „ ruimbaen maken. Dewijl fommigen onder „ hen onze wapenen durfden aéntasten , gaY 4 w ven  344 De Nieuwe Reisiger. „ ven wij op hen vuur , waer door zij ver„ fchrikt werden, en zich eensklaps verfprein den. Eenige oogenblikken daer na, ver. «, zamelden zij zich, maer durfden zoo-digt „ als te voren niet naderen. Naerdien wij „ 'er fommigen van gedood hadden , bragten „ deze arme lieden, om dc gefheuvelden te bekomen , ons op nieuws allerlei levensmiddelen. Hunne ontfteltenis was zeer groot, en zij boezemden hevige fchreeu„ wen en droevige klagten uit. Vervolgens ,, wierpen zij zich op hunne knien, plantten „ hunne vendels, en boden ons, ten teeken „ van vrede , palmtakken aen. Zij betuig,., den, door de nederigfte geftalten , hoe zij „ wenschten onze vriendfchap te erlangen. 9, Eindelijk vertoonden zij ons hunne vrouwen, en gaven ons te kennen dat wij over „ dezelve niogten befchikken, en ze met ons „ in het fchip geleiden. ' Deze vrouwen wa„ ren geblankét met een' zeer levendig rood, dat al het geene ons bekend is verre over„ treft. Ik heb niet kunnen vernemen waeruit zij zulk eene fraeije kleur t' famenflel„ len. Zij bedekten zich met roode en witte „ ftukken ftof, en droegen een kleen hoedje, „ van riet of ftrooi gemaekt. Zij kwamen „ vrijmoedig rondom ons nederzitten , ont„ kleedden zich al glimlagchendc , en tergden ?, ons door allerlei gebaren. Anderen riepen „ ons , en deden ons teeken om bij haer te „ komen, - „ Qe  Honderd en Agtekysertigste Brief. 345 „ De bewoonders van dit eilandt dragen „ geene wapenen: ten minfte hebben wij 'er „ geene bij hen gezien; maer ik heb opge- merkt, dat deze goede lieden, als zij aen„ gevallen worden, zich verlaten op de hulp „ hunner afgoden, in groote meenigte langs „ de kusten gefchaerd. Deze ftandbeelden, „ die alle van fteen zijn, hebben eene men„ fchelijke gedaente, met groote ooren, en „ het hoofdt met eene kroon' verfierd. Wij „ konden niet befpeuren of deze volken aen „ een opperhoofdt onderworpen zijn: zij „ zagen en fpraken eikanderen, zonder eeni„ ge onderfcheiding'. De oudften droegen „ in de. handt een' ftok, en op het hoofdt „ eenige vederen, welke naer die van een' ,, ftruisvogel geleken. Wij merkten ook op, dat de oudfte in ijder huis de bevelen uit„ deelde. Hunne hutten zijn omtrent vijf„ tig voeten diep, en zeven of agt voeten „ breed. Hun onderhoudt trekken zij uit de „ vruchten der aerde, die wij overal bezaeid, „ beplant en bebouwd vonden. De velden „ zijn 'er met affchuttingen verdeeld, en de „ grensfeheidingen lijnrecht. In de wonin„ gen is 'er weinig huisraedt: eenige roode „ en witte dekens ftrekken hen nu tot kJee„ deren en dan tot matrasfen. Derzelver ftof „ is zacht en wollig; en het Is waerfchijnlijk „ dat deze lieden ambachten hebben om dev zelve te bereiden. Zij fchenen mij eeny 5 • >ï vo«-  De Nieuwe Reisïger. ,, vouwig, zedig, nederig, en zeer fchrik5, en vreesachtig. „ Men heeft verfcheidene vertellingen van „ het eilandt Taïti verfpreid, vervolgde de Hollander; „ doch wat mij belangt» ik heb „ flechts een kleen gedeelte gezien van het „ geene men 'er van verhaelt. Dit is geene „ reden om in twijffel te trekken het geene „ anderen misfchien beter dan ik gezien heb,, ben; en om u van niets onkundig te laten, ,, zal ik hunne waernemingen bij mijne eige„ ne opmerkingen voegen. Zij, die het „ breedvoerigfts en voordeeligfte van het ei3, landt Taïti hebben gefproken, hebben het ,, ook het eilandt Cithere genoemd: ande„ ren, die 'er met meer nadruk over gefchre,, ven hebben, gaven het den naem van het „ Gelukkige eilandc, geloovende dat dezelve „ best paste aen een landt, waerin menfchen ,, zonder ondeugden , zonder verdeeldheit, ,, zonder vooroordeelen, en zonder behoef„ ten leefden. Onder den fchoonften hemel ,, geboren, met de beste vruchten van eene ,, uit zich zelve vruchtbare aerde gevoed, ,, veeleer door huisvaders dan door koningen 3, geregeerd, kennen deze volken, zegt hun ,, historiefchrijver, geene andere goden dan ,, de liefde. Alle dagen zijn haer toege,, heiligd : het geheele eilandt is haer tem3, pel: alle de vrouwen zijn 'er de afgoden, „ en alle de mannen de aenbidders, En wel-  Honderd en Agtenveertigste Brief. 347 „ ke vrouwen nog ! De mededingfters der „ Georgianinnen in fchoonheit, en de zus„ ters der naekte Bevalligneden. De fchande „ noch fchaemte oeffenen hier hare heer„ fchappij. Het ligtfte gazen kleedt floddert „ altoos naer het welgevallen van den windt „ en de begeerten. De daedt om zijns ge„ lijk te fcheppen wordt voor een' pligt van „ godsdienst gehouden. Het voorfpel daer „ van wordt door de tegenwoordigheit, de „ wenfchen en gezangen van al het vergader„ de volk aengemoedigd, en het einde door ,, algémeene toejuichingen gevierd. Allen ,, vreemdelingen wordt toegelaten in deze ge,, heimen te deelen : het is zelfs eene ver, ,, pligting hen daertoe te noodigen; en de „ gelukkige eilander geniet onophoudelijk het „ gevoel zijner eigene vermaken, of het ge„ zigt van die van anderen. Eene lieffelijke en welluidende tael, uit ,, vier of vijf honderd woorden t'famenge" Held, is hun genoeg om alle hunne denk" beelden te openbaren, alle hunne gevoelens uittedrukken, en alle hunne begeerten te kennen te geven. Alles is bij hen met " het kenmerk der volmaektfte wetenfehap be" ftempeld. Hunne kanoos zijn gemakkelijk " gebouwd; en hunne zeevaert wordt door Z de befchouwing der ftarren geregeld. Huns, ne hutten zijn ruim en van eene regelma„ tige gedaante, en de vruchtboomen oor- ,, deel-  343 De Nieuwe R e i s i g e r. „ deelkundig geplant. De velden bezitten ,, aile de aengenaemheit onzer boomgaerden, zonder derzelver lastige evenredigheit te „ hebben. Alle de klippen hunner kusten „ zijn gedurende de nacht verlicht, ter be„ gunstiginge van hun, die zich in zee be„ vinden. Zij betoonden den grootften ijver om de maet te nemen van onze fchepen, „ floepen, zeilen, tenten, vaten, kortom „ van alles, wat zij geloofden voordeelig te „ kunnen namaken; maer als wij hun mesfen „ aenboden , (tieten zij dezelve met eene „ foort van afgrijzen te rug, als of zij een „ voorgevoel hadden van het misbruik, dat ,, men daer van maken kan. „ Weinig tijds was 'er noodig om hen ge. „ meenzaem met ons te maken; dewijl wij „ hen door onze lief koozingen hadden weten „ te winnen. Wanneer men, met de wape. „ nen in de handt, in een onbekend landt „ komt, verbeelden zich de verfchrikte in. „ woonders aenftonds dat men hen wil ver, „ delgen. De zachtmoedigheit is des te „ noodzakelijker, om dat men, onkundig in „ hunne tael zijnde, hun niet kan doen ver„ ftaen dat men geen voornemen heeft hen „ te mishandelen. Eene kleene bende van „.lieden zonder wapenen , zou 'er meer „ voortgang maken, dan eene groote mee. „ nigte, die 'er den fchrik in poogde te bren„ gen. De Spanjaerds, die deze laetfte ma, „ nier  HoNDÊRD EN AgTENVEERTIGSTE BRIEF. 34O i „ nier gevolgd hebben, mishandelden en ver,, moordden meer menfchen in het enkele „ Mexiko, dan 'er in geheel Kastiliën zijn. ,, Hadden zij dezelven gefpaerd, zij hadden geene onmetelijke fommen behoeven te „ verkwisten, tot het aenkoopen van fla„ ven, welke men, bij gebrek van inwoon„ deren , genoodzaekt was 'er naer toe te 5, voeren. Vergeefsch hebben zij getracht „ hunne wreedheden te rechtvaerdigen, onj, der den dekmantel van godsdienst; als of „ het middel, om het gemoedt der menfchen „ aen zich te verbinden , beftonde in zich ,, eensklaps aentekanten in het geene dezelve „ allerheiligst bezitten. Schend men het recht der volken niet, wanneer men geweldt ge„ bruikt, om eenen vreemden godsdienst in „ eenen ftaet intevoeren? Wat recht hebben „ wij om de geenen, die wij hebben kunnen „ verbeteren, elendig te maken ? ,, Wij verwonderden ons over de oprecht„ heit der Taïtianen , de eerlijkheit hunner , „ handelingen, hunne volmaekte eendragt, „ hunne eerbiedt voor de dooden , hunne „ herbergzaemheit omtrent de vreemdelin3i gen, en hun afgrijzen over het vergieten „ van menfchenbloedt. Als wij ons aen het „ eten begaven, maekte alles wat op onze tafejs „ verfcheen hunne nieuwsgierigheit gaende. „ Zij wilden dat men hun rekenfchap gave j, van ijderen fchotel. Indien het eene of 5, an-  350 De Nieuwe Reisiger. j, andere moeskruidt van hunnen fmaek was, „ verzochten zij 'er het zaedt van, en ver. namen, bij het ontvangen van hetzelve,' 3, hoe en waer men het moeste planten. Hun ,, afkeer voor den wijn en de fterke dranken 3, is onverwinnelijk: geene gistende dranken, noch eenige kookpotten, zijn 'er bij hen 3, in gebruik ; en het is uit de handen der 3, natuur' zelve dat zij alle hunne voedfels ontvangen; ,3 Men befchuldigt dit volk van dieverij'; 3, en het is ook waer dat de Taïtianen ons 3, vele dingen ontroofden, met eene behen3, digheit, die eer aen onze bekwaerafté 3, gaeuwdieven zoude doen. Maer dewijl zij 3, niets hebben dat hun bijzonderlijk toebe3, hoort, edelmoediglijk geven en aenbieden ,, alles wat zij anderen zien begeren, én geen ,, uitfluitend recht van eigendom toelaten, ,, befchouwen zij den diefftal alleen als eene ,, daedt van billijkheit, door welke zij ons ,, wisten te doen bedrijven het geene zij zelfs ,, bedreven, en de weldaedt, die zij ons ge- daen zouden hebben, aen zich zeiven ver,, richtten. Zij ontnamen ons met de eene handt een' fpijker, een glas, ofbisfchuit, ,, om het met de andere te geven aen den 33 eerften, die zich vertoonde; en zij ontna3, men hem' weder hoenders, endvogels en 3, varkens, welke zij ons edelmoediglijk brag- ten. h On~  Honderd en Agtenveertigste Brief. 351 „ Onmógelijk kan men het getal van de ei,, landen der zuidzee bepalen; en in deze meenigte is 'er misfchien meer dan de „ helft, die nog niet door de Europeanen ,, ondekt zijn. De Spanjaerds zijn de eenig„ Hen, die'er bezittingen hebben. De lucht„ ftreek dezer eenzaemliggende landen is ge„ zond, vruchtbaer, gematigd, overvloedig „ in allerlei voortbrengfelen, en zoo bekoor,, lijk , / d3t men nergens gelukkiger gewest „ aentreft. Bij gebrek van ze dikwerf ge„ noeg bezocht te hebben , weet men niet „ naeuwkeurig welke waren 'er ons best die- nen, en het voorwerp van een' voordeeli,, gen koophandel wezen zouden ; maer in 'c ,, algemeen kan men ftaet maken op fuiker, ,, indigo , geneeskruiden , fpecerijen , ko„ rael, paerlen, zeldzame vogelen, fijne ve3, deren, kostelijke verwen, en onder ande,, ren zulk een levendig en fraai rood, dat ,, wij 'er geen hebben 't welk daeraen even,3 aert. De inwoonders hebben ongemeen ,, lang hair: dit is eene koopmanfehap, in „ Europa zeer gezocht, en waermede men, ,, naer allen fchijn, een' voordeeligen handel ,, zoude drijven. Van alle dingen, die men ,, hun weder zoude kunnen toevoeren , be- hagen 'er hun geene meer dan de ijzerkra,, merijen, en allerlei foorten van gemaekt „ ijzerwerk. Geene gevaren zijn 'er, waer „ aen zij zich niet blootftellen, geene listen, „ waef-  35* Dé Nieuwe PwEisigbS. waervan zij zich niet bedienen, om het ,, zelve te verkrijgen of te ftelen. Wanneer ,, zij geldt hebben, verwisfelen zij het gaer„ ne,,wigt voor wigt, tegens ijzer. Men „ moet hunne behendigheit en neiging tot „ dieverij wantrouwen ; maer indien men, in de groote verfcheidenheit dezer volken, ,, fnooden en trouwloozen vindt, men ont„ moet 'er ook zachtmoedigen en handelba,, ren , die den koophandel beminnen , en met welken men gemakkelijk zoude kun„ nen overeenkomen, in het leggen van dei „ grondflagen eener volkplantinge, wier nut,, tigheit men wel rasch zoude gewaer wor„ den. In dit onbekende weereldgedeeke is „ alles zonderling, de aerde, de zee, en de „ menfchen zelve. Hoe zeldzaem zou het niet wezen, in hunne levenswijs, te be- fpeuren de beginfels van den mensch in „ zijne eerfte jaren, en zoodanig als hij, uit „ de handen der nature gekomen , en van „ zijne kennis gebruik makende, zich, met genoegzame naerftigheit, een gemakkelij„ ker leven heeft kunnen bezorgen , door eenige uitvindingen, aen zijne enkele „ fchranderheit verfchuldigd ? Bepaeld tot „ eene niet zeer talrijke t'famenleving , en „ beroofd van de hulp' en de voorbeelden der „ vreemdelingen , zonder andere middelen „ dan die hun eene naeuwbeperkte landftreek „ oplevert, leven zij aldaer gelijk in de ge- „ luk-  Honderd en Agtekveertigste Brief. 355 tó lukkige eeuw, die de.dichters zoo beroemd „ gemaekt hebben. Dit geluk wordt onver„ mengd bewaerd in deze maegdélijke landen, „ wier beftaen naeuwelijks bekend is, en alj, waer de verafgelegenheit de andere fter* „ veüngen belet intedringen. Zij fchijnen in j, dit uiterfte der weereld' flechts geplaetst te zijn, om'er een verblijfplaets aen de on„ noozelheit te verftrekken, en aen eenige ,, gelukkige zeelieden de bekoorlijke, Heffe,, lijke en zielsroerende beeldtenis' van de alou„ de fchoonheit der nature te vertoonen. „ Een ander voorwerp van verwondering' „ is, dat men zoo vele genachten van men„ fchen, van verfchillende foorten en onder„ fcheidene kleuren, in dezelfde landftre,, ken, zoo weinig van eikanderen, afgelegen,„ geplaetst vindt. Men ziet 'er blanken, zwarten , bruinen , Mulaters en Negers „ met een' platten neus, Waer van'er eenii, gen lang , fommigen 'wollig , en anderen op allerlei wijzen befchilderd hait hebben. „ De meeste eilanden der zuidzee, hoewel „ bevolkt, zijn niet meer dan tien of twaelf „ mijlen in hunnen omtrek, en het getal der fi geenen, die kleener zijn ,• is oneindig. „ Anderen zijn als verdronken in het midden ,, dezer wijduitgeftrekte plas , waeruit zij flechts met hunne oevers oprijzen. De fchijnbare kalmte dezer zee heeft haer den ftillen oceaen doen noemen, niettegenXII. Deth Z ét »M*N  354 Di Nieuws Reisiger. ftaende de verfchrikkelijke ftormwinden, „ die 'er zoo vele fchipbreuken hebben ver» oorzaekt". Eene korte overvaert bragt ons van Valdivia op het eilandt Chiloé , 't welk onder Chili behoort, en wiens haven altoos van eene goede bezetting voorzien is. Deszelfs ' voornaemfte ftadt is Kalhuko genoemd ; en de regering is 'er volftrekt volgens de krijgswetten gefchikt. De penningen, die in de koningklijke fchatkisten van Sant' Yago en la Conception komen, zijn naeuwelijks genoeg om de krijgsbenden van dit eilandt en Valdivia te onderhouden. Men zendt alle jaren van Lima een' onderftandt van honderd dui-. zend piasters. Dat de koning van Spanje Chili niet laet varen , ondanks het geringe voordeel, dat hij 'er uit trekt, gefchiedt uit vreeze dat de inwoonders, als zij hunne vrijheit verkregen hadden, in Peru zouden dringen. Daerenbóven heeft hij de Indianen, die het noordelijke gedeelte bewonen, noodig, om in de mijnen van Potofi te werken. Ik ben, enz. Op het eilandt Chiloé, den loften van Augustus, Hom-  355 Honderd en Negenenvëertigstè Brief. Het Landt van Magellanes. Van het eilandt Chiloé af tot aen de flraet van Magellanes, voeren wij gedurig langs dén oever, zonder ons ergens optehouden. Dus is het geene ik u, Mevrouw, van het landt van Magellanes, en de gewaende reuzen, welke Patagonië bewonen, zal melden , Hechts eene verzameling van het geene ik over de^é ftof gelezen of gehoord heb. Ferdinand Magellanes , een Portugeesch edelman, in de Indien, onder Franciskus AIbuquerque , gediend hebbende , ging in den' dienst van Karei den vijfden over , misnoegd om dat hij van den koning Emanuel, zijnen meester , geene verhooging van jaergeldt hadde gekregen. Hij overreedde den keizer, dat men , de geheele uitgeftrektheit van deszelfs rechten met aendacht onderzoekende, zoude bevinden dat de Molukfehe eilanden, vermaerd door de fpecerijen, aen Spanje, moesten toekomen.' Hij bood aen zelfs door den westkoers naer deze eilanden te ftevenens èn dezen rfistogt op zijne eigene kosten te doen, mits dat Karei hem vergunde onder deszelfs befcherming te zeilen.. Zijn voorftel fcheen vreemd te zijn: men kende geene de minfte gemeenfchap van de Noordzee met de Z d Zuid-  356 De Nieuwe Rsisigeê. Zuidzee ; doch Magellanes was een ervaren en zeer verftandig man , en had opgemerkt dat het vaftelandt van Amerika naar het zuiden fpits toeliep , gelijk Afrika ; waer uit hij dit gevolg trok, dat de zeen aen het zuidelijke eindt van Chili open moesttn wezen ; gelijk men ze aen de kaep de goede hoop gevonden had. Deze fijne en verftandige opmerking had hem misfchien tot deze andere overweging gebragt, dat alle de uithoeken van het vastelandt, naer het zuiden , op dezelfde wijs liggen , en aen hun uiterflen ten minfte door zeeëngten doorfneden zijn , indien 'er de zee niet geheelenal open is. Op deze hoop befloot de keizer het geval te wagen , en deed eene vloot van vijf fchepen uitrusten, waervan het bevel aen Magellanes gegeven werd. Zij vertrokken van Sevilië in het jaer 1519; en na het eilandt Teneriffe , de- Groene kaep en Brazilië aengedaen te hebben , kwamen zij in dit gedeelte van zuid Amerika, 't welk zij, naer den naem van hun opperhoofdt, 't landt van Magellanes. noemden. De hooge geftalte, die zij aen de inwoonders dezes lands toegefchreven hebben, heeft federt langen tijdt de ftoffe tot een groot gefchil opgeleverd. Hun verhael, door verfcheidene reizigers bevestigd, is tegengefproken van zoo .vele anderen , dat men nog niet weet waer zich aen te houden omtrent een ftuk, zoo gemakkelijk te kennen , en tevens  Honderd en Negenen veertigste Brief. 357 vens zoo zonderling, als het beftaen van een geheel volk van reuzen. Gedurende meer dan honderd jaren, hebben bijna alle de zeelieden van alle landaerten het ftuk bevestigd; maer federt eene eeuw herwaerds ftemt het grootfte getal overeen in het te ontkennen, fcheidt het verhael der voorzaten voor leugenachtig, en fchrijft hun zeggen toe aen den fchrik, dien hun het gezigt dezer woeste menfchen inboezemde, of aen de natuurlijke neiging , welke zekere lieden hebben om ongemeene zaken te vertellen. Wat 'er van zij, zie hier het geene de medgezellen van Magellanes in het gewest van Amerika, dat deszelfs naem draegt, zeiden gezien te hebben. „ Dc winter noodzaekte ons in eene haven „ te blijven, waerin wij twee maenden ver„ toefden, zondex eenig menfchelijk fchepfel „ gewaer te worden, tot dat op zekeren dag „ een man van eene ongemeene grootte naer ons toekwam , danfende en zingende en „ het ftof over zijn hoofdt werpende. Do „ zeevoogdt beval ons het zelfde te doen, „ het geen de reus voor vredeteekene» on„ nam. Hij naderde , zonder eenige vreeze ,, te betoonen , en gaf, door verfcheidene „ gebaren en het.wijzen naer den hemel, te ,, kennen, dat hij geloofde dat wij 'er uit ne„ der gedaeld waren. Dees man was zoo „ groot van geftalte , dat wij hem naeuwe„ lijks tot den gordel kwamen. Hij was dik Z 3 » en  358 De Nieuwe Reisiger. s, en wel gemaekt, en had een breed aenge3, zigt, met verfcheidene kleuren befchilderd. ,, Zijne kleeding was het vel van een dier, „ dat het hoofdt en de ooren van een' muil,, ezel , het ligchaem van een' kameel , en „■ den ftaert van een paerdt hadde. De ein„ den van dit vel verftrekten hem tot fchoe3, nen, zoo dat hij beesten pooten fcheen te „ hebben, 't geen ons hem Patagon deed noei, men. Hij droeg een' boog , met eene bos „ pijlen , die aen het eene eindt met vedc„ ren ,• en aen het andere met fcherpe ff.eenen bezet waren. Wij gaven hem te eten j', en te drinken, en vertoonden hem een'fpie„ gel , waer in hij zijne beeldtenis ziende, „ zoodanig verfchrikte , dat hij door een' 3, fprong, dien hij achteruit deed , vier van j, ons volk om ver wierp. Men liet hem de,, zen fpiegel behouden , en zond hem met 3, kammen, bellen, eenige glazen kralen, en j, andere kleenigheden, te rug. ,, Een zijner medgezellen hem ziende wederkomen , gaf daer van bericht aen een' 3, troep andere reuzen , die hunne kleeders „ uittrokken , zich aen.het zingen en danfen s, begaven , hunne handen ten hem'el' hieL ren, en ons een zeker wit poeder of meel, 5, 't welk zij tot hun gewoon voedfel gebrui,, ken, aenboden. Wij noodigden hen om 5, ons in onze fchepen te volgen ; waerop zij p hunne vrouwen , omtrent welke zij zeer ,5 min-  Honderd en Negensnveertigste Brief. 359 minijverig fchenen te zijn , op dieren als ezels deden klimmen , en te rug zonden. ,, Zij namen niet dan hunnen boog en hunne kleederen, en begaven zich op weg, even „ als de eerften uitgedoscht. Drie dezer Pa- tagonnen kwamen alleen aen boordt, en 3, fchenen te wenfchen dat wij met hun in ,3 hunne verblijfplaetfen gingen. Zeven van 3, ons, wel gewapend , verzelden hen , en vonden twee hutten , in eene van welke ,, vijf mannen, en in de andere dertien vrou3, wen en kinderen woonden. Men doodde 3, eene foort van ezel, waervan men ons volk ,, de ftukken half gebraden voordiende. Het 3, fneeuwde en wacide te fterk, om buiten ,, de hut te fiapen; en in het wantrouwen, 3, waer in men wederzijdsch was, ftelde ijde,, dere landaert een' fchildwacht bij het vuur, 3, rondom het welke al het volk zich neder* ,, leidde. De Patagons ronkten verfchrikke,, lijk. Des anderen daegs wilden dezeven 3, Spanjaerds den geheelen troep naer onze ,, fchepen geleiden, en gebruikten zelfs eenig ,, geweldt, ziende de Wilden luttel geneigd „ om hen te volgen. Zes van hun befloten 3, eindelijk mede te gaen ; en de zeevoogdt 3, deed hun een' ketel met gekookt vleesch 3, voorzetten, groot genoeg om twintig ma,, trqzen te verzadigen. Zij aten het geheel- enal op; en zoo dra zij dezen grooten mael3, tijdt geëindigd hadden , verzochten zij te rug gezonden te worden. Z 4 „Op  360 De Nieuwe Rbisig'eu. „ Op een' anderen dag kwam één dezer 5, reuzen, grooter dan de anderen, maer op dezelfde wijs gewapend , ons met dezelfde zangen , danfen en gebaren , en nog meer vrolijkheit, een bezoek geven. Hij bleef ,, eenigen tijdt bij ons ; en wij leerden hem „ onderfcheidenlijk , hoewel met eene hee. ,, fche ftem, de namen van Jezus en Af aria, „ en verfcheidene andere Spaenfche en La^ ,, tijnfche woorden, uitfpreken. Dewijl hij genegenheit fcheen te hebben om een ,, Christen te worden, noemden wij hem Jan j, de Reus. Ziende een' matroos gereed om 9, eene groote rat in zee te werpen , haest,, te hij zich'om dezelve te verzoeken, en -at ze op. Zoo vele als 'er van deze dieren s, in het fchip gevangen wierden, Hokte hij 3, gretig door. Men gaf hem een hembt, eer:' rok, en eene muts , welke men naer 3, zijne geftalte getracht had te vervaerdigen, 3, en hij keerde met alle deze gefchenken be- laden te rug. Hij gaf ons meenigvuldige bezoeken, maer bleef eindelijk achter, on3, getwijffeld om dat de inwoonders , ovei! 3, zijnen omgang met ons vertoornd , hem ,3 deden fterven. „ Veertien dagen daer na, kwamen or.s vier anderen -vinden , zonder hunne wa- 4, penen , welke zij in een heestergewas j, verborgen hadden. Magellanes, eene fter, i, ke- begeerte hebbende om menfchen van ,s di$  Hohdesd en Negenenveertigste Brirf. 361 „ dit geflacht te bezitten , maekte zich, met „ behendigheit meester van één' der jong„- ften , en liet hem de kluisters aen de voe„ ten flaen. Toen dees ongelukkige zich 5, gekeetend zag, begon hij als een Hier te „ brullen, en de hulp van Sétébos aftefmee„ ken. Dit is de naem , dien deze Wilden „ aen hunnen godt geven. Men hield hem ,, in het fchip; maer het was onmogelijk zij. ,, ne medgezellen magtig te worden. Tien „ matrozen wierpen 'er één' op den grondt, „ en bonden zijne handen met veel moeite; „ maer hij verbrak zijne banden , ftond op „ en nam de vlugt. De anderen volgden „ hem digt op de hielen: men jaegde ze na, „ en één van ons volk werd door hunne pij„ len gedood. De gevangen , dien wij aen „ boordt hadden , ftierf van de zeeziekte. , Hij leerde ons verfcheidene woorden van „ zijne tael' , die uit het diepfte der keel' , wordt uitgefproken , en naer geenen der l, ons bekende talen gelijkt. Hij maekte een „ kruis, dat hij dikwerf kuste , terwijl hij , het woordt Sétébos verfcheidene malen uit„ fprak, echter zoodanig dat hij vreesde dat „ Sétébos zich daerover zoude vertoornen. „ Doch toen hij zich ter dege ziek bevond, „ verzocht hij om zijn kruis , begerende als „ een Christen te fterven." Zou het , na zulk een wezenlijk voorval, nog geoorjofd zijn aen het beftaen der reuZ 5  $6z De Nieuwe R f. i s i g s r, zen te twijffelen ? Waren de Spanjaerds de eenigften, die ons diergelijke verhalen gedaen hadden, hunne ongemeene ïigtgeloovigheit zou ons eenige vermoedens hebben kunnen overlaten; maer de Franfchen zelfs, de Hol. landers , en voornamelijk de Engelfchen, voegen zich bij de medgezellen van Magellanes , en bevestigen derzelver vertellingen door diergelijke verzekeringen. Sommigen zeggen dat zij den voet van een* Patagon gemeten , cn viermael langer dan de onzen ge. vonden hebben , dat zijn lijk mèer dan negen voeten groot was , en dat alle dc deelen van zijn ligchaem volkomen evenredig waren. Anderen vertellen dat zij, verfcheidene dezer Wilden gereed ziende' om hen met fteenen te werpen, vuur op dezelve gaven, en 'er vier of vijf van doodden , welke meer dan een hoofdt boven hen uitftaken. Op eenen anderen dag , werden eenige matrozen , die afgedwaeld waren om levensmiddelen te zoe. ken, onvoorziens overvallen door een' troep reuzen , welke uit een bosch fprongen , en 'er drie van doodfloegen en onmenfchelijk verfcheurden. De Hollandfche zeevoogdt Spilberg zegt , dat hij, op deze zelfde kust, twee mannen van eene reusachtige geftalte, om de vloot in achttenemen , op eene rots zag klauteren , en vervolgens weder afdalen op den oever der zee, alwaer zij onderfcheidenlijk door al het fcheepsvolk befchouwd wer-  Honderd en Ne genen veertigste Brief. 363 werden. Een fchecpsboekhouder voegt 'er bij , dat hij , de graflieden van deze Wilden bezoekende, geraemten van menfchen vond, die bij de elf voeten lengte halen konden. Jan de Moor verzekert , dat hij , in gezelïchap zijnde met Indianen , die een hooft langer dan hij waren, eene gouden flaef ontvangen had, in verwisfeling van eenig ijzeren gereedfchap. De heer Frezier , een Franfch vestingbouwer , heeft geene reuzen gezien ; maer hij verzekert dat hem, in Chili zijnde, verfcheidene ooggetuigen derzelver beftaen hebben bevestigd. Men fpreekt onder andere van eene Spaenfche vrouwe , aen wie eene lange reeks van voorvallen eene bende van Patagonnen had dóen ontmoeten. Na haer veel vriendfchap en teederheit betoond te hebben, geleidden zij haer in hun vlek. Het ganfche volk , of ten minfte het geene zij daervan zag, beliep niet boven de zes of zeven honderd perfonen. „ Zij rijden gewoonlijk te „ paerdt, zeide deze vrouw; maer wanneer 3, zij hunne fnelheit willen betoonen , lo^„ pen zij rasfcher te voet dan de wakkerfle „ harddraver. De grootte van hunne paerden „ is niet evenredig met die der mannen , die „ dezelve beklimmen , en zijn daerenboven „ in een' vrij Hechten ftaet. Zij ftrckken ,, niet alleen tot rijdieren, maer worden van 5, de Wilden gegeten, wanneer dezelve geen* >.» an-  $6"4 De Nieuwe Reisiger. ,, anderen voorraedt hebben. Zelden echter „ hebben zij gebrek daer aen : want dewijl „ 'er niets voor hunne fnelheit en kracht be- ftand is, zijn 'er geene beesten , welke zij „ op de jagt niet achterhalen. „ Alles is onder hen gemeen; en zij fchij•«, nen geene kennis van eenigen eigendom „ te hebben. Zij nemen en verlaten de vrou„ wen naer hun goeddunken. Wat mij be- langt, zij befchouwden mij als een enkel „ voorwerp van nieuwsgierigheit, en geens„ zins als een wezen , tot hun vermaek ge„ fchikt. Zij zijn oprecht , menschlievénd „ en teeder omtrent eikanderen ; en gedu„ rende al de tijdt, dien ik onder hen ver- bleef, werd ik niet den minften twist ge„ waer. Zij hebben geen' andéren drank dan water, en drinken een' emmer vol te ge-; „ lijk uit. Zij dragen des winters en zomers 5, dezelfde kleederen : in het eerfte dezer „ jaergetijden keeren zij het ruige naar bin„ nen , en des zomers naer buiten. Dit ge. waedt maken zij, met een'lederen bandt, „ om hunnen hals vast. De kleeders der man„ nen hangen los en open , en die der vrou„ wen zijn met eene foort van gordel gefloten. „ Indien onrustige nageburen deze reuzen „ ten oorloge uitdagen, ondernemen zij het „ zelve met kloekmoedigheit, en bewijzen nimmer lijfsgenade. Zij hebben opperhoof„ den , gelijk de andere volken ; maer het „ merk-  Honderd bn Nkgrnenveertigste Brjef. 36$ merkwaerdigfte is , dat deze opperhoofden! „ niet meer dan eene vrouw mogen hebben. 5, Wanneer zij, bij geval, een kindt van „ eene minder dan gewone grootte hebben, „ verkoopen zij het aen eenig naburig volk. ,, Zij hebben geene vafte huizen , maer ma„ ken hutten van vellen, die zij , naer hun „ goeddunken , van de eene plaets naer de „ andere brengen. Zij leven van ongekookt vleesch en wortelen; en wanneer zij voe„ len dat hun maeg overladen is , fteken zij 5, een' pijl door de keel, en geven gal over, i{\ met bloedt vermengd. De vrouwen zijn '„ niet minder dan zeven of agt voeten, crt „ de mans negen of tien voeten hoog. Zij zij zijn welgemaekt, vierkant en van eene „ ongemeene kracht. Beide de kunnen dra- gen lange zwarte hairen, die zij los op den „ rug laten hangen. Ik bleef zes maenden . „ bij dit menschlievende volk» en had geene „ hoop meer om mijn 'vaderlandt weder te „ zien , toen ik , mij op den oever der zee ,, bevindende , wierd ingenomen door eene „ Spaenfche bark , die mij in Chili te rug „ bragt." Ik zal niet meer dan nog eene getuigenis, ten voordeele van de hooge geftalte der Patagonnen bijbrengen , namelijk die van een* Engelfchman, of veeleer van alle de Engelfchen , die zich op een fchip, nieuwelijks uit de zuidzee gekomen , bevonden. Zie hier het  36*0* De Nieuwe Reisïger. het geene 'er van verhaeld wordt, door deri fchrijver van eene geheel nieuwe vertelling', die zelf Ooggetuige is geweest van de bijzonderheden , welke hij bijbrengt. „ Ons fchip tien of twaelf mijlen in de 5, flraet van Magellanes gevorderd zijnde, „ zagen wij van het dek dertig of veertig In. 8, dianen, van eene ongemeene geflalte, wel. „ ke zich op den oever bevonden , èn oni .„ teekens van vriendfchap betoonden , als „ om ons te noodigen bij hen te komen. 3, Door middel van onze verrekijkeren, ont3, dekten wij 'er een veel grooter getal , die ,, zich eene halve mijl verder landwaerds in 3, onthielden.' Zij fchenen van eene verba3, zende grootte ,- 't geen wij in het begin 3, aen de nevels , waer mede de lucht bela,, den was , toefchreven. De fcheepsbevel3, hebber befloot hen vari nader bij te be3, fchouwen , om al het geene hem mogelijk ■ 3, was van hunne gedaente en manieren op3, temerken. Ten dien einde liet hij eene 33 boot van zes riemen voor hem en zijne 3, officieren uitzetten , en eene andere vari j, twaelf riemen, om hem te hulp te komen, 3, in geval deze Wilden ondernamen hem eenig 3, geweldt aentedoen. 3, Met zijnen luitenant aen landt gekomen, 3, gaf hij den Patagonnen , die zich troeps.,, gewijs rondom hem' verzamelden, door gej, baren te kennen dat zij zouden afdeinzen, 3, 'twelk-  Honderd en Negenenveertigste Brief. 367 „ 't welk zij op ftaendevoet deden. Hun hoop vermeerderde ijder oogenblik; en ,, toen zij op honderd treden van den oever „ waren, traden de Engelfchen naer hen toe. Deze Wilden befchoüwden hen met een ,, gelaet van de grootfte verwondering', en ,, grimlachten teffens, naer het fcheen, over „ de onevenredigheit van onze geftalte mee „ de hunne. Men gaf eikanderen , van wederzijden, blijken van vriendfchap: de In,, dianen betoonden hunne vergenoeging, „ door het zingen van wonderlijke liederen, ,, en het klappen in de handen. De fcheeps,, bevelhebber, die hun genaderd was, deely, de aen'de vrouwen en*kinderen linten, halsfnoeren , glazen kralen , en andere kleenigheden uit, welke zij met een on„ eindig vermaek fchenen te ontvangen. Om ,, deze uitdeeling te gemakkelijker te maken, „ deed hij hen op de aerde zitten; en hunne „ grootte was zoo ongemeen, dat zij, zelfs ,, in dezen ftandt , nog bijna zoo hoog wa. „ ren als ons volk, dat overeind ftond. Hoe„ wel de kapitein zelf bij de zes voeten lang 3, was, kon hij met zijne handt niet op het yK hoofdt van den kleenften dezer reuzen reiï, ken. Verfcheidene van hun floegen herri „ op den fehouwder ; en fchoon dit al liefas- koozende gefchiedde , kwamen hunne ar„ men zoo zwaer neder, dat 'er zijn geh*eï p ligchaem van waggelde. jf. De  368 De Nieuwe Reisiger. ,, De Patagons noodigden de Engelfchen „ met hun landwaerds integaen , toonden 3, hun den rook , die op eenigen afftandt „ van daer opging , en bragten de handt „ aen den mondt, als om hun eten aente„ bieden. De kapitein, hunne aenbiedin„ gen weigerende , ftelde hun met dezelfde „ gebaren voor om op het fchip te komen > ,, hun het zelve met den vinger wijzende; „ maer zij weigerde insgelijks deze noodiging „ aentenemen. Na dus twee uren in dit ftil,, zwijgende onderhoudt doorgebragt te hcb,3' ben, fcheidde men vanëen, eikanderen ,, wederzijdfche teekenen van vriendfchap 3, gevende* Ons volk had veel moeite om ,, zich van deze liefkoozingen te ontflaen, ,, voornamelijk van die dér vrouwen, wier ,, wezenstrekken maer al te volmaekt met ,, hare ontzagchelijke ligchaemsgeftalte over,, eenftemden. Wij befpeurden dat deze vol3, ken dikwerf de zon aenzagen, met een gej, laet van aenbiddinge , makende met den 3, vinger zekere bewegingen, om eenige zaek, „ die zij ons ongetwijffeld gaerne zouden ,, hebben doen verftaen, uittedrukken. Toen zij zagen dat wij gingen vertrekken, w„a,, ren zij daer over zoo bedroefd, dat zij jam,, merlijke fchreeuwen uitboezemden, wel,3 ke wij nog op een' grooten afftands in zee 33 hoorden. Zoo  Honderd en NegênenveértiGste Brief. 369 Zoo vele overeenftemm'ende en wezenlijke getuigenisfen fchijnen eene reeks van bewijzen uitteleveren, welke des te krachtiger zijn, om dat men 'er bijna niets dart ontkennende drangredenen tegens in kan bréngen. Echter weigeren de verlichte lieden, de filofofen, geloof te flaen aen dezen hoop van gezaghebbende vertellingen , welke andere reizigers, misfchien geloofwaerdiger , en voornamelijk doorzigtiger dan de eerften, als zoo velé leugens befchouwen. Ik zal alleen bijbrengen den vermaerden zeeman John deNarborough, dien Jakobus de tweede , koning van Engelandt , naer het landt van Magellanes zond,' om 'er eene omftandiger kennis van te krijgen. Hij verkoos hem , als den bekwaemften om aen zijne oogmerken te beantwoorden , én deed twee oorlogfchepen , waerover hij hem het bevel gaf, uitrusten. Zijné narichtingen hielden in, „ dat hij acht zou,, de flaen op den aert van het landt, de vruchten, boomen, granen, vogels, beesj, ten, fteenen, mineralen en visfehen, dié „ het zelve voortbragt; dat hij vooral zoude „ letten op den inborst en de neigingen der „ inwoonderen; dat hij verbindtenisfen met: hun zoude fluiten; dat hij hun het vermo,i gen en de rijkdommen van hét Engelfche ,, volk zou doen kennèri; dat hij zoude trach„ ten hunne genegenheit te winnén, en eenen }, koophandel met deze volken opterechten. Kil. Dert: AS '  37° De Nieuwe Reisïger. Narborough gedroeg zich overeenkomstig de oogmerken van zijnen meester, en heeft de bekwaemfte naervorfchingen in 't werk gefield om denzelven te voldoen. Doch, om mij tot mijn onderwérp te bepalen, zal ik alleén bijbrengen het geene de Patagonnen betreft. Toen hij, op deze kust gekomen, eene mijl van den oever voortgegaen was, befpeurde hij eenige menfchenvoetftappen, welke hij mat, en flechts een' hal ven duim langer en breeder dan zijn' eigen voet vond, Op eene andere plaets zag hij Indianen, wiens geflalte middelbaer was, en die,der Engelfchen niet te boven ging. Overal doet hij opmerken dat deze lieden niet hooger zijn dan de Europeanen, en gedurende de tijdt, dien hij met hun handelde , in meer dan twintig verfchillende oorden, betuigt hij 'er nimmer ontmoet te hebben, wier grootte het menfchelijke geflacht te boven fteeg. Zijne getuigenis, aen wier waerheit men niet kan twijffelen, is ten dezen opzichte naeuwkeurig, en kan daerin zekerlijk vele anderen opwegen; dewijl niemant dit gewest beter dan hij befchouwd heeft. Winter, die voor hem denzelfden togt gedaen had , zegt met uitdrukkelijke woorden , „ dat deze menfchen „ zoo groot van geflalte niet zijn als de Span„ jaerds vertellen; dat fommige Engelfchen „ grooter zijn dan de hoogfte onder hen ; dat „ de Kastilianen, in hunne vertellingen, de „ za-  Honderd en Negsnenyeertigste Biuef. 37! ,, 'zaken vergroot hebben, niet denkende dat ,, andere reizigers hen zoo dra van valschheit Zouden komen overtuigen". Wanneer men deze verfchillende verha3, leri, omtrent zulk een zeldzaerri geval, ovcr,, weegt, zeide mij een zeker man, die alle deze getuigenisfen, op de plaetfen zelve heeft kunnen verzamelen , „ kan men bezwaer3, lijk nalaten te gelooven dat zij allen de waerheit gezegd hebben, dat is, dat ij der de zaken heeft bijgebragt, zoodanig als hij ,, dezelve heeft gezien; waeruit men moet ,, befluitcn, dat het beftaen der reuzen eene ,, wezenlijke gebeurtenis is. Maer om dezé 3, twee denkbeelden te vereenigen , moet 3, mèri aenmerken,1 dat de meesten der gee,, nen; Welke de zaek ontkennen, melding ,, maken van Wilden; die de oostelijke éi „ westelijke kusten van het landt van Magel3, lanes bewonen J daer in tegendeel de laet,, Hen alleenlijk fpreken van Patagonnen, ,, die hun verblijf hebben in hetbinnenftege,, deelte des lahds, van waer zij zelden, en ,, alleen bij tusfehenpoozen , op den oever ,, komen. Dit woeste en vreesachtige volk, 3, ziende dikwerf EurÖpefche fchepen aenlan,, den, heeft zich Van den zeekant verwijj, derd, en de wijk naer het gebergte geno,, men ,• om zich het gezigt der vreemdelin- gen te onttrekken. ,, Dit is ongctwijffeld de reden, dat men }j hen tegenwoordig minder dan voorhene Aa 2 ziet  372 De Nieuwe Reisiger. „ ziet, 't welk de vermoedens, omtrent de „ getrouwheit der oude vertellingen ten de„ zen opzichte, moet doen verdwijnen. De,, ze verhalen zijn daerenboven bevestigd door nieuwer fchrijvers, welke men met ,-, geen' den minften grondt van kwade „ trouw' kan verdenken. Het ware middel, „ om de zaek buiten twijffel te ftellen, zou,-, de zijn het ligchaem of geheele geraemte van deze Patagonfche reuzen in Europa te ,-, brengen ; en zelfs is het iets ongemeens „ dat men het tot nog toe niet gedaen heeft, dewijl de fcheepsbevelhebbers 'er verfchei,, dene, die onder weg geftorven zijn, „ ontvoerd hebben". Om tot Magellanes, wien deze uitweiding ons uit het gezigt heeft doen verliezen, wedertekeeren ; hij had de ftraet nog niet bereikt, toen 'er tegens hem eene t'famenzwcring, die hem bijna het leven kostte , gefmeed wierd. Het lange verblijf, 't welk hij door den winter genoodzaekt was in de haven van St. Juliaen te houden , dwong hem de uitdeeling der dagelijkfche levensmiddelen tot het volftrekt noodzakelijke te bepalen. Men had zich gevleid met de hoop van wel rasch deze vermaerde ftraet te ontmoeten ; maer toen de Huurlieden, gezonden om dezelve te ontdekken, bericht bragten dat zij niet dan blinde havens gevonden hadden, begon ijder aen den goeden uitflag te wanhopen. Het fcheepsvolk floeg aen het muiten; en men zeide over-  Honderd en Negbnenveertigste Brief. 373 overluid dat deze gewaen.de doortogt flechts eene hersfenfchim was , dat men zottelijk handelde met deze naervorfching langer hardnekkig te vervolgen, en dat men best zoude doen naer Europa wedertekeeren. Van het morren ging men over tot een' toeleg op het leven van den zeevoogdt, maer dit verraedt ontdekt zijnde, maekte men het rechtsgeding der misdadigers, waervan 'er drie aen de galg fneuvelden, en de anderen op den oever verlaten werden. Na deze ftrafoeffening, verliet Magellanes de baei van St. Juliaen. Eene fcheepvaert van veertig of vijftig mijlen bragt hem in eenen inham , die alle de fchijnbaerheden eener ftraet of zeeengte had. De richting der winden en ftroomen, en het gezigt van eenige walvischbaerden, die de zee op den oever had gefmeten , waren de eerfte gronden, waerop hij zijne gistingen vestigde. Dewijl alles t'famenftemde om dezelven te onderfteunen, twijffelde hij niet meer of hij was aen den ingang der zeeëngte, die de noord- en zuidzee aen elkander voegt. De vloot zeilde in deze opening, die zich, ter breedte van twee of drie mijlen, naer het westen uitftrekt. Dewijl men geenen uitgang, en de zee zonder grondt vond, ftuurde men eene floep uit, die eindelijk eene kaep, welke in eenen anderen occaen uitftak, ontdekte. Op deze tijding, verfpreidde zich het vreugde gefchreeuw onder al het fcheepsvolk ; en de Aa 3 M-  574 De Nieuwe Reisiger. tranen van blijdfchap biggelde uit de oogen van den zeevoogdt. Hij noemde dezen uit-' hoek de kaep der Begeerte; en zijn volk gaf, door een algemeen gejuich, de zeeëngte den naem van dc ftraet van Magellanes, dien zij altoos behouden heeft.-De natuurlijke inwoonders des lands noemen dezelve Raika. Hare lengte is omtrent honderd en tien mijlen, en hare breedte zeer ongelijk, hebbende aen de; eene zijde de Patagonnen, en aen den anderen kant Terra del Fuego of het Vuurlandt. Men ziet 'er verfcheidene fchoone havens, waer in men zeer goed water vindt; maer men kan'er bezwaerüjk ankeren, zelfs digt bij de kusten, bij gebrek van grondt, uitgenomen in eenige rivieren, of tusfchen de rotzen. Dus is 'er het gevaer nimmer middelmatig , wanneer men door tegenwinden of eenigen dwarrelwiiidt beloopen wordt. Het landt is, van wederzijden, met zeer hooge bergen bezoomd, en met eene altoosdurende fneeuw bedekt. Ten oosten en westen ontmoet men verfcheidene eilanden , tusfchen welke de zee met zoo veel geweldt heen Jlroomt, als aen den ingangderzeeëngtezelve, Derzelver breedte is nergens minder dan eene mijl, noch meer dan vier mijlen. Daer zijn peflotene plaetfen, aiwaer de bergen der beide oeveren zqo hoog zijn, dat zij den hemel fchijnen te raken. De zon dringt 'er nimmer door, of vertoont 'er zich flechts een oogenblik, Pes winters zijn 'er de nachten zeventien Uren.  Honderd en Negenenveertigste Brief. 375 uren lang. De lucht is 'er zoo koud, dat de. Spanjaerds niet oorbaer achtten 'er zich optehouden. Zij begaven zich in de ftille zee; en na eene reis van meer dan drie maenden, kwamen zij eindelijk aen dc Filippijnlche eilanden. Zij namen dezelven in bezit voor de kroon van Spanje; en de dappere Magellanes, ftrijdende voor den koning van Sebu, zijnen bondgenoot, tegens den koning van Mathan, werd door den fteek van eene fpiets gedood, latende, na zijn overlijden, i.n Europa eenen onfterffelijken naem na, dewijl hij de eerfte was geweest die de weereldt geheel rond gezeild had. Sebastiaen Kano , één zijner medgezellen , bragt zijn fchip , Vittoria genoemd , weder in Spanje, zevenendertig maenden na zijn vertrek van Sevilie.. De ge. heele reis was, volgens de gisting der Kastilianen , veertien duizend vier honderd en zestig mijlen, van het oosten naer het westen. Zij bemerkten , met eene zeer groote verwondering', dat de dag van hunne aenkomst, dien zij geloofden den 6,ien van September te zijn , wezenlijk de yde was. Dit is de eerfte reis, dat men gelegenheit gehad heeft tot deze waerneming, zoo dikwerf federt herhaeld, te weten, dat men, volgens den loop der zonne, rondom de weereldt zeilende, één' dag wint; gelijk men 'er één' verliest, wanneer men den togt in een' tegengeftelden ftandt doet. Door deze fcheepvaert alleen is Aa 4 men  3^6, De Nieuwe Reisigeu. men volkomen verzekerd geworden van de ronde gedaente der aerde. Het fchip Viftoria werd te Seviiie op het landt gehaeld , en zorgvuldiglijk bewaerd, als een gedenkftuk van dezen merkwaerdigcn zeetogt, die de Mariannifche, Filippijnfcbe en Molukfche eilanden aen deSpacnrche heerfchappij had onderworpen. Sebastiaen Kano verfcheen aen het hof, en werd van den keizer ontvangen met loftuitingen en liefkoozingen, die met het gevvigt dezer drie verooveringen overeenkwamen. Hij behandigde Karel den vijfden de brieven van de koningen van Ternate en Tidor, die zich als zijne leenmannen erkenden. Hij bood hem eenige Indianen der Molukfche eilanden aen , waer. Van 'er één zoo gevat op den koophandel was, dat de eerfte vraeg, die bij deed, zoo. dra hij zich in het Kastiliaensch kon uitdrukken, ftrekte om te weten hoe veel realen een dukaet inhield , hoeveel oortjes 'er in eene reael gingen, en hoe veel peper men om een oortje had. De keizer verbood dezen man in zijn 'landt te laten wederkeeren; doch alle de anderen werden 'er te rug gezonden. Ik ben, enz. Uit het landt van Magellanes, den giften van Augustus, 17.51. HoNr  Honderd en Vyftigste Brief. Vervolg van het Landt van Magellanes. De ontdekking van de ftraet van Magel-, lanes werd, door alle de volken van Eur ropa, befchouwdals een algemeen voordeel., waertoe alle zeelieden het zelfde recht hadden. De poogingen , welke de Spanjaerds hebben aengewend om 'er de vreemdelingen yan uittefluiten , ftrekten alleen tot verkwisting van ongemeene onkosten , waer van zij eindelijk de nutteloosheit beipeurden. Zij maekten in het begin aen den monde der ftraet eene haven , die zij. den Naem van Jezus noemden , en waerin zij vijftig inwoonders lieten. Wat verder bouwden zij eene plaets, Filipsftadt genoemd , welke zij met een' goeden voorraedt van krijgsbehoeften voorzagen, Zij leiden 'er eene bezetting in van vier honderd mannen; maer in den tijdt van drie jaren , welke zij befteedden om deze volkplanting opterechten , trokken zij geene de minfte vrucht yan hunne plantaedjen. De grondt was onvatbaer voor hunnen arbeidt; en de wilde beesten kwamen hen dikwils tot; in de fterkte aentasten. Eindelijk levensmiddelen ontbrekende, en 'er geene uit Spanje ontvangende , ftierven de meesten van honger en, Aa s de 37?  3?8 De Nieuwe R e i s i g e r. etende; weshalve deze plaets den naem van de haven des hangers verkreeg/ Men ziet 'er nog eenige overblijffels van gebouwen , hoewel zij tegenwoordig bijna allen in de aerde • bedolven zijn. Dewijl de meenigvuldige doo• den , die onbegraven bleven liggen, dezen óordt geheelenal befmet hadden , waren de geenen , die hen overleefden , gedwongen denzelven te verlaten. Zij belaedden zich met alles , wat zij konde mededragen ; en ijder zijn fnaphaan nemende, gingen zij al dwalende langs de kust, om 'er hun voedfel te zoeken. Sommigen waren zoo zwak , dat zij naeuwelijks konden nakruipen. Zij bragten dus een geheel jaer door, etende niet'dan bladeren, vruchten, wortels en eenige vogels. Van vier honderd zich verminderd ziende tot op drie en twintig , waer onder men flechts twee vrouwen telde , befloten zij den weg naer de rivier de la Plata te nemen; maer de meesten ftierven , voor dat zij 'er aenkwamen. Filipsftadt Avas gefticht in den aengenaemften oordtder ftraet van Magellanes; naerdien de fchoonheit dezer ftreek de Spanjaerds verlokt had. Niet verre van daer ftroomt eene rivier, wier kromten het verrukkelijkfte gezigt der weereld' opleveren. Van wederzijden bofpeurt men een boschje met fraeije boomen , wier kruinen over de beide oevers hangen , en eene vermakelijke fchaduw verfchaf- fen.  Honderd en Vyftigste Brief. 379 fen. De verfchillende zangen van eene meenigte vogelen , en de lieffelijke reuken der bloemen, die de ftranden verfieren , fchijnen zich in dit uiterfte weerelddeel te vereenigen, om alle de zinnen van den reiziger te betooveren. Dusdanig is deze bekoorlijke landftreek, wier fchoonheden bijna alleen bekend zijn aen de Wilden , die 'er waerfchijnlijk weinig acndoening van hebben ; terwijl zij de vermaken van een' man van fmaek en een' filofoof zouden uitleveren. Onder de-boomen zijn 'er verfcheidene, wier ftam bij de drie voeten middellijns heeft. Hunne altoos groene bladers gelijken naer die van den laurierboom : hunne dikke en uitwendig grijze fchors , die een' peperfmack en doordringenden reuk heeft, is de wezenlijke bast van Winter , dus genoemd, om dat dees Engelsman dezelve eerst in Europa heeft overgebragt. Hij had ze gekre, gen in de ftraet van Magellanes , en ze voor al zijn fcheepsvolk zeer nuttig gevonden. Zij verftrekte tot eene fpecei'ij om het eten te bereiden , en tot een geneesmiddel voor het fcheurbuik. De natuurlijke inwoonders des lands zijn altoos van dit tegengif voorzien, tegens de toevallen, welke de perfonen , die onvoorzichtig zeeleeuwenvleesch eten, overkomen. Het groote eilandt Terra del Fuego, anders het Vuurlandt, of liever eene meenigte van eilan-  gSo De Nieuwe Reisiber. eilanden, onder deze benaming bekend , raaekt met Patagonia het voornaemfte gedeelte van de ftraet van Magellanes uit. Deze eilanden werden dus genoemd door de eerfte zeelieden, die 'er veel vuurs en rooks ontdekten. Het is een zeer bergachtig landt;maer men vindt 'er ook fraeije dalen en beemden , met meenigvuldige vlieten doorfneden. De mannen gaen 'er mekt , niettegenftaende eene ongemeene felle koude ; en de vrouwen bedekken het geene zij niet durven vertoonen flechts met vogelvederen. De voornaemfte bezigheit is dc visfeherij; en de kanoos zijn van boornfehorfen gemaekt. Vermits het landt niets nuttigs voor de fchepen voortbrengt, heeft men dc kennis daervan vervvaerloost. De Kaftilianen, die het eerst ontdekt hebben, floegen 'er weinig acht op: de ijsbergen konden de bezitters van Peru niet bekoren. Het geval alleen heeft 'er derhalve eenige kennis van kunnen geven. De begrippen zijn nog zeer verfchillende omtrent het getal van deszelfs inwoonderen. De Spanjaerds , die niet gelijk anderen zien , cn voor wien alles verwonderlijk is, noemen dezelven reuzen; maer deze gewaende reuzen zijn alleen groot inkloekmoedigheit, en gelooven hunne onafhangkelijkheit meer verzekerd door ecneenvouwig en fober leven , dan door eene hooge geftalte. Men zegt dat zij blank zijn gelijk de Europeanen; maer zij mismaken hun ligchaem , cn veranderen de natuurlijke kleur  Honderd en Vyftigste Brief. 3§i kleur van hun aengezigt, door vreemde kleuren. Zij dragen een' halsbandt van witte en blinkende mosfelfchulpen, en rondom het ligchaem een' lederen gordel. Hun voedfel is een zeker bitter kruidt, wiens bloem naer onze tulpen gelijkt; en hunne woningen zijn onderaerdfche holen. Zij bewezen ongemeene diensten aen de eerfte Spanjaerds, werkten met hun, en voedden hen met de vrucht hunner visfeherije. Het zij deze barbaren iets vraegden of antwoordden, men verftond niet» van hunne tael'. Onophoudelijk herhaeldenv zij hoo, hoo, zonder dat men konde zeggen» of dit een natuurlijk geluidt ware , of eenig woordt aen hunne fpraek eigen. Zij betoonden den grootften afkeer van alles, wat men hun om te eten of te drinken aenbood ; doch behalve dit maekten zij geene de minfte zwarigheit om de vreemdelingen te zien, en leefden met hun zonder vreeze en wantrouwe.' Zij waren leerzaem, en fchenen bekwaem tot onderwijzingen ; maer dus is het niet volkomen gefteld in het overige van het gewest, alwaer het fcheepsvolk gewoonlijk flecht ontvangen wordt. Dit landt, het zuidelijkfte der bekende Weereld', vertoont van verre niet dan bergen,; die om hunne hoogte verwonderlijk, en altoos met fneeuw bedekt zijn: men kan zich het afgrijsfelijke van dit gezigt niet verbeelden. Op één' dezer bergen, die boven alle de-  382 De Nieuwe Reisiger. de andere uitfteekt, is een vuurkolk, welkt? onophoudelijk een' dikken rook uitgeeft,doch de klaerheit van den dag belette ons eenige vlam te zien; Hoe ijsfelijk dit gezigt zij, heeft het Statenlandt nog iets verfchrikkelijkers. Dezen naem geeft men aen een eilandt, ontdekt door Jakob le Maire , wiens ongemeene onvruchtbaerheit niets aen de oogen vertoont , dan een' fchakel van ontoegangkelijke rotzen , bezet met fcherpe punten , omringd van fteile afgronden, en derwijze overhangende , dat zij den befehouWer den grootRen fchrik inboezemen» De klippen , die haer tot grondzuilen diénen , fchijnen flechts vaneen gefcheiden te zijn door klooven, die in het ligchaem der rotzen zelve, tot aen derzelver diepfle wortels , doordringen. Kortom de verbeelding kan zich niets woesters noch droevigers dan deze kust, erger dan die van Noorwegen en Groenlandt, voorftellen. Schoon dit. eilandt hooger ligt dan het Vuur. landt, is het weinig meer dan twaelf mijlen uitgeftrekt; en de meeuw 4 Waërmede het bedekt is , maekt het onbewconbaer. In ftil weder ziet men op zijne oevers meenigvuldige zeekalven , die , door hun huppelen en fpringcn zich over den doortogt der reizigers fchijnen te verheugen. Hoe meer men hen befchouwt, hoe meer zij aengemoedigd fchijnen; en het gerucht zelfs, dat men maekt, prikkelt hen tot nieuwe blijdfchap aen. Tus-  Honderd en Vyftigste Brief. 383 Tusfchen het Vuur- en Statenlandt bevindt zich de vermaerde ftraet van le Maire, wier ontdekking dezen zeemann' een' onfterffelijken naem gemaekt heeft. De Hollanders aen eene maetfehappij van koophandel het uitfluitende voorrecht om , door de ftraet van Magellanes, naer de Indiën te ftevenen vergunt hebbende, befloot le Maire , die tot deze maetfehappij niet behoorde, eenen weg te vinden, zonder door deze zeeëngte te zeilen, en gevolgelijk zonder dit voorrecht te overtreden. Hij verbond zich met Willem Schouten , ervarener dan hij in de zeevaert; weshalve zij beide, in de hoop van eenige landen, van waer zij kostelijke koopmanfchappen konden halen, te zullen ontdekken, te Hoorn twee fchepen toerustten , waermede zij naer Brazilië onder zeil gingen» Het volk fprak , volgens de gewoonte, verfcheidenlijk van dezen togt, waervan men het oogmerk verborgen hield, en gaf aen de belanghebbende perfonen den naem van goudzoekeren. Niets had meer overeenkomst met de eerfte zeetogtcn van Gama en Magellanes, ondernomen met een gelijk vertrouwen en eene gelijke uitkomst, maer zonder zeker voorwerp , zonder klare vooruitzigten , zonder toeviugt in de droevige omftandigheden, en met één woord' als op het geval aen. Zij verkregen geen' minder roem , en hadden, boven de gewoonlijke verooveraren , het ge. luk van geene ftaten verdelgd noch volken ge-  g§4 D fe Ntf üVe Reisiger. gepiaegd te hebben. Zij hebben meer landen ontdekt, dan 'er Alexander verwoest heeft; én door eene gemeenfchap tusfchen de twee weerelden te openen, hebben zij de oude met alle de natuurlijke voortbfengfelen ën nuttige gebruiken der nieuwe verrijkt. Gedurende deze zeevaert , meenden le Maire en Schouten, toen zij digt voorbij de kust van het Landt van Magellanes voeren, insgelijks reuzen te zien. Zij gaven den naem van Statenlandt aen het afgrijsfelijke eilandt, waervan ik zoo even gefproken heb , diert Van Kaep Hoorn aen de zuidelijke punt' vart Terra del Fuëgo, of het Vuurlandt, en dieri van Barneveldt aeti andere kleene eilanden; en eindelijk noemden zij den dbortogt, dieri zij gelukkiglijk ten zuidoosten van de zeeëngte van Magellanes ontdekt hadden, de ftraet yan le Maire. 'Dees nieuwe weg, die de vaert naer de itille zee opent, heeft den ouden doortogt doen verwaerloozen, zoo dat men dien zelden meet gebruikt, ter oorzake van zijne lengte en moeijelijkheden. Maer volgens den raedt dér ervarenfte zeelieden , zou men best doen de beide zeeëngten te verlaten, eil noch door de ftraet van Magellanes , waer in de doortogt zeer gevaerlijk is, noch zelfs door die van le Maire, waerin de ftroomen altoos eenige verhinderingen toebrengen, maer meer naer het zuiden te ftevenen , en het ganfche landt rond te zeilen. Door dezen weg zou riien eene vreedzamer zee hebben, en alle de hm •  Honds kd en Vyptigste Brikf. hinderpalen , die men ontmoet om de kaep Hoorn te boven te komen , vermijden. Dezelfde zeelieden zijn van gedachten, dat men, om van Europa naer de Oostïndiën te. ftevenen, dezen weg , boven dien van de kaep de Goede hoop , behoorde te verkiezen, dewijl hij , fchoon langer, veel minder tijds zoude vereisfchen. En inderdaedt, wanneer men eens de kaep Hoorn , alwaer de grootfte moeijelijkheit gevonden wordt, voorbij is, fpoeit men in de ftille zee ongemeen fnel voort; daerrnen, in tegendeel, langs den anderen weg de pasfaetwinden moet zoeken, en zich aen de moufons onderwerpen. Daerenboven zou de gewoonte , om dezen togt door het westen te doen , eene nuttige gelegenheit geven om de oude ontdekkingen aen te kweeken , en 'er nieuwe te ondernemen. Het geheele zuidelijke gedeelte van onzen aerdkloot is nog onbekend ; en het is niet waerfchijnlijk dat zulk eene wijde uitgeftrektheit flechts in zeen zoude beftaen. Men heeft 'er kapen en kusten ontdekt, die eène vastewal kunnen aenwijzen. In deze nieuwe zuidelijke weereldt, van alle gemeenfchap met de oude afgefcheiden, moet men een beginfel van geheel nieuwe zaken , volledige takken van een' onbekenden koophandel, en wonderbare zoo natuurlijke als zedelijke verfchijnzels vinden. Hoe vele onder eikanderen verfchillende volken, eirdie ons zekerX//. Deel. Bb lijk-  386 De Nieuwe Reisioer. lijk zeer ongelijk zijn , ten opzichte van de gedaente, zeden, gewoonten, denkbeelden, en den godsdienst! Hoe vele dieren, gekorvenen ,• visfehen, planten, boomen, vruchten , marmers, kostelijke gefteenten, ertzen, metalen, enz.! Ongetwijffèld vindt men 'er, in alle deze zaken , een oneindig aental van foorten, waervan wij zelfs geene kennis heb" ben, dewijl deze weereldt nimmer eenige betrekking met de onze gehad heeft. Waer. fchijnlijk heeft de natuur deze landftreken niet verwaerloosd ; en men zou 'er , gelijk elders, blijken van hare verfcheidenheit en verkwisting' befchouwen. Dan men is ongetwijffeld in dit gedeelte van onzen aerdbol nog niet doorgedrongen , om dat men liever zijn eigen landt heeft willen bebouwen, dan ijsbergen en dieren onder de zuiderpool te gaen zoeken. Van alle deze landftreken is "er ons niets minder bekend dan het gedeelte , dat zich, van den postelijken mondt der ftraet van le Maire , tot tegen over de Kaep de Goede hoop , en verder oostwaerds op , uitftrekt, „ Hoe zeer het ook van de natuur' misdeeld Zij , zeide mij een ftaetkundig en wijsgerig reiziger , „ is het niet te denken dat het ontbloot zij van inwoonderen, dewijl men „ dezelve in Groenlandt, alwaer de koude ;, niet minder ftreng is, gevonden heeft. De „ getemperdheit der dieren is altoos evenredig  Honderd en Vyftigstb Beief. 387 „ dig aen de natuur der landftreke; en een fterk bewijs daer van is, dat men de Wilden van „ Terra del Fuego, of het Vuurlandt, midden „ in den winter, geheel naekt heeft zien leven, „ in een gewest, alwaer de koude van het mid„ delmatige faeizoen onverdragelijk was voor „ de Europeanen. Het menfchelijke ligchaem „ wordt , door de gewoonte , gevormd tot „ zaken, die ongelooffelijk zouden fchijnen „ aen de geenen, die dezelve niet ondergaen „ hebben. Daerenboven zouden deze lan„ den onvruchtbaer kunnen wezen , zonder „ dat 'cr de fcheepvaert vruchteloos ware. Men weet genoegzaem dat 'er, in dierge„ lijke landftrcken, naer het noorden, 'sjaer„ lijksch ccn rijke koophandel in visch, traen „ en pelterijen gedreven wordt. In het gee„ nc de gefleldheit der lucht' betreft, zijn „ de dieren veel flerker dan de planten; en onder de dieren is de mensch het bekwaem„ ile , om de uitwerkingen van de groote „ verfcheidenheit der luchtftreken te weder. flaen. „ Doch zonder dat men tot onder de pool , behoeft doortedringen , zijn 'er bekende ,, en woeste landen , waerin men volkplan„ tingen zoude kunnen oprechten. Dusda., nigis, bij voorbeeldt , het geheele ooste„ lijke en verlaten gedeelte van het Landt „ van Magellanes , anders gezegd Patagonië. „ Eene Europefche grondflichting zou 'er Bb 2 j> on-  §88 De Nieuwe Rei si ge r. ongetwijffeld flagen , indien men dezelve j, niet in de eerfte jaren verwaerJoosde, „ gelijk men te Filipsftadt gedaen heeft. Aen dit gewest ontbreekt niets dan tim- „ merhout; en behaive dit is het een der „ goede landen van Amerika: de lucht is 'er „ zeer gezond, en het verfchaft uitmuntende „ weiden, voor het vee , dat men 'er zoude „ willen aenkweeken. Zij, die hetzelve best 3, onderzocht hebben , bevestigen eenparig dat 'er , in het midden van dit woeste gegebergte, verfcheidene landftreken mee groente en fraeije boomen verfierd , en ,, met frisfche rivieren doorfneden zijn ; dat men 'er zich overvloedig levensmiddelen, ,, vogels , visfehen , vruchten en moeskrui,, den kan bezorgen; dat men 'er verfcheidene zoutplasfen vindt, mitsgaders genoegzaem hout, om de natuurlijke geftreng„ heit der jaergetijden te verzachten ; en dat „ 'er eindelijk alles, wat in Europa groeit, „ eveneens zoude flagen. „ De voortbrengfels , bekwaem tot den koophandel, zijn oly, zeeleeuwenvelkn, „ verfiierde , pelterijen , en verfchillende „ foorten van wollen, zachter en zelfs fijner „ dan zijde. Alle deze koopmanfchappen ,, zou men gemakkelijk kunnen verkrijgen, ., voor ijzeren of glazen fnuisterijen , waer mede men gewoon is met de Wilden te handelen, en voornamelijk voor eenige „ ftuk-  Honderd en Vyftigste Brief. 389 „ ftuicken van roode ftoffen, waer naer de in„ woonders van Terra del Fuego, of het Vuur„ landt, zoo gretig zijn, dat zij zich werpen op „ alles wat deze kleur heeft, en de mutzen der „ matroozen, ja zelfs de kuiven der hoenderen „ afrukken. Het is waer dat zij, naer hunne „ manier van denken, weten opteraaken of de „ moeite, om zich fommige gerijffelijkheden „ des levens te bezorgen, niét lastiger zij, „ dan deze gerijffelijkheden zelve aengenaem „ zijn ; dat zij , in het beftuit om dezelve „ te verkrijgen , in eene enkel dierlijke ach„ teloosheit blijven, en ons aenzien als zot„ ten , die zoo vele onheilen uitftaen , om „ zulke beuzelachtige zaken , als kleederen, „ huizen, enz., welke te ontberen hun veel „ gereeder en zelf gemakkelijker toefchijnt. „ Doch hoe zeer deze onbcfchaefde volken „ aen hunne oude gebruiken verknocht zijn , „ is het onmogelijk dat zij , in het einde» „ niet door het voorbeeldt van een zoeter „ en gemakkelijker leven mede gefleept zouden worden. De eerfte inwoonders van " het woeste Griekenlandt waren , zonder ', twijffel , niet beter dan die der ftraet van ]] Magellanes, toen zij befchaefd wierden door „ Kadmus, die misfchien zelfs de opperhoof„ den onzer volkplantingen niet kon opwe„ gen. Zijn wij ook onze eerfte befchaefdheit niet verfchuldigd aen dien vermaerden „ Tyrifchen koopman , zoo bekend onder Bb 3 » den  gpo De Nieuwe Reisiger. „ den naem van Herkules , die, op zijne te „ rugkomst uit Spanje door Gallië trekken„ de , ons eenige kennis van de oosterfche wetenfchappen aenbragt ? ,, Onder de voordeden van het Landt van „ Magellanes , telt men de meenigvuldige ,, paerden , osfen en andere wilde dieren, welke zich op deze kust, voornamelijk naer den kant van Paraguay , bevinden, en die men meent van Spaensch ras te zijn. „ Zij dwalen tot aen de omliggende ftreken „ der zeeëngten; en men gelooft dat zij door den tijdt deze geheele uitgeftrekte woeste. nij zullen bevolken. „ De paerlen , die in deze zee gevischt 5, worden, zijn niet groot noch van het fraei„ fte water, maer in eene groote meenigte, ,, en zeer gemakkelijk te verzamelen. Men „ vindt 'er ook paerlemoêren van oesteren, mosfelen , en andere tweefchulpige vis„ fchen, welke voor de grootfte en fraeifte, „ die 'er misfchien in de ganfche weereldt zijn , gehouden worden. De verfteende dingen en fchulpen zijn , meer dan ooit, „ een voorwerp van den koophandel gewor. den, federt men, in geheel Europa, ver„ maek fchept in het verzamelen van natuur„ lijke zeldzaemheden. Men weet tot welk eenen prijs dezelve op de verkoopingen „ gebragt worden; doch zij zijn nergens zoo „ fraei, noch in zulk eene groote meenigte, „ dan  Honderd en Vvftigste Brief. 391 „ dan op deze kust, voornamelijk in dena„ buurfchap van Chili. Zij zijn , ten opzichte van de kleur en de gedaente, zoo " bekoorlijk gefchakeerd , dat onze lief heb„ bers zich gelukkig zouden fchatten, als zij „ met deze zelfde fchulpen , die de inboor„ lingen des lands alleen tot het maken van „ kalk gebruiken , hunne kunstvertrekken „ mogten verfieren. Men weet hoe zeer de „ Burgau, eene foort van fchelpflak , onder „ den naem van.Magellanes bekend, gezocht „ wordt; cn indien deze paerlemoêren ge„ meener wierden, zou men die als fchrijn,, panneel- en rotswerk in de vertrekken kun„ nen gebruiken. „ Misfchien zou men nog meer winst kun. „ nen trekken van de walvisfchen, wiertraen „ tegenwoordig het voorwerp van een' groo„ ten koophandel is. De visfcherij dezer dieren, welke tot heden toe alleen in het ', noorden beeft plaets gehad , is echter zoo „ voordeelig, dat de Hollanders, niet tegcn„ ftaende den arbeidt en de gevaren , welke „ daermede verzeld gaen , alles aenwenden „ om 'er zich alleen meester van te maken. „ In het zuiden zijn de walvisfchen grooter „ dan in de noordzee, en tellens zoo talrijk, „ dat zij 'er fomtijds de fcheepvaert verhin„ deren. Doch indien deze visfcherij te veel „ moeite inheeft, kan men dezelve vervanB b 4 " &e i  39* De Nieuwe Rsisiger. „ gen door die van den zeeleeuw, welke ge„ makkelijker en met minder kosten gefchiedt, „ en alzoo veel traen uitlevert. Eindelijk is „ de verhindering der koude, die de visfchers „ uit het noorden jaegt, en hen noodzaekt „ op de fchepen zelfs vuurovens te maken, „ minder geftreng in het Landt van Magellanes , alwaer de ervarenheit leert dat men „ den winter doorbrengen , en zich verdra. „ gelijke woonplaetfen bouwen kan. Befluit „ hier uit dat dit landt, 't welk men als zoo „ ongunstig befchoüwt, daerom niet minder „ de middelen tot beftaen oplevert. Het „ ftaet aen de kooplieden van beroep te „ overwegen of de evenredigheit, tusfchen „ de kosten der uitrustingö en het voordeel „ der ladingen, zoodanig zou zijn als zij we„ zen moest, om aen de verwachting te vol„ doen. „ Eene Franfche volkplanting, op de kust „ van Magellanes gevestigd , zou in ftaet „ zijn om nieuwe ontdekkingen te onderne„ men in de landen, die men, om dus tefpre„ ken, tot heden toe flechts ten halve heeft ., gezien, en waer van verfcheidene reizigers „ voordeelig gefproken hebben ? De bewoon„ ders van het landt van den Heiligen Geest „ worden als vriendelijk afgebeeld, en zijn „ van geene kennis ontbloot. De lucht is s, 'er gezond , de aerde vruchtbaer , het vee „ tal-  Honderd en Vyftigste Brief. 303 ,, talrijk, het landt rijk in kostelijke voort„ brengfels, als peper, gember, muskaet, ,, mastik, korael, fuiker, ebbenhout, wasch, „ reigervederen , wortels en verfhout. „ Men geeft nog meer lofs aen Nieuw Brit„ tanje, dat, noch te digt bij, noch te ver van „ de Molukfche eilanden, onder het bereik is „ van China en de ontelbare meenigte eilanden der zuidzee , aen wier opening dit landt „ gelegen is. Men roemt de vruchtbaerheit „ van deszelfs grondt , de fraeiheit der ge„ zigten , en de meenigte der inwoonderen, wier flechte hoedanigheden men echter „ niet ontveinst. Volgens dc waerfchijnlijk„ heit moet het rijke fchatten in zijnen fchoot 3, befluiten; dewijl het, naer het uiterlijke, ,, volkomen gelijk is aen de andere eilanden „ onder dezelfde Iuchtftreek, die fpecerijen, „ goudt, zilver , gefteenten , enz. , voort,, brengen. Karpentaria, dus genoemd naer ,, Karpentier, een'Hollandfchen fcheepskapi,, tein, die het zelve heeft ontdekt, heeft ,, zeer moeijelijke ku.-ten : men fpreekt 'er ,, van als van een' doolhof van eilanden en ,, zeeëngten, waer in men daerenboven moei,, te heeft om versch water te vinden. Nieuw,, Zeelandt en het landt van Diemen, liggen„ de naer het zuiden , zijn geheelenal onbe,, kend ; en men weet niet of men 'er zich „ iets voordeeligs van beloven kan. De Bb 5 „ grondt  3P4 De Nieuwe Reisioer. „ grondt is, in de nabuurfchap der zee, kaei „ en onvruchtbaer, gelijk een nieuw Jandt, „ kortelings door de zee verlaten. De zeelieden , door wie alle deze ge3, westen ontdekt zijn, hebben dezelve naer 3, hunnen eigen naem of dien van hun landt genoemd. De Spanjaerds gaven aen de ,, kapen , eilanden en zeeëngten van Ameri3, ka, den naem van het feest, dat men, op 3, den dag, waerop zij dezelve ontdekten, 3, in Europa vierde, en verfpreidden langs de „ kusten alle de Santen en Santinnen van 3, den Roomfchen dagwijzer. Vermits Ko„ lumbus eenige monniken uit een kloos3, ter van Estramadura kende , noemde hij ,, het eerfte eilandt Guadaloupe , naer den ,, naem van dat klooster. De Feniciërs wa„ ren verftandiger: zij wilden dat alle de be„ namingen der plaetfen , die zij in hunne zeereizen bezochten, eenige zaek , of van derzelver ligging , of van de hoedanigheit van den grondt, zouden aenduiden. Lybie beteekent in hunne tael het brandende „ landt, Afrika het zandige landt, Spanje 3, het paerdenlandt, Brittanje het tinlandt, 3, enz. De Kastilianen, aen de Wilden den ,, naem van een fchiereilandt gevraegd heb„ bende, kregen van dezelve tot antwoordt, "„ Yukatan, zoo veel als, wij verftaen u niet, „ wat vraegt gij ? waerop zij dit fchiereilandt ,, den  Honderd en Vyftigste Brief. 39S „ den naem vanYukatan gaven, dien het al„ toos behouden heeft. Zij noemden de Ma„ rianifche de Dieveneilanden , om dat de ,, inwoonders, gelukkig genoeg om van het „ mijn en dijn onkundig te wezen , eenige „ mondbehoeften van hun fchip opaten." Diergelijke t'famenkoutingen, mitsgaders voordeelige winden, bragten ons van de kaep Vi6toria tot aen die der Maegden , zonder dat wij het bijna gewaer wierden. Wij vonden deze laetfte aen den uitgang der ftraet van Magellanes. Deze kaep is zeer fteil en gemakkelijk te kennen. De grondt is bovenop vlak, effen en van eene middelbare hoogte; doch wordt vervolgens lager, en verliest zich in zee, waeruit hij zich tweemael verheft , latende verfcheidene tusfchenruimten en afhellingen over. Naer het noorden ftevenende , zagen wij aen onze rechterhandt de Malo'ïnfche eilanden , dus genoemd door het volk van St. Malo, dat hetzelve in het begin van deze eeuw gewaer wierd. Zij zijn nog weinig bekend, en men weet zelfs niet of zij het verdienen. Wat verder ontmoetten wij de baei van St. Juliaen. Men moest de floep uitzenden , om 'er den ingang van te ontdekken, dewijl dezelve tusfchen twee uitftekende hoeken lands verborgen is. Het nuttigfte , dat dit gewest oplevert, zijn de overvloedige zoutplasfen, en  396 De Nieuwe Reisiger. en meenigvuldige visfehen en dieren, die ons het vermaek van de visfcherij' en jagt' verfchaften. Het landt is vervuld met groote duinen, met gras bedekt; en men vindt in de dalen , en zelfs op het hangen der- bergen, vele oesterfchulpen , die de aders van het aerdrijk volgen. Dewijl 'er geene in de haven gevonden worden , oordeelde ik dat zij 'er federt het begin der weereld' of ten minfte federt den zondvloedt geweest waren. Men ziet , zoo verre het gezigt reiken kan , niet dan meenigvuldige bergen , met vlakke kruinen , zonder boomen of heesters. Wij ontmoetten vrij dikwerf ftruisvogels , maer nimmer inwoonders ; dewijl zij zich verborgen houden , zoo dra zij fchepen gewaer worden. Digt bij den oever befpeurden wij' fommige plaetfen , alwaer menfchen gelegen hadden , en andere alwaer men vuur had aengelegd. Daer is niet aen te twijffelen of wij werden door de Wilden gezien ; m?er niemant van hun naderde ons , . zekerlijk om dat zij de wreedheden der Spanjaerden beproefd hadden. Het leven, dat zij leiden , is elendiger dan dat der dieren ; en fomtijds moeten zij zich in de uiterfte behoefte bevinden : want in alle de oorden, die wij doorliepen , konden wij noch hout , noch vruchten , noch wortels aentreffen , om dat 'er de grondt zoo fchrael en zandachtig is. Het was 'er ongemeen  Honderd en Vyftigste Brief. 397 meen koud; maer dit weder is niet ongezond Voor de geenen, die de beweging beminnen, en ik vóór mij vond ik bet zelve niet onverdragelijk. Het verwekte mij een' fcherpen honger ; en ik at het vleesch der vosfen en roofvogelen met zoo veel graegte , als of het kalfs- of fchapenvleesch geweest ware. Alles, wat wij konden dooden , werd voor mij een uitmuntend gerecht. De ftruisvogels van dit landt zijn grijs op den rug , en wit onder den buik ; maer hunne veders zijn nergens goed voor. Zij hebben zeer lange pooten, kleene wieken , een' langen hals, een kleen hoofdt, en een' bek ten naestenbij gelijk dien van ecn^ gans. Voor het overige gelijken zij naer een' grooten kalkoenfchen haen. Het is een droog, maer tamelijk goed eten. Wij zagen op de kust zwanen , die grooter waren dan de onze, endvogels, talingen, roode reigers , patrijzen , waterfnippen , valken en nachtuilen. Wij ontdekten geene flangen, noch venijnige beesten, noch iets dat den inwoonderen eenig ongemak konde toebrengen, uitgenomen de koude en den honger. De bevolking is 'er niet talrijk , om dat zij zulks nimmer is bij de Wilden , en alleenlijk vermeerderd naermate van de wijsheit of deugdelijkheit der regeringe en der wetten , welke bij een dwalend en omzwervend volk geen plaets kunnen hebben. Men heeft in Ameri-  g9$ De Nieuwe Reisisee. ka. geene talrijke inwoonders gevonden , dan in Mexiko en Peru, te weten , bij de befchaefde en bijgevolg ftilzittende volken. Insgelijks heeft men dezelven gezien in eenige eilanden , welke men niet konde verlaten, om elders te gaen leven , gelijk de Wilden, dat is, zonder vaste verblijfplaetfen , zonder ontwerp voor het toekomende , en met één woord' , om een leven te leiden , volftrekt ftrijdig met de vermeenigvuldiging' van het geflacht. De haven der Begeerte, dus genoemd door eenen Engelfchen zeeman , die dezelve eerst heeft ontdekt, fcheen mij niet meer bewoond dan die van St. Juliaen, hoewel zij nader bij Paraguay ligt. Wij vernamen 'er echter eenige voetftappen van menfchen ; en onder de dieren zagen wij eene foort van wilde dasfen, die eenige reizigers fchapen van Peru genoemd hebben. Zij zijn ten naestenbij zoo groot als eene jonge koei , hebben een' langen hals , gekloofde pooten, fijne wol, een' korten ftaert, en het hoofdt gelijk dat van een fchaep. Hun vleesch is uitmuntend, het zij men het versch of gezouten ete. Deze dieren gaen altijdt troepsgewijs , grinneken als de paerden , en begeven zich vervolgens tot loopen, gelijk de herten. Om ze te dooden , moet men zich des nachts in eene hinderlaeg leggen , digt bij levendige bronnen, al-  Honderd en Vvftigste Brief. 399 alwaer zij zich gewoonlijk verzamelen. De jagers verbergen zich in de heesters, en fchieten ze op hun gemak; maer indien de das het minfte gerucht hoort, neemt zij aenftonds de vlugt, en ontfnapt het gevaer met groote fnelheit. Wij vonden ook hazen van eene ontzagchelijke grootte : want zij wegen meer dan twintig ponden; en wanneer men ze heeft afgevild, zijn zij nog zoo groot als vosfen. Tusfchen de rotzen groeijen 'er foorten van wilde erwten , en verfcheidenerlei welriekende kruiden, fommige als dolik, andere als faly. Wanneer dezelve als falaad gegeten worden , zijn zij een heilzaem geneesmiddel tegens het fcheurbuik. Niet verre van deze baei is een eilandt, waerop zich meenigvuldige zeekalven onthouden. Wij traden 'er aen landt, met groote ftokkcn gewapend; en in minder dan één uur vongen wij 'er meer dan vier honderd. Men doodt hen door een' flag op den kop; en zoo dra zij neergeveld zijn , fnijdt men hun de keel af, om ze te laten uitbloeden. De mannekens zijn, in hunnen ouderdom, ten naestenbij zoo groot als een kalf. Derzelver vleesch is zoo fchoon en wit als het lamsvleesch, en zeer goed om versch te eten, maer noch beter als het eenigen tijdt in het zout gelegen heeft. Wij zagen 'er bijna geene  4-öq De Nieuwe Reïs!gek. ne dan jongen, waervan de meesten nog zogen. Een oud wijfken zoogt'er vier of vijf, maer jaegt hen weg, als zij in grooter getal komen. De geenen , die wij doodden, waren als bonden van eene middelbare geflalte. Wij fmolten het vet uit de grootften, en maekten 'er oly van tot ons gebruik. Dezelve fcheen ons alzoo goed als olijfoly te zijn. Men ziet fommigen dezer zeekalven met den kop boven het water zwemmen , houdende een' grooten visch in den bek. Een van het fcheepsvolk zeide ons dat le Maire en Schouten op een naburig eilandt waren ontfcheept, en dat men 'er misfchien nog een' pael met eene koperen plaet, waerin twee Hollandfche opfchriften gegraveerd waren , zoude befchouwen. Dezelve bevatten de namen dezer twee zeelieden, en der voornaemfte bevelhebberen van het fchip , benevens het jaer en het oogmerk hunner reize. Le Maire had bezitting van dit landt genomen , in den naem der Algémeene Staten; 'twelk niet belette dat de Engelfchen, tachtig jaren daer na , deze kust ftelden onder de heerfchappij zijner Brittannifche majefteit, die dezelve ongetwijffeld, op zijne beurt,, zal afftaen aen den eerften, die 'er zich meester van wil maken.* Van de haven der Begeerte, naer het noorden ftevenende, zeilden wij langs de oever, en  Honderd en VVftigste Brief. 401 en de Witte kaep te boven. Het gedeelte, dat naest aen zee ligt, is niet zeer hoog; doch wat verder fchijnt het vol heuvelen te wezen. Men ziet 'er gebergten met platte kruinen; en de geheele kust , tot aen den mondt der riviere de la Plata, is bijna niets anders dan eene woeste keeten van bergen en dalen. Dees mondt wordt gevormd door de kapen St. Antonius en Sce Maria, die meer dan veertig mijlen van eikanderen leggen. Derzelver ontdekking is men verfchuldigd aen Juan Diaz de Solis, die aen de oevers dezer riviere aenlanddc , in liet begin der zestiende eeuwe, en door de Indianen gedood werd. Sebastiaen Kabot kwam 'er na hem , en ontving van de Wilden eenige ftaven zilvers, welke hem deden oordcelen dat hij dit metael in de omliggende ftreken zoude vinden. Hier, yic ontftond de naem van Rio de la Plata, of Zilverftroom, welke dc overhandt verkreeg óp den naem van Solis , dien de Spanjaerds daeraen gegeven hadden. Behalve dat deze rivier, naer evenredigheit van hare breedte, geene diepte heeft , is zij vervuld met meenigvuldige zandbanken, op welke men naeuwelijks twee vademen waters vindt. De grootfte is aen den mondt der riviere , en maekt de inkomst zeer. moeijelijk. Men noemt ze de bank der Engelfchen , het zij dat dezelve haer ontdekt hebben , of het XII: Deel. Cc eersr  402 De Nieuwe Reis-iger. eerst daerop geftrand zijn. In twaelf jaren hebben 'er de Portugezen agt fchepen op verloren. De fcheepvaert is 'er, voornamelijk in onftuimig weder , oneindigmael gcvaerlijker dan in de zee zelve , alwaer men, wanneer de winden losbreken, het fchip naer het welgevallen der golven laet drijven ; terwijl men hier altoos van klippen ten rotzen omringd is. Daerenboven, dewijl 'er de golven zich alzoo hoog als in den vollen oceaen verheffen , loopt het vaertuig , van de hemelhooge baren tot in den lagen afgrondt Hortende , door de weinige diepte , gevaer om den grondt te raken , en van één te fcheuren. Wij zeilden de rivier in, na alle mogelijke voorzorgen genomen te hebben om niet te ftranden, en voeren lands het WoIven-Maldonaten- en Bloemeneilandt. Dit laetfte maekt, met de üiterfte punt van de bank der Engelfchen, eenen naeuwen en mocijelijken doortogt ,. waeruit wij ons bezwaerlijk konden redden. Van daer komt men te Monte-Video, een' alleenftaenden berg, die zich als een fuikerbroodt verheft, en aen wiens voet men de eerfte haven aentreft. De Spanjaerds hebben 'er, fints eenige jaren, eene volkplanting opgerecht, en eene fterkte gebouwd. Het hof heeft aen de bewoonders der Kanarifche eilanden vergunt alle jaren een fchip, beladen met wijn en andere koopmanfchappen»  Honderd en Vyftigste Brief. 403 pen, naer Buenos-Ayres te zenden, mits dat Zij tevens een zeker getal huisgezinnen naer Monte- Video brengen, tot dat deze grondftichting genoegzaem bevolkt is. Deze post, van zeer veel aengelegenheits voor de Spanjaerden , maekt hen meester van al het landt tusfchen la Plata, de zee en Brazilië. De Portugezen hebben dezelve meer dan eens willen bemagtigen, maer zij wordt verdeedigd door eene fterkte, rijkelijk met gefchut voorzien. De rivier, welke wij hier moesten overfteken, om ons naer Buenos-Ayres te begeven, is op deze plaets zoo breed, dat wij, eer wij in het midden kwamen, het landt uit het gezigt verloren, en een' geheelen dag zeilden,, zonder den anderen oever te ontdekken. Buenos - Ayres is niet meer dan veertig mijlen van Monte- Video; maer deze overvaert is, zonder tegenfpraek, het moeijelijkfte ge: deelte van den weg, door de meenigvuldige rotzen en zandbanken , waer mede zij bczaeid is. Men is genoodzaekt alle avonden te ankeren ter plaetfe, alwaer men zich bevindt, en het fchip moet altoos twee floepen voor zich hebben, waerin eenige manfchap, met het dieploot in de handt, onophoudelijk door een teeken te kennen geeft hoe veel vademen waters men heeft. Deze voorzorgen verhinderden niet dat wij tweemael op den grondt ffietcn; maer dewijl dees grondt gelukkiglijk Cc 2 noch'  404 De Nieuwe Reisiger, noch van fteen noch van zandt was , werd de kiel daer door 'niet befchadigd. Wij lieten het eilandt St. Gabriël, alwaer de Portugezen de volkplanting van St. Sakrament gefticht hebben , aen onze rechterhandt liggen. Deze plaets, door een goed kasteel verfterkt, is als de ftapel der verbodene koopmanfchappen , welke zij over de landen, onder de Spaenfche kroon hoorende, vervoeren. Zij zenden dezelven tot in Peru; en niet te vreden met het drijven van dezen koophandel, ontvangen zij daerenboven de fchepen van verfchillende volken, die zich allen ten koste der Spanjaerden verrijken. Men verzekerde ons, dat 'er toen in de haven van Sc. Grabriël twintig Engelfche, Portugefche of Franfche vaertuigen lagen, die hunne lading reces verkoft hadden; zoo dat het lande overvloedig voorzien was van de koopmanfchappen, die wij aenbragten. De Spanjaerds hebben, met hulp van de Indianen van Paraguay, de Portugezen verfcheidenemalen van dit eilandt verjaegd; maer het is hun altoos wedergegeven , en federt hebben zij het, door goede vestingwerken, voor alle aenvallen trachten te dekken. Eindelijk wierpen wij het anker op drie mijlen van Buenos Ayres; doch wij konden niet dan lang daer na ontfehepen. Wij zagen het landt den tijdt van vier dagen , zonder dat  Honderd en Vyftigste Brief. 405, dat het ons mogelijk.was voet aen wal te zetten; dewijl 'er zulk een geweldige windt uit het westen opitak, dat wij twintigmael in gevaer waren om in het gezigt der haven te vergaen. Dees windt wordt pa.upero genoemd, om dat hij waeit over de vlakte van Pampas, welke drie honderd mijlen lang is, en zich van de rivier' tot aen de grenz-en van Chili uitftrekt. In zulk eene wijde uitgeftrektheit niets ontmoetende om zijne hevigheit te matigen, verkrijgt hij gedurig nieuwe krachten , tot dat hij , zich regelrecht • naer den ftroom richtende, met zulk een geweldt doorblaest, dat men 'er het grootfte gevaer onderworpen is. Indien de windt, waer door wij beloopen werden, ons in den mondt der riviere had aengetast, is het waerfchijnlijk dat wij meer dan twee honderd mijlen ver in zee zouden gefmeten zijn. In dezen oordt van la Plata, ftrekt zich het gezigt noch niet van den eenen oever tot den anderen uit : want op eene redelijke hoogte geklommen , kon ik, bij helder .weder, niets anders ontdekken, dan een' gezigteinder, welke, gelijk op zee, alleen door het water bepaeld was. De haven van Buenos - Ayres is noch voor de winden befchut, noch diep genoeg om groote vaertuigen te bergen: de fchepen kunnen deze ftadt niet naderen, dan op den af. ftandt van drie mijlen. Ik begrijp niet waerCc 3 om  406 De Nieuwe Reisiger, enz.. om de Spanjaerds zich op zulk eene ongelegene plaets gevestigd hebben , ten zij ze zich voor alle verrasfing hebben willen beveiligen, door de vijandelijke fchepen te beletten hen te naderen. De fchuiten zelf zijn genoodzaekt eenen omweg te nemen, om in deze haven te komen; en door dezen weg, Mevrouw , ben ik eindelijk in de voornaemfte ftadt van Paraguay aengeland. Ik ben, enz. Buenos - Ayres, den 13den van October, 1751. Einde van het Twaelfde DeeL BLAD-  BLADWYZER DER VOORNA EM S TE ZAKEN, In het Twaelfde Deel begrepen. HOMDEKD EN ZESENDERTIGSTE BRIE F. Terra Firma. Bladi. T andfchappen, begrepen in het geene meiiT I „ het koningkrijk Teira Firma noemt. - > De golf van Parii, gekend door Christoffel j* I. Kolumbus, voor de aen komst van Amen- i kus Vesputius. - - - , - J Schrik der inwoonderen van dit gewest, op-j het gez'gt der Spaenfche fchepen. - ^ 2 Z:j maken zich echter gemeenzaem met de , nieuwaengekomenen. _ - J Het landfehap Kumana, en de geaertheit der Spanjaerden, die de hoofdftadt bewonen. 3. Zonderlinge goddienst dezer inwoonderen, hunne ommegangen en predikaetfiën. - 4. Vermakelijke hibtone, in ééne dezer predikaetfiën verhaeld. f' Verklaring der buitenfporige vertooningen, die in fommi.;e feesten van Kumana gi-fchieden, o. Wreede behandelingen der Spanjaerden aen de oude inwoonders van Komana , die zich tegens derzelver volkplanting Iteilen. - 7- Geaertheit en gewoonten deitr inwoonderen 1 gt Wat zij van de geboorte der kindereu denke:i f Ontdekking van het landt Venezuela door Ojeda en Vesputius. - 9- Hoe zij 'er door de inwoonders ontvangen wierden. ... - 10. De Spanjaerds bouwen 'er eene fladt. - | Mara'kaybo is tegenwoordig de hoofdftadt vanS 11. dit landfehap. - - - éf . . Cc 4 Vrucht-  BLAD WYZER de* Blad'., A'ruchtbaerheit van het landt. - - 11; Hoogduiifche kooplieden nemen bezit van het JaQdfchap Venezuela , ujt kracht' van een verdrag, met Karei den vyfden gemaekt. 12. De wreedneden, welke zij 'er plegen, wijkt niet voor die der Spanjaerden. - - 13. Ongelukkige uitkomst van de ondernemingen diTter Hoogduitfcheren. - - j^. Verfcheide e eilanden, li.igende in het gezigt der kust van Venezuela, waervan 'er forrfmigen den Spanjaerden , en anderen den Hollanderen toebehooren. - - j^. Voorval van een' Fransman in het eilandt Kuracao. ' - - - . i<§. Hoe de Hollanders van dit voorval onderricht-i ' zijn. | Men vertoont hun de plaets. daer de Frans- { man begraven was, en de kleederen, die hij l" gedragen had , gedurende zijn verblijf op j dit eilandt. - - - - . • J Het goede denkbeeldt, dat hij den inwoonderen van hem had ingeboezemd. - . ig, Grondltichting der Hollanderen in het eilandt Kuracjao. - •' r ■r » - j0. HoNDERr» en Zevenendertigste Brief. Vervolg van Terra Firma. De fladt Karthagena; gefchiedenis van de ontdekking des lands, waervan het de hoofdftadt is. 20. Verfchillende ratppfpoeden, de ftadt Kartha--j gena overgekomen. - - - | Roemrijke ve-deeciging van Karthagena, door [ de Spanjaerds. tegens de EngêlfchW, die het f zelve beUgerden, onder het bevel van den . adiriirael Vernon. - - j Het misverftandt der Engelfche krijgsbevelheb-n beren was oofzaek, dat zij in hunne onder- I neming te kort fchoten. . . r *V Y erfcfijrik kei fj ke uitwerking van dit mis verftandt J Ut-  VOORNA EMS TE ZAKEN. Bladz, UitgeOrektheit en befchrijving van het landfehap Kartnagena. -■ - 23. Befchrijving van de hoofdftadt. . . 24* Klooster der Augustijnermunniken op eenen e berg digt bij deze ftadt. - - " L ze, Gefchiedenis van de ontvoering'van eene beeld [ ^ tenisle der heilige Maegd'. - - J Rijkdom der fieraedjen , die deze beeldtenis ver-j lieren. - - * - V 26. Befcnrijving van de haven van Karthagena. 0 Befchrijving van de huizen der ftadt. - 27- Kerk- burger- en krijgsbeftier. - " J» 28 Koophandel die 'er teK arihagena gedreven wordt. I Wat men den dooden tijdt noemt, na het vertrek der Gallioenen. - 29r Van den ïnwendigen koophandel der ftadt en van bet landfehap. - 3°« De ongedierten, comegem genoemd, zijn zeer fchadelijk voor de ltoffen; tn hoe men zich daer voor beveiligt. - - " 31» Verdeeling van de verfch'llende footten van inwoonderen te Kartagena. - - 32« Kleed;ng der mannen en vrouwen. - 33, Nachtommegangen, die 'er in deze ftadt ge-i fchieden. - - . " f 34- Predikaetfie die alle de toehoorders verfchnkt. » Gewone bezigheden der mannen en vrouwen, inwoonders van Karthagena. - - 35-, Deherbergzaemheit is hunne begunstigde deugdt,-» gelijk in de andere volkplantingen. - I Hoe men de ongelukkige Spanjaerds, die uit l 36. Europa komen om '« hun geluk te bevorde- j ren, behandelt. - - - J Ziekte waeraen deze elendigen onderworpen-j zijn. - - " * l 37, Hoe men 'er zorg voor draegt. - - j 3' Andere z;ekte, te Karthagena gemeen. - -j Wat het gasthuis van St. Lazarus is. - - *| Neiging der inwoonderen van Karthagena voor ^ ' de chokolaed , den brandewijn , den tabak 1 ^ ' en het danfen. - . . J Hunne manier van rooken. - - 39. Cc ƒ Op  BLADWYZER oer m •■ .• - Bladz. Op welken tijdt Zij regelmatig brandewijn ge brniken. - - . . | De feesten en vermakelijkheden worden altoos m°' door balen gevierd. - - - J Gedenkpenning, door de Engelfchen geflagen, op het beleg van Karthagena. - - 41. Honderd en Agtendertigste Brief. Vervolg van Terra Firma. Befchrijving van de ftadt Porto-Bello. - 41. Hoe de koophandel der gallioenen in deze ftadt, de vermaerdfte kermis der weereld', gedreven wordt - - - - 43. Verbazende rijkdom, die 'er de kooplieden tenj toon (leliën - ' - - I 44. Wat *er na het verkoopen der goederen voorvalt J Zonderling vooroordeel der inwoonderen van Porto-BellOj over de zwangerheit der vrouwen. - - 4f. Ander vooroordeel omtrent de dieren. - 46. Gefteldheit der Iuchtftreek' van Porto -Bello overvloedige regens, verfchrikkelijk.e en meenigvuldige ftormwinden. - . . 47. Gering getal der inwoonderen van deze ftadt. 48. Gevaien, waeraen zij zijn biooti.Jeife!d, door de meenigte van tijgeren, die zich in de nabunrfchap onthouden, en hoe men dezelve bellrijdt. - - - 49, Zonderling dier, de lugtige fteen genoemd. - 50. Lijk ftaet li ë'n te Porto- Bello. - . 1 De fchrcijende vrouwen. - . . f f Weg van Porto-Bello naer Panama, door de rivier de Chagre ... j-j. Bekoorlijkheit der laridfchappen, rondom deze rivier - - - -f3- De ftadt Bogota, of Santa-Fé, hoofdftadt van het koningkrijk Nieuw Grenada. - - f4. Het  voornaemste zaken. Bladz. Het landfehap Popayan, alwaer Franciskus Pi-, zarre de ftadt van dezen naem gebouwd heett.> SSRefchriivins van deze (t3dt. Hare inwoonders, rechtsgebiedt en voortbreng- fels - i°« Nabuurfchap der Indianen, bravos genoemd, die hst landt verwoesten , hunne geaertneit en gewoonten. „, " I uehtftreek der verfchillende lanafebappen van het koningkrijk Terra Firma. - - ï»* Wilde zwijnen, pekkans genoemd. - " co. De vogel, dien deSpanjaerdsgni/moza noemen. I Het vógelken, kolibri genoemd. - " L <50, Verfcheidene hoedanigheden van dit vogelken. I Bijzondere foort van vosfen. - " L 62. Slang met twee hoofden. » * 1 De kolvmacon foldaet, of rooffiak. _ - ' °3> Andere Hakken, welke men zegt de murex der* ouden te wezen. * ,. " f 4" Hoe men de purperkleur uit dit dier trekt. - i Veroovering van Peru door ae Kastilianen. - Of. Honderd en Negenendertigste Brief. Peru. Pizarre , Almagro en Ferdinand de Luquez vereenigen zich, om de ontdekking van Peru te ondernemen. - - * . " Gefchiedenis van de geboorte van Franciskus Pizarre. - j " Hinderpalen , welke Pizarre in deze onderne- ming ontmoet. Gefchiedenis van Kapillana, eene Indianin, minnares van Franciskus Pizarre. _ - - 7°« Voordeden, welke Pizarre zich uit zijne ver--, bindtenis met deze vrouwe belooft. _ - f ?I Gefprek van Pizarre tot Kapillana, en haer ant-. woordt. - * qc.  BLADWYZER der Bladz, Gefchiedenis der Inkas van Peru; en hoe Manko-Kapak, die 'er de ftamvader van was, zijne onderdanen befchaefde ■ ■ Ji, Wetten, welke Manko-Ka^ak zijn volk voor- jfchrcef. - . 7^ Godsdienst, ter eere van de zor.ne, waervan Manko- Kapik zen zcidc de zoon re zijn. 74. Jonge Peruaenfche maegden in den zonneiein- pel opgefloten. - - 'IS- Doodt van Manko - Kapak , en zijne laetfte begeerten. - - . 76. Gefchiedenis deropvolgeren van Manko Kapak. 77. Ongemeen voorval van den Inka Huakak. - 78. De inka Vira-Kocha heeft de omkeering van het keizerrijk van Pent, en de verandering van godsdienst, voorzegd. - - 79, Gefchiedenis van zekeren Alkon , die op de fchoone Kapillana verliefd was geworden. - 80. Pizarre komt op de ree-de van lumbez, en*. wordt'er van de inwoonderen wel ontvangen. Hij zendr een' vestingbouwer, om de ftadt te > gi. bezien ; en dees wordt geleidt in een' klooster J , van maegden, aen de zon toegewijd. - J Heerlijk heit van dezen tempel. - ■ g-j, Pizarre keert te rusj naer Panama, om ffietT grooter krachten weder in Peru te komen. f Van Panama vertrekt h'j naer Spanje, alwaer > 83. hij Karei den vijfden rekenfehap geeft van I Zijne verrichtingen in Peru. - - J Aloude regeringsvorm van dit keizerrijk. . 84. Volftrekt gezag der keiieren van Peru - 1 Keuren , bttreftëude het huwelijk der vorften en > 8j\ onderdanen. •. » - - x Wetten, rakende de eifopvolgingcn der keize-% ren en het volk. - . Eene der eerfte zorgen van den troon heeft haer > 87. opzicht tot het bebouwen der landerijen; hoe-.| danig de Inkas daerin voorzien hebben. . J Welke fchattingen de Inkas ontvingen. - 1 Fraeiheir der gedenkftukken van het oude kei-i 88. zertij.k Peru. - - , }. Be-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Befchriivu.g van Kusko, ten tijde der toen het de hoofdftadt van Peru was. - j S9. g^M^MdSEdft alou^ gedenkstukken. 90. H^eTïe uanen hunne kinde.s opvoeden. - 91V fcÜ e feesten dezer volken en onder andere hèt feest Raymi, 't welk be^aet m het f ^kftaetfie'n der keizeren van Peru. * * 94» D^cmlSe tael der Peruanen is d,e van Kusko 9fpe Peruanen hebben dichters en zangers. - V PiSe vakrijgt van" Karei den vijfden het be- I P'ftiér van dc 'landen, die hij ontdekt heeft en f y/ n 't vervolg kan ontdekken ; en h.j vertrekt . naer Peru, met dtie zijner broederen. - J Honderd en Veertigste Brief. Vervolg van Peru. Piyarre vindt bet keizerrijk Peru verdeeld tusPlfchen twee printen, die eikanderen beoor- ^ BeiofLen zij om halpbij Pizarre - - 99Gezantfchap van Pizarre aen den Inka Ataba -| pèïvorsr bev'eelt dat men in alle zijne fta-J ,OQten de Span)aerds heerlijk onthale. - J Hoezrtvan Atabaliba, toen hij alleen opperheer-, fcher van het keizerrijk gebleven was, fcj* ^ gend worden. • hm; Honderd en Veertigste Brief. Vervolg van Peru. Piyarre vindt bet keizerrijk Peru verdeeld tusPlfchen twee printen, die eikanderen beoor- ^ Mdffturen zij om halpbij Pizarre - - 99Gezantfchap van Pizarre aen den Inka Ataba -| pèïvorsr bev'eelt dat men in alle zijne fta-J ,OQten de Span)aerds heerlijk onthale. - ■> Hoe" ii van Atabaliba, toen hij alleen opperheer-, fcher van het keizerrijk gebleven was, fcj* ^ gend worden. • hm;  BLADWYZER DEr Aenfpraek van Ferdinand Pizarre, hoofdt van BladZ' het gezantfchap, aen dezen vorst, en het antwoordt van Atabaliba. - . ,0I Franciskus Pizarre komt met zijne krijgsbenden aen. . . * ioi Den monnik Vincent de Valverda wordt op--\ gelegd eene redevoering tot den keizer te doen; waerin dezelve beftaet. - . L 1Q7 Antwoordt vau Atabaliba aen den monn;k f Valverda. - . . I De Spanjaerds piondéren een' tempel. - ^ Zij tasten vervolgens de Peruanen aen, endrit-l loj ven ze op de vlugt. - . - X " Hoe men de vijandelijkheden van den kant den Spanjaerden wil rechtvaerdigen. De Inka biedt hun goudt aen voor zijn losgeldt. L icó Men doet het zelve van de uiterfte grenzen I des keizerrijks komen. - : . J Men deelt het uit aen het leger van Pizarre. - lC7 ferdinand Pizarre wordt naer Karei den vijfden gezonden, om dezen vorst' de tijding van de veroovering' van Peru te brengen ios Men overlegt om zich van den keizer Ataba-1 liba te ontdoen. - - _ f Oorxaek van den haet, die Franciskus Pizarre f ICO' tegens dezen Inka opvat. - . J Redenen om welke men dezen keizer tot den . doodt veroordeelt. Verwijtingen van dezen vorst aén het opper- °° hoofdt der Spanjaerden . . . Atabaliba wordt gedood. - . ' ' De tweedragt verfpreidt zien onder de Span-'n jaerds, overwinnaers en verooveraers van Peru. - . . i Franciskus Pizarre verliest het leven in deze f 113' oneenigheden ; en Vaka de Kastro wordt van Spanje gezonden, om hem optevolgen J .Lof van den nieuwen landvoogdt van Peru ' i Z-jn gedrag omtrent den jofigen Almagro. '- f 1 '4'' Kastro levert flag aen de muitelingen; en de jonge Almagro wordt veroordeeld om het hoofdt te verliezen, * * m  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. De Stnetsdienaers van Spanje zenden een' onderkoning naer Peru , om het gezag van Kastro optewegen. - - - 110* Nieuwe onlusten, om dewelke men Pedro de^ Ia Kaska naer Peru zendt, in de hoedanig- j he:t van voorzitter des raeds. Karakter van Pedro de la Kaska. - - > Welforekende en vetflandige brief, dien hij aen Diëgo Pizarre fchrijft , om hem tot zij tien pligt te brengen. - - -J Hij fpreekt hem eerst van de ongemeene goed- heit van Karei den vijfden. - - no. Hij vertoont hem vervolgens de groote magt van dezen vorst. * - - 119. Wat hij, bij mangel van onderwerping', te vreezen hebbe. - - " . I2°* Wat hij zelfs moet vreezen van de verlating zijner bloedverwanten, en bijzonderlijk van zijn' broeder - - " I2T* Betrekkelijk voorbeeldt tot dit onderwerp. - 12.3. De fchuldigen zullen hunne vergiffenis trachten te verwerven, door hem opteofïeren. - 124. Zij zullen hopen zijne onmetelijke rijkdom-n men onder zich te verdeden. - - > 12c Hij bezweert hem de vrucht vair zijn' yver en 1 >" zijne diensten niet te verliezen. - - •» Hij (lelt hem voor oogen de gevaren, waeraen hij zijne eigene vrienden blootftelt, - 127. Betuigingen van ijver voor zijne belangen. - 128. Antwoordt van Pizarre op den brief van de la*j La Kaska levert hem flag;- Pizarre wordt ge- J» 130. vangen genomen , en veroordeeld om het t hoofdt te verliezen. - - - J Straf der andere fchuldigen. - - La Kaska ftilt de onlusten van Peru. - V 131, Opvolgers van la iCaska.in het onderkor.ingdom.) Gedrag van Filips den tweeaen, koning van-j Spanje, omtrent een' ondtrkon'ng, die het j ganfche geflacht der Inkas had ui.gerooid. > 132. Nieuwe regeringsvorm , door de Spanjaerds 1 in Peru oprecht. - - * J HOH"  BLADWYZER d e a Honderd en Eenenveertigste Brief. Vervolg van Peru. bn j <-v ■ .. Bladz. e fladt Guayaquil, hare ftichting, en verlcheidene verplactfingen - . Iq, Befchrijving van "e huizen dezer ftadt, . 134 Hoe het volk zich hutten bouwt. - - 1 Wat men doet om zich voor het vuur en de> ia<- zware regens te beveiligen. - - J Sterkten en kerken van Guayaquil. - .136. Rechtsgebiedt van deze ftadt, en hare ver, fcheidene inwoonders. - . . jïZ Zij worden voor het fraeifte en welgemaektfle volk van Amerika, en dat de meeste befchaefdhe.it bezit, gehouden. . . 138. Mid.jelmatïgheit van hare rijkdommen, ene . wat 'er de oorzaek van is. . - I Befchrijving der kanoos en vlotten , welke \ l39' men te Guayaquil gebruikt. - - J Eefchrjving van de visfcherij' van dit landt. 140. Verdeeling van het rechtsgebiedt van Guaya-e quil . . . ! Puerto-Viejo is één van deszelfs baljuw- f '4!' fchappen. - . . . J Het dorp Monte-Christo , alwaer de leden-) van het Franfche genootfchap der weten- I fchappen een Laiijnsch opfchrift gelaten I hebben. . . - _ > i 15"4Hunne verfchillende kleuren en beteekenisfen. ) Ünvolkomenheit van deze manier van fchrij. ven. - ■ - • lSS' Manier van tellen bij de Peruanen , welken talletters ontbraken. - - '5*- De bergen Paramos, hoogef dan die der Kor- dillieres. • - ." " ?57' jagt der reebokken op deze bergen. - lpPaerden van de bergen Paramos. - * iJ9Verlichtend hout, bijzondere plant Van deze bergen. - . - - - 16©. Het vertfiaerde Kruidt kola, waerin een groote koophandel in Peru gedreven wordt. - 161, De plant, mopa-mopa genoemd, levert eenen gom uit , waervan men uitmuntende ver- | , nisfen maekt - * > 161. De leibo, een boom van Peru , welke wol . voortbrengt - - * . •! De vijabuas, groote bladers, waervan menn beddelakens kan maken. - " > 16^ De mata palo, eene plant , welke tot eenen 1 3' bo om vari ongemeene dikte opgroeit. - J De cbirimoya , eene uitmuntende vrucht van * Peru .... De aerdbeziën van Peru. - - 3 XILDwl. Dd ÜM  BLADWYZER de Hq.NDER» en TwEEtNVEEST1GSTE BRIEF. Vervolg van Peru. Overlast der muskiten op den weg van Gua- yaquil naer Karakol. - . . I0r; Middel, dat men gebruikt om zich voor dezelven te beveiligen. - - -166. Manier van reizen in Peru. - 167'. pe geringe ftevigheit van de bruggen des lands. I ,s' Herbergen voor de reizigers. • - - f ' Gevaer der wegen. - . ' . , Men doet moegelijke togten op de muilezels, r l6' Natuurlijke neiging dezer dieren in diergelijke reistógten, - _ jy0( Groote koude, welke men op den weg van Guayaquil naer Quito uitftaet. ■ - ijl Aengenaem gezigt in het aenkomen te Quito. ƒ73. Aenkormt der Spaeniche wiskunstenaren te Guaranda - . . - 174. Onthael, hun in deze ftadt aengedaen. - ij/, Aenkomst der leden van het Franfche ge- •* nootfchap te Quito. _ . „ | Droevige toeftandt , waerin zij zich bevin- > 176. den, om dat hun geldt ontbreekt. . - J Zij beginnen hunne fterrekundige waernemïn» gen , en worden door de jonge Indianen naergeaept - . Hun verblijf op den berg Picnincha; befchrijving van dezen berg . , ^g, Wat zij van de koude en rijp te lijden hebben.- ijo. Zij worden bezocht dooi 'wee bijzondere perfonen van Quito, die over hun achterblijven ongerust werden - * - ig0> Men acht heq ah ongemeene lieden, die om- gana met de duivelen hebben, - 181. Vervolg der befchrijving' van den berg Pichincha " • . . . jg4 Andere hinderpalen, die de Franfche geleerden moeten te boven kun.en, - - 183 Zij  VOORNAEMSTE ZAKEN: Bladz. Zij moeten verfcheidene rechtsged'ngen on dergaen. - • » - 184; JVIen ziet hen voor fluikers aen. - - "t Zij hebben een ander rechtsgeding, ter gele ^ jg genheit van de meldzuilen , welke zij bij . J* Quito willen oprechten. - - J Hoe zij zich uit deze zaek redden. - - 186. Zij rechtvaerdigen zich over verfcheidene vai- fche betichtingen. - - - 1S7. Het vonnis van het koningklijke gerechtshof te Quito is hun voordeelig. - - 188. Ander rechtsgeding, ter gelegenheit van den moordt eens Franfchen wondheelers. - 189. Vonnis tegens de fchuldigen. , - 190. De hoogefchool vaii Quito draegt eene 'ftel- ling op aen het koningkHjke genootfchap ■ , der wetenfchappen te Parijs. - - 191. Wederkeering der Franfche geleerden in hunn vaderlandti - - j Men houdt den heer Jusfieu; in de hoeda- 1 nigheit van geneesheer, in Peru; verwoes- f " ting, die 'er de kinderpokj^s toen aeurecht- j • ten. - - - - J Honderd en Drieënveertigste Brief, Vervolg van Peru. Befchrijving van de ftadt Quito. - - 193. Het voornaernlte plein dezer ftadt. - • i Mattier waerup hare ftraten zijn aengeiegd. - 1 De kloosters van Quito. - - - i9fArmoede der kerfpellen. ,■ - - • L g)j. Het gasthuis, deszelfs bedieriaers, en (lichter. I y ' De hoogefchool, het bisdom, de ommegan- . gen van het heilige Saktanient. - - 197. Indiaenfche danfen, die deze ommegangen ver- . fïefen.. - - - - 198» De Indianen zijn luttel verknocht aeri den Christeliiken godsdienst. - - 199. Dd 2 Wat  BLADWYZER dek Bladz. Wat de oorzaek is dat het Christendom geenen voortgangen onder hen maekt. Zij vieren alle jaren den doodt van Atabaliba, {> 20e. Onachtzaemheit der priesteren om hen te on- 1 derwijzers. - - - - J Gerechtshoven van Quito. - - 201. Getal der inwoonderen, en hunne verfchillende klasfen. - - - 202. Bezigheden der Indianen, welke tot het bebouwen der landerijen gebruikt worden, - 203. Kleeding der Spanjaerden en indianen. - 204. Waerop zich de jonge lieden van aenzien toe-* _. 'eggen. - - - - k 205;. De venusziekten zijn te Quito gemeen. - 3 Bet volk • van deze Üadt is zeer aen de dieverij, overgegeven. • - - 206. De tael der inwoonderen van Quito. - % Wonderbare veranderlijkheit der luchtftreke in i 207, dit landt. - - - - > De llormwinden zijn 'er meenigvuldig en ver- ' fchrikkelijk. - - » 208. Ongemeene vrnchtbaerheït van dit gewest, 209. Omliggende dorpen van Quito. - - 210». Onbefchaefdheit van het volk, dat deze dorpen bewoont. - - - 2ir-, Met is zonder eerzucht, voorzichtigheit en aen- doening. - - - - 212. Niets is bekwaem om het uit zijne ledigheftT te trekken - - - - | Het is van eene wonderbare traeghelt in zijnen ■* 21 * arbeidt. - . - - . j Het is zeer genegen tot dronkenfchap. - 214. Hoedanigheit, welke de mans vereisfchen inn eene vrouw, welke zij willen trouwen. I Men moer de Indianen dwingen ter b'egte J» 215:. te gaen ; op welke wijs deze biegten ge 1 fchieden. - . - J Men moet hen dwingen ter kerke te gaen. 216. Gefchiedenis van het aloude koningkrijk van Quito, onafhangkelijk van de keizeren van Pm-u. - . . .• 2i7 Hok-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Honderd en Vierenveertigste* Brief. Vervals: van Peru. Blad?,. De ftadt St. Michiel d'Ibarra. - .. • Derzelver inwoonders gelooven dat zij de beste Christenen van Peru zijn; hoe zij den godsdienst oeffenen. - - " Vermaerd meir in de nabuurfchap van St. Mi- chiel d'Ibarra. - . * 110t Wilde ezels, die in groote meer.igte in dit» zelfde landfehap gevonden worden. - > "i« Hoe men hen op de jagt vangt. - - •» Gelegenheit der ftadt Otavalo. - - JL z21< Touwen bruggen in Peru gemeen. - - • Andere bruggen van eene andere foort. - 2,2.3, De ftadt Latakunga , manier hoe men er-j bou.wt. » - " > 224. Befchrijving van den vermaerden vuurberg vanj Kotapaxi. De ftadt Riobomba, hare regering. • - "f. De ftadt Kuenca, vruchtbaerheit van haer grondgebiedt. - ,"■ ' In het landt van Loxa groeit de beste kina-kina. 1 22?< Historie van de ontdekking dezer plant. - f De artzeu verzetten zich tegens derzelver ge-, bruik. • ' C"8' Verfchillende foorten van kina-kina. - ■» De goudmijnen van Peru. _ - - 2l9- Manier om het goudt uit deze munen te trekken. - - *3°* Deze mijnen behooren aen de geenen, d;ede-*j zelve eerst ontdekken " .. >23t. Molens, waerin het goudt, dat uit de mij-j nen komt, bearbeid wordt. - - Ongelijkheit der goudm'jnen. - " De beste mijnen van Peru blijven verborgen,•» door de hardnekkigheit der Indianen. - > 222., Men gebruikt de Negers niet tot dezen ar-j >idt- " Dd 3 " Hog  BLADWYZER der Bladz, Hoe nadeelig dees arbeidt voor de Indianen is, en hoe luttel de Spanjaerds de perfonen, welke zij'er toe gebruiken, ontzien. - 134, De ftadt Tumbez. - - .1 De ftadt Truxillo, hare befchrijving. • - f 23fGedrag der monniken in deze ftadt en in verfcheidene oorden van Peru. - ,- 236. Eerbiedt der teeken voor deze geestelijken. - ~] Behgchelijke plegtigheden, die 'er onder deze ^ 237. monniken plaets hebben. * * - J Manier op welke de Indianen reizen. - - 239. Manier om in eenzame plaetlèn te reizen. - 24S. Gelegenheit der ftadt Lima. " - - 1 ' Hoe hare landerijen befproeid worden. - }» 242. Hoe men 'er de olijfboomen aenkweekr. - J Welke mest men op de landerijen gebruikt. 243. Honderd en Vyfenveertigste Brief, Vervolg van Peru. Akelig gezigt der ftadt Lima, hoofdftadt van Peru , na de aerdbeving van het jaer 1 746. 244. Gefchiedenis en befchrijving van dit onheil. 24J. Het zelfde ongeluk gebeurt op deuzelfden tijdt) in de haven "van Kallao. - - t 247. Befchrijving van dezen rampfpoedt. - J Hoe «hoog men het verlies te Kallao moet fchatten. " • » - - 248, Gedrag /an den onderkoning van Peru in dit 1 onheil. ' - - - 2i)9> Hij doet ontwerpen maken tot herbouwing ' der fteden Lima en Kalho. - - 2jo. Teekenen, die de aerdbevingen voorafgaen. 1 Vlugt der inwoonderen buiten hunne huizen, f zfx' Verandering , welke de aerdbevingen in de vruchtbaerheit van den grondt veroorzaken. 2fi. Gefchiedenis van de grondlegginge der ftad Lima, - » . » 2y3- Be-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Befchrijving van deze ftadt, voor de aerdbe* ving van het jaer 1746. • - 2S4' Hoe men tegenwoordig de huizen bouwt, op dat zij de aerdbevingen kunnen wederliaen. 2jf. Hoe men eertijds zonder grundlhgen bouwde. 25-0. Frseiheit der kerken van Lima. • " 2S7- Rijkdom van de verlierfelen dezer kerken, en de-priester! jke gewaden, - - Fraeiheit en gemakkelijkheit der kloosteren van Lima» * - " " Van de waerdigheit en het gezag der onderkoningen, ... lp Inhaling van een'onderkoning. * 200. Tooneelfpel, in Peru gefpeeld. ter inhalmge van een' onderkoning; fchets van diergelijke ftukken. - " l6s' Tnsfchenfpelen om dezelven vermakelijker te maken. - -., " - 2°l' Andere vertooningen, welke daer op volgen. 263. Vervolg van de piemigheden , ter inhalinge van den onderkoning. - - 2°f« Feesten, welke 'er ter dezer gelegenheit gegeven worden - - " 266, Werken van vernuft , die 'er op het zettde onderwerp gemaekt worden. - ; - 267. Inkomften en vermogen der onderkoningen. 268. Honderd en Zesenvekrtigsie Brief. Vtrvoig van Peru. Getal der kerken en kloosteren te L;ma. - 269. De hoogefchool, en wat men 'er onderwijst. 270. De krijgsmagt van Lima, en waerin z'j beftaet. 271. De inwoonders van Lima, en de adelijke ge- flachten, - 2'72" Groot getal der tijtuigen enz. te Lima. - 273. Het getal en de fraeiheit der huislieraden ko-p men met die der rijtuigen niet overeen. - > -274. Men bemerkt meer pracht in de kleederen. J Dd 4 Men  BLADWYZER der BI' d' Men wordt te Lima fkcht onthaelt, en eet 'er onzindelijk ... . 2^ Het broodt van Lima wordt zeer geacht, en*j door de Negers gemaekt. - \ Het fchapenvleesch is 'er het gewoonliikst in f* 27 gebruik. - ;' J H 'e tiïen de vleeschfpijzerr klaermaekt. - . De koophandel is in Peru niet onbeftaenbaer > 277. met den adeldom. ) Afbeelding der vrouwen van Lima. - 278. Hare manier om zich te kleeden. - 279. De kleenheit harer voeten wordt het me. sten ' in naer geacht. . - . I Zij beminnen de reukwerken , en doen de- ?* i§°' zelve in hare kleederen. - J Z,j trachten ook veeltijdts naer de bloemen. 281. Waer mede zij zich in hare huizen bezig hou-n den. ... . . 1 . I Zij beminnen het muzyk en" het danfen; hoe- {* l8i° danigheit van hare danfen. - - J Zij voegen de voordeden van den geest met n die der gerente. - , I _ De liefde is de heerfchende drift der inwoon \ 3' deren van Lima. - - - J Hoe hunne huwelijken gefchieden. - , Ligtyaerdigheit der vrouwen, en grilligheden > 284. der mannen in hunne minnarijen. - ) De venusziekten zijn gemeen te Lima, en worden niet verborgen gehouden. - 28c De v/ouwen beminnen een' gemakkelijkem. liefdehandel. - . I Zij hebben eene groote godsdienstigheit voor i qa ' de onbevlekte ontvangkenis der heilige f 28ö° Maegd', in aenzien genragt door de Jezuï ten en Kordelieren. J Te Lima gefchiedt 'er eene groote vertieringn van tabak, door de vrouwen die hem kacu- wen, en de mans d;e hem rooken . I Kruidt dat de vrouwen vruchtbaer maekt. - f Wat men in Peru het landt der dalen noemt, j iochtgcliddheii muelfde dalen. «' ' j Het  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Het regent 'er nimmer; maer men wordt 'er door de vlooijen en luiten opgegeten - iöö. Pal van Pachakamak, vermaerd door zijnen-j tempel. - " u. > 2%9' Dal van Guarko, vermaerd door zijne vrucht . baerheit en aloude heetfchappij. Het Dal van Taxamalka bevatte de rijke ma-n gazijnen der Inkas. ... De ftadt Pisko, grootte van hare reede. - I 290> Bijzonderheit, welke in de omliggende ftre- I ken der fteden Ika en Guankavelika gevon J den wordt. - - * ' , , Manier om den wijngaerdt te planten, 111 de j omliggende ftreken van Pisko - i 2qu De ftadt Arequipa , één der groote fteden j van Peru. - " " J Het meir Titika, tusfchen Pisko en Kusko. 292- Dit meir befluit verfcneidene eilanden, waer van'er één, door verfcheidene omftandigheden, merkwaerdig is. - ' 29l' Gelegenheit en befchrijving van de ftadt Kusko, aloude hoofdltadt van Peru. - - 294- Smaek der inwoonderen voot de fchilder- "s kunst. ' " Het dal van Yukay, waerin de Inkas hunne 1 lusthuizen hadden. - - - j Guamanga, bisfchoppelijke ftadt van het rechtsgebiedt van Lima. - - J Wat een reiziger, door deze landftreek trek--» kende , doen moet om gevogelte van de I Indianen te verkrijgen. - - \- 29^ De reede van Arika was eertijds van aengelegenheit door haten koophandel. - J Voor de veroovering van Peru , deden de Pe-n ruanen hunne offerhanden op eene rots, die ^ de ftadt dekt. - - * I Gelegenheit van de ftadt Potofi. - - J Arbeiders in de mijnen van Potofi gebruikt. - 298. Deze mijnen ftrekken grootelijks om Peru ten ontvolken. - - ,; L 20o De landftreek van Peru, daer de meeste wijn f y/* gemaekt wordt, is Moquaga genoemd, - j 5 Pd S De  BLADWYZER der De wol maekt één' der voornaemfie rijkdom BladZ' men van Peru uit; befchrijving van het dier, dat dezelve voortorengt. - - ' 300 Honderd en Zevenenveertigste Brief. Chili. Gefchiedenis van de veroovering' van Chili door de bnanjaerds. - - - 301, Ongemeene koude der woestenij', die Chili van Peru Icheidt. y - - . 302. Valdivia is de wezenlijke verooveraer yan*] Chili, waerin hij verfcheidene fteden bouwt I Hij wordt door de Indianen gedwarsboomd f en gedood. - - . . J De ftadt Koquimbo, hare gelegenheit en be-*i fchnjving- - - . . | Verfcheidene zeldzaemheden, die eenige mijlen T van de ftadt Koquimbo gezien worden. - J Voortbrengfels van dit landt. - . -1 De ftadt Valparaifo, hare beginfelen. - I Daerin wordt een groote koophandel met Peru \ 3°?' gedreven. - . . . J Gefchiedenis van Juan Fernandez. - - 306. Befchrijving van de eilanden dezes naems. - 307! De mirtebootn en andere voortbrengfels. - 308. Bekoorlijke ligging van één dezer eilanden, waerop de admirael Aufon zjne tent geplaetst had. - . - 309. Verfcheidene foorten van honden, die in dit-i eilandt gevonden worden. - - I Gevecht dezer honden met de geiten, waervan T V°' het eilandt overvloeit. - . . J Gefch;cdenis van AlesanderSelkirk, die op dit eilandt gelaten was. - . . gn. Zijne levensmanier, kleederen en bezigheden. 312. Hoe hij van dit eilandt komt. - - 313. Hij  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blad». H'i vertelt aen een' Engelsman wat hem, gedurende zijn verblijf op het eilaudt Juan Fernandev., gebeurd is. - - " 3»4Van hoe veel nut de eilanden van Juan fernandr-z zouden zijn voor de Franfchen, die 'er eene volkplanting oprechtten. - - 3«f» De lucritgefteidheit dezer eilanden is voordee--* lig voor de vruchten der aerde. - - ^ -tg De oever dezer eilanden vloeit over van zee- . kalven. * - " ~ De zeeleeuw is insgelijks zeer gemeen op deze ) eilanden; zijne befchrijving. - - f 3'7« Hoe deze dieren leven. - • - - J Waerin zij van de zeekalven verfchillen. _ - 3(8, Pligten van den voorzitter van het koningklijke gerechtshof van Chili, en var. den overften der ruiterij. - - ~ 31?* Grondlegging en befchrijving der ftadt la Conception. - • " - 31». Kleeding van derzelver inwoonderen. - 311. Vruchtbaerheit van zijnen grondt. - - l Manier om de osfen te_ dooden, wier vleesch ï> 322. men in de hal wil verkoopen. - - J Gelegenheit en befchrijving der ftadt Sant' Yago, hoofdftadt van Chili - - 3*3De ftadt Valdivia, voordeden van fr,re haven. 1 Men brengt 'er de misdadigers van Peru en ^31**. Chili. '.- - - ■ J Hoe de Spanjaerds de Indianen yan Chili behandelen. - ... 326, Geaertheit dezer Indianen , hunne dapperheit*| en onafhangkelijkheit. - - t „_ Moeijelijkheit om hen tot het Christendom te f 3 '' brengen, of hen daerin te houden. - J Voedfel dezer volken, waerin het zelve beftaet. I j Hunne kleedingen , huizen en pierden. - l 6 Hun koophandel met de Spanjaerden. - ■ 1 Hunne manier van oorlogen. - - f J Hoe zij den vrede met de Spanjaerden maken. 330. Hon-  BLADWYZER der Honderd en Agtenveertigste Brief. Vervolg van Chili, Bladz. Aenkomst van een' Spanjaerdt uit de eilanden van Salomon, bijzonderheden dezer eilanden. 332. Hunne voortbrengfels, en afbeelding hunner inwoonderen. .... 333. De Spanjaerds zenden 'er volkplantingen, die 'er niet flagen. .... De eilanden van Mendoca, genoemd St. Peter, IVJapïdalena,- Christina en Dominique 33$*. De SpanjaeTds worden zeer wel ontvangen*! van de inwoonderen van het eilandt Chris- I tine. - - - . . {, 336. Zij krijgen vervolgens twist met dezelven, 1 en vereenigen zich. J De Spanjaerds vinden andere eilanden, wier! inwoonders hun minder gunstig zijn, • - 5* 237. Zij fcheiden volmaekte vrienden. - - J Een opperhoofdt dezer barbalen betuigt hun vriendfchap, en wil hen verraden. - 339. Hij verfchoont zich om de Spanjaerds te bedriegen ; maer zij zijn ovettuigd van zijn verraedt. - - - - 341. De Sp3iijaerds komen aen de Filippijnfche eilanden, alwaer zij veel eerbewijzingen ontvangen. - - . 34'!. Verfcheidene eilanden van de Zuidzee, en in 'tl bijzonder het Paescheilandt. - - j» 343. Zeden van deszelfs inwoonderen. - J Hun godsdienst. .- - . . 34^ Het eilandt raïti, anders Cithere genoemd. I s Zonderlinge zeden van deszelfs inwoonderen. f Hoe men zich moet gedragen , als men in onbekende landen komt. - - - 248. Vervolg van de zeden der Taïtianen. - 349. Het is onmogelijk het getal der eilanden in de-i zuidzee te bepalen. - - I De nuttigheit, die men 'er voor den koophan- f del uit kan trekken. . J Men  VOORNAEMSTE ZAKEN. ■ Bladz; Men kan 'er nog andere voordeden van trek^ ken. * "•-".'■> 3j"2, Verfcheidene voorwerpen van verwonderinge j in deze eilanden. • - " Het eilandt Chiloé, behoorende onder V™'1'! Waerom de koning van Spanje Gnilt be- £ ^ houdt, ondanks het weinige voordeel, datj hij "er uittrekt. - Honderd en Negenenveertigste Brief. Het Landt van Magellanes. Gefchiedenis van den reistogt van Magellanes. 3ff. Hoe hij de ftraet, die zijn' naem draegt, onfj wïtmen moet denken van de Patagonnen of ^ 3f6. reuzen, die het landt va*n Magellanes be-j wonen. - * ..*,,* Wat 'er de medgezellen van Magellanes van verteld hebben.- - - . 3f7. Zeden der Patagonnen. - *_ - 3f°- Deze volken bezoeken de Spaenfche fchepen. 359, De Spanjaerds houden'er één, die in het lchip fterft. - - " 3«s- Getuigenisfen der Franfchen, Hollanderenen Engelfchen, omtrent het beftaen der Fatagonfche reuzen. - * * " 301- Verhael van eene Spaenfche vrouw , die lang onder de Patagons gewoond heeft. - 36a> Wat zij van derzelver zeden en gebruiken zegt. 364. Andere getuigenis van verfcheidene Engelfchen , nieuwdings uit het landt vsn Patagonic gekomen. - * 3Óf, Hunne onderhandeling met de reuzen. - 366. Vriendfchap, welke zij eikanderen bewijzen. 367» . Redenen, welke de meening der geenen, die het beftaen der Patagonfche reuzen gelooveu, fchijnen te beftrijdeo. - - 3Ö9-  BLADWYZER der ^ " vt l i , Bladz. De zeeman Narborough wordt gezonden-, om het landt van Magellanes en het verblijf der reuzen te onderzoekeu. - y()gi Winter ontkent volftrekt hun beftaen, en be- . ticht de Spanjaerds van valschheit. - 370, Wat men, de redenen voor en tegen overwe-*» gende', van deze zaek moet denken. - I Waerom men tegenwoordig bijna nooit eeni-T 37'gen dezer reuzen ziet. J .Vervolg van de ontdekkinge en den reistogt 1 van Magellanes. - - | Oproer tegens hem verwekt, ftraf der mis da-^ digen. - - - ° - J Ontdekking van de ftraet vin Mageilanes. - 373. Derzelver befchrijving. ... Doodt van Magellanes. - •> Zijn fchip wordt weder in Spanje gebragt I door Sebastiaen Kano, een' zijner medge- ï zeilen. - - J Kano wórdt aen het hof van Karei den vijfden wel ontvangen. - 376, Honderd en VyftigSte Brief. Vervolg van het landt van Magellanes. Wat voordeel de ontdekking van de ftraetn van Magellanes aen alle de Europefche vol- ] ken toebrengt. - - - - . > 377. De Spanjaerds vestigen 'er dé volkplanting I van Filipsftadt, die 'er niet voorfpoedig is. J Befchrijving van den oordt, waer Filipsftadt gebouwd was - - - 378, De bast van Winter, uit het Landt van Ma-1 gellanes gebragt, wat zij is. - - ^379. Terra del Fuego of het Vuurlandt. J Wat verfcheidene reizigers van deszelfs inwoonderen gedacht hebben. - - 380. D,erzelver fceden en gewoonten. - - 381. ■'- .B'g-  voornaemste zaken. Blad:*.. Befchrijving van het Statenlandt, een eilandt door Jakob le Maire ontdekt. - - 3".. Straet van le Maire tusfchen het Vuur- en Sta- fpiiljjlJclt * J *s Hoe le Maire en Schouten daze ftraet ontdekt 1 hebben. - " , * , " j ? 384, Wat de zeelieden van de fcheepvaert door de-I 3 ze ftraten denken. - . "... * * Men kan hier door gelegenheit krijgen tot*i nieuwe zeer nuttige ontdekkingen. - I Nimiaheit, welke men van eene Luropelches. 385. volkplanting', in het landt van Magellanes opgerecht, zoude kunnen trekken. J Aenmerkingen over dit onderwerp. - 3*6* Het zou niet onmogelijk zijn deze Wilden te befchaven. - - ' * 3b9. Vee paerlen, verlteende zaken en fchulpen der kusten van Magellanes. - - 39°. Men zou 'er ook walvisfchen kunnen visfehen. 391. Landt van den Heiligen Geest. - - 39*. Nieuw Brittanje. - " • " » Karpentaria. * - * " f i93* Nieuw Zeelandt, en het landt van Diemen.J Namen, welke de zeelieden aen de landen, door hen ontdekt, gegeven hebben. - 394. De kaep der Maegden. - * - 1 De Maloï'nfche eilanden. - - T 39jT- De baei van St. Juliaen. - ■ • ' J Men vindt weinig inwoonders op deze Kust, en waerom. - ■ ,"■>•" 39°* Zij vloeit over van vogelen en andere dieren*» van verfchillende foorten. - _ - I Waerom de bevolking niet talujk is bij de 1 **ff Wilden. - ; J De haven der Begeerte; foorten van daslen welke men 'et vindt. - - - 398» Eilandt door zeekalven bewoond. - - 1 Jagt op deze dieren. - - - f J Kei door le Maiie en Schouten bij de haven der Begeerte opgerecht, - - 4°°» Mondt der rivier' de la Plata, ontdekt door Diaz Solis. • * - - 401. Waer-  ÈLADWYZ: der VOORN: ZAKEN, Bladz, Waerom Kabot dezen naem aen deze rivier*> . geeft. De rivier de la Plata is met meenigvuldige zand- > 4or, banken, kl'poen en rotzen, omtrent haren I mondt, vervuld. - - J De haven' van VJoate Video, mitsgaders de (ierkte op de rivier de la Plata gebouwd. 40$, Hoe de Spanjaerds 'er eene volkplanting opgerecht en bevolkt hebben. - - 403. Het eilandt St. Gabr'ël. alwaer de Portuge *i zen eene volkplanting gelPcht hebben, in de [ rivier de la Plata. - - - &■ 404. De koophandel der Portugezen van dit eilandt I is fchadeHjk aen d;en der Spanjaerden. - J Geweldige windt, Pampero genoemd^ veroor-' zaekt groo*e verwoestingen in de rivier de la Plata. - - Van welk eene breedte deze rivier nog is, | veertig mijlen van de (ladt Buenos - Ayres f Slechte gelegenheit van de haven van BuenosAyres, waetin de groote fchepen niet ko- j men kunnen. - •>. J Einde van den Bladwijzer van bet Twaelf de Deel, T È ROTTER D' A M, Ter Dr.ukker.ye van STEFANUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groenendaelv